Tsjip djdschrift voor literaire vorming 4/1 April 1994 1 J" ^ Tsjip4/laprill994 Tijdschrift voor literaire vorming ISSN 0926-2668 NUGI724 Uitgave van de Stichting Promotie Literatuuronderwijs te Nijmegen Hoofdbestuur: Drs. J. Hawinkels, vooizitter, Taludweg 83, 1215 AC Hilvereum, 035-213778 Dr. R. Soetaert, vice-voorzitter Dr. W. de Moor, secretaris Mevr. drs. D. de Kruijk, penningmeester Mevr. dr. N. Rowan, lid Bestuur Nederland: Drs. J. Hawinkels, voorzitter Dr. W. de Moor, vice-voorzitter, Tsjip-redactie Drs. C. Geljon, secretaris, Kagerdreef 122, 2172 HN Sassenheim Mevr. drs. D. de Kruijk, penningmeester Mevr. drs. F. Staatsen, lid, werkgroepen Bestuur Vlaanderen: Dr. R. Soetaert, voorzitter Mevr. dr. N. Rowan, vice-voorzitter Mevr. drs. E. van Alboom, secr.-penn. Dr. J. van Iseghem, lid Drs. M. van Bavel, lid Adres deelbestuur. RU. Gent, Sint Pietersptein 5. 9000 Gent, 091-643549. Redactie: Warn de Moor (eindredactie) Anja Bijlsma-Lindaart Harry Habets DeesMaas Tracy van Poppel Margitka van Woerkom Redactie-adres: Uitsluitend voor redactionele aangelegenheden: Tsjip, Erasmusplein 1, k. 6.11, Postbus 9103 6500 HD Nijmegen. Tel. 080- 616271 Abonnementen / ledenadministratie Voor Nedeiiand: SPL, De Schietspoel 1,5051 DL Goirie. Abonnementsprijzen voor 1994: f 40,- (indiv.), f 50,- (instellingen). Voor Belgie: zie Bestuur Vlaanderen. BF 750 find), BF 900 (instellingen). U ontvangt een acceptgirokaart. Tsjip "Het werkwoord lezen heeft een hekel aan de gebiedende wijs. Die afkeer deelt het met een paar andere werkwoorden, zoals 'houden van'... en 'dromen'... Je kunt het natuurlijk altijd proberen. Ga je gang: 'Hou van me!1, 'Droom!', 'Lees!' 'Lees! Lees dan toch, verdorie, doe wat ik je zeg: lezen!' 'Ga naar je kamer en lees!' Het resultaat? Nul komma niks. Hij is boven zijn boek in slaap gevallen. Het raam leek opeens wagenwijd open te staan naar iets aanlokkelijks. En daardoor is hij 'm gepiept. Om aan het boek te ontsnappen. Maar het is een wakkere slaap: het boek blijft openliggen voor zijn neus. Als we de deur van zijn kamer opendeden, zouden we hem braaf lezend aan zijn bureau zien zitten. Zelfs al sluipen we muisstil naar boven, ergens aan de grenzen van zijn slaap zal hij ons aan horen komen. 'En is het mooi?' Hij zal geen nee zeggen, dat zou majesteitsschennis zijn. Het boek is heilig, wie houdt er nou niet van lezen? Nee, hij zal zeggen dat de beschrijvingen te lang zijn. Gerustgesteld gaan we terug naar onze televisie. Het kan zelfs zijn dat die opmerkmg een heftige discussie tussen ons uitlokt... 'Hij vindt de beschrijvingen te lang. Dat is te begrijpen, dit is natuurlijk de eeuw van het audiovisuele, de romanschnjvers van de vorige eeuw moesten alles beschrijven...' 'Dat is nog geen reden om hem de helft van de bladzijden over te laten slaan!' Laten we ons niet opwinden: hij slaapt alweer." Uit: Daniel Pennac, In een adem uit..Met geheim van het lezen. Vertaling: Piet Meeuse. Uitg. De Brink, Amsterdam 1993. P. 9-10. 1 Inhoud 3 Redactioneel 4 Warn de Moor, Francis Slaalsen Een voor bet literatuuronderwijs fatale ontwikkeling 9 Bij net omslag 11 Mdrgilka van Woerkom Sirene: loiiken of veriokken naar goede Hteratuur? 17 Dorine Roestenberg Laten zien dat de wereid groter is dan je denkt! 22 Kees Combat!Dees Maas Baak, Bronkhorst en Bibliobus 27 Commissie Aansluiting Bibliotheek-School Een samenwerkingsmodel voor school en bibliotheek 32 Cees Tahey Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek 39 Jacques de Vroonien Intertaal 40 Mdrgilka van Woerkom Gedachten over gedichten 49 Anja Bijlsma-Lindaari Bookerphzewinnaar Roddy Doyle in de klas 52 Yvonne Mekaoui Als klein kind tussen twee culturen 59 Hans Ester In gesprek met Michael Ende 66 Koos Hawinkels Ex Flandria Lux 70 Warn de Moor Een handboek voor in de handtas 73 Van bestuur en werkgroepen 74 Boekbesprekiugen 80 Externe betrekkingen Redactioneel Alsof de duivel ermee speelt, brengt het ininisterie van Onderwijs & Wetenschappen, juist nu het ininisterie van WV & Cultuur ons aanspoort het lezen van goede boekeu te bevorderen, een nota in discussie over de profile-ring van de tweede fase van het voortgezet onderwijs, die, zou ze gevolgd worden, dat lezen zo goed als onmogelijk maakt. Daar hebben wij het niet zo op. Konden wij die duivel voorzien? In elk geval vonden we het tijd worden eens iets te doen aan het weinig tlorissante beeld dat de relatie bibliotheek - school oplevert. Een belangrijk deel van deze Tsjip wijden we dan ook aan de moge-lijkheid deze Beelzebub uit te drijven. Uitgangspunt daarbij is het leesbevor-deringsproject Sirene, dat zowel in Zeeland als in het KAN-gebied van start is gegaan. In het Knooppunt Arnhem-Nijmegen kwamen docenten en biblio-theekmensen tot de conclusie dat het anders en beter moet kunnen. We spra-ken met Enny Snoeren, de projectcoordinator, over Sirene als zodanig. We vroegen onderzoeker Doriiie Roestenberg te vertellen wat leerlingen en leraren eigenlijk met de bibliotheek op hebben. We reisden met Mieke van der Valk en Harrie Papen in een Achterhoekse bibliobus om te zien hoe zij tot in de kleinste dorpen wijzen op het belang van het goede boek. We drukken het samenwerkingsinodel af dat ze in het KAN-gebied hebben bedacht, ter lering voor velen, en vroegen Cees Tahey een opzoekles op te zetten voor gebruik in de bibliotheek. Natuuilijk valt er over dit thema veel meer te zeggen. Het is een begin. Het tweede gedeelte van deze Tsjip begint met een hartekreet van Jacques de Vroomen, ook ons uit het hart gegrepen. Favoriete gedichten hebben we allemaal. Margitka van Woerkom vroeg enige liefhebbers, drie docenten en een leeskringleider, naar hun favoriete gedicht. Het leverde prachtpoezie op: in het Frans, Duits, Spaans en Nederlands. Over Bookerprize-winnaar Roddy Doyle gaat deze keer de rubriek die nieuwe grootheden voor de klas introduceert. Hij keert met zijn debuut terug in de af-deling Boekbesprekingen, deze liiaal tengevolge van de boekenweek boven-dien rijk voorzien van poezie. Twee didactische werken, onlangs verschenen, krijgen bijzondere aandacht. Twee Leeswijzers van een grote groep docenten uit Vlaanderen onder leiding van Mark van Bavel en Marita de Sterck , en het splinternieuwe, handzame boek van Cor Geljon over het literatuuronderwijs. Franse literatuur van een bijzoiider soort, namelijk die van de tweede generatie in Frankrijk wonende Algerijnen, is het onderwerp van een nieuw essay van Yvonne Mekaoui-Jansen. Duitse literatuur, geschreven door Michael Ende, komt aan de orde in het gesprek dat Hans Ester had met de auteur. Dat de literaire vormiug een zorg is van velen, onze rubriek Externe betrek-king getuigt daar ook deze keer van. 3 Warn de Moor, Francis Staatsen Een voor het literatuuronderwijs fatale ontwikkeling De nota Profiel van de Tweede Fase Nauwelijks zijn de vorsten van Andree van Es' 'gedroomde koninkrijk' bekomen van de beweging die de basisvorming in nun woelige wateren heeft opgestuwd, of ze wordeu geconfronteerd met de ideeen over de rest van het voortgezet onderwijs, ontwikkeld door de Stuurgroep Profiel. Die is in juni 1993 ingesteld oin eerdere nota's van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen over de zogenaamde tweede fase handen en voeten te geven en publiceerde eind januari van dit jaar haar eerste rapport. Het kon natuurlijk met anders: na de invoering van de basisvorming -waarmee we in het spoor traden van Engeland en de Scandinavische landen die ons waren voorgegaan - werd het tijd de overblijvende jaren van de oude middelbare school in een nieuw jasje te steken. Vanaf klas 4 van havo en vwo tot de eindexamens moest er een audere naam bedacht worden dan bovenbouw, en het werd de Tweede Fase van het voortgezet onderwijs. Wanneer deze Tweede Fase net zoveel belooft als haar voorgangster in het Hoger Onderwijs worden het knollen voor citroenen, en wat werfkracht van hun plannen betreft hadden de architekten in Zoetermeer beter een minder beladen naam kunnen schenken aan het project dat nu ter beoordeling ligt van het veld, zoals dat heet. Bovenschool bijvoorbeeld. Dan hadden we nog even aan schoolmeester Theo Thijssen kunnen denken voor wie cultuur zoveel betekende. Maar, na het lezen van de noia die de stuurgroep heeft uitgebracht, is het ook maar beter zo: alles wat geen direct nut heeft wordt uit de boeken geschrapt. Dat staat wel nergens, maar daar valt iiiet aan te ontkomen wanneer je als docent niet eens tijd genoeg hebt voor het onderwijs in wat notoir nuttig heet te zijn: lezen, schrijveu, spreken en luisteren. De talen op alle fronten achteruit In Levende Talen 489 (april 1994) reageert het hoofdbestuur van de Vereniging van Leraren in Levende Talen vanuit zijn verantwoorddijkheid op de profielnola met enige tabellen die het bestuur met de nodige relativering aanbiedt, maar die ons zeer instructief voorkomen. Concreet daarin is dat, in de vergelijking van de huidige situatie met de voorstellen tot wijziging die in de nota worden gedaan, de talen op alle fronten achteruit gaan in aandacht. Als je de tabellen omzet, komt het erop neer, dat in het vwo het percentage van het onderwijs, gewijd aan de talen, dat voor iedereen verplicht is, terugloopt van bijna 30 % naar bijna 22 %, terwijl dan degenen die een tweede vreemde taal kiezen uilkoinen op een teruggang van ruim 36,5 % naar 28,5 %. In het havo is de vermindering voor iedereen wat geringer: van 273 naar 243 %, maar luinielt degene die een tweede vreemde taal kiest van 41 % 4 De Moor en Staatsen, Een voor het literatuuronderwijs fatale ontwikkeling naar ruim 34. Die teruggang in aantal uren doet zich voor bij alle talen (klassieken laten we luer even buiten beschouwing). Bij Nederlands en Engels is die teruggang het opmerkelijkst. Nederlands sukkelt in het vwo van 12,6 naar 9,9 % verplicht, in het havo zelfs van 13,7 naar 9,8 %. Engels zal het moeteu doen met een teruggang in het vwo van 10,5 naar 6,6 %, in het havo van 13,7 naar 9,8 %. Het talenonderwijs, zo leren de tabellen, wordt voor eenvierde tot eenderde ingekrompen. Dat is niet misselijk. Levende Talen: Accent op taalvaardigheidsonderwijs Niet onbegrijpelijk neeint het bestuur van Levende Talen daartegen stelling met verwijzing naar de eisen die de samenleving meer en meer stelt aan het taalvaardigheidsonderwijs, bij Nederlands onder meer vanwege het toenemende aantal al loch tone leerlingen, bij Engels en de andere vreemde talen vanuit de internationalisering van de samenleving. Zowel de VSNU als het Nationaal Actie Programma modeme vreemde talen hebben mevrouw Ginjaar-Maas al laten weten dat dit echt niet kan en dat een veel groter verplicht deel voor vreemde talen wenselijk is. Wie het prol'iel 'Cultuur en maatschappij' kiest kan iets beter uit de voeten, maar zoals we hierboven aangaven wordt het nog altijd minder dan het nu is bij de keuze van een tweede vreemde taal. De resterende moderne vreemde talen - Russisch, Spaans, Turks, Arabisch en Fries - mogen in het ghetto van de vrije ruimte concurreren met die talloze leuke ideetjes waarmee de nieuwe, grote, opgefriste scholengemeenschappen zich gaan profileren en marktgericht gaan 'positioneren' en die dicht tegen de ski-vakantie in Sauerland aanzitten (video mee voor de Open Dag!). Het knokken voor een waardige doceutbelasting laten wij, van de SPL en van Tsjip, graag over aan de deskundige belangenbehartigers van Levende Talen en de onderwijsbonden. De strijd voor het behoud van een volwaardige plaats van moedertaal en vreemde talen is ook onze strijd, nuts zowel de mensen van Levende Talen als de propagandisten van het Nationaal Actie Programma niet alleen het behoud van het taalvaardigheidsonderwijs op het oog hebben, maar ook besef (gaan) tonen van de betekenis van literaire vorming. Onze zorg geldt in de eerste plaats deze literaire vorming. Wanneer daarover met geen woord wordt gerept in de negen kolommen tellende reactie van het hoofdbestuur van Levende Talen, terwijl in feite minstens eenvierde van de gemiddelde lestijd van de leden van die organisaue aan het literatuuronderwijs wordt besteed, houden we ons hart vast. Wat zijn alleen al de consequenties voor de docenten? Buis en Oud-de Glas hebben vastgesteld dat in de bovenbouw eenderde van de proefwerken Frans, Duits en Engels de literatuur betreft. Uit eigen onderzoek weten we hoezeer het merendeel van de docenten bijzonder gehecht is aan het onderdeel literatuur. Men zou dus fors weerwerk uit deze hoek mogen verwachten, bijvoorbeeld van de Vereuiging van Leraren in de Levende Talen. Maar met name Frans en Duits hebben in de afgelopen jaren zoveel klappen gekregen dat de moderne talen, oin te overleven, alles gezet heb op de kongsi met het 5 De Moor en Staatseu, Een voor het literatuuronderwijs fatale ontwikkeling bedrijfsleven en het nut hebben willen aantonen van goed taalvaardigheids-onderwijs.Dat accent op je mondeling en schriftelijk verstaanbaar kunnen maken over de grens heeft evenwel de waardering voor het literatuuronderwijs geen goed gedaan. Je kunt met op alle paarden tegelijk wedden. De verwaarlozing van de literaire vorming De commissie-Braet stelde in 1991 vast welke veranderingen nodig waren voor het eindexamen havo-vwo Nederlands, de commissie-Van Els deed dit in maart 1992 voor de moderne vreemde talen. Voor de vernieuwingen die door de commissies werden aanbevolen is maandenlang het veld geraadpleegd, zijn bijeenkomsten belegd met leraren Nederlands en moderne vreemde talen, zijn subcommissies van taal- en literatuurvvetenschappers gevormd die van advies dienden alvorens tot een besluit te komen. We moeten maar zien wat er terecht komt van die adviezen. Want als het werk van de stuurgroep resulteert in daadwerkelijk beleid is een van de consequenties naar onze mening dat het literatuuronderwijs zo uiet afgeschaft dan toch aanzienlijke schade zal ondervinden. En dat is uitermate vreemd, zoals Koos Hawinkels en Francis Staatsen in de Volkskrant van 19 maart 1.1. hebben opgemerkt, in een tijd dat WVC zich zorgen maakl over de leesgewoonten van jongeren en, zie de lopende projecten voor de bevordering van het lezen, de zogenaamde Sirene-projecten in Zeeland en het KAN-gebied, tot het besef is gekomen dat het onderwijs de spil vonnt van de literaire vorming. Maar de treinen uit Rijswijk en Zoetermeer vertrekken doorgaans van verschillende stations en zijn zelden op helzelfde rangeerterrein te vinden. De ambtenaren van deze ministeries schijnen er een genoegen in te scheppen om langs elkaar heen te werken. De Stuurgroep Prol'iel heeft bewust alle eerdere nota's van de commissie-Braet en commissie-Van Els in de la laten liggen. Dal is nogal bezwaarlijk: allerlei randvoorvvaarden die door deze commissies worden geformuleerd voor het literatuuronderwijs blijken op deze manier genegeerd te worden. En het lijdt geen twijfel, dal alle tijd die resteert na afslanking met eenderde of eenvierde, nodig is voor het nut. Literatuur niet meer voor alien Als 66nderde vak scoort leesvaardigheid hoog, gezien de wens voor aansluiting met het hoger onderwijs. Een tweede optie voor zo'n Eenderde vak vormen de mondelinge vaardigheden. De commissie-Van Els bepleit in elk geval de aanvulling van een tweederde vreemde taal tol een heel vak, wat dan wel Engels zal worden, en de overige ruimte te besteden aan een tweede volledige taal of combinaties van deelvakken. Het ligt dus voor de hand waar de keuzes vallen: bij de laalvaardigheid. Als dat zo is, zal literatuur alleen een rol spelen in het vrije gedeelte. Gevolg is dat maar een beperkt a;uital leerlingen kermis kan maken met de literatuur van de moderne vreemde talen. Dit zou een forse breuk zijn met de klassieke 6 De Moor en Staatsen, Een voor het literatuuronderwijs fatale ontwikkeling opvatting dat eulluuroverdracht naast taalverwerving een plaats in het talenonderwijs moet hebben, of dit nu moedertaal of vreeinde taal betreft, en met de opvatting dat in algemeen vormend onderwijs het talenonderwijs de leerling kemiis client tc verschaffen over de taal en de cultuur, waaronder de literatuur, van de landen waar de vreeinde taal wordt gesproken. En als we het vanuit utilitair oogpuut beschouwen: leent het vakonderdeel literatuur zich niet bij uitstek voor thematisch onderwijs, voor intercultureel onderwijs, voor hel zelfstandig uitvoeren van taken en het maken van werkstukken, voor geindividualiseerde leerwegen, integralie van kennis, inzicht en vaardigheden? En dat zijn allemaal algemene zaken die in het 'zachte' gedeelte van de profielnota worden bepleit als zeer belangrijk voor de bovenbouw van de 21e eeuvv. Het is het nut van het nutteloze, zij het op een manier die wij nog ondergeschikt achten aan het nut van een persoonlijkheidsvorming door mensen te confronteren met de wijze waarop taal in zijn unieke vorm gehanleerd kan worden en met de ideeen die aldus onder woorden worden gebrachl. Daarvoor was toch de basisvorming? Is dat dan al niet gebeurd in de basisvorming? Nou, dat houdt niet over. Ze laat voor Nederlands een onderwijs zien waarin literatuur is vervangen door fictie in het algemeen, zoals men in nummer 4 van de vorige jaargang van Tsjip kan lezen. Naast gedichten en verhalen, dagboek en stripverhaal, zijn dat het toneelstuk en de TV-serie. Leerliugen moeten de verhouding tussen fictie en werkelijkheid leren zien, en de genres naar hun kenmerken leren onerscheiden; ze maken kennis met schrijvers en met de bibliotheek. Dat moet in 60 van de 400 uur die voor Nederlands over een peri ode van 3 jaar worden uitgetrokken, zeg maar 20 uur per jaar. En dat is aanzienlijk minder dan wij ons zelf herinneren van onze wekelijkse leesles. Heel diep gaat het allemaal niet, maar de basisvorming is dan ook bedoeld voor iedereen. Ons lijkt het reeel in te schatten (hoe graag we het ook anders zouden willen) dat de werkelijke literaire vonning in feite in de praktijk zal beginnen waar ze altijd begomien is: in de vierde klas, dus in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. En dan z6'n vennindering van mogelijkheden om een adequate literaire vonning te verzorgen! Je zou de vraag ook omgekeerd kunnen stellen: wordt er in de basisvorming al niet genoeg accent gelegd op taalvaardigheid, en moet dan niet juist in het vervolgonderwijs het vanouds bestaande accent op de literaire vonning gehonoreerd worden in de toewijzing. van voldoende tijd? Noodverband of reele ncxxJzaak? Het is levensgevaarlijk in deze situatie met oplossingen aan te komen. Voor je weet vindt iemand een noodverband d6 oplossing. Maar als door de veranderde structuur literaire vonning bij Nederlands minder tijd kan krijgen, bij Engels nog minder en bij de resterende moderne vreemde talen in het 7 De Moor en Staatsen, Een voor hel literatuuronderwijs latale ontwikkeling geheel niet, kan men met kwakkelend doorgaan op de oude voet. Dan zal er gewerkt moeten vvorden aan een combinatie van literaturen, en wel aan internationaal en vakoverstijgend literatuuronderwijs. Daar is binnen de literatuurdidactiek de laatste jaren expertise in verworven en die mogelijkheid moet ook om redenen die losstaan van deze hele tweede-fase-operatie serieus bekeken worden. Maar dan niet, zoals nu nog gebeurd is, los van datgene wat bij Nederlands aan literatuuronderwijs wordt gegeven. Al te lang is men in de praktijk van het literatuuronderwijs voorbijgegaan aan de verworvenheden van de algemene literatuurwetenscbap. Literaire stromingen van de middeleeuwen tot postmodernisme laten zich, gedlustreerd met voorbeelden uit de diverse literaturen, zeer goed op Europees niveau verklaren. Dat van daanut Nederlandse leerlingen in het bijzonder nun eigen literatuur leren lezen spreekt voor ons van zelf. Al een kwart eeuw geleden werd een dergelijk soort literatuuronderwijs bepleit. Als het moet, moet het daar nu maar van komen. Misschien zelfs nog in de uitbreiding die Ben van Melick als verschillende keren heeft geuit: als culturele vorming in plaats van literaire vorming. Dankzij de eigen inrichting van het onderwijs zijn scholen in de gelegenheid om gespecialiseerde literatuurdocenten aan te stellen. Dat is hel minste wat ze kunnen doen om de teloorgang van het literatuuronderwijs in ons land tegen te gaan. o Bij het omslag Bij het omslag De duivel is terug. Jarenlang was hij niet meer dan een metafoor waartoe car-toonisten hun toevlucht namen wanneer hun niets beters meer te binnen schoot om een politicus aan de kaak te stellen. Maar er leven nog genoeg, vooral katholieke, mensen, die zich herinneren hoe hun jeugd werd verziekt door de dreiging van de duivel. In de jaren zestig raakte hij in de vergetelheid. Nadat de paus ons evenwel verzekerd heeft van zijn blijvende aanwezigheid en Nova illustratiemateriaal heeft aangedragen in de vorm van geschifte lieden die hun pasgeboren baby's offeren aan Zijne Onheiligheid, is hij nu met zijn gevolg van Apollions en Beelzebubs neergestreken in het eens zo gewijde Catharijneconvent te Utrecht. Hij zal er tot 26 juni van dit jaar verblijf hou-den. Als tenminste de tentoonstelling die aan hem gewijd is, niet verlengd wordt, want het loopt storm. Op het omslag drukken wij een van de vele monsterlijke, vaak komische ge-daanten af waarin hij zich aan de middeleeuwers voordeed, zoals die in de schitterende catalogus van Duivels en demonen zijn afgedrukt. Op de kaft daarvan bevindt zich de abt Antonius, met de bedelbel aan zijn gordel, en in zijn linkerhand het opengeslagen boek. Het zal een breviarium zijn of de hei-lige schrift, want hij zit geknield en is opmerkelijk rustig onder het duivels geweld dat hem omringt. Bokken zijn het met monsterlijke snuiten; in hun handen bevinden zich de knots, de lans, de reuzendoder en de riek, waarmee ztj de nobele man bedreigen. Maar deze geeft geen krimp. De komische afbeelding van het kwaad is zeker ook een vorm van bezwering van dat kwaad, want de mensen moeten soms doodsbang zijn geweest. Op de tentoonstelling kan men veel van dergelijke sterke staaltjes zien en in de catalogus wordt door Petra van Boheemen een fraai en rijkgeschakeerd beeld gegeven van des duivels strapatsen door de tijden heen. Terwijl hij in de bijbel maar op enkele plaatsen voorkomt als de 'boze' die Jezus tracht te ver-leiden, moet hij vanaf de twaalfde eeuw wel heel dominant zijn geweest in het verbeeldingsleven van de christenen, dat hij zulk een rol kon spelen in de afbeeldingen, vooral van Het Laatste Oordeel, zie het werk van de Breugels en Jeroen Bosch. Vanaf het humanisme van de zestiende eeuw is de duivel niet meer een macht van buitenaf, maar veeleer het kwaad in de mens. In alle recensies over de Utrechtse tentoonstelling vindt men een illustrate uit het boek waarmee zieke opvoeders katholieke kinderen in de jaren 30 tot '60 van onze eeuw bang maakten voor het kwaad, gepersonifieerd in de duivel zelf, maar nu, in een duidelijk dualisme, als de tegenpool van de engelbe-waarder die elke mens zou hebben. Dat Prentenboek van de Mnderbiecht heeft heel wat op zijn geweten! De zonden die je kon doen werden afgemeten naar de grootte van vlekken: dagelijkse zonde kleine vlek, doodzonde grote vlek. Gruwelijk vonden we dat. Of het hielp? Zeker lag deze pedagogiek in het ver-lengde van de katechese, zoals geleerd uit de oude katechismus. Paul Dirkse heeft met de beschrijving en de expositie daarvan heel veel bezoekers terug-gevoerd naar hun verledea 9 Bij het omslag Het duivelbeeld ontwikkelt zich natuurlijk in de loop der jaren, van eng en gevaarlijk tot bijna gemoedelijk en niet meer dan een herinnering. Ook in de cartoonkunst, de afflches en de jeugdboeken komt dat tot uitdrukking. Mij dunkt dat de tentoonstelling in de literaire vorming aanleiding kan geven om eens aandacht te schenken aan de relatie tussen deze opeenvolging van duivelsbeelden -onlangs verscheen daarover een boek onder die titel - en de beelden van satan zoals we die in bijvoorbeeld in middelnederlandse legenden, in Marieken van Nieumeghen en Vondels Lucifer tegenkomen. Je zou er ook latere literatuur bij kunnen betrekken: Goethe's Faust, dat in zijn duivelspact zo duidelijk aansluit op Moenens contract met Marieken; het geheimzinnige verhaal De zwarte spin van de Zwitser Jeremias Gotthelf waarin het duivelse gebroed zich kenbaar maakt in de gedaante van een spin die eindeloos veel al-les verslindende spinnen genereert en een dorpsgemeenschap in volslagen ontreddering brengt; Doctor Faustus van Thomas Mann of, alweer het kwaad in de mens zelf: Le diable au corps van Radiguet. Wie even de literatuurboeken doorbladert zal vast en zeker nog veel meer tegenkomen dat binnen dit thema gelezen kan worden. Een bezoek aan de Utrechtse tentoonstelling zal docent en leerling inspireren, en lukt dat niet dan is er in elk geval een boeiende catalogus, te bestellen onder ISBN 90-71240-15-0 bij Het Catharijneconvent in Utrecht. WdM . 10 Margitka van Woerkom Sirene: lonken of verlokken naar goede literatuur? In gesprek met Enny Snoeren Enny Snoeren (WacUwijk I960) studeerde cultu-rele antropologie aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Ze is momenteel werkzaam bij de Provinciate Bibliotheekcentrale Gelderland (PBCG) als coordinator voor het experimentele leesbevorderingsprojekt 'Sirene'. "De leescultuur van de jongeren is de laatste jaren drastisch veranderd. Er wordt veel minder gelezen dan zo'n vijftien jaar geleden. Een stukje cultuuroverdracht loopt hierdoor gevaar. Het wordt tijd dat we ons gaan bezinnen op de beeldvorming van jongeren over lezen. Iedereen die zich met literaire vorming bezighoudt, moet bier als gelijkwaardige partner over mee kunnen denken. Alleen op die manier is het mogelijk tot een oplossing voor een struktureel probleem te komen. Het Sireneprojekt, dat geinitieerd is door de PBCG, houdt in dat de instanties die zich bezighouden met literaire vorming, dat wil zeggen onder andere alle bibliotheken in het Knooppunt Nijmegen-Amhem (het zogenaamde KAN-gebied) en alle docenten Nederlands van havo/vwo-scholen, moeten zien te komen tot een struktuur waarin we het lezen van goede literatuur kunnen stimuleren. Mijn rol daarin is die van coordinator. Om die struktuur tot stand te brengen heeft Sirene een aantal experimentele deelprojekten ontwikkeld, overigens niet alleen voor Gelderland, maar ook voor de provincie Zeeland, die weliswaar verschillen van elkaar maar wel vergelijkbaar zijn. Zo is er bijvoorbeeld in het KAN-gebied een projekt 'Theater voor de Lijst' en in Zeeland het projekt 'Boek en Film'. Voor de leerlingen is het van groot belang dat de projekten aansluiten bij hun belevingswereld. Ze moeten geprikkeld worden door het aanbod. Toch hebben we gekozen voor activiteiten die leerlingen laten zien dat lezen ook gewoon leuk kan zijn zodat we niet van plan zijn alle projekten af te sluiten met een prijs, een festival of een gereed produkt zoals een afflche en/of poster. Om die nieuwe produkten te ontwikkelen voor het KAN-gebied hebben we onder andere contact gezocht met de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) en het Regionaal Steunpunt Kunstzinnige Vorming (RSKV). Voorts hebben we iemand van de lerarenopleiding bereid gevonden om mee te denken in het samenwerkingsmodel 'Partners in de literaire vorming'. De projekten in het KAN-gebied en Zeeland zullen samen een pilot-funktie gaan vervullen voor andere nog te ontwikkelen leesbevorderingsprojekten in 11 Van Woerkom, Lonken of verlokken naar goede literatuur? het land. Van een echte speerpuntfunktie kun je eigenlijk niet spreken, want afhankelijk van de evaluaue van de experimenten zal bekeken worden of deze zogenaamde speerpunten het land in kunnen. SARDES (Samenweikingsveiband Advisering Research Dienstveriening in de Educatieve Sector), als adviseur voor dit soort leesbevorderingsactiviteiten voor het gehele onderwijs, heeft daartoe een landelijke stuurgroep ingesteld die toe zal zien op de beleidsuitgangspunten van deprojekten, op de kwaliteit van de uit te voeren activiteiten en op de methodiekontwikkeling. Samen met de Stichting Schrijvers School en Samenleving (SSS) begeleidt en ondersteunt SARDES beleidsmatig en inhoudelijk de projekten. Daarnaast is er zowel hier als in Zeeland een regionale stuurgroep ontstaan waarin personen uit de verschillende literaire disciplines zijn vertegenwoordigd. Het hele Sireneprojekt -dat in het KAN-gebied subsidie ontvangt van WVC, de provincie Gelderiand en de gemeenten Arnhem en Nijmegen- zal drie jaar gaan duren. In oktober 1992 zijn we gestart met de voorbereidingsfase waarin we gemventariseerd hebben welke wensen, behoef ten en eventuele knelpunten er bij de doelgroepen -docenten en bibliotheekmedewerkers- leefden. Hierdoor werden de contacten wederzijds al zover verstevigd dat de intentie van Skene, het onderschrijven van het belang om te komen tot een samenwerkingsmodel tussen scholen en andere leesbevorderende instanties, voor alle partijen duidelijk werd. Vanaf afgelopen September zijn de concrete projekten van start gegaan. Ik zal over enkele iets vertellen. Theater voor de lijst Een van onze projekten is Theater voor de Lijst, een bij veel docenten bekend maar nog weinig gebruikt projekt voor de bovenbouwklassen. Leerlingen lezen in eerste instantie klassikaal een boek van een toneelstuk dat gedramatiseerd is. Dit jaar is