Ms* mantle (NIEUWE REEKS.) A %Lk: _;14:1 t),*SAWA.Ita': . . • , • • 14 -- • - fro win" virow,,,,,c-vo 41P.7719 " aft` V-1,14h,Af? N R. — Vijfde jaargang. 1892. EDGAR TINEL. ZEDEGESCHIEDENIS. tilomEto Van 'Renton. Songstt onthefifiingen, door V. BECKER, S. J. ENIGE achtbare wakkere mannen hebben onlangs de handen in elkander geslagen om uitvoering te geven, aan het sinds lang beraamde plan, een der edelste beroemdste zonen van Nederland, een waardig gedenkteeken op te richten. Te recht wordt voor het welslagen der onderneming gerekend op den krachtigen steun onzer zuidelijke en oostelijke broeders. Zoo ooit de thans helaas te veel gescheidene telgen van den ouden eenmaal zoo uitgebreiden Dietschen stam in een bepaalden eenmaal zoo uitgebreiden Dietschen stam in een bepaalden geschiedkundigen persoon aan hunne oorspronkelijke geschiedkundigen persoon aan hunne oorspronkelijke fa inilieeenheid worden herinnerd, dan wel in Thomas van Kempen, den ons alien dierbaren schrijver der Navolging. Hij werd even buiten de grenzen van het tegenwoordige Nederland geboren, maar die enge grenzen bestonden Coen niet. « 't Is waar en jammer tevens, zegt zijn geleerde levensbeschrijver Moore, thans staan de zijn geleerde levensbeschrijver Moore, thans staan de duitsche en de hollandsche Nederlander als vreemdelingen tegenover elkander. In vroeger beter dagen was dit tegenover elkander. In vroeger beter dagen was dit anders. a In de I5e eeuw nog kon men met Marcard van Minden zingen : Vam Weserstrand, de Marke van Westpbalen, Wiet fUdder noch bet an de Oostsee wiet, Sprekt ollet Volk in nederdatsker Talen. 6 THOMAS VAN KEMPEN. Rijnland kan zich beroemen de geboortegrond te zijn van Thomas van Kempen, maar ,het eigenlijke Nederland heeft den schrijver der Navolging voortge- bracht. (( Hij is in zoe jeugdige jaren, zegt Hirsche, naar de Nederlanden getogen, en heeft zijne geheele vorming zoo uitsluitend de- invloeden der toenmalige belgisch- hollandsche geestesstrooming te danken, dat, wanneer hij, gelijk billijk is, naar de wezentliikste grondtrekken zijner levens- en geestesgestalte is te benoe:ien, men hem slechts een Nederlander heeten kan. n Dat Nederland strekte zich uit van Duinkerken's kust (I) tot den mond der Eems ; doch ook de streken die, thans tot Zuid- Nederland behooren, kunnen aanspraak maken op een hun eigen aandeel in de vorming van den schrijver der Navolging. Niet alleen heeft de vrienischappelijke betrek- king tusschen Geert Groote en Ruysbroek een beslissenden invloed uitgeoefend op de stichting der kloostervereeniging waarin Thomas zijne geestelijke opleiding genoot, maar deze heeft ook in den grooten Dietschen asceet een uitmuntenden leermeester gevonden. « Wie Ruysbroek heeft gelezen, schrijft de hoogeerw. heer Spitzen, vindt hem in de Imitatie gedurig onmiskenbaar weder, zijne richting, zijn stelsel, zijne gedachten, zijne eigenaardige uitdrukkingen. Ook zijnen gloed zelfs vaak u. Die gemeenschappelijke geestesstrooming openbaart zich zonneklaar in de snelheid waarmede de beide stichtingen van . Groot, der broeders van 't Gemeene leven en der Windesheimsche kloostervereeniging, zich zoowel in Zuid- als in Noord-Nederland op groote schaal uitbreidden. Ook de Nay. zelve werd onmiddelijk na hare verschijning zoowel in het zuiden als in het noorden (i) Hier predikte H. Willibrordus het Christendom in zijne tale. Zie P. ALBERDINGK THUM, H. Willibrordus en Tyne eeuw, IX, bl. 192. Zie P. ALBERDINGK THUM, H. Willibrordus en Tyne eeuw, IX, bl. 192. THOMAS VAN KEMPEN. 7 met geestdrift ontvangen en in honderden afschriften vlijtig verspreid. Toen de storm der 16e eeuw in het noorden alle katholieke gedenkstukken met vernietiging bedreigde, werden de nog geredde geschriften van Thomas, met name zijn autograaf der Nay., in het zuiden als een kostbare schat in bewaring genomen. Het bewustzijn een vaderlandsch eigendom te beschermen deed aldaar terstond na het uitbreken van den grooten strijd zoovele uitmuntende verdedigers van Thomas oprijzen. Men denke slechts aan de namen van Sommalius, Rosweijde, Bollandus, Chifflet, Bosmans, Ghesquiere, de Feller en meer anderen. Ditzelfde bewustzijn heeft bij de hernieuwing van dien strijd in onze dagen zich levendig doen gelden; getuigen de geschriften van monseigneur Malou, de Backer, Bormans, Delvigne, Ruelens enz. Het zuiden heeft zich beter van zijne taak gekweten dan het noorden, dat eerst in de allerlaatste jaren zijne medewerking heeft verleend. Genoeg ten bewijze dat ook thans Zuid-Nederland niet ten achter mag blijven in de verheerlijking van den schrijver der Navolging. Maar is het oogenblik voor die huldebewijzing wel aangebroken? Is het recht van Thomas op het vaderschap der Nay. niet alleen genoegzaam deugdelijk bewezen, maar ook voldoende erkend? Wij moeten toch zelfs den schijn vermijden door een blok marmer of brons te willen aanvullen, wat aan het gewicht der geschiedkundige bewijsstukken ontbreekt. Wij aarzelen niet die vragen bevestigend te beantwoorden. Niet dat wij het vraagstuk als pas in de laatste jaren opgelost ,beschouwen ; integendeel objectief is de zaak reeds sinds langen tijd uitgemaakt of liever nooit twijfelachtig geweest. Het korte betoog van Rosweyde scheen reeds een Bellarminus voldoende. Later hebben tal van geleerden, vooral Heser en Amort, vele nieume bewijsstukken aangevoerd. De laatste geleerde 8 THOMAS VAN KEMPEN. had in de tweede heeft der vorige eeuw door zijne Deductio critica en Certitudo moralis de tegenstanders tot zwijgen gebracht; maar de kort daarna uitgebrokene Fransche omwenteling, die in zoo vele punten de over- levering der uitkomsten door de kerkelijke wetenschap verkregen heeft onderbroken, had ook de herinnering aan de door Amort gegevene onwraakbare oplossing van ons vraagstuk genoegzaam geheel uitgewischt. Zijne werken waren niet alleen vergeten, maar zijn zelfs zoo zeldzaam geworden dat men thans met moeite een exemplaar kan vinden. Het uitmuntende boek van monseigneur Malou, door Busken Huet een meesterstuk van samenstelling genoemd, heeft de door Amort ver- zamelde bewijstukken weder onder ieders bereik gebracht, vermeerderd met eenige nieuwe belangrijke oorkonden. Evenwel er bleven nog eenige min of meer duistere, ook wel opzettelijk verduisterde, bijzonderheden over, wier verklaring een vergelijkend onderzoek der in ver- schillende landen verspreide oorkonden , en dus de samenwerking van meerdere personen vereischte. Dit .onderzoek is thans niet alleen ver genoeg gevorderd om de verlangde opheldering te verleenen, maar het heeft tal van nieuwe gewichtige bewijsstukken voor Thomas aan het licht gebracht. Vooral hebben de boekerijen van Noord-Nederland en Noord-Duitschland, die vroeger bijna niet onderzocht waren, vele geheel onbekende oor- konden opgeleverd, welke op zich zelven voldoende zouden zijn om de strijdvraag te beslissen. I Ike ouderdom der handschriften. De geschiedkundige bewijzen voor Thomas van Kempen, zoo verklaart de heer Veratti de aanvoerder THOMAS VAN KEMPEN. 9 der weinige nog overgeblevene Gersenisten, zouden vol- doende wezen, indien zij niet door den hoogen ouder- dom van verschillende Italiaansche handschriften van materieee valschheid werden overtuigd. De hoogeerw. beer Santini had reeds in 1879 in zijn werk I Diritti di Tommaso da Kempis (I deel, bl. 87 en v.) aangetoond op welke zwakke gronden de schatting van dien hoogen ouderdom berust. Later heeft P. Denifle, paleograaf van beroep, de voornaamste Italiaansche handschriften aan een nieuw onderzoek ouderworpen en, ofschoon tegenstander van Thomas' auteurschap, verklaart hij (Zeitschrift fill. Katholische Theologie, Innsbruck, October 1882) dat geen enkel hooger dan de 15e eeuw opklimt. Verschillende dezer handschriften bevinden zich thans in de Bibliothdque nationals te Parijs, en deze zijn alien door den beer Delisle, bestuurder dier inrichting, een gezag van den eersten rang, in de 15e eeuw geplaatst. Het voornaamste Italiaansche handschrift, de Codex de Advocatis, vol- gens de Gersenisten het oudste van alien en in de 13e eeuw vervaardigd, werd te Vercelli mede door Denifle ,onderzocht , « mijn oordeel, zoo zegt hij, loopt bier op uit dat die codex nauwelijks vO6r, de tweede heeft der 15e eeuw geschreven werd. » Door tusschenkomst der Duitsche diplomatie werd de bundel aan Hirsche te Hamburg toegezonden en verwiilde toen ook eenige dagen te Brussel. Hirsche (Prolegomena, D. II) en Ruelens verklaarden beiden dat dit zoogenaamde oudste handschrift een der allerjongste is en hoogstens tot het einde der 15e eeuw opklimt, gelijk ook Delisle r eeds vroeger oordeelde. Hieruit volgt een nieuw en sterk bewijs dat het zoogenaamde Diarium de Advocatis, eenige maanden na de ontdekking van het gelijknam ige handschrift, in het jaar 183o, mede ontdekt, eenvoudig 1 0 THOMAS VAN KEMPEN. een valsch stuk is, opgemaakt om de dwaze schatting van den ouderdom van het handschrift te bevestigen; Hirsche heeft ook uit dat dagboek een fac-simile gege- ven, voldoende om een ieder die eenigszins bekend is met het oude schrift de vervalsching te doen inzien. De beer Thompson, bestuurder der Londensche staats- boekerij, verklaarde dat stuk voor een slechte grap. De strijd- voor Gersen is met vervalschte stukken aangevan- gen, en tot den laatsten tijd met vervalschte stukken voortgezet ; een paar voorbeelden ten bewijze. Te Parijs hebben wij den codex Cavensis onder- zocht die in de beginletter Q een Benedictijner monnik vertoont ; volgens de Gersenisten niemand anders dan Gersen in persoon. Welnu, dat zoogenaamde portret werd later over een oudere teekening heen geschilderd. De verwen zijn geheel verschillend van die der andere beginletters ; het perkament is bij die Q • sterk bescha- digd, een gevolg der pogingen om de oude teekening te digd, een gevolg der pogingen om de oude teekening te doen verdwijnen. Met doorgelaten licht ziet men nog door de bovenste kleurlaag eenige dieper gelegene trek- ken heenschemeren, die wij niet tot de letters aan den anderen kant der bladzijde konden terugbrengen; zij maakten op ons den indruk overblijfselen te zijn der vroegere teekening. Onlangs heeft de heer Cruise een nog veel ergere vervalsching ontsluierd. Er is in den laatsten tijd veel geschermd met een- in de abdij van den h. Paulus in Carinthia bewaard handschrift der Nay. dat vijf dagtee- keningen draagt, tweemaal 1 384 en driemaal 1385; waar- door Thomas natuurlijk onmogelijk zou worden. De heer Cruise heeft al die bladzijden zeif gephotographeerd; en de fac-similes in de Prιcis historiques van Mei 1890 en de fac-similes in de Prιcis historiques van Mei 1890 uitgegeven , waaruit blijkt dat al die dagteekeningen er door een andere hand later zijn bijgevoegd, en het THOMAS VAN KEMPEN. I I oorspronkelijke geschrift zelf niet hooger dan het einde der i 5e eeuw opklimt! Eene eenvoudige beschouwing zou op zich zelve voldoende zijn om de beweringen van den hoogen ouderdom der Italiaansche handschriften naar waarde te schatten. Zij zijn slechts I9 in getal, zeer weinig voor het vermeende vaderland der Nay. ; de gedagteekende zijn niet ouder dan de tweede helft der 15e eeuw, en de ongedagteekende worden door de Gersenisten doorgaans tot de i4e of zelfs tot de 13e eeuw opgevoerd. Alzoo zouden van het latere tijdperk alleen gedagteekende handschriften zijn overgebleven, tervvijl van het vroegere door een omgekeerd wonder slechts ongedagteekende zijn gespaard! Een ieder ziet terstond met zijn gezond verstand de dwaasheid van zulk eene bewering. Volgens de regels der kansrekening, in de voor de Gersenisten zeer gunstige veronderstelling dat in beide tijdperken slechts 1 o gedag- teekende en even zoo vele ongedagteekende handschriften zijn vervaardigd, is de waarschijnlijkheid van zulk eene toedracht der zaak geliik aan i : 34133 millioen. Wordt het getal der aanvankelijk bestaande handschriften grooter genomen, en in het vermeende vaderland van het boek had het veel grooter moeten zijn, dan goat de noemer der verhouding vveldra alle voorstelling te boven. Even gelijk Veratti verklaart de beer Loth dat de krachtige geschiedkundige bewijzen voor Thomas hem als schrijver der Nay. moesten doen erkennen, indien deze getuigenissen niet volkomen werden gelogenstraft door een te Parijs bewaard handschrift dat volgens hem gedagteekend is van het jaar 1406, en wel door een vooraan geplaatsten kalender welke met dat jaar zou beginnen. Dit gaf aanleiding tot een geheel nieuw stel- sel over den schrijver der Nay. a le systκme de M. Loth », dat niet alleen in Frankrijk maar ook elders vele per- I 2 THOMAS VAN KEMPEN. sonen heeft misleid. Wij hebben te Parijs dit handschrift nauwkeurig onderzocht en gezien dat het geenszins, geliik Loth beweert, een oorspronkelijk homogeene bun- del is; maar eene bonte mengeling van aanvankelijk onderling geheel onafhankelijke kleinere verhandelingen door verschillende handers op verschillend papier geschre- ven, welke in een later geheel onbekend tijdperk te zamen werden gebonden. Al -de daarin aanwezige tafels, of zoogenaamde kalenders, behooren uitsluitend tot eene voorop geplaatste verzameling van gebeden, en geenszins tot het daarop volgende eerste boek der Nay., dat door .een andere hand op een bundel van verschillend papier is geschreven. Al zou die gebedenverzameling werkelijk .dat jaartal dragen, dan kon men daaruit voor den ouderdom der Nay. niets afleiden ; maar het geheele handschrift vertoont geen spoor van dat jaartal 1406, noch van eenig bepaald jaar _ welk ook. Wat Loth beschouwt als een kalender van 1406 is niets anders dan een stuk van een oude paaschtafel, welke aan geen bepaald jaar is gebonden; namelijk van de tabula inter- valli, die hij volgens zijn eigene _bekentenis niet begrijpt. Die tafel welke in vele Nederlandsche en Duitsche hand- Die tafel welke in vele Nederlandsche en Duitsche hand- schriften voorkomt gaf den tijd gelegen tusschen kerst- mis en dominica quinquagesima (de zondag voor den vasten), en wet natuurlijk door dezelfde elementen die in den ouden stijl den dag van paschen bepaalden. Hare eerste kolom links bevat eenvoudig in de natuur- lijke volgorde de 19 cijfers van het gulden getal. Deze kolom nu is door Loth voor eene op zichzelf staande tafel aangezien, en dewiil het jaar ' 1406 het gulden getal i heeft, zoo maakt hij daarvan een kalender, beginnende met 14o6 ! Hierbij gaat hij nog uit van de vialsche veronderstelling dat het beginjaar eener tafel steeds den ouderdom van het bock aangeeft. Wie niet THOMAS VAN KEMPEN. 13 geheel vreemdeling is in de kerkelijke gebedenboeken weet dat het verschil soms meer dan loo jaren bedraagt; zoo bevat het brevier in 1877 bij Dessain te Mechelen gedrukt eene tafel der zondagsletter beginnende met het jaar 1700. Om zijn stelsel verder te steunen heeft Loth zich ook beroepen op den insgelijks te Parijs bewaarden codex van Thevenot, die niet gedagteekend is, maar volgens hem zeker tot de 14e eeuw behoort. De bun- del bevat het eerste boek der Nay., het geschritt van Thomas « De Paupertate, Humilitate et Obedientia » en de overwegingen van den Kartuiser Guigo. Nu heeft Hirsche in de boekerij te Wolfenbuttel een bundel gevonden, geschreven in 1424 in het huis der broeders van 't Gemeene leven te Hattem bij Zwolle, welke dezelfde verhandelingen in dezelfde volgorde vertoont. Deze overeenkomst geeft reeds veel te denken. De ver- gelijking van het fac-simile van Hirsche met den codex Thevenot, toont zonneklaar dat beide bundels door daTelfde hand zijn geschreven. De bundel uit Hattem bevat het oudste bewaard geblevene gedagteekende atschrift van eenig deel der Nay.; Thomas had toes den genoegzaam rijpenleef- tijd bereikt van 44 jaren. De tegenstaanders hebben 275 jaar lang alom zoo vlijtig en zoo vruchteloos tevens gezocht naar handschriften, die Thomas onmo- gelijk zouden makeu, dat er in het vervolg Been vrees behoeft te bestaan die poging nog ooit te zien slagen. II. Het vaderland der handschriften. Door bij de handschriften in de voornaamste werken over de strijdvraag vermeld een zeker aantal nog niet THOMAS VAN KEMPEN. aangehaalde to voegen, die wij door eigen onderzoek leerden kennen, bereiken wij het ronde getal van 400. Op weinige uitzonderingen na zijn deze alien aan de verwoestingen der 16e eeuw ontsnapt; de zeker veel talrijke destijds vernietigde afschriften hebben in den regel zelfs geene herinnering van hun bestaan achter- gelaten. Van de groote meerderheid dezer 40o hand- schriften is ook nog de tegenwoordige verblijfplaats bekend; een zeker aantal is echter sinds hunne ver- melding door de vroegere schrijvers naar elders irer- huisd ; eenige zijn hoogst waarschijnlijk onder de Fransche omwenteling vernield. Op het geheele getal zijn 19 van omwenteling vernield. Op het geheele getal zijn 19 van Italiaanschen, 25 van Franschen en r6 van Engelschen oorsprong; de rest is uit Duitschland, Belgie en Hol- land afkomstig. De jongste onderzoekingen hebben het getal der bekende handschriften uit de drie eerste landen niet vermeerderd; terwijI dit voor de drie laatste aan- houdend toeneemt. In Frankrijk is het oudste gedag- teekende handschrift van 1456; in Italie van 1460 d. 30-40 jaar later dan de oudste handschriften van het noorden. Deze feiten toonen duidelijk, hetgeen de stij1 van het boek reeds voldoende bewijst, dat de bakermat der Nay. moet geplaatst worden in eenig land van het Germaansche ras. Wij kennen op het oogenblik een vijftigtal Belgische handschriften, en 46 Hollandsche ; dit is betrekkelijk zeer veel voor het kleine Holland, waar in de 16e eeuw bijna alle kloosters zijn vernietigd; daaronder zijn er 15 goed bewaarde in de landtaal geschreven, eene ver- houding die men nergens elders aantreft. Maar zoo ook het getal alleen niet volkomen beslist tusschen Belgi6, Holland en Duitschland, andere aanwijzingen door de handschriften gegeven doen de bakermat der Nay, in een betrekkelijk nauw omgrensd THOMAS VAN KEMPEN. 15 gedeelte dezer twee laatste landen plaatsen In de I 5e eeuw waren de gewesten van Utrecht, Gelderland en Overijssel zoo innig door taal, zeden, druk verkeer, vooral tusschen de geestelijke inrichtingen, met de nabu- rige Duitsche streken verbonden, dat men geen duide- lijke scheiding kan maken tusschen die Nederrijnlandsche gouwen. Een aanzienlijk gedeelte der alleroudste hand- schriften komt uit die streek niettegenstaande aldaar in de I 6e eeuw de meeste kloosters werden uitgeplunderd of verwoest. -Bij de handschriften van Wolfenbuttel (1424) en Thevenot, uit Hattem afkomstig, voegen zich die van Ewijk in Westphalen (1426), van Doetichem in Gelderland en van Nijmegen (1427), van Osnabruck (1429) en van Keulen (143o) ; verder eene Nederduitsche vertaling uit Keulen van 1434. De kloosterlingen van Zuid-Duitschland en Belgi8 plaatsten de bakermat der Nay. in het land van den Beneden-Rijn reeds voor de naam van den schrijver meer algemeen bekend was. Dit feit ziet men, voorna- melijk in de handschriften der Kartuisers bewaarheid. Amort vermeldt handschriften a ex Carthusia Olomucensi, Gemnicensi, Aquisbacensi », met het opschrift « per quem- dam Cartusiensem in Rheno ». Vooral werd bedoeld de beroemde Kartuiser Hendrik van Calcar , aldus genoemd naar zijne in Rijnland gelegene geboortestad, prior te Arnhem in Gelderland en te Keulen, waar hij overleed. Een handschrift van het Kartuiserklooster te Herne in Vlaanderen bevat de drie eerste boeken der Nay. onder den titel : « Incipit libellus quidam devo- tus copulatus a quodam Carthusiensi domus Gelrix. » Calcar is werkelijk door sommigen als schrijver der Nay. genoemd. De innige verbinding van de Nav, met zijne verhandeling « Volens purgari a peccatis », welke in eenige Nederlandsche en Noord-Duitsche handschriften 16 THOMAS VAN KEMPEN. tusschen het 1 e en 28 boek is geplaatst, was de voor- naamste oorzaak dier dwaling. Het feit dier verbinding is gemakkelijk te verklaren; de Kartuisers waren met de Windesheimers zeer bevriend, en Calcar de bekeer- der van Groote, stond persoonlijk bij deze in hoog aanzien. Men moet opmerken dat, terwijl de Kartuisers van het Zuiden aanvankelijk de Nay. aan een hunner noor- delijke ordebroeders toeschreven, diegenen welke in recht- streeks yerkeer met den Windesheimschen kring stonden het boek aan een regulieren kanunnik toekenden; gelijk onder anderen blijkt uit het handschrift van het Kar- tuiserklooster te Geeraardsbergen. De Kartuisers van Keulen, Utrecht en Vugt, bij 's Hertogenbosch, noem- den Thomas in persoon; hunne zuidelijke ordebroeders hebben zich later bij dit oordeel aangesloten. Men be- grijpt lichteli;k hoe de zuidelijke Kartuisers in het begin in die dwaling vervielen. Zij kregen door bemiddeling in die dwaling vervielen. Zij kregen door bemiddeling hunner noordelijke broeders afschriften der aanvankelijk anoniem verspreidde Nay. te gelijk met verhandelingen werkelijk door een dezer vervaardigd. I nderdaad zijn eenige handschriften der Nav in zuidelijke. Kartuiser- kloosters geyonden, gebleken van Noord- Nederlandschen of Noord-Duitschen oorsprong te zijn. Die verhuizing der boeken der Nay. van 't noorden naar het zuiden wordt nog bevestigd door verschillende feiten, die meer rechtstreeks aantoorien dat die boeken uit den Windesheimschen kring zijn voortgesproten. Natuurlijk moet men hierbij niet uitsluitend letten op de verspreiding der boeken in de huizen eener zelfde kloostervereeniging; het geheel der feitelijk bestaande betrekkingen tusschen de verschillende kloosters dient in aanmerking te kOmen. Een gemeenschappelijke regel is hoer slechts van invloed, in zoo ver daaruit soms practische betrekkingen ontstaan. THOMAS VAN KEMPEN. 17 Onder de oudste handschriften der Nay. geven eenige ons den naam der huizen waar zij zijn vervaar- digd ; andere slechts den naam der plaats in het algemeen. Uit die inlichtingen ziet men dat de meeste der aller- oudste handschriften voortkomen uit huizen in innige verbinding staande met Windesheim, of uit plaatsen waar deze kloosterlingen, of de broeders van 't Gemeene leven reeds gevestigd waren. Zoo zijn de handschriften van Wolfenbuttel en Thdvenot vervaardigd door een broeder van Hattem; die van Ewijk, Nijmegen en Doetichem zijn geschreven toen deze kloosters in voile onderhandeling waren over hunne inlijving bij Windes- heim, hetgeen drukker betrekkingen meebracht dan met de reeds ingelijfde huizen ; te Keulen en Osnabruck vinden wij de broeders van 't Gemeene leven gevestigd. Wij hebben een handschrift onderzocht uit het Kar- tuiserklooster te Erfurt waarin voorkomt het ze boek der Nay. gedagteekend van 1428, het boven vermelde werkje van Calcar met zijn naam en de dagteekening van 1424, alsmede de verhandeling van den broeder van 't Gemeene leven Gerard van Zutphen. « De refor- matione virium animx » ; waaruit de betrekking blijkt van dit klooster met het land van den Beneden-Rijn, waarschijnlijk door middel der Kartuisers dezer streken. In Belgi6 vinden wij een handschrift uit Luik gedagteekend van 1429; nu was aldaar een jaar te voren een Windesheimsch klooster opgericht. Twee andere handschriften uit Luik, gedagteekend 1433 en 1436, behoorden aan het S. Jacobsklooster aldaar. Is het nu niet opmerkelijk dat de abt van het klooster in 1431 door pans Eugenius IV benoemd werd tot beschermheer van 't Windesheimsch kapittel in het Luiksche. bisdom? Het handschrift van Sint-Truyen behoorde aan de Benedictijnen dier stad, maar is niet 18 THOMAS VAN KEMPEN. in hun huis vervaardigd, gelijk blijkt uit de noot « Hunc libellum fecit fieri Walterus de Stapel, prior monasterii libellum fecit fieri Walterus de Stapel, prior monasterii sancti Trudonis, qui perfectus fuit anno Domini 1427 D. sancti Trudonis, qui perfectus fuit anno Domini 1427 D. Dit wil zeggen, dat die bundel besteld werd in eene inrichting waar men zich met zulk eene taak belastte. Sint-Truyen ligt dicht bij Tongeren, waar de Windes- heimers in 1424 een klooster stichtten ; te Sint-Truyen zelf hervormden zij het huis der Augustinessen door er eenige zusters uit Diepenveen bij Deventer been te zenden. Uit het Windesheimsche klooster Bethlehem bij Leuven bestaat thans nog een handschrift van 1431. Twee derden der vO6r r436 gedagteekende handschrif- ten stammen uit het land waar de stichtingen van Groot alom verspreid waren ; in Zuid-Duitschland zijn er slechts zes die een zoo oude dagteekening dragen, in weerwil zes die een zoo oude dagteekening dragen, in weerwil der vreeselijke verwoestingen door de noordelijke kloo- sters ondergaan. De verspreiding der Nay. in Zuid-Duitschland door de Windesheimers wordt op merkwaardige wijze bevestigd door een handschrift van Pollingen in Beieren, volgens Amort kort na 1442 vervaardigd. ,Het schrijft de Nay. toe aan een kanunnik van Bδdiken, Westphaalsch klooster sinds 143o bij Windesheim ingelijfd. De kanunniken van dit beroemde huis hadden sinds (437 verschillende kloosters in het zuiden hervormd ; te gelijker tijd ver- spreidden zij er de Navolging, en van daar het gerucht dat een hunner de schrijver was. Van de Nederlandsche handschriften is minstens de helft uit den Windesheimschen kring voortgesproten ; met name is de oudste Dietsche vertaling uit Windesheim zelf afkomstig. De beer Spitzen heeft te Zwolle een handschrift uit dit klooster gevonden, bevattende de ver- taling in den Overijsseischen tongval van drie sermoenen, taling in den Overijsseischen tongval van drie sermoenen, door Johannes van Schoonhoven in het algemeen kapittel door Johannes van Schoonhoven in het algemeen kapittel THOMAS VAN KEMPEN. 19 gehouden, van een zijner brieven, en het 1e bock der Nay.; het eerste dier sermoenen werd gehouden in 1413, de andere weinige jaren later. Uit de kronijk van Windesheim blijkt duidelijk dat de vertaler niemand anders was dan Johannes Scutken die in 1423 stied. In een handschrift thans behoorende aan de Franciscanen te Weert, maar afkomstig van de Augustinessen te Utrecht, vonden wij, naast twee onderrichtingen van den prior van Windesheim, een afschrift derrelfde vertaling. Hetzelfde doet zich voor in een handschrift der Augustinessen van Rijswijk, thans bewaard in het bisschoppelijk museum te Haarlem. Deze feiten waaraan wij nog meerdere gelijksoortige konden toevoegen, zijn te talrijk om door looter toeval verklaard te worden; verbindt men daarmede een andere klasse van feiten, dan kan er geen redeli)ke twijfel meer overblijven of de Nav, is werkelijk uit den Windesheim- schen kring voortgesproten. Feiten uit de Windesheimsche geschiedenis, en plaatsen van Windesheimsche schrijvers in de u Navolging D aangehaald. In den tijd toen de Nay. het eerste in de geschiedenis verscheen, bestond de Windesheimsche kloostervereeniging nog geen voile 40 jaren ; zij was eene nog alleszins eerbiedwaardige instelling, maar toch, gelijk prof. Acquoy te recht opmerkt, haar gulden eeuw spoedde ten einde, de zilveren begon. Het jongere geslacht moest voor het oudere reeds grootendeels uitgestorvene onderdoen. Duidelijk geeft de schrijver der Nay. te kennen lid te zijn eener stichting waarin de eerste jiver nog 20 THOMAS VAN KEMPEN. nog niet tot de geschiedenis behoort, maar toch op het oogenblik in toestand van afneming verkeert : « Och tepo- ris et negligentim status nostri quod tam cito declinamus a pristino fervore ». De kronijkschrijver van Windesheim Johannes Busch zinspeelt duidelijk op deze plaats der Nay. als hij, na den schier bovenmenschelijken ijver der eerste broeders te hebben geschreven, ten slotte uitroept : « Nos autem non immerito de negligentia et tepore horum « Nos autem non immerito de negligentia et tepore horum temporum arguimur hodie, quad in labores eorum intro- euntes vix legere et exercere sufficimus, gum nobis imitanda in sacris codicibu-s suis reliquerunt. (Chron. Wind. in sacris codicibu-s suis reliquerunt. (Chron. Wind. L. i C. 25). Een der sermoenen van Thomas aan de novicen draagt den titel : « De constantia et perseverantia in statu religionis D. Met kracht verheft hij zich tegen de zucht naar een verandering van levenswijze, tegen de begeerte naar een ander klooster of eene andere orde over te gian ; blijkens de geschiedenis was daar goede reden toe. Ook Johannes van Schoonhoven waarschuwt in zijn derde voor het generaal-kapittel gehouden sermoen ernstig tegen de « ongestadicheit des ghemoets mit welker wi lichte beweget werden van den eenre maniere in die andere ende van eenen opsette int andere ». Sommige broeders door een vurigen maar minder verlichten ijver vervoerd wilden na een strengere orde overgaan; in 142o verkregen de oversten van den paus eene breve waardoor die zucht werd gebreideld. Maar het streven om eene gewichtige verandering in de Windesheimsche kloostervereeniging zelve aan te brengen, de strenge afzondering, de clausuur naar de ;pike der ,Kartuisers in te voeren, bereikte veel grooteren omvang en telde alom vele aanhangers. De aandrang was zoo sterk dat het generaal-kapittel meende een middenweg te moeten inslaan : het zou den afzonderlijken kloosters vrij staan THOMAS VAN KEMPEN. 21 die clausuur in te voeren of niet. Werkelijk zien ' wij reeds vOOr 142o dien maatregel in verschillende kloos- ters invoeren, en ten slotte door ongeveer een derde der huizen aannemen; op den Agnietenberg zelven is die clausuur nooit aanvaard. Natuurlijk wenden sommige te vurige voorstaanders dier clausuur hunne blikken naar kloosters waar deze was ingevoerd. Daarom sprak Thomas tot zijne nieuwelingen : « Proponatis firmiter in cordibus vestris, quod velitis in loco et ordine isto, quem sponte elegistis permanere constantes... Potest quilibet religiosus in ordine suo et loco a Deo sibi proviso, animam suam salvare et virtuose proficere, si sollicite servat quae ordo instituit et praelatus facere jubet ac consulit. Nemo igitur instabilis se seducat, neque stulta et vana imiginatione de alio loco cogitet, et de incertis futuris jucundiora sibi prophetando dicat : 0 Deus, si in tali loco et ordine essem, quam bene et devote me habere vellem ! nec de aliquo amplius conqueri vel turbari... Multos jefellit ista imaginatio, multos eruditos errare fecit facilis loci mutatio, pluses contristavit ad alium oridinem inconsulta migratio. » Busch en Thomas zelve halen hiervan bepaalde voorbeelden aan van hunne eigene ordebroeders. Indien de lezer H. 9 van B. 1 der Nay. opslaat zal hij eene treffende over- eenkomst vinden. Vroeger was de samenhang der ver- schillende zinsneden mij duister ; maar toen ik zag dat de schrijver die veranderingszucht alsmede het verschil in meening over de clausuur op het oog had, werd de zaak mij klaar. Hij wil zeggen : het is begrijpelijk dat de voorstanders der clausuur de neiging gevoelen over te gaan tot hen die deze levenswijze hebben aan- genomen : « qui serum sentiunt ». Het gevoelen van beide partijen kon goed zijn ; het algemeen kapittel had immers vrijheid gegeven die clausuur al dan niet in te 2 2 THOMAS VAN KEMPEN. voeren, welke levenswijze de beste was hing of van het meer bijzondere doel dat een bepaald klooster zich voorstelde. Toegegeven dat uw gevoelen goed, of zelfs het beste is, nu de meerderheid van uw eigen klooster- kapittel antlers besloten heeft moet gij u daar naar schikken. - - Is ook Kier de novicenmeester Thomas een copiist van den schrijver der Navolging? Neen, het is dezelfde persoon die op beide plaatsen door zee r eigen- aardige omstandigheden gedrongen wordt zijne leerlingen dezelfde vermaningen te geven, aan welke hij door voorbeelden uit zijne eigene omgeving kracht bijzet. A Wij zijn menschen, en niets anders dan zwakke menschen, lezen wij in de Nay. B. 3, H. 45, ofschoon wij door velen voor engelen aangezien en zoo geheeten worden. » Blijkens de kronijken van Busch en Thomas zelven werden de kloosterlingen van Windesheim en den Agnietenberg om hun heiligen levenswandel werke- lijk door het yolk engelen genoemd. Voorwaar een felt bijna zonder weerga. De vurigheid was in beide kloosters buitengewoon, maar twee broeders, Berthold ten Hove en Nicolaas van Schoonhoven, van een onbezonnen ijver vervuld, sloopten, door eene overdrevene, eigenmachtig begonnene en ongehoorzaam voortgezette onthouding, gepaard aan te mystieke duistere beschouwingen, hun lichaamsgestel dermate, dat zij krankzinnig werden en in dies toestand stierven, zonder de heilige sacramenten te kunnen ant- vangen. Dit treurig voorval deed de oversten een bevel afkondigen, 'dat de broeders zich voldoende moesten voeden. De lezer vergelijke eens het verhaal van nr 2 en 3 in H. 7, B. 3, en hij zal eene volkomene over- eenstemming vinden. Men had daar voorwaar een 4 peri- culosus exitus ». In H. 9, B. 2 ontmoeten wij de zinsnede : « Vicit THOMAS VAN KEMPEN. 23 sanctus martyr Laurentius sceculum cum suo sacer- dote : quia omne quod in mundo delectabile videbatur despexit, et summum sacerdotem Sixtum, quern maxime diligebat, pro amore Christi, etiam a se tolli clementer ferebat. » Te recht, zegt de heer Spitzen, heeft men daarin gevonden eene toespeling op hetgeen in de eerste ho- milie, door den H. Maximus, bisschop van Turijn, op het feest van den H. Laurentius gehouden, te lezen staat in de voortreffelijke Romeinsche uitgave van 1784 : « Noli, inquit, fill, moestus esse : post triduum me sequeris. » Unde apparet, carissimi, beatum Laurentium, non de sacerdotis summi victoria habuisse tristitiam, sed doluisse quia non ipse mundum cum suo pariter sacerdote vincebat. » Doch hoe kon de auteur der Nay. « vicit » teruggeven indien hij « non vincebat » las? De zin ver- anderde daardoor wezenlijk. Met « non vincebat mun- dum » wilde St Maximus zeggen : Laurentius stierf nog niet als martelaar gelijk zijn bisschop ; « vicit s- culum » beteekent bij den schrijver der Imitatie : Lau- rentius overwon reeds de wereld dewijl hij ter liefde van Christus zich van zijnen bisschop onthechtte. Hoe kwam het dat de schrijver der Nay. op deze plaats van den H. Maximus toespelende ze voor een gedeelte wezenlijk anders terugga.f? Het Windesheimer brevier biedt den sleutel. Men vindt daar « in octava laurentii » de homilie van St. Maximus, maar leest er : ... .Unde apparet Karissimi beatum laurentium non de sacerdotis sui victoria habuisse tristiciam seu doluisse; quin etiam ipse mundum cum suo pariter sacerdote vincebat. » Deze lezing is critisch ongetwijfeld niet te verdedigen, maar dat de auteur der Nay. ze op 't oog heeft gehad is evenmin aan redelijken twijtel onderhevig. » Dienzelfden verkeerden tekst door den heer S. in 24 THOMAS VAN KEMPEN. het gedrukte Windesheimsch brevier gevonden, zagen wij later to twee oude geschrevene exemplaren. Bij de boven vermelde Romeinsche uitgave zijn voor die homilie niet minder dan 13 Italiaansche handschriften geraad- pleegd, bovendien verschillende oudere uitgaven ; alle hebben den juisten tekst ; met name vindt men dien in een Vercelliaansch handschrift der 12e eeuw blijkens een fac-simile, dat wij door bemiddeling van den Hoog-: eerw. beer Santini hebben verkregen. Hierdoor alleen wordt iedere Itallaansche candidaat, met name de ge- waande abt Gersen van Vercelli, geheel onmogelijk. Wat meer is, een handschrift uit het Windesheimsche klooster te Frenswege toont hoe en omstreeks welken tijd die verkeerde tekst in het Windesheimsche brevier is opgenomen. In dat handschrift is de Oorspronkelijke tekst onveranderd gebleven ; slechts het woord non is door vergissing uitgevallen, waardoor natuurlijk een volslagen onzin ontstond. Dit heeft men later te Win- desheim gemerkt, maar bij gebrek aan een nauwkeurig handschrift bemerkte men niet de reden daarvan; om een eenigszins dragelijken zin te verkrijgen veranderde men sed in seu en quia in quin. Wij1 dat handschrift een Windesheimsch brevier bevat en dit op zijn vroegst slechts enkele jaren voor 1400 is samepgesteld, is de tekst waarop de schrijver der Nay. zinspeelde nog later ontstaan ; immers hij Wilde dien tekst verklaren en gaf de juistheid daarvan aangenomen, werkelijk de eenig mogelijke verklaring, terwiji de tekst van het exemplaar uit Frenswege voor geene verklaring vatbaar is; een uit Frenswege voor geene verklaring vatbaar is; een nieuwe aanwijzing van den tijd en de omgeving waarin de Nay. werd geschreven. Wij zouden, indien ons bestek het toeliet, nog meer dergelijke feiten kunnen aanhalen; voor eene uit- voerige behandeling van dit punt verwijzen wij naar ... THOMAS VAN KEMPEN. 25 ons boek : L'auteur de l'Imitation et les Documents Neerlandais, La Haye, Martinus-Nijhoff. • Verschillende oudere schrijvers hebben reeds gewezen op de groote overeenkomst der Nay. met de door Thomas zelven medegedeelde Dicta notabilia van Groot en Radewijns, en de Gheestelyke oefeningen van den Windesheimschen prior Vos van Heusden. De gelijkheid niet alleen der gedachten maar ook der uitdrukkingen is te veelvuldig, te treffend, om verklaard te worden door de algemeene overeenkomst welke tusschen de katholieke ascetische geschriften bestaat. Onlangs heeft de beer Spitzen in de geschriften van sommige oudere orde- broeders van Thomas plaatsen gevonden die bijna of ook wel geheel letterlijk bij den schrijver der Nay. terug keeren. Zoo lezen wij bij Mande in het vOOr 1415 geschrevene werkje « Van drien staten Bens bekierden menschen » : « Wie en sullen gheen ver- kiezen hebben in den dinghen noch gheen eyghenschap », in de Nay. B. 3 H. 37 : « Sta sine electione et omni proprietate. » Bij gene : « Wie sullen ons ledich holden van dat ons niet toe en hoort ende ons luttel onder- winden van den dingen die ons niet bevolen en sin : soe moghen wi vrede hebben in ons ende in anderen menschen », bij deze : u Multam possemus pacem habere, si non vellemus nos cum aliorum dictis et factis et qux ad nostram curam non spectant occupare. » Bij Mande leest men : « Hier omme secht hi oec : Die nae mij wil comen, hi verlochne syns selves, ende boer op syn cruce ende volghe mij nae.... Mer neymant en mach mij antwoerden ende segghen : dat is al hart te doene, wie macht volbrengen. Och here god het sal vele harder 26 THOMAS VAN KEMPEN. wesen : gaat ghi vermalediden in dat evighe vuer. b Dit is de eerste zinsnede van H. 12 B. 2 der Nay. Naderhand hebben wij zelf in dat werkje van Mande nog een zinsnede gevonden die in hetzelfde hoofdstuk voorkomt : « Wair wij comen dat wij menschen vinden sullen, ende dat wij oec ons selven mededragen wair wij wanderen ; want ist dat wij al den liden ontlopen willen, dat en hebben wij geen macht in dezen leven; want dat cruce Christi dat is die rechte leder daar men mede opclymt totten ewighen leven, ende so wijl enen anderen wech gaen wil, die dwaelt, als voirscreven is. » De schrij- ver der Navolging zegt op zijne beurt : « Non potes ver der Navolging zegt op zijne beurt : « Non potes effugere, ubicumque cucurreris, quia ubicumque veneris, teipsum tecum portas et semper teipsum invenies... Erras, erras, si aliud quaeris quam pati tribulationes. », De werken van Mande, alien in het Dietsch geschreven, zijn nimmer buiten de Nederlanden verspreid geworden. Uit de geschriften van den in 1411 overledenen Win- desheimer Gerlach Peeters vindt men ook zinsneden in de Nay. weder. De beer Spitzen heeft mede het feit aan het licht gebracht dat de schrijver der Nay. gebruik heett gemaakt van een geestelijke verhandeling in briefvorm door Joan- nes van Schoonhoven tusschen 1378 en 1383 aan zijn.. neef Simon to Eemstein gericht. Zoo vele gedachten en uitdrukkingen uit dien brief zijn door 't 1 B. der Nay. verspreid dat er geen twijfel • bestaat of de schrijver had die verhandeling voor zich liggen. Schoonhoven schreef : Tutius est latere quam apparere. Unde pata : Crede mihi, bene qui latuit bene vixit. Item quidam sanctus : Nemo secure apparet, nisi qui libenter latet. Nemo secure prxest, nisi qui libenter subest. Nemo, secure loquitur, nisi qui libenter tacet. » In de Nay. B. i H. 20 : « Facilius est domi latere quam fori& THOMAS VAN KEMPEN. 27 se posse sufficienter custodire ...... Nemo secure apparet, nisi qui libenter latet. Nemo secure loquitur nisi qui liben- ter tacet. Nemo secure prceest, nisi qui libenter subest. » De drie laatste gezegden zijn in beide geschriften dezelfde; de eerste zinsnede der Nay. is slechts eene omschrijving der eerste in den brief, welke stellig van Schoonhoven zelven is, daar hij den schrijver daarvan niet vermeldt, het- geen hi) altijd doet als hij iets ontleent. De schrijver der Nay. heeft dus die plaats uit Schoonhoven's brief overgenomen ; hij heeft hem nog meer ontleend. Slechts tweenimal haalt hij heidensche schrijvers aan, en nog alleen in B. 1, waar men in H. i3 het vers vindt van Ovidius : Principiis obsta, en in H. 20 : « Dixit quidam : Quoties inter homines fui, minor homo redii. » Dit laatste is van Seneca, maar geenszins letterlijk. Welnu, bij Schoonhoven staat zoowel dat vers van Ovidius als dit gezegde van Seneca, en ofschoon onder Seneca's naam, staat het er niet gelijk deze het schreef, maar gelijk het in de Nay. vootkomt. Duidelijk bewijs dat de schrijver het vers en ,het gezegde uit Schoonhoven's brief overschreef. Die « quidam sanctus » is Johannes de Tambaco, die omstreeks i 35o bloeicht. Evenwel hebben Schoon- hoven en de schrijver der Nay. die drie gezegden niet beide rechtstreeks aan Tambaco ontleend ; want bij beide komt eenzelfde vierde gezegde voor, beide laten drie (deTelfde) woorden van Tambaco uit, en stellen de woor- den nemo secure apparet op de eerste plaats, terwijl Tambaco ze op de derde stelt. De veronderstelling dat Schoonhoven de Nay. plunderde is eveneens onaanne- melijk ; want hij die doorgaans zijne bronnen aanhaalt, zoo vele schrijvers noemt, maakt noch bier noch in eenige andere zijner talrijke verhandelingen van de Nay. gewag. Dezelfde opmerking geldt voor de andere oude 28 THOMAS VAN KEMPEN. Windesheimsche schrijvers ; zij verwijzen naar tal van geestelijke bcieken, die later door de Nay. werden over- vleugeld, van deze zelve bij hen geen spoor. Dat de Nay. voor Thomas in zijne omgeving onbekend was, werd vroeger door de tegenstanders ook algemeen erkend; om het onloochenbare feit to verklaren dat Thomas in die omgeving algemeen als de schrijver werd aangezien, beweerden zij dat hij het vroeger daar onbekende boek het eerst bekend maakte en verspreidde, en daardoor bij eerst bekend maakte en verspreidde, en daardoor bij vergissing voor den schrijver werd gehouden. Toen onlangs de vermelde en meer andere bijzonderheden aan het licht kwamen, hebben verschillende der voornaamste tegenstanders zich aan Thomas' zijde geschaard ; eenige andere, door den nood gedwongen, zijn gaan beweren dat die oude Windesheimers de Navolging plunderden. Alzoo zouden deze eerbiedwaardige kloosterlingen Thomas gehouden hebben voor den schrijver van een boek dat bij hen reeds als een bron gold, toen hij nog een jon- geling of zelfs een klein kind was! (Vervolgt.) EZEZEZEZZEZZ Pe *anbet, tioorat in be Stberianbrit, figitno lard ben Orooten, door Dr. CONSTANTIUS BUTER. (I) TWEEDE HOOFDSTUK. Stapelplaatsen, koopwaren, markten, tollen. AAR het voorbeeld der Venetianen, die stapel- plaatsen hadden op Corsica, Sicili6, Sardinie en- in Spanje, en aldus hunne zeewegen van de Mooren poogden vrij te waren (2), zocht Karel niet alleen versterkte steunpunten in het Noorden te ont- werpen, waar de schepen veilig tegen zeeroovers en zeegevaren konden binnenloopen, maar ook handels- plaatsen en voorraadshuizen tegen oorlog of hongersnood aan te leggen. (3) (I) Zie Dietsche Warande, 1889, bl. 63; 1891, bl. 437. (2) JAFFg, Regesta pont. ie uitg. bl. 220, no 1928. (3) Bissch. Nicetius van Trier, had reeds in de zesde eeuw, een slot met 3o torens ter verdediging zijner stad, en daarin een balista of steenslinger. BOUQUET, le uitg. II, 483. balista of steenslinger. BOUQUET, le uitg. II, 483. 3o DE, HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, Daaraan had Gent ook den opgang te danken,; 't was later ook meestal van daar dat de tochten tegen de Noormannen uitgingeu. Dorestat (Wijk bij Duurstede) en Utrecht hadden burchten om hunne markten te ver- dedigen, en de rivier desnoods te beschieten (1). Dorestat was reeds in de zevende eeuw aan de Italianen bekend. De aardrijkskundige Ravennaat (2) noenit haar het Vaderland der Friel-en en de jaarboeken van Metz (3) betitelen haar als beveiligde stad, in 697. Vervolgens wordt zip in de 9e eeuw herhaaldelijk eene marktplaats (emporium) genoemd. De stad was zoo beroemd, dat zij genoemd werd om de ligging van andere plaatsen daarnaar te bepalen. Zoo wordt bij voorbeeld reeds in 776 zelfs de ligging van Utrecht naar die van Dorestat aangeduid (4.). Zij werd bezocht door Saksische en zelfs Hon- gaarsche vaartuigen, wegens den handel in granen en honig (5). Utrecht kan toch op niet minder ouden oorsprong bogen. Ultrajectum of Trajectum ad Rhenum (Wilta- burg) was reeds door de Romeinen gegrond. Dit blijkt uit aldaar gevondene munten (6). De hooge ligging der versterkte stad (castrum) bood voor den handel ook menig voordeel aan (7), terwij1 van de andere zijde de rivieren aldaar grootere diepte hadden, dan in latere tijden. Daarneven bloeiden Tiel, Dockum, Staveren, Mun- (1) DIRKS, t. a. p. 151, v1g. (2) BOUQUET, Recueil, le uitg. I, 11, en IV, 24. (3) Monum. I, 321, 36o, 365, 366, 370, 429, 435. 449, 451, 459. (4) VAN DEN BERG, Middelnederlandsche Geographie, 17o: . (4) VAN DEN BERG, Middelnederlandsche Geographie, 17o: (5) M IRIEUS. Opp. dipl. belg. I, bl. 241. (6) RETTBERG, Kirchengeschichte, II, 526, vlgg. (7) VAN ASCH VAN WIJK, Handelsverkeer der stad Utrecht, bl. 38 TUDENS KAREL DEN GROOTEN. 31 ster, Emden, Jever (I), Oldenburg, en aan de zuid-west kust Sluis, Quentowich of Wicquinghem, a. d. Canche, in het dep. Pas de Calais. Antwerpen, Gent en andere steden hadden levendige handelsbeweging. De sage slechts verheft Staveren (2) en Jever tot stapel- en muntplaatsen onder Karel den Grooten (3). Bij Staveren lag Gaasterland, alwaar op den I6n Au- gustus eene zoogenaamde Wildemarkt werd gehouden (4) waarop ook paarden te koop werden gesteld. Of deze markt wel opklimt tot Karel's tijd, is moeilijk te zeggen. De wijn ha n del werd te Dorestat op breeden voet gedreven. Zelfs, ten einde die koopwaar, Welke gedeel- telijk van de Rijnboorden kwam, op de Friesche markt te bevoordeelen, werd aan den Elzas vrijheid van tol geschonken om den kostbaren drank den stroom of te voeren. Hiervoor ruilde de Elzas geverfde kleeren en andere goederen, welke men in die streken niet vervaar- digen kon (5). De tolheffing te Utrecht (waarvan in 779 o. a. de abdij van St Germain te Parijs werd vrij verklaard) geeft ons ook het bewijs van aldaar bestaanden wijn- handel (6). Een groote wijnteelt door Karel den Grooten bevor- derd, bestond overigens aan den Rijn zelven (7): overgroote hoeveelheid werd ervan ook naar Frankrijk vervoerd. (1) SCHOTANUS, Beschrijving van Friesland, fo bl. 125. (2) DIRKS, _Koophandel der Frieren, 153, vlgg. (3) Staveren wordt het eerst in 991, genoemd. Z. VAN DEN BERG, Middelnederlandsche Geographic, 142. (4) DIRKS, 154. (5) DIRKS, 167-170. (6) BONDAM, Charterboek van Gelderland, I, n° 6. (7) VAN ASCH VAN WIJK, t. a. p. 63 en 155. - DIRKS, I. a. p. bl. 168. 3 2 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, Utrecht, zoowel als Wijk-bij-Duurstede, knoopte sints Karels tijd handelsbetrekkingen met het Noorden tot in Denemarken aan (t), maar het was immer zuid- waarts dat zij hunne aanzienlijkste vertierwegen vonden. Een der bijzonderste artikelen waren de vermaarde Utrechtsche lakens. De oudste keuren der stad ziin op die nering betrekkelijk (2). Dit was genoeg om Karels aandacht en genegenheid te treffen, die steeds gereed stand loon naar werken te geven : de tolvrijheid der gemelde koopwaren op de Elbe, die, in i i 5o, op overoude rechten scheen gegrond, is dus ook waarschijnlijk van Karel atkomstig (3). De bosschen der Vogezen leverden reeds in de 7e eeuw hout langs den Rijn naar de « Friezen * vervoerd, (4) welke daarvoor wollen waren leverden. « Trouwens Friesche lakens » en « Vlaamsche lakens » waren, in den Karolingischen tijd en nog later, woorden derzelfde beteekenis. Deventer aan den Yssel, ofschoon minder beduidend, was reeds voor Karels tijd een middenpunt voor de koop- lieden van Engeland en andere naburige landen. De handel tusschen de Friezen en Westphalen, in run d v ee, paarden, gezouten waren klimt insgelijks tot hooge oudheid op. Aan den Midden-Rijn was Mentz voor (1) DIRKS, 172. (2) VAN ASCH VAN WIJK, Handelsverkeer, bI. 147. — DIRKS, t. a. p. 133, vig. Verg. ERMOLD NIGELL. Eleg. Monum, II, 513, V. 123, VI gg. (3) VAN ASCH VAN WIJCK, bl. 147. Alleen Quentowich, Sluis en Dorestat waren te gewichtig om aldaar aan vreemde koop- lieden tolvrijheid te schenken. Men zie de volgende oorkonden, a) GRANDDIDIER, Hist. de l'egl. de Strasb. II, Preuves, n° 68. b) Bouquet, VI, 572, t. 2. p. 649. (4) ABEL -SIMSON. Karl. d. Gr. II, 563, naar ERIC. NIGELL, t. a. p TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 33 de Friezen eene der grootste handelsteden. In graven en weefsels van Karolingischen oorsprong werd er bijzonder handel gegeven (I). De monnik van St Gall, ondernam in de 9e eeuw, de reis naar Mentz (2), ofschoon honderd mijlen ver, ten einde aldaar graan en wollen kleederen te koopen. Wat de markten aangaat, buiten deze die bij iedere handelstad bestonden, en waarvan wij in Quentowich enz. reeds een voorbeeld vonden, verdient als bijzonder gewichtig voor Nederland, de markt of foor van Sint- Denijs (3) bier genoemd te worden. Daar zag men, voor de ge eeuw, karavanen en wagens toekomen, met de voortbrengsels der nijverheid van elk beschaafd yolk der wereld beladen (4), en rondom het marktplein gerang- schikt worden. Men denke niet dat die voertuigen nog heel onvolkomen waren , neen, aan de lastige wegen en lange reizen wist men door de sterkte der vervoermid- delen te gernoet te komen. De veldwagens van het leger, om tegen alle voorval beschut te zijn en er zwemmend rae8 door de stroomen te kunnen trekken zonder den inhoud te beschadigen, moesten gansch met leder overtrokken en dit wel toegenaaid zijn (5). Niettegenstaande de uitgebreide tolvrijheid aan de (1) RUD. V. FULD, in Monum. g. h. 1, 366. — Verg. GFOREit, Volksrechte i. M. II, 264. (2) Ann. S. Gall. in Monum. II, 97. (3) Ter plaatse waar de heilige begraven was, stichtte eene godvruchtige vrouw in de 7e eeuw eene kapel. De H. Genoveva deed er eene kerk bouwen door eene abdij omgeveri. Koning Dagobert I schonk aan de abdij groote rijkdommmen, en reeds onder Clovis II stond zij onder de rechtsmacht der bisschoppen van Parijs. Op den grond dier abdij werd de markt van St. Denijs gehouden. (4) Spensa, bagaadje, reisgoed; RAEPSA3T, CE'uvres, IV, 470. (5) Capitulare de Villis. Monum. (Pertz), Legg. I, bl. 186, n° 64. -- MIGNE, Opp. Kar. I, 357. 34 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, markt van St Denijs geschonken (1) moesten nog de meeste waren die ter markt werden gebracht, tol en plaatsgeld betalen. De eetwaren betaalden echter een onbeduidend marktgeld, ten voordeele der abdij die hun den plaatsgrond aanbood (2). Overigens, op welk tijdstip der geschiedenis had de tolheffing meer reden van bestaan 1 Toenmaals moest eene sterke wacht het oog in 't zeil houden, om voor de koopwaren den weg ter markt te beveiligen, en de marktplaats zelf tegen vreemde aanvallen te bescher- men. Daarvoor had de keizer zooveel ambtenaars noodig als voor de ontvangst der belastingen. Ongelukkiglijk zou, na Karels dood, geen streng oog den handel en wandel der staatsdienaars meer na- gaan, en daarom moest welhaast die wettige belasting in een middel van afpersing ontaarden (3). Het was gedurende Karels leven niet dat zulke wetsovertreding ongestraft zou zijn doorgegaan : niet slechts door de tolontvangers — de graven zelven — maar ook door de schatplichtigen wist hij zijne verordeningen te doen eerbiedigen. Later, toen daarin verslapping ontstond, moesten, nieuwe wetten, nieuwe strafbepalingen de oude bekrach- tigen. Ten einde de oneerlijke middelen, aangewend om den tol te ontvluchten, te keer te gaan, verbood Lodewijk II, dat de schepen elders dan aan vastgestelde plaatsen zouden landen; en de kooplieden, die buiten 1) GAILLARD, Hist. de Charl ., II, los. — ABEL-SIMSON, K. der Grosse, II, 464, n° 3. (2) CAPEFIGUE, Charlemagne, II, 283. (3) DIRKS, Kooph. der Fr., 185. Verg. daarbij over het munt- wezen, enz. Conventus Ticinensis, 85o, Monum. Legg. I, 3g6, vlg. Karel II, Cap. Pistense, 864, t. 2. p. 488, vlg. Ludov. II, Cap. Karel II, Cap. Pistense, 864, t. 2. p. 488, vlg. Ludov. II, Cap. missis data, anno 856, t. 2. p. 438. missis data, anno 856, t. 2. p. 438. TIJDENS KAREL DEN GROOTE N. 35 de markt zouden verkoopen, werden in boet geslagen (I). De inrichtingen van weldadigheid (2) gaven tot een ander bedrog aanleiding. Men ontving in de gasthuizen den armen pelgrim gedurende zijne reis ; men schonk hem eetwaren en wat hem verder op de reis kon nuttig wezen. Maar geveinsde bedelaars, in pelgrims- mom liepen de markten af, persten den onachtzamen koopman geld en waren af, om zich bij echte dieven- benden aantesluiten. Voor geen misdrijf kon eene strenge boet beter verdiend zijn (3). Om nog verdere bedriegerijen te voorkomen, mochten geene markten zonder voorkennis des konings gehouden worden; zoo schreef ten minste Karel de Kale voor (j.). De handel in goud, zilver en eelgesteenten moest bij dage gebeuren (5). Geen verkoop van slaven, peerden en vee zoude in rechte voor geldig aanzien worden, (i) Cap. van 820, hoofdstuk I en II. (2) Zie hierover in de eerste plaats P. Alberdingk Thijm, De Gestichten van liefdadigheid in Belgie, van Karel den Groote tot op de Testiende eeuw, hoofdstuk 1, hfst. 3, bl- 43 vlgg. en pas- sim. In deze hoofdstukken wordt klaar bewezen dat het woord gasthuis volgens de afleiding letterlijk moet verstaan worden van de o u d s t e hutzen waar vreemdelingen, gasten, konden ver- nachten. Die oudste huizen waren in westeltjk Europa geene stichtingen voor zieken bestemd, maar voor r ei zi ger s. V66r de negende eeuw worden in westelijk Europa de zieken slechts bij uitzondering als gasten opgenomen. De zieken werden veeleer in hunne eigene woning door eigene verwanten en vrienden ver- zorgd, evenals de ouderloOzen en andere ongelukkigen. Hospitaal, gasthuis, herberg zijn oorspronkelijk woorden van geheel dezelfde beteekenis. (3) Zij die « fraudulenter negociandi causa lucra scctantes » zich voor pelgrim uitgeven, om tolvrij te zijn K locis opportunis statuta solvant telonea ». ALCUIN. Epp. 57 in 796, in Karels naam aan koning Offa van Mercid geschreven. Uitg. JAFFE, VI, 287. (ABEL-SIMSON, II, 509). (4) FISCHER, Handelsgeschichte, I, 40. (5) Capit. van 8o3. Id., 141. 36 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, tenzij ze in 't openbaar en bij getuigen was geschied (1). De handel .'s zondags was verboden op plaatsen waar dit niet oudtijds gebruikelijk was (2), Verder was het ook niet geoorloofd de waren kunstmatig in prijs te doen stijgen. De prijs der granen, der stoffen, en, in den woord, van alles wat voor het leven onontbeerlijk was, stond bepaald (3). Karel de Groote schreef in 8o5 voor (4) dat .de zak tarwe voor 2 denaren (5) d. een siclum moest worden verkocht. Niemand mocht, uit hope op winst, de tarwe in magazijn houden. Dit noemde Karel verachtelijk winst- bejag (turpe lucrum). Indien iemand de tarwe be waarde om aan anderen dienst te bewijzen (ut aliis tribuat), dit heette hij koopmanscliap (negotium). Ook in tijd van hongersnood mocht men den maat haver niet hooger dan voor 2 denaren, de gerst voor 3, de spelt voor 3 denaren (als hij goed geschift is), de signale voor vier, de gezuiverde tarwe voor zes denaren verkoopen (6). En elk een moest voor gelijke maat zorgen. Karel wilde hier nogmaals de lagere volksklas, die al te licht wordt uitgebuit, te hulpe komen, en haar ten minste het noodige laten koopen. Daarom was het bij hongersnood vooral niet toegelaten de prijzen te verhoogen. Karel zelf liet magazijnen tot vborraad zijner onderdanen opvullen, en schonk dan, in (I) Id., 141. (2) Capitul. Ann() 809. c. 9. (3) Cap. Noviom. duplex, anno 8o8, art. 5. MIGNE, I, 313, (4) Monum. Legg., I, 154, n' 7. — MIGNE, I, 3o5, vlg. (5) Denaar = 20 tot 25 par. Gran. J. H. MILLER, Deutsche MiinTgeschichte, bl. 277 en hieronder. (6) Rudolf van Fulda meldt dat in 85o, wegens zwaren hongersnood aan den Rijn, een zak tarwe met io siclae zilver (decem siclis argenti, dus 20 denaren) betaald werd. Annales (decem siclis argenti, dus 20 denaren) betaald werd. Annales Fuldenses, Monumenta, I, 366. Fuldenses, Monumenta, I, 366. 38 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, tijd van nood, het graan aan de armen voor halven prijs (1). Ziedaar de bijzonderste palen waar de handels- Ziedaar de bijzonderste palen waar de handels- vrijheid der achtste en negende eeuw in lag besloten. Men moet het bekennen, zij lag er niet in geprangd. Daarenboven, wist de, opmerkzame vorst behendig de aanwassende pogingen steun te bieden ; en overal waar de handel bijzonderen bijval vond, nog zoodanige vrii-- heden en voordeelen te schenken, dat nergens nijverheid noch, handel in banden te treuren lagen. Reeds had St-Denijs sedert koning Dagoberts tijd groote handels- voorrechten verkregen, welke door koning Pippijn werden bevestigd, toen de omwonende graven zich steeds er op toe legden, de voordeelen van de markt meester te worden (2). Voor elk yolk der wereld stond het land der Franken open. Op internationaal oogpunt, waren de Franken op verre na zoo kleingeestig -en eigenzinnig niet als de Romeinen geweest waren. Nauw hadden dezen immers hunne vreeselijke noorderburen, de Germanen, leeren kennen, of het werd te Rome verboden ijzer uit te voeren. Die tijden waren echter verre voorbij ; en Karel de Groote, zonder eenen stond aan wederwraak te denken, had gestadige betrekkingen met Rome aange- knoopt. In die betrekkingen zelven weιrspiegelt zich nog de afgeleefde maatschappii, namelijk de pronk- of modezucht die in Zuid- ItaU heerschte. Talk ze ep uit Nederland, om het haar te plooien, zoo ook Germaansch haar, werd immer te Rome gaarne verkocht. Dat de handel in paarden uitgebreid was, is te zien uit Karels briefwisseling met paus Adriaan. (1) GAILLARD, Histoire de Charlemagne, H, bl. 104. (2) Zie OELSNER, Konig Pippin, bl. 167, volgg. TIJDENS KAREL DEN GROOIEN, 39 Kort voor Karel den Grooten trot men nog Wilde paarden in zijn rijk, waarvan Bonifacius het opeten verboden had (O. Men vindt ook de karren beschreven, welke op re's of in den oorlog door paarden werden getrokken (2). Rome, de eerste stad van Karels rijk, zooals Einhard moest schrijven, lag den keizer nauwer aan 't hert dan elke andere. Daarom werden er de kerken door 's keizers milde hand rijk begiftigd. Meester der germaische mijnen en wouden, zond hij tin, lood en timmerhout naar Rome, en haalde uit Italie zelf marmer en porfier. Het is genoeg bekend dat de Phoenicia's van oudsher, onder meer andere handelsartikelen, bijzonderlijk in het Oosten tot aan de Krim, en ver het Westen op, het algemeen gezochte bar n s t e en zonden (3), dat op drieerlei handelswegen door geheel Europa gevoerd werd. Die handel duurde voort tot in den frankischen tijd en was ook door de Massiliers voortgezet (6). Zoo gingen Gallie en Spanje voort gelijk van ouds noord-oostwaarts erts (5) tot de Germanen to zenden. Dezen van hunnen kant dreven handel in aarden potten. Voor Karels leger werden groote massa's leder gebruikt (6), niet alleen voor de hoofddeksels, de schoenen, zadels, enz., maar ook voor het vervoer. Wien is het onbekend dat het bier de aloud ger- maansche drank is ? De hop) in de 8° eeuw humulus (7) (1) DIRKS, t. a. p., bl. 13o. (2) DIRKS, bl. 13o, nr 5. ( 3) FORBIGER, Alte Geogr., 3' deel, bl. 579. (4) FISCHER, I, 116. (5) CAESAR, De Bello Gallic°. V. g. (6) Monum. Legg., 1, n° 64. (7) Volgens Licne, humulus lupulus; v66r de 8' eeuw, enke lupulus. ,4.0 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, in de oorkonden), wordt in Karels Capitulare de villis, zoomin als in de Salische wet genoemd ; doch koning Pippijn vermeldt dit reeds in de bovengenoemde schen- kingsoorkonde van S. Denijs. In de oorkonden van het gesticht Freisingen der ge eeuw komt humularia voor (r). De hop ward bij de maat en niet bij 't gewicht verkocht. Wij hebben reeds aangewezen hoe op het noord- westqlijke vasteland de handel met Engeland werd gedre- yen. Het venst er glas schijnt reeds vroeger in gebruik to zijn gekomen : in 68o (2) werden naar Engeland glazen uit Frankrijk ontboden. Van hunnen kant leverden de Angelsaksen groote hoeveelheid wol (3). De voort- brengselen der veehoederij en misschien ook wijn werden naar het overzeesche eiland aangebracht ; ter ruiling bood dit delfstoffen en granen (i.). Ook is het waar- schijnlijk dat de Friesche reeds lang op de noordkust van Duitschland handel dreven. Doch inzonderheid was tusschen Engeland en Fries- land de gemeenschap het bloeiendste. Ook waren de « Friezen », onder al de volkeren aan den scepter van Karel den Groote onderworpen, de ijverigste en nicest met den koophandel bekend. Onder den naam van Friezen, verstaan 'wij dan ook niet alleen de volkeren die Coen den grond van het huidige Friesland bewoon- den, maar ook dezen die de geheele kust der noordzee en het hedendaegsche West-Vlaanderen hadden bezet (5). Hier gloorde de middagzon des ............. (1) WILHELM SCIiEBEN, Die Zunft der Brauer in Koln, 188o, bl. 2. (2) DIRKS, bl. 132. . (2) DIRKS, bl. 132. (3) ALBERDA, Handelsgesch., bl. 67. (4) V. ASCH V. WIJCK, t. a. p., bl. 118. (5) P. ALBERDINGK Mum, H. Willibrordus en Karel de Groote, passim. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 41 westelijken handels zoo zeer, dat het woord « koop man » in het Westen zooveel als « Fries D of a Vlaming » bediedde. Lodewijk de Vrome, vroegere verordenifigen van Karel den Grooten, van Pippijn den Korten, en zelfs van Dagobert I (i) noemen in eenen adem : Kooplieden, kandwerkers en Friesen. Als waren de Friezen de bijzonderste soort van handwerkers en kooplieden. Zeker kwamen de « Friezen » sedert .het begin der 7e eeuw reeds naar Frankrijk, onder andere naar Parijs, om er wijnen, honig en roode verf voor hunne wollen stollen in to ruilen. Zij trokken met hunne schuiten over zee, en verkochten hunne waren in de omstreken (2). Zoohaast dan ook de foor van S. Denijs in belangrijkheid en uitbreiding klom, waren de Friezen of Vlamingen (3) daarvan de bijzonderste bezoekers. De Saksische volksstammen die in Vlaanderen nevens de Friezen, 't zij gedwongen, 't zij door vrijwillige volksverhuizingen, genesteld waren, ontsnapten even min als de Saksers van overzee aan de beweging hunner buren, en waren welhaast met de Vlaamsche Friezen versmolten. De Friezen kwamen er de wereldvermaarde mantels, die een der voornaamste handelsartikels, het nee plus ultra der Friezen uitmaakten, den inlandschen kooper aanbieden. Wij zegden hooger hoe Karel de Groote er aan den khalif van Perzie ten geschenke zond, en, tusschen (1) SCHANNAT, Episc. Worm. Urkundenband, n° 5, bij GFRORER, Volksrechte, i. M., II, bl. 263, 274. (2) DIRKS, Kooph. d. Friesen, bl. 167. (3) Dat de Friezen tot in Vlaanderen woonden kan men vin- den bij ZEUSS, Die Deutschen and die Nachbarstamme, 3g8. Men zie verder RETTBERG, Kirchengeschzchte, II, 496, volgg. 42 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, al de Oostenrijksche pracht, gingen zij toch als eene zeldzaamheid van kunst en waarde door (1). De mantels waren vierpuntig dubbel; zij hingen va'n voren en van achteren tot aan de voeten af, doch, aan de zijde korter tot aan de hoogte der knieen. de meer zuidelijke Galhers was het echter mode kortere mantels te dragen, doch die insgelijks door de Friezen vervaardigd werden. En wat deden nu de slimme speculanten tut het noorden? Zij leverden de lange en de kortere mantels tot denzelfden prijs ! De koning kwam daartegen op (2). De Engelsche wol werd naar « Friesland gevoerd (3). De lakens waren van onderscheidene kleuren, wit, grijs, lichtblauw en safierkleurig; zelfs waren er met figuren kunstig door weven ; de naam van vermiculata dien men aan eenige gaf, laat daaraan geenen twijfel over (41. Zoo hoog werden zij geprezen dat Karel er op de Zoo hoog werden zij geprezen dat Karel er op de groote feestdagen aan zijn hof uitdeelde, en ze vreemden vorsten aanbod (5). Groote hoeveelheden werden langs vorsten aanbod (5). Groote hoeveelheden werden langs Rijn en Donau naar Italie en het Oosten weggestuurd. De Friezen verwaarloosden daarenboven niets, om hunne gedachtenis met hunne kunst aan het nageslacht over te laten. Boudevvijn III van Vlaanderen was in de tiende eeuw een groot bewonderaar der wolnijverheid (6), welke eeuvven door den bloei der Lei- en Scheldestad welke eeuvven door den bloei der Lei- en Scheldestad verzekerde. Daarenboven nam de veeteelt machtig toe (7). De (1) V. ASCH V. WIJCK, bl. 145. (2) DIRKS, 134. (3) ALBERDA, Handelsgesch., te stuk, bl. 67. (4) Mon. S. Galli, II, 2 hfst. 14. (5) DIRKS, bl. 133-136, 171. (6) ALBERDA, Handelsgesch., 1e stuk, 67. (7) DIRKS, 129. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 43 Vlaamsche boeren deden in Karels tijd van ontwaking en ontwikkeling eenen deugdelijken stap verder tot de glorierijke toekomst die de tijd hun beschoor. De zee eindelijk, waarop de friesche handel zoo levendig was, als op het land, moest het hare bij- brengen tot nut van het gemeenebest. Heele vloten trokken in de achtste eeuw ter haringvangst; ja, op zeehonden en walvisschen werd ieverig jacht gemaakt (1). De Lex Ripuaria heeft in het muntwezen een merkelijken vooruitgang daargesteld. Zij is de eerste die over de weerde van het geld handelt; men mag zeggen dat zij de geldmunt algemeen in voege heeft gebracht. Daar zij toeliet een deel der belastingen in dieren of koopwaren te betalen, had zij het noodig bevonden die voorwerpen wettelijk te schatten (2). Een gewoon peerd — en daarvoor werd enkel ver- eischt dat het gezond zij en uit de twee oogen zie — moet bij de lastbetaling voor zes schellingen ontvangen worden. Een zweerd met scheede geldt zeven schellingen, zonder scheede drij ; een wapenrok is goed voor twaalf schellingen, een helm voor zes, scheenstukken voor even- -veel, een beukelaar met lans voor twee schellingen. Welnu, de zilveren schelling gold twaalf denaren, ,en de denaar (omtrent Boo) 23 centiemen zoodat de schelling fr. 2,78 centiemen weerd was (3). Zoo gold het gewoon peerd 27 franked, en, als men inziet dat sedert het einde der 7e eeuw, het geld ten minste acht maal min waarde heeft gekregen, moet die pri;s bijna met den huidigen overeenkomstig zijn. Het zy% eerd met scheede kostte ongevder 32 franken, (1) Id., bl. 139. (2) Hoofdstuk, 36, n° II. (3) Men verg. MOLLER. Deutsche MiinTgeschichte, bl. 332, vIgg. 44 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, de wapenrok 54 franken, de helm 27, de scheenstuk- ken 27, de beukelaar met lans 9 franken. Men ziet het, de prijs der wapens steep, zeer hoog; zulks moet aan het gemis van ijzer toegeschreven worden. De hedendaagsche geringe prijzen der ijzeren koopwaren zijn wij aan de handelsontwikkeling van Engeland schul- dig. - De stalen wapens waren overigens in de 7e eeuw nog veel du urder, hetgeen zou doen veronderstellen dat de Franken weiiiig het staal konden smeden. Stalen harnassen, enz. mochten dan ook niet uitgevoerd worden. Onder Karel den Grooten onderging het muntwezen eene uitbreiding. Terwijl de schelling zijn oude weerde bleef bezitten, werd ook het ons als eenheid der weerden genomen. Volgens eenen rekenkundige der mid- deleeuwen zou het ons op 2o denaren geschat geweest zijn : een capitulaar van Karel, gedagteekend van 799, alsook de getuigschriften van Lorsch, stemmen daarmed overeen (1). Zoo drong de munt stillekens den handel in, en kwam zijne veelvuldige werkzaamheden en ruilingen wonderlijk vergemakkelijken. Hier waren de prijzen niet, als voor de lastbetalingen, streng bepaald ; de wet des aanbods en der aanvraag. Kan men het Karel den Grooten euva duiden de handelsvrijheid gekortvleugeld to hebben , voor hetgeen de eetwaren betreft? Heden zou men 't licht aldus verstaan, dewijI iedereen` vrij een ambacht leert, de vrije mededinging de prijzen regelt; maar, in died tijd van ongelijkheid in den maatschappelijken toestand, van monopool in nijverheid en handel door het opko (1) GFRORER, t. a. p. VII, 173. Cod. Lauresh., I, n° 2, en II, no 1976. • LEBLANC, Traite des monnaies. GUillARD, Polyptique, II bl. 278. • LEBLANC, Traite des monnaies. GUillARD, Polyptique, II bl. 278. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 45 mende leenstelsel teweeggebracht, hadden de zwakken de bescherming noodig tegen het baatzuchtige winst- bejag der rijken. Karel de Groote wist de noodwen- digheden zijns yolks te erkennen, en zag niet op tegen eenen dwanginvloed om die naar recht en reden te verhelpen. Eene andere niet min belangrijke verbetering wachtte reeds lang de verwezenlijking. Vermits tot daartoe geene wetten over de maten en gewichten verschenen waren, had iedere streek een onafhankelijk stelsel waaruit de grootste oneenigheid in den handel voortsproot. Toen de Joden zich reeds in Gallie hadden neer- gezet, en geene verordening het hun anders oplei, behielden zij hardnekkig de eigene gebruiken in maat en gewicht. Handelsverdragen waren met de Grieken a angegaan, en, ofschoon de Franken gedwongen waren bij de Grieken met grieksche maten te meten, bleven deze in Galli6 vrij op de markten hunne oostersche maten te behouden. Overigens, hadden Karels volkeren zelf vroeger eigene maten, en wie zegt of ze die heel hadden ver- zaakt ?- En, kenden zij de romeinsche maten, dit wil niet zeggen dat zij die in gebruik hadden. De eene streek was meer dan de andere aan een of ander deel van bet romeinsche stelsel gehecht. Karel de Groote bewees den handel dan eenen voortreffelijken dienst, toen hij, door roksverordening van Aken, in 789, de gelijkheid van maten en gewichten voorschreef in alle steden en abdijen van zijn land (i). Gelukte hij bier ten voile in? Wij zullen het niet vol- (1) GAILLARD, Hist. de Charl., II, bl. 103-4. — LEBLANC, i raiti hist. des monn. de France, 93 en vig. 46 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, houden, daar de private handel ten deele alle toezicht ontging, en het gebruik stillekens de wet moest bij- treden (I). Doch het is niet min waar, dat die verordening onvermijdelijk haar doel moest treffen, want de maten die men in 't openbaar niet bezigen mocht, konden niet lang in het donkere blijven leven, daar in haar behoud weinig belang werd gesteld. Karel de Groote voerde door die rijkswet de modius of malder als eenheidsmaat in (2). De juiste inhoud ervan is moeilijk te bepalen. Volgens Guerard zou hij 52 fransche liters bedragen hebben, heden gelijk aan een schepel, hgd. malter. De onderdeelen van den modius waren semri, vierteil, achtteil en sextarius (3). Eene andere maat, de mals (mout) kon zooveel als een brouwpan (sutt) inhouden. In 832 verordent Lod. de Vrome aan de markt van St Denijs te betalen 3o sutt (gewone mals) haver, elk -van I2 schepels, en 3 sutt spelt, elk van 3o schepels (4). Nevens de inhoudsmaten, bijzonder voor graan, enz. (5) gebruikt, bestonden er reeds vroeger meet. of liniematen, zooals .de voet (pes), zijnde 0,2963 m. (6). Voor stoffen te meten, was de el (ulna) in voege, die anderhalf voet lang was (7). De veelgebruikte stadie (stadium), was, volgens de eenen (8), het achtste deel der mijl, volgens de anderen 333 meters, volgens enkelen (1) GUiRARD, t. a. p. (2) HONTHEIM, Historia Trevirensis, I, 682, a. (3) GUgRARD, t. a.p. 183. - GFRORER, Volksrechte, II, 234. 237. (4) BOUCQUET, VI, 576; GUARARD , I, 713 ; GFRORER, Volksrechte, (4) BOUCQUET, VI, 576; GUARARD , I, 713 ; GFRORER, Volksrechte, II, 285. II, 285. ' (5) Academie des Inscriptions. Mem. F. D. XXVIII, bl. 70. (6) Ib XII. bl. 312. Dureau de la Malle. (7) D'ANVILLE. Eclaircissements geogr., 143. (8) DUREAU DE LA MALLE, I, bl. 316. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 4'1 nog de afstand eens.gewonen mannen loops van 5 minuten. De lengte der mijl (milliarium) is niet min betwist zij schijnt evenwel 1482 1)' meters te tellen (2). De stoop (staupus), heden nog te Revel, Riga, in Holland, Belgi8, en in 't grootste deel van Duitschland gebezigd, om likeuren te bestellen, was een vaas, dik- werf van metaal vervaardigd, bestemd om mostaard enz. te rneten, en volgens Gudrard 0,82 liter groot. De pedalis was een ring die een kubieken meter hout kon insluiten. Dit was ook de houtmaat door den Staat gebruikt, om zekere belastingen, in brandhout betaaid, te schatten (s). 1)4 carrum of karvracht, bevattende moo pond, of 520 liters wijn werd ook voor hooimaat gebruikt : dit was ongeveer de vracht van twee ossen, in dien tijd dat het vervoer, uit hoofde der slechte wegen, tamelijk lastig was. Als gewicht (4) eindelijk bestonden het pond en het ons. Tot op Karel den Grooten woog het pond 326 grammen ; seders dien tijd 408. Het ons woog, tot 779,27 grammen ; later, 34 : doch het werd eer als tel- munt, dan als gewicht gebruikt. De pensa als gewicht is gelijk aan 37 kilo's of 75 pond, sinds Karel den Grooten. (Slot volgt.) (1) GUERARD, 164. (2) Volgens D'Anville was de Leuga eene maat van 2222 meters. (3) GUERARD, t. a. p. II, bl. 6 en 33. (4) GUERARD, 6!,, 192, enz. ti g si434444:1414:4444:4 dirbdt.L.x.iii.A..tdit„.rbtrbx,xxz DICHTKUNST, LETTEREN. Qgbetifitiago* DirVero DOOR P0L DE MONT (I). III. — Helene Swarth (2). FSCHOON het boekje, waarvan ik hieronder den titel afschrijf, reeds een geheel jaar verschenen is, toch is het mij, nu dat ik het voor de ik-weet-niet hoeveelste maal herlees, eene wezenlijke behoefte, naar aanleiding daarvan een zij 't ook nog zoo kort artikel to wijden aan eenen auteur, die mij als Been tweede order al mijne Nederlandsche kunst- genooten lief is. Niet uit persoonlijke genegenheid spreek ik aldus, — ofschoon de vriendschapsband, die de dichteres der Rouwviolen met steller dezer regelen vereenigt, dagtee- kent van voor minstens tiers jaar, maar uit wel beredeneerde, objectieve bewondering voor die uitzonder- lijke gave, welke haar zoo niet de allereerste, dan toch lijke gave, welke haar zoo niet de allereerste, dan toch zonder eenigen twijfel eene der allereerste plaatsen zonder eenigen twijfel eene der allereerste plaatsen verzekert in de rangen onzer hedendaagsche nationale schrijvers. (1) Zie Dietsche Warande, 1891, bl. 496 en bl. 543. (2) Rotovviolen. — Amsterdam, P. N. v. Kampen en Zoon. VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 49 In Helene Swarth bezitten wij eene dichteres, waarmede geen enkele der anders vrij talrijke dames, die zich in Onze gewesten op de beoefening der dichtkunst toelegden, kan worden vergeleken. In Naar vereeren wij eene kunstenares, welke zelfs veel rijker en schitterender litteraturen dan de Onze tot wezen- lijken, grooten roem zou verstrekken. Mijne prikkelbare vakgenooten mogen het mij ver- seven, — zooals ik zelf hun vergeef, dat zij zich wel dens jegens hunne glorieuze kunstzuster onrechtvaardig toonden, - maar mijne innige overtuiging is, en geens- zins ben ik er voor beducht, dezelve door de toekomst to zien beschamen, dat Helene Swarth bij een volgend en fijner ontwikkeld geslacht zal doorgaan als de edelste, zuiverste en volmaakste uitdrukking der Nederlandsche pazie in de tweede helft van dit jaarhonderd. Anderen, voorzeker 1 onderteekenden werken -van langeren adem, misschien zelfs van hoogere vlucht ; zij schonk ons, tot heden toe, noch eene diep ingrijpende tragoedie, noch een door macht van vinding verrassend epos..... Korte gedichtjes, meestai van lyrischen aard, enkele strophen groot ; kleine tafereeltjes, soms geene halve bladzijde beslaande, maken hare litteraire bagage uit. Doch bij een nadere kennismaking met die geheele reeks meesterstukjes, in hare onderscheiden bundeltjes EenTame Bloemen, Blauwe Bloemen, Beelden en Stern- men, Sneeuwvlokken, en thans weer Rouwviolen opge- nomen, merkt elk fijner bewerktuigd lezer tusschen al die uit- en ontboezemingen van het oogenblik zooveel homogenitieit van gevoel, zulk eene verwantschap van inspiratie, zulk eene natuurlijke opeenvolging van ge- dachten; — ontdekt hij in al die even gretig herlezen als vlug overziene nummertjes zulk eene diepte van opvat- ting, zulk eene innigheid van sentiment, zulk eene 5o VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. oprechtheid van toon, dat dit eene hem aldra duidelijk vOor den geest staat : — wat bier, uit deze bladzijden, tot hem spreekt, is geenszins de geoefende stein van eene t ooneel- heldin, uitslakende, in kunstig afgeronde zinnen, de geveinsde weeen eener aangeleerde smart; wat bier vOor -hem ligt, is de — natuurlijk verbloemde — geschiedenis van een geheel gemoedsleven, de zelfbekentenis van eene eenvoudige; reine vrouwenziel, de ontleding van een edel menschenhart. Niet Hamlet's bittere uitroep : u Words f Words! Words! » paste, evenals op zoo menigen dicht- bundel, op hare boekjes ; maar deze geurige en fleurige verzen van den lieven Provencaaltschen dichter Frederic Mistral :« Es moun co, es moun amo, Es la flour de mis ans » De Rouwviolen behelzen eene der roerendste-epizoden uit ' dit bijzonder melancholisch gemoedsleven : het laatite hoofdstuk eener ongelukkige sliefde, het zacht ingetogen requiemlied, door de trouw gebleven maagd gefluis- -terd over de grafcypressen van een ontrouwen geliefde. Wie in het werk der paten nog iets anders leest dan wat daar zwart op wit gedrukt staat, heeft in meer dan den lied en sonet van Helene Swarth eene herinnering erkend aan een in al zijn kinderlijken eenvoud diep smartelijken liefdesroman. Weer eens de « alte Geschichte », ach ja wel I de eerste, zalige bekentenis, het hemelsch dwalen, hand in hand, door bosch en veld, de eerste dronk aan den bitteren kroes des twijfels, de onherstelbare breuk van den zoetsten aller banden, en dan de wrange martelingen van het nawee. Soms echter voegt het brutale toeval er nog eene bijzonderheid bij : degene, die haar levend ontvlood, komt ontslapen nu — op slechts weinige schreden afstand van de treurende een- zame onder de zode rusten.... Op zulk een graf nu VIJF HEDENDAAGSCHE DICH1 ERS. 51 strooide de teedere hand der dichteres hare geurige Rouwviolen; den lichtontvlamden, doch onstandvastigen artist, wiens mond in den rozentijd van een vroeger levenstijdperk, toen beiden slechts zestien Lenten had- den zien bloeien, haar, de kloekere van karakter, eens het eerste liefdewoord toezuchtte ; hem zijn thans gewijd deze stil geneuriede kerkhofliederen, deze snikken der oprechtste smart, vol van de weeke tonen der ver- giffenis . De rozige droomen van het achttienjarig meisje, de nu dertigjarige vrouw bestelt ze, onder het prevelen dezer lijkgebeden, ter aarde in het graf van hem, dien ze toen gelooven kon. a 't Was alles zoo oud en zoo lang geleιn, (Haar) weg en de zijne, zoo ver uiteen I » « Hij kwam en lachte en bracht de Lente mee, En de eerste liefde met haar wel en wee.... » « 0 mijn doode 1 veel tijd is me ontgleden nadien, 'k Heb veel lichte en meer donkere stonden gezien, 1k heb andere stemmen dan de uwe gehoord, Die fluisterden ook wel dat liefdewoord..., Maar nooit zal mijn hart weer zoo zalig zijn, Dat ik venster en deur van mijn kamerkijn Als de kooi van een zeldzamen vogel sluit : Al lang is de vreugde mijn boezem uit. » Met opzet haal ik deze regelen aan, om althans in het voorbijgaan verzet aan te teekenen tegen de moeilijk te bestempelen handelwijze van eenen zich A. J. noemenden beoordeelaar uit « De A msterdammer D, die ofwel tot degenen behoort, waarvan Multatuli zegt, dat Ty niet &ten kunnen, of wetens en willens, doch als- dan met welke bedoelingen? de waarheid verdraaien. Ziehier, in welke luttel kiesche bewoordingen deze beer de beteekenis der Rouwviolen vaststelt u De vrouw, die spreekt en zingt in de Rouw- 52 VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. violen, is in dien levenstijd, dien men de tweede jeugd der vrouw zou kunnen noemen, Dit merkt men hier- aan, dat de Geliefde, de in bevende passie 'aanbeden Mannenfiguur, dien men in de vroegere gedichten der kunstenares ontmoet, door al de verheerlijkende very:A.- mingen been, waarin haar Fantaisie hem in de op-een- volgende tijden heeft gezien, thans geworden is : een kind » : Maar gij waart nog een ,knaap en ik was al een vrouw, 0, kindje, mijn kindje, wat waren wij dom! enz.. Dit is het liefdegevoel, dat de passiencyclus van de eerste levenshelft der vrouwen, die aan hoogere liefde doen, pleegt te besluiten ; -- het liefdegevoel hunner .tweede-jeugd, bevattend eene vereeniging van de min- .tweede-jeugd, bevattend eene vereeniging van de min- naressen- en van de moederliefde, die zij in zich hebben. Is zoo eene vrouw daarbij een hoog-begaafde dichteres, dan zal dat gevoel zich uiten in gedichten, als die, welke bier besproken worden. Dit gevoel, deze hartstocht van de minnares-moeder, deze liefde, om het nog den keer misschien al te gemeenzaam te zeggen, van de vrouw van dertig jaar voor den jongeling van twintig jaar, is, indien de min- nares-moeder die uit in persoonlijke lyriek, maatschap- pelijk-esthetisch niet presentabel. Dus, omdat de dichteres zich, onder den indruk van haar groot medelijden met den armen gestorvene. een woord ontvallen laat, dat veel meer de moeder tot het kind, dan de bruid tot den bruidegom pleegt uit te spreken, acht zekere niet al te nauw toeziende maar des te verwaander critiek zich gemachtigd, den goedgeloovigen lezer wijs te maken, dat hij Kier te doen heeft met de ongracieuTe, ja, zelfs comische liefde cener dertigjarige voor eenen nog onmondigen knaap... ? Neen, elk Nederlander, die zijne taal VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 53 nog kept, en met denzelfden eenvoud, waarmee zij blijkbaar geschreven werden, de verzen leest, welke Helene Swarth ons bier aanbiedt, zal Been oogenblik aarzelen den beer A. J. te verzekeren, dat niet de liefde, maar de thans uitgezongen smarte alleen die is van de dertigjarige vrouw, en dat deze smarte niet alleen geldt het kind of den knaap, « wiens lieve mond haar eens, meer dan tien jaar geleden, » om liefde vroeg », maar ook den man, die, ontrouw geworden, als waardeloos glas aan scherven brak al wat haar heilig was en dierbaar, en heel geestig spotte en lachte om hare pijn. » De Rouwviolen zijn, als litterair product, en ondanks een tweetal voorbeelden van valsche of ten minste ver- ouderde beeldspraak, ware meesterstukjes van eenvoud en gevoel. 't Is, alsof de gedachten, in de schrijfster opgewekt door het afsterven, de begrafenis, en het eerste en laatste bezoek aan de jongste rustplaaats van den eens geliefde, zoo geheel zonder de minste inspan- ning, zonder eenig zoeken naar dien anders zoo vol- maakten, ja, zelfs geraffineerden vorm, tot verzen zijn geworden. Al de naleveteit van het volkslied, samen met die soberheid, aan de hoogste kunstenaars eigen, is bier aanwezig. Lees eens, met gedempte stem in eene stille plaats het volgende veertiental verzen, en bedwing, als gij kunt, de ontroering, die zich van u des te zekerder zal meester maken, als juist de woorden, op zich zelf genomen, alledaagscher, en de vormen schijnbaar ongezochter zijn. Laat vallen 't purperrood gordijn! Ik wil met droomen zalig zijn. 0, neem mijn hand en streel mijn haar, Dan wordt mijn hart weer achttien jaar. En fiuistert woorden zonder zin Daar vond ik eens mijn hemel in. En leg befoften in uw lach 54 VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. En leer mij lieven als ik plach. En blik me in de oogen zooals hij, En doe dat αl uit medelij. 0 lieve, lieve, wees niet boos, Omdat ik denk aan hem altoos! Maar lieg als hij en streel mijn haar, Dan wordt mijn hart veer achttien jaar. Het bundeltje bevat, benevens de eigenlijke violen, nog een kransje van negen Sonetten, en eenen kleinen cyclus van zes Balladen. Reeds in hare vroegere bundels, althans in Sneeuwvlokken en Redden en Stem- men, veropenbaarde de dichteres zich aan ons als eene geestverwante, naar den inhoud althans zoo niet naar den vorm, — van de zoogenoemde symbolisten onder de jongere Fransche paten. Ofschoon nog steeds, evenals al wat uit hare pen - vloeit, zeer subjectief van inspi- ratie en gevoel, belichamen de sonaten uit Rouwviolen de persoonlijke stemming der schrijfster in meestal triystieke beelden, zoo krachtig van teekening, zoo breed en grootsch van styl, dat zij reeds na eene tweede of derde lezing in het geheugen geprent blijven. Als sonet- tendichteres staat Helene Swarth in de rij onzer schrijvers geheel vooraan, geheel alleen. Anderen evenaren wel eens geheel vooraan, geheel alleen. Anderen evenaren wel eens het vorstelijke geluid en den statigen maatzang harer verzen ; niemand komt hare gedrongenheid, hare recht geniale Beschrdnckung nabij. Is het volgende geen louter chef d'ceuvre? « Ik stond, bij storm, aan zee, verdiept in droomen, Met vliegend haar en kleedren losgereten. En 'k steunde op rotsen, die zich trotsch vermeten Geen stap to wijken, als de golven komen. En luider dan de storm sprak mijn geweten « Wee, wie door driften zich laat overstroomen » Toen heeft een wervelwind mij opgenomen En in 't schuimbekkend water neergesineten. VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 55 En in een maalstroom ben ik diep gezonken, Verslonden door de zee, die 'k dorst te trotsen. Een daemon heeft me aan d' afgrond vastgeklonken. Boven thijn hoofd hoor ik de golven klotsen : « Voor eeuwig dood, verloren en verdronken ! » En hoongelach van water, wind en rotsen. » Hare balladen eindelijk zijn melodieuze navolgingen van middeleeuwsche volksliederen als De twee Coninx-L kinderen of Het daghet in den Oosten. Navolgingen is het juiste woord niet; renovaties ware beter ; immers, eigen gevonden stoffen slechts behandelt Mejuffer Swarth, en al doet zij dit nu in den trant der medimvale zeggers of sprekers, steeds weet zij haren eigen stempel op haren arbeid of te drukken. Enkele harer kleine ver- haaltjes zijn zoo door en door gotiek van geest en vorm, dat men ze door eenen Memlinc, die het penseel voor de pen zou verruild hebben, mocht geschreven warren. Op Van 's Maagdelijns Hoveken en Van een Page past evengoed het woord van Theophile Gautier als op de schilderijen van H. Leys : « 11 y a trans- position d'epoque, depaysement d'dme, voila tout ! + IV. — Louis Couperus (1). Ik geloof niet, dat er in de twintig laatste jaren een Nederlandsch schrijver is geweest, die op even snelle wijze en overigens niet onverdiend beroemd is geworden als Louis Couperus. Reeds zijn allereerste optreden in De Gids verwierf (1) Eline Vere. Haagsche roman. 3 dln. Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon. 56 VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. hem de algemeene sympathie en bewondering van het meer beschaafde publiek. Wat waren zij voortreffelijk afgerond, die tafereeltjes uit het Leven van den zoet- vloeiendsten aller Italiaansche zangers, Petrarca ! Wat schitterden die kleine doekjes van echt Venetiaansche, neen, Florentijnsche kleurenweelde, als hadde de jeug- dige dichter-schilder beschikt over de penseelen der meesters van de Renaissance ! En hoe zangerig, hoe muzi- kaal waren die verzen, die — jammer niet alle slepende, maar toch puik gebouwde terzinen : nooit had, tot dien dag toe, onze oude lieve taal hare van oudsher geves- tigde faam van melodieuze taal schitterender gehandhaafd. En toch — hoe velen ook naar zijne beide eerste- lingswerken, zijne dichtbundels Een Lent van VerTen en Orchideeen gegrepen hadden, — toch zou Couperus aan de eigenlijke pazie vaarwel zeggen en zich bij voor- keur wijden, aan een zeker niet minder aantrekkelijk vak : den modernen roman. Is deze bekeering tevens eene roeping ? Het uitzonder- lijke talent, door den beer Couperus reeds in zijne eerste proeve, den nu voor ons liggenden Haagschen roman, proeve, den nu voor ons liggenden Haagschen roman, Eline Vere, aan den dag gelegd, geeft ons het voile recht, neen, legs ons den volstrekten plicht op, deze vraag neen, legs ons den volstrekten plicht op, deze vraag bevestigend to beantwoorden. En toch zou ik het be- treuren, moest de dichter van Vaucluse en Een Dag van Weelde voor altijd afgebroken hebben met de edele kunst der verzen. Vergaste hij ons op meer uitmun- tende verhalen dan deze zijn eerste roman ; schenke hij ons nog menig meesterstukje van diep gevoel en fijne opmerking als Een Zieltje, die onvolprezen analyse eener lijdende kinderziel, mede in De Gids opgeno'men ; doch keere hij nu en dan nog eens weer tot zijne eerste en, wie weet, beste liefde : hij zal er velen, zeer velen, en de nationale Nederlandsche muze zelve, zeker velen, en de nationale Nederlandsche muze zelve, zeker door verplichten. VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 57 Eline Vere is een Haagsche roman, doch dat men het met deze toelichting niet al te streng moet nemen, ontwaart men bij het lezen al heel gauw. De perso- nages behooren wel tot de zoogenoemde ' haute vie » van de Nederlandsche residentie; doch van specifiek Haagsche karaktertrekken is bij hen juist niet zooveel te bespeuren, als er misschien eigenlijk noodig ware, om den onder- titel te wettigen. Wat de Neer Couperus ons in dezen roman vertelt, kan nagenoeg even goed in elk ander .root centrum van moderne beschaving spelen als in den Haag. Niet als Hagenaars interesseeren ons zijne personages, maar als — ware, levende, overal moge- lijke menschen. In het heele driedeelige boek is haast geen toestand aan te wijzen, die enkel en alleen in de aristo- cratische kringen van de residentiestad, tijdens de muziek- uitvoeringen in het Kurhaus te Scheveningen of de vertooningen in de Fransche Opera, denkbaar zij ! Eene tweede vraag is, of Eline Vere, naar wie het boek gedoopt is, wel de ware hoofdheldin kan genoemd worden. Zeker is het de bedoeling van den schrijver wel geweest, haar de allereerste rol te laten spelen ; doch — aldoor phantazeerend — heeft hij Eline, omringd van zoovele andere, evenzeer of bijna evenzeer op den voorgrond tredende personages, dat het den lezer, bij al dat gewoel en gewemel, bina vOor de oogen schemert, en hij haast niet meer gelooven kan, dat zij de spil zou wezen, waarrond de geheele handeling graviteert. Edoch, ligt de v%aarde van Couperus' boek, noch in het specifiek locale karakter, dat geheel ontbreekz, noch in de samenstelling, die inderdaad gebrekkig is, onder andere opzichten weer verdient de schrijver waarlijk niets dan lof. De figuur van Eline Vere is als psychologische studie voortreffelijk te noemen : de neurasthenie, waaraan zij laboreert, — een mengsel van lichamelijke anemie en 58 VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. zedelijk erotisme, eene onverzadelijke behoefte aan min of meer zinnelijk genot, flirtation, enz., — is met over- groot talent, ofschoon met de nauwgezetheid van een anatoom, ontleed. I k zie niemand rond mij, in de geheele en toch vrii drokke schaar onzer Nederlansche romanschrijvers en novellisten, die Al wat er tegenstrij- digs, al wat er « ondoyant et divers » in dit vrouwen- karakter te vinden is : die eenvoud naast die gezochtheid, die oprechtheid naast dien lust tot veinzen, die over- spanning naast die willeloosheid, met gelijk talent in den beeld zou kunnen doen harmonieeren. Van haar krijgen wij ontegenzeggelijk den indruk, dat zij leeft of... geleefd heeft? Is de psychologische crisis, welke deze nerveuse vrouw doorleeft, het eigenlijke zwaartepunt van den roman, toch valt er nog veel meer in te prijzen. Late ook meer dan den mededeeling omtrent leven en lot- gevallen der talrijke nevenpersonen, den lezer onverschillig, menig puik geteekend tafereel krijgen wij daarbij ook menig puik geteekend tafereel krijgen wij daarbij ook te bewonderen. lk vermeld, zij 't ook zonder orde, zoo als zij mij in den geest schieten, de epizode der Fere- lyns op het boveahuis, de liefde tusschen Lili en Georges, de aankleedpartij vOor het bal, de tehuiskomst der kleinen na het onweder, de levende tafereelen (tableaux-vivants), enz... Het moet overigens gezegd worden : hoe de per- sonages ook heeten, welke de auteur ons voorstelt, hun optreden weze dan min of meer gewichtig in den loop. des verhaals, om het even! alien staan zij als springlevende, en uit de bonte werkelijkheid in het boek gerukte men- en uit de bonte werkelijkheid in het boek gerukte men- schen vOor ons; alien maken zij op ons den indruk, naar levende modellen geteekend te zijn. Ik herhaal het : alledaagsch, doodgewoon, zijn zoo- wel de hartstochtjes van vele, neen, van de meeste dezer VIJF HEDEN1AAGSCHE DICHTERS. 59 personen, als de gebeurtenissen, waarin zij optreden ; doch ik vraag mij af, of het den schrijver niet juist diarom te doen was, ons aldus de onbeduidende glad- en gelijkheid, de futiliteit en banaliteit van dat geheele overbeschaafde en verfijnde wereldje, als met den vinger te doen bevoelen? 1k ben geneigd, -- het overtollige niet in aanmerking genomen, — dit alledaagsche nu juist, tegen de meening van anderen in, voor eene verdienste te houden, in dit boe/c... Daarenboven is Couperus' verhaal geschreven, — ik wil zeggen, dat de kunstvorm uiterst en tot in de kleinig- heden verzorgd is. Waar de auteur zelf aan het woord is, bewonderen wij zijn strengen, parnassiaanschen styl; waar hij zijne personages laat spreken, schenken wij den hoogsten lof aan de natuurlijkheid en vlotheid, waarmede het salon-jargon der Haagsche g haute b nagebootst is. Eline Vere moge al geen meesterstuk zijn , een hoogst merkwaardig verschijnsel in onze hedendaagsche letteren is het onbetwist. Geen « gebildeter D mag nalaten, dit bock te lezen I iiimmonswitire- ,1111111111111111^111111011. ififitietuttlocQt 3thopreufien. Die bouc van Seden en Der Lekenspiegel (I), door Dr. JAN TE WINKEL. tit,EDESPREUKEN, lessen van practische of hoogere levenswijsheid in maat en rijm of in eigenaardig kernachtigen prozavorm, zijn to alien tijde zeer geliefd geweest. De Sanskrit-letterkunde der Indiers bezit verscheidene beroemde bundels van zulke sutra's, gedeeltelijk zelfs tot de heilige Vedalitteratunr behoorende; de Chineezen verzamelden ze in hunne Kings; de Grieken der na-Homerische periode hadden hunne gnomen ; en met de joodsche letterkunde is ohs die ou3e eerwaardige spreukenverzameling overgebleven, welke wu! onder den naam van spreuken Salomo's kennen, waarbij zich dan de uit later tijd dagtee- kenende spreuken van Jezus Sirach en het Boek der Wijsheid aan- sluiten. Vooral de laatste bundels, de eerste onder de canonieke, de tweede en derde onder de apocriefe heilige boeken der Christenen opgenomen, hebben in later tijd den grondslag uitgemaakt der Chris.. telijke spreukenlitteratuur. De oudchristelijke redenaars kozen die spreuken tot teksten voor hunne homilien, de kerkvaders haalden ze aan in tot teksten voor hunne homilien, de kerkvaders haalden ze aan in hunne geschriften, verklaarden ze en voegden er nieuwe aantoe. Vele werden, in de middeleeuwen in de volkstalen overgebracht, gemeengoed ook van de ongeletterden ; en in eigenaardigen vorm gegoten, gingen zij -van mond tot mond. Niet gering ook is het aantal spreuken aan Evangelien en apostolische zendbrieven ontleend. Niet alleen het Christeluke Rome, dat den Oosterschen spreuken- schat nog uitbreidde, oot het heidensche Rome leverde aan de mid- deleeuwsche spreukenverzamelaars rijke stof De beroemde bundel der (r) Die bouc van Seden. Een middelnederlandsch zedekundig leer- dicht, na Kausler, volgens het Comburger Hs. upnieuw uitg. en toe- gelicht door W. H. D. SURINGAR, Leiden, Gebr. Van del Hoek, 1891. Een toevoegsel tot deze uitgaaf leverde Dr. Suringar in het TOschrtft voor Ned. taal- en letterkunde X (1891) bl. 257-261, onder den titel : Bronnen van Die Bouc van Seden. MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. 6i aan den censor Cato te onrechte toegeschreven Disticha neemt daar- onder de eerste plaats in; maar ook uit de werken der bekende das- sieke schrijvers werden de spreuken als bloemen uitgelezen. Hoe men daarbij te werk ging, leert ons o. a. het Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais, waarin men, behalve in het Latijn vertaalde spreuken nit de werken van Plato en Theophrastus, ook spreuken vindt uit Cicero's dialogen De amicitia en De senectute getrokken, en verder uit de dichtwerken van Virgilius, Horatius, Ovidius, Persius, Juvenatis, Papinius Statius en zelfs uit de blijspelen van Terentius. Maerlant, die het werk als Spiegel Historiael vertaalde, nam daarvan een groot deel op (I). Vooral de werken van Seneca, dien men in de middeleeuwen voor eenen Christen hield, leverden den spreukenverzamelaars eenen schat van wijsheid, en Maerlant, niet tevreden met hetgeen hij uit diens werken bij Vincentius vond, voegde er in zijnen Spiegel nog vrij wat bij, ten deele ook getrokken uit het, ook door hem zelf, te onrechte aan Seneca toegeschreven werkje De quatuor virtutibus car- dinalibus, dat in de 6de eeuw was geschreven door Martinus, aartsbis- schop van Braga (2). Uit die door Maerlant verzamelde zedelessen van Seneca of Pseudo-Seneca nu werd door eenen onbekende in de I4e eeuw weder een uittreksel gemaakt van 586 verzen, dat afzonderlijk verspreid werd en bekend is onder den naam van Zedelessen van Seneca (3), Eene andere bloen.lezing uit Seneca, Excerpta qua dam e librz:s Se- neca, is in den vorm van eene samenspraak tusschen eenen vader en zijnen zoon in 864 verzen bij ons vertaald onder den titel Dit .qn Seneka leren (4). Dat ook de fabeldichters, zooals Avianus en de Anonymus, die Fabula ./Esopicce uit den aan Phaedrus ontleenden bundel van Romulus overbracht, stof konden leveren voor spreukenverzamelingen, mag men niet alleen a priori vermoeden uit den spreukvorm van de epimythia der fabels, maar het blijkt ook uit een handschrift in de bibliotheek van het gymnasium te Gotha., waarin 67 Latijnsche disticha met Duitsche vertaling voorkomen, van welke, zooals Dr Suringar aanwees (5), 53 aan de genoemde fabelbundels ontleend zijn . Andere Latijnsche bundels met spreuken of zedelessen, in de mid- (I) Men vindt ze Sp. Hist. I.3 cap. 39-42, 16 cap. 2.3, 16 cap. 8-10, 27, 33, 52-56, I8 cap. 76-78 en 1.5 cap. 51. 2) Sp. (list. 18 cap. 32-75. 3) Zij werden uitg. door PEI. BLOMMAERT, Oudvlaemsche Ge- dichten, III (Gent 1851) bl. 113.119; vgl. Dr M. DE VRIES en Dr E. VERWIJS, Tweede partth van den Spiegel Historiael (Leiden 5879), bl. 522 vlg. (4) Uitg. door Pa. BLOMMAERT, Oudvlaenuche Gedichten I (Gent 1838) bl. 73-83. (5) Die bouc van Seden, Inleiding bl. XXIV vlg. 62 MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. deleeuwen min of meer onafhankelqk van de ouden gemaakt, zijn vooreerst de 268 Versus elegiaci ad Astralabzum filium a de moribus et vita pia et proba *, aan Petrus Abaelardus, doch misschien te on- rechte, toegeschreven (1), vervolgens de Floretus van St. Bernardus van Clairvaux in rijmende hexameters (2), de Facetus, die in 272 verzen 129 zedespreuken bevat als aanvulling tot de Disticha van Cato (3) en de Fagifacetus van zekeren Reinerus, in 440 hexameters * trac- tans de facecia et moribus mens * (4). Terwijl ik nog terloops den Tunnzcius en den Bloccius noem, die van jongere dagteekening zijn, maar ook zeker veel ouds, letterlijk of omgewerkt, bevatten, en de Gnomologza van Johannes Buchlerus, die in de ][7* eeuw vele spreuken uit Floretus, Facetus en andere bundels omwerkte, heb ik nog te wijzen op de Epistola ad Raimundum « de cura et regimine rei familiaris * van Bernardus Sylvester, een Utrechtsch geestelijke uit het begin van de '2" eeuw, wiens brief eene reeks van zedelessen bevat en in de 14° eeuw bij ons door een zekeren Frans in 290 verzen vertaald is onder den titel van * S. Bernardus epistele tote Raymonde den ruddere, hoe men een huus regieren sal met eeren zaleghelic (5). Behalve dit korte werkje en de beide reeds genoemde verzame.- lingen van zedespreuken uit Seneca, bezitten wij nog verscheidene andere spreukenbundels in het Middelnederlandsch, zooals de reeds aan Maer- lant omstreeks 1283 bekende Dietsche Catoen, de vertaling van Cato's Disticha in 572 verzen (6), alderhande Proverbien van den wisen Salomone (168 verzen) (7) en de kleine, slechts 130 verzen bevattende, Doctrinael sauvage (8), vertaald uit het Fransch van Bernardin Sauvage of Le Sauvage (n), die ongetwijfeld weer uit een Latijnsch doc- ( 1) Uitg. door VICTOR COUSIN, Petri Abaelardi Opera, hactenus seorsim edita, nunc primum in unum collecta, I (Parisiis 1849) p. 340 sqq. (2) Uitg. te Keulen in 1501. (3) Veertien afzonderlijke uitgaven zijn er van bekend. Tot de oudste behoort er eel)! van omstreeks 1470 Colonie apud Quentell.* In de Triersche bibliotheek bevindt zich nog eene uitgave zonder jaar, die wat vermeerderd is en voorzien van eene vertaling in Rijnfrankische verzen, vermoedelijk uit de vijftiende eeuw. Zie Dr. Suringar,Tyd- schrzft X. bl. 257 vlg. (4) Het laatst, met de daarvan door SEB. BRANDT in 1499 ge- maakte vertaling, uitg. door HUG() LEMCKE, Stetini 1880. (5) Uitg. met het Latijn door E. KAUSLER, Denkmdler III (Leipzig 1866) p. I-I5, 397-406. (6) 't Laatst uitg. doer Dr A. BEETS, Groningen 1885. (7) Uitg, door C. P. SERRURE, Vaderl, Museum II (Gent 1858) bl. 171.175. (8) Uitg. door E. KAUSLER, Denkmdler III (Leipzig 1866) p. 177-181. (9) Het Fransch is, voor zoover het bewaard bleet, gedrukt bij A. Jubinal, Nouveau recueil de contes, dits, fablzaux, etc. II (Paris 1842) p. 150-161. MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. 63 trinale heeft geput. Van den Middelhoogduitschen spreukenbundel van Vridanc zijn bij ons 118 tweeregelige spreuken in een erbarmelijk men- gelmoes van Nederlandsch en Dtiitsch overgebracht (1). Veel beter vertaald vindt men omstreeks 325 verzen van Vridanc in het cerste gedeelte (836 verzen) eener verzameling « van vele edeler Parabelen ende wiser leren 3, (2), terwtjl het tweede gedeelte diet verzameling (546 verzen groot) (3) wel verschillende schrijvers als bronnen noemt, maar zonder dat die opgaven te vertrouwen zijn. Verder kennen wij nog eenen Middelnederlandschen spreukenbun- del uit een handschrift te Bazel (4) en nog een anderen uit een handschrift te Weenen (5) . Eindelijk hebben wij nog — om den uit lateren tijd, 1488, dagteekenenden Spiegel der jonsers van Lambertus Goetman (6) slechts even te noemen — eenen bundel c van alderhande sproockine, clein notabel verskine, (7), die 1044 verzen bevat, welke echter niet alle tot de spreukenlitteratuur behooren en w aarvan de herkomst ook nog niet onderzocht is, en als het belangrijkste werk Die bouc van Seden van eenen ons onbekenden moralist. De nieuwe uitgave van dien bundel zedelessen door Dr W. H. D. Suringar lokt ons uit, daarbij wat langer te blijven stilstaan. II. Volgens het Comburger handschrift, waarnaar E. Kausler Die bouc van Seden in 1844 in het tweede deel zijner Denkmdler voor 't eerst uitgaf, telt dit werkje 1118 verzen. Vijftig daarvan komen (I) Het laatst uitg. door Dr W. H. D. SURINGAR in de Handel. en Mededeel. van de Maatsch. der Ned. Letterkunde over 1-885 b1.1-56. (2) Het laatst uitg. door Dr W. H. D. SURINGAR in de Handel. en Mededeel. van de Maatsch. der Ned. Letterkunde over 1886 bl. 185- 281. Ik handelde er over in het 4dschrift voor Ned. taal en letter- kunde V (1885) bl. 310-330. (3) Uitg. door C. P. SERRURE, Vaderl. Jiuseum II bl. 176-194. In vele opzichten komt daarmee overeen eenc verzameling naar een hs. op het rijksarchief te 's-Gray. medegedeeld door HOFFMANN VON FAL- LERSLEBEN p Altdeutsche Bldtter I (1835) p. 75-78. Vgl. HERMANN BRANDES, Zeitschrift fur deutsches Alterthum XXXIV (1890) p. 47-51. (4) Naar een Hs. van negen bladen in de Baseler universiteits- bibl. meegedeeld door H. WACKERNAGEL, Zeztschr. far deutsches Alterth. VI (1848) p. 161.174. (5) Naar het Weener hs. N : 7970 uitg. door WILHELM BAUMKER, Niederdeutsches Jahrbuch XIII p. 104-110. Vgl. H. BRANDES, t. a. p. p. 52 vlg. (6) Naar den druk van WILLEM VORSTERMAN in 1860 uitg. door C. P. SERRURE. ‘7) Uitg. door J. F. WILLEMS, Belg. Museum I (Gent, 1837), bl. 101-136. 64 MIDDELEEU WSCHE ZEDESPREUKEN. ook voor op een aanvankelijk opengelaten blad in een handschrift der kroniek van Beka (op de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage) ( I). Bovendien bestaan er nog 383 verzen eener omwerking van Die bouc van Seden in een Audenaardsch hand schrift (2). Deze fragmenten zijn in de nieuwe uitgave van den, waar het noodig was geemendeerden (3), tekst van het Comburger handschrift afgedrukt en toegelicht door aanteekeningen en een uitvoerig glossarium, dat ik niet zal critiseeren om niet door de enkele fouten, die zoo licht in een glossarium kunnen insluipen, er uit te visschen den indruk te geven, alsof zorg en kennis bij de bewerking zouden ontbroken hebben. Wie de moeite neemt een over het algemeen goed glossarium samen te stellen, heeft aanspraak op onze dankbaarheid... zonder voorbehoud; en die moeite verdient meer dan waardeering, zij verdient bewonderende verwondering, wanneer zij is aangewend door iemand, die zijn boek met deze woorden kon beginnen : « Bij de intrede van mijn zes-en-tachtigste levensjaar heb ik het nog 'eens gewaagd — en dit zal dan ook wel de laatste maal zijn het nog 'eens gewaagd — en dit zal dan ook wel de laatste maal zijn dat ik zulks durf ondernemen — een gedeelte van de letterkundige onderzoekingen, waarmede ik mij in den laatsteu tijd heb beziggehouden, door den druk bekend te maken; daarbij gemoedelijk vertrouwende, dat het lezend publiek aan dezen arbeid geen mindere goedkeuring zou willen schenken dan aan mijne vroeger uitgegevene geschriften is te beurt gevallen. * Zeker, het komt minder zelden voor dat men eenen honderdjarige met zijnen vetjaardag, dan dat men eenen zes- en-tachtigjarige met zulk een boek mag gelukwenschen. Dat het een spreukenboek is, spreekt haast van zelf : altijd waren het bij voorkeur de ouden van dagen, die de volkswijsheid van het grijs verleden aan het nageslacht overleverden : zoo verkondigde eene Gragαs ons de wijsheid der Noren; maar niet alleen om den hoogen leeftijd des uitgevers achten wij dezen spreukenbundel een geschenk, zijnen bewerker waardig ; nog meer dan juist daarom ontvangen wij hem gaarne van Dr Suringar, omdat deze sinds eene halve eeuw bekend staat als de beste gnomoloog odder ons; omdat niernand onder ons zoovele spreuken heeft gelezen, in 't geheugen geprent en met verklaringen in druk heeft doen uitgaan, als hij. Door het veld der gnomologie in alle richtingen te doorkruisen was hij dan ook in (I) Het grootste gedeelte daarvan was vroeger reeds meegedeeld door A. MATTHAEUS, Veteris avi Analecta, I (Hagae-Com. 5738), p. 65 sq. )(2) In 1846 uitg. door Dr D. J. VAN DER MEERSCH achter zijne uitgave van het Boec van Catone in de werken der Vlaemsche Bibliophilen . (3) Eene uitstekende verbetering van vrie in twk (= twist) in vs. 976 door Dr. M. DE VRIES werd in eene aankondiging van deze uitgaaf medegedeeld door Dr. H. E. MOLTZER, De Ned. Spectator van so Oct. 18g1, bl. 324 vlg. MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. 65 staat te doen, wat voor anderen niet mogelijk zou zip : in zijne aan- teekeningen op Die bouc van Seden telkens aan te wijzen, met welke spreuken uit de bovengenoemde en door hem in zijne inleiding voor het meerendeel min of meer uitvoerig beschreven middeleeuwsche spreukenverzamelingen de lessen van levenswijsheid overeenstemmen, die wij in het door hem uitgegeven werk vinden. Zoo heeft hij in zijne aanteekeningen eene rijke stof verzameld, waaruit anderen, die hem op zijn gebied zouden willen volgen, kunnen putten. Zijne vrees, dat misschien g veel van zijne aanteekeningen voor eenigen zonder schade had kunnen worden weggelaten », mag, dunkt mij, overdreven genoeind worden : ik althans wil gaarne bekennen tot die lezers te behooren, g die niets minder zouden verlangd hebben }. Is voor eene vergelijkende studie der spreukenlitteratuur uitgebreide kennis daarvan een onmisbaar vereischte, zulk eene kennis is nog met het onfeilbaar middel, om de bronnen van den eenen of anderen spreukenbundel te kunnen aanwijzen, want zoo iets is uiterst moeielijk, dikwijls zelfs onmogelt-k. Die spreuken toch, meestal door geen enkelen band verbonden, konden in de handschriften zonder bezwaar worden verplaatst. De bundels konden uit andere verzamelingen worden aangevuld of door uitlating inkrimpen. Vooral kon dat gebeuren, omdat zij voor schoolgebruik bestemd waren en als vertaaloefeningen, ja, zelfs als schrijfvoorbeelden, dienden, terwijI zij ook dikwijls door de leerlingen van buiten geleerd moesten worden. Wie ze bij ons ver- taalde, kende er dikwijls alleen bloemlezingen uit, waarin de volgorde der spreuken soms sterk afweek van die der oorspronkelijke verzameling. ook zal men niet zelden alleen die spreuken vertaald hebben, die men in zijne jeugd van buiten geleerd en op lateren leeftijd nog onthouden, soms ook maar gedeelteli)k onthouden had. Daarbij komt, dat de spreukenwijsheid betrekkelijk beperkt is, zoodat in verscheidene spreukenbundels dikwijls dezeltde gedachten in anderen vorm voor- komen, ja niet eens altijd in anderen vorm, want de middeleeuwers beschouwden, naar 't schijnt, de wijsheid als gemeengoed, dat ieder zich mocht toeeigenen; en werd een nieuwe spreukenbundel zonder naam van den verzamelaar bijeengebracht, zooals gewoonlijk geschiedde, dan kon van letterkundigen diefstal wel evenmin sprake zijn, als nu het geval kan wezen, wanneer iemand voor eigen gebruik of voor het gebruik in de school uittreksels maakt uit de werken, die hij geleend heeft, maar zich niet kon aanschaffen. Geen wonder dan ook, dat Dr Suringar, die de bronnen van Die bouc van Seden heeft trachten op te sporen, daarin niet in alle opzichten is geslaagd. Zoo b. v. is het wel niet uit te makers, of vs. 785 vlg. : 4 Die nijt es argher stille, te waren, Dan die men dreghet openbare , 66 MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. vertaling is van Cicero's woorden in zijne tweede actie tegen Verres : a Tacit magis et occultx inimicitix timenthe sunt, quam indictee et a Tacit magis et occultx inimicitix timenthe sunt, quam indictee et apertx a, of van Beda's woorden : a Tecta odia pejora sunt quam aperta a, terwijl zij evengoed overgenomen kunnen zip uit den Diet- schen Doctrinael, waar men leest, III, vs. 583 vig. : 4( Want verborghen nijt es noch alsoe swaer, Als nijt, die men draeghet openbaer. * Nog moeielijker valt het, de ware bron aan te wijzen, wanneer men te doen heeft met eene spreuk, die reeds in de oudheid als spreekwoord in omloop was. Zoo kan vs. 1043 vlg. : « Die aventure heipt den coenen Dicken, daer hijs hevet te doene, * evengoed ontleend zijn aan de Phormth van Terentius (« Forteis for- tuna adjuvat *), als aan de Tusculanee van Cicero (e Fortes fortuna adjuvat, ut est in vetere proverbio *), of aan de Epistolee van aau- dianus (a Fors juvat audentes a), ofschoon misschien nog eer aan Virgilius (Aeneis, X, vs. 284 : a Audentes fortuna juvat a) als bron te denken is, terwijl het zelfs niet onmogelijk zou wezen, deze spreuk ontleend te achten aan Reinaert's Historie, vs. 4286 : ontleend te achten aan Reinaert's Historie, vs. 4286 : a Den coenen helpt die aventure. a Bij deze en dergelijke spreuken staat men in twijfel. Waar dezelfde gedachte zoo dikwijls door allerlei bekende schrijvers herhaald wordt, is de schrijver, die haar aan onzen moralist aan de hand deed, wel is de schrijver, die haar aan onzen moralist aan de hand deed, wel niet meer aan te wijzen. Van de III8 verzen, waaruit Die bouc van Seden bestaat, verkeeren er 664 in dat geval, en ofschoon voor som- mige van deze misschien met vrij wat recht de Spreuken van Salomo, die van Jezus Sirach of de Evangelien als bron mogen worden aan- genomen, blijft het toch ook bij deze altijd nog onuitgemaakt, of zij daaraan rechtstreeks of door bemiddeling van andere schrijvers ontleend zijn, want rechtstreeksche ontleening kan -eigenlijk alleen aangenomen zijn, want rechtstreeksche ontleening kan -eigenlijk alleen aangenomen worden op grond van overeenstemming met de bron in de volgorde worden op grond van overeenstemming met de bron in de volgorde van een tamelijk groot aantal spreuken. Van zulk eene overeenstemming in volgorde met den eenen of anderen spreukenbundel nu is bij onzen moralist geen spoor te ont- dekken, behalve (en dan nog wel een zeer flauw spoor) in de 454 andere spreuken, waarvan Dr Suringar aanneemt, dat ze geput zijn uit den Facetus, den Floretus en den FagifeKetus. Van 379 verzen of zoo spreuken wees ,Dr Suringar de overeen- komstige plaatsen in den Facetus aan. Gedeeltelijk komen die spreuken bij groepen in Die bouc van Seden voor, ofschoon ook dan nog niet volkomen in dezelfde volgorde, als in den Latijnschen spreukenbundel. Zoo beantwoorden b. v. vs. 53-100 ongeveer aan spreuk 2-24 van MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. 67 den Facetus, ofschoon vs. 75 aanvangt meta scrifture seit . en alzoo blijkbaar Psalm XXVI vs. 25 aanhaalt en niet Facetus 13, waar men hetzelfde in efn distichon vindt. Zoo wordt in vs. 87, doch te onrechte, c die wise Salemoen . aangehaald als zegsman van een voor- schrift uit de wet der Joden, waarom ik eerder geloof, dat ooze moralist zijne vermaning uit zijne (in dit geval wat verwarde) bijbel. kennis putte, dan ontleende aan Facetus 20, waar men hetzelfde voorschritt vindt. Aan Facetus 25-38 beantwoordt, schoon in andere volgorde, vrij wel Die bouc van Seden vs. 125-176, aan Facetus 40- 5o Die bouc van Seden vs. 453-490, aan Facetus 62-85 Die bouc -van Seden vs. 659-714, ofschoon met tusschenvoegsels in de vertaling en uitlating van sommige der Latijnsche spreuken ; maar overigens siaan de met Facetur overeenstemmende spreuken in bonte verschei- denheid tusschen de van elders ontleende in. In dat laatste geval durf ik Facetus niet maar zoo voetstoots voor de bron te houden. Zoo vinden wij het bekende, aan Salomo's spreuken, XIII, 24 (of Jezus Sirach XXX vs. I) ontleende spreekwoord : e wie de roede spaart, heeft zijn kind niet lief (zeer te onrechte omgekeerd tot : wien men lief heeft kastijdt men) aldus uitgebreid in Die bouc van Seden, vs. 409-452 : « Die spaert die roede, hi haet sijn kint : Vrient, ne spare niet een twint, Dune scelds dijn kint, als het mesdoet, Of slaet of bluwet, het es hem goet . (I). Is het nu wel aan te nemen, dat die woorden, eer dan- aan de Schriftuur ontleend te zijn, de vertaling zouden wezen van Facetus 44 : « Si tibi sit natus, peccantem corrige natum, Neve suum gratis dicare fovere reatum. . Veeleer zie ik eene vertaling van dit distichon in Boendale's woorden, Lekenspiegel III 4 vs. 285-288 : 4 So wanneer u kint misdoet, So castijttet mitter spoet, So ciat ghi in gheenre tijt Occusoen sire quaetheit en sijt. » Elders haalt Boendale dezelfde gedachte uit de spreuken Salomo's aan, en dan op deze wijze, Lekensp. III fo vs. 39 vlg. : « Die wise Salomon seeght dit waert : Hi haet sijn kint, die de roede spaert. » (1) Lees : g Of slaes of bluwes, hen es niet goet. . 68 MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. Zoo kan ook Boendale's opmerking, Lsp. III 4 vs. 281-284 : a Drie manieren syn van lieden, Die de waerheit gherne bedieden : Die zot, die dronkene ende dat kint, Want dese en veinsen hem twint, gemakkelijk gehouden worden voor de vertaling van Facetus 36 : g Si secretarum seriem vis noscere rerum, Ebrius, insipiens, pueri dicunt tibi verum. * Minder stellig daarentegen zou ik dit Latijnsche distichon de bron durven te noemen van de spreuk in Die bouc van Seden vs: 909 vlg. : g An droncken man ende jooghe kinden Machmen waerheit ondervinden, want de a insipiens * zou dan bij .le vertaling geheel verdwenen zijn. Nochtans, dat ooze moralist ten minke eene bloemlezing .uit den Facetus gekend en gebruikt heeft, kan men zonder te groot scepticisine niet betwijfelen. Heeft hij echter ook den Floretus en den Fagifacetus gekend, dan kan het alleen door enkele, in andere spreukenbundels opge- nomen, uittreksels geweest zijn. Van hoogtens 67 verzen of 59 spreuken heeft Dr. Suringar aangewezen, dat de inhoud er van ook in den Floretus wordt aangetroffen, behalve dat van nog zes andere spreuken de inhoud zoowel met den Facetus als met den Floretus overeenstemt. Van eenige overeenkomst in volgorde is hier geene sprake, terwijl deze spreuken ook het geheele werk door verspreid zijn ; en meestal komen de spreuken in Die bouc van Seden slechts wat de hoofdge- dachte betreft met den Floretus overeen, zoodat men aan eene ver- taling in den gewonen zin des woords niet kan denken, zelfs niet aan eene vrije vertaling. Ha zou echter een te vervelend werk worden, daarvan hier voorbeelden op te geven. Wie er lust in heeft, vindt zich door Dr Suringar in de gelegenheid gesteld, de plaatsen van den Floretus met den Nederlandschen tekst te vergelijken en zich aan- gaande den graad van overeenstemming eene eigene meening te vor- men. Slechts 66n voorbeeld moge hier eene plaats vinden. Floretus p. 68 : a Esto pacificus et paths semper amicus wordt als bron opgegeven van Die bouc van Seden vs. 715 vlg. : « Hout in alien dinghen mede Na dire macht der lieder vrede, MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. 69. maar ook van Die bouc van Seden, vs. 131-134 : g Vrient, hout jeghen alle dinc vrede, Sonder jeghen die quaethede : Daer jeghen moetstu di verrechten Ende alle weghe jeghen hare vechten. s A priori is het reeds niet waarschijnlijk, dat dezelfde spreuk uit den Floretus tweemaal vertaald zou zijn, maar de tweede plaats kan zelfs onvoorwaardelijk uit de rij der aan den Floretus ontleende plaatsen geschrapt worden, als men er de, door D' Suringar meege- deelde, woorden uit Liber de moribus 34 : « Pacem cum hominibus habebis, bellum cum vitiis . mee vergelijkt, die er althans veel dichter bijkomen; en de eerste plaats vindt minstens evengoed als in den Floretus haar voorbeeld in de bekende vermaning van Paulus aan de Romeinen. Dat eindelijk onze moralist den Fagifacetus zou gekend hebben, komt mij al zeer onwaarschijnlijk voor. Dr Suringar vergelijkt daarmee 26 verzen of 9 spreuken in Die bouc van Seden ; maar 18 verzen of 6 spreuken daarvan kunnen ook met disticha nit den Facetus vergeleken worden en zullen daaruit wel veeleer ontleend geacht mogen worden (1). Er schieten dus slechts 8 verzen of 3 spreuken over, waarvan de Fagifacetus de bron zou kunnen genoemd worden ; maar de overeenkomst laat m. i. nog wel wat to wenschen over. Leest men, vs. 171 vlg., « W attan, al valt die ghene die suevet ? Een paert valt, dat vier voete hevet, . dan zal men eer denken, dat ooze moralist eene andere Latijnsche bron gebruikt heeft, zoo hij er voor eene zoo algemeen voorkomende gedachte al eene noodig had, dan de volgende vrij wat afwijkende plaats uit den Fagitacetus : « Quid minim, si res cecidit, quae non pede fidit ,? Quadrupes in plano quandoque cadit pede sano. ) De tweede spreuk, vs. 605 vlg., stemt alleen met Fagifacetus overeen, als men aanneemt, dat daarin hogher door lansher moet vervangen worden, ofschoon hogher op zich zelf een goeden zin ople- vert; en de derde spreuk, vs. 649-652, stemt alleen dan overeen, als men het verschil tusschen « calamo vel mundi fragmine panis eicere ' (1) Uit vs. 173 : t vele runen stille ende dicke . blijkt, dat onze moralist in den Facetus 38 voor « Mutis et tacitis susurris > gelezen heeft « multis. a 70 MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. van Fagrzfacetus en « utegieten > van Die bouc van seden over het hoofd ziet. Bovendien zou het met recht bevreemding mogen wekken, dat onze moralist, indien hij den Facifacetus, een boekje, dat uitsluitend de wellevendheidsvormen bij den maaltijd opgeeft, had gekend, in zijn eigen gedicht van vs. 5_8i tot vs. 670 datzelfde onderwerp zou hebben behandeld zonder den Fag-ifacetus daarbij tot grondslag te nemen. Al spijt het mij nu ook, dat deze uitgave ods slechts een enkel kijkje gunt in de bioliotheek van onzen moralist, terwijl wij aanvan- kelijk gehoopt hadden wat meer zekerheid te zullen krijgen aangaande de door hem gebruikte spreukenbundels, ik zal de laatste zijn, om den kundigen uitgever daarvan een verwijt te maken. t Wie in sijn maken sijn best doet, en is niet te Laken, . eu meer te geven, dan hij gaf, is misschien niet mogelijk. « Diet betren kan, die maket bet * is een eisch, dien hij terecht aan zijne mogelijke berispers doet, en is een eisch, dien hij terecht aan zijne mogelijke berispers doet, en daar ik aan dien eisch niet kan volloen, heb ik tot berispen geen recht, wκl tot dankbare erkenning van de vrijgevigheid, waarmee hij zijnen lezers een ruimen blik gunde in de middeleeuwsche spreuken- litteratuur. De uitgave van Dr Suringar geeft mij aanleiding om hier nog een ander punt ter sprake te brengen. Reeds lang had men opge- merkt, dat er tusschen het derde boek van den Lekenspiegel (om nu van den Dzetschen Doctrinael niet te spreken) en Die bouc van Seden groote overeenkomst bestond. Voor mij zelf had ik al reeds vroeger de in beide werken zakelijk overeenstemmende gedeelten aan- geteekend, en die aanteekeningen kon ik nu vergelijken met en aanvullen uit de aanwijzingen, die Dr Suringar in zijne uitgave deed. Door dat uit de aanwijzingen, die Dr Suringar in zijne uitgave deed. Door dat materiaal te ordenen kan ik nu nog eene kleine bijdrage leveren tot de kennis der bronnen van den Lekenspiegel. De overeenstemming van den Lekenspiegel met Die bouc van Seden bepaalt zich, op enkele uitzonderingen na, tot het derde en het vierde hoofdstuk van het derde boek. In het derde hoofdstuk, waarin Boendale zelf een werkje over c vier duechden cardinale , als bron opgeeft, zijn de overeenstemmende plaatsen 22 in getal, samen 97 verzen van de 1246, waaruit dat hoofdstuk bestaat. De overeen- stemming is dus betrekkelijk gering en de spreuken zijn door het geheele hoofdstuk verspreid. Zes spreuken zijn ongetwijfeld aan de Distkha van Cato ontleend (namelijk vs. 167.172, 315-322, 489-494, 929-93o, 1143-1146, 1229-1230); drie of vier zijn bijbelspreuken (vs. 715-716, 925-928, 1017-1020, 1221-1221); andere zijn van twijfelach- tige herkomst, en van een zestal zou de Facetus misschien de bron kunnen zijn (vs. 13.16, 79.82, 93-100, 231-234, 253-256, 299..302- = Facetus 94, 99, 122 (?), 87, 82, 113). MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. Belangrijke uitkomsten verkrijgen wij dus aangaande het derde hoofdstuk niet ; maar met het vierde is het anders. Daarvan kunnen wij bewijzen, dat het voor een groot deel aan den Facetus ontleend is, dien Boendale ongetwijfeld vOOr zich had, daar de spreuken, die hij er uit vertaalde, met enkele uitzonderingen geheel in dezelfde vol- gorde als in den Facetus voorkomen, met dien verstande echter, dat gorde als in den Facetus voorkomen, met dien verstande echter, dat Boendale verschillende spreuke a heeft overgeslagen. Het vierde hoofdstuk begint met eene inleiding van zes regels, gevolgd door vs. 7-to als vertaling van Facetus 3. In de twaalf daarop volgende verzen heeft Boendale het thema van die spreuk zelfstandig ontwikkeld, waarop dan als vs. 23-26 de vertaling van Facetus 4 volgt, ook weer nader ontwikkeld in zes verzen. Dan vindt men eene parabel van 4: een ridder van Zassen 3. (vs. 33-63) met vs. 64-84 als nadere toepassing. In vs. 85-87 vindt men de ver- taling van Facetus 7, Van vs. 88-112 vind ik in den Facetus geene overeenstemmende plaats, tenzij men vs. Icn vig. aan Facetus 109 ont- leend wil achten ; maar vs. 113-116 is vertaald uit Facetus 9. Daarop volgen vs. 117-130, die van elders ontleend zijn, en dan begint met vs. 131 een geregeld excerpt uit den Facetus, zooals ieder dadelijk zal inzien, die het Nederlandsch met het Latijn vergelijkt. Daar niet ieder daartoe in de gelegenheid is, neem ik de vrijheid het hier te laten volgen : hier te laten volgen : Uit Lekenspiegel HI 4. Fac. 17. 131. Ist dat u vrient aen u soect Dinc, die ghi te doene roect, Dat doet saen mit bliden sinne : Daer leit danc tweevout inne. 135. Wildijt hem ooc ontsegghen, Dat wilt so hoveschelijc oflegghen Ende so bedectelijc, dat hire Hem niet omme en sconfire; Want die bidt, sijt seker des, 140. Dat hi lichte ghesconfiert es. Fac. II. 141. Sijt ootmoedich in die mate : Daer of coomt u grote bate; Want Aristoteles seit : Alte ootmoedich is zotheid. Fac. 13. 145. Dient der gherectichede; Daer blijfdi behouden mede, 72 MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. Ende u oor, spreect David albloot, En sal niet bidden broot (I). Far. 15. 149. Sijt haestich te versiane Dinc diemen u spreket ane, Mar te sprekene en sijt niet snel, Voren dat ghi u bepeinst wel. Fac. 16. 153. Mint paeys ende eendrachticheit; Twist ende discoort hebt altoos leit. 155. Dinc, die ghi hebt misdaen Pijnt u te beteren zaen, Maer hebt ter wrake traghe den voet Van dinghen, die men u misdoet. Far. ? 159. En ghelooft alien lieden niet; Want die scalke dies gherne pliet, Dathi dicke subtijllic liecht, Daer hi den andren mede bedriecht. Fac. 22. 163. Met corten redenen ende met waren Suldi alle u redene baren; Want die loghene, sonder waen, Beide ziele ende ere verslaen. Fac. 28. 167. Peins altoos int herte dijn Wattu waers ende du souds zijn So sultu in alien stonden Di te bet hoeden van zonden. Fac. 29. 171. Dat ghi ghelooft onsen Here Ofte zinen santen in hare ere, Dat so doet hem, wats gheschiet, So dat God en wreke niet. Fac. 31. 175. Weduwen ofte dochtren van woeckeneren, Meyeren, papen ofte dobbeleren, ( I) BOENDALE haalde hier David (en wel Psalm XXVI, 25) aan, omdat hij wist, dat daar hetzelfde staat; evenzoo deed hij in de vorige. spreuk met Aristoteles, doch daarom behoeft de Facetus nog niet onge- bruikt geacht te worden. MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. 73 Van canoniken ofte persemieren, Van taelmannen ofte ostelieren Scuwet te wive, dats mijn met, I80. Want onrecht goet gherne tegaet. Fac. 34. 181. Dinc die u te heelne staet, Die u an u ere gaet, En ontdect uwen wive niet : 184. U mochter of comen groot verdriet. Daarop volgt, als vs. 185-280, een verhaal van eenen g yraude *, Oat natuurlijk van elders ontleend is. Fac. 36. 281. Drie manieren sijn van lieden, Die de waerheit gherne bedieden : Die zot, die dronckene ende dat kint, Want dese en veinsen hem twint. Fac. 44. 285. So wanneer u kint misdoet, So castijttet mitten spoet, So dat ghi in gheenre tijt Occusoen sire quaetheit en sijt. Fac. 45. 289. Als ghi hebt goed:- knechte, Die u dienen wel te rechte, Die en verheft met te zaen, Want haer goede dienst waer ghedaen. Fac. 46. 293. Hout in alien uren Te vriende uwe gheburen; Want willen sire hem toe keren, Si moghen u eren ende onteren, Fac. 47. 297. Hebdi stiefmoeder ofte stiefvader, Die so suldi beide gader Smeken in allen zinnen Ende mit duechden hem verwinnen. Fac. 48. 301. Hebdi ooc een stiefkint; Al eest dat ghijt niet en mint, Doet hem goetlijc : ets wel ghedaen. Des seldi groeten lof ontiaen, 74 MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. Fac. 49. 305. Alse twist ofte strijt es gheheven Tusschen broedere oft gheneveu, Soe en sijds met harre engheen ; Maer valt in dat ghemeen, Ende scheldse omdat sijt deden, 310. Ende, oft ghi moeght, zetse te vreden. Fac. 52. 31x. En drinct oec niet die stont, Dat ghi broet hebt in den mont. In den nap oec, des bedinct, Daer een ander met u uut drinct, 315. En sopt met; want sijds ghewes, Dat dat onhoefscheit es. Fac. ? 317. Broet oft spise, wildijt weten, Daer ghi eens ane hebt ghebeten, En stect int scotele met weder, 320. Maer legghet yore u neder. Fac. 69. 322. Alse enen groeten beret gheniedt, Dat hi u sinen nap biedt, Soe drinct hoefschelec ende ghiet dat Daer in blijft in een ander vat, 325. Ende spuelt den nap al onghelet Eer ghine weder yore hem zet. Fac. 6i en 67. 327. Wildi trecken te huwelike, Soe nemt een wijf u ghelike; Want twee ossen onghelijc 330. Trecken selden eenparlijc. Fac. 58. 33x. In vier dinghen, alsmen zeeght, Hem die mensche te verheffene pleeght : In gheboerte ende in nicheit 334. In wine (lees Witte) ende oec in scoenheit. In den Facetus luiden deze verzen aldus : 17. Omni to tribue pro Chrsti laude petenti : Si tibi res desit, da verba benigna quaerenti. 1 1 . Sis humilis mediante modo, nimium fugiatur : Qui nimis est humilis, hic stultus adesse putatur. 13. Sis justus; qui justiciae finahter haeret, 13. Sis justus; qui justiciae finahter haeret, Ipsius semen nunquam panem sibi quaeret. Ai IDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. 75 15 . Sis celer ad quemvis sermonem percipiend um; Sis piger ad quaevis tu verba relata loquendum. 16. Ad veniam curras, ad vindictam pigriteris ; Ad pacem properes, ad jurgia ne gradieris. • 22 . Senn() brevis verusque tuo procedat ab ore : Os mendax animam male vitae privat honore. 28. Quis sis, quid fueris, quid eris, semper memoreris : Sic minus atque minus peccatis subjicieris. 29 . Si tibi contigerit aliquid promittere sanctis, Solve libens, ne te fenat vindicta tonantis. 31. Usurarorum, praedouum, presbyterorum, Castigatorum, mimorum, canonicorum Natam vel vidua:n ne ducas ; his quia dantur Res male quaesitae, quae justius annihilantur. 34 • Quicquid agas, non pande tuae secreta maritae, Unde tibi nasci possrnt discrimina vitae. 36. Si secretorum seriem vis noscere rerum, Ebrius, insipiens, pueri dicunt tibi verum. 44• Si tibi sit natus, peccantem corrige natum, Neve suum gratis dicare fovere reatum. 45 • Si tibi sit servus, hunc sub pede semper habeto, Ne nimis elatus moveat tibi damna caveto. 46. Usque tuis facias vicinis tu quod ameris : Sic tibi mane Bono, dum quaeris habere, frueris. 47 . Si qua noverca tibi fuent vet vitricus, esto Gratus, ut allicias ipsos cum corde modesto. 48 . Si tibi privignus sit, tu sibi confer honorem : Sic populi laudem matrisque mereris amorem. 49 . Si videas fratres inter se bella gerentes, Neutri confer opem, sed eorum corrige mentes. 52 . Dum cibus extat in ore tuo, potare caveto ; In vasis offare decet non ore repleto. 69. Pauper et indignus si sis, effundito totum Et vacuum tu redde ciphum prius undique l o turn. 61. Duc tibi comparium thorum sponsamque venustam, [Si cum pace velis vitam dedUcere justam.] [Si peregre pergas, nunquam te junge duobus :] Disparibus currus nunquam trahitur bene bobus. 58. Luxus opum, proles generosa, scientia, forma Bis duo sunt, quibus extollit se quis sine norma. Zooals men ziet, zijn van 108 opeenvolgende verzen (waartusschen alleen eene parabel van 96 verzen is ingelascht) too vrij nauwkeurige vertaling van spreuken, die in den Facetus bijna geheel in dezelfde volgorde voorkomen. Aan het gebruiken van den Facetus door Boen. dale valt dus wel niet te twijfelen. Van de 46 andere verzen (9 76 MIDDELEEUWSCHE ZEDESPREUKEN. spreuken) in dit vierde hootdstuk, die met Die bouc van Seden wat de gedachte betreft overeenstemmen, is eκne spreuk (vs. 387-390) reeds te vinden bij Jezus Sirach (XX, 32), κθne (vs. 397-402) bij Horatius (0dx, III, 2. vs. 13 vlgg.), Ovidius (Fasti, I, vs. 211 vlgg.) en elders. Van dne spreuken (vs. 383 .386, 437-438, 459-570) valt de door Van dne spreuken (vs. 383 .386, 437-438, 459-570) valt de door Boendale geraadpleegde zegsman niet aan te wijzen, en vier spreuken (vs. 425-428, 429 436, 471-474, 523-524) kunnen desnoods voor verta- lingen van disticha uit den Facetus (116, 40, 81, 125) gehouden worden, .ofschoon de overeenkomst minder groot is, dan bij de spreuken, die -wij als ontwijfelbaar uit den Facetus geput aanwezen. Hiermede ben ik aan het einde van mine taak. Het was mijn doel, te wijzen op het belang dat de nieuwe uitgave van Die bouc van Seden heeft voor de studie onzer middeleeuwsche spreukenlittera- tuur, en daaraan enkele eigen opmerkingen vast te knoopen. Moge hetgeen ik schreef de kennismaking met den arbeid van Dr Suringar bevorderen. Aug. 1891. t n *gtft&M44, 411•11111111111111111111111111•1111 e mulifiale or400inteester ,SOntitittin. EENE KUNSTENAARSNOVELLE, van C. HAASZ (i). ET jaar des Heeren i8or was voor schoolmeester Jeremias Schneidlein, den dorpsorganist, nog geen h ee r1 ij k gezegend jaar. Zoowel er voor als daarna had hij overvloed van zorgen te beuren. Op zekeren zomeravond, een paar dagen voor dat het einde van 't nieuwe vierendeel jaars den leeg- loopenden, dorstigen spaarspot weder *een weinig zou komen laven, zat de kloeke meester op een droogje, behalve dat de reten in het dak van het schoolhuis bier en daar een hemelsch vocht lieten doorsijpen, dat niet gretig werd opgevangen. Urn zijne won't-1g zoowel als zijn tractement een weinig te sterken, of wel om zich een drooger plekje grond en eene vlottere geldlade aan te schaffen, had hij, zes weken voor den afloop van het half jaar, den voorzitter der kerkfabriek « onderdanigst » een verzoek- schrift overhandigd. (1) Met toestemmiag van den heer J. P. Sachem. Kiinstler- leben, Keulen, J. P Bacheyn, 1892. Zie Kolnische Voiks.rettung v. d. 13" Dec. Nr 345 ( to3). v. d. 13" Dec. Nr 345 ( to3). 78 DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER Op 't oogenblik waarvan wij , spreken was hem het officieele antwoord van ambtswege toegekomen ; doch... daar zat hij in zijn prieeltje, staarde op de roode, turksche boonen, en..., zuchtte diep. Zijn verzoek om verhooging van betaling was onbehoorlijk gevonden en derhalve afgewezen. Dat Schneidlein bovendien nog om herstelling van 't schoolhuis verzocht had, was zeer kwalijk opgenomen. Maar men zegde hem « genadig », als buiten- gewone gunst, een kar brandhout, uit de , vorstelijke bosschen, duizend kilo zeer lang roggestroo, uit het nabijgelegen vorstelijk gebied, verder zes weken school- verlof toe, opdat onze vriend tijd zou vinden om het verlof toe, opdat onze vriend tijd zou vinden om het gebrekkige dak der staatsschool eigenhandig met het stroo te herstellen en, als hij wilde, daarbij de hulp van veld- en nachtwacht, koster en andere dergelijke dorpsambtenaren aan te wenden. Wat nu te beginnen? De gemeente, die hij negen- tien jaren lang trouw, eerlijk en deftig gediend had, was arm als de dorre heide zandgrond, die zij groo- tendeels moest ontginnen om er het dagelijksch brood van te trekker'. Als de oogst slecht uitviel, was onze schoolmeester menigmaal verplicht van de gaven in naturd of te zien, dewijl de schenkers niets hadderi om van te leven. Ook nam zijn « vorstelijk » inkomen in 't geheel niet toe in de mate der vermeerdering van het getal neuzen aan zijnen disci'. Daar zaten, als orgelpijpen, negen schreeuwleelijken om hem heen, die men door eene blaasbalg alleen niet kon laten 'ademen. De brave huisvader overlegde wat te beginnen. Niets goeds viel hem in... hij zuchtte maar voort... om onderwerping was het hem niet te does. Had hij uit zijn vel kunnen springen, om zich te SCHNEIDLEIN. 79 redden, hij had het gedaan ; en toch was hij, wel beschouwd, een rustig en zelfs levenslustig man. Menige vrome wensch had hij in zijn leven moeten opgeven; maar nauwelijks had hij het eene verlangen begraven, of, als een phenix uit de assche rees weder een ander op, dat hem ftoelachte en gelukkig maakte. Men kon hem daarom, al , had hij nog zooveel te lijden, een benijdenswaardigen man noemen. Zijn dorp (Kleinkerk), zoo dacht hij, was nog niet de geheele wereld, en het besluit van de hoog- welgeboren kerkfabriek bij lange na nog niet een god- delijk orakel. Zoo sprong hij op, rende een paar maal om de boonen en het priedl en keerde terug als iemand die met zijn besluit tevreden en het met zich zelven eens geworden is. Op zijn tuintafel lag een berg schoolwerk met inktpot en schrijfpennen. Hij ging erbij ziti en, greep snel naar den noodlottigen ambtsbrief, scheurde met groote zorg het heerlijke witte folioblad van het folio- papier of en begon aldus te pennen : Aan de weledele heeren Redacteuren van het Alge- meen MuTiekblad.P. P. Ondergeteekende, voorzanger en onderwijzer van Kleinkerk, dezelfde toonkunstenaar die UE. herhaaldelijk eigene toonwerken, dock helaas steeds vruchteloos, ter uitgave aangeboden heeft, stelt zich aan U E. welgeboren heden voor, als een der 93 leden van de leesvereeniging van ons kanton, waarin een exemplaar van uw hoog- geschat blad sedert meer dan een jaar ter lezing rondgaat. Met buitengewone belangstelling heb ik onlangs in de Bijlage van uw blad de aanvraag gelezen eens bestuurders van een nationaal tooneel, waarvan 8o DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER de naam niet words opgegeven. Namelijk een aantal zangers en zangeressen zouden een uitstekende beta- ling te wachten hebben, indien zij met voortreffelijke stemma' begaafd, zeer muzikaal geoefend en aan vlijt gewoon zijn. Daar ik nu in alle opzichten aan de gestelde eischen kan voldoen en het zeer moeielijk zou zijn eenen zanger te vinden die de geldelijke voorwaarden meer noodig heeft dan UEd. dienstwillige dienaar, zoo bied ik mij met alle bescheidenheid voor eene der openstaande plaatsen aan. 1k wil UEd. welgeboren niet lastig vallen met de schildering van den toestand mijner financial; ik wil alleen kortelijk vermelden dat ik buiten mij zelven en mijne geliefde gade, Margriet, nog eene schoonmama en negen (Goddank gezonde) spruiten te voeden en te kleeden heb van 4o rijksdaalders (fr. 15o) in 't jaar. Verder geniet ik 6 1/2 mud koren en de school- penningen onzer arme gemeente, die = o zijn, want grootendeels doe ik niet anders dan ze uit menschlie- vendheid op den schoorsteen aanteekenen. Mijne kleederen, mijne schoolbehoeften, enz. moeten er dan nog behoorlijk en deftig uitzien; wat des te moeielijker is, omdat de zwarte lakensche stollen en het leder elk jaar duurder en slechter worden. Nu ter zake. Pro primo. « Stemorgaan. » 't Is niet moeielijk te bewijzen, dat ik niet alleen eene voortreffelijke stem, maar verre v^eg de schoonste van ons geheel dorp bezit. maar verre v^eg de schoonste van ons geheel dorp bezit. Bij elke begrafenis, en anderen ambtelijken dienst worden daarvan de klaarste proeven gegeven, en wel bijzonder daarvan de klaarste proeven gegeven, en wel bijzonder bij de kerkmuziek, waar ik alle soli — natuurlijk de sopraan en altarien een oktaaf lager - moet voordragen, dewijl ik anders doodsangst uitsta, dat een of andere SCHNEIDLEIN. 8t medezanger den boel in den war brengt en de gemeente ontsticht. Om aan UEd. hooggeboren eene gedachte van den omvang mijner stern te geven, wijs ik alleen op het geval, .dat ik de aria's voor sopraan, alt, tenoor en bas uit de meesterlijke opera's van Mozart langzamer- hand alien zonder uitzonderin 4 -- natuurlijk met kerkelijken tekst – in mijne kerkcantaten gebracht, en herhaaldelijk met den grootsten bijval voorgedragen heb. Pro secondo. « Zeer muzikaal. » Dit spreekt eigen- lijk nu van zelf. Hij die in staat is alles wat ik hooger zeide uit te voeren, daarbij dan nog den maatstok zeide uit te voeren, daarbij dan nog den maatstok voert, bij moeielifke plaatsen het invallen aangeeft, cantaten schrijft of omwerkt, ook de teksten zelven omwerkt, leer- en methodeboeken _schrijft, gelijk ik herhaaldelijk heb gedaan — (die ik u, ongelukkig vergeefs, heb toegezonden en waarvan ik hiernevens NN eder een heb toegezonden en waarvan ik hiernevens NN eder een pakket ter keuze onderdanigst bijvoeg) — zulk een man moet toch wel muzikaal zijn. De toelichting van het derde punt doet mij bijna blozen van schaamte, want een zot spreekt gaarne van zijn aangenaam wezen ; doch hoe kunnen UEd. welge- boren en de ongenoemde beer directeur van het tooneel zich anders eene voorstelling van mij maken. Ik ben 75 if 1 o duim groot; laatstleden Walburgis werd ik 40 jaren, ik houd mij kaarsrecht en mijne oogen zijn bruin. lk ben alleen door huishoudingszorgen een weinig mager geworden. Kom ik nu echter in eenen beteren toestand, dan zal 't niet lang duren of mijne goede Margriet zal den plooi, welken zij van achteren in mijn vest gelegd heeft, weder moeten los- tornen. Eene sierlijke tooneelkleeding, bij voorbeeld wanneer ik nu voor een ridder spelen moet, zal dan 't overige doen. 82 DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER Wat nu het vierde en laatste punt, u aan vlijt gewoon » betreft — men mag toch wel veronder- stellen dat een magister, die in dienst der men- schelijke beschaving van zijn )9* tot zijn 0: jaar dagelijks zeven uur op den leerstoel zit, aan vlijt gewoon moet zijn. Ja, wie bovendien nog kerkmuziek voor alle zon- en feestdagen schrijft, omwerkt, en bestuurt, de stempartijen uitschrijft en die den weerbarstige zangers de stempartijen uitschrijft en die den weerbarstige zangers inpompt; wie zijn klavier zelf stemt en het orgel, dat uit inpompt; wie zijn klavier zelf stemt en het orgel, dat uit vochtig hout_gebouwd, telkens blijft horten en stooten, goed in staat houdt, onophoudelijk voor de pers werkt, het hake aan het schoolhuis zelf beplant, begiet, harkt en vruchtboomen verpleegt, waartoe hij zelf den grond heeft moeten mesten, bovendien nog muzieklessen aan de hoogste klasse der dorpbewoners in huis geeft ; die in lange winteravonden naast het spinrad der vrouwen, eigenlijk uit enkel naarstigheid, doop- en trouwbrieven met schoone hoofdletters voor de gansche gemeente schrijft — voorzeker, hij die dat alles doet, die kan door niemand van traagheid beschuldigd worden. Hiermede geloof ik voldoende bewezen te hebben, dat ik in staat ben aan alle eischen te voldoen. U Ed. hoogwelgeboren zullen zich zonder twijfel voor de moeite aan deze zaak besteed beloond vinden in het hartverheffende beyvustzijn, twaalf eerlijke zielen (behalve de dienstmaagd) weder op de been te hebben geholpen. Ik verblijf ondertusschen met groote hoogachting en dankbaarheid van UEd. hooggeboren, de onderda- nige dienaar JEREMIAS WENCESLAUS SCHNEIDLEIN. Kleinkerk, d. 24n Juni 18o 1 . SCHNEIDLEIN. 83 N. B. Mijne oudste dochter, eene pracht van eene meid — ik spreek hier als onderwijzer, niet als vader — is ook zeer muzikaal; zij speelt klavier, orgel en viool. Het zingen is eigenlijk haar hoofdvak. Zij kan, in geval van nood, in mijne plaats de sopraanpartij op zich nemen, Zij is juist 17 jaar oud, en wat artikel III van hierboven betreft, de nieuwe uitgave (zeggen wij liever het schoone afbeeldsel) van hare brave moeder. P. S. Zou ik niet het eerst in mijn lijfstuk, als Sarastro in Mozarts Tooverfluit, kunnen optreden ? lk heb veel vlijt en moeite aan deze rol besteed. Doch, dit alles wordt natuurlijk aan den heer bestuurder overgelaten. a Finis coronas opus, » riep meester Schneidlein, droogde de pen en wreef zich de oogen uit. De Hemel had jets goads voor gehad, met de oogen des veel geplaagden mans : de voile maan stond boven hem als studeerlamp en scheen met de schitterende sterren- kaarsen door het prieelloof. Onze goede schoolmeester bemerkte eerst hoe laat het was geworden, toen hij uit de verte Mozarts wie- genliedje hoorde zingen. Het was wel geen kunstrijk gezang, maar hij hoorde zoo gaarne de stem van zijne huisplaag Margriet, die haar jongste in slaap suste. Een vroolijke tint verbreidde zich over het gelaat van den vader; blijmoedig pakte hij zijn schrijfbehoefte bij- een, en trad op het huis toe. De dorpskramer Mozes, die 's anderen daags naar de Leipziger mis trok, had den langen brief en de bloemlezing uit 's meesters toonwerken medegenomen en aan het goede adres bezorgd. Hij beval het pakket en den brief (al kende hij daarvan ook den inhoud niet} 84 DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER op bijzondere wijze in de opmerkzaamheid van de redactie van het A Igemeene MuTiekblad; Schneidlein was immers Mozes' landsman! De hoofdredacteur, de Neer Rochlitz opende het actenstuk met een zuur gezicht, onderzocht schrift en handteekening, schudde eerst het hoofd, ving toch onver- wachts te lezen aan en — horribile dictu ! — las wachts te lezen aan en — horribile dictu ! — las werkelijk den geheelen brief, naar 't scheen, zelfs met voldoening, ten einde. Hij verwaardigde zich zelfs op de keur van noten- en methodeboeken, die tot nu toe vergeefs waren ingezonden geweest, eenen vluchtigen blik te werpen ; zocht een der grootste handschriften uit en zond het met den brief en een eigenhandig geschrevene aanbeve- ling tot den bestuurder van het tooneel. a Twaalf eerlijke zielen (zonder de meid), op de been te helpen, » is een geval waarbij zelfs de hard- vochtigste redacteur tot nadenken en medelijden zou gestemd worden. Meester Schneidlein, gewoon aan eene goede maat van geduldoefening, wachtte ten hoogste 14 dagen lang in alle gemoedsrust, en vervolgens opnieuw veertien dagen met stijgend verlangen Daarna werd hij even- wel geheel onhandelbaar in huis en in de school. Zijne zorgzame schoonmama schreef het toe aan de zoo ras opgekomene hondsdagshitte , zij bestelde daarom den barbier en een twaalftal bloedkoppen. Niet alleen was het hangen tusschen hoop en vrees dat den braven huisvader folterde, het was veeleer de plotselijke ontdekking, dat hij, in plaats van de onge- lukkige muziek- en methodeboeken eene soort van familieboek .getiteld : Schat voor huis en hart, naar Leipzig had gezonden. Dit werk had hij zoo innig lief, het was hem eene onuitstaanbare gedachte dat het in vreemde handen zou komen. SCHNEIDLEIN. 85 Er stonden daarin nevens dichterlijke en leerrijke spreuken, ook rekeningen der huishouding, prachtige vergelijkingen en zinspelingen, verhandelingen over de verpleging van vruchtboomen, bloemen en kinderen, opstellen over akkerbouw, die klaar bewezen dat hij die de menschen verstandig weet te behandelen ook een voortreffelijk hovenier moet zijn. De bloedkoppen van den dorpsbarbier hadden 's meesters zieke toestand niet verbeterd. Afgemat en killig zat hij in den grooten armstoel, dien hem Magdaleentje, zat hij in den grooten armstoel, dien hem Magdaleentje, zijne oudste dochter, liefderijk aan 't venster, in den zonneschijn had geschoven. « Vader, D vroeg zij, « wil ik u een stukje voorspelen? D Dat was toch altijd zijne liefste artsenij geweest. « Och wat, zingen en spelen 1 » riep grootmoeder. « ' Spoedig in bed ! De vlierthee zal hem weldra weder op de been helpen. Margriet, spoedig nog een paar dekens1 » riep zij tot de huismoeder. Meester Schneidlein liet alles rustig gaan, dronk den grooten koffipot tot den laatsten druppel leeg, liet zich de veerenbedden over de ooren trekken, deed de oogen toe, en... zuchtte. Grootmoeder sloot snel alle luiken en zette zich met haar spinrad voor het bed. a Anders blijft hij er niet in, » meende zij. Middelerwijl had een klein jachtwagentje voor de deur stilgehouden, waaruit de rentmeester der nabijge- legen domeinen en een voorname beer kwamen gestapt. Men wilde meester Scheidlein bezoeken; vrouw Margriet was echter geenszins verwonderd ; zij zou het ook niet geweest zijn als Zijne Hoogheid de Hertog des lands zelf zich aangemeld had. Maar den magister daarom uit het bed te halen, dat zou zij zelfs niet gedroomd hebben. Genoemde heeren bezichtigden onder haar geleide 86 DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER des meesters sierlijk aangelegd hofje, den boomgaard op de heide en hielden ook op het kerkhof stil, wat aan den berg gelegen en van eene wilde rozenhaag omgeven was : een waar paradijsje wat de heidebewo- ners onder de leiding van hunnen bekwamen school- meester hadden gewrocht. Hier zag men de schoonste boomgroepen, de sierlijkste struiken; overvloed van bloemen vervingen met Iiefelijken tooi de grafsteenen en gedenkteekenen, waaraan het kerkhof arm was. De heeren schenen zeer bevredigd over alles wat zij hadden gezien, hetgeen vrouw Margriet dan ook wel natuurlijk vond. De heeren stelden haar eenen brief ter hand en vertrokken. Meester Schneidlein benevens zijne dochter werd hierin naar de residentie gerotpen. De ongenoemde tooneelbestuurder was niemand anders dan de intendant van den vorstelijken hof- schou w burg. Meester Schneidlein werd op staanden voet gezond; hij beproefde zelfs nog in bed zijn lijfstukje : a In diesen heil'gen Hallen » to zingen. heil'gen Hallen » to zingen. Grootmoeder meende : « Niet waar, kinderen? Er gaat toch niets boven een goed aangewend huismiddeltje !» Tot aan den morgen der afreize liep alles in 't gezin in den war. De zanger oefende tot berstens toe zijnen Sarastro en pijnigde zijne dochter met dergelijke proef- nemingen ; terwijl de huisvrouw waschte, streek, naaide en ten laatste ook nog den eenigzins afgesleten en rosachtig glimmenden zwarten ambtsrok met een afkook- sel van Campιche-hout borstelde. Het grootmoedertje bracht haar trouwkleed uit de kist voor den dag ; het was zorgvuldig in vloeipapier gewikkeld en in een beddela ken gelegd ; zij had het jaren lang als haar oogappel beschermd. Lang zag zij het nu bewonderend aan, keek op iederen naad, onder- SCHNEIDLEIN. 87 zocht plooi na plooi, en kon zich aan den blik niet verzaden. Vervolgens bracht zij het kleed uit de kistlade snel voor den dag en begon het met schaar en naald tot een nieuw kleed om to werken. Toen de morgen over de bergen was opgegaan rolde het tentwagentje van den waard uit den Gouden Leeuw over de bedauw de heide. Jan, de zoon van den waard uit den Leeuw duldde niet dat iemand anders dan hij zelf zijnen patroon en jufvrouw Line naar de hoofdstad zou rijden. Gelukkig kenden de oude, verstandige dravers zoo goed den zandigen heideweg als de koetsier zelf, want deze keek liever achter zich dan vooruit. Men moest dan ook zeggen dat Line in grootmoeders blauw- lakensch trouwkleed, het zelf gewerkte wine, kanten doekje, losweg om haar rond en rozig schelmachtig gezichtje geslagen, er vrij wat nester uitzag, dan de magere ruggen van den vos en den schimmel daar voor hem, en de uitgedroogde dennen tangs den weg Twee uren voor den aangezegden tijd wandelden Schneidlein en zijne dochter reeds in het park voor het slotgebouw. Line was buiten zich zelve van bewondering. NU bleef zij voor eene of andere steenen Pomona staan, dan weer bukte zij zich naar eene zeldzame en schoone bloom,, of luisterde naar het ruischen en kletteren der waterwerken. Het was of haar vader van al die beer- lijkheid om hem heen niets zag of hoorde ; hij slin- gerde voor Line uit, langzaam en zwijgend naar het afgelegenste hoekje van het park. De struiken werden dichter, het pad meer bescha- duwd. Daar glinsterde door de twijgen eene groote 88 DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER watervlakte, in de diepte door rotswanden omgeven. Uit den steilen, donkeren, geheimzinnigen spiegel schoten de witte kelken der waterrozen op; een eenzame de witte kelken der waterrozen op; een eenzame vlinder schommelde irr grillige beweging er over been. Ook onder de boomen aan den oever heerschte diepe stilte; de morgenwind scheen hier den adem terug te houden. Line werd er neerslachtig van. Zij legde de hand op vaders arm en zeide : « Och, vader, spreek toch een woordje ; gij zijt heel veranderd. » De schoolmeester bleef met een schok, plotselijk staan, en zeide : u Ja kind, ge hebt gelijk, men mag den tijd niet ongebruikt verspillen. » Daarmede zag hij naar alle kanten rond. « Het schijnt dat hier geene ziel heen komt... wat dunkt je als ik nu mijne variation van den heiligen Hallen eens overdeed ? De stem wordt door 't zingen helder. » « Maar vader!... a vermaande het meisje. Haar tegenspraak hielp echter niet; zij moest zelfs voor spion spelen naar de rechter zijde, terwijl de vader naar links de paden onderzocht. Verder, op eene open plek kwamen zij weder te zamen. Daar stond in het midden op eenen kleinen heuvel een Chineesch tempeltje en eenigszins van ter zijde, in de schaduw der zware takken van eenen ouden kastanjeboom lag een zeer fraai tuinhuisje. « Vader, zei Line, wanneer wij eens beroemde nachtegalen zullen zijn, bouwen wij ons een nestje naar dit model. » — a Dom kind, zulke plekjes grond vinden wij alleen in het hemelsch paradijs. » Met die woorden betrad de meester deftig het trapje van het tempeltje. « Line, blijf daar beneden staan ! « Hier is het heerlijk om te zingen. Pas goed op! En ‘vanneer iemand zich vertoont, geef mij dan een teeken. » SCHNEIDLEIN. 