DE DIETSCHE WARANDE. DIS Diti tfi RM1L NEDERLANDSCH TIJDSCHRIFT VOOR ESTHETISCHE BESCHAVING, - OPGERICHT EN BESTUURD DOOR Jas. s'1. 3,11herbingk «l1j ,In J 0. EQ. S. GR. M. , HOOGLERAAR AAN DT RIJKS-AKADEMTE V. B. K. nintlor flieeft^ 7 DERDE DEEL. AMSTERDAM, C. L. VAN LANGENHUYSEN, 1881. INHOUD. Blz. BILDERDIJK , door P. F. TH. VAN HOÓGBTBATEN (VI , VII) 1, 440 VONDEL , IN ZIJN "BESPIEGELINGEN", door P. F. J. V. DE GROOT, (Slot). , . . .. . . . 23 DE ILIAS VAN HOMEROS , door P. F. TH. VAN HOOGSTATEN. 44 DE IiEEREN VAN HALEWIJN, Markiezen van Peene, eene genealogische bijdrage van A. B. J. STERcx. . 53 .ADRIAAN WILLEM BARON VAN RENESSE , voorlaatste abt van Sinte Geertruide te Leuven, door ED. VAN EVEN. . 81, 168 EENS WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". Lilith, Gedicht in drie zangen , van MARCELLUS EMANTS , door A. TH. . 97 REINIER CRAEYVANGER , door A. TH. 125 HET HOLLANDSCH BLOED VAN ALBERT GRAAF DE MIJN, door H. J. ALLARD. . . . . . .. . 129 ANTIEKE BEELDEN. "Frauengestalten" van Mevr. Schaseider, . . . . . door A. TH. 142 ONUITGEGEVEN VAERZEN van Mn. W. BILDERDIJK. . . 147 MONUMENTALE SCHILDERKUNST , Makarts "Intocht van Karel den Ve", door A. TH. . . . . . . . . . . 187 EENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS DER BESCHAVING VAN BELGIË , door Prof. Dr P. P. M. ALBERDINGK THIJM. . 20]. ONUITGEGEVEN DICEITSTUK [van Dirck Rz. Camphuysen?] medegedeeld door J. F. VAN SOMEREN. . . . . . . 220 JOANNES MUBMELLIUS, een Nederlandsch llumaciist , door W. WESSELS. . PIAS MEMORIAE G W. VREEDE door J. W SPIN. . . . 289 GEBLACHTLIJ8T DER FAMILIE HOOFT , door J. A. ALS. TH. 252 VI INHOUD. Blz. EtN LETTEILKITNDIG EEUWFEEST , 16 Maart 1581--16 Maart 1881, door Dr. JAN TEN BRINK. a 313 SUSANNE BARTELOTTI, Komedie, in twee Bedrijven, door J. A. A. TH. • • • - • • • . . • • • • • . .. 327 SLOT VOOR SUSANNE BARTELOTTI. 385 ROLVERVULLING in "Warenar' en "Susanne Bartelotti". • 386 DE TOONEELVOORSTELLING BIJ HET HOOFT-FEEST. • 3J4 TOT DE GENEALOGIE BIOOFT , door D. C. MEIJER , Jr. 372 GENEALOGISCHE FRAGMENTEN , tot de omgeving van Hooft. 387 WIE WAS NEEF SAMMER ? door H. J. ALLARD. 380 NoG EENS HOOFT. . 390 AAN PIETER CORNELISZOON -ROOFT , 16 Maart 1881, door J• A. A. TH. . . . . . . . . . . . . . . . . 391 NAGERECHT TOT DE P. CZ.-HOOFTVIEEING : I. Aanvullingen op de Genealogie, door D. C. MEIJER, jr. 402 II. Mededeelingen , door Dr. J. 'rE WINKEL. . . . . 406 1I1. Andermaal tot de Gen. Hooft , door H. J. ALLARD. • 411 IV. Aan de Redaktie, door KIRUHBIJL TEN DAM. • . 412 OUD-TESTAM. WONDEREN EST VERHALEN in de Middelned. Letterkunde , door A. J. SERYAAS VAN ROOYEN. . 394 ANTONES MOR VAN DASHORST , door F DM. SAINT-RAYMOND. 415 TWEE BRIEVEN VAN Dr MAARTEN BAUDEWIJNSZOON , door A. M. VAN LOMMEL. 428 MEDEDEELINGEN UIT DE NALATENSCHAP VAN GEEBAAEDT BRANDT (I) , door J. A. A. TH. . . . . . . . . . 433 LATIJNSCHE VAEEZEN OP SINTE MARYE , meegedeeld door Prof. Dr P. P. M. ALBERDINGK THiUM...... 473 MARNIX EN ZIJNE NE DERLANDSCHE GESCHRIFTEN , door D . R 476 DE EER DER FRANSCHE MEESTERS , door L. VAN DEYSSEL. 478 REMBRANDT , GEHULDIGD , den 15n Juli , 1881 , in de Rijks- Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Voordracht van Prof. J. A. ALBERDINGK THIJM. . .* . . . 513 DE WARE GESCHIED-BEOEFENING. "Histoire de Menin, par le Dr Rembry-Barth. 1881" , door L. VAN DEYSSEL. • • 525 E1N PAAR STEENEN VOOït EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. (Iets over zijn Dagh- en Cluys-werck) , door A. J. SER. VAASVAN ROOYEN. . . . . . . . . . . . . . 532 1WHOUD. Blz. FIEN WOORD OVER CONSCIENCE , door A. DIIYRCANT. . • 549 MA.x ROOSES OVER KILIAAN , door L. VAN DEYSSEL. . . 552 VOSMAEES "AMAZONE" , door J. A. A. TH. . . . . • 557 EEN ONVOLLEDIG BEKENDE BRIEF VAN P.-Cz. HOOFT, door r .3 A. . BIBLIOGRAFIE Het verloren Kind door Dr JAN TEN BRINK ' door J. A. ALB. Tx. . . . . . . . . . . . . . . 91 Geslachtsregister van liet Vorstenhuis Waldeck-Pyrmont door A. A. VORSTERMAN VAN OPEN , door A T.a. . 95 Poëzie door G. WAALNER. . . . . . . . . . • . 96 Catalogus van het museum van oudheden , te Utrecht, door Mr S. MULLER Fz. Inventaris van het oud archief der stad Middelburg, door Mr J. H. DE STOPPELAAR, De Kameraars- en Rentmeesters-Rekeningen der stad Kampen , van 1515 —1540 , door Mr J. NANNINGA UITTERDIJK., Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland ; door A. S. 157 Acta et Decreta SS. conciliorum recentiorum , door de PP. S. J. van Maria-Laach. V, door Dr P. A. TH. . . 163 Gedichten van S. DAEMS , door Dr P. A. TH. . . . . 165 Van en over Betje Wolff, geb. Bekker, door Mr.R. H. J, Gallandat Huet , door . L. H. . 565 De Spaansche Inquisitie , door A. D. . . . . . . . 566 refereinen en andere gedichten uit de XVIC eeuw , door LOuIs Hovius . 567 Des Bohémiens et de leur musique en Hongrie , door Pr. D.' 571 ahresberichte der Geschichtswissenschaft , door 3. K. Lentesotternyen , Poëzie van Pol de Miont , door A. DUYRCANT. . . . . . . . . . . . . . . . . . 573 De Kataloog der Ten-toon-stelling van oude Kunst te Luik , door L. Hovius. . 576 De Passiespelen van Oberammergau , door V. DEYSSEL. . 578 Bibliotheek van Nederlandsche Klassieken , door L. 11. . 579 Jodocus van Lodenstein Academisch proefschrift, door J. K. 581 Blz. Alfred Friedmann. Bij bel sche starren , door . L. Hovius. 583 Vlaamsch letterkundig Album , door V. D. OUWE. . . • 585 Art and Letters an illustrated Montbly Magazine, door M. S. 586 Marnix en zijne Nederlandsche Geschriften , door J. K. 587 Een zomernacht-vertelling in 1881, door A. Tx. • . . 590 MENGELINGEN: . . . . . . . . Cocgiana-Coddeana , door H. J. A. 195 Lezen en Schrijven. 199 Eerre Annexatie. .. 307 Volksliederen uit Brugge . door Dr P. A. Tu. 308 . . . . . . Shaking-hands .310 . Een Misverstand. 311 . Nationale Roem. 590 . . De beroemde (dot. 592 . Redeneerkunde 593 Ornamentstijl (Kataloog boekverkoo pers-ten- toon-stelling). 596 BULLETINS, par J. A. A. Ta. 1---1I1 Lettre à Madame la Douairière H , ieée Mary . . . . . . . . . . . B. à, Estavayer-le-lac. 1 .L V V I . . . . . ... . . . . . . . . . . . . 5 BILDERDIJK, DOOR P. F. T$. VAN HOOGSTRATEN. VI. Gy schraagde , gy-alleen , gy troostte my in 't leven: U leefde ik, u dit hart , my slechts voor u gegeven! En mooglijk, zoo mijn ziel aan 't eindperk dezer,` baan, De wieken stouter rept en vrijer uit durft slaan, Om 't blijde morgenrood , dat voor haar op moet dagen, Te groeten , van dit kleed , dit aardsche kleed ontslagen, Dat ze u als leidster in haar hooger vlucht erkent. Dan , mooglij k , steiler dan de zonnewagen rent, Strijkt ze aan uw zijde neêr op andre wareldkloten Van d' onzen door een' riem van vuurgloed afgesloten En zielenloutrend licht ; en eert voor 's Hoogsten throon In u een' troostgezant van Zijn' gezalfden Zoon! - Wie als grijzaard eens zoo heerlijke lofspraak wijdt aan de dichtkunst, moet veel van haar hebben genoten. Dat had Bilderdijk dan ook in der daad. De poëzie is in den hoogsten zin des woords zijn levensadem geweest. "Zijne verzen zijn met hem opgegroeid ; zij zijn met zijne tranen nat gemaakt, met zijn bloed gevoed. Zij hebben hem de slapelooze nachten vol pijn doorgeholpen ; met breeder golven stroomende , naarmate soms het lijden hooger klom , zijn ze een uitweg geweest voor het vuur, dat hem anders zelven mocht verteerd hebben." 1 Hy wien Poëzie behoefte , ziel , en levensadem was, Rust die van zijn ademhalen , eer zijn lichaam keert tot asch? 1 Gorter. D. WARANDE. X. REEKS , III , N°. 1. 2 BILDERDIJK. Waarom ruischt het murmlend beekjen ? waarom vloeit het stroons. [nat af? Waarom zuist het popelboschjen , 't geen de lente schaduw gaf? Waarom bruischt het ruim der golven op het blazen van de lucht? Waarom heft de maagdenboezem van nog onbekende zucht? Waarom klatert, gromt en dondert de op elkaar gedrongen wolk? Waarom bromt de holle weêrklank uit de diepte van de kolk? Waarom schreit de droefheid tranen , en ontfronzelt zich de vreugd, Bleekt de schrik het blozend aanschijn , de ouderdom de glans der [jeugd? Vraag d' ondichterlijken slechthoofd wiep de dichtgloed nooit door [drong, Die zijn vingers op de Dichtlier naar ontleende lessen dwong, Wien de Poëzy der Englen niet uit eigen ader welt, Wien zijn boezem slechts door d' invloed van verhitte hersens zwelt, Vraag dien onder 't sylbentellen, onder 't zoeken naar een woord, Naar een denkbeeld, naar een beeldnis, in zijn barenswee versmoord, Waarom zingt gy ? Maar men vrage 't aan geen Dichter van natuur, Wiens gevoel een loutre vlam is , geen in de asch vervonklend vuur! Wij achten het voor de kennis en beoordeeling van Bilder dijks dichtergave van het hoogste belang van hem-zelven te ver nemen , waarin hij het wezen stelde der waarachtige poëzie. "Poëzy is eenzelvig. Zy is uitstorting van overstelpend gevoel, even onwillekeurig als schreien of lachen. Uitstorting van gevoel , dat lucht eischt, dat zich uitbreiden , dat zich verveelvuldigen moet, of het hart zou barsten, en de geest tot de overspanning der razerny overgaan. I ie dit niet beproefd heeft, die niet weet , wat de onwederstaanlijke dronkenschap des gevoels is, die men Poëzy noemt ; die zich koel en kalm in zijn leuningstoel nederzet , om een vers te maken ; die zich dat , wat hij zeggen zal, voorstelt; dit in woorden brengt; deze woorden in maat; en het rijm tot de, verzen zoekt ; laat, S mijne vrienden, laat den welmeenenden sukkel zijn troostrijke inbeelding , gy zult nooit misleid worden , om hem voor Poëet, of zijne nietige koude voortbrengselen voor Poëzy te houden. "'t Is 't gevoel der ziel, 't is het redelijk, het onstoffelijk gevoel van het goede , het kwade , het schoone , het onschoone ; , BILDERDIJK. 't is dit zuiver gevoel, in zijn aart eindloos fijner, eindloon sterker , eindloos vermogender , dan de hevigste der lichaamlijke wellust of smart , dat de ziel in beweging brengt, en waardoor zy in geene doodsche of vuidige vadzigheid inslaapt , maar tot haar bestemming wordt opgewekt. Dit gevoel is het, hetgeen alle hare vermogens en vatbaarheden werken en ontwikkelen doet. Dit bevrucht haar verbeelding , ontsluit aan de reden het oog, en zijn alles bezielende schok schiet de vonk der oorspronklijkheid uit in alle de punten van aasroering , waarvoor zy slechts vatbaar is. "Ieder die gevoel heeft, is Dichter; maar hij die als zoodanig voor zijne Natuurgenooten zal optreden, hy, die boven andere, min bevoorrechte stervelingen , Dichter mag heeten ; in hem moet dat gevoel heerschende , voor de duizenderlei onderscheidene spanningen , die een snaar ondergaan kan, vatbaar zijn , en derwijze vatbaar , dat het zich in de oneindigheid van verscheidenheden kan meédeelen en overgieten , die noch paal noch perken kent. - De pijn , de vreugde spreekt, en eischt zich uit te gieten; 't Gevoel wil doortocht , ja ! in lijden en genieten; Het hart wordt overstelpt , de ziel moet uitgebreid, En vraagt niet , wie ons hoort , en met ons juicht of schreit? Bedwing het , Dichter ! ja , niets hoeft dien stroom te nopen, Die in uw' boezem welt. Hy barst zijn sluizen open, Uw borst verwijdt zich , en uw ingewand wordt vuur. Uw wezen breidt zich uit door d' omvang der Natuur. Uw bloed stijgt kokend op , en klemt den stroeven gorgel, En de adem neemt voor spraak den toonklank aan van 't orgel. Verbeelding vliegt in vlam , en spiegelt, beeld voor beeld, De zielsbewegiug af die door uw aders speelt. Nu zingt ge , en 't is muzyk ; 't zijn beelden , die als schimmen, Door tooverkracht gedaagd , uit donkre nevels klimmen, Maar blinkend, schittringvol, en door hun eigen licht. "'s Dichters gevoel is hem alles; aan dit wederstaat hij niet. Dit te genieten, dit uit te breiden, dit mee^ te deelen, is al zijn bestemming; hy kent geene andere ; voor hem is geene 4 BILDER,DIJK. andere mogelijk. Dit gevoel is 't genot der zaken niet; neen, het is iets denkbeeldigs, uit de voorwerpen genomen, terwijl hij de voorwerpen daar laat. "Dit gevoel doet hem denken , doet hem zien , doet hem be vatten, wat niemand bevat, en dat uit zijn mond in welluidende klanken gevloeid , een gelijk gevoel opwekt , waarin -zich de ziel niet alleenlijk behaagt , maar, geheel boven zich-zelve verheven, uit haar kring weggerukt, en als in eene andere wareld ver plaatst voelt." "Zij gevoelt dus , de ziel, en gevoelt de eenheid , die uit de verscheidenheid der zich samenstellende gewaarwordingen spruit: maar , wanneer die verscheidenheid zich aan hare aandacht ontwikkelt , dan , dan eerst wordt zy gezegd het te overdenken ; en dan geniet zy 't gevoel, dat zy eerst ongenoten en by overstelping en verrassing verzwolg. Dan wordt het gevoel haar verstandelijkt : en het is op die wijze dat zy en de vatbaarheid en de vaardigheid machtig wordt , om juister, om fijner, om volkomener te gevoelen. Het verstand is niet slechts de nasporer en terechtwijzer des gevoels; 't is zijn meester, zijn opleider, zijn volmaker; en waar het verstand het gevoel niet gevormd, niet gezuiverd, veredeld, verfijnd en vatbarer gemaakt heeft, is het stomp , dof en dierlijk , is het van zich.zelve onzeker , onbestemd, en een bron van misleiding, van dwaling, van onzin, ja zelfs van verwarring en kwelling des verstands, dat er aan onderligt." "De Poëzy heeft hare Logica, die geheel met de algemeene overeenstemt , maar bijzonder gewijzigd wordt 't Is haar oogmerk niet , waarheden na te sporen , of haar verband te doen kennen ; 't is, het gevoel, in de regelmatige opvolging die de natuur daar in brengt , uit te storten : maar wanneer by hem die -gevoelt, het gevoel tot de erkentenis eener waarheid leidt en tot hare ontwikkeling drijft , zal de dichterlijke afwisseling van gevoel deze ontwikkeling doen geboren worden op een wijze, die den samenhang der denkbeelden wel nu en dan eens vooruit schijnt te loopes , en onvoorbereide sprongen te doen ; maar ook zelfs deze schijnbare sprongen zullen hun genoegzamen grond BILDEBDIJK. q5 hebben in dien samenhang, dien zij , of het ware, verstoren en afbreken." Welken lezer behoeven wij er opmerkzaam op te maken, dat een dichter, die altijd en alom aldus spreekt over de poëzie,. waarlijk in en door haar moet geleefd hebben ? Bilderdijk is in alle hoogere levensuitingen dichter geweest. Te vergeefs zoudt gij u bij hem hebben aangemeld , om hem eenige oogenblikken over zuiver stoffelijke belangen te raadplegen; maar hij zou u een gantschen nacht aangehoord en keer op keer lichtvonken uit uwe eigene denkbeelden hebben geslagen , zoo de zucht -naar waarheid- of schoonheidsgenot u in zijn huis had gevoerd. En welk een waereld lag er voor hem op het gebied der poëzie! Hij achtte haar zegepraal dán eerst volkomen, .wanneer zij Gods algenoegzaamheid , voor zoover mogelijk, aan des menschen ziel toespiegelde. Van daar dat de beschouwing van eenige waarheid bij hem nooit iets flauws heeft , nooit iets koels of onverschilligs. Van daar dat koninklijke fierheid en ridderlijke kracht steeds om den voorrang dingen in zijne kunstgewrochten. In liet volle genot der schoonheid gevoelde Bilderdijks geestzijne kracht. In de voor hem knellende banden des dagelijkschen levens vermeestert hem een gevoel van folterende smart en zelfs van onheilsgen wrevel ; maar zoo vaak hij in de glansen der schoonheid mag staren, is hij geheel zichzelf : dan vermag niets zijn steigerenden geest inn boeien te slaan. Dan werpt hij zonnestralen op de hem omringende voorwerpen of -- doet ze verzwinden in een stikdonkeren nacht. Zoo men niet telkens het oog blijft richten op den dichter, kan men Bilderdijk ook als mensch niet naar waarde beoordeelen. De mensch Bilderdijk is in den regel de dichter Bilderdijk. Zijn oordeel over personen , die in godsdienst of politiek een ander richtsnoer volgden dan hij, was, zou men zeggen, doorgaands, een doodvonnis. Had hij zelfs wel altoos een genadig oordeel voor hen , die hem met de meeste belangeloosheid weldaden hadden bewezen ? Echter moet • men gants en al een vreemdeling zijn in Bilderdijks schriften, zoo men hem een oogenblik van ondankbaarheid zou kunnen verdenken. Alleen de lezing g BILDBRDI.JK. van 's dichters brieven aan J. De Vries kan in dat opzicht een ieder van zijne dwaling genezen. Duizendmalen schat de dichter ontfangen weldaden hooger dan zij verdienen. Hij wendt ze , om het dus uit te drukken , van alle zijden naar het zonnelicht, en wanneer zij aldus in zijne oogera schitteren , is vaak alleen een bruischende lierzang in staat om zijn dankgevoel te vertolken. .~ Doch waan nu. niet , dat dit gevoel ook maar voor een oogwenk het gevoel van waarheid en recht of van goed en schoon, in hem zal versmoren. Wanneer hij zijn weldoener moet beoordeelen als kunstenaar, kan het zijn dat gij uit zijn mond een schijnbaar zeer onbarmhartig vonnis verneemt. Zeg nu niet : die blakende lofspraak van zoo even was huichelarij ; maar erken degebiedende kracht van het onweêrstaanbaar gevoel , zoowel in het hart van den beweldadigde als in den geest van den onverbiddelijken kunstrechter. Even zoo : wanneer gij verneemt, dat hij eene daad of een gevoelen verafschuwt, oordeel dan niet terstond , dat hij niet meer aan de goede trouw gelooft van hem die aan deze daad of aan dat gevoelen schuldig staat. Door aldus te oordeelen zoudt gij u in de meeste gevallen bedriegen. Desgelijks, wanneer Bilderdijk beroemde personen bezingt. Waar hij bewondert, kunt ge zeker zijn dat hij de voorstelling dier bewondering tot het hoogst mogelijke punt zal opvoeren , Hij ziet en gevoelt in zijne dichterlijke geestdrift niets anders dan zijn voorwerp ; hij omvademt dat voorwerp in eens en geheel. Maar geef er nauwlettend acht op wat dat voorwerp eigenlijk is; omschrijf en bepaal het zoo duidelijk en nauwkeurig mogelijk in uw eigen geest; anders loopt gij waarschijnlijk gevaar de lichtzijde van dat voorwerp verder uit te strekken dan de dichter gedaan heeft en zijne bedoeling geheel te miskennen. Bilderdijk was kunstenaar in den hoogsten zin van het woord: wat in grootsche trekken voor zijn geest stond moest hij met gloeiende kleuren weêrgeven. Wat wij hier met een enkel woord opmerken , is door de meeste beoordeelaars van Bilderdijk voorbijgezien. Hoe zou men anders met zooveel kleinsteedsche verontwaardiging zijn Nero aan de Nakomeling8okap hebben durven vonnissen ? Dit gedicht is BILDERDIJK. een diep-psychologische lierzang, waarin Bilderdijks geniale in. tuïtie als zielkundige zich in bijna iederen regel luide uitspreekt. Men zou het ten eenenmaal miskennen , indien men er een recht. vaardiging van Neroos gruweldaden in meende te vinden. In geen lierzang van Bilderdijk straalt misschien de kracht van zijn verheven dichtergevoel zoo schitterend uit als in de Ode .Napoleon. Voor een ieder, die maar eenigszins bekend is met dichterlijke geestdrift en hoogere gedachtenvlucht, moet het dan ook een onoplosbaar raadsel zijn , hoe diezelfde ode door niet weinigen heeft kunnen misbruikt worden om er een in alle opzichten onrechtvaardig oordeel over des dichters politieke denkbeelden op te gronden. Beschouwen wij dit gedicht een oogenblik van nabij. Reeds in 1800 had Bilderdijk den dichter Jer. De Bosch, die zijne Latjjnsche lier ter eer van den uit Egypte als - over. winnaar weêrkeerenden Bonaparte stemde, aldus toegezongen: Is 't mooglijk ! Gy dien Oorlogsdonder Bezingen ! ongelijkbre Bosch! Gy volgt (ó zielontzettend wonder!) Dien Mavors op zijn krijgskaros! Gy vlecht uw grootsebe Dichtlauwrieren Den moord , de heerschzucht om de kruin, Terwijl hy waadt door bloedrivieren, En steden , rijken , legt in puin! Uw zachte ziel kan 't schouwspel dragen Der menschlijkheid in 't stof getrêen ; Stijgt met dien Attila ten wagen, En juicht by zoo veel ijsl"khêen ! Hoe ! 't half Heelal , in bloed verdronken Verwoesting, weidende over de aard — De volken , in een boei geklonken, Die ieder oogenblik verzwaart ! — Uw hart, gevormd voor deugd en zede, Voor 't zacht , voor 't zielverteedrend schoon, Voor al de aanminnighêen der Vrede, Bezwijkt niet by dien Wapentoon! 8 BILDERDITK. Wij hebben reeds kennis genomen van 's dichters "smart- en wraakkreet" na den moord van Enghien. Die kreet was van., 1804. In 1806 heft Bilderdijk op nieuw een lied aan op den door "bloedrivieren" wadenden veroveraar. Een tweede wraak-kreet P Luister .^ Gebergten , boort door lucht en wolken! Beschanst uw kruin met eeuwig ijs! Verheft u , saamgespannen volken! En gy, ó vlam. des afgronds, rijs! Vergeefs 't Heelal in bloed gedompeld, Met dood en slachting overrompeld! Vergeefs ! De ontembre Held houdt stand. Hy spreekt , en de aarde schokt haar thronen Hy spreekt en 't regent Vorstenkronen! En 't Noodlot vliegt hem van de hand. De Nijlgod rolt bebloede stroomen: De Kison wentelt bloedig zand: De Donau lekt bebloede zoomen: De Po , de Tyber ligt aan band. Zal de Oder thands den loop bepalen Dier meer dan dertig zegepralen ? Dier vlam , die alles overmag Vloeit sneller , vloeit , ja vloeit , mijn zangen! Reeds heeft hy 't Frankisch juk ontfangen, En de Oostzee draagt de Keizersvlag! Wat buigt ge u neer , ó roekeloozen, Die 't vlammend krijgslot tegenstreeft! Bezwijken kan hy zonder blozen Die zonder wroeging strijdt en sneeft. Maar neen , verkrompen van zijn roede, Verspilt ge u-zelv' in ijdle woede, Geslingerd door berouw en spijt; Als de adder , in 't gebloemt vertreden , Die nog , met platgekneusde leden, Den wandlaar naar do hielen bijt. B ILDEILDIJK. Zie , aardrijk , zie uw scepters duiken! De ontzachlijk Aadlaar 1 is niet meer; Een nieuwe tijdkring gaat ontluiken : Reeds daalt hy uit de wolken nêer ! Gij , Vorsten , op den throon geboren, Doorziet wat de Almacht heeft beschoren! Aanbidt, en treedt uw zetels af! Doet de aarde met u nederknielen; Of -- sterft als vrijgeboren zielen, En bonst met kroon en rijk in 't graf! Reeds schittert in een' gloed van stralen Een scepterstaf van meer dan goud! Geen aardkreits kan zijn' glans bepalen, Geen arm van aardomzwalpend zout! Is 't waar , herrijst na zoo veel eeuwen Het eeuwig Godsrijk der Hebreeuwen, En krimpt de Maan haar horens in? Verschijnt de middagzon in 't Oosten, Om Hagars zwervend zaad te troosten Van d' overmoed der Muslamin? Verbeelding , sta ! en gy , valt open, Gy , poorten die de toekomst sluit! Een aard , met zoo veel bloed bedropen, Schiet palmen en olijven uit! Het zwaard , gekromd op menschenschonken, De spies , van 't bloed der Helden dronken, Doorklieven 't land als ploeg en spa: En 't klateren der schriktrompetten Verkondigt blijde vredewetten, En 't eind van 's Hemels ongená ! Spoedt van, ó heuchelij ke dagen, Ten koste van wat bloed het zij Spoedt aan in 's Hemels welbehagen! Herstelt des aardrijks Monarchy ! 1 De Adelaar van het Duitsche Rijk. 10 BILDERDIJK. Ja, moeten wy door stroomen waden, In zeeën van ellenden baden, Tot dat die groote dag verschijn';. Wy lijden, dragen, hopen, zwijgen! Hy zal, hy zal ter kimme stijgen , En 't menschdom zal gelukkig zijn. De aanleiding tot dit ' gedicht wordt door Da Costa te recht eene zeer dagelijksche en prozaïsche genoemd. De secretaris des Konings Dupré , wien Prof. Brugmans een paar werken van Bilderdijk ter hand had gesteld, deed in een billei tot dankbetuiging,. bij wijze van naschrift, den dichter het voorstel een zangsíuk ter eere van de onsterveljjken Napoleon , Keyzer der .Franscken te maken. Hij (Dupré') zou het zich tot eer rekenen. dit in Fransche dichtmaat te vertalen. Naar het oordeel van . Da Costa kon Bilderdijk niet wel anders dan den handschoen opnemen, die op deze wijze eenigermate aan de Hollandsche poëzie werd toegeworpen. Voor mij ik geloof, dat de groote dichter geen oogenblik zou geaarzeld hebben liet voorstel van den Franschen secretaris af te slaan , indien hij zich in zijn binnenste niet gedrongen had gevoeld "den breidelaar der revolutie" een lied te wijden. Dit is althands zeker, dat hij in zijn brief aan Dupré op alleszins hoffelijke wijze met dien Franschman een loop] en neemt. In de meeste gevallen is het niet mogelijk de innerlijke wording van een lierzang te verklaren. In de ziel des dichters wordt een vonk tot vlam; die vlam breidt zich uit, omklemmert en loutert het gekozen voorwerp en heft het in haar steigerenden gloed ten hemel. Maar hoe wierd die vonk ? Wat bruischende adem deed haar vlammen ? Op dergelijke vragen moet men in den regel het andwoord schuldig blijven. Dit staat intusschen vast, dat Bilderdijk in 1800 . Napoleon niet zou hebben kunnen bezingen zooals hij het in 1806 heeft gedaan. Niet omdat er tegenspraak heerscht tusschen hetgeen de dichter aan De Bosch toezong en de hulde , die hij later bracht aan * den machtigen veroveraar , maar omdat hem in 1 S 0 0 aanhoudend als een dreigende spookgestalte het denkbeeld voor den geest trad: BILDER,DIJK. Daar, Neerland, duikt uw zon in 't Westen, Daar rijst een eindelooze nacht! In 1806 was dat schrikbeeld in zekeren zin verdwenen. Koning Lodewijk dit had Bilderdijk aanstonds gevoeld -- wenschte Nederland gelukkig te maken. Hij toonde daarenboven hart te hebben voor de trouwe vrienden van het uitgedreven stamhuis, vrienden , zooals Bilderdijk in het bijzonder, die én voor én na zijne toelating tot des vorsten gunst en intimiteit, van zijne gevoelens en denkbeelden omtrent het huis van Oranje geen geheim maakte , maar daarvoor én in het openbaar én in des nieuwen konings tegenwoordigheid steeds onbewimpeld en ridderlijk uitkwam 1. Kon het nu anders , of onder den scepter van dezen welmeenenden broeder van den alom zegevierenden held moest in de eerste plaats het militair genie des laatsten in des dichters denkbeelden een oogenblik krachtig op den voorgrond treden ? Dat militair genie intusschen — dit bedenke men daarenboven -- werd nu niet voor het eerst bewonderd. In zijn andwoord aan Jer. De Bosch had de dichter reeds gezongen: Wat zingt gy r Roem en oorlogspalmen, En dapperheid en heldenmoed, Waar zee en aardkreits van wee^rgalmen , Gebukt voor 's overwinnaars voet. Ja heerlijk staan de zegelooveren Om 't zich verheffend Heldenhoofd; En, wien zy 't harte - niet *betooveren, In hem zijn deugd en eer verdoofd. Ja , 't harte volgt die grootsche standers, Omwapperd van den oorlogsroem, En juicht in de eer eens Alexanders, Hoe zeer het zelfs zijn woestheid doem'. Ja , groot is 't , de ontoegankbre rotsen Door ijs en sneeuw en wolken heen, Groot, Nijl en halve maan te trotsen, Als waar geheel Euroop te kleen. 1 Da Costa. 12 BILDER,DIJK. Ja, groot is 't , met verstaalde vingeren, Door tal noch overmacht ontzet, Den bliksem om zich heen te slingeren, Die 's warelds Koningen verplet! Ja , groot , de op een gedrongen machten Van Obys boord tot Kalpes strand, Als weêrloos slachtvee af te wachten, Met de overwinning in de hand! Men ziet het, daar was reeds in 1800 niets anders meer noodig dan dat de vonk in Bilderdijks boezem lichter laaie kon opvlammen. Dat kon zij in 1806. Niet voorzeker door de uitnoodiging of zoo men wil -- uitdaging van Dupré , maar door de zacht-koesterende stralen van Lodewijks koningskroon. De vonk werd vlam en in hare uitbreiding een gloeiend zonnevuur. Napoleons krijgsgenie was een zoo buitengewoon verschijnsel , dat het bij dieper inzicht moest doen denken aan een buitengewoon doel , waaraan het scheen te worden dienstbaar gemaakt in Gods ontzachlijk waereldplan. Als in een bovenaardsch vizioen stonds op eens dat doel voor des dichters geest in den grootschee vorm eener "volheerlijke Heil- en Vredemonarchie". Slechts weinige jaren later kon dat doel in dien vorm niet meer voor zijn geest treden. Toen was hem gebleken: Ja , de Almacht had u 't perk gebak end van uw loop , Tot geelsel onzer weelde, en tuchtroe^ van Euroop: Maar neen , gy woudt uw kring , en zonder perk , verwijden, En de Almacht in 't heelal , natuur, en 't lot, bestrijden. Gy tuimelt door het ruim der heemleis 't Is gedaan, En de afgrond, zwelgensmoê van lijken , grijnst u aan. Men leere toch eenige dichterlijke zielkunde toepassen bij de beoordeeling van een groot dichter ! Het is inderdaad jammerlijk kleingeestig zielsaandoeningen te veroordeelen , wier geheele ontleding men niet eens heeft durven beproeven. Keeren wij tot 's dichters kunsttheoriën terug. Men zou zich ten sterkste bedriegen , zoo men waande, dat Bilderdijk in zijne schoonheidsleer een verdediger van het sen BILDERDIJK. 13 sisme geweest is. Wanneer hij zegt , dat het gevoel in den dichter alles is , bedoelt hij daarmede geene zintuigelijke werking of genieting, geene zinnelijke aandoening van welken aard ook, maar eene met zekere spontaneïteit optredende kracht des geestes, die als door een hoogere aandrift op eens weet te kombineeren wat het zuiver bespiegelend verstand nog niet heeft kun. nen omvatten. Voor het overige hing zijne schoonheidstheorie op het innigst samen met zijne wijsgeerige en christelijke denkbeelden. God is hem de eenige volmaakte schoonheid. In Gods aanbiddelijk wezen is waarheid en schoonheid eenzelvig. God is de volstrekte waarheid ; Hij moet dus ook de volstrekte schoonheid zijn. God behaagt zich-zelf van alle eeuwigheid in de schoonheid van zijn alvolmaakt wezen. Geen geschapen schoonheid kan volstrekte schoonheid zijn : daar is slechts -én volstrekte schoonheid bestaanbaar. In het geschapene mag men slechts een betrekkelijke schoonheid aanschouwen en genieten ; eene schoonheid die ons op eene eindige wijze de oneindige schoonheid kan toespiegelen. -- Des menschen ziel behoort als geest tot die• orde van wezens, waarin zich het schoone op veel verhevener wijze dan in het stoffelijke moet openbaren. Doch de mensch heeft geene onmiddelijke intuïtie van zijne ziel : had hij die, dan zou de aanschouwing en bewondering van dien geest hem ieder oogenblik tot dankbare aanbidding stemmen van de eeuwige, ongeworden schoonheid , wier spiegel hij in zich mag omdragen. Maar in dit leven hangt onze denkbeeldvorming op het nauwst samen met ons lichaamlijk bestaan. Wij kennen onze ziel niet dan door hare werkingen , omdat wij in haar wezen -geen blik mogen werpen. Daarom erkent de ziel het schoone in de eerste plaats buiten zich. Doch in die erkenning wordt zij zich ook en menigmaal in zeer hooge mate van hare eigene schoonheid bewust. Dan geniet zij zich-zelve en juicht zich met wellust toe in het genot harer eigene schoonheid. Dit heeft dan vooral plaats wanneer het schoone den trap des verhevenen bereikt. Dan gevoelt zich de ziel in het besef harer eigene verhevenheid boven de aarde; dan erkent, dan geniet zij , om het dus uit te drukken , hare bovenaardsche bestemming; dan ge 14 BILDER.DIJK, voelt zij zich met ondenkbare weelde het beeld van den onein. digen , algenoegzamem God. -- Niet vreemd dat ook ons zintuigelijk bestaan gedurende die oogenblikken mag deden in dat overstelpend genot onzer ziel. Daar is een wonderbare samen. stemming tusschen het geestelijke en lichaamlijke in den mensch, Gelijk het laatste niet zelden invloed oefent op het eerste in zoodanige mate, dat de werkingen des geestes door het lijden des lichaams worden verlamd, zoo vermag omgekeerd de geest met weldadige kracht over het lichaam te heerschen. Waar de ziel den glans eener waarheid aanschouwt en in die aanschouwing haar hemelschen adel geniet , daar juicht het lichaam met wellust de verhoogde heerschappij toe van den geest. Zoo vaak deze zich koning toont, huldigt het lichaam op nieuw zijne macht en buigt voor zijne kroon. De geheele mensch gevoelt in zich eene hoogere kracht wanneer de geest zijne kracht gevoelt. Gods schoonheid wordt weerspiegeld door de gantsche schep. ping.. Doch gelijk de geheele schepping een spiegel en een beeld is van God , zoo is elk deel der schepping dit eveneens en zoo ook weer ieder deel van het deel. Om dezelfde reden zijn ook al de scheppingsdeelen spiegel en beeld van elkander. 't Is alles spiegel van elkandren , van zijn God; Doorstroomd van eindloosheid , van éénheid , van genot. Indien S. Gorter deze schoone vaerzen had verstaan , zou hij tevens hebben mogen ontdekken, dat Bilderdijk in Gods schepping overal harmonieën zag. God is in zijn hoogst volkomen wezen vormbeeld van alle geschapen schoonheid. Maar nog meer. God is in den verhevensten zin, waarin Hij dit zijn kan, eerste oorzaak van elke geschapen schoonheid. Dit eischt misschien eenige nadere verklaring. --- Alle bestaande wezens zijn, omdat God ze als bestaande begrijpt. Gods ondoorgrondelijke scheppingsdaad is eene begripsdaad. wij begrijpen de zaken , wanneer wij ze wél begrijpen, zooals zij zijn omdat zij aldus zijn, en niet het. geringste wezen kan worden door de werking van ons verstand. Doch ten aanzien van God heeft juist het tegenovergestelde plaats. Ieder BILDEIRDIJK. 15 wezen is voor God wat het is, is voor Hem in dien graad van volkomenheid, waarin het is, omdat liet door Hem aldus wordt begrepen. "Gods begrijpen" , zegt Bilderdijk herhaaldelijk, "is scheppen". Dat scheppen is eene eeuwige Godsdaad , wier gewrocht in den tijd optreedt. Die scheppingsakt moet ten aanzien van het bestaande schepsel voortduren : anders is het aanstonds een prooi der vernietiging. Zie nu wat heerlijke harmonie zich Neerlands hoofddichter hier gedacht heeft. -- God, eerste, oii eindige, alvolmaakte schoonheid; Gods wezen vormbeeld van alle geschapen schoon. Gods eeuwige begripsdaad, eigen schoonheid aanschouwend, en in die aanschouwing zich-zelf eeuwig en altoos hoogste zaligheid. Diezelfde begripsdaad , wezens scheppend naar dat eeuwig , onveranderlijk vormbeeld, dat Gods wezen is. Het schepsel schoon, omdat de Eeuwige Schoonheid het als schoon. begrijpt naar heur eeuwigen , alvolkomen grondtype, die zij zelf is. De schepselen bestaan niet enkel, zij werken ook. Gods be• staan is zijn en werking tevens : eeuwig zijn , eeuwige werking. De werking der schepselen is onderscheiden van hun bestaan en van hunne natuur. De rijkste , de volste eenheid is daar waar eenzelvigheid en volkomenheid hand aan hand gaan : zoo is de eenheid alleen in God. Niettemin is ook in de schepselen eenheid, rijkere, vollere eenheid naarmate het schepsel in zich-zelf meer Gods volkomenheid uitdrukt; doch nooit zoo dat de werkingen der in Gods schepping bestaande wezens met hun zijn in eene volmaakte eenzelvigheid samenvloeien. De schepselen treden in werking, maar hoe ? Door dat hunne vatbaarheden onder en door Gods onmiddelijken invloed tot daden overgaan. In elke daad des schepsels is God weêr eerste, hoogste en bewegende oorzaak. Het schepsel daarentegen is een werktuig in Gods alvermogende hand; een redelijk en zedelijk werktuig, wanneer er spraak is van redelijke en zedelijke wezens. Zoo vaak zich derhalve aan ons eenige schoonheid openbaart in eene werking van welk schepsel ook, openbaart zich tevens God als eerste werkende oorzaak dier schoonheid. Deze waarheid werd door Bilderdijk diep gevoeld en eenige zijner gedichten danken er de 16 BILDERDIJK. Verhevenste echoonheden aan. Ik wijs voor het oogenblik alleen ,op de , Drie Zusterkunsten, in welk gedicht God bezongen wordt als [De] Schepper, door geen lof volzongen Van myriaden Englentongen, Door cherubsharpen ondersteund; (Hij), die in 's warelds morgengloeien, Zijn geest in d' ether uit deed vloeien, In licht en toonklank blinkt en dreunt. Het is bekend, dat Bilderdijk als wijsgeer reeds in zijne jon. gelingsjaren een groot bewonderaar was van Leibniz en dat hij dit tot aan zijn dood is gebleven. Wat hem vooral in dezen denker aantrok schijnt , behalve diens diep en veelomvattend genie , geweest te zijn de zucht, die zich zoo dikwerf in de werken van dien wijsgeer openbaart, om de menschelijke weten. schap zoo veel mogelijk dienstbaar te maken aan de waarheden des geloofs. Men zou zich echter in de meeste gevallen bedrie. gen, zoo men meende dat Bilderdijks wijsgeerig stelsel in de hoofdzaken met dat van Leibniz overeenstemde. -- Het optimisme van den Duitschen wijsgeer heeft de Nederlandsche dichter nooit aangekleefd. Naar Bilderdijks leer is de nu bestaande waereld niet de beste of volmaaktste in een volstrekten maar alleen in een betrekkelijken zin. God bereikte door de schepping van dit heelal zoo volkomen mogelijk het doel, dat Hij in die schepping beoogde; maar daaruit volgt in geenen deele, dat deze geschapen wezens de volmaaktste zijn , die door God in de reeks der mogelijkheden gedacht worden. Wie Gods oneindig wezen als vormbeeld der mogelijkheden erkent, kan niet anders dan zich-zelf weêrspreken wanneer hij beweert, dat er geen volkomener wezens , dan die het nu bestaand waereld-al vormen, door God kunnen worden voortgebracht. De monadologie van den Duitschen wijsgeer is door Bilderdijk zeer nadrukkelijk als valgek gebrandmerkt en kan dan ook bezwaarlijk voor iets meer gelden dan een geestig verbeeldings pel. --- Ook als zielkundige was onze dichter in geen opzicht BILDERDIJK. Leibniziaaii. Zijn psychologisch stelsel weerspreekt op de meeste punten het determinisme , dat uit de leer van Leibniz als nood. zakelijke konsequentie voortvloeide. We hebben reeds verklaard, welke harmonie Bilderdijk huldigde in Gods schepping. Voorwaar eene geheel andere dan die door Leibniz met dien naam werd bestempeld ! Over de scheppingsharmonie, zooals onze dichter die gedacht heeft, nog een enkel woord. God is een eeuwige, alwijze , vrijmachtige Geest. Als zoorn danig beeldt Hij zich af in de Engelen- en menschenwaereld. In de Engelen het volmaaktst , omdat zij zuivere , lichaamlooze geesten zijn, wier verheven eigenschappen zich in louter-geeste. lijke werkingen openbaren. -- In de menschelijke ziel minder volkomen, omdat deze bij hare wording is voorbestemd 1 op het nauwst met een lichaam te worden verbonden. Doch ook die ziel is begaafd met de vatbaarheid om waarheden te kennen; zij is daarenboven vrij en onsterfelijk. In de lagere waereldorde -- en zoo bij afdaling tot de aller. laagste -- wordt God minder volkomen afgebeeld dan in de geestelijke. Men heeft wel eens gemeend, dat Bilderdijk tot op zekere hoogte idealist is geweest en geen werkelijk , obj ektief bestaan aan de lichaamlijke waereld heeft toegekend. En inderdaad wanneer men den dichier niet in zijn geheel bestudeerd heeft en aan enkele uitdrukkingen blijft hangen , kan men zeer licht tot een dergelijk besluit komen. Bilderdijk was krachtig 1 Dat Bilderdijks meening omtrent de wording der ziel door geestelijke voortteling in onzen tijd door geen Katholiek meer mag worden gevolgd, onderstel ik mijnen lezers bekend te zijn. 't Is hier de plaats niet, om die meening op wijsgeerige gronden te weêrleggen. Ik wijs er hier op, omdat zij den sleutel aanbiedt tot recht verstand van eenige vaerzen des dichters, zoo als in de Geestenwaereld: Neen , burgers van den kring waarin mijn wenschen zweven, Uw ziel vervreemdde niet van d' oorsprong van - uw leven. Ontwikkeld uit zijn' geest tot deze uw hemelvlucht, Voelt gy u d' adem van den boezem die hier zucht; En als de stralen die van 't lichtend lichaam vloeien, Niet afgescheiden, maar eenzelvig met zijn gloeien. Hy leefde in u op de aard , zoo lang gy de aard betradt, En leeft ook thands in u, wat hemel u omvat. De dichter richt hier het woord tot de zielen zijner gestorven kinderen. .D. WARANDE. N. REEKS, III, N°. 1. 18 BILDERDIJK. doordrongen van het denkbeeld , dat het leven in den hoogsten zin des woords een geestelijk leven zijn moet of met andere woorden : een leven dat zich kan uiten in kennis en liefde. Zoo uit het zich in de. hoogst volkomen eenheid van God als zelfbestaande. Zoo uit het zich in de geschapen geesten , niet als wezenszelfstandigheid, maar als uitstroomende werking. Dit leven noemt Bilderdijk met zekere voorliefde het waarachtig zijn, vooral zoo als wij het denken moeten in God. Waar dit leven niet meer gevonden wordt , spreekt de dichter menigmaal van een schijnbestaan , dat geen zijn mag genoemd worden. Doch wie begrijpt bij eenig nadenken en vergelijken den zin dier woorden :niet ? Daarenboven kennen wij de lichamen niet onmiddelijk , maar hunne hoedanigheden. Datgene wat het lichaam in zich-zelf tot lichaam maakt, wordt door geen onzer zintuigen waargenomen. Dit wordt ook niet zelden door Bilderdijk in dergelijke uitdrukkingen* bedoeld , ja, in hetgeen wij zoo dadelijk van de hoedanigheden der lichamen zeiden vindt men zelfs den sleutel van zijn geniaal taalstelsel. -- Wanneer de dichter ook aan den mensch slechts een seltijnbe8laan toekent , dan bedoelt hij , als van zelve spreekt, dat des menschen bestaan geen volstrekt, maar een betrekkelijk zijn is , een zijn , dat niet in zijn wezen is gegrond, maar hem door Gods scheppende werking medegedeeld. Wie zal niet erkennen, dat er in Bilderdijks stelsel een treffende „eenheid heerscht? En wien dunkt het vreemd, dat een kunstenaar, in wiens ziel zich zoo verheven denkkracht paarde aan zoo hoogen schoonheidszin, met brandende ergernis, neêrzag op hen, die in de kunst een laffe uitspanning zochten in plaats van verheffende geest- en gemoedsveredeling ? 't Kon ook niet -anders of de beschouwing der waarheid moest in een zoodanigen geest bijna altijd hand aan hand gaan met het gevoel en het :genot des schoonen — of ook met vlammende verontwaardiging waar hij tegen een van beiden vergrijpen zag plegen. In al zijne werken staat Bilderdijk voor u als dichter. Dichter was hij als taalvorscher : ieder oogeiiblik verrast u op liet taalgebied zijne scheppende intuïtie. 0~ Dichter was* hij als geschiedschrijver; dichter, ja, lyrisch of episch dichter naar de eischen des oogen - BILDERDIJX. 19 bliks , maar nog meermalen beiden te gelijk. Sa€yricus niet het minst , verpletterend satyricus, gloeiend van heilige wraak. Van wat hooge kracht getuigt die toornig trillende hand, die met gloeiende stift daden en karakters brandmerkt, en daarna weér rustig voortschrijft. -- Dichter was hij in zijne brieven , dichter met zijn geheele ziel ! Wat hooge adel in zijne rechtsbegrippen! Met wat geniale hand strooit hij zijne kennisschatten ! Wat kinderlijke en toch wat koninklijke onmiddelijkheid tegenover zijne vrienden ! Wat machtige spontaneïteit alom in zijn forsche ge voelskracht ! Bilderdijks poëzie uit den bloeitijd zijner kunst vereenigt in zich diepte en kracht van denkbeelden met diepte en kracht van :gevoel. Om hare volle schoonheid te kunnen genieten , heeft men den moed noodig haar in geest en hart op te nemen. Tot het verkrijgen van dien moed wordt oneindig meer vereischt dan velen schijnen te onderstellen. Beets heeft naar waarheid gezegd, dat mannen van den aanleg, de organizatie eni de dimensiën van Bilderdijk een geslacht op zich•zelve vormen. Zij zijn bestemd de boeken , de geesten, de tijden voor te loopen; een .machtigen indruk te maken op hun eigen tijd en diep inge -drukte voetsporen na te laten op elk gebied, dat zij bewandelen. Van daar in Bilderdijks kunstgewrochten die dichterlijke opvat. ting en die niet minder dichterlijke voorstelling en bewerking van de meest uiteenloopende onderwerpen , uit het gebied der zichtbare schepping , der geschiedenis , der openbaring , der weten. schap, der wijsbegeerte, der menschkunde, der theorie van het schoone zelve. Het ideale schoon der bouwkunst, ook zelve door ,onzen dichter zoo hoog gewaardeerd als eene kunst, "in welke hij alle mathematische en aesthetische genoegens vereenigd vond", is eenheid , orde , en evenredigheid bij rijkdom en volheid. En -men mag zeggen dat dit ook het eigenaardig schoon is van Bilderdijks poëzie. Of waaraan anders is die machtige indruk toe te schrijven, die het geheel van een zijner tot den einde -toe gelezen grootere dLchtstukken maakt en nalaat? Je gedichten , - van andere dichters schijnen vaak om enkele schoone regels of 20 'BILDERDIJK. plaatsen geschreven , die onvergetelijk zijn en waarop de blijvende roem van deze stukken en vare hen die ze vervaardigden berust. Bij Bilderdijk verbergen zich de schoone regels en plaatsen in de algemeene schoonheid , en men herinnert zich deze en deze alleen. Inderdaad zijne stukken lezende, gevoelen wij ons als onder de gewelven van een dier grootsche gebouwen, waarin alles schoon is , maar de schoonheid van elk deel aan de schoonheid van het geheel dienstbaar en ondergeschikt. Alles is op zijn plaats; alles heeft zijn maat; alles schijnt uit één stuk. Nergends leemte of gaping. Niets overtolligs. Alles noodzakelijk. Geen beeld zonder nis ; geen nis zonder beeld. Geen gebrek aan -sieraden , behalve aan eerzuchtige. Overal de hand, overal de stempel, overal de geest des Meesters. Zoo is de Ziekte der -Geleerden, zoo zijn de Dieren, zoo is de Geestenwereld, zoo de Kunst der Poëzy , zoo liet Waaraclatig Goed, zoo de Drie Zusterkunsten. Zoo was reeds Elius. Zoo zijn de vijf zangen van den Ondergang der Eerste Wareld ; zoo zou het geheel geweest zijn, indien de voltooiing van dat meesterstuk den roem van Bilderdijk ten top had mogen voeren , en op de heerlijkste wijze dit zijn woord toelichten : "Het is de Eenheid die altijd schoon, maar het is de door rijkdom en volheid ontzettende eenheid die verheven is." Wat een onzer landgenooten van Rafaël heeft gezegd : dat hij een wijsgeerig dichter en een dichterlijk denker is geweest, laat zich in den letterlijken zin der woorden toepassen op Bilderdijk. Hij is inderdaad een wijsgeerig dichter en een dichterlijk wijs. geer . - geweest : niet slechts omdat hij wijsgeerige onderwerpen met onovertroffen meesterschap wist te bezingen, maar vooral -. 92 BIBLIOGRAFIE. hoe de Heer J. H. C. Heyse over onze beste letterkundigen denkt, --- al roept de grootmoedige "Zierikzee"ënaar ons misschien uit de verte toe , "dat men het aangehaalde vonnis niet in allen deele naar DEN letter moet opvatten." Het is allerstuitendst dat iemand van de qualiteit des auteurs dezer onbeduidende recensie van de Gids-tribune verkondigt : dat hij 'juist niet kan zeggen zeer benieuwd te zijn" naar een volgend verhaal door Dr ten Brink aan het tegenwoordige vast te knopen. Wij veroorloven ons de betuiging daartegen over te stellen, dat wij , alvorens ons een eindoordeel over het boek van den Heer ten Brink aan te matigen , juist de kennis wenschen te maken van het aangekondigde vervolg : Defamilie Muller Belmoníe. Dit zal de onontbeerlijke aanvulling leveren van den heden besproken roman. Op de aangeduide familie toch valt in de helft van dit verhaal een te groot licht , om haar in het laatste gedeelte geheel te kunnen verlaten. Dat heeft de Heer Ten Brink met grooten takt gevoeld , en daarom is het Berickt, waar het boek mee opent , volstrekt niet overtollig. Reeds heden willen wij echter gaarne betuigen, dat wij meesterlijk getoetste tooneelen in de kompozitie van den Heer ten Brink hebben aangetroffen. -De uitvoerigheid zijner schildering in den aanvang is wel wat grooter dan later, en in 't geheel zijn de laatste gedeelten van het boek minder doorwerkt dan de eerste. Maar , wat dit betreft , kan Dr ten Brink zich met doorluchtige voorbeelden rechtvaardigen. De vader van den roman der XIXe Eeuw , Sir Walter Scott , is onzen schrijver aldus voorgegaan. Hij heeft trouwens met den beroemden eilander nog eene andere manier van doen gemeen. Het is de toon van gezonde en alsemloze scherts , die hij zonder onmatigheid aanslaat, wanneer slechte of dwaze personen, die het in hun eigen oogera nog zoo kwalijk niet maken , aan het woord of tot de daad komen. Den toon en de stemming die er uit spreekt, gevoegd bij de kiesche zorg waarmee^ de Heer ten Brink in 't algemeen voor de tegenwoordige tafereelen zijne tin- ten getemperd heeft, zijn , voor iemant die weet te lezen , een voldoende waarborg, dat de schrijver niet met overhaasting heeft gearbeid en een bewijs, dat de blaam van "fabriekswerk" waarmede de Heer uit "Zierikzee" hem bestempelt , van een lichtzinnigheid getuigt, die men zulk een stijve pen naauwelijks toe zou schrijven. BIBLIOGRAFIE. 93 Wanneer wij de groote letter- en geschiedkennis , het vrucht. baar vernuft, het levendig en diep gevoel en buigzaam talent van den Heer ten Brink nagaan welk een en ander hem sinds lang een leerstoel in literaire of plastische aesthetiek aan eene onzer akademische instellingen had waardig gemaakt , dan, inderdaad , ergert ons diep , dat een persoon als de Heer J. H. C. Heyse zich onderstaat in ons eerste maandwerk over hem te schrijven zoo als hij doet , en het was ons een behoefte dezen Heer den tegenwoordigen wenk niet te onthouden. Toch willen we kwaad met goed vergelden , en den konterfort , waarmee we den bouw van Ten Brink wenschen te steunen , van eerre yargouille voorzien , ontleend aan het opstel van den vervaarlij ken scherp. rechter. Wij keerera zijn zwaard, of liever zijn slagersmes naar zijn eigen borst: "Ik wil toegeven dat zeker vriendschappelijke "terechtwijzingen lang niet altoos aangenaam schijnen of zijn "(of zijn!) voor de betrokkenen, maar houd mij tevens over" tuigd , dat er meer overvloed van dan gebrek aan (vloed van "dan gebrek aan !) eigenliefde bij de meesten wordt gevonden. "Nederigheid en bescheidenheid zijn de hoofdkwalen van onzen "tijd niet ; wij lijden meer niet juist aan gevoel van (meer niet "juist aan --- van !) eigenwaarde, maar aan opgeblazen inbeelding "en blufferige peranterie." 1 ALB. TH. Geslachts-Register van liet Vorstenhuis Waldeck-Pyrmont, door A. A. Vorsterman van O ij e n. Utrecht, J. L. Beijers , 1879. In-4°, Bil. 10, VIII en 48. Dit bij de firma Joh. Enschedé en Zonen in 200 exempl. met zwart en rood uitgevoerde en met velerlei plaatdruk vercierde boekwerk heeft tot naderen titel: "Het Vorstenhuis van Waldeck en Pyrmont benevens de uitgestorven en grafelijke takken van dit stamhuis bewerkt door A. A. Vorsterman van Oijen" enz. Het bevat : 1° Eene grootendeels in faksimilee gebrachte naamlijst van inteekenaars ; 2° eene inleiding van de hand van Dr G. D. J. Schotel, waarin de geleerde schrijver getuigt, "dat er. nauwelijks één stamhuis kan genoemd worden, dat gelijk het 1 Gids, Nov. 1879 , blz. 356. 94 BIBLIOGRAFIE. Waldecksche meer dan acht eeuwen onafgebroken zijn hoofdzetel op dezelfde plaats gevestigd hield , zulke gewichtige diensten aan Duitschlaud en Nederland bewees en zooveel beroemde helden heeft voortgehracht"; "Negenmaal" o. a. "verbonden zich leden van het Huis van Waldeck met Graven en Gravinnen uit het Huis van Nassau" ; 3° een gedicht, door G. A. Vorsterman van `Dijen , getiteld het Stamslot , en gevolgd naar 't Hoogduitsch van Dr W. Kreusler. Het zaaklijkste koeplet luidt als volgt: «Met open zin voor godsvrucht, voor recht en billijkheid, Zoek' 't nakroost roem en krachten in trouw en eerlijkheid; liet sluite met den hemel een vast en hecht verbond, En voere dies als wapen een ster op gouden grond 1. 40 wapenbeschrijving : "De vorstelijke tak van dit geslacht voert thans : tweemaal gedeeld en tweemaal doorsneden , hetgeen negen kwartieren vormt. Het 5e kwartier in den vorm van een hartschild van goud, waarin e ene achtpuntige zwarte ster (Waldeck). Het le en 9e kwartier : in zilver een rood ankerkruis (Pyrmont) [lees liever : geankerd kruis] ; het 2e en 8e kwartier : in zilver drie roode schildjes, geplaatst 2 en 1 [de vermelding dezer plaatsing is overtollig] (Rappoltstein) ; het 3e en 7e kwartier : in zilver drie rood-getongde en goud-gekroonde [lees : gouden-gekr.] zwarte ravenkoppen ... (Hoheneck) ; het 4e .kwartier : in blauw een goud-. gekroonde [als boven] rood-getongde zilveren leeuw (Gleichen) ; het 6e kwartier : in zilver , bezaaid met liggende blauwe blokjes, een goud-gekroonde [als boven] roode leeuw (G eroldseck). Rondom dit wapen een purperen mantel , omboord met gouden franje , ge. voerd met hermelijn en gekroond met de prinselijke kroon , van goud gevoerd met purper en gerand met hermelijn. De grafelijke tak enz. 5° Geslachtregister , bevattende niet alleen de namen. , geboorte-, huwlijks- en fterfjaren der regeerende Graven en Vorsten van Waldeck met de namen en datums hunner vrouwen en kinderen, maar ook hunne belangrijkste levensgevallen in zonderheid voor zoo ver ze in verband met ons vaderland (taan , en daarenboven eene dergelijke opgave, betreffende den in de XVIP Eeuw uit - , geftorven , oudsten tak van Waldeck-Wildungen en den tak van 1 In een heraldiek gefchrift had hier wel veld mogen (taan. Ook gefchiedt .hier aan l'étoile de sable , à buit raies , maar een zeer matig fymboliesch recht BIBLIOGRAFIE. Eisenberg- Culenborg , waaruit het laatste gehuwd , mannelijk oir de beroemde George Frederik , in 1692 overleed. Onzen even zedigen als ijverigen en bekwamen genealoog den Heer Vorsterman van Oyen komt alle lof toe voor de bewerking van dit fraai uitgevoerd historiesch monument. Hij heeft zich niet vergenoegd met uit vroegere geflachttafels dc namen der leden van het geflacht Waldeck-Pyrmont bij-een te brengen, maar bij heeft uit velerlei algemeene en monografische bronnen licht over die namen doen opgaan , en zoo ftralen hier de genealogische feiten van eene zinrijkheid en in een verband, dat de kennis en het historisch genot der lezers van dit werk zeer ten goede zal toekomen. Op bl. 14 zal aan de berichten omtrent XV , Graaf Christiaan , geb. 24 Dec. 1585 , waarfch ij nlij k toe te voegen zijn , dat hij in 1638 overleed. Niet onaardig zou het geweest zijn, indien de bewerker de afkomst der tegenwoordige Koningin uit het ftamhuis van Engel bert van Nasfau en daarmee& uit het Huis van Polanen-Breda had doen uitkomen , aldus waren wij langs de huizen van Limburg en Luxemburg in de gefachten van Boulogne en Leu ven te-recht-gekomen en in het Frankische Vorstenhuis opgeklom men tot den grooten Patriarch Charl emagne. Trouwens ook langs haar oud-grootmoeder Sophia van Hessen , 1300 , ftamt Koningin Emma van den grooten Karel af -- hetwelk altijd een zeer noe menswaardige verwantrchap is, al was onze ftamvader Wittekind misfehien van een gants ander geflacht dan de vermaarde Sax, op wien Dr Schotel , in zijn voorzang, wel eenigermate fchijnt te zinfpelen_ Trouwens die dichterlijke geleerde zegt ook, dat de vrouw van den Wittekind van 1100 van hooge afkomst was , en de Heer Vorsterman daarentegen getuigt zeer te-recht, bl. 5, ,lat men niet zeker weet of zij Lutrade van her heette. Tij wenschen den Heer Vorsternian van Oyen 1 geluk met .zijn wel volbrachten , even (maakvollen als degelijken arbeid , en hopen, dat na dezen prachtdruk , in hechts 200 exemplaren verkrijgbaar, eene volksuitgave van 2000 noodig moog worden. A. Tn. 1 Laat zoo'n oudheidkundige toch niet van Oijen drukken. `96 BIBLIOGRAFIIK. POEZIE , door G. W a a 1 n e r. Haarlem , W. C. de Graaff Bil. IV en 36, 1879. Tot dat we , in een volgende aflevering , eene recensie van Dichtwerken geven , neme men genoegen met dit fraaye vaersj en : Zoodra haar slag geopend wordt Des ochtends vliegt de duif, Met wijd gestrekte vleugelen En opgerichte kuif, In volle vlucht naar 't hooge dak, En fluks de breede vlerk In weelde klappend , stijgt zij op Naar 't ruime reine zwerk 1. Daar zweeft zij op heur blanke schacht Zoo zwierig heen en weer, Een witte vlok van schuim gelijk Op 't diepe blauwe meer, Daar baadt zij in de morgenzon Haar pluimen, vol van glans, Door warme zonneverf gekleurd Als 't wolkjen aan den trans. Dan eindlijk neemt zij , zwervensmoe, Naar 't kleine hok haar keer En strijkt in telkens nauwer kring Op 't houten huisje neer. Hier trippelt zij zoo dapper rond En kort met alle macht, Als of zij uit dat hoog gewest Een blijde boodschap bracht. 1 Het zwerk zijn de wolken. De bijv. nww. ruime en reine pasfen daar „dus niet bij. EENE WANHOPIGE 1EVENSBESCHOUWING 99. LILITH , Gedicht in drie zangen , door MARCELLUS EMANTS. Haarlem. W. C. de Graaff. "Over dit ontvankelijk dichtergemoed is de verschroeiende adem van het pessimisme heengegaan.... Het tegenwicht : wijsbegeerte of geloof ontbrak... Hoe jammer." J. A. L. Dit dichtftuk , zonder jaartal van uitgave , is ten dien opzichte verwant aan het Erechtheion , aan de Venus van Milo , aan de Baziliek van Kalat Sema'n , aan de drie voornaamste Pyramiden. Bij benadering kunnen wij echter even goed de geboortetijd van dit lettergewrocht bepalen , als die van de genoemde kunstwerken. Het ligt dus aan ons , wanneer we , bij ons oordeel, den regel hebben uit het oog verloren : qu'il faut jager les écriík d'aprés leur date. Niet veel Kombinations•gabe is noodig om vast te (tellen , dat 'S .theeren Emants "Lilith" is geboren in het tijdvak toen de eerbied voor de in den Bijbel uitgefproken overleveringen nog bij velen een godsdienstig charakter had; maar te gelijk fommige letterkundigen meenden, met een losfe hand, alle ftelsels van volksgeloof over een kam te mogen fcheren , toeftanden, uit gewijde (of voor heilig gehoudene) en ongewijde (of door niemant meer vereerde) gefchiedverhalen, naar de voorfchriften eener fladderende fantazie met elkander te mogen vermengen , en , offchoon hier en daar voorwendend door het onderwerp beheerscht te worden , te befeffen en te kennen te geven , dat men zich oppermachtig in en ;boven zijn ftof beweegt ; dat men zich een Goethe voelt , die alles, des noods met zijn voet , in een nieuw verband mag fchikken , en glimlachen over de zwoegende menschenmenigte, welke zich om het bij-een-gefchopte verdringt en den onfterflijken maker haar toejuichingen in het aangezicht buldert, als of ook dat masker van Otricoli niet wel eens uit zijn godenkalmte kon worden opgefchrikt. D. WARANDE. N. REEKS, III, N. 2. VII 98 EENS WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWI4G". Wanneer men de dichtvruchten van den Heer Marcellus Emants overziet en ze rangfchikt tusfchen de niet altijd even frisfche dialektische bloemen , die hij nu en dan onder het publiek ftrooit , krijgt men het eene oogenblik den indruk , dat men met het ongelukkig flachtoffer veler te-leur-ftellingen te doen heeft het andere oogenblik met ieman s , die geheel verlangt te pozeeren als Goetheïde ; zich behagende in dat gebaar eener kalme aanmatiging, of liever in die feestvierende effenheid der fyzionomie , waardoor de echte Goethe-fpruit zich behoort te kenmerken , en waarmede bijv. de Farnezische Hercules zijn fpieren ten•toondraagt. De Heer Emants annonceert althands , in zijne fraai gedrukte voorreden , dat het hem in zijn "Gedicht in drie zangen" te doen was om liet "belichamen" eener "levensbeschouwing" , die hij dit ,maal niet voor riet eerst ontwikkelt en dan ook hoopt , dat door _het "gedicht zelf" zal worden "duidelijk" gemaakt. Trouwens wanneer het gedicht hier ontoereikend mocht zijn , diskusfie :heeft later meer onderfchrapt , wat de Auteur eigenlijk bedoelde. Wij zullen die toelichting niet verwaarlozen. Inmiddels wenscht .de Auteur op de meest geregelde wijze rekenfchap van de "stof" te geven , "waaruit" hij het gedicht "samenstelde" door de „,sage van Lilith" in de redaktie van Joh. Gottfr. Herder mede te dee len. Zal dus de meêdeeling van deze redaktie eenig nut hebben, dan is het toch te wenschen , dat de Auteur niet al te «vrij" roet de "verschillende legenden Lilith betreffende" , hebbe omge. fprongen ; of dat ten minste , waar dit gefchiedt , de "leven sbe fchouwing" , om wier wille het plaats heeft, blijke te verdienen, dat er om harent-wil zoo ver van Herders redaktie werd afgewe. ken en dan de meêdeeling van dezen teat tot een eierlijk kors k'auvre gemaakt. Het is immers niet interesfant met een voorbeeld aan te toonen, dat, door de bewerking, stoffen totaal onherkenbaar kunnen worden? Zien wij , wat de Heer Emants in zijn "Gedicht" ons geeft. Het is gefchreven in zoogenaamde, vijfvoetige (rijmeloze) jam. ben. Vinden wij er dus rijke fchilderingen in, fchoone kleur ,fchakeering, edele keus van lijnen , -- dan zijn deze niet te danken , LILITII , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. aan het genetiesch rijm , aan de prikkeling , die de te-rug. werking van het gewone hollandsche vaers bij den dichter in het vuur der famei (telling opwekt , -- maar geheel aan de vrije vlucht der fantazie : eene niet geringe verdienste, en die altijd voor de oogen behoort te zweven van den arglozen lezer, welke maar noode zich , in hollandsche vaerzen, het gemis van het rijmcarillon ontzegt. Majestuëus is de aanhef van den "Eersten Zang": "Voltooid is 't grootsche werk. Het heerlijk beeld Dat scheppend zich Jehova dacht , zweeft vrij In d' aether rond , door zomergloed gedragen. Aanbiddend staren de englen 't wonder aan, Tot plotseling Jehova's heilge naam Door millioenen lippen uitgegalmd, Een donderslag gelijk , veel duizend malen Van ster tot ster door 't eindloon ruim weêrkaatst." Niets belet ons hier te denken aan God op den zevenden dag. De Bijbel-voorftelling wordt aangevuld met de vermelding der fchepping van wezens, wier millioenen lippen een voortreflijken hymnus door de peilloze ruimte doen fchallen : "Looft , looft den Heer , die in ons sluimrend oog Den glans deed stralen vin zijn majesteit! Stort allen juichend neer , aanschouwt de wereld, Welke uit het niet zijn blik te 'voorschijn riep! Ziet hoe in de aarde een kiem van godlijk leven Op zijn gebod in wondren zonder tal Weldra zijn heerlijkheid zal openbaren !" "Zoo klinkt der englen zang door de eeuwge zalen, Terwijl op aarde de eerste morgen daagt. Gelijk een kus van goddelijke lippen Zinkt de eerste zonnestraal in Edens hof. Het duister wijkt , bet eeuwig zwijgen sterft, En overal ontwaakt des levens pracht. . . . . . . . . . . .. ... . . .. In 't midden van den hof blikt Edens heer Nog spraakloos op de wondren om zich [l. hem] henen." De voorftelling wijkt niet ver genoeg van het fchriftuurtijk fcheppingsverhaal af , om te verhoeden dat de lezer, gefticht en 100 EENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". geftreeld , den Mozaïesch•Christelijken bodem onder zijne voeten voele. Welhaast krijgt "Mens heer" ook • zijn naam "Adam", en geleidelijk befchrijft de Dichter den overgang van Adams een. voudig waarnemen zonder reflexie tot eene zielsontwaking , die aanftonds eene taal vindt om hare dankbaarheid en bewondering in uit te ftorten. Natuurlijk , menschkundig en een Christen (d. i. een bij uitnemendheid naar offeren fmachtend wezen) waardig, laat de Auteur het gevoel van bewondering en het befef des bezits hand aan hand gaan met de behoefte om dank te brengen: "Zoo prijst zijn God de stem des eersten menschen, En Cherubijnen dragen 't woord omhoog, Om 't voor den troon des Scheppers neerteleggen." Daar is in dat alles niets, wat Da Costa of Schaepman op principieele gronden zouden afwijzen. De avond van den "eersten dag" wordt daarop met fijne tin- ten gefchilderd. Adam weêrftaat den "slaap" , die hem overvalt, om dat hij nog langer wil blijven aanfchouwen en genieten. De nacht is nee^rgedaald , maar maan en sterren ontbreken niet. Aan de maan wordt toegefchreven , dat zij de droomen doet ontftaan ; zelfs wordt eene droomende vluchtig gefchetst. Maar plotslijk trilt een "zilvren tonenreeks" "door 't nacke ijk zwijgen". Adam ziet verbaasd om zich heen. Hij luistert , en verneemt, dat des nachts de -"schoonste bloem van Edens dreven" ontwaakt. Niets van wat Adam al genoten heeft , is te vergelijken bij Lilith. , "Wier adem zoeter is dan lindegeur, En bij wier glans der tulpen gloed moet tanen." Deze fchets maakt Adams begeerlijkheid gaande: "Hij wil haar zien , die bloemenkoningin, Voor wie, als starrenschijn bij zonneglans, De pracht verbleekt van 't godlij k paradijs. Green rust meer kent zijn ziel voor dat zijn blik Dien dorst naar schoonheid in haar kelk kan lesschen." -De laatste regel is minder gelukkig. LILTTH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. Adam gaat er , par monts et par vaux , "met snelle vaart" op uit om deze onbekende te vinden. Anachronistiesch fchijnt ons de voordelling, dat Adam vooral in haar waardeerde , dat zij een bloem was "die nog geen hand beroerde , Wier schoonheid door geen blik nog werd ontwijd". Dat is een veel te geavanceerd begrip als er nog van geen medeminnaar ergends iets is te zien geweest. Eindelijk: "Hij zoekt, en wordt een myrtenbosch gewaar. "Wild snelt hij toe" en dringt in het myrthenbosch , vermoedelijk gefpoord door het voorgevoel van hetgeen eenmaal bij de volken door den myrth beteekend zal worden : want het gegeven kenmerk voor Lilith was, dat zij "pop een bed van geurge violieren" lag. En werkelijk: "de violieren geuren". Adam ftaat voor Lilith. "Een siddring, ijzig koud, loopt over [zijn] leden. Zijn hoofd wordt zwaar, zijn hand zinkt neer, zijn kniëen zwikken." Het .. zwaar geworden hoofd fchijnt hier min juist aangebracht. Intusfchen het moet zich rekenfchap geven van hetgeen het waarneemt. Lilith fpreekt. Adam luistert. 11 . . . . . is 't dan geen bloem wier geurige adem Zijn bloed met zulk een snelheid stroomen doet ?" Het ware hier de plaats om een woordtjen te zeggen over de grenzen van "Poesie und Malerey". "Waar had hij ooit een bloem als deze aanfchouwd F" Wat meent de dichter -- een bloem , zoo groot als een volwasfen vrouw ? Op welk oogenblik treedt de metamorfooze in ? — Niet alleen de fchilderkunst ook de kunst der letteren moet hier fchipbreuk lijden : een bloem , die in een vrouw verandert, behoort in de Arlekinade te-huis. "Zij slaat haar oogen op en ziet hem aan....." $ehoudends haar "blankheid" en "zwarte haren" ontbreekt bier alle verdere befchrijving ; maar ook zonder die , wil Adam, 1 2 EENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING" . met eerbied gefproken , korte metten maken , en wel verre, dat wij hier te doen zouden krijgen met de schroomvallige teêrheid eenex eerste joncrelingsliefde, die zijn ideaal vereert "at holy distante" , voelt hij "den drang ontwaken Zijn lippen op haar rozemond te drukken, Zijn armen om dien blanken hals íe strenglen, En met haar zwarte haren borst aan borst Zich aan dat heerlijk lichaam vasttesnoeren." Mij dunkt dit is meer eer Don Juan dan een Adam (ten minste als men dezen voor alsnog eene fatsoenlijke toekomst niet onmogelijk wil maken). Zelfs zou een welopgevoede Don Juan niet om den hals zijner geliefde zijn armen (laan. Lilith gedraagt zich, of zij niet ongevoelig is voor Adams oplettendheid ; zijn hand is namelijk reeds over 't "melkwitte voorhoofd heengegleden" , en "zijn mond drinkt reeds den adem van haar lippen". "Beeft Adam Lilith lief?" vraagt zij teêr. "Nu vat hij stout de donkre lokken aan ," maar wondt zich aan een scherpe doorn. Hij heeft het verkorven. "Den [l. De] bliksemflits gelijk , die blinkt en doodt, Springt Lilith van haar bloemenbed omhoog." Zij wijst hem nadrukkelijk af: "Terug die hand! (Min gelukkig.) Ken uw Vorstin, die van Jehova zelven In 't eeuwig licht de omarming mocht genieten. Aanschouw haar glans , uit hemelglans gesproten, En ken u w m o e de r , die naar de aard verbannen Jehova's kind in bitter barenswee liet sterflijk leven schenken moest." Men ziet , dat hier een volkomen changement de décorations plants heeft. De groote "vrijheid", waarmee^ de Heer Emants L[LITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. van de "Lilith-sage" "gebruik" heeft gemaakt, doet ons in eens , uit de waereld der christelijke voorftellingen overfpringen in die- der mythen, en, zoo ver blijkt, niet in de mythen-ffeer van eenig volk , maar in die der fantastische zwerftochten , waar de Heer Emants kleuren en lijnen zoekt, om zijne "levensbeschouwing" mee^ te floffeeren. Een oplettend lezer maakt van zelf den naut périlleux; en daarom zijn we gelukkiger dan beoordeelaars , wien 's Heeren Emants' poëem tot groote ergernis gedijd is. Dar voelen wij weinig van : wij zijn nu eens aan den Bijbel ontvoerd en krijgen met goden en godinnen te doen , met helden en nymfen , met allerlei , waar fymbolisme en ontucht op de ongeregeldste manier in door elkander loopera. Wij hadden hier dus te doen met een zoon, die , door hare liefdetonen verlokt , zijne moeder , zonder, wel is waar , de be- trekking te kennen, tot de zijne wil maken. Nu kent hij , die fleeds , fmakeloos genoeg , den naam van Adam blijft dragen , den titel , die het voorwerp zijner begeerlijkheid toekomt. Maar daarom niet getreurd. Smeekend famelt hij: "Moeder, Ik heb u lief." Deze betuiging is Lilith welkom. Zij vergt van haren zoon, dat hij haar op den vader, die haar onredelijk en wreedaardig verf ooten heeft , zal wreken. Zij verhaalt haar wedervaren. Zoo lang zij fliep aan de zijde van den "vader" was alles goed en rustig "in 't koninkrijk der hemelen"; maar eens ondernam hij haar een kus op den mond te drukken; zij ontwaakte, en werd door haren bruidegom groot gemaakt. Maar de koning , die haar met een kus gewekt en wien zij in de armen gezonken was, konftateerde "wilde drift" bij haar. Hij verftiet haar met de vrucht, die uit haar zou geboren worden. Zij viel in den ,,af, grond''. "Daar baarde ik u, mijn zoon, "Daar schonk ik al wat is het korte leven." Meij ziet wij zijn hemelsbreed van het eerste fcheppingsverhaal verwijderd. Zij wil nu , dat haar zoon de aarde verwoe 104 . EENIS WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING ". sten zal, den zonnegloed verdooven, den hof verdelgen, die hem tot kerker gewezen is. Dat zij moeder werd, wordt aan geen plan van den vader toegeschreven , maar aan een oogenblik van `zwakke lust". Zij (poort dien zoon aan, 's vaders plaats te. gaan innemen; "En heersch in eeuwigheid aan Lilith's zij." De Heer Emants heeft gezegd, dat hij in Lilith de wellust had willen personificeeren; hij misdoet dus -niet, met haar hartstochtelijke wartaal in den mond te leggen : maar hoe rijmt haar wedervaren bij Jehova met den aanvang des gedichts? Of wil de Heer Emants er de Joden en de Christenen in laten loopen , door éerst in hnnnen geest een tafereel van de fchepping op te hangen, en hun dan naderhand , als rezultaat zijner "levensbeschouwing", mee^ te, deelen, dat de "millioenen" engelen, die den lof van 'Jehova's heilgen naam" verkondigd hebben , of zelf dupes waren , of de millioenen menschen dupes willen maken , tot dat de Heer Martellus Emants zijn waarfchuwend woord zou laten hoorera , en zeggen kwam , dat eigenlijk een ontuchtig vrouws persoon , misfchien ook als personifikatie van meer anderen , het teeken tot de teling van het menschelijk geflacht, om niet te zeggen van Adam , gegeven had? Zien wij 't vervolg van het verhaal. De mededeeling en opwekking, door Lilith aan Adam ten beste gegeven, gaan gepaard met vlammende blikken en rolling van het "schoone hoofd". Doch Adam laat zich niet zoo licht van: het bewonderen harer fchoonheid af brengen, om haar werkzame wraak over te nemen. Hij zegt , dat hij den "schenker" van deze "heerlijkste aller bloemen" niet vloéken mag. Ambitie heeft Adam niet. Hij "grijpt naar 't blanke lijf, met zilverglans door 't maanlicht overgoten". Nu klimt haar minachting ten top;. zij noemt haren zoon een "Ellendig zwerveling, naar de aard' verbannen," en zegt dat "Lilith's ziel" "voor het kind , dat zij met smarten baarde, slechts afkeer, nijd en haat kent." De "nijd" is hier niet licht verklaarbaar; ook doet de herinnering van het met (mart ter waereld brengen van dezen volwasfen man geen genoegen LILITH, GEDICHT IN DRIE ZANGEN. 1O Lilith verdwijnt uit Adams oogen. De Dichter is met Adam begaan , en (meekt Lilith haren zoon toch ten minste éénen kus te willen geven. Wat zegt ge van dien dichter , lezer, zoo mededoogend voor Adam, die op zijn moeder verliefd is, van den dichter, die, uit dezen hoofde, de moeder tracht te vertederen? Adam vaart radeloos op, en weer overal heen , tot dat hij machtloos neerzinkt. "t Heelal ontzet , der englen zangen zwijgen." De Engelen worden dus gerekend zingende getuigen van de conficlenees geweest te zijn , door deze moeder en zoon aan elkan. der gedaan. Zij hebben zich dat weinig aangetrokken; maar nu Adam in zwijm valt, zwijgen. zij. Nu worden de vier Zusters van Lilith voor ons opgevoerd : zij zijn "van hemelsche afkomst", 'als englen schoon , doek zwart van oog en haar." Zij heeten Heerschzucht, Hebzucht, Honger en Dorst. Zij zijn te gelijk met Lilith ontwaakt "om haar te dienen". Met Lilith werden zij later "yin des afgronds nacht ... neergeilingerd". Daar was dus, in des Dichters voorftelling , een tijd dat de geesten , die Heerschzucht , Hebzucht, Honger en Dorst heeten , de Wellust als haar Koningin hebben gediend. In het fchoone dichtjen van Victor Hugo lezen wij : "Qui salt combien de temps sa faim a combattu" en wordt eindelijk de Wellust dienstbaar gemaakt aan den Honger ; maar het omgekeerde ? Heerschzucht , Hebzucht, Honger en Dorst , dienaressen van de Wellust ? - 't Is duister;. duister is ook de evenredigheid der vier in den groep. Zijn Honger en Dorst geen te naauw aan elkander verwante verfchijnselen om naast elkander te kunnen optreden? Lilith neemt nu het woord, om (deze en andere?) "Demonen" op te wekken zich aan Adams machteloosheid niet te laten gelegen zijn. 'Een bange kreet klinkt van der englen lippen "Wee , Maj a , kent uw hart geen mededoogen ?" " Hoe Lilith plotslijk , op bl. 24 , den naam van Maja krijgt is onverklaard. Wat heeft de Dichter daarmee voor ? Is het Maja,w 106 EENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING ". de fchoonste der zeven Pleiaden , eene van Jupiters uitgekipte nymfen en moeder van Mercurius, waar fommigen zeggen , dat de lieve Meimaand haar naam aan dankt ? Zal ftraks Adam , als vader der menschen , met den naam van den God des handels en der. dieven worden toegefproken ? Of wordt hier de zoo ontzaglijk lichaamloze Maja der Indiërs bedoeld ? In de Wedaas is Tat het neutrale bij uitnemendheid , en Maja, met een zweem van vruchtbaarheid voorzien , ftond , hoezeer ontkenning en lee^gte, het leven dezer pasfleve waereldziel als vrouw ter zijde 1. Ook gold Maja, in haar vervluchtiging ("als TJrnichts") , voor eene maagd, die de moeder van Kamas of de Liefde was 2. Volgends fommigen was zij de moeder van Boeddha-zelven 3. Maar wat brengt dat alles toe , om Lilith nader of krachtiger te charakterizeeren ? Deze ftreeft voort in haar wraakzucht. Daarop daalt "een breede fchaar van blinkende englen neder" ; een (eraf , flralend als een zon , boodfchapt nu aan Lilith-Maja, dat Jehova medelijden met Adam heeft, en dat een "kind des Heeren" Adam als levensgezellin zal bijftaan. Aan Lilith wordt, "door Gods genade" , haar verloren plaats in den Hemel weer aangeboden. Maar Lilith zegt, dat Jehova haar in een valfuik wil lukken. Der "hoogste wijsheid" ontbreekt het, zonder haar, aan fcheppingsmacht. Daarom roept hij haar te-rug; , en werkelijk fpreekt zij de voorwaarde uit, waarop zij "Ten tweede maal" de "wreede lust" van 's Heeren Emants Jehova dienen wil: die voorwaarde is - ,,de zaalge fluimer van voorheen" ; maar de (eraf andwoordt, dat dit niet mogelijk is: 1 "Ondanks zijn onvermogen en g€.ílachtloosheid heeft Tat nog eene (hoewel negatieve) eigenfchap, namelijk M á j . Deze Mftjá is de wezen loosheid, de begoocheling, het niets, de onbepaaldheid der geheele natuur in den ruimsten omvang, de meest afgetrokken idealiteit, en die nochtans waar Tat als onzijdig en geflachtloos optreedt, als vrouwelijk begrip tegen over hem ftaat; terwijl uit hare vormloosheid (eene eigenfchap die Tat zelfs niet bezit) het vrouwlijk barende beginsel zich ontwikkelt, hetwelk door Tat, zonder dat hij een oorzaak ftelt, bevrucht raakt, en zoo de moeder der pasfieve natuur, naast dezen vader, wordt." D A. E. Wollheim da Fonseca, Mythologie der Alten Indien, Berlin, 1856 , bl. 10. 2 T. a. p., bl. 116, 3 T. a. p., ble 66. LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. "Jehova's kus , die uit den raap u wekte, Wordt op uw lippen nimmer uitgewischt." Welnu , herneemt Lilith-Maja : dat dan Adams gezellin "Lilith's beeltenis" drage. Dezen grilligen wensch van Lilith wordt (de argloze lezer weet nog niet in welk belang) , toegegeven, edoch met eenige wijziging: "... niet in 't zwart fluweel van Lilith's oog Kan Eva's ziel haar englenreinheid spieglen"; zij moet een blondine zijn, „En uit haar oogen , blauw als 't hemelruim, Straal' niet der wellust, gloed , maar 't licht der liefde." En Lilith , die zoo even nog gezegd heeft "Niet aan Jehova's zij wil Lilith heerschen. Hier zij het rijk dat mij zal toebehooren," zweeft eensklaps in een stralend licht, "op englenarmen" "den blauwen hemel" tegen, "En tot haar glans in 't diepst gewelf verzwindt Doorgalmen 't woud der zustren jubelkreten :" de Honger en de Dorst en de Heerschzucht en de Hebzucht zijn dus voldaan! Wat dunkt u ? Hier is de Eerste Zang mee uit. Is het pa- pier niet geduldig? De Tweede Zang brengt ons bij Adam. Hij flaapt. "Alleen de zustren waken" : de "zwarte Honger" , de "Dorst" met "somber oog" , de "Heersch- en Hebzucht" , blank van lijf , hand in hand, "gebed op bloemen". "Haar woelt de heete wraakzucht door 't gebeente", terwijl de pijnigende Twijfel, wegends het afzijn van Lilith , aan hare harten knaagt. Elk der vier wil heerschen over de andere drie. Maar op het verfchijnen van Lilith "Zijn allen naar den grond terug gezonken ..." . "Geen woord klinkt van der zustren bange lippen, Maar Lilith heeft haar vragend woord verstaan," 108 BENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". en in vrij ruwe bewoordingen verneemt de lezer, dat de "seraf" eigenlijk een posíillon d'amour is geweest. De Zonne-koning heeft Madame de Montespan weer eens van Clagny naar Versailles laten komen. Ik durf de vaerzen 5 , 6, 7 , 8 , 9 van bl. 32 hier niet aanhalen. Genoeg, dat Lilith ten tweeden male een volwasfen mensch ter waereld brengen zal , als vrouw voor Adam! Op bl. 32 en 33 fchijnt voords wel de kern van 's Heeren Emants' "levensbeschouwing" gegeven te worden. Lilith voorfpelt, dat ook Eva zich eenmaal ongelukkig zal gevoelen; een "wilde zee" van tranen zal de aarde overdekken. Maar "Lilith's hals zal niet nederbuigen" , hoewel "verpletterd onder 't lijden,, jaar in jaar door Adams kindren op haar hoofd geftapeld". Later nog, zal er een ftrij d ontftaan van allen tegen allen. De broedermin zal tot wangunst ontvlammen. Dan zal de zoon den Vader vinden (blijkbaar bedoelt de Auteur hiermee^ , dat de mensch 's Heeren Emants `Jehova" ontdekken zal) ; de zoon zal 's vaders doelloos (t) werk dan doorgronden, zijn wil peilen. En dans - "beve hij , die Lilith wakker kuste , Die uit het niet een wereld op deed staan." Dan zal 's Heerera Emants Jehova door de mensck en gevloekt worden; zijn fcepter zal nee^rvallen aan Liliths voet, en hij zal om genade fmeeken. Voorloopig zoo lang Adam in Evaas arm zich 't eeuwig leven waant te wijden --- heerscht Jehova in 't rijk des lichts: "[Tem] diepe slaafsch 't onsterflijk englenheir, Mij bidt in banden de eeuwge men.sclbheid aan." "Zoo luiden Lilith's haat-ontsproten woorden."" - De famenilelling "haat-ontsproten" verdient wellicht geen aan beveling.welhaast fluistert de Heerschzucht: "Koningin, Uw plan is grootsch en de overwinning zeker (!) , Maar wat zal in dien buit ons aandeel zijn ?" Lilith andwoordt , dat , waar men Maja aanbidt , men ook om de gunsten - der Heerschzucht zal moeten "boelen". LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEEN. "Wie mij verzaakt, ligt voor u neergeknield." De tegenstelling is niet duidelijk ; dat ligt aan ons : want "Nu breekt uit aller mond een jubelkreet." Daarop heet Lilith de Demonen den "onheilzwangren schat" (Eva) aan Adams zijde neêr te leggen. Eva wordt als volgt aangeduid: "Die 't paradijs hem tot een hel zal maken, Maar tot een Eden 's aardrijks wildernis, De gezellin , die troost aan hem moet brengen, En nieuwe smart voor nieuwen troost zal scheppen, Wier koelheid doodt , wier liefde lijden baart." Heel duidelijk (preekt alweêr uit de rol, die Eva hier te vervullen krijgt, de fom van des dichters levenservaringen niet. Hij fchijnt anders Eva nog al zedelijke waarde toe te kennen. Lilith draagt namelijk den Demonen op , als Adam Evaas fchoonheid zien zal, 'het reine licht, haar hemelsch oog ontstralend , Het blonde haar , een englen-voorhoofd waard" , met donkere fluyers te-weeg te brengen , dat Adam Lilith weêr meent te zien: "Dan stijge beider liefde in vlammen op..... . . . . . . . . . . . . . ... . . En aan uw voeten ligt de menschheid neer." Het gebeurt, gelijk Lilith gewild heeft. Adam flaapt nog een onrustigen llaap , plotslijk door een "w eeke stem" afgebroken (de helft der dingen is bij den Heer E. „week"). "Adam , liefste broeder ?" 't Zijn "liefelijke tonen" , maar Liliths ftem is 't niet. Ondertusfchen ligt het "heerlijk wezen" aan zijne zijde. Dat roe- pen van iemant , die naast iemant ligt , brengt mij altoos een meêdeeling in de Holl. Maat(. van een onzer eerste en thands oudste dichters en geleerden te binnen , die bok van een droom verhaalde , en zeide , hoe hij daarin verloren lag , tot dat eene "welbekende stem" hem riep, en zeide : "gij droomt". Men dacht zich , ondanks het wel r"gekemde en gebalsemde" rede naarshoofd, ddar de vermoedelijke vaderlief, enz. enz. 't Is 110 BENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". treurig, maar met zulke prealabele voorftellingen en vervoeringen onzer verbeelding hebben dichters vaak te worstelen. Adam intusfchen hoort nu geen bedfermoen aan , maar neemt zélf het woord, en begint alweêr op te halen van de {zaligheid" die hem "wacht" "aan de borst" van moeder Lilith ('t is onuitftaanbaar) . " doch neen, Niet Lilith's gloed straalt uit dit helder blauw." Een oogeublik daarna , denkt hij weêr , dat het Lilith "wel" is. Nu zal het ook haar item zijn , die hem "uit den sluimer wekte". (Dat eeuwige (luimeren is ook niet bizonder opwekkend in dit gedicht.) Eindelijk zegt hij : "Wie zijt ge.... ? -- Spreek?" (lees : Spreek!) Nu "antwoordt de stem" en zegt , dat "zoete liefde" voor den "Broeder" in haar hart ontwaakt is. Adam weêr : "0 ! zuster , schoon als de eerste dageraad, Ik heb u lief en wil u Eva heeten." Hij dankt haar, dat ze zijn gemoed de kalmte heeft hergeven, en noodigt haar nu uit zich naast hem neêr te zetten (zij moet dus intusfehen van "zijn zijde" opgeftaan zijn) , hem haar hand te reiken , en , op 't voorbeeld , van het "koeltje" , de "vlugge vooglen" en de "bijen" , "des levens zoete lust" te "genieten". Nu is alles weêr au mieux, en de "zustren" , de Heerschzucht, die tot dus-verre zoo min als de Hebzucht haar naam eenigermate rechtvaardigt, en altijd maar als een Bohémienne in de ftruiken ligt of heen en weêr holt , de Honger en de Dorst, die geen enkele poging doen om in Edens overvloed ' een eind aan hun ellendig bestaan te maken , de "zwarte" en te-gelijk "blanke" , vier "Ontvliên .... [het] eerste menschenpaar" "Naar Lilith's rustplaats". En de "koningin" leest haar nederlaag (de nederlaag der "zustren") "In 't nederbuigen van die - fiere hoofden." Lilith denkt een oogenblik over goedheid ten opzichte van haar LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. 111 zoon en dochter. Zij begint met den "zustren" een geduchten f chrobb eer te geven: "Onwaardig zijt ge Lilith's wraak te dienen, Omdat ge nooit met haar geleden hebt." NB. Die Heersch- en Hebzucht die niets te heerschen noch bij elkaar te fchrapen hebben , die Honger en Dorst , louter befef van eilende, hebben niet geleden! Uw hart is koud, het mijne blaakt van woede !" „ Op mijn woord, waarde Heer Emants! geen enkele lezer gaat in die domme woede mee. Het fchijnt eigenlijk hierop neer te ko. men , dat Lilith (die NB, zelve de Wellust personificeert) zeer verftoord is, dat 's Heeren Emants Jehova de beide kinderen Adam en Eva "in d'arm der Wellust" gefchapen heeft. Zij , L.ilith , de Wellust , konstateert , dat zij de (zuivere) liefde tégen zich krijgt. Intusfchen, "Zij fchroomt geen strijd met menschelijke liefde. Al wie in d'arm der Wellust werd geschapen Valt vroeg of laat der Wellust weer ten prooi !" Duister ! Lilith is de Wellust ; zij heeft geen antecedenten dan hare "sluimering" , zij neemt het zeer kwalijk , dat zij uit die fluimering gewekt en tot aktiviteit geroepen is, en om zich daar. over te wreken , befluit ze het ongeluk harer kinderen te bewer ken , door hen ten prooi te werpen aan hare eigene natuur. Nu krijgen we weer een paar echt dichterlijk gepenceelde landfchappen, Lilith's reis is naar Eden. "Doch Maja's oog blijft somber voor zich staren; "Wie had met Lilith deerenis gevoeld ?" Waartoe toch die tegenftelling van de ontastbare Maja en dia vrouw met de zwart fluweelen oogera , als 't de zelfde persoon is? Lilith zegt , dat zij "de laatste fchakel" gaat "fineden" , "die al wat leeft voor eeuwig [haar] verbindt". Eva hoort in 't kreupelhout een zachte stem haar naam Noemen. Zij zegt tot Adam: 12 EENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". "Ik ken die stem , zij noemde me eens haar kind." Van dat oogenblik is de lezer echter geen getuige geweest. Adam zegt, dat het "de slang is, die sissend door 't geboomte henenschuifelt". Maar Eva andwoordt , op een derden roep, "Moeder , hier." en ijlt op Lilith toe. Deze wordt , op het zien van haar dochter , vertederd , en 't kind , dat gezegd wordt "uit vadermin en moederhaat gesproten" te zijn, wordt gefpaard, en krijgt verlof "aan Adams zij des ' hernels vrede te genieten". , "Op mij alleen," zegt Lilith, "kome -'t eeuwig lijden Dat uit den slaap Jehova heeft gewekt." Vraagteekens. Begrijpt gij 't ? Is Jehova voorwerp of onderwerp? De bedoeling fchijnt , dat Jehova het Eeuwig Lijden uit den fflaap heeft gewekt, toen hij Lilith wekte. Maar wat is dat dan toch voor lijden ? De Heer Emants vindt blijkbaar, dat de geheele wacreld een nameloze ellende is, en daarom wraakt hij 't, dat zijn Jehova menschen gefchapen heeft ; en des te meer om --dat zijn Jehova daartoe door geene zeer grootsche neiging gedreven werd : het voortkomen van den mensch is het onwillekeurig gevolg van een onbewaakt oogenblik. Men gunne den ongelukkigen Auteur van dit dichtwerk (die, naar wij hopen , nog jong en bekeerbaar is') even zeer deze "levensbeschouwing" als den Heer . Q. N. in den Spectator van • 20 Deer zijne onbekookte en inderdaad alszins belachlijke kritiek der handelingen Gods in de eerste Bijbelboeken. Wat moet men zeggen , als er , op dien toon en met zulk eene oppervlakkigheid, gefcholden wordt op de overtuigingen van geesten als Tertulliaan , als Augustinus , als A thanasius , Hieronymus, Bernardus, Thomas van Aquinen; Pascal en Bossuet, ja van de Reformatoren der XVI° Eeuw , van Grotius en Vondel, van Wiseman en Lacordaire , van de uitftekendsten in twintig eeuwen ? Al zot men het recht hebben Spinoza , dien ik ongaarne te-gelijk noem met den dichter der Pucelle, de Encyklope- disten grooter geniën te gelooven dan de daar genoemden , dan -Mozes en David — wat moet men van het rechtsgevoel , van de , LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. bcrchaving, van de (maak denken eens medewerkers aan het weekblad van den Heer Vosmaer", die werkelijk gelooft, dat het aait .zijn pygmaeënitem is voorbehouden om, in het jaar 1879 , als iets nieuws, als had hij Amerika ontdekt , te komen verkondigen, dat die veelzijdig ontwikkelde en edele geesten domkoppen ge. weest zijn , wier heiligste en ftelligste overtuigingen kinderpraat. jens waren , die geen verftandig mensch meer een oogenblik nadenkens waard keurt ? Komt bij zoo'n individu niet op , dat hij zich toch mogelijk wel zou kunnen vergisten ; dat wat zoo velen .geflachten en zoo'n breede rij van ernstige en geleerde denkers heilige waarheid geweest is , toch wel eens , goed gelezen en be -grepen, niet zoo volkomen onzinnig en belachlijk zou kunnen zijn als het hem voorkomt ? Daar is, in de woorden van dien Heer Q. N. , niets wat verfehoond kan worden. Wat hij voor de taal van het gezond verftand wil doen doorgaan , riekt niet eens naar Beyersch bier ; het riekt naar sjouwermansjenever op een misbruikten Maandag , en Plecht wordt de Heer Emants ge. diend door een pleitbezorger, die dermate met fchaamte en voeg. zaamheid gebroken heeft. Maar om op het gedicht te-rug te komen : de waereld is dus vol lijden. Hiervan zou Eva haar deel moeten hebben , maar Lilith roept uit: "op mij , op mij alleen koom' 't eeuwig lijden !" Hoe kan dat, hoe moet dat? Dat lijden is maar alleen eert gevolg van de eigenfchappen, die tot het wezen van Lilith be. hooren, Lilith is immers ook de moeder van dat lijden ? Wat beteekent nu de uitroep : het lijden, dat ik aanricht, kome op mij alleen ! Hoe moet zich dat lijden openbaren ? Hoe kuit, met voorbijgang, met vrijftelling der menschen, de personifikatie der Wellust draagster worden van het lijden, dat zij te-weeg brengt ? Kom , de Auteur heeft zich-zelven niet begrepen. Hoe zullen wij hem dan vatten? Lilith wordt dan ook voor die dwaasheid fpoedig beftraft: want Heersch- en Hebzucht , Honger en Dorst komen haar uit lachen. Be Heersclizucht vooral brengt Lilith haar gebrek aan charakter onder het oog. "Zwijg !" zegt Lilith , maar vervolgt , D. WARANDE. N. REEKS, III, NO. 2. 114 EENS WANHOPIGE "LEVENSBESCHOU LAING". dat zij den zusteren alles uit Eden ten beste geeft, mids men haar Eva late. De Heerschzucht voegt echter de daad bij het woord, en fcheurt Eva bij haar lokken "van Lilith's boezem". "Nu wordt in Eva's oor 't vergift gedroppeld" en de Heerschzucht tracht Evaas jaloezij gaande te maken, door haar te vertellen , dat Adam fteeds aan Lilith denkt. Zij geeft aan Eva alweêr een donkeren fluyer, waarmee^ zij zich voor Adam als Lilith vermommen moet. Voordl moet zij hem `verwinnen" , dan zal alles op aarde aan haar gehoorzamen. Honger en Dorst bemoeyen zich voor alsnog met de zaak niet. In den Derden Zang vinden wij Adam weêr aan 't "snellen" door 't paradijs. Eindelijk zinkt hij weêr ter aarde en Eva komt , terwijl hij , misleid door den fluyer , Lilith meent te herkennen. Eva (Liliths item nabootsend) doet Adam de ftrikvraag, of Adam Lilith niet meer lief heeft. De arme man valt door de ben en bekent : "Ik had u lief. Was dat zulk zwaar vergrijp?" Wel neen immers ! -- waarom zou een zoon niet op zijn moeder verlieven ? "Gij hadt haar lief!" gilt Eva fnijdend uit, en levert het bewijs dat het vrouwen en meisjens niet genoeg is, dat zij eens mans laatste liefde kunnen zijn. Intusschen: ..... Eva's beeld is in zijn boezem dood. —" C6 Wij zijn nu en plein vaudeville, en Eva (fteeds buikfprekend) zegt, dat Lilith berouw heeft over haar afwijzen van Adam. Deze gaat daarop in, en scheldt « . . Eva's zustermin een luttle prijs." Les absents ont toejours fort. Daarop volgt een vociferatie tegen al wat koel en kalm is — het heele 'paradijs; ""Losse in een enklen snellen brand van driften Het lange leven op , en sterve 't lijf Waarin die gloed verdooft !" Zoo raast de orkaan, Dien eens der Welfust blik, door haat geprikkeld, In 't week gemoed van d'eersten mensch ontstak." LILITH , GEDICHT IN -DRIE ZANGEN. en nu gaat , om met Vondel te fpreken , «de bruyloft in" van Adam met de pfeudo-Lilith. Lilith-zelve betreurt zeer het eens gefproken woord van haat en wraak. Ook 's Heeren Emants Jehova kan dat niet meer te niet doen. Nu komen de vier : de Heerschzucht met haar zwaard, dat Lilith omklemt..... bliksem en donder openbaren zich. "En in des afgronds nacht is 't paradijs Voor eeuwig aan des menschen .blik onttogen". Hebzucht , Honger en Dorst figureeren weêr onder de zwijgenden. Adam konstateert het al te spoedig verwerkelijken van zijn vloek. "Een nieuwe vloek stijgt naar zijn lippen op.... maar op eens (heel toevallig) "Ziet hij blonde Eva in zijn armen liggen." `Onhandig als hij is , roept hij uit: "t Was Lilith niet?..... 0 ! zuster !" Te vous en Arie 1 Wat zegt ge van zulk eerre ontdekking in zulke vormen , brave Lezer , vooral min of meer befchaafde Lezer! De auteur heeft nog de oniioozelheid er bij te voegen: " als een feherpe dolksteek drong 't v e r w ij t Dat uit die woorden sprak in Eva's boezem." De Auteur had het met meer savoir•vivre een kompliment kun. nen noemen. "Nu welde stervenslust in beider harten," maar daar waakte Lilith tegen , die geeft hun een zweepflag. Zij wijst met haar zwaard voor zich uit, en de vier zien onze arme jongelieden triomf eerend aan. Een zegelied voor Lilith wordt gezongen. Haar en den vier Zustren blijft de heerschappij. De machtige God is overwonnen: "De dood alleen gehoorzaamt [zijn] bevelen." ,Dat is nog al wél van den Heer Emants. Intusschen zeggen de 116 EENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING", zustren , dat de menschen God in fchijn , maar de Wellust inderdáad zullen dienen -- en toch blijft de kus "van Lilith's rozelippen aan menschenmond in eeuwigheid ontzegd." Zoo is Lilith .dan toch wêer iets anders de Wellust : dat is zij inderdaad : zij is er de prototype van , zegt de Heer Emants. Het menschdom zal verder allerlei ellende dragen , "wat godlijk is verstikken in zijn borst." Maar eindelijk , wanneer de Twijfel het licht der Hoop gedoofd zal hebben , dan zal de hand van den mensch , met wanhoopskracht gewapend , "het wonder breken door Gods hand gewrocht , en zoete rust zal dalen op Liliths's oog." En dan , vraagt men , als Lilith weêr flapen zal , ten gevolge van den Zegepraal van den Twijfel, wat zal er dan gebeuren? Ook Lilith voldoet de oplossing niet. "Neen Zustren, spreekt ze op smart doortrilden toon," (in dit Emants-geschreven dichtwerk) "Niet Lilith zij der menschheid koningin." Zij doet afftand ten gevalle der Heerschzucht ; en die dezer gee- selllagen niet meer achten , mogen hun toevlucht tot de prikkels der Hebzucht nemen ; en over anderen , van geringer konditie , behouden Dorst en Honger nog macht. Lilith neemt voor zich-zelve een pleegzustersrol in belag : «"Brand los dan , heete worstelstrijd van 't leven, Ik bied den moeden strijder lafenis. Wie door uw slagen afgemarteld neerzinkt Kus ik de wonden heil in 't moede lijf. Wie door uw scherpe pijlen werd ontzien, Omdat uw hand ze op eedier doelwit richtte, Kan ik alleen in 't hart nog vreugde wekken, Den flauwen weerschijn van een godlijk licht."" Non capieco. De toegefprokene is de "worstelstrijd"; deze ontziet fommige personen, welke dus niet te ftrijden hebben (op edeler doelwit werden de pijlen van den worstelstrijd gericht) ; LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. aan deze personen is alleen door Lilith nog goed te doen. Wat moeten we daarbij voelen ? Zij konkludeert: "Zoo zij der menschen liefde Lilith's wraak, Der balling troost verzoet' haar eigen lijden." Allengs fchijnt toch de Heerschzucht weêr te worden toegefproken , die zij dan ook met zwaard en diadeem voorziet. In 't voorbijgaan , diadeem is M. in 't Nederlandsch. Et la morale ? "En als met wreede , pijnigende slagen Het eerste menschenpaar wordt voortgejaagd, Werpt Lilith's oog een droeven blik ten hemel, En roept haar mond voor 't laatst Jehova toe: "w ee , driewerf wee , dat Lilith moest ontwaken!" En daar (taan wij nu voor de vraag : Welke "levensbefchouwing" heeft de Heer Emants in dit "gedicht" "in beeld" ge. bracht 1 ? Gaan wij de hoofdfeiten nogmaals na , onder toelichting van 's Heeren Emants verweerfehrift. Lilith vertegenwoordigt de Wellust. "De wellust zelve --- als men wil de prototype er van -- kent de mensch niet" : Adam kon Lilith daarom nimmer bezitten. "Lilith", zoo (preekt de Auteur , "genoot alleen de omarming" van 's Heeren Emants Jehova. «Liefde en wellust zijn niet te scheiden ," zegt de Dichter. DDe rechtvaardigheid beveelt, dat wij deze uitfpraak als een kenmerk der door hem bedoelde wellust aannemen , te meer , daar hij zegt , dat men zich te wachten heeft "onder wellust overdaad van wellust" te verftaan. Met deze beperking wordt het bedrijf van Jehova, gelijk hij dat aanduidt , minder fluitend. Acht men dit een ge. ringe lof, men zal, misschien nog minder bevredigd wezen, wanneer wij moeten opmerken , dat de verwantfchap , om niet te zeggen identiteit, welke de Dichter tusschen liefde en wellust vastfielt , ons tusfchen de vingeren wechwolkt , waar met het volgende voorbehoud de handen gevuld worden : Liefde en wellust zijn niet te fcheiden, tenzij eene sterke begoocheling ons doet gelooven, dat we slechts een platonische vereeritig in onzen 1) Zie des Auteurs verandwoording in de N. R. Courant van 7 Okt. 11. 118 EENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". boezem herbergen. Dit kan niet anders beteekenen dan dat men, in zulk geval, zich flechts eene zuivere niet wellustige liefde bewust is. 't Is goed, dat de Heer Emants dit voorbehoud maakt , want wat werd er anders van de platonische liefde die zich naar voorwerpen uitítrekt, welke geen aanleiding geven tot het tusfchen beiden treden der geflachtsdrift P De Heer Emants weet toch wel , dat Plato , naast fchoonheidzin of kunstzin, ook waarheidszin en zedelijken zin in zijn ftelsel opneemt. De liefde, die Archimedes het e4ipct op de lippen bracht, die in het oog paerelde van Cristoforo Colombo bij het opdoemen der ftranden van Amerika , die Caesar een monument voor Pompejus deed ltichten, die uitftraalde in het gebed van den Grooten Condé op het slag- veld van Rocroy, die Erwin von Steinbach den Dom van Straats. burg deed bouwen, en Goethe deed beloven dezen vromen kunstenaar uit eigen middelen een gedenkteeken te wijden, — deze velerlei liefde zal toch geen wellust genoemd kunnen worden , ook geen gemaskerde. Want behoort alle geestdrift met den naam van wellust te worden aangeduid, dan verliest het woord geheel zijn fpeciale beteekenis. Het voorbehoud doet dus de thezis liefde = wellust te niet. De handelingen of vDorvallen , die we daar zoo•even aanduidden , zijn dus niet door de wellust teweeg-gebracht. Even-min kan men ze de vruchten van Heerschz ucht , Hebzucht, Honger en Dorst noemen. Ik weet wel, dat de elilendge minnaar van Mesdames de Mably en d'Houdetot voor de edelste uitingen onzer natuur ondeugden bij de hand heeft, om er als bron van voor te ítellen : maar een pleidooi voor de eer der menschheid, voor de beweering, dat er nog adel in haar hart woont , aanvaard ik niet : daarvoor acht ik haar te hoog. Zien wij nu eens verder wat de Heer Emants van zijn zoo on- vast geteekend begrip "wellust" maakt. Haar prototype zagen wij uit den Hemel veritoo ten ; zij wreekt zich op hem die haar verstiet, - door eene X11 nung van het geluk , dat zij aanbrengt aan den zoon des Hemelkonings , die ook de hare is , in te florten ; met andere woorden, door hem diep te•leur te fellen. Maar de vader wil uit medelijden met den zoon hem eene gade fchenken; daartoe - echter heeft hij weder den vrouwelijken prototype noodig, die LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. het heeft toegelegd op het ongeluk van zijn zoon. Hij (de "hoogste wijsheid") is dom genoeg te denken, dat Lilith zijn aanzoek dankbaar ontvangen zal , en zal willen meewerken om Adam , wiens val zij befloten had, "zijn tranenvloed" te droogen. Waar berust dat goed vertrouwen der "hoogste wijs heid" op ? Kent die wijsheid de bron van Adams tranenvloed niet ! Lilith begint met een onmogelijke voorwaarde te hellen, namelijk dat zij eindigen moge met in den "zaalgen sluimer" an vroeger "aan des vaders zijde" te-rug te keeren. Men be grijpt niet , hoe de prototype der wellust zich werkeloosheid , het flapen , als een gelukfaat voorstelt. Of is die prototype een even vitiëus verfchijnsel als zijn aardsche fpruiten ? — Aan den ge noemden eisch kan dus niet worden voldaan. Welnu, zegt Li lith , laat dan ten minste Adams aanstaande vrouw mijne beelte nis dragen , op mij gelijken. Zij motiveert dezen wensch door de herinnering , dat Adam "naar des vaders beeld geschapen" werd. IDe afgezant geeft toe; de "hoogste wijsheid" loopt er dus an der-maal in. Het is niet duidelijk, waarom de Heer Emants zijn "Jehova" niet maar liever , een weinig oprechter, "de laagste dwaasheid" noemt. Of is de uitdrukking wisheid ironie ? het grootsche werk", de "rheilge naam" uit den aanhef -- ironie? Men kent verder het beloop. Eva die met het minimum bedeeld wordt der wellustige tochten, die van de liefde onaffcheidelijk. zijn , kan toch niet veroorloven dat Adam Lilith boven haar fchijnt te proefereeren. De dolkfleek, - dien dit haar toebrengt, is het laatste evenement, waaraan zij deel heeft. Nu wenschen de ongelukkige echtelingen te f t e r v en. "Als ijle rook was 't hoogst genot verdwenen, Op Edens graf vertwijfeling ontkiemd." Toch wordt hun nog geen rust gegund. De Wellust treedt af, maar "De honger en de dorst, de hebzucht en De heerschzucht zien hen zegevierend aan." Dat is zoo wat de toeland van het menschdom ; en die toeftand zal aanhouden , tot dat Twijfel eindelijk het licht der (bedrieglijke) Hoop verdooven zal, tot dat de mensch den nacht, waarin hij 120 EEN WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". wroet , zal kennen , zijn hand , met wanhoopskracht gewapend, het wonder (?) breken zal , door Jehovaas macht gewrocht; "En zoete rust op Lilith's oog [zal] dalen." De Heer Emants legt deze voorfpelling op "duivlen-lippen" ;. maar uit den geheelen gedachtengang moet men opmaken , dat dit babyloniesch verzet tegen God werkelijk de oplosfing is , die de Dichter in zijne "levensbeschouwing" opneemt. Het eenige , wat die vreeslijke ontknoping tempert, is dat zij door den Twijfel wordt te-weeg-gebracht. Iiet voorwerp van dien Twijfel ' zal wel het Godsbeftaan-zelf zijn, en nu zal de aanval van een frijder die aan het beslaan van zijn vijand twijfelt, wel niet zeer te' duchten zijn. Deze bedenking moet ook, wil men redelijk zijn , de ergernis belangrijk matigen van de genen , die op godsdienstige gronden. tegen de Miíh opkomen. Het geloof immers is een gaaf , en het is geen leerli uk, dat eene tijdelijke afwezigheid van deze gaaf aan ons-zelven te wijten is. De befcheidenste form nu, waar die afwezigheid zich in uitfpreekt , is de Twijfel , en de Heer Emants beperkt er zich toe, bij den mensch, geen gewelddadiger vijand dan den Twijfel tegen Jehova in het veld te brengen. Het zijn hier dus geen tegen den Hemel gelieven vuisten , die de Heer Emants ons vertoont ; het is het tragiesch tafereel van eene worstelende Twijfelzucht, die gebukt gaat onder het fchouwspel der verwoestingen door de breidelloze hartstochten in de waereld aangericht. Ik verklaar mij de ontzetting , ja verontwaardiging van hen , die al is het bovennatuurlijke in hunne konfefsie tot een minimum famengedrongen , toch met zekeren eerbied de Bijbelvoorstellingen, voor zoo ver die nog den achtergrond uitmaken van den inhoud hunner belijdenis, gedenken , en met nog iets anders dan een oesthetiesch behagen in warme kleur en pikant vallicht, elk der dozijnen oude vrouwtjens op onze tentoon- tellingen bejegenen, die in het Boek der Riechteren of in het Hooglied of in de Openbaringe Johannis Richting en ver. heffing vinden : er is iets beminnelijks en achtenswaardigs in den godsdienstigen af keer , dien zij voor 's Heeren Emants epiesch LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. dichtwerk uitfpreken : maar ik herhaal, -- ik kan daar niet zoo geheel in meegaan. Voor-eerst wordt de God , aan welken de dichter den naam van Jehova geeft , in lijnen geteekend en met eigenfchappen bedeeld , die alle denkbeeld van identiteit met den Vader, tot Wien zij door Christus hopen gebracht te worden, uitsluit ; en ten tweede, al zijn de kreeten van twijfel en wan- hoop , die door 's Heeren Emants gouden fnaren trillen , weinig gefcbikt om ons vreedzaam en lieflijk te fl emmen, -- al Haagt de dichter niet in de dichtertaak , den lezer te verheffen , --, zijn opzet komt toch niet voort uit een verdorven bron. Men zot zeggen : een diepe melancholie ligt op den bodem van dat dichterhart ; en wie zal iemant melancholie , al is zij ook n6g zoo onvruchtbaar, de melancholie-zelve tot een misdaad aanrekenen ? Ik gebruikte daar-even de uitdrukking "gouden harpfnaren" --en inderdaad -- het is geen alledaagsch talent, dat hier gezongen , vooral dat hier de tinten getemperd heeft. De dichterlijke toon is , bijna zonder uitzondering, goed volgehouden. Ik herinner mij ook geen enkele feil tegen. de dichtmaat; ten minste wanneer men , met mij , toelaat , ja zelfs voorstaat , dat, nu en dan de verdeeling van het vaers valle achter de 5e lettergreep. Wel meen ik , met den zoo rijk met fmaak bedeelden en zeer bedreven rhythmoloog, die onlangs Keats Hyperion vertaald heeft, dat men er niet altijd op uit moet zijn "zoo veel mogelijk in het zelfde vaers of een zin of ten minste een hoofddeel van een zin te bergen, geheel gelijk de theorie van de Duitsche jambe door Dr Meteler in den Gids is uiteengezet ; dat vooral bij de [vijfvoetige] jambe, naast rhvthmus, ook numerus moet bestaan, [en] dat men dus voor dien numerus verplicht is te en j ambeeren , om uit verscheidene vaersregels ééne rhythmische periode te bouwen". Vondel geeft ons uitnemende voorbeelden van de wechfleepende uitwerking , die het heeft, wanneer hier de zin ons in een nieuwen vaerzengroep overvoert , wanneer ginds het vaers ons onverwachts een nieuwen volzin doet aanheffen. Toch geeft het samenvallen van volzinnen en vaersgroepen aan 's Heeren Emants' dichtftuk iets plastiesch (tegenover de andere 122 EE(E WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". meer fchilderkundige methode), dat mij in dit onderwerp zeer behaagt. Kwam de hiaat nog elders voor 1 dan in: "De zwart gelokte Eva" (bl. 45) , dan zou het misfchien het oogenblik zijn, om het bewijs te leveren , dat het Nederlandsch in dit opzicht niet met het Hoogduitsch te vergelijken is, uit hoofde van het zacht fmeltende onzer ftomme-e; maar de dichter acht waarfchijnlijk de E van Eva min of meer eene geadspireerde , en bovendien de "'zwartgelokte" is hier onderwerp en "Eva" voorwerp ; van-zelf rust men dus even tusfchen de beiden. Op bl. 14, reg. 3 v. o. moet natuurlijk "het" gelezen worden. Mijne hoofdaanmerking op de uiterlijke hoedanigheden der kompozitie zou zijn , dat de tafereelen , hoe fchoon ook dikwijls , zich niet genoeg van elkander onderfcheiden; te vaak vinden wij het zelfde kleurengamma en de zelfde poses te-rug. Men heeft gezegd , dat de figuren niet met vaste hand waren omgetrokken, — in den loop onzer ontleding van het ftuk heeft men kunnen ontwaren , dat ook hier en daar dit afzijn van lijnen, van afmetingen , ons gefluit heeft , en het is wel vreemd , dat de dichter zich in -'t geheel aan geen fchildering van Adam gewaagd heeft : -- maar anders -- meer tastbaarheid in de vrouwen en engelen , door den dichter opgevoerd, kon men toch bezwaarlijk wenschen. Het komt mij onnoodig voor , mijn gevoelen nog eens te rezumeeren. Al dunkt , over het geheel , dit epiesch gedicht mij mislukt, hoe zou het een vereerder van Dante, van Vondel, van Milton, van Bilderdijk geen gelukkig oogenblik zijn , de ure , waarin geleerd en met daden geftaaf d wordt , dat de hooge kunst het bovennatunrlijke als hoofdelement niet kan ontberen? Ongetwijfeld is reeds het veldwinnend ' Hellenisme eene verheffing uit het alledaagsche foflijke, eene religieuze beweging; en uit eene nog minder verdachte bron komt ongetwijfeld de konceptie voort van een dichter, die wel verre van gevaar te 1 Zie echter blz. 46: "DE oude kracht". LILITH , GEDICHT IN DRIE ZANGEN. loopera den Afrodite-kultus te zinnelijk op te vatten , in de ontwaakte wellust het ongeluk der waereld ziet. Moge hij eenmaal de oplosfing van den ftr"d , de zege van reinhèid en vrede elders zoeken, dan op de wegen in de Litith aangegeven! Voor ons -- al moeten wij, te-rug-ziende op den aanhef onzer beoordeeling, erkennen, dat de meêdeeling van Herders voordracht der legende van Lilith weinig nut heeft voor den lezer van 'S Heeren Emants gedicht, het is ons een rust, eentroost, en een verheffing, aan dit einde onzer befchouwing gekomen, den fchoonen droom nog eens te herlezen , waarin onze groote meester Bilderdijk voorstelt, dat Lilith aan onzen ftamvader is verfchenen : "Men zegt , eer Adam nog , uit d' eerften flaap gefchoten, Zijn weêrhelft aan de borst, waarin zy lag belloten Mocht drukken , en in haar zich-zelven fpieglen zag, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Dat de Almacht hem een droom verfchijnen deed voor 't oog. Hij (prak daarin tot God: " .Zie , al wat adem heeft 't Paart alles met een gade in wie zijn weêrfchijn leeft: En ik -- ik ben alleen. --- Wat kostte 't, op mijn beden Uit d' eigen klei met my een deelgenoot te kneden, Met wie ik danken en uw weldaa^n (maken mocht ! Dan waar mijn lot volmaakt; dan ware uw werk volwrocht !" "Te Godheid" , altijd nog in Adams droom, "fchudde 't hoofd , en greep een handvol aarde En bootfte 't tot een vrouw, die hy aan Adam paarde. 't Was Lilith ; Lilith, ach ! -- Geheel haars Egaas vreugd ,. Bekoorlijk in geftalte , en hem gelijk in jeugd, Zal ze Adam dierbaar zijn en zijn geluk volmaken ! -- Ach hemel ! vruchtloos lacht de wellust van haar kaken; En vruchtloos ftrookt zijn hand 't aanminnige gelaat; Of legt haar de offers voor van palmboom en granaat; Of leidtze door een beemd van lelien en rozen ; En Emelt van liefde en lust in 't eerbre liefdekozen. De trotfehe weigert zich en haat zijn gaven af. "Hoe (zegt ze) ! 't is één (bod , die beiden 't leven gaf, "En ftof, waarnit war zijn ; en gy, zoudt ge u vermeten ,. "My de uwe , en dezen hof uw eigendom te heeten P 124 BENE WANHOPIGE "LEVENSBESCHOUWING". «'k Begeer uw giften niet ; een deel behoort aan my "Gelijk zijn we in geboort', gelijk in heerschappy. "Zoek arbeid of vermaak, ik zal het mijne vinden !" Zoo fpreektze , en zweeft in 't rond op vleugels van de winden. Gods englen voeren haar van uit haar woeste vlucht Te rug : — ze ontvliedt op nieuw , en heft zich in de lucht; En werpt zich , afgeweerd van 's hemels zalige oorden, Den duivlen in den arm, om Adams kroost te moorden. Zie daar gelijkheid in haar werking. -- „Groote God! "(Roept Adam) 'k heb gedwaald : voleindig Gy mijn lot !" --- Thands fchrikt hy en ontwaakt ; maar (hemel !) hoe bewogen --- Wat fchouwlpel toont zich thands voor zijn ontfluitende oogera! 't Is Eva , -- 't is de vrouw , die God hem heeft bestemd, (Zijn hart verkondt het hem , dat thands in vreugde zwemt) Die vleesch is van zijn vleesch , en aandeel van hem-zelven. "Beheerfcher (roept hy uit) van aard en ftargewelven! "Gy, gy-alleen zijt wijs. G-y fchonkt me mijn manïn !" flereening met zich-zelv' , zie daar de huwl"ksmin !" J. A. ALBERDINGK THIJM. REINIER CRA.EYVANGER, Den 13" Jan. 11. , werd "in alle ftillicheyt" op het K. Kerkhof te Overveen ter aarde besteld liet stoffelijk overschot van Reinier Craeyvanger. Er is niets tegen , om , gedachtig de groote gaven van charakter en vernuft, die dezen man versierden , bij zijne begrafenis in den aloud-Hollandsch-vromen geest te fpreken van zijn "ftoffelijk overfchot", -- al heeft mei_ nooit., met dat fraai profiel, dien grooten fijnen baard , die fterk geteekende oogkasten , dat kalme voorhoofd van den geftorvene, zich een edeler, rustiger, zij 't dan ook levensmoeden Titiaan of Mercator gedacht. En inderdaad , in heel veel opzichten was Craeyvanger een XVI-eeuwer. Vbor eenige jaren zou men gerekend hebben den per- soon , dien men lief had en hulde wilde brengen , een zeer Hechten dienst te doen. , met hem een «Spaansch-gezinden Nederlander" te noemen; maar, gelukkig, wij beleven thands een tijdvak , waarin de kritiek (die de fyntbeze, de liefde niet uitsluit), het onderfcheidingsvermogen , de zucht om ieder-een recht te doen , tot eerre genoegzame meerderjarigheid ontwikkeld is , om het overluid en bij den nog naauwlíjks gefloten grafkuil te kunnen zeggen , dat wij hier met een allereerlijksten , allerbeminne1 jksten , allernatuurlijksten en grondig belezen vereerder van het monarchistiesch beginsel, van de katholieke zaak in de XVIB eeuw , te Amsterdam van de partij van Joost Buyck , te doen hebben. Men begrijpt echter, dat wij , het woord nemend , om iemant te gedenken, die noch de kunst van fpreken , noch de kunst van fchrij teen , noch de kunst van administreeren verf ond , ons wel zouden wachten over het heengaan van een charakter, van een man uit een {tuk , van een echten ouderwetschen Neder 126 REINIER CRAEYVANGER. lander te fpreken , wanneer wij als aanleiding niets anders konden te berde brengen dan zijne krachtige, geheel oorfpronklijke, zeer achtenswaardige persoonlijkheid. Neen , het publiek zou daar geen genoegen mee^ nemen. Daarom haasten wij ons te zeggen, dat werkelijk op Saturdag 10 aan. overleden en Dinsdag , daaraan begraven is de met roem bekende aquarellist en fchild er Reinier Craeyvanger : volgends Immerzeel geboren den 29f' Februari 18] 2 ; gedurende een deel van zijn leven wonende te Utrecht, te Amsterdam, in 's-Gravenhage en eindelijk weêr te Amsterdam. Zoon uit een echte kunstenaarsfamilie, is het geen wonder ,dat ook hij een kunstenaar was. Hij ftierf op 6 7-jarigen leeftijd. Toch heeft hij het geluk gehad tot voor twee jaren zijn moeder. te behouden. Die was in haar tijd een gevierde zangeres; zijn vader was een muziekmeester : op zijn ouden dag het levend beeld van vader Vondel, dien hij de gewoonte had fteeds . twee maal te lezen , "eens naar het vaers" en "eens naar den zin"; zijn ouder broeder is de met eere bekende Gijs Craeyvanger te. Utrecht, beesten- en landfchapfchilder en leeraar in de kunst;. zijn jonger was orchestmeester; zijn zuster is een verdienstelijke fchrijfster in dicht en proza ; en hij was een artiest aan alle kanten : baszanger, sans peur et sans reproche , altijd zeker van zijn intonatie en lager tonen meester dan éen menschelijk orgel in het land.. Hij fpeelde ook violoncel en kontrabas. En dan ---, hij was een fchilder. Daar was een tijd, dat niemant met de waterverw kon doen wat hij vermocht : met (paren , met wasschen, met ophoogen, met fap- en met dekverw , met de fpons en met de zijden lap; kracht en frischheid, páíe en dunne gewasschen vlakten. Hij was ook genre-fchilder in olieverw ; hij heeft nu en dan ook het landfchap met veel frischheid van opvatting beoefend, en ook fomtijds historische en godsdienstige tafereelen geborsteld ; ook fraaye portretten , op groote en kleine fchaal beftaan er van zijn hand. Ook heeft hij wel eens geëtst. Van grooten invloed op zijne kunst was zijne hoedanigheid van Hollander. Als vele onzer groote meesters der XVIIe Eeuw befchouwde hij de natuur van hare heldere zijde; zwaarmoedigheid in de kunst was hem vreemd. Ook had hij dit met REINIER CRAEY VANGER. hen gemeen : dat maar een klein gedeelte van zijne persoon. lijkheid in zijne fchilderwerken zich uitfprak. Noch het diep. godsdienstige , noch liet komische zijner geaardheid is herken-. baar in de eenvoudige onderwerpen, door hem behandeld. Hij was niet-te•min een echt vereerder van de schoonheid in al hare openbaringen : en even waar als aandoenlijk was het toch, uit den mond zijner lieve en trouwe dochter, te hooren bij zijn dood : "Wat ben ik gelukkig, dat hij zijn penceel nooit misbruikt heeft !" Met dien schoonheidsdienst ging een hooge gevoeligheid voor de betamelijkheid der maatfchappelijke vormen en aangeboren gentieman$kip gepaard. Wat wonder deftige figuur : zonder eenigen zweem van gemaaktheid, zich altijd langzaam voortbewegend; met een onbegrensden moed om, zonder pronkzucht , zijn krasse gevoelens uit te (preken ; en , in andere omstandigheden , van een blooheid , die u een glimlach op de lippen bracht. Wat hij zeide was altijd de moeite waard gehoord te worden : Het grootste tegenbeeld van "gemeenplaatsen" , dat men ontmoeten kon; en daarbij zoo lief , zoo infchikkelijk, zoo weinig eischend, voor die hem van nabij kenden. Hij is eenigen tijd Voorzitter en altoos een werkzaam lid ge.weest van de Maatfchappij d rli et dmieitia; evenzeer eenigen tijd leeraar aan de voormalige Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten. Of hij iets van het doceeren verffond , is mij onbekend : maar dat hij een interessant man was, die o. a. de -oude gefchiedenissen onzer fchilders naauwkeuriger gelezen en beter -onthouden had dan de meesten der genen , die zich voor de kunst zeggen te interesfeeren , is zeker. Het is jammer , dat hij is heengegaan. S, Lutgaarde is in Belgiën patrones der Nederlandsche letterkunde , om dat zij (uit nederigheid) altijd hard. nekkig geweigerd heeft Fransch te leeren. Craeyvanger was een foort van mannelijke Lutgaarde : van vreemde talen wilde hij weinig weten ; de onberispelijke fpelling van zijn oud-Stichtschen naam was hem dierbaar , en hij hoorde in Nederland thuis zoo goed als Laurens Coster, Gerbrant Breéro^o en Michiel de Ruyter er thuis hoorden. In de meeste levensberichten zegt men : de overledene was een tegoed burger". Of hij ooit stemmen ging, : 128 REINIER CRAEYVANGER, trek ik in twijfel; of hij het nut er van inzag , evenzeer. Maar als hij , die veel voor een ander over heeft, die afkeerig is van allen valschen [chijn , die oprecht is en werkzaam , die trouw is aan zijn vrienden, en i.iet al te meêdoogenloos voor zijn vijanden, een goed Nederlander kan wezen daarbij een opmerkelijk talent als kunstenaar : dan mogen wij ons land den lof en de voldoening niet onthouden te getuigen , dat het in Reinier Craeyvanger een zijner beste zonen verloren heeft. A. TH. HET HOLLANDSCH BLOED VAN ALBERT GRAAN DE MUN 9 DOOR H. J. ALLARD. Voor wien is heden Albert de Mun een vreemdeling? Wel ieder mijner lezers kent den naam en, tot zekere hoogte, ook de daad van den onverschrokken kampioen der Fransche geestelijkheid, den uitstakenden president der gezellenvereenigingen in Frankrijk , den tweemaal gekozen en eervol bezweken afgevaardigde van Pontivy, Albert graaf de Mun. Slechts weinigen echter zullen weten dat dien ridder zonder vrees en zonder blaam nog hollandsch bloed door de aderen stroomt. Het is het bloed der • beroemde en ook wel beruchte Helvetiussen. In de geschied- en levensbeschrijving van den voortreffelijken Christophe de Beaumont, gelijk die sinds eenige maanden artikelsgewijze in de .Etudes religieuses, philosopkiques , historique8 ei littéraires der fransche Jezuïeten verschijnt, wordt het moedig optreden , in 17 58 , van den Parijschen kerkvoogd tegen Claude Helvetius' boek de l'Esprit door pater E. Regnault uiteen gezet 1. Na die episode met de vereischte uitvoerigheid vermeld, na de drievoudige laf huichelende herroeping en zelfveroordeeling van den materialistischer philosoof te hebben medegedeeld, wijst de Beaumont's biograaf op de onedele, n6g helaas niet verou. derde tactiek , waardoor de ondankbare Encyclopedist de veroordeeling van zijn boek èn door den Paus èn door den franscheli Aartsbisschop èn door den Staatsraad en door de Sorbonne èn 1 Etudes 1879 , Avril. D. WARANDE. N. REEKS, III, N°. 