dat Kees dejongen van Theo Thijssen geweest. Het boek krijgen ze in bruikleen van Sirene. Daarna gaat de klas in zijn geheel naar de voorstelling en aan de hand van een zogenaamde Kijk- en Leeswijzer, die is ontwikkeld door de KUN en het RSKV, kunnen leerlingen een theaterverslag maken van het boek en de voorstelling. Dit theaterverslag mag samen met het gelezen boek als twee afzonderlijke nummers op de eindexamenlijst geplaatst worden. Wat leerlingen vooral aardig vinden aan dit projekt is dat ze de mogelijkheid hebben om na afloop van de voorstelling met de acteurs, regisseur of de recensent te praten. De samenwerking met de bibliotheek bestaat met name hieruit dat men een schrijversmap levert met onder andere alle recensies over het boek en de verschillende voorstellingen die er zijn geweest. Om leerlingen een goed beeld te laten krijgen van de verschillende manieren van interpreteren van toneelstukken is er ook een videoband beschikbaar met scenes uit werken van Shakespeare. Loesjeprqjekt Voor het Loesje-poezieprojekt in zowel onder- als bovenbouw havo/vwo is de vereniging TLoesje' uit Arnhem in de arm genomen. Deze vereniging geniet 12 Van Woerkom, Lonken of veriokken naar goede literatuur? in heel Nederland en vooral in het KAN-gebied veel bekendheid door haar korte, pakkende teksten die ze overal opplakt. De onderbouwiecrlmgea krijgen een workshop aangeboden die voomamelijk gericht is op klank en ritme, waarna ze zelf vergelijkbare teksten van liedjes of poezie waannee ze afflniteit hebben, in de bibliotheek gaan zoeken. Deze poezie wordt klassikaal besproken. In de les die daarop volgt komt via bemiddeling van SSS een bekende tekstschrijver of -dichter in de klas. Zo hebben zich in die lessen werkelijk spectaculaire ontmoetingen voorgedaan met Huub van der Lubbe van popgroep De Dijk. Voor de bovenbouw wordt gebruikt gemaakt van het zogenaamde 'Rondje Loesje', waarin maatschappijkritische teksten aan bod komen. Leerlingen associeren in een eerste workshop aan de hand van woorden en zinnen en schrijven zo nun eigen tekst voor een affiche of voor een bijdrage in nun schoolkrant. Ook zij gaan evenals de lagere klassen op zoek in de bibliotheek naar poezie die hen aanspreekt en praten vervolgens in een les met een dichter over het tot stand komen van zijn werk. Zowel Ted van Lieshout als Leendert Witvliet hebben als auteurs dit keer hun medewerking voor de bovenbouw verleend aan dit projekt. Natuurlijk zijn ook hiervoor handleidingen voor de docent geschreven. Leeskringen Er zijn door Sirene, in nauw overleg met de KUN, twee soorten leeskringen ontwikkeld voor het reguliere lees-en literatuuronderwijs binnen het voortgezet onderwijs: de klas als leeskring en leeskringen buiten school. Beide soorten bestaan elk uit zes bijeenkomsten die eenmaal per drie weken plaatsvinden. Bij de klas als leeskring helpen ervaren leeskringleiders minimaal drie keer een docent in zijn of haar klas bij het klassikaal lezen en bespreken van proza en poezie zonder dat daar sprake is van struktuuranalyse, van zogeheten tekstbestuderingsmethoden. Primair staat in die leeskring de beleving van elke individuele lezer. We hebben daarom bij de ontwikkeling van de handleiding rekening gehouden met de nieuwe eindexameneisen zoals die ondermeer beschreven staan in het CVEN-rapport. De bedoeling van het projekt is dat de docent deze wijze van benaderen zelf gaat overnemen, waarbij teruggegrepen kan worden op een handleiding die daarvoor speciaal ontwikkeld is. Het blijkt evenwel steeds dat het welslagen van zo'n klas als leeskring eigenlijk staat of valt bij het enuiousiasme van de docent, want het is uiteindelijk de bedoeling dat de hde klas participeert in het projekt. De leeskring buiten school is eigenlijk een geheel ander verhaal. Daar wordt door individuele leerlingen via actieve werving middels een folder van SSS aan deelgenomen op vrijwillige basis. Op zes vooravonden ontmoeten lezers, apart uit de onder- en de bovenbouw, elkaar in de plaatselijke openbare bibliotheek. Ze kiezen gezamenlijk een boek en bespreken dit op dezelfde wijze als bij de klas als leeskring met elkaar, weer onder begeleiding van een ervaren leeskringleider. Na die zes bijeenkomsten vindt er vervolgens voor 13 Van Woerkom, Lonken of verlokken naar goede literatuur? alle deelnemers een afsluitende ontmoeting plaats in de vorm van forum met een bekende auteur. Dit jaar was Midas Dekkers daarvoor uitgenodigd. Nascholingscursus Leesbevordering literatuur Door Sirene is het afgelopen najaar voor docenten Nederlands en bibhotheekmedewerkers een nascholingscursus georganiseerd van acht achtereenvolgende middagbijeenkomsten. Deze cursus had een tweeledig doel: het elkaar op de hoogte houden van de meest recente ontwikkelingen op ieders gebied van de Hteraire vorming en het komen tot een goed samenwerkingsmodel voor beide 'partijen'. Vooral dit laatste is erg belangrijk gebleken, omdat duidelijk is dat men eigenlijk weinig van elkaars activiteiten op de hoogte is. En wil de Hteraire vorming goed van de grond komen, dan zal er echt van samenwerking sprake moeten zijn. De deelnemers aan de nascholingscursus hebben voor dat model een aantal aanbevelingen gedaan op grond van elkaars verwachtingen en gesignaleerde knelpunten. Die aanbevelingen zijn nu gebundeld en kunnen zo hun dienst bewijzen wanneer scholen en bibliotheken besluiten tot een hechtere samenwerking op het gebied van de Hteraire vorming. Op kleine schaal zal die samenwerking overigens komend jaar al gaan plaatsvinden tussen 66n bibliotheek en een paar scholen in het KAN-gebied (zie elders in dit nummer, red). Als onderdelen bood de cursus informatie over onder andere de relatie basisvorming en jeugdliteratuur, drama en leesbeleving, vertellen en voorlezen, leesdossiers en leeskringen. We hebben geprobeerd via goede voorlichting en workshops de docenten en bibliotheekmedewerkers aandacht te laten schenken aan leesbevordering literatuur. Natuurlijk hebben niet alle onderdelen evenveel sukses gehad, maar wat in ieder geval heel belangrijk is geweest is dat er een begin is gemaakt met de profilering van de relatie tussen bibliotheken en het onderwijs. De deelnemers hebben gelegenheid gehad met elkaar van gedachten te wisselen en onder het motto 'een goed begin is het halve werk' kan nu een samenwerkingsstruktuur onder scholen en bibliotheken worden opgebouwd. Het aanbieden van diensten en activiteiten tussen beide instances kan zo straks bibliotheekmedewerkers en docenten dichter bij elkaar brengen. Een eerste terug- en vooruitblik Nu bijna alle projekten afgerond zijn en de komende tijd geevalueerd zullen worden, zullen we moeten bezien welke projekten het komende jaar doorgang zullen vinden. In principe zullen alle activiteiten opnieuw worden aangeboden. De Nascholingscursus zal in ieder geval gewijzigd worden; het geheel zal meer een workshopachtig karakter krijgen, omdat uit de evaluatie al wel is gebleken dat zowel de docenten als de bibliotheekmedewerkers meer behoefte hebben aan praktijkvoorbeelden en konkrete samenwerking dan aan theorie. Ook de Leeskring buiten school krijgt in ieder geval een andere doelgroep. De folder die destijds door SSS is ontwikkeld en waarmee we dit jaar leerlingen 14 Van Woerkom, Lonken of verlokken naar goede literatuur? hebben geworven, heeft vooral deelnemers getrokken die al heel veel en graag lezen. Nu is dat niet echt de bedoeling van het projekt. Sirene wil vooral dfe leerlingen die je juist over de streep moet trekken om goede literatuur te lezen stimuleren tot deelname aan een leeskring. Het wervingsmateriaal zal dan ook dit keer gericht zijn op bijvoorbeeld bovenbouwleerlingen die, doordat ze veel -soms drie of vier- talen in hun eindexamenpakket hebben, extra hulp nodig hebben boeken te lezen en te bespreken. Natuurlijk kennen onderbouwleerlingen die lijstdruk' nog niet, maar lijkt het me voor hen toch eveneens leuk wat steun te krijgen bij hun keuze en wijze van vertellen over eenboek. Voor 1994-1995 staan er overigens twee nieuwe projekten op stapel: het Pogzieprojekt en Vertellen en Voorlezen. Het Poezieprojekt sluit nauw aan bij het tweejaarlijks Gelders Wintertuinfestival dat begin 1995 weer zal worden gehouden. Dit literatuurfestival wordt georganiseerd door verschillende literaire instanues in Arnhem. Er worden dichters uitgenodigd, maar ook leerlingen wordt gevraagd hun eigen poezie voor te dragen op een podium. Daarvoor zijn al lespakketten gemaakt voor de deelnemende docenten door het RSKV en is er materiaal beschikbaar van Doe Maar Dicht Maar. Via workshops schrijven klassen in hun lessen Nederlands zelf gedichten voor het festival. Daarnaast maken ze kennis met professionele dichters. Daarnaast zullen leerlingen hun gedichten ten gehore brengen op een professioneel podium. Het andere projekt Vertellen en Voorlezen moet nog helemaal ontwikkeld worden, maar we zoeken waarschijnlijk aansluiting bij het Nijmeegse Vertelfestival dat jaarlijks plaatsvindt in de laatste week van januari. De activiteiten zijn vooral bedoeld voor leerlingen uit de eerste drie klassen van de havo en het vwo, waarbij ze zowel door docenten en bibliotheekmedewerkers als professionele vertellers en voorlezers geconfronteerd zullen worden met deze wijze van overdracht van literatuur. Daarbij zullen deelnemende klassen in de gelegenheid worden gesteld onderdelen te volgen van beide eerder geneoemde festivals en kennis te maken met het vertellen en voorlezen uit eigen werk op een open podium. Tot besluit is het denk ik goed toch al iets te zeggen over de evaluatie van dit eerste experimented Sirene-jaar. Deze evaluatie vindt plaats door het onafhankelijk onderzoeksinstituut SCO-Kohnstamm. Dit bureau zal zowel het effekt als het proces beoordelen; het blijft dus niet bij een interne evaluatie. Voorts blijkt uit de eerste gegevens al datde invulling en uitvoering van een projekt ontzettend afhankelijk is van de al dan niet actief betrokken docenten, met andere woorden: Sirene heeft etgenlijke een zeer breekbaar concept. Het is namelijk van groot belang je te realiseren dat elke deelname aan een projekt het afgelopen jaar altijd heeft betekend dat docenten daar extra tijd en ruimte voor moesten vrij maken binnen hun eigen reguliere lees- en literatuurprogramma. Het is daarom ook een zeer realistisch beeld dat de evaluates te zien (zullen) geven. 15 Van Woerkom, Lonken of verlokken naar goede literatuur? De bibliotheken die bij de diverse activiteiten betrokken zijn geweest, hebben dit eerste jaar eigenlijk -jammer genoeg- alleen een onderstennende rol gespeeld. Het is denkbaar dat bij voorbeeid bij de leeskringen buiten school de bibliouieekmedewerkers een veel actievere funcde zullen gaan vervullen. Wat evenwel uitermate belangrijk zal zijn voor de komende tijd -wil men echt spreken van 'partners in de literaire vorming'- is dat er zowel in de school als in de bibliotheek daadwerkelijk mensen beschikbaar zullen zijn die de samenwerking tussen beide partners in nun takenpakket als gezamenlijk doel willen nastreven. Pas dan lonkt Sirene niet alleen naar goede literatuur maar verlokt zij er eveneens naar." 16 Dorine Roestenberg Laten zien dat de wereld groter is dan je denkt! Deze titel kozen wij, tnijn onderzoekerspartner Odette Exel en ik, voor ons onderzoeksverslag, voor ons de afronding van een cursus waarin literatuuron-derwijs centraal stond en die ons ook voerde naar de vraag wat de bibliotheek kan betekenen voor dit onderwijs en voor de literaire vorming in het alge-meen. De titel zegt iets over de opvatting die men van literatuur kan hebben, maar ook: wat boeken in bet algemeen voor mensen kunnen betekenen. En uit de mond van een bibliotheekmedewerker geeft zij het doel aan dat de bibliotheek zich stelt. Op verzoek van de stuurgroep voor het leesbevorderingsproject Sirene in het gebied Knooppunt Arnhem Nijmegen (KAN) zijn we naar de verhouding tus-sen Arnhemse en Nijmeegse bibliotheken en middelbare scholen gaan kijken. Ik verwachtte dat er al een samenwerkingsverband zou bestaan tussen middel-bare scholen en bibliotheken. Docenten en bibliotheekmedewerkers zouden in mijn ogen veel van elkaar kunnen leren. Maar de gesprekken die we in het kader van het onderzoek hadden met enkele docenten en leeriingen leggen toch wat hiaten bloot in de relatie tussen school en bibliotheek. Van dit onderzoek is natuurlijk een rapport verschenen waarin we enkele aan-bevelingen hebben gedaan. Met dit schrijven wil ik u een concreet overzicht geven van onze bevindingen. Eerst zal ik even kort iets over de opzet van het onderzoek vertellen. De bedoeling was om een duidelijk beeld te krijgen van de informatiebehoef-ten van docenten en leeriingen op HAVO/VWO-niveau, van nun leesgedrag en de rol die de bibliotheken daarin spden. Centraal staan de volgende vragen: - Wat wordt er verwacht van een bibliotheek (waarbij zowel bij de leeriingen als bij de docenten een scheiding tussen school en priv6 in acht is genomen)? - In hoeverre is men op de hoogte van het bestaande aanbod van de biblio-theek en in hoeverre maakt men al gebruik van deze fadliteiten? Wij hebben geprobeerd om via intensieve gesprekken met een klein aantal respondenten (vier docenten en vier leeriingen) een beeld te krijgen dat, hoe persoonlijk de antwoorden soms waren, toch van algemeen belang kan zijn. Omdat wij niet zo goed op de hoogte waren van de mogelijkheden en voor-zieningen die de bibliotheek zijn gebruiker biedt, hebben we ons eerst zelf la-ten voorlichten door twee bibliotheekmedewerkers van de Openbare Bibliotheken van Arnhem en Nijmegen (De Iindenberg). Een boeiende rondleiding en een informatief gesprek was het resultaat. Duidelijk is geworden dat de bibliotheek er alles aan wil doen om een goede relatie te krijgen of te behouden met jongeren. "Jongeren zijn een zeer belang-rijke Mantengroep en daarom is het jammer dat er voor middelbare scholieren zo weinig speciaals gedaan wordt. Voor de basisscholen zijn namelijkallerlei interessanle projeclen onlwikkeld waarvan ook veelvuldig gebruik gemaakt 17 Roestenberg, Laten zien dat de wereld groter is dan je denkt! wordt. Met leerkrachten van het basisonderwijs zijn er uitstekende connecties dit in tegenstelling tot de schaarse contacten met de middelbare scholen", al-dus de bibliodieekmedewerker. Wat de bibliotheekmedewerkers opvalt is dat de belangstelling van docenten voor de bibliotheek uit hoofde van hun beroep, miniem is. Ze maken zich niet als talendocent kenbaar en mede daardoor is er zelden sprake van een uit-wisseling van ideeen tussen docent en bibliodieekmedewerker. Pogingen om contact te leggen met middelbare scholen leveren weinig res-pons op. Verder wordt er opgemerkt dat de schoolopdrachten waarmee de leer-lingen naar de bibliotheek komen vaak erg vaag zijn, zodat de bibliodieekme-dewerker niet precies weet hoe hij of zij de leerling op weg kan helpen. En of docenten en scholieren tevreden zijn met de dienstverlening van de bi-bliotheek, dat weten de bibliotheekmedewerkers niet. "Wanneer wij goed op de hoogte zouden zijn van de informatiebehoeften zouden we onze diensten ook gerichter kunnen profileren. Als we niet weten wat er op de middelbare scholen leeft is het bijna onmogelijk iets zinnigs te ontwikkelen", aldus de bibliodieekmedewerker van De Lindenberg. Het interview Na deze gesprekken hebben we twee vragenlijsten opgesteld, 66a voor de do-centen en 66n voor de leerlingen. Om voor de laatstgenoemden het interview niet te zwaarwichtig te maken en al pratende een informele sfeer te creeren, zijn we bij hen begonnen met vragen over de thuissituatie, sport, hobby's en televisie. We hebben geprobeerd om van alle leerlingen een profiel te krijgen: Wat voor type leerling is het? Hoe belangrijk is lezen voor hem/haar en welke rol speelt de bibliomeek hierbij? Bij de docenten zijn we eerder de onderwijsspecifieke informatiebehoeften gaan verkennen. Vragen over literaire voorkeur, literatuurlessen, rol die de bi-bliomeek speelt en de verwachtingen ten aanzien van de bibliomeek. De bedoeling was dat er na de eerste acht kenningsmakingsgesprekken, nog een tweede gesprek met eenieder zou volgen waar ook de bibliodieekmede-werker bij zou zijn. We wilden van tevoren informatiepakketten samenstellen om de geinterview-den te verrassen: "Kijk dit heefl een openbare bibliotheek jou ook nog alle-maal te biedenl" Het is ons echter snel duidelijk geworden, dat het niet eenvoudig is om onze respondenten iets te laten zien waarvan ze nog niet weten dat de bibliomeek erover beschikt. Vooral de docenten Weken prima op de hoogte te zijn van het aanbod van de bibliotheek. We kozen voor de beide groepen een andere aanpak: de leerlingen kregen op een speelse manier veel informatie over de bibliomeek en met de docenten is er serieus gesproken over het nut van het samenwerken en de verbetering van de wederzijdse contacten. 18 Roestenberg, Laten zien dat de wereld groter is dan je denkt! De confrontatie van de leerlingen met de bibliotheek We besloten de leerlingen een uitgebreide rondleiding door de bibliotheek te geven, zo konden we al het materiaal aanwijzen dat voor hen persoonlijk inte-ressant is. Dit viel in zeer goede aarde: het was soms moeilijk om de leerlin-gen mee verder te krijgen, zo snel waren ze al verdiept in bepaalde boeken of CD-bakken:"0/r, ze hebben hier die CD en oh die...die wil ik al heel long opnemen...kan ik meteen lid worden?" Alle vier vinden ze dat de rondleiding heel verhelderend is geweest en dat eigenlijk iedereen op school zo'n rondlei-ding zou moeten krijgen. De leerlingen zijn tevreden over het informatieaan-bod van de bibliotheek. Ze weten er nu allemaal redeiijk de weg en maken gebruik van de computercatalogus om dingen op te zoeken. Opvallend is de houding van de leerlingen tegenover de schoolbibliotheek: "Ik kom door alleen om huiswerk over te schrijven, in elk geval niel om boeken te lenen want ze hebben er weinig leuks", aldus een onderbouwleerling uit Arnhem. "Wanneer ik gerichte informatie zoek voor een opdracht van school ga ik eerst naar de schoolbibliotheek. Daar hebben ze veel documentatiemateriaal en weinig "gewone" leesboeken, dat verwacht ik ook niel van een schoolbiblio-theek!'', zei een andere scholier uit de onderbouw. De twee bovenbouwleeiiin-gen gebruikte de bibliotheek alleen als studieruimte. De confrontatie van de docenten met de bibliotheek "Ik ben door het eerste gesprek tot de conclusie gekomen dat ikjullie (de bi-bliotheek) misbruik! Uit een soort gemakzucht zeg ik tegen mijn leerlingen dat ze maar naar de bieb moeten goon en dat ze het daar maar zelf moeten uit-zoeken! Ik ben me dit nu bewust en ik zie in dat het niet dejuiste manier is", zo opende een docent Nederlands uit Arnhem het gesprek met de bibliotheek-medewerker die vol verbazing luisterde naar dit relaas. De bibliotheekmedewerker doet de suggestie dat het handig zou zijn als ze een leerstofprogramma zou hebben van de verschillende scholen zodat ze niet voor grote verrassingen komen te staan. Ze vertelt dat de bibliotheek ieder jaar een brief stuurt naar alle scholen in de regio waarin staat wat er dat jaar allemaal te doen is op de bibliotheek en hoe men in kan schrijven voor rondleidingen. Ze krijgt bijna nooit respons van de scholen. "Zo'n mailing werkt ook niet, onze school krijgt iedere dag 44n meter post en de secretaresse tnoet bij voorbaat al post selecteren dus zo'n brief komt ge-woon niet bij de sectie Nederlands terecht. Het zou goed zijn als iedere school een hoofdverantwoordelijke aanwijst die direct in contact staat met een mede-werker van de bibliotheek. Op die manier krijgt in de school in de biblio-theek een gezicht en kunje depost persoonlijk adresseren. Dat zal veel beter werken en dat moet ook zeker te doen zijn", aldus de docent. De bibliotheek-medewerker is het met dit laatste roerend eens. Vervolgens komen we tot de conclusie dat de leerlingen de bibliotheekmede-werker en de docent "tegen elkaar uit spelen". Leerlingen komen na bezoek aan de bibliotheek terug op school en zeggen dat ze niets hebben kunnen vin-den. Wanneer de docent zelf niet goed op de hoogte is van het aanbod van de 19 Roestenberg, Laten zien dat de wereld groter is dan je denkt! bibliotheek zal hij daar niet veel tegen in kunnen brengen. Omgekeerd ge-beurt het ook dat leerlingen zeggen tegen de bibliotheekmedewerker: "Bij ons op school hoeven we dat niet te lezen, dus laat maar zitten". Als de medewerker weet wat er voor opdrachten gegeven worden op school kan hij daar beter op in haken. Dit "tegen elkaar uitspelen" door leerlingen kan voorkomen worden wanneer school en bibliotheek beter op de hoogte zouden zijn van de wederzijdse programma's. Een minder geslaagd bibliotheekbezoek Een docent uit Nijmegen vertelt dat zijn school graag het bezoek van leerlin-gen aan de bibliotheek wil bevorderen. Zij hebben de mogelijkheid van een rondleiding voor brugklassers ook benut, alleen is dit bezoek niet naar wens verlopen. De bibliotheekmedewerkers werden als veel te streng ervaren, iets dat bij de leerlingen (en docenten) een algemene negatieve indnik heeft opgeleverd. De bibliotheekmedewerker vertelt dat dit voorval ook binnen de muren van de Lindenberg de nodige opschudding heeft gegeven. "De bibliotheek heeft nou eenmaal hoar regels maar in depraktijk blijkt dat niet iedere medewerker de-zelfde normen hanteert", zegt de medewerker van de Lindenberg. Achteraf weet men dat het tijdstip van de rondleiding (14.00 uur) en het aantal leerlingen (3 klassen) niet bijdroegen tot een beter werkklimaat. Vast staat dat alle biblio-theekmedewerkers het voorval ten diepste betreuren. Er wordt afgesproken met de betreffende docent hoe ze in de toekomst het beste kunnen samenwer-ken. Een docente Nederlands uit Arnhem vindt rondleidingen niet nodig: "Alle leer-lingen krijgen een uitgebreide rondleiding in de schoolbibliotheek die een prima collectie boeken bevat, hierdoor kan ook de weg in de Openbare Bibliotheek wel gevonden worden!". De vierde door ons ge'interviewde docent ziet af van het vervolggesprek waar ook de bibliotheekmedewerker bij aanwezig is. Hij zegt letterlijk dat hij geen zin heeft om daar iets van zijn kostbare njd aan te verspillen. Hij gebruikt de bibliotheek niet voor eigen lesmateriaal en vindt rondleidingen overbodig: "Leerlingen weten de weg al of laten zich wel door vriendjes helpen; en als ze boeken niet kunnen vinden dan is dat hun probleem dan moeten ze maar een andere oplossing zoekenl". Hij ziet het nut van contact hebben of eventueel samenwerken met de Openbare Bibliotheek niet echt in. Ten slotte Gebleken is dat de contacten tussen de diverse scholen en bibliotheken mini-maal zijn en dat twee van de vier docenten bereid zijn om bier iets aan te ver-anderen. Of dit een algemeen beeld schetst van de situatie in de rest van de re-gie durf ik niet te zeggen. Wel is mij duidelijk geworden dat het alleen maar bevorderlijk is voor zowel de middelbare scholen als de bibliotheken dat er een degelijk samenwerkingsverband komt. 20 Roestenberg, Laten zien dat de wereld groter is dan je denkt! Vanuit het leesbevordenngsproject Sirene is er een aansluitingscommissie in het leven geroepen die bekijkt hoe dit op een goede manier gerealiseerd kan worden. Ook zullen de Openbare Bibliotheken van Arnhem en Nijmegen en de Provinciate Bibliotheek Centrale Gelderland meer gaan samenwerken zodat zij, wanneer het Sireneproject afgelopen is, op eigen kracht verder kunnen. Dorine Roestenberg is medewerker van het Universitair Talencentrum Nijmegen en studeert Lite ratuurdidac tie k en Frans aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Het onderzoekverslag is onder de titel "Laten zien dat de wereld groter is dan je denkt" ad flO,- per exemplaar (incl. porto) verkrijgbaar bij de Provinciate Bibliotheekcentrale Gelderland. Sirene-project. Postbus 9052, 6800 GR Arnhem. 21 Kees Combat, Dees Maas Baak, Bronkhorst en Bibliobus In gesprek met Mieke en Harrie van bus 7 Er was een tijd dat intellectuele lezers verre, niet ongevaarlijke tochten onder-namen om een boek in te kunnen zien. Tegenwoordig reizen de boeken naar de lezers. Tsjip beleefde een dagje Bibliobus in de Achterhoek. "Als je carriere wilt maken in de bibliotheekwereld, moet je natuurlijk nooit op de bus" zegt Mieke van der Valk (48) met een lachje. Dan had ze meteen van de bibliotheekopleiding het circuit moeten doorlopen, op de verschillende afdelingen ervaring moeten opdoen, hoofd van een afdeling moeten worden, de baas spelen over mensen. Mieke, na een scheiding tien jaar geleden uit noodzaak in het bedrijf gestapt, is een veilig baken in het woelige binnen-zeetje dat de bibliobus op woensdagmiddag in Baak, Toldijk en Bronkhorst blijkt te zijn. Vier dagen per week is ze aan boord, €€a dag doet ze de admini-stratie. Stuurman is Harrie Papen (48), die drie dagen per week chauffeert. Hij doet dan 33 verschillende halteplaatsen in de Achterhoek en de Liemers aan. Trots meldt hij dat de Volvo een kleine drie ton heeft gekost en met 170 PK de vracht aan boeken goed kan trekken. We monsteren aan Baak, de standplaats waar we opstappen staat niet op de kaart. Deze vorm van dienstverlening is dan ook uitdrukkelijk bedoeld voor woonplaatsen met maximaal 3000 inwoners. Voor kleine keraen, die anders afhankelijk zijn van de openbare bibliotheek in de dichtstbijgelegen grotere plaats, kan de bibliobus een uitkomst zijn. "Voor pakweg /10.000,- per jaar kan een gemeente &n uur in de week een bus huren, met alles erop en eraan, van boeken tot personeel. Een groot deel van de werkelijke kosten wordt gesubsi-dieerd. Het enige wat de gemeente nog hoeft te doen, is boos worden als we er eens niet zouden zijn. Het is niet duur.", vindt Mieke, terwijl ze te hulp wordt geroepen door een jongetje van een jaar of zeven dat naarstig op zoek is naar een boek over aardappelen. Het is uitgeleend; er zit een Aviko-fabriek in de buurt. "Dan wil ik dit graag verlengen", zegt de jonge bibliotheekbezoeker beslist en legt een kinderboek op de inname-balie. Mieke voert wat magische handelingen uit met de ook hier ingevoerde streepjescodes, en verwijst hem naar de uitleenbalie aan het andere eind van de bus, waar Harrie de honneurs waarneemt. Ze wisselen bij ieder halte van positie en taak. Dat houdt het leuk. De literaire democratic Tussen Mieke en Harrie in staat op de planken de hele wereld. De literatuur naast de psychologie van de individuele mens, de CD's naast de boeken voor de kinderjury. Boeken ook over de eigenstreek, de Achterhoek, het land achter 22 Combat en Maas, Baak, Bronkhorst en Bibliobus de Rijn en de IJssel. Er is ook een klein aantal videobanden te leen. Wat de doelgroep betreft is niet zo gek bekeken dat die juist bij de uittrekselboeken staan. En de literatuur? Democratischer kan ze niet worden aangeboden: William golding en Witold Gombrowics paren met de Gouden Vijf van de dames Van Nijnatten-Doffegnies, De Moor-Ringnalda en Mien van "t Sant en nog zo twee. Meteen daarnaast vindt Hermine de Graaf buurvrouw Anke de Graaf. Nog een greep: de historische pulproman Rood kleurt de dageraad mag staan naast Philip Roth, detectiveschrijver Thomas Ross en Renate Rubinstein. Mieke: "Er zijn bibliotheken waar ze streekromans zorgvuldig apart zetten. Maar ik heb er juist lol in om mensen die anders alleen dat genre zouden lezen, een boekje te laten doorschuiven en ze het net wat minder clicheachtige boek met een vergelijkbaar thema aan te bevelen." Het adviseren is het leukste deel van het werk. En in de loop der jaren heeft ze daar ook wel kijk opgekregen. 'Ik zie op tien meter afstand wat voor genre boek iemand in zijn handen heeft". Het houdt pas op als iemand een bepaald boek zoekt.'waar een vrouw op zo'n blauwige kaft staat'. Anders weet ze haar weg in boekenland te vinden. De moeder die een boekje zoekt voor haar tienerzoon, die eigenlijk nauwelijks leest, wordt verwezen naar de categorie makkelijk leesbare en spannende boeken. En zo maakt Mieke ook anderen wegwijs. Ze vindt dat de kern van haar taak. Een opvoedende taak, dat zeker. Niet verwonderlijk dus dat de bibliobus meestal een standplaats zoekt in de burnt van een school. Soms wordt de route daarop zelfs aangepast. 