89 De borst omhoog, het hoofd eenigszins achterover geworpen, plukte de zanger een oogenblik aan zijnen jabot, kuchte een paar maal, en hief toen met geweldig schetterende basstem, uit voile borst bij het plechtige zwijgen der natuur, in de zwoele lucht, zijne variation op Sarastro's aria aan. « Vader, houd toch op met dat eeuwige overzingen. Gij kent immers uwe partij en behoeft voor niemand te vreezen. » « Kind lief, ge kent de gro ote wereld nog niet; heden ten dage moet men zich moeite geven, wanneer men er boven op wil komen !.... » Daar klonken plotseling plechtige orgeltonen in de verte. Line had een inval. « Vader, als wij dat orgel eens gingen probeeren. Het schijnt een recht mooi werk te zijn I » De cantor vond de gedachte voortreffelijk. Men ging weg. Een man van jaren, die niet ver van daar op een verscholen tuinbank gezeten, het spreken en doen van vader en dochter met stil genoegen beluisterd had, -stond juist op, en stapte half glimlachend en meesmuilend voorbij. Schneidlein legde ter nauwernood de hand aan den hoed, om den wandelaar te groeten, welke in zijnen perelgrijzen jas, dien hij tot boven aan toegeknoopt had, ,er zeer bescheiden uitzag. « Waarde Heer », zoo riep hij hem na, « wilt gij ,ons niet den weg wijzen naar de kerk, waar dat orgel speelt? » a Met genoegen, als 't anders niets is, komt maar mede. » « Mijn vader zou 't orgel ook gaarne eens probeeren, als dit veroorloofd is, » voegde Line er schuchter bij. « Waarom niet? Ais de jonge juffer mij op eene 90 DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER kleine muzikale lekkernij wil vergasten, naar mijnen smaak, en zingen bij voorbeeld een geestelijk lied 1 n Line boog met het hoofd. De cantor bezag den bescheiden wegwijzer van ter zij, van top tot teen, heel nieuwsgierig en zeide bedenkelijk : « Het schijnt dat gij bier goed bekend zijt 1 » De oude heer glimlachte even en knikte van ja. Nu kwam men op het plein voor het slot. De wacht wapende zich toen het drietal verscheen en wie voor- bijkwam boog zich eerbiedig « Wat de menschen Kier beleefd zijn, 0 riep Line haren vader toe..... Door een prachtig portaal bereikte men eene groote zaal, waaruit de orgeltoonen weerklonken. De plaats was zoo ruim dat de geheele dorpskerk, met het spitse dak erbij, daar plaats genoeg had gevonden. Het begon Line te duizelen van al de pracht die zij am zich heen zag. Zware bonte marmerzuilen, spiegels zoo hoog als eene heele verdieping, schilderijen en beelden langs zolder en muren ; een verhoog met een heel regiment muziek- en muren ; een verhoog met een heel regiment muziek- lessenaars, een ellenlang vleugelklavier, en daarbij een spiegelgladde, ingelegde vloer — dat alles deed haar stom staan van bewondering. « Vader, » zeide zij, a dat is eene zonderlinge kerk. D Doch Schneidlein zat al aan 't orgel, terwijl Line nog onderweg was om op het verhoog te stappen. De oude heer overhandigde haar het uitgekozen lied en deed aan haren vader de orgelpartij voorleggen. Deze speelde eerst een vrij goed preludium Line zag hare parlij na; zij had al moeilijker zaken van blad gezon- gen. Zij stemde met zekerheid aan. Dat klonk bier Loch een weinig beter dan onder- de rottige balken der kleine dorpskerk ! SCHNEIDLEIN. 91 Nu werd zij ook weldra heel onbevangen ; zij zong met vrijheid, met warmte, van ganscher harte. De oude, heerlijke kerkhymne paste ook juist daartoe. In de zaal zelve had zich ondertusschen eene menigte toehoorders verzameld, en de beer met den perelkleurde jas, welke voor het naspel of postludium van den cantor verdwenen was, beyond zich plotselijk onder de heeren die met prachtige ridderkruisen in uniform waren ver schenen. « Line, » zei de cantor, toen hij het laatste akkoord had aangeslagen, « bier speelt men alle levenszorgen weg! Maar gij hebt u ook dapper gehouden, meisje. » Nu was het echter hoog tijd voor het afgesproken onderzoek geworden. De meester vroeg nuchter eenen der heeren aan de deur, waar de muziekzaal in 't slot te vinden was. « Wel, die is bier I » werd er geantwoord. » Gij zijt hier juist waar gij zijn wilt. » De klavierspeler zat aan zijn klavecimbaal, de hof- kapelmeester verscheen, en Schneidlein werd verzocht zijn talent in 't zingen te toonen. Toen zonk hem toch het hart in de schoenen. a Line », zuchtte hij, mijn keel is als toegenepen. « Wees toch zoo goed en,.... 1) « Vader, ik geloof wezenlijk dat gij angst hebt, doch ik kan toch Sarastro niet voor u zingen. » Moed gevat ! Met inspanning van alle kracht steeg onze Sarastro Schneidlein op 't verhoog, de cimbalist sloeg het eerste akkoord aan, terwijl de cantor kuchte... Daar stond de man met den perelgrau wen rok plotseling op. « Stil, stil, cimbalist, riep hij met heldere stem. Het was de vorst in persoon « Magister, » zoo ging hij lachend voort, « Sarastro schenk ik u en ons zelven kw ijt. Voor operazanger zijt gij niet DE MUZIKALE SCHOOLMEESTER gemaakt, maar een recht verdienstelijke musicus zijt gij toch. Gij hebt ten minste de schoone stem van uwe dochter nog niet bedorven ; maar eene kunstenares is die evenwel ook nog niet ; zij kan het worden ; laat zij onmiddellijk in ItaliE onderwijs gaan nemen, dan kan zij eenmaal mijne hofopera eere aandoen. Jeremias Schneidlein stond als aan den grond genageld. Serenissimus klopte hem vriendelijk op den schouder. « Houd cooed, Schneidlein ! Gij zijt een brave, voortreffelijke schoolmeester, en, gelijk ik zelf bespeurd voortreffelijke schoolmeester, en, gelijk ik zelf bespeurd ,heb, een nog kundiger hovenier. Ik heb u tot opperhof- ,heb, een nog kundiger hovenier. Ik heb u tot opperhof- gaardenier benoemd; zoo 'n am btenaar kan ik juist gebruiken. De ambtswoning in het park is gereed ; gij hebt die zelf reeds gezien. Dus kom zoodra gij maar wilt : en zoo spoedig mogelijk. » Schneidlein kon niet anders dan half luid stamelen ; 0 Majesteit!... » Line zocht hem met eenen halfzachten vuistslag in zijn houterigen rug tot zich zelven te brengen en te doen buigen ; doch alvorens het daartoe kwam was Serenissimus al verdwenen. Hij had aan Schneidlein noch den koninklijken titel, die hem niet toekvvam, noch den onuitgesproken dank kwalijk genomen. Toen de cantor uit zijne verbijstering ontwaakte, riep hij aldra uit : « Line, snel, vooruit, naar moeder ! » Het ging hem niet snel genoeg ..... Had hij maar » Het ging hem niet snel genoeg ..... Had hij maar vleugels!.... De vos en de schimmel kwamen bijna niet voorwaarts ..... « Alles schijnt mij een droom, » zeide hij onderweg tot Jan. Maar het spijt mij toch voor mijne schoolkin- deren en het geheele dorp. » + SCHNEIDLEIN. 93 De opperhofgaardenier Schneidlein, later een voor- naam man op het slot, heeft zich zijn levenlang niet meer aan een muzikaal debuut schuldig gemaakt. Doch hij vierde, zonder dat hij to voren ervan ingelicht was, buiten zijne schuld, twintig jaren later een litterair debuut, toen zijn merkwaardige brief aan de weledel- geboren redactie van het muzikaal tijdschrift door deze in de LeipTiger Allgemeine Zeitung gedrukt werd. Line is eene vermaarde zangeres geworden. Zij na m natuurlijk eenen italiaanschen naam aan, wat Schneidlein niet weinig verdroot, want hij beschouwde dezen kosmo- politischen zin als een verraad aan het vaderland. De Signorina zeide echter : « Vader, gij kent de groote wereld nog niet! D Wat uit onzen halfverliefden Jan den koetsier werd... daarover zwijgt de geschiedenis. • fraft, .roi% TOQNKUNS dOgar door ALBERT SOLVYNS. ENT gij Beethoven? Wie zou er den schepper der « IXe » niet kennen? Zulk soort van antwoord, om den schijn te heb- ben zekere menschen en vooral kunstenaars te kennen, hoort men honderdmaal in zekere kringen. Het klinkt goed, het staat gekleed, hoe dwaas ook ! En toch, de spreker voelt zich daarbij zelfs in zijne ijdelheid gestreeld want men fluistert elkander toe : « Dat is een baas van een muziekkenner, hij spreekt Iran de N'egende Symphonic ! Men vergeet daarbij dat de « IXe » alleen Beethoven niet uitmaakt, en dat die toonschepping lang niet voor ieder bevattelijk is. De brave man heeft misschien n° 9 niet eens gehoord! En toch zijn Beethoven en diens symphonie te zamen gesmolten in zijnen geest. Van de acht andere symphonical spreken wij niet eens. Geef u ook de moeite niet met hem over 's meesters Fidelio, de kwartetten en sonaten, of andere kamermuziek, de ouverturen, en andere werken, gesproten uit het mach-- EDGAR TIN EL. 95 tige brein des « menschelijkste » aller toonkunstenaars te spreken. 't Is alles verloren moeite. En of ge Handel, Mozart, Haydn, Maul, Ber- lioz bespreekt, of gij iets uit Messias, Don Juan, De 7aargetijden, joTef en Tijne broeders, Fausts verdoemenis aanhaalt, gij zult zien... de man blijft stom I Maar de operacomponist Paladilhe, wiens Leven vergiftigd is door de herinnering aan zijne nietige romance Mandolinata, welke zijnen naam heeft bekend gemaakt en daaraan blijft kleven, (zooals Copp6e een naam heeft gekregen door Le Passant) (I), wordt door sommige saletjonkers nog voor gene romance in de lucht verheven. Zoo ging het ook Gevaert in Belgi6, dien men voortdurend den « Componist van Artevelde » noemde, zonder het minste begrip te hebben van de hoogere verdienste des Bestuurders van het Conservatorium; zoo ging het ook Benoit, die het ondertusschen door eene achtereenvolgende reeks van werken eindelijk ertoe gebracht heeft kortweg « Peter Benoit » te heeten. Zoo was Mathieu , eerst alleen als « auteur van Freyhir », doch later weer als « componist van Richilde » bekend. Zoo ging het Edgar Tinel, die aanvankelijk uitsluitend in denen adem met Klokke Roeland, maar nu met evenveel eenvoudigheid de « Schepper van Franciscus, » wordt genoemd, zonder dat men het werk kent, of althans zonder dat men weet welke reeks van prachtige toonscheppingen daaraan is vooraf- gegaa n. (1) Men weet dat Le Passant een operatekst is, waarop Paladilhe muziek schreef. RED. 96 EDGAR TI N El.. Zonder twijfel is Franciscus een werk van de allerbeste soort, en Klokke Roeland is den schrijver van Franciscus waardig. De talrijke beoordeelingen - hebben dit bewezen ; zoodat het niet noodig is er op terug te komen. Doch wat de toonzetter al meer schreef is aan lieden van genoemde soort zoo goed als geheel onbekend; onbekend, gelijk de acht eerste symphonian van ,Beethoven. Ondanks dat Tinel reeds veel aan 't licht bracht, heeft hij van de eene zijde de groote « overproductie » 'gemeden, waarachter zoovele componisten hun gebrek aan gedachten verbergen ; en van de andere zijde heeft hij vinding en vorm zijner werken steeds met waak- zame zorg gepleegd. Men vindt onder zijne composition een zeker getal klavierstukken, namelijk eene Sonate (op. 9), voor eenige jaren door wijlen Brassin, professor van 't conservato- rium, te Brussel, uitgevoerd. De meeste kiavierwerken dagteekenen van 1872- 1876, toen de schrijver den hoogsten prijs in 't klavier- spel had behaald. De jonge toonkunstenaar was toenmaals op den weg der virtuozen. Fetis, directeur van 't conservato- rium, voorspelde hem in 1864 dat hij « de grootste klavierspeler der wereld kon worden ». Omtrent 1885 gaf Tinel de Bunte &Miter (op. 32) uit, verder verscheen de klaviersonate voor vier han- den (op. 15), waarvan de bewerking aan eene geheele symphonie doet denken, zoowel wat de grondgedach- ten als de ontwikkeling daarvan betreft. Dit werk is een der voortreffelijkste vruchten van Tine's muzi- kalen geest, eene grootsche compositie in alle opzichten, waarin vooral de twee eerste gedeelten Andante met Allegro en Adagio, schitteren. EDGAR TINEL. 97 Vroeger had de kunstenaar reeds uitgegeven : Drie Fantasiestukken voor klavier (op. 2), ScherTo (op. 3), Impromptu-Valse en Chanson (op. 7), vijf Fantasie- stukken : Au printemps (op. T4). De sonate voor orgel (op. 29) in G-moll, en de schitterende lubelmarsch voor vier handen (op. 3o) sluiten tot heden de reeks der pianowerk en. Voor andere enkele speeltuigen schreef Tinel tot heden niet, behalve dat genoemde sonate voor vier handen eerst bestemd was om als kwartet te verschijnen. 's Meesters toonwerken voor stemmen, op vlaam- schen, franschen en duitschen tekst, zijn talloos. Wij zouden er minstens tachtig kunnen noemen. Allen zijn met evenveel zorg behandeld. Het is belangrijk den weg te doorloopen die de componist seders zijne Nocturnes (op. 1) tot op zijne heerlijke GrafgeTangen (op. 22) zijne Melancolie (op. 28) en verder tot aan zijne jongste melodie6n (op. 40) heeft afgelegd. Men ziet zijne persoonlijkheid daaruit met groote juistheid oprijzen en zich vestigen. Door eene vrij merkwaardige samenloop van omstandigheden, zijn de werken 17-2o, vier uitgebreide composition voor zang met orkest, waarvan twee Cantaten, een Lyrisch poema en edn Ballade worden genoemd. Klokke Roeland is vermaard; iedereen kent die; doch de Kollebloemen tellen zoo vele kenners niet, al is dit werk ook een der gewichtigste van den meester. Wij voor ons stellen ook grooten prijs op De drie Ridders (de Ballade). Dit werk is frisch, vol Leven en afwisseling. Op. i8 is ook eene Cantate, ter inwijding van het standbeeld voor wijien den eerwaarden pater De Smet geschreven en bestemd om slechts eenmaal, te Den- dermonde, in de open lucht te worden uitgevoerd ; 98 EDGAR TINEL. daarom hecht de toondichter zelf er geen bijzondere waarde aan. Tinels hoofdkracht ligt in beschrijvende muziek. Hij heeft daarvan eene heerlijke proef afgelegd in de bij- of tusschenspelen van P. Corneilles Polyeucte, die hij terecht Symphonische Tafereelen noemt. Zij zijn in 1878-80 geschreven, kort daarna uitge- voerd, en in 1890 op de Concerts populaires te Brussel weder ten gehoore gebracht, zonder dat de toonzetter er eene Hoot aan had veranderd. De bijval was buitengewoon groot. Dat komt, in 1878 was Edgar Tinel immers slechts « l'auteur de Klokke Roeland ; » in 1890 was hij Qndertusschen l'auteur de St-Francois » geworden ; waarop wij hier- boven zinspeelden. Vooral de Ouverture voor Polyeucte, waarin men den geheelen gang van het treurspeluit- gewerkt hoort, vond terecht eenen bijzonderen weer- klank, al zijn de andere deelen ook nog zoo krachtig gekleurd ; maar men kan moeielijk zeggen of het De droom van Pauline, Het feest in den tempel van Jupiter of de Ouverture is welke het meest uitblinkt door innigheid van gevoel en rijkdom van kleur. Tinel had eerst het plan den geheelen Poly-eucte, zonder tekst, in muziek te zetten. Maar, hij heeft zich bij de genoemde symphonische tafereelen bepaald, zonder zich door de brandende geestdrift zijner jeugd te laten medesleepen en vele honderden Alexandrijnen met kruisen en mollen te gaan versieren. Bezield met liefde tot kerkelijke toonkunst en in 188i bij den dood van J. Lernmens, aangesteld tot bestuurder der muziekschool voor gewijde toonkunst EDGAR TINEL 99 to Mechelen, had de toonkunstenaar eene dadelijke aanleiding tot het plegen der hoogste uitdrukking van ide toonkunst, de geestelijke muziek, waarin zich juist de meeste kracht en oorspronkelijkheid van zijn talent zouden kunnen uiten. Dit geschiedde op twee6rlei wijze; vooreerst door toonwerken voor de kerk bestemd, als Motetten ter eere der h. Maagd, een Te Deum, in grooten stij1 ,(een buitengewoon zware taak), andere kleinere stukken en eene Mis voor vijf stemmen, die nog niet uitge- geven is. Tinel bouwde in deze werken op oude grondslagen, ,ontzag de beginselen van de groote meesters, als Bach, enz., dock stichtte een nieuw gebouw, met alle vormen die de nieuwere toonkunst aan de hand doet. Vervolgens schreef hij geestelijke muziek voor het gezin, zooals .de Geestelijke geTangen voor huis en concert (op. 33), Vier Adventliederen (op. 35), liefelijke Marialiederen (op. 34), die onvergelijkelijk zijn van kieschen smaak ,en innig gevoel, Psalmen (op. 27 en 3g), eindelijk : Franciscus, welk monumentaal 'werk 's meesters naam in het binnen- en buitenland door een twintigtal uitvoeringen, — zoo in Duitschland, in Denemarken, in Hongirije — zoo in Duitschland, in Denemarken, in Hongirije (eerstdaags ook in Amsterdam en in Noorwegen),' als in Belgi6 zelve — voor goed hebben gevestigd. Wij hebben reeds gezegd dat Tinel even waar als innig is in uitdrukking en vorm. Daardoor vrijwaart hij zich tegen overdrijving. Een rustig oordeel wijst hem altoos het juiste pad. Hij is op de hoogte van zijnen tijd. In Franciscus breekt hij, nog meer dan sommige 10o EDGAR TINEL. hoogduitsche voorgangers, met de vormen van het aloude oratorium en huldigt daarbij ook het dramatisch karakter. Hoe zijne pen altoos vast is in de polyphonie, zwierig in alle melodische gangen, hoe hij den toe- hoorder niet zoekt te bedwelmen door gezochte moeie- lijkheden (al is zijne compositie ook lang niet gemak- kelijk uit te voeren), dat alles is reeds uitvoerig door de kritiek besproken. Enkele vroegere pianostukken mogen misschien aan opzettelijke moeielijkheid lijden, maar hij zelf overwon destijds met gemak de grootste moeielijkheden op het klavier. Ergo...-- Wij kunnen niet zeggen, al reiken de stemmen in Franciscus soms over de gewone grens van haren omvang, dat deze moeielijkheid bier vermijdelijk ware geweest. Ook reiken de belgische basstemmen bij voor- geweest. Ook reiken de belgische basstemmen bij voor- beeld niet zoo diep als elders het geval is. Alcohol en tabak komen in noodlottigen strijd met den wensch des componisten. Maar Tinel heeft het recht op zijne zijde : « lk schrijf niet voor alkoholisten, maar voor zangers ». Wat het orkest betreft, een onzichtbare geest schijnt hem daarvan al de geheimen te hebben ingefluisterd 1 # En nu stelt de lezer zeker gaarne de vraag : « Tot welke school behoort eigenlijk de to. ondichter Edgar Tinel? » Antwoord. Hij is geboren te Sinay, in Oost-Vlaan- deren, in het jaar 0. H. 1854. Is dat genoeg? Is hij daarom een Vlaamsche kun- stenaar ? Wat is een Vlaamsche ,kunstenaar ? EDGAR TINEL. 101 Wij zouden haast zeggen : « Bestaat er Vlaamsche toonkunst, gelijk er Vlaamsche bouwkunst, Vlaamsche schilderkunst bestaat? » Wij voor ons moeten op die ernstige vraag ont- kennend antwoorden. De pogingen van enkele begaafde mannen zijn niet toereikend eene nationale muziek te te scheppen. Zij moet bij het yolk zelve bestaan. Wij onderscheiden recht duidelijk eene italiaansche, eene duitsche en, sedert eenigen tijd, eene slavische school, die aan karakteristieke trekken des yolks beantwoorden. De Vlaming echter, of als men wil de Nederlander in 't algemeen, is zoodanig met de duitsche kunstwereld te zamengewassen, dat men daartusschen geen sch ei- dingspunt kan ontdekken. Zij hebben gemeenschappe- lijke karaktertrekken. De omstandigheden d er geschiedenis en de raadsbesluiten der staatslieden, waarvan ons klein land- ten alien tijde afhankelijk was, hebben aan de oppervlakte van ons yolk, veel meer dan aan zijn eigenlijk karakter, vreemde kleuren en richtingen mede- gedeeld. Men zoeke die onschadelijk te m alz en en weg te wisschen , doch de zoogenaamde Vlaamsche beweging alleen is niet in staat Vlaamsche toonkunst in het leven te roepen. Het is niet genoeg dat een leerling in en uit een gebouw trede, waaraan een opschrift in Vlaamsche taal bevestigd is, om een toonkunstenaar te word en die « Vlaamsche muziek » kunne schrijven, wanneer haar bestaan zoo raadselachtig is als heden. Bovendien is zoowel als aan andere vakken ook aan de muziek de moderne schaaf a angelegd, waardoor alles gelijkmatig wordt geEffend. De toonk unst der laatste 102 EDGAR TINEL. tijden wentelt als 't ware om den middenpunt, dat Wagner heet ; voorwaar een buitengewoon, maar ook een nood- lottig genie, die, in zekeren zin de kunst tot eene onbekende hoogte heeft verheven, waar zij alleen door hem zelven bereikbaar is, maar tegelijker tijd aan die kunst een stempel heeft opgedrukt, eene eenzijdige richting heeft gegeven, ten koste van waarheid en oprechthe id . + Het komt ons nu voor, dat Tinel, zoowel door den aard zijner muzikale denkbeelden, . als door den vorm waarin die zijn gegoten, tot het germaansche kunstras behoort, en dat hij geest genoeg heeft om niet eenzijdig een stelsel te volgen, maar zijne oorspronkelijkheid te hand- haven. Het is daarbij opmerkelijk dat de toondichter haven. Het is daarbij opmerkelijk dat de toondichter niet met dezelfde gemakkelijkheid eenen franschen als eenen vlaamschen of duitschen tekst behandelt, hetgeen onze bewering bevestigt. • De uiterlijke bewerking neemt eene groote plaats in bij het streven onzer jongere componisten. Wij spre- ken wel niet van bepaalde formulen, gelijk men dit oudtijds verstond, maar over de wijze waarop zij een of ander onderwerp behandelen. De minste a prijs van Rome » zou zich schamen op papier te schrijven van minder 'dan 32 balken hoog, en a Malbrouck, die gaat ten oorlog », « Sint Niclaas a en dergelijke zaken in muziek te zetten, zonder bazuinen, tuba's en bombardons. Wanneer zulk een jonge man zich laat vinden een Lied te schrijven, dan is de begeleiding een klein pianoconcert. EDGAR TINEL. 1o3 Waarom geeft men zich zooveel moeite voor den vorm, wanneer die vorm, ondanks alle inspanning, menigmaal slechts dient om, door overmaat van kunst (d. i. van kunstenarij) de holte der gedachten te vullen, maar nooit nieuwe gedachten uit te drukken ? Zoo gaat het toch met eene groote menigte jonge toonzetters, waarvan Wagner het eenig orakel is, en die het voetspoor van den meester van Bayreuth meenen te volgen, omdat zij veel gerucht maken. Menigmaal, ik beken het, hebben zij de technische middelen in hun bereik. Geen toonteeken heeft voor hen meer een geheim, en het kontrapunt .... de oude Jan Sebastiaan heeft er wel aan gedaan voor hen in de wergild te komen voor twee honderd jaren ! Dus denken ten minste eenigen. + Nu zijn wij verre van Tinel afgedwaald. Om er op terug te komen en onze gedachten samen te vatten, verklaren wij dat die komponist eene uitstekende en zeer bijzondere plaats onder de toonzetters inneemt. Hij is een modernist in den goeden zin des woords, • die bouwt op oude vaste grondslagen. J. S. Bach, Handel, Beethoven, Mendelssohn, Schumann, Brahms, waren zijne meesters : dat is de goede ware school, of liever de eenige. Eigen denkbeelden te kunnen koesteren is eene goddelijke gave. Aan Tinel is die in ruime mate geschonken; dat bewijzen zijne werken. Hij heeft kunstkracht genoeg om nog hooger te stijgen, als God hem 't leven spaart. De opgang van zijn talent zal eene merkwaardige studie leveren. Tinel is de man niet om een tiental Te Deums, vijf of zes Missen, honderd verschillende Motetten te schrijven; virtuozen-muziek is niet zijne zaak. Zijne 104. EDGAR TIN EL. neiging is de behandeling der menschenstemmen meer dan die van 't orkest; maar hij heeft macht genoeg de ontzagwekkende symphonie aan te pakken, en dan niet als rhapsodie, als een meubel met verrassende, geheime laadjes, doch wel het grootsche, gespierde, symphonische tafereel te ontwerpen, zooals Beethoven, Schumann, Brahms, en soms ook J. Raff (een ongelijk matig, maar wonderlijk begaafd kunstenaar) dat begrepen. + De droom van elk kunstenaar is bekend te zijn door zijn' naam, door zijnen naam alleen, en niet (zooals wij hierboven zeiden) als de toonzetter van dit of dat alleenstaand werk. Tinel is voorzeker een kunstenaar die zijne waarde kent, en die dat gewettigde verlangen koestert ; het is waarschijnfijk dat zijn wensch zal bevredigd worden. Welke loopbaan zich nog voor hem uitbreide, reeds heden is hij gekend, beroemd. Het grootste bewijs voor zijne waarde is dat hij de plaats die hij inneemt in de algemeene achting, ver- worven heeft door zijn talent alleen, ondanks de onaf- hankelijkheid, de oprechtheid zijns karakters, zijner woorden en handelingen, vrij van alle streken en listen der gewone kameraadschap, welke in de meeste geval- len onmisbaar is om op den kunstweg voorwaarts te streven. Hij is doordrongen van Christelijke over- tuiging in een open, eerlijk gemoed. Deze laatste hoedanigheden verheffen dan ook den adel zijner toonwerken. Het is de helderheid van ziel, de klaarheid van opvatting, de sereniteit (als 'k 't zoo noemen mag) van gevoel (waardoor ook Schumann schittert), welke Tinels zege bij alle hoorders « van goeden wille » van welke godsdienstige overtuiging ook, omgloort en steeds omgloren zal...4...E----- DICHTKUNST, LETTEREN. 'Waleliana. Michiel de Swaen over Vondel. E Duinkerkenaar Michiel de Swaen, die, vol- gens het oordeel van Prudens van Duyse (I) « alle zijr e tijdgenooten verreweg in stout- heid van dichterlijke taal overtrof, en den naam van « dichter » verdiende », was een warm bewon- deraar van Vondels genius en scl- riften. In zijn Leven cn Dood van Chris/us vindt men bier en daar landelijke tafereelen, die den lezer de beroemde strophen van Palamedes over het geluk beroemde strophen van Palamedes over het geluk der landlieden, en de geestige beschrijvingen in de Leeuwendalers indachtig maken. Leeuwendalers indachtig maken. Er bestaat, in het getal van De $waen's dicht- werken, een gezang onder dezen titel : Zedeles in den sege-prael van den getrouwen Aertsengel Michael over den wederspannigen Lucifer en synen aenhang. » over den wederspannigen Lucifer en synen aenhang. » Het is gansch geschreven in den Vondelschen trant. Het is gansch geschreven in den Vondelschen trant. Men zie hier een voorbeeld. j ) Belgisch Museum. 9e deel 0845) bl. 392. lo6 VONDELIANA. Godts stedehouder zelfs verwisselt van gelaet. Dien schooners Lucifer, die als een dageraet Den glans van peerelen, carbonklen en rubynen Verdoofde, en in den choor der vier'ge seraphynen Uytscheen, gehjk een zon voor al het sterrenlicht : Dien uytvercooren geest, door d'Hoogsten eerst gesticht Om synen heil'gen wil en eeuwige bevelen Aen alle d'Engelen en menschen uyt te deelen, Vergeet sick in den glans van zyn verhevenheyt.... . Die uyt wat drabbig slijk haelt syn gedaente en vorm, Met d'andre schepselen al d'Engelen overtreffen ?* etc. (I) ) In zijne onuitgegevene :( Nederduitsche Digt- kunde ofte Rymkonst » drukt hij zich dikwijls uit met een diep ontzag voor des Hollanschen dichters meesterlijke kracht, nogtans zonder zijne gebreken te verontschuldigen. Hij ziet hem aan, als een der beste navolgers der Grieken en Romeinen; hij stelt hem op de zelfde reeks als de « nieuwere » schrijvers en kunstenaars,. Corneille, Racine, Boileau, wier treur- en leerdichten in Vlaanderen ingekomen waren na de Fransche verovering. Alswanneer hij handelt over de « samenstelling der verzen <, 't is altijd Vondel en bezonderlijk des dichters Lucifer dien hij onder onze oogen stelt, en waaruit hij zijne voorbeelden trekt. Hij bemerkt met reden dat 'er een groot verschil bestaat tusschen het Fransche en het Nederlandsche vers van twaalf. lettergrepen, Alexandrinsch of heldenvers genoemd. « Vondel, » zegt hij, c heeft de wet des hemistichiums veronachtzaamd : bijna altijd breekt hij zijn vers of voor of na de zesde lettergreep. » (1) Vergelijkt Lucifer, 4e bedrijf, 1470 vgg. VONDZLIANA. 107 Verder spreekt hij van den stij1; en om zijrie leering op te helderen, vindt hij geradig 41 eene schets te geven der verschillende ker teekens van beide de doorluchtigste dichters onzer Nederlanden, Cats en Van Vondel ». Wij laten 't geen past op Vader Cats ter zij, en brengen alleen 't geen Vondel aangaat. « Den schranderen en hoogdravenden Joost van Vondel overvliegt al de Nederlandsche dichters do r sterkheid van stijl, en verhevenheid van gedachten. « Hy stijgt op een3n oogenblik als een tweede Homerus van den aerdschen grond tot in de hemelen en trekt in zyne vaert met hem na omhoog al wie syne werken aendachtelyk overlegt. (' Zyncn geweldigen uytsprong maekt hem onge- lyk aeu sich selven; soo dat hy so mwylen langs d'aerde kruypt, somwylen sich verheft boven d'opperste hemelkreyten. In sommige van syne treurspelen is hy onnavolgelyk. g Men ontdekt in hem den geest van de taele; in oversettir gen heeft niemand syns gelyk. Getuygcn vooral is syne vertaling van Virgilius' tweede boek. g Hy is uytnemende in heldensangen, treurspelen en hekel- of schimpdichten die de spitsheyd en scherp- heyd van synen geest genoeg te kennen geven. Syn styl is sterk, zenuwachtig, maer hard en duyster, en om deze redenen syn syne tooneelspelen weynig speelbaer. Hy is onaengenaem door verminkte, nieuwe uytgesochte en duystersinnige woorden ; verdrietig door lange tusschensinnen (parenthesis); mishagelyk door ver gesochte en ongeschikte leenspreuken (meta- fihora). Hy is niet teenemael vry van maet en woor- denspel, en geeft synen styl somtyds te veel hoogdraventheyd tegen syne eygene regelen. Hy is ro8 VONDELIANA. sterk, beduydende, vruchtbaer in koppelwoorden, doch ondertusschen onaerdig en dobbelsinnig. 4: Hy is de eerste, immers de aensienelykste, die ingebragt heeft den gebroken styl en d'overschrey- ding van 't eene vers tot het ander. Syne sinrien eyndigen naer de reden, zonder insicht van de rymen. « Men moet bekennen dat by in beschryving van veldslagen en treurwerken, in afbeelding der harts- tochten, van gramschap, scjiroom, droefheyd, wan- hoop en diergelyke, niet alleenelyk de Nederlandsche poeeten, maer ook alle die van andere tongen deser eeuw to boven gaet. » Uitgesproken door eenen man als De Swaen, is dit oordeel gewichtig. Hij voegt daarbij deze woorden die van zijnen goeden kunstsmaak getuigenis geven . « De rymers van desen tydt willen alle Von- deltanen syn; sy volgen na alles wat in hem hard en hoogdravend is; maer versuymen zyn orden, aer- digheyd, statigheyd, schranderheyd en geleertheyd. Dus vervallen sy in woestheyd, duysterheyd en onge- schiktheyd. Voorwaer... men soude, myns oordeels, beter zyne gedachten in een vloeyenden en onge- bonden styl voorstellen. v C. LOOTEN. facuzzar16_ 1:4" A Ai v gi SCHILDER-, TEEKEN-, ETSKUNST. 3nternationaat nutnismatiol dongreo, ft Zruosei, door Graaf MAuRIN NAHUYS. AN de Societe royale de numismatique de Belgique, komt de eer toe het eerste inter- nationaal penningkundig Congres, onder de hooge beschermheerschap van Z. K. H. Prins Philip van Saksen-Coburg -Gotha, op voortreffelijke wijze tot stand to hebben gebracht, bij gelegenheid van het- vieren van haar vijftigjarig bestaan. De plechtige opening daarvan had plaats den 5n Juli i 8g I, door den Heer de Burlet, minister van binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs, en de binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs, en de zittingen werden op uitstekende wijze gepresideerd door den heer burggraaf Baudouin de Jonghe, de geachte voorzitter van het koninklijk belgische pen- ningkundig genootschap, bijgestaan door de HH. giaaf Th. van Limburg Stirum, als vice-president, G. Cumont, als secretaris, A. de Witte als adjunct- secretaris en Ed. van den Broeck, als penningmeester. Eere•presidenten waren de HH. de Burlet, minister Eere•presidenten waren de HH. de Burlet, minister van binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs; Vergote, gouverneur der provincie Brabant, Buis, 0 NUMISMATISCH CONGRES. burgemeester der stad Brussel; Mgr de kanunnik baron Bethune, eere-voorzitter van het koninklijk belgisch numismatisch genootschap, terwijl de ach- tingswaardige tachtigjarige Noord-Nederlandsche pen- ningkundige, Mr J. Dirks tot eere vice-president benoemd ward. (r) Mgr. baron Bethune, eenig overgebleven stichter van de Societe royale de numismatique de Belgique, las een belangrijk historisch verslag voor, van dat genootschap. Op de vierdaagsche zittingen van dit Congres, werden veertig verhandelingen voorgelezen of mede- gedeeld, en ten laatste heeft men de middelen onder- zocht die zouden aangewend kunnen worden om den smaak voor penningkunde te bevorderen. Onder de buitenlansche penningkundigen die tot het bijwoonen van het Congres waren overgekomen, bemerkte men : de HH. Mr J. Dirks, lid der Konink- lijke Academie der Nederlanden ; Looijen, directeur van het koninklijk penningkabinet te 's Hage; van Dijk van Matenesse; Roest, directeur van het Teylers genootschap; Jhr de Grez ; Jhr Snoeck; Stephanik, directeur van het penningkabinet te Amsterdam ; Dumoulin; Corbelijn-Battaerd, directeur van het Museum te Leeuwarden; Born; Schulman; Laukelma; Bierman; Caron; Max-Werly; Blanchet, van het nationaal numismatisch kabinet te Parijs; de Marche- \Tulle ; graaf de Marsy; de Meunynck ; Mauroy; Ambrosoli, directeur van het koninklijk kabinet van Brera te Milaan; graaf Papadopolis; Sambon ; (1) Kort te voren had de Societe royale de numismatique, den Neer Dirks, bij gelegenheid van zijnen tachtigsten verjaardag, eene medaille vereerd. NUMISMATISCH CONGRES. III Hildebrand, secretaris der Koninklijke Zweedsche Academie; Riggauer, directeur van het Koninklijk Museum to Munchen, door het beyersche gouverne- ment gedelegeerd en de Palezieux du Pan, afge- vaardigde van het Zwitscrsche numismatisch genoot- schap. Den 7n Juli deden de Congresleden eene uitvlucht naar Antwerpen ; den 8n werden zij door den heer burgemeester van Brussel in het schoone raadhuis der belgische hoofdstad ontvangen, en bezochten zij het koninklijk penningkabinet, alwaar zij rondge- leid werden door den geleerden en verdienstelijken conservator, den heer C. Picque. Een fraaie, zinnebeeldige gedenkpenning en een jeton, met borstheeld van den diepbetreurden prins Baudouin, die lid van eer was van het koninklijk genootschap, zijn voor die gelegenheid door den ver- dienstelijken medailleur Fernand Dubois vervaardigd. Dit eerste internationaal Congres, gewijd aan de studie eener der hoofd-hulpwetenschappen der geschie- denis, is uitmuntend geslaagd en daarvan komt alle eer toe aan de wakkere mannen die het zoo goed op touw gezet en bestuurd hebben. Zotfitnfitnnio. Almanak. Het Jaarboekje van Alberdingk Thijm. Almanak voor Nederlandsche katholieken, onder redactie van J. C. ALBERDINGK THIJM en JAN F. M. STERCK. A° D' Bissext. 1892, 4F Bundel. Amster- dam, C. L. van Langenhuysen LXIV en 304 blz. De romeinsche cijfers zijn aan den eigenlijken kalender en aan kleine herinneringen uit het leven van den stichter des Almanaks gewijd. Daarop volgt het Mengelwerk wat, wegens zijne belangrijkheid iets beters dan dien naam van 011ipodrida verdient. Wij treffen daarin vier, vijf belangrijke historische studien aan; namelijk eene uitvoerige levensbeschrijving van Cornelis Pietersz. Croock (isoo-I5 Rob . een man van groote godvruchtigheid *, . uitermate geleerd in de latijnsche tale *, . van buitengewone nederigheid, een der eerste Amsterdammers welke zich onder de vaan van H. Ignatius begaf; een Erasmiaansche humanist (69), zonder daarom Erasmus' geest- verwant te zijn ; een leeraar welke een aantal voortreffelijke, heroemde leerlingen heeft gevormd ; een trouwe zoon en steun zijner moeder. Dit alles wordt hier uitvoerig bewezen en met historische noten gestaafd. Nevens die belangrijk verhaal, van H. J. Allard, S. J. waarbij de uit- gever, de beer Sterck zelf, eenige stof leverde, vinden wij in den Almanak een verhaal getiteld : De gelukzalzge Richard van Aduard, door Dom Willi- verhaal getiteld : De gelukzalzge Richard van Aduard, door Dom Willi- brord van Heteren, 0. S. B., bevattend eene belangrijke beschrijving der Cisteicienser abdij Adwerth of Adewert, gesticht in 1192, en de geschiedenis van Richard, die eerst hoogleeraar te Parijs was, vervolgens ten kruistocht ging, doch door zijne vrienden ( I 235) daarvan terug. gehouden, naar Friesland ter bekeering of onderwijzing toog, want hij was een grout sterre- en natuurkundige. Ten derde vinden wij hier de geschiedenis van het ontsta; n der Annunziata in de welbekende kerk te Florence, in de dertiende eeuw, ontstaan, waarvan de vervaardiging aan eenen met naam genoemden meester opgedragen was, maar aan een wonder wordt toegeschreven, waaraan o. a. ook Michel Angelo geloofde. Dit verhaal is van F. Heynens, S. T. welke het in een historisch kleed heeft gestoken, waardoor wij den rest van den tijd — den BOEKENKENNIS. H 3 strijd der Welfen en Waiblingen — den toestand van Toskane, enz. in overzicht leeren kennen. Het vierde opstel van vrtj grooten omvang is Terugblik op Postel's aalmoezen Door Noordbrabanters, waarin Th. J. Welvaarts een beeld schildert van de weldaden door de abdij i,, 't verloop der eeuwen aan de omliggende bevolking bewezen. In de vijfde plaats verdient het vervolg der studie van den eerw. hr. J. A. De Rijk, Het Ursulinen-klooster en pensionaat Jerusalem te Venray, hier in h:rinnering te worden gebracht, eene vlijtig bewerkte studie Bier instelling, waarvan in 1893 (D. v.) het slot zal gegeven studie Bier instelling, waarvan in 1893 (D. v.) het slot zal gegeven worden . Niet onaardig is de studie op de christelijke vooriiamen, door Koos van Molhuys. Mr. N. De Roever leverde belangrijke mededee- lingen over de aloude kerken van Amsterdam, A. van Lommel, S. J. en de uitgever Jan Sterck breidden die nog uit. W. De Veer, S. J., Anonymus V, J. R. van der Lans, Jac. P. van Term, Sylvius, Louise Stratenus, J. C. Alberdingk Thijm, Jozef van Maeslandt en eindelijk Eduard Brom, leverden allerliefste ascetische gedichten. Verder vinden wij nog bijdragen van A. C. van Roermund, gedichten. Verder vinden wij nog bijdragen van A. C. van Roermund, van Broeder Florentius, van Gomarius Mes, Dr. Schaepman, Ant. L. De Rop, A. van Kerkhoff, 0. C., B. van Meurs, F. de Forest, opwekkende, levendige, deels luimige bijdragen, welke aan de meer ernstige studie eene heilrijke afwisseling geven. Twee partretten van Croocks tijdgenooten versieren den bundel. Men behoeft den beroemden Almanak haast niet aan te bevelen. 11,j is zijn geld (so cents) driedubbel waard. Heliand. Prof. NORDHOFF schrijft in het Jahrbuch der Garres- Gesellschaft eene kleine verhandeling over den geboortegrond van den Heliand, optredende tegen H. Jellinghaus. Deze is van meening dat de Heliand aan den « zuidelijken oever van het meer Flevo > (in latere eeuwen Almeri, eindelyk de Zuiderzee geworden), en . niet oostelijker dan Deventer . ontstaan is, en wel van de 78 op de 88 eeuw. Dergelijke veronderstelling was reeds vroeger gedaan; de wederlegging NS as gemakkelyk. Jellinghaus gaat van de veronderstelling uit dat Utrecht en het land oostelijk van 'het m-_!er Flevo, dat Salland, Twente (Tuv,Anti) en Drenthe (Trianta) wat zich noorderlijk tot aan den Lauwers uitstrekt, door salische Franken bewoond was. In Hamalant, oostelijk van den Yssel (Jellinghaus schrijft « jenseits », wat fout is), en langs den Rijn, tot in de nabijheid van Xanten, zich uitstrekkende, heerschte Rijn, tot in de nabijheid van Xanten, zich uitstrekkende, heerschte frankisch recht. at laatste is juist; doch Fiamalant grensde niet eens aan Trianta, volgens de bekende onderzoekingen. <, Fianktsch recht he3rschte ook, zegt Jellinghaus, aan den anderen oever (dus diesseits), dat zou « westehjk ) beteekenen, van den Yssel, en Jellinghatb meent zelfs dat de Veluwe niet tot Friesland kan gerekend worden (ongeveer tusschen Almeri, den Rijn en den Yssel gelegen). worden (ongeveer tusschen Almeri, den Rijn en den Yssel gelegen). "4 BOEKENKENNIS. .............. Nu komt Jellinghaus tot de sluitrede dat in de 78 en 8° eeuw zich in de friesch-saksische taal, zuidelijk en oostelijk van Almeri angelsaksische en « hoogduitsche 2. vor men gemengd hebben. Ebrard, wien Jellinghaus gevolgd is, houdt den Heliand voor g een gedenkteeken der iro-schotsche zending in Nedersaksen *. En toch beweert immers Jellinghaus dat de plaats van den Helfand, t oostelijk van den Rijn lag en door Franken bewoond was * (Hamelant). Verder beweert Jellinghaus dat het yolk waarvoor Heliand bestemd was, reeds lang met het Christendom vertrouwd was, en toch (zegt Nordhoff) weten wij. dat, toen Bonifatius in de helft der 8° eeuw in die Yssel- en Lauwerstreken verscheen, het Christendom er zoomin algemeen was, als in Westphalen omtrent 820. Eerst na Bonifatius verdwenen de groepen van Heidenen in die streken. Jellinghaus ontkent nu dat de Heliand na 800 binnen of aan de grenzen van Saksen is ontstaan. Dit heeft alleen gewicht, wanneer men meent dat het gedicht uit het midden des yolks is geboren, doch veeleer is het in een klooster geschreven (zeide Nordhoff reeds in 1873), onder de nieuwbekeerde Saksen. Ruckert zei : het boek is door eenen geleerde, doch voor het yolk geschreven. Prof. Dr, Jostes te Freiburg, in Zwitserland, heeft reeds op bl. 76 van genoemd Jahrbuch op de onthoudbare beweringen van Jellinghaus gewezen. Prof. Nordhoff schijnt die bladzijden vOOr het schrijven zijns artikels niet te hebben gekend, anders zou hij niet Jellinghaus' argumentatie herhaald hebben zonder Jostes te noemen. Alleen aan 't begin des artikels van Nordhoff wordt, als noot bij den titel, Jostes genoemd : blijkbaar een toevoegsel, toen Nordhoffs artikel reeds geschreven was. reeds geschreven was. Jostes verweet daarbij vooral aan Jellinghaus, dat hij, om zich van de zaak af te maken, slechts eenige woorden van den Heliand als friesche woorden bestempeld, doch niet aangetoond had dat de taal in de hoofdzaak niet westphaalsch is. Jellinghaus had, zegt Jostes, in plaats van Ebrards dwalingen het 4° deel der Geschichtsquellen des Bisthums Miinster moeten door- zien, waarin Diekamp Vita Ludgeri uitgegeven heeft. Jostes berrerkt dan verder (wat Nordhoff herhaalt), dat Ludger een Fries was, en dat deze bisschop (zoo was de algemeene gang) in zijne kloosters bijzonder Friezen opnam. Franken, Friezen en Angelsaksen woonden menigmaal onder een kloosterdak (verg. de School van Utrecht); Angelsaksen kwamen prediken naar het vasteland en hadden natuurlijk volgelingen en landgenooten om zich heen. Van de bekeering af tot 830, zegt Nordhoff, is niet te kort voor 't opstellen van den Heliand en het verbreiden daarvan. Te Corvei vond men ook Saksische en buitenlandsche monniken BOEKENKENNIS. I 15 (Garr. bl. 771, N. r). Naar Munster kwamen Saksen en Friezen. Ludger had Frankische middenpunten te Wichmund a. d. Yssel, dan bij Neusz. Friezen kwamen naar Werden. De schrijver moet een Saks geweest zijn, die in Friesland en Frankenland had gewoond. Hij spreekt zoo levendig over de zee! Jellinghaus wil van geen tijd voor Karel den Gr. en van geen Westphalen voor den Heliand weten. Men kan in 't c verre Westen » geene plaats meer voor den Heliand zoeken (131. 772). Volgens Jostes kan de dichter alleen in Werden na 799 en niet vroeger dan 830 gezocht worden ; aldus laten zich ook alle Friesche en Angelsaksische herinneringen in de taal van het gedicht verklaren (I). ALB. TH. Socialisme. — Bij den heer L. S. van Looy, uitgever alhier, is ver- schenen het tweede deel van F. M. WIBAUT'S bewerking der Fabian Essays. Dit deeltje van het Socialirme handelt over de Regeling en de Vooruitzichten, en bevat opstellen over Eigendom, door Graham Wallas; over Arbeid, door Annie Besant; over den Overgang tot Socialisme, door G. Bernard Shaw, en over de Naaste Toekomst, door Hubert Bland. Jozef II. — Geschiedenis des vaderlands. De' patriottentijd. Jozef II (1780-1789), door L. MATHOT (van Ruckelingen). Derde ver- beterde uitgaaf. Gent, drukk. A. Suffer, 1891, 196 blz. zwaar papier. Het woord derde uitgaaf toont genoeg dat de schrijver aan eene wezenlijke behoefte voldoet. Het is eene aangename belooning voor zijne vlijt. Zijn werk is welbekend en behoeft hier niet ontleed te warden. Voorliggend bock is het eerste gedeelte van het gezamen- lijk werk, waarvan hierboven tevens de titel is afgeschreven. Het tweede deel zal De brabantsche Omwenteling bevatten. deel zal De brabantsche Omwenteling bevatten. In de voorrede zegt de schrijver dat het hem c zooveel niet te doers was, eene verzameling onuitgegeven oorkouden in het licht te geven, evenmin voor geleerden en vakmannen geschiedbronnen te openen, dan wel den leergierigen Vlaamschen lezer deze gedenkwaar- dige gebeurtenissen, eenvoudig en getrouw te verhalen De begaafde schrijver heeft zijn doel volkornen bereikt, wij wen- schen hem daarmede van harte geluk en bevelen het werk aan om gezegd doel te huldigen. (I) De jongste studie over den Heliand, met het doel het episch gedicht zoov&l mogelijk voor Nederlanders te populariz...eren, is Le Messiade Saxonne, du IX° siθcle, par LEON GOEMANS, docteur en philosophic et lettres. Louvain, 1891. — Het doel van dit schrijven was niet het oord en de dagteekening van het ontstaan des gedichts nader aan te duiden, daar dit door Ebrard, Jellinghaus, Jostes, Nordhoff, enz. is gedaan. Nordhoff, enz. is gedaan. 1 16 BOEKENKENNIS. Assyrien und Babylonien von Dr. FR. KAULEN. Viet te Auflage. Herder, Freiburg im Breisgau, 1891. Prijs fr. 5,00, fl. 2 I /2 . Aan het woord . vierde uitgaaf . ziet men hoezeer dit werk is gezocht ! Het is een boekdeel van 30o blz. doorzaaid met honderden p laten binnen en buiten den tekst. Het is hoogst leerzaam en berust op de jongste en ernstigste, wdenschappelijke ontdekkingen ; het is in aangenamen stiji geschreven. De schrijver heeft alle nieuwstverschenen werken over zijn ondei werp nauwkeurig voor zijne 4° uitgave onder- zocht, en aan het slot een belangrijk hoofdstuk, met algemeen over- zicht (Ergebmsse) gegeven. Het werk verdient ruimschoots eene vertaling en kan grooten dienst bewijzen aan studenten der hoogeschclen, zoowel als aan alien die aanspraak maken op eenige letterkundige en historische aan alien die aanspraak maken op eenige letterkundige en historische beschaving. De prigs is buitengewoon gering, voor 30o verlichte bladzijden. Eifelsagen. Lieder und Gedichte von PETER ZIRBES, wanderndem . Eifelsagen. Lieder und Gedichte von PETER ZIRBES, wanderndem Steinguthandler aus Niederkail, in der Eifel. Holscher, Coblenz, 1891. Wij hebben hie': eene nieuwe uitgave van een allerliefst boekje voor ons, vol hoop, vol liefde, vol troost, vol wezenlijk diep en gezond gevoel, van eenen waren edelen dichter, die als « reizende porseleinkooper . de wereld doorkruist. Wees welkom, gij wandelaar met uwe Legenden en Balladen, met uwe Elegieen, met uw geloof hoop en Heide! En ook met uwe spreuken uit den volksmond opge- teekend ! Bibliotheek te Trier. Max Kauffer. Beschreibendes Verzeichnis der Handschriften der Stadtbibliothek zu Trier. Trier, i888-1891. Het eerste gedeelte van dit nuttige werk bevat : Bijbelteksten met hunne aanmerkingen ; het tweede, de kerkvaders. De boekbewaarder heeft met dit werk groote verdienste verworven . De rijke verzameling verdiende wel een nieuw overzicht. Daarbij zijn dan de oude nummers behouden, zoodat de vroegere aanhalingen nog geldig zijn. Wij weten dat het Ada-handschrift en de codex Egberti tot deze verzameling behoren. Ook zijn de handschriften zooveel doen- lijk beschreven. Ten opzichte van het mededeelen der aanvangs- en slotwoorden van elk handschrift is, in het tweede deel, ook eene aanmerkelijke ver- betering gemaakt, zoodat de boekbewaarder in alle opzichten tegen de moeielijke taak der catalogiseering opgewassen blijkt te zijn, en in alien deele onzen dank voor dit gewichtig werk heeft verdiend. deele onzen dank voor dit gewichtig werk heeft verdiend. Taal. — Gemengde taal- en letterkundige aanmerkingen, door D. CLAEs. Gent, A. Suffer, 18w, 120 biz. Zwaar papier, fr. 1,50. De schrijver heeft dit boekje samengesteld op de wijze van Prof , Davids' Aenmerkingen. De voorbeelden zijn van links en rechts bijeen- gebracht, en ook vader David zelf, dien wij eenen purist konden noemen, loch bij Wien pen en gedachten niet [altijd] dezelfde baan volgden (40, wordt niet ongemoeid gelaten. BOEKENKENNIS. 117 't Zijn zeer nuttige weaken die hier worden gegeven ; zij zijn van velerlei aard en uit eene groote menigte schrijvers geput, zeer behar- tigenswaardig. Geene kolen. Gene koolen. — Verschil in uitspraak tusschen de zuivere (zachtlange) en gemengde (scherplange) e en o, door JAN BOLS. Gent, A. Suffer, 1891, Dit werkje is zeer aanbevelenswaardig, bijzonder voor sommige Noord-Nederlandsche lezers, bij wie de vokalen zich ongelukkig menig- maal afgesleepen hebben. Mannen als Dr Kern, Jul. M. Mensinga, Johan Winkler, Matth. 1)e Vries, wijlen W. J. Hofdijk en K. L. Ternest hebben een loffelijk oordeel erover uitgesproken. Mij dunkt dat is genoeg. Dr Kern heeft daarbij de opmerking gemaakt dat niet in geheel Noord-Nederland het onderscheid van uitspraak dcr zachtlange en scherp- lange klinkers is verloren gegaan, maar dat wel de Amsterdammers . en Dordrecht words daarentegen. .. het onderscheid niet verwaarloosd. Des te beter ! Psalmboek van Guy van Dampierre, graaf van Vlaanderen. Onder de vele merkwaardige handschriften der Bibliotheek van Burgondie te Brussel, trett men onder nr 10607 aan, een prachtig psalmboek, bevat- tende 244 bladen, met Calendanum, zeer fraaie miniaturen, voorstel- lingen uit het levee van Christus, en Tij ke randversieringen. De heer J. Destree, conservator aan het Koninklijk Museum van Oudheden te Brussel, heeft daaraan een zeer belangrijk opstel gewijd, in den Messager des . it races historiques de Belgique, 189o-1891, onder den titel : Le Psautier de Guy de Dampierre (XIII° sidcle). den titel : Le Psautier de Guy de Dampierre (XIII° sidcle). Na aangetoond te hebben dat dit psaimboek uit de tweede heeft der XIII. eeuw dagteeke it, is het den geleerden vorscher gelukt, op zeer oordeelkundige wijze vast te stellen, dat het aan Guy van Dam- pierre, graaf van Vlaanderen (1279-13o5) heeft toebehoord. Het bewijs daarvan vindt hij in eenige der wapenschilden, die de vier hoeken der miniaturen versieren. Zoo zijn, bij voorbeeld die, in de hoeken van de miniatuur op bl. 7 verso, voorstellende de Aankondigin8 : I° Vlaanderen 1.vol', een zwarte leeuw op goud; 2° Vlaanderen, gebroken van een lambel van rood; 3° Vlaanderen, gebroken van een baton van rood ; 4• Vlaanderen, gebroken van eene bordure engrile'e van rood. Het eerste dezer wapenschilden, is dat van Guy, graaf van Vlaan- deren; het tweede dat van zijnen oudsten zoon, Robert van Bethune ; het derde dat van Willem van Dendermonde, broeder van Robert, en bet vierde, dat van Boudewijn, broeder van de beide voorgaanden. Verder vertoont het eerste der vier wapenschilden der miniatuur op ulad. 8 verso,- voorstellende de Geboorte, Vlaanderen, den leeuw I 18 BOEKENKENNIS. gekroond van rood, als brisure, wapen gevoerd door Jan van Namen, mede een noon van Guy. Eindelijk komt nog het wapen van graaf Guy, tusschen die van zijn twee zoons, Robert en Willem, op blad. 84 verso, voor. Voorts merkt de heer Destree op dat dit psalmboek van WI& 1298 dagteekent, vermits in dat jaar, Jan, graaf van Namen werd en hij toen in zijn wapenschild een baton voegde als tweede brisure, terwijl het ontbreken van het wapen van gravin Margaretha van Constan- tinopel, overleden in 1279 hem doet vermoeden dat het boek eerst na dien tijd is vervaardigd, daar anders het wapen van Guy's moeder daarin niet gemist zou worden. Het psalmboek zou alzoo gemaakt zijn tusschen 1280 en 1298. De heer Destree heeft verder ontdekt, dat eene miniatuur in het bezit van den heer Gais-Didot- to Parijs, voorstellende de Opstanding, deel uitgemaakt heeft van dit psalmboek en dat zij daaruit, waar- schijnlijk nog met eene andere, de Kruisiging voorstellende, vOdr vele jaren reeds, behendig is uitgesneden. (Zie de afbeelding dezer miniatuur, op onderstaande plaat, die wij verschuldigd zijn aan de welwillendbeid op onderstaande plaat, die wij verschuldigd zijn aan de welwillendbeid van den heer Destree, dien wij daarvoor oprecht dank zeggen). Gelijk uit het bovenstaande kan blijken, hebben de zoo ijverige en kundige onderzoekingen van den heer Destree, hoogst belangrijke uitkomsten opgeleverd, en wij wenschen hem daarmede oprecht geluk. M. N. BOEKENKENNIS. 119 Tjeenk Willink. Taal en Letteren, tijdschrift onder redactie van Dr. F. Buitenrust Heltema, te Zwolle, J. H. Van de Bosch, te Zie- rikzee, Dr R. A. Kollewijn, T. Terwey, te Amsterdam, Prof. J. Ver- couillie, te Gent. Dit tijdschrift richt zich vooral tot den kring der belangstellenden in het middelbaar onderwijs. De meeste artikelen belangstellenden in het middelbaar onderwijs. De meeste artikelen bevatten bijdragen tot de taalkunde, doch komt ook in de eerste afle, veringen eene verhandeling over Van der Palm en eene over Staring over Potgieter en Roemer Visscher voor 1 Slechts drie afleveringen werden ons toegezonden. Annales de la Societe d'arch&ologie de Bruxelles. V, 20 livr. . Bruxelles, E. Lyon-Claesen, 1891. Indien wij den inhoud dezer aflevering mededeelen, zal men zien over welke veelzijdigheid van krachten het genootschap beschikt. Wierd het daarvoor door anderen benijd, 't zou niet wonderlijk zijn. het daarvoor door anderen benijd, 't zou niet wonderlijk zijn. Ch. Buls, Diocletia et Salona. Emile de la Roche de Marchiennes, La ville belgo-romaine .de Nouvelles. Arm. de Behault et baron Alf. de Loe, Les Francs Saliens dans la province du Brabant (slot). Baron Alfr. De Loe, Le prκhistorique de la Colombie. Paul Saintenoy, Pro- lθgornκnes a Pθtude de la filiation des fonts baptismaux, depuis les baptistκres jusqu'au seiziκme siθcle (suite). Louis Titz, La conference du livre a Anvers en 189o. Comte M. de Nahuys, Bahut trouvθ en du livre a Anvers en 189o. Comte M. de Nahuys, Bahut trouvθ en 'Suede avec blason, rappelant celui de Busleyden . G. Combaz, .Une visite au Conservatoire royal de musique a Bruxelles. Paul Saintenoy, La pierre tombale de Laurent le Blanc. Georges Cumont, La pierre tombale de Nicolas Grudius . J. Th. de Raadt, Decouvertes, fouilles, etc. Notes bibliographiques de J. DestrCe, et' M. de N., J. Th. de R. — E. De Munck, Les silex mesviniens datent-ils dune ιpoque antθrieure a l'industrie achιuleenne. Baron A. De Loe, Les tombelles des environs de Wavre et de Court-St-Etienne. Zes platen en 36 beeldekens in den tekst. 3° en 4° aflevering. P. Combaz et Arm. de Behault de Dornon, Les anciens remparts de Louvain. S . De Schryver, Lettres de Gretry. Alfr. De Loe, Le Tumulus belg.-rom. de Lennick-St-Q. P. Combaz, Les tombeaux des RR . PP. Jesuites, dec. sous la cour de l'anc. pal. de justice de Bruxelles. Verschillende verslagen. J. Th. de Raadt, La maison des douze apOtres a Bruxelles. P. L. de Gavere, Deux portraits (Holbein ?). Id. , Henri de Varick. Gaetan Hecq, La Ballade, enz. Paul Saintenoy, Les Henri de Varick. Gaetan Hecq, La Ballade, enz. Paul Saintenoy, Les excursions d. 1. Soc. Paul Bergmans, Le calligraphe Wilmart. Biblio- graphie, par le ct• de N., P. S., Th. Volkov. Judith, of de verlossing der Joden. Dramatische schets in 4 bedrij .. ven, door JOZEF CRETS. Mechelen, L. en A. Godenne, Uitgevers. ven, door JOZEF CRETS. Mechelen, L. en A. Godenne, Uitgevers. 0. L. Vrouwenstraat, 1891. De j onge schrijver bewandelt eenen schoonen weg. 't Is een edele I 20 BOEKENKENN1S. daad, als men talent heeft, dit aan te wenden tot verbetering der dramatische kunst, welke zoo grooten, zedehjken invloed kon hebben en die zoo schandelijk wordt misbruikt, vooral door de franschzwelgende menigte onzer groote steden. Het onderwerp is edel en leerrijk. De verzen zijn vloeiend en natuurlijk. De karakterschildering is niet overdreven. De hoofdfout is het gebrek aan handeling. Dit heeft de jonge schrijver met Vondel gemeen, in wiens meeste stukken de gebeurtenissen verhaald en niet gespeeld warden. Ook had Judiths karakter wat meer uitgewerkt kunnen wozden, b. v. bij de ged2chte, hoe zij het yolk kan redden en welken plicht zij heeft te vervullen. De schrijver bestudeere de beste werken van de nederlandsche, engelsche en hoogduitsche dramaschrijvers. zij zijn er in overvloed. Geschichte des Verkehrswesens am Mittelrhein, von den Altesten Zeiten bis zutn Ausgang deb • achLzelLiten Jahrhunderts. nach den Quellen bearbeitet von FRANZ H. QUETSCH. Mit 42 Abbildungen. Freiburg im Breisgau, Herder'sche Verlagshandlung, 1891 8°, IX en 416 blzz. fr. 8,75. Zulk een werk neemt eene voorname plaats tusschen de studien aan de zedegeschiedenis gewijd. De moeite dorre stof bijeen te 'brengen verdient reeds onzen hoogsten lof; want de schrijver heeft zich voor- treffelijk van zijne taak gekweten. Terecht heeft Quetsch Mentz als het middenpunt des handels aan den middenrijn voorgesteld. Mentz was dit \TO& de 16e eeuw niet alleen van den middenrijn maar ook van het geheele Nederland en Rijnland. Utrecht en Gent b. v. stonden daarbij achter De Vlamingen die de markt te Mentz bezochten zijn de beroemdste; men noemde hen Friezen, en dit woord was weer gelijk van beteekenis met t groote kooplieden 2.. Omgekeerd heette t naar Vlaanderen reizen v — groote handelszaken doen. Vlaanderen was overal bekend voor zijne schatten. Quetschs werk is verlicht met een aantal oude houtgravuren, die op het oude verleer passen. Dezen geven aangename opheldering over vele zaken. Karel de Groote reisde yank op eenen wager ; doch algemeen was paard en muilezel gebruikelijk. Te voet reizen was niet geacht. De schrijver verdeelt zijn werk in de volgende hoofdstukken : a. de . oorsprong van wegen en handel; b: bruggen , vaarten, enz. c. boden- en postdienst, d. de eigenlijke handel, e. de munten en de tollen. Hier is eene groote stof tot eene handelsgeschiedenis; zij gaat buiten den aangegeven titel, maar biedt deswege ook een aantal ver- rassende bijzonderheden, bij voorbeeld over del oorsprong van het postwezen ook in de Nederlanden, waar Leonhard del Torre (von Thurn and Taxis) « niederlandischer Generalpostmeister » was, die echter in de the eeuw, wegens de ornwenteling de zaak niet kon volhouden (120). BOEKENKENNIS. 121 Het werk van den heer Quetsch verleent er zich toe in afzon- derlijke verhandelingen te worden omgewerkt : het is een A are imp die veel kostbaars bevat. Lassus. Cinq lettres intimes de Roland de Lassus, comment6es par EDMOND VANDER S I RAETEN. Gand, J. Vuylsteke, 1891. Honderd afdrukken. Wij kennen onzen grooten Roland, doch wij kennen hem slechts gedeeltelijii. Hoe klein zelfs is 't getal dergenen, die ooit lets van zijne psalmen, zijne 780 motetten, zijne 429 geestelijke en 233 wereldlijke psalmen, zijne 780 motetten, zijne 429 geestelijke en 233 wereldlijke madrigalen (in 't fransch, latijn en duitsch), kortom, naar de algemeene berekening, van zijne 2337 muziekstukken hebben gehoord ? Wie keut daarvan een ten duizend, een ten honderd ! Zoo niet de heer Edmond Vander Straeten, die als musicoloog in Belgie eene geheel bljzondere plaats inneemt. Zonder zich over de onkundigen te bekommeren, die niet weten in hoe verre Lassus de zuidelijke lucht van Rome en andere italiaan- sche steden had genoten, die met weten dat hij het fransche hof bezocht, herhaaldelijk naar Antwerpen of althans naar Belgie ,terug- keerde en eindellik te Munchen het toppunt van zijnen roem bereikte en zijn huisgezin stichtte, zonder daatop terug te komen ..... de geleerde musicoloog spoort op en laat afdrukken : vijt brieven van den kunstenaar, waaruit wij een groot aantal bijzonderheden van diens leven leeren kennen, brieven die ons zelfs een sprekend beeld geven van den tijd en de omgeving waarin Roland zich bewoog. Hij noemt die c quelques phases inapercues de la carriκre fecDnde d'une haute personnalite artistique >. Doch de schrtjver bepaalt zich niet bij het afdrukken. In verband met hetgeen van het leven des beroemden mans meer bekend is, ontwerpt hij een waarlijk schilderachtig tafereel. Wij leeren Lassus kennen als een slim en voorzichtig man, die de gunst der vorstelijke personen zonder laagheid wist te winnen. Wij zien hem optreden als een kundig impresario in de werving van tooneelkunstenaars. Vervolgens zien wij hem verschijnen in het midden der spelers, met eenen zwier, eenen behendigheid, die het publiek tot luide vreugde verrukte. Want bij 't zien alleen van zijn rood satijnen wambuis, scharlaken broek-kousen en zwarte japon, die hij als menestreel in de plotselijk ontworpen klucht La Cortegiana inna- morata had aangetrokken, barstte het publiek nit in blij gejuich. Zijne onverwachte improvisatie was de waarborg van den bijval. Vervolgens zien wij Lgssus opnieuw naar Italie reizen, vaardig met de pen, met den stok en den degen, en ook zoo innemend, dat Gregorius XIII hem tot ridder van St. Pieter met den gouden spoor verhief. Hij moest toen een deftigen organist in Italie zoeken, en hij vond er eenen uitstekenden, voor het Beyersche hof, in den persoon van den Bruggeling Marc Houterman. Daaraan hielp hem zeker (zegt 122 BOEKENKENNIS. de schrijver) zijn landsman Christiaan Ameyden van Oirschot, toen- maals bestuurder der Sixtijnsche kapel, en die den beroemden Ber- genaar voorzeker ook op allerlei lekkere wijnen onthaalde, waarbij reeksen van calembours de vreugde verhoogden (bl. 55). Lassus was ook een kundig visscher (in den Isar, bl. 60), doch wat hij vooral vischte was roem en eer, die vloeiden uit de pen van Vondel in verschillende zijner gedichten, zoowel als in onzen tijd uit die van Prudens van Duyse. die van Prudens van Duyse. Eere aan Edmond Van der Straeten, die uit de archieven van. Munchen (4) en van Bergen (I), nieuwe bijzonderheden heeft bijeen- gebracht, zoo niet om, de werken van den grooten toonkunstenaar langs muzikalen weg nader te doen kennen, dan ten minste (gelijk de schrijver terecht zegt) om bij de beoordeeling van den kunstenaar in 't oog gehouden te worden, wegens hunne waarde voor de kennis van 's mans karakter. Moge Vander Straeten weldra de hand leggen aan eene volledige levensbeschrijving van Lassus, die, nadat 35 jaren over het werk van A. Mathieu verloopen zijn, eene ware behoefte voor de muziekgeschie- denis is geworden. ALB. TH. Omrorper. Vlaamsche beweging. In de Kards-che Volkszeitung van den 25n December (Wage) komt een hoogst belangrijk, uitgebreid artikel voor, getiteld : Die Vldmische Bewegung.. De schrijver doorloopt kor- telijk de geheele geschiedenis van het gebruik der nederlandsche taal in Belgie, van de oudste tijden tot op heden. Hij toont aan dat in vroegere eeuwen het fransch wel door de fra n s c he staatkun de in Vlaanderen werd gehandhaafd, doch dat in geene eeuw de taal zoo zeer door een groot deel der bevolking van Belgie zelve is miskend als in de negentiende eeuw. Hij verdeelt de strijders voor de taal in onzen tijd in verschillende groepen. I. Een groep mannen, welke zonder anderen wensch dan de groepen. I. Een groep mannen, welke zonder anderen wensch dan de handhaving der taal in vlaamsche reden hunne gedachten verkondigen 2. Dezulken, welke het katholi cism e in de vlaamsche beweging vreezen. 3. Dezulken, die omgekeerd het protest anti s m e in de nederlandsche taal zien spoken. 4. Zulken die de taal bevorderen uit eerzuchtige, persoonlijke inzichten. De heeren de Beucker, Hendericx, Hiel, Josson, Pauwels, Prayon (I) van Zuylen, Reinhard en anderen worden onder de edelste voor- vechters genoemd. De Roman. Voordracht van den beer Dr. A. Snieders in de Vlaamsche Academie is verschenen. De schrijver doorloopt de geschiedenis der 19e eeuw, en betracht met treffelijke gronden dat aangewonnen wetenschap dienstbaar moet worden gemaakt aan bet kunstwerk dat men den Roman noemt. Aldus hebben het alle groote ronianschrijvers begrepen. Kunstcredo. Voordracht van Am. De Vos gehouden op het letterkundig congres to Gent. Het is een opstel van zeer fraaien stijI en overtuigd geschreven, al stemmen wij ook niet in met de daarin ontwikkelde kunsttheorie. (z) Men drukte Baron van Zuylen, w at blijkbaar eene drukfou t is voor Prayon, 124 OM ROEPER Karel de Goede. Verschenen Galbert de Bruges, Histoire du meurtre du comte de Flandre Charles le Bon (1127-I I 28), suivie de poθsies conten poraines sur cet evκnement, publiee avec introduction et notes par H. Pirenne, Paris, Picard, 80 XL, 205 pp. fr. 6 (Col- et notes par H. Pirenne, Paris, Picard, 80 XL, 205 pp. fr. 6 (Col- lection de textes). Frans de Cort. De vriend van den huize roept nogmaals de aandacht op het borstbeeld voor Frans de Cort, den geliefden dichter, waarbij wij gaarne onze stem ter aanbeveling verheffen. Wat lest men? De Nederlandsche Spectator doet in No 49, 189i, een verzoek aan zijne lezers, hem op te geven, welke werken (ongeveer) van nederlan dsch e schrijvers hen het meest aangetrokken en geboeid hebben. De Spectator wil daaruit den geest en den smaak van zijne lezers en hierdoor die van 't lezend publiek in 't algemeen leeren kennen. Benoit. De Pre'curseur deelt mede, dat Peter Benoit de laatste hand legt aan een lyrisch drama, getiteld Karel van Ghelder. De tekst is afkomstig van den heer Frans Gittens. In Januari zal het te Antwerpen worden opgevoerd. Almanak. Deutschnationales Jahrbuch herausgegeben von Karl Pr011. Berlin, Hans Lustenader. 156 biz. met platen. Wij wijzenn in (lit lieve boekje, op fijn papier gedrukt, en zeer verzorgd, op het artikel : u Warum vemachlassigt man in Deutschland die Vlamen, » van Karl Kramer. Het antwoord is : de oorzaken zijn vele, maar vooral deze : dat de Vlamingen in Duitschland te weinig bekend worden. A govern, mijne vrienden! Men ziet den goeden wil des schrijvers. Te Keulen is eene prachtige tentoonstelling gehouden van werken van Albrecht Diirer : kopersneden in zeldzame afdrukken, als deelen der Passie, H. Famibe < met de hagedis *.; van lateren tijd . H. Ma?ia, de Apostelen, H. Christophorus, de groote en de kleine Fortuna, enz. De Melancholia, de onafgewerkte Vier Tem- peramenten, enz. Houtsneden : De 15 voorstellingen uit de Apoca- lypsis (gesneden toen DUrer slechts 27 jaren oud was), de groote en de kleine Passie, enz. enz. Deze tentoonstelling is voorzeker eene vrucht der studie van Albrecht Ddrers werken van specialisten in dit vak, als de opperbur- gemeester L. Kaufmann, te Bonn, Dr. Stater te Aken, enz. Men vergehjke hierbij de studie van Danko over de Vier Tempe- ramenten in de Dietsche Warande, 1888, bl. 349, vlgg. Vlaamsche Academie. In de laatste zitting werd de eerw. heer J. Bois tot werkend lid verkozen. Nederlands Akademie. In de laatste zitting droeg Dr. H. Kern eenen brief voor van Anguetil du Perron, aan G. Camper, destijds predikant in Indie, over twee koperen oorkonden uit Malabar, OMROEPER. I 25 Museum te Weenen. Het nieuwe « kunsthistorische * Museum, waaraan twintig jaar gewerkt is, werd in October voor het publiek geopend. Men zegt : de pracht daarvan stijgt boven alle Europeesche museums uit. Aan het plafond der groote trap heeft Munkaczy De verheerliking der kunst geschilderd. Het lijnwaad daartoe is bijzonder geweven, en voor het weeftouw een bijzonder huis gebouwd ! ! De drie R3 (Raffaelle, Rembrandt, Rubens) worden aldaar hoog vereerd! Enz. Enz. Men ga en zie 1 Galerij-Kums. De heer Armand Kums, de zoon van den wel- bekenden Eerenconsul (consul honoraire) des hertogs van Saksen- Koburg-Gotha, heeft zijne schoone kunstgalerij voor het publiek geopend. Dit strekt den bezitter tot eere en de stad tot versiering. Dit strekt den bezitter tot eere en de stad tot versiering. Uit alle scholen vindt men hier schoone werken vereenigd. Opmerkelijk is de fransche school vertegenwoordigd; maar Brozik, Munkaczy, Dyckmans, Dou, De Keyser, F. Hals, Netscher, Memlinc, enz. enz. zijn hier in prachtexemplaren te vinden. Daarbij is de heer Kums nog de gelukkige eigenaar van twee koninklijke, russische vazen, een aantal kunstvoorwerpen in zilver en brons, twee prachtige lvoren bekers, en honderd andere bewonderenswaardige zaken. Eene zeer begaafde dame des huizes heeft daarbij de geschiedenis der schilderijen beschreven, welke met de uiterste welwillendheid aan den ernstigen en kunstlievenden bezoeker mondelijk wordt medegedeeld. 3n4oub tan Belgie. Belfort. 12-I. J. Van Campen : Het Materialism en de hersenen van dee Mensch. Pauwels : Bossuet en de natuur. Erica : Gedichten. Theodoor Sevens : Kortrijk op het einde der 14° eeuw. J. Seghers : Lo Gayrer del Llobregat. Fr. J, S. J. Dood van den H. Franciscus Xaverius. Adriaan : Een Vrouwenhar t. F. Mariman : Haat en Liefde. Pieter Danco : Middernachtmis. Wenken en vragen. Boekennieuws en Kronijk. — Mgr Stillemans : Aanspraak van zijne Doorluchtige Hoogwaar- digheid Monseigneur den Bisschop van Gent, ter gelegenheid van het afreizen der Zusters van Liefde naar den Congo. J. Van Campen : Het Materialism en de hersenen van den Mensch. L. Scharpe : Vondels eerste- lingen. A. J. M. Janssens : Iets over kunst. Guido Gezelle : Dagkrans. P. Gisseleire Oorsprong en invloed der vlaamsche taal, haar invloed op het schoonheids-, zedelijk en godsdienstig gevoel van den stam. Vervlaam- sching van het Middelbaar Onderwijs. S. P. : Driemaandelijks overzicht. sching van het Middelbaar Onderwijs. S. P. : Driemaandelijks overzicht. D. : Davidsfonds. — Gentsche afdeeling. NINO : Wenken en vragen. D. : De Secte der Loisten. P. J. : Nieuwjaarsgroet. J. W. Van Genck : Salvete, Flores Martyrum: Boekennieuws en Kronijk. Flores Martyrum: Boekennieuws en Kronijk. Biekorf. 21.24. Spreek- en Schrijftaal i. h. Nederl. Gezelle : Requiem. Coyghem. De Tooveresseknok te Rumbeke. 0 in 't westvl. Idioticon. Wind- en waterhozen. e Hij is om zeepe. * Bulletin de la Soc. R. de Geographie. XV. 3-4. Le commerce en Afrique. Les Iles Samoa. Les Alpes suisses. XVI. i. Le Congo envis. au point de vue beige. Vasco de Gama a Calicut en 1502. Federation artistique. 4-11. Le Reve de Zola-Bruneau. Le paysagiste Is. Meyers. Dκfinit. du Realisme. Barberine, opera com. par St-Quentin. Mme Ronner, peintre de chats. Vander Straeten : Un Ruckers documentaire. Les billets des Rois en Flandre. Du Jardin : L'auto- hypnotisme. La photographie et Part. < L'art socialiste >>. Loquela. 9-10. Afmareien : afbeulen. Begommelinge : belot. Beschemelijk : boos. Boterwijf : bonte vlinOer. Feep : koornpijl. Kaffie- rusch : zak. Poermadelje : gruis. Scheruwe : boos. Tenteloos : bouw- rusch : zak. Poermadelje : gruis. Scheruwe : boos. Tenteloos : bouw- vallig. Wurpsel : welfsel in de kerke. Verketelbuischen : opmaken. Aflisperen : aftrekken. Alle rijsche : au hasard. Kave : smoel. Koduin : hert, lever en nieren van een zwijn. Mesdag : zondag. Purremnest : schuilhoek. Sanselen : zuipen. Scherminkeljacht : charivari. Wegprom- melen : wegstoppen. Messager des sciences histor. 3. Bethune de Villers : Mus6e lapidaire des ruiner de St-Bavon. Cour d'amour en Flandre au 17 s. Bergmans : Vie et oeuvres d'H. v. der Keere. Archives de l'κvechθ de Tournai au 15e s. Museum (Kempisch). 5-6. De Achelsche kluis. 0.-L.-V. v. d. hell, eik te Oirschot. De Raadt : Norderwyck en zijne heeren. De INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 127 Raadt : Vechtpartijen bij kegelspel en prijsschieting in de Kempen. Ise eeuwsch kronijkje v. Turnhout. Museum (Nederl.). 7-8. Vander Weghe : Letterkunde in Z.-Nederl. in 1891. Pee : Multatuli's Brieven. V. Cuyck : Marburg, Cassel, Eisenach. Van Duyse : 't Wilhelmuslied. Pee : Multatuli's Brieven. Revue Benedictine. I2-1. Liturgie de Naples au temps de St-Greg. d'apr. 2 evangeliaires du 7' s. Beethoven peint par lui-meme. Revue Generale. II-12. Watteyne : Lettres de Floride. Nyssens. Congrκs de Malines. Gilbert : Le livre de la Pitiκ et de la Mort, p. P. Loti. L'amour de Jacques, p. C. Fuster. Une reine de thedtre, p C. d'Hericault. Sensations d'Italze, p. P. Bourget. Kaiser : Salon d'An- vers. Trogan : Monsieur Scapin a la Come'die Franc. Mounet-Sully dans ffdipe roi. Hoyois : Congres de moralite publ. Belmont : Pierre Loti. Camboue : Coutumes juives a Madagascar. Kurth : Que faut-il lire? Toekomst (De). II. De Mont : Hedendaagsche schrijvers Cl. Popelin, L. Conforti. Gittee-Lemoine's Contes pop. du pays wallon. Nederland. Familieblad (Alg. Ned.). TI-I2. Oude kerkregisters : Bemeltn- Gendringen. Brielsche vroedschap i. 1618-1794, betr. de gesi. v. Diven- voorde, de Gerbode v. Walcheren, v. Butten. Gesl. Engelhard, Omeling, van der Feltz, v. Zijlhof, Beuning. Katholiek (De). Nov.-Dec. Van Pinxteren : De laatste levens- dagen v. Talleyrand. De Creool. G. Mes : Nassau : Grimhuysen. 5ojarig bestaan. Jan. Brief van Mgr. H. J. Feye. Kath. Illustratie. 14-24. Italiaansche bruiloft, n. Ricci. Vindzng v. h. hoofd v. S. Edmund, n. Skinner. Ter-aardebestell. v. S. Cecilia, n. de Richemont. De speelman van St. Cecilia, n. Hein. Siegfrieds lO, n. Pixis. De wraak d. vands, n. Erdmann. St-Nicolaasavond, n. Cap. Schip in nood, n. Weatherhead. De mirtenhof d. Alhambra. Kerstmisnummer. Noord en Zuid. 4-5. Mehler : Langendijk's Xantippe, Papirius, enz. Duflou : Anna Bijns. De Beer : Taalrevolutie. Uit Potgieter's Proza. Mau Havelaar en de Camera obscura. Kok : Van Lennep's Reisgenooten. Prinsen : Beatrijs. Stoett : Maziton uit Bilderdijk's De Waarheid en Aesopus. Spectator (Nederl.). 45-52; I. Briev. v. Hugo de Groot. Gel. dersche volksalm. Beteekenis v. wetensch. en kunst volg. Tolstoi: Museum Kums to Antwerpen. Georgii's « Antike Aeneiskritik z Huygen's Zedeprinten. Mummiekisten vervaard v. grieksche testamenten . De Bas' Puns Frederik. t De beeldhouw. Stracke. Een nederl. boek- 1 28 INHOUD VAN - TIJDSCHRIFTEN. drukk. to Parijs i. 1530. De kaarten v. Jac. v. Deventer. Voor Huygen's eer. Groningsche volksalmanak. Sully Prud'homme i. h. hollandsch. La gravure sur Bois et s. metal au 13° s. Studi8n op godsd., wetensch . en letterk. gebied. 37; 4-5. Allard : Joh. Arn. Corvinus. t 1650. Sabine Tallevaut volgens Feuillet. Jan Willemsz. v. Gorcum, 1572?-1628 ? P. Alb. Thijm's J. Alb. T4m; schets v. z/n denken en dichten. Duitschland. Gesellschaft (Die). 11-12. Die Miinchener Reform der Schau- spielbiihne. Mascagni's Cavalleria rusticana. F. Nietzsche and die Apostel der Zukunft. Voss' Minch v. Berchtesgaden. Ricard's Autour des Bonaparte. Jahrbuch (Histor.) d. GOrres-Gesellsch. 4. Aninger : Abfass. zeit u. Zweck d. pseudo-lucian. Dialogs Philopatris. Unkel : Erricht. d. stand. apost. Nunciatur i. Kiln. Mayerhofer : Briefe aus Rom (1527). Funk : Der Codex Corbeiensis. Von Nostitz : Die Tygrislegenden. Nordhoff : Jellinghaus u. d. Heimat d. Heliand. Ringholz : t Bernh. v. Baden , auf d. Univers. Bologna. Meister : Hohenstaufen im Elsass. Sepp's Vita S. Hrodberti. Magazin fur Litteratur. 44-52. Moderne Typen : Bahr, Schlaf, Hansson. Nachklange aus Bayreuth. Blumenthal's Grossstadtluft. Grillparzer's Esther. Aus F. Th. Vischer's Nachiass. Skandinay. Litterat. Zu Voltaire's Geburtst. Wildenbruch's Der neueste Herr ; Lubliner's Zu Voltaire's Geburtst. Wildenbruch's Der neueste Herr ; Lubliner's Der kommende Tag. Der Maler G. Spangenberg. Neues jib. Fanny Lewald. Der Kampf d. flamischen Sprache i. Belgien. Robert's Satis- faktion. Th. Fontane u. E. v. Wolzogen. Wallace's Darwinismus. 40 Lieder eines Deutschen. Der tschechische Dichter Jan Neruda . Briefe Kaulbach's. Huysmans' Ld-bas, oder der Satanismus i. Frankreich. Verga's Cavalleria rusticana. Die Maler Wisnieski u. Stauffer. Verga's La Lupa. Katharsis. Voss' Der Vdter Erbe. Stimmen aus Maria-Laach. io-1. Pttilf : Damianis Zwist m. Hildebrand. Woher stammt d. Name Amerika? Baumgartner : Geor- gina Fullefton. Weiss' Sceptra mortis. Perger : Zum Columbus- Jubilaum. Kreiten : Blasius Pascal. Beissel : Entwicklungsgang der neuer. relig. Malerei i. Deutsch'. Baumgartner : Der amerikan. Dichter Allan Poe. Hansjakob's Der Erfinder des Schiesspulzers. Eine « Kritik der Zehn Gebote >. Polybiblion. 11-12. Les hymnes Rohitas, p. V. Henry. La Litt. franc. sous la Revolution, p. M. Albert. V. Hugo aprκs 1830, p. E. Birκ. Gesch. d. Verkehrswesens am Mittelrhein, p. H. Quetsch. Chants pop. de la Geke, de la Serbie et du Monte'ne'gro, p. A. Millien. Mariage d'un Tsar au Vatican, p. Pierling. DICHTKUNST, LETTEREN. Viif Qtfientiaagotte It DOOR P0L DE MONT (1). V. — Jac. van Looy (2). AN de geheele schaar jonge letterkunstenaars, welke zich in de laatste jaren, rond van Eeden, Verwey en Kloos, onder het revolutionnaire vaandel van De niewve Gids geschaard hebben, is de schilder-novellist Jac. van Looy ontegenzeggelijk een der eigenaardigste en meestbegaafde. Geen wonder dan ook, dat de beste der verhalen, welke in den hier aangekondigden bundel ProTa tot een geheel ver- zameld werden, reeds bij hunne verschijning in het orgaan zijner vrienden, de aandacht van alle kenners vestigden. Men had hier inderdaad to doen met eene soort van litterairen arbeid, welke in de Nederlandsche letteren, geheel of bijna geheel nieuw was. Zoo, gelijk de jeugdige schrijver het bier deed, met die middelen en met dezen verrassenden uitslag, had nog geen Nederlander menschen en dingen beschreven. Zeker kon een angst- (i) Zie Dietsche Warande, 1891, bl. 48, 1892, Looy, 1891.(2) Prara door Jac. VAN LOOY. - Amsterdam, S. L. van t30 VLJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. * vallig beoordeelaar zich bij meer dan eene passage de vraag stellen, of de door Lessing met zooveel schran- derheid getrokken of juister toegelichte grens tusschen louter plastische en zuiver litteraire kunst hier niet was overschreden ; doch aan den machtigen indruk, misschien juist op bedoelde plaatsen door den aan 't woord zijnden artist op den geest, — ik zou bijna zeggen : op de gezichtsorganen der lezers te weeg gebracht ; aan de ongemeene copia verborum en de groote meesterschap over den styl, waarmede men dient toe- gerust te zijn, om het « geziene » met zooveel aan- schouwelijkheid in woorden weer te geven, daaraan viel geen oogenblik maar te twijfelen. Hierin nu ligt de groote eigenaardigheid van Jac. van Looy, dat hij — waar bij anderen het gevoel, de phantasie of de humor op den voorgrond treedt, het blijkbaar als hoofddoel beschouwt van zijn kunst, om picturaal te blijven. Naar van Eeden ons in De kleine yohannes een sprookje schonk, waarvan wij in gelijke maat den rijken poetischen zin en den reinen, harte- lijken humor bewonderen ; waar Netscher in zoo menige natuurbeschrijving, afzonderlijk in De nieuwe Gids of als integraal deel van eene zijner novellen verschenen, niet zonder een ware overdaad van onnederlandsche woorden en wendingen, neologismen, barbarismen, ja, solecismen zelfs, de veelvuldige impressies noteert, welke de buitenwereld, streng beperkt tot hare veelzijdige objec- tiviteit, op den mensch, — een weinig op zijn gemoed, wat meer op zijn geest, doch vooral zeer yea op zijne zintuigen — te weeg brengt ;' waar L. van Deyssel, eveneens met eenen grooten omhaal van wijdgezochte en zelfgemaakte woorden, vooral den alledaagschen, kleinen, . prozaischen kant van het menschenbestaan toelicht; daar treedt van Looy op als de onfeilbare V1JF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 131 veropenbarer van de duizenden spelingen des lichts op de substantieele kleur der dingen, als de soevereine schilder der ontelbare toonschakeringen van lucht en hemel, woud en weide, zee en rivier. Verre van mij, te beweren, dat coloriet de eenige gave zij van den jeugdigen schrijver Zij is echter — bij welverdiende waardeering van het fine, streng in rust gehouden sentiment van enkele zijner schetsen, als b. v. De Dood van mijn Poes; van den humor, in weer een paar andere, als De Nachtcactus en Een Tango op te merken, — heel zeker de meest in 't oog vallende en voornaamste zijner hoedanigheden. Duidelijk blijkt het uit elke bladzijde evenals, trouwens bij de meeste, zoo niet bij alle beoefenaren der schilderkunst het geval is, bereikte van Looy's oog eene uitzonder- lijke, die zijner andere zintuigen werkelijk overtreffende ontwikkeling. Men ziet het hem aan, met welken wellust hij zijne gewone verven thans heeft verruild tegen de minder stoffelijke woorden der taal, vast besloten om met deze laatste zooveel mogelijk dezelfde effecters te verkrijgen als met de eerste. Vandaar ongetwijfeld die breedvoerigheid, bier en daar bijna tot langdradigheid overslaande, waarmede hij — in telkens weer andere, ofschoon meestal geenszins overbodige, woorden, het visioen van kleuren — waaraan zijn oog zich heeft verzadigd — poogt te vertolken. Intusschen denke men niet, dat van Looy's ProTa, bij al dien kleurenrijkdom bij voorbeeld lijn en bewe- ging zou ontberen. De puik gecroqueerde silhouette van de mooie Andaluze op blz. 185, of die somber- sobere ets van dat mismaakte kind op bl. 174, doen het talent des teekenaars duidelijk uitkomen, terwij1 Een Dag met Sneeuw en Een Stierengevecht alleen vol- staan, om te bewijzen, welk leven onze artist zijne tafereelen weet in te blazen. 132 VIJF HEDENDAAGSCHE D1CHTERS. g Traag schommelend, teruggezogen door den noord- oostenwind, die over de koppen der huizen heensneed, daalde de sneeuw, als donzige veκrvlokken, rijzend en dalend op den adem van een spelend kind.... K Maar op het plein San Marco vierde de sneeuw feest in de grootste stilte. Het was daar een jagen en woelen van witte vlokken, als een razende dans van bezetenen op de wilde maat des winds, die schuins van boven vtij in de vierkante ruimte viel. En zijn forsche slag joeg de dolle vlokken vOor zich uit, en brokte ze tot glin- sterende schubben, tot fijn stuivend poeder, dat heel de sneeuw een rag van dunne, draaiende draden scheen, een groot doorzichtig weefwerk met witte verdiksels van plooien en krooken, wapperend op de richting van zijn adem. » Is bier niet meer dan louter koloriet, — namelijk beweging, leven? Voortreffelijk ook is dat ' visioen van de g als op een gegeven sein » in groepen aankomende volksme- nigte, vOor het stierengevecht, op de PlaTa de los Toros, en later het samenkrielen der nieuwsgierigen rond den dooden bul in het circus zelf. Van Looy's manier, om lichteffecten te verduidelijken, schijnt mij in de volgende regelen uit Een Stierengevecht vrij wel uit te komen : om het geheel is het mij op dit oogenblik niet te doen, alleen om de werkwijze. « Immer kwamen er meer (menschen) en dikker stapelden zij zich op tot rijen van hoofden en boven- lijven op elkaar gepakt tot den groote rumoerige massa, die met het heerschend Twart der kleuren blauw ;verd in de schaduiv en als beTaaid lag met de gedempte kleuren van waaiers, doeken en buikbanden.... Alleen de zonzijde bleef nog altijd leιg liggen, blank gestoofd in de zon, bier en daar gevlekt door een alleen zittende VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 133 vrouw...., vcat vender weιr een, wiens roode gordel een vurige klak kleur werpen kwam van uit de verte. En van onder de overdekte balkons begonnen Tonne- schermen te glanTen en te schitteren en weιr hooger uit de schaduw der galerijen staken de roode beenen van soldaten, donker in de . zon. Maar in de halve maanvormige schaduw in het natgespoten strijdperk, krielde het van mannenvolk, een groote bewogen menigte met blondblauwe plekken weerschijn op bollen van hoeden, op bovenvlakken van schouders; en golvingen van gedempt licht en bleeke glimglansen gleden er been en weer, om saam te loopen met de vleeschtonen der koppen ; en dan trad er een van uit het donker in het licht met een plotseling opvlammen van zijn kleuren en een ander volgde of deinsde weιr weg in de scha- duw... », enz.. Niet waar, de geoefende ple:n airist is aan deze waarlijk opvallende vastheid van wets onmiddellijk te herkennen? Men leze mede, tot meerder duidelijkheid misschien, de heerlijke lichtsymphonie op bl. 163 in Een Tonnige Ochtend. Zeker is het niet van belang ontbloot, thans nog even te onderzoeken, op welke wijze van Looy, meester in het beschrijven van geilene, — ons de gehoorde dingen weet te vertolken. « En onder het liefkozen van (Irasquetito's) dwalende vingers, zwol weg een zwerm van week tonengebruisch, soms met een klein waterhelder opgetokkel van de duim- snaar aan het einde : een groot rumoer van veel ver trillende peessnaren was het; vaag als vliegende insecten in heiren gonzend, treurig als het zwaarmoedig gesteun van oosterlingen klaagzingend door hun neus. » Een gansch bijzondere melding verdient, daarenbo- 134 VIJF HEDENDAAGSCHE DICHTERS. ven, het laatste stuk des bundels, met den sedert in Denieuwe Gids verschenen Hengelaar voorzeker tot heden toe het meesterstuk van dezen litterairen artist. De Dood van mijn Poes is niet alleen eene bladzijde vol van innig, van mijn Poes is niet alleen eene bladzijde vol van innig, alles behalve ziekelijk medegevoel voor zelfs den mensch alles behalve ziekelijk medegevoel voor zelfs den mensch ondergeschikte wezens; maar daarenboven en vooral eene typenstudie van onvergelijk bare waarde : wie zijne personages zoo weet to doen leven als van Looy bier doet met die overrompelende figuur van zijn model, den bonds-sprekenden en honds-voelenden bohemer uit de kermistent, is voorwaar een wezenlijk, een groot kunstenaar. Antwerpen, 1891. ggMgs4 g4;Atitit nth, TOONKUNST. luau boor be etAitbenio bet nteterlanboOt toonfinnot uan urotger bar" door EDMUND VANDER STRAETEN. De leerkringen. PPERVLAKKIGE lieden rekenen het misschien een vervelende nietigheid de namen en geboorte- plaatsen der groote meesters in het rijk der tonen nauwkeurig te leeren kennen. Men bedenkt niet dat de naam van den kunste- naar en die van zijne geboorteplaats tot de kennis der school voert, waarin de hooggeschatte man zich heeft school voert, waarin de hooggeschatte man zich heeft ontwikkeld. Wanneer men slechts in algemeene termen over den glans onzer oude meesters blijft spreken, of den roem daarvan op een enkel hoofd of twee te zamen (i) Zie Dietsche Warande, 1890, bl. 352; 1891, bl. 86. z36 DWARS DOOR DE GESCH1EDENIS dringt, houdt men de geschiedenis in een halfdonker, tot groote schade van het medegevoel dat men geneigd is aan die manners en hunne geboorteplaatsen toe te dragen. » Aldus ongeveer opent het Vie Deel onzer muziek- geschiedenis, die uitsluitelijk aan de Nederlanders in Italie is gewijd. Toen het vraagstuk over Tinctoris aan de orde van den dag was, vroeg men zich af, hoe het moge- lijk zij, zich voor den naam van het plekje grond waar de beroemde theoreticus geboren was zoo in 't harnas te jagen. Dat komt, van de oplossing dier vraag hangt eene menigte kleinigheden van lokalen en huishoude- lijken aard af, die de school des. meesters doen kennen. Daar men tusschen Poperinghe en Nijffels moest Daar men tusschen Poperinghe en Nijffels moest kiezen, stond men voor twee geheel uiteenloopende taalstreken. Daarenboven had men in laatstgenoemde stad den man den standbeeld opgericht, zonder dat Poperinghe hare aanspraak had opgegeven zijne geboorteplaats te wezen. aanspraak had opgegeven zijne geboorteplaats te wezen. Elke ernstige liefhebber zal het porselein van Brus- sel, met dat van Doornik, of Brugge, of Limburg niet verwisselen; anderen zullen de tapijten, schilder- en beeldhouwwerken van verschillende fabrieken wel onder- scheiden. Doch in de toonkunst is het anders gesteld. Ambros, die Cyprien de Rore en andere nederland- sche toonkunstenaars tot Italie rekent, heeft het toch door studie en tact ertoe gebracht de nederlandsche muziekschool duidelijk van andere die er mede samen- liepen te doen onderkennen. Maar dit is nog niet genoeg en veel te algemeen. Er bestaat bier eene vers ch ei den h ei d in die een- DER NEDERLANDSCHE TOONKUNST, 137 heid (varietas in unitate) die belangrijk is te kennen. Men moet, als in porseleinen en andere kunstwer- ken, onmiddelijk weten aan te geven of men Antwerp- sche, Bergsche of Duitsche kunst vOOr zich heeft. Onze oude meesterwerken zijn over geheel Europa verspreid, of slapen in de archieven onzer hoofdkerken, en elders. Doch wij hebben reeds vele vorderingen gemaakt. Zoo is het mij mogelijk geworden de geschiedenis van de zangkapel van St-Bavo te Gent te bestudeeren, waarvan ik binnen betrekkelijk geringen tijd de vruch- ten hoop mede te deelen. Het gelukkig geval vertoont zich nu dat Vlaanderen zich zoo schitterend van Namen, Zeeland en Brabant onderscheidt, dat het bij Been dier gewesten kan verge- leken worden. De pagus flandrensis gaf de eerste centralisatie aan de hand; deze groep van bevolking stemde over- een in zeden, taal en afstamming. Het ambtelijk bestuur in zijne afdeelingen bevorderde de eenheid van denken en werken ; de kerkelijke inrichting bevorderde van haren kant die eenheid en samenhang. fret bisdom Kamerijk drong als 't ware door Vlaanderen been langs den rechteroever van de Schelde, het bisdom Doornik langs den linker. Reeds van de XIVe eeuw af, viel aan Vlaanderen de eer ten deel het sixtijnsche muziekkoor, tot den eersten rang der kerkmuziekkoren te verheffen. In zulk een' kring van zedelijken en stoffelijken invloed, ontstond een eigenaardig karakter, wat duidelijk afstak van andere gewesten en waarvan de eigenaar- digheden aan een volgend geslacht overgeleverd werden, dat de vormverandering der toonkunst opnam, zonder daardoor haar karakter te verliezen. Als zoodanig verdient het land van Aalst genoemd 138 DWARS DOOR DE GESCHIEDENIS te worden; het heeft een eigen tongval, het karakter der bevolking steekt of bij dat barer ,naburen. Men heeft aldaar eene onbedwingbare stoutheid voor de waarheid, bij verwonderlijke natuurlijkheid van zeden en een geest van behoud, die wel niet belette dat men in de 16e eeuw al spoedig de partij der revolutie omhels- de, maar die toch zelfs voortleeft onder het klein getal de, maar die toch zelfs voortleeft onder het klein getal protestanten dezer dagen, in een landje met heuvels en protestanten dezer dagen, in een landje met heuvels en bosschen omgeven, die echter weldra door de spoor- wegen zullen verdwijnen. Een voorbeeld is het nietige Zwalm, bij Aalst, waaruit Damianus (van Zwalm) geboortig is, die in 't begin der XI He eeuw gezangen schreef, 'welke door bijna alle omgelegen kerken werden aanveerd. In de oude zangkapellen werden alle kinderen ernstig onderwezen, en had de kapel geen vermogen om den kwekeling zonder vergoeding op te nemen, dan eerst moest hij, in geval van geldnood der ouders, naar eene andere kapel overgaan. Allen werden daarom geene meesters, of eerst na lange studie. Cosmas Truyen, zangmeester van de parochiekerk te Dendermonde, in zangmeester van de parochiekerk te Dendermonde, in de XVIe eeuw, begon zijne loopbaan als eenvoudige zanger der koninklijke kapel. Jacob Obrecht vervulde in Antwerpen dezelfde nederige betrekking. Aldus gaan wig eene menigte personen leeren ken- nen, van wier werken het niet meer genoeg is te zeggen : a Zij behooren tot de hollandsche of vlaamsche school, » maar waarvan wij de opstellers voor ons zullen zien henen wandelen; dezen zullen ons niet meer door zien henen wandelen; dezen zullen ons niet meer door onze buren ontnomen worden, zooals b. v. Alexander Uutendael, toonzetter en kapelmeester te Innsbruck, Hendrik Isaac, toonzetter en kapelmeester in Itali6 en Duitschland, Benedictus Appenzeller, toonzetter en kapel- meester te Brussel, Stephaan Mahu, toonzetter en zanger meester te Brussel, Stephaan Mahu, toonzetter en zanger aan de keizerlijke kapel te Weenen, enz. DER NEDERLANDSCHE TOONKUNST. 139 Van minder grooten naam, doch waardig herdacht to worden, zijn de volgende, van wie wij zoo goed mogelijk de geboorteplaats opgeven, met de bron waar- uit de namen zijn geput. Amersfoort. Joannis Tollius , toondichter (Zijne werken). — Amsterdam. Joannes-Ludovicus Dulken, klavecimbelmaker (Fetis). Baptist Vanden Slagmeulen, snaartuigmaker. Joannes Bouwmeester, Matheas Hofman, snaartuigmakers (Hunne speeltuigen). — Antwerpen. Hendrik Bredemers, muziekmeester ( Veronderstelling). Joachim Van den Hoven, fluitspeler en muziekdichter (Zijne werken). — Antonius Mors, orgelmaker (Kronijk van Schwerin). — Laurens De Vos, kapelmeester en toondichter (Kronijk van Doudelet). — Melchior De Haze, klokgieter (Zijn afbeeldsel). — Gillis Brebos, orgelbouwer (Archief van Madrid). — Daniel van Roy, zanger (Archief van Brussel). Gislenus' Dore, kapelmeester en toondichter (Archief van Yperen). Henri-Jacques De Croes, kapelmeester en dichter (Doop- register). — Ath. Joannes Taisnier, zanger en leer- steller (La Serna). Jacques de Saint-Luc, luitspeler (Zijne beeltenis). Carolus-Felix De Hollandre, kapel- meester en muziekmeester (Fells). Carolus-Ludovicus- Josephus Andre, orgelspeler en toondichter (Piron). — Atrecht. Philippus Roger, kapelmeester en toondichter (Zijne werken). Jacobus De Reulx, toondichter (Archief van Brugge). — Bergen (Mons). Joannes Bosquet, zanger (Zijn grajschrift). Willhelm Bosquier, muziekmeester (Archief van Brussel}. Roger Michel, kapel meester en muziekdichter (Duitsche berichten uirhandvesten). Baltha- zar Richard, hoornspeler en komponist (Zijne werken). Gaspar Verlit, zanger en muziekdichter (Zijne werken). — Bethune. Petrus de Manchicourt, kapelmeester en toon- dichter (Zijne werken). — Bafflen (nabij Groeninghe), 140 DWARS DOOR DE GESCHIEDENIS Rodolphus Agricola, orgelspeler en -maker (Verscheidene schrifvers). — Binche. Gillis de Bins, ook Binchois, muziekdichter (Veronderstelling). — Breda. Petrus De Hotz, kapelmeester en muziekdichter (Hollande musicale). Brugge. Willem Dufay, toondichter (Gissing). Joannes Wrede, toondichter (Archief van Roomen). — Marcus Houterman, orgelspeler (Zijn grafschrift). Nicolas Gom- bert, muziekleeraar en dichter (Zijne werken). Carolus Hacquart, toondichter (Briefwisseling Huyghens). — Pottier, toondichter (Zijne werken). Philippus Hocquart (Bouwsteenen, ad finem). — Antonius Walter, zanger (Zijn grafschrift). — Brussel. Karolus-Josephus Van Helmont, kapelmeester en toondichter (Felix Delhasse). — Franciscus Krafft, kapelmeester en toondichter (Zijne werken). — Josephus-Hector Fiocco, kapelmeester en toondichter (Archief van Brussel). — Cambrai. Rober- tus Quercentius, of Duquesne? schoonschrijver van muziek (Handschrift van Madrid). — Chdtelet. Joannes Guyot, (Handschrift van Madrid). — Chdtelet. Joannes Guyot, gezeid Castileti, toondichter (Zijne werken). — Conde. Adriaan Petit, gezeid Coclicus, leersteller der muziek (Niederreinische musik Zeitung). Josquin Depres, muziek- schriiver (Gissing). — Delft. Dirk Scholl, orgelist en schriiver (Gissing). — Delft. Dirk Scholl, orgelist en klokspeler (Zijne beeltenis). — Dendermonde. Joannes Okeghem, toondichter (Gissing). — Doornik. Leonar- dus Nervius, zangmeester en muziekdichter (Zijne wer- ken). — Gery de Ghersem, zangmeester en muziekdichter (Archief van Brussel). — Philippus Bernard, toondichter (Musique aux Pays-Bas). --De Comble, sriaarspeel- tuigmaker (Zijne speeltuigen). — Albertus Delin, klave- cim belmaker (Zijne• speeltuigen). — Dordrecht. Chri- stiaan de Hollande, gezeid jansTone, kapelmeester en toondichter (Archief van Oudenaarde). — Joannes de Bonmarche, kapelmeester en toondichter (Handschrift van Brussel). — Joannes Le Conte, zanger en kom- DER NEDERLANDSCHE TOONKUNST. 141 ponist (Archief van Roomen). — Edam. Cornelis De Leeuw, toondichter (Zijne werken). — Gent. Alexander Uutendal, kapelmeester en muziekschrijver (Archief van Brussel). — Alexander Agricola, kapel- meester en toondichter (Gissing). — Henri Barth, kapelmeester en toonmeester (Archief van Gent). — Jacobus Boutmy, orgelspeler en toondichter (Archief van Brussel). — Petrus Verheyen, zanger en kompo- nist (Plaatselijke berichten). — Gernert (Noord Brab.) Georgius Van Langhvelt, gezeid Macropedius, kom- ponist en luitspeler ( Verscheidene schrijvers). Groe- ninghe (Holland). Heindrik Liberti, gezeid van Groe- ninghe, orgelspeler en komponist (Zijne beeltenis). — J.-A. Just, klavelcimbelspeler en komponist (Fetis). — 's Hertogen-Bosch. Gisbert Batenbourg, zanger en muzieksteller (Archief van Modenen). — Hoboken. Petrus Vanden Bossche, orgelist en komponist (BijTon- dere aanteekeningen). — Haarlem. Joannes-Albertus Ban, muziekleersteller (Eigenhandigschrift). — Cornelis Padrue, kapelmeester en muziekdichter (Bouwsteenen). - komponist (Archief van Brugge). — Hesdin. Joannes Loisel, zangmeester en komponist (Zijne werken). — Hoogstrate. Antonius Croocq, zanger (Archief van Madrid). — Kortrijk. Alfons Deve, kapelmeester en muziekdichter (Gissing). — Petrus Dela Rue, zang- meester en muziekdichter (BijTondere aanteekeningen). - zanger (Archief van het Escuriaal). — Leeuwaarden. Nikolas Douwes, muziekleersteller en klavecimbelmaker (Zijne werken). — Leyden. Cornelius Schuyt, organist en toondichter (Bounisteenen). — Ser. Stevens, speel- tuigmaker (Zijne werken). Luik. Lambertus en. Matheus De Sayve, muziekmeesters en -makers (Plaatse- 142 DWARS DOOR DE GESCHIEDENIS lijk archief). — Nikolaus Levache, beijaardmaker (Bij- Tondere mededeeling uit Mafra [Estramadura].) — Benedictus Andre, muziekplaatsnijder (Zijne iverken). — Deodaat Raick, orgelist en komponist (Fells). — Maastricht. Antonius Joncker, organist (Archief van Gent). — Joannes Florij , komponist (Archief van Russel). — Mechelen. Philippus de Monte, zang- meester en muziekdichter (Bikondere berichten). Sebas- tiaan Vreedeman, komponist en muziekleersteller (Zijne werken). — Cyprianus De Rore, muziekdichter (Laatste mededeelingen) — Jacobus Peetrino [Pierkinfl muziek- dichter (Zijne werken) — Gilles Brebos, orgelmaker (Musique aux Pays-Bas). — Paul De Winde, orgelspeler (Archief van Brussel). — Mathias Vanden Gheyn, klavecimbel en orgelspeler, muziekdichter, enz. (Fells). - - Cornelis-Joannes-Josephus Tuerlinckx, speeltuigmaker (Pieron). — Namen. Joannes de Kartuyser, gezeid Mantovano, muziekleersteller (Zijne werken). — Hen- ricus Bredemers, muziekmeester en dichter (Gissing). — Joannes Dufont, gezeid van Namen, muziekdichter (Zijne userken). — Nimwegen. Josephus Buns, klooster- gewijs Benedictus a St° Josepho, orgelist en komponist (Zijne werken). — Nijffel. William Mudo, zanger (Archief van Simancas). — Oirschot. Christianus Amey- den, zanger en komponist (Zijn grafschrift). — Joannes- Baptiste Verryth, toondichter (Zijne werken). — Ostende. Antonius Moucque, kapelmeester en toondichter (Plaatse- lijk Archief). — Oudenaarde. Gaspar Van Weerbeke, kapelmeester (Plaatselijk Archief). Ludovicus Voet, kapelmeester (Archief van Brussel). Stephan Mahu, zanger en toondichter (Biftondere aanteekeningen). — Philippeville. Germinus-Josephus de Momigny, muziek- schriftsteller en toondichter (Plaatselijk doopboek). — Rousselare. Rogier Vande Keer, orgelbouwer (Archief DER NEDERLANDSCHE TOONKUNST. 143 der hoofdkerk). — Adrianus Willaert, zangmeester en toondichter (Meyer's kronijk).— Ruremonde. Jacobus Chimarrhaus, of Tichelaar ? zanger en violist. (Zijne beeldenis). — Ryckel (land van Luik). Denis Lewis, muziekopsteller (Zijne sperken). — Rijssel. Michael Desbuissons, zanger en komponist (Zijne werken). — Hellin Delacroix, zanger (Archief der Kunsten.) Hen- ricus Beauvarlet, toondichter (Zijne werken).— Karolus Desponceaulx, orgelspeler (Archief van het Escuriaal). — Soignies. Joannes Payen, kapelmeester en kompo- fist (Gissing). G. Chastelain, kapelmeester en toondichter (Gachard.) — Sint-Martens-Dijk (Zeeland). Mathius- Hermann Werrecoren, toondichter (Gissing). — Sint- Nikolaas. Joannes Vander Elst, muziekschriftsteller Plaatselijke inlichtingen). — Theux. Pascal Taskin, klavecimbelmaker (Felix Delhasse). — Tholen. Ghisle- nus Danckerts, zanger, muziekopsteller en toondichter (Eigen handschrift). — Tongeren. Hubertus Waelrant, toondichter en muziekdrukker (Goovaerts). — Turn- hout. Philippus Denis, kapelmeester (Zijn grafschrift). — De familie der foondichters Turnhout geheeten, en laatstleden aan de familie Jacques toegedigend (Leo de Burbure). — Utrecht. Jacobus Obrecht, kapel- meester en muziekdichter (Archief van Modena). — Valencijnen. Joannes de Sany, beyaardspeler en toon- dichter (Archief van Brussel). — Venlo. Michael Mercator, speeltuigmaker, enz. games Weale). — Yper. Joannes en Michael Langhedul, orgelbouwers (Archief van Madrid). — Jacobus De Kerle, kapelmeester en muziekdichter (Zijne werken). — Omer Walwein, toon- dichter (Archief van Yper). — Zwalm. Damien, gezeid van [Munk?] Zwalm, toondichter (Kron. van Vlaan- deren). Men heeft veel inkt en papier verspild om de 144 DWARS DOOR DE GESCHIEDENIS hoofdletters AT. te verkiaren, welke den naam van Hubert Waelrant vergezellen. Moet men er Ath, Ant- werpen, Atrecht onder verstaan? Atuatica Tungrorum (Tongeren) is er in gemengd; want men vond aldaar een eenvoudigen handelaar in verfwaren van juist den zelfden naam als de groote nederlandsche meester. Het overige is klaar bewezen. Verder nog : Tot heden had men aan den toon- zetter Andreas Pevernaege eenvoudig den titel Cortoria- censis (van Kortrijk), toegevoegd. Maar de archieven hebben de dwaling daarvan bewezen, die sedert twee honderd jaren in alle mogelijke woordenboeken werd herhaald, tot dat de Acta capitularia van het kapittel van H. Verlosser te Brugge ons komen leeren : Andreas Pervenage de Harlebecd. Nu moeten wij eens zien wie Henri Isaac eigen- lijk is ! Wel een onzer beroemdste musici, en die gesteld wordt aan 't hoofd der Duitsche school. Het is een wordt aan 't hoofd der Duitsche school. Het is een Hugonis de Flandrid, d. i. een vlaamsche Huyghens, wij zullen dat vinden. Het kan wel wezen dat hij in een kleine zang- school 't eerst zijne kunst leerde. Doch men moet niet alleen in Vlaanderen den kring zijner studien zoeken. Men gebruikte dit woord voor Pays-Bas in 't alge- meen. Men moet zoowel uitzien naar Brabant, en aldaar bijzonder naar Leuven, alsmede naar Holland, en daar vooral 's Gravenhage. Zoo zullen wij al voort- gravend de noodige ontdekkingen doen. Gisteren nog verbeeldde men zich dat reeds voor de 13e eeuw Brugge speeltuigen van de nova guisa naar Spanje en verder naar Italie leverde; daarna kregen Duitschland, Frankrijk en andere landen de beurt. Waaraan moet men den oorsprong van dien roem toeschrijven? De vervaardiging van speeltuigen DER NEDERLANDSCHE TOONKUNST. 145 begon toch eerst in de i 3e eeuw hare barbaarschheid of te leggen in Vlaanderen !... Daaraan, dat de vindingskracht der Vlamingen algemeen bekend was, en aan andere redenen nog, die ons minder bekend zijn. Ointrent i 38o vervaardigde een zekere de Prost blaasinstrumenten met eenen hulpsleutel. Doch zou niet nog om andere goede eigenschappen het vlaamsch werk ten zuiden der PyreneEn gezocht zijn geweest? Het zou belangrijk wezen zuiks te kunnen nagaan. Wat de snareninstrumenten der laatste Brie eeuwen betreft hebben wij reeds veel bepaalds geleerd. Van eene viola, eene cyther, een clavecimbaal etc. kan door eenen goeden liefhebber onmiddelijk worden gezegd, wat de afkomst, de maker en de waarde zijn. Eene halve eeuw nauwkeurige vergelijking heeft deze vrucht opgeleverd. Wij wezen van vele kunstwerkplaatsen, hoe zij zich gevormd hebben, wie er de stichters van waren, en tot welke zangkapel zij behoorden. Wij zullen weldra een geheel net van kunstenaars bijeen hebben, welke zonder ophouden, van vader tot zoon, Europa geheel bedekten met hunne vindingskracht, en die alien tot bijzondere leerkringen behoorden, in tallooze verscheidenheid, naar ieders aanleg en karakter. Alle weetgierigen roepen wij toe : « Moed gevat, een• waar Eden is hier te ontdekken ! » ***Atit*.tnett.A BEELDHOUWKUNST. kuaternaire Itarbtagnt ban 5uib-llebertanb door Dr. ALPH. ERENS. Het Maasdiluvium van Zuid-Nederland. EINIGE streken zijn beter geeigend tot de studie der diluviale geschiedenis dan die van Zuid- en Noord-Limburg en van Noord-Brabant. Heinde en verre ontdekt men er heuvelen grint en nand, lagen klei en leem, alsmede een groot aanta zwerfblokken. Tot nu toe , werden de grintlagen van Zuid-Lim- burg beschouwd als samengesteld uit enkel vergruisde Ardenner rotsen en de steensoorten, die de boorden der Maas' omzoomen. Ook verkeerde men tot in den laatsten tijd in de stellige meening, dat deze diluviale Zuid-Limburgsche grint geene kristallijne rotsen kon bevatten. Een nauwkeurig onderzoek heeft ons echter tot de overtuiging gebracht, dat deze be weeringen op lossen grondslag rusten. Zoo bevonden wij. dat de grintvor- grondslag rusten. Zoo bevonden wij. dat de grintvor- ming van Zuid-Limburg niet enkel het resultaat was eener eenige Maasvorming, maar de schepping van onderscheidene diluviale stroomen, wier samenvloeiing een gemengden neerslag hadden doen ontstaan. DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 147 Tusschen eene bonte mengeling van neptunische roisteenen vonden wij tevens verschillende honderden kristallijne steenbrokken van BelgiE, van de Fransche Ardennen, van den Rijn, van de Vogezen, van Bretagne en van Normandi6, van Noorwegen en Zweden, in den woord van Noord en Zuid en West. Van Belgie vonden wij de porfieriet van Spa, bijzonder in de grintontginningen der omstreken van Maastricht. De Fransche Ardennen stonden in menigte of de diorieten en amphibolieten, afkomstig uit het distrikt Revin, alsmede de porfierolden van Mairus en Laifour, die de meest kenschetsende steensoorten der Fransche Ardennen zijn. Zelfs vonden wij de porfieroIdes6ort van de spoorwegkloof van Mairus, die zich onderscheidt door de veldspath-kristallen, wier atmetingen vijf en meer centimeters bedragen. Talrijk zijn de plutonische rotsen der Vogezen in de grint van Zuid-Limburg vertegenwoordigd. Tot in 1889 ontkende men stelselmatig het thans bewezen feit. dat er granieten der Vogezen tot in Nederland waren aan- gespoeld. Men dacht algemeen, dat iedere kristallijne rots in Nederland van Skandinavische herkomst was en zijn moest. Met bijzonderen nadruk logenstraffen wij deze bewering en zullen bewiizen, dat de kristallijne rotsen der Vogezen vrij talrijk vertegenwoordigd zijn onder de roisteenen van plutonischen oorsprong. Meer nog; men kan den stroom, afkomstig uit de Vogezen, volgen vanaf het Vogezengebergte tot in het zuiden van ons land. Inderdaad, men kan hem terug- vinden in zijn kristallijne gesteente vanaf de hoogvlakte van Langres bij de bronnen van de Maas, to Charle- ville, Mezieres, Balan, Montherme, Givet, Dave, Wepion 148 DE QUATERNAERE AARDLAGEN. bij Namur, Vise, Maastricht en schier in alle grintlagen van Zuid-Limburg alwaar wij de volgende kristallijne rotsen der Vogezen vonden : 1° Vleeschkleurig quartsporfier van Rupt, 2° Gra- nuliet van Epinal, 30 Granuliet van Plombieres, 4.° Gra- nuliet van Gerardmer (weg van Bresse), 5° Vier soorten van granuliet van 't gebergte van Bambois tusschen Plombieres en Remiremont. 6° Porfiertuf van Val dd' Ajol, bij Eldrival. 7° Verkiezelde argilolieten met ingesloten granuliet en porfierietbrokjes, ontleend aan de onderlagen der vallei van Herival. 8° Roode en violetachtige porfieren met scherp- lioekig, schilferachtig breekvermogen, die in Limburgs grintheuvelen, gelijk in de landstreek Val dd' Ajol, veelal vergezeld is van een grijswitten, vuilbruin geaderden vergezeld is van een grijswitten, vuilbruin geaderden kwartssteen. 9° Granuliet van St Nabord, veelal vergezeld van den harden, vasten, bruinglanzigen kwartssteen van St Nabord. Io0 Granuliet van St Ame, zeer ontwikkeld op den weg naar Remiremont. I r° Microgranuliet met groote kristallen van veld- spath-orthoos van den Raddon. I2° Orthofier met ortofierische breccie, vroeger bekend onder den naam van bruin porfier, zeer ont- wikkeld in het dal van Fresse, in den omtrek van Giromagney en Faucogney. Verder vindt men nog microgranuliet van den Morvan, granuliet van Commentry (Morvan), enz. Uit deze lijst blijkt overtuigend, dat de rotsen der Vogezen vrij talrijk vertegenwoordigd zijn in de grint- lagen van Limburg. Prof. \Team der Sorbonne to Parijs heeft de heusch- DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 149 heid gehad deze steensoorten aan een vergelijkend onder- zoek te onderwerpen en wij zijn zoo gelukkig te kunnen melden, dat deze groote groote geleerde, die de beste kenner van de rotsen der Vogezen is, volkomen deze onze bevinding beaamt. Reeds in 1842 deden C. Sauvage en A. Buvignier opmerken, dat er granulieten der Vogezen aanwezig waren te Balan, Charleville en Mezieres. Zij deden uitkomen, dat de wateren van de Moezel zich in de Maas hebben gestort door een landengte nabij Joul, alvorens de richting in te slaan naar Pont-h-Mousson. Voegen wij bier nog bij, dat de quaternaire gletschers kle rotsen konden aanbrengen daar, waar de bergvloeden haar niet zouden kunnen heenvoeren. Doch het waren niet alleen de stroomen van Maas -en Vogezen, die hare wateren en ijsbergen naar Zuid- Nederland voortstuwden. Ook de Rijn bracht rotsbrok- ken merle en vereenigde zich tot zelfs in Zuid-Lim burg met de wateren der Maas, die aldaar eene breedte had van meer dan 6o kilometers. Hoe is zulks te verklaren? Ziehier de eenvoudige uitlegging van dit vreemd verschijnsel. Meer noordwaarts had zich ten tijde der ijsperiode een ontzaggelijke ijsdam opgeworpen, die den loop der rivieren versperde• Aldus vormde zich in het zuidelijk gedeelte van ons land een meer van groote afmeting en zoo is het te verklaren, dat wij tot in de nabijheid van Aken, Maas- rotsen vonden, zooals b. v. de zoo kenschetsende por- fierdiden van Mairus en Laifour. Ook de Rijn vormde langzaam een meer; en zoo gebeurde het eindelijk, dat Maas- en Riinwater zich vereenigden in Zuid-Limburg, niet tegenstaande thans een afstand van ioo kilometers beide stroomen scheidt. Aldus verklaart zich het feit, dat er steenen van 15o DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. den Rijnkant gevonden worden tusschen de Maasrotsen van Zuid-Limburg. Wij zullen er eenige voorname kristallijne soorten van noemen x° De roode porfiertuf van Herzig (Berncastel). 2° Andesiet van Wolkenburg in het Zevengebergte. 30 De trachytische conglomeraatsteen van_ den Dra- chenfels. 4° De basalt met groote kristallen Olivien van de omstreken van Bonn. 5° De fijnkm=relige basalt van Jungfrenberg. 6° De amandelsteen en agaat der melafieren van Oberstein. 70 Puimsteen van den Rijn. 8° Lava met leuciet van Niedermending. Wij zouden hieraan nog kunnen toevoegen een groot getal niet kristallijne steenen van den Rijn af- komstig ; doch deze zijn voldoende om de vermenging komstig ; doch deze zijn voldoende om de vermenging van Rijn- en Maasstroom in het vierde tijdperk der aardvorming genoegzaam aan to duiden. Ook hebben de gletschers en de ijsvloeden van het Noorden of van de Skandinavische rijken rotsen dier landen meegevoerd naar het zuiden van ons land. Men vindt deze vermengd met die van Maas en Rijn in dezelfde grintneerslagen van Limburg. Ziehier eenige dier rotssoorten, welke het vergelij- kend onderzoek der Skandinavische geleerden Reusch, kend onderzoek der Skandinavische geleerden Reusch, TOrnebohrn en Brogger heeft kunnen terugbrengen tot hare oorspronkelijke plaats van ontdekking I0 De gneissoort, welke men noemt c Skandinavisch- gestreckte gneiss-varietat ). 2° De postsilurische syeniet van Christiania. 3° Augiet-syeniet der omstreken van Christiania . 4° Roode en grijze sparagmieten van Noorwegen. 5° Augengneiss van Skandinavi6. DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 151 6° Portier-syeniet van zuidelijk Noorwegen. 7° Grotkorrelige hoornblende-syeniet van de omstre- ken van Christiania. 8° Samengedrukte fijnkorrelige gneiss van Noor- wegens hooggebergte. 9° Bruine porfier van Bredvord, RP Pother van Elfdalen. I 1° Halleflinta, kenschetsend door ziine donkere turmalien-banden van Zweden. I2° Rooskleurige porfierhalleflinta, rustend in Zweden op de z. g. Jergneiss. De laatste kategorie rotsen is door Barrois van de Universiteit van Rijssel onderzocht geworden en is afkomstig van de westkust van Frankrijk, d. w. z. van Bretagne en Normandie. Het zou ons to ver voeren, indien wij de volledige lijst dier steensoorten wilden geven. Daarom laten wij hier volgen enkel de drie karakteristi,.ke reeksen, van kristallijne gesteenten, die van Bretagne herwaarts gevoerd zijn : A) De porfieren en de porfierieten van de Tregor, rois. B) De graniet-syenieten, of oneigenlijk gezegd de syenieten met zeldzaam voorkomende amphibool kris- tallen, zeer ontwikkeld in het Noorden van Bretagne. C) De volgende rotssoorten : i0 Pegmatiet met witte veldspath-kristallen en glim- mer; veelvuldig aanwezig op de Noordkust van Bretagne. 2' Turmalien-graniet van Roscoff. 30 Kwarts met turmalien kristallen, veelvuldig aan- wezig in rotsaderen van 't departement Cote du Nord naast de granulieten. 40 Microgranulieten, zeer talrijk aanwezig in de baai van Brest. 50 Kwartsporfier met micropegmatiet van Noord- Bretagne. 152 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 60 Granuliet met turmalien, rijk vertegenwoordigd in het Noorden van Bretagne. 7° Dioriet der kusten van Lannion en der baai van Morlaix, enz. Het moet ons Been verwondering baren, dat wij in Zuid-Nederland rotsen vinden van Bretagne. Men weer toch, dat prof. Renard van Gent bij eene zeebagge- ring nabij Ostende in 1883, een groot aantal rotsen heeft gevonden, die de groote litholoog heeft herkend als afkomstig van Frankrijks westkust. Evenals wij in Zuid-Nederland, heeft prof. Renard te Ostende de zeer karakteristieke graniet-syenieten en microgranulietLn van N.. oord-Bretagne gevonden. Verder herkende hij onder N.. oord-Bretagne gevonden. Verder herkende hij onder zijne rotsen de primaire groep van de baai van Can- -cale bij St Malo (N. van Bretagne) ; rotsen van Jura en krijtvorming der steile kusten van Boulogne, b.v. de lumachel-kalksteen met Exogyra-virgula, Portlander kalk- steen met Ammonites gigas van Boulogne; Waelder steen met Ammonites gigas van Boulogne; Waelder schilferzandsteen der Boulogner kust en eindeiijk kalk- aardige zandsteen der Lower greenzandvorming, die harde banken vormt in Neder-Boulogne, in de z. g. Folkes- tons-beds, waar hij de laag vormt met Ammonites mammillaris. Niel alleen heeft men rotsen van Bretagne gevonden in ons land en op de kusten van BelgiL maar ook te Renaix, langs het Nauw van Calais en op de kust van 't Kanaal. Ook weet men, dat van of het Kanaal de winden, het getij, de alluviale vormin- gen, b v. zand en grint, steeds van West naar Oost gedreven worden, zoodat Marchal heeft kunnen bere- kenen, dat de wateren van 't Engelsch-Fransch Kanaal jaarlijks 600,000 kubieke meters zand aanvoeren in de baai van Mont-St Michel en io,000,000 kub. met. op .de kusten van Norfolk, Zeeland en Vlaanderen. In het tijdperk des diluviums moesten die voort- DE QUATERNAIRE AARDLAGEN . 1 53 brengselen, alsmede ijsschollen, ijsbergen en kustijs veel meer aanwezig zijn geweest dan thans het geval is, en zoo verklaart men het groote aantal steenen, afkomstig van Frankrijks kust, welke men aantreft in Zuid-Nederland, tegelijk en naast die van Belgi6, der Fransche Ardennen, der Vogezen, van Zweden, van Noorwegen en der Rijnprovincie. Er zijn dus vloeden geweest, die men gevoegelijk Maas-, Rijn-, • Skandina- vische en Bretagnervloeden kan noemen, die terzelfdertijd, in 't zelfde tijdperk, zonder regelmatige overdekking, dus kruisgewijze bij tegenstrooming, het aanzijn geschonken hebben aan eene diluviale grintvorming van gemengden aard, aan een « Gemengd diluvium ». Na een dergelijk resultaat bekomen to hebben in Zuid-Limburg, was het niet van belang ontbloot te onderzoeken of deze gegevens toepasselijk waren op de heuvelgroepen van Noord-Brabant, die door Staring eveneens tot het Maas-diluvium gerekend werden. Kortheidshalve zullen wij daaromtrent mededeelen, dat al de grintheuvelen, zoowel van het noorden van Belgie als van Noord-Brabant van dezelfde vorming zijn als die van Zuid-Limburg, en kunnen wij zeggen, dat deze diluviale lagen gelijktijdig en op dezelfde wijze door dezelfde vloeden zijn aangebracht als die van Zuid- Limburg. Deze grintneerslagen vormen dus de onder- atdeeling van 't gemengd diluvium, dat wij « Gemengd Maasdiluvium » zullen heeten, om aan te duiden; dat er meer vloeden zijn geweest die het hebben daargesteld en tevens om te doen uitkomen, dat de quaternaire Maasvloed de voornaamste van alle is geweest. (Wordt vervolgd.) Aso 0 Az carom A DICHTKUNST, LETTEREN. De Zocabrufifiunot ft Atiignon, door A. J. BIEGELAAR. OEVEEL reeds geschreven is (I) over « de uitvinding der boekdrukkunst », toch schijnt 1 het laatste woord nog niet gezegd te wezen. Onder het op schrift Origines de l'imprimerie en France, Avignon 1441, leest men in het Journal General de l'Imprimerie et de la Librairie , van 28 Febr. 189t, eene mededeeling, van Monsieur l'abbe Requin, correspondent van het Ministerie der 0 Schoone Kunsten » te Parijs, als nog een bijdrage tot de geschie- denis der boekdrukkunst, met losse typen. Aangaande den oorsprong deer kunst in Europa, wordt daar met overtuiging te kennen gegeven : « Les depots des u archives de tous les pays, aujourd'hui largement ou- a verts, fourniront peu a peu, sans doute, les docu- « meets irrefutables pour etablir fa part qui revient a (i) Verg. Prof. Dr. A. von der Linde, Koninklijke Opper- bibliothecaris, te Wiesbaden, in de Dietsche Warande, 1888, bl. 91 vlgg. 97 vlgg. Zie ook Dr. Pfaff, t. 2, p. 245 Red. vlgg. 97 vlgg. Zie ook Dr. Pfaff, t. 2, p. 245 Red. DE BOEKDRUKKUNST TE AVIGNON. 155 « chaque pays. » L'abbe Requin, een gezaghebbende op 't gebied der « prototypic n, onderzocht zorgvuldig, de « protocollen » der notarissen van Avignon, en hij deelt een reeks van ontwijfelbaar echte stukken mede, die een lichtstraal te meer werpen op het zoo veelszins merkwaardig vraagstuk (om niet te schrijven raadsel), op sommige punten aanmerkelijke wijziging brengende in eenige, tot nu toe vaststaande meeningen. Frankrijk treedt daarbij op den voorgrond. Procopius Waldfoghel zou, volgens die bescheiden, van Praag herkomstig, sedert het begin van 't jaar 1444 te Avignon gevestigd, zich onledig gehouden heb- ben met de boekdrukkunst. Den 4n Juli van gezegd jaar, verklaart hij in een akte, gepasseerd voor een notaris, dat hij eigenaar is van « deux A. B. C. en (( acier, deux formes en fer, une vis en acier, qua- (( rante-huit formes en etain et diverses autres formes « propres a Fart d'ecrire artificiellement » (op goede gronden houdt l'abbe R. vol, dat quadraginta moet gelezen worden en niet quadringenta), en hij belooft die bij de eerste aanvrage te zullen terug geven aan zijn vennoot, Manaud Vitalis, voor wiens rekening hij ze vervaardigde. Den ibn Maart 144, sloot hi) eene overeenkomst met een zijner leerlingen, Davinus de Caderausse, een Israeliet, aan wien hij de kunst sinds jaren leerde. Als « aurifaber » en g argentarius » (goud- en zilversmid) wordt Procopius Waldfoghel aan- geduid, in alle akten, waarin hij is vermeld. Den 1811 Januari van laastgenoemd jaar nam hij Antonius de Teonte, van Toulouse herkomstig, als zilversmids- leerling aati (instruere in arte argentarii). Ooks schiint hij zich nog met verschillende ,andere zaken te hebben bezig gehouden, nieuwsgierig en op uitvindingen bedacht als hij was. Men weer met juist ivanneer hij zich i56 DE BOEKDRUKKUNST TE AVIGNON. vestigde te Avignon, waar hij aanstonds leerlingen zocht en geldschieters, die dra niet uitbleven. In de eerste dagen waren er reeds vier of vijf. Zijn eerste leerling, en die hem ter zijde stond als werktuigkundige, schijnt Gerardus Ferrose, geboortig van Trier, als slotenmaker te Avignon gevestigd, te zijn geweest. Waldfoghel nam vermoedelijk bij hem zijn intrek; zeker is 't althans, dat zij seders den 4n Juli 1444 beiden hetzelfde huis bewoonden en dat Ferrose eigenaar was van de meu- belen. Ten gevolge van een twist. verliet Ferrose het huis en deed zijne meubelen over aan Georgius de Jardine, die zich als drukkers-leerling aan Waldfoghel verbond. Denzelfden dag, den 26n Augustus 1444 werd tusschen Waldfoghel en Ferrose met kwijtbrieven afge- rekend. Uithoofde eerstgenoemde vreesde, dat zijn leer- ling, volkomen ingewijd in het geheim der drukkunst, uit de school zou klappen, deed hij hem zweren, haar aan niemand te leeren, en er ook verder geen gebruik van te maken binnen twaalf mijlen van Avignon. Later gingen de beide mannen weder een vennootschap aan en leefden te zamen in het huis — op de eerste ver- dieping -- van Bartholomeus Rancuzel, bij de kerk S. Desiderius. De hiervoren genoemde Davinus de Caderousse leende zijne meubelen niet aan Waldfoghel, nam echter veeleer de meubelen niet alleen, maar ook de kleede- ren en zelfs de drukletters van zijn patroon, in pand voor kleine schulden, die hij bij hem maakte. De kunst scribendi artificialiter had hij trouwens sinds het begin van 't jaar 1444 geleerd en wenschte vermoedelijk het aangeleerde te doen dieneu tot het vermeriigvuldigen van Hebreeuwsche boeken. Hij bestelde immers, bij Waldfoghel, een alphabet in die taal, en verschillende werktuigen van hout, tin en ijier, hem wederkeerig DE BOEKDRUKKUNST TE AVIGNON. 157 belovende te onderwijzen in de kunst, om zijden, linnen, garen en katoenen weefsels te verven en hem een « recept » mede te deelen om, zonder behulp van vuur — aan de stoffen te geven een paarsche of groene kleur. Als twee andere leerlingen van Waldfoghel worden genoemd :, Manaud Vitalis en Arnaldus de Coselhac, beiden studenten aan de Universiteit van Avignon, de eerste uit de diocees Auch, de tweede uit het bisdom Aire. Van hun patroon ontvingen zij een compleet drukmateriaal : a Omnia instrumenta sive artificia scri- a bench tam de ferro, de callibe, de cupro, de lethono, (( de plumbo, de stagno et de fuste; D de kunst om er zich van te bedienen hebben zij mede geleerd en met hem een nijverheidsgenootschap aangegaan. De bepa- lingen dier overeenkomst zijn echt.er niet ten voile bekend ; maar zeker is het, dat het materiaal de eigendom was geworden van het vennootschap, en dat den der leden niet het recht had zijn aandeel mede te nemen, als hij zijne genooten wilde verlaten. Dat schijnt althans te blijken uit de overeenkomst, den 5n April 446 tusschen hem en die leerlingen aangegaan. Op dien dag verkocht M. Vitalis, genoopt Avignon te verlaten, zijn aandeel in het mate- riaal aan zijn meester en aan Ferrose, voor de som van 12 gulden, waarvan zes hem aanstonds zijn uitbe- taald ; de zes overige werden den 4n Augustus d. o. v, ontvangen door A. de Coselhac, daartoe gemachtigd door Vitalis, voor zijn vertrek uit Avignon. Den Son April van 't zelfde jaar leende Waldfoghel nog vijf gouden dukaten van Dionysius Hale, notaris te Avignon, om gelijke som terug te geven aan Mar- tinus Landescran, organist, van de orde der Carmelieten, van wien hij ze vroeger geleend had. Gedurende zijn verblijf. te Avignon schijnt hij niet in gunstige omstan- digheden te hebben verkeerd, zoodat hij vermoedelijk 158 DE BOEKDRUKKUNST TE AVIGNON. geen geld genoeg bijeen kon krijgen om zijne onder- nerning behoorlijk te doen gelukken. Na twee jaren verliet hij dan ook de stad, met zijn getrouwen deel- genoot, Ferrose. Misschien ging hij, in een ander land zijn geluk beproeven; maar heden is daarvan nog niets bekend. Het is echter duidelijk — welke ook zijne verdere lotgevallen mogen zijn geweest dat in de minutes der Avignonsche notarissen gesproken wordt van Boekdrukkunst . De tekst in deze bescheiden en oirkonden is zelfs helderder en meer beslist en bepaald dan die van Gutenberg's proces met zijn Straatsburger vennooten. Welke woorden had men trouwens kunnen bezigen om het denkbeeld van het a drukken n duidelijker te doen uitkomen Coen het eigen woord nog niet gebruikelijk was — dan die, waarvari.beurtelings de beide notarissen zich bedienen : « ars scribendi artificialiter n, de kunst om te schrijven langs mechanischen weg? n Wel heeft men daartegen gezegd, dat zulks 66k zou kunnen beweerd worden van de xylographie als van de drukkunst met losse letters, waarbij Waldfoghel zich bedient van twee alphabetten, die hij had gegraveerd voor M. Vitalis ; zes en twintig letters belooft .hij te graveeren voor D. de Cade- twintig letters belooft .hij te graveeren voor D. de Cade- rousse en geeft hem in pand acht en veertig letters. Waartoe overigens die ijzeren, stalen, rood- en geel koperen. looden en houten werktuigen, aan A. de C. en aan M. V. geleverd? Waarvoor die ijzeren en tinnen vormen, die stalen schroef, hem door V. ter hand gesteld? En waarvoor het geheim, door Waldfoghel gevorderd van zijne vennooten? 't Was blijkbaar te doen om de langs mechanischen weg verkregen voortbrengselen te doen doorgaan voor « documenten » met de hand geschreven. De modellen der letters van de handschriften zijn dan ook met zorg gevolgd bij het graveeren, en.open vakjes bleven gespaard voor de versierde hoofdletters, DE BOEKDRUKKUNST TE AVIGNON. 159 die niet zoo gemakkelijk waren na te gieten, om later door den « illuminator » te worden ingevuld, ter vol- making der gelijkenis met bet handschrift. Is 't wonder, dat de bezitter dezer ontdekking zijn geheim met zorg trachtte te bewaren, daar voor de geschreven handschriften aanzienlijke sommen werden betaald ? Men trok de dag- teekening -der vermelde akten in twijfel ; maar l'abbe Requin betoogde de juistheid daarvan uit de % olgorde dier bescheiden, zoodat het moeilijk aanneembaar is, de stukken, die betrekking hebben op de drukkunst, voor ate; vervaardigd en ingelast te houden. Een nog meer afdoend bewijs, dat die akten de juiste dagteekening dragen, zijn de uitgebreider protocollen, « note exten- sarium, libri extensarium », waarin de notarissen van Avignon de in de korte protocollen vermelde akten deden overschrijven, naar het verlangen hunner clienten, aangeduid door een kleine aanteekening op den kant, met veel zorg geschreven : extensum est. Voor de dag- teekening dier stukken schijnt veel zorg te zijn gedragen, veelal is zij voluit in letters geschreven, met een aantal bijzonderheden (indictie, jaartal der regeering van den Paus), Welke bijzonderheden aan 't hoofd van 't deel of in 't begin van elk cahier werden vermeld, in de korte protocollen. Zoodat verzekerd mag worden, dat het regis - ter van den notaris P. Agulhacii, den oudsten der akten bevattende, behoort tot de jaren 1444, '45 en '46, en dat _de akten erin voorkomen in chronologische orde. Hetzelfde geldt voor 't register van den notaris J. De Briende. Toen die feiten en dagteekeningen vaststonden, dachten en schreven sommigen, dat Waldfoghel, zoowel als Gutenberg, de uitvinder zou kunnen zimn der boek- drukkunst. Die uitvinding, zoo meenden zij, zweefde toen, als 't ware, in de lucht, en het zou zeer goed kunnen zijn, dat zij gelijktijdig heeft plaats gehad te 160 DE BOEKDRUKKUNST TE AVIGNON. Straatsburg., te 'Avignon, te Haarlem en te Utrecht. Het gereedschap 'van Waldfoghel, dat op denzelfden tijd het Gutenbergsche schijnt te hebben overtroffen, wordt door de voorstanders dezer meening als bewijs aange- voerd. De beer Puisard gaat nog verder in een opstel van « L'Intermediaire des imprimeurs » (septembre-novembre 1890 en fevrier '91), aan Avignon den voorrang gevende, met eene geleidelijke bewijsvoering, die aandacht ver- dient. Die meening, in strijd met de algemeen aange- nomene, zal niet weinig moeite hebben de overhand te winnen ; en de veronderstelling, vooropgesteld door l'abbe Requin , kan nog langen tijd voorstanders vinden. Na Praag te hebben verlaten, zou Waldfoghel over Straatsburg ziin gekomen, en aldaar Gutenberg's geheim hebben afgezien. (Volgens eene overlevering zou G. tot twee malen toe bestolen zijn geworden.) Hiervoor zijn onvoldoer de bewijzen aangevoerd door den beer Stein (Bibliothιque de l'Ecole des Chartes, 189o, p. 558), als hij Arbogastus daarvoor laat reizen. Meer genoemde abbe kwam tot het volgende slot : « En somme, ne vaut-il pas mieux avower son ignorance « et attendre patiemment que la lumiere se fasse 'I Pour 0 l'instant, nous ne savons pas si Waldfoghel s'etait forme 0 lui-mιme a la nouvelle science ou s'il en avait surpris u le secret a Strasbourg ; nous ignorons mane s'il a pu 0 obtenir des resultats pratiques de cette invention, c'est a dire s'il a vraiment imprime quelques pages. « Ne nous batons pas de pencher sans preuves « serieuses d'un cote ou de l'autre. Contentons-nous a d'affirmer ce que nous savons aujourd'hui d'une maniere O indiscutable, a savoir : qu'un imprimeur, du nom de a Procope Waldfoghel, etait etabli a Avignon, de 1444-'46, DE BOEEDRUKKUNST TE AVIGNON. 161 « et gull y formait des apprentis dans tart d'ecrire a artificiellement o. (I) Rome. (i) Behalve de vermelde, notaridele documenten, dienden Z. Ew. tot studiebronnen : a het departementaaL archief van Vaucluse, Bul- « letin historique et philologique du comite des travaux histori- « ques et scientifiques (1890), en Origines de l'imprimerie a Avignon », (door J. DUHAMEL, archivaris van Vaucluse). Note stir les documents decouverts, par M. l'abbe REQUIN . NZIttEtrAnt ZEDEGESCHIEDENIS. %Qcitttar, tan lemptn. (I) 3ongoft onthefifiingen, door V. BECKER, S. J. IV. Het autograaf der Koninklijke boekerij to Brussel. E medegedeelde bijzonderheden in hun onderling verband beschouwd laten geen redeliiken twijfel over of de Nay. is uit den Windesheimschen kring gesproten , wij zijn dus reeds dicht tot de bron genaderd. Eene merkwaardige ontdekking van den heer genaderd. Eene merkwaardige ontdekking van den heer Spitzen heeft ons tot de bron zelve geleid. Het autograaf v1an Thomas bevat achter de vier boeken der Nay., als onathankelijke verhandelingen beschouwd, negen andere kleine geschriften, en op het einde de dagteekening van 1441. Ofschoon het onder- schrift slechts zegt dat de bundel in dat jaar voltooid is « finitus et completus », spreekt men gewoonlijk als is « finitus et completus », spreekt men gewoonlijk als of al zijne deelen in dat jaar zijn geschreven. Echter of al zijne deelen in dat jaar zijn geschreven. Echter is de dagteekening van eene in een bundel voorkomende is de dagteekening van eene in een bundel voorkomende verhandeling niet altijd op de andere toepassAijk, ook (1) Verg. Dietsche Warande, 1892, biz. 5 vigg. THOMAS VAN KEMPEN. 163 al zijn zij van dezelfde hand. Stukken door een zelfden persoon op merkelijk verschillende tijden overgeschreven werden dikwerf later door hem in een band vereenigd; teekenen van zulk eene latere vereeniging zijn onder anderen het verschillend papier der afzonderlijke bun- deltjes, onbeschrevene bladen op het einde van eenige dezer, reepjes papier of perkament tusschen die bun- deltjes ingeplaatst, die soms overblijfsels zijn van vroegere bij de latere samenbinding afgesneden omslag- bladen ; wijziging in het schrift, zooals dikwerf bij een zelfden persoon op verschillenden leeftijd voorkomt. Geldt het een oorspronkelijken schrijver, dan zal hij nog lichter werkjes op merkelijk verschillenden tijd opgesteld later in een band kunnen vereenigen, vooral als zij van dezelfde soort zijn; dit ziet men nog heden geschieden. Thomas' autograaf is N\ erkelijk zulk eene verzameling, en geenszins een zonder onderbreking a fgeschreven bundel. De bloot materieele bijzonderheden des bundels toonen klaar dat de boeken der Nay. vO6r de andere verhandelingen zijn geschreven, en zelfs dat zij een twintigtal jaren YOOr 144 z kunnen geschreven zijn. Die mogelijkheid is voldoende indien andere beschou- wingen ons tot dit tijdperk doen opklimmen. Het handschrift bestaat uit vijf reeksen van onder- ling onderscheidene bundeltjes; de eerste reeks bevat de boeken I, II en IV der Nay. ; de tweede alleen het langere 3° boek ; de derde 7 andere geschriftjes van Thomas, waarvan het eerste getiteld is De disciplina claustralitinz; de vierde, het werkje De elevations mentis; de vijfde, Brevis admonitio spiritualis exercitii met eenige gebeden. Tusschen de 3 eerste boeken en het 4.° (ons 31 der Nay. staan twee Witte blaadjes; tusschen dit laatste en De disciplina claustralizon staat 164 THOMAS VAN KEMPEN. er een; tusschen het laatste der derde reeks en De elevatione rnentis zijn er weer twee. Tusschen de eerste en de tweede reeks van bundeltjes verschijnt tweemaal een reepje perkament. Als Thomas aanvankelijk in een grooten codex 13 vroeger vervaardigde werkjes had millen overschrijven zou hij eenvoudig gelijke bundeltjes papier- genomen en deze volgeschreven hebben. Ook het schrift, vooral van of de derde reeks, toont ver- schillen zoowel in de grootte als in den vorm der letters. De 4 boeken der Nay. verschijnen omstreeks 1424; van de andere verhandelingen zijn geen afschriften van voor 1441 bekend. Welnu 1424-1439 was Thomas 'bezig op last zijns oversten een standaardexemplaar van den bijbel te vervaardigen, en had dus geen tijd voor ander werk over. De verandering van het schrift valt op merkwaar- dige wijze samen met die van 't papier. - In de eerste en tweede reeks bundeltjes vindt men als watermerk de P van Philips den Stoute en een oud anker. Dit laatste verschijnt nog in de oilde Windesheimsche ver- taAng van 't I° Boek der Nay., *maar niet meer in de talrijke te Zwolle bewaarde Windesheimsche handschriften van na 143o. In de derde reeks staat het latere merk, een ossenkop van bepaalden vorm; in de vierde, de gothi- sche P (met gespleten voet) van Philips den Schoone, Welke men in vele na dat jaar vervaardigde Windesheimsche handschritten aantreft. De vijfde reeks die slechts 6 blaad- jes telt bevat geen merk. Door dit alles zijn verschil- jes telt bevat geen merk. Door dit alles zijn verschil- lende tijdperken klaar aangetoond. Aan het hoofd van den bundel staat de inhoudstafel; maar zij is stellig opgemaakt na de voltooiing van het boek ; zij staat op een afzonderlijk blaadje perkament, dat door een omgeslagen rand van het eerste bundeltje is gescherden. In het seminarie Karen hebben wij een afschrift THOMAS VAN KEMPEN. 165 gezien van Thomas autograaf bevattende in dezelfde orde dezelfde 13 verhandelingen met denzelfden tekst en dezelfde punctuatie. Hier is het schrift van 't begin tot het einde hetzelfde ; zoo ook het papier, dat boven- dien overeenkomt met de vierde reeks van 't autograaf;- als eenig geschrift op het midden eener bladzijde eindigt, begint het volgende op dezelfde bladzijde. Hadde Thomas eenvoudig een geheel voltooiden bundel overgeschreven, hij hadde ook gehandeld gelijk deze afschrijver, zijn ordebroeder. De vier boeken zijn dus geruimen tijd voor 1441 geschreven ; niets belet ons aan te nemen dat zij omstreeks 1420 werden geschreven, als andere beschouwingen ons tot dit besluit voeren. Nu dringt ons het onderzoek van den tekst aan te nemen, dat wij bier het oorspron- kelijk autograaf van den schrijver bezitten ; althans in dien zin, dat het het eerste afgewerkt autograaf is, bestemd om als model voor de eerste afschriften te, dienen. De in het autograaf voorkomende verbeteringen: in hun geheel beschouwd toonen klaar dat de schrijver de auteur zelf is. Eene doorgehaalde plaats zou op zich zelve reeds voldoende zijn om een schrijver van een afschrijver te onderscheiden. In B. 2 H. 1 r_, na de zinsnede : Qui autem Jesum propter Jesum, et non propter suam propxiam consolationem ipsum in omni tribulatione et augustia cordis, sicut in summa consolatione benedicunt, » stond oorspronkelijk, q Et si Jesus vellet quod irent in infernum, ibi quoque contenti essent nec eum minus amarent. » Deze laatste, zinsnede is met rooden inkt doorgehaald en wordt, gevolgd door de woorden : Et ,si nunquam eis con-: solationem dare vellet, ipsum tamen semper laudarent et gratias agere vellent. » Klaarblijkelijk is de doo-rge4 166 THOMAS VAN KEMPEN. haalde zinsnede niet geschreven om te staan tusschen de beide andere, die thans in 't autograaf gelijk in alle afschriften voorkomen. Thomas had geen model voor zich met die doorgehaalde zinsnede ; in geen enkel handschrift der Nay. is ze ooit gevonden. Dus als schrijver van 't boek schreef Thomas eerst die zinsnede, zakelijk ontleend aan het Soliloquiwn animae van Gerlach Peeters. Evenwel zag hij terstond dat zij tot verkeerde opvatting kon leiden ; hij verving haar door eene andere, die goed in den tekst past. Ghesquiere heeft reeds opgemerkt dat zulk eene verandering den schrijver zelven en niet den afschrijver aanduidt; - maar daar de woorden die de doorgehaalde zinsnede vervangen in alle van voor 1441 gedagtee- • kende handschriften staan, begreep men moeielijk hoe Thomas kon besluiten de reeds in den tekst opgc- nomene zinsnede door een andere te vervangen, en dan weder onmiddellijk tot de oorspronkelijke terug te keeren. Nu wij weten dat de dagteekening van 1441 niet op de eerste geschriften van het autograaf toe- passelijk is, wordt de zaak klaar ; de doorgehaalde zinsnede is het eerst geschreven, en de volgende is haar eenvoudig komen vervangen. In het autograaf verschijnen 69 bijvoegingen, waar- van slechts 9 noodzakelijke, enkele woorden ; onder de niet noodzakelijke bijvoegingen bevinden zich drie geheele, op den rand geplaatste zinsneden. Al die bijvoegingen op den rand geplaatste zinsneden. Al die bijvoegingen zijn gemakkelijk verklaarbaar als de bundel het oor- spronkelijke autograaf van den schrijver bevat. Het is zeer natuurlijk dat Thomas, bij het samenstellen zijner werken, eenige keeren vergat een woord te plaatsen dat hij wilde schrijver, een verzuim overigens door hem terstond hersteld , het is ook zeer natuurlijk dat hij, bij het overlezen - zijner voltooide boeken, goed vond THOMAS VAN KEMPEN. 167 er nog woorden en geheele zinsneden in te lasschen ; iedere schrijver weet dit bij ondervinding ; men ziet geheel hetzelfde bij de andere werkjes van het autograaf, die vroeger nooit aan Thomas zijn betwist ; maar dat hij bij het overschrijven op 69 gevallen, 6o maal woorden en zinsneden oversloeg, wier weglating geenszins den zin van den tekst veranderde noch den samenhang der gedachten verbrak, dit is geheel onaannemelijk. In het algemeen maken die bijvoegingen reeds deel uit van den uiterlijk sinds 1427 vastgestelden tekst, blijkens de handschriften van Nijmegen, Doe- tichem enz. ; evenwel zijn er eenige afschriften genomen alvorens het autograaf van den schrijver al die veran- deringen vertoonde. De merkwaardigste bijvoeging ver- schijnt daar in H. 1 B 1, waar de zinsnede « Vanitas igitur est divitias perituras quaerere, et in illis sperare a op den rand staat ; met • een verwijzingsteeken aandui- dende dat zij moet geplaatst worden voor de zinsnede : « Vanitas quoque est honores ambire et in altum se extollere a. Op zichzelve kon de zinsnede op den rand ontbreken zonder den samenhang te verstoren ; er bleef eater een groote moeielijkheid over. Het woord quoque der zinsnede in den tekst slaat natuurlijk terug op de zinsnede aan den rand ; hoe kon de schrijver dus dat woord gebruiken voor aleer deze zinsnede was geschreven? Het onderzoek van het autograaf gaf ons een verklaring , die de moeielijkheid in eene schitterende bevestiging veranderde. Op de plek door 't woord quoque inge- nomen is het perkament sterk met een mes bekrabd. Welk was het weggekrabde woord? Hooger in den tekst staat het woord igitur wiens laatste lettergreep, gelijk gewoonlijk, is voorgesteld door een afkortingsteeken gelijkende op ons cijfer 4 ; de twee eerste trekken werden boven den regel geplaatst. 168 THOMAS VAN KEMPEN. Welnu, de bekrabde plek met doorvallend licht bekij- kende, zagen wij de trekken van dat teeken nog duidelijk in denzelfden stand als in het eerste igitur. Wij hebben hier dus op een zelfde plaats twee belang- rijke veranderingen, waarvan de tweede een noodzake- lijk gevolg is der eerste. Kan men zich eene veran- dering denken, die een duidelijker onderscheid aangeeft tusschen schrijver en afschrijver? De zinsnede aan den rand staat in alle handschriften; dit is niet het geval met een andere bijvoeging op dezelfde plaats. Het woord statun2, dat geenszins nood- zakelijk is, staat achter altunz, boven den regel. Dit woord ontbreekt in het handschrift van 1424 en in zoo vele andere, dat stellig eenige afschriften zijn geno- men voor het autograaf die bijvoeging vertoonde; ja men vindt tal van handschriften die alle bijvoegingen bevatten, deze alleen uitgezonderd. Is het nu niet opmerkelijk dat, terwiji alle met zwarten inkt zijn aangebracht, het woord statunz alleen met rooden inkt is geschreven? Een duidelijk teeken dat het niet te gelijk met de overige woorden is bijgevoegd. Wij zouden hier nog meer bevestigende bijzonder- heden kunnen aanhalen ; man- de medegedeelde zullen voldoende zijn om den lezer te overtuigen, dat wij werkelijk voor ons hebben schrijvers oorspronkelijk autograaf, bij overlezing door hem zelven verbeterd. Al deze verbeteringen, die vroeger zooveel aanstoot gaven, zijn thans de schitterendste bevestiging van Thomas' recht op het vaderschap der Navolging (I). (1) Het slot : De rechtstreeksche geschiedkundige getuige- nissen, in de derde aflevering. Eene plaat uit de prachtuitgave van der Navolging, van Schwann, hierachter. van der Navolging, van Schwann, hierachter. Over be Derlanbefing ber linntroolett in fit mibbeirettuntt, door ALEX. KAUFMANN. E beroemde troebadoer Peire Cardinal, als hekel- dichter en meester der zedelijke « Sirventes D even befaamd als Bertram von- Born als poli- tieke dichter (I) verhaalt ons de volgende fabel : « Er was eene stad, ik weet niet welke, waar een regen viel van zulken aard, dat alle inwoners, welke hij trof, het verstand verloren. Allen verloren het, uitgenomen het verstand verloren. Allen verloren het, uitgenomen een, die gespaard bleef, doordien hij, terwijl zulks gebeurde, te huis was en sliep. Als hij uitgeslapen was had het opgehouden te regenen ; hij ging op straat onder de lieden, die allerlei dwaasheden begingen. De eene ging gek gekleed, de andere naakt, een derde spuwde naar den hemel ; de vierde wierp met steenen, die met stukken bout, gene verscheurde zijn jak; men sloeg, men stiet, of hield zich voor een koning evenals in een der tafereelen uit het krankzinnigengesticht der beeldenrei van Hogart : « de weg der liederlijkheid genaamd », waar zulk een koning op eenen troon van stroo met een scepter van stroo afgebeeld is. (1) Men leze over hem : F. Diez, Leven en Werken der troebadoers, 24' uitgave, 1882, bl. 359 en vv. 170 DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. Hendrik van Freiberg, de voortzetter van Gottfried's Tristan laat den (in schijn) zinneloozen Tristan aldus spreken (v. 5183-5185) : Bi wiu sol der ein lainik sin? Er waere Vim ein kanigelin bi mir, als ich ein kanik bin. De pas ontwaakte zag verder eenen man die over tafels en banken sprong ; deze dreigde, gene vloekte, of lachte ; men sprak zonder te weten wat, of sneed gezichten. De man die zijn verstand had, verwonderde zich groOtelijks daarover en bemerkte wel dat dit volkje zinneloos was ; hij blikte langs alle kanten om een verstan- dig man te vinden, 'mar' vond er geen. Groot was zijne dig man te vinden, 'mar' vond er geen. Groot was zijne verwondering over hen, maar nog grooter die der gekken over hem, omdat hij verstandig was. Daar zij hem niet zagen doen wat zij zelven deden, zou dachten zij eindelijk dat hij het verstand verloren had ; ieder van hen geloofde redelijk en verstandig te zijn en hem alleen hielden zij voor onverstandig. Nu slaat de eene hem in het aangezicht, een ander in den nek, zoodat hij ten gronde valt ; zij stooten en treden hem met voeten., hij tracht aan het verderf te ontsnappen, maar zij rukken hem links en rechts, slaan hem, zoodat hij nu eens recht staat, dan valt. Nadat hij gevallen en wear opgestaan is, vlucht hij eindelijk met groote schreden in zijn huis; met slijk bedekt, geslagen en half dood, is hij gelukkig aan 't levensgevaar ontkomen te zijn. » Deze fabel is gewis een zeer oud bewijs voor de gewoonte, de wereld als een groot krankzinnigengesticht voor te stellen. Vergelijk het « Narrenschiff » van Sebas- tiaan Brant en « Narrenzunft » van Thomas Murner. « This great stage of fools » wordt de wereld in Koning Lear genoemd, (lye B. 6' T), deze tragedie der zinneloosheid « par excellence n. DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. 171 De aanwending dezer fabel op de wereld en hare dwaasheden gaat ons bier niet verder aan ; voor ons onderwerp bieden slechts de verschillende soorten van waanzin, Welke de dichter schildert, eenig belang. Wij zien razende, melancolieke, vroolijke en geen kwaad doende zinneloozen, eindelijk zelfs een, die aan den waanzin van den hoogmoed lijdt, en men zou kunnen geneigd zijn te gelooven, dat Peire Cardinal de studien voor zijn beeld, in een krankzinnigengesticht gemaakt heeft. Dat is nogtans niet zoo : de dichter heeft zijne beschrijving uit het dagelijksch leven geput. Bijzondere krankzinnigengestichten, in de beteekenis, die wij aan het woord hechten, te weten, huizen ter verpleging en genezing der waanzinnigen, bestonden in de middeleeuwen niet. De oude gestichten der Arme- niers en der Arabieren bleven zonder invloed op het Westen. Er bestond ook even weinig eene bijzondere studie der hersensziekten (psychiatrie). Gestichten voor zinneloozen evenals deze laatste studie zijn voortbreng- zinneloozen evenals deze laatste studie zijn voortbreng- sels van den modernen tijd. sels van den modernen tijd. Waar. bleef men echter in de middeleeuwen met de zinneloozen ? Griesinger, in zijn beroemd werk over pathologie en therapeutiek der psychische krankheden (4de uitgave, bi. 520), laat zich over de behandeling der zinneloozen in de tijden, die nog geene rationeele behandeling dezer ziekte kenden, in de volgende bewoordingen uit : « In ziekte kenden, in de volgende bewoordingen uit : « In vroegere tijden was de systen2atische verpleging der zinneloozen onbekend. Met het eenig doel de gevaren te vermijden, die het vrije omzwerven der geesteskranken voor de gezonden en de openbare veiligheid aanbood, voor de gezonden en de openbare veiligheid aanbood, werden zij deels in hospitalen, deels in tucht- en werkhuizen, meestal in de slechtste en meest verborgen plaatsen, gezamentlijk opgesloten. Hen als zieken te 172 DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. behandelen, daaraan dacht men niet, en op grond van het vooroordeel hunner bovenmenschelijke lichaamskracht gebruikte men meestal de ruwste middelen om hen onschadelijk te maken. Aan dikke balken en ijzeren, staven, dikwijls nog met ketenen beladen, liet men de ongelukkigen in jammer en vuilnis omkomen ; onder martelingen en slagen moest alle menschelijk gevoel_ in hen uitsterven (i). Wie eenmaal den voet over den drempel van een dezer « krankzinnigengestichten zooals men de tuchthuizen dikwijls noemde, gezet had,- moest voor een verloren man gehouden worden. Dit lot trof de zinneloozen nog in menig oord tot in de jongste tijden : nog in het jaar 1833 en 1834 vond men in eenige Fransche provincien de zinneloozen in kooien opgesloten en in eenige Engelsche gestichten gansche reien van geketende waanzinnigen. Nog op den dag van heden bestaan op enkele plaatsen eene soort van olifantsstallen, waarvoor de domme nieuwsgierig- heid stil staat om den zinnelooze te tergen en met zijne verwenschingen te spotten. Gedurende de middeleeuwen, en nog lang daarna, werden echter enkele- zinneloozen in kloosters geborgen of bleven, wanneer het geene razende waanzinnigen waren, in den kring der familie. Van het meer of minder verstand, van de meer of min groote welwillendheid der verplegers hing natuurlijk het lot dezer arme zinne- loozen af. De oude beroemde kolonie Gheel, in de provincie Antwerpen, levert het bewijs, dat, indien men het woord der moderne geleerden a No restraint » niet kende, feitelijk toch naar dat voord wist te handelen (2). (i) Verg. H. Steinhomel bij \Vackernagel, Althochdeutsches Lesebuch, n° 15. Fabel van den mishandelden kleederenmaker. (2) Verg. over deze kolonie Griesinger, bl. 537. DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. 173 Laat ons nu eenige gevaller. van waanzin uit de 'eigentlijke middeleeuwen betrachten. Caesarius van Heisterbach verhaalt, in zijnen Dialogus miraculorum IV. 4o (i) het volgende tragisch voorval, dat waarschijnlijk in het nonnenklooster Stuben aan de Moezel, plaats greep : « Voor eenige maanden werd eene vrouw van gevorderden leeftijd en gelijk men geloofde, van groote heiligheid, zoo zeer door den geest van mistrouwen, twijfelzucht, ongeloof en godslastering aangegrepen en gepijnigd, dat zij in een toestand van volkomene troos- teloosheid verviel. Aan alles wat zij `an hare kinds- heid of geloofd had en gelooven moest, begon zij te twijfelen en kon er niet meer toe gebracht worden de H. Sacramenten te ontvangen. Als hare zusters en hare eigene nichten haar vroegen, waarom zij zoo versteend was, antwoordde zij : « Ik behoor tot de ver- worpelingen, tot de verdoemden. » Op zekeren dag zegde haar de zeer ontstelde prior : « Luster, indien gij uit dezen toestand van ongeloof en verwijdering van God niet meer tot u zelven komt, laat ik u, als gij gestorven zijt, in het open veld begraven. » Hierop zweeg zij, doch bewaarde die woorden altijd in den geest. Eens wilden eenige zusters naar zeker oord varen. Nu volgde de zuster- haar heimelijk tot aan den oever der Moezel, waaraan het klooster ligt, en als de boot zich van den oever verwijderd had, stortte de ongelukkige zich in den vloed. Die in den boot waren hoorden het gedruisch, zagen om, dachten echter dat een hond in het water gesprongen was. Een man, die zich in (i) Le daarover Dictsclzc Warande, Jaargang 1889, Nummer IV, bi. 439. bi. 439. 174 DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. de nabijheid beyond, ijlde naar de plaats, en als hij bemerkte dat een mensch in 't water gevallen was, sprong hij in allerij1 in den stroom en redde de non, die reeds op het punt was te stikken. Allen waren zeer reeds op het punt was te stikken. Allen waren zeer verschrikt... Toen de ongelukkige nu het ingeslikte water uitgespuwd had, en weder spreken kon, vroeg men Naar : « Maar, zuster, waarom hebt gij zulke ontzettende daad begaan? » Zij antwoordde : « Deze heer (en daarbij wees zij met den vinger naar den prior) heeft mij gedreigd, dat hij mij na mijnen dood in het open veld zal laten begraven, daarom Wilde ik liever in de diepten van den stroom vergaan, dan als een wild dier, in het open veld gedolven worden. » Men bracht de non terug in het klooster en bewaakte ze zorgvuldiger dan vroeger. De bedreiging des priors was in hooge mate onverstandig en toonde dat hij juist geen bijzonder uitstekend zielkundige geweest is. Caesarius keurt zijne handelwijze niet af, zou echter bij een in geestver- handelwijze niet af, zou echter bij een in geestver- storing en waanzin beproefden zelfmoord, op zachtere en daarom betere wijze te werk gegaan zijn. In den Dialogus, (IV, 44), spreekt de schrijver in deter voege over den zelfmoord : Si sola tristitia et desperatio, non frenesis aut mentis alienatio in causa fuerit, haud frenesis aut mentis alienatio in causa fuerit, haud dubium quin damnati sint. Dat is : Indien alleen droef- heid en wanhoop, doch geen krankzinnigheid of waan- zin in 't spel is, dan zijn die ongelukkige zeker ver- doemd. Hij neemt klaarblijkelijk aan, dat bij droefheid en wanhoop de schuld aan den kranke ligt. Koenraad van Megenberg zegt in het floe/c der' Natuur (uitge- geven door Pfeiffer, bl. 326) over de melankolieken : Die melancoli macht die Taut toerocht, also daz manig (mensch sich selber ertoett oder waent, en sei glesein van glas) oder er sei tot. Dat -is : De neerslachtig- DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. 175 heid verwart aan den mensch zoo het hoofd, dat hij zich vaak doodt of waant dat hij reeds dood of van glas is. Hij besluit de geschiedenis met de woorden 4( Ik hoop dat God, die zoo barmhartig is, die zijne uitverkorenen op allerlei wijze beproeft, die haar in zijne barmhartigheid uit het water gered heeft, haar ter wille van haar vroeger God bevallig Leven niet ten gronde zal laten gaan. y) In het klooster Riddagshausen, bij Braunschweig, treffen wij een uit overdreven ijver zinneloos geworden broeder Boudewijn aan, vroeger voogd der stad Braunsch- weig. Als de andere monniken rustten, arbeidde hij ; als de anderen sliepen, waakte hij. Zoo droogden, gelijk Cmsarius zich uitdrukt (IV. 45), zijne hersenen uit en hij beproefde zich aan het klokkenzeel te verhangen. De koster bemerkte hem echter nog tijdig genoeg om hem te kunnen redden. Van een opsluiten van dezen man is nogtans geen spraak ; men heeft hem voor- zeker laten gaan en slechts beter bewaakt. Trof men ook al reeds wereldlijke en zelfs joodsche geneesheeren aan, toch wendde men zich gaarne en voornamelijk op het platte land, tot monniken, ervaren in artsenij- en kruidkunde.. Cxsarius (I) bericht over een geval uit het Zwabisch klooster Lebenhausen bij Tubingen. « Koenraad, abt van Lebenhausen, heeft mij de volgende geschiedenis der genezing van een waanzinni- gen ridder verhaald. Gedurende den nacht hoorde deze ridder in den droom eene stem die sprak : « Indien gij aan den abt Koenraad uwe zonden biecht, en onder ...............1 (i) Lib. I. c. io van het 5' Boek der libri miraculorion bij Kaufmann, 2de uitgave, 1862, bl. i80. Kaufmann, 2de uitgave, 1862, bl. i80. 176 DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. de mis, die hij leest, het H. Avondmaal ontvangt, zult gij de gezondheid terug bekomen. » Als hij des mor- gens dezen droom vertelde, voerde men hem in allerijI naar het klooster ; hij biechtte zoo goed als het ging, hoorde de mis, ontving het H. Avondmaal en kreeg zijne gezondheid terug. » Die genezing wordt wel is waar als een wonder voorgesteld; men ziet nogtans uit dit verhaal, dat zoowel de abt 'van Lebenhausen als de prior van Heisterbach, met juisten zin, den waan- iin als eene krankheid aanzagen, die behandeld en genezen kon worden. Een zonderling middel tegen den razenden waanzin wendden keulsche vrouwen bij eenen kranken stiftheer aan : zij legden hem het nog warme vleesch van eenen geslachten bond op het hoofd. Het middel had natuur- lijk geene werking (i). Graaf Hendrik van Sain had in zijn gevolg een krankzinnigen ridder ; om hem te genezen voerde hij hem naar Heisterbach, waar men eene zeer kostbare relikwie, een tand van den H. Joannes den Dooper bezat. Nauwelijks, zegt Cxsarius (Dial. VIII, 54), had men den ridder daarmede aangeraakt, of het intvverk- sel vertoonde zich reeds, de kranke was genezen. Dit feit kan niet betwijfeld worden, daar hij, die het ons verzekert, naar alle waarschijnlijkheid ook ooggetuige was ; op welke wijze men het moet uitleggen, daar- over kan de zienswijze der psychologen, volgens het standpunt, waarop zij zich plaatsen, verschillen. Het zou ons te ver voeren, wilden wij de talrijke gevallen van bezetenheid , die Csarius mededeelt , (i) Cces. Dial. 1, 14 : Scissis eliam catulis cames illorum calidas, quasi pro remedio capiti ejus imposuerunt, sed nihil ei protuerunt. protuerunt. DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. 