2. Ig 130 HET HOLLANDSCH BLOED VAN door het Parijsche parlement, op rekening stelt zijner gewezen leermeesters, de Jezuïeten. "Pourquoi dove — zoo schreef Helvetius eenige jaren later — les Jésuites s'élevèrent-ils alors avec tant de fureur contre moi ? Pourquoi allaient-ils dans toutes les grandes maisons déclamer contre L'Esprit, en défendre la lecture, et répéter sans cesse comme le P. Canayo au maréchal d'Hocquincourt : Point d'esprit, Messeigneurs, point d'e$prit ! C'est qu'uniquement jaloux de commander , le Jésuite, désira toujours l'aveuglement du peuple.... Et quel moyen de cacher aux peuples l'inutilité et même le danger du sacerdoce ? 1 Naar aanleiding dezer ignobele woorden , doet de Beaumont's geschiedschrijver een gelukkigen greep en wijdt een halve bladzijde aanAlbert graaf de Mun, die in de vrouwelijke linie rechtstreeks afstamt van Claude Adrien Helvetius , auteur clu livre de l'Esprit. "Pendant qu' Helvétius écrivait ces lignes déplorables -- zoo ontboezemt zich Regnault quel étonnement que le sien , si on était venu lui prédire qu' un de ses héritiers directs r noble et vaillant chrétien , se ferait gloire un _jour de venger á la tribune francaise 1'honneur de ces religieux et celui de l'éducation qu'ils donnent ! que eet éloquent champion des libertés catholiques, aimé des bons, redouté des mauvais , admiré de tous , serait en quelgne sorte armé chevalier de la sainte Eglise par un grand pape 2 , aux pieds duquel il préterait le serment d'en demeurer toujours le fidèle dé, fen$eur ! Et ce serment nous savons comment on sait le tenir , quand on a Ia flamme au coeur et qu'on s'appelle Albert de Mun !" In ,een genealogische aanteekening op deze warme ontboezeming wijst pater E. Regnault op de afstamming du ckevalier de la sainte Egli$e van den onridderlijken en onkerkelijken materialist Helvetius. Werken wij die aanteekening wat breeder uit, dan zullen we niet slechts bevinden dat Helvetius "par les. d'Andlau et les de Mun , est doublement le fri8a2eul du sympathique orateur des eereles catholiques d'ouvriers", maar dan kunnen we tevens de sporen van het hollandsche bloed in Albert de Mun nauw 1 Helvetius, Oeuvres complètes III, p. 205. 2 Pius IX. ALBERT GRAAF DB MIJN. keuriger aanwijzen en gadeslaan. Vooral aan 't bloed zijner moeder, eene gravin De la Ferronnays, heeft hij den hoogeren adel van het zuiverste Christendom en den edelsten christenzin te danken. Tegen het einde van 't jaar 1629 of in 't begin van 't volgende werd te Cöthen , in 't vorstendom Anhalt, Johan Friedrich Sweitzer geboren. Zijn vader was de rechtsgeleerde Balthazar Sweitzer , landrichter te Cöthen , en zijne moeder heette Anna Braunin. Omstreeks 1649 naar de Nederlanden overgehuisd, voltooide hij zijne medische studiën aan de geldersche academie van Harderwijk , verdoopte aldaar, naar 't gebruik dier dagen, zijn duitschen naam in den latijnschen Hetvetius 1, werd , na 't schrijven eener Dissertatio cle peste, tot Dr. Med. bevorderd, en vestigde zich als geneesheer eerst te Amsterdam , later in den Haag , waar hij lijfarts des prinsen van Oranje en zelfs hoe koddig het moge klinken -- der Staten-Generaal werd. "Zijne vermaardheid was zoo groot — zegt W. J. C. van Has. -selt 2 -- dat uit alle oorden zieken tot hem kwamen om hem ,te raadplegen". Aldus bleef 's Lande doctor gedurende een 6 0•tal jaren een zeer gezocht geneesheer, die, bij de meest uitgebreide praktijk, altoos nog tijd wist te vinden om in 't hollandsch, duitsch en latijn een aantal boeken te schrijven. "Bij zijn overlijden zoo geeft De Navorscker t. a. p. verder te lezen hetwelk den 2 9 sten Augustus 17 09 voorviel, hebbende hij den ouderdom van 80 jaren bereikt, werd een zilveren medaille geslagen , met het kernige opschrift Hij heef í genezen en 1s gestorven om genezen te wol clen". Ik weet niet of Beuchot op dezen of op een anderen gedenkpenning het oog heeft, waar hij in Michaud's Biograpkie Universelle schrijft : "On a frappé en son honneur une medaille , dont le type est un Apollon, entouré des signes chimiques des métaux, ayant dans l'exergue: 1 Ten onrechte spreken eenige Franschen van Helvez , gelatiniseerd in ielvetius. 2 De Navorscher XII. blz. 125. Daar heb ik ook de meeste elementen ontleend der hier nevengaande geslachtstafel H e 1 v e t i u s- d e M u n. 132 HET HOLLANDSCH BLOED VAN Cito i luie et jucunde". Dat echter ook hier , bij al dat vergul. den , niet alles goud is wat er blinkt , kan men opmaken uit Helvetius' zotte ingenomenheid met de alchemie of de kunst om goud te maken. "Dans son Vitulus aureus aldus Beuchot il raconte lui-même ce qui lui arriva le 27 décernbre 1666. Un inconnu lui moutra trois morceaux d'une métalline couleur de souffre , extrêmement pesante , assurant qu'il y avait de quoi faire vingt tonnes d'or. Helvétius pria l'inconnu d'opérer surle- tamp. Il fut refusé, mais ii avait, avec 1'ongle, détaché d'un des trois morceaux un très-petit fragment. Lorsque 1'inconnu fut sorti , Helvétius se mit au travail ; mais il eut beau avoir employé son fragment, il n'obtint qu'une espéce de vitrification. A quelque temps de lá , l'inconnu revint , et Helvétius ert obtint un grain de sa metalline; mais il lui fut recommandé d'envelopper ce grain dans de la cire , pour le projeter sur du plomb en fusion , sans quoi la volatilité de la matiére ferait évaporer le tout. Le médecin opéra sur dix drachmen de plomb , qui devinrent de Por extre^mement pur. Plusieurs autres essais furent faits, et donnérent le même résultat. Lenglet-Dufresnoy, dans non 8i8toire de la pkilosopkie kermétique t. 2. p. 47 , raconte le fait si gravement, qu'on serait tenté de croire qu'il y ajoutait foi lui-même". Wat kan ik , ter verdediging of liever ter verontschuldiging van Dr. J. F. Helvetius beter doen , dan hier met Van der Aa's Biograpkisek Woordenboek 1 aan toe te voegen "dat hij zich ook, naar de gewoonte der tijden, met alchemie 'schijnt te hebben bezig gehouden , doch vooral i n zijne n vroegeren leeftijd?" In 't zoogenoemd Waerlijk Verhael van den moord op de gebroeders De Witt gepleegd, is er spraak van een onheilspellend voorteeken, dat Dr. J. F. Helvetius aan 't Haagsche volk ,zou verklaard en opgehelderd hebben. Op bladz. 15 staat het volgende 1 : "Hier nevens gaet nog een Prente van 't bovenver 1 Deel VIII , blz. .512 , waar ook eene lijst zijner werken en de bronnen voor zijne geschiedenis te vinden zijn. 2 Zie Bilderdijk's Geschiedenis des Vaderlands X, blz. 243. ALBERT GRAAF DE MIJN. 13 3 haelde alhier voorgevallen , ende alsoo ghy daer in de lucht afge beeld sult sien twee Oyevaers 1 , dient tot verklaringe van dien: Dat honderden van menschen eenigen tijd voor de voornoemde voorval hebben ghesien, ettelijke dagen aen den anderen , twee Oyevaers vliegende van de Voor-poorte en 't Hof op de Wippe vari 't schavot, ende van daer op 't huys van den RRaed-Pen sionaris de Witt y en soo wederom van daer op de Voor-poorte en Wippe in 't ronde , sonder dat men eygenlijck wist wat 't selve te beduyden hadde, Als alleen den Hoogh-duytsen Doctoor, Helvetius ghenaemt, los uyt seyde, dat de twee Broeders aldaer nog souden verschynen moeten; waer op doenmael weynigh acht genomen roerde." Doch keerera we tot de afstamming weder. Johan Frederik's jongere broeder, Andreas Engelhard Sweitzer, werd koopman te Cóthen , behield den voorouderlijken germaanschen naam en is de stamvader der Duitsche Sweitzers geworden. Dr. J. F. Helvetius, die den 2 0 $ten Mei 1658 met Johanna Pels , dochter van Jan Barend Pels en Maria Six, in 't huwelijk was getreden, is , volgens W. J. C. van Hasselt 2 , de, gezegende vader geweest van 16 kinderen , van welke er slechts acht tot gevorderden leeftijd zijn gekomen , vier zoons en vier dochters. De oudste dier kinderen , Dr. Johan Balthazar , werd , door zijne kleindochter Maria Elisabeth, die den 30sten December 1 r 60 met den Nijmeegschen advokaat Mr. Pieter Van den Bergh trouwde , de stamvader der familie Helvetius van den Bergh. Een sieraad daarvan was de in 17 99 op een buitenverblijf bij Zwolle geboren en in 1873 te 's Gravenhage overleden dichter en prozaschrijver Pieter Theodoor Helvetius Van den Bergh, ten onzent meest bekend door zijne Neven en Nichten. Johan Frederik's tweede zoon, Dr. Adriaan Engelhard H. , plantte een tak van den Nederlandschen stam der Helvetiussen op Franschen bodem over, en schijnt daar wel tot het katholiek geloof te zijn overgegaan. 1 Verg. F. Muller"s Beredeneerde beschrijving ,van Nederl. historieplaten I, n° 2409, 2412, 2415. 2 De Navorscher XII , blz. 126. 134 HET HOLLANDSCH BLOED VAN Een artikel van Michaud's Biograpkie universelle verkortend,. schrijft Van der Aa 1 : "Adriaan Helvetius, zoon van Jan- Frederik Helvetius , werd omtrent 1661 te 's Hage geboren, stu• deerde te Leiden en werd door zijn vader naar Frankrijk gezonden , om de merkwaardigheden van dat land te zien en de poeders van zijn maaksel te verkoopen. Daar echter de aftrek dezer poeders gering was, keerde hij naar Holland weder; doch zijn vader zond hem met andere poeders terug , die evenwel niet verkocht werden. Te Parijs maakte hij kennis met een rijk. drogist , die door den geneesheer Dafforty behandeld werd. Na zijne genezing bood hem de drogist uit dankbaarheid eenige ponden van den wortel van Brasilië (racine de Brésil) aan , doch daar Dafforty er weinig waarde aan hechtte, gaf hij ze aan den jongen Helvetius. Toen deze, na menigvuldige proeven, ontdekte dat die wortel een uitnemend geneesmiddel tegen de roode loop was, maakte hij zijne ontdekking overal bekend. Zijn naam werd welhaast beroemd en de minister Colbert vereerde hem met zijn vertrouwen en bescherming. Omstreeks dien tijd werd de dauphin, zoon van Lodewijk XIV , door de roode loop aangetast. Daquin, toen eerste geneesheer, zond om Helvetius, die aanbood , door nieuwe proeven in de hospitalen , de kracht van: zijn geneesmiddel te bewijzen en bekende zelf aan Daquin , dat dit geneesmiddel niets anders was dan de Ipécacuanha , waarvan men het gebruik nog niet kende. Daar de roem van dit geneesmiddel zich meer en meer bevestigde , bewoog vader Lachaise, biechtvader van Lodewijk XIV , Helvetius het aan den missio=naris Beiza , onder belofte van geheimhouding , mede te deelera... Lachaise onderhield den koning over de verwonderlijke kracht van het geneesmiddel, waarop Helvetius bevel kreeg om 't geheim openbaar te maken en eene gratificatie van 1500 louis ontving. Van dien tijd af zweefde de naam van den Hollandschen geneesmeester op aller lippen, en hij werd met roem en eer over•, laden , werd schildknaap , koninklijke raad , inspecteur-generaal van alle hospitalen in Fransch-Vlaanderen, en geneesheer van.. 1 Biographisch Woordenboek VIII , blz. 509. ALBERT GRAAF DE M17N. den hertog van Orleans, regent van Frankrijk. Hij stierf den 20 Februari 17 7 , in den ouderdom van 65 jaren." Door hem was de roem der doctorsfamilie Helvetius voor goed gevestigd. Ik heb hier slechts bij te voegen wat de schrijver van het L'ssai sur la vie et les ouvrages cle M. Helvétius te lezen geeft: "Adrien H elvétius fut connu h Paris sous le nom de Méclecin Holtandais , et nous lui devons 1'Ipécacuanha : i 1 a v o i t a p p r is 1'usage de cette racine dun de ses parents, gouverneur de Batavia; il s'en servit avec beaucoup de succes á Paris et dans nos armes. Louis XIV , dont les gráces étoient si souvent ce que doivent être les gráces des R.ois , c'est á dire des récompenses , lui donna des lettres de noblesse et la charge d'Inspecteur des Hópitaux". Het hier over de herkomst der braziliaansche Ipecacuanha vermelde, schijnt niet geheel te stroken met de lezing van boven. Beide lezingen zijn wellicht overeen te brengen , zoo men veronderstelt dat de "hollandsche doctor" reeds- door een bloedverwant te Batavia kennis droeg van de heelkracht der braziliaansche braakwortel 1 , maar eerst door I)afforty - in 't bezit daarvan kwam. Misschien kan de volgende aanteekening van Dr. Van Hasselt (Yav. t. a. p. 126) hier eenig licht verspreiden : "Dr. J. Fred. Helvetius' kleinzoon , Willem Vincent Helvetius , was president van den raad van justitie te Batavia, wiens dochter Adriana Louisa huwde aan Jeremias Van Riemsdijk, van 17 7 5 tot 17 7 7 gouverneur-generaal van Neerlands Indië , waaruit de familie Helvetius Van Riemsdijk stamt." In de door ons aangehaalde bronnen , kan men de lijst vinden der door Dr. Adriaan Helvetius in 't Hollandsch en in 't Fransch geschreven werken. Volgens pater Griffiet's Histoire des négociaíations, qui précédérent Le trailé d' Utreckt 2, heeft Dr. Adriaan Helvetius , in 't begin der 18d6 eeuw gepoogd het zijne bij te dragen tot het welslagen der onderhandelingen , die een einde 1 Ipecacuanha-wortel of braakwortel --zoo lees ik in Kepper's Encyclopedie — is een braakmiddel. Er bestaan onderscheidene planten , wier wortelstokken deze eigenschap bezitten, zoo als de Cephaelis Ipecacuanha, tot de familie der kinaiiehtige planten behoorend. Deze groeit in Brazilië en Peru. 2 Liége 1767 , in 120 pag. 125. 136 HET HOLLANDSCH BLOED VAN moesten maken aan den spaanschen successieoorlog. Onder voor. wendsel van zijn vader in den Haag te komen bezoeken en den. druk en uitgave van eenige zijner geneeskundige werken te bezorgen, was hij tevens werkzaam in de belangen van 't Fransche Hof. Hij legde den Raadpensionaris Antony Heinsius brieven van den prezident van den Grooten Raad , Rouillé , over en bereidde aldus in 't laatst des jaars 1706 de overkomst van dezen naar Holland voor. De Fransche oorlogsminister Chamillart had , gemeend in Helvetius een geschikten onderhandelaar bij diens landgenooten aan te treffen , en -- zegt Michaud t. a. p. -" Helvetius s'en eerait tiré avec toute la sagesse et la prudence d'un homme, occupé toute sa vie au maniement des affaires 1 . Het duurde echter nog eenige jaren eer de Utrechtsche vrede van 1713 gesloten werd. Adriaan's zoon, de reeds meer verfranschte Jean-Claude-Adrien H elvétius , werd te Parijs den 18den Juli 1685 geboren. Eerst in 't ouderlijke huis en vervolgens aan 't Parijsche universiteits. college der Quatre-Nations in de wetenschappen gevormd , legde hij zich op de studie der geneeskunde toe , ontving den doctors- hoed in 1708 op 22-jarigen leeftijd, en beoefende zijn vak met zoo gelukkig welslagen, dat hij , nog geen jaar later, in 't consult werd geroepen over de ziekte van Lodewijk XIV , waaraan die vorst in 1715 overleed. Daar hem zijn vader reeds in 1713 den titel van arts des k o n i n g s had weten te bezorgen, werd J. C. A. Helvetius ten jare 1719 bij den zieken Lodewijk _XV ontboden : de door hem , tegen 't gevoelen van alle anderen voorgeschreven geneesmiddelen werkten allergelukkigst en had-den het spoedig herstel des konings tot heilzaam gevolg. Sinds dien tijd genoot hij , even als zijn vader, het volste vertrouwen des hertogs van Orleans, die hem door een jaarwedde van tien duizend franken aan 't koninklijk Hof van Versailles wist te verbinden. Helvetius werd nu achtereenvolgens staatsraad , algemeen opzichter der militaire hospitalen in Vlaanderen en eerste lijfmedicus der koningin Maria Leczinska. De wetenschappelijke 1 Verg. Arend's Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, voortgezet door Dr. J. Van Vloten , IV Deel, 2 Stuk , blz. 849. ALBERT GRAAF DE MUN. academies van Parijs , Londen , Berlijn, Florence en Bologne boden hem als om strijd haar lidmaatschap aan , en bij zijn dood , die den 1 7den Juli 17 5 5 voorviel , vermaakte hij een aanzienlijken boekenschat aan de medische faculteit van Parijs. Hij was gehuwd geweest met Gabrielle d'Armancourt, naar het schijnt , een voortreffelijke vrouw. Calabre getuigt van hem in Michaud's Biographie : "Ce médecin était d'ailleurs aussi respec. table par sa probité que par son savoir. La douceur de ses mceurs et la tranquillité de son a,me étaient peintes sur son ,eisage." Ik heb geen reden om te veronderstellen dat dit de waarheid niet is, maar tevens beweer ik, ondanks de luidruchtige en opgeschroefde lofprijzingen zijner pseudo-philosophische bentgenooten , de encyclopedisten , dat men hetzelfde niet zeggen kan van zijn zoon, Claude Adrien Helvétius, den zeer middelmatigen dichter du Bonkeur en den zeer beruchten schrijver van het boek .De l'.Esprit, waarin hij niets minder doch ook Riets meer staande houdt dan dat het plezier, het platte plezier, een allesbeheerschend beginsel en de hoofddrijfveer van 's menschen handelingen is. Men zou het haast betreuren , dat hij uit vaderlandsch bloed is gesproten en eene plaats moet innemen in 't geslachtsregister van Albert de Mun. Ik zal kort zijn over onzen in 1715 te Parijs geboren en in 17 71 aldaar overleden leerling of liever geestverwant van Hobbes, Spinoza en Locke. Volgens het oneer• dachte getuigenis van den verfranschten Duitscher Frederik Melchior Grimm 1 , bracht hij , na een zorgvuldige opvoeding genoten te hebben onder de leiding van pater Porée, zijne jongelingsjaren in dartele ongebondenheid door, slaaf zijner lichtzinnige luimen en wulpsche hartstochtelijkheid. De voorschriften der eerbaarheid verhinderen mij daarover verder uit te weiden. Op 23-jarigen leeftijd tot Eermier général benoemd en een jaarlijksch inkomen genietend van 100000 dukaten , legde hij in 1751 zijne bediening neder en huwde M'le de gravin de Ligneville , uit een oudadelijk geslacht van Lorreinen gesproten en verwant aan het 1 Correspondance littéraire , 2e partie , tome II. 138 HET HOLLANDSCH BLOED VAN huis der Lotharingers. In de Biograph ie nouvelle cle8 contemporain$ (Tome IX , p. 119) wordt aan de voortreffelijke hoeda-nigheden dier vrouw al te veel lof toegezwaaid om de deugdelijkheid daarvan niet in verdenking te brengen : zij overleed_ eerst in 1800 en werd , volgens haar laatste wilsbeschikking, zonder eenige plechtigheid in haar tuin van Anteuil begraven.. Dat teelcent. Geprikkeld door letterkundige roemzucht, trad de boezemvriend van Voltaire , Buffon, Montesquieu en Grimm in 1758 als schrijver op. Van zijn eerste werk, Le livre de l'Esprií getuigt Madame de Graffigny , zijne aanverwante : "Croiriez-vous bien qu'une grande partie de l'.E$prit et presque toutes les potes, ne sont que des balayures de mon appartement?" terwijl zij elders. klaagt , daarin slechts terug te vinden "les rognures des entretiens qui se sont tenus dans mon salon." Jean-Jacques Rousseau , die zijne sophismen veel behendiger wist in te kleeden, heeft het gedeeltelijk wederlegd en zelfs Buffon , Helvetius' ge -. meenzame vriend , zeide : "Il auroit du faire un livre de moins, et un bail de plus dans les fermes du roi." Helvetius' latere werken zal ik verder onbesproken laten; eveneens zijne reizen naar Engeland en zijne vertrouwlijkheden met Frederik II , den filosoof der koningen en koning der filo sofen. In de o p en b are geschriften zijner geestverwanten hemel hoog verheven, vooral toen hij door 't wereldlijk en kerkelijk gezag veroordeeld was , in hunne geheime briefwisselingen naar waarde geschat en niet zelden bespot , overleed hij den 26 sten December 1 7 71, en liet twee dochters na , Charlotte en Ade laïde : een zoon , Claude-Francois-Joseph was reeds in 17 58 op 14-jarigen leeftijd gestorven. Adelaïde, de jongste zijner dochters, huwde den graaf van Andlau , behoorend tot een Duitsche familie, waarvan de eene tak nog in 't groothertogdom Baden gevestigd is , en de andere het fransche burgerschap verkreeg tijdens de vereeniging van den Elzas met Frankrijk. Die Elzassers voeren een keelen kruis op een gouden schild. Charlotte Helvetius, de oudere dochter, deelde het fransch- ALBERT GRAAF DE MUN. hollandsche bloed der Duitsche Sweitzers aan 't oudadelijk ge slacht de Mun mede. Zij trad ten jare 1772 in 't huwelijk met Alexandre-Francois graaf de Mun de Cordeilhac , die veldmaar schalk geweest is onder koning Lodewijk XVI en den 16den Maart 1816 overleed , na door Lodewijk XVIII tot luitenant generaal en grootkruis der St-Lodewijks-orde bevorderd te zijn. Hun zoon Jean-Antoine-Claude-Adrien , graaf later vicomte of burggraaf de Mun , gehuwd met eene afstammelinge van Maria Stuart , Emilie d'ITrsel , genoot niet minder aanzien en vorstelijke gunst onder het keizerrijk en onder de restauratie. Als kamer heer van Napoleon ontving hij het kruis van 't legioen van eer, en onder Lodewijk XV III werd hij in 1815 tot ridder van den H. Lodewijk en erfelijk pair van Frankrijk verheven. Ook na de omwenteling van 18.30 bleef hij lid der Fransche Kamer en overleed in 1843. Adrien eindelijk , een zijner zonen , werd de vader van onzen ridderlijken held, Albert graaf de Mun. Diens moeder was. Eugenie de la Ferronnays , dochter van graaf de la Ferronnays, in 1819 Frankrijks gezant te St. Petersburg, in 1828 minister van buitenlandsche zaken onder Karel X , in 1829—'30 de laatste gezant der Bourbons te Rome, waar hij in 1842 overleed op den dag zelf der bekeering van Alphonsus •Maria de Ratisbonne , voor wiens eeuwig zieleheil de vrome staatsman het offer van zijn tijdelijk leven had gebracht. Eugenie, zijne tweede dochter en Alberts moeder , was een waarlijk engelachtig wezen, `begaafd met alle voorrechten van hart en verstand, eene der heldhaftigste geloofsheldinnen uit het meest aangrijpende en aesthetiscla schoonste boek , dat in de XIXe eeuw verschenen is: Récit d'une steur, souvenirs cle, famille, reeueillis par Mme .Anguste Graven , née La Ferronnays 1. Dat boek is volgens de gelukkige uitdrukking van een Franschen beoordeelaar "un sublime traite de 1'amour de Dieu en action." Daar kan men in roerende. 1 Paris , 1867. In datzelfde jaar verscheen nog de 13de uitgave , d. i. meer dan ééne editie per maand. Het werk is bekroond door de "academie francaise". Tme A. Craven is Pauline Perron la Ferronnays, het oudste der kinderen. 140 HET HOLLANDSCH BLOED VAN trekken lezen , hoe de echtgenoote van haar broeder Albert, de luthersche gravin Alexandrine Alopeus, voor het eerst het lichaam des Heeren nuttigde toen hij , op zijne stervenssponde, het als teerspijze voor het laatst ontving 1 : hij had zich voor God den dood gewijd om het genadeleven in de R. K. Kerk voor haar te verdienen, gelijk zij , de sinds altijd rouwende weduwe en nooit vermoeide troosteres van armen en kranken, zich twaalf jaren later den Hemel als offer aanbood om het bedreigde leven van pater F. X. de Ravignan te redden 2• Daar kan men al verder lezen hoe hare rijk begaafde zuster Olga aan God eene jeugdige ziel wedergaf, terwijl zij de omstanders in herinnering bracht hoe de discipelen des Heeren moesten sterven "cisel4 par la souffrance". Daar kan men in de meest aanschouwelijke, schier dramatische voorstelling van huiselijke familietafereelen zich overtuigen , met hoe veel recht de italiaansche bisschop, die de La Ferronnays te Rome had leeren kennen, opgetogen van bewondering , mocht uitroepen : Bono tutti santi ! 't zij n allen heiligen ! Allen waren ook met den fijnsten letterkundigen smaak bedeeld, en ik zou durven beweren dat hunne brieven weinig onderdoen voor die van Madame de Sevigné. De Gerbets , de Montalemherts , de Ravignans , de Dupanloups ver lustigden zich dan ook in hunne omgeving. Te midden van zulk een familiekring werd Albert de Mun geboren en opgevoed. Zijne moeder, die in Februari des jaars 1838 met Adrien de Mun gehuwd was, schonk hem het eerste levenslicht op het slot te Lumigny den 20sten April des volgenden jaars , zoodat de schitterende krijgsman, de- moedige en nobele redenaar, de onvervaarde kampioen voor de christelijke scholen en de rechten der huisvaders , de voorbeeldige Christen, de ridder der heilige Kerk nog slechts ruim veertig jaren oud is. Na te hebben aangetoond hoe het hollandsche bloed der neder 1. Gerbet , later bisschop van Perpignan, heeft dat tafereel beschreven in een heerlijk opstel, te vinden in de Université catholique 1836. 2 Zie Vie du R. P. Xavier de Ravignan S. J. par le P. A. de Ponlevoy 1, p. 409-412. lIELVETIUS-DE MUN Vigcliu8, 16e eeuw in de Palta• • • I-t • III• ,.••• 110 • III r •• oiII II III. A'- - _ N. Vigelius, roomsch, N. Vigelius, lutherseh, ----------Balthasar Viq, gezegd Sw ei tser, rector te Neustadt hoogleeraar in de rechten te Altdorf in de Opper-palts , t te Cathen. bij Neurenburg, Balthcuar Sw~er X N. N. - Mr.'Balthasar Sio, geb, 1600-.fu]::-Cons.landrichter te Cothen, t 1632 (and 82 j.) X Anna Braunin, ~ ~ "" . Dr••Toh, Fred. Sw. gezegd He1veti u B geb, 1629 to Cothen t 1709 in den Haag Andreas Engelhard Sw. geb, 1632, koopman te Cothen 20 Mei X 1658 stamvader der Duitsche Sweitsers Johanna Pels, dh. v. Jan Baren~ Pels en Maria Six• .. ••• •••• '.4 •• Dr. Job. Baltb. Helvetius Dr. Adriaan Engelh. H. geb. 1661. r».Philips Max. H. Dr. Joseph. Job. H. Louisa Maria. H. Johanna Amerantia H. geb, 16;1 Anna Wilbelmina. H. Eliso.b. Baldino. H. geb. 1659 dr. med. Amsterdam dr, med te Parijs t 1727 dr. med. te Middelburg en Rotterdam dr, med. te Sluis X X X Jan. X 1698 X X X X Hendrik baron van Diest Dr. Job. Henr. Cuyper te I Dr. Christiaan Fred. Schnnrman, Dirk v, der I~itb, N. N. N. N. N. N. N. N. rentmeester en vrijgraaf te Altena, Amsterd., Hulst, den Haag. geneesh. generaa.l in Oft leger, prof. phil. te Frankfort a/O, II Dr. Paulus Guillemot 1697-1723 hoogdnltsch Dh-.-:"'-o·n..g·eb..u-w-a....-'-==Dr. Joh. Fred. H. Dr••lean Claude Ad;:;;;;-H. geb. 1685 t 1755 Dr. ArnoudH. hoogleeraai-Willem Vincent H7 te Amsterdam. predik. te '8 Hage. ~m;:I. Amster~ staatsr, en lijfme<1icus v, Maria Lecsinska in de medic. te Middelburg. presi~en~ yan den ra~ d van III Daniel Aux-brebis, Maria Elisabeth H. .? )UBtltle t;..Batavla:.. 4kinderen uitde-a-h-u-w·e-li-Uk-e-n: 30 Dec. X 176GabncIle d Armancourt, Adriana. Louisa H. ' Mr. Pieter .~an den Bergh Ciauck Adrien H. ~ 715 t 1771 te Pari~ • X·. '. . te NlJmegen 2 X 1751 JeremIas van Riemsdljk '~d-e~fa~m-ill·e-H-:..el~~tiu8 van de~ Gravin de Ligneville geb, 1719 t 1800. van 1775-"77 gouve~ur·gen. van.. Oost Indie, Bergh. ,-Adelaide -'"""'" Gharlotte H. de famnie Helvetitts van XX 1772 Riemsdijk. grnaf v."'Andlau. Alex. Franc. graar de Mun de Cardeilhac t 1816 .Te:n Antoine Claude Adrie~rggr. de Mun, pair van Frankl'. t 1848 X 1805 Emilie d'Ursel .:>. Adrlen qraaf v. Mun Febr. X 1838 X 1 De rechtlijnige afstemming is curslef gedrukt, I Gravin Eugenie de 10. Ferronnays II Claire de Ludre ............... ... . 2 De Nijmeegscbe Van den Berghen komen in de geslachtstafel van den Zal. Petrus Canisius S. J. vOO!" . .A1b er t d c M u n-== Romain de I\fu";i verscheiden kmdereu, Het huwelijk eener dochter geb, 20 April 1839. met den burggrnafRoger de Franqucville dc BourIon word 3 .1uH 1879 door Mgr, Guibert ingezegcnd. LLBERT GRAAF DE MUN. 14]. landsche Helvetiussen door hem is overgeorven, acht ik het overbodig over zijne persoonlijkheid verder uit te weiden : zijn leven en bedrijf behooren tot de Histoire contemporaine. Slechts voeg ik er bij dat hij -- zeer vereerend voor het hollandsche bloed ! de schoone wapenspreuk van 't moederlijk geslachtswapen nooit verloochend heeft : in koc ferro vinces. Maastricht 8 December 1879. ANTIEKE BEELDEN. Ludwig Noiré -- de talentvolle handhaver van den zelffianfdigen menschelijken geest tegenover de Darwinisten -- heeft treffend gezegd : de Beeldhouwkunst danken wij den Grieken, de Bouwkunst den Middeleeuwen , de Schilderkunst der Renaissance, de Muziek onzen tijdgenoot. Hoe meer men de kunstgefchiedenis beoefent , hoe minder paradoxaal die uitfpraak klinkt, hoe meer waarheid , zij 't dan ook wat al te volftrekt geformu^ leerd , men er in herkent. Zij is bovendien een uitmuntend behoedmiddel tegen exkluzivisme. Het fchijnt inderdaad voor het vierde quart onzer Eeuw beftemd te wezen om de partijdriften op het kunstgebied een weinig tot bezinning te brengen , realisme en idealisme te verzoenen , op grond der bewondering, die wij aan de kathedraal van Chartres wijden, onze waardeering van het Parthenon niet prijs te geven, Michel-Angelo te handhaven naast Jan van Eyck. De gevoelige vertaalster van de XIII$eeuwsche Beatrijs geeft ons dezer dagen een boek te genieten, dat ons geheel in de antieke waereld, met dichterlijke kieschheid opgevat, verplaatst. Het is getiteld : ".£rauengeftalten der griechischen Sage und Diehtung. en uitgegeven te Leipzig , Verlag von L. Fernau , 1879 1 . De moedige Schrijfster noemt dit boek "die Liebe eines ganzen Lebens", en inderdaad straalt u bladzij voor bladzij de dichterlijke bezieling te gemoet, die niet anders dan uit de liefde tot -de fchoonheid , en nog wel uit eerre ernstige , standvastige liefde, :geboren wordt. De Auteur beoogt tweërlei doel : zij wilde, zegt zij , de opmerkzaamheid der belangftellende befchaafden , in-zonderheid der , 1 Prijs , f' 5.85 ; in fraayen stempelband f 7.80. A NTLEKB BEELDEN. 148 vrouwen , op "de moederbron der reine fchoonheid vestigen, welke ons in de meesterwerken der Grieken bewaard bleef, bizonder in Homerus , dien wonderbaren Eenige , in wien de fijnste gevoeligheid voor het menschelijk-fchoone met de hoogste boetseerkracht ten top fteeg." , "Natuur , in rijpe jeugd , ging menig leeftijd zwanger, Eer ze één Homerus schiep , één waar , een roemrijk zanger." Opmerklijk is de famenklank dier hulde van 1809 met deze van 1879 : de geestdrift voor Homerus van — Bilderdijk en van haar, bij wie Bilderdijk zeker veel lager flaat aangefchreven dan Vondel. En toch , al ziet men , tegenwoordig , de helleensche oudheid met een geheel ander en, mag ik het zeggen , harer meer waardig , een klaarder onderfcheidend , een natuurlijker opvattend zintuig aan, dan in een der tijdvakken van een overheerschend klasficisme 't geval kon zijn , ook Bilderdijk zou niet geaarzeld .hebben, in zijn fijlform, te herhalen wat de fchrijfster der Frauengeftalten getuigt: Dat zij des te liever deze grieksehe beelden bij hare tijdge noten binnenleidde , om dat zij , bij de oude dichters , die (gelijk ze 't beminlijk uitdrukt) "door voortreflijk bewerkte vertaliflgen "ons , .= vrouwen, geen gefloten boek meer zijn" "het hoogste "vereert , wat menschlijke kunstkracht vermag te fcheppen , en, "derhalve , den maatstaf eener onwraakbare fchoonheid , die ons, "bij de fchemerende door-een-warring van zoo verfcheiden rich "tingen als in onze tijd optreden , er voor bewaren zal ons in "het willekeurige en fmakeloze geheel te verliezen." Trouwens "den geest der antieke fchoonheid", zegt zij verder, "zweeft, "zoo als alles wat echt en waar is , door den fchoonheidsdienst "aller tijden heen, en blikt , om met Wilhelm von Humboldt , «te fpreken , als een fehaduw door het hem geleende gewaad." Het doel der Schrijfster is, in de tweede plaats, personen, -die , op reis en te huis , de beelden der oude waereld , in hunne -oorfpronklijke gedaante of in nabootsingen ontmoeten , eene wel: kome verklaring dier gefi. alten aan te bieden : "De oude tijd - 144 ANTIEKE BEELDEN. heeft ze voortgebracht, met de Renaisfance, werden ze herboren; de nieuwste tijd keert tot hen te-rug , als de golf naar de zee." Misfchien zal de lezer zeggen : We kunnen in deze waardeering de verdienstelijke vrouw des te eerder bijftemmen, om dat de zee zoo vele stranden heeft en zoo velerlei golfflag. Gelijk men het van eene beoefenares der jongste wetenfchap verwachten mocht, heeft de Schrijfster zich niet te vrede gefield met hier eenige der meest populaire antieke vrouwenfiguren -op te voeren in het mythiesch kleed , dat hun het griffie door de meening der befchaafden onzer dagen , geput uit eenige fchool. boekjens der fabelleer, wordt toegefchreven. Zij heeft niet al te veel gefystematizeerd : maar heeft toch te recht begrepen , dat -de door haar te fchetsen persoonlijkheden , al kregen zij , als zoodanig, ook n6g zoo'n fterk licht, toch het belangwekkendst Optraden in de groepen , waar zij toe behoorden ; en zoo geeft de Schrijfster ons de interessantste ftatuëtten uit de volgende fabelkringen: Die van Perseus, van Herakles, van Theseus, van Edipus, van de Kalydonische jacht, van de Tocht der Argonauten, van den Trojaanschen oorlog, van Odys- feus, van de Myceensche Pelopiden. Men kan nagaan , welke beroemde perfonaadjes op die wijze voor ons oog voorbijtrekken , maar niet zonder ons hart ten duizendsten male, en deze reis met een geheel bizondere aandoening van onzen fchoonheidszin , te hebben ontroerd : Medusa, Omfalee, Ariadne, Fedra, Antigonee, Eurydicee, Medea, Creüsa, Helena, Cassandra, Andromachee, Penelopee, Leucothea, Niobee, fClytaemnestra, Electra , Ifigenia ... ieder dezer namen is eiken befchaafde een tafreel, een drama, door een . hoofdfeit overheerscht. Buiten deze en andere in groepen behandelden , voert -de fchrijfst,er nog op : Dafnee , Hero , Psychee en Baucis. Zij verhaalt de gevallen dier godinnen en nymfen , in dich terlijke stemming en toon ; zij ftoffeert hare voorftelling met natuurlijk aangebrachte fragmenten van antieke dichters, in nieuw Hooáduitsch vertaald, en van enkele modernen ; en of. fchoon, naar gelang van de ftof, haar ftijl Toms meer de ver ANTIEKE BEELDEN. 145 telling nadert, ja een enkele reis zich zelfs wel een didaktischen zijfprong veroorlooft , zoo is toch overal , door een ongemeen meesterfchap over de form , de invlechting der dichtregels (uit Homerus en Virgilius , Hesiodus en Ovidius , Sofocles , .2Eschylus), uit filozofen en gefchiedfchrijvers volkomen harmoniesch. Men ziet trouwens , uit de aangevoerde namen harer heldinnen , dat de Schrijfster zich niet louter in de eigenlijke helleensche zagenwaereld beweegt, maar ook latere dichters tot cijns dwingt, ge. lijk ook de ítoffen der verfehillende fabelkringen , op het naauwste foms verwant , niet zelden in elkander loopen. Behoef ik te zeggen , dat dit boek van deze zeer waardige vrouw weer , langs de beste zijden , de blijken draagt door een vrouw voor vrouwen gefchreven te zijn? Waarlijk , indien men, uit de sfeer onzer aanmatigende alle -daagschheid, zich eenige uren losrukken wil en betreden het land der dichters , "waar de citroenboom bloeit", maar vooral waar de olijf door Pallas-Athena befchermd wordt, en Apolloon, met zijn vurig fchild , alle barbaarsche Abderieten op de vlucht jaagt, ja des noods onze Parlements-Midasfen 1 en wie verder over kunst en fchoonheid oordeelt zonder het geringste befef te hebben van hetgeen door die verfchijnselen verflaan wordt, met een paar ooren voorzien zou , langer dan het zij onder een pruik, het zij onder een frygische muts kunnen worden wechgeftopt, die leze en herleze het boek van Mevrouw Schneider ; aan de . hand van die geestrijke en gevoelige dichteres late hij zich in die bloemrijke helleensch-latijnsche warande rondleiden; hij zal zich den tijd niet beklagen ; hij zal hebben geleerd en, misf chien voor het eerst , hebben begrepen , dat daar genieten meê kan famengaan. Ook de teekeningen , waarmee het boek vercierd is, verdienen eene bizondere waardeering. Een fraaye keus onder de antieken is gedaan in ;den MEDUSA-kop , genaamd Rondanini ter glyptotheek van Munchen , de Orfeus en EUB,YDICEE -- een reliëf in 1 Een vriend merkt mij op , dat ik , voor ongeoefende lezers , hierbij moet aanteekenen : "niet álle leden der Staten-Generaal worden hier voor Midasfen uitgemaakt". 't Zij zoo! D. WARANDE. N. REEKS, III, NO. 2. X 146 ANTIEKE BEELDEN. den Louvre, MEDEA en Jason een (fraayer) in het Museo Campana , éeu voorftellend THETIS , door Peleus bij de hand geval, en een heerlijken reliëfgroep : Achilles, cle stervende PENTHESILEA onder$tennend, uit de zelfde verzameling; eindelijk, in zeer goede gravure, den groep der NIOBEE met haar jongste dochter. lee Borghezifche groep van 4pollo en IDAFNEE , door Bernini , haat tegenover den titel. Zeer opmerklijke moderne werken zijn de hier insgelijks opgenomen PSYCHEE, marmeren beeld van Em. Andersen , in het bezit van den Duitschen Keizer , eerre ANTIGONEE , zeer gevoelig reliëf van A. Kapper in Bonn , een HELENAkop, fchilderftuk van den Dusfeldorpschen Louis Blanc , CAs. SANDRA, marmerbeeld vare Karl Cauer , toebehoorend aan Mev. Moser in Karlsruhe , het 4ƒfckeid van Hector en ANDROMACHEE , klasfieke kompozitie van H. Kolbe in het Muzeum te Weimar, LEUCOTHEA , marmerbeeld van Robert Cauer , ELECTRA , fchilder. stuk van Sir Fr. Leighton te Londen , en eene voortreflijke IFIGENIA, naar een model van H. Heidel in het Wallraf-Richartzmuzeum. Bovendien vinden hier een tweetal der best geflaagde teekeningen , door J. W. F. Kachel voor den Vondel van Van Lennep gemaakt , insgelijks eene plaats : namelijk : zijne DEJANIRE, ontvoerd door den centaur Nessus, en zijne JOCASTE , met haar zoon Polynices. Mevrouw Schneider , die tot ons gekomen is met hare vertalingen der groote werken van Jonckbloet en (P. A. S.) van Limburg Brouwer, die beurtelings het Nederlandsch genie der XIIIe Eeuw in den zanger van Beatri s , der XVII° Eeuw in dien van Badeloek , en der XIXe in dien van Ada van Holland is komen vieren, verdient wel, dat wij ons de gelegenheid openen haar een tegenbezoek te brengen , door met hare F r a u e n- g e s t a l t e n, opgedragen aan de Duitsche Kroonprinces , onze bibliotheeken te verrijken. 19 Dec. -79. J. A. ALB. TH. ONUITGEGEVEN VAERZEN VAN AIR WILLEM BILDERDIJK 1, AAN MIJNE WEDERHELFT, OP HAAR VERJAARDAG. Mijne eenige , mijn Al op aard, God heeft ons weer een jaar gespaard Om voor elkaar te leven! Wy smaken 't onverdeeld genot Van d'aan Zijn woord getrouwen God Weêr nieuwen dank te geven. Hy voerde ons door het aardsch geween In ongestoorde zielsrust heen, Gevoelig voor Zijn zegen; Doordrongen niet het Hemelzoet Van d' onverkoelden Huwlijksgloed, Dat schatten op kan wegen. Wat dan, wat storte ik beden uit Op de in mijn hand verslapte Luit ? Neen , laat ons hart slechts spreken: Ons van één drift bewogen hart, Door vreugdgeruisch noch druk van smart Verdarteld of bezweken! 1 Aan de heuschheid der betrekkingen van wijlen mijn vriend Dr A. de Jager, dank ik deze afschriften uit zijne HS.-verzameling. .A. Tu 148 OMJITGEGEVEN VAERZEN VAN BILDERDIYIK. Dat hart, dat , steeds om hoog gericht, Alleen voor liefde klopt en plicht; In huis en echt besloten, Geen wareld om zich viert of acht, Maar met de dwaze woelzucht lacht, Op 't aardrijk uitgegoten; Dat , dwars door tegenheên en lust, Op Gods beloftenis gerust, De tijden heen ziet vlieten, Dat vergde Hem geen weldan af Dan die Hy ongeweigerd gaf, En dankbaar deed genieten. Verbannen dan zij 't vroeger leed, Hoe fel het ons de borst doorsneed; Of kunnen we iets verlangen, Wanneer we, om 't lieve Wicht geklemd Wiens hart zich steeds naar 't onze stemt, Elkaar in de armen hangen ? Of, faalt er by dat heil nog jet; De Algoedheid (neen) ontzegt het niet, Zy, bron van heil en leven! Genadig sloeg Zy de oogen neer, En de Echte koets herbloeide weer Om nieuwe vrucht te geven. Mijn dierbre, ja, vertrouwen wy! Die nieuwe zegen is naby,, En de uchtend lacht ons tegen, Waarop zich 't afgesmeekte kind Van uit uw zuivren schoot ontbindt; De zegenrijkste zegen! 1821. OtUITOEGEVEN VAERZFN VAN BILDERDIJK. 14W TWKE COUPLETTEN, BEHOORENDE TOT DEN BRUILOFTSZANG , VOORKOMENDE IN HET 2e DEEL DER MENGELINGEN , BL. 85. Bladz. 104: ["Grijp moed ! Zy wacht ons licht aan de andre zij van 't graf."] Dan zou mijn hart hier ook bezwijken? Bezwijken ! dierbaar paar ? — Gewis!" ik kan niet meer , — vraag andre blijken, , Dat mij uw vriendschap dierbaar is. 't Verlangt, het brandt om ze u te geven, Maar spaar het ; 't is te teêr op zulk een teder punt. Zie borst en luit en vingers beven! Doch mag het voor zijn vrienden leven, 't Ziet al zijn wenschen zich vergund. (1783) GRAFSCHRIFT VAN BOtTIUS IN DE KERK vAN AUGUSTINUS. Doorluchtig in de taal van Grieken en Latijnen, Stierf ik , eer Burgervoogd , nu balling , in dit oord. Wat heeft de dood me ontrukt ? mijn roem blijft glansrijk schijnen, Mijn deugd hief me op tot God; mijn werk trotseert den moord. GRAFS HRIFT, OP HET EEREGBAF BOËTIUS DOOR KEIZER OTTO DEN DERDE OPGERICHT: in 't Latijn geschreven door Gerbert, naderhand Paus, onder den naam van Sylvester den tweede. Als Rome, nog in macht, aan de aard heur wetten gaf, Hebt ge , ó Boëtius , den elpen konzulstaf 150 OMJITGEGEVEN VAERZBN VAN BILDERDIJK. Aan 't hoofd des Staats gevoerd , verstrekkende te gaden Uw Vaderland tot eer, tot voorbeeld, en tot Vader; Spreidde op de wetenschap een' helderlichten glans; Wist van geen onderdoen voor Griekens letterkrans; Daar uw s erheven geest 1 de onzichtbre Wareldtoomen Als vastknelde in de vuist. Het Gottisch zwaard plengt stroomen. Van bloed , de vrijheid sterft : gij van uw' staat ontbloot, Ruilt, balling , 't eergestoelt' voor een' roemruchten dood. Thands wilde 's Rijks sieraad , die de eêlste kunst doet zwichten, Derde Otto , aan uw naam een eereteeken stichten, En vestte in dit gesteent' een eeuw verdurend blijk, Dat uw verdiensten eert, en eer doet aan zijn Rijk. DRIE COUPLETTEN, BEHOORENDE TOT HET GEDICHT "AAN MIJNE FILUMENE , TER HARER VERJARING'?... (Zie Poëzij III, 48). (In te voegen tusschen het 5de en Ede Couplet). Ach ! gevoelt Gy 't , lieve Gade, Wat dit dicht al heils besluit? De Almacht, die U 't leven redde Uit het hachlijk kinderbedde , Schonk ons weêr een tweede spruit De Altnacht , die de diepste wonden Van zijn slagen gunstig heelt, Gaf aan dit verrukkend heden Zaligheden, Waar geen aardsch geluk in deelt! Teder wichtj en , dat den Engel, Dien , door kindermin verdwaasd, 't Vaderhart te diep betreurde , Toen hem de Almacht van ons scheurde,. 1 Variant : 't Goddelijk verstand. O^iUITGEGEVEN VAEIIZEN VAN BILDERDIJK . Bij uw ouderen verplaatst! Derde pand van 's Hemels zegen, Waar ons bed in juichen mag! Hoe vervult ge op 't heilrijk heden Onze beden! Hoe verheerlijkt gy dees dag! Voer, ó voer, beminlijk wichtj en ! Voer ons echtgeluk ten top! Groei met uw geliefden broeder Onder 't oog van d' Albehoeder, Tot ons beider wellust op! Zalig , die U aan mocht schouwen In des levens prille kracht; Maar, o spruitjen zoo lieftalig! Maar ook zalig, Wien gy heden tegenlacht! (1801) AANT IKF^+ NINGE+ N op DE GEDICHTEN VAN C. LOOTS , Vierde Deel. By den Tytel. Is dit dan 't beeld van Loots , den Ridder, den Geleerde, Dien 't blad des tytels meldt; wiens zangtoon elk vereerde Neen , 't valsche koper liegt , 't is Loots de Dichter niet; Of 't moest zijn beeltnis zijn, wanneer hy speelt voor Piet. Het Schoone (bladz. 100). 't Is windig , brommend , wild , 't mag dikwijls onzin heeten, Maar toch , 't is Poëzy. 'k Vind al wat hier ontbreekt by duizend naampoëeten, Dit eenig meestendeels vergeten of versmeten; En juist dit eenig -- wensch ik my. Piet en Trijntjé (bl. 236). 152 ONUITGEGEVEN VAERZEN VAN BILDEKUIJK.. Het goede Trijntje heeft gelijk, Dit attesteer ik, Bilderdijk. Bij gelegenheid dat de Heer H. H. Klijn, die my een hem toebehoorend Huis een jaar lang, zonder betaling van buur, had laten bewonen , my op nieuw een jaar het gebruik dier woning , op dezelfde voorwaarde aanbood , mits ik daarvoordadelijk een berijmd Huurcontract opmaakte. Met de onderlinge trouw van echte welgezinden, Wordt de oude huur vernieuwd door Klijn en Bilderdijk Die op denzelfden voet zich wederzijds verbinden, Als by in 't vorig jaar daarvan geteekend blijk. Uit eerbied voor 't gebruik , en 't wettig _ Staatsgezag, Geboekstaafd te Amsterdam op Grasmaands laatsten dag.. "VOOR 'T REINE ZOINGKl00F". Voor 't reine Zoengeloof, Oranjes Erfgezag, 't Herstel des Vaderlands , en 't Feest van dezen dag .t 1821. AAN. DEN HEER MR JERONIMO DI VRIES, BIJ HET ZENDEN VAN MIJN BUNDEL WINTERBLOEMEN. De Vriend, de man van smaak en echte kunstenkweeker, Wiens oordeel, stem van 't hart, als Delfos godspraak zeker a. Den Dichter schatbrer is, dan goud of Lauwerkroon, De Vries vergunne een blik aan deel mijn Winterbloemen, En Holland zal voortaan geen Poot of Vondel noemen, Of noemen Bilderdijk als beider voedsterzoon. ONUITGEGEVEN VAERZEN VAN BILDERDIJK. 15a IN 'T ALBUM VAN DEN HEER DE WETH 1 . Gy vergt me een afscheidsgroet ? Ik schenk ze u , ja De Weth t Gods zegen blyve u by , waarheen ge uw voetstap zet. Ga , vlieg naar erf en huis door gladgekemde baren, In 't hoedend toeverzicht van 's Hemels englenwacht, En voel den dankbren geest eens broeders om u waren, Aan wien ge uw liefdeplicht by 't ziekbed hebt volbracht. Den 30n van Herfstmaand 1822. MOFSCH EN DUITSCH. Die Siegenbeek of Geysbeek zeit, Wat maakt dat toch voor onderscheid? Het een is Mofsch , het ander Duitsch, Maar geen van beiden hoort hier thuis; En wilt gy Wantaal -- Onverstand, 't Is weertijds : Broeder, geef me eeu hand. ANDERS. Het zij men Geis of Ziege zeit, Wat maakt dat toch voor onderscheid? Het een is Mofsch , het andre Duitsch , Maar geen van beiden hoort hier thuis; En schoon gy ze ook in 't water plascht, Geen beek , die 't pinkbeest zuiver wascht. VOOR HET 2e DL DR KRE+KBLZANGE+N,. GESCHONKEN AAN PROF. J. CLARISSE 2. Die 't lastig beestjen niet verjaagt, Wordt weêr met Krekelzang geplaagd. 1 Een ander vers van B. in het Album van De Weth vindt men in Nal. II , bl. 129. 2. Het inschrift voor het le Deel zie men gedrukt Nalezingen II, bl. 125• 154 ONUITGEGEVEN VAERZEN VAN BILDERDIJK. Doch troost' hy zich , die 't schuilplaats geeft! Welhaast is 't piepertj' uitgeleefd. VOOR HET 1e DKEIi DER. ROfiSCzÁIi1^l EN , AAN KEMPER TOEGEZONDEN. In spijt van hater , lastraar, schemper Breng' deze Grijzaarts•poëzy Den vriendengroet aan wakkren Kemper Van d' armen uitwerp van het Y. DEN HOOGGELEERDEN HEER BKNNKT , (IN ZIJNEN VRIENDENROL.) De Christenarts , wiens kunst als Hemelweldaad blinkt, Wiens zielzucht uit zijn borst by de Englen wederklinkt; De Vriend van 't lijdend hart die deel neemt in elks zwoegen, Wiens aanspraak , oog , en stem , zely troostende artseny, Een dubble heelkracht geeft aan de eêlste kruidery, Verwaardig' me , in deel Rol mijn handmerk in te voegen! Doe elk beroemde naam 's mans kunde en braafheid recht; Mijn hulde is plichtbewijs, nooit zuivrer afgelegd. 1824. GODS VOORBESTKMMINGE. Heeft God heel 't menschdom niet tot zaligheid verkoren, Geloovig Christen ! juich in 't U verzekerd lot ! Wie meer behouden word', wie anders ga verloren, Blijve aan d' alwijzen wil van d' onberispbren God. Wat tracht ge in 't diep geheim van Zijn besluit te boren? 'k Heb deernis , zegt gy. Ook met duivlen en hun benden P Zoo hangt ge uw God niet aan , die anders wilt dan Hy; Zoo treedt ge in 't eedgespan , bestemd voor hun ellenden. ONUITGEGEVEN VAERZEN VAN BILDERDIIK. 15 5, Rampzaalge , zwijg en eer Gods vrije heerschappy, En beef, de onwrikbaarheid door tegenspraak te schenden. 1826. [Zie eene andere lezing in de N. Vermaking , bl. 124.] AAN DEN WELEERWAARDEN HEER JAN VAN DEIN ZANDT 1 , BIJ HET ZENDEN VAN MIJN BUNDEL "VERMAKING ". De WelEerwaarde Van der Zandt Ontvang dit van een vriendenhand, Den Heiland en Gods tempelbouw Met hart en mond en pen getrouw. 1828. DE OPSTAND DER BELGEN IN AUGUSTUS 1830. Hier valt niet te oorelogen; [Neen ,] Slachting slechts , verdelging is hier plicht. Spaart tijgrenwelpen , spaart wie tijgerborsten zogen, Met d' afgrond is geen zoen by 's Hemels zonnelicht. GRAFSCHRIFT VOOR MY. Eens Christens lijk rust hier in 't zand, Die Christen was door 't overtuigd verstand ;. Ach ! waar hy 't ook in 't hart geweest Door heiliging van Christus geest, En had geen aardsche trek of lust Het Hemellicht weer telkens uitgeblust! 1821. 1 Leeraar der Hervormde Gemeente te Haarlem. 156 ONUITGEGEVEN VAER:ZEN VAN BILDERDIJK. GRAFSCHRIFT VOOR MY. Geen star aan 't luchtgewelf , die in het duister lichtte, Maar luchtverheveling , en, spoedig uitgebrand, Doch die zijn korten loop naar 's Hemels noordstar richtte,. Zonk , stof , in 't dompig stof, verhuld in dit gestichte, Maar scheen zoo lang hy mocht voor Kerk en Vaderland. 1825. OP BILDKRDIJKS GRAF, OF BIJ ZIJNE AFBEELDING. (Uit zijne eigen verzen saamgesteld.) Zie daar 1 , na 't traag verloop van acht-en-zestig zonnen, In steeds vernieuwde ziels- en stage lichaamssmart, Den Dichter , die op 't pad , voor zestig jaar begonnen, Geroemd, vervolgd , gehaat, maar steeds bewonderd werd. Hy leefde voor den plicht en 't onbesmet geweten, Stond meer dan 't menscblijk door, maar vond zijn troost in God 't Ondankbre Nederland moog Bilderdijk vergeten , 't Zal blozen by 't gezicht van 's Grijzaarts overschot. 1824. 1 Variant : Hier ligt. BOEKBEOORDEELINGEN 1 0 10 Openbare Verzamelingen der gemeente Utrecht. Catalogus van het Museum van Oudheden , door Mr. S. Muller . Fz. Gemeente-Archivaris. Utrecht , J. L. Beijers 1878. 20 Inventaris van het oud Archief der stad Middelburg. 1217-1581 , door Mr. J. H. de Stoppelaar , Gemeente- Archivaris. Middelb. J. C. en W. Altorffer , 1874. 30 De Kameraars- en Rentmeesters-Rekeningen der stad Kampen , van 1515-1540 , bewerkt door Mr. J. Nanninga Uitterdijk , Archivaris der gemeente Kampen. enz. Kampen , Laurens van Hulst 1875. 40 Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland. Middelburg. J. C. en W. Altorffer. 1869. 1. "La crainte du Moyen-age" en de schrik voor het Pausdom -schijnen in Utrecht erg huisgehouden te hebben, althands de Heer Mr S. Muller Fz. zegt in de voorrede van dezen catalogus van het aan zijne zorgen toevertrouwde , eerst in deze eeuw opgerichte Museum van Oudheden dier stad : "dat men naar 'het schijnt , systematisch , al wat op het oudheidkundig gedeelte betrekking had , heeft opgeruimd ," zoo is veel van wat aan het glanspunt van Utrechts grootheid , macht en heerlijkheid , zoowel , op politiesch , kerkelijk als burgerlijk gebied herinnerde , weggekomen. Niet het minst had dit plaats in het eerste vierde dezer eeuw, 1 Ons zijn van tijd tot tijd boekwerken toegezonden om een woordtjen van te zeggen. Voor zoo ver de stoffen tot den werkkring der Warandiers behooren denken wij aan den wensch der inzenders te voldoen — al komen We soms wat laat. DE REDAKTIE. 15 g BOEK BEOORDEELINGEN. toen er evenmin als in de vorige , het (steeds ongeldig) exkuus bestond , dat de aandacht der lief hebbers door de groote waarde dier voorwerpen getrokken werd , zoodat men het, des te meer bejammeren moet, dat bekrompenheid en kleingeestigheid oorzaak waren , dat de zeer zeker ontelbare schatten van Neerlands oudste en doorluchtigste stad , op eene treurige , laat ons niet hopen geheel onherstelbare wijze verloren gingen. Wellicht is er nog veel in handen van partikulieren , op afgelegen erven, op donkere zolders, in hoeken , kisten en kasten verborgen , waardoor men binnen een niet al te lange tijdsruimte in staat gesteld wordt , de geschiedenis van het hoog roemrijk aáloud , deftig Utrecht plastiesch te rekonstrueren. Hoe zeer dit vooral ook met het oog op de kunstwaarde dier voorwerpen en de kunstgeschiedenis van het Sticht gewenscht zoude 'zijn , be hoeft wel geen nader betoog. Men haaste zich dan het voetspoor te drukken van den niet genoeg te prijzen , ontslapen burgemeester Mr H. M. A. J. van Asch van Wijck, den grondlegger der huidige kollektie, en dat van den tegenwoordigen ijverigen en naauwgezetten archivaris Mr S. Muller Fz. ; men make vooral dezen laatsten de taak gemakkelijk , een schat te verzamelen , een museum te helpen stichten , waarop ons land en ons historisch Utrecht trotsch mogen zijn. Voorzien van een voor de bestudering gemakkelijk register en een dito lijst van munten op de stad Utrecht geen betrekking hebbende , bestaat de katalogus reeds uit 2144 nummers , over verschillende voorwerpen , hoofdzakelijk munten en penningen verdeeld. Versierd , met de afbeeldingen van een grafsteen van - een ridder uit de familie Drakenborch en van verschillende typen -van middeneeuwsche aarden kruiken en Jakoba kannetjens brengt de Heer Muller in de volgende XIII hoofdrubrieken op hun , beurt in verschillende kategoriën gescheiden , reeds eene groote verscheidenheid van belangrijke overblijfselen onder de aandacht van het publiek en aan den oudheidkundige ter bestudering. , I. Architektuur. II. Kerkmeubelen. III. Huisraad. IV. Het "Poppenhuys." V. Schoorsteenen en muurtegels. VI. Aardewerk. VII. Pij paarden beeldjes. VIII. Volksleven. IX. Stedelijk bestuur. x. Munt, maat, gewicht, enz. XI. Zegels en zegelstempels. XII. Penningen, enz. XIII. Supplement. Met het oog op de onder deze rubrieken gerangschikte voor BOEKBEOORDEELIl^ GEN . werpen , houde ZEd. mij echter de volgende bemerkingen ten goede: Waarom niet de Architektuur in twee onderafdeelingen ge- Bplitst : kerkelijke en burgerlijke , en, op hunne beurt, de beeldhouw. werken weer in onderafdeelingen gerangschikt : als altaren , grafmonumenten , beelden, enz. ter eenre en schoorsteenen en mantels, gevelsteenen, friezen, tegels, enz. ter andere zijde? Kerkglazen behooren bij de architektuur verme Id te staan. Onder do kategorie : Misgewaden en miskelken bevindt zich g e e n e e n zoodanig voorwerp . De eenige , wassen , in een doodkist gevonden, kelk , waarmede nu nog, dikwijls priesters begraven worden , kan men toch wel niet onder de kerkmeubelen rang. schikken , wel onder "begrafenis-attributen" , evenmin als de kategorie "kleedingstukken" onder "huisraad" op hare plaats is, al rekent Viollet-I e-duc ze tot "le mobilier". Hoogst interessant is vooral de kollektie afdrukken in was van oude grafelijke zegels ; insgelijks , de teekeningen door P. Saenredam , H. Saftleven , A. Rademaker , enz. op en in de grootendeels afgebroken kerken , kloosters en andere partikuliere gebouwen , niet het minst van de steeds betreurde , in 1814 afgebroken Mariekerk, een der weinige, oudste en prachtigste specimens van romaansche bouwkunst in onze gewesten. Onder de vele munten en penningen ontbreken altijd nog representanten van den bisschoppelijken en grafelijken tijd. 2. 3. In andere opzichten merkwaardige katalogi zijn de insgelijks nog niet lang verschenen bewijzen van naauwgezet onderzoek en ijverige studie der Heeren Mr J. H. de Stoppelaar en M. J. Nanninga Uitterdijk , respektievelijk archivarissen der steden Middelburg en Kampen. De eerste geeft in 2700 met het archief korresponderende .nummers, verspreid over 5 afleveringen, een zeer verdienstelijke, beknopte beschrijving van den inhoud der authentieke keuren, -charters, ordonnantiën , sententiën , publikatiën, plakkaten, deklaratiën , certifikaten , instruktiën , adviezen , leeningen , rekenin. gen, enz. enz. van het overrijke archief der aaloude stad Middelburg. Deze zoowel voor de genealogie, de geschiedenis en de wetgeving dezer stad als van ons land hoogst belangrijke inventaris, 160 BOEKBEGORDEELINGEN. loopt onafgebroken door van het oudste stuk : de keur van Middelburg van 1217 tot 1576 , en wordt daardoor onder het gemakkelijk bereik van het wetenschappelijk publiek gebracht , dat zeker met niet minder graagte het door den Heer de Stoppelaar op den ,omslag geannonceerde vervolg er van zal ontvangen. Het gebeele werk is in III deelen kompleet en behelst: Deel I: Grafelijke Regering. Eerste afdeeling : Van het oudste stuk : de keur van Middelburg van 1217 tot het einde der Bourgondische heerschappij , 27 Maart 1482. `Tweede afd. Van het einde der Bourgondische heerschappij tot het begin der regering van Karel V. 24 Februari 1515. Derde afd. De regering van Karel V. 24 Februari 1515 tot 25 Oktober 1555. Vierde afd. De regeering van Filips II. 25 Oktober 1555 tot 26 Juli 15 31. Alfabetisch register. Deel II: De republiek der Vereenigde Nederlanden. Eerste afdeeling: Van de afzwering van Filips II. 26 Juli 1581 tot den vrede van Vervins en den afstand der Nederlanden aan Albertus en Isabella. 1598. 'Tweede afd. Van den vrede van Vervins, enz. tot den vrede van Munster. 1598-1648. Derde afd. Van den vrede van Munster tot de oprichting der Bataafsche republiek. 1648 - 1795. Alfabetisch register. Deel III: De Bataafsche republiek, het koninkrijk Holland en het Fransche Keizerrijk. Tot den intocht der Commissarissen-generaal van den Souvereinen Vorst -der Vereenigde Nederlanden te Middelburg 1814. Alfabetisch register. 13 ierbij is gevoegd eene naauwkeurige beschrijving van de ,soort en den staat der verschillende stukken , al of niet van zegels voorzien, en eene beschrijving van het oudarchief als inleiding. De andere katalogus , Mr J. Nanninga Uitterdi1k's 'Te Iameraars- en Rentmeesters-rekeningen der stad Kampen van 1515--1540" is hoofdzakelijk interessant voor de kennis van het huishoudelijk bestier, de zeden , gewoonten , godsdienstige en andere gebruiken van dien tijd , waarvan eenige citaten tot aanbeveling voor de kennismaking mogen strekken. "Item. des CastelIeyns diener vander Cuyenre die den rade ii i swanen pre: senteerden, gegeuen to drincgelt een heren li. Item. den schoelijongen van Sancter Nicolaeskercke , die een comedic in latyn spoelden, tot twee reysen BOEKBEOORDEELI LAGEN. 161 gegeuen tosamen drie heren t . Item den dienaers des greuen van Bentemns die den rade twee reeden (reeën) presenteerden gegeuen twee onses gen. heeren gulden. Item den smedeknechten die metten zweerden dansten gegeuen een heren . Item den pipers van Deuenter ende den pipers van Swoll gegeuen tot oren asyen jair , elex een heren . Item den schoelkynderen van buten gegeuen j. heeren fac. tosamen van den vorsz. drinckgelden x T. xxxix pl. Item betaelt van der maelty t by de Scepenen ende Rade gedaen bonen op " ten huyse als de raedt vernyet was (soms ook in den Keller) aen allerleye onraedt, als schincken , vleysch , hoenre , botter, bier , olyuen , tong Ende anders, tosamen xv heren . j st. curr. Item gegeuen den apostelen op palmdach die mede inde processien gingen na older gewoenten i i h. t Item Ryck den geck een paar hosenu laeten maecken gecost xxiij st. br. Item den scerprichter betaelt van twee luyden ter stupen to slaen , ende een vrouw den steen doen draghen , voirt den man to verbranden, tosamen VII quarten wijns. fac. i. h. t Ix st. curr. Item meester gheryt van Wouw klockengieter gegeuen an betalinge van de vergoten cartouwe dair meester Hermen Hagen ons gen. heren wegen voir goetgesacht ende nyet bet. heeft i i h. T. Item Steuen de stadt diener wedergegeuen vanden vygen, resynen ende krekelingen hij op Palmdach den schoeljongen opt raedthuys verlacht hadde. iiii st. curr. ii pl. Item gedaen Johan vander Vecht om mytten Marscalck Ariaen van Ree, den drost van Vollenhoe ende M. Gheert Zwaeftken nae den hoeue toe rey. sen , om -alhier thebn een garnisoen , tegens tgarde der knechten , 1. goltgl. die men de stadt wten drien landen wederomme betalen sall. fe. ie h. t . Item betaelt Jan Berentz to bodeloen dat hy onsen pastoer to Coelen ge. haelt hefft ende voor oire verteerde costen tosamen ix h. ti. Item betaelt Gerardo Secretario, van syn reyse to Genth, als Keyr Mat aldaer was beroerende het drostampt van Couorden , hem gegeuen voor syn salaris viii h. f. Item Jan en Annen Schutten dat sy op heylich sacramentsdach ende op -kermisdach int harnasch gegaen hebben. i i i h. t . Noch den seluen gegeuen vant ys en opter Ysselen. i i h. t . Item noch gegeuen twee vrunde van den Raede die by de ver loopen bagyne geweest synt, als sy buten der stadt (levent) begrauen wordde, elck een taecke wyns fac. xxiiii st. curr. - ' enz. enz. Voordl een naauwkeurig bewerkt alfabetisch register en een dito verklarende woordenlijst. Nog hebben wij voor ons de VIIe aflevering van het "Archief" vroegere en latere mededeelingen , voornamelijk in betrekking tot Zeeland , uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1869) , behelzende: 10 Het papier in de Nederlanden , gedurende de Middeleeuwen , inzonder heid in Zeeland , met 16 uitslaande platen, bevattende 265 afbeeldingen van papiermerken. Door Mr J. H. de Stoppelaer. II° De ongezondheid van Zeeland. Door Dr A. A. Fokker. D. WARANDE. N. REEKS, III, N°. 2. NI 162 BOEKBEOORDEELINGEN. III° Twee rekeningen der stad Hulst , uit de eerste helft der XIVe eeuw. Door F. Calland. IV0 Nog eene (oudere) verordening (ordonnantie) op het delven, reeden en keuren van meede in Zeeland. Verg. Archief VI , bl. 317. Medegedeeld door de aldaar genoemde commissie. V° Philippus en Petrus Lansbergen. Eene bijdrage als toevoegsel aan die van Dr A. A. Fokker, opgenomen in Archief V , bl. 52-100. Door J. van der Baan. Waarvan voornamelijk de eerste verhandelingen voor de kennis der Nederlandsche papierindustrie en hare geschiedenis en die van den gezondheidstoestand van Zeeland , met betrekking vooral tot de zoogenaamde Waicherensche koortzen, de meeste aandacht verdienen. Immers geeft de Heer Stoppelaar daarin niet alleen een getrouw verhaal van den oorsprong en den gang dezer nijverheid, tot in de minste bizonderhe den , maar hij licht dit feitelijk toe, door de zeer merkwaardige beschrijving der ontwikkelingsgeschiedenis van de papiermerken tot op onze dagen, met afbeeldingen tusschen den test gevoegd . een zeker niet gering werk van opzoeken, uitpluizen en vergelijken. De Heer Fokker toont duidelijk aan dat zoowel de zeelucht als het gehalte van den Zeeuwschen grond gevoegd bij de schadelijke miasmen en uitwasemingen en het vermengen van het rivier- met het zeewater in het algemeen , die schadelijke koortsen veroorzaken , zonder dat men daarom te wanhopen Nebbe , om door de hygienische toepassing van de resultaten, die een zorgvuldig onderzoek van die gesteldheid belooft , de voorwaarden te vinden om de overigens gezonde Zeeuwsche lucht tot eene blijvende en dankbare voor inboorling en vreemden te maken. De beide rekeningen der stad Hulst van 1326 en 1341, door den Heer Caland van bijlagen en aanteekeningen voorzien, zijn ,daarom belangrijk , omdat zij uit den tijd overgebleven zijn, dat de Vlaamsche gemeenten het hoofd meer en meer begonnen op te steken en hunne rijkdommen zich vermeerderden, terwijl de oorlog hunnen moed meer en meer aanwakkerde om hunne vrijheden en nationale instellingen tegen hunne onderdrukkers te verdedigen en te handhaven. Het proces eindelijk, der burgemeesters en schepenen van Goes , tegen de predikanten Lansbergen , vader en zoon, is merkwaardig om het onder de bijlagen er aan toegevoegde advies van den grootes rechtsgeleerde, en adv. fiscael Hugo de Groot, BOBKBEOORDEELINGEN. 'S Gravenhage 13 Augustus 1613 , waarin hij de rechten der magistratuur handhaaft en de predikanten tot christelijke liefde aanspoort, terwijl hij , het door hen gepleegd misbruiken van Gods woord op den kansel tot politieke en personele doeleinden , ten sterkste afkeurt. Hoe zeer deze predikanten in plaats van christelijke liefde, en verdraagzaamheid te prediken, in hun doen konsekwent bleven, zoo is dit advies nochtans, als de sanctie van hun vonnis , `verbanning onder ontzetting van hunne kerke. lijke betrekkingen" te beschouwen, als zijnde zij schuldig aan "moedtwillige insolentie jegens de ordonnantie van de Magistraat, "injurien de Magistraet opentlyck aengedaen, en usurpatie van "jurisdictie." Moge de ruime verspreiding dezer werken , welker bearbeiding niet genoeg te waardeeren is , meer en meer den zin voor historie , oudheid en kunst bevorderlijk zijn. A. S. ACTA ET DECRETA sacrorurn conciliorum recentiorurn collectio Lacensis , auctoribus presbb. S. J. e doYno B. M. V. sine labe conceptae ad Lacum. V. Act. et deer. q. ab epp. Germaniae , Hungariae et H o l l a n d i a e ab. a 1789 u. a. ann. 1869 celebrata sunt. Friburg. Brisgov. Sumt. Herder 1879; gr. 40 1520 kol. Wij hebben in dit tijdschrift reeds herhaaldelijk op de belangrijkheid der bovengenoemde verzameling gewezen. De kerkgeschiedenis is het middenpunt der beschavingsgeschiedenis ; de verhandelingen en besluiten der Conciliën spiegelen den toestand van het christelijke volk in groote mate af: zij geven dus een beeld der beschavingsgeschiedenis. Zulk een werk dient niet alleen in elke openbare boekerij voorhanden te wezen , maar een "legger" te zijn in elk vertrek waar de geschiedenis van de jongste eeuwen wordt bestudeerd. Des te meer dewijl niet slechts de inhoud, maar ook de bewerking onzen warensten dank verdient en vooral de bijgevoegde tafels het gebruik des werks zelfs bij zeer bekrompen tijd mogelijk maken. Eindelijk verdient de arbeid nog alle aanmoediging, dewijl hij met groote offers , van de zijde des uitgevers, zoowel als van die des bewerkers gepaard gaat. 164 BOEKBEOORDEELINGEN. Het jongste verschenen vijfde deel is daarenboven voor den Nederlander bijzonder belangrijk , dewijl de acten der synode van Utrecht (1865) en der bisschoppelijke vergadering van 's Herto genbosch daarin voorkomen. Eindelijk bevinden zich daarin nog een aantal tot heden ongedrukt gebleven stukken. Het geheel omvat 24 Conciliën of andere bijeenkomsten van bisschoppen. Behalve dat vele leerstukken der H. kerk hier in verband met de nieuwere tijden klaar en omstandig worden toegelicht ; behalve dat de beoefenaar van het kerkelijk recht hier eenen schat van wijsheid in vindt; behalve dat hier op nieuw rijke stof wordt ge .leverd tot stichtelijke lektuur voor geestelijken en leeken , vinden wij hier weder, gelijk in vroegere deelen, vele goede wenken voor de aanwending der schoone kunsten in de kerk : een onderwerp wat wij in dit tijdschrift bijzonder moeten aanroeren. Zoo vinden wij bij voorbeeld , op bl. 357 , door het provinciaal ,concilie van Keulen, in 't jaar 1860, onder den titel "de cantu ecclesiastico" zeer nuttige voorschriften gegeven omtrent de kerkelijke muziek. Eerst worden de hoofdbepalingen van het concilie van Trente in het geheugen teruggeroepen ; daarna worden de hiermede overeenstemmende bepalingen van Paus Benedictus XIV aangevoerd, en eindelijk wordt hier nog aan toegevoegd : hoe .groot het onderscheid is tusschen kerkelijke en wereldlijke muziek, en hoezeer men er zich voor hoeden moet operamelodiën in de kerk te spelen , begeleid door een gedruisch (strepitus) van allerlei instrumenten : een waar schandaal (scandalu2n). "De aloude gregoriaansche zang kon door niets beters vervangen worden". Elk -een die de zaak goed verstaat , elk deskundige (rerum periti) zal toegeven dat deze zang iets heiligers ademt (sanclius quid et .sublimius spirare) dan alle andere soort van muziek." Op het provinciale concilie van veeenen , in 1850 (bl. 83) , werd hetzelfde met andere woorden gezegd , en daarbij voorgeschreven dat zangscholen voor knapen in dien geest moesten worden ingericht. Ook op het provinciale concilie van Utrecht, in het jaar 1864 ,(bl. 861, vlg.) werd de gronding van zangscholen met het bijzonder doel der oefening van den gregoriaanschen zang aanbevolen. Hier als elders wordt tegen de verbastering der kerkmuziek geprotesteerd, en aan de woorden van Benedictus XIV herinnerd. Eindelijk halen wij nog eene plaats aan uit het provinciaal BOEKBEOORDEELINGEN. 16 ^T concilie van Praag , des jaars 1860 (bl. 477) , waar gezegd wordt dat de titel en namen der missen niet als eene uitnoodiging van te voren mogen bekend gemaakt worden. Neque certae missaemusicales et multio munus cantantium nomina publice quasi ad invitandum populum annuntietur. Op bi. 179 vinden wij , onder den titel : "De festorum dierum sanctificatione" door het provinciaal concilie van Weenen , in het jaar 1858 , voorgeschreven dat beelden en versierselen, die door hunne oudheid versleten schijnen niet uit de kerk mogen weggenomen worden , zonder dat de raad van deskundigen daarbij eerst ingeroepen zij , opdat oude voorwerpen van kunstwaarde niet vervangen worden door andere die zich alleen door n i e u w- h e i d aanbevelen. "Imagines et ornamenta, quae vetustate deformatae esse videntur, absque virorum peritorum consiliis non removeantur,.. ne contingat , ut rebus arte et industria potioribus substituanturaliae , quae nullam quam novitatis commendationem habent." Bij de herstelling en de versiering der kerken moet gelet worden op den stijl die door het kerkgebouw vereischt wordt. "In ecclesiis exornandis live reparandis artis genen i , cuj us rectionem constructia refert , d i 1 i g e n t e r attendatur." -- Sapieníi sai. Prof. Dr P. A. T. EEN VLAA.MSCH DICHTER. -- Wij hebben het genoegen onze lezers op nieuw met eersen vlaamschen dichter bekend te maken , welke , door de gebrekkige verstandhouding in den boekhandel , tusschen België en het koninkrijk der Nederlanden voor velen een vreemdeling is, en dit toch niet verdient te zijn. De eerw. heer S. Daems , kanunnik regulier van de orde van S. Norbertus , in de aloude merkwaardige abdy van Tongerloo , niet verre van Turnhout , in de prov. Antwerpen , heeft zich reeds door een. aantal liefelijke en schilderachtige gedichten, alsmede door zijne algemeene en belangelooze deelneming aan de bevordering van vlaamsche letteren bekend gemaakt. Voor scholen en andere gezelschappen schreef hij ter oefening in de dramatische voordracht een uitmuntend episch-lyrisch gedicht , getiteld : "S Dimphna's marteldood", waaraan lieve melodiën door den toonzetter Raes - werden toegevoegd. In verschillende bundels, almanakken enz . verspreid , schreef bij een groot aantal bijdragen van ascetischen 1 6 BOEKBEOORDE ELINGEN . aard en van gezonden opwekkenden zin. Ter bevordering van de vlaamsche muziek en vlaamsche zanglust in 't bijzonder, schreef hij een aantal , jaar in jaar uit in muziek gezette , liederen voor één en meerdere stemmen. Ter eere van België's rijke overleveringen op het gebied van oude letteren gaf de begaafde dichter eenen anderen keer weder een bundeltje kleine verzen in den vorm der 158 eeuw. Enz. Thands ziet een nieuwe bundel van hem het licht: "Gedichten van Fr. S. Daems , enz. in den keurigen kleurendruk van Desclée , De Brouwere en C 1e te Brugge uitgevoerd. Wij behoeven niet te zeggen dat , overeenstemmend met den stand welken de schrijver bekleedt, het grootste tal dezer gedichten van ascetischen aard is. Doch verre van daarom in eenen ongezonden sentimenteelen toon te vervallen , sterken zij den lezer van goeden wille in zijn zedelijk gevoel. Want de hope straalt bij den dichter ook in de regelen der diepste droef heid door; hetzij hij "Een traan bij het graf" eens vriends storte, of zijn gestorven vader betreurt, of «Dat flickerende sterrekijn", of "Een voghelkijn" bezinge. Aangenaam zijn ook zijn vertalingen uit het zweedsch , het italiaansch en andere talen. Vloeiend eindelijk is zijne versificatie ; als proeve daarvan het volgende: OP DEN DREMPEL EENS KLOOSTERS (bl. 98) : Ginder woelt En krioelt Het zoo dwaas door elkaar; Bloemen bont Geuren rond, Tot een kroon , om het haar; 't Kralend nat Schuimt en spat In liet tintlend kristal, Jaagt de smart. Uit het hart Voor het vreugde geschal : -" Leve jeugd! Leve vreugd! Zij verwelken zoo vroeg. Zijn wij oud, Dan berouwt Het ons tijdig genoeg." Hierna volgt een afscheidsgroet aan de lusten der wereld , om iets beters aan te hangen. Dan gaat de dichter weder voort: BOEKBEOORDEELINGE . 1 C) 7 Ginder woelt En krioelt Het zoo dwaas door elkaar, En met list En met twist Hoopt men schatten te gaar. In de borst Brandt een dorst Dien niets minderen , kan, En men voedt Zich met bloed Van den minderen man : — "Leve 't geld ! Haalt en telt! Wal al heb ik vergaard ? Kist en kast Het maar vast: 't Is de koning der aard." Enz. Wij wenschen den smaakvollen , leerrijken: en opwekkenden bundel gedichten in aller handen ; op alle tafels van christelijke gezinnen. Dr P. A. T. ADRIAAN WILLEM BARON VAN RENESSE VAN BAAR, VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERTRUIDE , TE LEUVEN, DOOR ED. VAN EVEN. Vervolg en slot van D. W., N. R. III, bl. 90. Inderdaad de man ontving brieven van vaderlandschap. Bij diploom , gedachteekend uit Weenen, den 19 October. 17 6 5 , verhief Maria-Theresia onzen van Renesse tot de waardigheid van Abt van Sinte Geertruide 1 . Men leest in het register van de kanselarij der Nederlanden, op 's rijks archief, te Brussel , bl. 240 , de volgende aanteekeningen over betalingen gedaan door den Abt, zoo tot het bekomen der brieven van vaderlandschap als tot het erlangen van het diploom zijner bevordering tot de prelatuur. 17 6 5 , 5 October. Opene brieven van vaderlandecluap ten voordeele van Adriaan-Willem van Renesse van Baar, pastor vn Neerlanden , kloosierlinq der abdij van Sine Geertruide , der orde van Sint ,ugu$fijn , te Leuven. Zegel . . . .. .. . . . . . . . . . . . 313 Ontvangst .. . . . . . . . . . . . . 250 4f$cl^rjvinq en vorming . : . . . ... 140 Aan de kas, g. 703 1 Uitgegeven door den Heer A. Jacobs , L'abbaye noble de Sainte Ger. trude, bl. 100. ADRIAAN WILLEM VAN BAAR ABT VAN SINTE GEERTRUIDE. 169 Gasthuis . . . . . . . . . . . . . 14 Gasthuis Register 6 Deurwaarders . . . . . . . . 8 Perkament 2 .. .. -Doos en koord . . . . . .. 4 Deurwaarder der Seeretari . . .. . 7 g. 47 1765 , 19 October. Opene Brieven van abt van Sinte Geertruide te Leuven , ten voordeele van Adriaan-Willen van Renesse de Baar , die 2250 du i tsche gulden heeft betaald te weten : Ontvangst .1680 . . . . . . . . . . . . . Aflevering .4 7 0 . . . . . . . . .Aan de kas, g. 215 0 Gasekuis 60 . Schrift .. 6 Registerter 6 . . . . . . . . . . . . . . Deurwaarders .16 . . . . . . . . . Doosen koord 8 . . . . . . . . . . . Perkament 4 . . . . . . . . . . . . . Alles g. 2250 Op den boord der bladzijde leest men de volgende aanteekening : "kwitantie afgeleverd aan den agent Urbain , den 15 Oetober, van 3000 gulden als daarin begrepen zijnde de 750 gulden voor de brieven van vaderlandschap." Hieruit blijkt het ten zeerste dat het Staatsbestuur van Maria Theresia het middel kende om in de koffers der abdijen te put- ten. De benoeming van den nieuwen abt kostte aan Sinte Geertruide 3000 gulden. Na door Johannes-Henricus de Frankenberg , aartsbisschop van Mechelen, gemijterd te zijn (de prelaat verkoos tot wapenspreuk de woorden : in ,farde fortie (onwrikbaar in het geloof) ,. - 170 ADRIAAN WILLEM BARON VAN EENBSS.E VAN BAAR 0 nam Adriaan-Willem van Renesse van Baar bezit van zijne waardigheid. Gelijk zijn voorzaat werd hij tot den aanzienlijken post van bewaarder van de voorrechten der leuvensche Hooge-school verheven. Als abt van Sinte Geertruida , was hij een van de dertien geestelijke leden der Staten van Brabant. In 17 74 zetelde hij als afgevaardigde der Staten. Doch , de vrede des kloosters boven de beslommeringen der openbare zaken .verkie-zende , gaf hij, in de algemeene vergadering der Staten , den 21 . Maart 17 7 7, zijn ontslag van afgevaardigde. Ildephons van den Bruel , abt van Vlierbeek , werd in zijne plaats benoemd. De, betrekking waarin het vertrouwen der keizerin van Renesse had geplaatst , wist hij met lof te vervullen. Zijne zucht voor abdij , zijne gehechtheid aan hare belangen waren zoo vurig als standvastig. Zachtzinnig en gematigd van aard, maar onbuigzaam in het doorzetten van opgevatte voornemens , was hij de man om het leuvensch klooster , dat zeer vervallen was , eenigzins op te beuren. Hij laad echter met groote moeilijkheden te worstelen. Het Staatsbestuur had , gelijk het overigens met de andere brabantsche abdijen het geval was, aan Sinte Geertruide de verplichting opgelegd mede te werken aan de verfraaiing van Brussel. Zulks was haar zeer nootlottig , want zij had gebrek aan geld. Het staatsbestuur vond zich derhalve verplicht aan onze kloosterlingen de toelating te verleenen tot het lichten van 100,000 gulden en tot het verkopen hunner Refugie, te Brussel. Dit geld werd gewijd aan het bouwen van twee groote woningen op eenen grond gelegen bij het Perk , in de huidige hoofdstad. De grond alleen kostte rond de 18000 gulden. Kostelijk was de bouwing dezer huizen, welke opgetrokken werden volgens de plans van den bekenden Montoyer. Reeds had men aan een dezer huizen , het kleinste namelijk , 100,000 gulden besteed, toen de bouwmeester liet weten dat er nog 200,000 gulden noodzakelijk waren om het te voltrekken. Ten jare 1782 , vroeg van Renesse aan den keizer de toelating tot het verkopen van acht huizen der abdij , gelegen binnen Leuven , om de opbrengst er van te wijden aan het voltrekken der huizen van Brussel. VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERTRUIDE. Zeven dezer huizen lagen in de nabijheid der abdij . Het achtste was het gebouw , thans nog bekend onder de benaming van Sinte Geertruicles wijnpers , in de Donkerstraat. Toen van Renesse het tijdelijke zijner abdij , zoo goed mogelijk had bezorgd, wijdde hij al zijnen vlijt aan de versiering zijner kerk. Minnaar der fraaie kunsten , gelastte hij den schilder P.-J. Verhaghen met het vervaardigen van een stuk vertoonende Magdalena bij den e jdenden Ckristus , 't welk hij in zijn abbatiaal vertrek deed plaatsen 1. Ook do jonge Jacquin , waarvan wij later zullen gewagen , vond in hem een edelmoedigen be. gunstiger. In de 17 e eeuw hing er in den toren van. Sinte Geertruide een kleine beiaard waarvan er tot in 1740 nog eenige overblijfsels bestonden. Groot liefhebber der toonkunst, besloot de Abt van Renesse den toren zijner kerk van een nieuw klokkenspel te doen voorzien. In het begin van 1778 gelastte hij den leuvenschen klokgieter Andreas-Joseph van den Gheyn met het vervaardigen van eenen beiaard van twee en een half octaven. De gieter stelde zich dadelijk aan het werk, bijgestaan van zijnen zoon Andreas-Lodewijk van den Gheyn. Toen al de klokken gegoten waren, deed de abt ze aan eene stelling hangen, opgericht onder een grooten kastanjenboom , die zich in het beluik van het klooster, voor het abbatiaal vertrek, verhief. Op die plaats werd de beiaard door verschillende toonkundigen onderzocht en bespeeld. De Abt , die voor het oogenblik onpas. selijk was , zag van uit het venster van zijn vertrek de ver. richtingen der toonkundigen en schepte een groot behagen in het hooren van het nieuw klokkenspel. Hij zelf schreef het "reglement voor den beyaerder der edele abdye ende parochie van Sinte Gertrudis , binnen Loven , waer naer hij zich punetuelyck zal moeten conformeren." De beiaard werd in den toren der kerk van Sinte Geertruide 1 De schilder Verhaghen bewoonde een huis toebehoorende aan de abdij van Sinte Geertruide. Zie ons werk De schilder Verhaghen , zijn leven en zijne werken. Leuven , 1875 , in-8 0 , bl. 114. 1 2 ADRIAAN WILLEM BARON VAN RENESSE VAN BAAR, geplaatst in het begin van October 1778 1 . Op Allerheiligen avond van dit jaar benoemde van Renesse tot beiaardspeler Frans- Marten-Joseph de Prins, geboortig van Leuven, organist der parochiale kerk van den H. Quintinus , een man die reeds door het uitgeven van musicale werken eene zekere faam had verworven , en die behoorde tot een geslacht van toonkunstenaars 't welk nog thans voor den roem des vaderlands wakkervoortleeft 2 . Onze leuvensche kronijkschrijver Michiel-Frans Pelckmans heeft aangeteekend : "den eerw. FIeere Baron de Renesse de Baar, prelaet dezer abdye , heeft , naer het overleyden van zynen edelen heere broeder , ongebouwd overleden , en geen ander maegtschap hebbende dan gereformeerden, uyt deze naerlaetenheyd, boven vele andere menschlievende en godvruchtige werken , eenen geheelen nieuwen bayaerd doen gieten , door den lieer van den Gheyn , alhier, geoctroyeerden klok- en bayaerdgieter van zynekoninklyke hoogheyd KarelAlexander van Lorreynen , gouverneur generaal dezer Nederlanden s." De beiaard van Sinte Geertruide bestaat nog. Ten jare 1851 werd hij vermeerderd met 8 klokken , gegoten door den heer A.-L.-J. van Aerschodt, oudsten , van Leuven. Hij bestaat thans. uit 42 klokken of 31/2 octaven 1. Naast de kerkdeur van Sinte Geertruide zag men vroeger een beeld van den Zaligmaker aan het kruis , waaronder zich de beelden van Maria en Sint Jan bevonden. Onder dezen Calvarie-. berg las men de bekende rijmen : Effigiem Ckri8ti dum transi3 pronus Monora, Sed non eflgiem sed quem designat adora. 1 J.-B. Staes , Wekelijks Nieuws uyt Loven , 12e Deel , bl. 271. 2 Te weten Mr Gerard de Prins , thans organist der hoofdkerk van Sint Peeter. Zijn oudste zoon M. Prosper de Prins is kapelmeester der kathedraal van Limerick , en zijn tweede zoon. M. Leopold de Prins, kapelmeester der kathedraal van Cork (Ierland). 3 M.-F.-Pelckmans , Aenteekeningen op het Werk van W. Booneen. •4 Louvain monumental , bl. 227. VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERTRUTAE, Deze regelen waren aldus, overgebracht: 't Beeld Ckristi eer aencloet, 't gkeen lier staet voorgeetelt , Doelt niet het beeld aenbid , maer Ckristum die 't verbeld. "Welke vertaelinge , zegt Pelekmans , den Eerw. Heere baron de Renesse, prelaet dezer abdye, in 't jaer 17 82 , heeft doen uytkappen, en heeft in de plaetse doen stellen dit volgende: .Eert Ckrisíi beeld , aenbicl het ziet, Aenbid den god wiens beeld gy ziet." Abt van Sinte Geertruide , bewaarder van de voorrechten der hoogeschool , lid der Staten van Brabant , was Adriaan-Willem van Renesse een man van aanzien en vermogen. In plechtige omstandigheden zag men hem , in de straten van Leuven , in een prachtige koets, bespannen met vier paarden voorbij rijden. Doch , in het midden van den luister zijlier waardigheid, behield hij de nederigheid des harten , den hoogsten prijs hechtende aan de achting en de genegenheid zijner stadgenoten. In plaats van zich van het volk af te zonderen , ging hij tot het volk , leefde hij , zoo veel hij kon , met het volk. Zelfs vonden de goede uitspanningen voor de menigte in hem een warmen begunstiger. Even als onze andere parochien telde degene van Sinte Geertruide een Gilde van den handboog naar de wip. De Abt van Renesse had den post van opperjoo/cl dier schuttersvereeniging -aangenomen , en liet geene pogingen onaangewend om haar in bloei en aanzien te doen toenemen. Bij het afsterven van Antoon •Joseph Laevens , koning van het Gilde, moest er worden overgegaan tot het schieten van den koningsvoqel. Het was de begeerte van den Abt dat het feest voor Leuven een prachtig volksfeest zou wezen. Het werd bepaald op dijnsdag 12 Augusti 17 7 7. 'Te dezer gelegenheid werd er een luisterrijke stoet ingericht, bestaande uit kinderen in historische kleederen. Hij was verdeeld in drie deelen. Staes liet ons , in zijn Lovensck Nieuws, de besschrijving dezes optogts. Wij laten zijn opstel hier volgen: 1. 74 ADRIAAN WILLEM BARON VAN RENESSE VAN BAAR, "Vooruyt een Compagnie housaeren. EERSTE DEEL, aengeleyd door de faerq, hebbende aen haer trompet dit schrift Gertrudi$ Gilde geeft my stof Om te verkonden haeren lof. II. Timballier en 4 trompetters, III. Eenen looper. IV. Den Capteyn der Cavalcade. V. Zes Schutters. IDese, beneffens alle de andere schutters, dragen elk eenen boog en pyl, en zijn gekleed in lichtblauw couleur , met zilvere galonnen afgezet , de vest, broek . en koussens wit ; over de schouder een geel zijde lint, waer aen gehegt is eenen koker met pylen. VI. Twee besondere schutters waer tusschen den standaerddrager der Cavalcade. VII. Acht schutters. VIII. Den lieutenant der Cavalcade. IX. Zes Pagien van den hertog PIPINus. X. Den wapendrager van den Hertog. XI. PIPINUS , eersten hertog van Braband , die. deze adelijke Gilde heeft ingesteld, in 't jaer 1199 1• XII. Vier van des hertogs lyf-wagt. XIII. Vier hand-peerden. TWEEDE DEEL. I. Aengeleyd door eenen engel , aenwysende verscheyde deugden , waerin de H. GERTRUDIS besonderlyk heeft uytgemunt , met dit schrift: Siet , besonder door dees deugden .Leeft Gertrudis 's Hemels vreugden. II. Het GELOOF, houdende in de regie hand eenen kelk ende in de slinke hand een kruys, met dit opschrift: 1 Deze plaats toont ons dat men , in die dagen , te Leuven , met de vader. andsche geschiedenis weinig of niet bekend was. Pepijn van Landen overleed in 647 en het Gilde van Sinte Geertruide kwam slechts op het einde der XVe eeuw tot stand. VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERTRUIDE. 17 5 FIDES. Het GELOOF verwint, Ongeloof verblind. III. De ffooP , sy houd de regte hand naer den hemel , en in de linke hand eenen Anker en is gekroont met bloemen , dragende dit schrift: SPES. De Hoor verheugt, Die leeft in deugd. IV. De LIEFDE, sy houd in de regte hand een vlammend hart, met dit schrift: CHARRITAS. LIEFDE tot God en even-mensch , Verwerft de ziel haer koogsten wensch. V. De GODTS-DIENST houd in de regte hand een kruys en eenen boek , in de slinke hand een vlamme vuer , met dit schrift : RELIGIO. Den GODS-DIENST doet belkaelen , De Hemels zegen-straelen. VI. De SUYVERHEYD , sy is gekroont met witte lelien, dragende in de regte hand eenen tak met deselve bloemen, en heeft op de borst een zon , met dit schrift: PU DICITIA . De SUYVERHEYD , Ten Hemel leyd. VII. De GOEDERTIERENTHEYD , sv houd de handen uytgerykt , en in den schoot eenen Pelicaen, die lijn borst opera pikt, en aldus syn jongskens voed , met dit schrift: BENIGNITAS. GOEDERTIERENTHEYD , Eeuwig loon bereyd. 176 ADRIAAN WILLEM * BARON VAN RENESSE VAN BAAR, VIII. De MAETIGHEYD , sy houd in de regte hand eenen palmtak, en in de slinke hand eenen toom, met dit schrift: TEMPERANTIA. De MAETIGHEYD , Fan zond' bevr;yd. IX. De Heylige GERTRUDIS, in abdisselijk gewaed. Den bescherm-engel van de Gilde , aen de regte zyde de H. Gertrudis met dit sci, rift : Gertrudis Gild' ik versterk, In alle deugdelyk werk. Den bescherm-engel der parochie van de H. Gertrudis , aen haere slinke zijde , met dit schrift: laer trouw Parockiaenen , Koom ik '8 Hemels weg baenen. X. De OVERwINNINGE ; Sy houd in de rechte hand een lauwer-kroon , en in de slinke hand eenen Palm-tak, met dit schrift : VICTORIA. D'OVERwINNING' na den síryd, Brengt de kroon der saeligkeyd. DERDE DEEL. 1. Eenen ridder, aenleydende verscheyde verbeeldingen, raekende Gertrudis Gilde., die agter deselve volgt; hy draegt dit schrift: Door .Eél Geeaq , praelt tallen tyd, Gertrudis-Gild' in agtbaerheyd. II. De MAEGD DAN LOVEN, driegende, onder het wapen der stad , dit schrift: ':3i dondert, $eventig en aqt jaer by, Bragt dese Gild' veel Eer en Glans aen my. VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERTRUIDE. 1II. Twee Edellieden, dein eersten aen de regie zijde, met dit schrift: Brabants eersten Vorst en Held, Heeft dees Gilde ingestelt. ])en tweeden aen de slinke zijde, met dit schrift: Pevesíig door Paus like magt, Soo wieid dees Gild' in stand gebracït. V. IDe Geestelyke en werelyke SOUVEREYNE MAGT , werd verbeeld op eenen Hert; sy hout de regte hand verheven, en in deselve twee goude sleutels, len in de slinke hand eenen scepter, met dit schrift : POTESTAS MAJESTATIS. SOUVEREYNE MAG , -a íraelt in prael en pragl. V. Twee Edellieden, der eersten aen de regte zyde , met dit schrift: .Den A11, het G-ilde's Edel Hoofd, Sal nogt vara Luster zy berooft. Den tweeden , aan de slinke .jijde met dit schrift Lang leeft den A6, den Rd'Zen heer, Waer door dees Gild' beliaelt veel eer, 'I. De EDELHEYD , sy heeft op het hoofd een sterren en in de .regie hand Benen scepter, met dit schrift: NOBILI.TAS. De EDELHEYD laer' Luyster $preyd. VIS. De EER word verbeeld op eersen Pelicaen , met lauwer Bekroont, met een laucie in de regte hand, en in de slinke hand eenen horen van overvloed, vol vruchten ,en bloemen , met dit schrift: . WARANDE. N. REEKS, III, N°. 2. • XII 1 8 ADRIAAN WILLEM BARON VAN RENESS1 VAN BAAR, HONOR. De EER in glans Geeft kaeren krap. VIII. De Sterkte, word verbeeld op eenen kemel , sy draegt op het hoofd een heknet , en in de regte hand houd sy een lancie met Benen ykentak, en in de slinke hand, dit schrift : FORTITUDO. De S'terkie groeit Waer Eendragt bloejt. IX. BaCAVs, God der Wynen, met dit schrift Den w,yn van Eer , nu vloeyt en straelt , Foor die (le Koningskroon bekaelt. X. De EENDRAGTIGHEID , aenleydende Gertrudis-Gilde , word verbeeld op een zeepeerd ; sy houd in de regte hand een bundelken pylen , boven gebonden met eenen roodera, en onder met eenen witten band , met dit schrift: CONCORDIA. D'EENDRAGTIGHEYD vereiert , Die haer bemind en viert." k Op den bepaalden dag was de gandsche bevolking te beet:. Het weder was gunstig. Eene heldere Augustizon bestraalde de oude hoofdstad van Brabant. De stoet vormde zich in het klein Beggijnhof, gelegen over de abdij van Sinte Geertruide , terwijl de Gildebroeders zich op hunne kamer vereenigden. Kort na den middag begaven onze schutters , liet is Staes die spreekt, zich naar de "adele abdye van S. Gertrudis alwaer de heeren Abt, Proost en andere heeren van de abtdye , benevens de hoeren Pastors der parochie sig by het Gild vervoegden. In Sinte Geertruyde kerk wierd, door den heere Proost van het Gild den 1 Staes , Lovensch Nieuws , ' 0 deel , bl. 81. VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERTRUIDE. koriiugs-vogel gewijd ; dan stelde sig den prael-treyn voor liet Gild en trok , gelykelyk met liet Gild na de pleyn van het oud kasteel op de, Borgt ; aldaer wierd den konings-vogel opgeregt, en door den heere Abt de dry baiischeuten geschoten, . als ook door den heere Proost; vervolgens werd den vogel met den handbo; e door heel bet Gilde bestormt, tot dat hij is neergeveld. «Bij liet afvallen van den vogel geschil opgeresen zijnde tusschen dry Gildebroeders , te weten Hollanders, Reniers en van Meerbeeck wie van hun den vogel waerlyk heeft afgeschoten, wierd deswegens proces-verbael gehouden in de kerk van S. Jan, op de Borgt, onder opsigt van den heere Abt , Proost ende de andere genooden ; dog geen genoegsaem preuve van onderscheyding zijnde , heeft men de uytwyding des konings by lotinge, tusschen de pretendenten gedaen , zynde het koningslot gevallen op den persoon van Sr Petrus Hollanders, die als zoodanig door den heere Abt wierd Bekroont in het huys van Jouffr de weduwe Noë, alwaer was opgeregt een schoone arke triomphael, met een aengenaem ende sierlyk verschiet, alwaer den koning seer kostely k wierd onthaelt; gevolgeiitlyk den prael-treyn, gild en koning doorkruyssende de voornaemste straeten der stad, word den nieuwen koning aldus tot in syne, wooilinge vergeseld, wordende den dag geeyndigt in vreugden betrekkelyk tot deze feest, alles ende t,'elkens onder het luyden der groote klokke van de parochiale en abbatiale kerke van de H. Gertrudis." 1 De Abt van Renesse bad in dit feest zoo veel behagen gevonden dat hij besloot , ter gelegenheid van Leuven kermis , voor het Gilde van Sinte Geertruide eene prijsschieting in te richten. Deze wedstrijd had plaats, op het plein onzer oude Burgt, den 9 September 17 7 7. Om het feest meer aantrekkelijk te maken had het Gilde, gelijk Staes zegt: "de kinderkens van hare cavalcade , voorafgaendelyk aengewesen , wederom te voet in treyn doen vooruitgaen". De Abt was bij het feest aanwezig en schoot den eersten pijl. Vervolgens nam de wedstrijd aanvang. Al de prijzen waren door den Abt geschonken. De eerste prijs bestond 1 Staes, 10 deel , bl. 166. 180 ADRIAAN WILLEM BARON VAN RENESSE VAN BAAR, uit zes zilveren servieseu mtt een gelijk getal messen met zilve ren handvatten; de tweede uit eene zilveren peperbus eni mos taardpot, en de derde uit eene zilveren schenkschotel. De opper vogel werd afgeschoten door den giIdebroeder de Laet; der tweeden door Paulus van Gobbelschroy, overdeken van het Been houwers en Visverkopers ambacht. De derde vogel door twee schutters getroffen zijnde, werd maar later toegewezen. 1 Den 16 September daarna gaf de nieuwe koning van liet Gilde, Pieter Hollanders, zijn koningsfeest, met het te winnen stellen van vijf prijzen in tin 2. Deze wedstrijd liep in de beste orde ten einde. De Abt van Renesse leefde in de vriendschap van den aartsbisschop van Mechelen , die hem tot de waardigheid van rechter synodaal verhief. Vrij dikwyls kwam de kerkvoogd eenen dag in onze abdij doorbrengen. Nooit bezocht hij Leuven zonder te Sinte Geertruide te komen. De aartsbisschop werd, den 1 Juni 1778 > tot het kardinalaat verheven. Na zijne verheffing tot die liooge waardigheid kwam hij voor de eerste maal te Leuven, op Maandag 27 Juli "omtrent den avond", en nam zijnen intrek iu de abdij van Sinte Geertruide. Iet was aldaar dat onze Magistraat hem denzelfden avond ging gelukwenschen, met aanbieding van "den wyn van eer gedraegen door de mannen van de Síreep, in 18 daertoe van ouds verschikte tinne kaiincii , ieder houdende omtrent vier potten .Loven8, alles onder het spelen van onsen berichten bayaerd." 3 Den 21 Juni 1781 werd den Abt van Renesse door keizer Joseph II ., in het gasthof cle stad Keulen , binnen Leuven , in gehoor ontvangen. Den 9 Juli van hetzelfde jaar ontving hij in zijne abdij Albert Casernier, hertog van Saxen-Tesscllen, en Maria Christina, aartshertogin van Oostenrijk , die, op genoemden dag, te Leuven , ingehaald werden als algemeens land voogden der oostenrijksche, Nederlanden. Het was te Silite Geertruide dat 1 Staes, 10 deel, bl. 166. 2 Ibidem , bl. 181. 3 Staes, 12 deel, bl. 8e VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERRTRUIDE. deze printen do Magistraat, de Hoogeschool en de andere Over heden ontvingen. Zij brachten er den nacht over. De Abt van Renesse was vrij dikwijls onpasselijk. Pelckmans heeft aangeteekend : "Alzoo hij door eene langduerige ziekte van liet borstwaeter gequollen was , voorzag hy syno aenstaende dood, en mits hy, volgens keyserlyk placcaet, niet meer mogte begraeven worden in de kereke , in den grafkelder der prelae ten , aen den voet van den hopgen autaer , heeft hy zelf eenera witten marineren steen doen stellen waerop hy syn waepen heeft doen tappen , en in couleur setters , als ook dit volgende graf schrift, hetwelk hy zelf gemaekt had: D. ®* Me VIATORUM IN TERRIS IMPLORAT SUFERAGIUM ET EORUM IN C SLIS SPERAT CONSORTIUM A. G. BARO DE RENESSE SANCT,E GERTRUDIS ABBAS R. I. P. "Vermits het gemeyn kerekhof voor de vyf stadsparochieti , oo gaat Pelckmans voort , nog niet voor zeker aengewezen was buyten de stad , zoo mocllte men hier en tusschen de doode lichaemen nog op de kerkhoven binnen de stad begraven; zoo heeft hy (de abt namelijk) buyten de kerckdeure van Sinto Geertruyde de weleke de mechelsche straete beziet, en ter lint • ker. hand , van deszelfs ingang, alwaer hy al eienigen tyd syne grafplaetse verkozen hadde, viertien daegen voor zyne dood, in den muer doen metsen den voorseyden witten marmeren grafsteen , by de werklieden blyvende staen, wanneer zy daeraeln bezig waeren, en heeft verscheyde map! op die viertien daegen op zyne toekomende grafplaetse gaen bidden". 1 Adriaan-Willem van Renesse van Baar overleed , in zijne 1 Pelckrnans, Lovensche Kronyke , 2e deel , aan 8 Maart 1785.. 1 S2 ADRIAAN WILLEM BARON VAN 1 NESSE VAN 3AAi , abdij , op dij tlsdag 8 Maart 1785 , liet kwaart na den middag. Hij had den ouderdom van 7(3 jaren bereikt , en had 20 jareil den staf gedragen. De Prelaat werd algemeen betreurd. Staes noemt hem een "waeren minnaer tot troost der armen" 1. Na gedurende drie dagen in pontificaal gewaad ten toon te hebben gelegen , werd zijn stoffelijk overschot , op Vrijdag 11° Maart, ten 4 ure des namiddags , aan den voet van den toren zijner abdijkerk begraven. Des anderen dags had zijn lijkdienst onder een grooten toeloop van gelovigen plaats. Toen de Abt het tijdelijke met het eeuwige verwisseld htul, lieten zijne medebroeders, volgens het destijds bestaande gebruik , een doodsbericht drukkeil en in al de kerken , kloosters en kapellen aanplakken. Dit stuk bevat een kort levensbericht des overleden Prelaats. Wij laten liet hier achter, als bijlage, volgen. Op den door de zorgen van den Prelaat geplaatsten zerk wer den de volgende woorden bijgekapt: Obiit 8 Martii 1785. Later werd de zerk , door de zorgen van den Eerw. Heer de Spittaell , binnen de, kerk , in de, kapel van liet H. Sacrament, geplaatst, alwaar hij zich thans nog bevindt. De abbatiale waardigheid bleef, uit hoofde der tijdsomstali digheden, gedurende drie jaren onvervuld. Den 25 Januari 1788 benoemde Joseph II tot abt van Sinte, Geertruide Joseph-Frans baron de Woelmont , van Frocourt , land van Namen , prior der abdij. Na den 25 Februari van dit jaar van zijne waardig heid bezit te hebben genomen, werd hij den 11 Maart daarna, door den kardinaal de Frankenberg , gemijterd. Gelijk zijn voor zaat kreeg hij zitting in de Staten van Brabant. Het was een man van geboorte en voorkomen , doch die de noodige hoedanig heden miste, om aan het hoofd dezer instelling te staan. Onder zijn beheer liep alles in de war. Het ontbrak er aan gezag en regeltucht. Elk kloosterling was zijn eigen meester, en zoo de omwenteling de abdij niet had afgeschaft , ware zij vast door de onachtzaamheid harer leden verdwenen. De Baron de, Woelmont 1 Staes, 25 deel, bi. 180. VOORLAATSTE ABT VAN SINTE GEERTRUIDE. was de laatste Abt van Sinte Geertruide. Door de kommissaris sen van het franseh gemeenebest verwittigd dat zijn abdij moest afgeschaft worden , . verliet hij , met zijne medebroeders, Sinte Geertruide , den 12 Januari 17 9 7 , om er nimmer terug te keeren 1 • De man overleefde niet lang de vernietiging zijner ge meente. Hij overleed , op het lusthof van Sinte Geertruide , te Lubbeek , bij Leuven , den 19 Juni 17 9 g , oud 77 jaren 2• Ons is liet onbekend of hij bij het in-bezitnernen der abbatiale waardigheid, de afschaffing zijner abdij had voorzien ; maar zon derling mag het heeten dat hij alsdan tot wapenspreuk de woorden verkoos : Respice fiinem Het portret van den abt van Renesse, thans berustend onder den heer J.-A. Aiberdingk Thijrn, is geschilderd door FANS JAcQUIN, den behendigsten Zuid-Brabantschen portretist van het einde der voorledene eeuw 3 . Te Brussel in 1756 geboren was deze meester eerst leerling der academie van Antwerpen en vervolgens van Marten Geedts, te Leuven. Na zich als wildschilder eene zekere faam te hebben verworven , legde hij zich op het portret . toe , en wist er uitmuntend in te gelukken. Den 20 Maart 1777, trad hij , in de kerk van Sinte Geertruide, in den echt met eene vrouw van eene buitengewoone schoonheid , Maria-Anna Simon, dochter van Hubert-Joseph Simon en van Maria-Josepha Gillain. Deze vrouw , geboren in gemelde parochie, den 19 November 17 5 2 , schonk hem veertien kinderen , waarvan er ettelijken in jeugdigen leeftijd stierven. Jacquin bewoonde de parochie van Sinte Geertruide , en was een gunsteling van den abt van Renesse en dezes opvolger. De, man had een ongemeen talent in het portretschilderen. Niemand beter dan hij kon de gelijkenis van zijn model teruggeven. Zijne penseelbehandeling getuigt van een zeldzaam ge 1 "Item, den 12 Januari 1797, hebben de heeren van S. Gertrudis hunne abdye verlaten. Sy hebben de militaire magt niet afgewacht , gelyk de andere (kloosters). De commissarissen hebben het hun komen aenseggen." Hous, leuvensche Kronyk , le deel, ad 12 Jan. 1797. 2 Een portret van den abt de Woelemont, geschilderd door Fr. Jacquin, bevindt zich in het klooster der Maricollen • in de Sluisstraat, te Leuven. 3 Door Immerzeel noch Kr.anun vermeld. 184 AIYRIAAN WILLEM BARON VAN RENESSE VAN fAAE. zaak , en de toon zijner werken is helder en aangenaam. In die dagen vond hij ongemeenen bijval: hij schilderde de portretten der abten en der abdissen van al de kloosters der Oostenrijksclte Nederlanden 1. Na de fransche omwenteling vervaardigde hij een groot getal portretten van bijzondere personen niet alleen in Brabant, maar tevens in Henegouw, Vlaenderen en vooral in Holland. De verdienstelijke man overleed te Leuven , in de parochie van Sinte Geertruide , den 1 November 1826 , oud 7€Y jaren. Het portret van den Abt van Renesse is een kniestuk , hoog121 centim. breed 100} centira. Het stelt den Preelaat voor, links afgewend , zittend aan een marmeren tafel, gekleed in een zwarte toog met manteltje. Hij draagt aan den hals de blaanwo hemdsboorden der belgische geestelijken. Een kostbare . ring prijkt aan de rechter hand , waarin hij een in rood gebonden boek .houdt. Een gouden kruis hangt aan zijn halsketen. Hij heeft een eenvoudig gepoederd kapsel. Achter hem staat zijn mijter en staf. Op een graauw steenen postament is zijn wapen uitgehouwen: een met staande blokken bezaaid veld, met den klimmenden luipaart (lion léopardé) over alles heen. Boven het schild de mijter; achter het schild twee naar buiten gekeerde kromstaven. LEUVEN ; den 28 September 1879. 1 Wij bezitten het portret van Mev. Victoria Schluter, laatste abdis van s Hertogendale , geschilderd door Jacquin , in 1793. Dit portret,. een kniestuk , is uitmuntend gedaan. BIJLAGE. DOOTSBERICHT VAN ADRIAAN-WILLE9 VAN RELESSE VAN BAAR. Anno Domini Millesimo septingentesimo octogesimo gninta, die actava Martii, quadrante post meridiena, extremis Sanctw Matris Eccleain Sacramenti,§ inunitus , ex hoc mundo decessit REVERENDISSIMUS, AC ILLUJSTRISSIMUS DOMINUS DOMINUS ADRIANUS GUL. DE RENESSE DE BAAR. Nobilis ac Ducalis Abbatiae S. Gertrudis Lovanii Abbas Vigesirnus , A1ma Universitatis Lovaniensis Privilegiorum Conservator, Jlidex Synodalis, etc. etc. Anno vetatis su& 76. Dignitatis Abbatialis 2C. Nattts est in Oosterwyck , pago Brabantize IIollandicac , in territorio Sylva dncensi , non ignobili, anno hujus sxculi nono, decima mensis Maii, ex Paren. tibus, pietate & Religionis amore, eeque ac illttstri prosapia conspicuis: enimvero si avit e fidei renuntiare , si Romano Catholicam Rcligionem respuere , á^ praetensw reformationi se subderc voluissent , nulla in patria dignitates, nulli fuissent honorurn gradus , ad quos non modo aspirare, sed pervenire potuissent; ast contintio meniores, nil prodesse homini, si universum mundum lucretur, anima veru sua detrimentum patiatur, illibatam conservarunt Deo fidelitatem, & in vera Religione perstiterunt immobiles ; hint proleet saam sanis instituerunt fidei principiis, mentem imbuerunt non fucatis virtutum umbris, sed solida in Deum pietate, teneroque in proximum amore. His armis indu• tus illustris Adolesccns, non obstante hoc perversionis saculo, in quo nullux Religionis amor, nulla morum probitas , sed effrnenis regnat libido, immaculatam peregit juvenikm xtatem , & seductioni restitit. Humanioribus litteris instructus , deliberare toepit de eligendo vitae state. Si mundum constilat, offert se perantiqua & illustrissima Parentum ex comitibus Hollandse descendentiumm Origo, offerunt se honores ac hujus soeculi dignitates : si carnem atzdiat, adstant innumerin hominem obsidentes illecebra. Ast pietatem edoctus Deum adit, precibus efflagitat, ut intellectum illuminet, & viam salutis demonstret. Post maturum tam ardui negotii examen , postquam bonis operibus certam fecisset, (in quantum homo valpet) suam vocationem , mundo valedicens ad Prwnobilem ac Ducalem St Gertrndis Lovanii se confert Abbatiam ; in ea admitti exposcit. Votis ejus annuunt Abbas & coeteri hujus domus Religiosi, post novitiatus annum modeste & religiosè peractum, solemnibus votis se Deo offert ac consecrat anno 1730. Post sacram hanc , in Religione professionem , nova quasi virtute ex alto indutus , munia sua adimplet co studio, quod genuinw profecto vocationis certissiinum est argumentum. Sacris Ordinibus initiatus, 'studium thcologicum non deseruit, sed ei tam gnaviter incumbere perrexit, ut ad curam pastoralem in Neerlande ab illustrissimo Domino _de Erzeles tune temporis Abbate, inerucrit delegari anno 1739. Supra candelabrum, positus, tam 186 BIJLAGE. quam lucerna, ut luceat in domo Dei, mirum, quanta animi alacritatc, quam indefesso ardore difficilia adimpleverit Pastoris munia. Admiremur modó ab incunabulis insitas menti ejus virtutes; si infirmatur aliquis, invisit eum illicó, spreta quavis aëris intemperie , consolatur infirmum, piis exhortationibus animum recreat , & ad piet:ltem movet; si mortis periculum ingruit , sacramenta exeuntium administrat , & ad mortem Christiano dignam disporiit; instructionibus catechisticis, juventuti rite instituendx adeó necessariis, diligenter incurnbit, & sanct2 Religionis nostr u principia omnium animis instillat; peccatores corrigit, indociles arguit opportunè & importunè, omniaque omnibus factus, fit forma gregis ex animo. Ast moritur interea Reverendissirnus Dominus Lei edael , ejusque loco Vir hic Illustrissimus sufficitur, Abbatialibusque Infulis insignitur anno 1765. Ad eam evectus dignitatem, quae animos angustos inflare posset honores tamen respuit, & exteris hominibus similis videri ambit hint non consortia Potentium, non mensas Principum (nisi ubi honor vel utilitas domus id exigant) sed Amicos queerit in omni , modó honesta , iiominum conditione. Rerum agendarum dexteritas & peritia emicuerunt in ea, qua functus est, Ordinum Brabantse deputatione, a qua postmodum inaudito ac admirando exemplo spontanee destitit, ut Deo rebusque domesticis ampliori otio vacaret. Nee minus laudanda est paterna erga suos sollicitido, & continuus disciplinae amor. Ad pietatem & Dei amorem hortabatur eos verbo & exemplo , pacem & concordiam pi-edicabat continuó , & votorum observantiam inculcabat omni data occasione. Supersunt duce, quas toties exercuit, egregim virtutes, zelus Domus Domini, pauperumque sincera Dilectio. Quis nescit , quam spiendidis ac pretiosis Ecclesiain suam decoraverit Ornamentis, nulluln cultum divinae Majestatis , qure ibidem colitur , amplitudine splendidum satis exhiberi posse, arbitratus ? Notae sunt largoe ejus ac penè innumerae Eleëmosynae : tanta enim erat animi ejus teneritudo, ut ab eo egenus vacuus numquam decesserit : Hxe & similia virtutem exempla exercens quotidiè, gratus Deo & hominibus, sanctam aequè ac serenam vitam peregit. Tandem lento morbo correptus , naturam deficienten sensit, morteinque, impiis adeb fórmidandam , animo quieto , ut Christianum decet , expectavit. Decedentium Sacramentis summa pietate susceptis , inter Fratrum suorum pion gemitus animam Deo reddidit ; pro cnj us refrigerio, si quid forsan adhuc rigidte Dei justitia; satisfaciendum supersit , pretes vestras & sacrificia imploiamus. REQUIESCAT IN PACE 1. 1 Dit stuk , gedrukt op een blad in folio , werd in de kerken van Leuven aangeplakt , daags na het overlijden van den abt. Wij hebben er een afdruksel van tei uggevonden. MONUMENTALE SCHILDERKUNST, MAKARTS "INTOCHT VAN KAREL DEN Ve". Op een doek van zulke groote afmetingen , dat het in de zaal der Maatfehappij Ar1i hechts met moeite ter befchouwing kon worden geboden, heeft de Weerier fchilder Hans Vlakart ons een historiesch tafereel ontrold, dat hij den naam geeft van ;,De intocht van * Karel V in Antwerpen". Het machtig talent van den beroemden kunstenaar vond hier ruime gelegenheid zich veelzijdig te openbaren. Heeft de fchilder geleverd, wat men in redelijkheid verwachten mocht ? Aan een architekt, die zijne werken * onder Gods open hemel ten-toon-Relt en daarop , duurzaam , de aandacht trekt van den voorbijganger, -- die met zijn werk plaats neemt in een beílaand organisme, die het onwrikbaar aan de plek verbindt waar hij het opricht , die , uit den aard der zaak , het geheele publiek , oud en jong, alle (exen , alle Randen , alle overtuigingen noodigt om zijn kunstwerk te bezichtigen , d. i. te genieten , --- aan een zoodanige mag en moet men ítrengere eischen doen dan aan iemaut, die een teekening maakt of een boek fchrijft, die in zijn portqfeuille, -- dat tusfchen zijn fchut - bladen , -- zediglijk afwacht , of iemant er kennis meê wil komen maken , en zich dus aan niemant opdringt, ja, ondanks alle verveelvoudigingsmiddelen onzer dagen , eigenlijk maar eene gefluyerde publiciteit verkrijgt. Makers van monumenten, van kunstwerken die zich impo. neeren aan den voorbijganger, die men niet kan nalaten te zien , zulke kunstenaars hebben veel minder verlof dan dichters (wier zwart op wit expresfelijk ontcijferd moet worden) dingen voort te brengen , die met 's menschen zedelijken zin , met zijn waarheid- of kunstzin in botsing komen. Noblesse oblige. In liet 1S8 MONUMENTALE SCHILDERKUNST. dragen van een grooten naam is, nolens volens, eene aanmatiging gelegen. De last, daaraan verbonden , valt fommigen zwaar. Het is niet bewonderenswaardig , wanneer zij er zich van trachten ` te ontdoen : maar • men heeft ze niet geraadpleegd, -of zij als een Montmorency of als een Wasfenaer ter waereld wilden komen. J Hét -kan dus verfchoond worden , - wanneer zij zich fomtijds aan de verplichtingen , die dit na zich fleept, zoeken to onttrekken. Maar iemant, die een monument maakt, doet dit vrijwillig. Niemant noodzaakt hem onder de " onfterflijkeii een plaats te zoeken. Hij dient dus te weten , waartoe hij zich verbindt. De . Heer. Makart heeft de Intocht willen voorftellen van den gekozen Keizer CHARLES QUINT te ANrwFRPEN : d. i. hij heeft willen afbeelden , zoo mogelijk vereeuwigen , de ontmoeting van den monarch , die plus oultre (Ilfteeds verder") tot devies had , in . wiens ftaten de zon _gezegd werd nooit onder te gaan , wiens grootheid de jonge Victor Hugo, v6o&r 50 jaren, in oníterflijke a,erzen befchreven en den Keizer-zelven als een ipiegel voorgehouden heeft ; de ontmoeting van Charles-Quint, den Keizer , fier ©p zijn Gentschen Poortersceel, die Francois Ir te-gemoet-voerde Je mettrai Fari8 ;dans mon gant [Gand], den Katholieken Vorst, die -den Fans dorst trotseeren , Rome belegeren , en populair is gebleven , toen hij een voormuur opwierp tegen de ketterij: van Luther , tegen het ontwakend Protestantisme, die beweging zoo ontzettend in haar gevolgen , — de ontmoeting van dien mail met - de Nederlanden, met de gewesten, waar zijn grootouders Maximiliaan en Maria van Borgondie , maar ook waar de Vroedfchappen en gildehoof den , de wevers en kramers , de burgers die tegen Ridders te velde trokken en de kooplieden, die keizerlijke fchuldbrieven in 't vuur werpen, hun naam aan verbonden. Het is' een belangrijk oogenblik. De aanftaande jonge Keizer, de -geboren Vlaming, is van heeler harte welkom. De Burgemeesters, waarbij Edelen en fchatrijke grondbezitters zijn en tevens hoofden van rederijkerskamers, komen den nieuwen gebieder te geroet. Onder het Oostenrijksche Huis gaan de Nederlanden een nieuwe toekomst tegen : het Romaansche Burgondië MAKAfTS INTOCHT VAN KA.1^EL V. heeft afgedaan ; het Germaansche Oostenrijk is verrezen. Het nieuwe verbond wordt in de bloevende, machtige Sclieldeftad genoten. Het zal zijn een "clloc sublire", ails die jonge Monarch die oude Burgemeesters ontmoet. Het is uit niet het Leenstelsel; groote absolute monarchiën zijn in aantocht. Maar de Derde Stand is niet dood ; het zij verre. Municipaliteiten zullen zich een naam maken , zoo groot als waarvan naauwlijks voorbeelden zijn. De INTOCHT VAN KABEL DEN 'V e is dus een onderwerp een groot rchilder waard. Is het inderdaad Karel de V°, die daar door hans Makart voor ons wordt opgevoerd ? -- Niemant heeft de uitdrukking, het gebaar, de handeling van den jongen Vorst tot heden be+wonderd. Doet hij waarlijk zijn "intocht in Antwerpen" ? -- Waar gij ii de Vlaamsche , de 13rabantsche typen ? --- Meesterlijk, zoo getuigt een der voorlichters van de publieke opinie , is de ballier gefehilderd , waarop liet wapen der " í'tad aan de werven'' ,of "van den handworp" voorkomt!! Is dat een monumentaal fehilderij ? - Wien behoort de geizoleerde manskop met de, lange golvende haren , die daar in half fehemer tegen een borstva Bering uitkomt P Aan Albert Dürer. Men moest dien kop geen duizend keer in gravure , houtfneê , pleister, gom- draga.nt , papier-meel é gezien hebben , om een oogen1olik te kunnen twijfelen , of de groote Neuremberger hier bedoeld wordt. heeft hij een rol gefpeeld . bij de - intocht ? Heeft zijn tegeina oordigheid hier een historiesch-politische beteekenis ? De goede Dürer reisde , half instinktief , Don Carlos nu , om van hein de verzekering van eenig ftofelijk voordeel te verkrijgen. Hij zegt, in zijn reisboek, dat hij de voorbereidende werkzaamheden tot ontvangst van den Vorst in oogenfehouw is gaan nemen; dat hij voor een stuiver eeti relaas van de intocht gekocht heeft; en men kan ook uit, zijne woorden opmaken, dat hij deze heeft gezien. Is het gepast een doek van dezen omvang , - door de 50 voor geftelde koppen naauwlijks voldoende -geftoffeerd, -te wijden aan 190 MONUMENTALE SCHILDERKUNST. de bizooiderheid, dat Albert Durer, tijdens de Intocht te Antwerpen verbleef ? Het gefchrift , dat den bezoekers der fchilderij wordt ter hand gefield en de roep, die van liet werk uitgaat, de ftudiën, die er aan gewijd zijn , getuigen om het zeerst , dat Makart er Albert Durer bij heeft willen voorftellen , om dat deze gezegd zou hebben , dat naakte meisjens van aanzienlijken huize mee^ trokken in de praaltocht, en opdat, wanneer iemant het vreemd mocht vinden , dat hier Burgemeestersdochters geheel ontkleed, of lleehts zeer luchtig gelluyerd , op dezen laten Septemberdag, barrevoets het paard van den jongen Keizer omgeven , — er ter-ftond in de fchilderij-zelve een Biedermann en waarheidlievend kunstenaar van naam mocht worden aangetroffen , die getuigen kon.: "ik ben er bij geweest, en het was zoo." Wat ons aangaat , wij zijn van meening , dat de fchilder zich om eene dergelijke rechtvaardiging niet had behoeven te bekreu. nen. De Heer Makart zal toch bok wel weten, dat alle dingen, die gebeuren, in die gebeurlijkheid, in dat historiesch verfehijnsel nog geen titel bezitten , die hun aanfpraak geeft op het voor echt van tot kunstwerk te worden verheven. Zulk een begrip, zulk een misverftand moest de kunstenaar aan de, domme menigte overlaten. Hij weet toch te goed , dat een fcliilder , ook de meest realisticsch geftemde, een keus doet in de dingen die afgebeeld of voorgesteld kunnen worden, en zoo dra er gekozen moet worden, is dit eeii bewijs, dat niet alles gelijkelijk recht heeft op overzetting in de taal der kunst. 't Zou er mooi uitzien, als een tooneelfchrijver meende zijn plicht gedaan te hebben met een brokftuk, voor de hand wech, uit een levensdag te fnij den , en dan te zeggen : daar heb-j e een drama 1 --- Een geval , dat het vlammend merk draagt zijner voorbeftemdheid om kunstwerk . te worden, heeft nog wat andere hoedanigheden dan alleen , dat het werklijk gebeurd is. Men heeft hier te doen met eene fehilderij , gemaakt in de XIXe Eeuw, de Eeuw der kritiek, der•reflexie, der wijsbegeerte. Niemant denkt er aan het euvel te duiden , dat Paolo Veronese zijne Bruilofteua van Cana fchilderde met het blijkbaar oogmerk, MAKARTS INTOCHT VAN KARET, V. 191 om zijn weelderig kleurgevoel uit te drukken, en dat hij de gasten de kostumen van zijn tijd gaf : men had nog niet geleerd oude onderwerpen geheel objektief op te vatten. Men verwijte ook geen gebrek aan belangrijkheid aan de Nacktwacht of aan andere hollanndsche Schutterftukken. Dat zijn portret-(lukken. De opgave is : "het blaanwe of groene vendel" , zonder de minste historische of politieke praetensie. Van der Helt heeft trouwens wel getoond te voelen , dat hij , in zijn onvergelijkelijke keehut tersmaalt d aan hoogere eischen had te voldoen. Wij zagen boven , wat er al viel uit te drukken in het door den Heer Makart aangekondigd onderwerp. Daar is echter niets gedaan om de onderftelling fleun te geven, dat de kunstenaar de minste notitie genomen heeft van den plicht, die op hem rustte, dien hij vrijwillig aanvaard had. De glanspuiten der fchilderij , die liet hoogste licht krijgen, die met de grootste voorliefde behandeld zijn en die onmidde lijk en gedurig de aandacht trekken , zijn de jonge meisjens , boven door ons aangeduid , en wier optreden gerechtvaardigd moet worden, door het profiel-portret van Albert Durer, wien men toefchrijft getuigd te hebben, dat zij hier een rol vervul den , over-een-komstig met de taak door den kunstenaar haar opgedragen. Reeds heb ik aangemerkt, dat indien het wanfaiakelijk mocht zijn , onvereenigbaar met "le sentiment exquis des convenances", iets te fchildereiu , dat de kieschheid van den toefchouwer kwetst, de kunstenaar geen vrijbrief vinden kan in het gefchiedblad hetwelk getuigt "zoo en niet anders heeft liet plaats gehad". Ons dunkt altijd nog, dat het te gader Iaten marcheeren. van geheel ontkleede jonge meisjens, een jeugdig koninklijk ruiter, een kardinaal op muilezel, en eenige uiterst gemeene (peer. knechten , tegen de goede (maak , tegen de betamelijkheid ftrijdt, en dat de kunstenaar, apostel en des noods martelaar van de goede fmaak , niets mag doen wat deze beleedigt ; daargelaten of de glimlach der jonge mannen, die wij in tegenwoordigheid van Dames glosfen op de voorstelling hoorden maken , iets te doen had met reinheid of wulpschheid. Al zoû dus de gefchie. 1 2 MONUMENTALE SCHILDERKUNST. denis " leéren wat Makart ons vertoont, wij zouden opkomen tegen deze . behandeling van dat historiescli onderwerp. Maar de gefehiedenis leert het volftrekt niet. De bekwame Heer Witkamp deelt uit de reisbefchrijving van een Spaanschen Edelman mede, dat bij de intocht van Koning Philips den IIe in prachtige blaauwe gewaden gedoste Doorniksehe Juffers de Negen Muzen voorftelden te midden van de Magistraat der Stad, en dat 7 jonge meisjens van eene, uitftekende fchoonheid, naakt van liet hoofd tot d e ceintuur , bij een dekoratieven tempel , opgericht 15 voet boven den grond , de deugden vertegenwoordigden , die men den Keizer (P) toekende. Maar iedereen ziet, dat dit heel iets anders is dan fpiernaakte Jonkvrouwen in eene optocht te laten loopen , te midden van gekleede mannen. De, fchets, door den Heer Witkamp aan een later tijdperk ontleend , ftemt famen met hetgeen Dtirer te verflaan geeft. Deze gewaagt van de "Schauspielen , grosse Freudigkeit und so schonen Midchen geftalten" , als hij nog maar zelden gezien had; op eerre andere plaats befchrijft ook hij de estrade, waarop de voorftellingen gegeven , de groepen zullen zijn "opgefteld" geweest. Daar is een plaats bij Philip Melanchton , waar deze getuigt, dat Durer bij hem op die intocht van Karel den Ve is te-rug gekomen en zich verdedigt omtrent liet punt van met zekere vrijheid te zijn toegetreden om die meisjees wat beter te bezien , hetgeen , zegt hij , hem als fehilder vrij hond, offchoon hij geen woord fpreekt van haar naaktheid. De woorden bij Melanchton luiden als volgt: "Narravit hacc mihi optimus et honestissimus vir Durerus pictor, civís Norinbergensis , qui una cum Caesare urbem est ingressus. Addebat idem, se quam libentissime accessisse, cum ut agnoseeret , quid ageretur , tuin ut perfectionem pulcherrimarum virginum rectius consideraret , dicens : Ego , quia eram pistor , aliquatulum inverecundius circumspexi." 1 1 Manlius, Locorum communium collectanea, Basileae 1563. II. De Lege; praecipuae decalogi virtutes obiter in quadam lectiona a Domino Philippo recitatae. p. 213. Zie Moriz Thausing, Durer , Gefch. seines Lebens und seiner Kunst. Leipz. 