's Middags staat de bus dan bij het schoolplein en 's avonds in het zelfde dorp op een andere plaats voor het werkende publiek. Als het even kan wordt bovendien een samenwerkingsverband met de school aangegaan. De bus wordt dan bezocht door hele klassen of een leraar met een groepje leerlingen. Ook zorgt de bibliobus dat er genoeg boeken aanwezig zijn over bepaalde onderwerpen als de scholen met een project bezig zijn. Het is tekenend (zie elders in dit blad) dat het over het algemeen de bibliotheek zelf is, die hiertoe het intiatief neemt. Het publiek Door het kiezen van de standplaats verzekert de bibliobus zich van heel wat jonge lezers. In Baak zien we verder vooral vrouwen de bus binnen lopen, vaak met nun kinderen. En af en toe een man. Mieke: "Toch mis ik de jongeren van 17, 18 jaar bier het meest. Die gaan doorgaans in de stad van hun school naar de bibliotheek. Vaak halen ze bier de boeken die in de plaatselijke bibliotheek uitgeleend zijn, of hun moeders doen dat voor hen." Maar dat wil niet zeggen dat de bibliobus bier een ware kans mist. Bij het in gebruik nemen van de bibliobussen dacht de Provinciale Bibliomeek Centrale Gelderland met name aan mensen die niet regelmatig een nabijgelegen stad bezochten, zoals ouderen, jeugd van de basisschool en mensen die b.v. vanwege de zorg voor kleine kinderen aan huis gebonden zijn. Later komt nog een scholier aanwippen. "Hebben jullie boeken over 'de schil-der in het algemeen'? Ik moet morgen een werkstuk inleveren." Er is niets 23 Combat en Maas, Baak, Bronkhorst en Bibliobus van haar gading te vinden. Harrie zucht. Als ze dat nou wat eerder had laten weten. Toch is zij een uitzondenng op de regel. De meeste (volwassen) bezoekers zijn zeer goed op de hoogte van de mogelijkheden om te reserveren en boeken van elders te laten komen. Het lijkt erop dat men daar ook bewus-ter en vaker gebruik van maakt dan in een gewone bibhotheek. De mensen zijn er duidelijk meer mee vertrouwd. Een paar minuten voor vertrektijd is de bus opeens leeg en draven Harrie en Mieke rond om alle planken te controleren. "Doe je dat niet, dan verlies je tijdens de rit het nodige". De planken zijn allemaal wat schuin geplaatst zodat de boeken tegen de wand kunnen rusten. Slapend wachten ze zo op de inwoners van Bronkhorst. Bij het vertrek wordt even gezwaaid naar een mevrouw, die in haar tuin aan het werk is. De bibliobus heeft geen telefoon, dus is er bij elke halteplaats een afspraak met Łen van de omwonenden, die als contactpersoon functioneert. Selectie en sjouwen Ieder bus heeft een collectie van ruim 11.000 boeken.waarvan er ongeveer 4.000 in de bus staan; de rest is uitgeleend. Per week mag men achttien nieuwe boeken aanschaffen. "In deze streek moet je niet te fijn christelijk kiezen, wat juist in de Noord-Veluwe wel vanzelfsprekend is. En literatuur? Kies ik als ik in kan schatten dat ik er zo'n acht tot tien klanten voor heb. Hier, het nieuwe boek van Nelleke Noordervliet, heb ik zelf nog niet kunnen lezen, maar ik weet zeker dat ik het vanavond in Steenderen aan een mevrouw 24 Combat en Maas, Baak, Bronkhorst en Bibliobus kwijt kan. Dat doe ik wel vaker". Naast de wekelijkse aanschaffen wordt de collectie regelmatig vernieuwd met behulp van het algemene wisselmagazijn van de PBCG in Arnhem, dat ruim 200.000 boeken heeft. En 'alles wat bier staat, sjouw je er zelf in en uit'. Soms een keer te veel zelfs, vertelt Harrie. Was hij op een vrijdagmiddag op weg naar de garage waar een collega de volgende ochtend ede bus zou bekijken, over een weg die hij niet zo heel goed kende. Regen tegen de nriten, stikdonkere avond. Voelt hij ineens een geweldige hobbel, vliegt ongeveer met zijn hoofd tegen het plafond en hoort achter zich de hele boel ineen donderen. Bij de garage gekomen bood hij zijn collega aan om samen de ravage op te ruimen, maar die dacht; 't is vrijdagavond, ik weet wel wat beters. "Nou dat heeft em geweten! Ik geloof dat hij en Mieke de hele zaterdag bezig zijn geweest om van de puinhoop weer iets te maken. AUe schappen waren van de muur gevlogen en wat denk je dan van de boeken?!" Boekenkast op wielen Ja, zo'n ravage zal in een 'vaste' bibliotheek niet vaak voorkomen, maar verder zijn er weinig verschillen te ontdekken. Het aantal boeken dat men mag lenen is niet wezenlijk anders; 6. Misschien dan de uitzondering dat de bibliotheek zelf een wanbetaler op kan zoeken bij wijze van laatste maatregel. "Als er gewoon een loopje met ons genomen wordt, wil ik nog wel eens met de bus bij zo iemand langs gaan. Dan halen we de boeken op...dat vindt de buurt ook prachtig." Misschien het feit dat men de bezoekers beter kent, omdat er door de vele reserveringen veel meer contact is tussen bibliotheek en lezer. Natuurlijk liggen er in de bibliobus minder boeken voor het grijpen en is er bijvoorbeeld geen uitgebreid knipselarchief, maar in principe kan alles aangevraagd worden. En toch wordt de bibliobus volgens Mieke niet voor vol aangezien. Het aura van een boekenkast op wielen, die vooral streekromans in den lande brengt, laat zich niet wegautomatiseren. Ook niet bij collega's. Op die manier beland de bibliobus vaak op de beknibbelpost. Het komt bijna jaarlijks voor dat er bewoners van haar 'wijk' op de bres moeten om de bus te behouden. Gemeenten houden vast aan de status van een gebouw en investe-ren liever in oogstrelender projecten, dan in een bus, die niet van hen is. Maar ook in het bibiiotheekwezen zelf zijn bezuinigingen noodzakelijk. Dat zou wel eens gevolgen kunnen hebben voor de bibliobus. Een van de plannen is om met speciale doelgroepenbussen (b.v. alleen groot letterboeken) te gaan rijden. Een groot deel van Miekes werk zal dan onder de afdeling Bijzondere Dienstverlening vallen. De bezuinigingen laten haar niet koud. "Ik moet er niet aan denken dat ze me straks Harrie afnemen." Na een middagje meerijden zouden wij die bezuinigingen ook niet voor onze rekening willen nemen: de twee van bus 7 hebben geen moment rust. Terwijl aan de ene kant pasjes worden afgetoetst op te laat terugbrengen, verdwijnen aan de andere zijde van de bus afgetekende boeken in plastic zakjes en tasjes. Ieder week weer. Wat cijfers: 32 % van de Bronkhorstenaren is lid. In 1993 leenden zij 2.644 boeken van bus 7, die een half uur per week in Bronkhorst stond. En zo bezoeken de 8 bibliobussen, die Gelderland rijk is, zo'n 180 halteplaatsen, 25 Combat en Maas, Baak, Bronkhorst en Bibliobus goed voor 24.000 vaste bezoekers. Bus 7 leende in 1993 gemiddeld 102 boeken per uur uit. Voor de Lijst. Ondertussen bereiken we de halleplaats in Toldijk, het parkeerterrein bij de school. Netjes op tijd. "Ze staan vaak al te wachten" had Harrie aangekondigd. En ja, binnen 30 seconden lopen er zeven Toldijkse dwergen te snuffelen en twee volwassen sneeuwwitjes. Helma (11) zit in de kinderjury. Ze levert ook voor haar vriendinnetje een lijstje met favoriete boeken in. Nancy Springer mag het van haar winnen met Colt. Mooi boek vindt ze. "En dat Kameleon-boek wat je in je hand hebt?" Minachtend; "Da's niet voor mij, da's voor mijn vriendin." De tweede scholier die we deze middag zien, een meisje van 16, brengt Wierook en iranen terug en Het verrolte leven van Floortje Bloem. "Moeten ze verlengd worden?" vraagt Harrie. Nee, schudt ze, ze kent ze nu wel. 't was voor de Lijst. Een doodgewone bibliomeek. Dat klopt. 26 Commissie Aansluiting Bibliotheek-School Een samenwerkingsmodel voor school en bibliotheek Naar aanleiding van de discussie die tijdens de cursus 'Leesbeleving en literaire vorming' in het kader van het Sirene-project werd gevoerd over de relatie tus-sen school en bibliotheek is een commissie aan het werk gegaan (zie hiervoor in het stuk over het Sirene-project, red.). Zij heeft de aanbevelingen voor een betere samenwerking tussen docenten en bibliotheekmedewerkers uitgewerkt tot het volgende model. Samenwerking school en openbare bibliotheek 1. Voor overleg tussen plaatselijke scholen en plaatselijke bibliotheek wordt een samenwerkingsverband in de vorm van een contactcommissie bibliotheek-school gecreeerd waarbinnen afspraken in hieronder aan te geven zin worden gemaakt. 2. Organiseer deze contactcommissie door het aanstellen van conlactpersonen zowel in de school als in de bibliotheek; ga na of in die plaatsen waar sprake is van meerdere scholengemeenschappen en/of meerdere bibliotheken een permanent overleg tussen alle instances via een samenwerkingsverband annex commissie geregeld kan worden - deze commissie zou dan bestaan uit de con-tactpersonen, aangevuld met een of meer onafhankelijke personen uit de ge-meenschap. Op elke school die besluit deel uit te maken van het samenwerkingsverband wordt 66a contactpersoon aangesteld. Evenzo moet op de centrale bibliotheken in Nijmegen en Arnhem 66a medewerker verantwoordelijk zijn voor de afde-ling educatie. Voor taken: zie punt 4. 3. Neem in de samenwerking op de bepaling dat scholen de schoolbibliotheek en de bibliotheek ter plaatse tijdig informeren over de te lezen boeken en het gebruik van ander informatief materiaal. Het is eenkwestie van beleid binnen het te creeren contactorgaan wat onder 'tijdig' wordt verstaan. 4. Schenk in de taakomschrijving van de bibliotheekmedewerkers en de taak-verdeling binnen de bibliotheek expliciet aandacht aan de relatie met de scho-len. Doe omgekeerd hetzelfde vanuit de school, mede in het kader van de nieuwe taakomschrijvingen van docenten en andere medewerkers in de school zeals voorzien in het formatiebudgetsysteem, ten aanzien van de relatie met de bibliotheek. De contacten moeten via de contactpersonen van school en bi-bliotheek verlopen. (Zie hierna). 5. Organiseer via de contactpersonen voor leerlingen van onder- en boven-bouw een uitgebreide rondleiding door de bibliotheek. Bibliotheekbezoek door leerlingen zou in het leerplan kunnen worden opgenomen en wel zo dat dit minstens een keer in de onderbouw/basisvorming jaarlijks gebeurt en eenmaal in de bovenbouw/tweede fase v.o., telkens met een duidelijke, ook op het on-derwijs afgestemde inhoud. Daarbij mag het belang van secundaire literatuur niet onderschat worden en moet onderscheid gemaakt worden tussen basis- 27 Commissie Aansluiting, Een samenwerkingsmodel voor school en bibliotheek vorming en bovenbouw (tweede fase), eveneens tussen havo-klassen en VWO-klassen bovenbouw. 6. De invulling van zo'n samenwerkingsverband betreft de bibliotheekop-drachten die docenten leerlingen geven, de boeken die de leerlingen geacht worden te lezen, de scholing van de docenten inzake de bibliotheek. In de ver-dere lritwerking moet gdet worden op drie punten: bibliotheekopdrachten voor de leerlingen, boekenlijslen van scholen en (na)scfwling van docenten inzake de bibliotheek. Juist een contactorgaan zou een na- of bijscholing kunnen organiseren in de vorm van een of meer bijeenkomsten in de bibliotheek, voor alle betrokken docentea 7. Denk als bibliotheek en scholen, waar dit zinnig lijkt in samenwerking met net regionale steunpunt kunstzinnige vorming en/qf de plaatselijke boek-handel, na over haalbare vonnen van expliciete boekpromotie die in de school en in de lokale bibliotheek kunnen worden uitgevoerd, bv. door gemeen-schappelijke ontvangst van auteurs, exposities, displays, korte praatjes etce-tera. 8. Benut bestaand onderzoek naar het functioneren van de schoolbibliotheek binnen de school en met name de wijze waarop de samenwerking tussen lite-ratuurdocenten -niet alleen Nederlands maar ook vreemde talen- en de school-bibliothecaris wordt gerealiseerd, voor een duidelijker taak van de schoolbi-bliotheek als instrument tot leesbevordering. Meer expliciete aandacht voor de schoolbibliotheek zowel binnen de school als de lokale bibliotheek en in het onderwijsbeleid is gewenst. Daar waar een opgeleide schoolbibliothecaris aanwezig is kan deze een bemid-delende rol vervullen tussen docenten en lokale bibliotheek, mits de bemidde-laarsrol duidehjk omschreven wordt. 9. Ontwikkel tezamen als school en bibliotheek, in samenwerking met de PBC, opzoeklessen voor het gebruik in de bibliotheek. Docenten en bibliotheekmedewerkers zijn in ongelijke mate gemformeerd over de mogelijkheid en het karakter van opzoeklessen, vandaar de verschillen en de grote onzekerheidsmarge bij de docenten. Om hiervoor duidelijkheid te scheppen voegt de commissie een ontwerp voor een opzoekles toe aan dit model (zie elders in dit nummer de bijdrage van Cees Taney, red.). 10. Organiseer in de bibliotheek een beperkte trefwoordencatalogus op thema-tisch geordende literatuurlijst; zorg voor terminals in de scholen waarop deze lijsten oproepbaar zijn. De commissie is van mening dat de technologie zich buitengewoon snel ont-wikkelt en tegelijkertijd de scholen door de recente fusies in het algemeen scholengemeenschappen worden, waarbinnen een dergelijke investering in terminals, verbonden met de lokale bibliotheek, alleszins verantwoord is. 11. Bev order in de literatuurdidactiek net zelfstandig kunnen opzoeken door leerlingen van thematisch geordende titels. 12. Maak een samenwerkingscontract waarin de aanbevelingen die hiervoor gedaan zijn .voorzover zij direct de scholen, de schoolbibliotheek en de biblio- 28 Commissie Aansluiting, Een samenwerkingsmodel voor school en bibliotheek tbeek ter plaatse betreffen, worden opgenomen en waaraan de deelnemende scholen en de bibliotheek zich gebonden weten. De rol van de contactpersonen De contactpersoon van de school zorgt ervoor dat de bibliotheek aan het eind van het schooljaar de titels van gelezen boeken door eindexamenkandidaten schriftelijk ontvangt en vertegenwoordigt de school bij de jaarlijkse bijeen-komst van de lokale schoolcontactpersonen en de bibliotheekcontactperso-nen. De contactpersoon ontvangt alle informatie van bibliotheken en speelt deze door naar de collegae-docenten. De contactpersoon van de bibliotheek houdt zich bezig met het contact naar scholen en naar de filialen (waar eveneens een contactpersoon is aangesteld). Hij/zij draagt de eindverantwoordelijkheid voor de rondleidingen voor scholen en ordent de informatie voor de schoolcontactpersonen. Hierbij dient aangete-kend dat het de samenwerking ten goede komt wanneer de informatie goed ge-bundeld wordt aangeboden. Een voorbeeld van zulk een werkwijze is het LBO-Mavo-project van de bi-bliotheek Arnhem. Informatie die in een boekje zou moeten staan is: - een aanduiding van wat de bibliotheek in huis heeft; - een beschrijving van de mogelijkheden van rondleidingen in de onder- en bovenbouw; - mogelijkheden van een groepspas; - de mogelijkheid om met een klas in de bibliotheek te werken. Relatie schoolbibliothecaris en school Bijzondere aandacht wil de aansluitngscommissie schenken aan de relatie tus-sen de schoolbibliothecaris en het onderwijzend personeel van een school. In een samenwerkingsmodel voor school en bibliotheek zou het volgende kunnen worden afgesproken met betrekking tot de functie van de schoolbi-bliothecaris. 1. Regelmatig contact tussen docenten en schoolbibliothecaris is voorwaarde voor een volwaardig functioneren van de schoolbibliotheek. 2. Laat sectieleiders contactpersonen voor de schoolbibliotheek aanwijzen, zodat de uitwisseling van informatie plaats kan hebben op geregelde tijden. 3. Betrek als bibUothecaris deze docent bij de collectievorming. 4. De contactpersoon van de sectie dient de schoolbibliouiecaris te informeren over activiteiten die zich binnen zijn/haar sectie afspelen, zodat vanuit de bi-bliotheek voor voldoende materiaal gezorgd kan worden. 5. De schoolbibliomecaris wordt, indien enigszins mogelijk, in de gelegen-heid gesteld om de sectievergaderingen bij te wonen waarin van kwesties om-trent het lezen van boeken sprake is. Is dit niet mogelijk, dan zou de contact-persoon van de sectie de leerplannen per leerjaar aan de schoolbibliothecaris kunnen doen toekomen. 6. Als er op school een ruime schoolbibliotheek is met voldoende studie-ruimte, nodig dan als bibliothecaris de docenten uit om met leeriingen in de 29 Commissie Aansluiting, Een samenwerkingsmodel voor school en bibliotheek bibliotheek te komen werken, zodat het nut van het gebruik van documentatie en boeken ervaren wordt. 7. Blijf als schoolbibliothecaris de docenten aanspreken en houd hen op de hoogte van de ontwikkelingen binnen de schoolbibliotheek. Algemene aanbevelingen Naast deze aanbevelingen die direct te maken hebben met de opdracht om een samenwerkingsmodel op te stellen, neemt de commissie de aanbevelingen over die op een algemener niveau ter harte genomen zouden moeten worden. 1. Een leesbevorderende didactiek houdt onder meer in: - dat literatuurondrwijs wordt nagestreefd waarin de leesbeleving door de leer-lingen als evenwaardig wordt beschouwd aan hun kennis van en inzicht in li-teratuur en de literatuurhistorie; - dat het thematisch lezen van literatuur plaats heeft in een wijdere realistische context, waadoor leerlingen meer begrip krijgen voor de specifleke betekenis van literatuur en tevens verschil en overeenkomst van kunst met de werke-lijkheid leren onderscheiden; - dat de literatuurlijst flexibel blijft. Tot de literaire competentie behoort ener-zijds het zelfstandig persoonlijke keuzes kunnen doen uit de literatuur, ander-zijds het kunnen deelnemen aan de literaire discussie waarvoor basiskennis van de literatuur en het literaire bedrijf noodzakelijk is. Vanuit dit besef is het zinnig aan de verplichte literatuurlijst een component van vrije keuze toe te voegen, waarover overigens door de leeriing verantwoording moet worden af-gelegd; - dat in het onderwijs het lezen van literatuur wordt bevorderd waarin leerlin-gen idenaficatiemogelijkheden aantreffen. Houd met dit gegeven rekening bij de samenstelling van de lijst - zo deze lijst al gewenst is. Anders gezegd: be-oordeel boeken voor 'de lijst' niet alleen op hun intrinsieke kwaliteit, maar ook op hun 'geschikueid' voor de leeriing; - dat de functie en waarde of onwaarde van uittrekselboeken in het kader van leesbevordering wordt geanalyseerd. 2. In de scholing en bijscholing van docenten verdienen als het gaat om lees-bevordering de volgende aanbevelingen uitwerking: - besteed in de lerarenopleiding nadrukkelijk aandacht aan de rol van de biblio-theek en de samenwerking tussen bibliotheek en school; concretiseer deze aandacht met een verplichte bibliotheekexcursie, toets elementaire kennis van bestandene.d.; - neem een actuele benadering van literatuur en jeugdliteratuur op in het pro-gramma Nederlands en vreemde talen. Zorg ervoor dat docenten in scholing en nascholing alert worden gemaakt op het volgen en didactiseren van de eigen-tijdse literatuur naast de oudere letterkunde; - neem een actuele benadering van didactische werkvormen op, zoals het han-teren van audiovisueel materiaal, het gebruik van leesdossier annex leesauto- 30 Commissie Aansluiting, Een samenwerkingsmodel voor school en bibliotheek biografle en tekstervanngsmethoden naast tekstbestuderingsmethoden en pro-ductief-creatieve methoden. 3. In de scholing en bijscholing van bibliotheekmedewerkers verdienen als het gaat om leesbevordering de volgende aanbevelingen uitwerking: - richt het onderwijs zo in dat de bibliothecarissen-in-opleiding alert worden gemaakt om de eigentijdse literatuur te volgen in haar ontwikkeling en de be-spreking ervan in de media; - besteed aandacht aan het didactisch-pedagogische element, de omgang met jonge lezers van verschillend niveau. Maak in de opleiding werk van het lite-ratuuronderwijs; bied elementaire kennis, waarbij zowel de leerstof (met name de te lezen werken) en de voornaamste werkvormen als de categories lezrs tussen de 6 en 18 jaar belicht worden. Deze aanbevelingen maken deel uit van de brochure die onder de titel Partners in de literaire vorming is uitgegeven door het Sirene-project. Ze is na 15 mei verkrijgbaar bij de Provinciale Bibliotheekcentrale Gelderland. 31 Cees Tahey Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek Een handleiding voor leerlingen (en nun leraren) In de nascholingscursus die afgelopen najaar in het KAN-gebied werd georga-niseerd is nadrukkelijk, zowel door bibliotheekmedewerkers als docenten, aanbevolen om eens iets te doen aan het bibliotheekbezoek van leerlingen. Scholen zouden daar alerter in moeten zijn, maar docenten geven doorgaans te kennen 'dat ze het daar ved te druk voor hebben'. Daarmee geven ze aan dat ze 't eigenlijk niet zo belangrijk vinden. Of zijn ze het misschien niet gewend? Voor veel docenten die nun leerlingen willen confronteren met de bibliotheek is het vaak een probleem om zich met een hele klas van dertig of meer los te rukken uit de school en de ujd te vinden om naar de plaatselijke bibliotheek te gaan. Dat is helaas een feit. Om docenten die eigenlijk best wensen dat nun leerlingen de weg vinden in de bibliotheek geef ik hier een opzoekles die op de leerlingen is geschreven en door enige bibliothecarissen is gecontroleerd op de juistheid van de inhoud. Zou ik als docent die met leerlingen de bibliotheek bezoekt de opzoekles in-troduceren, dan begon ik anders, namehjk met enkele kleinere opdrachten, om daarna pas de meer gedetailleerde informaue te geven. Dat is een kwestie van didactiek die elke ervaren docent zelf kan oplossen. Wat de bibliotheek heeft Bijna overal in Nederland vind je wel een Openbare Bibliotheek. Je treft daar in de eerste plaats boeken aan, in allerlei soorten en maten, maar daarnaast ook: kranten, tijdschriften, mappen met informatie over verschillende onder-werpen, en soms ook geluidsbanden, videobanden, dia's en CD's. Het meeste van dit materiaal kun je - als je lid bent1 - voor een paar weken meenemen naar huis. Niet uitgeleend worden: naslagwerken als woordenboeken en ency-dopedieen, de z.g. knipselkrant uit dag- en weekbladen, de literaire knipsel-krant en het door het NBLC2 samengesteld documentatiemateriaal over au-teurs en illustratoren van jeugdboeken. Dat materiaal kun je wel ter plaatse inzien zo vaak als je maar wilt en eventueel kopieren. Jeugdboeken en boeken voor volwassenen staan in de bibliotheek apart van elkaar, in verschillende afdelingen. In bade afddingen is onderschdd gemaakt tussen boeken met een verhaalinhoud -fictie- ofverhaalboeken - en informa-tieboehen; ze staan er in aparte kasten. De fictieboeken in de jeugdafdeling zijn ook nog eens ingedeeld naar leefujd: A-boeken tot 9 jaar, B-boeken tot 12 en C-boeken vanaf 12 jaar. Verder staan op een euketje op de rug van alle verhaalboeken, voor jongeren zowel als voor volwassenen, de eerste vier letters van de achternaam van de Als je jonger bent dan 18 jaar is het lidmaatschap gratis, daarna least het je ongeveer / 25,= er jaar. NBLC = Nederiands Bibliotheek- en Lectuur Centrum 32 Tahey, Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek schrijver. En soms is er ook nog een pictogram-etiketje bij geplakt; dat geeft dan aan tot welke verhaalsoort je het verhaal in het boek kunt rekenen. Een paar voorbedden: w science fiction bistorie humor in griezel IE familie/ streek <±> zee detective Er zijn er nog meer; een volledig overzicht vind je op een schildje op of in de buurt van de kasten met fictieboeken. In de kasten staan de boeken alfabe-tisch, op de achtemamen van de auteurs. De computercatalogus Als je niet weet in welke kast je moet zoeken naar een boek dat je wilt inzien of lenen, raadpleeg je de catalogus; daarin is alles opgenomen wat de biblio-theek in bezit heeft. In steeds meer bibliotheken is die catalogus geautomati-seerd en kun je zoeken via het beeldscherm van de computer. Helaas zijn er in de Nederlandse bibliotheken verschillende zoeksystemen in gebruik; je zult daarom niet overal dezelfde tekst op het scherm vinden. Edit modlijk zoeken is het overigens nergens. In de bibliotheek in Nijmegen bijvoorbeeld - de Lindenberg in de Ridderstraat en de door de stad verspreide filialen - lees je op hd scherm wat hieronder staat afgedrukt: ZO BECINT V: Dnik 10 vaak op de RODE TOETS (F3), tol het scherm verschljnt waarin U knot kiezen voor Jeu|d of volwassenen. Maak uw keuze door een 1 of 2 te typen en vervotgens op Graen le drukken. U del dan verschillende mofelljkheden om le zoeken. Uet 1 Als U de ACHTERNAAM van een schri)ver weet. Bij de achter- naara pea voorvoenieb Intoetcen. Ues 2 Als U de lil'EL weet. Lidwoorden (de, het, een, the, le, der enz.) am bet hegb vaa de titel niet tatoetsen. Ida 3 Ab U will weten welke boeken de bibliotheek beeft van een be- paaMeSERIB. Uc* 4 Ab de ACHTERNAAM van de schrijver en de TTrEL van het boek weet Uet 5 Ab U will weten wat de bibliotheek heeft over een bepaald ONDERWERP. hie* * Ab U wilt weten welke roaaaaa er .zijn in een bepaald. GENRE. Uea 7 Ab U wilt zoeken via bet INDEtlNCSSCHEMA dat de bibliotheek (ebruikt om Informatieve boeken In te delen (SlSO-kode). 33 Tahey, Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek McsS Als U will zoeken op NVMMERVOLGORDE waatop de Intorma-lleve boeken In d« kaal Jiaan (SlSO-nummtr). Hecft U de bc»ehrfjvtnf vn del boek dal U zockl icvooden, druk dan op de r-AARSE TOETS IJn. TO* 1. 1 1 4. Ooderaan op hel Kberm tual am U kgni docn. Ala U alet ml hoe U verier nod, drak dan op de QELE TOETS (Fl). Mel de pi|ltkaloeta boveaui (act hel tnibje er In) corriieen U ilkfoutea. U boeft itel de volkdtre aehtemaeai, illel, oDderwerp eax. in te locuen. Na hel inlocuea van een of meer tenen fceft de compulcr «etf een ontal motelijkheden. Daarull kanl U vnvotiem Hoe*. Ah U vraten been, kunl U lerechl MJ de inhchllnten-balk. DE BETEKENIS VAN DE GEKLEURDE TOETSENi (Enter) De computer gaal zoeken naar wal U beeft opgegeven. (Fl) Geeft op elk gewenst moment hulp-informatle. (F2) Zorgt dat U een beeldscherm terug gaat. (F3) Zorgl dat U In tin keer terug gaal naar net scherra met de zoekmogelljkheden. Door nog-maals op F3 te drokken keen U terug naar het scherm met de keuze tussen Jeugd en volwas-senen. \o\ilULIUT (F4) Laat gegevens ziea over de vindpuuu van een •itel, hoeveel exemplaren de bibliotheek heett en of te uitgeleend of aanwezig zijn. Bij compact discs wordt links onder op het scherm het Titel-nummer getoond, b.v. HA-XI-234. Dit nummer geeft aan waar U de CD in de bak kunt vinden. (F5) Zorgl dat de vorige litel nog eens op hel scherm verschijnt. 34 Tahey, Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek Hoe vind je nu eenfictie- of verAaa/boek? Zoeken naar een verhalend boek3 gaat al heel simpel. Een paar voorbeelden: - Je wilt het boek Kees dejongen graag meenemen naar huis, maar je bent even kwijt door wie het geschreven is. Je toetst dan een 2 in. Op het schenn verschijnt dan: Tik een titel in en druk daarna op groen (= enter). Je doet wat je gezegd wordt en dan lees je: U zoekt nu op de titel kees dejongen; daaronder 1. Kees dejongen I Thijssen, Theo v (= volwassenen) Boek, en daar weer onder: Tik een nummer in voor de vindplaats van deze titel. Die handeling zorgt voor een aantal gegevens over het gezochte boek: auteur, titel, plaats en jaar van uitgave, een summiere aanduiding van wat je van het boek kunt verwachten en het ISB-nummer. Verder wordt gevraagd de paarse F4-toets in te drukken. Als je dat hebt gedaan, biedt het schenn je een over- zicht van de bibliotheken die het boek in hun bezit hebben, met erbij vermeld of het er aanwezig is of uitgeleend. - Je zoekt naar een boek van Levi Weemoedt; je weet dat de titel begint met De ziekte, maar daarmee houdt je kennis op. Nu toets je een 1 in; vervolgens de naam van de schrijver; daarna het bij de auteur vermelde nummer en dan krijg je de titels van alle door Weemoedt geschreven boeken. Daarbij vind je danook: De ziekte van Lodesteijn. Nu weet je wat je hebben moet; de rest wijst zich vanzelf. - Je weet dat A.F.Th. van der Heijden schrijvende is aan een serie De tande-loze tijdea dat er tot nu toe enkele delen van deze serie zijn verschenen; de afzonderlijke titels ken je echter niet. De proloog (De slag om de Blauwbrug) heb je gelezen, nu wil je aan deel 1 beginnen. Je kunt nu een 1 intoetsen, want je kent de auteursnaam. Maar je kunt ook de 3 kiezen, want het boek dat je zoekt maakt deel uit van een serie waarvan je de titel kent. Het enige waaraan je even moet denken als je die titel intikt, is dat je dat doet zonder lidwoord: Tandeloze tijd dus. Verder is het weer een fluitje van een cent. Hoe vind je een informatie\xxkl Opzoeken van informatieboeken verloopt wat anders. Die staan niet op au-teursnaam bij elkaar in de kasten, maar ze zijn gerangschikt volgens de z.g. SISO-code, een djfersysteem. Elk boek heeft een dgen nummer, van vier of vijf djfers. De eerste drie daarvan geven de hoofdrubriek aan; de daarop vol-gende djfers bepalen steeds nauwkeuriger het deelonderwerp waarnaar je op zoek bent. Een voorbeeld maar weer PoCzie valt in de bibliotheek onder informatieboeken; hoofdrubriek Taal- en Letterkunde (800); deelnibriek dichtwerken (870) 35 Tahey, Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek Je zoekt een paar boeken die gaan over openingen bij het schaakspel, maar je weet niet wat daarover aan boeken bestaat. Op het toetsenbord kun je nu de 5 intoetsen of de 7. We gaan na wat er in beide gevaUen gebeurt. - Je toetst een 5 in. Het scherm vraagt je dan een onderwerp in te tikken (schaken) en daarna op groen te drukken. Als je dat gedaan hebt, staat er: U zoekt nu op het onderwerp schaken. Daaronder vind je dan 9 deelonderwerpen; nr. 8 is 'openingen', en daaronder weer Tik het gewenste nummer (8) in. Dat levert je 8 titels op, met auteursnamen en links onderaan het voor deze 8 titels gezamenlijke SISO-nummer 621.25. - Je toetst een 7 in. Op het scherm verschijnt: U zoekt nu op SISO-code. Welke materialen zoekt u? Je tikt het nummer van je keuze in (1 = SISO-schema) en dan krijg je alle hoofdrubrieken van het SISO-indelingsschema. Bij 620 staat dat die rubriek gaat over bord-, denk- en kansspelen. Als je nu steeds doet wat het scherm zegt dat je doen moet, krijg je achtereenvolgens steeds gespecificeerder: 621 bord-, denk- en kansspelen; 621.2 schaken; 621.25 openingen. Ook zo kun je dus vinden wat je zoekt. Als je eenmaal weet wat je wilt inzien of lenen, ga je op zoek naar de kast waarin de gezochte boeken moeten staan. De namen van de hoofdrubrieken en de erbij horende SISO-nummers staan op of bij de verscbillende kasten aan- gegeven. In de kasten staan de boeken op SISO-volgorde; op de ruggen van de boeken zitten euketjes met SISO-code, plus de eerste vier letters van de au- teursnaam. De kaartenbakcatalogus Als de bibliotheek bij jou in de buurt nog niet is overgeschakeld op een computercatalogus, vind je er kaartenbakken vol systeemkaartjes. Op elk van die kaartjes staat een boek beschreven. Zo'n kaartenbakcatalogus heeft door-gaans vier 'afdelingen': 1. Een auteurccatalogus. Hierin staan de kaartjes alfabetisch op de achterna-men van de schrijvers. Eventuele voorvoegsels bij die achtemamen doen niet mee; A.F.Th. van der Heijden zoek je dus bij de H. 2. Een Iite/catalogus. De kaartjes staan hier alfabetisch op de titels van boeken. Als een titel beging met een lidwoord of een voorzetsel, kijk je bij de eerste letter van het volgende woord. Dus: Het taaie ongerief (van ..?..) zoek je bij de T van taaie. 