177 bespreken en ontleden, om te zien tot hoe ver de zinneloosheid in .,elk geval eene rol speelt. Wij vreezen reeds te ver gegaan te zija en komen nog eenmaal op- reeds te ver gegaan te zija en komen nog eenmaal op- ons uitgangspunt, de fabel van Peire Cardinal terug., Wij bemerkten hierboven dat de dichter zijne waarnemingen over geestverbijstering uit het dagelijkscli, leven geput heeft. Hetzelfde kunnen wij van eenen niet, leven geput heeft. Hetzelfde kunnen wij van eenen niet, onbegaafden middenhoogduitschen dichter zeggen, we reeds noemden, Hendrik van Freiberg, ,den voort- zetter van Gottfried's Tristan. Hij verhaalt -ons hoe Tristan, onder het masker des waanzins aan ,het hof van_ koning Marke komt en zijne rol zoo voortreffelijk speelt, dat hij iedereen verschalkt. Het beeld beant- woordt volkornen aan de werkeliikheid. De verzen 5Loo-5112 schilderen ons de veranderingen,, die het lichaam van den zinnelooze ondergaat hoe Tristan door, zijne zielenkwalen zoo vervallen isr dat hij aan een zin- nelooze gelijkt, dan volgen de .tooneelen aan het koninklijk hof, de dwaasheden, die de waanzinnige uitvoert, de domme taal, waarvan hij zich bedient, het stamelen bij het aanspreken der koningin : Go go go go go go got Grueze iuch, frouwe, sunder spot, de onzekere gang. Dit alles is zoo levendig, zoo aan- schouwelijk geschilderd, dat het de gave des dich- ters eer aandoet en zijnem, scherpen opmerkingsgeest verraadt. De kleedij, waarin Tristan rondloopt, is de gekende kleedij der hofnarren van dien en van lateren tijd, zoodat hij, die vooral een bekwaam schouwspeler was, eene dubbele rol speelde als werkelijke waan- zinnige en als nar, eene kunst waarin Isolde hem evenaardde, als het gold den goeden koning Marke te bedriegen en om den tuin te leiden. 178 DE ZINNELOOZEN IN DE MIDDELEEUWEN. De bekende vermomming van Parcival -gaat ons bier 'niet aan. Hij draagt het kleed van een nar, doch zijn gedrag is niet het gedrag van een waanzinnige maar zijn gedrag is niet het gedrag van een waanzinnige maar dat van een naief kind. Daarentegen vinden wij in dat van een naief kind. Daarentegen vinden wij in Hartman's Iwein (v. 3201 en vig.) de schildering van eenen waren zinnelooze. Iweins hersenskrankheid wordt door eene zalf geheeld, door Feimorgan (de fee Morgana) eigenhandig bereid (v. 3419). Gedurende zijne zinne- eigenhandig bereid (v. 3419). Gedurende zijne zinne- loosheid houdt Iwein zich in wouden en beide op en bedelt om spijs bij een kluizenaar; hij behoorde tot die in de middeleeuwen en nog later vrij rondzwervende krankzinnigen, bedlam-beggars, als Wier type Edgar in krankzinnigen, bedlam-beggars, als Wier type Edgar in Koning Lear gelden mag. Wij bieden deze mededeelingen aan als eene kleine bijdrage tot de geschiedenis der verstandsziekten, die voorzeker eene meer uitgebreide behandeling waardig was voorzeker eene meer uitgebreide behandeling waardig was. Wertheim a/M Juni 1891. . Wertheim a/M Juni 1891. aggcgracto,„g SCHILDER-, TEEKENKUNST, ENZ. Sisjaftwoutu Ottota batt Zutoeft, tank orliaporiiiibtrerior, door Graaf MAURIN NAHUYS. Eene ontmoeting te Waulsort (i). LS des zomers de natuur fier in haren schoonen en weelderigen dosch prijkt en de lucht van reine geur vervuld is, worden de stedelingen als door eenen machtigen en onweerstaanbaren drang naar buiten gelokt. Allen toch, zoodra zij maar kunnen, vlieden de duffe stadsmuren, om de frissche, opwekkende buiten- lucht met voile teugen in te ademen, de grootheid en de lieflijkheden der vrije natuur te aanschouwen, te bewonderen en te gaan genieten, om het even of zij rust en uitspanning komen zoeken, na maanden langen arbeid en geestinspanning, of wel na de vermoeienissen van eenen in allerhande stadsvermaken doorgebrachten winter, of slechts om afwisseling te brengen in hun onbedui- (i) Met twee plaatjes, naar schilderijen der kunstenaresse 180 MEJUFVROUW GUSTA VAN BUTSELE. deed leven van najagen yan genoegens en ijdele g3nietingen en om den tijd te dooden. Allen gaan zij naar buiten en niemand denkt dan meer aan arbeid ; doch neen, niet alien zijn uitsluitend bedacht om zich alleen uit te spannen. Enkelen maken hierop eene uitzondering, want in her midden van al deze, ten minste tijdelijke lediggangers, ziet men soms kunstschilders, reeds bij het vroege morgenroad, vlijtig als bijen aan het werk, de natuur in al hare afwisseling bestudeerende, en elk naar zijne wijze van opvatting en van doen zoo getrouw mogelijk op paneel of doek vvedergevende. Zij vergaderen ijverig eene menigte van onschatbare studien en bekwamen zich voortdurend door de natuur als eenige ware leid- draad te vo1gen. In den laatst afgeloopen zomer, tijdens ons verblijf te Waulsort, dit met zijn schoone omgeving en rijke historische herinneringen, -aan de Maas gelegen dorpje, troffers wij verscheidene malen kunstschilders tan, op bun veldstoeltjes gezeten, de door hen uitgekozen natuur- tafereeren malende. Op een, onzer wandelingen zagen wij. eene dame bezig het dorp of te beelden met zijne schilderachtigp :perk, en torenspits in het verschitt. Did riep ons liefe- iijke herinneringen uit onze kinderjaren te binnen, als onze onvergetelijke moeder in de heerlijke omstrekeii .van Oosterbeek bij Arnhem, (Doorwerth, Wolfhezen, enz.) met haar talentvolle periseel schetsen naar-, cto .natuur maakte, en wij dan, naast haar gezeten, op onz.e wijze, met een potlood in de hand, ,een stuk papier volkrabbelden (I). (i) Zie over Mevrouw de gravin C. D. Nahuys, geboren Schuyl van der Does, die, yooral voor haren natuurtijken_en lossen boamslag geroemd Nerd : 3. VAN 1MMERZEA Jr; Ile levees en' wer- boamslag geroemd Nerd : 3. VAN 1MMERZEA Jr; Ile levees en' wer- MEJUFVROUW GUSTA VAN BUTSELE. 181 Wij veroorloofden ons de vrijheid de kunstschil- deresse te naderen en met bescheidenheid te verzoelen ons wel te willen toestaan haar schilderwerk te beschou- wen. Onze vraag werd allerminzaamst beantwoord, en spoedig geraakten wij met die dame in een voor ons hoogst aangenaam gesprek over de kunst en de yerschillende opvattingen der kunstenaien. Zij liet ons verscheidene andere studien en schetsen in , olieverf door haar geschilderd zien, alsmede een .zeer goed geslaagd boschgezicht in pastel, van groot effect. Haar schilderwerk maakte op ons een zeer gunstigen indruk. Wij merkten daarin op, eene groote ,juistheid van teekening, goede perspectief, kracht en frischheid van kleur, overal lucht, Licht, leven en waarh-eid, en daarbij eene fhnke en breede behandeling. De zoo rijk begaafde dame, met wie wij de eer hadden kennis te makes,' en Wier uitmuntend talent wij rn. ochten bewonderen, was niemand anders dan de welbekende, verdienstelijke landschdpschilderesse, Mejuf- vrouw Gusta van Butsele van Nukerke bij Audenaerde, wier schilderijen, gelijk men zich zal herinneren, op verscheidene tentoonstellingen grooten bijval verwierven, en door Z. M. Koning Leopold II opgemerkt werden, die Zich de geachte kunstenaresse liet voorstellen en }mar op de Hem zoo eigen beminnelijke wijze, warm gelukwenschte. ken der h011andsche en vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers. graveurs en bouwmeesters, Deel II, biz. 253. C. •KRAmm, Levens en werken der hollandsche en vlaamsche kunstschilders, beeldhou- wers, graveurs en bouwmeesters, Deel IV, biz. 1188. HIPPERT, Le peintre graveur des Pays-Bas au zdix-neuvieme siecle (Le Bibliophile Beige, XIV. annee, 1879, biz. 22). J. VAN LIEFLAND, Kronific voor Utrecht's beeldende kunst en nifverheid; 1858, blz.- 68; 1859-1860, blz. 5g, 63 en 64. RED. 182 MEJUFVROUW GUSTA VAN BUTSELE. Geboortig van Gent, heeft zij echter haar leven buiten doorgebracht. Als kind leerde zij reeds de natuur in al hare schoonheid en afwisseling bewonderen, en hartstochtelijk liefhebben. Zeer jong zijnde beoefende zij reeds de teekenkunst, en trachtte de indrukken die de natuur op haar maakte, zoo goed mogelijk weιrtegeven. Later bestudeerde zij de teeken- en schilderkunst odder leiding vgn vermaarde landschapschilders, en leerde van hun de techniek der kunst. Zij heeft evenwel Trimmer anderen invloed barer leermeesters ondergaan, en heeft niet de richting van eenige schilderschool gevolgd, en daardoor is zij volkomen onafhankelijk gebleven. Zij is zich zelve gebleven, en haar eenigste streven is, getrouw de indrukken die zij gevoeld eenigste streven is, getrouw de indrukken die zij gevoeld bij het zien der natuur volgens haar eigen opvatting weιrtegeven. Daardoor onderscheidt zich haar penseel door eene oorspronkelijkheid, eene vrijheid, die nooit iets gedwongens of gemanierds heeft, haar flinke en breede wijze van schilderen geeft aan haar werk iets mannelijks. Hare voornaamste werken zijn : De Maas te Alden-Eyck, met 'eene medaille bekroond. Boschweg (I) tegen het vallen van den avond, levendig van lijn en krachtig van toon en kleur bij fijnheid van gevoel. Uit de afbeelding die wij van deze schil- derij geven, zal men eenigszins over haar schoon en machtig lichteffect kunnen oordeelen. Hut in Vlaanderen, eigendom van den beer notaris Van de Weyer te Gent. Mijn kerktoren, bij winteravond, behoorende aan mejufvrouw Verraert te Ronsse. (i) Zie de afbeelding hierneven. MEJUFVROUW GUSTA VAN BtJTSELE. 183 Van die schilderij geven wij op nevenstaande plaat eene afbeelding, die slechts flauw den indruk van het oorspronkelijk stuk weergeeft. De krachtige groep — kerk, omgeven van eenige huizen — is in treffelijke tegenstelling met de fijne, zachtverlichte winteravond- lucht, en maakt met den blauwachtigen toon van den met sneeuw bedekten voorgrond, een indrukwekkend, har- monisch geheel uit. Een weg; wintermorgen. Deze schilderij beyond zich in den laatsten salon te Antwerpen, en werd aldaar aangekocht door den beer G. Kreglinger. De weg van Falmignoul is een boschgezicht met uitstekend schoon zoneffect. Al deze doeken getuigen van een buitengewoon talent, van den grooten kunstzin die mejufvrouw van Butsele bezielt, en van haar ernstig streven naar waarheid, waarbij zij steeds tracht hare gewaarwordingen, bij het aanschouwen der oneindige schoonheden der natuur getrouw weer te geven. Met op den door haar ingeslagen weg voorttegaan, zal deze talentvolle schilderesse, — die bovendien nog eene uitstekende pianiste is, — ongetwijfeld de voldoe- ning smaken, van begrepen en gewaardeerd te worden. Ons blijft nog over mejurvrouw van Butsele onzen welgemeenden dank te betuigen, voor de bereidwillige wijze waarop zij ons in de gelegenheid heeft gesteld hare fraaie kunstvoorbrengsels te leeren kennen en schatten. Mn":-*ZAIZZIZA DICHTKUNST, LETTEREN. )3iirit1tierfating ber xv. reutu. N een Berlijnsch handschrift uit het midden der X\re eeuw 'vind ik eenige deelen van het oude Testament vertaald, namelijk I. De klaagliederen van den Propheet Jeremias, kap. 1-5, volgens onze indeeling. 2. Het Boek Ruth met Aanmerkingen. 3. Iesaias, hoofdst. 1-9. Het schijnt mij dat deze vertaling elders niet is te vinden. (Men vcrg. Le Long, 13161. sacra, Cap. IX, Sectio 9.) Ziehier eenige uittreksels. I. Het gheuiel dat israhel in ghedangenis_ (sic) gheuoert was en iherusalem was wocst. So sat iheremias wenende en mit desengheween beweende hi iheru- wenende en mit desengheween beweende hi iheru- salem en zeide. Hoc sit die stat vol voles alleen die vrou der heidenen is gheworden recht als een weduwe. Die die lantscappen plach te regie, ren die moet no tyns gheuen. Beth. Al screyende screyde si nacht. hoir tranen legghen op hoir wanghen envan al haren wtuercoren vrienden en is niement diesc troost al hair vrienden hebbense versmaet en syn hair vianden gcworden. Gimel. Dat gheslacht van Juda is om die menechuoudighe knech- telicke eygenscap ouergeuaren. Het woende onder BIJBELVERTALING DER XV' EEUW. 185 die heyden en ten vant en gheen rust alle syn veruolghers grepens(; onder die bangicheit acn. Deleth. Die weghe van syon screyden orri datter nyement en is die totter hoechtyt coemt al hair poorten syn verderft hair priesteren versuchten hem hair maechden syn ontdaen en mis uerwet en si is van bitterheden bedruckt etc. 2. In Bens rechters daghen doe die rechters bouent vole waren so wort die honger int lant. En een man gins wech van Judas bethTeem om dat hi soude gaen wonen als vreemde hider_ moabiten lantscap mit sinen wiue. En mit syn twee sonen hi hiete helimelech En syn wijf Noemy En syn twee sonen die- een. 'hiet- maalon eft die -ander lheleom van effrata waren wt judas bethlehem sco- laslica historia. Al staet bier bethlehem die stadt en hiet niet also Voir dat na desen honger God den lande so grote drachticheit gaf dat dair alle vruchten oueruloyende waren etc. En doe si onder moabiten lantscap gecomen waren so woenden si dair en helimelech Noemyen man scarf en si bleef dair met hair sonen en si namen wiue vanden moabiten vanden welken die een orpha hiet en ,die- tinder ruth en woenden dair ...x. jair en si sturuen -beyde maalon en thelion (sic). En twyf bleef beroeft van haren II sonen en van haren man etc. 3. Dat prologus op ysayas prophecien. Het is to weten dat syn geweest xvi propheten die vier van desen Also ysayas jheremias Esechiel En Daniel syn gheheten die meerre propheten etc. Dat gesichte ysayas des soons amos dat hi sach ouer judeam en iherusalem inden daghen Ozias Ioathas Achas En esechias der coningen van juda. 186 BIJBELVERTALIN'G DER XVe EEUW. Hoirt ghi hemelen en verneemt die airtryc mit diners oren dat die heer gesproken heeft. Ic heb kinder opgeuoet en verhoget mar si hebben mi versmaet Die osse heeft bekent sinen besitter en die ezel die crebbe syns heeren mar israhel en heeft mi niet bekent en myn volc en heefts niet verstaen wee den sondigen volcke den volc swair van onge- rechticheden den scalken ra' de den sondigen kinde ren si hebben den beer gelaten si hebben geblas- phemiert den heiligen israhel si syn verandert ach- terwairt etc. Niederkrfichten. W. BAUMKER. Kan iemand bewijzen dat deze vertaling niet oorspronkelijk is? (RED.) " RetQfstreefio nit Japan. „ 0) atm wart gokurtenio, nit Anerifia. OG nooit in mijn leven gevoelde ik mij zoo ontroerd. 0 Belinda, hebt gij dan in het geheel niets gevonden ? D Het was miss Berkly, eene dame met grijze lokken, die door en door bedroefd deze woorden uitriep, terwijl zij haar knijpbril of liet vallen en dringend de vraag herhaalde « Hebt gij waarlijk to vergeefs gezocht? D « lk ben overal geweest, » antwoordde miss Be- linda Berkly, de jongste der beide bejaarde zusters : lk verzeker u, overal ; maar nergens vond ik het geringste dat slechts eenigszins op het onze geleek ! » De sierlijke beneden-woonkamer was gevuld met spaansche meubels van bamboesriet, bont geborduurde behangsels, voorwerpen van gesneden elpenbeen, beschil- derd porselcin, fraaie kopjes en schoteltjes, die even fijn en breekbaar waren als eierschalen, en duizenderlei dergelijke kostbare pronkstukken en kunstige sieraden. Deuren en muren waren bekleed met portieres, drape- rieen, waaiers en banieren van doorschijnende, met goudfranje omzet krip, waarnaast men goudweefsels (1) Met vriendelijke toestemming van den heer J. P. Bachem. L88 RECHTSTREEKS UIT JAPAN. en tot zelfs lange reepen zilverpapier zag, waarop oos- tersche bloemen in rijke pracht voortbloeiden en won- dervol bontgekleurde vogels schenen te fladderen. Daarbij vervulde een lichte geur van theebloemen en sandelhout, vervulde een lichte geur van theebloemen en sandelhout, het eigenaardige vertrek, terwijl op den vloer, nevens donkere getinte strepen, de palmen, rozen en tulpen zich recht levendig afWfsselden, op het tapijt 'dat eens het glanspunt uitgemaakt had der kajuit van den zee- het glanspunt uitgemaakt had der kajuit van den zee- kapitein, wien het geluk te beurt was gevallen de oom der beide dames Berkly te zijn. Aan deze rijk uitge- monsterde kamer ontbrak nog slechts een kofiekleurig inlander met houten schoenen en gevlochten voorschoot, om elken bezoeker in de gedachte te brengen dat hij plotseling in overzeesche streken verplaatst was. « Alles is hier japansch, echt japansch ! » waren de oude dames gewoon te verzekeren, zoo, vaak zij met innig welbehagen een bezoeker aanblikten, die uit eene atmosfeer van pas gevallen sneeuw of van Nieuw-York- schen zonneschijn, het halfdonkere vertrek binnendrong, waar hij zich geheel en al in Japan overgebracht moest wanen. En toch is zelfs het aangenaamste leven niet zonder schaduwzijde. De gast, 'die heden avond bij de oude dames binnentrad, vond haar diep bekommerd. Het was de beer Frank Franklin, de neef en vermoe- delijke erfgenaam der beide juffrouwen Berkly, die zich bij zijne tantes had aangerneld. Verwonderd richtte hi) zijn helderen, vriendelijken blik nu naar de eene dan zijn helderen, vriendelijken blik nu naar de eene dan weder naar de andere der bedroefde zusters. Hij wist dat tante Miranda's muts nooit anders op de uiterste grensscheiding van haar pruik rustte, wanneer de zaken bijzonder slecht stonden. En de meestai zoo bewegelijke tante Belinda leunde afgemat -tegen-het vuurscherm–aan. tante Belinda leunde afgemat -tegen-het vuurscherm–aan. « \Vat is er? » vroeg Frank bezorgd, terwijl hi) « \Vat is er? » vroeg Frank bezorgd, terwijl hi) RECHTSTREEKS UIT JAPAN. 189 zijn` hoed - op eeri sierlijken driepoot neerwierp en zijn wandelstok in een hoek liet op en neer wiegelen achter een opgezetten Ibis, wiens glazen oogen hem minach- tend schenen aan te staren als een aldaar wederrech- telijk binnendringende modepop. « Kijk eens daarheen, Frank ! » sprak miss Berkly opgewonden, met den gouden knop van haar wandel- stok naar den tegenovergestelden wand wijzende. « Prachtig ! » antwoordde haar neef op goed geluk- df; hij zag slechts een smalle, lange reep behangsel van zwarten atlas, omzoomd van een schitterenden gouden' rand, terwijl. op de stOf' zelve een elpenkleurige aman- delstruik geborduurd was en zich op den achtergrond een -peinzende ooievaar vertoonde, die voorzichtig 'door rifles van lichtkleurig• zijde-borduursel tusschen de zi1vergroene schatten van heilige palmboomen heenstapte. « Is het niet verrukkelijk? » vroeg miss Berlinda; en haar gelaat helderde daarbij geheel op, om ,echter- terstond weder te` beirekken -gelijk een Oogenblik te voren, then zij herriam-: Denk -toch eens, Frank, wij kunnen niets vinden dat' daarbij » ja,- der0lijks is -er -te vinden ! » vet- zekercie miss Belinda: En zij' hief - haat smalle handjes omhoog, schthade treurig -d rig:het fijne, grijsharige hOof ging (vo6rt.: Het'is een ware ramp; in het' geheel niets te "kunnen Obtdekken, dat rpassen zou -Om 'dan de ariaere ±ijde Van lief' •-pdrtfet mijn§ grobtvatrers w ha-rider-0'D • Maar, » zeide Frank onbedachtzaam, a ei rrrdeteri loch fnerligten Van dergelijkd dingen zijn die als pendant kunnen dierien. » « gij Verstaar niets van de' » sprak miss Berkly op' hoogmoedigeri toOd. « cij ijt een 'pea- jangen, » bevestigde tante kelincra met die i)leelitige stern,' Waarh-rede een zende- 190 RECHTSTREEKS UIT JAPAN. ling een menscheneter toespreekt : « maar van schoon- heidsleer weet gij niets at ! D « N...een, » gaf Frank toe, terwijI hij zich peinzend fangs den neus streek, « gij hebt gelijk; misschien versta ik daar niets van ; maar als gif er zoozeer op staat, een pendant te vinden voor uw geliefkoosd behangsel, waarom gaat gij daarmede dan niet naar de v‘inkels en magaztjnen en vergelijkt gij het voorwerp niet met hetgeen daar voorhanden is? D • Wij hebben het reeds te vergeefs beproefd, zeide Miss Berkly. « En er is volstrekt niets geschikts te vinden, » voegde Miss Belinda er zuchtend bij. • Geef mij het ding ! » sprak Frank goedhartig, « ik neem het morgen mede naar de stad. In de nabijheid der haven is kort geleden een flinke zaak geopend, welke alle nieuwe voortbrengselen rechtstreeks op zicht uit Japan ontvangt. Als ik mij niet vergis is da naam van het huis, dat geloof ik door een Ier met een duitschen winkelbediende gedreven wordt, Tado Anoko. Voor de ramen zag ik zeer mooie en nieuwe zaken. Misschien ontdek ik wel iets dat u zou bevallen. » « 0, Frank, als gij daarin mocht slagen ! » riep tante Belinda, hare uitgestrekte handers vouwende. « Beproef het in elk geval, mijn jongen, » besliste Miss Berkly, « het is altijd de moeite waard het te probeeren. Tado Anoko is een nieuwe, veelbelovende naam. . Den volgenden dag liet Frank Franklin niet na, op weg naar het kantoor der heeren Waitstill en Lin- gerlongv het nieuwe, bontbeschilderde en vergulde maga- zijn van Tado Anoko binnen te gaan, waar aanstonds een stemmige man met rooden baard, en die uitstekend RECHTSTREEKS UIT JAPAN. 191 Engelsch sprak, op hem toetrad om hem te vragen waarmede hij hem van dienst kon zijn. Hij hielp hem buigend den keurig ingepakten rol los winden en bekeek met zaakkundigen blik den ooievaar, de palmen en de wondervol geborduurde golven van den Ryusi- stroom. « Het is al heel jammer ! » verklaarde de bestuurder van Tado Anoko's bazaar, « ik betreur het meer dan ik zeggen kan, maar werkelijk, ik twijfel eraan of gij ergens iets zult vinden dat bij dit voor- trefielijke stuk van echt japansche kunst vergeleken zou kunnen worden. Er worden maar weinig dergelijke voorwerpen ingevoerd en die welke wij voorhanden hadden, zijn alien uitverkocht. » Eene welgedane, roodwangige oude vrouw, de tante van den winkelier, die op den achtergrond van het magazijn ijverig bezig was waaiers van palmbladeren op sierlijke wijze in een rijzigen korf te schikken, liet thans haar arbeid varen, trippelde naar voren en bekeek, over den schouder van haar neef heen, de banier van atlas : « Het is juist zooals Simpson zegt, » b'evestigde zij ik ken deze soort vaandels. In de heele stad zult gij er geen vinden dat zoo kunstig bewerkt is, waarschijnlijk ontvangt ons huis er weer eenige tegen de eerstvolgende feestdagen, maar... » Roep Alta Graves eens, D viel de heer Simpson haar in de rede, € zij heeft nogal verstand van dit artikel. » Alta Graves verscheen ; het was een mooi meisje, met glansrijke bruine lokken en een paar zachte, don- kere oogen, welke zij nauwelijks durfde opslaan. « 0 ja, D gaf zij ten antwoord, met eene stem vol harmonie, a ik heb reeds dergelijke banieren "gezien, maar aanstonds na afloop der feesten was er geen enkele meer in Tado Anoko's zaak voorhanden. Indien mijn- 192 RECHTSTREEKS UIT JAPAN. heer echter een fijn soort papier met een rand varr- lijriwaad wild& nemen... Frank schudde het hoofd, in de overtuiging dat papier ,-nimmer genade zou vinden in de oogen der dames, die hem met den inkoop belastten. Het vaandel moest ontegenzeggelijk van atlas zijn, denzelfden zwarten• achtergrond hebben, terwijl het borduursel overeen moest komen met het medegebrachte monster. Na dit verklaard te hebben, gaf hij zijn • leedwezen te kennen zooveel moeite te hebben veroorzaakt en verliet den winkel; doch liet zijn- kaartje achter, om terstond bericht te' ontvangen, iddien wellicht binnen kort eene nieuwe bezending vaandels, banieren en behangsels mochr aankomen. Drie dagen later — de wijzer stond juist op twaalf uur, en de klokkeh van den Trinity-toren hieven het middaggelui aan — vernam men een bescheiden tikje aan de kantoordeui der 'firma Waitstill en Lingerlong, welke Frank Franklin als derde compagnon vertegen- woordigde'. Voor 'hem stond de schuchtere Alta Graves, Wier schuldeloos 'gelaat door een donkeren blos ove was. « Wie is daar? n riep Frank, die druk bezig -was zijne papieren op le ruimen, en opkijkende vroeg hij zich gnieuwsgierig af,rwaar hij toch dat frissche gezichtjb gezien kon hebben. Zijne herinnering voerde hem terug te midden vdn thineekhe-voorwerpen, 'Mammuthbeelden, theekisten en een Igeur van nieuwe matten en zaken Nth' sandelhout, waardoor hij op het juiste spoor kwarn, e Zoo, het :is dat aardige jonge meisje uit Tado, Anoko's zaak, D sprak hij.• Alta maakte eerie - kleine bulging, en zag-er liefst verlegen • uit, terwiji zij een ,beschroomd -4( ja ))te RECHTSTREEKS UIT JAPAN. 193 antwoord gaf, gevolgd door het verzoek of zij mijnheer een oogenblik kon spreken. Franklin verzocht haar hoffelijk binnen te komen. De heer Waitstill was bezig te ontbijten en de beer Lingerlong stond zich op den achtergrond van het kantoor boos te maken tegen een ouden berichtgever die zich als een beter wetgever beschouwde dan Black- stone. Het terrein was dus vrij ; Frank zag dit met een enkelen oogopslag, terwijl hij zich afvroeg : « Wat ter wereld kan dat kleine meisje wel van mij verlangen? » Was de firma Tado Anoko misschien op de eene of andere wijze in proces geraakt en had men het aar- dige kind gezonden om zijne hulp en raadgevingen in te roepen ? Of wilde zijzelve haar patroon aanklagen wegens verbreking van een contract ? « Kan ik u met iets van dienst zijn? » vroeg hij beleefd, terwijl het jonge meisje nog altijd buiten adem, nu eens rood dan weder bleek, voor hem stond. Haastig stotterde zij de woorden : a Zoudt gij dit eens even willen bekijken, mijnheer, en mij zeggen of het u bevalt? 0 Tegelijk ontrolde zij een klein pak, dat zij tot zoolang onder haar omslagdoek verborgen had gehouden, en hij aanschouwde een lange streep zwarten atlas, waarop een scharlakenroode Ibis door waterplassen waadde. Op den achtergrond verhief zich de heilige berg Jusigama, ter- wijl er naast de waterbronnen nog een schilderachtige groep geborduurd was. « 0, dat is juist wat ons ontbrak ! » riep Frank Franklin verheugd uit. « Het past er prachtig bij; alleen de omlijsting ontbreekt ons thans nog. D « Deze kunt gij gemakkelijk in elken winkel krijgen, mijnheer, D haastte Alta zich te antwoorden; en hare wangen werden door een nog donkerder blos overtogen. 194 RECHTSTREEKS UIT JAPAN. De jonge man werd dit echter niet gewaar, zoozeer was hij bezig met zijn vondst, en hij vroeg verwon- derd : a Waarom liet gij mij dit niet terstond zien, toen ik onlangs in uw bazaar was? D « Ik vond het toen niet, » antwoordde zij halfluid, waarbij zij er allerliefst uitzag van verlegenheid. _ Frank zag dit en, hernam thans haastig : « En hoeveel kost dit ? » Reeds stak hij de hand uit naar zijne beurs. Een oogenblik lang scheen het jonge meisje nog beschroomder dan te voren ; op onzekeren toon ver- kIaarde zij het niet te weten. Misschien evenwel her-. inner& mijnheer zich den prijs die voor het andere vaandel betaald was geworden. De beer Franklin meende dat het tien dollars was. « Zoudt gij dan, in aanmerking genomen dat deze banier nog niet omlijst is, acht dollars te veel vinden ? » « Volstrekt niet; het is een zeer billijke eisch, » sprak Frank op vriendelijken toon en betaalde Naar het bedongene uit in fraaie, glanzende goudstukken. Zij maakte snel eene kleine buiging en verdween. « Welk een domoor ben ik toch geweest! » dacht de gelukkige aankooper plotseling. a Ik had de kleine moeten vragen, het naar Unock te brengen en in elpen- been op te laten maken. Nu moet ik het zelf bezorgen. 1k begin waarlijk mijne gedachten te verliezen ! Maar ik ben blij, dat fraaie voorwerp bemachtigd te hebben. Wat zullen die goede oude tantes gelukkig zijn ! God zegene die beste zielen! Maar Welk een paar prachtige oogen heeft dat meisje! » Den ganschen dag door verrees Alta Graves' gezichtje tusschen hem en zijne stoffige akten. En wanneer hij zich vol geestkracht over zijne prozasche wetboeken heenboog, dan lachten hem ook daar uit elken regel dezelfde bruine oogen toe. Of hij RECHTSTREEKS UIT JAPAN. 195 er zich al tegen wilde verzetten of niet, hij begon op onbestemde wijze te droomen over hetgeen wellicht had kunnen zijn indien, indien... zij wie die oogen toebe- hoorden niet eene arme winkeljuffrouw en hij een ernstig vrijgezel van om en bij de veertig ware geweest. Vroeger dan gewoonlijk keerde de anders zoo stipte rechtsgeleerde huiswaarts. Verwonderd keek zijn collega Lingerlong Frank na ; maar deze trad rustig voort en ging op zijn voorbijtocht den winkel van Tado Anoko binnen. De beer Simpson slaakte een kreet van ver- wondering, toen hij den Ibis en den geborduurden heiligen Jusigama aanschouwde. « Bij al wat u lief is ! » riep hij opgewonden uit, « kom eens dadelijk bier, tante Sarah, en bekijk dit eens! Ik wensch u geluk, mijnheer ! Als ik de vrijheid mocht nemen u iets te vragen, waar hebt gij dit wel gevonden ? Op mijn woord van eer, ik had nooit gedacht dat een dergelijk exemplaar in de gansche stad te verkrijgen zou zijn ! o Thans was het de beurt aan Frank zich verwon- derd te betoonen. e Ik meende dat gij het mij gezonden hadt, zeide hij, » aangezien het jonge meisje, dat gij Alta Graves noemt, het mij bracht. » « Alta Graves! » herhaalde de heer Simpson. « Onze Alta ! » riep tante Sarah driftig uit. « Dan behoeven wij niet verder te vragen! Zij moet het gestolen hebben, zoo waar als ik Sarah Simpson beet. Ik zeg, gestolen, en zweer het bij ons magazijn. 0, dat ondankbare schepsel! Zij wist het reeds, terwij1 zij zag hoe wij ons uitputten in zoeken, en alles omver- haalden om toch ergens iets te ontdekken wat u dienen kon, mijnheer. En hebt gij haar reeds dit kunstwerk betaald? D « Ja, dat deed ik, » zeide Frank, Wien het pijnlijk 196 RECHTSTREEKS UIT JAPAN. te moede werd ; want dat het kleine meisje met het zacht gelaat en de schoone oogen eene diefegge kon zijn, wilde er bij hem niet in. « Zeer goed! » verklaarde daarop Simpson. « De gansche zaak is zoo duidelijk als het maar zijn kan ; want het sluwe nest heeft ons het bedrag voor de verkochte banier niet ter hand gesteld. » « Ik meende altijd wel dat zij niet te vertrouwen was, ) mompelde tame Sarah, op welsprekende wijze• het hoofd schuddende. a Zij is te mooi ! Ik heb het xiooit voorzien op zulke fraaie vc inkeljuffrouwen. Heb ik u dat niet voortdurend herhaald, Simpson ? » Alta Graves, die beneden in het bedompte onder- huis van het magazijn bezig was eene bezending kopjes, kannen en fantastisch beschilderde borden uit te pakken, werd door een kleinen loopjongen in den winkel geroepen. Zij trad met vuurrooden blos op het gelaat nader en zag er wel ietwat tet ne8rgedrukt maar betooverender uit dan ooit. « Jong ding ! » hief de beer Simpson vol majesteit aan : e Wat heeft dit te beduiden? D 0 Beken terstond, gewetenloos meisje, » voegde tante Sarah er bij. « Ziet gij, miss Graves, D viel Frank haar in de rede, a het doet mij innig leed u wellicht in ongele- genheid gebracht te hebben; er schijnt hier een mis- verstand plaats gegrepen te hebben bij den verkoop der banier! D « Volstrekt niet, » antwoordde Alta rustig, « ik verkocht haar u. » « Zoo, en hoe hebt gij er u hier dan meester van gemaakt? » krijschte tante Sarah. « Zeg het dadelijk, uitvluchten helpen u toch niet. » Alta's wangen begonnen te gloeien en in hare RECHTSTREEKS UIT JAPAN. 197 zachte oogen schitterde een lichtstraal : « Hoe kunt gij mij voor eene diefegge houden ! 0, juffrouw Simpson, hoe is het mogelijk dat gij, eene vrouw, die ik steeds trouw gediend heb, een arm meisje zoo hard kunt behandelen? De waarheid is dat ik zelve het vaandel maakte. Van mijne weinige spaarpenningen kocht ik het atlas, de borduurzijde en het gouddraad. Twee nachten zat ik op en borduurde het af. Ik wenschte een beetje meer geld te verdienen dan het geringe loon dat gij mij schenkt, om wat wijn en vruchten te kunnen koopen voor mijne arme moeder, die doodziek . aan tering ligt en elke dergelijke verkwikking mist. Thans kent gij de waarheid. Door eerlijken arbeid heb ik die banier verkregen. Wilt gij mij niettemin eene diefegge noemen, dan moogt gij voor God uw oordeel verant- woorden. » Hier begat der arme Alta hare vastberadenheid, en barstte zij als een bedroefd kind in tranen los. « Weeii niet, liefste ! D troostte tante Sarah, die inderdaad toch eene goedhartige vrouw was. « Het is een misverstand, dat is alles ! » herhaalde zij eenige malen. « Het is eene prachtige, eene onverbeterlijke naboot- sing van het japansch borduursel, » merkte de heer Simp- son op, die er de oogen niet van af kon wenden, en onophoudelijk het kunstige werk bewonderde. « Waarlijk, miss Graves, gij bezit genie ! » riep hij uit op den toon van een orakel. « Het doet mij oneindig veel Iced, miss Graves, u door mijne onbezonnenheid ook maar een oogenblik onder verdenking te hebben gebracht, » zeide Frank, « ik bid u, vergeef mij mijne onhandigheid ! » Alta glimlachte door hare tranen heen en verklaarde zich daartoe bereid. Zij gevoelde zich beschaamd zulk 198 RECHTSTREEKS UIT JAPAN. eene opschudding te weeg gebracht te hebben. De gansche zaak had niets te beduiden ! De banier van atlas werd gevoerd en opgemaakt, waarna Frank Franklin haar in voile glorie aan zijne tantes bracht. De oude dames wisten geen woorden genoeg te vinden om haar lof en bewondering uit te drukken. Zij roemden het voorwerp als een juweel, een prachtstuk, een kunstwonder! lets dergelijks kon volgens hare meening, niet anders dan rechtstreeks uit Japan komen. Frank was een a allerliefste jongen, » een geluks- vogel, elders iets zoo volkomens gevonden te hebben, nadat zij zelven te vergeefs al de groote en kleine winkels in de boofdstraten en zijstegen doorzocht hadden. a Die in de boofdstraten en zijstegen doorzocht hadden. a Die heerlijke Ibis ! En die kostelijke heilige berg ! riepen ,de goede zusters in voile verrukking uit, en • waren beiden van oordeel, dat zij haar neef nimmer genoeg voor zijne oplettendheid zouden kunnen danken. Den volgenden dag bezocht deze met laftuitingen overladen neef Alta's zieke moeder, op de hoogste verdieping van een armoedig huurhuis, waar het schelle zonlicht door de van blinden ontbloote vensters heen- drong en onbarmhartig al de gebreken der woning, elke reet in den vloer, elke vlek aan de zoldering deed uitkomen, en de schamele inrichting van het gansche ziekenvertrek aantoonde. Peinzend keerde Franklin van dit bezoek huis- waarts. Aldaar verbaasde hij allereerst zijne omgeving door een ongewoon lang en diep stilzwijgen, en daarop door de geheel onverwachte plotselinge vraag : « Tante Belinda, zeidet gij niet gisteren dat het van dit jaar niet in uw plannen lag, het in Asburn-park aan zee gelegen buitenverblijf te betrekken ? » « Wij denken het in gee ge val te doen, » gaf de RECHTSTREEKS UlT JAPAN. 199 oude dame verwonderd ten antwoord, « ten minste als wij de bergen in gaan, en dat is ons voor nemen voor dezen zomer. » « Mag ik dan de cottage van u huren? 9 « Huren? » herhaalde tante Belinda op een Loon van klimmende bevreemding. Thans volgde er iets geheel onvoorziens. Frank stoette zijn hart uit. Hij vertelde der beide dames van de plichtgetrouwe Alta met de schitterende oogen, en van hare lijdende moeder, die in eene warme, enge stulp nee'rlag, en bekommerd op' twee aardige kleine meisjes had neιrgeblikt, die naast hare legerstede speelden, maar haar kinderlijk gelach onderdrukt hadden, one c de lieve mama niet te storen ». Niet zoodra had hij zijn verhaal ten einde gebracht, of tante Belinda riep uit : « Zij zal de cottage hebben ! » « En ik, » verklaarde miss Berkly, c zal er mijne eigene diensthode heen zenden, om alles goed voor de zieke in orde te brengen, zoodra de Mei in het land is ! ) Na deze voorbereidende maatregelen die spoedig ten uitvoer werden gebracht, konden de beide gcede tantes ter nauwernood verrast wezen, toen gedurende den daaropvolgenden herfst, haar neef haar op zekeren dag toevertrouwde dat hij van plan was binnen kort met Alta Graves in het huwelijk te treden. Zij was waarlijk zeer mooi en lief, de kleine, brave Alta ! De beide dames waren het daarover geheel eens, en _ zij zeiden tot elkander dat het nu eenmaal niet anders was : mannen hielden van mooie gezichtjes ! Zij zelven echter hadden het mooie gezichtje ook liefge- kregen ; want zij wisten hoe onbaatzuchtig en liefdevol Alta hare arme moeder verpleegd had. Thans was deze laatste, omgeven van teedere zorgen, vreedzaam inge- 200 RECHTSTREEKS UIT JAPAN. sluimerd, en bleef Alta voart arbeiden en vol goedheid zorg dragen voor hare zusjes. Dit alles nam de twee dames geheel voor het vlijtige meisje in, en zij verklaarden eenparig : u Als Frank nu toch een- maal besloten is to trouwen, dan kan hij Been beter, bruid kiezen dan Alta Graves. » Ons tweetal werd dan ook een zeer gelukkig per, en hun bezoek words steeds met vreugde begroet in de van kunstvoorwerpen gevulde woning der beide oude dames. Zij verstaan elkander opperbest. Doch er is iets dat Frank en zijn mooi vrouwtje nooit vertellen : het is het geheim der geborduurde banier. « Zullen wij het haar maar niet zeggen, lieve Frank ? » fluisterde Alta haar echtgenoot eenmaal toe; doch hij gaf haastig ten antwoord : « Neen, mijne lieveling ; wij zouden haar slechts uit een onschuldigen waan halen. Ziet gij niet, slechts uit een onschuldigen waan halen. Ziet gij niet, hoe gelukkig zij zijn door het denkbeeld alleen dat haar pronkstuk oorspronkelijk is uit Japan? n En zoo vertoonen tot op huidigen dage de goede oude dames Berkly vol trotsche zegepraal het pracht- werk aan hare xsthetisch-ontwikkelde bezoekers en ver- klaren : u Imported! lets dergelijks kan men bier niet verkrijgen ; het kwam rechtstreeks van Japan ! » Zotfignficnnio. :: at is " Ware Xenaissance „? Geschichte der Papste, seit dem Ausgang der Mittelalters, von Dr LUDWIG PASTOR, ord. Prof. der Geschichte zu Innsbruck. Erster Band. Zweite, vielfach umgearbeitete and vermehrte Ausgabe. Freiburg i/B Herder'sche Verlagshandlung, 1891. LII en 770 blz. gr. '8°. io mk . 12,50 fr. Fl. 6. — Wij hebben met groote voldoening den tweeden -druk van het eerste deel van Pastors Pausgexhiedenis ontvangen. De snelle versprei- ding der eerste uitgave is eene hulde welke de lezers zoowel zich zelven als den schrijver brengen. 't Is een bewijs dat het hoogduitsch lezend publiek open zin heeft voor werken met evenveel geweten als vlijt, na ernstig vorschen geschreven. Een werk van dien card beleeft zeer zeldzaam reeds in het vijtde jaar van zijn bestaan eenen tweeden druk. Natuurlijk kunnm wij bier niet opnieuw in eene ontleding der studie treden. Te minder, omdat de gesch;edenis der staatkunde niet dadelijk tot deu kring der werkzaamheid behoort, dien de Dietsche Warande om zich heeft getrokken. Wij willen alleen in 't alge- meen prijzen, dat de schrijver heeft woord gehouden, en het geheele werk met de pan .in hand heeft doorloopen, basterdwoorden verban- mend, volzinnen omwendend. Doch veel meer nog heeft hij partij getrokken van zijne jongste studien. Zoo heeft de schrijver nieuwe bijzonderhedeu medegedeeld uit de archieven van Bamberg (over Cusanus), Frankfort a/M, en een aantal andere duitsche en italiaansche verzamelingen, uit die van Bern, St. Gallen enz. geput.Hij heeft het gewichtige werk van Fr. Ehrle S. J., over de vati- caansche bibliotheek doorgewerkt, en de Sermoenen van Bernardinus van Siena met vrucht gebruikt. 'Mt een hs. van 't Vaticaan deelt de schrijver ook eenen brief mede van kardinaal Robert van Geneve (den tegenpaus Clemens VII) aan keizer Karel IV, meklende hoe de keuze van Urbanus VI (1378) tot pans heeft plaats gehad. 202 BOEKENKENNIS. Hij bezigt de nieuwste werken, om den val van Konstantinopel toe te lichten, en Jan van Tagliacozza ondersteunt zijne schildering van den veldslag van Be'grad. Ziedaar eenige bijzonderheden welke de tweede uitgave van den eersten druk onderscheiden. Wij voegen daarbij slechts tweeerlei wensch voor de toekomst, waaraan op gemakkelijke wijze reeds in de tweede uitgave had kunnen voldaan worden, doch die onvervuld is gebleven ; vooreerst namelijk bet uitdelgen van de dwaling dat het woord Renaissance-kunst eene a nde re beteekenis heeft dan zulke kunst waarvan de hoofdzaken aan heidensche voorbeelden zijn ontleend. Daar doze zaak tot het gebied der hietsche Warande behoort, willen wij daarbij nog een oogenblik stil staan, om haar te verduide- lijken, en te trachten eene mogelijke verwarring van denkbeelden te voorkomen. In de geheele wereld wil bet woord Renaissance (ofschoon de uitdrukking dom en valsch gebruikt wordt) niet anders zeggen dan zulke dichtkunst, zulke bouwkunst enz., die niet een vervolg of ont- wikkeling is der kunst gelijk zij vO6r en gedurende de 13e, 14e, 15' eeuw werd gepleegd, maar wel zulk eene dichtkunst, zulk eene bouw- kunst, waarvan de beginselen, de beelden, de toespelingen, de hoofd- vormen en versierselen aan de kunstwerken der heidenen (Grieken, Romeinen, enz.) zijn ontleend. Dit staat on wankelba ar vast in den geest van het publiek. De bedefenaars van die beginselen, de makers dier beelden, dier dichtwerken, enz. beoefenen de ware Renaissance (herleving, herbloei) dier voorchristelijke kunstbeschaving. Dit is, gehjk ik zeg, de ware Renaissance-kunst. Maar wanneer iemand door en door een goed christen is, in geloof en in werken, en hij dan die heidensche Renaissance-kunst pleegt, dan heeft die kunst met zijn geloof en zijne christelijke werken niets te maken. Zij blijft wat zij is : Renaissance- Kunst, aan het heidendom ontleend. Wanneer zelfs de H. Maagd Maria (dat God erbarme !) door eenen christelijken beeldhouweOnaakt wordt afgebeeld (gelijk in de 16e eeuw voorkomt), wanneer echt katholieke pauselijke bullen, versierd (?) war- den met de namen van Jupiter of Mercurius (zooals er bestaan), wan- neer een christelijk dichter den wijn der bruiloft van Kanaan Bachusnat noemt, wanneer een ander eposdichter zest : a De held grijpt den schui- menden beker », in plaats van a Christus dronk den kelk in het H. Avon& maal », — dan heeft nOch die beeldhouwer, nOch die wetgever, nOch die dichter, omdatzijn onderwerp tot het christendom behoort uit\de Renaissance eene chri stelij k e Renaissance gewrocht; hij heeft uit de Renaissance eene chri stelij k e Renaissance gewrocht; hij heeft uit de Renaissance geene ware, maar wel omgekeerd eene v al sche Renaissance gemaakt, omdat hij voorschriften of overleveringen der Heidenen heeft toege- past op christelijze zaken. BOEKENKENNIS. 203 De sz,hrijver redeneert niet aldus, en dat is zijne dwaling. Hij is van oordeel dat, wanneer een christelijk kunstenaar heidensche vormen en beelden gebruikt, dat hij dan juist, in dat geval, christelij ke en . ware Rena issance » beoefent. Men ziet, dat dit niet opgaat. Wij gelooven echter gaarne dat Dr Pastor aan de gevolgtrekking zijner rede- neering, die wij door genoemdc voorbeelden hebben gemaakt, niet heeft gedacht. Wij komen, gelijk men ziet, altoos tot de slotsom, dat de nit- drukking . ware, christelijke Renaissance » eene contradictth in 1- -minis is. Heeft de schrijver met de woorden . Wahre Christliche Renaissance » bedoeld, dat er in de 15e en 16e eeuw mannen van diep geloof en christelijke liefde bestonden, die in hunne kunst het heidendom beoc- fenden ? Waarom heeft hij dit dan niet gezegd? Waarom dan die vertu arring Jaten bestaan? Met enkele woorden had hij Naar kunnen ontknoopen. En niemand zou hem tegengesproken hebben. Een uitmuntend criticus in de Kalnische Volksztg. (z9 nov. 328, 1e blad) zegt : . Omtrent het onderscheid tusschen... heidensche en christe- lijke Renaissance heeft de schrijver, ()rider andere het gebruik van . Dat bewijst niets. Ik zou gaarne willen weten, wanneer cen kerk- hoofd heden ten dage uit liefde voor . Christliche Renaissance » het enkele Diva Maria, in plaats van Sancta Maria zou willen invoeren, wat of de vc'orstanders der zoogenaamde . Wahre christliche Renais- sance * daarvan zouden zeggen ? En_ dat was in de zestiende eeuw toch maar eene kleinigheid, nevens de afgrijselijke . Christhche * zaken hierboven genoemd. AIM oprecht-roomsche bladen zouden schreeuwen of brommen : . christliche Renaissance .. Door het beeld te schilderen des grooten italiaanscheii leeraars Vitto- rino da Feltre, en vooral nog door de toevoegselen, bl. 42-47 in de t weede uitgave van het werk, komt de schrijver tot het besluit dat men een vroom christen kan zijn, en zijne beroepsplichten ernstig kan ver- vullen, wanneer men ook aan zijne scholieren eene bloemlezing van classische schrijvers voorlegt, hen daarbij waarschuwend tegen de gavaren welke er in 't lezen der classische schrijvers gelegen is. Wel! dat zal niemand ooit betwijfelen. Doch Vittorino daarom een man van de ware Renaissance te noemen is en blijft eene tegenspraak. Waarlijk zegt de schrijver dan ook (op bl. 32 der ie, hi. 45 der 2e uitg.), dat het zeer moeilijk is te zien, of de beweging ten voordeele der heidensche beschaving, in de 15e en 16° eeuw, voorde el of nadee 1 aan de H. Kerk heeft gedaan. Zie, dat is nu eens een goad en klaar woord : s Es ist ausseror- dentlich schwierig, Nutzen und Schaden der neuen geistigen Bewegung Mr Kirche und Religion in richtiger Weise abzuwagen *. Pastor roept 204 BOEKENKENNIS. daarbij Burckhardt tot getuige. Burckhardt zegt ook (I, 11, bl. 312) sprekende van den invloed der beoefening van de heidensche bescha- ving : « Men moct zich niet te vroeg verblijden, wanneer men in Italie, in .3e 16e eeuw, eenen persoon onder de schaar van humanisten (of Renaissancisten) vindt, die « onaantastbaar > is; bij vender zoeken loopt men steeds gevaar een font te ontdekken, d e het schoone beeld weldra verduistert *. Indien men nu daartegen wil beweren : alle vrome menschen die het heidendom beoefenen zijn de mannen der « ware Renaissance *, doch meineedigen, spelers enz. zijn van de valsche Renaissance, — dan heb ik uitgesproken, want dit heeft met eigenlijke « ware >> of « on ware * Renaissance Diets te doen. Renaissance Diets te doen. Maar kom ! Mogelijk berust de geheele zaak toch nog op een misverstand, dat uit de keuze van uitdrukking voortkomt, zooals ik hierboven reeds . tc kennen gaf. Men zou, na de laatste aanhalingen, bijna zeggen dat de schrijver zelf ten laatste niet meer aan de juistheid zijner mtdrukkingen heeft geloofd. Pastor had eenvoudig het volgende kunnen doen : 1° de uitdrukking « christelijke Renaissance * geheel la ten vervallen en in de plaats daarvan eene omschrijving kiezen. Zoo bij voorbeeld op blz. 36 der tweede uitgave van het eerste deel, waar hij zegt : e Nevens de valsche stond van den beginne af de ware christelijke Renaissanc! *, had hij kunnen schrijver : « Nevens de mannen welke hunne kunst- richting aan het heidendom ontleenden en daarbij de leer van het christendom verloochenden, stonden er van den beginna af zulke, welke, ofschoon zij zich op de heidensche beschaving toelegden, toch geloovige christenen bleven. t. Deze volzin zou door niemand aangevallen zijn geweest. In plaats van (bl. 14) Brulii een e vertegenwoordiger der christe- lijke Renaissance * te noemen, had de schrijver kunnen zeggen : « Bruni was een humanist die, ondanks dat, aan de katholieke leer getrouw bleef, en het pausdom uit overtuiging verdedigde. Enz. enz. Aldus ware alle verwarring voorkomen. Het tweede punt is in zoo verre nog gewichtiger, dewijl hier geen misverstand mogelijk is. De leeraar van Pastors leeraar, een der hoofdbaanbrekers op het gebied der geschiedstudie in de tweede helft der negentiende eeuw, de door wijlen prelaat Janssen in eene uitstekende levensbeschrijving behandelde en door den ondergeteekende niet minder dankbaar vereerde geleerde, door den ondergeteekende niet minder dankbaar vereerde geleerde, Joh. BOhmer, heeft gezegd en herhaali : « Wanneer een boek wezenlijk goed zal wezen, moet het een goed register .hebben. > En dan : « Wan- neer een bock geene goede tale! heeft, leg ik het ongelezen ter zijde v. Zonder omweg laten wij hierop volgen, dat Pastors werk, bij alle voortreffelijkheid, door BOhmer (als hij woord hield) niet zou gelezen zijn• De schrijver zou zich kunnen verontschuldigen, zeggende : « Wan- De schrijver zou zich kunnen verontschuldigen, zeggende : « Wan- ....,...,..^ BOEKENKENNIS. 205 neer het werk geheel volledig zal weten, zal een stelselmatig register volgen v. Dit zou ons geduld op eene harde proef stellen, doch wij hebben . Dit zou ons geduld op eene harde proef stellen, doch wij hebben ook daarbij op te merken, dat, volgens den titel, elk deel een afzo n- der li j k g eh eel uitmaakt en 2fzonderlijk verkrijgbaar is. De koopers van enkele deelen hebben dus ook recht op eene goede Tafel. Zie hier. Wanneer men bijvoorbeeld wil weten, wanneer of waar gezegd wordt dat Alphonso van Napels zich tegen de vredesonderhandelingen in 1453 verzette... vinde dat, wie 't kan... eindelijk op bi. 515, of wil men weten wie Alphonso's kandidaat was bij de keuze van Nicolaas V (299) of waar het oordeel staat van En. S. Piccolomini over Eugenius IV, of op welke plaats van aartsbisschop Antoninus' beroemde redevoering over de Turken gesproken wordt... het is onmogelijk zulks uit de duizenden cijfers van 't register te vernemen. Het register verzekert ons alleen. dat de namen van Alphonso en Piccolomini ongeveer honderd maal, die van Bessarion 37 maal, die van Filelfo 22 maal in het werk voor- komen, enz. Daarentegen vinden wij soms eigennamen overbodig aangegeven, b. v. Calixtus III (200). Men spiegele zich aan anderen. — Doch tot onze spijt kunnen wij in dit opzicht de registers van Pastors meester Janssen niet tot voorbeeld stellen ; zij zijn van denzelfden aard. Wij wijzen hier bij voorbeeld op ZOpfl's Rechtsgeschichte in drie deelen. Het daarbijgevoegde register is volkom en goed, of op Jos. Baders Geschichte der Stadt Freiburg, (Freiburg, Herder, 1883). De daaraan toegevoegde registers beantwoorden in 't algemeen zeer wel aan de eischen van ons aller leermeester BOhmer. Moge Pastor dit bij 't volgende deel indachtig zijn, en de moeite niet sparen, die zoo buitengewoon veel tot de nuttige werking van zijnen, wij herhalen het, v oor treffelij k en arbeid bijbrengen kan. House hij het ons eindelijk ten goede dat wij hem op zwakheden hebben gewezen. Wij hebben het uit zucht tot de waarheid en uit oprechte vriendschap gedaan. Anderen mogen uit... vriendschap (?) de feilen verzwijgen ! Mocht het nog tijd zijn onze opmerkingen te doen gelden bij eenige vertalers van het schoone werk, en aldus eene verdere ver- warring van denkbeelden voorkomen. De - engelsche veitaling van. F. J. Antrobus, den Oratoriaan (Londen, Hodges), is nog niet ver- schenen. Mogelijk is het daar nog tijd (t). (i) Op het oogenblik van het afdrukken ontvangen wij eenen brief van den schrijver. Wij hadden hem kortelijk, schriftelijk onze meening bekend gemaakt, waarop hij thans antwoordt — dat hij het inderdaad 206 BOEKENKENNIS. De woorden van Kurth in een artikel der Revue generate over Que faut-il lire? (1891, bi. 938) mogen hier ten slotte vermanend worden aangehaald. e Je vois dans le pseudo-classicisme une des trop nombreuses manifestations de ce genie paten qui, enfoui depuis quatorze siecles dans le tombeau de Pantiquite, en est taut de - fois sOrti comme un spectre pour barrer a la societe moderne le chemin du progtes. Ce genie funeste, pare de tous les Ornements exterieurs dont it a besoin pour dissimuler sa decrepitude, a tour a tour seduit et inspire les legistes du XII° siecle, les humanistes du XVI' et les revolutionnai- res du XVIIIe, et tour a tour it a fait rentrer le paganisme dans nos lois, dans nos livres, dans nos institutions politiques. Je le vois repa- raltre. aujourd'hui, plus dangereux et plus delκtere que jamais, non plus, comme it y a trois cents ans, dans les formes exterieures de Part, mais dans son esprit meme. Nous &ions generalement parvenus, jus- qua present, a le tenir eloigne du domaine des idees morales, et a sauvegardar ainsi le plus sur gage de notre superiorite sur les paiens : le voici qui l'envahit, bannieres deployees, et qui annonce tout haut l'intention de_ remanier les lois qui president a la vie de nos conscien- ces. Nos nous croyions debarrassιs de lui quand, au cpmmencement de ce siecle, nous anions resolilment jete par la fenetre le brie a brae mythologique des Ilie'tamerphoses aujourd'hui, c'est le fumier de Petrone gull fait couler a pleins bords a travers les imaginations. 3. ALB. TH. Noordbrabantsche Almanak, voor het jaar 1892. Jaarboekje voor noordbrabantsche geschiedenis, taal- en letterkunde, onder redactie van Aug. Sassen, archivaris der gemeente Helmond. Met afbeeldingen. Prijs : fl. 1.25 (fr. 2.5o). Helmond, Aug. Pellemans. gr. 8°. Dit boek- deel bevat 8o blz. kalender en registers van kerkelijke en wereldlijke Overheden, Leden der Kamers, Gemeenteraden van Brabant, Rechters, Notarissen, Leeraren, Landmeters, Dijkgraven, enz. enz.. Daarna vindt nien het vervolg van den bundel van 1891. Deze verzameling begint met bl . 581 en loopt tot 774, onder den titel : Mengelwerk. Zij bevat drie groote geschiedstudien als : Over Mierlo, van Fr. Waltman van Spilbeeck, Grave in 1614, door Mr. W. B. S. Boelen, Kuik en Beers, door Jan Anspach, vervolgens nog, minder uitgebreide doch niet minder b el angrij k e opstellen van Aug. Sassen met ons in beginsel eens is (dat men niet Christelijke Renaissance » had moeten schrijven, maar « Christenen die de kunst van 't Heiden- dom beoefenen »). De zaak is en blijft heidensch, al zijn de beoefenaaars geloovige christenen. Dr. Pastor zegt : Wegen der Renaissance bitte ich .... sich zu beruhigen. Wir sind ja einig, u nd es ist nur e in W ortst r e it. Das Wort Renaissance ist unglucklich gewahlt; aber ich kann doch nichts dafiir dass es viel recipirt ist. Es ist viel- leicht ein Missverstδndniss moglich... » Daarmede is de zaak gesloten. BOEKENKENNIS. 207 (Burgemeesters te Heeze, Gualtheri's notarieel protocol, Het bisdom 's Hertogenbosch (aanvulling, waartoe de heer Ch. C. V. Verreyt mede- werkte), van Dr. Zuidema (Een dagverhaal van 't jaar 1747), van Aug. Sassen (Muntwaarde van 1474), Johan Winkler (Kamen uit de Middeleeuwen), Van v. d. Aa (Gildebroeders-brief), Ch. C. V. Verreyt (De schoolmeester-Oranjeklant), J. G. van Kemenade (Klokkenopschrif- ten), de Raadt (Grafschriften), Aug. Sassen (Idiotismen), N. D. R. (Jan van Amstels huwelijksgetuigen). Aan 't hcofd van den geheelen bundel priikt op waardige wijze « Folkloristisch Mozaiek », door Jacq. Cuypers, die reeds vroeger dergelijke bijdrage aan dit jaarboek schonk. Cuypers, die reeds vroeger dergelijke bijdrage aan dit jaarboek schonk. Dit werk heeft boven andere 1 Jaarboekjes » en velerlei tijdschriften Dit werk heeft boven andere 1 Jaarboekjes » en velerlei tijdschriften zelts, de eigenschap vooruit, dat men weet wat men er in moet zoeken en kan vinden, namelijk ernstige bijdragen over alles wat de provincie Noord-Brabant aangaat — geschiedenis en hedendaagschen toestand. Noord-Brabant aangaat — geschiedenis en hedendaagschen toestand. Dit geeft aan den bundel eene blijvende waarde. Daarom is het ook goed gezien, dat men de nummers der bladzijden van vroegere bun- dels vervolgt. Al wie zich met de historie van Noord-Brabant bezig houdt, kan dit bock onmogelijk ontberen. En voor wien er zich niet mede bezig houdt, is het doorbladeren een waar traetement. Hoe schittert hier de nationaal lokale stof in de zeden, gebruiken, de idiotismen, de oude namen ! oude namen ! In onze jeugd aten wij gaarne rijstenbrij met vriendelijke saffraan- kleur, maar ook gewone rijst met bijzonder veel krenten was een kleur, maar ook gewone rijst met bijzonder veel krenten was een waar genot voor oog en smaak ; die oostersche, onaanzienlijke vrucht straalt zoo liefelijk uit het wit en valt zoo prettig in 't oog. Welnu, zijn die Idiotismen van Sassen, die klokkenopschriften van Kemenade, zijn die Idiotismen van Sassen, die klokkenopschriften van Kemenade, die namen van Winkler, die grafschriften en wapens van de Raadt geen viiendelijk schitterende punten in den gastvrijen schotel van Brabantsche volkskunde ?... Die spijs verdiende met gouden lepels gegeten te worden, die aan den heer archivaris Sassen ten dank wierden afgestaan. Het hoofdambacht der Meerseniers, door Ed. Geudens, Bureel- overste, archivaris bij de burgerlijke gasthuizen van Antwerpen; brief- wisselend lid der academie van oudheidkunde van Belgic. Antwerpen, wisselend lid der academie van oudheidkunde van Belgic. Antwerpen, L. Dela Montagne, 1891. gr. 8°, 180 blz. De heer Geudens is een ijverige en ernstige werker, gelijk er tveinige zijn. Men zie maar eens de lijst zijner schriften op bl. XII, achter in 't bock. achter in 't bock. De schrijver brengt de kenspreuk der Meerseniers « Godsdienst en kunstzin a daarbij in praktijk; van alle hoofdambachten waren de Meer- seniers « de talrijkste, deftigste en werkzaamste die te Antwerpen ooit seniers « de talrijkste, deftigste en werkzaamste die te Antwerpen ooit bestonden ». En toch vertegenwcordigt die naam den winkeihouder bestonden ». En toch vertegenwcordigt die naam den winkeihouder van « stollen, weefs21s, garen, lint, koord, nestels, spelden, enz. * Doch zoo gaat het in groote handeisteden, daar is de schijubaar geringste handelszaak groot en deftig. 208 BOEKENKENNIS. Welken -indruk maakten de Meerseniers bij de Omgangen en andere historische plechtigheden !2. En hoe deden zij zich gelden in de uitgaven voor allerlei kunstwerken, nieuwe of herstelde, al warn zij ook niet letterkundig >>. Wij leeren door Geudens' werk een aantal bijzonderheden voor de kunstgeschiedenis van wezenlijke waarde. Het werk is van een goed Naamregister en eene Tafel voorzien, welke alleen bij zekere woorden, b. v. Beeldhouwers, Buscholpen, Woorden, enz. uitvoeriger had mogen zijn. Zwolsche herdrukken. Wij hebben in 1891, afl. VI, bl. 657, op N° 3 en 4 van dit werk, zoowel als in 1892, I, 119 op andere uit- gaven van W. E. J. Tieenk' Willink gewezen. No 1, bevat Cats' Spaens Heydinnetie, uitg. door F. Buitenrust Hettema, N° 2, P. C. Hooft's Granida, uitg. door J. H. Van den Bosch, No 5, Langendyk's Wederz'ds hztweqks bedros, uitg. door Jan te Winkel, N° 6, Poezie van Willem BilderclA uitg. door Dr. Fr. A. Kollewijn. De verklarende noten der uitgevers zijn voor het algemeen duide- lijk en niet te overvloedig., Met enkele stemmen wij niet in; doch de plaatsruirnte is hier niet groot genoeg om er over te twisten, evenals de schrijvers het overbodig hebben geacht zelfs bepaalde dwalingen in de noten van vroegere uitgevers (zie b. v. David, -op Bilderdijks Geestenwareld vs. 2) te wederleggen. De beteekenis waarin hier het woord durft (wat niet als moed hebben maar in den zin van het hoogduitsche diirfen wordt gebezigd, zij den schrijvers van het Woordenboek der Nederlandsche taal aanbevolen. De boekjes zijn ongemeen handig en aangenaam gedrukt. De prijs is 35 centen. De Zwolsche druk zal smaken aan hart en geest, gelijk de Deven- ter koek aan verhemelte en maag goed doet. De Pausen en de Christelijke beschaving. Eene geschied- kundige studie door P. J. V. De Groot, 0. P., S. Theol, Lect. Nijmegen, L. Malmberg. groot 8°, ruim 350 bl. fl. 1.50. Indien wij niet vreesden eene afgesleten uitdrukking te bezigen, zouden wij zeggen dat dit boek in eene bestaande behoefte voorziet. Werken over den invloed der Pausen op de beschaving ontbreken in de katholieke letterkunde niet; zelden echter vinden zij de verspreiding, die zij verdienen. Het getal lezers is altoos zeer beperkt, omdat zij te breedvoerig het onderwerp behandelen, of eene inspanning en studie vorderen, welke zich alleen vakmannen en geleerden getroosten. Daarom zal eene populaire studie over de Pausen en hun invloed op de beschaving velen welkom wezen; en wanneer wij deze studie popu- lair, voor iedereen verstaanbaar noemen, sluiten wij hare wetenschap- pelijke waarde niet uit; integendeel, want zij veronderstelt in den schrijver eene diepe kennis van het onderwerp, en van de talrijke vragen welke eene diepe kennis van het onderwerp, en van de talrijke vragen welke met hetzelve in verband staan; zij vergt een nauwkeurig onderzoek en eene klare voorstelling der feiten en van hunnen samenhang; een ,opletteni nagaan van oorzaken en gevolgen; een kritisch ziften der BOEKENKENNI S. 209 beschuldigingen en grieven ; een scherp onderscheiden tusschen de beginselen en hunne toepassingen, tusschen het goddelijk karakter der instelling en de misbruiken welke op rekening van 's menschen zwakheid komen. Daarenboven moet de beknoptheid niet aan de vol.- ledigheid schaden en het geheel in een letterkundigen vorm gegoten worden, welke den lezer niet door dorre verhandelingen afschrikt, maar hem door een kernachtigen, zuiveren, dichterlijken stijl aantrekt en boeit. Het werk van den Eerw. P. De Groot beantwoordt, naar onze bescheiden meening, aan deze eischen, en verdient derhalve de warmste aanbeveling. Ook komt het boek op zijnen tijd. De haat der vijanden van het pausdom, hunne vreugdekreten over zijn' naar menschelijke berekening onhoudbaren toestand, maken bet den katholieken tot plicht den goddelijken oorsprong, de noodzakelijk- heid, den heilzamen invloed, het recht op volslagen vrijheid dezer instelling in het licht te stellen, en tegen alle aanvallen te verdedigen. De hoop op eene schitterende overwinning van het recht over het De hoop op eene schitterende overwinning van het recht over het ruw geweld en de laffe schroomvalligheid der staatkunde, moet bij de katholieken aangewakkerd, geschraagd en versterkt worden. Daartoe is de geschiedenis het geschiktste iniddel, want zij leert op iedere bladzijde dat de poorten der hel tegen Petrus' steenrots niets vermogen. Een overzicht der belangrijkste gebeurtenissen uit de kerkelijke geschiedenis kan slechts de hoofdfeiten aanstippen, en deze in eene reeks van tijdvakken voor oogen stellen. Wij schrijven de titels der vijftien hoofdstukken over : Het werk Gods. Jerusalem. Rome (b1..23). Het roomsche geloof in het romein- sche rijk. De roomsche steenrots in den vloed der menschelijke meeningen. De goede Herder (bl. 7o). — De storm der Ketterijen. Non possumus De Komst der nieuwe volkeren (bl. 130). — De oostersche scheuring. Canossa. Middeleeuwsche beschaving (bl. 226). Rome en de hervorming. Rome en de Revolutie. Het t Licht van den Hemel. (bl. 340). In eene reeks van prachtige tafereelen doorloopen wij de large rij der ' Opperpriesters van Petrus tot Leo XIII, en bewonderen met dankbare ontroering de grootsche werken, die zij ten gunste der beschaving hebben ondernomen en tot 4 stand gebracht. Deze bewon- dering moet iedereen deelen die met onbevangen blik deze daden beschouwt, en hun heilzamen invloed op het godsdienstig en zedelijk leven der volkeren berekent. Geen enkele vraag van gewicht blijft onbesproken ; de duistere punten, welke zoo vaak aanleiding geven tot ongegronde beschuldi- gingen worden verklaard en opgehelderd ; den lezer, die een feit in al zijne bijzonderheden nader wil onderzoeken, worden de beste bron- nen aangewezen. Ook in niet -k a th oli eke kr ingen zal het eerlijk en nauwkeurig onderzoek der geschiedkundige feiten veel licht verspreiden, en menig 2 I0 BOEKENKENNIS. vooroordeel verdrijven. Men leze de beschouwingen van den geleerden schrijver over .« de ijzeren eeuw », over « Gregorius VII en zijn her- vormingswerk (bl. 205) en geredelijk zal men beamen wat twee pr otes tan tsche geleerden van onzen tijd, Gregorovius en Leo schrijven : « In de geschiedenis des Pausdoms zullen eeuwig twee sterren flonkeren van zedelijke grootheid : Leo voor wien Attila aftrekt, en Gregorius, voor wien Hendrik IV in 't boetekleed knielt. Het eerste dezer wereldberoemde feiten vervult ons met eerbied voor eene hooge, looter zedelijke kracht; het tweede dwingt onze bewon- dering of voor eel bijna bovenmenschehjk karakter. 2. En Leo (Gest*. Italiens I. 459) : Het verraadt bekrompenheid zich door zijn nationa- liteitsgevoel zoo zeer te laten beheerschen, dat men de zegepraal niet van harte toejaicht, te Canossa door een edel man op een onwaardig en karakterloos mensch behaald. » Ten slotte aanvaarde de Z. Eerw. schrijver onzen dank voor zijne Apologie van het Pausdom, welke naast zijne Apologie der Kerk eene waardige plaats zal bekleeden ; moge zij ook in Vlaamsche huisgezinnen en scholen als leer- en leesboek haren weg vinden, en met de kennis der Pausen de liefde der moedertaal bevorderen. DR. A. DUPONT. Etude sus 1'Eglise de Tervueren au point de vue historique et archeologique (rm partie) ; Coup d'ceil historique, par AUGUSTE MERTENS. Bruxelles, imprimerie Polleunis et Ceuterick, 1891, in-8°, 136 blz. Tervueren is eene allerbelangrijksta historische plaats in den ontrek van Leuven. Reeds in de 8° eeuw behoorde zij tot het bisdom van Luik. Bisschop HubertuS overleed er in r 7 25. Later bezaten de hertogen van Brabant er een slot dat zij dikwijls betrokken. De aartshertogen Albrecht en Isabella bezochten veelmaals Tervueren, en de goede prins Karel van Lorreinen hield er, om zoo te zeggen, zijn bestendig verblijf. Deze schoonbroeder van Maria-Theresia ging er met de inwoners gemeen- zaam om. Meer dan een kind van idorpelingen hield hij er over den doopvont. Op mijnen schrijfdisch staat er een uurwerk door hem aan zijn petekind Joanna Joyeux, van ,Tervueren, later mevrouw Mallinus, geschonken. De prins, een groot liefliebber en beschermer van kunsten ea wetenschappen, had, in zijn slot van Tervueren, eene kleine porceleinfabriek ingericht en onderhield er eene kleurdnikkerij tot het vervaardigen van behangsels of meubelpapier. Wij bezitten een exemplaar van zijn portret in kleuren, te Tervueren. gedrukt. De zoo achtingswaardige als geleerde herder der parochie, de weleerw. beer A. MERTENS, komt, -in zijne Etude sur l'Eglise de Tervueren, een allerbelangrijkste bijdrage voor de plaatselijke geschiedenis te leveren. In dit welgeschreven werk brengt hij ons in kennis met de kerk,_wier stichting tot welgeschreven werk brengt hij ons in kennis met de kerk,_wier stichting tot de 8* eeuw opklimt. Zij is thans een heerlijke bouw in spitsboogstijl der 15° eeuw; doch -vordert eene ,ernstige herstelling. Deze herstelling client verricht te worden niet alleen in, het belang der kunst, maar tevens, BOEKENKENNIS. 211 in bet belang der geschiedenis. Ge]ijk de kerken van Afflighem en Villers, was ook de kerk van Tervueren, eenen tijd lang, de begraafplaats van ons vorstelijk huffs : de drie zonen van Jan den III werden er ter aarde besteld. Ook .Antoon van Burgondie, hertog van Brabant, zijne Bade Joanna van Sint-Pol, en hunne beide zonen, Jan den IV en Philips van Sint-Pol, werden er begraven. De gtaftombe dezer vorsten, die zich te midden van het koor verhief, werd tijdens de burgeroor- logen der X Vie eeuw verbrijzal. In 1616 deden de aartshertogen Albrecht en Isabella aan hunne nagedachtenis eene zerk plaatsen met een opschrift, vervaardigd door Justus Lipsius. Het patronaat der kerk van Tervueren behoorde van 1227 of aan de abdij van Perk. Tot in 1840 werd zij door kloosterlingen van dit gesticht bediend. Vroeger was de kerk van Tervueren vervuld met kunstgewrochten; zij bezat een pracbtig okzaal, in Aveneesteen, vervaardigd door Mathys Keldermans, alias van lqansdale, uit Leuven, oveileden in 1527. Dit okzaal verdween, in den loop der 18° eeuw. Eenige bas-reliefs blijven ervan over, die het verlies van dit kunstwerk doen betreuren. Het werk van den eerw. beer Mertens, opgestekl naar aanleiding van goede bronnen, bevat merle belangrijke bijzonderheden over de' voorname familien van Tervueren, alsook over de kapel van H. Hubertus, bet huis van Melyn, de kapel van Sint-Jan, de Hoeven van Ter Munt en Ravestein en den Molen van Gordael. Versierd met platen tot opheldering van den tekst, zal het met vrucht gelezen worden door at wic in de vaderlandsche geschiedenis belang stelt. Met verlangen zagen wij het tweede deel des atbeids van den verdienstelijken schrijver te gemoet.... hij is plotselijk door den dood _aan zijn' weikkring ontrukt. V. Ev. Die drei Groszmichte. Singspiel in vier Afzugen, von RUDOLF SCHIFF, Frankfurt api, Berthold MUhlbach, 1891. Hier ligt eene talentvolle bewerkmg voor ons der vertelling van Levin Schucking. Kostelijk is de strij I tusschen de drie regeerende machten : de prelaat van Triefalten, welke zijne nicht wil uithuwelijken, de burgemeester en de syndicus, welke alien zeer naijverig waren op de uitgebreidheid van hunne macht, toes de speelzieke Albrecht van Wer.., denfels het portret van den rijksgraaf aan een boom had genageld en klaarvoor verdiende gestr Aft te worden. De tekst is bestemd om in ;nuziek gezet te worden en is daattoe zeer geeigend ; 7elfs zouden -wij den voorkeur geven aan eene volledige muzikale behandeling, en niet (met den schrijver) aan den componist de vrijheid laten, zekere ideelen te laten spreken, gelijk men in de akelige « operette * doet. Wij komen meer en meer van de aloude opera-comique terug; men gevoelt dat daarin eene soort van tweeslachtigheid ligt, en dat bet gesprokene meermaals den indruk der gezongene gedeelten vernie- tigt ett bepaald de harmonie .van het geheel stoort. Al is de handeling -ook eene alledaagsche, dergelijke onderwerpen kunnen door de muziek veredeld worden tot een zeer medesleepend 212 BOEKENKENNIS. muzikaal genre-schilderij. Daartoe bevelen wij dezen geestigen tekst bijzonder aan. Beethoven. Beethovens symphonien... erlautert... von OTTO NEXT- ZEL, Tonger, KOln a/R. 1891. De schrijver zoekt naar de stemming waarin elke symphonie geschreven is, zonder te meenen dat men met program muziek te doen heeft en dat elke muzikale volzin in eene bepaalde voorstelling (eene concrete gedachte) kan worden teruggegeven. Dat zou ook eene grenzelooze domheid zijn, niet alleen bij Beethoven, maar bij de meeste andere musicale genieen. En toch bezondigt men zich daaraan, omdat het publiek in 't algemeen te lui is zich te verheffen tot de hoogte eener instrumentale schepping; dan denkt het zich eene zon of maan, een' avond, een verliefd paar, een roozenhaag, een water- val, en wat niet al, om de muziek uit te leggen, en... Lessing- uit zijn graf te doen opstaan over zulk eene verkrachting der kunst- begrippen. Doch ook Neitzel is van die fout niet geheel vrij : de eerste symphonie schetst, zegt hij, de vroolijkheid van eenen knaap die een bruid zoekt, welke hem van tijd tot tijd ontsnapt, b. v. bij den dans, doch hij cindelijk wint. Ze krijgen mekaer!..„ De tweede symphonie is vooreerst de Lente, kampend tegen den winter, die eindelijk sneuvelt. Doch de natuur blijft nog een weinig sluimeren. Dan treden Daphnis en Chloe op c in herderskleederen *, geplaagd door spelbrekers (SO- renfried). Doch alles loopt goed af. In de 3e slaat Beethoven voor de eerste maal eenen nieuwen c weg in *, hij gevoelt re scheppingsvreugde *. In het derde en vierde deel staat de begraven held (de lezer kent de geschiedenis der Eroica} weder op : dood en leven reiken elkander - de hand. Zoo verklaart de schrijver al voort, niet zonder vernuft, maar voorzeker zonder dat Beethoven voorgevoeld heeft aldus te wor- den uitgelegd. Liefelijke herderinnen *, zoete meisjes tredent herhaaldelijk op, en knapen, als herders verkleed keeren c liefdegloeiend zelfs in de 9e symphonie terug, en in de achtste c die keusche, selbstlose Schwdrmerei zwaarmoedigheid en gedroogde tranen. Nu dat laatste Schwdrmerei zwaarmoedigheid en gedroogde tranen. Nu dat laatste kunnen wij, benevens c angst » en g vreugde bijna in alle muziek lezen, als wij willen. Men kan niet loochenen dat er een en ander uit het boek vart Neitzel te leeren is, doch Lenz heeft ons al lang tot voorbeeld ge7 diend hoe moeielijk eene letterlijke verklaring van dergelijke werken als Beethovens symphonien te geven is. De Wagnerziekte, uitgegeven door J. M. Roldanus te Edam is waard gelezen te worden. Het zijn slechts zestien bladzijden, die goede wenken geven om Wagner niet als den eenigen propheet des nieuwen lichts te aanbidden. Dat de schrijver op Haydn t.n Mozart de aandacht vestigt is lof- felijk. Men zou echtcr wel wenschen dat de ante& zijne gronden wat BOEKENKENNIS. 2 1 3 meer hadde ontwikkeld, b. v. aan de hand van het werk van Schmidt Das Kunstwerk der Zukunft and sein Meister, voorzeker het beste wat over Wagner tot heden geschreven is, maar daarom toch gedeel- telijk wederlegbaar. De schrijver waarschuwt, dat men de uitvoeringen der Wagner- opera's niet als eene gewone publieke vermakelijkheid ga bijwonen. Triptychon der 17' eeuw. De ijverige en beschaafde kunstmin- naar Jan F. M. Sterck doet in het jaarverslag van het St Bernulphus- - glide, Utrecht, 1890, mededeelingen over een geemailleerd triptychon uit de eerste jaren der XVII' eeuw, voorstellende het liven van H. Ignatius van Loyola, S. j. « De Bernulphus-gilde », gelijk men in Belgie zou zeggen, is aldaar weinig bekend, evenals de « St Lucas-gilde » in 't noorden. Voorstanders zijnde der samenwerking van Noord en Zuid op het gebied der kunst en wetenschappen, hadden wij gaarne het verslag zelf in handen gekregen, dat, naar wij van ter zijde vernemen, 64 blad- zijden en 8 liclitdrukken bevat en bovendien keurig uitgevoerd is. Van den tekst des verslags is de beer Sterck evenzeer de opsteller. Wij kunnen hem met zijne Mededeelingen hartelijk gelukwen- schen, want hij heeft daarvan niet alleen de kunst-, maar eveneens de historische waarde duidelijk beschreven. Het brandsteen (email) is van eene onbekende, hoogst waarschijnlijk italiaansche hand, naar eenige teekeningen van Wiericx vervaardigd. Het stelt de verschijning van Petrus en die van Jezus aan H. Ignatius voor, verder zijne afzwering van de wereld, de instelling zijner orde en zijne aanbidding der H. Drievuldigheid. Middeleeuwsch borduurwerk. Modιles de broderie, genre moyen- age. Publication trimestrielie. Societe Saint-Augustin, Desclee-De Brou- were et Cie. Prix de l'abonnement 8 francs par an. Het is eene zeer gelukkige gedachte aan de damen- en meisjes- wereld goede voorbeelden van borduurwerk te toonen. Wat al monster- achtige zaken bespeuren wij in de winkels ! Ecne verbetering is het nog dat de firma Descl6e-De Brouwere zich niet uitsluitend op kerkelijk borduurwerk toelegt, maar ook op zulken arbeid, die bestemd is het huis te versieren. Sedert een twintigtal jaren doet men in 't buitenland honderden pogingen, om te bewijzen dat de kunst niet alleen bestemd is om opgehangen te worden, in den worm van een met goud omlijst stuk lijnwaad, of in dien van een koperen of steenen mannequin op eene openbare plaats, maar dat het begrip van het schoone ons is gegeven om ons levee te verzoeten te veredelen, en ons hart te kweeken voor huiselijkheid en familieleven. Al wat daartoe medewerkt juichen wij hartelijk toe ; daarom ver- heugen wij ons uitermate over de pogingen van bovengenoemde firma en bevelen het ondernemen alien huismoeders en jongen juffers aan, wien het niet alleen te doen is om heerlijke gastmalen en schitterende 2 14 BOEKENKENNIS. kleeding, maar veel meer nog om oefening van geest en hart door den omgang met edele vormen en kleuren van huisraad en stollen, Leicester. Sceaux employes conjointement par le comte- de Leicester,. gouverneur general des Provinces-Unies des Pays-Pas et par le Conseil d'Etat (1586-1587), par le comte Maurin de Nahuys. Lezing gehouden op het Congrs international de nutnisniatique te- Brussel, 1891. Zie Dktsche Warande, 1892, bl. 109. Dit werkje met de gewone kennis van zaken des schrijvers opge- steld is bovendien versierd met zes keurige afbeeidingen in steendruk, uitgevoerd door den kunstenaar G. Lavalette. J. Th. de Raadt. De heer de Raadt is niet alleen een vlijtige medewerker der Dietsche Warande, aan alle zijden ontmoeten wij hem op het veld der stamboom- en wapengeschiedenis, zelfs tot in verschil lende Noord-Nederlandsche werken, b. v. Het Jaarboek van Noord- Brabant. Wij geven hier met gennegen kennis van eenige zijner jongst geschreven opstellen, als : Les arinoiries des Berthout et de Malines, uitgegeven door Dessain, te Mechelen, 1891 ; Episodes inedits de la chron. Brux. in den Messager des sc. hist., 189r ; Jacques Le Roy, hz:storien brabancon, uitgegeven bij Thieme te Nimwegen, 1891, III biz.. met eene groote lijst van verschillende famihen ; Philippe Nigri, pre- met eene groote lijst van verschillende famihen ; Philippe Nigri, pre- mier e'veque d'Anvers, enz. uitg. bij Cordemans, te Mechelen, 1891; La Olafson des douze apOtres a Brux., uit de Ann. de la Soc. d'arch. de Brux. 1891; Duffel, Gheel en hunne Heeren, uitg. Turnhout, Spli- chal, 1891 (,uit het Kempisch Museum), met een register van per- soons-, doch geene plaatsnamen. Retable in Zweden. Note sur un retable qui se trouve au village de Willberga en Suede, par Ed. Van Even. Bull. de race r. de Brux. 3e sec. t. XXII, n° 7, bl. 71-75, 1891. Dit relabel is waarschijnlijk gebeeldhouwd door Jan Borman, die omtrent 150o te Brussel werkte. De Leuvensche archivaris geeft eene beschrijving van genoemd werk eens meesters, dien Van Even vroeger eigenlijk in de belgische kunstgeschiedenis heeft binnengeleid. Het altaarblad van Willberga stemt (ofschoon ongeteekend) in alien deele met Bormans werkwijze overeen. Stanley. In Afrika's donkere wildernissen. Rijk geIllustreer& Arnhem-Nijmegen, Gebr. E. en M. Cohen, i 891. Wij hebben de 51e aflevering van dit prachtwerk ontvangen, vat wij reeds bij herhaling onzen lezers hebben aangekondigd. Men vindt hierin de Voorrede, de Inleiding I-X, alsmede het eerste Hoofdstuk van Emin Pacha, 14 bladzijden beslaande, geschreven door A. j. Mounteney Jephson, een' der officieren van Stanley's expeditie. Dit c Vervolg » op c Stanley » zal volledig zijn in 25 afleve- ringen tot 3o cents of 6o centiemen en is verkrijgbaar te Brussel bij ringen tot 3o cents of 6o centiemen en is verkrijgbaar te Brussel bij de Internationale kunstdrukkerij, Lange Wagenstraat, 44. BOEKENKENNIS. 215 Les humanistes polonais. Index lectionum der hoogeschool van Freiburg ilZ., waaraan voorafgaat eene studie van prof. Joseph Kallenbach over het humanisme in Polen. De schrijver behandelt een onderwerp wat slechts zelden is bewerkt. Wij leeren hier de ontwikkeling en den teniggang kennen der hoogeschool van Krakau, de geschiedenis der academie van Zamosc, en honderd andere wetens- waardige zaken, die van 't einde der vijftiende eeuw af, in 't onder- wijs en de beoefening der heidensche schrijvers in Polen hebben plaats gehad. De schrijver beshut zijo werk ) blz. in gr. 40) met eene reeks onuitgegeven bneven van Zamoyski, Casaubon, Simon, Szymonowicz, Jacob Sobieski en andere humanisten. Moge dergelijk leerriik voorbeeld door vele a nd ere u n i v e r s i t e i t en gevolgd worden, dan hebben de programma's der lessen eene blijvende gevolgd worden, dan hebben de programma's der lessen eene blijvende waarde, en spreken roemend van de instelling waar zij gegeven worden. The Ladder, uitgegeven door DAVID BALSILLIE, 3 Amen Corner, Paternoster Row, London E. C. Reeds sedert lang hebben wij dit tijdschrift, aan ' staatkundige zaken, letteren, wetenschap, en kunst * gewijd, ontvangen, doch wisten het niet recht thuis to brengen. Gaarne zeggen wij daarover een woord van aanbeveling, doch bezitten ' de afleveringen niet volledig. De artikels zijn kort en knap gevat, dock wegens hunne kortheid kunnen zij niet altijd grondig wezen. De nederlandsche letteren vinden in The Ladder eene plaats, doch slechts enkele hoofdzaken (Beets, Huet, enz.) worden erin behandeld. De stip is in 't algemeen vloeiend en klaar, de ontwik- kelde denkbeelden zijn eer ten voordeele dan ten nadeele der christe- lijke beginselen. Zoo is ongeveer de algemeene geest. De laatste aflev. die wij ontvingen is van Juni 1891, N° 6. Dendermonde. De Zwarte Zusters van Dendermonde, door Jan Broeckaert. Dendermonde, Grootjans, 1891. De heer Broeckaert levert in dit klein octavo-boekje eene spre- kende bij Irage tot de zedegeschiedenis en het s kloosterleven. Hij geeft eerst een overzicht van de liefdadigheidsgestichten van Dendermonde in 't algemeen, waaronder zulke over welke prof. Alberdingk Thijm in zijn uitgebreid werk niet heeft gesproken. Vervolgens schetst de schrijver het ontstaan van het huis der Zwarte Zusters en daarna alle noodlottige gebeui tenissen waarvan zij het slachtoffer zijn geweest, tot op heden. Deze studie zal niet alleen door de Zwarte Zusters, maar ook door alien dankbaar worden aanveerd, wien het leven der voor- ouders belangstelling inboezemt. Vlaamsch pleitgenootschap der Brusselsche Balie. De oorsprong der Vlaamsche taal, haar invloed op het schoonheids-, zede- lijk en godsdienstig gevoel van den stam, door P. GISSELEIRE, advo- kaat bij het beroepshof van Brussel. Wij kondigen met genoegen de afzonderlijke uitgave aan deter studie, welke onlangs in het Belfort (Gent, A. Suffer) is verschenen. Dergelijke studien bewijzen van ernstig De Navolging Christi. (Uitgave SCHWANN, Dusseldorp.)c Bedenk dat gij tot lijden en werken geboren zijt! w Boek 1, hoofdstuk '7. BOEKENKENNIS. 217 streven, dat aan de vetbreiding der nederlandsch-vlaamsche taal buiten- gewoon nuttig is. Het werkje is door den uitgever in een zeer zwierig kleed gestoken, dat daaraan in 't geheel--niet misstaat en misschien aan vele liefhebbers de studie in de hand doet nemen, wien de gedachte van taalgeschie- ,denis nog niet recht smaken wil. Eere 4 this aan schrijver en nit- gever die wetenschappelijken aan kunstzin weten te pares. Wij treden dewi.-,1 het werkje een uittreksel is) hier niet in bijzonderheden, maar bevelen de lezing -daarvan eenvoudig, dringend en ernstig ann. Wij herinneren bij deze gelegenheid aan eene dergelijke verhan- deling (betrekkelijk de geschiedenis der Vlaamsche Beweging) voorko- xnende in de Ialnische Volkszeitung van den 25' December 1891, Sony, tagsbeilage. Thomas van Kempen. Bij gelegenheid der merkwaardige studie over Thomas v. K. door V. BECKER (zie hierboven bl. 5 en bl, 162, vlgg.), wijzen wij op de heerlijk verlichte (geillustreerde) uitgave der Navolging, verschenen bij L. Schwann, koninklijken hof-boekhandelaar te Thasseldorp. Deze uitgave in gr.-40 is eene voortreffelijke vertaling van Dr Peter Schwann, onder den naam van Dr F. X. Muller. Zij wend vervaardigd in 1852 en had zulken grooten bijval dat uitgave op uitgave volgde en eindelijk dit prachtwerk in 1887 ontstond. Elk boek en vele hootdstukken zijn versierd met zinrijke afbeeldingen geteekend door Heinrich Commans in den stijl van Fahrich, wiens kunst, gelijk men weet, eenigszins meer trekt op die welke men te Beuron aangenomen heeft, dan op die van Overbeck en zijne volgelingen. De platen zijn in hout gesneden door de firma Brend' Amour en Cc', bijzonder door wijlen mej, Francisca Ittenbach. Aan de versiering van elke bladzijde is de graotste zorg besteed. Oog en hart worden evenzeer bevredigd door de zinrijke voorstellingen, als het denkend verstand door den diepzinnigen, ascetischen tekst. Vooral de gedachten van de Liefde Christi en van zijne kruis- draging is op vele wijzen met even rijke als kiesche verbeelding, kunst- rijk uitgevoerd. Weinige malen slechts ontbreekt eene zekere stille een- voudigheid. Wij kunnen niet nalaten dit heerlijk werk, van 266 prachtige bladzijden, in gr.-4° de geestelijkheid niet alleen, maar alien die belang stellen in kerkelijke, ernstige, stichtende en daarbij liefelijke, zwierige kunst van harte en warm aan te bevelen ; te meer omdat de prijs buitengewoon laag is gesteld op fr. 23 of fl. 12.50.A. T. N. B. Het spreekt van zelf dat bijgaande plaat slechts een flauw ,en vergroofd afbeeldsel is van eene der fine en kleurrijke oorsoron- kelijke houtsneden des prachtweiks. 3n4oub ban Zlibefiriffen. Belgie. Biekorf. 1-4. St-Omaarsput. Gazelle : Ter zal. nagedachtenisse v. d. Eerw. H. P. Busschaert. Ov. d. westvl. vorm v. h. voor- voegsel 8-2. De ure v. Greenwich. Van 't Vrijbusch en de Busch- kanters. Waar woonden de Menapieren. Influenza. De gilden i. St-Jacobs to Brugge. Belfort. (Het) Muyldermans : Het volkskind. Daems : De toekomst. Gisseleire : Oorsprong en invloed d. Vlaamsche taal. Hofdijk's Kennemerland. t Eerw. van Droogenbroeck, Federation artistique. 12-19. Du Jardin : Le mysticisme d. fart comtemp. La photographic d. l'art. Baes : L'art obscene. Vander Straeten : Les billets des rois en Flandre. Baes : Mysticite, symbole et poesie. Les Freres Oyens. Les XX. Les XIII. Caval- leria rusticana. Loquela. tt. Berrie : stuk land ; beterren : plagen; bot : korte tijd; pijspe : ondeugend vrouwmensch; hengst : schuitje; kerf : podex; kutteren : kijven; lichte : korte wijle; maalje : geld; oordtje : tijdje; op de beete : op het punt; overklappen : overdragen; peuren : tijdje; op de beete : op het punt; overklappen : overdragen; peuren : kuischen ; rekarme : met alle gewend ; sterrelinge : rechtuit; testen : gewend maken; tjokkelieren : moeite doen ; vereuveren : hoog- moedig worden ; vlugge : midden. Magasin litteraire. 1-2. Dullaert : Jose de Heredia. Savine : Dm Juan aux Pays-Bas. Expos. Claus. Lohengrin a Paris. Museum. (Nederl.) 9. Pee : Multatuli's Brieven van Duyse : 't Wilhelnzus. Kuiper's : Karel ende Elegast. Vercoullie : Eenheid v. taal. Bellamy's In het jaar 2000. ROder's Maartviooltjes. Streibel's Barbarossa's Tod. Revue de l'Art chretien. 6-1. Esq. topog. de Constantinople. Pit : La gravure ds. I. Pays-Bas au 15' s. Un inventaire du 13° s. Le culte d. docteurs de l'Eglise, a Rome. Mali,zes ancien p. De Noter. La broderie du I I° s. jusqu'a n. fours p. De Farcy. Helbig : Peint. mur. du chat. de Ponthoz. Rupin : Oeuvre de Limoges. Cuypers : Fondation de l'abb. de Rolduc, 1104. Helbig : Vierge de Holbein a Darmstadt. Le crucifix peint par le diable a Rome. Darstell. a. d. Leben Jesu, p. Seitz. L'emaillerie, p. Molinier. Revue generale. 1-2. Woeste : Vict. Jacobs. Nyssens : Thonis- sen. Le St-Graal p. Tennyson. C" du Chastel : Le « Cesar Borgia » de la galerie Borghese. Watteyne : Lettres de Floride. Gilbert : Les sept princesses de Maeterlinck; Etudes crit. s. Mist- de la litt. franc. p. F. Brunetiere. Billets du main p. Jules Lemaitre. Mes hdpitaux p. Paul Verlaine. Hedda Gabler de Ibsen a Paris. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 219 Toekomst. (De) 12 1. 2. De Mont : De platduitsche letterk. beweging en Klaus Groth. Cornette : Een werk ov. de opvoed- kunde de the e. Segers : Bernh. Schreuder. Van Dongen : P. Rosegger. Van Duyse's Reinard de Vos. Vlaamsche school. F. van der Stucken, 173. V. Lagye's schildcring. op het stadh. te Antwerpen, 175. De schilders Henri Luyten, Ch. Mertens en Evert Larock. Al. Struys, lg. Tentoonst. De Braekeleer, 27. Volkskunde. 12-1. Baart : Walcheren i. Zeeland. Gittee : De haan i. de volksverbeelding. De Roever's Ov. vrijen en trou- wen. Gittee : La mus. et la danse ds. 1. traditions des Lithua- niens, d. Allem. et d. Grecs, d. Veckenstedt ; Tradit. 7apon. de la Chanson, la Mus. et la Danse, d. Brauns. Ons. Volksleven. 12.-1. 2. Vertelsels. Sagen. Een « vieze » Almanak. Verjaringsfeest en kermisviering. De klokken. Sagen en Legenden. Spotzegsels. Bijdr. tot een Kempisch Idioticon. Nederland. Familieblad. (Mg. nederl.) Oude Kerkregistei s (Giessen-, Markels.) Brielsche vroedschap (1618-1794) Wappen der Buchge- werbe. Gids. (De) 2. Nijhoff's Hertog v. Brunswijk. Verwey's ver- taal. v. Shelley's Dichters verdediging. Byvanck's Parijs. Katholiek (De) 2. Klonne : De eerste glasblazer v. Amsterdam. Van Kerkhoff : Petrus de la Faille. FrLderiks : Math. Felisius, Cuner. Petri en Jac. Cats. Illustratie. 28-31 (Kath.) Wedren e. romeinsch. circus, n. Wagner. Prairie paarden, n. Richter. In de politiek verdiept, n. Price. (Talrijke schoone platen.) Navorscher. (De) 1-2. Pennekunst. Kosten v. een maaltijd i. 1685. Ponden zwarte. Influenza. Gefalschte Urkunden (497). Spreekwijzen uit de 163 e. « Daar gaat een Domino voorbij ! Den decker ueperen. Lein. Hovescheid. « Elk draagt geen engelsch laken. » Doopvont te Zutphen. Noord en Zuid. 6. Eymael : Nieuwe uitg. v. Coster's Teeuwis. De Beer : Gesch. d. nederl. letteren 1880-90. Geerlig's Hooft's Granida. Baljaard. « Op het oord Tijner Tinnen gebracht. Duitschland. Anzeiger d. German. Museums. 5. 6. Rottenhammer's Iron. Maria. NUrnb. Schrank v. 17. J. Bronzeepitaphien des 15. — 18. Jahrh. Die Aetzmaler Spot! u. Keiser. 220 INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. Fl. Blitter f. Kath. Kirchenmus. N" 12. i. 2. Pflicht der a Musik-Laien. » Liturgie u. Breslauer Domchor. Gesellschaft. (Die) 1. 2. Karl I--; enckell. W. Arent's Dichtun- gen. Leuthold-Biographie. Frenzel, Heiberg, Glaser, Walloth. Bleib- treu's Imperator. Dichtungen Lamarque de Novoa's, Ed. Hart- mann. Arne Garborg's Made Manner. Ouida's Syrlin. Coloma's Pequeneces. Magazin f. Litteratur. 1-8. Spiritismus auf d. Bahne. Lom- broso : Sensibilitat der Frau. Guy de Maupassant? De Mont : Die niederland. Litteraturbewegung. Paul de Lagarde. Hopfen's Helga. Hauptmann's College Crampton. Jos. Lehmann u. Heine. Grillparzer's Ein treuer Diener seines Herrn. Echegaray's Der Unerbittliche. Maupassant's Musotte. Woizogen's Lumpengesindel. Joh. Janssen. Madach's TragYd. d. Menschen. Wildenbruch's Hez- liges Lachen. Echegaray's Komodie ohne Losung. Ibsen in Rom. G. Rossini. Blumenthal's Heide u. gestern. Saar's Frauenbilder. Stimmen aus Maria-Laach. 2. t J. Janssen. Beissel : Entwicklg- gang d. relig. Malerei i. Deutschl. Kreiten : Bl. Pascal. Pfulf : Schnitzer's Berengar v. Tours. Lechner's Mittelalt. Kirchenfeste u. Kalendarien i. Bayern. De Waal's Kleid d. Herrn auf friihchrist. Denkm. Wilpert's Cycl. christol. Gemalde. Seitz' Darstell. a. d. Leben yesu. Delaporte's Du merveilleux ds. la litt. francaise. Zeitschr. f. christl. Kunst. 9-1o. Verkiindig. Maria zu Trier. Wandmalereien zu Toitenwinkel. Roman. Wandgemalde zu Regens- burg. Essenwein's Ausstatt. v. SL Gereon Tu Kceln. Spatgoth. Holzrelief als Modell f. metall. Buchdeckel. Ruine Oybin. Spat- goth. Reliquienkreuze. t Al. Straub. Schrader's Bernhard-Evan- gelienbuch i. Dom Tu Hildesheim. Frantz, Gesch. d. christl. Malerei. Fah's Grundr. d. bild. Kiinste. Christus am KreuTe, Wandgem. v. 1458. Elfenbeinrelief als Buchdeckel v. 14. Jahrh. Elfenb. Medaillon v. 15. J. als Spiegelkapsel. De Waal's Kleid des Herrn auf d. v. 15. J. als Spiegelkapsel. De Waal's Kleid des Herrn auf d. friihchristl. Denkmilern. Wilpert's Cykl. christol. Gemalde. Frankrijk. .Polybiblion. 1-2. Dante et son temps, 'p. Symonds. Ilios et Blade, p. Sortais. Vie et oeuvres de Rousseau, p. Beaudouin. Car- tul. de l'abbaye de St Calais, p. Froger. !flyover. Woordenboek der Nederlandsche taal. Ontvangen : III, 1e afl. Bo-Boer, bewerkt door Dr. J. W. Mulder. De Boer is in deze aflev. nog niet geheel afgewerkt. Wij hebben slechts zeven kolommen in folio van het eerste gedeelte des Boers ! Men moet het geduld van den heer Mulder reeds nu bewonderen ; daar hij honderden van plaatsen heeft verzameld waarin het woord boer volLomen dezelfde beteekenis heeft. Des Guten zu viel ! Ziju geduld is ondertusscheu niet grooter dan dat van hen die sedert eene halve eeuw op letter A, B, enz. zijn ingeschreven. Het wooed Boek neemt negentien kolommen in. Evenals Boer is het vol van aanhalingen, die volkomen overbodig zijn om het woord uit te leggen, doch op zich zelven eene aangename lectuur bieden aan den nieu wsgierige. Ook geven vooral de eerste regels der uitleg- gingen bewijzen van studie en taalkennis. gingen bewijzen van studie en taalkennis. Wiegedrukken. In het Centralblattfiir Bibliothekwesen, 8' Beiheft, 1891 komt eene lijst voor, opgesteld door K. Burger, custos van het Buch,gewerbemuseum te Leipzig, onder den titel : g Ludwig Hain's Repertorium Bibliographicum. Register. > Het bevat I° al de namen der drukkers van de 15° eeuw, voorkomende in Hain's Repertorium; met vermelding der boeken, 2° de namen der drukplaatsen van die boeken, waar de naam des drukkers zelven ontbreekt. Dit Register maakt evenwel de Bibliographische werken van vroeger dagteekening, zooals Campbell voor Nederland, enz. niet overbodig. Ned. Zending. Over weinige maanden verscheen het zesde deel des Archiefs voor de geschiedenis der oude Hollandsche Zending, van J. A. Grothe te Utrecht, handelende over de Molukken van 16o2 tot 1638. Programmuziek. De heer S. van Milli,--,en (de verdienstelijke componist der opera Brinio, Roemeensche Liedercyclus, enz.) heeft in het lifaan4blad voor muziek bl. 1, vlgg. 1892, eene uitmuntende parodie der programmuziek geleverd, onder den titel : g Eene bloedige pastorale, vrij bewerkt naar een verhaal uit het -begin dezer eeuw. w pastorale, vrij bewerkt naar een verhaal uit het -begin dezer eeuw. w 222 OMROEPER. Een 17 jarige violist, schrijver eener Pastorale, vol g schaduw », c morgenlucht 2., . stilte *, . kabbelend water *, g huiswaarts keerende kudde *, . donder *, .1 onschuld *, enz. draagt zijn werk aan eenen 3ojarigen vriend op de viool voor, en beklaagt zich over miskenning. De oudere troost hem. .... Na eenigen tijd schrijft deze dat de Pastorale gezegevierd heeft, want een motief uit het werk, dat van het kabbelend water, is, bewerkt door den vriend, een zegemarsch geworden hij het inne- men van Caracas (waai de oudere vriend aanvoerder was). De stad biedt den componist 10,000 fr. aan... Een ander thema, dat van den baster I -nachtegaal en der . herderlijke liefdesverklaring », 4 heett den flood van 20,000 Spanjaarden ten gevolge gehad * bij den 4 heett den flood van 20,000 Spanjaarden ten gevolge gehad * bij den strijd om Bolivar. Guajaquil heeft eene pyramide opgericht vocr den j)ngen toonkunstenaar... Dit alles bezorgde de oudere vriend. Kunst aan den Rijn. Bij de firma L. Schwann, te Dusseldorf verschijnt : g Die Kunstdenkmdler der Rheinprovinz, * bewerkt door Paul Clemen, rijk verlicht, in schoon 4° formaat. I. Kempen, met 4 groote en 59 kleine of beeldingen ; mic 3,50. (fr. 4,50, fl. 2,10). II. Geldern, volgt weldra. Rldderorden, Bij de jongste onderscheidingen welke van Z. M. Leopold II aan belgische kunstenaars zijn ten deel gevallen vinden wij, de volgende namen. De bouwkunstenaar Pauli is tot den commandeursrang volgende namen. De bouwkunstenaar Pauli is tot den commandeursrang verkozen. Tot officiers zijn benoemd : de schilderes Mej. Beernaert, de heeren Courtens, De Braekeleer (beeldhouwers te Antwerpen), Demanez (plaatsnijler), Den Duys, Meunier, Mignon (beeldhouwer), Van der Ouderia (te Antwerpen), Van der Stappen (beeldhouwer), Van Havermaat (te Antwerpen), Van Severdonck. Tot ridders, werden benoemd : de heeren Blanckaert, (Maltebrugge), Claus (Astene;, De Pauw (Best. der St-Lucasschool), Dnmortier (bouw- kunstenaar), Hagemans, Khnopff, Le Mayeur, Malfait (beeldhouwer), de Merprκs, Meyers, Mister (hoogl. te Gent), Plumot (te Antwerpen), Stacquet, Uitterschaut, Van Cuyck (bestuurd. van den kunstkring te Antwerpen), F. Van Leemputten. Aan Mej. Beernaert werd een schitterend feestmaal geboden. Met hare toestemming zal in eene onzer volgende afleveringen hare beel- tenis met eene studie over hare werken verschijnen. Werther, de nieuwe opera van Massenet, is den 18n Februari, met grooten bijval te Weenen opgevoerd. Van Dijck vervulde de titelrol. Spelling. De heeren Kollewijn, Terwey, Buiteniust Hettema, Ger. Keller en twee nailer te benoemen heeren vormen de commissie, om eene nauwkeurige voordracht te doen ter vereenvoudiging van de spelling. Witkamp. Het plan bestaat om den schilder Witkamp een gedenkteeken te stichten aan zijn laatste woonhuis. OMROEPER. 2 23 Peter Benoit. Den 15n Febr. werd te Antwerpen Benoits Lucifer opnieuw met grooten bijval uitgevoerd. De toonkunstenaar beleeft dit jaar het 25' van zijn bestuur der Antwerpsche muziekschool. Men bereidt eene het 25' van zijn bestuur der Antwerpsche muziekschool. Men bereidt eene buitengewone plechtigheid voor om dit gedenkjaar t3 vieren. Er zal eene keus worden gedaan uit Benoits hoofdwerken bestaande in : Lucifer, De Schelde, De Leie, Hymne aan de Schoonheid, De Oorlog, De Rin, de drama's Charlotte Corday, De Pacifratie van Gent, de cantaten : Rubens, De Kindercantate, Van Ryswyck, Conscience, De Wereldtentoonstelling van 1885, Drama Christi, enz. om in den loop des zomers te worden voorgedragen. Het tot heien onuitgevo3rd lyrisch drama Karel Van Gheldere, zal, naar wij vernemen, cerstdaags te Antwerpen, worden opgevoerd. Wellicht heeft de lezer het reeds zien vertoonen voor dat deze bladen zijn verschenen. Benoit werkt tegenwoordig aan eene feestcantate voor de inwij- ding of onthulling (I) van het standbeeld van Prudens van Duyse, te Dendermonde. . Tentoonstelling in Arti te Amsterdam. In Arti zijn tentoon- gesteld de volgende schilderijen van Jacob Maris : Molen, Twee mole ns, Haven, Schelpenvisscher en Sta lsgezicht, De japer in zee, Bennenhaven, Stadsgeziclzt, De steenen molen, noolspeler, Zandkruiers, Scheveningen. Zomer en Winter, Gezicht op Rotterdam 4' vroegen morgen, Dordrecht, Avond en Winter. Verder zijn nog tentoongesteld de volgende aquarellen : Twee Stadsgezichten (no 21 en 22), Strandgezicht, Stadsgezicht, In de duinen. Vlaamsche Academie. Op de zitting der koninklijke Vlaamsche academie van den 1711 Febr. gaf de heer Coopman verslag van het Woordenboek der Nederlandsche taal en maakte daarbij een tal van .emstige opmerkingen. Wedstrijd van tooneelletterkunde te Antwerpen. (Uittreksei van het officieel verslag.) Bij het openen der briefjes bleek, dat de bekroonde of althans met eene aanmoediging vereerde stukken het werk zijn van Mevrouw Snijder van Wissenkerke, geboien Klant v. d. Myll, te 's Hage, met- Lotos en Rene Musk; van den heer S. L. Illogewerff, leeraar te Amers- foort, met Petrus Dathenus; den beer Gustaaf Dielemans, te Ant- werpen, met Strjd om het Afeesterschay., en den heer Gustaaf de Lattin, ibid., met De Familie van zin Vrouw. Van de mededingers wier inzendingen eene eervolle melding very dienden, gaven slechts de volgenden oorlof, om hunne namen bekend (T) Niet inhuldiging, dat vreeselijke, misselijke wan wcord, in zulken zin. 224 OMROEPER. te waken : Mevr. Snijder van Wissenkerke, den Haag, met : Geluk is broos, comedie in twee bedrijven, en Een Cceur d' Or, comedie in- ken bedrijf; Mej. H. W. Beyerinck, Arnhem, met : De Nacht-Cactus, blijspe! in twee bedrijven ; de heer J. (C. van Audel, Rijswijk b/d Haag, met : Tristan en Isolde, drama in vijf bedrijven ; Alb. J. J. Seidel,. met : De Roekeloozen, drama in vijf bedrijven ; Nestor de, Tiere, Brussel, met : De Roekeloozen, drama in vijf bedrijven ; Nestor de, Tiere, Brussel, met : Liefdedrfft, drama in vier bedrijven ; G. Hogguer en T. F. Ver- maere, Antwerpen, met : Feren:z Renyi, drama in, vier bedrijven; F. van Boghout, Antwerpen, met De Matroosvrouw, drama in vier bedrijven A. Sipman, Arnhem, met : De Meester, comedie in vier bedrijven ; G. P. H. Zimmerman, Leeuwatden, met : Te Huis bikven,, comedie in een bedrijf; C. de' Kinder, Antwerpen, met : Betzy en Bedrogen, blijspelen in een bedriji ; en J. van de Venne, Antwerpen met : Eva's Dochters, blijspel in een bedrijf. De jury betreurt aan dat het stuk Noodlot, als zijnde een tooneelbe- werking van Caperus' bekenden roman, geene underscheiding te kunnea verleenen. De tekst der prijsvraag was formeel : alleen oorspronkelijke stukken waren tot den wedstrijd toegelaten. De jury, Emm. Rosseels, vooi-zitter, A. Cornette, F. Gittens,. Pol de Mont, F. van Doeselaer, leden. Patti. De New-Yorker Musical toaner vaart ongenadig uit tegetr Adelina Patti dat zij haar leven lang haar talent heeft misbruikt, uitsluitend om geld te verdienen zonder eenig wezenlijk nut aan de toon- kunst te doen, zonder Naar in 't minst vooruit te doen gaan. 011apodrida in een Jaarboekje. Op bl. 112, 1892, staat geschfeven dat het Mengelwerk van den Almanak voor Nederland- sche Katholieken te belangrijk is om, door het woord Mengelwerk, dat is Pot-pourri of 011apodrida ('t spaansche woord) te worden aangeduid ; de uitdrukking is te zedig gekozen . Ongelukkig heeft de proefkijker of corrector de fout 011ipodrida onverbeterd gelaten, wat aanleiding heeft gegeven tot misverstand verzoeke verbetering. Het Oratorio Franciscus van Edg. Tinel, is den 18° Februari met schitterenden bijval te Aken uitgevoerd. EUPHROSINE BEERNAERT. Dietsche Warande, n° 3. . Dietsche Warande, n° 3. *at * *1*:':44g4Pg4 5txx.714,a,xtit DICHTKUNST, LETTEREN. 'Cum4ett puin400pen. NOVELLE van JOHANNA BALTZ(1). ER van den stoffigen landweg van Limburg, midden in het woud, lag, voor vele eeuwen, de Maartensburcht. Bij den eersten aanblik had men het kasteel kunnen beschouwen als het tooverslot der Schoone Slaapster in het Bosch, zoozeer was het van groen omgeven tot de torenspits toe. De klimop slingerde hare breede, donkerglanzende bladeren langs venster- ruiten en sierlijke balkons, en tegen het metselwerk kropen de wilde rozenstruiken naar omhoog, van waar in den zomertijd de arme bloemkelken lachend neder- blikten. Helaas ! die groene en bloeiende pracht omlijstte geen sluimerend lustootd, dat slechts op den bevrijder wachtte om tot ruimer leven, tot glans en geluk to ont- waken ; zij was veeleer een mantel, die vol medelijden dat- gene wat tot verval veroordeeld was aan den blik onttrok. Van den Maartensburcht, eertijds het slot der familie (1) Met toelating van den heer J. P. Bache'''. 226 TUSSCHEN PUINHOOPEN. Martinius, een der oudste en hooghartigste geslachten des lands, bleven nevens den trotschen toren, die alle stormen getrotseerd had, nog slechts eenige buitenmuren over. Door de ronde, in lood gezette schijven der vele kleine vensters van de bovenverdiepingen drong geen zonnestraal meer in de treurige vertrekken binnen, geen lichtgloed glansde des avonds daaruit op de boomen van het woud, om van eenige gezelligheid daarachter te vertellen. Onverbiddelijk zette de vernieling haar NiNerk voort, onverbiddelijk en zonder tusschenpoozen; hoe lang zou het nog duren tot de laatste muur omlaag gestort was? En toch was de Maartensburcht niet verlaten ; van tijd tot tijd hoorde men daaruit het gezang en de zilverreine lachtonen eener meisjesstem weerklinken. Dan bogen de groene takken der reusachtige boomen in de rondte zich neer als tot vroolijke toejuiching, hieven de reedieren luisterend den sierlijken kop omhoog en blikten de roodbarstjes nieuwsgierig uit het groen. De winter draalde dat jaar zijne strenge heerschappij uit te oefenen ; deed het hem leed, de pracht van het heerlijke woud te verwoesten en in den wind te strooien, of liet hij zich geheel betooveren door den helderen gloed van den « Allerheiligen-zomer » en geloofde hij zich in zijn kalender-berekeningen, vergist te hebben? Het was November, en nog bloeiden in de weiden de herfsaijloortn'voort, en zag meh de zilveren weafsels der herfstdraden in boom en struiken hangen, of schitterend herfstdraden in boom en struiken hangen, of schitterend door de lucht zweven, als waren zij gesponnen op Vrouw Holle's wiel. Op het binnenplein van den burcht stond een forsche lindeboom ; hij had nog halsstarrig een gedeelte van zijn loof behouden, doch was goudkleurig en bruin- van zijn loof behouden, doch was goudkleurig en bruin- rood getint. Nu en dan zonk er langzaam een blad neder in de steepen kom, waar de rusteloos voortruischende waterstraal uit de oude bron in nederplaste. TUSSCHEN PUINHOOPEN. 227 Dicht aan den stam van den lindeboom verhief zich in al zijne majesteit het standbeeld van Sint Maarten, -den schutspatroon der ridders van Martinius. De heilige was afgebeeld als de fiere ruiter, dien de vrome legende ons schetst. Zijn helm rustte op een manhaftig hoofd, zijne forsche rechterhand omvatte een krijgslans en het ros scheen zulk een moedig ruiter waard. Het beeldhouwwerk, uit eikenhout gesneden, was een prachtig kunstgewrocht. De gelaatstrekken waren vol uitdrukking, de gestalte was fraai gebeiteld; de gansche wapenrusting -was op hoogst gelukkige wijze vveιrgegeven, en vooral de overblijvende helft des mantels, dien de ridder met een arme had gedeeld. De afvallende plooien waren op oogverblindende wijze nagebootst en de zware, dikke stof scheen tot over de zijden van het paard of te hangen. Sint Maarten zag heden aan zijne voeten een tweetal lieden die al zeer weinig overeenkomst met elkander hadden. Een grijsaard, wiens lederen wambuis een knok- kelig lichaam omsloot, zat op de steepen omheining der waterkom en vlechtte een krans van dennentakken; deze ongewone arbeid scheen hem zwaar te vallen, althans er stonden groote zweetdruppelen op zijn voorhoofd, en van tijd tot tijd ontlokte zijn ongeduld hem een duchtigen jagersuitroep, die hem telkenmale een vermanend : « Maar Hans ! » van zijne medgezellin op den hals haalde. Het schelmsche lachje, dat na elke dergelijke waar- schuwing op de rozenlippen zweefde, zag de brave Hans niet, en dus beantwoordde hij het telkens met een berouwvollen zucht of wel met een « Gij hebt gelijk, Gisla, mijn duifje! » waarbij hij zich beijverde aan zijne ruwe stem den weeksten, zachtsten klank te verleenen. Gisla leunde tegen bet ruiterstandbeeld. Zij was een clank meisje van veertien jaar en een buitengewoon bekoorlijk rozenknopje. Om haar smal, liefelijk gezicht 228 TUSSCHEN PUI NHOOPEN. krulden glanzende goudlokken, die in twee dikke vlechten langs den nek afdaalden; onder hare donkere wenkbrauwen lachten een paar goudbruine oogen, die den schuldeloozen blik eener jonge ree hadden. Gisla's kleeding was eenvoudig, ja bijna arm ; maar het schamele grijze kleed met de pofmouwen en den breeden witten halskraag deed haar lieftallig uiterlijk slechts des to meer uitkomen. « Vertel mij eens van Sint Maarten ! » vroeg het meisje. « Kind, kind, gij hebt het al wel honderdmaal gehoord ! » antwoordde Hans, Wien de stekelige den- nentak reeds moeite genoeg kostte. « Dat komt er niet op aan, Hans, morgen is het toch zijn feestdag, dus moet men meer dan ooit aan hem denken ; zie maar, ik zoek ook de mooiste wilde eikentakken uit voor onzen krans. » « Sint Maarten was een dapper krijgsman, b begon Hans, « doch benevens zijn heldenmoed bezat hij eene weeke ziel en een medelijdend gemoed. Hij kon niemand in het ongeluk zien of hij schonk alles weg wat hij bezat. Ten laatste hield hij niets meer over dan zijn mantel. Maar op zekeren winterdag reed hij door de trotsche stad Amiens en zag aan de poort een bedelaar staan, die hem dringend om een aalmoes smeekte. In een oogwenk nam de vrome krijgsman zijn mantel, sneed hem met zijn zwaard in twee helf- ten en gaf de eene aan den armen man. » « Dat was goed, dat was prachtig, » zeide zij, « ik ben er trotsch op dat hij onze voorzaat en schuts- patroon is ! » Diep zuchtend verklaarde Hans : « En mij dunkt, de arme stumperd past daar juist goed voor! » « Omdat wij zelven zoo arm zijn, meent gij ? Zijn wij dan altijd zoo arm geweest, Hans? Was mijn , groot- TUSSCHEN PUINHOOPEN. 229 vader, die toch zulk een hooghartig man geweest moet zijn, ook zoo arm ? En is het geslacht Martinius eveneens zoo arm geworden door het wegschenken van aalmoezen? » « Wat al vragen op eens, kleine Gisla ! Maar wie zou ze beter kunnen beantwoorder, dan ik? Ik was immers reeds op den Maartensburcht in dienst, in de dagen toen uw vader nog een kleine knaap was. Des- tijds kwam ik als jongste stalknecht op het kasteel aan; uw vader mocht mij gaarne lijden en daarom werd ik aan zijn persoon verbonden, wat tot den huidigen dag toe het geval is gebleven. » « Destijds was bet hier een gansch ander leven. De vertrekken glansden van fluweel en zijde ; vijftig paarden trappelden in de stallen, en toen uw vader uwe beeldschoone moeder, die reeds na verloop van een jaar bezweek, hierheen voerde, werd er een feest gegeven, waarover men wijd en zijd niet genoeg kon roemen, en hield de oude beer, uw grootvader, zijn intocht als een koning. D « En zijn wij zoo arm geworden door het geven van almoezen? » aldus kwam Gisla op hare vraag terug. Hans haalde de schouders op. c Wie zal het zeggen, kleintje? Zij hebben altijd met voile handen weggeschon- ken, daar waar slechts iemand hen om hulp vroeg; maar gij weer, het spreekwoord zegt : « Almoezen uit- deelen maakt niet arm, » en ik geloof zelfs dat zulk een groot vermogen als het uwe daardoor niet geheel verloren zou kunnen gaan. Ziet gij, kind, ge waart juist drie jaren oud, toen wij uittrokken op een veldtocht met den Keizer. Wij trokken ver naar bet Walenland op, en er verliepen twee jaren, voordat wij huiswaarts keerden. Bij Sint Maarten, wat vonden wij bier alles veranderd! De naburige roofridders, waarvan er velen 230 TUSSCHEN PUINHOOPEN. ons vijandig gezind waren, hadden gebruik gemaakt van onze afwezigheid wij waren vergezeld geweest van bijna al onze leenplichtigen — om uwe haardstede te belegeren. Uw grootvader, die oude krijgsman, had geruimen tijd een heldhaftigen tegenstand geboden ; ten laatste werd hij zwaar getroffen door een pij1 en stierf aan zijne wond. Hier, voor het beeld van zijn schuts- patroon, moet hij den laatsten adem hebben uitgeblazen. Wij vonden niets anders meer dan zijn graf en den geheel verwoesten burcht. Geld en goud waren ver- dwenen. U had uwe bewaakster, de trouwe Geertruida, die wij gedurende den afgeloopen winter begroeven, gered, en zoo vond de graaf althans zijn kleinood, zijne Gisla weder. » « En sedert leven wij met ons drieEn hier in den Maartensburcht? sprak Gisla peinzend. « Zoo goed en zoo kwaad als wij kunnen onze dagen rekkende, » bevestigde Hans. « Eertijds was ik de schildknaap uws vaders, thans ben ik kok, bone- lier, kleermaker en kindermeid ! Want, kleine Gisla, een, kind blijft gij nog altijd, in weerwil van uwe veertien jaren, en wat er van u moest worden zonder mij, dat zou ik niet weten te zeggen. » Helder stemde Gisla's lachen met het geruisch der bron in. Hans de schildknaap hernam evenwel op ernstigen toon : « Wij zouden beiden sedert lang weder op een veldtocht zijn uitgetrokken indien gij er niet geweest waart, kleine Gisla, en als zich niet nu en dan aan heer Eckbert's kriie de oude wond deed gevoelen, die de lanssteek van een ellendeling hem toebracht. » « Ik geloof werkelijk dat gij in staat zoudt zijn mijn ouden vader nog te midden van het krijgsgewoel te voeren, » riep het jonge meis;e verontrust uit. Hans schudde afkeurend het hoofd. u Oud? Neen TUSSCHEN PUINHOOPEN. 231 het is waar, jong is beer Eckbert niet meer, daar hij reeds den middelbaren leeftijd voorbij was, toen hij in het huwelijk trail, mar.... D ci Mijn vader, mijn vader ! D juichte Gisla en den tak met zijne roode bessen latende vallen, zoodat hij als een tapijt vormde voor het Sint-Maartens-paard sprong zij den redder te gemoet, die, met den handboog over den schouder, den hof betrad. Ridder Eckbert von Martinius was eene echte helden- figuur; ofschoon zijn baard reeds vergrijsd was en zijne lokken van een zilverglans waren overtogen, zijne blauwe oogen straalden nog van heel den gloed der jeugd en een glimlach verhelderde zijne gebronsde gelaatstrekken, toen hij den arm om zijne bekoorlijke dochter sloe;. « Kijk eens, Gisla, wat ik medebreng ! Het is wel is waar geen St.-Maartens-gans, maar ik denk dat deze wilde eenden ons morgen toch ook een goed maal zullen verschaffen. » Lachend nam Hans den jachtbuit aan; de burcht- heer had intusschen den krans van dennentakken opge- merkt en prees den ijver waarvan deze arbeid getuigde. « I)at mag ik gaarne zien, wij zullen geen moeite sparen om den schutspatroon feestelijk te versieren. Geef mij, den krans aan, Gisla, voor Hans zou het mikpunt te hoog wezen, hij reikt niet eens tot aan het hoofd van het paard, dus veel minder nog tot den ridderhelm van den heilige! » Spoedig daarop prijkte het beeldhouwwerk in zijn schoonste pracht, en toen des avonds op de bergtop- pen de Sint-Maartens-vuren brandden, vlamde er ook een belle gloed in den burchthof, en weerspiegelde de waterstraal der bron zich op nieuw in wonderbaren glans. 232 TUSSCHEN PUINHOOPEN. Met den winter waren kommer en smart den Maar- tensburcht binnengeslopen : Gisla lag zwaar ziek. Gelijk een door vorst geknakte bloesem rustte zij op de bruine een door vorst geknakte bloesem rustte zij op de bruine legerstede van kemelhaar; haar zacht gelaat was nog smaller geworden en op hare wangen gloeiden donkere koortsrozen. Onrustig bewogen zich de etagere handen die niet eens kracht genoeg meer bezaten om den beker met water aan de dorstende lippen te brengen, en de blik der goudbruine oogen dwaalde onbestemd door het vertrek. Men had de kranke in de eenige redelijk beschutte en bewoonbare ruamte gevoerd, in de gelijkvloers ge- legen onderste torenkamer ;z hier lag zij nu reeds sedert vele dagen uitgestrekt, zonder dat er eenige verandering vele dagen uitgestrekt, zonder dat er eenige verandering in haar toestand kwam. Gisla klaagde niet over pijmn, in haar toestand kwam. Gisla klaagde niet over pijmn, doch de koorts woedde onophoudelijk voort, en het zachte kind scheen als een licht uit te moeten dooven. De bitterste wanhoop had zich meester gemaakt van ridder Eckbert en zijn trouwen schildknaap, want zij erkenden zich machteloos en zonder raad tegenover dezen slag van het lot. Hunne wreede vijandin, de armoede, die zij in dagen van gezondheid vol moed en opgeruimdheid bestreden, verlamde hen thans in alles wat zij tot de redding van het kind wilden beproeven. Wel wisten zij dat in het stadje op eenige wren van daar, een geneeskundige woonde, die beroemd was bij alien die bijstand tegen dood en ziekte behoefden; maar het was hun tevens bekend dat er heel wat goud- stukken toe vereischt waren, om den geleerden man te bewegen een wintertocht door het gebergte te onder- nemen, en evenveel misschien om zich geneesmiddelen aan te schaffen. Den beiden eenza:nen bleef derhalve niets anders over dan de wacht te houden over de arme verwelkende bloem en den troost dien zij in het gebed TUSSCHEN PUINHOOPEN. 233 zochten. Uren achtereen smeekten zij den schutspatroon, Sint Maarten, am zijne voorbede voor de laatste van het aan zijne hoede toevertrouwd geslacht. Op zekeren dag dat de zieke zich een weinig beter gevoelde, trok de ridder met Hans het besneeuvvde woud in ; misschien zou het hun gelukken met speer of handboog een hert te dooden, dat de schildknaap ver- volgens zou kunnen verkoopen om in den dringendsten nood te voorzien. Gisla lag stil op hare legerstede neer ; de koorts was heden minder heftig, de ademhaling van het kranke kind was rustiger. Daar opende zich plotseling de deur en strompelde eene oude, armoedig gekleede vrouw naar binnen. Zij sleepte zich naar Gisla's sponde en zag haar hoofdschuddend aan. « Zoo, zoo, jonkvrouwe, » zeide zij, « gij zijt ziek en alleen, dat staat mij volstrekt niet aan ! Mijn kleed is dun en gescheurd, ik ben bijna bevrozen en daarom wilde ik — maar ik lie gij zijt hulpeloos en kunt mij niets geven ! » « Jawel, javvel, » fluisterde Gisla, met een zwakken glimlach, « ik lig in eene warme kamer. Gij moet door sneeuw en storm heentrekken, moejertje, neem dus mijn deken! » En zij schoof 'mar een dik vossen- vel toe, dat hare voeten bedekte. Verbaasd wikkelde de oude zich daarin. « Dat zult gij niet voor niets gedaan hebben, » antwoordde zij. « Neem deze kruiden en laat daarvan een drank koken, daardoor verdwijnt de koorts die u uit de oogen straalt. God behoede u! Doch stil, » riep zij terug- keerende en over de ziekensponde heenbuigend, « zeg aan uw vader dat ik er eertijds bij was, toen de oude ridder door een pill getroffen stervend ter garde zonk en dat ik zijne laatste woorden opving. Zij luidden 234 TUSSCHEN PUINHOOPEN. « In den mantel van Sint Maarten ! 0! zoo mijn zoon het slechts wist, in den mantel van Sint Maarten. » Onthoud het goed, meisje, wellicht kan het u van nut zijn. » Daarna strompelde zij naar buiten en Gisla verviel in eene lichte sluimering. Toen hare beide huisgenooten van de jacht huis- waarts keerden, lachte Gisla hen toe en scheen hare zwakke stem krachtiger to worden, terwijl zij hen van het bezoek der bedelares vertelde. De schildknaap maakte zich terstond meester van de kruiden en hing een keteltje daarvan gevuld over het vuur; hij klampte zich vast aan elken stroohalm van hoop. Met ridder Eckbert was het anders gesteld. Hoofdschuddend en met bedroefd gelaat hoorde hij naar hetgeen de oude omtrent de laatste woorden zijns vaders gezegd had. « Uw grootvader sprak telkens aldus! Denk aan den mantel van Sint Maarten ! Daarmede heeft hij mij zeker honderdmaal tot grootmoedigheid en weldoen aange-. spoord. En gij hebt volkomen in zijn geest gehandeld, arme kleine, » voegde ridder Eckbert er bij, « toen gij die arme bedelares uw warm voetendek gaaft ». Het was op den morgen van den 25n December. De gansche wereld door weerklonk de jubelkreet : « Fen Heiland is ons geboren ! » en deze boodschap verspreidde blijdschap en tzaligheid zoowel in hut als in paleis. De menschlievendheid vierde haar triomf- en zegefeest en strooide rijkelijk hare gaven uit. Helaas, op den Maartensburcht alleen heerschte geen Kerst- vreugde. De nood en ellende hadden er hun toppunt bereikt. Gisla's toestand was na het innemen van den drank verergerd; de koorts was weder in kratht gestegen, en haar bewustzijn verloren gegaan. Thans lag zij sedert het aanbreken van den dageraad in een TUSSCHEN PUINHOOPEN. 235 zwaren siaap verzonken, die aan de dood deed denken. Hans zat over haar heengebogen en luisterde naar hare moeielijke ademhaling. Niet langer in staat dat schouwspel gade te slaan, had de ridder zich naar buiten gespoed. Eene dunne sneeuwlaag bedekte alles in den omtrek ; de takken der lindeboomen schitterden en glansden in den zonneschijn, en zelfs Sint Maarten scheen met diamanten bestrooid. Vol vertwijfeling wierp Eckbert zich voor het ruiterstandbeeld neder. « Gij waart barmhartig en weldadig, zoolang gij op aarde rondzwierft, » bad hij, « wees het ook thans! Smeek het Christuskind om genade voor mijne arme Gisla ! » Onder zijn vurig bidden greep hij den mantel van den heilige vast om zijne lippen daarop te drukken. Daar gebeurde iets zonderlings. Het stuk dat hij vast- geklemd hield, bleef in zijne hand gevat, het gleed uit de diepe plooien des mantels, en uit de daardoor ont- stane opening daalde een gouden regen neder. Weldra rustte er een gansche berg geldstukken in de sneeuw en nog altijd gleed er goud uit Sint Maarten's mantel. Sprakeloos blikte ridder Eckbert het wonder aan. Toen hij eindelijk met bevende hand de holte betastte, bleef er een stuk perkament in zijne hand steken ; hetzelve was bedekt met het schrift zijns vaders. « Ik kan den burcht niet langer verdedigen en zal onder zijne puinhoopen begraven worden. Uw erfdeel, mijn zoon, verberg ik in den mantel van Sint Maarten, die reeds zoo menig geheim van ons geslacht bewaarde. Mijn trouwe zendbode, dien ik heden naar u of deed reizen, kondigt u deze bergplaats aan, welke nooit anders als aan den stamhouder van ons huis bekend was. Vaarwel — en God's zegen zij met u. Vergeet niet de behoeftigen te verzorgen; want het geven van aal- moezen maakt niet arm! » 236 TUSSCHEN PUINHOOPEN. De getrouwe zendbode had nimmer zijn doel bereikt en was onderweg in handen des vijands gevallen. Ridder Eckbert vernam, eerst heden het geheim van den Schuts- patroon. Aan zijne lippen ontsnapte een juichkreet : hij was niet 'anger hulpeloos, thans kon hij aithans beproeven Gisla's ziekte met het wapen der wetenschap to bekampen. Hij zou-- haar nu mogen verplegen en verzorgen als ware _ zij eene prinses geweest. Maar de voorspraak van Sint Maarten is machtig en de ontferming van het Kerstkind onbegrensd. Ter- wijl de ridder aldus bij zichzelven jubelde, werd de torendeur geopend en trad Hans naar buiten met een zonnigen glimlach op het trouwe gelaat. « Heer! Heer ! » riep hij bijna ademloos, « zij is gered ! Er paarlen riep hij bijna ademloos, « zij is gered ! Er paarlen groote droppelen op haar blank kindervoorhoofd, de koorts is verdwenen, haar oogen hebben in geen weken zoo helder en- klaar geblonken. Zij is gered ! » Toen de heilige avond zijn donkeren sterrensluier over de aarde heenspreidde en overal de Kerstklokken weergalmden, brandde er weder een vroolijk vuur in den hof van den Maartensburcht aan de voeten van St-Maarten, terwijl voor Gisla's legerstede een sierlijk dennen- terwijl voor Gisla's legerstede een sierlijk dennen- boompje verrees. De kaarsen, welke Hans _reeds uit voorzorg des zomers van honingwas bereidde, straalden in vollen glans en wierpen haren gloed op het beeldschoon gelaat van het jonge mei*. Ja, zij was gered, en in gelaat van het jonge mei*. Ja, zij was gered, en in de dankbare harten der drie eenzamen zong en juichte het zalige woord, door den engel gesproken in den eersten Kerstnacht : « Ziet, ik verkondig u groote vreugde ! - AZIEMEECOMI ZEDEGESCHIEDENIS % flomao ban limpen. 0) Songste ontbefifiingen, door V. BECKER, S. J. (Slot.) V. De rechtstreeksche geschiedkundige getuigenissen. De voornaamste getuige in de strijdvraag is Johan- nes Busch, Zwollenaar van geboorte, persoonlijke kennis van Thomas, een der voornaamste kloosterlingen en officieele kronijkschrijver van Windesheim. De meeste tegenstanders hebben begrepen dat de persoonlijke hoeda- nigheden van Busch,_ en meer nog het voorkomen zijner getuigenis in de op last van den prior-generaal geschre- vene kronijk, indien men de echtheid zijner woorden erkende, alle tegenspraak onmogelijk makes ; daarom trachtten zij to bewijzen dat die getuigenis niet tot de kronijk behoorde, en er eerst later door een afschrijver werd ingeschoven. Een merkwaardig doch verkeerd (1) Verg. Dietsche Warande, 1892, bi. 5 vlgg., en 162 vlgg 238 THOMAS VAN KEMPEN. begrepen feit gaf aan die bewering aithans een schijn- baren steun. In 1457 schreef Busch het boek De viris illustri- bus de Windesem, en kort daarna een tweede boek de Origine monasterii in Windesem. In 1459 werd hij naar het klooster Sulta bij Hildegheim gezonden, waar hij van zijne beide werken een tweede redactie schreef, zoo sterk van de eerste verschillend dat zij met recht den naam mag dragen van tweede kronijk. recht den naam mag dragen van tweede kronijk. Het tweede bock, dat aanvankelijk alleen de geschie- denis was van het klooster Windesheim werd met 1 2 hoofdstukken vermeerderd, en daardoor de geschiedenis van 't Windesheimsche kapittel. Ook het eerste bock werd sterk omgewerkt en vermeerderd, In de voorrede dezer in 1464 voltooide kronijk verklaart Busch uit- drukkelijk zijn werk te schrijven op bevel van den prior-generaal. De kloosterlingen van Windesheim onderscheidden duidelijk de beide kronijken ; maar na de Fransche omwenteling, die geheel het kapittel vernietigde, gingen de zeldzame handschriften der eerste kronijk verloren de zeldzame handschriften der eerste kronijk verloren en verdween zelfs de herinnering van haar bestaan. Gelukkig hebben wij in het oude Windesheimsche klooster te Gaesdonck een afschrift der eerste kronijk teruggevonden ; waardoor wij in staat waren de tegen de echtheid der getuigenis gemaakte opwerping te weer- leggen. In de vergadering van Parijs in 1681 vertoon- den de reguliere kanunniken een handschrift waarin de getuigenis van Busch over de Nay. niet voorkwam. Het was echter een afschrift der eerste kronijk, waarin Thomas in het geheel niet geuoemd wordt en er dus geen aanleiding bestond hem als schrijver der Nay. te doen kennen. Deze bijzonderheid dier vergadering is Inedegedeeld in een eigenhandigen brief van Mabillon THOMAS VAN KEMPEN. 239 dien wij te Parijs hebben onderzocht. Als men van elders het bestaan der twee kronijken kent kan men zich in den zin zijner worden niet vergissen. Mabillon heeft eerst geschreven : « Its (de reguliere kanunniken) ont produit deux Buschius : dans l'un desquels qui paroit original, n'estoit pas la parenthese qui donne le livre a Thomas, mais seulement dans le second, qu'ils pretendent avoir este augmente par Buschius mιme. J'ay appris ceci de M. du Cange qui estoit des exa- mipateurs. » De uitdrukking deux Buschius niet duide- lijk genoeg vindende, heeft hij boven den regel de woorden chroniques de ingelascht, even gelijk hij achter den naam van M. du Cange geschreven heeft et de M. BaluTe. Die bijvoeging had de woorden welke betrekking hebben op het nieuwe voorwerp deux chro-d niques in het vrouwelijk moeten doen zetten; rnaar Mabillon verzuimde die verbetering aan te brengen, even gelijk hij vergat het werkwoord estoit in het meervoud te schrijven. De vereenigde omstandigheden van het niet verschijnen van het proces-verbaal dier vergadering, en der verlorene herinnering aan het bestaan van twee verschillende kronijken, hebben de woorden van Mabillon verkeerd doen opvatten. Men meende dat er eenvoudig sprake was van twee exem- plaren van eenTelfde werk, en dat de bundel die de getuigenis ten gunste van Thomas niet bevatte toen beschouwd werd als het autograaf van Busch. In die veronderstelling had Mabillon in plaats van chronique originale moeten schrijven l' original, en niet kunnen spreken van deux chroniques, waarvan de eene een uitbreiding was der andere. Het thans door Santini uitgegevene proces-verbaal is ook met die opvatting in strijd. Daar zijn meer dan twee handschriften onderzocht; .uitdrukkelijk worden vermeld als aan de vergadering 240 THOMAS VAN KEMPEN. overgelegd een bundel van 't S. Maartens-klooster te Leuven en een ander uit het klooster te Daalhem, Welke beide de getuigenis over Thomas in dezelfde woorden bevatten. Van 't autograaf van Busch, dat destijds reeds was zoek geraakt, wordt met geen woord gerept; wel is waar wordt het handschrift, waarin de getuigenis ont- brak, evenmin vermeld, maar dit is licht verklaarbaar. brak, evenmin vermeld, maar dit is licht verklaarbaar. Eenmaal vastgesteld dat dit handschrift eene andere Eenmaal vastgesteld dat dit handschrift eene andere kronijk van Busch bevatte, kon het noch voor noch tegen getuigen, zelfs al ware het een autograaf. Thans nu er van de tweede kronijk uit Duitschland, Belgi6 nu er van de tweede kronijk uit Duitschland, Belgi6 en Nederland acht overeenstemmende handschriften zijn ten berde gebracht, wordt het niet meer betwijfeld, ten berde gebracht, wordt het niet meer betwijfeld, of zij is eene door Busch zelven geschrevene uitbrei- ding der eerste kronijk. Al die handschriften bevatten ding der eerste kronijk. Al die handschriften bevatten de getuigenis over Thomas in dezelfde woorden; een de getuigenis over Thomas in dezelfde woorden; een dezer uit het Windesheimsche klooster te Utrecht is gedagteekend van 1465, derhalve onmiddelijk vervaar- digd na de voltooing der kronijk in 1464, 6 jaar voor den dood van Thomas, en 15 voor dien van Busch den dood van Thomas, en 15 voor dien van Busch zelven. De inschuiving der getuigenis door een lateren afschrijver is dus een volstrekte onmogelijkheid. afschrijver is dus een volstrekte onmogelijkheid. De echtheid der getuigenis van Busch wordt nog verder bevestigd door die van Herman Rijd, een anderen voornamen ordebroeder van Thomas, tnede kronijk- voornamen ordebroeder van Thomas, tnede kronijk- schrijver zijner orde; geruimen tijd leefde hij met Busch in hetzelfde klooster, leerde in T454 Thomas zelven te Windesheim kennen, en stierf slechts vijf jaren na dezen. Zijne getuigenis kan dus op eene lijn staan met die van Busch. staan met die van Busch. Een niet minder gewichtige getuige is de levens. beschrijver van Thomas- die kort na den dood van dezen den Agnietenberg bezocht; de bijzonderheden dito THOMAS VAN KEMPEN. 241 hij verhaalt heeft hij vernomen uit den mond « zijner ordebroeders welke nog leven ». Bij zijne levensbe- schrijving voegde hij eene op den Agnietenberg zelven opgemaakte lijst van Thomas werken, waarin de vier boeken der Nay. alle voorkomen. Het juiste jaar waarin die levensbeschrijving met de bijbehoorende lijst is vervaardigd, is niet bekend, maar uiterlijk in 1487, hoogst waarschijnlijk nog vroeger; want een van 17 Maart 1488 gedagteekend afschrift ligt te 's Hage in de Koninklijke boekerij. Vroeger kende men daarvan slechts drie afschriften, alle afkomstig uit het Beijersche klooster te Rebdorf. Dr Grube heeft te Munchen nog twee andere afschriften gevonden afkomstig uit het klooster te Tegernsee en de kanunnikdij van S. Zeno bij Reichenhall. De echtheid dier lijst en levensbeschrijving, Welke eveneens was aangevallen, is door de overeen- komst dezer oorkonden schitterend bevestigd. Overigens is de getuigenis van Thomas levensgezellen op den Agnietenberg ons niet alleen door dien schriiver bewaard; ze is ons ook medegedeeld door een geleerden kanun- nik van dat klooster, den vromen Mauburne die aldaar gevormd is door een prior Welke zes jaar met Thomas samenwoonde. De gezel van Mauburne, die met hem van uit den Agnietenberg naar Frankrijk werd gezon- den om sommige kloosters te hervormen, heeft ons ook dezelfde getuigenis achtergelaten. De Koninklijke boekerij te Brussel bezit de kronijk van 't Cistercienser klooster der Duinen, waar de in 1488 overledene Adriaan de But talrijke noten heeft bijge- schreven. In een dezer verklaart hij : « Hoc anno Frater Thomas a Kempis, de monte Sanctae Agnetis professor ordinis regularium canonicorum, multos scriptis suis divulgatis aedificat : hic vitam sanctae Lidwigis des- cripsit et quoddam volumen metrice super illud : qui 242 THOMAS VAN KEMPEN. sequitur me. » Vroeger meende men dat de woorden hoc anno betrekking hadden op het jaar 1480, wat een ernstige moeilijkheid opleverde ; maar de Neer Cruise heeft bewezen dat zij slaan op het jaar 1458, hetwelk in den tekst tegenover die noot staat. Reeds voor die ontdekking van Cruise had Spitzen bewezen dat Thomas kort voor 1458 zijne sermoenen aan de novicen en zijn leven der H. Ludwina openbaar maakte ; dit was de aanleiding waarom de But die noot bij dat jaar neer- schreef. Men ziet hier wederom hoe mooi de in ver- schillende landen verrichte onderzoekingen overeenkomen om alle moeilijkheden to verdrijven, en hoe zij tevens nieuwe bewijzen voor Thomas opleveren. Behalve de opgenoemde hebben wij nog de getui- genissen van 12 andere tijdgenooten van Thomas, waar- onder verschillende voorname geleerden. Tegen de echtheid dezer getuigenissen heeft men niets kunnen aanvoeren. De onderzoekingen der laatste jaren hebben nog verschillende vroeger onbekende handschriften uit Hol- land, Belgie, Noord- en Zuid-Duitschland opgeleverd, wier afschrijvers de Nay,. aan Thomas toekennen. Wij bezitten thans 53 zulke handschriften, twee catalogen der 15e eeuw die het boek onder zijn naam vermelden, en nog vier andere copie6n die het aan een regulieren kanunnik toeschrijven. Onder de nieuw gevondene zijn vooral merkwaardig twee handschriften met Thomas' naam, uit de Beiersche Benedictijner-kloosters Benedict- beuern en Thierhaupten, respectief gedagteekend 1448 en 1465, wijl daaruit blijkt hoe geruimen tijd Thomas vOcOr zijn dood tot in Zuid-Duitschland als de schrijver der Nay. werd genoemd. Die wijd verbreidde faam kon hem niet verborgen blijven ; hij zelf zag zich als schrijver van het beroemde- werk genoemd in de officifdele kronijk van het beroemde- werk genoemd in de officifdele kronijk zijner kloostervereeniging: Zou de nederige Thomas, die THOMAS VAN KEMPEN. 243 zoowel gedurende zijn leven als na zijne dood als een heilige werd beschouwd, dit bericht, indien het onwaar was, door zijn stilzwijgen hebben bevestigd ? Zou hij het niet veeleer uitdrukkelijk hebben tegengesproken, en -daardoor dies waan onder zijne ordebroeders voor goed hebben verdreven? Die logenstraffing heeft hij niet uitge- sproken. Niemand han het feit ontkennen dat de geheele Windesheimsche kloostervereeniging Thomas is blijven noemen den schrijver der Navolging. Gelijk boven is opgemerkt bekennen sommige tegen- -standers dat de geschiedkundige getuigenissen voor Thomas voldoende zouden zijn, indien zij niet door eenige feiten, met name door den hoogen ouderdom van eenige hand- schriften werden gelogenstraft. Wij hebben niet alleen het ijdele dier bewering aangetoond, maar ook gezien hoe integendeel alle omstandigheden, die op het boek der Nay. betrekking hebben, samenloopen om die getui- genissen te bevestigen. De meeste oudste handschriften zijn uit de onmiddelijke omgeving van Thomas voort- gesproten ; men vindt in de Nay. verschillende zeer eigenaardige feiten aangehaald die alien op dezelfde omgeving passen, zoo eigenaardig dat het een bijna ongeloofelijk toeval zoude zijn, indien zij alien te Tamen genomen ooit in eene andere omgeving waren voorge- korner); meerdere plaatsen van verschillende oudere Windesheimsche schrijvers zijn in het werk letterlijk weer- gegeven ; eindelijk draagt het door Thomas zelven vervaardigde handschrift alle kenmerken van het eerste afgewerkte autograaf. Ofschoon deze nieuwe bewijsgronden tot dusver slechts gedeeltelijk in genoegzaam widen kring bekend 244 THOMAS VAN KEMPEN. werden, hebben zij hunne uitwerking niet gemist. De kanselier Gerson vindt zelfs in Frankrijk geen ernstige verdedigers meer. Buiten Italie gelooft niemand meer aan het bestaan van den fabelachtigen Gersen; in dit land zelf begint men zich over die mythe te schamen. Alle bepaalde tegen-candidaten van Thomas zijn van het tooneel verdwenen. II Correspondente del clero van Rome heeft in het nummer van 21 Juli 1884 een, ook in den Osser- vatore Romano overgenomen artikel, gvlaatst- onder den titel (( Recenti Sritti sull Autore dell' ImitaTione di Gesa Christo, waarin wij lezen : e Van 1878-1883, di Gesa Christo, waarin wij lezen : e Van 1878-1883, hebben waarlijk classieke werken de strijdvraag dermate opgehelderd, dat, om er een einde aan te maken, het wellicht voldoende zou zijn ze te lezen zonder eigen- liefde of partijgeest. » Thans wordt in Italie de Navo- ging weder, even als voorheen, op naam van Thomas gedrukt. Ook in Frankrijk heeft, gelijk de beer Delisle ons verzekerde, de erkenning van Thomas rechten in de laatste jaren merkelijke vorderingen gemaakt. In ) 886 schreef de heer Bimbenet eene Nouvelle etude sur le veritable auteur de limitation de Jesus-Christ, waarin hij zich openlijk voor Thomas verklaarde. Reeds vroeger had P. Marcel Bouix zich in denzelfden zin uitgesproken. Verschillende Fransche geleerden. die vroeger twijfelden Verschillende Fransche geleerden. die vroeger twijfelden of zelfs een tegenovergesteld gevoelen waren toegedaan, of zelfs een tegenovergesteld gevoelen waren toegedaan, hebben ons bekend de strijdvraag thans als uitgemaakt te beschouwen. Waar gelijk in Engeland en Amerika de nationale eigenliefde buiten spel is, breekt de waarheid zich nog sneller baan. Dit blijkt genoegzaam uit het onthaal aldaar aan het werk van Dr Cruise te beurt gevallen. Ofschoon de schrijver in zijn kort bestek slechts een THOMAS VAN KEMPEN. 245 klein gedeelte der laatste onderzoekingen kon mede- deelen, hebben niet minder dan 17 organen zijn betoog als afdoende verklaard. Voor eenige maanden verscheen te Londen bij Elliot Stock « The Story of the I mitatio Christi ), door L. A. Wheatley, waarin de schrijver Thomas' rechten onaantastbaar noemt. Zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland heerscht eenstemmig hetzelfde gevoelen. In Duitschland zijn in den laatsten tijd verschil- lende voorname geleerden voor Thomas opgetreden ; onder anderen, Dr. Nolte, P. Schneemann, de beroemde geschiedschrijvers Jansen en Dudik, Dr. Grube in de Historisch-Politische Blotter, de hoogleeraar Funk in het Quartalschrift van Tubingen, de schrijvers van den Litterarischen Handweiser, en meer anderen Merkwaardiger nog is het feit dat eenige geleerden, die een geschrift tegen Thomas voorbereidden, of zelfs reeds in het Licht hadden gegeven, door een nadere studie van gevoelen veranderden. Een geleerde Beiiedictijn die een verweerschrift voor Gersen had ontworpen, verklaarde aan den heer Ruelens gaande weg tot Thomas te zijn overgetreden. Busken Huet, de eenige Nederlandsche schrijver die ooit Thomas bestreed, heeft in zijn werk Het land van Rembrand rondweg zijn gevoelen herroepen. Nog sprekender is het geval van P. Schneemann die tot Thomas werd bekeerd door het lezen van het werk van den Gersenist Wolfsgruber; bij doorzag daarin de nietigheid der beweringen door de tegenstanders aan- gehaald. De waarheid moet wel duidelijk uitschijnen om die schrijvers te nopen tot de bekentenis een valsche stelling te hebben verdedigd. Men behoeft dus niet te aarzelen de verklaring te onderschrijven welke de zoo 246 THOMAS VAN. KEMPEN. even genoemde geleerde Dudik, lid der Benedictijner orde en geschiedschrijver van Moravia reeds voor eenige jaren aflegde : « De vraag naar den schrijver van dat ascetisch werk is reeds opgelost en ten gunste van Thomas van Kempen beslist. D V. B. S. J. Eene langen tijd onbekend gebleven uitgave der Navolging, gedrukt te Keulen bij Martinus de Wer- deneibe, van het jaar t557, bevindt zich op de kan- tonaalboekerij te Freiburg iiz. Men verg. daarbij Fromm, Die Ausgaben der Imitatio Christi, bl. 9 (r). Mededeeling van prof. Dr. F. JosrEs ........^^•^••••^ (i) De volgende aflevering zal omtrent deze mededeeling van Prof. Dr. F. Jostes nader berichten. Er wordt door onkundigen veel papier vuil gemaakt over den auctor van de Inv. chr.; bewijs daarvoor levert eene Thesis der Par. universiteit, opge- steld door Leon Benard, prof. aggregatus. Parijs, Hachette, 1891, gr. 80 127 biz. Deze schrijver schijnt noch Becker, /loch Spitzen, gr. 80 127 biz. Deze schrijver schijnt noch Becker, /loch Spitzen, noch G. Meier, noch Denifle, Funk of Wolfsgruber te kennen. noch G. Meier, noch Denifle, Funk of Wolfsgruber te kennen. Hij beweert dat Thomas v. Aq. de Navolging had geltzen en_ dat de vier boeken bij elkander behooren. div * * OA 04 ki4et, 04 Xj./. ,X9c149•Ibfik• .P 9e • XI, Pt *anbet, voorat in be Er6triantien, tiibens lard ben 43rooten, door Dr. CONSTANTIUS BUTER. (1) III. De Personen. ET leven van paus Gregorius I bewijst hoe de slavenhandel te Rome omtrent de zevende eeuw in voege was. De plaag zette zich nog eeuwen lang voort in het Noorden. Men verhaalt dat St-Eligius honderden slaven vrijkocht. Ondanks deze tegenwerking was de slavenhandel onder Karel den Grooten nog algemeen (2). In het hart van het land, op de markt van St-Denijs, werden er slaven te koop gebracht (3). Terwijl de Sak- sers van Hamalant die ongelukkigen naar bet buiten- land verzonden (4), gingen de friesche kooplieden er omtrent het jaar 765 op de marktcn van York, Londen en Bristol handel in drijven. In het Zuiden, bloeide te (1) Zie Dietsche Warande, 1889, bl. 63, 1891, bl. 437, 1892, bl. 29. (2) MURATORI. Scriptores re? um Italicarum, deel III, le kolom, bl. 164 en vIg. (3) SCHRZSDFR, Geschichte Karl's des Grossen, bl. i80. (4) Vgl. DIRKS, Geschiedkundig overTicht van den koophandel der Frieiren, bl. 102, 138, 165. 248 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, Lyon de grootste slavenmarkt. Doch zij bestond niet zonder hindernissen ; om er eenen slaaf been to leiden betaalde men evenveel tol als voor een peerd ; want de slaaf werd als eene zaak (res) of een stuk vee beschouwd door de friesche en de salische wet (i) en aldus met een peerd gelijk in waarde gesteld, terwij1 de slavin soms meer gold. Deze werd ingeruild tegen een peerd, een schild en - eerie, laps (2). In Frankische munt kocht men een bruikbaren en wel onderrichten slaaf voor twaalf solidi (3). Men denke zich echter den toestand der slaven voor de. regeering van Karel den Grooten niet zeer verschillend van dien van den slaaf der Romeinen. Daarvan getuigen de salische en beyersche wetten, waarin de slaaf volkomen aan de willekeur zijns meesters wordt overgelate.n. Onder de Germaansche volkeren bestond twee&lei soon , van slaven — huisslaven (mancipia domestica, homines domestici, vassus) en akkerslaven. De huisslaven konden meest een ambacht en deden huisdienst. Deze (0) Lex Salica, Tit. 47, § t. Lex Bavarica, Tit. i5, § i. GFRORER, Volksrechte, II, 3. (2) DRONKE, Cod. dipl. Fuldensi, no 336-, bl. 162 : Ego Theot- geres trado Ratgario abbati acceptinnem ab eo unius caballi et geres trado Ratgario abbati acceptinnem ab eo unius caballi et unius scuti addita lancea propriam, ancillam meam nomine Huan- burg.... Tra.lo ad sanctum Bonifacium totum elaboratum supra- dicta2 ancillm, enz. (3) DIRKS, t. a. p. 139. Hierbij zij opgemaakt dat vO6r Karel den Grooten de berekening van den frankischen solidus geheel verschillend was van die des frieschen. Deze gold tangs de zee- kust van de monden der Weser tot aan het Sincfal, of het Zwin• In daze streek zelve werd de solidus weder op drie verschillende wijzen geschat. J. H. Muller, Militrgeschicht3, bl. 265. wijzen geschat. J. H. Muller, Militrgeschicht3, bl. 265. Men weet dat de solidus = 12 denaren was. Het pond goud was gelijk aan 22 solidi, doch in het tweede gedeelte van Karels regeering = 20 solidi. T. z. p. 3o8. regeering = 20 solidi. T. z. p. 3o8. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 249 huisslaven gingen van den eenen bezitter dadelijk tot den anderen over, err behoorden tot de familia, waar- -onder soms een geestelijke voorkomt die vassus eener 1erk is. Menigmaal werd men huisslaaf uit,enkel geldge- brek, uit honger. De merovingische adel was niet gezind tot verbe - tering van het lot dier ongelukkigen. De koningen vreesden de mocht dier grooten te zeer, om eene christelijke hand te leggen naar de verbetering van hun lot. Van Spanje uit klonk de roep tot omwenteling van het slavenwezen. De gothische koningen Chindaswinth (642- 652) en, omtrent 687, koning Egiza gaven het voorbeeld tot verordeningen waardoor de adelijke slavenbezitters van hunne rechten verloren, maar ook zij zelven voor hunnen troon moesten sidderen, toen vastgesteld werd dat de doodslag op eenen slaaf gepleegd niet meer ongestraft zou blijven, maar met een pond goud en het verlies der eer zou worden geboet. Het was recht onaan- genaam dat hierop het voorschrift volgde : men mocht den slaaf zelfs geene hand, geenen vinger ongestraft laten afhakken. En hoogst onwelkom waren aan deze groote heeren de uitspraken der synoden eerst te Agde (5o6), toen te Merida -(666) en te Toledo (675), waarop aan de geestelijkheid, zoowel als aan den adel nog een aantal andere beperkingen van hun geweld over de slaven werd voorgeschreven (1). Wat de conciliEn op geestelijk gebied bewerkten, werd bijzonder door Karel den Grooten op wereldlijk gebied ondersteund. (I) Men kan daarover nazien : Deel VIII en XI der Conc. uitg. Mansi. HEFELE, Conciliengeschiahte, Deel II en III. 250 DE HANDEL, VOORAI, IN DE NEDERLANDEN, Wij vinden vervolgens in de zevende eeuw (irk navolging des H. Remigius) een reeks van testamental. waarin aan honderden van slaven de vrijheid werd geschonken. Bisschop Cxsarius van Arles (542), Bertram van Mans (645), eene vrome nonne Burgondofara (632), bisschop Hadoind van Mans (642), de uit Willibrords tijd welbekende abdis Irmina (698), eene vrouwe Ermine- trudis (700), abt Widerad (721) laten na hunnen dood bij honderden hunne slaven vrij (pro remedio aninzae) (i). Aldus werd de grond gelegd tot hetgeen aan Karel den Grooten verder 'Le doen zou staan, vooral daar waar de goede voorschriften worden overtreden en te- niet gemaakt, wat niet zelden geschiedde. Karel bepaalde, bij voorbeeld (779), dat Been slaaf buiten de marca (hetgeen niet wil zeggen het rijk, maar de provincie, het gewest der handelaars) mocht worden verkocht; terwij1 de geestelijkheid van haren kant (b. v. in Beieren), reeds eene dergelijke maatregel had voorgeschreven, die- reeds eene dergelijke maatregel had voorgeschreven, die- nu op eene synode te Herstal (77-9) werd bevestigd (2). De huwelijken tusschen slaven en vrije personen werden in de hand gewerkt. De slaven konden vrij. worden door het aannemen van den geestelijken stand. Het asylrecht, dat reeds uit den tijd van Constantijn den Grooten dagteekende, werd door Karel gehandhaafd en bevorderd. De zoogenaamde kerkslaven werden beschut tegen voorkomende misbruiken der bisschoppen en vooral mochten de slaven niet aan heidenen worden verkocht. De slaven werden in staat gesteld zich een spaar- penningje te verzamelen, wat later aanleiding gaf tot het koopen van eigene vrijheid. (I) Men wrgelijke hierbij : PARDESSUS, Diplomata, Deel IA. 104, vlg., 212 en Deel II, passim. (21 HEFELE, t. z. p. II, bl. 723, 735. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 251 Eindelijk bevorderde Karel de Groote in het bijzonder het vrije handwerk. Vooreerst werd reeds lang to voren door vrije vrouwen gesponnen ! Zij werken in dit werk door onvrije meiden en knechts geholpen. Bij de uitbreiding der weelde, onder de Merovingers, bleek ras de behoefte aan bewerkers van allerlei metaal, voor drinkbekers, muziekinstrumenten, helmversiering, enz. Wij zien dan ook langzamerhand vrije mannen dergelijk handwerk op zich nemen. Langzamerhand steeg de boete op den manslag aan eenen goudsmid gepleegd. Verder vindt men zelfs konings- kinderen onder de goudsmeden (I). Noordsche adellijke heeren vond men weldra onder de bewerkers van schilden, slijpers van pijlen en schachten. Een bekwaam smid werd soms in den adelstand verheven. Eigenaardig is het hoe het smeιwerk bij de schoone dichtkunst words vergeleken (2). Openlijk werd de goud- smid erkend : « Faber aurifex aut spatarius, qui publice probatus esi, a zegt de Allemannische wet. • Geen wonder dat in 820 leenmannen als sme den voorkomen (3). Een beiersche edelman Sigfried verhaalt dat op zijn goed in het elfde huis een v rijge b or en smid Af bald woont, wiens vrouw echter niet vrij is. In het Capitulare De Villis zegt Karel dat er ook vr ij e n op zijne landgoederen werken, al bezorgen zij ook den slaafschen arbeid der stoeterij (4). Er waren (1) Lex Burgund. X, 3.6. Lex Alam. Cap. add. 44, enz. (2) GODFR. Tristan, 124, 10 vlgg. (3) MICHELBECK, Historia Fris. Instrumentum, nn 583, 585, 1)1. 301, vlg. (4) No 4 en 52. Monum. Legg. 1, 18i. 252 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, ook vrije herders en vrije brouwers, die zelfs met de ijzersmeden gelijk gesteld (I) en « meester I. genoemd werden. De « meester p was volgens dat kapitulaar de natuurlijke beschermer der slaven of onderhoorigen (2); maar dezen mogen op hunne beurt klachten over den meester indienen (3). Liberare en liberatio wordt in deze gevallen onderscheiden ; het eerste duidt op de toekenning van zekere belooningen, die in elk. geval langzamerhand tot de geheele vrijheid konden doen opklimmen. Daarbij zij opgemerkt dat in genoemd Capitulare nog provendiers, weder eene andere soort begunstigde onderhoorigen, voor7 komen, welke tegen geschenken, b. v. van brood en bier; eenen zekeren tijd arbeid te leveren hadden ; zoodat de gedachte van lijfeigenschap langs dezen weg ook al meer en meer verdween. De ambachten Welke op de villa's van Karel naar zijn voorschrift moesten vertegenwoordigd Ain, gaf tot zulke vrijheid van werk des te meer aanleiding. Eindelijk geeft nog de Allemannia duidelijk te ken- nen, dat alle ambachtslieden, die zij opsomt, vroeger, vO6r Karel den Grooten, lijfeigenen geweest zijn. De beiersche wetgeving toont dat in den vOOr-Karolingischen tijd de vrije stand met het handwerk onvereenigbaar was. De handel daarentegen werd van ouds in verschil- lende landen (b. v. Zwaben en Beieren) door vrije lieden gedreven. Het was Karel die, door de bescher- ming aan het handwerk verleend, den slavenstand tegen- werkte. + (I) T. z. p. nr 45. (2) Nr 57. (3) Tot nadere verklaring dezer voorbeelden verwijzen wij naar GaRARD, Poly-ptique de l'abbe Irminon, II, 3o6, vlg. GaRARD, Poly-ptique de l'abbe Irminon, II, 3o6, vlg. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 253 Daar nu de bewijzen voor de hand liggen, dat wij in den Karolingischen tijd met zulk eene natie van duitschen stam te doen hebben, waar het geldverkeer zeer levendig was en zich tot op de onderste sporten der maatschappij vertoonde, zou men reeds van te voren kunnen besluiten, dat de handel diep ingegrepen had, en dat wij ons de toenmalige Franken niet hoofdza- kelijk als een yolk van akkerbouwers hebben voor te stellen. Dat zulk een geldverkeer bestond, words vooral bewezen door de overeenkomsten en verdragen, welke de verschillende huren en andere lasten regelden en de opsomming der pachten en andere bijdragen, welke de vrije pachters, liten of slaven aan hunnen heer op te brengen hadden. Tot in de achtste eeuw bestonden die opbrengs- ten in graan, wijn, bier, vee, eieren, honig, wol, hout- waren , enz. (I) Vooral vvaren er vele ossen noodig vow' de reizen des konings en paarden (paraveredi) , voor den bodendienst — het postwezen, wat zich ontwikkelde. De gewichtigste soort belasting was die van den akkerbouw, welke met het dagwerk in het nauwste verband stond. Ook hierin lag eene aanleiding tot bevordering der vrijheid (2). Geen wonder dat de landbouw ras vooruitging. De mansus (mansi ingenuiles, lidiles, en servilis), die de eenheid der grondverdeeling aanduidde, bestond uit een hof met stalling en schuren, landerijen en bosschen, in den woord uit eene boerderij van twaalf dagwand grond. Er bestond dan ook een kadaster, volgens hetwelk, naar de uitgestrektheid buns eigendoms, de beneficiers (1) GFRORER, Volksrechte, II, 275, vig. (2) T. z. p. II, 317. 254 IiE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, den cijns betaalden, 't zij, zooals vermeld is, in kos- telijke stoffen of paarden of andere dergelijke giften. Dit geve een gedacht der kleine hoeveelheid lastschuld ,die op den landbouw woog : twaalf boerenhoven (I), moesten eens elk voor oorlogsbelasting vier denaren of twee maten rogge leveren. Zoo zal dus, buiten oorlogstijd, de last niet zeer zwaar zijn geweest. Alhoewel vrijgeborenen zoowel als slaven de aarde bewerkten, schijnt nogtans het werk aan de wijnber- gen eer door deze laatsten verricht to zijn, in evenre- digheid van een tot vier dagwand per man (2). Ten dien opzichte bestond er een ander servitium, genoemd vineritium wat zich vooral op de verzending betrekt. Wij hebben immers gezien hoe de wijn uit den Elzas naar Friesland, uit Utrecht naar Parijs werd gevoerd, en zoo was het ook 't geval voor duizend kleinere markten waar in wijn gehandeld werd. De verplichting des wijnvervoers naar soms afgelegene plaatsen, dat is juist het vineritium den lijfeigenen en slaven opgelegd (3). Dezen dienst kon men echter door eene lastbetaling afkoopen, en die schuld werd dan ook vineritium geheeten. (4) Overigens, zulks bestond niet alleen voor den wijn de carroperce (5) of vervoerdiensten bestonden insgelijks voor andere waren, die, ofwel van het hof des heers naar de markt gebracht moesten worden, ofwel tot (1) GFItaltElt, Volksrechte, II, bl. 281, 369. (2) GUERARD, bl. 747. Het is door voorbeelden aangeduid op een aantal plaatsen van den Polyptique. (3) GUERARD, 779-80, nota 1. Door magisca, verstaat men het vervoer in de Meimaand. Doch bier over zijn Du Cange en vervoer in de Meimaand. Doch bier over zijn Du Cange en Guerard het niet eens. (4) GUERARD, bl. 762. (5) Operce carrarice. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 255 Zen voorraad van het hof zelf dienen zouden. De dienstknechten (lijfeigenen of slaven) waren genoodzaakt .op zekere tijdstippen in het heerlijk bosch bout te kappen, •en het in de hoeve voor brandhout aan te brengen. Die verplichtingen noemt men wicariSca. Anderen verstaan liever vervoer van koopwaren naar de havens (I). Al deze werkzaamheden, welke den gemeenen naam van heerendienstplichten (corvees) kregen, waren nogtans alleen bijzaken in dien tijd. Het eigenlijke dagelijksch werk, was de manopera of het handwerk. Hier was kle verplichting zeer verschillend : hadden vele lieden bij den beer dienst genomen om den grond te beploe- gen, anderen hadden eene andere keus gedaan en het was den ineester niet toegelaten, zooals het nu veelal gebeurt, den knecht zonder onderscheid velerlei werk te doen verrichten. De handwerken verschilden zooda- nig van de dienstplichten dat (dit schijnt in 't oog) hoemeer gene toenamen, hoemeer deze werden ver- licht (2). Die grondeigenaars zelf, welke, om den wille hun- ner geringe middelen, bescherming bij grooteren hadden moeten zoeken, waren tot zekere diensten, door Karels verordeningen bepaald, jegens den beschermer verplicht : « vvi° een vierde mansus bezit, is wekelijks een dag ploegen aan zijnen beer schuldig ; heeft hij Beene beesten genoeg daartoe, hij kan er twee dagen aan besteden (3); zooniet zal hij dit handwerk door eene geldtoelage ver- vangen (k). De aanzienlijke staatsbeambten zijn er echter van ontslagen (5). (1) Ducange kle.eft de eerste meening aan, Guerard de andere. (2) GUERARD, Polypt. 748-9-50-3, enz. enz. (3) T. z. p. XXI, 8i, bl. 225; XXIV, 2, bl. 246. (4) T. z. p. IX, 299, bl.' 114. (5) T. z. p. bl. 752-3, noot 29. 