1876 , bl. 421. MAKARTS INTOCHT VAN KAREJ V. Nu is men op de hoogte , om te beoordeelen , of de Heer - Makart, al of niet buiten zijne bevoegdheid gegaan is. Hij heeft ons , in der tijd , in Pictura , vele vrouwen van achteren laten zien; dit maal heeft hij den beeldhouwers-stoel, waarop zijne modellen gepozeerd waren , omgekeerd. Of hem zijne be. handeling van liet onderwerp ten goede kan gehouden worden, zoo als men den oprechten Neuremberger de vrijheid, die hij nam , kan inwilligen , --- laten we den lezer beoordeelen. In fommige bladen heeft men gezegd , dat hier niets onbehoorlijks gefchiedde ; dat de meisjens jong en fchoon waren; dat hare uitdrukking niemant hinderen kon. Is dat maar genoeg? Hebben alle befchaafde volken zich tot dus verre vergist, met te meenep , dat er fprake van een lofwaardig fchaamtegevoel kon zijn , ook al wordt de naakte ontucht niet gedramatizeerd ? Men doe maar uitfpraak ! Maar om van hoogere belangen te zwijgen , de beminnelijkheid uwer dochters, uwer -zusters , mijn meesters , zal er niet bij winnen , als zij zullen geleerd hebben : "nous avons cl angé tout cela..... waarom zooi men iets verbergen ?" Men lette echter wel op , niet zoo zeer, dat dit een koetjen is, loopend in de wel der "vrije liefde" (daar ziet men misfchien minder bezwaar in) , maar dat men een belangrijk clement van oesthetische fchoonheid prijs geeft. Het aandoenlijk geval van "Lady Godiva" "zinkt te-rug tot het peil der ziekelijke gevoeligheid onzer vaderen der XI° Eeuw ! Kent men de opmerkljke fchilderij van Van Lerius in het Andwerpsch Muzeti^n 2 ? «Le'ofrie, comte de Mercie , opprimait ses vassaux , les habitants de Coventry. Lady Godiva sa femme implore sa pitié. Le farouche -comte lui répond : Voudrais-tu pour l'amour de tea sujets tra 1 De Heer Witkamp brengt in 't Nieuws van den dag (van 16 Mt) de bekende anekdote bij , van de Dame , die Napoleon te kennen gaf, dat haar de naakten , in eert muzeüm , dat zij bezochten , hinderden. 1411 n'y a ici rien d'inconvenant que votre remarque , Madame !" zeide de Keizer. En de .Heer Witkamp bemerkt niet, dat dit een argument in mijn voordeel is. Napoleon beweerde hier wel deugdelijk , dat op die naakten, de aandacht te vestigen , inconvenant was. Die keizerlijke opmerking gaat regelrecht aan 't -adres van den Heer Makart. 2 N° 60 Musée moderne. D. WARANDE. N. REEKS, III , N°. 2. 194 MONUMENTALE SCHILDERKUNST. verser nue les rues de Coventry P -- Les habitants avertis ei, reconnaissant le dévouement de Lady Godiva, se retirérent dans leurs maisons les portes et les fene'tres barricadées. Aucun ne vit la comtesse Lady Godiva. __ " Wie door het verhevene van dit geval getroffen woog worden, de voorlichters der publieke meening in onze dagen voelen daar niets bij . Zij vragen heel verwonderd : "Hee, verkeerde die Lady Godiva dan niet meer in den "bloeitijd van schoonheid en bevalligheid" ? "Bedorven moet wel de verbeelding [van die burgers van Coventry geweest] zijn" , 2 als zij niet meenden , dat Lady Godiva ze alle heel graag, gelijk Makarts burgers van Andwer. pen , aan hunne ramen en op hunne stoepen gezien had , toen zij er voorbijreed [want zij ging nog maar te paard]. Trouwens in Coventry had men met barbaren van de XIe Eeuw te doen! 1Tous avons ckangé fout cela. J. A. ALB. TH. 17 Maart, -80. 1 Nieuws v. d. Day , 2 Mt , 2e bl., 3e kolom. 2 N. Rott. Cour, v. 11 Mt le bi., p. 3. n1ENGELINGLN, van letterkundigen , socialen , staatkundigen en wij sgeerigen aard. COCQIANA-CODDEANA. De noeste en onvermoeide ge schiedvorscher A. van Lommel heeft alweder een zeer belangrijke bijdrage geleverd tot de roomsch katholieke kerkgeschiedenis van ons vaderland. Bij den Haagschen boekhandelaar Martinus Nijhoff, gaf hij onlangs eene tot dusverre onbekende , latijnsche statistiek in het licht, waarvan de vertaalde titel luidt : Missie der vereenigde Nederlanden of beschrijving der hollandsche missie, door den Eerw..Heer Theodorus de Cock , nadat hij zijn ambt van provicaris had nederge legd , ten jare 1706 , aan de romeinsche Congregatie aangeboden 1 . Dat is een zeer welkome gave. De voorredenaar van het geschrift doet in 't voorbijgaan opmerken dat wij hier het eigen werk ontvangen van den gewezen provicaris , die zich echter van de pen bediende zijns geheimschrijvers te Rome , den Gouwenaar Paulus Doncker 2 , en over zich zelven in den derden persoon schrijft. De lotgevallen van Theodorus de Cock , een slachtoffer van Jansenistischen wrok in bond met de protestantsche vooroordeelen der Hoogmogende Heeren , zijn in hoofdzaak genoegzaam bekend. Op bladz. 432 van het Xde deel der Warande kan men lezen, hoe Petrus Codde , aartsbisschop van Sebaste , wegens zijn Jansenistisch gevoelen en hardnekkig weigeren om 't geloofsformulier van Alexander VII te onderteekenen , bij breve van Paus 'Clemens XI d. d. 7 Mei 1702 , in zijn vicarisschap geschorst , en in zijne plaats Theodorus de Cock, pastoor te Leiden , tot pro. vicaris over de kerken van Holland werd aangesteld. De uitvoe 1 Missio foederati Belgii seu mnissionis batavae descriptio quain Rmus Dnus Theodorus De Cock deposito provicarii munere S. R. Congregationi obtulit A. 1706. Nunc piimum edidit A. Van Lommel, S. J. 2 Niet te verwarren met Theodorus Doncker , insgelijks uit Gouda, Codde's secretaris en reisgezel naar Rome -- een verstokte Jansenist. 196 MENGELINGEN. ring daarvan zouden de weerspannelingen met alle middelen:_ verhinderen. Zij slaagden maar al te wel. De sluwe Job. Christiaan Van Erckel , pastoor van 't begijnhof te Delft en lid van 't naamkapittel van Utrecht; , wist al aan. stonds door een heftige redevoering, vol schandelijke logen en laster, de staten van Holland en Westfriesland dermate tegen den nieuwbenoenmden provicaris op te zetten, dat het noodlottig plakkaat van 17 Augustus 1702 werd uitgevaardigd, waarbij aan De Cock verboden werd zijn vicarisschap uit te oefenen en al verder bepaald "dat niemand voor vicaris zal mogen worden erkend als diegene , die , na ordre in dese Landen gebruickelyck , behoorlycker wijse geëligeert , ende by de Heeren onse gecom. coiteerde Raden geadmitteert sal veesen" 1 . Het gevolg hiervan was dat De Cock spoedig met boete en. kerker bedreigd en eerlang genoodzaakt werd het land. te ruimen.. In Juli des jaars 1703 bevond hij zich te Emmerik en in Januari 1706 ondernam hij de reis naar Rome. Na eerst nog gedurende 4 maanden te Keulen den nuntius aldaar te hebben ingelicht. over de aangelegenheden der Hollandsche Missie , moet hij onge-veer tegen het midden des jaars 1706 in de eeuwige stad zijn aangeland. Dr of wellicht reeds gedeeltelijk te Keulen , ter onderrichting van den nuntius J. B. Bussi verzamelde De Cock zijne statistieke Besekri V ng der hollandsche missie, en te recht heeft de voor-redenaar er op gewezen , dat wij hier het getuigschrift ontvangen van een man , die als oor- en ooggetuige, ja veelal als hoofdpersoon in de gebeurtenissen betrokken, de waarheid kende , en de waarheid wilde zeggen en de waarheid gezeqd heeft over de lotgevallen van zijn provicarisschap, loopend van Mei 1702 tot December 1705. Dat is een allergewichtigst tijdvak in de vaderlandschkerkelijke geschiedenis der Katholieken. Na de grenzen van 't kerkelijk rechtsgebied der hollandsche missie te hebben beschreven en de wijze waarop het geestelijk bestuur werd uitgeoefend , handelt hij over de 15 aartspriester. schappen , over de daar gevestigde staties en aanwezige priesters van den geordender en ongeordenden clerus, over de religieuzen en hunne superioren afzonderlijk , over de rustende. geestelijken. 1 Kerk. Placaatboek I. blz. 641. ;MENGELINGEN. 197 en huispriesters der adelijke families. Daarop volgen de verande ringen , die er van 1702-1706 hebben plaats gehad, ten gevolge vanverbanning , overlijden of interdict, terwijl het geheel gesloten. wordt met de lijst der nog weerspannigen , der onlangs bekeerden. en der nieuw aangekomen zielzorgers. Wat ons de Cock mededeelt over 't getal en 't gehalte der "refractarii" of weerspannigen is wel het meest belangrijke gedeelte van zijn geschrift. De hoofdindruk is alles behalve verkwikkelijk en levert het onomstootbaar bewijs van den ziekelijken toestand , waarin de langzaam voortkruipende kanker van 't Jansenisme de hollandsche missie gebracht had. Gelukkig behoeven wij ons thans niet meer uitsluitend op de vaak weinig vertrouwbare getallen en gegevens van H. van Heussen te verlaten, wiens pamflet in-folio eerst ten jare 1714 verscheen. Wat de nauwkeurige de Cock , die dagelijks tweemaal — 's middags en 's avonds — zijne aanteekeningen placht neder te schrijven, ons 8 jaren vroeger uit zijn eigen levensgeschiedenis hier ten beste geeft, is helaas! welsprekend genoeg. Reeds op blz. 1 luidt het : "De missie is. besmet met geloofsgevoelens en kerkelijke handelwijzen, niet goedgekeurd door den apostolischen stoel , die een anderen tot provicaris aanstelde in stede van den Aartsbisschop van Sebaste , den 13de11 Mei 1702 in zijn vicarisschap geschorst , en den 3den April 1704 geheel afgezet. -- Het grootste gedeelte der wereldlijke geestelijken trad in verzet tegen de apostolische constitutie , weigerde gehoorzaamheid aan den provicaris en bleef den Aartsbisschop van Sebaste aanhangen , diens onschuld volhoudend en meteen de onrechtvaardigheid van den Opperpriester en onwettigheid van den provicaris. Die priesters hebben hunne gevoelens op vele wijzen geopenbaard in beruchte of eerroovende libellen, in aantijgingen enz. Eenigen onder hen waren belhamels , eenigen begunstigers , eenigen volgelingen : allen zijn verdedigers van den Aartsbisschop van Sebaste , en werden daarom met recht Sebasteensche priesters genoemd. Onder die benaming zullen wij ze aanduiden in onze beschrijving, waarin ze voorkomen onder den naam van "1) Provicarissen des Aartsbisschop van Sebaste 2) ge.. waande kapittelheeren 3) aartspriesters 4) wereldlijke priesters 5) regulieren". Op bladz. 86 vult De Cock deze voorstelling aan en treedt in nadere bijzonderheden : "Toen het in Juli des jaars 1702 ruchtbaar werd dat Theodorus De Cock als apostolisch pro.. 198 MENGELINGEN. vicaris in de v ereenigde provinciën was aangesteld , ontving hij van zeer veel priesters , zoowel seculiere als reguliere , brieven van gelukwensching en werd door schier geheel het volk toegejuicht. Doch na het plakkaat van 17 Augustus 1702, tegen hem van wege de Staten van Holland uitgegaan , vielen de meesten af, en gewaardigden zich niet meer hem te erkennen, laat staan te eerbiedigen en te gehoorzamen. Toch bleven niet weinigen ge. trouw in de beproeving. Vooreerst, bijna alle ordesgeestelijken; ik heb gezegd bijna, want eenigen , die wij eershalve stilzwijgend voorbijgaan , hebben met woord en daad gewankeld. Uit de seculiere clerus volhardden 89 , zoowel pastoors als kapelaans, in hun eerbied en gehoorzaamheid ; 240 verzetten zich tegen de besluiten van den Apostolischen Stoel." En reeds op bladz. 39 had hij eene, in meer bijzonderheden tredende statistiek dezer getallenverhouding gegeven. In Juni 1702 waren in de Hollandsche missie werkzaam , 282 pastoors, 53 kapelaans, 119 ordesgeestelijken , 5 huispriesters der adellijken en 12 rustende priesters , te zamen 471 geestelijken. Bij die 89 gehoorzame en 240 weerspannige priesters zijn niet medegerekend de 119 ordesgeestelijken noch de kanunniken te Emmerik en in het Kleefsche. Zoo verre hadden het de sectarissen in 1702 gebracht! Geen wonder! Sinds 1622, het jaar der groote samenzwering , toen Cornelia Jansenius uit Leuven aan Jean Duvergier de Hauranne te Parijs om inlichtingen over de Oratorianen verzocht, ten gevalle van den bij hem logeerenden vriend Phil.ippus Rovenius 1 --- tot aan de dagen toe van den Rijswijkschen vredehandel (1697) toen het breve Memoriale of kort memoriael van het driemanschap VerbiestAerts- van Wijck de Roomsche herders wakker schudde 2 had de factie in het duister gearbeid en schier ongehinderd talrijke aanhangers geworven. Helaas ! Het grootste gedeelte der Missie was door de besmetting aangetast. Gelukkig echter dat , naast een aantal hardnekkig weerspannigen , het getal der argeloos misleiden betrekkelijk groot was. 1 Zie de Lettres de Janséneus in La Naissance du .lanssénisme par le sleur de Préville [Pinthereau] pag. 89-93. 2 Verg. Bijdragen voor de Geschied. van 't bisdom Haarlem VII , blz. 428-439. MENGELINGEN. 199 "Het eerste jaar van mijn provicarisschap -- zoo luidt het op blz. 99 trof ik 240 refractarii aan ; het laatste jaar, maand en ,dag , te weten de 14de November 1705 , liet er slechts 131 over; want de dood heeft er 20 weggerukt , 3 hebben uit eigen beweging de Missie verlaten, 86 hebben zich door bekeering bij de gehoorzame gevoegd". Hierna volgt de lijst der weerspannigen, die wederom niet allen , gelijk later gebleken is , ten einde toe weerspannig gebleven zijn. "In dezen toestand van zaken zoo sluit de schrijver zijn belangwekkend geschrift -- heeft Theodorus de Cock, den 17 December 1705 , toen hij de tijding ontving dat een nieuwe vicaris was aangesteld, de taak van zijn provicarisschap nedergelegd, die hij 3 jaren , 6 maanden en 4 dagen , in arbeid en kommer gedragen heeft." Ziedaar een vluchtige analyse van het zaakrijke werkje. Ten slotte : nogmaals dank aan A. Van Lom mel , die onze historische literatuur met deze welkome gave verrijkt heeft. Ze heldert veel op , waaraan men gaarne twijfelde. Ook voor niet-katholieken , die den edelen Theodorus de Cock willen leeren kennen en met eenige kennis van zaken over de Jan, senisterij schrijven, is het boekje zeer kostbaar. Ik zeg dat vooral met het oog op Dr. J. van Vloten , die in 't vervolg op Arend's - .4lgemeene geschiedenis des Vaderlands (4 d. 2 st. pag. 761-769) over de Cock en Codde eenige bladzijden geschreven heeft, wemelend van verkeerde voorstellingen , anachronismen en verdere onnauwkeurigheden. H. J. ALLABD. LEZEN EN SCHRIJVEN. Onze geleerde lieden , meenen dat er geen maatfchappelijke zaligheid is buiten de 1 e e r-fchool. Met groote pedanterie werd onlangs in fommige bladen op het ongehoorde feit gewezen, dat in het N.-Holl. dorp Petten iemant voor den Gemeenteraad in herftemming kwam, die "noch lezen, noch fchrijven kon". Maar, goede lieden , allicht zullen toch enkele andere leden van dien raad de kunst van lezen en fchrijven in genoegzame mate verftaan hebben , om de korrespondentiën met andere lichamen van beftuur te voeren en de noodige verordeningen in fchrift en druk uit te vaardigen. In de fchoolkommislie zijn niet 'alle leden hygiënisten en arcliitekten ; men vergenoegt zich op het ftuk der gezondheid en der bouwinrich 200 MENGELINGEN. ting, met eene enkele fpecialiteit. Den geleerden hoofdonderwijzer van het dorp Petten, die de Grondwet tracht te verbeteren, door te proklameeren dat alleen die Nederlanders tot het bekleeden van zekere posten in aanmerking kunnen komen , welke lezen en fchrijven kunnen , zij de historische bizonderheid medegedeeld, dat de Generaal Baron VAN GEEN, die zich tijdens de Belgische omwenteling met roem overdekt heeft, --1 e z e n n o c h f c h r ij v e n kon. Mochten wij echter op nieuw een 10-daagsche veldtocht voor te bereiden hebben , -- dan zullen wij geen Generaals Van Geen daarvoor in het veld roepen , maar in de eerste plaats de fchoolmeesters der Noord-Heil. dorpen daarvoor iii aanmerking brengen. M. EENIGE TROKKEN UIT DE GESCHIEDENIS DER BESCHAVING VAN BELGIË. DOOR Prof. Dr P. P. M. ALBERDINGK THIJM. Histoire politique interne de la Behjue, par Edmon(1 Poullet , prof. à 1'université catholique de Louvain. —. Leuven, Ch. Peeters. VI , 718 blzz. (f 4.75). De schrijver wiens werken wij hier eenige oogenblikken wil• leis bespreken heeft zich , sedert een vijftiental jaren , met de -locale rechtsgeschiedenis van België beziggehouden. Deze studie bracht hem ertoe hier en daar ook enkele andere deelen der beschavingsgeschiedenis aan te raken, waarvan reeds zijn eerste werk, in 1864 uitgegeven, getuigt. Dit is eene levensschets van Louis Pynnock , een' 15e-eeuwschen Leuvenschen "meyer", d. i. -een hertogelijk officier , am man , of schout , vertegenwoordigende -den hertog in alle rechtzaken, in zekere gevallen rechter van .instructie en officier van justicie tegelijk. De schrijver noemde dit werk "line étude de moeurs", en werkelijk vindt men in dat leven een' spiegel der Leuvensche zeden van de 15e eeuw en der opvoeding van eenen patricischen jongeling, welke eene rechterlijke en militaire loopbaan wil inslaan. Hierin vertoont zich tevens de glans , welken de patriciërs dier dagen van zich lieten witstralen , wanneer zij hooge gasten hadden te ontvangen ; want. - koninklijk was b. v. de ontvangst die Pynnock bereidde aan den aartsbisschop van Trier , den bisschop van Metz en hertog -Lodewijk van Beyeren , toen deze naar de Nederlanden reisden, om Maximiliaans huwelijk met "Mlle Marie de Bourgogne" voor =te bereiden. Zij hielden Pynnock , een eenvoudig rechterlijk amb. D. WARANDE. N. REEKS, 111, N°. 3. XIV 202 EENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS tenaar van 't Leuvensch kwartier , voor eenen der voornaamste baronnen des lands. De schrijver toonde met dit werk , hoezeer de eigenaardige ontwikkeling der beschaving in België waard is bestudeerd te worden; hoezeer nog de tegenwoordige volksklasse, vooral van Vlaamsch België , den alouden toestand , de voorvaderlijke gebruiken, al is het ook slechts flauw, afspiegelt. Welnu , de 'lieer Poullet heeft zich sedert de uitgave van "Pynnock", met de borst toegelegd op de studie der aloude belgische beschaving , doch bijzonder op de rechtsgeschiedenis. Voorzeker een moeilijk vraagstuk! Op het tijdstip der uitgave van "Louis Pynnock" had de lieer Poullet reeds eenen prijs der academie gewonnen , met eene "Histoire de la joyeuse entrée de Brabanr et ses origines", eene rechtsstudie over de aloude vrijheden en privilégiën van het hertogdom Brabant, gelijk die door het "Charter van Cortenberg", sedert het jaar 1312 , waren bevestigd en onder den titel van "Blyde incomste" in latere jaren uitgebreid en door de hertogen bezworen werden. Daaraan knoopte zich eene verhandeling over het strafrecht in Brabant ("list. du droit pénal", enz. 1867) tot op Karel V , in 1870 gevolgd door eene dergelijke verhandeling als tweede deel, loopende tot aan de vereeniging van België met Frankrijk. Verder verscheen -nog in het jaar 1873 en 1874 eene geschiedenis van het strafrecht in Luik ("list. du droit criminel dans l'ancienne principauté de Liége") en een overzicht der provincieele gouverneurs van de oude Nederlanden, tusschen 1400 en 1800 , alsmede eene beschrijving van den toestand der Belgische wetgevingen aan het einde der 18e eeuw ("Les constitutions nationales belges de l'ancien regime L l'epoque de l'invasion francaise, en 1794"). Het vóór ons liggende werk werd, gelijk men ziet, door de voorafgaande studiën langen tijd voorbereid, en draagt daarvan dan ook den welsprekender stempel. De schrijver gaf daaraan den titel: "Histoire politiqae interne de la Belgique." De keus daarvan hangt te zamen met liet onderwijs der geschiedenis aan de hoogescbolen , zoo als dit', door de wet van 1876 is voorgeschreven. DER BESCHAVING VAN BELGIË. De heer Poullet toont ons dat hij door "histoire politique interne" in de eerste plaats "l'histoire des institutions j udiciaires" verstaat, welke in dit werk dan ook alle andere deelen der i"histoire politique interne" overtreft. De heer Poullet maakt er zelf geene aanspraak op eene algemeene staatsgeschiedenis van België te schrijven , duidelijk in zijne voorrede zeggende : 10 dat het werk uitsluitelijk gewijd is aan dé studie van den oorsprong en de ontwikkeling der oude rechtsinstellingen ("nos anciennes institutions") ; 20 dat hierbij de kennis der dynastiën en de oorlogsgeschiedenis als bekend wordt verondersteld; 30 dat hij zijn werk slechts als proeve (E$eai) wil beschouwd zien , en dat hij alleen eenige uitbreiding aan zijn werk heeft gegeven , omdat zonder deze de rechte klaarheid onmogelijk te bereiken was; 40 dat het bijzonder voor de studenten der hoogeschool is geschreven, om bij de lessen des hoogleeraars te worden gebezigd. Deze punten in acht nemende mogen wij geene andere eischen aan het werk stellen , dan de schrijver zich zelven gesteld heeft; want die eischen hebben hun recht en redelijkheid. Uit het volgende zal blijken, dat de auteur niet alleen daaraan heeft voldaan , maar de billijke, verwachting des lezers, tegenover de bescheidenheid , die de voorrede in de pen gaf, heeft overtroffen, 13n zijne taak meer dan bevredigend heeft volbracht. De schrijver verdeelt zijn werk in vijf hoofdstukken : I. De oorsprong ("Les origines"). II. De instellingen (in$titu tiouas) van liet karolingische -rijk. III. De eerste middeleeuwen of het tijdperk van overgang. iv. Het tijdperk der gemeenten. V . Het eenhoofdig tijdperk. In de opgave der bronnen , welke aan elk hoofdstuk vooraf. gaat, toont de heer Poullet al dadelijk dat hij alle belgische schriften van eenige waarde, die tot zijne studie behooren, heeft te rade geroepen. En nog veel meer bewijst hij de nauwkeurigheid zijner onderzoekingen , in den loop van het werk , door -de aanhaling der de d en en bladzijden van de moiiograpliiën , waar het bewijs voor sommige beweringen is te vinden.. Deze laatste wijze van aanhalen der onderzochte werken , welke den joiigen lezer aanleiding geeft tot zelfstandige verdere studie (doch 204 EENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS -die bij fransche en belgische schrijvers eene uitzondering is), ver , -dient, dunkt mij, bepaald de voorkeur. De vraag die in het tweede hoofdstuk wordt behandeld behoort tot de moeijelijkste in de geschiedenis der beschaving, en is, wat België betreft, door den heer Poullet verdienstelijk opgelost. Wij willen hierbij eenige oogenblikken stilstaan , na 't -daaraan voorafgaande te hebben aangeduid. In het eerste hoofdstuk ("Lesorigines") wijst de schrijver kortelijk de landstreken der verschillende volksstammen aan, die in -de voor-romeinsche tijden België binnendrongen. Hij laat in 't midden of deze volkjes meer van celtischen dan wel van ger maanschen oorsprong waren. In elk -geval, zegt de schrijver, .zijn zij door de Romeinen "geromaniseerd" (bl. 11). De invloedrijkste klasse sprak latijn. Doch, er bleef minstens even zooveel land , door verschillige oorzaken, vrij van die o n n a t u u r 1 ij k e beschaving. Toen de Franken op hunne beurt in België doordrongen , ontving die romeinsche beschaving , vooral door de bekeering van Clovis , eenen harden stoot (bl. 14) . Evenwel kan men niet zeg: gen dat de, "barbaren. en de Franken 1" de romeinsche beschaving wegveegden (balayer). Zij plaatsten zich als 't ware op ,de oude geromaniseerde maatschappij ; wat tot gevolg had, dat de germaansche richting der beschaving de overhand behield in onze streken (bl. 18) , en altoos meer aangewakkerd, - 1 De heer Poullet maakt dus een ; onderscheid tusschen de volken, die tot het groote Frankenverbond behoorden en zoogenaamde "barbaren". Dat .is eene schrede vooruit bij andere schrijvers te vergelijken, welke alle volken die tegen de almacht (!) van het romeinsche rijk opstonden met diepe ge. ringschatting "barbaren" noemen, als waren die schrijvers zelven van romeinsche afkomst, en geroepen het in verfoeielijke weelde zinkende keizerrijk als een Noli me tangere te verdedigen ! De beschavingsgeschiedenis dier zoogenaamde "barbaren" is ongelukkig van het christelijk-germaansch standpunt te weinig bestudeerd. Hetgeen wij van de inrichting der legers en der levenswijze dier "barbaren" weten doet ons denken , dat hun gebrek aan kunstvaardigheid en vinding niet zoo groot was als men zich van een romeinsch standpunt gaarne voorstelt. Over den invloed, welken vooral de Duitsche rechtsbegrippen in Europa hebben behouden , leze men de merkwaardige opmerkingen van H.. A. M. van Berckel , in zijne studie : "Het vaan als rechtsteeken," in de "Dietsche Warande", . V, 1859-60, bl. 133 , vlgg. DER BESCHAVING VAN BELGIË. 2O á door het christendom geregeld en geleid werd. Het was eene samenwerking van "ripuarische en salische Franken, Saksers of Sueven r talrijke Belgo-Romeinen , en Gallo-Romeinen" , zegt de ver. Hierop gaat de schrijver over tot de beschouwing van den zegen dien het christendom en de h. Kerk aan 't menschdom brachten. De h. Kerk plaatste hare inrichting op den bestaanden toestand; de civitate8 der Romeinen stemden in den regel met de grenzen der nieuwe bisdommen overeen 2. De bisschoppen namen plaats in de volksvergaderingen ; de leer van 't evangelie drong door in de oude wetgeving (bl. 26). Alom verrijzen de bedehuizen , gesticht door onverschrokken evangeliepredikers. Doch het was eerst ten tijde van St. Bonifatius dat door het geregeld houden van synoden de antichristelijke beweging onder. drukt en de toekomst van 't christendom gered werd. Bij deze gelegenheid spreekt de schrijver van de samenwerking der geestelijke en wereldlijke macht , als of in die eeuwen het wereldlijk gezag (gelijk in geelre andere eeuw) uitsluitelijk het heil des menschdoms zocht in eene onbeperkte, belangelooze uitbreiding der h. Kerk, zonder dat de gewone menschelijke driften van heersch- en veroveringszucht zich daarin mengden. Hij noemt de karolingische alleenheerschappij zelfs "quasi sacerdotale" (bl. 239). Doch de strijd tusschen de geestelijke en de , wereldlijke macht, tusschen geest en vleesch, tusschen de goede en de slechte hartstochten , is zoo oud als het menschdom. In verschillige • tijdperken der geschiedenis doet die strijd zich verschillig voor. Bene onbaatzuchtige samenwerking van het geestelijk en wereldlijk gezag tot eeuwig en tijdelijk heil van 't volk schrijver. 1 Over het onderscheid tusschen Saksers en Sueven zie men P. Alb. Th. "I3. Willibrordus", bl. 72. Onder Caesar komen de Sueven voor als vijanden der Cheruskers. Doch door 't verloop der eeuwen kreeg de naam Sueven eene andere beteekenis. Daarom is het moeielijk te zeggen , welk volk de levensbeschrijver van H. Eligius bedoelt, waar hij de "Sueven" op eene lijn plaatst met "de Vlamingen , de Antwerpenaars, de Friezen en de barbaren die aan de zeekust wonen." Verg. Zeuss, Die Dentschen und die Nachbarstamme, bl. 386 en passim. 2 Zie P. Alb. Thijm, «Karel de Groote", enz. Hfst. 1 en 2. Bepaling der bisdommen in de Nederlanden. De verdeeling in aartsdiakenaten en dekenaten. -206 EENIGE TREKKEN UIT DE GIESCHIEDENIS komt alleen bij groote uitzondering, ja slechts bij enkele handelingen van sommige regeeringen voor. De vorsten welke 't meest in dezen zin werkten hebben zich dan ook , door den roep des volks, zoowel als door de bevestiging der wettige pausen,. den naam van den "heilige" verworven. De uitbreiding van het christendom en de h. Kerk ' was evenmin geheel vrij in de eerste. eeuwen na Christus , als in de latere middeleeuwen. Trouwens, de heer Poullet geeft liet toe : "I1 y avait des restrictions á la Iiberté (de 1'Eglise)", in den karolingischen tijd. Toen de volksvergaderingen onder de laatste Merovingers in onbruik waren geraakt, drukte zich op de synoden en in de kapittel-vergaderingen der monniksorden het verlangen der h. Kerk uit naar "waarborgen, om de mogelijke misbruiken der wereld lijke macht tegen te gaan".... "Alle de bezworen instellingen der middeleeuwen zijn gegrond op het beginsel dat de vorstelijke macht begrensd is , bepaald en gesteund door de rechten der besturen , die even heilig en even eerbiedwaardig zijn als eerst genoemde". Na dit uiteen gezet te hebben , beschrijft de auteur, in zijn tweede hoofdstuk , de rechterlijke instellingen, waarin de veldwinnende beginselen zich, gedurende de heerschappij der karolingische vorsten , als 't ware kristalliseerden. 't Is niet mogelijk in dit artikel de beschouwing des schrij vers in de onderdeelen to volgen. Wij bepalen ons bij eenen blik op die punten , welke minder bekend , en door den heer Poullet met ernstigen toeleg en prijzenswaardige klaarheid in 't. licht zijn gesteld. Gelijk de schrijver de karolingische instellingen van de eerre zijde als het logisch gevolg der hieraan voorafgaande eeuwen. beschouwt , betracht hij die tevens als de eerste schakel waar mede "bijzonder de constitutioneele instellingen der Nederlan den" , gelijk een keten, samenhangen. De karolingische instel. lingen zijn de "tronk waaruit deze laatste zijn ontsproten". De- geest van Karel den Groote waait dus nog door onze moderne maatschappij... . Na een geographisch overzicht van Nederland in 't karolin gisch tijdperk te hebben gegeven, beschrijft de auteur de bron DER BESG IAVING VAN BELGIË. nen van het recht , en duidt op het verschil tusschen politische en grondrechten , alsook op het gewicht van het gewoonterecht tegenover de geschrevene wetten. hij bespreekt de verschillende klassen van vrijen en onvrijen , en doet uitkomen dat alleen de vrije grondbezitters in het volle bezit waren der voornaamste voordeelen van de germaansche vrijheid. Zij droegen den naam van rackinburgi of boni viri, zegt de schrijver. Zij waren de rechters, verplicht bij de aloude rechtzaken tgeuwodig te zijn. Dit wordt door den naam "rachin-burgi" zelven aangeduid; terwijl de uitdrukking bonus vir eigenlijk niet anders beduidde dan een vermogend man ; een titel die opkwam toen de rackinburgi in verval raakten 1 . De schrijver geeft vervolgens een kort en bondig overzicht van den toestand der eigenhoorigen, ministerialen, enz. waarbij wij gaarne de geschiedenis van de woorden vas82U8 en baro had- den besproken gezien, die in de salische wet, gelijk "onvrije" en "vrije" of "vrijeman" , of "man" alleen (b. v. in de uitdrukking "femina et baro"), aan elkander worden tegenovergesteld. Daarop gaat de heer Poullet over tot het meer eigenlijk doel van het hoofdstuk : de rechterlijke instellingen zelven. Hierin wordt nu de toestand der karolingische maatschappij verder afgespiegeld en aangetoond , hoe b. v. de nationaal-frankische volksvergadering gewicht voor de rechtspraak had (bl. 69), en assisen waren, onder de voorzitting des konings. Een klein beeld dezer vergaderingen vertoonen de placita of rechtzittingen der graven , waarbij tot op de tijden van Karel den Groote alle rachinburgi van het graafschap moesten verschijnen. Doch aan deze verplichting werd langzamerhand niet meer voldaan , en de rackinburgi sloten een oog voor de misbruiken der rechterlijke macht. Wegens het verval dezer instelling verordende Karel, in 't jaar 802, dat elke gerechterlijke zitting geldig zou wezen , wanneer zij in tegenwoordigheid van zeven schepenen gehouden werd 2. Deze bepaling was echter niet 1 Gfrorer, "Zur Geschichte deutscher Volksrechte im Mittelalter, 'I , 19, vlgg. 31, en passim. 2 "Monumenta kist. germ." uitg. Pertz Legg. I , nr 3 , en 20 , bl. 115. 208 EENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS geheel nieuw : want reeds in de salische wet stond geschreven, dat des noods zeven raclainburgi voldoende waren om eene, rechterlijke zitting te wettigen. Volgens eene bepaling van Lodewijk den Vrome, van 819 ,. moest eene voltallige schepenbank uit 12 schepenen bestaan. Het is waarschijnlijk dat , voor groote assisen , Karel de Groote ook reeds het twaalftal had bepaald 1. Zeer wel zegt verder de schrijver : "Een der karaktertrekken. van de frankische provincieele organisatie, welke door de geheele middeleeuwen zichtbaar is, is de concentratie der militaire, gerechtelijke, politische en administratieve macht. Iet waren de, Pippijnen , de vader, grootvader en overgrootvader (Pipp. v. Herstal) van Karel den Groote , welke daartoe den grond hadden gelegd. Het was ten gevolge der voortdurend naar hetzelfde doel gerichte maatregelen der machtige hofineyers , dat Karel de Groote het middenpunt van macht kon vormen , wat aan 't frankische rijk kracht en eenheid , aan 't volk rust en - overvloed, aan het christendom eene groote uitbreiding gaf. Zoo hadden dan ook bij voorbeeld de comites palatii of palts. graven , omtrent de komst van de karolingers op den troon, hunne eigenlijke beteekenis verloren. Zij waren de hoogste rech. , terlijke ambtenaren en vertegenwoordigden de merovingische. koningen bij de koninklijke placita, doch hun aanzien verdween bij de toenemende macht der hofmeyers. Dezen stelden zich ten, slotte in hunne plaats 2• Te recht beschrijft de heer Poullet den comes in 't algemeen als eenera onafzetbaren rechterlijken ambtenaar, bepaalt den kring. zi ner verplichtingen , als handhaver van orde en vrede , en geefthem tweeërlei naam : • rafio eil comee. Doch ook dit was vóór Karels tijd niet eenerlei. Pardessus en vele duitsche geleerden, waaronder Waitz in zijne "Verfassungsgeschichte" , hebben het onderscheid dezer twee titels niet opgemerkt. De tekst der merovingische diplomen bewijst niet onduidelijk dat hier ver , 1 Gfrörer, t. a. p. I, 105 , vlg. Zöpfel, "Rechtsgeschichte", III, 323. 2 P. Alb. Thijm, "H. Willibrordus,". bl. 37, alwaar een overzicht gegeven 'wordt der diplomen, die dit bewijzen. 209 DER BESCHAVING VAN BELGIË. schil bestaat. Zonder ons lang hierbij te willen ophouden, halen wij alleen twee voorbeelden aan, een uit de zesde en een uit de zevende eeuw. Koning Chl otarius geeft , in 539 , eenen vrij. heidsbrief, en richt dien aan ....''dueibus, comitibus , domes. ticis, vicariis, grafionibus, centenariis vel omnibus junioribus'-' * 1 Eene oorkonde van koning Chlodwig III, des jaars 693 2 , noemt als personen tegenwoordig op een koninklijk placilum : "comites, grafiones, domestici , referendarii", enz. De romeinsche titel comes 3 was dus van den duitschen grafio onderscheiden. De eerste beduidde een burgelijk de tweede een militair gezag. Reeds in de ripuarische wet komen pogingen voor : de beide titels in een te doen smelten , doch eerst onder de karolingers werd deze oplossing volkomen 4 . Onze wandeling door het werk des heeren Poullet vervolgende, vinden wij , in het derde hoofdstuk, "Overgangstijdperk" getiteld, onder anderen eene beschrijving van den overgang der oude frankische tot erfelijke graafschappen , en de vorming van "nationale" vorstendommen. De auteur schetst de verhouding der hoof- den der nieuw gevormde grondbezittingen tegenover den keizer, en noemt deze een eenvoudigen leenmansband ("un lien de vassalité, règlé par un contrat féodal"). Die leenmans-verplichtingen waren echter reeds in de tiende eeuw zeer wankelend geworden , en de duitsche keizers moesten met kracht en geweld , bij voorbeeld de graven van Holland, aan hunne plichten herinneren. Door dat de kerkhoofden tevens het karakter van kroonvasallen hadden gekregen, sloten zij zich in den investituurstrijd dikwijls eer bij den keizer aan dan bij den heiligen Stoel. Zeer juist. -- Doch wanneer de schrijver zegt : "Plusieurs de nos prélats, notamment des évêques de Liége et d'Utrecht.... se rangeaient du cóté de 1'Empereur contre- le Saint-Siège" , dan maken wij eene uitzondering voor Wazo van Luik (1042-1048) 5 ("ante ruet 1 Pardessus-Brequigny, Dipl. I, 101. 2 T. z. p. II, 229. 3 Verg. hierbij Lehueron, «Hist. des institutions me"rovingiennes", bl. 504, vlg. 4 Verg. Gfrörer, "Volksrechte" , I , bl. 19. 5 P. Alb. Th. "Wason, évêque de Liège et son temps." "Revue beige et étrangère," 1862 , bl. 698 , vlgg. 210 EENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS muudus quam surget Wazo secundus") , Theodwin (1048---1074). De opvolger van laatstgenoemde, Hendrik van Verdun , liet zich wel is waar, na den dood van Gregorius VII , door den tegenpaus Celestinus III bewegen bij de keizerlijke synode, of den rijksdag te Worms, tegenwoordig te wezen. Nu geeft de schrijver ons een klaar overzicht der vorming, van de grafelijke hoven, tot op de dertiende eeuw; het toenemen der titels voor verschillige ambten , welke in de dertiende eeuw tot eeretitels afzinken , om weer plaats te maken voor andere, die eens levenslange betrekking aanduiden. Verder beschrijft men ons de ontwikkeling der gerechtshoven door de aanstelling van gezworene raden, niet te verwisselen met het hooge gerechtshof eens graafs, bekend onder den naam van cour des barons, of cour des bommes, hetwelk gelijk stond met het oude hooge leenhof (cour,_,féodale supérieure) . Dit. hoogste gerechtshof had in elke provincie zijnen eigenaardigen naam en vorm , ofschoon alle deze hoven op eenen overeelistemmenden grondslag berustten. In liet vierde hoofdstuk, "Het gemeente tijdperk", beschrijft de heer Poullet de veranderingen in het grondbeheer der belgische provinciën , van de 13e tot de 158 eeuw. Vooreerst schetst hij de uitbreiding van het hertogdom Brabant, en de verhouding daarvan tot het aangewonnen gebied (bl. 229) ; dan de hechting van het graafschap Looz aan het bisschoppelijk vorstendom Luik; de oplossing van Chiny in Luxemburg , de aaneenhechting van. Mechelen en het graafschap Vlaanderen ; liet lot van Antwerpen, nu weer aan den graaf van Vlaanderen dmn weer aan den hertog van Brabant onderworpen ; de samenvoeging van Henegouwen, Holland en Zeeland , waarop zelfs Philips II in 1549 nog eenera eed moest zweren (bl. 234); den overgang van Rijssel, Douai en. Orchies tot de domeinen des konings van Frankrijk, door het tractaat van 1320. De schrijver schetst de onafhankelijkheid der abdijen Stavelot en Malmedy , tegenover de nederlandsche graafschappen , als ook die van eenige heerlijkheden tusschen Maas en Rijn, welke uitsluitend - aan den keizer onderworpen bleven. Na zijne opmerkzaamheid te hebben geschonken aan eenigc: DER BESCHAVING VAN BELGIË. 211. punten van het kerkelijk leven en de kerkelijke organisatie, het. onderwijs en de gestichten van liefde , gaat de heer Poullet over tot de beschrijving van enkele bronnen van het recht en de grondslagen van de consíitutioneeLe rechten in dit tijdperk. Zij zijn - tweeërlei ; liet recht der gewoonte of de overlevering en het. geschreven recht , welk laatste zich weder in "kanonisch recht", "leenrecht" en "romeinsch recht" laat onderscheiden ; schoon het romeinsche recht in de middeleeuwen zich in de Nederlanden alleen in enkele gevallen vertoont. Hier wordt vervolgens gehandeld over de aanstelling der bisschoppen, en andere kerkelijke belangen ; verder, op wereldlijk gebied, b. v. over de bovengenoemde, beroemde "Blyde incomste", sedert de 14° eeuw eene soort van constitutie der Brabanders, waarover de heer Poullet eene afzonderlijke verhandeling in 't licht gaf ; vervolgens wordt over de meest bekende binnenlandsche vredes , traktaten gehandeld , waarin een soort van geschreven recht wordt bepaald ; te beginnen met den vrede van Fexhe in 't jaar 1316. Na een kort overzicht van het bestier der bezittingen (régime foncier) en de tallooze soorten van inkomsten der eigenaars, waarin menige, voor de geschiedenis der volksbeschaving belangrijke trek voorkomt, gaat de schrijver over tot de bespreking van den toestand der personen en hunne onderlinge betrekking, waarin een aantal rechten en vrijheden in 't licht worden gesteld , die niet minder belangrijk zijn voor de geschiedenis der ontwikkeling van het volk. Wij willen daaruit, bij deze gelegenheid , alleen het recht aanhalen over het gebruik der moedertaal. Zoowel in het openbare als in het private leven, voor het gerecht en in alle bestuurszaken, had elk het recht in zijn eigene taal te worden bejegend. Een merkwaardig voorbeeld der handhaving van dit recht vinden wij in eene bul van paus Alexander IV aan den bisschop van Doornik , zoowel als aan den aartsbisschop van Reims en aan de Gentenaars gericht, om te. verhoeden dat laatstgenoemden, toen zij met den bisschoppelijken deken te Gent in twist lagen, in eene, vreemde stad, waar geen 1 Warnkönig, "Flandr. Staats.u. Rechts geschichte" D. II, 1 bl. 83. Vert* v. Gheldolf, III, 171. 212 EENIGE TREKKEN TJlT DE GESCHIEDENIS vlaamsch werd gesproken , hun recht zouden moeten zoeken. De , land - en rechtspraak te Gent was dus , in de 13e eeuw , de Nederlandsche. Dit recht werd in de volgende eeuwen niet altoos in dezelfdemate gehandhaafd. Doch, zelfs nog in de achttiende eeuw werd de administratieve briefwisseling met de vlaamsch sprekende be. volking regelmatig in de nederlandsche taal gevoerd. Zelfs in Luik moest de bisschoppelijke officiaal het vlaamseh. zoowel als het fransch machtig zijn (bl. 312). De bevoorrechte klassen waren de - geestelijkheid en de adel._ Eigenlijke burgers , als klasse van bevolking eener provincie , be. stonden er niet. Het woord "burger" had eerre locale beteekenis. Daarom spreekt de schrijver ook over hunnen toestand in de volgende paragraaf, waar de grondslagen der locale instellingen worden behandeld. Hierin toont hij aan hoe men burger werd door geboorte, huwelijk of aanneming, en op welke wijze het. burgerrecht weder verloren ging (bl. 341), als ook hoe men in, de burgers zelven de viri 1iereditati , optimates , " coopmannen",. "poorters", en burgers bij uitnemendheid heeft te onderscheiden.. Daarop beschrijft de auteur, hoe van de eene zijde sommige. familiën zich door geboorte en af komst boven de anderen wisten te stellen , waardoor de zoogenaamde "geslachten" ontstonden, en wat de buitengewone voorrechten daarvan waren ; alsmede 1: oe,. van de andere zijde , de "coopmannen" en ambachtslieden zich, aan-een sloten en de gilden stichtten. Ten opzichte van den oorsprong dezer vereenigingen sluit de schrijver zich niet aan bij eene of andere vastgestelde theorie, doch neemt , met weloverlegd historisch oordeel , aan dat de gilden of vereenigiugen van handwerkslieden tot corporatiën , in verschillige tijden en plaatsen verschillende oorzaken hebben gehad, De heer Poullet is van meeping dat de oudste dergelijke associatie te Keulen , in het midden der 12e eeuw , ontstond 1 (bl. 315), 1 In eene door Loersch uitgegeven Akener oorkonde van 't jaar 1268 komen zelfstandige verwers als een klein gezelschap voor. Op andere plaatsen bleef de verwerij veel langer aan de lakenweverij verbonden. "Aachener Ur. kunden (Zeitschr. des Aach. Geschichts-vereins D. I, bl. 120—..175)." Bijzondere afdruk : bl. 22. DER BESCHAVING VAN BELGIË. 213 Doch naar mijne meening bestond de aan-een-sluiting van perso• nen die hetzelfde ambacht uitoefenden . of dezelfde studiën deden, reeds in de 8e eeuw in Italië. Althans, toen Karel de Groote , na de eerste groote overwinning op de Longobarden behaald, in het jaar 7 74 , Rome binnentrok , weid hij , volgens het verhaal van Anastasius den boekbewaarder , v66r de poorten van Rome -door gezelschappen en vereenigingen van meesters en scholieren (,scholae militiae) met hunne vanen te gemoet getrokken. Met recht bespreekt de auteur deze gezelschappen onder drie. .ërlei opzicht, als pergonnes moralen ., corps industriel8, con/réries rel^igieuses , want ten allen tijde mengde zich het geestelijk broe. aderschap en het burgerlijk broederschap, in het belgische volks. leven , op de meest eigenaardige wijze , dooreen. De zoogenaamde rederijkers of rederijkkamers bij voorbeeld ontstonden , in de 14e eeuw, op de eene plaats uit een geestelijk broederschap , op de andere daarentegen wérden zij door verloop van tijd een geestelijk broederschap, op eene derde plaats waren zij van burgerlijken oorsprong en bleven daarbij , doch zij had. den algemeen hun altaar of bijzondere kapel. De heer Poullet hangt ons nu verder een beeld op der ver• mindering van de macht der magistraten , tegenover de zoogenaamde "groote gemeente". Hier was in den beginne de werk. mansstand uitgesloten; zij bestond alleen uit de hoogste bur: gerij , ofschoon dit onderscheid door de kern des volks niet lang werd verdragen. In de volgende paragraaf, bij het bespreken van de vorste. lijke macht, wijst de schrijver recht duidelijk op het verschil =dezer macht met die van later dagen. Hare uitoefening heeft ,niets geheims , niets absoluuts , of wiliekeurigs. De grondheer , -bisschop, hertog of graaf, leeft te midden zijner vasallen en .getrouwen, altoos open hof houdende. Hij heeft ook eigenlijk .geene hoofdstad waarin zich zijne belangen centraliseeren; voor. zeker eene oud-duitsche gewoonte. De keizers van Duitschland .gaven daarvan , gelijk ik reeds elders heb gezegd , het voorbeeld; ,en merkwaardig is 't in de oud-duitsche kronijken te lezen: De koning viert Kerstfeest te Ingelheim, houdt Paschen te Nirn 214 EENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS wegen , brengt Pinksteren te Mentz door, enz. Hij reisde zonder "residentie" rond, waar het volksbelang zulks vorderde. Daarop worden de verschillige rechtbanken der dertiende en veertiende eeuw behandeld (la cour des barons of cour féodale, en la chambre du conseil of conseil du duc) , en over de macht van de oppergerechten der ambachten gesproken , welke vóór de dertiende eeuw zonder appél oordeelden (bl. 391). De graven berustten hierin echter niet, en zochten uit hunne raadskainer een hof van appél te vormen ; doch slechts met groote moeite , en alleen in sommige, gevallen , gelukte hun dit streven ; ofschoon in den geest dier eeuwen de vereeniging van administratie en rechtspraak, gemakkelijker dan in lateren tijd, eene verwarring in de rechten deed ontstaan. In de beschrijving der ontwikkeling van de stedelijke macht, welke de schrijver nu verder behandelt, wijst hij op een zeker stedelijk aristocratisme. Dit drukte zich uit in eene afzondering der Bene stad tegenover de andere : kleine republiekjes , welke daarom toch een duidelijk geteekend dynastisch gevoel toonden. Die zelfstandigheid der steden bevorderde niet alleen den grooten opgang der ambachtsgilden eener zelfde stad , maar veroorzaakte eenera wedijver in alle kunsten , van de eene stad tegenover de andere. Wij zien daarvan heden nog de vruchten in de grootsche, veelal onuitgebouwde kerktorens, de prachtige stadhuizen, de verscheidenheid der trotsche lakenhallen der 14e en 15e eeuw, alle zooveel bewijzen van de zelfstandigheid en den naij ver der stedelijke bevolkingen, die niet voor elkander wilden onderdoen. Het kon niet anders of de kracht des adels werd door deze fiere burgerijen voortdurend ondermijnd (bl. 425). Het is niet meer de handwerksklasse welke tegenover de groote burgers staat, maar wel georganiseerde kooplieden zijn het, die over gedisciplineerde krachten beschikten (bl. 4 7) en jurisdictie verkregen. Die volksmacht nam na het jaar 1309 , waarin de Frauschen op de velden van Kortrijk werden verslagen , nog toe. Jacob van Artevelde organiseerde de burgerij van Gent , en verdeelde die, gelijk een groot leger, in verschillende korpsen. De ambachtscorporatiën wonnen steeds in rechterlijke en administratieve macht, - DER BESCHAVING VAN BELGIË. hadden stem bij het kiezen der schepenen. Tot ver in 't eenhoofdig tijdperk beheerschten zij Vlaanderen (bi. 432) en het hertogelijk gezag. De steden vertoonen zich nu als Lichaam in de groote vergaderingen ; zij worden bijeengeroepen als de baronnen : alle vraagstukken van algemeen belang worden door den graaf en de goede steden opgelost. Dit gaf aanleiding tot de nieuwe politiek der graven : den adel door het volk te fnuiken. En toen graaf Guido, in vijandschap met zijnen adel, het ook met de groote steden verbruidde stond hij alleen en verlaten daar. In het vijfde hoofdstuk , het "monarchale tijdperk", schildert de heer Poullet vooreerst de heerschappij der Burgundiërs : b. v. de listen van Philips den Goede om , 't .zij -door middel van "geld , van overreding , van slimheid of van geweld zijn grondgebied te vergrooten'". Hij beschrijft hoe of Karel de Stoute de "vaderlijke plannen" nog in "onmeetelijke verhouding" uitwerkte. Alleen de geringe samenhang van hun gebied was de oorzaak waardoor hun geweld zich niet nog verder konde ontwikkelen. Toen met de zestiende eeuw Karel V Nederland in zijne macht kreeg , werd het land eerst recht dooreen geschud , want het gevoelde den terugslag van alle groote bewegingen in het overig Europa. Met de eeuwen der eenhoofdige macht was een tijdperk van verzwakking en vernedering voor Nederland aangebroken, daar de historische ontwikkeling des volks werd tegengestreefd door de omstandigheden. Misbruiken van macht van allerlei aard ontwikkelden zich op geestelijk en wereldlijk gebied , met zulk Bene kracht, dat eene betere organisatie der bisschoppelijke macht, en eene nieuwe verdeeling der bisdommen slechts met groote moeite kon worden doorgezet , en niet de dadelijke hulp bracht , die zoo zeer noodig was. België herwon niet weder den geest van edele fierheid , die de volkstribunalen , en de grootsche kunstwerken in het leven had -geroepen. "Toen de steden in moeielijkheid kwamen met het vorstelijk gezag , werden de laatste sporen van hunne republikeinsch getinte instellingen uitgewischt" (bl. 509). De raden en hoven werden meer en meer gecentraliseerd. Eindelijk, in 1531, gaf Karel V EENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS 216 aan de regeering der Nederlanden een vast middenpunt , door de aanstelling van eenen gouverneur-generaal , door drieërlei raad den raad van staten, den bijzonderen raad, en den raad der . financiën --- ondersteund. De vorst van Nederland was nu waarlijk -soeverein geworden. Hij bezat evenwel nog andere rechten ,- dan die welke hem in onze dagen de grondwet verleent. Hij bezat alle macht eens christelijken wetgevers , zonder een absoluut monarch te zijn ; want het absolutisme vond een tegenwicht in de rechten en vrijheden der verschillige provinciën. Na ons eene beschrijving te hebben gegeven van de rechten der provinciale staten en der staten-generaal , waarover de heer Poullet in zijn werk "Les constitutions" uitvoerig heeft gehan. deld, en na van 't verschillig karakter der genoemde raden te hebben gesproken, doorloopt de schrijver nog de rij der voor naamste ambtenaren , duidt hunnen werkkring aan , en schetst lichtelijk "de algemeene theorie der wetgevende macht", en den geest der rechterlijke ordonnantiën, de financiën en het leger. In de volgende paragraaf, handelende over de verhouding van kerk en staat in de 16e eeuw, wijst de schrijver erop hoe het streven van Philips II, ter bewaking der kerkelijke hierarchie, en .zijne zucht deel te nemen aan de apostolische zending der Kerk, beginselen in het leven riepen , welke gedurende de zeventiende eeuw in België zich uitbreidden en in de achttiende, door van Espen , als theorie der macht van den staat over de Kerk ver dedigd , allerlei heillooze gevolgen hadden (bl. 566 , vlg) . Met sprekende voorbeelden licht de auteur de ontwikkeling van dit stelsel toe , tot op den tijd van Joseph II. Van de andere zijde was de zestiende eeuw de eerste stap tot ,het "staatkundig verval der Nederlanden" , welke door de om wenteling werd bevorderd. De, heer Poullet duidt den strijd , welke in de zestiende en zeventiende eeuw Europa in verwarring bracht en in de Neder landen in vlammen uitsloeg , aan , door de woorden "La question -qui les domfine (les guerres de religion) est celle de savoir qui -sera maitre en Europe, du catholicisme ou da protestantisme `dans ses différentes branches". , DER BESCHAVING VAN BELGIË. Naar onze meening kan de vraag nog anders worden beschreveli. Het was nóch den eerst katholiek , daarna luthersch , -eindelijk , door de omstandigheden gedwongen , calvinistisch ge zinden Willem van Oranje, noch den katholiek opgevoeden en gestorven Egmont , noch den bandeloozen graaf van Brederode, noch den vrijheidlievenden Oldenbarnevelt, noch den handlangers van den moord in de Bartholomeusnacht, noch Elisabeth van Engeland , noch den katholiek gebleven Wallen- stein , noch den veroveraar Gustaaf Adolf, noch Richelieu. noch zoo velen anderen, die eene gewichtige rol in de "godsdienstoorlogen" hebben vervuld er om te doen : den eenera het , katholiek beginsel , den anderen het protestantsch beginsel te doen zegevieren, dan alleen om een ander doel, een staatsdoel , — de _ bevrediging van zekere heerschzucht, of grooterg :politieke vrijheid te bereiken.. Naar mijne meening was de bevrediging zijner staatstucht het .hoofddoel van Willem van Oranje , toen hij nu weer zijnen lutherschen schoonvader, dán weer den paus , dán eindelijk weer eden calvinistischer dweeper Marnix van St.. Aldegonde huldigde. Een onbestemd gevoel naar grootere vrijheid beheerschte Egmont. Olbenbarnevelt streed even weinig voor het protestantisme als voor den katholieken godsdienst, in zijn tegenstand aan Maurits van `Oranje. Catharina van Medicis deed niet uit liefde voor de katho- lieke beginselen Coligny ombrengen. Richelieu was 't voorwaar niet om 't katholiek geloof te doen, toen hij aan Gustaaf Adolf de hand reikte en geldsommen toezond om zich op den keizerlijken troon te verheffen. Elisabeth van Engeland had uit heerschzucht het katholicisme opgegeven , en 't protestantisme omhelsd. Er bestaat dus hier een verschil tusschen de opvatting van den heer Poollet en de onze. . De :Nederlanden ondervonden zelven de ongelukkige gevolgen 'van regeeringsstelsels , wier grond en hoofddoel niet de verster- king des christendoms tot geluk des volks is, maar de hand- having van den godsdienst ter verwerving van staatsalmacht. Het regeerend gezag , zegt dan ook de heer Poullet (bl-, 609), had zijn deel in den achteruitgang der provinciale en lokale , D. WARANDE. N. REEKS, III, N. 3. gv BENIGE TREKKEN UIT DE GESCHIEDENIS 218 instellingen.... De regeering maakte zich los van de, oude overgeleverde regelen , welke de uitgebreidheid van hare rechten moesten aanduiden. Hieruit ontstond dan ook de zoogenaamde samenzwering der edelen tegen Spanje , in 1632 en 1633. Doch deze bleef vruchteloos. Het stelsel van centralisatie, een tijdlang onder Albert en Isabella gematigd, breidde zich in de 17e en 18e eeuw altoos meer uit : de provinciale gouverneurs b. v. verloren ten laatste geheel hun rechtsbestier, op den enkel bevoorrechten hertog van Aremberg na. De staten-generaal waren sedert het jaar der samenzwering niet meer bijeen geroepen. Zelfs de stedelijke instellingen, het laatste overblijfsel van oorspronkelijk en onafhankelijk leven wat nog ongeschonden was gebleven tot in de 18e eeuw , leden onder de verandering der tijden en beantwoordden niet meer aan den nieuw ingedrongen geest. (bl. 642). De heer Poullet sluit zijn werk met het jaar 1798 , toen België tijdelijk bij Frankrijk werd ingelijfd. Bij 't lezen der laatste bladzijde rijst onwillekeurig de wensch bij den lezer op , dat de schrijver ten slotte nog eens de voordeelen in 't licht hadde gesteld , welke nog heden voor België uit het aanknoopen van duizendjarige overleveringen konden ont' spruiten, en welke middelen aangevat moeten worden, om niet de oude instellingen maar den ouden geest te doen herleven. België heeft eene in zekeren zin grootere politieke onafhankelijkheid bereikt , dan 't in vroegere eeuwen ooit heeft bezeten ; doch dit voordeel weegt niet op tegen de kracht , de grootheid , de veelzijdigheid die in de verschillige deelen des lands heerachten, toen de fierheid der gemeenten een aanhoudenden wedijver deed ontstaan. 1)e schrijver zal 't met mij eens zijn, dat België alleen door trouw aan 't grootsch verleden eene nieuwe grootheid kan bereiken; tot die trouw behoort niet alleen de verkleefdheid aan de christelijke beginselen , maar evenzeer het plegen van eigen zeden en eigen taal, waarvoor de schrijver de belgische voorvaders zoo zeer heeft geprezen. Het prijsgeven van eene taal, , DER BESCHAVING VAN BELGIË. is de wapens aan zijne vijanden overleveren ; en het spreekwoord vae victie is nog niet vergeten! Ten slotte vatten wij ons oordeel over het werk des heerera Poullet aldus te zamen: Het is een werk wat op iedere bladzijde getuigt van gezette en gerijpte studie. In goede verhouding zijn de onderdeelen aaneen geschakeld, in klaren stijl zijn de feiten voorgedragen. Het is zoo volledig als geen werk van dien aard in België geschreven 1 , en toch zonder ophoopirig van onnoodige bijzonderheden. Het is daardoor rijk van inhoud , zonder al te uitvoerig te zijn; het is een wel afgewerkt beeld der ontwikkeling van de rechtsinstellingen in de zuidelijke Nederlanden. Kortom, het is een werk wat, in zijnen aard, door geen ander in volledigheid en duidelijkheid , ook niet in 't buitenland , overtroffen is. 1 Wij vermelden hier bijzonder het hierboven reeds aangehaalde werk van Warnkönig, "Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte", dat reeds in 't jaar 1836 verscheen, en in 1846 door Gheldolf vertaald en bewerkt werd. Hiervan wordt heden , als ik wel onderricht ben , in Duitschland eene tweede uitgave voorbereid , waartoe het werk van den heer Poullet nieuwe stof zal kunnen leveren. ONUITGEGEVEN DICHTETUI{ [ VAN DIRCK RAFSZ. CAMPHUYSENPI MEDEGEDEELD DOOR J. F. VAN SOMEREN 1 • Siet hier den grooten Mars van 't vrije Nederland, Ontbonden , los gemaect, ontslagen van den band, Daer aen hy twaellef " jaer half-willich heeft gheleghen, Heeft weder volle swier end losse toom ghecreghen , Den deghen in de vuyst, de wapens by der hant. Help Hemel! wat salt zijn, off Oorloogh' off Bestant? Hoe heeft hy dus het oogh nae boven toe gheslaghen? 't Schynt dat hy op syn doen den Hemel reet wil vragen, Met recht , het moet soo zyn , de saeck en mach geen quaet Wanneer den mensche met den Hemel sich beraet. Wel aen dan ; sullen we' er de standers en banieren Gheswindet brallen uyt op velden en revieren? 1 Bijgaande welluidende en gespierde verzen schreef ik af onder een zeer zeldzame historische zinneprent , omstreeks 1621 vervaardigd , en voorstellende Prins Maurits in Romeinsche wapenrusting, met ten Hemel geslagen oogen overpeinzende, "of het oorlogh ofte vrede wesen sal". De verzen zijn zonder eenige aanduiding van des dichters naam, doch ademen , naar mij althans voorkomt , meer een vredelievenden , dan wel oorlogszuchtigen geest. Wie mag nu wel de maker zijn ? Vondel zeker niet 1 Toch zouden ze hem of zijns gelijken geen oneer aandoen , dunkt mij. Misschien zijn ze ook wel bekend of in een of anderen dichtbundel van die dagen opgenomen. In ieder geval acht ik ze belangrijk en fraai genoeg, om er den dichter van op te sporen. V. S. ONUITGEGEVEN DICHTSTUK [VAN D. RZ. CAMPHUYSEN ?] 221 Sal wederom de Maes, moet wederom den Rhijn Ghetuygh van wijs beleyt en cloecke daden zijn? - Off sal hy metter vlucht syn Ruytery gaen leyden Int scherpste van de vrost naer Turnhouts schrale heyden, En gheven Varacx heyr een groote neder-laegh, En brenghen ses-mael ses seeg-teeckens in den Haegh , Den Spaegnaert uyt de vuyst gewrongen end gebroken? Off sal hy met gewelt den vyant gaen bestoken Int midden van syn land ? en breken in het velt De Castiliaenscl e macht end 't Arragons ghewelt? Soo dat d' Aerís-Hertogh self de scherpte moet ontvluchten Vant schrickelicke stael , end la Barlot beluchten, Betalen mette doot, end voeren d' Admirani Als costelicken rooff, ghevanghen uyt het lant? Off sal hy met een hoop van snel-beseylde schepen Door 't grondeloose diep zijn Oorloogs-volck gaen slepê , En werpen metter vaert een legher in Cadsan d , Verov'ren wat hy vint, en winnen hand voor hand Int vierendeel eens jaerss veel sterckten en veel steden Dewyl de vyant voor Oosí-ende breeckt syn leden? Off sald.er wederom een onverwonnen Helt, Sich met een schoone vloot op 't blau-gemarmelt velt Begheven , om een slagh voor Gibraltar te wagben ? Een slagh die Portugal de doot opt lijf ging jaghen, Toledo sulcken schrick , dat Sarayoss' zich boogh, En om het lest hestant te bidden herwaerts toogh. Off heeft des Oorloogs brand den Hemel eens verdroten, Die ons de lieve Vred' te gunnen heeft besloten? 0 Vrede Boete naem ! ó Vrede weerde maeght! Die al wat vriend'lick is in dijnen boesem draeght, Besloten in dijn schoot, cour herwaerts met den leghen Daer med' du bist omgord , com stortet, als een reghen, Dijn goedren over ons, en maeckt ons herte bly, Verquickt ons droeve ziel, end blijft ons altijt by. 222 ONUITGEGEVEN DICHTSTIIK [VAN D. BZ. CAMPHUYSEN?] Doch al wat 's Hemels gunst bestemt heeft ons te geven, Is weerd en aenghenaem , het zij in Crijgh te leven, Off in gheliefde Vred', mits dat syn stereken erm Ons neem in syn beschut , en vaderlick bescherm. 0 ghy ! wiens crachtich oog door ons verdriet bewogen, Heeft eertijt 't Vader-land met groot gewelt ghetoghen, Gheruckt uyt 's vyants macht, O ! gunt ons dit gebet, 't Sy dat ghy ons in Vred' off wel in Oorlogh set, Hout ghy ó Heer de wacht, drieg sorg voor onse wallen, Opdat wy van Leon niet; werden over-vallen, Bewaer ons als u oogh , ons saeck neem by der hand, End geef ons Liefd' , ó Heer, end Eenicheyd int Land. EYNDE. JOANNES MURMELLIUS', EEN NEDEPLANDSCHE HUMANIST, DOOR W. WESSELS, Wel was hij nog slechts een knaap , de kinderschoenen nauwlijks ontwassen en in 1480 , geboren; toch zal het den jeugdigen Joannes diep hebben getroffen , toen zijn eenvoudige, maar brave en zeer verstandige vader , Dirk Murmellius , hem aan zijn ziekbed riep en hem in dezer voege toesprak : "Gij ziet, mijn geliefdezoon, dat mijn leven in gevaar is en de dood met rasse schreden nadert. Wijl gij mijn eeniggeborene zijt en daarom recht hebt op al de liefde van mijn hart, wil ik u, voor dat ik van deze wereld heenga , onder Gods bijstand , enkele woorden toespreken , die u , hoop ik, nuttig zullen zijn ; luister dan naar de zwakke woorden van uw stervenden vader, en druk ze diep. in uw hart. Houd God voor oogen, zonder wiens genade den sterveling niets goeds te beurt valt. Heb uw vaderland, uwe moeder en uwe bloedverwanten lief ; vergeet mij niet al de dagen uws levens. Want . ofschoon ik u slechts een klein erfdeel kan nalaten , toch hebt gij aan mij , uw vader, veel te danken; daar ik u niet alleen in eere en fatsoen heb groot gebracht, maar u ook aan degelijke mannen heb toevertrouwd , om u en in de wetenschap en in de deugd op te leiden. En thans, nu ik ga sterven, ben ik van plan uwe jeugd den rechten levensweg aan te wijzen. Bewandel hem , onder Gods leiding , ongestoord tot het einde toe. Vroeger reeds heb ik u aan dit alles herinnerd; ik zal mij tot enkele opmerkingen bepalen , die gij steeds voor 1 .Toannes Murmellius. Sein Leben und reine Werke von Dr. D. Reichling. Freiburg in Breisgau. Herder. 1880. 224 JOANNES MURMELLIUS , .00gen moet houden. Leg u ernstig toe op de vrije kunsten en maak meer werk van uwen geest, dan van uw lichaam; want de beoefening der wetenschap is een prikkel voor dejeugd, een genot voor den ouderdom ; in voorspoed is zij een sieraad en in tegenspoed een toevlucht en troost. En om; dat de geest veel voortreffelijker is, dan het lichaam , behoort men er op bedacht te zijn meer aan genen , dan aan dit zijne zorg te wijden, en de onwetendheid te schuwen, die, om zoo te zeggen , de dood is der -ziel." Beiden weenden ; en Joannes beloofde snikkend die lessen getrouw na te leven. En het was. hem, volgens zijn eigen getuigenis, als of zijn ijver van dit oogenblik af aan was verdubbeld , hoe wel de leermeesters zijner vaderstad, Roermond, niet van de beste waren. De scholen waren er nog op den ouden voet ingericht; de geest der wedergeboorte had ze met zijn tooverstaf nog niet geraakt. Maar. daarom had hij de stad zijner geboorte niet minder lief. Meer dan eens bezong hij hare schilderachtige ligging, waar Roer en Maas te zamen vloeit , in het liefelijk dal met zijne groene weiden, golvende beemden, lachende velden en hooge eikenwouden; hare' prachtige kerken met hooge torenspitsen, den heldhaftigen geest, het vrome gemoed en de gastvrijheid harer inwoners 1. 110 nos felices , 0 nos, Henrice , beatos Quos hanc in lucem patria tanta dedit," zong hij zijnen schoolinakker van weleer en immer trouwen vriend in lief en leed, Hendrik Cellarius, toe. Vond hij er al niet datgene wat zijn dorst naar kennis kon lesschen ; zij had hem een anderen kostbaren schat geschonken in zijnen vriend Hendrik , die hem een broeder was , gelijk zoo vele brieven en gedichten getuigen , en hij zelf Zingt: "Non mini quant fiatri frater amate minus." Hadden de Muzen hem rijkelijk bedacht , en mocht hij zich haar lieveling noemen ; vrouw Fortuna had hem minder toege 1 Onze Cornelis Loos (Callidius) t 15 97 noemt haar anders een broeinest: van ketterij. Catalogus zllustri?.tm Germanice scriptorum. 225 EEN NEDERLAINTDSCHE HUMANIST. lachen. Maar hierin voorzag zijn halsvriend , die meer met aardsche goederen gezegend was , op de edelmoedigste en meest kiesche wijze. Zelf erkent hij het , dat deze hem een hulp was in den nood, en vaak als een bevriend schip, dat den ontredderden schipbreukeling van den ondergang redt. "0 quotiens cum me sors improba destituisset , Dulcis amice, tua sum revelatus ope ! Haud secus ac tumidis si naufragus innatat undis, Ni levet hunc veniens navis amica , perit." Korten tijd na zijns vaders dood kwam de jonge Murmellius. onder een betere leiding. Het jaar 1493 zag hem binnen de muren van liet om zijne scholen beroemde Deventer. De "broeders van het gemeenti leven", de Hieronymianen, of Gregorianen , hadden het onderwijs aldaar op een hoogen voet ingericht, en de luister en roem der school was Meester van den Heek , Alexander Hegius , of kortweg, Meester Sander geheeten. Hein. dankte de stad van den H. Lebuinus de drukkerij van Richard Pafrraet , wiens huis- en dischgenoot hij was , die spoedig een mededinger zou verkrijgen in de pers van Jacob van Breda... Behalve andere wrerken , zagen daardoor in deze stad een groot aantal klassieken het licht. Hem komt ook de eer toe het eerst in Noordduitschland de beoefening der grieksche taal te hebben ingevoerd; reden , waarom hij dan ook als de voorlooper der humanisten gevierd wordt. Meester Sander stond aan het begin der groote omwenteling op het gebied van kunst en letteren in de XV 8 eeuw. In Italie waren eensklaps de ooggin opengegaan voor de schoonheden der kunstgewrochten van het heidensche Rome en Athene; harten en hoofden waren er van vervuld. Deze geestdrift was overge slagen op de volken aan deze zijde der Alpen , als een electrieke vonk door de gemoederen heergevaren , en had eene opgewon denheid te voorschijn geroepen , die aan dweepzucht grensde. Een nieuw licht was opgegaan , in wiens verblindende stralen. het oude, het middeleeuwsche menschdom , zou herschapen wor den. Het waren dan ook de dagen der wedergeboorte, der renais sance. En de nymfen , goden en godinnen van het heidendom 226 JOANNES MURMELLIUS , gingen weer ten rei. De herboren dichtkunst riep geen zoete- Moedermaagd meer aan , of lieven beschermheilige, bij den aanhef van haar lied ; maar Apollo , of de atheensche maagd, of een der negen zanggodinnen. De persoonsverbeeldingen der heidenen dienden tot het weinig passend omhulsel van christelijke waarheden en begrippen. Waar een nieuwe zienswijze optreedt, daar liggen aan beide kanten overdrijvingen voor de hand. De renaissance viel dan ook in uitersten ; hare bestrijders niet minder. Al het oude werd verworpen en als "barbaarsch" bestempeld; een smet, die Erasmus zelfs de Deventer school durfde aanwrijven, omdat zij niet geheel en al met de christelijke kunstvoortbrengselen en letteren gebroken had. Waar Rome en Athene alleen tot model strekten , daar was de beschaving; hare aanbidders boogden op het uitsluitend voorrecht van humaan te zijn , en noemden zich daarom humanisten , gelijk zij hunne letterkunde als litterae kumaniores bestempelden. Bij de ultra's had men er evenwel ook bezadigder onder ; mannen , die het groote gebouw van kunst en wetenschap op christelijke grondslagen wilden vestigen en het tot een tempel heiligen ter verheerlijking Gods ; maar ook anderen, het jongere geslacht , dat , geheel afkeerig van dit streven , in plaats van een Godshuis , een tempel voor den dienst dezer wereld wilde stichten. En deze vervielen in het zinnelijke en dartele, en gaven ten laatste soms hunnen goden en godinnen in licht zinnigheden en wellust niets toe. Maar de rector van Deventers school bezweek voor geen sirenenzangen en bleef onwrikbaar op zijn christelijk standpunt staan. Hoe warm zijn hart ook klopte voor de kunstgewrochten der ouden, de christelijke schrijvers deelden niet minder in zijne gunst en bewondering. Zijn dichtader gaf "Eene bede om afwe ring van de pest" ten beste en eene "Opwekking tot paasch. vreugde", of een "Afscheid aan een naar het klooster gaand jongeling'', of bezong "De roem , aan den dienst des Heeren - verbonden" , of zijne heilige vrienden hierboven , of de deugden en macht der H. Moedermaagd ; alle ontboezemingen , waaruit een christelijke geest u tegengeurt. Dit nam echter niet weg, dat hij menigen aanval deed op de "barbaarsche leerboeken" EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. van voorheen. De gebrekkige grammatica's met haar barbaarsch. latijn waren een gruwel in zijne oogen : "men moest zich", zeide hij , "even als de kerkvaders , op Cicero , Virgilius en Sallustius vormen". Zoo was hij dan niet alleen wijsgeer en godgeleerde -later werd hij zelfs priester -- maar ook , en vooral, taalkundige en paedagoog. Daarbij bezat hij een rein en kinderlijk gemoed, was toegankelijk voor iedereen , bescheiden en eenvoudig en had met vele andere humanisten de leuze tot richtsnoer : "geleerdheid, ten koste der deugd verworven, is verderfelijk." Welk een grooten invloed zulk een voortreffelijke en beminde leermeester op Murmellius moest uitoefenen, is licht te begrijpen. Zijn scherpzinnige blik zag spoedig in , dat de herleving der klassieke letterkunde en vorming onder de leiding van zulk een man een heerlijke toekomst te gemoet ging. En andere omstandigheden werkten dit nog meer in de hand. De aanwezigheid_ namelijk van uitstekende jonge lieden , als een Otto Beckmann uit Wartburg , de gebroeders Jan en Servatius Aedicollius uit Keulen , Koenraad Gockelen uit Paderborn , Alard van Amsterdam , Alexander van Meppen , alle later beroemde namen onder •de humanisten , waarbij zich nog Joannes van Venradt en Hendrik Cellarius aansloten , verwekte een edelen naijver en wedstrijd , waarin Murmellius zeker niet achter aan kwam . In betrekkelijk korten tijd had hij dan ook de verschillende studie. vakken te Deventer doorloopen, en mocht hij daar zijn taak als geëindigd beschouwen. Op aandrang zijner vrienden begaf hij zich daarom in 1496 naar Keulen , om zich op de wijsbegeerte toe te leggen. Onder anderen werd hij daar door den rector Ulrich van Eszlingen niet onzen Erasmus ingeschreven. Het bedrag der inschrijving van 6 blanke grooten kon de een , noch de ander betalen , en werd hun daarom geschonken. Aan de beroemdste der vier stichtingen dezer stad , de Laurentiaansche , verbonden , kwam hij in 1 Met Erasmus , zoo min als met Chytreus en vele anderen door Hamelmann genoemd , was hij er, volgens Reichling, niet. De jongste nasporingen van dezen geleerde hebben bewezen , dat Hamelmann's werk eene allesbehalve vertrouwbare bron is. 228 JOANNES MUR,MELLIUS , nauwe betrekking met den bekenden tegenstander van Reuchlinus, Arnold van Tongeren, kanunnik van het stift St Maria ad Gradus en bestuurder der Laurentiana. Bij Reuchlin en zijnen aanhang stond de Keulsche Alma mater in geen goeden reuk.. Haar scholden zij "den hechtsten burg der middeleeuwsche duisternis'', hare voorstande s "de gezworen vijanden van het humanisme" en Arnold vooral was hun "het hoofd der barbaren en.. domooren". Dit nam echter niet weg , dat er toen een tweeduizend studenten waren , waaronder Zweden , Schotten , Denen,., Lijflanders en anderen , en dat Murmellius en meer humanisten van naam er zich gevormd hebben. Reuchlin en de zijnen hebben haar, niettemin, vooral door de "Brieven van mannen zon-der beteekenis" ( obscurorum virorum) zoodanig gebrand- obscurorum virorum) zoodanig gebrand-obscurorum virorum) zoodanig gebrand- merkt , dat eeuwen de smet des tasters niet hebben kunnen uitwisschen. Maar zij achtte het ook haren roem "de getrouwste dochter der Kerk" te zijn. En niet ten onrechte zeker sloeg zij met eenig wantrouwen de nieuwe richting gade, welke reeds in Italie de schandelijke pennevruchten van eenen Poggio, Beccadilli en Jan de Menn had voortgebracht. Wel had in Duitschland het humanisme zulke wrange vruchten nog niet opgeleverd, en gold daar nog hetgeen , Parmet van Rudolf von Langen schrijft - "hij wist de heilige en profane wetenschap zóo met elkander te vereenigen, dat beiden elkander wederzijds door. drongen en de klassieke vorming gedragen werd door den aan de Kerkvaders ontleenden geest" : wel "bestreden zij" , zoo als Janssen 1 zegt , "de kerkelijke scholastieke wetenschap niet als zoodanig , maar den stijven , onbeholpen vorm , waarin zij werd voorgedragen en de eeuwige schoolkrakeelen , de spitsvondigheden en haarkloverijen eener kleingeestige geleerdheid" ; doch een zekere terughouding was niet te misprijzen. De godgeleerden waren den humanisten ook niet vijandig, zoo lang het daarbij bleef; zij waren zelfs met de voornaamste bevriend. Maar toen het jongere geslacht samenspande , om het eerbiedwaardig gebouw der godgeleerde en wijsgeerige wetenschap omver te werpen, en 1 Dr Janssen in zijn Geschiedenis van het Duitsche volk, bl. 75. EEN NEDER,LANDSCHE HUMANIST. .zij hun richting alleen het recht van bestaan toekenden , het geloof op kerkelijk gezag gegrond door een klassiek autoriteitsgeloof trachtten te verdringen en daarbij in hun levenswandel en geschriften alle zedelijkheid met voeten traden 1 , toen mocht de universiteit niet langer lijdelijk delijk toeschouwer blijven , zou zij haar roemrijk verleden niet verloochenen. Van welken aard de humanistische strekking van Murmellius was , kunnen wij uit zijne verhouding afleiden tot den grootgin zondenbok dier lieden , Arnold van Tongeren. Hij vloeit over van lof op dezen voortreffelijksten der mannen. Hij weet niet "wat meer in hem te roemen, zijn vlekkeloozen levenswandel -of zijne wijsheid." "Door de geleerdste mannen was hij in de wijsbegeerte onderwezen" en onder hen bekleedde Arnold, volgens zijn zeggen, de eerste plaats. Hem wijdde hij dan ook zijn voornaamste werk de Didascalici libri toe , waarin de humaniora met al het vuur der jeugd worden verdedigd. En hiermede was hij .geenszins aan een verkeerd adres. Want had Arnold zelf geen commentaar geschreven op Juve- alis P Was hij niet zoo goed als proost Hendrik Mangold met meer andere leden der universiteit teen vriend der humanisten ? Onze Roermonder behoefde zich niet te schamen voor zijne hoogeschool, waar de Italiaan Willem Raymund Mithridates sinds 1484 les gaf in het grieksch, het hebreeuwsch , arabisch en chaldeeuwsch ; waar de Fries Andreas Canter, een uitstekend latinist, hem ter zijde stond en J. Caesarius, Herman van den Busch en Erasmus hun edelen dorst kwamen lesschen. Hamelmann laat onzen held in 1498 als magister door de "keulsche barbaren" smadelijk de stad uitjagen, naar zijn ouden. leermeester Hegius vluchten en in wanhoop over zijn toekomst het besluit nemen, om den dienst der Muzen tegen dien van Mars te verruilen. Dit laatste komt Reichliug onwaarschijnlijk voor; het tweede was niet mogelijk, omdat hij eerst ira 1500 Keulen verliet en Hegius toen reeds anderhalf jaar dood was, en het eerste wordt weerlegd door de acte van promotie, waaruit blijkt, 1 Maarten van Werdens uitgave van Magistri Laurentii Corvini's schandelijk boek strekt ten bewijze. 230 JOANNES MIIRMELLIUS , dat hij den 3den febr. 1500 tot licentiaat bevorderd werd. In het zelfde jaar ontmoeten wij hem te Munster, van waar hij in 1504 terugkwam in Keulen, om den graad van magister te halen. Geen barbaren , maar geldgebrek "dwong hem om anderen te gaan onderwijzen, terwijl hij zoo gaarne de verklaring der H. Schrift had bijgewoond 1." Coactus sum profiteri artem grammaticam , dam magis cuperein audire dilucidarn et siricerum ex - plicationem sacrorum voluminum." Didase. libri voorr: Het was op een voormiddag van het jaar 1500 , omstreeks April , dat bij den domheer Rudolf von Langen in Munster een twintigjarige jonkman werd aangediend , met de bede om eene betrekking aan de nieuwe op te richten school. Het verstandig uiterlijk , zoowel als de bescheiden manieren van den jongeling trokken den eerbiedwaardigen en geleerden man aan. Hij noodigde hem ter tafel en het gesprek liep natuurlijk over het onderwerp, waarvan in die dagen elkeen vol was , de klassieken en hunne beoefening. Spoedig had de scherpe blik van den kanunnik het 1fijne oordeel opgemerkt, de uitgebreide kennis en de bedrevenheid in de letteren van zijnen gast. Hij beschouwde zijne komst als eene bestiering des hemels, ter verwezenlijking van zijn grootsch plan : Munster tot een zetel der Muzen te verheffen en tot een ander Deventer te maken. Hij sprak Murmellius, want deze was het, moed in , beloofde aan hem te zullen den- ken en liet hem gaan. Wij moeten ons evenwel niet inbeelden , dat voor dit tijdstip de letteren in deze bisschopsstad werden verwaarloosd en de ouden er onbekend waren. Daar had Deventer honderd jaren 'geleden reeds voor gezorgd, toen het hier een fraterhuis stichtte. De Broeders hadden de liefde voor de letteren en de weten' schap ontstoken en meer en meer ontvlamd. In heerlijke be 1 Ten onrechte laat de Heer Delprat in zijn beroemd werk : 11 Verhande. ling over de broederschap van Geert Groote en over den invloed der fraterhuizen'' M. eerst te Alkmaar en, na den brand aldaar, te Munster les geven. Maar geheel ten onrechte deed de Navorscher van 1859 , wegens zijn vertrek p. 281 een aanval op "de domheid der monniken , die de oude schrijvers als goddelooze heidens banden uit de scholen." EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. woordingen heeft Murmellius hun daarvoor zijn dank en hulde gebracht 1• De geleerde Frederik Mormann was in 1479 hier reeds de leermeester vale den jongen Agricola ; de "kunst der kunsten", die van boeken te drukken , had er een weinig later hare intrede gedaan ; Bernard Tegeder, de dweeper met Cicero -en Virgilius , Jan Vegius , de rector van het zusterhuis , Jan van Elen , de kanselier van bisschop Hendrik van Schwartzburg en zijne twee opvolgers , magister Jan G rovius , de kanunniken der Martinuskerk Peter Gymnich en Hendrik Morlage, de eerste latijnsche dichter in Duitschland, met zijn ontzaggelijke bibliotheek, het waren Rudolfs geestverwanten en steunden zijn plan, -de, hervorming der domschool. Zij kenden de Muzen reeds, en waren lang van te voren in de schoonheden der ouden ingewijd. De Keulsche barbaren maakte het hun ook niet lastig , gelijk Hamelmann weder beweert, met aan den bisschop te schrijven van toch de afschaffing van Alexanders ".Doctrinale" niet te dulden. Daaraan dacht toen nog geen sterveling in Duitschland, en ten andere stonden de humanisten niet zoo vijandig tegenover de scholastieken , dat zij alles wat middeleeuwsch was verwierpen. Wij laten deze en dergelijke beweringen van den woedender humanist daar en vermelden liever, dat von Langen zijn wensch vervuld en Timan Kemner tot rector en Murmellius tot conrector zag aangesteld. En bij deze laatste benoeming had hij ongetwijfeld zijn invloed doen gelden , daar in die dagen de rector zijne medewerkers uitkoos. Het lesgevend personeel leefde in de middeleeuwen grootendeels van het schoolgeld , dat wel bij grooten en schellingen voldaan werd; maar, dat toch voor die tijden zoo gering niet mocht heeten, toen een pond vleesch twee heller, een paar 'schoenen 2 á 3 grooten kostte en men voor 10 gulden een jaar lang kost en inwoning had. Munster behoefde zich over de hervorming zijner domschool niet te beklagen ; zij bracht overvloedige vruchten voort. In weinige jaren nam het onderwijs aldaar een hooge vlucht, en 1 Voorrede op zijn : Carmen in salutationes angelicas. 1507. 232 JOANNES MURMELLIUS, werd allerwege geroemd. Niet alleen Westphalen, maar ook Nederlanders en Saksers , bewoners van de rhijnkanten tot aan Straatsburg toe, ja zelfs van de kusten der Oostzee stroomden 'er heen , om zich te laven aan de bron der wetenschap. En zoo veel roem en glorie had zij grootendeels te danken aan den ijver en bekwaamheid van eenen even twintigjarigen jongeling, aan onzen Murmellius. Rudolf von Langen had zich in zijnen man niet vergist. De gebrekkige leerboeken van voorheen konden natuurlijk niet in eens door meer geschikte vervangen worden ; zij waren ook nog niet voorhanden. De jeugdige conrector was de aangewezen persoon, om ook hierin te voorzien; maar hiervoor was geduld noodig en tijd. Ook waren de meesten nog aan hetgeen eeuwen lang gebruikt was gehecht ; de mensch toch scheurt zich niet gemakkelijk los van dingen, die eenmaal burgerrecht hebben verkregen en van ouder tot ouder zijn overgeleverd. Behalve het vooroordeel, dat in den regel tegen het nieuwe bestaat, zag men ook met schuine blikken eene richting aan , die in Italie en ook in Duitschland reeds met een zekere vijandige gezindheid gepaard ging tegen de bestaande orde van zaken in de kerk , den staat en de familie. En mocht men de lichtzinnigheid van menigen jongen poëet in zijne levenswijze en verzen niet voor een vermoedelijk gevolg van hei humanisme aanzien? Doch bij eiken stap, dien men verder deed op het gebied der letteren , kwam de onmisbaarheid van betere schoolboeken duidelijker aan het licht. Wat eerst tusschen de binnenmuren zachtjes was gemompeld, werd hier en daar reeds hardop gezegd, en toen de Italianen openlijk een aanval waagden op het zoo lang vereerde Doetrinale van Alexander, trokken de Munsteranen - -ook de, stoute schoenen aan en zijn vonnis was geteekend. Nadat , eenmaal de baan gebroken was, barstte er zelfs een ware storm , over los ; de lang verkropte wrevel ontaarde in een woedenden oorlog, en al de bezadigdheid van Murmellius was er noodig om de gemoederen tot kalmte te brengen. Denkt toch, riep hij, den verbitterden strijdlustigen toe, dat het gemakkelijker is eens anders werk te gispen , dan zelf een goed te leveren. , EEN NEDER,LANDSCHE HUMANIST. 23& "Cui libet hoc facile est alienum carpere librum , Difficile erratis non maculasse suum. " Maar dat hielp niet, en dit is nog zoo , de beste stuurlui staan .aan wal. Munster komt in ieder geval de eer toe het eerst in Noord• duitschland nieuwe en betere schoolboeken te hebben ingevoerd. Hiervoor was een echte schoolman noodig, en dit was Murmellius in den waren zin des woords. Liefde voor zijn vak moest hem bezielen, en deze ontbrak hem niet. Zijn geestdrift voor zijne klassieken werkte evenwel niet doodend op zijne gehechtheid aan de moederkerk. Hij was haar getrouwe zoon en zijn geloof uitte zich in werken. Hem waren de schoonheden der ouden , even als zijnen leermeester Hegius en von Langen , dien hij als een vader beminde , slechte het schitterend gewaad , dat aan de waarheden van het christendom niet anders dan nieuwen glans `'en hoogeren luister kon bijzetten. Omnia ad majorem Dei gloriam , was ook zijne leuze : "het hoofddoel der studiën" , schreéf hij , "mag geen ander zijn, dan de eer en de erkenning van God. Niets te weten is beter, dan ten koste der deugd te leeren." - "Da pulchris operam , tenero , puer , artibus aevo , "Sis pius imprimis et venerare Deum." Een grief tegen de kerkelijke scholastieke wetenschap, als zoo. -dan ig , had hij niet ; maar tegen den vorm alleen , waarin de wijsgeeren , godgeleerden en moralisten hunne onderwerpen voordroegen. Hij heeft zelf wel vraagstukken der scholastiek behandeld ; doch in zuiver latijn. Zich , met versmading van andere vakken , uitsluitend met de spitsvondigheden der dialectiek bezig te houden , was in zijn oog even dwaas, als met. verachting van godgeleerdheid en wijsbegeerte zich. in het ijdel gesnap en - ;de dartele fabelen van Ovidius te verdiepen 1, De eerste vooral lag hem na aan het harte ; haar keurde hij zijn zang waardig, haar , de bron der wijsheid en van het waar geluk , die immer hare aantrekkelijkheid behield en ten hemel leidde._ 1 Didascalici libri II , 15. D. WARANDE. N. REEKS, III , NO. 3. XVI 234 JOANNES MURMELLIUS, 110 quam jucunda est sacrarum lectio rerum , "Quae numquam satiat, semper amore capit! "Alma theologia est vel summo carmine digna, "Predita sublimis cognitione Dei: "Verus in hac sophiae fons est et vera salutis ^CAeternae methodus, certus ad astra gradus ," Ongetwijfeld was hem ook de bittere haat vreemd , welken de jongere humanisten gemeenlijk de geestelijkheid toedroegen , en wij hooren hem zelfs een zekeren Herman von Werne aansporen om priester te worden , "al waren. er ook zoo velen , die door hun levensgedrag dezen heiligen -stand onteerden." Maar dat hij op dit punt , geheel vrij van vooroordeelen is gebleven, en niet een weinig van den geest der kritiek van de anderen had overgenomen, wil er bij mij , wat Reichling ook bewere, niet in. • Zijn later partij kiezen voor den aanhang van Reuchlinus is geen goed teeken , en hij maakt liet ook wel wat erg , . wanneer hij zegt , dat er onder de geestelijkheid zijner dagen nauwlijks één goede te vinden is , of het moest in de kloosters zijn. Dat er veel te verbeteren viel , zag de Katholieke Kerk zelf in, en hierop was zij reeds lang bedacht ; men vergete evenwel ook niet , dat. het jongere geslacht der humanisten veel weg had van de letterkundigen en mannen zonder geloof van onzen tijd in Frankrijk, België en elders. Zij klagen steen en been over de gebreken der geestelijkheid; terwijl zij zelven niet deugen, en storten in romans en dagbladen een stroom van laster over haar uit, waarbij zij vlijtig gebruik maken van de tafereelen ein fabelen , door de humanisten van hunnen tijd opgehangen. Op dergelijke dingen aast het menschdom en gelooft ze lichtelijk; daarbij was de* leugen toen vrij wat moeilijker te achterhalen, dan de sprookjes van de `zwarte non" , Barbara Ubryck en soortgelijke, die tegen woordig de ronde doen. 1`0 , si tractaret tantum sua sacra sacerdos Et christi mallet pauper obire crncem ! Simplex proposita plebs exemplaria spectat , Plerumque ut princeps sic quoque vulgus agit: Damnat adulterium moechus si forte sacerdos , Turba rudis fieri nequior inde solet; Pontifices si bella gerunt, non abstinet armis Regulus, haecque sibi jure licere putst." EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. klaagt hij aan Cellarius , en aan den Dominicaan Jacob van Gouda, wat wij hem eerder kunnen vergeven, over hun gebrekkig latijn. "0 quales vulgo templi spectare ministros "Cogimur , insulsas grammaticaeque rudes !" Wij mogen hier ook wel herinneren aan zoo vele voortreffelijke priesters dier dagen , waarvan de kronijken verhalen , of die met onzen letterheld bevriend - waren , en er bij opmerken , dat het juist de humanisten onder de geestelijken geweest zijn , die, , •door hun druk verkeer met de Muzen er niet zedelijker op ge. worden , later het meest afgevallen en de grootste bevorderaars ,der hervorming geweest zijn. Doch onze Murmellius bleef de -bruid van Christus immer getrouw ; zijne Muze ademde nooit , eersen onreinen `eest. In zijti commentaar op Boëtius' werk . de „ vertroostingen der wijsbegeerte” zegt hij, #'in deze commentaren, .gelijk in het overige, dat wij uitgegeven hebben, of met Gods hulp nog zullen uitgeven , keuren wij niets goed , dat door de roomsche kerk niet wordt aangenomen en beslist is , steeds bereid -om ons van de waarheid te laten leeren, en de hoogmoedige sophisten onder de hoede der waarheid te wederstaan." Hij waarschuwt ook de jeugd voor het lezen van verscheiden grieksche Oen romeinsche dichters en laat in een zijner elegieën duidelijk •uitkomen van welk gehalte hij is: «Pinquia qui laudat. Saliaris munera coenae, "Bacchi vel VVeneris, non mees ille eliens, «Scribe , quod innuptae possint memorare puellae, "Quod Senecis placeat Socratisque viris." In weerwil van al zijn hekel aan Bacchus , heeft deze hem toch eenmaal zijne parten gespeeld; in het veerljaars namelijk,, dat hij , door ziekte en oorlog uit Munster gedreven , bij den gullen ,pastoor der hoofdkerk te Ham , Herman Gockelen , doorbracht. Daar trof hij nog andere mannen van zijn kaliber aan : Ludolf . Hering, Georg Pieper, Joannes Planter, Ludolf Froynberen en -zekeren Bernard, waarschijnlijk de rector Fabri. Maar deze lieden -eden nog iets anders bij hunne samenkomsten., dan de lier -236 JOANNES MURMELLIUS, tokkelen. Zij schijnen den wijn duchtig aangesproken te hebben; onze jonge conrector , hier aan niet gewoon , kon het er ten minste niet uithouden tegen die "aartsdrinkers" archipotas , zoo als hij ze schertsend noemt. Het dichten wilde bij zulk een leven niet vlotten , en zijn hoofd werd hem wel eens te zwaar om de maat te houden. Hij ondervond de waarheid van het versje, nu en dan door hem gemompeld : Apollo wijkt , waar Bacchus troont : "Arce sedet Bacchus, cessit neglectus Apollo." Toch vervaardigde hij in dien tijd nog een bundel herdersdichten-, dien hij aan Gockelen opdroeg, en een aantal liederen in verschillende versmaat vol van teedere ontboezemingen ter eere der H. Maagd , aan de fraters te Munster toegewijd en den deken Mommen aldaar. Waarschijnlijk bereidde hij hier ook de uitgave van het gedicht des H. Cyprianus : "De ligpo ealuiiferae cruci8" , en die van den dichtbundel van von dem Busche : "De dizae Tai ginie p8alterio". Groot is het aantal gedichten van zijne hand. Een ware humanist moest versen maken , dichter of niet. Maar Murmellius was dichter. "Gij hebt niet alleen uwe lippen bevochtigd" schreef hem P. A. Nehemius uit Zwol, "in de hengstenbron op den Helicon , maar er uw hoofd en geheele lichaam in gebaad." Zijne geliefde steden bezong hij',", zoowel als zijne dierbare vrienden , von Langen vooral , "die als een ceder door zijne welsprekendheid, vroomheid, dichterlijk talent en den adel van zijn geslacht boven allen uitstak." Ook de toon der elegie wist hij te treffen, zoo dat Torrentinus van Zwol zijne "zedelijke elegieën boven allen lof verheven noemt". "De waardigheid der menschen" , "de onsterfelijkheid des dichters", "de onvergankelijkheid der deugd" , "de lof der armoede", "de wijsbegeerte'..', "Albertus Magnus" ; zoowel als „,de Voorzienigheid", "het kruis des Heeren", "de dood" , "de krijg" , <'de dapperheid" en "de Muzen" ontvonkten beurtelings zijn gemoed. Wat bekwaamheid in zijn vak aanbelangt , mag men Murtn€llius gerust eenig in zijn soort noemen. Hij was .paedagoog ;in geheel EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. zijn aanleg, en, wat taalkennis aangaat, ver zijn tijd vooruit. Hij was kort, eenvoudig en helder ; voortreffelijke eigenschappen, waarin zijne vakgenooten gemeenlijk tekort schoten. Alle overbodige woordenpraal en lankwijligheid vermeed hij ; hij was sober zoo als de ouden. Door lezen wilde hij vooral de jeugd vormen en daarom zorgde hij niet alleen voor goede grammatica's, en woordenboeken , maar ook voor de uitgave van gezuiverde.' auteurs. En de christen schrijvers stonden bij hem niet op den achtergrond. Neen, naast Cicero's Cato Major, Persius, de uittreksels uit Tibullus , Propertius , Ovidius , Juvenalis , gaf hij ook Boëtius, de brieven van den H. Hieronymus, gedichten van den H. Cyprianus , Prudentius , Alcuinus, Avitus en Politianus in het, licht. Daarenboven schreef hij 25 boeken en boekjes ten behoevevan het onderricht , waarvan sommige 35 uitgaven beleefden en zijn Pappa b. v. en "de categorieën van Aristoteles" in devorige eeuw nog in zwang waren. De "samenstelling der werkwoorden", zijn "commentaar op Persius" werden in korten tijd 20 maal herdrukt, en "de . metrische tabellen" 63, de "Chrestomathie van Tibullus, Propertius en Ovidius 7 7 malen. Weet men nu , dat elke oplaag uit 10 0 0 exemplaren bestond , dan kan men berekenen , welk een naam en invloed Murmellius had in de wereld der letteren. Een zijner werken verdient hier nog eerre bijzondere vermelding, zijn Enckiridion discipulorum, met recht een guldenboek geheeten. Het bevat wenken voor de ouders , de. leermeesters en de leerlingen , die van groote menschenkennis getuigen en van niet minder takt , om de jeugd in kennis en wetenschap op te leiden. Hij was ook in het geheel geen man zonder hart voor de jongelingen van minderen aanleg ; ook voor hen heeft hij een bemoedigend woord , en hij troost hen met de gedachte , dat , hetgeen de natuur hun onthield, te verwerven was "door het gebed tot God en de aanroeping der Moedermaagd en van de, heiligen. Steeds streve de jeugd naar kennis ," zoo vermaande hij , "vooral naar die van het geloof. En al treft men overal de welsprekendheid niet aan van een Cicero, daarom moet men de heilige schriften niet van zich afstooten. Altijd moet er gewerkt, tot dat wij na de 238 JOANNES MURMELLIUS, voleinding van onze loopbaan de zoete rust en den eeuwigen. vrede bij God in den hemel snaken." 1 Het zou wel wonder geweest zijn , wanneer het een of anderliet genot van zooveel roem en voorspoed niet was komen bederven. En weldra vertoonde zich dan ook de booze geest, die, bij voorkeur op het gebied der -kunst en letteren rondspookt, en wel het eerst onder de personen van den zelf den werkkring, de naijver. De rector Kemner, een man zeker van strenge zeden, stipte orde en zeer ervaren leider der jeugd , had éen voornaam: gebrek: een te hoogen dunk van zich zelven en van zijne verdiensten ; ijdel en eerzuchtig als hij was , had hij geen oog voorde verdiensten van anderen. In zijne geschriften straalt deze neiging overal door. Hij stelde het verleden der domschool zoo. donker mogelijk voor in de opdracht van een boek aan den Aartsbisschop van Riga , om haren tegenwoordiger bloei des te sterker te kunnen laten uitkomen en zich zelven als den bewerker er van des te hooger te verheffen. Zijne boeken alleen,. waren goed ingericht voor de jeugd. Hij was de type van een. verwaanden schoolmonarch. Het eenige middel nu, om vrede met hem te houden , was dezen eigenwaan niet te kwetsen. En de conrector had hem dan ook , steeds ontzien , ja hem zelfs gevleid. met de opdracht van zijn Enckiridion en door het plaatsen van dichtstukken voor boeken , welke hij uitgaf. Menig loflied zong hij op den "geleerden Timannus" , "den roem van Duitschland".. Doch dit alles maakte de kwaal van Kemner niet beter; zij vers ergerde veeleer, zijne aanmatiging nam toe en met minachting , zag hij op zijne medearbeiders neer. Dit schokte het gevoel van. Murmellius en verdroot hem eindelijk. Een geringe aanleidingwas er slechts noodig, om de smeulende vonken der tweedracht in lichtlaaie vlam te doen uitbarsten. En deze aanleiding gaf Murmellius in een te Ham onder zijne vroolijke en vriendelijke gastheeren , misschien ook - wel onder ' hun invloed , vervaardigd 1 Een groot kruis was hem bij zijne uitgaven de drukfouten en de angst voor de kleingeestige vitterijen zijner naijverige medebroeders. "Verbeter toch" schrijft hij "de drukfouten, allergeleerdste Hendrik, en geef mij er toch de schuldniet van." «Henrice litteratissime , menda ab impressoribus admissa,. mihi ne imputes rogo." EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. 239` gedicht, dat hij Rector Bernard opdroeg, en waarin hij den hoogmoed en eigendunk van sommige leermeesters geeselde. Een openlijke breuk schijnt hij echter wel niet verwacht , noch be. doeld te hebben ; want een paar maanden later zwaait hij zijnen Rector weer den grootsten lof toe. Doch hiermede kon hij den storm niet bezweren, en maakte hij de zaak veeleer erger. Zelfs, zijne vrienden gaf zijne tegenstrijdige wijze van doen, om onder . andere ook werken te laken, die hij eerst hemelhoog geprezen had, niet weinig aanstoot, en toen hij in dichtmaat zijn gedrag ging verantwoorden , maakte hij het niet beter. Hij zag het dan ook spoedig zelf in, dat hij zijn verblijf aan de domschool onmogelijk gemaakt had , en maakte daarom gretig van de aangeboden gelegenheid gebruik , om als bestuurder der school van den H. Ludgerus op te treden. Ook aan deze school werd veel vroeger , dan Hamelmann bericht , de nieuwe richting in het onderwijs gevolgd. Degenhart Witten toch was er in 1490 reeds ludimagister. In 1508 aanvaardde Murmellius zijn nieuwe be- trekking, waarbij Hendrik van Almelo , die later te Zwol kwam, hem ter zijde stond. Intusschen zette hij zijn strijd tegen Kemner voort. Von Langen en de wederzijdsche vrienden baarde dit natuurlijk groot verdriet, en er werd geen moeite gespaard, om eene verzoening tot stand te brengen. Dit . gelukte tot op zekere hoogte; want Murmellius schijnt later aan de domschool op nieuw een tijd lang les gegeven te hebben ; maar tot een hartelijke verstandhouding kwam het tusschen de beide mannen niet. Niettemin arbeidde Murmellius rusteloos voort. Ernst en kortswijl , humor en treurtonen wisselen bij hem af. De godsdienst en de deugd, vriendschap en wetenschap maakten de onderwerpen uit, die hij bezong. Nu eens gold 's Heeren geboorte en Hemelvaart, dan weder de H. H. Catharina , of Ludgerus zijn lied. Het landleven kreeg ook zijn deel door de uitgave van "Angeli Politiani silva" , en die van het "Carmen bucolicum" van den generaal der Carmelieten, Baptist Mantua- nus; de kerk niet minder door de uitgaaf van zijn Libellus de 4ymnis eccleszasticis , geheel aan de christelijke poesie gewijd. Wij zouden hier zijn "Fanegyricue" en dichterlijke begroeting 240 JOANNES MURMELLIUS , van den nieuwen kerkvoogd Erich von Sachsen-Lauenburg te Munster nog kunnen bijvoegen , om van de bijtende hekeldichten op zijn tegenpartij . niet te gewagen. De werken van anderen, die hij uitgaf, verrijkte hij met allerlei taalkundige en ophelderende aanmerkingen , het zij over poesie, liet zij proza. Zoo maakte hij zich verdienstelijk door den herdruk der zes boeken van Alcimus Avitus, Bisschop van Vienne , over den oorsprong der Wereld , de erfzonde , de voorzienigheid , den zondvloed , den tocht door de roode zee en den maagdelijken staat, en eenige brieven van Cicero. Maar het merkwaardigst zijn ongetwijfeld zijne eigen werken over "de plichten van leermeesters en leerlingen", "de eerste beginselen om eersen te maken" en boven alles zijn "Pappa puerorum" ten behoeve der eerst beginnenden in het latijn , waarvan zeker 30,000 exemplaren in Duitschland , Nederland en elders verspreid werden. Allerlei spreekwoorden èn zaken van het dagelijksch leven geeft hij daarin vertaald op, om het latijn spreken te vergemakkelijken. Daaronder zijn er, die ons zeker een vreemd denkbeeld geven van het delicate gevoel der jeugdige humanisten. Een paar leerlingen , b. v. redetwistende over de voortreffelijkheid der domschool, voegen elkander zonder complimenten de grove scheldwoorden nebulo, veterator, carnifex toe ; of de een , zijn half "potgen" geleegd hebbende , zal zijn kameraad , die hem laat wachten, ongeduldig toeroepen : "ik zal dit kruykske dich voer den kop werven". Nog vreemder staaltjes van verkeer zijn : "Joannes heft mijne schoen bemieghet" Calceos meoscomminxit; of deze : 1"wairom hebstdu mijn boek bespieghen ?" hoede dy, dat du so veel nyeht en supest, dat du onse bedde bekotsest" ut lectum convomas. Doch grooter is het aantal schoone voorbeelden , dat wij zouden kunnen aanhalen , die deugd, godsdienstzin en kuischheid ademen. Aan dit werk was een Dictionarium verbonden van groote verdiensten. Omstreeks het midden van 1512 had er eene voor de dom. school en voor geheel Westphalen heuchelijke gebeurtenis plaats. Caesarius opende zijn leercursus in het grieksch. En al werd hij door Kemner karig beloond , zoo dat hij van doctor Heinrich 2 gulden moest leenen , om te huis te komen , en vond hij A.. EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. 241 "nekev , die hem niets gegeven had , "een windzak" , die niet eens waard was aan zulk een groot collegie te zijn , en al kreeg hij de twee hammen niet, door zijn opvolger Hagemann beloofd, en al had hij spijt , dat hij den edelen Langen om geen westphaalsch hammetje had durven vragen bij zijn vertrek ; Murmellius moest hij dankbaar zijn , dat deze hem van de 300 te Parijs gekochte grieksche leerboeken had afgeholpen en bewerkt , dat hij Munster de taal van Athene had mogen laten hooren en een Kemner en Murmellius onder zijne toehoorders had aanschouwd. De naam van den geleerden conrector te Munster was in die dagen overal bekend. Van wijd en zijd ontving hij brieven van geleerden vol van de vleiendste betuigingen. Uit Treptow in Pommeren schreef hem . Bugenhagen April 1512. "Sedert ik uwewerken gezien heb , die , in proza of verse» geschreven , altijd onberispelijk en vol smaak zijn, heb ik mij niet kunnen weerhouden, den schrijver te prijzen , het genie, ofschoon nooit ge. noeg, te bewonderen. Ik heb mij verblijd, gelijk die wijsgeer der oudheid zich verblijdde, dat ik in een tijd leef , waarin -de duitsche - jeugd degelijke leermeesters en goede latinisten zou be• zitten." Verder schrijft hij , „,dat hij even groot latinist, dichter en wijsgeer is." "Daarin zie ik," gaat hij voort, "de heerlijke, regeling der goddelijke liefde , dat ik mij kan verheugen , in anderen , wie God het geschonken heeft , te zien , wat ik zelf niet bezit." Verheft Bugenhagen den leermeester; de jonge Ulrich von Hutten bewondert den dichter der "zedelijke elegieën", der "lofgezangen op de H. Maagd" en der "herdersdichten". Spala. tinus, de bekende Wittenbergsche humanist, Otto Beckmann en andere geleerden betuigden hem niet minder hunne hoogachting, en zoo groot zelfs was hun getal, dat hij tot in 1513 meerdan 400 brieven van geleerden had ontvangen. Ondertusschen naderde het oogenblik , dat hij de stad , wier roem en sieraad hij 13 . jaren lang geweest was, voor goed zou verlaten. Zijn levensgenoegen was hem door den strijd vergald, en eelt beroep in 1513 naar eene, stad in zijn vaderland , Alkmaar , opende hem eene geschikte gelegenheid , om uit zijn gewrongen toestand te geraken. Bij zijn vertrek leeren wij nog een 242 JOANNES MURMELLIUS , schoone zijde van zijn karakter kennen. Hij huivert niet, om de minste te zijn, en vraagt Kemner in een brief ridderlijk om vergeving "ter liefde Gods" voor alles, wat hij in dien tijd tegen. hem geschreven , of over hem gesproken mocht hebben ; ja,. meer nog , in een werk , thans onder de pers, had hij het verledene goed trachten te maken , door zijnen Rector met lof erin te vermelden ; en waar hij ook zijn mocht , steeds zou hijg hem met achting herdenken. Maar de strenge Kemner was, helaas ! zoo edelmoedig niet. In de voorrede van een werk , dat. hij op nieuw uitgaf , liet hij dit verzoenend schrijven van Mur-. mellius drukken met al hetgeen deze vroeger ter zijner verheerlijking geschreven had. Doch de laffe zedemeester deed dit n. zijnen dood; de dooden spreken niet; hij kon geen verzet meer aanteekenen. Kemner deed dit in weerwil Murmellius trouw zijn woord gestand had gedaan, en zijn vroegeren Rector immer in eere en vriendschap had herdacht. In de vasten van het jaar 13 was er een drukke beweging in het vriendelijke Alkmaar. De nieuwe Rector was aangekomen, de faam was hem reeds vooruit gevlogen , elkeen voorspelde een. hongeren bloei aan de "hooge schole" en was in gespannen verwachting. Een kleine duizend leergierige jongelingen hadden hem reeds lang verbeid. Ook hier had het humanisme reeds voor , jaren wortelen geschoten. Antoon Liber (Vrye) uit Soest, een dolende ridder van het humanisme, had er ten minste een tijd lang les gegeven , en later de geleerde Bartholomeus uit Keulen. Onder dezen laatsté' en Murmellius bereikte de alkmaarsche school haar toppunt van grootheid, en werd de roem van Holland_ en Westfriesland. De eerste zorg van den nieuwen Rector was een dag- en schoolorde, "eckolasticorum officia" uit .te vaardigen. De scho lieren moesten vooral God vreezen en zijne geboden onderhouden. De ouders en leermeesters waren zij gehoorzaamheid , de priesters,, de overheid en opvoeders d-er jeugd hoogachting verschuldigd. EEN I4 EDERLANDSCHE HUMANIST. Met hun huisbazen en medescholieren moesten zij vriendelijk en fatsoenlelijk omgaan , niemand last aan doen , niets beschadigen. Des 's nachts mochten zij buiten hun woning niet slapen , of langs de straat zwerven. Het bezoek van herbergen en snoep winkels was verboden , noch strenger de omgang met personen van liet ander geslacht, als ook het dragen van degen, of dolk. Met geschoren hoofd en behoorlijk gekleed moesten zij steeds-. verschijnen. Op zooi- en feestdagen de H. Mis en de preek bijwonen; tijdig in de les aanwezig zijn, zich dankbaar en oplettend, betoonen , het gehoorde te huis herhalen , en zich voorbereiden voor de volgende les. Alles kwam er op aan, om braaf fe leven, en zuiver latijn te spreken." Van heinde en verre stroomde de jeugd naar kennemerlands, hoofdstad tot den gevierden rector. Aan hoogdravende complimenten aan zijn adres ontbrak het ook niet. Zoo gaf Dr. Joan Suave , vicedominus van Carnin , uit Stettin aan zijns broeders zoon den volgenden geleibrief aan hem mede. "Hoe uitstekend uw talent is, heb ik vernomen uit de be. richten van velen, maar vooral uit de heerlijke gedenkteekenen. uwer Muzen ; hoe nauwgezet van geweten en belangloos gij uw plicht vervult, getuigen de jongelingen, die wij zonder eenigehoogere vorming naar u toezenden , en die gij niet anders , dan met allerlei kennis voorzien , terugstuurt. Mijns inziens had Pythagoras , de Samier , geen helderder licht kunnen verspreiden, dan gij in onze gewesten ontstoken hebt; ook Socrates, die de , zedekunde het eerst uit den hemel zou gebracht hebben , is niet:. zoo volmaakt geweest , als gij ; de goddelijke Plato zond zijne leerlingen niet zoo geleerd uit zijne academie , als gij de uwe uit. uwe school , en het Lyceum van Aristoteles leverde geen scherpzinniger mannen op , dan uwe inrichting. Isocrates leerde met niet zoo veel smaak als gij , en de school van Theophrast werd niet zoo druk bezocht , als thans de uwe. Gij zult ons , met een woord , een Aristarchus , een Carneades , een Demosthenes , een Archimedes zijn , gelukkiger , dan Marcus Tullius , die de wel-sprekendheid van Athene naar Rome bracht." Het zal omstreeks dezen tijd geweest zijn , dat Murmellius inr. 244 JOSNNES MURM1 LLIUS, het huwelijk is getreden. Wie zijne levensgezellin was, waarvan daan, is niet bekend. Maar de huishoudelijke zorgen, welke zich bij die van zijn rectoraat kwamen voegen, oefenden toch op zijne bedrijvigheid op het gebied der letterkunde geen belemmerenden invloed uit. In 1513 gingen zijne "zedekundige brieven" en zijne dichterlijke bespiegelingen over "de beoefening der wetenschap", 'de kortheid des levens" en soortgelijke onderwerpen, met de I 'Brieven van geleerde mannen" ter perse ; kort daarna, de "Isagoge in Arislotelis decem praedicamenta"; in 1514 "Nuclei", eene verhandeling over de conjugatie en declinatie. Het zelfde jaar zag het heerlijkste van zijne lettervruchten, de vrucht eener twaalfjarige studie, verschijnen : "een commentaar op de troostgronden der wijsbegeerte van Boëtius", waarin hij een schat van geleerdheid en kennis heeft neergelegd. Daarin is hij bovenal scherpzinnig kriticus en volmaakt taalkundige. Men staat verbaasd over de belezenheid , die hij in dit werk , en later ook in zijn "Scoparius" ten toon spreidt. Hij schijnt alle latijnsche en griekache schrijvers gelezen te hebben. Een jaar later bezong hij in zijne ""Caroleia" , den vijftienjarigen Aartshertog Karel van Oostenrijk , die aan Alkmaar vele voorrechten had verleend. Hij prees zijne leergierigheid, zijne schoonheid , den adel van zijn geslacht, de heerlijkheid zijner landen, maar vooral zijn van hartstochten vrij gebleven gemoed. Eene verheerlijking van den H. Matthias, eene ode op den patroon van Alkmaar , den H. Laurentius , zagen met "De pkilosopkiae defanitionibus ac divisionibus tabulae" het licht. "De satiren van Persius toegelicht", in het jaar 16 gedrukt , droeg hij aan Alard van Amsterdam op en Buschius ,. wiep hij om zijn oordeel er over vroeg , schreef hem : "wanneer gij mijn gevoelen goedkeurt, dan verblijd ik mij; zoo niet, dan spijt het mij waarlijk, dat ik zoo vermetel was, mij met u, den Roscius in de wetenschap , te hebben durven meten." "Tuvenalis clau8ulae", de versificatie , eenige regels der latijnsche grammatica , de lltabularum opuecula'', de "rprotreptieue poeíantium", een loflied op den patroon van Utrecht, den H. Martinus, een dito op zijn geliefd Alkmaar, als ook op het partijhoofd Reuchlin , kwamen een weinig -later achtereenvolgens van de pers. De reeks zijner - EEN NEDERI;ANDSCHE HUMANIST. werken wordt besloten , mag men zeggen , met eene uitgebreide verdediging van het humanisme en der hervormingen in het -schoolwezen, waarin hij vreeslijk den geesel der satire zwaait, en hierin was hij een meester. "&oparius in barbariei propugnatores et osores humanitati$", een bezem tegen de voorstanders van het barbarisme en de bestrijders van het humanisme , aldus luidde de titel. Hij beroept zich in dit werk op beroemde Italianen -en Duitschers ten bewijze , dat de oude leerboeken zeer gebrekkig waren , en trekt in het voorbijgaan tegen "zekere monniken" los, die hem het lezen der schriftuur met zijne leerlingen ten kwaden duidden, terwijl zij haar zelven niet eens verstonden. De verachters der poesie wees hij op Mozes, David, Jeremias, -Job en de kerkelijke hymnen ; om dan weer uit te varen tegen de middeleeuwsche lexicografen en glossatoren , tegen Isidorus (die anders niet zoo te verachten is) , Papias , Eberhard , H ugutio , Joan van Garlandia , Nicolaas van Lyra , Haymo, Acc ursius , de schrijvers van het "Catholicon'', den "Mammactraetus", den "vocahbularius'' en den "breviloquus", vocabularius rerum", "gemmagemmarum", der "aurea legenda", en der ylossa notabilis", die taalbedervers waren en taalverknoeiers. Varro en anderen, die hij opnoemt , verdienden verre de voorkeur. De rechtsgeleerdheid moest, meende hij , ook in een anderen vorm gegoten worden , en daarvoor beval hij Budeus aan ; de wijsbegeerte en godgeleerdheid van allerlei ontuig gezuiverd en meer beoefend worden in den trant van de H. H. Hieronymus en Augustinus, Prudentius, Picus van Miran- dula, Thomas Wolf , Agricola. Hoe de sophisten en theologisten — 'een gelief koosde uitdrukking van Reuchlin -- te werk .gingen , staaft hij dan met de bewijzen linnner onkunde. Uit den H. Hieronymus , paus Pius II en andere brave christenen toont hij verder aan, dat de lezing van Virgilius niet verboden ' was. En dezen lazen zijne leerlingen ook niet alleen, maar ook Ambrosius , Hieronymus , Cyprianus, Augustinus , Lactantius , Boëthius, Prudentius, duvencus, Sedulius, Prosper, Leo, Arator , Lodovicus Bigus , Franciscus Picus , Baptista Mantuanus. Binnen kort hoopte hij met de psalmen te. beginnen , en een werkje . te schrijven over het lezen van Terentius, in hoeverre -246 JOANNES MURMELLIUS , -deze te gebruiken was , of niet; zoo God hem het leven ' liet. Doch dit voornemen mocht hij niet verwezenlijkt zien. Het vermoeden, door ons reeds geuit, dat Murmellius niet ;geheel vrij gebleven is van den minder goeden geest, die sommige humanisten bezielde , en de vooroordeelen tegen de bestaande orde van zaken op kerkelijk gebied, bevestigt , volgens onze be- scheiden meeping, maar al te zeer de toon en de wijze van strijdvoeren in "Scopariu8". Hij is, meer eenzijdig geworden en zijn loflied op Reuchelinus 1 getuigt genoeg , dat hij in den grooten strijd dier dagen partij gekozen heeft. Vereerd als de "vader der moderne wetenschap" en als ' ,het licht en het sieraad van Duitsch. land" moest de strijd van dezen tegen een beroemde universiteit, ;die , hoe wel ten onrechte beschuldigd van het humanisme vijandig te zijn , toch ook de vaan der scholastieke wetenschap -hoog hield opgeheven, van zelf de belangstelling gaande maken. Twee , tot nog -toe vreedzaam naast elkander strevende richtin ^gen, stonden eensklaps in een onverzoenlijken kamp tegenover -elkander, die niet anders, dan met den ondergang van een van beiden kon eindigen. De gevolgen dezer worsteling zag zeker Murmellius niet in, en dat hij daarom overhelde tot den man , die -de vertegenwoordiger was van het humanisme , behoeft ons niet te verwonderen. Maar pijnlijk doet het aan hem tot blinde partij'^ zucht te zien vervallen , en hem , geheel zijn verleden , met 1 Reuchlin was als verdediger van het jodendom opgetreden in zijn '"Augenspiegel" en, had dit werk aan de beoordeeling van de keulsche universiteit onderworpen , die het , als verscheidene dwalingen bevattende , in de articuli van Arnold van Tongeren verwierp. ti 28 Aug. 1512). In 1513 ,kwam daarop de "Verdediging van • Reuchlin" uit, waarvan de verspreiding -door een keizerlijk decreet verboden werd. Dit verwekte een vreeslijke verbittering in het kamp der humanisten tegen Meulens universiteit , vooral itegen Arnold en Gratius, die met hoon , spot en laster werden overladen, =bijzonder in de "Brieven van mannen zonder beteekenis" Epistolae obcurorum tvirorum, door den H. Stoel in 1517 , Maart , veroordeeld. Murmellius schreef •aan Buschius om inlichting over dezen strijd, en deze antwoordde : "ik heb -de aangeslagen keizerlijke edicten , die den druk en den verkoop zijner werken, 'vooral die de stellingen bevatten , door de godgeleerden veroordeeld , onder .zware straffen verbieden gelezen. Ik voor mij had liever gezien, dat zich zulk een geleerd man , of in het geheel niet , - of zich wat voorzichtiger als verdediger der joden had opgeworpen." De hervorming voer er het beste bij , en de laster, toen over de geestelijkheid uitgegoten , werkt nog in onze dagen voort. EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST . ^a11es wat er lief en dierbaar in was , verloochenende te hooren smaden , wat hij eenmaal vereerde en verguizen , wat hij eenmaal beminde. Hij stemt er meê in , waar Arnold van Tongeren , vroeger door hem als een heilige 1 en geleerde geprezen, "een lasteraar en vervalscher" gescholden en allerlei gruwel ten "laste gelegd wordt ; en Ortwin Gratius , die hem zoo edelmoedig gesteund en hartelijk toegejuicht had bij zijn streven te Deventer , de vriend van den beroemden Petrus van RRavenna en den beminnelijker Caesarius, al had hij de beide zonen zijner zuster toch aan zijne zorg toevertrouwd , voor hem bestond hij niet meer. Hij behoorde tot de barbaren , en dit was genoeg , om ,hem "een mensch te heeten , wiens naam niet eens verdiende genoemd te worden." Had het humanisme zijn zegen aangebracht, -de ontbrande strijd was zijn vloek, die een haat en verdeeldheid te voorschijn riep, zoo als de wereld nog nooit had aanschouwd , millioenen ten verderve bracht, in zijn onverzoenlijken afkeer van de middeleeuwen veel schoons ten gronde deed gaan en de heerlijkste kunstgewrochten van het christendom , die het niet meer zien kon , met witkalk overdekte. Was Murmellius 'ook ingenomen met de beruchte Epi8tolae , waarin de edele Ortwin de hoofdrol speelt ? Men zou zeggen van neen. Nergens heeft hij er zich over uitgelaten en in eene -uitgaaf van "Scopariva", door Ortwin bezorgd , heeft deze de woorden ingelast "die brieven zijn als een pest te schuwen". Dit zou hij niet gewaagd hebben , wanneer hij de gezindheid ,van den alkmaarschen rector niet had gekend , en deze zou niet ,nagelaten hebben verzet aan te teekenen , wanneer hij een vooritander van dit schandschrift geweest was. De andere humanisten =zoudeln ook met al hun litteratorenverbittering er niet minder -wraak over geroepen en uit deze vermetelheid een nieuw wapen van aanval gesmeed hebben. Murmellius was ook te godsdienstig, te zeer aan de kerk gehecht en te veel man van eer, om een boek goed te keuren, waarin alles wat heilig en eerbiedwaardig was werd met voeten getreden ; een werk, dat in bespotten, 1 Zie boven 229. 248 JOANNES MURMELLIUS , lasteren en schimpen het ongeloofelijke heett bereikt en het gezag der H. Kerk op alle wijze tracht te ondermijnen 1• Toen zijn "krcoparius" uitkwam was Murmellius reeds verre van Alkmaar. "Op Juliëndach na St Jans geboorte 1 51 7 op een Donderdach , s'avonds tusschen 10 en 11 uur" 2 rukte een woeste bende gelderschen de vesting binnen, "wegneemende een groote schat van geldt, goudt , zilver kleinodiën en juweelen , mitsgaders kostelyke laakens, linnen , wollen , syde fluveel enz''. Zij spaarden ook de woning van den rector niet, hij "werd van het .grootste gedeelte zijner bezittingen beroofd". De "heerlijke school" was ten gronde gericht, de rector tot den bedelstaf gebracht, de "klerken" verdreven ; wat restte hem anders, dan met zijne ..gade en jeugdig zoontje elders een bestaan te zoeken ? "Maar nooit zou", dit had hij in den "Scopariu8" verklaard, "Murmellius -om het geld aan een gymnasium verwijlen, waar hij de jeugd van Alexanders rijmelarij niet mocht vrijmaken". Hij richtte zijne schreden naar Zwol. Daar hoopte hij door zijne vrienden Alex- ander van Meppen en Herman Stuvius een anderen werkkring te vinden. Maar hij had gerekend buiten den Rector Gerard Listrius van ],henen en diens naijver. De lauweren van. Murmellius hielden dezen den slaap uit de oogen. Hij was bevreesd 'overschaduwd te worden , en wees hem dus af. In Wesel had intusschen `der Rait geslaiten , dat broider Johan, Terminarius . tot Zytphen Augustiner ordens , op tost der statt willigen sall , van dair vort tot Swoll myt eynen credenz brief an Meister Johan Mormello reisen sall, omb myt demselven sproick te halden , off he dat, regyment der schoelen alhyr annehmen wilt off nyt." 1 Broeder Johan slaagde evenwel in zijne zending niet; Meister Johan had iets beters in 't gezicht , Deventer, En 1 "In de strekking en brieven van een Mutianus te Gotha, dat het brand, punt was der humanistische richting , van een Crotus Rubianus , die geen onderzoeker van karakterloosheid zal vrijspreken en . van vele andere bumanisten straalt eene lichtzinnigheid, ijdelheid en wereldzin door, die tegen de eerbiedwaardige keulsche geleerden , den Karthuiser prior Peter Blomevenna -en vele andere dergelijke verschijningen de schrilste tegenstelling vormen. '= Krafft. 2 Boomkamp, Alkmaer en zijne Gesch. 56 , 2 Raadsprotocollen der stad Wesel, 1517. EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. 249. Deventer nam hem in Sept. deszelfden jaars ook weder blijde binnen hare muren op. En daar , te midden van zoo vele zoete herinneringen , was hij zijn leed spoedig vergeten. En zijn lied klonk weer helder en gevoelvol uit de volle borst, als voor. heen , nu vooral zijn nieuwe standplaats ter eer. "Daar was het goed te zijn, rijken en arinen waren er gelukkig, nergens werd voor de laatsten zóo gezorgd , geen plaats , waar het volk zoo godvruchtig was; de eendracht woonde er, de studiën bloeiden daag" , en , wat bij hem alles gold , "met alle krachten werd er -geijverd tegen het barbarisme." , "Vivitur hic parvo bene , constant omnia vili , Divitibus locus hic pauperibusque placet, Non alibi turbae plus impertitur egenae, Nee populus quisquam plus pietatis habet, IIie pueris docti bona dant praecepta magistri Et juvenes rectis moribus instituunt, Hie verf fratres ac semplicitates amantes ... Barbariem ex totis viribus ej iciunt. " 1 Maar dit lied zou helaas zijn zwanenzang zijn. Hij gevoelde zich in zijn volle kracht en schijnt met de jaren prikkelbaarder te zijn geworden. De harde bejegening van Listrius was hij niet vergeten ; daarvoor zou deze met de striemen van den geesel zijner satire kennis maken. " Vlucht , jongelingen ," zong hij zijnen discipelen. voor, "den hoogmoedigen , bitteren Thraso. Laat u niet misleiden door den doctorstitel , waarmee hij pronkt. Niet elk- een , die'..de baret op het hoofd draagt, is een geleerde, zoo min als een , die de citer draagt, een citerspeler is." Thraso evenwel, of Listrius, was op wraak bedacht. Er bestaan ge- -gronde vermoedens voor , dat hij door middel van twee hand. -langers den deventerschen rector den giftbeker liet toereiken. Deze werd eensklaps na het gebruik van een beker wijn ongesteld en was korten tijd daarna , den 2den October 1517 , in -37jarigen ouderdom een lijk. -Geheel Deventer was ir_ diepen rouw , en zijne leerlingen waren verslagen. Zijne ambtgenoten -dongen naar de * eer, om hunnen rector ter rustplaats te, dragen. Dit geschiedde ook onder den toeloop eener groote, deelnemende 1 Epigrammata paraenetica. ? Epigr. paraen. D. WAftArDL. N. REEKS, III, N°. 