3. Een trefwoordencatsAogus. In deze kaartenbak staan trefwoorden alfabetisch geordend. Als je informatie zoekt over schaakspelopeningen, zoek je het tref woord 'schaken' op. Daar vind je dan alle informatieboeken over schaken 36 Tahey, Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek die deze bibliotheek4 in bezit heeft. Achter de genoemde boeken staat het SISO-mimmer; je weet nu weer in welke kast je moet zijn. 4Eensystematischecatalogus. Hierin staan de kaartjes van de informatie- boeken in deze bibliotheek bij elkaar volgens de SISO-nummering, precies zoals zij ook op volgorde in de kasten (horen te) staan, van 000 tot 999.99. De verklaring van de SISO-code vind je in een losse map, in de buurt van de kaartenbakken. Echt moeilijker dan zoeken met behulp van de computer is het zoeken via de kaartenbakcatalogus nauwelijks. Wei is het wat tijdrovender. En nu zelf aan de slag Probeer de volgende opdrachten maar eens uit, dan raak je thuis in de manier waarop je de bibliotheek kunt gebruiken 1. Je wilt weten of de voor jou dichtstbijzijnde bibliotheek, van de schrijver ...(bijv. Willem Elsschot) het boek ...(bijv. De leeuwentemmef) in huis heeft. Hoe kom je daar achter? 2. Je zoekt in de bibliotheek zomaar een spannend boek. Kun je dat via de computer- en/of kaartenbakcatalogus vinden? Zoja,hoe? Zo nee, hoe zoek je dan? 3. Kun je in de bibliotheek met behulp van de aanwezige catalogus zoeken naar eenjeugdboek waarvan je alleen weet dat het gaat over de roof van een scbilderij van Jan Steen, en dat het een uitgave is geweest t.g.v. de kinder-boekenweek in 1986? Als je - helemaal zelf of met hulp van een deskundige bibliotheekmedewerker - gevonden hebt wat je zocht, kun je dan ook nagaan of het boek iets is voor je zusje van 8? 4. Je zoekt een boek over ...(bijv. ongewenste zwangerschap). Welke toetsen op het toetsenbord van de computer moet je zeker niet intikken; welke kun je overwegen? Welke kies je uiteindelijk? Waarom? Als je in de kaartenbakcata-logus zou moeten zoeken, welke afdeling(en) komt (komen) dan in aanmer-king? 5. Je wilt weten welke boeken je bibliotheek allemaal heeft over...(bijv. houtverbindingen). Hoe kun je dat achterhalen? 6. Je wilt weten welke poeziebloemlezingen je zoal in de bibliotheek kunt vinden. Hoe zoek je? 4 Vergeleken met de computer hebben de kaartjes een nadeel: je kunt niet zien of het boek dat je zoekt is opgenomen in de collectie van Łen van de filialen, en ook niet of het hier, of daar, aanwezig is of uitgeleend. 37 Tahey, Een opzoekles voor gebruik in de bibliotheek 7. Je bent op zoek naar secundaire literatuur over...(bijv. de dichter Herman Gorter). Hoe ga je te werk? 8. In welke SISO-hoofdrubrieken horen de boeken thuis met de volgende nummers ...(bijvoorbeeld): 695.47 395.39 624.13 399.25 232.49 450.43 837.1 Noteer de namen van de hoofdrubrieken en van de deelonder-werpen. 9. In welke kasten zoek je naar een boek over ...(bijvoorbeeld): * cryptogrammen * dienstweigeren * Frans Hals * de uitvindingen van James Watt * de gescbiedenis van het stripverbaal * onderwaterfotografie *drogredenen * de slag om Arnhem (1944) * tekenfilms *plankzeilen 10 Hieronder staan titels van fictie- en van informatieboeken, door elkaar. Bekijk de titels en bedenk wat voor een soort boek het zal zijn. Zet er een F achter (van Fictie) of de I van Informatie; als je twijfelt, zet je een ?. Vermeld er ook bij of je vermoedt dat het een boek voor jeugdigen (j) is, of voor vol-wassenen (v). Controleer daarna een en ander in de bibliotheek. Zet dan ook meteen de auteursnamen bij de verschillende titels en noteer bij de informa-tieboeken het SISO-nummer. (bijvoorbeeld): * Erik of het klein insectenboek * Fabriekswater * De doodshoof dvlinder * De glanzende kiemcel * Oosterschelde windkracht 10 * 100 jaar geleden * De reis van de Beagle * Het verhaal van een taal * Parken en woestijnen * Voor niks gaat de zon op Cees Tahey was tot voor kort docent Nederlands, met specialisaliejeugdlitera-tuur, aan de lerarenopleiding van de Hogeschool Gelderland. 38 Jacques de Vroomen Intertaal Witte kapitalen op een felgele ondergrond: 'Intertaal'. De folder bedekte zowat mijn hele deurmat. Levende Talen ging congresseren en was op weg naar de RAI even horizon taal gegaan voor een passant met een leuke bankrekening: Intertaal, 'voor taalstudiemethode en woordenboeken'. Met vreemdgaan heb ik geen problemen. Jullie doen maar. Ik kijk wel een andere kant op. Leven en laten leven. Nee, er is iets anders dat me steekt, ik bedoel de naam van die taalverdienersclub: Intertaal. Taal is toch per definitie 'inter'? Afgezien dan van taal op een onbewoond eiland. Maar voor onbewoonde eilanden hoef je geen taalstudiemethodes en woordenboeken te drukken. 'Inter', een modieus glijmiddel: intercom, intermediair, interstudies. Dure mist of een equivalent van 'niks', duur want pretentieus. Dus hooggenoteerd bij de snelle jongens en meiden van dit pr-tijdperk. Binnen het taalonderwijs wordt er tegenwoordig tweesporig gedacht. Taalbeheersing en literatuur zijn volstrekt gescheiden onderwijscircuits. Wat tegenwoordig 'normaal' heet, is historisch gezien echter buitengewoon abnormaal. Vele eeuwen lang had literatuur niet op de eerste plaats een estethetische maar retorische functie. De literatuur reikte de modellen aan voor een gekwalificeerd mondeling en schriftelijk taalgebruik. Sinds enkele decennia denken we anders. Waar dat toe leidt, is dagelijks warneembaar. Mijn 'inter' is niet meer dan een heel klein brokje uit een berg piepschuim die qua grootte kan concurreren met het moderne afvalprobleem. Bij taalonderwijs gaat het behalve om grammaticale correctheid ook om zeggingskracht en beelding. Die vind je doorgaans niet in folders maar wel in goede literatuur. Literatuuronderwijs als tegenwicht voor de scheerschuimtaal van de moderne communicatoren. "Dat moet ik dan wel even contacten", zei laatst zo'n professional tegen mij als antwoord op een vraag. In de Bouquetreeks zouden ze het niet durven. Maar binnen de bedrijfscommunicatie knipperen ze niet eens met hun ogen. Literatuurdidactiek met veel aandacht voor de vorm, onmisbaar binnen en buiten de school. De velden staan wit van de oogst. 39 Margitka van Woerkom Gedachten over gedichten lemand vragen naar zijn of haar absolute lievehngsgedicht is een bijna even onbegonnen zaak als diezelfde persoon vragen naar diens favoriete maaltijd. Voorkeuren wisselen elkaar in iedere fase van het bestaan af, worden bepaald door zeer uiteenlopende omstandigheden en dienen zich soms zelfs aan op on-gelegen ogenblikken. Misscbien is dat wel het diepste geheim achter favori-tisme: oude voorkeuren verdwijnen voor langere of kortere tijd naar de achter-grond, nieuwe liefdes verlangen plotseling volop de aandacht. Wat blijft is een behoefte aan een favoriet die je vergezelt, fascineert en bovendien binnen je bestaan een eigen leven kan gaan leiden. Een persoonlijke fascinatie met een gedicht, en daar hoef je echt geen poezieliefhebber voor te zijn, biedt in hoge mate een voedselbron voor die behoefte. In twee afleveringen van Tsjip laten wij U kennismaken met enkele favorie-ten. Dit keer de persoonlijke voorkeuren van een drietal docenten -Camiel van Woerkum, leraar Frans aan het Strabrecht College in Geldrop, docent Duits Jos van Berkum van het St.-Willibrordgymnasium in Deurne en Maarten Steenmeijer, wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep Spaans aan de KU Nijmegen- maar ook van leeskringleidster Willy Geursen uit Overveen. In Tsjip 4/2 laten we een neerlandicus, een docent Engels, een classicus en een bibliothecaresse aan het woord. Allen kregen dezelfde vragen voorgelegd: Welk gedicht is "het langste dicht bij me' en maakt tot nu toe de diepste indruk op me? Hoe vond de eerste con-frontatie ermee plaats? Waaruit bestaat die fascinatie? Heeft die fascinatie alles te maken met de inhoud, de werkelijkheidsbeleving ervan of hebben vormkenmerken, de poetische proc&les, de betekenis juist ondersteund? Is een vergelijking mogelijk met een andere tekst, een andere auteur? En: In hoeverre is het voorkeursgedicht bruikbaar voor het on-derwijs en/of de leeskring? De antwoorden zijn zeer divers, maar daarom niet minder boeiend. Camiel van Woerkum Het gedicht, een aanjager van gevoelens Een gedicht heeft voor langere tijd indruk op me gemaakt en iedere keer dat ik het lees komt die fascinatie weer terug: het gedicht 'Spleen' van Charles Baudelaire uit Les Flews du Mai (1857). Het werk kende ik al lang, want het stond dromerig in een vertaling, getiteld De Bloemen van den Booze, in de boekenkast van mijn studeerkamertje thuis. De gezwollen taal zei me destijds niet zo veel, maar de titel trok telkens weer op onverklaarbare wijze mijn aandacht. 40 Van Woerkom, Gedachten over gedichten Spleen Quand le del bos et lourdpese comme un couvercle Sur Vesprit gimissanl en proie aux longs ennuis, Et que de Vhorizon embrassant tout le cercle 11 nous verse unjour noir plus triste que les nuits; Quand la terre est change"e en un cachot humide, Ou VEsperance, comme une chauve-souris, S'en va battant les murs de son aile timide Et se cognant la tite a des plafonds pourris; Quand lapluie italant ses immenses trainees D'une vaste prison imite les barreaux, Et qu'unpeuple muet d'infSmes araignies Vient tendre ses filets aufond de nos cerveaux, Des cloches tout a sautent avecfurie Et lancent vers le ciel un affreux hurlement, Ainsi que des esprits err ants et sans pair ie Qui se mettent a geindre opinidtrement. - Etde longs corbillards, sans tambours ni musique, Difilent lentement dans mon time; VEspoir, Vaincu, pleure, et VAngoisse atroce, despotique, Sur mon cr&ne incline plante son drapeau noir. Pas veel later, bij mijn studie M.O.-B, kwam ik echt met de bundel in aanra-king. Vooral het gedicht 'Spleen' maakte grote indruk. Het was alsof de jaren-lang sluimerende nieuwsgierigheid niet alleen bevredigd, maar ook gerecht-vaardigd werd. De titel bleef een vreemd woord: ook al kende ik de betekenis van 'verveling' -of beter gezegd 'gal'- niet, ik assorieerde het met iets treite-rend langzaams, met een vormloze, overal onmerkbaar binnendringende vloeistof. Bij de verder lezing en bestudering spraken de beelden sterk tot mij: de vleer-muis die zo sterk zijn orientatie is kwijtgeraakt, dat hij steeds tegen de voch-tige gevangenismuren aanvliegt. Het spinnevolk, dat massaal webben spint in de hersenen. Maar vooral de twee laatste strofen hebben op mij aitijd een enorme indruk gemaakt. Ineens is alles beweging: klokken beginnen oordo-vend woest te luiden, rusteloos dwalende geesten beginnen te kermen en lange begrafenisstoeten komen voorbij. Die begrafenisstoeten riepen bij mij persoonlijk nog iets anders op. Mijn va-der heeft vroeger wel eens verteld dat bij gedroomd had over een begrafenis-stoet, bestaande uit een lange rij in het zwart geklede mannen met een hoge hoed, die door de weilanden trokken langs het riviertje de Dommel tussen 41 Van Woerkom, Gedachten over gedichten Valkenswaard en Dommelen. Als kind zag ik die lange zwijgende rij z6 voor me. Mijn vader kon alleen niet vertellen wie er begraven werd. Dat mysterie bleef. Maar blijkbaar was er een open plek in mijzelf waarin dat beeld precies paste, zoals een puzzelstukje alleen maar op 66a bepaalde plaats in de puzzel thuishoort. En dat verdrietige stukje vond herkenning in het gedicht. Als ik nu het gedicht lees, valt mij steeds op, hoe de vorm de gevoelens ster-ker maakt, ze als het ware ophitst. De vergelijkingea die steeds terugkomen en die ingeluid worden door het driemaal terugkerend 'quand', de beelden van de drukkende deksel, de regenstralen die als tralies zijn van een gevangenis. Dan, in de laatste twee strofen, de overwinning van de angst op de hoop, waarbij niet langer meer vergdeken wordt maar de metaforen rechtstreeks hun werk doen. De angst plant op mijn gebogen schedel zijn zwarte vlag. Natuurlijk is deze thematiek terug te vinden bij talloze gedichten van Baudelaire. Voor het onderwijs is 'Spleen' zeer bnukbaar naar mijn mening. De beelden zijn sterk, de opbouw is duidelijk, de gevoelens ook. Voor mij is het belangrijk ook aan die gevoelens van onmacht, verveling, walging en ab-surditeit ruimte te geven omdat ik alleen daardoor verder kom in mijn leven en nog iets anders kan gaan ervaren. Daarom laat ik dit gedicht in de klas volgen door het gedicht 'Elevation'. Daarin wil Baudelaire opstijgen uit deze werkelijkheid om contact te krijgen met het grenzeloze dat groter is dan ons gevoel van walging, en waardoor je zonder inspanning de taal van de bloemen en de stemloze dingen begrijpt. Gedichten zijn voor mij steeds waardevol, wanneer ze ruimte geven aan ge-voelens, daarnaast tot denken aanzetten en dit voelen en denken via een spre-kende vorm aanjagen. Jos van Berkum Gedichten: je moet er in duiken Tja, de vraag welk gedicht mij het beste bijgebleven is, is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Het zijn er eigenlijk vijf, te weten 'Schone Junitage' en 'Acherontisches Frosteln', beide van Detlev von Liliencron (1844-1909), Ich hab' in kalten Wintertagen' en 'Abendlied' van Gottfried Keller (1819-1880) en last but not least 'Gedichte sind gemalte Fensterscheiben' van Johann Wolfgang (von) Goethe (1749-1832). Waarom deze vijf? De eerste vier hebben gemeenschappelijk dat het over de dood gaat. Bij Detlev von Liliencron om de houding van iemand, die nadenkt over zijn nakend verscheiden, bij Keller over de vraag: Wat is er na dit leven en welke invloed heeft de beantwoording van deze vraag voor mijn houding ten aanzien van mijn leven op aarde? Bij het tweede gedicht van Von Liliencron spelen ook nog eens de Grieks-mythologische aspecten een rol. Zowel de dood als die Griekse mythologie fascineren mij en dat is ook de re-den waarom ik speciaal deze beide gedichten in klas vijf behandel. Ik laat de leerlingen in zo'n les eerst in groepjes van vier aan de hand van vragen wer- 42 Van Woerkom, Gedachten over gedichten ken, om daama in klasseverband de antwoorden door te nemen. Hiema schrij-ven de leerlingen een verslag over de gedichten. Schone Junitage Mitternacht, die Garten lauschen, Fliisterwort und Liebeskufi, Bis der letzte Klang verklungen, Weil nun alles schlafen mufi -Flufiuberwarts singt eine Nachtigall. SonnengrUner Rosengarten, Sonnenweifie Stromesflut, Sonnenstiller Morgenfriede, Der aufBaum und Beeten ruht -Flufiiiberwdrts singt eine Nachtigall. Srtafientreiben.fern, verworren, Reicher Mann und Bettelkind, Myrtenkrtinze, Leichenzuge, Tausendfdltig Leben rinnt -Flufiiiberwdrts singt eine Nachtigall. Langsam grout der Abend nieder, Milde wird die harte Welt, Und das Herz macht seinen Frieden, Und zum Kinde wird der Held -Flufiuberwarts singt eine Nachtigall. Acherontisches Frosteln Schon nascht der Star die rote Vogelbeere, Zum Erntekranze jucheiten die Geigen. Und warte nur, bald nimmt der Herbsl die Schere Undschneidet sich die Bl&tter von den Zweigen. Dann dngstet in den Waldern eine Leere; Durch kahleAste wirdein Flufisich zeigen, Der schlafrig an mein Ufer treibt die Fflhre Die mich hiniiberholt ins kalte Schweigen. 43 Van Woerkom, Gedachten over gedichten Bij Keller ga ik ook zo te werk, maar dan in klas zes, waarbij ook de histo-risch-filosofische achtergrond ter sprake komt. Tevens wordt er een discussie gevoerd over de gedachten en het standpunt van de leerlingen met betrekking tot de dood en het eventude leven na de dood. Ich hab' in kalten Wintertage Ich hab' in kalten Wintertage, In dunkler, hoffhungsarmer Zeit ganz cms dem Sinne dich geschlagen, O Trugbild der Unsterblichkeit. Nun, da der Sommer glttht und gldnzet, Nun seh ich, dafi ich das Haupt bekrdnzel, Im Grabe aber ruht der Wahn. Ichfahreaufdem klaren Strom, Er rinnt mir kiihlend durch die Hand, Ich schau hinaufzum blauen Dome Und such kein befires Vaterland. Nun erst versteh ich, die da bltihet, O lilie, deinen stillen Grufi: Ich weifi, wie sehr das herz ouch gltihet, Dafi ich wie du vergehen mufi! Abendlied Augen, meine lieben Fensterlein, Gebt mir schon so lange holden Schein, Lassetfreundlich Bild urn Bild herien: Einmal werdel ihr verdunkelt sein. Het gedicht van Goethe tot slot geeft mooi weer, hoe ook ik over gedichten denk. Gedichten zeggen meer dan wat er staat. Je moet er in duiken om er achter te kunnen komen wat er staat. Dat wil zeggen dat je de vraag: Wat be-doelt de auteur met... niet kunt beantwoorden. Wei dat je je gedachten over het gedicht moet laten gaan en tot je moet laten doordringen wat er staat zodat jij weet wat het gedicht jou zegt. Tamelijk rezeptions-asthetisch dus. Aan de andere kant kun je ook wat meer biografisch te werk gaan. Dat waarderen leerlingen bij mij op school, omdat ze dan het idee hebben iets te ontdekken. 44 Van Woerkom, Gedachten over gedichten Gedichte sind gemalte Fensterscheiben Gedichte sind gemalte Fensterscheiben! Sieht man vom Markt in die Kirche hinein. Da ist alles dunkel und duster; Und so sieht's ouch der Hen Philister. Der mag derm wohl verdriejilich sein Und lebenslang verdriefilich bleiben. Kommt aber nur einmal herein! Begrufit die heilige Kapelle; Da ist's auf einmal farbig helle, Geschicht und Herat glanzt in Schnelle, Bedeutend wirkt ein edler Schein. Dies wirdeuch Kindern Gottes taugen, Erbaut euch und ergetzt die Augen! Maarten Steenmeijer Een uit al haar voegen scheurende wanhoop: 'Insomnio' van Da^naso Alonso Insomnio Madrid es una ciudad de mas de un milldn de caddveres (segiin las ultimas estadCsticas). A veces en la noche yo me revuelvo y me incorporo en este nicho en el que hace 45 aflos que mepudro, ypaso largos horas oyendo gemir al huracdn, o ladrar los perros, ofluir blandamente la he. de la luna. Ypaso largos horas gimiendo como el huracdn, ladrando como unperro enfurecido.fluyendo como la leche de la ubre caliente de una gran vaca amarilla. Ypaso largos horaspreguntdndoleaDios.preguntdndolepor quisepudre lentamente mi alma, por qui sepudren mds de un milldn de caddveres en esta ciudad de Madrid, por qui mil millones de caddveres sepudren lentamente en el mundo. Dime, iqui huerto quieres abonar con nuestrapodredumbre? I Temes que se te sequen los grandes rosales del dia, las tristes azucenas letales de tus noches? 45 Van Woerkom, Gedachten over gedichten Slapeloosheid Madrid is een stad van meer dan een miljoen lijken (volgens de laatste statistieken). Soms lig ik 's nachts te woelen en ga rechtop zitten in deze nis waarin ik al 45 jaar lig te rotten, en luister lange wen naar de razende orkaan, de blqffende honden, of het zacht stromende maanlicht. En raas lange uren als de orkaan, blafals een dolle bond, stroom als de melk uit de warme uier van een grote, gele koe. En stel lange uren vragen aan God, stel hem de vraag waarom mijn ziel langzaam aan het rotten is, waarom meer dan een miljoen lijken aan het rotten zijn in deze stad Madrid, waarom duizend miljoen lijken lanzaam aan het rotten zijn opdewereld. Teg mij, welke gaard wilt gij bemesten met onze verrotting? Vreest gij dat uw grote rozebomen van overdag, dat de trieste, letale lelies van uw nachten zullen verdorren? (vertaling: Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer) In de tijd dat het verwerven van leesvaardigheid in de vreemde taal nog een au-todidactische aangelegenheid was op de universiteit, las ik mijn eerste Spaanse boeken. Dat waren er niet weinig: al in het tweede semester van het eerste jaar moesten we, zonder begeleiding, ongeveer vijftig boeken lezen: eerste de achttiende eeuw (dieptepunt van de Spaanse letterkunde!), daarna de negentiende eeuw. Alle genres waren vertegenwoordigd: romans, dichtbun-dels, essays, toneelstukken. De boeken waren niet geselecteerd op toeganke-lijkheid, maar op kwaliteit en representativiteit. In het tweede jaar werden we onverbiddelijk verplicht in hetzelfde ritme door te lezen, nog steeds zonder noemenswaardige begeleiding: eerst een semester Spaans-Amerikaanse literatuur van de negentiende eeuw, daarna een semester twintigste-eeuwse literatuur van Spanje. Van wat ik toen gelezen heb, heeft een handjevol gedichten zich het diepst in mijn geheugen gegrift. Niet omdat dat de enige krenten waren in die pap van papier, maar omdat ik deze teksten, tot mijn grote opluchting en voldoening, kon interpreteren, of althans meende dat te kunnen. En dat gevoel had ik nauwelijks bij de andere teksten: braaf ploegde ik ze door, maar begrijpen: nee. Het gedicht dat me al meer dan twintig jaar vergezelt zonder dat ik ook maar een moment de behoefte heb gevoeld er afscheid van te nemen, is Insomnio' (Slapeloosheid) van Damaso Alonso (1898-1990). Het is het eerste gedicht Hijos de la ira (Kinderen des toorns, 1944), waarin iemand aan het woord is die het uitschreeuwt van de existentialistische pijn in een apocalyptisch Madrid. Alonso -lid van de beroemde Generatie van '27, waartoe ook Garcia 46 Van Woerkom. Gedachten over gedichten Lorca behoort- publiceerde Hijos de la ira vijf jaar na de burgeroorlog, zodat het verieidelijk is om 'Insomnio' te lezen tegen deze historische achtergrond. Maar de niet meer dan summiere verwijzingen hiemaar geven al aan dat het gedicht de grenzen van de tijd en plaats waarin het is ontstaan, wil overschrij-den. De reden dat ik het gedicht zo indrukwekkend vond (en vind), is dan ook van een heel andere orde: ik werd diep getroffen door de onverbloemde direct-heid en de plastische wijze waarop het gestalte geeft aan een uit al haar voe-gen scheurende wanhoop. Dit gedicht was inderdaad niet mis te verstaan, ook niet voor iemand die nog maar een beetje Spaans kende. Ik betwijfel of ik 'Insomnio' even mooi zou vinden als ik het nu pas voor het eerst zou lezen. Aan de andere kant is het veelzeggend voor de kracht van dit gedicht dat het niet in mijn geheugen is blijven voortleven als een mooie herinnering die je verder maar beter met rust kunt laten, maar dat ik het sindsdien vele malen heb herlezen en daarbij altijd mijn ademhaling voelde stokken. Willy Geursen De troost van woordjes leren en woordjes lezen Overpeinzingen bij 'Woordjes leren' van Jan Eijkelboom (1991) Een onhandig, wijs en troostend advies: woordjes leren tegen het verdriet. Je concentreren op iets anders: Amter, Bader, Bander, Bilder u.s.w. Het verdriet blijft, maar is beter te dragen. De kracht van taal, van woorden, van gedichten en verhalen. De Middeleeuwer Franscesco Vettori schrijft over het lezen in zijn stu-deerkamer: "... dan treed ik binnen in de gemeenschap van grote mannen uit de Oudheid, door wie ik liefdevol ontvangen word en bij wie ik het voedsel tot mij neem dat in feite het enige voedsel is waarvoor ik op de wereld ben gekomen. Ik schaam me dan niet om met hen te spreken en naar het motief van hun daden te vragen. En vier uur lang voel ik geen enkel verdriet, vergeet ik mijn zorgen, heb ik geen angst voor de dood: met hart en ziel geef ik me aan hen over." In Eclips van Bernlef ontmoeten we een man die na een auto-ongeluk zijn taalvermogen is kwijtgeraakt. Langzamerhand vindt bij de woorden terug, maar wat belangrijker is, bij vindt de verhalen terug: ".... En van dat leven wil ik weer deel uit maken, ik wil weer betrokken raken in die razende carrousel van uit elkaar voortspruitende gebeurtenissen. Echt of fictief, dat doet er niet toe. Het zijn verhalen die mensen op de been houden. Ik weet niet meer wat er in de afgelopen tijd precies met mij is gebeurd, maar 6en ding weet ik zeker. Ik heb daar in een ruimte geleefd waar geen verhalen waren, als onder een glazen stolp waar de lucht uit vandaan was gepompt. Zoiets zou opperwachtmeester Scholten nooit begrepen hebben. Een ruimte zonder verhalen dat heeft een politieman liever niet...." De kracht van het verhaal en van de poezie. Onlangs las ik in de krant het volgende berichtje: Depressieve Britten moeten gedichten lezen. De voorzitter van de Britse Medische Associatie zegt in het artikeltje: "Ik zou denken dat 47 Van Woerkom, Gedachten over gedichten po&rie absoluut superieur is aan elk tablet. Net als muziek hebben gedichten een therapeutische werking." En wat te denken van de zeventienjange, bijna idiote Rebecca, die op de begrafenis van haar grootmoeder psalm 103 reciteert omdat dit een tekst is die ze kan onthouden? Niet alleen omdat de muzische kracht van de psalmen groot is, maar omdat haar grootmoeder haar dagelijks heeft gelaafd met psalmen en verhalen, en zij intuitief heeft aangevoeld dat deze woorden meer zijn dan woordjes: namelijk woordjes tegen het verdriet. Zelf ben ik in de gelukkige omstandigheid dat ik zeven leeskringen mag lei-den. En elke keer merk ik weer dat lezen niet alleen ontspant en activeert, maar bovenal ook troost. In de vijf jaar dat wij nu samen lezen is er al heel wat gebeurd in het persoonlijke leven van een aantal kringleden. Maar zij wa-ren altijd op de kring. Om woordjes te leren en te lezen tegen het verdriet. Woordjes leren Jongens, hebje verdriet, sprak toen de leraar Grieks, dan moetje woordjes leren, woordjes leren. Hij knikte energiek zodat er as viel op zijn vest, maar dat was loch al vies. Wij lachten halfvertederd, halfmeewarig, want tragiek daar wistje alles van en hij, heel ond, haast vijftig, niets. En dat het overging alsje maar woordjes leerde, dat was iets zo absurds, zo dolkomieks dat het in omloop kwam als een gevleugeld woord. Het klapwiekt nu verdrietig om mij heen omdat ik later woordjes leerde waarmeeje 't monster kunl bezweren en ik hem niet meer zeggen kan hoe ik soms naar die stem verlang, naar dat onhandige advies. 48 Anja Bijlsma-Lindaart Paddy Clarke ha ha ha. Bookerprijswinnaar Roddy Doyle in de klas In de serie pnjswinnaars in de klas besteden we aandacht aan de winnaar van de Bookerprize 1993: Roddy Doyle. In 1991 werd hij al genomineerd voor de zelfde prijs met zijn roman The Van, nu werd zijn Paddy Clarke Ha Ha Ha werkelijk bekroond. Roddy Doyle is in 1958 in Dublin geboren. Hij werd aardrijkskunde-leraar en in 1987 publiceerde hij zijn eerste roman The Commitments. Dit debuut, een satire op de Ierse Popscene, met een prachtige typering van jongeren in Dublin, werd een grandioos succes. Alan Parker verfllmde het boek onder de gelijknamige titel (Cannon Tuschinkski Film distribution, 1991). In 1990 volgde The Snapper, en in 1991 The Van. En naast The Barrytown Trilogy schreef hij nog een toneelstuk Brownbread and War. 1. Literaire analyse 1.1 De titel Paddy Clarke is een jongetje van 10 jaar dat opgroeit in Dublin. Het leven van alledag wordt door zijn ogen beschouwd; we leren het gezin, de buurt, de school kennen en langzamerhand wordt de verwijdering tussen zijn ouders ontvouwd, die uitmondt in het door Paddy zo gevreesde vertrek van zijn va-der. Zijn echte naam is Patrick en zo wordt hij ook thuis genoemd, een ge-wone naam; er zitten vijf Patricks bij hem in de klas, drie worden er Paddy genoemd, een Pat en slechts een Patrick. Ze vormen een gewoon gezin, vader, moeder en twee zonen en twee doch-ters, in een gewone straat. De titel doet vennoeden dat dit jongetje enigszins belachelijk is maar dat is niet het geval. Zijn verhaal is niet sentimenteel, maar wel aangrijpend, hij is stoer, volwassen en toch heel kinderlijk in zijn verdriet. Hij is slim en ijve-rig in zijn schoolwerk, maar naief en kwetsbaar in de huiselijke ruzies. En dan aan het eind, als zijn vader het gezin heeft verlaten, en hij niet meer zo gewoon is, wordt Paddy nagejouwd: Paddy Clarke-Paddy Clarke-Has no da. Ha ha ha! I didn't listen to them; they were only kids.1 (p.281) 1.2 Deserting Het verhaal speelt zich af in Barrytown, Dublin. De vriendjes gaan samen naar school en speleu voetbal op straat. Hun speelruimte wordt kleiner naannate er meer huizen in de buurt gebouwd worden maar de mensen die in die 'Corporation houses' wonen maken geen deel uit van hun bestaan: dat zijn buitenstaanders. De school is belangrijk voor Paddy; het bepaalt je sta-tus (de plek in de klas is gerelateerd aan je prestaties en je moet dus zorgen 49 Bijlsma-Lindaart, Paddy Clarke ha ha ha. niet te stom maar ook niet te slim te zijn). Schoolwerk is een belangrijke factor in de communicatie tussen vader en zoon Patrick Clarke; Vader is trots op zijn zoon, laat hem woorden spellen en toont zich verbaasd over de kennis die zijn zoon al heeft. De gezinssituatie is belangrijk voor je status op straat; zolang er maar niets aan de hand is ben je gewoon, niet zoals Liam en Aidan, wiens moeder is overleden. En nu is zijn vader weggegaan en is hij de man in huis. Er wordt nu over hen gesproken en hij wordt uitgelachen op straat. 