256 DE HANDEL, *MORAL IN DE NEDERLANDEN, De geldtoelage, door devc elke men een vollen dag handwerk afkoopen kon, bedroeg ruim 5o!centen, of f. 1,o5, van onze munt. Als men in acht neemt dat in die som het van onze munt. Als men in acht neemt dat in die som het eten en dagloon des werkmans begrepen was (I), valt het niet moeielijk de evenredigheid dier som met het huidige bedrag des dagloons daar te stellen. Dat was zeker wel betaald, maar stippen wij aan dat zulks alleen de waarde was van een dag handwerk door vermogende personen verschuldigd, want het waren, dezen enkelijk die er aan dachten die verplichting of te koopen. Dit belet echter niet dat de lijfeigenen menigmaal door spaarzaamheid het gedwongen ' werk leerden afkoo- pen en vrij werden (2). Eindelijk had de leenheer nog eenige voorrechten (3), waardoor hij, op zijnen grond, op zekeren tijd, alleen, graan, wijn, enz. mocht verkoopen (4). Edoch dit voorrecht kon voor den handel dit gevaar inhouden, dat, ten gevolge der zorgeloosheid des heeren, de koop- waren des monopools aan de onderhoorigen der villa niet* werden aangeboden. Hoe dan voorraad verkregen? Daarotn werd er verordend dat elke eigenaar eener villa molens om het graan te malen, ovens en brouwerii, moest- bezitten (5). Tot in de 5e eeuw, had men zich voor het graanmalen uitsluitelijk van handmolens bediend, doch in 632 spreekt men van eenen watermolen, en doch in 632 spreekt men van eenen watermolen, en de Salische wet poogt, door het oprichten van sluizen, die nieuwe nijverheid te .bevoordeelen (6). (/) GUiRARD, 761. (2) GFRISRER, Greg VII, D. VII, 174. (3) Bannum, bannum vini, etc. (4) RAEPSAET, t. a. p. bl. 498. (5) Cap. 813, C. i8 en 19; RAEPSAET, 1V, 470. (6) DIRKS, Kooph. der Friefen, bi. 129. TUDENS KAREL DEN GROOTEN. 257 Maar dit was niet al. leder aanzienlijk koninklijk domeingoed moest de volgende handwerkers ten dienste hebben (I) : Uzersmeden en mijnwerkers, om ijver en koper boven den grond te halen en te bewerken, draaiers, timmerrnans en schrijnwerkers, kuipers, die vaten met ijzeren banden omslagen in gereedschap moesten brengen, voor het leger of voor de Palts. Verder ontmoette men er valkeniers voor de jacht, nettenma- kers voor de vangst van dier of visch, schild- en zadelmakers, leιrbewerkers, die nevens de houtbewerkers onmisbaar waren geworden; want niet alleen voor schoenen en zadels, maar voor helmen, harnassen en veldwagens werd in het leger een massa leder verbruikt. Karel de Groote zelf deed zich nauwe rekening geven over den voorraad leder, hoorn, huiden en andere noodwen- digheden meer. Voor den mondvoorraad had men werklieden in het domeingoed : nevens onontbeerlijke broodbakkers, waren er pasteibakkers, die gezift meel voor de heeren- en keizerstafel verwerkten, brouwers, die bier en vrucht- wijn bereidden, anderen die gekookten wijn, moerbezie- zep, moutdrank en azijn vervaardigden (2N. Zoo waren er op kleine afstanden groepen van nijveraars ontwikkeld, gansch het land der Franken door ; en het moest niet weinig tot de laagte der prijzen en dus ook tot den bloei van het handelsverkeer bijdragen, dat elk noodig voortbrengsel ter plaatse zelf kon aan- gekocht worden, en niet door eene menigte tusschen- handen den verbruiker moest worden gebracht. Maar nevens dien plaatselijken ijver, waren er (1) GFRORER, Greg. VII, D. VII, 131. 127, volgens het Capi. lare De Villis. (2) GFRORER, t. Z. p. 128. 258 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN. stielen of kunsten die een grooteren gezichteinder tot werkplaats hadden gekozen. De handel in goud, openbaar aangehitst door de winstzucht, heimelijk tegen- gekant door den woeker der Joden (I), groeide ras aan ten gevolge der verheerlijking van den kerkdienst en den tooi van kostbare overblijfselen van geliefde heili- gen. De edelgesteenten werden hier niet gespaard ; en, nevens de goudsmeden, vormden daarom de beeldhou- wers eene niet min belangrijke klas (2). Boven die alien, hielden de bouwmeesters de eere- plaats. Men zag hoe het ontwakende Christendom van elken kant des rijks zijn jong bestaan door indrukwek- kende tempels bevestigde en bekrachtigde. Hier werd men ook weer Karels arm gewaar. Abt Angilbert van Richerus (3) bevestigt dat hij zelf steen- metsers en marmerbewerkers in dienst had, welke hij volgens noodwendigheid, op dit of gindsCh punt uitzond, om godsgebouwen te ontwerpen en op te slaan. De zucht tot bouwen was zoo groot, dat de monniken die naar Sint-Benedikts regel, van handwerk moesten leven, en tot dien tijd toe enkel een weinig wiskunde meester waren, nu ook met geestdrift aan 't bouwen gingen. Hetgeen ongelukkiglijk stof en prikkel aan deze werking gaf, waren de plunderingen der voorwerpen, kerkverwoestingen en branden, door den heidenschen wrok op de uiteinden des lands gepleegd (1.). Van den anderen kant, deed het opkomende leen- stelsel burchten en kasteelen oprijzen. Onder Karels (1) SCHRODER, Geschichte Karl's des Grossen, cap. 16, bl. i80. (2) T. z. p. 184. (2) T. z. p. 184. (3) Ib. 176. (4) ABEL•SIMSON II, Jahrb. des Frank. R. K. D. G. bl. 36.38. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 259 regeering alleen, werden 163 landgoederen of paleizen herbouwd of opgericht (O. Het is niet onbekend dat de Salische wet eene opsomming van boeten bevatte, voor de verschillende vvetsovertredingen bepaald. De wonder) of doodslag aan de personen toegebracht hielden in dit vak, uit hoofde van de menigvuldige twisten en vechtpartijen, de uit- gebreidste plaats. Het vveergeld was naar de grootte en den aard der wonden beraamd (2). Zoo komt het niet vreemd voor, dat de artsen bij de Franken eene bijzondere klas vormden zoowel tot uitvoering der wet als tot heeling der krankheid. Daar diensvolgens het recht deugdelijke heelmees- ters eischte, tell dienste van het gemeenebest, werd dan ook voor hunne opvoeding gezorgd. Onder de romeinsche keizers bestonden reeds bier en daar in Gallie scholen van heelkunde, en zonder twijtel zullen die door den inval der Germanen niet heel en al verdwenen zijn. De koninklijke archiatri, die in 't Frankenrijk, in navolging des Byzantijnschen rijks, waren opgericht, bekrachtigen die veronderstelling (3). Een capitulaar van December 8o5, spreekt er overigens van, en schijnt to toonen dat die heelscholen in zekere kloosters, die ons toen als de wetenschappelijke toevluchtsoorden voorkomen, reeds tijdens de Merovingers opgericht en onder het toezicht der geestelijkheid gesteld waren. Nergens is, van den anderen kant, bij de opsomming der slavendiensten, van de heelkunde sprake. Dit stevig leerstelsel, door eene uitgestrekte praktijk benuttigd, deed de heelkunst ras ontwikkelen. En tot (1) SCHRODER t. Z. p. 176. (2) GFRORER, Volksrechte, II, 153-5 (3) T. z. p. 260 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, teeken der achting aan dit bedrijf toegezeid, waren uitsluitelijk vrijgeborenen daartoe ainveerd. Ofschoon een voorschrift des kloosters Corbie (822) zegt, dat de geneesheeren moeten vergeleken worden met hand- geneesheeren moeten vergeleken worden met hand- werkers, welke gemeenlijk lijfeigenen waren, blijkt het klaar uit de Allemannica (titel 59) dat de wets- doktor bevoegd was om getuigen en bewijzen ten Malberge aan to brengen ; nu, zulks was alleen vrij- geborenen toegelaten. Daarenboven, het loon der wetsartsen stond zoo hoog dat het enkel aan vrije lieden geschonken kon worden : b. v. negen schellin- gen voor 'de heelkosten, als de wonde tusschen de ribben in het binnenlijf doordringt. En zoohaast een vrijgeboren eene wond krijgt die de hulp des doktors veroorzaakt, moest de schuldige niet min dan ander:- halve schelling betalen (i). Karel hield zelfs eene school der geneeskunde aan zijn hof, die uitdrukkelijk door Alewijn wordt bezon- gen. Hier zien wij dan weder een beroep door vrije manners uitgeoefend, dat tijdens de Romeinen alleen door den slavenstand werd gepleegd. Ten slotte werpen wij nog een oog op het bewerken der stoffen. De bewerking der wol en der stoffen, die den rijkdom des lands bijzonder in het Noorden uit- maakte, verdient eene bijzondere melding. De stoffen werden door volders en verwers gereed gemaakt, dock die handwerkers waren, gelijk gezegd is, meestal vrouwen. Op gestelden tijd moesten de arbeiders de hiertoe Op gestelden tijd moesten de arbeiders de hiertoe noodige tuigen en stof geleverd hebben, zooals wol, vlas, weede, wolkammen, schrabbers, karden. De wol, van de schapen afgeschoren, gewasschen en geplukt, e ) BAVARICA, tit. IV, § 3. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 261 werd gekamd, en dan overstreken met zwijnsmout of ander vet. Nadat zij van den weefstoel kwam, werd zij met veel zorg gewalkt, wilde men geverwd goed verveerdigen, dan werd meestal de ruwe stof gekleurd, sours ook verwde men ze slechts als zij bewerkt op het geweefsel lag. De verfstoffen waren drieerlei : de weede, eene plant tot het blauwverwen aangewend, de meekrappe die Karel de Groote in de hoven beval te planten en tot roodverwen diende, en eindelijk eene soort van worm die daartoe werd gevangen (i). Dit alles was inzonderheid de bezigheid der Friesche vrouwen ; doch in heel het land sponnen en weefden de vrouwen, of naaiden de kleιren (2). Het spinnen was tot toen algemeen behouden gebleven en moest nog Lang in de kristene tijden voortgezet worden. Karel de Groote liet zijne dochters er in onderwijzen, en in het keizerlijk paleis sponnen en weefden dezen evenals de armste boerenvrouw in hare schamele hut. Verhaalt oris ook het Nevelingenlied niet dat Krimhildis met dertig naaisters aan de kleeding heurs broeders en zijner gezellen werkte ! Met bewondering speurt men den handel en wandel van Karels keizerlijk paleis na, als men de pracht en weelde bij andere vorsten en graven opeens zoo ont- zaggelijk ziet toenemen (3). Terwijl dezen alle ambachten aan hunne lijfeigenen overlieten om zelf zonder kommer in hunne kasteelen te verblijven, had Karel de Groote werklieden onder de hand die hij zelf bestierde, en (1) GFRORER, Greg. VII, D. VII bl. 130-1. (2) DIRKS, Handel d. Frie'en, bl. 136. (3) SCHIODER, Geschichte K. d. Gr., c. 16, bl. 179. 262 DE HANDEL, VOORAL IN DE NEDERLANDEN, liet hij op zijn hof onder zijn toezicht wijn bereiden (I). Terwijl de graven en hofjonkers in prachtige kleedij Terwijl de graven en hofjonkers in prachtige kleedij waren uitgedoscht, en ten gevolge van Italies verove- ring, de zijden stoffen met oostersche pelterijen omgeven, in voege kwamen, droeg Karel, als bekend is, een wambuis van ottervel of een wollen kleed, met een blauw overkleed er ,op. Wel kon de keizer, als het noodig was om eerbied te verwekken, groote pracht ten won spreiden ; zoo droeg hij na zijne kroning te Rome een kleed met kostelijk weefsel versierd, en eenen mantel met gouden palmtakken ingewerkt; maar in zijn huise- lijk leven vermeed hij alle weelde, en kon soms op bijtende wijze het zijne hovelingen doen gevoelen. Zekeren dag, zooals nu algemeen gekend is, noo- digde hij zijne omgeving ter jacht uit. Welke gril had nu de keizer? 't Was zondag, en een fijne regen zweepte den wandelaar in 't gezicht, en had den grond doorweekt. Heel den dag liepen de jagers hunnen vorst achterna door bosschen en struiken. De lichte en veelkleurige kleederen met veιren van fezanten, struisvogels en pauwen, kleeren van fluweel en purpere zijde, zoo verhaalt de monnik van S. Gall (2), kwamen ontsierd en gescheurd te huis. 's Anderdaags gebood de keizer aan zijne gezellen in hetzelfde kostuum tot hem te korner); Hoe waren zij, jam merlijk gehavend I « Schud eens, sprak Karel tot den dienstknecht, ons jachtkleed tusschen de handen uit. » En de knecht toonde het schapenvel ongeschonden aan de hofjonkers, wien Karels zinspelingen onnoodig waren om de les te verstaan. (') Capit. De villis, C. 34. (2) Monum. II, bl. 76o. TIJDENS KAREL DEN GROOTEN. 263 De herinnering aan dien trek des grooten keizers eindige ons werk, en zij ons tevens een goed- voor- teeken van -het onthaal onzer pogingen. Hebben wij den lezer geene bevallige horizonten geopend, noch onzen stij1 met den luister der dichterpen omhangen, misschien zal de schets van den a Volkstoestand » hierom des te beter de kritiek doorstaan, en er alleen bij winnen door wetenschappelijke handen uitgeschud en beoor- deeld te worden. re04:44444-444: )( " &dteit.L.L.A.L.A..k• BEELDHOUW KUNST. 114uaternairt 7itarbiagen uan 5uitiltebertanei, door Dr. ALPH. ERENS. 2. Het Rijndiluvium in Zuid-Nederland. OT het Rijndiluvium van Staring behooren drie heuvelrijen die, onderling verbonden, slechts den geheel vormen, n. 1. de heuvelgroepen van Moo- kerheide, van Kleef en van Geldern. Tot de eerste groep behooren Mookerheide, Groesbeek en Nijmegen ; de tweede groep, of de Duitsche heuvelrij, is 'niet door ons onderzocht ; en de derde groep bevat de heide van Asperden, Straelen, Venlo en Kaldenkirchen. Staring meende, dat in lithologische samenstelling deze heuvelgroepen niet van elkaar verschilden en trok hieruit de gevolgtrek king, dat alleen de Rijnstroom deze grintlagen had gevormd. Wij verwerpen a priori en a posteriori deze meening van den grooten geoloog van Nederland, die dacht, dat de quaternaire Maas- en Rijnvloeden zelfstandig en onafhankelijk gebleven waren in het diluviale tijdperk, waardoor delta's rolsteen ont- stonden van louter Maas of 'outer Rijnsche afkomst. DE QUATERNA1RE AARDLAGEN. 265 Hieruit zou men moeten besluiten, dat de heuvelrij van Venlo, Afferden, Mook, enz., die Staring als Rijn- diluvium beschrijft, maar die langs de Maasoevers gelegen zijn en zeer verre van den Rijn, uitsluitend uit Maas- steenen moesten zijn samengesteld. A priori zou men dus moeten aannemen, dat men geen onvermengd Rijn- diluvium zou kunnen vinden in de grintheuvelen zoo dicht bij de Maas gelegen als die van Venlo, Afferden, Mook, enz. Deze Iogische beschouwing ontleende hare kracht bijzonder nog aan het feit, dat er in het grint- diluvium van Zuid-Limburg, d. w. z. in de bij uitstek bekende Maasgrint, zelfs rotsen van den Rijn gevonden worden, hoewel deze stroom nog 70 a Jo() kilometers van het Limburgsche Maasdiluvium verwijderd is. Wien de quaternaire Maas en Rijn zich vermengd hebben, zelfs in Zuid-Limburg bij een afstand van too kilometers, des te meer en te eerder zal die ver- menging beider stroomen plaats gehad hebben te Kal- denkirchen, Venlo, Straelen, Kempen, Geldern, Mook, Groesbeek en Nijmegen, wier afstand tot den Rijn of de Maas hoogstens t o tot 3o kilometers bedraagt. Een nauwkeurig, plaatselijk onderzoek stelde spoe- dig de gegrondheid dezer opmerking. in helder licht en leidde tot het volgend viervoudig resultaat a) De grintheuvelen van Starings Rijndiluvium, die het meest nabij de Maas gelegen zijn, dragen de ken- merken van het echte Maasdiluvium. b) Hoe meer deze grintlagen verwijderd zijn van de Maas des te meer is de hoeveelheid Rijngrint over- heerschend. c) Nabij het toppunt van elke heuvelgroep zijn de rotsen der Rijnvallei in grooten getale aanwezig of beter gezegd, het talrijkst van alle. d) Overal is het Rijndiluvium van Staring slechts 266 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. een gemengd diluvium, samengesteld uit rotsen van den Rijn, van de Maas, van Bretagne en van Skandinavi6. Het eerste punt kan men zeer goed nabij Mook onderzoeken. Men vindt er echte en zeer vele Maas- rotsen, n. 1. porfierdiden en amfibolieten der Fransche Ardennen, afkomstig bijzonder van Mairus en Laifour, de kwartsietachtige leisteen van Rocroy, de pudding- steen van Burnot, de arkoos van Fepin, de kolen, kalksteen met crindiden van Doornik enz. enz. Buitendien zijn de kristallijne rotsen der Vogezen aldaar vrij talrijk o. a. porfier van Rupt, de argiloliet van Dommartin, de petrosiliceuze porfier van Val d'Ajol, de granuliet van Bambois tusschen Plombieres en Remiremont, enz. Het tweede punt kan men goed nagaan nabij Nijmegen aan de Waal gelegen. Men kan er wel geen zuiver Rijndiluvium to vinden, doch wel ontdekt men er eene grintvorming van overwegend Rijnsche afkomst, vermengd met enkele Maassteenen. Men ziet er witte kwartsen, basalten van Jungfrenberg, Oκlberg, Veitskopf enz., trachieten der omgeving van Bonn, andesieten van Wolkenburg, dacieten van Reichenau, agaten en amandelsteenen der melafieren van Oberstein, turmalien-granieten van Heidelberg, enz. naast den pud- dingsteen van Burnot en den leisteen van Rocroy. Wat het derde punt betreft, dit kan op den bergrug van iedere heuvelrij nader worden onderzocht. In 't alge- meen ziet men dat de bergruggen bezaaid zijn met witte kwartsen. Ook vindt men op weinig diepte vele basalten, die zich op grooter diepte al spoedig met zuivere Maasgrint vermengd hebben, zoodat men hieruit besluiten moet, vermengd hebben, zoodat men hieruit besluiten moet, dat de quaternaire Rijnstroom op het einde der grint- periode de Maaswateren overal heeft op zij gedrongen en overheerscht. DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 267 Merken wij bij het vierde punt slechts op, dat de steenen van Skandinavie en Bretagne slechts een mengsel vornien met die van de Ardennen, de Vogezen en den Rijn. In 't Rijndiluvium van Staring vonden wij meerdere Skandinavische rotsen, als diabaas van Noor- wegen, glimmerschiefer, grijsachtige graniet-gneiss van Zweden, het porfier van Elfdalen, het syeniet-porfier der omgevitig van Christiania, enz. De rotsen van Bretagne zijn er bijzonder talrijk, te talrijk echter om er eene volledige lijst van te geven. De voornaamste barer zijn : de porfierieten van de Tregorrois , de porfieriet van - Lanmeur, , cornalien kenschetsend voor de Cambrische porfieriettuffen van Lesardrieux, de microgranulieten van de Tregorrois, de graniet-syenieten van Noord-Bretagne, de geschil- ferde leptynieke granuliet, die overal veelvuldig in Bretagne aanwezig is, enz., enz. Het mengsel al dezer rotsen vormt dus een gemengd diluvium en meer in 't bijzonder de afdeeling « Gemengd Rijndiluvium D. Meer in 't Noorden des lands, waar de Skandinavische stroomen meer hunnen invloed heb- ben uitgeoefend, zal men dus de derde onderafdeeling van 't gemengd diluvium hebben, n. I. het « Gemengd Skandinavisch diluvium ». Het zou echter weinig stroo- ken met alles, wat bier gezegd is over het gemengd Rijndiluvium, wanneer men aan ons « Gemengd Rijn- diluvium » dezelfde grenzen geven Wilde, die Staring aan zijn Rijndiluvium toekende. Men diene niet uit het oog te verliezen, dat al de grintheuvelen langs de Maas gelegen grootendeels uit Maasrotsen zijn samen- gesteld en daarom moeten gerangschikt worden onder de onderafdeeling van 't gemengd diluvium, waarin de Maas de hoofdrol vervulde, n. 1. onder het « Gemengd Maasdiluvium ». 268 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 3. Het Zanddiluvium van Zuid-Nederland. Bij den aanvang van 't zanddiluvium was het Zuiden van ons land doorsneden met heuvelrijen grint, die zich vertakten en verbonden en als het ware, door de tus- schenruimte die zij lieten, de breede beddingen vormden der stroomingen van het zanddiluvium. De groote helling des bodems was in de grint- periode door eenen langen aanvoer van kiezel schier geheel verdvvenen, de erosievalleien waren verbreed en de kracht der wateren derhalve zeer gebroken. In plaats van nog zware rolsteenen mee te voeren, brachten de vloeden fijn gruis en eindelijk zand en leem mede, die zich allengs ophoopteri in de ruime kommen tusschen de vertakte grintdeltas ingesloten. Nu en dan voerden de wateren echter ijsschollen en ijsbergen, met zware zvverfblokken beladen, mede en begroeven lien in de zandmassa, die zich spoedig al meer en meer ontwikkelde en eindelijk eene menigte grintheuvels overdekte. Deze overlagering komt ons voor 'de ware geologische horizont des zanddiluviums te zijn en meerdere putboringen, o. a. die van Heit- huizen, alwaar het grintdiluvium r2 M. onder 't zand- diluvium te voorschijn kwam, hebben aangetoond, dat deze overdekking de natuurlijke is en dat overal, waar het zand schijnt te leunen tegen de grintheuvels, men moet rekening houden met de invloeden van wind en stortregen, die zich bijzonder doen gelden op bergrug- gen en steile berghellingen. De natuur der zanden van ons zuidelijk zanddiluvium is die hunner ongelijksoortigheid, hunner verscheidenheid in samenstelling, in dikte, in kleur, enz. in samenstelling, in dikte, in kleur, enz. Men merkt erin op kleine glimmerblaadjes van witte en zwarte kleur, korreltjes veldspaat, ametystkwarts, DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 269 granaatkristalletjes, turmalien, herken bare kristallen der groepen van amfibool-pyroxene, zircon en zelfs zeld- zame kristallen. Buitendien vindt men tusschen de zanden, oker, kleefaarde, bruinkool, laagjes fijne kiezel, kristallijne en fossielhoudende rotsen en zelfs zware zwerfblokken. Zwerfblokken vindt men er betrekkelijk veel. In de Limburgsche Kempen ontdekt men dikwijls groote blokken Ardenner kwartsieten, witte kwartsen van den Rijn en groote rotsen Witten zandsteen, die een omvang hebben van II tot 36 M3. Deze rotsen bevinden zich te Holsteen-Molenheide, Sledderloo, Gelie- ren, Beverst, enz. in grooten getale. Te Hoogeloon, in Noord-Brabant, vonden wij een melafiertuf van 't Rijnland, die eene lengte had van twee meters, alsmede vele groote kristallijne rotsen in de omstreken van Oudenbosch. Elkeen kent het groote zwerf blok van Oudenbosch of liever van Gastel. Dergejijke rotsen, maar van minder grootte, vindt men nog te Bavel, Zegge, enz. De beer V. d. Broeck, Conservator van het rijksmuseum te Brussel, vond te Hoogstraeten eenen graniet van Skandinavischen oorsprong van 7 kubieke decimeter. In het zanddiluvium van Noord-Brabant ont- dekt men meermalen blokken kwartsiet, witten kwarts, vuursteen, enz.. Een groot aantal geologen hebben zich bezig gehouden met de vermoedelijke herkomst der dilu- viale zanden. Men kan hunne hypothesen op 4 terug- brengen. Staring o. a. schreef hun ontstaan toe aan de langdurige, herhaalde afwassching der grintheuvelen door de stortregens. Dr. Winkler vereenzelvigde hen met de duinvor- ming en maakte er eene zeevorming van. De heeren Berendt en Meyn beschouwden de dilu- viale zanden als eene gletschervorming. Dr. Loris eindelijk nam naast Starings hypothese 270 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. nog eene zandvorming aan door de wateren van Maas en Rijn, n. 1. daar, waar deze zanden dermate ont- wikkeld zijn, dat zij eene dikte bereiken van loo M. Al deze hypothesen gaan volgens ons gevoelen aan een groot euvel mank, n. 1. van zOOvele produkten van z66 verschillenden aard te willen toeschrijven aan eerie eenige oorzaak. Voor ons zijn al deze theorieen waar, de eene meer dan de andere, doch alle slechts gedeeltelijk. Door den invloed der stortregens (hypothese van Staring) moest zich allengs eenig produkt gevormd hebben, gelijk aan dat des zanddiluviums, maar niet op zulk eene uitgebreide schaal en niet van zoo merk- waardige ontwikkeling als dat van het zanddiluvium. Inderdaad, hoe wil men door deze hypothese alleen uitleggen b. v. de groote ontwikkeling dier zanden, die in Noord-Brabant somwijlen meer dan I oo M. bedraagt? Hoe wil men op die wijze uitleggen de overlagering der grintlagen door deze zanden en. dat wel over groote oppervlakten? Hoe zal men aldus uit- leggen de buitengewone zandontwikkeling daar, waar geene grintheuvels zijn of waar zij niet zichtbaar zijn, en de aanwezigheid in dergelijke zanden van zware zwerfblokken? Hoe wil men eindelijk op die wijze verkiaren het totale gemis der zanddiluviums daar, waar volgens Starings zienswijze de vorming van 't zanddilu- vium het meest zou moeten uitkomen, daar namelijk, waar de grintheuvelen het hoogst zijn, b. v. in het Zuiden van Limburg? Dus, noch door den 6olischen invloed, noch door den erosieinvloed kan men alle verschijnselen des zanddiluviums ten voile verklaren. Wij zullen de hypothese van Staring niet veroor- deelen als geheel waardeloos, maar willen enkel doen uitkomen, dat zij op zich zelf beschouwd onvoldoende is om alken ons de geheele ingewikkelde geschiedenis des zanddiluviums uit te leggen. (Slot volgt.) ninitgAttnAtEnt BOUW- EN SCHILDERKUNST. 1§tt itioubt autoort ('). R is bijna geene abdij zoo beroemd in de geschie- denis der Zuid-Nederlandsche provincien als die van Waulsort. Zij levert eene wereldgeschiedenis in het klein, was eeuwen lang het tooneel van allerlei goede en slechte. hartstochten ; zij was een middenpunt van kunst- en letteroefening en vloeide over van rijk- dom en macht. Doch met het stijgen van den rijkdom, daalde er de goede tucht. Deze op- en nedergang zien wij te zamen gaan met de waardigheid en de laakbaarheid -van hare herders, die zeer verschillig van gehalte waren. Verder is de vereeniging der abdij van Waulsort met de nabijgelegene abdij Hastiere den dier gevallen, waaruit de geschiedschrijver op zeer schilderachtige wijze den strijd in het kloosterleveri der middeleeuwen kan leeren kennen. Om deze redenen deed de verdienstelijke archivaris van Namen L. Lahaye een uitmuntend` werk, toen hij eene geschiedenis der abdij Waulsort ondernam te .schrijven. (t) \'erg. Dietsche Warande, 1892 bl. 17), vlgg. 272 HET ALOUDE WAULSORT. Voor de Dietsche Warande is zijn arbeid bijzon- der merkwaardig, wegens Waulsorts verdienste op het gebied der schoone kunsten en der letteren (bl. 88, viggl. Nog heden leveren eenige grootsche overblijfselen het_ bewijs van de hooge kunstvaardigheid barer voormalige- bewoners. De beer Lahaye is er, door vlijtige nasporing der handschriften, in gelukt, het geheele beeld van de ont- wikkeling der abdij in de hoogste middeleeuwen, tot aan hare opheffing tijdens de eerste fransche republiek, levendig te schilderen Wat nu den langdurigen strijd der twee abdijen 't bijzonder betreft, zoo moge het volgende tot ophel- dering dienen. - de eigenlijke grondlegger van den roem der abdij wordt beschouwd, den wtnsch haar en hare omliggende goe- deren uit te breiden. Hij had den goeden inval zicli aan het hof des keizers, Otto I, voor te stellen, ver- klarende dat hij van persoonlijke rechten op de abdij, afzag. Het gevolg daarvan was dat Otto hem niet alleen als hoofd der abdij bevestigde en deze onder zijne bijzondere bescherming nam, maar daarenboven Hastiere met Waulsort onder Forannans staf vereenigde; zoo- dat voortaan Hastiere als een aanhangsel van Waul- sort werd beschouwd. De .inwoners van Hastiere stelden zich echter daarmede volstrekt niet tevreden. Hieruit ontsprong een twist over de rechten der beide abdijen, welke niet minder dan drie eeuwen duurde, en die- vaak op moord en plundering uitliep (bl. 61). (1) Etude sur l'abbaie de Waulsort de 1' 0. de St-Benoit (q44- 17g5), par L. LAHAYE, cons. d. Arch. de l'Etat a Namur, Liege,. 17g5), par L. LAHAYE, cons. d. Arch. de l'Etat a Namur, Liege,. Grandmont, 18go, 8° Soo bl. met 3 platen. Grandmont, 18go, 8° Soo bl. met 3 platen. HET ALOUDE WAULSORT. 273 De monniken van Hastiere gaven aan de uitge- reikte diplomen eene andere uitlegging (bl. 18), om de rechten hunner abdij te laten gelden, dan die van Waulsort. De heer Lahaye nu heeft in een bijzonder hoofd- stuk : Demιles entre Hastiere et Waulsort, au sujet de la preeminence (bl. 56, vIg), partij getrokken voor den waarheidszin en de eerlijkheid der bewoners van de aloude abdij, het voorwerp zijner studie. Een andere geleerde daarentegen, met name E. Sackur, had reeds in het Deutsche Zeitschrift fill- Geschichtswissenschaft (1889, II, bl. 341, vlgg.) die eerlijkheid betwijfeld, en gemeend bewezen te hebben, dat de Waulsortsche Benedictijnen.... de rechten der zusterabdij Hastiere hadden verkracht, door vervalsching van zekere oor- konden. Lahaye nu neemt (bl. 284, vlgg.) de Waulsorters tegen Sackur in bescherming, maar in 't genoemde Duitsche tijdschrift (1891, III, bl. 156, vlgg.) hand- haaft Sackur zijne meening ten koste der Waulsorters, en beschuldigt eveneens den schrijver der geschiedenis van dit oord (Hist. Walciodensis) van opzettelijke leugen. ALB. TH. 1444444041.444trl DICHTKUNST, LETTEREN, etn itotienbetututiO QanboOrift naar E alder ,t, Z Jt door G. DUFLOU. E koninklijke bibliotheek van Brussel bezit onder de nummers 3986-9, een papieren hand- schrift in-4° van het einde der 16e e eeuw, bevattende op 157 ongenummerde, beschreven bladen, eene keus van stichtelijke lectuur, legenden, ser- moenen, exegetische paraphrasen van bijbelteksten, enz. ten dienste der bewoners van het vroegere vrouwenklooster van Vorst (Foret) bij Brussel, dat zooals bekend is, den 19" November 1796 (29 Bru- maire an V) op hooger bevel ontruimd werd. 1k laat hier de titels volgen van enkele gedeelten van het handschrift : Hiernaer volchl den _pater noster ghenomen uut den riders bouc, soe die ziele den ridder daer es leeren bidden meiten pater nosier. (Dialoog tusschen eenen ridder en zijne ziel). Ilyernaer vokht die hystoue van onser Vrouwen van Lyesse ende hoe dat haer dyen naem ghegheven wordt le weten Marya van Lyesse. Een sermoen van onser Vrouwe g-hebuerte : EEN ZESTIENDEEUMTSCH HANDSCHRIFT. 275 Nativitas tua dei genitrix virgo gaudium an nuntiavit universo mundo etc. Hiernaer vokht die j5rologhe van den boucke des leeken mensche ende den gheleerden meester. (Het oorspronkelijke van dit stuk werd in het Duitsch geschreven, luidens het begin : « Men sal mercken dat desen bouck ...... eerstwerf vonden wort in hoogherduytscher tale...) Hyer volcht een g-heestelycke jirofessie dwelc men ooc wel math vernyewen (I. sekere hoochtyden al heeft men ooc langhe in doorden gheweest, want eenighe doctoren segghen, so dicwils als een geeste- lyc j5ersoen syn j5rofessie vernyeut dinckende, hadde ics niet ghedaen is soul noch doen, dat hy ontfanct die selve grade die hy in der j5rofessie ontfinc, dwelc es als een nycu dooj5sel. (Voor deze laatste geloofs- es als een nycu dooj5sel. (Voor deze laatste geloofs- belijdenis is een kopersnede ingelascht voorstellende Christus aan het kruis. Aan den voet van het kruis liggen een doodshoofd, beenderen en een open boek, waarbij eene vrouw geknield zit. Aan weerskanten staan een man en eene vrouw in monnikspij, en wat meer op den voorgrond links een monnik met een schaap, rechts een kluizenaar met een liggenden leeuw. In de twee bovenste hoeken vertoont de plaat links de zon in wolken, en rechts de maan.) Het manuscript, dat overal met groote, recht duidelijke letter geschreven is, heeft ook op het einde een naschrift : « Desen bouc heeft ghescreve Joncfrouwe Adriane van den Houtte ter eeren Gods ende synder liever moeder Maria, tot behouf der edelder ghemeynte van Vorst, anno 1577. » Dat het Vorst, waarvan bier spraak is, wel het hedendaagsche For et bij Brussel, en niet een der talrijke andere plaatsen van dien naam is in Vlaanderen, Antwerpen 276 EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. of Gelderland, lijdt geen twijfel. Reeds de in 1842 verschenen Catalogue des manuscrits de la Biblio- verschenen Catalogue des manuscrits de la Biblio- theque royale des ducs de Bourgogne, vermeldt in deel II, pag. 195 de bovenvermelde legende van Maria van Liesse als voorkomende in een handschrift afkomstig uit Forestum, j5roj5e Bruxellas. Maar ook afkomstig uit Forestum, j5roj5e Bruxellas. Maar ook de naam van haar, die den codex schreef, is nog de naam van haar, die den codex schreef, is nog elders veer te vinden en maakt een einde aan alien mogelijken twijfel. In de i6e eeuw had de abdij van Vorst veel te lijden, en de godsdienstige beroerten Vorst veel te lijden, en de godsdienstige beroerten dreven niet vreedzaam en rustig over de hoofden dreven niet vreedzaam en rustig over de hoofden der bewoners voorbij. De gebouwen werden ver- brand of geplunderd en deze verliezen bewogen de nonnen de toelating te verzoeken hare goederen op kusting te geven voor eene som van 30o fl. De heer Wauters, die deze lotgevallen met meer omstandigheden verhaalt in zijne Histoire des envi- rons de Bruxelles, deel III, pag. 573, geeft op deze rons de Bruxelles, deel III, pag. 573, geeft op deze plaats als voetnota de namen op der geestelijke plaats als voetnota de namen op der geestelijke zusters, die de akte onderteekenden, namelijk de abdis Anne Francoise de la Douve, de priores Jeanne Barras, Francoise en Jeanne de Waudripont, Adrienne Barras, Francoise en Jeanne de Waudripont, Adrienne Vandenhoutte, de onderpriores Guillelmine de Cressy, Vandenhoutte, de onderpriores Guillelmine de Cressy, enz. Het stuk is gedagteekend van 16 Maar/ 1580. enz. Het stuk is gedagteekend van 16 Maar/ 1580. Herinnert men zich daarbij dat ons handschrift in 1577 geschreven werd, zoo is alles klaar. Jonkvrouw Adriane van den Houtte was in 158o eene der non- Adriane van den Houtte was in 158o eene der non- nen van aanzien in de abdij van Vorst, vermits ze de kusting mede onderteekende: waarschijniijk was ze reeds in 1577 in het kiooster getreden, toen ze hare stichtelijke lectuur schreef « tot behouf der edelder ghemeynte », en onder dien naam moeten we niet zooals heden al de rechtzinnigen van het kerspel verstaan, maar wel hare gezamenlijke mede- kloosterlingen. EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. 277 Wat den inhoud van het handschrift aangaat, waarvan enkele gedeelten verdienen herdrukt te worden om de taal en als specimen van de geeste- lijke letterkunde onzer voorouders, zoo mag ik niet verbergen dat de stijl en taal tegen den acht jaar ouderen illenkorf van Marnix ongunstig afsteken. Zelfs onze Ruysbroek was een beter en helderder prozaist dan onze schrijfster. Ik onderstel hier dat jonkvrouw van den Houtte het manuscript en schreef en opstelde, dat het door haar geschreven werd, zoo- wel in intellectueelen als in mechanischen zin. Meer dan eene gissing is het niet. Zij berust op het onhan- dige van den zinsbouw, en vooral op de ongelijk- dige van den zinsbouw, en vooral op de ongelijk- heden in den stijl, die sums vloeiend en kristalhelder, zelfs sierlijk zijn kan, maar ook dikwijls heelemaal zelfs sierlijk zijn kan, maar ook dikwijls heelemaal troebel wordt. De inspiratie is telkens van korten duur, en op een volslagen « windstilte » volgt dan weer een gelukkiger oogenblik. Kortom, die stijl is zenuwachtig en maakt het den lezer eveneens; en die letterkundige aamborstigheid doet eer aan een vrouw denken, dan een man. Het hierachter afgedrukte stukje behoort niet tot het beste. Het kreeg echter de voorkeur omdat het het kortste was en ten tweede, omdat het een punt betreft van vergelijkende litteratuurgeschiede- nis. Onder den naam Thauleer schuilt zonder twijfel de beroemde Duitsche Dominikanermonnik Johan Tauler (129o-1361), wiens naam uit de geschiedenis der middeleeuwsche mystiek overbekend is. Zijne schriften mij niet toegankelijk zijnde, is het mij onmogelijk nader te bepalen waaruit dit gedeelte getrokken is. Waarschijnlijk hebben wij hier met eene vertaling te doen. Interessant ware het vast te stellen of onze schrijfster zelf een Middelhoog- 278 EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. duitschen tekst vertaalde en welken, of wel eene Latijnsche vertaling bezigde, tenzij ze eenvoudig eenen Nederlandschen tekst voor oogen hebbe gehad. Ik moet mij vergenoegen de vragen aan te duiden, tot hare oplossing kan ik zelf voorloopig niets bijbrengen. Over de wijze van afdrukken heb ik weinig te zeggen. Als grondslag nam ik aan de bepalingen van het Historisch Genootschap te Utrecht. Slechts op een punt meende ik ervan te moeten afwijken. Het handschrift gebruikt -zonder onderscheid y en ; om lange en korte i's weer te geven, b. v. myn, bemijnde, de mijnste, blyschap, eeivijghe, enz.; ik heb overal y gezet. De geschiedenis der uitspraak onzer overal y gezet. De geschiedenis der uitspraak onzer taal door de eeuwen heen moet nog geschreven worden. De punctuatie is insgelijks van mij. Verder heb ik al de eigenaardigheden in de spelling bewaard, slechts de storende schrijffouten verbeterd, ook mij aan geene grammatische regels gebonden, maar de inconsequenties in de verbuiging der substantieven en adjectieven, vooral aan uitgangen merkbaar, over- genomen. Grondige critische behandeling verdient het stuk niet. Wij laten het derhalve onmiddellijk volgen. Hiernaer volghen sommighe poynten die Thau- leer ghescreven heeft van die gloriose suyver mag- het Maria van haer groote eerwerdicheit. [fol. 57 '1 Die salighe maghet Maria, die ghebenedyde moeder Gods, vol van alien gracie ende van alien duechden es gheweest den spieghel ende patroen van alien heylicheit, want alsoe langhe als sy leefde in deser weerelt, soe heeft sy haer EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. 279 vertrocken ende inghekeert int binnenste des tem- pels van haerder zielen met een perfecte liefde, daer sy God mede beminde so volmaectelyαke dat buyten God en bemynde sy gheen creaturen. Noch noyt en heeft haer herte verbeelt (I) gheweest noch becommert met yeet dat haer belet souden ghe- becommert met yeet dat haer belet souden ghe- gheven hebben van die pure liefde Gods, wan sy bemynde God met een gheheel liefde onghedeilt ende in hem bemynde sy alle gheschapen dinghen. Daer om vertrac sy haer met alle haer crachten in den binnensten gront haerder zielen, daer in beslo- ten was dat goddelyc beelde, ende daer bleef sy ten was dat goddelyc beelde, ende daer bleef sy in den tempel haerder zielen woenende, ende track ende leyde daer in alle haer innerste crachten, ende daer aenbadt sy haren God eenich in den gheest daer aenbadt sy haren God eenich in den gheest en in der waerheit. Maer nochtans sy beleedt ende bekende haer niet weerdich te syne om God weer- delycke te loven, daer om badt sy ootmoedelycke dat hy hem gheweerdichdc hem selven in haer te loven. Haren gront ende alle haer inderste crachten waren so godsformich dat, hadde yeemant haer waren so godsformich dat, hadde yeemant haer herte moghen sien, die soude daer in ghesien heb- ben die Godheit met synder claerheit, ja, hy soude daerin ghesien hebben die heylighe 1)ryvuldicheit ende hoe den sone Gods gheboren wort uut den vader ende hoe die heilighe Gheest compt uut hem bcyden, want haer hcrtc en was noyt ooghenblic ghekeert uutter Godheit. Sy als arm van geeste ende als een pure ende bequaem instrument, hadde haer als een pure ende bequaem instrument, hadde haer selven heel overghegheven in den alder liefsten wine Gods, ende altyt offerde sy' haer selven God, (1) Transfiguration ti ansformation. Kil. 280 EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. met een diepe ootmoedicheit ende met een cleyn ghevoelen ende mesprysens van haer selven. Sy was rsonder eenich verkiesen, sonder wille, sonder wercken myn noch meer dan doen sy noch niet gheboren myn noch meer dan doen sy noch niet gheboren oft gheschapen en was, om welcker sake die God- heit een onghehinderde ende vryen toeghanc in haer hadde. Ende daer om als sy haer keerde tot- ter eewicheit oft eewighe clinghen, so wort [vo] haer ziele ghetoghen boven alle verstandenisse in contemplacie der Godheit, die hem vertoende int opperste boven alle crachte. Want haer memorie was verheven in simpele eenicheit des gheest ghe- stadich boven alle sinnelycke ghevoelen; haer verstant was verlicht met een onsprekelycke (I) claerheit, was verlicht met een onsprekelycke (I) claerheit, daer doer sy claerlyc ghesien ende bekent heeft die duecht van alle excersicie, ende heeft bekent het secreet van alle scrifture; Karen wille was bran- dende met cen devote liefde stille ende vredelycke, dende met cen devote liefde stille ende vredelycke, waer duere sy was opghetrocken boven alle ghe- schapen dinghen, ende in deser opghetrockenheit des geest pasceerde sy alle verbeeldinghe, ende sy onfinc die distincie der goddelycker secreten ende inspreken in cilencie, ende haren geest boven alien natuerlycke crachten was verdroncken ende vervult vander fonteyne der hoogher Godheit. Hier ruste sy in God boven alle geschapen dinghen ende met een omhelsende liefde die onente- lycke es, verloos sy haer selven in die wyde eenicheit ende brandende Godheit ende 1 sy was met God vereenicht sonder eenich middel, eenen geest met hem, die welcke vereeninghe to boven ghinc (I) Hs. onsprelycke. EEC' ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. 281 alle ander ghaven ende gracien ende gheschapen lichten, bier in een simple licht, dwelc sonder ces- seren int inderste haers grons hem vernyende souder ophouden, ende int hoochste haerder sielen so sach sy die chierheit der Godheit. Ick segghe dat sy sach die goddelycke claerheit, ende alle gheschapen . dmghen met een ghesichte eenvaudich sonder dis- tinccie. Sy sach die claerheit in die claerheit wesende vereenicht met die claerheit, ende duer experiencie so smaecte sy die toecommende salicheit, ende sy bemynde God met een gheheele liefde onverschei- delycke, ende alle geschapen ghaven, duechden ende mannieren van excersicien moesten blyven beneden dese manniere van contemplatien, want sy was door die goddelycke claerheit overformt boven alle rede- nen ende verstandenisse. Ende wie es die ghene die soude cunnen experimenteren ende te kennen gheven, hoe groote kennisse sy ghehadt heeft van die secreten verburghen goddelycke misterien? [fol. 58 r°] Dese edele hemelsche maghet Maria heeft ontfan- ghen van God, wesende so excellentelycke ende hoochghelycke verheven boven alle plactsen ende tyen, dat sy aensien heeft met cen onuutsprekelycke blyschap ende ghenuechte dese eewyghe ende blinc- kende claerheit ende dat voort commen van alien dinghen, ghelyc men se siet in die eewicheit. Ende am in der waerheit te spreken, al wacrt dat alle die ghenuechte, alle den vrede, alle die wellusticheit ende alle die delectacie vander weerelt in een ver- ghadert waren, ende ghecompareert by die mynste ghenuechte oft sueticheit (I), die die wel gheluckeghe (i) Hs. suetichticheit. 282 EEN ZESTIENDEEMVSCH HANDSCHRIFT. maghet Maria hierin ghevoelde, ten soude maer wacra,chtighe bitterheit schynen. Ende hierenboven so heeft dese seere eerwerdighe- maghet Maria verchiert gheweest met dit chieraet maghet Maria verchiert gheweest met dit chieraet boven alien geschapen creaturen, dat, hoe hooghe sy verbeven was in God, dat sy niettemyn andere dinghen die syn, mocht aenschouwen. Ende om wel to onderhouden haren uutwendighen men- sche in heilighe zeden en uutwendighe wercken, dat vermocht sy sonder eenich beledt van den inwen- dighen mensche, want haer uutwendighe crachten die keerden haer tot haren oorspronc ende waren daerin vereenicht, ende haer uutwendighe crachten obedieerden de inwendighen crachten ghelyc sy Adam deden, docn by noch was in der onnoselheit ende in der eerstcr rechtverdicheit, welcke verchieringhe sonder twyfel sy ghehadt heeft duer dyen dat sy ghepreserveert was ende bevryt van der erfsonde, van den welcken haren sone haer behuet heeft. Want sy en was noyt oghenblic dochter der gram- schap oft vuyl onreynich vat, subject totter macht des duyvels, ghelyc wy alle gheweest hebben, ende dat omdat die goddelycke wysheit daerin, voorcom- men es, niet willende dat synen toecommende tempel soude vuyl oft besmet wesen met eenigher onrey- nicheit. So dan als sy verheven was in die hoochste contemplacie der Godheit oft opghetrockenheit des contemplacie der Godheit oft opghetrockenheit des gheests (I), desniettemyn van buyten sy hoorde ner- stelycke ende in grooter devotie ende met grondigher stelycke ende in grooter devotie ende met grondigher ootmoedicheit des herten den goddelycken lof ende ootmoedicheit des herten den goddelycken lof ende dienst ende al wat den goddelycken dienst aenghinc. ( 1) Hs. gheets. EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. 283 Ende dit en vernoeyde haer [v0] niet alleene, maer desen dienst Gods was haer seere aenghenaam boven alle dinghen der weerelt. Sy hadde dat woort Godes, hoe simpelycke dattet uutghesproken wort of ghe- preect, in so grooter devocie, hoe w el dat syt bat begreep ende wist dan die ghene diet uutsprac oft leerde, ende sy printe dat woort Gods in haer herte seer hoochghelycke, begeerende innichlycke die goe- dertieren vermaninghe to wercke te stollen het mynste metten meesten. Als Maria overpeisde hoe Jhesus haren sone die daer was God ende mensche, hem altyt oefende ende overghaf tot alle versmaetheit, mesprysinghe, tribulatie, passien ende lyden, so begeerde sy ende ordineerde alle haer leven om te verdraghen alle moyelycheit ende te wesen veracht, in welcker afflictien ende 'in alien lyen sy haer soe gheheelycke overghaf, dat sy se nemermeer en begeerde ver- overghaf, dat sy se nemermeer en begeerde ver- myndert oft vercort te worden. Want tot int leste eynde heeft sy se altyt ghedraghen met cen so grooter ghewillicheit ende onderdanicheit, dat sy bereet was in der eewicheit te blyven in bannicheit ende in alle lyen ende tribulacie, haddet alsoe belieft den wille Gods. Sy considereerde ende contempleerde den wille Gods. Sy considereerde ende contempleerde hoc haren lieven sone seer patientelycke sonder murmureren ende teghensegghen heeft verdreghen met blyschap des gheest syn bitter passie ende dat door een brandeghe liefde die by tot ons hadde, ende duer dese consideratie so verdrouch sy met een berrende begeerte ende met een onsteken liefde alle teghenheit, benautheit, tribulatien die haer toe- quamen. In haer ghebeden offerde sy haer selven quamen. In haer ghebeden offerde sy haer selven so God op met alle haer wercken ende afferren, die bevelende in die handen Gods, biddende dat 284 EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. by in haer wilde volbringhen synen alderliefsten ende wel behaghende wille. Noyt en heeft sy ghestaen op eenighe ghaven van God met delectatie, maer sy heeft die goddelycke ghaven ghebruyct tot lof ende dancbaerheit ter eeren Gods ende niet totter wellusticheit des gcest ; noyt en heeft sy ongheordineerlycke begeert eenighe wysheit oft scien- sie; sy en heeft [fol. 59 r°] noyt ghesocht eenighe smakelycke sueticheit in haer duechden noch ooc in eten noch in clrincken; sy was so suyver dat sy nemmermeer gheaffectioneert oft begeerlycke en was tot eenighe creaturen, dan daert die redene verheichte (I). Noyt en was sy beruert tot sonde, waerin sy den inghelen gelyc was claer en blinckende; nochtans al was sy die alderschoenste ende eloquenste van alien vrouwen, noyt mensche en mochse aensien met een onsuyver oft onbehoorlycke begeerte, ende dat om die inghelsche suyverheit die in haer blincte. Dese suyver ende onbevlecte maghet Maria vol- bracht alle haer wercken, hoe cleyn sy waren, met -grooter devotie ter eeren Gods almachtich. God was het beghin ende het inde van al dat sy dede oft liet, ende sy offerdet al in God door pure ende inneghe meyninghe. Eer sy sprac so keerde sy in haer selven en overpeisde oft haer woorden van (I) De tweede h van dit woord is bijna onkenbaar. Er stond eerst een lange s, die de schrijfster dan met een rechts afdalend krul- letje voorzag, maar op zulke wijze dat de inkt ineen vloeide en de letje voorzag, maar op zulke wijze dat de inkt ineen vloeide en de letter heelemaal onduidelijk werd. Dan hebben wij hier met de Fransche ch to doen. Het tegenovergestelde is ook mogelijk. De schrijfster schreef eerst ch, en ziende dat ze daarmee den vereischten isklank niet weergaf, veranderde zij de h in eene lange s, en liet isklank niet weergaf, veranderde zij de h in eene lange s, en liet de c staan. EEN ZESTIENDEEUWSCH HANDSCHRIFT. 285 noye waren, oft (I) sy se soude moghen uutspreken sonder eenighe schandale, ende ooc oft sy die eere Gods aenghinghen, ende dese dinghen wel overleit hebbende, so sprack sy ootmoedelycke, goedertier- lycke, saechtmoedelycke tghene dat sy te segghen hadde, met luttel woorden. Als die suyver maghet Maria des avens ghinc te ruste een groote menichte van inghelen omrincden dat beddeken van die suyver maghet, so datter gheen boose geesten ontrent haer en mochten commen; waerduer sy noyt ghehadt en heeft eenighe ydele phantasyen oft droomen. Gheen ymaginatien en syn haer te voren ghecom- men dan die ghene die sy ontfinc van die radyen ende stralen der Godheit, want die gloriose heylighe Dryvuldicheit heeft haer in alien manyeren bewaert. Noch noyt en nam dese heilighe maghet haer ruste, sy en offerde eerst haer siele met een groote inneghe begeerte Gode, ende haren slaep ende ruste tot begeerte Gode, ende haren slaep ende ruste tot synder eere. Gheloeft, gheecrt, ghebenedyt sy die suyver onbevlecte reyne maghet Maria, die ons altyt wille ghebenedyen ende gracie ende ghenade ver- werven. Amen. Gent, Jan. 1892. (I) Het hs. heeft : oft oft syse... AMU** *Mtn BOUW KUNST. De Japatiolt )30titufiunot (1) door ANNA. C. CROISET VAN DER KOP. ADAT in 1854 Japan zijne havens had opengesteld voor het wereldverkeer, kwamen er al spoedig zulke overdreven verhalen in omloop omtrent het schoone, geheimzinnige land en zijne begaafde bewoners, dat, voor wie voet aan wal zette op de Japan sche eilanden, de eerste indruk een gevoel van teleurstelling was. De verbeteringen, die kunst en weten- -schap in de steden van alle beschaafde landen tot stand hadden gebracht, ontbraken bier to eenenmale. Klein en onaanzienlijk waren de houten huizen, zonder eenige versiering en zonder iets van alwat eene Europeesche woning aantrekkelijk en comfortable maakt. In de voor- naamste steden waren de wegen, evenals op het land, van aarde of klei, ongelijk, slecht onderhouden. Drainee- ring bestond er niet, zoodat het vuile water uit de huizen zich over den weg verspreidde en met het ( I) VICTOR CHAMPIER, L'architecture japonaise. Transactions of the Asiatic Society of 'apan, Yokohama. of the Asiatic Society of 'apan, Yokohama. DE JAPANSCHE BOUWKUNST. 287 regenwater in poelen bleef staan, totdat het was ver- dampt of in den grond gezonken. Eene reactie tegen de eerste beweging, die Japan en de Japanneezen boven hunne waarde omhoog tilde, kon niet uitblijven en was niet minder eenzijdig. Terecht werd de ontwikkeling der Japanneezen op het gebied van kunst, hunne vaardigheid in alle soorten van handwerken, geroemd, in de bouwkunst echter, meende men, waren zij in het oog vallend ten achter gebleven. Vergeleken bij de monumenten van Pelasgi- sche bouwkunst in Klein-Azie en Zuid-Europa van dertig eeuwen geleden, toonde hunne architectuur geen spoor van vooruitgang. Gebruikten zij al eene enkele rural voor hunne gebouwen steen — hout was hun gewone bouwmateriaal —, de waarde van cement bleken zij in het geheel niet te kennen : de steenen werden los op elkander gestapeld, zonder eenig bindmiddel. Juist in verband met de bekende schranderheid van het Japan- sche ras, maakten de bouwwerken den indruk, dat de Japanneezen aan de architectuur te weinig aandacht hadden verleend, er zich nooit met kracht aan gewijd hadden, Die en dergelijke stellingen werden eene twintig jaar geleden niet alleen los opgeworpen, maar ook in wetenschappelijke vergaderingen van Europeanen te Yokohama en elders verdedigd. Mag men echter van een yolk, 'twelk in de geringste voorv‘erpen van dagelijksch gebruik zooveel geest en talent ten toon spreidt als het Japansche, wel aannemen, dat het voor zich zelf onsmaakvolle woningen zal bouwen en voor zijne goden tempels, waaraan geene gedachte ten grondslag ligt? Hoe vreemd de Japansche gebouwen ons ook op bet eerste gezicht mogen voorkomen, zij hebben onbe- twistbaar buitengewoon goede eigenschappen : Zij dragea 288 DE JAPANSCHE BOUWKUNST. geheel het karakter van het yolk, dat er zijn zonnig, doodsverachtend leven in leidt ; zijn in overeenstemming met het klimaat van het land, en voldoen in hunne met het klimaat van het land, en voldoen in hunne samenstellende deelen aan den eersten eisch van schoon- heid in de architectonische kunst : eenheid en hAr- monie. Het klimaat van Japan en de grondgesteldheid van het land zijn de twee elementen, die een' over- wegenden invloed op de bouwkunst hebben geoefend, hare richting bepaald en aan hare ontwikkeling grenzen gesteld hebben. Wat het klimaat betreft, dat verschilt zeer naar de streek, waar men zich bevindt ; terwijl in het midden van Japan de winters streng zijn, is in het zuiden de koude tenauv'vernood voelbaar. Regenbuien zijn op al de eilanden veelvuldig; vooral van het einde van April tot in Juni vast er veel regen ; daarop volgt een lange tijd van droogte en groote warmte. De woningen moeten dus als schuilplaats zoowel tegen den regen als tegen de zon kunnen dienen. Vandaar die eigenaardige vorm der huizen, die ver vooruitstekende daken, welke schaduw geven en tegen den regen beschut- ten ; die balcons en terrassen ; die wijde openingen in de wanden, welke als vensters dienst doen en waardoor in warme dagen de lucht vrijen toegang heeft ; die frissche tuinen, die bijna elke woning met hun eeuwig groen omgeven. Van de grondgesteldheid was de Japansche archi- tectuur in nog hoogere mate afhankelijk. De eilanden zijn vulkanisch en aan aardschuddingen onderhevig; reden, waarom sinds onheugelijke tijden ' als bouwma- teriaal bijna uitsluitend hout is gebruikt. Daarin vindt de Japansche bouwkunst hare verkiaring. De aard der de Japansche bouwkunst hare verkiaring. De aard der materialen bepaalde de keuze der vormen in verband DE JAPANSCHE BOUWKUNST. 289 met het feit, dat de huizen de storingen in den damp- kring moesten kunnen doorstaan en tevens bij aard- bevingen tegen omvallen gevrijwaard zijn. H fkbt Japansche genie heeft over deze moeilijkheden weten te zegevieren. Het heeft tempels gebouwd, waaronder er zijn, die meer dan duizend jaren staan en aan alle verwoestende invloeden weerstand hebben geboden. Aangewezen op het gebruik van bout alleen, terwijl het land rijk is aan allerlei steensoorten, hebben de Japansche archi- tecten desniette,min gebouwen van groote soliditeit doen verrijzen. Behalve soliede, zijn deze echter ook sierlijk en rijk geornamenteerd. Want met de moeilijkheden in de structuur hebben de bouwmeesters hun voordeel weten te doen en er door versieringen, onverwachte en bekoorlijke effecten aan ontleend. Bedenkende dat de huizen bestand moeten zijn tegen de vulkanische werkingen van den bodem , begrijpt men licht, waarom zij Beene grondvesten heb- ben ; waarom de consoles, die de uitspringende deelen der gebouwen dragen, haar eigenaardig profiel hebben en geen ander ; waarom het glas van onze vensters, dat, in stukken_ springend, gevaarlijk zou zijn voor de persoonlijke veiligheid, door papier is vervangen. Fondamenten, die het steunpunt der gebouwen in de aarde plaatsen, zouden deze bij de minste bewe- ging van den grond in gevaar brengen. Zij worden ver- vangen door zware, sterke steenen - voetstukken, waarop de houten klossen rusten, die het gebouw dragen. Tusschen de planken vloeren der woningen en die voetstukken is dus eene kleine ruimte, waardoor bij eene aardbeving de huizen niet onmiddellijk zelven worden aangetast en na de schommeling hunne plaats hernemen, terwij1 bovendien bij hevige regenbuien het water gelegenheid heeft onder de woningen door te stroomen zonder de vloeren vochtig te maken. 290 DE JAPANSCHE BOUWKUNST. Fen van de oudste Japansche bouwwerken is de tempel van de godin Kouano te Nara, waarin de schat van den Mikado wordt bewaard. De houten klossen zijn bier niet van enkele centimeters dikte, maar meer dan eenen meter hoog, zoodat zij op palen gelijken. Deze tempel is meer dan twaalf honderd jaar oud en bij de hevigste aardschuddingen staande gebleven. Beschreven is hij o. a. door dm a zichtbaren getuige » Luidewijk Almeida, zooals Montana hem noemt, die Almeida's beschrijving overneemt in zijn Gedenkwaer- dige Gesantschappen der Oost-Indische Maetschappij in 't Vereenigde Nederland aen de Kaiseren van Japan (1669). Een gevolg van het architectonisch beginsel, dat ook aan den bouw van den tempel van Nara ten grond- slag ligt, is dat de daken, die eene belangrijke rol in de Japansche bouwkunst spelen, altijd zwaar zijn, van groote afmeting, en dat zij met groote zorg in elkander moeten worden gezet. Van de daken toch hangs het even- wicht of der gebouwen, die niet op vaste grondslagen rusten en gemakkelijk omgeworpen zouden kunnen wor- den. Hoeveel hout er voor het dak en de zolderingen van sommige Japansche tempels gebruikt is, is door geene cijfers te vertolken. Men zou geneigd zijn, aan verkwisting te te vertolken. Men zou geneigd zijn, aan verkwisting te denken ; en toch is er van nutteloos aangebracht bout geen sprake. ledere balk, iedere console is met eene bedoeling aangebracht; iedere houten pin heeft hare beteekenis. Er zijn oude pagoden, die zich zoo hoog verheffen, dat men zich met verwondering afvraagt, hoe zij in weerwil van de aardbevingen staande hebben kunnen blijven; dit laatste was alleen mogelijk door hare kunstige samenstelling. Midden in sommige van die tempels verheft zich tot den top een houten pilaar, die het dak schijnt te dragen ; in de Europeesche bouwkunst zou hij ten minste die taak Europeesche bouwkunst zou hij ten minste die taak DE JAPANSCHE BOUNVKUNST. 291 vervullen. In Japan zijn de rollen omgekeerd : de pilaar words door het dak gesteund, is er als 't ware cle voortzetting van. Hij rust niet op den bodem, zooals men zou verwachten, maar is er door eene nauwelijks merkbare tusschenruimte van gescheiden ; desniettemin ligt juist in dien pilaar het zwaartepunt van de gezamen- lijke balken, welke het dak vormen. Een dergelijk geval doet zich voor met de eigen- aardig gevormde consoles, die als architraven dienst doen of die vreemde uitsteeksels aan de buitenwanden vor- men, welke aan de meeste Japansche tempels zijn op te merken. Zij bestaan uit kleine balken van 25 a 3o centim. lengte, Wier uiteinden omgebogen zijn en die men met elkander verbindt, terwij1 er regelmatige ruimten tusschen open blijven. In de verte gezien gelijken zij sprekend op de mazen van een net. Klaarblijkelijk zijn ook die consoles ontstaan uit vrees voor aardbevingen en dienen ook zij om het moeiThke vraagstuk van lichte, veerkrachtige en toch stevige gebouwen te helpen oplossen. Heeft de natuurlijke gesteldheid van het land over- wegenden invloed gehad op de Japansche bouwkunst, van groote beteekenis voor deze is ook de godsdienst van het yolk geweest De invloeden van godsdienstigen aard zijn merkbaar in den stijl, de ornamentiek der bouwwerken; in alles wat de eigenaardige beschaving van een yolk karakteriseert, waaruit zijne geestelijke en zedelijke ontwikkeling spreekt, zijn geloof, zijne geschie- denis, zijne meerdere of mindere oorspronkelijkheid. Naar wat wij van Japan weten, is zijne architectuur de openbaring van eene gecompliceerde godenleer, uit- gebreid door mythen. die allerlei veranderingen hebben ondergaan in den loop der eeuwen en die bijna al de motieven hebben opgeleverd, welke aan de decoratie der tempels ten grondslag liggen, en is zij in overeenstemming 292 DE JAPANSCHE BOUWKUNST. met twee bepaalde eerediensten : het Shintdisme — den nationalen godsdienst —, en het Boeddhisme, dat om- streeks de zevende eeuw uitindiE in Japan werd ingevoerd. De Shintdistische tempels en monumenten zijn zeer verschillend van de Boeddhistische ; zij zijn eenvoudiger, haast naief eenvoudig, en zijn onmiddellijk te erkennen haast naief eenvoudig, en zijn onmiddellijk te erkennen aan een eigenaardig onderdeel van de constructie. Be- kend is het, hoe het karakter van de bouwkunst der volken van het verre Oosten hierin bestaat, dat zij ontleend schijnt te zijn aan de idee van eene tent met scherpe spits en opgeheven hoeken. Terwijl nu bij voor- beeld in China de oorspronkelijke vorm van die tent hieruit ontstaan is, dat eerie lichte stof over eene cen- trale spil werd geworpen en deze cirkelvormig omgaf, trale spil werd geworpen en deze cirkelvormig omgaf, komt hij in Japan voort nit het werpen van eene stof over twee houten stijlen, wier uiteinden op de wijze van een St.-Andrieskruis met elkander zijn verbonden. Waarschijnlijk om de herinnering aan deze primitieve constructie te bewaren, heeft de Shintdistische archi- tectuur op de daken barer tempels twee balken in kruisvorm behouden, die in de samenstelling dier gebouwen volstrekt geen vereischte zijn maar uitsluitend dienen om getuigenis of te leggen van oude gewoonten. Welk onderscheid er echter ook is tusschen de Shin- tdistische en Boeddhistische tempels, den merkwaardig beginsel is aan de bouworde van beide gemeen en hangt samen met de voorstelling, die zoowel de eene als de andere godsdienst geeft van de plaats, welke de mensch in de natuur bekleedt, Is voor ons, Westerlingen, een bouwwerk eene soort van organisme, dat op zich zelf een geheel vormt en waarin een begrip van eenheid is uitgedrukt, voor de Japanneezen is een gebouw niet een op zich zelf staand jets; het is een deel van het al en gaat op in DE JAPANSCHE BOUWKUNST. 293 het landschap. Bij hen is een tempel eene opeenvolging van gebouwen, over eene wijde ruimte verspreid, van oudsher op een' berg of heuvel opgericht, die ieder gewijd zijn aan de deugd van eene of andere godheid en door eene omheining zijn ingesloten. De band, die de verspreide gebouwen onderling vereenigt, words gevOrmd door het bosch, dat ieder der tempels afzonderlijk en alle to zamen omhult met zijne hooge stammen en donkergroen gebladerte. Van uitnemende schoonheid zijn de versieringen, die aan de tempels zijn aangebracht. Een weelderige plantengroei en geheimzinnig schoone bloemenpracht bedekt de kolommen en hare voetstukken, slingert zich langs de muren en omvat heel het dakwerk ; op de kapiteelen maken tal van goden in vreemdsoortige standen de wonderlijkste geboren; van de basis tot den nok van den tempel beweegt zich heel eene wereld van vogels en gevleugelde draken ; in de wanden vereenigt zich het brons met het hout, dat, evenals het brons zelf, door den tijd de meest harmonieuse kleuren heeft aan- genomen. Wat wij er in zien is de sierlijkheid der lijnen, de evenredigheid der deelen onderling, de fraai- heid der wanden van lakwerk met kostbare metalen ingelegd, der gebeeldhouwde paneelen , waarvan het kunstige en afgewerkte van eene vaardigheid getuigen, die ons verbaasd doet staan. Maar wat aan ons waarnemingsvermogen ontsnapt, is -de symboliek van al die schatten, de beteekenis van die ornamenten, waarvan ons alleen de uiterlijke waarde in het oog springt, maar die hunne geheimenissen slechts den geboren Japanner openbaren. Hierover iets in de volgende aflevering. TOONKUNST. Pt tootatiOterzmuliefibrufifier utBricV liheirant Batt Tannic°. Waarde Heer Hoofdopsteller der Dietsche Warande, N de jongst verschenen aflevering van dit jaar der Dietsche Warande (bl. r43) lees ik, in een opstel van den zoo bevoegden muzico- boog Edmond Vander Sraeten (I) : « Tongeren. Huber- tus Waelrant, toondichter en muziekdrukker (Goovaerts) ». Daar uwe lezers hieruit zouden kunnen en zelfs moeten besluiten dat ik in mijne schriften gezegd heb dat Huibrecht Waelrant in Tongeren geboren is, hetgeen volkomen onjuist zou zijn, houd ik -er aan u to mel- den dat ik geschreven heb i° in 1878, in een opstel getiteld : Les deux Hubert Waelrant. Elucidation d'une difficulte biographique, 20 in 188o, in mijn door de koninklijke academie van Belgie bekroond werk : His- toire et Bibliographie de la Typographie musicale dans les Pays-Bas, dat Huibrecht Waelrant herkomstig is van het kempisch dorp Tongerloo. van vroeger dagen ».(1) « Dwars door de geschiedenis der nederlandsche toonkunst DE TOONDICHTER HUIBRECHT WAELRANT. 295 1k houd er ook aan hierbij te voegen, dat ik niet de eerste ben geweest om Tongerloo aan te wijzen als hebbende voortgebracht den gemoedelijken toondichter van het lief madrigaal « Vaarivel .non broeder v. Reeds in 1868 had Ridder Leo de Burbure (1) hetzelfde gedaan ; zijne bevinding werd avergenomen door den beer Edmond Vander Straeten en gedrukt, in 1875, in het derde deel van het puikwerk : La musique aux Pays-Bas avant le XIXe sikle. Heft men dan in de vorige aflevering enkel te doen met een drukfeil? In dit geval ook zal mijne terechtwijzing niet over- bodig zijn. Aanvaard, Waarde Heer Hoofdopsteller, de betuiging mijner vriendelijkste gevoelens. Brussel, 2 1 Maart 1892. A. GOOVAERTS. (1) Waarvan ik in 1871, in de Vlaamsche School en nu pas, in de Bulletins de l' Academie d'Archeologie de Belgique, de levensschets geleverd heb. w tin. I III 11111 1111111NA I I III II 11111.11 iiiii 44 ii 1111)1111 I''! st1111111111111,111111111M It,, ^ t I =c1WIN11-; I111il.f11,.1 SCHILDER-, ETSKUNST, ENZ, e Innottnavroor t . duArooine Zetraftert. (Met portret). ANNEER men te Brussel zijne schreden afwendt, zoowel van 't gewoel en gekrioel der alledaagsche straatloopers, van de zorgen der beursbezoekers, als van de rij de; eentonige, kazernachtige, officieele, ziellooze gebouwen van het eerste derde der negentiende eeuw, om in het tamelijk afgelegen Ter-Kameren-bosch te gaan verademen, en naar de stilte en de natuurklanken te luisteren, vindt men, aan 't einde van eene der straten, die uitloopen op dat bosch (Louisa-laan), de zoogenaamde Braamboschstraat (in 't fransch : rue du Buisson), slechts uit weinige huizen bestaande. 't Is als of de bewoners daarvan de vrije lucht van het bosch hebben willen laten waaien om da zwie- rige, kunstrijke lijnen van hun verblijf; en allereerst denkt men dat die zinrijk gebouwde en ingerichte huizing bestemd is rijk begaafden aan geest en goed te herbergen. Zoo is het ook. Althans het huis wat nummer 20 draagt is de woning der kunstzinnge familie Beernaert, en op dit oogenblik dat van de schilderes alleen, wier MEL EUPHROSINE BEERNAERT. 297 naam Wij aan het hoofd van dit opstel hebben geplaatst. Eerie kunstwerkplaats (atelier) van schoone verhou- ding, recht harmonisch verlicht, uitzicht gevende over eene beplante vlakte, v%, aarvan de horizon slechts door eenige omtrekken (silhouetten) der torens van Brussels oude gedenkteekenen wordt afgedeeld ; nevens den atelier een huffs vol palmen, waarvan de trotsche bladeren het zonlicht afweren, dat in al te guile stralen op het hoofd der bewoonster mocht nederdalen, wanneer zij daar gezeten, en met verloren blik in de verte starende, zich rekenschap wil geven van de indrukken die zij van de vaderlandsche natuur ontvangt, of van die welke zij uit Zwitserland, uit Engeland, of van elders in zich heeft opgenomen, zonder die nog op het doek te hebben gebracht. Familieportretten en eigen schilderstukken versieren op zinrijke wijze de muren der overige vertrekken, waarin de kunstversiering niet als in een magazijn, museum, genoemd stuk aan stuk langs den muur is opgehangen, maar deel uitmaakt van den bouw der zaal, opdat deze daardoor eene n even gezelligen als zielvollen harmonischen indruk make. Pronkzucht, de vijand van elke wezenlijke kunst is bier uitgesloten, gelijk uit de werken der kunstenaresse zelve. Daar woont Euphrosine Beernaert, afgescheiden van het gewoel der vvereld, gelijk in de vroege middel- eeuwen Naar naarngenoot, de christelijke dochter van Phanutius, die Naar als jonkvrotiw tot een huwelijk niet kon bewegen, in de eenzaamheid, geheel gewijd aan hare edele kunst. + Mej. Euphrosine Beernaert is geboren te Oostende. Haar vader was ambtenaar der registratie en gehuwd met mw. Royon. 298 MEJ. EUPHROSINE BEERNAERT. De vader Beernaert was een der voornaamste leer- lingen van Jan-Jozef Jacotot, den beroemden pedagoog (1770-1840), die, gelijk men weet, het stelsel voor- stond, dat de jonge lieden (wanneer geene bijzondere omstandigheden dit beletten zouden), tot op eene zekere hoogte in algemeene kundigheden moesten opgevoed worden, am daardoor te beletten dat hun blik bekrom- pen, hun oordeel eenzijdig wierd. Welnu, de beer Beernaert wilde dat dit stelsel op zijne beide kinderen, Mej. Euphrosine en den tegen- woordigen voorzitter van het ministerieel kabinet, zon toegepast warden, doch hij beleefde slechts gedeeltelijk de vervulling van zijne wenschen. Hij kwam te sterven de vervulling van zijne wenschen. Hij kwam te sterven als hypotheekbewaarder te Brussel, in 't Oar 1862. Mevrouw Beernaert had ondertusschen reeds met alle kracht de wenschen haars edelen gemaals in de hand gewerkt. Bij 't afsterven van haar echtgenoot had zij zijnen uitersten wil in dit opzicht reeds persoonlijk voltrokken en op haar gezin aangewend. Zij had voltrokken en op haar gezin aangewend. Zij had zich namelijk, tijdens de ontwikkeling der familie een getal oudere en nieuwere talen eigen gemaakt, waarin zij hare kinderen persoonlijk anderwees. Wie de eer heeft de familie Beernaert te kennen, ziet heden welke schoone vruchten het stelsel Jacotot gesteund door eene onverzettelijke moederliefde heeft te weeg gebracht. weeg gebracht. Zoo waren dan weldra na den dood des vaders de kinderen door de schoone opvoeding en veelzijdige kennis in staat naar LA's een levensberoep te omhel- zen. Zij werden een schitterend voorbeeld van wat eigen kracht en vlijt, bij dichterlijken aanleg, gesteund op godsvrucht vermag te bereiken. Mej. Euphrosine op godsvrucht vermag te bereiken. Mej. Euphrosine gevoelde zich weldra met ongeloofelijken drang tot de schilderkunst getrokken, en de gevolgen hebben bewezen dat zij die roepstem niet heeft miskend. MEJ. EUPHROSINE BEERNAERT. 299 Reeds voor den dood haars vaders leerde de kunst- wereld haar penseel kennen op eene tentoonstelling te Antwerpen, ingericht door de « Koninklijke Maatschappij tot aanmo ediging der schoone-kunsten D. Indien wij ons wel herinneren zag men aldaar een Arm van de Dijle voorgesteld, aan vvelks boorden de familie eenigen tijd woonachtig was; bovendien, vond men er nog een Veld van Everghem, bij Gent: Deze doeken bewezen reeds een juist begrip van de geheimen der natuur, en van den weg, die er moest ingeslagen worden om werken van duurzame waarde te scheppen. Mej. Beernaert is tot heden aan de eens genomen richting getrouw gebleven. Bij haar valt er niet van manier zus, en manier zoo — 1e manier, 2e manier, 3e manier — te spreken, zoo als bij tallooze anderen. 't Is alsof men haar hoort uiten : « Dair ligt de natuur voor u! Denk, • en voel wat zij u zegt ! Grijp uw penseel ! Tracht veer te geven wat gij ge voelt door de beschouwing. Indien gij niets gevoelt, indien gij alleen kleuren ziet, indien die kleuren met hare lijnen geen anderen zin voor u hebben, niet Anders tot u spreken dan tot den leek in de kunst, zoo kunt gij een bekwame verver, misschien meer nog, een halve virtuoos in de schilderkunst worden, doch nimmer een waar kunstenaar, in, den echten, den edelsten zin des woords n ... Het gezin woonde toenmaals in de Batterijstraat, die nu zijnen naam heeft moeten opgeven voor eenen veel schooner klinkenden. Nu ging het, onder de leiding van Louis Kuhnen, met rassche schreden voorwaarts op den goeden weg. De omstreken van Antwerpen, de schoonheden van Luxemburg (Vielsalm), de Ardennen, de provincie Luik, met Hoyou en Modave, werden door haar verlicht. Soo MEJ. EUPHROSINE BEERNAERT. Er verliepen eenige jaren. De atelier werd °verge- bracht naar de Molenstraat. Luxemburg bleef de geliefde streek der schilderesse. Doch op de tentoonstelling van Brussel, tien jaren na haar eerste optreden (1872), vond men, zoowel die zuidelijke provincie als de Kempen men, zoowel die zuidelijke provincie als de Kempen en Noord-Holland vertegenwoordigd. De duinen van. Zandvoort werden meer dan eens door haar geschil- derd en gingen in bijzondere schilderijkabinetten over. Wij bereiken daarmede de jaren 1875 en volgende, toen de roem van de kunstenares algemeen werd. De waarheid harer voorstelling, de ongezochte vaardigheid in de schikking, het gemak in de voordracht, van de eene zijde, de dichterlijke tint, de innigheid van den anderen kant, verwierven haar in 1867 reeds te Havre, in 1872 te Lyon, in 1873 te Weenen, in 1875 te Brussel, in 1876 te Philadelphia gouden eermetalen. De aldus vereerde kunstenaresse betrok nu weldra de huizing, welke als stoffelijke kroon voor geest en vlijt ondertusschen in de Braamboschstraat door de familie Beernaert was gebouwd (18,8). Nu `werd weder de provincie Zeeland door haar geillustreerd. Bosch en waterkant bezielden te Dom- burg herhaaldelijk haar penseel. Vorstelijke belooningen bleven voor zooveel kunst niet uit. Op de gouden medaljes volgde weldra het ridderordeteeken van Leopold in 1881, op eereteekenen uit Chaumont, Barcelona, Teplitz, Beauvais, Nieuw- Orleans, Melbourne, Sydney, Port Adelaide, Edimburg, Amiens, enz. volgde de titel van Lid der Antwerpsche Kunstacademie (1885), die van Officier van 't open- baar onderwijs in Frankrijk (1888) en de kroon op dit alles : het officierskruis van de Leopoldsorde (1892). Mej. Euphrosine Beernaert zocht echter hare hoogste voldoening veel dieper dan in deze uiterlijke teekenen. MEJ. EUPHROSINE BEERNAERT. 3oi Onvermoeid werkte zij sedert het hooger aangege- ven tijdperk voort, en de arbeid is haar lust en haar leven zou van Beers zeggen. De hoogste troost in oogenblikken van neerslach- tigheid, zeide zij, is het werk, het gestadig werk. De kunstvruchten waren hare trouwe vrienden, waarbij geen ander gezelschap, hoe hartelijk ook, kon halen. Daarbij bewees toch de schilderesse hoezeer zij de nationale kunst, boven alle andere wist te stellen. Zij gevoelt dat de kunstenaar het best slaagt, het innigste leven kan uitdrukken, wanneer hij de natuur vertolkt, waarin hij is opgevoed, die hij in al hare onderdeelen van lijnen en kleureffecten kent. Slechts bij groote uitzondering heeft zij als ver- poozing, na eene badreis of andere zomertocht, de Zwitsersche natuur afgeschilderd, getuige een tafreel uit het kanton Wallis, te Gent en te Amsterdam (naar ik meen in 1883) ten toon gesteld. Doch zij schitterde vooral met haar tafreelen uit de Kempen ; waarna zij zich, naar 't noorden wendende, in de provincie Gilderland (Oosterbeek) beginsterde. Op de tentoonstelling te Antwerpen, in 1885, zagen wij daarvan de liefelijke vruchten. In 1887 en 1888 ont- moetten wij de kunstenaars steeds met nieuwe werken en in 1889 vinden wij eene Schoone Heide van Neer- haven, en een gezicht op de omstreken van Brussel. Doch de Kempen bleven steeds haar lievelingsland- schap, waarvan reeds in 1884 te Brussel schitterende proeven werden geleverd., De half-heuvelachtige grond, de hooge niet al -te uitgestrekte bosschen, de verre gezichteinders, de vreedzaamheid der bevolking Bier streken, dit alles beantwoordde het nicest aan hare gewone natuurlijke 302 MEJ. EUPHROSINE BEERNAERT. stemming en karakter. Zwaar bewolkte hemelen, don- kere bosschen, opgezweepte golven waren haar niet lief; bij den eersten blik op hare werken geworpen treft den toeschouwer het meest hoe de kunstenares de kalrnte, de helderheid, als 't ware de tevredenheid der natuur, onder eenen slechts Licht bewolkten hemel weet uit te drukken. Vreemde voorstellingen, ander soon van landschap, zooals de Rhone-oever op de tentoonstelling van Munchen, de zeekust van Jersey, op die van Parijs in 1889 en de zeekust van Jersey, op die van Parijs in 1889 en te Brussel in 1890, bleven slechts uitzonderingen. Te Berlijn zagen wij, verleden jaar, te vergeefs om naar voorstellingen uit de Kempen, waarvoor zeker de tentoonstellingbezoekers van de Noord-mark een warm medegevoel zouden hebben getoond. Wij vonden er alleen Jersey terug, alseede den ingang van het klooster te Schilde. De vriendelijke Boomgvard en de Beek, die te Schilde. De vriendelijke Boomgvard en de Beek, die wij kort te voren te Antwerpen leerden lief hebben, vonden wij te Berlijn (wellicht uit zeer verstaanbare redenen : « Vendus ») niet terug. Gretig grijpen de liefhebbers, wat zeg ik ? de bewon- deraars der echte kunst naar Mej. Beernaerts werken. De museums van Antwerpen en Brussel bezitten er natuurlijk, Kortrijk en Namen bleven niet achter. De Koning en de Koningin van BelgW stellen hoogen prijs op het bezit van een der doeken van de kunstenares, enz. Want wat Mej. Beernaert nastreeft is niet anders dan Want wat Mej. Beernaert nastreeft is niet anders dan het teruggeven van eigen zielsindrukken, door de meest natuurlijke en eenvoudige middelen. Dit is dan ook de eenige weg om voor de toekomst te werken. Zoekt men allereerst het oog des toeschouwers door effectbejag -te voldoen, of de natuur of te beelden zonder de innig- -te voldoen, of de natuur of te beelden zonder de innig- heid barer sprake .te verstaan — men zal wellicht door heid barer sprake .te verstaan — men zal wellicht door kunstmiddelen zich vele vrienden, zich koopers kunnen MEJ. EUPHROSINE BEERNAERT. 303 verwerven, maar zulk werk zal niet blajven leven- tot over 't graf der zoogenaamde bewonderaars; het zal niet het lange leven genieten waartoe alle ware kunst- werken bestemd zijn, want het zal op den duur de ziel niet veredelen en verheffen, wat het doel moet wezen van elk kunstwerk. P. ALBERDINGK THIJM. Zatiaben, door EMANUEL HIEL. I. — Wiking Harald (I). Stout strandt de Wiking Harald En schreewen schor de Noren, Op Vlaandrens grijze kust, Als ruwe ravenzwerm... Met zijn ontembre Noren, Ze tuimlen dra en deinzen, Op goad en wijn belust. Met vloekend doodsgekerm. Doch Vlaandrens Grave, Baldwin, Hun bloed bespat de duinen, Nog jong, reeds wijd vermaard, Rood danst het schuim der zee... Toont ras zijn heldendaden, Ze rukken, in den vluchtdrift Zijn kloeken Vlaamschen aard. Hun Wiking Harald meι. Hij rent door Vlaandrens wouden, Hij, hij beschermt de Draken, (2) Springt over stronk en gracht... Verdedigt iedren man, Hij houdt op Vlaandrens duinen, Die aan de wraak der Vlamings Met ijzren arm de wacht. Bij tijds ontsnappen kan. De Noren naken snorkend, Hij zingt zijn laatsten strijdzang : Als everzwijnen wild; . De Vlamings zwaaien zwaarden, Zwaait zwaluwsnel uw slagzwaard! En rammlen op hun schild. Schenkt mild den haaien bloed! ), Hij zingt zijn laatsten strijdzang : Eerst, eerst mijn yolk gered! Niet eerder wijk of val ik, De storm is Wikings bed! » Hij zingt... Plots ploft hem Baldwin, Zijn blauwert (3) in de borst !.. In golven stort de Wiking En sterft als Norenvorst. (I) Wiking. Noordsche zeekoning. In de negende eeuw beginnen de strooptochterr der Wikingers of Noormannen op de Friesche, Vlaamsche en Fransche kusten. (:) Draken (Drekar) waren de prachtschepen der krijgsvloot ; ze waren groot, sterk, hoogboordig en menigvoudig versierd. Den naam bekwamen zij van het drakenhoofd aan den steven, en het staartachtige achterdeel. (3) Blauwert. Vlaarnsch strijdzwaard. Het werd zoo genaamd naar de blauwe staalschittering. BALLADEN. 305 II. — Beleg van Dendermonde (1). Dat was 't beleg van Dendermonde, Ze zw2mt voorzichtig, wijl de sterren, Door Frankrijks koning Lodewijk, Schuw scheemren door de ne velnacht Wiens grootheid laf gevlei verkonde, Ze zwemt, wee ! voelt ze zich verwarren Schoon hij verarmde yolk en rijk. Ter wieling...(2) wee! bezwijkt heur kracht ? Gelegerd aan den Zwijvikmolen, Ze ziet den wal, loch draait naar onder, Die draait wen 't Scheldewindje waait, En wentelt, wentelt in den slond !.. (3) Werd daar gansch de omtrek kaal gestolen, Kreet zij om hulp, luid als de donder, Want waar de Fransche stroophaan kraait, Niets baatte in dezen naren stood... Wat werd gezaaid, wordt nooit gemaaid. Ach, bleef ze kalm, van geest gezond ? Ach, viel de stad in 's vijands handen, Ze wentelt... wentelt... beenen, armen Door 't Fransche leger gansch omzet, En laat ze geen beweging toe !.. Wie staakte dan het rooven, 't branden ? Ze klimt, de Scherde bobbelt barmen Het yolk was diep door angst verplet... En spuwt haar uit in schuim... Schoon moe, Behalve, ja, een jonge dochter, Ze als zwake, zwemmen, Een Vlaamsche schoonheid, kloek en frisch, Vol schoonheid nadert zij de stad Het hart vol heilig vuur ! .. Die zocht er Daar hoort ze diep benauwde stemmen : Langsheen den dijk, door riet en lisch, «Hier drij ft een schim door 't ruischend nat! Daar waar de Schelde waadbaar is. Ze roept :« (Toed yolk! komt, hijscht me rad! a Terwij1 de Franschen zingen, spelen Stout kwam ze voor den krijgsraad spreken : of, als bezeetnen, dol ten dans, « Uw steedje sterft bestormd, verbrand, Met drift bestrijden 't lam vervelen, Durft gij de dijken niet doorsteken, Eer zij beschieten stad en schans, Dat snel de Schelde spoele in 't land. Verlaat, als boer verkleed haar woning Op, op ! het Fransche heir verdronken, De maagd en lreedt de golven in... Dat plundert, moordt, verkracht en tiert! Ze zwemt, als wacht heur een belooning Ze zweeg. Het werk werd dra geklonken ; Van 't steedje, voor haar kloeken zin ! Den dijk doorstoken... 't Water zwiert, Hee! 't was uit vaderlandsche min. Terwijl het schroot der vesting giert. Het water zwelt en zwalpt door velden, Verbrijzelt bruisend... 't Leger vlucht... De groote Vorst begon te schelden : C Had ik een leger eenden !.. Ducht Mijn wraak! — Ge wordt vernield barbaren! Men zocht vergeefs de vrome maagd Ze was eenvoudig heengevai en, Als geest, die in 't geweten draagt : Dat plicht naar geen belooning vraagt. (t) In de eerste dagen van Oogstmaand 1667, belegerde de koning van Frankrijk (Louis XIV) Dendermonde met so,000 man. De Dendermondenaars, het voorbeeld niet volgende van andere steden, wilden van geene overgave hooren. Louis XIV begon onmiddelijk de stad te beschieten. De Dendermondenaars wisten zeer goed dat zij, met hunne zwake middelen, den machtigen Vorst niet konden wederstaan, ze staken de Scheldedijken door op drie verschillende plaatsen. Plotseling, in het midden dcr stilte en der duisternis sprong de vloed, niet meer te temmen, op den vijand. Het Fransche leger redde zich vluchtend. Boven het gebruis der Schelde galait de stormklok, en de groote stem van het kanon buldert, als de donder, en slingert zijne genadelooze bliksems op de vreemde roovers. « Spannen de elementen tegen mij te zamen? » roept Louis XIV verschrikt uit en vlucht. Woedend, zuchtende vol haat en wraak, Dendermonde vervloekende schreeuwde hij nog : Verdoemde stad ! waarom heb ik geen leger eenden om a te nemen ! (2) Wieling. Draaikolk in de Schelde. Stroedel. (3) Slond. Ho!, afgrond. 366 BALLADEN. III. — Een werkman. Door hageljacht en wind, Een rijke loopt voorbij, In de overgroote stad, Misschien vol medelij? Een lieflik bedelkind, Een volksstroom rolt voorbij, Zong, 't oog van tranen nat... Gevoelloos als de tij! Haar lied voor 't beetje brood, (Seen herte wordt geraakt, Thong dwars door been en merg : De wind waait door heur rok, Wie helpt haar uit den nood? En zijn heur voeten naakt, Het is to zwak voor 't werk! Le warmt ze in 't sneeuwgevlok. Een schaamle werkman kwam, Hij leek naar 't kindje heen, Toen hij heur handje nam, Sprak hij « Staak uw gesteen... Uw oudeis ! snikt ge, dood! Kom, kind, de storm woelt ruw... Kom, is mijn last, ach, groot ! Mijn kindren wachten u. uiturig oorb. De bloemen, die slank daar r:jzen, zijn bleek gelijk de dood; eene enkle staat in 't midden, als bloed zoo vurig rood. Doch kuste haar niet de zonne : nooit zag zij dien stralengloed, de bloeme is de aaidc ontspioten en die dronk menschenbloed... (Naar het Duitsch van F. JIEBBEL door X.) JBotfienfiennio StudiEn en Kritieken, door P. F. TH. VAN HOOGSTRATEN, ord. pried. Nijmegen, Malmberg, 1891. Sedeit onze herbaalde aankondiging van dit belangrijk werk, in 1891, is de schrijver vlijtig voortgegaan met het vervolg. Ons zijn sedert dien tijd de drie slotafleveringen in handen vervolg. Ons zijn sedert dien tijd de drie slotafleveringen in handen gekomen. In twaalt afleveringen is nu het werk volledig. Elke aflevering kost 40 cents of 8o centiemen. De schrijA er gaat in de 4e aflevering voort met de behandeling van Milton, daarbij de kritiek verge]ijkende van Huet, die, zooals in andere werken, fijn en ;eestig, maar niet altijd op de hoogte van het onderwerp is. De schrijver verwijt, bij voorbeeld, terecht aan genoemden criticus, dat hij de liefde(?) van Faust voor Gretchen in eenen adem noemt met die van Dante voor Beat/ice, zeggende : « Milton had geen aanleg om de dichter der liefde te worden. Huet wordt op ve12 andere punter/ wedcrlegd. Van Hoogstraten neemt niet aan dat Milton een vijand zou geweest zijn van 't afbreken der middel- eeuwsche gedenkstukken. De schrijver toont aan, dat Huet eenen franschen spelenden geest bezat, die, gelijk men weet, dan ook gaarne wenschte dat de fransche taal het algemeen voertuig der gedachten wierd. Na Milton volgt lizlderdA en de mededeeling hoe Da Costa over hem oordeelde. Men weet het... geheel anders dan Kollewijn. Da Costa is des te mcer te vertrouwen, zegt v. H., omdat deze g.00te geest geen zweem van naijver kende >', schoon van den anderen kant « te naief . gcestdriftig in zijn oordeel. De schrijver doorloopt met esthetisch-critisch oog, aan de hand van Da Costa, Bilderdijks Ondergans. Hij is van meening dat Da Costa het week in de hoofdzaken geheel heeft ontraadseld. De laatste studie van den beer van Hoogstraten handelt over Vosmaers Amazone, met het oog op de kritiek van ... aiweer van Huet en Jozef Alberdingk Thijm. Dezen keer komt de franschgezinde, luchtige stijlkunstenaar er beter af. Ult de beoordeeling dezer beide letterkundige mannen wordt eerst een karakteristisch uittreksel aan de spits der studie gesteld, waarin het hoofd- oordeel dier schrijveis over Amazone zich kenteekent. oordeel dier schrijveis over Amazone zich kenteekent. Thijm noemt bet boek « eene allerbelangrijkste aanwinst, een vecizins fraai werk,`wat eerst door het toekonistig geslacht gewaardeerd 308 BOEKENKENNIS. zal worden. >> Huet noemt de meeste denkbeelden uit Amazone alsook de daarin voorkomende personen « buitenlandsche mode-gemeen-plaatsen x., verder « een traktaatje in den vorm, met den inhoud van een schoolboek >, {W. 357). De schrijver beweert dat Huets veroordeeling niet te streng is. Hij veronderstelt daarom dat q bet toekomstig geslacht » Vosmaers ver- taling van 1 lias veel hooger waardeeren zal dan Anzazone. Wij willen hier geene nieuwe critiek leveren : schoon van vorm, doch nog al heidensch van inhoud is Arnazone in elk geval. De aflevering sluit met eene schoone karakteriseering van H. J. Schaep- man en zijne « Nationale kunst >,. Den schrijver zij voor dat alles hartelijk dank gezegd. Zijn werk zij nogmaals alien liefhebbers van gezonde critiek, klaren stijl, streven naar de hoogste waarheid warm aanbevolen. A. T. Rozekens eerste communie. Volksgedicht, door A. J. M. JANS- SENS, briefwisselend lid der Koninldijke Vlaamsche Academie. St-Niklaas, G. De Puysselaer, drukker; Gent, A. Suffer, uitgever. Wat kunnen wij toevoegen aan den ondubbelzinnigen lof, welke 'van alle zijden aan dit boekske is gewijd? De inhoud ervan is nu genoeg bekend ; met korte woorden : een verhoord gebed van een kind, bij hare eerste communie. De bewerking ervan is even licfelijk als het onderwerp. I Let wel! . denkt de vrome schrijver, « gij, menschen, bidt alien dag en meent soms uw gebed diene voor niets. . Ligt het aan u, aan uwe stemming, aan uwe bereiding? Ligt het aan de zaak die gij begeert ?... Gij vraagt het niet... Gij laat liever het Loch onverhoord gebed eens na, en staat te gapen in de kerk, waar gij henen trekt wegens... wereldlijk belang.Leert, of althans her- innert u, door .dit kleine, keurige boekske, dat er gebeden bestaan, die in den regel wel worden verhoord! Leert verder nit dees klare, dichterlijke yolks- taal, dat er kunstwerken bestaan die, in een zedig kleed, opwekken tot het genieten der hoogste schoonheid ! Leert, dat er door het plegen van den kerkgang, in het leven nog iets anders na te streven en te bereiken is, dan de vermeerdering van persoonlijken invloed en macht. En gij, jonge dichters, leert uit dit boekske dat de gave die u is geschonken, nog tot iets anders kan gebezigd worden, dan tot verheerlijking van het vleesch en de zoogenaamde « Vrije liefde ». De ware « Vrije liefde »?... Hier, in 't kerkelijk feestgewaad van Rozeke, wordt zij u voorgesteld : de eenige liefde, die waarlijk vrij, die bandeloos is, en door haar ongebondenheid, altijd sneller en hooger hare vleugelen door den ether beweegt, altijd gloeiender, al 't aardsche verzen- gender wordt, en voor wie de branding van de eedwige zon der zaligheid, wier stralen door geene sombere regenwolken kunnen verduisterd worden, wellust is (I). (t) Deze gedachte herinnert ons aan een vers van den dichter Leonard : « Des torrents pluvieux ne peuvent dans l'κther Eteindre le flambeau du redoutable ιclair. » V. d. E. BOEKENKENNIS. 309 De dichter heeft zich over den vorni van zijn rhythmus &et te verde- digen : alle rhythmus is veroorloofd, gelijk alle polychromie veroorloofd ,is. Regels bestaan alleen voor harten zonder kunstaanleg, voor naturen zonder muzikaal geveel. Regels voor de kleuren bestaan alleen voor hen die geen gevoel hebben voor ware harmonie. Maar wee dengenen, die uit onkunde, uit zwakheid, uit luiheid, uit hoogmoed zich van de k u n strege l e n willen ontslaan ! ... En toch, dat geschiedt alien dag. Nabootsen, navolgen is een zekerder weg dan uitvinden, dan voor de vuist spreken. Iedereen is geen genie. Hij die meer kan, doe het ! Dit behoort tot de v rij heid des kunstenaars. Onze dichter misbruikt die vi ijheid niet. Op hem passen goed de woorden uit de libider-Slemmen, van J. P. Heye, waar deze den jongen dichters toeroept : zingt voor de kleinen, en « Wat uw verbeelding bekoorluks kan malen, Wat uw berin'ring verheffends wel heugt — Beelden van schoonheid, van liefde, van deugd, Smelt ze te zaarn in de zuiverste stralen, Waar als een poolstar hun vriendliik gezicht Gretig en veilig zijn blikken op richt. De heer K. v. d. Vyvere-Petit heeft eer van den fraaien steendruk, gelijk bovengenoemde uitgevers van het typographisch gedeelte. Kerkelijke kunst.- De eerw. beer J. J. GRAAF heeft in Den Katho- liek, deel C, eene uitmuntende studie geschreven over kerkelijke kunst. Zij is vooral gericht tegen de denkbeelden van Johann Graus to Graz, welke met eene zekere eigenwijsheid heeft willen bewijzen, dat de spitsbogenstijl minder recht heeft kerkelke kunst genoemd te worden dan de rondbogen- stijl, en die van de oude romeinsche basilica. Daarbij trok de heer Graus te velde tegen zijnen collega in het priesterambt, kanunnik Jacob van Regens- burg, den welbekenden schrijver des werks Die Kunst im Dienste der Kirche, omdat deze de stoutmoedigheid heeft gehad te uiten dat, wat men zoo door de bank Renaissance noemt (een woord even dom uitgedacht als dom gebezigd) een breken was met de overlevering der kerkelijke bouw- kunst. Graus is reels van verschillende zijden terecht gewezen. Zip hoofd- argumenten zijn door Aug. Reichensperger in de Zeitschrift fur Christliche Kunst kortelijk weerlegd. Eerw. heer Graaf wijdt eene even grondige als uitvoerige studie aan het gezegde onderwerp en vervolgt den schrijver tot in het verste hoekje. Indien eerw. beer Graus beweerd had, dat in de meest overladene Renaissance-kerken der Ile eeuw nog beginselen van den spitsbogenstijl terug te vinden zijn, en dat zich dus deze bouwtrant, na honderden jaren tegenkanting, niet uit de wereld liet stooten, dan zou men hem met den heer Prill in bovengenoemd tijdschrift (1891, le en 2e aflev.) kunnen gelijk geven. Doch niet toe te geven dat de gothische bouwkunst eene ontwikke- ling is van een christelijk bouwbeginsel, regelmatig ontsproten en voortge- groeid uit de kerkelijke gebruiken en liturgie, is gelijk te stellen (zooals Pril 310 BOEKENKENNIS. zegt) met de geiachte dat de stoombooten niet samenhangen met en geese toepassing en ontwikkeling zijn van de ontdekkingen van Watt en zijne eerste proeven met de stoomkracht. Het werk van den heer Graaf munt uit door logischen samenhang en klaren stijl. 't Zij elken waarheidslievenden lezer, wiens geest niet verzwol- gen wordt door romans en alledaagsche politiek, hartelijk aanbevolen. Diest in den patriottentijd. — Geschiedkundige bijdrage door F. DIMARTINELLI, vrederechter. Gent, A. Suffer. Nest, F. Uteri. 1892. Nevens de werken van Mathot, Delplace en vroegere aan ditzelfde onderwerp gewijde studien, neemt het geschiedboek van den begaaf- den Dimartinelli eene waardige plaats in. Andere schrijvers schetsten algemeenheden met breede trekken; Dimartinelli geeft eene bijzondere meer plaatselijkc geschiedenis van de droevige tijden, waarin de natuur van het yolk werd miskend en verbitterd door vreemdc heerschappij. De schrijver, bouwende op de geschiedbladen van Dr. J. G. Janssens, rkht een gedenkteeken op, waaruit de kracht, de volharding van het voorgeslacht met kleurrijke tiekkcn spreekt. De invloed der staatkun- dige omstandigheden op kunst en letteren wordt levendig geschilderd. De voorbeelden van moed en trouw doen het Diestsche Yolk den lezer nog nader kennen en liefhebben ; zij leeren ons tot welke ellende de ongeschikte hand eens gezagvoerders al leiden kan, wanneer hij de onderdanen in een aangenomen wil dwingen. In honderden van kleurrijke tafreelen en tafrecltjes wordt ons dit in bovengenoemd belangi ijk boek geschilderd, waarvan de typographische uitvoering ook eere doet aan den Gentschen drukker. Wij wenschen het werk van harte in veler handen. De stof is even aantrekkelijk, als de behandeling daarvan; de lezing biedt niet alleen eene leerzame maar ook zeer vermakehike bezigheid. Socialisme. — a. Het socialismus, door V. CA:1HREIN, S. J., uit het hoogduitsch vertaald door Ernest Soens, priester, candidaat in de wijsbegeerte en letteren. Leuven, drukkerij van Karel Teeters, 1892, 124 blz. b. Socialisme, door FABIAN, vertaald door F. M. Wibaut, 2 deelen. Amsterdam, S. L. Van Looy, 1891.92. 210 en 145 biz. Het is ons duel niet cleze beide werken aan onze eigene overtui- ging omtrent Socialisme te toetsen en dan onze mcening voor de beste te geven. De Dietsche Warande is geen veld om datgene wat men zoo al onder het woord Socialisme verstaat uitvoerig te bespreken• Hetzij genoeg de beide bovengenoemde weiken over bet zelfde onder- werp hier aan te duiden en in eenige trekken te schetsen. De eerstgenoemde schrijver stelt (ten minste in de vertaling) op bl. 4 en 5_ der Inleiding Socialismus gelijk aan Sociaaldemocratie, aan eene partij, welke de gansche, huidige, clitistelijke maatschappijorde wil omstooten,en daarop eene nieuwe samenleving, op geheel andere gronden bouwen . Dit streven is ijde! en vcrderfelijk. M Ziedaar wat eerst- genoemd werk wil bewijzen. BOEKENKENNIS. 311 De tweede genoemde schrijver kenteekent Socialisme als .een stelsel van gemeenschappelijk eigendom van den grond en van alle productiemid- delen . enz. De vertaler gelooft 4 aan de mogelijkheid van zulk eene regeling Hij stelt daarbij de katholieke Kerk tot voorbeeld, dewijl zij (H. 205) ten alien tijde als plicht gerekend heeft de armen te helpen... De katholieke Kerk heeft in de plaats van het bijgeloof gesteld het geloof in de mogelijkheid dat de ziel van ieder (?) mensch tot vol- maaktheid gerake... . en de Liefde voorgeschreven. Doch, naar het zeggen van den schrijver, heeft de katholieke Kerk « schipbreuk geleden en de protestantsche godsdienst is ontbonden Daarna ontstonden twee groote socialistische instellingen : De Armen- wet en de Openbare school ». De schrijver meent verder, Socialisme wordt meer besproken dan gekend het . woord wordt dikwijls mis- bruikt ». De schrijvers waarnaar hij werkt hebben elk hunne definitie ervan gegeven : Bernard Shaw, Sydney Webb, William Clarke, Sydney Olivier, enz.- Om te bestu-leeren wat er al over Socialisme v geschieven is, is dit werk wet geschikt, doch niet voor hen die de studiejaren nog niet achter den rug hebben. De schrijver is daartoe al te idealistisch gestemd. Hij zegt De Engelen zijn aan onze zijde. . Hij rekent vast en zeker op eene toekomst waarin over heel de wereld alle menschen broeders zullen zijn Daarmede kan de schrijver niet antlers bedoelen dan dat ik geene tien centen in mijne beurs zal dulden, wanneer al diegenen welke ik tegenkom er slechts negen bezitten. Dat is, rneen ik, de rekening gemaakt zonder den waard. Die waard, dat zijn die zeven leelijke dingen, die wij hoofdzonden noemen. Dat is de waard die ons binnenlaat en ons heel het leven door trakteert, maar ook parten speelt. Cathrein is mede van deze gedachte, dock hij zegt dat eene voortdurende overheersching van het Socialismus niet te vreezen is. Hij waarschuwt tegen begoocheling. Deze is aan de jeugd eigen daarom is voor j on gel i n gen, die nog de gevaren der sociaaldemocratische richting moes- ten leeren kennen, is het eenvoudiger werkje van Cathrein passender. De Pastoor en de Bandiet, door HENRI C. M. QUAKKELAAR. Turnhout, F. Beersmans-Pleek. De geachte schrijver Evert een verhaal uit den tijd van den kamp om de wettige opvolging in Spanje. Een zekere Pietro, bekend als een bandieten-hoofdman, is een der helden van de koningsgezinde partij Zijn wild en woest karakter, zijn roof op adellijke rijkaarts gepleegd belet niet dat hij van de andere zijde edelnioedig is jegens armen en verdrukten. Hg ziet daarbij in de arme geestelijkheid den vertegenwoordiger van zegen en troost. Hij heeft ' dus een karakter gelijk men er in Calabrie, zoowel als in het Spaansche gehergte aantreft. De schrijver stelt de vervolging en de mishan - deling van den pastoor van het dorp Paroldi tot middenpunt der handeling, en de dankbaarheid van den geestelijke, omdat Pietro hem eens uit een groot gevaar heeft gered, tot uitgangspunt veler edele 312 BOEKENKENNIS. handelingen van dezen laatste, wien het gelukt den koningstroon en Paroldi zelve uit den hoogsten nood te redden. Dergelijke karakters als dat van dezen rooverhoofdman geven aan- leiding tot zeer schilderachtige tafreelen, die door Walter Scott zoo meesterlijk behandeld zijn in Rob-Roy. Het werk van den heer Quakkelaar is recht boeiend. Clara Relatio Missionis Hollandicae (1658), quam exhibuit praelatis suis rev. adm. pater Petrus a Matre Dei, carne. disc. Rotter- dam, Reisberman (Hendriksen), 1891. « De beschrijving, zegt de uitgever, van den toestand der katho- lieke Kerk in Nederland, in het midden der zeventiende eeuw, wordt in handschrift bewaard in het archief der oud-katholieken-kerk te Utrecht. —' Wij meenen in deze beschrijving een afschrift te hebben weerge- vonden van een tot dusver als verloren beschouwd werk van den ongeschoeiden Carmeliet, pater Petrus a Matre Dei, of anders Abra- ham Bertius. A Deze Abraham Bertius was een zoon van den Leidschen Pro- fessor Petrus Bertius, die wegens zijne Armeniaansche gevoelens omtrent 1620 naar Frankrijk moest uitwijken, en daar met geheel zijn huisge- zin katholiek werd. Abraham, te Leiden om 1610 geboren, had in de orde der Carmelieten, op Petrus- en Pauwelsdag des jaars 1627 en ontving den naam Petrus a Matre Del. Het schijnt dat hij in 1650 naar Leiden ekomen is, om werkzaam te zijn onder de daar ter stede wonende Fransch-Walen. De pauselijke vicaris Jacobus ,de la Torre gaf hem machtiging om als missionaris aldaar te arbeiden, het- geen hij deed tot aan zijnen zaligen dood. Dit punt is moeilijk te bestatigen. In elk geval is de Relatio een zeer nuttig werk, vol belangrijke inlichtingen om den toestand der katholieken in het midden der I 7e eeuw te leeren kennen. De orde en de verdeeling der stof laten iets te wenschen, doch het verhaal is levendig en leerzaam. De 11( )edanigheden en deugden, die de mis- sionaris op zoo gevaarlijken post moet bezitten, worden er klaar in beschreven. Petrus dringt vooral op de geestelijke gehoorzaamhei 1 aan, tegenover den apostolischen vicaris en den pauselijken stoel. Hij schetst de ketterij en de scheuring als opstand tegen den vicari, van J. Chr. en voegt de woorden van S. (2yprianus eraan toe, om zijne ,peening te staven (bl. 63). Petrus schildert dan in de hoofdstukken XX en XXI de vervolging en gevaren waaraan hij is blootgesteld geweest. Hij verhaalt zijne aankomst in Holland. Uit de vergelijking van bl. 79. met het einde van hoofdstuk XXI, kan men besluiten dat hij in 1553 op zijnen post kwam. De hollandsche katholieken worden in het werk volop geprezen — hun geestdrift, vlijt en edelmoedigheid om den kerkelijken dienst te ondersteunen, wordt in schitterend licht gesteld De schrijver geeft ook nog aardige bijzonderheden over de begijnen d De schrijver geeft ook nog aardige bijzonderheden over de begijnen en klopjes (hoofdstuk XXIII), die Jos. Alberdingk Thijm hem zeker zou hebben benijd of ontleend ; hij, die zoo gaarne dit onderwerp behandelde. BOEKENKENNIS. 313 Het slot des boeks (bl. 172, vlgg.) bewijst dat pater Petrus bijzonder het doel nastreefde wat in (len titel is uitgediukt, en in 't licht Wilde stellen dat eene missie niet in tegenspraak kwam met den geest der orde van den berg Carmel, gelijk sommigen meenden, zeggende dat de Carmelieten contemplative moesten werken. Deze overtuiging zoekt hij door dit werk bij de prelaten te doen gelden. B. J. Annuaire du Conservatoire royal de musique A Bruxelles. Quinzieme annee. Gand, Ad. Hoste Bruxelles, T. Ramlot, 1892. Dergelijke, geregelde uitgaven over de geschiedenis van groote kunst- scholen, zijn altoos hoogst nuttig voor de kunstgeschiedenis. Eene hoofdeigenschap van een boek, van een tijdschrift, enz. is, dat men gemakkelijk wete wat men er in te zoeken heeft. Ongelukkig kunnen zich de meeste tijdschriften, uit gebrek aan int( ekenaren, niet altijd bij een uitsluitend vak bepalen. Een werk als het bier voor ons liggende een uitsluitend vak bepalen. Een werk als het bier voor ons liggende behoort daarom tot de allerbeste soort van uitgaven. Bovendien zijn de geest en waarde der jaarlijks opgenomen zaken in zich zelven reeds belangrijk. Behalve dat gedeelte wat tot de eigenlijke inrichting en het bestuur van 't conservatorium behoort, en de mededeelingen over de muziek- uitvoeringen, vinden wij Varzetes met een goe I en schoon gedicht, Beethoven, van den secretaris Jules Guilliaume, aan de spits. Beethoven wordt hierin sprekend opgevoerd, in 't oogenblik dat hij zijne doof- heid heeft bemerkt. Na eenige vertwijfeling roept hij uit : « Sur le clavier du cceur humain ..... ...., je ferai retentir ..... Les lamentations. Laat de menigte, die mij als Mozart beoordeelt, maar schreeuwen : « Il a pris pour systκme De rendre tout le monde aussi Sourd que lui-meme. » Ik gevoel mijne kwalen niet meer. Je sais que je suis immortel » ! Verder bevat het jaarboek een overzicht der Concerts populaires (Volks-concerten kunnen wij ze niet noemen!), van het jaar 1866-189r, een brokstuk ongedrukte 111e'moires van Gretry, waarin deze under andere de maatschappij (les societeS) aanklaagt dat zij de talenten laat te gronde gaan en de onwetenden aanmoedigt. Grκtry hadde menigen begaafden jongeling ondersteund, ware hij door de omwenteling niet van zijn have en goed beroofd. Eindelijk vinden wij eene beschrijving van het orgel van het stadhuis te Sydney, een van die monstres ronflants, waarvan Didion 314 BOEKEN K EN N IS. zulk een groote viand was (En hij lead er van zijn standpunt grond toe); het heeft 5 handklavieren, elk van 61 tonen, 128 registres, 9127 pijpen, waaronder een conttabombarde van 64 voet. Prijs : fl. 177,000, of fi . 375,00o franken. Eindelijk volgt eene levensbeschrijving van den diep betreurden Aug. Dupont, met eene beeltenis voorzien. Robrecht van Eine, of Misdaacl en Liefde. Groot historisch drama met zang in cea voorspel en drij bedrijven, door K. L. VAN VOORDENHOVE. Gent, drukkeiij van A. Suffer, 1891. Het is een nuttig, een leerzaam, een goed werk de geschiedenis der vaderen door dichtstukken en andere opstellen te verheerlijken of in '1 geheugen terug te roepen. De heer Van Voordenhove deed dit in dramatischen vorm en verdient daarvoor alien lof. De vroomheid des schrijvers blijkt bovendien aan alle kanten uit zijn werk. Hij schildert de inisdaad zoo zwart rnogelijk en de deugd zoo wit als zijn palet dit toelaat. Dat de verraders ontmaskerd worden spreekt van zelf. Zij bekeeren zich zelfs. Of hier steeds aan de eischen der waarschijnlijkheid is voldaan... dat is eene andere vraag. De vroine wensch des tooneelschrijvers heeft hier in alien deele den toon aan- gegeven. Mereaux des families brugeoises. Essai descriptif par le Bon JEAN BETHUNE, I" partie, illustrκe de 232 gravures. Bruges, De Plancke, freres, 1890; xxxi en 390 biz. 4°. Dat den wijze niets te g :ring is, blijkt alreeds uit de schriften van wijze mannen, zelven. Door hem toch, Wien het om grondig kennen, om oordeelkundig weten te doers is, zal wel nooit eene kleinigheicl over het hoofd mogen gezien wordeu : uit potscherven en gekloven mergbeenties werd immers een gansch hoofdstuk onzer voorhistorische Bennis bijeengebracht. Doordrongen van die gedachten, heeft B'n JAN BETHUNE, na al wat over oude munten en gedenk- penningen weteaswaardigs aan het licht is gebracht, het voetspoor van Alph. De Schodt gevolgd, en zijne opmerkzaamheid gaan wijden aan de Brood- en Dischteekens der aloude Brugsche familien. Niet iedereen is- het bekend wat door een Brood- of Dischteeken te verstaan is. H...t gebruik Bier voorwerpen is wel niet op alle plaatsen in zwang geweest of gebleven ; en voor die soort van gedenk- stukjes is Brugge weliicht de eenige stad waar men ze naar behooren kan studeeren. Zulke teekens no, welke men eertijds « plumba, teeckens, loodme of Untie teeckenen, dischteeckens, broodteekens ,, plach te noemen, waren op het laatst der 13° eeuw en vast in de hoogere middeleeuwen, te Brugge, voor alierlei dienst, in voile gebruik. Dit blukt o. a. uit de stadsrekeningen van 1290 en volgende jaren. Jan Dit blukt o. a. uit de stadsrekeningen van 1290 en volgende jaren. Jan van Gruuthuse beveeit het maken van eigenlijke dischteekens in zijn testament van 1311; het oudste broodteeken, dat vermeld staat, is dit der familie de Waghemakere (1394), en het oudste waarvan ons een BOEKEN KENN IS. 3i 5 exemplaar is overgeschoten, werd gegoten voor Louis van Gruuthuse, in 1474. Van dan of wordt de verzameling der ons bewaarde brood- en dischteekens, met of zonder familiewapcns, gaandeweg rijkier en beter -gesorteerd. De 17e en 13e ceuwen leverden er de meeste specimens van, die dan ook best J. Bethune's opzoekingen hielpen leiden. De brood- of dischteekens, die allereenvoudigste looden en tinnen gedenkstukjes, in hun eigen van zoo weinig geldelijke waarde, zijn intusschen, onder historisch oogpunt, van een even zoo onbetwistbaar gewicht als de kostelijkste muntstukken, de zeldzaamste zaai- en gedenk- penningen. Menigmaal kunnen hunne opschriften aangehaald worden om feiten uit de plaatselijke of algemeene geschiedenis op eene onwraakbare wijze te helpen verklaren of toelichten. Gezwegen nog van de corisultatieve waarde dier stukken voor de studie der wapenkunde, voor het bepalen der datums van zekere huwelijken en sterfgevallen, voor het vaststellen der graden van verwantschap tusschen ooze oude patriciers-familien, hebben zij eene eigene beteekems, eene mindere of meerdere kunstwaarde, die ons, al weze 't nog eens te meer, laat bevinden hoe geest en opvatting van elke spanne tijds weerspiegeld wordt in den uiterlijken vorm van alwat uit de handen der men- schen van een zdfde tijdstip imam. Het familiewapen, de grafzerk, de munt en de teekens ontwikkelen hunnen omvang en hunne vormen parallel met die van kerk- en huisgevels, van torenspitsen en beeldhouwstukken, die weer, elk op zijne beurt, zoo noodig, de getuigenis komen afleggen, dat zij altezamen kinderen en vruchten zijn van eenen zelfden algemeenen tijdgeest, waaraan de stip van het lettergewrocht, de wendingen der toespiaak en de redeneerwijze van al de Coen levende dichters, denkeis en geleerden ontvloeiden. In B" Bethune's verzameling, waar, met behuip der zincografie, de voornaamste teekens afgebeeld staan, kan men die waarheil van op het einde der XVe tot in den aanvang der XIX" eeuw geregeld, met stukken onder de oogen, nagaan en bevestig l N i nden . De oudste exemplaren onderscheiden zich door den eenvoud der samenstelling, de soberheid van het relief, doch ook door de fijaheid van snede ; maar die eenvoudigheid der laatste middeleeuwsche jaren ruimt al spoedig de plaats in aan de weelderiger vormen, het omvangrukere formaat en de breedsprakigheid der randschriften van 1600-1700. De krullerigheid der Renaissance verloopt allengskens in de ijdele glorie van den pruikentijd, die de laatste halte is geweest Op dien weg der over-gezochtheid, die ten stotte, na dagen van groote woeling (1780- 180o;, om zoo te zeggen plotselings in de krasse effenheid eene herlevingskuur poogt te vinden voor de uitingen van den afgematten kunstgeest. Beurt aan beurt zien wij in dit mooie kwartoboek de voornaamste familien van het oudere Brugge voor ons optreden en handelend voor- bijtrekken. Meer dan een wetenswaardig feit; meer dan een trek van 316 BOEKENKENNIS. heldhaftigheid, van eerzame deftigheid_ of christeltjke liefdepleging worden ons gaandeweg herinnerd, onder het lezen der levensbijzonder- heden van hen, die roeinruchtig klinkende, schoon thans lang uitge- storven namen droegen. Er waait ons iets als de geest van het lang verledene voorbij, en Bethune's toelichtingen zijn zoo wel geslaagd, dat wij 't vaak betreurden niet tog wat meer omstandigheden te vernemen, die toch alle zoo regelrecht met zijne looden en tinnen broodteekens in verband blijven. Zijne reeks studien hebben jets van een stemmig camp° santo, waar elke notitie een gedenkteeken is, dat ons grootsche namen te lezen en vrome daden te overwegen schenkt. De leden der geslachten van Gruuthuse, van Adornes, Anchemant, de Aranda, de Baenst,....; dan van Volden, van Campen, de edele Mevroime van Beversluys en de menschlievende, nog heden met dankbaarheid vermelde Lysbette Zorghe, en zooveel andere namen, die in Brugge nog aan zoo menige heerlijke stichtingen verbonden blijven, zal men hier, ware 't noodig, op nieuw leeren achten en liefhebben als die van de deugdzamen op wier zerken het heden maar al tt k wistig mis- de deugdzamen op wier zerken het heden maar al tt k wistig mis- bruikte per transiit benefaciendo verdiende gegrift te worden. Ook minder sentimenteele dan die beschouwingen kan men, onder het lezen van les Me'reaux maken. En vooreerst die betrekkelijk onze vaderlandsche kunsthistorie t Hoe kan ze er niet bij gebaat zijn, wanneer men, zooals wij hooger aanmerkten, de vormen, de uitingen van den smaak des tijds, stap voor stap, op die kleine gedenkstukjes wil nagaan en critisch beoordeelen ! De wijze van teekenen, graveeren, gieten, gebruiken... der broodteekens, en tevens de vaak herhaalde gieten, gebruiken... der broodteekens, en tevens de vaak herhaalde hersmelting, die er zoo vele voor immer weggemaakt heeft. En dan de zedengeschiedenis, — ja de folklore bij plekken, — waaruit wij eens te meer kunnen opmaken hoe zich de zeden en gewoonten in Hollands als in Vlaandeiens aloude hoofdstad gelijkmatig ontwikkeld en vervormd hebben, vooral in take van begrafenisplechtigheden en openbare liefdadighe id. Meer dan eens waanden wij eene beschrijving van Vondels of Huygens hand, een tafereeltje oaizer Hollandsche meesters der 17e eeuw, met eigen oogen te zien en mede te Leven... Doch ook door taalliefhebbers zal het boek niet onvoldaan terzijde gelegd worden. De talrijke nota's, de uittreksels van testamenten, rekeningen en giftbrieven, behelzen menig woord en meer dan eene kleurvolle wending, die het aanboeken overwaardig zijn : de klove tusschen het jongste middelnederlandsch en het nog ongezetene nieuw' nederlandsch kan door vele bijzonderheden van lien aard min gapend gemaakt worden (i). (i) Laat ons hier de uitdrukking : « ende al was het schoon dat.... aanteekenen die, anno 1787, te Gent geschreven werd (blz. xxv) en wijzen wij op vormen als het Brugsche dzeanzant, op het gebruik en wijzen wij op vormen als het Brugsche dzeanzant, op het gebruik door de Brugge, van het op heden tot Zeeland beperkte boot, in den zin van 't fr. rose of attache de diamants (en niet van nef), enz. BOEKENKENNIS. 317 Weleens kwam ons eene aanstipping voor aan bedenking onder- hevig te zijn, andere malen zagen wij hoe druk- of schrijffeilen in de bestgesiaagde notitien geslopen waien, om- anderen, die het boek na ons zullen lezen, in gevaar te brengen zich verkeerde voorstellingen te maken. Wij achten het een plicht hier op dergelijke kleinigheden te wijzen, omdat wij ten andere overtuigd zijn dat de schrijver, die overigens zelf zijne lezers dam-toe aanspoorde, daar vrede merle hebben zal. Zoo wordt op blz. xxi gezegd, dat de begraving, der huisvrouw Zoo wordt op blz. xxi gezegd, dat de begraving, der huisvrouw van Sr. Diego d'Avila om 11 1 ure na den noen piaats greep. Liever ondersteunen wij de onderstelling, dat de tijdrekening der zuider- landen in dezen niet te pas kwam, en dat de tekst eene nieuwe lezing vergt, als bijv. : « up morghen naernoene, te ij haeren en half, » in stede van : « te II 1/2 .. Daarbij komt in aanmerking dat de zon, op 4n Augustus, eerst tegen 7 1 ure onder gaat. Het godshuis « ten pelicaen in 't groene ., te Brugge, is niet gevestigd « dans la rue verte . (blz. 23), maar wel Tangs « le quai vert », thans officieel « de groene rei », maar wordt onder 't yolk nog altijd voort « het groene . geheeten. Eene andere aanmerking moet het godshuis in de Bouveriestraat gelden, dat den dubbelen naam van « Van Campen en Beversluys . is blijven dragen, en niet dien van « Van Campen . alleen. — De legende der Kat van Beversluys is nog niet door de Bruggelingen vergeten. Zij werd bezongen door den dichter Renier, in zijne Mengel- dichten, 1843. Laat ons, met het oog op de volkskunde, daarbij voegen, dat die eigen kattenhistorie bijna identisch verteld wordt te Lyon (Frankrijk), zooals uit Liebrechts' Volkskunde en uit den eersten jaargang van Melusine genoeg gebleken is. Op blz. 72 leest men : « Le doyen et jurez des g-racies qne l'on dict keersschieters de cette vine... . en in de nota wordt graczes in erodes veranderd, en dit laatste door epiciers en Bros vertaald. In grades is echter niets anders dan het huidige fr. graissier = kaars- sieter te zien. Onder de hoofding de la Hoste (blz. 82) staat hetgeen de familie de la Coste betreft. Het exemplaar van het broodteeken, dat wij in ons bezit hebben levert ons het bewijs dat de gietvorm aan het woord Separ(at) geschonden was. Biz. Dm, regel 3, is Van der Straete te lezen, en op blz. 141 is het noodig eene verkeerde punctuatie te verbeteren. De 8e § zou daar moeten gelezen worden alsvolgt : « Voorts, alsoo het soude « connen ghebeuren dat myne huysvrauwe soude worden hoir feodael « van myn heere van Basseghem, ende naer haer iemant van haere c kinderen, soo verioecke... . Joos van Hamme's teeken (blz. 156) draagt het cijfer 4 van 1664 averechts gegraveerd, zoowel als de 2 van den datum 21 Mei. Nota 1, onderaan de bladzijde, diende wel met die aanmerking volledigd te worden . 3i8 BOEKENKENNIS. De Coolplatse, te Brugge (blz. 185), is eigenlijk door maich& au charbon te vertalen, niet door marche aux choux Die plek beet men heden officieel . Biscayersplaats maar in de wandeling nog steeds koolplaats Zij mag met de Oosterlingenplaats niet verward worden. Het teeken op blz. 194 draagt den naam van Gui/lame (en niet Guillaume) Matin. Om deze reeks hantteekeningen te besluiten willen wij eenen Vlaamschen schrijver aan de veigetelheid onttrekken. Wij doelen op Jan Tacquet, zoon van Adriaan Dcquet en van Maria Lernout, geboortig van Brugge, en aldaar op 20n September 1618 overleden,. Wn Bethune geeft over hem eene notitie die de aandacht der biografen verdient; zijn naam mag in de Bthgrafie der Vlaamsehe schr7vers niet worden overgeslagen. Hij gaf wel is waar, in 1614, bij Robert Bruneau, te Antwerpen, zijn boek over den Paardenkweek in het Fransch uit; maar in zijne voorrede verklaarde hijzelf, dat men slechts eene vertaling van zijn oorspronkelijk Vlaamsch opstel voorhanden heeft : Tay faict ce livre en langue flandricque, qui m'est mater- Ilene, et l'ay depuis translate... Laat ons hopen dat, in omgekeerden zin van wat in de i 7e eeuw gebeurde, weldra in Vlaanderen de tijd zal aanbreken waarop mannen als B" Bethune, die heerlijke en leerzame boeken weten te schrijven als les Mereaux, de pen zullen heropvatten om ze te schrijven in de taal des yolks, in diezelfde . langue flandricque, qui leur est mater- nelle. Brugge. K. DE nous Venise. Onder dezen titel geeft de hegaafde en werkzame beer P. D'HONDT, tevens boekbewaarder van de koninklijke *academie van schoone kunsten, enz , eene schilderachtige geschiedenis van de kunst der glasbereiding in genoemde stad. De schrijver laat die voorafgaan door de daaraan verbonden volksoverleveringen en laat dan de ver- sclullende bemerkingen van het glas, de rij langs gaan. De heer D'Hondt beweert geene nieuwe ontdekkingen aan 't licht te brengen; hij verzamelt uit eene reeks uitmuntende bronnen — Ch. Blanc, Molinier, Bolts, Nesbitt, enz — de jongste Medcdeelingen over zijn onderwerp, onder- steund door de studie welke hij zeif van vele voortbrengselen der glasbeelding heeft gedaan. Te recht laat de schrijver alp eer weder- varen aan J. Baes, onderbestuurder der genoemde academie, welke den leerling, door kleine geschreven uitleggingen, het voorweip ver- klaart, dat die onder de oogen krijgt. Iets dergclijks zweefde den schrijver voor den geest bij 't' opsttllen van dezen Alt de la Verrerie, en hij is daarin uitmuntend gesiLagd. Het werk is verkrijgbaar te Brussel bij Ch. Claesen, to Luik, in de Kruidhofstraat 26, als ook to Parijs en te Berhjn. Louise Lateau en andere mystieken, door A. J. Rim). Amsterdam, C. L. van Langenhuysen, 1891. 8° 249 blz. BOEKENKENNIS. 3 19 Wij behoevcn niet te zeg'gen dat dit boek even als dat van Henri Laserre met de allerbeste bedoeling geschreven is, namelijk de zielen te doers denken aan hare bestemming — de eeuwigheid. Ver- schillend zijn de wijzen om tot godvruchtige betrachtingen te worden opgewekt. Moge bovengenoemd werk diegenen tot ernst en how stemrnen, die juist langs dezen weg er toe willen geraken, en het aldus strekken ter eere Gods. De liefhebber van zedegeschiedenis zal eenig vermaak vindeo in het historisch gedeelte, eene lijst der gestigmatisecrden,van 1224 (b1.208-236), tot op onze dagen. De minnaar van nette afbeeldingen vindt hierin al- tot op onze dagen. De minnaar van nette afbeeldingen vindt hierin al- mede eenig genot. Nederlandsche belangen. Deutschnationales Jahrbuch, herausge- geben von KARL PROLL, Berlin, Verlag von Hans Lustenlider, 1892. 2e_ jaargang, 157 blz. In dit duitsche jaarboek komen eenige opstellen voor, welke voor Nederland niet zonder belang en lezenswaardig zijn 1° Waarom het Nederlandsch in Duitschland nalatig behandeld wordt, door Karl Bidmer, 2° De Nederlandsche taal als voorbeeld van zuivere sprakc, door Karl Lettenbaur. Ook komen een aantal opstellen van beroemde namen, zooals Felix Dahn, Adolf Richter, enz. voor. Het uiterlijk des boeks is goed verzorgd. Wij moeten alleen het aantal drukfouten in de Nederlandsche woorden betreuren. Rembrandt als Erzieher. In dit beroemde boek van 356 blz. waarvan reeds de 53' druk verschijnt wordt op blz. 105 bewezen dat alleen in de lagere meetkunde 2 X 2 =-- 4 is; in de hooge meetkunde is dit alleen waarschijnlijk ; in de hoogste meetkunde bijna onmogelijk... Dixi ! 3nQouti van iitgoOriften Belgie. Belfort. 3-4. Daems : De Vlaamsche Beweging. Holdijk's Ken- nenzerland. Pauwels : Hugo's bewonderaars. Fr. Bernardinus : Goede manieren in de letteren. Sperwer : Nieuwe uitg. v. Corn. Nepos. Vanden Gheyn : St Baafs te Gent. Sevens : Hoe de Geuzen in 1578 meester werden v. Kortrijk. Biekorf. 5-8. Waar woonden de Menapieren. Van de wiemk es; De gilden i. St Jacobs te Brugge. U in 't Westvl. Idioticon. Janssens Rozekens Eerste-Communie. Kneipp's geneeskunde. Kortrijksche wafel- tjes. Waar woonden de Menapieren ? Wangeloofkunde. 't Gesticht ten Bogaerde. D vlaamsche klokke van 't Escurial. Dicht- en KunstAalle, 1-2. Namen d. gemeenten d. Prove Ant- werpen. De sproke v. Beatrijs. L. Wallace's Ben Hur. De terminologie in de nederl. spraakleer. Federation artistique. 2o-27. Prose en musique. Baes : Ideal et Reel, p. du Bois. Acoustique musicale. Ideographie contemporaine. Hil- dhyllia, drame de J. Sauveniere. Pierrot trahi, pantomine de E. Agniez. Louis Delbeke. La Mer de Gilson. Atala de Folville. Le peintre instinc- tif7, Fl. Crabeels. Andromιde de Lekeu. L'architecte des serres royales de Laeken. Sardanapale de Duvernoy. La decoration flamande en plein air. Gyptis de Desjoyeaux. Magasin litteraire. N° 3. La vallee de Privor en Haute Bosnic. Artistes contre douaniers. Pastel et Pastellistes. Museum. (Kempisch) 8. De Raait : Norderwijck en zijne Heeren. 15° eeuwsch kronijkje v. Turnhout. Welvaarts : Retie op h. kerkel. fonda- tiegebied. Museum (Nederl.) 11-12. Rooses : H. Fransch i. de lag. scholen v. Belgie. Kermisfoore > in Engeland. Duflou : Bischof's Karner's Zriny etc. Nijhoff's Stactk. gesch. v. Nederl. : Will. v. Oranje. Vanden Weghe : De letterk. Z.-Nederl. in 1891 : S warth, De Tiere, De Vos, Loveling, Lievevrouw-CDopman. Maeterlinck's werken. Fredericq's Inquisitio hmret. pravit. Neerlandica. Revue de 1'Art chretien. 2. Helbig : L'autel cath. et son decor. Barb. de Montault : Culte d, doct. de l'Egt. a Rome. Cuypers : L'abbaye de Rolduc. Pit : La pravure d. 1. Pays-Bas au 15e Delattre : Lampes chret. de Carthage. Helbig : Porte en fer forge du 15' s. L'imagerie de la Soc. de S. Augustin. Cycl. christolog. Gemcilde p. Wilpert. S. Martin de Tours, p. de Lasteyrie.CEuvres de maitres de l'e'c. flam. prim. conserv. en Italie et d. le Midi de la France, p. Dehaisnes. d. le Midi de la France, p. Dehaisnes. Revue Benedictine. 4. Vita G5rardi Broniensis. Bona, un nou- veau mot latin, d'apr. un disc. de S. Augustin. Revue Generale. 3-4. 1- P. Gilbert. Lettres de Floride. Les Sensa- tions d'Italie de Paul Bourget. Instantanes d'Italie. L'historien Janssen. Le Cardinal .Mermillod. Victor Hugo afirds 1830, p. E. Bire. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 321 Toekomst. ;De) 3-4. J. A. Comenius 1592-1671. De Mont : Lode- wijk Smits. Gittκe : Fritz Reuter. Ador's Jezus v. Nazaret. Lapidoth's Moderne Problemen. Houzeau's Hiltoire de l'heure. Vlaamsche School. Constantin Meunier, 39. De « XIII v en _het Realisme, 44. t G. van Havre, 47. De nieuwe Rembrandt, 54. Het nieuwe kunstmuseum te Weenen, 55. Volksleven. (Ons) 3-4. Rivieren, putten, fonteinen, ondiepten. Telsels. Drinkliederen. Sagen. Bez weerformulen teg. tooverij. Warker's Legenden aus Luxemburg. Bijdr. t. een Kempisch Idioticon. 'Volks- spelen. Tommen of Tumuli in Belgie. Vlaamsche legende d. 15e e. Volkskunde. 2-3. Volkshumor in geestelijke zaken. Gitt6e : Bronnen der 'nuddeleeuwsche novelle. Karel ende Elegast. Nederland. Famielieblad. (Mg. nederl.) 3. Kerkregisters : Markelo-Ritthem. Brielsche vroedschap J618-1794. Huwelijks proclam. v. Doopsgez. te Kampen, 1667-1795. Gemeente-archief te Amsterdam. Gids. 3-4. Quack : Ruskin's St.- George's Gild. Groenwegen : Stud. ov. Potgieter. Hubrecht : Reisherinn. uit de tropen. Comenius. Van Hamel : Bourget's Italie. Teirlinck's Arm Vlaanderen. Van Hamel : Musset's Meinacht, vert. d. Jac. v. Looy. Schurz' Lincoln. -Sarcey's Souvenirs d'age mar. Illustratie (Kath.) 32-39. Ouderwetsch ongeluk, n. Forestier. Een die Keen scherts verstaat. Basiliek v. Lourdes. De verloren Zoon, n. Fendel. Ferd. v. Bulga4.e. en 4ne moeder. Bezoek b. d. veroor- -deelde, n. Britt. De grimassenmaker Morimoto. De 4 Evangelisten n. Fischer. Treurige 4/ding. n. Mantagazza. Ecce honzo n. Dore. Fer- .00rdeeld tot den kruisdood, n. Dore. Vrome vrouwen aan h. H. graf, n. Bouguereau. Paulus' eerste preek voor de Joden, n. Baur. Katholiek. (De) 3-4. Sloet : De Schrfftztur bewezen uit de huid. archeologie v. Assyrii, Egypte en Palestina, d. Kern Eik. Klτnne : De noodmunt v. Amsterdam. H. Swarth's gedichten. Jan Holland's Willoozen. Navorscher. (De) 3. Wolferens kapel. Finis terre. Tafellaken v. 4647. Vink met to ce koppen. Vlaamsch in Frankr. Wilhelmus. Nederl. venal. Haer op-sluymen. Optelen. Over bysen. Overslooven. Schilderbent. Physionotrace-portretten. Comenius bijdragen. Trip. B"rkemeier. Dm dek- .ker uperen. Hollandsche klokken in het buitenland. Noord en Zuid. 1. Te Winkel : Geschiedenis d. Nederl. taal. De Beer : Staring's Jaromir. Bulderbas. Doekenspeler. Daar z' s lets op til. -Baljaren. Zernike : Onze uitspraak. 32 2 OMROEPER. Spectator. (Nederl.) 13-17. Altaarstuk v. Jan Steen. Schetsen Van, A. Marchand . Vosmeer de Spie's _Kleine Studies. Maeterlinck's L'intruse. Loti en Zola. Waarheid op h. tooneel. Royaards als Hamlet. Rembrandt te Loti en Zola. Waarheid op h. tooneel. Royaards als Hamlet. Rembrandt te Amsterdam en te Stockholm. Bull. traject. Werk v. h. Hist. Genootsch. te- Utrecht. Catal v. h. Museum Boymans te Rotterdam. Bohl's Dante (Hel)._ Utrecht. Catal v. h. Museum Boymans te Rotterdam. Bohl's Dante (Hel)._ Verwey's Joden. Japansche liederen. Studien op godsd., wetensch. en letterk. gebied. 38.1-3. De Schrif- tuur bcwezen uit de huidige archaologie. Allard : Nassau-Grimhuysen. Sinit : Mysteries. Ilios et Illade. Van Heyst Maupassaut, Couperus, Capricio. Wegens overvloed van stof, is het overzicht der buiten- landsche tijdschriften tot de volgende aflevering uitgesteld. Ontrotper. De heer Ed. Geudens, archivaris der burgerlijke gasthuizen, te Antwerpen, en schrijver der geschiedenis van het Maagdenhuis aldaar, heeft eene schilderij ontdekt van Abraham Godyn, van wiens werken tot heden geen meer te vinden was. Zie Bulletin de P acadermie d'ar- che'ologie de Belgique, 1891, 4e se'rie, 2° partie, 4e livrafson. Martinus Nyhoff heeft voor eenigen tijd uitgegeven : Catalogue d'un ckoix de pieces historiques curieules et rares des XV°, XVI° et XVIIe siecles; daarin komt voor : Fossetier de la glorieuse victoire divinement obtenue devant Paris,_ par l'empereur Charles-Quint, enz. 1525 (1868), 4°, fl. 32.5o. Fx. sur- peau de velin. Leuven. Der new glaub von den Doctoren zu LOven, die sich Doctoren der Gottheit rumen enz. Augspurg, H. Stayner, 1545, 40 bl., 4°, 7.5o. Articul die allgemaynen Religion enz. betreffend, ...der hoh. Schuli zu 1545, fl. 6-25. Tentoonstelling van oude en nieuwe kunstnijverheid te Dordrecht,. ingericht door de vereeniging Vak en Kunst, ter viering van het eerste lustrum haars bestaans. Eere-voorzitter : Mr. H. A. Nebbens Sterling, lid der eerste Kamer, met eene uitgebreide commissie van bijstand en volledig, provinciaal comitθ. De hoofdgedachte is : K Toegepaste kunst ). voor te stellen in. 14 verschillende groepen. Het comite flamand de France heeft in de maand Februari, eene groote vergadering gehouden, waaruit blijkt hoezeer zoowel Frank- rijk als Belgie en de Nederlanden in deze maatschappij belang stellen.. De heer Salembier droeg eene verhandeling voor over Amerika voor Christ. Columbus, naar de mededeelingen van Pierre d'Ailly, bisschop. van Kamerijk, in de 140 eeuw. van Kamerijk, in de 140 eeuw. OMROEPER. 323. De heer Lemire handelde over de oude gelden van Hasebrouck. De heer Eeckman gaf een overzicht van eene gedurende tien jaren bewerkte studie : Bibliographie philologique flamande. De heer Looten roept de aandacht der vergadering op den kunstzin van Margaretha van Oostenrijk, en de door haar in 't Nederlandsch geschreven gedichten. De heer Flahault behandelt den alouden eeredienst van N. D. du foyer te Thiennes. De heer Ferdinand De Groote bespreekt den oorsprong der Mar- seillaise en meent dat een nader onderzoek gemakkelijk te St. Omer te doen is, om te zien of het oratorio Esther, waaruit de melodie is geput, wel van Gryson is. De heer Cortyl deelt noten mede van den heer Bonvarlet betrek- kelijk de Chatelaine de Bailleul, en tevens eene oorkonde over Bailleul van den heer Cordonnier. Speeltuigen. Verleden week is te Weenen eene historische ten- toonstelling van muziek en muzikale speeltuigen geopend. Men dacht eerst, dat er een nieuwe schouwburg en een nieuwe concertzaal bij gebouwd dienden te worden ; ilaarom is er van alle zijden opgetrommeld om daarvoor geld bijeen te bVengen. Aug. Enna, een jonge 'deensche toonzetter, die de opera Die Hexe heeft geschreven, was eerst uit armoede trommelslager bij een goochelaars- troep. Hij was uit den schoenmakerswinkel van zijn vader weggeloopen , troep. Hij was uit den schoenmakerswinkel van zijn vader weggeloopen , later ondersteunde hem wijlen Niels Gade, nu is hij de held bij het Berlijnsche publiek. Theatre Libre . Het weekblad De Amsterdammer schreef den derden April 11. het volgende :, ....De voorstellingen hebben 'mij versterkt in mijn gevoelen, dat het zoogenaamth. naturalisme op het tooneel een onding is; zij hebben mij vervuld met buitengewone bewondering voor het talent, den kunstzin en de wilskracht van Antoine en zijn artisten. Op de 3 avonden kwa- men 5 stukken voor het voetlicht; van deze voldeden 4 weinig, an, Blanchette, piece en deux actes de Mr. Eug. Brieux, zeer. Voltaire schreef aan Rousseau Haar aanleiding van diens Discours sur les sciences et les arts : « ll trend envie de marcher a quatre pattes, quand on lit votre ouvrage. s Dienzelfden lust krijgt men als men stukken als L'e'cole des veufs, Leurs filles, La tante Leontine, La dupe ziet vertoo- nen. In deze worden de treurigste en stuitendste verhoudingen tusschen nen. In deze worden de treurigste en stuitendste verhoudingen tusschen man en vrouw, de viesste en vunzigste toestanden uit de heele en halve wereld afgebeeld, met een brutaal welbehagen, een macabre luidruchtig- heid, eie ontstcmt en ontzenuwt. Dat de vooze plekken in de maat- schappij worden blootgelegd, de wonden gepeild, is op zich zelf niet onzedelijk. Bijna alles kan op het tooneel gebracht worden ; de kwestie is wie het doet, hoe men het doet. Het tooneel heeft nooit ken mensch beter gemaakt; practisch nut ligt buiten zijn bereik, altemaal waarheden 324 OMROEPER. als koeien; het is een vermaak; als zoodanig kan het echter edel en verderfelijk zijn. Het onzedelijke, het onzedigende van stukken als de genoemde is, dat het al het betere in den mensch verzwijgt en ontlsent, om het slechte en leelijke alleen te zien en te toonen, dat het alle moed tot en vreugde in het leven verstikt en verschrompelt, dat die stukken ons op het eerste gezicht doen sidderen en verstommen, doch ook alleen ons op het eerste gezicht doen sidderen en verstommen, doch ook alleen op het eerste gezicht. Vie Langer kijkt ziet de touwtjes, waarmede de marionetten bewogen worden, bemerkt het gezochte, oa ware, onnatuur- lijke van het zich noemende naturalisme. Deze tooneelspelen zijn niet alleen slecht als daad, ook zwak en gebrekkig als kunst. Zola heeft gezegd, dat de tooneelschrijfkunst een inferieure kunst is. Men zou hem gelijk moeten geven, als het aan te nemen ware, dat de wijze, waarop zijn aanhangers haar bλoefenen, de goede is. Men neme een stuk als L'e'cole des veufs. In het eerste bedrijf wordt de vrouw van Mirelet, een rijk geworden burgerman, begraven ; in het tweede, 6 maanden later, heeft hij een maitres ; in het derde geeft deze, Marguerite, den zoon boven deer vader de voorkeur; in het vierde, emerkt Mirelet dit en dreigt zijn zoon te zullen wegzenden ; in het laatste, verklaart Marguerite den zodn te zullen volgen, laat de vader zich tot de schandelijkste beloften vinden, zoo Marguerite hem slechts niet in den steek laat. Is dit naturalistisch ? Is het wonder dat men het naturalisme vaak met de pornographie op an lijn heeft gesteld ? Wij worden gesteld yogi- feiten en toestanden, hartstocliten en gemoeds- bewegingen die iedere verklaring, iedere verduidelijking missen. In een naturalistischen roman zou men althans getracht hebben de karakters der personen uit afkomst en omgang te verklaren. Nu geeft men ze ons bot- en boutweg te slikken. Zulk een tooneelschrijfkunst is zonder twijfel inferieure ; doch wat bewijst dat ? Als- een kind zich in den vinger snijdt, is dat niet de schuld van het mes, doch van het kind. Photo- snijdt, is dat niet de schuld van het mes, doch van het kind. Photo- graphie en reportage behooren overal thuis behalve in de kunst. Met brokken louter waarheid kan men de grootste onwaarheden opbouwen. De eerste eischen der tooneelschrijfkunst worden door de naturalistische dramaturgen of niet gekend of stelselmatig ontkend. Een tooneelschrijver dient ons aan de feiten en toestanden te doen gelooven ; gebeurt dit Diet, dan blijft ook de werking nit ; wij zien dan den jammer en ellende wel, doch worden er niet door bewogen, niet door ontzet of verslagen. frapper fort en frapper juste is niet hetzelfde. De dramaturgen van het The'dtre Libre zijn de slachtoffers van hun eigen koppigheid; niet -om de waarheid is het hun te doen ; hun temperament maakt zwart wat in de natuur vaak helder is. Het reusachtige Rijksdag gebouw te Berlijn, waaraan men zoekt op welke wijze het eenen goeden indruk zal maken (!), wordt versierd met eene koepel, waarboven eene kroon, zoo groot als..... een vergulden vingerhoed. Men bouwt graag grieksch in Berlijn; daar nu de Grieken geen kronen op Iaunne gebouwen plaatsten en een gebouw toch een top moet hebben, komt men in.... nationale verlegenheid. PETER BENOIT. DICHTKUNST, LETTEREN. tt ..3.L 4, 4,Oatpmatt do b Wm door FR. BERNARD. METZ, Mind. Cony. ADAT Mgr. D'H ulst op -het laatste congres van Mechelen had gesproken, trad een redenaar op, die in het Nederlandsch het woord voerde Merkwaardig was zijne verschijning ! Een- reusachtige gestalte, een donderende stem, die de groote zaal geheel met klank vervulde, een sierlijk bewerkte taal, een geestdrift, die zich als vanzelf aan de hoorders meι-, deelde, en voordurend daverende toejuichingen uitlokte : ziedaar wat wij in den spreker moeten bewonderen, die ons was voorgesteld als « Dr Schaepman, lid der tweede kamer van Nederland. o Oogenblikkelijk kwarn ons het portret van Damas (I) voor den geest, hetwelk h'j onder den indruk eener redevoering over de sociale democratic, waarbij hil zelf tegenwoordig was, 'neder- schreef : I Niemand, die den redenaar zag post vatten op het spreekgestoelte, kon de gedachte van zich weren, (I) Mr. FREDERIK, Baron VAN HOGENDORP (1Iaagsche omtrekken). 326 Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. dat die in 't zwart gekleede beer voor een oorlogsman als geschapen was, en hij misschien slechts daarom niet in vollen W'apendos voor het front verscheen, omdat -het Nederlandsche leger Been zware ruiterij meer kent, en de forsche man slechts in dat waren gevoeglijk zoude hebben kunnen dienen. Iri zijne oogen flikkerden bevelen ; zijne stem had den klank van het commando, zijne gebaren waren houwen met den ruitersabel. » Terecht werd Dr Schaepman door den hoogleeraar van Leiden Dr Jan ten Brink een redenaar genoemd, « met koper in de stem en met dien koperen kop, D welke, de G6nestet zoo gaarne voor zijn arm gevoelig hoofd de G6nestet zoo gaarne voor zijn arm gevoelig hoofd had willen ruilen ; een strijder voor de oude moeder- kerk, een moderne kruisridder met het zwaard van Behemondo in de gespierde vuist, een Herculisch vleugelman in het Leger van Rome. » Met bewondering werd ook te Mechelen de gevierde spreker gehoord, en men wist niet wat men het moest moest roemen, of wel het krachtige en gespierde of wel het bloemrijke en dichterlijke zijner taal. Het bevreemde ons niet, dat hij zijn roem van redenaar ook in 's landsraiadzaal ten voile weet te handhaven, want de op zich zelf drooge stollen weet hij boeiend en aangenaam te maken. 't Is het geheim van den dichter ! En dichter is Dr Schaepman in den volsten zin des woords. Reeds als student der godgeleerdheid, had hij een lied doen weerklinken, zoo vol ware groot- heid, zoo verheven, zoo waarlijk koninklijk, als in den laatsten tijd nog weinig gehoord was. In dien tijd, waarin zoo veel lamlendigs in de Nederlandsche stij1 gevonden werd, toen onze Vlaamsche broeders het wel terecht verweten : dat de Noord Nederlandsche stijl nog altijd met bef en toga pronkte, deed die manne. lijke, forsche stern goed aan de beminnaars der letteren. Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. 327 Men verwachtte veel, zeer veel zelfs, en de verwachting is niet beschaamd, integendeel, zij is verre overtroffen. Toen zijn laatste meesterstuk, Aya Sofia verscheen « waarin hij in de wondervolle klank- groepeering, waarvan hij alleen het geheim bezit, ver- haalt, wat het beroemde gebouw in Konstantinopel mythisch en historisch aanbiedt aan den diep en fijn gevoeligen dichter » (I), was er eene reeks van zangen verschenen (en ook zijn heerlijk proza is zang in den volsten zin des woords), die Dr H. J. A. M. Schaepman doen plaats nemen in de eerste rijen van de letter- kundigen van Nederland. « Hij heeft maar den snaar _op de Tier en kent slechts eene soort poezij, namelijk een schetterende koperen krijgsklaroen, » heeft Charles Boissevin Schaepman eens verweten, en hij doelde klaarblijkelijk op de vele krachtige en gespierde ver- zen, door welke Dr Schaepman gedurende zoovele jaren de bewonclering aller letterkundigen afdwong ; maar heeft die schrijver dan nooit naar die teedere en zoete verzen geluisterd, waarin Schaepman ons « Maria van Egypte » schildert, of waarin hij ons den lof van Jesus goddelijk herte bezingt? Over allerlei onderwerpen heeft deze waarlijk grootsche dichter gezongen ; doch het verwondere niemand dat hij bij voorkeur, die stoffen koos, welke zijn priesterlijk hart van aandoening en liefde deden trillen. Daar was ook zooveel den priesters voor deden trillen. Daar was ook zooveel den priesters voor de voeten geworpen 1 Dr Pierson had zelfs durven schrijven « dat er onder de talrijke priesters niemand gevonden werd, die voor den gang der denkbeelden eenige de minste beteekenis heeft of door stijl en talent eenige meerderheid uit- (1) TACO H. DE ' BEER, De geschiedenis der Nederlandsche letteren 1880-1890.- 43I8 Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. oefent » (r). 't Was een steep naar den eerbiedwaardigen priesterstand geworpen, doch die nederviel op het hoofd van den werper. Immerg vele groote schrijvers waren reeds onder de priesters verschenen, en Pierson bewees voor den zooveelsten keer dat velen blind waren voor de heerlijke pennevruchten der katholieke geestelijkheid. Geen wonder dus, dat Dr Schaepman bijzonder de katholieke waarheden in het heerlijkste zonnelicht deed stralen, opdat ook de andersdenkenden die waarheden eens anders zouden zien dan door de oogen der talrijke pamfletschrijvers dier dagen. Daarbij, « de omstandig- heden, » schrijft Dr Nuyens terecht, « waarin Europa verkeerde, toen Dr Schaepman voor 't eerst als dichter optrad, de overweldiging der pauselijke staten enz. moesten een sterken en diepen indruk op het dichterlijk talent een sterken en diepen indruk op het dichterlijk talent gemaakt hebben, maar, hoewel als dusdanig door de drukpers niet algemeen bekend geworden, weet hij zich eveneens zeer lieflijk en zacht to toonen. I. (2) Dr Schaepman is. inderdaad meester van de taal, die hij kneedt en in alle vormen giet. « Het proza van Schaepman », - en niet minder zijne pazie, « spreekt alle talen van de velerlei aandoeningen des gemoeds: Het kan zacht zijn en teeder, , het kan woeden als wilde stormen ; het kan snijdende kreten jagen uit de borst. » (3) Gelijk hij weleer van Louis Veuillot getuigde is ook hij « zeer gemeenzaam met het tegenstrijdige ; hij kent Proudhon evengoed als de hnitatie en &ranger is hem evenmin vreemd als de psalmen ..... Zijn hand (i) A. PIERSON, Richting en leven. (2) Dr W. J. F. NUYENS, Geschiedenis van het Nederlandsche yolk, van 1815 tot, op one dagen. yolk, van 1815 tot, op one dagen. (3) P. VAN HOOGSTRATEN, Studien en kritieken. Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS RICHTER. 329 voert met even groote vaardigheid den noestigen knuppel als de fijne floret, en hij slingert even krachtig en even behendig de zware spies als de fijn gevederde schicht. Hij behendig de zware spies als de fijn gevederde schicht. Hij heeft niet alleen toorn en teerheid, maar hij is tevens heeft niet alleen toorn en teerheid, maar hij is tevens krachtig en sierlijk, onverzettelijk en viug, ernstig en speelsch, somber en dartel, verheven en gemeenzaam. s (1) Wanneer hij den lof bezingt van zijnen Pius, dan ruischen daar de heerlijkste klanken, de zoetste tonen, die ons met bewondering en medelijden bezielen voor dien gevangen en gehoonden grijsaard ; 't is als hoorden wij de stem van Schaepman zelven van aandoening en liefde trillen ; maar hoe vreeselijk dondert tevens de psalm der vervloeking, wanneer hij de overweldigers van Rome voor onze oogen doet voorbijtrekken naar het gereedstaand schavot, waarop de beul onder het kleppen der doodsklok reeds heeft plaats genomen ! Wie geraakte niet in geestdriftvolle bewondering wanneer Schaepman den vurigen en onvermoejden strijder O'Connel voor onze oogen clod oprijzen, maar wie sidderde niet tevens, wan- neer zijn bittere spot, vvaardoor de toorn en de veront- waardiging henentrilt, de Corvinussen van onzen tijd aan de algemeene verachting prijs geeft. Dr Schaepman toovert met de taal. Inderdaad daar ruischt en mengelt, daar buldert en dondert een zee van klanken door zijne verzen, die men leest en her- leest, ja die men luide moet lezen om er het zoete en krachtige tevens van to stbaken. Pius IX is paus, is koning van Rome, en Schaep- man zingt Een trillend lof- en dankakkoord, Een juichtoon, aau het hart ontsprongen, Belichaamd in het heerlijkst woord, Een hymne, in eeuwen niet gezongen ; I) LOUIS VEUILLOT, Dr Schaepman. Jaargang 1879, 28 deel. 33o Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. Een jubbellied klonk over de aard', Vol poezij en liefde en leven, Door alle volken aangeheven, In eerie geestdriftvolle vaart. Het was het lied van alle talen : Het dartelde'onder Napels' lucht In ongedwongen feestkoralen, In rijke mast en hooge vlucht : Het bruiste door de noorderstormen In krachtig mannelijke vormen, En 't staamlen van den Afrikaan Smolt met de rijk bezieldet toonen, Het feestlijk koor van Rome's zonen « Evviva Pio Nono! » saim. -Men behoeft juist geen muzikaal gehoor te hebben, om de muziek in deze verzen te hooren, muziek, die het gehoor streelt, die ons dwingt nog eens en nog eens te lezen, opdat wij Naar nog eens door de verzen hooren ruisschen. Men leze Napoleon, Parijs, De keiTersklok, De Eeuu, en hare Koning, en vooral Aya Sofia : altijd zult gij verwonderd uitroepen « Hoe schoOn, hoe rijk is toch onze moedertaal a Doch terzelfder tijd geeft gij lof aan den zanger, die dien rijkdom voor u ten toon spreidt terzelfder tijd schenkt gij hulde aan den Meester, welke die heerlijkste tonen aan zijne Tier ontlokte. Het geheim van Schaepmans macht over de taal bestaat voor een groot gedeelte in de geestdrift, de hoogste geestdrift, die gloeit in zijne breede borst : geestdrift voor het schbone, 'het edele, het waarachtig goede. Schaepman zal bij voorbeeld Pius IX bezingen, en zijn borst trilt in heerlijke tonen van kinderlijke genegenheid, eerbiedige bewondering, en gloeiende liefde, die met wondere verscheidenheid, en harmonie den die met wondere verscheidenheid, en harmonie den stedehouder Gods huldigen in dien heerlijken slotzang : Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. 331 Ik heb gezien! gezien ! en of ik weende, of bad, Of jubelde, of wel knielde, of bcvend nader trad, Wie spreekt het? maar bij 't slaan, bij 't bonzen van mijn ader Ontbruischte 't aan mijn ziel : (c Mijn koning en mijn vader ! » En wanneer de dichter met een gevoel van afkeer, van bitterheid, om het rechte woord te kiezen van haat, de snaren doet trillen, dan trilt ook de lucht ; 't is of ge de donderstem van Schaepman hoort weer- klinken, of ge de lessenaar ziet beven onder zijne krachtige vuist. In de KeiTersklok heeft de apostaat nauwelijks het « Te Deum a den keizer toegezongen, terwijl de slagen der fiere klok met schok op schok de zware noten door het luchtruim jagen, nauwelijks hebben al de vijanden van Rome den keizer gehuldigd en hun haat tegen Rome hernieuwd, of vorstelijk treedt een reusachtige gestalte nader — Karel de Groote Ik hoorde hoogtij luiden Ik hoorde hoogtij luiden : Het luidde door mijn graf, Verrezen is Uw rijk Het noodde mij te komen In macht en eer en glorie Ik wierp den grafsteen af. Uw schoonsten droom gelijk ! Waar, waar is dan mijn Keizer, Zoo lange, donkere eeuwen Mijn lang gezochte zoon Zat ik alleen, alleen Dien Christus Stedehouder De zoon, die eens zou komen Door zalving wijdde en kroon? Was 't licht, dat mij omscheen. De wereldstormen joegen En sloegen om mijn hoofd ; Ik wachtte, ik wachtte, ik wachtte, Den zoon zoo lang belcofd. Doch de edele ridders, die zoo even nog in hoog- moedigen trotsch den tempel vervulden, wijken en schuilen bij 't klinken dier stem langs de muren. Dan aanschouwt Karel tOornig de bleeke rijen of hij daar onder zijn zoon, zijn keizer vindt. Doch hoe vreeselijk rolt zijn vloek, zijn 332 Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. wraak over de hoofden dier sidderende menigte, wraak, die hij met brandend weenen van zijn Christus afbidt. Daarbij : Hoe klept de keizersklokke De stormwind Uwer wrake Den trotschen toren af, Verdelg hun bloedig spoor Als riepen ook haar klanken Aileen hun schande leve Der misjaad wraak en straf. De wentlende eeuwen door. Wraak over wie onteerden, Uw donder scheur hun muren. Uw naam, uw eer, uw recht, Van ongerept arduin, Wraak over wie verwierpen Uw bliksem schrijf hun namen Uw koning en uw knecht; In 't namelooze puin. Wraak over wie beroofden Vloek over 't rijk der boozen Uw vlekkelooze bruid, Dat Christus eer bespot Wraak over wie haar sloegen Vloek over wie hem kroonden Bij 't tergend hoongeluid! Den Keizer zonder God! En wanneer ge kort to voren de klok hoordet luiden en in den zang des dichters de tonen der feestvreugde weerklonken, zooals ze ons gehoor streelen wanneer de klok den tnensch ten hoogtij noodt — lhans hoort ge ze weder, doch als luidde ze ter uitvaart, zoo somber klinken hare tonen, en terecht vraagt de dichter : Hoe klept de keizersklokke Wat jImmerklanken varen Den trotschcn toren af, Utt haar metalen schoot, Zoo hol, zoo dof en somber Straks klepte zij victorie, — Als klepte ze over 't graf, —Nu klept zij : dood! Haat tegen het booze ! En die haat openbaart zich niet altijd in den donderenden toon, die verpletterend door het ruchtruim rolt en den mensch doet sidderen, peen de haat openbaart zich soms in den spot, doch in dien spot vlamt dan de vreeselijk en heilige worn, waarin de stem van den dichter wordt gehoord, die van woede beeft. Hij zal u bijvoorbeeld het monster zingen, waarvoor de wereld knielend nederligt, het monster dat zich baadt in het bloed van de dienaars Gods, het monster dat Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. 333 geen anderen God dan Satan erkent en den Wellust viert als den voeder der menschheid, en dan siddert gij onder de spottende, maar zoo vreeselijke beschrijving van de godin en hare aanbidders, die hij dronken van bloed, doet dansen to midden der verdierlijkte Choren : Zie wat glansen doorwaken De bokaal van 't genieten het gitzwarte haar Drinkt elk uit haar hand ; Van parelen zwaar Ze is gevuld tot den rand Bestrooid met karbonken Met het bloed der Levieten Uit 't diepste der air! Den Christen pstand ! De verdierlijkte choren En zij zelve, beschonken Omwagglen haar troon, Van 't martelaars bloed, En hun schaatrende toon Ze verheft ook den voet, Klinkt dz. wulpsche in hare ooren En ztj danst vreugde dronken Als dank, haar geboOn. In razenden gloed! Aan mijn arm de victorie Mija harte de min Van der vorsten gezin, Mij omlauwer' de glorie, Als wareldvorstin ! En op eens treft een geheel nieuw tafereel 1.1W oog, op eens verandert maat en rijm, op eens words de toon forsch, en 't is of klinkt de zware bastoon met kracht door de akkoorden : Maar een loeiende klank als des donders rolt aan : Ze is vergaan! ze is- vergaan ! Daar naadren de vorsten, verpletterd van schrik, Met wankende schreden en zwervenden blik ; Zij dronken haar beker vol eeuwig genot ! De schaal werd versplinterd — haar room werd ten spot : Hun akIlig klaaglied vervult de natuur : « De stad aller eeuwen verging in een uur, Geen asch merkt de plek waar haar troon heelt gestaan Ze is vergaan ! ze is vergaan! Gelijk wij het reeds in het begin bemerkten, heeft Dr Schaepman het in zijne macht de meest tegenstrij- 334 Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN AI.S DICHTER. dige gevoelens uit to drukken, en ziedaar wedee een der redenen, waarom zijne verzen zoo boeien, waarom men ze gaarne meermaals leest. Hij zal u het feest schil- deren in het Oostersch hof der Czaren, en gij ziet op eens alle gezichten verbleeken. Gelijk weleer in de feest- zaal van Baltassar verschijnt er eene hand op den muur, die een woord nederschrijft, dat herinnert aans het vree- selijkst geleden onrecht, aan de worsteling van den zwakke met den sterke, aan een in doodstrijd liggend yolk, dat wordt vertrapt en verguisd : Zoo taak aan Neva's boord in 't oostersch hof der Czaren De xkulpsche danstoon ruischt, op coos- en myrtebliren Het licht der feesten glanst, zoo vaak verschijnt een hand, Met bloed bespat, dwaalt langs 't vergulsel van den wand Met bloed bespat, dwaalt langs 't vergulsel van den wand En schrijft er « Polen1 (Slot volgt.) 5Brittien Will Constantqn ll'uqqttio aan DoroMea Ilan Jt op, medegedeeld door Dr. J. A. WORP. N de Dietsche Warande van 1864 werden door den beer J. A. Alberdingk Thijm vijf brieven uitgegeven van Dorothea van Dorp aan den dichter Constantyn Huygens (r). Die brieven maakten opgang. Want al kan Nederland bogen op tal van_ merkwaardige vrouwen in alle tijden, vele geestige brievenschrijfsters konden wij niet aanwijzen.. En bier maakte men nu kennis met eene jonge vrouw, die in maakte men nu kennis met eene jonge vrouw, die in 1624 in hare moedertaal de mecst natuurlijke en te gelijker tijd geestige brieven zond aan een vriend, die buiten 's lands vertoefde. Wij vinden van alles in die buiten 's lands vertoefde. Wij vinden van alles in die brieven, het nieuws uit de hofstad — de schrijfster brieven, het nieuws uit de hofstad — de schrijfster woonde in den Haag — ondeugende plagerijen aan het adres van den jongen man, tot wien de brieven zijn gericht, een kras oordtel over menschen en zaken, eene Horatiaansche opvatting, om onder alles, wat eene Horatiaansche opvatting, om onder alles, wat dwaas en komiek is op deze wereld, ook zich zelve niet te vergeten, een goeden stijl, goedhartigheid en vroolijkheid. Geen wonder dus, dat deze brieven zeer in den smaak vielen en dat een kenner als Mr. Jacob (i) Biz. 477-487. 336 BRIEVEN VAN CONSTANT!JN HUYGENS. van Lennep er niets dan lof voor over had (i). Toen Jorissen zijn bekend werk over Huygens schreef, dat helaas ! onvoltooid is gebleven, was hij in de gelegen- heid, om de vijf brieven van Dorothea nog met een to vermeerderen, die uit denzelfden tijd dateert (2). In de inleiding voor de brieven deelde de beer Thijm jets mee over Dorothea van Dorp en hare familie.. Wanneer wij die gegevens vermeerderen met het weinige, dat later over haar is gevonden, krijgen wij het vol- gende resultaat. Dorothea van Dorp was eene dochter van Frederik van Dorp (1547-1612) en Anna Schets van Grobben- donck, zijne eerste vrouw. Haar geboortejaar is onbe- kend, maar zij was ouder dan Constantyn Huygens en dus voor 1596 geboren. Na den dood van harem vader woonde zij met hare stiefmoeder, Sara Adriana van Trello, en eenige broeders en zusters (3) in het Voorhout, waar Lucretia van Trello, eene zuster van Sara Adriana, zeer dikwijls kwam logeeren (4). Toen in 1614 de familie Huygens ook in het Voorhout kwam wonen (5), werden de beide huisgezinnen zeer bevriend met elkander. Dorothea maakte grooten indruk op den I8jarigen Constantyn Huygens, die bet feit, dat hij haar had leeren keeren, in zijn dagboek aanteekende met de woorden : u Dorotheae innotui (6). » Lang-. ,. (1) Vgl. Dietsche Warande, 1869, biz. 479. (2) Constantin Huygens, I, blz . 383. (3) Zie de genealogi: der familie in Dagboek van Constantyn Huygens, voor de eerste maal naar het afschrift van diens ktein- Toon uitgegeven door J. H. W. UNGER. &silage van Oud-Holland. Toon uitgegeven door J. H. W. UNGER. &silage van Oud-Holland. Gebroeders Binger. Amsterdam, i885, Bzjlage I. (4) Zic over Lucretia van Trello, J. F. M. STERCK in Oud- Holland, 1887, blz. 275, vlgg. (5) Zie Dagboek, blz. 8. (6) T. a. p., en miine uitgave van De gedichten van Con- stantyn Huygens. Groningen, I. B. Wolters, 1892, I, blz. 116. BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 337 zamerhand werd het eene liefdesbetrekking tusschen beiden en een stil engagement ; toen Huygens in 1616 te Leiden ging studeeren, werden er ringen gewisseld en beloften van trouw gedaan (IL Maar het meisje, dat ouder was dan de jonge man, schijnt het niet zeer ernstig te hebben gemeend ; gedurende Huygens' verblijf te Leiden, dat ruim een jaar duurde, werden de brieven steeds zeldzamer en eindelijk hoorde Constantyn, dat de jonkvrouw liever niet langer gebonden wilde zijn (2). Men scheidde echter niet alleen in vriendschap, maar er bleef tusschen beiden steeds eene eigenaardige ver- houding bestaan, die wij het best kunnen waarnemen uit een paar gedichten, door Huygens aan Dorothea gericht (3). The, zoo werd de naam Dorothea afgekort, bleef u de soetste van ongs bueren ». Dorothea trouwde intusschen niet. Zij was rijk, geestig en zag er waar- schijnlijk goed uit, al schrijft zij dan ook van zich zelve (4) : « dat de huijt leelijck is »; en : « het gesicht is niet te beduden, dan om in quaij opini te commen vande rest. » Er kwamen - pretendenten genoeg opdagen, maar het kwam nooit tot een huwelijk. Wat daarvan de reden was, blijkt m. i. uit de brieven van Huygens aan haar. Bij mijn onderzoek van de papieren van dezen vond ik in de groote collectie zijner Lettres Francaises in Hs.; die in de Bibliotheek der Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam berust, eenige brieven van Huygens aan haar. En daar nu Dorothea van Dorp belangstelling verdient, zoc'wel om haar zelve als (1) Vgl. Doris oft Herder-clachte in De Gedichten, I, blz. 119. (2) T. a. p., blz. 121, 122. (31 T. a. p., blz. 125 en 165. (4) Zie Dietsche Warande, 1864, blz. 480. 