3 XVII 250 JOANNES MURMELLIUS, menigte; weemoedig zagen zij den man ten grave dalen, die zoo veel voor de letteren • gedaan had , en nog zoo veel had kunnen doen. Murmellius was buiten kijf een merkwaardig man ; de roem van zijn tijd, de eer van zijn vaderland. Hij was wel de gunsteling niet der grooten en machtigen dezer aarde , zoo als een Reuehlin en Erasmus ; hij stak ook niet uit door een hooge geboorte , of verheven betrekking, als een Maurits von Spiegelberg, Rudolf von Langen , Jan von Dalberg. Hij was slechts een arme geleerde, wiens leven tusschen de school en zijn studeervertrek verdeeld was. En toch was hij een man , die met de grootste en voortreffelijkste geleerden van zijne eeuw op. eene lijn mag gesteld worden. Groote beweging maakte hij niet; doch daarom zijn zijne verdiensten voor het onderwijs niet minder groot. Als philoloog stond hij niet beneden Erasmus, als paedagoog was _ hij in zijne geschriften een Wimpheling, als leermeester een Hegius gelijk. Voor Herman van den Busch en Eobanus Hesse behoefde hij als dichter niet onder te doen. En hierin stelde hij ook zijn roem en zijne hoop. "Al was hij arm en een zoon des volks, zijn naam zou toch blijven. De god der dichtkunst had hem, in plaats van schatten, zijne gaven geschonken, en deze veredelen ook. Die de Muzen bemint, verlengt zijn bestaan ; de gewone mensch sterft, de dichter nooit. Zulk een lot .achtte hij zich beschoren, de faam zou zijn naam verbreiden, zijne zangen vreesden den knagenden tand des tijds niet." "Quamquam sum pauper, quamquam de sanguine plebis, "Mansurum nomen spero , Rodolphe , meum. "Sunt pro divitiis mihi clari munera Phoebi, "Nobilitat famam calliopea favens , «Quisquis amat Musas , longum sibi prorogat aevum , "Emoritur vulgus , morte poeta caret. "Me quoque , ni fallor , vulgabit garrula fama, "Nee metuent blattas carmina nostra truces." .Deze bede , die verwachtingen zijn niet beschaamd. Doetinchem , Juni , 1880. EEN NEDERLANDSCHE HUMANIST. 251 WERKEN VAN lYNRMELLIU3. Opus de compositione verborum. Macarius Mutius de triumpho Christi. Item : eene verbeterde uitgaaf. Aug. Politiani "rusticus" cum com- Antonii Mancinelli ' versilogus cum mentario. comméntariis. Aug. Politiani "Manto" cum annota- Carmen . in urbem Monasteriensem. tionibus. Aurea bonarum artium praeludia ex De magistri et discipulorum officiis elegiis Tibulli , Propertii et Ovidii epigrammatum liber. selecti versus ; later onder een ande- Baptistae Mantuani carmen bucolicum ren titel uitgegeven. cum argumentis et adnotationibus. In epistolam divi Hieronymi ad Niciam. Ciceronis epistolae quaedum selectae. commentarioli duo. Ex epistolis ejus- Juvenalis tres satirae. Didascalci libri dem selectae orationes. duo. In digressus Sibutinos. Sapphicum in G. Sev. Boëthii de consolatione philo- Sibutum. sophiae. Ciceronis Cato major cum commentario. Versificatoriae artis rudimenta. Enchiridion scholasticorum. Si Hiero- De hymnis ecclesiasticis libellus. nymi epistola de clericorum officiis Pappa puerorum. cum commentariis. H. Busschii car- Epistolarum moralium liber. men sapphicum in urbem Ruremun- Isagoge in Aristotelis decem praedicadensem. menta. J. Murmellii ode sapphica de duplice Nuclei. voluptate. Boethii de consolatione philosophiae De B. Mariae Virginis psalterio tri- lib. V cum commentariis. Caroleia. plex hecatostichon , H. Busschii. De philosophiae definitionibus ac divi- St Cypriani de ligno salutiferae crucis sionibus tabulae. cum annotationibus. Ode dicolos in Divorum tutelarium Claudiani invocatio ad Christum. Matthiae Apostoli et Laurentii Mar- In salutationes angelicas carmen heca•- tyris praeconia. tostichon. In florea B. Virginis serta Tabulae de ratione faciendorum verpaean triplex "cum nonnullis aliis car- suum. minibus. Liber eclogarum. Persius cum ecphrasi et scholiis. St Romani adversus gentiles certamen Laus Reuchlini. ab Aur. Prudentio carmine composi- Memorabiliores aliquot clausulae Jutum , cum commentario. venalis. Elegiarum moralium libri quatuor. De latina constructione praecepta. Adnotamentorum libellus. De divi Martini sanctissimi Turonen. In Petrum Ravennatem Silva — Epi- sis ecclesiae Episc. et Trajectensis grammatum liber. patroni carmen encomiasticum ab ,Alcimi Aviti libri sex cogniti et emen- J. M. R. scholasticis in celebri eodemdati. Panegyricus in praeconium Erici, que ornatissimo Alcmariae oppidi Episcopi Monasteriensis. — Ode sap- Hollandorum sane quam amoeni phica de vita St Ludgeri. -- In gymnasio editum. Protrepticus poepraeconium Petri Ravennatis silva. tantium. Tabulorum opusculatria Ad pietatis humanitatisque studia car- Scoparius. men protrepticon. Epigrammata paraeneticae. GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. In 1881 zal men te Amsterdam den 80011 verjaardag vieren -der geboorte van PIETER CORNELISZOON HOOFT. De aanbeveling van den dichter C. Honigh bij de jongste vergadering van het Provinciaal Utrechtsch Oenootfchap, om een ftandbeeld op te richten o. a. ter eere van den beroemden Drost van Muyden, is bij dat verdienstelijk kollegie in overweging. Ongetwijfeld zoí -den kunstigen fchrijver der Nederl. Historien , den fchepper . van -een geestigen en oorfpronklijken nederlandschen brieffijl, den Muyder gastheer , zoo rijk aan (maak , aan luim , aan waardigheid , het ftralend middenpunt der letterkundige befchaving in de eerste helft onzer XVIIP Eeuw, den onovertroffen nederlandschen liederdichter in eenig ander vaderland federt lang een ftandbeeld gewijd zijn. Bij de fteinming, die, ten opzichte van dergelijke hulde, in Nederland nog algemeen heerscht, durven wij ons -een metalen Ridder Hooft, ten voeten uit, in de eerste jaren nog niet voorfpellen. Maar laat ons Muyden in eere houden ! Laat ons geen aanfpraak maken op den naam van befchaafd en warm voelend Nederlander, als , denkend aan Muyden , aan Hooft en zijn gezin, aan Baeck en Barlocus, aan Vondel en Vossius, aan -Swelinck en de zusters Anna en Tesfelfchaa ons hart niet sterker klopt , iets roods en vochts dat van aandoening getuigt ons oog niet kleurt en blinken doet. Herftellen wij de beroemde "Zale" op 't "hooge Huys", ftoffeeren wij ze , heiligen wij haar tot een huislijk walhalla voor onzen zuiversten en edelsten roem! Gaan wij in het voorjaar van -81 naar Muydeii , niet om er, zoo als Hooft zeide , Sint Virgilius te houden , maar om er onze vrienden , onze verwanten der XVIIP Eeuw in den geest te gaan GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 2 5 ontmoeten en begroeten. Bescheiden wij ons ook 's avonds in den fchouwburg, en zien en hooren wij er iets van Hoofts dramatiesch en lyriesch dicht! Al wat intusschen de herinnering van den Drost verlevendigen kan , zij niet verzuimd. Ik geef heden de genealogie van zijn geflacht. Zij is voor uitbreiding vatbaar; licht ook voor verbetering. Voorloopig geef ik ze , gelijk ze in eenige weinige affchriften voorhanden is. Het deel , dat de familie Hooft toekomt in de geschiedenis van Amsterdam , de plaats, die zij onder ons Patriciaat inneemt , de bezielde toon , die in den naamklank gelegen is, zou het drukken dezer geflachtlijst reeds rechtvaardigen , al had PIETER CORNELISZOON geen aanfpraak op dit zedig heraldiesch gedenktuk. GENEALOGIE VAB HOOFT. De eerste van den naam, van wiep melding wordt gemaakt,. die ítellig tot dit zelfde, Geslacht behoort, is: WILLEM JANSZOON HOOFT, geboren te Zaandam (in 1515) ; voer als schipper op een koop. vaardij-schip en kwam omtrent den jare 1572, in de Sond, met 5 van zijn zonen, voerende elk een schip van tusschen de 200 en 300 Last , willende de Oostzee in , hetwelk de Koning van Denemarken , toen juist te Elzeneur zijnde , vernemende , hen bij zich ontbood , en verstaande dat zij met hun zessen waren, vader met 5 zonen, met 6 schepen, die meer dan 1200 Lasten droegen, moesten zij zijne gasten zijn; en schonk hun de tol voor dit maal vrij , met toew ensching het lang mocht duren. Hij trouwde N...... N...... Hij ob. op zee.... ; zij ob... . Winnen 9 kinderen , die zijn, 10 Jan Hooft Willemszoon geb....., ob...... zeer jong. 2° Broer Hooft Wi]lemszoon geb...... bleef met zijn vader op zee , nog jonkman zijnde (10 Aug. 1562). 254 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 30 Jan Hooft Willemszoon (bijgenaamd de Oude :) A. 40 Cornelis Hooft Willemszoon. B. 50 Pieter Willemszoon Hooft. C. 6° Claes Willemszoon Hooft. D. 70 Jan Willemszoon Hooft (bijgenaamd de Jonge.) E. 8o Gerrit Willemszoon Hooft, geb...... ob...... jong. 90 Crijn Willemszoon Hooft. F. A.. JAN HOOFT WILLEMSZOON (bijgenaamd de Oude) , (3e Zoon van Willem Janszoon Hooft en N. N....) geb.. . trouwt .... N...... N..... Winnen 1 zoon , die was: Pieter Janszoon Hooft , geb...... trouwt te Rochelle , in Vrankrijk, Maria Gella , • geb...... ; hij ob...... zij ob..... Van hun is verder niets aangeteekend. B. CORNELIS HOOFT WILLEMSZOON , (4e zoon van Willem Janszoon Hooft en N...... N.... ...) geb..... trouwt Annetje Cornelisdochter, geb..... Hij ijverde sterk om de Reformatie in Holland door te zetten. A° 1566 , hij ob...... zij ob...... Winnen 2 kinderen als: 1. Jan Hooft Corneliszoon , geb..... wierd A° 1579 , Schepen en Raad te Amsterdam , A° 1590 , Raad ter Admiraliteit , Colonel der Schutterij ; trouwt ...... Clara Jacobsdochter bes, geb...... ; hij ob. 15 Febr. 1600. Zij ob..... Zonder oir. 2. Aaghje Hooft Cornelisdochter, geb..... , trouw t..... Cornelis Pott, geb...... ; hij ob..... zij ob..... winnen 6 kinderen. C. PIETER WILLEMSZOON HOOFT, (5e zoon van Willem Janszoon Hooft en N..... N......), geb..... trouwt ..... Jannetj e Boricks van Wormer , Hendriks. dochter. Hij ob...... zij ob...... ; en had bij hem 5 kinderen,. die zijn: GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 1. Cornelis Pieterszoon Hooft. G. 2. Gerrit Pieterszoon Hooft. E1. 3. Willem Pieterszoon Hooft. 1. 4. Hendrik Pieterszoon Hooft, geb..... trouwt 1581 Geertje. Slaters. Zonder kinderen. 5. Jan Pieterszoon Hooft. K. Hij hertrouwt..... Wijberigh Jansdochter. Zij ob..... zond. kind.. D. CLAES WILLEMSZOON HOOFT, (6e zoon van Willem Janszoon Hooft en N...... N...... geb...... trouwt Diewertje Claesdochter , geb....; hij ob..... zij ob..... Winnen 2 kinderen , die zijn: 1. Claes Claeszoon Hooft. L. 2. Margareta (of Grietjen) Ciaesdochter Hooft , geb...... trouwde Jacob Symonszoon de Rijck van der Graft ; was ,A° 1571, Raad ter Admiraliteit in Zeeland, te Veere; hij ob..... ; zij ob...... Hebben 5 kinderen. E. JAN WILLEMSZOON HOOFT (bijgenaamd de Jonge), (7e zoon van Willem Janszoon Hooft en N...... N......) geb ..... trouwt..... N..... N..... hebben tw ee zoons , die zijn: 1. Thomas Janszoon Hooft , geb..... . trouwt..... te Londen N...... N...... Vinde verders niets van aangeteekend. 2. Jan Janszoon Hooft , geb..... predikant te Londen ; ook verders niets van aangeteekend. F. CRIJN WILLEMSZOON HOOFT, (96 zoon van Willem Janszoon Hooft en N...... N......) geb..... trouwt..... Belitj e N. geb..... Hij is verongelukt op zee , voor Duyns ; winnen 5 kinderen , die zijn : 1. Cornelis Crijnszoon Hooft , geb..... trouwt..... A° 1581 Wijntje Cornelisdochter Engelen, geb..... ; hij ob. op, zee , met zijn vader ; zij ob...... Zonder kinderen. 2. Pieter Crijnszoon Hooft , geb..... trouwt..... Maria. Ti* ssen..... hij ob...... zij ob...... Zonder kinderen. 2.56 GESLACIITLIJST DER FAMILIE HOOFT. 3. Willem Crijnszoon Hooft L *e - 4. Geertruy of Grietgen Cr nsdochter Hooft , geb..... ¢_ trouwt Cornelis Roos, Apothecar te Amsterdam hij ob.... zij ob.. .. Zonder kinderen. 5. Crij n Crij nazoon Hooft. ii1. G. CORNELIS PIET ERSZOON HOOFT, (Oudste zoon van Pieter Willemzoon Hooft en Jannetje Boricks.. van Wormer, Hendriksdochter) , geb. A° 1541. Wierd 1582 Schepen, Ao 1584 Raad, Ao 1588 Burgemeester te Amsterdam; trouwt A° 1578 Anna Blauw, geb .... dochter van Jacob Willemszoon Blauw en Grietje Rijken; zij maakten hun testament voor den Notaris Salomon Hendrikszoon te Amsterdam , op den 15° Julij 1600. Hij ob. 1 Jan. 1626 1 ; zij ob..... ; beide in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven. Winnen 7 kinderen, als: 1. Pieter Cornelyszoon Hooft. N. 2. Aeghje Cornelisdochter Hooft, geb. 1587; trouwt Sept. 1608 Pieter l.asselaer , geb. 1583 ; hij wierd Ao 1622 Schepen, Ao 1635 Raad, daarna Burgemeester der stad Amsterdam ; A° 1646- Hoofdschout dier stad , zoon van Pieter Dirkszoon Hasselaer, Schepen en Raad der stad Amsterdam, en van Aefje van Beverweerd , Pieter Jacobsdochter en Hendrikj e van Neck. Hij ob. 5 Feb. 1651 ; zij ob..... Hebben 4 kinderen. 3. Jacob Corneliszoon Hooft, geb.....; wierd Ao 1613 Huiszittenmeester aan de Nie uwe Zij de , trouwt..... Janneken. Pauw , geb..... Sterven zonder kinderen. 4. Hendrik Corneliszoon Hooft , geb..... werd te Orleans. tot Doctor in de beide 'Rechten gepromoveerd in 1621. Hij lei den eersten steen van de beurs - te Amsterdam in Mei A° 1608. De eerste vergadering wierd daar gehouden 1 Aug. 1613. Hij was Regent van 't St. Pieters Gasthuis in 1623, en sedert naar Indië vertrokken; ob.... ceelebs. 5. Grietje Cornelisdochter Hooft , geb..... ; trouwt eerst Herman Tholinx , geb..... ob..... ; na latende 1 dochter.. Zij hertrouwt Jan Hagen ; hij ob..... zonder oir ; zij ob.... 1 Is dat juist? Zie Warenaar, Amst. I , 510 en Brandt, Re, f ; , II , 216... Verg. v. Lennep, Vondel, V, N. 8. . ' (BESLA CHTLIJST OER FAMILIE HOOFT. 6. Jannetje Cornelisdochter Hooft , geb..... trouwt.... . Mr Pieter Cloeck , geb. 7 Jan. 1589 , wierd Ao 1649, Raad en Schepen te Amsterdam , zoon van Jan Claeszoon Cloeck en Trijntje Gijsbertsdochter Koninck , van Dort, weduwenaar van Margaretha Oyens (die zonder kinderen stierf) ; hij ob...... ; zij ob...... Winnen 9 kinderen. 7. Aasnetje Cornelisdochter Hooft, geb...... ob...... H. GERRIT PIETERSZOON HOOFT, woont 1600 "by die Haerlemmer poort", (2e zoon van Pieter Willemszoon Hooft en Jannetje Boricka van Wormer Hendriksdochter) , geb. A° 1543 ; trouwt A° 1571, Neeltje Grauwert van Einden, Jansdochter (alias Duyvelke genaamd) ; hij ob. Dec. 1600, begr. N. Kerk 15 Dec. zij ob..... . Winnen 5 kinderen, die zijn: 1. Jan Gerritszoon Hooft. 0. 2. Lijsbeth Gerritsdochter Hooft, geb...... trouwt..... Joost Claeszoon Anslo ; geb..... ; zij ob...... nalatende 1 dochter; hij hertrouwt .Agnes Agnes Schouten , gezegd van Cleef, geb...... dochter van Lambert Corneliszoon Schouten , gezegd van Cleef , en van Christina Meyninga Matthijsdochter ; hij ob...... zonder kinderen; zijn weduwe hertrouwt Jan van Neek , secretaris van de Admiraliteit van West-Vriesland in het Noorder Quartier. Hij ob..... ; zij ob...... Zonder kinderen. . 3. Pieter Gerritszoon Hooft , geb. A° 1579. A° 1639 Kerkmeester van de Walen-Kerk. Trouwde...... Wijntjen Schouten , gezegd van Cleef, geb...... dochter van Lourens Schouten Corneliszoon , gezegd van Cleef , en van. Susanna Farelaar Michielsdochter. Hij ob....; zij ob.... Hebben 1 dochter die was: Cornelia Pietersdochter Hooft , geb...... A° 1631, trouwde April 1651, David Leeuw, geb...... 1632, zoon van David Leeuw en ... . NB. Zij gaven April 1701 hun gouden Bruiloft. Hij ob.... zij ob......, nalatende 3 kinderen. 258 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 4. Jannetj e Gerritsdochter Hooft, geb..... , trouwt Cornelis. Schouten van Cleef, geb...... zoon van Lourens Schouten Corneliszoon , gezegd van Cleef,, en van Susanna Farelaar Michielsdochter ; hij ob ..... zij ob ....; hebben 3 kinderen. . 5. Grietje Gerritsdochter Hooft , geb...... ob...... ceelebs Ao 1618. I. WILLEM PIETERSZOON HOOFT, (3e Zoon van Pieter Willemszoon Hooft en Jannetje Boricks van Wormer Hendriksdochter),. geb...... Wierd Ao 1592 Schepen, Ao 1593 Kerkmeester van de Nieuwe Kerk en AD 1599 en 1600 Assurantiemeester te Amsterdam ; trouwt A° 1578 Giertge of Gi eertruyd Haeck , geb....... dochter van Hendrick Haeck en ' Nicole van der Hem. Hij ob. 18 Nov. - 1605. Zij ob. 2 Sept.. 1613 ; hebben 7 kinderen , waarvan 2 zeer jong stierven , dus volgener 5 , die zijn: 1. Jannetgen of Johanna Willemsdochter Hooft, geb...... trouwt....Abraham le Gillon , geb.... hij ob..... rouwt ...... zij ob...... Winnen 4 kinderen *j. 2. Mr Hendrik Hooft Willemszoon P. 3. Jacob Willemszoon Rooft, geb A° 1588 ; trouwt A° 20 Sept.. 1615 eerst Marritgen of Maria Jonkheyn , geb..... dochtervan Symon Jonekheyn en .....Zij Zij ob..... , nalatende 2 dochters , die hieronder volgen. Hij hertrouwt C)aesje 0verlander , geb.....; zij ob..... hij ob...... Zonder oir. A° 1625 was hij. Regent van 't Leprozenhuis. a. Claesgen of Nicole Hooft, geb..... trouwt eerst Jonk. heer Cornelis de Vlamingh van Outshoorn, geb. 13 Aug. 1613 Ridder, Heer van Oudshoorn en Gnephoek, was Schepen van A° 1645 tot 1648, Raad A° 1656 (Schout van 1649 tot 1655) , Burgemeester der stad Amsterdam, *) Wilhem Gillon Cornelis e Willem Pieter G. Christiaen Backer B. Adriana G. X ... Reynst , 1 zu Rodch x 1655 Gerrit Cathy ^Willem B. Geertruyt G. X Christiaen Sekret. X Rodenburch Badestel Rodenburch Johanna R. X Hieronymus van Beverningk. Lijsbeth R. GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. A° 1656, 1660, 1662, 1668, 1668, 1672, 1676, 1677, 1679 , 1 680 ; gecommiteerde Raad A° 1657 tot 1659, Lid der Admiraliteit te Amsterdam A° 1669 , 1670, 1671, Raad van State A° 1673 , 1674 , 1675 , Weesmeester- A° 1682 tot 1687 , zoon van Jonkheer Dirk de Vlaming van Oudshoorn , Heer van Oudshoorn en G nephoek en van Wendela van Bronckhorst Vincentsdochter en Mar garetha Haeck Hendriksdochter en Nicole van der Hem.. Hij ob. 1687, zij ob...... Winnen 6 kinderen. b. Geertruyd Hooft , geb...... trouwt eerst Michiel Pancras , geb. , zoon van Gerbrand Pancras , Burgemeester te Amsterdam , en van Alida Blauw Michielsdochter. Hij ob..... Liet 3 kinderen na. Zij hertrouwt Jonkheer Dirk de Vlaming van Oudshoorn , geb..... Heer van Westerdijkshorn, zoon van Jonkheer Volkert. de Vlaming van Oudshoorn, Heer van Westerdijkshorn en van Maria Braems van Enze , gezegd Pallaes ; hij ob...... en had bij haar 1 dochter. Zij trouwt ten 3e maal , Jacob Rotgans , geb....... hij ob...... Zonder kinderen. Zij ob...... nalatende 4 kinderen. 4. Willem Hooft Willemszoon , geb...... ob...... obscure vivens in Engeland. 5. Claesje Willemsdochter Hooft, geb..... trouwt Nicolaes Corver, geb...... Hij was A° 1650, Burgemeester van Amsterdam , zoon van Jan Janszoon Corver en Nelletje Bas , dochter van Jacob Claeszoon Bas , die , A° 1581,.- Burgemeester van Amsterdam was en van Grietje Codde. Zij ob...... Zonder oir. Hij hertrouwt met zijne nicht Margaretha Bas, geb..... dochter van Mr Dirk Bas , Ridder, Raad en Burgemeester van Amsterdam en van Margaretha ,5chaeck Albertsdochter; hij ob..... zij ob...... zonder descendenten. K. JAN PIETERSZOON HOOFT, (5e Zoon van Pieter Willemszoon Hooft en Jannetje Boricksvan Wormer Hendriksdochter) , geb...... trouwt A° 1579 Geer 26 0 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. trriyd Lons , geb...... dochter van Jan Lons en Brecht Canter. Hij woont 8 Juni 1602 "Inde Huypot". Ob. 1(Y02 , begr. 5 Juni, "opt Hoch Koor" N. Kerk. Zij ob. 1608. Winnen 6 kinderen , die volgen: 1. Jan Janszoon Hooft, geb...... ob...... coelebs. 2. Dr Pieter Janszoon Rooft , geb...... wierd A° 1630 Schepen , A° 1631 Raad der stad Amsterdam ; trouwt Geertruyd Overlander , Vrijvrouwe van Ilpendam en Pur. merland. (Volgens den Heer Warfin is zij hiermede niet verleend kunnen worden dan na het afsterven van hare beide volle nichten Maria en Geertruyd Overlander en na het afsterven van Dr Frans Banning Cocq , die tot zijn overlijden in A° 1655 in het bezit dier Heerlijkheid geweest is). Zij is geb...... en dochter van Nicolaes Overlander , Vrijheer van Ilpendam en Purmerland, kapitein der burgerij van Amsterdam , A° 1 578 , en van Catharina Seys (of Cheys) Nicolaesdochter. Hij ob...... nalatende 1 dochter, genaamd: Catharina Hooft , geb....... Vrijvrouwe van Ilpendam, en Purmerland, trouwde ..... Cornelis de Graeff, geb.... . Vrijheer van Zuidpoisbroek , Schepen 1640 , Raad 1639 en. Burgemeester 1643 der stad Amsterdam ; A ° 1643 gecommitteerd Raad van de Staten van Holland , Bewindhebber ier 0. I. Compagnie, zoon vare Jacob Dirkszoon de Graeff, Heer van Zuidpolsbroek en van Aeltje Loen ("gezegd Oudenbroek") ook wel Boelens genaamd , en weduwnaar van Geertruyd Overlander zonder oir.) ; hij ob ..... zij ob.... Van dit echtpaar heeft Artus Quellien de borstbeelden gemaakt, naar 't leven , in 1660. Hebben 3 kinderen. 3. Geertruyd Dansdochter Hooft , geb...... trouwt...... Dr Volkert Overlander, Claes en Trijntjeszoon ; geb.... wierd Raad 1605 , Schepen 1603, 5, 9 en 10; in de Admiraliteit van 1614 tot U° Apr. 1.621 , als hij bij surrogatie Burgemeester wierd ; it. A° 1628 ; gecomm. Raad in den Haag 1 Mei 1629 tot zijn sterfdag. Hij ob. 18 Okt. 1630; zij ob...... Hebben 10 kinderen. 4. Jannetje Hooft Jansdochter, geb..... , trouwt..... Salo. mon Voerknegt, geb..... , hij ob..... zij ob...... Hebogben 9 kinderen. GESLACHTLI JST DER FAMILIE+' HOOFT. 2 61 5. Jacob Janszoon Hooft , geb....... ob...... ccele bs. 6. Willem Janszoon Hooft. Q. L. CLAES CLAESZOON HOOFT, (Zoon van Claes Willemszoon Hooft en Dieuwertje Claesdochter) geb...... Buurtmeester van Ouder-Amstel , trouwde Geertje Willemsdochter , geb..... hij ob...... zij ob..... Winnen 8 kinderen die volgen: 1. Jannetje Claesdochter Hooft , geb...... trouwt..... . Simon Janszoon Waligh, geb.... ; hij ob..... zij ob.... Hebben 3 kinderen. 2. Claes Claeszoon Hooft. R. 3. Diewer Claesdochter Hooft, geb...... trouwt Rijcke Janszoon Gort , geb..... hij ob...... zij ob.. , .. Hebben 3 kinderen. -4. Trijntje Claesdochter Hooft, geb..... trouwt..... Jacob Dirkszoon van Maarssen , geb..... hij ob..... zij ob... . Hebben 2 kinderen. 5. Grietje (ook wel Geertje) Claesdochter Hooft , geb...... trouwt...orneliszoon Boon , geb...... hij ob. rouwt ..... Pieter C ..... zij ob...... Hebben 2 kinderen. 6. Paulus Claeszoon Hooft. S. 7. Willem Claeszoon Hooft. T. 8. Grietje Claesdochter Hooft, geb ..... trouwt..... Jacob Mossel, geb.....; hij ob...... zij ob...... Winnen 2 kinderen. L *. WILLEM CRIJNSZOON HOOFT, (Zoon van Crijn Willemszoon Hooft en Belitgen of Aeltgen N. N.) , geb..... , ob..... ; trouwt Aeltgen Pieter Cort -Jansen (des Notaris) dochter , geb..... Hij ob..... zij ob..... Hebben ;vijf kinderen: 1. Krijn Willemszoon Hooft. '1' * 2, Kind, ob. jong, begr. Nieuwe Kerk , 31 Mt 1593. 3. Pieter Willemszoon Hooft. T 2 6 2 GESLACHTLIJST DE RR FAMILIE HOOFT, 4. Kind , begr. 3 Juni , 1589 , Nieuwe Kerk. 5. Trijntgen Hooft, geb. 1595 , woont N. Z. Voorbw. , ondertrouwt 30 Jan. 1620 G-ijsbert Wouters, geb. 1597, woont hóeck Coestraet. IET. GRIJN CRIJNSZOON HOOFT,, (Zoon van Crijn Willemszoon Hooft en Belitje N. N.) geb.... -trouwt Maria Arendsdochter Spruyt , geb..... ; hij ob..... zij ob..... Winren 1 zoon , genaamd: Quirijn Crijnszoon Hooft T t NN , PIETER CORNELISZOON HOOFT, (Zoon van Cornelis Pieterszoon Hooft en Anna Blauw Jacobs , dochter) , geb. 10 Maart , 1581, Ridder ; wierd A° 1609 Dros• naart en kastelein van Muyden , Baljuw van Naerden en Goy- land, Hoog-Baljuw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel -en Hoogbijlmer ; trouwt eerst , A° 1610 , Christina Cath. van Erp, Aertsdochter en Geertruy Willemsdochter Baers geb. A° ,1 1592. Zij ob. 6 Junij , 1624 , en had bij hem 4 kinderen , ' die allen jong stierven. Hij hertrouwt 30 Nov. 1627 , Leonora Hellemans , geb. 1595, dochter van Arnoud Hellemans en van Susanna van Surck , Jaspersdochter en weduwe van Jan Baptist Bartolotti van den Heuvel tot Beichlingen. Hij wierd , den 31 Maart X639, door Lodewijk. den XIII° , Koning van Vrankrij k , met de Ridderorde van St. Michiel vereerd , en zijn wapen vercierd met een blaauwen fluyer , bezaaid met gouden Leliën , om het hoofd , dat in het wapen is , in plaats van den groenen Lauwerkrans , dien hij plach te voeren. Hij ob. in 's-Rage 21 Mei 1647. Zij ob..... Hij liet uit zijn tweede huwelijk na 2 kinderen , die waren: 1. Mr Aernout Hellemans Hooft , Ridder , geb. 1630, ob. 25 Feb. 1680; Schepen te Amsterdam , Kommissaris van kleine zaken A° 1656 tot 1661, van Huwelijkszaken 1663, Zeezaken 1664 , 1666 , 1667, 1668 en 1669 , Assurantie GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 1670 en 1671, Wisselbank 1672 ; trouwt 1655 eerst Maria van der Houven, geb....., dochter van Robbert en Maria van Ossenburgh. Zij ob. , ... Winnen b kinderen, die waren: a. Pieter Aernoutszoon Hooft , geb.... ob. jong. b. Maria Aernoutsdochter Hooft , geb..... ob. jong. c. Eleonore Aernoutsdochter Hooft , geb..... ob. caelebs. d. Johanna Aernoutsdochter Hooft , geb....: ob. jong. e. Robbert Aernoutszoon Hooft, geb..... ob. te Padua in Italiën , nog jongman zijnde. Hij hertrouwt ...Anna Anna van Hoorn , geb..... weduwe Jan van der Heden. Zonder bij hem kinderen te hebben. 2. Christina Hooft Pietersdochter , geb..... trouwt .... Mr Coenraed Burgh , Dr Albertus en Anna Wolferts v. Diemenszoon , geb. te Amsterdam 1623 , Heer van Gorten. hoeff, was 1649 Schepen en Raad der stad Amsterdam , daarna Thesaurier-Generaal van de Unie. In ambassade naar Moscovien A° 1647. Hij ob.. ..., zij ob..... Hebben 4 zoons , eene dochter, waarvan bekend: a. Albert Coenraedszoon Burgh , die , op zijne Italjaan. sche jongelingsreis, katholieke gevoelens kreeg en te Rome in de jaren 1671-73 tot de Moederkerk te-rug-keerde , in zonderheid onder den invloed van een vromen en geleerden Amsterdammer, Doktor van de Leuvensche Hoogeschool , den Dominikaan Pater Martinus Harney. ' Te Brussel neemt hij later het ordekleed van St Franciscus aan , en schijnt te Rome overleden te zijn. b. Coenraed Burgh Coenraedszoon , Heer van Kortenhoef, geb. 1657 , trouwt in 1700 Anna Maria Bicker Jacobsdochter ; Raad 1689 , Schepen 1690. Benoemd Gouverneur van Curaçao leed hij , met zijn vrouw, op de reize derwaards schipbreuk , waarin beiden omkwamen, op de fransche kust, 23 Jan. 1701. 1 Verg. D. Warande , N. R. I , bi. 7 0, ?264:+ GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 0. JAN GERRITSZOON HOOFT, (Zoon van Gerrit Pieterszoon Hooft en Neeltje Grauwert van Emden , alias Duyvelke) , geb..... trouwt .... Marretj e Jansdochter , geb..... Hij ob..... , zij ob..... Winnen 5 kinderen. 1. Jan Hooft Janszoon , geb..... trouwt Jobje Reynders (of Reyniers). Hij ob..... , zij ob..... Hebben 2 kinderen die zijn: a. Maria Hooft Jansdochter, geb..... trouwt 13 Mei 1663 , Hendrik van Heyst, geb. 22 Feb 1638 , zoon van Pieter van Heyst en Margaretha Gijsbrechtsdochter Cloeck. Hij ob..... , zij ob..... FIi ebben 5 kinderen. b. Jannetje Hooft Jansdochter, geb..... ob..... ongehuwd. 2. Gerrit Hooft Janszoon , geb..... trouwt .... Johanna Pauw , gezegd Ransdorp , geb..... Hij ob..... zij ob... . Hebben 4 kinderen , die zijn: á. Jan Hooft Gerritszoon , geb..... trouwt Rachel de Star, geb..... ; hij ob .... zij ob..... zonder kinderen. b. Aernout Hooft Gerritszoon , geb..... ob..... co elebs. e. Johanna Hooft Gerritsdochter , geb..... trouwt Guitlaume Schout n Balthazarszoon , geb..... Zij ob....e hij ob..... Winnen 4 kinderen. d. Pieter Hooft Gerritszoon , geb......., ob..... ccelebs. =8. Cornelis Janszoon Hooft , geb..... trouwt Cornelia Pauw, gezegd lansdorp , * geb.....; zij ob.... , bij ob.... Hebben 1 • dochter , die was : Maria Hooft Cornelisdochter , geb .... trouwt Maximiliaan van der Burgh Matthijszoon , geb.... hij ob... . zij ob..... Hebben 4 kinderen. -4. Maria Hooft Jansdochter , geb..... ob..... jong. -5. Margaretba Hooft , Jansdochter , geb..... ob..... jong. P. Mr HENDRIK HOOFT WILLEMSZOON, .(Zoon van Willem Pieterszoon Hooft en Geertruyd Haeck lendriksdochter), geb....1584, trouwt 28 Julij 1611 Haesje Houtaooek , geb. ...1589, dochter van Hendrik 13outloock .H,endrikszoon GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. -en Ril Roswinckel Hermanusdochter. Hij wierd , 1613 , Regent van 't Aalmoezeniers-Weeshuis te Amsterdam. Ob. 21 Jan. 162 6. -Zij ob..... Hebben 1 zoon genaamd: Jr Hendrik Hooft Hendrikszoon , geb. 3 Sept. 1617, Heer van Oud-Carspel , Coedijk en Schoterbosch ; wierd A° 1645 Kom. missaris van huwelijkszaken te Amsterdam tot in A ° 1654, in 1655 Raad, in 1656 op de nominatie van 14, in 1659 weder Schepen , en 1662 Burgemeester van Amsterdam , Raad ter Admiraliteit aldaar; van 1666 tot 1669 gekommitteerde Raad van State van Holland , trouwt 5 Febr. 1640 , Aeghje Hasselaer, geb. 1617 , dochter van Dirk Pieterszoon Hasselaer en Brechtje Overijn van Schoterbosch. Zij ob. 18 Febr. 1664 , nalatende 10 kinderen die waren: 1. Brechtj e Hooft H endriksdochter , geb. 17 Nov.: 640, trouwt 2 Jan. 1663 Mr Eiarmen van de Poll, geb. 18 Febr. 1646, Sekretaris te Amsterdam, zoon van Jan Harmenszoon van de Poll en Duyfje Isaaks van Gerwen. Hij ob. 15 Jan. 1673 , zij ob. 25 Maart 1721. Winnen 5 kinderen. II. Mr Hendrik Hooft , Hendrikszoon , geb .... Drossaart en kasteleyn van Muyden , Baljuw van Naarden en Gooy. land , Hoogbaljuw en Dijkgraaf van Weesp , Weesper- Carspel en Hoogbijlmer ; trouwt .. , . Geertruyd Hasselaer , dochter van Gerrit Nicolaeszoon Hasselaer en Aeghje Pietersdochter Hasselaer. Hij ob. Aug. 1707. Zij ob. Febr. 1708. Hebbende 3 kinderen die zijn: a. Hendrik Hooft Hendrikszoon , geb.....; was A ° 1695 Schepen der stad Amsterdam , daarna Drossaart en kasteleyn van Muyden , Baljuw van Naarden enz. enz. trouwt 20 Nov. 1707, Agatha van den Bosch, geb.... Dochter van Mr Jacob van den Bosch , Pensionaris te Amsterdam en van Hester de Ruyt. Hij ob. 1717 , zij Maart 1716. Winnen 1 dochter , Geertruyd genaamd, die jong stierf. b. Gerrit Hooft , Hendrikszoon , geb..... Luitenant-Kolonel en Kapitein • er Zee in dienst dezer landen. Sneuvelt 10 Julij 1689 ongehuwd. e. Nicolaas Hooft Hendrikszoon , geb..... Kornet van de ka vallerie in dienst dezer landen , doodgeschoten den ..... ongehuwd. J. WARANDE. N. REEKS, III, N°. 3. '266 GESLACHTLIJ ST DER FAMILIE HOOFT. III, G-eertruyd Hooft Hendriksdochter , geb..... trouwt .... . Dirk Brasser, geb..... , Majoor van de kavallerie in dienst dezer landen , zoon van Govert Brasser en Louisa Teding van Berckhout. Hij ob..... nalatende 2 zonen. -- Zij hertrouwt Jonkheer Frederik Ram van Hagendoorn , kolonel in dienst dezer landen ; hij ob..... zonder kinderen, zij ob...... IV. Dirk Hooft Hendrikszoon, geb..... ob..... ceelebs V. Haasje Hooft Hendriksdochter , geb. . . . . trouwt. , .. , Cornelis van Bambeek , geb .... , die Schepen wierd A° 1678 , Burgemeester te Amsterdam in 1705 , zoon van Nicolaas van Bambeek en Agatha Bas. Hij ob. 9 Febr, 1705 , zij ob..... winnen 4 kinderen. VI. Jan Hooft Hendrikszoon , geb..... ob .. , . ceelebs. VII. Fieter Hooft Hendrikszoon , , geb..... ob..... jong. VIII. Mr Gerrit Hooft Hendrikszoon. U. Ix. Isabella Hooft Hendriksdochter, geb.... , trouwt 1684 Mr Jacob Hop , geb..... ; eerst Pensionaris der stad Amsterdam 1680 , daarna Ambassadeur van H. H. Mogenden aan verscheiden Hoven ; laatstelijk Thesaurier-Generaal der Vereenigde Nederlanden ; hij wierd A° 11399, door Keizer Leopoldus den g. g met alle zijne Nakomelingen en wettige descendenten tot Baron des H R. Rijks verheven, en zijn wapen merkelijk vercierd en vermeerderd. Hij was zoon van Mr Cornelis Hop Jacobszoon en van zijn eerste vrouw Antonia Cloeck Pietersdochter. Hij ob. ...., zij ob..... winnen 5 kinderen. - X. Mr Willem Hooft Hendrikszoon , geb.... , trouwt ... . Maria de Witt , geb. 12 Sept. 1660 , dochter van Mr Jan de Witt , Raadpensionaris van Holland en Westvriesland (die op den 28 Aug. 1672 , met zijn broeder Cornelis de Titt, Ruwaard van den lande van Putten , in den Haag door het Canaille zijn vermoord) , en van Wendela Bioker, dochter van Jan Gerardszoon Bioker en Agneta de Graeff van Polsbroek . Zij ob..... nalatende 2 kinderen . die zijn: a. Jan Willemszoon Hooft,, geb. 1682 ; wierd te Leiden alwaar bij studeerde des avonds van den 10n December 1701 , op straat doodgestoken. h. Agatha Wendela Hooft, geb..... trouwt Mr Rutger GESL&C1{TLIJST DER FAMILIE HOOFT. 26T Mogge, geb..... , Baanderheer van Raamstede enz. enz. zoon van Mr Iman Mogge , Schepen en Raad en van Helena Catharina de Witte , Vrijvrouwe van Haam. stede Jansdochter en Jacoba van Orleans , hij ob.... zij ob..... Hebben 1 zoon. Bij hertrouwt Adriana Verborg Nicolaesdochter , geb.... . en weduwe (zonder linderen) van Gerrit Putman , veertig. Raad te Delft. Hij ob..... zij ob..... Zonder kinderen. Hun vader M Hendrik Hooft Hendrikszoon , hertrouwt.... Maria van Walenburgh, Vrouwe van Oud -Karspel en Koedijk , , geb..... hij ob. 12 Dec. 1678 , zij ob..... Zonder kinderen bij hem te hebben. Q. WILLEM JANSZOON HOOFT, (Zoon van Jan Pieterszoon Hooft en Geertruid Lons Jansdochter), geb. 1609, Huiszittenmeester aan de Nieuwe Zijde, trouwt IJtgen Queekels (volgens den Heer Warfin Ida Queekels , geb. te Lon- den 1618) , hij ob .... zij ob..... Hebben 3 kinderen die zijn: 1. Ida Hooft Willemsdochter, geb..... trouwt..... Daniel van Hogendorp , geb..... Heer van Neerkarspel, Raad en Burgemeester der stad Rotterdam, Baljuw en Dijkgraaf van Schieland; hij ob...... zij ob...... Zonder kinderen. -2. Machteld Hooft Willemsdochter, geb..... trouwt Mei 1644 1/[r Jan van der Mieden , Burgemeester en Raad. der stad Rotterdam , Bewindhebber der 0. I. Comp. aldaar, weduwnaar van Constantia Bartolotti , hij ob..... Zij ob.... nalatende 1 dochter. 3. Catharina Hooft , Willemsdochter , geb..... trouwt.... . Mr Johan Heylersich , geb..... Secretaris van Willem den 2e rince van Oranje. Hij ob..... zij ob.... Winnen P1 dochter. R. CLAES CLAESZOON HOOFT, (Zoon van Claes Claeszoon Hooft en Geertje Willemsdochter), geb..... Schepen te Amstelveen en Nieuwer•Amstel , trouwt 268 GESLACIiTLIJ'ST DER FAMILIE HOOFT. Marretje Dirksdochter. Hij ob.. .. zij ob..... Winnen 2 kin- deren, als: 1. Aeltje Ciaesdochter Hooft, geb..... trouwt Cornelis Jacobs. zoon Soli , geb.... , zij ob..... hij ob..... Hebben 1 kind. 2. Dirk Claeszoon Hooft , geb .... trouwt..... Neeltje Peet. oom Arendsdochter , geb...... hij ob...... zij ob.... . Winnen 2 kinderen , als: a. Claes Dirkszoon Hooft , geb..... trouwt Duwis Jansdochter Buys , geb..... hij ob..... zij ob..... Zonder kinderen. b. Harmen Dirkszoon [looft , geb..... S. PAULUS CLAESZOON HOOFT, (Zoon van Claes Claeszoon Hooft en Geertje Willemsdocht€.r), geb .... Schepen te Ouderkerk en van Ouder Amstel , trouwt eerst Aeghje Dirksdochter Meyn . geb .... • zij ob.. , .. hij hertrouwt Neeltje Adriana van Oosterwijk , geb..... zij ob..... hij trouwt voor de 3e maal Geertje Vaster, geb..... hij ob..... en liet na 4 kinderen , als: 1. Claes Pauluszoon Hooft, geb..... trouwt Lysbeth Cornelisdochter Schouten , geb .... hij ob .... zij ob.... Hebben 1 zoon, genaamd: Paulus Claeszoon Hooft , geb..... Schepen der stad Amsterdam , trouwt eerst Aeghje Reyersdochter Outelave , geb..... zij ob..... hij hertrouwt Jannetje Dirksdochter Molle , hij ob..... zij ob .... Zonder kinderen. 2. Herman Pauluszoon Hooft , geb .... trouwt Lijsbeth Remmers , geb..... sterven zonder descendenten. -3 oost Pauluszoon Hooft , geb..... trouwt Annetj e Cornelis. dochter , hij was Schepen van Ouderkerk. Zonder kinderen. 4. Neeltje Paulusdochter Hooft , geb..... trouwt Pieter Pauluszoon Schouten , geb..... hij ob..... zij ob..... Winnen 4 kinderen. GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. T. WILLEM CLAESZOON HOOFT, (3e Zoon van Claes Claeszoon Hooft en Geertje Willemsdochte r),. geb.... trouwt Neeltje Dansdochter Waard, geb..... hij ob.... zij ob..... 'V innen 2 kinderen , die zijn: . 1. Cl aas Willemszoon Hooft , geb trouwt Ann etj e Dirksdochter Vodde, geb..... hij ob...... zij ob..... Hebben 1 dochter die was: Geertje Claasdochter Hooft , geb .... trouwt Jacob Nielen ; geb..... hij ob..... zij ob..... Zonder kinderen. 2. Lijsbeth Willemsdochter Hooft, geb..... trouwt dan. Jacob Karnemelk , geb..... Winnen 1 dochter. T *. KRIJN WILLEMSZOON HOOFT, (Zoon van Willem Crijnszoon Hooft en Aeltgen Pieter Cort- Jansendochter) , geb. 1580 , ob. voor 1635 , trouwt 23 Sept. 1608 Maria Warnarsdochter Bronekhorst , geb. te Weesp 1587 ,1. 1637, hebben 2 kinderen , die zijn: 1 Warner Krijnssen Hooft, geb. 1617, ondertr. 23 Juli 1637 Maria Krijnsdochter Hooft, geb. te Bergen in Noorwegen, 1617 ; hij ob..... , zij ob..... hebben (naar 't schijnt) eene. dochter Johanna geb. 1653 , die 12 Nov. 1682 ondertrouwt met Guillielmo Schouten , geb. 1 637 , weduwnaar van Cor. nelia Schouten. 2. Baerten of Baertgen Hooft , geb. 1618 , ondertrouwt 13 Juni 1635 Dirck Krijnssen Hooft, geb. te Bergen in Noorwegen 1612. Hij ob. voor 1650 ; zij ob.... , na hertrouwd te zijn met Joost van den Vondel, den jongere, geb. 1612, ob. omstreeks 1660, eerst weduwnaar van. A.eltie Ariaens van Bancken. *) *) Joost v. d. V. d. J. heeft de volgende kinderen: bij Aeltie van Bancken: Adriaen v. d. V. , geb. 1644 ; ob. Dec. 1664, begr. N. Z. Kapel , 22 Aug., Zoon , geb. 1646 , Maria v. d. V. , geb. 1648 , ob. 7 Dec. 1668 , begr. 17 Nieuwe Kerk; bij Baertgen Hooft : Joost v. d. V. (IV) , geb. 16 Febr. 1651, 1. 1679 , Willem v. d. V. geb. 1655 (?), ob. 11 Mei 1670, begr. 16 Mei, Kind, geb. 1656, ob. Mei 1656. Joost v. d. V. (V) tr. 7 Mei 1647 Aeltie van Rechteren, geb. te Santen 1644, ob. voor 1648; gaat op nieuw ter onder. 2 7 0 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. T** PIETER WILLEMSZOON HOOFT, (Zoon van Willem Crijnssen Hooft en Aeltgen Pieter Cort-Jansen. dochter) , geb. 1588 ; ob ; was in 1631 Berger-viskoper , in ..... 1634 Regent van 't . Aal moeseniers-Weeshuis ; vriend en kunstge.noot van Pieter Laurensz Spiegel, met de zinspreuk Yerdrayen kant.. Ondertrouwt 20 Mei 1614 met Grietgen Warnarsdochter van Bronckhorst , geb. te Weesp , 1597 ; ob...... vóor 2 Sept. 163!; hebben een dochter Aeltgen Pietersdochter H. geb. 1619. Hij ondertrouwt 13 Okt. 1631 met Neeltgén Pietersdochter de Vries, geb. te Bergen , 1597. Kinderen: 1. Brigitta Hooft , geb. 1633 ; ondertrouwt 3 Aug. 1651 met Leenardt Gerbrandtsdochter Dobbessen, geb. 1628. Hun dochter Cornelia Dobbes geb. 1662, ondertrouwt, 18, Juli 1681, Cornelis Schaick, geb. 1659. 2. Garbrecht Hooft. *) Tt QUIHIJN CRIJNSZOON ROOFT. (Zoon van Crijn Crijnszoon Hooft en Maria Arentsdochter- Spruyt) , geb..... , ob..... , leeft 1637 ; trouwt Heylwich Dirks-dochter , geb.., ob..... kinderen 1. Dirck Quirijnszoon of Krijnssen Hooft. T 2. Maria Quirijnsdochter Hooft. T U. Mr GERRIT HOOFT HEN DRIKSZOON , (5e Zoon van Mr Hendrik Hooft Hendrikszoon en Aeghje Has. selaer Dirksdochter) , geb. 25 Juni 1649 wierd 1678 Bewindheb. trouw 11 Juni 16 78 met Margareta Nacken , geb. te Nahuys , 1 648 ; zij ob...... Uit zijn eerste huwelijk heeft hij een zoon : Joost v. d. V. (VI) , ob.. voor 1739 ; ondertr. 20 Juni 17 04 Jacoba du Bois van Waalwijk , ob. voor 1 739 ; hebben een zoon : Dionysius v. d. V., geb. te Waalwijk 1717 , ondertr. te Amst. 8 Mei 1739 Maria van Blocklant, geb. 1714 te Utrecht. Is Willem v. d. V., geb. 1747, een zoon van deze? *) 't Is onzeker, of deze "deugt-rijcke zanggodin" hier thuis hoort. Vondel gaf haar in 1650 zijn Poëzy. In 16)2 las zij Strada en Florimond Remond.. GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. ber der 0. I. Comp. 1679 Schepen en laad , in 1708 Burgemeester der stad Amsterdam , trouwt 21 Sept. 1673 , Elisabeth van Gheel van Spanbroek , geb. 21 April 1654 , dochter van Daniel van Gheel van Spanbroek , Ridder , en van Johanna Boom Cornelisdochter, hij ob. 6 Aug. 1717 , zij 28 Jan. 1700. Winnen 6 kinderen , die zijn : . 1. Agatha Hooft , Gerritsdochter , geb..... trouwt 17 Junij 1704 Egidius van den Bempden , geb..... zoon van Egidius Joostzoon van den B empden en van Anna Susanna de Neufville Jansdochter , hij ob. 16 Junij 1739 , zij ob... . Zonder kinderen. 2. Ml Daniel Hooft, Gerritszoon. V. 3. Mr Hendrik Hooft Gerritszoon. W. 4. Johanna Hooft , Gerritsdochter , geb..... trouwt Mr Johan de Graeff, geb..... Vrijheer van Zuydpolsbroek , Ilpendam en Purmerland ; was 1709 Raad ., 1718 Schepen te Amsterdam , zoon van Pieter Corneliszoon de Graeff, Heer van Zuydpolsbroek enz. en van Jacoba Bicker Jansdochter; hij ob. 1714 zij ob..... Hebben 3 kinderen. 5. Isabella Maria Hooft Gerritsdochter . geb..... trouwt. Mr Jonas Witsen, geb..... wierd 1t93 Secretaris te Amsterdam, Baljuw van Amstelland 1714 en Schepen 1715. Hij was_ een groot verzamelaar en kenner van vele natuurlijke zeldzaamheden , was zoon van Jonas Witsen en....... en weduwnaar van Elisabeth Baselius uit Suriname ; hij ob. 31 Mei 1715 , zij ob..... Heb ben 6 kinderen. 6. Mr Gerrit Hooft , Gerritszoon , geb.... wierd 1707 Commissaris, 1713 Schepen en daarna Burgemeester te Amsterdam, trouwt 28 Junij 1707, Hester Hinlopen, geb.... . dochter van Jacob Jacobszoon Hinlopen en Hester Ranst hij ob..... zij ob..... Winnen 6 kinderen die volgen: a. Mr Gerrit Hooft Gerritszoon, geb..... Schepen en Burgemeester te Amsterdam , Raad ter Admiraliteit en Bewindhebber der 0. I. Comp. aldaar, Directeur der Societeit van Suriname , trouwt 27 Mei 1731 Catharina Witsen , geb. 30 Nov. 1708 , dochter van Mr Jonas Witsen Janszoon en Isabella Maria Hooft Gerritsdochter zij ob..... Hij hertrouwt 1769 Susanna Backer, geb..... dochter 2 7 2 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. van Willem Cornelis Backer , Schepen en Bewindhebber der 0. I. Comp. te Amsterdam , en van Maria Wilhelmina Weveringh van H oly ; zij obb..... .. Hij trouwt ten derden maal Vrouwe Clara Margaretha du Peyrou , dochter van Steven Andries du Peyrou en Clara Margaretha Muysard ; eerst weduwe zonder kin.. deren van Lucas Trip Dirkszoon , daarna van Bernard Siegfried Albinus, Prof. Anatom. et Chirurg. op 's lande Hoogeschool te Leiden , mede zonder kinderen , zij ob. 1796 , hij' ob ..... nalatende 2 kinderen , van zijn eerste vrouw, die zijn: 1' Mr Gerrit Hooft , geb.. .. Secretaris te Amsterdam , ob..... ceelebs. 2. Isabella Maria Hooft , geb..... ob..... ccelebs. b. Constantia Hooft Gerritsdochter . geb..... ob.... ccelebs. c. Hendrik Hooft Gi-erritszoon, geb. Aug. 1711, oud-Schepen der stad Amsterdam en oud-Commissaris der Monstering van het Garnizoen dier stad ; hij wierd A0 1748. door den Stadhouder Willem den I Ve uit de regeering ontslagen, trouwde 1736 Susanna Adriana Hasselaer, geb. op Batavia , dochter van Cornelis H asselaer , Heer van beide Emenessen , Raad-Ordinaris van Neerlands Indien en van Geertruyd. Constantia Clement; zij was Regentes van 't Aalmoeseniershuis te Amsterdam , zij ob..... hij ob..... Winnen 2 kinderen: 1. Hester Hooft, geb. 1740, trouwt 26 Mei 1761 Mr Johan Graafland , geb. Dec. 1737, Heer van Schotervlieland , Ontvanger-Generaal van de Admiraliteit te Amsterdam , zoon van Mr Joan Graafland , Heer van Schotervlieland , Schepen , Raad en Burgemeester te Amsterdam tot 1748 , wanneer hij uit de Regeering wierd ontslagen en daarna door den Stadhouder aangesteld tot Ontvanger-Generaal' van de Admiraliteit te Amsterdam , en van. Catharina van Stefferen. Zij ob. Dec. 1791. Had- den 6 kinderen. Hij ob 1799. 2. Geertruyda Constantia Hooft , geb. 3 Mei 1749, trouwt 19 Jul** 1774 haar vollen neef Mr .Hendrik Nicolaas Hasselaer , geb. 24 Oct. 1749 , Secretaris. GESLACHTLIdST DER FAMILIE HOOFT. 273 te Amsterdam tot 1795 ; zoon van Pieter Cornelia, Hasselaer, Heer van beide Emenessen enz. en van zijn eerste vrouw Clara Wendela Sautijn. Hebben 8 kinderen; hij ob. 2 Jan. 1810. d. Mr Jacob Hooft Gerritszoon , geb..... Secretaris te. Amsterdam , trouwt 20 Mei 1738 , Barbara Cornelia Meulenaer , géb. 26 Jan. 1720 , dochter van Dyonis Meulenaer en van zijne 26 vrouw Barbara Cornelia Fabricius ; bij ob. 29 Nov. 1740 ; zij ob..... Zonder kinderen. e. Constantia Hooft Gerritsdochter , geb..... trouwt Mr Nicolaes Witzen , geb..... Schepen en Raad der stad Amsterdam , zoon van Mr Jonas Witzen Jonaszoon en. Isabella Maria Hooft Gerritsdochter ; hij ob..... zij ob. ... Winnen 2 kinderen. f. Hester Elisabeth Hooft Gerritsdochter, geb.... trouwt-. eerst 4 Junij 1737, Willem Meulenaer , geb. 3 Maart. 1714 , zoon van Dyonis Meulenaer en van zijn 2e vrouw Barbara Cornelia Fabricius ; hij ob. 3 Maart I740. Zonder kinderen. Zij hertrouwt..... Mr Nicolaes Geelvinck , geb..... Vrijheer van ' Baccum , Heer van Castricum en Stabroek , Burgemeester van Amsterdam en van Agatl^ a Theodora van Bambeek (en weduwnaar van Johanna Jacoba Graafland Jansdochter, met 5 kinderen) ; zij ob. 1743. Hij trouwt ten 3n maal Maria Margaretha Corver, geb..... Vrouwe van Velzen, dochter van Mr Gerrit Corver , Heer van Velzen en van Mar-garetha Munter en weduwe van Mr Jan Hooft Danielszoon met 1 zoon , hij ob..... en had bij zijn 3e vrouw 2 kinderen. Mr DANIEL HOOFT GERRITSZOON , (Oudste zoon van Mr Gerrit Hooft Hendrikszoon en Elisabeth van Geel van Spanbroek) , geb. 4 Dec. 1675 , wierd 1702 Kerkmeester van de Walekerk en Regent van 't St. Jorishof , 1705. Commissaris en Rekenmeester , 1709 Schepen , 1718 Raad der stad Amsterdam ; trouwt 24 Maart 1709 Sophia Maria Reael , , 274 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOPT. geb. 31 Julij 1687 , dochter van Pieter Hendrikszoon Reael , Vrij. heer van Vreeland , Heer van Nigtevecht en van Maria Eleonora Huydecoper van Maarseveen Jansdochter , zij ob. 20 Julij 1724, hij ob. 7 Nov. 1743. Winnen 8 kinderen , als: 1. Maria Eleonora Hooft Danielsdochter, geb. 12 Febr. 1710 .ob. caelebs 2 Dec. 1759. 2. Elisabeth Aaghje Sophia Hooft Danielsdochter ; geb. 30 Junij 1712 , trouwt 4 Junij 1743, Wouter Vaickenier,, - geb. 19 Dec. 1705 , Schepen te Amsterdam A° 1736, zoon van Jacob Valckenier en Jacoba Constantia Becker ; hij ob. 25 Sept. 1784, zij ob, 1 Maart 1796. Hebben geen kinderen. 3. Mr Gerrit Hooft Danielszoon. X. 4. Pieter Hooft Danielszoon , geb. 23 Maart 1715 , Secretaris teAmsterdam ; ob. coelebs 23 Sept. 1738. 5. Hendrik Hooft Danielszoon , geb. 23 Junij 1716, Schepen en Burgemeester der stad Amsterdam tot A° 1787 , als toen door den Stadhouder geremoveerd, hij wierd bijgenaamd Vader Hooft ; hij trouwt eerst 2 Junij 1744, Anna Adriana Smissaert tot Sandenburg , geb. 19 Oct. t722, dochter van .Jan Carel Smissaert , Heer van Sandenburg en Koninxvrij en van Eleonora Sophia Baronnesse Borre van Amerongen ; zij ob. in de kraam van een dood kind 30 April 1745. Hij hertrouwt 30 Aug. 1746 , Hester Schues , geb. 2 Jan. x.727 , dochter van Jacob Schues , een voornaam en rijk koopman te Amsterdam , en van Hester Bronck ; zij ob. 10 Junij 1749 ; hij ob. op Valck en Heyning bij Loenersloot 31 Aug. 1794 en is te Vreeland in het graf van Reael begraven 4 Sept. 1794 , nalatende l dochter, die was: . Hester Hooft , geb. 29 Jan. 1748 , trouwt 12 Mei 1765, - George Clifford , geb. 10- Oct. 1743 , Schepen der stad Amsterdam , zoon van Henry Clifford Georgeszoon , Heer van Hoogersmilde , Kerkmeester van de Westerkerk en van Adriana Margaretha van Marselis , Vrouw -van- Hoogeremilde ; - hij ob. 7 Junij '1776 , nalatende 2 dochters. Zij hertrouwt 23 Julij 1786 Jan Hendrik van K^insber-gen , geb..... Ridder van de Russisch-Keizerlijke Orde GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 275. van St George , Luitenant-Admiraal van Holland en Westvriesland, Adjudant-Generaal van zijne H. Prins Willem den 'Te tot A° 1795 , wanneer hij wierd geremo. meerd , doch in hetzelfde jaar tot Opper-Admiraal van Denemarken aangesteld. Zij ob. 16 April 1795. Zonder kinderenbij hem. 6. Mr Jan Hooft Danielszoon. Y, 7. Mr Daniel Hooft Danielszoon. Z. 8. Mr Willem Hooft Danielszoon. t a. w. Mr HENDRIK HOOFT GERRITSZOON , (2e Zoon van Mr Gerrit Hooft Hendrikszoon en Elisabeth van Gheel van Spanbroek , Danielsdochter) , geb..... Rekenmeester der graaflijke Domeinen van Holland, trouwt Barbara van Essen, geb..... dochter van Mr Pieter van Essen , Raad en Advocaat.. fiscaal van de Admiraliteit van Zeeland en van Barbara Steengracht Jansdochter, en Barbara Veth , Adriaansdochter; hij oh...... zij ob..... Hebben 5 kinderen, die zijn: 1. Barbara Hooft Hendriksdochter, geb..... trouwt..... Mr Pompejus Hoeufft , geb..... Raadsheer van den Hoogenraad van Holland , Zeeland en West-Vriesland ; zoon van Jacob Hoeufft en Sophia Everwijn ; hij ob... 1787, zij. ob..... Winnen 4 kinderen 2. Isabella Hooft Hendriksdochter, geb..... ob..... ceelebs. 3. Maria Johanna Hooft Hendriksdochter , geb.... 4. Elisabeth Hooft Hendriksdochter , geb. 27 Aug. 1722, trouwt 30 Nov. 1746 , Mr Jacob Jan de Blok van Kuffe-. ier, geb, 4 Junij 1715. Hij wierd A° 1743 wegens de provincie Vriesland gecommitteerd in de Generaliteits, Rekenkamer , den 1 Mei 1 751, in de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, zoon van Reynier van Kuffeler, en Jayke van Wyckel (en weduwnaar van Jacoba Adriana. de Graeff van Polsbroek , zonder kinderen). Hij ob....... zij ob .... Winnen 7 kinderen. 5. Mr Gerrit Pieter Hooft Hendrikszoon. B b. 276 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOPT. x. Mr GERRIT HOOFT DANIELSZOON , (Oudste zoon van Mr Daniel H ooft Gerritszoon en Sophia Maria Reael Pietersdochter) , geb. 8 Jan. 17 .3 , Vrijheer van Vreeland, Schepen te Amsterdam , trouwt 15 Dec. 1739 , Maria Johanna van der Dussen , geb , 12 Maart 1719 , dochter van Jacob van der Dussen 1 en Clara Johanna Pels ; hij ob. 8 Febr. 1750 , zij ob. 13 Junij 1 782. Hebben drie zoons , die zijn: 1. Mr Daniel Hooft, geb. 11 April 1741, Vrijheer van Vree. land , Schepen en Raad te Amsterdam tot A° 1787 , doch A° 1795 , door het volk van Amsterdam verkozen tot Lid der Municipaliteit , trouwt 16 April 1769 , Agnes Maria G-eelvinck , geb. 14 Maart 1752 , dochter van Mr Nicolaes Geelvinck Lievenszoon , Vrijheer van Baccum , Heer van Castricum en Stabroek , Burgemeester van Amsterdam en van zijn 3e Vrouw Maria Margaretha Corver, Vrouw van Velzen , winnen 1 Zoon , genaamd: Gerrit Hooft , geb..... ob. 17 Jan. 1786, hij ob.. 17 Jan. 1803; zij ob. Aug. 1816. 2. Mr Jacob Hooft. C c. 3. Mr Gerrit Hooft , geb . 6 Jan. 1745 , Commissaris te A.msterdam, trouwt 11 Sept. '1785, Catharina Francisca Bruyningh , geb. 29 Nov. 1763 , dochter van Anthony Bruyningh, Commissaris te Amsterdam en Catharina Heshuysen Andriesdochter en Louisa Visser ; hij ob. 29 Maart 1815, zij ob. 19 Jan. 8'I9, beide in de Oude Kerk begraven. Hebben 2 kinderen , als: a. Gerrit Hooft, geb. 10 April 1790 , ob. ceelebs den 24 Julij 1808 , in de Oude Kerk begraven. b. Catharina Agnes Maria Hooft , geb. 31 Mei ' I792, trouwt 17 December 1809 , Willem Pieter Justus de Ridder, geb. 16 Jan. 1785 te Utrecht , gedoopt in de Domskerk aldaar , Kanunnik in 't Kapittel ten Dom, 1 Deze Jacob van der Dussen was zoon van Bruno Jacobszoon van der Dussen, geb. 1660 ob. 1 Feb. 1741 en..... Pancras , obiit 24 October 1740.. Bruno was zoon van Jacob van der Dussen , geb. 1631 obiit 1701 en.... . Cincq , ob. 1704 ; [beide zijn geweest Burgemeesters van Gouda en de laatste ook Baljuw van Waveren. GESLACHTLIJ ST DER FAMILIE HOOFT. 2 7 7 wierd in den adelstand verheven door Willem den Eerste , Koning der Nederlanden , bij een eigenhandig geteekend Diploma door Z. M. daarvan aan hem uitgereikt dato 16 Sept. 1815. Beschreven in de Ridder. schap van Holland , Vrederegter van 't kanton Nieuwer- Amstel , Arrondissement Amsterdam , is zoon van Mr Jan Pieter de Ridder , Raad in de Vroedschap en Burgemeester der stad Utrecht en Jonkvrouw Jacque. line Cornelia de Malapert, ' kleinzoon van Mr Dirk de Ridder , Kanunnik in 't Kapittel van St Maria te Utrecht en Maria Lucia van Doyen , en van Jonkheer Louis de Malapert , Heer van het Over en Nedereynd van Jutphaas , Plettenburg enz. enz. en Louise de Geer 1 . Y. Mr JAN HOOFT DANIELSZOON , (4e Zoon van Mr Daniel Hooft Gerritszoon en Sophia Maria Reael Pietersdochter) , geb. 12 Junij 1719 , Kommissaris op kleine zaken te Amsterdam A° 1741 , 1742 , 1743 en 1744 , trouwt 30 Oct. 1742 , Maria Margaretha Corver, geb. 24 Oct. 1723 , Vrouwe van Velzen , dochter van Mr Gerrit Corver, Heer van Velzen , Burgemeester van Amsterdam en van Margaretha Munter; hij ob. 7 Nov. 1744. Hebben 1 Zoon, genaamd: Mr Gerrit Corver Hooft. D d. Zij hertrouwt 19 Febr. 1747 , Mr Nicolaas Geelvinck , geb... . Vrijheer van Baccum , Heer van Castricum en Stabroek , Burge, meester en Raad van Amsterdam, zoon van Mr Lieve (r -eelvinck , Heer van Baccum , enz. en Agatha Theodora van Bambeek , en weduwnaar eerst van Johanna Jacoba Graafland, Vrouw van Sta-. broek (met 5 kinderen), daarna van Hester Elisabeth Hooft Gerritsdochter, weduwe van Willem Meuleman Dyoniszoon (zon 1 Dit huwelijk met onderling goedvinden wettig ontbonden in 1823. Zij her-- trouwt den 7 Junij 1826 met Adolf Jan Heshuysen , Ridder van 't legioen van Eer, Lieutenant-Kolonel in Nederlandsche dienst en winnen twee kinderen , met name: 1. Gerrit Heshuysen , geb. 28 April 1827. 2. Een zoon, geboren 9 December 1828, ongedoopt overleden eenige dagen -na 'zijne geboorte. i $ GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. der kinderen); hij ob..... Had bij zijn Ie vrouw 5 en bij zijn derde 2 kinderen. Z. Mr DANIEL HOOFT DANIELSZOON. (5e Zoon van Mr Daniel Hooft Gerritszoon en Sophia Maria Reael Pietersdochter) , geb. 30 Maart 172. , Secretaris te Amsterdam en Heemraad van de Bijlmermeer , trouwt 12 Dec. 1747, Aletta Elias , geb. 7 Oct. 1724 , dochter van Pieter Elias Gerbrandszoon en Maria Philippine van Tongeren ; hij ob. 26 Febr. 1782 en zij ob. 19 Febr. 1801. Hebben 9 kinderen , als volgt: 1. Daniel Rooft , geb. 22 Oct. 1748 , ob. 26 Oct. 175I. 2. Maria Philippine Hooft, geb. 31 Oct. 1749, ob. 2 Nov. 1751. 3. Mr Daniel Hooft , geb. 2 Sept, 1753 , Schepen en Raad te Amsterdam tot A° I787 , wanneer hij wierd afgezet; hij is tellens Ontvanger der gemeene Landsmiddelen over de stad Amsterdam en Ressorte van dien A° 1785. 4. Maria Philippine Hooft, geb. 30 Nov. 1756 , ob. 18 Sept. 1761. , Sophia Maria Hooft , geb. 22 Febr. 1758 , trouwt Mr Gi1les Alewijn , geb..... Schepen te Amsterdam , zoon van Mr Jacob Alewijn , Vrijheer van Mijnden en beide de Loosdrechten , Schepen te Amsterdam en van Helena Margaretha Graafland (en weduwnaar met 7 kinderen van Maria Cornelia van Loon Jansdochter en Maria Backer Cornelisdochter) ; hij ob. 26 Dec. 1789 , zonder kinderen bij haar te hebben. 6. Aletta Petronella Hooft , geb. 26 Aug. 1761 , ob. 20 Maart 1805. 7. Mr Pieter Hooft , geb. 15 Nov. 4 762 , Secretaris te Amsterdam 1782, trouwt 5 Junij 1785 Johanna Maria Hop, geb. 20 Aug. 1769 , dochter van Mr Johan Hop , Thesaurier Generaal van de Unie , en van zijn 3e vrouw Maria Henriette van den Hopp , hij ob 20 Nov. 4 785. Zonder kinderen. Zij hertrouwt 13 Sept. 1787 , Mr Jan Six , geb. 10 Oct. 1756, Vrijheer van Wimmenum , Heer van Hillegom en Vroomade, Schepen en Raad te Amsterdam tot A° 1795. GESLACETLIJST DER FAMILIE HOOFT. Zoon van Mr Jan Six en van zijn eerste vrouw Susanna Catharina van Waveren, had bij haar 4 kinderen. Zij ob. Rij hertrouwt. 8. Maria Philippine Hooft, geb. 26 Jan 1764, ob. 14 Julij 1766. 9. Elisabeth Hooft, geb. 31 Dec. 1765, ob. 2 Febr 1796. it a. Mr WILLEM HOOFT DANIELSZOON , (6e Zoon van Mr Daniel Hooft Gerritszoon en Sophia Maria Reael f ietersdochter) , geb. 20 Julij 1724 , Commissaris te Amsterdam, trouwt 15 Nov. 1746 , Anna Catharina Muysart, geb. , 2 Junij 172k, dochter van Isaak Abrahamszoon Muysart en Clara IHillegonda van Cohen Ferdinantsdochter , zij ob. 11 Junij 1751, hij ob. 16 Julij 1803. Nalatende 3 kinderen , die . zijn : 1. Mr Daniel Hooft , geb. 25 Sept. 1747 , Raad der stad Amsterdam den 28 Jan. 1777 , toen innocent geworden, ob. te Kortenhoef 20 Febr. '1810. 2. Clara Hillegonda Hooft , geb. 11 Febr. 1749 , trouwt 1 Nov. 1772 , Matthijs Ooster , geb. 28 Oct. 1747 ; hij wierd 2 Febr. 1777 , Schepen te Amsterdam , doch A° 1787 gerenoveerd en A° 1795, te Amsterdam tot-Lid van de Municipaliteit verkozen , zoon van Matthijs Ooster en Maria Cornelia Genelon ; hebben 3 kinderen. Zij ob. 27 Jan. 1800 , op den Huize Borstel in het dorp Suffeld bij Olderloh tusschen Hamburg en Lubeck bijgezet 1 Febr. 1800 in de grafkelder dier Heerlijkheid , verkocht 1801 met last dit graf in 100 jaren niet te openen. Hij hertrouwt Dec. 1803 , te Lausanne in Zwitserland , Christina Elisabeth Rosalie de Montrond , geb. 20 Nov. 1784. Winnen 4 kinderen. Zij ob..... Hij trouwt voor den 3e maal te Lausanne den ..... Henriette de Hoverea , geb..... krijgt kinderen. --2. Mr Isaack Hooft, geb. 30 Mei 1751 , Vendumeester te Amsterdam , trouwt te Leiden 30 Junij 1784 , Catharina Gelijkveld , weduwe Willem Langerak , geb. 24 Sept. 1746. Winnen 2 kinderen, die zijn: a. Willem Isaack Hooft , geb. 21 April 1782. 280 OESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. b. Anna Catharina Hooft, geb. 1 _Aug. 1784, trouwt 5 Julij 1806 Cornelis Hoyer van Brakel , weduwnaar van Maria Cornelia 1\1argaretha Ooster. Hebben kinderen. Zij ob. 2 Nov. 1809 ; bij hertrouwt 20 Mei 1810, Helena Clasina Godson , geb. te Utrecht. B b. Mr GERRIT PIETER HOOFT HENDRIKSZOON , (Zoon van Mr Hendrik Hooft Gerritszoon en Barbara van Essen 'Pietersdochter) , geb. 1725 , Secretaris en Penningmeester van het Hoog-Heemraadschap van Delfland , trouwt 24, Junij 1766 Gerardina Henriette van Probentan van W illemsdorff , geb. 25 Oct. 1735 (dochter van Jonkheer J. L. van Probentan van Wil. lemsdorff en Ghijse A. E. Jacot) ; hij ob. 2 April 1805 , zijnde 46 jaren blind geweest ; zij ob. 3 December 1797. Hebben 2 -zoons als: 1. Hendrik Hooft , geb. 12 Aug. 1767 , ob. 27 Dec. 1767. 2. Gerrit Lodewijk Hendrik -Hooft. E e. C c. Mr JACOB HOOFT GERRITSZOON, O2e Zoon van Mr Gerrit Hooft Danielszoon , Heer van Vreeland -en Maria Johanna van der Dussen Jacobsdochter) , geb. 7 Aug. 1742 , Schepen te Amsterdam , Commissaris van de Pilotage benoorden . de Maas en Ontvanger van het Vuurgeld , tot A° 1795, wanneer die post wierd vernietigd ; trouwt 6 Julij 1766, Margaretha Jacoba Warin , geb. 23 Dec. 1 748 , dochter van Mr Nicolaas Warfin Nicolaaszoon , schepen te Amsterdam , en van Johanna Catharina van de Poll , Harmen-Hendriksdochter en Margaretha .Trip ; hij ob. 6 Nov. 1795 Hebben 8 kinderen , die volgen: '1. Johanna Henriette Hooft , geb. 223 Maart t 770. 2. Mr Gerrit H ooft F f. ,3. Marie Johanna Hooft, geb. 23 Mei 1774 , trouwt 7 April 1805 , Hendrik H ovy , geb. 21 Nov. 1 75 , zoon van .Lodewijk Hovy en Susanna Lups. Zij ob. 22 Februari] ,1853 ; hij ob.... * ESL,ACHTLI7ST DER FAMILIE HOOFT. ;4. Mr Nicolaes Hooft , geb. 25 Sept. 1775, verdronken in het Lac van Neufchatel den 6 Aug. 1.797 , ongehuwd. 5. Jacob Jan Hooft, geb. 17 Maart 1778, ob. 14 Nov. 1795, ongehuwd. VS. Margaretha Cornelia Hooft , geb. 7 - Nov. 1781, trouwt 3 Sept. 1809, Hendrik Balthazar Smissaert , geb. te Utrecht 28 Junij 1775, zoon van \1 Jan Carel Smissaert, Raad in de Vroedschap der stad Utrecht en Lucia Gerarda Roos; overleden 10 Dec. 1858, zij overleden . . 1848. 7. Machtelina Sophia Hooft , geb. 24 Nov. 1784, trouwt 20 Sept. 1815 , Mr Petrus Johannes van Naamen , Heer van Scherpenzeel , geb. 17 Mei 1776 , wierd in Dec. 1813 Raad en in 1818 Lid van de Regtbank van eersten aanleg, zitting houdende te Amsterdam (weduwnaar met 3 kinds. ren van Elisabeth Agatha Bisdom), zoon van Zij ob. 16 Januarij 4853, nalatende 3 kinderen. 8. Mr Daniel Hooft Jacobszoon , geb. 25 Nov. 1788 , wierd Dec. 1813 Raad van Amsterdam , hij wierd in den Adelstand verheven door Willem den Eerste, Koning der Nederlanden, bij een eigenhandig geteekend diploma door Z M. daarvan aan hem uitgeleverd , 16 Sept. 1815. Beschreven in de Ridderschap van Holland den 1 Junij 1818 ; in 1819 Commissaris van de Lomberd tot 9 Aug. 1827 ; trouwt 8 April 1813 Diderica Catharina van S1inn gelandt , geb. in 's Hage 13 Maart *1794 , dochter van Mr Barthout van Slingelandt , Heer van Slingeland en Goed. schalxoord, oud-Burgemeester der stad Dordrecht en Maria Elisabeth Margaretha , Baronnesse van Boetzelaer. Zij . overleden 16 Mei 1838 , zonder kinderen, hij her. trouwt 23 Januarij 1840 Caroline Jeanne an der Goes, geb. 13 Julij 1793, , dochter van Mr Frank van der Goes en Agatha de Creutz. Hij is van April 1818 tot 26 Junij 1850 geweest Hoofd-Ingeland van de Beemster, van 1 Junij 1851, President van de Ridderschap van Noord. Holland , van 20 Oct. 1822 tot Oct. 1827 en van 20 Oct. 1833 tot 1819 Lid van de 2e Kamer der Staten-Generaal , als wanneer door de ontbinding der Kamers door de ge. wijzigde Grondwet hij daar is uitgevallen even als in 1851 uit den Raad der stad Amsterdam , sedert 19 Maart 1815 D. WARANDE. N. REEKS , III , N°. 3. XIg 2 8Z GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. Militie-Commissaris in Noord-Holland , van 4 Julij 1829 Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. D d. Mr O-EIRIT CORVER HOOFT, (Zoon van. Mr Jan Hooft Danielszoon en Maria Margaretha Qorver) , geb. 1 Jan. 1744 , in 1780 Schepen , in 1787 Raad te Amsterdam, van 1788 Drossaert en Casteleyn van Muiden, Baljuw van Naarden en Gooiland , Hoog-Baljuw en Dijkgraaf van Weesp, Weesper-Carspel en Hoog-Bijlmer tot A° '1795 ; trouwt Mei 1769, .Margaretha Straalman tot Ruwiel , geb. 4 Febr. 1747 , dochter vanWillem Straalman Francoiszoon , Heer van Ruwiel, Proost en Archidiaken van 't Capittel van St. Maria te Utrecht en van Cornelia van Mekeren ; hij ob. 18 Sept. 1807 , zij ob. 3 Mei 1816. Winnen 7 kinderen , die zijn: 1. Cornelia Corver Hooft , geb. 18 Aug. 1771 , trouwt Aug. 1790 te 's Graveland Mr Jacob Dedel, geb. Maart 1769, Baljuw of Schout van Amstelveen, zoon van Mr Willem Gerrit Dedel, Burgemeester en Raad te Amsterdam en Jacoba Elisabeth Crommelin ; zij ob. 7 Aug. 1797 te 'S Graveland , hij 1 dag (8 Aug.) daarna te 's Graveland. Een kind , het oudste zoontje 4 Aug. (drie dagen voor de Moeder) , en een kind (het jongste zoontje) , kort na den vader, zijn alle vier te gelijk begraven ; bleef 1 dochter alleen over. 2. Maria Margaretha Corver Hooft, geb. 10 Sept. 1772, ondertrouwt 3 Oct. en trouwt 28 Oct. 1800 , Jonkheer Goddard Theodoor Adriaen Baron Snouckaert tot Schónburg, geb. 28 Aug. 1773 , zoon van ..... Snouckaert tot Schönburg en Wilhelmina van Randwijk. 8. Margaretha Johanna Henriette Corver Hooft , geb. 18 Dec. 17 73 , trouwt , 24 Junij 1804 , Jan Elias Nicolaas Baron van Lijnden tot Hoevelaken , geb. 21 Sept. 1 76 , zoon van D. W. van Lijnden van Hoevelaken en Agatha Geelvinck. 4. Agnes Maria Corver Hooft, geb. 10 Febr. 1776, trouwt 21 April 1799 Jacob Willem Dedel, geb. 19 Junij 1778, GESLACHTLUST DER FAMILIE HOOFT. zoon van J. Dedel in leven Schout bij Nacht en Sara Maria van de Poll. 5. Henriette Elisabeth Corver Hooft, geb. 13 Febr. 1779, trouwt 28 Oct. 1800 , Jan Daniel Cornelis Carel , Baron d'Ablaing van Giessenburg, geb. 4 Junij 1779, zoon van .... d'Ablaing van Giessenburg en Julia van Sieburg geb. in het Marksche. 6. Jan Corver biooft. G g. 7. Anna Jacoba Henrietta Corver Hooft , geb. 6 Dec. 1783, ob. '16 Aug. 1796. E e. GERRIT LODE WIJK HENDRIK HOOFT, (Zoon van Mr Gerrit Pieter Hooft Ilendrikszoon en Gerardina Henrietta van Probentan van Willemsdorf) , geb. 24 Mei 1779, trouwt 1809 Gijsbertine Maria Heeneinan, geb. 26 Febr. 1788, dochter van J. M. Heene man , Ridder , en Catharina Hogerwaard. Hebben kinderen , die volgen , als: 1. Gérard Marc Charles Hooft, geb. 20 Julij 1810. 2. Caroline Henriette Louise Hooft, geb. 3 Mei 1812, trouwt met.... Braams, heeft ... kinderen; zij ob. 1859. 3. Hugo Marius Hendrik Hooft, geb. 29 April 1813 , ob. ceelebs. 4. Daniel Constantijn Mari Hooft, geb. 13 Sept. 1814. 5. Henry Pierre Francois Hooft, geb. 3 Dec. 1817. 6. Gij stiert Mari Antoine Hooft , geb. 10 April 1819. 7. Wilhelmina Ernestine Catherine Hooft, geb. 6 Oct. 1820, ob. 7 Maart 1821. 1? f. Mr GERRIT HOOFT, (Oudste zoon van Mr Jacob Hooft Gerritszoon en Margaretha Jacoba Warfin Nicolaasdochter) , geb. 11 April 1772 , Commissaris te Amsterdam, trouwt 14 Oct. 1792, Susanna Cornelia Muilman, geb. 21 Oct. 1771, dochter van Hendrik Muilman, Heer van 284 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. Haamstede, Schepen en Raad te Amsterdam , en van zijn 1e vrouw Susanna Cornelia Hartsinck; hij ob. 30 Sept. 1801, nalatende 3 kinderen , als: 1. Susanna Cornelia Hooft , geb. 6 Aug. 1793 , trouwt Hendrik van de Poll , geb..... zoon van Harmen van de Poll Harmenszoon en Margaretha Jacoba van de Poll , kleinzoon van Mr Harmen van de Poll Harmen-Hendrikszoon en Margaretha Clara Berewoud en van Jacobus van de Poll en Cornelia Jacoba Wolters. 2. Jacob Hooft, geb. 24 Oct. 1795, wierd bij testamentaire dispositie van zijn oudtante Vrouwe Agnes Maria Geelvinck , weduwe Daniel Hooft Gerritszoon , met de H eerlijkheid Vreeland verlijd ; trouwt 18 Nov. 1818 Constantia Aletta Witzen Elias, geb. 27 Dec. 1800, dochter van Pieter Witzen Elias en Adriana Wilhelmina Clara Fabri_ eius , kleindochter van Mr Pieter Elias Pieterszoon en Hester Witzen Nicolaasdochter en van Mr Albert Fabricius , Heer van Almkerk enz. en Laurentia Clara Elisabeth van Haeften. Zie H h. 8. Hendrik Daniel Eiooft , geb. 25 Oct. 1798. 1 i. G g. JAN CORVER HOOFT, (Oudste Zoon van Mr Gerrit Corver Hooft Janszoon en Margaretha Straalman tot RRuwiel Willemsdochter) , geb. 14 Dec. 1779, trouwt 18 Nov. 1813 Ursuline Philippine van Tuyll van Seroos , kerken , geb. te Utrecht den 11 Aug. 1780 , dochter van Reinoud Diderik van Tuyll van Serooskerken , Heer van Hees en Leende en Caroline Ursulina Philippine van Randwijk , kleindochter van Jan van Tuyll van Serooskerken , Heer van Hees en Leende, Luitenant-Generaal in dienst dezer Landen en van Christina Ursulina Reinira van Reede tot Amerongen en van Frans Steven Carel van Randwijk , Heer van Beek , Luitenant-Generaal en Landscommandeur van de Duitsche Orde , en Ursuline Philippine van Reede tot Herreveld. Hebben 5 kinderen, die zijn: 1. Caroline Philippine Ursuline Corver Hooft , geb. 9 Aug. 1814, trouwt 12 December 1859 , H. W. Hevines 2. Gerrit Corver Hooft, geb.' 23 Mei 1816. GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 28& 3. Margaretha Cornelia Johanna Henriette Corver Hooft geb. 2 Nov. 1817. 4. Johanria Ursula Catharina Corver [looft, geb. 28 Mei 1819, overleden 1tf5 5. Jan Reinoud Corner Floot. H h. JACOB HOOFT , Heer van Vreeland, (Zoon van Mr Gerrit Hooft en Susanna Cornelia Muilman), ob. 9 Jan. 1873 , trouwt Constantia Aletta Witsen Elias; hunne kinderen zijn: 1. Adriana Wilhelmina Clara, geb. 1. November 1819 , trouwt 6 Maart 1845 Jonkheer Johan Carel Willem Fabricius van Leyenburg , geb. 29 Junij 1795. 2. Susanna Cornelia , geb. 9 Aug. 182 2. 3. Gerrit [looft, geb. 6 Aug. 1824 , ob 9 Aug. 1825. 4. Jacoba Constantia, ob. te Wiesbaden , 15 Dec. 1867 k tweeling met 5. Constantia Jacoba , geb. 26 Julij1826. 6 Margaretha Jacoba , geb. 28 Sept. 1827. 7. Gerrit, geb. 12 Nov. 1829. K k. 1 i. Jonkheer HENDRIK DANIEL HOOFT, Heer van Woudenberg van Geerestein, (2e Zoon van Mr Gerrit Hooft en Susanna Cornelia Muilman), verheven in den Adelstand , 15 Aug. 1842 , Lid van de Ridder-schap van N.-Holland , trouwt 31 Maart 1824 , Wijnanda Cornelia Kluppel , geb. 23 Oct. 1796 , dochter van Jan Kluppel en Susanna Tetringh , kleindochter van M. M. Kluppel, Burgemeester van Amersfoort , Lid van de Staten van Utrecht. Hij ob. 10 Sept. 1871). Hebben 7 kinderen. 1. Gerrit , geb. 30 Julij 1825. 2. Susanna Johanna Jacoba Wijnanda , geb. 29 Oct. 1828. 3. Johannes Hendrik , geb. 15 Nov. 1830, ob. te Pan, 13 Jan. 11161. 4. Susanna Cornelia , geb. 22 Jan. 1832.' 286 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. 5. Wilhelmina Johanna , geb. 9 Oct. 1833. 6. Hendrik Wijnand Cornelis , geb. 26 Julij 1835. '1. Maurits Wijnand Hendrik , geb. 22 Sept. 1837. K k. GERRIT HOOFT, `Zoon van Jacob Hooft en Aletta Witsen Elias) , wierd na het overlijden van zijn vader bij testamentaire dispositie Heer van Vreeland , huwde 22 Maart 1860 , Jonkvrouwe lenriette- Wilhelmina Bi cker , dochter van Pierre Théodore Bick er en Jacoba Wilhelmina Hillegonda Kervel. Hunne kinderen zijn: 1. Hillegonda Willemine , geb. 30 September 1862, 2. Susanna Jacoba Constantia Margaretha, geb. 8 October 1864, ob. 7 Maart 1866. 3. Anna Louisa . geb. 8 Januarij 1867. 4. Gerrit Hendrik , geb. 24 Februarij 1869 5. Valérie Eugénie, geb. 14 Februarij 1872. 6. Willem Frederik Johan , geb. 22 December 1879 , ob. 27 Mei 1880. Li. Jonkheer HENDRIK WIJNAND CORNELIS HOOFT, (Zoon van Jonkheer Hendrik Daniël Hooft en Wijnanda Cornelia Kluppel) , huwde 5 Junij .1862 te Amersfoort Roline Amelie,. Raedt van Oldenbarnevelt , geb. 2 Julij 1841, te Doornspijk. Hunne kinderen zijn: 1. Henriette Christine , geb. te Woudenberg , 21 April 1863. 2. Hendrik Daniel Wijnand, geb. te Woudenberg, 8 Maart 1865.. 3. Gustaaf Willem Joan , geb. te Woudenberg , 80 Mei 1866.. 4. Doodgeboren Zoon 6 Augustus 1868. 5. Maurits Johannes , geb. te Woudenberg, 5 October 1870. 6. Wijnanda Cornelia , geb. te Woudenberg, 2 Februarij 1873. GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT, 28T OVER HET WAPEN DER FAMILIE. Mr Gerrit Schaep Prsz. , in 1638 te Amsterdam Raad en Schepen, zegt in zijn Catalogus Anít. seu paft. famm. dmstell. van de Hoofden : "Nova [familia] , consularis facta 1588". Toen dan ook Pieter Cornelisz. , onder aanmoediging van zijn neef Joachim van Wickevoort, een demarche deed om door Louis XIII geadeld te worden , en hij zijn familiewapen had op te geven , pleitte hij wel , dat Westerbaen, die tot Ridder was. gemaakt , slechts tot eene burger familie behoorde "de qualité gueres plus relevée" dan de zijne ; maar vergenoegde zich toch, wat zijn wapen betrof, te spreken van "les armoiries de la facon comme j'en use" 1. Wij weten er dit van , dat 's Drossaarts oom Henderick Pietersz. in 1595 een gebaard zilveren menschenhoofd en profil met gouden lauwerkrans voerde, op een blaauw veld; men schrijft hem als eimier het hoofd uit het schild toe, en zijn helmdekken waren blaauw en zilver. Grijn Willemsz. Hooft , den vader van Baertgen , achterneef van dezen Henderick , docht echter dat blazoen niet te aanzienlijk om , voor zijn winkel op den Nieuwendijck, "het witte Hooft" tot uithangbord te nemen. Was de gevel , dien dit versierde , misschien die van het stamhuis te Amsterdam? Een "bestendig lezer" der dmst. Courant bracht , dezer dagen , in herinnering , dat Cornelis Pietersz , de vader van den Drost, de eerste 14 of 15 jaren na 1578 op den Korten Nieuwendijk heeft huisgehouden , "ontrent de Oude Haerlemersluis ende oude Haerlemerpoort , welek quartier het Embder ofte Condees hoeckgen plach genaemt te worden". (Memorien en ddviesen , bl. 7). Men heeft ook ergends de gissing geopperd , dat de geslachtsnaam afkomstig zou zijn van het haven-h o o f d te Westzaan , waaraan in 1480 de stamvader gezegd wordt te hebben gewoond. Het latere wapen is : In rood, een zilveren menschenhoofd (zonder baard) en profil, gehaard van goud , met groenen lauwerkrans, gebonden met blaauwen sluyer, bezaaid met gouden 1 Brieven, V. Vl. (n° 700) III , bl. 274. 288 GESLACHTLIJST DER FAMILIE HOOFT. lelies. De helm, gekroond á Z'antique, is van zilver, met goud. geboord , rood gevoerd ; helmtimber -- het hoofd tusschen een zilveren (of roode) vlucht ; lamfers -- rood met zilver. Do lelies, niet door al de leden van het geslacht aangenomen, had men te danken aan den Franschen adelbrief van den Drost ; bij welk diploom op te merken valt , dat het zwevende hoofd boven. den helm (gelukkiglijk) ontbreekt ; terwijl men daar ter plaatse Hoofts zinnebeeld — een zon --= aantreft (wie het zweven dan ook met meer eigenaardigheid kon worden opgedragen 1). Te Muiden. blijkt ons nog heden , dat Pieter Cornelisz. aan dit zinnebeeld het devies Omnibus idem verbond : waarschijnlijk een toespeling op den magistraatsplicht. J. A. ALB. Tir. 1 Verg. het titelblad van Huydecopers uitgave der brieven van Hooft. PIAS MtiMORIAE G. W. VREEDE, De dood van dezen voortreffelijker man heeft een deel mijns levens afgesloten. Nog herinner ik mij levendig mijn eerste bazoek, hetwelk mij het voorregt zijner kennismaking aanbood. Van dien oogenblik heb ik mij tot Vreede aangetrokken gevoeld. Wel verre van een strijdlustig man in hem te ontmoeten , zoo. als men naar den inhoud zijner geschriften zich hem onwillekeurig zou voorstellen, aanschouwde ik in hem den "regtschapen Nederlander", zoo als Nicolaas Beets hem nog aan zijn graf zoo heerlijk heeft bezongen. Schoon heeft een bevriende mond ter zelfde plaatse van hem getuigd, dat hij een hart had "edel als goud". Als ik er nu toe overga van hem ook eenige herinneringen ten beste te geven bevat dan deze mededeeling niet een waarschuwing, dat wie . in deze kleine schets persoonlijkheden vreest te vinden haar ongelezen kan laten ? Gedurende mijn academieleven is Vreede een der zonnestralen van dat leven geweest en ik zou er prijs op stellen, als men , iets van mijn hand over hem lezende , dit aan mijn schrijven bemerkte. Het was zijn hoogste lust hoogleeraar te zijn. Een andere betrekking heeft hij nooit willen aanvaarden. En toen hij eenmaal een eervol emeritaat had verworven , bleef het zijn liefste streven apostel der pen te wezen , nadat zijn leeftijd het hem verbood apostel des woords te zijn. Of dit wel altijd is gewaardeerd laat ik in het midden ; zeker heeft Mr L. G. Greeve regt 1 Met veel genoegen plaatsen wij deze bijdrage van Mr J. W. Spin. Zij, behoort te meer bij ons thuis , naar zij zich minder met juridische theoriën. inlaat, en meer bedoelt een levendig gekleurd paneeltjen te zijn, waaruit. men den schilder niet minder dan het model leert kennen. RED. 290 PIAS MEMORIAE G. W. VREEDE. waar hij van den teekenaar in den Spectator getuigt (die Vreede eenmaal afbeeldde, schrijvende tegen Napoleon en als stoffage daarachter Vreede's beeld stelde met een ministerieëlen rok bezaaid met ridderorden) , dat deze hem nooit leeft gekend en kern groot onregt heeft aangedaan. Een oude vriend van den overledene toch legde aan het graf de verklaring af , dat Vreede niet had begeerd dat een ridderorde op zijn borst zou prijken , terwijl een oud-leerling Mr J Domela Nieuwenhuis , in een verdienstelijk , zich door warmte kenmerkend gedachteniswoord, er op wijst dat Vreede geweigerd heeft een ridderkruis aan te nemen. Voor velerlei betrekking in aanmerking gekomen, zelfs meer dan eens voor een ministerieëlen zetel aangewezen , wilde hij niets dan zijn professoraat en dat in volle onafhankelijkheid uitgeoefend . Toen schrijver dezer regelen zich voor eenigen tijd tot Vreede wendde met het verzoek om de opdragt te aanvaarden van een, door hem aan de nagedachtenis van de Bosch Kemper gewijd stuk, weigerde Vreede dit eerbetoon te aanvaarden met de woorden : "De hulde aan de Bosch Kemper moet onverdeeld blijven." Aan de andere zijde mogt mijn kunstelooze waardeering zoo zeer in zijn geest vallen, dat indien ik zijn oordeel daaromtrent terughoude ik dit alleen doe omdat ik meen , dat daarin te vleiend over deze proeve wordt gesproken. Wanneer ik het nu betreur dat niemand bij zijn leven beproefde hem een plaats zijner waardig aan te wijzen dan wensch ik tevens nadruk te laten vallen opdeze verklaring dat al wie Vreede van onedele bedoelingen heeft. verdacht, daardoor het bewijs leverde van hem niet te kennen of wel niet te kunnen begrijpen. En hoe hoog hij bij zijn leerlingen stond aangeschreven, daaromtrent heerscht slechts ééne stem. Al moge het waar zijn dat zijn onderwijs niet die belangstelling inboezemde, die het ongetwijfeld verdiende , dan houde men wel in het oog , dat voor de meesten onzer Vreede's supe. rioriteit te overwegend was dan dat men niet veilig in dezen de. schuld bij ons zou moeten zoeken. De rijke bouwstoffen, en als 1 Utrechtsch Dagblad , 3 Juli. PIAE MEMOR?AE G. W. VREEDE. ik • het zoo mag noemen , het kwistig aangeboden materieel. alleen, maakten in mijn oogen die colleges tot de meest belangrijke , die ik ooit heb bijgewoond. Wat had men daar niet gelegenheid te over zich te verwonderen over dat doorkundig, werkzaam brein , over dat hoogst zeldzame geheugen , dat hem niet alleen in staat stelde allerlei plaatsen te onthouden maar zelfs woordelijk te reproduceren, over die waardeering van anderer arbeid, over een vaak te ver gedreven bescheidenheid. Wat kon hij niet in vuur geraken wanneer hij sprak over mannen als b. v. een Oldenbarneveldt , een Laurens Pieter van de Spiegel, een Joan Melchior Kemper, een Gijsbert Karel van Hogendorp. En wanneer hij maar een vonk van zijn geestdrift. kon doen ontbranden in de harten zijner geliefde leerlingen, ; men kon het hem aanzien dat hem dit zoo wel deed aan zijn edel harte. Vreede wordt uit een en ander veel te weinig gekend -- ik zag hem dikwijls in liet volle licht zijner voortreffelijke, hoedanigheden. Hoe goed was het hem niet te moede , daar waar wij ons om inlichtingen tot hem wendden , welke opofferingen waren hem te zwaar om ons te leiden en voor te lichten ? Het was zijn levenstaak ons met zijn uitgebreide kennis ten dienste te staan en alle werken uit zijn bibliotheek waren te onzer beschikking met een bereidwilligheid, die men tot de meest zeldzame en daarom juist tot de meest gewaardeerde verschijnselen mag rekenen. En hoe hoog waardeerde hij den vaak mislukten arbeid zijner leerlingen. 't Was een beminnelijke hoedanigheid te meer in den man , die in het goede vaak van overdrijving niet viel vrij te pleiten. 't Is nog zoo lang niet geleden dat een zijner leerlingen aan Utrechts academie promoveerde, na verdediging van een proefschrift van zeer middelmatig gehalte. Toen ik mij tegenover Vreede in dien geest uitliet, was hij dadelijk bereid mij te dien aanzien tegen te spreken, en zoo ooit dan was de lading hierdoor de vlag volkomen gedekt. Daarbij was de edele man veel beter dan de buitenwereld, die hem vaak alleen naar den inhoud van een of ander dagbladartikel beoordeelde , wist. Ik had een zekeren tegenzin te overwinnen toen ik mij voor 't eerst tot 2 9 2 PIAE MEMORt&E G. W. VREEDE. hem begaf , maar een korte tijd behoefde ons gesprek slechts te duren om mij een sympathie voor hem te doen opvatten, die weldra voor warme vereering en groote waardeering plaats maakte. Hij toch was zoo eerlijk, zoo opregt dat bij hem alles op de zaak, schier niets op den persoon aankwam. Napoleon de overweldiger was een gruwel in zijne oogen. ..~ Bismarck's politiek vond in hem meer dan eens een talentvol bestrijder. Van Thorbecke, eenmaal zijn hooggewaardeerde leermeester , heeft hij zich in 1848 ten eenemale vervreemd. Toch heeft dit niemand meer leed gedaan dan aan Vreede zelv'. Hartelijke menschen als hij kunnen , zoo zij tevens charakter hebben, vriendschapsbanden verbreken , maar van die oude banden blijft toch altijd wat over en de plaats , die de vroegere vrienden in het harte innamen kan toch moeilijk door anderen worden aangevuld. Bij het herdenken van zulke toestanden kon Vreede tranen storten , want onwillekeurig deed zich dan het verleden aan zijn geest voor met de overweging wat de werkelijkheid had kunnen wezen. Nog levendig staat hij voor mijn' geest die zonnige ochtend , toen zich in Utrecht de mare verbreidde, dat Thorbecke aan den lande was ontvallen. Op 't Leesmuseum hadden een paar studenten van Professor Vreede zelv' gehoord dat het College van 12 uren , zou gewijd worden aan een bespreking over den pas ontslapen Staatsman. De Collegekamer , doorgaans ruim genoeg voor het aantal toehoorders, was even na 12 uren reeds overvol. Prof. Vreede deelde zijn auditorium meê dat hij niet zou spreken over- den Staatsman Thorbecke, maar hoofdzakelijk zou stilstaan bij persoonlijke outmoetingen en die oogenblikken uit hun beider leven waarin zij met elkander in aanraking waren geweest. Ik kan mij geen college herinneren, hetwelk in zoo ruime mate een zoo diep ingrijpenden indruk op mij achterliet. En ik heb het altijd jammer gevonden dat deze in velerlei opzigt kenschetsende toespraak niet op de een of andere wijze aan het publiek is medegedeeld. Vreede heeft dien morgen o. a. dit gezegd, waarbij men wel in het oog gelieve te houden dat mijn schrijven slechts een zeer flauwe en hoogst onvolledige nagalm is van het door hem gesprokene. PIAS MEMORIAE G. W. VREEDE. „Toen ik als aankomend jongeling de Leideck e Latijnsche school ging verlaten r maakte ik een afscheidsbezoek bij den Rector Bosse" , (en met den vinger duidde Vreede de plaats aan, waar diens portret zich bevond) , wiens afbeelding tegenover mij hangt. Deze was niets ingenomen met mijn voornemen dat ik -aan een Zuid-Nederlandsche hoogeschool mijn studiën wenschte te vervolgen en zeide tot mij : "als ge dan toch in België wilt gaan studeereu begeef u dan naar Gent ; . want daar is professor Thorbecke". Of Vreede ten gevolge van (zeker ook zonder dien raad zou hij dit besluit hebben kunnen nemen) dien wenk zich naar Gent begaf werd mij althans dien morgen niet duidelijk, wel daarentegen dat hij pas in die stad aangekomen , dadelijk zijn schreden naar Thorbecke's woning rigtte. Zoo als men weet worden , althans onder de vroegere regeling op het Hooger Onderwijs was dit liet geval, de Colleges over de RRegtsphilosophie en die over de Encyclopaedie van het Regt gevolgd door degenen onder de studenten , die de Propaedeutische studiën reeds achter den rug hebben. Vreede evenwel, met de voortvarendheid , die hem zijn geheele leven bijbleef, meende om zekere redenen dat het beter was , zich reeds dadelijk voor die Colleges aan te melden. "Of het nu Thorbecke's aandacht trok" zoo ongeveer vervolgde de waardige man , "dat een nog zeer .jeugdig mensch met deze begeerte voor den dag kwam , of wel dat het ongewone van het geval dat iemand die zijn Mathesis nog moest afleggen , reeds Candidaats• Colleges wenschte bij te wonen, diens goedkeuring verwierf, een onderhoud van meer -dan 2 uren stond de man mij toe, die zoo uitermate als gierig -op zijn tijd bekend stond , dat hij zich noode getroostte een -deel daarvan aan het eten af te staan." Dat onderhoud stond Vreede nog zoo levendig -voor den geest, dat hem niets gemakkelijker viel dan een en ander daarvan mede te deelen. Ook het volgende acht ' ik ter vermelding niet onwaardig. 't Was Vreede bewust dat zich tegen zijn wijze van College geven van tijd tot -tijd bescheiden maar niettemin ernstige bezwaren deden gelden. 't Lust mij niet om de betrekkelijke waarde daarvan te onderzoeken. Zoo veel is zeker dat de jongeren niet goed handelden 294 PIAS MEMORIAE G. W. VREEDE. aan den bescheiden en zeer voorkomenden Vreede niet mede te deelen , op welke wijze zij het dan beter gevonden hadden dat de Colleges zouden worden ingerigt. Ik heb het eens gewaagd met Vreede daaromtrent te spreken, en de overtuiging verkregen dat indien meerderen in denzelfden geest zich hadden uitgelaten, Vreede de eerste zou zijn geweest om aan onze wenschen zoo veel mogelijk te gemoet te komen. "Thorbecke" zoo verhaalde Vreede ons "had de gewoonte om ongeveer gedurende 10 minuten aan zijn toehoorders te dicteren waarover hij in het College meer in nadere beschouwingen wenschte te treden." Ik heb (zei V) "deze methode ook hier in toepassing willen brengen , maar tot mijn leedwezen moest ik bemerken , dat dit systeem niet in den smaak der Veeren viel." 't Woord vloeit mij hier uit de pen dat het van den smaak der Heeren geen gunstige getuigenis aflegt. "En hoe leerrijk waren die Colleges niet" zoo vervolgde Vroede met jeugdig vuur. "Met welke klaarheid wist de nog zoo .jonge hoogleeraar Thorbecke zijn toehoorders de meest ingewikkelde quaesties uiteen te zetten ? En in dat sierlijk Latijn dat meer en meer uit de mode schijnt te geraken" (hier deelde Vreede gedurende een paar minuten een plaats uit een van Thorbecke's geschriften mede) , "handhaafde de Gentsche Hoogleeraar den goeden naam van het oude en beroemde Lugdunum Batavorum. 't Was wonderlijk dat Vreede en het kwam te dezer gelegenheid bijzonder scherp uit , een geheugen had , hetwelk hem schier tot alles in staat stelde. Groote belezenheid en onovertroffen vatbaarheid om het gelezene in zich op te nemen gingen bij hem aan elkander ten zeerste gepaard. Vreede deelde te dezer gelegenheid veel mede wat tot leering vair de jongeren strekken kon. Hij betreurde het dat zijn waardeering voor Thorbecke te allen tijde niet onverdeeld had kunnen zijn. 't Deed hem leed dat het in het jaar 1848, te Dresden, voor 't laatst was geweest dat hij Thorbecke en diens bevallige gade had mogen ontmoeten. 't Was aan de "Brublsche Terrasse", als ik het wel heb. Hij wees er op hoe noodlottig het moest worden genoemd, door politiek verschil , van goede vrienden te worden vervreemd. Hij waarschuwde er nadrukkelijk voor, hij (de meesi PIAJ MEMORIAE G. W. VREEDE. exceGlente van allen) 1 die onder zijn gehoor reeds velen had gehad, die later met den titel van "Uwe Excellentie" werden aangesproken, om voedsel te geven aan verwijdering door ver, schil van politieke gevoelens. Met aandoening kantte hij zich aan tegen den hem meermaal gegeven bijnaam van "Antitborbeckiaan". Hij tegen Thorbecke ! Hij , die altijd het streven van den ontslapen Staatsman zoo hoogelijk had gewaardeerd ? Hij , tegen Thorbecke ? Hij , die in hem den voortrefelijken leermeester , steeds den meerdere had aanschouwd? Professor Vroede deelde te dier gelegenheid nog veel mede, dat niet weinig leerrijks bevatte voor hem , die daarvan aanteekoning geliefde te houden. Dit echter is, voor zoover ik meen, niet geschied. 't Was den toehoorders reeds inspanning genoeg om den vluggen gedachtengang van den Hoogleeraar te volgen. "'t Zal met groote aandoening zijn" zoo ongeveer besloot de waardige man, `gom mij aan Thorbecke's graf te verplaatsen. Houdt in het oog M. H. dat het nooit dan hoogst onaangename herinneringen kan opwekken, om in dit kortstondig leven aan -den hartstogt der gevoelens toe te geven. En let wel op 't volgende". Hier wilde de Hoogleeraar een plaats citeren , uit een werk dat hij , 't was misschien de éénige keer uit zijn leven, vergeten had ten catheder mede te brengen. ',M. H." zei hij "de ontsteltenis van het oogenblik is de oorzaak dat ik een boek vergeten heb". En als van droefheid overstelpt besloot hij zijn les, die ik hier zoo gebrekkig heb wedergegeven, met de woor, den : "nu kan het aan niemand meer leed doen dan aan mij en niemand kan het meer betreuren dan ik zelf dat ik op zoo onwaardige wijze heb gesproken over zoo waardigen en achtenswaardigen man". Brave, beste vriend ! Die woorden zijn, voor --één uwer leerlingen ten minste, niet verloren gegaan. Ik heb ze -aan uw graf uitgesproken. Gij, onwaardig om over Thorbecke te spreken! 't Kan zijn dat Thorbecke en Groen grooter staatsmannen waren dan gij ! 't Is mogelijk dat Thorbecke en Groen van 1 Opmerking van den schrijver. 296 PIAS MEMORIAE G. W. VREEDE. Prinsterer meer in het debat waren geoefend. Maar gij , waart veel grooter geleèrde en meer omvattende geest. Gij, met den •edelen, voór u ontslapen, Jeronimo de Bosch Kemper vormdet een tweetal, waarop Nederland te allen tijde trotsch kan wezen. Uit uw werken gaat een scheppende, een vormende kracht uit, welke men in die uwer groote tij d - en strij dgei .ooten niet vinden zal. Eenmaal in uw leven hebt gij het uw pligt geacht de Bosch Kemper te bestrijden. 't Was over een maatregel van finantieel belang, naar ik meen. Maar uw "peccavi" hebt gij in uw "Jhr Mr Jeronimo de Bosch Kemper als staatsburger en geleerde herdacht , 187 7" uitgesproken. En of gij werkelijk schuld hadt, ben ik zoo vrij te betwijfelen. Vreede, had een zeer eigenaardige wijze om zich over de grooten dezer aarde uit te laten. Eenmaal heb ik hem hooren spreken over een "Ministre aux affaires étrangères, qui cependant était fort étranger aux affaires," en een andermaal over een stuurman van den Staat, "die ongetwijfeld veel beter zou hebben gedaan om als stuurman aan boord van zijn schip te blijven." Overal toonde hij zich een trouwhartig eerlijk mensch , regtschapen Nederlander, steeds bewonderde men in hem dat Doorkundig werkzaam brein en ligt ontvlamd gemoed, Waar liefde en eed'le toorn nooit streden met elkander Maar blonken even schoon. En wie zou niet met den dichter instemmen, waar hij de bede doet hooren U ZIJ DE RUSTE ZOET. II. Aan mij , die eenige jaren het voorregt heb gehad om Vreede's lessen te volgen en zijn omgang te genieten , komt het thans voor dat ik een en ander te weinig, veel te weinig, heb ge. waardeerd. Zeker kon Vreede overtuigd zijn dat hij in mij geen ondankbaren leerling had aangetroffen. Daarvoor was mijn gevoel van waardeering niet zwak genoeg. Want te allen tijde en onder allerlei omstandigheden des levens heb ik dezen man lief PIA] MEMORIAE G. W. VREEDE. gehad. Maar daar is toch een tijd geweest, dat ik van hem in gevoelen waagde te verschillen. Het was mij dan ook bijzonder lief , dat die korte scheiding geen duurzame is geweest. Dat dank k aan zijn trouw vriendenhart en ik durf het zeggen aan mijn onveranderlijke toewijding. Want ik heb Vreede lief gehad en hij mij , en dien hij eens den zijne noemde, kon hij niet ligtelijk van zich afstooten. 't Hooge woord moet er uit, dat ik nooit anders dan met reine toewijding aan u heb gedacht, edele vaderljke vriend. Gij hieldt mij de hand boven het hoofd , toen vele anderen mij den rug toekeerden. hoe hebt gij mij niet gesteund in den moeilijken strijd des levens ! Met hoeveel toewijding en vuurs hebt gij mij niet gewezen op die edele lijders en strijders, aan wie de krone der zegepraal niet zou worden ontzegd ? Wan. neer de volkomen toewijding eens onwaardigen iets kan uitwerken aan den Regterstoel van den Eeuwige , dan zullen vele gebeden u, edele ontslapene, ten goede komen. Want gij waart een hartelijk, een fideel nmensch. Dat bleek mij uit menig onder. houd, ook uit het allerlaatste dat ik met u hebben mogt. Uw trouw was van den meest echteis stempel. Die hebt gij nog bezegeld in het afscheidswoord aan uwe vrienden , "groet ze allen van mij !" Ik had u de photographie mijner villa in den Harz toegezonden , met de ernstig gemeende bede ons te bezoeken, wanneer liet toeval u in deze streken mogt voeren. Dat gij welkom zoudt zijn was een voorwaarde , waaraan gij waarlijk niet behoefdet te twijfelen. Hoe lief ware het ons geweest u ten onzent te ontvangen en met welk een regtmatigen trots zou ik de roemers in de hoogte hebben geheven, die ik u ter eere zoo gaarne had doen klinken. 't Mogt er niet toe komen, dat de, leerling deze hulde den vereerden leermeester toebragt. Thans sta ik hoofdschuddend voor dat brooze glas al zuchtende, dat dien ik het liefst kier had willen zien niet tot mij gekomen is. Is het wonder dat toen ik weder in Utrecht kwam en hem niet vond, die mij zoo edelaardig was toegedaan geweest, de stad _mij uitgestorven scheen? Want nadat ik aan zijn graf had gestaan heb ik een bezoek -aan het sterfhuis willen brengen. Toen niet ontvangen , mogt ik D. WAANDE. N. REEKS , III , N°. 3. Xx 298 PIAE MEMORIAE G. W. VREDE. later tot de bevoorregten behooren aldaar te worden toegelaten,, en wie zou het vreemd kunnen vinden dat ik onder deze omstan. digheden aan Potgieter's woorden dacht Verdwenen ! hoorde ik tallen kanten klagen , En klaagde 't meê. Was voor gemoed en geest In elk seizoen tot zelfs in winterdagen, Ons 't opgaan naar deez' woning niet een feest? Kan het wel verwondering baren dat mij , uit het buitenland overgekomen om aan de begrafenisplegtigheid deel te nemen, het mij zoo wel bekende huis voorbijgekomen , waar ik hem niet meer zou ontmoeten , de verzuchting des dichters voor den geest stond "Hoe trof, al wist ik ook dat mij die leegte beidde, "Die leegte toch !" IIL Vreede's zomer, zijn nazomer niet 't minst , heeft verwezenlijkt wat zijn jeugd van hem deed verwachten. Thorbecke's kundige leerling -- later zijn vriend is eenmaal zijn doorkundige bestrijder geworden. Aristocratische geringschatting lag niet in zijn' geest - veeleer een soius te ver gedreven zucht om in anderen het goede op te merken. Tegenover personen , die een in zijn oogen verderfelijk stelsel huldigden betoonde hij zich een hartstogtelijk kampioen en niet zelden bestreed hij op felle wijze zaken , die geen genade in zijn oogen konden vinden. Laat er ons dadelijk bijvoegen dat hij in zijn hulde jegens mannen, die deze volgens hem verdienden , lang niet karig is geweest eveneens als hij zich te allen tijde een wakker en warm voor vechter betoonde van alles wat den lande tot welvaart verstrekken kon. Immers wie was warmer dan hij, wie betoonde grooter waardeering, wie sprak met meer erkentelijkheid daar waar het gold om aan verdiensten regt te doen wedervaren ? Welk een toewijding spreidde hij niet jegens leerlingen zoowel als jegens oud-leerlingen ten toon ? Menige brief en niet weinig gedrukte stukken zouden daarvan getuigenis kunnen afleggen. Jaren is het PIAE MEMORIAE G. W. VREEDE. geleden dat hij op een wijze, zoo als alleen hij dat vermogt, rekenschap aflegde van zijn "gedrag bij de jongste verkiezing van .een raadslid", waarbij hij de gronden van aanbeveling van de candidatuur van Mr C. Th. Baron van Lijnden van Sandenburg ontwikkelde. En versch ligt het zeker nog in veler gedachtenis hoe hij ten vorigen jare, hoewel reeds ziekelijk, een niet minder geliefden kweekeling voor bet lidmaatschap der 2e Kamer in bescherming nam tegen de candidatuur van den heer Bastert. Verdedigend op te treden voor hen , die de publieke opinie tegen zich had- den, bij de minderheid zich te voegei waar hem dit door de meerderheid zeker tot verwijt zou worden aangerekend zijn ,meening onbewimpeld uit te spreken al was hij van te voren overtuigd dat hein dit op tegenspraak zou komen te staan en hij zich daardoor vijanden zou in het leven roepen, opgeroepen .als kampvechter zich te doen gelden , al kon hij ook in zekeren zin van een nederlaag overtuigd zijn, dat was zijn lust; en dit zijn zoovele, dit zijn nog maar enkele karaktertrekken, die mij den doode doen eeren in zijn graf. Getuige zij daarvan o. a. -zijn heftige bestrijding van . den Franschen overweldiger, zijn tegenkanting ten aanzien van von Bismarek's heersclizucht en .miskenning van het regt der volkeren -- getuige zij daarvan zijn onvermoeide bestrijding van Thorbecke's politiek en niet het Minst zijn houding tegenover die van Willem I, in de Belgische omwenteling. Maar bij de vlugtige herinnering aan deze episoden uit het leven van den geliefden leermeester vergunne men mij daartegenover enkele andere te -stellen, die ten duidelijkste aan= wijzen, dat Vreede gaarne eere toebragt aan hen, welke die verdienden. Hoe kenschetsend is niet te dezen opzigte de door hem zelv' medegedeelde audientie bij Koning Willem II, welken ridderlijken vorst het tot hulde verstrekt dat hij Vreede, na de weigering van wijlen den hoogleeraar den Tex voor het Professoraat aan Utreckts Hoogeschool, benoemde met voorbijgaan van den streng monarchalen Mr Star-Numan, reeds Hoogleeraar ,te Groningen en zulks, terwijl . hij niet de eerste, maar de ,tweede op de voordragt van Curatoren stond. Ten bewijze daar an strekke mede zijn ondersteuning meermalen verstrekt aan -é300 PIAE MEMORIAE G. W. V RE ELBE. Groen van Prinsterer, met wien hij in zoo menig opzigt van denkwijze verschilde, zijn optreden voor den te vaak en te zeer miskenden Van Vloten, in de beweging die zich in 1867 tegen dien hoogstkundigen man gelden deed, zijn waardeering van mannen , die een gansch andere rigting toegedaan waren, waarbij wij o. a. de Heeren Professor Alberdingk Thijm en Dr Nayens op liet oog hebben. Ten bewijze daarvan strekke zijn in de bres springen voor het Ministerie van Zuylen-Heemskerk; en dezelfde trouw aan zijn beginselen, die er hem toe leidde zich te onthouden aan de bekende verklaring zijner 13 Ambtgenooten , is ook de spoorslag voor hem geweest om in aansluiting met J. M. de Kempenaer en J. van Lennep in een beroep `Aan de Natie" zijn waardeering uit te spreken, jegens de beide laatstgenoemde Staatslieden. Maar waar zou het heen indien wij hier stilstonden bij elke handeling , welke een zuivere spiegel zou zijn van de onkreukbaarheid en eerlijkheid zijns karakters. Alsof dit noodig ware om de nagedachtenis des Edelen te doen voortleven in de harten zijner vrienden en vereerders ! Elk hunner zouden mededeelingen te over kunnen verstrekken die hem schetsen in zijn volle beminnelijkheid. Maar dit neemt niet weg , dat Nederland nimmer vergeten mag dat op den 29n Juni dezes jaars een der meest edele , geleerde , bescheiden mannen ter ruste werd opgeroepen , welken ooit een volk bezeten heeft. Nederland mag nimmer vergeten dat weinig dagen daarna een man ten grave werd besteld in wien velen een der grootste zonen van zijn land hebben lief gehad en dat er tijden geweest zijn , waarin dit niet alleen schromelijk uit het oog verloren is , maar zelfs smadelijk van meer dan éen zijde is verloochend. Men kon met Vreede in tal van punten verschillen , maar dit behoefde waarlijk de waardeering en vriendsclbap niet uit te sluiten. Gedurende korten tijd van mijn leven meende ik mij te moeten verzetten tegen een opvatting , die hij was toegedaan op een wijze zoo als alleen Vreede dat kon zijn. Ik voor mij ben er innig dankbaar voor ,dat de kortstondige scheiding, welke daaruit ontstond, geen duurzame is geweest. Ik dank dat aan zijn edel, trouw hart en .aan mijn gevoelens van waardeering , die niet konden worden PIAS MEMORIAE G. W. VREEDE. 3O1 uitgedoofd. Wat leed zou het mij thans niet kosten , indien ik de laatste regelen niet had kunnen schrijven. Wanneer nu iemand vragen mogt of Vreede wel genoegzaam is gewaardeerd , dat moet het antwoord bepaald ontkennend. luiden. Ik meen zelfs verder te mogen gaan en te zeggen dat hij een gunstiger lot had verdiend , dan hem in de latere jaren van zijn leven althans is beschoren geweest. Toch zou hij in zijn bescheidenheid de laatste geweest zijn mij dit toe te stem- men , indien ik mij bij zijn leven in dien geest had uitgelaten. En daarom wil ik niet op deze wijze voortgaan maar liever dezen wensch tot den mijnen maken , dat het nageslacht de groote verpligtingen jegens Vreede moge erkennen, welke door zijn tij dgenootcn meer dan eenmaal , en niet zelden , op min edele wijze zijn miskend. IV. Groote trouw, onveranderlijke vriendschap, zeldzame toewijdingallesbehalve dagelijks voorkomende eerlijkheid, onkreukbare regtschapenheid waren eenige elementen van dezen opregten Nederlander. Vaderlandsliefde was de hartstogt van zijn leven. Denk. u die weg en het zal u nooit gelukken u van Vreede een dragelijke voorstelling te maken. Wie zijner leerlingen kon op den duur voor zoo veel goeds ongevoelig blijven? En zoo er al dusdanigen , wat ik evenwel betwijfel , geweest zijn , dan is dit te bejammeren voor hen zelv'. Misschien heeft die vriendschap ,. waarvan ik zoo even gewaagde , zich wel het best geopenbaard in zijn' schier broederlijken omgang met den nog altijd diep betreurden Jeronimo de Bosch Kemper. Met dezen in kennis gekomen op de schoolbanken der Latijnsche school te Leiden, gaf dit tweetal elkander niets toe in liefde voor het vaderland. Kemper gaf daarvan het bewijs door in de jaren '30 en '31 als vrijwilliger uit te trekken , Vreede sloot zich nog in rijperen leeftijd in de jaren '70 en '71 bij de Utrechtsche gelederen tot bevordering van 's lands weerbaarheid aan , toen hij meende dat de onafhankelijkheid des lands op het spel stond. Kemper behield tot 302 PIAS MEMORIAE G. W. VREDE. zijn' laatsten ademtogt een schier bovenmenschelijke vereering voor zijn' vader. --- Vreede gedurende zijn geheele leven een bijzondere hoogachting voor Joan Melchior. 't Is mogelijk dat Kemper en Vreede eigenschappen misten , welke bij hun twee - groote tijd- en strijdgenooten Thorbecke en Groen helder uitbloiiken. 't Past mij, zoo als ik reeds aanstipte, niet te beoordee--len of deze laatsten niet grooter staatslieden en redenaars waren. Maar wel waag ik , bij volkomen appreciatie van aller verdiensten, de meening kenbaar te maken, dat de Oud-Hoogleeraar van &trecht'$ academie en de .Honorair-Hoogleeraar van het Am8terdam$ch Atkenaeum , zeker niet minder , waarschijnlijk veel meer voor het nageslacht ten beste achterlieten , dan de twee éminente Staatsliedep , voor den een van welken het dankbaar Amsterdam een standbeeld' binnen zijn muren verrijzen zag x. Eerzucht was bij Kemper niet aanwezig en bij Vroede niet voorhanden of het moest die wezen van de beste burgers van hun land te willen wezen. Nooit was Vreede meer ontstemd dan als men hem onthalen' wilde op iets wat naar vleierei zweemde. Maar wat zou ik wel kunnen ter neder schrijven nu ik met weemoedige aandoening twee ouderen gedenk , diebeiden eenmaal zoo goed voor mij waren en wier verscheiden ik met een nationale ramp gelijk stelle. Een paar herinneringen moeten mij nog van het hart. Ik had tot Vreede mij eenmaal gewend met verzoek om een paar boeken , die ik te Amsterdam niet gemakkelijk scheen te kunnen verkrijgen. En niet alleen werden deze mij per ommegaande post franco toegezonden, maar zelfs werd mij een zeer oordeelkundige verklaring van de door mij bedoelde wet van de Carolina ten beste gegeven , met aanwijzing van meerdere bronnen , die mij op mijn: verlangen dadelijk ten dienste werden afgestaan. En toen ik eenmaal bij Kemper kwam met de vraag of hij mij misschien ook 1 Indien Amsterdam het beeld had opgericht, zou men eerder van edelmoedig dan van dankbaar hebben te spreken : maar Amsterdam heeft slechts ineêge-werkt. Hoogst eigenaardig echter staat hier Thorbecke. Oldenbarnevelt en Jan de Witt zouden hier niet minder op hun plaats zijn -- als het der Hofstad, aan genoegzame zelfstandigheid of rechtsgevoel blijft ontbreken, om deze groote republikeinen te vereeren op de plaats•zelve , waar zij vermoord zijn. A. TH. PIAS MEMOSIAE G. W. VREEDE. aan de groote uitgave van Ortolan's Droit criminel zou kunnen helpen , zei de beminnelijke man , van wiep het overigens bekend is dat hij zijn bibliotheek als gemeenschappelijk eigendom van hem zelv' en zijn vrienden beschouwde , dat het hem leed deed mij dit werk op "'t oogenblik niet te kunnen verschaffen : want het bevond zich niet op zijn gewone plaats. Maar 't staat mij nog levendig voor , hoe aan den avond van dienzelfden dag ik niet alleen het gewenschte ontving , maar ook een begeleidend schrijven waarin mij meerdere plaatsen werden aangeduid min of meer voor mijn onderzoek onontbeerlijk. Zoo betoonden deze voortreffelijke mannen zich in kleinigheden , als men wil -- verre zou men niet behoeven te gaan om aan te toonen , dat zij zich in alles gelijk bleven. Het "semper idem" was vooral op Vreede van toepassing, terwijl hij ongevoelig voor de toejuichingen der wufte schare er steeds naar streefde om de goedkeuring der edelsten waardig te zijn 1. Men kent de hooghartige houding door Thorbecke tegen den waardigen zoon van Joan Melchior aangenomen , ik weet uit Vreede's eigen mond dat Thorbecke hem ná 1848 geen schrijven meer heeft toegezonden. Maar kan dat in iets de waarde verkleinen van den strijd, dien beide vrienden tegen Neerland's premier meenden te moeten aanvaarden ? 't Is aandoenlijk , dat Vreede niet alleen nog aan Kemper' graf gestaan en daar ter plaatse een woord van waardeering uitgesproken heeft , maar ook dat hij in zijn "Jhr. Mr Jeronimo de Bosch Kemper als staatsburger en geleerde herdacht" nogmaals den tol heeft betaald aan beider wederzijdsche vriend-schap. Door de uitgave van dit geschrift , aangevangen onder den verschen indruk van Kemper's afsterven en voltooid onder den verpletterenden slag van het overlijden zijner gade , heeft Vreede , zonder er aan te denken en zonder het te willen , den schoonsten immortellenkrans op zijn eigen graf neêrgelegd. En het strekt hem, zoo als ik reeds opmerkte, tot niet minder groote eer dat hij , door piëteitsgevoel gedreven , het "peccavi" uitgesproken heeft over een zijner levensmomenten , waarin hij. 1 Praestat uni probo quam multis improbis placere. 304+ PIAS MEMORIAE G. W. VREEI)E. zich tegen Kemper gemeend heeft te moeten verzetten. Nederland' is waarlijk niet rijk aan zulke mannen , die in stede van naijverig op elkander te zijn , al het mogelijke in het werk stellen om. aan ware verdiensten regt te doen wedervaren. Men heeft aan onze Natie meermalen kleingeestigheid te laste gelegd en hier is het voorzeker de plaats niet te onderzoeken in hoeverre die beschuldiging gegrond is. Maar Kemper en Vreede kenden die eigenschap slechts bij name en bleven nooit achterlijk om zelfs vans tegenstanders het goede in het licht te stellen. In beider verscheiden heeft het Vaderland zware verliezen geleden en nie-mand gevoele zich beleedigd wanneer te eenigen • tijde beweerd wordt, dat hun opvolgers wat te lang op zich laten wachten. v. Ik moet nog even toeven. 't Kon natuurlijk thans niet in mij opkomen een levensschets van den ontslapene op te stellen. Ik hoop dat het mij eenmaal moge gelukken een dergelijk boek over mijn ouden , goeden vriend uit te geven maar daarmeé zullen jaren zijn gemoeid. Zelf nog jong, ik leerde Vreede in een tijd kennen , dat hij best mijn vader had kunnen zijn , hoop ik lust en bovenal eenmaal kunde genoeg te bezitten , om een zijner niet ten eenemale onwaardige biographie uit te geven.. Maar daaraan zal een grondige studie zijner geschriften moeten voorafgaan. En het zijn geen boeken, die men verslindt, maar die men savoureert. In elk geval zullen te regter tijde ongetwijfeld dankbare leerlingen, hem afschilderen op een wijze die hem krachtiger zal charakterizeeren, dan dit, om verschillende redenen thans in mijne magt stond. Wil men den grooten Geleerde, den warmen Vaderlander, den humanen Professor, den onvermoeiden Schrijver , den doorkundigen Politicus regt doen wedervaren of wil men den teederen Vader, den braven Echtgenoot, den edelen Vriend , den begaafden Leermeester , doen uitkomen , steeds zal men stoffe te over vinden tot waardeering en vereering. Voor 't oogenblik heb ik hoofdzakelijk eenigermate bij het charakter PIAL MEMOR,IAE G. W. VREEDE. 3O5 van dezen ontslapene stilgestaan , al ben ik mij ook zeer goed bewust, onvolledig en gebrekkig werk te hebben geleverd. Nog enkele mededeelingen vinden hier hare plaats. Op zekeren morgen bevond ik mij te acht uren alleen in do vriendelijke Collegekamer. Ter bestemder ure was hij daar aanwezig, die te hoog stond om er aanstoot aan te nemen dat zich voor zijn lessen niet een grootere belangstelling openbaarde. Tot mijn verwondering was de bescheiden geleerde dadelijk bereid om voor mij alleen college te houden. Dat "privatissimum", als ik het zoo- mag noemen , heeft bij mij de aangenaamste herinneringen achtergelaten. Prof. Vreede zei al glimlachende tot mij , dat de Heeren studenten tegenwoordig aan distracties schenen te lijden. In plaats van , zoo als dat in zijn tijd het geval was, zich aan wetenschappelijke studiën te wijden , schenen zij thans hun krachten te besteden om met elkander in het "studenten weekblaadje" en de "Vox" polemiek te voeren. Evenwel voegde de, Professor daaraan goedig toe, "het verstand zal met de jaren wel komen". Hoe het nu kwam weet ik mij niet juist meer te herinneren , maar al spoedig viel het gesprek op Jonas Daniel Meyer , volgens Vreede, den Nederlandschen Montesquieu. Met schaamte erken ik thans dat ik destijds een volslagen vreemdeling was met het streven van dien uitstekenden jurist. Met verschoonend hoofdschudden hoorde mijn leermeester deze verklaring aan ; maar ontvonkte in mij zulk een levendige begeerte om mij met de studiën van dezen vermaarden Regtsgeleerden bekend te maken, dat ik mij deze ure herinnerende, daarvan veilig getuigen mag dat zij niet voor mij is verloren gegaan. Behoef ik daaraan nog wel de verzekering toe te voegen , dat ik sinds dit onderhoud noode een uur bij den Heer Vreede oversloeg , in de stille hoop dat mij nog meermalen een dergelijke les zou te beurt vallen? Een andermaal bevond ik mij in zijn studeervertrek , geneigd om met hem in een quaestie omtrent personen te verschillen. Hij betreurde dat en voegde mij deze woorden toe : Gij noemt „ u CL. risten en ik die maar een half-Christen ben , zou thans anders handelen dan gij." Dierbare ontslapene , gij slechts een half-Christen ! Dit is voorzeker wel de eenige logen , die uw 306 PIAE MEMORIAE G. W. VREEDE. mond heeft uitgesproken. Gij een half-Christen , deze verklaringtoont maar al te zeer , • hoe hoog gij het op prijs steldet een navolger van Christus in werkelijkheid te zijn. Over godsdienstige begrippen vielt gij uw jeugdige toehoorders dooit lastig gij Hoogleeraar in de Regten en Hoogleeraarin het hoogste Regt, namelijk in de Waarheid. Maar 't was mij wel, na uw dood te mogen . vernemen, dat gij gestorven vaartin het geloof, dat reeds in de kindschheid het uwe, u altijdten baken op de levenszee was geweest. Hoe velen zijt gij niet ten zegen geweest, al wist gij het zelf= vaak niet. Hoe velen zouden minder goed en regtschapen zijn geworden , wanneer zij niet het voorregt van uw weldadigen om- gang genoten hadden. En de hartelijkste belangstelling openbaarde , zich zoo overtuigend op den dag, toen men uw stoffelijk omhulsel. ter laatste rustplaats bragt. Voor mij is de uitkomst uwer wandeling 1 een grond te meer voor een leven na den dood. De hoop kan mij niet worden ontnomen dat zoo veel goeds en. edels niet te vergeefs hier hebbe geleefd. Uit uw geest moet , een hooger, een heerlijker leven ontkiemen. Maar laat mij thans mogen eindigen. Toen de mare van uw afsterven bekend was , heb ik en hebben zeker alle regtgeaarden met mij gedacht dat er heel wat tijds moet verloopen eer deledige plaats door u opengelaten, waardig zal worden vervuld. Alle veeten zijn vergeten ; aan uw graf is het leerrijk stemmen des vredes en der verbroedering aan te hooren. Brave leer..meester , de ruste zij u zoet.! Harzburg , 25 Juli 1880. J. W. SPIN. 1 Hebreën 13. MENGELINGEN, van letterkundigen, socialen, staatkundigen en wij sgeerigen aard. EENE ANNEXATIE. Vrees niet : hoewel geen politikus zullen wij ons wachten voor de fout, te (preken over onrechtmatige gebeurlijkheden met de kans, dat zij , die onze rechten belagen, zich haasten wat we toch reeds vreezen maar hoe eer hoe beter te voltrekken , en met het nadeel , dat de opgewekte angst allen tegenweer verlamt. Wij duchten geen verlies van grondgebied, veel minder de oplosfing onzer nationaliteit in eene andere: wij komen eenvoudig verzet aanteekenen «tegen een op touw gezett'en - en gedeeltelijk voltrokken . roof van nationalenr roem. Het verzet is reeds uitgefproken ; maar moet in het Nederlandsch herhaald worden. Dat men, in de trapzaal van het Wallraff-Richartz- Muzeum onder de kinderen van Keulen ook onzen grooten Joost heeft. opgenomen , is ons eene eer en erkenning. 's Dichters ge. boorteftad mag hem veilig huldigen. Waar wij ons over komen beklagen is een gants ander feit, waaraan niet Keulen , maar het ftedeken Duisburg fchuldig staat. Den 5n Maart 1512 werd te 6 uur des morgens binnen Rupel. monde geboren Geraert de Cremer , beroemd geworden onder zijn. vertaalden naam van Mercator -- de grootste aardrijkskundige van zijn tijd , de grondlegger der nieuwere wetenlchap en de uitvinder eener nieuwe foort van zeekaarten. Hij ontving , onder begunstiging van zijn oudoom Gijsbert, Pastoor te Rupelmonde, zijne eerste opleiding in dit vlaamsche ftadtjen ; zijn befchermerzond hem daarna naar 's=Hertogenbosch , alwaar hij zijne studiën verder voortzett'e. Later heeft Mercator , die bizonder in de gunst van Keizer Karel den Ve ftond , en die door den Hertog van Gulik met den titel van zijn waereldbefchrijver vereerd werd, in Duisburg gewoond en is hier ter plaats in 1594 , dus op zeer hoogen leeftijd overleden. Hieruit hebben onlangs de Duitschera. 308 MENGELINGEN. aanleiding genomen , om Mercator een der hunnen te verklaren,. en zelfs hem te Duisburg een ftandbeeld op te richten (3 Aug. 1869 2 Sept. 1878). Zelfs stelt Duitschland zich aan , als of onzerzijds het grootste onrecht ter dier zake gepleegd is : "O Germania !" roept men uit 110 Germania , Mutter du Eines herrlichen Sohns , halte ihn hoch und werth 1 Lang' entriss ihn der Fremde Neid, Heut' erwarbst du ihn neu , — sci er auf ewig dein." 1 Merkwaardiger wijze is er in het ftandpunt, door dc Duitschers bij deze proetensie ingenomen , nog een groot bewijs van onkunde of kwade trouw geleverd. Ik geef mijn lezer in tienen te raden, wat , toen met veel moeite de fom voor het ftandbeeld in Duitschland bij elkander was gebracht, geleid heeft tot de keus van den 2n September als vierdag. 't Is ongeloofelijk , maar de Heer Oberburgermeister Wegner prokla,meert het : "Festgenossen ! Nicht ohne Absicht ist für die feierliche Enthulling des' Denk - mals der Sedantag gewahlt." 2 Dus om dat den 2n September de Franschen de bekende groote vernedering hebben ondergaan, meende men was die dag ook recht gef chikt om een Nederlander tot een Duitscher te maken. Het is vooral aan Dr J. van - Raemdonck te danken , dat wij. federt 1866 het nadere over Geraert Mercator weten, aan hem, dat de beeldhouwer van Havermaet van St Nicolaas een buste van Mercator voor het Akademiepaleis van Brusfel heeft mogen maken ; aan hem vooral , dat er een ftandbeeld voor den heroenden man verrezen is. Hij eindelijk handhaaft welfprekend De Cremers nederl. nationaliteit tegenover de "aanhechtende itaatkunde" op het gebied der wetenfchap en van den volksroem. A. TH. VOLKSLIEDEREN UIT BRUGGE. -- "Chants populaires flamands, avec les airs notés , et poésies populaires , recueilliee L Bruges par Adolphe Lootens et J. M. E. Feys", Brugge ,_ Desclée , de Brouwer et C 1e , 1879 , XI en 309 b-lz. De Heeren Lootens en Feye hebben een verdienstelijk werk geleverd , voor 1 Zie Messager des Se. hist. 1880 , I, bl. 53. 2 T. a. p. bi. 50. MENGELINt4Erí. 309 welks uitgave zij meerdere jaren lang gedichten en zangwijzen hebben bijeen gebracht. Zulke verzamelingen zijn een krachtige hefboom voor de geschiedenis der beschaving. Het volk van Vlaanderen heeft een glansrijk verleden. Elke herinnering daaraan kan een spoorslag zijn voor 't levende geslacht ; want de eigenaardigheden van het verleden in taal, kunst en vele andere uitdrukkingen van den bijzonderen geest dier tijden worden heden al te zeer vergeten. De schrijvers zijn op de hoogte van hetgeen in de laatste jaren over het nederlandsche volkslied is verschenen. De werken , waarin vele der hier gedrukte liederen in gewijzigden vorm voorkomen, worden behoorlijk aangehaald. De teksten en melodiën zijn teruggegeven in den vorm, zoo als zij door eene dame "d'une intelligence remarquable, douée d'une excellente mémoire , possédant le sentiment de la mélo-die et du rhythme", enz. zijn onthouden, sedert dat deze dame die melodiën in hare kindschheid , aan 't einde der achttiende eeuw , door hare ouders heeft hooren zingen (III , vlg.). De taal is niet altijd dat liefelijk idioom , wat heden door G. Gezelle , de Bo en vele anderen als schrijftaal wordt gebezigd en dadelijk naar het leven teekent. De stijl en taal der liederen herinnert ons aan de westvlaamsche schrijftaal der 18e eeuw , welke de uitgevers met opzet hebben geëerbiedigd. Ook de melodiën, die soms eene hoogere oudheid verraden, zijn teruggegeven , gelijk men ze vond, en hebben daardoor niet altijd hare oorspronkelijke frischheid. Soms komen zij met den tekst , wat de declamatie betreft , in tegenspraak ; zoo bij v. op bl. 151 waar men leest `naar dé stad van Gendt" ; bl. 136 waar de 6e maat niet oorspronkelijk is en in de volgende, "liefj é" gezongen wordt; bl. 119 waar "alla manie" en de aanvang met .twee kwarten niet natuurlijk is. Op bl. 165 vindt men iets der ,. gelijks : de 4e maat had hier gelijk aan de eerste moeten wezen. Sedert de uitgave van het werk hebben de auteurs zelven vele andere dergelijke vlekjes reeds verbeterd, welke overigens tot de algemeene waarde van het boek weinig afdoen. Zij verdeelen hun werk in 1. "Noëls et cantiques"; 2. "Ohansons mystiques et morales" ; 3. "chansons narratives, nagas , ballades et legendes"; 4. chansons comiques et satyriques", ; 5. "chan_ Bons d'amour" ; 6. "chansons d'enf'ants". hierna volgt eene tweede afdeeling zonder muziek. 1. " 4Récit biblique''; 2. "Les nombres" -31O MENGELINGEN. 3. "Narrations" ; 4. "Tellingen.". Dit laatste hoofdstuk heeft eene -bijzondere eigenaardigheid. Het bestaat uit eene mengeling van .allerlei gedichten , van zeer grillige vinding en vaak zonder samen. hang aaneen gevoegd. Deze liederen dienden ter begeleiding van het slaan of tellen der kantwerksters, of bij het spinnewiel. Doch in dit alles steekt eene zekere waarde en menig goudadertje blinkt ,in het erts. De "société litteraire", welke de kosten der uitgave bestreed, verdient daarom ook niet minder onzen dank dan de -bewerkers zelven. Het werk is bovendien in groot octavo op uitmuntend. papier gedrukt en doet den drukkers, van wie wij reeds .zooveel schoons hebben gezien, op nieuw eere aan. Dr. P. ALB. TH. SHAKING HANDS. — Een Fransch Priester fchijnt, voor eenigen tijd, tegen het veidwinnend handengeven van vrouwen en mannen te zijn opgekomen. Hij wil den handkus weder hebben ingevoerd. Velen hebben daar den fpot meê gedreven, en zeggen , dat het handengeven hun niet revolutionair voorkomt. De vraag is echter, of het mooi is : of het er door kan , dat elke Heer, die op een publieke plaats een Dame ontmoet , met wie hij bekend is , haar terftond zijn hand toefteekt en de hare eenige oogenblikken gaat fchudden. Ontegenzeggelijk is het handengeven van Dames en Heeren uit Engeland tot ons gekomen , en de gewoonte , dat vrouwen daar nog wel het initiatief bij nemen, hoort geheel in het kader thuis der vrouwenemancipatie. Mij heugt zeer goed de tijd, dat alleen mannen elkaar de hand gaven, en het fchouwfpel van de fmakeloze koeding en fchudding der jonkvrouwlijke vingeren , waarop vele hartelijke Heeren ons onthalen , geheel niet bekend was. Trouwens in moderne ftukken van het Fransche Tooneel (dat toch altijd nog wel een woordij en meê fe (preken heeft op het gebied der be('chaving), ftukken, die (pelen in de _hoogere (tanden , wordt dat handengeven ook maar alleen bij uitzondering te-werk-gefteld. De handkus daarentegen is er niet vreemd. Hij is dan ook zinrijk : hij kan eerbiedig, hij kan ook -teder, hij kan zelfs fpotachtig zijn. Maar wie geeft nog om manieren ? Wie vindt het niet aller. behaaglijkst, liggend in een luyaart, of met de elbogen op de tafel, sigarendamp voort te brengen, of, fpreekt men een vrouw een enkel woord toe , haar in een rijtuig of op de wandeling den MENGELINGEN. 