1.3 Destructuur De gebeurtenissen worden gezien door Paddy, die alles vanuit de ik persoon beschrijft. Er zijn geen hoofdstukken in het boek; het verhaal loopt door van de ene dag in de andere. Soms herinnert Paddy zich een voorval en grijpt dan even terug naar het verleden. Er is niet een nadrukkelijke chronologische draad te be- merken, behalve in de relatie tussen zijn ouders. Het aantal keren dat hij 's avonds in bed ligt te luisteren of hij ze ruzie hoort maken neemt toe. Dan is zijn moeder plotseling niet aangekleed 's ochtends, hij merkt dat ze gestagen wordt en dan, als hij het besluit genomen heeft binnenkort weg te lopen, is zijn vader hem voor. Na dit plotselinge vertrek houdt het boek ook snel op; vader komt nog eenmaal terug voor een bezoekje de dag voor kerst: '"How are you?" he said. He put his hand out for me to shake it. "How are you?" His hand felt cold and big, dry and hard. "Very well, thank you."' (p.282) En daarmee is het boek afgelopen. 1.4Destijl Het verhaal wordt bezien door de ogen van een 10-jarig jongetje en de stijl is daaraan aangepast. Geen ingewikkelde constructies, geen moeilijke woorden behalve dan wat couleur locale die voor de buitenlandse lezer iets meer pro- blemen kan opleveren. Een directe stijl zonder pretenties die aan de schrijf- wijze van Hemingway doet denken. Een prachtige weergave van zijn ang- stige gevoelens rond de ruzies van zijn ouders, waarbij hij steun zoekt bij zijn jongere broertje Francis. In een neutrale toon beschrijft hij komische maar ook pathetische situaties, en dit vormt wel de kracht van het boek: When we got the car, a Cortina like Henno's, a black one, Da drove it up and down the road, learning how to drive it, teaching himself. He wouldn't let us into it. "Not yet", he said. He went up to the seafront. We followed him; we could keep up with him. He couldn't turn it to go back down to the house. He saw us looking and called us over. I thought he was going to kill us. There were seven of us. We all baled in the back and we reversed all the way back to the house. Da sang the Batman music; he was mad sometimes, brilliant mad.' 50 Bijlsma-Lindaart, Paddy Clarke ha ha ha. 2. Didactische analyse Gezien de moeilijkheidsgraad van het boek is het zeker goed te lezen in de bovenbouw Havo en Vwo. Ook de thematiek spreekt wel aan. Ik zou voor-stellen om het boek te lezen in het kader van andere 'levensbeschrijvingen' van jonge kinderen b.v.: The Catcher in the rye (J. Salinger), Lamb (B.McLaverty), / am the Cheese (R.Cormier) The secret Diary of Adrian Mole (S.Townsend), The amazing Diary of Eugenie D. (P.Zindel), I'm the King of the Castle (S.HM) 2.1 Werkvormen Hieronder volgen enkele voorstellen voor de verwerking van het boek in het leesdossier. Het moge duidelijk zijn dat de docent en/of leerling een keuze maakt. Opdracht 1 Waardering (individueel) Zoek twee besprekingen van het boek, n.a.v. de toekenning van de Bookerprize. Maak er copieeu van voor je leesdossier. Geef in het koit de opinie van beide kritieken weer. In hoeverre ben je het eens met de critici? Schrijf tenslotte je eigen recensie.(in totaal 13 a-4) Opdracht 2 Identificatie (individueel) Herlees de passage waarin Paddy op school in slaap valt. Wat is hiervan de oorzaak? Hoe wordt er op gereageerd door zijn vrienden en dedocenten? Paddy laat niets los over zijn thuissituatie. Vind je dat hij dat wel had moe-ten doen? Waarom (niet)?Wat zou jij in dit geval gedaan hebben? Als hij wel gesproken had met zijn onderwijzer zou dat iets uitgehaald heb-ben? Beargumenteer je anlwoord. (0,5 a-4) Opdracht 3 Personages (individueel) Beschrijf de relatie tussen Paddy en zijn broertje Francis. Is deze door het hele boek hetzelfde? Zo niet, waar vindt dan een verandering plaats? (0.5 a-4) Opdracht 4 Creatiej'schrijven (individueel) Het is nu 15 jaar later. Blik met Paddy terug op de afgelopen jaren en vertel wat er verder met hem, en het gezin gebeurd is.(l a-4) Opdracht 5 Vergelijking (individueel) Er zijn natuurlijk meer boekeu geschreven over jongens van deze leeftijd. Kies een boek dat je al kent (uit welke taal dan ook) of vraag je docent om advies en vergelijk dat met Paddy Clarke op de volgende punten - karakter van de hoofdpersonen - belangrijkste gebeurtenissen in het verhaal - overeenkomsten/verschillen met jezelf (13 a-4) Opdraclti 6 Persoonlijke waardering Kies de passage uit het boek die voor jou het belangrijkst is en schrijf een verantwoording voor je keuze. (0,5 a-4) 51 Yvonne Mekaoui-Jansen Als klein kind tussen twee culturen Franstalige literatuur van de tweede generatie in Frankrijk wonende Algerijnen In Tsjip 3/4 van december 1993 bebben we kennis gemaakt met de Franstali-ge literatuur van de tweede generatie Algerijnen, de 'beurs'. Jongeren van Algerijnse afkomst en geboren in Frankrijk zijn in de pen geklommen om de harde realiteit en hun ervaringen met net leven tussen twee culturen op papier te zetten. In hun romans schreeuwen ze om aandacht en begrip, en uiten bovenal hun wens een respectabele plaats te verwerven in de Franse samenleving. Als rode draad door deze autobiografische literatuur loopt het zoeken naar een identiteit. Voor de meeste auteurs resulteert deze zoektocht in een persoonlijke verrijking door de acceptatie van hun dubbele afkomst. Ze ontdekken dat Frankrijk uiteindelijk toch hun land is, en vinden een nieuwe bi-culturele identiteit. Omdat deze boeken zowel wat betreft de actuele thematiek als wat betreft de moeilijkheidsgraad van het Frans zeer geschikt zijn voor het Nederlandse in-terculturele literatuuronderwijs in het Frans, (of in het Nederlands als het boek is vertaald), wil ik een tweede artikel aan dit onderwerp wijden. In het vorige artikel *Wij horen bier even goed thuis als zij!' werden een tweetal boeken besproken die over de pubertijd gingen. Hier zagen we hoe Madjid (uit Le The" cut harem d'Archi Ahmed) in de margiualiteit belandde omdat hij geen oplossing vond voor zijn identiteitscrisis. Brahim daarintegen (uit Le sourire de Brahim) bleek vol levenslust te zitten en actief te zoeken naar een uitweg: hij vond dan ook een nieuwe identiteit. Wellicht is het interessant om wat verder terug te gaan in de tijd en te bekij-ken waar de confrontatie met twee culturen precies begint, en hoe de identi-teitscrisis precies ontstaat. Twee boeken over de kindertijd Le gone du Chadba van Azouz Begag is een autobiografische roman. Het is in de ik-persoon geschreven en gaat over de kindertijd van Azouz, een jochie ('gone' in het argot van Lyon) geboren in de Chaaba, een sloppenwijk net buiten Lyon. Hij woont daar met zijn ouders, zijn grote broer Moustaf en zijn drie zussen. De Chaaba is een gesloten en beschermd wereldje waar ieder-een elkaar kent. De Arabische families leven er nog volgens hun eigen tradi-ties en praten een gearabiseerd Frans. Op school is Azouz is een goede leerling. Hij is er van overtuigd dat hij best eerste van de klas kan worden, en het lukt hem snel om tweede te worden. Maar helaas heeft elke medaille zijn keerzijde: de kleine Azouz wordt afgewe-zen door zijn Arabische vrienden die hem voor verrader uitmaken. Ook de Franse kinderen willen niets van hem weten: hij blijft tenslotte een Algerijn. Op een dag beweert hij zelfs Joods te zijn in de hoop dat zijn Franse klasge-nootjes hem zullen accepteren. Toch weerhoudt dit alles Azouz er niet van 52 Mekaoui-Jansen, Als klein kind tussen twee culturen om steeds weer te proberen zich zo goed mogelijk aan te passen aan de Franse cultuur. Hij begint zich te schamen voor de Arabische jurk van zijn moeder en voor het analfabetisme van zijn vader. Ondanks deze problemen op school vermaakt hij zich heel goed in zijn woonomgeving en voelt zich daar echt thuis. Azouz en zijn vriendjes gaan vaak thee drinken bij Louise, een Francaise, en met z'n alien gaan ze op jacht naar bruikbare dingen bij het grof vuil. Op een gegeven moment, als de vei-ligheid en de reputatie van de buurt op het spel staan, organiseert Louise in samenwerking met de hele wijk een Tioerenjacht'. Een belangnjke gebeurtenis is de verhuizing van oom Said en tante Zidouma die uit de Chaaba vertrekken om in een luxe moderne flat te gaan wonen. Kort daarop verhuist de familie van Azouz ook, en zo wordt zijn droom gerea-liseerd. De overgang naar het leven in een moderne flat brengt een breuk te-weeg in deze patriarchale familie en werpt een schaduw over het succes van Azouz op school. Op zijn nieuwe school, waar hij wordt geconfronteerd met racisme onder de leraren, lukt het hem niet meer om tweede van de klas te worden. Gelukkig sluit hij vriendschap met zijn leraar Frans, een Fransman uit Algerije (pied-noir), en beetje bij beetje bouwt bij zijn verloren identiteit weer op. Azouz ziet nu in dat hij echt niet hoeft te kiezen tussen de Franse cultuur of die van zijn ouders. Nu hij er gewoon voor uitkomt Algerijn te zijn lukt het hem ook weer om goede resultaten te behalen op school. De moeder van Azouz begint zich te emanciperen en zijn vader zou erg graag terug willen naar zijn geboorteland. Azouz wordt een briljante leerling en droomt ervan 66as President van de Algerijnse Republiek te worden. Dit boeiende en erg onderhoudende verhaal over een Algerijns jongetje, hoe-wel vaak confronterend en bitter, is tegelijk ook vrolijk, vol levenslust en humor. Het geeft een erg goed voorbeeld van een geslaagde integratie. In 1987 heeft de auteur de Prix Sorcieres' gewonnen voor dit boek. Het volgende boek dat over de kindertijd gaat, is Georgette! van Farida Belghoul, eveneens een autobiograflsche roman. De ik-persoon is een naam-loos meisje van zeven jaar dat in Frankrijk woont met haar ouders. Het ver-haal speelt zich af op school en thuis, waar men nog steeds volgens de Algerijnse tradities leeft, De lezer wordt eerst naar het ene, dan weer naar het andere wereldje meegevoerd. Het kleine meisje observeert alles, fantaseert en heeft overal een eigen mening over. Ze maakt zo het leven van haar ouders en dat van de juffrouw soms ondraaglijk. We zijn hier getuige van een algemene geestelijke verwarring die veroorzaakt wordt door identiteitsverlies. Het meisje zoekt hopeloos naar een nieuwe iden-titeit. Zo verklaart ze op een dag aan haar enige vriendin Mireille dat ze Indiaanse is, om zo tenminste nog iemand te zijn. Het meisje is niet geiinteresseerd in de lessen, ze haalt streken uit en heeft slechte cijfers. Op een gegeven moment begint ze na schooltijd rond te dwalen door de straten en spijbelt ze. Door de slechte communicatie met haar ouders drijft ze hen tot wanhoop, en voelt ze dat ze niet meer bij hen hoort. Als ze op een dag thuiskomt uit school en laat zien dat ze haar naam op kan schrijven en vervolgens 'Georgette' opschrijft, een echte Franse naam, is het 53 Mekaoui-Jansen, Als klein kind tussen twee culturen helemaal mis en is de verwaning totaal. Haar vader vodt zich compleet vernederd:'J'croyais pas 9a d' ma fllle. J'croyais die est intelligente comme son pere. J'croyais die est fiere. Et r'garde moi 9a: die s'appelle Georgette. J'croyais pas 9a de ma fllle' (p. 147) Door gebrek aan identiteit wordt het mdsje meegesleurd in een vlucht naar zelf vernietiging. Ze wil niet meer leven en verkiest de dood. Op een dag loopt ze expres door het rode stoplicht: 'La roue de la voiture est sur mon ventre.' De dood geef t haar uitdndelijk haar vrijheid. De kwaliteit van deze roman is vooral te danken aan het feit dat het verhaal zich buiten het realiteitsprindpe bevindt op het beslissende moment wanneer de marginaliteit zich aankondigt. We hebben bier niet te maken met een af-standelijke visie op de kindertijd maar met de echte schrijf- en denkstijl van een kind. De vertelster neemt haar lezers mee in een universum waar fictie, fantasie en werkdijkhdd elkaar afwissden. Bdde auteurs laten ons in deze boeken zien wat een ontzettend bdangrijke rol de kindertijd speelt in hd leven van een individu: de persoonlijkheid en de identiteit van een kind worden namelijk dan al gevormd. Hier begint dan 00k, voor het merendeel van de immigrantenkinderen, het psychologische drama dat een stempel zal drukken op nun hele leven: het gevoel inwendig verdedd te zijn tussen twee culturen. De thema's woonomgeving, school en ouders spelen in deze levensfase een grote rol. Het leven in een 'betonnen blokken wijk' Azouz is geboren en opgegrodd in de Chaaba, destijds een echte sloppenwijk net buiten Lyon, waar bijna alleen Arabische inunigranten woonden. Het mdsje in Georgette! woont in de Parijse banlieue, die gekenmerkt wordt door grote grauwe betonnen flatgebouwen met veel te kleine appartementen, en waar weinig groen en speelruimte is. Deze haast onmenselijke omgeving in de buitenwijken van de grote steden confronteert de kinderen al snel met hun tweede afkomst, en geeft hen het gevoel niet echt 'welkom' te zijn in Frankrijk. De sombere naargeestige sfeer van deze wijken heeft ved invloed op de psychologische ontwikkeling van jonge kinderen. Daarnaast brengen ze 00k nog eens de meeste vrije tijd door op straat, enerzijds omdat de appartementen te kldn zijn en anderzijds omdat het een Arabische gewoonte is kinderen altijd buiten te laten spelen. Om zich te beschermen tegen bijvoorbeeld radsme vormen de kinderen al op jonge leeftijd jeugdbendes, zodat ze zich zo enigzins vdlig voelen in de vijan-dige omgeving waar hun (Algerijnse) identiteit constant wordt bedrdgd. De school: eerste confrontatie met de Westerse cultuur Hd leven in de wijken met hun Maghrebijnse sub-cultuur wordt als het ware bedrdgd door de Franse cultuur. Als kinderen de leerplichtige leeftijd hebben berdkt en ze op school de Franse cultuur krijgen opgelegd, begint een con-stante confrontatie met twee geheel verschillende werelden: enerzijds die van de Algerijnse cultuur thuis (tot dan toe hun vertrouwde en beschermde we-reldje), en anderzijds de Franse cultuur op school. Ze leren Frans lezen en 54 Mekaoui-Jansen, Als klein kind tussen twee culturen schrijven en leren alles anders dan hun ouders het hen hebben voorgedaan. Het mdsje dat zich uiteindelijk 'Georgette' noemt, weet niet meer hoe ze de kldne mdd van haar geliefde vader kan blijven als haar vader haar gdeerd heeft links te beginnen in een boek, en de juffrouw rechts zegt! Het meisje weet niet meer wie ze vertrouwen kan en wie gdijk heeft. Heen en weer geslingerd tussen twee totaal verschillende werdden verliest ze het enige houvast dat ze tot dan toe had: haar ouders en de Algerijnse cultuur. Dit boek toont een dramatische geschiedenis, en laat zien hoe deze confrontatie mis kan lopen. De school heeft een enorme acculturerende invloed op de kinderen. Dit gddt ook voor Azouz. Hij doet zijn uiterste best om eerste van de klas te worden, om zo net als zijn Franse klasgenootjes te zijn. Hij hoopt dat hij op die mamer gewaardeerd zal worden door de Franse klasgenootjes en de leraren.:'A partir d'aujourdliui termini I'Arabe de la dasse. II faut que je traite d'lgal a egal avec les Francais.' (p.62) Als hij op een dag het beste cijfer behaald van de klas wordt hij door zijn Arabische vriendjes gepest en als verrader gezien: hij verloochent volgens hen zijn eigen afkomst. Echter, zijn Franse klasgenootjes moeten ook niks van hem hebben. Azouz begrijpt niets van deze reacties en weet niet meer waar hij bij hoort. Gelukkig is hij zich ervan bewust dat hij, ondanks het fdt dat hij Algerijn is, net zo goed hoge cijfers kan halen als de andere, Franse, kinderen. Moeilijkheden op school De meeste kinderen uit deze boeken behalen slechte sdioolresultaten. Ze heb-ben te maken met racisme van de leraren, wat hen enorm demotiveert. Thuis in de ved te kldne appartementen waar ze geen eigen kamer hebben kunnen ze nooit rustig huiswerk maken. Ook worden ze niet of nauwelijks gestimu-leerd en geholpen door hun ouders die zelf vaak analfabeet zijn en niets be-grijpen van het hde sdioolsysteem. Zo heeft Azouz, een jongen die wel gemotiveerd is om te leren en die bewe-zen heeft tweede van de klas te kunnen zijn, op zijn nieuwe school te maken met racisme van de leraren. Hij wordt daar zeventiende van de klas, en weet dat Madame Valard, zijn nieuwe juf, zo wil voorkomen dat een Arabier goede tijfers behaald. De slechte schoolresultaten zijn voor de ouders van deze kinderen vaak een enorme tdeurstelling. Zij hebben zelf nooit naar school kunnen gaan en heb-ben bierdoor altijd slecht betaald monotoon werk moeten doen om te overle-ven. Ze hopen dat hun kinderen door het volgen van een goede opleiding later niet hetzelfde hoeven mee te maken. Zo verbiedt de vader van Azouz hem om in het weekend op de markt te gaan werken om wat zakgeld te verdienen: 'Je pretere que vous travailliez a l'&ole. Moi, je vais a l'usine pour vous, je me creverai s'il le faut, mais je ne veux pas que vous soyez ce que je suis, un pauvre travailleur.' (p.22) De vader van 'Georgette' zegt haar, terwijl hij zonder het te kunnen lezen het slechte rapport van zijn dochter ondertekent: 'J'te souhaite pas tu passes c'que 55 Mekaoui-Jansen, Als klein kind tussen twee culturen j'ai pass6, moi. J'en ai constate* des choses imaginables. Imaginables et in-croyables...' (p.33) Deze kinderen, geboren in Frankrijk, komen op hun leerplichtige leeftijd voor het eerst in aanraking met integratieproblemen: ze worden niet geaccepteerd zoals ze zijn. Het drama van de bi-culturaliteit en -identiteit ontstaat op het moment dat het kind wordt geconfronteerd met twee culturen. Het enige con-tact dat ze tot dan toe hadden was dat met hun ouders. In de loop van de kin-derujd, als de kinderen eenmaal naar school gaan, zal het beeld dat ze van hun ouders hebben ook erg veranderen. De rol van de ouders Alle zekerheden die deze kinderen op zeer jonge leeftijd hadden bij hun ouders zullen langzamerhand gaan afbrokkelen, naarmate ze zich meer thuisvoelen in het Franse systeem. De autoriteit van de gelief de en gevreesde vader in deze patriarchale families zal steeds meer verminderen. Waarom zouden ze hun an-alfabete vader met weinig sociaal aanzien nog gehoorzamen? Ze beginnen zich zelfs voor hem te schamen. De vader van 'Georgette' voelt zich bedreigd door de Franse juffrouw van zijn dochter en probeert zijn gezag te handhaven; 'Mais j'te l'ai deja dit: Łcoute-la mais faut jamais la croire.' (p. 129) Uiteindelijk, als zijn dochter hem vol trots wil laten zien dat ze haar naam kan schrijven (de naam is heel belangrijk voor Arabieren, want die staat voor je afkomst waar je trots op moet zijn) schrijft ze 'Georgette' op. Dit is een harde klap voor haar vader. Ze heeft een Franse naam aangenomen en bewijst niet meer te weten waar ze vandaan komt. Langzamerhand gaat de vader zich vernederd voelen, omdat hij het respect zijn kinderen verliest. Op een gegeven moment hebben we zowel te maken met een grote generatie-kloof als met een cultuurkloof tussen kinderen en hun ouders. Deze dagelijkse confrontatie met twee geheel verschillende verwachtings- en leefpatronen heeft verstrekkende gevolgen voor de familieband. De kinderen proberen zich aan te passen aan de Franse leefgewoontes en zetten zich af tegen die van hun ouders. Soms schamen ze zich zelfs voor hen, ondanks de enorme liefde die ze altijd voor hen zullen koesteren. Een heel duidelijk voorbeeld biervan vinden we in Le gone du Chadba. Azouz schaamt zich tegenover zijn Franse klasge-nootjes voor zijn moeder die hem wil verrassen door hem uit school te halen: 'Le binouar tombant jusqu'aux chevilles, les cheveux caches dans un foulard vert, le tatouage du front encore plus apparent qu'a l'accoutumee.[...]Je lui parle avec mes yeux, mes mains, mon corps entier pour la supplier de s'en al-ler, de se mettre ailleurs.[. •] Puis, au fur et a m&ure que j'accentue mon mouvement de colere, son sourire disparatt de ses levres, son bras s'abaisse, son corps se fige.' (p.190,191) Azouz kan niet anders handelen, ondanks de pijn en het verdriet die het hem doet zijn moeder zo te vernederen. Het is duidelijk dat deze kinderen van immigramen geen evenwichtige en ge-lukkige kindertijd doormaken. Ze maken een slechte start. Constant gecon-fronteerd met twee culturen, en daarin slecht begeleid, is hun psychische ont-wikkeling verstoord en voelen ze zich innerlijk verscheurd. Dat leidt in vele 56 Mekaoui-Jansen, Als klein kind tussen twee culturen gevallen al in de kindertijd, en zeker in de puberujd, tot een identiteitscrisis. De twee genoemde boeken laten dat heel goed zien. De schrijfstijl Binnen deze literatuur vallen beide behandelde boeken op door hun originele schrijfstijl. We zien bier dat zowel Farida Belghoul als Azouz Begag, in te-genstelling tot de andere schrijvers (cf. mijn artikel in Tsjip 3/4), wel ge-werkt hebben aan hun taalgebruik en stijl en op zoek waren naar een zekere esthetiek. Ze wilden op deze manier de thematiek zo goed mogelijk tot hun recht doen komen. Hierin zijn ze beiden zeer goed geslaagd. Het taalgebruik van Farida Belghoul in Georgette! is erg expressief. Het ver-haal van het kleine meisje is een monoloog. Dit toont de eenzaamheid aan waarin ze leeft, en waarin ze met niemand anders dan zichzelf kan praten. Hierdoor wordt ook verklaard waarom ze in deze wereld niet kan leven. Farida Belghoul vindt een nieuwe stijl uit die de geestelijke verwarring waar de jonge hoofdpersoon zich in bevindt helemaal uitdrukt. De roman bevindt zich buiten het realiteitsprincipe, in de wereld zoals hij door de ogen van het meisje gezien wordt. De korte, afgehakte zinnen en het snelle ritme drukken zelfs geweld uit: "La maitresse est tout pres. File me sourit, je tends mon bras. File leve la regie en l'air, je la retire. Je suis moins courageuse que Mireille. Surtout, ca me dŁgoute qu'une maitresse qui se mefie de moi me frappe. File reste souriante et calme, elle essaye une seconde fois...Paf! C'est un coup sec et violent. File est tres efficace quand on ne bouge pas. Derriere ses dents, je vois le bout de sa langue.' (p.l 1) Het gaat duidelijk om een persoonlijkheid die op zoek is en zich niet geaccep-teerd voelt. Van het ene onderwerp wordt er naar het volgende overgespron-gen; er heerst onrust. De zinsflarden zijn vaak onsamenhangend en de bijna stenograflsche stijl laat ons zien hoe snel de verschillende beelden zich in het hoofd van het meisje opvolgen, alsof er constant gerend wordt door de zinnen en het meisje steeds hijgt en bijna stikt. Dat doet ze ook echt op het eind van het verhaal, waar dat gevoel van geweld ook weer terug komt: 'Je saigne sur la rue. J'ai joue ma chance:manque de pot. J'&ouffe au fond d'un en-crier.'(p. 163) Ze pleegt op gewelddadige manier zelfmoord, in de hoop zo haar vrijheid te vinden. De schrijfstijl geeft erg goed het verlies van identiteit en de naamloosheid weer (de naam van het meisje is nooit genoemd in het boek). De vader van het meisje die nooit de tijd heeft gehad de taal correct te leren, praat slecht Frans. Hij slikt letters in, kan andere niet uitspreken: hij praat een echt 'gastarbeiders Frans'. Dit taalgebruik komt veel voor in de dialogen in de boeken uit deze literatuur. Zoals het geval is in meerdere boeken, gebruikt Azouz Begag in Le gone du Cha&ba Arabisch-Berberse leenwoorden. Kleine kinderen mengen nogal eens zo'n woord door het Frans. Zo zeggen ze 'Yemma' of 'Emma' wat 'mama' be-tekent, en zeggen 'zide' (nog meer) of hebben het over 'djnouns' (duivels) en 57 Mekaoui-Jansen, Als klein kind tussen twee culturen eten 'Chorba' (soep). Als ze eenmaal naar school gaan verliezen ze de Arabiscbe taal snel. De ouders spreken in de dialogen vaak een mengelmoesje van Arabisch en Frans. Hun woordgebruik is beperkt en de uitspraak is incorrect, immers in het Arabisch bestaan een aantal klanken helemaal niet. Begag geeft dit taaltje fonetisch erg goed weer. Het werkt erg humoristisch, wat ook het doel is van de schrijver. Aldus de vader van Azouz: 'Ayant constate- que les enfants se te-naient a une distance sufflsante pour ne pas entendre ses propos, Bouzid donne son accord a la Gaouria. -Tan a rizou, Louisa. Fou li fire digage di la, zi zalouprix. Li bitaines zi ba bou bour li zafras!' (p.50) (Tu as raison Louisa. Faut faire degager de la cette saloperie. Les putains, c'est pas bon pour les enfants!) We hebben dus aan de ene kant te maken met het gebniik van echte Arabiscbe (Berberse) woorden, en aan de andere kant met op zijn Arabisch uitgesproken Franse woorden. Begag geeft achterin zijn roman een Guide de laphraseblogie bouzidienne (Bouzid is de vader van Azouz). Hier vinden we de vertaling van onder andere Arabiscbe woorden en van Franse woorden uitgesproken met Arabische klanken, zoals: li zbour1 (de sport), 'bouliria' (police) en 'ulifizou' (television). In het Petit dictionnaire des mots azouziens staat de uitleg van woorden uit het argot van Lyon, gebruikt door Azouz zelf. Het taal gebniik is verder erg begrijpelijk, de stijl is levendig en speels en de verbale expressie verrijkt het verhaal. In mijn artikel in de vorige Tsjip heb ik al aangegeven dat mij deze literatuur 'beur' geschikt lijkt voor het interculturele literatuuronderwijs op de Nederlandse scholen. Zowel de Nederlandse schooljeugd als kinderen van buitenlandse afkomst, en dan met name Marrokanen en Turken, zullen zich goed kunnen inleven in deze romans. Ze zijn bovendien in eenvoudig en be-grijpelijk Frans geschreven. Een bijzonder leuke manier om Franse literatuur te lezen en om meer inzicht te krijgen in de problemen van veel immigran-tenkinderen. Yvonne Mekaoui-Jansen is lid van de werkgroep Intercultureel Literatuuronderwijs van de SPL. Adres: Gaussstraat 14, 6S33 LE Nijmegen, 080-500668. BiUiografie Romans over de kindertijd Begag, A., Le gone du Chadba, Paris, Seuil coll. "Virgule", 1986 BegagA, B&ni ou le paradis privi, Paris, Seuil, Points- Virgule, 1989 Belghoul, F., Georgette!, Paris, Barrault, 1986 Imache, T., Unefille sans histoire, Paris, Caiman-Levy, 1989 Lachmet. D., Le Cow-Boy, Paris, Belfond, 1983 58 Hans Ester In gesprek met Michael Ende De in 1929 in Garmisch-Partenkirchen geboren schrijver Michael Ende be-hoort tot de meest gelezen en hoogst gewaardeerde schrijvers van jeugd-boe-ken uit de jaren tachtig en negentig. Michael Ende groeide op in Miinchen. Zijn vader, de surrealistische schilder Edgar Ende, kwam al vroeg in conflict met de Nazi's en mocht zijn beroep vanaf 1936 niet meer uitoefenen. Zijn laatste schooljaren bracht Michael Ende door op de Vrije School ("Freie Waldorfschule") in Stuttgart, een peda-gogische richting waaraan, zoals bekend, de ideeen van Rudolf Steiner ten grondslag liggen. Na een opleiding aan een toneelschool in Miinchen gevolgd te hebben, werkte Ende bij het theater en bij de Beierse omroep. Van 1970 tot 1985 woonde Ende in de buurt van Rome. Na het overlijden van zijn vrouw Ingeborg Hoffmann keerde bij terug naar Miinchen. Michael Ende ontving voor zijn omvangrijke literaire oeuvre vele Duitse en Internationale literaire onderscheidingen, zoals de Grote Prijs van de Duitse Academie voor Kinder-en Jeugdliteratuur (1980) en de Europese prijs voor Jeugdliteratuur (1981). Behalve toneelstukken, opera's en hoorspelen schreef Michael Ende onder meer de volgende boeken: Jim Knopf und Lukas der Lokomotivftihrer (1960), Momo oder Die seltsame Geschichte von den Zeit-Dieben (1973), Die unendliche Geschichte (1979), Das Gauklermdrchen (1982), Der Wunschpunsch (1989), Das Gefdngnis der Freiheit (1992). De boeken van Michael Ende werden in dertig talen vertaald. Het hieronder weergegeven gesprek met Michael Ende werd gevoerd in het Goethe-Instituut in Amsterdam. Minder relevance passages werden weggela-ten. Het volledige gesprek verscheen in het Duits in nr. 3, 1993, van het tijd-schrift Deutsche Bticher (Editions Rodopi, Amsterdam). Uw boeken Het oneindige verhaal en Momo hebben veel succes gehad in vele landen. Als ik het goed inschat, was Momo in Nederland een nog groter suc-ces dan Het oneindige verhaal. Hoe is de belangstelling voor uw boeken in andere landen geweest ? Kreeg het ene boek meer respons dan het andere? "De ontvangst van mijn boeken in de verschillende Europese landen loopt heel sterk uiteen. Wat Europa bet reft, hebben mijn boeken buiten Duitsland in Spanje het meeste succes. Het oneindige ver/taa/beleefde in Spanje inmid-dels zijn zevenenveertigste druk. Binnen de Spaanse verhoudingen is zoiets een wonder te noemen. Momo heeft ook een hoge oplage. Niet alieen in Spanje, maar in de hele Spaanssprekende wereld, Zuid-Amerika inbegrepen. Daar wordt mijn werk ook aan de universiteiten bestudeerd. Ik krijg interes-sante opstellen uit Zuid-Amerika toegestuurd. Op de tweede plaats staat Italie. Daar is de echo tamelijk groot. In Frankrijk is de belangstelling iets minder. Daar bestaat een soort 'gemeente' die via Momo de weg heeft gevonden naar Het oneindige verhaal. Ik moet daar wel bij zeggen dat ik meen dat van alle 59 Ester, In gesprek met Michael Ende vertalingen van mijn boeken de Franse de beroerdste is. Van alle vertalingen kan ik de Franse enigszins beoordelen. Het wemelt daarin van de fouten. Maar ik wil niet beweren dat daarin de oorzaak voor de geringere belangstelling ligt. Er bestaat in Frankrijk minder bereidheid om mijn werk te accepteren. In de gehele Engelstalige wereld