338 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. om de betrekking, in welke zij tot Huygens heeft gestaan zonder eenigen twijfel heeft hare handel- wijze tegenover den jongeren man dezen voor eenige jaren tot een huNN elijkshater gemaakt meen ik, dat -die brieven het licht behooren te zien in hetzelfde tijdschrift, waarin vroeger hare brieven zijn gepubliceerd. Maar ik wensch die brieven no door een paar anderen te doen voorafgaan, die ik in dezelfde -collectie heb gevonden. Huygens had in Engeland de familie Killigrew leeren kennen, bij welke hij veel aan huis kwam en waarmede hij vriendschap sloot. De Killigrew's waren sedert jaar en dag verbonden. aan het Engelsche hof en het huis van Sir Robert, al druk genoeg door zijne 12 kinderen, was een vereenigingspunt van vele belang- wekkende menschen I). Vooral groote toonkunstenaars deden er zich dikwijls hooren en dat alleen moest reeds groote aantrekkingskracht oefenen op den jongen gezant- schaps-attachι, die zelf verschillende instrumenten be- speelde, zong en componeerde. Toen hij in 1622 te Londen met de Killigrew's kennis maakte, schreef hij den 8sten April aan zijne ouders (2) : « Certain cheva- lier de grands moyens et qualitd, a qui je doibs plus que n'ay vaillant a payer, pour une infinite de cour- toisies-que je recoy journellement en sa maison (qui nous est voisine) a grand' envie d'y mettre un sien filz cadet (nl, als page bij den Prins van Oranje), « et m'a requis de l'y vouloir prester la main (3). 11 a nom (1) Zie JORISSEN, t. a. p., blz. 148 (2) Ook deze brief is bij de Lettres francaises in de boven- genoemde collectie. (3) Charles Killigrew — in de .brieven van Huygens' moeder wordt hij aangeduid als Killigreetgen (zie JORISSEN, t. a. p., blz. 373, 377) -- werd page van Prins Maurits. Maar hij kwam in slecht BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 339 Sir Rob. Killigrew, marie a vne braue honeste Dame, et leur ay a tous deux beaucoup d'obligation. » Ten gevolge van deze vriendschap kwam ook Doro- thea van Dorp eenigszins in aanraking met de Killi- grew's, zooals wij uit hare brieven bespeuren. Lady Killigrew en Dorothea wisselden geschenken (I) en zouden zeker met elkander hebben gecorrespondeerd — maar Dorothea kende geen Engelsch. En nu vond ik (2) twee minuten van Engelsche brieven, die Huygens voor haar heeft geschreven en die eveneens verdienen gedrukt te worden. Zeker heeft de schrijver ze voor Dorothea uit het Nederlandsch vertaald; in elk geval leve- ren zij eene bijdrage voor onze kennis van de verhouding tusschen de beide jonge lieden. Die brieven luiden aldus I. For M8. Dor. van Dorp to the Lady Killigrew. Madam; The testimonies my friend Sr. Constantin Huyghens hath given me heretofore by his lettres of your Ladyships most rare and Singular qualities, are so great and so manie, that even afore I saw him I found mij selfe short of wordes in mine owne lan- guage, by which I could have given your Ladyship the thankes I owed you for esteeming me worth the offring of your special love and friendshippe ; The remembrance of which kindnesse having since beene renewed to me by the said my friend in your Lady- ships name, you will easilie guesse how farre his livelie report of your deserts hath putt me backe from expressing in this forraine gezelschap, « as Plaijers, Lacquays and the like », maakte schulden. werd soldaat in een Engelsch regiment en keerde naar Engeland terug. Later kwam hij weer in, Nederlandschen dienst en zou spoedig opklimmen, maar stierf te Rotterdam. Dat alles volgens een brief van H. (Lettres francaises) van 3o Maart )63o aan Sir Killigrew. (1) Zie Dietsche Warande, 1864, blz. 48o, 485. (2) In den bundel Prosa Anglica in de Bibl. der Kon. Acad. 340 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. language what in mine owne I was not able to doe before. Yet notwithstanding choosing rather to have my ignorance discovered than my unthankfullnesse suspected, I resolved to send your Lady- ship these lines for to accompanie these poore trifles, upon which {though in their value most like their giver) I will humblie beseech your Ladyship to bestow th3 honour of your wearing, and some- times at your best leasure remember by them that in Holland liveth;Madam; Your Ladyships humble and most loving servant D. V. D. Hague, this (I) of March 1623. 2. For M.8 Dor. van Dorp to the Lady Killigrew. 1623. fortasse (2). Madam ; I do not know what impressions my friend hath bene about to give Your Ladyship concerning I cannot tell what change of the condition of my life : but guessing at it by your Ladyships ans- weres, I dare say he cloth long to see (hinges brought to such an ende as he hath bene pleased to.imagine, afore nor I nor anie living soule thought of it. For the truth is, I do live quietlie in the same estate, he left and found me at his going and comming from England : neither do I see anie reason whij I should wish to alter it. How be it; what kind of life so ever one day or other God shall be pleased to call me unto, he needeth not to feare a whim The loving friendshipp I contracted with him even almost from his childhood is such as no alteration will be able to alter it, no, not this verie uncivill doing of his, no more then the affection I vowed to the service of your Ladyship in regard of which I am bold to call my selfe for ever Madam Your Ladyships Humble and most affected servant D. (1) De datum is niet ingevuld. Het adres luidt : To the honourable and most worthie Ladle The Ladle Marie Killigrew. London. (2) Dit woord fortasse heeft H. er blijkbaar later bijgeschreven. Het komt mij voor, dat deze brief na dien van Maart 1623 is geschreven. BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 341 En thans de brieven van Huygens aan Dorothea. Het zijn geene antwoorden op de brieven der jonge dame, die vroeger zijn uitgegeven. Terwiji dat in zeker opzicht te betreuren is, hebben wij aan den anderen kant dit voordeel, dat de brieven uit verschillende jaren zijn, nl. tusschen !62o en 1627. Zooals de anderen van den bundel, waarin zij worden gevonden, zijn het minuten van brieven. Want Huygens had de ge- woonte, om alles eerst in klad te schrijven ; daaraan danken wij de groote menigte handschriften, die van hem zijn overgebleven. De brieven zijn in het Fransch, de taal, waarvan Huygens zich bij voorkeur bediende voor zijne correspondentie, als hij niet het Latijn koos. Van brieven in zijne moedertaal zijn er maar een paar bewaard gebleven; ook aan zijne ouders schreef de jonge diplomaat steeds in het Fransch, aan zijn varier meestal in het Latijn. Toen in 1864 de brieven van Dorothea het licht zagen, verwonderde men zich over het woord Song, waarmede deze alien beginnen. Uit de brieven van Huygens zien wij, dat niet alleen Dorothea Constantyn zoo noemde, maar deze haar ook. Van Lennep had dus wel gelijk, toen hij vermoedde, dat het woord een nickname was (1). Aan de brieven heb ik enkele korte noten toegevoegd, om den lezer sommige zaken in het geheugen terug te roepen en een en ander toe te lichten. De beide eersten zijn geschreven gedurende Huygens' reis naar VenetiE, waarheen hij den 25en April 162o met den gezant Francois van Aerssen was vertrokken, om den' 7e' Aug. terug te keeren (2). (I) T. a. p. (2) Zie over die reis JoRissEri, t. a. p., blz. 50-66. Het reis verhaal van Huygens bestaat nog in handschrift. 342 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. I. Songetgen le me trouue esloigne de vous de beaucoup de journees. Cependant je vous asseure du dedans de moy qui vous demeure perpetuellement affections, Apres ceui que Dieu et Nature me font honorer autant qu'aimer je trouue mon grand contentement au resouuenir de vostre amitie, laquelle je voudroye vous pouuoir expri- mer combien j'estime. L'occasion ne veut pas que j'en jouisse en presence, au lieu de cela je desire que les miens en puissent tirer contentement et proufit. Ce sons mes bonnes sceurs (I) que je vous recommande et supplie de leur vouloir seruir de salutaire exemple; continuants tousiours parensemble cette honeste amitie que je me vante d'auoir garde quelques annees auec vous. Ie souhaitte qu'elles puissent tirer de vous ce que j'eusse desire qu'eussiez proufite de ma conuersation. Prestez leur la main au chemin de la Crainte de Dieu qui est la source de toute vertu, et je m'asseure que vous les trouuerez sorties de l'apprentissage de deux honestes et soigneux parents, qui n'y ont rien plants que bonnes herbes, qui doibuent s'auancer quelque jour en des fruits saints et salutaires. Ie ne touche point au soing que devez auoir de vous mesme, car de vous mesme vous le scauez : en un mot, faites moy l'hon- neur de vous resouuenir quelque fois de ces exhortations a grauite et modestie dont je vous ay ba:u les oreilles Geertruid Huygens, geb. 10 Juli 1599, t 4 Juni 1680, in 1632 gehuwd met Philips Doublet, en Constantia H., geb. 2 Aug. 1602, t 1 Dec. 1667, in 1633 gehuwd met David le Leu de Wilhem. BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 343 si souuent. Si les plus auisez ne s'y conforment, je veux qu'a tousiours mais ma parole soit hors de credit chez vous. Or, Thehen (I), Dieu scait que je soigne de bon cceur a l'auancement de vostre bonne reputation, pour vous aider a la rendre impenetrable a toute sorte de' calomnie. Ie suis vostre sincere ami, dont je vous parle rondement : si cela vous deplait j'en doibs estre aduerti en temps. Voici des pieces mal cousas que je verse en toute haste enuiron minuit, mais le contente- ment de parler auec vous m'oste tout autre souuenir. Kint ne vous alienez jamais de moy, et que pour si peu de mois je ne puisse trouuer du changement en vostre cceur : c'est cettuyla seul que je m'approprie : resoluez du reste comme maistresse du logis, je n'y pretens rien. Mais encor si peut estre en mon absence l'enuie vous prend de vous engager a quelque autre- vous, je supplie choisissez le un peu selon mon humeur, et vous reglez au petit contentement de celuy qui fait estat de vous continuer une immortelle amide mesmes apres le jour qui vous aura rendu proprement propre A un mari, car Thehe ce me sera un des Brands plai- sirs, de vous pouuoir aller trouuer en vostre mesnage, si notamment le chef en soit tel et qualifie comme je vous le souhaitte (2). Ie remets tout a vostre discretion et apprens mon scel des asteure a tout ce que resou- drez. Adieu Kint, j'attendray de vos lettres a Venise. Si vous desirez nouuelles de nostre voyage enquestrez en vous chez nous, ou a la Plate de buermeyt (3). Den (1) Afkorting voor Dorothea. Huygens noemde haar dikwiils zoo; zie Gedkliten, I, blz. 165. (2) Wij vinden hier dezelfde beschouwing als in het vers aan Dorothea van 28 Januari 1619 (zie Gedichten, I, blz. 125). (3) Een der meisjes Van Aerssen, wier vader heer van Plaat was 344 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. Trello (i), ,den Van Santen (2), den Dimmer (3), et toute la cabale soit salude s'il vous plait tres affectionnement en mon nom, devarit touts Made. d'Eussum (4) etc. Mandez moy si auez receu le pourtrait. Adieu Adieu. En haste de gtutgard au pals de Wirtembergh, ce I8e. de May 1620. (Vervolgt.) (i) Nl. Lucretia van Trello, eene dochter van Charles van Trello en Clara van Persyr. en eene tante van Dorothea. Zij was ouder dan Huygens, die zeer met haar bevriend was en vele verzen aan haar heeft gericht. Zij stierf in April 1663 te Delft. (Vgl. over haar J. F. M. STERCK in Oud-Holland, V, blz. 275, vlgg.). (2) Waarschijnlijk Charlotte van Santen, die, blijkens een onuit- gegeven gedicht van Huygens, den 246 Sept. 1644 te Delft is over- leden. Zij was zeker eene dochter van Francois Willemsz van Santen, Veertigraad en Schout van Delft, en van Walburch van Trello, eene zuster van Lucretia. (3) Zeker eene dochter van Mr. Erik Dimmer, Raad van het Huis van Oranje. Zij was eene vriendin van Huygens (zee Dietsche Warande, 1864, blz. 479, 482, 485;. (4) Zeker Anna van der Does in i600 gehuwd met Caspar van Eusum, beer van Nijenoord, krijgsman en gouverneur van Drenthe, t 1639, of eene barer dochters. Wzr MZEZEZZEMI Of oprefi ban tent getrittlifit Zuoter Ilan yiii jam mot ant anbere bit an b3a0, nit be biiffienbe teat', medegedeeld door J.-F. KIECKENS, S. J. EER Wilhem Baumker deelde in het cerste Warande-nummer van verleden jaar, een « Gesprek mede « van eenen leeraar met zijnen scholier », getrokken uit een handschrift der XVe eeuw, van de boekerij van Weenen. Zoo het schijnt, is dit hs. zonder twijfel, uit Nederlandsch Limburg afkomstig. Nu, in een hs., ook van de XVe eeuw, en op het schutsblad van hetwelk men leest : « Dit bock hoer/ zoe den Susteren van Sit. Geert boitha intp,e- meyn » (I), treft men een dergelijk stukje aan; en wat meer is, staat er de naam van hem bij die het opstelde. Wie kent Broeder Jan Brugman niet? Hoe welsprekend hij was, blijkt nog heden uit het oud spreekwoord : « Al cond ghy praten als Brugman ». Om to doen blijken dat deze twee stukjes, zoo (I) Waarschijnlijk het Ste Gertruide klooster van 's Hertogenbosch. Wat boithum is, weten wij niet. Wat boithum is, weten wij niet. 346 GESPREK VAN EENE GEESTELIKE SUSTER. niet uit de zelfde pen, echter uit de zelfde school voortkomen, heeft rrren slechts de volgende in voortkomen, heeft rrren slechts de volgende in 't cursief gedrukte zinsneden te vergelijken. Broeder Brugman, rond het einde der XIVe eeuw te Kempen, in het bisdom van Keulen, geboren, verbleef lange jaren te Nijmegen, waar hij in 1473 gestorven is. c Tweyer geistlicher susteren spraeck ofte kal- lynge to samen. Die ionxte was van xiij jaren ende die ander was alder. Dijt heft broder Johan Brugman van der observancien der mynre broeder to Nymagen van der observancien der mynre broeder to Nymagen gepredyckt. Ende hij prectikten ouch dat hij daer ouer ende an was ende hoerden oere beyder sprack, wat sij van gode ende van eynen geistlichen leuen bekan den. Die alste sprack eirst to der ionxte alsus : Got gene dir gueden morgen. Die ionxte antwoerden : Got si gelaeft (sic), it en gynge mir nye qualych. Die alste sprack : Wie mach dat sijn? Die ionxte antwoerden : Al dat mir got ye gegaf van lyden, dat heb ich Bern geleden in mynre ouerster reden. Die alste sprack : Wen komstluY Die ionxte antwoerden : jch come van gode. Die alste sprack : Waer heues du got vonden ? Die ionxte antwoerden : Daer ich al creaturen gelaten heb, daer heb ich got vonden. Die alste sprack : Waer heues du got gelatenf Die ionxte antwoerden : in allen reynen herten, Die alste sprack : Wat rnynschen bistu? Die ionxte antwoerden : Jch bijn eyn konynck. Die alste sprack : Bijs du eyn konynck, waer is dyn ryck ? GESPREK VAN EENE GEESTELIKE SUST.L;',R. 347 Die ionxte antwoerden : Myn ryck is in mynen herten. Als ich to sluit die dueren myner v synne en ich den heren mit ernsticheit suecke, dan vynde ich oem in mynen herten, die daer is eyn ewich leuen. Die alste sprack : Mych dunckt dat du to macl Die alste sprack : Mych dunckt dat du to macl vermetelichen kalles, waer heuestu geleirt soe grote heilicheit ? heilicheit ? Die ionxte antwoerden : Myn styl sytten ende myn hoege begert heft myth in den hemel getoegen. Die alste sprack : Wylck is die meyste vrede den eyn mensche hebben mach? Die ionxte antwoerden : Eyn suuer reyn qun- siencie en die wael bereit. Die alste sprack : Wen cam/ eyn suuer gun- siencie wael bereit ? Die ionxte antwoerden : Wt groeler hueden der sunders. Die alste sprack : Wen komt die grate huede der sunden? Die ionxte antwoerden : . Wt heiligen anxt of vreisen got. Die alste sprack : Wen comt die heilioe anxt? Die ionxte antwoerden : Wt gotlicher mynnen die men wt gode kryg-en mach, want der Apostel secht : « Die mynne gotz is gestort in onsen herten. » Lyden sonder verdriet, Sterven sonder doet, Lyden sonder verdriet, Sterven sonder doet, Beden sonder mont, Hoert die sele in ceren rechten oerspronck. D ********AMM BEELDHOUWKUNST. Pt euattruaire Barbtagen ban 3uib.1' ebtrianb, door Dr. ALPH. ERENS. (Slot) (1). E tweede hypothese is die van Dr Winkler, die aan 1 deze zandvorming een oorsprong toekende, gelijk L i aan die der tegerfwoordige duinzanden. Dr. Lorie heeft deze hypothese bestreden op grond, dat het zanddilu- vium geene zeefauna of schelpen bezit, dat er gemis is vium geene zeefauna of schelpen bezit, dat er gemis is aan eene strandvorming van grint en dat deze zanden plantaardige overblijfsels bevatten, welke op zoetwater- vorming wijzen. Wij dienen echter op te merken, dat de theorie van Dr. 'Winkler zeer wel kan toegepast worden b. v. op het « Eemsche systeem van Harting. » Verder moeten wij nogmaals hier in herinnering bren- gen de opmerking van Plock, die zeer ter snede aan- voerde, dat verreweg de meeste winden, die ons land aandoen, komen van het Westen en gaan in west- oostwaartsche richting. (i) Zia Dietsche Warande, 1891, bI. 146. DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 349 Aldus zijn de zeegetijden ook in deze richting voortbewogen en daarmede de groote hoeveelheid zand, die naar ons land telken jare voortgedreven wordt en Welke Marchal heeft berekend op I0,000,000 M3 alleen voor de kusten van Zeeland, Vlaanderen en Norfolk. Wij dienm nog hierbij te voegen, dat deze aanspoeling van zand op nog grooter schaal moest hebben plaats gehad gedurende het vierde tijdperk der geologische geschiedenis, en dat zich aldus gemakkelijk gevormd hebben de uitgestrekte duinen, die van bij het Nauw van Calais zich uitstrekken langs de Belgische kust, in ons land en Denemarken tot aan het Skagerak. Edoch ook deze hypothese is niet voldoende om ons het geheele zanddiluvium uit te leggen. Hoe zou men toch op deze wijze willen verklaren het aanwezig zijn in deze zanden van bruinkool, limoniet en steenen afkomstig uit zooveel verschillende oorden als van. den Rijn, der Ardennen, der Vogezen, van Zweden en Noorwegen? Hoe zou men door die theorie kunnen uitleggen het mengsel van al deze bestanddeelen met die van Bretagne? Deze hypothese is dus schoon en gegrond, maar is slechts op een gedeelte des zanddilu- viums toepasselijk. De derde hypothese is die van Berendt en Meyn, die van meening waren, dat de Skandinavische rotsen tot stof vergaan en de zanden door den Skandinavischen gletscher aangebracht, het aanzijn hebben gegeven aan het zanddiluvium. Hierop zij aangemerkt, dat al de produkten der kristallijnerotsen, als b. v. veldspaat en glimmer in groote hoeveelheid zeldzame dingen zijn in 't zanddiluvium en dat zij ter plaatse, waar ze veel- vuldig voorkomen, ondubbelzinnige sporen barer afkomst vertoonen. Dit is het geval, b. v. op den z. g. Don- derakker van Gastel, de vindplaats van het zwerfblok 350 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. van Oudenbosch, en te Hoogeloon. Deze karaktertee- kens ontbreken overal elders, waar zich deze zanden onderscheiden door hunne gelijkvormigheid. Zoo deze theorie toepasselijk ware op het geheele zanddiluvium zou men in het Noorden des lands de grootste dikte dier lagen moeten opmerken, daar het ijs, dat zich langzaam naar het Noorden terugtrok, in het Noorden het meest smolt en het langst aanwezig was, ook de grootste zandmassa aldaar moest hebben achtergelaten. Het tegendeel is waar, het zanddiluvium is in het noordelijk gedeelte van ons land weinig ont- wikkeld. Deze hypothese alleen kan ook geen voldoende uitlegging geven van de groote hoeveelheid zand in 't Zuiden aanwezig, noch van de mengeling der ver- schillende rotsen van zoo verschillenden oorsprong, van zuidelijke, westelijke en noordelijke afkomst. Het zij dus verre van ons elke ijsformatie te ontkennen, maar wij willen er de uitwerking van beperken tot de vorming van een gedeelte van het leem, vaak tot de vorming van een gedeelte van het leem, vaak in 't zand opgesloten, tot den aalivoer der rotsen van Skandinavischen oorsprong en tot een ondergeschikte rol bij de vorming der zanden des zanddiluviums. Een laatste hypothese is die van Dr. Lori& die, de zienswijze van Staring volkomen deelende, bij uitzonde- ring Maas en Rijn doet samenwerken met natuurinvloeden, door Staring ingeroepen ter verklaring der buitengevvone ontwikkeling der zanden van eenige zuidelijke streken. ontwikkeling der zanden van eenige zuidelijke streken. Wij gaan veel verder en zeggen, dat de diluviale wateren van Rijn, Maas en Schelde met al de rivier- takken dezer stroomen zich vereenigd hebben met de vloeden van Skandinavi6 en van Bretagne en zoodoende een uitgestrekt meer gevormd hebben, waarin een aan- tal tegenstroomingen bestonden. Dit meer is duidelijk waar te nemen in Zuid-Limburg, alwaar nog zuiver DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 351 Maasdiluvium gevonden wordt, gelegen op een afstand van de hedendaagsche Maas van meer dan 3o KM. en rolsteenen van den Rijn op een afstand dezes strooms van meer dan 1 oo Kilometers. Deze laatste hypothese geeft voldoende rekenschap van de aanwezigheid in het zanddiluvium van zOOveel verschillende rotsen van zoo verschillende afkomst, dooreen gemengeld voorkomende op een en dezelfde plaats en bij dezelfde hoogteligging; van de aanwezigheid van stukken bruinkool, van ijzeroer, van kleefaarde, enz. ; van de zoetwaternatuur grooten- deels eigen aan deze zanden en het voorkomen van eenige zeeformaties ; van de overgroote hoeveelheid dier zanden in het Zuiden en hunne geringe dikte in het Noorden des lands; van het voorkomen van groote zwerfblokken; van den geleidelijken overgang van grint- tot zanddiluvium en het aanwezig zijn in het laatste van dunne laagjes fijne grint; van het gelijkvormig voorkomen dier zanden en hunne onafgebrokene aan- eenschakeling; van hunne ligging met betrekking tot het grintdiluvium en eindelijk van het verdwijnen der tertiaire zanden van BelgiE, van Neerlandsch Limburg, der Rijnstreek, enz. Werkelijk, wanneer men de ter- tiaire gronden dezer drie landen onderzoekt, dan staat men verbaasd er vaak niet meer to vinden dan eenige onbeduidende overblijfselen van voorheen zeer ontwik- kelde tertiaire gronden. De eocene en oligocene zanden (Landensche, Bol- derberger, Brusselsche en Tongersche) zijn schier overal van Condroz en Ardennen verdwenen, waar men ten huidigen dage slechts eenige schaarsche overblijfsels aantreft, bewaard in grondverzakkingen, \Naar de stort- en regenvloeden geen vat er op konden hebben. Deze zandgronden sloten eertijds wine zandsteenen in van groote afmeting, die men thans kan terugvinden in 352 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. de Kempen te Sledderloo, Gelieren, Holsteen-Molen- heide, enz., alwaar zij waarschijnlijk nog omringd zijn gebleven van een gedeelte dier zanden, die hen ter gebleven van een gedeelte dier zanden, die hen ter oorspronkelijke plaatse bedekten. Men heeft zelfs bij Hellendoorn, in Overijsel, en te Oldenbroek, in de Veluwe, den Brusselschen zandsteen met nummulieten gevonden, die waarschijnlijk afkomstig is van het z. g. Systκme Bruxellois van Dumont, dat voorheen de Systκme Bruxellois van Dumont, dat voorheen de Ardennen bedekte. De quaternaire Maasstroom heeft in deze diluviale zanden nog ,meer duidelijke sporen achtergelaten, n. I. den Cambrischen kwartsiet, den puddingsteen van Burnot, de porfierdide van Mairus te Bree door Delvaux gevonden, de granuliet van St. Etienne, niet verre van Remiremont, den pegma- tiet-graniet van Haut-du-Rhin, het porfier van Mun- ster, , den crindide-kalksteen van Doornik en boven- dien honderden brokken glauconieuzen kalksteen der Kunrader krijtlaag, die men terugvinden Kan in de omgeving van Oudenbosch, Gilzen, enz. Zoo wijst deze laatste vond op de merkwaardige . wegspoeling der Limburgsche tertiaire gronden, gelijk getuigen de laatste resten dier terreinen en de zware rotsblokken zandsteen, die bier en daar zijn achterge- bleven als zoovele herinneringsmonumenten des schrik- bleven als zoovele herinneringsmonumenten des schrik- kelijken vloeds en als een ander merkwaardig ver- schijnsel van Fontainebleau. Hier gelijk elders waren die blokken, welke 1 o,000 tot 40,000 Kilo wegen, voorheen in de zanden, meest Bolderbergerzanden, begraven. De stroom van het diluviaal tijdperk heeft deze zanden weggespoeld en de ingesloten blokken achter- gelaten, die naast eenige weinige resten zand in ver- zakkingen of diepten bewaard, de eenige teekenen zijn van vroeger bestaande en sterk ontwikkelde tertiaire DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 353 gronden. Meer nog, als men een blik werpt lop de kaart van E. v. d. Broeck (Bulletin de la Societe geologique de Bruxelles, Tome I 1887), waarin de geleerde Conservator des museums van natuurlijke histo- rie van Brussel de uitbreiding en oorspronkelijke gren- zen der Diester zanden in Belgie aangeeft, dan is men verbaasd niet meer dan eenige kleine zandheuveltjes terug te vinden van dat groote- terrein, dat de Schelde en hare talrijke vertakkingen doOrkruisen. Waar zijn deze zanden met limoniet en glauconiekorrels gebleven ? Men kan hen terugvinden in Limburg en Noord-Bra- bant, b. v. te Deurne, Uden, Mil, Oudenbosch, enz., waar men veel okerachtig ijzeroer ontdekt, bijzonder op de plaatselijke leembanken, waardoor soms aanlei- ding ontstaat tot ontginning van ijzerstof. Dit oker was eerst in oplossing en filtreerde gemakkelijk door de zanden been om op de vaste leembanken verder te ver- harden en is waarschijnlijk met de Diester zanden van ginds door de Scheldewateren aangespoeld. Wanneer men verder de bruinkoolzanden des Rijns onderzoekt, treft men er dezelfde verschijnselen aan. Men vindt in lager gelegen oorden n. 1. in Zuid-Nederland deze weggeslagen zanden terug, want men ontdekt er bruin- kool, witten kwarts, Devonische Rijnrotsen, een zeer grooten melafiertufsteen van 't Rijnland, de calcedonieuze amandel-porfieriet van Idar, die de Rijnstreken ken- schetsen, tusschen de zanden van Noord-Brabant en Noord-Limburg. Reeds hebben wij melding gemaakt van den zand- stroom uit Bretagne, die 10,000,000 M3 zand op de kusten van Norfolk, Vlaanderen en Zeeland telken jare aanspoelt. Grooter dan thans was de stroom in 't dilu- viale tijdperk, en zoo komt het, dat wij nabij Ouden-- bosch kristallijne rotsen van Bretagne in de diluviaal- 354 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. zanden gevonden hebben, b. v. de microgranulieten uit het Cambrisch gebergte van de Tregorrois, eenen beken- den graniet van Noord-Bretagne, de graniet-syeniet zoo kenschetsend voor het Noorden van Bretagne,senz., enz. Nog een stroom blijft ter bespreking over, n. 1. die van Skandinavi6. Deze heeft ondubbelzinnige sporen achtergelaten in 't Zuiden van ons land, n. I. in de zanden van Gilzen, Gastel, Oudenbosch, enz. Van deze plaatsen afkomstig ku-nnen wij melden : Eleoliet7syeniet van Christiana, Rhombenporfier van Tyveholmen, Noriet van Hitteroe, Augengneiss van Skandinavie, Graniet van ROken, Amfiboliet van Moss, Graniet van Snarum, Porfier van Elfdalen, enz., enz. Men kan dus hieruit besluiten, dat het zanddiluvium het resultaat is van de diluviaalstroomen der Vogezen, der Maas, van den Rijn, van de Schelde, van Bretagne en van SkandinaviL Eenige schrijvers hebben aan deze diluviaalzanden een alluviaal of modern karakter willen geven. Dit echter is bezijden de waarheid, want alleen de vond van Elephas primi- genius Blum. brengt voorgoed het zanddiluvium onder de diluviale vormingen, dewijl dit voorwereldsch dier het diluviale tijdperk niet overleefde. Het Kleidiluvium van Zuid-Nederland. De Limburgsche kleivorming verbindt zich van den eenen kant met die van de Hesbaye en van den anderen kant met die van de Rijnvallei. Hier to lande heeft de klei zeer ongelijke dikte en bereikt tot 15 M. in verti- kale doorsnede. De klei van Zuid-Limburg is eene zoet- watervorming, these, die wij hier gaan verdedigen door de volgende bewijsgronden : Als eerste bewijs kan gelden de fossiele fauna der weekdieren, die een nat klimaat vol- doende aanwijzen. Dr Debey vond aan den voet van den doende aanwijzen. Dr Debey vond aan den voet van den DE QUATERNAIRE AARDLAGEN . 355 Lousberg en den Wilkommsberg van Aken de volgende fossielen Helix hispida Lin. Achatina lubrica Menke. D ericitorum Mull. n acicula Lam. D obvoluta D Clausilia parvula Stud. D pulchella D Bulimus obscurus Mull. » sericea D Succinea oblonga Drap. Ook wij vonden een aantal horenslekken in Zuid- Limburg, by. Helix hispida var. concinna Jeffr. Pupa? Clausilia parvula Stud. Planorbis, enz. Een tweede reden is de vond van fossiele wervel- dieren, die onmogelijk zouden hebben kunnen leven zonder overvloedig water. Dr Debey heeft een groot aantal knoken gevonden in de Loess der omgeving van Aken, die tot 4 verschil- lende soorten van Rana behoorden, alsmede een aan- tal wervels van visschen. De derde reden, die wij doen gelden, is de aan- wezigheid in het Loess van beenderen, tanden, horens, enz. van groote zoogdieren, die niet zouden hebben kunnen bestaan bij een zoo droog klimaat als de dolische theorie dit vordert. Men heeft tusschen Hocht en Smeer- maas, bij 't fort Koning Willem to Maastricht, bij Neerepen, enz. overblijfselen gevonden der navolgende dieren : Elephas primigenius Blum. Cervuselaphas Lin. Rhinoceros tichorihnus Cuv. D capreolus Lin. Equus caballus s Sus scropha Lin. Arctomys Noe Debey. Castor Ursus spelaeus Cuv. Arvicula niet nader Bos taurus Lin. Capra beschreven. De vierde reden is de werkelijke overgang, die men 356 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. bespeurt van grint tot kleidiluvium. Aldus merkt men op, dat de grint overgaat tot klei door een tusschen- laag of overgangslaag, die soms twee tot drie Meter dik is en die uit grint met klei dooreengemengeld bestaat, hetgeen aanduidt, dat deze laag zich. gevormd heeft in hetgeen aanduidt, dat deze laag zich. gevormd heeft in water, dat nog een gedeelte van de kracht en de beweging, die het \ tijdens de grintperiode bezat, had bijbehouden. die het \ tijdens de grintperiode bezat, had bijbehouden. Een vijfde reden is het plaatselijk voorkomen van laagsgewijze loessgrond, gelijk men dit opmerken kan tusschen Banholt en Margraten, hetgeen eene wijze van bezinking in water aantoont. Een zesde reden is het voorkomen van kleine grint- laagjes tusschen de kleivorming, hetgeen op eene water- strooming wijst. Een zevende reden is het veelvuldig voorkomen van stukjes bruinkool en plantaardige brokjes, hetgeen op eene zoetwaterstrooming wijst. Een achtste reden is eindelijk het voorkomen bij de oppervlakte der loessvorming van zwerfblokken van verschillenden aard en oorsprong. Wij hebben er opge- merkt : Ardenner kwartsieten, witte Rijnkwartsblokken, eenen oligocene-zandsteen, die door de wateren was ver- plaatst, banken van vuursteen en zelfs een Skandina- vischen augengneiss. Al deze zwerfblokken zijn op of in de klei door zware ijsschollen of ijsbergen aange- bracht geworden door middel van water en zoo zien wij, dat van of de onderlaag tot de bovenlaag de klei van Zuid-Limburg eene zuivere zoetwatervorming is. Zoo is het diluvium van Zuid-Nederland een voort- brengsel van diluviale vloeden, die niet alleen in ons land maar ook over hunne geheele reis sporen van hun DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. 357 bestaan hebben achtergelaten. De sporen van den Maas- stroom zijn gevonden bij de bronnen van de Maas op de hoogvlakte van Langres, te Charleville, Balan, Meziκres, Givet, Dave, bij 't maken der forten, Wepion bij Namen, Vise, Maastricht, Genck, Mil, Mook, enz. Op die wijze kan men ook den Rijnstroom volgen van of het Zevengebergte over Dusseldorf, Krefeld, Duis- burg, Wezel, Calcar, Kleef, Mook, Nijmegen, enz., waar overal Rijnrotsen voorhanden zijn. Aldus kan men ook den diluviaalstroom uit Bretagne opsporen op de kusten van het Kanaal, bij 't Nauw van Calais, te Renaix, in zee bij Ostende, te Ouden- bosch en overal in Zuid-Nederland. Eindelijk kan men omgekeerd den Skandinavischen stroom volgen, uitgaande by. van het Skandinavisch of gemengd Skandinavisch diluvium over Zevenbergen, Oudenbosch, Rucphen, Gilzen, Hoogstraeten in de Kempen -tot Gent. Aldus trekken wij de grens van ver- spreiding der Skandinavische gesteenten 120 Kilometers meer zuidwaarts dan Dumont en wel onder den 510 breedtegraad. Deze grens, die zeer de werkelijkheid nabij komt, zal gaan over Erugge, Gent, Brussel, Leuven, Hasselt, Aken. Zoo hebben wij voor Zuid-Nederland leeren kennen de diluviale vloeden i° De Skandinavische vloed of de Noordervloed, afkomstig uit Zweden en Noorwegen. 2° De Schelde-Bretagnervloed of de Westervloed, afkomstig uit Belgie, Bretagne en Normandie. 3° De Maas-Rijnvloed of de Zuidervloed, afkomstig van Maas- en Rijnstreek. Eindelijk stippen wij hierbij aan, dat er nog een Oostervloed bestaat, welke Prof. v. Calcar van Groningen, in 't Noorden des rijks heeft aangetoond, alwaar hij o. a. 358 DE QUATERNAIRE AARDLAGEN. de Rapakiwi van Finland vond. Wij hebben dus nog voor het Noorden van Nederland : 40 De Baltische vloed of de Oostervloed, afkomstig uit Finland. uit Finland. kAtft*MtUtin DICHTKUNST, LETTEREN. *et footled Bii be Oviefien, door A J. FLAMENT. LUTARCH US maakt, in zijn leven van Solon en Horatius en in zijn « Dichtkunst », gewag van zekeren Thespis, een Griekschen dichter, tijdge- foot van Solon, die de stichter der oude tragoedie zou zijn, door dat hij het eerst aan de gezangen op het feest van Dionusos (Bacchus) een verhalenden persoon toevoegde, die, afwisselend met het koor, voor de toe- schouwers optrad, en mythen van dithyrambisch karakter (de dithyramben waren hymnen, ter eere van Bacchus) op mimische en orchestrische wijze d. i. met dans en gebaren voordroeg. Volgens Suidas zou deze Thespis zich 't eerst het gezicht geverfd, en een linnen masker voorgedaan hebben; dit zou dan het begin zijn geweest van het zoo beroemde Grieksch tooneel. Horatius laat Thespis op een wagen het land rondtrekken en op dezen zijne stukken spelen ; volgens sommigen zou echter dit verhaal op een verkeerd begrip berusten van de spreekwijze Ex vii4 &΅c'471; d. i. van of den wagen spreken, dat zooveel wil zeggen als spotternijen debiteeren, zooals dat zooveel wil zeggen als spotternijen debiteeren, zooals 36o HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. vooral op de Bacchusfeesten geschiedde. Het volgende is echter bekend en zeker : De oudste oorsprong van de tooneelpoezie is to zoeken in de lyrische dichtkunst, den dithyrambus, een lied tot lof van Bacchus, waarschijnlijk door verkleede personen zbnder strenge orde of vasten trant voorgedragen. Er waren dithyramben van vroolijken (zie p. 361) maar ook van ernstigen en treurigen aard. Deze laatste werden bij het begin des winters, de eerste bil laatste werden bij het begin des winters, de eerste bil het begin van de lente voorgedragen, uit de ernstige dithyramben ontstond de tragoedie (Tparpaia, treurspel). Volgens Suidas was Arion de uitvinder daarvan, ook zou hij het satyrspel (waarover straks) met de dithy- ramben in verband hebben gebracht. De naam tragcedia wil men wel afleiden van het feestoffer van een bok, die als vijand van den wijnstok Bacchus werd geofferd, onder welk offer het gezang werd aangeheven, maar de tegenwoordige kritiek, die aan zooveel twijfelt, betwijfelt ook deze afleiding. Nu, wij willen op dit punt de juistheid der oude opvat- ting niet verdedigen. Of Arion zijn gezang met ver- halen of samenspraken afwisselde is niet bekend. Algemeen komt men ook daarin overeen dat Thespis de stichter der Attische tragoedie is, terwijl hij door de invoering van een schouwspel de Dithyrambe tot drama uitbreidde ; Phrynichus, die de vrouwenrollen invoerde (echter door manners voorgesteld), Choirilos Pratinas, Aristias en bovenal Aischulos (waarvan de eerste nog een tweeden, en de laatste den derden_schouwspeler er aan toevoegde), brachten het treurspel tot zijn hoogste ontwikkeling. De komoedie (komoidia van K(.7)11.04, een vroolijke Bacchische feestoptocht, ens, gezang) had ongeveer denzelfden oorsprong als het treurspel. Bij landelijke feesten, vooral bij den vroolijken wijnoogst, vereenigden zich de landbouwers tot een feest ter eere van Bacchus, HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 36z en zongen dan opgewekte soms uitgelaten en dartele gezangen, welke den dithyrambus geleken. Als stichter der oudste komcedie in Attica wordt een zekere Susarion (5oo j. v. Chr ) genoemd, doch de Megarensers, een yolk om zijn uitgelaten vroolijkheid bekend, zouden ze reeds eerder hebben uitgevonden. Het satyrspel (Saturikon drama) was een drama waarin satyrs het koor vormden, door Pratinas (5oo j. v. Chr.) uitgevonden, en spoedig daarna als kluchtig nastuk met een tragische trilogie (drietal treurspelen waarmede de dichters in de wedstrijden opkwamen) verbonden; het eenige satyrspel dat ons in zijn geheel is bewaard is de « Cykloop » vari Euripides. Zien wij nu in het kort, hoe eene Grieksche tra- goedie en hoe eene Grieksche komcedie is samengesteld (het satyrspel volgt dezelfde verdeeling als het treurspel). Het Grieksche treurspel, zooals wij reeds gezien hebben, was oorspronkelijk eerie verheerlijking der goden. Aischulos, doordrongen van de waarde van dit verheven doel, zocht aan de tragoedie eene waardige uitbreiding onder elk opTicht te geven; duidelijk treedt in zijne stukken die innige betrekking op den voorgrond, waarin zij tot den godsdienst en goden altijd stonden ; doch ook op zede- kundig gebied, blijkt duidelijk dat de aard en het wezen van het treurspel toen geheel anders werd begrepen dan op het moderne tooneel. Volgens den grooten Aristoteles toch, den Griekschen wijsgeer en opvoeder van Alexander den Groote, die ook over de dichtkunst eene verhandeling schreef, is het treurspel eene nabootsing van eene ernstige volledige handeling, van een zekeren omvang, die in kunstrijke taal door de handelende personen zelven, niet bij wijze van ver- haal, geschiedt en, door vrees en medelijden op te wekken, de reiniging, de loutering van deze hartstoch- 362 HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. ten in ons volbrengt; het publiek werd dus niet gepijnigd en gefolterd of in zenuwachtige opgewondenheid gebracht, en gefolterd of in zenuwachtige opgewondenheid gebracht, maar het gevoel voor het edele en schoone werd maar het gevoel voor het edele en schoone werd bevredigd. — Bedrijven en tooneelen, zooals wij ze in ons tegenwoordig tooneel aanschouwen, kende het Grieksche tegenwoordig tooneel aanschouwen, kende het Grieksche drama niet; de deelen der tragoedie, zijn volgens Aristo- teles : 1° Voorspel (prologos, proloog); 2° Tusschenspel, teles : 1° Voorspel (prologos, proloog); 2° Tusschenspel, (epeisodion eig. wat tusschen de koorzangen in staat) , (epeisodion eig. wat tusschen de koorzangen in staat) , 3° Uitgang, exodos in den letterlijken zin van 't woord, dewijl het koor het tooneel onder zang plechtig verliet. dewijl het koor het tooneel onder zang plechtig verliet. 40 Koorgezang. De eigenlijke handeling werd door 40 Koorgezang. De eigenlijke handeling werd door koorgezang onderbroken, wat het drama dus op zekere wijze verdeelde; en daar het slechts op gewichtige oogen- blikken zich deed hooren, eenigszins afgeronde tafereelen blikken zich deed hooren, eenigszins afgeronde tafereelen deed ontstaan. deed ontstaan. In de treurspelen van Sophokles en Euripides neemt het koor over het algemeen geen werkdadig deel in de handeling, - het treedt slechts radend en waarschuwend op, beoordeelt vrijmoedig, biedt zijne bemiddeling aan, vermeldt in de overgangsmomenten de nieuw optredende personen, en geeft op hunne vragen antwoord; het behoeft niet te worden gezegd dat, hoe meer het koor werd beperkt, het ook des te onafhankelijker werd van den Dionysos- of Bacchusdienst. De komoedie had ook koorgezangen, maar niet tusschen de bedrijven in, of zoogenaamde stasima, (standliederen eigenlijk, d. i. liederen, die het koor tong, nadat het zijne standplaats had ingenomen). Een eigenaardigheid in de komoedie was de zoogenaamde parabasis, eene voordracht afgescheiden van de hande- ling van het stuk, waarin het publiek werd aangesproken in naam van den dichter. Het koor in de komoedie bestond uit 24 personen, die zich in twee halfkoren verdeelden en op de orchestra (waarover straks) de HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 363 strophen en antistrophen (keen en tegenkeer zou vader Vondel zeggen) voordroegen. Over de verdeeling van de komoedie in oude, midden- en nieuwe komoedie zullen wij niet veel zeg- gen, het zou ons te ver voeren ; alleen de uitwendige techniek, decoratie, en opvoering wenschten wij te behandelen; eenige aanteekeningen over de stukken zelven was hiertoe echter noodzakelijk. Eene geschiede-, nis van het Grieksch tooneel te schrijven ligt niet in onze bedoeling, daartoe zou meer ruimte worden ver- eischt dan ons hier is veroorloofd, het zij voldoende dat wij er even op wijzen, hoe de oude komoedie (-I- 580-404 v. Chr.) werkelijk bestaande personen, bekende en beroemde, vaak ook hen die waarlijk zich den spot- lust of de haat van het yolk hadden op den hals gehaald, op het tooneel zoo gelijkend mogelijk opvoerde. Zoo voerde Aristophanes in zijn « Wolken » Socrates ten tooneele, of liever den Socrates, zooals hij hem opvatte, en die onder zijn hand meer nog eene personificatie van de sophisterij in het algemeen, een type der sophisten van die dagen, dan eene getrouwe afspiegeling van den werkelijk bestaanden Socrates werd. Ook de staats- godsdienst en de deugd werden bespottelijk voorgesteld. Bij het einde van den Peloponesischen oorlog, werd de dartele vrijheid van het tooneel ingetoomd en de midden-komoedie gaf niet meer bepaaide personen, maar meer geheele klassen der maatschappij, boeren, soldaten, courtisanes en tafelschuimers aan den lachlust ten prijs. De nieuwe komoedie eindelijk gaf vooral karakterstuk- ken en naderde meer het burgelijk schouwspel der nieuweren. De koorgezangen waren intusschen reeds in de midden-komoedie weggevallen. 364 HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. De inrichting der schouwburg en de « mise en scene. » Het Grieksche tooneel bestond uit twee voorname deelen : het koilon, of, zooals wij zouden zeggen, het amphi- theater, dat den vorm had van een half rond, en het theater, dat den vorm had van een half rond, en het gedeelte dat voor het tooneel en proskenion (voortooneel) werd ingenomen, dat zich in den vorm van den lang- werpig vierkant "met zijn langste zijde aan de rechte lijn aansloot, welke het voornoemde halfrond aan een kant begrensde, hoewel dit laatste aan beide zijden uitstak. Het koilon (holle gedeelte, Latijnsch cavea) gewoon- lijk echter, naar het doel waarvoor het was bestemd theatron (schouwplaats) genoemd, was bezet met traps- gewijze zich verheffende steenen zitplaatsen die het geheele theatron rondliepen en waarvan de bovenste rij in de meeste gevallen met een muur was omgeven. Gewoonlijk waren de zitplaatsen van elkaar geschei- den en in gelijke deelen verdeeld, door evenwijdig loopende galerijen, die men diapmata (gordels) noemde, en welke den rondgang bevorderden, bij het bezetten en verlaten der plaatsen. Daar in een Grieksch theater, dat bijna geheel van steen was opgetrokken, zonder zoldering, van boven geheel open, vveinig brandgevaar bestond, zoo zal men het den Grieken niet euvel duiden, dat, wanneer bij de opvoering zelve, het theater door eene to groote menigte werd bezocht, zoodat er zitplaatsen ontbraken, zij dan die doorgangen ook aan de bezoekers als staan- plaatsen - afstonden. De zitplaatsen werden verder nog door verschillende trappen doorsneden en in wigvormige gedeelten verdeeld, die de Grieken kerkides, de Latijnen cunei (wiggen) noemden. De trappen liepen van de onderste rij tot de bovenste, terwijl twee treden de hoogte van een steenen zitplaats hadden. In de muren HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 365 der diazotnata of galerijen, ook wel tusschen de zitplaatsen in, waren, in de grooter theaters althans, nissen aan- gebracht, waarin zich een soort van resonnantietoestel, echeion (verwant met echo) beyond, een vaas nl. van metaal of leem, die ten naasten bij den vorm had van een klok. In het theater van Athene, dat wij hoofdzakelijk tot model hebben genomen bij deze beschrijving, waren de twee hoofdingangen recht tegenover de trappen waar- mede van weerszijden het proskenion (voortooneel) werd bereikt, dus ter rechter en ter linkerzijde, aan den voet van den berg (Akropolis) ( I), die het theater tot grondslag strekte; rondom, aan de achterzijde van het amphitheater, bevonden zich verscheidene neveningangen, terwiji de twee zoo even vermelde hoofdingangen door gewelfde gangen onder de zitplaatsen, rechtstreeks met de orchestra in verband stonden. De orchestra nl. in den ruimsten zin des woords was de plaats tusschen de onderste treden van de zit- plaatsen (het theatron) en de uiterste lijn van het pros- kenion ; in het midden daarvan stond de thumele, eene kleine vierkante verheven plaats, 5 of 6 voet hoog, vvaarop men bij den aanvang der voorstelling, bij wijze van reiniging van het theater, aan Bacchus offerde, gelijk dan ook de naam thumele inderdaad offerplaats beteekent. Wanneer men langs de voorzijde van de thumele een rechte lijn trok, die met zijn uiteinden het amphitheater of de zitplaatsen raakte, dan begrensde die lijn en de boog van het amphitheater, zooals wij het zouden noemen (de Grieken zeiden theatron), de eigenlijke orchestra, d. i. dans- (i) Het theater to Athene gebouwd stond in het Lenwum- kwartier, had het uitzicht Naar de zee, en was tegen de zuid- westelijke belling van de Akropolis uit steep gebouwd. 366 HET TOONEEL BI.1 DE GRIEKEN. plaats, de ruimte nl. waar het koor zijne gezangen, en dansen uitvoerde. Dit gedeelte was even hoog als de thumele, en bestond waarschijnlijk uit een houten vloer op balken ; de orchestra nu, was de helft lager dan het tooneel, en werd door twee trappen ter weerzijden van de thumele door het koor bereikt. Een offer aan Bac- chus of Dionusos in den schouwburg ! 't Zal misschien vele lezers verwonderen. Doch niet alleen werden in Athene ter zijner eere en op zijne feesten, de Dionusia en de Lenaia en na het einde van het druiven-persen, schouwspelen gegeven, ook het drama was immers zija ontstaan aan de Bacchus-vereering verschuldigd. Bij de thumele stonden de fluitspelers, die het gezang der koren begeleidden. De Grieksche treurspelen kwamen onder zeer veel opzichten met onze opera's overeen, met dit groote en zeer substantieele onderscheid, dat de po6zie, die den tekst substantieele onderscheid, dat de po6zie, die den tekst vormde, overal haar eisch kreeg ; de muziek begeleidde den zang, maar en zang en muziek waren aan de pazie onderdanig, ja dienden slechts om haar in voile schoonheid to doen uitkomen. to doen uitkomen. u Wat de fluitbegeleiding betreft » aldus zegt Schneider in « Das Attische Theaterwesen », zoo moet men zich deze, evenals het gezang ten minste in den eersten tijd zeer eenvoudig voorstellen, ongeveer zooals bij ons het koraal- en kerkgezang, op zulke wijze door het orgel begeleid, dat slechts de hoofdtonen aange- geven worden, en op elke lettergreep een Hoot komt, waar- geven worden, en op elke lettergreep een Hoot komt, waar- door het gezang syllabisch wordt zonder versierselen door het gezang syllabisch wordt zonder versierselen enz., hoewel voorspelen en tusschenspelen niet uitge- sloten waren. Bij de thumele stonden ook de rabdouchoi of rabdophoroi (stokkedragers), zooveel als de schouwburg- policie, die van het verheven gedeelte gemakkelijk het policie, die van het verheven gedeelte gemakkelijk het oog konden houden op het publiek. Het koor in het treur- HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 367 spel bestond uit 15, en in het blijspel, zooals wij zagen, uit 24 personen, waarvan het hoofd, de koruphaios op de thumele zijn plaats innam. Onder een marschhymne kwam het koor plechtig op, ten minste in de meeste gevallen ; dan verdeelde het zich in twee deelen, terwijl aan het hoofd van elk half koor een koruphaios stand, die als het koor in het treurspel meesprak, voor al de koristen (xopelycat) het woord voerden. De koren vormden de eenige afscheiding der bedrijven ; geen pauzen dus, geen neerlaten en weer ophalen van het scherm. Het is dus duidelijk, dat juist bij gewichtige punten de gezangen werden aangeheven. Prologos (pro- loog), dat gedeelte waarmede het stuk begon, en dat met het optreden van het koor eindigde, epeisodion (episode — al wat tusschen de gezangen inlag), exodos, (einde van het stuk, samenvallende met den uittocht van het koor) en koor- liederen, waren, gelijk wij reeds aantoonden, de vier deelen van eene tragoedie. De koorgezangen waren of wel parodos (intochtslied), of de genoemde stasima. Deze laatste werden aan het geheele koor toegewezen, evenals de parodos, terwijl de gezangen, die onder de schouwspelers en een of meer choreuten waren verdeeld, kommoi (eigenlijk klaagliederen, genoemd werden. De gezangen die alleen door de schouwspelers zelven werden voorgedragen, waren nu eens als beurtgezang onder de verschillende personen verdeeld, dan door een enkelen voorgedragen en werden dan monodien genoemd.Voor de monodien waren de Hypodorische of Hypophrygische, voor den wisselzang de Mixolydische en Dorische zangen in gebruik. De koorgezangen dienden zeer dikwijls, om, ter- wig het tooneel ledig was, de acteurs gelegenheid te geven zich te verkleeden, want, daar er slechts drie spelers waren, die de verschillende rollen onderling verdeelden, zoo bijv. in de « Elektra » van Sophokles, waar de protagonist (die 368 HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. de le rol had) voor Elektra speelt, de deuteragonist (die de 2e rol had) voor Klutemnestra en Orestes, de tritagonist (die de 3e rol had) voor den paedagoog, Chrusothemis (Elektra's zuster) en Aigisthos (den moor- denaar van Agamennon), zoo kon het niet anders of het tooneel moest van tijd tot tijd ledig zijn. Het tooneel zelf heette skene (scene), doch de skene in den onbeperkten en eigenlijken zin was niet juist hetzelfde wat bij ons het tooneel is. De skene in bet algemeen beyond zich natuurlijk met het front naar de orchestra en dus ook naar het theatron (de zitplaatsen). In den uitgebreidsten zin omvatte de skene, het proskenion (voortooneel), logeion (spreek- plaats) of okribas en paraskenia. Het logeion dat onder veel opzichten het meest met ons eigenlijk tooneel (dat is plaats waar vertoond wordt) overeenkwam, was een vooruitspringend, spits toeloopend houten toestel, waarschijnlijk van gelijke hoogte als skene en proskenion, waarschijnlijk van gelijke hoogte als skene en proskenion, dat zich tot dicht bij de thumele uitstrekte, en was de dat zich tot dicht bij de thumele uitstrekte, en was de plaats van de sprekende spelers. Het verwekke overi- gens onze bevreemding niet, dat deze zoover mogelijk naar voren hun standplaats hadden ; de uitgebreid- heid van het gebouw met 3o,000 zitplaatsen, en het spel in de open lucht, maakteri- dit overnoodzakelijk. Achter bet logeion en daarmede verbonden, doch van weerszijden met eene aanmerkelijke lengte uitstekend, beyond zich het proskenion, een langwerpig vierkant, beyond zich het proskenion, een langwerpig vierkant, wellicht van dezelfde hoogte als de skene zelve, even lang, en, naar men meent, ook van bout vervaardigd. Daar, stonden en ageerden de spelers. Aan beide zijden links en rechts (van het tooneel uit- gezien) waren poorten, waarvan die ter rechterzij diende voor het koor en de schouwspelers, die verondersteld wer- den uit het buitenland to komen, die ter linkerzijde voor den uit het buitenland to komen, die ter linkerzijde voor HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 369 degenen die uit de landstreek (Attika) kwamen. Daarachter begon de skene in meer begrensde beteekenis en was door een soort van voorhang van het proskenion gescheiden. In den beginne bestond die voorhang uit twee gordijnen, die bij het begin van de voorstelling werden ter zijde geschoven (parapetasmata), later uit een scherm (aulaion) dat bij den aanvang van de voorstelling naar beneden viel en tegen het einde werd opgehaald, ongeveer zooals die tegenwoordige valgordijnen, welke men om licht te hebben geheel laat zakken, en om het licht of te sluiten ophaalt. Als het scherm neergevallen was, beyond het zich waarschijnlijk in een gleuf, die in den grond was aangebracht. De skene in den bovenvermelden engeren zin, werd verdeeld in achtergrond, voorgrond en paraskenia. De achtergrond had naar gelang er een tragoedie, komoedie of saterspel werd vertoond, een verschillend uitzicht. In de tragoedie was de achtergrond (de skene in nog beperkter zin) versierd met zuilen, gevels ' en beelden, in de komoedie zag men burgerwoningen met haar eigenaardigheden, in het saterspel. boomen, holen, ber- gen, in een woord een landschapschilderij, wat ook dikwijls het geval was in de tragoedie. In de tragoedie bootste de achtergrond een paleis na, met een poort in het midden, de koninklijke ge- noemd, wiji de koninklijke personen daardoor uit- en ingingen. De rechts en links op het tooneel vooruit- springende zijwanden van de skene stelden de zijvleugels van het paleis voor en hadden ook deuren. In de komoedie werd, ten minste somtijds, op den linkerzij- wand een paardenstal of wagenhuis voorgesteld. Door de rechterzijdeur kwam de deuteragonist (speler der 2e rollen), door de linker de tritagonist (speler der derde rollen) op, hoewel deze laatste toegang in sle tragoedie 370 HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. dikwijls gesloten was. Aldus volgens Pollux, die echter ook zegt dat de linker ingang voor de spelers bestemd was, die personen voorstelden, welke uit de stad, de omliggende landstreek of de haven kwamen, de rechter, voor diegenen welke personen uit den vreemde komend voorstelden. Deze beide beweringen zijn echter wel overeen te brengen. Vlak voor de middelpoort, was eene andere traliepoort, met twee vleugels, die meestal open was, zoodat men in ieder geval altijd den ach- tergrond kon zien, deze deur vormde met het paleis en zijne zijvleugels een afgesloten voorhof (I), onmid- delijk daar voor ter vveerszijden bevonden zich de twee zij-ingangen, waarvan boven is gesproken, en die ook aan de acteurs toegang verschaften. Voor de mid- deldeur, ik zou gissen voor de traliedeur, stond een altaar aan Apollo den beschermer der u'egen en straten gewijd. Dit altaar was dus, dunkt mij, niet in den voorhof te zoeken, maar daar voor op het terrein dat den open- baren weg voorstelde. Bij elken ingang stond een draai- machine (periaktos genaamd) dat den vorm van een prisma had, op spillen wentelde, en aan alle drie de zijden met decoratieschilderingen was voorzien om het tooneel te veranderen, zooals wij thans zouden zeggen. Werd slechts een prisma omgekeerd, dan werd slechts een punt der omgeving veranderd, wanneer bijv. bij de godenverschijningen wolken werden voorgesteld. Werden de beide prisma's omgekeerd dan veranderde de geheele streek, en moest ook de achtergrond worden veran- derd, zooals bijv. in de .Eumenides van Aischulos, waar de handeling voor den tempel te Delphi , (i) De meeste schrijvers gewagen niet van die tweede middel- poort of vleugeldeur voor de andere gelegen, maar zoo Iaat zich veel verklaren dat antlers duister is. veel verklaren dat antlers duister is. HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 371 naar Athene, tot voor den tempel van de godin Athene werd verplaatst. In den eigenlijken zin des woords, maakten de twee zijtooneelen den voorgrond uit, die ook paraskenia (zijden van het tooneel) wer- den genoemd ; men verstond onder paraskenia echter ook de twee zijuitgangen, voor de traliedeur, maar in den meest gebruikelijken zin vooral de ruimte ter zijde van het tooneel, die, evenals de ruimte achter den achtergrond, voor kostuum- en kleedkamers diende. Wat de hyposkenion was is mij niet duidelijk ; volgens sommigen is het de ruimte achter de skenκ, die voor de tooneelspelers bestemd was ; volgens Pollux en anderen is het een vooruitstekend deel van de skene dat zich tus- schen het proskenion en de orchestra naar beide zijden uit strekte en met beelden en kolommen was versierd. Dit is het voornaamste decoratief van het Grieksch tooneel; het zou te ver voeren en van weinig belang zijn voor onze lezers, om de kleine nevenzaken punt voor punt te behandelen. Van belang is het intusschen te vermelden, dat ook volgens Pollux, in sommige stukken in plaats van het paleis een ander beeld werd voorgesteld, zoo bijv. in Philoktetes een spelonk. (Vervolgt.) AnzatuAartrit, 11•1111111Nr TOON KUNST. der Zettoit. (Met portret.) IT jaar viert de muziekschool te Antwerpen haar 25jarig bestaan. Hetgeen bij andere dergelijke inrichtingen een voorbijgaande, slechts half opgemerkte gebeurtenis- zou zijn, is hier een belangrijk feit. zou zijn, is hier een belangrijk feit. Alleen hij, die lange jaren Belgie heeft bewoond begrijpt en gevoelt welke beteekenis het heeft aldaar eene kunstschool te gronden en in stand te houden, waar uitsluitelijk de Nederlandsche taal tot voertuig dient bij het onderwijs, en de wisseling der gedachten. Wanneer men den hedendaagschen toestand der Wanneer men den hedendaagschen toestand der meisjes- en knapenscholen beschouwt, waar met (in 't buitenland geheel onverstaanbare) hardnekkigheid aan de uitsluiting van 't nederlandsch of vlaamsch wordt de uitsluiting van 't nederlandsch of vlaamsch wordt gewerkt, of hoogstens met een' verstoken glimlach van verachting de beoefening der taal nu en dan w ordt toegelaten, terwijl het spreken daarvan eene ongehoorde e boerschheid » verraadt, wanneer men dat bedenkt, e boerschheid » verraadt, wanneer men dat bedenkt, zal men eenigszins een begrip krijgen, welke zelfop- offering en volharding er toe hehoort, om tegen dien stroom op aan de nederlandsche taal eene hooge plaats PETER BENOIT. 373 aan te wijzen bij de vorming van jonge toonkunste- naars en toonkunstenaressen. Peter Benoit en het korps der onder zijne leiding staande leeraren hebben dit nu reeds vijfentwintig jaren gedaan — het is een eeretitel die meer waard is dan velerlei andere eereteekenen die gedeeld worden met mannen van allerlei slag en streven, en betwistbare verdienste. Geen wonder dat Benoit, geheel levende voor zijne schepping, zoo zeer daarin opging, dat de gedachte hem doordrong van het bestaan eener « vlaam- sche muziek » der negentiende eeuw, gelijk er weleer eene• vlaamsche renaissance-bouwkunst, eene vlaamsche schilderschool bestond ! PETER, LEONARD, LEOPOLD BENOIT is geboren. te Harlebeke, eene kleine gemeente in Westvlaanderen, den 1 7n Augustus 1834. Hij stamt uit een geslacht waarin een aantal muziekliefhebbers voorkomen. Zoo ontving hij dan ook de eerste lessen in de toonkunst van zijnen eigenen vader ; terwijl zijne moeder, die ieverig medewerkte in de looneelspelen der rederijkers van Harlebeke, hem lange tafereelen uit de vertalingen van hoogduitsche en andere tooneelschrijvers voordeclameerde. Zoo omringden toon- en dichtkunst reeds zijne eerste kindsheid. De organist van het bij Harlebeke gelegen Desselghem, genaamd Pieter Carlier, Wien Benoit altoos nog dankbaar gedenkt, onderwees den knaap verder in het klavier, het orgelspel en den gregoriaanschen zang, voor zoover deze in 1840 beoefend werd. Weldra voelde de leerling den kunstzin in zich ontwaken en droomde van niets anders dan aan de toonkunst zijn leven te wijden. Hij voelde zich aan- gemoedigd door vele personen zijner omgeving, al waren het ook zijne ouders niet. Zestien jaren oud 374 PETER BENOIT. schreef hij twee stukken voor koor en orkest (!) ter gelegenheid eener prijsuitdeeling op het pensionaat te Harlebeke, en leidde zelf de uitvoering. Nu schiep hij koenen moed. In 185 i sloeg hij uiterst zelfstandig den weg in naar Brussel. Het was voor de eerste maal dat hij de plaats zijner geboorte verliet. Hij meldde zich aan het conservatorium. Fetis, de Hij meldde zich aan het conservatorium. Fetis, de toenmalige bestuurder, ontving hem onmiddellijk. Zijne aanbeveling was een gropt pak eigen geschreven kerk- muziek. Nu ging het verder aan 't werk. Langzamerhand behaalde hij de uitgeloofde prijzen, en in 1857 de hoogste belooning, met eene cantate De dood van Abel, vvaarmede hij den zoogenaamden Prix de Rome ver- kreeg. Maar ondertusschen had hij te Brussel reeds zijne loopbaan als musicus begonnen . De jonge knaap was triangelslager in de Monnaie benoemd en leerde de gehei- men van den grooten trom van eenen zekeren van Bouwel kennen (r). Hij werd vervolgens tot orkestmeester van het vlaamsch tooneel, onder de leiding van den heer Katz, aangesteld, en schreef een aantal drama's. Ondertusschen werd hem daardoor langzamerhand de smaak eigen voor muzikale begeleiding van gesproken tooneelteksten, zooals Charlotte Corday- en De Gentsche bevrediging, die in latere jaren (1876) het eerst werden opgevoerd. Toen hij den hoogsten prijs won was De Bel.. gische Natie, een dramatisch toonwerk ter eere van Leopold I, reeds geschreven, en eene kleine, vlaamsche, (1) Deze bijzonderheden deelt de heer Eeckhoud rnede, in de Federation artistique van den 29' Mei 1892. PETER BENOIT. 375 opera, Het dorp in 't gebergte, reeds onder zijne leiding in den vlaamschen schouwburg nu thddtre du pare opgevoerd. Benoit was zelfstandig genoeg om in te zien hoe dwaas de titel Prix de Rome gekozen was. Als ware het nog niet genoeg dat vele onzer groote schilders sedert de zeventiende eeuw door den invloed der Italianen hunne zelfstandigheid verloren, en dat het nationale karakter der toonkunst onder den zuidelijken invloed verging — zou nu ook nog de muziek haar heil in ItaliE moeten gaan zoeken ! — Benoit was wijzer. Hij richtte zijne -schreden naar het land wat met het nederlandsch karakter de meeste overeenkomst heeft, naar Duitschland, en ging er de groote toenmaals levende toonkunstenaars leeren kennen. Leipzig, Dresden, Praag, Berlijn, Munchen werden achtervolgens door hem bezocht. Hij bestudeerde te Ber- lijn schoonheidsleer en geschiedenis en alle groote duitsche meesters. Hij had ook de voldoening aldaar een Ave Maria voor achtstemmig koor van hem te hooren uit- voeren. Een kleine Kerscantate en een opstel over de MuTiek .der toekomst zond hij als vrucht zijner reizen naar de Brusselsche Academie, die hem bekroond had. En bij zijne terugkomst werd aldra zijne groote mis uitgevoerd, Welke tot de schoonste toonwerken be- boort, die van hem zijn uitgegaan. Fetis noemde haar in alle opzichten « une grande composition ». Om zijnen horizont verder uit te breiden ondernam hij nu nog eene reis naar Parijs, alwaar hij (ter goeder of ter kwader uur, dat willen wij niet bepalen) den directiestaf van de Bouffes Parisiens aanvaardde, om er de operetten van Offenbach ten gehoore te brengen. Hij maakte ondertusschen gebruik van zijne positie 376 PETER BENOIT. om onder de hand oefeningen van een nieuw werk zijn Requiem — te laten houden. En men verhaalt dat Offenbach zelf op zekeren dag de oefening van eene zijner operetten willende bijwonen, in de operazaal trad en verrast werd door de klanken van Benoit's Dies irae. In de maand November 1867 vinden wij Benoit te Antwerpen weder, en wel aan het hoofd der nieuw gestichte muziekschool, sedert dien tijd zoo meesterlijk door -hem geleid. door -hem geleid. Van dien tijd of verschenen achtereenvolgens eene reeks van meesterstukken : De Schelde, Lucifer, De Oorlog, De Maaiers, Isa, De Liefde in het Leven, Rubens-Cantate, Kinder-Cantate, enz. waarvan de meeste nu algemeen gekend zijn. Daarenboven verheugden de zangers van Vlaamschen tekst zich in de Denderliede- kens (op woorden van Em. Hiel), welke aanleiding gaven tot het scheppen van Lucifer op woorden van denzelfden dichter. Dit was het eerste vlaamsche oratorium; het was een geweldige spoorslag voor andete toonzetters, zoodat van zes wedstrijden op het gebied der toonkunst vijfmaal de hoogste prijs aan Vlaamsche componisten werd toe- de hoogste prijs aan Vlaamsche componisten werd toe- gekend. Te Antwerpen stelde zich de Societe de Musique nu ook onder Benoit's leiding. Voortaan werden er allerlei groote werken van oude en nieuwe componisten uitgevoerd, waaronder, bij voorbeeld, Die KreuTfahrer van Niels Gade, voorkomt. Aldus werkte Peter Benoit naar verschillende rich- tingen tot den krachtigen vooruitgang der muzikale ontwikkeling in Belgi8, en staat men wezenlijk verstomd, wanneer men den huidigen toestand bij dien van dertig, wanneer men den huidigen toestand bij dien van dertig, veertig jaren geleden vergelijkt, toen de grootste werken PETER BENOIT. 377 der duitsche meesters bij het publiek zoo goed als geheel onbekend waren, terwijl het nu zelfs mogelijk is ge- worden, ook buiten het Conservatorium van Brussel, te Antwerpen de groote Passie van Bach uit te voeren, wat, onder Benoit's leiding reeds tweemaal geschiedde. Dit is nog veel verwonderlijker dan dat Gounod te Antwerpen zijne Redemption komt dirigeeren, en de Premiere van Reyer's Sigurd te Brussel en niet te Parijs plaats had. Want men weet dat vier vijfden en nog meer der Belgische opvoeding uitsluitend naar fransche snede zijn ingericht. Moge de forsche componist, de wakkere strijder voor nationaal nederlandsch-vlaamsche toonkunst nog vele jaren zijnen invloed uitoefenen op de inrichting die aan zijne leiding is toevertrouwd , moge nog menig groot toonwerk door hem toegelicht en ten uitvoer gebracht, aan de ontwikkeling van den muzikalen zin bevorderlijk wezen, mogen zijne eigene werken meer en meer de waarheid verspreiden en doen schatten dat de echte kunstschoonheid alleen daar bestaat, waar de toondichter doordrongen is van de overtuiging dat God de oorsprong is van alle kunstschoon, en dat wij in het verhevenste en edelste wat de natuur ons biedt, den weg vinden aangewezen om, naar onze krachten, tot die hoogste schoonheid op te stijgen, welke alleen op den duur het menschelijk hart bevredigen kan. Het naturalisrne aldus verstaan begroet het spiri- tualisme als zijn broeder. Uit de vereening van beiden ontspringt het zalig gevoel wat de toonkunst bij ons wekt, zij die de spiritueelste is van alle kunstvormen. ALB. TH. Xi? sr A., .4444440444444 A 44 NEDERLANDSCHE EN ANDERE OUDHEDEN. 13ebttutart Mali 10. T. la. ban aubtf, (i) door FR. G. VAN DEN ELSEN, 0. S. N. Voo rtgang der bedevaart in 17e en 18e eeuw. E ijver van den nieuwen Rector Aldenhuyzen droeg veel bij tot opbeuring uit de droefheid. Door de milde giften der pelgrims werd hij in staat gesteld om verschillende klokken en andere kerksieraden aan te schaffen, welke in de voorgaande jaren waren gestolen, om een orgel welke in de voorgaande jaren waren gestolen, om een orgel te laten vervaardigen en den grondslag te leggen voor een nieuw priesterkoor (2). Van zijnen tijd zijn vijf mirakelen bekend (3), dat er echter veel meer geschied zijn, leeren wij uit een brief van E. Cillis dd. 1709, waarvan wij hierna een uittreksel zullen E. Cillis dd. 1709, waarvan wij hierna een uittreksel zullen geven. Verder zat nit den inventaris van 1718 blijken, met geven. Verder zat nit den inventaris van 1718 blijken, met welke sieraden en schatten de kapel onder het bestuur van Aldenhuyzen en van zijn opvolger is verrijkt geworden. Niet zonder reden gaf Gautius hem den schoonen titel van restaurator devolionis. Zoozeer had hij geijverd voor 0. L. V., zoodanig had hij door zijne vlijt de goederen der kapel verbeterd en vermeerderd, dat de Duitsche Orde reeds (I) Zie Thetsche Warande, 1891, bl. 403, vlg. (2) Zie het Handb. bl. 6o. (3) Bidet?: bladz. 78.81. BEDEVAART NAAR 0 L. V. VAN HANDEL. 379 in 1688 hem vergunning gaf, om uit de goedercn der kapel ten eeuwigen dare jaarlijks vier Missen te stichten voor de rust van zijne ziel. Zelfs gaf zij hem verlof, om 200 gulden, die hij op het latere rectoraal huis (Het Zwart Kruis) had gezet, te bezwaren tot stichting van eene altijddurende maandelijksche Mis voor hetzelfde duel. Het schijnt dat de rector in 1683 van de nonnen van Soeterbeek voor 700 gl. een erf heeft gekocht, om dit tot rectoraal huis in te richten. Het wordt althans in 1709 de principaele huysfilaetse genoemd. Ook moet hij in 1694 de Handelsche Kluis gesticht en daarvoor 500 gl. besteed hebben. De Heeren der Duitsche Orde wedijverden in hefde- gaven en eerbewijzen aan de Moeder des Heeren. Wij zagen reeds hoe honderd jaar vroeger zekere Lybrecht en de Kommandeur Godaert van Aer de kapel versierden. Nu is het een ander Kommandeur, de Baron van Wassenaer de Virmundt, die door zijne milde geschenken toont dat hij lid is van eene Orde, die den naam droeg van Maria-01-de. Hij schonk aan de kapel niets minder dan eene hoeve, welke nu nog de Virmundsche hoeve genoemd wordt, waarvoor jaarlijks eene Mis moet gezongen worden. Zijne stichting werd in 1688 tegelijk met de eerste, van Alden- huyzen, door het Kapittel der Orde goedgekeurd. Op het eind dezer eeuw vermenigvuldigde het aantal weldoeners. Enkele namen kennen wij uit een register van Luyten : De voornoemde Baron van Wassenaar, eerst Kommandeur van Gernert, later Landkommandeur. De Heer Baron Victor van Bueghem, Licentiaat in beide rechten en protonotarius Apostolicus. Heer Joannes Aldenhuyzen, voornoemd. De Heer Johan van Eckart. . Jan Amans de Laure en zijn vrouw Anna. Zij stichtten 21 Missen. Jan Luytiens. Peter van Houtert. Jan Aerts de Bruyn, Maria zijn huisvrouw en zuster Maria hunne dochter stichtten eene vigilie in Maart. Lambert van Duynhof en Elisabeth zijn vrouw. Jan-Amant de Laure, Elisabeth zijn vrouw en Maria hunne dochter, wellicht dezelfden als hiervocr. Jan Jacobsvan Meyel en Jenneken zijn huysvrouw, misschien dezelfden als zuster Antonet en Jenneken van Meyel, die in dezen tijd een jaargetijde stichtten in Februari met vigilie en zingende Mis. 38o BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. Dirk Swyen en Jenneken zijn huisvrouw. De Heer Wilheltrtus van der Botgt, Pastoor te Rythoven, vroeger kapelaan te Boekel waar hij geboren was, gestorven in 1707. kapelaan te Boekel waar hij geboren was, gestorven in 1707. De opvolger van Baron van Wassenaar, de Komman- deur Baton van Loe, was niet minder ijverig in de v ereering van 0. L. V. Zoodra was hij niet te Gemert aangekomen, of hij knielde neder voor het Moeder-Godsbeeldje te Han- del en zijne godsvrucht verwierf hem de gunst van eene wonderbare genezing (I). Om de godsvrucht nog meer uit te breiden en anderen aan dezelfde gunsten deelachtig te maken liet hij een kundig priester een boekje schrijven, dat ten jare i7oo onder den titel van Hyperdulie of H, Eere- dienst tot Maria te Antwerpen het kilt zag. Ook droeg de Kommandeur met den Landkommandeur het zijne bij tot den opbouw der kapel. De eerste steen van het priesterkoor was reeds door Aldenhuizen gelegd. Men vindt nog het wapen van den Landkommandeur, Baron van Wassenaar aan de oostzijde in het priesterkoor en dat van Baron von Loe tegelijk met het wapen van den Kardinaal van SchOnborn aan den zuiderkant boven den ingang in het schip. Het koor was juist voltooid, toen het dak daarvan tegelijk met de woning des rectors door een grooten brand werd vernield. Dit geschiedde den 16 Sept. 1 709. De Rector nam nu zijn intrek_ in het zoogenaamde Zzvarte Kruis en hield daar brouwerij en boeiderij, als blijken zal uit den inventaris van 1718. Met het huis van den Rector waren ook alle geschriften en oude bescheiden vernietigd, zoodat er geen stukje papier « hetwelk men om zijnen vinger moghte wenden, is overge- bleven ». De Rector E. Cillis was in 1702 tot President benoemd van het Duitsch collegie te Leuven en had de bediening der kapel aan een kapelaan overgelaten (2). Doch in 1709 was hij in Handel terug. Hij zond den 14 Dec. 1709 een verslag over den toestand der kapel aan de Kanzelarie van Aldenbiezen, dat voor onze geschiedenis allerbelang- rijkst is. Na vooropgesteld te hebben, dat hij eer had geschreven, (r) Handboekje, bl. 62, 82. (2) Zie Gesch. der lat. school, bladz. 213. BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 381 indien hij niet tot voorleden dinsdag toe met den bouw van het afgebrande koor gedurig was bekommerd geweest, en niet twee maanden lang wegens eene zeer pijnlijke diffluctie, door een val op zijn rechterarm veroorzaakt, onder doktors handen was geweest, zoodat hij nog slechts gedeel- telijk zijne krachten en het gebruik van zijn arm had terug- gekregen, — na dit vooropgesteld te hebben, komt Cillis tot de beschriiving van de inkomsten en lasten der kapel, gelijk hem die zijn geheugen ingaf. . De kapel bezat thans vier bouwhoeven en eene brou- werij, benevens verscheidene renten en roggepachten. Elke week moesten twee Missen gelezen worden. Twee andere waren door den Vicarius Generaal afgeschaft, omdat_ de fondsen daarvan ten tijde van de geuzen waren verloren geraakt. Bovendien werd nog gezongen op alle Christelijke feestdagen en moesten nog maandelijks eene en jaarlijks 28 Missen geschieden. De offerstok werd op de volgende wijze besteed : g W ort eerstelyk gegeven alle jaeren aen die Paters Assistenten : aen die paters Minderbroeders van Venray, voor vier Paters op dry principaele feestdaghen, en voor twee paters voor dry minder feest- daghen en twee octaven 40 gl. Aen de Paters van Meghen voor twee Paters voor zes feestdaghen en twee octaven 20 gl. Aen die Paters van Boxmeer voor zes feestdaghen en twee octa- ven 20 gl. Voor twee Paters van Velp dry feestdaghen io gl. Voor die Dominicanen dry feestdaghen eenen pater 5 gl. Daer beneffens nog eene recreatie voor die Conventen. Item moeten dese paters gelogeert ende getracteert worden met soo veel naburighe wereltlycke priesters aismen bekomen magh soo dat somqds 18 somqts 20 Jae 27 biechtvaders. sin. (I) Dese blyven te Sinxten ordinairiyck vier daghen, in Assumptione (0. L. V. Hemel- vaart) neghen daghen, in nativitatie (0. L. V. Geboorte) neghen daghen, in, conceptione, Purificatione et visitatione dry daghen. Item soo worden alle Pastoors, die met processien comen met (I) Oude lieden weten nog dat voor de Revolutie butten de kapel tegen de boomen biechtstoelen werden opgeslagen. Ook stond in een tuin dicht bij de kapel eene muur met biechtstoelen. Men heeft nog grijiaards gekend, die in hunne jeugd op sommige dagen den ganschen morgen tot half an Missen dienden. 382 BEDEVAART NAAR O. L. V. VAN HANDEL. haer capellanen, kusters, sangers, kerckemeesters getracteert, soo dat op sommige daghen 5o jae 60,vremden moete eten en drincken geven. Item alle saturdaghen door het gehcele jaer en meestendeel alle hylighdashen in den somer moet men vier of vyff vremde priesters die bier assisteeren, ' altyt eerlyck cost en dranck geven, soodat op sommige jaeren alleen aen provisie van gerst heb moeten hebben 335 vat. Het is hiertoe en diergelycke noodige onkosten dat de offranJes altoos syn besteedt geweest gelyck sulckx dan oock gesciet 'tot Keve- laer en dergelyke p)aetsen, alhoewel de offrandes van Handel met die van Kevelaer geensints in waerdye moghen vergeleken worden. . Daerom heb ik in 1618 toen er groote duurte heerschte ter oor- zake van den miswas, 703 gl. moeten toegeven ; daarom ook was er by den dood van Alcle'nhuyzen « een man van reputatie ende van bysondete economie . nog 500 gl. te kort.. `Vat de lapel aangaat, deze heeft nu, naar hetgeen ik ervan gelezen heb, omtrent 500 jaren gestaan; er is altoos dezelfde g devotie gepleeght geweest . en op den tweeden Pinksterdag 11. waren cr over 4500 geweest . en op den tweeden Pinksterdag 11. waren cr over 4500 communicanten. a \Vat nu aenbelanght de mirakelen, soo daer van tydt tot tydt syn geschiedt, daervan en heb ick geen ander instrumenten f, evonden als van het jaer 1603, 161o, 1626, welcke dry mirakelen int jaer 1627 in Augusto door Michael Ophovius, Bisschop van 's Bosch, met alle behoorlycke solemniteyten syn geapprobeert; ende sedert dien tydt synder ten minste negentigh of hondert geschiedt, waervan die behoor- lycke instrumenten, soo van personen als van leg-dime getuyghen, soo ten tyde van myn voorsaet als van my sorgvuldigh syn bewaert geweest. Onder andere syn int jaer 1;05 in de Octava Assumptionis vyf besondere groote mirakelen geschiedt, waervan twee int gezight van veele duysende menschen syn geschiedt. Nu is eyndelyk op den 16 Sept. 1709 het rectorael buys met die neerhuysinge, waervan oock den nieuwen choor in den brandt is gegaan, door het vier geheelyck geconsumeert met alles wat daerin was, tot opbouw van gemelte rectorael huys alleenelyck tot beveylinghe van reghen en wint wort voor bet minste geeyscht 3500 gl., voor die nederhuysinghe 700 gl , voor het houtwerck van den nieuwen choor te leveren en bewercken heb ick betaalt anno 1708 1000 gl. sonder die leyen ende daghloon daertoe staande. Dit is het geene ick int #cort voor soo verre myne memorie sigh gedroeght raekende die Capelle van Handel ook moedelyck kan voorgeven. . Waarlijk voor de geschiedenis der kapel van Handel kennen wij geen stukken, zoo belangrijk en leerrijk als deze memorie. Zij herstelt het verlies der kostbare archieven en spreekt zoo duidelijk van de gebruiken en den luister der BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 383 vermaarde kapel, dat eene verklaring overbodig is. Uit mede- lijden met de lieve kapel beijverden zich de geloovigen, om zoo veel zij konden, de schade te herstellen. Drukker dan vroeger werd de kapel bezocht, rijke gifteii vloeiden toe van alle kanten en de lieve Moeder vergold de weldaden van alle kanten en de lieve Moeder vergold de weldaden van het godvruchtig yolk door verschillende mirakelen, die in het vervolg jaarlijks plaats vonden, zooals men in de geschriften van den opvolgenden Rector zien kan (i). De Kommandeur van Gemert en de nieuwe Land- kommandeur von SchOnborn sprongen aanstonds bij, om de kapel te herstellen. Een rijk priester, de Heer Vercamp, Leer waarschijnlijk Cornelis Willem Vercamp (2), tevens wel- doener der latijnsche school, schonk eene somme gelds met den last van een jaargetijde en de armenmeesters van Gemert beloofden aan de arme kapel jaarlijks een rijksdaalder insge- lijks voor eene Mis met of Defunct°. rum. lijks voor eene Mis met of Defunct°. rum. Dewijl alle oude bescheiden waren verbrand, moesten de fondsen opnieuw onderzocht en nauwkeurig opgeieekend worden. Daarom vinden wij in het staatsarchief van Dus- seldorf « het Register der Capelle van Haendel vernieuwt op den 23 Meert 1713 » en onderteekend door de scepenen en den secretaris van Gemert. Met de meeste nauwkeurig- heid worden daar de erven, landerijen, pachten en cijnsen beschreven. Doch voor de kennis van den voortgang en bloei der kapel is de inventaris vooral nuttig, die werd opgemaakt bij de benoeming van Rector Luyten « ter requisitie van den seer Eerw. Heer Nic. Damen D. 0. Priester ende groot-Pastor tot Luyck als gecommitteerde van sijn Excellentie den Landcommandeur » en die den 23 Maart 1718 door den Pastoor van Gemert, den schout, twee scepe= nenen en den secretaris werd onderteekend en later door Nic. Damen aan den Rector Luyten weder overhandigd werd. Wij kennen hieruit de roerende goederen der kapel leeren kennen, en dewijI alles vrijwillig was geofferd of voor het geofferde geld gekocht, is het voor de kennis der het geofferde geld gekocht, is het voor de kennis der devotie van belang de voornaamste schatten op te noemen. . Item een groote ende cleyne silveren ciborien. (1) Zie het Handboekje, bl. 83 en volgg. (2) Zie de familie Ab. Angelis door Th. van Ryckevorsel. 384 BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. Item twee silveren kelcken, waervan den eene overgult is. Item noch eene groote silveren kelck overgult. Item een groote silveren cop met een silveren pellicaen ende crucifix daerboven. . Item een silveren beelt van 0. L. V. met het kindeke Jezus met een silveren scepter, met silveren half maen. Item vyf silveren lampen soo groot als cleyn. Item een geborduurde met goud ende silver met fyne peerlen roxke voor het beeld van 0-. L. V. met een goude keetingh, waaraen spi–vbonden twee goude herten, een goude cruyske met nog een pude cruyske met robyne steenen ingeleght, met nog een goude medaille, met nog een cleyn roxke vant kindeke Jezus geborduert ende met peerlen ingeleght als boven. Item een .goude heylige Geestie. Item een silvere overgulde scepter met twee silveren croontjens met gesteente ingeleght. Item twee silvere bloempottiens. Item een swarte papiere croon met elf silvere starren. Item 220 silvere stucken soo van ermen, beenen, batten als andersints. Item een sluyer voor 't beeld van 0. L. V. met goude kan- tiens one. Item noch acht sleuyers soo met kanten als andersints. Item negen rocxkens soo geborduert als andersints met noch een rocxken ende een sleuyerke. Item twee alberne groote kanten daeraen met twee amicten »... enz. Welk een verschil met den inventaris. van Strybos! Hoe is de kapel sinds dien tijd verrijkt. Hoe is de devotie ondanks zoovele slechte tijden vooruitgegaan? Het was waarlijk een museum van kunstschatten, kostbaar uit hunnen .card en kostbaarder nog door de bedoelingen der vrome gevers, door hunne beteekenis, want zij verkondigden luide aan de tallooze bezoekers, dat flier door de voorspraak der Moeder Gods onschatbare gunsten verworven waren. Voor de geschiedenis der kapel is nog het volgende merkwaardig Item boven in den altaar On ze L. V. beeltje versiert met roxke ende sluyer met kinneke Jezus, met twee silvere croontiens ende ver- guide scepter. guide scepter. Item een silvere valck. Item int choor twelif groote copere armen alle voorsien met groote wasse karssen wel versiert. (Er k wamen dus t waaff processien). wasse karssen wel versiert. (Er k wamen dus t waaff processien). Item acht ysere ermen met witte wasse kerssen. BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 385 Item een preeckstoel met vier biechtstoelen ..... . Item een miraculeits beelt van 0. L. V. met -het kinneke Jezus met twee silvere croontiens ende een silvere scepter, met een silvere hartie voor op het tabbaertie vastgemaeckt, becleet met een gebloemt mantelke, staende in een tabeinaelke op eene offerkast, staende daerop twee metale kandelaers ende een copere offertrachter * ..... enz. twee metale kandelaers ende een copere offertrachter * ..... enz. Uit het volgende zien wij dat de rector zelf de boer- derij bebouwde, waarop hij sinds 1709 woonde. Want er waren : . een miskarre, een ploegh, een eegh (geen paard) enz. In de bakkerye een trogh met vier vaten meel enz. In de brouwerye een brouwkeetel groot omtrent derthien tonnen met een brouwcuyp ende een coelback en noch een groote meltt- cuype, enz. (r). In de schuer eenig stroy, een party tussen (turf), een wann, twee vlegels, een hairgetouw (2). Omtrent de fonteyn light nogh omtrent twee karren geblusten kalck. » enz. Voegen wij hierbij de namen der weldoeners, die door Luyten na 1718 in zijn boekje zijn opgeteekend, om ons nog meer te overtuigen van de godvruchtige milddadigheid der pelgrims : c Gent Peter Vreinzen en syn huysvrouw heeft aan de Capelle gemaeckt een stuck lants in de Mortel gelegen. Heer Joannes Joachimi van Gemert, heeft gemaeckt aen de Cappel 15 gl. 15 st. besteet tot de nieuw remonstrantie. (Hij was deservitor in Bedaf minstens van 1686 tot 1698 en stierf te Gemert den 20 Abut 1725). Meester Wilhelmus van Goor en Gordina syn huysvrouw heeft gemaeckt aen de cappelle tot cieraet 5o gl. Dese syn besteet tot een nieuwe coorcap. dewelcke heeft gekost 82 gl. (sic), welcke 32 gl. en 12 st. Joffrouw van Hoove van Einthoven aen Broeder Daniel (overste der kluis en koster der kapel) gegeven heeft met een nieuw Commu- niecleedt. Hem heeft Joffr. van Hoof gegeven aen de capelle een bont violette casuiffel en antependium. (I) Getuig om een zeissen te harden en te scherpen. (2) In den brief van Cillis dd. 1709 : is de kapel 20 gl. schul- dig voor interest van 500 gl. tot die brouwerij. 386 BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. Michiel Donckers en Maria syn huysvrouw heeft aen de capelle gemaeckt syn huys gelegen tot Gemert genaemt Keyzerbos, met last van door den capellaen te doen lesen een weeckelijke Misse ad 10 st., en 't broot van can malder rogh te spinsen jaerlijcks aen den armen, en 't broot van can malder rogh te spinsen jaerlijcks aen den armen, (Zie boven voorg. artikel). Martinus van den Hove en Gertrudis syn huysvrouw, dewekke als de capel bestolen was I734 10 Febr. en van alle lynwaet berooft, heeft vereert dry fraje alben met canten, en I2 ellen linwat tot Roelins. Henrick Teunis van Hout van Boeckel, welckers kinderen hebben laeten maecken de bovenste schilderie in den hoogen en nieuwen Autaer, item een nieuw coperen wyrooksvat en dergelycke saeken meer. Willem Gerit Willems en Mari Gerit Willems van Boeckel hebben gemaeckt aen de capelle 50 gl. en Adriana Jansen van Boeckel loo gulden, om hunne naemen opt sieleboeck voor altyd te doen aflesen. 27 Aug. 1742 (of 1747). (Dit geld is besteed aan den nieuwen bouw). bouw). item heeft suster Lysbet, dochter van Hendrik Teunis van Hout van Boeckel gegeven wo gl. tot cieraet oft onderhout van de capelle. Hiervan heb ick in den uytersten noot gelevert aen Franciscus Bex, gewesen rentmeester van Helmont 40 gl. (de overige 6o gl. zijn later besteed aan den nieuwen bouw). Jan Toni Gerit van Boeckel heeft by testament gemaeckt aen de capelle Ioo gl. met conditie dat synen naem voor altyt opt sielboek sal staen en gelesen worden. Anno 1752 heeft vrouw Catharina NN eduwe van Henrick Hendrick Ham gemaeckt tot onderstand van den nieuwen bouw van de kerck van Handel 15o gl. met belasting s an haren en haer mans naem te teecken opt weldoenersboek en 'alle saterdaegs of te lesen. Bezaten wij nog het oude zielboek, dan zouden wij veel meer namen vinden; het -boekje, waaruit wij het voor- gaande overschreven, bevat slechts de namen van enkele weldoeners door Luyten opgeteekend. Het was bestemd tot register voor « het broederschap van de geloovige zielen >, opgericht door denzelfden Luyten en ook reeds onder hem vervallen. Oat dus niet alle weldoeners genoemd zijn, spreekt van zelf en blijkt ook van elders. (I) Uit het bovenstaande konden wij opmaken dat de Rector Luyten in 1747 en 1752 bezig was met de kerk of kapel (I) Zie het Handboekje, bl. 67. BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 387 te vergrooten. Want dat ook bij het jaartal 1747 de kapel en niet zijn woonhuis bedoeld is, is zeer waarschijnlijk. Het is wel waar dat de rector nog eens van woning is veranderd, maar wanneer dit is geschied blijkt niet. waarschijnlijk is het huis dat de rector thans bewoont kort voor de Fransche huis dat de rector thans bewoont kort voor de Fransche revolutie gebouwd en betrokken. Luyten dus heeft den bouw der kapel, en wel het schip bedoeld, want het koor waarvan in 1709 slechts het dak was afgebrand, was reeds lang voltooid. Ofschoon dus de wapens boven den zijingang schijnen te beduiden dat het schip reeds in 1711 of 12 gebouwd is, zien wij toch uit deze geschriften dat er nog in 1752 aan gewerkt werd. Ja, uit de akte der aanstelling van den volgenden rector blijkt, dat het in 1754 nog niet voltooid was. Een nog or.gekenden bloei bereikte de bedevaart onder het bestuur van Rector Luyten. Nietikslechts ontving hij kostbare geschenken, getuigen der algemeene godsvrucht, maar ook had hij het geluk verscheidene schitterende mira- kelen in het aanschijn van het wonderbeeldje te zien gebeuren. En de rector spaarde geene moeite, om de waar- heid er van te onderzoeken en ze dan te doen beeedigen en door het openbaar gezag te doen bekrachtigen. De authentieke akten en eenige ophelderingen daarvan, copieen van de geschriften van Luyten, vindt men nog in het archief van Handel. Ofschoon het gehucht reeds meer huizen telde en deze alien tot het opnemen van gasten waren ingericht, was het toch niet mogelijk alle pelgrims te herbergen. De stallen en schuren zelfs dienden tot riachtverblijf en nog waren velen genoodzaakt, onder den blauwen hemel te slapen. Ten jare 1734 verzocht zekere Joannes Aldenhuyzen. den Baron van Eltz, die toen de Kommanderie van Gemert bestuurde en te Gemert vertoefde, dat hem dicht bij de kapel een stuk heidegrond zou worden afgestaan, om daarop een huis te bouwen. Dit zou, zegt hij in zij n smeekschrift, dienstig zijn voor de Kornrnanderie, die daaruit een cijns kon trekken en tevens nu ttig voor de kapel en de bede- vaart, want de pelgrims moesten dikwijls bij gebrek aan een herberg onder den blauwen hemel slapen en de kapel was « wat verre van de huysen afgelegen ende zeer slecht van mueren, soodat sulx dikwils aen ,verscheyden booswich- ten gelegeheyt gegeven heeft om dese capelle te berooven 388 BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. van haere ornamenten, gelyk sulx nogh cortelinghs (den 10 Febr.) gesciet is, in hetwelck sy niet alleen de ornamen- ten met sigh genomen, maer selfs niet hebben ontsien ten met sigh genomen, maer selfs niet hebben ontsien hunne goddeloose handen te slaen aen het heyligh der heylighen. » Dit verzoek werd door den Baron den 2 Aug. inge- willigd. Er werd zooveel grond beschikbaar gesteld als noodig was voor een huis en ruin onder den last van een jaar- was voor een huis en ruin onder den last van een jaar- lijkschen gewonen canon. De muren der kapel, zegt Aldenhuyzen, waren zeer slecht. Gewis bedoelt hij de zijmuren van het schip, dat eenige jaren later door Luyten vernieuwd is, zooals wij boven gezien hebben. Dat reeds in 1718 twaalf processien geregeld alle jaren Handel bezochten, hebben wij boven opgemerkt. Luyten noemt er hier en geaar enkele in zijne geschriften n. 1. die van S.-Antonius, Dinther, Eindhoven, Erp, Geldrop, Gemert, van S.-Antonius, Dinther, Eindhoven, Erp, Geldrop, Gemert, Overloon en Schyndel, te zamen acht. De vier andere kunnen wij slechts raden. Ze moeten geweest zijn van Helmond, Oploo, Valkenswaard, en Kaatsheuvel. Later, in 1737, kwam er Tilburg bij, alsmede Rotterdam, Schiedam en Delft, Bergen op Zoom, Oirschot, Cuick, St-Oedenrode, Breda, Vucht en andere, waarvan ik den oorsprong niet ken. Die processien kwarnen alle jaren op den bepaalden dag terug, oritplooiden hunne vanen, gewoonlijk bij de Gemert- sche kerk, werden te Handel door den Rector met het miraculeuze beeldje ingehaald, hoorden er eene plechtige Mis, gingen er ter Communie, offerden eene zware kaars en werden dan op dezelfde wijze uitgeleid om naar huis terug te keeren, of om door te trekken naar Kevelaar. Op elken L. V. feestdag verschenen eene of meer processien en elke week, vooral op den zaterdag werd Handel door eene menigte groepjes van pelgrims bezocht. In de statuten der latijnsche school van Gemert geschreven in 1733 lezen wij : Art. io. Sal 't den heer Conrector vry staen, alle maenden eenen saterdag te verkiesen tot syn beste geval- len, om met de studenten naer Haendel te gaen, om ons L. Vrouwe te groeten en haere voorspraek tot voortgank in de deugt en geleertheydt te verzoeken. » Waarbij wii opmerken, dat de leeraren der school op drukke feestdagen te Handel biecht hoorden. Van het rectoraat van Thomas Bresser, die de kapel BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 389 na Luyten 3o jaren bediende, is ons zeer weinig bekend. Geen enkel mirakel is in dien tijd opgeteekend, althans niet meer bekend. Geen enkel stuk kennen we van zijne hand. Toch lijdt het geen twijfel, dat de Maria-vereering niet verminderde. Een schoon vergulde kelk, dien de kapel nog bezit, werd door den Landkommandeur geschonken aan rector Luyten in 1745 (I) en Bresser ontving van den anderen Landkommandeur Baron von Belderbusch omtrent het jaar 1770 een schoon missaal met zilver beslagen, een biechtstoel en het zangkoor, zooals men nog zien kan aan de wapens, welke aan die voorwerpen zijn vastgehecht. (2) hi het jaar 1758 weigerde Bresser aan de nonnen van Soeterbeek, alstoen te Deurzen bij Ravestein gevestigd, den cijns te betalen. Een langdurig proces, waarvan nog vele stukken te Dusseldorf voorhanden zijn, was er het gevolg van. De Rector J. Aldenhuyzen had in 1683 met de nonnen een koop aangegaan, waarvan hij de som, 700 gl., niet betalen kon. Hij en zijne opvolgers betaalden jaarlijks 35 gl. E. Cillis schreef in zijn schoonen brief van 1709, waar hij de verplichtingen der kapel opsomt : « Uytgaende lasten van die principaele huysplaetse aen de nonnen van Saeterbeek 's jaers 35 gl. » Men betaalde dus 5 0/0 Of tot afkorting der som, Of als interest. De rector der zusters, Henricus Erxkens, die hier han- delend optreedt, beweerde dat er geen spraak kon zijn van afkorting, dat het tegendeel uit het contract was op te maken. Bresser echter hield vol, dat de som door die jaar- lijksche afkorting reeds meer dan voldaan was, wilde van geene minnelijke , schikking weten en daagde den rector voor de rechtbank des Landkommandeurs, Baron von Steinen, hem tevens beschuldigende dat hij den gerechtelijken weg wilde ontwijken. Erxkens antwoordde daarop den 26 Febr. 1759, dat hij wel gaarne buiten den langen en duren weg des rechts zijn recht zou verkregen hebben, dat hij echter gehoor gevend aan het decreet des Landkommandeurs dd. 16 Nov. (I) Zie Handboekje bl. 67. (2) ibidem bl. 57, vroeger meende ik, dat het de wapens waren van Ulric von Hoensbroek. Het was een abuis. van Ulric von Hoensbroek. Het was een abuis. 3g0 BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 1758 dien weg is ingeslagen, als blijkt uit de cautie, die hij voor de onkosten der rechtbank heeft gesteld (i). Hij doet het nu des te liever, oindat hem de Landkommandeur- heeft toegestaan gratis te procedeeren. Bresser verkoos geen vreedzamen weg, bij hem is dus alleen de schuld, dat de cijns dien al zijne voorgangers betaald hebben, gerech- telijk moet gevorderd worden. Bresser heeft verteld, dat hij te Handel niet zal blijven en schijnt dus in den zin te hebben, om de betaling van wettige schulden aan zijne opvolgers over te laten. Zoo schreef de rector van Deurzen. Het antwoord is mij niet bekend, alleen weet ik dat den 29 Nov. 1759 de kosten van de procedure getaxeerd zijn, dat die kwestie den 18 Febr. 1764 nog niet was uitgemaakt en dat de cijns in 1792 niet meer betaald werd. Een andere cijns, welke de rector aan de Kommanderie schuldig was werd verwaarloosd. Robyns ontdekte het in 1790 en schreef aan den Landkommandeur, dat van de betaling geen spoor was te vinden behalve eene kwitantie gegeven door Van der Gheest in 1752 aan den rector Luyten. Baron Von Reischach liet daarop aan Mevrouw Borret, rentmeesteresse, weten, dat de cijns voor de toe- komst moest geind worden. (2) In 1783 of 1784 overleed de weinig bekende Thomas Bresser en den 26 April 1785 zijn opvolger. De goederen der kapel werden van 15 April tot 28 Mei 1785 beheerd door den Pastoor van Gernert, die zich juist in dezen tijd op een andere plaats als ex-Pastoor onderteekent, (3) hetgeen mij volkomen onverklaarbaar is. De kapel schijnt voor het overige bediend te zijn door den conrector der school van Gemert, L. Tuyffers, die ook de rekening opmaakte van 28 Mei tot 1 Sept. 1785 en wien door den Rentmeester (1) Die cautie was een villa of prcedium, en kan het Begijuenhof in de Broekstraat onder Gemert geweest zijn. Dat dit huis niet alleen het eigendom der nonnen was, maar dat er bepaaldelijk nonnen van het eigendom der nonnen was, maar dat er bepaaldelijk nonnen van Saeterbeek gewoond hebben, wordt nog door oude lieden verzekerd. Dit is alter moeihjk overeen te brengen met het accoord van 1662. Eerder geloof ik dat er kwezels te zamen gewoond hebben. (2) Bresser schijnt tot de familie van den rentmeester behoord to hebben. Zie Handb. bl. 68. (3) Gesch. der lat. school, bl. 257. BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 391 het batig slot overhandigd werd, Tuyffers trok de jura stoles van of April 1785 en in zijne rekening spreekt hij van geen plaatsvervanger. Deze rekening is geschreven en onderteekend door L. Tuyffers, conrector der latijnsche scholen binnen Gemert. Daaruit nemen wij het volgende : < Den 29 Juny 1785 ontfangen van die van Geldrop voor het inhaalen en uytbrengen van de processie en voor verdere jura de somme van 10 gl. Den 30 Juny ontfangen van die van Valkenswaard voor het inhaalen enz. de somme. van io gl, Den 3 Juli ontvangen van die van Helmond voor het inhaalen enz. 10 gl. Den 14 Aug. ontfangen van die van Rotterdam voor het : enz. 22 gl. Den 18 Aug. ontfangen van die van Breda voor het inhaalen enz. 10 gl. Den 19 Aug. ontfangen van die van Endhoven voor eenen solemneelen dienst te doers de somme van 6 gl. Ontfanggeldt van den offer : Den 30 Juni in den offerstok gevonden een somme van 35 gl. Den 3 Juli in den offerstok 36 gl. io st. Den 31 Juli » » » 7 gl. Den 22 Aug.. >» 286 gl. De somma der ontvangst in deze maanden was : Van de hoeven of pachthoeven 269— 2-0 `Van landerijen, die in geld verpacht worden . . . . 10— 0-0 Van erfpachten 3-26—o Van offer .. 326-10-0 Van de processien . Van kinderen te overlezen • 13— 4-8 Van het zielboek . 5— 8—o Van was . .. . 179-14—o Van extraordinaire 2- 0-0 totaal 857— 8-8. Onder die uitgaven komen een wekelijksche en een maandelijksche Mis, alsmede : Den 15 Aug. een dienst gedaan voor de processie van Rotterdam, waarvoor betaalt aan den priester, diaken, subdiaken en organist . 2-4-0 Den 16 Aug. een dienst gedaan voor de processie van Endho- ven, waarvoor betaalt aan den priester 0-10-0 Den 18 Aug. een dienst voor de processie van Breda waarvoor betaalt aan den priester 0-10-0 Den 22 Aug. betaalt aan een Pater conventuaal van Cleef voor zijne assistentie onder de octave van Maria Hemelvaart. . . 2-10-0 392 BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL- Somma der ontvangst : Van temporeel pachten 449-15-0 Van kapitalen ..... . . . . . 48-57-8 Van erfpachten in geld 4— 5-0 Van erfpachten in rogge 45— 8-8 Van offer 47000----08 Van processien en kinderen overlezen. Van oud was 34— 9-0. totaal 1137-14-8. De geheele uitgave was II71— 0-6. Er bleef dus een tekort 33— 5-54- Berekent men dat ieder peigrim twee penningen offerden, dan hebben in 1785 omtrent 18,500 en in 1792 omtrent 17,000 menschen de kapel van Handel bezocht.. Gewis een groot getal, maar het was weinig in vergelijking met vroegere jaren. De Jansenistische geest van de Oostenrijksche !anden woei naar ons vaderland over en toen de Franschen in. 1794 te Gemert meester werden, verboden zij alle open- bare godsdienstplechtigheden. Men zag geen processien meer. In dezen tijd bezocht de predikant Hanewinkel, Gemert en Handel en schreef : « Nergens plagt de Roomsche Godsdienst met meer pracht uitge- oefend te worden dan bier te Gemert, doch thans is dit wegens de Franschen geheel veranderd, geen Godsdienst mag er meer op straat worden uitgeoefend of eenige plechtigheid vertoond, die daarop betrekking heeft ..... Op sommige dagen geschieden herwaarts, of eigenlijk naar de Lieve Vrouw van Handel (Handel is eene buurtschap van Gemert, en het Maria-beeld aldaar is weinig minder beroemd dan dat van Kavelaar en Scherpenheuvel) bedevaarten uit alle dorpen van de Meiery, het Land van Ravesteyn, Opper-Gelderland, Kleefsland enz. Er vloeiden dan eenige duizenden menschen naar toe, zelfs heb ik er, toen ik voor eenige jaren een gedeelte der Meiery en ook Gemert zag, eene geheele bedevaart van Rotterdammers en ook andere Hol- landers gevonden. » Dezelfde man schreef eenige jaren later, « dat er weer eene groote menigte uit alle oorden te zamen vloeide, dat de toeloop echter niet zoo groot was, als hij plagt te wezen. » (I) Wij zien dit bevestigd door een schrijven van den Rector Dullens. Deze zond ten jare 1809 aan den Vic. Ap. (I) Zie het Handb. bl. 46. BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. 393 Den i8 Juli betaelt aen de broeders van Padua wegens geleverde hostien, voor het maeken . van de wasse en ruete keersen en voor jaerlijksche salaris 16—L6—o. In een brief van 3o April 179o, waarvan wij reeds op bl. 78 spraken, deelde Robyns den Landkommandeur mede, dat men aan het huis van Handel (misschien een nieuw huis voor den rector) dagelijks werkte, dat men bezig was met den zolder te leggen en dat nog alleen de muren moesten gewit worden. Hij zou zorgen dat voor het einde van Mei alles gereed was en dat de rekening van den bouw was opgezonden. Het eerstvolgend stuk, dat wij kennen, is eene rekening, loopende over een geheel jaar van Juli 1792 tot 1793, is geschreven door Robyns en aldus onderteekend : « gevoert door P. M. Dullens Rector te Handel ». Gevoert zal hier wel moeten beteekenen, dat de rekening is opgemaakt en oorspronkelijk geschreven door voormelden rector. Ofschoon de bedevaart nog druk bezocht \verd, zien wij toch dat zij onder den invloed van het Josephismus (I) bij de aankomst der fransche revolutie niet meer then verbazingwekkenden luister bezat, welke haar een halve eeuw vroeger omgaf. Onder de uitgaven voor den godsdienst vinden wij : 1792 15 Sept. aan den Eerw. Pater Lehner, (2) Predikheer, stationaris te Gernert voor gedaane diensten ten tijde van 't hoogtijd van Sinxen en twee octaven betaalt 5-5-0 Den 15 Sept. aan de Eerw. Paters Predikheeren van Calker voor gedaane diensten ten tijde van het hoogtijd van Sinxen en twee octaven betaalt .. 10-0-0. Dito aan de Eerw. Paters Minderbroeders van Meegen voor gedaane diensten als boven betaalt... 15-0-0. Dito aan de Eerw. Paters Capucinen van gedaane diensten . 12-0-0. Ontfangen van de processien in de maanden Aug. en Sept. 1792 en Juni 5793 . . • . • 64 gl. Tan den offer in kili, Aug. en Sept. 1792 • • . • • 348-20—o Van Oct. tot Maart 5793 31— 8-0 Van April tot Juni 1793 90-- 2-0. (I) Bedevaarten, processien, broederschappen en andere go:isdienstige gebruiken werden onder Joseph II in banden gelegd. Zie HERGENR6THER, II, bl. 600. (2) Zie Gesch. der school, bl. 207 in nota. 394 BEDEVAART NAAR 0. L. V. VAN HANDEL. een kort verslag op van het inkomen en van de lasten der Kapel. Deze had nog dezelfde hoeven, pachten en interesten, doch omtrent de bedevaart, de processien en offers vernemen wij alleen, het volgende : De liefdegiften bestaande in datgene, hetwelk de pelgrims van tijd tot tijd zoo in was als in geld hetwelk de pelgrims van tijd tot tijd zoo in was als in geld komen offeren, en welk van jaar tot jaar vermindert, worden alhier begroot op 300 gl. De kosten van paters Minderbroeders Capucijnen als andere heeren biechtvaders,welke in de octaven van ons lievevrouwe hemelvaart, geboorte als andere feestdagen van het jaar en bedevaartsdagen tot adsistentie worden geroe- pen, worden alhier begroot op wo gl. Na de Fransche Revolutie herleefde wederom de gods- vrucht, maar zij bereikte den luister niet meer van vroegere jaren. Verschillende processien bezoliten wederom het heilig oord (zie het _Handb. bl. 50) blijkens verschillende schildjes. Er kwamen nieuwe bij, maar ook bleven enkele oude terug, daar de spoorwegen Naar naar elders afleidden. BOUWKUNST. *et ZtatiQuio ban out.recutu, door P. V. BETS. ET stadhuis van Zout-Leeuw (x) is een merk- vveerdig gebouw met den hoogen trap die uitspringt op de markt en ingang geeft tot de eerste verdieping, die door vier hooge gotische vensters verlicht wordt. Boven de ingangsdeur prijken in nissen de beelden van Keizer Karel, Philip den Goede en Karel den Stoute. Diergelijke vensters sieren de tweede verdie- ping en boven aan den gevel vertoont zich het stedelijk wapen. Al degenen die in vroegere en latere tijden (onder andere, Gramaye, Piot, Wauters en de schrijver dezes) hunne pen aan de beschrijving van Zout-Leeuw besteed- den, hebben natuurlijk over ons stadhuis al medege- deeld wat zij ervan wisten. Doch 't i8 den heere Goovaerts gelukt bier ter plaatse zelve inlichtingen to vinden, welke aan de anderen onbekend waren gebleven. (r) L'hOtel de Wile de Leau et son perron dapres des docu- ments inedits, par ALPHONSE GOOVAERTS, archiviste-adjoint et chef de la premiere section aux Archives generales du Royaume. (Extrait de la premiere section aux Archives generales du Royaume. (Extrait du Bulletin des commissions royales d'art et d'Archeologie); du Bulletin des commissions royales d'art et d'Archeologie); boekdeel van 42 bladzijden in-8) met twee platen. 396 HET STADHUIS VAN ZOUT-LEEUW. I. — Vermoedelijke bouwmeesters van het stadhuis van Zout-Leeuw. In de eerste week der maand Mei 1516 hadden de bouwmeesters reeds een klaar gedacht opgevat van hetgeen zij voornemens waren te Leeuw te maken. Alles was gereed om met die belangrijke onderneming aanvang te nemen. Doch indien de mensch wikt, God schikt. Als men meent voor alles veerdig te zijn, komen dikwijls onvoorziene omstandig- heden eenen stok in 't wiel steken. Zoo 'was hier het geval. II. — Het plan voor het nieuwe stadhuis bleef eenen tijd onuitgevoerd liggen. Volgens Wauters en Bets telde het eerste stadhuis van Zout- Leeuw slechts een bestaan ran 167 jaren, toen men ten jare 1526 op het gedacht kwam het of te breken en door een nieuw te ver- vangen. Men wilde schooner werk hebben, doch te schoon, want eenige jaren later ging men voor de onkosten achteruit, verkleinde men een weinig het plan en stelde men zich met minder tevreden. Waarschijnlijk gebeurde dit laatste om dezelfde reden, waarom het plan, ten jare 1526 opgevat en verveerdigd, eenige jaren onuit- gevoerd op het oud stadhuis bleef liggen. Die oorzaak was eene gevoerd op het oud stadhuis bleef liggen. Die oorzaak was eene plotselijke vermindering der stedelijke inkomsten. Doch de moedeloosheid duurde niet lang, en dat wel ten gevolge der koninklijke giften der inwoners van Zout-Leeuw, en, naar de overlevering wil, vooral van den burger Marten van Wildre. III. — Het nieuwe stadhuis wordt gebouwd. Den 3on November 1528 kocht de stad eene woning, staande op de merkt, waarschijnlijk om den grond te vergrooten, waarop het nieuw stadhuis moest gebouwd worden. Zes maanden later, den 18n April 1529, maakte de stad eene overeenkomst met Dierk den kareelbakYer voor het leveren van 10,000 kareelsteenen. Zij moesten geleverd zijn ten allerlaatste op den feestdag van St. Jan-Baptist (24 Juni). Deze overeenkomst werd den feestdag van St. Jan-Baptist (24 Juni). Deze overeenkomst werd weldra door eene andere opgevolgd en naderhand verscheidene malen vernieuwd. Meest al die steenen kwamen van Hougaerden en van Nieuwerkerken. Het was in 't jaar 1530 dat de hand voor goed aan 't werk gelegd werd onder de leiding van Peeter Tserx, meester metser te Zout-Leeuw, die sedert jaren over al de openbare werken het toe zicht had, en thans ook de zorg had der of braak van het stadhuis .en der opbouwing van het nieuw gemeentehuis. HET STADHUIS VAN ZOUT-LEEUW. 397 De afbraak van het o'id stadhuis begon in de week na Belo- kenpaschen en geschiedde door 12 werklieden. Andere werklieden zorgden tevens om zavel aan te halen. De meester-metser Tserx reisde ook meermalen naar Brussel « om" der stadhuys wille. » Behalve het klein model in Steen, gemaakt te Mechelen in 1526, bestond er nog een groot model te Brussel. Dit model, dat wij verder zullen leeren kennen en dat te Brussel nog bestaat, ziedaar ongetwijfeld hetgeen hem naar de hoofdstad deed gaan. Ondertusschen ging de onderneming van Leeuw voorwaarts. In de eerste week der maand Mei werden de groeven voor de fonda- menten uitgegraven ; in dezelfde week nam de metserij aanvang. In de volgende week kwamen twee bouwmeesters of meester-metsers nit Brussel , de berden plaatsen om aan de metsers den loop der muren aan te wijzen, en tevens om eenige wijzingen aan het eerste plan toe te brengen. » Dat stadhuys hebben zij betrocken, » zegt de stadsrekening, « op den cleynen voet ende patroen ghemaeckt. » De bouwmeester van het stadhuis van Zout-Leeuw was een inwoner van Mechelen (1). Te Mechelen schitterde alsdan de vermaarde bouwmeester Ru- moldus Keldermans, die niet alleen te Mechelen, maar ook te Brussel, te Gent, te Antwerpen en elders geroepen werd, om er de plannen van aanzienlijke werken op te stellen. Sedert het jaar 1516 droeg hij den titel van eersten bouwmeester van Keizer Karel. Van dien tijd ook had hij zijnen neef, Laurentius Keldermans, tot zijnen medewerker en deelgenoot aangenomen. Door dit alles wordt het waarschijnlijk, dat Rumoldus -en Laurentius Keldermans de plan- nen van ons stadhuis opstelden. Hunne beroemdheid geeft de reden, waarom men te Mechelen eenen bouwmeester zocht. Hunne vereeniging en samenwerking geven de verklaring, waarom twee bouwmeesters zich verstonden om samen aan de uitnoodiging van 't Leeuwsch Magistraat te antwoorden, alhoewel dit laatste slechts eenen meester had laten roepen. Die twee bouwmeesters of meester-metsers heeten in de reke- ning : « Meester Henrick ende Meester Roymaen, van Bruessele. » M. Goovaerts gelooft dat Meester Henrick Henricus van Pede is, die alsdan samen met Rumoldus Keldermans en Dominicus de Waghemakere aan het Broodhuis te Brussel werkte. Meester Roymaen, zegt M. Goovaerts voort, was misschien de beeldhouwer Romanus Van den Plasch van Brussel; die ten jare 1548 een gestoelte maakte voor de abdij van Park bij Leuven. Van 1530 tot 1534 werd de bouW om onbekende redenen gestaakt. (Wordt vervolgd.) (1) GOOVAERTS. L'hdtel de vile de Leau. ranclin._ ma., 4 . D1CHTKUNST, LETTER EN. t i R sainten in giangen door EM. HIEL. ...........1....1111111.1.^ PSALM XVIII. Danklied. U heb ik hartlijk lief, o Heere, mijne sterkte, Mijn God, 'k betrouw op U, Ge zijt mijn toevluchtsoord, Mijn schild, de bron des heils, die immer in mij werkte, Ik riep op U, Gij hielpt, mijn vijand vluchtte voort. Banden des doods verstrikten mij, Beken des kwaads verschrikten mij, Boeien des doods beknelden mij, Strikken der hel verzelden mij. Toen werd mijn herte bang, Ik dorst om hulpe vragen, Mijn smeeken kwam tot U, Gij hoordet naar mijn klagen. Landen daverden, beefden, Bergen sidderden, dansten, Walmen stegen en zweefden, Viammen verslonden en glansten. Dan bracht hij samen garde en hemel, En onder zijne voeten hing de nacht, Hij daalde neer als 't snelle lichtgewemel, Op eenen engel, op der stormenjacht. In duisternis was zijne tent gedoken, DE PSALMEN IN GEZANGEN. 399 Door wolken, drijvend over land en zee, De donder gromde, door zijn vuur ontstoken, De vijand schrikte, met de ziel vol wee. En zij, die haakten naar mijn leven, Door zijne schichten sael verdreven, Beangstigd door het bliksemklaatren, Ze zagen : De koiken der waatren, De afgronden der aarde geborsten, ontdekt... o Heer! - Door uwe gramschap opgewekt. Mij trok Hij uit de diepe waters, Hij redde mij, ten dage voor den nood, Verloste mij van mijne haters, Hij droeg mij in het licht !.. Het licht zoo schoon en groot! Het licht, Zijn eeuwig aangezicht. De Heer had lust aan mij, aan mijne kuische handen. Gerechtigheid ! De heerlijkste aller offeranden, Vergold Hij dan in mij, die nooit zijn pad verliet; Want al* voor zijn oog behield ik mijne rechten, Gelaten, onbevreesd, bezocht ik steeds de slechten, Het zondig lustgenot verwon mijn herte niet. Licht voor de Reinen en goed voor de Vromen, Laat ge de Boozen in 't donkere staan. 't Volk, het verdrukte, zal hulpe bekomen, Terwiji de GrOoten door 't kwade vergaan. Helpt Ge mij lichten, door sombere dagen, Legers kan ik met uw' hulpe verslagen. Gods wegen zijn volmaakt, doorlouterd is zijn' rede, Hij is een rots voor elk, die zich op Hem betrouwt! Hij gaf den menschen kracht, Hij schonk hun zielenvrede. Waar dwaalt de geest naar toe, die op den Heer niet bouwt? Mij voerde Hij omhoog, de vlugheid van de hinden, Verkreeg mijn trage voet, mijn arm gevormd ten strijd, Verbrak een stalen boog. Waar laat zich 't booze vinden? 1k ben met moed bezield, door Godes schild bevrijd. 'k Vervolgde den vijand, ik trof hem aan, Ik keerde niet weer, voor hij was verslaan. Met Godes kracht was ik omgord, Waarvoor de vijand nederstott. 400 DE PSALMEN IN GEZANGEN. Ze vielen onder mijn voeten neer, En stonden ze op, 'k versloeg ze weer. Den nek des haters gaaft ge mij, Vernieling, vernieling kregen zij. Vergeefs was bun geroep, qij, Heer, hadt hen verlaten, Als stofzand v6Or den wind, als 't vuile slib der straten, Verjoeg ik hen gelijk. Verjoeg ik hen gelijk. Dan hebt Ge mij tot hoofd des heidenvolks verheven, En stammen, onbekend, zijn gansch tot mij gedreven, De vreemden voor mijn macht verschuilen zich en beven, En eeren thans mijn rijk. Hoog leev' de Heer! — Geloofd de sterke rotse! Geprezen zij de stichter van het goed! Hij die, door wraak, verplettrend als de knotse, Verbroken heeft des vijands overmoed. Hoog leev' de Heer! Geloofd de sterke rotse ! moncomma Viaatifitren. 't Is in Vlaandren dat de hofsteen met gepitte poesele handjes, t'midden populieren staan, als de pap hem tegenlacht; uitgeleid soms tot de velden inaar de moeder, meer voorzichtig, met een frissche lindenlaan; zelfs de brok in 't mondje steekt, op de daken ligt te blinkers twijl een druppel koekpap perelend veie gulden haverstrooi, op zijn natte borstje leekt. wijds en zijds van veus tot euzing De oudste van de pachterszonen lief doornaaid met zilvrig hooi, vult de roode kom tot boord, en in 't midden boven 't deurgat waarin d'houten lepel plonsend- vonkelt, kijkend over 't veld, in den mitten pap versrnoort; de oude weerhaan die den bouwer en men spreekt niet veel al eten, wind en wendend weer voorspelt. want de mage roept te stet k, 't Veus is dik van blauwig oogkruid — en de leden zijn zoo moede dat de veldboerinne plukt van het zwoegend landewerk; en bij voorval perst in doeken maar waneer de tafel leιg is, en op 't lijdend ooge drukt. kruipen alien rond den heerd, Bij de balie pronkt 't kapelke waar de dering spookt en vuurvlamt met zijn Lieve Vrouwebeeld en tot sneeuwwitte asch verteert. waar het groene klimop strenglend 0! Dan wordt de tonge losser in de blauwe pannen speelt en de sagen volgen op! en op 't stalen kruiske wiegelt 't Is van schriklike kasteelen, dat de landsman 's morgens groet van vermoorders in het strop, als zijn peerd den hofkoer uittrekt van afgrijslike ongelukken, en de karre rollen doet. pest in peerden, kalvers, koen, 't is 't kapelke dat een ouder en die duizende verhalen over meer dan honderd jaar die 't eenvoudig hert doen bloen. bouwen deed, opdat het d'hofstee van den brand en onheil spaar', Doch als 't beeklokie zijn tonen en waar de arme bedelare prevelt eene stille bee, over 't stille pachtgoed belt, knielt eenieder, op den aardvloer eer hij 't heksken heft en opent om te gaan ter bouwersstee, en in vurige bede smelt. waar de landvrouw Dimmer weigert en heur broodje reikt zoo blij, Ah ! De zeden van te lande murmlend over d'halve deure : zijn zoo plechtig en zoo schoon 6 als ge t'huis komt, bid voor mij! )in de graaflike kasteelen, en de landelike woon! 's Avonds rond de breede tafel Ah ! In Vlaanderen zijn die zeden zitten knechten, man, en vrouw, streng en rein als purperwolk, met het kleintje op de schorte, en zij bloeien, ware beeldtnis en het komken, - ijzerblauw ; van een doodeenvoudig yolk ! anders... 't kindje zou het breken, HONORE HAGHEBAERT al hct wroetelt zonder acht, Zothinfiennio. Spreuken en sproken, gedichten en gedachten den zangers en kloosterlingen der Oosterlingen afgeluisterd en nagefluisterd door JAN FERGUUT. Roeselare, De Seyn-Verhougstrate, 1892. Eene kostbare gave ligt hier voor ons, door Jan Ferguut aan het kunstminnend publiek geschonken. De naam Jan Ferguut is zoo doorzichtig als de diaphane fabel waarvan Boileau spreekt. Wat de dichter Van Droogenbroeck al heeft gewerkt op letterkundig gebied is ons het best bewust geworden door de artikelen van S. Daems, ord. S. N. in de Vlaamsche School geschreven. De nieuwe bundel sluit zich verdienstelijk aan het tot heden geleverde en overtreft in bekoorlijkheid van uitgave in folio, rijk verlicht, al wat de dichter tot heden ten beste gaf. De Spreuken zijn bovendien voorafgegaan van eene edele beelte- nis des schrijvers, wier trekken reeds eene wijze spreuk schijnen te uiten, in woorden herhaald op de eerste bladzijde : Uw leven, dichter, zij als 't blad waarop ge schrijft; Het weze rein ; want elke klad,helaas, zij blijft! Uw streven, dichter, zij : met hart en geest naar hooger, Als rozenolie, die op 't nat steeds bovendrijft. Zoo gaat het al voort met wijze, edele lessen. Het vervolg beantwoordt aan dit begin, honderd prachtige bladzijden lang. Een groot voorbeeld! Eene goede daad! Louis Couperus' Noodlot, Schicksal, in 't hoogduitsch vertaald door PAUL RACHE. Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart, 1892. De vertaler meent in de voorrede een beeld op te hangen van den achteruitgang der nederlandsche letteren sedert de I 7° eeuw, en zeker te BOEKENKENNIS. 4Oa zijn dat in de laatste heeft der negentiende eeuw die letteren, vooral de lyrische dichtkunst weder sterk vooruit zijn gegaan. Het overzicht is nog al redelijk onvolledig en het bier gegeven voorbeeld, mu die stelling te bewijzen, vinden wij ongelukkig gekozen. Wij bestrijden aan den heer Couperus geen schrijftalent. Hij gaf weer dan een bewijs daaivan. De Dietsche Warande heeft dat talent door de pen van den heer Dernont gehuldigd. De schrijver toont vaak zeer fijne, zielkundige opmerkingsgave. Maar Woodlot aan het Duitsche Rijk te bieden als een der hoofd- sterren aan den nederlandschen litterairen hemel, is loch wat vreemd. In 't oorspronkelijke lokt de still menigen lezer aan — Fiat! — Ware het hoogduitsch even fraai, men kon ten minste de vertaling dan prijzen. Maar nu het vooral den inhoud is die.de Duitschers moeten schatten, wat zullen zij nu van ooze jonge, opgaande (!) letteren denken ? Schicksal! Een zeer veel en zeer weinig beteekenend woord ! Het boek is zeer verspreid ; dock onze lezers kennen niet alge- meen den inhoud ervan. Een hollandsche jonge man, Bertie, een liederlijke vagabond, die te Londen door eenen vriend in huffs genomen een wereldsche fat wordt van de oneerlijkste snort, die in 't geheim alles doet om zijnen vriend (Frank) het leven te bederven, welke bij diens geliefde zijne eerlijkheid en goede trouw met alle intriganten-manielen ondermijnt, hem zijn geld aftrochelt, om hem te verraden, en dan de verantwoordelijkheid voor die laden van zich afschuift, op het Schicksal, op het Fatum, dat is de hoofdpersoon. Daar tegenover staat de vriend Frank, een recht onnoozele bloed, die het hart van een eerlijk meisje wegens zijne eerlijkheid heeft ver- overd, doch weldra mistrouwd wordt, ten gevolge der inblazingen van Bertie. Frank leeft jaren lang met Bertie, zonder in 't minst te bemeiken Frank leeft jaren lang met Bertie, zonder in 't minst te bemeiken dat deze een verrader is. Ofschoon bedaard van karakter, stuift hij op in woede wanneer hij ten langen leste het verraad ontdekt, weipt zijnen vriend op den grond, wurgt hem half bewusteloos...„ (de eenige recht mannelijke daa.1 die hij verricht). Die beide jongelingen zijn figuren, die ons persoonlijk slechts weinig medegevoel inboezemen. Groot zijn ook de onwaarschijnlijkheden waarop wij in de onder- deelen stooten. B. v. dat Frank geen middel weet eenen brief te laten bezorgen aan het adres zijner geliefde, of , aan haren vader, zonder dat die door den huisknecht wordt onderschept, welke met de afge- trochelde 16o pond sterling door Bertie is omgekocht; dat Frank, lamlendig genoeg, al het geld voorschiet, en nooit vorscht of vraagt waarvoor Bertie dat bezigt!.... Eindelijk, als Frank dan wegens half vrijwilligen moord gevangen geweest is en (met toestemming van den vader der bruid, Eva) in het huwelijk zal treden, laat de schrijver zijnen held (!) liever in diepe 404 BOEKENKENNIS. somberheid verzinken, en eene bijeenkomst houden met Eva, die voor de rechtbank der zedelijkheid slechts half verdedigbaar is. Hij wil vergif nemen in plaats van te trouwen; want, zegt hij, mijn vermoor- de vriend spookt mij nog altoos voor den geest. Hij had toch eigen- lijk gelijk, en ik niet. Het noodlot leidde hem! !! Wie zulke aaneenschakeling genieten kan heeft eene andere ver- beelding dan de onze. Frank heeft een fleschje met vergif in zijn vestzakje verborgen ; Eva ontdekt het ongelukkiglijk bij eene omhelzing. Frank liegt haar iets voor, en wil Eva (uit edelmoedigheid dat zij Frank liegt haar iets voor, en wil Eva (uit edelmoedigheid dat zij hem trouw is gebleven ?) verlaten. Eva werpt het fleschje weg, dock het valt en breekt niet. Noodlot ! Schicksal! Nu wil Eva samen drinken Papa komt juist cen oogenblik te Mat binnen om dit geval te voorkomen ! Noodlot! Wat moet een biedere Shwab wel van onzen nederlandschen geest denken, wanneer hij eenzijdig naar dit bepaald ongezonde voor- beeld oordeelt? Wij herhalen ondertusschen dat eenige tafereeltjes talentvolle bewijzen geven van juisten blik in de psychologie der liefde. Broere's Dithyrambe op het Allerheiligste, toegelicht door T. C. ALBERDINGK THIJM, S. J. Amsterdam, C. L. van Langenhuysen ; Brugge, Desclee, De Brouwer en Cia, 1892. De Dithyrambe van den beroem'den, den geleerden en vromen professor der Seminarian van Hageyeld en Warmond (t 186o) werd vroeger uitgegeven of toegelicht en bewerkt door P. Fr. H. Dirksen (C. L. van Langenhuysen, 1874), door Dr. Schaepman (in De yachter), door Prof. van Cooth (in De Katholiek D. 81), Leesberg (in Gedich- ten van Mgr. Broere) en door J. C. Alberdingk Thijm in de Studiιn op godsdienstig, wetenschappelyik en letterkundig gebzed. D. 30. Van dit laatste werk vinden wij hier eenen nieuwen afdruk, met enkele verbeteringen. De schrijver heeft zich, evenals vroeger, van alle esthetische waardeering onthouden. De beteekenis van woord en volzin esthetische waardeering onthouden. De beteekenis van woord en volzin wordt vooral aan de hand der H. Schrift, de Kerkvaders, de Nava- ging enz. den lezer duidelijk gemaakt, om tot grootere stichting, ter eere Gods te strekken. Wij wenschen het werk in handen van jong en oud ! De uitvoering ervan is deftig en fraai. Leven van den H. Bonifacius, door een R. K. Priester, voorafgegaan van een woord van aanbeveling door J. A. DE RIJK, pr. Amsterdam, F. T. H. Bekker 1889. « Dit boek is eene bondige, boeiende en stichtende levensbe- schrijving voor iedereen, en niet minder eene degelijke, grondige studie, waarvan ook meer ontwikkelde beoefenaars der vaderlandsche kerk- waarvan ook meer ontwikkelde beoefenaars der vaderlandsche kerk- historie kunnen genieten. » C. J. Juffermans. De Katholiek, 1891, bl. 135. Onze beste vrienden, door Is. TEIRLINCK, met omtrent . Onze beste vrienden, door Is. TEIRLINCK, met omtrent oorspronkelijke teekeningen, van Jan Heylemans. I en II, 122 en us blz. gr. 8e. Gent, Drukk. Vanderpoorten. BOEKENKENNIS. 405 Een allerliefst geschenk voor kniezers, om hen tot lachen te wekken, voor idealisten, om hen tot de werkelijkheid terug te roepen, voor kinderen om zich te verrnAken, voor oudere van jaren, om er levens- wijsheid uit te leeren ! « Verkleefdheid en trouw, spierkracht en geest, vleesch en bloed — alles schenken de huisdieren ons mild ! » De groote klavierspeler von Biilow zeide eens tot een' leerling die hem Le Retour uit de sonate op. 81 van Beethoven voorspeelde : c Denk u daarbij eenen vriend !.... of, neen, neen, ) hernam hij zich, 4( Wat ? Een vriend ?... Denk u een huisdier, eenen hond, die u uit 4( Wat ? Een vriend ?... Denk u een huisdier, eenen hond, die u uit vreugde de pooten op de schouders legt... ) Onze beste vrienden is een boek vol goede lessen, met geestige teekeningen, welke alleen hier en daar eenigszins nauwkeuriger hadden kunnen zijn. 't Werk zij iedereen hartelijk aanbevolen. Dichters verdediging. Shelley's a defence of poetry en Sidney's an apologie for poetry; vertaald door ALBERT VERWEY. Amsterdam, S. L. Van Looy. 1891. Wij kunnen het voor Sidney en Shelley niet onvoorwaardelijk opnemen ; maar toch spoort dit boekje gerijpte geesten tot nuttig nadenken. tot nuttig nadenken. Deze gedachte kunnen wij alleszins beamen : dat de natuur meer *poetry bevat dan de gewone mensch gevoelt; maar dat de dichters t de woorden zijn, die zij zelven niet begrijren, de trompetten die den storm blazers en niet voelen wat zij aanjagen, ) enz. in zulke definities, alsmede in de meening dat de engelsche taal de eenige' definities, alsmede in de meening dat de engelsche taal de eenige' geschikte is voor de ware dichtkunst, dat een zwaard meer goeds sticht dan een naald, enz. enz. daarin kunnen wij de schrijvers niet volgen. dan een naald, enz. enz. daarin kunnen wij de schrijvers niet volgen. Voor mijn jongens. Analecta. Nederlandsch leesboek voor de laagste klassen van gymnasia, hoogere burgerscholen en normaalscholen, bijeengebracht door Dr. B. leeraar. Utrecht, H. Honig, 1892, fr. 126o. bijeengebracht door Dr. B. leeraar. Utrecht, H. Honig, 1892, fr. 126o. c In dezen bundel is bijeengebracht wat klassen-leerlingen aan- trekkelijk vonden. » ... <.< Men late den leerling vooral proza, weinig poezie lezen... Been zoogenoemd boeken-hollandsch. » Zoo spreekt de schrijver. Onder toezicht van een verstandigen leeraar zal dit boek de gewenschte vrucht kunnen dragen. Ware ik in de plaats des schrijvers geweest, 'k zou enkele oude liederen en spreuken, door nieuwe vervangen hebben, die de q laagste klasse ) gemakkelijker kon verstaan. Verleiders en verleiden, of wetenschap en practijk in voile overeenstemming, door L: S. ADAMA VAN SCHELTEMA. Leiden, T. J. Kousbroek, 1891. to centen. 30o ex. 6 cts. 't stuk. Zie hier weder een grondig protest tegen het alcoholisme, of liever tegen het misbruik van sterken drank, eindigende met de goede woorden : 406 BOEKENKENNIS. Laat mij 't water, koel en rein, Laafnis bij mijn dorsten schenken En aan hooger heilfontein Altijd dankbaar doen gedenken. Molle. — Geschiedkundige bij Iragen over de voogdij van Molle, met drie platen, door TH.. IGN. WELVAARTS, prior-archivaris der abdij van Postel-Molle, werkend ILI van La socie'te d'archeologie, te Brussel, enz. Turnhout, Joseph Splichal, 1891. enz. Turnhout, Joseph Splichal, 1891. In het eerste gedeelte des werks worden de ligging van Molle, de parochien, kapellen, enz. beschreven ; in het tweede gedeelte leeren wij alle andere soort van gestichten, zooals de rederijkkamer, enz. alsmede de voorname inboorlingen kennen. De platen vertoonen ons de parochiekerk, de abdij van Postel, den beroemden kandelaar van I160 in het St. Lodewijksgesticht. Den vlijtigen be werker zij eere en dank ! Tunisiade. — Joh. L. Pyrker's Tunisiade, in 't Nederlandsch vertolkt door J. BROUWERS, Z. Eerste en tweede zang. leper, Jules Brouwers, 1889 en 1891. Deze vertaling van De Verovering van Tunis door Karel V is letterlijk en in goede taal geschreven. Het beroemde gedicht des aarts- bisschops van Erlau (1772-1848) bevat t2 zangen en verdiende wegens de grootschheid van 't onderwerp en de bewerking alleszins eene ver- tolking. Het werk is van belangrijke historische noten voorzien. Mogen de tien overige zangen weldra volgen. Maria's Vlaanderen, enz., door P. FR. STEPH. SCHOUTENS, Min- derbr. recoil. 2* uitgaaf. Antwerpen, drukkerij Van Os-De Wolf, 1890. 248 blz. gr.-80. — In der tijd is van alle kanten met lof over dit werk gesproken, en is de inhoud daarvan ontleed. Het zal dus over- bodig zijn in eene niPuwe beschouwing ervan te treden. Men ziet aan de tweede uitgaaf dat het beantwoordt aan den wensch van het yolk; dat het met een uitmuntend Joel gechreven is, dat betwijfelt niemand, die er inzage van heeft genomen. Het is niet alleen een ascetisch werk : menige bijzonderheden doen ons allerlei gewoonten en zeden onzer vaderen kennen: Wij leeren ook daaruit een aantal handelsreizigers kennen, wat voor onze geschiedenis niet zon ler gewicht is. Een uitvoerig register ontbreekt. Overigens zij het boek hartelijk aanbevolen. het boek hartelijk aanbevolen. 's Lands Instellingen (Histozre tolitique nationale). — Edmond Poullet, de welbekende schrijver van de geschiedenis der BWe Incomste, de uitgever der eerste deelen van de Corresfiondance de Granvelle (ver- volgd door Ch. Piot), heeft de tweede vermeerderde uitgave van zijn werk over Les origins, de'veloppements et transformations des insti- tutions dans les Pays-Bas onvoltooid achtergelaten. Het tweede deel was slechts half afgewerkt in 1882 toen de schrijver overleed. BOEKENKENNIS. 407 Onlangs heeft de zoon des diep betreurden geleerde dit deel, door eigen studie tot het einde, naar de papieren zijns vaders, bewerkt, uitgegeven (Leuven, K. Peeters, 1892). Het is een boekdeel van 624 blz. De eigen arbeid van Prosper Poullet begint met La Reaction, in de vijftiende eeuw, op blz. 259 — en verschijnt als een geheel nieuw werk. Over den inhoud en strekking van het werk is bij vroegere gele- genheid reeds uitvoerig bericht gegeven. Wij bepalen ons tot eenige opmerkingen. Merkwaardig is het hoe wij ook nu weder het bewijs vinden, dat in alle eeuwen die aan de negentiende zijn voorafgegaan, door de gezagvoerders de hand is gehouden aan den eerbied voor de Nederland s c he taal in de Nederlandsch sprekende provincien (bl. 268, 269, 273, enz.), ofschoon van den anderen kant men wel weet hoe het Burgondische tijdvak een bederf was voor de reine taal en hoe ooze hertogen hun persoonlijk gezag door de invoering van het Romeinsche recht (1350) zochten te handhaven. De omstandigheden dwongen hen de rechten van het yolk tot op zekere hoogte te ontzien, doch daar waar zij oude costumes, die N olks- vrijheid ademden, konden op eenen kant doen, lieten zij dit niet na. Konden wij dit alleen uit Poullet's boek leeren, het ware reeds veel; doch er zijn nog een groat aantal andere zaken die den lezer de hoogste belangstelling zullen inboezemen. Glasschildering. — Notice historique sur les peintres-verriers d'Anvers, du XVe au XVIII' siκcle, door C. VAN CAUWENBERG. Anvers, Kennes, 80, 75 bl. Fr. 3 — fl. i,5o. In Antwerpen bloeide de glasschildering eerst in de 16e eeuw. Het is evenwel eene gelukkige gedachte de kunstenaars van dat tijd- perk aan de vergetelheid te onttrekken, gelijk Jan Schuermoke, Jan Leers, Jacob van Thienen, Dirk Felaert, Jan Hack, Cornelis van Dale, J.-B. van der Veken, enz., al zijn hunne werken ook grooten- deels ondergegaan. De heer - Van Cauwenberg heeft zich zeer wel van de opgenomen taak gekweten. P. S. De Redactie heeft geen exemplaar van het werk ontvangen. Kleine Galeriestudien van Dr. THEODOR FRIMMEL. 1° Deel. Bamberg, C.-C. Buchner, 1892. Aan alle liefhebbers wien het te doen is op gemakkelijke wijze, in vloeienden stijl, eene reeks van nuttige aanduidingen bij het bezoe- ken van kunstgalerijen te leeren kennen, zij dit werk warm aanbevolen. Het is vrkndelijk bij alle wetenschap en laat zich gemakkelijk op reis medenemen. De schrijver heeft honderden werken geraadpleegd, zonder er mede te pronken ; hij geeft de uitkomst zijner studien, en daar waar geefie zekerheid te verkrijgen was, doet hij zulks duidelijk kennen. Dit kfeel bevat : de galerij van den graaf van Schanborn (slot Weissenstein kfeel bevat : de galerij van den graaf van Schanborn (slot Weissenstein 408 BOEKENKENNIS. Nj Pommersfelden), de galerij van Bamberg, die van Wiesbaden, van graaf Nostitz te Praag, die van Pest, enz., enz. Het werk is verlicht met een aantal photographieen naar minder bekende werken van Memlinc, Lucas Cranach, Pseudo-Griinewald, Dirk Hals, Donk, enz. Het is ook voorzien van een aantal gewich- tige noten en een uitmuntend register. Het papier is sterk en schoon. Het innaaien laat te wenschen. Beeldhouwkunst. — Beitrage zur Geschichte der dekorativen Skulptur in den Niederlanden, von Dr. RICHARD GRAUL. Leipzig, Seemann, 1889, 55 blz. Ziehier eene kleine, maar voor de Nederlandsche kunstgeschiedenis hoogst gewichtige studie. Zij bevat de geschiedenis der beeldhouw- kunst van de eerste heift der zestiende eeuw en maakt deel uit eener volgreeks van dergelijke korte, maar grondige schriften onder den titel van Beitrdge zur Kunstgeschkhte, waarvan zij no 10 is. van Beitrdge zur Kunstgeschkhte, waarvan zij no 10 is. De schrijver bewijst tegen Schoy, den invloed der italiaansthe renaissance op de Nederlanden, maar tevens met hoeveel taaiheid de Nederlanden in het begin der zestiende eeuw in den opbouw van kerken en hallen aan de middeleeuwsche overleveringen vasthielden, zoodat de ontwikkeling der sierende beeldhouwkunst niet altijd met de bouwlijnen hand in hand ging (bl. 18 en 28). Om dit te bewijzen haalt de schrijver een tal van voorbeelden aan uit het werk van Ysendyck, dat van Delsaux, Schayes, enz. In 't geheel is de schrijver in de kennis der Nederlandsche bouw- werken van het begin der zestiende eeuw wet te huis en is zijne vergelijkende beoordeeling van wezenlijke waarde wegens hare juistheid. Zijn werkje is eene zeer gelukkige voorstudie tot de geschiedenis der Zijn werkje is eene zeer gelukkige voorstudie tot de geschiedenis der Renaissance-bouwkunst in de Nederlanden. Kalenders. — Mittelalterliche Kirchenfeste and Kalendarien in Bayern, von Dr. ANTON LECHNER, Domkapitular in Munchen. Frei- burg im Breisgau, Herder'sche Verlagshandlung, 1891, 288 blz. gr.-8°, M. 6, fr. 7,5o. Tegenwoordig begint men met belangstelling naar de oude kalen- ders te grijpen, om daaruit bijzonderheden voor de beschavingsge- schiedenis, bovenal voor de kennis der tijdrekening, der liturgie, enz. te putten. te putten. De Revue de Part chritien en andere tijdschriften van dien aard houden zich gaarne met de uitgave van dergelijke handschriften bezig. Onlangs vond de ondergeteekende op de boekerij te Leuven eenen zeer merkwaardigen kalender, die aan de spits staat van een gebedenboek, te Keulen omtrent 1430 geschreven (1). .......^.- (i) Deze zal in de Werken der Kon. Vl. Academie verschijnen. BOEKENKENNIS. 409 De heer Dr. Karel de Gheldere geeft ons een getijdenboek, met eenen kalender versierd, enz. Het berekenen van den tijd is voorwaar reeds door andere uit- gaven sedert Lang gedaan en Mabillon's Art de verifier les dates bekleedt onder de schriften welke zich daarmede bezig houden de allereerste plaats. Toch blijft er voor verschillende bisdommen nog veel onbekends over. Dr. Lechner doet eenen grooten stap om het kalen- derwezen van Beieren in 't licht te stellen, waardoor het Calendarium van Weidenbach (Regensburg 1855) met vele bij7onderheden wordt vervolledigd. Lechner bepaalt zich echter bij de bisdommen Salzburg, Freising, Passau en Regensburg, schoon ook kalendaiien van andere bisdommen worden te pas gebracht. De oudste kalender die ons hier wordt aangeboden behoort tot het einde der I0e eeuw ; daarna springt men van woo en I too naar het einde der 15e eeuw over. Wel de merkwaardigste kalender is de Regensburger, uit de 128 eeuw, die hier voor de eersta maal in zijn geheel wordt mede- gedeeld. De gezondheids- en levensregels (bl. 149-151) en andere bijzon- derheden welke aan sommige kalendarien zijn toegevoegd, maar vooral de verklaringen en noten van Dr. Lechner zelven, maken het werk tot eene wezenlijk belangrijke bron voor de studie der beschavings- geschiedenis. Uit Belgie ontmoetten wij Ursmaius (222), Theodardus (223), Gertrudis (I I, 40), enz., bijzonder in een kalendarium wat aan Regens- burg wordt toegeschreven, doch waarvan het handschrift, volgens de heiligen-namen uit Belgie moet stammen (I). Eigenaardig is de verschuiving van den feestdag der H. Walpurgis, door sommige bisdommen van den eersten Mei naar Februari ver- plaatst, wegens de herinneringen aan den heidenschen Blocksberg. (Zie daarover : E. L. Rochholz, PPalburg-, Verena and Gertrud, Leipzig, Fleischer 1870. ALB. TH. Schumann. — Huis- en levensregels, vrij naar het duitsch door A. H. AMORY. 2e vermeerderde druk. Arnhem, Joh. C. M. van Mastrigt. 25 cts. Schumann heeft een aantal wijze spreuken opgeteekend, waarvan hier een uittreksel gegeven wordt, uit het Album fiir die jugend. Mochten jonge toonoefenaren die lessen wat meer behartigen, de wereld zon niet zoo vol zijn van jonge menschen die de toonkunst door den modder sleepen. A Speel nooit jets waarover gij u inwendig zoudt moeten schamen ! » wordt weinig behartigd. (I) Men vergelijke hierover Berliθre in de Revue bνnedictine, 1892, bl. 109, vlgg. 410 BOEKENKENNIS. In het jaar 2000, door EDM. BELLAMY, vertaling van Fr. Van der Goes. Tweede druk. Amsterdam, S. L. van Looy, 1891. Bij menige gelegenheid hebben wij reeds op deze vertaling de aandacht geroepen. Het komt ons voor dat de tweede uitgave eenige verbeteringen had kunnen ondergaan. Wij zullen uit vele stijl-eigenaardigheden heden alleen het over- vloedig gebruik van het woordje dot aanhalen, hetwelk bij voorbeeld, op blz. 57 in 22 regels twaalf maal voorkomt. Braga redivivus. Nieuwe letterkundige mengelingen, uitgegeven door een gezelsehap van ongenoemden. Amersfoort, G. H. Priem, 1890. _Braga te doen herleven is een uitmuntende gedachte ! Met talent bewerkt moet en zal zulk een kritisch tijdschrift slagen. Doch.... wij ontvingen tot heden toe alleen de eerste aflevering. Saint Boniface de Bruxelles (I181-1260). Etude historique, par J. F. KIECKENS, S. J. Directeur de la petite bibliothκque chrθtienne. Bruxelles, Societe beige de librairie, Oscar Schepens, directeur, 1892. Dit kl. 8° boek van 207 blz. verdient verder gekend te zijn dan alleen in de _petite bibliothθque. Ontzachelijk veel groote lezers en lezeressen kunnen er gewichtige lessen uit trekkers en aangena-rne ver- lezeressen kunnen er gewichtige lessen uit trekkers en aangena-rne ver- strooiing in vinden. Daarenboven is het bewerkt naar alle gewichtige bronnen, die opklimmen tot de dertiende eeuw. Het boek overtreft verre al wat er over S. Bonifatius van Brussel is geschreven. De meeste biografen schreven elkander af, op Henriquez na. Alph. Wauters vergemakkelijkte door zijne bekende Tables grootelijks het werk des zoekers. Henne en Wauters leverden alsmede bruikbare stof. Thans bestaat er ook geen twijfel meer dat S. Bonifacius deken van 't kapittel van S. Gudula is geweest. De schrijver ontdekte het bewijzend document van 't jaar 1216. De studie der geschiedenis van Lausanne, waar Bonifacius bisschop was, volmaakt het werk van den even vlijtigen als nauwkeurigen vorscher. Het werk verdient algemeen gekend te zijn. Wij heeten het van harte welkom! Kerkelijke kunst. Aan 't artikeltje op blz. 309 der derde aflev. 1892 voegen wij (op verzoek) nog de volgende aanmerkingen toe : « Prof. Graus heeft vooral in het 5° hoofdst. -zijner brochure : Die Kath. .Kirche and die Renaissance pogen te bewijzen, dat juist in de Italiaansche renaissance die overlevering het best onderhouden zou zijn. De Eerw. heer Graaf zegt daar tegen vooreerst, dat Jacob met zijne bouwtraditierz bedoeld heeft de levende, voortwerkende en zich voltooiende bouwst‘ilen der mzddeleeuwen, en niet, gelijk Prof, G. met zekere handigheid onderschuift, den oud-christe4/ken kerk- bouw. Hij toont alzoo vervolgens aan, dat, al moge er in Italie's BOEKENKENNIS. 4 1 I vooral oudste kerken menige eigenaardigheid behouden gebleven zijn, die uit den oud-christelken tijd afkomt : - daarmede nog niet, gelijk Prof. G. ons wijs zou willen maken, bewezen is, dat de renaissance niet gebroken heeft met die levende, voortwerkende en zich voltooiende traditie der Christelijke middeleeuwen. » traditie der Christelijke middeleeuwen. » !conographia Batava. — Proeve van een beredeneerde lijst van geschilderde en gebeeldhouwde portretten van Noord-Nederlanders, in vorige eeuwen, door E. W. MOES, adjunct-archivaris van Rotterdam. Amsterdam, J. Clausen. Wij bevelen bij herhaling d eze belangrijke onderneming aan. De heer Moes brengt, door zijne vlijtige nasporingen, kunstwerken aan den dag, Welke anders geheel vergeten zouden zijn, in de zalen van dag, Welke anders geheel vergeten zouden zijn, in de zalen van sommige privaateigenaars. Gaarne komen wij nogmaals op het werk uitvoerig terug, zoodra eene volgende letter verschenen zal zijn. V o it ti et iit ti a. VERSCAENEN : i. Eene Inleiding tot Vondel, door ALBERT VERWEY. Am- sterdam, W. Versluys, 1892. 2. Eene verhandeling over de beoefening van Vondel, in den Nederlandschen Spectator (18 Juni, n° 25) van W. DOORENBOS. 30outi bin ZiPlAriftett. Belgie. Annales de l'Acad: d'Archeol. de Belg. I" liv. Goovaerts Construction de l'κgl. St. Jacques a Anvers (1518.1553). Annales de la Soc. d'Archθol. 1. De Raadt Mκmoires de H. de Woelmont. De Royer : Le sphinx de Gizeh. Gielen : La ville de Maeseyck. Saintenoy : La filiation des fonts baptismaux dep. les baptistκres jusq. 16e S. Archievenblad. (Antwerpsch). 3. Collegiale Actenboecken v. 1577-1583. Belfort. 5-6. Metz : Dr. Schaepman. Sevens : Hoe de Geuzen in 1578 meester werden v. Kortrijk. Dryvers : Staat en Kerk. Danco : De Veer's Trou- Rzugh. Daems : Vlaamsche beweging. Stille : Hist. inleid. tot de Germ. en Nederl. taalwetenschap. Seghers : Maurice Maeterlinck. Meert : Taalpolitie. Biekorf. 9-1o. Reliq. v. h. h. Bloed te S. Maximin en te Weissenau. Gezelle : Canteclaar. De Bloe3put v. h. Beverhoutsveld. Kneipp en zijne geneeskunde. Gezelle : Exist qui seminat. Gendarme? Bulletin de Folklore. N° 2. Wilmotte, Recettes mκdicales du XIIIe Bulletin de l'Acad. R. des sciences, des lettres et des beaux-arts. N° 4. Wagener : Note bibliogr. complκm. sur l'θclition de Galbert, pub. par M. Pirenne. Bulletin de la Soc. R. de Gθogr. 16. 2-3. Buenos-Ayres. Les lies Hawaiennes. Le Turkestan russe. Dicht- en Kunsthalle. 3. Wattez : P. Loti. Proeven uit Fer- guut's jongste gedichten. Peeters : Namen d. gemeenten d. prov. Antwerpen. Courrier de St. Gregoire. N° 6. Dirven : Base et critkrium de la musique sacrκe (suite). Aland. de Mgr. l'ev. de Bale sur la mus. sacrκe. Federation artistique. 28-36. Baes : La decoration flam. en plein air. Paramythies de Herder. Piron et Rameau. Fete-Gretry Liege. Acoustique musicale. Le monument d'or a la Paix. P. Benoit. (Conference). L'echiquier musical. Les Cavaliers tie l' Apocalypse. Les Secrets de Rubens. Merle de Mancini, drame p. d'Ennery et Dugue. Littκrature russe : Poκme bibl. de Mey. Loquela. 'z-r. Baaien, caudaardetere, dendele, djestenare, dool- kruid, faleie, griele, hijtse, honsen, ijfenaatje, krappig, schuifelbout, vliegepiere, ersekoten, krinkelschokke, scherlesptiet, trutten, zilkeren. vliegepiere, ersekoten, krinkelschokke, scherlesptiet, trutten, zilkeren. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 413 Magasin litteraire. 4-6. La loi des tiois huit. Localisations eθrκbrales. Pastels et pastellistes, p. A. Dutry. La nouvelle aux Etats-Unis. Le barreau parisien. L'Antisemitisme de M. Picard. Les. Lettres Tournaisiennes au 746 s. Mιlanges d'Archeol. et d'Hist. Fasc. I-II. De Nolhac : Boccace et Tacite. Messager des sc. hist. x liv. Bethune de V. : Mus6e lapidaire des ruines de St-Bavon. L. St : Cour d'amour en Fl. au XVIIe sc. Claeys : Le bourreau de Gand. Gallet-Miry : L'administr. prov. en Fl. sous les period. esp. et autr. Longin : La nat. fl. a l'univ. de Dole (5651-1674). — Claeys : La Prise de Gand (1789). Id. Le jugem. dern. de Raph. de Coxie. Van Spilbeeck : Tableau de P. J. de Chatelet (1717). Jean Bart beige. E. L. Le beffroi de Gand. Museum (Ne3erl.). I. Pee : Het proms Douwes Dekker versus Van Lennep. De oorspr. der steden in de Nederlanden. Vosmaer : Multatuli's werken. Museum (Kempisch). 9. De Raadt : Norderwyck en zijne heeren. Goetschalckx : Herenthals; Zoenakten. J. v. Lyere, Schout v. Turn hout. Loenhout. Ryckevorsel. 15e eeuwsch kronijkje v. h. land v. Turnhout. Revue Archeol. 19e liv. Deloche : Etudes sur quelq. anneaux et cachets de Pepoque mκrov. (suite). Bapst : Etudes sur les mystιres au moyen-Age (fin). Revue de 1'Art chretien. 3. Mintz : Les Arts a la cour des Papes du 14e s. Barbier de Montault : Le culte des Docteurs de l'Eglise, a Rome. Cloquet : L'art de batir chez les paiens et chez 1. chretiens. Groupe du 756 s. : S" Barbe. Revue de Belgique. 6e liv. Romberg : L'κcht. Pacca-Minnaert : Grenade. Revue generale. 5-6. Leclercq : La Rome des Armκniens. De Bernhardt : Le Card. Manning. Delvigne : Renon de France. Gilbert : En vacances p. le B" de Haulleville ; Le Jardin de l'dme, p. Roussel ; Journal des Goncourt, VI : Regards histor. et litter. p. de Vogue; Essatc s. 1. lift. contemp. p. Brunetiκre; La Sacrifice, p. E. Rod; Rose et .Ninette, p. A. Daudet; Le Cuirassier blanc, p. P. Margue- ritte. t Le Cte de Mθrode. Halleux : La sociθtκ de l'avenir d'aprκs Bellamy. Kaiser : Un journal du 2Ie sikle. Petit : Mgr Freppel. Revue historique. 1. Jullian : Ausone et son temps. Revue hist. (Nouvelle) liv. 4. Chauveau : Le droit du pape dans les rapports de Rome ay. les peup. de Pantiquite. 414_ INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. Revue Numismatique. 2. Charrier : Numism. afric. Chestret de Haneffe : Numism. de la princip. de Stavelot et de Malmedy. De Witte : Trouvaille de Bevemn. Six-mille deniers flam. et allem. du XIIIe s. De Jonghe : Des Monnaies de Philippe de S. Pol, comme ruwaard et comme duc de Brab. Cumont : Un jeton d'or fined. de Pierre d'Enghien. Vallentin : Marques de la conk. du S. Esprit. Alvin : Loop. Wiener, graveur en medailles (2e art.). Loop. Wiener, graveur en medailles (2e art.). Revue des sciences eccl. 50 liv. Didio : La querelle de Mabil- ion et de l'abb6 de Rance (I 0 art.). Toekomst. (De) 5-6. De Mont : Hedendaagsche nederl. schrijvers : Aletrino. Van Cuyck : De oude germaansche heldendichten. Heyse's Liebeszauber. Die Bouc van Seden.- Mysmans : Oorspr. d. steden in de Nederlanden. Volkskunde. 4-5. Gitt6e : De kaas in de spreekwoorden. Oude Rechtsgewoonten. Digby's Kathol. Leben im Mittelalter. Schrader's Bilderschrnuck der deutschen Sprache. Gittee : Godsd. procession in de x6" eeuw. De onderzijde van het brood. Nederlandsch Liederboek, x6" eeuw. De onderzijde van het brood. Nederlandsch Liederboek, Taptoe. Satan blaast h. Licht uit. Vlaamsche School. Flolis Crabeels, 75. De q Nederl. Etsclub * te Antwerpen, 83. Maur. Bekaert, 79. Jul. Dillens, 89. Jubeif. d. Antwerpsche Muziekschool, 99. Modernism in de schilderkunst, 91. Maeterlinck's Pelle-as et Ilfelzcande, 104. Volksleven. (Ons) 5-6. Wangeloof owl- de Bieen. Volksspelen. Klinkers en, klanken. Noordbrab. sagen. Wonderdoctoor te Brecht in 1764. J. de Raadt's Ph. Ngri. De oudheidkundige Academie v. Belgie en h. Landjuweel v. 1561. Kasteel Bosschesteyn te Broechem. Noordbrab. sagen. Nederland. Bijdragen voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk. Block : Schieringers en Vetkoopers. Kramer : Naschrift op « een onuitg. geheim tractaat v. Willem III ». Muller : De Nederl. volksnamen op de tractaat v. Willem III ». Muller : De Nederl. volksnamen op de Tabula Peutingeriana. Rogge : « De Verantwoordingh » van Hugo de Groot. Gratama : Ontstaan enz. van bet stadsbestuur te Groningen tot 1400. Van Meurs, Terechtstelling N an een lijk in 1560. Fruin : Bezitting der abdij Echternach op Walcheren. Familieblad. (Alg. nedei I.). 4-6. Oude kerkregisters : Rockanje- Aalburg. Brielsche vroedschap i. 1618-1744.' Someren's tienden n. een charter v. 1224. De vrijh. v. Bemmel in Betuwe. Ormea. De Ant- werpsche familie de Cater. Het leven van ooze voorouders. Fries (De vrije). No 1 en 2. Van Borssuin Waalkes : Fiiesche klokopschriften (vervolg). INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 415 Gids. 5-6. Estaunie's Bonne Dame. Renard's L'Ecornifieur. Nouhuys, Het Goudvischje. Loti's Disc. de reception. Vosmeei de Spie's Kleine Studies. Loti's Weemoed. Byvanck's Un Hollandais a Paris en 1891. Mehler's Pieter Langen4k. Nederl. liederboek. Kalif : Huret's Enquete sur Niermeijei : Columbus voor 1492. Royaard als Hamlet. Snijder's Lotos. Beets : Potgieter. Brieven van Multatuli. Heraut (De Nederlandsche). 3. Van den Velden : Nieuwe gemeentewapens. B" D'Ablaing van Giessenburg : Mechelen en Nassau la Leal. Illustratie (Kath.). 40-48. In de leeuwenkooi, n. Schaumann. Bloemen voor de meiversiering, n. Carstens. Franklin geevenaard. Rafael's Madonna, Koning Gram, n. Leeke. De kleine Mozart aan het Izof, n. Montegazza. Aanhouding v. een anarchist, n. Carpentier. Twee zusters, n. Riant. Weer 4. moeder, n. Rosenthal. Zangles, n. Firle. Huiszoeking in de drukk. Plantin in 1562, n. Ooms. Sprink- hanenzwerm in aantocht, n. Richter. Katholiek. (De) 6-8. Dessens : Het vicrde evangelie naar h. getuig. d. geschiedenis. De dichtwerken van Genestet. Navorscher. 5-7. Pennekunst. Wolferen's kapel. Rood en bruin was. Nalez. op. Oudeman's middenned. woordenb. Jan v. Gent. C'est un ange qui passe. Nederl. Gouspraken. Apenstert. Arthursage. Hol- landsche klokken. Geheime onderhandel. van J. Pesters i. 1674. Fries- land 1. 1500. Tafellaken v. 1647. Bruin en rood was. Buurtgilden. Ponden zwarte. GGuverneur v. Calls. Geeselen op een pijpe. Rueren. School- en kostgeld 1567. Volkslied. Berkemeier. Schakenbosch. 'Trip. Wolf of wolk? Westvaelschen Speelthuyn, Slennerhincke. Noord en Zuid. 2. Te Winkel : Gesch. d. nederl. taal. Boswijk : De naamvallen. Meyer : Trijntje Cornelis. De Beer : De nederl. let- teren 1880-1890. Van Dalen : De e Jamben van Staring. Den Hertog : Uit Potgieter's Proza. Stoett : Over Staring's Jaromir. Vrouw Snaversnel. Bijdehandsch. Spectator (Neder.). 18-26. t F . Bodenstedt . Handschr. te Deventer. De teekenaar Gerkens. Die Versuchung en Heinr. v. Kleist d. von Polenz. Blok's Gesch. v. h. nederl. yolk. Shylock. Dordrechts oude kunst. De nieuwe Huygens-uitgave. Polenz' treurspel Heznr. v. Kleist. Kennan's Siberth.. V. van Gogh's werken. Van Someren's portretten-catalogus. Rembrandts teekeningen. Te Winkel's Maerlant's werken. Beets' herinn. aan Potgieter. De Frithiofssage. Mehler's Pieter Langendijk. Verwey's Inleid. tot Vondel. Tentoonst. Raffet te Pariis. Tijdschrift voor Geschiedenis. Antwoord Kalandbroeders. Studien op gods., wetensch. en letterk. gebied. 4.5. 's Menschen kennis volgens den h. Augustinus Bolland's Johannes-Lvangelie. Vertal. v. Tegner's Frithioissage. 416 INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. Tijdschrift voor Nederi. taal- en letterkunde. III. 2. Anchovis. Eymael : Kokerellen. Spanoghe : Seghelijn v. Jherusalem. Van Veer- deghem : De Mensch-wordingh, Mysteriespel van 1686. De Vreese : Fragm. v. Valentin en Nameloos. Duitschland. Anzeiger d. Germ. Nationalmuseums. 1-2. Trincierimicher d. 17. Jahrh. Studentische Schlittenfahrten im Karneval. Helme v. 12-16. Jahrh. Aus den Ehehaltebdchern des P. Behaim. Aus den Ehehaltebdchern des P. Behaim. Beitrage zur Gesch. d. D. Sprache and Lit. N° 1-2. Bander : Bemerkungen zu Reinhart Fuchs. Van Helten : Frisica. Witter (Fliegende) f. Kath. Kirchenmusik. 3-5. - Jos. Mohr. Zur Orgelbaufrage. Der Bischof v. Basel fiber liturgische Musik. Der Kierus u. die Kirchenmusik. Blitter (Historisch-politisehe). Jo. Zur Geschichte der Renais- sance. Gezellschaft. (Die) 3-5. Maeterlinck's L'Intruse. Im Schulkampf. Der amerik. Ethiker Salter. Conrad's Kluge jungfrauen. Arent's Violen der Nacht. R. Voss' Neue Zezt. t Hans Ludwigs. Der Dra-' matiker Reinhold Lenz. Mascagni's Freund Frztz. Rafael's Verkldr. Christi. J. Renard's L'Ecoinzfleur. Ed. Rod's La Sacrifie'e. Swarth's Passzebloemen. Julhen's Musiciens d'aujourd'hui. De Rκgia's Bas- fonds de Constantinople. De Vogue's Regards histor. et litt. Arne Garborg's Romane. Histor. Jahrbuch d. Gτrres-Gesellschaft. 1-2. Paulus : Thom. v. Strassb. u. Ludolf v. Sachsen. Rubsam : Z. Gesch. d. internation. Postwesens. Duhr : Wallenstein i. s: Verhaltn. zu d. Jesititen. Grauert : Z. deutschen Kaisersage. Schwarz : D. erste Antrag Albrechts V. v. Z. deutschen Kaisersage. Schwarz : D. erste Antrag Albrechts V. v. Baier.i auf Bewillig. d. Laienkelches. Ehrhard : Bibliothek d. Klosters z. hi. kreuz. b. Jerusalem. Grauert : D. gefalschte Aachener Karls- diplom u. d. Konigsparagraph d. Papstwahlordn. v. 1059. Sauerland : Itinerar d. Gegenpapst. Clem. VII. Id. : Brief v. Hofe Karls V. i. Spanien. Dittrich : Art. V d. Regensb. Buch v. 1541. Grauert : Z. Vorgesch. d. Wahl Rud. v. Habsb. Id. : Lup. v. Bebenburgs Dok- torpromotion. W urm : Vatik. Akten z. dents. Gesch. i. d. Zeit Kais. Ludw. d. B. Bellesheim's Gesch. d. kath. Kirche i. 17-land. Magazin fib- Litteratur. 