311 -rook in het gezicht te blazen ?' Wie weet nog van "causeeren P Wie weet nog van buigen , van gaan , van (taan i' De ruwe boerenhoed uit Albert Durers tijd , de kiel (sarrau) en • bedelaarsbroek , -de type van ons modern kostuum (chapeau cylindre , p aletot , pan. talon), verftaan zich best met het draven , het Tjokken , het llenteren en het ftrompelen onzer moderne Heertjens. Aan gratie bij den dans behoeft . ook niet meer gedacht te worden , en het uiterlijk onzer naar petroleum , kollodium , gas , tabaksrook en jenever ftinkende maatschappij rechtvaardigt al heel weinig de hooge kritische praetensiën die zij (ook op het gebied van de £maak) , laat gelden. X. EEN MISVERSTAND. De Heer P. N. Muller — een .maan wiens charakter en bekwaamheden hoog bij mij Itaan aan gefchr.even meent, let well dat ik den Heer J. H. C. Heyse kwalijk genomen heb "een min gunstig oordeel te zeggen over het werk van [mijn] vriend" Dr Jan ten Brink ; dat ik iemant het recht zou betwisten "het vrije woord" in ons goed vaderland onbefchroomd en onbelemmerd te voeren. Dat doet mij leed. Ik had mij niet kunnen voorstellen verdacht te worden van het op. zet tweegevechten op den degen te organizeeren, waarbij een der ftrijders de rechter ellebogen aan het lijf gebonden zouden zijn. Neen, neen , mijn waarde P. N. Muller! ik wil niemant het recht betwisten over wien ook "fcherpe kritiek"en te fchrijven. Ik ben niet opgekomen tegen 's Heeren Heyses befluit om Ten Brink te berispen en te beftrijden; maar ik ben opgekomen tegen het wapen dat hij gebruikt. Dat wapen , over het geheel , is geene argumentatie . maar is eenti kwalijk gegronde autoriteit. De Heer Heyse heeft Ten Brink veroordeeld door een beroep op de goede fmaak van .... den Heer Heyse. "Er is deze en gene onder [onze roman- en novellendichters] die zich vaak aan veelschrijverij fchuldig maken. Iic ACHT HET THANS ONNOODIG EEN NAAMLIJST TE GEVEN VAN NEDERLANDSCJHE AUTEURS OP WIEe DIT VERWIJT TOEPASSELIJK Is. Men zegt zulke dingen in den regel niet , zonder bewijs en het is hier plaats noch tijd, om die bewijzen te leveren." — "Wat Nederland be- treft, noem ik nu alleen Dr. Jan ten Brink." En daarop volgt dan eenti veroordeeling van Het Verloren Kind, die grootendeels -alleen fteunt op het (niet van elders gebleken) gezach van den 12 MENGELINGEN. Heer Heyse. De gemoedelijkheid is inderdaad belachlijk, waarmeé de Heer X. X. Heyse , fprekend over een man als Ten Brink, zegt 1 : "Bij vergelijking [van Jeanneíte en Juanito met Hei verloren Kind] is eenige vooruitgang niet te miskennen, .... maar daar. mede is waarlijk niet veel gezegd." Hoe jammer , dat het niet wat méer beteekent ; dan wist Nederland voortaan voor goed, hoe het nu in dezen had te oordeelen . Neen ! als een , man die zijn fporen verdiend heeft , eene uitfpraak doet , zonder die te motiveeren , is dat altoos belangrijk: maar wij zien de coming to aqe van den Heer Heyse op het gebied der esthetiek nog altoos te gemoet; en dat oen befehuldigde, bij het „mij dunkt" en bij het "zoo is het" van dien Heer niet bedenkelijk of half wanhopig het hoofd fchudt , bewijst geenszins, dat iemant het vrije woord aan ftrakkere banden wil leggen , dan de maatfchappelijke orde voorfchrijft. A. Tn. 1 't Is waarlijk al een jaar geleden : Gids van November 1879. 2 ,pour l'archéologie , prétendent toujours que l'excellent Czar Pierre avait une prédilection toute speciale pour leur localité, et ils affectent de croire que c'est surtout à leurs chantiers que Ie bizarre Muscovite s'est initié dans les secreta de la construction des navires. Nous autres , Amsterdamois , nous avons laissé dire ; mais de temps en temps on a rappelé à nos voisins que, pour^etre dans le vrai , on devrait reconnaitre que Pierre a demeuré pendant des mois congécutifs à Amsterdam , ou il avait aa bibliothèque, son observatoire et ses outils.... mais nos bourgmestres n'y ont guère tenu; le séjour du chef des Russies de toutes les dimensions et de toutes les couleurs leur a été quelquefois à charge et le profit qu'on a retiré de son amitié n'a pas été d'une exorbitante valeur. Comme 1'on fait a Zaandam un cas exceptionnel de la maisonnette , dont le Czar avait loué un appartement, et comme des Princes et des Princesses out 1'habitende de s'y rendre en pèlerinage et d'y écrire leur room dans un album , on laisse faire, quelque dróle d'impression que ce mésentendu fasse sur nous autres , gens d'Amsterdam. Feu. M. -Jacobus Scheltema , 1'ardent adorateur de Tesselschade (que vous connaissez bien), a écrit un tres bon livre sur le séjour de Pierre , en Hollande; on pourrait s'y renseigner: mais les gens n'aiment pas à lire avec attention , et la jeune tradition touchant le Mus , •covite de Zaandam (il y en a qui s'imaginent que le nom géographique doit s'écrire Sardam en souvenir du Czar) donne un démenti formel à ma thèse qu'une chose imprimée fait plus •d'impression qu'une chose racontée. Qu'y faire? Je continue la publication de mon Almanac et de ma Revue. .I1 me faut naturellement des réceptacles pour les productions littéraires des amis qui m'entourent et pour les mierenes propres: il y a un petit et modeste public qui a l'habitude de nous lire, ,et voilà comment il se fait que le nombre de mes livres va toujours en croissant. Je voudrais , surtout pour mon Almanac, pouvoir mettre en avant une idée-mère , réaliser un plan , ne pas -me borner à surveiller l'impression d'un recueil quelque pen fortuit; mais le temps me fait défant. Ce qu'il y a de méthodi- Fque dans mon esprit je dois le consacrer à mes lesons, et de vette manière -mes publieations ne sont que des reflets d'idées ,qui se suivant sans- plan de campagne. Je viens de terminer encore un volume de la Dietsche Warande. - 3 Les Pères Dominicaans van Hoogstraten et de Groot , tous les deux des esprits fort distingués et de véritables savants , qui , pour être d'excellents poëtes et prosateurs , ne laissent pas d'avoir fait leur philosophie avec un grand éclat, m'ont encore -puissamment aidé 'a mieux faire connaitre 'a nos compatriotes les deux grandes figures de Vondel et de Bilderdijk, dont le culte, sans cela, pourrait bien un peu souffrir des dévastations que se permettent dans leurs courses vagabondes les théories hyper-naturalisten. Mon ami , M. Anton Sterck (que vous connaissez très bien) m'a gratifié d'une étude généalogique sur la famille ialewijn-de-Piennes. Le Père Allard de la Compagnie de i ésus m'a fait une étude biographique sur les Helvétius•de- Mun qui out contracté des -alliances dans notre pays. Il appelle spécialement l'attention sur le fait remarqaable que le philosophe Claude Adrien Helvétius, auteur du livre de l'Espril et Jésuitophobe 1 de première classe, était le . père du bisaïeul de eet Albert de Man leq uel , 'a la tribune francaise , s'est fait une gloire de venger 1'honneur des Jésuites et de l'éducation qu'ils donnent. M. Êdouard van Even , le docte et si intelligent archiviste de la ville de Louvain , m'a fourni uue biographie très attachante -et remplie de faits peu connus de ce personnage mitré dont vous avez vu quelquefois le portrait à perruque poudrée dans notre salle 'a manger. J'avais par hasard decouvert dans l'église Ie Ste G-ertrude 'a Louvain (que vous connaissez mieux que moi) que ce prélat était un gentilhomme hollandais, avant-dernier abbé des nobles chanoines de Ste Gertrude dans l'ancienne capitale du Brabant. J'y ia fait joindre une gravure du portrait. Moimême j'ai donné une notice sur non ami tres regretté , le peintre Reinier Craeyvanger : esprit original , coeur d'or, s'il en fut jamais. Dans la sphère des questions philosophico-sociales différents 1 La race des gens d'esprit et de science, souffrant de 1'étrange manie de -la peur des Jésuites , est loin d'être éteinte. Une de nos publications hebdo. madaires les plus repandues en souffre terriblement : Le Spectator se déchains actuellement avec une grande fureur contre l'architecte Cuypers , qui bátit notre nouveau Musée. M. Cuypers', durant une; carrière de plus de trente ans , a élevé plusieurs douzaines de grandes constructions ; eest un artiste de premier ordre de l'aveu des organes étrangres , comme de ceux du pays. Le Spectator dit qu'il n'a pas le moindre talent , et qu'un homme prudent ne se hasardera pas dans les salles du nouveau musée : On craint toujours 1'une ou l'autre trahison des ... Jésuites. 4 phénomènes ont encore passé la revue dans mon recueil. Peut-être, dans votre hermitage ou les jours se suivent pleins de sérénité , et d'espoir, avez-nous entendu parler de la theorie des Pessimistes. de nos jours, qui a produit une espèce de secce comme certaines autres. Of course, ce sont des penseurs allemands qui la patronisent : MM. Schopenhauer et nartmann. Un littérateur, en prose et en vers blancs, • M. Martellus Emants , qui montre tres peu de points de rapport avec son saint baptismal , le Pape Marcel, s'est fait l'.apótre de ces tristes théories. C'est dommage que les. beautés poétiques d'une composition fort remarquée aient servi de véhicule à son fatalisme et que bien des gens pieux ont étéscandalisés de ce qu'il emprunte en partie au langage biblique les ooms des personnages auxquels il fait j ouer . un róle dans son poëme épique intitulé Liliíh. La mythologie gréco-latine continue de son cóté à fournir matière á 1'etude de nos savants et artistes. Deux livres une traduction (non terminée) de l'Iliade , par M. C. Vosmaer., et une anthologie de traditions se rattachant aug déesses et nymphes les plus. remarquables de l'antiquité par Madame Lina Schneider ont fait le sujet d'une appréciation dans la Waranode. Le 3° vol. de la nouvelle série , qui nous occupe , renferme en outre des critiques ou des recommandations de différents autres ouvrages de la main de mon cher frère et collègue , le prof. Paul Alb. Th. de Louvain, et des détails biographiques sur un historien et homme d'état de nos jours , M. le professeur Vreede (par le jeune docteur J. W. Spin) et sur un excellent humaniste de la Renaissance , peu connu ,_ le Ruremondois Jean Murmellius , par M. le curé Wessels. Unegénéalogie 'de l'intéressante famille patricienne d'Amsterdam , Hooft — célèbre surtout puree que le chef du mouvement littérairedu XVIIe siècle , Pierre , fils de Corneille , en sortait , quelques poésies inconnues du XVIIe et du Xixe siècle complètent, avec quelques courtes notices sur différents sujets , ce volume de ma revue qui eient de célébrer ses voces d'argent avec mon tres indulgent et tres fidèle public néerlandais. Que votre amitié me continue la première de ces qualités ; la mienne _ ne sera j amais. trouvée en defaut pour ce qui regarde l'autre. Adieu. Jos. A. TH. EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. 16 MAART 1581-16 MAART 1881. Uit de Zuiderzee gezien , komt het oude kasteel van Muiden nog altijd geestig uit tegen een echt hollandschen hemel. Torens en gekanteelde muren verkeeren nog in vrij goeden - staat 1. Ondanks verwaarloozing in het laatst der vorige en in de eerste helft van deze eeuw , heeft het slot te Muiden het nog tamelijk goed uitgehouden. De groote zaal met den hoogen 'schouw wordt door een weinig fantazie nog zeer goed gerestaureerd en , mocht men er een handvol geld voor over hebben, dan wordt die restauratie niet alleen in de verbeelding maar ook in de werkelijkheid tot stand gebracht. De glansrijkste jaren van het kasteel te Muiden , verliepen itusschen 1609 en 1647 2. Pieter Cornelissen Hooft was er toen -kastelein , omdat hij de hooge betrekking van Drost te Muiden, Baljuw van Gooiland en Hoofd-Officier van Weesp en Weesper- Kerspel , door gunst des Stadhouders (Prins Maurits) had verkregen. Hooft heeft aan het hooge huis te Muiden een deel van. -zijn eigen letterroem nagelaten ; sedert Hooft maakt de historie van het kasteel een onderdeel uit van de geschiedenis der neder- landsche letteren 3. De naam van Pieter Cornelissen Hooft zal in Maart 1881 op nieuw met eere worden genoemd. Enkele letterkundigen — bij ons komen dergelijke dingen alleen door bizonder initiatief tot stand hebben zich voorge 1 Of zullen van Regeeringswege door den Architekt Cuypers, voor zoo veil noodig , hersteld worden. A. TH. 2 Meer bizonder tusschen 1627 en 47. 3 Gelijk zij 't sedert Floris V van de Nederl. Staatsgeschiedenis doet. A. TH. D. WARANDE. N. REEKS » III , N°. 4 XXI 314 EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. nomen , Woensdag en Donderdag 16 en 17 Maart 1881, den dag te herdenken , waarop Hooft voor drie eeuwen te Amster tdam geboren werd. De naam van den grooten historieschrijver zal wederom door enkele belangstellenden genoemd worden. Men zal aan het kasteel van Muiden denken , misschien nog eens aan Hooft's -milinedeuntj ens en Hooft's tooneelwerk een oogen blik van ernstige aandacht wijden. In die dagen zal binnen den eng begrensden kring van belangstellenden in Nederlands letterkundige geschiedenis een klein feest gevierd worden. Men zal een wakker woord hooren spreken . ter eere van den Drost; men zal zijn Warenar voor de voetlichten zien komen en, wanneer alles meêloopt, zal de grond zijn gelegd om de ridderzaal te Muiden in den ouden -luister hersteld te zien , als op den dag (20 September 16-30) , toen "Zijne Vorstelijke Doorluchtigheid" Prins Frederik Hendrik - er een - bezoek bracht en bij den gastvrijen kastelein "zekeren • Yin Mu$chat" dronk , waar hij zoo'n bizonder liefhebber van was. Op grond van dit alles komt eene kleine herinnering aan _Pieter Cornelissen Hooft misschien ook hier te stade voor enkele belangstellende lezers. Het is mij niet te doen Hooft's levensgeschiedenis in het breede te verhalen en zijne letterkundige verdiensten uitvoerig te toetsen — ik wensch alleen licht -te doen vallen op eene eigenaardigheid zijner persoonlijkheid -zijne artistieke opvatting van het gezellig verkeer ten zijnent, waardoor--._het Muiderslot eene letterkundige beteekenis verkreeg, door sommigen niet ten onrechte vergeleken met den invloed van het hotel Rambouillet op de fransche letteren. Het hotel .Rambouillet pleegt door de oppervlakkigheid van Benige middelmatige Nederlanders, die elkaar naspreken en naschrijven , als een kweekschool van gemaaktheid en onnatuurlijkheid te worden gedoodverfd. Niets is onjuister. Het hotel .Rambouillet , het vorstelijk woonhuis van den markies . de Rambouillet , die de dochter van den markies Jean de Vivonne huwde, vereenigde van 1628 tot 1648 al de edelste geesten uit . Frankrijk en . het buitenland. Het hooge huis te Muiden poogde in EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. hetzelfde tijdvak iets dergelijks te doen. Te Parijs was de letterkundige beschaving minstens even goed, zoo niet hooger ontwikkeld , dan te Amsterdam in het bedoelde tijdvak , mocht ook de dichterroem van mannen als Malherbe en Voiture door den 'schitterenden bloei der fransche letteren na 1648 eenigszins worden verduisterd. Men heeft gewaand , dat het hotel Rambouillet , het vereeni- gingspunt was voor eenige adellijke précieu8e8 en eenige litteraire middelmatigheden , die behagen schepten in allerlei gemaniëreerde verzen en gesprekken , zoodat Molière een goed werk deed ze in zijne "Précieuses ridiculer" en in zijne "Femmes savantes" te tuchtigen. Deze hier en daar aangenomen meening is volkomen onjuist. Na den dood van Voiture in 1648 houden de bijeenkomsten in het hotel Rambouillet op, even goed als te Muideii na den dood van Hooft in 1647 het letterkundig verkeer op het slot een eind neemt. Molière schreef zijne "Pré cieu$es ridiculer" in 1659 en zijne '`Femmes savantes" in 1672. Zijne satyre had met geheel andere précieuses te doen --de dames, die in pedante schoolgeleerdheid, in het napraten van Benige grieksche . en latijnsche termen haar genoegen vonden, Het hotel Rambouillet moge aanleiding gegeven hebben tot een verschijnsel als de précieuses, Molière's aanval was niet recht. -streeks tegen liet hotel Rambouillet gericht. Veeleer waren het -de navolgingen van het hotel Rambouillet, die den spotlust van ,den grooten blijspeldichter prikkelden. De bekende schrijver tlhapelle verhaalt, dat hij te Montpellier een vergadering van précieuses heeft - bijgewoond, welke dames zich onderscheidden door "leur petitee mignardises , leur parler gras et leurs discours eextraordi'naires." Mocht het voorbeeld van den adellijken kring in het hotel Rambouillet door overdreven lust tot navolging later wellicht geleid hebben tot letterkundige dwaasheden , de leden van dien kring zelven onderscheidden zich door edeler streven. Zij wenschten vóór alles in den toon hunner gesprekken , in alles wat ze schreven en zegden Bene edele cierlijkheid in acht te nemen, en alles te vermijden °wat plomp ' en boersch was. Zij wilden 316 T LETTERKUNDIG EEUWFEEST. -schrijf-en spreektaal zuiveren van leelijke onhebbeHkheden en namen daartoe de hoogste kieschheid in acht. Zij leerden aan =de fransche. schrijvers wat men `sla distinction" zou kunnen noemen. In den gezelschapskring van bet hotel 1?ambouillet dweepte men met alles wat groot, verheven . edelmoedig, nobel was. De beleefdheid kreeg voor het eerst een wetboek , later door heel de. europeesche beschaafde samenleving gehoorzaamd. T)eze groote liefde voor den goeden en edelen toon in den omgang , dele lust voor liet hooge en ongemeene in taal en stijl verdiende niet gebrandmerkt te worden met een losweg daar heen geworpen verwijt van "gemaaktheid." Dat juist Pieter Cornelissen Hooft er naar streefde liet gezellig verkeer op zijn kasteel te Muiden een edeler toon te geven , dat hij voor spreek-, brief- en historiestijl poogde een Pijper vorm te vinden , waar alles zich nog nauwelijks aan middeneeuwsche dorperheid ontworstelde, verdient den hoogsten lof. Hooft opende te Muiden van 1609 tot 1647 een hollandsch hotel Rambouillet. Zijne groote verdienste bestaat in zijn dagelijksch streven naar cierlijkheid en fraaiheid in den nederlandschen stijl , naar beschaafde en fijne vormen in den omgang met vrienden en vriendinnen. Hooft had relatin met de hoogst geplaatsten in den lande. Hij schreef aan Prins Maurits , aan gewestelijke en plaatselijke .autoriteiten , aan de bloem der geleerde waereld , aan allerlei kunstenaars en poëten. Zoo noodig was hij even vaardig met het Italiaansch , Latijn en Fransch als met zijn nederlandschen stijl. Het meest echter treft zijn toon , wanneer hij aan beschaafde vrouwen schrijft. Zijne briefwisseling met de gezusters Roemer Visscher is een monument van zijne fijne hoofschheid en uitmuntend goeden smaak. De volgende staaltjens mogen er getuigenis van geven: "27 April 16 22. (Brief aan Anna Roemers). "Mejoffrouw ! U.E. zuster heeft my eenige vaerzen gezonden m te beteren. Iok zend ze wat erger weder over dan ze gekomen waeren. Wat kond ick anders..... gebeden wordende van EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. 317 do geene die gebieden magh , ende dat uit driederlei naem, als Tesselschae, als Roemers dochter ende als U.E. zuster P Een kabel van sulcke drie strengen bindt te vast , om zich t'zoek te maken...." 6 Juli 16Z4 (Brief aan Tesselschade bij het overlijden van mevrouw Hooft.) "Mejoffrouwe l De wysen gebieden verliesbaer goedt loshartigh te lieven ende 't verlooren zonder bedroeven over te zetten. "Tot_ (het) houden van het eerste gebod heb ick altoos zoo weenigh wils gehadt : dat het my billijck aen macht mangelt, om het tweede te volghen. Die noit anders dan spelden en spijkers opzocht, om , 't geen hy beminde , naghelvast in zijn lierte te maeken , hoe kan 't hem daer af gescheurt worden, zonder ongeneeslijke reeten te laeten ? Die gewoon was, zelfs de geringste gunsten en begaeftheden , van de geene, die hy opperlijk bezint hield , wt te schilderen , en die beelden in sijnen binnenborst als eene kappelle te metsen , hoe kan hy zonder mistr'oostigheit zich zien verlaeten van zijnen oppersten toeverlaet naest God ? Evenwel heb ick het geloof niet , dat droefheidt deughd is , oft kante my met stijfzinnigheidt tegens allen troost. Te zeer zoude my wroeghen d'ongehoorsaamheidt jegens de geerre, die, onder haer wterste wille, my de verquikking mijns geinoedts zoo ernstelijk bevolen heeft. Iek en zoek de rouw sliet, maer zy weet my te vinden. Dujsendt en dujsendt dingen. daeghs haelen mijn schade op en meeten ze ten breed sten uit. 10 April 1630. (Brief aan Tesselschade over haar antwoord op de prijsvraag der "Eerste duytsche Academie. ") "1Mie joffrouwe. Als jck nae de prijs van ' de Academie staen wilde , j ck sonde staende houden , dat de beste tong 1 is die van Jod're Tesselschaes pen. Want haer ujtspraek heeft my niet alleen wel gevallen , maer mijne liefste Helionora zoo wel ge smaekt, dat ze door die lekkernye tot haere eerste liefde ter 1 De prijsvraag begon met de woorden: "Wat beste en slimste tongen zijti" en zag op het rumoer door de amsterdamsche predikanten tegen Reinonstrainten gemaakt. 318 EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. Poësie bekoort zijnde, ernstelijk op my verzocht heeft, jckzoudedat gedicht doch uj tschr ij ven , 't welk 't eerst is , dat zy myzulx in alle haer leven geverght heeft." (Hooft was in 1627 met de weduwe Bartelotti, Helionora. Hellemans, hertrouwd). November 1631. (Brief aan Tesselscha , die met mevrouw- Duarte te Muiden gelogeerd had en waarschijnlijk bij een spelevaren op de Vecht het gezelschap met zang verheugd had). "Me Joffre , UE. heeft tot noch toe, met haer keel, de minnende harten in 't vier, menschen en dieren op aerde, dei voghelen in de lucht verheught. Nu zy ook de visschen in 't water weet - t' onthaelen , en hen te doen hoveren , moet jck bekennen dat ze is á fout faire, ende goedt voor alle elementen. Joffrouw Duarte zal my vergeven , dat jck d' uwe voortaen boven de haere stel ; gemerkt haere miltheit zoo verre niet en gaet, als 't water diep is : en de uwe strekt tot den gront derzee.... Wy anderen hebben niet dan 't logge lijf, UE. de ziel van 't gezelschap verstrekt...." 18 Februari 1632. (Brief aan Tesselschade, in Amsterdam geschreven, na een vergeefsch bezoek , waarschijnlijk bij den heervan Buyl, Tesselschade's zwager, bij wien zij altijd logeerde). "Wy hadden wel behoort stip op enze ujre te passen met UE. te bezoeken : maer de bruiloftgang heeft zoo veel toereedens aen , dat het eereen licht ujt zijn gissing gaet. 't Was een groote - Eclipsis voor mijn Susanne 1, in plaets van UE. aenschijn, andere troonyen te vinden , daer 't haar niet lang in luste te starrekijken. ' Niettemin zy had vertrouwt, dat -de wederliefde zoo koel .niet geweest waer, oft UE. zoude haer 's anderen daeghs dat verzoek betaelt hebben , ende ons een vischjen helpen eeten. Maar (ach arme !) een ongeluk komt zelden alleen. Zij was UE. quijt en hadt het naekijken ; min vocht meer als Psyche , al& haer veyer. een glippert maekte. Nu quijnt en steent d' arme tortelduyf, beweenende haer verlaetene eenzaembeit; ende kanaen Corisca geen volslaeghen ongelijk geven , die een gasthuis_-. 1 Susanne Bartelotti, Rooft's Stiefdochter. EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST.. 319' van haer hart maekte, om zich aen 't vlotgras te houden als de wal. ontging." 27 Juni 1632. (Brief aan Tesselscha, over het slechte weer). "Wat daeghen hebben wy alle daeghs ? Sint•Jan moet zijn tijdt vergist hebben. Uit wat hoek dat de windt ook waejt,c. geen warmte komt er over. Iek erbarme my over oase pruimen, die niet een zonneschijn gebeuren magh. Wanneer zal 't eens, zijn , dat wy die rijpe geeltjes met haeren waes, onder . de blaeuwe van Damasco zullen zien uj tsteken , als starren aen haeren hemel ?" 20 Augustus 1632. (Brief aan Tesselschade) : "Wat drommel voor liefkruidt heeft UE. mijne Suseken ingegeven, dat haer - zoo doet quynen en jooken nae TUE. jégenwoordigheit ? 't Meis. jen heeft het heele hoofdt vol Tesselschaes , ende droomt by lichten dagh van de genoote vriendtschappen, lekkende haere vingeren nac den hoonig van UE. lieflijkheit.... Maer om niet te vinnig een spel te drijven , waer goedt , dat wy een pleister van pruj men op het zeer lejden ende die weeten van geen rijp worden voor over acht daeáen. Bidden dan , dat UE. niet in de naeste, maer in 't eerst van de week daeraen naemelijk met den herfst over koorre, om zijn guirie heit met de zoete melck van UE. hart , wat te smnijdigen...." 2 November 1632. (Brief aan Tesselschade , uit Amsterdam, waarbij eenige kostbare wijnkelken, die zij voor Hooft zal gra. veeren.) "Me Joffre , Wel magh UE. haere miltheit rouwen , die mijn lieve Leonor ende Susanne, elk met een glas van vaederlijken naerve 1 ende geest beschonken heeft. Want wy slachten allen de rijke lujden, die, hoe zy meer hebben, hoe zy meer hebben. willen. Ook waer jck noode doodt gedeelt ende had daerom geerne op den grootsten roemer, gemaelt het voorighe ende deerlijk verongelukte : A demain les aJaires. Op de twee kleener daer nevelas gaende.... wenschte wel, dat UE, geliefde te stellen: 1 Roemer. 324 EEN LETTERKUNDIG EE WVEEST. Speculum mentis Fomentum amoris. Op de twee andere kleene.... dunkt my dat , om de verandering ende voor de leeken niet quaelijk komen zoude dezeujtlegging van 't bovenstaende: Spiegel van de binneborst , Doojnat op de minnevorst. De glaezen terug krijgende zal jek UE. bedanken naer be. hooren. Ondertussen doen 't mijn Huisvrouw ende Suseken tenhooghsten ende zenden hier nevens de trom gestoffeert met lek-kernyen...." 7 Juli 1633. (Brief aan Tesselschade , met uitnoodiging naar- Muiden te komen.) "Wy verwachten , in onzekerheit van wanneer, zekere Heerera: ujt den Haeghe ; bidden derhalven om de gunste van UE. ver zoek tegens den achttienden , oft negentienden dezer maendt, dat wort op maendagh oft dinxdagh aenstaende over acht daeghen. UE. gelieve Joffre . Francisca (Duarte) ende haeren man mede te, belezen ofte bezingen , nae dat zy ooren hebben, om nevens UE. ende den uwen over te komen. Ik heb reeds den Secretaris. Mostaert , ende Verburgh met Brosterhuizen besproken , om op dien tijdt te passen ende de zangmaete te helpen vol maeken ? Ende laet mij vastelijk voorstaen , dat wij UE. zoowel zullen onthaelen , dat Crommetjen niet weer schoolziek worden zal , als in den voorleden zoomer. 1 Torni , ritorni , alle doleezze prime._ Als UE. keele heesch gezongen zal zijn, veeeten wy raedt om, ze te smeeren met gesuikerde aerdbeezen , die jeghenwoordelijk steéhouders zullen zijn van de witte pruimen. Want deze en moghten nojt qualijker geslaeght wezen....'' 1 Augustus 16 33. (Brief aan Tesselschade na haar vertrek uit Muiden). "Me Joffr. UE. heeft hier haere muilen gelaeten. Dit is een' leelijke vergetelheit. Want het waer * beter dat 'er UE. de voeten: vergeten had, en 't geen daeraaen vast is. De vloer (acht jk) 1 1 Toen Crombalch door ongesteldheid verhinderd werd te Muiden te komen., EEN LETTERKUNDIG EEUWP ST. heeft UE. willen houden , ende ghy zijt haer ontsnapt , gelijk Corisca den Satyr , daer de perrujk in den loop bleef. En zee ker , steenen en planken leggen en treuren , omdat ze niet langer van die zoete treedtjens gestrookt werden. Niettemin deze aohteloosheit Uwer E. doet ons hoopen, dat wy noch eenigh ander overschot zullen vinden ende moghelijk IIE. hart hier in eenighen kamerhoek zal vergeten zijli. Maar wat wy zoeken , 't is er niet, oft het moet onzichbaer gaen.... Brosjen en Burgkien konden bier niet dujren , toen UE. weg was. Wy gingen ze 's naemid-. daghs quijt. 't Zoud 'er anders gegaen hebben , waeren de deuntjens niet ujt geweest. Ach , hoe binden die keelbanden...." Hier moet ik het woord aan Hooft ontnemen. Ik vrees , dat zijn schim mij het stilzwijgen zou opleggen , zoo ik nog meer staaltjens van zijn vernuftigen briefstijl ging mededeelen. Het voorgaande is meer dan genoeg , om te staven welk een zeldzaam fijn ontwikkeld man Hooft is geweest; welk een gastvrij hoekjen van het Gooilaind op het kasteel te Muiden gevonden werd en hoe er de kastelein steeds naar streefde door eene vereeniging van alles wat de goede smaak gebood van zijn gezelschapszaal een klein Muzenhof te maken. Bij de aanstaande viering van zijn geboortedag v66r driehondeed jaren zal enen niet uitblijven met lof in dit opzicht. Maar wat het opmerkelijkste zal wezen bij deze viering, is zeker het verschijnsel, 't welk nu al bespeurd wordt -- men zal hem niet fatsoenlijk genoeg vinden in den Warenar. Zijn blijspel zal vertoond , en menigeen , verreweg de meerderheid, vooral de lee- ken , zal huiswaarts gaan met een nieuw argument tegen die "vervelende en onfatsoenlijke" dichters der zeventiende eeuw. Het is niet anders. In 1618 was het amsterdamsche tooneel zoo goed , als het wezen kon , misschien wat frisch en oorspron. kelijk leven aangaat duizendmaal meer waard dan onze schouwburg van 1880. Maar een blijspel had toen eene geheel andere vrijheid als nu. Men sprak de volkstaal met eene getrouwheid, die aan het ongelooflijke grenst. Men bracht de achterbuurten en steegjens. ten tooneele en niemand , die zich verwonderde over de steeg- 322 . EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. jenstaal„ die destijds even als nu overvloedig gestoffeerd was met plat- en viesheden. Hooft spreekt in den IYareuar van "askaex", "backes" , "beek", "dreck", "lubben", "luys", "naers", "ouwe Suzannes boef", "poep", "stinkt", "urien", "verkracht" en van nog meer, thans door de meest alledaagsche fatsoenlijkheid. op den index geplaatst. Hooft , het toonbeeld van fatsoen in zijne historische werken en in zijn briefstijl , veroorloofde zich deze vunze straat. taal, omdat hij een blijspel schreef en_ men juist te Amsterdam op dat oogenblik de meeste vrijheid - gunde aan de komedie, die met Brederoó een korte periode van bloei beleefde en met dezen het stoutste naturalismus huldigde , dat nog immer op een modernen schouwburg was verschenen. . De stoutheid der komedie bestond niet alleen in de straat. taal , maar ook in de feiten, die men op het tooneel bracht. Breêroo^ had het voorbeeld gegeven , maar daarbij eene genialiteit aan den dag gelegd, die veel over 't hoofd deed zien. Zijne komoe. die was de schildering van heel Amsterdam anno 1611-1618 , met eene komische verve en eene studie van de werkelijkheid, die volkomen opwoog tegen het genie van Jan Steen , Adriaen Brouwer en de beide Teniersen. Daarenboven de ruwe toon der dagelijksche gesprekken en der dagelijksche zeden moest aanlei:ding geven tot zulk een blijspel. Hooft vond volkomen vrijheid het vermetele en naakte in Breêroo^s spelen na te bootsen , al ontbrak het hem aan den kunstenaarsaanleg van dezen laatsten. De Drost had zich in de Aulularia van Plautus een uitstekend model gekozen. De latijnsche komikus had eene dankbare stof , de gierigheid , belichaamd in den grijzen .Euclio een grijsaard, die een schat heeft gevonden en wiens dochter door den jongen Lyconides wordt verleid. Hooft volgde Plautus op den voet , maar moest voor de ontknooping van zijne fatitazie en een paar gebrekkige aanwijzingen gebruik maken. Het slot van Plautus' stuk ontbreekt in de handschriften, men heeft er later twee onbeduidende supple. menten bij gemaakt, die den gierigen Euclio bij het huwelijk van zijne dochter plotseling mild doen worden. EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. Hooft volgde deze supplementen , Molière onthield er zich van. Hooft doet Warenar den pot met goud aan Ritsert schen ken, als deze Klaertjen huwt, nadat het jonge meisjen vooraf "een jongen seun (net) ien paer wangen . as ien kathuyser" aan haar aanstaande geschonken heeft. De nieuwe waereldburger wordt in het laatste tooneel aan het publiek getoond , even als onlangs. de infante van Spanje door koning Alfonso. Bij het vertoonen nu dezer tooneelen zal men zich welligt ergeren op het aan-- Staande Hooftsfeest 1. De amsterdamsche maatschappij van 188& is zoo geheel anders dan die van 1617. Ik laat het onbeslist of ze beter geworden is , maar dat is zeker , dat onze tooneel konventie dergelijke tentoonstellingen van jong geboren voor loopers niet meer duldt. Er bestaat nu eenmaal groote gevoelig- heid op dit punt en het zal dus niet meer dan verstandig zijn deze ergernis te voorkomen. Buiten eenig gevaar voor de ver- wikkeling kan deze kleine epizode worden weggelaten, terwijl de ontknooping dan eenvoudig wordt gevonden door de verzoe ning van Warenar en Ritsert. Het was in dien geest, dat professor Alberdingk Thijm eenige wijzigingen had voorgeslagen , die misschien wat al te ruim waren opgevat , maar toch in het algemeen aan de bestaande moeyelijkheid poogden te gemoet te komen 2. Deze wijzigingen. 1 Dr Ten Brink neemt de mogelijkheid aan , dat de "onveranderde" Warenar wordt opgevoerd. Na de weigering van het "Nederlandsch Tooneel" en van den Stadsschouwburg te Amsterdam is dit echter nog al gewaagd. A. TH. 2 Ik heb mij , wat de uitdrukkingen betreft, tot het onvermijdelijke bepaald. Met de onderdrukking der «verkrachting"sgeschiedenis was maar éene maat aanwendbaar: de maat , waar dit geval niet in paste. Om misstand en toonloosheid in eenige toetsen van het dramatiesch klavier te vermijden, moest er echter iets in de plaats worden gegeven. Ik heb elders het punt volgenderwijs toegelicht: "De bewerking der Aululcrria van Plautus, "nae 's Landts gheleghentheyt verduytscht", is ontegenzeglijk het vermakelijkste van Hoofts tooneelspelen. Indien er al niet veel van het fijn komische in de toestandën gevonden wordt, -- de gesprekken zijn vol geest, al is het geen geest van de edelste soort. Het stuk is aardig genoeg om op een modern tooneel nog voldoening te kunnen geven : het is uit dien hoofde zeer jammer, dat er een toestand in voorkomt en in de verwikkeling is opgenomen , die met de begrippen van kieschheid onzer dagen dermate strijdt, dat dit het stuk , gelijk het daar ligt, c` -2r4 EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. hebben tegenstand gevonden. Men heeft er weder een strijd van "beginselen" uit gesmeed. Het vraagstuk der vertooning vang ongeschikt maakt om voor het publiek van dames .en lieeren , ouderen en jongeren, ten tooneele te worden gebracht. Allerminst zou het voegzaam zijn, ter huldiging van Hoofts gedachtenis, een stuk te vertoonen, waarvan b. v. een achttienjarig meisjen geen verslag zou kunnen doen aan eene ge. wezene schoolvriendin. Gelukkig staat of valt de Ware-nar in zijn komische kracht niet, met het beloop van het onderdeel, gelijk het hier door mij moet worden aangeduid., Br schijnt mij toe, kans te zijn Ware-nar met de pot te vertoornen, met wechlating van het schandelijk feit, dat Hooft Plautus navertelt. Dit feit komt hierop neêr : dat Klaertjen , de dochter van den gierigaart zonder dat ze "te luyd riep tot haer vaêr of haer bueren," onteerd is door een haar onbekenden jonkman, die 'lande deur" een "praetje" met haar kwam maken. Haars vaders dienstmeid beklaagt zich zeer over de moeilijkheid, om de eer van Klaertjen, "die op haar uyterste gaet, beladen met kindt , te bedecken." Hooft heeft de kieschheid gehad de verleide dochter niet ten too neele te brengen (waarvoor Plautus zich niet ontzien heeft) ; maar in het laatste tooneel brengt de meid het juist geboren kind op het tooneel en geeft het , met den uitroep "Hy het ien paer wanghen as ein Katuyser" aan de liefkozingen van vader en grootvader over. Men ziet, dat wij den Burgemeesterszoon , en vriend van de Visschertjens, nog dank schuldig zijn voor zijne ingetogenheid. Inderdaad zou toch ook het spektakel van een meisjen , in zekere omstandigheden, dat de plein gré geschoffeerd is door een vermomden onbekende, misschien zelfs wel al te kras zijn geweest voor onze hardhuidige XVIIe-eeuwers; maar het geval komt toch bij herhaling ter sprake , en Ritsart verhaalt aan zijn moeder en long et en large , hoe hij in het boevenstuk heeft kunnen slagen , al erkent hij dat het "niet moy" is. Ik misgun den moed niet der genen, die de vertooning van dat blijspel (onveranderd), ter gelegenheid der Hooft-viering , in hunne bescherming zou den willen nemen ; maar ik wensch een poging te doen, om het stuk voor een gemengd publiek van het laatste vierde der XIXe Eeuw genietbaar te maken. Ik geloof, dat het gedaan kan worden , met behoud van de hoofd zaak niet alleen ; maar ook van de pikantste onderdeelen. Daartoe heeft men slechts noodig de wel-gegoedheid van Ritsart en zijne moeder aanvankelijk niet te doen uitkomen ; den jonkman-zelven moet zij een geheim wezen. Ook bij Hooft is de oude medeminnaar, 's jonkmans oom, rijk. Het moet dus voor een zoo hartstochtelijken gierigaart als Warnar een groot ongeluk zijn te vernemen, dat zijne dochter den gewenschten Rijckert niet kan krijgen , want dat zij trouwbeloften uitgewisseld heeft met den jonkman zonder geld, die , haar het hoofd op hol heeft gebracht. Wanneer wij het publiek van de be- trekking der jonge-lieden niet meer dan dit verhalen , kan toch het stuk bijna in zijn geheel blijven, en wordt de openbare kieschheid niet beleedigd. Van de bizonderheid, dat het stak tot op de ontknoping afspeelt, zonder dat Klaertjen ten tooneele komt, zou ik partij willen trekken, door in het laatste tooneel het meisjen door de meid haren bruidegom en vader in de armen te doen voeren. De vader is dan, door het te-rug-vinden van zijn pot met EEN LETTERKUNDIG EEUWFEEST. Warenar is daardoor plotseling geworden une grosse affaire. Er waren er, die van de geheele vertooning niets wilden weten; anderen wilden wijzigen in den geest van professor Alberdingk Thijm , wederom anderen en deze partij droeg de overwinning weg, wilden Warenar onveranderd op het tooneel brengen. Deze laatste partij besloot echter de grove woorden te schrappen en alleen te waken voor den ongewijzigden inhoud 1 . Het is zeer te hopen , dat het publiek 't welk bij Hooft's eeuwfeest de vertooning van Warenar zal bijwonen, zich vooraf een weinig op de hoogte stelle van de geschiedenis onzer letteren in de gedenkwaardige jaren van het Bestand met Spanje; zoo niet, dan is er wederom eene deur geopend, die toegang geven kan tot velerlei dwaling en misverstand 2• Dr. JAN TEN BRINK. goud, zoodanig gelukkig, dat hij over het verlies van den rijken schoonzoon heenstapt , terwijl er gezorgd werd , dat het publiek op de hoogte is van den gunstigen staat der middelen van Ritsarts moeder. Dat deze vrouw zich aan vankelijk bij mij als onbemiddeld voordoet, komt geheel over-een met Hoofts voorstelling van haren wensch, dat haar zooi een rijk meisjen, in plaats van Klaertjen, trouwen zal, een gedachte, die de moeder bij Hooft nog uitwerkt, na dat zij weet, dat haar zoon Warnars dochter "verkracht" heeft. Het stuk bevat met de Voor-reden 1482 vaersregels. Slechts een 10e van deze behoeven, bij eene wijziging als de door mij voorgestelde, vervangen te worden. Ik zal hier, ter besparing van ruimte , niet rneêdeelen welke enkele uit. drukkingen, om hare groote. platheid, evenzeer zullen moeten veranderd worden. Ik ben in de richting om zoo weinig mogelijk de schilderachtigheid van 's Drossaarts Amsterdamsch te verzachten. Om Hooft zich Sok te laten uitspreken in al het fijn vernuftige en edel-zwierige van zijn dicht- en proza. stijl, zal bij de feestviering ongetwijfeld de gelegenheid niet ontbreken. Mij dunkt, dat het ten slotte weêr verschijnen van Rijckert, met gulle gastheersintenties, het stuk niet onaardig besluit. Kan men een bevallig aktricetjen vinden, om als Klaertjen een kleine apparitie te maken, dan zal ook dit het publiek , in ruil voor het pasgeboren kind met de Karthuizers wangen , niet onwelkom zijn." A. TH. 1 Dit standpunt dunkt mij (en ook Dr Ten Brink) volkomen onverdedig. baar. Men moet den Warenar wijzigen naar de eischen van een gemengd publiek onzer dagen ; of het stuk geheel onveranderd vertoonen. A. TH. 2 't Is dok te wenschen qu'on juge les écrits d''après leur date : wat Hoaft in 1615 schreef, zou hij niet geschreven hebben in het tijdperk 1627-1647. A. TH. Personaadjes in het overstaand blijspel. PIETER CORNSZ. HOOF D v Muyden enz. , 46 j.........de Heer Mooi. MARGRIETE QUEKELS , huishoudster (van zekere jaren). . . Mevr. ALBREGT. -LEONORE HELLEMANS, wed. BARTELOTTI VAN DEN HEUVEL, 33 j. „ ELLENBERGER. ,SUSANNE , hare dochter, 16 j. . Mej. M. VINK. DEBORA BAECK, 19 j.. ' . . Mevr. V. WESTERHOVEN. Dr SAMUEL COSTER , 48 j. . . de Heer BIGOT. -JAN VAN BROSTERRIUYSEN , kunstenaar en kruidkundige , 31 j. „ V. WESTERHOVEN. ZWIJGENDEN: LAURENS REAEL (44 j.) , CONSTANTIN HUYGENS (31 j.), TESSELSCHADE (33 j.) , DIRCK SWELINCK (21 j.) , FRANCISCA DUARTE (31 j.) , VONDEL (40 j.) , BARLUS (43 j.) met huisvrouw , GUGLIELMO BARTOLOTTI Jr. (34 j.) en huisvrouw, -JACOBA VAN ERP (31 j.) , GERARD VOSSIUS (50 j.) met huisvrouw (37 j.) , JOOST BAECK (22 j.) , JACOB VERBURGH (28 j.); kamerspelers , dienstboden , enz. Het stuk speelt op Iet Slot te Muyden in den nazomer van 1627. SUSANNE BARTELOTTI, Komedie , in twee bedrijven. EERSTE BEDRIJF. (Het tooneel verbeeldt de boomgaard om het slot, dat in den achtergrond gezien wordt.) EEIRSTE TOONEEL. BROSTERHUYSEN, D* COSTER. BROSTBRHUYSEN , hij zit te teekenen in een priëeltjen links: Ik doe het gaarne ... Misschien had ik nog méer aanleg voor teekenen en graveeren gehad , dan voor taal- en letterstudies; vooral , waar ik booreen en planten mag kopiëeren. COSTER: En daarbij de persoon , voor wie het bestemd is .. BR. Ja , ik wil hem natuurlijk graag verplichten ... Co. Hem ? wien , hem? Ik dacht , dat het voor de schoone weduwe bestemd was ... B. Ja wel ; het landt eindelijk aan in de handen van Juftrouw Hellemans , weduwe Bartelotti ... maar het gaat door het kanaal van den Drost ... Waarom lacht ge, Doctor? 328 SUSANNE BARTELOTTI. C. Om de eeuwige spelingen van Moeder Natuur. Daar hebben we nu een wakker jonkman, en een jong meisjen, -knap van uiterlijk en, met haar zuster, erfgename als ma-Mère het tijdelijke met het eeuwige verwisselt van Deen mooi fortuin. Oppervlakkig zou men zeggen : die twee worden licht een paar. Maar neen ! de jonkman heeft het meer op de moeder begrepen , die, ik beken het, mooye oogen heeft en er nog frisch uitziet ... een min of meer sanguïnische complexie ... Of , wil men misschien om de dochter de moeder aangenaam zijn? B. Doctor, wat ben je toch een dichter altijd aan 't fantaizeeren! Inderdaad, ik wil je eerlijk bekennen (en geneesheeren kunnen - geheimen bewaren !) , dat ik smoorlijk verliefd ben op Suzeken, en in 't geheel niet op haar moeder. Heb je ooit een aandoenlijker blik gezien dan die van de dochter? Vraag-je me : heeft ze bruine of blaauwe oogen ik weet het niet; maar zij toovert er meê ... Ik weet dát beter dan iemant. Maar , beste Doctor, dat heeft met deze teekening niets te maken ... C. Niet? B. Wel neen! 't Is de Drost, die 'er mij om gevraagd heeft, en die ze aan , de schoone - weduw vereeren wil. Zij. te kennen gegeven te hebben, dat een herinnering van _het slot , bij haar op-handen vertrek, haar aangenaam zo^ zijn. C. Dat geschenkjen zal dan ook zeker op haar verjaardag moeten dienen , dien we hier morgen vieren ! De Drost heeft in Amsterdam een kostelijke taart besteld, met toepasselijk beeld- en , dichtwerk ; we krijgen ook een half dozijn kamer.: spelers over , om op de Zaal een vertooning te geven ; én mij heeft onze gastheer opgedragen met u en met Bart , den tuinman , te handelen over het noodige groen en de bloemen voor TWAALFDE TOONEEL. opdat ik een woordtjen van de hand of uit den mond uwer moeder ontvange, dat mij den levensmoed te-rug-geve. Onder het aanroepen Gods, hoop ik dat Zijne wijsheid u leiden moge tot het steunen van het aanzoek van hem die uwe handen kust , met zijn eeuwigen dank- dienst- eu eerbiedenis ... P. C. Hooft." *) Arme Suze ! Waarom wordt ge zoo wreed te-leur-gesteld": -- Kon ik de helft dragen in je lijden!! S. Ja , Bora , ik wist wel , dat ik bij jou geen verwijten wegends de dwaasheid van mijn hoop zou vinden. Ach, verlaat me niet ! Ik voel mij nu meer eenzaam dan ooit: want ik kan mijn moeder , die tot heden mijne liefste vrindin was , nu nooit meer een deelgenoot maken van mijn smart!- D. Zeker niet , Suzeken ! Al wat de zusterlijke vriendschap van mij , die uw vertrouweling in dezen was , kan aanbrengen om u te troosten , zal niet ontbreken ... Maar wat zult ge nu verder doen ? S. Ik weet 'et niet ... ik weet 'et niet ! Ik ben wel ongelukkig ! -- En hij , wat zal er van hém worden , als moeder blijft weigeren ? 0 die twee pijlen doorboren mij 't .hart : mijn lijden , door hem ; en het lijden van hem , dien ik, na zoo veel slagen als hem troffen , zoo gaarne de gelukkigste ,der menschen had gezien. D. Stil , daar komt uw moeder... S. Ja ; ik zal mij beheerschen ; ik zal mij bezitten ... Ik wil, voor alles , voor alles een goede dochter zijn ... ga , Bora ! ... Laat ons alleen ! (Suze herstelt zich, droogt haar tranen.) LEONORE , binnenkomende: Waar blijf je toch, kind ? Wat zie je er betrokken uit! ---- Scheelt er wat aan ? D. (heengaande): Ja , Juffrouw , gij moet haar maar eens beknorren , dat zij zoo toegeeft aan haar zwaarmoedigheid. Af. *) Hoofts Brieven door Van Vloten, D. , bl. 319. 36O0 STJSANNE BARTELOTTI. DERTIENDE. TOONEEL.. LEONORE, SUSANNE. LEOxoRE, zich neêrzettend : Wat scheelt er aan , mijn lief ? Je maakt me ongerust... Wat is er ? Je bent , in de laatste tijd , zoo vreemd .. . SUSANNE, bij haar neergeknield, terwijl haar moeder haar aangezicht en haren streelt: Ja , je bent ook niets lief voor me, dezer dagen. L. Ik niet? — Wat heb ik dan misdaan? S. Wel, dat je nu zoo op stel en sprong vertrekken wilt! Je hebt toch wel gezien , dat ik gaarne bleef. . . En dat je nu , op je verjaardag , me zoo iets weigert ! Heb-je niets voor me over ? L. Hoe kun-je dat vragen ? Weet je dan niet , dat je me ,grootste schat bent? S. Zoo? Wil je me dan van daag, op je verjaardag, eens recht gelukkig maken? L. Met al mijn hart ! spreek maar ! Zeg het mij maar! S. Nu — voor-eerst dan , dat we van daag hier blijven, om tegen twaalf uur de gelukwenschen van al de huisgenoten te ontvangen en van Oom en Tante , die uit Amsterdam komen , en daarna feestelijk met allen het middagmaal te gebruiken. Stem je toe? , L. Nu ja dan , stoute dwingster! S. (zich geweld aandoende) : Haha , viktorie ! Nu nog iets... L. Ja, wat is dat? S. Je zei zoo straks , dat ik uw grootste schat was ... welnu (met aandoening) , laat iemant anders in dat voorrecht van door u bemind te worden mogen deelen ! ... (zeer bewogen:) Ik vraag een beetjen liefde van u , voor dien goeden , dien -edelen Drost , onzen gastheer_ ! TWEEDE BEDRIJF , LAATSTE TOONEEL. 361 L. Wel kind ! Gaat jou dat zoo ter harte ? Hij is me in 't- geheel niet onverschillig : maar ik kan niet besluiten. S. (zij kust haar) : Nu , als je hem maar niet zoo hard be , jegent... (Het slaat twaalf uur.) 't Slaat twaalf uur. Ik ga gaauw zeggen , dat je van daag hier blijft ... (Zij wil gaan, -maar komt de andere personen tegen, en blijft wat achter hen.) LAATSTE TOONEEL. De vorigen, HOOFT, COSTER, DEBORA , Juffrouw QUEKELS, BROSTERHUYSEN. HOOFT: Goede vriendin ! ik zie al , dat een weldoende engel je bewogen heeft , om hier te Muyden je feest te vieren. God geve ,dat het niet voor het laatst moog zijn ! (Hij geeft een bloemruiker.) LEONORE : Hartelijk , hartelijk dank. (Zij neemt den ruiker aan.) COSTER: Juffrouw Hellemans , de Fortuin dient me , dat ik mede u hier geluk mag wenschen ! Deze amsterdamsche Sekretariskoek , die zoet en scherp is , moge een voorteeken zijn van het kamerspel , dat na den eten , u ter eere zal worden uitgevoerd. (Hij geeft een koek.) L. Dank u, dank u! DEBORA Juffrouw , mag ik u dit speldewerk geven, dat ik-zelf gemaakt heb ? L. Dank-je , lieve ! (Zij kust haar.) BROSTERHUYSEN : Juffrouw , de Heer Hooft had mij een schetsjen voor u van het slot gevraagd ... Hij wil er mij nu de eer van laten Wiet u . aan te bieden. Mag ik het u geven? D. WARANDE. N. REEK$ , 1[I, N°. 4. XXIV 86 2 SUSANNE BARTELOTTI. Juf•ouw QUEKELS : Juffrouw Hellemans , wat ik u heb voor te zetten is de verzorging van de Drostelijke tafel. Ik hoop, dat gij te-vreden • zult zijn... D. Maar waar blijft Suzeke , met haar prezent ? Suze!... SIISANNA , zij is bleek en sterk aangedaan ; zij neemt .Hooft bij de hand, trekt hem met kracht naar haar moeder toe en roept: Ik geef mijn moeder den Drost van Muyden tot een waar- clig echtgenoot. (Debora ondersteunt haar.) Juff. Q. Is 't mogelijk! D. Braaf! H. (tot Susanne) : Je bent een engel! (tot Leonore :) Mag ik hopen? L. (opstaande) : Uit de hand van mijn kind , kan ik zoo'n waardig man niet langer weigeren! Luid bravo-geroep ; de gordijnen gaan open : daar-achter vertoont zich de vercierde Zaal , met gedekte tafel en de naar voren tredende gasten : De Hr en Juff. BARTOLOTTI- VAN ERF , Prof. BARLEUS , met huisvrouw , GERARDUS VOSSIUS , met huisvrouw , JOOST BAECK , VONDEL , TESSELSCHADE , DIRCK SWELINCK , FRAN CISCA DUARTE, LAURENS REAEL, CONSTANTIN HUY GENS , JACOB VERBURGH. Op den achtergrond: bont gedoste kamerspelers, als Apollo , Venus , de Liefde (Kupido) , de Nijd , een Vestaalsche Maagd , de Vrede, de Overvloed , enz. C. Ik wist wel , dat de uitkomst mij niet zou logenstraffen, als ik al deze vrinden noodigde op de verloving van Pieter -Corneliszoon Hooft en Leonora Hellemans. Vrouw Leonore, ;laat mij tu zeggen , wat ik van onzen gastheer aan uw adres .zoo even onderschept heb (Een der omstanders reikt hem een gedicht , dat op Leonores plaats aan de tafel op haar bord lag.) : TWEED BEDRIJF, LAATSTE TOONEEL. Leonor, mijn lieve licht, Voor uw oog de zonne zwicht Met haar blonde stralen, Die gansch niet (in mijn gezicht) Bij die glorie halen. Vonken foelie van die git, Gitten met uw gouden pit, Bliksemt niet zoo fellik Dat het hart dat u aanbidt T' eenemaal verwellik Lieve Leonor, gij moordt 't Harte, dat u toebehoort Met die lieve lonken, Zoo mij niet een troostig woord Komt in 't oor geklonken. Woordtjens kunt gij duizend smeên. Die daar cierlijk, aardig heen Vliên als Minnegoodtjens. Maar tot troost en komt er geen Uit d' ivoren slootjens. *) Zoo was het een half uur geleden ; maar nu heeft het „jawoord" werklonken : en daarom , vrienden ! leven de Drost en zijn schoone bruid ! (handgeklap en bravo.) De gasten zetten zich in beweging , om het paar te gaan komplimenteeren. HET SCHERM VALT. *) Hoofts Gedichten, door Leendertz , I, bi. 292. DE TOONEELVOORSTELLING BI•J HET HOOFT-FEEST. Ten geleide van Susanne Bartelotti een paar woorden over de schouwburgvertooning, waarvan deze kleine komedie een deel uitmaakt ! Men kent de beklagenswaardige geschiedenis der voorbereiding van de Warenar•opvoering misschien niet naauwkeurig : en ik wensch mij te verandavoorden. Lid der P.-C.-Hooft-Commissie en der Subcommissie voor het dramatiesch deel der feestviering, had ik mij de moeite gegeven een overzicht te nemen van de elementen du thédire de M. Fietro di Cornelio Hooft , welke geschikt zouden blijken voor het Amsterdamsch publiek van 16 Mei 1881 te worden vertoond. Had men , van den beginne af , het denkbeeld voorgestaan een oudheidkundig onthaal gereed te maken voor de lekkerbek. ken van het XVIP.eeuwsch palet , ik had mij gevoegd bij de genen, die een zaal van Arti daarvoor zouden hebben te leen gevraagd en die de betimmering van een tooneel in den trant van Costers Academie , een rolleering van den FVarenar alleen door mannen , eene beoefening van het stuk waar de eischen der oude spraakkunst hadden uitgelokt en gepatrocineerd , slechts betreurende, dat het archaïstiesch kunstgenot, van een aard als niet aan Dames kou worden voorgezet , op den feestdatum van Hoofts geboorte zou worden aangeboden , om dat niet tot de geringste van Hoofts verdiensten gerekend mag worden, dat hij het gezamendlijk genieten der kunst door mannen en vrouwen, het doordringen des dagelijkschen levens van den adem der schoonheid, zoo veel mogelijk heeft bevorderd.. Toen men echter , onder den rechtmatigen invloed dezer laatste overweging , aanstonds het besluit nam eene openbare tooneel. - DB TOONEELVOORSTELLING BIJ HET HOOFT-FEEST. 365 voorstelling te geven , waarbij men rekenen kon op deelneming van de bloem onzer burgerij , bovenal op de belangstelling van Amstels Jufferschap , — toen, dacht ik, sprak het van zelf , dat de dramatische proeven uit Hoofts werken , hetzij te spelen door de kunstenaars, die den Stadsschouwburg thands betreden , hetzij - door hen, die tot de vennootschap Het Nederlandse Tooneel behooren , zoodanig behoorden te worden gekozen, dat men den dichter, die men huldigen wilde, op het gunstigst deed uitkomen, en rekening hield met de veranderde smaak. Het moet duidelijk zijn voor ieder , die een oogenblik nadenkt , dat , wanneer men een onvoorbereid publiek uitdrukkingen laat hooren , die het niet verstaat , of die het opvat in een anderen zin dan de auteur bedoeld heeft , in dat geval aan den auteur onrecht wordt gedaan. De onkunde of eenzijdige subjektiviteit van het publiek is oorzaak , dat de dichter niet deal indruk maakt , dien hij bedoeld heeft , en dat hij , door omstandigheden , die hij niet heeft kunnen voorzien , noch voorkomen , een geheel valsch spiegelbeeld levert in den geest van den toeschouwer. Wat van verouderde uitdrukkingen geldt , geldt ook van woorden of voorstellingen, die heden ten dage met de aangenomen wetten van kieschheid strijden. Men heeft het recht niet , wanneer een kunstenaar , slechts rekenende op de vatbaarheden en zienswijzen zijner tijdgenoten, gevallen schildert of termen gebruikt , die , vroeger niet aanstoote lijk bevonden, thands spotlach of ergernis wekken, zulk een kunstenaar los te rukken uit de lijst van zijn tijd en hem te laten optreden voor een publiek , dat de gewoonte niet heeft historiesch te genieten; maar dat ' alle indrukken rechtstreeks ontvangt en verwerkt. Dit publiek zal, noodwendig, over zulk een kunstenaar een onjuist oordeel vellen , en die hem meenden te huldigen, hebben zijn naam een slechten dienst gedaan. J2 aut jager Ges écrils d'aprè8 leur date is geenszins voor het groote publiek geschreven. Om dit te kunnen doen, moest men het charakter van dien datum met juistheid kennen, en de gewoonte hebben, ziel,. los te maken van het heden om , in een andere waereld overgestapt, tijdgenoot te worden van den auteur. Ieder-een voelt, 366 DE TOONEELVOORSTELLING BIJ HET HOOFT-FEEST. dat het publiek niet op dit standpunt staat, en dat ook , in de strikten zin , de kunstwerken alleen volkomen genietbaar zijn voor de maatschappij , in wier midden zij ontstaan. Wil men dus oude kunstwerken aan het thands levend geslacht voorzetten en den kunstenaar zoo veel mogelijk den indruk laten_ maken , dien hij bedoeld heeft en waarvoor-alleen hij dus verandwoordelijk - kan zijn , dan moet zijn werk v e r t a a 1 d worden, d. i. overgebracht in een vorm evenredig aan de vatbaarheid van_ het heden aangeduid publiek. In alle landen wordt z6o te-werk-gegaaia met de schouwspelen._ Nergends wordt Shakespeare openbaar vertoond juist zoo als hij geschreven is; ook Molière wordt gekastigeerd ; Schiller heeft met de grove bijl Zelfs durven hakken in de werken van zijn tijdgenoot Goethe. Toen wij den sterfdag van Vondel herdacht. hebben en de Leeuwendalers gespeeld , heeft niemant ereen "heiligschennis" in gezien , dat er vrij wat in het stuk. , gekapt is en ook duistere uitdrukkingen door anderen vervangen zijn. Het sprak van zelf, dat de Warenar, 30 jaar vroeger dan de Leeuwendalers geschreven , en wel 30 jaar van de krachtigste ontwikkeling onzer scheppingskracht en verfijning van onze smaak, dat vooral de Warenar eene verheldering en zuivering als de bedoelde behoorde te ondergaan , alvorens nog heden voor alle rangen der maatschappij publiek te mogen vertoond worden ; des te meer om dat Hooft zelf verklaart , dat dit werk van negen dagen geenszins bestemd is in "zinlijcke" (d. i. keurige) handen te vallen , "maer alleenlij ck verbij d' oogen des volex over een toonneel getrocken te werden." 1 De subcommissie voor het Tooneel zag in , dat losse fragmenten uit verschillende tooneelwerken van Hooft te vertoonen , voor het publiek minder kunstgenot aan zou bieden dan een dramatiesch g e h e e 1. Zij erkende echter , dat geen van Hoofts Tafelnoch Treurspelen geschikt was ; derhalve viel haar keus op den Warenar met de pol , die, ter inwijding van Costers Academie 1 Brieven, I. bL. 117. DE TOONEELVOORSTELLING BIJ HET HOOFT-FEEST. 37 vertoond , nog heel lang op het repertoire was gebleven ; maar geen harer leden dorst het stuk aan , gelijk het daar lag. 4 Al de leden voelden , dat sommige duister- en platheden moesten worden wechgenomen. Wat dit belangrijk punt aanging, was er dus eenheid van denkwijze; behoudends dat een lid der subcommissie het hooger ontwikkeld arehmologiesch plan voorstond en , voor het groote publiek , in 't geheel van eene Warenarvertooning niet weten wilde, Het punt , waaromtrent het luidst uitgesproken verschil van meeping bestond , betrof de vraag , of het verhaal der verleiding van Claertjen en het ter ontknoping ten tooneele brengen van het te wettigen pas-geboren speelkind , behouden kon blijven. De groote meerderheid der subcommissie meende van ja;- de minderheid meende van neen , en achtte dat dit onderdeel des te eerder gemist kon worden, op grond van de door mij in 't werk gestelde poging , om het aangeduid charakter aan den groep Ritsart-Claertjen- Warenar te ontnemen , en de intrige dien-overeen- komstig te wijzigen. Ook werd inderdaad , door deze wijziging , hoofdzakelijk Plautus bereikt, die het wezenlijke van het geval verzonnen had ; terwijl juist door de vormveranderingen, welke ook door de meerderheid begeerd werden , dat gene werd aangeraakt wat uitsluitend van Hooft was! De tweërlei zienswijze maakte ondertusschen het indienen van een allen leden der subcommissie voldoend verslag bezwaarlijk. Tot geen prijs wilde ik de verandwoordelijkheid dragen van de Warenarvertooning in publieken Schouwburg , met behoud van het kraamkind. Ik nam de vrijheid mijne medeleden vooruit te waarschuwen, dat , zoo onverhoopt de algemeene Commissie zich voor dat behoud verklaarde, ik mij bij dat besluit niet zou kunnen nee^rleggen ; ik zou genoodzaakt zijn de Commissie te verlaten (waarvan de samentreding voor een gedeelte ondertusschen aan mijn initiatief' te danken was) en , met alle loyale middelen , de volvoering van het besluit te bestrijden. Het was mij niet te doen om de aanvaarding m ij n e r wijzigingen; het was mij te doen, om de verwijdering van een toe- stand , die ook nu nog wee^r , in het voortreflijk Gids-artikel van 368 DE TOONBELVOORSTELL1N0 BIJ HST HOOFT-FEEST. Busken Huet , als "gemeen" wordt aangeduid (Gids , 1881, bl. 439). Ik heb dit bij herhaling betuigd. V6or den aanvang der eerste en , zoo ik meen , tot heden eenige vergadering door den inmiddels gekozen Voorzitter, Prof.. M. de Vries , geleid , kwam deze tot mij en verklaarde me , dat ik met de wijziging, die ik voor de uitvoering van den Warenarhad voorgesteld en reeds door den druk ter algemeener kennis gebracht , geheel in mijn recht was , maar dat ook de andere Heergin, op hun standpunt, gelijk hadden. Prof. De Vries nam toen nog niet aan eene der beide zijden plaats. Dit deed mij genoegen : want van hem , den kritischen uitgever van het stuk, die weinig dingen méer vreest dan door de blaam van te groote deftigheid te worden getroffen , had ik 't mij lichtelijk verklaard, zoo hij zich, hals over kop, in den rioolstroom van het naturalisme van 1615 geworpen had en anderen, zonder aarzelen, enoodi d 'hem daarin te volgen. Ter inleiding der vergadering g g g g sprak hij den wensch uit, dat, welke schaal bij de stemming over het vraagstuk ook mocht doorslaan , al de aanwezigen zich bij het besluit der vergadering mochten neérleggen en met eenparigheid mocht worden voortgearbeid aan de huldiging van Hooft. Ik veroorloofde mij op te komen tegen dezen grondslag voor het te voeren debat. In mijne schatting zou Hooft , door eeue vertooning van het stuk met ongerept behoud der intrige , niet gehuldigd worden , en ik weigerde mijn aandeel te dragen in de verandwoordelijkheid eener schouwburgvoorstelling, die in hooge mate met de alom geldende begrippen van kieschheid strijden zou. Bij de beraadslagingen verklaarde een der meest bevoegde beoordeelaars van liet vraagstuk , dat men , bij uitvoering van het stuk, ongeveer gelijk het daar lag, wel een succes behalen zou, maar dat het zou zijn "un euccés de ecandale". Na veel pleitens werd er gestemd. Van de 56 leden der Commissie waren er slechts 29 -- d. i. éen meer dan de helft tegenwoordig. Eerst werd aan de vergadering gevraagd : of de Warenar ge speeld zou worden. Twaalf leden verklaarden zich tegen de op voering ; éen lid , die verklaarde het stuk niet gelezen te hebben,. had de bescheidenheid zich van de stemming te onthouden. Zestien DE TOONEELVOORSTELLING BIJ HET HOOFT-FEEST. 369 stemmen waren dus vóor de vertooning, maar daaronder bleek later, dat er vier waren , die eene wijziging in mijn geest begeerden. Te midden der 56 leden van de Commissie, is het dus slechts van 12 bekend , dat zij de opvoering begeerden z6nder mijne wijziging; terwijl, toen over deze gestemd werd, Prof. dé Vries en 2 andere leden de vergadering reeds verlaten hadden. Allicht zou men nu gedacht hebben , dat die twaalf liefhebbers, die, bij monde van éen hunner, de wel wat krasse bescheidenheid hadden gehad te betuigen , dat zij slechts eene hoeveelheidsgeene boedanigheids•meerderheid vertegenwoordigden -- eene nieuwe vergadering zouden hebben uitgelokt , om te vernemen, welke eigenlijk de denkwijze was van de 30 afwezigen : maar dit gebeurde niet. Men schikte zich in het dan ook werkelijk wettig verkregen rezultaat en Warenars twaalf Tafel-ronde-ridders boden het stuk aan het "Nederlandsch Tooneel" ter opvoering aan. Hier leden zij echter schipbreuk : de Raad van Beheer oordeelde het stuk te moeten afwijzen : trouwens in dezen Raad had ook de specialiteit zitting, die van een succés de scandale gesproken had. Toen wendde men zich tot de Direktie van den Stadsschouwburg; maar na dat ik door het jongste votum (in verband met mijne stellige verklaring) uit de P.-Cz.-Hoofteommissie ontslagen was , had ik , een dag of 8 later, een onderhoud gevraagd van de Direktie, en de grondslagen waren gelegd voor de vertooning van Warenar, gelijk ik oordeelde , dat hij nog altoos een beeld kon geven van het oud-amsterdamsche blij- of "clucht"-spel in Hoofts dagen en niet te zeer met de eischen van het moderne schouwburgpubliek strijden zou. Hiervan was het gevolg, dat aan de herhaalde aanzoeken der "Subcommissie voor de tooneeluitvoering" door de Direkteuren van den Stadsschouwburg geen gehoor kon worden gegeven. Men moet den leden dezer Commissie echter de voldoening geven van te getuigen , dat zij niets onbeproefd hebben gelaten, om hunne amsterdamsche "medepoorters" en "meêpoortressen" de kathuizerwangen van Warenars nieuwgeboren kleinkind te doen bewonderen , want zelfs de , aut lieu stelde men zich in epistolariesch verband met de Heeren Commissarissen van den.. 3 7 0 DE TOONEELVOORSTELLING BIS HET HOOPT- FEEST. Stadsschouwburg, om deze voor de zaak der 12 ridders te winnenen --- de Warenar-wijziging niet ten tooneele te laten komen.. Maar dat verband heeft geen verbond mogen worden. De Heeren Joh. Hilman , Mr Willem van Lennep en J. F. Tack Hz. begrepen te-recht, dat zij eene Commissie van toezicht, belast met het voorkomen van excessen , maar allerminst eene Commissie van initiatief waren; en zoo is de Warenar met mijne wijzigingen volijverig in studie genomen. In over-een-stemming met den wensch der Direktie schreef - ik , ter vollediging van den schouwburgavond , de kleine komedie,. die in . de tegenwoordige aflevering der Warande is opgenomen. Van Hoofts verbintenis met "schoon-ooghde Leonoor" dag teekentdat geregeld verkeer te Muyden , hetwelk in onze dagen aan de gezamendlijke vrienden den naam van "Muyderkring' } heeft doen geven. Hare dochter is mijne heldin. Van den merkwaardigen brief, dien Hooft aan haar schreef, wordt de inhoud meegedeeld in mijn 2e Bedrijf, 12e Tooneel, en deze leverde mij het weefsel s waarop ik mij veroorloofd heb Susannes hartlegende te verdich. ten. Ik hoop dat men ze geene waarschijnlijkheid ontzeggen zal. Susanne Bartelotti bleef tot haar 31e jaar ongehuwd, en liet toch niet na de oplettendheid der dichters uit hare omgeving te trekken. Vondel vereenigt zich met Van Baerle om haar "heldre lonckers" en "armen , die het sneeu bedriegen" te bezingen. Hare gehechtheid aan het befaamde muschjen teekent teêrheid en naïeviteit. Hooft vergelijkt haar , in een zijner brieven aan Tesselschaá, bij een "tortelduyf". 1 De eenige brief , die ons van haar bewaard is gebleven, is gericht aan haar moeder, en ademt een groote genegenheid voor Tesselschade en volkomen onderdanigheid ten opzichte van Leonore , terwijl zij het liefste stilstaat bij wat het Hooft (volgends haar moeder) heeft gekost haar zoo lang te moeten missen. Ik heb , dunkt me, redelijkerwijs verklaard , hoe zulk een meis jen en 14 jaar wachtte , alvorens een huwlij k te sluiten. 1 18 Febr. 1632. 2 Zie Brieven, II, bl. 468. DE TOONEELVOORSTELLING BIJ HET HOOFT•FEEST. 371 Jan-Baptist , haar overleden vader , is eerst met Maria Pels. getrouwd geweest. Dit blijkt mij uit zekere processtukken ten Haarlemschen Archieve voor-handen ; nochtans schijnt zij eene eigen dochter van Leonore geweest te zijn; althands in een akte van 6 Jan. 1662 worden als erfgenamen van Leonore genoemd haar zoon Mr Arnoud Hellemans Hooft , de huisvrouw van Mr Joan Nieupoort , de huisvrouw van den oud-schepen Coenraad. Burgh en het nagelaten onmondig kind van Constantia Bartolotti. Susanne, die omstreeks 1642 met Jan vande Perre gehuwd is , hertrouwde met Mr Johan vander Nypoort , sekretaris van. Utrecht. Zij maakte hier, als weduwe, haar testament den 25 Aug. 16 91 voor den Notaris Car. van Doorn. x De persoon van Margareta Quekels is verdicht. Ik weet niet,. of Ida, die door Hooft bemind en bezongen werd ern in 16O - met zijn neef Willem Janszoon getrouwd is , eene nicht van dien naam gehad heeft. Ik heb gemeend in dat onderdeel eenige vrijheid te mogen gebruiken. Zelfs laat ik , om den . toeschouwer niet in de war te brengen door het noemen van levende personen , die met het stuk niet te maken hebben, Griet jen zeg-gen, dat Ida dood is en van haar huwelijk zwijgen. Het historiesch sterfjaar van Ida is mij niet bekend. Ik beveel dit gelegenheidsstukjen in de welwillendheid der Hooft-vereerders. Wanneer , intusschen , liet nageslacht ons beschuldigen zou van gebrek aan warmte in kunstzaken , dan moge 't bier lezen, hoe de liefde, de hartstocht voor het vertoonen van den onveranderden Warenar bij mijne 12 ridders van hierboven zoo vr ging , dat eenige van hen , et des meilleurs, geweigerd hebben kennis te maken met mijne aan*spraakloze dramatisch © proeve, om dat zij bestemd was aan de uitvoering van den "vervalschten" Warenar te worden toegevoegd. Zal iemant aan het kunstlievend jongere geslacht nog wanhopen? A. 19 Feb. 1.881. A. TH. 1 De kennis dezer bizonderheid ben ik verschuldigd aan Mr S. Muller Fz. in zijne dienstvaardige wetenschap 's vaders overleveringen getrouw. TOT DE GENEALOGIE HOOFT '. Het is mij aangenaam tot de Geslachtslijst der familie Hooft eenige aanvullingen en verbeteringen te kunnen geven. Ik put die uit de beste bronnen : de geslachtregisters die Frans Banning Cocq en Pieter de Graeff (de zoon van den beroemden Burgemeester Cornelis de Graeff) voor zich zelven vervaardigden of lieten vervaardigen (resp. in 1653 en omstreeks 16 70) , en waarvan de welwillendheid van den Heer D. de Graeff van Polsbroek te 's Hage, mij de inzage verleende. Mogelijk zijn ze de lezers van de Dieíscke Warande niet onwelkom. D. C. MEIJER, JR. KINDEREN VAN WILLEM HOOFT VAN SARDAM: Cornelis Willemsz. Hooft, Claes Willemsz. Hooft, Jan Willemsz. Hooft , de oude, Jan Willemsz. Hooft, de jonge. "Nota :. dat een van deze twee (Jannen) zonder kinderen is &gestorven en dat men niet zeker weet of de kinderen zijn van "ouwe dan van jonge Jan Willemsz. Hooft." Pieter Willemsz. Hooft. Broer Willemsz. Hooft "van Lichtendomdeijen (sic) , ter zee gebleven". Krijn Willemsz. Hooft. KINDEREN VAN JAN WILLEMSZ. HOOFT (in de Dietsche War. rA en E). 1. Pieter Jansz. Hooft X Mari (tella tot Rochel. Hun zoon Jan Pietersz. Hooft trouwt met "Oom Jannen dochter tot Munnickendam". 1 In samenwerking met den Heer Vorsterman van Oyen heb ik eene nieuwe , gezuiverde en veel vermeerderde uitgave der Genealogie Hooft bezorgd. De tegenwoordige aanteekeningen van den Heer Meijer zijn echter eene zeer welkome bijdrage tot de elementen der Genealogie in de D. W. N. R. III, 3, opgenomen. A. Tx. TOT DE GENEALOGIE HOOPT. 2. Thomas Jansz. Hooft tot Londen getrouwd. .)< met een predikant tot Alahene digt bij Rochel. ....... 4. Noch een dochter , naam onbekend. B 2. HINDEREN VAN AECHJE CORN. HOOFT en CORNELIS POT. Jan Cornz. Pot "alhier 's nachts op straat doodgestoken." Aeltje Corn. Pot X Gerrit Wilckersz. "Drie dochters te Alkmaar". Cornelis Corn. Pot. "Coel. in Conc. liberos " Jannetje Corn. Pot X Jan Pijl Eenig kind Lysbeth Daeden alias Pijl x Daniel de Meijer. Kinderen Jacob d. M. Lijsbeth de M. x "met een hoedemaker". Jannetge d. M. X "met een timmerman". Maria Corn. Pot X Willem Jacobsz. de Rijck (een zoon van -den beroemden Jac. Simonsz. de Rijck. zie 9). Eenig kind: Aegje de Rijck X Hans Rotnbergh. Hadden een zoon Pieter Rombergh. Trijntje Corn. Pot X Jan Vierhuijsen. Hun dochter Lijsbet Vierhuijsen had bij "den Raadsheer de Leeuw" eerre dochter Catharina de Leeuw. Grietje Corn. Pot 'top 't ijs verdroncken". W ijntje Corn. Pot X Hendrick Druyve. Twee zoons : Cornelis D. , kerkmeester te Alkmaar x ..... Paeuw en Hendrik D. _advocaat en Schepen in de Sijp. C. Pieter Willemsz. Hooft "heeft met Jannitgen Hendricx (een boerin) geteelt de "navolgende" kinderen , zijnde daarna hertrouwd met ..... daarbij hij geen kinderen heeft nagelaten. Is gestorven "doen hij in de 70 jaren oudt was". Kinderen : Hendrik Pietersz. H. x Grietje Claes Stooters te Alkmaar. Geen kinderen. Jan Pietersz. H. Cornelis Pietersz H. Willem Pietersz. H. Gerrit Pietersz. H. ;374 TOT DE GENEALOGIE HOOPT. Claes Pietersz. H. "trouwde in de troubles met een boerinne tot Ouderkerck van welcke aldaer nogh verscheydene descendenten en welhebbende boeren zijn". 1). Claes Willemsz. Hooft X Dieuwertje Claes. Kinderen : Claee £laesz. H. L. Giertje Claes H. `vrijster gestorven". Grietje Claes H. X Jacob Simonsz. de Rij ck : kinderen: Simon Jacz. de R. X Marritje Simonsz. Jonckhein. (Zoo 't -schijnt geen kinderen). Willem de R. X Maria Pot. (Zie 1E) Giertje de R. X 1 Absolon Claesz. (Dochter : Lysbeth Abso lons X Willem Adrz. Raep. Hun kinderen waren Adr. R. Pieter R. en Margaretha R. X Nicolaas Dugardijn) 2. Jan v. Hoorn (kinderen : Jacob en Simon v. Hoorn). .Rechtje de R. x Pieter Jansz. Nachtglas (twee kinderen). Immetje de R. x Ysbrand Ben. F. -Grijn Willemsz. Hooft X Belitgen ..... kinderen: 1. Cornelis op zee gebleven met zijn vader met hun schip op de Goeiing van Duins. S. Pieter X 1581 Wijntje Engelen en later Maria Tijsdochter. Geen kinderen. ^3. Willem L*. -4. Grietje X Corn. Roos Apotheker. Hebben een zoon diep priester werd 1 . ^5. Crijn. M. U Lornelis Pietersz. Hooft X Anna Jacdr. Blaeu. 1. Pieter Cornelisz. Hooft. N. 2. Aeghje Hooft X Pieter Pietersz. Hasseiaer. -3. Grietje X 1 Herman Tholincx,' 2 Jan Hagen. .4. Jacob x Joanna Willemsdr. Pauw. 1 Zou dit kunnen zijn Jo. Roos , kanunnik te '-Utrecht, aartspriester vaa -Delfland, t 1703 act. 83 . geportretteerd door v. Gunst? TOT DE GENEALOGIE HOOFT. 3 7 -5. Jannetje X Pieter Cloeck. 6. Hendrik Cornz. ongetr. te Batavia overleden. 7. Annetje. II. Gerrit Pietersz. Hooft X Neeltje Jans Grauwerts , alias Duif.. velse. Kinderen: 1. Jan Gerritsz. H. 0. 2. Lijsbeth Gerritsdr. X Joost Claesz. Anslo (eerre dochter Lijsbeth Joosten Anslo X Dirk Arentsz. Bosch). 3. Pieter Gerritsz. X Wijntjen Schouten (twee dochters: Neeltje X David Leeuwen en Wijntje). 1. Willem Pietersz. Hooft. X Geertje Haeck , kinderen: 1. Jannetje X Abrah. Gillon (kinderen: a. Geertrui G. (x na 1653) Christ Roodenburch) , b. Pieter, c. Adriaentje, en d. Jan (alle drie jong gest.) e. Willem G. X Christine Balestel (drie dochters : Christine (later gehuwd met Corn. Backer) ; Janneke (later gehuwd met Hieron. v. Beverning); Elisabeth (later gehuwd met Daniel Lestevenon) ; f. Pieter Gillon X Geertrui v. Berge ; g. Adriana Gillon X Jacobus Reijnst. '2. Hendrik Willemsz. Hooft. P. :3 Jacob Willemsz. Hooft X Maria Jonckhein Kinderen: Willem Jacobsz. jong gest. Claesje x Corn. de Vlaming v. Outshoorn. Geertrui Mary jong gest. Albert Geertrui X 1 Michiel Pancras , 2 Dirk v. Outehoorn, 3 Jacob Rotgans. -4. Pieter Willemsz. obiit coelebs. 6. Willem jong gest. °6. Willem woont te Londen. 7. Claesje X Claes Corver. S. Grietje jong gent. 876 TOT DE GENEALOGIE HOOFT. K. Jan Pietersz Hooft X Geertje Lons. Kinderen: 1. Jan als jonkman gest. 2. Pieter Jansz. H., geb. Aug. 1575 X 1613 Geertrui Claesdr. Overlander, hij t 14 Jan. 1636. Hun eenige dochter Catharina X 14 Aug. 1635 , Cornelis de Graeff. 3. Geertrui X Volkerf Overlander (acht kinderen, waarvan 5 jong gest., Claes stierf meerderjarig doch ongehuwd, Geertrui de eerste vrouw van Corn. de Graeff stierf na een huwelijk van slechts 3 maanden ; Maria , de vrouw van Frans Banning Cocq, stierf kinderloos in 1678). 4. Jannetje X Salomon Voerknecht (vijf zoons, waarvan de oudste 1656 substituut Schout werd te Amst.). 5. Jacob als jonkman gestorven. 6. Willem Q. L. Claes Claeszoon Hooft te Ouderkerk X Giert Willemsz Kin deren: Claes Claeszoon H. Dieuwertje X Rijck Jansz. Giertje X Pieter Corn. Boon. Paulus Claesz. H. getr. met een boerin. Willem Claesz H. getr. met een boerin. Grietje X Jacob Mossel , waard in 't Swart-huys L *. Willem Crijnsz. Hooft X Aeltje Pietersdr. Corten. Kinderen: 1. Crijn. T*. 2. Aeltje X Barent Crans te veeesp, kinderen Cornelis en Barent. 3. Pieter T**. 4. Trijntje X Gi-ijsbert Woutersz. Barrevelt (kinderen: Haesje X Gerrit Gerritsz. 5 kinderen ; Pieter X Maria Jacobs 1 kind. Gijsbertjee -f - als vrijster). M. Crijn Crijnsz. Hooft X 1 Mary Aris ; geen kinderen. 2 Mary Stevens "een Spaense vrouw", bij wie hij had: TOV DE GENEALOGIE HOOFT. Krijn Krijnszoon T -j. Pieter getr. met een Portugeesche vrouw. Jan. Andries. N. Pieter Cornelisz. Hooft X 1 "Catarina van Erp , zegge 'Chris. tina van Erp" (de kinderen Cornelis Geertruyt Geertruyt allen jong gestorven). 2 Leonora Hellemans bij wie : Arent Pietersz. Hooft ridder (2 maal gehuwd , geen descendenten) en Christina X Coenraad Burgh, kinderen 1 : Albert, monnik te Rome. Leonora X de Resident van den Kon. van Polen. Pieter , Capiteijn bij 't garnizoen te Amst. Coenraad , Schepen te Amst. X Anna Maria Bioker, beiden._ op zee gebleven. Arnout , obiit coelebs. Cornelis, Capitein X Aletta Reijnat. 0. Jan Gerritsz. x Marritje Willemsz. (aldus is de vrouwe naam veranderd) , oorspronkelijk stond er Marritje Jansz. kinderen: 1. Jan Hooft X "invitis Parentibus, Jopje Jans, alias moie Jopje". 2. Gerrit Hooft, Bode op 't Hamburgs comptoir X Janneke Aerts Pauw. 2. Cornelis Hooft , Bode op 't Keuls comptoir x Cornelia Aerts Pauw. 4. Grietje X Gerrit Claesz. Reier. .5. Marten , ob. cool. Kleinkinderen : 2 Van 1. a. Maria H. X Hendr. van Heist, afslager van de Weeskamer (kinderen). b. Jannetje X Jan Gerritsz. Vollenhove (geen kind.). Van 2. a. Jan Hooft , afslager van de oude Vischmarkt. 6. Arnout, luitenant, gestorven te Mons. c. Janneke X Will. Schouten (1 zoon : Balth. Schouten). 1 Volgens de Geneal. aanteekeningen-van Pieter de Graeff omstreeks 1670 2 Volgens P. de Graeff. D. WARANDE. N. REEKS , III, N°. 4. -878 TOT DE GENE4LOGIE HOOFT. d. Pieter. Van 3. a. Maria X, Maxim. v. d. Burg. Van 4. a. Maria Reiers. P. _.Hendrik Hooft, Willemsz. X Haesje Houtloock , kinderen. 1. Hendrik Hooft X 1 Aegje Dirksz. Hasselaer , bij wie: Brigitta, Hendrik, Geertrui, Dirk , Gerrit , Haasje. 2 Maria Walenburg van Oud-Carspel. 2. Isabella ongeh. overl. 8. Geertrui 4. Hendrik allen jong gestorven. £5. Willem Willem Jansz. Hooft x Ida Quekels, kinderen : Ida Maria x Dan, v. Hogend orp. Machtelt X Joh. v. d. Meide. Catharina X Johan Heilersiegh. H. S. en T. niets van gemeld als het reeds sub. L. medegedeelde. T . Krijn Willemsz. H. X *Maria van Bronkhorst ; kinderen: 1. Warner huwt 1 Maria Krijnsdr. H. 2 Cornelia Symons, bij de eerste, geen kinderen ; bij de tweede : Simon Warnersz. Hooft, Anna Hooft (de dochter Johanna in de D. W. vermeld , zal wel een verwarring zijn met . o. z. c. 2. Baertje X 1. Dirk Krijnsz. Hooft, bij wie Cri n Dirksz. Hooft. 2. Joost van den Vondel de Jonge , bij wie Justus v. d. V. Constantijn v. d. V. T* Pieter Willemsz. ` Hooft X 1. Grietje van Bronkhorst ; 2. Neeltje -de Vries ; bij wie een dochter Brechtje. En hiermede zijn wij genaderd tot : het einde dezer aanteekeningen en tevens tot de vraag waar "Joiigkvrouwe Garbrecht Hooft", de "Graftmeermin" en "Zang-godin" met wie Vondel TOT DE GEI^1EALOGIE HOOFT. vriendschapsbetrekkingen onderhield (Catal. Vondel-Tentoonstell. .No 280) , moet geplaatst worden. Wij hebben de keus tusschen twee Brechtjes : zij die deze aanteekeningen besluit : de dochter van Pieter Willemsz. Hooft en de oudste dochter van Hendrik Hendriksz. Hooft en Aegje Hasselaer. De eerste was de volle nicht van Baertje die met den jongen Vondel trouwde , de tweede was eene dochter van een vollen neef van Pieter Cornelisz. Hooft. Zij huwde een zoon van Jan v. d. Poll en Duijfje v. Gherwen , wier bruiloft Vondel in 1637 had bezongen. Het blijkt uit menig gedicht hoe goed Vondel met de v. Gherwens, zijn buren , bevriend was , terwijl het huwelijk van den jongen Joost met Baertje Hooft geen aanleiding geeft om vriendschap. . pelijke betrekkingen te doen vermoeden tusschen den ouden Vondel en de familie van Baertje. Ik zou dus geneigd zijn aan Brechtje Hendriksdr. de eerepalm toe te kennen maar als haar geboorte datum in de D. W. juist is opgegeven , was zij in 1650 pas tien jaar oud , terwijl de andere Brechtje 17 telde. . Men zou "echter kunnen vragen of de drie regeltjes van Vondel niet even ja meer geschikt zijn voor een tienjarig kind dat den dichter om een versje plaaagde, als om in alle ernst aan een jeugdige schoonheid te worden toegezongen. Ik kan in de woorden 'onze Graftmeermin" niet anders lezen als dat Vondel de "deughtrycke Jongkvrouwe" wel eens onder zijn vensters in 't Damrak had zien zwemmen. 1 Daar mag men een kind mee plageu, maar men schrijft het niet in een boek dat men een jonge dame schenkt. Maar ik vergeet dat al trouwde dit Brechtje, later met een zoon van Duyfje v. Gherwen dit nog niet bewijst, dat ze zelve in de Warmoesstraat woonde. De zaak blijft dus onbeslist. Ik voeg hier nog de vraag , bij : zoude er niet eenig verband bestaan tusschen deze jufvrouw Hooft en het bekende vers op 't wassenbeeld. Dit is van 1651 ; de regels aán Garbrecht Hooft zijn van 1650. 1 De uitdrukking "graftmeermin" duidt , nog elders , bij Vondel eene op een gracht wonende zangeres aan. A. TH. WIE WAS NEEF SAMMER 9 DOOR H. J. ALLARD. Aan mijn Vriend J. Alb. Thijm. Wie was Tesselschade's "neve Sammer" ? Het hoofdzaaklijke antwoord op deze vraag hebt gij samengevat en ons medegedeeld in uwe Maria Tesselschade Roemers. In dat keurige verhaal schrijft gij 1 : "In November (1644) was Tesselschade, weder hersteld, (uit Muiden) naar Alkmaar gekeerd. Omstreeks deze tijd moet de strijd over den godsdienst weer begonnen zijn,. als blijkt uit den onderstaanden brief, door haar aan Van Baerle :gezonden. De daarin genoemde neef Sammer schijnt Tesselschade nog al vele beleefdheden bewezen te hebben ; hij verleende zijne waardschap , toen Van Baerle Tesselschade bezoeken kwam , en geleidde haar later over Amsterdam naar Muiden te gast. 'Haar -eeuwige leidsman' noemde hem Van Baerle aan Huygens , 'niet zoo zeer de draak als wel de wachter van het Gulden Vlies, die zorgen moet dat niet de een of andere Jason of Amsterdainsche Argonaut haar wechkape' 2 • Tesselschade schreef dan het volgende : - «Mijnheer ! Mijn neef Sammer verwacht UE., doch met de moeyten van wachten 3. Het gedicht [in antwoord op den nieuwen aanval] is gemaeck, doch op tweederley manier ; het sal - u komst verbeyden, om geboren of gewraeckt te worden. Ick dacht dat die quaestie al lang doot was, 1 Verspreide Verhalen in Proza, I, bl. 250. 2 Van Vloten's Tesselschade Roemers en hare vrienden , blz. 56. .3 Ge zijt niet op een dag bepaald. WEE WAS NEEF SAMMER ? Want soo door G o d t s g e n a e d de keur niet aen ons staet, Soo is 't vergeefs gepreeckt : doet goet en laet het quaet." Enz. Reeds ten jare 1633 had Tesselschade aan Hooft "tot Am. sterdam , op de Keysergraft over de Groenlantsche Pakhuysen naest de Valckenier" in een briefpostscriptum geschreven : "Me vrouw Heleonora en jonckvrouw Susanna 1 moeten zeer gegroet zijn van onsentwege : zoo oock van juffrouw Pauw (die nu in de kraem leyd van een jonge soon) als van ons neeve Sammers, alle drie. Dese hebben my hiermede belast." En zoo schrijft ge t. a. p. blz. 255 — "in het begin van het volgende jaar (1647) had 'Neef Sammer' Van Baerle nog = eens te logeren gevraagd; maar de ziekelijke toestand van Hooft gedoogde het afzijn van Van Baerle (die ook geneeskundige was) niet lichtelijk." Hiermede zijn , geloof ik , onze , Sammeriana uitgeput 2 : ze be hooren tot de jaren 1633 , '44 en '47. Ik weet nog iets van een der drie "neeve Sammers" , en wat van dien eenen geldt zal ook wel gelden van de drie. Ik weet iets , waaruit overtuigend blijkt, -- wat we tot nu toe niet wisten , --- dat Neef Sammer even goed van 't roomsche houtje was als Tesselscha; ja dat hij, als Jezuïeten-vriend, misschien een rol gespeeld heeft in 't worstelspel van Bitus en Bacchius, toen de twee protestantsche weduwnaars , Huygens en Van Baerle, "met de Jezuïeten te doen hadden" 3. Het is bekend dat de ordesgeestelijken in 't algemeen en de 1 Hooft's huisvrouw en zijne voordochter. 2 Het "geloof" van mijn Eerw. en geleerden vriend • dwaalt hier een oogen blik. Er bestaat nog een gedrukt bericht omtrent "Neve Sammer". 't Is Susanna Bartelotti, Hoofts voordochter, die, bij Tesselschade gelogeerd, aan haar moeder verlof vragende nog een paar dagen te mogen blijven , schrijft, dat dan "de oude Monsieur Sammer" haar te-rug zo{ brengen; "doch soo UE. niet en belieft, dat ick met Sammer kom, sal UE. iemant anders moe ten senden". Hoofts Brieven, II, bl. 468. Van Vloten zegt, dat de brief dagteekent van voor 21 April 1631. Ik weet niet waar dat op steunt. Nog spreekt Susanna van Tessels neef van Ryen. Als gij daar eens iets over vindt, beveel ik mij aan. ALB. TH. 3 Zie in de Studien le jaarg.: Vondels gedichten op de Societeit van Jezus blz. 23. Verg. Alb. Thijm , t. a. p. blz. 252, 253. 882 WIE WAS NEEF SAMMER ? Jezuïeten-zendelingen in 't bijzonder, ondanks alle gesloten verdragen of concordaten , het maar volstrekt niet eens konden worden met den Apostolischen Vicaris Philippus Rovenius , die van 1614 tot 1651 de hollandsche missie bestuurde. Waar deze meende dat de geestelijke hulp der regulieren overbodig was, daar _ waren zij dikwerf van een geheel ander gevoelen. De katho - lieke leeken , wien 't behoud des geloofs ter harte ging , he moeiden zich met de zaak en zonden een aantal verzoekschriften• en getuigenissen naar Rome op , om hun geestelijken nood te• klagen en den waren toestand kenbaar te maken. De meeste dier stukken of althans afschriften daarvan berustten nog onlangs in het archief der Ge8U te Rome. Ook uit Alkmaar , de woonplaats . van Tesselschade en Neef Sammer, werd, tusschen 1637 en '40 naar ik vermoed , een getuigschrift naar de eeuwige stad opgezonden, mede onderteekend door neef A. Sammer. De daarin geprezen stichter der Alkmaarsche Jezuïetenstatie was Gerardus Florentii of Gerrit Florissen , een Gouwenaar, op St. Jacobsdag van 1568 geboren, als licentiaat in de beide rechten ten jare 1596 in de Societeit van Jezus opgenomen , in 1608 als zendeling naar Alkmaar gezonden , in 1616 te Antwerpen overleden en in dat zelfde jaar opgevolgd door den reeds in 1614 te Alkmaar aanwezigen Petrus Plemp 1 , broeder van den ex-jezuïet Cornelis Gijsbertz. Plemp, broeder ook van pater Timotheus Plemp , S. J. 2• Een pleidooi ter gunste van den Alkmaarschen missionaris Petrus Plemp schijnt het Sammeriaansche getuigschrift te wezen , dat ik thans, naar eene letterlijke vertaling uit het Latijn, hier mededeel: 'Pater Gerardus Florissen was de eerste uit de Societeit van Jezus, die te Alkmaar werkzaam is geweest, alsmede in elf naburige dorpen,_ die elk 200 huisgezinnen tellen, en in vier kleinere, die allen jaarlijks ter naauwernood een• of tweemaal door een wereldlijken 1 Bijdragen voor de geschied. van 't bisdom Haarlem I, blz. 321. 2 Zie over die familie de aangetogen Bijdragen I, blz. 104-108. Plemp werd onmiddellijk opgevolgd door den Delvenaar Isaac Van der Meye , in 1642 door Gerardus Martini (Maartensz.) uit Hoorn, in 1643 tot '49 door den Rotterdammer Dirk Kievit. SPIE WAS NEEF SAMMER ? 383. geestelijke bezocht werden. Maar P. Gerardus heeft alles in betere orde gebracht , zoo dat er op het oogenblik zeer veel Katholieken gevonden worden. Te Alkmaar zijn er • ten minste 5000. De priester der Societeit van Jezus alleen telt meer dan 2000 communicanten , onder welke zich eenige Franschen en Duitschers bevinden , die de . wereldlijke priesters , uithoofde van hunne onbekendheid. met die talen , niet helpen kunnen. Er zijn te Alkmaar 2 wereldlijke priesters (een van hen l is bezwijkend onder den last der jaren), éen Franciscaan en een priester der Societeit van Jezus. Zes uitgestrekte dorpen in Alkmáar's omstreken hebben slechts éénen wereldlijken priester..... _ Twee andere dorpen worden door een Dominicaan verzorgd; nog vijf . andere groote dorpen door zekeren wereldlijken priester.. Eindelijk negen en twintig grootere en vijftien kleinere zijn aan de zorg toevertrouwd van slechts vijf wereldlijke priesters, die op geenewijze geholpen willen worden door ordesgeestelijken. Het district van Alkmaar telt twee en veertig dorpen en 15 gehuchten. Willem Loos P. Buycq H. Staveren A. Sammer" De laatstgenoemde , "Neve Sammer" of althans een der neven Sammers deed aldus , tijdens het bestuur van Philippus RRovenius, ter gunste der Alkmaarsche Jezuïeten , wat Vondel en de Plempen, tijdens het bestuur van Joannes van Neercassel , ter gunste van den 80-jarigen pater Augustijn van Teylingen en de Amsterdamsche Jezuïeten doen zouden 2. Zoo hield neef niet slechts een waakzaam oog op "het Gulden Vlies", maar ook op de nog - kostbaardere zieltjes der Alkmaarsche katholieken. En hiermede, waarde vriend, is de vraag nader toegelicht: Wie was neef Sammer? Kan die toelichting ook dienen tot een kleine opluistering der Hooft-feesten ? 1 Waarschijnlijk Hendrik Loeffius, Ludolfszoon , een Kraneburger, t 1639, die in 1609 de stichter der gewezen St. Mathias-kerk geweest is. 2 Verg. Vondel en de Paus, blz. 113 en de Studiën , t. a. p. blz. 140. 384 WIE WAS NEEF SÂMMEiL ? BIJLAGE. 1637.-'40? Primus e Societate Jesu Alcmariae operatus est P. Gerardus Florentii, sicuti etiam in 11 pagis vicinis • quorum quivis 200 familias numerat , et aliis 4 minoribus, quos omnes annue vix seinel aut iterum sacerdos saecularis adibat. P. Gerardus autem omnia in meliorem ordinem redegit, ut jam plurimi Catholici inveniantur. Saltem 5000 Catholici Alcmariae agunt. Solus Soc. Jesu sacerdos numerat ultra 2000 communicantium , inter quos aliquot Galli et Germani, quos saeculares sacerdotes ob harum linguarum imperitiam non possunt juvare. Sacerdotes saeculares 2 agunt Alcmariae (quorum unus prae senio deficit) , minorita 1 et sacerdos Soc. Jesu. sex vasti pagi in agro Alcma. riensi unicum tantum sacerdotem saecularem habent (Theologiae , casuum et liuguae latinae ignorantissimum). Alios 2 pagos Dominicanus curat. Alios magnos 5 quidam sacerdos saecularis. Demum alios majores 29 et minoren• 15 a quinque tantum sacerdotibus saecularibus curantur, qui nullo modo voluut a religiosis juvari. - Alcmariae districtus habet pagos majores 42 , minores 15. Willem Loos P. Buycq H. Staveren A. Sammer. Maastricht, Maart 1881. SLOT VOOR SUSANNE BARTELOTTI, EINDE VAN HET LAATSTE TOONEEL : .De gasten zetten zich in beweging, om het paar te gaan komplimenteeren. Vondel treedt naar voren. V'ossius , Reael en Baeck mompelen met voldoening zijn naam. VONDEL, tot Hooft en Leonore: Gij , die malkanderen ontmoet op bruiloftskarren, En (wijzend op Susanne) houdt voor d' Engel stand, die u te-gader tróuwt, Zon , die uw Maan bestraalt , Maan , die uw Zon beschouwt En 't Hemelrijk belooft den aanwas veler starren! Gepaarde kroonen , die , bij beurte , ons oog doet marren En blaakt , ter hooge Zaal, met uwen glans van goud! Hoofdlichten , vrij van rook, vergeeft het ons , die stout Met onze duistre toorts uw heldre klaarheid sarren. Zoo draagt dan ijdel brein nog water in de zee! Zoo tart dan Pan Apol ; men juicht naar krachten meê ; Zoo waant zich 't brosse glas bij diamanten kostelijk! Mij moedigt, dat geen gift van Godheên wordt veracht, Het zij men haar een lam of honderd vaarzen slacht. Wij offren dankbaarlijk, al riekt het weinig Drostelijk ! 1 Hooft geeft Vondel de hand , enz. HET SCHERM VALT. 1 Zie Vondels Poëzy , I , bl. 297. In de lijst der personaadjes wordt dus -Vondel uit de Zwijgenden losgemaakt. ROLVERVULLING IN WARENAR EN SUSANNE BARTELOTTI. WARENAR V e 1 t m a ii ; REYM Mevr. A 1 b r e g t; RITSART Moor ; GEERTRIJYD Mev. v. O f f e 1- K i e y; RIJCKERT — van 011efen; LECKER Bigot; CASPER —a van 011efen Jr; TEEUWIS M. van Beem; CLAE$TJEN Mej. Vink; MILDHEID Mev. E l l e n b e r g e r; GIERIGHEID Mej. Anna F u c h s. HOOFT Moor ; Jufs. QUEKELS Mev. Al b r e g t; LEONORE HELLEI^IANS Mev. E 11 e n b e r g e r; SUSANNE --^ Mej. Vink ; DEBORA BAECK Mev. van Westerhoven; Dr COSTER Bigot; BROSTERHUYSEN van Weste r- h o v e n; VONDEL Vos. 888 GENEALOG1SCHE FRAGMENTEN TOT HOOFTS OMGEVING. SUSANN..l HELLEUANS, Arnoultsdr Antonio van X Caterina (zuster van Helionora) Surck Becanus. X X 1621 Emanuei';. S. EduariI van Surck, geb, Nicolaes Sohier, koopman Antw. 1587. t 17Mei 1640.1. in Arnst• ..Anton~Studler "Konst&'Dtijn S. Felicia S. Oiy.mpiaS. van Zurk, Heel' geb.4JuDi geh.8Nov. geb.26AUI. v. Bergen. 1624. ' 1622. 1625. X ? X X 1648 t 5Mt 1625. t 18D. Susanna Anna CathaCoymans, 'I'hibauts. Engels. geb. 17Ap. 1624. JOOST BAECK of BAKE. I Mr Laurens Baeck ontvangt Vondel op ~cheybeeck, t vdor 1G3lJ J begr in de Nieuwe Kerk, X Dieuwertgen Jacobs van Harencarspel , woont Keyserst... et , 1. 1689. r -"'--, Catharine B. Mr Jacob B. Justus Baeck *) Debora Baeck, geb, 1601 dichter, Hr v. Wulverhorat J geb, 1608 J 18 N. X 1639, t ongeh. geb. 1605, t 14 D. 1671 , 22 Mei X 1610. Hillebrant 16:~7 ? X Cornelis Laurenss, Bentas , geb. Magdalena van Erp. Schouten. geb. 1591. 1610. ,.I 'I I ~ (Jq I ti:'~ I II ~ rA. bII>oo ~b' -S~~~~ g~ t,.. >0 ~~ l;O ~~ ~C'"ot::;. er .,=;a ~ p.. t:r i 5 ~ ~~~ ~~~. ~~ ~~ X ~ S' ;. ~ s: e;, d ~~ -. (Jq -odXoe,., II» Q. ..... ~ ::s ~. ~ . =~= ~~~~~~~~ ~ ~ ~~ -+ p.~~ 0== ..... · me ~ ... pt ~. ~ 00 = 0 ~ a') S' e+ -+ W o::t Cd -+ ~ ,.~ ..~rn ~~g.~ X ~S -•. •0 ~ ~:;:ot:o S'l (",) ~. t;Ej • crQ -+ t:l =" .... ~'" e 8.. t:d~ o ~ • ~s. = ~~ 3 ~ ~ ~ g~~ ~~~ ~~ ~ .' "1 ~~ ~~ e-~ >~~ =-= . ~ S" ~ g ~ =' ~aq ~ · e.~> . .. ~ .) Hy blaeckt gelijck zijn gemalinne In Jiefde tot de poesy, VONDEL f) Deze Jacoba Baeck schreef, ter eere van den schilder en schrijver Joachim v, Sandrart auf Stocksu', het volgende: Ais Room de heerschapp-y des Weerlets hat bekoomen, en haeren Staet en Floor ten hoogsten toe genoomen op dat aen haer Geluck geen mangel oock en was, 800 quam het gode Volck uit tot gansche KUDst Parnas uyt Grieckenlant daer heen: daer zynse ook gebleeven Tot dat Heer Sandrart heeft dit heerlijck Boeck geschreeven , GENEALOGISCHE FRAGMENTEN TOT HOOFTS OMGEVING. 389 Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel. X Mr Coenraet van Beuningen, 1643 Sekretaris. t 1693, zonder kinderen. Harmen Rodenburg X Maria Florisdr den Otter Harmen R. 1 Jannetjen Dircks X Jan Beth R. Dirck Rodenburg, Baljuw v. Amstelland, X le helft XVIIe E. Cornelia Bartolotti van den Heuvel. Want door hem is de Kunst met haeren glans en pracht Uyt Grieckenlant en Room in 't Duytsche Ryck gebracht. UEd. Vriendinne en Dienaresse Jacoba Hertzogs van Edelsteyn en Hohergji gebooren Baek van Wulverhorst, Libre Baronesse. -Gedrukt achter de opdracht van Joach. v. Sandrart a. S. s Jconologia Deorum, Nurnb. 1680. — P. Ovidii Nasonis Metamorphosis, oder des verblümten Sinns der Ovid. Wandlungsgediehte grundl. Auslegung, aus dem Niederl. Carls von Mander. Der Sandrartischen Academie einverleibt, Nurnb.1679. Lebe»slaaf und Kunst-werk des Wol•Edl. u. Gestr. Ha Joachim v. Sandrart etc. beschrieben von desselben Vettern u. Discipeln. Nürnb. 1675. NOG EENS HOOFT. Mr A. D. de Vries Az. geeft, in het belangrijk aan Hooft gewijd nommer van Eigen .Baard (1881, No 11) eenige nieuwe ontdekkingen ten beste omtrent "Hooft en zijn gezin". Wij leeren er o. a. uit, dat het eerste huwelijk den 23n Mei 1610 is vol trokken; dat zijn" oudste zoon stierf in 1620, in 't zelfde jaar Arnout 1, geb. 1618 ; 0-eertruid geb. werd en stierf in 1615 en Arnoud II begr. werd den 3011 April 1621. Voords wordt aangetoond, dat Leonoré Hellemans in Hamburg, niet in Andwerpen , geboren .is, en dat haar eerste man Barto lotti, met wien zij 26 Ap. 1612 te Amsterdam de bruid werd, insgelijks. te Hamburg het eerste licht heeft gezien. biij weten trouwens , dat de . jonge Arnout Hellemans Hooft in -1653 "grote vaeders graf" té Hamburg bezocht heeft. Zie D. War. X , bi. a83. Eén ding is jammer in het stuk van den Heer de Vries : dat hij , namelijk tot twee maal toe Leonores oudste dochter met zekere hartstocht rapetisseert tot de proporties . ^ an een "kind". -Zonder in 't oog vallende aanleiding , zegt hij : zij "was in 1627 een kind van veertien jaar." Hoe hij dat weet , blijkt niet. Maar in ieder geval had de Heer de Vries zijn 46-jarigen held Pieter Cornelisz. het malle figuur moeten sparen van dan aan zoo'n onbeduidend "kind' te schrijven: 'Mejoffre ... By U Ed. en zie "jck niets dat mijn ongeregeltheit verschoonen kan, als de gunste, "waerin 't 11 E. edelhartigheit gelieft heeft my, ujt enkele heus 'heit, t'ontfangen. [Ick] kusse de handen van U E. nevens "eeuwighen dank, dienst- en eerbiedenis." Dat schrijft, zegt de Hr De Vries, de erntfeste. Hoog-Baljuw van Gooiland, de deftige weduwnaar, de historiograaf van Hendrik den I Ve, aan "een kind"!! Zoo iets make Mr A. D. d. V. aan anderen wijs ! Maar wat mag toch wel de oorzaak zijn van dit acharnement tegen de arme Susanna ? ? Als de Heer De Vries zoo voortgaat, zal hij nog eens bevinden , dat Susanna Bartelotti nooit bestaan heeft. K. Te D. AAN PIETER CORNELISZOON HOOFT. 16 MAART 1881. Aan u mijn groet, urbane Drost van Muyden! Aartskunstenaar met dichter lijk penceel! Uw gaaf (doorgloeid van d' adem van het Zuiden) Viel levenslang een tooverroê ten deel. De koopren taal, die Hollands burger voerde, Door u verlost van onduitsch drab en schuim, Werd , toen uw staf elektriesch haar beroerde, Verkeerd in goud , rijk , smijdig , diep en ruim. Ga nu te wed , o Glaucus, in haar stroomen, Begluur haar geestig _ rimplen langs het riet, Deel fluistrend meê , wie gij er langs hoort komen En 't blanke voetje in 't beeknat domplen ziet. - Gij , Daifilo , verhaal van 't . sterrenflonkren Dat , zelfs des. daags , uw ziel ten doolhof leidt. Princessen , ziet het schouwtooneel verdook ren, Als Medicis haar ondergang beschreit. -Ja , Medicis ! nog elders daalt uw glorie: De Benvenutoos zijn uw erf ontvlo8n : _ -Hier cizeleert men liedren en historie Met fijner staal , dan van Florences zoon. 8892 AAN PIETER CORNELISZOON HOOFT. Aan u mijn groet, die met der schoonheid glansen Uw gastvrij huis doorgloeid hebt en bedaakt, Die Tesselschak met bloem en loverkransen Het vrouwlijk hoofd onsterflijk hebt gemaakt! Mijn groet aan u, Doorluchtig Ingezeten Van de eenge Stad , die Keizerekroonen spant! Wat staat u goed , de "franbche Koningsketen", .Republikein met onverslaafd geweten! Wat voelen we ons , met trots, aan u verwant! J. A. A. Tn. OUD-TESTAMENTISCHE WONDEREN EN VERHALEN` IN DE MIDDELNEDERLANDSCHE LETTERKUNDE, DOOR A. J. SERVAAS VAN ROOYEN. Ten allen tijde is de invloed der kerk op de letterkunde zeer groot geweest ; maar ook waar de kerk haar gezag liet varen , zoodat de schrijvers vrij werden in hunne handelingen, of wel, wanneer deze zich losmaakten van dat gezag , verkregen de bijbelboeken, van het O. , en vooral van het N. T. , de autoriteit der kerk; en toen nu een Maerlant zelf, als leek misschien, als vrijzinnig man zeker, de pen in de hand nara , om de geheimen en raadselen van den Bijbel voor zijn tijdgenooten te onthullen , kon 't niet anders of de Bijbel moest een invloed uitoefenen, die hij aan de vroegere macht der kerk ontleende , en moest die invloed merkbaar zijn in de geschriften dier dagen. Het zou gelooven wij geen ondankbaar werk zijn , wanneer een onzer geleerden de lust had, en zich de moeite van nasporen en vergelijken wilde getroosten, om onze stelling in 't breede te behandelen en duidelijk te staven. In afwachting, dat dit denkbeeld en deze verwachting verwezenlijkt zullen worden , wagen wij 't in korte uittreksels mede te deeleis, wat wij bij de lectuur der ridderromantiek vonden, als overeenkomende met de wonderen en 'erhalen van den Bijbel, voornamelijk wat betreft het Oude Testament. • Mogelijk geeft dit aanleiding tot een monographie van bevoegde hand om den invloed van den Bijbel op de Nederlandsche letteren aan te toonen. Gemakshalve, zoo voor den lezer als voor ons, zullen wij de overeenstemmende plaatsen niet in don ,:oorspronkelijken tekst D. WARANDE. N. REEKS, III, No. 5. XXV I 394 OUD-TLSTAMENTISCHE WONDEREN LN VERHALEN weergeven. Wat het Middeluederlandsch betreft, kunnen wij volstaan met het 1e en 2° deel van Jonckbloet's Geschiedenis der M. N. Dichtkunst: als bron te gebruiken; daardoor verkrijgen wij kortheid in de eerste, en duidelijkheid in de tweede plaats , want de ai alyse's, die J. van de ridderromans geeft, verdienen- voor den niet Middelnederlandsch lezenden lezer de voorkeur en alle waardeering. Wat den Bijbel betreft, mogen we dien niet bij onze lezers bekend achten! We beginnen met het meestbekende en terecht gevierde Roelantslied, en halen daartoe uit 't genoemde werk I bi. 255 deze regels aan: "De Keizer langt in Roneeval aan : bij roept de twaalf pair& bij name , maar geen hunner antwoordt. Allen treuren , en men besluit de vijanden na te jagen. Op Karels gebed gaat de z©n niet onder : hij achterhaalt de vluchtende heidenen en allen komen om. Karel dankt God op zijne knieën en terstond daalt de zcn aan de kim." L t bekende : "Zonne sta stil" van Jozua , klinkt ons hieruit tegen-. De ioogleeraar Brill zei dan ook eens op één zijner colleges over M. N. L. , terwijl hij liet Roelantslied behandelde: "In 't Roelantslied is al 't mogelijke gedaan om 't Epos van den Bijbel nabij te komen. Er komen gelijkluidende plaatsen voor bij Boelants dood en bij den dood van Christus, namelijk de aarde splijt, duisternis heerscht." hij acht 't Roelantslied "de oorsprong van een christelijk epos." In 't Roelantslied vinden we dus een wolorder uit 't 0. T., maar ook één uit 't N. T. terug. Voor dit laatste halen wij aan uit het Boelantslied (Jonekb-leet, M. N. D. 1 bl. 252) : "De Keizer is intusschen treurig , en in Frankrijk gebeuren allerlei teekenen : donder, wind, regen,. aardbeving en zonlsve-rduistering." Deze overeenstemming is reeds elders , en zeker breedvoeriger besproken , en kunnen wij nu overgaan tot het tweede ridder gedicht uit den Karelkrinb , en halen de volgende regelen aan uit den Ogier van Ardennen (Jonekbloet M. N. D. I bi 292) " ... de strijd neemt een aanvang. Reeds stroomde van beide zijden het bloed, en de kans stond hagchelijk, toen Karels IN DE MIDDELNED. LETTERKUNDE. 395 gebed eindelijk de zege aan zijnen kampioen verzekert. Ogier slaat eerst zijnen vijand een oor af, dan den arm met het schild, en geeft hem ten laatste den genadeslag. Hij maakt zich dan meester van zijn zwaard en van het uitmuntende paard Broiefort. De Franken stormen nu aan en de ongeloovigen nemen de vlucht op het gezicht van een mirakel dat den Franken veroorlooft droogvoets over den Tiber (ei Toirre in de fragmenten: die Doverne) te trekken, en bij welks vermelding de dichter do verzekering noodig acht. "Ce dist la jeste, escrit asses voir (vrai) fu." De Franken aan 't vervolgen. Namels doodt den ammiraal en Ogier zijn zoon Danemont; liet grootste gedeelte der heidenen werpt zich in zee en verdrinkt." In dit wonder valt een zeer duidelijke overeenkomst met hot overtrekken van de Roode Zee, en het scheiden der wateren van den Jordaan op te merken. Mogen wij, om 't wonder te doen op. houden een wonder te zijn, vermelden wat we in den Speet. lazen: "De ruiterij staat nog dwars in de rivier geschaard, naar het voorbeeld van Caesar aldus opgesteld om den stroom te breken," in de beschrijving van een schilderij van Kleyll voor den Willemstoren te Dillenburg, met den naam : 's Prinsen tocht over de Maas in 1568. Het spreekt echter van zelf, dat dit maar een tusschen twee haakjes is. We gaan dus verder en nog eenmaal geeft dezelfde ridderroman een kernachtig voorbeeld. Het is waar er is eenig verschil in het Bijbelverhaal en den Roman, maar de ontknooping, het verschijnen van den Aartsengel als Deus ex machina, komt in beide te zeer overeen , dan dat we de zaak niet zouden mogen releveeren. Duidelijkheidshalve schrijven ace de navolgende regelen uit den Ogier van Ardennen af (Jonck. bloet M. N. D. T bl. 303 ) "Hij (Karel) laat Charloot voor zich brengen en omhelst hem herhaaldelijk onder het storten van heete tranen : dan neemt hij hem bij de hand en voert hem tot Ogier terwijl hij met waardigheid zegt : "Ik houd mijn woord , maar met bloedend harte. Tot genoegdoening voor Boudewijn geef ik u mijn zoon, handel met hem naar uw welbehagen." Zijn hart scheen hem te bersten en hij deed nog eene poging om Ogier tot een vergelijk over te halen; en ook Charloot werpt zich voor 39G OUD-IESTAMENTISCHíE WONDEREN EN VERHALEN zijne voeten en vraagt hem vergiffenis en genade. De omstanders* - zijn diep geroerd : zij wringen (le handen en omhelzen Ogierw knieëLl , en Namels spreekt hem uit aller naamn toe. Ogier ant. woordt kortaf : neen; en ontbloot ziín zwaard. De Koning bedekt zich het gelaat en vlucht in z jnne kapel en werpt zich voor eer kruisbeeld neder. den Heer. aanroeperule om hulp en genade. -" Om Godswil, geef mij mijn zoon terug !" roept hij, terugkeerende ,. Ogier nogmaals toe, maar deze antwoordt altijd even strak "Neen." Hij . grijpt Charloot bij de hanen., en heft Cortein in de hoogte : de Koning waggelt weenend terug Daar zijne kapel om den gruwel niet te aanschouwen. De doodelijke slag zou neerstrijken toen God in Karels behoef een mirakel deed. Een bliksemstraal schoot tusschen Ogier en zijn slachtoffer neder, en de Aartsengel Michaël hield het zwaard tegen." Abrahams offerande. van Isaak is hierin terug te vinden. Wat we nu laten volgen uit een der Arturromans heeft ook, --- we erkennen liet gaarne geen sprekende. overeenkomst met een 0. T. wonderverl-iaal. Daar 't hier echter de straf geldt van eene soort Godslastering, denken we aan liet Bijbel verbaal , waarin Korach , Dathan en Abiram y met al liet hunne in den afgrond verzonken, en levend ter helle moesten varen. Daartoe laten we volgen uit den Lancelot (Jonckbloet M. N. D. I bl. 371.) "Terwijl men feestvierde en L.ancelot zijne plaats had naast den "vreesselijken zetel," kwam daar een ridder vara Clauda's hof, die zich verstoutte in de vergoden stede plaats te znlemnen; doch weldra werd hij, tot grooten schrik vans allen, doom liet vuur des Hemels verteerd." Bij beide wordt eene godslastering gestraft. We e.ginnen aan het einde te komen _onzer aanteekeningen, maar mogen niet ontkennen, dat de voorbeelden die wij nog aan te halen hebben sterk sprekende voorbeelden zijn. Vooreerst nemen we den allerliefsten rolhan van Diederic van A.ssenede ter hand , het met bloemen- en rozengeur doorweven verbaal , dat met een voet nog staat in den Karelkriug , waar roet den anderen tot den Oostersch-Byzantijnscheli Cyclus behoort. We riemen uit den Floris ei . Blaneefloer (Jonckbl. M. N. D. II bl. 234) het volgende: :[ç DL MIDDELNED. LETTERKi7ND]. "In de vertaling is 7ia vs. 1207 een breed geschilderd tooneel ®nderdrukt, waarin de franselhe dichter ons verhaalt 'hoe Floris' vader, alle middelen te baat nemende oin zijn treurenden zoon afleiding te geven , een toovenaar (encanteor) ontbiedt, die door zijne kunst les bus faisoit en 1"air voler et les asnes faisoit harper (vs. 811-12) en die een gezelschap door allerlei goochelkunsten kon vermaken. Deze vertoont de wonderbaarlijkste kunststukken , maar "Flores 11ul point n'i entendoit," (vs. 874). Niets kon zijne droefheid oin de doodgewaande geliefde matigen , en hij besluit den dood te, zoeken. Hij sluipt weg en werpt zich in den -kuil waar 's Konings leeuwen bewaard werden , maar de wilde dieren lekken hem de handen in stede van hein te verscheuren ; en ofschoon de knaap op allerlei wijze hun - woede tracht te prikkelen blijven zij even goedmoedig." Iet is Daniël in den leeuwenkuil. Floris echter vrijwillig, Daniël werd er in geworpen. Iet wonder is hier echter 't zelfde. Wat we nu kunnen geven is eene oude geschiedenis , die , echter immer nieuw blijft, en hoewel liet verhaal omgekeerd neer voorkomt , dali gelijk de Bijbel het ons geboekt heeft, doet het , - zicle in de middelnederlarlcl ciie romantiek te dikwijls voor, dan dat we den Bijbel niet als do bron daarvan mogen erkennen. In de eerste plaats dan het volgende uit den Garijn van Mont glavie (Jonekbl. M. N. 1D. II bi. 375.) "Na den dood zijns vaders, liet Garijn zijn erfdeel aan zijne broeders over, want hij wilde niets bezitten , wat hij niet door zijn zwaard verworven had ; en hij begeeft zich naar Parijs , waar Koning Karel hem , na een jaar vertoevens , ridder slaat. Hij was de schoonste --edelman van zijn tijd en deswegen was de Koningin zoo * op hem verliefd geraakt , dat zij hare kroon zou hebben willen derven op voorwaarde , "que elle le tenist tout nu lé son cousté." Eens riep zij hem in hare kamer, 'ontdekte hem haar hart en beloofde leem schatten , als hij haar te wille wou zijn. Maar Garijn zwoer zijn lieer niet te zullen onteeren. Toen zij . Item nu zijns ondanks wilde omhelzen , nam hij de - 398 OUD-TESTAMENTISCHE WONDEREN EN VERHALEN vlucht; maar zij hield hem zoo vast, dat zij hem do kleerets van- het lijf scheurde. Hij ontkwam echter en ontmoette op zijde vlucht den Koning , die op het gerucht kwam toeschieten, en hem zelfs niet met een blik verwaardigde, toen hij liet vertrek zijner gemalin binnentrad. Deze verhaalde hem nu het gebeurde naar waarheid." Wij zien 't, het bijbelverhaal van .Tozefs verleiding door Potifars huisvrouw, vinden we terug. Alleen is het hier de innig lief hebbende minnares, terwijl Potifars huisvrouw slechts haar wellust volgde. Om op dit gebied volledig te zijn, laten we, onder 't aanstippen , dat ook de "Ferguut" aan 't bijbelverhaal doet denken, nog eenige regelen uit den Lancelot (Jonekbloet M. N. D. 1 36 7) volgen. "Hijij (Lancelot) komt weldra in het kasteel waar Bionel gevangen gehouden wordt. Deze verhaalt hein hoe de burchtvrouw hem had zoeken te verleiden , en toen hij haar weêrstand bood had zij hem aangeklaagd haar te hebben willen verkrachten." (Een denkbeeld, dat ook in den roman van Walewein voorkomt). Trouwens over deze en soortgelijke herhaalde overeenkomst tusschen den Bijbel en de ridderromantiek der Middeneeuwen moeten we ons niet verbazen. De vrouwendienst had kolossale afmetingen bij het mannelijk geslacht aangenomen , maar de zwakkere kunne bleef niet achter, om op allerlei wijze hare zwakheid, ook wat betreft den hartstocht der liefde, bloot te geven. De poging van schending der huwelijkstrouw van de vrouw is ook het laatste punt van overeenkomst in Bijbelverhaal (0. T.) en ridderromans , dat wij gevonden hebben. Zeker echter zijn er meerdere punten van aanraking. Door die, welke wij gegeven hebben aan te stippen , is misschien de weg geopend tot verdere ontdekkingen. Volledigheidshalve spreken we nu nog met een enkel woord van het N. T., om met de "godenleer" te eindigen. Wat betreft het N. T. is in de Arturromans eerre opmerkelijke overeenkomst tusschen beide te vinden. Wel is waar -zijn de speer, de graal en de ronde tafel van Druïdischen oorsprong , maar zij worden door .den dichter toepasselijk gemaakt, of pasklaar, zoo enen wil, op het lijden van Christus ;µzoodat men met 't oog op het Roelantslied , ook IN LEE MIDDELNED. LETTERKUNDE. é399 -heet N. T. terug vindt in de ridderromantiek. Zelfs wat aangaat de voorstelling der wonderdadige geboorte van Christus, vinden wij een gelijkluidend verhaal bij I^lterlant, waartoe wij de volgeilde renels aanhalen uit den Alexander (Jonekbloet M. N. D. 1l bl. 403 4.) - "Weldra verbreidde zich de roep zijner (Neptanabus) kennis, en als de Koningin hem tot zich liet ontbieden orn hem te raadplegen , ontstak hij in liefde tot haar, en voorspelde haar dat zij op wonderbare wijze zou bevrucht worden door een der goden, die, haar in cie gedaante van -een draak zou verschijnen; want 4'Amon, die liere van Lybia" was in liefde tot haar ontbrand. Neptanabus ging vandaar erg nam zelf de gedaante van een draak c an en kwam weder in do zaal en "neech dier vrouwe", die nu zich overtuigd hield , dat de toovenaar waarheid gesproken had. Kort daarop werd zij bevrucht, en zij vreesde dat haar echtgenoot, die afwezig was , haar daarvoor "nemen sonde liaro ere", en zij vroeg Neptanabus om raad. Op zijn bevel vloog een vogel daar Philip en bewerkte bij dezen een droom. , waarin leem ,werd kond gedaan dat zijne echtgenoot een kind van tenen , god droeg." Meer willen we niet afschrijven ; het dunkt ons genoeg om er oenig verband in te zien met het bovennatuurlijke .moederschap van Maria, zooals liet door de ICath. wordt aangenomen. Des betreffende herinneren wij ons een plaatje gezien te hebben, waarop een duif , wiens adem regelrecht den schoot van Maria inging. Het kind van Olirnpias en Neptanabus werd Alexander de grote, een wereldhervormer, zooals Christus ook wel mag genoemd worden. De Mythologie geeft ons wat Promethet.ts betreft het volgende. "Pr. een der Titanieden , zoon van Japetas eu van Clymene. (of van ede Aarde), was de vader van Deucalion. Volgens sommigen maakte P. eene mensehelijke gedaante van klei en water, en bezielde die met het door hem opgevangen vuur des femels; volgens eene andere lezing had Jupiter aan de menschen het gebruik van het vuur ontnomen, en P. wist het hemelsche vuur van de zon op te vangen en gaf dit aan de menschen terug. J upiter zag met 400 OUD-TESTAMENTISCHE WONDEREN EN V1 HALEN leedwezen , dat de menschen in knapheid begonnen te wedijveren met de goden; om dit te beletten schiep hij Paudora, en zond haar met ene doos vol ongelukken tot P.; doch deze rook lont, en bedankte voor het geschenk. Zijn broeder Epimetheus was minder voorzichtig; en iiauwlijks had deze de doos geopend, of al do ongelukken vlogen er uit en verspreidden zich over de , aarde. Vervolgens werd P. voor zijne vermetelheid (zijn hemelvuur-rooveil) gestraft, doordien Jupiter hem aan den Caucasus liet vastklinken_, en een adelaar of gier zond, die hem eiken dag de lever uit het lichaam kwam pikken, terwijl die lever 's nachts weder aangroeide a. deze vreeselijke straf duurde voort totdat P. door Her cules verlost werd." Wanneer we nu den Laiicelot (Jonckbloet M. N. D. I bl. 373) opslaan , dan lezen we daar: <$Reeds terstond geeft hij blijken van zijnen moed en zijne behendigheid, door den ridder Patrides, die aan een rotsblok geketend lag , te verlossen ; deze was in dien toestand gebracht door 't verraad eener vrouw, die toen hij haar niet te wille was. hem beschuldigd had van haar te willen verkrachten." De details verschillen , de hoofdzaak , de verschrikkelijke straf, is echter dezelfde , en wel mag het opmerking verdienen , dat op die wijze in den Lanceloet, waarin meereudeel het christelijk element vertegenwoordigd is en aan den dag treedt , ook het Heidensche een rol speelt. Verwondering kan dit echter niet wekken , daar middel. nederlandsche schrijvers allerminst oorspronkelijk waren : oorspronkelijk namelijk wat den inhoud betreft ; - immers wat den vorm aangaat hebben wij onze poetiek aan hen te danken. Maerlant zelfs hield het niet verborgen , dat hij veel had gelezen, en van dat gelezene getrouw gebruik maakte. Noemt hij in den Spiegel Historiael Benoit , Virgilius , Statius , Ovidi us en Homerus, "den groten clerc ," als de bronnen waaruit hij zijn gedicht heeft samengesteld, in den roman van Troyen zegt hij : "Uten Walsche ende van (Dictise) Van Darise ende Vergilise Ende nut andren boeken mede Sullen wi nemen die waerhede Ende in dietscher tale ontbinden." IN DE MIDDELl`ED. LETTERKUNDE. Bij de erkenning , dat onze aanteekeningen zeker verre van volledig zijn , moet ons toch de verklaring van het hart , dat, op 't gebied van ons onderwerp, Jonckbloets M. N: D. uitgeput is. Wij laten gaarne het daarin niet behandelde , of later uitgegevene aan navorschers over, om te boek te stellen, en met dit weinige een geheel te vormen. Er behoort een zekere mate van moed en geduld toe om behalve den Bijbel geheel te doorlezen , en in 't geheugen te preaten , ook de middelnederlandsche geschriften te doorworstelen; maar wanneer ieder geeft wat hij heeft -onthouden en aangeteekend, kunnen de bouwstoffen spoedig in menigte voorhanden zijn , en beginnende met onze middelnederlandsche letterkunde, zou de kiem gelegd zijn voor een werk van groeten omvang, dat wij kunnen verwachten, wanneer de invloed der bijbelverhalen op de letterkunde in haar ganscheii omvang wordt behandeld. Misschien zou een geleerd genootschap daartoe zelfs een prijsvraag willen uitschrijven , dat o. i. eeu eerste stap zou zijn op een veld, dat nog geheel braak ligt , ten minste voor zoover wij weten , -- en dat alleszins verdient ontgonnen te worden ! Desa Haag, 10 April, 1881. NAGERECHT TOT DE P.-CZ.-HOOFTEERING.. T. AANVULLINGEN OP DE GENEALOGIE HOOFT, "Hee Ge8lac1u I[oofl door J. A. Alberdingk Tijm en A. A. Vorsterman v. Oyen" heeft, dank zij de vele moeite die de amenste11ers zich getroost hebben, niet vele leemten - maar (waarschijnlijk ten gevolge van de korte tijdruimte die de om standi(-rheden voor de bewerking toestonden , waardoor het niet tot cciie behoorlijke schikking der bronnen is gekomen) , zijn er hier en daar eenige onnauwkeurigheden ingeslopen, die alle holangstellenden , en do schrijvers zelven zeker in de eerste plaats, gaarne zoo spoedig mogelijk zullen verbeterd zien. Ik zend mijne errata aan de Dietsclie Warande, omdat in dit tijdschrift de genealogie van Hooft bij gelegenheid van 't eeuwfeest van den dichter het eerst ter sprake is gebracht, en ik het daarom liet wenscheljkt acht dat alles wat daarover geschreven wordt nu ook in dat tijdschrift bijeen blijft, ten gemakke van latere studie. Buitendien geloof ik, dat in de D. W. (als een tijdschrift gewijd aan nasporingen die do geschiedenis der letterkunde van dienst kunnen zijn) dergelijke bijdragen op hare plaats zijn. Of laat ik oprecht zijn ! - ik geloofde het„ maar wil niet ontveinzen dat het artikeltje op blz. 890 van dezen Jaargang mijne illusie hieromtrent wel eenigzins aan 't wankelen bracht. AANVULLINGEN OP DE GENEALOGIE HOOFT. Ik laat nog daar dat niets aan den anoniemen pluimstrijker K. t. D. het recht gaf om den Hr Alb. Th zijdelings voor te stellen als iemand die uit loutere rechll aberei, als hij van eene dwaling overtuigd wordt zou weigeren die te erkennen -- maar de ongepastè aardigheid aan het slot van zijn artikel zou de kolommen van de D. W. sluiten voor ieder, die het alleen om de waarheid te doen is en die wetenschappelijke zaken ernstig wenscht behandeld te zien, indien niet de Redactie door de plaatsing van dit mijn protest toont de verantwoordelijkheid van dit artikel van K. t. 1). van zich af te werpen. ne voornaamste kantteekeningen op het Geslacht Hoofi zijn de volgende : Blz. 6 Pieter Jansz. H., Schepen en natuurkundige , moet hier geschrapt worden. Hij staat terecht op blz. 12 onder K. 2. Jan Cornelisz.' Hooft B. 2. heeft geen kinderen gehad. Blz. 6 Jannetje Boricks. Ik geloof dat die toenaam niet aan echte bronnen is ontleend , maar een schrijffout is voor Hendricks. Blz. 6. Geslacht v. d. Pot te Rotterdam , afstammende van Mijne C. Jz. Pot (niet van der Pot) en Aegje Hooft. Dit is onjuist: geen der zo-)ns van Corn. Pot liet wettige kinderen na. Blz. 7. Jacob Symonszoon de Ryck (uit de blaauwe hulk) Van waar wordt hem de naam van der Gracht toegeschreven Blz. 8. Cornelis Pieterszoon H. was niet de oudste zoon van zijn vader (zie zijn Memorien en ddviezen , blz. 356). Hij stierf 1 Jan. 1626 en de plaats uit Wagenaar, in de noot aangehaald spreekt dit ook, als men goed leest, volstrekt niet tegen. Blz. 9. "Janneke Pauw". Banning Cocq noemt haar "Verhouten". "Herman ThoIinx ([looft noemt hem Harman Teuling) trouwde vóór Nov. 1618 (Hooft, Brieven, 1 149) zijn sterfjaar in't Geslacht iloo fí 1672, zal wel een drukfout zijn als zijne weduwe 1632 hertrouwde. Blz. '10. Pieter Gerrz H. geb 1597= Moet dit niet zijn 1579? Blz. 10/11. Jacob Willemsz. II. tweemaal getrouwd. Dit is onjuist. Hij trouwde slechts eens en wel met Maria Jonckheyn, dochter van Elbert Simonsz. Jonckheyn en van Claesje Chys Overlander (de zuster van Burgm. Volkert Overlander en de dochter van Claes Pietersz.Overlander en van Trijn Claesdochter Chys of Sijs). 