hebben mijn boeken weliswaar goede kriueken gekregen maar ze zijn geen groot succes bij het lezerspubliek geworden. Merkwaardig genoeg is Japan het land waaiin de gretigheid om mijn werk te lezen het grootst was. Soros had ik een boek nog maar nauwelijks geschreven en dan verscheen het al in een Japanse vertaling. Het is voor mij moeilijk te beoordelen waaraan het ligt dat de echo zo ver-schillend is. Het ligt soms aan bepaalde modestromingen. Ik ben er bijvoor-beeld van overtuigd dat een boek als Het oneindige verhaal, wanneer het tien jaar eerder was verschenen, geen enkele belangstelling zou hebben gewekt. Toen badden we in Dnitsland nog het zogenaamde escapisme-debat, Dat wil zeggen: tien jaar geleden gold nog als algemene richtlijn, dat de gehele fantas-tische literatuur escapistische literatuur, vlucbtliteratuur, was. Men zag deze literatuur als een hinderpaal voor de lezer om de werkelijke problemen te zien. Daarom werd ze door de kritiek principieel negatief beoordeeld. De fantasti-sche literatuur werd heleinaal niet ter kennis genomen of ze werd veroordeeld. Toen ontstond in Dnitsland een soort vermoeidheidseffect, omdat de zoge-naamde sotiaal-kritische relevantie verbruikt was. De mensen hadden er ge-noeg van om altijd maar die boeken te lezen waarin verteld werd wat ze moes-ten doen. In die tijd viel Het oneindige verhaal en beleefde een boom die mij zelf zeer verbaasde. Weliswaar had Momo al een soort lezerskring gevormd maar die 'gemeente' was toch nog betrekkelijk bescheiden. Ook Momo werd door het succes van Het oneindige verhaal mee omhoog gestuwd en werd toen in vele talen vertaald. Ik ken de literaire situatie in de verschillende landen niet goed genoeg om te kunnen zeggen, welke factoren voor de verschillende 'recepties' van mijn boeken bepalend zijn geweest. Maar verschillen zijn er duidehjk." Heeft de verfilming van Het oneindige verhaal ook tot het succes bij de lezer bijgedragen? "Eigenlijk niet, eerder integendeel. Meestal wordt een boek verfilmd wanneer het al een succes is, omdat de filmmensen zich graag laten meedragen door het succes van een titel. Ik heb heel lang geaarzeld voordat ik de filmrechten uit handen gaf. Er kwamen op een zekere dag drie jonge mensen bij mij -ik woonde toen nog bij Rome - op bezoek. Die mensen badden een plan om Het oneindige verhaal te verfilmen. Ze wilden er een fantastische film van maken, niet volgens het cliche' van de Amerikaanse Phantasy-films. Het zou een Europese fantastische film worden. Het plan overtuigde me en ik heb aan die drie jonge mensen de rechten voor een betrekkelijk geringe som afgestaan. Ze hadden immers maar weinig geld. Toen hebben die er een paar maanden mee zitten rommelen en hebben vervolgens de Her aan de wilgen gehangen en de rechten doorverkocht, zonder mij daarover te informeren. Ik wist helemaal niet dat je een dergelijk verfilmingsrecht buiten de auteur om gewoon door 60 Ester, In gesprek met Michael Ende kunt verkopen. En zo kwam het dan in de handen van echte filmproducenten en is ook Warner Brothers er met dertig miljoen dollar bij betrokken geraakt. De film heeft tenslotte zestig miljoen mark gekost. Ik was zo ontdaan van de gang van zaken dat ik verboden heb om in verband met de film mijn naam te vermelden. Het contract kon ik niet meer terugdraaien. Noch aan het begin van de film, noch op de affiches staat mijn naam. Dat was de enige moge-lijkheid die ik had om duidelijk te maken dat ik er tegen was. Maar daarmee heb ik helaas het tegendeel bereikt. Toen deze ruzie in de kranten kwam, werd de belangstelling van het publiek pas goed aangewakkerd. Velen renden naar de bioscoop om te zien wat Ende nu eigenlijk tegen die film had. Ik heb daar-door voor grote publiciteit voor de film gezorgd. Sindsdien ben ik heel terug-houdend met uitspraken over verdere veriilmingen. Ik was met deze eerste ver-filming bijzonder ongelukkig. Het was in ieder opzicht een totale banalise-ring, een coca-colaisering van de romanstof. De film was vanaf het begin zo gemaakt dat bij de eerste was in een reeks vervolgfilms. Nu eindigt het eerste deel met het idiote slot dat de hoofdfiguur Bastiaan gezeten op de rug van de geluksdraak terugvliegt naar zijn woonplaats en daar die lelijke jongens die hem vroeger in de afvalton hebben gejaagd nu op zijn beurt achternazit. Dit slot werd geconstrueerd om de film op de een of andere manier te kunnen af-ronden. Ik was er altijd voor om aan de bioscoop-bezoekers heel duidelijk te zeggen: de film bestaat uit twee delen; we moeten de handeling in het midden afbreken, op het moment waarop Bastiaan Fantasie binnenkomt. Dat zijn in het boek twee duidelijk gescheiden delen, handelingsdelen. Intussen is een tweede film gemaakt die nog veel erger is dan de eerste. Ik kan er niets tegen beginnen. Als auteur ben je er ook niet in geschoold om filmcontracten te le-zen. Er stond bijvoorbeeld in het contract dat ieder draaiboek in nauwe sa-menwerking met de schrijver Michael Ende moest worden gemaakt. Ik dacht op grond hiervan dat ze met mij moesten samenwerken, maar dat betekent het juridisch helemaal niet. Juridisch betekent het: u kunt doen wat u wilt, maar u moet mij iedere twee maanden daarvan in kennis stellen. Met mijn reactie hoeft u geen rekening te houden. Als er zou hebben gestaan: ieder draaiboek behoeft de schriftelijke toestemming van de auteur, dan had de zaak heel an-ders gelegen." Het oneindige verhaal heb ik nu driemaal gelezen en kom tot de conclusie dat ik nu pas dingen tie - het belong van het spiegelmotief bijvoorbeeld - die ik vroeger over het hoofd zag. Hebt u dat vaker van uw lezers gehoord? "Zulke reacties heb ik vaak gehad. Weet u, ik probeer altijd verhalen te schrijven die je op meerdere niveaus kunt lezen. Dat is ook de reden dat ik het vermijd om aan mijn boeken zogezegd een commentaar mee te geven. In Het oneindige verhaal kunt u zeer veel citaten vinden. Dat is niet noodzakelijk. Maar voor diegene die literair en in beeldende kunst geinteresseerd is, is er een hele reeks signalen die naar alle mogelijke fantastische literatuur uit de ge-schiedenis yerwijzen en daarnaast naar de schilderkunst. De "groei van de nachtplanten" is een schilderij van Paul Klee. En de vraag die aan Atrejoe wordt gesteld: **Wie ben jij?" krijgt als antwoord: "Niemand". Dat is het be- 61 Ester, In gesprek met Michael Ende roemde antwoord van Odysseus voor de Polyfeem. U kunt overal citaten en toespdingen vinden. Waarom? Het is geen spel met dementen van culturde vorming. Het gaat mij er om dat Fantisie niet de sdiepping van een enkele mens is. Fant&ie is in de grond van de zaak de sdiepping van alle mensen. Wat mensen ooit hebben uitgevonden, bedacht en gedroomd, dat is Fant&ie. Daarom rust het op de fundamenten van de vergeten dromen der mensen. Er komen schilderijen van Max Ernst, van Dali, Brueghel, Klee en ook van mijn vader Edgar Ende in voor. Daar hoort het spel met het alfabet ook bij. Ieder hoofdstuk begint iunners met een letter van het alfabet. Dat kan de lezer het beste begrijpen wanneer bij in de oude kdzerstad is aangekomen. Daar spelen de inwoners het zogenaainde toevalligheidsspel. Ze hebben een hoop dobbelstenen vvaar letters op staan en ze gooien nu met deze letters in de hoop 62 Ester, In gesprek met Michael Ende dat er een zin ontstaat. Of - wanneer ze genoeg spelen -dat er een verhaal ont-staat Of, wanneer ze tot in het oneindige spelen, dan ontstaan alle verhalen daaruit, op zekere dag. Dat is meer dan een amusante of absurde metafoor. Want precies zo verbeeldt zich de huidige, natuurwetenschappelijk gevonnde mens het ontstaan van de wereld en van de mens. In het begin was er een oersoep die uit allerlei chemische stoffen bestond. Door kosmische straling die miljoenen jaren duurde, ontwikkelde zich op een dag een eerste bloemetje en die ontwikkeling ging door tot aan de huidige professor die de bekroning van de mensheid vormt. Deze opvatting is in mijn ogen wetenschappelijke onzin. Een bevriende fysicus heeft mij eens gezegd: de waarschijnlijkheid dat op deze manier het leven op aarde zou zijn ontstaan is ongeveer net zo groot als die dat een dronken kat eens per week over een typmachine rent en daarbij Goethe's Faust typt. Op die manier heb ik veel in mijn Oneindige verhaal ondergebracht. Het is niet nodig om dat te weten. Maar de geihteresseerde kan het er aan aflezen. "Het oneindige verhaal is een soort poetica voor mij. Het drukt uit hoe ik meen dat met kunst, poezie, verhalende literatuur, met alle dingen die cultu-rele waardevoorstellingen zijn, moet worden omgegaan. Je moet altijd naar binnen gaan maar je moet ook altijd terugkeren. Het is geen statische toe-stand maar een pendelbeweging. Je moet het een in het ander onderbrengen en weer teruggaan, want de wereld heeft zuiver objectief gezien geen betekenis. Het zal nooit gelukken uit de natuurwetenschappelijke feiten van de wereld een betekenis te lezen. Dat is ook de taak niet van deze manier van denken. De betekenis moeten wij aan de dingen geven. Maar dan hebben ze die bete-kenis ook altijd gehad. Daarin ligt de reden waarom de mens zonder poezie, zonder kunst in het algemeen niet kan leven. Kunst is voor de mens net zo belangrijk als eten en drinken. De mens is niet in staat te leven zonder zulke levensvormen en levensvoorstellingen die hij zich moet vormen." Bent u de laatste tienjaar pessimistischer ofoptimistischer geworden wanneer u denkt aan de toekomst van de mensheid? "Ik geloof niet dat door de ineenstorting van de communistische systemen de problemen kleiner zijn geworden. Ik geloof dat we in de volgende fase van de geschiedenis de ineenstorting van het kapitalisme zullen beleven. Omdat het beide systemen zijn die op een vorm van economisch denken berusten dat sinds de njd van Fugger niet veranderd is. Alleen de economische condities zijn veranderd. We hebben een economie waarin de produktie en de distribute, de verdeling van de goederen, geen probleem meer is. Het produceren is geen probleem. De vraag is: waar laten we al die rommel? Tijdens de volgende tien of twin tig jaar moet dat tot een ramp leiden, een economische of een ecologi-sche ramp. Het kapitalisme en het communisme waren vijandige tweelingen die om te kunnen bestaan tot op zekere hoogte op elkaar waren aangewezen. Omdat de ene tweeling gestorven is, weet de ander niet meer, tegenover wie hij zich moet rechtvaardigen.Hij moet nu op eigen benen staan. Ik denk niet dat hij dat kan. Inzoverre ben ik pessimist. De omstandigheden zullen veran-deren, of door verstandelijk inzicht of door de gebeurtenissen zelf. Na de 63 Ester, In gesprek met Michael Ende Tweede Wereldoorlog is vaak de vraag gesteld of het ooit tot een Derde Wereldoorlog zou komen. Wij zitten er al middenin. Maar de mensen zien het niet, want het is geen oorlog van territoriale aard maar een oorlog in de tijd. Wij voeren een vernietigingsoorlog tegen onze eigen kleinkinderen, een oor-log zonder enig erbarmen. Aan de andere kant ben ik optimist, omdat ik ge-loof dat dit niet de Jongste Dag en het einde der mensheid zal zijn. Het is een klap om de oren van de mensheid die nog eeuwen gevoeld zal worden. Er zul-len verschrikkelijke toestanden komen maar er zullen ook nieuwe wegen ge-vonden worden. Ik zie mijn geringe mogelijkheden als boekenschrijver daarin dat ik probeer om voorstellingen en beelden te ontwikkelen die anders zijn dan het denken tot nu toe. Ik zoek naar beelden en voorstellingen waarmee mensen ook in moeilijke situaties kunnen leven. Dat betekent dat ik de men-sen waardevoorstellingen aan de hand probeer te doen die nun het leven de moeite waard maken. Inzoverre ben ik optimist." In uw verhalen in de bundel De gevangenis van de vrijheid komen mensen aan him grenzen. Sommigen lukt het om over de grenzen heen te komen, vaak tegen deprijs van de menselijkheid. Wat is de menselijke winst van een dergelijke "verlossing"? "Wat de hoofdfiguur Cyril aan het slot van het verhaal 'Het doel van een lange reis' vindt, heb ik niet als verlossing bedoeld. Het is een hellescene die hij daar aantreft. De verhalen in deze bundel zijn voor het grootste ded geen antwoordverhalen maar vraagverhalen. Ik wil met de meeste verhalen uit deze bundel niet iets prijzen of afkeuren. Ik wil helemaal niet iets als voorbeeld of afschrikwekkend voorbeeld beschrijven. Het moeten geen lesjes zijn die dit boek uitdeelt. Ook het titelverhaal "De gevangenis van de vrijheid" dat in de toon van een verhaal uit duizend-en-een-nacht geschreven is wil, net zo min als de andere verhalen, bewijzen dat het fatalisme de enige juiste levensbe-schouwing is. Het zijn ook, denkt u aan het verhaal "De corridor van Borromeo Colmi" spelingen van het denken. Mijn dichterlijk, literair concept heeft zeer veel met het spel te maken. Gennanisten kennen misschien het ge-schrift van Schiller: De esthetische opvoeding van de mens. Ik beveel dit es-say van Schiller altijd met klem aan. Wat Schiller schrijft behoort tot het verstandigste wat hierover ooit is gezegd. Schiller vertegenwoordigt hierin de mening dat alle kunst en poezie in de diepste betekenis spel is. Spel in die zin, dat je je onderwerpt aan vooraf gegeven regels, regels die je met anderen hebt afgesproken of die je jezelf hebt gegeven. Je speelt het spel dat tegelij-kertijd gebondenheid en vrijheid vertegenwoordigt. Vol gens Schiller hoort het begrip van het "schone", het esthetische bij het spel. Wanneer ik dit schoon-heidsbegrip uit de kunst weghaal, en dit begrip tot een levensprincipe maak, dan beland ik in een gevaarlijk estheticisme. Dat estheticisme kan ontaarden in een ontkenning van iedere moraal. Het schone moet daar worden gelaten waar het hoort. En daar is het van vitaal belang. Zonder dat kan de mens niet bestaan, zonder deze vrije ruimte van het spel. Wat kinderen bij mijn boeken voelen die juist voor kinderen geschreven zijn, is dat ze door mij niet worden onderwezen of opgevoed. Ik heb helemaal geen pedagogische bedoelingen. Ik 64 Ester, In gesprek met Michael Ende nodig de kinderen uit tot een spel en dat moet een spel zijn waar ik ook zelf plezier aan beleef, dat ik ook van harte graag meespeel. Zonder enige bijbe-doeling. Ik geloof dat kinderen dit ontbreken van een bijbedoeling aanvoelen en dat ze daarom graag meedoen." 65 Koos Hawinkels Ex Randria Lux Vlaamse auteurs die succes hebben, worden in Nederland uitgegeven. Of dat verkeerd is, daar kun je over twisten. Hugo Brems heeft over die kwestie zeer beharteoswaardige uitspraken gedaan in een artikel in het tijdschrift Literatuur (93-6). Hij wijst de gedachte af dat er in Viaanderen een literaire brain drain plaats vindt ten gunste van Nederland als succesrijke Vlaamse auteurs onder-dak vinden bij Nederlandse uitgevers. Integendeel, hij is verheugd: '...laat mij volstaan met over die gang van zaken mijn blijdschap uit te spreken: de Vlaamse schrijvers vluchten niet uit Viaanderen, zij nemen als Vlaamse schrijvers hun rechtmatige plaats in in het centrum van de Nederlandstalige li-teratuur, naast hun collega's uit Nederland...' (p 320). Voor de informatieve en didactische boeken heeft zich overigens een andere prakujk ontwikkeld. Dergelijke boeken worden veelal uitgebracht in samen-werking tussen een Nederlandse en een Vlaamse uitgever, en soms heeft een uitgeverij een vestiging in zowel Nederland als Viaanderen. Maar desondanks merk ik dat dergelijke uitgaven in Nederland niet of nauwelijks in de vakbla-den besproken worden. Twee voorbeelden van dergelijke nuttige uitgaven wil ik bij u introduceren. Ze heten enigszins verwarrend op de kaft alle twee Leeswijzer, ze zijn beide het produkt van samenwerking van eengrote groep auteurs onder eindredactie van Mark van Bavel en Marita de Sterck. Het eerste, gedateerd 1990, is voor de leefujdsgroep 14-16 jaar en heeft als ondertitel Keuzelijst en werkmodellen voor de tweede graad van het secundair onderwijs. Het tweede, uit 1993, heet binnenin eenvoudig Leeswijzer 16-18 jaar. Het grootste inhoudelijke verschil bestaat eruit dat het eerste boek een uitgebreide keuzelijst heeft van jeugdboe-ken met uitgebreide annotaties en daarna didactische suggesties voor het wer-ken in de klas met twaalf verschillende sooiten voor de jeugd geschikt geachte boeken als detectives, oorlogsboeken, historische romans en humoristische geschriften, maar ook met de typische adolescentengenres aangeduid als 'Groei naar volwassenheid1, 'Leven na de Bom', en 'Vriendschap en verliefdheid'. Het tweede boek is ingedeeld in 'Velden' en bevat geen aparte keuzelijst. Ik zal ze nu een voor een wat preciezer bekijken en ik begin met Leeswijzer voor 14-16 jaar. Honderd bladzijden 'werkmodellen' Na een verantwoordende inleiding, die wat mij betreft wat meer over de struc- tuur van het boek had mogen bevatten, en waarin onder meer blijkt dat geen toneel en ook geen poezie werden opgenomen (bij de werkmodellen zijn soms wel gedichten opgenomen) volgt de alfabetisch gerangschikte keuzelijst van titels, verschenen tussen '84 en '89 in Nederland en Viaanderen, origineel en vertaald. Ongeveer 70 bladzijden met per pagina gemiddeld 2 boeken. Per titel enkele trefwoorden die achterin in het register terugkomen. Van elk boek wordt eerst de korte inhoud gegeven, waarbij de ene samenvatter 66 Hawinkels, Ex Flandria Lux wat opsommeriger is dan een ander, een karaktenstiek met elementen van waardeoordelen, meestal iets over de stijl ('De stijl is sober, maar raak, de ka-raktertekening diepgaand') en dan een opmerktng over het verwachte lezerspu-bliek of de bruikbaarheid bij thematisch of projectmatig onderwijs. Didactisch het interessantst zijn de honderd bladzijden 'werkmodellen'. Gemaakt door verschillende auteurs zijn ze nogal wisselend van opzet en kwa-liteit. Soms wordt een karaktenstiek van het 'genre' gegeven, soms niet. Soms vind ik die karakteristieken helder, soms nogal lapidair, zoals bij detec-tives. Die naam had beter vervangen kunnen worden door misdaadromans. Een enkele auteur wijdt een opmerking aan het wel of niet terecht literair ge-vonden worden van 'ajn/haar' genre, maar ik had daar liever een prindpiele stellingname gezien voor de keuze van ook werken zonder literaire kwaliteit voor het literatuuronderwijs. Het is namelijk nogal flauw om een genre bin-nen het onderwijs te verdedigen met als argument dat er ook boeken met lite-raire kwaliteiten binnen dat genre bestaan. Daar gaat de discussie nooit over. Len Deighton en John le Carre' mogen van bijna iedereen wel in de Idas. Maar Ian Fleming of Mickey Spillane? De beste indeling vind ik die in 'instapmogelijkheden' of introductie, werken met de boeken zelf, opgedeeld in studerend en ervarend lezen, opzoeken, spre-ken, schrijven etc. en evaluatieve activiteiten. Een mij wel aansprekende vari-ant is het werken aan waardenverduideujking en -toekenning. Dat vergt nogal watreflexie. Didactische aanwijzingen niet ver genoeg uitgewerkt De teneur van de didactische aanwijzingen is vooral studieus: veel gegevens opzoeken, b.v. over de relatie tussen boek en werkelijkheid, een karakterteke-ning van personages maken, een soort sociogrammen van de relaties opzetten e.d. Er zijn ook wel suggesties voor het reflecteren op ervanngen, maar daar zou ik er voor deze leeftijdscategorie graag wat meer van hebben gehad. Bovendien denk ik dat veel leraren gedetailleerder en verder uitgewerkte didac-tische aanwijzingen willen hebben. Met wat Leeswijzer geeft, moeten ze in veel gevallen toch nog erg veel zelf doen. Ik zou zelf bij voorbeeld niet voldoende hebben aan een aanwijzing als: 'Hierbij aansluitend kan men een tekst geven waarin de ik-persoon eigenlijk niet over zichzelf vertelt maar hoofdzakelijk over anderen (ik-verteller als ge-tuige).' Geef me zo'n tekst, denk ik dan, en vertel me hoe ik daar didactisch mee moet omgaan, wat laat ik leerlingen daar dan mee doen? Een vergelijk-baar gevod bekruipt me bij de volgende hint: '1. Introductie van het boek. Zeer belangrijk is de motivering van de leerlingen. Hier leg je best de nadruk op de fase lezersreacties. Van primordiaal belang is het enthousiasme van de leerkracht en een zo weinig mogelijke streng-schoolse aanpak.' Hoe gaat zo-iets? Hoe leg je nadruk op readies als je het boek moet introduceren? Waaraan kan ik als leraar mijn enthousiasme koppelen, opdat het ook aan-sluit bij iets van de leerlingen? En geef me a.u.b. een voorbeeld van een an-dere dan een streng-schoolse aanpak. Ik vind met andere woorden in een aantal gevallen de didactische aanwijzingen 67 Hawinkels, Ex Flandria Lux niet ver genoeg uitgewerkt. In een aantal andere gevallen is dat overigens wel het geval. Bij voorbeeld bij het discussiespel, als leerlingen door middel van kaartjes moeten aangeven of ze het wel of niet eens zijn met stellingen die uit een gelezen boek gebaald zijn en daarna met elkaar daarover in de clinch moe-ten, mondeling of schriftelijk. Of als de opdracht luidt om de spannend-ste, aangrijpendste, leukste of —ste scene uit een boek op te zoeken en in de klas op zoek te gaan naar leerlingen die hetzelfde fragment gekozen hebben, of aan anderen hun keuze moeten toelichten. Deze kritiek doet echter niets af aan mijn grote waardering voor dit Vlaamse imtiatief. Hier is nu eindelijk eens een boek niet voor de eerste, maar juist voor de middenklassen, die het meest problematisch zijn. De keuzelijst is na-drukkelijk niet bedoeld als vervanging van het lezen zelf, maar leent zich, ze-ker door het register, uitstekend voor het selecteren van boeken bij thema's en projecten of om's avonds in te neuzen op zoek naar een leuk boek voor in de klas. Daarvoor is de informatie zeker breed en diep genoeg. En inspiratie voor didactisch handelen is ook ruimschoots voorhanden Waar ik de Vlamingen om benijd en misschien Mark van Bavel mee moet complimenteren is dat zo'n grote groep in het voortgezet onderwijs werkzame docenten aan een uitgave als deze wil en kan meewerken en dat er dan zo'n kwaliteit geleverd wordt. Hopehjk willen Nederlandse didactici deze kunst af-kijken. Een benijdenswaardige vorm van samenwerking tussen universiteit en schoolpraktijk. Een hartstochtelijk en verrukkelijk pleidooi Het tweede deel, voor 16 tot 18 jaar is zoals gezegd totaal anders van opzet. Het is ingededd in 9 velden of onderwerpen. 'De velden gaan uit van een si-tuatieschets en een genre-beschrijving. Het behanddde romangenre wordt geil-lustreerd met analyses en voorbedden vanuit een model dat getransfereerd kan worden naar andere romans van het genre' aldus de inleiding. Die velden ver-tegenwoordigen 'een aantal hedendaagse literatuurgenres die zelden in hand-boeken naar voren komen.' Het gaat nl. om detectives en thrillers, romans uit en over andere culturen, vrouwenliteratuur e.d., maar bovendien bevat Leeswijzer 16-18 o.a. een hoofdstuk over adolescentenliteratuur, een over ro-man en film en een over 'mediatisering van de literatuur1. Dit is nou een boek waar ik verrukt over ben. Voor het eerst lees ik een hartstochtelijk pteidooi voor jeugd- of adolescentenliteratuur in de bovenbouw van het vo, met een heel aardige lijst met geannoteerde titels. Leuk vond ik dat de schrijver van dat hoofdstuk de collega's die jeugdliteratuur in de boven-bouw afwijzen, gewoon unferfroren verwijt dat ze de zaak niet hebben bijge-houden. In het hoofdstuk over mediatisering wordt er bewust voor gekozen niet het klagerige standpunt van lieden als Steiner, Finkielkraut, Janssen of Goede-gebuure te kiezen, maar heel nuchter en realistisch vast te stellen dat kennis van en inzicht in de werking van de bemoeienis van de media met de litera-tuur onderdeel uitmaakt van het literaire systeem en dus bijdraagt aan de lite-raire competentie van de leerlingen. En bij de thrillers en detectives wordt be- 68 Hawinkels, Ex Flandria Lux sloten met 'Op die manier heeft men zijn leerlingen niet alleen een aantal knappe tomans laten lezen, maar hen op historisch, maatschappelijk en lite-rair gebied ook wat bijgebracht.' Ik heb slechts met moeite een welgemeend Praise the Lord, blessed be his name' achter het hekwerk mijner tanden kun-nen houden. Met het verschijnen van dit boek is aan iedere collega elk argument ontno-men om met veel breder zijn klasselectuur ter behandeiing te kiezen. Het zou een grote rol moeten spelen in de discussie over de concretisering van de aan-bevelingen van de CVEN. Het laat zien dat je met ontspanningslectuur in de bovenbouw verantwoord literatuuronderwijs kunt geven. Leeswijzer 16-18 wordt afgesloten met een apart hoofdstuk dat 'Veld 8+1' heet. Het is een standpuntarukel om het zo maar te zeggen. Mark van Bavel geeft zijn beeld van de recente discusie over literaire competentie en de discus-sie over de canon, en probeert tegenstellingen te verzoenen, o.a door didacti-sche mogelijkheden te geven. Het is een heel sympathiek hoofdstuk, maar ik vind dat deze bespreking niet geschikt is om erop te reageren. Een reactie hoort meer thuis in een apart artikel van een wat theoretischer aard. Ik hoop van harte dat iemand anders dat voor TSJIP zal schrijven. Van Bavel verdient het. Marita de Sterck en Marie van Bavel, Leeswijzer 14-16 jaar, idem, Leeswijzer 16-18jaar. Davidsfonds/Infodok, Leuven/Almere. Bfr 599// 34,90. 69 De Moor, Een handboek voor in de handtas Warn de Moor Een handboek voor in de handtas De titel liegt er niet om: Uteratuur en leerling. In de triade leerling - leraar -leerstof weet deze leraar zijn plaats: hij bemiddelt tussen leerstof en leerling. Hij heeft niet eenzijdig een van beiden voor ogen. Is dat dan niet vanzelfspre-kend? Nee. Wie de discussies in de didactiek vanaf 1970 heeft gevolgd, weet hoe het veeleer vanzelfsprekend was voor een van beide richtingen te kiezen: leerlinggericht' werken of 'leerstofgericht' onderwijs verzorgen. Zulke inge-burgerde germanismen komen in het boek met de titel Literatuur en leerling wel voor, maar Cor Geljon, de auteur ervan, houdt niet van jargon en ver-mijdt het zoveel mogelijk. Dat is al de eerste charme van dit 120 bladzijden tellende boek, ogend als een boekje, het past keurig in het handtasje of de zak van een colbert, maar wat er in staat is zo kort en krachtig geformuleerd, dat je, al lezende het gevoel hebt een flink boek te lezen. Dat is de tweede goede kant ervan. Het gaat voortdurend ergens over. Dat komt omdat Geljon geen woorden vuil maakt aan tegengestelde theo-rieen. Slechts hier en daar waar hem dit rechtvaardig dunkt, noemt hij namen van initiatiefnemers, van degenen diede didactiek van het literatuuronderwijs in de laatste decennia vooruitgeholpen hebben en geeft nun opvatting helder weer. Zijn boek is bedoeld "voor de dagelijkse praktijk in de klas" en zo is het ook geschreven. Dat laat de inleiding zien, waaruit ik een paar alinea's overneem om de inhoud te karakteriseren. "Na een inleidend gedeelte over de doelstellingen volgt een hoofdstuk over de verschillende manieren waarop we literaire teksten kunnen benaderen. Voor de school is een eenzijdig accent op de tekstbestudering niet gewenst, maar ook een pure tekstervaringsmethode schiet tekort. Daarom zullen we moeten streven naar een synthese van cognitieve en affectieve benaderingswijzen. Vervolgens komen per hoofdstuk de verschillende aspecten van het literatuur-onderwijs aan de orde: verhalend proza, poezie en drama. Aan de bistorische letterkunde is een apart hoofstuk gewijd. Moet je kiezen voor een historisch-sociologische aanpak, is actualisering de beste oplossing of moeten we zoe-ken naar een combinatie van beide?" Lezers van dit tijdschrift zullen niet verbaasd zijn dat we dit een perfecte be-nadering vinden, want niet eerder is er een boek verschenen waarin het ge-dachten- en ideeengoed dat leden van de SPL delen zo evenwichtig en veelzij-dig over het voetlicht is gebracht. De wetenschappelijke discussie over het doel van het literatuuronderwijs, uitmondend in literaire competentie' is erin verwerkt, zo goed als de noodzaak om tekstervarings- en tekstbestuderings-methoden met elkaar te verbinden of een vijftal functies of subdoelstellingen van het literatuuronderwijs naast elkaar een kans te geven, van cultuurover-dracht tot leesplezier, en dat zonder enige gene, maar wel met nuances. 