10-27. Nietzsche's Zarathustra. Hanstein's Kanigsbitider; Alberta's Vorurtheil. Hugo Wolf, der Liederkomponist. Bonnetain's z4prιs le divorce. E. Schmidt's Lessing. Daudet's Rose et Ninette. Maupassant uber Zola. Rudyald Kipling. Kurz' Gedichte. Barsch's Fliegende Bldtter. Heyse's Wahrhezt? Hebbel's Gy?-es. Salon der e Rosenkreuzer ,,. L. Couperus' Noodlot. Tempeltey's Crom- INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 417 well. t Walt Whitman. Below, d. philosophirende Musiker. Strind- berg's Comtesse Julia. Hans Hopfen's Galin der Vernunft. A. Springer : Nachlass. t F. Bodenstedt. jubil. d. Marseillaise. Der engl. Dichter Edwin Arnold. Aus Goethe' schen Theaterakten. Das Joachim.. Quartett. Irrthiim. iib. die Marseillaise. Goethe-Studien : Mangel i. G. 's Romanstil. Feydeau's Monsieur chasse. Rzewuski's Le Justicier. Talleyrand's Memoiren. Maeterlinck's Pelle'as et MeWsande. Heyse's Merlin. Swinburne's Schwestern. Der niederl. Dichter Winkler Prins. Die Maler Gebhardt, Menzel, Meyerheim, Knaus, Stuck, Thoma, SchOnleber, Bartels. Deutschland u. Holland. Goethe's Wahlverwandt- schaften. Repertorium fur Kunstwissenschaft. 2-3. Graf : Zur Entste- hungsgesch. der kreuzfOrm. Basilika. Lehrs : Der d. and niederl. Kapferstich des 15e Jahrhdt. Hasse : Rembrandt's Schittzenbild. Gold- schmidt : Der Utrechtpsalter. ROmische Quartalschrift. 3-4. Ehses Clemens VII u. Carl V. zu Bologna 1533. (bi. 299). Stimmen aus Maria-Laach. 3-5. Dahlmann : Buddhismus- Schwarmerei. Kreiten : Blaise Pascal, 3-5. Jiirgens : Von Bombay n. Kandy. Pfulf : Maas' Gesch. d. Kath. Kzrche a. Baden. Kreiten : Ehegasser's Berglilumen. Haberl's Of hebdom. sanct. Gruber : Die c allgem. Moral . i. d. franzOs. Volksschulen. Perger : Die Beweg. fur Leichenverbrennung. Pfulf : Feldmarschall Radetzky. Keilner's Lebens- bldtter. . Behringer's Vaterunser. Jiingst's Vaterunser-Handschr. d. Stadtbabl. zu Trier. Dante's GOttl. Konaddie. Des Lebens traurige .KomOdie. Dreves : Das Dies irae. Beissel : Mtinzenberger's Werk fiber die mittelalterl Altdre Deutschlands. Lacouture's Repert. chroma- tique. Hagiolog. Norbertinum. Kuhn's Allg. Kiinstgeschichte. Keiter's H. Heine. Amerika vor Columbus i. d. Briefen der Papste. Zeitschrift fill. bild. Kunst. 9. Jessen : Der Kunstgewerbliche Geschmack in England I. Zeitschrift fur D. Philologie. I. Bolte : Liederhandschriften des i6. u. i7. Jahrh. Zeitschrift des Vereins fills Volkskunde. 3. Arendt : Moderne chin. Tierfabeln. Zeitschrift far vergleichende Litterat. geschichte. 1-2. Murk° : Beitr. zur Textgesch. der Hist. septem sapientum. Zeitschr. f. Christi. Kunst. 12-1-3. Verscholl. Werke H. Hol- beins d. A. Heilthumbiicher u. Goldschmiedekunst. Beissel : Aachener Goldschmiede. Mittelalt. polychrom. Holzstatuette aus Oesede. Die hl. M. Magdalena u. Agnes von Ribera u. Giordano. Alte Fensterverglas. 418 INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN: i. Dom zu Xanten. Mittelalt Bau- u. Kunstdenkm. i. Magdeburg . Die Grdber u. Textilfunde v. Achmim-Panopolis. La broderie du me s. jusqu'a nos fours. Neue Bischofsstlibe i. goth. Stil. Propstei- kirche zu Oberpleis. Der . Jesuitenstil 3. i. d. Kirche M. Himmelfahrt zu KOln. Steinstufe m. Marmoreinlagen d. JO. Jahrh. Reliquiar i. Medaillonform .d. 13. Jahrh. Neuentd. ornament. Malereien i. ein. Cisterciens. Kirche d. 12. J. Lehfeldt's Bau u. Kunstdenkmdler Thuringen's. Berthier's Divzna comedia. Beissel : Seitz' Plane z. Ausmalg. d. papstl. Kapelle in Loreto. Sch.niitgen : Silberne Reliquienfig. d. is. J d. papstl. Kapelle in Loreto. Sch.niitgen : Silberne Reliquienfig. d. is. J. . Frankrijk. Art. (L') Mars-Avril. La Comedie d'aujourd'hui. Aug. Guillaurnot. La proprietκ artistique. Le Japon au Musκe du Louvre. Musκe Guimet et Relig. de PExtreme Orient. Gerard Audran. Franc. Clovet, dit Janet. Prem. faiences de Rouen. La Comκdie d'aujourd'hui. La Jeanne d' Arc de Foyatier. Modele dessinκ p. Phil. Caffieri. Polybiblion. 3-5. A. I, Patteau, p. P. Mantz. Corot, p. Roger- Miles. H. Flandrin, p. Estlander. Michel-Ange, Raphael et Flandrin, P. Bournand. H. Vernet et ses ancetres, p. de Bona. Les- Corres- pondants de Michel-Ange, p. Milanesi. Iconogr. chre't. p. Cloquet. Ar.hitect. mod. en Angleterre, p. Sedille. Gesch. d. christl. ilialerei, p. Frantz. La peint. relig. p. Lecoy de la Marche. Hist. de Part chre't. p. Bournand. Id. p. Salmon. Hist. de Part byzantin cons. spec. ds . les miniatures, p. Kondakoff. Hist. du texte d'Horace, p. Campaux. Lesage, romancier p. Claretie. Balzac, p. Lemer. A. de Vigny, p. Palκologue, Zisterer's Greg. X. u. Rud. v. Habsburg. Les dialectes doriens, p. Boisacq. Le Culte chez les Romains, p. Marquardt et Mommse. La Fontaine, p. Rκgnier. Les grandes Legende:s. de France, p. Schurκ. Me'moires de Moltke. Les Orig. de la poe's. lyr. en France au tit, dge, p. Jeanroy. ?list. de la cleans. pop. en France, p. Tiersot. La poe's. patriot. en Fr. au m. dge, p. Lenient. Hist. de Calixte II, p. Robert. Bossuet, historien du protestantisme, p. Rebelliau. Engeland. Dublin Review. The Grande Chartreuse. t Card. Manning. Die christl. Inschriften d. Rheinlande. Ritual Romanum. Die Sentenzen Rolands. Folk-Lore. No i. Nutt : The Lai of Eliduc and the Marchen of Little Snow-White. 1 IIIVOtptV. Oud-Holland. Eerste aflevering van den IOn jaargang. De heer G. IL Veal zet zijn aanteekeningen over Dordtsche schilders voort met Godfried Schalcken, hij geeft toevoegsels tot de levensbeschrijving van Aert Schouman en eene- korte notitie over Cornelis van Slingelant. De heer J. Gimberg : bouwsteenen tot de geschiedenis van de klokkengieters Francois en Pierre Hemony en den uurwerkmaker Juriaan Sprakel . Dr. A. Bredius schrijft over den schilder Johannes van de Capelle, die Willem van de Velde naar de kroon steekt, uit archiefstukken opgediept, met afbeekling van een kalme zee, in het bezit van baron von Carstanjen te Berlijn. Johannes van de Capelle was een van de weinige oud-Hollandsche schilders, die geen Kampf um's Dasein te strijden hebben gehad. In den inven- taris van zijn inboedel treffen we aan : c Een Conterfeytsel, sijnde den Overleden, van Rembrant >,, « Een dito Conterfeytsel van Frans Hals » Overleden, van Rembrant >,, « Een dito Conterfeytsel van Frans Hals » en <4 Een conterfeytsel, sijnde den Overleden van Eeckhout >>. Het is nu de taak van Dr. Bredius, onder de vele portretten, die hem van Rem- brandt, Hals en van den Eeckhout bekend zijn, drie terug te vinden, die denzelfden persoon voorstellen; dan hebben we de beeltenis van een der grootste schilderhelden van het Amsterdam der zeventiende eeuw. We vinden in den inboedel over de i zoo teekeningen van Simon de Vlieger, ook over de 400 van Jan van Goyen, en 78o van Rembrandt. Prof. dr. H. C. Rogge beschrijft een Amsterdamschen heiligen- kalender van de i6° eeu w, naar het exemplaar op de Amster- damsche Universiteits-Bibliotheek. De inboedel van den schilder Jacob March' wordt door den heer A. C. de Kruyff afgedrukt, terwill dr. S. G. de Vries een brief van den etser en woelwater Romeyn de Hooghe mededeelt. Ten slotte is de verhandeling over de schildersfamilie Ravesteyn, in een vorigen jaargang begonnen, in deze aflevering voltooid. De barbaarsche middeleeuwen. Hoe luid, hoe herhaald, met welke standristigheid, die eene betere zaak waardig was, hecft men niet de geheele negentiende eeuw door geprutteld tegen de 4: barbaarsch- heid 2., en « duisterheid der middeleeuwen >,. heid 2., en « duisterheid der middeleeuwen >,. Wat de kenners dier eeuwen ook al opstelden, om te bewijzen dat slechts de onkunde over die « duisterheid. kan klagen... dat hielp alles niets. \Vie antlers dacht werd zelve voor eenen duisterling en halven barbaar, eenen ultramontaanschen Cretin gehouden: Heden, na veel zwoegen en tobben, begint men meer algemeen te begrijpen, dat die duisternis niet ligt aan de zaak, maar aan den persoon die haar niet kent. Een medearbeider van den Nederlandschen Spectator, Z. M- (bl. 117) getuigt wezenlijk dat de ir eeuw onvol- 420 OMROEPER. komen bekend, en het Bullarium Trajectinum, waarvan de 3° afle• vering (tot 1330) verscheen, een uitmuntend werk is tot kennis der waarheid over dat tijdperk. Van Vianen. Martinus Nyhoff, te 's Gravenhage, zal eene reeks van werken uitgeven om de goudsmeekunst van de 16e tot de 18e eeuw in Nederland beter te doen kennen. Deze werken zullen gravuren bevatten van Fl. Balthasar, Michel le Blon, Corn. Bos, A. de Bruyn, Nic. de Bruyn, Theod. et J. Th. de Bry, Nic. Chevalier, A. Claesen, J. Cock, A. Collaert, H. Collaert, L. van den Cruycen, G. van den Eeckhout, Corn. Floris, J. J. Folkema, Alart du Hameel, A. Hccke, Abrah. Heeck, J. Honnervogt, Hendrik Janssen, G. de la Quewellerie, Hans Liefrinck, Lutma, A. Muntink, C. de Passe, Balt. Sylvius, van Vianen, J. Wichman, enz. Elke meester zal een bijzonder deel vormen. Men begint met de werken van Adam van Vianen, tegen den prijs van fr. 50. — 48 pla- ten met tekst. De Keuzetentoonstelling van hedendaagsche Nederlandsche Schil- derkunst in Arti et Amitiae is zeer belangrijk. Er zijn zes, nog niet geexposeerde werken van Matthijs Maris, negen stukken van Josef Israels, tien van Jaap Maris (waarvan de meeste kleinere), zes, van Bosboom, vijf van Willem Maris, twee, van Albert Neuhuijs, zes, van Breitner, een prachtige collectie faience van Colenbrander, enz. De commissie van beheer bestaat uit de heeren J. F. Ankersmit, G. J. Boissevain, A. C. H. Graafland, P. Tideman en G. P. van Tienhoven ; de commissie van uitvoering uit de heeren G. H. Breitner, A. J. Derkinderen, R. N. Roland Hoist, Jan Veth en Willem Witsen. Tholen. Voor de koninklijke Pinacotheek te Munchen werd op de tentoonstelling aldaar door de Beiersche regeering aangekocht de schilderij van Tholen : Zandgravers in de Duinen. Rijksmuseum. Dr. A. Bredius, directeur van 't koninklijk kabinet van schilderijen te 's Gravenhage, heeft twee schilderijen aan het rijks- museum ten geschenke aangeboden, van Hollandsche schilders, die niet museum ten geschenke aangeboden, van Hollandsche schilders, die niet in onze nationale verzameling vertegenwoordigd waren. Het eene is een bergachtig landschap van den Amsterdamschen schilder Pieter Stalpert, Stalpeert, of Stalpaert. Het is afkomstig uit de verzameling Philips- Neven te Maastricht en het eenige bekende werk van den schilder, die in 1572 te Brussel geboren werd, van 1599 ft:A 16,29 in Amster- dam voorkomt en daar v6Or 5649 gestorven is. Zijn werk gelijkt in stijl en compositie sterk op de schilderijen en .gekleurcle prenten van Hercules Seghers en op de schilderijen van Esaias van de Velde, wier oudere tijdgenoot hij was. Het stuk is gemerkt met het mono- gram P. Stale, met den vollen naam Stalpeert en met het jaartal 1635. Het tweede stuk is eene mythologische voorstelling van Adriaan van Nieulandt, den schilder wiens voormamste werk hier te lande de OMROEPER. 421 optocht der Amsterdamsche Leprozen over den Dam is, dat ten stadhuize te Amsterdam berust. Eene sterk aan dezen stoet van zee- goden en zeegodinnen verwante voorstelling, ter eere van den West- phaalschen vrede, berust in het museum te Middelburg. Dr. A. Bredius, heeft aan 's Rijks-Museum te Amsterdam tevens geschonken eene schilderij van Pieter des Ruelles, een in April 1658 op 28jarigen leeftijd te Amsterdam overleden schilder, voorstelleude een oud kerkje met aangrenzende kloostergebouwen, vermoedelijk het Agnietenklooster te Utrecht. Hij heeft in Parijs, in een particuliere verzameling een portret van Rembrandts vader ontdekt, dat omstreeks 153o geschilderd moet zijn. Bas-bleu. Een « blauw-kous » noemen wij, mannen van het « sterke geslacht », « zegt Firmin van den Bosch elk vrouwelijk wezen, dat zich veroorlooft hier en daar hare oogen van den breikous of den hutzepot of te wenden en in 't voorbijgaan een gedacht been te werpen wat naar letteren of wijsbegeerte field. » Ons Huis, te Amsterdam, aan de Rozenstraat bij de Prinsen- gracht, is gereed en den ion Mei ingewijd. Bij deze inwijding werd uitgevoerd eene cantate op woorden van J. A. Tours, gecomponeerd door S. van Milligen. Zij wordt algemeen geprezen en is met bijval bekroond. Jahveh's wraak. Onder dezen titel heeft de heer W. F. G. Nicola!, bestuurder der koninklijke muziekschool te 's-Gravenhage, een toonwerk voleindigd, wat onlangs voor de eerste maal werd uitgevoerd. De tekst is van P. A. M. Boele van Hensbroek. Het gedicht is gewerkt naar de apocriefe boeken van Henoch (zooals de Ondergang van Bilderdijk). Men zegt algemeen veel loffelijks van de compositie. Wij zijn zeer verlangend een eigen oordeel daarover te kunnen vormen. Zou men 't werk te Antwerpen niet kunnen opvoeren? Er bestaat een dank- baarheidsplicht. Schrijnwerkersboek. De stad Antwerpen schrijft eenen prijs uit voor een boek om aan schrijnwerkels, meubelmakers, enz. de begin- selen en de toepassing der schoonheidsleer te onderwijzen. Het werk moet met practische voorbeelden zijn toegelicht. H. Jacobs; burbel- overste van het prov. bestuur wacht namelooze antwoorden tot den in December 1893. Belooning fr. 2,000. De Academie d'archeol. de Belgique zal den i6n Aug. te Ant- werpen, haar 50 jarig bestaan vieren en richt het achtste congres in der Federation des socieles d'histoires et d'archiologiet dat van 10-14 Aug. zal gehouden worden. Daarna zal op den i6n Aug. het feest van 1561, het landjuweel, de optocht plaats hebben, met historische kleeding en hist° ri sche mu z i e k, gevonden en gedeeltelijk geharmoniseerd door den heer A. Govaerts, gevonden en gedeeltelijk geharmoniseerd door den heer A. Govaerts, 422 OMROEPER. tweeden archivaris des rijks, wiens missa solemnis, den isn Aug. in 0. L. V. Kerk te Antwerpen zal worden uitgevoerd. Koninklijke Vlaamsche Academie. Zitting van Mei. De heer Coopman geeft verslag over de werkzaamheden der afdeeling voor nieuwere taal en letterkunde. De afdeeling beveelt eenen wedstrijd over vakwoorden betreffende timmer-, smids- en metseiwerk aan. vakwoorden betreffende timmer-, smids- en metseiwerk aan. De heer Broeckaert is gekozen tot secretaris der commissie voor geschiedenis en bibliographie Nestor de Tiκre is overwinnaar in den wedstrijd voor tooneellet- terkunde, met zijn drama Een Spiegel. Keurraad : HH. Hiel, voorz., Micheels, onderv., de Potter, Mathot, Alberdingk Thijm, secr. ver- slaggever. Het verslag zal verschijnen in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vl. Academie. De Academie beraadslaagde in hare zitting van den 22n Juni 1.1. over het toekennen der prijzen aan degenen die deel genomen hadden aan de uitgeschreven priiskampen. Drij der inzenders werden bekroond, en dat wel, in de eerste plaats, eerw. h. Ernest Soens (uit Aspelaere, bij Ninove), k an- didaat in w ijsbegeerte en letteren van de Hoogeschool van Leuven, voor een werk over De rol van het Booze beginsel (Lucifer, Satanas, Sinnekens) in het middeleeuwsche drama. De eerw. h. Soens is een leerling van prof. Alberdingk Thijm. Andere studien over de geschiedenis der beschaving in- de middeleeuwen volbracht de heer Soens in het Genootschap ter beoefening van de volbracht de heer Soens in het Genootschap ter beoefening van de christelijke, nationale beschaving », door den heer Alberdingk Thilm in 1882 gesticht. De verslaggevers over het naamloos ingezonden werk waren de heeren Alberdingk Thijm, Gκnard en Hiel. Een andere prijs werd toegekend aan eerw. P. Van de Ven, S. J., voor eene studie over de naamvallen, de tPen en wizen van den Heliand. Ook deze studie werd met algemeene stemmen bekroond, na een uitvoerig verslag van de heeren P. Willems, Duflou en Gezelle. In de derde plaats werd bekroond eene studie over de geschie- denis der nederlandsche letteren in Belgiι; gedurende de zeventiende eeuw. De kroon werd toegekend aan den heer Hauwaert, leeraar te Gent. De verslaggevers waren de heeren Alberdingk Thijm, Micheels en Gκnard. Vervolgens werden de volgende benoemingen gedaan : io De heer Dr. Simons, leeraar van 't atheneum te Leuven. 20 De heer de Ceuleneer, hoogleeraar te Gent ; beiden als briefwis- selende leden. 3° De heer Burgersdijk, van Amsterdam. 4° De heer hoogleeraar Quack, van Amsterdam; deze twee /aatsten als buiten- landsche eereleden. Donderdag, 23 Juni, had in het lokaal der Academie (voormalig OMROEPER. 42 3 Dammansteen of huis van Oombergen), in de Koningstraat, de plechtige jaarlijksche zitting plaats. Ziehier het programma dezer zitting : I. De geschiedenis beschouwd als tie beste leerschool voor vorsten en volken ; redevoering uitgesproken door den heer J. Micheels, bestuurder. — 2. Prudens van Duyse. I. Schoonheid, Kunst. II: Waarhezd, Godsdienst. III. Liefde, Vaderland ; feestzang door den heer Em. Hiel. — 3. Vondel en het herbloezen der Catalaansche Dichtkunst ; redevoering door den eerw. heer j. Brouwers, buitenlandsch eerelid der Academie. De heer Brouwers wees er op hoe die herbloei, ongeveer met 1839 aangevangen,, heden eene groote hoogte had bereikt. Hij wees bijzonder op den dichter Verdaguer welke door oorspron- kelijkheid en innigheid uitmuntte. Spreker gaf daarvan eenige proeven in eigen daartoe vertaalde verzen. Verdaguer had ook Von iel bezongen, ter gelegenheid dat diens standbeeld te Amsterdam werd opgericht, daa: om wenschte de spreker dat men door vertaling in 't fransch, onzen Vondel aan den spaanschen dichter nader bekend zou maken. De geestdriftige redevoering werd algemeen toegejuicht. — 4. Bekendma- king . van den uitslag der letterkundige wedstrijden voor 1891 en 1892. Ook aan den heer Nestor de Tiere werd de eerepenning uitge- reikt. (Zie hierboveti.) Koninkl. Akademie. Afdeeling • Letterkunde. Verg. van Maandag, 9 Mei, 1892. Voordracht van den heer Quack, over Sociale beweging in de 17e eeuw, voorgesteld door de Labadisten en Pieter Cornsz. Plokhooi, een vriend van Cromwell, wien hij o. a. zes werkuren voor den arbeider voordroeg. De heer Houtsma deed mededeelingen over de Seldjuken in Klein- Azie. lilting van d. Ir Mei. De heer Asser : Brief van Jeremias Bentham aan koning Willem I. De heer Beets : Academische rein onaer de fransche oveiheersching. Zitting van d. Ir Juni. Voordracht van C. P. Tiele, over de studie der joodsche oudheden, ter gelegen- heid van het atsterven van prof. Kuenen g the prince of critics * genoemd. Maatschappij der Nederl, letterkunde te Leiden. Zitting van den 16' Juni. Voordracht van den voorzitter Acquoy over het geestelijke proza voor de hervorming en van eene Maria legende Des herders dochterkyn. Het verslag der werkzaamheden van het Frzesch genootschap, is voor eenige weken verschenen, waaruit blijkt, dat in den afgeloopen winter voordrachten over de geschiedenis en de kunst van Friesland zijn voordrachten over de geschiedenis en de kunst van Friesland zijn gehouden, door de heeren Dr. F. Buitenrust Hettema, Mr. A.-j. Andreae, Prof. J. Reitsma, J. E. G. Noordendorp, en Dr. L. K. Wagenaar. 424 OA IROEPER. Waaltche letteren. De heeren walen willen, door belooningen in prijskampen voor tooneelletterkunde (!) enz. door de regeering op gelijken voet gesteld worden met de nederlandsche-vlaamsche schrijvers. Mr. Obrie. In een voordracht, gehouden ter c Vlaamsche Confe- Mr. Obrie. In een voordracht, gehouden ter c Vlaamsche Confe- rentie der Balie van Gent, >> in de maand Juni 11., waarschutvt de heer Obrie te recht de jonge advocates tegen het uitvinden van woorden, al geschiedt dit ook met het goede doel bastaardwoorden te vermij- al geschiedt dit ook met het goede doel bastaardwoorden te vermij- den. — Het onnoodig gebruik van bastaardwoorden is eene font; maar nog gevaarlijker voor den geest der taal is het vervaardigen van woor- den ; omdat de m'eeste fabrikanten daartoe onbekwaam en geen genieen den ; omdat de m'eeste fabrikanten daartoe onbekwaam en geen genieen zijn zooals Bilderdijk, die zich hier en daar eene woordvinding mocht veroorloven. Volksliederen. In aflevering 2 en 3, 5892, van den Aavorscher komen nieuw ontdekte volksliederen voor : 1° Een lied in fransche taal, ter eere van koning Willem I, 2° Een omwentelingslied van 1797, in 't Nederlandsch, op de wijze ,der Marseillaise. Talen in Belgic. — Volgens het laatst verschenen Statistiek- Jaarboek spreken 2,485,384 Belgen geene andere taal dan de Vlaamsche, en 2,230,316 slechts Fransch, 423,752 inwoners spreken beide talen : die zijn natuurlijk bijna alien Vlamingen, waaruit blijkt, dat het land meer dan 600,000 Vlamingen 'meer telt dan Walen; hetgeen niet meer dan 600,000 Vlamingen 'meer telt dan Walen; hetgeen niet belet dat wij ons maar al te dikwijls laten onder den voet- helpen door deze. 39,55o Belgen spreken enkel Duitsch : dit zijn meestal Luxemburgers. 35,25o kunnen Fransch en Duitsch ; 2,956 Duitsch en Vlaamsch; 13,331 spreken Vlaamsch, Duitsch en Fransch. Langs eenen anderen kant leert het Jaarboek, dat 6,452 Belgen geene taal spreken : bij dit getal komen de doofstommen. bij dit getal komen de doofstommen. Te Maastricht worden de werkzaamheden aan de drie weste- lijke torens der St-Servatiuskerk met kracht voortgezet en zijn ,reeds twee torens geheel voltooid. twee torens geheel voltooid. Zooals men weet, waren deze torens in fantasiestijl opgetrokken en heeft men ze afgebroken, om ze door andere met den gemeen- schappelijken onderbouw overeenkomende, te doen vervangen. Het trotsche gebouw, een meesterstuk uit de He eeuw, verkrijgt hierdoor uitwendig een aanzien, dat geheel met het inwendige strookt Bijzondere boekerij. De Catalogus der boekerij van het begijnhof, te Amsterdam, door A. J. Flament, fr. 2.4e. Uitgever : C. F. van Steyn, Warmoesstraat, 75, te Amsterdam. Oude boeken te koop. Librairie ancienne : C. L. van Lan- genhuysen, Amsterdam, Cingel, 434, hock Beulingstraat. Bulletin nr 41 : Theologie, Geschiedenis en Aardrijkskunde, Kaarten, Taal- en Letterkunde, 479 hummers. BULA GE. Te Mantanb en ;France. Etude sur le dialecte de Bailleul. IA Societe des Sciences, Arts et Lettres de Lille avait inscrit dans . . son programme de concours pour 189o, une Etude phone'tique et grammatkale du flamand d'une commune du Nord. M. l'abb6 . Camel, aumOnier de PhOpital militaire de Lille, concourut et obtint le prix. On sait que la langue flamande est aujourd'hui releguθe en France dans les arrondissements de Dunkerque et d'Hazebrouck, oii elle est encore parlee par deux cent mine habitants. Anciennement, elle s'eten- dait plus loin. Au IXe siκcle, on la parlait a Valenciennes, oil Hoff- mann von Fallersleben decouvrit en 1837 un chant κcrit, en saxon ou vieux flamand, sur la victoire remportκe en Picardie par les Saxons et les Franks sur les Normands. A Lille, au XV" siθcle, un notaire ou tabellion 6crivait encore des actes en flamand, et la Dille de S e cli n , qui doit sa naissance a un hOpital, a recu son nom du flamand Tiek/ien (zieke lieden, (1) gens malades). M. l'abb6 Camel a pris pour sujet de son Etude le dialecte de Bailleul, chef-lieu de deux cantons de l'arrondissement d'Hazebrouck, Ce dialecte possκde un caract6re tout special qui se distingue du Ian- gage des cantons voisins, et < cette particularitθ est tellement caractθ- c ristique, dit M. Camel, qu'elle a donne lieu au dicton suivant : K Te Balle, Bachte de Kapalle <, Verkopt me malk g Vor gall. » (I) Il faut probablement entendre par ce mot les lepreux, nommθs par excellence les malades, et se batissant des cabanes isoMes a la cam- pagne. Voir M. PAUL ALBERDINGK THIJM : De Liefdadigheidsgestkh- ten, ou bien la traduction allemande parue chez M. Herder, a Fribourg en Brisgau. 426 BIJLAGE. Ce qu'il y a de remarquable dans ce quatrain populaire, c'est que la voyelle e est remplacee par la voyelle a. Balle est pour . Belle », nom flamand de Bailleul; Kafialle pour a kapelle », gald pour a geld ». Le dicton bailleulois signifie donc : a a Bailleul, derriere la chapelle, on vend du lait pour de l'argent >,. Cet usage de changer les e en a ne se trouve qu'a Bailleul et dans quelques communes du voisinage. On ne le trouve pas dans les autres cantons flamands de la France ; ceux-ci se distinguent seulement entr'eux par des locutions particu- lieres a chacun d'eux, et empruntees aux diminutifs des noms, aux adverbes, aux conjonctions, a des formes spκciales des temps du verbe, etc. . Plusieurs causes, dit M. Carpel, ont contribue a produire cette . . « ne sont meme pas entierement milries et fixees. » . Nous regrettons vivement cette abstention, car Petude du laureat de Lille aurait pu nous aider a decouvrir la cause de l'eiistence de ce dialecte de Bailleul, et comment it s'est etabli dans cette contree. Les langues et les dialectes sont les documents que les peuples laissent sur les Chemins qu'ils parcourent, pour indiquer la marche de l'humanite a travers le monde. Lorsque les Goths se furent installes en Europe et y eurent importe les langues teutoniques, leurs descendants se divisκrent a l'ouest en Saxons, en Anglo-Saxons et en Frisons, et ces populations don- nκrent naissance a l'anglais, au hollandais et au flamand. Le flamand de France, devenu aujourd'hui un patois parce qu'il n'est pas une langue &rite, a conserve beaucoup de formes anciennes qui appartiennent au vieux saxon, a l'anglo-saxon et au frison. Aussi, aux septieme et huitieme siecles, les rnissionnaires anglais qui vinrent sur le littoral du nord de la France pour convertir nos peres paIens, furent-ils compris par eux. Je me bornerai a citer pour preuve St Winoc, venere a Bergues, en Flandre. Un fait important que M. Carpel a constate dans le dialecte de Bailleul, c'est que le pronom personnel de la deuxieme personne gi, ie, est unique pour les trois genres et pour le singulier et le pluriel ; et cette particularite est commune aux autres dialectes flamands. Cepen- dant, tres anciennement, le vieux flamand possedait le pronom de la deuxieme personne du singulier, qui kali tat' ou du. Dans le Hainaut, au concile de Leptines en 742 ou 743, on redigea une formule d'ab- juration ou se trouve le pronom de la 2me personne tu : Forsachistu diabolce? Renonces-tu au demon ? Dans le poeme de Floris et Blan- chefleur, vers 1234 :. a Floris, seit soe, wel lieve kint . (Floris, dit-elle, bien cher enfant, comme tu as sottement aime ! et dans le poeme de St Brandaen, vers 6o : a Du heves evele mes- daen... » Tu as commis bien des fautes. BIJLA GE. 427 A quelle ιpoque le dialecte bailleulois a-t-il perdu le pronom de la 2me personne- du singulier? Voila ce qu'il aurait κte interessant de savoir. Pour le flamand ou le neerlandais en general, on dit qu'il s'est perdu quand s'est introduite, comme en France, la mode de parley a une personne, en se servant par politesse du pronom de la seconde personne du pluriel. On pense que cette mode date du regne des ducs de Bourgogne dans les Pays-Bas. On considerait alors, et l'on consi- dere encore aujourd'hui qu'il est plus poli de se servir du pluriel en s'adressant a une personne plus elevee que soi. De leur cote, les chefs du pouvoir public et les magistrats se servent du pronom de la premiere personne du pluriel, en ecrivant leurs ordonnances ou leurs sentences. Its disent : < nous >>, et on leur dit : < vous ». Cependant, des ecrivains flamands voudraient reprendre le pronom singulier Du, et le poete Dautzenberg a ecrit sur le Du des vers charmants, qu'il a adresses a Prudent Van Duyse. En terminant nous devons feliciter M. l'abbe Camel du succes qu'il a obtenu dans la capitale de l'ancienne Flandre francaise, et tous ceux qui auront lu son ouvrage voudront joindre leurs κloges a ceux que lui a decernes un linguiste distingue, M. V. Henry, aujourd'hui professeur de linguistique a la Sorbonne. LOUIS DE BACKER. /3nipptro. Aan de Westvlamingen. Gewestelijke volksliederen omgezet in <, boekensprake 5) zijn gelijk aan een' vlinder die den kieurpoeder zijner vleugelen verloren heeft, of gelijk de Iliade, vertaald door 's Graven- vleugelen verloren heeft, of gelijk de Iliade, vertaald door 's Graven- weert of de Oden van Horatius in de taal van Voss, of ook 't alle- mannisch van Hebel in 't hoog-, het heel hooge Duitsch. DICHTKUNST, LETTEREN. r5 v.*. 3. IL c4apman filo biCer, door FR. BERNARD. METZ, Mind. Cony. (r) (Slot.) EERLIJKER nog aanschouwt gij die gave van het zoo sierlijk gedicht « Parijs », waarin hij ten slotte op meesterlijke wijze de visioenen schildert, die oprijzen voor zijn blik. Heerlijk is de beschrijving van Parijs, thans de dartele amazone,_ die in 't sierlijk wapenkleed hare lokken schudt en nog altijd hare zonen in vervoering brengt. Daar naakt, daar naakt Parijs! — Hoe aller blikken stralenEen lachje in 't dartel oog, Een liedje op de lip van liefde en zegepralen, Of haar geen angst bewoog; ZOO wipt ze 't zadel in en grijpt den gouden teugel, En streelt de zijden maan! Maar eensklaps rijst zij op, en vaststaande in den beugel,Ontplooit heur hand de vaan. Het dartel lachje wijkt; de lonkende oogen pranken, De mond staat streng en straf : De Marseillaise golit in breed metalen klanken Millioenen lippen af. Daar tegen over schetst hij ons de boetelinge, die met een kruisbeeld als wapen, een Karen boetekleed als (1) Zie D. W. LI 325 vlgg. 430 Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. harnas, Attila overwon door het fluisteren harer bede, dat gehoord werd door haren bruidegom, den eeuwigen God. gehoord werd door haren bruidegom, den eeuwigen God. Het gebed en meer nog de tranen van Vincentius smeeken over Parijs Gods barmhartigheid af, doch de hemel blijft doof, want, en bier zien wij weder het Parijs onzer dagen : Ziet, twee gezellen staan, Parijs aan uwe zijde, De waanzin en de schuld 1 Aan beiden vastgeboeid, sleept elk u meι ten strijde, Van schrik des doods vervuld. Verhef, Parijs, uw vaan! — De Marseillaise dondert : « Geen boete, geen gebed I cc Weg met der heemlen God, door 't simpel kind bewonderd; « Voltaire is God en wet! » « Voltaire is God en wet! » De hoofdindruk, dien Damas na het hooren van Dr. Schaepman ondervond is die van kracht. Welnu, lees het grootste gedeelte zijner verzen en ook gij zult verplicht zijn boven alles te bewonderen : de kracht van den dichter. Die kracht openbaart zich in al zijne verzen ; bijzonder schittert ze in den a Mozes van Michel Angelo o uit De eeuw en haar koning. I k kan niet nalaten het hier in zijn geheel te geven; 't is een waarachtig meesterstuk : Voor 't reuzig marmerstuk, nog vormloos in zijn zwaarte, Stond met bezielden bilk de meester. 't Ruw gevaarte Scheen met den menschenzoon te spotten, maar de stof Is dienaar van den geest en geeft den koning lof! Daar glijdt de ligrok van de schoudren, in de handen Des kunstenaars blinkt reeds de beitel, door de wanden Klinkt dreunend slag op slag, en marmerblok op blok Bedekt den harden grond, die davert bij den schok, Door d'ijz'ren vuist gericht — de blonde haren zwieren, Met zweet en stof bedekt, langs hals en hoofd, de spieren Staan strak gespannen op den forschen arm : — treed voor, Treed voor, gij ideaal, en breek de boeien door, Treed voor, gij ideaal, en breek de boeien door, Die u omknellen, — en vernieuwde slagen dalen Met vaste hand, maar vol van vuurge drift; daar dwalen De vonkerrde oogen langs den ruwen vorm. Voorwaar, Reeds schijnt het leven door die trekken, ruw en zwaar I Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. 431 Moed, rnoed, gij meester! nog een enk'le van uw slagen, Een druppel van uw zweet, gij kunt aan 't nakroost vragen Den lauwer van 't Genie! Ja waarlijk, dat is hij, Herschepper van zijn yolk, in spijt der dwingiandij; Der wareld leeraar en de zanger van den morgen, in nevelen gehuld, in sluiers dicht verborgen, Die de eerste was voor de aard ! Ja 't is de Gods profeet, Die voor zijn staamlend woord de Faroos siddren deed, Die 't lied der zege zong, toen de opgeruide golven Het heir des dwingelands in 't stroomend graf bedolven; Ja, 't is de Ziener, die op Sinai zijn God In voile glorie schouwde en, sterveling, 't genot Der heemlen heeft gesmaakt, die met dien glans omgeven, Het woord Jehova's sprak, dat waarheid bracht en leven Te midden der woestijn ! Wat koninklijke kracht Bezielt de breede borst, die 't schuttend kleed veracht 1 Wat kalme en fiere moed spreekt uit de marm'ren vormen, Waar 's levens krachten in haar volheid onder stormen! Daar staat de meester voor zijn meesterstuk, zijn oog Drinkt heeten welluFt in 't aanschouwen, stout en hoog Verheft de moede zich en schouwt nog eens; in trouwe, Dat is zijn ideaal : nu werkelijkheid! de flaauwe Gelaatstint wordt een blos, maar keert in 't matte bleek, En als waanzinnig grijpt hij 't beeld en gilt hij : « Spreek! » Zouden wij Dr Schaepman niet den Michel Angelo der dichters mogen noemen? 't Is niet enkel een dwarrel- -wind van woorden, die daar ruischt ; Schaepman teekent niet alleen met het fijnste penseel, neen de kunstenaars- gave, die hij in Michel Angelo bewonderde en welke hij zoo vurig verlangde om zijne, hem dierbare, beelden to scheppen, is hem in ruime mate toebedeeld ; hij houwt met meesterhand de grootste kunststukken uit het zui- verste marmer. Schaepmans Justinianus, Irene, Mahomed, Photius, uit Aya Sofia zijn alien meesterstukken, voortbrengselen van het genie. Wie heeft de beschrijving uit Justinianus niet gelezen, wanneer hij bij het oproer der Groenen -wil vluchten, en door zijne gade, een vrouw uit de heffe des yolks, in moed wordt overtroffen? Die beschrijving tintelt van leven : 432 Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS RICHTER. Toch hebt`Gij eens gebeefd, 't was toen der Groenen woede De renbaan uit langs plein en straten joeg, En, door uw killen spot geprikkeld tot den bloede, De hand aan uwe krone sloeg; 't Was toen des oproers kreet dreunde om den Gouden Horen « Gevloekt Sabatius, uit wien hij is geboren ! » De Aya Sofia in de vlammen ging verloren, En 't grauw uw leven vroeg! Toen peinsdet Gij op vlucht, toen klonk het aan uw zijde : Wat, vluchten? Vluchten, nooit! » En Theodora rees hooghartig « Neen, ten strijde! En strijdend vallen met het purper kleed getooidl Nooit vluchten ! Van de wieg is ons het graf beschoren, Wie sterft heeft stervenseer, Wie vlucht om d'ijdlen dag heeft naam en eer verloren, Hem drukt des levens last, de last der schande, neιr I Nooit vluchten, nooit! vlucht Gij, o Caesar; gunstge winden Ontvoeren U, en voeren U ten straf — Mij zal de flood, mij op mijn zetel vinden Mij is de troon het heeerlijkst graf! » Toen siddrend voor de vlucht, zijt siddrend Gij gebleven, Tot Belisarius U vrede en macht hergaf. Kondt Gij dat uur slechts wisschen uit uw leven, Dat uur, als Theodora U gebiedt, — Gij kunt haar wulpsche drift, haar Venusdienst vergev'en, Gij wist wat deerne Gij ten zetel hal verheven — Haar leeuwenmoed vergeeft Gij niet! » Wie kent de hartverscheurende kracht van Irene nietr voortkomend uit een gebroken moederhart? Doch ik zou misbruik maken van de goedheid der redactie, wilde ik nog meer aanhalen. Daarbij, wanneer de parelen overvloed voorhanden zijn, wordt het kiezen zoo moeilijk; alien toch zijn even zuiver, even echt, even heerlijk ! Hoewel kracht nu eene der hoofdeigenschappen van onzen dichter is, toch heeft hij ook teedere snaren op. zijne Tier. In het begin wees ik reeds op Maria vans Egypte en Het H. Hart van Jesus. Eenvoudig beschrij- vend en toch meesterlijk is nog De komst van Petrus to Rome, wanneer de arme zijn net en schuitjes vergeet, na een broederkus henenspoedt en de mare door de Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. 433 jodenwijk doet fluisteren : « Heil, broeder, Petrus is in Rome ». Daarna begint het gesprek van Petrus met den Romein, en meer nog dan elders ziet men bier de gemakkelijkheid, waarmede Schaepman in zijne verzen weet to verhalen, gemakkelijkheid, die het eigendom van den waren dichter is, en die tevens de schoonheid, zoo ongezocht, zoo ongekunsteld doet zijn. Als overmeesterd Door al de majesteit daar voor hem, en begeesterd Door een gedachte, groot als Rome zelf, stond hij, Bewegeloos. Daar trad een wand'laar naderbtj En zag den vreemde en versiond hem met zijn oogen En vroeg op zachten toon, als door zijn hart bewogen : « Gegroet op Rome's grond! Ziet gij de Keizerstad « Soms heden voor het eerst, een heerlijk schouwspel, — wat • Mijn vreemde, voerde U hier? » « Ik kom den God vet konden, « « Wiens outer 't yolk verliet voor de offerdienst der zonden « « Den God hun onbekend! » » « Gewis een zware taak, « Die 'k niet wil prijzen, noch met scherpe reden laak; « Wat was uw vaderland ? » « « Ik ben een stam ontsproten « « Wiens bloed op Caesars woord door Rome heeft gevloten, « « Dien gij vervloekt, veracht : 'k Ben Gallileer, Joodl » » « 1-:en van hun vorsten? » a « Neen, nooit zag mijn land mij groot. « « Ms de arme visschers daar mocht ik mijn schamel leven « « Slechts rekk m door de spijs, die mij het net kon geven ; « « Ik heb geen schatten, goud noch zilver ! » » « Maar uw geest, « Is vrij en krachtig, trots uw lagen stand, geweest, « \Gij hebt de taal aanhoord der wijzen, ja de vragen « Der scholen zijn voor u ontsluierd, en gedragen « Door duizend stemmen zweeft uw wijd beroemde naam « Als wijsgeer de aarde rond op vleugelen der faam? » « « Ik ben een arme, 'k heb geen wijsheid ! » » « Kondt gij daar « Een leer des levens die de harten boeien kan, « Een leer die elken dag een meer verfijnde streeling, 0 Een hooger wellust brengt, met onuitputbre teeling « Slechts rozen schept waar doornen zijn, 't genot « Als eerste en laatste doel des wijzen stelt? » 434 Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER, cc « De God « Dien ik u kondig, heeft in 't menschelijk kleed geleden cc « Den schrikbren kamp des doods aan 't slavenkruis gestreden, « Hij is gestorven tusschen moordenaars 1 » » « Hij is gestorven tusschen moordenaars 1 » » Is hier geen eenvoud, die toch zoo diep grijpt in de ziel, is hier geen soberheid, die de heerlijkste rijk- dommen in zich besluit? Hiermede eindig ik. Mogen deze regelen iets bijdra- gen, opdat de groote dichter ook in Belgi i meer en meer worde gewaardeerd. u Men kent, » aldus schreef mij nog onlangs een Belgisch letterkundige van grooten naam, « men kent Dr Schaepman wel als staatsman, doch als dichter is hij bier minder bekend, » en toch waar men zooveel doet, zooveel werkt voor de moeder- taal, moet men ook Schaepman eeren als een der grootste mannen, die met de heerlijke gaven, welke God hem schonk, in den vollen zin des woords, heeft gewoekerd ; die de litteratuur in korte jaren ver vooruit- gestuwd heeft; die onvermoeid heeft gearbeid en in sierlijke taal zijne idealen den volke bekend maakte, om wiens slapen dan ook eenmaal de lichtglans zal spelen der onsterfelijkheid, want wat Dr Schaepman van Vondel zong, is ook ten voile op hem toepasselijk : « Door de sferen Stormt het lied « Eeuwig is de Heer der Heeren, Einde of aanvang kent Hij niet I » Maar er ruischen Door het zwerk Machtig, sterk, Zangen die het bloed doen bruischen, Die de sluimerende kracht Doen ontwaken En het menschenhart doen blaken In 't bewustzijn van zijn 'macht Zangen, die den dag doen gloren Na den nacht, Zangen uit des hemels koren, Dr H. 3. A. M. SCHAEPMAN ALS DICHTER. 435 Klinken over 't aardsch gebied : « Sterv'ling zij de rnensch geboren « Ware dichters sterven niet ! » Over al de doodstrofeen, Over puinen, lijken, graf, Over de ongemeten zeeen Der ontelbre stervensweeen Voert de geest den heerscherstaf : Boven al de doffe Iduchten, Tolken van de feile smart, Door de wrake des Almachten Rijzende uit het menschenhart, Boven al de jammerkreten, Die den dood verwinnaar heeten, Zingt de vrije geest zijn lied : « Ware dichters sterven niet I » Dichters, die als hemelzonen Op der bergen spitsen staan, In de gouden snaren slaan En een vlucht van voile toonen Op doen gaan, Toonen, waarin ieder hart Het volmaakte woord kan vinden Voor zijn vreugde, voor zijn smart ; Waarin tranen zich vet binden Met der moeder zaalgen lach ; Waarin al de stormen tieren, Al de geurge zephyrs zwieren, Die een dag In de menschenborst ziet zweven ; Toonen, die het rijke leven, Hooge waarheid, wedergeven In der schoonheid zonneglans. Dichters, die als Godes wachters, Met der Englen stralenkrans, Heel den zw erm der wetvepkrachters Voor het zwaard Van het heilig woord doen vallen, Het Trisagion doen schallen Over de aard ; Die der boosheid mocht bedwingen ; Die den lasteraar deed zingen : « God is groot! » Neen, — zij zijn getn stervelingen Zij zijn sterker dan de dood ! » rieftitrolen. Tlit de leoende der zoete Heilige Elizabeth door MARIA-ELIZABETH BELPAIRE. vk ' 1111IT rozen vlechten wij een kroon ,,,,i Een vrouw ter eere die het schoon Niet diende in duistren droomerszin, Maar in den warmen schijn der min. Zij droeg eens voedsel in haar schoot, Den warmen wijn, het spijzend brood, Maar toen haar liefde 't schuchter bood, Het waren rozen frisch en rood. En rond dit stralend levensbeeld, De straal der kunst in luister speelt, Die 't daaglijksch brood tot rozen maakt, Het slapend schoon in 't waar ontslaakt. Want ook de kunst is liefdegloed, Een gulden schijn, een tooverroed, Die 't waar herschept in warmen straal, In vormen boeit het ideaal. 0 Sacrament der schoonheidspracht ! Mysterie waar de liefde lacht! Zoet teeken van het hooger goed Beloofd aan reinen van gemoed ! LIEFDEROZEN. 437 Ik vind u gansch in 't lieflijk beeld Waar 't brood de frissche roze teelt. — Onsterflijk bloeien van het schoon De rozen in der eeuwen kroon. I. Aan het hof van Hongarije Leefde een edel koningspaar, Droeg den last des levens moedig, Droeg den last des scepters zwaar. Hij, de vorst, was wijs en dapper, Zij, de vrouwe, vroom en vroed; Trok hij 't zwaard voor recht en rede, Bidden, smeeken bleef zij zoet. Want bedreigd door Turkschen hoogmoed Was herhaald 't Hongaarsche land. 't Heele christendom ter schutting Diende 's konings kloeke hand. Moest in 't strijden 't vaandel zwichten Door het kruis voorafgegaan, Dan' zou zegevierend rijzen Steeds gehaat de halve maan. Bidden, kampen, was dan 't leven Van het vrome vorstenpaar, Maar de Heer vergat in 't streven Niet die helden van 't gevaar. Schonk een perel aan hun krone, Schonk hun liefde een nauwer band, Knoopte bei hun harten samen Door een teeder hemelspand. Rozeken uit koningsstamme, Simpel als de bloem van 't veld, Wie had van uw later leven 't Wisselvallige voorspeld? 438 LIEFDEROZEN. Zoet ontlookt gij in de zonne, In den lentestraal der vreugd, Die al 's levens wee en wonne Smaken zoudt in korte jeugd. Die, geboren om to heerschen, Heerschtet slechts door liefde en smart, Heldenziel door 't kruis veredeld - Heldenziel door 't kruis veredeld - In 't gevoelig vrouwenhart! 't Leven kroond' haar met zijn rozen Op een doornenkroon ontstaan, Legde in 't vochtig oog een glimlach, In den lach den heeten traan; Wierp op 't stralen van haar schoonheid Zachten glans van kuisch verdriet, Zachten glans van kuisch verdriet, Mengde bij den toon der liefde 't Diepe, wrange smartenlied. Hoe aanminnig in den wasem Van haar middeneeuwsche pracht, Staat zij dus, een beeld van 't leven Dat met tijd en eeuwen lacht. Gulden glans van heil'ge schoonheid Zweeft om haar bevallig hoofd, Die gebeden en gebeden, Die bemind heeft en geloofd. Heilige, vol heldendeugden, In het hart toch kindgezind, Vrouw in 't heiligste des levens, Liefde die weer liefde vindt, Liefde door het kruis verheven, Of het hart ook breekt 'en bloedt, — Eeuwig zal uw naam vertroosten, Balsem voor het week gemoed! Eeuwig zal uw beeld opdoemen Schoon in kuischen liefdestraal, Die het kruis met rozen kroondet : Liefde- Levensideaal! LIEFDEROZEN. 439 II. Wie kende hoog'ren eenvoud Dan 't kinderlijk gemoed, Waar zelfs beproefde vroomheid Voor zuchtend wijken moet, Waar eng'len rondom zweven, Een blanke duivenvlucht, Gebeden suizen, streelen, Al wiegend in de lucht? Een kind — dit wonderwezen Nog frisch uit 's Heeren hand, Op 't mulle zand des levens Al spelend aangeland. Een kind — dit pand des hemels Waar hemelsch licht in beeft, Waar schuttend en vereedlend Des Makers zoen op zweeft. Een kind — der toekomst raadsel, Aandoenlijk spel van 't lot, Vertrouwd aan menschenzorgen, Maar toevertrouwd door God. 0 kind'ren! welke grootheid Is als uw kleinheid groot, Die Christus ons ten voorbeeld Van hoogsten eenvoud hood ? Geen kind had zoetere onschuld Dan kleine Elizabeth, In 't eerste wichtgestamel Weerklonk een stil gebed; Het vroegste werk dier handjes Geen werken nog bekwaam, Was 't geven eener aalmoes In 's Heeren liefdenaam. Gansch 't leven was besloten Voor haar in deze min. Geen lijden kon verzwakken Haar vromen kinderzin, Geen onrecht haar verbitt'ren; Geen vreugd verwon haar hart : Zij wandelde door 't leven Een kind in vreugd en smart. 440 LIEFDEROZEN. Soms bleef zij uren liggen Voor 't outer gansch alleen. Als bloemen op haar lippen Als bloemen op haar lippen Ontloken de gebeen. Een schuinsche straal der zonne Speelde in het stille 1.-.00r e Speelde in het stille 1.-.00r En schiep om 't lokkig hoofdje En schiep om 't lokkig hoofdje Een glinsterenden gloor. Een glinsterenden gloor. De blik in dank geheven Zocht naar het zalig land, Dat kind'ren reeds ontwaren Van op, dit vluchtend strand, Wijl op de heil'ge blaren Wijl op de heil'ge blaren Vol licht en leven saam, Een kleine vinger spelde Des Heeren grooten naam... Wie weet wat stoet van eng'len Dien kindschen blik vermeidt Dien kindschen blik vermeidt Door zuiverheid des herten Door zuiverheid des herten Voor 't hemelsche bereid? Wie weet hoe God zich toonde In waarheid zonneklaar Aan 't kind, een waterspiegel, Geen rimpel nog gewaar? Geen rimpel nog gewaar? 0 blik der zuivere herten, Doorpeilend aarde en lucht, Hoe stijgt gij onbelemmerd Eenvoudig in uw vlucht! In 't spelen ook, hoe blijde, Trok immer haar de lust Naar 's Heeren liefdemaaltijd Ten tempel onbewust. Zij wist den dans to wenden In 't vroolijk kinderspel En kuste dan al ijlings De wanden der kapel, Uit liefde tot den Reiland, Die daar verborgen bleef, Die reeds zijn strenge lessen In 't kinderhartje schreef. — LIEFDEROZEN. 441 Zoo vlo6n die eerste dagen Vol vroomheid en vol ,deugd, Voorspellend latere oogsten Van heldendaad en deugd. Een kind was nog het meisje, Maar reeds bevriend met God, Reeds dragende in het harte Het roerend heil van 't lot. Ze ontlook in 's levens lente, Een roosje frisch en blij, Langs groene, bloeiend' hegge Aan 't stoeien zorgenvrii , Een roos met enk'le blaren, Die kort maar lieflijk bloeit En 's hemels zonnestralen In 't geurig hartje boeit. 0 roosje! dat in onschuld Het simpel hart ontplooit, De frissche dauw der gratie Uw nietigst bladje tooit. Vrij dringt in 't gouden kelkje Met enk'le bladerkroon, De warme zon der liefde, Geen lijden nog gewoon. III. Bewogen is des levens loop, een rustelooze stroom, Aan 't spoelen naar het verre diep, hoe lachend ook de zoom, Aan 't werken, worst'len op de baan met rotsen van graniet — Den schoot ontsprongen van het zijn en zelf een Touter niet. Geen woonstee biedt ons 't aardsche dal, slechts tenten op het veld. De levensdagen zijn voorbij ... en nauwlijks opgeteld. Voorbij! voorbij ! 't is 't lied der aard', de klaagtoon van beneen. Standvastig, veilig, onberoerd, is, de eeuw'ge stad alleen. 442 LIEFDERO ZEN. 0 land! in zoeten droom aanschouwd, het land van schoon en waar, Waar vreugde woont in veil'ge vree, in liefde zonneklaar, Hoe lang ontvlucht uw lokkend strand des stervlings brekend oog? Het eindloos noopt ons menschenhart met weemoed naar omhoog. Reeds vroeg was 't koningskind bevriend met 's levens wisselspel. Het zonnig beekje zijner jeugd, zoo kabb'lend, babb'lend, hel, Moest verder vlieten in den vreemd', verweesd van de outlerbron, Met storm en hagelbui bedreigd na blijde lentezon. Een redder kwam uit verre streek, met vreemde vragen aan : Het meisje zou, als kindsche bruid, met hem naar Wartburg gaan. Zoo sprak de boo aan 't ouderpaar en dong om 's meisjes hand, Aan 't spelemeien onbezorgd in 't lustig kinderland. De koning aarzelde niet lang : het aanbod was to schoon, De jonge vorst van Thuringland een aangename zoon; Maar droever was de koningin, haar oog van schreien rood, Toen zeeg'nend, zuchtend zij het kind den vreemden krijger hood : « Uw riddertrouw beveel ik haar, die 'k baarde in rouw en smart, Die 'k dubbel droeg, eens in mijn schoot, en nu op 't moederhart! » , en nu op 't moederhart! » En plechtig gaf hij 't ridderwoord : « Ik blijf getrouw haar bij. Mijn manneneer, mijn mannenmoed, blijft waken aan haar zip ›) Toen ging de stoet van 't Hongaarsch hof in 't stuiven van de baan : in 't stuiven van de baan : LIEFDEROZEN. 443 De jonge telg uit koningsstam een vorstenwees voortaan. Hoe diepbegeerend middlerwij1 verwachtte men op 't slot Den zoeten schat zoo ver gezocht . in 't weifelen van 't lot! De landgraaf en de landgravin verlangden naar het kind Door de eens te worden echtgenoot zoo brandend reeds bemind. Een ranke knaap, in 't twaalfde jaar, maar zuiver als een maagd, Die in de vuur'ge jonglingsborst een manneninborst draagt. Men legde in 't eene bed te saam het vroeg verloofde paar, En zuster, broeder groeiden zij in de eene min te gaar. .0 heil'ge band van hooge trouw in jonge jeugd geknoopt, Met al het zoete van 't gevoel der kindermin gedoopt, Hoe knocht gij deze harten saam voor 't leven, tot den dood ! ... Geen macht is als die almacht zoet, geen kracht als liefde groot. En rond hun wisslend levenspad die zelfde luister zweeft, Van uit de wieg tot aan het graf in beider harten leeft. Als kind'ren hebben zij bemind : met zuivren zusternaam, Begroet de teed're bruidegom zijn bruid en ga te saam. Of stormen loeien, 't harte breekt, toch blijft de frissche kracht Van de eerste liefde 't gulden licht dat in hun leven lacht. Een liefde zweeft op beider beeld vereend in 't roerend lot, Die liefde die in sterven .Ieeft, en nimmer sterft in God. 444 LIEFDEROZEN. IV. In den dom van Eisenach Wordt een Christusbeeld bewaard. Menig die het hangen zag, Ging door 't hart een lijdenszwaard. 't Hoofd des Zaligmakers zinkt Zwaar belaan met doornenkrans; Water zijner zij ontspringt Uit de diepe wond der lans. -- 0 mijn Minnaar! welke smart Ging toch snijdend door uw hart? « — Nu, meisjes, snel in pracht en praal, In schoonheidsglans, in schoonheidsstraal, U op den weg begeven! 't Is heden 't groot Lievrouwenfeest; Eenieder tooit zich om het meest : Het schoon is 't blijder leven. » « Hoort ginds het plechtig klokgebom Van uit den zwaren, grijzen dom De vrome burgers roepen. Wij dalen met de scharen mee. De zon beschijnt de blijde stee, De bontgekleurde g-roepen. ›› « Geen huis of 't steekt een wimpel uit. Op markt, op straat is 't vol geluid. De blauwe hemel lacht. Bekroont u met uw gouden kroon. Vorstinnen, komt in 's vorsten woon Met koninklijke pracht. » De maagden hoorden blij haar woord. Hun hart was met den dag to akkoord, Zoo hel, zoo blauw, zoo klaar. Agnes, de fiere, lofgewoon, Elizabeth, meer zedig schoon, Een lieflijk lentepaar. LIEFDEROZEN. 445 En waar zij treden, waar zij gaan, Daar blijft het yolk bewondrend staan Voor 't jeugdige gelaat. De zon bestraalt hun gouden kroon; Maar 't voorhoofd draagt in 't eigen schoon Een lokkender sieraad. Zoo zoet, zoo zacht, de gulden gloed Der jonkheid, die het frissche bloed Door de aders sneller jaagt! Onsterflijk is die blijde macht, Des levens immer jonge kracht, Die lasten lachend draagt. Zoo treden zij den tempel in En knielen met de landgravin In de oude vorstenbank. Aan 't outer vangt het offer aan; De wierook walmt, de priestess gaan En klinkt het koorgezang. Doch aan den wand zoo grijs en naakt, Door licht, noch zonnestraal geraakt, Wacht op zijn kruis de (leer. Zijn hoofd met doornen zwaar belaan, Bevlekt met spuwsel, bloed en traan, Hangt hefdezoekend neer. En nauw'lijks heeft Elizabeth Het oog geheven in 't gebed, Of door haar teeder hart De scherpe lans des lijdens gaat. Zij ziet des Minnaars bleek gelaat, Begrijpt zijn stomme smart. « Mijn Jezus, wacht gij stervend daar, Met hangend hoofd en hangend haar, Een lelie in het slijk? En ik droeg hier een gouden kroon? Een schepsel zocht naar eigen schoon? 0 maak me aan U gelijk! » 446 LIEFDEROZEN En aanstonds buigt zij op den grond, Ontrukt haar gouden kroon ter stond, Ontrukt haar gouden kroon ter stond, En weent of 't hart haar breekt. Den mantel trekt zij op 't gelaat ; .Heur boezem op en neder gaat; Haar mond onhoorbaar smeekt. « — Elizabeth, zeg wat u deert !. Waarom zoo zinloos u verneerd En bukken als gij doet ? 'k Ben waarlijk over u beschaamd. Die houding geen vorstin betaamt ; Dat is voor maarten goed. >> De maagd verhief haar vochtig oog. K — Vergeef, Vrouw-moeder, en gedoog Dat ik mijn kroon verwerp'. Uit doornen is des Heeren kroon : Was al mijn goud Hem niet een hoop Bij deze kroon zoo scherp ? » En weerom buigt zij op den grond, En trekt haar mantel voor den mond, Met schreien reeds doorweekt Lang blijft zij aan des kruizes voet En weent er uit een vol gemoed, En weent er uit een vol gemoed, Dat bidt, dat smeekt, en breekt. In den ouden, grijzen dom, Hangt een Christus bloedigrood. Alles rond is stil en stom, Lucht en Leven kil en dood. Doch voor 't kruis een vrouwe hgt, 't Hart met liefdelans doorboord. Tranen lekken op 't gezicht Onder 't bidden ongestoord. — 0 mijn Minnaar ! is die smart Niet een troost voor 't stervend hart LIEFDEROZEN. 447 v. Waar de hooge Wartburg trotsch Zetelt op de steile rots, Heerscht een wonder feestgeschal. De avondstond is zoel en zacht, Smiltend in een stillen nacht : Duister words het overal. Rond den grijzen gravensteen Staan in krans de wouden heen, Wachters in den stillen nacht Vol geheimenis en pracht ; Maar het fier kasteel omhoog Flikkert, schittert voor het oog. Uit de veil-omloofde vensters Spatten blijde luchtergensters Tot op 't donker groene loover, En bij 't luchtig lichtgetoover, Suist het woud in zacht gefluister Van des levens lust en luister, Van der liefde zomerglans, Wij1 aan 's hemels blauwen trans Sterren een voor een verschijnen, Bloemen die bij dag verkwijnen. In de hoog versierde zalen , Ziet men niets dan feestlijk pralen, Ridders, vorsten, vrouwen schoon IJvrend om der gratie kroon, Krijgers in den slag gestaald, Maagden waar de sliefde om straalt, Paadjes vlug als vhnders bont Lustig zwervend op den grond, Ouderlingen zwaar en loom, Haast ontwakend uit den droom Die het aardsche leven heet En toch niemand ooit vergeet, Zelfs in 't eeuwig oord van pracht. Vedelsnaren klinken zacht, Wisslend met het zoet geluid Van de weemoedvolle hilt; 448 LIEFDEROZ EN. En nog zoeter dan de akkoorden, Suist het lied der liefdewoorden Aan het oor der jonge maagd, Die der schoonheid krone draagt, Die de frissche roze plukt Aan den Edensboom ontrukt. Kleinoodsprankels, lichtkarbonklen, Wijn aan 't schuimen, oog aan 't vonkl en, Alles streelt de zinnen zacht, Alles streelt de zinnen zacht, Alles spiegelt, wiegelt, lacht ; 't Wemelt, schemelt voor het oog Als een kleur'ge regenboog. En in 't midden van 't geluid, Zitten bruidegom en bruid Zoeter, stiller bij elkaar Als een schuchter duivenpaar. Zij 't gewoel zoo hoog gedreven, 't Ander lied, het lied van 't leven, Hoog en heilig en verheven, Met zijn strijden, met zijn streven, Met zijn kracht, en kruis, en kroon, Suist in diepen, vollen toon In het hart der jonge vrouw, Heerscht met heil'gen levenstrouw In des bruidegoms gemoed Vrij en vrank, en vroom en vroed. K Vrienden! v klinkt het in het rond, Vliegt en vlucht van mond tot mond In den blijden avondstond, N Nog een heildronk eer wij scheiden ! Dat op 's levens rozenbaan Lang ons landgraaf moge gaan, Lang in liefde zich vermeiden, Ver van pijnen, ver van smart, Met de zoete bruid aan 't hart! Allen deelen in 't gejoel. Hooger stijgt het feestgewoel, Breeder, blijder in den nacht. LIEFDEROZEN. 449 Doch in 't hart van than en vrouw Klinkt het slechts van liefde en trouw, Liefde, die met lijden lacht. » Zij zijn toch heen ; de laatste klank verdwijnt. Wij zijn alleen op 't hooge slot gebleven. Het feest, de zang, me een Lange droome schijnt : Wij zijn alleen, vereenigd voor het leven. Kom, laat ons oog nu zoeken 't blauw lazuur, Door sterren nog bezaaid in 't heimlijk uur. Hoe schoon de lucht in 't zwijgen van den nacht! Het aardsche rust in 's hemels boezem veilig. Zoo rust mijn ziel in 's levens liefde zacht. Door liefde alleen is 't vrouwenleven heilig. Geen hemelsveld droeg rijker sterren ooit Dan mijne ziel nu met uw min getooid. Zie gindsche ster, zoo fonklend en zoo schoon! Het duister groeit, maar ook haar heerlijk pralen : Zoo, wordt mijn hart eens aan de smart gewoon, Zal de eerste min slechts hooger, blijder stralen. — Mijn bruidegom, mijn minnaar, mijn gemaal, Uw liefde alleen is gansch mijn levensstraal ! » VI. 0 — Elizabeth, wat draagt gij daar Al in der kleed'ren schoot? Gewis weer voor uwe armenschaar Wat voedsel en wat brood? >> « — Vergeef, Heer mijn, 't zijn rozen maar, Slechts rozen frisch en broos. » En blozend staat zij voor hem daar, Een levendige roos. Hij houdt haar staan, doch stil en zacht — Geen mensch die hen aanziet — « — Laat zien, zoet zusterken, uw vracht, 'k Betrouw u ditmaal niet. » 450 LIEF'DEROZEN. Zij slaat haar oogen op hem teer ; Daar tuimelt van haar schoot Een frissche bloemenregen neer Van rozen wit en rood. Haar zoet gelaat omzweeft een Licht Zoo hemelsch en zoo klaar. Vol eerbied staart in 't aangezicht De ontroerde landgraaf haar. En snel en schalk, met kindervreugd, Ontwijkt zijn ga hem zacht. Zij draagt in haren schoot verheugd Weer de oude voedselvracht. Doch eene roos ontging haar hand; Die had haar man bewaard : Der zonn'ge vreugde geurig pand In 't aardsche dal bespaard. Bewaar die bloeme zoeter jeugd, Der liefde zalig pand; Al bloeit zij kort in lentevreugd, Zij werd door God geplant.(Slot volgt) 440044444444am JO rittnit Ilan donotantim lumens aan Perot* ban Pop, (I) medegedeeld door Dr. J. A. WORP. II. Lieve Songetgen. Ie derobe ce moment de temps de l'importunite de mes affaires pour me condouloir de la maladie qu'on me faict scauoir vous auoir surprise. quelle en ait este ou la qualite ou la cause je ne le stay point; bien puis je juger que c'a este quelque chose d'extraordinaire qui vous a empechee de me continuer la faveur accoustumee de vos lettres. vous a empechee de me continuer la faveur accoustumee de vos lettres. I'espere que l'espoir que m'a donne mon frere (2) de vostre guerison n'aura este vain, et que hormais vous estes hors de peine. Parmi les triomphes et magnificences qui nous ont accompagnez depuis qu'auons mis le pied en ce pais delicieux je n'ay jamais manque de me raffrai- chir la memoire de vostre amitiκ et conuersation, qui me valent plus sans comparaison que touter ces splendeurs du monde. De ce qu'auez pries la peine d'aller entretenir mon bon Pere en son infirmitκ (3) je vous en ay de l'obligation comme d'un debuoir preste a ma personne. Ne permettez jamais que cette amitiθ entre vous et les nostres defaille, (I) D. Warande, 1892, bl. 335. (2) Maurits H., geb. I2 Mei 1595, 1- 24 Sept. 1642, was ouder dan Constantyn. In 1624 werd hij Secretaris van den Raad van State. Hij is gehuwd geweest met Petronella Campen. (Zie Dagboek, Bijlage D.) (3) Christiaen Huygens, geb. 22 April 1551, t 7 Febr. 1624, in 1592 gehuwd met Susanna Hoefnagel, was Secretaris van den Raad van State. In dezen tijd was hij lijdende; den 3d" Mei teekende hij in zijn dagboek aan : c Les gouttes x., den 3014" Juni : 4( Ick gae weder in den Raedt, uyt het Flerecyn. 2' (Zie Dagboek van Constan- tyn _Huygens, blz. 4.) 452 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. et vous ne vous en plaindrez point. Remercie Made. Trello (i) de sa jolie lettre qu'elle m'a faict l'honneur de m'escrire : je l'ay prise pour d'autant plus solides asseurances de son affection enuers moy qu'une parole vault mieux que dix pensκes. Pour m'excuser de ce que je manque a luy respondre monstrez luy seulement ce mot, qui la fera bien juger comme le loisir m'a estθ cher et escart. Adieu Songetgen, ne doubtez point que je ne soye tousiours votre ami indubitable. Mais de grace escriuez moy a toutes occasions. Si la prochaine fois it me reste quelque peu de temps d'auantage je vous communiqueray certains miens aduis qui me sont venus en ceruelle par chemin, comme en cheminant a cheual on a loisir de penser et repenser dix mille choses sans destourbier. Tenez tousiours bonne amitiκ auec Edmond (2), mais temperez vos actions auec cette discretion qui vous est naturelle. Aprenez de moy que si vous vous jettez vous mesme personne ne vous rele- uera. Ie veux du bien a Sr. Thomas (3) mais a vous aussi, et a touts deux ensemble, c'est pourquoy je souhaitte quelque jour de venir bout de quelque bon dessein, mais en reputation et honneur. Vn autrefois plus a plein de ceci. Mes baisemains a Mad'. d'Eussum, San- tenskint (4), Trello, Dimmer, Claesje (5), Kilgrew (6), vos freres (7), Edmond, Connervay (8) et tout le Voorhout. Adieu kint. De Venise, en courant. 188. Iuin 1620. Vostre ami de cceur. (I) Zie de noot hij den vorigen brief. Lucretia van Trello was evenals Dorothea van Dorp met Huygens in correspondentie, als deze buiten 's lands was. Zoo schrijft H. eens uit Londen aan zijne ouders (4 Febr. 1622) : « Ces fines Dorp et Trello ne m'escriuent plus, je conclus qu'elles ont mes correspondances peu agreables, donc je me tais aussij. (2) In 1600 streed de Schotsche kolonel William Edmund bij Nieuwpoort mede. Misschien was deze Edmond een zoon van hem en dezelfde, die in 1625 to Utrecht woonde en officier van de cavallerie was. (Navorscher, 1887, blz. 584.) FIij wordt in 1624 door Dorothea in een brief aan Huygens genoemd; zijne vrouw komt er daar niet best of (Dietsche Warande, t. a. p., blz. 485). (3) Is dit de voornaam van Edmond? (4) Zie de noot over Charlotte van Santen bij den vorigen brief. (5) Claesje is mij onbekend gebleven. (6) Zeker een der oudere zoons van Sir Robert Killigrew, over wien boven is gesproken. (7) Uit de huwelijken van Frederik van Dorp (1547-1612) met Anna Schets van Grobbendonck en Sara Adriana van Trello waren de volgende zoons geboren : Tertullilel, Philips van Dorp ((587-1652), de admiraal, Arend van Dorp (geb. omstreeks 1599, j- 1652) en Frederik van Dorp (1612-1679). Waarschijnlijk zljn hier Philips en Arend beloell (8) Connervay was misschien verbonden aan de Eagalsche ambassade, of een Engelsch officier in dienst der Staten. BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 453 Songetgien ; Vostre voyage de Kenenburgh (1) m'aggree pour la mesme raison -qui vous l'a rendu moins agreable; Il est bon d'auoir a faire par fois a des gens d'opinion contraire A la vostre, pour se roidir a la defense de chascun la sienne, et, par voye de dispute, se descouurir soy mesme a soy, et scauoir i combien c'est que l'on scait. puis, on aiguise sa trenche, a la frotter a l'acier de l'obstination des ignorans. c'est ce qui a donne occasion aux premiers disputes d'Escole, ou elles s'appel- lent les espluschements de ueritκ. Mais aussi apres l'auoir acquise, ii reste le grand point de la pratique, qui s'enseigne hors des Escoles, es lieux on pleust a Dieu que jamais la methode scholastique n'eust estθ mice en auant ; ou au moins exercκe auec moins d'aigreur. Cette pratique, comme en touts les chefs de nostre foy, ainsi notamment en ces derrieres controuerses, doibt estre la uisθe et le but de l'exercice, afin que l'ame s'estant eslancee de tout son pouuoir jusques au plus haut degre de l'election absolue de Dieu, se regarde par apres au dedans, et, asseurtie de ce qui est de la racine de l'arbre, en vienne par apres aux fruits; esquelz la dependance du haut auec le bas, luy doibt fournir tout le subjet de sa consolation en l'asseurance de son salut. Si apres vostre retour a la Haye (2) mes Sceurs (3) vous ont esloignθ les apparences du mien, elles vous ont fidelement communiquι mes derniers aduiz, que je ne scauroy desdire pour encores. Le temps de neuf moiz a la uerite est trey-long, pour un Ambassade extraordi- naire (4); mais encor nous consolerions nous en la misere commune de vostre sexe, si au bout de ce terme peussions nous descharger le ventre d'un fardeau si importun. Ie n'y voy nulle apparence ; et en mon particulier toutefois m'appaise des raisons que vous ay souuent alleguθes. Cependant, de loing, je considere, comme spectateur, l'effroya- ble estat de ma Patrie; et ne fust que j'esperasse en la prouidence de l'Eternel, pour le regard de la manutention de sa propre cause, la representation de noz mauuaisitez me feroit desesperer de sa merci. Ie le prie de Cceur, qu'il vous la continue en vostre particulier, comme je suis d'affection interne Vostre ami tres•ami Den Song. (I) Misschien wordt hiermede het huis van Kenenburg bedoeld aan de Oostzijde van het Noordeinde in den Haag. (2) Dorothea logeerde waarschijnlijk to Amsterdam bij an der Van Baerle's. (3) Zie de noot bij brief I. (4) Den 5d" Dec. 1621 was Huygens als secretaris van de gezan- ten Aerssen, Dirk Ras en Van Tuyl van Serooskerke naar Engeland vertrokken. Hij keerde eerst den 13d" Feb. 1623 terug, daar de onder- handelingen bijzonder lang duurden. (Zie Jorissen, t. a. p., blz. 94-96, 527.) 454 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. Mes baisemains a Mad : vostre hostesse, auec tous les siens; 't schoone kint (I) deuant tous. Ie m'attends a la promesse que me faictes de m'auiser des amours de mon bon frere (2). il me contente infiniment d'entendre l'heureux estat auquel a present se rencontrent tous les troiz vostres. Londres ce 1 te. de mon mois (3) 1622. Adres : A Mademoiselle Dorothκe Van Dorp A la Haye. IV. Song Mons'. vostre frere (4) m'ezuoya hier au soir vostre lettre, sur la quelle cette ci va de response, pour vous dire que IA oil luy ou quel- qu'un des vostres Fourra auoir besoin de mes aduis ou adresses, je m'y employeray de pleine affection, de sorte qu'on ne desirera jamais rien en moy que le pouuoir de vous obliger tous, la volonte m'en demeurant tres parfaicte. Pour les differents oil ce voisinage est tombe passι quelque temps, je n'y pretends part ni portion, et croy qu'entame par des femmes, il pourra estre vuide de mesme, mais, comme fay dit, si vous vous en rapportez a I'entremise de ces gens icij, il n'en ira que de mal en pis. a faute d'instruction sur le principal ilz soot capables de s'esgarer, et s'en prendre oil ilz en ont le moins de subject : Ie n'ay pas estκ present a cette conference que Mad°. Van Dorp (5) a eue auec Ma Mere (6), et dont elle vous aura donne aduis sans (1) Waarschijnlijk bedoelt hij Susanna van Baerle; zie de vol- gende noot. (2) Maurits Huygens maakte in dezen tijd het hof aan zijn nichtje Susanna van Baerle (ged. 8 Maart 1599), dochter van Jan van Baerle en Jacomina Hoon. Zie de bijzonderheden van deze vrijerij bij Joris- sen, t. a. p., blz. 127, vlgg. Susanna was echter niet to vermurwen. Vijf jaren later is zij met Constantyn zelf getrouwd; zij overleed TO' Mei 1637, nadat zij haren echtgenoot 5 kinderen had geschonken. (3) Nl. September; den 4d" Sept. 1596 was Constantyn geboren. (4) Zie over de broeders van Dorothea de noot bij brief II. (5) Sara Adriana van Trello was de tweede vrouw van Frederik van Dorp en de stiefmoeder van Dorothea. Zij was in 1583 geboren (vgl. Oud-Holland,1887, blz. 281) en stied in 1648 (t. a. p., blz. 277).. Sedert 1612 was zij weduwe. (6) Susanna Hoefnagel (geb. 28 Oct. 1561, t 16 Mei 1633) huwde in 1592 Christiaen Huygens, wien zij 6 kinderen schonk. Sedert 1624. was zij weduwe. BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 455 doubte, puis que peu sagement on la faict esclatter deuant ceux qui en ont bien peu a faire. Mais si elle perseuere a me charger de blasme, comme j'apprens que desia de trauers elle s'est meslee d'y toucher, je me verroy en fin force a faire ouuerture de mes liures, et Passeure bien qu'elle y lira sa confusion et ma sincere affection pour le seruice d'elles et des siens, n'y ayant que l'ingratitude qui la puisse disputer. Mais le desir de paix et concorde qui me gouuerne dessus tout, me faict esperer et souhaitter que le proces sera vuide deuant que j'aye besoin de cette _production, et que, s'il plaist a Dieu, l'estrif se terminera en risee un jour. ce que je ne di pas certes par defiance de nostre cause, car j'estime qu'elle se defend soy mesme, et que pour la combattre vous aurez besoing de bons coups d'escrime, mais, encor un coup, par pure enuie d'union et d'amitie a la quelle je porteray tousiours autant que pourrez desirer du Song. De la Haye ce 11°. d'Avril 1626. Mes recommandations a tout le monde. Adres : Me Joffrouwe Joffe. Dorothee Van Dorp, Ten huyse van Sr. Hans Van Baerle, Tot Amsteldam. v. Song; Apres que mes occupations m'ont faict fausser trois jours de suitte le debuoir de vous respondre et a quantitι d'autres amiz, qui se plaignent de mesme stile que vous,, encor aujourdhuy me bornent elles mon loisir de si pres que je ne scauroy que vous dire en tres grande haste qu'a mon aduis Monsr. vostre frere (t) fera bien de se presen- ter deuant le Prince a cet heure qu'il doibt aller songer a disposer d'un si beau commandement. PAdmiral (2) m'asseure qu'il aura sa voix, et que ce seroit luij_ faire tort de ne le luy donner point. Mais, (1) Philips van Dorp had in 1625 als vice-admiraal onder den Luitenant-admiraal Willem de Zoete, Heer van Hautain, den tocht tegen La Rochelle meegemaakt. Op welk commando hier gedoeld wordt, weet ik niet. (2) Waarschijnlijk wordt hier Willem van Nassau bedoeld, 66n der natuurlijke zoons van Prins Maurits, die in 1627 bij het beleg van Grol is gesneuveld. 456 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. puis que la resolution en est cachee au coeur de mon Maistre (I), oil peut estre elle n'est encore conceue, c'est chose doubteuse d'en juger. Le Sr. Caluart (2) nous auoit desia donne Pularme de vostre mala- die qui m'estonna du commencement, mais apprenant qu'un peu plus d'apprehension qu'il ne faloit pour si peu de mal vous avoit faict faire la mourante, quand, grace a Dieu, ii n'en estoit guere temps encore, j'ay faict du complaisant a the rire de ce que d'autres me disoyent auoir este ridicule a veoir, lors que vous prinstez cone des parens et vous imaginastes d'auoir la mort au bout des ongles. A cet heure a mon aduis vous la faictes trop longue la, et des mescontentemens que voz amis ont conceu contre vous ne se debattent pas ici a vostre aduantage, comme je me promets que vous vous en scaur- riez defendre en presence. Ie voy naistre des inconueniens de ce que tout le monde ne scait pas le fonds des affaires, et d'autres ne le veulent pas scauoir. De moy j'ay tousiours des Irouppes de reserue, qui au pis aller me garantiront de toutte calomnie, mais comme "je suis marri de veoir du desordre parmi *des amiz, aussi voudroy-ie que prinsiez la peine de les veoir deuelopper, au lieu d'autres, qui par faute d'instruc- tion peuuent rendre vostre cause pire qu'elle n'est. Le reste de vostre lettre et celle que vous laissates icij sont l'in- &mite mesmes, et ne meritent point de response, si ce n'est que je suis tousiours le mesme de cceur et d'intention que j'ay este tousiours, et le seray, pour tous changemens qui puissent arriuer au train de ma vie, scauoir den Song. Recommandations par tout, s'il vous plaist. Adres : Me Joffrouwe Me Joffr. Dorothee Van (geen naam) ten huyse van Sr. Hans Van Baerle Tot Amsteldam. (I) Frederik Hendrik, van wien Huygens sedert i8 Juni 1625 secretaris was. (2) Zeker Jhr. Levyn de Calvart, Heer van den Bossche, Luite- nant-kolonel, die een vriend was van- Huygens en 1 Dec. 1638 is gestorven (vgl. Dagboek, blz. 32). Zie over zijn huwelijk HUYGENS' Gedichten, I, blz. 61, Noot. BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 457 VI. Amsterdam ( 1) 2. Mars 1627. Song. Vous auez tant eu la teste rompue de mes inuentions, qu'il m'a semblκ que la communication de cette derniere ne se pouuoit faire en aucune part a moins d'offense. Ie veux dire que vous portez comme une cicatrice de l'importunitκ de mon entretien, et que par ainsi vous auez moins de sensibilitκ aux coups nouueaux. I'enfantay cette concep- tion pierreuse aujourdhuy dans mon lict, pour vous dire que les Bruygoms comme moy se donnent assez de loisir a porter ailleurs la pens6e qu'au pucelage de la maistresse. C'est bien vous qui me cognoissez des mieux, mais apprenez qu'en ces entrefaittes, oft volontiers la plus part du monde s'oublie, je m'esuertue a ne rien faire qui oblige ma ressouuenance a me faire rougir d apres. C'est en partie pour vous conseruer entier l'honneur qui vous demeure de m'auoir nourri et esleuθ sagement. I'attens qu'a tout heure on m'apporte la nouuelle du choix que Messrs. de Zelande auront voulu faire de la personne de Monsr. vostre frere (2). N'apprehende rien quoy qu'ilz tardent ; son merite luy en a desia despeschκ la Commission au cceur des gens de bien, et les meschans ne seront jamais capables de l'en effacer. Ce frere vault largement les autres, quelque impression que vous ayez du Cadet (3). Cettuyci s'est insinue trop auant en ma cognoissance, desia deuant que ses compor- tements me fussent autres qu'indifferens, pour me faire soubscrite au jugement que vous en faictes par amour ou par charitκ. S'il a les bonnes parties -que vous en imaginez, je veux bien m'en resjouir aueq vous, mais si aussi je tesmoigne n'ignorer point le surprix de ses imper- fections je demande que you; n'en attribuyiez rien a la passion, ou a un fol ressentiment de la folie qu'il a voulu employer contre moy. Car de faict, je tascheray tousiours a me tenir aussi loin de la ren... (4) (I) Den 220ten Febr. 1627 teekende H. in zijn Dagboek aan (zie blz. 12): c Amsterdami cum sorore Geertruda et fratre b, en den 24"" : c Pacta nuptialia conclusa, et coram consistorio s. Den 6den April is hij getrouwd. W ij kunnen ons voorstellen, welke brieven Dorothea hem in dezen tijd heeft geschreven, nu wij hier het antwoord leeren kennen. (2) Zie den vorigen brief. (3) Zeker is Arend van Dorp bedoeld, de jongste der voile broe- ders van Dorothea. Want Frederik van Dorp, uit het tweede huwe- lijk geboren, was in 1627 vijftien jaar oud. Arend van Dorp, over wien H. zich hier zoo ongunstig uitlaat, werd zijn zwager; hij was in 1626 getrouwd met Ida van Baerle, eene jongere zuster van Susanna. Zie ook aan het slot van den brief. (4) Het papier is hier afgesleten en het woord niet goed leesbaar. 458 BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. qu'il a tesmoignκ l'estre de la discretion. Outre que mon inclination natu- relle me porte a cette resolution, pouuant bien me vanter de par la grace de relle me porte a cette resolution, pouuant bien me vanter de par la grace de Dieu, comme it y, a en Sa parole, qu'il m'est e'scheu une bonne ame, Dieu, comme it y, a en Sa parole, qu'il m'est e'scheu une bonne ame, la consideration de cette alliance est assez capable de me persuader a la paix, et a cette concorde oil it faict si beau veoir Freres uniz s'en- tretenir. Mais depuis que dernierement je vous en enseignay IA voye si aisee et ouuerte, j'ay souuent pl... (I) a par moy d'auoir veu comme vous eustes peu agreable d'apprehender mes raisons. Ie prie Dieu qu'il ne cesse de vous illumines de son St. esprit comme estant a tousiours de bon Cceur den Song. Adres : A Mad". van Dorp. Men behoeft geen groat menschenkenner te zijn, om in te zien, waar hem de schoen wrong. Toen Huygens in 1618 zijn Doris oft herder-clachte dichtte, voegde hij aan dat vers een coupletje van 4 verzen toe (2). Daarboven staan twee letters getee- kend, eene D, die in tweeen is gebroken, en eene C er door heen. Dat teekeningetje werd herhaald tusschen vs. i en 2 van het couplet, dat aldus luidt : € 'Tgeschil daer van gesproken is Is sonderlingh niet veel, Dan daer de D gebroken is, Daer js de C noch heel. * Die woorden bevatten in twee oprichten waarheid. Het meisje had den band 'verbroken; de trouw van Huygens was ongerept. En Dorothea , die den 1 8jarigen jongman beloften had gedaan en hem later had laten loopen, heeft er zwaar voor geboet, dat zij, die ouder was, met den jongeling had gespeeld en voor korten tijd een ander had voorgetrokken. De latere pretendenten vielen steeds niet in haar smaak. Zeer (I) Het woord is niet goed leesbaar. (2) Zie De Gedichten, I, biz. 122. BRIEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 459 gaarne zou zij den vroegeren band weer hebben aan- geknoopt, maar dat was onmogelijk; de C was en bleef ook in ander opzicht heel. Toen kwam, met Huygens' huwelijk in het vooruitzicht, de ijverzucht. Toen bleek, dat hare vroegere verzekering (I) : 6 al hoorden ick dat ghy Baer aide schoonste vrijster van Eijngelant vriden, soo en sou icker niet eens geloers of sijn : want die liefde die ghij haler sout dragen, die en preten- deer ick niet eens. Hebjer genucht in, soo wordt wat amoureus. Ick wou wet die genucht hebben, dat ickt sacht », volstrekt niet gemeend was. Zij had de vrouw van Huygens willen worden , de D was en bleef gebroken. Na het overlijden van Susanna van Baerle, Huy- gens' vrouw (-1- io Mei 1637), heeft hij er niet aan gedacht Dorothea to huwen. -Wel werd hij ook toen met haar geplaagd. In een brief aan de kleine prinses Louise van Boheme, den 2 3sten Juli 1638 door Huy- gens geschreven, las ik : << Car encor que, selon voz reproches d'autrefois, ie soije grandement amou- reux de Madle. Dorp, et que l'extremite de cet amour m'empesche le repas et repos, » etc. Had misschien Dorothea haar hart uitgestort aan de toen 1 6jarige prinses, bij wier ouders zij aan huis kwam (2) ? Maar, zelfs in weerwil van Dorothea's jalousie, is er altijd tusschen haar en Huygens een vriend- schapsband blijven bestaan, al kunnen wij dien dan ook slechts uit enkele feiten opmaken. Had de dich- ter aan Dorothea van Dorp in 1624 de Dorfien, een toevoegsel tot de Stede-stemmen opgedragen (3), in (I) Vgl. Dietsche PP arande, 1864, biz. 479. (2) T. a. p., blz. 483. (3) Zie Korenbloemen, 1672, I, blz. 172. Het versje heeft in het Hs. den datum 4 Oct. 1624. 460 BRIEVEN -VAN CONSTANTIJN HUYGENS. 1645 schreef hij een gedicht in het exemplaar van de Heylige Dagen, dat hij haar toezond (I, en nog jaren daarna kwam de oude dame aan huis bij den weduwnaar Huygens (2), die zijn vrijen tijd wijdde aan de opvoeding zijner kinderen, zooals zijn eigen vader vroeger had gedaan. Groningen, Maart 1892. (I) T. a. p., II, blz. 176. Er is nog een gedichtje, waarin, zij met den naam The wordt genoemd. Het is niet in de Korenbloemen opge- den naam The wordt genoemd. Het is niet in de Korenbloemen opge- nomen, maar met vele fouten afgedrukt in Klioos Kraam, vol ver- scheiden gedkhten. De Tweede Opening: Gedrukkt to Leeuwarden. By Henrik Rintjus, enz., 1657, blz. 263. Het is in 1631 geschreven. (2) Zie de mededeeling van Mr. D. VEEGENS in De Nederlandsche. Spectator, 1869, blz. 113. ..;444044444444444 y IN't gsitint bey turioving. Lina von Berlepsch naverteld. OE kwam dokter Hardy er toe, juffrouw Reh te huwen? Deze vraag maakte langen tijd het ' ondem erp van alle gesprekken uit in het kleine stadje Burgfeld en wierp een helder licht over de onzeker- heid der menschelijke berekeningen en verwachtingen. Tusschen de beide families was geen groot onderscheid : beiden behoorden tot de meest geachte kringen van het stadje en waren er sedert jaren bekend en gaerd. De oude professor Reh — zijne vrouw had 'sedert lang het tijdelijke met het eeuwige verwisseld — ging eigenlijk door voor gierig. Op partijtjes of avondfeesten zag men - zelden een zijner drie dochters. Hij zelf noo- digde slechts een of tweemaal per jaar, volgens aange- nomen gebruik, « de uitgaande wereld » van het stadje in zijne woning, die den fraaien naam van « Rozenvilla » droeg. In den schaarsch voorzienen tuin zou men overal te vergeefs naar de koningin der bloemen gezocht hebben, en ter nauwernood ontdekte men er eenige kamperfoelie of boonenbloesems, welke langs den kalen, witgeverfden muur opkropen. Bij dergelijke feestelijke gelegenheden deden Elsa, Lora en Emma haar uiterste best om de smakeloosheid van het ouderlijke huis door hare groote voorkomenheid te doen vergeten. Geen der zusters mocht schoon heeten. De jaren der zoogenaamde Beaute du 462 HET GEHEIM DER VERLOVING. Diable waren reeds voor haar verstreken. Elsa en Lora hadden daarenboven die eigenaardige teruggetrok- kenheid vol zelfbewustzijn aangenomen, welke vele oude vrijsters kenmerkt, en haar geenszins aantrekkelijker maakt. Emma, de jongste, was bestemd de gelukkige echtgenoote van dokter Hardy te worden. De moeder van den geneesheer had, als weduwe, moedig met de zorgen en stormen des levens gekampt, maar tevens dank baar genoten van de zonnestralen die sedert eenige jaren haar ,pad verlichtten. Zij was eene opgeruimde, vriendelijke oude vrouw, zoodat zip de bruid van haar zoon vol hartelijkheid welkom heette, en met geen enkel woord verraadde, dat ook zij de algemeene verbazing over de verloving deelde. Dokter Hardy zelf was van kindsbeen. of de lieve- ling der bewoners van Burgfeld geweest. Van een door en door oprechten, goedhartigen knaap, was hij opge- groeid tot een flink student en een plichtgetrouw arts, een zonderling mengsel van geestkracht en traagheid. Het scheen hem als kinderspel toe, om door storm- weder en duisternis, uren ver naar een ziek kind te rijden, nacht op nacht aan de lijdenssponde van zware kranken te verwijlen, zijn leven met de grootste zelf- verloochening op het spel te zetten ; maar een besluit te nemen en zich daaraan te houden, viel hem niet licht. Misschien lag daarin wel de oorzaaka dat hij zoo algemeen bemind was. Eduard Hardy kon niemand tegenspreken, en drukte slechts door zijn stilzwijgen of een beschroomd schouderophalen, zijn gebrek aan over- een beschroomd schouderophalen, zijn gebrek aan over- eenstemming uit. Nadat hij de schitterendste proeven zijner bekwaam- heid had afgelegd als assistent in eene groote kliniek, vestigde hij zich te Burgfeld, als een knap Jong mensch, wien het bestaan vriendelijk toelachte, en die alles van wien het bestaan vriendelijk toelachte, en die alles van het leven scheen te mogen verwachten. het leven scheen te mogen verwachten. HET GEHEIM DER VERLOVING. 463 « Wie zou hij tot vrouw kiezen? » vroeg de « wereld » van Burgfeld zich spoedi3 af. « Laura Sand, de dochter van den rechter? » Het meisje was prachtig met hare eenigszins zuidelijke schoonheid, waaraan een koorts- achtig blosje nog eene bijzondere betoovering verleende. « Maar zou een dokter de dwaasheid begaan eene ziekelijke vrouw te huwen? » vroegen er enkelen. « Waarom niet? Heeft de vrouw van den schoen- maker niet gewoonlijk de slechtste schoenen ? » merkten anderen op. Buitendien bleven er nog de beide dochters van den raadsheer over. Hardy bezocht dit gezin zeer druk, zonder dat hij er ooit patienten had, want Ella en Rosa bezaten de natuur barer moeder, die nooit een uur lang ziek was geweest, en waren van oordeel dat men geen geneesheer behoefde zoolang men zich ver- heugde in het bezit van een goed gestel en gezond verstand. Behalve deze drie jonge meisjes, welke den palm der « waarschijnlijkheid » verwierven, was er geen jonge dame tusschen de ,zestien en vier en twintig jaar, die niet bij .00genblikken geschikt had geschenen om den jongen dokter te betooveren. Niemand echter, zelfs niet de overmoedige mevrouw Spink, noch Nani Rutter, de Sybilla van het stadje, had nooit aan Emma Reh ge-- dacht. Sedert bijna dertig jaren bevonden de drie gezus- ters zich te Burgfeld, altijd eender gekleed, even stemmig en eenvoudig als Quakers. Het zou zoo goed als onmo- gelijk geweest zijn, zich een der zusters zonder de .anderen voor te stellen ; men wist niet recht wie de oudste of wie de jongste was, want tusschen de dertig en vijf en dertig jaar ligt geen aanmerkelijk onderscheid. Haar leeftijd was voor het overige duidelijk te bespeuren aan haar uiterlijk. Professor Reh werd ernstig ziek ; noch het gewone 464 HET GEHEIM DER VERLOVING. huismiddeltje, noch het recept van een ouden vriend werd met eenig gevolg bekroond, de kranke begon te ijlen en zijne dochters maakten zich hoe' langer zoo angstiger. Geheel Burgfeld stelde belang in het geval, want de Burgfelders- zijn zeer menschlievend en deelen gaarne goeden raad en hulp uit. De dames Reh wezen beiden echter met een koel bedanjcje van de hand. Wie naar Rozenvilla kwam om naar den toestand van den zieke te vragen, zag alleen Elsa en Lora. « Emma past papa op, » zeide Elsa bits. « Zij gelooft dat niemand dit zoo goed kan doen als zij. « En daaromtrent heeft zij volkomen geli;k, » ver- zekerde de vrouw van den raadsheer met hare gewone openhartigheid. Tegen alle verwachting in herstelde de oude beer onder de behandeling van doktor Hardy, en van lieverlede keerde het huiselijke leven weder tot het gewone doen keerde het huiselijke leven weder tot het gewone doen en laten terug. Slechts gingen Elsa en Lora voortaan nit wandelen, -en aten - alleen in de verschoten eet- kamer, terwijl Emma met haar vader in het zieken- vertrek haar eenvoudig maal gebruikte. In de warme, bedampte atmosfeer bracht zij week op week door, te vergeefs hopende dat een barer zusters haar of zou lossen. Dezen waren echter teruggezet, « toen iets hadden kunnen uitvoeren » en dachten er thans oak niet aan het leven barer arme zuster ietwat dragelijker te maker. Met den jongen geneesheer die cjagelijks kwam, had Emma gedurende dien ganschen tijd geen twintig noodelooze vvoorden gewisseld. Wel was zij van natuur mededeelzaam, doch in hare liefdelooze omgeving was zij schuw en stilzwijgend geworden. Gelijk zachte knoppen in den ruwen Noordenwind scheen Emma's tιer en liefdevol gemoed in het koude leven verkleumd 'en dor, HET GEHE1M DER VERLOVING. 465 De vier muren van het ouderlijke huis, waartusschen haar vreugdeloos leven voorbijging, maakten Emma's wereld uit. Haar hart bad aldaar nimmer een vveerklank gevonden, maar zij vermoedde niet dat het elders ooit eenig antwoord op zijne vragen had kunnen bekomen. Eerst had Emma met het gevoel van vriendschap gedweept, de zusters noemden dat echter kinderachtig, en zij nam het vonnis aan. Half schuchter, half ver- langend echter blikten de zachte oogen neιr op de bloeiende vreugde van menige speelgenoot : als Elsa en Lora slechts getrouwd waren, hoe gelukkig zou zij zich dan niet gevoelen onder hare neefjes en nichtjes ! Zij waagde het niet voor zich zelve van een echtgenoot te droomen, maar bescheiden hoopte zij op zwagers en zusterskinderen. Steeds dichter naderde intusschen het spooksel der zorgen den vermolmden drempel van Rozenvilla. Kleine bezittingen daalden in waarde, er ging heel wat kapitaal verloren, tot dat eindelijk na herhaalde verliezen de grijsaard door ziekte werd aangegrepen, waarvan hij onder Emma's trouwe zorgen langzaam herstelde. Om de zonderlinge gril haars vaders te eer- biedigen had zij zich voor het allereerst tegen den wil barer zusters verzet. De kranke wilde geen zijner andere dochters om zich been zien, hij verklaarde dat hare stemmen hem vermoeiden en dat hare vingers ruw en koud waren. Diep gekrenkt trokken Elsa en Lora zich terug en beschuldigden Emma onder tranen dat zij haar op sluv^fe wijze het vertrouwen haars vaders ont- roofd had. Zoolang het leven des grijsaards in gevaar ver- keerde, bekommerde Emma zich weinig om da zwijgende koelheid barer zusters, maar gedurende den moeielijken did der genezing, zag zij in, dat er een kloof ontstaan 466 HET GEHEIM DER VERLOVING. was in den drogen bodem van hun familieleven, en dat zij alleen stand ; want gelijktijdig met zijne lichaamszwakte verdween ook haars vaders voorliefde tot haar. Hij begon er thans zelfs over te klagen voort- durend Emma om en bij zich te hebben en verlangde naar het gezelschap zijner andere dochters. Veel had het arme meisje niet verloren, want zij had nimmer veel bezeten, maar dat weinige was haar alles geweest. Niemand vermoedde hoezeer het haar smartte, zelve had zij misschien aan het pijnlijk gevoel harer ziel geen naam weten te geven, of wel zij beschouwde zichzelve te onbeduidend om verdiend te hebben iets als lijden te dragen. Met den dag evenwel viel het haar zwaarder de trappers te beklimmen, haar eetlust ging verloren, haar blik werd beneveld en op zekeren morgen beproefde zij te vergeefs het hoofd van haar kussen op te heffen ; dokter Hardy telde een patient te meer. Gelijk de meeste geneesheeren raadde hij hoe het met de arme ziel gesteld was. Hij had met Lora en Elsa gesproken ; natuurlijk was de ziekte aan niemand a nders toe te schrijven dan aan Emma zelve; zij had papa's eenige verpleegster willen zijn, en moest nu slechts voor hare stijfhoofdigheid boeten. De kwaal ontaardde in een slepende koorts, die langzaam verdwijnt, en dikwijls ernstige sporen nalaat. De zusters geloofden eigenlijk niet recht aan hare krankheid en meenden dat Emma zich slechts toegaf en zich niet behoorlijk poogde te overmeesteren. Dokter Hardy gevoelde medelijden met de bleeke, stille lijderes, die zijne komst blijkbaar als eene verade- ming begroette. Flij stelde een soort pathologisch belang ming begroette. Flij stelde een soort pathologisch belang in het geheime proces van haar zielelijden, en koesterde het instinctmatig verlangen haar naar zijne beste krachten HET GEHEIM DER VERLOVING. 467 bij te staan, en te genezen. Eenig ander warmer gevoel ontwaakte er niet in zijn hart. Emma had de dertig jaren overschreden, haar uiterlijk was bleek en verwelkt, haar geest vermocht niemand te boeken, want hij was nimmer ontwikkeld geworden. De jonge geneesheer daarentegen verkeerde in den vollen bloei des levens, zijn hart voedde hooggespannen droomen van geluk en toekomst. Juist het onderscheid tusschen zijne vooruitzichten en die van het arme meisje vervulde hem met deelneming en mededoogen. Hij bracht der kranke boeken om haar te verstrooien en haar te ontwikkelen, pogende den horizon harer gedachten en gevoelens uit te breiden in de eindelooze sfeer van wetenschap en kunst; doch het zou hem, verbaasd hebben, indien hij had kunnen vermoeden met welk eene onbeschrijflijke, oneindige vereering Emma tot hem opzag, als vriend en leermeester. Toen de ziekte volkomen geweken was, vertoonde zich een noodlottig gevolg der koortsen. Emma was bij oogenblikken doof. Evenals elke zenuwzwakte ging het met de beterschap op en af. Het ergste was het leed dat Emma gevoelde, zoo vaak zij bemerkte hoe onaangenaam zij daardoor voor anderen werd. Lora droeg een zwaren doek om den hals, aangezien het schreeuwen haar keel zoo aangreep; Elsa haalde een leitje te voorschijn, om hare eigene stem te sparen, doch Emma wenschte dat zij sterven mocht, aangezien hare doofheid voor niets Wilde wijken. Dikwijls vond dokter Hardy hare arme oogen roodgeweend, en ver- ontrustte hij zich over de treurige gevolgen, die bij verdere prikkeling slechts verergeren konden. De bezoeken des dokters moesten thans een einde nemen. Het waren de eenige‘ zonnestralen in Emma's leven geweest ; maar zij kon niet anders dan er afstand 468 HET GEHEIM DER VERLOVING. van doen, ofschoon zij het gewaagd had zich voor het eerst in iets te verheugen, nu dat zij daardoor — gelijk zij Elsa en Lora had hooren zeggen — anderen op kosten en nadeel joeg. Zij zag dan ook het staken zijner bezoeken met rustige vastberadenheid te gemoet. Het nevelachtig duister van haar bestaan, waarop een weinig -gulden licht gevallen was,- zou op nieuw donker worden gelijk voorheen, ja wellicht nog somberder; maar het moest aldus wezen. Misschien ook zou dokter Hardy somwijlen nog als vriend haar drempel over- sc hrijden . Het was een heerlijke middag. De straten van Burgfeld waren warm en stoffig, door de velden liepen echter koele, schaduwrijke wegen, langs fraaie villa's en sierlijke tuinen, welke naar het koele bosch voerden, sierlijke tuinen, welke naar het koele bosch voerden, waar zelfs de stralen der middagzon ternauwernood doorheen konden dringen. Dokter Hardy reed in zijn licht open rijtuigje onder de boomen der lanen voort, die hunne bewege- lijke schaduwen op den weg afwierpen. Hij zeide tot zichzelf hoe Frisch en verkwikkend de Oostewind woei ; hoe groen de weiden blonken, hoe sterkend de lucht was, en dacht aan Emma Reh, die thans zeker in haar engen, smakeloozen tuin ronddwaalde, en maar juist genoeg hoorde, om de liefdelooze woorden harer zusters op te vangen. Indien hij zijne patient eens tot een ritje uitnoodigde? Hij moest een paar uren ver rijden en Emma zou van die afwisseling genieten, die haar zeker goed zou doen. Eduard Hardy gunde zich nooit den tijd tweemaal over een liefdadigen inval na te denken. Hij sloeg den weg naar Rozenvilla in. Het was gelijk hij vermoed had. Tusschen de armzalige bloem- bedden en over de met , gras begroeide kiezeisteenen bedden en over de met , gras begroeide kiezeisteenen been, doolde Emma, bleek, afgemat en treurig, rond. HET GEHEIM DER VERLOVING. 469 Dokter Hardy herhaalde tweemaal zijn voorstel, ter dat zij er den rechten zin van kon begrijpen. Toen echter kwam er een glimlach vol geluk over hare trekken. Het was als keerde hare eerste jeugd tot haar weder : een rit in een open rijtuig door veld en bosch been kwam Emma voor als de onbegrensde vrijheid, en in hare vreugde vergat zij Lora en Elsa om raad en verlof te vragen. « 0, ik dank u, mijnheer de dokter, ik wit gaarne meιgaan en zal u niet lang laten wachten. » Zoo haastig zij maar kon, snelde zij het huis binnen. Glimlachend en toch niet zonder weemoed blikte dokter Hardy haar na : hoe weinig was er niet toe noodig een arm wezen gelukkig te maken ! Op de trap herinnerde Emma zich hare zusters ; zij trad hare kamer binnen ; Lora en Elsa zaten aan eene naaitafel. « De dokter heeft mij tot een rit uitgenoodigd, » begon zij beschroomd; « hij gelooft dat het mij goed zou doen. D « Hum ! D antwoordde Lora schouderophalend. « Mij is het goed, » zeide Elsa, « maar de menschen zullen zeggen dat gij hem wilt inpalmen. » « Zoo dom zal toch zeker niemand zijn ! » riep Emma, verlegen met het denkbeeld alleen. Zij trad haar kamertje binnen en verkleedde zich. « De rit zal u niet beter bekomen als gij er uw besten hoed voor opzet, » merkte Elsa spinnig op. « Wat komt dat er op aan? Gedurende mijne ziekte heeft hij lang genoeg gerust. » V ergenoegd strikte zij de keelbanden van den een- voudigen maar smaakvollen hoed vast. Zij droeg hem niet voor de eerste maal, doch het scheen als had hij haar nooit zoo goed gestaan. Misschien viel zulks te verklaren door het levendige rood der wangen. 470 HET GEHEIM DER VERLOVING. En toch keerde Emma minder vrij en onbewogen tot dokter Hardy weder. Elsa's verklaring dat men zou zeggen dat zij hem Wilde inpalmen, hinderde haar. Niet dat zij het mogelijk achtte dat men haar van zoo iets zou verdenken, daarvoor was het te laat, veel te laat ; en toch drong dat woord haar als een doom te laat ; en toch drong dat woord haar als een doom in het gemoed. Waartoe echter zou zij zich gedurende dit enkele uur van blij genot laten bedroeven? Dapper bestreed zij elke gedachte die haar hemel zou hebben verwoest, en genoot van de heerlijke lucht, de snel voorbijvliegende wolkjes, de bloeiende weiden, de snel voorbijvliegende wolkjes, de bloeiende weiden, den gulden gloed en de verschillende schakeeringen van den gulden gloed en de verschillende schakeeringen van schaduw en licht. schaduw en licht. Dokter Hardy wierp van tujd tot tijd onbemerkt een blik op het zachtgekleurd gelaat zijner gezellin en op de vriendelijke, blauwe oogen, die zoo vroolijk en op de vriendelijke, blauwe oogen, die zoo vroolijk en schitterend om zich been keken, en een blijde glimlach omspeelde zijne lippen, toen hij hoorde hoe Emma, omspeelde zijne lippen, toen hij hoorde hoe Emma, zonder het te weten, en geheel in opgetogenheid ver- zonken, begon te neurien. Zij hadden het doel van hun tocht be1eikt. Terwiji de dokter zijne kranken bezocht, hield Emma vol plichtsgevoel den teugel van het paard vast, en toen hij terugkeerde bespeurde hij met genoegen hoe gunstig het uitstapje op zijne patient gewerkt had. Zij zat het uitstapje op zijne patient gewerkt had. Zij zat daar rechtop en flunk, in het bewustzijn der verant- woording die zij op zich geladen had. Verdwenen was de afgematte, lustelooze blik, de vermagerde wangen droegen plotseling den vollen frisschen blos der jeugd, « Wat kan een weinigje deelneming en goedheid aan « Wat kan een weinigje deelneming en goedheid aan het bestaan van een medemensch toch nieuwe levens- kracht verleenen, » dacht de geneesheer ; « en wanneer ik chinine mag voorschrijven, waarom zou ik dan ook ik chinine mag voorschrijven, waarom zou ik dan ook niet op een andere wijze mogen bijstaan ? » HET GEHEIM DER VERLOVING. 47' Zij reden huiswaarts. « Juffrouw Emma, » sprak dokter Hardy na een poosje, e wilt gij mij verder op mijne tochten bege- geleiden? » Zij kromp ineen. Haar gelaat werd doodsbleek en daarop weder donkerrood gekleurd. « Prikkelbare zenuwen, gelijk ik wel dacht, » prevelde de dokter binnensmonds. « Dat kan u geen ernst wezen, mijnheer, » sta- melde Emma eindelijk op onvasten toon. « Ja, waarlijk, dat verzeker ik u, » zeide hij. « Hoe en vat zal ik op deze vraag antwoorden? » « Volkomen eenvoudig : Ja ! ». « Het gaat immers niemand aan dan u en mij. » « Ik ben zoo oud en dom ; indien gij niet zulk een edel mensch waret, dan zou ik gelooven dat gij den spot met mij wildet drijven. » « Arm schepsel, » dacht Hardy, « men heeft haar zoolang mishandeld, tot haar hoofd er zwak door geworden is, en toch had ik tot hiertoe geen enkel verschijnsel daaromtrent opgemerkt. » « Nu, juffrouw Emma, » hernam hij glimlachend ; « trek u de zaak zoozeer niet aan ; zeg eenvoudig ja of neen, en daarmede is het gedaan. » « Welnu dan, ja, » gaf zij, in tranen losbarstend, ten antwoord : « Om uwentwil had ik echter « neen » moeten zeggen. » De dokter hield zich als had hij hare onbegrijpe- lijke opgewondenheid niet gezien. « Gij ziet het wagentje is als voor twee personen gemaakt, en het paard heeft zeker niet eens gevoeld dat ik u medenam. » « En wat zullen Lora en Elsa zeggen? » vroeg Emma schuchter. 472 HET GEHEIM DER VERLOVING. a De koekoek ook ! » riep Hardy. « En..... en uwe mama? » Een heldere lach beantwoordde deze vraag. « Mijn moedertje bekommert zich al heel weinig om mijn doen en laten, als ik 's avonds maar op het thee-uur te huis ben. » « En gij zult natuurlijk ook dicht bij haar zijn, X, hernam Emma, « wanneer ik u van nut mag wezen ! » « Welke omwegen kiezen vrouwen toch altijd om zich uit te drukken, » dacht Hardy, « het moet zeker beteekenen dat zij dikwijls bij ons hoops te komen. » « Ik. wil het gaarne gelooven ; er ligt ook een onder- scheid tusschen moedertje en de twee oude heksen bij haar in huis. » « Aari iets dergelijks had ik, zoolang ik leef, niet gedacht, )) vervolgde Emma, als tot zichzelve; « ik had het eenvoudig voor onmogelijk gehouden. » « Hoe zonderling, » dacht de dokter, den blik werpende op het van geluk stralend gelaat aan zijde zijde, « wat mag haar toch wel bezielen? » « Men heeft mij wel eens gezegd, dat men iets dergelijks vooraf gevoelt ; bij mij was dit het geval niet, en ik ben er blij om, anders ware ik bevreesd geweest en zou het nooit zoover gekomen zijn. Maar », en het was als greep haar eene pijnlijke gedachte aan, a nu zullen de menschen misschien toch denken... wat Elsa zeide. » « En wat zeide Elsa ? » vroeg Hardy. « Dat... dat ik u in wilde palmen, » antwoordde Emma hem onbevangen aanziende; « maar daar dacht ik zelfs niet aan, en gij weet dat ik u waarlijk niet overhaalde mij ten huwelijk te vragen. » Het hart des dokters dreigde stil te staan, hij waande te' droomen. En toch werd alles hem thans HET GEHEIM DER VERLOVING. 473 duidelijk. Emma had hem verkeerd verstaan. Zijne vraag : « Wilt gij mij verder op mijne tochten bege- leiden ? » had waarschijnlijk in de halfdoove ooren geklon- ken als : « Wilt gij mij door het leven begeleiden ? » Het aanzoek was aangenomen; hij was verloofd — verloofd tegen al zijne eigene plannen in. Wat moest hij beginnen ? Een woord kon alles weder herstellen. Een woord I En dat woord moest het zonlicht verbannen uit een leven dat het eerst thans bestraald had; moest de vreugde vernietigen van dat arme hart dat vol zalig- heid klopte; moest hetzelve terugvoeren in een woestijn en tot zijne verlatenheid, met eene nieuwe wond te meer, met de schaamte alle eigenwaarde te hebben ver- loren. En reeds naderden zij de poort van Burgfeld, en kwam de vrouw van den raadsheer met hare mooie dochters hen tegen. Al van verre groette de vriende- lijke dame. « Wat ziet juffrouw Reh er goed uit, » riep zij, a dokter Hardy verricht werkelijk wonderers. » Zij vermoedde weinig hoezeer zij waarheid had gesproken. De geneesheer schudde met flauwen glimlach het hoofd. « Het treft goed dat wij elkander bier ontmoeten, » ging de oudere vrouw voort; « daardoor besparen wii den dokter een omweg langs Rozenvilla ; ik ben juist op weg daarheen, aangezien ik iets met professor Reh te bespreken heb, en ben gaarne bereid de juffrouw onder mijne hoede te nemen. » « Komt gij niet mede? D vroeg Emma beklemd, terwijl dokter Hardy - zich gereed maakte Naar uit het rijtuig te helpen. « 1k kom later op den avond, » gaf hij met zon 474 HET GEHEIM DER VERLOVING. derling bedrukte stem ten antwoord. Het was thans onmogelijk de arme ziel tot het bewustzijn barer groote vergissing te brengen; te huis in hare eigene kamer, ales hij zich alleen met haar beyond, zou het gemakkelijker vallen . Emma leunde op den arm barer oudere vriendin en staarde met een blik vol geluk het kleine voertuig na, waarin zij de zaligste oogenblikken van haar bestaan doorleefd had. De dokter reed haastig naar zijne woning, waar de staljongen hem verdrietig aanzag, toes hij hem, wat nooit geschiedde, zonder een woord of ook math- een groet, de teugels toewierp en door de voordeur verdween. Mevrouw Hardy was uit en de wachtkamer vol patiaiten. De jonge geneesheer vond dus noch den troost van het medegevoel, noch de verkwikking van wat rust. Maar ook al ware zijne moeder te huis geweest, had hij haar niet gaarne verraden in' welke verlegenheid hij verkeerde. Het bespottelijke der zaak was al te lach- wekkend, en toch, vereischte de vreeselijke ernst van het geval de opvatting van een teergevoelig gemoed. Mis- schien zou zijne moeder er mede geschertst hebben, en in deze uren had hij geen scherts kunnen dragen ; wel- licht ook had zij Emma liefdeloos beoordeeld en dat ware hem nog onduldelijker geweest. Daarenboven was hij niet gerechtigd iemand te spreken over iets dat slechts hemzelven en Emma betrof. hemzelven en Emma betrof. Hij liet de laatste brommige oude uit, na haar geneeskundige hulp te tiebben verleend; dronk staande- weg een kopje thee en begaf zich op weg naar Rozen- villa. Iiij wilde zich niet lang bedenken. De meeste operaties slagen het best wanneer men daarop onvoor- bereid is. Toen hij de straat insloeg, die naar de woning van HET GEHEIM DER VERLOVING. 475 den professer voerde, merkte hij de vrouw van den .raadsheer op, in levendig gesprek met ieniand die algemeen bekend stond als de « plaatselijke courant v. Beiden lachten van ganscher harte. Zou het mogelijk wezen dat het bericht van zijn noodlot zich reeds verspreid had? Snel trad hij de twee dames te gemoet en Wilde haar met een beleefden groet voorbijgaan, toen beiden de handen naar hem uitstrekten. « Van harte geluk gewenscht met uwe verloving, -dokter ! » riep de vrouw van den raadsheer op zulk een luiden toon, dat hare woorden zeer zeker doordrongen tot de ooren van mevrouw Sprink, die daar tegenover aan haar venster bloemen begoot ; « ik hoop dat uw huwelijk van vreugde moge stralen. Gij hebt ons tchter niet weinig verrast, want wij bevonden ons op een geheel ander spoor. En welk een ernstig gelaat zet gij daarbij op, gij jonge huichelaar ! Zou men niet zeggen dat de gansche wereld op u neιr smoest komen I juffrouw Emma was niet weinig opgewonden ; ik kon haar nauwelijks naar huis brengen, en verzocht juffrouw Elsa terstond,, haar naar hare kamer te brengen, om aldaar wat uit te rusten. Toen juffrouw Elsa weder binnenkwam, deelde zij ons het nieuws mede. n Wat moest dokter Hardy beginnen? Moest hij aan de beide dames de vergissing mededeelen, nog voordat hij Emma had gesproken? Het was immers onmogelijk, en derhalve bedankte hij haar haastig en verontschuldigde zich niet langer te kunnen voortpraten. De bespiedende oogen der beide vrouwen volgden hem. « Dat is toch waarlijk Been liefde, » verzekerde de eene. « Misschien denkt hij aan den geldbuidel van den 476 HET GEHEIM DER VERLOVING. ouden Reh, » merkte de andere op; « wie weet of hij. niet in verlegenheid zit. » a Geld koopt wel kolen, » lachte de vrouw van den raadsheer, « maar maakt den haard niet warm. ». Toen de dienstbode de deur opende, zag dokter Hardy terstond aan haar veelbeteekenenden grijnslach dat zij van alles op de hoogte was. Lora trad hem in het voorhuis te gemoet en reikte hem de hand. cc Nu, dokter, dial- waren wij niet op voorbereid ! fk evenmin, » had hij kunnen zeggen, maar er kwam hem geen woord over de lippen. In den geest zag hij Emma reeds overgeleverd aan de liefdelooze, vernederende plagerijen der zusters. a Wilt gij niet liever dadelijk tot Emma gaan? vroeg Lora verder, « zij is geheel en al buiten zich- zelve. Arme ziel, zij is niet verwend aan hofmaking, daar kunt gij zeker van zijn. » Als in een Broom beklom 'dokter Hardy de trap naar het welbekende kamertje. Hier was het dat hij gewoon was geweest Emma zoo koel den pots te voelen en uit medelijden wat met haar te praten. Daar stond de rij stichtelijke werken op den gebrekkigen boekenhanger ginds de werkmand en op het rustbed lag Emma zelve uitgestrekt, de betraande oogen en bevende handen naar hem toewendende. « 0 dokter Hardy, » snikte zij, q Lora en Elsa zijn zoo boos op mij en ik weet niet wat . beginners moet I begrijpen of vatten niet wat gij gedaan hebt. Ben ik dan waarlijk zoo leelijk, dat niemand van mij kan houden » « Kom tot kalmte, lieve juffrouw, » antwoordde de geneesheer, a gij zijt werkelijk lief en aantrekkelijk. » « Ik moest alles aan Lora vertellen, en zij zeide a Zoo raakt men volstrekt niet verloofd. » Ik zou wel HET GEHEIM DER VERLOVING. 477 eens willen weten hoe of Tij daarvan op de hoogte komt, » voegde Emma er ietwat boosaardig bij. Hardy bleef radeloos en verward staan. « Mijnheer de professor wenscht mijnheer den dokter te spreken, D kondigde het dienstmeisje aan, terwijl zij het hoofd door de opening van de deur stak ; « zoudt gij u naar zijne kamer willen begeven, als het ii belieft. * « Thans komt het er op aan, » dacht de ionge geneesheer ; « nu moet de zaak in het reine gebracht worden. Waarschijnlijk verzet de oude zich er tegen, gelijk de vaders meestal doen, en dan kom ik op de beste manier vrij, zonder het fijn gevoel van het arme meisje te kwetsen. » Met namelooze ontzetting evenwel zag hij den ouden man op zich toetreden, hem bevend de handen drukken, en evenals vernietigende donderslagen klonken den dokter de afgebroken, onduidelijk uitgebrachte woorden in het oor. a Dokter Hardy, ik heb den grootsten eerbied voor u! Ieder ander, die om mijne dochter gekomen ware, zou mij voorgekomen zijn als een geldwolf, aangezien men mij als rijk beschouwt. Gij echter weet hoe onwaar dit denkbeeld is. U heeft alleen de kinderlijke liefde mijner Emma betooverd, ook nadat de bloei harer jeugd voorbij was.*Gij schenkt mij het vertrouwen in de menschheid weder, gij hebt mijn vaderhart van geluk vervuld. « God zal u bijstaan ! » sprak mijne zalige vrouw, toen ik haar troosteloos vroeg, op haar sterf- bed, wat ik met de drie meisjes beginnen moest. En God heeft mij bijgestaan, Emma vindt een echtgenoot en de anderen een beschermer voor den tijd waarop ikzelf niet meer daar 2a1 zijn. » En kon thans dokter Hardy het woord spreken 478 HET GEHEIM DER VERLOVING. dat hem zou hebben vrijgemaakt ; den ouden, gelukkigen man het geloof in God en menschen, dirt hij zoo juist weergevonden had, opnieuw ontnemen ? Het was hem onmogelijk. Zijn hart was vrij; geen ideaal, zelfs niet eens een jongelingszwak scheidde hem van Emma. Wie zou hem teruggehouden hebben? Hij stak zijn arm door dien van den professor en begaf zich met hem naar Emma's kamer, waatt de grijsaard bevend de hand zijner dochter in de zijne legde en de smalle vingeren met teederen druk om de vereende handen sloot. En de dokter boog zich tot zijne verloofde en kuste haar op het verwelkte voor- hoofd. Het was hem als een droom, en als in een droom rustte een centenaarslast op zijne ziel : de vrees, als ware datgene geschied wat nooit weder -ongedaan gemaaakt kan worden. Toen Eduard Hardy te huis kwam, zat zijn moeder- Ije bij het vuur, dat winter en zomer voor haar in den schoorsteen brandde. Hij zette zich bij haar neer, beantwoordde haar levendig gebabbel slechts met ja en neen en stond spoedig op, om zich ter ruste te begeven. De oude vrouw vond echter op haar tafeltje een dicht- gevouwen brief liggen. « Wel, wel, D lachte zij, en zocht daarbij naar haar bril ; « dat is precies zooals in -de dagen toen hij nog een knaap was en rnij op deze wijze om het een of ander speelgoed bedelde. Wat zou hij heden kunnen verlangen dat ik in staat was hem te geven? De brief bevatte slechts deze woorden « Lieve moeder, ik ben verloofd met juffrouw Emma Reh. Uw dankbare zoon Eduard. • Almachtige Gerechtigheid1 riep de goede oude dame uit, en haar bril afzettende, liet .zij zich op een HET GEHEIM DER VERLOVING. 4n stoel nedervallen. Vaak had zij voorzien dat een der- gelijk oogenblik zou aanbreken, maar wat al beelden haar daarbij voor oogen hadden gezweefd, geen dat eenige gelijkenis met de werkelijkheid vertoonde. Dit eene slechts kon zij met zekerheid verklaren : zij had nimmer eenigen invloed willen uitoefenen op de keuze zijner bruid, Eduard moest volgens eigen inzichten te werk gaan. « En zie nu eens aan, » voegde zij er zacht glimlachend bi), « zou men niet zeggen dat hij door mijne oogen uitgekeken had? Emma Reh staat in mijne meening hoog boven anderen aangeschreven ; in hare woning zal zij algjd vrede met alles nemen ; zij zal niet evenals de vrouw van den raadsheer zeggen : « uw woning moet twee verdiepingen hebben, dat zal ik noodwendig moeten laten veranderen,, n ook de keuken met de ouderwetsche hollandsche tegeltjes zal onder Emma's bestuur stellig niet omvergehaald worden, gelijk anderen mij reeds aanraadden te doen. Wel is waar is zij niet jong meer en Eduard had een mooi mei* verdiend, doch eene schoone ziel is beter dan een bekoorlijk uiterlijk... Wat Eduard bevalt, staat ook mij aan, en ik wil hem nog terstond zeggen hoe blij ik ben dat ditmaal mijne keuze ook de zijne is geweest. » Moedertje liet de lamp voor. de deur van haar zoon staan en sloop zijne kamer binnen. Eduard lag reeds te bed. Met een dankbaren kus op de lieve vingeren, die zachtkens zijne donkere lokken .streelden, beantwoordde hij de hartelijke gelukwenschen der .nude ziel. Maar zoodra hij zich weder alleen beyond in den donkeren nacht, rolden er heete tranen langs zijne kaken. De tooverwereld van, een leven vol liefde had hij met eigene hand vervvoest ; hij had Emma eene weldaad willen bewijzen, en daarvoor was bet offer 480 HET GEHEIM DER VERLOVING. van zijn bestaan in ruil gevorderd. Hoe hij de zaak ook beschouwde, Emma of hij moest er het slacht- offer van worden. Hij was de krachtigste van beiden, tot dusverre had hij slechts geluk en voorspoed gekend, en hoe duister de toekomst zich ook aan zijn blik vertoOnde, nimmer zou zij voor hem zoo onuitspreke- lijk somber zijn als voor het arme meisje. Emma was goed, zij zou zelfs mooi geworden zijn, indien hare jeugd minder vreugdeloos ware voorbijgegaan. Waren er niet mannen in overvloed, die zonder acht te geven op eene overeenstemming der zielen ter wille van geld of naam, een levenslangen band vastknoopten ? Was hij niet vrij eveneens te handelen, om een arm, ver- drukt wezen, wier hart zoo ontvankelijk was voor geluk, voor vernedering en smart te behoeden? Gedurende dien nacht laadde Eduard Hardy zijn kruis op de schouderen, en zwoer hetzelve met man- nenmoed te dragen, hoewel bet des te zwarer drukte omdat anderen den last bespottelijk vonden. , . Deze geschiedenis is in al haar eenvoud de oplos- sing op de vraag, welke nog altijd Burgfeld beiig houdt, zonder ooit beantwoord te zijn geworden. « Waarom trouwde dokter Hardy Emma Reh ? D « Waarom? omdat zij de schranderste, vriendelijk- ste en liefste vrouw is die men op tien mijlen in den omtrek kan vinden, D verklaarde een vreemde, die sedert kort met de inwoners van het stadje bekend was geworden. Een ding is zeker : terwiil de vleugels van den tijd velen van den bloei en de schoonheid, der jeugd beroofden, roerden zij Emma als tot eene liefkoozing aan. Men zou zeggen dat zij eerst thans tot vollen bloei geraakt. HET GEHEIM DER VERLOVING. 481 In het begin van zijn huwelijk was Eduard stil en ernstig geworden, van lieverlede echter, toen het geluk ,en de zegen van prachtige kinderen aan zijn huiselijken haard geschonken werd, keerden zijne vroolijkheid en opgeruimdheid weder. Het dragen van zijn kruis screen hem niet zwaar sneer te vallen. Is Emma thans met de geschiedenis harer verloving bekend ? De blik, _ dien de beer en mevrouw Hardy samen wisselen, als er sprake is van een huwelijksaanzoek, .zou het doen vermoeden. In Eduard's oogen staat echter cluidelijk geschreven : u En zoo het weer te doen ware, zou ik eveneens handelen. D Mt***Mtn** SCHILDERKUNST tur firm 1. -• tMa, mi. door L. KAUFMANN. E naam welken wij boven dit opstel plaatsen is die van een der begaafdste onder de Duitsche kunstkenners, die op velerlei gebied, sedert een groot aantal jaren, door ernstige studie, door vastheid van karakter en edelen zin heeft uitgeblonken. Niet alleen is hij, met Danko, Thausing, von Eyen, Stater en NN einige anderen, een bijzondere kenner van Albert Diirer, hij is ook sedert eene reeks van jaren als staatkundige in het Duitsche .parlement, en als bestierder der stad Bonn algemeen ge&rd. Zijn naam wordt voluit aldus geschreven « Leopold Kauf- mann, Btirgemeister, a. D. » Die letters a. D. het): ben hier eene drepe beteekenis. Zij duiden oppervlak- kig wel niets anders aan dan ausser Dienst, emeritus, voormalig, enz., dock een krachtige, hoogstbegaafde administrateur, een katholieke burgemeester, Welke in het tijdperk van vorst Bismarck a. D. achter zijnen naam moet schrijven, ligt onder de verdenking, dat hi; in den Kulturkampf wegens zijne overtuiging is afgezet. En dat is ook zoo. To-en het oogenblik was gekomen dat Kaufmann als burgemeester van Bonn moest herbenoemd worden, liet men hem officieel vragen, of hij de Mei- wetten zou uitvoeren, hopende door een ontkennend OVER ALBERT DURER, K. MULLER, ENZ. 48:3 antwoord een voorwendsel te hebben, den verdienste- lijken ijveraar voor recht en plicht ter zijde te schuiven. Kaufmann antwoordde evenwel : « Ja, ik zal n. Kaufmann antwoordde evenwel : « Ja, ik zal n. Daarop werd eene andere schroef aangelegd, en men vroeg : « Bemint gij ook de Meiwetten? » Nu was het antwoord « Neen ! »... en dit heette grond genoeg tot afzetting. Kaufmann werd niet weder benoemd. — A. D. prijkte sedert dien achter zijn' naam, als bewijs zijns onafhankelijken karakters. Wij hechtten er aan deze woorden aan dit opstel vooraf te laten gaan, om de kennismaking te verge- makkelijken. Thans spreken wij eenige regelen lang over het werk des achtbaren schrijvers. Gelijk vermeld werd is Kaufmann een specialist voor Albert Diirer. Zijn hoofdwerk over dit onderwerp is een groot boekdeel in octavo van 184 bladzijden, prachtig uitgevoerd, met een portret (heliogravure) van Other, vijf lichtdrukken en negen houtsneden naar zijne ichilderijen. In 1880 verscheen daarvan de eerste, in 1887 reeds de tweede uitgave, bij Herder in Freiburg. Het werk stelt zich ten doel om de tot dien tijd toe gevondene bijzonderheden over Diirer's leven en werken in kunstrijken, aantrekkelijken vorm, en niet alleen voor mannen van het yak, dock voor een grooter publiek in een beeld bijeen te vatten ; en Kaufmann is daarin volkomen geslaagd : dat getuigen zoowel, de beoordee- lingen welke over het werk zijn geschreven, als de arbeid zeif, waardoor verstand en hart gelijkelijk, op esthetische niet minder dan op wetenschappelijke wijze worden niet minder dan op wetenschappelijke wijze worden bevredigd. De platen stellen voor : Portret van Diirer, De vier apokafrptische miters, De vier doodsengelen, Het raten- kransfeest, Veronica. Erasmus, Melancholia, Hie) ony- mus, titelblad van « de groote passie », De gevangen- 484 OVER ALBERT DURER, K. MULLER, ENZ. neming van Christus, De gouden poort, De H. famine in Egrpte, Hemelvaart van Maria, KeiTer Maximiliaan, Willibald Pirkheimer. In 1891 werd L. Kaufmann de uitgever van o Tien voordrachten over kunst D, geschreven door den beroem- den historieschilder Philipp Veit. De uitgever voegde daaraan een tal van opmerkingen en eene voorrede toe, die elk, wie in nieuv%;ere kunstgeschiedenis belang stelt, hoogst welkom zijn. Wij vinden daarin, i op het voetspoor van Lessing, eene verhandeling over de grenzen der dichtkunst en der plastische kunst, eene andere over den stip en zijne afwezenheid in onze dagen, eene levensbeschrijving van Fiesole, enz. Reeds in 1884 gaf Kaufmann een eigenaardig werk, Bilder aus dem Rheinland, bijdrage tot de geschiedenis der beschaving, een fraai kl.-octavodeel van 268 biz. uit, waarin belangrijke bijdragen voorkomen tot de Rijnsche kunstgeschiedenis, de kennis van 't Eifel-gebergte, de geschiedenis van Gerhard von Kiigelgen, die in Beethbvens leven eene groote rol speelt : eene Rijnsche kunstenaars- geschiedenis, als ook het muzikale leven aan het hof van Joseph Clemens, den laatsten Keulschen keurvorst, wiens hof, in 't begin der vorige eeuw, een middenpunt was van Fransche intrigen en daarbij een haard voor prachtig en wereldlijk leven, vooral op zijn buitengoed te Raimes bij Rijsel. Over dit onderwerp heeft Kaufmann nog eene bij- zondere verhandeling geschreven; want het dagboek van Joseph Clemens' verblijf in, V l a a n d e r e n is door den schrijver in handschrift ontdekt, bewerkt en uitgegeven schrijver in handschrift ontdekt, bewerkt en uitgegeven Het dagteekent van het jaar 1712, en is voi van de merkwaardigste en koddigste bijzonderheden van al het- geen de bisschop-keurvorst deed, es m den tijd te verdrijven OVER ALBERT DURER, K. MULLER, ENZ, 485 Wij leeren er zelfs uit hoe hij zich sums zoo vermoeide bij het balspel in het bosch dat hij verplicht was t'huis komende van ondergoed te veranderen. Het dagboek is komende van ondergoed te veranderen. Het dagboek is onder 's bisschops oogen geschreven en menigmaal door hem zelven letterlijk gedicteerd. Eindelijk vinden wij onder Kaufmanns groote wer- ken nog eene levensschets van den Dusseldorper schilder van gewijde geschiedenis, Karel Milner. Zij werd afge- drukt in het tijdschrift Die Kunst fur Alle, bij F. Pecht, en in de Anstalt fur Kunst und Wissenschaft te Mun- en in de Anstalt fur Kunst und Wissenschaft te Mun- chen (vroeger Fr. Bruckmann) ic jaargang 1891-92, 2e en 3e aflev., van 15 October en 1 November 1891. Deze studie, waaruit de oprechte en hooge vereering van den schrijver voor de Dusseldorper schilderwijze duidelijk spreekt, is versierd met afbeeldingen van Mi- lers hoofdwerken gewijd aan de geschiedenis van Jezus. Wij weten dat de meeste Dusseldorper kunstenaars van- dien groep waartoe de, beide Miillers behooren, meer door liefelijkheid, vrome, ideale innigheid dan door energie van voorstelling en penseelstreek uitmunten. Daar- energie van voorstelling en penseelstreek uitmunten. Daar- door treffen ook zulke voorstellingen het meest waarin door treffen ook zulke voorstellingen het meest waarin deze eigenschap bijzonder kan uitkomen. Als compositie en uitdrukking schijnt ons Maria und Elisabeth (blz. 25) boven aan te staan, ofschoon wij- de groote verdienste van de Familie bij den arbeid en de andere medaillons geenszins willen bestrijden. « Karel Muller », zegt de schrijver, « is sedert den dood zijns broeders Andreas (1890) de enkele nog levende vertegenwoordiger van de onder Schadow gevestigde christelijke school, welke een groot sieraad der acade- mie was. (Deger, Ittenbach, de beide Milers, Veit, enz.) Karel bleef steeds trouw aan zijne overtuiging en hield zich vrij van Franschen realistischen invloed. Zoowel de regeering als zijne medeprofessoren sloegen zijne ver- 486 OVER ALBERT DURER, K. MULLER, ENZ. dienste zoo hoog aan, dat hij in 1883 tot directeur werd benoemd, volgende op een tijdperk van anarchie onder eene soort van zoogenaamd. directorium. Moge de groote kunstenaar nog menig lustrum zijnen geze- genden invloed uitoefenen. Eere zij den schrijver welke hem in het genQemde kunstblad een gedenkteeken heeft hem in het genQemde kunstblad een gedenkteeken heeft opgericht en op den triomftocht heeft gewezen, ' welke Milllers kunstwerken nu reeds sedert vele jaren door Milllers kunstwerken nu reeds sedert vele jaren door Duitschlands gouwen doen. Leopold Kaufmann heeft bier opnieuw zijnen diepen kunstzin, zijnen uitmuntenden smaak, niet minder dan zijn edelmoedig hart, zijn onafhankelijken zin en zijne grondige kennis aan den dag gelegd. grondige kennis aan den dag gelegd. AgzImirgi ?Am 4M -Z.co, lie, BOUWKUNST. liftpansOg Zoutufiuttof, door ANNA C. CROISET VAN DER KOP. (Slot (1) ) N symbolen spreekt alle kunst in Japan. Zinne- beeldig zijn de portico's, « tori's » geheeten, die in de 1 abijheid der Shintoislische tempels zijn geplaatst en die men, evenals in Griekenland de pro- pyleeen, van nit de verte op het vlakke veld ziet staan. -Zulk eene a tori » is, naar de naam aanduidt, _ een « rek n, en de beide in het midden benedenwaarts gebogen dwarsbalken zijn gemaakt, opdat de zon, de vorstin der natuur, er zich als een vogel op zou kunnen nederzetten. Zinnebeeldig zijn verder de spitsen, die zich boven alle Boeddhistische tempels verheffen en waarvan de ringen op boven elkander geplaatste daken ten getale van vijf, zeven of negen met godsdienstige attributen overeenkomen. Symbolen zijn ook de bloe- (i) Zie D. W. 1892, bl. 286, vlg. 488 DE JAPANSCHE BOUWKUNST. men, die op de pilaren zijn geschilderd; in alles ligt voor de Japansche verbeelding een' diepe zin, evenals in de dieren, wier vormen steeds terugkeeren : de kraan- vogels en de schildpadden, emblemata van lang leven en geluk , de vossen, olifanten en visschen. Zinnebeel- dig ten slotte zijn de draken, die tot het erfdeel van den Mikado behooren en op al de voorwerpen, aan het keizerlijke hof in gebruik, worden teruggevonden. Kundige en geleerde Europeanen, Christ. Dresser. o. a. in zijn werk over Japan, hebben voor die talrijke symbolen verklaringen trachten to vinden. Ook de Japanners zelven, hebben voor de beteekenisvolle versierin- gen formules gezocht. Zoo Hokusai, de talentvolle en gen formules gezocht. Zoo Hokusai, de talentvolle en geestige teekenaar, die, al spelend met het penseel, den oorsprong opspoort der godsdienstige, opvattingen, waar- uit de vOornaamste ornamenten zijn voortgekomen, en de NNetten, welke haar beheerschen. ,In een zijner belangrijke albums, de Sin Hinagata, in 1836 ver- schenen, legt hij de vernuftige uitkomsten, waartoe hij geraakt, neer en geeft o. a. eene verklaring van den vorm der veelvuldig voorkomende portico's. Volgens Hokusai zou aan diets vorm de gedachte ten grond- slag liggen van de zon, voorgesteld door een' grooten cirkel op een horizontaal vlak, en de vier jaargetijden, welke in de gedaante van vier kleine cirkels rechts en links de zon begeleiden. Concentrische lijnen gaan van den top van den zonnecirkel uit en vereenigen zich, door wiskundige combinaties, met de kleinere cirkels der jaargetijden. De lijnen, op die wijze ontstaan, zouden de sierlijke kromming der portico's opleveren.. Ook zonder eenige historische waarde, is de formule, schrander verzonnen, voor ons van beteekenis. Zij toch bewijst, hoe ook in Japan de overtuiging heerscht, dat de bouwkundige vormen de herinnering bewaren aan een oud, meer of minder nevelachtig symbolisme. DE JAPANSCHE BOUWKUNST. 489 Maar is dit waar voor de tempels en alle bouw- werken, die met den godsdienst in verband staan, het geldt niet voor de woonhuizen. De Japanneezen leven in kleine huizen, eenvoudige paviljoenen, die den indruk maker van coquette villa's, wegduikend tusschen het groen der tuinen. In miniatuur geven de afbeeldingen op de kakemono's en de lakwerken er eene zeer juiste voorstelling van. Wel ziet meni in de groote Japansche steden al menig gebouw, in Europeeschen stij1 gebouwd, verrijzen en, gelijken enkele straten te Tokio al veel op de hoofdstraten van onze wereldsteden, met hare huizen van verscheidene verdiepingen en hare winkels met groote glasruiten, maar gelukkig vormen zij nog slechts enkele dissonanten in de locale kleur. Ondanks de bevelen van hoogerhand, die den Japanner-ambtenaar dwingt, zich in den karakterloozen zwarten rok te kleeden, en het streven der regeering om in gouver- mentsgebouwen den Europeeschen bouwtrant te volgen, blijft de bevolking over het geheel nog gehecht en getrouw aan hare eenvoudige, kleine houten woningen. Om een' juisten indruk te geven van die vreemde huizen met papieren vensters, in vertrekken verdeeld door verplaatsbare papieren wanden, waartusschen de Europeaan zich tenauwernood durft bewegen, zou men in korle trekken heel het Japansche leven dienen te schetsen, den Japanner dienen te schilderen in zijne gewoonten, zijne kleeding, de standen, die hij aanneemt, de wiize, waarop hij eet en zich te slapen legt. Want niets is -sprekender dan juist die woningen. Zij dragen het karakter van het vlugge, vroolijke, schrandere yolk, dat uit zijn' aard netjes' en zorgzaam is en eene bijzon- dere voorliefde heeft voor kleine voorwerpen van beval- ligen vorm en uit dartelheid te voorschijn geroepen kostbaarheden. In zijn huis is de Japannees in zija 490 DE JAPANSCHE BOUWKUNST, element; in afmeting komt het met hem zelven overeen ; het voldoet aan zijne behoeften, die eenvoudig en tege- lijkertijd verfijnd zijn, en komt tegemoet aan zijne liefde voor boomen, bloemen en Licht, aan zijn' zin voor de voor boomen, bloemen en Licht, aan zijn' zin voor de natuur, in 't bijzonder voor eene natuur, op decora- tieve wijzesearrangeerd en door eene microscoop gezien. Wat het uiterlijk der woningen betreft, dat is op het land en in de steden ongeveer hetzelfde. Zij zijn eerie verdieping hoog, van buiten bestreken met een mengsel van klei en gehakt stroo, waaroverheen eene laag van fijngestampte schelpen wordt aangebracht. De tuin, die de woning aan alle kanten omgeeft, en waarin dag en nacht het schelle geluid der krekels zich doet hooren, is een • wonderlijk samenstel van kleine, kin- derachtige dingen . Lilliputachtige beekjes stroomen langs kunstig gesnoeide, maar naar onzen smaak mis-, vormde boomen, langs dwergceders, niet hooger -dan koolstruiken, die de gedaante hebben van vermoeide reuzen, Rotsen zijn bier en daar aangebracht, die - veel op kinderspeelgoed gelijken, en waarop schildpadden sluimeren; nimmer ontbreken verder de waterput meet het bamboes langs den rand en de roode visschen, die in het frissche water rondzwemmen.,Is het warm genoeg, dan glijden twintig, dertig, veertig houten ramen in de sponningen weg en is het huis aan alle kanten wijd geopend. Vrouwen en kinderen verschijnen op de met groen en bloemen omrankte veranda's en de voorbij- ganger heeft alle gelegenheid, de huiselijke tooneelen meι to leven, die in het openbaar worden afgespeeld. 's Avonds tegen vijf uur, op den tijd van het bad, kan men zelfs van de straat of in al de geheimen van de kleedkamer worden ingewijd. Treedt men eene woning binnen, dan treffen ons in de benedenvertrekken 't meest de leegheid en de zin- DE JAPANSCHE BOUWKUNST. 491 delijkheid. Bezit de eigenaar kunstschatten, dan stelt hij ze . in zijne woonkamers niet ten toon, zooals wij doen. Van een opschrift voorzien, plaatst hij ze bij elkander in een geheimzinnig vertrek en haalt ze alleen voor den dag om aan een' gast van onderscheiding eer te bewijzen. In de woonkamers maakt, wat er is, den indruk van nieuw te zijn de matten, die den vloer bedekken, zijn smetteloos wit en worden door veelvul- dige wasschingen met zeep zoo rein gehouden. Een paar, kleine tochtschermen vormen het eenige ameuble- 'ment. In de huizen der aanzienlijken bevindt zich recht tegenover den ingang in den wand der kamer eene nis, tokonoma » geheeten. Daarin hangt eene kakemono, waarvOOr op een laag, fraai ingelegd voetstuk met gedraaide pooten, een bronzen beeld, meestal een of, ander gedrochtelijk wezen, staat, of eene vaas, sierlijk met bloemen gevuld. Het houtwerk is niet geverfd of gevernist, maar sierlijk opengewerkt en kunstig beschoten. De stijlen, die het timmerwerk schragen, hebben aan eene weelderige phantasie de meest verschillende vormen te danken; sommige zijn van geometrischen vorm en onberispelijk van afmeting ; andere hebben de grillige gedaante van oude boomstammen, waarornheen lianen zich slingeren. De wanden bestaan uit houten ramen, met wit papier beplakt, die weg kunnen schuiven, zoo- dat men naar willekeur een vertrek kan vergrooten of verdeelen. Eene houten trap, veel op eene ladder gelijkend, en die kraakt, zelfs onder ontschoeide voeten, — want aan de deur van een Japansch huis laat men zijne gueta's staan Ieidt naar de eenige verdieping. De bovenvertrekken zijn even leeg en weinig, ver- sierd als die beneden. De eenige van de vier wanden, welke niet beweegbaar en niet van papier bevat kleine 492 DE JAPANSCHE BOUWKUNST. nissen, aan 't oog onttrokken door paneelen van wit papier, waarop eene of andere schildering of eene schets in Oostindische inlet is aangebracht. Het zijn fijnbewerkte kasten voor de kleιren. Een bed is er in de slaapkamer niet te vinden : de Japannees slaapt geheel gekleed op matten, met het hoofd of liever den nek gevat in de ronde insnijding van een houten block of houten ezeltje, uitgevonden opdat het kunstige kapsel der dames niet in wanorde zou geraken. Eene tafel der dames niet in wanorde zou geraken. Eene tafel en stoelen ontbreken evenzeer : uit allerlei kleine voorwerpen eet men, gehurkt op den grond. En toch heerscht er weelde in diezelfde vertrekken, die alle& missen wat, naar onze begrippen, in eene bewoonbare kamer onontbeerlijk is ; eene weelde in nauwelijks zichtbare kleinigheden. Zoo zijn bijv. de balken en houten ramen in den staat, waarin zij van de schaaf- bank komen; maar de spijkers er in zijn verborgen onder keurig bewerkte bronzen plaatjes. De beweegbare- ramen, die de wanden vormen, hebben geene hand-- vatsels, zooals wij hen zouden geven, maar zijn voor-- zien van ovale openingen, ter grootte van een' vingertop, waarin men den duim slechts behOeft te steken, om, waarin men den duim slechts behOeft te steken, om, de schermen te doers wegschuiven. Die kleine opening' en hebben eene bronzen versiering, die, dichtbij bekeken, hebben eene bronzen versiering, die, dichtbij bekeken, fraai geciseleerd blijkt te zijn. En in die versieringen heerscht groote verscheidenheid : in onmiddellijke nabij- heerscht groote verscheidenheid : in onmiddellijke nabij- heid van elkaar zal men eene Japansche dame zien, heid van elkaar zal men eene Japansche dame zien, die haar' waaier bevallig beweegt, en den tak van een' bloeienden kerselaar. Uit die dingen spreekt de Japanner in heel zijne eigenaardigheid. Met het grootste geduld zich toe- te leggen op een' miniatuur-arbeid, om een onver- te leggen op een' miniatuur-arbeid, om een onver- wacht effect teweeg te brengen, is een kenmerkende trek van zijn karakter. Die voorliefde, waarmede hii DE JAPANSCHE BOUWKUNST. 493 vernuft en kunstzin wijdt aan wat klein is en weinig in het oog springs, is voor ons een factor, om zijne architectuur en de eigenaardige Wijze, waarop hij - zijne woning versiert, beter to leeren verstaan (i). (1) De lezer, welke over bovenstaande bijzonderheden nog meer licht wenscht, raadplege bij voorbeeld : W. ANDERSON, The pictoral arts of fapan, Londen. 1886. Nieuw : ft. 115. — L. GONSE, L'art japonnais, Parijs, 1883, ca fl. 125. - BING'S Tijd- schrift, Le 7apon artistique, enz. RED. Nkv 0444444444, irpor ott 4 A ............ DICHTKUI\ST, LETTEREN. Jacinto Verbaguer door POL DE MONT. IE naam des dichters, die aan 't hoofd van deze studie geplaatst , is, staat met de Nederlandsche, met de Vlaamsche letteren in nauwer verband, dan menigeen het zou denken. De eerwaarde beer Brouwers van Bovenkerken heeft op de laatste, plechtige zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie eene voordracht gehouden over de ontwikkeling der Spaansche, maar bijzonder der, Catelaansche dichtkunst, waarvan Verdaguer een der eerste meesters is. Hij heeft het leven des merkwaardigen dichters en zijn heerlijk karakter geschetst en aangetoond, hoe voornamelijk door Verdaguer de dichtkunst in Castiliaansche sprake sedert 1819 zich heeft ontwikkeld. De heer Brouwers houdt zich met eene Nederlandsche ver- taling van de Atlantide bezig, zooals reeds bij vroegere gelegen- heid door ons is gemeld, toen wij de vertalingen van Verdaguers gedichten door den heer Fastenrath (1) hebben besproken. Om den dichter en zijn werk nader to doen schatten laten wij hier het woord aan den heer Pol de Mont (2), wat als nadere aanbeveling van Brouwers' vertaling moge dienen. RED. Thans, dat het merkwaardige werk van Johannes Fastenrath, (1) 18yi, bl. ''9 en 228. (2) L' Atlantide. Poκme traduit du Catalan de Mossen Jacirrro VERDAGUER, maitre en Gai Savoir, un des quarante de l'Acadetnie catalane. Augmentee d'une introduction et d'appendices, par ALBERT SAVINE. -- Paris, Leopold Cerf. JACINTO VERDAGUER. 495 -Catalanische Troubadoure der Gegenwart, verdeutscht and mit einer Uebersicht der catalanischen Ltteratur eingeleztet (Leipzig, Verlag von C. Reis2.ner, 1890), de aandacht van het letterlievend publiek meer bepaald gevestigd heeft op de' voorzeker minder bekende, maar toch zeer rijke litteratuur van een aanzienlijk deel van het lberische schier.eiland, thans schijnt mij ook het oogen- blik niet ongunstig, om eenige regelen te wijden aan een werk, dat wellicht in de hedendaagsche Catalaansche letteren geen - jeugdig Fransch schrijver er ons van bezorgde, nu ook voor het groote publiek toegankelijk is gemaakt. In Fastenrath's bloemlezing, — en over deze hoop ik een volgenden keer te spreken! — werken den dichter van bedoeld .gewrocht niet min dan vijftig compact gedrukte bladzijden inge- ruimd, meer dan de geleerde vertaler zelfs mannen als Victor Balaguer, Joaquim Rubio y Ors, Teodor Llorente, en anderen, waardig kende. Reeds op zich zelf, voorzeker, en ingezien het grow?. gtwicht, dat het oordeel van een zoo uitmuntenden kenner der Spaansche en Catalaansche litteratuur, voor elken ontwikkelde moet hebben, meer dan voldoende om de uitzonderlijke beteekenis van Verdaguer's werken te doen uitschijnen. Ons, Nederlanders, moet overigens reeds deze eene omstan- digheid belang doen stellen in Verdaguer's en zijner kunstgenooten letterarbeid, daar deze ons herinnert aan eene zoo staat- als letter- kundige beweging, welke ons als een tegenhanger voorkomt van het door alle, zoo buiten als binnen Europa verblijvende leden der gi oote Nederlandsche familie meer en meer gewaardeerde en steeds hartelijker en krachtdadiger gesteunde streven der sedert 183o, zoo noodlottig van het Noorden afgescheiden stam- en taal- genooten uit het Zuiden, de voor hunne taal en hunnen landaard strijdende Vlamingen. Inderdaad ! Evenals de Czechen in Bohemen, de Slowaken in Hongarijef de Bortoenen (Bretons) in westelijk-, de Felibres in zuidelijk Frank- rijk, de Platduitschers aan gene zijde des Rijns, en sedert Jan Frans Willems eindelijk, wij, Vlamingen, in Zuid-Nederland, gaan er te Barcelona, Valence, ja, tot op de Balearen ontzagwekkende stemmen op, aandringend op eindelijk de opheffing van eeuwen- oude grieven, op terugschenking van te k wader ure verloren voorrechten, alles bij middel van de taal « des kleineren vader- lands », beter wellicht bij middel van de taal van een door zeden, afkomst en historische ontwikkeling onderscheiden yolk. Wellicht wijd ik later eenige kolommen aan enkele der voor- naamste vertegenwoordigers van deze hoogst belangrijke beweging, en beproef ik alsdan, in vlugge trekken het beeld te schetsen van de bijzonderste beoefenaars der Catalaansche taal en letteren. 496 JACINTO VERDAGUER. Thans moge 't volstaan bier aan te stippen, dat de eigenlijk bel- lettristische beweging voortsproot uit de onderneming van enkele mannen, die, als Torres Amat, de verspreide stoffen eener geschie- denis der nationale spraak- en letterkunde verzamelden. Thans traden allerwege met kennis gewapende, geestdriftige jongelingen als ridders der verdrukte schoone op, en weldra zag een eerste in 't Catalaanseh geschreven dichtbundel het licht. De naam des. schrijvers luidde : Aribau. Weldra volgden Rubio y Ors, Campo y Fabres, Antonio de Bofarull en anderen het met glans, doch schier bij toeval, door Aribau gebaande spoor, en zoo -was eindelijk het tooneel genoegzaam voorbereid, waarop de beslissende strijd het tooneel genoegzaam voorbereid, waarop de beslissende strijd zou worden geleverd door mannen, wier namen, niet enkel in de vreedzamer beweging der gedachten, maar ook in de staatkunde, eenen uitmuntenden klank zouden ver*erven : Alberto de Quintana, Vittore Ballaguer, den herstichter der Jeux Floraux te Barcelona, Damas Calvet, de Majorkijnsche dichter Rosello, Llorente, enz..., en'in den jongsten tijd Jacinto Verdaguer, den schepper der Atlantide Te Folgaloras van eene nederige werkmansfamilie geboren e Te Folgaloras van eene nederige werkmansfamilie geboren (17 April 1845), voelde Jacinto zich al vroeg door het priesterambt aangetrokken. Nog had hij het seminarie niet verlaten, of reeds aangetrokken. Nog had hij het seminarie niet verlaten, of reeds waren hem door de beroemde Jeux Floraux de palmen der overwinning toegewezen, en wel voor enkele heroische gedachten, die de schrijver sedert tot vergetelheid heeft veroordeeld. Als almoezenier op een schip, dat naar de Antillen zou reizen, begon en voleindde hij een uitgebreid dichtwerk over eene stof, die hem reeds sedert jaren in het brein rustte. In 187' bood hit zijnen arbeid aan de jury der yeux Floraux ter mededinging aan, en nog hetzelfde jaar zag La Atlantida — want z66 luidde de titel — te Buenos-Airos, het licht. Overgroot, onvergelijkbaar schier, was de bijval. Door de yeux Floraux bekroond, werd het nieuwe gewrocht weldra het gelief- koosd voorwerp van de studien der voornaamste critici, zoowel in den vreemde, als in Catalanie zelf. Riera y Bertran, uitstekend Catalaansch prosateur;. Menendez Pelayo en Sarda, beiden te Madrid; het Athenceum, te Londen; graaf de Puymaigre, Mistral, Tolra de het Athenceum, te Londen; graaf de Puymaigre, Mistral, Tolra de Bordos, in Frankrijk, wezen als om prijs op de meer dan alle- daagsche schoonheden van Verdaguer's schepping. En geen wonder ! Overtreft de schrijver zelf de meeste Cata- laanschen, Spaansche en Portugeesche paten, door de wonderbare pracht en den onuitpuftelijken rijkdom zijner kleuren, door de aangrijpende grootschheid van beschrijvingen, als daar zijn de Hof der Hesperiden (l'hort de los Hesperides), de Brand der Pyreneeen (L'incendi dels Pyrineus), de Verdwijning (l'Enfonfament), ook het onderwerp bezit hoedanigheden, om de belangstelling in de hoogste mate te prikkelen. Aan twee groote ideeen, zegt ongeveer Tolra, dankt het Catalaansch epos zijn bestaan : het hangt, in de eerste JACINTO VERDAGU ER. 497 -plaats, een tafereel op van eenen historischen tijd, zooals deze zich -volgens de aloude overleveringen voordoet ; den mythus van Her- cules, den tocht dezes helden van de verbrande Pyreneeen tot de -rots Calpe, die, door zijne knots getroffen. aan de wateren der Middellandsche Zee eenen doortocht biedt, opdat zij het zooge- naamde Atlantische grooteiland overstroomen en verzwelgen ; de redding van de koningin Hesperis door Hercules, die haar naar Spanje voert, alwaar zij moeder zal worden van de legendarische helden, die de oudste en grootste steden stichteden, en aan ver- scheidene koninkrijken hunnen naam gaven ; — zulke rijke stof behan- delt den dichter in tien zangen van zijn uitgebreid gewrocht. Hij .doet echter meer : bij middel van eene gelukkige kunstgreep, bindt de schrijver aan zijn eigenlijk verhaal de herinnering aan eene ditmaal, degelijk historische gebeurtenis : de reis van Columbus. Men ziet het duidelijk ! Door keuze en aard der stof sluit zich La Atlantida aan, bij al die grootere voortbrengselen van het dich- terlijk genie, waarvan het bestaan onafscheidbaar aan dat van eene natie of een geslacht gehecht is. Niet meer gewicht kan, voor de 'Grieken de Ilias, voor de Romeinen de Aeneis hebben opgeleverd! Evenals deze beide meesterwerken, behelst Verdaguer's boek wellicht geene bladztjde, die den Catalaan, ja, den Spanjaard, niet aan eenige met het volksleven vergroeide sage, aan eene streek of een natuurverschijnsel, hem sedert de kindsheid bekend en lief geworden, aan eene historische gebeurtenis van belang, doet terug- .denken. Het was mijn doel, eene vertaling aan te kondigen, en ik ben ,er niet verre meer van verwijderd, eene beoordeeling te geven van Chet oorspronkelijke gewrocht zelf. Laat ik mij liever, met het oog op het geringe bestek, dat mij rest, bepalen bij enkele woorden, aangaande den arbeid van M. Albert .Savine. Indien de taak des vertalers, met recht, eene zware geheeten wordt, dan is zij vooral zoo te noemen, waar het er op aan komt, .eene poetische schepping voor hem genietbaar te maken, die met de oorspronkelijke taal niet bekend is. Vrij stelle de vertaler zich te vreden, in ongebonden, bijgevolg vrijeren stip weer te geven, wat de door hem verkozen schrijver in verzen dichtte ; — niet zonder de grootste inspanning zal hij er in slagen, en den zin, in zijne geheelheid, het gansche werk door te vatten en neer te -schrijven, en door het droger, taaier proza, iets van den indruk te ,bevverken, dien de sierlijke golving en de bevallige woordschakee- -ringen der verzen op den geest des lezers te weeg brengen. Gelukkig, dat de heer Savine reeds lang zijn proefstuk in het -vak had geleverd ! Reeds liet hij, bij Ghio, de Fransche bewer- king verschijnen van eenen Castillaanschen roman van Valera, Commandeur Mendara » getiteld. 498 JACINTO V ERDAGUER. Voortreffelijk, het puike model alleszins waardig, mag zijn. thans besproken arbeid dan ook genoemd worden. Onmogelijk- met meer nauwgezetheid elk woord, elk beeld, elke wending, elke omzetting van het oorspronkelijke, door even gewichtige te ver- vangen ; en toch was het hem daarom niet noodig, zijne toevlucht te nemen tot enkele van die naieve, ja, soms kinderachtige ver- tolkingen, die uitsluitend rekening schijnen te houden van den geest des oorspronkelijken werks en dan ook meer dan eenen lezer onverkwikkelijk voorkomen. Overal bleef de tekst van den Heer- Savine wel degelijk Fransch, Fransch van gedacht, Fransch vans stij1 en wending. Nergens werd om de zoogenoemde onvertaal- baarheid van enkele passages, spraakleer of syntaxis geweld aan- gedaan. Is aldus de arbeid op zich zelf reeds te roemen, nog aanbe- velenswaardiger maken hem de daaraan toegevoegde bijlagen :_ wij bedoelen;i°L'Atlantide en poesie, een tiental bladzijden, waarin ons een kort overzicht wordt gegeven van de werken van Bacon, Fracastor (XVI° eeuw), Nepomucθne Lemercier en Markgraaf de- Pimodan, die geheel of ten deele op het in zee verzonken wereId'- deel betrekking hebben ; 2° Les Theories de l'Atlantide, waarin wij o. a. kennis maken met een merkwaardig fragment uit eene studie van Tolra de Borda over de geologische geschiedenis van het groote verdwenen vasteland. De CLIIJ bladzijden over « La Renaissance de la poesie cata- lane » zijn, vooral om het nieuwe van het onderwerp, in nog hooger mate belangwekkend. Zij vormen, in den bescheiden vorm van eene voorrede, eene degelijke, beredeneerde geschiedenis der Catalaansche taal- en letterbeweging in deze eeuw, en zijn daaren- boven opgeluisterd door de met vlugge, doch vaste trekken geschetste portretten der schitterendste Catalaansche dichters en prozaschrij vers v. Liitzow, Geschichte des D. Kupferstiches. Berlijn, Grote. G. F. SCHMID T, plaatsnijderEigen beeltenis (Prentenkabinet to Berlijn) SCHILDER-, ETSKUNST, ENZ. 6. 31Tv. Mmitif. (1712 - I 775.) (Met j5laat.) I IE beeltenis welke wij hier geven van eenen der grootste etsers . I der achttiende eeuw is eene hulde aan onzen Rembrandt. A Schmidt (te Berlijn geboren) bezocht, gelijk een grout aantal GI o zijner kunstgenooten, in de eerste jaren zijner loopbaan, Parijs, toeninaals beroemd door eene lange rij van keurige plaatsnijders. - de fransche werkwijze bekend te maken. Schmidt sloot zich als leerling aan bij den jongen Larmessin, voor zijnen fijnen stijl hoog beroemd. De meester wekte hem op aan de verlichting van Lafontaine's verhalen deel te nemen, doch Larmessin behield alle eer en voordeel der onderneming voor zich. Schmidt werkte, nu voor zich zelven, aan het bekende portretwerk L'Europe illustre (1755). Zijn naam verspreidde zich daardoor zeer spoedig. Hij werd naar Berlijn teruggeroepen, kreeg bestelling in Petersburg van keizerin Elisabeth, enz. Hij had zich sander den franschen i vloed niet gebukt en bled buitengewoon oorspronkelijk werken. Rembrandt werd zijn geliefdste meester; hij etste meerdere, van. diens schilderijen na en eigende zich Rembrandts ets-manier aan. Hij etste, den Ouden Tobias, De opdracht in den tempel, enz. verder zijn eigen beeltenis en vele andere portretten . Gedurende de laatste jaren zijns levens etste hij kleine verlichting- beeldjes voor het werk van Frederik den Grooten : Palladium (1774) getiteld, benevens, die voor Poe'sies diverses (1760) en Me'moires de Brandebourg (1767) van den zelfden koninklijken schrijver. Zijn grootsten roem had Schmidt echter door zijne groote Rem- brandtsche staalgravuren en etsen in bet vroeger tijdvak zijns levens verworven. A. TH. 4041444414400414 BOUWKUNST. et Ztanuio van out=retutu, door P. V. BETS. (Slot) 0). ER de werken in 1534 hernomen werden, was de geenkapper, Jan Van Geest, naar Brussel gezonden, « om dat huys te besien daer ons stadhuis hae gemaekt is, » zoo spreekt de rekening des jaars 1534. M. Goovaerts denkt dat slit het Broodhuis of Koningshuis is, Als ten jare 1526 het magistraat van Leeuw een plan aan Rumoldus traldermans vroeg voor een nieuw stadhuis in hunne stad, moest die man van het Brusselsch broodhuis wel droomen; zijn vader of broeder, Antonius Keldermans, had er het plan van gemaakt, in 1515; hij en zijn neef, Laurentius Keldermans, hebben er aan gewerkt. Is het dus niet natuurlijk. dat zij voor het plan van een stadhuis te Leeuw hun hoofdgedacht ontleenden aan het plan van het broodhuis van Brussel ? 't Is waar, dit laatste is veel hooger en breeder dan het stadhuis van Leeuw ; immers te Brussel zijn er drie verdiepingen en bier slechts twee; te Brussel zijn er 16 vensters op iedere verdieping. Er is ook een dubbele gaanderij aan de tweede verdieping. Maar te Leeuw kon het stadhuis zulke breedte niet ontvouwen, omdat de plaats ontbrak. Misschien ook heeft van Pede de breedte in 1526 aangenomen nog verminderd in 153o, alsook doen afzien van eene derde verdieping en van de gaanderij aan de tweede verdieping, vermits de bekrompen gelde- lijke toestand der stad tot spaarzaamheid dwong. Daaraan lag wellicht het betrekken van' het stadhuis « op eenen kleineren voet »- Rumoldus Keldermans, de vermoedelijke opvatter der plans - Rumoldus Keldermans, de vermoedelijke opvatter der plans van ons stadhuis, heeft de uitvoering der pui en van andere wer- ken niet gezien, want hij stierf te Antwerpen den i5n December (i) Zie Dietsche Warande, 1892, bl. 395. HET STADHUIS VAN ZOUT-LEEUW. 501 1531. Zijne zoo kunstig opgevatte pui werd te Namen uitgevoerd, door Jan Casseloy, steenkapper aldaar. In de maand December 1537 maakte het magistraat met hem eene overeenkomst, die al de deelen der pui zoo duidelijk opgeeft, dat deze goed zou kunnen hermaakt worden, al hadde men geene overblijfsels meer van den ouden trap. 't Is genoegzaam gekend, dat de steen der omstreken van Namen niet hard is. 't Is dus niet te verwonderen, dat voor hare herstelling over eenige jaren de metserij in eenen buitenge- woon slechten staat verkeerde. Volgens 't akkoord met de stad moest Jan Casseloy heel de pui gemaakt en geleverd hebben ten allerlaatste drie weken voor Sinxen, omdat men beslist had het nieuw stadhuis op Sinxendag in te wijden ; de Naamsche steenkapper kwam herwaarts met zijn werkman slechts in de week v66r Sinxen 1538. Petrus Tsercx, de toe- zichter der werken van het stadhuis, was afwezig en men wist niet goed waar hij zich ophield. Men zond hem zoeken vooreerst fe Heylissem en dan te Thienen. Ondertusschen zaten Jan Casse- joy en zijn diender zonder werk en waren in de kost der stad. Immers in de stadsrekening leest men het volgende : « lvoch heeft, Jehan Kasseloey int wijnhuys op die stat verteert met sijnen cnaepe, doen hij quam die puewe setten, ende om dat wij doen Peter Tserckx niet terstont en consten bij die hant crijgen, ende hij moet verbeydLn tot Peter quam, daerom om onsen cost Bier blefven ende verteert, al tsamen m rynsgul. 11 1/2 stuivers. . Eindelijk kwam Peeter Tserckx en de handen werden met mded en rapheid aan het werk geslagen, want het moest op den zater- dag voor de plechtigheid van Sinxen in zijnen hack staan. Nu en dan trok Tserckx een scheef gezicht, omdat soms een werk van den Naamschen steenkapper hem niet beviel. Doch hij zweeg, omdat er voor 't oogenblik aan uitstellen en hermaken niet kon gedacht worden. Hij liet echter niet na ztjne opmerkingen te maken en het Magistraat verzuirnde niet later Casseloy te verplichten zijn wetk. to verbeteren. Immers in de rekening des jaars 1539 leest men het volgende : Die weecke daer Sint-Antonius dach binnen quam. — Liebrecht de Boode heeft uytgesonden geweest van den Borge- meesteren tot Namen, om den theester van der puyen te halen, dat hij beteren saude tgeens dat hij mismaeckt hadde. » Terwijl men alzoo in de dagen v66r Sinxen 1538 driftig aan de pui van het stadhuis werkte, voltrok men ook de laaste dak- sieraden. Ziehier de bijzonderste aangeduid in de stadsrekening. « Prosper Jan en Leonaert Sercx hebben boven 't nieuwe stadhuys twee vlaemsche vinsteren gemetst... Gecocht teghen Janne Philips IIII pynappels totten nieuwen stadhuise, weghende hondert XXIX pon- den...; betaelt van den voirsereven appels van Tricht te Leeuwe te bringenen...; Matheus die scaelgedekker met sijnen cnape heb- ben die pynappels opt stadhuis gheset. 502 HET STADHUIS VAN ZOUT-LEEUW. Die pynappels waren waarschijnlijk in steen gebakken of uit- gebeiteld en zoo genoemd, orndat zij den vorm van mastetoppen hadden. Zij rrioesten buitengewoori groot zijn, vermits elk 32 pond woog. Waar werden die vier Maestrichtsche pijnappels geplaatst ? Wellicht twee op elken der twee hoekpilaren? Alles% was dus klaar geraakt en de bevolking van Zout-Leeuw bereidde zich om de plechtigheid en de oude kermisdagen van Sinxen op eene buitengewone wijze te vieren. De inwijding van het stadhuis had plaats op Sinxendag van het jaar 1538. Zij was zoo plechtig dat voor de wethouderen alleen, tien dozijn, 132 paar hanclschoenen in rekening werden gebracht, die bij den optocht hadden gediend. De vermaarde processie van den 2u Sinxendag bestaat sedert het jaar 1274 en lokt alle jaren eenen grooten toeloop naar Zout-, Leeuw. Doch nooit zag men zoo veel yolk in die stad als in 't jaar 1538, ter gelegenheid der imwijdingsfeesten van het nieuw stadhuis. De bevolking moest waarlijk trotsch zijn op het nieuw stedelijk gebouw, vermits zij zich zoo veel moeite en onkosten getroostte, om de opening luisterlijk te waken. Wat zijn heden zulke fees- terr mager en onbeduidend in vergelijking met hetgeen er ten jare 1538 te Zout-Leeuw gedaan werd ! Men had eene ware cavalcade of ommegang daartoe in gereedheid gebracht. De zorg om de cavalcade in te richten was aan de leden der Rheto rica of Rederijkkamer : Die Leliekens uutten dale toevertrouwd geweest, die eenen schilder van Thienen gelast hadden de wagens te schilderen. Immers in de stadsreking leest men het volgende « Betaelt - die Rhetheresyns voer honnen schilder van Thienen, dat sij te Sinxen behoeflyck syn. » Het bestuur had ook in de week voor Sinxen de Merkt en de straten, langs waar de cavalcade moest gaan, laten herkasseiden of ten minste herstellen. Ziehier hoe de stadsrekening dit am-it ekent : « In die weecke voer Sincxten. — Peter die katsyder heeft am die straten, daer den ommeganck gaen sal, gestopt ende voer de Pouwe van der stadhuyse ghekatseyt met syne cnaepe, elck III daghen. » Antoon de schilder verfde met eene grondverf de ingangsdeur van 't stadnuis en beide de kelderdeuren, alsook in 't rood de sloten met hunne banden. Eindelijk verscheen de lang gewenschte Sinxendag; de bijeen- komst der leden, deel makende van den ommegang, had plants in de kapel der Kapelbroeders (thans de woning en brouwerij van M. Licbaert). Eene ontelbare menigte verdrong zich in de straten. Weldra liet de beiaard zijne blijde Itonen en de klok haar zwaar gebrom hooren, om aan te kondigen, dat de cavalcade hare omwan- deling ging beginnen. Aan het hoofd der cavalcade stapten de Meyer, Germanus van Meldert, de twee burgemeesters : meester Arnold Pilepert en Renner van Halle ; de zeven schepenen Wauter Van Ausseloo, HET STADHUIS VAN ZOUT-LEEUW. 