40 1 NAUERECH i TOT DF P -CZ. HOOFTVIERING. Blz. 12. Dr Pieter Jans7. Hooft. Hij is volgens de familie-aan teekeningen van de Graeff geb. in Augs. 1575 en getrouwd , niet in 1631, maar. 1613 Hij stierf Jan. 1636 Zijn schoonvader Claes Overlander was geen Vrijheer van Il penda m (die heerlijkheici werd pas door diens zoon Volkert 0. gekocht) Zijne dochter Catharina trouwde met Corn. de Graeff in Augs. 1635 en liet niet aan hem de heerlijkheid Ilpendam na, daar die aan Over- landers schoonzoon Frans Banning Cocq kwam en eerst na diens dood in 1055 aan de familie de Graeff verviel. Blz. 13. De uitdrukking : "Zij werd genaamd de oude vrouw van Purmerlant" kan tot misverstand aanleiding geven. Wanneer in sommige papieren sprake is van de oude Heer en Vrouw van. PurmerIant worden daarmede wel Volkert Overlander en zijn vrouw Geertrui Hooft bedoeld, in tegenoverstelling van de jonge Heer en Vrouw (Frans Banning Cocq en zijne echtgenoote Maria), maar zoo als 't in 't Geslacht .Hooft gedrukt staat zou men aan een sobriquet denken. De 10 -kinderen van Volk. Overlander en Geertruy Hooft zijn alle kinderloos overleden. Blz 14. Pieter Crijnsz. Hooft trouwde "met eene Portugeesche vrouw"; dat hij "in Portugal" trouwde heb ik (zie de vorige Aflev.) niet geschreven. Blz. 14. Pieter Cornz. Hooft , tot Drost van Muiden aange steld , volgens Koning : Slot te Muide2z niet 23 Mei , maar 28 Mei 1600 -- trouwt, niet 30 Nor. maar 23 Mei, 1610 met Christina van Erp. Hare moeder heette niet Baers, maar van Thenesse (Hooft; Brieven I 95 ; zie ook het stuk van den Heer A. A. Vorster man v. Oyen in de jmsíerdammer van 17 April 1881). Kinderen : 1 Cornelis , geb 1611, stierf 1623. 2 Geertrui, geb. en gest. 1615. 3 Arnout I , geb. 1618 , gest. 1620 1 . 4 Arnout II , geb 1621, gest. 1624. Tweede huwelijk Leon. Hellemans,- geb. 1595 te Hamburg, begraven 5 April 1661 1, weduwe van J. B. Bartolotti v. d. Heuvel. (waarom "tot Beichlingen", waaruit blijkt dit?). 1 Volgens de nasporingen van Mr. A. D. de Vries , Az. , openbaar ge maakt in Eigen Haard N° 11 en 12. AANVULLINGEN OP DE GENEALOGIE HOOFr. 405 Voordochters van L.: Susanna (geb. 1613) , Leonora "geb. 1614) , Maria (geb.1621) , Constancia (geb. 1624) 1 ; tijdens het huwelijk met Hooft de beide middelste waarschijnlijk reeds overleden. Blz. 16 Volgens de MS. van Pieter de Graeff was de man van Eleonora Burgh : Wolfert Abraham. van Geisdorp , resident van den koning van Folen. Pieter Burgh werd 1687 te 11 luiden doodgestoken door den postmeester v. Weede; zijn broeder Cornelis volgde hem daarna op als kapitein van de infanterie bij 't garnizoen te Amsterdam. De Graeff vermeld nog een zesde kind : Arnout, ob. coel. Blz. 17. Jacob Hooft en zijne descendenten. Is dit ook ingeschoven ? De Graeff versneld dezen zoon niet, hoewel goed ook met dezen tak van de familie bekend (Hij noemt ook (Een voor aam van den man van Jannetje : Jan Gerritsz. van Vollenhoven). Blz. 20. Dirk Hendriksz. Hooft stierf volgens de Graeff 5 Sept. 1676. Blz. 22. De data betrekkelijk Willem Janszoon Hooft zijn geheel in de war. Hij huwde met Ida Quekels 28 Juni 1605 2 en was dus iets vroeger geboren dan 1609. Ida was geboren in 1581 en stierf 1657. Hunne dochter Ida werd geb. 30 Jan. 1618 0. S. te Londen. Den 6 April 1620 werd hun een zoontje geboren , Willem geheet. en 3 . Blz. 23. "Paulus Claeszoon Hooft , Schepen der stad Amsterdam". Dit moet een fout zijn : er is geen Schepen van dien naam op de Amsterdamsche regeeringslijsten te vinden. Blz. 24. De veronderstelling dat de dochter van Warn_r 11. niet Guilielmo Schouten trouwde is net ju*st. Zij heette net Johanna maar Anna, en de Johanna de niet G uil. Schouten trouwd-e staat reeds op bladz. 18 (sub. P. 2. c). Blz. 25. Gerr.t Hooft is eerst (1672) Stads Secretaris geweest. D. C. MEIJER , Jr. 1 Volgens de nasporingen van Mr. A. D. de Vries, Az. , openbaar ge maakt in Eigen Haard , N° 11 en 12. 2 Hooft, Gedichten, Ed. Leend I, blz. 49. 3 id. id. blz. 163, 180. 1I. EEN PAAR MEDEDEELINGEN AANGAANDE HET GESLACHT HOOFT. De uitgave der zorgvuldig opgemaakte genealogie van het geslacht Hooft door J. A. Alberdingk Thijm en A. A. Vorsterman van Oyen (Amst. C. L. van Laiigenhuysen 1881) , heeft mij opgewekt, nog een paar bijzonderheden aangaande éé[Ien tak van dat geslacht mee' te deelen uit zes onuitgegeven officiëele stukken onder mijne berusting, die, al mogen zij voor de geschiedenis onzer letterkunde ook juist geene rechtstreeksche waarde hebben, er toch het hunne toe bijdragen , om ons de maatschappelijke positie der naaste verwanten van den dichter Hooft nader te doen kennen. Zij hebben betrekking op 's dichters oom Gerrit Pietersz. Hooft, oudsten broeder van den bekenden Amsterdamsclien burgemeester, en zijne afstammelingen, waarvan de mannelijke lijn in de 18e eeuw uitstierf. Twee van die stukken zijn gelijkluidende officiëele afschriften van liet testament van "Gerrit Pieterccz. Hooft, coopman ende borger" van Amsterdam, en "Neeltgen Jansdochter, zijne huysvrouwe", den 8sten Sept. 15t8 opgemaakt door den notaris Salomon Henrix, "ten kuise- van den teststeuren, gestacii bij de llaerlemmer poort , in presentie van de eerzame Jacob Thomas Dael, coopman, ende Willem Jansz. Mesmaec{tier als ghetuyghen". Den volledigen inhoud van dat stuk mee^ te deelen zou tot niets dienen, daar het grootste gedeelte van de uitvoerige acte bestaat uit de bekende langwijlige notariëele formules. Zakelijk komt het testament hierop neer, dat de beide testateurs, als blijkbaar in gemeenschap van goederen getrouwd, en dus ieder voor de helft deelende in den geheelen boedel, tot hunne universeele erfgenamen benoemen "Jannetgen, Jan, .Lysbetgen, Grietgen ende Pieter, haorluyder beyder kinderen." De volg MEDEDEELINCEN AANGAANDE HET GESLACHT HOOFT. 407 orde, waarin die kinderen in de aangehaalde "Geiiealo ie" op gegeven staan , is dus niet geheel juist. Alleen "inneboedel ende liuysraet" zal aan den langstlevende verblijven, die met "twee naeste bloetvrunden" van den eerstoverledene de goederen der kinderen zal besturen, en bij overlijden vóór de meerderjarigheid der kinderen door twee zijner eigene "bloetvriinden" zal ver vangen worden. Behalve eene bepaling aangaande de uitkeering van de erfe - nis, waarbij ook voorzien is in het geval, dat een der kinderen "hem onhehoorlijck quam te dragen (twelck God ghenadigh ver hoede) ende jegens raedt van den langstlevenden oft naer liet overlijden van hun beyden teghen den wille ende believen van de naeste bloetvrunden mochte tomen te huwen , zulx dat vader oft moeder langstlevende oft raer het overlijden van hun beyden de naeste bloetvrunden rechtvaerdighe oorzaecke hadden omme nyet daerin te consenteren", vinden wij in liet testament ook nog eene clausule opgenomen , waarbij alles wat de testateurs later nog mete igen hand aan het testament zullen toevoegen of als toevoegsel onderteekenen "van zulcke eracht ende waerde wezen zal, als oftet in desen testamente behocrlijck gheschre ven ende vervat ware." Die clausule gaf aan Neeltgen Jans gelegenheid, om den 22sten Januari 1599 ten gunste van haren man nog eene beschikking te maken, die wij op één der beide afschriften met }rare "eygeiider handt onder a ,en geschreven" en door liet echtiaar samen onderteekend vinden. Zij zegt daarin , dat zij tijdens het opstellen van het testament reeds begrepen had , dat zoo zijn Bare woorden "Tusschen ons beyden daerin onderscheyt behoort gestelt te veesen, namelijck dewijle van mijn plans sijde heel veel meer goederen als van mijne sijde gecooinen lijn , sules dat genoech. saem tgene de Heere door sijnen zeegen ons verl nent heeft, met , de middelen, ian sijne sijde gecoomen sijnde, gewonnen is, dat daerom behoorlijck waer , soo ick eerst coome te sterven , dat mijn man een seecker stuck gelts vooruyt geniete; dan hebbe hem doen ter tij t daertoe niet koenen bew eegen , waerdoor niet 408 NAGERECHT TOT DE P.-CZ.-HOOFTVIERING. daervan gestelt en is; maer alsoe ick daernaer al vervo'gende tot verscheyden thijden met - hem daervan gesproecken hebbe, heeft hij ten laetsten daerin bewillicht ende lijn soo geaccordeert , dat in gevalle de Heere mij eerst uyt deesen leeven haelt, hij alsdan booven den inboel ende huysraett sal vooruyt hebben van tghereedtste goedt de somma van ses duysent guldens current, ende - van de reste den kinderen de heifte goet doen, in manieren als in deesen testamente gestelt is." ]Deze nadere beschikking bleek overbodig te zijn, daar Gerrit Pietersz. Hooft in 1600 lang voor zijne vrouw overleed, maar wij zien er uit, dat hij blo Zijn huwelijk reeds een welgesteld man was, en kunnen daaruit opmaken , dat zijn vader, Pieter Wil[emsz. Hooft , de grootvader van den Brost , dat ook zal geweest. -zijn , al w• as die dan ook met eene Wormer boerin getrouwd. Een derde stuk is de volgende acte , die in 1607 werd opgemaakt voor den burgemeester Hooft en de weduwen van drie Zijner broeders, waaronder ook de bovengenoemde Neeltgen Jans. Wij Jan Thomasz ende Koetert Ernst, schepenen in Amstelredamme, oorconden ende kennen, dat voor ons gecompareert zijn d'Eersame Cornelis Pietersz. Hooft , tegenwoordich burgermeester deler stede , voor hem selven , G iertgen Jansdochter, weduwe wijlen Jan Pietersz looft, Giertgen Hendricx dr, weduwe wijlen Willem Pietersz. Hooft, ende Neeltgen Jansdr, weduwe wijlen Gerrit Pietersz. Hooft, geassisteert dye voors drye weduwen met hare respective voochden in naervolgende manieren, te weten dye voors. Giertgen Jansdr sliet haren zoon Pieter Jans Hooft, de voors. Giertgen Hendrieksdr met Abraham Gillon, haers dochters man , ende de voors. Neeltgen Jans met haren zoon Jan Gerrits Hooft. Ende hebben die voors. comparanten inder qualiteit ende geassisteert als voren verclaert ende beleden, gelijek zij verslaren ende belijden mits desen , vanden anderen ende elck van anderen wel ende ten vollen voldaen ende betaelt te wesen den lesten penningen metten eersten van alle hande. lingen zoo in compagnie als daerbuyten, hoedanich die wesen ofte genaemt werden souden mogen, geenen uytgesondert, dye de voors. Jan Pieters Hooft , Willem Pieters Hooft ende Gerrit EtEDtELINGEN X:N.GAVI1 DE HET GESLACHT IhOOFT. 409 Pieters Hooft; noch in leven sijnde metten an 1 eren , als oock Metten voors. Cornelis Pieters Hooft ende vt n gelijcken oock die de voors. weduwen te samen oft elck bes-onder nae het overlijden van hare respective mans metten voors. Cornelis Pieters Rooft alleen eenichsins gedaen ofte gehadt mogen hebben totten dage van huyden toe, bedanckende oversulcks elckander ende d'een den anderen van goede rekeninge, bewijs ende reliqua, belovende alle te samen ende elck besonder voor haer ende haren erffgenarnen, ma.lckanderen ende d'een den an^iereu uyt saken voors. met alle den aencleven ende gevolge van dien nyet meer te manen ofte te molesteren, nochte te gedogen bij yeman ge. maent ofte gemolesteert te worden, in rechte nochte daerbuyten in eeniger nanieren, maer voor alle namanin e te bevrijden ende sehadeloos te houden tegen eersen yegelijek; daer voren verbinden de alle h-are respective goederen , roerende ende onroerende, presente ende toeccmend; ; stellende -alle deselfde t-o1 bedwanck van allen rechten ende rechteres. Behoudende nochtans ende weiverterende, dat hierinne nyet begrepen sijn ' alsulcke penningen, als de voors. Giertgen Hendricks dr ende Neeltgen Jans dr aleuu omtrent den tijt van een jaer metten voors. Cornelis Pieters Looft in compagnie hebben gehadt ende alsnoch hebbende sijn, ende bij den voors. Cornelis Pieters Hooft werden geadininistreert, volgende de bekentenisre, daervan bij den voors. Cornelis Pieters Hooft onder sijn eggen handt aen de voors. Gierigen Hendricks ende Neeltgen Jans dr" gelevert. Alles getrouwelijck zonder arch ofte list. Des toorconde hebben. wij schepenen voorst deser brieven vier alleensinydende besegelt met onsen zegelen. Den derden Martii anno XVIc seven " De notaris S. Flearix heeft het stuk geteekeiid , dat voorzien is van twee afhangende zegels in groen was, het eeno van Jan Thomasz. Cronenburg , liet andere van Roetert Ernst. Iaat Cornis Pietersz. Hooft met zijne beide schoonzusters, Geertgen Henricx en Neeltgen Jans (de derde, Gcertgen Jans, was in 1608 overleden) nog minstens vier jaar "handelingen in compagnie" heeft gedreven, blijkt uit een vierde stuk van 10 Januari 1611, van ongeveer denzelfden inhoud als het vorige, waarbij zij verklaren, met elkaar geheel te hebben afgerekend, en alle geldzaken , waarin zij sinds den 3` On Maart 1667 met elkaar betrok- D. WARANDE. N. BEEKS, III, N°. 5. Xx VII 410 NAGERECIET TOT DE P.- CZ . - HOOFTVIERISG. ken waren, te hebben vereffend, 'behoudende nochtans, dat hiermee nyet begrepen zijn de somma van acht duysent, vier h.ondert zes ende vijftich guldens current, negen s uvers, acht penningen , alsnoch in tgemeen uytstaende , waervan Blek van voors. comparanten zijn contingent zal ontfangeu, volgende de specificatie onder de handt vanen voors. Coriielis Pieters Hooft aen de voors. G eertgen Hendricks ende Neeltgen Jans op dato deses overgelevert." Bij het opmaken ' van dit stuk werd Geertgen Henricx "geassisteert met Henrick Willems Hóoft, haren zone ende voocht in delen, Abraham Gillon, haren swager (schoon zoon) ene . Jan Gerrits Hooft, haren_ vieve", welke laatste weder zijne moeder, Neeltgen Jans, als voogd assisteerde "met Joost Claes, haren swager ende Henrick Willems Hooft, haren neve. De schepenen, ten overstaan van welke dit stuk werd opgesteld, en die er hun zegel in groen was aan hechtten, waren Jonas Witsen en Abraham Boom. De laatste twee stukken , waarvan ik melding kan maken, hebben betrekking op de achterkleindochter van Gerrit Pietersz. Hooft, namelijk Wijnteen Leeuw, gesproten uit het huwelijk van David Leeuw en Cornelia Hooft, de oudste der beide dochters van Pieter hooft, tweeden zoon van onzen Gerrit Pietersz. Hooft. Het eerste is een van het grootzegel van Holland in rood was voorzien bewijs van lijfrente, groot vijftig gulden, in 1665 door David Leeuw gekocht voor zijn toen zesjarig dochtertje ti ijntgen; liet tweede een, dergelijk bewijs, groot honderd gulden, een jaar later door den vader aangekocht voor dezelfde dochter, die in 1728 overleed, als weduwe van Arnout van Lennep, en moeder van Jacob van Lennep , haren tweeden zoon (zie Mr J. van Lennep, liet leven van Mr. C. en Mr. D. J. van Lennep, 2`'e uitg. Angst. 1865 II, bl. 23----25) , welke Jacob bestemd was grootvader te worden van onzen geleerden dichter David Jacob van Lennep, en overgrootvader van den nog beroemder dichter en ron-anechrij ver Jacob van Lennep. ]r J. TE WINKEL. Groningen , Maart 1881. 1II. ANDERMAAL „TOT DE GENEALOGIE HOOFT", ' I1n liet doop-en trouwboeck" van pater Petrus Laurijssen, cri van 1628—'64 als zendeling te Amsterdam vei blijf hield en aldaar Joost vanden Vondel ten jare 1641 in den schoot der I. K. Kerk terugvoerde , vond ik eenige leden der familie Hooft, 't zij als doop- 't zij als huwelijksgetuigen , 't zij zelf in facie EccGesiae huwende, opgeteekend. Een paar namen uit dat boek des levens ontmoette ik niet in de onlangs verschenen geslachtlijsten. Wat ik dus vinden mocht deel ik hier in de Warande mede, of wellicht de reeds zoo rijke genealogiën nog nader toe te lichten en aan te vullen zijn. Den 1n Februari 1640 was Petrus Hoeft (de Pieter Willems. won der Warande t. a. p. '270) doopgetuige van Joannes Minderssen , zoon van Meynard Gerebrantsen M. en Aleydis Jans. Dit Jantjen schijnt echter vroegtijdig gestorven te zijn ; wint den 15n April 1641 was Bri;itta, of Brechtjen Hooft, Pie.tersdochter, ook doopgetuige, wederom van een Joannes Minderssen , zoon derzelfde ouders. Aley dis Hooft trof ik niet aan in de geslachttafels der Yaraaa(le. Zij komt echter voor in de bizondere uitgaaf (bi. 25), en was , met Leenardt Dobbessen , den 12° Februari 1641 doop. borg van Maria Dobbessen , dochter van Gerebrandt 1). en Cornelia Leenarts. Den 13 1 Mei 1646 ontmoet ik Aleydis Hooft andermaal, als meter van Susanna Minderts, dochter alweder van Meynard Gerebrants D. en Aleydis Jans. Ook Agatha Hooft -- waarschijnlijk Brechtjens zuster en dan Pietersdochter 1 -- vond ik in de stamtafels niet ; zij was, met Otto de Hort, den 25" November 1647, doopgetuige van 1 Verg. hierboven bl. 37 2 en 252. 41 2 NAG RECIEF TOT tJI P.• CZ. • ITOQflVTEUfl . Sophia Steendoos 2 , dochter van Theodarus 8. en Maria vai[ Sevei ter. Den 242 Augustus 1651 vind, ik aangeteekenc1, dat }3rigitta JIooft op dien dag haar kerkelijk huwelijk met Deenardt Dob bessen voltrok 3 in 't bijzijn van pater Laurijssen eng voor do beide trouwgetuigen Gerbrandt Dobbessen en Pieter Rooft, haar vader. Eindelijk d-en 1On December 1662 heeft de fraaie schrijfhand van Dientje Noordijek , zij nam als ve.lalis of klopj^en , de plaats, in van Laurijssen, die, bij 't plegen vaan "paepsche stouticlheden' , voor de tweede maal zijn arm gebroken had -- allersierlijkst op.geteekend., dat Willem D i r e x Hooft, tevens net Met je Jans, doopborg geweest is van Joannes Verdonck , zoon van Hubrecht V. en Maria Willems. Deze, elders nergens door mij aangetroffen Willem Dircx , misschien een broeder van Crijn Dirksz. H.,. (Biz. uit bl. 24), kan een zoon geweest zijn van Dirk Krijnsz, Hooft en 't spilzieke Baartgen Krijn-Willemsdochter H., en dan is hij een stiefzoon van Joost van den Vondel Sr. Deze vijf Hoofden waren natuurlijk allen '(van 't loutjeii». I. J. ALLAED. Mtzastric1 t , 5 4pril 188.1. 1 Een andere Agatha, dochter van Mr. Gerrit Hooft Hendrikszoon der Warande bi. 271 , kan de .onze niet zijn. 2 Kan dit ook Steenhoue zijn? A. Tu. 3 Den 3u Augustus `narei zij , blijkens Warande b1z.. 270 , in ondertrouw gegaan.. S I • • AAN DE REDAKTIE VAN DE D. W. !Gij hebt de oplettendheid mij het afgedrukte vel te sturen, waarin de nadere toevoegsels tot Hoofts genealogie zijn opgeno1ue!) , met het protest van den Fleer D. 0. Meijer, 1r. tegen de form, waarin ik, op bl. X90 van dit deel, poogde aan te toot en, dat Mr. A. D. cie Vries , Az. te onrechte uit den 14•jarigen leeftijd van Susanna B. wilde gekoiikludeerd hebben tot 'hare onbruikbaarheid in de dramatische anekdote, door den leer Alb. Th. bij deze gelegenheid ten tooneele gebracht. Mij dunkt -er bestaat hier, lij den geachten FIeer Meijer, een misverstand : hij schijnt te, meenen , dat wetenschappelijke maken, verschijnselen van 'historischeu of theoretischen aard, niet op schertsendeii toon, lof in satyrieke forinen behandeld mogen worden. Dit gevoelen wordt echter door vele uitnemende geesten veroordeeld : ik noem , onder de genen , wier autoriteit bij den Heer Meijer wel aan geene bedenking onderhevig zullen zijn, a1lecn maar : 1) Martinus Luther, den (Heer va:: S -Aldegonde,, en $laise Pascal Mij dunkt, dan ook, dat uit mijn jokkernij niet -af te leiden valt, dat de fileer AIberdin;k 'Thijin weigerachtig zal zijn te erkennen , dat Susanna maar 14 jaar oud was , toen zij door Hooft in zijne v-rioerij naar haar moeder betrokken werd. Hoe ,zou ook de Heer Alb. Th. dazarte en bezwaar kunnen hebben, daar deze Deer-zelf reeds in het voorjaar van 1876 een boek tl e* ef t uitgegeven 1 , waarin lij uit zekere komb natiën het recht meeende te mogen ontleenen van te spreken van "Leonores 13cf 14jarige dochter Suzeko' , ,en dat wel juist h propos van cl . brief van Hooft 1 Portretten van Vondel, 'bi. 414 NAGERECHT TOT DE P.•CZ.-Tf0'OFPVIERI1' 't Is vreemd , dat de Hoeren nog heden niet begrepen , wáaY uitsluitend de schoen wrong. De Heer Alb. Th. heeft, tot op de, ontdekking vair Mr. A. D. de Vries, bekend gemaakt in Zige z Haard W 12, niet veel meer -gehad dan eene Aknunçj van de leeftijd van Susanna in 1627. Hij is nu zeer in zijn schik met den gevonden datum (verg. Weekbl. Am8terdarr^mer) ; maar die datum heeft voor zijig komedietjen geen waarde. Daarin heeft hij te doen roet d-e persoon , clie° door P. Cz. Hooft in alle opzichten voor vol wordt aangezien. Als dus de Heer de Vries dat veertienjarige en kinders achtige van Susanna zoo dik onderstreept, bekladt hij eenvoudig onzen held, den Droit : want die bewoog zich in de waereld der, feiten; de Heer A. Th. bleef in de waereld der litteraire fiktie. Dat hij ft verzonnen geval (de intrige) w a ar s c li ij n 1 ij k tracli1te te maken , was zijn recht, en bij die waarschijnlijkheid komt het op geen 2 jaar meer of minder aan, z o oa 1 aaan g w e in 't bezit zijn van den brief van Hooft. Is dat alles zoo onbegr"pel"k of onjzuist? 25 .motprib. Krnon^IJL TEN D. ANTONIS MOR VAN DASHORST, Als ik do 12 grootste portretschikters der Nederlanden noemen poet , clan 1 cb ik de volgende namen bij de hand : Huybert van Eyck , Quiilterl Massys , Antonio Moro , Cornelis de Vos, 1. P. Ruheis, Rembrandt van Rh7jn, Alttoon van Dijtik, De eh*Ider van de jonge Tufv. Beeresteyn , Bartholomaeus vinder Helst, Joh van Ravesteyii, Cornelis Troost, Louis Gallait. - slat de Utrechtenaar 4ntonis Mor van Dashorst (in het buitenland als Antonio Mor© bekend) oiis toebehoort, dunkt me gecii kleine -eer. Hij heeft tot dn.s-verre weinig -erkenning bij ons -gevonden. Fitet wordt tijd dat wij hern gaan huldigen , en liet is er de tijd voor. Wij beleven de gelukkige dageraad eener vrijer, eerlijker , algemeenner waardeering van kunstwerken , wélke ook kun• inhoud zij , en v~ ét de geloofsbelijdenis van dein -auteur. Meer -dan gewond -qand-achL is hier in Nederland geschonken aan Pedro Calderon de in Barca, ter gelegenheid vann "'s dichters tweehonderdjarigen sterfdag", al was hij ook honderd maal een "Spanj aard" erg de Heer P. Smit Kleine herinnert, in zijn voortrelijk artikel over El Alcalde de Zalamea, wat Willem de Clercq in 1826 over de onmogelijkheid gezegd had, dat "Lopez Ie Vegas, de farniliaar der inquisitie" ooit een geliefd dichter voor den Hervormden Nederlander worden kon , maar waarlijk - niet, om hiermee^ in te stemmen. - Het is allerwaarschijnlijkst , -dat onze Stichtenuar zijne geringe bekendheid in het Nederland van heden vooral te wijten heeft aan de bescherming , die hein van wegti -den Graaf van Holland en Zeeland , tevens Koning van Spanje, ten deel viel , en zelfs, in een later levenstijdperk , van 's Konings legerhoofd , den Hertog van Alba. Het was den Nederlandschen kunstgeschiedschrijver een heele opluchting, dat hij dien halven-Kastiliaan , als Antonio 416 ANTONIS Molt - Moro lozen kon ; en met weerzin zoá hij zich herinnerd hebben, dat hij eigenlijk Antonis of Antlieunis Mor an Dishorst heette, en met zijn huisvrouw "Joffrou Netgen" te Utrecht ge vooild, eil ]luizen gekocht en verkocht laad. Toch is dit zoo. Geboren in 1512 , leerling van Joan van Schorel, na,bestaando vals 13locklant van Montfoort, was hij in 1514 als -zchllder te Utrecht gevestigd; icn 1550 maakte hij 't portret van Mr Corn. Arendsz. vair der Dussen, Schepen en Sekretaris van Delft; in 1555 dat, van zijn meester Joan van Scharel, die hem gelijke heuQ.cliheid bt wees.. In 156 4 gaat 11Ij in Utrecht w ee^r tranakties aan. IIoogsE waarschij dijk leeft hij zijn meesterstukken d'A nernin Ice de.v Heeren zandera cruijce en de B,gro-eteni5se vanden Jnyel aen Maria ook te Utrecht gescliilderd. Zijne dochter Catharina benoemde tot de ad-ministratie harer goederen , onder anderen, Jonker Frederick Selienek van Toutenburg; zijn zoon Philip waq in Utrecht eelt heel rijkelijk levend Kanunnik van Oud-Munster, beoefende Iet roem de kunst en was dermate burger vair UtrecLt,. dat hij er een tijdeIijke kurateele onder rn..a heeft. Aan den anderen kant is liet bok waar , dat de verschriklijke Hertog van Alba, oplettend gemaakt op de bekwaamheden vals den man der genoemde Catharina, dezen Ontvanger van West- Vlaanderen maakte, en dat, wat aleer is, Autonis Mor achter voi eri.ds door Nicolaas Perenoir, I3eer van Granvelle, door Keizer Karel den Ve , door den Kardinaal Granvelle eii door Koning Philips II zeer in bescherming is genomen , ja , naar Portugal, en Engeland gestuurd, om liet portret van Princes Catarina. Cii 1513) en dat van Maria (Ie Katholieke (in 1551) te schilderen. In het Muzcum te Madrid vindt men 13 portretten van hem; te Ilamptoncourt zijn er ook , en voordl in de galerijen te Parijs , Florence, Dresden , Weenen , Landen , Brussel , en ook ira den haag. Ber.t geschikt middel, om onzen voertrefijken landgenoot algeneener te doen waardeereii (geb. - te Utrecht in 1512 , overleed. hij te Audwerpen in 1581) , dunkt mij hier op te nemen eerre studie van den Heer Edmond Saint- Raymond. Wat hij, van de door hem behandelde taiptyek-vleugels (i,mmers dat zijn ze wel) \ AN Das1tO1sT. zeemt, is op vele werken van den meester toepasselijk : daarom maak ik er liet kaarsjen van, dat ik ter zijner eere ontsteek. A. Ti'. De Italiaansche meesters der Renaissance hebben het portretschilderen op zulk eene o rootsche ja volmaakte wijze behandeld, dat ze verscheidene talenten, die oorspronkelijk een anderen Keg zouden hebben ingeslagen, onwederstaailbaar in hun spoor leb ben gelokt. Onder de genen , die zich naar die beroemde voorbeelden (evormd hebben, is zeker een van de belangwekkendste die Antonio Moro , wiens werken nooit in liet licht treden zonder tot de be" handeling der aantrekkelijkste vraagstukken op te wekken. Hoe komt het, dat die 1-lollander zoo tehuis is in de traditiën en de handgrepen der venetiaansclhe schilderkunst ? Welke geheime verwantschap, welke voorbeschikking vair de natuur hebien hein vergund op dezen vreemden weg zoo veel oorspronkelijke hoedanigheden ten toon te spreiden en Gene aangeleerde manier vruchtbaar te maken ter gunste van een zuiver oorspronkelijk gevoel? In liet historie-schilderen hebben de Italianen er wel meer van zijne landgenoten op een dwaaltiveg gebracht; hij-zelf is er niet sterk in geweest, volgelds het zeggen van hen die zijne, in dat genre , zeldza:ne schilderijen gezien hebben. Maar in het portretschilderen is de nastreving der zuiderlingen zijn behoud, verheft hem, en doet hem zijn beste tijdgenoten overtreffen, die hunne ingeving te danken hebben aan de natuur van liet Noorden. Terwijl, om hem heets, zijti meester Jan van Ecorel en zijne tijdgenoten Bloedel , Michiel Coxeie, Maerten Heemskerck, Maerten de dos en zoo veel andere kunstenaars, die eene opleiding, verdiend hadden , beter spet hunne natuur overeenstemmende, in liet zog der Italianen een afgedwaald talent voortsleepen, terwijl ze geslingerd worden door Hunne aangeboren neiging en in do bekoring van een kunst, waarvoor ze niet geschikt waren , bedorïcn wat - zo zijn , zonder te worden wat ze 418 A14TONIS i r it zouden wenschen te zijn 1 , betreedt deze nieuw aangekomene, een zediger genre beoefenend , zonder veel moeite het bevoorrechte domein , waarvan de vreemdelingen den toegang zoo moeyelijk vinden , en doet zich bij den eersten penceelstreek kennen als waardig om er bezit van te nemen. Ilet is bij hem niet de vrucht van een zwaar verkregen zegepraal,, of van een geheim dat hij behendig heeft ontdekt ; het is een soort van n ituralizatie, een erkenning , die berust op wettige titels. Het is de openbare erkenning vaan overeenstemmende gevoelens, van eene verbroedering, die reeds uit zich-zelve bestond ; en zelfs de verzuidelijking van den nederlandschen naam, Antonis Moor van I?ashorst, schijnt als het zegel van ziji:e opneming in zijne nieuwe familie. Misschien heeft bij ook , toen hij zich door. de Venetiaanscho meesters liet bezielen, eene gelukkige, keuze gedaan, geleid door eene onfeilbare roeping. Men heeft dikwijls de talrijke punten van over-een komst opgesomd, tusschen Venetië en Holland, en het is niet alleen de maatschappelijke kern , de staatkundige vorm , niet liet genie van den handel en de verovering van deii mensch op de zee , die deze overeenkomstige elementen uitmaken : liet is de natuur, die den zelfden fljiien aanblik oplevert, in stillen glans gehuld ; liet is . liet oog des menschen , dat de - zelfde indrukken ontvangt en ze in een bijna gelijke kleur te-rug- geeft. Te diere opzichte bezat onze schilder zeker een natuurlijke gave, die zijne pogingen gesteund en zijne meerderheid verzekerd heeft. Maar hetgeen here alleen eigen is , openbaart zich bij al zijne landgenoten, die de zelfde wegen bewandeld. hebben.. Iet Is zonderling en. vooral zeer zeldzaam onder de kunstenaars , die zich aan zulk een stroom overgeven , dat deze. aanvaarding van vreemde elementen , door zulk een welslagen gerechtvaardigd, Antonis Moor, noch zijne ware natuur, noch zijne afkomst doet vergeten. 1 Ik laat dit oordeel, in zonderlleid waar het Jan van Seorel en Maerten de Vos geldt, geheel voor rekening van den Hr de S. Raymond. A.: TH. VA ï DASHORS1. 419 Onder die kavaiiëreske kleeding , die hem zozo goed staat bindt men , bij eene oplettende bbesehouwing, den echten Hollander to-rug, met al zijne eigenaardige vatbaarheden en nel - gingen , het is als of hij de bloem der beide manieren in zich heeft opgenomen, bij de liefde voor de naauwkeurige waarheid, den persoonlijken aanblik, de uitdrukking, en liet stoute realisme voegt hij eene grootsche opvatting, een hoog gevoel voor hon ding en gebaar,, een breede en krachtige uitvoering en do wetenschap, der harmonie. Hij heeft er vrij wat voordeel van getrokken ; want hij kan overal optreden als de gelukkige mededinger der grootste van de beide scholen. Volgends het zeggen van de meest bevoegde ge tuigen , nam hij een der eerste rangen in, op de beroemde ten.§ toon-stelling van Manchester, waar een groot aantal zijner por tretten aanwezig waren. Wij konden reeds in Parijs gedeeltelijk over zijn verdienste oordeelen ,, door de twee schilderijen op den Louvre , een Mans,portret en de Dwerg van Karel F. Deze twee schoone werken , die getuigen van een krachtigen , grootschen en zekeren penceelstreok , van een opmerkelijk gevoel voor kleuren en van een eenvoudige vrije uitvoering, doen vooral dei, schilder kennen die. gevormd werd in de school van Titiaan , die hem kan volgen en begrijpen , zonder zijn . oorsproukelijklieid te verliezen ; maar die veel aan zijne lessen verschuldigd is en die, over 't geheel genomen, de eerste der Italianisíen mag genoemd worden. De twee schilderijen die wij aan de edelmoedige besch ikking van den Graaf Duch&.tel verschuldigd zijn, stellen leem ons nog in oorspronkelijker licht, en roepen. wel de bizondere aandacht op dien grooten kunstenaar in. De portretten, die het onderwerp zijn van de tegenwoordige studie, maken geen aanspraak op bizondere fraaiheid van houding of prachtige schikking der figuren ; zij stellen een eenvoudig en huiselijk onderwerp voor, waar daarom niet alle grootschheid aan ontbreekt. Het zijn twee h.00ne paneelen, die de leden vani een adelijk huisgezin , geknield , en biddend , te zien geven. Het Bene stelt de }Hoeder voor; liet andere den vader en zijne twee 4 O AYT N1S Mtflt kinderen. Behalve het onderwerp zelf, geeft hun lange eh smallo vorm aanleiding om te denken dat ze bestemd waren tot vleugels voor een godsdienstig triptvkon. Toch zou liet mogelijk zijn want neen vindt er andere voorbeelden van, dat deze houding door een vrome gedachte, eigen aan de tijd, zou zijn aangewezen , zelfs al ware het portret der figuren de eenige taak van den kunstenaar. In allen gevalle heeft de, keus van het onderwerp beslist over den aard van het werk enn een' grooten invloed uitgeoefend op de wijze van-voorstelling. Het moest geen praalvertooning zijn, van den aristokratischen trots of het waereldsche leven, waarbij de persoon de houding aanneemt die den aanschouwer een hoog denkbeeld van hem kan iiiboez ^uien ; het moest de spiegel zijn van het inwendig leven, en van een dier oogenblikken , waarop de mensch zich van de waereld afzondert, en in zich zelven gekeerd, zich zonder getuigen overgeeft aan de eenvoudige en ernstic;e gedachten die; zijn geloof hem aan de hand doet. Zulk een ontwerp gaf aan de uitvoering een zekere rust en soberheid. Ook heeft de schilder er zich wel voor gewacht om de aandacht te trekken door die opzichtige draperiën, die schit terende kleeding, die talrijke en verschillende bijzaken , dien drukken achtergrond , waar zijn aard hein toe drom , en die hij, bij eene andere gelegenheid, zeker gaarne zou, hebben ten toon gespreid. Wij zullen intusschen w eldra zien , dat zelfs op dit punt der merkwaardige uitvoerigheid , de liefde voor de bijzaken en do kleinste bijzonderheden eenigszins wederwraak hebben go•` - nomen; maar ze komen niet van hunne plaats te treden, en op het eerste gezicht, denkt men er niet aan. Tegen den achtergrond, die een somber landschap; voorstelt , geschikt voor eenzame over peinzingen, waar de lijnen van eenige rotsen niet meer afsteken op een donker grijze lucht, komen de figuren uit, in 't zwart gekleed aan 't bidden, en vouwen de handen, beschenen door een sterk licht dat zich ook over hunne gelaatstrekken verspreidt. Al het overige bij hen is gedempt of verborgen , de gestalten verliezen zich in de sombere en warme tint die hen omgeeft; het effekt der kleeding wordt uitgewischt door de gelijkheid van' VAN DASIOR ST. 4Z1 toon ; ter naauwer nood ziet men hier en daar een kanten kraag, een gouden ketting, een satijnen rok, die, met hun vluchtiger glans, afsteken tegen dien somberen achtergrond en die als gids dienen om de afmetingen en de voornaamste verbindingen terug te vinden. Geheel alleen te midden van die verwarde massaas, als vervuld van hunne wee^rkeerigen samenhang , worden de hoofden en handen als met een mes afgescheiden door den invloed van dit sterk licht dat de afstanden in keurig relief doet uitkomen, en den kunstenaar geen enkele bizonderheid in de samenstelling of moeyelijke kleurschikking kwijt scheldt. Zulk een aanleg wordt somtijds bepaald door zekere aangenomen vormen, in liet portretschilderen; in dit geval kan_ hij ook ontstaan zijn uit de voorkeur van den . schilder, want zijne eerste opvoe. ding en zijn eigenaardige smaak moesten hem er eveneens toe brengen. We zijn nog niet in de tijd waarin Rembrandt in Holland en de Caravaggianen in Italië in de speling van licht en schaduw de elementen moesten vinden van een verheven taal, en zoo veel. middelen van samenstelling en uitdrukking die een aangr2jpond en treffend effekt moesten te weeg-brengen. Wij zijn hier dichter hij de bronnen , waar men niet behagen noch treffen . kan , noch zal, dan met minder moeite. Maar opgelegd of vrijelijk verkozen, veroorzaakte deze schikking zwang. heden die veel moeielijker waren dan die, welke ontstaan uit een vooraf bepaald systeem , en al wie beproefd heeft er dusdaiiige, op te lossen, kan genoegzaam de meesterlijke gemakkelijkheid bewonderen , waarmée^ ze hier overwonnen zijn. De drie hoofden van liet eerste paneel, op een rij geplaatst in houdingen die zich herhalen, zijn ontworpen met het doel om effekt te weeg te brengen, en drukken bijna het zelfde denkbeeld uit. Het uitgangspunt er van wordt bepaald door een lichte schaduw, die den rechter . slaap sterk doet uitkomen en het voorgedeelte van de wang met meerdere of mindere zekerheid afteekent, naar gelang van de meerdere of mindere bewe. ging van het . hoofd. Het volle licht valt schitterend en overvloedig op al de trekken van het gelaat. Tusschen deze twee 4 ANTO NJS bioli tegenovergestelde Boten , in een goed volgelioudeii en bijnft oilinerkb iren overgang van licht , onthult zich een reeks van keurige schakeeriugen die door het meest geoefend oog in de natuur bijna niet opgemerkt worden , maar op het doek wêêr - gegeven zijn met eeii verrassende zekerheid , met een meester lijke kunst, met een onfeilbaar gevoel voor de overeenkomst van toon- en kleure«effekt. In de onderlinge en strenge ondergeschiktheid van de op effekt vervaardigde schilderijen , moet het geheim gezocht worden valt deze eenvoudige en krachtige bewerking, die de uitstekende deelén met zoo veel zekerheid aangeeft , die de verschillende afstanden bepaalt met een gevoel dat zeker is van hun aanblik ent hunne onderlinge belangrijkheid, en zoo juist den ;raad bepaalt van de tint waarin hij ze hult. Het is het oordeelkundig aanwenden der kleuren, waardoor de moeilijkheden in de voorstelling overwonnen en afgewerkt worden , waar de afstanden, onderworpen aan een overvloedig en gelijkmatig licht , zich slechts onderscheiden door een verschil in toon; dit wordt de eenige hulpbron op andere plaatsei, waar de hoedanigheid van den toon het schijnt te betwisten aan de. kracht van de tint. Het verschaft ook, door juiste tebenstéllingen, die tintelende en schitterende kleur, dat afwisselend en harmoniesch geheel, dien machtigen fijnen en eliarakteristieken toon, die de natuur in hare prachtigste wonderen nauwkeurig navolgt, en haar dwingt hare geheimen te opeiibarëri. Do schildering vaa natuur eii leven maakt inderdaad het voornaamste charakter uit van deze bewonderenswaardige stukken ; maar aan den anderen kant vertoont ons ook elk stak een geleidelijken overgang van kleur die er aan eigen is. Het hoofd van. den vader is warmer en levendiger van kleur, het bloed vloeit in overvloed onder een fijne en gladde huid; Let Voorhoofd en de wangen, volmaakt uitgevoerd, onderscheiden zich door de juistheid van toon , evenzeer als door den bekwamen peiiseël streek. Met meer soberheid en rust. is het hoofd van het oudste kind', geschilderd, dat meer in halflicht geliuld is, maar do bekoor VAN DASHORST. 4 2 3 lijkheid en de eenvoudigheid van de voorstelling zij» nog minder opmerkenswaardig , dan het gevoel van kleur in deze figuur, wier aanblik bijha nkleurig -schijnt te zijn en die toch de beste vermenging van kleuren iii zich vereeriigt. Maar de schil.der schijnt - al de bekoring van zijn palet bewaard te hebben voor het kinderkopjen, dat het middelpunt van de schilderij u itinaakt, en het belangrijkste stuk van zijn werk is; hij heeft liet gekleurd met een levendigheid , bevalligheid en een breedheid zonder wederga ; de tonen die met een oneindige losheid den overgang van licht in schaduw aanduiden , zijn schitterend van frischheid en doorscllijilendheid , in eene wonderbaarlijke harinonie samengevoegd , en zetten dit jeugdig gelaat Bene onuitsprekelijke bekoorlijkheid bij. Een fijne, grijze tint is de lieerschende, waarin al de andere elementen van liet koloiget zich schijnen te verliezen. Deze groote ge.rouwheid aan de natuur opeubaait zich nog levendiger in de teekening. Als men deze drie loofden naauc^•keurig beschouwt, wordt men onwederstaanbaar aangetrokken door de juistheid en gestrengheid waarmee zij gebouwd Zin. Men ziet er tot in de kleinste bizonderheden die waarheid in uitblinken, die liefde voor het naauwkeurige, met volharding nagejaagd, er natuurlijk in weêrgegeven, die ons aantrekken met al de macht van de werkelijkheid • en het leven. Niets verzwakt er den aanblik van, als men de elementen ontleedt : het voorhoofd is eenvoudig en edel; de oogeg zijn schoon omlijst door scherp geteekende lijnen ; de neus en het oor zijn - op zich zelf beschouwd naauwkeurig geteekend , in juiste, overeenstemming met den aard der voorstelling, met eene keurige netheid uitgevoerd; de omtrekken van den mond , met een bekoorlijke fijnheid van uitdrukking geschetst; de verschillende teekening van wangen en kin met liefde uitgewerkt en aangebracht met een diep gevoel van perspektief; al die trekken, onder den drang van een juiste opvatting , door een bekwame hand vereenigd, brengen een afgerond goed in elka&r sluitend geheel tot stand , vol oorspronkelijkheid en uitdrukking , verrassend door de getrouwheid van navolging, treffend door houding en karakter. 421 AONIS MOR Tot zulk een trap van zelfbewustheid en waarneming opgevoerd, wordt de schilderkunst, zonder moeite, een zedelijke uit. drukking. Die grootsche en edele uitdrukking is niet die van het waereldsclie leven en van uiterlijk vertoon; zij openbaart zich in dien eenvoudigen zachten en staligen aanblik , van een werkzaarn ernstig leven , van de waardigheid van den huiselijken Baard en den eerbied voor zich zelven. Dit alles is duidelijk uitgedrukt op liet gelaat van den vader, oud geworden bij de hanteering der kalme rede en der praktische levensbeschouwi;1g, een weinig afgemat door de ondervindingen van het leven en do - beslommeringen van den arbeid , maar vervuld van gulle oprechtheid en eerlijke rechtschapenheid ; in de vaste trekken van dien jongeling, wiens ingetogen maar vurige en veerkrachtige aard ontwaakt bij de eerste indrukken van buiten, en zich vormt voor den strijd des levens ; en in de groote, reine oogen van dit naïef, gevoelig eenigszins afgetrokken gelaat , dat in zijn krachtigste outluiking al de kinderlijke bekoorlijkheden vereenigt. De handen zijn, wat teekening en schilderwerk betreft, van groot belang in deze schilderij : in het eene figuur samengevouwen, in het andere eene dubbele beweging uitdrukkende; om het boek , hetwelk ze vast houden , zijn ze met eene vastheid en zekerheid geteekend, waardoor de gewrichten duidelijk uitkomen, en volgens hare sc!hikki:ng, met naauwkeurige waarheid uitgedrukt. Eenige bizonderlieden van deze juistheid van voorstelling kunnen niet stilzwijgend voorbij worden gegaan ; zoo bijv. de twee plooyen van de huid, die zoo goed de lichte buiging der hand over den pols, boven de handboorden aanduiden , liet perspektief van den duim, rustende op het vlak van liet boek , de buiging van den buitensten omtrek der gerimpelde palen , over den onge- Iijken rug van het omslag; de gemakkelijke, natuurlijke beweging der vingers, tusschen de bladen. Wat liet effekt betreft van de handen, ondanks- dat ze in het licht geplaatst zijn, •zijn ze toch van eenigzins ondergeschikt belang in vergelijking van de hoof- den. De zeldzaam fijne tint wordt door sterke schaduw omgeven, die de wendingen duidelijk en goed doet uitkomen, en waarvan °SAN DASHORST. 4 25 helt uitstekende kleurengamma zeer goed overeenstemt met den lokalen toon die ze samenvoegt. De bewerking is eenvoudig, zacht, los , vetachtig en smeltend , niet dik opgewerkt, maar toch degelijk, minder uitkomende in de, gladde deelen, maar des te beter in de gewrichten , waarop door een bekwame hand ?de kleuren z& zijn aangewend dat ze met éen enkelen streek , de samenvoeging der gewrichten bepaalt. Iet gevoel van leven -en beweging is hier zoo opmerkenswaardig als in de overige deelen van de schilderij. Er moet nog -een woord gezegd worden over het vrouwenportret, dat tot pendant dient van dit merkwaardig werk. Zij `ligt eveneens geknield , met een boek in de hand , de kleederdracht, n de achtergrond en de bijzaken zijn in den zelfden toon, -en aan het zelfde effekt onderworpen, behalve een weinig meer berekening in de buiging van liet hoofd. I?e hoedanigheden van -de vorige schilderij worden grootendeels, in deze te-rug-gevonden. De teekening van hoofd en handen is wat droger, een weinig uitgeknipt tegen deel achtergrond, en vertoont zelfs, op som mige plaatsen , schrale en dunne omtrekken. Het tafereel is daarom toch niet minder aantrekkelijk , omdat het zeer persoon lijk is, vol waarheid, vol uitdrukking en levendigheid. Het geeft de, geaardheid en de ziel krachtig weér. Het stelt een voorname dame voor, maar nog niet, ééne zoo als Van Dijek ze later schil deren zal , met hare beschaafde gewoonten , hoffelijke manieren ,en losse bekoorlijkheden ; deze is opgevoed in de beoefening van gestrenge plichten, onder de stille bezigheden van een een , - tonig leven ; ze is schoon geweest; maar nu is ze verwelkt en lijdende. De aangeboren adel van haar gelaat wordt verduisterd door een zwaarmoedigen tint.; hare trekken zijn peinzend en -scherp geteekend. Da uitdrukking zou eenigszins knorrig en treurig kunnen worden, indien de hoeken van de fijne lippen niet door eeza lichten glimlach waren opgetrokken, en het innerlijke. deden -ontdekken van de ware natuur, die vriendelijk gebleven is onder iiet masker dat het werk des tijds is. De naauwgezetheid van teekening , die geen schraalhc d vree 42. WARANDE. N. REEKS, IIl., N%. -5. XXVI 426 ANTONIS Mop, en welke men in deze schilderij méer opmerkt, hoewel men er ook in de vorige de sporen van zou kunnen te-rug-vinden, bij een oplettend onderzoek; de behandeling der bijzonderheden, tot in de minste kleinigheid, de neiging om alles met de zelfde groote zorg te voleindigen , gevoegd bij het streven naar de kunst om de individueele uitdrukking en de natuurlijke voorstelling getrouw weer te geven, voeren ons te-rug naar hetgeen we aan het begin van deze studie gezegd hebben : dat het soms licht viel , niettegenstaande zijne Itaiiaausche manier, in Antonio Moro een kunstenaar uit Nederland terug te vinden. Eenige kleine gebreken herinneren niet alleen aan die afkomst maar zijne teekening getuigt hiervan, in de samenstelling van de elementen. Nog beter is ze op te merken in de behandeling van kleederdrachten en bijzaken. De kanten , die zoo zorgvuldig afgewerkt zijn, het wit satijn, zoo juist weêrgegeven, de gouden ketting, korrekt als of ze een wezenlijke ware, de kleederen waarvan de schilder ons alle plooyen, alle -patronen van de stof doet zien , ondanks den somberen toon , waarin ze gehuld zijn, die bloemen en bladeren, zoo keurig afgewerkt, die kleine vogel met levendige kleuren die, in zijn hoekje, goed afsteekt tegen de schaduw, zijn dit niet allen trekken die de nederlandsche kunst eigen zijn ? Het zijn eigenaardigheden ; waarvan de schilders van de volgende eeuw veel partij zullen trekken, in hunne kleinere schilderijen; maar waaraan een Italiaan , uit het groots tijdperk , nooit zou gedacht hebben. Onder dezen indruk scheiden wij van Antoi:io Moro; het gezegde vermindert niets van zijn verdienste, maar toont alleen dat hij , zijn voordeel doende met lessen in den vreemde , inner- l-ijk getrouw is gebleven aan zijne nationale traditiën. Hij heeft haar meer gegeven , dan hij van haar ontving ; hij heeft ze losser en broeder gemaakt, hij heeft ze verheven tot een meer naauwkeurige en grootsche vertolking; hij heeft ze een meer wetenschappelijke , tevens lossere en meer afwisselende behandeling ter harer beschikking gesteld ; hij heeft een grooten vooruitgang gebracht in de schrale en onervaren uitvoering van zijn eerste meesters. Na hem kunnen de groote portretschilders zich over VAN DASHORST. geven aan de vrije vlucht van hunne meesterlijke praktijk. Op de grenzen van twee eeuwen geplaatst, vormt hij den overgang tusschen ' twee scholen : hij treedt op als de erfgenaam van de oude en de oprichter van de nieuwe school, hij reikt Holbein de eene en Van Dijek de andere hand 1, 1 .L'art, 27 Mt 1881, N° 32e, bl. 347. TWEE BRIEVEN VAN DEN NOOI1D-NEDERLINDER Dr, MAARTEN BAUDEINIJNSZOON. De twee volgende brieven breng ik in druk, omdat daaruit de toestand der R. C. Kerk, gelijk deze zich voordeed in de tweede helft der XVIe eeuw, van Zuid-Nederland en vooral van de Vlaanderens, ini velen bijzonderheden eigenaardig wordt toegelicht. Daar in verschillende boekwerken , b. v. van Havensius, Castillon en laatstelijk in den Almanak van Professor Thijm , jaargang 1867 wijdloopige levensberichten van Dr. Maarten Baudewijnszoon voorkomen , zeg ik alhier slechts van hem : dat hij geboren werd te Riethoven bij Eindhoven, waarom doorgaans Doctor Rythovius genoemd; dat hij , na geschitterd te hebben als professor te -Dillingen en te Leuven en te Worms, tegenover Melanchton en dezes geestverwanten, werd voorgedragen, bevestigd en gewijd tot eersten bisschop van Yperen ; dat hij in 't Concilie van Trente in 1562-63 zich heeft doen gelden als meer dan gewoon ge. leerde en ijverige bisschop; en eindelijk dat hij , na zijne terugkomst uit Trente te Yperen , nog schier zestien jaren tot heil van zijn bisdom mocht werkzaam wezen. De brieven zijn te Rome in de Bibliotheca Barberiniana ex originali in Julij 18 7 9 door mij afgeschreven. A. M. VArr-LOMMEL S. J. BEATISSIME PATER. Aposftolicum breve Sanctitatis Tuae una cum paterna benedictione 22. Junii per Rmum archiepiscopum Surrentinum , qua decuit reverentia recepimus et amplexi fumus multumque gavisi de Sanctitatis Tuae erge gregem fibi cominissum provida sollici BRIEVEN VAN RYTHOVIUS. tudine, per quam inter has procellas, quibus mifere jactatur Religco, in spem bonain erióimar; futurum, ut iterum brevi iu desideratamm tranquillitatem, reducani ur. Ut autem j ussis pareatnus , et quid nobis ad Catholicae Eidei defensionem confervationemque, et ad ebedientiae apostol-icae Sedi debitae tutelam, oportunum esse videntur, breviter indicemus. Nihil pro temporis qualitate rcommodius esse exiftimamiis, quam fi t©tis viribus incumbamus in executionenn reformationis Tridentinae, quae biste rebus Bic satis confulit et medetur, ac fine magna invidia in usuin mitti poterit, fi amotis ' impediinentis aecedat jufta diligentia. Primum quia clerum illa potissinium fpectat, eaque providentia Patrurn facta eft, ut etiam languenti Ecclesiae satis clementer rit atternperata. Et aequissiinum est, ut illine ecclesiaistiea disciplina primnum refarciatur, iunde diffolvi incaepit. Deinde. cum authoritas Romauae Sedis ipfique debita obedientia, sine qua non potgist 'confiftere Beligio, in ipso Concilio Tridentino tam clare agroCcatur ., ut nusquam clarius ; non video , quid ad retinendam resti tuendamque Beligionern convenientius ordinari posfit, quuui ut fldeliter in usum deducantur, quae ab eadeva Sede, omnium Patrurn eonfent'u sanctissiule et utilissii ne fuut deacreta. In acceleranda auteur executione jam inchoata, successucn, fa_ciliorenque et faci. liorem reddiderit, si Tua Sanetitas clero noftri d;ftrictus eximat speur ulterioris dilationis, quain fibi faciunt prae.textu illo, quo;l nondum habitum fit, net haberi possit conciliu in provinciale. Naja et archiepileopunm nostrum Hechliniensem, cardinalem Granvellanu m , constat justissimis de causis abesse ; et in coricil io Tridentino pleraque et praecipu capita ita clurè definita funt: ut nullam provincialis concilii deelarationem requirarat. Proinde poterit t;anctitas Tua hans vanam morae o.ccasionem abrumpere ; si nobis mandare dignetur: ut non obstante concilii proviucialis dilatione, sine ulla dissin. ulatione ad eorum execu ionem procedamus , quae absolute definita runt ; in quibus fane satis negocii nobis fuerit ut ociofi esse non debeamus. Maxime si eadein Sanctitas Taa nobis tempus statust, quo rescribere debeamus et de progressu rationem reddere. Hoc auteur ad praesentem causam multum faceret, et velut coronideln adderet his, quae Tridenti bene et utiliter acta Buut : si catechismuni illie promissum acciperemus , et divinum officium ad uniformitatem, quoad ejus fieri posset, Tune Sanctitatis uiithoritate reductum , .repurgatuea et confirmatum acciperemus. 430 BRIEVEN VAN Diligentiam in custodiendis oviculis nostrie quam Rmus Dominus Surrentinus Tuae Sanctitatis nomine requirit, utinam Dei misericordia freti vel ex parte praestare possimus ; certe quam necessaria sit omnibus notum est! Conabimur auteur pro viribas: ut piissimis desideriis Tuae Sanctitatis non ubique defuisse videamur. Cui et nos in omni humilitate enixissime commendamus. Et ut eam Benignissimus Deus suae Ecclesiae diu servet incolumean de• voce precamur. Ypris 27. [Jan' fl Anni 1566. Tuae Sanctissimae Paternitatis humillimus servus Martinus Itithovius epus ijprensis. (a tergo) Sanctissimo Domino Nostro Papae Pio V. BEATISS-IME PATER. Ut nullius aeque interest scire statuur Ecclesiae, atque Tuae Sanctitatis cujus pastorali officio et vigilantiae tota est eoncredita; ita nos qui (licet indigni) in partem follicitudinis voéati sumus, inter cetera, id obfequii etiam debemus, ut eandenl singuli, de statu suae portiuncuIae , interduin reddamus certiorer ; cujus rei nos jam magnam habemus et oportunitatem et necessitatem. Oportunitatem quidem ; quod praesentium lator, Doctor Johannes Vendenilius primarius, in Universitate Duacensi professione jurisconsultus, sed vita vere theoloáus , hac sola de causa sese ad Tuam Sanctitatem confert, ut Eidem de rebus transmissis, et ad Reli. gionis incrementa multum pertinentibus, sua desideria proponat, qui literarum nostrarum intergres esse poterit. Necessitatem vero; quod nusquam in hisce regionibus crudelius grassati sint communes hofces Catholicae fidei quam in nostro districtu, a quo et primum inchoata est horribilis aedium sacrarum prophanatio, quae fulminis instar, totum tractum perstrinxit, et moa subsecutum sicarioruln atrox facinus, in necandis paftoribus et aliis sacerdotibus, ac tertia ecclefiarum violenta exuftio, Et quamquam Dei beneficio et magna diligentia Illustrissimi Ducis Albani in plerisque locis eo usque reftituta sit tranquillitas ut paftoribus, qui adhuc fupersunt iterum liceat offici m fasere; ; tarnen adhuc multi , qui in anxia trepidatione ita f is oviculis interduro adsunt, ut necessitati non plene subveniant. Omitto loea Dl MAARTEN BAUDEWIJNSZOON. pia quibus nondum inveuiri possunt, qui pastoratum auspicare velint. Cumque in tam horribili vaftitate, divinam ultionem apertissime liceat agnoscere , quae poft multas comminationes tandem acerbius exarsfit in vindictam ; dum saepius moniti de vita et moribus reformandis, non paruimus; tamen (quod multis lacrijmis deplorandum eft) adhue tanta eft in plerisque l oci s Cleri surditas ; ut ad tale tonitruum nondurn expergiscantur. Nee video futurum; ut, unquam qua decet reverentia suspiciatur [suscipiatur ?] Tridentina refor. matio ; nisi Tua Sanctitas operi manum admoveat. Idque non alia comminatione, quam ut apud rebelles ad beneficiorum privationem et fructuum fuspensionem procedatur, quando non est nunc alia censura, quain reformident, quia lucris et commoditatibus suis addicti, oiunem sensum e.cclesiasticae calamitatis perdidisse videntur. Certe nos hactenus cum quibusdam Capitulis incentamus tam modico successu, ut plures epifcopi executionem , tamquam desperatam vix tentare videantur. In coenobiis quibusdam tam virorum, quam foeminarum etiam pertinacius refistitur, quam apud saeculares. Ergo fi fuccessum dignum videre velimus, a Tua Sanctitate urgendum est negocium ; idque simul et eodem tempore in locis omnibus ; hoc est per univerfos hujus tractatus episcopatus ; qui non ita multi fuut , neque ita vafti , poft divifionem nuper factam ; quin facili opera singuli suumn diftrictum , intra breve tempus totum luftrare poffint. Gaudemus sane, quod duorum Ordinum ex Mendicantibus commissarii in suis conventibus reformationem scrio aggreffi sint. Sed ultima sequantur, et cum iftis paria faciant Augustinenses et Carrelit, ae , in quorum Ordine etiam plures et intolerabiliores abusus haberent [corrigendos i'] quam in aliis. `lalde autem expedire videretur ad conftabiliendam obedientiam Ecclesiae Romanae, ubique laxatam; fi divinum officium, quod magna repurgatione opus habet, apoftolica authoritate reduceretur ad conformitatem Ecclesiae Romanae ; ut à qua nuper tradita eft doctrina Fidei, et data vitae ac morum regula, ab eadem etiam acciperetur in publico officio orandi formula. Quod quando etsi quibusdam factu difficile , tamen ejus hie nunc est velde bona opportunitas, in hac nova erectione epifcopatuum.... difficultati per impressionem subveniri posset. Juvaret autem etiam... 43Z BRIEVEN VAN. RYTITOVIUS'. Ecclesiam ad imitationem ;. si bene digefta brevitate .... (gtrcd ubique Tere naufeain generat) oce: rref ur. Sunt autem quaedam . quuae pro neceftitate pc puIi nobis conerediti a Tua Sanctitate impetrata cuperemus Sed [ e prolixi - tate onerosiar sim] dieto Iroctori Vendenilio , poft humilli nar noftri commendationem ea Tuae Sanctitati coram exponenda co^mmifhnus. 3enig nislimus Dein Tuam Saneti-tatem Ecclesiae fu:ae diii e*onJ'ervet rncolumem. Ypris 3° Kalend:. Augusti [1563?] Sanctitatis Tuae hu[nillimus sacellanus. Martinus Rythovius , indignus episcopus ij prenffs. [a tergoj Sanctissiino Pa.tri. Sanetissinioq ie Pontiftci ',Sunnnio.. MEDED E VIEN^ GEN UIT DE NALATENSCHAP VAN GEERAARDT BRANDT' EN ZIJNE NAKOMELINGEN. 1. Korte levensschets van den beroemden Gerard Brandt , uitstekend Dichter en Geschiedschrijver, getrokken uit de eigenhandig geschreven aanteekeningen zijner zonen Caspar, Joannes en Gerard , door L. C. P. T. E. M. A. S. [Vertaald uit het Latijn.] Gerard Brandt werd den 25 Juli. 16 126 te Amsterdam *geboren. Zijn grootvader , Gerard B. , den 14n October 1570 te Antwerpen geboren, trok, na zijn huwelijk met Bayken Jaspers, naar Amsterdam en werd hier den 2" November 1593 , na aflegging van den poorterseed, onder de burgerij opgenomen. Het jaar daarop , 1594 , werd heul een zoon, Gerard , geschonken, de vader van onzen Gerard 2. In zijn eerste jongelingsjaren legde onze Gerard zich op de 1 Iet zijn handfchriften of zeldzame drukken door de Heeren Frans en Joan de Haes , fehoon- en kleinzoon van Geeraardt ti randt nagelaten , waaruit ik hier een en ander gemeen wensch te maken. Het tegenwoordig ftuk, dat, naar 't fchijnt , nooit uitgegeven is , beflaat 7 paginaas en is oorfpr. getiteld: "Summarium vitae celeberrimi Gerardi Brandt, summi Poetx atque Historici, depromtum ex ipfis annotationibus MSS. ejus filiorum Caspari videlicet, Joannis a «Gerardi..Auctore L. C. P. T. E. M. A. S." 2 Brandts moeder zal, volgends Joan de Haes (Brandts kleinzoon) Kornelia Jervens, niet, zoo als W. Geysbeek fchrijft, Jeroens, geheeten hebben; maar daar haar tweede zoon Jeronimus gedoopt werd, fchijnt dit Jervens een drukfout (zie echter J. de Haes G. B--s Leven , bl.. 2 . De kinderen heetten dan: Geeraert (of, zoo als onze man zelf fchreef, Geeraardt), Jeronimus, Antony, "welke laetste beide twee of drie maenden na hunne geboorte overleden; gelijk ook twee dochters, die den naem van Anna voerden, nevens een andere, Maria genaemt, zeer jong ftierven. D'overige twee waren Kornelia en Barbara." Kornelia was de moeder van Joan dc Haes, Fransz. 431 MEDEDEELINGEN UIT DE NALATENSCHAP werktuigkunde en vooral op het vervaardigen van iiurwerken toe, welk bedrijf ook door zijn vader werd uitgeoefend. In zijn snipperuren vond hij zijn grootste genoegen in het Viezen van dichters en, hierdoor opgerekt , begon hij zelf met goed gevolg de dichtkunst te beoefenen. 'Toen hij zeventien jaar oud was, schreef hij een fraai treurspel; "de veinzende Torquatus" geheeten. Dit werd onder luidetoejuiching publiek in den stadsschouwburg opgevoerd en door, stadsschouwburg .^^ J bp de gevierdste dichters van dien tijd, waaronder vooral de vermaarde Van Baerle , zeer gunstig beoordeeld 1. Een en twintig jaar oud, herdacht hij den beroemdén Muider. Drost , Pieter Cornelisz. 1looft, den grootsten NederJandschen dichter en historieschrijver van zijn tijd, in eene lijk ede, die om den zuiveren stel en de zeggingskracht, welke er in uitblonk, bij den landgenoot grooten bijval vond. Zij werd, onder opdracht aan Ridder Constantijn Huygens, met eenige andere gedichten uit zijn jeugd tot een bundel vereenigd, in 1648, te Amsterdam, uitgegeven 2• 1 "Toen dit fpel in den jare 1G4 vertoont wierdt, vereerde het Teffelfchade, dochter van den vermaerden Roemer Visfcher, ook met diare tegenwoordigheit en een gedicht , waer voor hy die vernuftige Joffer in zeker vaers dankte, daer hy in het einde van Juliane sprekende, zich aldus let hooren: " Maer toen nu door den ingedreven degen Het eerlijck bloedt ter zuivre borft uitvloog; En dat men haer ter aerde zag gezegen, Zoo sloeg ze op U haer half geloken oog, Als 't naer gezicht was meestendeel gebroken, ,En fprak voor 't laetft met een gefloten mondt: Heb ik genre; mijn kuifcheit nu gewroken? Toen waas t gedaen , en daer op vloog terftondt 7)'ontbonde ziel om door do lucht te waren: 0 Teffelfcha, tot dat uw fchelle lier Haer doet naer d'Elizesche velden varen En kroont haer hooft met myrt en lauwerier." T. a. p. bl. 5. 2 Men weet dat Brandts "Lykreeden over den Heer P. C. Hpoft", door Adam Carelsz van Germez "den 28 Mey 1647 in de fchouwburg t'Amsteldam" uitgefproken, grootendecls eene letterlijke vertaling is van en Oraison funèbre van 60 jaar vroeger door den Abbé Du Perron, later Kardiaal Aartsbisfchop van Sens, uitgefproken over den dichter "Monsieur deRonsard". Dr J. C. Matthes heeft onze letteren zeer aan zich verplicht door de beide texten en re,gard uit te geven. Vondel werd toen nog door den jongen Brandt VAN GEERAARDT BRANDT EN DE ZIJNEN. Vervolgens legde hij zich toe op de studie van taal- en letterkunde, en vooral van de godgeleerdheid , en wel op , verzoek en raad van Susanna , de dochter van Van Baerle 1. Deze toch gaf hem , toen hij haar ten huwelijk verlangde, ten antwoord, dat dit nimmer geschieden zou, ten zij hij de werktuigkunde liet varen en zich geheel wijdde aan de studie der Theologie. Dit deed hij dan ook , en wel met zooveel bekwaamheid en vlijt, dat hij onder toezicht van een knappen en bedreven leermeester, binnen het jaar Virgilius verstond en verklaarde. In het jaar 1652 , werd hij , bij het openvallen dier betrekking, door de Remonstranten van het dorp Nieuwkoop tot predikant gekozen. Jn 1660 nam hij te Hoorn dezelfde bediening waar. , en na eenige jaren, vroeg hem de Remonstrantsche gemeente van Amsterdam , om in haar midden het kerkelijk ambt te komen bekleeden. In deze stad gaf hij uitnemende blijken van hechte wetenschap en vroomheid , zoo dat hij , schoon afgeleid door de bezigheden zijner openbare bediening, de privaatstudie nimmer verzuimde. Hij hield zich voornamelijk onledig met het lezen en doorbladeren der vaderlandsche geschiedenisschrijvers, om hierdoor zijn stijl te vormen en den luister der Nederlandsche taal van alle smet te zuiveren. Dit gelukte hem zoowel, dat hij telt onder onze keurigste schrijvers in de moedertaal. Dc werken van den grooten Hooft versierde hij met eerre schoone voorrede. Zij kwamen onder zijn toezicht uit en hij plaatste er het Leven voor van den onsterfelijken Drost. HIJ schreef ook de Gescltieclenis cler Reformatie in netten stijl, met de grootste nauwkeurigheid en waarheidszin, daar hij volkomen genegeerd: meêgefleept door Du Perron zegt hij, dat Hooft "de grootste dichter was dien Hollandt of ooit de zon zagli". En hoe gedroeg zich Vondel? "De vader der Nederduitfche welfprekenheit, die, nevens den beer van Zuilichem en den Profeffor van Baerle, dezen lijkplicht met zijn tegenwoordigheit vereerde, ftondt opgetogen en kon zich niet onthouden van zijn genoegen te uiten over de zuiverheit van tael en welfprekenheit , die overal daer in uitblonk." Aldus Joan de Haes , t. a. p. bl. 8. 1 "In geenen trouring blonk oit Indiaenfche paerle Zoo zuiver als Susan , in Rt huisgezin van Baerle." Vondel , Poezg , I , bl. 604. 4 .36 MEDEDEELINGEN UIT DE NALATENSCHAP slechts putte uit waarheidlievende , authentieke en hét• meeste. gezaghebbende schrijvers. Hierom pleegt hij ook der lezer de bronnen zelve aan te wijzen , waar hij alles uit getrok en heeft, en wordt hij in dit opzicht door een ieder geprezen , die niet door partijzucht vervoerd is. Ook - heeft hem misschien niemand behalve Henricus Ruleus, predikant te Amsterdam , van kwade trouw durven beschuldigen; maar Brandt heeft dezen eschuldiger schitterend weerlegd. De twee eerste deelen zijner Geschiedenis zijn verschenen , voorzien van liet Privilegie dir Staten. Maar Calvinistische godgeleerden , vreezend , dat hij in de volgende, waarin de voornaamste oorzaken van hun twist met de Remonstranten en ook de handelingen der Dordsche S3node aan het licht moesten komen , hun partij afbreuk zou doen , klaagden hem bij de Staten aan en bewerkten door hun aandringen en kuipen , dat men Brandt aanzegging deed van in de volgende deden zijner Historie niets te schrijven wat in strijd was met de staatkundige of kerkelijke belangen. Later kreeg; Brandt's Geschiedenis der Reformatie een allerbittersten tegenstander in Jacob Leydekker, in diens verdediging der handelingen van de Dordsche Synode. Maar inderdaad , allen , die de l istorische waarheid liefhebben en niet door partijgeest zijn verblind , wor den bij het lezen van Leydekkers geschrift met af kee en wal ging vervuld voor een stroven , dat niets dan bitterheid, onver zoenlijken haat en opgewondenheid ademt. Onze Brandt heeft ook de daden van onzen grootsten zee held, Michiel de Ruyter beschreven 1 : een werk der lezing over waardig, eenstemmig als uitmuntend geprezen en eens waardig model van den waren geschiedschrijver ! Ook schreef hij over het vonnis tegen OIdenbarnevelt, Hogerbeets en de Groot, ouder den nederlandschen titel: "Rechtspleging gelioulen in de jaren 1618 en 1619 , tegens Mr Joan van Oldenbarneveld , Mr Bombout Hogerbeets en Mr Hugo de Groot. Ook : Dagltwyzer der Gesckiedenissen (Amsterdam , 1689) , volgens de orde van 1 "Om dit boek, zijnen leften arbeit, te voltoien hadt hij. ... 100 dagen veertien uren des daegs daer aan te kofte geleght." J. de H als boven, bi. 52. VAN GEERA.ARDT BRANDT EN DE 'LIJNEN. 437 den kalender, in dagen en maanden verdeeld, aangevende al wat er , sedert de schepping der wereld , iederen dag gecilenkwaardigs is voorgevallen, alsmede den geboorte- en sterfdag van doorluchtige en geleerde mannen; zoo ook liet Leven van z^rt jongsten zoon Gerard. Voeg hierbij zijn Jaarboek, waarin men kort vindt uiteengezet, wat er, vooral met betrekking op de staatkundige en kerkelijke geschiedenis van ons vaderland, van het jaar 1600 tot f658 voorviel , onder ' den hollandschen titel : "Onpartydig Chronyxken der voornaamste Nederlandsche Geschie denissen , zo kerkelyk , als Polityck , zedert den Jaare 1600!' Al zijne Gedichten, zijn in éen bundel vereenigd en hebben den lof verdiend van Nederlands grootste dichters, Vondel , Antoni des , Monen enz. Brandt stierf den 11 1 October 1 1685. Hij had zich [S Sept. 1652] in eersten echt verbonden met Susanna van Baerle, de dochter van den befaamden dichter en redenaar, die destijds de wijsbegeerte onderwees aan de doorluchtige hoogeschool te Am sterdam. [Zij t 11 Juli 1674.] 2 Ten tweeden male trad hij [14 Juli 1675] in het huwelijk roet Catharina van Zorgen, dochter van den uitmuntenden rechtsgeleerde N. van Zorgen. Uit dit huwelijk had hij geene kinderen, maar uit het eerste vijf, twee dochters en drie zoons, de uitstekende godgeleerden . Caspar, Gerard en Toannes. Zijn oudsten Zoon Caspar, die de anderen niet slechts in jaren, maar ook in geleerdheid scheen te overtreffen , uitmu:itend dichter , wegslepend redenaar , buitengewoon oordeelkundig schrijver, gaf twee en dertig .Preken uit. hij verklaarde ook van den kansel het Gebed des Meeren. Zijne Gedic/Lten zijn drïemaal uitgegeven. Hij schreef in liet latijn het `Leven van den godgeleerde Arminicus" (Arminii Theologi viea) , maar dit bleef, , hoewel het later uitkwam , lang in de macht eens onrechtmatiger bezitters. Hij schreef bovendien nog in het hollandsch een "Leven van Hugo de Groot", in sierlijken en zuiveren stijl, maar heeft dit, door den dood voorkomen, niet ten einde kunnen brengen. 1 J. de Haes zegt den 12e 2 Zij was geb. 22 Jan. 16?2. 435 MEDEDEELINGEN UIT DE NAtATENSCHAp Hij was geboren den 2511 Juni 1653 en stierf den 5n October 1696 , te Amsterdam , waar hij zijns vaders plaats bekleedde.' Zijn tweede zoon, Gerard, [geb. 6 Ap. 1657] een vbortreffelijk redenaar , wijdde zich in zijn jeugd geheel aan cie studie van wetenschap en talen. Op zijn twintigste jaar zette hij de Hi8toria quinque ariiculorum (Geschiedenis der vijf artikelen) van Petrus Heilin in het Hollandsch over, en , als stijloefening, stelde hij zijne Hietoria biennalis (Geschiedenis van twee jaren) op van hetgeen er in Europa in da jaren 16 74 en 1675 gebeurd is; want, hoewel zij de verdichte letters V. T. V. op den titel draagt, is hij er toch zeker de schrijver van. Op zijn drie en twintigste jaar te Rotterdam tot gewoon predikant bij de Remonstranten bevorderd, nam hij deze bediening nog geen -volle vier jaar en met den meesten lof waar , toen hij , -door een ziekte ov rcallen , welke zijne al te groote werkzaamheid hem op den hals haalden, te Rotterdam in 1683 overleed, nog geen zeven en tcvititig jaar oud. Allen die hem gehoord hebben, getuigen, dat de, Remon. stranten nimmer een welsprekender redenaar hebben bezeten. Twee en dertig Preken zijn, onder meer, van hem tee . Rotterdam verschenen. Joannes, de jongste [geb. 6 Jul. 1660], een zeer goed dichter en geen gewoon redenaar, behandelde in zeven en twintig teerredenen het Leven van den 11. Faulacs en-droeg dit op aan Koningin Maria. Op de reis naar Engeland , welke hij bij deze gelegenheid ondernam, heeft hij Th. Burnet, den bissc o g p van Salisbury, eenige keeren ontmoet. Hij maakte ook eerre Lijkrede op Koningin Maria. Te Hoorn, 's Gravenbage en Aristerdam stond hij als gewoon predikant bij -de Remonstranten. [t te Am8t. 13 Jan. 1708.] Tot zoo ver het latijnsche stuk. Laat mij , betrekkeli*l Brandts zonen , hier dit, ten slotte, aanteekenen: Hun "Oomzegger" de Rotterdamsche koopman en, dichter Frans de Haes Jr heeft een vaers gemaakt op "ede schets van Gerard Brand, den jongen, in de kist leggenden geteekent, my vereert door mynen Oom Arnout Leers", VAN GEERAARDT BRANDT EN DE ZIJNEN. "'t Is waer, zy ftelt ons hechts een zielloos Lyk voor oogen, Een halve borst, een' hals, een onbeweegbaer hoofd, Met doodsch en aklig fneeuw van lynwaed half omtogen, Twee ooggin , zonder licht , een' mond van fpraek' berooft... Van fpraek berooft? neen, neen, die mond, hoe vast befloten Door 't godgehoorzaem slot van 't lyfverzeglend graf, Roept my nog daeglyks toe en all' myn' huisgenooten: Uw levensbloem , o mensch ! valt als een veldbloem af." Deze I?e Haes schijnt tot irijmspreuk gevoerd te hebben: "Ieder heeft zyn tyd en uur: Nu de Dichtkunft, dan Mercuur." A. TH. Verg. Stichtel. Ged. v. Fr. de Haes, 1 746 , bl. 196 en de titelplaat. Wordt vervolj.d. BILDERUIJK, DOOR P. F. Til. VAN HOOGSTRATEN 1. VII. Zoo we naar tijdsorde willen voortgaan , moeten wij hier eenige oogeriblikken verwijlen bij Bilderdijks Ziekte der Cleleerclen. Dit meesterlijk leerdicht lag reeds zoo goed als gereed, voor de pers, toen de dichter zijzee ode Napoleon in het licht haf. In 1806 had Bilderdijk zijn jongste kind verloren , het "tiende waarvan hij den ontijdigen dood betreurde." De, dichter was ziek en bedlegerig toen hem die zware slab trof. Daags na de uitvaart "van dit lief, gezond en beininlijk wielitjen" beproefde hij , ter vervulling eener leesbeurt , den gedenk dag van Leydens •ontzet "met een laatsten snik van zijn uitgeputten dichtgeest te vieren", maar hij bezweek in zijne droefheid. "Eenigo tranen, Benige klachten op het graf van (zijn) troetling -- wat I kon (hij) meer ?" "Maar neen : zoodanig is het geweld eener rustlooze verbeeldingskracht", zegt de dichter , "zoodanig de aart van mijne kwaal, dat ook dit ziekbedde mijn' gefolterden geest in arbeid deed gaan van een dichtstuk. Een Dichtstuk (lle'aas i) van hetgeen ik gevoelde; nooit sterker en in al zijne oinvaig gevoeld had dan toen , en hetgeen in die oogenblikken alle, aucer gevoel in dit eeiie verzwolg. Ziedaar , mijne lezers , de geboorte, en zie verzwolg. daar den aart der zes zangen , die , zoo zij uit de pen zijn gevloten , u voorgelegd worden ; zonder opschik , zonder schaving ^ zonder zucht om er mede te schitteren.' oli'stinng , of p JnToch verklaart hij, dat het dichtstuk voor de uitgave bestemd was van den eersten regel af. Hijj achtte het nuttig en troostrijk 1 Zie boven, bl. 21. BILDERDIJK. 441 voor anderen , omdat hij -zelf er troost in gezocht en waarheden in voorgedragen had, die, in vroeger . dagen begrepen , hem hadden kunnen behouden. Doch hij bestemde het alleen voor dezulken, die door hun stand, door hun beroep of door hun letterzucht in staat mochten worden geacht daar het - bedoelde nut uit te putten. Tevens wilde hij het uit dankbaarheid aan de Leidsche Hoogeschool toewijden. Bilderdijks vrienden meenden , dat liet algemeener behagen zou -en haalden den dichter over zijn dichtwerk in de Leydsche Afdeeling der Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen voor te lezen. Twee zangen waren daar reeds gehoord en de vier andere zouden in de volgende vergaderingen gelezen worden, toen "de noodlottige verwoesting , die een deel van Leyden ten puinhoop , het overige tot een schrikbeeld en treurtooneel maakte , de verdere voortzetting der lezing voorkwam." De dichter had de hulde van zijn dichtstuk aan de Universiteit van Leyden toegekend , en nu dreef zijn hart hem ook de voordeelen daarvan aan de geteisterde stad op te dragen. Vijf dagen na het onheil, dat Leyden had getroffen, onthng de Minister van Binnenlandsche Zaken een Adres in het Fransch van den volgenden inhoud: "De ramp der stad Leyden treft mij boven alle uitdrukking. Ter nauwernood tot mijne haardstede teruggekeerd, vermast onder het leed, en hebbende schier niets meer dat ik het mijne kan noemen, kan ik evenwel geen werkeloos toeschouwer blijven der edele pogingen van al wat in ons land voor mededoogen vatbaar is. Vergun mij , in plaats van goud of zilver de zes zangen van een Dichtstuk zoo even door mij voltooid, in uwe handen te stellen. Ik heb liet opgedragen aan de Leydsche Hoogeschool, en bied de opbrengst aan ten behoeve der ongeilukkige stad." Bilderdijks gift werd vereerend aangenomen, en de dichter had het zielstreelend genoegen haar door de inteekening, die er volgde, aanmerkelijker te zien worden dan hij zich had voorgesteld , terwijl zijn voorbeeld daarenboven vruchtbaar werkte door de navolging, die het uitlokte. Zoo werd het dichtstuk algemeen. er dan Bilderdijk in den aanvang bedoeld had, Hij had het D. WARANDE. N. REEKS, III, N°. 5. Xglx 442 BILDERDIrK . voor slechts weinigen berekend , en van daar dat hij Voorrede en Ophelderingen voor overtollig hield. Hij dacht het onkel met een klein Bericht in het licht te zenden. Hun voor wie het be. stemd was mocht hij onderstellen niets meer noodig te zijn. Maar voor de weinige lezers, op wie de dichter hart gerekend, zouden thands zoovelen als, misschien uit bloote zucht voor Leydens verlichting in 't onheil , op het boekdeel hadien ingeteekend , het behooren op te slaan. Was hij dezen na eenige verklaring, eenige toelichtig schuldig, opdat hunne weldaad hun niet met eene onoverkomelijke verveling werd beloond ? boren wij des dichtere andwoord: "Het is inderdaad belemmerend , denzulken , welke met Geneesen Ziektekunde, en de Wetenschappen die deze onder^telleii, in 't geheel onbekend zijn, een Dichtstuk over eene ziekte in de hand te geven. Niet dat het onderwerp te ondichterlijk zou zijn, O.M. zonder voorafgevestigden smaak voor Geneeskunst, te kun. nen behagen. Wat anderen ook zeggen; den Dichter, die waarlijk een Dichter is, is niets .ondichterlijk : alles is I voor hem onderwerp wat hem slechts belang inboezemt. Wat hein zijn gevoel, zijn verbeelding, (laat ik zeggen, zijn ziel) in beweging kan brengen • waar h zich aan overgeven , zich geheel mee^ ^ geheel g ^ Y verkan; dit zal, dit moet en altijd onveranderlijk belang wekken , behagen , meêsleepen, vervoeren : en doet dit een onderwerp niet, men wijte . 't den Dichter , en geenszins der stof. Wat geeft of wat neemt het, of Achilles, dan of (by voorbeeld) het Alphabeth my in warmte, in verrukking zette? Genoeg , dat ik waarlijk in vlam sta , om al wie iny hoort en voor dichterlijke aandoening vatbaar en geschikt is , te ontvlammen, mijn gevoel in hem over te storten, en hem met ny in denzelfden dwarrelwind der, verbeelding om te voeren. lik heb het elders gezegd : Dorheid en schraalte zijn des Dichters., Waar de Dichtkunst de voeten zet , ontluikt een bekoorlijk EdÍen. En dit is geen , tooverkracht die men haar toeschrijven mag : neen , dit ligt in den aart-zelven der menschlijke ziel , wier gevoel de verbeeldingskracht opwekt, en in wie te gevoelen , is Dichter t© ,zijn. Het lijdt ook .geen . bedenking, dat waar de geest in een BILDERDIJK. 443 Dichterlijke gesteldheid is , de Taal zich daarvan gevoelen moet, Men beklaagt zich niet over de armoede of 't gebrek eener Taal waar in men schrijft, dan wanneer men of de taal , of de stoffe niet meester is; doch wie ooit zich beklage, geen Dichter zal dit over 't Nederduitsch. De rijkheid , de nadruk , de keus van bewoordingen , die onze overschoone Moederspraak hem aanbiedt, het schilderende van hare klanken en toonvallen , het verheffende van hare beelden en toespelingen , zoo in 't geven van namen als 't kenteekenen van hetgene zy aanduidt; het nabootsende en vertegenwoordigende voor oor en voor oog van hetgeen zy - te kennen geeft ; het gemakkelijke , het zachte , het snelle , het treffende en roerende van hare bewegingen , hare afwisselingen, in 't vortien van geluiden, van volzinnen, van sneden en maten; 't onuitputtelijke harer schoonheden van allerlei aart (met één woord gezegd,) zijn de waarborgen van onze overmacht in het Dichterlijke boven alle hedendaagsche volkstalen." "Maar wat dan is 't, belemmerende, hetgeen ik gevoel; nu mijn arbeid in het licht staat te treden om een algemeener lezing te ontmoeten , dan waar toe ik hem voorbeschikt had ? Zijn wy openhartig ! weinigen boezemt datgene belang in , wat waarlijk belang heeft. weinigen verkiezen te denken; weinigen, zich de moeite te geven van oplettend genoeg te lezen, om datgene nauwkeurig genoeg te verstaan , wat verstaan . moet worden, zoo men samen- hang en verband niet verliezen wil: En , hetzij men als dichter spreke of niet, overal waar een wetenschap 't onderwerp van het voorstel uitmaakt , is met het verlies van den samenhang, :alles verloren." Niemand zal beweren , dat Bilderdijk zich bij zijne lezers een geestdriftige ingenomenheid met zijn werk. heeft voorgespiegeld. Hij wist . te goed hoe weinigen in Nederland den ' moed bezaten, om een dichtstuk van langen adem in zich op te nemen. Zonder dien moed evenwel kan men bij de lezing van de Ziekte der Geleerden niet veel genieten. Js het ontbreken van dien moed oorzaak , dat ook nog in onzen tijd eenige zoogenaamde kunstrechters op dit meesterstuk van onzen tweeden hoofddichter uit de hoogte neerzien ? Men heeft uit Duitschiand vernomen, , 441 BILDEItDLIK.. dat het Leerdicht moet worden verbannen uit het rijk der poëzie, en men is er zeer mee gekuifd, dat men plu op dat machtwoord kan doordraven. Velen meenen zelfs de grootmoedigheid tot het toppunt te hebben gevoerd, zoo zij in de Ziekte der Geleerden de, verdienste der overwonnen moeilijkheid niet loochenen. Weten die Zoïlussen in der daad wat zij beweren ? Hebben zij er wel eens over nagedacht, dat de meeste heldendichten van den nieuweren tijd voor een groot deel didaktisch zijn ? Wetefi zij , dat Virgilius' Georgiea in breede dichterlijke vlucht zijn .Beneig evenaren en niet zelden overtreffen? Wat is Dantes ommedia, een reusachtig leerdicht in forsche lyrische vaart , oJ een ontzachlijk epos? Beiden te gelijk en een tergende satyre daarenboven. Miltons Paradise regained heeft ruim zooveel van een episch leerdicht als van een klassiek epos. Ik- zwijg vn de vele plaatsen die in zijn Paradise Lost door het didaktisc' e worden ingenomen. Daar is in der daad niets dwazer dan een kunstbeperking door willekeurige stellingen. Alle poëzie is pozie. Elke hoogere aandrift een dochter des hemels. Kunsttheoiieën, die, om zich-zelve te handhaven, eerre eereplaats moeten weigeren aan een dichtstuk als de Ziekte der Geleerden, vellen door die .weigering beur eigen vonnis. Men wane nu niet, dat wij het voor alle didaktisbhe dicht- uitingen opnemen. Wie geen dichter is van den eesten rang moet zich aan . het leerdicht niet wagen. Een carmen cidacticum, zal liet waarlijk dichterlijk zijn, moet palen aan het heldendicht. De hoog-epische toon mag er zelfs hier en daar in doorklinken. In . het epos treedt de hoofdpersoon des gedichts in '!den gloed eener bezielde en bezielende poëzie voor onze verbeelding. In het leerdicht is die hoofdpersoon een wetenschappelijk denkbeeld. Blijft dat denkbeeld binnen de grenzen van het zuiver wetenschappelijke beperkt ; is het gedicht niets meer dan een vertoog van het bespiegelend verstand ; kan liet gevoel nergends vlam vatten ; men biede zijn werk niet aan als een voortbrengsel der poëzie, al zijn ook de vaerzen een toonbeeld van weli%idendheid of werktuigelijke kracht. Het wetenschappelijk denkbeeld moet door den adem der kunst worden bezield. Het moet worden BILDERDIJK. 4 4 5 gekleurd van den gloed, die de ziel blaakt des dichters. Slechts voor een enkel oogenblik mag het verstand alleen aan het woord zijn. Men ziet hier, hoe onnauwkeurig de hepalingen moeten worden geacht, die velen gewoon zijn van het leerdicht te geven. Zoo heeft men bij voorbeeld gemeend, dat een Carmen didacticum enkel in den vorm, maar niet in het wezen of in de be. doeling van eene wijsgeerige of zedekundige verhandeling in proza onderscheiden is. Hugo Blair, die dit oordeel uitspreekt, meent er echter te moeten bij voegen , dat het leerdicht door het bevallige der vaerzen en der maat zijne onderrichting aangenamer maakt dan het proza en zekere belangrijke omstandigheden dieper in het geheugen weet te prenten. Daarop laat hij volgen : "deze soort van poëzie levert dus een veld op , waarin voor den dich. ter een groote eer valt te behalen , en waarin hij een groote mate van vernuft, kunde en oordeel aan den dag kan leggen." Recht benijdbaar voor een dichter in der daad, zich de gelegenheid te zien aangeboden om een zoogenaamd dichtwerk voort te, brengen , dat enkel in den vorm van een verhandeling in proza . verschilt ! Wat een veld ziet hij zich daar geopend voor zijne kunstkracht ! Neen , niet enkel in den vorm , in het wezen der zaak is een voortreffelijk leerdicht van eene verhandeling onderscheien. Een episch verhaal is geene geschiedschrijving , al wijkt het ook in de hoofdzaken niet af van hetgeen de geschie. denis heeft geboekt. Een leerdicht, waarin de adem der poëzie hooger levensgloed heeft gewekt, is geen wetenschappelijk vertoog, al blijft het ook aan al de uitspraken der wetenschap getrouw. De dichter, op welk gebied hij ook optreedt, moet de waarheid aanschouwen in de glansen der schoonheid. Niemand kan ontkennen , dat er een buitengewone vindingskracht wordt vereischt, om dichterlijk te blijven in een poëem, waarvan , volgends de uitdrukking van Bilderdijk-zelven, het voorwerp gedurig bij het treurige ziekbed omzweeft, en waarin lijden, zuchten en klagen de onafgescheiden stoffaadje der schildering uitmaken. In Duitschland of Engeland zou dan ook een dichtstuk als de Ziekte der Geleerden voor een wonder gelden op het gebied der poëzie. De schoonheid van Bilderdijks mees 446 BILDEEDIJK. terstuk is niet beperkt binnen den engen kring van een paar epizoden , zoo als met zoo meigig leerdicht het geval is; maar_ zij verspreidt haar glans en schittering over het gehee . liet gedicht is in den voortreffelijksten zin des woords wetens liappelijk. Geen vertoog in proza kan juister en nauwkeuriger bepalingen geven dan hier de dichtkunst doet. In dichterlijke taal , dip zich in het schilderachtige en aanschouwelijke der uitdrukking zoo wel als in de ongeëvenaarde kracht eener meesterlijke ersifikatie overal gelijk blijft, wordt hier geleeraard. Geleeraarc ja; maar zóó, dat verstand en verbeelding de waarheid aanschouwen bij dezelfde lichtstralen, waarvan het gevoel den koesterenden gloed heeft mogen opvangen. Alle denkbeelden des dichters nemen grootsche vormen aan. Als bliksemschichten klieven zij 't luchtruim, om u een blik te doen slaan in de waereld dier geesten. Als ontzettende reuzengestalten wandelen zij over de aarde. Als vuurvlammen scheuren zij de korst des aardrij k s en vloeken geesten op uit den diepsten afgrond. Als helsche machten doorkruisen zij de aarrde, om haar bewoners te folteren. 41s geesten. der liefde breiden zij hunne vleugelen, waarvan een hemelbalsem vloeit, over de sponden uit der machtelooze kranken. Als levensstralen des hemels schieten zij hun lichtglans in dei zielen der stervenden. Wijden we eenige oogenblikken aan .Bilderdijks. leeirdicht onze aandacht. In den eersten zang worden ons , na de voorstelling des onderwerps, de aanroeping en de toewijding, de velerlei kwalen geschetst , die de mensch heeft te duchten. Een onafzienbare reeks dier kwalen vertoont zich voor 's dichters v'erbeelding , als uit een waterig dal opgestegen dampén. Zij zijn de verderflijke vruchten der erfzonde. Men gevoelt dat door - dit laatste denkbeeld het gedicht reeds van, den aan ang af een hoogere wijding ontfangt. Vervolgends onderzoekt de dichter, waarom de mensch, die tot Gods roem geschapen i en een zoo edel meesterstuk van wijsheid is in diens hand, vatbaar kan zijn vooi^ 'het lijden. De mensch heeft een lichaam en blijkt derhalve bestemd om lichaamlijk heil te genieten bij iet hemelsch geestgenot, waarvoor de zuivere geesten mogen blaken. Zijn g ^ ^ geesten mogen J BILDERDIJK. 447 lichaam is een heerlijk kunstgewrocht van onderling op het keurlijkst saamverkuochte vezelen ; maar van vezelen , die week zijn van aard en voor ontbinding vatbaar. Het wordt alom door doodsgevaren bedreigd. Alle leeuw- of wolfsgebit, tot verslinden gespitst ; iedere schuifelende slang, die met vergift , iedere felle schorpioen , die met een hoekige angelstift is gewapend; Tedere rotssteen , die uit de wolken neerploft; het vuur der vulkanen; de stiklucht, die uit poelen of mijnkloven welt : 4it alles kan voor des menschen teeder samenstel doodelijk wezen. Doch de oorzaken des doods bepalen zich voor den mensch niet bij dergelijke groote gevaren , waartegen hij zich kan wapenen. Een - nauwelijks zichtbaar dier, een doornespits kan hem dooden. Meer nog : rekking zoowel als rust zijner lichaamsdeelen. Het voedsel. De lucht. Het licht zelfs, waar het kunstrijk oog Gods schepping in mag gevoelen. Hoe kan de mensch dan den dood ontvlieden ? Zie , daar ligt hij argloos 'neder in stillen slaap. Zie, daar maakt hij verkwikkelijk het tot verkwikking gewassen ooft. Zie, daar zweeft hij - dartelend langs bergen en heuvelspitsen. Daar laaft hij met levende aderdroppen zijn brandende borst. lu dien stillen slaap scheurt het ongediert hem de weekgespannen huid en stort gal in zijn bloed en aderen. De ooftbeet voert een scherp sap in zijn ingewand. Op die heuveltoppen worden zijne lichaamsdeelen ontwricht. Het koudo vocht, dat zijn warme borst ' moest laven, stremt de vloeibare levensbron zijns lichaams. Zoo sterft de mensch, onbewust van 't geen (hem) deeren kon. Neen, God schiep de Pijn, om den mcnsch - te waarschuwen en hem af te manen van elke genieting, die zijn' lichaam spoedig doodelijk zou kunnen worden. Die pijn wordt terstond in Bilderdijks verbeelding een bezield wezen, , dat tot heil des menschdoms op aarde is verschenen. Zie eens, welke gestalten zij aanneemt. Neen, de Almacht wilde u 't lijf, het kostbre lijf bewaren.. Zij wrocht geen' doven klomp van vezels, vliezen, aaren ; Zij stortte een fijn gevoel aan 't dierlijk werktuig in, 448 BILDERDIJK. Dat, trouwe wachter by een zorgeloos gezin, D'allarmkreet opheft als vijandlijk leed koomt naderet. De vijand naakt, men slaapt; geheime huisverraderen Verbergen 't onheil , of verdeelen de aandacht : rust, Begoochling van 't vermaak , genot van zinnelust. Zie daar de deur geramd ; den voormuur doorgebroken; De vlam op 't onvoorzienst in 't voorportaal ontstoken! Daar bruist ze, en vliegt om hoog, en dringt in 't slalapsalet! Help, hemel, 't is gedaan, geen voorzorg meer die redt.! De binten vallen met (le doorgeblaakto wanden, En plettren 't droef gezin in 't wringen van de handen, Verdelgen 't prachtig slot met torentrans en kruin, En keerera 't tot een' hoop van gloeiende asch en puin ! Maar neen ! de burgwacht blaast, de brandklok slaat aan 'tkleppen ; Die burgzaat en soldaat om 't zeerst de handen reppen; Den vijand voor de poort op 't eerst rumoer geschut, En 's wachters waakzaamheid maakt list en kracht oiinut. Zie daar de pijn ! de pijn, zoo heilzaam , zoo behoudend, Wier ' zintuig nooit verstompt, hoe teder, hoe veroudend ! Die elke tokkeling en spanning boven maat Met elken prikkel van de . vezels , gadeslaat. Geen werktuig , of zij waakt in 't buigen , rekken , knellen, Voor de oiigeregeldheên die elks bedrijf vertellen: Onze oogbol stelt zich bloot voor 't al te sterke licht? Zij waarschouwt, en terstond valt de open venster di^ht. 't Gehoorvlies vange een' knal die 't werktuig dreigt te scheuren , De reuk , te scherp een' geest van dier- of plantrij kgeuren ; Het ziedend hartebloed verstijve in borst of long; De prikkling van een gif wring' gorgelbuis of tong; 't Gehemelt' word' geblaard door bijtende amperzurei : De voet ontvelle. in 't gaan door 't korr'lig zand te schuren ; Of de arm verwring' zich door een :poging, te onbed4cht ; De wachter sluimert niet, maar houdt oplettend wacht. Ja meer ! 't wijsgeerig brein worde uitgeput van 't peinzen; De maag verzuim' keur plicht van 't voedsel door te kleinzen; De hevel van 't gedarmt' trekk' chijl noch sappen uit; Zijn schroefkracht werk' verkeerd , verlamme, of word' gestuit; Een klierbuis zij verstopt ; een ader berste in. 't vlieten, Of zett' heur wanden uit, als 't bloed niet door kan schieten; BILDERDI7K. 449 Wie , wie verstendigt ons van 't onbekende leed, Dan zij , de dienares die nooit haar plicht vergeet! Zij roept : "Laat af, houd op , herstel u , spaar uw krachten! Laat de artsent' der rust uw ongemak verzachten! Breng 's lichaams werkingskreits in heilzame evenmaat, En verg geen werktuig meer dan 't van zich eischen laat!" ó Aartsweldadigheid, in 't pijngevoel besloten! Behoud der dierlijkheid , behoud van Adams loten! Wie eert, wie roemt u niet in dees zoo wondre gift ! — Ach ! streelend zij 't vermaak , vervoerend zij de drift, Betoovrend 't zelfgenot in geest- en krachtvermogen; Hun stroking, hun gevlei, zijn zielbedrog en logen! Gy, gy zijt waarheid, gy, getrouwe wachterin ! Gy logenstraft den waan by 't tokklen van den zin. Gy toomt de tochten ! gy ! Gy stelt der wellust palen. A.ch, moordend waar heur zoet, ja meer dan alle kwalen; Verdelgend meer dan gif, dan angel, vuur, of dolk; Verslindend als de muil der onderaardsche kolk; Verteerend als de pest , die , op bebloede vlerken, Met schrik en nacht omhuld , langs de opgebroken zerken Van 't zwijgend kerkhof zweeft, met lippen blaauw als lood; Onzichtbre pijlen schiet, bezwangerd met den dood; Gewest en land ontvolkt, en 't straks aanminnig Eden In woesteny verkeert, vervuld van aakligheden : -- Ja, doodlijk waar zy, hield uw voorzorg niet den toom. Gy wekt den slapende uit zijn' zorgeloozen droom, Daar de adder onder 't gras reeds uitschiet om te moorden, De strandvloed hem verrast in 't dartlen op de boorden , Het vuur zijn kleedera zengt in de argelooze rust. Uw prikkling scheidt verderf van zaligheid en lust! Aaloudheid 1 leen me een beeld uit een van uw tafreelen. 't Is lieflijk , als de zon door neevlen heen mag spelen: Haar zuivre lichtstraal treft, maar streelt ons de oogen niet; En de appel trekt zich toe , waar m' op dien luister ziet. Laat , laat me een luchtig gaas voor 't licht der waarheid trekken Aandoenlijkst is haar schoon door 't kunstig half bedekken. Japetus schrandre zoon had lang de dagkales 450 BILDERDIJK. (Dus luidt het staamlend lied der grijze Zanggodes) Bespied, een harstig hout in 't pijnbosch afgebroken, En aan de hemelas het eerste vuur ontstoken. Thands blaakte 't op het veld met onbekenden gloed, In dorrend herfstgeblaart' zorgvuldig aangevoed ! Het veldgodinnendom , bekoord door zooveel luister ,'I Verschijnt uit woud en grot , en ziet het aaklig duister In hellen dag gezet , die door 't gelommer blinkt! Het pluimgedierte ontwaakt , en tiereliert , en zingt De nieuwe Godheid toe, ten hemel afgezegen! Men ziet de dartle vlam , al kronklend opgestegen, Als zocht zy d' oorsprong van heur aanzijn - weêr , omhoog; De golving van de rook zich welvend tot een' boog I; De vonken , schitterend , en tintiende onder 't knappen Der lucht, die 't vluchtig zout de brandstof doet ontsnappen. Bewondrend ziet men 't , juicht, en voelt den zacht^n gloed Diens nieuwen zonneschijns in 't vrolijk golvend bloed: De - klamme nachtdamp wijkt voor zacht en streelend walmen, En de Echo schreeuwt zich moê van , feest- en vreugdegalmen. Nog hield de aanbidbre glans van dees verkwikbrex dag De schuchtre Naias in een eerbiedvol ontzag, Wanneer de Veldgod naakt. Met opgehevene armen Omhelst hy 't minlijk vuur en wenscht zich zat te warmen; Maar ijlings staat hem baard en boks-pels in den brand , En heel de borst verschroeid. Geheel 't , betoovrend land Verheft zich in gelach ; en hy met angstig huilen, .Gewaarschouwd door de smart , verbergt zich in de kuilen Van 't Lyciaansch gebergt' ; of klaagt zijn minnewee In strandspelonk of rots , aan zilcren Galatheê. Zie daar ons aller lot ! De weelde lacht ons tegen;' Haar lonk doordringt de ziel ; haar boezem ademt zegen; Verlokkend is heur glans, heur hemelschoone lacht! Wy zien ze, ons hart ontsteekt, wy gaan genieten, Ach! Één vluchtig oogenblik, en alles is genoten! Onze arm omvangt haar pas , of houdt de dood besloten! Haar adem is een vuur dat spier en huid verzeert Ja, heel het schepsel sloopt , en merg en bloed vorteert! BILDERDIJK. 4 51 En wie, wie had de kracht, zich aan heur' arm te ontstelen, Wie sloeg de grenzen gaá die 't goed en 't kwaad verdeelen , Zoo 't heilzaam smartgevoel geen wacht hield by 't genot ? Neen, stervling, neen, de pijn is weldaad van uw' God! Heeft men nu erkend , hoe groot een epische kracht zich in Bilderdijks leerdicht huwt aan het didaktische ? Episch is de geheele voorstelling der pijn onder het beeld van een trouwen wachter. Episch is de schildering van het door den vijand bedreigde burchtslot, waarin rust , begoocheling des vermaaks en zinnenlust als huisverraders optreden. Episch het rammen der' deur, het doorbreken des voormuurs, het verspreiden der vlam in het voorportaal. Episch dat handenreppen der burgzaten , dat schutten des vijands voor de poorten. Vooral mogen wij hier met Da Costa die bezielende, die alles adelende en met zich assimileerende kracht der poëzie bewonderen in haar aanschouwelijke beeldspraak en persoonsverbeelding, in haar verwisselen en ontleenen van voorstellingen en uitdrukkingen uit de schijnbaar meest verwijderde kringen van denken en gevoelen. De dichter heeft de pijn bezongen als eerre weldaad van God. Doch ook deze weldaad . wordt te vaak miskend. Als een onbandig kind, dat''voor de vermaningen zijns vaders doof is, zoo versmaadt het menschdom de stem dier waarschuwende wachteres. Men poogt haar te doen zwijgen door het vergif van artse. nijen, die het opvlammend vuur wel kunnen smoren, maar niet uitblusschen. Natuur spreekt door de pijn , doch als een teedere moeder. Zij ontbloot bij geringe overtredingen geen felle roede, geen snerpend foltertuig. Somwijlen wreekt zij zich door een enkelen zucht. Dikwijls zelfs zwijgt zij en beperkt slechts hare gunsten. Gelukkig de lijder die hare zachte schuldvermaning hoort ! Zoo hij binnen de perken der matigheid terugkeert, zal liet lichaam zoowel zich-zelf versterken als den geest, die in de eerste ongesteldheid des lichaams scheen te deden. Maar hij wachte zich op nieuw zijn gezondheidsschat te verbeuren. Door de moederlijke vermaning der pijn in den wind te slaan zou hij de zweep der smart verwekken, die het zenuwweefsel scheuren en het verderf door aderbuizen en bloed kan verspreiden. Wan 452 BILDERDIJK. neer. dan de spier haar vezelkracht verliest, moet de m4c1itelooze kranke , aan het ziekbed gekluisterd , een leven kwijn eide doorbrengen, dat in duizenden pijnen duizenden beulen vindt. Ach ! 't is die voorzorg dan , die warme drift niet meer Van 't moederlijke hart, voor 't dierbaar kroost zoo eêr,, Die roept, vermaant en bidt, om zich van 't kwaad te keeren, Neen, 't is getergde wraak voor die natuur braveereri, En welverdiende straf voor 't roekloos overtreên. Wat zegge ik ? hoorde ik wel ! Neen, teedre Moeder;, neen, Geen straf, geen geessel ; neen , 't is poging tot heistelling, Uw weeke boezem schept geen lust in onze kwelling, 't Is poging om het lijf van 't wis verderf te ontslaai, Dat eens zich zeetlend in het werktuig, 't doet vergaan. Jay, dan zelfs , als de pijn geen letsel voor kan komen, Dan is zij heelend ; dan , dan leert zij 't ons betoomon. Dan,. eedle werking van dezelfde moedermin ! Dan spant zij vezelkracht, dan dierlijke aandrift in, Om 't uit te werpen , te bedwingen , en to temmen. Van daar dat prikkelen, dat nijpend \ samenklemmen á Dat wringen, persen, van de veezlen; en dat vocht,' Weldadig uitgestort , of 't scherptens stompen mocht! Van daar die koking in de holligheên en builen, Wier heilzame etterteelt haar zuivert van 't vervuiler , En 't tergend lichaam , dat zich vastzette in den grond, Omwikkelt , opstuwt en terug drijft uit de wond! Van daar de ontsteking , die , de vochten feller nopend , Verstopte .buizen vaagt, gesloten sluizen opent! Van daar de koortsen , zoo weldadig ! zoo geducht! Daar 't bloed , een heir gelijk, dat in een sterkte vlucht, Zich samentrekt naar 't hart als in zijn binnenwallen, Om met vernieuwd geweld , naar buiten uit te vallei. Dan schokt het lichaam; 't trilt ; de doodkou grijpt het aan; De boezem ademt zwaar ; de slagar schroomt te slaan; Des levens slinger schijnt in 't slingren in te korten; En trilt onrustig , en met afgebroken horten; En 't schijnt als of de dood gelaat en mond ontver1 t ; Een oogwenk , en 't is uit , de bleeke lijder sterft! Doch 't opgepakte bloed, door krimping saamgedrongen, BILDERDJ TK. 45& Ontlast zich weêr op nieuw , als ' aan zijn band ontsprongen, En streeft met vollen stroom naar zenuwnet en huid, En drijft in 't heilzaam zweet het giftig letsel uit. Zoo waar is 't geen gy leert , o roem der Grieksche wijzen 1, Wiens luister , thands bezwalkt , eens heerlijk zal herrijzen, Als de ijdle nieuwigheid voor 't licht der waarheid vlucht: "De ziekte is heelingskracht , en geen verdervingzucht !" Is Bilderdijks meesterschap over taal en versifikatie bij de behandeling van een zoo afgetrokken onderwerp niet in der daad betooverend ? Iedere voorstelling des dichters grift zich met vaste trekken onuitwischbaar in de verbeelding en spreekt tevens met onovertrefbare klaarheid tot het verstand. Zijne beelden verrassen evenzeer door den adel des gevoels, waarvan zij de bezielde tolken zijn , als door den onuitputbaren rijkdom hunner grootsche vormen. Van welk een treffende harmonie in des dichters geestvermogens geven zij getuigenis ! Eerst aanschouwt de zanger eene waarheid. Vervolgends ontspringt uit die aanschouwing de gloed des gevoels. Die gloed doet zijn verbeelding ontvlammen en dan , dan "vangen de denkbeelden in het blinkend gewaad der beeldspraak met lichtgeschoeiden voet van zelf haar sierlijken kringdans aan , en de woorden komen gedienstig aangevlogen , • als waren zij reeds lang van te voren met zorg gekozen en juist voor die plaats bestemd, die zij thans innemen 2," De eerste zang van Bilderdijks Ziekte der Geleerden is geheel inleiding en voorbereiding. In . den tweeden zang bezingt de dichter den oorsprong en den aard dezer ziekte. Ware kennis is kennis door de oorzaken. Zij rust op de Ondervinding. Deze laatste is de edele tolk der waarheid. Zij voert in haar geboorte - De middagschittring meê uit 's Hemels uchtendpoorte, En stapt in wasdom voort als 't flikkrend reuzenbeeld, Dat met ontbloote knots den Zuiderhemel deelt, En, steigrende uit de golf met vlammen in de handen, 't Gewelf beklautert om den melkrieman te randen. 1 Hippokrates. 2 S. Gorter. 454 BILDERDIJK. In het voorbijgaan doen wij hier opmerken ? hoe meesterlijk uit een tweevoudig oogpunt het beeld van Orion is uitgevoerd. Grootsch en ontzachwekkend , is het. volkomen berekend om do Ondervinding , die den dichter langs de wegen der waarheid moet leiden , te verzinnelijken. Doch ook de schildering van het starrenbeeld-zelf is ongemeen dichterlijk. De Orion is oen zuidelijk sterrenbeeld, dat vooral des winters door ons k Cn gezien. worden en dan gedurende den gantschen nacht schittert. Men is gewoon zich den Orion te denken als een jager , die een rots beklimt, om met zijn opgeheven knots een monster tel gaan bekampen. In Bilderdijks gedicht is hij een reus , die met ontbloote knots den zuiderhemel schijnt te doelen , omdat hij zich tot over den evenaar uitstrekt en dus den hemel als in twee deelen scheidt. Hij steigert uit de golf met vlammen in de hand. Hier zinspeelt de dichter op den Eridaan, een starrenbeeld , dat zich onder den Orion bevindt. Ook Virgilius zong reeds van ^ g, een aquosus Orion, omdat hij hem dacht als uit den Eridaan opstijgende. De vlammen in Orions handen zijn twee heldere starren, die hij met zijne ingebeelde armen schijnt omhoog te heffen. En waarom wordt hij gezegd het gewelf te beklauteren, alsof hij den melkriem wil aanranden S Omdat één der starren van Orion zich in den melkweg bevindt. Zoo ontfj ngt ieder wetenschappelijk denkbeeld in Bilderdijks poëzie een lichaam en in dat lichaam een hoogere levensklacht. Poëzie is int der daad niets anders dan een scheppend bezielen. Nu roept de dichter de Ontieedkunst aan. Hij wil haar geen scalpel vragen , om met bebloede hand in het binnenst van 'S menschen lichaam te wroeten, noch, als de heidenslche wichelares . op het. chooraltaar , lever , milt, hart en slagade voor het oog bloot leggen , om uit hun kleurenwalm verborgenheden op te sporen. Hij wil de werking van milt of vleesekklier niet onderzoeken noch de werkingen der zenuwen op de uitgerekte spieren. Hij zal niet diep doordringen in de geheimen der Ontleedkunst : 't is hem genoeg zoo deze voor een oogenblik haar handboek wil openen. De dichter is nu genoodzaakt in een twaalftal vaerzen alleen het verstand te laten spreken en aan te BILDERDIJK. 455 toonen , dat de klieren allerlei vochten , die tot het leven noodzakelijk zijn , scheiden en afzonderen. Doch terstond daarna komt zijne muze weer tot haar recht. In eenige verrassende en door haar juistheid treffende vergelijkingen wordt het denkbeeld dier scheiding en afzondering, om het dus uit te drukken, voel- en tastbaar gemaakt. Geen klier, hoe week , of ze is uit buizen saamgevlochten, Wier wondre slingering door onnagaanbre bochten De vochten heenvoert , uit dien zelfden stroom geschept, Die in 't onrustig hart des levens brandklok klept. Verscheidnerhande vorm en onderscheiden weefzel Zijgt andre sappen door, en stort een ander zeefsel, 't Zij de enger mond der buis zich sluit' voor 't grover nat, Terwijl ze een fijner duldt in wei- of watervat, 't Zij dat een zeker zout , in elke klier verscheiden, Zich meedeelt of verdeelt in 't wondre sapbereiden, Zoo donker voor 't verstand als duister voor 't gezicht . Genoeg , de klier scheidt af, zie daar haar werk en plicht! Wat trekt ge, ó Zanggoden, 't verandrend voorhoofd samen? Hoe ! zoudtge u 't dorre veld van mijn beschouwing schamen ?Of slaat u de aakligheid van 't. kerkhof dus om 't hart ? Hou moed ! Ik leide u niet door 't rouwverkondend zwart Der schrikpaleizen ; 'k zal uw oog geen' afschrik geven Met zegeteekens , door den dood behaald op 't leven. Geen" rinkelend geraamte of opgesneden lijk Verwacht u , waar uw stem , uw zangtoon , van bezwijk'. Neen, 'k - zing het leven : sla uwe oogen vrij in 't ronde, Hier ziet gy bloed gestort . noch onverbonden wonde! Neen, zie het werktuig van den werkman die ons voedt, Daar hy door 't raatlend gaas de meelblom stuiven doet, Dat grover schors van 't graan niet toelaat door te dringen, Zie ginds den vloeibren room tot stijven wrongel wringen. . Zie 't zuivre bronnat, dat door drabbe en moergrond streeft, Bezwangren met het zout dat in de veenstof kleeft, Of, uit ' der wolken schoot door giftig lood gezegen, De dood vermengen met de weldaad van den regen. Zie zalvende olie , door het zodezout verdikt, En wonden bijten, die haar balsem had verkwikt. 456 BILDERDIJK. Wat zegge. ik ! zie de Bij uit fijne bloessemaáren Geen zachte honing slechts maar stevig wasch vergaren! Welaan , herstel den toon van uw verslapte Luit! Vier aan uw zangdrift bot; mijn dorre leer heeft uit! Iedere werkingskracht des lichaams vindt zich een perk gesteld door de vermoeiing. Hoe ontstaat die vermoeidheid, dat gevoel van onmacht ? Werkingen spruiten voort uit prikkeling. Door prikkeling worden geest en voedingssappen verteerd. De geest, die de- werkingen moet gaande maken. De .voedingssappen , die de krachten van iedere werking moeten stijven. De p ikkelingen houden spoedig op; maar zoo men ze dwingt voor te gaan, worden de vezels daardoor beroofd van de noodige vochten. Dan missen zij vastheid en kracht en hebben rust uoodig .:Vermoeidheid is derhalve niets anders dan uitputting, en deze uitputting kan zoowel een gevolg zijn van geringer als van zwaren arbeid. Zij kan zelfs volgen op vermaken. Zie daar dan d' arbeid, zie den wellust, zie 't genegen! Neen , 't is de Landman niet , in 's aardrijks rug te ploegen, In 't zwaaien van de zeis of zwaren vlegelstaf, In 't storten van zijn zweet op 't uitgedorschte kaf Of 't dekken van zijn schuur met verschgemaaide rieten, Die van vermoeiing zucht en 't oog zich voelt beschieten, De leden uitrekt, naar den heeten adem hijgt, En met geknikte kniên op 't veldstroo nederzijgt , Neen, hy is 't niet alleen , die proef heeft van 't vermoeien, Het zij hem de Oogstzon blake of Noorderwinden schroeien; Neen ; 't is de Jager niet , die dwars door heide eng bosch Het vluchtig wild vervolgt op 't onbeteugeld ros, En, met de vlam in 't oog, den vuurgloed op de kaken, Zich van_ geen mindre koorts dan 't vallend hert doet blaken; De reuzige ankerstuit , in wiens gepeesde vuist De vonklende ijzerstaaf den moker tegendruischt; Noch de eeuwig moede slaaf, die in Potozies wijnen De in top gestegen zon zich nimmer zag beschijnen: Noch zelfs de zeeman, die , geslagen uit de boot, Door 't opgezette meir met barping kampt en dood, 13ILDERDI3K. 4 7 De golven tegenroeit met aldoorworstlende armen , En niets dan 't leven heeft om 't leven. te beschermen; maar zelfs do wandelaar , die zich uit speelzucht op het land gaat vermeiden , en , uit zucht tot ledigheid , bezigheden zoekt, kan vermoeid en door vermoeiing worden uitgeput. Zelfs het ^spijsgebruik, de verteering, de slaap, de verkwikking kunnen vermoeiing voortbrengen, die door de rust moet worden verpoosd. Zoo - worden ook de hersenen vermoeid door het ingespannen denken -van den geest. Ja, de, beste levenskrachten kunnen worden gesloopt door het verspillen der kostbare vochten , die tot de verschillende werkingen dier hersenen worden vereischt. De dichter dringt nog dieper door in den aard van het menschelijk lichaam. Natuur is steeds werkzaam tot herstel der verloren lichaamskrachten. De dichter verklaart dit door drie voorbeelden. Ieder vocht wordt door de klieren uit het bloed afgescheiden. Te groote verslinding van één vocht veroorzaakt in het lichaam .algemeen gebrek lijden. Trekt een der lichaamsdeelen de voornaamste sappen tot zich, dan wordt de voeding gestremd in haar ,loop. Van daar verwoesting der werktuigen zelve door de prikkeling. Van daar ontaarding der vochten en van het geheele bloed. Maar dubbeld vruchtbaar (ja , tienduizendmaal !) van plagen, Verderflijk boven al wat sterflijk mensch kan dragen, Is 't krenken van 't gestel in 't menschlijk hoofd gelegd. Daar aan is 't noodlot van alle ander deel gehecht. Dit voert den scepterstaf op maag en ingewanden; Dit op de zenuwstang , op zenuwvlies en banden; -Op spier en vezel en de werkringskreits van 't bloed. Dit prikkelt ; dit beweegt; dit onderhoudt en voedt. Geen deel , of 't moet dien vorst zijn leen verheergewaden, green deel, dat hem weérstaan, zijn wetten kan versmaden Verlijftocht aan het bloed, erkent hy 't hart alleen, Dat met dien overheer in bondgenootschap treen, En zelfs hem, in zijn burcht -door 't noodlot ingesloten, Verhongren , prangen kan , of van den zetel stoten, Maar niet , dan om, met hem, rampzalig te vergaan. D. WARANDE. N. REEKS, III, N°. 5. XX. 458 BILDEEDIJK. Dit voert in 't zenuwstel het dubbie werktuig aan, Waar 't leven door bestaat , en , zich bewust te leven, Zich-zelve van zich-zelf een denkbeeld weet te geven. Dit slape, en alles slaapt : dit ruste , en alles rust: Dit siddre, 't lichaam schokt: bedare, en 't is gesust. Dit brein , dees hersenen , kan geen vermoeiing deeren ,, Dit kan geen letsel in zijn werkingkracht verzeeren , Of 't zenuwprikklen faalt , en 't edelst dierlijk vocht, De fijne en vlugge geest, in 't hersenmerg gewrocht. Van daar dat leger dan van onoptelbre pijnen, Waar voor Geneeskunst zwicht , de kracht der medicij .en Zich neêrbuigt , als de kwaal zich tot die sterkte heft, Waarin men 't kenmerk van haar wezen recht beseft. Ach, lang gevoelt men zich van lustloosheid bevangen 't Gevoelig middelrif, ja soms , den gorgel prangen , De leden trekken, 't hoofd van zuisling aangerand, En merkt de traagheid op van 't spannende ingewand De mond, onzuiver , toont door bittre en zode smaken' De werkloosheid der maag ; het sparren van de kaken De slaapzucht , machtloosheid , 't gebrek aan vederkracht Der slappe musklen ; daar de rustloosheid by nacht, De hoofdpijn , nu , verwekt by 't minste lijfsbewegen, Dan , zonder merkbren grond langs 't rugmerk opgestegen, Gevoeligheid , die vochte en al te warme lucht En 't zachtste windgestreel gelijk een' noodstorm ducht, 't Gewoel van matheid door de werkelooze spieren, Met kramp- en zinkingpijn die nimmer rustdag vieren, En t wrevelziek gemoed dat uit den onlust rijst, 't Gebrek der zenuw en haar kranken staat bewijst. Dan legt men de eerste schuld op schuldelooze deelei, Die 't zichtbaarst lijden, en , door 't lijden, lijden telen; Terwijl men mistast in den oorsprong van het kwaad, Dit neemt verborgen toe : Geneeskunst doet geen baat: De zorg, de kwelling , groeit ; en nare angstvalligheden Beneevlen tot den throon der onbegrijpbre reden: 't Verstand, door 't dwalen van zijn werktuig , schokt en zwiert Niet anders dan het roer dat heel de hulk bestiert, Wanneer de helmstok faalt , door stormweer weggeslaagen, Nu Oost. dan 'Westwaarts draait naar golf en stroomen jagen, BILDERDIJK. 459 En 't halfontredderd schip te Zoor stelt in 't gevaar. Dan zwoegt het stofloos deel, benepen , angstig, naar, Bestormd door schimmen, door ontzetbre hersenspoken, Als razernijen , uit den afgrond losgebroken, En zucht , en jammert , als met geessels fel gezweept. Dan, in den maalstroom van verbeelding weggesleept, Miskent de mensch zich-zelv', en wenscht zich nooit geboren. De dolk der wanhoop blinkt om 't hart hem door te booren; Hy hijgt naar 't sterfuur, als naar de uitkomst van zijn weên, Of, (wondre samenloop van tegenstrijdigheên, Die uitersten vereent !) door kille vrees gedreven, Schept ijdel doodsgevaar , en siddert om te sneven! Hier dreigt hem dolk of zwaard, en daar bedrieglijk gift! Daar monsters , hol van oog ; daar , gruwlij k tooverschrift ! Daar voelt hij slang of draak, die 't krimpend lijf doorknagen; Daar waant hy breekbaar glas voor lichaam om te dragen, En schreeuwt van stervensangst op d' allerminsten schok; Daar waant hij zich den voet gekluisterd in den stok, Van buigend stroo gevormd, of met een lans doorregen, Of, tot een pap verweekt , en machtloos tot bewegen. Ja (Hemel , tot wat perk kan zinsverbeelding gaan!) De wijze waant zich-zely' een garst- of tarwegraan, Vreest dat hem 't gretig hoen voor voedsel op zal pikken, En gilt, in 't hoenderkot een moordhol aan te blikken! Of, houdt de geest zich vrij van zulke uitsporigheid, Het oordeel suft , vervalt ; onreedlijk onbescheid Neemt plaats voor billijk — , voor aanminnigheid van zeden En zachtheid van een ziel , steeds met zich-zely' te ereden. Helaas ! wien 't al op aard tot helschen folter strekt, Wien de uchtendstond van 't jaar niet meê ten leven wekt, Voor wien geen roosjen lacht, geen luchtjen wellust ademt! Die, waar hy de armen strekt , slechts hel en dood omvademt! Ja , die zich-zelven haat , en al wat is verwenscht! Dien heeft de foltring , ja , in 't menschlijk hart ontmenscht. -Ontmenscht P Och of hy 't waar ! och of zijn ziel door 't woeden Vereeld wierd en versteend voor 't snerpen harer roeden! Dan neen , geslingerd als een rietscheut door den wind; Weekhartig; belgziek ; wuft; verzoenbaar; als het kind, Dat nu, de handen wringt met wild en snikkend huilen , 4t; Q BILDERDIJX. Dan , liefkoost die 't verstiet, dan , troost beproeft in 't pi uilen , Nu, 't harte weigert aan het speeltuig 't geen 't verlokt, Dan, ras verzadigd, walgt van 't geen het snel verschrokt; Van duizend tochten in een oogenblik besprongen , Nu herwaart weggerukt, dan derwaart heengedrongen, Beschreit hy , vlaag by vlaag, zijn eigen wrevelmoed. De licht ontvlamde halm weêrstaat niet aan den gloed! De beek verliest haar stroom by 't buigen van haar dammen De puinhoop smoort den brand der opgestegen vlammení. In den derden zang geeft ons de dichter een algemeen' overzicht van de ziekten., die zich aan hem onder zinnebéeldige gedaanten vertoonen. Hij daalt in den Afgrond , waar hij allerlei zedelijke en lichamelijke kwalen aanschouwt, die ontzettende vormen aannemen. Deze zang levert ons een sprekend blijk, dat Bilderdijk de didaktische poëzie op het naauwst aan de pische verwant achtte. Des dichters verbeelding openbaart zich hier in haar hoogste bezielende kracht. Als orkanen stormen zijne denkbeelden ons voorbij. Al de schriktafreelen, die ons in eenie taal, waarover Bilderdijk naar volkomen willekeur beschikt, worden gemaaid hebben kolossale evenredigheden. wij weten, dat wij allegorische wezens voor ons zien; maar de betoovering van Bilderdijks poëzie is z66 alvermeesterend , dat wij aan gee e allegorieën meer denken. Wij ontroeren en sidderen als in Pantel Inferno. Bilderdijks kunstkracht viert hier, en misschien juist naar des dichters • hartewensch, hare schoonste triomfen in het leerdicht. Hij hield niet van allegorieën, die den lezer dwingen van het beeld telkens op het daardoor beteekende terug te zien. Hij bedoelde met dit woord geen leenspreukige beelden als beel maar handelingen in allegorie of zelfs handelingen van die den , a 5 bbeelden. In zich-zelve noemde hij. die beelden ook kou4, "als verbeeldend, en niet als op zich-zelf bestaande wezens beschouwd. En zijj moeten dit ziJjn, want zij zijn afgetrokkenheden." jBilder- dijk was diep doordrongen van de waarheid, dat al zijde vatbaarheden te zamen den mensch uitmaken , en dat het ! gevoel der g aanwendingg van die allen degenieting is zijner voljomen. held. Geen vatbaarheid alleen kan den mensch gelukkig !maken. BILPERDIJ K. 461 En dit bepaalt zich niet enkel tot het lichaamlijke in afscheiding van het geestelijke. Het is omgekeerd even zoo. Alle geestelijke en lichaamlijke vatbaarheden wekken en steunen elkander. Geen geestelijk genot is hoogste genot, zoo het niet al de geestelijke vatbaarheden van den mensch doet genieten. De mensch gevoelt zich volkomener mensch naarmate hij volkomener spiegel mag zijn van zijn God. Geen verstandsbegrip zaligt des menschen bestaan, zoo zijn hart niet in liefde kan ontvlammen. 't Is alleen het diep verval des menschdoms, dat de volmaakte harmonie en samensmelting aller werkingen verstoorde. In den staat der onschuld bestond voor den mensch die harmonie. Al zijne vermogens deelden toen in iedere geestelijke verrukking. Bilderdijk vreesde echter dat men zijne veroordeeling der allegorie -verkeerd zou toepassen. De Y- en verdichte stroomgoden met hun toestel bij Antonides zijn volgends hem geen allegorieën, maar verdichte of dichterlijke wezens der verbeelding, schoon zij eenigszins van allegorische toepassing zijn. Zoo kan men bij een verhaal • eener vroegere geschiedenis op een hedendaagsche gebeurtenis zien; doch dit maakt geen Alexander of Perikles tot -allegorieën. Anders zou zelfs elke fabel eene allegorie zijn, ofschoon zij slechts eene gelijkenis kan worden genoemd. Even 'weinig is de Tweedracht. of de Fortuin bij de ouden eene allegorie. Beiden zijn slechts geestelijke wezens der verbeelding, die een dichter zich schept, om aan die verbeelding een lichaam te geven. In dit licht nu hebben wij ook de allegorieën van Bilderdijks meesterstuk te beschouwen. De dichter wilde daarenboven, dat men ze voor bloote verschijningen zou houden, die al de twijfelachtigheid van een droom moesten hebben. Voor hen evenwel, die ook in deze allegorieën als zoodanig eenigzins dieper wenschen in te dringen , laten we hier een korte verduidelijking volgen. I. Allegorische voorstelling van de morbi acuti of heete ziekten. De dichter voelt zich het hart als omklemd bij het zien van een valen schemer en een akelig twijfellicht , dat in een nevel schijnt te smoren. -- Zinspeling op den toestand van hen, die door de morbi acuíi zijn aangetast en in den regel het licht niet 462 BILDERDIJK. kunnen verdragen. Daarop doelt de dichter ook , wanneer hij zingt van den walm der smeulende ongeltoortsen. De scherpe ht is een voorstelling van het dikwerf besmettelik dezer doodluc g ^j ziekten. Het overige behoeft geen verklaring. II. Allegorische voorstelling der Beurt- en Wisselkoortsen, ook afgaande koortsen genoemd, onder het beeld eener rijzende en dalende zee. -- Daar licht en flikkert een wemelend maanlicht op een zee van ziedend bloed. Dit is eerre toespeling opde koortsen , voor zoover zij door de vroegere wetenschap voor een inwendig vuur werden gehouden. -- De verdere best rijving der zee laat zich zonder veel inspanning toepassen op de verschillende symptomen der wisselkoortsen. Het is bekend , dat deze koortsen nu eens dagelijks , dan weér om den auderen dag of ook wel' om de drie dagen den lijder folteren. III. Allegorische voorstelling der morbi ckronici of sleepziekten onder het beeld van een inwendig woelend maar uitwen lig onbewogen meir. Dit dichter zinspeelt vooral op de slijmstoffen , die bij de sleepziekten voorkomen , en • op de verschijnselen der longtering. IV. Afdaling in den Afgrond en beschrijving van den Voor.. burg der Hel , die met allerlei zedelijke en lichaamlijke kwalen vervuld is. Dan volgt, volgends de aanwijzing van den dichter zelven , de zinnebeeldige voorstelling der Pijnen van allerlei grootte en gedaante. Hare veranderlijkheid, menigte; hare werking in stekingen , klemmingen , benauwdheden , sche.ringen , kloppingen, stikkingen, gloed en koude. Verder hare) zamen-hooping, vermenging , en voorstelling van nieuwe pijnen. Waar ben ik ? Welk een nacht , omhuld met tastbre dampen t Wat angst omklemt my 't hart in dezen poel van rampen! Wat vale schemer van een aaklig twijfellicht, Dat in dees nevel stikt , verraadt hem aan 't gezicht 1 Wat walgelijke walm van smeulende ongeltoortsen, Met bloedig zweet bedrupt van pést- en etterkoortsen ^! Wat scherpe doodlucht , die door long en zenuw dringt , Het hart doet krimpen , en het duizlend brein bespriigtl Wat ' sombre stilte , die , door. mengd met angstig kreunen,. BILDBRDIJK. 