70 De Moor, Een handboek voor in de bandtas Het principe van de titel wordt natuurlijk vooral spannend wanneer de combi-natie niet zo voor de hand ligt, ik bedoel bij het onderdeel literaire theorie en stilistische kennis'. Geljon lost dat op door aan te bevelen om er bij het aan-bieden van de stof voor te zorgen dat de kennis ook direct functioneren kan: "Laat de leerlingen in de tekst de elementen aankruisen die bun opvallen, be-noem ze en geef daarna een reeks vers- of verhaalregels of zeer korte frag-mentjes die ze moeten benoemen. In een volgend stadium moeten ze in hun praten en schnjven over literatuur, waar nodig, termen en begrippen kunnen hanteren." Creatieve verwerkingsopdrachten Voor Geljon is de creatieve verwerkingsopdracht heel gewoon. Ook in dit ge-val schroomt hij niet om daarvoor te pleiten, en men kan zeggen dat creative writing - auteurs als Kenneth Koch en Barbara Drake het materiaal voor der-gelijke opdrachten leveren. In de angelsaksische landen is het veel normaler dan bij ons om het lezen van literatuur te combineren met het schnjven er-van. Gedichten begrijpen door zelf gedichten te schnjven. En dus ook na de behandeling van een voorbeeldtekst "leerlingen een kort gedicht of verhaal Paten] schrijven, waarin een bepaald aspect uit die tekst domineert: een ge-dicht met veel personificaties, een verhaal met veel perspectiefwisseling, op-vallende ruimtewerking, vanuit een naturalistische perspectief of impressio-nistisch van stijl." (p.24-25). Geljon gaat er terecht van uit dat leerlingen al over heel wat ervaringskennis bescbikken waarmee ze in de literatuurles iets kunnen doen. Met dit voor ogen behandelt hij naar aanleiding van het begrip 'spanning' in een verhaal de verschillende leerstijlen (zonder daarvoor een aardige benaming vuit te vin-den): instrucueaanpak, reflectieaanpak, zelfstudieaanpak en oefenaanpak. Wei instructief. Keuzen van de leraar komen terug in de behandeling van verhalend proza (met tegenstellingen als leefwereld en belevingswereld, extensief en intensief le-zen) en poezie (een open en een gesloten curriculum). In het tweede geval doet hij recht aan het waardevolle, maar bij ons te weinig gekende werk van de in 1992 overleden Vlaamse didacticus Armand van Assche. Eigen inbreng is weer sterk aanwezig in het hoofdstuk Drama, dat in kort bestek goed uit-voerbare suggesties bevat. Keuzes op mezoniveau Je zou kunnen zeggen dat van hier af het tweede gedeelte van Literatuur en leerling begint, want is het tot nu toe gegaan over genres en hun verwerking in de klas, vanaf hoofdstuk 7 komen een aantal keuzes op mezoniveau aan de orde. Overigens worden ook die toegelicht met concrete lessuggesties. Zo stelt Geljon de historisch-sociologische benadering (ik denk dat het ge-woon: historische benadering is, zonder sociologische) tegenover de actualiserende benadering, maar ook hoe deze kunnen samengaan, welke rol de literatuurgeschiedenis daarin speelt en hoe je kunt werken met oudere teksten. Hij hangt dat op aan bijvoorbeeld het maken van een panoramische 71 De Moor, Een handboek voor in de handtas documentaire van een periode, Reinaert in 4 havo, Heer Halewijn of Fatsoen in de negentiende eeuw. In dit kader gaat hij ook de discussie over de canon niet uit de weg, maar het stukje over de 21 boektitels van Anbeek, Bekkering en Goedegebuure is wel aan de magere kant. De discussie speelt zich voornamelijk op academisch niveau af met Fokkema, Van Peer en Soetaert als voornaamste woordvoerders. Daar mengt Geljon zich niet in; het lijkt de consequentie van zijn keuze om alleen wat van direct nut is voor de docent in de klas op te nemen in zijn boekje. Heel concreet en nogal dringend is het appel dat hij doet op de leraren om te werken met recensies en andere secundaire literatuur. En daarna legt hij uit wat het leesdossier inhoudt, met zijn leesautobiografie en learner report, de organisatie ervan, de wijze van beoordeling (nog slechts een begin van een oplossing, lijkt me) en wat voorbeelden, waarbij hij Van Woerkom en Segers recht doet. Duidelijke opties in de literatuurdidctiek van de laatste vijftien jaar zijn van meetafaan geweest een latitudinale en een longitudinale lijn. Daarvan schetst Celjon de contouren in de hoofdstukken 11 (voornamelijk Europees en inter-cultureel literatuuronderwijs), 12 (basisvorming) en 13 (tweede fase). In dit dertiende hoofdstuk pakt hij de problematiek aan van de lesordening over lan-gere perioden, de lesvoorbereiding, -indeling en -uitvoering bij de behandeling van tekst, schrijver, periode of stroming. Het goede, maar weinig benutte werk van toetsontwikkelaar Willibrord Lohman vindt zijn neerslag in het slothoofdstuk, dat gewijd is aan evaluate en toetsing. Trouw aan zijn thema gaat Geljon na hoe de gegeven lessen aan de hand van het leesdossier tot hun recht komen tijdens het eindgesprek. Voor hem is de keuze voor korte termijn toetsing vanzelfsprekend in combinatie met dit eindgesprek. Het laatste woord in dit boek is aan de CVEN. De eindexamenvoorstellen van deze commissie blijken het deksel dat op dit pannetje uitstekend past. Cor Geljon heeft een uiterst handzaam product afgeleverd, waarmee bij bewust de grote discussies van de literatuurdidactiek buiten de deur heeft gehouden, zonder aan hun resultaten voorbij te gaan. Dat is waar de man of vrouw in de klas op zit te wachten, niet op de regie-aanwijzingen vanachter de coulissen. Cor Geljon, Literatuur en leerling. Een praktische didactiek voor het literatuuron-derwijs, uitg. Coutinho, Bussum 1994. ISBN 90 6283 933; NUGI 724. 120 pp. Prijs f 22,50. 72 Van bestuur en werkgroepen Mededelingen * Het verheugt het bestuur de leden mee te kunnen delen dat door het ministerie van WVC opnieuw subsidie is toegekend aan de SPL voor de door haar voorgenomen activiteiten. Deze betreffen met name de uitgave van het tijdschrift Tsjip, een over vorig en dit jaar gespreide financiering van het PR-materiaal en overige PR-activiteiten, en bijdragen aan onderzoek, dat door de SPL en Vereniging voor de Didactiek van het Nederlands wordt geentameerd. WVC stelde ruim f 24.000,- beschikbaar. Zonder dat bedrag zou met name het tijdschrift de donateurs veel meer moeten kosten. * Op 27 februari is door een auto-ongeluk om het leven gekomen ons lid Riet Ross, docente Nederlands aan het Christelijk Streeklyceum in Ede. Zij zou dit jaar 60 zijn geworden. Wij kenden Riet als een evenwichtige, fijne vrouw die vanaf het begin van de jaren '80 dat evenwicht heeft gerealiseerd in haar bijdragen aan de vemieuwing van het literatuuronderwijs. Dat deed ze vooral in de klas, want zij was niet iemand die haar ideeen op papier zette. Stagieres waren altijd enthousiast over haar manier van werken en omgang met de leerlingen. Zij liet regelmatig haar leerlingen poezie verzamelen die zij waardeerden en gaf daar kleine boekjes van uit. Heel belangrijk was haar bijdrage aan de subcoimnissie Literatuurdidactiek die de CVEN van advies diende. We verliezen in haar een goed mens, van een altijd jeugdige charme, bij leerlingen en collegae zeer geliefd. We zullen haar missen. * De werkgroep Onderzoek heeft het initiatief genomen tot onderzoek naar een overzicht van onderzoek over de periode 1984-1994 op het gebied van het literatuuronderwijs Nederlands en moderne vreemde talen in Nederland en Vlaanderen. Op basis van het overzicht worden aanbevelingen voor onderzoek en leerplanontwikkeling geformuleerd. U hoort er spoedig meer van. * In deze Tsjip vindt u naast een folder voor het congres van 23 September een invulformulier. U zoudt ons helpen om van de SPL meer dan een service-instituut te maken door de op het formulier gevraagde gegevens in te vullen en toe te zenden aan: SPL, Arie van den Akker, De Schietspoel 1, 5051 DL Goirle. In het verleden hebben wij wel eens een formulier toegestuurd aan nieuw donateurs, maar dit was te onvolledig om dienst te doen als bron van informatie. Wij hopen dat u deze moeite zult willen nemen. Het maakt het ons mogelijk om voor specifieke doelgroepen activiteiten te organiseren. * En als u dan toch een enveloppe hebt geschreven, stuur meteen de inschrijfkaart mee voor der conferentie Literatuuronderwijs en literaire vorming: Grenzen en Vergezichten, die op 23 September a.s. in het Nijmeegse Kolpinghuis wordt gehouden. Het wordt leerzaam, boeiend en hopelijk ook heel genoeglijk. Het is belangrijk dat wij elkaar tenminste eenmaal in het jaar eens zien. Tot dan! 73 BOEKBESPREKINGEN Roddy Doyles flitsende debuut Net voor de boekenweek 1994 verscbeen eindelijk in vertaling de debuutro-man van Booker Prize - winnaar Roddy Doyle in de fabuleuze Rainbow Pocketboeken van Maarten Muntinga. Een boek waarin zoveel namen van popgroepen en lekker bekkende uitdrukkingen terecht onvertaald worden gela-ten, heeft derhalve, waar het gaat over de bijna fakegroep The Commitments, de naam van die groep. The Commitments dus. Stel je voor: De Betrokken-heden, ha, wat zouden dat voor halvegaren zijn? Roddy Doyle won de Booker Prize 1993 (zie elders in dit nummer). Als zijn debuut kenmerkend is voor zijn kwaliteit, moet hij die prijs gekregen hebben voor zijn losse toon, zijn colloquial language in snelle dialogen, zijn gevoel voor de sfeer van jongens onder elkaar. Die hebben er in elk geval voor ge-zorgd dat het, in 1987 verschenen, een groot sukses werd. Alan Parker maakte er een film van die behoorlijk swingt. The New York Times Book Review vond The Commitments eeu "venijnig, dynamisch verhaal vol on-vergelijkbare Ierse humor". Dat gaat mij te ver. Ik zie niet wat er typisch Iers aan is en venijnig is deze vriendelijke satire op een stukje popscene ook al niet. De dynamiek ervaar ik meer als die van De AJ.C.'ers, maar dan op zijn pops met neuken als gespreksthema in plaats van 'een goaltje zetten' en dat dan ook nog nagenoeg uitsluitend verbaal. Want als Joey die Lips, de oude bok in het jeugdige gezelschap, met een van de drie meiden van het ballet -hij probeert ze alle drie uit -achter de deur wordt betrapt op zoenen (en nog niet eens op "tongen"!) is dat al genoeg om The Commitments op de rand van de ineenstorting te brengen. Ze vallen dan ook uiteen v66r het sukses hun naar het hoofd kan stijgen. Karakters zijn er niet. Jimmy en geiioemde Joey, met zijn religieuze tic, die kunnen er nog mee door. Zij zijn het ook die de vage ambities van het achttal omzetten in daden en het stelletje na wat oefeningen in de schuur tot een cafd-achtig optreden weten te bewegen voor vrienden en magen. E6n nummertje, dat kan ermee door. Night Train heet het, en dat heeft blijkbaar een bijbeteke-nis die klanten trekt. Het boek bezit in de vertaling van Rob van Moppes de aardigheid dat het vol Engelse citaten van de gezongen liedjes staat: niet al-leen Night Train, maar zoveel andere. Minder aardig is de overdaad daaraan. Rob van Moppes voelt het jargon van Doyle goed aan. "Eert uw vader en uw moeder, broeders en zusters. Ook zij waren eens te gekke vogels, weet je wel. Ouders zijn soul." Dat is de wat overjarige leuze van Joey the Lips, die dan ook van zijn jongere maatjes ongezouten te horen krijgt: "Waardigheid, lul-koek, waardigheid, gezeik, waardigheid, amine reet, Joey." Geestig, luchtig en met het gemak van Arie B. Hiddeina - wie zegt die naam nog wat? provo-cateur van de jaren zestig in de Nederlandse literatuur -, rolt Doyle door de Ierse popscene. 74 Boekbesprekingen Felrealistische satire, zegt de uitgever op de achteiflap; als dat bedoeld is als "bijtend' dan vind ik dat overdreven. The Committments is een lekker gek boek, dat mij, krasse knar al bijna, aansprak, maar dat, eindeloos veel beter geschreven dan net recent verschenen puberboek Bor van Joris Moens, leer-lingen een paar genoegelijke leesuurtjes zal bezorgen. Met ijzersterke dialo-gen. Figenlijk jammer om die niet in het Engels, wat zeg ik, Iers te lezen. Kees Combat Poezie voor Engels en Nederlands In de recente Boekenweek is er zoveel aaiidacht aan poezie geschonken als in een heel jaar nog niet gebeurt in onze kwaliteitskranten. Het is eigenlijk treu-rig, dat we het tegenwoordig moeten doen met een enkele poezierubriek, die van Guus Middag in NRC-Handelsblad, af en toe een interpretatie van dik-wijls al lang geleden verschenen poezie door Kees Fens en te hooi en te gras aandacht voor jubilerende (Claus) of excellerende (Enquist) dichters. Maar misschien dat de onverwacht goede verkoop van veel poezie in deze paar we-ken weer eens wat krantenredacties bcweegt tot het creeren van ruinite voor een ter zake nuttige, informatieve en vooral kritische kolom van een kundige gedichtenlezer. Het niveau en misschien nog meer de lage frequentie waarop het gedichten le-zen bij ons is afgezakt, laat zich aflezen uit het relatief hoge aantal bloemle-zingen dat ter gelegenheid van het thema 'poezie' van deze Boekenweek in de etalages werd gelegd. De mooiste waren al wat langer verkrijgbaar: Meulenhoff zag kans om van zijn prachtig uitgevoerde, ook gebonden ver-krijgbare, Spiegels van de poezie (de Engelse, de Griekse, de Italiaanse) hele stapels af te zetten. Daar zaten schitterende ontdekkingen bij. Om maar een voorbeeld te nemen: de Spiegel van de Engelse poezie uit de gehele wereld. Deze bloemlezing die Elisabeth Mollison en Henk Romijn Meijer in 1989 en 1991 lieten verschijnen, zal menigeen die niet in het vak zit, ontgaan zijn. Daarom wekte de royale korting op de beide delen - deel Een: Van 1200 tot 1900, deel Twee: Dichters van de twintigste eeuw - bij de niet-anglist eerst de kooplust op en daarna, mede dankzij de duidelijke voorkeur van beide bloem-lezers voor let concrete boven het abstracte', de lust tot lezen. Het plezierige van deze bloemlezingen is dat alle gedichten in de oorspronke-lijke taal zijn opgenomen en dan vergezeld gaan van een vertaling op het on-derste gedeelte van de rechterpagina's die synchroon loopt met de Engelse tekst op de twee openliggende bladzijden, zodat je alles in eŁn oogopslag kunt vergelijken. Een ander extra is naast het register op titel en eerste regel de inhoudsopgave met biografleen van de opgenomen dichters. Om maar eens achteraan te beginnen in het deel deze eeuw. De keuze van het gedicht 'Anne Frank Huis' van Andrew Motion (geb. 1952) zegt meteen iets over de aandacht van Mollison en Roinijn Meijer voor poezie die origineel is en de lezers, ook de jongere lezers, aan kan spreken. Het is een gedicht uit Dangerous Play, Poems 1974-1984, dat de poezieredacteur van Chatto and 75 Boekbesprekingen Windus schreef naar aanleiding van zijn bezoek aaii bet Anne Frank-huis. Hij is ervan onder de indruk, heeft het gevoel dat hij, door het Achterhuis te be-treden, Anne's verborgenheid ('her secrecy') schendt. Buiten herhaalt de Westerkerk zich, as if all time worked round towards her fear, and made each stroke die down on guarded streets. Imgaine it - three years of whispering and loneliness and plotting, day by day, the Allied line in Europe with a yellow chalk. What hope she had for ordinary love and interest survives her here, displayed above the bed as pictures of her family; some actors fashions chosen by Princess Elisabeth. Kijkend naar al die plaatjes en de ruimte waarin Anne zich heeft bewogen rea-liseert de dichter zich hoe zij evenzeer verlangd heeft naar vrij kunnen gaan en staan: "te kijken / hoe een stille schuit zich losmaakt van bruggen / die nun spiegelbeeld in de blauwe gracht plantea." De Nederlandse dichtkunst lateu wij graag beginnen met het 'Hebban olla vo-gala nestas hagunnan hinase hie anda thu'. De Engelse dichtkunst vangt in deze bloemlezingen aan met een juichlied over de zomer: "Nu is de zomer weer in 't land, koekoek, zing uit voile borst! / Weer groeit het zaad, weer bloeit de weide / en hull in lover zich het bos." Dat in een taal die heel ver-want is aan ons hebban vogala: Sumer is y-cumen in, Lude" sing, cuccu! Groweth sed and bio we th med And springth the wud6 nu. Twee prachtige boeken, met een originele keus Łn de evergreens, als ze ver-staanbaar zijn, waarover heel veel meer te zeggen zou zijn, maar die zich zon-der enige uitleg laten lezen. Domweg gelukkig Een paar jaar geleden is Andrea Verwer begonnen met een typologie te formuleren van de bloemlezing, en in haar studie kwam zij tot een groot aantal typen. Volgens haar typologie zouden de Spiegels van Meulenhoff ovendchtsbloemlezingen mogen heten. Domweg gelukkig in de Dapperstraat, hit kassucces van de recente Boekenweek, zou men ook tot dit genre kunnen rekenen, maar dan omdat deze bloemlezing een overzicht geeft van die 76 Boekbesprekingen gedichten waar generaties mee zijn weggelopen. Oud-uitgever C.J. Aarts en M.C. van Etten stelden haar al vier jaar geleden samen voor de Ooievaarreeks van Bert Bakker en de derde verbeterde druk ter gelegenheid van deze boekenweek vloog weg, zodat bet bijna 300 bladzijden tellende boekje nu aan zijn zevende druk toe is. Aarts en Van Etten stelden deze bloemlezing overigens samen met de banden op de rug gebonden: "In ons contract stond 'een bloemlezing van de bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur', niet van de mooiste gedichten, niet van wat wij mooi vonden." Ze geven zelf in hun badinerende inleiding toe dat ze daarmee niet de eerste gebonden bloemlezers waren, want Wim Zaal ging hen niet zo lang geleden voor met zijn Geliefde gedichten. Als we Aarts & Van Etten op hun (voor)woord mogen geloven hebben ze driftig gebruik ge-maakt van de resultaten van de bloemleeskunde, zoals die door Verwer is geentameerd, en kwamen ze erachter dat de meest gebloemleesde gedichten gemakkelijk kunnen worden aangevuld met de gedichten van de meest ge-bloemleesde dichters - Vondel, Achterberg - die meer pijlen op hun boog hebben dan Van Eijck met zijn Tuinman en de Dood en Gossaert met zijn Moeder. Vermakelijk wordt ons in de inleiding geschetst langs welke bokkesprongen deze verzameling verder tot stand is gekomen. Maar het resultaat doet het le-zershart, vooral het oudere lezershart sneller kloppen. Achter elkaar staan daar -ik laat niets weg- op de eerste dertig bladzijden: Het was in eenen tsinxen-daghe (de Reinaert!), Van dichten comt mi cleine bate (de Beatrijs!), Eens meiens morgen woeg, Alle dinge I zijn mi te inge, Het lied van Heer Halewijn, Gekwetst ben ik van binnen, Het Egidiuslied, Het dagel in den oosten, Het waren twee koningskinderen en Ik was in mijn hoofkijn om kruidgegaan. Daarmee hebben we de middeleeuwen achter ons. Maar wat zijn die gedichten stuk voor stuk de moeite waard- en wat zou er veel te zeuren zijn over de merkwaardig inconsequente spelwijze in de eerste regels van deze gedichten alleen al (zie boven), ter wij 1 toch in de verantwoording beweerd wordt: "we besloten alle gedichten weer te geven in de huidige spelling (met handhaving van de verbuigings-n". Ik zwijg erover, maar ik betreur het wel: zie de eerste regel van de Reinaert en de Beatrijs die ik hierboven correct heb overgenomen uit Domweg gelukkig in de Dapperstraat. Moet ik er trots op zijn dat ik op drie na alle 250 gedichten in deze bundel kende, tot en met "n Beetje' en 'Vriend' van Toon Hermans en 'Rust nu maar uit - je hebt je strijd gestreden' van Nel Benschop toe? Zou dat literaire com-petentie zijn? Lijkt me een leuk spel voor vervroegd uitgetreden neerlandici, want die hebben al deze gedichten met de paplepel ingegoten gekregen. Een keer raden waar deze bundel, gesierd met Bloems beroemdste regel, mee be-gint Juist: Hebban...Overigens: jouw geheugen is nooit dat van een ander, want herinneren Aarts en Van Etten zich dat gedicht van Van der Leeuw niet: de landman gaat, nu de avond is gevallen, voor het laatst nog eens de hoeve rood? 77 Boekbesprekingen De poezietoko van de Bezige Bij Bloemlezingen van het kennismakingstype zijn die waarmee De Bezige Bij haar vijftigjarig bestaan viert. De lezer maakt kennis met de auteurs van de Bezige Bij. Ooriog, Passie en Poezie zijn de thema's. Die van de poezie past in de reeks waarvan Lees eens een gedichl jaren geleden een excellent voor-beeld was. Daarin presenteerde T. van Deel het dichterfonds van Querido. Eddy van Vliet doet dat nu met zeveneutachtig Bij-dichters van vaderiandse of Vlaamse afkomst (van Andreus tot Zeeman) en negentien (van Borges tot Transtromer) die de uitgeverij uit een vreemde taal liet vertalen. Van Vliet laat het bij een inleiding van niks. Wat ernstige woorden over poe-zie als wapen tot verweer en het uitgeven ervan als een daad van verzet, omdat De Bezige Bij ontstaan is mede dankzij de uitgave van de rijmprent 'De achttien doden' van Jan Campert. Maar geen informatie over de dichters, terwijl de bundel toch de pretentie heeft "een aardig beeld' te geven "van de evolutie van een belangrijk deel van de naoorlogs poezie". Is er dat aardig beeld? Het boekje laat zien dat de eerste dichters de traditionele dichttrant volgden: Jan Campert, De Vries, Vestdijk, Mok, Gerhardt. Het Woord staat erin met Schuur en Voeten, de Vijftigers zijn er: in de volgorde Kouwenaar, Lucebert, Campert, Andreus en Vinkenoog. Wat later Claus, wiens eerste gedichten in Vlaanderen verschenen, Polet, Gils, Peraath - de Bij was altijd de sterkste schakel met de Vlaamse poezie, dat is goed te zien. Ook relativerende poezie was er: Lehmann, Hussem, Buddingh'. En de juist sterk emotionele: van Arends en Harmsen van Beek, de barok van Ter Balkt en Trolsky, het pathos van Johnny van Doom, de nuchterheid van Gard Sivik met Armando, Vaandrager, Sleutelaar en Verhagen, een uitgebalanceerde koelheid bij Ten Berge. Vreemd is daarnaast het zoveel oudere werk van Terborgh, die dat ook decenma eerder schreef, maar met zijn Verzameld werk bij De Bezige Bij terechtkwam. Geen echte Bij-dienter, maar eerder Boucher. Wie de nieuwste poezie niet heeft bijgehouden, krijgt in de laatste vijfentwintig bladzijden van de bundel een dozijn verrassingen aangeboden: van Martin Reints tot Michael Zeeman. Mooie regels van Anneke Brassinga: Wij zijn nu zo geoefend in het wachten dat als een kind het bij ons hoort. en van Miriam Van hee: ik schrijf je dacht ik ik haal je uit het ijs vandaan Opmerkelijk fraai is de poezie van Nachoem M. Wijnberg. Onder de vertaalde poezie zijn het interessantst de dichters die we niet in nun eigen taal kunnen lezen: Borges, Gustafsson, Transtromer. Van een overzicht is hier natuurlijk geen sprake, daarvoor is de stoet dichters uit de toko van de Bij te divers. Warn de Moor 78 Boekbesprekingen Somen gedichten schrijven in de klas De instituten voor kunstzinnige vonning lieten zich tot voor enkele jaren weinig gelegen liggen aan de literatuur op school, maar dat is veranderd: meer en meer hebben LOKV, tegenwoordig Nederlands Instituut voor Kunsteduca-tie LOKV, en regionale of stedelijke steunpunten voor kunstzinnige vorming de literaire vorming als nieuw terrein ontdekt. Dat zij zich daarbij niet beper-ken tot de buitenschoolse literaire vorming, blijkt bijvoorbeeld uit het cahier dat Ardi Roelofs en Machtelt van Thiel eind 1993 uitbrachten onder de titel Somen gedichten schrijven in de Idas. Het 68 bladzijden tellende werkschrift werd samengesteld naar aanleiding van de 'Werelddag voor kinderen en poezie 1994. Deze werd intussen op 19 maart 1994 gevierd in het Land van Ooit en de plaatjes van de gewaardeerde jonge dichtertjes zijn her en der in de pers ver-schenen. Zo'n dag drijft natuurlijk op het enthousiasme van enkele fanatieke-lingen, en daartoe mag met zovvel de familie Mieke en Ricliard Westbroek als de auteurs van dit boekje rekenen. Roelofs en Van Thiel presenteren zich als 'consulenten literaire vorming' en het is duidelijk dat hun doelgroep is le vinden in de basisschool. Midden jaren zeventig gaf het echtpaar Annelies en Peter Dekkers een veelgebruikt boek uit over poezie in de basisschool, en natuurlijk vindt men in het nieuwe cahier wel wat vergelijkbare ideetjes. De aanpak van deze literaire consulenten is goed. Ze werken eerst aan sfeer. Dat heeft een sterk leesbevorderend karakter: voorlezen natuurlijk, en praten over poezie, bundels laten zien, proeven van de gedichten die aan de richtlijnen zijn toegevoegd, een persoonlijke leesmap laten aanleggen, ook maar eens een gedicht uit het hoofd leren - je hebt het allemaal al wel eens gelezen en misschien ook gedaan, maar het is nuttig dat het helder en overzichtelijk bij elkaar staat. En dat geldt eigenlijk ook voor de volgende afdelingen, waarin veel is terug te vinden uit de creative writing workshop van Amerikaanse suit, zoals 'lijstjes niaken' direkt van Kochs Wishes, Lies and Dreams is overgenomen. Die vind je in de literatuurlijst niet terug, daarin staan alleen de Nederlandse bronnen. Hoe de dichter zijn in-houd oproept, hoe je een verhaaltje ombouwt tot een gedicht, dat het leuk is om het schrijven aan regels te binden (ook Koch!), dat het boeiend is om bet sSmen te doen, dat je kunt schrijven naar aanleiding van beelden, en dat je een kladtekst altijd nog beter kunt maken. Somen gedichten schrijven in de Idas zou twintig jaar geleden in de nieuwe lerarenopleidingen zijn weggchoond At, "ecu receptenboekje". Ik laat deze consulenten graag hun gang gaan. Als het de gebruiker van hun aardige methodc wat al te strak op het lijf zit, legt hij hun boekje wel weg. De bloemlezing leverde mij nog heel wat nieuws op. Het cahier is in een typografie gezet die het onderwerp verdient.Men kan het boekje bestellen bij: Stichting Werelddag voor Kinderen en Poezie, De Indus 8,5152 VC Drunen. Tel. 04163-73019. Kees Combat 79 Externe betrekkingen Vereniging Europese Letteren Op voortreffelijke wijze onderhoudt de Vereniging Europese Letteren sinds een kleine twee jaar de contacten tussen de verschillende groepen die zich met de literatuur in Europa bezighouden: docenten, didactici, wetenschappers, niet alleen uit Nederland en Vlaanderen, maar ook nit Finland, Italie, Frankrijk of Ierland. De twee nummers van het tijdschrift Letteren, geredigeerd door Joris Hermsen en zijn mederedacteuren, verschenen in januari en april 1994, laten zien dat de vereniging de wind in de zeilen heeft. Daarvoor wordt hard gewerkt door velen. We wijzen hier gaarne op het congres dat de vereniging op 3 en 4 juni aanstaande organiseert aan de Katholieke Universiteit in Brussel. Opvallend verfoeterd in beide nummers is het middenkatera dat Didactiek & Fictie heet en waarin deze keer respectievelijk aan de orde komen: het reizen door de steden van Europa (verzorgd door Martine de Clercq van de Brusselse universiteit) en, didactisch wat steviger opgebouwd, Duivelsteksten in de klas uit het middeleeuwse Europa, samengesteld door Mark van Bavel. De journalistieke kwaliteiten van de redacteuren Joris Hermsen en Ton Philipsen komen tot uitdrukking in interviews met de oprichter van Les Lettres Europeennes in Frankrijk, Guy Fontaine, en Herman Pleij, de Amsterdamse hoogleraar in de historische letterkunde. Te waarderen valt bo-vendien dat zij zowat iedere conferentie over de literatuur volgen en voor de lezer samenvatten. Verheugend in dit tijdschrift is ook het aandeel van de Vlaamse medewerkers, Luc Top, interviewer van buitenlandse vakgenoten, en Mark van Bavel, die binnenkort ook aan Tsjip zal mee gaan werken. Er staat nog veel meer in deze nummers, vaak kort en kernachtig neergezet voor snelle lezers. Kortom: goed dat Letteren er is. Het eerste jaar was gratis, dit jaar betaalt men f 30,- / BF 550 voor 6 nummers van telkens 24 bladzijden. Adres voor Nederland: VEL, Koolemans Beynenstraat 9,6521 ER Nijmegen (080 - 22 80 24). Adres voor Belgie: KU Brussel, t.a.v. Martine de Clercq, Vrijheidslaan 17, B 1080 Brussel (02-412 42 11). (WdM) Post-HBO cursus Hogeschool voor de Kunsten Utrecht Evnals vorig jaar stellen de opleidingen 'Dramaschrijven' en 'Literaire vor-ming' een aantal programma's uit het reguliere onderwijs open voor cursisten. Aangezien de cursisten les krijgen samen met de studenten van de opleidin-gen, worden gei'nteresseerden voor de cursus geplaatst op basis van hun erva-ring inen hun kennis van schrijven, literatuur of theater. Bij inschrijving voor deze cursussen wordt u dan ook verzocht deze ervaring en kennis aan te geven. Voor de maand juni 1994 is het pTogcaramaVertellen nog opengesteld voor belangstellenden. In dit geconcentreerde programma werken deelnemers onder leiding van Anne van Delft aan een eigen verhaal. Vanuit het idee dat vertel- 80 Externe betrekkingen len een vonn is van verbeterd praten, schaven deelnemers steeds opnieuw aan verhalen, die aan de ene kaiit authentiek moeten zijn en aan de andere kant herhaalbaar. De verhalen worden ontwikkeld en besproken. Tevens wordt steeds weer gepoogd een relatie te leggen tussen verhaaltechnieken en wereld-beelden. Enige ervaring in het vertellen van verhalen is voor het volgen van het programma noodzakelijk. Praktische informatie De cursus wordt gedurende vier achtereenvolgende dagen gegeven, steeds tus-sen 9 en 12 uur: maandag 6 juni, dinsdag 7 juni, woensdag 8 juni en donder-dag 9 juni. De kosten bedragen f 240,- voor het geheel. Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen bij mevrouw T. van Oosterbos, HKU, Faculteit Theater, Janskerkhof 18, 3512 BM Utrecht. Tel. 030-342041. (MvW) Leeskringen in Noord-Holland Met een dag vol Iezingen en veel belangstellende leeskringleidsters en -leiders gaf de Provinciale Bibliodieek Centrale Noord-Holland onlangs het startschot voor haar betrokkenheid bij de leeskringen. Warn de Moor en Mdrgitka van Woerkom kwamen vertellen over de ervaringen met leeskringen en de nieuwe voorzitter van de Stichting Lezen, Marieke Sanders, kreeg het eerste exem-plaar overhandigd van een belangrijk koffertje. Belangrijk voor de leeskring-leiders, omdat zich daarin - er zijn veel meer van die koffertjes - maximaal 7 exemplaren van een te lezen boek bevinden, waarover een leeskring kan be-schikken, m6t informatiemap over boek en auteur, en aandachtspunten voor het gesprek. Leeskringen kunnen tweemaal per jaar van de service gebruik maken die de afdeling Bijzondere en Educatieve dienstverlening heeft bedacht. Het gaat om een collecue van 50 titels, die dan geleend kunnen worden van de plaatselijke bibliotheek, die uiteraard in nauw contact staat met de PBC Noord-Holland. Leeskringen die van de regeling gebruik willen maken moeten een contactper-soon aanstellen die verantwoordelijk is voor het geleende materiaal. De kof-fertjes worden gehaald bij de plaatselijke bibliotheek of de bibliobus en ook daar teruggebracht. Aanvragen doet men v66r 1 december en voor 1 juni. Het leukst voor Tsjip-lezers is nog wel de eerste lijst. Die begint van Eva Luna van Allende en eindigt met, jawel, Vals licht van Joost Zwagerman. Daartussenin 31 Nederlandse en 17 vertaalde boeken. Titels? We noemen al-leen de Nederlandse: Hersenschimmen. Betonken rood, Voor een verloren sol-daat, Zilver, Ontaarde moeders, Vroeger is dood, Stella Klein, Mammoet op zondag, Au pair. Van geluk gesproken, Cirkel in het gras, Allemaal tranen, Vanwege een tere huid, De morgen loeit weer aan, Een warme rug, Als wind en rook, Het grote verlangen, Eerst grijs, dan wit, dan blauw. Twee vrouwen, Rituelen, Kinderjaren, De wetten, De eikelvreters, De avonden, Nergens er-gens, Een leeg landsclutp, Het meisje met het rode haar, Hoffman's honger, Terug naar Oegsgeest en Otto's oorlog. Kunt u ze allemaal thuisbrengen? Bij een score van 25 vinden we u toch wel literair competent. 