5o3 Dierk Van Halle, Hendrik van Houwagen, Arnold van Houwa- gen, Jan van den Kerkhove, Robrecht van Langen en Arloll van Mulstede; de Zeven raadsleden : Wauter Brieders, Jan van Goethuy- sen, Jan Zwilden, Jan de Raymakere, Fulginus van Got dhuysen, Hendrik Zeebouts, Willem van Craenebroek en Simon Zeers; de vijf dekens der gilden : Frans Pilepert, Hendrik van Dalern, Renier Fruytens, Lenaart van Halle en Jan van Ertryck ; twee schatbe- waarders : Robrecht van Langel en Jan Van den Abeele. Daarbij moeten zich nog andere stedelijke ambtenaars gevoegd hebben, die hier niet genoemd zijn, dusdanig dat heel het getal stedelijke ambtenaars klom tot 123. Zij hadden nieuwe handschoe- nen aan, waarvan zij alien van de stad voor die plechtigheid. een nieuw paar hadden ontvangen. Het getal. aangekochte handschoe- nen kwarn tot 123, zooals blijkt uit de stadsrekening : a Ghecocht teghen Jan Moens voor Wethouderen te Sinxen, X dosynen III paer handschoenen. o Handschoenen aandoen op Sinxendag? In den vollen zo mer? Men ziet dat dit gebruik, welk thans nog bestaat ill de groote ste- den, reeds in de XVIe ceuw te Zout-Leeuw gekend en onder- houden was • Indien het stadhuis van Zout-Leeuw in den ellendigen toe- stand niet gebleven is,..waar het over vijftig Jaren zich in beyond, en tot puinen niet vergaan is, het heeft dit vooral aan twee bekwame manners te darken, te weten, aan de heeren Piot (Notice sur Leau) en Schayes (Histoire de [architecture en Bel- gique). Beidz. deze schrijvers, wier gezag groot is in de kunst- wereld, hebben de. eerste op de kunstweerde van ons stadhuis de aandacht ingeroepen en alzoo de °ye! heid oveituigd, dat het eene volledige herstelling weerdig was. De herstellingswerken, begonnen in 1846, hebben voortge- duurd tot in 1860. Heel de kunstige en prachtige gevel is dan hersteld geworden, behalve de pui of voortrap, zooals wij reeds gezegd hebben. Aan dezen, reeds gedeeltelijk hersteld, blijft nog het schoonste te verrichten, te weten, het bijvoegen der sieraden. Misschien ook ontbreekt aan den voorgevel een ander sieraad, dit is eene gaanderij boven de tweede verdieping, zooals zij nog bestaat aan het Broodhuis te Brussel, dat aan ons stadhuis tot model diende. Dit is de ineening van M. Goovaerts, omdat boven de tweede verdieping eene deur gemaakt iF. Een kenner, aan wien ik dit gedacht mededeelde, zegde mi.), dat die deur client om op het dak te geraken. Maar neen, langs die deur komt men op het dak niet. Daarenboven in het dak bestaan zoldervensters, door welke de schaliedekkers op dit deel van het gebouw toegang hebben, Wij gelooven dus, dat de gissing van M. Goovaerts gegrond is en dat die deur gemaakt is om langs den zolder op de thans niet meer staande gaanderij toegang te hebben. 504 HET STADHUIS VAN ZOUT-LEEUW. Maar zou er in den voorgevel nog geene andere missing of verandering gemaakt zijn? Boven de ingangsdeur van het stadhuis prijken de beelden van Ke zer Karel, Philip-den-Goede en Karel den Stoute. M. Piot gelooft dat daar vroegcr beelden van hei- ligen stonden. Doch de nog levende bestuurder der herstellings- werken, Nicolaus verzekert, dat de nieuwe beelden nauw- keurig nagemaakt zijn op de oude. De oude beelden bevonden zich in eenen erbarmelijken staat; nochtans lieten de nog over• blijvende stukken en brokken, van dichtbij beschouwd, goed zien wat zij geweest waren. Hij zeif, volgens bevel van den bouw- meester, heeft die stukken uit de nissen genomen, ze goed inge- pa1t en naar Schaerbeek vergezeld, waar zij ter hermaking aan eenen beeldhouw•er besteld werden. Meer dan eens heeft hij de reis naar Schaerbeek gedaan, om na te zien of het nieuw werk overeenkwam met het oude... Ons dunkt, dat die verklaring rnag en moet aangedomen worden. In de middeleeuwen en zelfs nog in de XVIG eeuw waren het gewoonlijk beelden van heiligen, welke men gebruikte zoo wel voor het sieren van stadhuizen en andere wereldlijke gebouwen als van kerken. Maar de Renaissance was begonnen en met haar de venvereldlijking der bouwkunde. Wellicht heeft in ons vaderland de wereldberoemdheid vary Keizer Karel en van zijne doorluchtige voorgangers, de hertogen van Burgondiι, er toe bijgedragen, dat de beelden van die vermaarde vorsten op de openbare gebouwen de plaats van heihge personen innamen. Misschien ook is het te Zout-Leeuw dat men het eerste bewijs van zulke verandering aantreft. Overigens dat de bouwmeesters, belast met 't oprichten des stadhuizes van Zout-Leeuw, fel ingenomen waren met onze nationale beroemdheden en hun voor de opsiering hunner 'gewrochten den voorkeur gaven, blijkt nog uit andere omstandigheden. Deze laatste toonen ons tevens, dat men in de herstellingen niet alleen de gaanderij, maar ook nog lets anders achtergelaten heeft, te weten, geschilderde glazen vensters. Ziehier een uittrek- sel uit de rekening des jaars 1537: « Jan van Halle heeft twee sel uit de rekening des jaars 1537: « Jan van Halle heeft twee gelasen vinsteren gemaect, metter keyserlycker wapenen ende metter wapenen van Brabant, aende vierschaere. » De vierschatr is de zaal waar de schepenen hunne vonnissen uitspraken. Vermits de vensters van die zaal geschilderd waren, mag men het ook veronderstellen voor de andere zalen. Men leert bier tevens waar alsdan de kunstenaars de onderwerpen hunner teekeningen bij voorkeur zochten. Welke kunstenaars de beelden maakten voor het stadhuis, ten jare 1538, ingehuldigd, blijkt niet uit de rekeningen, Doch wij kennen de namen dergenen die ze vernieuwd hebben. Daaraan hebben twee beeldhouwers gewerkt HET STADHUIS VAN ZOUT-LEEUW. 5o5 De eerste is Eduard Marchant, geboren te Antwerpen den 29n April 1813 en overleden den 811 April 1891, te Schaerbeek, waar hij verbleef sedert het jaar 1840. Een zijner bijzonderste werken is het borstbeeld van Justus Lipsius, opgericht op d,..1 merkt te Overysche (Isque) tusschen Leuven en Brussel. Hij verveerdigde 8 nissen en een voetstuk voor ons stadhuis en trok daarvoor, den 211 October 1849, de som van 1220 fr. Ziehier een uittreksel uit de stadsrekening : « Etat des travaux de sculpture d'aprκs les ordres de M. Dumont, architecte pour la maison de ville de Leau, par Edouard Marchant, statuaire, rue verte N° 169 a Schaerbeek : a Execute et fourni la sculpture en pierre de France de 8 niches pour la facade de la maison de ville de Leau. 1200,00 fr. « Execute et fourni un piedestal dans la niche du milieu. 20,00 fr. 1220,00 fr. « Schaerbeek, le 27 Octobre 1849. (Signe) Ed. Marchant. » Een kunstenaar van grooteren naam beitelde de drie beelden, te weten, Peeter Puyenbroeck, geboren te Eeuven den 1 Maart 1804, leerling der academie van die stad, overleden te Schaerbeek in 1884, na een langdurig verblijf te Brussel. Hij verveerdigde verscheidene beelden, staande in de voorgevels van S. Gudulakerk te Brussel en van het stadhuis te Leuven. Aangaande ons stadhuis ziehier de rekening door hem ingediend : « La ville de Leau doit a P. Puyenbroeck, statuaire, la somme de mille francs pour avoir execute trois statues en pierre de France pour la faηade de Pheitel-de-ville. (c Bruxelles, le 27 Octobre 1849. (Signe) P. Puyenbroeck. » Sedert de herbouwing van ons stadhuis, hierboven gemeld, is gene gedeeltelijke herstelling noodzakelijk geworden door de afbraak van een huis, dat nevens het stadhuis stond en waarvan de grond thans aan de stad toebehoort. Een zijgevel, vol bersten en scheuren, is voor den dag gekomen, die niet gauw genoeg kan gevoegd worden, Wij verhopen, dat het gemeentebestuur niet lang zal wachten om de hand aan het werk te slaan. 't Is nu 't gunstig oogenblik. Evenals vroeger de heeren Piot en Schayes veel bijgedragen hebben, om de volledige herstelling te beginnen, zal thans de schoone verhandeling van M. Goovaerts de hooge overheid b€wegen, om hetgeen voor 't stadhuis noodig is, krachtdadig te ondersteunen. *tAtt-A **ft lunot tit Ootobitnot. NS tijdperk schijnt eene volledige schettring gebracht te hebben tusschen het godsdienstig gevoel en de moderne kunst ; de ' nieuwe theorieen gaan zoover dat zij alle godsdienstige denk- beelden, welke het onmogelijk is naar de natuur voor te stellen, verwerpen als anti-artistiek (d. w. z. als vdlsch, aangezien, volgens de naturalistische leer, de kunst de waarheid is. Het is volgens de naturalistische leer, de kunst de waarheid is. Het is waar dat zij de gedackte zelve verwerpen, aangezien de kunst' slechts in de uitvoering bestaat en dat de ultvoering van een stuk belemmerd (1) wordt door elke gedachte welke zich daarin komt mengen. Het tijdperk der godsdienstige kunst schitint dan ook voorbij te zijn en, tenzij men op de verouderde wijze voortga, of wel eene geschiedkundige voorstelling opvat gelijk Von Uhde, en werklieden neemt als typen voor Christus en_ de apostelen, of zooals Munckaczy, die zijne levende modellen in de kleederdracht van den tijd van Pontius Pilatus hult, kan men in werkelijkheid geen werk van grootschen omvang meer scheppen. Men kan toch met zijn tijd meιgaan en geloovig wezen, tevens een man van vooruitgang en een geloovige zijn. Waarom zou de kunst uitgesloten worden van die goede ver- standhouding? Waarom zou de katholieke kunst hare onderwerpen en otne- mentatie niet andel s mogen putten dan uit het tijdperk van het verleden, dan uit de voorstellingen der eerste Christenen of die der eerste gothieken, of wel zelfs uit de typen door de school van . Rubens in het leven geroepen? Al deze beelden, die tot den geest der tijdgenooten hunner scheppers spraken, hebben heden geen reden van bestaan meer en worden nog slechts verstaan door een klein aantal trouwe aanhangers, die veeleer mystiek dan kunstlie- vend zijn. De groote menigte van het publiek is voortaan onver- schillig geworden' voor de afgezaagde voorstelling van godsdienstige onderwerpen en het geloof verliest er bij in plaats van er bij te winnen. KUNST EN GODSDIENST. 507 Het zij verre van ons te beweren dat men de katholieke kerken zou moeten ontblooten van kunstwerken, maar men moet evenmin de orthodoxe kerk nabootsen, die zich optooit met de versierselcn en voorstellingen van een barbaarschen stip welke niet meer in overeenkomst is met onze dagen. En toch, ziedaar wat wij telkens terugvinden in onze gepoly- chromeerde kapellen, daarbij nog versierd met schilderingen, naar voorbeelden van de veertiende eeuw en nog vroeger. Maar wat dan te doen? Moet de Kerk de moderne denkbeel- den aannemen en de naturalistische kunst hier zijne opvattingen -opdringen? — In het minst niet. De Kerk znoet de kunst eene richting aangeven in haar gods.- dienstige uitingen ; doch het is noodzakelijk; ja onmisbaar, dat zij haar leide in den modernen vorm en geest, en dat evenzeer om met vrucht op de menigte te kunnen werken als otn die nieuwe kunst te _vergunnen zich te verheffen tot een ideaal dat haar heden ,ontbreekt en dat ten onrechte geloochend wordt; immers het natu- ralisme is met vreemder aan het ideaal dan de natuur zelve, waarin alles, tot zelts de minste bijzonderheden toe, alles, alles de glorie des Scheppers verkontligt! Indien het dus eene uitgernaakte zaak is dat noch Courbet's Terugkeer van de leTing, noch Manet's Heerlijke Bock noch ook de talrijke landschappen of de vleesch-wijken, welke de nieuwe Vlaamsche school voortbrengt, ooit geschikt zullen zijn om eene plaats in te nemen tot ze!fs in den tempel van een geheel in modernen geest hervormden godsdienst, is het even zeker dat ,enkele onderwerpen, op edele wijze in volstrekten naturalistischen geest opgevat en uitgevoerd, zeer goed berekend zouden zijn voor diezelfde kerken, nog altijd versierd met ware genre-stukken van de gothieken. Doch onze kunstenaars schijnen niet op dat denkbeeld te komen, evenmin als de priesters er smaak toe schijnen te gevoelen ; een smaak die toch binnen enkele jaren noodzakelijk zal worden, indien men op nieuw al degenen wier kunstgevoel dagelijks gekwetst. wordt door de in de kerken prijkende versieringen (!) tot haar terug veil voeren. Het is met eene zekere pijn dat een kunstenaar zich in zekere tempels van zijne godsdienstplichten gaat kwijten, en dikwijls gebeurt het dat hij ter nauwernood den blik durft opslaan naar het een of ander altaar (1). (1) Evenzeer wordt hi) meestal gepijnigd door de voordracht op het Jubα. In 't eerste geval kan men de oogen nog sluiten, loch om de « Kerkelijke » rnuziek niet te vernemen, helpen alle wolbalen niet. Red. 5o8 KUNST EN GODSDIENST. De waarheid is dat ono tijd het ideaal niet meer verstaat, omdat het zich verder uitt.ti ekt dan onze gezichteinder. Hij gevoelt zich integendeel als door eery soon magnetisme aangetrokken tot zich integendeel als door eery soon magnetisme aangetrokken tot het alledaagsche, de aarde, het slijk. Misschim hebben ij noodig weder voor een wijI tot krachten te komen, gelijk de reus der, oudheid die zijne gespierdheid herwon toen hij de aarde aanraakte. Wellicht kan eene vlucht, eene reactie near het ideaal niet uitblijven in de volgende eeuw, maar zeker is het dat men eerst den naturalistischen smaak zal moeten deelen, die zoo sterk is, omdat hij voortspruit uit de natuur zelve van den mensch, uit zijn dierlijk instinct. Het is derhalie noodzakelijk rekening te houden met dien smaak en den stijl der godsdienstige kunst te wijzigen, aangezien, de onderwerpen der godsdienstige geschiedenis, wanneer zij voor- gesteld worden gelijk alles wat wij daaromtrent gewoon zijn te zien, veranderd zijn en dagelijks onbeduidender schijnen. Maar welke is dan het gehalte van moderne denkbeelden, die zoowel aan den godsdienst als aan de kunst beantwoorden? Wii zullen er eenige reeds oude voorbeelden van geven, wat bewiist- dat er niets nieuws is onder de zon, en dat het naturalistisch gevoel reeds twee eeuwen geleden somtijds door de priesters begrepen werd. reeds twee eeuwen geleden somtijds door de priesters begrepen werd. In de kerk van Boort-Meerbeek wordt eene prachtige altaar- schildering gevonden, welke door David Teniers III geteekend is- en eene Bekoring van Sint-Antonius voorstelt; men ziet daarop eene oude vrouw, een klein kind, een grijsaard en een varken, dat bezig is met kool te knabbelen — toch is het een echt altaar- stuk. — De zoo hoogst realistische Martelingen der Spaansche school zijn even goed volkomen godsdienstige werken, vol treffende- waarheid tevens. Hoe ver staan wij van dat alles verwijderd, uit het oogpunt- der hedendaagsche kunst! De werken der heidensche en zinnelijke Renaissance, zelfs die van Raphael en Michel Angelo, waardoor- de Sixtijnsche kapel veeleer een kunststuk van het Eerste Romein- 'sche keizerrijk dan van den zetel van het Katholicisme wordt! Zijn de Madona's van Raphael die la Fornarina voorstellen, even- als die van Rubens welke de gelaatstrekken zijner beide echtge- nooten weirgeven, godsdienstiger dan een doek waarop een modern, kunstenaar hetzij de H. Theresia in vervoering, hetzij een of ander voorval uit het leven der heiligen, de eenvoudige beeltenis van een vereerd prelaat, of wel een plechtigheid der kerk zou schil- deren, gelijk een onzer jonge kunstenaars, F. Mayne, er de gedachte van opvatte? En wat al aangrijpende onderwerpen vindt men niet in het dagelijksche leven dier vrome krijgslieden van het geloof, niet alleen onder de zendelingen, maar in onze buitenstreken en tot zelfs soms in onze zoo ongodsdienstige steden? Het Laatste Oliesel, KUNST EN GODSDIENST. 509 de Sacramenten, de Liefdewerken, het Angelus, kortom alles wat herinneren kan aan de weldadige werking van den Godsdienst aarde, met uitsluiting der valsche en bovennatuurlijke voorstelling van hemelsche wezens, van wie de kunstenaar zich geen juist begrip kan maken, is dat alles, zelfs na de diepzinnige aanschou- wing van een Fra Beato Angelico, niet vol kunstgevoel, door en door modern ien tevens zeer katholiek ? Men verlieze niet uit het oog dat de' katholieke godsdienst voor alle andere kerken deze onschatbare meerderheid bezit, dat hij een karakter van praal, van grootheid en van kunstsmaak bezit dat aan de menigte eerbied afdwingt, dat treft en de belangstelling gaande maakt, de nieuwe, teedere, fijngevoelige zielen roert, evenzeer als die der onwetenden; en het is deze meerderheid welke zij in onze dagen verwaarloost en schijnt to willen verliezen. Maar de versiering bestaat niet alien in de doeken, in de schilderkunst — men vindt haar weer in de gansche ornementatie, in het beeldhouwwerk en tot zelfs in de kleine kunstvoorwerpen. In dit laatste opzicht is alles bewonderenswaardig geregeld en verstaan in het katholicisme en levert het heilige Misoffer een aangrijpend en verheven schouwspel op zelfs voor een food of een protestant. Maar de goede smaak regelt niet altijd de orne- mentatie of den stijl van een altaar, van eene kapel, van cande- labers, van de tropheeen voor de Maria-maand of der ex-votc's die aan de muren bevestigd zij n. Het ware dienstig dat de hooge overheid daarop acht gave, en niet vergete dat al wat men in dien zin zal aanwenden in het belang zeif van den godsdienst zal wezen en zonder eenigen twijfel zal dienen tot de verbreiding der christelijke waarheid. E. BAES. )3othenfitnnio. De beoefentng der Germanistiek aan de Amsterdamsche hoogeschool. Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de univeisiteit te Amsterdam, op den 31n Maart 1892, uitgesproken door Dr. J. te Winkel. Haarlem, De Erven F. Bohn, 1892. De jonge geleerde neemt terecht het zwaard op om te strijden tegen eenzijdigheid van studie. Hij die goed woordenboeken samenstellen kan — doe het. Wie gaarne een homo unius libri is, en daardoor alleen veel nut kan stichten, moge zijn talent niet versnipperen, Maar wie nederlandsche geschiedenis der dicht- of andere kunsten wil otaderwijzen, moet niet geschiedenis der dicht- of andere kunsten wil otaderwijzen, moet niet alleen nederlandsche schrijvers kennen, hij moet algemeene land- en alleen nederlandsche schrijvers kennen, hij moet algemeene land- en zedegeschiedenis verstaan : hij moet de werken van de Roever, Scheltema, Worp en vele anderen, hij moet muziekgeschiedenis, hij moet meerdere gewestelijke talen kennen, hij moet bij Kern, Cosyn, van Helten, Gezelle, Gallee, enz. met de oude voornederlandsche spraakschat kennis hebben gemaakt. Men moet heden weten wat het woord Angelsaksisch beduidt en naar het Westsaksisch uitzien, de oudgermaansche taaltakken weten te onderscheiden, wanneer men op _ware taalkennis wil aanspraak te onderscheiden, wanneer men op _ware taalkennis wil aanspraak maken. Doch men kan zich alweder met taalkennis niet tevreden stellen. Eene esthetische verklaring onzer schrijvers is nog veel meer onmis- baar, om in hunnen geest door te dringen (bl. 36, 37). baar, om in hunnen geest door te dringen (bl. 36, 37). Dit zijn de hoofdgedachten van Dr. te Winkels verstandige, grondige rede. Wij wenschen hem van harte geluk met het opstel, zoowel als met zijne benoeming. r. Polemiek over Lodewijk van Nassau en Willem de Zwijger, tusschen prof. P. J. Blok, hoogleeraar te Groningen, P. Goedhart, leeraar te Roermond, en X. (Overdruk uit De Nieuwe Koerier.) Roermond, Henri van der Marck, 1891. BOEKENKENNIS. 511 2. Lodewijk van Nassau en Willem de Zwijger, historische -critiek van prof. P. J. BLOKE gecritiseerd door X. Roermond, Henri van der Marck, 1892, 104 bl. Wij w Bien hier in geene historische verhandehng treden, om aan ite toonen in hoeverre de heer X en de heer Blok, in hoeverre Goed- hart, en vroeger past. Brouwers, in hoeverre Fruin of Kervijn, in hoeverre Groen. van Prinsterer of Holzwarth gelijk hebben in hunne schatting van Lod. van Nassau, of in hoeverre hunne redeneering valsch is. Het is alleen de algemeene geest van een 3 1/2 honderdjarig Het is alleen de algemeene geest van een 3 1/2 honderdjarig geschil die ooze opmerkzaamheid kan trekken, in een tijdschrift waar tle politieke geschiedenis en nog veel meer de godsdienststrijd eene ondergeschikte plaats bekleedt. Hebben de Heusemers plezier, in bun kerkje een gedenkteeken voor 1.odewijk van Nassau op te richten... waarom zou men hun dat genoegen niet gunnen? Dat is eene privaatzaak. Er zijn menschen genoeg, welke na (len dood hunner verwanten een monument daarvoor laten beitelen, hetzij die personen aan de menschelijke maatschappij dienst of ondienst hebben bewezen. In onze dagen, waarin de stand- beeldwoede weder opkomt, en zelfs ,zeer bedenkeliik, gevaarlijk wordt, omdat zij aan diezelfde woede ten tijde van den ondergang van het Griek- sche rijk herinnert — in onze dagen worden er bij dozijnen bier en elders standbeelden opgericht, voor personen wier zedelijke waarde bijna gelijk standbeelden opgericht, voor personen wier zedelijke waarde bijna gelijk nul is geweest, en wier bestaan voor het menschdom eer schadelijk dan verbeffend en veredelend heeft gewerkt. Dat de goede Heusemers nu meenen Lodewijk zij een weldoenet van het menschelijk geslacht geweest : wij moeten ons haasten hem een gedenkstuk op te richten (gelijk de Keulenaars voor den nog levenden Bismarck), alvorens onze Lodewijk door mannen van allerlei smaak en geschiedkunde over boord wordt gewoipen (gelijk Bismarck zelf wordt -verloochend)... dat is in een eenzaam afgelegen dorpje, eene kinderlijke, en daarom zeer verontschuldigbare liefhebberij. en daarom zeer verontschuldigbare liefhebberij. t die mannen echter op dat monument schrijven : wij huldigen Lodewijk in naam van het geheele Nederlandsche yolk >>, is bepaald eene aanmatiging, die eenigszins de palen van de bescheidenheid te buiten gaat. Het herinnert aan die vele congresses, waar jongelingen, die gaarne in het verslag genoemd worden, het woord nemen, en zoogenaamd . een groet brengen uit de stad waar zij studeeren of aangesteld zijn, en dan in naam eener corporatie spreken, door wie zij nooit afgevaardigd zijn. De welwillendheid belet bij zulke gelegen- heid de zendingsbrieven van zulk eenen ' jeugdigen spreker nader te onderzoeken. Om dezelfde reden zouden alle partijen het woordeke in naam van het Nederlandsche yolk ook nog laten doorgaan, indien de goede dorpelingen zich bij die kleine verwaandheid hadden bepaald. Maar zij hebben prof. Blok, tegenwoordig een onzer specia- 'listen voor de zestiende eeuw, die zich de moeite geeft aan buiten- landsche boekerijen, te Marburg en elders te snuffelen naar onbekende 512 BOEKENKENNIS. bijzonderheden over genoemd tijdperk — zij hebben aan prof. Blok opgedragen als 't ware den stempel te komen drukken op hunne uit- spraak « in naam van het Nederlandsch yolk * gedaan. Prof. Blok heeft zich echter niet geheel en al laten vangen. Hij heeft aan den voet van het monument zelf verzekerd : « Het is geen nationaal feest, dat ons in deze eenvoudige kerk doet samenkomen. * De spreker heeft daarop den lof verkondigd van` Lodewijk van Nassau, op de wijze als de Heusemers dit gaarne hoorden. Er zal nog veel water naar de zee moeten loopen, alvorens alle partijen gul uit zullen bekennen dat men 't over de zaken der zes-- tiende eeuw eens is ; alvorens men met Bilderdijk zal erkennen, dat de verhuurder van postpaarden zonder genoegzame grond het contract gebroken heeft, dat hij met de regeering omtrent het stellen van post- paarden had gesloten ; ergo : dat er eene tout in 't beginsel is begaan. Zoolang er nog mannen zijn die geene hoogere belangen in de wereld kennen, dan eigen staatsbeheer, zoodat tot het verkrijgen daarvan menig eed mag worden verkracht en wat anderen hunnen godsdienst noeinen zonder bezwaar mag worden omgeworpen, zullen er steeds nog onverbiddelijke verdedigers bestaan van het stelsel der omwente- ling in de zestiende eeuw, en de fouten der personen die plat stelsel vertegenwoordigen zullen met groot gemak worden verontschuldigd. Zoo- lang er (van den anderen kant) nog mannen bestaan, welke meenen dat het kerkelijk, vrije leven der menschen en de zinnebeelden daarvan, waarmede hij zich omgeeft, dat de vrije uitoefening van den godsdienst der voorouders, meer waard is dan de vrije. uitoefening van zekere staatsburgerlijke meer waard is dan de vrije. uitoefening van zekere staatsburgerlijke rechten, zoolang zullen de aanvallen, die in naam der vrijheid tegen dat kerkelijk leven worden gedaan, eene vloekbare misdaad schijnen. Nu weet men dat Lodewijk van Nassau was « een Neer van groote bedrijventheit, een liefhebber van aanslaaghen *, gelijk Hooft zegt. Of in die aanslagen de belangen, het eigendom, de voorwerpen van de vereering der katholieken werden ontzien, dat moest aan Lode- wijk in zekeren zin onverschillig wezen. Iedereen weet uit authentieke bladen dat Lodewijk een veel scherper tegenstander der katholieke kerk was, dan zijn broeder Willem. Men kent zijne betrekkingen tot de calvinisten van Wesel, Londen, Frankfort. Al ontmoeten wij hem ook niet onder de « profeten Gods >>, met Marnix, 'Dathen en anderen, aan 't hof van den keurvorst van de Paltz — hij behoorde toch tot de calvinisten, van wier hoofd, Marnix, diens lofredenaar, Edgard Quinet getuigt dat Marnix' stelsel er op gericht was de katholieke Kerk door den modder te sleepen, gelijk eene overspelige, germaansche vrouw. Dat Marnix een uitkesproken vriend van den beeldstorm was, spreekt hij zelf duidelijk uit : « God had het den beeldstormers inge- geven ». Mogelijk ware het beter geweest, de beelden weg te dragen, in plaats van om te werpen, voegde hij er bij. Marnix' stelsel was een wel ineen sluitend geheel; daarin was BOEKENKENNIS. 513 -meer logica dan in Willems' onverschilligheid op het punt vaa godsdienst. In Marnix' calvinisme stale veel 'grootere kracht. Willem bood . In Marnix' calvinisme stale veel 'grootere kracht. Willem bood daaraan in 't begin krachtigen tegenstand, maar moest zich ten laatste overtuigen, dat het yolk met een wolkachtige onzekerheid in 't gods- dienstrge niet tevreden was; hij verbond zich met Marnix, verliet zich op de calvinistische geestelijkheid en trad de calvinistische kerk binnen. Mocht Lodewijk, zelfs in Hoofts oogen een avonlitirier schijnen — . Mocht Lodewijk, zelfs in Hoofts oogen een avonlitirier schijnen — hij toonde in elk geval, op vele punten een scherper oordeel dan zijn oudere broeder, doch had niet zulke ver uitziende plannen voor zijn eigen persoon. Dat hij het land aan Frankrijk wilde helpen opdragen stemt weder met de inzichten van Marnix overeen, welke den hertog van Anjou een waren 4: profeet Gods . noemde. Of Lodewijk zoover ging in zijn calvinistische gezindheid als Marnix — die het land ook aan Spanje wilde heropdragen als 't calvinisme slechts vrij werd gelaten — daar- -van hebben wij geen bewijs. Maar dat men de belangen van het calvinisme hooger stelt dan elk staatsbelang, is eene vrij natuurlijke zaak; gelijk het even, of nog natuurlijker is dat de katholieken, het behoud van den katholieken godsdienst boven alle andere belangen stelden. Maar stelae _ Lodewijk de godsdienstvraag voorop, dan ware hij, Maar stelae _ Lodewijk de godsdienstvraag voorop, dan ware hij, evenmin als Marnix, een _echte strijder voor het oilafhankelijk staats,: beheer tegen Spanje en zou zijn grootste roem vervallen. In elk geval beheer tegen Spanje en zou zijn grootste roem vervallen. In elk geval is het zeker dat hij een grooter vriend der calvinisten en daarmede een grooter vijand der katholieke kerk was dan Willem. 1k eindig hiermede. Zoolang de een de belangen van godsdienstigen aard boven andere belangen zal blijven stellen, zoolang de andere onverschillig op kerkelijke belangen zal neerzien, is eene overeenstem- ming in de schatting der handelingen van de prinsen van Oranje onmogelijk. Dezelfde daden zullen tegenstrij lig beoordeeld blijven. Er is reeds iets gewonnen nu prof. Blok zelf erkent, dat de studien der katholieke Nederlandsche en andere geschiedschrijvers van nut zijn geweest tot het vinden der waarheid. Ten slotte moet de schrijver dezes alleen nog zijn spijt daarover uitdrukken, dat zoowel de eene schrijver als de andere zich niet heeft kunnen onthouden van persoonlijke, kwetsende uitdrukkingen. ALB. TH. Cours de Philosophie, par Mgr. D. MERCIER. - Vol. II, Lei Psychologie. Louvain, Aug. Peeters-Ruelens, 1892. Cours de Philosophie, par le P. A. CASTELEIN. - Vol. II, Psychologie. Namur, Douxfils, 189o. Niemand in Belgie kan met reden klagen over gebrek aan hand- en leerboeken der wijsbegeerte. Sedert 1888 verscheen vooreerst het leerboek van P. Van der Aa (0, (1) Praelectionum phitosophiae scholasticae brevis conspectus. Vol. V. Lovanii, Carol. Fonteyn. 514 BOEKENKENNIS. daarna gaf P. Lahousse zijne Praelectiones (I) in het licht, en beide' schrijvers lieten nog een Compendium of kort begrip van hun lijvig schrijvers lieten nog een Compendium of kort begrip van hun lijvig werk volgen. In 1890 ontvingen wij een Cours de Philosophie van P. Castelein, en in 1891 het tweede deel van een Handboek uit de pen van Mgr. Mercier. Hoewel wij het groot of klein getal der schoolboeken niet als maatstaf gebruiken om het peil der beschaving met juistheid te bepalen, getaigt toch het verschijnsel van belangstelling, studie en werkzaam- getaigt toch het verschijnsel van belangstelling, studie en werkzaam- heid, welke der wetenschappelijke ontwikkeling ten goede komen. Het hoofddoel der leerboeken is de katholieke jeugd met de beginselen der oude christelijke philosophie bekend te maken, en haar de wapenen te verschaffen om de hedendaagsche dwalingen op wijsgeerig. gebied te bestrijden. De Paus heeft herhaalde malen op de noodza- gebied te bestrijden. De Paus heeft herhaalde malen op de noodza- kelijkheid gewezen, om de studie der- oude philosophie wederom op de scholen in te voeren, en hare overeenstemming met de eischen der wetenschap in het licht te stellen. Volgens zijn oordeel bestaat er geen ander middel om het peil der geestelijke beschaving te verhoogen, en in het doolhof der moderne stelsels den rechten weg en de waarheid te vinden. stelsels den rechten weg en de waarheid te vinden. De katholieke 'schri)vers aan deze heilzame vermaningen gehoor gevend, hebben zich beijverd, om-aan de oude leer onder een' nieuwen vorm het burgerrecht te verschaffen, en hare wetenschappelijke waarde tegen de aanvallen der moderne wijsgeeren te verdedigen. Deze onder- neming stoot op talrijke vooroordeelen en groote bezwaren ; deels wegens de moeielijkheid der leer en der middeleeuwsche taal, deels wegens de groote vorderingen door de natuurwetenschap in de laatste eeuwen gemaakt. Dit laatste vooroordeel is het groote struikelblok, dat ook ernstige denkers belet de wijsgeerige leer van den H. Thomas naar waarde te schatten. Zonder onderzoek, met een minachtend ophalen der schouders, verwerpen zij zijne stellingen omdat volgens hun, oordeel, in het licht eener gebrekkige natuur- en scheikunde, uit gemis aan physiologische en biologische kennis, onmogelijk tot vol- doen.le resultaten kon komen. Tot den H: Thomas terugkeeren is, naar hun inzien, afstand dcen van de schitterende overwinningen, die ooze eeuw aan de ervaringswetenschap te danken heeft. Deze valsche bewering kan den katholieken bij het schrijven der leerboeken tot leiddraad strekken. Zonder de verdiensten der scholas- tiek op het gebied der ervaring te overschatten, of hare tekortkomingen te ontveinzen, dienen zij te betoogen dat hare leeringen over de stof„ te ontveinzen, dienen zij te betoogen dat hare leeringen over de stof„ over God en de ziel met de feiten door de ervaringswetenschap bewezen over God en de ziel met de feiten door de ervaringswetenschap bewezen volkomen overeenstemmen. In dit opzicht verdienen de twee boven- staande werken alle aanbeveling, weshalve wij een kort overzicht van hun inhoud geven. (I) Praelectiones Logjam et Ontologia,e. Vol. I. — Praelectiones Metaphysicue Specials. Vol. III. Lovanii, Carol. Peeters. BOEKENKENNIS. 5 1 ,5 De zielkunde stelt zich ten doel ons eene wetenschappelijke kennis van het wezen, den oorsprong en de bestemming der ziel te verstrekken. Zij gaat uit van de waarneming der geestelijke verschijn- selen, onderzoekt door analyse hunnne in- en uitwendige voorwaarden, en past het causaliteitsbeginsel op de gewonnen uitkomsten toe, om tot de kennis van het wezen (ler ziel te geraken. Ten gevolge van deze methode, komt zij noodzakehjk in aanraking met de anatomie, welke de organen van het lichaam beschrijft, en met de physiologie, die de verrichtingen en wetten van het stoffelijk en onbewuste leven bepaalt. Men moet erkennen, dat de innerlijke,waarneming een onvol- ledig instrument is, als het op de verklaring van psychische feiten aankomt, dat zij niet alles kan ontcijferen, dat de hulp der physiologie onmisbaar is; maar het gaat niet aan, met Maudsley te bewezen, dat onmisbaar is; maar het gaat niet aan, met Maudsley te bewezen, dat de physiologie van hersenen en zenuwstelsel de eenig mogelijke vorm van zielkunde is. Hij vergeet dat die an dere soort van zielkunde, welke zich van innerlijke waarneming en redeneering bedient, misschien op een hoogeren trap van ontwikkeling staat dan het gedeelte der physiologie, hetwelk op de organen van het geestelijk leven betrekking heeft. Het is inderdaad een feit dat noch de ontleedkunde, noch de physiologie eene bewezen stelling kan aanwijzen, onbestaanbaar met de zielkunde der scholastieken. De zinlijke waarneming en hare verscheidenheid werd vroeger algemeen verklaard door de veronderstelling, dat het waarnemend wezen met het zinnelijk voorwerp in verbinding komt door een beeld. Deze veronderstelling is moeieluk vol te houden, tegenover het bewijs door de wetenschap geleverd, dat de indruk van het zinnelijk wezen uit- gaaride geen beeld kan genoemd worden. Houdt men echter rekening met het verschillend karakter der prikkels, welke nu een van ztiiver chanischen aard (gevoel), dan van physieken (gehoor), -dan wederom van scheikundigen (reuk en smaak), of te gelijker tijd van physieken en scheikundigen aard (warmtegevoel) zijn, dan begrijpt men eenigszins de verscheidenheid en de objectieve waarde der zinnelijke gewaarwordin- gen. Men lette vooral in deze vraag op eene verwarring, waaraan de modern wetenschap zich schuldig maakt. Zij bewijst dat het licht en het geluid slechts door middel van mechanische trillingen kan voort- geplant worden, maar zij bewijst geenszins wat zij steeds staande houdt, dat licht en geluid enkel mechanische trillingen 4n. dat licht en geluid enkel mechanische trillingen 4n. De geleerdste physioloog zal nooit kunnen zeggen, waarom eene trilling van gezichtszenuw en hersenen de aanschouwing eener kleur ten gevolge heeft. Hoe zou men rood uit eene beweging kunnen afleiden? Schoon rood en blauw van elkander verschillen, hebben zij nogtans een punt van overeenkomst, het zijn beide kleuren. Maar een toon en eene trilling der gehoorzenuw, of een geur en eene trilling der reuk- zenuw zijn door een kloof gescheiden die nooit gedempt kan worden. De geleerden hebben zich veel moeite gegeven om den oorsprong en de natuur van het instinct te verklaren. 516 BOEKENKENNIS. Volgens Spencer bestaat er slechts gradueel verschil tusschen reflex- beweging en instinct. Het laatste vertoont zich waar eene combmatie van indrukken werktuigelijk eene combinatie van bewegingen te voor- schijn roept. Darwin neen.t zijne toevlucht tot de kracht der gewoonte en der overerving, om aan te toonen hoe in den loop der eeuwen de bever architect, en de mier van zekere soort slavenhouder werd. Beide hypothesen worden door de feiten wederlegd, welke duidelijk bewijzen, dat de instinctieve handelingen der dieren niet enkel auto- matiEch zijn, maar met kennis en streven gepaard gaan. P. Castelein (bl. 84) zoekt de verklaring in aangeboren beelden en gewaarwordingen, welke den dieren in hunne verrichtingen tot leid- draad dienen, zoodat am de bij de zeshoekige cel, aan de spin het mazennet als een droombeeld of model, waarnaar zij werken moeten,, voor het kenvermogen zweeft. Mgr. Mercier (bl. 222) oordeelt deze hypothese onvoldoende. Hij neemt geen aangeboren prikkels aan, maar laat ze door de zinnelijke gewaarwording ontstaan; deze wekt beelden welke op hunne beurt het streven wakker roepen, dat tot handeling en beweging aanspoort. Dit vermogen der verbeelding (de vis cestima- tiva der ou-clen), dat een zinnelijke indruk met een beeld vereenigt verschilt volgens de soort van dieren, en de eischen van hun bestaan en hunne voortplanting. De oorsprong van het leven heeft aanleiding gegeven tot de leer van het transformisme of evolttionisme, welke den mensch door ge- leidelijke ontwikkeling uit eene plant of een dier laat ontstaan. Deze moderns theorie wordt met kracht en klem bestieden door P. Castelein in twee belangrijke stellingen : Er bestaat een wezenlijk verschil tusschen den mensch eu het dier; het verschil tusschen mensch en mensch is niet wezenlijk, maar slechts toevallig en gradueel (bl. 553- 577). Mgr. Mercier (131. 458) wijdt slechts eenige bladzijden aan deze 577). Mgr. Mercier (131. 458) wijdt slechts eenige bladzijden aan deze vraag, welke hij in eene afzonderlijke studie breedvoerig denkt te behandelen. Met vrucht zal men kennis maken met bet zevende hoofdstuk uit het bovengenoemde handboek van P. Lahousse, waarin hij uitvoerig met afdoende bewijzen betoogt, dat het ontwikkelingsstelsel op geen enkel feit berust, tegen tal van feiten aandruischt, tot ongerijmdheden voert, en dat bepaaldelijk de mensch niet den aap tot stamvader heeft. Zeer leerrijk is het onderzoek der argumenten aan de Paleonto- logie, Embryogenie en Dierenkunde ontleend, om de gewaagde bewe- ringen van Darwin en anderen eenigszins te staven. De leer van den H. Thomas omtrent den oorsprong en de natuur van onze b.?grippen is de eenige, welke met de feiten overeenstemt en te gelijkertijd aan de ervaring en het verstand recht laat wedervaren. Zij houdt den middenweg tusschen het overdreven empirisme, en de idealistische strekking van het Ontologisme en der aangeboren denk- vormen. Deze leer heeft hare eigenaardige moeielijkheden, vooral wan- BOEKENKENNIS. 5 17 neer men doordenkend de natuur, de werking en het beglip van ha zoogenaamd intellectus agens nauwkeurig wil bepalen. Beide schrijvers geven op korte en heldere wijze de noodige in- lichtingen en bewijzen, om deze theorie te begrijpen en de valsche _stelsels te wederleggen. Bij beiden missen wij ongaarne de N raag, op welke wijze de geest tot de kennis van een bepaald, individueel wezen komt. In dit punt wijkt Suarez van de ker van den H. Thomas af, wanneer deze be, weert, dat wij eerst en rechtstreeks het algemeene en slechts later door reftexie het bijzondere waarnemen en kennen. (Vgl. Lahousse, Psycho!. ,b1. 408.) De wijsgeerige verhandeling over het hypnotisme van P. Castelein (bl. 577-693) zal velen welkorn zijn. Na eene geschiedkundige inlei- -ding en opgave der feiten bespreekt de schrijver de hypothesen der geleerden, bestemd om de wondervolle feiten te verklaren. Hij komt tot de volgende conclusie. De veel besproken verschunselen kunnen grootendeels tot natuurlijke oorzaken teruggevoerd worden : zij vinden in de oude psychologie met hulp der physiologie eene waarschijnlijke uitlegging. Deze verklaring komt geenszins in botsing met de hoofdstellingen der zielkunde over de eenheid der ziel, de geesteluke natuur onzer hoogere vermogens, de vrijheid van den wil; integendeel zij toont duidelijk hoe deze stellingen innig in verband staan met de leer der scholastieken omtrent de zelfstandige verbinding tusschen ziel en lichaam in den mensch. Men vergelijke de korteie verhandeling van Mgr. Mercier over hetzelfde onderwerp (bl. 378-385). WU eindigen ons overzicht met nogmaals beide werken, wegens den belangrijken inhoud, de wetenschappeliike methode, 'den bondigen en helderen stul ten zeerste aan te bevelen. Dr A. DUPONT. Deux episodes de la lutte de Francois I avec Charles- Quint en 1543, par Alfr. Cauchie, doct. en sc. mor. et hist. Bruxelles, Hayez, 1891, 18 blz., I. Brief van Poggio aan kardinaal Farnκse, van 1543, II. Uittreksel eens briefs van Gamiel, vertegenwoordiger van Ferdinand van Oostenrijk (roomsch koning) bij Karel V. Beide brieven zijn getrokken uit de archieven van 't Vatikaan en doen de vlijt des schrijvers eer aan, dien wij reeds lang kennen uit zitte bijdragen tot de geschiedenis van den strijd over de Investituur, in twee deelen, waarmede hij het doctoraat in de wetenschap der geschiedenis te Leuven, verwierf. De eerste der "genoemde brieven geeft bijzondetheden over Karels terugtocht « als een (lief vervolgd door een' koddebeter » (zegt de schrijver); de tweede beschrijft eene samenkomst des keizers met Granvelle. In de de tweede beschrijft eene samenkomst des keizers met Granvelle. In de Analectes pour ser7nr a l' hist. etch de la Belgique, 2e serie, T. VI (XXII) 16 blz., deelt dezelfde schrijver nog brieven mede van Margaretha , van 5 18 BOEKENKENNIS. Oostenrijk, eenen aan Leo X en andere aan Clemens VII geschreven, ten voordeele der kerk te Utrecht 0513), enz. Een derde schrift van den beer Cauchie, handelt over Les desseins- politiques de Lion X (r 5 1 3) door eenen brief des Pausen geschreven aan L. Campeggi over een bondgenootschap met Duitschland en Engeland. Retie, door Th. Ign. Welvaarts, Turnhout, Jos. Splichal, 1892. De begaafde prior der abdij postel weipt een wetenschappelijken blik op het kerkelijk fondatiegebied van [395 tot 1749. Hij voegt daarbil zeven notarieele brandmerken : alles wel de moeite weerd om afzonderlijk te verschijnen, gelijk het hier geschiedt. Zie Kempisch Museum 1891. te verschijnen, gelijk het hier geschiedt. Zie Kempisch Museum 1891. Th. van Loon. Renseignements inconnus par Ed. van Even, membre de l'acadκmie royale de Belgique. Hieruit blijkt dat Th. van Loon gestorven is voor het jaar 1671, dat hij in 1621 te Brussel woonde, in 1626 te Leuven verbleef en van 1639 op [646 herhaaldelijk op den keizersberg bij Eryk Van de Putte op bezoek was, die hem hoog vereerde. Een groot aantal van van Loons schilderwerkon is verloren gegaan. (Academie de Brux. Bulletins, 3° sθr. XXIII, n° 6, bl. 892, vlgg. 1892.) XXIII, n° 6, bl. 892, vlgg. 1892.) Waarheid en Droomen, door Jonathan. Leiden, P. J. Brill, 1892, 8° druk; met portret. Wie kept er bovenstaanden titel niet, even beroemd als de nu tachtigjarige schrijver : J. P. Hasebroek? als de nu tachtigjarige schrijver : J. P. Hasebroek? 't Is vijttig jaren gelealen dat de eerste uitgave van Waarheid en Droomen verscheen. Nadat de schrijver zijne krachten toenmaals reeds in den Gids had beproefd, trad hij met half jokkende, half bespiegelende, altoos vriendelijke, lachende verhalen voor den dag, welke nog heden van hunne -frischheid niets verloren hebben, omdat zij ni. t geschreven werden ten einde aan eene heerschende mode te voldoen, of eenen toon aanslaan die aan eene voorbijgaande stemming des publieks beantwoordt. Neen, al wat Hasebroek schrijft rs echt, gezond, oprecht, diep en waar gevoeld, daarom blijvend en sere perennius. Doch wij vinden in dit boekdeel niet alleen de oude vrienden terug, het laatste gedeelte : Losse bladen nit de geschiedenis van het - boek, is nieuw aan bet werk toegevoegd en vonnt daarmede een uitstekend geheel. Wij krijgen daarin een goed stuk geschiedenis der letterkunde van Noord-Nederland te lezen. Mochten de jonge schrijvers Jonathan's voorbeeld volgen het goede, het edele der menschelijke natuur, dat- gene wat we! luidt, wat wel... riekt (hadden wij bijna gezegd) bij voorkeur behandelen • Doch vaak, al te vaak geschiedt het omgekeerde. De jonge man- nen meenen : om waar te zijn moet men vooral het afzichteluke der menschelijke natuur afmalen. Dat is valsch ! Door en door valsch! Men moet wel bedenken dat de mensch een eigenzinnig, baatzuchtig, door en door zinnelijk, hoogmoedig wezen is, doch daarom behoeven deze ondeugden nog geenszins zoo geschilderd te worden, dat zij bij den BOEKENKENNIS. 5 19 lezer slechts walging verwekken, en het werk daarom het karakter draagt deels van ziekelijkheid, deels van gemaaktheid. Daarom, driemaal welkom de herdruk van TPaarheid en droomen. Zij 't boek den vlaamschen lezer vooral dubbel aanbevolen, dewijl het in Belgie minder bekend is. Gedichten van Nestor De Tiere. Hasselt, W. Klock, 1891. kl. 4°. ie zou deze gedichten niet gaarne aankondigen ? Zij zijn van den schrijver des Spiegels, het in den driejaarlijkschen prijskamp voor tooneel- letterkunde bekroonde drama. Deze gedichten zijn niet zonder levenslust, wat oneindig beter is dan de zoogenaamde stervenslust a la Tristan of dergeluke helden met hun . hyper-erotisch « Nie Wieder-erwachens, wahnlos hold bewusster Wunsch ! » Overdreven levenlust is nog minder gevaarlijk dan over- dreven stervenslust. De dichter doet niet overmatig veel aan de dood of eeuwigheid denken! Toch slaat hij eenen rouwtoon aan over C het dwaze zingenot (bl. 134) een bewijs van mannelijkheid en moed, en goeden wil, en hij betreurt het « gedweep (166), en raadt den bedro€fden aan hun leed bij het grooter leed van anderen to veigelijken f bravo !). Geheelde Wonde is een echt, rein gevoelsstukje. Wij kennen trouwens De Tiere's kieschheid! Ook Het Fabriekmersie getuigt van een edel en rein gevoel. Bij gedichtjes op 't Graf (bl. 32, 33 en 136) ware een blik naar hooger niet gezocht geweest. De Lii-htbron (154) is wat nevelachtig ; De Kempen daarentegen glinsterpn van liefelijke klaarheid. Zangen als 't Huwelykslied zijn niet minder waar en gezond Gezegend zij Die, rein en blij, Steeds trouw elkaar beminden ! Gezegend zij, Die, zooals gij, 't Geluk in liefde vinden ! Aan Noord en Zuid hartelijk bevolen. Gentsche Novellen, door HERMAN RONSE. Gent, drukkerij « Het Volk », 1892. Zulke boekjes durven gerust aanbevolen worden. Rein van zeden, gezond van zin, vriendelijk van tale, vol aardige vending, in aange- Damen volkstoon opgesteld, bieden zij eene edele verstrooiing van ernstiger werk en zijn in de kunstwereld niet misplaatst, maar recht welkom. De stijl is bijna vlekkeloos. « Zij werd bevallen », zegt men met algemeen, maar wel « zij beviel a, « is bevallen a, enz. van een kind. Humoresken en Novellen, door J. R. VAN DER LANS. Edam, _J. M. RoldanuF, Cz. 1892, 197 blz. 520 BOEKENKENNIS. Een boek vol geestige trekken. De wederwaardigheden van den bijzienden jongen man zijn onze beste humoristen waardig. Op kostelijke wijs wordt er ook in het laatste verhaal den spot gedreven met de nihilisten; zoodat men leeren kan . welke geduchte sociale revolutie de nihilisten kunnen teweegbrengen ». Alles is gezond en frisch in dit boek, men leert er lust en leven door en geen ontevreden kniezen, zooals tegenwoordig mode is. Gilberta, door V. :VAN TRICHT, S. J. Gent, A. Suffer. Amster- dam, C. L. van Langenhuysen. 1892. Deze schets is vrij naar het fransch in nederlandsche verzen ver- taald. door 0. LOOSEN, S J. De verzen zijn vloeiend, - de strekking van 't gedicht is nuttig. Waarom de schrijver het . een tafereel uit onze sociale toestanden » noemt, is niet recht duidelijk. Eene rijke, jonge dame, die eerst haar rijtuig gebruikt om naar het bal te iijden, bezigt het later alleen om de armen te gaan bezoeken. Eens op een keer wat wild voortrijdende, overreed zij bijna eenen Eens op een keer wat wild voortrijdende, overreed zij bijna eenen armen werkman, die vloekend uitwijkt en nederstort. Als Gilberta de dochter des mans van den dood redt, is de werkman geroerd tot in het diepsi zijns harten en innig bedroefd dat Gilberta de ziekte (de kroep) des kinds geerfd heeft en overlijdt. Allen vrienden van goede dichtkunst aanbevolen ! Volk en Taal. Maandschrift voor gebruiken, gescbiedenis, taal- kunde ezi Dietsche belangen, uitgegeven door de Zantersgilde van Zuid- Vlaanderen. Prijs : 2 fr. 's jaars, 1,5o voor de heeren studenten. Voor den vreemde 2 franken en de verzendingskosten. Vijfde jaargang, x5 Juli 1892, nr 1. Tot Wareghem gedrukt bij Du Catillon en Zonen. Wij begroeten met genoegen den vijfden jaargang van dit lieve tijdschrift, in goeden geest geschreven, en zeer net gedrukt. Mocht het eenmaal mogelijk worden a]le dergelijke vlaamsche tijdschriften in kleine land aan volkstaal en volksgebruiken gewijd tot een groot tijdschrift te zamen te smelten. Zulk werk zou eenen deftigen indruk maken ! Besproken plaatsen, door L. Simons Mz. Amsterdam van Hol- kema , en Warendorf, 1892. 28o blz. 8°. De Dietsche Warande is niet gewoon Haar om Haar en Tand om Tand te rekenen, daaiom brengt zij zekeie onbeleefdheid jegens den hoofdbestuurder begaan niet in rekening en kondigt het werk van den- heer Simons met genoegen aan. Het is beklagelijk dat veelal grondige studien door de dagbladen heen verloren gaan. Daarom heeft de schrijver zeer wel gedaan verschillende zijner kritieken, wat nu geene kritieken meer zijn, te laten_ herdrukken. Wij laten hem aan 't woord kritieken meer zijn, te laten_ herdrukken. Wij laten hem aan 't woord ter nadere aanduiding van zijn werk. Met uitzondering van de eerste studie over Vondel's Jeftha zijn al deze besprekingen van verschillende stukken bestemd geweest voor BOEKENKENNIS. 5 21 de dagbladpers. De meeste hebben een plaats gevonden in de Haar7 lemmer Courant, enkele in Het Tooneel, een enkel onder mijn Zon- dagsfeuilletons voor het Nieuwsblad voor Nederland. Zij zijn geschre- ven op zeer verschillende tijden, onder afwisselende omstandigheden en stemmingen. Dit verklaart alleieerst de groote verscheidenheid in opzet en vorm. Bij dit herdrukken heb ik afgezien van elke poging om die verscheidenheid in eenheid om te zetten. En ook daar waar ik wist, dat ik nu niet rneer den Bens gekozen vorm gebruiken zou — zooals met de studie over . De Vrouw der Zee ' — heb ik mij bepaald tot het aanbrengen van enkele kleinere onvermijdelijke wijzigin- gen. Aileen heb ik zooveel mogelijk de data van ontstaan vermeld. gen. Aileen heb ik zooveel mogelijk de data van ontstaan vermeld. Zoo kunnen zij, die als lezers van mijn artikelen er belang bij hebben te weten wat ik ben, — omdat zij anders niet kunnen bepalen, welke waarde zij aan de weerspiegeling van een kunstwerk en mij hebben toe te kennen, — zich nu er van overtuigen dat die spiegel een van water en niet van - glas is, veranderlijk en afwisselend. D De uitgave is sierlijk en solied. Eerste klanken, door Jozef de Ras. Gent, A. Suffer, Maastricht, J. H. Vos, 1892. Een zeer lief boekje, als Eerste klanken niet zonder verdienste. Wij kunnen zelfs zeggen dat het meer dan stamelen is, wat de jonge dichter doet, wanneer hij het Huisellk geluk of De verwelkte roos bezingt. De drukker heeft eer van de uitvoering in kl. 4°., 31Aottb ban ZigoOriften. Belgie. Annales de la Soc. d'Arch. 2. Hecq : Le lai, le virelai, le ron- deau. Verhaegen : La lib. de la presse en Belg. dur. la dom. franc. De Raadt : Tableaux armories : Memling, Braekenburg, de Bray, Nic. Maes, Ant. Moro, Jac. v. Oast, Pourbus, v. Ravesteyn. Bahut trouvκ en Suede. Daimeries : La dentelle de Bruxelles. De Schryver : Autogr. ined. de Grety. Belfort (Het). 7-8. Metz : Dr. Schaepman. Muyldermans : Uit de Toekomst ». De westvlaamsche W Wapet. Bloemlezing door Bols en Muyldermans. Stile : Hist. inleid. tot de germ. en ned. taalwetensch. Scharpe : Vondel's Pascha. Verdoodt : De Humanist. Siffet's Bibl. d. Klassieken. Biekorf. Kneipp's geneeskunde. Werquin. Gezelle : Glycine, Cana. De brugsche kunstzanger Jan Cordier. Gezelle : Heliand. Het minnewater v. Brugge. Volkszeg over dorp en stee. Dicht- en Kunsthalle. 5-7. Namen d. Gemeenten d. prov. Antw. "G. Eeckkoud's Cycle patibulaire. Aletrino's Zuster Bertha. Segers : Vondel en de oudheid. Onze taal in de Kamers. Federation artistique. 37-47. Meerens : Acoustique musicale. La Reine Margot, p. A. Dumas et Maquet. Le peintre Arthur Craco. Le Diapason. Rimes et Raisons p. Gravrand. L'Ideal du Realisme. Van Artevelde de G. Van Aise. Sculptures de J. Lagae. Le Coeur, de Ch. Fuster. Un hautbois de Hotteterre. 1 Jos. Stevens. Thiron, come- dien francais. Baes : L'ecole flamande. Salon de Gand. Expos. intern. de Munich. Loquela. 2-5. Bad, baier, blaassanctje, boetsak, dompelweder, futtig, fruns, gemerg, goeze, groening, hebbinge, heilicht, hermen, kaarte- blends kerweien, kweilebabbe, lankeren, miskaaid, moordjok, nipsch, sampiprter, stomperachtig, tikkebokken, tiusen, toepinge, trutselen, uit- kokeren, bijleg, bucht, eenhavig, eiker, fletse, godsch, karresnak, moer- kokeren, bijleg, bucht, eenhavig, eiker, fletse, godsch, karresnak, moer- vet, ongedoeg, pamperen, rikzage, taffelinge, aaszakker, brielkot, krot, vet, ongedoeg, pamperen, rikzage, taffelinge, aaszakker, brielkot, krot, reeden, sporre, wispe, djane, hinkelka, schuifschot, snijbak. reeden, sporre, wispe, djane, hinkelka, schuifschot, snijbak. Museum (Kempisch). to-II. Serrure : Vondst v. goudstukk. to Turnhout. De Raadt : Norderwijk en z. heeren. Voogdij Moll, Baelen en Desschel. 15' eeuwsch kronijkje v. Turnhout. Museum (Nederl.). 2-5. De gewassen in gesch. en inythologie, De Gentsche schilder Ces. de Cock. Lichtenberger's Fame et lig._des Aibelungen. Jacobs : Het eedverb. d. edelen. De Guchtenaere : j- Th. Can- ned. Sabbe : P. Benoit. Rooses : Het Antwerpsch Landjuweel. De ned. Sabbe : P. Benoit. Rooses : Het Antwerpsch Landjuweel. De Vreese : t M. de Vries. Pee : Brieven v. Multatuli. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 523 Rev. de 1'Art chret. III. 4. Mintz : Les arts a la cour d. papes du 14° s. Dehaisnes : Les volets du retable de S. Bertin. Cloquet : La chasse de N.-D. a Tournai. Barbier de Montault : Le culte d. Dort. de l'Egl. a Rome. La broderie do 1 le s. just'. n. jours, p. de Farcy. L'archzt. rom. ds. l'anc. dioc. de Macon p. Virey. .Hist.. de Part chret., p. Bournand. La peinture rel., p. Lecoy de la Marche. Les tapiss. de Tournai, p. Soil. Rev. beige de Numism. 3. Van Werveke : Deux monnaies luxemb. de Henri VIII et de Jean 1'Aveugle. Delbeke : Monn. grec- ques et mθdailles mod. Revue Generale, 7-9. Verlant : Hirt. des lettres beiges d'expres- sii-In franc. p. F. Nautet. Hist. pout. nation. p. E. Poullet. Michel- Ange p. E. 011ivier. Les temps .prochains p. de Brθmond. Daisy p. Waller. La Fin des Bourgeois p. Lemonnier. L'Inviszble p. Talienay. Bruges-la-Morte p. Rodenbach. Pelleas et Me'lisande p. Maeterlinck. La Tour grife d' Or p. Buet. La Debacle p. Zola. Un hollandais a Parzs p. Byvanck. La vie litt. p. France. Impress. de /Mitre p. Lemaitre. L'annee litt. p. Ginisty. Les epoques du thecit. franc. p. 13runetiκre. Francotte : La richesse ds. l'anc. Rome. Toekomst. (De) 7-8. Gitt6e : In het hooge Noorden. De Mont : Storm's Immensce. Jacobs : Eedverb. d. Edelen. Franck's Etym. woor. den& d. Nederl. taal. Vercoullie's Beknopt Woordenb. id. Goeverneur's Kinderschat. t Math. de Vries. Volkskunde. 6-7. Gittκe : Het orakel der dieren. Het oneven getal. Verdam's Gesch. d. nederl. taal. Gittκe : Ov. den kalender. Sprookjes. Geloof omtrent d. Kerstnacht. Ons Volksleven. 7.9. Landjuweel v. Is61. De duivel in h. Volks- geloof. Gezelschapsliederen. Klankverkorting. Oorspr. v. Hallaar.- De huiszegen. Wouden in 't volksgeloof. Noordbrah. en Wasche sagen. Volksweerkunde. Haron : Oude dansen. Vervliet : Ganzenrijden. Zand : Beersel-op-d.-Bosch. Vlaamsche School. Liederen gem. t. geleg. v. het Landjuweel v. Antwerpen, 156r, bl. Ho. Paul Gilsons werken, 132. Nederland. Familieblad. (Alg. Ned.) 7.8. Brielsche vroedsch. v. - i 618-1794. Schimmelpenninck 137 t-t600. Burgem. en schepen. v. Arnhem (160o- 2700). Wapen d. fam. Diirer. Vorsterman v. Oyen : Geslacht Ever- wijn., Aanteek. uit Zutphen : Gesi. Schimmelpenninck. Gids (De). 7-9. Rooses : Helene Swarth. Muller : Middeleeuw- sche Kerspelkerk. Boer : Fartische letterkunde. Brunetiκre's Essais sur la litt. contemporaine. Maeterlinck's Pelleas et Milisande. Land : 524 INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. A. Geulincx als essayist. Byvanck : Shelley, I-II. Zola's De'bdcle .. Coppκe's Les vrais riches. Worp's Invl. v. Seneca's treurs.p. op ons tooneel. Van Loenen : David Grieve. Speijer : De maan in nood, mythol. studie. Aus' dem Goethehause, Briefe Riemers Illustratie (Kath.) 49-52, 1-4. De onthoofd. v. h. Paulus n. Simonet. De h. Vincentius de plaats v. eekn galeiboef innemend, n ._ Bonnat. Leo XIII n. Chartran. In gebed n. Carlo Dolci. Katholiek (De). 9. Florentius : De dichtw. v. Gκnestet. Nuyens : Herinn. aan de gesch. d. Ned. beroert. v. de 166 e. Maandblad v. Muziek. 5-8. Ov. de muz. v. Tristan u. Isolde. Nederl. contrapuntisten. Brieven uit Bayreuth. Wagner in Engeland. Maandbl. v. h. geneal. genootsch. 1-7. Wapenlegende d. fam. Eberstein : Geslachten Baumgarten, Maas, Pieck, Brown, - Soutelande, Horenken. De luitenant Ruytenburch v. Rembrandt's Nachtwacht._ Gesl. Belmonte, Sasbout. Haesebroeck. Duymaer v. Twist. Navorscher. 8-9. Geh. onderhand. v. Joh. Pesters i. 1674. Bijnam. v. visschen. Vlaamsche woorden : peleye, parteren, pegelen, pimpeleeren, playsteren, popelare, prommel, prossig. Verouderde woor- den : dualier, vytzen, scuyffeletten,• stichelen, stroobaensters, oudane,. weyfels. weyfels. Noord en Zuid. 3. Van Loghem : Klein Duimpje in z. my- thische beteek. Rimantus : Dr. Schaepman. Mulder : Bijdr. t. de- stud. v. Staring. Prinsen : Theophilus. Meijer : Hendr. L. Spieghel. Stoett :‘ Litteeken. Bosman : Ov. Staring's Jaromir. De Beer : Huygens' gedichten. Molenaar : Bloemlez. uit h. woordenb. d. ned. taal. Oud-Holland. X. Veth : Dordrechtsche schilders : Godef. Schal-_ cken, Aert Schouman, Corn. v. Slingelant. Bredius : De zeesch. Joh. v. d. Capelle. Moes : De schild. familie Ravesteyn. De Kruyff : De sch. Jac. Marzell, De graveurs R. de Hooghe en Coenr. Dekker. De klokkengie'ter Hemony en de uurwerkmaker Juriaan Sprakel. Rogge : Amsterdamsche heiligenkalender v. de 16* eeuw. Spectator (Nederl.). 27-37. Das Weimarer Hoftheater unter Goethe's Leitung. Paul Claudel's dramas rite d'or en La Ville. Kalif : Invloed v. Seneca's treurspelen op ons tooneel. Les femme:- e'crivains van Sappho tot G. Sand. Couperus' Extaze. Lucian Miller's autobiogr. Zola's Debdcle. Ibsen-Litteratuur. Romeinsche eet- zaal. De fransche teekenaar Crafty. De Borchgravinne v. Fergie,. middelned. ged. uit de 4° e., uitg. d. F. Stoett. Herinn . a. Lucian Muller. Fransche teekenaars : Steinlen. Verdam : t M. de Vries. Eeuwfeest v. Columbus. Pierson's Hellas, IV. Fiore della Neve's Walter. f C. Opzoomer. Studien op gods. wetensch. en letterk. gebied. 1-2. De dichter Henri Tricard, S. J. en zijne werken. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 525 Tijdschr. v. nederl. taal- en letterkunde. III. 3. Van Helten : Bijdr. tot de dietsche grammatica. Kern : Germaansche verwanten v. Slawisch Zrebu. Cosijn : Wettu. Irmingot. Uhlenbeck : Konijn. Fruin : Cliven en clawen in onze oude rechtstaal. Boeget. Stoett : Van begrijpe. Kern : Collatie v. de Limburgsche Aiol-fragmenten. Uhlenbeck : Kabel- jauw. Te Winkel : Valentijn en Nameloos. Spanoghe : In den nap liggen. Verdam : Lijfcoop. Beets : Rijmkalenders. Muller : Sek, sekgras. De Tijdspiegel. 8. Coronel : Fin de siecle kwalen. Vorsterman van Oyen : Uit de gesch. v. Oud-Aardenburg. Oort : Kuenen's schetsen. Duitschland. Alemannia. XX. I. Holder : t Ludw. Eichrodt, ein Vertreter d. humor. Lyrik. Mayer : Die Univ. Freiburg 1806-1818. Heyck : Breisgauische Urkunden. Beck : Oberschwab. Volkstheater i. 18. Jahrh. Englert : 2" Quelle zu Fischarts Jesuiterhiitlein. Bolte : Die Volks- melodie des e Schecken. 1 Pfaff : D. Hochaltarbild d. Freiburger Mon- sters. StOber's Sag-en d. Elsass. Poinsignon's Gesch. Ortsbeschreib. fi'reiburg's. Hansjakob's Schneeballen. Annalen d. histor. Vereins f. d. Niederrhein. 54. Korth : Haus- haltgrechng. d. Burggr. v. Drachanfels. Unkei : Jakobe, Herzg. v. Julich u. d. Regimentsstreit. — Scholten : Qualburg i. Kreis Kleve. u. s. Umgeb. — Knod : 4 Briefe Joh. Potken's an Seb. nrant. Gesellschaft. 7-9. Karl Bleibtreu als Dramatiker. M. Greif's Ludwig d. Bayer. Biesendahl's. Karl Bleibtreu. Daniel Lesueur's Pas- sion slave. C. Lemonnier's. Dames de volupte. G. Eeckhoud's Cycle patibulafre. Thierry's La Bien-Aimee. Kropotkine's La conquete du pain. Barbey d'Aurevilly's Thedtre contemporain. Georg Egestorff. Bleibtreu als Dramatiker. Don Carlos in neuer Beleuchtg. Hanstein's Kanigsbrader. Bevern's Sudermann. Engel's Das Buch der Eva. Lemonnier's La fin des bourgeois. H. v. Preuschen, eine Meisterin d. Palette u. d. Feder. Zola's Kriegsroman. Bleibtreu als Dramatiker. Schlaf's Meister Oelze. Balaguer's Triologie. Die Pyrenden. Hist. Jahrbuch, d. Garres-Gesellschaft. 3. Kopietz : Handelsbe- ziehg. d. Romer z. Ostl. Germanien. Stolle : Lamb. v. Hersfeld, Ver- fasser d. Carmen de bello Saxonica? Ehses : Klemens VII. im Schei- dungsprozesse Heinr. VIII, Funk : Papstelog. d. Codex Corbeiensis. Kaindl : Brun v. Querfurt. Eubel : Zu den vatik. Akten Ludw. d. B. Hertling : Sakular. Projekte a. d. J. 1798. Grauert : Z. deutsch. Kaisersage. Manitius' Gesch. d. christl. latein. Poesie. Ehrle's Hist. Biblioth. Rom. pontif. Baumgartner's Jak. Gallus. Magazin fiir Litteratur. 27-37. Zola's La Debdcle, Dujardin's Chevalier du passe. Leoncavallo's Oper J Pagliacci. Charpentier's 526 INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. symf. Drama La Vie du Poete. Gedichte von Carducci. Aus Auerbach's Nachlass : Macbeth; Freytag's Journalisten• u. Fabler; Berliner Posse; Heyse's Elisabeth Charlotte; Brachvogel's IVarziss ; Gutzkow's Ella Heyse's Elisabeth Charlotte; Brachvogel's IVarziss ; Gutzkow's Ella Rose u. Uriel Acosta ; Laube's Essev ; Schiller's Demetrius; Kant's- Lear, Richard III; Othello; Wilbrandt's Grachus, Lootsenkomman. deur, Tochter d. Hernn Fabricius ; Bauernfelds Bekenntnisse u. Verlassene ; Meyer's Correggio ; L'Arronge's Doctor Klaus; Hebbel's Maria Magdalena; Ludwig's Erbfarster ; Anzengruber's Schandfleck Lediger Hof, Meineidbauer, 's Jungferngift, Irutzige ; H. Burger's Gabriele, Grdfin Lea ; Lindau's Verschdmte Arbei t ; Birch-Pfeiffer's Goldbauer : Moser's Harun Alraschid. Tolstoi's Enthaltsamkeit. Auer- bach's Wahrspruch, Andreas Hofer; Hoffidann's Hermes u. Kerykeion. Internat. Kunstausstell. i. Munchen. Shelley. Wiener Ausstell. f. Musik u. Theaterwesen. Ein Veteran d. 60" Sturm. u. Drangperiocle d. russ. u. Theaterwesen. Ein Veteran d. 60" Sturm. u. Drangperiocle d. russ. Litteratur. Die panslavische Sprache. Proelss' D. junge Deutschland. Mittheil. a. d. hist-Litt. 1-2. Martens : War Greg. VII. Munch? Reindell : Luther, Crotus u. Hutten. Buchholtz : Gesch. d. Buchdruck- kunst in Riga. Mitsukuri : Englischniederl. Unionsbestreb. Goethe : Gesch. d. deutsch. Einheitsbeweg. i. P9. Jahrh. Stimmen aus Maria-Laach. 6-7. Perger : Zur Feuerbestattung. Kreiten : Pascal, 6-7. Dreves : Die Jagd des Einhorns. (Symbol d. Kirche). Ausgew. Sehraften v. Alkuia, Hrabanus Maurus, Notker Balbulus etc . Muller's Nornagest. Baumgartner : Das Volksepos d. alten Inder. Fiirstenbergs Leben u. Schrzyten. Kiem's Benedzktinerab- tei Muri. Island. Volkssagen. Schwering's Grillparzers hellen. Trauerspiele. Bisschoff's .1fOrner's < Zriny ». Deutsche Zeitschr. f. Geschichtswiss. 1. Lamprecht : D. deutsche Geistesleben unter den Ottonen. Seeck : D. Antange Con- stantins d. Gr. Philipson : Die rum. Curie u. d. Bartolomausnacht. Histor. Zeitschr. 2-3. Wittich : Z. Gesch. Wallenstein's. Simson Das Vaterl. d. falschen Decretalen. Zeitschr. f. bildende Kunst. Fischer : Das alte Aegypten u. s. Bezieh. zu Inner-Afrika. Zeitschrift f. christl. Kunst. 4-6. Christ. am Kreuze, Maria u. 8. Apostel, Kφln. Tafelgemalde a. d. 15. Jahrh. Glockenmon- tirung. Clemen's Kunstdenkm. d. Rheinprov. Gonse's L' Art gothi- que. Deutsche Gemalde i. d. Kφln. Kirchen v. 1300-1550. Mittelrhein. Seidengewebe m. Inschr. a. d. Mitte d. i6. Jahrh. Munzenberger's Altarwerk. Ehrhard's Unterirdisch. Rom. Woensam's Tafelgemalde in Kφln. Ueb. den Bau v. Nothkirchen. Propsteikirche zu Ober- pleis. Ueb. d. moderne Malerei. Voge : Deutsche Malerschule i. ii. Jahrh. Schmidt's E. v. Bendel. Zeitsch. f. roman. Philol. XVI. 1-2. Voretzsch : Der Rein- hard Fuchs Heinrichs des Glichezare and d. Roman du Renart. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 527 Frankrijk. L'Art. Aout. Lafond : Tapiss. du chat. de Pau. Souchon : Le peintre Jacques Bicheur. Michel : Adr. van de Velde. Les men- diants de Cordoue, d'ap. Weeks. Miohel : Un Rembrand t a Stock- holm. Normand : Les debuts de Greuze. Le Be'nedicite; d'apr. Gay. Correspondant (Le). Mai-juill. Chateaubriand et les « Memoires d'outre Tombe. » Doumic : Ernest Lavisse. Mule Roland d'ap. d. mscr. hied. Souv. de Viel-Castel. Journal des savants. 1-6. Les textes de Vinaya. Les registr. de Nicolas IV. Hist. de la psych. d. Grecs. Le latin de Greg. de Tours. Comedies de Plaute. Orig. de la pops. lyr. en France. Mme de la Fayette. Cat. de Cambrai. Fouilles de Vulci. Vie de Bouddha. Manuscr. de Leon. de Vinci. Fouilles de Schliemann a Mycκnes. Notes d'art et d'arch. 5-7. L'art chr6t. aux Champs-Elysιes. Les Pointillistes. La descente de croix p. J. 1361-awl. Le sculpt. Bonnassieux. N.-D. de Betharram. Le palais d. princes d'E,te a Ferrare. Revue des Deux-Mondes. Juin-Juill. Du Bled : Mm° de Genlis. Bellaigue : Salammbo" et Enguerrande. La famille Goethe. Un hist. de la soc. precieuse au 17e s. Le journal de Walter Scott. La Dehdele de Zola. Les Troyens de Berlioz. Francois Villoo. Rev. historique. Journal de la refine Cath. de Wurtem- berg. La constitution d'Athκnes. Lettres de Phil. de Maiziκres. Journal de Catherine de Westphalie. Rev. pol. et litt. Avr.-juillet. Le poete amer. Walt Whitman. Un paradoxe de Banville. Rousseau intime. Salammbd de Reyer. Maurice Barrκs. Les Troyens de Berlioz. Un j6suite romancier : Coloma. La Debdcle de Zola. Schumann d'ap. sa corr. avec sa fiancee. Le theatre de Zola. Sarcoph. de Sidon. Paul Margueritte. Rev. des questions histor. Juillet. St Malachie O'Morgair, θv. d'Irlande au i 2e s. Les Russes au coucile de Florence. Les, theatres et la Revolution. La prem. relig. des Chinois. Polybiblion. 7-8. L'ari de la releure en France aux derv. sidcles, p. Fournier. Les jeux, p. Barron. Bern. de St Pierre, p. De Lescure. La Fontaine, p. Regnier. Gesch. der Paste, p. Pastor. Etude crit. s. ?hist. de la litt. franc. p. Brunetiere: La vie prive'e d'autref., p. Franklin. Acta Karoli IV. Imp. Med. p. Zimerman. Les Hohen- zollern, p. d'Estr6e. Catal. cod. manuscr. in monasterii Engelber- gensis, p. Gottwald. Omrover, Te Amsterdam heeft zich een Nederlandsch Genootschap gevormd voor Munt- en Penningkunde, onder kenspreuk c Concordia res parvae crescunt ». Voorzitter : de heer Th. M. Roest; secretaris : de heer Joh. W. Stephanik. XXII' Letterkundig Congres. — Zooals wij reeds mededeelden is het uitvoerend comitκ voor het in 1893 te Arnhem te houden Taal- en Letterkundig Congres thans gevormd. Het bestaat nit de heeren Dr. L. H. Slotemaker le voorzitter; Mr. E. H. Karsten, 2e voor- zitter, Mr F. N. L. Aberson, 1e ondervoorzitter, Mr. S. J. Kronen- berg, 2e ondervoorzitter; M. S. Sipman, 1e secretaris, Jhr. Mr. P. J. A. A. M. van Nispen, 2e secretaris; H. S. van Oldenborgh, 1e penning- meester, A. J. L. Sprengers, 26 penningmeester; Mr. A. H. Phi- lipse en P. G. van Schembeek, leden. — De regelingscommissie telt bovendien reeds 95 leden. Aan den kunstschilder Bisschop, te 's-Gravenhage, is opge- dragen het maken van een levensgroot portret ten voeten uit van de Koningin-Regentes, om te worden geplaatst in een der ledige vakken in de trouwzaal van het stadhuis te Leeuwarden. Zooals men zich herinnert, heeft de Regentes daartoe vergunning verleend bij haar bezoek te Leeuwarden. Rev. Scannell beoordeelt de engelsche vertaling van Pastors Papstgeschichte in de Dublin Revieuw (Juli 1892, 131. 1, volgg.) en toont aan hoe de bloeitijd der (.< Renaissance » in Italie een tijdperk was van « zamenzweringen en tyrannenmoord ». Pans Nicolaas V zelf was van « zamenzweringen en tyrannenmoord ». Pans Nicolaas V zelf werd daardoor vervolgd. c De Renaissancisten vergeleken de glorie van het oude Rome bij het namaaksel van die grootheid in hunnen tijd en beschuldigden de pausen van dien achteruitgang. ...« Elke eerzuchtige patriot zocht (tengevolge van de studie der oudheid) in de voetstappen van Brutus en Cassius te wandelen. Stefano Porcaro was voetstappen van Brutus en Cassius te wandelen. Stefano Porcaro was weldra tot hunnen aanvoerder geworden. Zijne groote bekwaamheid (in 't Grieksch, Latijn, enz.) had hem de guest van Martinus V en Eugenius IV gewonnen. Maar zijne begeerte in Rome een gemeenebest te gronden, gelijk in Florence bloeide,. werd zijn sterkste hartstocht Bij den dood van Eugenius deed hij eene krachtige doch ijdele poging het pauselijk gezag omver te twerpen. De nieuwe pans had hem gerust met den dood mogen straffen, maar Nicola as aarz elde zulk een sieraad der Renaissance op te offeren (was loth to sacrifice such an ornament of the Renaissance). Hij vergaf niet alleen den opstandeling, maar stelde hem bovendien nog aan tot gouverneur den opstandeling, maar stelde hem bovendien nog aan tot gouverneur van de zeekust en de Campagna. OMROEPER. 529 Deze edelmoedige behandeling was' echter niet toereikend om den schuldige te bewegen zijne idealen vaarwel te zeggen. Porcaro brak nog eens los en werd opnieuw met de grootste zachtheid' behandeld; hij werd belast met den dienst van kardinaal Bessarion te Bologna en orAving eene jaarwedde van drie honderd dukaten. Zijn woelige geeft werd echter daardoor niet gedempt. Eindelijk toen Porcaro's nieuwe samenzwering ontclekt werd, om 't Vatikaan in de lucht te laten vliegen werd de groote Latinist ter dood veroordeeld. Jammer voor zijn Latijn ! Benoit. De feesten ter eere van den hoogbegaafden en oudsten Vlaamschen toondichter in Juli en Augustus te Antwerpen gegeven, schitterden van aanhoudenden geestdrift, die zich op velerlei wijze, zoowel in den optocht als in de zittingszaal, voor, gedurende en na de redevoeringen kond deed. Zelden is aan eenen kunstenaar openlijk zoo luidruchtig blijk van medegevoel gegeven. Het schoonste en edelste der hulde staat ons nog te wachten, namelijk eene reeks van concert- avonden, uitsluitend aan werken des meesters gewijd. Victor Wilder, de hoogst begaafde vertaler van verschillende opera's van Richard Wagner, is te Parijs, in den ouderdom van 57 jaren overleden. Couperus' Extaze. De heer C. Den Hertog zegt, in den Amster- dammer (Weekblad, n° 785, m Juli), ter gelegenheid van eene uitvoe- rige beoordeeling van Extaze, door Louis Couperus : « De beer Couperus doet zijne waarnemingen in een milieu van ondergaande overbeschaving waar de kansen Van geluk d. i. op de steeds hernieuwende afwisse- ling van inspanning en rust, van streven en vol loening, van worstelen en verwinnen, blijkens de beelden die hij ervan geeft, al zeer gering zijn, een wereld waar een complex van ontzenuwende en verweeke- lijkende invloeden eene e pi d e m i e van geestelijke tering verspreiden, waar het wenschen te slap is om over te gaan in begeeren en willen, waar het wenschen te slap is om over te gaan in begeeren en willen, en waar verzadiging en moeheid de plaats innemen van voldoening en rust. Wie geluk wil observeeren, kan er slecht terecht. 3. Wij bevelen dit hoogst lezenswaardig artikel alien liefhebbers van gezonde, gespierde en' sterkende lectuur bijzonder aan. en' sterkende lectuur bijzonder aan. Tentoonstelling van den Boekhandel. Zonder eenige officieele plechtigheid is in het Paleis voor Volkcv4it de tentoonstelling voor den Boekhandel voor het publiek opengesteld. Toch vond de voor- zitter van de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Both- handels, de beer Adama v. Scheltema (firma Fred. Muller) het noodig om een hartelijk woord van welkom aan de exposanten toe te roepen. Spr. hoopte dat deze tentoonstelling de welverdiende aandarht zou trekken, niet alleen van Amsterdam, niet alleen van Nederland, maar ook van niet alleen van Amsterdam, niet alleen van Nederland, maar ook van het buitenland. Hij dankte de inzenders voor de groote moeite en kosten, die zij zich getroost hadden en wees er verder met voldoening 530 OMROEPER. op, dat veertien dagen geleden de eerste hand aan de inrichting der tentoonstelling was gelegd en deze nu nagenoeg gereed was, wat hoofdzakelijk te danken is aan de toewijding en den ijver van de gedelegeerde van het tent9onstellingscomite, mr. Van Someren Brand, en aan de hulp van den directeur van het Paleis, den heer Van Kesteren. Ook bracht hij een woord van hulde voor de flinke wijze waarop de firma Vos en Le Grand niet alleen het comitθ, maar verschillende exposanten haat diensten heeft verleend. Verscheidene inzendingec, o. a. de electro-motoren van de firma Groeneveld, Van de Poll en C., brengen het drijfwerk in beweging, dat geleverd is door de machinefabriek van Koening and Bauer te Kloster Oberzell bij Wiirzburg. De tentoonstelling mocht zich reeds dadelijk in een vrij druk bezoek verheugen en behoort nu alweer tot de geschiedenis. Missa. Edgar Tine! heeft eene mis geschreven voor sopraan, alt, tenoor en bas, met orgelbegeleiding, welke reeds tweemaal te Doornik is uitgevoerd. Wij behoeven niet te zeggen welke kerkelijke ernst in deze compositie heerscht. Misschicn dient zij om de vrome wereld- menschen, wien het gregoriaansch (volgens de overlevering door den H. Geest zelf aan H. Gregorius I gcopenbaard) te somber, te eentoonig, te vervelend is van de altoos nog in de kerk heerschende operamuziek te vervelend is van de altoos nog in de kerk heerschende operamuziek (wij hoorden voor eenigen tijd zelfs de ouverture van den Barbier van Sevilla in zekere kerk) of te wennen. Deze mis is op een heerlijk,' gregoriaansch Leitmotiv (vergeeft het modewoord!) geschreven, getrokken uit het Graduale der mis ter eere der verschijning van de Onbevlekte Maagd Maria, uit het bisdom Tarbes. Ziehier het motief waarmede Kyrie begint. In de volgende afdeelingen wordt het aldus van vorm veranderd : Zoo keeren wij terug tot de schoonste overleveringen van de kerkelijke kunst. Haller bij v. heeft over eenige jaren een dergelijk werk — voor sopraan, alt, twee tenoren en bas geschreven, wat door 13, Mettenleiter met den grootsten lof is bejegend. OMROEPER. 531 De oudere componisten behandelden in zesstemmige gezangwerken de twee gelijke stenimen soms zoo dat zij denzelfden ornvang houden. Haller behandelt de tweede sopraan als mezzo-sopraan e i den tweeden tenoor als bariton . Hij heeft zich eveneeas een karakteristiek motief als karaktertrek voor de geheele compositie gekozen, doch gaat in de behandeling daarvan niet zoover als Palestrina in zijne Missa sine nomine, waarin de sopraan, bijna de geheele mis door niets anders te zingen heeft, dan de drie thema's van het Kyrie, ofschoon de hoorder ten gevolge der veranderingen van rythmus, contrapunt en harmonie de eenvor- migheid niet bespeurt. De Spiegel. Te Berlijn is, in het Thomastheater, het in den driejaar- lijkschen prijskamp bekroonde drama Een Spiegel, van Nestor De Tiκre, opgevoerd. Het publiek heeft de eerste bedrijven geestdriftig toegejuicht, doch in het derde bedrijf het negende tooneel, waar Daniel Elvier doch in het derde bedrijf het negende tooneel, waar Daniel Elvier van eenen voor hare eer gevaarlijken stap wil terug houden, niet verstaan. Toch ligt daar de wezenlijke knoop, het meest tragisch moment van het tooneelstuk. De voorstelling is echter nieuw, onverwacht, zoo kort en zakelijk, dat de toehoorders van het Thomastheater het kompas verloren; want dat publiek is gewoon aan stukken uit c de groote I. wereld der overspelers, die op het weefgetouw der buitenlandsche tooneel- letterkunde meer en meer schering en inslag zijn. letterkunde meer en meer schering en inslag zijn. Daarbij schijnt het dat te Berlijn de tooneelspeler, die de rol van Daniel vervulde, zelf niet gerioeg opvoeding en talent bezat, tot de voordracht van dit ingrijpend en kiesch tooneel. Hij buldercle! De Tci'gdiche Rundschau wijdt aan het stuk een uitgebreid artikel, vol van den grootsten lof, en besluit aldus : c Hij, die niet de kritische bevoegdheid bezit, dwars door eene gansch ontoereikende opvoeding, tot de ziele zelf des dichters te dringen, die heeft, in algemeenen zin gesproken, De Tiκte's schouwspel, in die heeft, in algemeenen zin gesproken, De Tiκte's schouwspel, in het Thomastheater, niet gezien. c Voor het vertolken van Een Spiegel, zullen zij, die, daartoe alle raffinementen uitdenken, schipbreuk lijden; want in de natuur, die het drama kenmerkt, dringt men alleenlijk met een gouden, stil kin- derhart en zonder eenige berekening. Neen, en nogmaals, neen : wie dit Vlaamsch drama als C- berg-pijperij » aanziet, neemt de schaal voor de kern, onderscheidt niet tusschen den handarbeider en eenen gansch naieven poeet, die in onze literarische salons als een c domme jongen * zou doorgaan, doch die een gansche poeet is, een veel betere poeet dan de esprit-rijke, groote dichters onzer dagbladliteratuur. * Koninkiijke Vlaamsche Academie. — Zitting van Augustus. De directeur Micheels draagt eenige bladzijden voor ter eere van wijlen Matthijs de Vries. De heer Coopman geeft uitvoerig verslag van de laatste aflevering van het Woordenboek der Ned. taal. De spreker haalt een groot aantal echt Nederlandsche woorden aan, die 53 2 OMROEPER. in het Woordenboek niet voorkomen. De beer de Potter deelt eene wederlegging mede van den brief, welke de jury voor den wedstrijd in geschiedenis aan den minister gezonden heeft, om zekere klachten der Academie, tegen de jury gericht, te bestrijden. De heer Gκnard bespreekt de feesten van Antwerpen en doet het gewicht voor de Nederlandsche taal en letteren daarvan uitschijnen. Ten slotte worden vijf leden benoemd, belast met het voordragen van prijsvragen voor den wedstrijd van 1893. Het Vlaamsch te Rome. Men schrijft ons uit Rome den eersten April het volgende : In de basilica S. Petri, werd sedert onheugelijke tijden het vlaamsch niet vergeten. Men kan er in 't vlaamsch biechten. Boven den oostelijken ingang van het kerkhof Santa Maria in cameo santo, waar o. a. het graf van Mgr. de Mκrode zich bevindt, kan men lezen, dat het kerkhof is ingericht voor Duitschers en Vlamingen ( Tedeschi e Fiam- minghi). In een catalogus der kerken uit den tijd van H. Pius V, wordt de kerk S. Maria dell' anima nog genoemd : van de Vlaamsche natie (della nazione dei Fiammingh0. In de boekerij van genoemd college bevindt zich een exemplaar van eenen wegwijzer door de eeuwige stad, in 't Vlaamsch, te Antwerpen, in 't begin der i 7' eeuw, met koperplaatjes, uitgegeven. Het is waarschijnlijk eene vertaling uit het latijn, dat schrijver dezes in handen heeft gehad ter voormalige boekerij der PP. Jezdieten. H. J. BIEGELAER. N.B. Niet A. J. Biegelaer, zooals bi. i54 werd gedrukt. De schrijver meent dat de onderwijzers zich moesten toeleggen op het 2spireeren van de letter h in de vlaamsche scholen ; want tot nu toe hoort men steeds uitspreken : lel in plaats van Hiel, Anssen, in pl. v. Hanssen, .34n ert, in pl. v. hert, een eerd, in pl. v. heerd. Omgekeerd ver- neemt men wel eens de havond i. p. v. avond, ripe happelen, i. p. v. appelen. Daardoor is voorzeker op de drukkerij de verwisseling van H. met A. ontstaan, zegt de schrijver. * Wat het woord Vlamingen in Italie en de geheele geschiedenis door in officieele stukken betreft : dit is niet juist eene aanduiding der personen wonende in de provincie waar vlaamsch gesproken wordt. In Italie worden daarmede menigmaal de Nederlanders in 't algemeen bedoeld, terwijl in de middeleeuwen het woord Frisii menigmaal voor de bewoners van Vlaanderen werd gebezigd. Men zie hierover de door de Dietsche 1,F . uitgegeven geschiedenis des handels tijdens Karel den Grooten, 1889.92. ,_1-Arczt44 Az.zir-444:-0414 A. a DICHTKUNST, LETTEREN. " dinbetiifi „ (0. NOVEL LE van M. M. AT was het een stil, bescheiden meisje, het kleine Kaatje, de eenige dochter van den schat- rijken koopman Sanden Dat zij den moed hebben zou zich met den fabrikant Fels, den schoonen wel opge- voeden en ontwikkelden man te verloven, had men niet van haar verwacht, en de tijding daarvan was dan ook als eene born te midden der familial der goede oude stad Aardenburg gevallen. Hoe kwam dat meisje aan sulk een geluk ? Ze bezat- zelfs geen enkele bekoorlijkheid, terwijl de bruidegom bui- ten zijnen zeer innemenden persoon, zeker zoo veel rijkdom medebracht als zijne uitverkoorne. De moeders kwamen allen daarin overeen, dat hij niet slechts onder de jonge dochters der stad doch zelfs onder die des lands had kunnen kiezen, dus eigenlijk eene veel betere partij had kunnen doen. Maar wat hielp het, achter of in 't geheim om den u verlorene » te treuren ? Na den eersten schrik (I) Met vergunning van den uitgever : J. P. Sachem. 534 EINDELIJK. troostten moeders en dochters zich dan ook daarmede, dat hoewel ze zich in hunne verwachting bedrogen zagen, zij aan ondervinding gewonnen hadden, en lieten het jonge paar rustig bruiloft houden, zich vergenoegend het feest, hoe prachtig het ook was, zoo veel mogelijk te bevitten; De beide zoo veel van elkander verschillende echtgenooten moesten maar zien hoe zij zich verdroegen — dat wilde zooveel zeggen als : Kaatje moest de gevolgen harer stoutmoedigheid maar op zich nemen. Niemand vermoedde echter dat de jonge vrouw reeds na de eerste maanden van haar huwelijk veel erdoor Teed. Kaatje Sanden had nog zeer jong zijnde hare moeder verloren, daarentegen zoo verkwistend van de zorgen en de liefde haars vaders genoten als voor sommige kinderen gevaarlijk is. Intusschen had haar vader haar tot een eenvoudig, werkelijk lieftallig meisje opgevoed en zi)ne eigene, degelijke ontwikkeling getrouw met haar gedeeld. Zij behoorde tot de bloemen die onopgemerkt langs den weg bloeien, terwij1 hij, die zich de moeite niet geeft haar nader te treden, verstoken blijft van haren geur en haar nader te treden, verstoken blijft van haren geur en schoonheid. De wereld, die gewoon is naar den uiterlijken schijn te oordeelen, noemde Kaatje onbeduidend, zonder zelfs te vermoeden daarmede onrecht te, doen. Ja ! als ze er nog maar eenigszins lief had uitgezien ! « Maar zelfs dat niet ! » zegden de jonge lieden, terwijI zij de schouders optrokken. zij de schouders optrokken. Kaatje zat gedurende het schemeruur van eenen lente- dag in haren eleganten salon, en beschouwde aan haren winger den ring, die haar tot gade gemaakt had van den door alle meisjes aangebedenen fabriekeigenaar Fels. Het was geene uitdrukking die aan de wittebroodsweken den- ken deed, die op haar gelaat lag, zelfs had een ernstig beschouwer kunnen ontdekken dat een smartelijke trek EINDELIJK. 535 zich om haren mond teekende, en dat de oogen — de eenige schoonheid waarop de jonge vrouw zich beroemen kon — diepe droefheid verrieden. « De hand, maar niet het hart ! » fluisterde zij. « Hij bemint mij niet, en ik... » Een helder rood bedekte een oogenblik haar vreed- zaam gelaat , haar hart toch had een antwoord gegeven hetwelk zij goed yerstond. De slechts kortelings ver vlogen tijd trad weder voor haren geest, toen haar echt- genoot, als een schoon, funk ruiter zich het eerst aan haar vertoonde, haar door haren vader voorgesteld, en als man van buitengewone eigenschappen door hem geprezen werd. Hoe gaarne geloofde zij toen aan zijne ondervinding , hoe was zij bereid den echtgenoot te aan- vaarden, door den teergeliefden vader voor haar bestemd, te meer daar ook haar eigen hart hem dadelijk gekozen had bijna zonder te vk eten waarom ! Gelukkig als een kind, doch ook even zoo schuchter, legde zij op zekeren dag de hand waarom hij gevraagd had, in de zijne, en volgde hem kort daarna naar het altaar. Ach, reeds op haren huwelijksdag had het haar getrof- fen, dat haar man haar wel met uitgezochte voorkomend- heid omringde, doch tevens haar behandelde met eene -onverschilligheid die hij te vergeefs trachtte te verbergen. Sedert dien tijd had hij geen enkel liefdevol woord over, Sedert dien tijd had hij geen enkel liefdevol woord over, en had zij ook niet de geringste toenadering van zijnen kant ondervonden. Hij was een ernstige, weinig spraak- zame bruidegom geweest - misschien gevoelde zij het reeds toen, al bedekte zij het ook met hare liefde — doch als echtgenoot werd hij nog meer in zich zelven gekeerd, en zij was veel te bescheiden om zich aan hem, die haar in zoovele zaken scheen te overtreffen, met al de volheid van haar beminnend hart te openbaren. Wat zij verrichtte scheen hem volkomen onverschillig. 536 EINDELIJK. Hij liet haar haren weg-gaan, terwijl hij den zijnen ver- volgde; sedert zij zijne vrouw geworden was, had zij als eene vreemdelinge aan zijne zijde geleefd, en het scheen haar toe alsof de kloof tusschen hen zich iederen dag verbreedde. Toch had zij den waren toestand niet ver- moed, wanneer het toeval haar heden niet de oogen geopend had, en haar, naar zij meencie, tot de ongeluk- kigste vrouw der wereld had gemaakt. Met eenen brief in de hand was zij op het punt de werkkamer van haren echtgenoot binnen te treden, als zij luid spreken vernam. Oogenblikkelijk herkende zij de stem yin zijnen com- pagnon en tevens boezemvriend, en wendde zich om te vertrekken. Daar trof een woord haar oor; hetwelk haren voet als vastnagelde aan den grond, en haar onwillens deed luisteren. « Liefde » hoorde zij haren man zeggen, « en gij meent dat ik haar uit liefde gehuwd heb? Gij vergeet dat ik een gerdineerd man geweest was zonder dit huwelijk. Om een gerdineerd man geweest was zonder dit huwelijk. Om haar geld heb ik haar gehuwd, niet dm haren persoon. D De jonge vrouw ondervond een oogenblik het gevoel alsof haar hart stil stond, dan echter herstelde zij zich en ijkle weg van de plaats waar haar vermoeden tot zekerheid ijkle weg van de plaats waar haar vermoeden tot zekerheid was geworden. In hare kamer gekomen streed zij den zwaren strijd tusschen haren trots en hare liefde ; doch haar edele eigenschappen behielden de bovenhand en ten laatste hief het anders zoo teruggetrokkene stille Kaatje, moedig het hoofd. « Lieve God in den Hemel, help mij ! » zoo bad ze.' a Ik weet dat hij toch edel en goed is, en ik wil hem leeren mij te beminnen. » Men zegt dat de liefde, zelfs de zwakste vrouw tot heldin maakt. Ook over Kaatje kwami op eenmaal een gevoel van overwinningsvreugde, en de kleine vrouw was als herschapen. Ja ! alles moest anders worden! Zij mocht EINDELIJK. 537 niet langer in de passieve rol verkeeren, die haar man haar had toegedeeld, en die zij, zooals zij zich nu met licht verwijt bekende, zonder eenige tegenwerping had aangenomen. Dadelijk begon zij haar plan te volvoeren. Als haar man zooals gewoonlijk laat in den avond uit zijne club te huis kwam, vond hij haar voor den eersten keer op hem wachtende. « Waarom zijt gij nog niet te bed? » vroeg hij ver- stoord. « 1k dacht, » antwoordde zij eenigszins schuchter, « dat het u misschien niet onaangenaam wezen zou, nog een uurtje met mij te spreken over de indrukken van den dag. » Hij zag haar verbaasd aan, en, na den eersten blik, met nog meer oplettendheid. De tengere, kleine vrouw, die zoo weinig op schoonheid bogen kon, bezat een van die stille, bleeke gezichten, die door hunne uitdrukking van liefde en goedheid dikwijls juist aantrekkelijk worden. Een oogenblik ontroerde hem bijna de schuchtere taal Een oogenblik ontroerde hem bijna de schuchtere taal dier vragende, - groote blauwe kinderoogen. Doch ' wat konden hem die oogen schelen, wat was voor hem dat onbeteekenend vrouwtje, betwelk in 't geheel niet bij hem, den man van aanzien, paste, en dat hij slechts getrouwd had om zich te redden ? Maar hij was er steeds in geslaagd zijne innerlijke gevoelens voor de wereld te ver- bergen, zoodat het hem gelukt was en haar vader en haar zelve om den tuin te leiden ; zoo verliet hem ook nu zijne tegenwoordigheid van geest niet. Hij nam eenen stoel en zeide op den stijven toon, dien hij tegen- over haar steeds gewoon was aan te nemen g Als gij het verlangt, Kaatje, ben ik bereid. » Zij bestreed dapper het bitter gevoel dat in haar opwelde ; voor den eersten keer haars levens wilde zij een aangenamen indruk maken ; voor den eersten keer openbaarde zij zich en gaf haar echtgenoot gelegenheid 538 EINDELIJK. een blik in haar zieleleven te werpen, zoodat hij zich nog verbaasder van zijnen zetel oprichtte dan hij zich had nedergezet.... Sedert dien tijd reed hij iederen dag uit. Na eenigen tijd vroeg zijne vrouw hem plotseling haar mede te nemen. Arthur Fels kon een spotlachje niet bedwingen en vroeg : « Sedert wanneer zijt gij amazone, Kaatje? » « Zeker, het is nog niet lang geleden, » antwoordde zij vroolijk, g maar ik heb het sedert dien geleerd, en gij moet in ieder geval mij eens op den proef stellen. )> Arthur bezag de kleine vrouw, Tine vrouw, van Arthur bezag de kleine vrouw, Tine vrouw, van 't hoofd tot de voeten, als had hij haar nog nooit gezien, en zeide daarna kortaf : « Korn I » Als zij echter te zamen van hunnen rit terugkeerden, en zij handschoenen en rijzweep ter zijde legde, trad hij plotseling tot haar nader, en reilite haar de hand met de woorden : g Kaatje, gij zijt eene moedige kleine amazone. b Vermoedde hij hoe zeer hare vreesachtigheid en tegenzin het haar bemoeilijkt hadden zich tot eene goede rijdster te vormen? Toch gevoelde zij zich rijk beloond als zij bemerkte door hare bekwaamheid zich zijne erkentelijkheid ver- worven te hebben... Op deze gemeenschappelijke uitstapjes leerden de beide echtgenooten elkander eigenlijk eerst kennen. Kaatje toonde, dikwijls bijna onbewust, den rijken schat van haar hart en geest, en gaf zich alle moeite Karen van haar hart en geest, en gaf zich alle moeite Karen man te boeien. En toch verloor zij dikwijls den moed, als zij den kouden blik bemerkte waarmede hij haar vluchtig bezag, terwijl zijn schoon gelaat vermoeidheid en verveling uitdrukte. EINDELIJK. 539 « Het moet wel moeilijk zijn, mij te beminnen, D dacht zij in haren eenvoud ; « ik ben ook niet zooals de anderen. » Met echt vrouwelijke vasthoudendheid vervolgde zij echter haar schoon doel. Haar scherpziend oog had reeds lang bemerkt hoezeer het zich de moeite loonde den schat der liefde haars mans te verkrijgen, en tevens dat hij eigenlijk een groot edel hart bezat, hetwelk slechts eene ondersteunende hand behoefde om zich van de ketenen zijner verwereldlijkte neiging te ontdoen. Eens des avonds omtrent het theeuur bracht haar man een handelsvriend met zich mede, dien Kaatje dadelijk vriendelijk tot blijven aanspoorde, waarna zij zoo ongedwongen en lieftallig als gastvrouw handelde, dat de beide heeren zich zeer in hun schik gevoelden. In den loop van het gesprek noemde de muzikale bezoeker een nieuw lied, hetwelk hij kort geleden op een concert had hooren voordragen, en dat hem, even als geheel het publiek, aangenaam had getroffen. Kaatje kon het lied en vond het eveneens heerlijk schoon ; zij streed echter geruirnen tijd in stilte met hare bedeesd- heid, voordat ze licht blozende zeide : « Zou het u heid, voordat ze licht blozende zeide : « Zou het u genoegen doers het lied nog eens te hooren, dit maal echter van eene zeer gewone zangeres — van mij ? ) Dan ging zij aan 't klavier, en zong het met goed ontwikkelde, aangename, ofschoon juist niet sterke stem, tot buitengewone voldoening van haven gast. Haar man tot buitengewone voldoening van haven gast. Haar man sprak geen woord, doch de blik waarmede hij haar aanzag als zij naar hare plaaats terug keerde, getuigde van nadenken. Toen hij later zijn vriend naar het spoorwegstation begeleidde, greep deze hem plotseling vertrouwelijk bij den arm en zeide : « Ge hebt toch een allerliefst klein vrouwtje, Fels, en daarbij zoo verstandig! D 540 EINDELIJK. « Allerliefst, ja, » antwoordde Arthur verstrooid, en verstrooid bled hij als hij daarna tot Kaatje terug keerde. a Gaat gij heden avond niet meer uit ! » vroeg deze. « Neen, )? was het antwoord, « het zal voor langen tijd de laatste avond zijn, dien ik te huis doorbreng, en tevens heb ik nog eenige brieven te schrijven. Morgen maak ik eene handelsreis naar het Noorden. » Kaatje's hart sloeg sneller, doch niet uit vreugde, als zij dit vernam, en toen haar man den volgenden morgen afscheid kwam nemen, had zij al haren moed noodig om het onstuimig hart te bedwingen. « Vaarwel, Kaatje, D zeide Arthur op den gewonen onverschilligen toon. « Tot wederziens I ' » antwoordde zij hartelijk, en sloeg een warmen gevoelvollen blik op hem. Hij draalde een oogenblik alsof hij nog iets te zeggen had, trad snel daarop naar de deur, boog, en verdween uit hare oogen.... Er waren twee maanden verloopen ; van tijd tot tijd ontving Kaatje eenen brief van haren man, waarin met korte woorden slechts het noodige vermeld stond. Deze brieven werden door haar steeds stipt en uitvoerig beanmoord, maar bij deze meest den handel betreffende berichten had zij niet den moed een hartelijker toon aan te slaan. Met eenig handwerk bezig zat zij een zekeren avond in haar salon als onverwacht haar echtgenoot binnen trad. Verschrikt sprong zij op. « Vergeef me, ik had mij moeten doen aanmelden, » zeide hij stijf. « 0 zeker niet, » was het antwoord, en zij stak hem de hand toe, die hij vluchtig aanraakte en dadelijk weder zinken liet. Dit korte oogenblik was echter lang genoeg om zijne vrouw te doen bemerken dat de zijne koorts- EINDELIJK. 541 achtig brandde, en toen ze hem opmerkzaam in het gelaat beschouwde zag ze twee groote roode vlekken op zijne wangen. « Om godswil, Arthur, » riep zij uit, « gij zijt ziek! » Hij glimlachte flauw. « Niet de moeite waard, » Hij glimlachte flauw. « Niet de moeite waard, zeide hij. « Ik moet mij alleen wat in acht nemen, en daarom ben ik vroeger teruggekeerd. s Maar Kaatje was niet gerustgesteld, en werkelijk, spoedig daarna zag ze dat hare vrees niet ongegrond was. Eene zenuwkoorts van de ergste soort, bracht den sterken man aan den rand van het graf. Kaatje week niet van het ziekbed. Dikwijls was zijn toestand zeer beden- kelijk, zonder dat hij zich daarvan bewust was. De koorts benevelde zijnen geest en ondermijnde zijne krach- ten tot liet uiterste toe. Doch ook waren er oogenblikken ten tot liet uiterste toe. Doch ook waren er oogenblikken waarin hij het zoete gelaat herkende, dat zich vol angst waarin hij het zoete gelaat herkende, dat zich vol angst over hcm keen boog; oogenblikken waarin hij de koele over hcm keen boog; oogenblikken waarin hij de koele zachte hand voelde die zich op zijn brandend voorhoofd legde; oogenblikken waarin hij als droomend haar met de oogen volgde, als zij zonder gerucht door de kamer zweefde, om dan dezen dan genen dienst voor hem to verrichten. Dan zuchtte hij wel eens diep, doch zeide niets. Lange, bange weken verliepen. Het onvermoeide kleine vrouwtje betwistte als 't ware den dood zijne prooi; doch eindelijk bleef haar de overwinning. Met het hart vol dankbaarheid zonk ze op de knie6n als de krisis overvvonnen was; hij was haar terug gegeven; zij rnocht -hem beminnen en dienen, het schoonste voorrecht van de vrouw. Ach, als hij haar nu ook aan het hart drukken wilde, en niet langer zijn levens- weg alleen bewandelen! De genezing van den zieke ging snel vooruit. Weidra kon hij in den leunstoel aan 't venster plaats nemen, 542 EINDELIJK. waarbij Kaatje hem zooals tot nu, trouw gezelschap, hield. Zij speelde kaart met hem, las of tong hem iets voor en verdreef de verveling. Op zekeren dag trad zij met een tuil veldbloemen in zijne kamer. « Zie eens hier, Arthur, » zeide ze, « die heb ik heden in alle vroegte voor u geplukt. » De zieke nam de schilderachtig geschikte bloemen uit hare hand en boog zich diep over den tuil. Toen hij echter het hoofd weder oprichtte, zag Kaatje zulk, een warmen straal in zijnen blik, dat zij bijna verward de oogen neersloeg. • Ik dank u, lieve Kaatje, » zeide hij, voor de eerste maal op dezen toon « weet ge, welke dag het heden is? » Blozend het hoofd knikkend, antwoordde zij « onze verlovingsdag. » Toen vatte de zieke plotseling hare beide handen, zag haar lang en diep in de oogen en zeide dan harte- lijk : Juist zoo, Kaatje, en daarom wenschte ik u ook heden iets te zeggen. D « Zoo spreek dan, » zeide zij met kloppend hart, want ze wist dat het oogenblik gekomen was waarin zij den prijs moest winner). • Kaatje, D begon haar man, « mijne goede, edele vrouw, ik heb iets te herstellen het verzuim brands mij reeds langen tijd in de ziel. Wel laat kom ik daarmede, maar ik kom met de bekentenis, dat ik u lief heb, zoo innig, zoo waar, als ooit eene vrouw bemind werd. Toen ik voor ruim een jaar naar uwe hand dong, kende ik u niet, en slechts daarom — vergeef mij beminde ik u niet. « I k was in, dien tijd een ijdel zelfzuchtig mensch, en schatte het weelderig leven waarin ik was opge- voed boven alles. Doch, groote verliezen hadden mij EINDELIJK. 543 getroffen, en terwijl de wereld mij voor een rijk man hield, stond ik voor een bankroet. Een rijk huwelijk alleen, kon mij redden., Dan naderde ik uwen vader en u, en deed mijn huwelijksaanvraag zoodra de publieke zienswijze het slechts veroorloofde ; over uwe persoonlijkheid had ik genoeg vernomen om te kunnen persoonlijkheid had ik genoeg vernomen om te kunnen hopen dat gij eene huishoudelijke vrouw zoudt zijn echter hechtte ik thOzeer aan uiterlijkheden, en gij verschilde zoo veel van de andere jonge damen waar- mede ik tot dan in aanraking geweest was, dat ik geen lust had mij in 't minst de moeite te geven u te leeren kennen. « Na ons huwelijk verergerde deze toestand nog. Was ik thans genoodzaakt met eene vrouw die ik niet liefhad mijn leven door te brengen, dan wilde ik toch minstens in alles mijne vrijheid behouden. Wij zouden naast elkander kunnen voortleven, en hoewel niet geluk- kig, toch betrekkelijk tevreden kunnen zijn. Gij bezat, kig, toch betrekkelijk tevreden kunnen zijn. Gij bezat, naar mijne meening, ook niets wat eenen man bocien naar mijne meening, ook niets wat eenen man bocien kon, terwij1 mijn ideaal altijd geweest was eene vrouw te huwen, die ik met trots aan de wereld had kun- te huwen, die ik met trots aan de wereld had kun- nen voorstellen ; eene dier zich zelven bewuste salon- vrouwen, welke alles kunnen behalve liefhebben, zooals vrouwen, welke alles kunnen behalve liefhebben, zooals gij, mijn klein, kostbaar vrouwtie! gij, mijn klein, kostbaar vrouwtie! « Wat was ik een dwaas, en hoe weinig verdiende ik u te bezitten. « Zoo vergingen vreugdelooze dagen, terwij1 ook gij stil en neerslachtig aan mijne zijde voortleefde I Sornwiilen bemerkte ik dat, ook al was het aan mij, Sornwiilen bemerkte ik dat, ook al was het aan mij, niet te zien, en dan maakte zich een milder gevoel van mij meester. Gij waart zoo bescheiden, zoo weinig eischend, en toch hadt gij mij door uw geld gered. Dan verdubbelde ik wel mijne voorkomendheid tegen- over u, doch ik kon het niet van mij zelven verkrijgen 544 EINDELIJK. u een hartelijk woord te geven. Ik was niet zoo slecht liefde te huichelen als ik geene liefde gevoelde. « Toen begonnen uwe pogingen tot toenadering, die mij met de grootste verbazing vervulden, en als deze zich herhaalden wist ik niet meer waaraan mij te houden. Voor de eerste maal sedert ik u kende begon ik u met meer aandacht te beschouwen. De wereld had u onbeteekenend genoemd, omdat zij uw innerlijk gemoed niet kende, doch mij kwam het langzamerhand voor alsof zij geen -- recht had aldus te spreken. Men zeide dat gij geene bekwaamheden bezat, geen geschikt- heid om in gezelschap te verkeeren ; doch ik werd van het tegendeel overtuigd. ' En terwill in mijn binnenste een omkeer in uw voordeel plaats vond, vertoonde ik mij uiterlijk nog kouder tegenover u dan ooit te voren. Ik was te trotsch mij zelven te bekennen dat mijne kleine vrouw reeds indruk op mij maakte, dat met haar rijken geest, met haar warm hart hetwelk zich meer en meer Nun mij ontsloot, zij hoog verheven stond . boven de ijdele modepoppen, die ik tot dan zoo zeer had bewonderd. « Toen ik echter door mijne handelsreis van u verwijderd werd, overviel mij een gevoel van verlangen, eene soon heim wee ' naar u. Ik trachtte hetzelve te verstikken , ik zocht de verwijten die ik gevoelde en die mij steeds luider toeriepen u de u rechtvaardig toekomende plaats in mijn ,hert of te staan, te verdoven. a Daarna kwam mijne ziekte. Dag en nacht waaktet gij aan mijne sponde niettegenstaande het gevaar ; ik zag u in oog en hart tot dat ik erkennen moest dat gij, de onbeminde vrouw, mij met al de krachten uwer ziel lief hadt. Voor deze erkenning smolt ten laatste mijn tegenstand als sneeuw voor de zon. « En nu, laat mij heden opnieuw uwe hand vragen, EINDELIJK. 545 maar op andere wijze als voor een jaar geleden, want nu ben ik geheel aan u gehecht! « Gij weet nu niet waar, Kaatje, wat ik aan u bemin? » « Wat dan? » vroeg het jonge vrouwtje, ietwat schalksch, ofschoon haar vochtig oog van nog andere gevoelens getuigde. Haar man antwoordde slechts een tweetal woorden « U zelve! » doch dat was haar genoeg. Eindelijk I » zeide ze diep ademhalend en vleide haar blonde hoofd aan den schouder van haren echtgenoot. *et toonett Bii fie (Britten. door A. J. FLAMENT. (I) Tooneelspelers. maskers en kostumen, EEDS hebben wij gezien hoe het getal spelers allengs tot drie was geklommen, die de rollen onderling verdeelden, en dat zij door de bena- mingen protagonistκs (eerste speler), deuteragonistes (tweede speler) ea tritagonistes (derde speler) werden onderscheiden, verder dat door het invoeren van vrouwen- rallen, echter de vrouwen niet werden toegelaten om mede te spelen, maar die rollen altijd door mannen vervuld werden. Wat de kostumen betreft, deze waren in overeen- stemming met de Grieksche kleederdrachten in het algemeen. Of men, wat de kostumen betreft, bij ,het spelen de eischen van den tijd, waarin het stuk speelde in acht nam, dat zou moeielijk uit te maken zijn. Bij Pollux uit Naukrates, die echter 18o jaren na Christus leefde en wiens bronnen niet altijd zijn na te gaan (2), (1) Zie Dietsche Warande, blz. 371. 1)2 Naar de bronnen die Pollux gebruikt heeft voor de beschrij- ving van het tooneel 1,verd door Erwinus de Rohde een onder- ving van het tooneel 1,verd door Erwinus de Rohde een onder- HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 547 worden de volgende kleederen van het treurspel in zijn onomasticon vermeld. Voor mannenrollen : Een veelkleurig onderkleed ; een lang slepend kleed (xystis) een groen kleed {batrachis, dat is eigenlijk een kikkergroenkleed), een licht overkleed (chianis) ; een grove wijde mantel, chlamys genaamd, die zijn oorsprong had in Thessalia of Macedonia en, op den rechterschouder of op de borst vastgemaakt, door soldaten en ruiters werd gedragen; deze chlamys was met goud afgezet of doorweven ; een phoinikis of purperrood kleed (vooral het donkerrood krijgskleed der Lacedwmoniers werd zoo genoemd); een tiaar, eigenlijk het nationaal hoofdbe- deksel der Perzen, bestaande in eene muts zonder klep, van onder smal en van boven breed ; een hoofdband; een mitra, wat zoowel gordel als hoofdband, hoofdlint, hoofdwrong kan beteekenen ; een netvormig wollen zoek ingesteld in zijn werk : De yulii Pollucis in apparatu scaenico enarrando fontibus. Accedit de Pollucis libri secundi fontibus epimetrum. Lipsiw, in aulibus Guilelmi Engelmann, 1870. 91 bladz. 8% Het resultaat zijner ontdekkingen en gissingen stelt hij ons door het volgende schema graphisch voor : Aristophanes Byzant. 1 Tryphonis dvolitzcrlat 1 Ephorus, Euphranor, Alexion? Heraclides Pont. An sere onbekenden Jubae theatrica historica .11,An1111^. Synonymorum collectio^IN^wimm, Didymus Athenaeus Pollux ,..........A.... ,....., Diogeniani Pamphilus ileptspionivIrce; 1 i Diogeniani gvvr0iii Hesychius I De overige lexica 548 HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. opperkleed, zooals de waarzeggers, bijv. Tiresias in CEdipus Rex, om hadden ; een kleedingstuk dat de borst bedekte en Agamemnon en dergelijke helden, boven hun onderkleed droegen (borstkieed); een krijgsmantel ephaptis genaamd (in het Latijn sagum) ; een safraan- kleurig opperkleed, waarmede Bacchus werd getooid, en waarbij dan een schitterende gordel werd gevoegd. Vol- gens Pollux, droegen, zij die in ongelukkige omstandig- heden waren, vooral de vluchtelingen, wine treurkleederen, of zwartgrauwe of zwarte of wollen en blauwachtige of zwartgrauwe of zwarte of wollen en blauwachtige kleederen, ook lompen, zooals Philoktetes en Telep hos. Verder worden bij Pollux nog vermeld : kalfsvellen, zooals de Bacchanten droegen en andere bereide dieren- vellen ; groote slachtmessen, de helden droegen deze naast hunne zwaarden en bedienden zich er van bij het slachten hunne zwaarden en bedienden zich er van bij het slachten der offerdieren, schepters, speren, bogen, pijlkokers, herautstaven en knuppels. Vrouwenkleederen in de tragoedie : Een purperen kleed of wit kleed met purperen elle- boogstukken voor de koninginnen ; voor de ongelukkigen een zwart kleed, een blauwachtig of wollen opperkleed. Kostumen enT. in het sayrspel : Een kalfsvel, een geitenvel, een bokkenvel, een pardelvel ; een geweven kleed. een jagerskleed ; het Bac- chuskleed, een bonte chlamys (opperkleed); een purperen chuskleed, een bonte chlamys (opperkleed); een purperen mantel; een harig wollen onderkleed voor de silenen. In het blijspel : De grijsaards een wit onderkleed, met een mouw, aan de linkerzijde zonder naad, dat ook als mantel dienst deed. De jongeren droegen een phoinikis of purper- deed. De jongeren droegen een phoinikis of purper- HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. 549' rood kleed (zie de beschrijving bij de kleederen van het treurspel). De landlieden hadden reiszakken en stokkenr waren gekleed in dierenvellen. De tafelschuimers droegen een zwart of grauwzwart kleed, maar in Sicyonius van Menander, dus vermeldt Pollux, draagt de tafel- schuimer een wit kleed; als hij van plan is te huwen. De slaven droegen over de boven beschreven exomis een wit kleed dat enkomboma werd genoemd en verder door Pollux niet beschreven werd. Het kleed van een kok is besmeurd, zooals zijn vak meebrengt, De oude vrouwen in de komedie droegen een wollen kleed of een lichtblauw, behalve de priesteressen, die een wit kleed droegen ; de koppelaarsters hadden een soort van purperen lint om het hoofd. De jonge vrouwen droegen een wit kleed of van byssus ifijn linnen), de erfdochters een wit kleed met franje. Ook droegen de vrouwen een breed kleed met purper rand aan' beide zijden en een kleed dat tot de voeten afhing en van onder rondom met een purperen rand was voorzien. De maskers en laarzen. Eigenaardig vooral zijn de maskers en laarzen op ,het Grieksch tooneel, wegens het gebruik dat men er van maakt, om de spelers te doen waarnemen door de verstverwijderde toeschouwers. De maskers waren van bout, voor zoover het gedeelte betreft dat het aangezicht bedekt, de onderkaak was beweegbaar en in de mond was een trechtervor- mige opening aangebracht, om het geluid te versterken. De gelaatstrekken waren aanmerkelijk vergroot en scherp voorgesteld en zeer karakteristiek ; aan het masker zelf was een soort pruik verbonden die in verhouding stond tot het karakter, den leeftijd, enz, door het masker weergegeven. Niet slechts het aangezicht, maar geheel 55o HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. het hoofd van den speler was dus beiekt. Elke leeftijd, elke stand had zijn eigen masker, de koning, de held, de p_edagoog, de slaaf, de grijsaard, de jongeling enz., zoodat wanneer een speler op het tooneel verscheen, men duidelijk, gelijk ook grootendeels reeds aan de kostumen, aan het masker. kon zien wien men voor had. De maskers van goden, halfgoden en helden waren ver- vaardigd naar de geijkte typen, die sedert eeuwen door schilders, beeldhouwers en dichters waren geeerbiedigd. De maskers van treur- en blijspel waren in verschil- lende soorten onderscheiden die Pollux (IV, 133 en volg.) beschrijft ; vooral naar kleur en toestand van haar beschrijft ; vooral naar kleur en toestand van haar en baard waren zij verdeeld. Men had een blonde, een zwarte en grijze man, een met geschoren baard, met langen baard enz., enz. Een bizonder soort van masker in de tragedie was de « onkos » een masker met pruik en hoofdbedeksel in den vorm van een dak of Grieksche letter A (lambda) van daar werd het masker labdoeides, dat is lambdavormig, genoemd. De naam « onkos » of bult, kwam daar van daar, dat achter het masker zich zulk een appendix verhief om het hoofd te bedekken. De laars in het treurspel heette cothurnus, en was Nan een zeer hooge zool en hak voorzien om de gestalte van den speler te vergrooten, deze zool werd door het lan3e den speler te vergrooten, deze zool werd door het lan3e kleed verborgen, waardoor het gezichtsbedrog nog ver- meerderde. De laars in het blijspel heette embas en wordt niet verder beschreven door Pollux maar zal wel wat de hoogte der hak betreft met den cothurnus zijn overeengekomen, hoewel de vorm overigens verschilde. + HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN, 551 4. — Koor en choregen, kosten en verdeelingen der plaatsen, toeschouwers, kuristrechters, schouw- burgpolitie, teekenen van goed- en afkeuring enz. Aan het hoofd van het tooneelwezen stond de archont-eponymus, tot wien de dichters zich vervoegden ter beoordeeling hunner stukken, en die in geval van goedkeuring de acteurs en het koorpersooneel aanwees ; als er mededinging was dan werden door het lot de protagonisten, deuteragonisten enz, achtereenvolgens van ieder dichter aangewezen. Meer onmiddellijk was te Athene de leiding opge- dragen aan den choregus, een der hoogst aangeslagenen in de belasting, die hiermede een heilig ambt vervulde. Alle kosten voor kleeding en onderhoud van het koor, ook van oefening en opvoering kwamen ten zijnen laste. Werd, zijn stuk bekroond dan vereerde men hem een kunstig bewerkte drievoet, die in eene straat te Athene, de Drievoetstraat, openlijk werd geplaatst. Onder deze monumenten heeft het choregisch gedenkteeken van Lysicrates eene groote vermaardheid gekregen. De dichters, die zelf meespeelden en, wel als pro- tagonist, dat is in de hoofdrollen, oefenden zelf ook de spelers en het koor in hun rollers, en droegen ook zorg voor de costumen, maskers enz. Als de schrijver ver- hinderd was, dan belastte hij een door hem gekozen « chorodidaskalos » (eigenlijk koormeester) met de oefe- ning en leiding van zijn stuk. Gewoonlijk werden de stukken gegeven ter gelegen- heid van tooneelwedstrijden tusschen drie wedijverende dichters. Elke dichter trad op met een trilogie of drie treurspelen die in eenige betrekking tot elkander ston- den, en in de orde der gebeurtenissen elkaar opvolgden. Na de tragische trilogie werd een saterspel opgevoerd. Door de agonotheten of kamprechters, die op den 552 HET TOONEEL BIJ DE GRIEKEN. eersten rang plaats namen, en tien in getal waren, werd een met redenen omkleed oordeel uitgesproken over de stuk- met redenen omkleed oordeel uitgesproken over de stuk- ken en de overwinnaar aangewezen. Dezen werd een drievoet, later een krans en ook wel eene belooning in geld geschonken. Zooals wij reeds zeiden bestond de schouwburg- politie uit de rabdouchoi, die bij de thymele of het altaar en de orchestra hun plaats hadden, deze werden, ook rabdophoren en mastigophoren (eigenlijk geeseli- dragers) genoemd. In het theater hadden de magistraten, priesters en veldheeren na de agonotheten de eerste plaatsen en zaten onderaan. Op de bovenste rijen zat het minder publiek en daaronder slaven. Rijk en arm was aanwezig ; op dit punt was de schouwburg te Athenen het ideaal van een sociaal-demokraat, mits hij wsthetisch ontwikkeld zij, natuurlijk, want hem die den intreeprijs van 2 obolen (tien cents), of, bij buitengewone voorstellingen een drachma cents), of, bij buitengewone voorstellingen een drachma (dertig cents), niet kon betalen, werd sinds Perikles (4.70 v. Chr.) althans, dit geld van staatswege verstrekt. Later betaalde de staat niet slechts voor behoeftige maar voor alle burgers. H?ewel er een officieele jury bestond, achtte het publiek zich niet geheel door de oordeelvellingen dezer 'geleerde kunstenaars gebonden, het gaf zijne goedkeuringen door handgeklap, zijne af- keuringen door het trappen met de hakken op de schouw- burgbanken of door fluiten te kennen. # NIEUW GRIEKSCHE POIZIE. 553 Het gezang van den rhapsode : klacht over de inname van Konstantinopel door de kruisvaarderen in 5204 (1). at Bernardaki's drama Maria Doxopatri. Naar het Nieuw- Grieksch door A. J. FLAMENT. Treur Westen, treur to zamen met het Oosten, En gij, o maan, verberg thans uwe glanzen, Doof uit uw licht o zon, en dat in jammren Heel de natuur thans hare smart vertolke ! Weent, weent gij alle, volkeren der aarde, 0 Hellas mijn, treur nu in zak en assche, Zij viel, zij viel de koningin der steden En binnen zijn thans meester de Latijnen! Verduistert dan, gij luchters aan den hemel, Zucht nu vereend o, dalen dezer aarde, Draag Hellas nu het zwarte kleed der rouwe, ' Wee wee, geen spoor meer blijft er van uw glorie! Weent heete tranen nu, 0 Hellas' maagden, Weent kindren, van uw kroost beroofde oudren, Treurt heuvelen, weent gij bosschen en gij bergen, Zucht thans gij onderjukte slavenlanden! In bloed verzonken is het nieuwe Rome, Byzantium het is in bloed gedompeld, Van bloed bedropen zijn thans hare straten 't Plaveisel van haar kerken en haar huizen! In een onreine slachtplaats is veranderd Het heilig koor van haar aloude tempels, Vervuld is 't al met moordenaars en offers : Een moordenaar elke Frank, een offer elk rampzaalge I Wee, wee, de kerk der ATja Sofia Is tot een stal voor 't muildier nu geworden, Waarin zij zich 't gewin der roof vergaarden En handel dreven met den buit der moorden! (1) Geen feit wordt in dit gedicht vermeld of het wordt ge- staafd door de geschiedschrijvers Villehardouin, Nicetas Choniates, Nicetas Gregoras en anderen. Vooral Nicetas Choniates heeft den dichter geinspireerd. 554 NIEUW GRIEKSCHE POEZIE. En heiligschennend dobbelden de Franken Op 't heilig Altaar, of 't een speelboord ware, Met 's lastiers bloed, bezoedelden d'onheilgen Elk deel der kerk; glen pleats bleef uitgezonderd! Den heilgen zetel der Chrysostomussen, — 0 Allerhoogs*e wat langmoedig dulden! — Besteeg een veile deern, een maagd des duivels, En galmde daar haar schaamtelooze zangen! En weenend liepen rond verweeuwde moeders En vluchtend liepen zij te jammerklagen De maagden met haar losgereten haren En eenzaam zwierven rond de grijze vaders! Vergeefs thans riepen maagden om bevrijders, Vergeefs ter hulp uit 's roovers schendig woeden, Aileen, verlaten gaven zij al snikkend In 't eind den geest in des geweldnaars armen! Bukoleoor's paleis, alleen aw wanden Zij bleven droog, vergoten geene tranen, Aileen de koningsweeuw, de droeve Agnes, (1) Vergoot daar binnen treurend, bittre tranen I Verlaten vorstenwoon, waar langs de wanden Nu spinnen hare fijne webben weven, Of 't roofgebroed nu viert zijn drinkgelagen, Weent, weent I Een bitter lot staat u te wachten! (1) Dochter van Lodewijk VII van Frankrijk, verloofd met Alexius II Komnenes, na diens dood gehuwd met zijn moorde- Alexius II Komnenes, na diens dood gehuwd met zijn moorde- naar, keizer Andronicus. naar, keizer Andronicus. 4 HERMANUS JOSEPH BEUGELS , Redder der Orde van den Nederlandschen Leeuw enz. enzKanomk-regulier der Abdij van Postel , SIE It 2 EZ EZUZZ ZEDEGESCHIEDENIS, TturnosOrto fan man 3oi6f Nuotto, door TH. IGN. WELVAARTS. ,ANNEER wij van den eenen kant de menig- vuldige verdiensten in overweging nemen, die deze Beugels zoowel op het geestelijk als wereldlijk gebied bewezen heeft, en van den anderen kant aan 's mans bekendheid in slechts zeer beperkten kring herinneren, bekendheid in slechts zeer beperkten kring herinneren, \Norden wij aangespoord tijd en inspanning ten offer to brengen voor de samenstelling eener levensschets. Die levensschets legt een hoogst vereerend getuigenis of van zijne voorbeeldige zelfopoffering en ijver. In een tijdperk van bloedige en wraakroepende feiten, in den morgenstond der Fransche omwenteiing, werd Oirsbeek, een dorp niet ver van de schilderach- tige Maasboorden in de provincie Limburg, 12 October 1771, de geboorteplaats van Beugels, die bij den doop den naam van 7oannes ontving. De ouders, Michael Josephus en Maria Elisabeth Meutjens, tot den middelbaren stand behoorende, leidden een christelijk leven. Onder het waakzaam oog en het stichtend leven zijner ouders, groeide Joannes sterk- moedig op. Een gedeelte zijner christelijke opvoeding 556 HERMAN JOZEF BEUGELS. was hij ook verschuldigd aan den pastoor der parochie, Bernardus Franzano, regulieren kanonik der orde van Premonstreit. Zoodra het kind de moedertaal genoegzaam aange- leerd had, vertrok het naar Sittard, een stadje niet ver van de plek waar eenmaal zijne wieg stond, om met de latijnsche taal kennis te maken. De letterkun- dige zaden, hier tijdens het. toenmalige bestuur der Paters Preekheeren in zijnen geest uitgestrooid, ont- wikkelden zich tot heerlijke vruchten. Evenals de morgenzon, steeds naar het middaguur ,opklimmende, meer en meer haar licht- en warmtestralen over het aardrijk uitstort, zoo ook schitterde onze joannes, naarmate hij in de studiejaren toenam, tneer door wetenschappen en blaakte immer van een warmer gevoel tot deugd en godsvrucht. Als een bewijs, dat hij met ware liefde tot de wetenschappen aangespoord werd, en deze met gunstigen uitslag beoefende, zij het voldoende te melden, dat de student op de PoEsis te Sittard met niet minder dan twaalf prijzen bekroond werd. Na het einde zijner lagere studien, verkeerde hij Na het einde zijner lagere studien, verkeerde hij eenigen tijd in twijfel welken staat hij zou omhelzen, totdat hij vreugdevol de reis naar de a bdij van Postel ondernam, met den wensch om daar zijne levens- dagen Gode toe te wijden. In int liet Beugels, met een goed getuigschrift voorzien, den klopper op de aloude abdijpoort van Postel vallen. Zoodra de prelaat met het doel des jongelings had kennis gemaakt, en door een grondig examen verzekerd was van de vereischte talenten, werd de student hier in de orde van Premonstreit aanvaard. Hij ontving er, 12 Juni 1791, het Witte kloostergewaad met den naam van Herman Jozef. Had het salva animam tuam d. i. maak uwe Tie/ HERMAN JOZEF BEUGELS. 557 .talig hem reeds lang toegeklonken, die woorden werden -voortaan meer dan vroeger het richtsnoer zijner werken en de maatstaf zijner handelingen, vooral toen hij in 1793 door de drie kloostergeloften nauwer aan zijnen Schepper verbonden en in 1795 door het priesterschap tot dienaar des Allerhoogsten gezalfd werd. Zagen wij bij Beugels' geboorte den morgenstond in de verte aanbreken van eene omwenteling, welke zoo wrange vruchten voortgebracht heeft, die tijd van jammer en onheil begon in 1795 voor het professiehuis van den jongen priester dagelijks onverdragelijker te worden, totdat al de religieuzen dezer abdij, naar het treurig voorbeeld van zooveel andere kloosters, na tal van baldadigheden verduurd en zware geldafpersingen geleden te hebben, den 3 Januari 1797, met de gewapende macht uit fiun ruim zeshonderdjarig huis verdreven werden. Te vergeefs hadden de Norbertijnen alle middelen aangewend om hun rechtvaardig verkregen erf te bevvaren, te vergeefs had de Prior, E. Huygen, toen geen minste hoop op een langduriger vertoef in de abdij meer bestond, voor het kruis, waaraan de Rechter der ver- volgden en der vervolgers hing, namens, zijne medebroe- ders, in kernachtige woorden dien heiligschennenden, roof ten eeuwigen dage gebrandmerkt. Niet lang na dit treurig feit, beyond zich Beugels in Helmond, waar zijne medebroeders de parochie bedienden. Reeds in September 1797 werd hij geroepen voor ,den leeraarsstoel van het toen opgerichte college, dat verscheidene jaren onder een grooten toeloop van stu- denten bezocht werd, en alzoo vele verdienstelijke mannen aan Kerk en Staat verschaft heeft. 558 HERMAN JOZEF BEUGELS. Beugels werd 19 Mei i8o8 kapelaan te Helmond, in 1812 pastoor en in 184o tevens deken, welke waar- digheid hij tot aan zijnen dood in 1851 met lof heeft waargenomen. Gedurende een ruim halfeeuwig verblijf in die volkrijke en nijvervolle gemeente, heeft deze priester zoozeer voor het geestelijke en stoffelijke zorg gedragen, dat wij aldaar nog onlangs de ouderen van dagen hem alien lof hebben hooren toezwaaien. De behoeftige en' arbeidzame volksklas beschouwde hij als het bijzondere voorwerp zijner zorgen. Getuigen hiervan kunnen o. a. dienen : Het hospitaal voor arme ouderlingen en zieken-, ingericht uit de oude pastoreele woning en thans toe- vertrouwd aan de Liefdezusters van Tilburg ; De bewaarschool voor kinderen, in 1846 geopend ,. De Vereeniging van den H. Franciscus van Paulo, enz. Zijn hart kende geene vijanden, het \was geheel aan het welzijn der hem toevertrouwde kudde verpand. Hij had immers aan , hoofd der kudde de meeste dagen van zijn leven doorgebracht, haar lief en leed geproefd, haar getroost en onderwezen. Het was hierom geenszins te verwonderen, dat tijdens een oproer, waarbij de gewapende macht te kort schoot, de eenvoudige woorden van den pas- toor oogenblikkelijk de troebelen dempten en de rust herstelden. Dit gebeurde ter gelegenheid dat fabriek- werkers tegen hunne meesters opstonden om verhooging van loon. De marechaussees en andere lieden konden het muitende vollyje, dat onheilspellend door de straten trok, niet uiteendrijven. Nauwelijks was Beugels hiervan ingelicht, of hij ging die opgewonden troepen te gemoet, welke reeds getroffen werden, zoodra zij den achtings- waardigen priester bedaard zagen aankomen. Wat zei HERMAN JOZEF BEUGELS. 559 de vredelievende man? DoodeenvOudig gelijk zijn karakter was, « Jongens! gij doet geen goed werk, gij moet dat laten ; ik zal de meesters voor u gaan spreken en gij zult tevreden zijn, gaat nu naar huis. » In waar- heid keerden de muitelingen op staanden voet huis- waarts. Nadat Beugels voor vijf jaren tot de waardigheid van deken te Helmond verheven was, en omstreeks dien tijd zijne ten grave dalende abdij te Reikem tot een nieuw leven teruggebracht had, viel bent in 1845 het geluk ten deel, om het gouden jubelfeest van zijn vijftigjarig priesterschap te vieren. Helmond was te dezer gelegenheid in een luister- vol feest. Gelijk de feesteling voor rijk en arm steeds met liefde gewerkt had, stelden rijk en arm er eene eer in om alles bij te dragen voor eene algemeene feestvreugde. Huizen waren met festoenen versierd, straten prijkten met eerebogen, gelukwenschen en jaar- schriften spraken overal tot den hooggeachten en ver- dienstelijken jubilaris. De bisschop Henricus den Dubbelden gewaardigde dit feest met zijne tegenwoordigheid op te luisteren. Geschenken van elke soort werden hem aangeboden, o. a. een zilveren Goede-Herder met schaap op de schou- ders, rustende op een wit marmeren voetstuk, door de kerkmeesters, een zilveren kruis met kruisbeeld, door de jongelieden, een prachtige canape, door de jonge dochters, een zilveren jubelkruk, door de zangers, een zilveren snuifdoos, door het leesgezelschap, een schoone mahonihouten leuningstoel, door de Bruyn, een zil- veren tabaksdoos en comfoir, door de gebroeders van Glabbeek en Prinsen. Nog veel andere voorwerpen 56o HERMAN JOZEF BEUGELS. werden door liefdevolle harten geschonken, zoodat Beugels later wel eens aan zijne vrienden zeide en schreef : Nu later wel eens aan zijne vrienden zeide en schreef : Nu ben ik rijk gemeubeleerd zonder kosten, ik die nooit zoo iets verlangd heb. Dit / alles staaft ten klaarste, hoezeer de eenvoudige en goedhartige pastoor-deken bij zijne parochianen in hooge achting stond en nog staat, gelijk wij onlangs te Helmond proefondervindelijk mochten hooren van per- sonen die den priester gekend hebben. Was Beugels een ijverige werker voor het geluk zijner parochianen, ook wendde hij meer dan iemand anders alle pogingen aan om zijn professiehuis weer met Norbertijnen te bevolken. Wij kunnen hier, uit hoofde der beperkte plaats, al die pogingen en zelfop- offeringen niet mededeelen, mar stippen sleschts aan, dat de nieuwe broedersamenleving in 1841 te Reikem, eenige uren van Maastricht, begon en zes jaar later het voorvaderlijk stainhuis te Postel weer in bezit nam. Het hoeft niet gemeld te werden, dat de dood- zeis gedurende een halve eeuw zoo dikwijls in de ten jare 1797 verbannen Norbertijnen geslagen had, zoodat die schare, in 1847, merkelijk gedund was als men zich andermaal te Postel kon vestigen. Dewiji Beugels jarenlan,9-, gewerkt had voor de terugkomst naar Postel, geven wij hier een uittreksel van zijne inleidings-feestrede, waaruit tevens zal blijken waarom de pastoor-deken in dit plechtig uur het preek- waarom de pastoor-deken in dit plechtig uur het preek- gestoelte beklom. .... Slechts tweemaal had ik dezen stoel beklom- men, Coen ik in- 1797 met mijne medebroeders door de Republikeinen verjaaga werd. Alle treurige iotgevallen HERMAN JOZEF BEUGELS. 5f r opsommen, waaraan dit klooster en zijn bewoners in verschillende eeuwen blootgesteld waren, zou to Lang duren. Ik wil niet spreken van die talrijke uitplunde- ringen, wake het huis zoo dikwijls als ten gronde- richtten; ik zal niet uitweiden over de onmerischelijke wreedheid van eenen soldaat, die dair bij de kerkdeur- den dolk koelbloedig in de borst van een der religieuzen plantte. Deze en meer andere gruwelen stilzwijgend voorbijgaande, zal ik u, M. T. in korte trekken een tafereel ophangen van de geweldenarijen uit het laatst der vorige eeuw, wier waarheid ik bij eigene getuige- ,nis kan staven, evenals het de weinige grijsaards kun- nen, die ik hier tegenwoordig zie; zij zullen miine woorden bevestigen, want zij zagen, met tranen in de oogen, vO6r vijftig jaren, mij en mijn medebroeders uit deze plaats verbannen worden. Toen de avondschemering van i Januari 1797 vie!, bracht een rijtuig den ontvanger van de staatsgoederen hier. Deze sprak den volgenden dag Been vriendelijken. nieuwjaarsgroet, maar sloeg op ambtelijken toon aan : De wet verklaart plechtig dat, na verloop van 24 wren, niet een kloosterling bier meer mag woven en dat de abdij-- goederen staatseigendom zullen worden. Den 2n Januari verschenen er 25 soldaten met i luitenant en 2 afge- vaardigden. Daar wij ten volste overtuigd waren, dat tegenkanting niets meer kon baten, onderwierpen zich alien aan de goddelijke voorzienigheid en wachtten of wat er ging gebeuren. Den 33 Januari droegen wij reeds vroeg hier de mis op, het was de laatste keer; vuriger dan ooit stortten alien hun gebeden tot God, die aller lot in handen heeft, opdat hij ons in de ballingschap zou beschermen. Bij het einde der missen hadden de sol- daten hunnen roes uitgeslapen; zij drongen nu brood- 562 HERMAN JOZEF BEUGELS. dronken, terwijl zij hunne wapens lieten rammelen, het kloostersiot binnen, en vervulden er de vier lange gangen met geschreeuw en rumoer. Onmmiddellijk voor de uitjaging deed de Prior, namens zijne medebroeders, dit krachtig protest : Wij zien wel, burgers ! dat men zich vruchteloos tegen het geweld verzet ; zoo moeten wij dan ,voor geweld en dwang zwichten ; nochtans verklaren wij bier plechtig in de tegenwoordigheid van God en de menschen, dat wij niet vertrekken dan enkel en alleen, omdat wij alien door de overmacht en het geweld gedwongen zijn dat ongelukkig lot te ondergaan om deze geheiligde plaats te verlaten, waar wij uit vrijen wil beloofd hebben God te dienen al de dagen onzes levens, en al het mogelijke te doen, zoowel voor het geestelijk als tijdelijk welzijn van onzen evennaaste. Het plechtig protest kon de handen der Repu- blikeinen niet binders, rinkelend werden nu de zwaar- den uit de scheden getrokken. In, een oogenblik flik- kerden er ontbloote degens en gevelde bajonnetten ; tusschen die dreigende moordtuigen moest ik met mijne medebroeders doorgaan om uit dit klooster te vertrekken. Met een beklemd gemoed en diep hartzeer werden wij Met een beklemd gemoed en diep hartzeer werden wij alzoo uit de abdij verbannen, zoodat, omstreeks ten negen ure in den voormiddag, niet een Norbertijn meer in 't klooster aanwezig was. Wij werden dan weder- rechtelijk verjaagd uit de abdij en ontzet uit ons langer dan zeshonderdjarig bezit. dan zeshonderdjarig bezit. Gelijk na ongeveer eene eeuw, zoo leidden ook in 1797 langs de zuidelijke buitenpoort der abdij verschil- lende wegen naar de dorpen, welke om deze plaats lende wegen naar de dorpen, welke om deze plaats heenliggen. DAAr, bij die kruiswegen stonden dien 3 Januari, een twintigtal Norbertijnen ; air drukten wij elkander nog eens de broederhand, dβar namen wij HERMAN JOZEF BEUGELS. 563 met een bedrukt gemoed afscheid om vervolgens, langs uiteenloopende wegen, elders eene schuilplaats op te zoeken. Hoe hartfolterend dit scheidingsuur was, kan men hieruit afleiden, dat velen dachten elkander op aarde nimmer terug te zullen zien, gelijk het ook inderdaad met menigen geschied is. Er waren religieuzen, die bier veertig en meer jaren Gode hadden gediend en hunne ouders en bloedverwanten ten grave hadden zien dalen , hoe dikwijls was het voor hen uiterst moeilijk om eenen vriend te vinden, welke deernis met hun lot ge- voelde 'en hun eene schuilplaats wilde verleenen, ten einde de ballingschap een weinig te verzachten. Elkeen zal alzoo begrijpen, hoe droevig die tijden waren, te meer omdat vele kloosterlingen den rug door hooge jaren ._gekromd hadden, en in den a vond van hun seven nog de schouders moesten leenen voor dien zwaren ballingslast. Hoe werd bier de- toestand na de verjaging? zal men misschien vragen. Geene klokken riepen het yolk meer naar de mis, Been priester verscheen aan den voet des altaars ; de altaren waren onteerd; geene lofliederen weergalmden meer ter eere van den Aller- hoogste; vele gebouwen der abdij waren alras van gras- zoden en onkruid overwoekerd, waar nachtuil en,vleermuis ongestoord konden krassen. Het misgewaad, dat men niet tijdig in veiligheid kon brengen, lag aan flarden gescheurd; ja, de woonplaats zelve, waar de God-mensch op aarde wil rusten, bleef niet gespaard door de breidellooze en dolzinnige horden der Republikeinen... De levensdagen van vele mijner medebroeders, zegt Beugels verder, waren na de verdrijving weinig in getal; hebben sommigen een langeren tijd doorleefd, het waren nochtans meestal dagen van kruisen en lijden. En nu, 564 HERMAN JOZEF BEUGELS. op hoevelen schat gij hen die in 1797 met mij uit dit klooster verjaagd zijn? Gij zegt bij 'uzelven : dat petal moet ongetwijfeld klein wezen na een tijd- ruimte van vijftig jaren. Ja, klein is het, zeer 'klein;. hij, die u deze vraag stelt, is maar de eenige meer hij, die u deze vraag stelt, is maar de eenige meer die overbleef... Van al mijne Vroegere medebroeders- ben ik de laatste nog op aarde. Ik alleen ben tot dus- verre door God gespaard, die mij de blijdschap heeft geschonken om mijn nieuwe broeders in dit mijn vroeger klooster binnen te leiden. De algoede God zij dan immer geloofd, daar hij zijn onwaardigen dienaar uitverkoren heeft om de oude en nieuwe kanoniken hier onderling. te verbinden. Na r797 heb ik dit Huis, maar bewoond door vreemdelingen, weder bezocht; helaas, hoe was alles. vervallen ! Geen klokgelui riep er de Norbertijnen ten tempel, geen psalmgezang werd aangeheven, de Gods- lamp, troonheraut van den Eeuwige, was uitgedoofd ; er kwam zelfs een tijd, dat er op dit grondgebied geen priester woonde om den ingezetenen het Brood de& Levens te breken. De hemel zij geprezen ! die rampzalige dagen zijn, geeindigd ! Nu roep ik met den grijzen Simeon uit : Heer, laat thans uwen dienaar in vrede gaan : ook mijne oogen hebben nu aanschouwd, waarnaar zij zoo lang gewacht hadden ; ik heb mijn nieuwe Broeders vol vreugde deze abdij binnengebracht, waaruit het harde lot ons vO6r vijftig jaren verjaaagd had. Was ik in die rampzalige dagen een der jongste Norbertijnen, than& ben ik de oudste, de laatste van hen alien. Te vergeef& ben ik de oudste, de laatste van hen alien. Te vergeef& hebben mijne oogen in dit tempelgebouw rondgewaard, ik vond niemand meer van mijne medebroeders van 1797; de dood heeft de kille hand op allen gelegd ; het HERMAN JOZEF SEUGELS., 565 graf is voor alien geopend, voor alien weer gesloten. Ook mijne dagen snellen ten einde ; ook gij, M.. T., zult weldra de tijding vernemen : Beugels is overleden, de laatste balling van 41)7... Een gebed te verwerven van deze talrijke toehoorders, opdat de dood van een zwaar beproefden grijsaard, van een banneling der Fransche Revolutie en van den hersteller dezer kloos- tersamenleving, aangenaam in de oogen van God moge zijn, is mijn grootste blijdschap, is mijn vurigste wensch... Wie tot dusverre Beugels heeft leeren kennen, zal hem gewis haven alle anderen als resideerenden overste dezes Huizes willen zien optreden bij de terugkomst naar Postel, zoo ook hadden alle deze religieuzen gedacht, dien wensch ten zeerste uitgedrukt en dien man, welke de hoeksteen van het oude en nieuwe geestelijk gebouw was, met eenparige stemmen tot hunnen superior ge- kozen. De deken rekende het zich ook ten plicht aan die keuze gehoor - te geven ; maar zijne parochianen, ingelicht van dit lang vermoed nieuws, gebruikten alle pogingen om den herder te behouden. Toen ein- delijk zooveel grondige en doorslaande redenen aange- voerd werden, zelfs met de tusschenkomst van den bisschop Henricus den Dubbelden, besloot Beugels te Helmond te blijven, waar hij schier eene halve eeuw het yolk gesticht en onderwezen had; door zijne religieuzen nochtans werd hij steeds als de eerste des kloosters ge&rbiedigd. Het behaagde den Koning der Nederlanden, bij besluit van 12 October 1848, Beugels te benoemen tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. De Kanselier der Orde zend hem den volgenden dag uit 's-Gravenhage die vereerende tijding met de decoratie. De Vorst, van de lange en zorgvolle diensten des pries- ters getroffen, wilde ze ook daadmerkelijk op prijs stellen, 566 HERMAN JOZEF BEUGELS. en schonk dientengevolge deze eervolle onderscheiding. De Kommissaris van Helmond's distrikt bevestigde in naam des Konings het ridderkruis op de borst van Beugels in de tegenwoordigheid van de atnzienlijken der gemeente, die alien over dit onderscheidingsteeken hunne hooge voldoening uitdrukten. De uitgestrekte werkkring en de hooge ouderdom verminderden de krachten van den deken, en het was alsof de redenaar der voornoemde feestreden een voor- gevoel had, toen hij zeide : Weldra zult gij de tijding 4vernemen : Beugels is overleden. Hierbij kwamen ten jare 1'849 nog de aanvallen van bet graveel. Niettegenstaande die kwaal kon hij nog in dit jaar zijne geboorteplaats Oirsbeek bezoeken. Te dezer gelegenheid plaatste hij, met de toestemming van den Administrator des vikariaats van Roermond Mgr J. A. Paredis, de veertien stati6n van den kruisvveg. Bij de plechtige oprichting (I) van dit zijn geschenk aan (1) De akte der oprichting van dezen kruisweg Ividt als volgt : Ego infras-criptus CallOrliCUS ABBATIAE POSTELLENSI, districtus HLMUNDANI Christianitatis Decanus, Pastor in HELMOND. ex Equi- tibus Leonis NEERLANDI/E, a Reverendissimo Duo JOANNE AUGUSTINO GAREDIS Administratore Apostolico dicecesis RUREMUNDENSIS COM- missione nactus in visn facultatis eidem Rmo Dno a Sancta Sede commissae, et ad hoc specicliter du 18 mensis Junii 1849 in scriptis rogatus a Rdo Dno AGIDIO SCHYNS Pastore ecclesiae Sancti LAMBERTI loci de Oirsbeek, debita praedicatione et instructione, p6pulo ad hoc congregato facts, hodie 20 ma monsis Junii in praememorata ecclesia Sancti LAMBERTI benedixi quatuordecim minores cruces ligneas et quatuordecim Imagines panni quadratas in quadris, repriaesentantes quatuordecim stationes Calvarii, Scilicet a praetorio GILATI usque ad sepulcrum CHRISTI, eas in medio a praetorio GILATI usque ad sepulcrum CHRISTI, eas in medio dictae ecclesiae parieti affixi, incipiendo a cornu Evangelii prope HERMAN JOZEF BEUGELS. 567 de kerk van Oirsbeek, 20 Juni 1849, beklom de hoog- bejaarde deken den predikstoel. Aan het einde der -leer- rede zeide hij een laatst vaarwel aan de weinige grijsaards, die hem uit zijne jongelingsjaren waren overgebleven, en aan de overige dorpsgenooten wier ouders en bloed- verwanten hij gekend had. Het was de laatste keer, dat hij toen zijne geboorte- plaats betrad. In Augustus 185r, begon hij aan eene borstkwaal to lijden, deze, vergezeld met een erger graveel, kluisterde hem aan de legerstede. De twee kwalen verergerden zoo spoedig, dat hij, 19 October 1851, bezweek. Langen tijd verkeerden de parochianen in rouw over het gemis van hunnen herder, Welke, met dat levendig geloof, met die .onwrikbare hoop en die oprechte liefde eens waren priesters uitgerust, zijn verdienstelijke ziel kalm en vreugdevol aan haren Schepper had teruggegeven. De dankbare parochianen hebben op het kerkhof, waar het stoffelijk overschot was neergelegd, 23 Augustus 1856, een schoonen grafzerk opgericht. Tijdens ons 6ezoek in 1879, vormde dit gedenkstuk, eenige voeten boven den grond verheven, eene steenen tafel van 2 Ned. meters en 78 centimeters op 1,4o breedte, gescheiden in twee afdeelingen. 'In het hoofddeel vertoont zich een van wol- ken omgeven kruis ter hoogte van 72 centimeters ; op dezes amen leest men : MEMORES POSUERE PAROCHIANI 18-23 56. 8 altare B. MARIAE Virginis, et finiendo in cornu Epistotae prope altare regale trium MAGORUM, ita ut intrando in istam ecclesiam septem primae stationes affixae sint parti sinistrae et septem aliae parti dextrae. Sic canonice erexi et canonice eas erectas et in perpetuo institutas esse declaro per praesentes. In cujus fidem etc. Datum in OIRSBEEK ds 20 mie Junii 1849. 568 HERMAN JOZEF BEUGELS. Vervolgens zijn een miskelk en geopend boek voor- gesteld , op dit laatste staat : H. J. BEUGELS PREKEN EN MEDITATIRN. Het voetstuk van het grafmonument bevat dit breed- voerig opschrift : D. O. M. HIC JACET AMPLmus Dnus HERMANUS JOSEPHUS BEUGELS EX OIRSBEEK, EQUES ORDINIS LEONIS NEERLANDICI, CANONICU'S REGULARIS ABBATIAE POSTELLENSIS QUI E CARO SIBI CLAUSTRO EXPULSUS, PRIMUS RECTOR COLLEGII LATINI, POSTMODUM PAROCHUS LOCI AC DECANUS DISTRICTUS HELMUNDENSIS, DOMUM PASTORALEM EXSTRUXIT MAGNIFICAM, SUMMOQUE CUM PAROCHIAE BONO IN VETEREM PUELLAS CARITATIS INDUXIT, QUODQUE SEMPER IN VOTIS HABUIT MATREM SUAM RESTITUIT ABBATIAM, VIR PLENUS FIDEI, CUNCTIS AFFABILIS, GRAVIS NEMINI, PLACIDISSIME, UT VIXIT, VIVERE DESIIT DIE XIX OCTOBRIS ANNO Dni MDCCCLI, AETATIS LXXXI, SACERDOTII LVI, CURAE ANIMARUM XLIII, OFFICII PASTORALIS XXXIX, MUNERIS DECANALIS XII. R. I. P. Er bestaan nog drie portretten in olieverf van Beu- gels ; een in de pastorij te Helmond ; een bij den priester Josephus Habets, rijksarchivaris van Neerlandsch Lim- burg, deze erfde het uit de nalatenschap van zijnen oom J. W. Habets, kanonik te Luik ; het derde bewaart de abdij HERMAN JOZEF BEUGELS. 569 van Postel, waar het in de eetzaal nevens andere over- sten gerangschikt is. Het laatste portret meet, buiten de eikenhouten lijst, eene lengte van 1,3o op eene breedte van I Ned. meter. Hij is er afgemaald in zijn wit habijt, het hoofd met de bonnet gedekt, in zittende houding, rustende met de rechterhand op den arm van eenen leuningstoel, terwijl de linkerhand een boek heeft. Aan den linkerkant des portrets staan een doodshoofd, boek en kruisbeeld. Zijn borstbeeld is te 's-Bosch door Donkers gemaakt, en is in 't bezit van het gasthuis van Helmond. Het portret dezer levensschets is ver- vaardigd, doch een weinig verkleind naar de steendruk- plaat, die in 1853 uit de fabriek van Dessain te Luik gekomen is. Het wapen van Beugels voert : in een veld van keel drie zilveren stijgbeugels, 2-i, gestikt met gouden linten ; op den helm een der stijgbeugels herhaald. De leuze luidt : Secure, d. i. veilig. Zie nevensgaande plaat. Er rest nog een woord te zeggen over de vrucht- bare pen van den pastoor-deken. Te midden van zoovele bezigheden, te midden eener parochie van meer dan 5000 inwoners, vond de deken nog den tijd voor de volgende werken, waarvan P. Kersten, Journal hist. et litt. tome XVIII, p. 363, zegt ..... « une collection d'excellents sermons ». I. Gemeenzame preken op alle zondagen van het jaar, 3 deelen te 's-Bosch 1833 bij J. J. Arkesteyn, te Brussel bij van der Borght in 1834. II. Meditation op het lijden Onzes Heeren Jesus Christus, voor den vasten, 's-Bosch en Brussel, 1835. III. Gemeenzame preken op alle feestdagen van het jaar, 's-Bosch, 1834, een deel, VI-5oo bladzijden. IV. Verkiaringen over den Catechismus, Venlo, 1846, twee deelen, te zamen goo bladzijden. 570 HERMAN JOZEF BEUGELS. V. Preken en meditation, dienende tot vervolg op de voorgaande twee deelen, in handschrift. Hiermede hebben wij in 't beknopt over den ver- dienstelijken man uitgeweid, zijne v%, erken aangestipt. Zijn hart kende geene listen, voedde geen bedrog en Zijn hart kende geene listen, voedde geen bedrog en was onvatbaar voor roem±uchtige plannen. Zijn oribe- perkte zielenijver als priester, zijn voorbeeldig gedrag als reguliere kanonik van Poste', zijne verknochtheid als reguliere kanonik van Poste', zijne verknochtheid aan godsdienst en vaderland als christen en burger, wat wordt er, meer vereischt om bij het nageslachr bekend te blijven en met de kroon der onsterfelijkheid, reeds sedert 185 1, versierd te zijn ? Mt it IV EZEZZZ et tuaptn Ilan /o l&vtogentoorQ en iiint gesOittotnio, door CH. C. V. VERREYT. ANNEER wij aan de hand der geschiedschrijvers de stichting van 's Hertogenbosch stellen op het jaar 1184 of '85, dan dient er op te worden- gewezen, dat reeds veel vroeger in de onmiddellijke rabijheid nederzettingen van kooplieden bestonden. In het jaar 1 oo6 toch schonk bisschop Ansfried van Utrecht aan het door hem gestichte klooster te Hohorst of Hoogenhorst, bij Amersfoort, de helft van den tol en der wissel te Fughte. Dit bestaan van een tol- en wisselhuis te Vucht in het begin der elfde eeuw, duidt de overoude sporen van koopmanschap in deze streken aan en bewijst, dat die handel en dat vertier inderdaad van geene geringe beteekenis moeten zijn geweest, aangezien dezen een tol opleverden, waarvan de helft reeds een geschenk aan een klooster kon uitmaken, en tegen welke gift de niet geringe schenking der helft van het bosch te Ruimel en des vierden deels van het bosch te Vucht, bij dit diploma, aan gezegd konvent, kon worden gedaan (i). (i) « In Fughte dimidium census thelonarii et monetae et forestae in Rumelo, et quartam partem silvae in Fughthoute. » BONDAM, Charterboek van Gelderland, blz. 88, to5 en 125. Vucht BONDAM, Charterboek van Gelderland, blz. 88, to5 en 125. Vucht 572 HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH Die handel, grootendeels gedreven op de rivier de Dommel, welke nog heden het grondgebied van het dorp Vucht doorsnijdt, bleef aanhouden, zooals blijkt uit een- diploma van 3 Febr. 1028, waarbij keizer Koenraad II, op verzoek van bisschop Bernulphus van Utrecht, eenige giften bevestigende, daaronder noemt de helft van den tolcijns te Vucht, gelijk ook die kerk- vorst doet in een brief van 26 Juni 1050 i,r). Albert Cuperinus en Simon Pelgrom, die in de eerste helft der zestiende eeuw hunne kronieken van 's Hertogenbosch naar oude en goede bronnen opstelden, schrijven dan ook den oorsprong der stad toe aan een samenloop van kooplieden, welke dagelijks aan de rivier de Dommel kwamen, om hunne gekochte goederen te ontvangen, en zich eindelijk op hare oevers nederzetten, omtrent het oord de Oude Dieze, de plaats waar die rivier bij de tegenwoordige Groote Hekel in de stad schiet. En dat die nederzettingen nogal beteekenis hadden, blijkt uit het bestaan eener kerk, welke de eerste grond- slag was der tegenwoordige St. Jan, wier romaansche klokkentoren minstens dagteekent van de helft der elfde eeuw. Deze bevolking heeft zich later verplaatst. De beide genoemde schriFers vermelden dat de ingezetenen van Heusden, bevreesd voor den verloop van hunnen handel en den ondergang hunner stad, tegen de koop- lieden aan de Dommel zulke vreeselijke strooptochten maakten, dat deze tot tweemaal toe genoodzaakt waren have en goed te verlaten, en zich eindelijk, onder de bescherming des hertogs van Brabant, achter wallen ligt een half uur van 's Hertogenbosch en Ruimel, tegenwoordig ..een gehucht van het dorp St.-Michiels-Gestel, een uur. ..een gehucht van het dorp St.-Michiels-Gestel, een uur. (i) Zie vorige nota. EN ZIJNE GESCHIEDENIS. 573 en grachten te verschansen. Dit nu had plaats in 1184 of '85, het jaar waarmede de schrijvers de historie der stad een aanvang doen nemen. Het bosch te Vucht (Fughthoute) en het bosch te Ruimel, waarvan bisschop Ansfrieds giftbrief melding maakt, herinneren aan den houtrijkdom, welke eertijds in de omstreken van 's Hertogenbosch gevonden werd, en waaraan de stad gedeeltelijk haar ontstaan en haren naam te danken heeft. In deze bosschen, op het grondgebied van Orthen gelegen, kwam hertog Hendrik I van Brabant, die reeds in de laatste regeeringsjaren van zijn vader God- fried III, wiens geestvermogens waren verzwakt, het hertogdom bestuurde, zich dikwerf met de jacht ver- maken, en ten einde een pied-a-terre te hebben, deed hij bij Orthen daarin een jachthuis bouwen. Hieromheen kwamen zich weldra velen metterwoon nederzetten, waarbij zich de kooplieden, om bovenver- _ melde reden, in 1184 of '85 aansloten. Hertog Hendrik, die in deze nederzetting eene versterking zag tegen zijne noorderlijke naburen, trok daarvan partij, ver- leende haar stadsrechten, vele privilegien en vrijheden, en deed de nieuwe poorterij met wallen en grachten versterken. De drie hoofdsteden van Brabant, Leuven, Brussel en Antwerpen, bekostigden den bouw der drie poorten harer jongere zuster, die kort daarna de eer genoot tot vierde hoofdstad van het hertogdom te worden verheven. Toen de regeering der nieuwe stad zich een zegel moest kiezen, ofwel naar de aanwijzing van den hertog deed vervaardigen, kwamen daarin een drietal boomen voor, als eene zinspeling op haren oorsprong en haren naam. Deze oudste zegelstempel is niet meer voorhanden, loch een afdruk in geel was daarvan wordt gevonden 574 HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH aan een perkamenten brief van 7 April (Goede Vrijdag) 1273/4 (I). Een ander zegel, van jongere dagteekening en vex., moedelijk uit het laatste der dertiende eeuw, mede afwezig, vertoont dezelfde afbeelding; een afdruk in groen was komt ,voor aan een stuk van i Maart 13034(2). Beide perkamenten berusten in het stedelijk archief. Nam de stad in haar zegel een drietal boomer op, bij haar wapen volgde zij de gewoonte dier dagen om het zoo eenvoudig mogelijk te maken, en stelde daarin derhalve slechts een boom. Behoefde een zegel geene kleuren, bij een wapen niochten die niet ontbreken. Niet onwaarschijnlijk ont- leende de stad de kleuren voor haar blasoen aan het- wapenschild van hared stichter en beschermer, hertog Hendrik, die- behalve dat hij den titel van hertog van Brabant bij dien van Lotharingen voegde, ook een ander wapen aannam een gouden leeuw op een zwart veld (3). Of moet men in den gouden boom op een zwart veld, — het eerste wapen der stad, eene zinspeling zien op hare spoedige opkomst, aanwas en bloei, uit het kleine beginsel van een jachthuis te midden van donkere bosschen? Dit blasoen werd later door de gunst der lands- vorsten nog met twee eerestukken vermeerderd. (i) Belofte van schepenen van 's Hertogenbosch, om de aal- moezen nauwkeurig uit te reiken, Welke 'Willem van Gent en zijne vroUw Hadewich bij testament aan de stad vermaakt hadden. (2) Schuldbekentenis ten laste van 's Hertogenbosch, aan Petrus Koning, inwoner der stad, voor eel-% bedrag van vijf solidi. (3) BUTKENS, Trophies de Brabant, I blz. 199. EN ZIJNE GESCHIEDENIS. 575 Na den dood van hertog Jan III van Brabant in x355, volgde hem zijne oudste dochter Johanna in de regeering op. Zij was het jaar te voren, weduwe zijnde van graaf Willem IV van Holland, hertrouwd met Wenceslaus, hertog van Luxemburg, met Wien zij Brabant bestuurde. Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, die ook eene dochter van hertog Jan in huwelijk had, maakte uit dien hoofde aanspraak op een deel van het hertogdom. Eene bijeenkomst hierover te Mechelen belegd, liep' vruchteloos af, en beide partijen grepen naar de wapenen., De Vlamingen maakten zich spoedig meester van, onderscheidene Brabantsche steden, zoodat Den Bosch nagenoeg de eenige veilige plaats bleef, waarnaar zich de hertog en hertogin begaven, en door de ingezetenen met alle blijken van liefde en gehechtheid werden ont- vangen. Wenceslaus en Johanna deze trouw willende beloonen en de bevolking nog meer aan zich verbinden, verleende gedurende hun verblijf, op 27 Sept. 1356, aan de Bossche poorters vrijdom van den houtschat, zijnde de zesde penning van al het hout, dat op hunne erven werd gekapt. Een ander voorrecht, van niet minder beteekenis, waaraan in die dagen zeer groote waarde werd gehecht, vooral, daar het aan Been andere Brabantsche stad is verleend, vergunde de hertog en de hertogin mede aan 's Hertogenbosch : het mocht het hertogelijk wapen, zijnde de Brabantsche leeuw, gekwartileerd met de Limburgsche leeuw, in den rechter bovenhoek van het stedelijk blasoen opnemen. De tweede versiering van haar wapen, dankt de stad aan niemand minder dan keizer bij gelegen- heid dat hij aldaar, op 27 Juli i 5o8, als vOogd der kin- deren van zijn zoon Philips gehuldigd werd. 576 HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH Hij schonk haar men het voorrecht in het hoofd van het wapen den keizerlijken tweehoofdigen adelaar te plaatsen (I). Dit keizerlijk gunstbewijs verkrijgt eene bijzondere beteekenis, wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat Maximiliaan eerst drie maanden te voren, den een- hoofdigen adelaar, door den tweehoofdigen adelaar, — als het uiterlijk teeken van het volkomen keizerlijk gezag, — in zijn wapenschild vervangen had; na dat hem in gezegd jaar door paus Julius II, bij eene gouden bulle, de volkomen macht tot het voeren der keizerlijke waar- digheid was verleend, als of hij in persoon door denzelve gekroond was geworden. Maximiliaan was alleen, op ro April 15o8, in de hoofdkerk van Trente met groote plechtigheid tot keizer der Romeinen uitgeroepen, waarorri hij zich in het vervolg « verkoren n of « verkozen keizer n noemde (2). 's Hertogenbosch moet dos hoog in de gunst van Maximiliaan hebben gestaan, daar Been der andere Neder- landsche sieden hetzelfde voorrecht heeft verkregen. De regeering was er niet weinig trotsch op ; men deed dadelijk zelfs boven den waterput op de markt eenen « arnt » plaatsen, en om deze een fraai aanzien te geven, netjes vergulden. Bij de vernieuwing des voorgevels van het stad- huis in 1529, stelde men het stedewapen, - met den opkomenderr tweehoofdigen adelaar in het hoofd, op de pui of verheverr stoep, en ook aldus aan de nieuwe gebouwde St. Janspoort in 1532. (1) Zie de Beschrijvingen der stad : CUPERINUS, blz. 45 en 46; BOR, blz. 130; V. OUDENHOVEN, 1649, blz. 65; editie 1670, blz. 29 en 196; V. HEURN, I, blz. 201 en 418. (2) STRUVIUS, Rerun germ. scriptores, II, blz. 925. EN ZIJNE GESCHIEDEN1S. 577 Rombout Wouters, de borduurder, stikte in 1535 het wapen met den a arnt » in het hoofd op het tafel- kleed der schepenkamer, en in i 546 op het tafelkleed en twaalf stoelenkussens der raadkamer. Ook op het geschut, dat de stad in 1542 te Utrecht liet gieten, werd het aangebracht ( i i. Men vindt het ook zoo afgebeeld op eenige oude kannen, bekers en andere voom erpen, in het archief der stad bewaard ; op den fraaien gedenkpenning, ge- slagen op het vertrek van het Duitsch krijgsvolk uit 's Hertogenbosch in 1577 (2); op verschillende kaarten en plattegronden der stad uit de tweede helft der zes- tiende en het begin der zeventiende eeuw, en het stond aan het in 1867 gesloopt oksaal (voltooid van 1611-13) in de St. Janskerk, met een wildeman als schildhouder. Maakte de stad in de genoemde gevallen — nog met vele anderen te vermeerderen — van Maximiliaans vergunning gebruik, 'bij het groot en klein zegel « ad legata », vermoedelijk kort na r 5o8 vervaardigd, deed zij dit niet. Deze zegels verbeelden een bosch, met een gehar- nasten ridder op den voorgrond, die een bloot zwaard in de rechterhand houdt, en met de linkerhand het aan een boom hangend wapenschild van Brabant, gekwar- tileerd met Limburg, ondersteunt. Zij worded gevonden aan vele beschrijvingsbrieven uit het begin der zestiende eeuw, berustende in het stads-archief. Het groote zegel door veelvuldig gebruik zoo sterk (1) V. ZUYLEN, Stads-reiceningen, blz. 376, 467, 482, 524, 6o5 en 644. (2) Afgebeeld bij V. LooN, Nederl. historiepenningen,,I1, blz. 176. Een exemplaar van dezen zeldzamen penning bevindt Lich in het Koninkl penningkabinet te 's Gravenhage. 