463 Een dompige Echo wekt o m 't zuchtend na te steunen! Ai my! wat doen wy in dees afgrond vol van wee ? Wat golving, wat geruisch als van een holle zee Vervult my de ooren ! Hoe ! een nieuw tooneel gaat open. Een weemlend maanlicht schijnt dees hemel rond te loopen, En licht en flikkert op een meir van ziedend bloed, Dat , naar haar wending, ebt, of opzet van den vloed; Nu , tot de wolken rijst , en alles wil verdrinken, Dan, in zijn kolken krimpt , en de aarde schijnt te ontzinken. Een heir van plagen zwemt en dartelt door dit meir; Stijgt met zijn golving op , zinkt met zijn deining neêr,, En doet by 't hoog getij hun geesselsnoeren klateren, Maar zwijgt , en duikt het hoofd by 't vallen van de wateren. Met dezen steekt de Dood zijn gruwbre fakkel op, Die in de golven sist. Hy schudt den naakten kop, En grimt met holle kaak en knarsende ijzertanden, Maar tuimelt grijnzend af by 't rijzen van de stranden. Een wondre Geest beschrijdt dat zwervend hemelrond, En noopt haar aan , of legt den teugel in haar mond, Verkort haar omloop , en versnelt de noodgetijden, Of rekt den engen kring waarin haar wielen glijden. Welaan , men wage zich en wade langs den boord Dier schrikbre wellen , nu haar branding slaapt en smoort Maar neen, mijn Zangeres ! uw hand bezweer' de baren, En lokk' den Dolfijn uit , op 't klinken van uw snaren, Of blanke Meermaagd , die , aan uwen zang gesnoerd, Op 't kronklende achterlijf ons zwemmende overvoert. Helaas ! gy zingt vergeefs : hier duiklen geen Meerminnen, Geen Triton , geen Dolfijn , die Dichtmuziek bezinnen, Geen vleiende Sireen , die uit de strandgrot schiet; De poel van plagen heeft geen ooren voor uw lied. Doch .... Hemel, help ! wat schok ! wat schrikbre dwarrelwinden Doen me aan een andre zee mij-zelven wedervinden ! — Onoverzienbaar meir, dat van uw steile kust Een deode vlakte toont in uiterlijke rust, Maar innerlijk beroerd door eene onzichtbare wieling Van maal- en draaikolkstroom . verzwelging en vernieling! Want taaie en vuile lijm bevracht uw stilstaand nat! wat zwarte stikdamp stijgt al wolkende uit dit bad! 464 BILDERDIJK. Geheel uw hemel treurt met d' onbeplantbren oever : - ]De zon omfloerst er 't oog, hoe meer zy klimt , hoe droever". Geen schelle f lomeel begroet haar daar zy stijgt; Geen zijsjen piept in 't riet. Gebergt' en rotskloof zwijgt, Of baauwt den ' klaagtoon na van afgedwaalde meeuwen, Die hijgen over 't vlak en naar den adem sehreeuweh. Geen spruitjen groeit er dan een kruipend struikgewas, Dat blinkende appels draagt, slechts schel en stinke4ide asch, Die 't dorstend hart bedriegt, Geen kruid , dan scherpe weeder Vol loogzout, teelt de grond , dien nooit een grasj enkleedde. Geen zoele Westenwind beroert den lichten vlerk, Maar fijne en scherpe kou doorzweeft het wentlend zwerk. Dan zacht ! de lucht verdikt. Ik zie een'. Geest van gnderen De vlakte 'breken . en deorbliksemen en donderen. Daar barst zy golvende, in één branding , naar omhopg , En spat heur boorden uit, den schrikbren bodem droog! Daar vliegen golven op van onderaardsche vlammen, Omkronklen rots en klip als jeugdige elzenstammen, En zetten wijd en zijd den horizont in brand r Het aardrijk davert, en het heetgeschroeide zand Vliegt in een dwarling op , verzengt my oog en kakei ! Help hemelt 'k zie den grond een' stoet van monsterfis braken Wat vuurge blikken ! wat gespitste haviksklaauw ! Wat snavellippen ! en wat armen , bont en blaauw Van geesselslagen, en bedekt met wond en builen! Wat akelig gejoel ! wat hartverscheurend huilen ! Wat schimmen, bliksemsnel zich slingrend door het ruim , Verrassen de oogen , en verdwijnen (als een schuim af ijdle waterbel, uit gisting opgestegen) In enkle dampen , die zich neêrslaan tot een' regen! Is 't mij mring ? toovery ? of heeft me een droom misleid? Wat chaos vormt zich hier van tegenstrijdigheid? Wat is hier 't ware leed ; en wat , het ingebeelde? Leer, Zangster , wat besta , en wat mijn brein zich teelde F Zoo sprak ik , half bedwelmd , als zich een breede vlucht Van blanke zwanen toonde , en , roeiende in de lucht, De heldre wieken sloeg , waarvan een balsem vloeide ]Die my 't verrukte hoofd als met een' daauw besproeide; BILDERDIJK. 465 •En ijlings drong me een stem , een donderstem, in 't oor: "Verdwaalde , aanschouw uw' wensch en treê dees neevlen door!" Ik nader op dit woord ; maar welk een schrikvertooning! De wolken scheiden zich ; eene ontoegangbre woning Doet onder de aard zich op , die voor mijn voeten berst En als een kerkerdeur op de ijzren naven knerst. Een scheemrend pad, omheind van ijfel en abeelen Leidt nederwaart : ik volg ; en duizenden van kelen Vervullen 't aaklig hol met j amm'ren , en geklag, - Dat weêrgalmt door een lucht, verstoken van den dag. Het gillende ach en wee, het zuchten, kermen , janken, Het huilen, snikken, smelt met duizenden van klanken In 't boezemkloppen en het plettren van het hoofd Tot ééne afgrijsbre stem die 't zelfgevoel verdooft. Vervloeking , spijt, berouw , in duizenden van talen Door één gemengeld , en verdubbeld duizendmalen, Zijn onerkenbaar in dit ijslijk noodgeluid; Doch wanhoops gruwbre kreet stijgt boven alles uit. Mijn hart versmelt; ik beef; mijn kniën wagglen, knikken. Wat wake ik , Hemel , in dit treurtooneel van schrikken! Dus riep ik ; maar een geest blies me adem in en moed, Toen hief ik de oogen , en een sombre fakkelgloed Deed me in een nevelwolk een - stalen poort aanschouwen, En 't vreeslijk bovenschrift;, in diamant gehouwen: "Hier tuchtigt de Oppermacht met nimmer eindbre straf, "Die intreedt , legg' de hoop voor eeuwig , eeuwig , af!" 'k Zag om my : 'k zag de koets waarin de zorgen baren; De Vrees , met bleeke kaak en vroeg vergrijsde hairen; De gruwzame Achterdocht , wier boezem slangen voedt; De Wraakzucht , dronken , en steeds dorstende, van bloed; Den Nijd , den Honger , die hun eigen spieren knagen; En 't bevende Gebrek, met Kommer, oud van dagen; En d' onaanzienbren Dood , waar 't menschelijk gezicht Van afkeert , slechts gekend aan 't snorren van zijn' schicht. 'k Zag d' Arbeid, krom van nek, met ingetrapte lenden; En u, ó geesselrod , die de Almacht af will' wenden! Afgri3sselijke Krijg, ontvolken van deze aard,Die, op den drempel , leunde op 't uitgetogen zwaard; En Twist, het bloedig hoofd met addren overladen, 466 BILDERDIJK. Die tot de ontbloote • knie door tranen scheen te waden. 'k Zag 't koopren Wachthuis, met het ijzren Voor ortaal J P En Gallerijen op haar zuilenreeks van staal, Waar Razernijen by de blaauwe vuurvlam waken, En plagen telen uit het zaad der helsche draken; En , midden onder hen (geloof my , aardsch geslacht!) De Wellust , maar ontmomd , aan 't hoofd der Hellewacht. Nu zag ik , welk gezicht , ontzachelijke hemel! Een onafzienbaar en nooit rustend schimgewemel Van Pijnen, vliegende in den nevel af en aan, Of vleêrmuisvlerken, door geene oogen na te gaar, Van allerhanden aart en vormverscheidenheden. Ik zag er duizenden met onherkenbre leden; Pygmeën, dwergen, vol mismaaktheid , zonder tal En, menschelijk van leest. Ik zag er hoog van stal, - Als eiken , toegerust met duizenden van takken, Ik zag er kruipende, als verslijmde horenslakken In een gewonden, of gekronkeld als een slang; Cerasten , scherp van beet , en eeuwigheden lang. Ik zag ze , als grimlend stof, gewelf en grond bedekken , Als zwermend ongediert door lucht en dampkolk trekken, Zich samendringen in een mades eierschaal, Of fijne luchtdrop, ja, nog kleiner duizendmaal; Dan weer ontwik kien , en , met uitgebreide klaau ven , De wareldpolen-beide omklemmen en benaauwen , Den schedel wasschen in de wolken , en de staart Omkrullen om den riem der halfverstikkende aard. Het brommend ongediert, dat , uit de moddersloten Na fellen zomerbrand by avond opgeschoten, Zich koestert in den straal van 't ondergaande licht , Is minder talrijk, daar het opstijgt', voor 't geziobt. De schrikbre sprinkhaanwolk , die in de Morgenlinden De zon verduistert , en de korenrijke landen Als in één oogenblik tot dorre heide - vaagt, Den honger met zich voert , den doodschrik voor i zich jaagt, Is weinig in getal by 't aantal dezer weën. De ontelbre zanden van de hemelhooge zeen Van Libye en Cyrene , als 't Zuiden opgezet, De karavanen in hunn' heeten wel verplet; BILDERDIJK. 4871 De droppels, daar de Nijl, zijn boorden uitgestegen, Egyptens grond meê laaft als met een' vruchtbren regen; De regendroppelen , die 't vochte Najaar stort; 't Valt al , in menigte , by dit gewoel te kort. 'k Zag eenigen, voorzien met spits geslepen priemen, Met geesselroeden , en met zweepen , fel van striemen, Of vlijmen , gruwzaam scherp. Ik zag er vloeiend lood, En zwavelpotten ter verstikking tot de dood. Ik zag er koorden om de gorgels toe te prangen, Ik zag er, toegerust met nijp- en tandschroeftangen, Of zware mokers ter verbrijzling : pektoortsgloed Tot roosting ; pestgif tot onsteking van het bloed. Ja, 'k zag er, wat geen mond met woorden uit kan spreken F Ik zag er ziedend kwik door ijzren trechters leken, En drupplen , brandend heet , op buik of aangezicht; Gebergten, om de borst te plettrrn door 't gewicht. Ik zag er bergen ijs en onontdooibre schotsen, Van Groenlands strand geroofd , van Heklaas blaauwe rotsen. Voor alles , nagels ter verscheuring ; wolfsgebit, En evertanden , door 't getergde schuim verhit; Met drakenangels , en den weêrhaak der harpoenen, En wat de fabel schept in sfinxen en griffoenen. Ja , had ik duizenden van tongen van metaal, 't Gehemelte van - rots , de stem van klinkend staal, En d' adem van den wind , nog zou de kracht my falen, Om al die Plagen , al heur wapens, op te halen, En 'k moest bezwijken in den aanhef van 't verslag. Toen zag ik , of ik droomde, en 't scheen my dat ik 't zag, Die allen (kaf gelijk , door dwarling opgedreven) , In duizend wendingen elkander tegenzweven, Doordringen , kruissen , en , al zwierende in de lucht, Zich saamvermengen en bezwangren in hun vlucht, En voor 't verwonderd oog weêr nieuwe Plagen telen, Die, hangende aan de borst, met dolk en moordtuig spelen; En naauwlijks breidt Natuur hun teêre vlerkjens uit, Of 't wreed gebroedsel vliegt en deelt zich de aard ten buit. Dan schreien aarde en lucht , en bergen en valleien! Maar de afgrond juicht en lacht als sterv<>1 ragen schreien Doch neen , steeds huilt hy ; maar al huil d schept hy lucht 468 B?LDERDIJK. Wanneer het menschlijk kroost in zijli benaauwdl eên zucht. Tyrannen , die .... ! maar neen , Gedrochten , die bp thronen 't Heelal ten afschrik waart, en walgdet van uw kronen, Ten zij , bepareld met afdrupplend tranennat -, En bloedrobijnen, van de moordbijl afgespat! Gy, wreede Falaris, gy Neroos, Epifanen, En Deciën , treedt toe : hier vloeit een zee van tranen! Wat neemt gy vuur en staal , en winde en koord te baat; Ziet , ziet hier smarten , waar uw vinding stom br staat! Uw foltertuig , palei , en houtmijt , en mortieren, Uw menschenroosten in de buik van koopren stieren; Wat zijn zy ? Wat 's uw helm , uw vuurbroos , rood gegloeid, Of 't levend menschenvet dat van uw pekstaak vloeit? Natuur heeft pijnen, die uw macht te boven streven: Zy onderhoudt ze in 't bloed; en de uwen nemen 't leven. Verachtlijk wormgespuis, dat op dees aardhoop skroet, Gevoelt uwe onmacht ! bloost ! en dan .... verdelgt en woedt? Al wie de geestdrift eereer hooge dichterlijke bezieling van nagebootste kunstuitingen weet te onderscheiden, moet in deze met bliksemgloed gemaalde tafreelen de volle kracht van een bruischend dichtvuur hebben gevoeld. Zoo zingat alleen een dichter, die weet dat alles van zijne wenken zal vliegen. Wie er niet volkomen zeker van is , dat al zijne gedachten in een oogwulk grootsche beelden kunnen worden, met een forschen levensadem bezield, zal zich aan dergelijke sehilderingen niet wagen. Hier houdt het didaktische niet enkel geli jken tred met het epische; hier gebiedt tevens de stoutste lyrieki. Zelfs in de versifikatie is een lyrische vaart. Bilderdijk durft alles eischen van . zijne alexandrijnen en op zijn bevel vermogen deze in der daad alles. Ik heb boven gezegd, dat de voornaamste schoonheden van Bilderdijks dichtstuk niet aan een paar epizoden të danken zijn. De dichter zou zijne eigene kunsttheorieën hebben moeten verloochenen , zoo hij in iets anders dan in de dichterlijke behandeling van zijn onderwerp-zelve de schitterendste zegepraal zijner kunst had beoogd. Hij kende geen hoogste schoonheid in de EILDERDIfI(. 469 poëzie dan die uit de hoogste eenheid werd geboren. Ik acht het van belang dit bij de beschouwing van dezen derden zang te doen opmerken , omdat er ten aanzien van het leerdicht door sommige zoogenaamde kunstrechters voorschriften worden gegeven , die ten doel schijnen te hebben alle schoonheden , die den glans der eenheid weêrspiegelen, uit deze dichtsoort te verbannen. Hugo Blair (ik noem hem , omdat zijne uitspraken nog door velen geëerbiedigd worden) , Hugo Blair verklaart, dat de schrijvers van een leerdicht ten opzichte van epizoden groote vrijheid hebben. Eene lange aaneenschakeling van lessen , meent hij , zou ons weldra vervelen , vooral in een dichtstuk , dat wij lezen om ons te vermaken. -- Voorzeker ! Maar de, hemel behoede alle groote dichters voor lezers, die geen ander doel hebben dan zich te "vermaken !" 't Is in der daad onverklaarbaar hoe iemand , die zich onderstaat Homerus en Virgilius de les te lezen, zulke dwaasheden kan neerschrijven. Volgenr_ls hem bestaat de geheele kunst een leerdicht belangrijk to doen zijn daarin , dat men, door gepaste invlechting van eenige aangename epizoden in liet hoofdonderwerp, den lezer "genoegen geve." Hij acht de voornaamste schoonheden der Geo-rgica van Vergilius ' gelegen in zoodanige "uitweidingen", waarin de dichter al de krachten zijner kunst schijnt ten toon te hebben gespreid ; als, de beschrijving der wonderteekenen, die op den dood van Cezar volgden ; de lofspraak van Italië ; de schildering der zaligheden van het landleven ; de fabel van Aristeus en het aandoenlijk verhaal van Orfeus eu Euridice. Niemand zal ontkennen , dat de epizoden, die ons in de Georgica verrassen , van de hoogste schoonheden overvloeien. Maar zouden zij dit gedicht tot een meesterstuk stempelen , zoo de behandeling der bezongen stof - niet reeds in zich zelf dichterlijk ware geweest t In geenen deele. Zij zouden een purpureua pannu gebleven zijn en geen oogenblik onze aandacht hebben verdiend. Alleen dán mogen epizoden onze belangstelling en bewondering wekken, wanneer zij als van zelve uit de eenheid des gedichts voortvloeien en den indruk daarvan verhoogen. In Bilderdijks leerdicht wordt slechts éene eigenlijk gezegde epizode 4 7 0 BILDERDIJK. gevonden. Maar schooner dan alle epizoden , die wij in de werken van Virgilius en Lucretius bewonderen , is ' des dichters Voorburg der Hel. De zinnebeeldige gedaanten , die zich aan den dichter vertoonen , zijn zijne eigene denkbeelden , aangeroerd met den tooverstaf zijner bezielende knnstkracht . Zij hebben geen enkele omkleeding noodig, die . van elders is aangebracht. Zij hebben hun eigen adem , hun eigen bloed , leun eigen gestalte , hun eigen gewaad. Men moet gevoelloos zijn voor alle dichterlijke vervoering, zoo men niet aanstonds erkent dat de dichter hier het hoogste heeft bereikt wat in deze dichtsoort kan bereikt worden en dat hij zich-zelf op dat gebied nooit meer zal overtreffen. Velen zijn gewoon bij de beoordeeling van een c^armen didacticum met eenigen nadrek te wijzen op de door den dichter gebezigde epitheta. Hugo Blair oordeelt zelfs dat van, deze grootendeels de schoonheid der schilderende poëzie afhangt. Hij betreurt het, dat vele dichters zich van de epitheta slechts bedienen om het vaers te vullen of om het rijm te vinden. -- Het blijkt hier op nieuw, dat de hoogleeraur van Edinburg niets: begreep van het wezen der poëzie. Een poëem, welks schooiheid grootendeels afhangt van de gebezigde epitheta , heeft op den naam van kunstgewrocht geene aanspraak. Met dat al is het • waar, dat nietsbeduidende en overtollige adjektieven en wat daarmee^ gelijk eli'k staat vooral in een leerdicht zeer stuitende wanklanken zijn, en dat een waarachtig dichter in het gebruik der epitheta zich doorgaands een meester zal toonen. Voor alle jeugdige beoefenaars der poëzie is het van het hoogste bdlang te gevoelen , dat elk epitheton aan het woord , waarbij het gevoegd wordt, een nieuw denkbeeld moet bijzetten of althands zijne beteekenis wijzigen. Waarlijk dichterlijke epitheta verhoogen in den regel het dichterlijk denkbeeld , dat zij moeten bepalen. Bilderdijks meesterschap in het gebruik der ^Pilheta is misschien in geen zijner gedichten zoo schitterend as in de Ziekte der Geleerden. -- Wij meenen hier met eene vingerwijzing te mogen volstaan en kiezen daartoe in de beschrijving van den Voorburg der Hel eene plaats, waarin Bilderdijk den Latijn BILDERDIJK. 471 schen hoofddichter heeft gevolgd. De plaats van Virgilius luidt aldus: Vestibulum ante ipsum , primisque in faucibus Orci , Luctus , et ultrices posuere cubilia Curae; Pallentesque habitant Morbi , tristisque -Senectus, Et Metus , et malesuada Fames , ac turpis Egestas, Terribiles visu formae ! Letumque, Labosque; Tum consanguineus Leti Sopor, et mala mentis Gaudia, mortiferumque adverso in limine Bellum, Ferreique Eumenidum thalami , et Discordia demens -- Vipereum crinem vittis innexa cruentis. Bilderdijk ziet de koets , waarin de zorgen baren. De ultrices Curae van Virgilius zijn wroegingsangsten, de zorgen, waarvan Bilderdijk zingt, zijn de graves curae van andere Latijnsche dichters. Men gevoelt hoe verrassend bij den Nederlandschen dichter het denkbeeld is , dat ons in dat baren der zorgen wordt voorgesteld. De Vrees mist bij den Latijnschen dichter elke bepaling. Bilderdijk schildert haar beteekenisvol met bleeke kaak en vroeg vergrijsde kairen om hare verderflijke uitwerksels. De gruwzame Achterdocht , wier boezem slangen voedt d, i, die haar eigen hart verknaagt, komt bij Virgilius niet voor. Even min de Wraakzucht, die door onzen dichter meesterlijk wordt voorgesteld als dronken van bloed en toch steeds naar bloed dorstende. Bilderdijk ziet den Nijd en den Honger beide hun eigen spieren knagen. Deze naast-elkander-plaatsing treft door hare nieuwheid. Het knagen van kun eigen spieren is veel schilderachtiger dan het malesuada , dat door Virgilius bij Fames, of het angens utraque manu eua guttura, dat door een anderen Latijnschen dichter bij Livor (Nijd) wordt gevoegd. Turpis egesta$ is ongelijk zwakker dan het bevende Gebrek. Buitengemeen -krachtig is ook het epitheton onaanzienbaar d. i. dien men niet kan aanzien , van den Dood gezegd. Nog krachtiger de laatste trek : sleckt. gekend aan 't snorren van zijn 8ckickt. De dichter wil , als van zelve spreekt , te kennen geven, dat de mensch 472 BILDERDIJK. den dood steeds verre waant, totdat hij door zijn !pijl wordt getroffen. --- Men geve ook nog acht op den Arbeid , krom van nek en met ingetrapte lenden; op den afgrijslijker Krijg , door Virgilius slechts mort ferum , door onzen dichter ont^•olker vans deze aard genoemd, aan den drempel op zijn uitgeíogen zwaard leunende ; op de Twist, die tot de ontbloote knie door tranen 8cki nt te waden, terwijl haar bloedig hoofd net adderen over Zaden is en op de boven alle uitdrukking treffende schildering uitdrukking schildering p der Wellust, die zich onImomd , d. i. in hare afschuwelijke naaktheid, aan het hoofd der Hellewacht bevindt. Wordt relrolgd, LATIJNSCHE VAERZEN OP SINTr MARYE TTTRECHT, MEÊGEDEELD DOOR Prof. Dr P. P. M. ALBERDINGK THIJM. De Maria-Kerk te Utrecht , het belangrijkste romaansche bouwwerk in deze noordelijke Provinciën, in het begin dezer Eeuw baldadig afgebroken , aan welk Wandalisme de kroon is opgezet, tot beschaming van tijdgenoot en nakomeling , door de verrijzing van het bonkerig bouwwerk , dat roet den schilderachtigen (!) naam van "Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen" prijkt, verdient nog . elders herdacht te worden dan in het den oordeelkundigen zorgen: van Mr: S. Muller Fz. bevolen Muzeum. Het is uit dien hoofde, dat ik hier een plaats inruim aan het volgend gedicht 1. J. A. A. Tx. Ecclesia beate Marie ultraiectensis (a) sic habuit ortum 2 . 1 Tempora cum causis templi venerabilis huius Quisquis nosse cupis metra te subseripta docebunt. Henrïco quarto Romani sceptra regente Imperii cum lam totam victricibus armis 5 Subderet Ytaliam, regi precludere cola (b) Urbs mediolanum portas est aula rebellen: 1 Geschrev. te ITtrecht ; later in 't bezit van den Baron Crasier te Luik. 2 Uit : Cotlex bibliothecae universitatis Gissensis 160 fol. 23 vers. D. WARANDE. N. REEKS , III , W. 5. X$XI 474 LATIJNSCHE VAERZEN OP SINTE MARYE T'UTRECIJT ,. Quam randem captam spoli*s prius auctus opimis Evertit vistor ; nes templo flamma marie Virginis abstinuit candenti warmore structo. 10 Unde dolens animique pio succensus amore Instaurare novam venerandi nominis edem Proposuit quocumque solo potius placuisset. Tunc Traiectensis presul , nutricius olim Principis et ducis semper comes acer in armis 15 Nomine conradus tulit hoc a cesare munus , (c) Ut templum sublime loco fundaret in isto Turribus excelsis constructuraque perbenni Adiutus donis et multo cesaris auro, Quale vides firmis subnixum stare columpnis •20 Cornice perpetuo fastigia summa tegente. Hoc fanum presul venerabilis ipse sacravit (d) Primus et instituit praebendas canonicosque Canturos laudes tibi, virgo maria, perhennes. Postquam sacrati ter rex ab origine templi 25 Fluxissent anni , fatalis venerat hora (e) Pontificis sacri miseranda cede perempti. Causa necis fait hee ; nam duin fundamina muro Ipsius ecclesie lathomi perquirere temptant , Invenere lutum fluidum solido sine fundo (f) 3o Hoc virum (q) tardabit opus; nemo sapientum Huis morbo valuit quantalibet arte mederi. Ars mendicàt opem; miratur nescius artis Artificum ictus non artem posse iuvare Dum sic ergo rei spes esset nulla superstes, ^5 En rudis hans friso solidare spopondit abissun. Pro quo dum precium sibi posceret immodera1um, Huis dilectus erat adolescens filius , illum Accersit presul secrete , suadet , ut artem Eliciat patris (h) , promittit munera. Patrem 40 Filius auxilio genitricis inebriat, artem Elicit , elicitam pastori clam patre pandit. Continuo surgebat opus lam tempore losgo Postpositum. Gaudent omnes super arte reper'ta. At pater irarum stimulis agitatur acerbis, 45 Deceptumque dolo tantus dolor urget, ut ipsum MEEGEDEELD DOOR Dr P. P. M. A. TH. Pontificem gladio trui friso necaret acuto. Eius in aprili mortem dant festa tiburtii Anno millesimo nonagesimo quoque nono. a Codex : (ul)trajectensis. — b Glossa : soli. c Versus 15 in margine ab -eadem manu suppletus. — d Glossa : dicavit. -- e Inde ab hoc versu alius librarins carmen descripsit. --f Alia manus superscr•ipsit : fixo. ,q virl m virortun. — h Legendum videtur : patri. NB. Modum verba scribendi ubique intactum reliquimus. Hine leguntur formae : beate manie , ecclesie , precludere, pr ecium , lathomi, cetus , temnptant, col umpnis, perhennes etc. MARNIX EN ZIJNE NEDERLANDSCHE GESCHnIFTEN, ^ DOOR PAUL FREDERICQ, Professor in de Ned, Letterkunde en in de hedendiaagsche en Vaderlandsche Geschiedenis aan de Hoogeschool van Luik , X en 114 blz. kl. 80 Gent , 1881. Het zoogenaamd "Willemsfonds", een gezelschap dat zich ten doel stelt leerrijke Vlaamsche werken uit te geven , waarin niets ten voordeele der katholieke kerk wordt gezegd , heef ?t bovengenoemd werkje in zijne bescherming genonten en verspreid. Marnix van St. Aldegonde te schilderen en bovendien zijne nederlandsche geschriften te bespreken is wezenlijk eee taak die moeyelijk in 111 blzz. kl. 8° vervuld kan worden. Wij vinden -hier dan ook geen woord over Marnix verhouding tot het buitenland , waaruit zijn antinationaal karakter zoo duidelijk spreekt; geen woord over zijne binnenlandsche staatkunde dan enkele kleine algemeenheden.... maar wij vinden voor alles eene v e r- h e e r 1 ij k i n g van den "Byencorff", het werk waarmede Marnix, gelijk Edgard Quinet , de aartsvijand van het katholicisme met voldoening zegt , de H. Kerk wilde vernederen , dooi den mod- der sleepgin en onteeren. Door deze groote leemte doet ons ' Prof. Fredericq's boekj e denken aan eene voorstelling van "Aballino de groote bandiet" zonder ,Aallino , gelijk wij die eens in onze jeugd op een klein theater hebben gezien. De Heer Fredericq kan ons toch bij voorbeeld genen hond doen kennen , wanneer hij daarvan alleen de pooien c f den steert beschrijft. Niet dat de schrijver de psalmvertaling , de verdediging der beeldstormerij , het Wilhelmuslied enz. niet bespreekt zeer zeker -loet hij dat. Doch als men Marnix noemt denkt elk Nederlander aan iets anders dan aan de nederlandsche schriften van dien MARNIX EN ZIJT NEDERLAN DSCHE GESCHRIFTEN. 477 staatsman, al was het alleen daarom , dat Marnix meer nog fr a n s c h dan nederlandsch heeft geschreven. Ondertusschen kan men wel toelaten dat een biograaf zijnen held uitsi uitend van eene enkele zijde beschouwt , gelijk men eenen lierzang kan schrijven op den wereldberoemden steert van den hond van Alcibiades. Op deze wijze zou men dan de verwonderlijke onvolledigheid van het boekje kunnen verontschuldigen. Doch de titel had dan ten minste moeten luiden: "Marnix IN zijne nederl. schriften," of eenvoudig "Marnix' nederlandsche schriften". Het boekje doet ons door uittreksels zeer wel de zuivere taal van den "Byen corff" kennen , doch de Heer Fredericq schijnt te weinig geschiedkundige te wezen om in te zien aan welke kolossale vervalsching der geschiedenis Marnix zich heeft schuldig gemaakt, gelijk dit in "de vroolijke historie van Marnix", door P. Alberdingk Thijm is aangetoond. De Heer Fredericq houdt misschien dien moedwil van Marnix voor niet gewichtig en herdenkt dien daarom evenmin als Marnix' politische loopbaan. Ook schijnt de schrijver er geene waarde aan te hechten. dat. Marnix door zijnen "Byencorff" vele millioenen Belgen hoont en in hunne dierbaarste gevoelens aanrandt. Marnix aan te bevelen voor zijne taal en stijl was Fredericgs streven ! ... Zijn eenigst doel ? ... Wij kunnen onze verwondering niet terug houden , zoo dik wijis wij de belgische liberalen, die voorgeven de godsdienstige verdraagzaamheid te handhaven , en hun vaderland lief te hebben, eene lans zien breken voor eenen der meest dweepzieke bestrijders der vrijheid van godsdienst die misschien ooit geleefd heeft, Marnix van St. Aldegonde , die allen welke het Calvinisme niet beleden , zoo als hij , in den bodem wilde treden ; eenen man van talent , doch die , door zijne verhouding tot Frederik van de Palts zich niet weinig aan landverraad heeft schuldig gemaakt.... Dat verbond tusschen het moderne liberalisme en de calvinistische dweperij van de 16e eeuw , schijnt ons uog gezochter en gedwongener dan de voorstelling van "Aballino" zonder Aballino. D. R:. DE EER DER FRANSCHE MEESTERS'. DOOR LOD.. VAN DEYSSEL. Dr W. J. F. Nuyens , de met lof bekende auteur van ver - schillende geschiedkundige werken en van vele sociall-politische - tijdschrift-artikelen, heeft in Onzen Wachter een bijdrage van zijne hand doen drukken , getiteld : Vietor Hugo, als! dramatisch dichter. Deze verhandeling bevat , naar mijne meening, hier en daar, onjuiste voorstelling van de daarin verhandelde vraagstukken en de schrijver schijnt zich nu en dan vergistte hebben, zoowel op het gebied der feiten als op dat der appreciati e. Om dat die onware voorstelling en die dwalingen slechts leiden; kunnen tot te-kort-doening door velen aan den eerbied, eenigen eersten meesters en hunnen geestesprodukten verschuldigd, wier juiste waardeering mij zeer ter harte gaat , heb ik gedacht dit artikel niet onweersproken te mogen laten , en der beleedigde waarheid recht te moeten doen weervaren , ook na het kort protest van Prof. Alb. Thijm, betrekkelijk cle zelfde zaak, in den dm8tf rdammer. 2) 1 Toen Dr W. J. F. Nuyens eens een letterkundig bundeltjen uitgaf, schreef hij er aan het adres van den Bestuurder der Dietsehe Warande voor: "Te Duce sequar". Dat is sédert anders geworden. Onze overtuigingen zijn niet altijd de zelfde gebleven. Het Unain sanetain cathrolicain. iet ahostolicam. Ecclesiana is ons in den mond bestorven, en geen van ons, zal daar ontrouw aan worden : maar op menig ondergeschikt gebied heeft onze Westwoudschee historikus denkbeelden, waar ik niet mee instem. Ik laat daar ons meenings verschil omtrent punten , die met kerkleer en staatsfilozofie in j het naauwste verband stonden ; ons oordeel over politiek leven en het roeye% met riemen, die men minacht : maar op het gebied der kunst , kan ik niet openlijk onweêr sproken laten wat mij voorkomt zeer berispelijk te zijn. Toch had ik het onderwerpelijk punt niet ex officio willen behandelen. Nu mij echter het hier volgend stuk met eenigen aandrang ter plaatsing wordt toegezonden , vind ik geen vrijheid het af te wijzen, A. TH. 2 j Van 7 Augustus 1881 (n ° 215, blzd. 3, kol. 5.) DE EER 'DER FRANSCHE MEESTERS. Al naar mate 's Heeren Nuyens' opstel meer naar eene causerie, dan naar een pleidooi gelijkt , wordt het gevaarlijker : daar er niet geargumenteerd wordt, kan de lezer, die weinig in de betrokken sfeer thuis is, over het al of niet logische der konkluzies minder oordeelen. Toen dan Dr Nuyens in de dagbladen , van het onlangs gevierde Victor-Hugo-feest gewag gemaakt vond , en van den eerenaam "Charlemagne de l'art", door Alberdingk Thijm ter dier gelegenheid den Franschman toegevoegd , kwamen de volgende zonderlinge gedachten bij hem op : dat deze groote dichter, zich als een Oostersche dwingeland boven alle menschen en wetten verheven rekende, en God naar de kroon zou willen steken; dat hij zeer vele vleyers heeft; dat die vleyers in twee klassen of soorten te verdeeles zijn : a. leden van letterkundige kransjens, lieden die geabonneerd zijn in lees-bibliotheken en personen die tooneel-voorstellingen bijwonen (deze soort verdient echter slechts in geringe mate den naam van vleyer) ; b. dichters van minder gehalte , personen die de kunst beoefenen, en ..... zij die somskunstprodukten bewonderen ! Voords : verslaggevers van koeranten , akteurs , en letterkundigen , aan instellingen van hooger en middelbaar onderwijs verbonden (deze tweede klasse vormt de eigenlijke vleyers) -- die allen hoofdzakelijk de onzinnige vruchten van Hugoos dichter-brein verheerlijken en loven ! .... Dit alles — wie zal het niet toestemmen ? klinkt al bizonder vreemd : de opsomming en qualifikatie dier vleyers zoowel als , dat ze vooral de onzinnige gewrochten des meesters zouden prijzen ! .... Dr Nuyens heeft stellig iets anders willen schrijven ! Het verkondigen der stelling, dat Victor Huyo door hoogmoed gevallen zou zijn, hetgeen reeds in het uitspreken van de eerste der opwellende gedachten opgesloten ligt, en later in het stuk nog pozitief herhaald wordt, zweemt naar laster, daar er geen enkel bewijs gegeven wordt. Waarom zou men niet aannemen , dat de meesten der genen , die den dichter, bij zijn feest hun warme sympathie betoond hebben , hem bewonderen om het werkelijk schoone en goede in zijn werken ? Vleyers zijn lieden die , in hun lof , onoprecht zijn. Wanneer de menschen uit de verschil 480 DE EER DER FR.ANSCHE MEESTERS. lende bovengenoemde maatschappelijke standen dit reu zijn en dus niet meenen wat zij zeggen , zijn ze bij gevolg , ! Goddank, nog niet op 't dwaalspoor met hun bewondering : want hun hart is niet in geestdrift ontstoken voor datgene, wat Dr Nuyens Hugoos. onzin noemt. Gaan wik verder. De. Heer Nuyens onderscheidt twee hemelsbreed verschillende, manieren van Vorsten-vereering: "Hij , die het koningschap vereert en voor den drager van den "schepter , met manlijke onderdanigheid, het hoofd ontbloot , ia «een geheel ander man , dan de lage vleier, die voor den koning. "in het stof kruipt, diens gebreken prijst , diens ongerechtig" heden toejuicht , diens misdaden verheerlijkt." En dan worden als voorbeelden geciteerd : Bossuet en Molière.. Bossuet, die "met priesterlijke en manlijke fierheid" ouis XIV toeriep : Dieu seul est ,rand ! en Molière , die het overspe l des konings huldigde, in zijn stuk 4mpkytrion ' (lees Ampitryon). Het is waar, dat Paul de Noailles 1 in 1848 schreef : hit- plus fard, dans L'flmphitryon ou Les courti8ans neanquaient pas de chercher des allusions piquantes á la mauvaise ^nmettr de M. de Montespan , Ie mime poëte se m b l a i t fort er .on ma,ttre dans le scandale, par ces parolen prêtées au roi de L' OL,ympe ... Maar sedert dc uitgave van dat werk, zijn er dertig jaar verloo en , dertig 'aar van Molière-kritiek. In 186 7 schreef ro p gJ p fessor Chasles 2 : Les anciens eux-mimes, auxquels iL mprunfait leur caricature , voy aievvt dans Tupiter devenu coupable;d'adultère la puissance créatrice ravalée dans non excéa; i18 né L'approuvaient pas , puisqu'ils se moquaient t la /cis d'elle el ''de L'humanité, et ce qui proeve que Molière, dont la gaieté esp ei triete, pen&zit absolumeut comme eux , ce sopt 1e8 derniéres fÍarole$ que Sosie adresre aux courtisane avertis p ar l que ue M de k[onte8pan venait de subir : 1 Histoire de madame de Mllaintenon, etc., nadruk: Bois•le-duc 11851, p. 206. 2 CEuvres complètes de Molière, Paris 1868. Notiee sur Amphhtryon. p. 3. i)E EER DER FR&NSCHE MEESTERS. . 481 ".. Que chacun chez soi doucement se retire: Sur telles affaires toujours Le niei.11eur est de ne rien dire." En van 186 7 af is de belangstelling in Molière steeds klim.. mende geweest. In Frankrijk, Duitschland en Rusland verschijnen boek op boek, artikel op artikel over zijn persoon en over zijn werken; en ik daag Dr Nuyens uit, mij éénen voornamen kritikus. der laatste jaren te noemen die, op degelijke gronden , in 't ge , heele stuk dmpki tryon , iets anders zal herkennen dan . een fijne bestraffing van Louis XIV , doorstralende in tirades als de volgende, waarin het gedrag van dezen Monarch op verschillende wijze, aan de kaak wordt gesteld: PROLOGUE. Mercure: Jupiter, qui sans doute en plaisir se connoií, Saií descendre du Naut de sa gloire suprème; E, pour entrer dans lou1 ce qu'il lui plait Il sort fout á fait de lui•méme, Et ee n'est plus'alors Jupiter qui paroit. . . . . . . . . . . . . . . . . . Laissons Bire íous les censeurs : Tels chanc.emens out leurs douceurs Qui passent leur intelligence. . . . . . . . . . . . Un tel emploi n'est bassesse Que chez les petiíes gens. Lorsque dans un haut rang on a l'heur de paroiíre Tout ce qu'on fait est toujours bel et bon; Et, suivant ce qu'on peut être, Les choses changent de nom. of wel: ACTE I. Scène I. Sosie. Ils (les grands) veulent que pour eux touí soi, dans la nature, Obligé de s'immoler. etc. etc. 482 DE EER DER FRANSCHE MEESTERS. Scène II. S o sie. Peut-éíre a-t-il dan 9 l'áme auíaní que moi de crainte .Et que le dróle park ainsi Pour me cacher sa peur sous une audace leinte. . . . . . . . . . . . . . . . . . Tu triomphes de l'avantage Que te donne sur moi mon ranque de courage; Ciell me faut-il ainsi renoncer à moi-méme , El par un imposleur me voir volex mon nom ? Scène IV. Mercure. J'aime mieux un vice commode Qu'urte fatigante vertu ACTE II, Scène I. Sosie. Parlerai-je , monsieur , selon ma conscience , Ou comme auprès des grands on le voií usité ? Faut-il dire la vériíé, Ou bien user de complaieance ? . . . . . . . . . . . . . . . En nous formant , nature ases caprices; Divers penchans en nous elle fait observer ; Les uns à s'exposer trouvent mille délices; Scène II, S o s i e. Ce seroient paroles exquises , Si c'étoil un grand qui parldt. ACTE III, ScÈne X, Mercure. El les coups de báton d'un dien .Font honneur à qui les endure. en dan de laatste woorden van 't stuk: Mais enfin, coupons cou^t aux discours, Et que chacun chez soi doucement se retire. Sur telles affaires toujours Le meilleur est de ne riep dire. zoo als professor Chasles ze ook citeerde. DE EER DER FRANSCHE MEESTERS. 48,5 En al die schimpscheuten op de g r o ot en en die ironische toespelingen op zijn gedrag , die moest Louis XIV toch maar aan hooren , den 16 en Januari 1668! Er wordt voor Jupiters gedrag maar één exkuus gegeven : bij is de almachtige. Ce que je ƒai,& eet bon , - puisque je suis Le maztre ! ( de Bornier, Lee .Notes d'A tti la) . 't Is al heel treurig , wanneer een dichter, een meester als Molière, genoodzaakt wordt bij zijne ironie, ja bij de bittere doorstrijking van het gedrag des schuldigen, te schrijven : let wel , dat ik hier met een rhetoriesch figuur aan den gang ben. Ja, mijnheer Nuyens, "Boesuet was Bossuet en Molière.... een komediant met veel genie". Maar wie was dan Bossuet, en wie Molière ? ©! de vergelijking is onmogelijk tusschen den rijken , met tal van hooge waardigheden bekleeden en aan 't hof zoo zeer in aanzien zijreden bisschop , die van de hoogte zijns kansels den koning toeroept : Dieu Beul ebt granol! en den armen komediant, die zóó weinig eerzuchtig was en zijn kunst zoo lief had, dat hij den Prins de Conti , die hem , te Langue- doe vertoevende, tot zijn geheimschrijver bevorderen wilde, dit eenvoudig weigerde , en verkoos zijn zwerftochten door het zuiden van Frankrijk te blijven voortzetten. Molière heeft lichtzinnig, onkuisch geleefd --wie zal 't ontkennen ? Maar Bossuet was een hoogmoedige : zijn eerzucht is er het kenmerk van. Indien het waar is, dat de mensch in zijn laatste oogenblikken, meer dan ooit, zich in zijn ware gedaante vertoont, laat ons dan vergelijken..... Bossuet, den hoogen prelaat, die zich stervende den trap van Versailles opsleept, om nog voor 't laatste de hooge waardigheid van Bisschop van Meaux voor zijn neef te sollici teergin , van wiep hij wist dat deze die aanzienlijke betrekking geheel onwaardig was 1 en— Molière , "de man, die zoo milddadig was jegens allen, die zijne. "geschokte gezondheid niet ontzag toen zijn kunst den armen "ter hulpe komen moest, die in zijne laatste uur naar de ver" troosting van den godsdienst verzuchtte, en aldus zijn behoefte "toonde naar een verzoening met God, die uit milddadigheid 1 Zie de gedenkschriften van 1'abbé Le Dieu , den Sekretaris van Bossuet, geciteerd door I)e la Poinmeraie , Molière et Bossuet, Paris , 1877 , p. 78 , etc. 4S4 DE - EER DER FRANSCHE MEESTERS. "arme bedel-zusters herbergde in zijn eigen huis , en haren b** "stand en geestelijken troost niet versmaadde in de ure des "doods 1." Ontzag Bossuet zich niet op den histrion doet la ga eté e it si triste, toe te passen : `wee u, die lacht, want gij zult wee nen"; die liefdeloosheid zal God , de opperste rechter den grooten praelaat geducht in rekening brengen , "Deus 'superbic r0sistit" 2. Ja, wel zag Bossuet, van zijn prilste jeugd in eerambten en overvloed opgevoed en op zijn dertiende jaar reeds tot de hoo pb pe J g waardigheid van Kanunnik bevorderd , laag neer op den tooneelspeler, die door een leven van ontberingen en vernederingen heen, eindelijk aan 't hof gekomen , het wagen dorst dei Koning ridendo zijne fouten te wijzen. Maar 't blijft nog een grootevraag welke der twee zedemeesters den grootsten invloed op dezielestemming van den lustigere jongen koning hadden! Verder lezen wij bij den Heer Nuyens (blz. 260): "Wanneer men allen Duitscbers, Nederlanders , Britten, Italia "nen, Scandinaviërs, lussen , hoe zij ook Fransche romans lezen, "hoe zij Fransche theaterstukken gaan zien, afvroeg, !of zij de "Fransche nationaliteit een overwegenden invloed op de hunne: «willen toekennen ; zij zouden zeker voor 999/1000 antfroorden ,. `adat hun volk dien invloed , als beschavend element , niel behoeft; "maar allen , die eenigermate met den intellectueelen toestand. "der XIXe eeuw bekend zijn , zouden ook toestemme dat die "invloed evenmin te loochenen is, als die van Fransché modistes" "en van Fransche cuisiniers." Met andere woorden : ofschoon Duitschers, Nederlan4ers, Brit- ten enz. door het lezen van talrijke fransche romans , en het gaan zien van vele fransche tooneelstukken bewijzeí behoefte aan inademing van beschavenden franschen geest to hebben, loochenen zij het bestaan dier behoefte. Hieruit zou alleen volgen dat deroote meerderheid dier menschen nog geen genoegzame g gg b zelfkennis heeft opgedaan. Dokter Nayens zal immers niet be 1 Woorden van den pater Jezuïet H. C. v. W., in de Studiën enz., 1878, 1 oe jaarg. n° IX, blz. 27. 2 Jacobus IV , b. 6. DE EER DER FRLNSCHE MEESTERS. doelen, dat de kunst, wanneer deze optreedt in den vorm van roman of tooneelwerk, ophoudt beschavings-element te zijn? Allen, zegt de dokter, die een weinig in deze sfeer thuis zijn, -erkennen ook het bestaan van den invloed. Dit bewijst wederom, , dat die 999/1000 ijselijk lichtvaardig oordeelen. Hoe kunnen ze namelijk weten of zij buiten dien invloed zouden kunnen , daar :ze hem nog altijd ondergaande, niet weten hoe 't, bij afwezighei d er van , met hen gesteld zou zijn ? Allen , die eeniger- mate met den intellectueelen toestand der XIX, eeuw bekend zijn, , stellen een vergelijking tusschen twee fransche invloeden in, door te zeggen, dat ze beide onloochenbaar zijn , de invloed van de fransche nationaliteit en die der modistes en cuisiniers. Alsof dat verschillende invloeden waren ! Alsof niet de invloed der nationaliteit , zich onder anderen openbaart in dien der modemaaksters en der koks ! Maar vallen wij den schrijver over deze verwantschaps-miskenning niet hard ! --, Hij had er de bedoeling meê de fransche beschaving buiten diskussie te stellen , door het , -aanvoeren van koks en modistes! "Er is," zegt hij verder (blz. 262), "eene geheele school van "schrijvers opgestaan, die vleiers zijn geworden van hetgeen zij " «het volk" noemen en die te gelijk met den lagen rol der "vleiers , ook die van leermeesters willen vervullen .... Om aan "den bedorven smaak van dat volk te behagen , overprikkelen zij "het door PHANTASTISCSE (!) voorstellingen..... De bronaar van . "het kwaad is te vinden in de afwijking van den geest , die door "hoogmoed beneveld, de woorden heeft hoorgin fluisteren : "Eritis "sicat Dei" ; die daarop, zich zelven vergodend, zegt Ja , ik ben "Gi-ode gelijk ! Het Genie is God, Die zich openbaart in het "menschdom. Ik ben poeta ; dat is : Maker ; dat is : Schepper! „Ook mijn scheppende geest zal den mensch maken naar mijn "beeld en gelijkenis ! .... Salut ! , OPeuple -- Roi ! Gij hebt uw "leidsman gevonden ! Victor Hugo is voor u de schepper van het "Ideaal : Zola voor u de vertolker der Werkelijkheid !" Hugo en Zola worden aangehaald als voorbeelden van schrij vers die tot zich-zelven gezegd hebben : "Mijn geest zal den mensch maken naar .mijn beeld en gelijkenis" ! .. , Wat bedoelt - 486 DE EER DER FRAKSCHE MEESTERS. de Heer N. hier ? Met de school van schrijvers , waar Zóla, op 't laatst,als specimen van g ggeciteerd wordt, kan Bene anderen gemeend p g g zijn, dan de naturalistische! En die school vleit het volk! Och , mijnheer , ik bid u , lees Zola , lees L'Assomrno^r , en ge zult niet meer zeggen dat het volk; dat daar, in zijn ellendigsten toestand wordt afgeschilderd , gevleid wordt. Lees 1V ana en ge zult nooit beweren, dat de slechte vrouw daarin op een piëdestal wordt gezet.'. Het geslacht toch, waarvoor geschreven wordt, zou gevleid zijn , wanneer het gunstig uitkwam en al de schitterende hoedanigheden er • van werdén in 't licht gesteld en waarin gebeurt dat, mijnheer ? In La Conquéte cle Pla4sans ? In La fortune des Rougon ? In Le ventre de Paris ? Neen, iiiet waar ? Overal wordt de hedendaagsche maatschappij in haar deerniswekkenden toestand geschilderd, met hare zeer zeldzame groote charakters ! En .teil p honse Daudet dan ? ook al een naturalist , die stellig ook in de school begrepen is : Les Rois en exit en efacq, "ce livre de colére, de pitié et d'ironie!" of Fromond jeune et Rieler avné ? Pkanta$tiesch staat tegen6ver natural siesch. De schrijver heeft dus niet bedoeld te zeggen : dat zij (de ! realisten) met phantasíisclae voorstellingen te werk gaan. De oorzaak van het heerschend realisme zal de hoo moed van den mensch zijn ! De begeerte dus om de naakte waarheid te leeren kennen (de beschrijving toch is het gevolg van den wensch -om kennis op te doen en te bevorderen), zou een uitvloeisel van hoogmoed zijn! '1Ik ben de weg, DE WAARHEID en het leven." od is de verpersoonlijking van het waarste ware. De zucht dus om alles wat waarachtig en wezenlijk WAAR is, zij 't dan op geeste lijk of stoffelijk gebied , te, weten, dat is in zich .elfii een aspi- Jstoffelijk naar God. Blz. 264: "Maar hoe hebben zij den mensch bestudeerd ? i iet anders "dan gelijk een man , die zijn leven doorbrengt in de, zalen van «een gasthuis; die ter nauwernood in aanraking kont met de "stad , nooit met het friesche land. Hij ziet niets nders dan DE EER DER FRANSCHE MEESTERS. 487 "uitmergelend lijden , overprikkelde gemoedstoestanden, kanker. 'jachtige uitwasschen (1), hysterische zenuwgevoeligheid ; als hoogste "kracht de onbeweeglijke man ; die zonder eenige ontroering , `het lijden constateert en het mes in de wonden steekt ! Maar 'wanneer zulk een gasthuisbewoner tot ons zeide ; "Ziet daar den "mensch" ! zouden we hem dan niet moeten toevoegen : «kent "gij dan niet de stille rust , de zachte vreugde , de zuivere lucht "en de bloeiende gezondheid van het leven op het land P . Sent "gij niet eens de kalmte van het binnenvertrek der weinig ge"" kende en weinig genoemde stedelingen ?" De gasthuisman : {'hij kent ze niet. Hij zoekt zijne voorstellingen van hetgeen de "mensch is, in de omgeving welke hij heeft bestudeerd ; en hij "zegt, dat hij u den menscli zal leeren kennen !" En gelijk die "gasthuisman, zoo handelen en redeneeren de theater-dichters ;`en de romanschrijvers!" - Door dat gekursiveerde en nog eens herhaalde 'eden mensck" wordt waarschijnlijk verstaan de type des men$chen, zoo als die -zich vertoont in de 19e eeuw. Waar, in 's Hemels naam , waar blijkt dat uit, waar staat dat, dat de tegenwoordige fransche auteurs in hunne werken den algemeenen menschentype hebben willen teruggeven ? Wat bewijst, dat zij DEN menseh en niet EEN meusch hebben willen schilderen ? 1 "Ziet daar een mensch !" ,De schrijver verwijt den hedendaagschen romanciers en drama -schrijvers dat ze zich altijd bezighouden met hevige en over prikkelde steedsche toestanden en nooit met het leven ten plat- ten lande van stille rust en bloeyende gezondheid, of met het leven der banlieue, in de kalme binnenvertrekken. Gij denkt steeds, Mijnheer Nuyens, dat zij dit. doen om "het volk" te "vleien" 2 (teruggaande naar p. 262). Welnu, Meneer, ik zal u 1 „Hé, Messieurs, le théatr e ne vit que d'exceptions....... Une action dramatique n'est pas autre chose qu'un individu, dans son tort ou dans son droit, en antagonisme avec une collectivité qui lui est incornpatible. Revolte d'un individu contre le milieu qui 1'entoure , résistance de ce milieu 'a 1'individu qui veut se dégager de lui , lutte de deur absolus, le devoir et la passion. A. DUMAS PILS , Discours de réception á l Académuie ,ranraise , Paris, 1875 , pag. 40. 2 On dirait plutót que, pour écarter tout soupcon de flatterie, vous avez voulu le prendre d'un peu haut avec vos lecteurs. Vous n'entendez 488 DE EER DER FRANSCHE MEESTERS. trachten duidelijk te maken , welke beweeggronden, ik daarvoor bij hen heb meenen te ontdekken. Die motieven zijn tweërlei J zijn ethische en het a esthetische. Het ethische motief (8i mo if étkique il ,y a), is hier in gelegen , dat die schrijvers zich meer ! geroepen achten de kwaden , door vertoorjing er van, van het kwad te-rug te brengen, dan de goeden, door voorhouding , in het goede te doen volharden. Met de zonde te schilderen , in haar afsdhuwelij ke naaktheid en schrikbarende gevolgen, zullen ze er den zondigen eerder van te-rug-brengen dan door hem het goede smakelijk te maken. Dat zij er zich meer met de bekeering der slechten dan met de versterking der goeden bezighouden, zal u wel niet verwonderen ; wanneer gij u het Evangelie herinnert van den her- der, die zijn heele kudde verlaat, om het eene verdwaalde schaap op te zoeken. Wat den csthetischen en hoofd-beweeggrond bétreft i van het ter beschrijving en voorstelling veelal verkiezen der woelige stadstoestanden, boven de rustige en effene in het boerenleven , die is, dunkt mij , hierin gelegen , dat de menschelijke hartstochten zich daar meer ontwikkelen en met hunne gevolgeng gaan zijn. en daar meer na te gaan en te bestudeeren zijn. Wanneer in een woeste boschstreek komt, en ge ontwaart daar een wilden bergstroom, die van -een hoogte van duizend meters, tot in een rustig dal , waar alles vrede en liefde ademt, nu eens stuitend tegen grove steenbrokken , dan weder langs dep gewortelde boomtronken heenkronkelend , dan door een naau*e opening glibberend altij d waterplanten en kiezelsteenen met on eerstaan l; ^ altijd geweld over den ruigen bodem meêsleepend , komt neêrge, schoten; om daar als eens zoele beek, zachtjens en sp^egelhelder voort te kabbelen , langs de bloemen op den oever, om zich, na eenige oogenblikken, weêr als een schrikbarende waterval, met donderend geraas , in een onpeilbaren afgrond ne r te storten, --- midden in zijn val botst hij echter op ondoOrboorbare evidemment rompre de lances que pour les idées qui vous sopt chères et pour les theses dont l'excellence ne fait pas doute à vos yeux. Discours de M. D'HAUSSONVILLE, DIRECTEUR DE 1'ACADÉMIE en réponse au discours prononcé par M. Dumas fils, pag. 53 (achter de redevoering van Dumas fils geplaatst). DE EEa DER FR& SCHE MEESTERS. 4S9 granietrotsen, die nooit wijken en hij vloeit ter zijde naar het ,zoete meer, waar hij zich in verliest , -- wanneer ge die dolle vaart en die zachte verpoozing , wanneer ge, de ontelbare hinderpalen ziet en den aanhoudenden strijd , en ge hoort het bruisende koken en hei donderend neêrploffen ..... en oogenblikkelijk weêr het zachte ruischen en het bespoelen der moszoden dan wordt ge getroffen niet waar . dan vindt ge dat indrukwekkend , dan vindt ge dat schoon ?.....Vergelijk, Vergelijk, bid ik u, den woudstroom met het menschenbart, gelijk 't zich, met zijne veelsoortige krachten, openbaart in de woelingen van het leven eereer waereldstad..... Ziet gij de bruisende hartstochten , ... aanschouwt ge den hevigen strijd tusschen de edele en lage liefde, tusschen haat en eigenbelang, tusschen jaloezie en plichtbesef en de verwoede tooneeleii, die er het gevolg van zijn? ... Ontwaart ge dat hart , gemaakt om te beminnen, heen en weer geslingerd , vernederd , onteerd e n wederom tot den vrede te-rug-gebracht. Ziet ge de liefde tot de moeder strijden met de hartstocht voor de slechte vrouw, en het hart van de overspelige gade van wroeging en wanhoop overvloeyen ? en dan --- het reine gevoel, den eerbied voor zich-zelf er zijn plaats hervragen en bekomen ? .... En als ge dan bedenkt , dat hetgene wat daar zoo in beroering wordt gebracht , het meest ondierlijke, het edelste -is der scheppingen van God , het hart van den mensch; verwondert het u dan nog, dat het nagaan , de beschrijving en ten-tooneele-voering hiervan , veelal verkozen is boven die van het altijd min of meer monotone landleven, of van de kalme binnenkamer , de schildering van den woudstroom , boven die van het kanaal? ... Ik ontken echter volstrekt niet, dat ook de laatst genoemden nu en dan stof voor lieve tafereeltjens kunnen geven. Maar laat men , in Gods naam , vooral op 't tooneel niet te veel van die kalme binnenkamers brengen , zoo als onze oostelijke naburen dat veelal doen ; want o , dat is zoo vervelend! Blz. 265 zegt Dr Nuyens, dat La dame aux camélias is : de vrouw, en: "Eene wispelturige, verkwistende, ijdele Parisienne, . op wie D. WARANDE. N. REEKS, III, N. . XXXII 490 DE EER DER FRANSCHE MEESTERS. hschier alle smetten kleven der stad , van welke Da Costa zong: Zijt gij het Ninive onzer dagen ... «....... , zulke type , La Princesse de Bagdad, wordt alnsv oorge "st el d als : de vrouw !" Maar zal dan, in onze tijd van individualisme, in den hoofd. persoon van ieder tooneel-kunstwerk , een type herkend moeten kunnen worden ? Zal men geen individueele toestanden mogen .schilderen ? En hoe komt de dokter toch telkens aan d tt idee van ,de vrouw hier, en van cle vrouw daar ; en altijd weer van clen mensch of van de vrouw ? 1 Dit stuk , La Prince8se de Bagdad, komt hierop neer , dat eene misdadige vrouw , die op 't punt is hare talrijke afwijkingen met een schandelijke daad te bekroonen , door het reinste gevoel dat God der vrouw heeft ingestort , de plotseling .krachtig opwellende moederliefde, daarvan te-rug wordt gehouden en hare bekeering te gemoet snelt. Maar dat vermeldt Dr Nulyens liever niet , wanneer hij spreekt van de qualiteiten dier Parisienne. Vervolgends worden Alexandre Dumas fils en Victor Hugo ironiesch (?), meesters van den eersten rang genoemd. Dan gaat ,de Heer Nuyens over tot een algemeene veroordeeling van zekere , Epigonen dier .Heroen van giet modernticeater ! die ...... door een kindercc/ ige — wat zeg ik? door eerre negeracktje ijdelheid gedi even kunne eigene dissonanten , hemélscl e gezanpen verklaren ...... faux esprits literaires (let wel.... . LITERAIRE ; ditd is een drukfout)..... volksbedriegers..... v^olk$$mnisleiders..... Maar g een enkelen naam wordt meer genoemd, geene stu kken opgesomd. gesomd. Misschien is Sardou er wel onder begrepen..... of Pailleron.... misschien Scribe , als tijdgenoot van lugo , ... wie weet , wie weet! Nu . komt weer iets over de misvorming van de vrouw door die ongenoemde Epigonen. Hoe of 't toch psychologiesch te ver klaren is , dat de dokter achter alles typen zoekt ? "Zonder de redenen te verklaren zij het mij vergund slechts „,dit te zeggen : ik erken Bossuet als een zeer groot moralist; i ... Cette femme déchue , coupable , •repentante , révoltée , dangereuse .. . ... OM ... eest a n e c e r t a i n e femme.. Discours de Dumas fils , pag. 41. DE IER DER FR.kNSCHE MEESTERS. 491 "maar heb zeer weinig op met alle lessen , die uit Tartu 'e of "Le Misanikrope zijn te putten." Deze verklaring is at und fur sick, zeker al zeer. opmerkenswaardig ; maar zou er toch veel bij winnen , zoo zij iets nader gekommeritarieerd werd, uitsluitend wat het tweede gedeelte betreft. We moeten ons wel verstaan. Wanneer iemant, die bekend is om zijne grondige studies op Molière en die hoofdzakelijk het zedekundig gedeelte zijner intentiën heeft nagevorscht , door bekendmaking en uit-eenzetting dier studies reeds een grooten naam als kritikus op dit punt heeft verworven, eindigt mimet te zeggen : "uit die twee hoofdgewrochten des dichters vallen geen goed-zedelijke lessen te putten" -- en men is daarbij op de hoogte der moralistische richting van dien persoon , dan weet men wat men van zijne verklaring te gelooven heeft; maar een man, die tot nu toe slechts op mediesch en historiesch gebied heeft geschitterd , kan men op zijn eenvoudige verzekering , "dat hij daar niet veel meê op heeft" zoo maar geen vol vertrouwen schenken. Hierna zegt dokter Nuvens : "Wanneer ik diepe kennis van het menschelij k hart zou zoe" ken, richtte ik mijn oogen veel eerder op een biechtvader , van "dezen weder op een rechtsgeleerde of een geneesheer in een "groote stad : mannen die telkeu keere met den mensck, met "alle diens zwakheden , dwaasheden , zielenadel , bedorvenheid des "hoofde en des harten in aanraking komen , dan dat ik mij wendde "tot een van de Heroën der letterkunde" enz. Waannee' de schrijver betoogen wil dat biechtvaders , rechtsgeleerden en geneesheeren beter voorlichters en herders des volks zijn dan de heroën der letterkunde, zoo als b. v. Alexaudre Dumas fils. Hier wordt natuurlijk bedoeld , in 't algemeen; afgescheiden van het al of niet w a r e hunner theoriën ; want niemant zal ooit beweren dat een drainaschrijver met $leekte principes als voorlichter der menschheid niet alleen beter zoí fungeeren , maar ook maar op een zelfde lijn als zoodanig ge. 49 2 DE EER DER FRANSCHE MEESTERS. steld zou kunnen worden, met een priester of jurist van goede principes. Och , dokter , zoudt gij waarlijk denken , dat biechtvaders en ernstig wetenschappelijke mannen een diepe kennis van dát menschelijk hart zouden hebben , dat meestal in Dumas fils' tooneelwerken optreedt, van dát lichtzinnige hart ,, waar de godsdienstzin uit gebannen is en 'teen slechts zijn heul zoekt 'tgeen b g omgevingen, waar priesters nooit, mannen der wetenschap zelden, kennis mee maken ? Maar al ware dat zoo , ajl hielden >ons le doute en nous, uit de «Chants du crépuscule", ;c koepiet, 512 DE EER DER FRANSCRE MEESTERS. "Want fy gheen vruecht daer wt en plucken. "Meer -fulcken ftucken fyn ommers leer bient. "Wat fchaedt de fulcke dat de conste jent "Vreuchdelyck gebruyckt wort , niet om verchieren ? Indien de Heei Nuyeus een denkbeeld wil krijgen van de "Liefde", zooals zij voorgesteld wordt door de fransc1e schrijvers, en die als het redmiddel voor de gevallen vrouw aan -de hand wordt gedaan (blz. 279) , dat hij dan beginne Í met zich Littré of Larousse aan te schaffen , en vervolgende eens leze de heerlijke voorreden van Mgr. Dupanloup , geplaatst vóór de Histolre de noire Seigneur J'ésus- Ckrist (Paris , Pion. 1870). Maar ik moet eindigen. Dit mijn artikel wijt zijn te grooten omvang niet;: zoo zeer hieraan, dat mij' de verhandeling van IDr Nuyens een werkelijk ernstige aanval toescheen , als wel aan het feit ,; dat genoemde Heer een groot historiesch werk geschreven heeft en daarom, bij een gedeelte van het publiek , een zekere zeer verdiende reputatie heeft, en dat het publiek, dat zoo zeer op indrukken , zoo weinig op analyzeering af, oordeelt , wellicht de thands ontvouwde meening van Dr Nuyens gedeeltelijk tot de zijne kon maken en ... dat zij bij gevolg een eenigs ins gede. tailleerde wederlegging vorderde , en dan , je n'ai giroas eu le temps de le faire plus court ! Ik eindig met de hoop uit te spreken , dat D' W. J. F. Nuyens ons spoedig weer eens vergasten zal op eep zijner, steeds zoo welgeslaagde verhandelingen op vaderlandsch-historiesch of sociaal-politiek gebied. dmsterdam , 16 Aug. 18 81. REMBRANDT, GEHULDIGD, den 15n Juli , 1881, in de Rijks-Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. VOORDRACHT VAN Prof. J. A. ALBERDTNGK THiJM. Mijne Heeren en Dames 1 U is het uitzicht geopend op een "Feestrede" ! Vergeeft mij, maar tot mijn leedwezen , hebt ge die van mij niet te wachten. Zou dan ook wel (opdat we ons troosten !) een eigenlijke "feestrede", ingericht naar de ftrenge eischen der Rhetorika , een gefehikt offer zijn bij de huidige plechtigheid ? Rembrandt was wel niets minder dan een naar fchoolregelen gevormd kunstenaar, en offchoon ik mij haast u op te merken, dat het hem geenszins aan wetenfchappelijke leiding en belezenheid ontbroken heeft, treedt hij ons toch dadelijk en nadruklijkst voor den geest als een van die wonderbare geniën , die weinig naar wet- ten fchijnen te luisteren en wier ftoute vleugelflagen zelfs moeilijk , tot leering van anderen , onder formulen zijn te brengen. Nieuws zal ik • heden den meesten uwer niet kunnen meêdeelen. Wij hebben ons, in het ten einde fpoedend (eizoen, lang en - bij herhaling met den meester , met zijn voorgangers, met zijn volgers beziggehouden ; wij hebben zijn werken gezien en in ons opgenomen : wij hebben getracht hem duidelijk genoeg te fchetsen , opdat hij voortaan tot onze goede, zij 't ook met diep ontzag genaderde bekenden zou behooren. Laten we niet-te-min , bij 't feest van heden , nog eens weer D. WARANDE. N. REEKS, III, ,No. 6. XXXIV REMBRANDT, GEHULDIGD.514 famenvatten, wat we van hem in zijn onderdeelen hebben leeren kennen. Er zijn, hier in de, Nederlanden (misfchien ook elders), vier Poorten van kunstenaars en dichters onder onze beroemden --te onderfcheiden. Dat zijn: voor•eerst -- de oude ieeren , Ze& bons papas, wier kunst of omgang louter huislijkheid ademt, op het gevaar af van fporen van huisbakkenheid te toonen ; ten tweede : de drinkebroêrs , les bon8 camarade8 ; ten derde : de grand8-8eigneur8. Als voorbeelden der eerste noem ik u : Jacob Cats, Gerard Lairesse , de Ho ubrakens; der tweede : de leden der fchilderbenten en dichtgenootfchappeii; der derde : de fchitterende figuren, min of meer hovelingen: als P. Cz. Hooft, als Rubens en van Dijck. Maar dan heeft men nog een vierde foort, die zou ik de eenzamen willen noemen. Dat zijn van die groote geítalten , die zich , te midden der waereld, in de ftilte der overpeinzing tot hun kunstbedrijf voor. bereiden; die vaak (omber daar voor ons . heengaan, met de faam van geen francs compaynons te zijn , maar dan juist nadenken, waarnemen , verwerken , om later het kunstltuk in ongeëve . naarden luister te doen schitteren. Van deze soort , van de foort dezer ongezellige kunstenaars, dier vaak ftroeve Michelangeloos,. dier baanbrekers, die geheel alleen taan op hun hooge ftandpunt , offchoon zij de ffeer om zich heen bevolken met hunne fcheppingen , en alzoo waarlijk maatfchappij stichten — eene maatfehappij van ideale figuren, toch aan de menschen verwant, toch uit de natuur genomen, — van deze foort zijn : Vondel , Jacob van Campen , -- Rembrandt: de man van Adams Ballingfekap, de man van het "Achtste Wereltwonder", de man van de Snijkamer en de Nachtwacht: Vondel , dien zijn levensbefchrijver "een groot zwijger" noemt, Van Campen , dien de hoveling Huygens "un homme fascheux" scheldt ; Rembrandts , dien men ongetroost liet , toen zijn inboél om fchuld werd verkocht. Dat zijn noch bons papas, noch vrolijke dischgenoten , noch REMBRANDT , GZHULDI{J-1. groote Heeren ; maar kunstenaars zijn het van den edelsten (tempel. Ook de bonte bloemen, met haar tedere huid en fijne geuren , de vonkenfchietende diamant , edel teenen in duizendvoudige pracht, ook zij ontstaan in den donkeren , geheimzinnigen fehoot der aarde. Doorloopen wij eenige van Rembrandts levensgevallen ; maar ftaan wij eerst een oogenblik f il bij den toeftaiid der kunst in Europa , toen hij optrad. Er was ftrij d op het gebied der kunst : waar ontwikkeling plaats heeft , is altijd ftrijd. De glans , waarmee^ het Driemanfehap van Leonardo da Vin ci , IRafaël d'Urbino en Michelangelo optrad , doet doorgaands voorbijzien , dat de XVe Eeuw de regeering van nog andere beginselen en effekten had voorbereid , dan zich uitfpreken in de onfterflijke werken van dit drietal. Jan van Eyck , "mijns ghenadichs Heren", des Graven van Hollands fchilder in den Haag , heeft zijn invloed verder doen gelden dan de Nederlandsche Vorstendommen. Antonello da Mesfina trekt, met de geheimen der Nederlandsche Kunst, van Brugge naar Venetië. Zij maken daar zoo veel opgang, dat vakgenoten, om hun bezit met de fnelheid der ital jaansche drift en dolk elkander naar 't leven ftaan 1 . En van Venetië naar Napels wordt de zin voor kleur, en het techniesch vermogen am dien zin te voldoen , door Antonello verder gebracht.. Trouwens een koninklijk leerling uit de zelfde nederlandsche fchool -- de van Eyken dankten hun toenaam aan Máeseyck --had reeds die tooverkracht naar den vulkanischen bodem der dichterlijke Napolitanen overgevoerd: Koning René d'Anjou, de troebadoer en fchilder, opende den zin van zijn weinig dankbaar volk, voor de kleureffekten uit Noorder (treken. Met dien zin voor kleur, ging ook de liefde voor het af begil den van het huislijk leven, het van nabij befpieden der voor 1 Domenico di Venetia, vermoord door Andrea del rastagno. 516 REMBRANDT, GEHULDIGD. werpen om ons heen , der werking van de ftraalbreking op ítoffen en metalen , op fluweel en zilver innig gepaard. En zou men dan aan het ruimste lichtgebied vooral niet meerder aandachts gewijd hebben ? Lo Zingaro , die providentieel den naam van Solario droeg, is -- tijdgenoot der Van Eyken -- de vader van het Ilaliaansche lan dfchap ; en bij hem, zoo min als bij zijn zonen, zoo min als bij Simone Papa den oude, is de, Nederlandsche invloed miskenbaar. Bijwerk bleef langer geen bijwerk; maar tintelde van leven ; landfchap was geen monumentale dekoratie meer; maar werd een genre, werd fu)*ee, leefde voortaan van zijn eigen leven, en nam in tegendeel de menschen en dieren op als ciétails , als ftoffaadje. Onmiskenbaar is de invloed der Nederlanders op de 1Duitsche kunst. De Nederrhijn weêrgalmt onzen roem. Martin Schëngauer komt in de XVe Eeuw de kunst te Brusfel leeren ; Michael Pacher verbreidt het naturalisme der van Eyken in Beyeren en Oostenrijk. Wie zal zeggen, wat Holbein aar' Erasmus heeft te danken gehad, en wien zal liet verwonderen , dat de dichter lijke, fymboliesch geftemde Neurenberger, wiens kunstmatig plooifysteem eene uiting fchijnt van zijn rijk ornementftelsel, wat Albert Durer, heimelijk bewogen heeft naar Nederland te komen ? De Frankische fchool kwam wellicht om ook der Neder landsche há,re geheimen af te zien! Niet alleen Antonello da Mesfina had , met zijn kleurenfchat, Italië van het Noorden tot het Zuiden doorreisd, ook een wilder natuur, maar die des te meer in krachtige teáenftellingen van licht en bruin zich behaagde , kwam naar Napels : gij hebt Caravaggio genoemd. L'E$pagnolello, de Spanjaart, die met zijne fombere geheimzinnigheid naar het zonnige Napels was heen gekomen , Ribera , werd een apostel der nieuwe leer. Salvator Rosa had naauwlijks krachten genoeg op zijn palet, om de roovers en bedelaars , de vechtende of boetende soldaten , de woeste , haast doemonische natuurtooneelen te fchilderen , waar zijn fantasie zich in behaagde. Reeds vroeger werd door de Nederlanders , die Philips de Schoone naar Spanje ontbood, aldaar de grond gelegd voor die REMB]L tNDT , GEHVLDIGD. fchool , welke Murillo en Velasquez zoû zien optreden als ver zwagerd aan de Nederlandsche Kunst. Trouwens diep was de indruk , door het machtig talent van onzen eenigen Antonis Mor van Dashorst in Spanje gemaakt. Het is dus geen wonder, dat de traditie zich in het land der caballeroos vestigde : "uit het Noorden komt het licht , de kleur , de gloed , het leven der Schilderkunst". Het Noorden van Duitschland, Denemarken, Engeland (Ierland) hebben weinig van den antieken Doop der Italianen genoten. De bonte befchildering en ruwe bebeiteling der houten huisgevels hielden er den zin voor lokale kleuren levendig; en deze heeft ook bij ons nooit ontbroken. Trouwens -- wat leent zich, bij de afwisselende luchten, beter, om blinkend en stralend getuigenis daarvan af te leggen , dan onze op het fpiegelend en stralend water deinende , glansig befchilderde vaartuigen , onze molens, bijna zoo rijk als deze met metaalknoppen en witte of bruine zeilen vercierd ? Hier was alles gereed , om een toovenaar mei licht en kleuren te zien optreden. In Rome trekt de 7Duitsche Caravaggiaan Adam Elzheimer vele Hollanders tot zich en onder deze ook Jan Pinas en Pieter Lastman , aan den laatste van welke met zekerheid de eer kan worden toegefchreven, den jongen Rembrandt te hebben opgeleid. Maar met dat al -- voor zeven achtsten had deze zijn grootheid te danken aan ingeschapen genie. Plaats twee schilders, A en B, in de aangegeven omftandigheden : twee , die het niet aan ijver, noch vaardigheid ontbreekt: A. zonder godlijk vuur , levert u Gerard Honthorst ; B , met godlijk vuur, geeft u Rembrandt van Rijn. Wij weten nu, hoe het tooneel was voorbereid, dat de laatste te betreden had. Hij deed dat niet met de schitterende,. bijna onftuimige drift van Talma, in vele Koningsrollen. Aanvankelijk voor den (tand der geleerden beftemd, werd hem al fpoedig door zijne welgegoede ouders , zijn roeping voor de• fchilderkunst herkennende , verlof gegeven zich aan deze te wijtien. In Leyden , zijn geboorteplaats, was zijn eerste meester 518 REMBRANDT, GEHULDIGD. do pas uit Italië te-rug-gekeerde Jacob Isaacs van Swanenburch. Burgemeester Orlers zegt, dat Rembrandt drie jaar onder dezen zoon van zijn ambtgenoot aan 't werk bleef; toen werd hij naar Amsterdam gezonden en kreeg eenige verdere leiding van Pieter Lastman. Het laat zich aanzien , dat deze fchilder, die zoo nadrukkelijk den invloed van Caravaggio, door het orgaan van Adam Elzhei mer , ondergaan had, van veel invloed op Rembrandt geweest is. Deze bleef echter niet lang te Amsterdam. Te Leyden te-rug-gekeerd, voltooide hij daar zijn eerste fchilderftuk , dat Paulus in den kerker voorfielt ; het draagt de jaarteekening van 1627. Het is (federt 186 7) in 't Muzeüm van Stuttgart. Dit en andere werken, vermoedelijk ook het ftukjen, dat hij, in de aardig door Immerzeel berijmde anekdote, in den Haag verkocht heeft, kenmerken zich door eenigszins ruwe teekening, fchelle verlichting en hardheid in de fchaduwpartij en. In 1630 woont hij te Amsterdam op de Bloemgracht "dewijle dat zijne konft ende arbeyt de Borgeren ende Innewoonderen van [deze stad] ten hoochilen behaechde ende aengenaem was , ende dat hy veeltijden verfocht werde omme tzy Conterfeytselen ofte andere ftucken aldaer te maecken." Zijn ten onzent mest bekende Simeon in den Tempel, met die sterk verlichte figuren op kleine fchaal , is van 1631 ; tot de zelfde tijd behoort De Roof van europa en Proserpina dus beurtelings bijbelsche en klasfische ftoffen. Vele portretten en fantaziekoppen van dit eerste tijdvak komen in buitenlandsche galerijen voor: daaronder onze Amsterdamsche vriend de fchrijfineester Lieven Coppenol (van 1631). Zijn meesterftuk is : de Snijkamer van Prof. Tulp , de, voortreflijke groep van 7 chirurgijns om een kadaver, die in den Haag bewonderd kan worden. Behalve de groote verdiensten der levendigheid van uitdrukking, juistheid van . teekening, pracht van blanke kleur, moet men hier ook den man van smaak prijzen , die zich ontziet, het ingewand, gelijk Miereveldt, al te zeer bloot te leggen. Tot 1638 houdt deze heldere manier aan. Ik wees u op over- een-komst tusfchen Vondel en Rembrandt, al was het ixn een punt, dat deze mannen juist belett'e elkaar REMBRANDT, GEHULDIGD. te ontmoeten en te beminnen : het oiigezellige namelijk in hun natuur : maar daar zijn nog meer rapporten : een zin voor aanzienlijkheid. Rembrandt was niet ideaal geftemd , in de gewone beteekenis , die men aan het woord hecht ; maar hij beminde niet in lichter graad dan Vondel de "parlen en 't rood goudt". Beiden verkeerden gaarne, in de Burgemeesters-waereld onzer Republiek. Vondel heeft ze op 't heerlijkst bezongen; Rembrandt vond er niet alleen zijn eersten kunstgids , maar koos er zich een vrouw uit. Saske Ulenburgh, met wie hij in Juni 1633 trouwde was een Burgemeestersdochter uit Leeuwarden. Bij herhaling heeft hij haar gefehilderd en als model gebruikt. Te Casfel, Berlijn, Parijs en Weenen , komt ook, uit dit tijdperk , zijli eigen portret voor. Opmerking verdient, dat, toen zijne andere portretten nog zeer helder gehouden werden, gelijkmatig verlicht, hij op de beeltenisfen van zijne vrouw en hem-zelven het eerste die krasse en toch harmonische tegenftellingen van licht en donker beproefde, waar hij later zoo meesterlijk over befchikte. Ten allen tijde heeft hij 't penceel dikwijls en gaarne met de etsnaald afgewisfeld, en geen wonder — het etsen leent zich bizonder goed, om schitterende lichteffekten, forsche fchaduwen, en doorzichtige tusfchentonen aanfchouwelijk te maken. In dit tijdvak 1633-39 valt ook de befcherming , door Prins Frederick Henrick , een te weinig geroemd kunstvriend, aan hem verleend. Hij mocht voor hem 5 fchilderijen maken (ze zijn thands te Munchen): .De Oprichting van het .Kruis , de Afneming , Graflegging, 0p f tanding en Hemelvaart. Te Dresden vindt men , van 1635 , den Roofvan Ganymedes dat pittige stuk , met die krachtige uitdrukking van vrees en wrevel in het door den arend ontvoerde kind; - en van 1638 de Bruiloft van Simson , waar Simsorr zijn raadsel opgeeft , terwijl de andéren zitten te drinken en banketteeren , en waarin fommige kun stkommentatoren niet zullen nalaten een zinnebeeld te zoeken van het geheimzinnig streven van onzen fchilder-reus. Rembrandt heeft, Simson fchilderend, m-eer bloot geftaan aan verdichte interpretatiën. Een der tafereelen te Berlijn heeft zelfs den 520 REMBRANDT, GEHULDIGD. Hertog van Gelder moeten verbeelden , zijn vader bedreigend. Te Casfel en te Weenen vindt men van —36 eerre voorstelling van het blindmaken van Simson. Reeds in 1628 hield hij zich met dezen indrukmakenden Filistijnbeftrijder bezig. 1 De prachtige Susanna, of Opziende Vrouw in het bad is van 1637 en vinden we in den Haag ; ; den Barmhartigen Samaritaan kent men uit den Louvre, Ukristus, als Hovenier, bevindt zich te Londen, Al deze tafereelen werpen een kennelijk licht op Rembrandts kunstbegrippen. Men heeft hem van zin voor het gemeene befchuldigd : om dat hij de natuur, wat haar vormen betreft , zonder keus fchijnt te kopiëeren. 't Is waar , --- dat hij niet, in de eerste plaats, naar typen zoekt, wier adel meer bizonder met de waardigheid van zijn onderwerp fchijnt te ftroken : maar men vergist zich, als men dit aan zin voor het gemeene toefchrijft. Rembrandt is een ernstig man; een wijsgeer, die , in zijn kunst, nooit badineert. Schilders en dichters , die zich in het gemeene vermeyen fchertsen daarentegen wel; trachten op de lachfpieren te werken, en op de grofste wijs. Rembrandt maakt nooit wat hij belachlijk vindt tot een kunstvoorwerp. Hij acht wel schier geen natuureffekten te ordinair om er zijne gedachte mee ` uit te drukken; hij voelt den warmen polsslag van het alledaagsche ; ook het toevallige in de natuur dunkt hem belangrijk , -- van daar , dat hij zijn penceel zoo weinig ontzegt : maar hij kiest zijne onderwerpen altijd uit een waardigen kring. Is zijn werk tot 1633 eenigszins koel ; tot -38 speelt het heldonker er een groote rol in ; daarna treedt het warme kolo riet op, en wij ftaan in 1642 aan den grond genageld, bij het zonneschouwspel van zijn Nachtwacht. Samuel van Hoogstraten, zeker de meest wetenfchappelijk ontwikkelde van zijn leerlingen, zegt van dit tafereel , dat eigenlijk de "Uittocht van Kapt. Ban ning Cocks en Luitenant Ruytenburghs Burgervendel" heeten moest : "het is zoo fchilderachtig van gedachte , zoo zwierig van 1 Zie Dr W. Bode Rembrandts Früheste Thuztigkeit, bi. VIII, Dit gefchrift is met te meer omzichtigheid te gebruiken (wegends ettelijke vergisfingen in de feiten), naar Dr Bode belangrijker meêdeelingen doet omtrent Fcembrandts eerste werken. REMBRANDT , GEHULDIGD. 5Z1 fprong , zoo krachtig , dat alle andere fchutterftukken daar als kaartebláren nevens (taan." 1 Nog geeft hij er den naam van "eenwezig" aan. Ook in deze periode tot 1645 fchilderde de Meester vele Bijbeltafereelen. Van die tijd is ook het heerlijke levensgroote, zoo delikaat gekleurde portret van Mevrouw Day : men heeft hier liet palet van Rembrandt en de behandeling der vleezen van Van Dijck. Tien jaren vroeger had hij den mán reeds gefchilderd. Van 1641 is de 5 7-jarige Anna Wijmers, Mevrouw Six het allerberoemdste zijner portretten; vooral toen Elisabeth Jacobsdr Bas, weduwe van onzen Amsterdamschen zeeheld , den Admiraal Jochem Swartenhont , het nog niet naar de kroon ftak. Opmerkelijk is het, dat Mevrouw Six nog in den vroegeren helderen toon is gehouden. In -47 etst Rembrandt Six in zijn boekvertrek. In -48 komt het treurfpel Medea van dezen uit, met een plaat van den fchilder. Pas in -56 laat de aanstaande Burgemeester (of niet aanstaande --^ het liep nog 35 jaren aan !) zich en buste met hand en handschoenen schilderen. Op het patriciesch Buitenverblijf te Hillegom beftudeerde de befchermde fchilder het landfchap. Ook hierin was hij vaak fomber en ftout; waagde zich, met grooten uitflag, aan bergen en ruïnen --- offchoon het niet blijkt, dat hij ooit buiten de Nederlandsche grenzen geweest is. Van 1650 is zijn beroemde Honderd-g uldens-prent ; die later reeds eenmaal met fr. 29,500 francs is betaald , en van wier exemplaren in de verfchillend© ftaten der gravure historiesch aanteekening wordt gehouden. Van 1655 tot 1661 merkt men eene tu sfchenperiode bij onzen fchilder op , waarin hij minder warm van toon wordt , zoo dat men zijn rijk gekomponeerdeu eToanne8 de Dooper (Verz. Sir Peter Norton) fchier voor een monochroom (camai*eu) zou houden. Hing dit (amen met zijn vervallen geldelijken toeftand ? -- Maar 30 jaar oud, ftierf Saske reeds ten jare 1642. In -41 was hem zijn zoon Titus geboren. Toen de jongen 16 jaar was, moest hij 't aanzien, dat zijns vaders inboedel werd opgefchre 1 ]nl. t. de Hoogejch. der Schilderk., bl. I76. 521 REMBRANDT, GRHULDIGD. ven en voor schuld verkocht ; in -58 ook het mooye breede huis op de Joden-Breêftraat. Maar 4 jaar later, al was de Meester , in de Jordaan gaan wonen, op de weinig welriekende Rozegracht, in een gehuurd perceel, -- vlamde de oude moed weêr op : het koloriet werd hoe langer hoe gloeyender en het ontbrak den levensavond van dit genie niet aan weldoenden glans. Van 1661 zijn de onovertroffen Staalmeesters : daarmee^ is alles gezegd : wat een kracht , wat een levens-gloed, wat een charakteristiek, wat een gemak! Ook het Joodscke Bruidtj en (bij Van der Hoop) is van die tijd , en een zijner portretten te Kasfel. Zijn laatste (van 1667) is in de galerij Pitti te Florence , gekleed in pels, met gouden halsketen; een fluweelen muts op het gerimpeld gelaat : zijn zin voor verciering heeft hem nooit verlaten. Geboren den 15n Juli 1607, uit een Leidsche molenaars familie , is Rembrandt Harmszen van Rijn, te Amsterdam , den 8n Oktr 1669 in de Westerkerk te Amsterdam begraven. De beide vrouwen , die, na de interesfante friesche Burgemeestersdochter, in zijn leven tot zekere hoogte hebben gedeeld, laten geen lichtspoor in de geschiedenis na. Heeft een van beiden hem betreurd? M'. Andries Pels , die geen onaardige liederen maakte, maar voor 't overige een pedant was van de eerste klasfe , zegt van hem: „Wat was 't een fchade voor de koest , dat zich zoo braaf Een hand niet beter van haar ingeftorte gaaf Bediend heeft!" De fchilder Joachjm Sandrart, weinig minder verwaand en ftijf , noemt hem den arbeidzamen Rembrandt, en beklaagt , dat hij Italië niet bezocht heeft. Een derden fchoolmeester , Gerard Lairesfe , komt de eer toe, aan 't einde der Eeuw , getuigd te hebben , dat Rembrandt bij Titiaan niet achterstond. 1 Hendrickie Stoffelsd. Jagher en Cath. van Wijck. 523 REMBRANDT, GEHULDIGD: "Arbeidzaam" -- eene zedelijke , maar ook eene eesthetische hoedanigheid. Die de fehoonheid lief heeft en najaagt , hoe kan hij nalaten haar altijd en overal op te merken , op te fporen, uit te drukken, te beminnen en te verveelvoudigen! Van fchilderijen heeft Rembrandt er 10 3 aan den Bijbel ontleend ; waarvan 63 aan het Nieuwe Testament ; daar zijn maar 3 mythologische en 6 algemeen historische fchilderwerken van hem ter onzer kennis gekomen. Hij heeft 180 gefchilderde portretten gemaakt (die op de Schutter- en Gildeftukken meegerekend). Van deze (tellen er 81 bekende mannen voor (daaronder zijn er 40 van hem-zelven) ; 27 bekende vrouwen; men heeft 22 landschappen van hem; vele honderden teekeningen ; en 353 prenten. Het kon niet uitblijven , of eene zoo machtige persoonlijkheid, een zoo zelfftandig meester moest een grooten invloed oefenen. Het beftek dezer rede laat niet toe bij zijn volgers ftil te (taan, zelfs niet bij den gang der kunstontwikkeling zijner leerlingen in den engsten zin : Jacob Backer , Ferdinand Bol , Govert Flinck. Een tweede groep vormen Jan Victors , Gerbrant vanden Eeckhout , Philip Koning. De namen van Nicolaes Moyaert, Jan Lievens , Jan Jorisz van Vliet ; Heerfchop, Fabri cius, Drost en Van Hoogftraten; Nicolaes Maes, Jan Vermeer, Pieter de Hooch; Metzu, Job Berckheyde, Aert van Gelder, Gerrit Dou , en , in dezes gevolg , de Mierisfen, Schaleken , van Tol, Arie de Voys geven , in verschillende tijdperken , getuigenis van den Suzerein , wien zij hun kunstheerschappij goeddeels ont leenden. De reaktie , die zich bij Flinck op het gebied van den toon, bij Dou en zijn nakomelingen op dat der behandeling openbaart, bewijst, dat de . voorgang van een meester als Rembrandt vooral tot het kennen van eigen krachten en het doen van zelfftandige keuzen opwekte. Zoo moge 't fteeds blijven ! C'est par Le caractère qu'on réu8fit ; niet slechts in de zedelijke waereld; ook in die der Kunst. Niet voor Rembrandt; voor die zich aan hem zoo duur verplicht voelden, was het eene behoefte, zijn beeld in 524 REMBR&N DT , GEHULDIGD. netaal te doen verrijzen. Oen dien wensch uitvoering te geven heeft Nederland het geluk gehad in Royer een kunstenaar te bezitten van het bloed des fehilders; als kunstenaar geheel op eigen beenera ftaande, zoo als hij. Maar dit ontflaat ook ons niet van de verplichting hem waardig te huldigen. Men vereert het best de nagedachtenis van onzen fchildervorst, men verdient het meest de eer tot het volk te behooren, dat Rembrandt kan afvaardigen, waar de grootste geniën der waereld bij-eenkomen, wanneer men zijn kracht en zijn zelfftandigheid naftreeft. Daartoe wensch ik u, kwekelingen van deze Rijks-Akademie ! het verftand en den moed. Wij kunnen zeker het feest van vandaag niet waardiger vieren , dan door de plechtige gelofte, dat wij , als Rembrandt, bij onze ftudiën op groote voorgangers, toch de natuur, gelijk zij-zelve welfprekend en beminlijk, in eindeloze verfcheidenheid , voor ons optreedt, tot leidsvrouw zullen nemen. Op die wijze wordt het beste beandwoord aan het doel dezer Akademie , die zich in het werkzaam optreden ei in de vurige belangftelling verheugen mag, van velen, wiep de kunst zoo lief is als hun leven. DE `VARE GESCHIED-BEOEFENINr. DOOR LOD. v. DEYSSEL. listoire de Menin , d'après les documents autkeníiques, par le Dr Rembry-Barth , archiviste de la ville. Bruges, Edw. Gailliard, 1881. 4 vol. in-8. Pij gaan , op het gebied der geschiedenis , met reuzenschreden voorwaards. Wat zijn , in zestig jaar, voor leeken , de notiebronnen veranderd ! Was er , vóor een halve eeuw b.v. , iets te onderzoeken omtrent zekere plaats Meenep of Menin , een versterkt belgiesch grensstadtjen, dan had men in Noord-Nederland, het waereldberoemde algemeen aardrijkskundig lexikon, door J. van ZYjk Roe7andszoon , onder medewerking van ondersckeidene vaderlandseke 4ardrjjkskundigen vervaardigd en in 1823 te Dordrecht uitgekomen, om na te zien. Daar stond op blz. 528 van het 2° deel , het volgende opgeteekend: "MEENEN (MEraN) , Nederl. stad, prov. W. Vlaanderen, arr. "Kortrijk , met 4600 inw. , die sj amoos , flanel en andere wollen "stoffen , benevens kant vervaardigen en handel drijven." Verder was er misschien in de eene of andere vaderlandsche Geschiedenis nog hier en daar betrekkelijk genoemd stedeken iets vermeld, maar toch te lastig om na te sporen; en dit was alles. -- Nu echter, in 't jaar achttienhonderd een-en-tachtig, is er in deze tijd iemant, die omtrent de stad Meenen 't een of ander op te slaan heeft, dan wordt .die verwezen naar zeker prospektus, aldus luidende: "Vient de paraitre chez Edw. Gailliard, Imprimeur-Editeur, "á Bruges : Histoire de MENLN , d'après les documents authen" tiques par le Dr Rembry-Barth , ... quatre volumes in-8°, ornés 'ede huit plans et vues gravés .... Prospectus .... Table générale 526 DE WARE GESCHIED-BEOEFENING. "des matiéres contenues dans l'ouvrage. Premier volume ... . "(enz. , enz.) .... Table des planches graves qui accompagnent "le 4e volume .......L'ouvrage, imprimé sur papier fort, sem" blable á celui du. present prospectus, comprend plus de 2200 „pages de texte ...." Al wat geschiedt, kan op al wat daarna geschiedt, invloed oefenen. Wat bestaat in 't daglicht doen treden , onderzoeken, analyzeeren , vervolgends daaruit konkludeeren en bekend maken — dat is , dunkt mij , de ware wijze van geschied-studie. Wij hebben op dit gebied slechts éene , maar een onverbiddelijke vorstin te dienen , en dat is : de Waarheid. Wij moeten alles te weten zien te komen, zoo als het plaats heeft gegrepen. We willen, in - de historie, wanneer het ons namelijk om weten te doen is, met geen waarschijnlijkheden te maken hebben ; noch , ten zij als zoodanig , met herinneringen van herinneringen van grootouders van kroniekschrij vers , noch met appreciaties en onderstelde feiten. Men heeft slechts openbaar te maken de bescheiden, over welke men 'kan disponeeren , de authentieke bescheiden , die met andere dokumenten te vergelijken en te verklaren hoe men er toekomt de gevolgtrekkingen te maken., welke . de gegevens vergezellen en die tot doel hebben eene algemeene juiste waardeering van hoe alles toegegaan is , in 't leven te roepen. Dit zegt Dr Rembry-Barth : "O'est dans ces derniers temps "seulement que les archives sont parvenues á conquerir toute "la place qui leur revient de droit dans les etudes historiques. "Combien d'historiographes, même- distinguès, n'ont eu jusqu'ici erecours qu'aux anciens chroniqueurs et ont contribué ainsi á répandre sur l'historie nationale ou locale un faux jour qu'il "aarde de voir disparaitre; mais aussi, combien d'écrivairs con"" sciencieux ont du marsher quand même dans l'ornière tracée "par leurs devanciers , faute d'inventaires qui pussent les guider `dans les dépóts d'archives qu'ils avaieut á consulter. "Enfin, un heureux revirement s'est opéré , et, s'il est encore "une ecole, dans notre gays, dopt toutes les préférences et toutes "les faveurs sopt pour les chroniques anciennes, et qui attache, DE WARE GESCHIED-BEOEFENIN4. "encore - une importante capitale á ces sources surannées ; il pest , par contre , surgi tolt un groupe de trava]lleurs sérieux "et infatigables, qui consacrent leur vie á dépouiller les archives, "L en dresser des inventaires , et á préparer ainsi des matériaux "précieux pour les travailleurs de l'avenir. "Si une direction plus sérieuse leur a été imprimée , les études "historiques out pris aussi un développement plus général. De "tour les coins du pays se sont , en effen , levés des chercheurs "zélés , qui travaillent , avec ardeur , á 1'etude de l'histoire des "localités, des monuments et des institutions du passé, et doet "les monographies sont autant de jalons pour 1'élaboration de ""l'histoire générale ........" (tom. Jer, p. 81.) Dr Itembry-Barth is een dier c/ierckeurs zélés, een dier travailleurs in den waren zin des woords ; en wanneer hij , dit boek aan zijn vader opdragende, het qualificeert als le fruit de no.r veilles, le resultat de nos longles et laborieuse$ recherches, dan nemen wij met eerbied den hoed voor hem af , dan welt een traan van dankbaarheid in ons oog. We voelen dan immers, wanneer wij die vier dikke deeien naast ons zien liggen , en we bedenken hoe ze tot stand moeten zijn gekomen, dat de archivaris daar de volle waarheid heeft gesproken, en we krijgen eenig besef van de overgroote liefde, welke hij der wetenschap moet toedragen. Dit werk is naar een uitstekend plan bearbeid. Vooraf gaat een zeer korte voorreden. Daarna komt ten eerste de zeer breedvoerige topograpkie ancienne et moderne. Vervolgends krijgen wij eene verhandeling over de etymologie van het woord: Menin; dan wordt over de geschiedenis der gedenkstukken, welke aan deze boekdeelen ten grondslag liggen , uitgeweid en er wordt opgegeven wat voor-handen is. Hierna worden de rechtsinstellingen , de wapens (heraldische) , de gilden, (over 32 van welke zeer uitvoerig wordt gesproken) , de feesten en processies, de sobriquets, legen. den , eigenaardige volksuitdrukkingen en spreekwijzen verhandeld. Nu weet men dus wat Menin is en hoe het volksleven er zich eigenaardig geopenbaard heeft, en hiermee^ eindigt het eerste deel. Stippen wij even een kleine bizonderheid van wapen. kundigen aard aan : Met onomstootelijke bewijzen wordt op twaalf j 2 9 DE WARE GESCHIED -13EOÉFENING. bladzijden (111-123) bewezen hoe het heraldische onderscheidingteeken , door Meenen sinds eeuwen gevoerd , valsch is, als in strijd met het oorspronkelijke. Op het in gebruik zijnde komen drie kepers van sabel voor, die veranderd dienen te worden in drie van keel. Zouden Franse .Hooft (blzd. 56 9) , van de Kamer van Rketorica , Fransoys Hooftft en France Hooft, de spelers wien veine q1 esconken was, (van blzd. 644) en Joos Gillissen Hooft, (n° 99 van de lijst der in 1524 bestaande vrye meesters brauwers ende brauwegken die kuerlieder feekene overbrockt hebben ju den bout tan de brauwers , op blzd. 3,23 gedrukt) nog voorneven van onzen Drost zijn P Zoo niet bloed- zijn ze toch naamen geest- verwanten ; geen van allen vréemd ' aan "spelen", aan "Ehetorica" en aan den gullen blanken drank. Met het 2° deel begint de eigenlijke geschiedenis van ' Jfenin en loopt tot het jaar 1748. Het 3° bevat de historie der stad van 1748 tot 1880 en de geschiedenis en gesteldheid van 5 etalissement$ d'instruction pubhque en van 5 anciennes communau é$ religieusee á Menin. Het 4e deel , houdt in : L'ancienne église parois$iale de Saint- Vaest et les oratoires publics (blz. 515-714) , dan de hoogst interessante Biographie meninoise (715'---~795)vervolgends.,dnnexe8, Addenda , Table analytique sommaire des matiéres (een abrégé van 't gantsche werk)', -Explication au móyen des textes originazux des vieux moís flamands qui se rencontrent dans l'ouvrage , en eindelijk acht steendink•pl,ten, een gezicht in de stad , 6 ' plans en het zegel (dat op. dé vier titels voorkomt) uitmakend. Al hadden wij liever , in de gedachte van Dr Guido Gezelle, wanneer hij , "den achtbaren heer Dr Rembry-Barth" in het Rond den Heerd-nommer van den 12n Zondag na Cinxen 1881, een lofdicht toezingt en dit zijn werk bij een "blom" vergelijkt, de tedere plant zien plaats makee .-. voor een trotschen eik of nog liever voor een dier reuzenboomen uit verre landen, waarvan éen blad dikwijls den omvang van een woningdak bereikt; toch dient eerre stem uit Amsterdam samen te klinken met die uit Kortrijk , die dit gewas - toeroept: DE WARE GESCHIED-BEQEFENING. "Blijf bloeien, jaar en eeuwe , en dat bij honderden uw prachtig blad na dezen nog áansehouwen; ja, dat veel bietjes, groot en kleen, — heb dank , uw dienaar telt voor een ! ---er honinkraat uit bouwen !" Wij zijn het verder geheel eens met den dichter der "Kerk. hof blommen", als hij op pag. 319 van genoemd weekblad, zich o. a. aldus uitboezemt: "Hoevele en zijader niet die alle jare 30 frank betalen, wat ",zeg ik , 40 , 50 frank , om dagelijks , in eene gazette , al de "verschillige dwaasheden te mogen lezen die de fransche gazetten. "knoeiers dagelijks uitkramen. 'En wat hebben ze dan op 't einde van 't jaar ? "Eenen ijdelen kop en een groote . mande vol scheur- óf plak« papier ! ...... . "Velen zouden 30 frank geven voor eene halve dozine oude "chineesche taillooren, bij voorbeeld, die de zorgvuldige maarte "in eenen keer breken zal! "Voor zulk een boek, als boek, en is 30 frank niette vele, "maar 't is de boekenmart die te leege staat op onzen tijd," en verder, den taalvorm lovende, spreekt: "Zoo veel te beter is mijn antwoorde : Nu kan geheel de wereld lezen en te weten komen wat er van de meenensche Vlamingen is en van de Vlamingen in 't algemeen." Wij kunnen den geringen prijs van 30 fres. slechts verklaren uit de betrekkelijk min kostelijke wijze van uitgave. De druk doet den persen des Heeren Gailliard en der korrektors-pen alle eer aan ; maar wij meehen dat men voor het illustreeren van een dergelijk werk een geheel anderen weg in had behooren te slaan. De steendruk van van de. Tlyvere-Petyt (Bruges) is zeer goed als steendruk. Maar in den werkkring - der Jithographie , heeft het •eproduceere van oude platen , drukkei of schriften zijne plaats verloren. Wanneer men er zich eenmaa) .over kan verblijden, zic i . in de aawen van de geee i^ed.boo$ ening gcwqrpi te hebben en D. WARANDE. N. REEKS, I1l, NO. 6. x$XV 'j 3O DE WARE GESCHIEDBEOEFENING. wel op eerre wijze, als dat plaats heeft in de tweede helft der negentiende eeuw , dan dient men zich ook, bij het publiceeren zijner historiën , wat de toelichting in plaat daarvan betreft, op de hoogte van zijn tijd te betoonen. Men bezige dan niet alleen in plaats van steendruk om , oude dokumenten te-rug te, geven, fototypie of heliogravure (wie weet of er in de laatste week al weder geen praktischer middel ontdekt is ?), die dit op zooveel schitterender wijze te werk stellen ; maar men overvalle zijn werk met illustraties. Men geve afbeeldingen , in een boek als dit b. v., van gebouwen , van gilden-optochten , van zegels en reke. vingen en brieven enz. , enz. , enz. , opdat men ook op nog aanschouwelijker wijze er toe gebracht worde, zich juiste voorstellingen van vroegere toestanden te maken. Dat b. v. het eerstbekende charter van 1087 , hier in reproduktie ontbreekt, is een ware lacune. Hadde het werk dan ook wellicht ean 20 fres. meer gekost , het ware er niet minder aanvaardingswaard om geweest. Onze belgische broeders zijn ons toch véel voor ! Om in den kreits van détail-geschied-onderzoeking te blijven : Waar is de Bibliotheca Belgica aan 't uitkomen ? Wie denkt er aan om een omvangrijke geschiedenis te schrijven van Utrecht of Haarlem, veel minder van Breda of Roermond ? ... De geschiedenis van .Amsterdam door ter Gouw, belooft niet meer in te houden dan deze van Meenen ! .... Kunnen wij ze niet op zijde streven, laten we toch erkennen dat die Belgen ferme Ilkaerels" zijn op dit gebied, laten wij hun onvermoeide vlijt bewonderen , maar vooral , volgen wij ze na, met den trots der verwantschap in 't hart! - De heer Rembry-Barth heeft een 'Meester-werk geleverd. Het is voor eerre-kistoire polit que et, militaire de la ville; de son organisation administrative et judiciaire, de ses anciens corps de métiere, cle $es établiesements de bienfaisance et d'in-$ truction pubiique, de $es institutions monastiques , de see monurnents civil$ et religieux, cle $es anciennes fétes et sep bommes DE WARE GESCHIED-BEOEFENING. 531 . remarquables 1 : de tous ces $uj ets , aussi varié8 qu'inUressants 2 zoo kompleet , als men 't maar wenschen kan. Niets bewonderenswaardiger dan die ontzettende nauwkeurigheid , tot in de minste bizonderheden. De Heer Rembry-Barth heeft niet geschreven de geschiedenis van éen huis en deszelfs bewoners, zich bevindende in het stadtjen Meenen , in een 2 o tal ferme deelen begre. pen. 1` een , de archivaris teekent slechts op, wat tot nu toe, door zijne eeuwgenooten voor 't interessantste gehouden wordt, en zoo komt in vier zware oktavoos de historie van éen plaatsjen tot stand. De schrijver toont zich kind van zijn tijd , en ging reeds zoo ver als 't mogelijk was. Ware hij verder gegaan , velen hadden hem wellicht niet begrepen. Wanneer men, gelijk wij , zoo tot - in de ziel overtuigd is, van de hooge belangrijkheid dezes werks , van het groote nut dat het stichten zou , van de goede plaats , op welke het, van rechtswege , in alle wetenschappelijke bibliotheken van Noord- Nederland weinig minder dan van Belgiën , aanspraak heeft, dan zoíi men in staat zijn een dikke brochure er over te schrijven, -alles uitvoerig te detailleeren en er op te wijzen hoe 't onder de zoetste plichten der hedendaagsche bibliothekarissen behoort, dit heerlijk werk aan te koopen en daaraan algemeene bekend. heid te geven ... Maar ik moet eindigen en wil nog slechts opmerken, hoe de stad Meenen , als grens-vesting, in velerlei relatie tot ons Holland gestaan heeft, en wet bij name ten tijde der .republiek en welke groote rol zij gespeeld heeft in den 80jarigen oorlog 3. Onze hulde nu slechts nogmaals, de betuiging onzer diepste erkentelijkheid den Heer Rembry•Barth , archivaris van Meenen , hier toegebracht , voor den grooten dienst aan de waereld der beschaafden bewezen , voor deze voortreffelijke vrucht zijner lange werkzaamheid, -voor de uitnemende bijdrage tot onze vaderlandsche geschiedenis, — voor zijn voorbeeld van waarachtige geschiedvorsching. Amst. 26 Sept., '81. 1 Men zoek hier dus b. v. geen beschrijving van gevels van voorname gebouwen , enz. 2 Préface , ' pag. VIII. 3 t. II. EEN PAAR STEENEN VOOR EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. (Iets over zijn Dagh- en Cluys-werck.) DOOR A. J. SERVAAS VAN ROOYEN. Amsterdam , en een groot deel van het letterminnend en letterbeoefenend publiek , heeft zijne opwachting gemaakt bij Pieter ,Corneliszoon Hooft, den ridderlijken Muider Drost en Amsterdamschen dichter en prozaschrijver. Heel Nederland heeft over hem gesproken of over hem gelezen; en zoo er, bij die gelegenheid, gepleit en getwist is, moet toch eigenlijk de oorzaak van den strijd alleen gezocht worden in de geestdrift , die beide partijen vervulde voor hetgeen ieder den meest gepasten vorm oordeelde, waarin de hulde diende gebracht te worden. Het is daarom zeker niet gewaagd de aandacht der lezers van dit tijdschrift een oogenblik te bepalen, bij een even ridderlijk 1 , zoo niet nog ridderlijker dichter dan Hooft, bij Constantijn Huygens , den Haagschen zanger van bosch en beemd , van huis en hof, van 't leven daarbuiten , van de bonte en woelige menschenwereld, zoowel als van 't vredige stille huisvertrek , waarin -de zedelijke reinheid van hart en hoofd op den voorgrond treedt. 1 Gaarne geef ik het woord aan den schrijver van dit artikel, om een monumentale vereering van Constantin Huygens ter sprake te brengen ; maar als ridder staat de Heer van Zeelhem niet hoog bij mij aangeschreven. Verg. .D. Warande, VIII, bl. 563, IX, bl. 100, Gids, 1871, bl. 283, Onze Wachter, 1871, Mei. A. TH. VOOR EEN STANDBEELD VN HUYGENS. Voor Hooft is alles gedaan , wat op dit oogenblik te doen viel. De Commissie is diligent verklaard, uitgebreid; aan haar kunnen wij gerust alles overlaten en mogen wij dus als Hagenaar wel 't oog heenwenden naar den schrijver van 't Costelick Mal, van Voorhout en Zeestraet , van Hofwijck , van de Stedestemmen , waarin hij tot den Haag zegt: ] Eet heele Land in 't klein, de Waege van den Staet, De Schaeve van de Jeughd, de Schole van de Daed, Het Dorp der Dorpen geen daer yeder steegh een pad is, Maer Dorp der Steden een daer yeder Straet een Stad is, De rondons groene Buert, het rondom steenera Hout, Des Boers verwonderingh, al komt hy uyt het woud, Des Stémans steedsch vermaeck, al komt hy uyt de mueren, Der Vyanden ontsagh, De Vrijster van de .Bueren. De werelds leckernij , des Hemels welgeval; Is 't daer met all geseght , soo ben ick meer dan al. Voor hem toch is weinig of niets gedaan. Eerst Leendertz,. en na diens dood, onze Beets, bereiden eene uitgave van zijne werken voor, maar dat is op dit oogenblik het eenige, hoe hoog wij dien arbeid ook schatten, dat voor H. gedaan wordt, en wat voor hem gedaan is , kunnen wij lezen in de Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der Geschiedenis van 'sGravenhage, le afl. 1861. Even als voor Jacob Cats, werd ook door de zorg dier vereeniging voor Constantijn en Christiaan Huygens, vader en zoon, den dichter , en den wiskundige,. een steen gesteld in de Groote Kerk , —. voor Cats in de Kloosterkerk, tot kenmerking van de grafplaats van dit beroemd. tweetal. Hoewel wij ons voor ditmaal met den vader willen bezig houden , nemen wij toch met instemming de vraag over, door de vereeniging op bl. 18 nageschreven van Collot d'Escury uit diens Hollands roem in kunsten en wetenschappen : "Moeten wij niet van schaamte bloozen, als de vreemdeling ons vraagt, waar het gedenkteeken te zien is , door de natie voor de Huygen. sen opgerigt en wij hem dan niets kunnen aanwijzen , zelfs geen naam op hun graf." Dit laatste is anders geworden, hulde - daarom aan de toen 534 EEN PAAR STEENEN malige leden der Vereeniging , maar zij hadden moeten blijven-, voortwerken op dat terrein , zij hadden eenmaal gezaaid , zij, hadden moeten oogsten, maar daarvoor is het nog niet te laat ,. en wij van onzen kant willen trachten mede te werken om den. oogst binnen te halen. Het hart toch van de vrienden en vereerders van Huygens , van de Hagenaars vooral, klopt warm ._ (wij twijfelen er niet aan) voor den puntigen en geestigen zanger, maar een enkel opwekkend middel dient hun gegeven om 't zelfbewustzijn er van wakker te maken. Wij , Hollanders,_. sluimeren slechts ; wij zijn niet koud , niet onverschillig : want ,als eenmaal de geestdrift is ontwaakt , dan is het een snelvlietende stroom, die alles medesleept , en niet rust voor hij het doel heeft bereikt , voor dat hij rechts en links aan zijn oevers voedend slib heeft achtergelaten. Onbekend maakt onbemind. Om een dichter lief te hebben, moet men hem kennen , en daar het nederlandsche volk de zangers van eigen haard en huis lief heeft, omdat het begrijpt, wat zij zingen , omdat het nederlandsche volk in den gezelligen huiselijken kring zijn geluk en genoegen zoekt en vindt, meen denwij ook in deze schets , juist op dat werk van Huygens te mogen wijzen, dat hem in zijn huiselijk leven doet kennen en waardeeren. Als wij de schilderij op het Mauritshuis bezichtigen,.. Huygens te midden van zijne kinderen voorstellende , dan worden wij warm voor dien liefhebbenden vader , voor die zorg voor vrouw en kroost , zij 't voor de eerste slechts kort geweest,,. en drukken wij hem in gedachten de hand. Hij weigert die niet, want Huygens verstond eveneens de kunst der nederigheid. Als van zelf is ons dus aangewezen, zijne huiselijke poëzie , bekend. onder den naam : HUYGENS DAag-EN CLUYS-W ERCK. Naast' Vondel dient in de eerste en voornaamste plaats Huygens. genoemd te worden. 1 Is de eerste de hoofdfiguur der Amsterdam. '1 Ik kan deze verklaarbare vooringenomenheid met den "tael-gheleerden Hagenaer" niet deelen. Bijna alles is bij Huygens gelegenheidsgedicht. Alleen een regen van epigrammen en een gracht vol leerdicht staan tegenover de breede. stroomen van Vondels dramatische en lyrische poëzie. De prozawerken en ongeëvenaarde liederen van Hooft verzekeren ook dezen, mijns inziens,.. eene eereplaats niet naast, maar bóven Huygens. A. TH. VOOR EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. sche school , de laatste , hoewel ook zeer dikwijls in aanraking. met den Muiderkring komende , en in getrouwe kunst- en vriendschapsbetrekking met de mannen van dien kring staande , nam meer een eigenaardig , op zich zelf staand standpunt in , en voedde de literaire beweging in den Haag. 1 Vondel en Huygens,, hoe uiteenloopend ook in hun maatschappelijk leven , hebben enkele punten van aanraking in hun letterkundig werken en streven, hoewel die punten niet zoovele zijn, dat ze, ons recht geven om Huygens naast Vondel te stellen , al mogen we Huygens de tweede in de rij der beroemde letterkundigen uit het gouden tijdperk der republiek noemen. Was Vondel een man van 't volk, Huygens zag in hoogere kringen 't levenslicht ; 2 genoot„ Vondel ternauwernood eenig onderwijs , Huygens ontving rijkelijk voedsel voor den geest, terwijl het lichaam daarbij gehard en gesterkt werd door zwemmen , paardrijden en enderezaken , die den jeugdigen Constantijn tot den ridderlijken Huygens deden opgroeien ; waar Vondel een "selfmade man" was , mocht. Huygens bogen op uitstekende academische vorming ; en waar Vondel, bij nederigen handenarbeid en als nijver poorter zijn vrije uren gebruikte om zijn geest een weg te banen , had Huyygens,, uit behoefte om zich van moeielijke staatszorgen te ontspannen, de dichtpen gegrepen om zijn rolkorenbloemen" in alle kleur. schakeeringen , groot en klein, en in bonte mengeling te verzamelen en uit het koren te lezen. Ja , wat hun maatschappelijk leven betreft, bleef verschil in stand , in aanzien , in zorgen bij hen voortduren, hoewel beiden vrienden bleven, 3 want terwijl Vondel de min aanzienlijke betrekking van boekhouder in de bank van leening bekleedde, was Huygens raadsman van den Prins , en bij den lande en aan het hof in groot aanzien. Zelfs wat het huiselijke leven betrof, had Vondel niet en Huygens 1 Weinig. Burger betoonde zich 's Princen Sekretaris in uiterst geringe mate. A. Tu. 2 Zoo heel groot was 't onderscheid niet. De oude Christiaan H. was wel staatsbeambte, maar anders eenvoudig burger. A. TH. 3 "Huygens had noch voor de denkbeelden , noch voor den persoon van Vondel sympathie." Prof. Th. Jorissen. Zie ook mijne Portretten van Vondel, bi. 148 en 14, verg. mijne Verspreide Verhalen, I, bl, 212, 219-227, II , bi. 97. A. TH. 536 EEN PAAR STEENEN veel- te roemen. De eerste ging bijna ten onder door het ver-, driet, hem door zijn zoon aangedaan, 1 de laatste mocht zich ver-heugen in het bezit van kinderen en kindskinderen , die hem zijn ouden dag veraangenaamden. Op één punt echter hadden, wat 't huiselijke betrof, beiden 'tzelfde droeve lot. Vondel werd , geknakt in zijn echtelijk geluk door 't verlies van zijn gade Maaike de Wolff, terwijl ook Huygens één zelfde wonde werd geslagen, wijl hij zijn Sterre, zooals hij zijn vrouw gaarne noemt , en er tevens mede roemt, moest afstaan. Bij beide mannen had dit verlies ook dezelfde uitwerking. Vondel staakte zijn heldendicht: "Constantijn De Groote" , dat ook nooit tot ons is gekomen , 2 Huygens voleindde niet zijn "Dagh-werck". Beide dichters misten den moed om voort te arbeiden aan een. werk, dat zij begonnen waren, toen de zon van echtelijk geluk hun geest verhelderde , hun pen verlichtte, en waaraan de herinnering van dat vervlogen geluk verbonden bleef. Op deze eene slagschaduw na, die op hun maatschappelijk en huiselijk leven viel, heeft dit van beiden niets dat overeenstemt, niets waarom we niet den eersten (Vondel) zouden beklagen, den laatsten (Huygens) - zouden benijden. In hun letterkundig leven en streven mogen zij beiden naast elka&r genoemd worden. Zoowel in qualiteit als quantiteit om met de laatste te beginnen, munten zij beiden boven hun kunstbroeders uit, en hoewel in Vondels werken de dramatiek, de andere dicht-soorten in getalsterkte overstemt , en Huygens der lyrische - didactiek het grootste deel wijdt, hebben beiden op elk gebied wat geleverd en getoond moed , kracht en bovenal talent te bezitten om alle snaren der lier te doen trillen. ©p 't voetstuk van Vondel's standbeeld staan als symbolen. van zijn dichtgeest afgebeeld : het Treurspel , het Leerdicht , de Bijbel-Poëzie en het Hekeldicht. Terecht zegt Beets, dat het Lierdicht is vergeten , want wie Vondels reien heeft gelezen, zal even als wij erkennen , dat de Lierdichter , zoo niet overtroffen ,. 1 Verg. mijne Portretten, bl. 89-121. A. TH. 2 't Is niet bewezen, dat we dit aan het overlijden van Mayken te wijten hebben. A. TH. POOI, EEN STAN DBFELD VAN HUYGENS. i.n elk geval den treurspel-, leer-, bijbel- en hekeldichter heeft geëvenaard. 1 Door die vijf dichtsoorten hebben we Vondels dichtgaven omschreven en hoewel we er in de verste verte niet aan denken om Huygens op één lijn met Vondel te stellen, bepalen deze soorten ook de dichtwerken • van Huygens, ten minste wanneer we het Treurspel onder den algemeenen hoofdtitel: drama brengen. Een gewaagde stelling , voegt men ons toe. In zooverre ja, als de _ zoo zeer veroordeelde klucht van Trijntje Cornelisz. niet tot het drama mag gebracht worden , maar daar dit niet te ontduiken is, al noemt de Schr. die klucht zelf maar een tafelspel , en al bestaat 't stuk maar uit twee bedrijven, en dus één tekort om expositie , verwikkeling en ontknooping behoorlijk plaats te geven , zoo passen . we ook op H. toe, dat hij dramatisch dichter is , vooral daar èn zijn "Boer" uit de zedeprenten, èn zijn "veyagie" uit 't Voorhout 't bewijs geven, dat H. zeer zeker dramatisch talent had, ja Brederoo zou hebben kunnen evenaren. En of nu het dramatisch genie zich uit in tragedie of comedie, de dramatische dichtkunst wordt beoefend , en daarop hebben en Vondel en Huygens aanspraak. Voor het Leerdicht zal minder twijfel zijn. Een geheele reeks. leerdichten heeft H. gegeven. We behoeven slechts te wijzen op zijn Dagh-werck, zijn Oogen-troost en zijn Cluys-werck, om niet eens zijn Zedeprenten, Costelick-Tal , Sneldichten te noenen, welke laatste we liever brengen onder het Hekeldicht. Evenals bij Vondel had ook 't hekeldicht van onzen Huygens een didactisch doel. Evenmin zal men H. willen ontzeggen, dat hij de gewijde poëzie tot 't doel zijner muze heeft gekozen. Het eerste van zijn zevenentwintig nagelaten boeken is daarmede gevuld en wat Lyriek betreft, welke men bij Vondel op diens standbeeld verzuimde te verzinnelijken, ook Huygens heeft 1 De schrijver, op het voetspoor van Dr„ Beets, vergist zich. De 4 beelden stellen voor: I het Tooneeldicht , II het Lierdicht, III het Hekeldicht, IV het Leerdicht. Het zijn 4 Geniën, kenbaar aan hun vleugels. N° I is. toegerust met dolk en masker, N° II met het snaartuig, dat bestemd was. ,den zang te begeleiden, het symbool bij uitnemendheid der lyrische poëzie; N° III met den roskam; N° IV met een boek. Aangezien deze stoffeering van het voetstuk, gelijk ook de 4 opschriften , naar mijn ontwerp zijn uitge- voer-d , is, dunkt mij , deze te-reeht-wijzing afdoende. A. Ti'. 5.38 • EEN PAAR STEENEN Lyrisch gezongen. Zijn mengelingen zijn daar om 't na te slaan r zijn "Mouringh is te kooi ekropen", hoe kort ook, is zinrijk genoeg om het te bewijzen. Toch evenwel, we herhalen 't, Vondel was de eerste, Huygens de tweede in de rij der zeventiend' eeuwsche dichters en naarmate we Vondel hoogstellen, klimt , ook Huygens in waarde , want buiten hun maatschappelijk en, huiselijk leven, waarin ze geene, en buiten hun dichterlijk leven, waarin ze enkele punten van aanraking hadden zij als mensch, als geloovige, als geadeld door deugd en inborst, geheel overeen , en spiegelt zich hun beider liefelijkheid, degelijkheid en ernstige vroomheid in hunne werken af. Mag Vondel wat prikkelbaarder zijn geweest, hij gaf Huygens niets toe in lijdzaamheid , waar niet de mensch , maar God hem sloeg. Vondel hoezeer ook partij trekkende voor gewetensvrijheid en zich verzettende tegen allen dwang, was en bleef de beminnelijke man, die een schoonen vorm koos voor zijn leerrijke gedachten. Zoo ook Huygens. Wanneer we H. als dichter willen beschouwen en ons reken , schap geven van al hetgeen hij geschreven heeft , zou misschien, le poging schipbreuk lijden op de klip der uitvoerigheid. Beter dan is 't om een deel van het geheel te nemen , een op zich zelf staand deel, dat dan bij nauwkeurig onderzoek een maatstaf aan de hand geeft om den overigen letterarbeid van H. te bewonderen. De keuze van dat deel kan ons niet moeielijk vallen. Waar we den dichter als mensch zien , waar hij ons tegemoet treedt als man ,- vader, burger , staatsman en grijsaard moest hij onze belangstelling wekken en dat doet hij in de reeds genoemde 'gedichten : in zijn Dagh-werck en in zijn Cluys-werek. Het eerste -komt voor in zijne Korenbloemen als het 4e boek , het laatste' gis later in handschrift ontdekt en door den Heer Jonckbloet uitgegeven. Geschreven op zijn 84e levensjaar geeft het een getrouwe afspiegeling van Huygens tevreden en kalm leven ; hoewel korter dan het eerste vult het zijn vroeger geschreven "Dagh-werck" aan yen verdient 't in de eerste plaats beschouwd te worden. We willenden inhoud in 't kort, weergeven. Huygens schijnt door een "geleerden vriend" uitgenoodigd te VOOR E" STANDBEELD VAN HUYGENS. zijn, zoo stelt hij dit ten minste voor, om hem 't een en ander uit zijn rustig leven op zijn ouden dag mede te deelen en de redenen te ontvouwen , waarom hij zijn "huys van kind'ren en kinds- kind t'ontruymen (heeft) bestaen." "Is 't ernst en kan 't uw' sorge raecken ," zoo begint hij zijn gedicht, 'Hoe 't hier mijn' eensaemheit en ick te zamen maecken", ik wil u daarvan gaarne "rekening" geven, en als ge mij een oor, of beter gezegd twee verleent , zoo zal ik u van mijn `Iseggen , doen en d eucken" met "allen omstand" bekend maken. Na deze inleiding , waarin we antwoord krijgen op het wát hij zal schrijven en het waarom' daar van, begint hij met al de getrouwheid en nauwkeurigheid van "gewissen" der autobiographen uit de 17 e eeuw, te vertellen, dat hij "rustelijck" met kinderen en kleinkinderen leefde, steeds op. geruimd en in goed humeur en wat bijzonder is in een oud man "noyt vies of kies van eten". Zoo weinig gaf hij om lekker eten of drinken , dat hij den Hemel dankweet , dat de minste van zijn zorgen "is kelder-sorgh geweest, en keucken-angst" Hij beschouwde zich dan ook meer als gast, dan als gastheer, en als "toekruyt" bij zijn spijs achtte hij het onderhoud der ouderen, "en van haar lieve jong 't rijp-sinnighe geklapp, uyt een der schoonste monden, die ooit mijn, -- lett, zegt hij daarop zeer geestig en guitig , lett grootvaders ooghen vonden." Voor dat H. nu verder gaat , geeft hij eerst zijn hart eens lucht en wenscht dat jonge lieden, nog meer dan hij 't "beherrtight" heeft, wat meer ter harte namen om aan hunne kinderen en kindskinderen 't geen er in hun leven , "van haer' onmondighe tot haer beiaerde jaeren" openlijk of in 't ge. heim is wedervaren mede te deelen , want "veel oude brengen daer een kennis in haer graf daer voor een nasaet wel een dusend dancken gaf , als 't achterhaelbaer was." Hij betreurt het, dat hij zijn vader, die "om de zeventigti en vier, my noch te ras ter. tijd uyt wierd geruckt" zoo weinig heeft gevraagd; immers een vader kan zijn kinderen veel beter iets llbedieden", dan dat dit een vreemde doen kan. 'Huygens gaat nu weder voort met de bijzonderheden van zijn leven e n geeft in korte trekken op, wat er gedaan , werd "als lust van tafelen en praet-lust moede waeren". Soms maakte hij 540 EEN PA&R STEENEN muziek. Dit moeten we ten minste afleiden uit het voor den dag. brengen van zijn "poppegoed van vyfderhande suaeren" dat, hoe 't ook moge zijn , in elk geval aanspraak kon maken op oorspronkelijkheid, "'t was huys-back" , heel 't zijn. Dan weder was 't t besicht de besighst onser sinnen" en werd pen- en pinceelenkonst', bekeken en opgeruimd. Een anderen tijd hielden de boeken hen bezig ; dit wordt zeer eigenaardig en kernachtig door H.. uitgedrukt waar hij zegt : "luyden die uyt haer graven spraken quamen ook ons' herssenen vermaecken". Tevens geeft hij een tirade op 't veel schrijven of beter gezegd op het onbeduidend schrijven , "want, kostelijck papier, wat hebt gh'al niet te lyden !"" Ook ging ieder zijns weegs en ging "daer den oorber (het nut) of de lust sijn' sinnen heenen trock". De boogaard , de bloemtuin, de stal alles werd opgezocht en nagegaan. Dit recht gezellig leven zou echter niet voortduren. Hoewel 't scheen alsof menschen die zoo samen leefden , niet zouden kunnen scheiden, gevoelde de jongeren daar nochtans behoefte aan. Zij zeiden toch , dat zij even dankbaar zouden zijn van hem (H.) ontslagen te zijn als zij nu ''soet" en lang met hem hadden samen geleefd. Kan een vader zijn kinderen iets weigeren ; kap? - hij die er altoos op gestaan heeft , geen vrienden te binden , geen gasten "gaen s gesist" te dwingen om te blijven,. het hun nu kwalijk nemen , nu zij "veyheit en gesagh aen eigen disc" zoeken. Neen , 't is te billijken en die 't niet begrijpt, moet met zijn hart te rade gaan.. Een doorn steekt hem echter en dat is deze , dat babbelaars,. , steeds genegen 'landerlieden saken" te 1,zifteren" zijn kinderen daarom ongevoelig noemen en hen betichten, dat ze "onmach-tigh" zijn geweest het "aenstaende uer van scheiden" met Meeren , uyt te beiden". Zij doen het voorkomen alsof stad en land er aanhing, en of we elkaar nooit meer zouden ontmoeten. Huygens stelt die "besorgde vrinden" echter gerust, door er op. te wijzen , dat al waren zij in Parijs, zij toch "naeste buren'" zouden zijn , even als zij nu slechts een straat van elkaar zijn verwijderd.. Een andere vraag echter is 't, hoe 't Huygens zelf bevalt. Daarop VOOR EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. geeft hij zijn geleerden vriend volkomen antwoord , maar dat a itwoord kan kort zijn: Hij is een "cluysenaer", waarmede alles is .gezegd. Hij is een ''stelleman" zonder schapen , maar even als "in alle soet" , bijt hij ook in 't bitter , want had hij dit niet ..gedaan, hoe ware hij door alles heen gekomen, `best sal hy my verstaen die hof en leger kent". Nu geeft hij een schets , op welke wijze hij zijn dagen en ook zijn naehten doorbrengt. Zijn eerste bezigheid is "bid•werck, vroegh en spade". Op die dagen, welke -hij met gebed, "altoos om genade", begint en eindigt vertrouwt hy , `adat (hem) Gods altoos verdiende roe te lichter vallen sal." -Zijn nachten, zijn niet altijd even rustig; door dat hij veel droomt staat hij niet altijd even uitgerust op; zijn "droome•dwaelery maeckt (hem) het hoofd meer moe dan all' de besicheit die (hy) by daech besweete." En groot geluk echter heeft hij , namelijk dit, dat hij met gemak een middagslaapje kan doen; zijn "oogera sluyten vredelyck", als 't hem begint te lusten. Zij gehoorzamen op zijn wenk om hem te dienen bij het waken en lezen of daarvan uit te rusten. Wat zijn slaap betreft zijn we nu op de hoogte. Nu krijgen we de andere verdeeling van den dag. Eerst geeft hij gehoor aan rijken en armen , die zijne bemiddeling bij den Prins inroepen en daarna vergadert hij met "meer en wyser «lieden", die den staat besturen. Twee uur voor en twee uur na noen" gaan hiermede heen, tenzij de Prins "sijn eigen raed en rekenmeester" is , en een "lang gegaerde lyst van ongedane saken" .afdoet. Te huis gekomen is alles weer even stil en eenzaam. Hij vindt "spraeck noch spreker". Trouwens hij houdt van de stilte, want hij ziet "nóo" zijn gedachten gestoord , en vooral daar hij .,niets belangrijks denkt te kunnen hooren is zwijgen hem een -lust en balsem voor zijn ooren. Hij houdt dan ook van kort en goed antwoord op de vragen aan zijn "beider-soorts gesin" gedaan ; het moet zich echter daarbij bepalen , want "antiwoord" duldt hij niet. Dat wordt nader uitgewerkt door een beeldspraak. Het uurwerk toch heeft een enkele veer, die 't geheele raderwerk in beweging brengt. Wanorde vermijdt hij dan ook "door ,niet gemeensaems van mijn' dienstige te lyden", maar hij zorgt tr voor dat zij den teugel niet voelen. Nochtans gedoogt hij, ,„„ 542 EEN PAAR STEENEN =dat zijn bedienden de nieuwtjes van de "straat of staten" mededeelen , want vraagt hij zich af , waarom dienen zij mij en "waerom ick niet haer ?" Wat hebben zij gedaan , dat zij , *ier bloed even goed is als het mijne "als slaven onder mijn' bevelen moeten zijn. De hoofdgedachte, dat de kans kan keeren als vloed en eb , staat hem dan ook voor den geest en wyst hem den weg in den omgang met zijn minderen. Op welke wijze hij verder zijn "eenigheit" verteert, wordt aangetoond , door de mede" deeling, dat hij zich laat voorlezen uit 't een of ander werk van een man, "die 't levend veel vergaerde en stervend' achterliet." Een beeldspraak die ons herinnert aan een ander van ongeveer de zelfde beteekenis, waarmede in 't begin van 't Cluyswerk een boek wordt beschreven. Hij laat zich onder 't eten voorlezen. Daardoor wordt én zijn smaak én zijn gehoor "geroerd". Hij houdt immers niet van "woeste gasterijen" waarbij hij de menschen ",in beestighe genucht", ziet strijden wie 't winnen zal dof 't droncken of 't nuchtere gerucht". Een kanarie is 't te -vergeven , dat zij, tegen alle getier in , harder en harder fluit, maar menschen ... foei ! Huygens is geen gastronoom : -"de gansche kokery gaet in dry schotelen" waarmede hij ruim tevreden is. Naar aanleiding van die "schotelen", geeft hij nog een soort taalkundige opmerking ten beste. Schotelen schijnt wel wat te -deftig; taillooren zijn ze naar gerechten vorm ; tafelborden echter, nu ze niet meer van hout zijn, komt niet meer te pas. `Dry bastard schoteltjens" dan , en .... "wat kan men daer in laden"? Meer behoeven we niet over te schrijven om 't duidelijk te vinden , dat Huygens de, matigheid voorstond aan zijn disch en . 't . zijn vrienden dank zou weten , wanneer ze hem verschoond hiel, den "van al haer' gasterg". Hij herinnert er aan zich daarover -eens te hebben uitgelaten "en aan een' vriend getracht rijm- ernstelick, t' ontdecken hoe nood' (hij) noodigers ontrent (hem) komen sagh," waarin 't volgende geschreven stond: Mijn maaltijd bestaat uit twee sneden brood en daarbij spys uytter zee , spys uyt . de wey, spys uyt den hof, spys uyt de heg", met "dry ,togen bier, twee droncken wijn." Dit recept doet ons de over. groote soberheid van den disch van H. wel eenigszins . in twijfel VOOR EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. 543 trekken , want visch , vleesch , wildbraad en groente , gedrenkt door bier en wijn is voor ieder mensch met llonsieeke" maag voldoende om te kunnen zeggen, "Daer kan ick me verzadight zyn". Deze opsomming strijdt dan ook wel een beetje met wat er volgt, dat dit alles bij elkaar gevoegd zoo'n kleine hoop is, .dat hij zich lang bedenken zou om er dankje voor te zeggen. Hij stelt 't dan ook in geen geval op prijs aan een anders tafel te middagmalen , want , even als bij zijn gastheer, "versaedt" zijn maag zich ook aan zijn eigen disch. Over en weer houdt hij dus niet van bij elkaar te dineeren , maar echter vrijheid blijheid : "Wilt ghy dan gast-vey welen, zyt het, en als ick 't ooek wil wesen , lydt het ; soo blyven wy van gastery ick vry als ick , ghy vry als ghy". Na 't inlassen van het gedicht , gaat H. verder. Hij vertelt dat "die reden" nog "in haer volle toesen bij hem is ," hoewel hij zijn vrijheid wel eens laat "belesen" en wel eens gast van vrienden of van vriend werd. Het meeste verzet hij zich echter tegen het drinken "ronder dorsten". Hij beklaagt zich dat zijn vrienden , hoewel zij weten , dat hem geen wijn "en mondt" hem toch tot drinken noodzaken "en als uijt loutre borsten van vriendschap (hem) een' hooghe Rijnsche fluyt brengen , die zij byloo, tot op den nagel uyt veegen." Het is eigenlijk hun dorst meer dan de mijne die hen dit doet doen. Het brengen van een glas is eigenlijk een kunstje "om van een ledigh glas weer aen een voll te reeden". Een tweede kunstje is om ieder en allen te gedenken "want drinckbaer is het all". Het tafelpraatje heeft wel wat lang geduurd. H. erkent dit ook zelf en begrijpt, dat men verlangend zal zijn om te vernemen waar de tijd blijft, .die zoo ruim overschiet. Hij vraagt "Hoe dan voort cluysenaer?" En op dat woord valt hij zich zelven in de reden en zegt : I,Ick wil soo geerne heeten", maar noch de ruimte van tijd, noch de ruimte van kluis hindert hem echter. "Zeer", zouden zij hem "bey" doen, wanneer hij met zich zelf verlegen was en "ledigh" kon zijn , maar nu beklaagt hij den "snellen ommeloop van avonden en daghen". Zelfs zou h** "eng geuert' zijn , wanneer hik mid , • dernacht niet gebruikte. 't Zijn doode menschen , dien hij 't '544 EEN PAAR STEENEN -wijten mag , en nu wordt voor® de derde maal 't beeld gebruikt,, Waarmede de boeken worden vergeleken. Bij die dooden is hij gedurig te vinden of te zoeken. Tijd genoeg heeft hij er bij versleten , maar wat . hij er van "te zijnent in lading vindt is een niets". Dus las hij dag en nacht, maar dat heeft ook zijn maat -en men moet geen dubbel kwaad doen om een enkel goed : er ,moet geslapen worden en de i oogen hebben op vier en tachtigjarigen leeftijd rust noodig. Valt 't lezen hem "bang" , zoo verpoost hij zich door muziek en zang : een "nieu vermaeck van geur als lelien en roosen". Als vijfjarig kind had hij den zang geleerd ; later de viool en daarna de luit, «daer viel wat langer mé te spreken". Tot zijn negende jaar nam hij les, maar toen ging hij op "eigen houtje" verder. Het verveelde hem echter "copye van (s)yns gelyck te zyn." -"Soo volgde drift op drift....", en plukte hij de vruchten, waarmede hij zijn schuren vulde, "Den hoop is weynigh min als by dry mael dry hondert." Voegt men daarbij de diensten aan den staat bewezen gedurende zestig jaar, dertig boeken Nederlandsche gedichten , behalve "datter light en schimmelt in veel' hoecken," en een dozijn Latijnsche , dan mogen we H. gelijk geven als hij schrijft : "En denekt of ick gehoor, en handen en gesicht gespaert heb" om iets meer van waarde te, doen, dan zoo velen die hun leven onnut doorbrengen. Hier dwaalt H. even af, maar hij hervindt zich spoedig. Volgens hem is 't een van zijn gebreken om zijn wit en doel , uit ijver t' overspreken. We treden weder in zijn huis binnen , maar nu om het buitenwerk te zien , zijn binnenwerk is ons nu bekend. Soms gaat een halve dag , of wel een deel der avonduren -om, met 't tewoord staan van "aensprekers". Den overigen tijd -"gaet te sleet" door bezoek van vrienden, "vrienden van nanoen", ,die hij gaarne ontvangt om hun "lief onderhoud". Mede en tegenspreken over wetenschappelijke zaken is hem zoet , maar.... hoe zeldzaam zijn zij en hoe velen zijn bij hooge geboorte niet van het gilde. Achtereenvolgens heeft hij zijn ""besigheit" geschetst, en we kunnen 't ons best begrijpen, dat hij schrijft nooit VOOR EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. 545:: "verlegen om tijdverdrijf te zijn. Daar er heel wat voorraads is gestapeld in zijn muren noodigt hij de wandelaars binnen, en wacht hij voordeel van hun oordeel over de kunst. Op deze wijze heeft hij ook dit voordeel van die bezoeken , dat hij op nieuw kennis maakt, met 't geen hij vroeger heeft geleerd. Mocht het zijn , dat hem nog tijd overschoot , zoo zou hij uit zijn eerste jeugd nog wat ophalen , b. v. zijn lldraey-banck''. "Zijn verroeste beitelen en gudsen en formooren sal hij ophelderen en drij yens' als te voorera op 't snelste van haer sné." Nu heeft hij nog iets te zeggen over "het werck van geeii werck , leeghe treden van stille wandeling, gevoetrept, of gereden". Waarheen P 't Westland in ; ten Oosten naar 't geboomte; naar Scheveningen , langs de steenen straat, de Zeestraat, "Myn' 'straet, gedenckt het Haegh" ; Zuidwaarts naar Delft. Doch voor H. zijn die wandelingen wat te lang; "een eigener, een liever" -lacht hem van nabij meer toe, zoo als "Hofwycker heerlickheit," zijn vischmarkt zonder geld , zijn "nachtegaal-gedruijs". Genoeg , hij heeft zijn beklaagde dagen verdedigd die 'ck , 11 den onkundigen verdrietigh dunck te draghen". Sommigen zeg. gen wel "eenigheit vergalt all dat vermaken, want, segtmen , eenicheit is armoe", maar die zoo spreken weten niet "hoe wel een besigh man die armoe ryckelyck te boven komen kan: en dat d' eenname , met syn seleen niet verlegen een besigh' eensaemheid houd voor een soeten zegen". Hij noodigt zijn vrienden uit , om tevreden te zijn even als hij zelf tevreden is. Groot ongelijk dunkt hem , dat hij heeft, "die dese rust ontrust", want vrijheid, stilte, hoog gezag en eigen haard is alles waard. Wij hebben met voordicht den inhoud van het Cluys-werck eenigszins uitvoerig medegedeeld. We beoogden daarmede een tweeledig doel. In de eerste plaats verkrijgt men door dit over zicht een begrip van de zedelijke waarde van het dichtstuk , en ook van de gedachte , die den dichter bezielde , toen hij zijn , dichtpen versneed en zijn dichterlijk schrijven voor zijn "geleer , -den vriend" schreef. Maar ten andere voorkomt het ons om ons de moeite te geven , op dezelfde wijze den korten inhoud van het~.. D. WARANDE. N. REEKS, III, N°. 6. XXXVI M6 _ EEN PAAR STEENEN Dagh-werck weer te geven. Beide gedichten toch staan naast elkaar , vullen elkaáx aan , lichten elkaar toe. Alleen is er verschil in enkele punten , maar de overeenkomst spreekt des te duidelijker bij de andere punten in de gedichten behandeld. Huygens schreef zijn Dagh-Werck kort voor het overlijden van zijn "Sterre", dus in de kracht zijns levens en droeg het haar op ,of liever gezegd, doet het daarin voorkomen als of hij haar toespreekt; zijn Cluys-werck schreef hij als grijsaard, maar als grijsaard naar de maatstaf van onzen levenstijd , want zijn geest is even frisch , misschien nog jeugdiger en met meer dichtvuur bezield, als waarin zijn Dagh-werck blijk geeft, dat hij heeft geschreven. Daarin schetst hij zijn dagtaak als gelukkig echtgenoot; in zijn Qluys-werck geeft hij aan een vriend een beeld van zijn ' rustig leven op Hofwyck en op welke wijze hij nog woekert ten bate van staat, maatschappij , huisgezin, en meer nog ten bate van zich zelf, met den tijd , dien hij niet tot de onmisbare slaap behoeft. Even als in zijn Cluys-werck, ontwerpt hij ook een levensbeeld in zijn Dagh-werck , alleen in dit laatste is hij uitvoeriger , maar daardoor heeft het tevens ook de fout van langdradigheid. Zoo als Cats put hij daarin zijn onderwerp te veel uit. De onderdeelen in zijn Cluys-werck zijn ook de onderdeelen in zijn Dagh•werck. Het gebed is dan zijn eerste bezigheid; alleen worden we, onthaalt op wat en voor wien hij bidt. De leer "zoo gij bidt, gaat in uw binnenkamer" is hierin dus slecht door hem in praktijk gebracht. Na zich gekleed te hebben ontvangt hij ook dan `aensprekers", die gehoor verzoeken, zijn raad en bemiddeling inroepen , . maar ook nu is de stof hem de baas, want het op welke weze hij zijn meerderen en minderen of zijn gelijken ontvangt en behandelt, worden naauwkeurig geschetst. Ook nu zien we hem in de raadzaal van zijn Vorst voor land en volk zijn adviezen geven. De matigheid aan den daarop volgenden maaltijd, zoo in spijs als drank, blijkt ons ook hier een eerste plaats te bekleeden in de deugdenrij van Huygens, maar nu worden we ook onthaald op de verschillende wijzen van middagmalen , dat hij in zijn leven deed. De beste spijsverteering is een wandeling en in zijn Dagh-werek , even als in zijn Cluys VOOR EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. werck, worden we georienteerd omtrent de ligging van den Haag en welke heerlijke voetreisjes er te maken zijn. Slijt hij zijn overigen tijd ook bij de dooden , zijn boeken, nu worden de lezers met al de spitsvondigheid die in hem was, op de hoogte gesteld van hetgeen hij daardoor genoot en welke kennis hij er uit putte. "Boeken zijn vrijheeren , die Blek het sijne derven seg. -gen , zonder groot 'oft klein te verschoonen", en alle genres heeft , H. in zijn bibliotheek. Eerst de kerkelijke schrijvers, dan de rechtsgeleerde werken; vervolgens die over geneeskunde , ja, zelfs die over artsenijkunde en politiek zouden de revue pasree. ren , ware het niet, dat de dood zijn "Mergh van alle vreugden" ontnam , en een einde aan zijn "Dagh-werck" maakte , d. w. z. aan zijn op papier ontworpen schets daarvan. Zijn dagwerk als mensch heeft H. nooit als afgedaan gerekend. We zien het uit zijn Cluys-werck. Niet zoo zeer als dichter, als wel als mensch hebben we H. leeren kennen , maar die kennismaking zal den dichter niet minder lief doen hebben. Waar een auteur zoo zich zelven geeft als Huygens deed kunnen mensch en dichter niet gescheiden worden. Huygens als mensch. Zoo zouden wij zoo gaarne een beeld -van hem zien verrijzen. Als dichter verdient hij het evenzeer, maar zijn menschzijn in den uitnemendsten zin geeft hem aanspraak op aller waardeering. Potgieter reeds gaf hem den schoonsten lof, die ooit aan iemand gegeven is. Hij noemt dezen ",kloeken geestigen Nederlander" , den warmen staatsdienaar en oranjevriend : "een degelijk, een ,geheel, een waar man". En dat zegt nog al iets. lee handen dan in één geslagen. Laten wij Huygens eeren en daardoor leeren hoogschatten , en is die hoogschatting eenmaal opgewekt , en niets is zekerder dan dat, dan zullen wij van alle kanten steengin zien aanbrengen tot den bouw van grondvest en voetstuk, waarop het beeld dient te verrijzen van den man, die dit meer dan eenig ander verdient, en in wiens herinnering het -ons aangenaam was eenige oogenblikken te verwijlen. En op de acht zijden van het voetstuk zouden wij op - mar , meren platen met gouden letters geschreven willen zien: 548 EEN PAAR STEENEN VOOR EEN STANDBEELD VAN HUYGENS. Constantijn Huygens was een geestig dichter, een goed bur. ger , een getrouw vaderlander , een groot man. Hij was een eerlijk autobiograaf ,' want hij kende zich zelven. Zijn taak stelde hij boven zijne ontspanning , hij dichtte op weg , te voet en te paard. Hij had zijn volk en zijn stad lief, want hij gispte hunne gebreken. Zijne werken getuigen van zijn waren godsdienstzin , maar spreken er zelden over. Hij had zijn gade , zijn "Sterre" , innig lief , en daarom was hij een goed vader. Trouw dienaar van Vorst en Staat, raadsman en vriend van Oranje , was hij nederig en gedienstig. Hoveling aan het Hof, was hij buitenman buiten, en stede. ling in de stad. EEN WOORD OVER CONSCIENCE, DOOR A. DUYRCANT. Nu het wachtwoord voor geletterden en kunstenaars Conscience is geworden ; nu Noord en Zuid Belgium zich in éen hulde betoon versenigen ; nu schilders en dichters zich beijveren het grootste talent van Vlaanderen op waardige wijze te vieren ; nu ieder , die zich maar eenigszins onder "de letterlief hebberen" rekent , met den jubeltoon op de lippen den grijzen dichter heil gaat wenseli en ; nu men algemeen , een , zij 't dan ook slecht gekozene , gelegenheid te baat neemt om een niet langer te verkroppen innig dankbaarheids- gevoel toch maar uit te storten , — nu pare zich ook een juichende stem van uit de D i e t s c h e Warande aan die tallooze anderen, om hem, die de Dietsche taal bewaard heeft; om hem , die de Dietsche zeden liefhad en ze deed beminnen; om hem, die zoo meesterlijk getoond heeft dat in Vlaamsch proza de tederste poëzie kan huizen ; om den man van de "Vlaamsche beweging"; den zanger van het mystiesch-schoonti Kempenland; den poëet van het volk en der natuur, een war- men feestgroet over te brengen! Hij heeft het ons, op zijne eenvoudige wijze, verklaard, waarom hij de Kempen zoo lief heeft; hoe hij de natuur zoo bemint. "Myne vrienden hebben my dikwyls gevraegd, waerom ik het nederige Kempenland zoo boven alle andere oorden lief heb", schreef hij , vóor den Moordenaer• 1: "dat de zucht naer de heide, op zekere tydstippen, my onweer" stafenbaer aengrypt als eene immer terugkeereiide zenuwkoorts. <&Tot hiertoe heb ik de hoofdreden myner .Kempenzucht nog "niet regtzinniglyk durven verklaren : deze gril myns harten is 1 Mengelingen. Antwerpen, -1858 , blz. 21. &5 0 EEN WOORD OVER COLASCIENCE. "ook zoo kinderlyk onnoozel dat ik er beschaemd over ben. Nu =echter wil ik ze u toch zeggen. Ik bemin het Kempenland zoo: "zeer, omdat men er niet over gebaende wegen moet gaen en "men er volgens lust verloren loopen kan. "Dit verwondert u ten onregte. "Verloren loopen ! Dit weten misschien weinigen onder u, wat: "onbegrepene wellust die beide woorden in zich besluiten. Van "alles afgescheiden , zich overleveren aen het onvoorziene ; tus" schen digtbewassen • eesterbosschen en donkere wouden rond" dwalen , zonder te weten waer men is noch waer men komen "zal ; geen spoor der menschelyke maetschappy meer ontwaren;. "alles vergeten , tot de vriendschap zelve , om zich der vyand" schap ook niet meer te herinneren ; alleen , gansch alleen daer "staen tusschen den Schepper en zyn werk , tusschen God en de "natuer. Ah, verloren loopen, het is een milde bron van poëzy ! "Onder den invloed van dien toestand voelt men zich het ont" jspannen hart weder zwellen : het is als goot de eenzaemheid onzen. "ledigen boezem weder tot stortens toe vol levensbalsem, vol betrou" wen in 's menschen toekomst , vol geloof in 's menschen magt 1 "Wel dikwyls heb ik alsdan gedacht , dat het menschelyk. "lichaem, in zekere toestanden , de ziel van zich kan laten uit. "gaen , gelyk men eene blanke duive , by schoonen zomermorgen, geuit hare gevangenis laet en haer den frisschen luchtstroom te. "doorklieven gunt. "Wanneer men gansch verloren geloopen is, en getroffen staen "blyft onder het donkere loover van een onmeetbaer dennen" woud; wanneer men van geheimvol ontzag beeft . en siddert "onder den indruk der plegtigste stilte , stilte der groeijeilde "natuer, stilte der lucht, stilte des lichts zelven , -- dan gaet "de, ziel , de dichterlyke ziel , uit den stoffelyken mensch , en "zweeft en • zwemt en wiegelt op den lauwen vloed der rustige. `tdroomenzee ... . "Arme dichterlyke ziele ! Zy waent zich gansch vey , wanneer" zy dus., --- in schyn losgelaten , zich in het luchtruim baden "mag en tot 'de zon zelve opziet, als ware daer eerst de grens "peel harer stoute vlugt. EEN 'WOORD OVER CONSCIENCE. "Zy bemerkt de menigvuldige banden niet, de onbreekbare "draden , waermede het lichaem hier vasthoudt! "Bie banden zyn vermoeidheid , honger , dorst en andere kleine. "plagen van het stoffelyk leven des menschen. Zoohaest het "lichaem voelt dat deze banden te zeer door de opvlugt der ziele "zich spannen , dan windt het dezelve weder in ; — en , wat «de ziele dan ook met de vlerken slaet of geweld doet om in "liooger sfeer te blyven , zy wordt onmeêdoogend ingepalmd en. "binnen hare prozaïsche wooning teruggehaald. "Alsdan wordt het tyd om uit de geheimenissen der droom "wereld op te staen , en , als elk ander mensch zou doen , zich. "voort te spoeden , om een voetpad te ontdekken dat u by een "boerenwoning brenge, waer de poëzy des lyfs, eten en drin ",ken , -- u gulhartig eengeboden worde ......" Hierin , en in zijn heerlijke verhandeling over "De zending der vrouw", die wij zoo gaarne hier weêr meêdeelden , doch hetgeen ons bestek niet gedoogt , --- heeft , dunkt ons , Conscience, de grondgedachte zijner werken neêrgelegd : natuur-poëzie en reine vrouwen-liefde .... . Wel heeft hij daarop een groot werk gebouwd ! De waereld van reinheid en eenvoud , van zachten weemoed en kuisch geluk, waar hij ons zoo dikwijls in deed verkeeren , kon niet dan verkwikkend op ons werken. Die vervulde ons hart slechts met geloof en betrouwen, die deed de hoop en de liefde weêr in menig gemoed terugkeeren , die heeft vele treurenden getroost , vele droefgeestigen opgebeurd! Dat hij er dan eenige voldoening van hebbe, van al het nut, door hem gesticht ! Dat hij wete en bemerke hoe Conscience, een groote plaats in veler harten inneemt ! Dat hij in de . oogen zijner bewonderaars, dat hij in 't zich nu uitende gevoel van erkentelijkheid en liefde van mannen en vrouwen, van jong en oud , leze en schitteren zie , hoe in den laatsten tijd , in niemand op grooter schaal dan in hem, de waarheid weer aan 't licht komt, que la poésie ne finit pas! Aast. , 24 Sept,, '81. MAX ROOSES OVER KILIAAN, DOOR L. VAN DEYSSEL. KrziAii pre Latijnsche Gedichten uitgegeven en met een levensbericht voorzien door MAX ROOSES. Antwerpen .. P. KocKx, 1880, in-8°. XXVIII en 146 blz. -- fres. 4. ( Uitgaven der dtitwerpsche bibliophilen, N° 6.) De strekking dezer uitgave, --- het behoeft waarlijk in onze , dagen geen verwondering te baren , is meer uitsluitend be. vrediging van kenniszucht , dan wel verspreiding van hetgeen al voor schoons door den mensch gewrocht is. De geleerde kommentator verklaart altbands, in de Inleiding (welke het levensbericht bevat) van Cornelis Kiel: "Hij was een zeer degelijk taalge leerde , en een zeer middelmatig dichter" 1 en verder 1 "Kilian us' "verzen onderscheiden zich...... door hun gebrek aan al wat "wij poëzie noemen" 2. Hij gelooft namelijk uit dit laatste te kunnen begrijpen, "waarom de Moretussen dien verzenbundel niet gedrukt hebben" 3. Hij vervolgt : "Gevoel , verbeelding , oorspronkelijkheid aan vorm of gehalte, niets van dit alles dient men er in te zoeken" 4. Op dit punt nu is ieder bevoegd beoordeelaar het niet met Max Rooses eens. Franciscus Sweertius beweert bij den Heer Génard , dat Kiliaen als goed dichter was gekend 5. Verder verklaart deze levensbeschrijver zelf : "hij [deed 1 zich als Latijnsch dichter gunstig kennen" 6. Van een der vaerzen wordt gezegd , "dat [het] door de vrienden der Latijnsche 1 Blz. I] . 2 Blz. - XIX. 3 Blz. XIX. 4 Blz. XIX. De Toekomst, 1 Oct. 1874, blz. 457. 6 Idem blz. 459. MAX 8OOSES OVER KILI LAN. 553. literatuur als een meesterstuk in zijnen aard wordt beschouwd,, daar het tevens tot bewijs strekt der verhevenheid van 's dichters, gevoelen" 1 . Nog lezen wij : " .... rijk aan vinding en gedachten, had hij een aantal verzenstukjes vervaardigd". 2 Van andere, gedichten Kiliani wordt weér getuigd , dat zij „bij hun versehij nen eersen grooten opgang hadden gemaakt en in talrijke dichtverzamelingen werden herdrukt" 3. Later nog vindt men : `cals. dichter staat van Kiel ongeveer op de hoogte der voornaamste.. Nederlanders der XVIe eeuw die zich op de studie der Latijnsche letteren hebben toegelegd" 4. Foppens getuigt in zijne Bibliotlieca Belgica , van Cornelis : "Latinitate disertus , vers f catu felix, quemadmodum Epigrammata varia et faceta (á lepido ac faeeto ingenio profecta)" 5. Max Rooses echter is, gelijk wij zagen , eene andere meening toegedaan ; van daar dat hij aldus zijn meer speciaal doel van openbaarmaking uit-een-zet: "Waarom wij de verzen uitgeven , die zoo weinig tot zijnen "roem kunnen bijdragen ? Omdat zij hem klaarblijkelijk lief "waren , omdat een zijner geliefkoosde droomen moet geweest "zijn, ze, in keurigen druk bijeen verzameld, te zien verschij" nen , en om., door het verwezentlijken van zijnen wensch , eene «laattijdige voldoening te brengen , en eene hulde te bewijzen "aan den man , wien wij zcoveel verschuldigd zijn." Men ziet het : deze dichten verdienden wèl het licht te zien; zij 't dan om hun objektieve hoedanigheid van werkelijk schoon te zijn, zij 't om hunne subjektieve van hun veelgeprezen maker lief te zijn geweest; zij 't slechts om hun qualiteit van geschieddokument ! De "Inleiding" bevat velo naauwkeurige bizonderheden omtrent Kiel, den korrektor op de Plantijnsche drukkerij , hoofdzakelijk, wat zijn ambt en de geletterde zijde zijns levens aangaat 6 . Het is wellicht niet onnuttig even op te merken, hoezeer de 1 De Toekomst , 1 Nov. 1874 , .blz. 509. 2 Idem ,;, blz. 512. 3 Idem , blz. 513. 4 Idem , blz. 523. 5 Pars I, pag. 210. 6 Welke echter niet altijd aanspraak op originaliteit kunnen maken. 554 MAX ROOSES OVEIt KILIAAN. Heer Max Rooses thuis blijkt te zijn in Part de vérifcer les dates (et les faits). " .... Van Kiel werd dus geboren in 1528 of in 1529 .... "Kiel kon dertig jaar oud zijn, toen hij bij Plantijn in . dienst "trad. . . . De Antwerpsche drukker heeft ons den j u i s t e n dag "doenkennen, waarop Kiel zijne taak van correcteur bij "hem aanvaardde....: "Op Zondag 6 Maart 1558 is "Cornelis hier komen wonen..." " 1 Dit nu komt precies uit , tusschen 1528 en 1558 (tijdstip, waarop Kiel Plantijn's correcteur werd) is 30 jaar tusschenruimte. Hij (Kiel) kwam dus bij Plantijn in dienst, ten jare 1558, en dat wel, als correcteur. Het volgende wordt ons élders door denzelfden Max Rooses verhaald : "Corneille van Kiel n'entra pas comme correcteur au "service de Plantin..... L e 24 Juin 1565 van Kiel é t a i t "sentré comme correcteur chez Plantin 2 . Het dreigt waarlijk komiesch te worden, wanneer men de 3e,, of liever de le lezing , die van den heer Génard, hierbij voegt: "ten jare 1556 bezette van Kiel den correctorsstoel.....:.. " 3 .. Max Rooses brengt nog hulde aan Kilianus' onvermoeide vlijt. Hij ontving maar een jaarwedde van 75 gulden ! En `geen mid delcijfer van 150 gulden 's jaars [mocht] voor het loon der beste werklieden [die aan de Biblia regia arbeidden] aangenomen worden" 4. De verschillende vertalingen , door Kilianus in 't leven geroe pen , vinden wij opgesomd; van zijn medewerking aan verschei dene taalkundige uitgaven wordt gewag gemaakt. Er wordt eene vergelijking ingesteld tusschen de bekende woordenboeken van Plantijn en Kilianus, waarbij het werk des laatsten de palm der voortreffelijkheid ontvangt. De uiteenloopende ideën , die de bewerkers beheerscht hebben, worden verklaard. De heer Max 1 Inleiding , blz. III. 2 Le Musée Plantin-Moretus, .... par Max Rooses. Anvers, 1 878 , blz. 25.. 3 De Toekomst, 1 Oct. 1874, blz. 460. 4 De Gids, Aug. 1880, blz. 250. ]MAX ROOSES OVER KILIAAIN. Rooses beweert dat de eigenaars der Plantijnsche drukkerij , on der welke Kiel werkzaam was, te weinig achting voor hem had- den. Hij geeft hier de presumptie voor op. — Er moet toch wel eeii reden zijn , waardin Plantijn en Moretus hem niet naar behooren waardeerden ? Vervolgends wordt gewaagd van het handschrift , waarin deze vaerzen gevonden zijn ; er wordt verhaald hoe 't opgedragen was, aan de zonen van Fran.4 van Ravelingen , ook latijnsche dichters. Zij moeten nog zeer jong zijn geweest; want ze waren de kleinkinderen van Plantijn , een tijdgenoot van Kiliaan. "Het grootste deel van Kilianus' gedichten werd gemaakt om tot opschriften van gravuren te dienen. Zij vormen dus eene nog al belangrijke bijdrage tot de kennis der plaatwerken van dien tijd ;" die tijd , "toen Antwerpen de groote prentenmarkt van Europa was (Wiericx, Sad eler , Collaert , Galle , de Jode , van, de Passe , van der Borcht , de Mallery)". Voor de stift-vruchten der Wiericxen en Sadelers heeft hij echter geen onderschriften vervaardigt. Aan 't eind der levensschets spreekt de heer Max Rooses over verschillende platen en plaatwerken, door Kiliaan met dichterlijke onderschriften voorzien en hiermede eindigt de Inleiding. Onder de gedichten, welke thands volgen, merken wij op: LUSUS IN TRES OPERAS LIBRARIAS (bladz. 16) , in drieën verdeeld : Typograpltus mercenarius, Corrector typograpkicus en Bibliopola. Het laatste eindigt aldus: " Quid sciolo prodlest librorum multa supellex, "Si neget auspicium dia Minerva suum ? "Bibliopol:L quidein non inentis acumina vendit: "Sed vendit cotesF His acne ingenium. (bladz. 20) Vervolgends: BIBLIOTHECA : "Sumptu me mul#o dominus studioque perornat, "Ut sim culta bonis bibliotheca libris. "Spectatum admissus, probitatis munia servet: 556 M X ROOSES OVER KILIAAN. "Ne quid deformet, surripiatve mihi. "Ordine quaeque ; videt quo nunc digesta ; reponat: "Ne sint di vereis post repetenda locis. "Urgenti dominus si quicquam commodet , illud "Integrum , ut accepit, non monitus referat. "Si quaedam inveniet non prorsus grata palato, "Judicioque minus forte probanda suo: "Sese contineat placide : meditetur, inesse "Saepe etiam scriptis turpia menda suis. "H a n c quisquis legem contemnes , bibliotheca "Abstine ab alterius : volve, revolve tuam. en eindelijk: ABUsUs MEDICINAE (bladz. 24) in 2 deden gesplitst. In de Levensschets, door P. Génard, vindt men de plaatsen opgegeven waar verscheiden der vaerzen reeds voorheen gedrukt zijn. 't Is vreemd , dat de Heer Génard meent dat het hier gedrukte HS. maar 4 7 gedichten bevat 1 , daar het nu toch blijktdat er 5 6 zijn. De vaerzen , waarvan wij hier de uitgave behandelen -- ze zijn van Kiliaan , en als zoodanig dient men er kennis van te nemen , om een zoo kompleet mogelijk denkbeeld van den verdienstelijken geleerde te, verkrijgen. Na lezing, oordeele men zelf over hun "oorspronkelijkheid aan vorm of gedachten", enz. Aan de uitvoering in druk is de meeste zorg besteed. Het portret van.. den dichter , gegraveerd naar het door van der Venne geschilderde 2 tegenover de vensters in la ckambre des Correcteur8 van het Plantijnsch Museum hangende, had , v6or den titel b. v.,. niets geschaadt. 1 De Toekomst, 1 Dec. 1874. blz. 564. 2 M. Rooses , Le Musée Plantin Moretin blz. 23. Amst. , 9 Okt., 1881. VOSMAERS "AMAZONE". Met een hart vol leedgevoel fchreef ik, voor 1 112 jaar geleden, -mijn artikel over Emants "Lilith". Het gedicht had mij niet verontwaardigd, zoo als het den fchrijver in den "Gids" had gedaan, die het godslasterlijk achtte. Ik kon onmogelijk in den geest van den auteur de beweering vinden der identiteit van zijn God met dien der Christenen : daarom Reeg de blos der ergernis mij niet als den fchrijver in den "Gids" naar de kaken, en bleef het bij mij bovendrijvend gevoel het leedwezen , dat de Heer Emants zulk een troosteloze en hopeloze , zulk eene af ftemmende en af brekende leer fcheen toegedaan te zijn. Wij hebben , in den auteur der "Amazone" met eene geheel andere persoonlijkheid te doen. Hij heeft in het boek geen fpoor van Christendom herkenbaar willen maken , althands in zijne figuren niet: maar wie kan beletten, dat de lucht, die men onbewust maar noodwendig inademt , overgaat in ons bloed en meêwerkt om ons te doen leven ? Wie kan zich onttrekken aan den in vloed van achttien eeuwen Christendom , waarmee^ Europaas dampkring voor de denkende geesten gesatureerd is ? Wie , ont vankelijk als Vosmaer , kan uit zijn hart roeven gevoeligheden, die er het rijke christelijke verleden van Europa in gewekt heb ben en buiten welke men niet meer zoí kunnen leven ? Voeg daarbij , dat de levensbeschouwing van den dichter der "Amazone" vreemd is aan fatalistische neigingen en niet bevolkt met ongure afgrijslijkheden ; in tegendeel , fleeds op hooge , kalme genieting -gericht. De melancholie zelfs, die zich in Schillers bekende "Götter Griechenlands" uitfpreekt: - Alle jene Blüthen sind gefallen Von des Nordens scbauerlichem Weh'n, Einen zu bereichern ureter allen Musste diere Götterwelt vergehn, '558 VOSMAERS "AMAZONE". en waarvan de dichter zich slechts diets maakt, dat hij er zich overheen zet, met de vaerzen: Was unsterblich im Gesang soli leben Must3 im Leben untergehn, van deze sombere zwaarmoedigheid is bij Vosmaer- geen fpoor te vinden. In tegendeel: hij fchildert het opgewekte geestesleven van eenige kunstminnende zielen in de bespiegeling der ouden, in het bezoeken der door een italiaanschen hemel omfcheiien monumenten; en wat er zich aan weemoed in zijn boek uitfpreekt heeft met de meer prozaïsche werklijkheid , door Schiller gekonstateerd, niets te doen. De Heer Vosmaer doet zich vóor als iemant, die nog aan de rijke levensvatbaarheid der antieken gelooft; het fcheelt weinig, of hij zoû kunnen aannemen , dat, - met eenigen goeden wil, zoo niet onze geheele maatfchappij , dan toch daarin eene wel geasforteerde aristokratie zich weêr geheel op de antieke leest zou kunnen fchoeyen. Het met eene uit het Christendom geboren zedelijkheid daarin ftrijdige wordt verzwegen, verwijderd of verbloemd. De ouden worden werklijk, onder de behandeling van hun: vereerder, in zoo verre gechristianizeerd , dat op de door hem gedroomde maatfchappij haast geene aanmerkingen zouden te maken zijn, indien alles Hechts in zoo verre meê ging loopen , dat er geen ellende meer in de waereld was , en indien er geen bepaalde voorfchriften van Hooger Hand te eerbiedigen vielen , wier uitvoering de voorwaarde onzer eindelijke zaliging bevat. Ik fprak boven van den door den Heer Vosmaer met fijn penceel geschilderden weemoed, die niets van Schillers hypochondrie heeft. Ik had daarmee^ het oog op de stemming, waarin de dichter de ten echtpaar voorbereide Ai8ma en Marciana dikmaals verkeeren doet en ook op die , welke hij dda toefchrijft. (Ik ga , in deze befchouwing , van de onderífelling uit, dat ieder die in mijn onderwerp belang stelt, de 250 bladzijden van den Heer Vosmaer gelezen heeft.) Deze RRemming, de gemoedsftrijd, die er een groot element in uitmaakt, de jaloeziën, de twijfel, . de mijmerzucht, de wrevel, de vrouwelijke fierheid en zachtheid, VOSMAERS ``AMAZONI ", 559 het geluksgevoel van een minnend hart bij de kleinste voldoe. ningen , die geheele groep van Aisma en Marciana in zijn gaan ,en (taan , zijn zuchten en gebaar, zijn blikken en blozen , is volkomen modern (in den vroegeren zin dezes woords) , ik bedoel geheel•niet-antiek. De Heer Vosmaer moge de leer verkondigen: "Damals war nichts heilig als das Schone," hij moge in Askots atelier een antiek feest organizeeren -- de letterkunstenaar heeft dit op den beeldende vooruit, dat hij vele zaken kan aanstippen , zonder ze met lijnen te begrenzen , en dat van hem als mogelijk wordt aangenomen , wat door den fchilder niet zoo licht aannemelijk wordt gemaakt die "toga dragende mannen en vrouwen in kleurige palla's", mogen optreden • "met hangende vlechten of hooggetorende haren , vol bloemen en groene kransen", Askol moge zijn gasten toedrinken -, na dat hij , uit zijn "vruchtenschaal" eerst wat "nektar" op den "vloer had geplengd'', --- het zijn niet alleen "de goede toon" en de "gezelligheid", die daar "modern" blijken , harten door de christelijke eeuwen gebootst , bezield en ontvankelijk gemaakt, kloppen onder die chlamyden. Daar is niets aan te doen. En om deze reden -- om dat men voelt, dat die geheele heropwekkng der oudheid niet ernstig en volledig is, noch kon zijn, om dat men voelt, dat hier niet het wezenlijke leven in daaraan evenredige antieke vormen verfchijnt, maar dat het verkeer te midden der ideën en kunstwerken van de antieke waereld, flechts eerre der levenszij den van 's Heeren Vosmaers geschapen typen en het geheele feest bij askol eene onvoldoende tooneelvertooning is , daarom is bijv. het "doen harer devotie" bij een ' Bacchuskop op een rond altaar" in Marciana eenigszins belachlijk (bl. 114) en vooral het flot van het boek (tuitend, waar de beminnelijke oude Horatiaan J'tr Dr van Walborck disma en Marciana niet geleidt tot voor de voeten van een Godsgezant, die het Conjungo vos uitspreekt, zelfs niet voor een Monsieur Turler, met zijn geel•roode fjerp, die maar verklaart dat zij in naam der wet verbonden zijn , -- maar naar de galerij van het Capitool , om daar , in deze kunstverzameling , voor een , ,560 VOSMAEItS "AMAZONE". der fchooue marmers , onder No zoo, of zoo , ira eene nis geplaatst, uit te roepen : "Venus Victrix ! Ave !" Men herinnert zich hierbij den treurigen fpot van Eelco Verwijs, die aan de voeten van .de dfrodite van Meloe boete wilde gaan doen voor hetgeen er, door geloovige Christenen , tegen de fchoonheid, in de fombere (!) middeleeuwsche kathedralen gezondigd werd. Ik stel Mr Vosmaer echter geenszins op éene lijn met dien spotter. Een weldoende dichterlijke geest waait door dat heerlijk ftralend boek "Amazone", en het genie is op menige bladzijde zoo voelbaar, dat zijn natuurlijke tributaire gedwongen wordt tot optreden , en de tranen der bewondering ons over de wangen vloeyen. De Heer Vosmaer heeft vele deelen van het antieke leven dermate meegeleefd , dat hij er ons tot zekere hoogte in opvoert ; maar de indruk', dien hij maakt, is iiiet eenzijdig : ook de kunst der Renaisfance is bij herhaling aan het woord : ja, hij brengt ons waarlijk in Italië : wij genieten beurtelings Paestum (en Pesto) , Florence en Rome , de kunstenaars en de dichters , de filozofen en de fchoone italiaansche vrouwen , de kunst van Fidias en de romeinsch-attische. Fijn en geestig is door de reeks der tafereelen het idee der "Amazone", der vrouw , die onaf hanklijk zijn wil en denkt het te kunnen zijn (met bijbehandeling van een kunsthistoriesch vraagstuk) , heengewerkt. Het boek --- de overtuigingen van den Heer Vosmaer voor een oogenblik aangenomen geeft maar stof tot éen jammer: het is zoo fijn gefchetst, zoo ter en toch rijk gekleurd, de auteur acht het z6o beneden zich zaken uit te leggen , die ieder befchaafd mensch behoort te weten , dat het maar op een zeker beperkt getal lezers zal kunnen . rekenen. Ik bedoel niet, dat er misfchien geen 1650 exemplaren van zullen gedrukt worden : maar ik bedoel, dat er geen vijftig nederlandsche mannen -en vrouwen zijn, die het boek in zich op kunnen nemen , die er zich in thuis zullen voelen. - Maar dit is een queestie van , tijd : Is het maar al te waar, dat "de mannen van rechten en -staatswetenfchappen vreemd blijven aan de letterkundige en aesthe - VOSMAERS "AMAZONE". 561 tische befchaving en dat de, mannen der litteraire studiën hunne humaniora begrenzen binnen wetenfehap zonder kunst en vor. men" -- de hoop blijft ons over, dat de zin onzer landgeno- ten voor de indrukken der fchoonheid , gelijk zij hier in een historiesch omhulsel gegeven worden, algemeener zal worden, en dan eerst wacht der nagedachtenis van den Heer Vosmaer de hulde , waarop hij zeker aanfpraak heeft , maar nu niet reke •nen kon. Toch zijn er wel enkele aanmerkingen op het boek te maken. Hier en daar, komt mij voor, heeft de fijne (maak van den dichter hem in den (teek gelaten. Onbetamelijk bijv. dunkt mij de vraag van de fchoone , edele Marciana aan den beeldhouwer Askol (bl. 124) : "of hij haar aanzag met begeerte". Uit . zijn andwoord moest volgen , of zij (al of niet) met hare armen voor hem pozeeren zou. Dat gaat te ver. Zulke dingen vraagt eene fatsoenlijke vrouw niet, in geen geval , onder geene omf andigheden. 't Ware ook beter geweest, dat, bl. 17 6 , een ander dan Marciana de fehets gegeven hadde , waarmede ze zich daar zelve belast. Een vrouw behoort ook niet te zeggen (bl. 17 7) : "Als een man en vrouw naar elkander wenschen zijn zij voor elkaar in ongerepte fchoonheid ; als zij elkander hebben vinden zij elkaar anders." Zeer natuurlijk en kiesch gefchilderd is het eerste toevallige uiterlijke kontakt van Ai$ma en kTarciana (bl. 158) , maar na dat zij zich dit had laten welgevallen , had , op bl. 163 , niet gezegd moeten worden, dat er "tusfchen hen van liefde", naar beider meeping, geen fprake kon zijn. Een weinig naïef is de lof , dien de fchrijver in den mond zijner figuren legt over het proza of de poëzie hunner genoten ; des te meer wijl fommige plaatsen den indruk maken afzonderlijk opgefteld en eerst later tusfchen de, guiUlemeí8 geplaatst te zijn ; bijv. de "eloquentie" van bl. 190. Ik zooi ook willen vragen , of het gedicht "Carrara" , bl. 192 , wel met waaefchijnlijkheid aan eene vrouwelijke pen kan worden toegefchreven ? Zou die zich leenen om het "merk der godenkussen" op ,een "blanken boezem" te teekenen , al geldt het hier maar eerre allegorie ? Tot mijne verwondering komen er ook eenige ftijl. D. WARANDE. N. REEKS , III, NO. 6. XXXVjj 6 2 VOSMAERS "AMAZONE". fouten in het boek voor : bijv. bl. 135 de germanismen "zongebruind" en "kantomfalied" ; bl. 139 , de volzin : "De vrouwen hebben eene levenswijsheid.... hare gevoelens te verbergen." Niet van gemaaktheid vrij te pleiten is het gebruik van vormen als "Frunè" (bl. 138) , waar weinigen Phryne in herkennen zullen. Aanmerkingen op den vorm zouden nog kunnen treffen de inkleeding der geheele kompozitie. Het boek begint met een brief van zekeren Siwart aan zijn zuster. Het 2e hoofdftuk wordt terftond verhaal. Later bemerkt men , dat disma en Siwart de zelfde persoon zijn , maar van de "cara sorella" wordt niet meer gerept. De stijl is over 't geheel zoo als wij dien van Ml Vosmaer .gewoon zijn : wel verzorgd en fchilderachtig. De auteur heeft een vrij grooten woordenvoorraad ter zijner befchikking, en onophoudelijk voelt men: "Ce que l'on concoit bien sénonce clairement." De "Amazone", dunkt me , niet alleen geen 'saai", niet alleen een veelszins `fraai" boek , maar eene allerbelangrijkste aanwinst voor onze literatuur, door een toekomstig geflacht beter dan door het thands levende te begrijpen en te waardeeren. J. A. ALR. TH. 22 Okt. 1881. EEN ONVOLLEDIG BEKENDE BRIEF VAN P. Cz. HOOFT. Een veelbelovend kwekeling onzer Akademie verraste mij dezer dagen met de hier volgende redaktie van een brief van den Drost, afgeschreven in de beroemde oudheidkundige verzameling van Jhr L. van den Bogaerde de Terbrugge , te Heeswijk. Ik haastte mij den inhoud met dien eener nog al opgemerkte missive aan Barloeus (NO 948 , Br. TV, 214) te vergelijken , en bevond, tot mijn groote voldoening, dat deze redaktie bizonderheden inhoudt, welke in de veelszins voortreflijke uitgave van Dr van Vloten ontbreken. Het geheele stuk, dat door mij tusschen texthaakjens geplaatst is , wordt in de verzameling van Ï)' van Vloten gemist. A. TH. (Aan Prof. Casp. Barlaeus.) Mijn Heere! Ten laatste zend ik UEd. eens : Het leven van Peyreskius 1 terugge. bedank TJEd. zeer voor haare lijdzaamheit in 't lang ontbeeren van 't boek : ende wenschte wel, dat UEd. mij eens quaame ontdanken over zijn traagheit in 't weederkeeren. Maar 1 Nicolas Claude Fabri , seigneur de Peiresc, Raadsheer in liet parlement .van Aix, geb. op den huize Beaugensier in Provence, A° 1580. Hij heeft, als jong geleerde , ook Holland , Joseph Scaliger te Leyden en Hugo de Groot in den laag bezocht. Louis XIII maakte hem Abt van Notie-Dame de Guistre , Bisdom Bordeaux. Hij beoefende de antiquiteiten met veel plas tischen zin ; ook astronomie en vooral botanie. Hij heeft maar een geschrift aan de pers overgegeven — eene verhandeling over een antieken drievoet. Hij bezat eerre ontzaglijke boekerij , ter beveiliging van welke tegen ratten en muizen hij een groot getal katten onderhield. Zijn leven verscheen in den Haag in 1651. Dat waar Hooft van spreekt moet dus een ander zijn. Hij overleed te Aix in 1637. betreurd door alle vereerders van wetenschap en deugd 564 EEN ONVOLLEDIG BEKENDE BRIEF. wij gaan morghen naa Ujtrecht, [om de kindren daar te brengen en te leveren aan haaren vaader van der Mejde 1 die ze op Maandagh denkt van daar te komen haalen. Joffrouw van Eik oft liever (schreef mijn zoon laatst ujt den Baaghe Joffrouw Ymans , wordt daar ook verwacht en ik leg haar (toe) niet zonder Ymans de reize te zullen aannemen. Wij zijn alle ter bruylofte genoodight , doch mijn dochter Christina heeft alleen bewillight in 't koomen , zoo haare zust r van der Perre 2 meede tot zult , verstaat.] Wij maaken gissing Dinxdagh oft Woensdagh weeder hier te veezen en een hoppezak vol tijdingen mee te brengen. Dat waare te veel om in een bladt papiere op Amsterdam gezonden te worden. Derhalve , zoo UEd. lust daartoe heeft men zal er banket mee houden. Van 't groote boek 3 kan ik nog niet scheiden vindende kost daarin , die lekker is voor de geenen , dien ze wel smaakt : gelijk mij en mijns gelijken. Ik vind er UEd. naam al mede gespeld en om zoo te zeggen met roode letters. Waare de schrijver Paus geweest UEd. stonde in den Almanach. Doch het is rujm zoo goedt in de gunste des Prinsen te staan , gelijk UEd. doet, aan -de welke zich op 't hartlij kste gebiedt Mijn Heere UEEd. Ootmoedighe dienaar P. C. Hó6PT. Ter vlucht, van den ilujze te Mujden, 13 Sept. 1646. 1 Johan vander Meyden , die in Mei 1644 met de 20-jarige Constantia Bartolotti , voordochter van Hoofts tweede vrouw , gehuwd was. 2 Susanna Bartelotti , in Apr. 1642 gehuwd met Jan vande Perre, en dus halve zuster van Christina Hooft. 3 In een noot staat : De kerkelijke historie van Uitenbogaert. BIBLIOGRAFIE. Van en over Betje Wolf geb. Gekker, uitgegeven door Mr. R H. J. GALLANDAT HuET. Haarlem — 1881 — W. C. DE GRAAFF. Wij hebben de le aflevering der drie , waaruit dit werkjeu bestaan zal , voor ons. Zij bevat : Briefwisseling fusschen Laurens Bekker te Vlissingen, en Dr D. .H. Gallandat te Parijs (9 April 1759 tot 15 Februari 1760) , bestaande in 9 brieven van L. Bekker aan Dr. Gallandat. Hierop volgt : Briefwisseling tusschen .Elisabeth Wolf geb. Bekker , in de Beemster , en Dr. D. B. Gallandat , te Vlissingen (28 December 1773 tot 213 November 1775), waarvan hier de lo missive, van Betje Wolff, aan Den Heer D. B. Gallandat Stadsvroedmeester ene. enz. te Vlissingen. Wij zullen omtrent deze uitgave in geen bizonderheden treden. Alles is nieuw , frisch en opmerkelijk. Iets wat wederom meer licht werptop onze geliefde naturalistj eng van vóor 1()0 jaar , en hen ook in hun style épistolaire weêr doet optreden . behoeft zoozeer geen gedetailleerde aanbeveling. De prijs van dit werk is f 1.50. Zoo er in ons land 25 "bibliofielen" zijn, dan kunnen zij ieder een genommerd exemplaar, op Hollandsch" papier bekomen , voor f 5.13 Oct. '81. L. H. De Spaansche Inquisitie Brieven van Graaf J. de Maistre aan een Russisch edelman uit het Franschvertaald en in doorloopende nota.s aangeteekend door den eergo. heer P. J. GoETsCHALOxz Lid van de S. illbrechtsgilde. Gent Drukkerij S. LILIAEBT , A. SIFFE$ & Cie. Hoogpoort , 52. 1881. fres. 2. Ik kan niet ontveinzen dat bij den eersten oogslag , dien ik op dit boek liet vallen , een zucht mij ontsnapte die wellicht meerderen bij het lezen van den titel ontvloden zal zijn. Och! dacht ik , alweêr die Inquisitie ! Daar is al zoo veel over gespro 66E:; BIBLIOGRAFIE. ken , geschreven en gestreden ; en daarbij nog wel een vertalingvan die overbekende brieven van de Maistre! Toen ik het werk doorlezen had, was de indruk, dien de lek tuur had achtergelaten , echter van geheel anderen aard. Een hoogst belangrijk , grondig , doorwerkt boek over de Inquisitie ! dacht ik , en de brieven van de Maistre goed vertaald daarbij, die toch in Nederland nog wel lezers moeten vinden. De "aanteekeningen" zijn hier echter de hoofdzaak, en -- geheel op de hoogte van den tijd. De . quaestie der Inquisitie is door den heer . Goetschalckx ernstig opgevat en bestudeerd. 'Iij heeft dit boek geschreven naar aanleiding van den strijd, op het XVIIe Taal- en Letterkundig Congres tusschen de heeren Brouwers en Paul Frédéricq ontbrand. De heer Frédéricq is nog altijd in gebreke gebleven zijn rede,. toen uitgesproken , in 't licht te geven , waartoe de heer Brouwers hem uitgedaagd had. Dit werk nu dient ook , om die publikatie uit te lokken en zoodoende het gevecht tusschen de heeren Frédéricq en Brouwers te doen hervatten , waar dan ook de heer Goetschalckx waarschijnlijk niet met de handen over elkaar bij zal zitten. De heer Goetschalckx belooft eene geschiedenis der Inquisitie in Nederland te zullen schrijven. Dit werk is daar reeds eene waardige inleiding toe , en het groot getal binnen- en buitenlandsche auteurs die de schrijver aanvoert en waaruit hij bewijsstukken put, maken het boek onmisbaar voor ieder, die omtrent dit interessante vraagstuk op de hoogte wil zijn en zich een onpartijdig oordeel zal willen vormen. Den heer Goetschalckx onze dank voor zijn degelijke geschied studie. 2. 15 Okt. '81. A. D. Refereinen en andere gedichten uit de X VIe eeuw verzameld en afgeschreven door JAN DE BBUYNE uitgegeven door K. RUELENB Bewaarder der Handsckriflen bij de Koninklijke boekerij te Brussel. dniwerpen. P. Koogx , 1879 --1880, 2 din in• 8°. XXV en 206, en 237 blz. fres. 10. ( Uitgaven der dntwerpschie Biblio-philen , Nr 4 en 7.) Begroeten we haar met vreugde , de uitgave dezer Rel ereinen !. BIBLIOGRAFIE. 567 Wij kunnen ze genieten, de pennevruchten onzer rederijkers, uit den tijd der beroerten ! Wij lezen ze met welgevallen , die uitdrukkingen eener naïf didaktische geestesstemming ! Onze erkentelijkheid aan Jan de Bruyne, die ze verzamelde , onzen dank aan Karel Ruelens die ze 't licht deed zien. Ik kan het echter met dezen laatste niet eens zijn dat alle deze gedichten ., verboden appelen zouden moeten . geweest zijn. 1 Evenmin zal ik toestemmen dat niets , van het vooraf aan een onderzoek van priesters en hoofdofficieren onderworpene , edel, hartroerencd of vooruitstrevend kon zijn 2 De heer Ruelens roept uit: "Welke strijd kon er ontstaan tusschen karnpers , die wederzijds nauw geketend lagen ?,' 3 Ik andwoorde : wanneer die ketenen plicht, eer en fatsoen zijn, dan ontstaat een waardig gevecht, un combaí à armes courtoises. Waarom moest men juist het verboden terrein betreden ? Er was toch elders dichtstof in overvloed te vinden ! Greift uur hinein ins frissche Menschenleben ! Hóe , 't daar echter ook mee gesteld zij , de hier bekend gemaakte vaerzen zijn der lezing zeker zeer waard. Op blz. XV van de "Voorrede" valt ons oog al dadelijk op een geestig dichtstuk , waarin de onheilen der toenmalige maatschappij geschetst worden: "als de weerelt vol is van fulcken ..ghebreken : "dan ift quaet rethorifyn fyn oft predicant." Zooals de heer Ruelens opmerkt 4, ademen al deze vaerzen de leerzucht (van leuren, niet van lernen) , die toen ter tijd in de lucht hing. In de overigens uitmuntende "voorrede", gewaagt de uitgever wederom van de "vreemde overheerschers", de span j aarden hiermeê voor hebbende. Dat moest hij nalaten , sinds een man als v. Vloten, den koning van Spanje als wettigen soeverein over de Nederlanden erkend heeft ! Schoenmaker, hou je bij je leest! De twee deelen bevatten 87 gedichten, waarvan de ascetische niet als de oorspronkelijkste geteld kunnen worden. Daar zijn er met lieve uitvallen als de volgende: 1 Blz. XXI. Slechts geschriften , die van een oproerigen geest getuigden mochten niet uitgegeven worden. Blz. XIV. • 3 Blz. XII. 4 Blz. VIIi. 568 BIBLIOGRAFIE. I. "Maer dit cruys Christi, daar aff Paulus ons doet vermonden, > "ten is van goudt , fullever, noch van metale "Wie dit cruys draecht, tfy Vlaminck oft Wale, "hem en dienen geen oorcufen onder de ellebogen fochte ;" Z II. "Mijn wyff fmyt my wel tienmael ter weken; "ja , fzoelen & bancken werpt fy naer myn dermen tic denke fy is by vrouw Grimmare geleken, l,& ick by finte Gommaer , diet al moet lyen." Hier is men voor de echtscheiding: ". . . . . ; & niet ontcnoopen "en canmen den bant , dat is tquaetste van al." 2 Ginds staat een lief referein: III. "Syt fimpel als duyven & wys als ferpenten," 3 Bedriegers in koopwaren, worden aldus gekarakteriseerd: "Sy foecken met boeverye menigen vont, "want cort is haer elle & cleyn is haer pont." 4 Voor de poetische waarde , kunnen we nog citeeren: "Laet lieffde op mv dalén , o lief" minioot, l,& confoleert my met uwer gracie. "Daerom latet my liefyc , te defer fpacie, "fi en u minnelyc aenfchyn vol m elodyen ;" 5 Ons treffen nog uitdrukkingen , als de volgende: "Sy en achteras niet een haer." 6 «. , . . . . Venus camenieren" 7 2 Blz. 7.3 Blz. 9.•4 Blz. 19.. 1 Blz. 3. 5 Blz. 26. 6 Blz. 40. 7 Blz. 57 BIBLIOGRAFIE. 56 9 "theet banekeroeten, in duytfehe geftolen." "Dit lieff is Christus . . . . . . . ge. . . . . . . minnelyc van oogen ;" 2 "want der natueren fchult moet elck betalen "Duytschen en Walen." -1 en sommige uitnemende gedichten ; b. v. "Ghy, edel geeften , die in vreucht hanteren." (blz. 34.) met het referein: "die fulcx is fal fynen aert thoonen ." verder: "Het is goet vrouwe fyn , veel beter heere; "gby maechden, gby wyf kens , onthout dees leere." (blz. 55.) dan , de schoonti bewerking van het thema "Ja," heiset das eine WSrtchen , das andre heisset "nein" ", uit de Schone Mi llerinn van Schubert, op blz 73: "Ke lieff, legt doch eens ja , falt altoos neen fijn." Ook nog zijn op te merken , het vaers met de "Jans" op blz 94: "men vint veel Jans , al en heetenfe foo niet." en het allerliefste gedicht op de Rhetorica (blz. 34) : "dat onverftandt defe const dus doet vertreden." "Tvelleecken der Fransoyaen" spant voor ons de kroon , wat geestigheid van uitdrukking betreft. De scheldnaam van "(langen onder palingen gecropen feer loos" is wel uniek. (blz. 55). "&Kinderen van Eva , laet ftaen u fuchten", met het referein: "Singt den nieuwen coninck nieu loff meet nieuwe tongen" staat onder de besten , zoo ook : '"Staet op, gaet wtte, o dochter van Ifsrahel" met i` offert den nieuwen coninck nieuwe vruchten" voor referein (blz. 153). Deze laatste allen uit het 2e deel. 1 131z. 83. 2 Blz. 119. 3 Blz. 148. ' 5 7 0 BIBLIOGRAFIE. Bizonder heeft ons aangetrokken: 'Den rueck der blommen houdt in u memorie; " fy heeft haer figuere & haer historie, "haer verborgentheyt , tis oock de waerheid claer "& haer gelyckenisfe, nooyt fehoonder glorie; enz (blz. 107). Bepaald vervelende zaken zijn er ook wel bij , b. v. - de ver schillende gedichten , allen op 't zelfde referein : "aldus vaat triomphant dit lieff myn leven hier ," loopende van pagina 117 tot 168 in het le deel , De heer Ruelens heeft dit werk met grondige aanteekeningen voorzien , op 't eind van elk deel geplaatst, waarin ook sommige auteurs dezer gedichten genoemd worden. Vergeten wij niet dat- Anna Bijns er bij is. De druk is naar wensch, zooals het papier. Waarlijk , de "Antwerpsche bibliophilen" doen goede dingen .Hasselt , 15 Septemb. 1881. Louis Hovius. Des Bokémiens el de leur musique en Hongrie. par F. LzszT. Nouvelle édition. Leipzig BREITKOPF ET HAERTEL Libraires-Editeure. 1881. 510 blz f 8.80. De beroemde komponist en pianist Liszt, die heden (22 Okt.) zijn zeventigsten verjaardag • viert, heeft zijn uitnemend werk over de Bohémiens voor het eerst te Parijs uitgegeven , in 1859. Dit moet te recht verwondering baren. Dat Liszt , H ongaar van geboorte , muzikus van natuur , ook. muziek•kritikus, eerst ná zijn geschriften over Thalberg , over Chopin , over de stichting-Goethe te 'Weimar , over Richard Wag ner, — er aan gedacht schijnt te hebben om zich te werpen op zijn eigen land , en een schat van poëzie aan de waereld bekend te maken en ons binnen te leiden bij de fantastieke en veelkleurige Bohemers en Hongaren. De Boheemsche kunst, dat is voor Liszt de Hongaarsche kunst. "L'art bohémien s'était ainsi répandu sur tout le territoirs BIBLIOGRAFIE. 57 l "hongrais, comme une végétation de liane$ entrelacées et Horig-_ "$ante$ " 1 "La Hongrie peut donc , à bon droit, réclamer comme sien eet "art , nourri de son b16 et de ses vignes , muri à son soleil et á "son ombre, acclamé par son admiration, paré , embelli et enno" bli , gráce à ses prédilections et á sa protection ; si biera enlacé "á ses moeurs qu'il se lie aux plus 'glorieuses memoires de la "patrie, comme aux plus intimes souvenirs de chaque Hongrais ...." 2 En die kunst heeft gouden produkten , waarbij , zoo ge u er in verdiept, ge u zelf begint te vergeten en geheel in de sfeer komt te leven van dat volk van het lied , — van de Bohemers. Leest Liszt in zijn hoofdstukken , allen van zijn krachtigen en geurenden dichtergeest doorspierd , wanneer hij handelt over La poésie nationale, over l'Bpopée nationale, over Les Israelites, les Bo. hémiens , Le sentiment de la nature , La Nature pour les Boliémiens , l' Oisiveíé des Bohémiens , l'Industrie des Bohémiens , Rapports personnels avec les Bohémiens , Les Bohémiens de Moscou , Les Bohémiennes ailleurs , JOZy le Bohémien , Des Bohémiens dans Part européen, Origine des Bohémiens , Législation pour les .Bohémiens , Les Bohémiens en Hongrie, Les mucsiciens Bohémiens , La musique des Bohémiens, Rommys et Magyars , Notices Iiisloriques, Bibary le Bohémien, Osermak le Hongrais, Remenyi le Contemporain en les Bkapsodies .$onç/raises. "Tel nous apparait l'art bohémien ," zegt Liszt , "Se rattachant c'à un passé ténébreux qu'on ne saurait peupler que d'hypothèses ; "il ne présence aucun acte de naissance il a vécu de ses propres "forces, il ne s'est nourri d'aucun suc étranger , ii n'a été modifié "par aucune relation lointaine, il ne se reclame d'aucun lieu de s"consanguinité , d'aucune parenté , d'aucun rapprochement, avec "de plus illustres et de plus navans que lui." Het origineele en eigenaardige is dus een hoofd-bestanddeel der Boheemsch B ongaarsche muziek. Leest Liszt --en wanneer gij , na lezing uw hart raadpleegt, dan zult gij het lyrische en paardrijdende volk beminnen en gij zult u verheugen in uw nieuwe ontdekkingen. Ambt. 22 Okt. '81. Pu._..n. 1 Pag. 503. 2 Pag. 538. 5 7 2 BIBLIOGRAFIE. Jahresberickte der Geschichtswissensehaft im Auf^ trage der Historischen Gesellicha ft zu Berlin , 1 erausgeyeben von Dn. F. ABRAHAM , DR. J. IEERMANN , Dia. EDM. MEYER II Jakrganq 1879. Berlin 1881. ERNST SIEGFRIED MITTLEE & SoRx , .ónigliche Ffofbuchhandlunq. Kochstrasse 69 , 70. fl. 10,40. -- Belangrijke uitgave. Niet minder dan 3700 in 1879 in 't licht gekomene , meest duitsche geschriften van geschiedenis (ook die der Kunst) worden hier door een groot aantal voorname geleerden: besproken. Deze onderneming verdient alom steun ; daar zij jaar. lijks, op groote schaal , onmisbare opgaven van studiebronnen. doet. Den uitgevers en samenstellers kracht en moed om hun zware arbeid voort te zetten , tot heil van de studeerende wereld. J. K. Lentesotternyen Poëzie van POL DE MONT Met= een gedicht van KLAue GROTH , een portret naar eene teekening van E. CLAUS en het facsimile van den Schrijver. Gent .dlgemeene Boekhandel van AD. HOSTE , Uitgever Veldstraat,. 49 1881. -- Wie in Noord.Nederlan.d , nog niet uit zijn vorige dichtbundels , Pol de Mont als een beminnenswaardig talent leerde kennen, wie hem ook b v., in het Nederlandsch Museum over de `Hoogduit-. sche dichtkunde in de Xixe eeuw" nog - niet gelezen of het tijdschrift door hem zelf gesticht, nog niet heeft ingezien —, zal hem toch, om zijn optreden op 't Bredaasch Kongres hebben leeren naaiwaarde schatten , zal hem, om zijn "Hendrik Conscionce" in Astree,. om zijn "Koewachter-idylle" in den "Gids", niet licht vergeten. "Ik ben de jongste onzer Vlaamsche letteroefenaars ; ik ben bekend voor een stalen werker," zegt hij , en hij spreekt waarheid. Zijn Klimopkranskens , zijn Waarheid en Leven , zijn Jongelingsleven en Rijzende Sterren , zijn tijdschrift Jong Vlaanderen , zijn professoraat aan 't Athenieum te Doornik , dit bundeltjen Lentesotternyen, op welks rug reeds zijn gedichten , onder den naam van Loreley en zijn "Schetsen en novellen", onder den titel van Snipperuurtjes als "binnen kort" zullende verschijnen , worden aangekondigd -dit alles en nog meer -- in den tijd van nauwelijks zes jaar;. BIBLIOGRAFIE. 573 dat mag van stalen vlijt getuigen. Het spreekt echter ook , — van kracht en macht. Men zou Pol de Mont waarlijk nooit aanzien, voor den auteur van het di.chtjen, ter eere van het '-Dolce far niente". Doch nu ter zake. De Lentesotternyen geven ten eerste het portret des dichters tegenover den titel, in middelmatige houtsneê afgebeeld. Pol de Mont wijdt vervolgende zijne zangen aan Dr. Klaus Groth, den vermaarden voorstander van 't platduitsch. Een vaers van toewijding van den dichter, in 't platduitsch dialekt en een vaers van Klaus -Groth ten andwoord in den zelfden tongval, doen bij 't openslaan Dr. H ansen opspringen van vreugd en Dr. ten Brink misschien niet glimlachen , al zijn ze ook te klein om bepaald "wagenvrachten" dorperheid in te houden. Ik moet wel bekennen, dat, hoe aardig deze vaersjens op zich zelf ook klinken , mij een rilling door de leden voer , toen ik Pol de Mont hoorde zingen: Dat weern wul schone Dagen, nich ? — nu lang' darhin, so lang' ! — as noch uns egen site sprak in Red un Leeder klang! en ik daarbij aan het mogelijke van den te-rugkeer dier "schone Dagen" dacht. Dat plat is, dunkt mij , meer geschikt voor lief en aardig , dan voor grootsch en verheven dichten, daar mogen dan eenige uitzonderingen zijn. Klaus G-roth was blijkbaar Pol de Mont's uitboezeming zeer aangenaam: As druck en Broder mi de Hand, de wedder kumt ins Vaderland, as wenn en N awer mi begrót, so klingt mi , jünge Frund , din Leed. Zoo begint zijn andwoord , en het laatste koeplet luidt: Uns egen slach ! Uns egen Blot! Mi is , as war dat Hart mi grot ! — Du , jüngste, reck mi mal de Hand: Welkam' int plattdütsch liolstenland ! De eigenlijke Lentesotternyen zijn verdeeld in vieren : drie "kransen" en een "meikeu". De "kransen" zijn genaamd : "Dag 574 BIBLIOGRAFIE. in de Lente", "Nacht in de Lente", "Intermezzo" ; het "meiken" is de "Koewachter-idylle" van den "Gids". Na deze , komen de opgave der "Oude bronnen", de "Authographe", de "Aanteeke. ningen" en de "Inhoud". De eerste krans bestaat uit 22, de tweede uit 12, de derde uit 11 bloemen (gedichten). Een paar proefjens. N° 3 van den eersten krans: Rozenkleurige wolkjes spreiden 1 hier en daar op 't hemelsblauw. Doomend smelten beemd en weiden in een schemerend meer van dauw. Zacht , met goudgekleurde stralen tint de zonne der boomen top ... . Overal , langs bosschen en dalen, sprankelen lustige liederen op. Lovers , knoppen, allerwegen, bloeiende kelken overal ... . 't Is als zijpi een bloesemregen neder , over hille en dal.... Komt, naar buiten .... Al die klanken, al die bloemen , geur en vreugd, dichter, in uwe ziel gevangen, en genoten , wat gij meugt. Boven No 5 vinden wij het motto `Een zaaier ging uit [om te] zaaien". Dit motto heeft Multatuli bepaald "in de mode" gebracht. Ons treft nog de Wals•A.11egretto op blz. 74, en de "lichtend. hymne" op blz. 82: Wat zijt gij frisch , o meïen-lucht ! Koelende winden fluisteren ... . Vogelen reppen de wiek , tot de vlucht, de wateren preevlen, 't strandriet zucht!. . En de boomgin ? -- ... De boomen luisteren! 't Is meest alles natuur-dicht of meiskene•zang. 1 In neutrale beteekenis , dat "spreiden"? BIBLIOGRAFIE.. 575 Wie de kennis wil maken of voortzetten met een der liefelijkste Vlaamsche poëeten , schaffe zich de werken van Pol de Mont .aan ; die vast proeven wil , deze Lentesotternyen Amst. , 7 November 1881. .'i. DuYRCAI^T. De Kaíalooq der Ten-toon-stelling van oude Kunst, te Luik (1881). Waartoe dienen ten-toon-stellingen van kunstvoorwerpen , in vroeger eeuwen en in zekere landstreek vervaardigd , anders dan tot het aanwakkeren van kunstzin in 't algemeen en tot het kweeken van liefde voor kunst-geschied-beoefening, door aan schouwelijke voorstelling van stoffen voor die wetenschap , in 't bizonder ? Hoe zal men op de verkieselijkste wijze dergelijke tijdelijke studie-gelegenheden van eene waarde maken duurzamer dan die , welke zij in zich zelf bezitten , tenzij door naauwkeurige omschrijving van de daar tegenwoordige monumenten en evenzoo door zaakrijke \'eihandelingen, waarvan de inhoud grootendeels reeds te danken is aan de bestudeering van genoemde gedenk tukken , en die in druk met die beschrijving vereenigd,. verschij nen ? -- Wie wil weten , hoe een aldus samengestelde kataloog een uiterst degelijk en interessant wetenschappelijk werk kan vormen en nog eerder, wie een zoo goed als kompleet overzicht van de ontwikkeling der kunst en "kunstnijverheid" in het land van Luik, in zijne bibliotheek wil zien , — die verrijke zich , indien het ten minste nog te verkrijgen is, met het onlangs op niet zeer kost bare schaal , bij L. Grandmont-Donders (imprimeur-libraire , rue Vináve.d'Ile, 22) te Luik verschenen boekdeel, waarvan het titel blad aldus bedrukt is : Cinquantième anniversaire de l'indépendance -nationale. Exposition de l'art ancien au Pays de Liège. Cataloque ojiciel. Na eenige opgaven van administrativen aard , volgt de alge meene Introduction Ilistorique (42 blz.) van de hand des heeren Joaepli Demarteau. Vervolgens wordt op zes meer kompres gedrukte paginaas , de Haute antiquité behandeld , door den heer H. Schuer 'mans. Wij veronderstellen dat de katalogizeering dezer afdeeling, door den zelfden heer bewerkstelligd is; en zoo de verschillende volgende vakken, eveneens door de geleerden, die er eene ver handeling vóor geschreven hebben. Wanneer de hooge oudheid, -5 7 6 BIBLIOGRAFIE. met haar laatste onderdeel , de frankische periode , is afgehan. -deld, komt de I re Section aan de beurt : Peinture, Sculpture, Grarn vure en Médailles , etc. , bewerkt door den vermaarden Jules IHelbig. Bij eiken schilder, bij iederen beeldhouwer, worden het jaartal en de plaats van geboorte en dood opgegeven. De hier aanwezige schilderijen worden uitvoerig omschreven en, zoo noodig, zijn er bizondere opmerkingen, den kunstenaar of zijn werk betrèffende , aan toegevoegd. De lues [et plans] de Liège et d'uutres viltes de l'ancienne principaulé , en de Gravures , zijn door den heer J. E. Demarteau behandeld. Aan de Clhartes et Manuscrils heeft de heer Joseph Demarteau ; aan de Typographie heeft de heer H elbig ; aan de Numismatique en aan de &eaux , de heer J..dlexandre zijne krachten gewijd. De Orfèvrerie et Emaillerie (o, a. .Dinanderie, .Ferronnerie) vinden een even breeden als diepen bewerker in den heer Reusens ; terwijl de Buites et tabatières , de Montres, de Ouvrages en étain , een gegronde bespreking van den kundigen Jules 7réiart ondergaan. Het lot, dat aan de Mobilier et Ivoires, de Tapisseries, de Broderies et Tissus, de Dentelles et Guipures in dezen kataloog ten deel valt, danken zij , wat de eerstgenoemden aangaat, den meergenoemden heer Helbig, wat de anderen gedeelten betreft, der groote kunde des heeren Dubois. Voor de céramique hebben de heeren Schuermans en Dé van de Casteele wel ruime bewijzen hunner ervaring willen geven. Mij dunkt , de bijna 400 inzenders kunnen tevreden zijn , over de wijze , waarop men van hunne bijdragen gebruik heeft gemaakt en partij heeft getrokken ; en ieder die belang stelt in het land van Luik ("le double territoire de l'ancienne principauté et de l'ancien diocèse de ce nom") , waarvan de heer Joseph Demarteau in de algemeene Introduction betuigt, dat men het . omstreeks den overgang van de elfde in de twaalfde eeuw , "Source du Savoir, mère nourricière des grands arts" betitelde, — zal wel veel dank over hebben voor de noeste kunstminnaren , die zich in dit werk weer zoo bewonderenswaardig onderscheiden hebben. 27 Sept., '81. L. Hovnrs. , BIBLIOGRAFIE. 5 7-7 De Passiespelen van Oberammergau , met een over.* zicht der godsdienaíige tooneelspelen der verledene eeuwen in Belgie , door H. ROMMEL, Priesíer, uitgegeven ten voordeele van de "Ge. meenzaamheid der jonge werklieden" te Brugge. Drukkerij Sint• Auqu8tinus , --- .Brugqe. Brugqe, K. BEYAERT-STORIE. 's Hertogenboscii, W. VAN GrULICK. "Op Woensdag 18 oogst 188® zat [de heer Rommel] met eenen «reisgezel in den sneltrein die rond 4 uren 's namiddagti uit Brugge «vertrekt en [hem] tegen middernacht naar Keulen [moest] over" voeren.'' 1 Aan het feit dat deze altijd eenigszins gevaarlijke tocht , zonder ongelukken is afgeloopen, als ook hieraan dat er in de Caygills omnibus te Murnau naast de "Engelschmans , ... dat volk [dat] nooit buiten Albion [gaat] , ten zij met eene halve dozijn koffers en reispakken , ... [die] zonder overdrevenheid, landverhuizers slachten te zijn : [waar niets aan] ontbreekt ; zelfs [niet] een knoddig pekzwart hondje , [dat ook] op weg [is] naar Oberammergauw" 2, — nog een plaatsjen voor den Bruggenaar overbleef, hebben wij het onder anderen, te danken dat er in Vlaanderen , dit puik , degelijk , onderhoudend, populair boek verschenen is. «Dit werk is vooral geschreven om een volksboek te worden." 3 De lieve Vlaamsche taal , waarin de warme en onbevoor• oordeelde Vlaamsche gedachten algemeen tastbaar zijn gemaakt; de eenvoudig verhalende trant, waarin 't boek is opgesteld en . de hoogst belangrijke en merkwaardige meêdeelingen, welke het bevat , -- dit alles maakt dit voortbrengsel van een rein gemoed, van een onpartijdig oordeel en van ernstig geschied-onderzoek, tot een nuttige en verkwikkende lektuur , voor oud en jong. "Wie hoorde nooit spreken van Oberammergau en van de Passie Christi die aldaar alle tien jaar verbeeld wordt?" 4 zegt de Heer Rommel; en wie , voegen wij er bij , wie zal daar nu niet eens iets naders van te weten willen komen , en wel uit een anderen mond dan van -verslaggevers van dagbladen , bij wie zoo dikwerf de nauwkeurig. heid opgeofferd wordt aan de snelheid van bekendmaking ? Wie zal niet willen hoorera vertellen van de rijke toonvel-voorstellingen 1 Dl, I. blz. 76. 2 Idem, blz. 77. 3 Dl. I, blz. 1. 4D1,1. blz. 1. D. WARANDE. N. REEKS, III, NO. 6. XXXVIII ra7-8 BIBLIOGLAF11 . der middeleeuwen, waarin ook priesters als akteurs optraden en van de herleving er van in Beieren , waar tegenwoordig heel de toeristen-republiek heen trekt ? en vooral wanneer dat op zoo aangename wijze geschiedt, — en in zoo'n mooi boekjen , met duidelijke letter, op goed papier?.. Onze bizondere dank zij hier dezen priester gebracht voor de wijze, waarop hij over tooneel en tooneel-zaken handelt; daar kunnen veel bevooroordeelden een voorbeeld aan nemen ! "Wij weten het", zegt hij , à propos van de middeleeuwsche tooneel. spelen , "overal waar er menschen zijn , vindt men misbruiken en de instellingen onzer vaderen waren daar niet vrij van. De stomspelen die eertijds op de markten of in de straten onzer steden gespeeld wierden , hadden ook dikwijls iets aanstootelijks" ... . Wanneer wij hooren gewagen van middeleeuwsche gemeenteraden die tooneel-voorstellingen bekostigden of van middeleeuw. sche rijke heeren die ze geheel en al voor hun rekening namen en dan nog wel zoo kostbaar mogelijk lieten uitvoeren , dan willen wij dienaangaande maar liever geen vergelijking maken met de toestanden in de verlichte l9e eeuw ! ... . Volgends den Heer Rommel kunnen alle akteurs der waereld zich spiegelen aan de Oberammergauwsche! "Hier zijn het overíuigde menschen die op het tooneel komen, "als om eene geestelijke zending te volbrengen ...." 1 Besluiten wij met elk , die maar een oogenblik de begeerte bij zich voelt opkomen dit boekjen aan te schaffen , te raden daar oogenblikkelijk gevolg aan te geven. De lezing kan slechts een uitstekende uitwerking hebben. 1 Nov. 1881. v. DEnSEL. Bibliotheek van Nederlandsche Klassieken , ten dienste van het onderwijs en van alle belang - stellenden in onze letteren, door G. VELDERMAN, Leeraar in de Nederl taal- en letterkunde aan de H. B. S. ie Arnhem. N° 1. Bloemlezing uit .Rooft's Historiën. Doetinchem. 0. MISSET. 1881. Wel is 't een fiksche gedachte van de heeren Misset en Vel 1 Dl. II, blz. 9. BIBLIOGRAFIE. 579 -derman om onze groote voorouders in de letterkunde, door nieuwe goedkoope uitgave hunner meesterstukken, meer algemeene be kendheid te geven ! 't Is mijn vurige hoop dat zij later blijken moge , geen illuzie geweest te zijn. Deze onderneming behoort intusschen van alle kanten gesteund te worden. Zij neemt op waardige en , daar de naam van Hooft weer versch in 't ge. heugen geprent is op praktische wijze , een aanvang , met een bloemlezing uit dezes Historiën. Het boekjen bevat een voorbericht van den heer Velderman, waarin hij zegt getracht te hebben "Hooft's talenten als keurig prozaïst en als voortreffelijk historieschrijver te doen uitkomen; meenende aldus iets bij te dragen tot de beoefening van een schrijver, die veel geprezen maar weinig gelezen wordt." De voorreden houdt ook in : hetgeen "Flooft's levensbeschrijver, G-eer aardt Brandt, ons over het ontslaan der Nederlandsche Historiën bericht." Vervolgens komen deze , naar onze meening wonder-wel geko. zene , bloemen uit de wellicht het meest om taal en stijl te bewonderen Geschiedenis : I. Rede des Hertogen van Alva, aan. dringende op het overzenden des Legers. II. Toespraak van Prins Willem tot de Duitsche vorsten. III. De onthoofding van Egmont en Hoorne. IV. Toespraak van Marnix tot de Staten van Hollant. V. Plundering van Mechelen, 1572. VI. A-lva beoordeeld. VII. De overgave van Middelburg en de uitlevering van De Rijk en St. Aldegonde. VIII. Oproer der Spanjaarden onder een Keuroverste. IX. Zeeuwsche matrozen komen over om 't ontzet van Leyden te "vorderen". X. Sonoy's Bloedraad in Noord-Holland. XI. Intrede van Don Juan te Brussel. XII. Prins Willem's reize door Holland. XIII, Onroomschen worden dartel ; "moeite" te Amsterdam , waarvan "omkeer der regeering" het gevolg. XIV. Anjou in Engeland; mislukt huwelijksplan. XV. Fransche Furie. Wanneer men zich Hooft denkt, als eigenaardige persoonlijkheid en hoe hij geschiedenis schreef, dan zal men spoedig tot het besluit komen , dat hij zich juist in of over bovenstaande onderwerpen , nu eens in vollen gloed, dan weder in fijne karakterstudie moet gekenschetst hebben. Wel is de heer Velderman zijn voornemen nagekomen, om, in zijn opmerkingen aan den voet der pagina, uiterst kortte zijn, Wij betreuren dat , voor den titel geen kleine reproduktie van .580 BIBLIOGRAFIE. Hoofts portret door Sandrart geschilderd, door Sijivelt gegra. veerd , en met een onderdicht van Vondel verrijkt , geplaatst is; dat er geene kleine beschrijvende bibliografie van het werk in te vinden is ; dat de paginaas, waar deze fragmenten in de oorspronkelijke editie aanvangen , niet opgegeven zijn ; dat de heer Velderman , Hoofts /, plaats heeft laten maken voor zijn s. Men verneemt ook in de Voorreden dat deze bloemlezing getrokken is uit de eerste editie der Historie, van 1642 , "waarin de eigenaardigheden van Hooft's taal en stijl veel beter zijn op te merken dan in de zoogenaamd "verbeterde" editie." Ik neem de vrijheid te veronderstellen dat de heer Velderman, dit "uit zijn mouw schudt". Ik heb namelijk 's heeren Veldermans text vergeleken met dien van Hoofts Historiën : "De derde druk, naar des schryvers eigen handtfchrif't op ontallyke plaatsen verbeeter•t ... , . T'Amsterdam , 1677", (Arnout Hooft betuigt van dezen druk: "door mijn Vader zalr geschreven en verbetert" 1). Ik heb b. v. op de 2 eerste bladzijden van Velderman, geen onderscheid gevonden , of 't moest zijn : quaalyk voor qualyk ; swaardt voor zwaard ; een uitlating van: wat zullen ze brouwen ; is ' dat voor indien ; kenne voor ken, enz. Op de eerste bladzijde van de "Onthoofding van Egmont en Hoorne" en van de "Fransche Furie", die ik er ook op heb na gekeken, is niets veranderd dan eenige leesteekens en sommige l etters (blz. 74 : Nee^rlandt, --- Neêrlandt ; ongeyrne --- ongeirne, enz. Hoe 't ook zij , de uitgever en kommentator hebben een goed werk begonnen Op hun prospektus staan ook o. a. aangekondigd : herdrukken van Bilderdijk , Loots en Wiselius. Die heeren zijn niet zonder moed. Mogen zij in hun pogen Welslagen 1 14 Nov. 1881. L. H. Jodocus van Lodenstein ,4cademiselt proefschrift .. , ... door PIETER JZN. PROOST .. , . dm sierdam , J. BRANDT EN ZOON. 1880. - Eene uitstekende monografie van Van Lodenstein, den piëtist uit het bloeitijdvak der -Nederlanden (1625-75)1 Na "Voorrede" 1 Gedrukt in de "Verklaring", onder het Privilegie. BIBLIOGRAFIE. 5 811 en "Inhoud", volgt de Inleiding , waarin men op de hoogte gebracht wordt van den loop der godsdienst-beweging in ons land ,.. tijdens Lodenstein's optreden. Het eerste hoofdstuk bevat "Lodenstein's leven" ; het 2e eene bespreking van "Lodenstein's werken" ; het 38 „Lodenstein als prediker , catecheet en herder" ; het 4e "Lodenstein als dichter"; het 5e "Lodenstein's godsdienstige-kerkelijke denkbeelden" ; het 6e "Lodenstein als strijder voor de autonomie der Kerk" ; het 7 8 "Lodenstein's invloed." Vervolgens komen de Bijlagen : d. „Genealogie van Lodenstein"; B. "Portret van Lodenstein en penningen hem betreffende" ; C. "Bibliografisch overzicht van Lodenstein's werken." Deze dissertatie vormt een dik boekdeel , van 300 bladzijden. Alles is breed opgevat, en van alle mogelijke bereikbare en schijnbaar onbereikbare bronnen is gebruik gemaakt. Alles wordt met de zorgvuldigste nauwkeurigheid behandeld. Wel belooft een ger leerde veel , die aldus zijn loopbaan intreedt ! Wel is het jammer dat dit werk niet algemeen verkrijgbaar is gesteld ! Wie had het beter volbracht ? — Wie had grootere arbeidzaamheid aan degelijker wetenschappelijk onderzoek gepaard ? 0 , woest vooroordeel , dat deze studie , met alle dissertaties, gelegenheids-vaerzen en dagbladartikelen in de prullemand zal werpen ; dat iets , naarmate het in den een of anderen vorm verschijnt, goed- of afkeurt. Gruwelijk overblijfsel van verslagen akademisme , dat meent dat in geen café-chantant een wonderschoon zangtalent kan huizen , dat geen eersteling ooit een meesterwerk zal gelooven! Hoe 't zij , die wijs handelt en zich een kompleete geschie denis van onze 17e eeuw wil verschaffen, die verzoeke, den heer Proost, een exemplaar van dit werk voor zijne verzameling, in. dien er ten minste nog disponibel zijne 27 Sept. 188. J. K. Wij hebben nog de uitgave te vermelden van "Proza en Poëzie. Bijdragen van verscheidene letterkundigen , Bijeenverzameld door P. J. Wichers en J. K. G. Muller. Vit ten voordeele der Weduwe Koot' en hare nog onverzorgde jeugdige kinderen. Prijs f 1 — Hoorn, P. Geerts, 1881, een bundeltjen van 128 blz. met hier en daar verdienstelijke bijdragen van P. Proelstra , R. v. d. D. , W. Mets Pz. , J. H. Suurbach , B. H. van Breemen, J. M. Calisch ! 582 B_BLIOGRAFIE. Herman Jansen , F. N. Maas Jr. , E. E. Minkenhoff Ezn.', Floris. van Westervoort , Louise Stratenus , Joan Nieuwenhuis , Salomo, Taco H. de Beer, Moestissimus. Men ziet, er zijn enkele bekende namen onder. Voor 't overige is zoo een werk altijd een kostbaar dokument voor onze letterkundige geschiedenis. De zaken van Floris van Westervoort, Taco de Beer en Louise Stratenus zijn wel de meest lezenswaardige. De eerste biedt een minnespel, de tweede Vlielandsche herinneringen, de derde eene legende. In "De Vlinder" van P. Poetstra is geen talent te ontkennen: "Klacht voor het examen" is een goed komisch gedicht , door een Hulponderwijzer. "Twee Roosjes" zijne mooie vaerzen van een. onbekende (de Redaktie ?) : . . . . . . . . . . . . . De dauwdrup kust zachtkens uw blaartjes, De bij drinkt vol wellust uw zoet; Gij wordt door de minnende paartjes, Als 't beeld van de liefde begroet. "In het album van een jong meisje", door F. N. Maas Jr.,. valt ook onder de besten. De proza- staan, dunkt ons - in 't algemeen boven de dichtvruchten. Alfred Friedmann. Bijbelse/te síarren , vertolkt door F. Smit Kleine , met opdracht aan Mr. C. Vosmaer. Doetinchem . C. Misset. 1881. Wie nog twijfelen mocht, aan de verhevene Poëzie in den Bijbel of wie nog voor een oogenblik rond wil zweven in die heilig-oostersche toestanden; wie zijne ziel nog eens van sterkende balsem overgoten wil hebben -- hij leze en herleze deze "Starren",. meesterwerk van Friedmans in 't Duitsch — meesterwerk van Smit Kleine in 't Nederlandsch. Dit is een van die boeken, waar men geen proefjens uit citeeren kan. Alles staat op de zelfde hoogte, -- en op eene bewonderingwekkende ! Hier ademt men,,. zou Huet zeggen , met opgesperde neusvleugels , de geuren des Ouden Verbonds. Hier bemerkt men al zoo weinig mogelijk van het rijmelooze der vaerzen. — Het boekjen ligt voor een ieder BIBLIOGRAFIE. 583 open : 't • kost slechts negentig cents. Koopt het dan , gij allen, die wilt hooren van .Slagar , van Ruth , en van de dochter van Jeftha, Koopt het en tracht niet vooringenomen te worden door de geweldige reclame , met den naam van Vosmaer op den titel! alsof "F. Smit Kleine" al niet genoeg ware! Het eerste gedicht "De Bijbel" is in rijmende vaerzen. De bijbel blijkt daarin voor den heer Smit Kleine een "vergeten boek" te zijn. Men merke op dat , waar op blz. 5 , van "De troostlooze zonschijf" sprake is, "troostloos" in den actieven zin slechts bedoeld kan zijn : die niet kan írroosíen. De "ritselende bronnen", waarvan op blz. 6 gewaagd wordt, hadden even later, op blz. 8, wel met eene andere hoedanigheid aangeduid kunnen worden. Op blz. 14, leest men: Meer dan vader en moeder had ik (Hagar) hem lief, Want hebt gij niet gesproken: Meer zult gij uwe vrouwe aankleven Man , dan uwen vader en moeder , Want beiden zult gij tot een vleesch zijn! Dit dunkt ons onlogiesch. Het gebod van den Heer aan den man gegeven , kan onmogelijk de onmiddelijke beweeggrond zijn voor het gedrag der vrouw. Alleen het opvolgen des gebods door Abraham ; namelijk het in groote mate aankleven zijner vrouw, kon een der gronden zijn , waarom Hagar hem beminde. Dit nu is echter niet het geval. Wel verre van haar meer dan zijne ouders aan te kleven, verstoot Abraham haar. Dit gebod kan dus in geenerlei verband staan tot het liefdegevoel van Hagar. Hoe het liggen op een "blaakrende zandlaag" (blz. 15) schijnbaar hetzelfde effekt kan hebben als het liggen "in vurige tenten" is mij niet recht duidelijk. Hoe "guldene sterren" (blz. 15) kunnen "fonkelen over de vrouw die [lag] bij gloedloozen starrenglans" is mij onverklaarbaar. Dat "maaiers maaiden" (blz. 84) , kan er dunkt ons door , maar ook "zij ... zich zalfde tot gezalfde" (idem) ? Moge nu echter ook al een enkele , op grammatikaal of redeneerkundig gebied min juiste uitdrukking gebezigd zijn , de dichtgloed is er niet minder om en wanneer men eenmaal ineêzingt met den poeët , hindert dit niet aan de melodie. Baarn , 27 Sept. '81. L. Hovius. 584 BIBLIOGRAFIE. Vlaamsch letterkundig Album. l e j aargan g 1881 ^. Roeselare , De Seyn-Verhougstraete , uitge. ver. Ooststraat , 38 . 1881. -- Een goed gelukt portret van mevrouw Van Ackere-Doo]aeghe,. het facsimile van den brief, waarbij Conscience dankbaar de op. dracht van dit werkjen aanvaard ; een overzicht van wat er in proza en poëzie , op dramatiesch gebied , in tijdschriften en op muzikaal terrein in 't laatste jaar in Vlaanderen voornamelijk, gewerkt is ; "De Toekomst", een vaers van Eugeen van Oye ; .. "De Gouden Bruiloft", gedicht van Jan Boucherp ; "Getweeën", poëzie in proza van Wazenaar ; "Vox populi", dichtstuk van V. A. - de la Montagne ; "Voor een Kruisbeeld", vier koepletten van 0-ustaaf lens; "Vaders afscheid", drie van Ph. Sevens; "Verwoest geluk , schetsje", door Teirlinck-Styns ; "God", dichterlijke ontboezeming van Karel Bogaerd ; verschillende dichtje'ns uit: "De waarheid in het leven", door Em. Hiel ; "Het herinne. ringsfeest", uitstorting in vaers van vrouwe Van Ackere-Doolaeghe ; Dichtbrief van Emma Petersen ; "Ge vraagt me naar een lied", door Ad. Beernaert ; "Het eerste lange kleed", vaersj en van Nestor de Piére; `Liederen" van Pol de Mont; "De Indiaansche meid", naar Andersen , door K. de Gheldere gedicht; "Helden", een dichtstuk van Th. Coopman ; "Levenslied-stervenslied", van den zelfden ; "Mijn zieke", gedicht van Wazenaar ; "Aan mijn neus", komische poëzie door Emma Petersen ; "Moederleen , karakter studie", in proza , van Gustaaf Segers ; het portret van Alb. Rodenbach , met nagelaten gedichten ; "Het volk van Gent", dramatiesch lied , van Th. Coopman ; "Jambe", onderteekend: Die Goedendach; "Een bruiloftsdichtje", van K. de Gheldere; "Onze vriendenkring", zes strofen van Omer Wattez ; "De herfst", vaerzen van A. J. Cosijn, naar de Lamartine ; "Waar 't vliegen wil !" een prozastukje , onderteekend : Dr E. v. O. ; "Die Minne", vaersjens van H. V. ; "Levensbeeld", poema van Th. C. Beernaert; "Ik ben een boerenwerker", liedje van Th. Sevens ; "Aan een jonge Kunstenares", gedicht door K. Bogaerd; "t Er viel 'ne keer", door Guido Gezelle ; "Tranen", in vaerzen , van H. V.; "De Snuifdoos, een [dramatiesch] schetsje van Roderich Benedix", een woord van den uitgever en een alfabetische Inhoudsopgave. -- Ziedaar den inhoud van dit keurig gedrukt "Album". Het is een. BIBLIOGRAFIE. 585. waar letterkundig pantheon van hedendaagsch Vlaanderen. Om het loffelijk doel , dat de uitgever nastreeft, verdient hij waarlijk nog vele volgende - jaargangen te bereiken. De prijs is slechts. fres. en ik verzeker u dat het papier goed en het formaat ge-makkelijk is. Amsterdam. T. D. OUWE. Arí and Letters , an illustrated Monthly Maga zine of fine dri and Ficíion. London , RE MINGFTON & Co. , 139 , New Bond Streel , IV. Vol. I. No I. October 1881. fol°, (32 blz.) Price one shilling. Wat bij deze uitgave allereerst in 't oog springt , dat is de keurige druk en illustratie en de lage prijs. Ziehier het doel van 't werk: "Art and .Ketters has been established with the view of offering "to the public , in a novel form , the combined attractions of "Fine Art and Light Literature. "It is feit that the prevalent fashion of inserting Engraved "Plates to accompany successive instalments of Works of Fiction "afforde but an inadequate representation of the higher claims "of Art , while , on the other hand, the few existing periodicals "exclusively concerned with subjecte of artistic study, of neces" sity appeal only to a limited class of readers. "In Art en Letters an attempt will be made to satisfy a wider "public , and to preserve , at the same time, a higher standard "of artistic excellence. . . . . . . . . . . "Special attention will be given to those forma of Art wich "are connected with skilled industry , and reproductions will be "given of the finest examples of Decorative Art from the public «museums and private collections of Europe. "There will ... be a section devoted to News , and Notes dealing "with the news and criticisms of the month in the several de" partments of Art, Literature, Music, and the Drama." Dit nummer bevat stukken over : "Jean Francois Millet." ; "Modern Caricature"; "Lace-Making at Burano"; «Frederick Wal.& 586 BIBLIOGRAPIE. ker" ; "The Arch of Augustus at Peurgia" ; "An Ill-considered: Blow"; en de rubriek "Art Notes, &c." De meeste platen zijn overgenomen uit "l'Ari", hetgeen ook. vermeld wordt. De inhoudstafel en titel zijn met den zelfden fraayen rand omlijst, kompozitie door John Watkins en A. G. Stevens. Behalve de Initialen en viniëtten is een plaat hors texle en acht tussehen den test. De Notes houden velerlei koneert , ten-toon-stelling en tooneelnieuws in. Den Raag, 23 Okl. '81. M. S. Marnix en zijne Nederlandsche Geschriften door DR. PAUL FREDERICQ, Professor in de Nederlandsche Letterkunde en in de hedendaagscke en vaderlandsche Geschiedenis aan de ioogeschool te Luik. Gent J. VUYLETEKE (Boekhandel W. Rogghé) Kalanderberg, 13. 1881. X en 114 blz. kl. 8°. Uiçjave van het Willemsfonds , Nr 95. Na lezing van de eenigszins partijdig schijnende, hoewel van weidsch gedrukter titel voorziene — bespreking van boven staand werkjen op blz. 478 (N. R., III, 5) van dit tijdschrift,. heb ik den uitgever verzocht mij het boekjeu te zenden, om er in de D. 'F: nog eens op terug te kunnen komen. Ik ben geen volstrekt voorstander van dit boekjen; maar moet,. omdat iets in een werkjen wel niet juist is gelijk wij het wensch ten — het geheel veroordeeld worden, en de uitnemende zijde maar onopgemerkt blijven ? Die zekere D. R. , die in de vorige aflevering der D. W. er het woord over voerde , keurt hoofdzake lijk den titel van het boek ten zeerste af, en zegt dat, wanneer deze luidt "Marnix en zijne Nederi. Geschr." , men verwacht dat de auteur Marnix in zijn geheel zal doen kennen en tevens zijne nederduitsche schriften zal bespreken. 't Is waarlijk jammer dat die R. D. , waarvan ik het tamelijk gemeenzaam vind, dat hij. "Prof. Dr P. P. M. Alberdingk Thijm ," doodeenvoudig met "P. Alberdingk Thijm" aanduidt --, 't is jammer dat hij over den titel niet een weinig langer heeft nagedacht. Alsdan zou hij toch. BIBLIOGRAFIE. 587 waarschijnlijk spoedig gemerkt hebben , dat : "Marnix en zijne- Nederlandsche Geschriften" o. a. beteekenen kan : Marnix in verhouding tot zijne - Nederl. Geschr. , of zoo iets. Is dat niet duidelijk ? in dit opzicht heeft het werkjeu geen lacune. Doch ik wil eerst overgaan tot het opgeven mijner grieven. le. Op b} z. 8 , zegt de heer Fredericq : "godgeleerde vraag« stukken laten wij natuurlijk gansch onaangeroerd in dit boekje, "waar wij alleen Marnix als schrijver van den eersten rang in. «willen bestudeeren " Op blz. 13 , spreekt de schrijver : "Bij ons , kinderen der ver" draagzame en skeptische XIXe eeuw, zijn de godsdienstijver en "de godsdiensthaat van voor driehonderd jaren schier gansch ge" koeld. Ook zullen wij dat brandend boek over dat zoo brandend "onderwerp met die kalmte en die gemoedsrust in handen nemen,. "welke aan eene zuivere letterkundige beschouwing eigen zijn." Op blz. l7 staat nog : "daar wij op een zuiver literarisch stand" punt wenschen te blijven." Mij dunkt dat deze en dergelijke, uit eigen beweging afgelegde verklaringen , den schrijver het recht ontnamen , om te spreken van de "klauwen van Rome" 1 ; van de "roerende feesten van Den Briel in 1872 en 1873 en van de Pacificatie van Gent in 1876" 2 ; • van den "beul Alva" 3 ; van "het onchristelijk grondbeginsel der Staatskerk , die door pijnbanken en schavotten bij de Wet moest in stand . gehouden worden" 4 ; van de "onmisbare gewetensvrijheid" 5 ; en dergelijke uidrukkingen , die, -- de heer Fredericq moet dat toegeven ! — even zuiver op godsdienstig of staatkundig gebied tehuis behooren, als de schrijver zijn boekjen dit op literariesch gebied zegt te doen. 2e Op blz. 10 vergelijkt de heer Fredericq de handelingen der beeldstormers tegenover de beelden der Roomsche Kerken met die der eerste Christenen tegenover de beelden der heidensche tempels. Men dient echter op te merken , dat de eerste Christenen , zoo niet beelden , toch zeker schilderstukken, met stichtende voorstellingen bemaald , in hunne katakomben bewaarden en volstrekt niet vernielden, terwijl de beeldetormers dit wèl deden. 6 1 Blz. 1. 2 Blz. 5. 3 Blz. 7. 4 Blz. 19, 5 Blz. 20. 6 Zie hierover KUGLER, Geschichte der Malerei, enz. , en JACOB, Die, Kunst im Dienste der Kirche. 588 BIBLIOGRAFIE. 3e. Op blz. 19 , duidt de heer Frédéricq de 198 eeuw aan al& "eene bij uitstek antitheologische eeuw." Wie zal niet erkennen dat onze eeuw en de zestiende , na Christus' tijd, juist de meest theologische eeuwen zijn. Wat verstaat de heer Fredericq blijkbaar door "theologisch" ? Hij verstaat er , dunkt mij , door , "wat God aangaat." En nu is het een feit dat er in onze eeuw meer dan ooit niet alleen over de Godheid van Christus getwist is ; maar steeds nog over het bestaan van een God, in den meer bepaalden zin des woords, gesproken en geschreven wordt. 48. Op blz. 111, wordt, zonder eenig bewijs, zonder de minste presumptie zelfs voor de waardeerbaarheid der veroordeeling aan te geven, het werken van Prof. P. 1P. M. Alberdingk Thijm, als "historisch knoeiwerk' , "onbehendige waarheidverdraaiing", gebrandmerkt. Mij dunkt, dat niemant het recht heeft zoo maar los weg beleedigingen rond te slingeren. Eenige aanmerkingen van minder belang, zijn niet de moeite waard hier te worden neêrgeschreven. Wat ik ook aangestipt moge hebben, dit boekjeu draagt over het geheel het kenmerk van des schrijvers begeerte om onpartijdig te zijn, hetgeen na tuurlijk zeer lofwaardig is. Mij dunkt ook dat Dr Frédéricq er in geslaagd is, Marnix als Nederlandsch schrijver , met onbekrompenheid te schilderen. Hij spaart hem niet, waar hij berisping verdient en meldt zijne feilen te rechter plaatse. Ziehier den inhoud van het boek: Inleiding. Marnix en onze eeuw. I. Marnix' eerste Nederlandsch Geschrift : van de beelden afgheworpen in de Nederlanden (1567). II. De ByenkorP der H. Roomsche Kercke (1569). III. lee Byenkorf en de Katholieke Geestelijkheid. IV. De Byenkorf en de Katholieke Leer, stelsels. V. De .Kunstwaarde van den Byenkorf. VI. De duurzame ins vloed van den Byenkorf. VII. Het Wilhelmuslied (1568) en de andere Geuzenliederen van Marnix. VIII. Marnix' -ddvysen (1568 en 1569) en zijne beri, jmde vertaling der Psalmen Davids (1580). IX. Nog de Psalmen Davids en de Schriftuerlicke Lofrangen (1591). X. De Trouwe Vermaninge (1589). XI. De Ondersoeckinge ende grondelijcke wederlegginge der geestdrjzische leere (1595) en de fragmenten der Bijbel-, vertalinq. XII: Besluit. BIBLIOGRAFIE. 589 De Heer Paul Frédéricq heeft een grondig werk over Marnix geschreven. Hem zij alle dank. Wél noemde Pol de Mont, in de Portefeuille, te recht dit boekjeu "een keurige studie". .d mst. , 28 Okt. '81. J. K. Een zomernacht-vertelling in 1831. Door den schrijver van 'Een nacht op de Noordzee". Amsterdam , Joh. 0-. Stemler Cz. 1881. Den schrijver ontbreekt het niet aan voorstellingsvermogen : hij - heeft fantazie en eenigen stijl. De novelle is in zoo verre sprookjen als er goden en godinnen in optreden, niet bloot als allego. rische gestalten , maar als handelende personen , die raad en les , uitdeelen , maar ook goudstukken , waarvoor men zich kleêren kan koopgin. De twee elementen het natuurlijke en het bovennatuurlijke zijn niet met genoegzame smaak in balans gebracht. Het bovennatuurlijke is niet mystiesch genoeg behandeld . Er is niet niemant in de waereld , die gelooft , dat de zaak zich toegedragen heeft zoo als de schrijver het voorstelt, en er is ook niemant, die onder de mythologische drapeering een wijsgeerig beeld vermoedt, veel minder herkend. Iets , dat men verwacht , al zou het motto-alleen ons zoo iets beloven. Het komt , in de kunst , .,van schrijven , vóor alles op de balans aan. Dit geef ik den schrijver in overweging. A. TH. MENGELINGEN„ van letterkundigen , socialen , staatkundigen en wijsgeerigen aard. NATIONALE ROEM. --- Toen het plan om het Eeuwfeest der Unie van Utrecht en dat der Afzwering van den Soeverein uit het Oostenrijksche Stamhuis te vieren in duigen viel , vleide menig onpartijdig vriend des Vaderlands zich met de gedachte, dat dit moest worden toegeschreven aan het allengs veldwinnend begrip, dat een groot gedeelte der natie geheel anders over die gebeurtenissen dacht dan de hoofdwoordvoerders der laatste eeuwen , die , geruggesteund door legale plakkaten en tastbare belangen, de stelling voortplantten , dat in de 2e helft der XVIe Eeuw de vrijheidsloot op den Nederlandschen stam geënt was, en , sedert, alles in Holland geweest was peur le mieux dans le meilieur des mondes. Uit dezen hoofde moest het niet oorbaar voorkomen als aanleiding tot nationale feesten te begroeten wat , in de eerste plaats , geweest was de triomf der éene volkspartij over de andere, de vervanging van een exkluzief Katholicisme door een exkluzief Protestantisme , en , in de tweede plaats , wel de onbewuste grondlegging voor eene schitterende volksontwikkeling , maar niet voor de gelijke verdeeling van rechten en lasten tusschen de zonen van het zelfde vaderland. Het zou inderdaad geen wonder geweest zijn, indien onder de hamerslagen , die wij en anderen de vrijheid genomen hebben in de laatste dertig jaar te doen neêrkomen op de harde dop van het volksbewustzijn , deze onmiskenbare pit ten laatste voor den dag ware gekomen. Wij hebben ons daarmee^ gevleid. Eindelijk dan toch , zeiden we, komt het rechtvaardig ,heidsgevoel bij onze landgenooten boven , en men zal niet meer tot de nationale glorie rekenen wat met de vernedering, beroo - . ving , ontburgering , verdenking , vervolging der Katholieke Nederanders gekocht is. MENQELINOEN. 5 91 Met des te meer warmte maakten wij ons steeds op , wanneer het gedenkdagen geld , die allen Nederlanders , welke 't hart op de rechte plaats droegen , dierbaar moesten zijn ; en van gantscher harte werkten wij mee^ om onze groote mannen te huldigen en de dagen te gedenken , die nieuwe paerlen aan de kroon van Holland gehecht hadden. Groot was dan ook onze te-leur•stelling ;, toen wij ontwaarden, dat in het te-rug=blijven van feesten van bedenkelijker aard veel minder edele roerselen gewerkt hadden , dan wij vermoedden. Den 5n Augustus laatstleden was het 100,3 jaar, sedert de zeeslag bij Doggersbank een onmiskenbaar getuigenis aflegde, dat de oude heldengeest in Nederland nog niet was uitgedoofd. Onze Marine , gelijk het behoorde, nam het initiatief om den belangrijken gedenkdag, het 100-jarig jubileum, te vieren. Het 50-jarige kon gerekend worden op waardige wijze te zijn vertegenwoordigd door de 10-daagsche veldtocht, van 2 tot 12 Augustus 1831 tegen de opgestane Belgen volbracht. Heden beleefden wij gelukkiger tijd. Het was dus te denken, dat de Nederlanders, vooral de Hollanders, in 't bizonder de Amsterdammers, de herdenking van onze waardige houding tegenover Engelands overmoed luisterrijk zouden vieren en wijden een schitterend volksfeest aan de nagedachtenis van Zoutman , Bentinck en hunne wakkere medestanders. Vol geestdrift waren wij van de eersten , die gebruik maakten van de gelegenheid, door het Marine-komitee opengesteld, om ons bij de feestviering aan te sluiten. Met genoegen vernamen wij , dat aan Prof. Jorissen de taak was opgedragen, in een der lokalen der Landswerf , de feiten van 1781 in herinnering te brengen , en groote verwachting hadden wij van de broederlijke ontmoeting der militaire en burgerlijke autoriteiten aan het feestbanket in .Amsterdam , eens de zetelplaats onzer beroemdste Admiraliteit. Maar hoe werden wij te-leur-gesteld ! De Marine heeft het hare gedaan. 't Was ons een wellust de mannen te ontmoeten , die in alle wateren der waereld met waardigheid de vlag van Nederland zijn blijven vertoonen en aan een gastmaal deel te nemen , dat door Jhr. de Casembroot , den grooten man van Simonoseki (den goeden bekende van wijlen Mr Dullert !) geproezideerd werd. Maar 'Waarom, helaas, schitterden 's morgens aan de Werf, 's avunds . 692 MENGELINGEN. vaan het banket, de erfgenamen der Doorluchtige Vroedschap van Amsterdam door hunne afwezigheid ? Enkele deftige Heeren, Kommissarissen van de Kweekschool voor de zeevaart, kwamen, wel is waar , aan het feestmaal de Hoofdofficieren komplimenteeren , — maar dit was eene eenvoudige (en ook waarlijk niet. meer dan gepaste) kontravizite voor een bezoek, des morgens door de Marine aan de Kweekschool gebracht. Buiten dit was de Burgermaatschappij bij het feest bijna onvertegenwoordigd. De Regeering der Stad, de Beurs , de Rechtbank, de Hooge school , de groote instellingen voor kunst , nijverheid , onderwijs, liefdadigheid , alles was -- ABSENT. Is het wel mogelijk ? -- Het is een feit. De hoogste expressie , waartoe het nationaliteitsgevoel der Amsterdammers zich schijnt te kunnen opwerken , is — het uitsteken van een tot halver weg den stok gestreken vlag , als er een Prins sterft : een dwaas misverstand ! Waar vlaggen wanyen haalt men ze halverweg in , wanneer er een zomerwolk zichtbaar wordt: maar welke burger , die nadenkt , steekt, bij gelegenheid van een sterfgeval , een vlag uit , ofschoon hij zorg draagt ze half neêr 'te halen? , KIRGHBIJL TEN DAM. DE BEROEMDE GOT Deken der Comédie-Française, ont. ving dezer dagen van een joernalist meêdeeling , dat door hem, in oude papieren, een stuk uit de tijd der Revolutie was gevonden, waarin zekere gendarme Got gezegd wordt geluk te worden gewenscht met een bedreven heldenfeit. Hij andwoordde hierop het volgende: Monsieur, Je vous remercie beaucoup de 1'intention obligeante qui vous a guidé en m'envoyant le document assez curieux relatif au gen. darme Got. En effet, comme je suis Breton et de souche bretonne, il est plus que probable que ce brave homme était de ma famille , et c'est un parchemin à aj outer , sans doute , à l'armorial du nom de ` +ot^, qui compte déjà, à ma connaissance, plus de cent cm. juante années de bonne roture. . MENGELINGEN. 593 Veuillez agréer , monsieur, l'expression de mes sentiments leis plus distingués. F. GOT, De la Comédie..Francaise. Wat zegt men van zoo'n keurig briefj en ? Zouden , bij ons 's lande . eersten en edelsten er in slagen met zoo veel smaak zich uit te drukken als deze ... akteur ? REDENEERKUNDE. — De jongst verschenen Levensbode (12e dl. de stuk) zegt op blz. 361 1 : "Veel beter [dan het voorgaande,] "laat zich de vervolgen ter loops gedane menechkundige opmer" king hooren : "de socialistische leer gaat van het standpunt uit, "dat alle menschen goed zijn; en dat zijn ze niet, al heeft ieder "wat goeds in zich. ......." Daarom kan men ook gerustelijk toe" geven , dat verreweg de meeste "menschen klaarblijkelijk niet "hoog genoeg staan voor het dierbaarste goed : vrijheid." " Op blz. 446 van diezelfde aflevering , leest men : "Meer nog: "lieden , zelf van den deugdelijksten levenswandel, en die dus "zulk een dekmantel persoonlijk in 't minst niet zoeken of be "hoeven , krijgen , door hun onredelijke godsdienst en geloofsbe "grippen , onwillekeurig maar onvermijdelijk , een zoo schee f "en verdraaid inzicht in de dingen, dat zij de stuitendste "handelingen , uit hun geloofspunt voor prijzenswaarde feiten "houden. Een sprekend voorbeeld kwam mij daar , voor een jaar "of wat, van voor oogen. "Ieder kent , al ware 't maar uit Tollens' roerend dicht, de "aandoenlijke geschiedenis van dien gekerkerden Doopsgezinde "uit den Hervormingstijd, die, zijn kerker ontvlucht, over 't ijs "door zijn wacht-er werd nagezet , en die , zelf gelukkig daarover «ontkomen, dien wachter er met zijn wapens zag doorzakken. "Slechts naar de menschlievende inspraak van zijn edel ketterhart "luisterend , ijlt hij terug , redt den wachter , doch — wordt nu "door dezen, in zijn geloofsverbijstering, onmiddelijk vast_ "gegrepen en naar zijn kerker teruggesleurd (?). Ik besprak dat 1 In zijne beoordeeling van Het aardsche heldendom..... door H. Wolf, gang v. d. Mey. D. WARANDE. N. REEKS , III , N°. 6. xX.XIx `594 MENGELINGEN. -"geval, als een levendig bewijs, hoe godsdienst en zedelijkheid "ter deeg moeten onderscheiden worden, met een 1egaafd en "beschaafd letterkundig vriend , even Roomsch- als ik Geusgezind. - "En wat moest ik hooren [P ....] : dat hem inderdaad die han "delwijs van den wachter, hoe stuitend als hij toegaf — voor "t menschelijk gevoel, niet slechts te verontschuldigen of te ver "schoonen, maar zelfs ten zeerste verdedigbaar scheen, daar 't "geloof boven alles ging." Schrijver dezes nu heeft de eer dien vriend van Dr v. Vloten te kennen. Hij heeft deze regelen van den Levensbode met den vriend besproken. Deze nu meende dat v. Vloten' geheugen hem in zijne groote anti-geloofsverbijstering, inden steek moet. hebben gelaten. De vriend verklaart dat het zijne meening ge weest is en nog altijd is , dat in het gegeven geval de wachter slechts één ding te doen had: Den ontvluchte naar .zijn kerker te-rug-voeren ("sleuren" moest hij alleen, bij hevige tegensparteling). In dit opzicht heeft dus de heer Van Vloten niet gefaald. De vriend ontkent echter met allen na, druk , dat hij deze handeling , uit zijn geloofspunt voor een "prijzenswaard feit" zou houden. De vriend ontkent ten stelligste, -dat hij ooit als verdedigingsgrond voor 's wachters handeling het -geloof dat boven alles ging, opgegeven zou hebben. Hij verklaart dat zijne meening in deze zaak , hoe zij ook in strijd moge zijn met die van den ongeloovigen Van Vloten , met zij n g ei o of niets t e maken heeft. Hij verklaart dat hij , bij de beoordeeling van de handeling des wachters , volstrekt niet in aanmerking heeft genomen het motief der gevangenschap den -ontvluchten. De vriend verklaart dat, naar zijne onveranderde meening, de wachter had moeten handelen, gelijk hij gedaan heeft, om welke reden de ontvluchtende ook gekerk e r d zat, zij 't om moord , diefstal , godsdienstzaken of wat dan ook. Het is, dunkt ons , nu klaar als de dag, koe de opinie, van den vriend is. Ik zal echter ook zeggen , waarom die meening .aldus is vastgesteld. Dit is doodeenvoudig een gmrstie van logika. De vriend dan.; is . het met zijn vriend Van Vloten eens, dat ("[hoewel] ieder wat goeds in zich [heeft]") alle menechen n i e t _goed zijn. Dat "daarom .... ook ... , de meeste menschen ... . niet hoog * genoeg staan voor .... vrijheid" (zie hierboven). Hij MLN GELIN GEN . 5 9 5 gelooft dus , wat onmiddelijk hieruit volgt, dat , daar er geen absolute v r ij h e i d kan bestaan , er w e t t e n moeten wezen. Hij meent , al wederom bijgevolg , dat daar de menschen niet voor absolute vrijheid geschikt, en er dus wetten moeten bestaan, dat zij die wetten moeten naleven. Men kan het immers niet. noodzakelijk vinden dat er wetten bestaan, en daarnaast het niet nakomen van die wetten goedkeuren ! Waarvoor zouden zij dan bestaan ? ... De wachter, die niet geheel goed was, die dus met wetten te doen moest hebben, -- die zich bijgevolg aan die • wetten moest. storen wist dat een der . wetten was dat hij den , aan zijne zorgen toevertrouwden gevangene moest bewaken en het ontvlachten beletten. Dat was de wet -- en daarmee uit. De heer Van Vloten schijnt echter te meenen, dat een groote weldaad (het leven redden b. v.), door dengene, op wien de wet toe te passen is , aan dengene, die de wet op dienzelfde toe te passen heeft, bewezen , den laatste van zijn plicht ontslaat ! ... . Het leven redden is een groote weldaad .... een eerlijken arme , met veel kinderen en die gebrek en honger lijdt , — veel geld geven --ook. Nu zou, --- volgens Van Vloten — indien, in een veldslag, een dood arm soldaat , een generaal van de vijanden van zijn vaderland, die het hooge bevel voert over die vijandelijke troepen -- die alles in zijn macht heeft om het vaderland in 't verderf te storten ... kon dood schieten s--nu zou die soldaat dat niet mogen doen — zoo die generaal , door een toeval , hem vroeger van ellende en gebrek gered had en hem een gelukkig leven had doen leiden! Gaat dit op ? ... . "Neen", zal men wellicht andwoorden, "maar dit is een heel ander geval: hier staat het geluk van 't heele vaderland op 't spel." Maar moet dan -- vraag ik u — maar moet dan iedere soldaat , iedere wachter voor zich zelf , aan 't wikken en wegen gaan, hoe of de grootte van 't gevaar dat door het laten ontsnappen of door het niet doodschieten ontstaat zich verhoudt tot de grootte der weldaad van het leven redden of van armoede verzachten ? Hoe kan de wachter weten welk staats-gevaarlijk perso naadje daar aan het ontvluchten is ? Hij weet slechts : Dat is een ge 596 MEI, GELI I^ G EN. eangene , ik heb dien te bewaken en des noods het ontvluchten tebeletten. Moet niet --- zoolang als de menschen nog niet goed zijn en dus door wetten bebeerscht dienen te worden — d e wet d e w e t z ij n -- en daarmee^ uit F 20 Nov. '81. v. D. ORNAMENTSTIJL. — Wanneer 't iemant nog twijfelachtig mocht voorkomen , of de Regeering wél heeft gedaan eene school voor zoogenaamde kunst - industrie te stichten , zou hij den "Catalogus der Tentoonstelling van hulpmiddelen voor den boek. handel (Aug. 1881)" maar hebben in te zien, om de overtuiging, te erlangen , dat zoo Vondel gelijk heeft met de leer "De liefde voor zijn lant is ieder aengheboren", dit niet doorgaat met "De kunst en goede smaeck" : deze schijnen niet een ieder "aengheboren". Het royaal-8° deel ziet er vriendelijk uit in zijn band van Van den Heuvel te "'s Hage ". De voorzijde draagt in gouden • X PI° eeuwsche rom. kap. letters den titel. Eenmaal dien titel opgegeven , kan het er meê dáor, dat , zeer naïef, het woord "catalogus" met de grootste letters gedrukt is ; maar de benaming van het ten-toon-gestelde legt geen schitterend bewijs af van de logika der ontwerpers : men heeft toch niet blootelijk "hulpmiddelen" ter vergemakkelijking van den boekhandel bij • een-gebracht , maar alles wat van verre of nabij met den boekhandel in betrekking staat. 't Is al heel vreemd -- boeken , papieren , gravuren in lijsten , bindwerk , proeven van- steendrukwerk , fotografiën , proefnommers van dag- en weekbladen , aardglobes, enz. enz. hulpmiddelen voor den boekhandel te noemen. De band van licht warm-grijs linnen is aan de voorzijde alleen vercierd met eenig in zwart en rood geperst lijstwerk , waarvan het hoofdornament aan de Italiaansche Renaissance van 1500 ontleend is. Het voorwerk in den "Catalogus" is op 2 soorten van zoog.d Hollandsch schrijfpapier uitgevoerd. De eigennamen der inzenders zijn met roode, vrij groote onderkastletters gedrukt. Het lijstjeu om de bladzijden bestaat uit 4 typografiesch saamgestelde bagetten , wier uiteinden over elkaar heensteken. Een zetter, leerling der kunst-nijverheidschool, zou men echter onder het oog MENGELINGEN. 59 hebben gebracht , dat hij , om bet "schablonen•systeem" niet te huldigen, die randen niet geheel het zelfde behoorde te maken. Wanneer men de punten der 4 stokken a. b. c. d. e. f. g. h. noemt,. dan zou een artistiek opgeleid zetter op p. 1 a over e hebben heengelegd (gelijk ook geschied is) , maar verder f over c, d over h (zoo als men gedaan heeft) en g over b; op p. 2 had men het omgekeerde gedaan: e over a, c over f (gelijk men deed), h over d en dan (zoo als geschied is) b over g. Vervolgends had men op bl. 3 den linker bovenhoek ingericht als op p. 1, maar daarentegen de anderen anders; op bl. 4 de drie overige verschillend tegenover den linker bovenhoek , enz. Op die wijze ware de verscheidenheid met de eenheid verbonden geweest. Voor den vercierden titel van den "Catalogus" is de teekening gemaakt door den architekt P. J. H. Cuypers, dit is gezegd, dat de eenige ware beginselen van den grafischen ornamentstijl , met enkele relief- e$ékten, die de stijl van het begin der X VI° Eeuw toelaat , hier geëerbiedigd en toegepast zijn. De titel , in houtsnede uitgevoerd , vertoont al aanstonds het charakter van eenen druk met beweegbare letters en andere bijeen- voegde vormen. De omsluitende fijne lijst omvat of verbeeldt te omvatten 16 quadraten en andere rechthoekige parallelogrammen, die voorstellen : een drukkers-soeverein-gildewapen , eene allegorie van de encyklopeedische wetenschap , blazoenen der teeken- en drukkunst, een wapen van Nederland , een t (van Amsterdam) met het wapen der Stad , 4 andere hoofdletters , 4 geniën , Lezen, Schrijven, Teekenen en Graveeren voorstellend en een paar loopende bladornamenten. Van het niëllo-systeem is hierbij een ruim gebruik gemaakt. De titel is gedrukt in zwart en de drie hoofdkleuren, bij de Heeren Gebr. Binger. De druk van den katalogus is bezorgd door de Heeren Roeloffzen en Hübner. De pers is met zorg toegesteld geweest; maar dit kon de disharmonie niet herstellen , die op te merken valt tusschen het (toevallig slecht afgedrukt) viniët op bl. 20 , dat op bl. 48, en die op bl. 8 , 22 en. 24. Waarom of ook 32 bladz. op wit en 16 daarachter in dezen kataloog op geel papier zijn gedrukt, is niet licht te gissen. Had. men bepaald beoogd verschillende stalen van papier te laten zien , -- dan had natuurlijk de verscheidenheid veel grooter moe-, ten zijn. Nu vormen die 8 tabaks waterbladen een misstand in. het boek. 598 MENGELINGEN. Het tweede deel is gewijd aan advertenties. De firma Joh. Euschedé en Zonen heeft de kieschheid, ale. Benige reklame, met kursieflettertjens op blz. 2 te vermelden, dat blz. 1 tot 8 door haar gedrukt zijn. Daartusschen treffen wij, steendrukwerk aan van de firma Amand. De humor, die er in gelegen is, de initialen van haar naam op te bouwen uit perspek-tiviesch neergezette steenblokken in een winterlandschap , schijnt. ons duister. Tjeenk Willink te Haarlem annonceert smaakvol zijn weekblad Eigen Baard en geeft als "proeve van illustratie" de voortreflijke houtsnede van Prof. Strakées uitnemend borstbeeldtjen "Duyfje". Op het enkadrement van 's Heeren Suringars advertentie , die op bl. 4 zijne uitgaven van Tollens annonceert, is de zelfde aanmerking te maken , die wij ons op de kaders van den kataloog veroorloofden. Min gunstig steekt, nog in ander opzicht, daarbij.: af bl. 5 , waarop nog andere uitgaven van Suringar vermeld worm den, terwijl in het midden zijn naam prijkt op een ondergrond van zacht geel. Meer harmoniesch dunkt ons kompozitie en kleuren v. blz. 6 en 7, ofschoon de omtrek van de tint des kaderszich niet goed met den bruinen letterdruk van dit verstaat. Het. moiréhout van blz. 8 met de kunstig saamgestelde maar kwalijk geprofileerde schilderijlijst , is eene veel zwakkere aanbevelingvoor de firma Wegner en Mottu dan hunne miniatuur-fotolithografie daartegenover. De Heeren Loman en Kirberger leveren een proeve van zwarten letterdruk met randornamenten in rood en groen en enkelelichtgetinte vlakken, die , in haar soort lof zou verdienen — zoo de ruit door den spiegel van het middenvlak gestoken , niet al te brutaal (en beteekenisloos) op den voorgrond trad. Het latwerk . waarmee zij, bl. 11, de firma Gebhard laten optreden , is ook aan rechtmatige bedenking onderhevig. B1 12 en:. 18 zijn zeer onbarmoniesch. In biz. 14 betreurt men — de cha. rakterloze roode lijn der binnenste omgeving ; blz. 15 is veel. beter, maar wat somber, door den doellozen grijzen ondergrond. Het enkadrement van blz. 16 geeft in bewusteloosheid niets toe, aan het betreurenswaardig frontispies (in den zin van titel-vercie.. ring) dat het omgeeft. Op veel meer smaak maakt het drukwerk der Heeren Gebr. van Asperen van der Velde aanspraak. MIEN GELINGEN. 5 9.9 Behoudens het elders opgemerkte , kunnen wij ook lof geven aan de zetterij en drukkerij des Heeren-G. J. Thieme (bl. 25-40). Jammer dat zijne reeks ontcierd wordt door de smakeloze zon van blz. 37 in de kwalijk geëvenredigde drukverdeeling in den cintre surbaissé , dien Prof. Gugel een triomf strekken moet op blz. 85. Voortreflijk is gedrukt de mooye houtsneê van blz. 39. Het bekende portret van den betreurden D. A. Thieme , ge. graveerd door den talentvollen P. J. Arendzen , en keurig afge drukt door den bekenden J. F. Brugman, komt tegenover blz. 40 voor. Mij dunkt , als de Heer D. A. Thieme de uitvinder der 'boekdrukkunst geweest was, had men hem bezwaarlijk meer eer kunnen doen dan door een zoo sprekend en groot portret in dezen katalogus op te nemen. Mijn kompliment aan de Heeren Gebroeders Binger voor blz. 41-48. Dat is , dunkt mij , de ware ornamentstijl voor boekdruk werk — zoowel met de krachtiger effekten , die een vroegere Eeuw liefhad , als met de moderne tere tinten. Jammer dat de H van Hooft (blz. 45) daar zoo onorganiesch te midden van een regel staat. Van de beroemde firma C. A. Spin en Zoon behagen mij het meest blz. 51-56 (tusschen blz. 48-49 is een blad ingestoken, - -dat in de pagineering niet meê rekent). Ook de Heer Portielje heeft zich goed gekweten. De Heeren Blikman en Sartorius hebben vooral blz. 67 nog eens na te zien. De Heeren Roeloffzen en Hiibner (blz. 73-88) 88) zullen zich andermaal eenige aanmerkingen moeten laten welgevallen. Het enkadrement van hun firma en de keus en verdeeling der letters (bl. 73) is van de fijnste smaak ; de meeste andere paginaas zijn zeer voldoende; maar bl. 83 is te woelig. Ook worden daar pilasters tot "ongeleerde plichten" gedwongen. Bl. 85 is ... iets verschrik kelijks : met drukgerief eene architektonische kompozitie na te bootsen ; kocinthische kolommen te maken zonder einde ; een kroonlijst zonder fries ; een frontou , waarvan de einden en hoek palmetten naauwelijks gelijkkomen met de binnenvoluut der ka. piteelen. 't Is jammer van den zetterarbeid aan deze samenstele ling besteed. De Heeren Wijt en Zonen (blz 89-96) hebben zeer harmo nieche bladzijden geleverd ; maar de twee wapens met supports 4 (op blz. 96) leengin zich niet goed tot flankeering. , 600 MENGELINGEN. Ik moet vooronderstellen, dat de "Kon. Nederl. Stoomdruk. keri*" op blz. 100 eenige stalen van ornamenten heeft willen leveren; want een geheel is daar niet te vinden. De andere bladzijden (behalve de magere banier op bl. 104) verdienen lof. De Heer Geurts te Nijmegen heeft zich nog al gekweten. Blz. 105 en 107 zijn goed gekomponeerd ; 106 is onorganiesch. De Heer H. C. A. Thieme opent, jammer genoeg, met een uit ornamentgerief samengesteld would-be-tempelfront. Zijne overige bladzijden, hier en daar met lichten ondergrond, zijn fraai (behalve de verdeeling van bl. 128 en het hard ovaal v. bl. 114). Ik ben ten einde van mijne taak. Ik heb ze met geweten vervuld ; niet onvoorbereid. Mogen mijne opmerkingen hier en daar tot nadenken stemmen. Moge men de typografische ornamentiek meer en meer . historiesch opvatten. Mij dunkt in de liefde voor al die zachte tinten is iets ziekelijks. Maar vooral pasre men de algemeene beginselen ook op dit onderdeel der heerlijke ornamentleer toe. drost. , 14 -November 1881. M. 6 de bonne compagnie par I'élite de notre public , ont été éliminées, et même une intrigue d'amour établie dans Ia composition sur un second plan (le premier étant occupé par Ie développement du caractère principal -- Harpagon) , n'a pu être représentée qu'avec certaines réserves. Pendant que cette comédie, dont la rédaction avait été revue par moi , se jouait au Théátre , suivie d'une esquisse dramatique que j'avais empruntée á l'histoire "amou- reuse" de notre héros , — le prof. De Vries lut la comédie en entier dans une société littéraire. Le lendemain nous nous ren dimes en pélerinage au chateau de Muyde, le séjour de Hooft, pendant la majeure partie de sa vie , et un banquet couronna le aoir ces fêtes, auxquelles se rattachent des souvenirs de nature mixte. Partni les admirateurs de Hooft il y a eu des radicaux, qui ont crié au sacrilège parce que j'avais osé apporter des change. ments à Ia pièce dramatique et parce que, dans ma comédie, 1'héroïne, la file d'Éléonore Hellemans , avait deux aus de plus que les registres de baptême ne lui accordèrent. Ce qui m'auto. risait á en agir ainsi et à prétendu cependant à quelque eonfiance comme historien, c'était une épitre de Hooft lui-même, dans la. quelle il traite d'égal à égal avec vette toute jeune felle. Dans Je n° 4 de ma revue j'ai donné le texte de ma pièce et rendu compte des modifications dans la comédie de Hooft. Le Dr Jan ten Brink m'a fourné un bel article á 1'honneur de la solennité, et différents littérateurs ont bien voulu coopérer à la complétation d'une genealogie de leur grand devancier. Dans lee deux dernières livraisons du 3e volume de ma nouvelle serie, j'ai publié: Un travail de M. Servaas van Rooyen sur les éléments bibliquee que nos poétes du moyen age ont fait entrer dans leurs compo• sitions historiques et légendaires; Du méme auteur : un article à 1'honneur de Constantin Huygens, qui forme avec Vondel et Hooft un illustre triumvirat dans notre république des Zettres du XVIIe siècle. M. van Rooyen propose 1'érection d'une statue, pour son héros; La traduction d'un article de M. Ednn. Saint-Raymond sur Ie célèbre peintre néerlandais Antonis Mor van Dashorst (Antonio Moro). L'auteur francais qualifie notre compatriote comme héritier de l'école du moyen age et fondateur de celle du XVIIe siècle ; ii donne la main , dit-il , á Holbein et à van Dijck; .. 7 Un 7e chapitre de ï'étude profonde et consciencieuse sur Bil -derdijk , par le rév. P. van Hoogstraten; Deux épitres de Rithovius, publiées par le rév. P. van Lommel; Des vers latins du mogen áge sur une église romane tres in téressante qu'on a démolie á Utrecht il y a 60 ans ; Un article de polémique de M. Lod. van Deyssel, qui veut révendiquer poer les "grands poëtes dramatiques de France" le droit de ne pas être jugés sans avoir été dument lus et étudiés. Un discours, prononcé par le rédacteur de Bette Revue dans sa qualité de professeur à l'Académie des Beaux-arts , le 15 Juillet, jour commémoratif du grand Rembrandt; Un article à l'honneur de M. le doet. Rembry-Barth , auteur d'une tres remarquable histoire de la ville de Ménin , en 4 gros volumes, par M. van Deyssel; Un hommage au grand romancier flamand Henri Conscience , qui vient de publier son 100me volume; Critique de différentes publications néerlandaises et étrangères, eetre autres "Amazone" de M. C. Vosmaer. Voilà le principal contenu de mes trois livraisons. Je regrette que le tableau du mouvement civilisateur dans mon pays ne ooit pas plus complet. Je serais heureux , si les matières traitóes pouvaient engager les littérateurs à 1'étranger de se familiariser avec un idiome , dont la conna.issanee leur ouvrirait des trésors artistiques non moins remarquables que eeux qu'à l'envi ils viennent admirer dans nos musées de tableaux. 25 Oct. '81. ALB. TH. ,