578 HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH versIeten zijnde, dat de linkerarm des ridders niet meer zichtbaar was, liet de regeering in 1686 een nJeuw maken, gekopieerd op het nude, en° dus weder met weglating van den adelaar. Ook op de geldstukken, welke de stad deed slaan, ingevolge het privilegie van 18 Juni 1578 en 29 Febr. 1586 van koning Philips II, als hertog van Brabant verleend, ontbreekt de adelaar in het wapen (r). Bij de voltooiing van het tegenwoordige stadhuis in 1671, liet de regeering het volledig stedelijk wapenschild in den v. oorgevel aanbrengen, gelijk het' den bekende oudheidkundige Mr. W. C. Ackersdijk reeds van het jaar 1514 is voorgekomen (2), en heden nog door de stad wordt gevoerd. Namelijk : op zwart een gouden boom ; rechts een gevierendeeld schild, r en 4 op zwart een gouden leeuw met roode tong; 2 en 3 op zilver een roode leeuw ; het groote schild met een hoofd van goud, beladen met een opkomenden zwarten tweehoofdigen adelaar met het voor de helft zichtbaar wapen van Oostenrijk op de borst (3). Het schild gedekt door eerie hertogskroon en voor schildhouders, twee wildemannen (natuurlijke kleur), omgord en gekroond met een krans van eikenbladeren, en gewapend met een knots (4). (i) Zie VERACHTER, Hist. monetaire de Bois-le-Duc. Bij v. LooN, a. w., I, biz. 561 en II, blz. 8, komen eenige cher munten voor, abusievelijk gelegenheidspenningen genoemd. (2) Volgens eene aantec.fkening van zijne hand op een ex. van v. H EURN, in ons bezit. Hij zegt niet, waar het hem is voorgekomen. (3) De Duitsche keizers uit het Habsburgsche Huis voerden als (3) De Duitsche keizers uit het Habsburgsche Huis voerden als regeepende aartshertopn van Oostenrijk, deszelfs blasoen — een zilveren dwarsbalk op een rood veld — voor hartschild op het rijkswapen. (4) De Jeeuwen van het gevierendeeld schild worden niet nauw- keurig a.fgebeeld, daar de Brabantsche leeuw cok is geklauwd van EN ZIJNE GESCHIEDENIS 579 In een zegel, tot het bezegelen van brieven en depe- zhes, drie jaren later vervaardigd, liet de regeering het wapen ook zoo graveeren. Dit bracht de stad in moeilijkheid met den advokaat- fiskaal en prokureur-generaal van den Raad van Brabant en Lande van Overmaaze. Deze kreeg het in het hoofd de regeering te willen noodzaken, niet alleen de hertogskroon, maar zelfs den adelaar en de schildhouders van het wapen weg te nemen, Hij bracht daartoe op 4 Oct. 1675 tegen de stad een aanklacht in bij genoemd kollegie, waarbij op grond van art. 11 des edikts der aartshertogen Albertus en Isabella van 14 Dec. 1616 (I), het volgende door hem werd aan- gevoerd : Dat de stad haar wapen en zegel niet anders behoorde te voeren, dan haar door de hertogen Wenceslaus en Johanna in 1356 vergund was, namelijk een boom met een gekwartileerd schild met vier leeuwen in den rechterbovenhoek, volgens het verhaal van VAN OUDEN- HOV EN , Beschrijvinge van 's Hertogenbossche (2). rood, en de Limburgsche leeu m getongd van blauw, dubbelstaartig, en gekroond en geklauwd van- goud. Zie VREDIUS, Sigilla comit. Flandriae. Ook de afbeelding bij D'ABLAING, Nederl. gemeentewapens, hat veel te wenschen over. De wildemannen worden oak ongekroond afgebeeld. (i) « En alsoo eenige door onwetentheyt en andere door ver- metentheyt hun vervoorderen te doen stellen op hunne wapenen, de Tymbren in platten aengesichte, naer de manieren van Souveraine Princen, ofte oock Helms heel vergult, sonder daer toe eenigen tytel ofte recht te hebbea, en oock te draegen andere Kroonen dan hen toe en komen, sonder eenig onderscheyt te maeken tusschen Kroonen van Graven, Ivlarck-Graven, Princen, ofte Hertoghen; ja, dat meer is, sommige die sijn dragende met hooge Fleurons, op de maniere van Koningen en Souvereinen. «Wij willende daerinne behoorlijck regel en order stellen, bevelen alien onsen ondersaten, dat elck naer sijnen staet en digniteyt binnen drie maenden, redresseere sulke fouten en cxcessen, op peyne van drie hondert guldens. » (2) Hij bedoelt de editie van 1649. 58o HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH De regeering had echter het stadswapen met een halve (opkomenden) dubbelen adelaar, met eene hertogelijke kroon met lage bloemen en met twee wildemannen tot supports of tenants, vermeerderd. Van die zaken werd in het privilegie van den hertog en de hertogin niet gesproken ; het streedt derhalve tegen art. van het plakkaat van 14 Dec. 1616, en strekte tot verkleining van den hertog. Hij verzocht daarom dat aan de regeering van 's Hertogenbosch een termijn zou worden gesteld, binnen welke zij gehouden zoude zijn de bewijzen over te leggen, dat de stad recht had haar wapen dusdanig te voeren ; of dat bij faute of gebreke van dien, het wapen in zijnen vorigen staat zou worden hersteld, desnoods op het gezag van den Raad van Brabant en met toepassing der boeten, als bij dat edikt en anderen breeder was omschreven (1). De Raad van Brabant stelde dit stuk in handen der regeering en verzocht daarop binnen veertien dagen haar antwoord te ontvangen. Op 16 Jan. 1676 werd over deze zaak door haar beraadslaagd en besloot men eene kommissie uit haar midden te benoemen om ze nauwkeurig te onderzoeken en daarover rapport uit te brengen. Elf dagen later zond de stad haar antwoord, waaruit blijkt, dat zij niet bij machte was de bewijzen over te leg- gen, welke gevorderd werden om het recht tot het voeren van den adelaar, de hertogskroon en de wildemannen als schildhouders, te bewijzen; daar de privilegiebrieven van hertog Wenceslaus en hertogin Johanna en van keizer Maximiliaan — zoo ze er ooit zijn geweest, daar deze voorrechten zeer goed mondeling kunnen verleend zijn niet in het archief worden gevonden. (i) Resolutieboek van stads-regeering over 1676. EN ZIJNE GESCHIEDENIS. 58z Door de regeering werd het volgende aangevoerd om de zaak buiten vervolg te doen stellen : « Dat wel is waar, eenige hertogen van Brabant naar het exem- pel van andere princen, om redenen in den requeste vermelt, aan personen van meriten mogen gegunt hebben en gegeven titulen van edeldom ende eer, mitsgaders van wapenen, kroonen, supports, tenants en diergelijke, maar UEd. Mo. Believe bier tegens te considireeren, dat in regarde van wapenen etc., sedert het afsweiren van den koninck van Hispanien, niet alleen vele steden, heerlijkheden, dorpen, edelen, maar ook particulieren ingesetenen, in deze vrije Nederlanden frequenteerende, promiscue en sonder onderscheyt, bij conniventie van Haar Ho. Mo. en de Staten van de particuliere pro- vincien, hebben aangenomen en gebruykt, alle soodanige wapenen, kroonen, supports en diergelijke, als in de selve requeste staan vermelt, en als deselve jegens- woordig noch sijn gebruykende, sonder dat Haar Ho. Mo. de Heeren Staten-Generaal ofte Heeren Staten van de particuliere provincien, diesaangaande daar tegens ooyt met eenige edicten, ordonnantien ofte placcaten hebben gedacht ofte getoont te versien, ofte daar over eenige Herault ofte Roy des Armes aangestelt. » Het aan den Raad van Brabant overlatende te beoordeelen, « ofte nu soodanige tolerantie en lang- durig gebruyck , strekt tot soodanige verkleyning, nadeel en ondienst van dese lande als de advocaat- fiscaal en procureur-generaal in de requeste abusieve schijnt voor te geven, en dat het selve daar omme als nu bij generale placcaten behoort te worden geremie- dieert, » verklaarde verder de regeering a in alle sin- ceriteyt ende oprechtheyd, dat de Stad van 's Hertogen- bosch met het voor geallegeert bekend en algemeen gebruyk zich nooyt en heeft beholpen, om dies aan- 582 HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH gaande in haar wapen eenige veranderinge te doen » en verzocht de regeering daarom « seer gedienstig, dat Haar Ed. Mo. den advocaat-fiscaal geliefde te ordon- neeren, de voors. requeste in te trekken en die proce- dure te casseeren, ofte wel daarmede suppercedeeren ter tijt en vvijle bij generale placcaten daarinne souden mogen warden versien » (i). Het schijnt dat de Raad van Brabant de aanklacht van den advokaat-fiskaal heeft afgewezen, of wel geen verder gevolg aan de zaak gegeven, althans in het archief der stad wordt daarover niets aangetroffen (2). De aanleiding dat gezegden ambtenaar de regeering moeite over het wapenschild veroorzaakte, is niet anders ontstaan, dan door het lezen van V. OUDENHOVEN, Beschrzjvinge van 's Hertogenbossche, eerste uitgave van 1649, waarin geen melding wordt gemaakt van het voorrecht van keizer Maximiliaan, en op welken schrijver de advokaat-fiskaal zich beriep in zijn rekwest aan den genoemden Raad. In plaats dat de regeering dit beroep op van Oudenhoven, door de getuigenis van denzelfden geschied- schrijver vernietigde, daar deze in de vermeerderde uitgave van zijn werk van 1670 de privilegia. van 1356 en 1508 vermeldt en bovendien op de titelplaat het wapen met den tweehoofdigen adelaar is afgebeeld, (!) Resolutieboek over 1676. (2) De regeering van Antwerpen trof in 1661 een bijna zelfde geval. Zij had boven het stadswapen eene keizerlijke kroon doen plaatsen, en ten gevolge daarvan, werd zij door den Wapen- koning voor den Raad van Brabant gedaagd. Bij vonnis van 8 Oct. 166 t - zag de stad zich tot eene boete van driehonderd gulden verwezen, wegens overtreding van art. 1 i des edikts van Albertus en Isabella van 14 Dec. 1616, met uitdrukkelijk bevel, de kroon onmiddelijk te doen wegnemen. MERTENS en TORFS, Beschr(jv. van Antwerpen, V, blz. 5o6. EN ZIJNE GESCHIEDENIS. 583 of te wijzen op de door ons genoemde gebouwen en voorwerpen, als voorbeelden van het oud gebruik van adelaar en wildeman, — en wie weet hoevele voor- beelden in die dagen nog waren aan te wijzen — stelde zij zich tevreden met eenige uitvluchten. Voor het gebruik der hertogskroon had zich de regeering kunnen beroepen op DE ROUCK, Nederl. .Herault, — een werk dat in die dagen in ons vader- land voor eene autoriteit gold, — waarin dit sieraad wordt beschreven, zooals het boven stadswapenschild is geplaatst : « Die croone voor hertoghen is van goude ende met edele ghesteenten als 't esmail hunder wapen- schild, doch niet soo breedt gelijck de croon royal maer een derde minder, boven verciert a bas fleurons, dat is met groote egale blommen van eycken, roose oft andere bladeren als de konincklijcke croon, doch mede een derde laegher. D Door deze vervolging toonde de advokaat-fiskaal weinig berekend voor zijn gewichtig ambt te wezen, daar hij eene aanklacht indiende over eene zaak, waarvan hij niets begreep en welke hij zelfs niet eens ,goed onderzocht had, want was hem de uitgave van Oudenhoven van 1670 bekend geweest, zeker had hij zich wel gewacht op de uitgave van 1649 te beroepen, en zeer waarschijnlijk was dan de aanklacht achter- wege gebleven. De wildeman vinden wij reeds in 1497 als schild- houder van het Bossche wapen vermeld. In dit jaar werd te Gent op 20 en 21 Mei, door bet oude schuttersgild van St. Joris aldaar, een luister- rijk schietspel gegeven, waaraan meer dan dertig schutters- gilden uit de voornaamste steden van Brabant, Vlaanderen, Artois en Henegouwen deelnamen. Hertog Philips kwam in hoogst eigen persoon, als 584 HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH schutterskoning van het St. Jorisgild te Brugge, aan het hoofd zijner gildebroeders naar de genoemde stad en luisterde het feest met zijne tegenwoordigheid op. Ook het Oude Voetbooggilde van 's Hertogenbosch, onder het patroonschap van St. Joris, nam deel aan dezen wedstrijd. Onder het geschal barer stadstrompetters en pijpers, trokken de gildebroeders in hunne rood en geellaken schutstabbaarden, zeven met paarschlaken behangen en met tal van wapenschilden versierde wagens, benevens tweeen-vijftig schutters te paard, binnen Gent. Zij voerden mede een groote praalwagen, waarop de Bossche stedemaagd, gekleed in wit zijden damast, op een verheven gulden troon, onder een purger fluweelen paviljoen, te midden van een zilveren bosch, was gezeten; aan weerszijden van den troon stond een leeuw met den standaart van St. Joris, en voor de jonkvrouw een wildeman, gewapend met een knots, het wapep der stad vasthoudende; op iederen hoek van. den wagen was een leeuw gezeten. Eene aardige beschrij- ving van dezen intocht geeft het volgende rederijkers rijm : Tshertogen Bossche. Bossche met vier waghens, vol kisten, Inquam, die twee overdect int sien, Met peersch laken die nae prijs, ooc ghisten, Daer seven waghens na volchden bovendien, Ende in elckeu waghen saten drye dicke die lien, Die waghens rontomme met peersch laken behanghen, Sij saten op bancken, so men in Hollant sien gheschien, Haer wapen hinct, rontomme na rechte gangen; Een waghen quammer noch, om prijs t'ontfanghen, Daer vier leeuwen op elcke houc een saten, Ende een maecht, elck mocht naet sien verlanghen, In witte sijde damaste schoon boven maten, Een Wiltman met eender cnudse willet raeken, Van den Bossche die wapenen voor hem hielt, EN ZIJNE GESCHIEDENIS. 585 Ende de macht sat, t'mocht elcker herten baten, In een purperen pauwelioen weselic gestilt, Ront bescreven met gulden letteren int schilt, De twee leeuwen saten elck ter sijde van haer, Sint Joris standaert houdende niet te wilt In een silveren bosch scheent sijnde dats claer; Daer waeren twee ceptren dien hadde een croon eerbaer, Dander cepter een papegaey so ick leye, Die droughen twee heraulten metten standaert daer, Voor den Coninck wat cirelijcker raminge, Bet twee en vijftig peerden waer in haer versaminge s (t). Het merk van den Bosschen boekdrukker Laurens Hayen, verbeeldt het wapen der stad (zonder adelaar), Met een wildeman als schildhouder, en komt reeds voor achter een voorbrengsel zijner pers van 1514 (2). Ook zijn opvolger Gerard van den Hatart stelde in zijne twee drukkersmerken het stedewapen vastge- houden door een boschman, die in een aantal door hem uitgegeven werken van 1530-40 worden gevonden, en door zijn opvolger Jan Schoeffer of Scheffer nog tot 1565 gebruikt zijn (3). Toen in 1794 de Fransche legerbenden een einde hadden gemaakt aan het stadhouderlijk bestuur, werd de oorlog in Parijs verklaard aan alles wat naar het koningschap of den adel zweemde, ook hier voorgezet; de blasoenen werden te 's Hertogenbosch gelijk overal (1) Altheia, Zeitschrift far Geschichte, Staats-und Kirchenrecht von DR. E. MUNCH, 183o, blz. 76. (2) « Hier begint dat wonderlijcke levee der gesellen des hey- lighen vaders sante Franciscus. Nu eerstwerf geprent. Seer scoon om lesen. Aan het einde : Ende is geprent Tshertogenbosch teghen die schole over bi mi Laurens Hayen in die kerckstraet. Int jaer ons heeren 1514 ». 120. (3) Dit merk is afgebeeld in ons Geslacht Schoeffer te 's Her- togenbosch van 1541-1796, in betrekking tot de boekdrukkunst, blz. 21; benevens eene opgave van een aantal boekjes van van den Hatart met dit merk. 586 HET WAPEN VAN 'S HERTOGENBOSCH elders weggenomen, of zooals met de wapenschilden uit de St. Janskerk aldaar geschiedde, op een hoop geworpen en onder Fransche dansen en vrijheidsliederen verbrand. Het in arduinsteen gebeiteld stedewapen aan den voorgevel des stadhuis kon echter niet worden verwij- derd, zonder het uiterlijk aanzien des gebouws te schen- den, waarom de municipaliteit er eene betimmering voor deed plaatsen, rood geschilderd, met de spreuk der Republiek, Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, in gulden letteren. Deze betimmering werd in 1798 vervangen door eene koperen plaat, beschilderd met het beeld der Vrij- heid, door Fr. Knip, die daarvoor een en twintig gul- den ontving. Toen wij in 1806 van keizer Napoleon een monar- chaal bestuur, in den persoon van zijn broeder Lodewijk, verkregen, moest de plaat met de Vrijheidsmaagd ver- dwijnen en men liet het wapen onbedekt als een ver- siersel, zonder beduidenis, van het stadhuis staan. Reeds bij dekreet van keizer Napoleon van 26 Jan. i8o5 waren in Frankrijk, waartoe sedert 181 o ook ,ons vader4and behoorde, alle wapens van steden, dorpen en gewesten voor afgeschaft verklaard. Het zegel van alle besturen en openbare machten moest den keizerlijken adelaar tot beeld voeren en den naam der autoriteit tot onderschrift. Op het verzoek van den maire en den munici- palen raad der stad, behaagde het keizer Napoleon hierop voor 's Hertogenbosch eene uitzondering te maken en haar bij besluit van 13 Maart 1813 een nieuw wapen te geven, of beter gezegd, het oude te wijzigen, waardoor de adelaar, de hertogskroon en de wildemannen kwamen te vervallen. EN ZIJNE GESCHIEDENIS. 587 Door dat besluit werd het gekwartileerd schild van Brabant en Limburg naar den linkerhoek verplaatst, en daarvoor gesteld een blauw kwartier met eene N, waarboven eene ster, beiden van good ; het wapen gedekt door- eene zilveren muurkroon. Na de omwenteling van 1813 werden de gemeente- wapens weder hersteld. Bij besluit van 24 Dec. 1814 schreef de souve- reine vorst voor, dat de Hooge Raad van Adel, Welke 24 Juni van dat jaar was ingesteld, eene oproeping zou doers aan alle steden, dorpen en heerlijkheden, distrikten en korporatia, die voorheen of tot dusverre het gebruik van wapens gehad hadden, om eene afteekening daarvan in te zenden, ten einde daarop de koninklijke bekrach- tiging te erlangen. De oproeping van den Hoogen Raad van Adel had in de Staatscourant plaats onder dagtee- kening van 5 Jan. 1815 en vele steden, dorpen, enz, gaven daaraan gehoor en onder deze ook 's Hertogen- bosch. De stad zag zich bij besluit van koning Willem I van 20 Febr. 1816 weder in het bezit van haar oud wapen, gelijk wij het boven beschreven, hersteld, en daarin voor goed bevestigd. DICHTKUNST, LETTEREN. rieffitrolen. Uit de legende der zoele Heilige Elizabeth, door MARIA-ELIZABETH BELPAIRE (i). VII. Liefdeliederen. (Elizabeth op het slot gedurende de tjdeljke afwezigheid van haar gemaal) haar gemaal) I. N 't aardsche dal brandt liefdegloed, In de aardsche dreven, rood als bloed. Geen macht is als uwe almacht groot, 0 liefde, sterker dan de dood. Een doornenbosch is 't aardsch geslacht, Een laaie gloed, der vlammen pracht, Maar blad en bloem blijft ongeschroeid : De doornenstruik met rozen bloeit. (i) Zie Dietsche Warande, 1892, bl. 436 vlgg. LIEFDEROZEN. 589 Uw liefde, o Heer, is deze gloed Die branden, maar niet sterven doet. De plaats is heilig waar gij zweeft : Der menschen ziel van liefde leeft. De godheid daalde in aardsche woon; In 't vleesch geboeid is 't eeuwig schoon; De liefde zweeft op eene maagd, Die ongerept het leven draagt. 0 liefderoos! o viammengloed! Mysterie dat ons leven doet! Omhelzing, door geen woord to malen, Van liefde- leven- schoonheidsstralen! 2. De schoonste liederen klinken Niet in het vrije der lucht, Maar diep in het binnenst' des herten : Een Bede, — nog minder, een zucht. De geurigste verzen ontluiken Als bloemen op lippen niet, neen! God schrijft zijn gedichten in 't leven Met liefde, door smart en geween. Getroost dan, mijn hart, of gij bloeddet : In 't lijden heeft liefde geleefd. Het heiligste schoon dezer aarde Is liefde, waar lijden op zweeft. 3. Ik zond mijn liederen in de lucht, Een blijde, borate vogelenvlucht : Gebeden, zangen, liefdezucht, Dit zijn mijn vogelen in de lucht. 590 LIEFDEROZEN. 1k zond mijn vogelen in het vrij : Wat stegen vroolijk zij en blij! Naar boven trekt het harte mij -=-. Ten hemel vloog ik, ware ik vrij. En gij, mijn minnaar, reist in 't rond, En laat me alleen, het hart verwond. 0 zeg! wanneer de blijde stond?... Wanneer uw zoen op mijnen mond? Bedaard dan, vogeltjes, omhoog Verdwijnt gij spoedig uit het oog; En ach! mijn liedeken; het vloog Naar hem, die 't harte mij bewoog. 4. Ze zeggen mij : c Wees blij to moe : Het duister heeft zijn straal. Niet immer blijft het bloem'ken toe Van 's levens ideaal. D Ze zeggen mij : « Waarom getreurd? Na 't lijden komt de troost. Zie gindschen hemel reeds bekleurd Met dageraad in 't Oost. » « De strengste winter draagt een lent' Al in den barren schoot. Men is het lijden niet gewend, Of levend wordt de dood. » Laat, vrienden, ja! — gij meent het goed; Maar, ach! het kan niet zijn. Maar, ach! het kan niet zijn. Voor 't lijden beeft eeh laf gemoed : Trouw is dit harte mijn. Het gaf zich eens tot aan den dood. Wat spreekt gij van vergaan? Mijn liefde is als mijn leed zoo groot : -- Laat onder 't kruis mij staan. -- Laat onder 't kruis mij staan. LIEFDEROZEN. 591 5. O liefde, sterker dan de dood! O liefde, louter levensbrood! Aan u mijn lied, mijn toon. Aan u, bij 't breken van dit hart, Aan, u, bij 't snerpen van de smart, Aan u, mijn levenskroon! Gij, liefde, omhelst het bloedig kruis; Gij, liefde, brengt ons zielen thuis Naar 't hart van onzen God. Gij, liefde, ontsluit het laatste woord Des levens, in een vrede-akkoord Van lijden en genot. Gij, liefde, zijt de moederschoot; Gij, liefde, in de armen van den dood Zoent weg den jongsten traan. Gij breekt in 't leven 't heilig brood; Gij bloeit met liefderozen rood Op doornen vreemd ontstaan. O liefde, straal in duistre nacht! O liefde, als zielezucht zoo zacht! Wie zingt u 'f heilig lied? 1k hijg naar u, ik kwijn, ik sterf, Bezwijk, zoodra uw glans ik derf, Van kommer en verdriet. De liefde is 's levens hoogste woord. Of liefde cok 't menschenhart doorboort, Het leeft van de oude wond. De liefde is 't sterven lang gewoon : Zij droeg weleer een doornekroon, En bad in bangen stond. De liefde stierf op 't bloedig kruis. De liefde brak het brandend huis Van 't stervend Jesushart. De liefde is erger dan de lans, Maar draagt onsterfelijk een krans Van cozen in de smart. 592 LIEFDEROZEN. Omgeur mij met die rozen rood, 0 God, zieltogend, stervend, dood, Aan 't kruis voor mil geslacht! Gij huwt in 't 'sterven, met de smart De heil'ge liefde in 's menschen hart De heil'ge liefde in 's menschen hart Tot hoog'rc levenskracht. VIII. 't Allerheiligste aangebeden, Dat van gisteren tot heden, Zoo in toekomst, als verleden, Meer en meer wordt hooggeeerd! Heilig ook des Heeren leden, Die met tranen en gebeden Christus' lijden mede leden, — De-armen door zijn kruis geleerd. « — Mijn zoon, zie, nu hij wederkeert, Roe vurig van uw vrouw begeerd Roe vurig van uw vrouw begeerd Die blijde stonde was. Kom zien, wie uwe Elizabeth Verwelkomt in uw eigen bed : Gij komt hier goed to pas. » De landgraaf hoorde 't bitsig woord. Vermoeid van 't reizen, half gestoord, Hij had naar vrede dorst. Hij had naar vrede dorst. Waar was zij dan, de teedre ga ? Nog nooit voor dezen lift zij na Te snellen aan zijn borst. — Ja, nader, zoon, bij uwe spond'! Zie wie daar rust door Karen mond Gezoend, gekoosd, bemmd. Bet is niet eens een rijke vorst, Dien ze in uw piaatse leggen dorst. Zie! dit melaatsche kind! >> De landgraaf voelde een lichten wrok, Met snel gebaar het dekkleed trok, Met snel gebaar het dekkleed trok, LIEFDEROZEN. 593 Maar voor zijne oogen, ziet! Daar lag geen lijdend kindje meer; Daar lag gekruist de Heiland neei-, Met oogen vol verdriet. Verlegen keerde hij zich om En zag zijn vrouw, die stil en stom Hem angstig stond ter zij. « — 0 zuster zoet, wat bedgenoot! Zie! 't Is de Heiland sterk en groot! Dat Hij gezegend zij ! Onweerdig is mijn week gemoed Van al de wonders die God doet Door u, mijn gade teer. Laat nimmer af, mijn zuster zoet, Van al de werken, die gij doet. En Gij, vergeef mij, Heer! 0 IX. Hoe heilig is de band Die man en vrouw verbindt! Zij wandlen hand in hand Door 't leven eensgezind. Hun bruiloft is het beeld Van 't eeuwig feestgenot, Dat zielen onverdeeld Vereenigt met hun God. Niets tijdlijks is zoo groot Als 't sacrament verheven Dat beiden tot der dood Vereenigt in een leven, Vereenigt in de vreugd, Vereenigt in de smart, En 't heilig zaad der deugd Bevrucht in beider hart. Hersteld was 't hooge vorstenpaar Na angstig wachten, vrees, gevaar, 594 LIEFDEROZEN. Verblijdde zich de kleine stee En feestbetogen, zang en bee. Sint-Joriskerk besloot het puik Der ridderen in haar beluik. De damen, paadjes, maagden schoon Verdrongen zich in 's Heeren woon. Aan 't outer hief men 't offer hoog. Op eens viel de eedle vrouw haar oog Op 't schoon gelaat van haar gemaal. « — Hoe heerlijk in dien zonnestraal! Hij staat, een beeld van kloeke jeugd; Hoe fier zijn houding! Hoe vol deugd Hoe fier zijn houding! Hoe vol deugd Dit harte, steeds met plicht en trouw Bemoeid! ), — Zoo denkt de jonge vrouw En blikt in zelf-vergeten heen Op hem dien zij bemint alleen ; Het oord, den tempel onbewust, Haar oog op hem met liefde rust. Doch eensklaps in gebed verrukt, Houdt zich de priester neergebukt, Verheft in sterfelijke hand Het hemelsche, het god'lijk pand. En zie! in d'hostie bloedigrood, Verschijnt, voor onze zonden dood, Gekruist de Zaligmaker thans.... Getroffen als door eene Tans, Viel de arme landgravinne neer. Reeds leegde zich de tempel weer. De mis was uit. De graaf gewoon Zijn vrouw to laten in Gods woon, Was naar zijn slot teruggekeerd. Hem volgde, door 't verzoek vereerd, In blijdschap gansch de gastenschaar. Reeds was het uur des maaltijds daar, De disch gereed, de wijn gezet : En nog — nog geene Elizabeth. De gasten mompelen half-luid ; De landgraaf ijlt ter woning uit. Hij kwam ter kerke snel en zacht : « -- Geliefde, eenieder naar u w)cht : LIEEDEROZEN. 595 Komt gij ten middagmale niet? » — Zij heft haar aanschijn op, beziet Hem met hare oogen rood als bloed; En hij verschietend : — « Zuster zoet, Wat is 't, dat gij zoo bitter weent? » Ze wilde in rouw hem zijn vereend, En deeld' hem gansch haar lijden mee, En hij, hij deelde ook in haar bee; Dan eindlijk, toen ze beiden teer Gebeden hadden tot den Heer, Toen stond hij op : — « Heb toch betrouwen! Te samen zullen wij 't berouwen. God hoort ons beider bee voorwaar. » Maar nog was haar verdriet to zwaar. De goede landgraaf liet ze alleen, Geleverd aan haar droef geween, En keerde naar het erflijk slot Terwijl zij bidden bleef your God. Hoe heilig is de band Die man en vrouw verbindt! Zij wandlen hand in hand Door 't leven eensgezind. Niets tijdlijks is zoo groot, Als 't heilig liefdeleven, Waar beiden tot der dood Zich aan elkander geven. Mysterie eerst volbracht, In Edens rozengaard, Waarin die liefde lacht Die samen ze vergaart; Mysterie, dat de boom Des levens eens beschaawde, Als -de eerste morgendroom Nog in geen nevel grauwde; Mysterie, dat de kracht, Het levenswonder bergt, En zalvende verzacht Wat 's levens offer vergt; Waar diep de Moeder-Kerk Haar zegel heeft geprent, 596 LIEFDEROZEN. In 't edel menschenwerk 't Verheven sacrament! Hoe zong men ooit uw roem, Van 't eeuwig heil een beeld, Gij blozende aardsche bloem Op 's levensboom geteeld? X. e Op, ridders, op, voor Christus' graf! Voor Christus' kruis en eer! Voor Christus' kruis en eer! 't Was Christus die ons 't leven gaf, Wij schenken blij 't Hem weer. Wij varen naar het Uosten vrij, — Bij 't kruis is onze moed. En leven wij, of sterven wij, Gezegend Christus' Bloed ! 7) Het schalde khoog langs dal en bosch, Het luide krijgsgeroep. Vol geestdrift wacht in oorlogsdos De fiere riddergroep. De helmen blinken in het licht, De wind waait in de vaan; — Doch doodsbleek is het aangezicht Der gade in rouwgetraan. << Op, mannen, op, voor Christus-God! Voor Christus, God en Heer! Te strijden is 't bekoorlijkst lot, Te sterven hoogere eer. Waar Christus eens al stervend streed, Daar strijden wij verblijd, Daar strijden wij verblijd, En zijn tot sneven ook gereed : Wees, dood, gebenedijd! ) De heldentonen sterven weg, Zij sterven in 't verschiet; De strijders vordren hunnen weg Bij 't hoog-verheffend lied. Dock langzaam bij dien heldenzang, Beweegt zich de arme vrouw. Haar harte breekt; haar boezem bang Gaat op en neer in rouw. LIEFDEROZEN. 597 En eind'lijk poost de ridderstoet : De scheidenstond is daar; En man en vrouw met een gemoed Omhelzen nauw elkaar. « — Ik neem dien ring ten teeken mee, 0 zuster, onzer trouw. Gedenk u mijner in uw bee... En nu... vaarwel, mijn vrouw! )› En verder trok de ridder jong, De dood reeds in het hart, Terwijl zijn vrouw terneder zonk, Gevoelloos aan de smart. Lang schalde 't hoog op veld en woud Het fiere krijgsgezang. In 't hart der landgravinne koud Was alles stil en bang. « Op, ridders, op, voor Christus-God! Voor Christus, God en mensch! Te strijden is 't bekoorlijk lot, Te sterven aller wensch. Wij varen naar het roemrijk graf, Waar 't Leven heeft gerust. Wij breken knechtsche banden of : Wees welkom, vreemde kust! » XI. Een weduwe verlaten, met weezenkroon omringd De zilte vloed der tranen haar moederoog ontspringt. Vernederd en verstooten, in vorst en kou verjaagd, Met teedre kinderbloedjes waar honger reeds aan knaagt. Ach! wie kon tranen stelpen bij zulk een wiss'lend lot? Van 't hoogste heil des levens, van 't heiligste genot, 598 LIEFDEROZEN. Gestort in diepste ellende, in allerwrangsten nood !... Elizabeth! uw lijden, uw smart was grievend groot. Wie kon haar dus verjagen in strengen wintertijd, Die straks de levenslente nog streelend had verblijd? Ach! wen in 's menschen schedel een doyen dringt en steekt, Dan vlecht de gansche krone zich rond, en 't harte breekt. Den echtgenoot verloren, was levee, liefde dood Nu dwaalt zij nog in 't ronde met schaapkens teer en bloot. Het wichtje pas geboren rust op haar bloedend hart; Twee and'ren volgen weenend de paden ruw en hard. Zoo daalde zij, de vrouwe, van 't vorstelijke slot Waar eens in liefdezegen zij wandelde voor God. Gij, englen uit den hemel, bewaakt toch heure baan, En zweeft om 't hoofd der kleinen, en telt den minsten traan Aan 't moederoog ontsprongen! Mengt in uw trillend lied Voor d'eeuw'gen troon des Heeren Gij weet, hoe ieder schrede. die zuchten van verdriet ! op 's lijdens harde baan Ons hooger brengt in glorie, die nimmer zal vergaan. Gij weet, hoe 't naakte kruishout van 't Leven was de troon, Hoe alle rozen zwichten voor eene doornenkroon. LIEFDEROZEN. 599 XII. Zij sterven weg, der aarde klanken, De hemel spreekt alleen. Aanbidden, juichen, loven, danken, Verdringt het droef geween. Geen kranke vrouw is hier gebleven, Beweenend 't droeve lot. Door 't kruis begon een ander leven : — Geeft, eng'len, lof aan God! Zij sterven weg, gevoelen, treuren, Hoe heilig ook en diep. Dit scheiden moest haar ziel verscheuren, Die Jezus voor hem schiep. Vizioenen zoet als morgenstralen, Des stervens heldenstrijd, Omhelzing door geen woord to malen : — Zoo slijt nu vroom de tijd. Men zegt dat gansch haar later leven, Zij voor God leefde alleen, Dat nets haar offergeest deed beven, Haar liefde onmooglijk scheen. Haar leven was gedurig sterven, Den Lijdens-God ter eer, En almacht mocht zij zich verwerven Op 't hart van haren Heer. Elizabeth! nu moet men zwichten, Beschaamd voor uwe vlucht. Gebeden zijn de gouden schichten, Die dringen door de lucht. De kunst verstomt voor hemelsluister, Het woord, voor 't ideaal : Het schoon in stoffelijke kluister, Is slechts geboeid een straal. 0 schoonheid! luister van Gods waarheid, En toch in 't vleesch geboeid! 0 schoonheid, die in hemelsklaarheid, Eene aardsche bloem, toch bloeit! boo LIEFDEROZEN. 0 Jezus, Woord in 't vleesch gevangen, Van maagdenschoot de vrucht! Ontvang, bij trillende englenzangen, Ook onzer aarde zucht. Want stamerend in aardsche dreven, Op aardsche vlerk ontvloOn, Kan 's menschen kunst maar klanken geven Aan menschensmart gewoon. Aan menschensmart gewoon. Maar mensch is 't eeuwig Woord gebleven Ook in der Godheid woon, Ook in der Godheid woon, Waar Liefde omhelst het eindloos Leven, En heerscht het eeuwig Schoon. En heerscht het eeuwig Schoon. 11 Mei 1892. lunst-ttntoonottitingen te Otttt, mu*, "tuff, nil., '"- door A. DE TICHELER. P het oogenblik dat deze bladzijden onder het oog onzer lezers komen, zullen de ten- toonstellingen waaraan zij zijn gewijd reeds gesloten zijn. Het doel der Dietsche Warande kan dan ook niet wezen, door vroegtijdige aankondiging van al het schoon wat er zoowel elders als in Nederland of Belgie is voortgebracht, het publiek gunstig voor zekere ondernemingen te stemmen en die middellijk op stoffelijke wijs te bevoordeelen. De Warande moet zich erbij bepalen de ver- schijnselen mede te deelen en daaruit eenigc besluiten te trekken.Wat verleden jaar te Berlijn, wat nu te Mun- chen, te Gent en elders aan den dag is gekomen, zijn in 't algemeen verblijdende teekenen, die op vooruitgang in de plastische kunst wijzen. Die vooruitgang bestaat hierin : de mannen die tot heden slechts ziilke richting duldden waarin aan de natuur eene goede maat conventioneele schoon- heid wordt toegevoegd, komen tot de overtuiging 602 KUNST-TENTOONSTELLINGEN dat in het streven der jongeren, wat dezen r, imj5ressionnisme, symbolisme, enz. noemen, iets ligt wat mannen van het grootste genie zelfs niet uit het oog mogen verliezen ; al maken de jongeren vaak op belachelijke wijze misbruik van hun streven. 't Is niet genoeg te zeggen : Ik wil de natuur nabootsen gelijk zij is, zonder vooroordeel, zonder manier, zonder ideaal. > Dat kan men eenvoudig niet. Een landschapschilder neme bijv. een' boom voor zich. Meent hij dien best te kunnen nabootsen, met al zijne tinten, met al zijne groote en kleine verhevenheden? Het blijft eene eeuwige waarheid, dat de schilder de natuur moet vert al en, de effecten moet groe- peeren, samenvatten ; dat zijne persoonlijkheid moet treden tusschen de natuur en hare afbeelding, en dat daardoor een kunstwerk eerst dien naam waar- dig wordt. De schilderkunst is daarom geene a fb e el ding der natuur maar eene i n t e rp r e t a t i e. Hetzij nu 't model sterk beschaduwd zij of filein-air voor zich model sterk beschaduwd zij of filein-air voor zich hebbe — het zij men een Rembrandt of een Claude Lorrain wil schijnen — de natuur kan alleen bij benadering worden opgevat. Terwijl, van den anderen kant, conventie, manier, school, middelen zijn om halve talenten voort te helpen; soms slagen zij eer door de studie van anderen dan door eigen vinding. Vele jongeren meenen echter wezenlijke kunste- naars te zijn door den opstand tegen alle school- manier, of het vermijden aller navolging; zoodat de groote meesters der 17e eeuw, die toch niet minder de waarheid betrapten dan onze Tlingit's/es cum suis en 66k zonder vooroordeel werkten, niet worden bestudeerd, ofschoon toch zij, in hunnen tijd ook TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 603 modernisten waren en iinfiressionnisten hadden kun- nen genoemd worden. Wij zijn gelukkig te kunnen bestatigen, dat zulk deel van het jongere schildersgeslacht — hetwelk vaak meent dat een waterplas met een bijna onzichtbaar bootje boven aan den rand der schilderij, dat boomstam- men van blauwe kleur, met onzichtbare toppen, dat gras met reusachtige halmen, portretten met halfafge- werkte omgeving, van zelf meesterwerken zijn — die door den humor van eenen 0 b erlander, in de Flie- sande Bldtter, zoo meesterlijk zijn gegeesseld --, wij zijn gelukkig, zeg ik, te kunnen bestatigen, dat die jongeren (waarvan La Federation artisti: que zegt : 4 La pratique du metier l'absorbe exclusivement; son ignorance de la pensee est pro- fonde », enz.), dat dit, zoowel te Munchen als te Gent met meer bescheidenheid zijn opgetreden dan in vele andere tentoonstellingen der laatste jaren. Wij zien dan ook een groot getal mannen van de geheel moderne richting aan de Gentsche tentoonstel- ling deelnemen en niet hardnekkig trachten door uitz on de ringskunst hunnen weg te maken. Sommigen meenen nog steeds dat zij zijn « Les grands ouvriers de l'art libre.... Leur evangile, a travers les versets nouveaux, vane a peine ; ils com- munient en la foi de la race, en la croyance aux eucharisties (!) de la couleur, en la religion des formes sensibilisees par la grace » enz. Zoo Camille Lemonnier, ter gelegenheid der laatste tentoonstel- ling te Brussel van Als ik kan. Gelukkig dat wij in de werken van Gustave Vanaise, Alfred Verwee, Henri Van der Hecht, Henry Rul, Joseph P. De Pooter, C. Willem Delsaux enz. van bovenaange- haalde wijsbegeerte niets bespeuren, en dat zij met 604 KUNST-TENTOONSTELLINGEN gezond, frisch, deels geniaal werk, kort en goed deel genomen hebben aan den algemeenen gang van genomen hebben aan den algemeenen gang van zaken in de driejaarlijksche tentoonstelling, zonder berekening der joie des morphases » en « le reflet extasie de l'omnivie ). Ziedaar karakteristieke punten die den opper- vlakkigsten toeschouwer onmiddellijk treffen. In de tweede plaats is het aangenaam te kunnen melden, dat, anders dan dit te Parijs geschiedt, zoowel te Munchen als te Gent, de studien op naakte figuren niet zoo plomp, zoo gemeen, zoo roekeloos voor den dag komen als vroeger. Naakte figuren kunnen met kuischheid en met zinnelijken moedwil behandeld zijn. Van het eerste ken ik uit Onzen tijd geen sprekender voorbeeld, dan een groep van wijlen den Mechelschen beeldhouwer Royer, in albast uitge- voerd, voorstellende Psyche en Amor, en een andere, waar De rid aan De Liefde de vleugelen afsnijdt. Maar wat ons vele Franschmannen te zien geven is daarvan ver verwijderd. Een der beste Belgische critici heeft in zijn overzicht der Gentsche tentoonstelling een kapittel wat Le Nu getiteld is; dit luidt zeer zonderling, is echter het gevoig van de zeldzaamheid zulker werken, want, zegt die criticus : « men mag en kan het naakte alleen met zeer fijn schoonheid sgevoel schilderen. alleen met zeer fijn schoonheid sgevoel schilderen. Daarom vinden wij... re'colte pauvre. » Wij herinneren, ons hierbij eene reusachtige schil- derij van Rochegrosse op de Mu nchensche tentoon- derij van Rochegrosse op de Mu nchensche tentoon- stelling. Zij is getiteld : De ondergang van Babylon. Het werk munt uit doDr heerlijk koloriet, meester- Het werk munt uit doDr heerlijk koloriet, meester- achtige teekening en rijkdom van compositie. De schilder heeft louter naakte figuren geschilderd; maar toch in houdingan die het zedelijk gevoel op geene toch in houdingan die het zedelijk gevoel op geene TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 605 harde proef stellen. Edoch dit heeft aan de natuur- lijkheid der voorstelling geschaad,' ofschoon van de andere zijde eene tweede onnatuurlijkheid daarin bestaat dat al Belsazars gasten hier geheel onge- kleed worden voorgesteld. Genoeg; brutale naaktheid is door Rochegrosse vermeden, en daarin is hij Roll en anderen vooruit. Van de andere zijde vinden wij, bijzonder te Munchen, de voorstelling van onderwerpen uit de gewijde geschiedenis in grooter getal vertegenwoor- digd dan bij vroegere gelegenheden. Wij halen daarvan aan : Maria en Joseph van Arimathea (met S. Jan en Magdalena) bij het lichaam van Christus, van Fr. Aug. Kaulbach, wat zoowel door innigheid van opvatting en uitdrukking, als door meesterlijken penseelstreek uitmunt. Wij vonden verder eene H Maagd van Heupel, verre boven het middelmatige verheven, eene Ma- donna van L. von Zumbusch, van geheel nieuwe opvatting : in een woud, met schitterenden stralen- krans, als bovenaardsche verschijning behandeld. Men zou de voorstelling Maria zum Busch (in 't Bosch) kunnen noemen. Von Uhde is onzen lezers voorzeker beter bekend dan de genoemden. Te Gent was hij niet vertegen- woordigd, doch te Munchen stelde hij een kolossaal werk : De Verkondiging der geboorte aan de herders bij Bethlehem ten toon. De eenvoudige landlieden in levensgrootte zijn verrassend gegroepeerd en in een treffend halflicht geplaatst, wat van een engel uitgaat, die in de nabij- heid op eenen heuvel verschijnt. De herders wekken alleszins ons medegevoel; de engel echter verschijnt als eene verkleede pop. 6o6 KUNST-TENTOONSTELLINGEN De pogingen om de geschiedenis des bijbels eenigszins (zoo te zeggen) gemeenzaam voor te stellen, kunnen wel niet geheel afgekeurd worden; nevens ideale voorstellingen zijn de meer algemeen menschelijke wel toe te laten, doch von Uhde heeft nog niet den toon die daartoe noodig is aange- slagen. De verschijning eens engels is bo v en n a- tuurl ij k; de uitdrukking daarvan wordt door den kunstenaar niet bereikt. Bij andere gelegenheid is reeds gezegd, dat von Uhde in zijn vroegere onder- werpen, De Orgeldraaier komt, enz., zonder twijfel beter is geslaagd, dan in zijne gewijde geschiedenis. Evenwel staat hij in de uitvoering van zijn gedacht ver boven den Hongaar Bela Grunwald, Welke hetzelfde onderwerp bijna op gelijke wijze behandelde, maar van de herders waarlijk afzichtelijke, half bedronken voddenraapers heeft gemaakt, geleid door de oude ironische spreuk, toegepast op Victor Hugo, en in diens vaandel geschreven, in den humoristischen optocht der Romantische dichters : « Le laid c'est le beau! Wij neigen tegenwoordig weder een weinig daarheen in de plastische kunst, en ook de veel besproken Fr. Stuck heeft in zijne Kruisiging (minder in zijne Field) te Munchen daarvan een sprekend voorbeeld gegeven ; ofschoon genoemde werken groote eigenschappen van factuur vertoo- nen (1). Zoo is het ook met Egger-Lienz' Heilioe (I) Die Gesellschaft, een tijdschrift bekend voor zijn buitengewoon vrijen tool], zonder bepaalde godsdienst- en kunstovertuiging, tegenover vele bepaalde beginsels een omwentelaar, wel zonder moedwillig vooroor- vele bepaalde beginsels een omwentelaar, wel zonder moedwillig vooroor- deel, doch soms een weinig goddeloos, schrijft, door de pen van M. G. Conrad, 1892, bl. 358, de volgende beoordeeling des schilders : TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 607 Familie niet leelijk, maar eenvoudig : Een pachter Bon-papa, met dochter en We; Niemand herkent daar St-Jozef, noch de historicus, noch de oudheids- kenner, noch de asceet. Leon Frederic bij Wien men misschien een voor- beeld zou zoeken van dezelfde soort, heeft het toch anders aangelegd. Zijne H Duievuldigheid, te Gent, is wel eene nieuwe prod geestelijke onderwerpen te behandelen, doch met andere kenspreuk op 't voorhoofd dan die van Von Uhde. Frederic zocht niet, gelijk deze, door zijne opvatting bijzonder aan de stoffelijke zijde der ge- beurtenissen te herinneren, zooals wij dit in Belgie in v. Uhdes Avondmaal en Laat de kinderen tot ml komen hebben gezien. Frederic zocht eene geestelijke gedachte uit te drukken met middelen, die hij meent dat het best door het Nederlandsche of Vlaamsche yolk worden verstaan. Daarom kiest hij de typen zijner engelen uit de Belgische boerenkinderen. « Von Uhde's Boodschap breidt zijne voorstellingen der evangelie- tafereelen uit, zonder iets verrassends er aan toe .te voegen. Deze schilderij staat, m. , niet eens op de hoogte der vroegere. Er is minder ziel in en meer conventie (Pose). Want ook de vrome natuur- lijkheid kan Pose verraden, zoo goed als het godsdienstig optrommelen (Bumbumg-efilhl) der pathetische schilders. De Boodschap van von Uhde is een netjes ingericht ballettafereel uit een kermis-tooneelspel, en de gracelijke (zierliche) engel, die zoo linksch, zoo kinderlijk zijn kleedje opschort en met opgeheven Ilan* zijne spreuk opzegt (scandiert), is een allerliefst baletdanseresje. Uhde verviel hier — altoos naar mijne meening — in 't •alledaagsche en hartelijk-gemaakte, maar Franz Stuck draaft, met zijne Kruisiging aan den uitersten vleugel van 't gelid van brutaal, zinne lijk en geweldig uitspattend spektakel-naturalisme, den toeschouwer te gemoet, met opgestroopte hemdsmouwen, als een Herkules of een slachter. a 6o8 KUNST-TENTOONSTELLINGEN Men weet dat zijn werk een drieluik is. Rechts wordt God de Vader voorgesteld, op het middenluik de doek der H. Veronica, links de H. Maagd, en de duive, als zinnebeeld van den H. Geest, boven haar. Men ziet, de kunstenaar zoekt hier een ideaal (welk hooger ideaal bestaat er dan de H. Drievul- vuldigheid ?) door natuurlijke middelen te verzinne- lijken. Dit -streven was ten allen tijde dat der grootste meesters. Hoe velen hebben niet, zoowel v66r als na 15oo, God den Vader voorgesteld, menschelijk, ja, doch als zinnebeeld, als symbool van grootheid en macht. Waarom zou dit ook den nieuweren niet toegelaten zijn ? Frederic's opvatting is edel ! Half zichtbare wezens vliegen, 't gelaat om- sluierd, ten hemel op. Christus is, als gezegd, slechts voorgesteld • op den Fronika-doek. Het gelaat is uitmuntend ge- schilderd, maar toch bevredigt het den kieskeurige niet, door de al te stoffelijke voorstelling (1). De enge- len die den doek vertoonen zijn treffelijke typen uit de Vlaamsche volksklasse, die Frederic zoo goed verstaat. Rozen bloeien op den - weg, dien zij betre- den. De H. Maagd, door de duive omstraald, staat wachtend en in zich zelve gekeerd. Haar ontbreekt wat zeer de uitdrukking der jeugd. De landschappen zijn vol zinnebeelden en liefelijkheid, maar de zwarte gazen kleedjes der engelen (met de renaissance-naakt- heid heeft Frederic gebroken!) bevredigen niet geheel den blik. (I) Zie Dietsche Warande, 1890, bl. 609, vlgg., het art. over Fronika, van Th. Weale. Fronika, van Th. Weale. TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 609 In 't geheel ligt, naar wij zeiden, een streven naar nationale, stichtelijke kunst, zonder conventie in dit werk, en dat is een goed streven, al is hier de volkomen oplossing van het vraagstuk ook nog niet bereikt. Altoos verder ! Hetgeen al meer te Gent en te Munchen in dit soort van kunstwerken is geleverd is veelal van niet- nederlandsche kunstenaars ; evenwel neemt te Gent, E. Wante's De Heer zf met u, eene goede plaats in; want de teekening is juist, het koloriet niet krachtig, maar zonder aanmatiging. Daarneven verdient V. Van Dycks Christus in '1 graf, door engelen bewaakt, innig en zedig behandeld, wezenlijk onzen lof. Marcius-Simons' Mon royaume n'est pas de ce monde verraadt een ernstig streven — goede studie. Ernstig, innig, nieuw van opvatting en helder uitgevoerd is Pearces Maria-Boodschap, onze aandacht verdienende, evenals te Munchen Marianne Stoke's n i e u w e opvatting van hetzelfde onderwerp, waar de h. Maagd eene stem schijnt te hooren, zonder dat zij weet van waar die komt. De engel bevindt zich achter Maria; deze is geheel in zich zelve verzonken. Beiden staan. De uitvoering is bekoorlijk ; de figuren bevinden zich alleen wat te dicht bij elkander. Wij vonden aldaar ookeene recht bevallige Madonna me( Kind, van E. van Hove, in 's meesters bekend licht, hel koloriet. Niet onaardig sluit zich daaraan De Angelus le- Volendam, een allerliefst beeld van J. H. Vos, uit Londen, te Gent tentoongesteld. Dit leidt ons tot zulke werken, die niet tot het genre behooren dat men pleegt Christelijke kunst » of AK Gewijde geschiedenis » te noemen ; werken die minstens even ernstig stemmen als vele, in naam 610 KUNST-TENTOONSTELLINGEN Christelijke ». Daar zijn bijvoorbeeld te Gent Gailliard's Bedevaart naar Bramtot's La pre- miere communion' a Garennes, die groote virtuositeit van het penseel vertoont en waard is genoemd te worden nevens de schilderij Na de eerste H. Com- munie, een meesterwerk vol innigheid en naleve vreugde, van Carl Frithiof Smith, te Weimar, ver- der M. Reyzner's gedstige Vesper, de sprekende Opschrlving in 't dorj5sboek van den Spanjaard S. Viniegra y Lasso, thans te Rome. Aan 't zelfde genre sluit zich nog het diep ernstige Ende vom Lied van Hermann Kaulbach, voorstellende het laatste orgelspel eener stervende nonne, sprekend van teekening, aantrekkelijk van koloriet ; de heerlijke en rijke groep De Gelofte van Georg Buchner, die ons herinnert aan de herhaald tentoongestelde Gelofte van Saint-Cyr, te Brussel, uitmuntend van kiesche behandeling en treffende voorstelling. Wij voegen daar nog de Beatitude van Courtois aan toe : eene doode, een enkele meisjeskop, op een hoofd- kussen rustende. Maar Welk een kop!... Om van zaligen lust in de handen te slaan, bij zulk een dood !... Aileen het bijwerk is wat te nalatig behandeld. De effectvolle H Huber/us te Munchen, van Rau- ber, (io vierk. met. groot), ware een nationaal onder- werp voor eenen belgischen landschapschilder geweest. Rauber weet uitmuntend levensgroote figuren te schilderen. Overigens waren aldaar tusschen de 3000 kunst- werken meer proeven om aan het bovennatuurlijke eene afzichtelijke natuurlijkheid te geven, dan te Gent. Toch hadden noch Theophiel Lybaert (I), ver- ( 0 Karel M. L. Lybaert jr, leverde een zeer lezenswaardig artikel over de Gentsche tentoonstelling, in Het Belfort van October. over de Gentsche tentoonstelling, in Het Belfort van October. TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 611 leden jaar zoo heerlijk in Berlijn (2375, 2376) verte- genwoordigd, noch Antheunis noch andere, dergelijke edele vertegenwoordigers der ideale richting, te Gent, evenmin als te Munchen, niets geleverd om aan gene werken evenwicht te geven. In dit opzicht was de groote Berlijnsche tentoonstelling van 1891 beter bedacht. Er waren evenwel te Munchen 146 (zegge hon- derd zes-en-veertig) kunstenaars uit Nederland ver- tegenwoordigd, 94 uit Belgie, 52 uit het koninkrijk der Nederlanden. En nog waren vele bekende mannen wegge- bleven, zooals bijvoorbeeld die uit Schotland. Zij hadden zich gericht naar de zoogenaamde Secession- nisten (Afgescheidenen), Welke van meening zijn, dat de prins regent en de commission niet veelzijdig genoeg zijn in hun oordeel over jonge kunstenaars. Ware de Munchensche catalogus zoo ingericht gelijk men vroeger bij de Internationale Ausstel- lungen » gewoon was, en waarvan andere tentoon- lingen het voorbeeld hebben gevolgd, men zou gemakkelijker een overzicht van de verschillende landen kunnen verkrijgen; want dezen waren toen- maals afgezonderd. Ook in Gent heeft men het te/e-mole-stelsel van den catalogus behouden. Mocht men toch een- maal tot eene verbetering in dit opzicht geraken — de kunst, of althans de ware kunstliefhebbers en -kenners zouden er veel bij winnen. Al gaf men ook maar eene naar landen gegroepeerde in h o u d s- tafel, dit zou de zaak veel vergemakkelijken. Maar wij keeren tot ons overzicht terug, al moet het onvolkomen blijven. Noord en Zuid-Nederland waren in 't algemeen 612 KUNST-TENTOONSTELLINGEN beter te Munchen dan te Gent vertegenwoordigd. Doch in de Beyersche hoofdstad zag men een tal van oude kennissen, zonder daarom de sprekende Lente-kop van Frederic te vergeten. Ook Fr. Van Kuycks geestige Thin in een pachthof was ons onbekend, en boeide ons zeer door ware natuurlijk- heid. Deze kunstenaar was alsmede te Gent afwe- zend, gelijk andere beroemde namen, als die van Bource, welke te Munchen met Naar huis ! en Verloren! prijkte ; terwijl, omgekeerd bij voorbeeld de hoogst verdienstelijke G. H. Breitner niet Munchen de hoogst verdienstelijke G. H. Breitner niet Munchen maar Gent met zijne werken — De Tromfietter en maar Gent met zijne werken — De Tromfietter en De Wachtmeester (vroeger reeds gezien) — vereerde- en de groote vlaamsche kolorist Jan Stobbaerts te Gent, met zijn bekoorlijke Stal en Bedelaars, te Munchen niet, maar wel verleden jaar met drie werken te Berlijn was vertegenwoordigd. Gelijk te Gent de Lalaings Tesch nevens Bonnats karaktervolle Renan en Roybets Juanna Romani (die nu genoeg besproken zijn), blonk te Munchen, Rocheforts beeltenis van Van Beers! Maar anders, o ! die portretten! Zien wij niet, op onze wandeling door de zalen, eene geheele reeks van gelaten vol aanma- tiging en zelfvoldoening dat de gevulde tasch het mogelijk maakt op... het doek.,, vereeuwigd te worden? Wij willen niets te kort doen aan het talent van eenen Herbo, Joz. Janssens, Maeterlinck, Alfr. Cluy- senaar, de la Hoese, John Lavery, S. van Havermaet, Karel de Kesel, Karl Meunier, La Boulaye, P. van Havermaet, Van Acker, J. Van Biesbroeck, Jules Dujar- din, de damen Bertrand, Roszmann en Roth, enz..., men din, de damen Bertrand, Roszmann en Roth, enz..., men ziet hen uit de moeilijkheid nog het beste kiezen, maa ziet hen uit de moeilijkheid nog het beste kiezen, maa TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 613 overigens kwamen mij, bij die geheele rij, de woor- den van Gothe's Mignon en Naar unhebnliches gevoel in den zin : 4 Schaut mich, Ihr Bilder, doch so starr nicht an I Was hab' (geplagter Kritiker) ich Euch gethan ? » Het is reeds bij herhaling gezegd dat de kun- stenaars moesten trachten hunne portret-klienten in het midden der werkzaamheid buns levens te schil- deren, gelijk (een enkel voorbeeld) zulks Hans Temple met de beeltenis heeft gedaan van prof. Unger, den naturalist, te Weenen, die aan zijn werktafel aan den arbeid is voorgesteld, en ook Karl Hartmann, met het c portret k", voorstellende eene zich koffieinschenkende matrone. De treffelijke groep van Theresa Schwartze boeide ons, om vele andere redenen, maar ook wegens het sprekender leven wat hierin is uitgedrukt. Lenbach, die zelf twee portretten had geexpo- seerd, sprak te Munchen tot eenen bezoeker die mij wel bekend is : « De Nederlanders hebben bier waarlijk voortref- felijks keleverd, maar de geheele tentoonstelling van 3000 nummers is niet zooveel waard als een enkel doek van diegenen (vooral oude hollandsche meesters) Welke ik van Thiem te Leipzig, van onze keizerin en andere kabinetten heb te zamen gebracht in een paar afzonderlijke vertrekken. > Ja, waarlijk, men was verrukt door de oude werken die men daar vond, en door de wijze waarop zij werden getopnd, tusschen peluche-fiortieres, kunstrijke zitbanken en stoelen, als in gemeubelde kamers der 17e eeuw, Aldus kan men de portretten een weinig anders genieten, dan langs de onafzien- 614 KUNST- rENTOONSTELLINGEN bare bonte wanden, die de afgrijselijkste tegenstrij- digheden vertoonen. Een ware kwaal! De Nederlandsche Sfiectator, De Amsterdammr (Weekblad) en andere organen hebben op dit groote voordeel opmerkzaam gemaakt. Men kan er wat wezenlijks leeren. De heer Bredius heeft er opge- merkt dat het Hollandsch Binnenhuis geteekend P de H niet aan . Pieter de Hoogh maar hoogst- waarschijnlijk aan E s i a s fl o u r s s e moet toegeschre- yen worden (Ned. Sfiectator, i R92, bl. • 314). yen worden (Ned. Sfiectator, i R92, bl. • 314). De kleine verzameling van 56 schilderwerken verdiende alleen eene reize derwaarts. Slechts de namen der inzenders en de herinnering blijven ons nu bij. Wederzien geschiedt niet licht. Er blijft ons nog veel te zeggen, om alien talenten recht te laten wedervaren. Wij moeten er van afzien! Ongezocht staat men te Gent stil bij Van Aise's Artevelde — in vele opzichten een meesterwerk. De voortreffelijkheden en de zwakheden van dit grootsche werk zijn reeds zoo algemeen besproken, dat wij hen niet opnieuw in het licht behoeven te stellen. Als hulde aan den kunstenaar geven wij bier het afbeeld- sel van zijne schilderij. Naar den. omvang volgen nu te Gent Henry Luytens Strid om 't bestaan, dat groote eigenschappen van teekening heeft, dock, naar onze meening, in waarde van kleur en adel van groepeering bij zijn Antwerpsch Kunstenaarsgezelschafi achter staat; Julius Van Biesbroeck's (junior) Walkyren, wat onze opmerk- zaamheid .verdient, niet alleen omdat de kunstenaar slechts z7 jaren oud is, maar het werk groote eigen- schappen van groepeering en uitdrukking vertoont en den moed des schilders tot groot en ernstig werk (MET JAN BREIDEL EN DE ANDERE GILDE-DEKENS VAN GENT)JACOB VAN ARTEVELDE " TOEGEJUICHT, VERMOORD, VERHEERLIJKT „ DOOR GUSTAAF VANAISE. TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 615 verraadt ; Alfred Cluysenaar's Apocalyptische ruiters, een der merkwaardigste werken als teekening, die wij van den hoogst begaafden kunstenaar kennen. Willem Geets' historisch Poppenstel verraadt -weder den zaakkundigen schilder, uit wiens werk men uitsnijde wat men wil : men krijgt al zoovele goed gewerkte tableautins. Piet van der Ouderaa's Columbus reeds vroe- ger gezien) en het Juweelj5and zijn veel beteeke- nende werken, wier geest niet genoeg kan geprezen worden ; veel studie en kennis verraadt de schilder steeds in zijne onderdeelen; de toon van laatstge- noemd werk kwam ons wat vaal voor. Th. Verstraeten's Dooden-waken' in de Kempen, Evert Larocks Onnoozele, L. Tytgadts Borduurles, zijn alweder schilderijen waarbij wij gaarne langer zouden stil blijven ; wij zouden de uitvoerigheid van Leo Brunin, de aantrekkelijke natuurlijkheid van Frans van Leemputten, Leo van Aken's - levende figuren gaarne bespreken. Landschapschilders en schilderessen als Emiel Claus, waaraan de Dietsche Warande een afzonderlijk artikel zal wijden, Coosemans, de eigenlijke schilder der Kempen met Mejuffer Beernaert (I), Corn. van Leem- putten en Fr. van Luppen, Mejuffer Van Butsele (2), Cogen, Bogaert, Tao Mesdag, Hamesse, Asselberghs, Madame Collaert, 1-agye, E. Verstraeten, de schoone Duinen van Baerlisoen of/ die van Verheyden, of de Duinen van Binje, dan Louis Pulinckx enz., enz.; het stoute luminisme van M. Bekaert, de zeestukken van (i) Zie Dzetsche Warande, 1892, bl. 296, vlgg. (2) Zie D. W. 1892, bl. 179, vlgg. 616 KUNST-TENTOONSTELLINGEN den beroemden H. Mesdag, Rom. Steppe, de stoute Kuhstohs en de door en door ware Th. Verstraeter Arden Bouvier, Delsaux, de altoos dichterlijke Fr. van Leemputten en vele anderen dienden afzonderlijk te worden herdacht, alsmede de stillevens-kunst, waarin Mej. Rosenboom, die te Munchen en te Berlijn met hare Rozen uitblonk, doch hier het veld vrij liet aan de baronnes Adrienne van Hogendorp-St.-Jacob. Van C. Meunier, Le Roy, L. Van Biesbroeck (een geheele familie van kunstenaars), Vincotte, enz. moest het beeldwerk worden geprezen, meerdere graveurs — Biot, Van Loo — eenige bouwkunstenaars — A.. De Cuyper, Vanderhaegen, enz., enz., — dienden besproken te worden. Wij staan daarbij op eenen anderen keer stil, betreurende dat ook hier vele namen ontbraken. Te Munchen blonk in het beeldwerk boven alles uit het werk van Marc. Antokolsky uit Parijs, voor Wien eene bijzondere zaal was ingericht. Zijne inzending bestond uit 20 verschillende werken, waaronder uitblonk : een gebonden Chris- tus : /Vie I van deze wereld en verschillende andere werken uit de gewijde geschiedenis ; verder De flood van Socrates, een aantal borstbeelden, enz., deels in marmer, deels in gyps of in brons. Nevens dezen vonden - wij in die zalen ook C. Meunier met drie werken, L. Mignon met , drie werken, Van den Kerckhove, Van der Linden, Van der Stappen, en Weggers, uit Belgie. Alb. De Vriendt blonk te Munchen uit met de heerlijke versierschildering voor het raadhuis te Brugge. Te recht las ik onlangs -in de Fλderation :1 A-t-on Te recht las ik onlangs -in de Fλderation :1 A-t-on oublie que l'art decoratif est l'art par excellence? » Een waar, een kostbaar woord, waarover men eene geheele verhandeling, een boιk zou kunnen schrijven. TE GENT, MUNCHEN, MENTZ, ENZ. 617 Heil den man, die geroepen is, dit niet door letters maar door zijne kunst zelve te bewijzen! Dat is de heerlijke taak van Alb. De Vriendt, zijnen broeder Julius en eenige andere tijdgenooten. Maar te Gent was hij niet zichtbaar evenmin als Guffens en anderen die de groote bouwwerken van Belgie hebben verlicht. Het zou ondankbaar zijn, indien wij ten slotte bij deze gelegenheid niet vermeldden wat onlangs als liturgische ornamentatie-kunst te Mentz is ten- toongesteld. Aldaar zag men eenige vruchten, als tegenhanger van hetgeen sedert jaren door de Sint- Lucas Gilde te Gent wordt nagestreefd en geleerd. Men vond er oude en nieuwe werken in het voormalig iceurvorstelijk kasteel ten toon gesteld, bijzonderlijk de goudsmeekunst vertegenwoordigd, borduurwerk van den edelsten arbeid en beeldhouwwerk in hout Uitmuntend vooral waren de teekeningen voort- komende uit de abdij Beuron in Sigmaringen, bene- vens het werk van prof. Seitz uit Rome. Daarneven vond men een aantal waterverw- en andere teeke- ningen van de kunstenaars von Steinle (I), Veith, Deger, Ittenbach en vooral de kartons voor de zeven B. Sacramenten van Overbeck ! Voorzeker een .heerlijke, bijzondere schat, elders niet te vinden. Hiermede meenen wij den lezers van binnen- en buitenland eene algemeene gedachte van de kunst- tentoonstellingen der laatste maanden te hebben gegeven en sluiten met een woord van dank indien zij deze bladzijden tot hiertoe hebben gevolgd. (I) Zie Dietsche Warande, 1888, bl. 2II, vlgg. 13oefiettfiennio. Huygens. De Gedichten van Constantin Huygens, nail- zijn handschrift uitgegeven door Dr. J. A. WORD. Eerste deel 1607-1623, Groningen, J. B. Wolters, 1892. Wanneer de lezers der Dietsche Warande den naam van Dr. Worp ontmoeten, herinneren zij zich, hoe reeds voor vele j aren deze schrijver onbekende brieven des dichters in 't licht gaf. Huygens bleef het voor- onbekende brieven des dichters in 't licht gaf. Huygens bleef het voor- werp van zijne studien , en zoodra eene nieuwe uitgave van < Huygens, bewerkt door Dr. Worp >›, aangekondigd werd, gingen er ook van alle kanten stemmen uit de pers op, om deze gebeuttenis met vreugde en voldoening te begroeten. Thans ligt het eerste deel der uitgave reeds sedert eenigen tijd voor ons. De schrijver heeft niet te vergeefs de hoop gekoesterd dat c deze uitgave... onzen Huygens niet onwaardig zij *. De inleiding biedt ons alles wat wij tot het rechte verstand des werks uit een bibliographisch oogpunc zouden verlangen te weten. De geschiedenis der bandschriften, zoowel als die der uitgaven van Huy- gens' gedichten wordt met toeleg en vlijt nagegaan en, wat de drukken betreft, op het voetspoor van Van der Haegen en Arnold, nauwgezet geboekt. Die inleiding voldoet aan de koenste eisrhen ; zij schittert van belezenheid, zij gloeit van liefde voor de ondernomen zaak. Wel behoort Huygens niet tot onze eerste kunstenaars, doch hij neemt eene buitengewone, eigenaardige plaats onder de schrijvers der 17e eeuw in; zonder hem zouden wij vele karakters, toestanden, eigenaardigheden, politieke streken vast verkeerd beoordeelen of niet kennen. Moge hij dan ook met Cats en anderen van meening zijn : c dat met vermaken sticht Houd ik voor het beste dicht 2. — voorwaar een geheel ander standpunt dan dat van Mozes, Homerus, Dante, Bilderdijk — zoo moet men den zededichter niet minachten, omdat hij in de kunst eenen anderen weg bewandelt en zijnen eigenen tijd zoekt te verbeteren, niet door te wijzen op het hoogste en edelste BOEKENKENNIS. 619 wat de menschelijke geest bereiken kan, maar op de fouten en mis- slagen, die in zijnen tijd algemeene verbeteringen verdienden en gedeel- telijk op rekening moeten geschoven worden van den knaap met veer- telijk op rekening moeten geschoven worden van den knaap met veer- dragende ermen ». Dat Huygens meer begrip had van 't oude, dan van dat Rome, wat onmiddellijk aan zijn tijd voorafgaat, dat hij voor de Roomsche pracht onverschillig was als Hooft, maar aan Minnen-moer eene groote rol laat spelen, geschiedde zonder boos opzet; integendeel blijkt uit het streven des dichters geenerlei lichtzinnigheid, dan alleen zulke, welke zich Jan en alleman in de zeventiende eeuw veroorloofde. De noten zijn voortreffelijk, en op eenen beschaafden nederland- schen lezer berekend, niet voor schoolgebruik ; eene hoogst nuttige inhoudsopgave reeds van dit eerste Deel verhoogt daarvan niet weinig de waarde. Moge het weldra door andere Deelen gevolgd worden ! Wij zullen een monumentaal werk te weer bezitten. (Deel II verschijnt eerstdaags.) Dit is die istory van Troyen van Jacob van Maerlant, naar bet 15e eeuwsche hs. van Wessel van Loe, met al de middelneder- landsche fragmenten diplomatisch uitgegeven door Jhr. Mr. NAPOLEON DE PAUW en EDWARD GAILLIARD, werkende leden der Koninklijke Vlaamsche A:ademie. Derde deel. Gent, A. Sifter, 1891. Dit 3e deel biedt ons een vervolg van den tekst der beide voor- gaande deelen, doorloopende van vs. 28316 tot vs. 40880, zonder verdeeling der hoofdstukken, zonder opgave van den inhoud, zonder noten, zonder uitlegging, zonder woordenlijst, die zeker aan 't slot des werks verschijnt. werks verschijnt. De uitgevers hebben Diets anders beoogd dan letterlijk het hand- schrift of te schrijven, en de kopij te laten drukken. Dat in zulk handschrift onregelmatigheden, tegenstrijdigheden van spelling enz. voorkomen, is op de rekening van den afschrijver in de 15* eeuw te stellen. Hij die er genoegen in vindt te weten hoe zulk hs. is vervaardigd zal groote voldoening aan deze uitgave vinden, want de heer Gailliard is uiterst nauwkeurig in zijne kopijen. Dat eenvoudig de tekst aldus diplomatisch is gedrukt, daarvoor had de Acalemie voorzeker hare redenen. Bloemlezingen. Nederduitsche bloemlezing. Dicht- ea proza- stukken verzameld en voorzien met aanteekeningen, eene schets van de geschiedenis onzer letterkunde, enz., door Jan Bols, werkend lid der Koninklijke Vlaam sche Acaderhie, pastoor van Alsemberg, en J. Muyl- dermans, sthoolopziener. Tweede deel, tweede uitgave. Mechelen, Raym. Van Velsen, 1892, 549 blz. — 2. Nederduitsch leesboek. Proza en Poezij der beste Nederlandsche schrijvers, ten gebruike van middelbaar en normaal onderwijs, verzameld en voorzien met eene schets van de geschiedenis onzer letterkunde door G. D. Minnaert, pmdagogisch be- stuurder van het lager onderwiis te Gent, lid van de maatschappij der 620 BOEKENKENNIS. Nederlandsche letterkunde te Leiden. Vijfde, vermeerderde uitgave. Gent, A. Hoste, 1892, 584 blz. gr.-8°. A. Hoste, 1892, 584 blz. gr.-8°. I. Dit werk is goed opgenomen door de scholen ; in 3 j aar ver- schijnt daarvan reeds de tweede uitgave. Dat is niet onverdiend. Het is met zorg, met geweten, met orde, met methode bearbeid. Wij behoeven slechts eenige bladzijden op te slaan, om ons daar- van te overtuigen. De schrijvers hebben in dit tweede deel- nog meer dan vroeger naar volledigheid en afwisseling gestreefd. Ook wijzen zij aan de jonge lieden den weg tot zelfstandig werk en het verzamelen eener boekerij. Eene nieuwe en uitmuntende gedachte! Brandt, Hooft, van Merken en Vondel zijn de vier dichters van vorige eeuw, waarvan hier uittreksels voorkomen. Misschien hadden sommige stukjes van an en denzelfden schrij- ver gedeeltelijk kunnen plaatsmaken voor iets van Poirters, Huygens, Coornhert, enz., met het oog op den wensch der verzamelaars, aan de «leerlingen wenken te geven op het gebied van hoogere taalkunde 2 .. De coten over taal, geschiedkunde, enz.. zijn doorgaans van wezen- lijke, en voor de leerlingen van blijvende waarde. Daarin verschilt dit werk van andere dergelijke leerboeken en geeft bewijs van den buitengewonen ijver en belezenheid der opstellers. 2. Gaven wij hierboven den herhaalden druk als een bewijs voor de waarde des boeks, Minnaerts werk heeft het reeds tot de vijfde uitgave gebracht, maar de eerste is dan ook veel ouder dan die van Bols en Muyldermans' Bloemlezing. De vorm van Minnaerts werk onderscheidt zich daarin van eerst- gen oemd bock, dat de schrijver drieerlei uittreksels geeft : 1. voor minder gevorderde, 2. voor meer gevorderde, 3 . voor verst gevorderde leerlingen. Nog minder dan B.-M. geeft de schrijver uittreksels van oude schrijvers ; alleen Vondel -komt eenige malen voor; doch herhaaldelijk : Van Beers, Beets, Bilderdijk, Tollens, enz. Van Beers, Beets, Bilderdijk, Tollens, enz. Het overzicht der geschiedenis van de letterkunde, die aan het werk voorafgaat, is bijzonder volledig voor de beknoptheid. De schrijver streeft ook naar wezenlijke onpartijdigheid, al kan men zijne voorliefde wel herkennen. Daarvan onathankelijk' ('t, is slechts eene kleine opmerking) heeft de schrijver niet aangegeven, dat het Arevelingenlied in 't Nederlandsch gedeeltelijk terug gevonden is, terwijl het mij (om een aantal redenen) gedeeltelijk terug gevonden is, terwijl het mij (om een aantal redenen) waarschijnlijk voorkomt, dat het tweede deel van Goedroen (zoo niet het eerste) oorspronkelijk Nederlandsch (West-Vlaamsch) is. Dat Marnix een prozaist is van groote waarde, zal niemand ont- kennen, doch dat hij de c trouwe steun was van Willem van Oranje A kan niet beweerd worden, vooral niet in het eerste gedeelte zijner loopbaan. Het siaats- en godsdienststelsel dier beide mannen liep te zeer uiteen, dan dat zij zich aanvankelijk zouden verstaan. BOEKENKENNIS. 62 I Marnix' streven naar het afbreken (door den modder sleepen, zegt Marnix' lofredenaar Quinet) der katholieke Kerk behaagde Willem -volstrekt niet, die zulke zaak met onverschilligheid aanzag, wanneer -de invloed van den koning van Spanje slechts wierd ondermijnd. Met Marnix is het geheel anders gesteld : deze zou de Spaansche -regeering zeer wel geduld hebben, ware het Calvinisme slechts toege- _laten. Wegens dit streven vielen de Staten dan ook van hem af. Ten slotte had de nood (want op sommige punters stemden de beide staatslieden dan toch overeen) Willem en Marnix tot bondge- nooten gemaakt. Dit alles heeft de schrijver dezes herhaaldelijk het hcht gesteld ; het volgt met logische zekerheid uit de werken, niet alleen van Nuyens en andere katholieken, maar van Th. Juste enz., wien alleen, of de moed of de historische blip ontbreekt het natuur- lijk besluit uit hunne eigene bewering en voorstelling te trekkers. Minnaert verontschuldigt de hevigheid, de hartstochtelijke, velsche spot van Marnix, door de bitterheid waartoe de « zwaar vervolgde voor zijne « overtuiging . leed. Ter gelegenheid van Bil- -derdijk is de schrijver evenwel minder barrnhertig. Ook deze wordt onverdraagzaam en « heftig germemd », zonder dat een woord van verontschuldiging daaraan wordt toegevoegd. Docli dat zijn kleinigheden, die in eenen zesden druk gemakke- lijk te verbeteren zijn. Eene enkele aanmerking mochten wij ons op den aanleg der beide werken veroorloven. Het ware misschien wenschelijk geweest dat boven het eerste stuk van elken schrijver eenige regelen over zijnen levensloop waren geplaatst. Mij dunkt dat sprake tot de verbeelding, en zou aan het geheugen ter hulp komen. Walter, door FIORE DELLA NEVE. Amsterd -m, Van Holkema en Warendorf, 18o blz. Id. octavo. Het onderwerp van dit keurig episch gedicht is de geschiedenis van « het kind eener ongehuwde prinses, bij een' predikant opgevoed en voor den geestelijken stand bestemd .; het is aan eene Duitsche familie-kroniek ontleend. De dichter stelt ons bijzonder voor, wat de gevolgen zijn eener opvoeding, welke 'niet overeenstemt met den aard van een kind, en vervolgens, hoe de eene misslag den anderen na zich sleept. De jonge Walter bij eenen geestelkjke opgevoed, voelt allerhande lust en aanleg in zich, welke bij den geestelijken stand niet past, begaat menige streek die met de gehoorzaamheid aan zijnen opvoeder verschuldigd niet overeenstemt en voelt zich steeds ongelukkiger bij het voorlschrijden zijner jeugd. De markgravin Louise, de moeder zelve wordt het slachtoffer eener volksbeweging, eener omwenteling en sterft vermoord... De epische Loon des werks wordt afgewisseld door lyrische ontboezemingen, gelijk Zondassvrede, XVI (waarom niet wat meer titels ?) enz., die soms den 62 2 BOEKENKENNIS. indruk maker van van oudere dagteekening te zijn dan het verhaal zelf. Soms is de toon gansch hopeloos; 118 : Waarom gestreefd, waarom geleden? Dekt van het hoogst en vorstlijkst Heden De stille zerk het Morgen niet? Waarom dan werken, hopen, bangen? Zal er nog 66n u weer verlangen Een jaar nadat gij d'aard verliet! » Deze toon keert hoer en daar terug. Overigens kan de dichter geprezen worden voor de strekking van zijn werk, wat tevens bewij- zen geeft van rein gevoel, goeden smaak en een wezenlijk dichterlijken adem. De Nederlandsche Spectator heeft eenige brokstukken medege- deeld, die tot de schoonste behooren. 't Is eigenaardig dat de schrijver hiaten duldt, zooals : Als men hem vroeg een afgod te aanbidden * (51), ze u te zeggen daar (i08). Mijn beste overdenking slechts verwant, (bl. 48) enz. Overigens : Proficiat »! Schoolboeken. De firma P. Noordhoff schonk ons weder een regen van prettige schoolboeken, waarvan wij er hier eenige aankondigen. De Rekenschool van W. H. Wisselink, 6e en 7e stukje. De Grepen, De- Theorie, en De Vraagstukken van idem, het zij over algebra of natuur- kunde, of het practisch rekenen. rAnkums Slap voor Stap, De IN- stages van Salverda, De Moedertaal, van De Raaf en Zijlstra. Van der Heyde's .1f-"kjes in de Oast, Galverlinks Allerlei met samenspraken en raadsels. Bruins Driemaal den aardbol om, en ein- delijk Schmalz en Wagener La tij n sche gra mm a tica , die door de pwdagogen en leeraren hoog geroemd wordt (fl. 2,50). L. de Rop, St-Nikolaasfeest (15 cts); Valkhoff, Engelsche Taal (leercursus) (fl. 1,20); Valkhoff, Enslzsch Reader (0,6o), Roorda, Dutch and English com- pared (Part. I) (1,50); Veenstra, Duitsch voor eerstbeginnenden (2e stukje o,60); Valkhoff, Leercursus der fransche taal ([e stukje 80 cents); Wisselink, Vraagstukken Algebra (3e stukje, 50 cents); Wisselink, Rekenkunde (le stukje 1,25) ; Baas, Steloefeningen (le stukje en 2e stukje 20 cts); De Raaf, Taaloefeningen en Leesboek (30 cents); Blyham, Leesboek (Ie stukje, 35 cents). L. Mathot. V:n journaliste au XVIlle siecle. Notion gκnOalo- gigue et historique par et pour Jacques Vander Sanden, par Louis Mathot, membre suppleant de la commission royale d'histoire. Bruxelles, F. Hayez, 1892. Deze geschreven eigenbeeltenis van den hoofdopsteller der Gazette van Antwerpen(1762-1799) geeft alweder bewijs van de ijvere opzoe BOEKENKENNIS. 623 kingen van onzen even bescheiden als begaafden geschiedschrijver, die na vele. jaren zich verborgen te hebben onder den schijnnaam van na vele. jaren zich verborgen te hebben onder den schijnnaam van Van Ruckelingen, tegenwoordig zijnen waren naam niet meer ontkent. Mathot schetst met tact- en zaakkennis niet alleen den toestand van het krantenwezen onder Maria-Theresia en Joseph II, maar ook het karakter van Vander Sanden zelven : een behendig man, die alle klippen wist te ontwijken en de valstrikken, door den beruchten Cobenzl en anderen gelegd, en die verstand genoeg had om te begrijpen, hoe gevaallijk het is, ook geljk te hebben in eene strid- vraag-, tegenover ziinen overste — eene uiterst scherpzinnige opmer- king, die aan Gil Blas en den bisschop van Toledo herinnert. Kortom, die bladzijden van den levensbeschrijver van Maria- Theresia, Joseph II, en van vele andere werken, bevatten weder een tal van goede en vernuftige lessen. Zes oude Nederlandsche liederen, bewerkt door FL. VAN DUYSE, voor koor, met begeleiding van harmonium. Brussel, Vander Ghinste en Vander Auwera. Deze liederen werden uitgevoerd, op een avond bij den heer Demaere-Limnander, voorzitter van het XXIe taal- en letterkundig Congres. Zij zijn op schoon papier in groot folio formaat gedrukt, en reiken van de 14e Op de 18" eeuw. Men kent het talent van Fl. van Duyse van de 14e Op de 18" eeuw. Men kent het talent van Fl. van Duyse voor dergelijk werk. Zeldzaam treft men eenen toonkunstenaar welke zoo gocd de oude harmonien en toonaarden verstaat; dat is ons genoegzaam uit zijnen bundel gebleken. Dit liedertal door van Duyse geharmoniseerd is daarom eene fraaie vermeerdering niet alleen van onze oude-liederenschat, maar van de Nederlandsche liederen in 't algemeen, die al te zeer verwaarloosd worden. Onze jonge lieden en jonge dochters kunnen over honderden karaktervolle liederen beschik- ken, maar door fransche opvoeding bedorven, dragen zij veelal de flauwste voortbrengselen der fransche tonen-markt voor. Das katholische deutsche Kirchenlied in seinen Singweisen. D. III (-Slot) van Dr. WILHELM BIEUMICER, 360 en X biz. gr. go. Freiburg VB. Herder, 1892. Dit derde deel van Baumkers voortreffelijk werk heeft lang op zich laten wachten. Doch het is de schuld des schrijvers niet, maar wel die van het publiek, hetm:elke in oude zangwijzen en oude liederen geenen smaak genoeg vindt. geenen smaak genoeg vindt. Eindelijk gelukte het dan toch, door de ondersteuning der prui- sische regeering en veler vrienden, het werk ten einde te brengen, wat nu in drie deftige, groote boekdeelen voor ons ligt. Natuurlijk biedt dit werk weder voor taal- en zedegeschiedenis, zoowel als voor die der toonkunst, merkwaardige bijzonderheden genoeg. Wij weten bovendien uit onze eigene letteren, dat de geestelijke teksten en de geestelijke melodieen in den regel de schoonste zijn, en dan wel de oudste yolks- en kerkliederen 't allermeest. dan wel de oudste yolks- en kerkliederen 't allermeest. '624 BOEKENKENNIS. 't Is daarom eene onvergeeflijke fout, dat de jongste uitgevers van de liederenverzameling, s elke J. F. Willems ons heeft achtergelaten, de kerkelijke liederen hebben ter zijde gelegd. Ongelukkige toestand! .... Doch een speldeken daarbij ! Baumker heeft het omgekeerde gedaan. Hij noemt zijn werk het Katholieke kerklied, doch dit neemt niet weg dat hij een groot aantal « evangehsche >> verzamelingen heeft doorgezocht, om daaruit zijn liederen te putten, en -ook een groot aantal « protestantische Kirchen- lieder (veelal van katholieken oorsprong), in zijn werk heeft opge- nomen - (III, 28o). Hij voegt aan elk lied den naam des werks waaruit hij heeft geput en de geschiedenis van het lied toe. Het geheele werk draagt het kenmerk van zorg en nauwkeurig- heid. En niet gering was de arbeid, alle de namen der dichters enz. bij een te rapen en in een ,uitvoerig register te zamen te stellen. De schrijver geeft, tot inleiding, een overzicht der algemeene ont- wikkeling van het kerkhed in de 18e eeuw : hij toont hoe,. langza- merhand de wereldtoon indrong, waarvan wij heden (vooral in romaan• sche landen) in de kerk nog niet weder_ losgekomen zijn. De uitvoerige bibliographie is niet minder opmerkenswaard, wij -vinden daarin wezenlijk een goed stuk kerkgeschiedenis. Het tweede gedeelte des werks boat 25 t liederen, waaronder -ook « Duitsche missen » voorkomen. Eenige liederen zijn slechts be- werkingen van oudere melodieen ; men bemerkt duidelijk dat zij door het verjongingsbad wereldlijker maar niet inniger zijn geworden, over- eenstemmende met het zooeven hier gezegde. Hoezeer moet ieder zich over zulke speciale werken verheugen! Zij doers de geschiedenis der kunst en der wereld vooruitgaan. Zij eeren de wetenschap ; zij stemmen het hart tot dank, tot vreugde, tot moed. de wetenschap ; zij stemmen het hart tot dank, tot vreugde, tot moed. Men spiegelt zich in de afdwalingen van anderen, en spiegelt zich zacht. Men voelt dat de I9e eeuw verkwikking op de aarde heeft gebracht. Men voelt dat de I9e eeuw verkwikking op de aarde heeft gebracht. Moge de nieuwe natuurlijkheid en innigheid onzer eeuw zich niet tot gemeenheid en onzedelijkheid in het lied laten verleiden, dan eerst zal een volgende tijd daarop als een eeuw des heils terug zien. Averbode. Les statues de l'abbaye a' Averbode par CAMILLE GOF- FAERTS, membre de la sociκtκ d'archkologie de Bruxelles. Bruxelles, Alp. Vromant, 1892. (Extr. des Ann de la soc. d'arch. de Brux., vol. VI, 1892), met 2 platen. Deze stallen van de 16e eeuw zijn wezenlijk te weinig bekend; gelijk er in Belgie nog een aantal beeldwerk in de vergetelheid slui- mert, waarop de kunstgeschiedenis trotsch mag zijn ; niet altoos trotsch, wat de kerkelijke crnst daarvan, betreft, maar trotsch, wegens de buiten- wat de kerkelijke crnst daarvan, betreft, maar trotsch, wegens de buiten- ,gewone kunstvaardigheid, het geduld, de volharding, de vrijgevigheid ,gewone kunstvaardigheid, het geduld, de volharding, de vrijgevigheid der stichters, enz., enz. die daaruit spreken, waarover wij in onzen tijd van kale planken en stutten, genivelleerde' plaatsen, rechte straten en van kale planken en stutten, genivelleerde' plaatsen, rechte straten en huizen (hotels ! met aangekleefde peper-’ en zoutvaten, verstomd moeten staan. BOEKENKENNIS. 625 Zou de heer Goffaerts de volledige beschrijving der stallen van de hoofdkerk to Aarschot niet voor de Dietsche Warande willen onder- nemen ? Conservatorium. Annuaire du conservatoire royal de musique de Bruxelles. 16e annee. Bruxelles, -Ramlot ; Gand, Hoste, 1892. Behalve de gewone mededeelingen om trent het personeel van orkest en koor, het reglement, de inrichting van het onderwijs, eene- opgave der geschenken aan boekerij en museum gedaan, de program- ma's der concerten, de namen van alle spelers en zangers, de bijzon- derheden der prijsdeeling, met eerie redevoering des ministers de Burlet, eene necrologie van den prins de Chimay, met eene toespraak van eene necrologie van den prins de Chimay, met eene toespraak van Ed. Fκtis, ondervoorzitter der commissie van toezicht, enz., enz. vin- den wij hier een vervolg van den catalogus des muzeums, waarvan vroegere deelen in de Annuaires van 1878, 1879, 1880, 1881, 1886 en 1890 zijn verschenen. De opgave van alle de speeltuigen die de verzameling bevat, is niet alleen van belang voor den nieuwsgierige welke het conservatorium bezoekt, maar de wijze van beschrijving heeft wezenlijke waarde voor de geschiedenis der toonkunst; want wij leeren daaruit den oorsprong en de geschiedenis van den verschillenden aard instrumenten kennen, ea die bij andere vergelijken. Zij zijn verdeeld in velerlei groepen : A. I. Speeltuigen die men zelfklinkers zou moeten noemen (autophones) als kastanjetten, distinct- ten, Chineesche hoeden, Loiki (lepels). 2. Speeltuigen met een bepaalden toon, chylophonen, bout- en stroo-instrumenten, klok-instrumenten, toon, chylophonen, bout- en stroo-instrumenten, klok-instrumenten, Nu volgt een electrische diapason, bl. 151, vlg. (met afbeelding). B. 1. Tokkel of knijpinstrumenten; 2. speeltuigen met gespannen vel. C. Blaasinstrumenten, oude en nieuwe oboen van velerlei soort, oude fagotten, klarinetten, engelsche hoorns en eindelijk een Racket, Worst- of Faustfagot, van de zonder'ingste soort (195). Men ziet uit deze enkele mededeelingen dat de kunstgeschiedenis voordeel kan trekken uit het werk van L. de Cas..., als ik mij niet bedrieg. Gedichten van JER. NOTERDAEME. Te Brugge, bij Ad. van Mullem, 1892. Er heerscht iets zeer oprechts in deze gedichten ; hierin ligt een karaktertrek die een dichter moet bezitten. Onoprechtheid moet geen kunstbeoefenaar kennen, of hij zal nooit een echte kunstenaar worden. Er stralen ook goede, zonnige beginsels uit deze verzen. Zonder begin- sels die aan de eeuwigheid herinneren, vervalt men in ziekelijkheid, triestigheid Die valsche stoffe houdt van de hoogste kunst terug. God is de hoogste schoonheid. Gaudete semper is een hemelsch spreek- woord. Menig dichter dwaalt of door valsch gevoel en verbeelding, zoa leerzaam bespot in Don Quichotte. Noterdaeme's keuze van stoffe en gezonden zin zijn twee kenteekenen van den goeden weg dien hij heeft_ 626 BOEKENKENNIS. ingeslagen ; hij bezit daarenboven eene warme vaderlandsliefde, een dankbaar hart, en reeds een zekere gemakkelijkheid in den vorm. Zijne taal is meestal zeer 'zuiver. Zijne dichten bevelen zich hertelijk aan. Dendermonde. Lofdichtjes op Dendermonde. (Overgedr. uit de . Dendermonde. Lofdichtjes op Dendermonde. (Overgedr. uit de Gedenkschriften van den Oudheidskundigen Kring der stad en des voormaligen lands van Dendermonde). Dendermonde, snelpersdruk van De Schepper-Philips, 1892. Beroemde Dendermondenaars zijn niet gering in getal. Onder de dichters en schilders vindt men er velen. Dendermonde krijgt nu zijnen van Duyse op 't voetstuk, dank aan de vasthoudenheid en de edelmoedigheid van kunst- en geschiedenislievende vrienden. Aan 't hoofd dam van staat Jan Broeckaert, die al wat Dender- monde's roem verhoogen kan opspoort en boekt, en gevonden heeft .dat het oudste lofdicht op Dendermonde dagteekent van 1563. In die eeuwen zong men veler eer in 't latijn ; dat klonk geleerder, deftiger, al verstonden de brave burgers er ook geen woord van; maar Em. Hiel overtrof al die lofdichten in kunstrijkheid, als ware yolks- vriend, met zijn . Symphonisch gedicht, Dendermonde *. Fransch-Duitsch Woordenboek. SACHS-VILLATTE, Encyclopd- disches Werterbuch der franesischen und deutschen Sprache. Berlin, Langenscheidt. 2 deelen : Fr.-D. en Duitsch-Fr. Dit woordenboek is bepaald het volkomenste, nuttigste en gemak- kelijkste wat er van dien aard bestaat, en ofschoon wij bier slechts van de Hand und Schulausgabe, of zoogenaamde Kleine Ausgabe willen spreken is deze toch nog altoos twee kwarto boekdeelen van 75o en 950 bladzijden, zeer eng, in drie kolommen gedrukt. Het is opgesteld met aanduiding der uitspraak, naar het toonstelsel van den gunstig bekenden taalgeleerde Prof. Dr. G. Langenscheidt. Het spellingstelsel ingevoerd in 1879-1880 is er in gevolgd, wat aan 't einde des werks in duidelijk overzicht wordt uiteengezet, met eene groote lijst der afwijkingen van den regel. Het werk is ook nog voorzien van de aanbeveling van 500 mannen van 't vak, waaronder wij niet alleen groote Duitsche, maar ook Fransche geleerden aantreffen. In menig opzicht kan het woordenboek ook als encyclopedie gebezigd warden, zoo talrijk zijn de woorden van histo- rischen, geographischen, natuurkundigen aard. De uitvoering is daarbij buitengewoon nauwkeurig, de druk klein, doch zeer klaar. Dat alle basterd-, dialekt- of studentenwoorden zooals rowdy, totalmator, volt, Pollsoor, melis,natisch, enz. erin zouden voorkomen, kunnen wij van zulk werk niet eischen. De prijs (fr. 15) voor de beide deelen is buitengewoon laag; gebonden in eenen geheel linnen band kost het boek twee franken meer. Het zij bij de toenemende behoefte der kennis van de talen der BOEKENKENNIS. 627 naburige landen, alien die lezen kunnen als het beste en goedkoopste -werk van dien aard oprecht aanbevolen. Der kleine Johannes, von FREDERIK VAN EDEN, Halle a. d. Saale, Otto Hendel, 1892, so pf. De meeste lezers der Warande kennen Dr. van Eeden, een' der .opstellers van Den nieuwen ads, en zijn werk pen Kleinen Johannes. Anna Fles geeft daarvan eene uitmuntende vertaling in de verza- meling : Bibliothek der Gesamtlitteratur, waarin de werken van Schopenhauer en deels die van Luther, maar ook Erckmann-Chatrian, De Maistre, Andersen en Topffer verschenen. Van Eeden behoort meer tot Schopenhauer dan tot een' der andere namen. Zijn boeiend boekje bevat de leer dat de insecten eigenlijk versttadiger handelen dan de menschen; dat de menschen daarom met recht door genen worden veracht; dat het leven slechts een schijn is, het gehed tot c God » een aangename droom. Het zonnelicht alleen wordt als waar en edel voorgesteld. De kleine Johannes wordt spelend door eenen kever in het insecten leven geleid, maar door eenen toovenaar overtuigd, dat alles wat hij zag slechts schijn was; dat bok de wetenschap des geneesheers in niets uitloopt. Hij wordt ten slotte, door eenen beschermenden wonder- kever, die hem het eerst in de natuur rondleidde, over de zee, naar kever, die hem het eerst in de natuur rondleidde, over de zee, naar de zon, c het eeuwige Licht » gevoerd. Het 114-drchen bevat eenige goede lessen tegen den hoogmoed en de ijdelheid van den mensch, in dichterlijke beelden gegeven. Het streeft geenszins naar het vleien der slechte hartstochten. L'epigraphie latine et les corporations professionnelles de l'empire romain, par J. P. WALTRING. Gand, A. Suffer, 1892. De jonge geleerde, aangesteld ter hoogeschole van Luik, opende zijne lessen in Februari 1. 1. met bovenvermelde redevoering. Hierin wordt uiteengezet, hoe de inschriftenleer ontstaan, gegroeid en eene ware wetenschap is geworden, \TO& 3o jaren nog ongeacht; hoe in Belgie stillekens daaraan werd gewerkt, toen zij zich in Italie en daarna in Duitschland ontwikkelde. De heer Waltring toont zich hier met een ernstig streven naar gron.digbeid; wij wenschen hem daarmede geluk en hopen dat de toeleg zijner hoorders aan zijnen ijver mole beantwoorden. Gθnealogie de la famille de Beaucourt de Noortvelde. — Artois. — Cambrisis. — Flandre (Westflandre). — Seigneurs de Westbe'court, Frescottes, etc., etc., etc., publiee par DE SEYN-VER- HOUGSTRAETE, editeur, libraire de S. A. M. Mgr le Comte de Flan- dre, etc.. etc., etc. (Roulers); 32 bladz. in klein 40. De schrijver leert ons, dat de genealogie der de B. van N. reeds is uitgegeven door Gailliard, in zijn Bruges et le Franc, en dat hij zelf de afstamming op nieuw heeft opgemaakt, naar onuitgegevene stukken, aan hem medegedeeld door de familie zelve. 628 BOEKENKENNIS. Wij hebben het niet noodig gevonden om zijnen arbeid te verge- lijken met dien in het aangehaalde werk. Het is niet ons duel, om de geschiedenis der de B. van N. te bestudeeren, maar alleen om de brochure te beoordeelen, waarvan wij den titel hebben uitgeschreven. « De geslachtkunde » — zoo schreven wij nog zeer onlangs — om eene wetenschap te zijn, moet wetenschappelijk behandeld worden : zij moet hare gegevens slechts uit de zuiverste bronnen putten en deze aanwijzen, zoodat ieder, die wil, haar kan raadplegen *. Het werk, dat wij behandelen, voldoet niet volkomen aan deze voorwaarden; want, zonder inzage te vragen van bijna alle familie- papieren, kan men het niet toetsen, met de door den schrijver als bronnen van zijn werk aangehaalde documenten en boekwerken. Het zoude niet overbodig geweest zijn, om eenige van de Oor-- konden uittegeven, die de afstamming vaststellen in den tijd Coen er nog geen kerkregisters bestonden, die, zooals men weet, den bur- gerlijken stand van de oude staatsinrichting uitmaken. De familie, zoo lezen wij, bezit eene attestatie van den wapen-- koning Faerens. Wij hadden den inhoud van dat stuk wel willen kennen, ten minste de belangrijkste gedeelten, alhoewel, het is bekend, de nieuwe wetenschap volstrekt geen vertrouwen stelt in documenten van die soort... integendeel! De de B. van N. worden gezegd aftestammen van een stamvader N. levende in de eerste heeft van de XVe eeuw, die in bezit van den adel zoude geweest zijn, en bij voortduring den adelijken titel van Jonkheer (lcuyer) gevoert te hebben. De lezer van geslachtsregister, wantrouwig van aard, verlangt, dat de schrijver het bewijs aanvoert voor zulke- beweringen. Hoe het zij, de thans levende laden der familie -zijn niet in den officieel erkenden adel opgenomen. De heraldieke bijzonderheden, die het werkje geeft, zijn zeer onvolledig. Was er geen middel, om eene reeks zegels uittegeven yan eene familie, die een adelijk bestaan heeft van bijna vijf eeuwen? Men versta ons wel. Wij bedoelen niet de authenticiteit in twijfel te trekken van de afstamming en den ouden adel van de familie de B. v. N. Wij willen alleen de onvoldoendheid doen uitkomen der bewijzen, die in deze opzichten door het boekje worden geleverd, Brussel. J. Tar. DE RAADT. Legende der zalige Panasia naar Silvio Pellico, door H. J. M. VAN DEN HEUVEL, met eene voorrede van T. R. -VAN DER LANs. Nymegen, G. C. Richelle, 1892. Eene allerliefste gedachte van den dichterlijken vertolker! De heer Van der Lans beveelt het werkje dan ook te recht met warmte aan :- 4 Als boekgeschenk, inzondcrheid voor meisjes verdient het werkje alle aanbeveling, en ik twijfel niet of de vertolker zal voldoening beleven, van zijn arbeid, met zoo liefdevolle zorg verricht. z van zijn arbeid, met zoo liefdevolle zorg verricht. z Het papier is schoon, met lijsten zijn de bladzijden omgeven, het werkje is gebonden in heel linnen prachtband. BOEKENKENNIS. 629 Vierde Gebod. Eer uwen varier en uwe moeder, tweede her- ziene druk, door H. J. BIEGELAAR, Venloo, Bontams. 430 blz. 8°. Dit nuttig werk van eene n priester, oud-amoezenier der pauselijke zoeaven, bevat eene veelzijdige verklaring van het vierde gebod en is een uitmuntend geschenk voor ouders en overheden aan hunne kinderen en onderhoorigen . De eerste druk was _ spoedig uitverkocht. Hoezeer pleit dit niet voor het nut van den inhoud ! Hoezeer pleit dit niet voor het nut van den inhoud ! De schrijver behandelt achtereenvolgeos : I. De plichten der kin- deren jegens hunne ouders. 2. Dienstboden moeten hunne overheden eeren. 3. Plichten der onderdanen jegens de geestelijke en wereldlijke overheden. Dit alles is geschreven op vriendelijken toon, in klaren overheden. Dit alles is geschreven op vriendelijken toon, in klaren stijl, doormengd met vele nuttige verhalen. Het werk is gebonden in heel linnen band. Men zoekt altoos naar prijsboeken voor bijzondere' scholen, en beweert veelal, dat alleen de fransche bruikbaar zijn. Hier ligt weder een uitmuntend geschenk voor ons. Is de prijs van 3 of 4 franken nog to hoog voor een pr ij sboek, welnu, men, werpe eenige kinderenboekjes zonder waarde op zij, en stelle dit in plaats van drie andere p r ij z en. Vonbetiana. Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, Ise jaarg. 7° aflev. 1892 Gustaaf Segers, Joost van den Vondel en de Oudizeid, A. Hendriks, Joost van den Vondel en « G. de Saluste du Bartas », academisch proefschrift. 1892. 3n4oub win ZijboOriften. Belgie. Archeo'ogle (Annales de la Soc. d'). Goffaerts : Les stalles d'Averbode. De Raadt : Testam. en viers de Jac. Cammaert et note s. Jean F. Cammaert, aut. dram. du 18e s. Hagemans : Toile peinte egypt de I'ep. ptole naique. Belfort. 9-10. Daems : Het inzicht in de kunst. Scharpe : Von., del's Pastha. De Lepeleer : Weber's Goliath. Vanden Gheyn : De beelden in onze kerken. K. Lybaert : Driejaarl. tentoonst. v. Schoone Kunsten te Gent. Vanden Gheyn en Hermas : Het Landjuweel. J. Bols : Latijnsche uitspraak. Meert : -i- M. de Vries. Biekorf. 16-19. Van 't Vrijbusch en de Buschkanters. Gezelle : De witte Vijvouder. Volkszeg ov. dorp en stee. De I.eebrugge te Brugge. Gezelle : Epostrakismos. Claerhout : Vinchem. De koninginnen in Friesland. Bull. de l'Ac. des scienc., lett. et 13,-arts de Belg. 6. Dehaisnes : L'art flam. en France dep. la fin du toe s. jusqu'au comm. du 16(3. Dicht- en Kunsthalle. 8. Segers : Vondel en de oudheid. Brans : Smits' Boer der Schranse. Peeters : Namen d. Gemeent. en Geh. d. Prov. Antw. Federation artistique, 48-52, 1-3. Desacc. entre 1. mathemat. et les music. s. 1. rapp. d. sons mus. La peint. antique, a prop. d'un liv. rec. de P. Girard. Un pzintre grec : Polygnote. t Em. Renan. Karel v. Gelder de Benoit-Gittens. Hollandais et Flamands. L'En- jance de Roland, open de E. Mathieu. Scenologie neerland. : I. Pierre van Malder. II. Nanette Voisin, Jacques Neyts. III. Un ballet poli- tique. IV. Opera ital. au Palais de Bruxelles en 1681. V. Pamphlet de 1784 s. le theatre de Bruxelles. Les musiciens neerl. en Dane- mark. Le chien du march. de sable de Mme Ronner. L'orch. mcderne. Le peintre J. Robie. Andromιde de Smolders. A propos d'art par J. du Jardin. Loquela. 6- 8. Bleieren, brauw, duikhoofden, frimmelen, hodde- man, kelte, rijze, zeilege, afketsen, gisteboone, groeze, lavut, wiep, gesullig, kievekudde, kobbestekkertje, reeuwen, senteventen, snos, vuil- broeken, wegfijfelen, wittelap, wulpe. broeken, wegfijfelen, wittelap, wulpe. Magasin litteraire. 8-1o. Ritter : Dern. :euv. de J. Strauss. Dutry : Joz. Israels, un peintre du peuple. Dullaert : Albums. Buet : Paradoxes sur Paris. Vanden Bosch : Ed. Drumont. Dutry : Salon de Gand. Janssens : Les Ballades russes de H. Hoornaert, Au Ciel, p. J. Casier. Le Cceur, p. Ch. Foster. Le Poeme de la Cloche, p. dela Grasserie. Bekaert : Le peintre Louis Delbeke et les Hanes d'Ypres. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 631 Museum (Nederl.) 6. G. Duflou : Oxford. Toekomst (De). 9. De Mont : Kleinigh. ov. Shakespeare. Revue de l'Art chrθt. III. 5. Egl. et chAsse de So Elisabeth a Marbourg. — Interrogatoire d'un enlumineur p. Tristan l'Ermite. La vieille France : Touraine, p. Robida. L'habitation hum., p. Gar- nier-Ammann. Les industr. d' art a Lyon, p. Giraud. L'archit. de la Renaiss. p. Palustre. Revue Benedictine. 10- 1 1. Anecdota Maredsolana. Cluny, son action rel. et sociale. La ref grθgor. en Toscane. Messe de Tinel. Liederen de Van Duyse. Au Ciel de J. Casier. L'homaiairθ d'Alcuin retrouvκ. Revue Generale, io. Bordeaux : Le pays de Rama en Bosnie. — d'Hκricault : Quelq. ouvr. sur la rκvolut. — Vanden Bosch : Impress. litt. : Lamartine. — Delvigne : Hist. d. Papes dep. la fin du. moy.- dge de Pastor. Kaiser : Salon de Gand. Vlaamsche School. Ieperen, bl. 139. Het Landjuweel v. Antw., 151. Het gulden cabinet d. schilders door C. de Bie, 158. Vier Medaljons v. Corn. Floris, 160. Juliaan Dillens' werken, 143. Volkskunde. 8-g. Gittee : Sted. en dorp. teg. elkand. Van Wer- veke : Godsd. process. i. d. 16e e. Cornette : Oude wijn in nieuwe leeren zakken. Volksleven (Ons) io. Volksweervoorspelling. De vogelen i. h. volksgeloof. Het spinnende spook te Bergeik. Spotzegsels. Monseur's Folklore wallon. Noordbrab. en Kempische sagen. Nederland. Familieblad (Alg. Nederl.) 9. Brielsche vroedschap 1618-1794 4Vermaet en Kruijne). Ges!acht v. Valkenburg. Reddinghuisen. Gesch. d. Waalsche kerk i. Nederl. De Wale-Biblioth. te Leiden. Geschied- kund. naamlijst v. Predik. d. hervorm. gemeente St Maartensdijk op h. eil. Than. Illustratie (Kath.) 5-13. Gladstone en Salisbury. Weer thuis n. Siebert. De schilder op de studiereis n. Graf. Mgr. Vaughan. Uit den poolschen opst. i. 1861, n. Kossak. Cortez aanschouwt h. dal van III-exit-0 n. Gloss. Oudgedienden, n. Renouard. Katholiek (De) CII, io.i I. Madou ; De fransche letterkunde in de 16e eeuw. Hooning : Benedictus XI en Filips de Schoone. Van Aarsen : G. de Rossi. Maandbl. v. h. geneal. gen. 8-10. Bloemendal. Bladel en Neter- sel. Roelofsz en Vonck. Noordgouwe zijn kerk, z. geslacht. Maandbl. v. muziek. Pudor, een hervormer (?) op muz. gebied „ Akoustiek. Spohr in Nederland. 63 2 INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. School en Studie. 8. Op den Zieke : Jan v. Beers en de vl. beweging. Koenen : Jets ov. Bilderdijk. Gids. 1o. Polak : Seneca tragicus. De Meester's Par,sche schimmen. Oud-Holland. X. 2. Van Someren : Wesenbeke of Marnix ? kOranje's briefwiss. met W. en and. geheime agenten in de Nederl.. 157o-73.) Haverkorn : Nalatensch. v. Crispiaen vi„ de Pas den oude. — Hofstede de Groot : De schilder Herman Luydingh. Navbrscher. 1o. Collegie ter Admiraliteit i. Friesland. Pasquil v. 1587. Burgem. v. Harderwijk 1574 verbrand. Marnixiana. Reke-- ping uit de 16e e. Vink wet 2 koppen. Parlevinkers. Wolf of wolk ? Sel. Eest. Dapper. — Nalez. op Oudeman's middennederl. Woordenb. Noord en Zuid. 4. Meyer : H. L. Spieghel (slot). Den Hertog ; Da Costa's meesterwerken : Hagar. Molenaar : Bloemlez. uit het woordenb. d. ned. taal. Uit Vondels Leeuwendalers. Spectator (Nederl.) 38.44. Rudyard Kipling's werken. — Oude nederl, kunst to Munchen, — De hoofdsteden der wereld. Anthropol. als universiteitsvak. Essai histor. . d. Gentsche tentoonstell. Marmier's Lettr. s. la Hollande. j Tennyson. De Vos' Een of 'icier geworgd. Lettr. s. la Hollande. j Tennyson. De Vos' Een of 'icier geworgd. Byvanck : Renan. Goncourt's Armande. Maeterlinck's Pelleas et Mai- sande. Studidn op godsd. wetensch. en letterk. gebied. 3. J. C. Alber- dingk Thijm : Briefwiss. v. J. A. Alberdingk Thijm en Is. da Costa, Vergelijkende taalstudie. Duitschland. Allemannia. 2. Ein Arbeiterstrike vor 370 Jahr. — Bedeuts. Wendepunkte i. d. deutsch. Dialektdichtg. — Die Univ. Freiburg 18o6-1818. — Der Teufel i. Schwab. Sprached. — Das Narrengericht zu Stockach. Anzeiger d. Germ. Museums. 3-4. Vemegerichtsurkunden aus Tirol. Gevatterbriefe a. d. Reichsstadt Windsheim. Geschn. HolzstOcke v. 15-18. Jahrh. Initial. U. Buchdrverzier. a. d. 16. J. — Geschlechter- buch Niumbergs. buch Niumbergs. Beitr. z. Gesch. d. deutsch. Sprache u. Litt. XVI. 1-2. Bander : Bemerk. zu Reineke Fuchs. Flieg. BlAtter, f. kath. Kirchenmus. 6-to. Die lateinische S. als Kirchensprache. Bedeut. u. Eigensch. d. deutsch. Kirchenliedes. Z. Orgelbaufrage. Vortrag. d. deutsch. Kirchenlieder. Die musik. Bil- dung i. d. Klerikal-seminarien. Gesellschaft. (Die) Jo. Der Schauspieler Matkowsky, Heiberg's INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. 63 3 Familie v. Stiegritz. Maeterlinck's Pelle'as et Melisande. Du Camp's Souv. litt. Magazin fur Litteratur. 38.44. Guinon's Les Jobards. — Aus Auerbach's Nachl. : Grillparzers's Esther u. Traum ein Leben; Calde- ron's Leben ein Traum; Moreto's Donna Diana; Hohenstaufen-Drama; Goethe's Iphig-eni e; Egmont; Shakespeare's Wintermeirchen; Schillers -Rduber, Fiesko, Kabale u. Liebe; Mozarts Zauberfleite, Cost fan tutte u. Figaro; Shakespeare's Heinr. IV., Shylock; Lessing's Aathan. Moltkebriefe. — Rosegger's litterar. Flegeljahre. Heyse's Ein unbeschrieb. Blatt. Altamerikanische Cultur. Wildenbruch's Bernard v. Wezmar. Mallarme : R. Wagner. - Ern. Renan. j Alf. Tennyson. Die Zarn- ckeschen Gcethesammlungen. Renans philos. Dramen. L'Arronge's Lolo's Vater. Stimmen aus Maria-Laach. 8.9. Kreiten : Pascal VIII-IX. Perger : D. Feuerbestattg. Baumgartner : D. Volksepos d. alten Inder. Klopp's j. Krieg b. z. Tode Gust. Ad. Baiunker's Kath. Kirchenlied, 3. B. Hceynck's Of. defunct. Bauwens' Inhum. et cremation. Beissel : Mittelalt. Kunstwerke in Subiaco u. Monte Cassino. Baumgartner : D. dramat. Kunst der Inder. Zeitschr. f. bildende Kunst. Fischer : Das alte Aegypten u. s. Bezieh. zu Inner-Afrika. Zeitschr. f. christl. Kunst, 7. Riegl : Mantel d. h. Elisabeth. ,Crull : Gewτlbescheiben. Steinbrecht 1 Kreuz-Kapellchen zu Gnojau. Keppler : Moderne Malerei. Frankrijk. Art (L') Sept.-Oct. Sculpt. de l'abbaye de Mozac. La Comκdie d'auj. Artistes franc. pend. la Revol. La Vierge adoree p. 2 Saints d'ap. Cosimo Tura. Musκe de Cahors. Nouvel album de Caran d'Ache. Chemin au Mesnil d'apr. Dupre. Ruines de Villers p. Dubouloz. Correspondant. Juill.-Sept. de Broglie : Enclay. de l'anc. France : Orange et Avignon. Dronsart : Michel-Ange. — Kannengiesser : Doti- linger. — De Treverret : Le real. ds. le roman portug. Herb. Spencer. Tissot : Le drame norvegien : Ibsen et Bjornson. Polybiblion 9-Jo. La Rose d. l'antiq, et au m.-dge, p. Joret. Michel-Ange poιte, p. Thomas. Mazarin et Colbert, p. Cosnac. Hist. d. instit. poi. de l'anc. France, p. de Coulanges et Jullian. Ifist. du refine de M. Stuart, p. Philipson. Bibl. de la Comp. de Jesus, p. Somervogel. Alex. Hardy et le thedt. franc. au 16° et 17' s., p. Rigal. Le thedt. au 17° s. la Comedie, p. Tournel. Malherbe et la goes. franc. au 16e s., p. Allais. Stendhal, p. Rod. Boileau, p, Lanson. Revue (Nouv.). Juill.-Sept. La sociκte persane. Le mariage au Japon. 634 INHOUD VAN TUDSCHRIFTEN. Les langues neo-latines. Les poemes philos. d'Ibsen. La lettre de cachet au. 19es. Rabelais a Lyon. Litterat. contemp. en Espagne. Le general L. Carnot chansonnier. La collaboration au theatre. Chr. Colomb- et Perud. contemp. Rev. archeol. Mai-aotit. Matrice de medaill. anc. decouv. a Cherchell. Decouv. a Cazκres. La moseque de St R omain-en-Gal. Coul. du decor des vases grecs. Lettre grecque s. papyr. em. de la chanc. imp. de Constantinople.. Anneaux et cachets de l'ιp. merov. Conject. au suj. d'un pass. de St Augu- Anneaux et cachets de l'ιp. merov. Conject. au suj. d'un pass. de St Augu- stin. Compar. entre le serment celtique, et le s. grec dans l'Iliade. L'ecole toulousaine du 13e s. La Deesse des cylindres et les statues babylon. Les pret. notat. pythagoric. et l'orig. d. chiffres. Egl. de St Jeremie a Abou- Gosch. Rev. de 1'Art francais. Mai-juin : Le statuaire Dejoux. Contrat pr. la fonte des statues du roi (1683). Docum. s. Girardon et Audran. Les peintres P. et. J. de Champaigne. Rev. des Deux-Mondes. Aoilt-sept. : Le pantheon d'Agrippa. La crit. de Bayle. La biblioth. de Spinoza. Corned. et comediennes d'autref. Le nouveau Wallenstein. La statue de Baudelaire. Rev. pol. et litt. Aoilt-Sept. Souv. litt. s. Chateaubriand, Beranger, Lamennais, Lamartine, Heine. La Renaiss. en Bourgogne. Le roi Zola. La sculpt. grecque. Ch. Nodier et Musset. Le mois de Wagner . Rev. d. quest. histor. Oct. Orig. de l'univ. de Paris. Jean l'Aveuglen en France., Rev. histor. Sept.-oct. L'abjuratio regni. Formulaire de Marculf. Nouv. chron. du r. de Phil.-Aug. En geland. Contemporary Review, 8.9. The popil. songs of France. Nineteenth Century, 1-9. Our minor poets. French 18th Century art in England. Lytton's rank in Litterature. Sculpt. of the Renaiss. An Indian Funeral Service. Did Dante study in Oxford ? Carlyle and the g Rose Goddess ». Dublin Review, 3-4. Pastor's History of the Popes. Recent disco- veries in the cemetery of St. Priscilla. Wilpert's D. gottgeweiht. Jungfr. i. d. erst. Jahrh. d. Kirclre n. d. patrUt.Quel. u. d. Grabdenkmdl. dargest. Dreves' Liturg. Hymnen d. Mittelalters. Michael's Ign. v. Dellinger. Ix ntroeper. De Rederijkers-intocht te Antwerpen. De intocht die het Landjuweel des jaars 1561 opende is te Antwerpen in de maand Augustus dezes jaars, op echt kunstrijke wijze teruggegeven. Alle bladen en tijdschriften, welke omtrent September verschijnen, waren, vol van lof over die zinrijke en begoochelende voorstel- ling. De Dietsche Warande, juist in een tijdperk van rust harer opstellers, kon niet mede doen in den algemeenen jubel. Met blijdschap herincert zij hedea nog de lezers aan al hetgeen er over geschreven is. Thans nog erop terug te komen zou een- voudig eene herhaling zijn van hetgeen er in bladen en boeken van alle politische kleur met erkentelijkheid over is gezegd. Men weet het, wanneer de Antwerpenaars historische feesten willen vieren, dan doen zij het goed. Bravo ! Graaf Nahuys. In n° 183 van het tijdschrift Blatter fiii- ManTereunde komt een artikel voor over La medaille Nahuys, en het feest ter eere van den verdienstelijken en onvermoeiden pen- ningkundige gegeven. In het volgende nummer van. genoemd tijd- schrift zullen de voornaamste medaljen door Ferd. Dubois vervaardigd besproken worden. besproken worden. Columbus. Den 12° October had te Amsterdam eene groote plechtigheid plaats ter eere van Christophorus Columbus en het vierde eeuwfeest der ontdekking van Amerika. Eerw. heer J. W. Brouwers van Bovenkerke sprak eene schitterende feestrede uit, afgewisseld met orkest- en zangmuziek : in de eerste plaats het ballet-openingsstuk (!) getiteld Prometheus. in de eerste plaats het ballet-openingsstuk (!) getiteld Prometheus. van Beethoven, wat onmiddellijk aan de redevoering voorafging. van Beethoven, wat onmiddellijk aan de redevoering voorafging. Ook Columbus was een Prometheus, met dit onderscheid, dat de grieksche Faust wegens ondeugd aan de rots gekluisterd werd, den gieren ten prooi, en dat de verheven schepeling, wegens zijne hooge deugdcn en bewezen diensten aan het gevangenisblok werd geketend. Motieven uit Prometheus' ballet gingen over in de Heroi- sche sinfonie. Zoo klimt Columbus ontkluisterd ten hooge. Verder werd nog eene gelegenheids-aubade voor solo en boor van eenen onbekende en tot slot het Wzlhelmuslied in den ouden vorm uitgevoerd. J. Vuylsteke geeft uit : Schets eener historische Grammatica der Nederlandsche taal, door J. Vercouillie. Phonologic en flexie (met 2 kaarten). Prijs : 2 fr. 5o. Maerlant's werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw, door Dr Jan Te Winkel, wordt, in tweeden druk, omgewerld, uitgegeven in een boekdeel, groot inu8°, van xvi-536 bladz. bij 3. Vuylsteke, te Gent. — Prijs : 8 fr. 636 OMROEPER. Woordenschat. Verklaring van woorden en uitdrukkingen, waaraan eene geschiedenis verbonden is, onder redactie van Taco H. De Beer en Dr E. Laurillard : eene voortreffelijke onderneming met vele dozijnen medewerkers. De proeve van bewerking belooft iets uitmuntends. Het geheel zal in drie jaar gereed zijn, en hoogstens fl 12. — kosten, te betalen in halfjaarlijksche termunen. Elke twee maanden verschijnt eene aflevering van vier vel tot den prijs van 11 o.8o ; het geheel zal in hoogstens k5 afleveringen volledig zijn. volledig zijn. Volksschool. De Eerw. heer H. Muyldermans. schoolopziener, heeft eene merkweerdige verhandelinge in de wereld gezonden : De volksschool in verband met de maatschappelijke kwestie. In dit boekje worden al de gevarea blootgelegd waar de jonkheid mede bedreigd wordt en waartegen de onderwijzer ze te waar- schuwen heeft. Dat wordt verhandeld, in recht aangenamen zui- veren stijl en smaakvolle woordekens, waardoor de lezer Onmid- dellijk wordt aangetrokken. Nieuwerwetsch Wandalisme. De nieuwe voorstad Novoselo te Belgrad zal afgebroken worden. De aldaar wonende kleine huis- eigenaars worden naar het midden der stad gedreven, opdat deze daardoor verlichting en tie ambtenaren hunne schoenen sparer! De belasting zal daarentegen verhoogd worden... en de huishuur ook. Academie te Antwerpen. Aan deze kunstschool neemt de afdeeling voor damen, sedert eenige jaren in 't Leven geroepen, een opstrevenden gang. Niet alleen studeeren er eenige Belgische, maar in dit jaar ook twee Engelsche en eene Duitsche dame. De Hollandsche Maatschappij. In de deter dagen onder voorzitterschap van dr. Laurillard gehouden jaarvergadering van de Hollandsche Maatschappij van- fraaie kunsten, werden in de plaats van de heeren dr. H. E. Rogge en dr. G. Kalif, die als bestuurderen voor Been herbenoeming in aanmerking wilden komen, verkozen de heeren dr. P. H. Ritter en prof. dr. P. J. Muller. Als sprekers zullen . in het aanstaande seizoen optreden de heeren : dr. E. Laurillard, prof. dr. P. J. Muller, dr. B. C. Nijhoff, prof. E. Laurillard, prof. dr. P. J. Muller, dr. B. C. Nijhoff, prof. dr. J. van Dtjk, dr. A. W. Bronsveld, Em. Seipgens, Willem Otto, P. M. Lamberts Jr. Daarenboven zullen twee dramatische avonden aan de leden en hunne damen worden aangeboden. De jaarlijksche contributie bedraagt .11 10. Nederl. Congres. De commissie tot regeling van het Nederl. Taal- en Letterk. Congres, dat in Augustus 1893 te Arnhem gehouden zal worden, heeft zich tot de staten van Gelderland gewend ter bekoming van een subsidie uit de provinciale fondsen ter voor- OMROEPER. 637 2iening in de kosten van ontvangst der vertegenwoordigers van de Belgische en Nederlandsche Regeering en van de vreemde congresleden. Prijs van Rome (Schilderkunst). De le prijs is niet toegewezen. 2e prijs : M. Van Esbroeck van Londerzeel (Academie Brussel.) Eervolle meldingen : M. Cesar Geerinck van Zele (Academie Ant- -werpen) en M. Rotthier van Etterbeek (Academie Brussel.) Penningkunde. Zondag den 1 in Oct. had in het Muntgebouw, te Amsterdam, eene vergadering plaats van het onlangs als rechts- persoon erkende Ned. Genootschap voor Munt- en Penningkunde, -onder leiding van den beer T h. M. Ro est. Na mededeeling van ingekomen stukken, werd een korte dis- cussie gevoerd over het gebruik van den millimeter. Daar dit onderwerp echter niet genoeg was voorbereid om een model voor het meetwerktuig vast te stellen, werd deze zaak tot eene volgende vergadering aangehouden. De heer Ba tt a er d deed mededeelingen omtrent 1g Romeinsche denarii, bij Bolsward opgegraven, benevens van 173 denarii of penningen van Lodewijk den Vrome, Lotharius en Karel den Een- voudige, bij Pingjum (Friesland) in een terp gevonden. Ten slotte laat de voorzitter een tot nog toe onbekeuden zilversmidspenning rondgaan, die ter gedachtenis van het overlijden van Tan van Arnhem, heer van Roosendaal tot Harselo, in 1690 van Tan van Arnhem, heer van Roosendaal tot Harselo, in 1690 is vervaardigd. Gewestspraak. Tito Zanardelli gaat opnieuw uitgeven : Lan- gues et dialectes. In de eerste aflevering komt onder anderen voor : Les insultes du patois flamand. Het tijdschrift verschijnt viermaal 's jaars (40o blz.). Prijs : fr. io. — Eene aflevering : fr. 3. Adres : Lang-levensstraat, 36, Elsene, Brussel. De verloren dochter. Te Londen geeft men tegenwoordig, onder bestuur van Sir August Harris een S p or t-s tuk, waarin twaalf paarden op het tooneel verschijnen; hierin komt een gere- gelde Steeple-chase voor. De sport is in Engeland zoozeer in vleesch en blood overgegaan, dat dit kunstwerk wel honderdmaal is gegeven, vooral dewijI het doorspekt is met eene reeks van schaak- en andere dergelijke gevallen, waarbij niet onduidelijk op bekende damen wordt gewezen. Woordenboek. Dr. A. Beets lsert ons in het vijfde deel, 4e aflev. van het Woordenboek der Ned. taal, bl. 435, 2e kolom, dat men om de « smadelijke toepassing » van het woord gothisch te verstaan, het vergelijken moet bij het « hedendaagsche gebruik van termen als barbaarsch, middeleeuwsch, wandalisme, enz. 638 OMROEPER. Men zou bijna zeggen dat de beer Beets met zijnen geest in de eeuw van Vondel en Huygens leeft. In onze beter ingelichte, en meer onbevooroordeelde negen- tiende (bijna twintigste) eeuw is men schrikkelijk ouderwetsch (suranne) wanneer men aan 't woord « middeleeuwsch » eene smadelijke beteekenis verbindt. Voor dergelijke vragen, die met kunstgeschiedenis en oudheid- kunde te zamen hangen, ware de medewerking van eenige man- nen van 't vak aan 't woordenboek niet ongepast. Hetzelfde is ons reeds herhaald opgevallen. Kan. Daems. — Wij roepen de aandacht der lezers van de Dietsche Warande, vooral die der jonge kunstenaars, op een Theoretische studie van Kan. Daems, in Het Belfort van October, getiteld : Het inTicht in de kunst. De schrijver zegt (bl. 142) : Noemt het zooals gij wilt : streving, einde, doel, ideaal van den kunste- het zooals gij wilt : streving, einde, doel, ideaal van den kunste- naar; zijn eigen naam — redekundig zoowel als zielkundig gespro- ken — is : het in'icht. De schrijver betoogt hoezeer de jonge kunstenaars in plaats van naar hooger te streven (Excelsior!), zich het « Mitte te deorsum » van .den Booze laten influisteren, waardoor zij knutselaars van van .den Booze laten influisteren, waardoor zij knutselaars van namaaksels blijven en zich de mogelijkheid laten benemen de kunst tot verheerlijking van den Allerhoogste te doen dienen, van de eeuwige Schoonheid, waaraan zij ontspruit. Hunne Magdalena's hebben alleen berouw over het verlies van haar losbandig leven. Hunne landschappen en figuren zijn met een kleur overgoten die vaak eene groote miskenning van het onderwerp is, zonder dat men (gelijk ook Dr. Claeys bl. 140 uiteen zet) daarom het ware en het goede wat zulke werken be- vatten moet miskennen. De vruchten der St. Lucas-school worden als voorbeeld gesteld eener kunst die naar het hoogste schoon gericht is. Benoit. De heer Jozef Crets, student in wijsbegeerte en lette- ren, heeft uitgegeven een Huldegedicht, getiteld : Heil Benoit, Vlaandrens grootsten ranger!., verkrijgbaar te Mechelen, bij Paul Ryckmans. De dichter « Ik zing ontroerd de grootheid van den vlaamschen lande, Waar mijne vlaamsche ziel van liefde steeds voor brandde. » Hij roept ten slotte uit : « De Vlaamsche Leeuw Plant weer met luid gebrul de vlaamsche zegevanen, Bestaart Benoit, en •knielt en slaakt een zegeschreeuw! Hij had den vlaamschen HELD herkencb den zwarten Leeuw! OMROEPER. 639 Graaf Willem. Aan den noordwestelijken hoek des torens van 't stadhuis te Keulen komt nevens andere beroemde mannen Willem, graaf van Holland (roomsch koning) te staan. Koninklijke Vlaamsche Academie. September. De heer Genard doet een voorstel tot stichting van geschied- en oudheidkundige kringen in alle Vlaamsche provincien, alwaar het Nederlandsch de ambtelijke taal zij. Het Bestuur moge er op aandringen dat op het oudheidkundig congres, wat in 1893 te Gent zal plaats hebben, de ambtelijke stukken in de twee landstalen worden uitgegeven. De heer Obrie wordt gelast met de levensbeschrijving van Mathias De Vries. De drie prijsvragen, die in 1892 niet voldoende beantwoord zijn, worden opnieuw uitgeschreven. 1° Eene verhandeling over klank en vormleer in Ruusbroec's proza ; 2° Eene studie over het huiselijk leven eener Vlaamsche gemeente in de ifie eeuw ; 3° Het gebruik van het Nederlandsch bij het onderwijs, sedert 183o. De heer Gailliard geeft verslag over De keuren van Hasebrouck, de eerkv. heer Bols, over de zittingen der commissie voor ter- minologie ; de heer Broeckaert kondigt rederijkersgedichten der I6e eeuw aan. (Zie de October-zitting in D. W. no a, 1893.) Officieel. Letterkundige wedbtrijden voor 1893. I. Middelned. Taal- en Letterkunde : Verhandeling over de kiank- en vormleer in de werken van Jan van Ruusbroec. II. Nieuwere Taal- en Let- werken van Jan van Ruusbroec. II. Nieuwere Taal- en Let- terkunde : Geschiedenis van het gebruik der Nederlandsche taal in het lager, middelbaar en hooger onderwijs in Belgie van 1830 tot heden. III. Geschiedenis : Huh,elijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de 2e helft der XVIII', eeuw, bepaaldelijk voor de Fransche omwenteling. Letterkundige wedstrijden voor 1894. I. Oudgermaansche taal- kunde : Men vraagt eene verhandeling over de vormen van het werkwoord in het Oudfriesch. II. Middelned. Taal- en Letterkunde : Taalkundige studie over de VII Vroeden binnen Rome. III. Nieuwere Taal- en Letterkunde : Een zeker getal werkwoorden zijn samen- gesteld op eene buitengewone wijze, als daar zijn knikkebeenen, blinddoeken, schuddebollen, watertanden, druipstaarten enz., enz. Men vraagt eene volledige lijst dezer woorden met aanduiding van de streekspraken, waarin zij voorkemen ; eene studie over hunne etymologie, hun karakter over het algemeen en de geschie- denis van hun ontstaan. IV. Men vraagt eene volledige lijst van de huidige in onze taal meest voorkomende gallicismen, met aan- duiding van dd zuiver Nederlandsche weordschikkingen of uitdruk- 640 OM ROEPER. kingen. V. Geschiedenis : Geschiedenis van den werkmansstand in de Nederlandschsprekende gewesten van Belgie, van de 13° eeuw tot aan de Fransche omwenteling : zedelijke en stoffelijke toestand, huisvesting, loon. Buitengewone prijskamp . VI. - Men vraagt eene volledige Kunst- en Vakwoordcnlijst over het ambacht van den Smid. Zoo veel mogelijk met bijvoeging der afbeelding van de opgegeven voorwerpen. VII. Men vraagt eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst over het ambacht van den Timmerman. Ook zoo veel mogelijk met afbeelding van de vermelde voorwerpen. In het antwoord op beide laatste vragen zullen de mededin- gers ook zoo veel • megelijk de Fransche, Hoogduitsche en Engel- sche benamingen mededeelen. Voorwaarden. De Schrijver stelt zijnen naam en adres in een gesloten briefje, met kenspreuk op het omslag herhaald. Eene belooning van 600 frank, ofwel een gouden gedenkpen- ning van gelijke waarde, zal gegeven worden aan den Schrijver van elk bekroond werk ten antwoorde op de drie vragen voor 1893, alsmede aan den Schrijver, die op voldoende wijze eene der vier eerste vragen van den wedstrijd voor 1894 zal hebben beant- woord. Voor de vijfde vraag (1894) zal de prijs bestaan in eene 'sem van woo fr. De prijs voor elke bekroonde lijst van Vakwoorden is eene som van 3oo fr. De handschriften voor den wedstrijd moeten aan den besten- digen Secretaris (den heer Fr. de Potter, Godshuizendreef, 29) vrachtvrij ingezonden zijn, vd6r den 1 Februari 1893. — De hs. voor den wedstrijd van 1894, v6Or den 1 Februari 1894. De hss. blijven het eigendom der Academie. Koninklijke Akademie. September-zitting, hoofdzakelijk gewijd aan de afgestorven leden. Voordracht van prof. De Goeje over vvijlen prof. Wilker, den ethnograaf, aanhanger der evolutie-leer. — October-zitting. Voordracht van den heer Land, over de Orion- talisten to Londen. — Voordracht van den heer Spruyt over de wijsgeerige werken van Arnold Geulincx. — Bijdrage van den heer Habets over Romeinsche rnergelputten bij Meersen gevonden, medegedeeld door den heer van Herwerden. t Sterfgevallen. Gedurende de laatste maanden heeft de zeis des doods vele mannen van groote beteekenis als korenhalmen afgemaaid . De Vries, Opzoomer, Tennyson (wij zouden er nog Renan, Wind- scheidt, von Hellwald, enz. kunnen bijvoegen) houden Stelldichein in de eeuwigheid. Zij zullen elkander daar niets verwijten. De geloovige de eeuwigheid. Zij zullen elkander daar niets verwijten. De geloovige christenen De Vries en Tennyson zullen hunne lotgenooten misschien christenen De Vries en Tennyson zullen hunne lotgenooten misschien afvragen, waarom zij niet liever een onbijdig woordenboek hielpen OMROEPER. 641 voorbereiden, waaraan de wereld zulk eene groote behoefte had. Tennyson zal denken : Waaro:-n zijn Opzoomer en De Vries niet tot dichters geboren, en heeft de wijsgeer zich beppald bij 't vertalen van Macbeth. zich overigens. stortende in de bestrijding der geopen- baarde waarheden ? Opzoomer zal meenen dat de wijsgeet veel hooger staat dan de taalkenner of de dichter, en zich misschien verwonderen dat :n eene audere wereld aldus niet wordt geoor- deeld. Hoe het zij, al vertegenwoordigde het gestorven nederlandsche drietal op de wereld geheel uiteenloopende vakken en richtingen, moge het hun aangerekend worden dat zij met oprechtheid de waarheid hebben gezocht! Het dankbare engelsche yolk rekent dit den edelen hoofd- dichter reeds aan, door zijne begrafenis in de Westminster-abdij, in het « dichterhoekje ». Westminster-abdij. Bij deze gelegenheid zij nog vermeld welke mannen in dat « hoekje » rusten. Chancer, sedert 1400; Spencer, sedert 1598 ; Francis Beau- mont, sedert 1616; Shakespeare, eveneens sedert 1616 ; Ben Johnson, sedert 1637; John Milton, sedert 1674 ; Joh. Dryden, sedert 1700; Addison, sedert um ; Handel, sedert 1759 ; Oliver Goldsmith, sedert 1774 ; David Garrick, sedert 1779 ; Joseph Macaulay, sedert 1859; Thackeray, sedert 1865 ; Charles Dickens, sedert 1870. Eigenaardig geschiedt Tennyson's begrafenis, terwijl Gladstone aan het hoofd des staatsbestuurs verschijnt. Geen grooter verschil van denken, dan tusschen Tennyson en Gladstone en Beene mannen die elkan- der meer eerbiedigden en achtten! Wie die schoen past... Enz. * BULAGEN. Wederlegging (i). Eaturatiome en fierfieliifie Minot door BERNARDIN US METS, Mind. cony. N de Dietsche Warande en het Belfort (2), welke mij met begin October werden gezonden,. komen twee artikels voor, die vrij, wel hetzelfde doel hebben,. Kunst en Godsdienst noemt E. Bales zijn artikel in de Dietsche Warande. « De beelden onzer kerken > is de titel van het opstel in 't Belfort. Beider strekking is de kunst, de ware kunst weder in onze kerken te doen Beider strekking is de kunst, de ware kunst weder in onze kerken te doen herleven. De schrijvers zullein het mij niet euvel duiden, zoo ik mij eenige aanmerkingen veroorloof. De zaak is ernstig genoeg om er zijne gedachten eens over te zeggen. Welnu, naar mijne meening, gaan beide schrijvers wat ver. 't Is wat grof, zoo maar stoutweg te verzekeren : . Onze kunstenaars schijnen niet op dat denkbeeld te komen, evenmin als de priesters er smaak toe schijnen te gevoelen (3); een smaak die toch binnen enkele jaren noodzakelijk zal worden, indien men op nieuw al degenen, wier kunst- gevoel dagelijks gekwetst wordt door de in de kerken prijkende versie- ringen (!) tot haar terug wil voeren. Kom, kom, er zijn toch nog, ten minste in onze steden kerken genoeg, waar het oog van den kunstenaar zoo sclnikkelk niet geergerd wordt, en (i) Verg. Dietsche Warande, 1892, bl. 506, vlgg. ; Het Belfort, 1892, -bl. 573 vlg-. (2) Daarover bij eene andere gelegenbeid. (3) De scfirijver wil, dat voorvallen uit het dagelijksch leven in vol- strekt naturalistischen geest opgevat en nitgevoerd, zeer goed berelcend zouden zijn voor diezelfde key ken, nog aluid v!rsierd met ware genre- stukken van de gothieken. BIJLAGEN. 643 zouden dezen, voor wier ruim geweten een bedorven smaak in de kerken, altijd volgens hun oordeel, genoeg is, om er uit te blijven, in diezelfde kerk wel veel goed doen, ook wanneer alles was ingericht volgens de eischen van den Heer E. Baes? Er zijn wel eens kunstenaars, die door hunne ontstichtende houding, hunne eigenlijke manieren, beter deden thuis te blijven. En wat al aangrijpende onderwerpen vindt men niet in bet dage- lijksche levee dier vrome krijgslieden van het geloof, niet alleen onder de zendelingen, maar in onze buitenstrekm en tot zelfs soms in onze zoo zendelingen, maar in onze buitenstrekm en tot zelfs soms in onze zoo ongodsdienstige steden ? Het Laatste Oliesel, de Sacramenten, de Liefde- werken, het Angelus, kortom alles wat herinneren kan aan de weldadige werking van den Godsdienst op aarde, met uitsluiting der valsche en bovennatuurlijke voorstelling van hemelsche wezens, van wie de kunstenaar zich geen juist begrip kan maken, is dat alles, zelfs na de diepzinnige aanschouwing van een Fra Beato Angelico, niet vol kunstgevoel, door en door modern en tevens zeer katholtek ? >> 't Is schoon gezegd, doch dat met, uitsluiting der valsche en bovennatuurlijke voorstelling van hemelsche wezens, van wie de kunste- naar zich geen juist begrip kan maken ., is mij wel wat duister. Ik zie gaarne in een huiskamer een schilderij van eenige biddenden, ter- wijl men het kerktoreutje in de verte gewaar wordt, en 't ons is of de lieflijke klanken der bedeklok ons in de ooren ruischen, doch in de kerk ? Ik heb schrik, dat onze kerken volgens het ideaal van den schrijver er wat al te naturalistisch zouden uitzien. De heer E. Baes heeft het goede voor, hij wil veredeling der kerkelijke kunst, hij acht die dringend noodzakelijk, doch, naar mijn bescheiden meening, bestormt hij wel wat erg de meesterstukken der oude school. De beer E. Baes zoekt, 't is volkomen waar, de verheffing van kunst en godsdienst, doch hij wil de raturalistische kunst, omdat • de mensch van dezen tijd het ideaal niet meer verstaat, omdat het zich verder uitstrekt dan onze gezichteinder. Hij gevoelt zich integendeel als door een soort van magnetisme aangetrokken tot het alledaagsche, de aarde, het slijk. Misschien hebben wij noodig weder voor een wiji tot krachten te komen, gelijk de reus der oudheid die zijne gespierd- heid herwon, toen hij de aarde aanraakte. Met andere woorden : later kan het streven naar het ideaal weder terugkomen, thans zijn wij te zinlijk om het te verstaan. Op deze beschouwingen is dunkt mij nog al lets of te dingen. De mensch is nog zoo naturalistisch of liever materiahstisch niet als de beer E. Baes ons wil doen gelooven. Er is nog wel lets in hem, dat van hoogere dingen spreekt dan van aarde en shjk. De eenvoudige Christen gevoelt sneer van het mystieke der Kunst dan bovengenoemde scbr,jver wel meent. In het gothiek verheft alles den mensch boven de aarde en boven het slijk. Treed eens den door van Keulen, de Onze L. Vrouwekerk van Antwerpen, of een ander meest,rstuk der gothieke kunst binnen, men gevoelt zich overweldigd 644 BIJLAGEN. door zooveel grootheid, zooveel majesteit; die spitsboogramen, die rijzige gewelven, die slanke pilaren, die alien in een kantwerk van steen eindigen, alles roept ons toe : « Sursum corda » ; alles dwingt ons neder te knielen voor den God, die daar troont. Dat onder- vond zelfs een Busken Huet, toen hij weleer de dom van Straatsburg binnentrad. Dan moet het woord u van de lippen : « God wat is dat schoon ! v. en terzelfder tijd brefigt gij hulde aan de kerkelijke kunst. Ik geloof niet, dat eenig kunstenaar er zich zal ergeren en de eenvoudige geloovige zal ,er met meer ' vuur zijn gebed ver- richten. Te recht schreef hierover W. Wessels : c Wat een vreugde, wat een gejuich en verblijdende verwachting stralen van de hooge muren onzer Christelijke kerken, gloeien in de kleuren harer spitse boogramen, schitteren van hare rijzige gewelven ! Hoe blinkt alles van goud ; wat ademt dat groen, het symbool des levens, een leven; engelen wuiven, kroonen blinken. Hooger en hooger stijgeri die levende lijnen en schijnen ons toe te roepen : c Sursum Corda :,; « het hart omhoog! » 't Is zooals Schiller zegt : « Ein wahrhaft Reich des Himmels ist sein Haus « Dean nicht von dieser Welt sind seine Formen. ) Zoo staan daar onze tempels als in eeuwig feestgewaad ; treur- tonen, ja, rollen soms langs hunne verhevene gewelven; doch het blijde Alleluia heeft den boventoon ; tranen wonden er geschreid ; doch niet slechts van droefheid, maar ook van blijdschap. Wij vergeten er , de zwaarte van de lasten des levens; wij vinden er balsem voor de wonden des harten; versterking voor den strijd en den arbeid des levens, en geheel verfrischt en met een blijde ziel treden wij weer naar buiten ; en de zon schijnt ons dan vriendelijker toe te blikken, en uit de kelken der bloemen schijnen ons gloeiender kleuren tegen te uit de kelken der bloemen schijnen ons gloeiender kleuren tegen te stralen, heerlijker geuren toe te- stroomen ; de gansche natuur en geheet het leven lacht ons vroolijk toe; 't is alles helder om ons heen„ het leven lacht ons vroolijk toe; 't is alles helder om ons heen„ omdat het helder is in onze ziel ; want de blijheid des levens is eigenlijk een bloem, die in ons eigen boezem bloeit; 't is eerst een hemel daar buiten, als er een hemel is daar binnen. » (I) De Christen-kunstenaar moet iets meer doers dan onze zinnen streelen door het aardsche schoon. Zijn kunststukken moeten Jacobs- ladders zijn, waar langs onze gedachten opklimmen tot het beter vaderland, of zoo de naturalist niet naar boven wil, hij make van deze aarde een hemel, hij toovere hier de visioenen in werkelijkheid, die de H. Joannes aanschouwde op Pathmos. (I) De Kunst zonder God, door W. WESSELS. Pr. BIJLAGEN. 645 De dichter, die doel en werking der kunst bezong, dacht ook wel aan iets meer dan aarde en slijk : 4 Zoo vaak door de aardsche schemeringen De stralen dringen, Waar 't schoone in blaakt, Is 't ons te moede in 't bad van luister, Als wend de kluister Der ziel geslaakt. Gemoed en geest versmaan de weelde Die kort maar streelde, Ontbloeid van 't slijk. Maar beuren fluks verbreeie wieken Naar 't uchtend krieken Van hooger rijk. >> De mensch is geest en stof. Wil de kunstenaar nu aan zijn doe/ beantwoorden, hij gebruike aarde en slijk, om de visioenen te ver- wezenlijken, die hij aan u toonde in zijn geest, met andere woorden : Een christelijk kunststuk moet de drager eener gedachte zijn. Dat men Een christelijk kunststuk moet de drager eener gedachte zijn. Dat men ook hierin te ver kan gaan, hoop ik bij eene volgende gelegenheid ook hierin te ver kan gaan, hoop ik bij eene volgende gelegenheid aan te toonen, doch dat het eenvoudig afbeelden van bloot mensche- lijk schoon ooit het ideaal worde der kerkelijke kunst, dat verhoede God! 31Ttlict, (i) door EDUARD BROM. I K heb gesmacht zoo lange, grauwe clagen, Gesmacht zoo meen'gen sterrenloozen nacht, En zucht op zucht, en zieleklacht- op klacht Steeg droevig op, met Twijfels bange vragen ! Soms werd verlangen mij zoet welbehagen, Een stille weelde, als droornrig maanlicht zacht... In ziele-lach heb 'k mijn lief hell verwacht, Na lijdzaam wachten nieuwe smart gedragen ! Dwaas, dat ik niet begreep mijns harten leed, Dwaas, dat mijn weelde niet vermoeden deed, Wat groat mysterie 't al in mij verwekte . Tot eindlijk 't leeg verlangen werd gevuld, Uw teeder-lichtend englenbeeld onthuld, 'k Uw heilge schoonheid sidderend ontdekte ! 2 Nu, hooge Vrouwe, weet ik wie gij zijt, Als de ochtend zie 'k uw blanke schoonheid klaren : Het Godlijke, dat menschenzielen wijdt, Komt zich in u volheerlijk openbaren ! ) Het gedicht wordt hier nog niet volledig gegeven. — Om 't wel to verstaan denke men zich een dichterlijk ideaal, gelijk aan Dante er een voor den geest zweefde. BIJLAGEN. 647 Gezegend zij mijn fang gestreden striid, Daar 'k liefde en lauwren lachende mag paren, En mijn Felice u zegenend belijd,, Met wie 'k ter hoogste glorie op zal varen! Felice, ik juich uw blijden lichtnaam uit, Waaraan de reinste zaligheid ontspruit, Als 'k hem in eerbiedvol geloof zal noemen! Uw liefde is mijn, uw liefde, godlijk groot, Die hemelvreugde wekt uit ziele nood... Hoe zoude ik u mijn . hoog Geluk » niet roemen! 3 Weg is de bange, zware zieledruk, Waartegen 'k worstelde in mijn dof verdriet; Een lieflijk-blank, etherisch-licht geluk Omlicht mijn ziel in eindeloos verschiet! Ik voel mij gansch bevrijd van 't smartenjuk, Klaar lacht de vrede, waar mijn zielsoog ziet... Liefde ademt elke bloeme, die ik pluk, In elke*zucht is als een vreugdelied! Dat blij opklitike nu mijn ziele-lach, Dat stijgen nu mijn zangen in den dag, Om hoog to juublen van mijn heerlijk heill Felice, ik vlecht mijn refine bloemen saαm Voor u, mijn zangen zingen slechts uw naam, 'k Heb al mijn schatten voor uw glorie veil! 4 Hoe zal 'k u loven, heerlijk maagdenbeeld, Mijn zielsverlangen, levend opgerezen, U van zoo wonder-stralend licht omspeeld, U, boven alle vrouwen uitgelezen! Teer-blank, uit donzen lelieglans geteeld, Droomt zoete kuischheid op uw englenwezen, Dat zacht der Serafs wit verlangen streelt, Waarheen al 't aardsche staart met huivrend vreezen! 648 BIJLAGr EN. Beeld, lieflijker dan de allerschoonste droom, 1k bilk tot u met zalig-teeren schroom, Met heilge liefde, die 'k niet uit kan spreken... 'k Wil juichen in mijn liefde-heerlijkheid... 'k Ben spraakloos... 0! mijn ziel van weelde schreit... En stifle tranen langs mijn wangen leken! En stifle tranen langs mijn wangen leken! 5 Daar leeft geen hartstocht in mijn liefde hoog, Zij is geen fel, versc'hroeiend zonnevuur... Ze is als de glinsterdauw in 't morgenuur, Een zachte koelte, die mijn ziel bewoog. Ten hemelliefde ontstraalt uw teer-blauw oog, En zoeten weerglans wekt dat blij azuur, Welks reinheid nog geen wolkjen overtoog... Als 't godlike eindloos is uw liefde in duurl 0! onze liefde is kuisch als 't maanlicht blond, Een Witte roze in maagdlijke' ochtenstond, Geen aardschheid smet haar, goddelijk gewijd... 0! onze liefde is van geen stof bewust... Als hemelgeest, in blanke, klare rust, Zweeft ze op, uit 's werelds nietigheid bevrijd! 6 Mijn lieve Heilige, wees blij gegroet, Hoog op uw troon van eigen heerlijkheden... Mijn liefde geurt u toe als bloemen zoet, 'k Schik ze om uw beeld, schroomvallig aangetreden, 'k Steek de offerkaarsen aah... hun reine gloed, Hun gouden vlammen zijn mijn liefdebeden, 't Hel-brandend woord, dat u vertolken moet, Hoe ik uw naam voor altijd heb beleden! 1k vouw de handen smeekend saim en kniel... 'k Zie tot u op in stil-devoot vereeren, Als tot de heilge khutse mijner ziel... IIJI4AGEN. 649 Ik zie uw hoofd zich teeder tot mij keeren, Genadebeeld dat tot den pelgrim lacht... Madonna, uw genade is wonderkracht! 7 Wat onbeschrijfbre glans zie 'k plots doorlichten Uw lieflijke oogen, die als starren pialen, Naar 66n verheven lichtpunt blij zich richten, Dat in die oogen kaatst zijn heilge stralen! Het it me, als zie 'k al 't stof rondom u zwichten, U blank-doorschijnend, als ons kunstnaars malen Hun heilgen,... glorie, goud als zonneschichten, Als nimbus uw verheerlijkt hoofd omdwalen! 0! is 't de extaze van uw groot beminnen, Die u der Liefde hemelglans doet winnen, En 't heerlijkst kenmerk van Gods uitverkoren'? Of is 't een vizioen, dat wil verkonden, Dat ik, door reinste liefde aan u verbonden, In u op aarde 't hoogst e Geluk * zag gloren? 8 Gij hebt mij machtig tot u opgeheven, Met sterke koorden wonderbaar geboeid, In uw liefde is mij het nieuwe leven, Een zonnebloem in 't heilig licht, ontbloeid! Tot u gaat heel mijn denk en, voelen, streven, 't Brandend verlangen, dat mijn ziel doorgloeit... 0! alles, alles hebt gij niij gegeven, Ons innigst zijn is eeuwig saamgevloeid! 0! mijn Felice! 0! aangebeden Vrouwe, Mijn zielsbeminde, onwankelbaar-getrouwe, Gezegend zijt ge, tijd en eeuwen door! Ik zal u onder duizend namen loven. — Waar stervensnacht al 't aardsche licht zal dooven, Blinkt nog uw beeld in blanken morgengloor! Mt MA* *UM 300115otaftio tutu n jeargang 1892. I. Tijot ber Iltpmeent ropfibtoodutingen, Vottetten, igen, Iliengelingen, gni. BOUW-, BEELDHOUW-, SCHILDER-, TEEKEN-, ETS- EN PLAATSNIJKLiNST. De quaternaire aardlagen van Zuid-Nederland, door A. Erens. . 146, 264, 348 De scliilderes G. van Butsele, door graaf M. Nahuys 179 Het aloude Waulsort, door Alberdingk Thijm 271 De Japatische bouwkunst, door A. Croiset van der Kop. ...... 285, 487 De landschapschirderesse E. Beernaert, door P. Alberdingk Thijm. . . . 296 Het stadhuis te Zout-Leeuw, door P. V. Bets. 395, 5o0 L. Kaufmann's A. Darer en K. Muller, door P. Alb. Thijm ..... 482 De plaatsnijder G. F. Schmidt, door Alb. Thijm. 499 Kunst en Gcdsdienst, door E. Baes. 5o6 Kunsttentoonstellingen te Gent, Munchen, Mentz, enz., door A. De Ticheler 6oi -Naturalisme en kerkelijke kunst, door B. Metz. 642 PENNING- EN WAPENKUNDE, ENZ. Internationaal numismatisch Congres te Brussel, door graaf Maurin Nahuys /o9 Het wapen van 's Hertogenbosch, door C. Verreyt . . . 571 TOONKUNST. Edgar Tinel's werken, door Albrecht Solvyns 94 'Dwars door de geschiedenis der Nederlandsche toonkunst in vroeger dagen, door Edm. Vander Straeten. 135 De toondichter-muziekdrukker Huibrecht Waelrant van Tongerloo, door A. Goovaerts 294 Peter Benoit, door P. Alberdingk Thijm 372 652 INHOUDSTAFELS VAN DEN JAARGANG 1892. DICHTKUNST, LETTEREN, TOONEELKUNST, NOVELLEN, Vijf hedendaagsche dichters. III. Helena Swarth, IV. Louis Couperus, V. Jac, van Looij, door Pol de Mont . . . . . . . . . . . . 48, 129 Middeleeuwsche Zedespreuken, door Jan te Winkel. ...... 6o De muzikaale schoolmeester, eene kunstenaarsnovelle, door C. Haas • . 77 Vondeliana, door C. Looten, io5 Verschillende schrijvers over den Heliand, door P. Alberdingk Thijm. . 113 De Boekdrukkunst te Avignon. door H. J. Biegelaar 154 Bijbelvertaling der 159 eeuw (Berlijnsch handschrift), door W. Baumker. . . 184 Rechtstreeks uit Japan, novelle. ..... . • . . . 187 Wat is « ware Renaissance? » door Alb. Thijm .. 201 Tusschen puinhoopen, novelle door J. Baltz ....... . .. ... 225 Een 16' eeuwsch handschrift, naar Tauler, door G. Duflou. . . . . 274 Drie Balladen, door E. Hiel 304 Dr H. J. A. M. Schaepman ats dicbter, door B. Metz ...... 325, 429 Brieven van Constantijn Huygens aan Dorothea van Dorp, medeged. door Dr A. J. Worp. . . . 335, 451 Gesprek van eene geestelike Suster enz. (15e eeuw) medeged. door J. Kieckens, S. J. ..... . . Het tooneel bij de Grieken, A. J. Flament 359, 546 Psalmen in GeTangen, door E . Hiel. 398 Vlaanderen, door H. Haghebaert. . . . . • ...... . . . ..... _ 4406: Liefderaren. Uit de - legende der H. Elizabeth, door M. E. Belpaire. . 436, 588 Het geheim der verloving , novelle door L. v. Berlepsch. ... Jacinto Verdaguer, door Pol de Mont • ..... • • • .... 494 « Eindelijk », novelle . 533 Felice, gedicht door E. Brom ' 646 NEDERLANDSCHE EN ANDERE OUDHEDEN, ZEDEGESCHI E- DENIS, GENEALOGIE. Thomas van Kempen, jongste ontdekkingen, door V. Becker, S. J. 5, 162, 237 De handel, vooral- in de Nederlanden, tijdens Karel den Grooten, door Constantius Buter 29, 247 , Over de behandeling der zinneloozen in de middeleeuwen, door A. Kaufma nn. 169 De aloude Bedevaart van Handel, door G. van den Eisen 378 Levensschets van H. J. Beugels, door Th. J. Welvaarts 355 BOEKENKENNIS. (CRITISCHE OVERZICHTEN.) (Zie ook verderop de alphabetische naamlijst.) Alberdingk Thijm en Sterck's Almanak voor Nederlandsclie katholieken . 112 F. M. Wibaut, Fabian Essays; 28 d. : Het Socialisme 115 L. Mathot (van Ruckelingen), Jo'ef II, 38 uitg. 115 F. Kaulen, Assy-rien und Babylonien, 4e uitg. 116 I N HOUDSTAFELS VAN DEN JAARGANG 1892. 653 P. Zirbes, Eifelsagen ... . . 116 M. Keuffer, Verreichn. d. Handschr. der Stadtbibliothek ru Trier . . . 116 D. Claes, Gemengde taal- en letterkundige aanmerkingen 116 3. Bols, De Tachtlange en scherplange e en o 117 J. Destt6e, Psalmboek van Guy- van Dampierre /17 Annales de la Soc. d'Archeol. de Bruxelles 119 J. Crets, Judith of de verlossing der Joden .. 119 F. Quetsch, Gesch. d. Verkehrswesens am Mittelrhein. a • • • • • • . . 120 E. Vander Straeten, Lettres de Roland de Lassus, commenties par . • • 121 Inhoud van Tijdschriften, . 126, 218, 320, 412, 522, 63o A. Sassen, Noordbrabantsche Almanak. . . . 206 E. Geudens, Het hoofdambacht der Meerseniers • • • . • .. , . 207 Zwalsche herdrukken (Tjeenk Willink) . 298 P. De Groot, De Pausen en de christelijke beschavzng 208 A. Mertens, Etude s. reglise de Tervueren. . . . 210 R. Schiff, Die drei Grossmeichte. . . 211 0. Neitzel, Beethoven's Symphonien .. 212 De Wagnerfiekte (Roldanus), .. J. Sterck, Triptychon der 17e eeuw . .. ' .. . • • • ..... * • • . 2211-2q Middeleeuwsch borduurwerk (Desclee) . . • . 213 Graaf M. Nahuys, Sceaux employ es par le Cte de Leicester ..... 214 J. Th. de Raad t, Armoiries des Berthout, Episodes inedits de la chron. Brux. etc... .... 214 E. Van Even. Retable in Zweden, (van Loon) .. 214, 518 Stanley in Afrika's wildernissen (Cohen). . . . . • 214 J. Broeckaert, De Zwarte Zusters van Dendermonde 215 P. Gisseleire, Vlaamsch pleitgenootschap der Brusselsche Balie • • • • 215 Thomas van Kempen (Schwann). ......... .. • • ... 217 P. van Hoogstraten, Studiκn en kritieken . , 307 A. Janssens, Rorekens Eerste Communie 3o8 J. Graaf, Over kerkelijke kunst . 309 F. Dimartinelli, Dzest in den patriottentijd 3 to V. Cathrein, Socialismus. Socialisme ... 3 i o H. Qu akkelaar, De Pastoor en de Bandiet ........ . • • • • . 311 Clara Relatio Missionis Hollandicae 312 Annuaires du Conservatoire royal de musique a Bruxelles ... . 313, 625 K. Van Voordenhove, Robrecht van Eine 314 Bon J. Bethune de Villers, Mereaux des familles brugeoises ^ P. D'Hondt, Venzse • 318 A. Riko, Louise Lateau en andere mystieken . ...318 • ..... . K. Pall, Deutschnationales Jahrbuch 319 J. Ferguut, Spreuken en Sproken d . . . . • • 402 L. Couperus, Noodlot, vertaald d.. P. Rache 402 J. Alberdingk Thijrn, Broere's Dithyrambe, enz 404 Leven van den H, Bonifacius . . . . . . 404 I. I' eirlinck, Onre beste vrienden 404 654 INHOUDSTAFELS VAN DEN JAARGANG 1892. Shelley's Dichters. verdediging., vertaald d. A. Verwey . 405 Voor mijn jongens (leesboek) 403 Adama van Scheltema, Verleiders en verleiden .. . . . . 405 Th. J. Welvaarts, De voogdij van Molle, Retie . . • • • • . : . 406, 518 Pyrker's Tunisiade, vertaald d. J. Brouwers ...... .. . . • • 406 S. Schouten, Maria's Vlaanderen. - ........... . . . . . 406 P. Poullet, Histoire, politique nationals ...... . . . . . . • • . . 406 C. Van Cau,wenberg, Peintres-verriers du 15w s. 407 Th. Frimmel, Kleine Galeriestudien 407 R. Graul, Dekorative Skulptur i. d. Niederlanden .. • 408 A. Lechner, Mittelalt. Kalendarien . • • 408 Schumann's Huis, en levensregels 404 E. Bellamy, In het jaar 2000410. . ..... J. F. Kieckens, St. Bon face, de Bruxelles 410. J. to Winkel, De beoefening der Germanistiek . 510 Polemiek over Lodewyk van Nassau en Willem de Zwijger .. 51o. D. Mercier, Cours de philosophic 513 A. Castelein, id.. • ...... • • • • • • • • . . . 513 A. Cauchie, Episodes de la lutte de Franc. ier ay. Ch.-Quint . 517 Jonathan, Waarheid en Droomen 518 N. De Tiκre, Gedichten. . . . . • • 519. H. Ronse, Gentsche Novellen 519 J. Van der Lans, Humor. en Novellen . 5tq Van Tricht,. Gilberta ... . 520. Volk en Taal (maandschrift) 520 L. Simons, Besproken plaatsen . . . . 52o. J. De Ras, Eerste kianken . 521 J. A. Worp, De Gedichten van C. Huygens .. .. . . • . . . • • • • 6,8 N. de Pauw en, E. Gailliard, ,Maerlant's Istory van Troy-en . . . . • • 619 J. Bols en J. Muyldermans, Nederduitsche bloemleting .... • . ... 619 G. Minnaert, Nederduitsch leesboek 619 Fiore della Neve, Walter 621. Schoolboeken der firma Noordhoff• . . 622- L. Mathot, Un journaliste au ,8e siecle 622 6 . Fl. Van Duyse, Oude nederl. Liederen . . . . 2 . 6 3 2 W. Brtum.ker, Das Katholische deutsche Kirchenlied . b23 C. Goffaerts, Les statues de l'abbaye d'Averbode 624 J. _Noterdaetne, Gtdichten 625 Lofdichtjes op Dendermonde 626 Sachs-Villatte, Fransch.duitsch Woordenboek 626 F. yan Eeden, Der klejne Johannes 627 J. P. Waltzing, Epigraphie latine . ......... 627 . • • • • Genealogie de. Beaucourt de Noortvelde 627 H. Van den Heuvel, Legende der .ralige Panasia 628 H. J. Biegelaar, Eer uwen vader en awe moeder .. 629 INHOUDSTAFELS VAN DEN JAARGANG 1892. 655 PLATEN. Edgar Tine! 4 Raadsvergadering van Karel den Grooten 37 De Opstanding (Psalmboek) ......... . • • • • . • • • 118 Boschweg, n. de schilderij van Mej. G. Van Butsele 182 Affin Kerktoren, id. 183 Uit Schwann's Thomas van Kempen 216 Euphrosine Beernaert . . 225 Peter Benoit 325 De plaatsnijder van Rembrandt : G. F. Schmidt 461 H. J. Beugels 555 Jacob van Artevelde, naar de schilderij van G. Vanaise (Salon van Gent 1892) 614 MENGELINGEN, BIJLAbEN, BLADVULLING, ENZ. Taal en Letteren, 119. Index lectionum der hoogeschool te Freiburg i/Z, 215. The Ladder, 215. Vlaamsche Academie, 124, 223, 422, 531, 639. Huiverig oord, naar Hebbel, 3o6. Rembrandt als Erziehtr, 319. Aan de Westvlamingen, 427. Le Flamand en France, door L. de Backer, 426. Braga redivivus, 410. Kerke- lijke kunst (Graus, Graaf), 410. Iconographia batava, 411. Vondeliana, 411, 629. Kon. Academie, 423, 640. Maatsch. d. nederl. letterk. te Leiden, 423. Volk en Taal, 520. OMROEPER. Bl. 123 : Vlaamsche beweging; Snieders' De Roman; De Vos' Kunstcredo. ,131. 124: Karel de Goede ; Wat leest men ? Warum vernachlftssigt man die Vlamen? Darer-tentoonstelling te Keulen ; Koperen oorkonden uit Malabar. BI. 125 : Kunsthistorisch Museum te Weenen; Galerij-Kums. Bl. 221 : Woor- clenb., d. nederl. taal : Bo-boer ; Wiegedrukken; Nederl. Zending ; Parodie d. programmuziek. BI. 222 : Kunstdenkmaler d. Rheinprovinz ; Spelling ; Witkamp. Bl. 223 : Benoit's Jubelfeest ; Maris-tenteonstelling; Wedstr. v. tooneelletterk. te Antwerpen. Bl. 322 : Schilderij van A. Godyn ; Victoire de Charles-Quint, sur velin; Leuvens New Glaub ; Comitκ flamand de France. Bl. 323 : Aug. Enna; Theatre libre. Bl. 324 : Rijksdaggebouw te Berlijn. Bl. 419 Oud-Hol- land; De barbaarsche middeleeuwen. Bl. 420 : Van Vianen; Keuzetentoonstel- lirig; Geschenk aan het Rijksmuseum. Bl. 421 : Bas-bleu; yahveh's wraak van Nicolai; Schrijnwerkersboek ; istorische muziek. B!. 424 : Woorden-fabrikanten ; Volksliederen ; Talen in Belgie: Torens te Maastricht. BI. 528 : Pastor's Papst- geschichte in Engeland. Bl. 529 : Couperus' ExtaTe ; Tentoonst. v. d. boekhandel. B!. 53o : Mis van Tinel. B!. 53i : De Tiere's Spiegel te Berlijn. Bl. 532: Het Vtaamsch te Rome; Frisii Vlamingen. Bl. 635 : De Rederijkers-intocht te Antwerpen ; Graaf Nahuys ; Columbus ; Schets eener historische Grammatica der Nederlandsche taal; Maerlant's werken. BI. 636 : Woordenschat ; Volksschool; Nieuwerwetsch Wandalisme ; Academie te Antwerpen; De Hollandsche Maat- schappij ; Nederl. Congres. Bl. 637 : Prijs van Rome; Penningkunde ; Gewest-- spraak ; De Verloren Dochter; Woordenboek. BI. 638 : Kan. Daems ; Benoit. Bl. 639: Koninklijke Vlaamsche Academie : Wedstrijden. Bl. 640 : Koninklijke Academie; Sterfgevallen. Bl. 641, : Westminster abdij. 656 INHOUDSTAFELS VAN DEN JAARGANG 1892. II. IlaamRiot bey fArijutro, tnt. DIE IN DEN JAARGANG 1892 MEDEGEWERKT HEBBEN, OF WIER WERKEN ZIJN BESPROKEN(t) Brouwers, J. (Tunisiade) . • . . 406 Adama v. Scheltema, L. S. (Ver- Buitenrust Hettema (Taal, Cats) 119, 208 leiders) 405 Burger, K. (Wiegedrukken) .. 221 Alderdingk Thijm, J. (Almanak, Buter, C. (Karel d. Gr.) . . . . 29, 247 Dithyrambe) ....... 112, 404 Butsele, G van 179 Alberdingk Thijm, P. jlleliand, Lassus, Renaissance, Navolging, Waulsort, Beernaert, Benoit, Castelein, A. (Philos.) .. 513 Cathrein, V. (Socialismus) .. 310 Kaufmann, Schmidt) 113, 121, Cauchie,A.(Franc. Jr et Ch.-Quint.) 517 201, 217, 271, 296, 372, 482, 499 Amory, A. H. (Schumann) . . . . 409 Cauwenberg, C. Van (Glasschild.) 407 Claes, D. (Taal) 116 Clemen, P. (Kunst) .. . . 222 Backer, L. de (Bailleul) . . . . 425 Couperus, L. ...... 55, 402, 529 Baes, E. (Kunst en godsdienst) . . 5o6 Crets, J. (Judith, Benoit) 119, 638 Balsillie, D. (Ladder) 215 Croiset v. d. Kop, A. (Bouwk.) 285, 487 Boltz, J. (novelle) • . . . .. . 225 Baumker,W.(Bijbelvertaling, Kerk- Daems, S.... 638 lied . . . . ...... . 184, 623 Destree, J. (Psalmboek) 117 Becker, V. (Kempis) . . . 5, X62.237 Dimartinelli, F. (Diest) 310 Beernaert, Euphr. . . . . 222, 296 Duflou, G. ...... . . . • . 274 Bellamy, E. (2000) . . . . . . . 410 Dupont (de Groot, Mercier en Caste- Belpaire, M. E. (S. Elisabeth). 436, 588 lein) 208, 513 Benoit, P ...... 124, 223, 372, 529 Duyse, F. Van (Liederen) . . . . 623 Bethune de Villers, B" J. (Me- , reaux) 314 Bets, P. V. (Zout-Leeuw) .. 395, 5oo Ebrard (Heliand) 114 Biegelaar, H. J. (Boekdrukkunst, Eeden, F. v. (Kleine 7ohannes). 627 Fiaminghi,Vierde Gebod) 154, 532, 629 Elsen, G. van den (Handel). . . . 378 Blok, P. J. (Lod. v. Nassau enz ) . 510 Enna, A • • • • . 323 Bois, (e en o, Bloemle.r.) .. 117, 619 Erens, A. (Aardlagen) .. 146, 264, 348 Bosch, F. van den 421 Even, E. Van (Tervueren, Retable, Bosch, J. Van den (Granida) 208 Van Loon) ...... 210, 214, 518 Bredius, A - 418, 420 Broeckaert, J. (Dendermonde). 215, 626 Ferguut, j. (Spreuken) ..... 402 Brom, E. (Felice) 646 Flament, A. J. (Tooneel) . . . 35g, 547 (t) De namen met De, de, 'Van, van beginnende, zie men op de aanvangs- letter van het 28 deel des naams, bijv. De Wit op letter W. 1NHOUDSTAFELS VAN DEN JAARGANG 1892. 657 Flou, K. de (Mereaux) 314 Frimmel, Th. (Galeriestud.) . . . 407 Gai'Hard, E. (Troy-en) 619 Geudens, E. (Meerseniers, etc.) 207, 322 Gimberg, J. (Klokkengieters) . . . 419 Gisseleire, P. (Balie) . . . . . . 215 Goedhart, P. (Lod. v. Nassau). . 510 Goemans (Heliand) ... . . . ti5 Goffaerts, C. (Averbode) 624 Goovaerts, A. (Waelrant, hist. muz.) 294. 421 Graaf, J. J. (Kerk. kunst) .. 309, 410 Graul, R. (Beeldhouivkunst) . . . 408 Graus, J. (Kerk. kunst) 310 Groot, P. de (Pausen) 208 Grothe, J. A. (Zending) 221 Haas, C. (novelle) .. ... • • 77 Haghebaert, H. (Vlaanderen) 401 Hasebroek, P. J. (Waarheid enz.) 518 Heuvel, H. vanden (Panasia). 628 Hiel, E. (Balladen, Psalmen). 304, 398 Hondt, P. D' (Venise) 318 Hoogstraten, P. v. (Studien) 307 Janssens, A. M. (RoTeken). . . . 3o8 Jellinghaus (Reiland) 113 Jostes (Heliand) 113 Kaltenbach, J. (Humanisme) . . 215 Kaufmann, A. (Zinneloozen) . 169 Kaufmann, L (Darer) 482 Kaulen, F. (Assyrzen.) . . . . 116 Keuffer, M. (Handschr.) . .. . 116 Kieckens, J. F. Gesprek, Boniface) 345, 410 Kollewijn, R. (Bilderdijk, Spelling) 208, 223 Kruyff, A. C. de (Jac. Marel) . . 418 Lans, J. R. van der (Novellen, Pan asza) 519, 628 Lechner, A. (Kalenders) ..... 408 Loghem, v. (Walter) ...... 621 Looten, C. (Vondeliana) ..... 105 Mathot, L. (Josef Vander San- den) . • • • . .... 115, 622 Mercier, D (Philos) ....... 513 Mertens, A. (Tervueren) . . . . . 210 Metz, B. (Schaepman, etc.) 325, 429, 642 Milligea, S. van (Muziek). . . . 220 Minnaert, G. (Leesboek) ..... 619 Mces, E. W. (Iconog. batava) .. 411 Mont, Pot de (Swarth, Couperus, V. Looy, Verdaguer). 48, 55, 129, 494 Mulder, J. W. (Woordenboek) .. 221 Muyldermans, J. (Bloemle'., yolks- school.) . 619, 63t N ahuys van Horstmar-Ahaus, Graat Maurin de (Congres, Psalmboek, v. Butselι, Leice- ster ..... . . 109, 117, 179, 214 Neitzel, 0. (Beethoven) ...... 212 Nicola!, W. F. G. (yahveh's wraak) 421' N ord ho ft (Heliand) 113 Noterdaeme, J. (Gedichten). . . . 625 ()brie, 424 Pauw, N. de (Troyen) . . . . . 619 Pirenne, H. (Galbert) ... 124 Poullet, P. (Hist. nat.) ... 406 Proll, K. (yahrbuch) .. . 124, 319 Quakkelaar,,H. C. M. . . . • . 311 Quetsch, F. (Verkehrswesen) . . . 12o R aadt, J. Th. de (Berthout etc., Beaucourt) 214, 627 Rache, P. (Schicksel), . . . • .. 402 Ras, J. de (Eerste klanken). . . . 521 Riko, A. J. (Lateau) .... . 318 Rijk, J. A. de (Bonifacius) . .. . 404 Rogge, H. C. (Kalender) ... 418 Ronse, H. (Novellen) ... 519 Sachs (Woordenboek) 66 Sassen, A. (Almanak) . 2026 Schaepman, H. J. A. M. . . 325, $20 Scannell, (Pastor) . . . . . . . 528 Schiff, R. (Singspiel). 211 ..... . Schoutens, S (Maria's Vlaanderen) 406 Schwann, P. (Navolging) . . . &58 INHOUDSTAFELS VAN DEN JAARGANG 1892. Solvyns, A. (Tinel) . . . . . . • 94 Veth, G. H. (Schilders) .... . 418 Stanley (Afrika) . ...... . 214 Villatte. (Woordenboek) . .. . 626 Sterck, J. (Almanak, Triptychon) Voordenhoven, K. L Van .. . • 314 112, 213 Vos, Am. de (Kunstcredo) .. . . 123 Straeten, E. Vander (Lassus, Toon- Vries, S. G. de (de Hooghe) . . • 418 kunst) ..... . . . . . 121, 135 Swarth, H. . . . . . . • - - • 48 Waltzing, J. (Epigr. lat). . . . 627 Welvaarts, Th. I. (Molle, Retie, Teirlinck, I. (Ow vrienden) .. 404. Bet/gels) . . . . . .. 406, 518, 554 Ticheleer, A. De (Tentoonst.) .. 601 Wibauf, F. (Essays, Socialism) 115, 310 Ti ere, N . de (Gedichten,Spiegel) 519, 531 Winkel. Jan de (Zedespreuken, Lan- Tinel, E. '94, 224, 530 gendijk, G ermanistiek. Maerlant) 6o, 208, 510, 635 Vercouillie, J. (hist. grammatica). 635 Worp, A. j. (Huygens) . 335, 451, 618 Verdaguer, J 494 Verreyt, Ch. (Wapen) 57o Zirbes, P. (Eifelsagen) ..... 116 Verwey, A. (Shelley) 405