81 Externe betrekkingen De bibliotheekcentrale is van plan het bestand regelmatig te vernieuwen. En zo hoort het ook. Adres voor infonnatie: Prov. Bibliotheekcentrale Noord-Holland, afd. Bijzondereen Educatieve dienstverlening, Postbus 116, 1800 AC Alkmaar, tel. 072-199600. (KC) Stichting Schrijvers School Samenleving Bij de Stichting Schrijvers School Samenleving verscbenen onlangs de nieuwe schrijverslijsten onder de titels Auteurs voor Volwassenen en Jeugdboekenauteurs. De eerste lijst geeft infonnatie over meer dan tweehon-derd Nederlandse schrijvers en dichters, die bereid zijn lezingen te geven in school, bibliotheek of cultureel centrum; op de tweede lijst staan meer dan honderd auteurs van kinder- en jeugdboeken. Zij komen, de een meer, de ander minder vaak op basisscholen en de klassen van de basisvorming, en eveneens in bibliotheken. Je kunt aan deze auteurslijsten de grote routine zien die SSS in de loop van haar bestaan heeft verworven: een inleiding geeft aan hoe je zo'n schrijversbe-zoek kunt voorbereiden en met andere organisaties kunt samenwerken. Van iedere auteur zijn er gegevens over leven en werken, te weinig om als litera-tuurgeschiedenis te dienen, maar zeker bruikbaar materiaal voor de klassebi-bliotheek. Bovendien weet je door een index waarover de auteurs het bij voor-keur willen hebben. De prijs per lijst van 56 bladzijden is f 15,-, maar het is wel zo handig ze samen te bestellen voor f 25,- (inclusief de verzendkosten). U doet dat bij: SSS, Huddestraat 7, 1018 HB Amsterdam, of telefonisch: 020 - 6234923. (KQ Stichting Lezen vernieuwd De Stichting Lezen heeft zich omgevormd en wil dat weten. Onlangs werd dat met enige luister gevierd. Directeur van de stichting is sinds 1 januari drs. Marieke Sanders-ten Holte, oud-docente Engels. Jan Terlouw is voorzitter geworden van de Stichting. De brochureagenda van de Stichting Lezen ver-meldt voor de komende maanden onder meer op 26 mei de Rationale Voorleesdag die de afronding vormt van de school-, regionale en provinciale ronden, waarbij leerlingen en leerkrachten een fragment uit een favoriet boek lazen. De stichting heeft fors uitgepakt met de reclame voor deze dag: Voorlezen in het Basisonderwijs vormt het thema. Het zal druk worden. (Contactpersoon: Marja Kass, tel. 08373-15718). De stichting heeft een brede kijk op het lezen, want in haar brochure worden Poetry International (17-25 juni) en de Amsterdamse Boekenmarkt (27 en 28 augustus) even goed meegenomen als de Werelddag voor Kinderen en Poezie die pas op 19 maart 1995 wordt gehouden, maar waarvoor in September tot november voorronden worden gehouden. Ook de verhalenwedstrijd van de stichting Roos in Hilversum, waarbij kinderboekenauteurs een verhaal begin-nen dat door kinderen van 8 tot 12 wordt afgeschreven krijgt een plaats. Het 82 Exteme betrekkingen thema van de kinderboekenweek 1994 is De Nacht (5-15 oktober) en als die voorbij is kunt u meteen door naar de Stripdagen (15,16 oktober). Voor jon-geren van 16 tot 25 jaar orgaiuseert de Meervaart (020-6107498) op 17 en 18 november Literatuur op de Planken. De belangrijkste symposia dit jaar zijn naast 'Voorlezen in het Basisonder-wijs' van 26 mei de studiedag 'Leesbevordering in School en Gezin' van RAIN en Sardes/SVO op de KU Brabant in Tilburg op 1 juni, het 'Congres voor Leeskringen' dat de Literaire Salon ergens in September organiseert (vraag na bij Hanneke Eggels, 071-218668), de couferentie 'Literatuuronder-wijs en literaire vormiug: Grenzen en vergezichten1 van de KU Nijmegen en de SPL op 23 September in Nijmegen (heet in het boekje nog 'literatuur in breder perspectief) en de 'Dag van het Literatuurondenvijs' op 14 oktober door Bulkboek en SSS georganiseerd. Het kan geen kwaad de brochure van de stichting Lezen alsnog aan te vragen, want er staat veel meer in dat de literaire vorming betreft: over de belangrijk-ste letterkundige prijzen, de exposities, radio- en tv-programma's over litera-tuur, materialen en instellingen die bij de stichting Lezen betrokken zijn. Het adres van de stichting is: Keizersgracht 391, 1016 EJ Amsterdam, tel. 020-6230566. (KC) 83 Over het volgende nummer Voor het zomemummer wordt in elk geval gedacht aan nieuwe informatie over het leesdossier, met een zeker accent op het vreemdetalenonderwijs. Tracy van Poppel vertelt over eigen ervaringen en laat anderen spreken. Door Nijmeegse SPL-leden werd onderzoek verricht naar de keuzen van docenten bij het voorlezen. Zij leggen uit welke titels het blijkbaar goed doen en waarom dat zo is. Ook doen zij een poging het bestand aan titels uit te breiden. We blijven aandacht schenken aan het poezie-onderwijs. Remko Ekkers schreef over de dertig mooiste gedichten uit de Nederlandse literatuur. Nu kan men over gedichten op allerlei manieren schrijven. De vraag is of de methode van Ekkers - streng studieus - het in de gemiddelde klas haalt of niet. Voor de leeskringen richten we deze keer de schijnwerper op, jawel, Marcel Moring. Een literatuurdidactische analyse valt te verwachten van het boek dat de Libris Literatuurprijs gaat winnen. Kopij blijft welkom. Kan ze niet mee met nummer 2 (deadline verlengd tot 1 juni), in nummer 3 en 4 is zeker nog plaats. 84 ISBN 0926-2668 NUGI 724 c> Tsiip tijdschrift voor literaire vorming 4/2 Mi 1994 Tsjip 4/2 juli 1994 Tijdschrift voor literaire vorming ISSN 0926-2668 NUGI724 Uitgave van de Stichting Promotie Literatuuronderwijs te Nijmegen Hoofdbestuur: Drs. J. Hawinkels, vz., Taludweg 83, 1215 AC Hilversum, 035-213778 Dr. R. Soetaert, vice-vz. (Vlaanderen) Dr. W. de Moor, secretaris Mevr. drs. D. de Kruijk, penningmeester Mevr. dr. N. Rowan, lid (Vlaanderen) Bestuur Nederiand: Drs. J. Hawinkels, voorzitter Dr. W. de Moor, vice-voonritter, Tsjip-redactie Drs. C. Geljon, secretaris Mevr. drs. D. de Kruijk, penningmeester Mevr. drs. F. Staatsen, lid, werkgroepen Bestuur Vlaanderen: Dr. R. Soetaert, voorzitter Mevr. dr. N. Rowan, vice-voorzitler Mevr. drs. E Alboom, secr.-penn. Dr. M. van Bavel, lid Dr. J. van Iseghem, lid Redactie: Warn de Moor (eindredactie) Anja Bijlsma-Lindaart Kees Combat Harrie Habets DeesMaas Tracy van Poppel Margitka van Woerkom Redactie-adres: Uitsluitend voor redactionele aangelegenheden: Tsjip, Erasmusplein 1, kamer 6.11, Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen Tel. 080 - 616271. Fax: 080 - 615939 Abonnementen / ledenadministratie: Abonnementspnjzen /donateurschap voor 1994: f 40,- resp. BF 750 (indiv.), f 50,- resp. BF 900 (instellingen) of f 30,- resp. BF 550 (studenten). Voor Nederiand: SPL. De Schietspoel 1, 5051 DL Goirle. Tel.013-346093. Voor Vlaanderen: SPL, RU Gent, Sint Pietersplein 5, 9000 Gent Tel. 091-643549. U ontvangt een acceptgirokaart Tsjip verschijnt vier keer per jaar. Het volgende nummer verschijnt in april. Kopij graag binnen voor 1 maart 1994. Tsjip 'Maar waarom wind je je zo op, lieverd? Je leerlingen schrijven op wat je van ze verwacht!' •En dat is?' 'Dat lezen moet! Het dogma! Je verwachtte toch zeker geen stapel opstellen waarin de boekverbranding wordt verheerlijkt?' 'Wat ik verwacht, dat is dat ze hun walkmans afzetten en dat ze eens echt gaan lezen!' 'Welnee... Wat jij verwacht is dat ze goede leesverslagen inleve-ren over romans diey'i/ ze opdringt, dat ze correcte tekstverklarin-gen geven van gedichten wan jouw keuze, dat ze op de dag van het examen keurig de teksten analyseren van jouw lijstje, dat ze verstandig "commentaar" leveren of intelligent "samenvatten" wat de examinator ze die morgen onder hun neus duwt... Maar noch de examinator, noch jij, noch de ouders zijn er zo bijzonder op gebrand dat die kinderen lezen. Let wel, ze willen ook niet het te-gendeel. Ze willen dat ze hun diploma halen, punt uit! Voor de rest hebben ze wel wat anders aan hun hoofd. Trouwens, ook Flaubert had andere dingen aan zijn hoofd! Als hij Louise naar haar boeken verwees, deed hij dat opdat ze hem met rust zou la-ten, dat ze hem rustig aan zijn Bovary zou laten werken en achter zijn rug om niet zwanger zou worden. Dat is de waarheid, en dat weet je best. Als Flaubert aan Louise schrijft: "Lees om te leven' betekende dat gewoon: 'Lees om mij te laten leven'. Heb je dat uitgelegd aan je leerlingen? Nee? Waarom niet?' Ze glimlacht. Ze legt haar hand op de zijne: 'Je moet er maar aan wennen, lieverd: de verering van het boek, dat is een kwestie van mondelinge overlevering. En jij bent de hogepriester daarvan.' Daniel Pennac, In een adem uit. Het geheim van het lezen. Vert. Piet Meeuse. De Brink, Amsterdam 1993, p. 70. 1 Inhoud 3 Redactioned 4 Leo Lentz Tegen fictie in de basisvonning 14 Hermance Wissink en Michel van der Maas Honderd pagina's is nooit genoeg 19 Joost Minnaard De literatuur van de aboriginals 28 Mdrgitka van Woerkom Gedachten over gedichten 2 36 Jacques de Vroomen Literatuur van de straat 37 Willy Geursen Met Sam, Lisa en Raph op weg door het leven 43 Dorie de Kruijk Wat niet-lezers willen lezen 46 Tracey van Poppel Goed bijhouden en niet te druk over maken 54 Van bestuur en werkgroepen reactie Ginjaar-Maas 56 Boekbesprekingen 59 Externe betrekkingen 2 Redactioneel Als extra nummer gaven wij in december 1993 het leerplan Fictie in de basisvorming uit, verzorgd door medewerkers van het Instituut voor Leerplanontwikkeling SLO. Dat plan kreeg de instemming van het bestuur van de SPL, maar het wekte blijkens het op 10 december gehouden forum in Hilversum, ook tegenspraak. Deze is uitgemond in fundamentele kritiek. Leo Lentz schreef een stuk, in eerste instantie voor Literatuur zonder leeftijd. De redactie was zo vriendelijk Tsjip de primeur te gunnen. Lentz heeft bezwaren zowel tegen de toon van het leerplan als tegen de inhoud. Dick Prak reageert in Tsjip 4/3. De SPL kreeg nog meer post: van Mevrouw N. Ginjaar-Maas, namens de stuurgroep Profiel. Het omslag van dit nummer verwijst naar een literatuur die de meesten van ons vreemd zal zijn. Joost Minnaard verbleef geruime tijd in Australia en ontdekte er een verhaalvorm die verankerd is in de orale literatuur van de oorspronkelijke bewoners van het continent. Op de tekening neemt het vogebekdier of platypus de hem toekomende plaats in de hierarchie der dieren in. Minaard levert met zijn artikel over deze literatuur en haar makers een welkome bijdrage aan de ontwikkeling van het intercultureel literatuur-onderwijs. Dat er ook jeugdliteratuur van de aboriginals bestaat, laat hij het volgende nummer zien. Van de orale literatuur naar de voorleesliteratuur is slechts een stap. Hermance Wissink en Michel van der Maas doen verslag van de wijze waarop een bundel met voorleesteksten voor de basisvorming tot stand is gekomen. Aan de selectie van de verhalen is onderzoek voorafgegaan, waaraan door 75 docenten is meegewerkt. We blijven schrijven over poezie. In Tsjip 4/1 gaven we de voorkeur weer van docenten Duits, Frans en Spaans en een leeskringleidster. Nu volgen de reacties op onze vraag naar het favoriete gedicht van een classicus, docenten Nederlands en Engels en een bibliothecaris. Mooie gedachten bij mooie gedichten, vinden we. Evert Hartman stierf. Doree de Kruijk schreef een warm in memoriam: "Het zijn de gewone kinderen voor wie hij schreef. Tineke was een van de meisjes, een van de niet-lezers, die dankzij Hartmans boeken aan het lezen raakten. "Boeken schrijven die niet-lezers willen gaan lezen, dat is onmiskenbaar een grote verdienste". Willy Geursen vertelt deze keer over de joodse wijze van vertellen in Morings roman Het grote verlangen en de verschillende verhalen die in deze roman zijn opgesloten. Intussen zoeken we op het terrein van de didactiek verder naar concrete voorstellen. Tracy van Poppel vertelt haar eigen ervaringen met het leesdossier in de Franse les in 5 en 6 VWO. Na een moeizame eerste poging begint het te lopen. 3 LeoLentz Slechte tijden voor het literatuuronderwijs Het leerplan fictie stelt teleur Waar moet het naartoe met het schoolvak Nederlands in de basisvorming? En hoe moet het in het bijzonder met het literatuuronderwijs in dat vak? On-langs verscheen een leerplan fictie dat de SLO maakte op verzoek van de Stichting Promotie Literatuuronderwijs. De auteurs van het leerplan zijn Martien de Boer, Dick Prak en Eric Wagemans. Het document is integraal gepubliceerd in TSJIP van december 1993. In de inleiding bij dit nummer beschrijft Koos Hawinkels het feestelijk gevoel dat hem overkwam toen hij dit leerplan bij de post vond. Een dergelijk gevoel had ik ook toen ik begon te lezen. Maar al snel sloeg dat prettige gevoel om in verbazing en veront-waardiging. Mijn eindoordeel over dit leerplan is zonder meer negatief. Warn de Moor zegt in hetzelfde nummer dat de ideeen uit dit leerplan ook in de bi-bliotheek en de steunpunten kunstzinnige vorming een positieve rol zouden kunnen spelen. Mijn ervaring in die sector (als lid van de Landelijke Werk-groep Literaire Vorming, waarin diverse vertegenwoordigers uit de sector van de kunstzinnige vorming participeren) is echter dat het denken daar mijlen verder is dan de ideeen zoals geformuleerd in dit leerplan. Ik zal in deze reac-tie mijn kritiek toespitsen op de volgende punten. Allereerst wil ik het document bespreken als leerplan. Een leerplan is een vakdocument voor vakmensen die inzicht willen krijgen in de manier waarop het onderwijs voor een aantal leerjaren georganiseerd kan worden, en die de doelen uitgewerkt willen zien voor elk leerjaar en voor de verschillende deel-gebieden van het vak. Ik zal laten zien dat dit document aan die eisen niet voldoet. Vervolgens wil ik wat dieper ingaan op de visie op het vak Neder-lands en met name op het deelgebied dat de (jeugd)literatuur betreft, zoals die in dit leerplan zichtbaar wordt. En tenslotte wil ik het leerplan beoordelen als bijdrage aan het kunstonderwijs in Nederland, waarbij ik ervan uitga dat net als de disciplines muziek en beeldende kunst en drama, ook de literatuur als kunstzinnige discipline recht heeft op de nodige aandacht in de basisvor-ming en gezien moet worden in relatie tot die andere kunsten. Samenvatting Voor wie de tekst niet gezien heeft vat ik heel kort de hoofdlijn van het do-cument samen. Het begint met een inleiding waarin de auteurs zich baseren op een kleinschalig onderzoek en een aantal uitgangspunten formuleren. In het volgende hoofdstuk wordt de relatie beschreven tussen dit leerplan en de kerndoelen Nederlands voor de basisvorming. Vervolgens wordt in vier hoofdstukken het eigenlijke leerplan weergegeven, onderverdeeld in een be-schrijving van het terrein van fictie, een hoofdstuk over verschillende genres, een hoofdstuk over fictie begrijpen (taalgebruik, tijd, structuur, perspectief, personages, verhaallijn) en een hoofdstuk over het omgaan met fictie. Het 4 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs laatste hoofdstuk gaat in op enkele organisatievormen. Elk onderdeel van het leerplan bevat lessuggesties. Ik besteed aan die suggesties in deze bespreking geen aandacht. Ze zijn uiterst beknopt (gemiddeld drie regels per suggestie) en willekeurig geordend. Voor uitwerkingen van suggesties kan de lezer be-ter terecht bij het boekje van Helge Bonset (Nederlands in de basisvorming) of de meer recente publikatie van Cor Geljon (Literatuur en leerling). Als vakman in mijn eer aangetast Wat is de kwaliteit van dit document als leerplantekst? Ik formuleer twee cri-teria voor mijn beoordeling. In de eerste plaats moet het document op het niveau van de vakkennis van de leraar geschreven zijn en daar verstandige in-zichten aan toevoegen, die meestal voortkomen uit nieuwe ontwikkelingen in wetenschap of didactiek. In de tweede plaats moet er een helder overzicht van doelen uitgewerkt worden, voortbouwend op de kerndoelen voor de ba-sisvorming, liefst enigszins gespreid over de verschillende jaren. In hoeverre is bier sprake van een vakdocument voor de leraar Nederlands die een opleiding in de Neerlandistiek heeft genoten aan een universiteit of zich minimaal vier jaar met taal- en letterkunde heeft bezig gehouden aan een ho-geschool? Ik geef een paar voorbeelden van fragmenten, die duidelijk moeten maken waarom ik mij al lezende spoedig verbaasde en mij afvroeg in wat voor document ik eigenlijk aan het lezen was. Fictie is er voor je plezier en voor je persoonlijke ontwikkeling. Lezen (en naar films en televisie-series kijlcen) kan gewoon ontspannend zijn, maar het kanje ook diep raken en aan het denken zetten over de wereld omje heen en over hoe mensen met elkaar omgaan, problemen veroorzaken of oplossen. Door middel van fictie kunje iets leren over gevoelens en gedachten van an-deren, gebeurtenissen in andere tijden, andere landen, andere omstandigheden. Fictie verruimtje blik en stimuleert je fantasie. Toen ik dit las dacht ik: "tegen wie hebben ze het?" Is dit geschreven voor de leraar Nederlands? Wordt die tegenwoordig in leerplanteksten met "je" aange-sproken? En moet binnen die gediplomeerde beroepsbeoefenaar uitgelegd worden wat wij aan de vakgroep Nederlands van de Universiteit Utrecht nog niet aan onze eerste-jaars zouden durven vertellen uit vrees dat zij met toma-ten zouden gooien? Of menen de leerplanschrijvers dat zij ons, vakmensen, moeten duidelijk maken hoe wij een tekstje voor onze leerlingen uit de brugklas moeten for-muleren? Want dat is toch eigenlijk het niveau, waarop hier geschreven is, ook al zou ik het als leraar Nederlands niet aan mijn brugklasleerlingen dur-ven voor te leggen. Is dit fragment een incident? Allerminst. Ik geef een paar voorbeelden. 5 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs De vraag waarom schrijvers schrijven is niet eenvoudig te beantwoorden. Er zijn erg veel redenen te bedenlcen waarom iemand gebeurtenissen enfanta-sie'en op papier zet. Schrijvers zijn vaak gefascineerd door de stofdie ze be-schrijven (herinneringen, bepaalde toestanden in de samenleving, historische gebeurtenissen, fantasieen over de toekomst) en willen hun lezers daarvan deelgenoot maken. Waarom wordt in een leerplan voor docenten Nederlands de vraag opgewor-pen waarom schrijvers schrijven? Het is mij een raadsel. Maar als de vraag dan relevant is en niet eenvoudig te beantwoorden, zoals in de eerste zin ge-steld wordt, waarom wordt de lezer dan beledigd met zo'n simpel antwoord? Ik voel mij tijdens het lezen werkelijk als vakman in mijn eer aangetast. Wordt hier geprobeerd aandacht te vestigen op de sociaal maatschappelijke positie van de auteur in Nederland? Dat is zeker een interessant thema en een leerplan is het document bij uitstek om de collega's voor te stellen aandacht te besteden aan maatschappelijke thema's in de (jeugd)literatuur, aan interna-tionale prijzen die schrijvers als Jan de Zanger gekregen hebben voor hun prestaties op dat punt. Aandacht voor de economische positie van de literaire schrijver is zeker het overwegen waard. De leerplanschrijver had de lezer kunnen wijzen op het prachtige boek van Hans Abbing (Een economie van de kunsten), waarin duidelijk wordt hoe slecht die positie is. In plaats daar-van krijgen we een tekstje voorgeschoteld dat rechtstreeks uit een school-boek overgenomen lijkt. Wat te zeggen over genres en de nieuwe media? Maar er worden natuurlijk niet enkel nieuwe thema's in dit leerplan beschre-ven. Ook het aloude thema van de genreleer komt aan de orde. Een thema dat op elke lerarenopleiding uitvoerig behandeld wordt. Let op hoe de afgestu-deerde docent hierover vender wordt geholpen. Binnen het genre verhalend proza onderscheiden we het korte verhaal en het lange verhaal, oftewel het korte verhaal, de novelle en de roman. Tussen deze drie bestaat slechts een gradueel verschil. Grofweg gezegd: een kort verhaal is een korte, op zichzelf staande, afgeronde vertelling waarin een ofmeer personages voorkomen in meestal een enkelvoudige verhaallijn. Een roman is een uitgebreider verhaal waarin meer personages kunnen voorkomen en waarin naast de hoofdlijn van het verhaal soms ook zijlijnen uitgewerkt zijn. Wat leren wij hier over genres? Er wordt iets onduidelijks gemompeld over aantallen personages (komen er in romans nu meer personages voor dan in korte verhalen?) en over verhaallijnen. In een kort verhaal is die enkelvou-dig, maar in een roman zijn er soms ook zijlijnen. De lezer verwacht een te-genstelling enkelvoudig en meervoudig, maar dat durven onze deskundigen niet aan. Gelukkig maar, want wie het werk van de meester van het korte verhaal, Julio Cortazar, kent, weet dat ook het korte verhaal vaak meervou-dige verhaallijnen bevat. Wat er met zijlijnen bedoeld wordt, behoeft blijk-baar geen toelichting. Wat mij betreft hoeft een leerplantekst niet aan een afgestudeerde vakman of -vrouw uit te leggen wat genres zijn en waarin de novelle zich onderscheidt van een roman. Dat lezen we in onze vakliteratuur. 6 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs Maar als men er dan iets over wil zeggen, waarom neemt men dan niet de moeite om die vakliteratuur te raadplegen en er met bronvermelding iets aan toe te voegen? Dat kan toch de enig denkbare legitimering zijn voor het op-nemen van zo'n passage: de leerplanschrijvers hebben ons iets nieuws te melden over genreleer. Het is een stoutmoedige veronderstelling, dat geef ik toe, want uit de geciteerde passage wordt allerminst duidelijk dat de auteurs ons op dit gebied iets te melden hebben. In dit leerplan wordt bewust gekozen voor de term "fictie", omdat men het terrein van literatuuronderwijs uitbreidt naar media als film en televisie. Op dat punt wordt de neerlandicus dus geconfronteerd met zogenaamde nieuwe media. Daarover heeft het leerplan ons dan ook iets te melden. Terwijl een boek het produkt is van 6en schrijver en soms een illustrator en een ontwerper, is een film het resultaat van de creatieve samenwerking tus-sen producent, regisseur, scenarioschrijver en cameraman. De aftiteling van een film oftv-serie bevat daarom een heleboel informatie. Tjonge, dacht ik en staarde even in gedachten voor me uit, de diepe conse-quenties overdenkend van dit nieuwe perspectief op literatuur en film. Over de verfilming van literatuur en wat daarbij komt kijken heb ik trouwens niets gelezen in dit leerplan. Diep hurken Mijn eerste conclusie zal duidelijk zijn. Als vakdocument is dit leerplan be-neden alle peil omdat het de vakmensen aanspreekt op een niveau dat deze al hadden toen zij nog met hun studie moesten beginnen. De leerplanschrijvers hebben in hun ijver leerlinggericht onderwijs te ontwerpen de enorme ver-gissing begaan zich diezelfde leerlingen voor ogen te nemen tijdens het schrijven van dit document en daarmee de deskundige leraar over het hoofd gezien. Van alle leerplanteksten uit de afgelopen eeuw, die ik bestudeerde voor mijn onderzoek naar de geschiedenis van het leerplan in Nederland (Het leerplan in Nederland, van Hans van Tuijl en ondergetekende), ben ik er geen tegengekomen waar de auteurs zo diep hurken dat de lezers er alleen maar op neer kunnen kijken. Een nog pijnlijker gedachte is dat de schrijvers mis-schien volstrekt niet geprobeerd hebben te hurken, maar daarentegen zo hoog mogelijk probeerden te reiken en in de veronderstelling verkeren dat zij een degelijk vakdocument ontwikkeld hebben terwijl het bereikte niveau nog be-neden dat van het gemiddeld collegedictaat van een eerstejaars student is. Ordering van de doelen Over het tweede aspect van de leerplankwaliteit kan ik kort zijn: ook de for-mulering van de doelen van het onderwijs deugt niet. De lezer vindt geen en-kele aanduiding van een mogelijke ordening van doelen over de vier leerja-ren. En dat is de historische kern van elk leerplandocument: de ordening van het onderwijs over de leerjaren. Helaas is die gedachte in Nederland aan het verdwijnen. En daarmee nemen de klachten over niet functionerende leer-plannen natuurlijk alleen maar toe. Maar ook al zijn de doelen niet verdeeld over leerjaren, dan nog kunnen ze helder geformuleerd zijn. Helaas is daar 7 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs ook geen sprake van. In de eerste plaats omdat niet systematisch per onder-deel een doel geformuleerd is. In de tweede plaats omdat waar dat wel ge-beurt, de formulering ervan veelal gebrekkig is. Om te beginnen heeft de le-zer de grootste moeite om te ontdekken waar precies sprake is van de formu-lering van een doelstelling, omdat deze niet afzonderlijk gemarkeerd zijn door bijvoorbeeld een ander lettertype of een kopje "Doelen". Wat we aan doel-stellingen vinden is bovendien uiterst voorzichtig geformuleerd. Veel zinnen bevatten het modale hulpwerkwoord "kunnen" en reiken de lezer daarmee slechts een mogelijkheid. Af en toe is er sprake van het stelliger "moeten" of frases als "van belang is...". Misschien wordt er op dat moment een heus doel geformuleerd. Het lijkt er een beetje op. Van belang is dat leerlingen een goed inzicht krijgen in verschillen, over-eenkomsten en grenzen tussenfictie en non-fictie enfictie en werkelijkheid, zodat ze weten wat ze lezen en waarnaar ze kijken. Van belang is vooral dat leerlingen zich enigszins bewust zijn van de sub-tiele, vormende werking vanfictie, of die nu positief of negatief is. De kennismaking met het verhaal moet opleveren dat de leerlingen weten dat er verschillende soorten verhalen bestaan, en dat er voor elk wat wils is. In ieder leerjaar moet een aantal korte verhalen beluisterd, en gelezen worden. De leerlingen moeten een ofmeer verhalenbundels in handen hebben gehad, zowel bundels rond een thema ('reizen', 'eerste liefde' en dergelijke) als bun-dels met korte verhalen van een auteur. Ze moeten het verschil kennen tus-sen een verhalenbundel en een roman. Bij veel onderdelen ontbreken dergelijke aanduidingen van doelen. Maar waar we ze vinden, valt op dat ze volstrekt willekeurig geformuleerd lijken te zijn. Leerlingen moeten zich bewust zijn van allerlei dingen, ze moeten kennis hebben van sommige zaken, en ze moeten boeken in handen hebben gehad. Die laatste aanduiding is wel het meest onthullend: blijkbaar mogen we tevreden zijn als leerlingen boeken even pakken en weer neer leggen. Een boekenkast vol met onderwijskundige en leerpsychologische literatuur over de systematiek in het formuleren van doelstellingen van onderwijs en het onderscheiden van aspecten als houding, kennis en gedrag is blijkbaar niet meer relevant. Ook op dit tweede aspect van leerplankwaliteit scoort het leerplan fictie dus een dikke onvoldoende. Houding ten opzichte van het vak Nederlands Ik ga over naar mijn tweede aandachtspunt: de visie op het schoolvak Neder-lands. De auteurs van het leerplan maken een bewuste keuze voor fictie in plaats van literatuur. Fictie wordt uitgebreid naar drama, film, televisie, hoorspel en de mondelinge vertelling. In de inleiding betogen de auteurs dat zij daarmee voortbouwen op een ontwikkeling die al enige jaren gaande is. Tegen een andere tendens zetten zij zich af. Ook al blijkt uit onderzoek dat het streven naar "leesplezier" nog altijd de boventoon voert in de beleving van docenten, de auteurs menen dat dit geen zinnig doel is. Je kunt er niet uit afleiden wat de leerlingen moeten leren en je weet bij voorbaat al dat niet alle leerlingen het doel zullen bereiken, en dat kunje ze 8 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs niet kwalijk nemen. Stelje voor dat leerlingen verplicht werden plezier in al hun schoolvakken te hebben! Aan dit leerplan ligt dan ook een werkbaarder streven ten grondslag, namelijk om de leerlingen zoveel te laten ontdekken op het gebied vanfictie dat ze welbewust kunnen beslissen en beargumente-ren welke plaats zijde verschillende soortenfictie in hun leven geven. Verderop zeggen de auteurs dat het erotn gaat de leerlingen: ... het 'gereedschap', de kennis en vaardigheden in handen te geven om ge-fundeerd te kunnen beslissen welke plaats de verschillende fictiegenres in hun leven krijgen en om zonder belemmeringen vanfictie te kunnen genie-ten. Twee noties staan hier centraal. Ten eerste een node die het veld betreft: hoe smal of hoe ruim moeten we dat zien? Ten tweede een node ten aanzien van het doel: wat beogen we in grote lijnen met dit onderwijs? Beide noties wil ik bespreken. Fictie Eerst de velddiscussie. Het terrein van de leraar Nederlands wordt dus uitge-breid met film, drama, televisie, mondelinge vertelling en hoorspel. Daar-voor wordt als verzamelnaam de term "fictie" gebruikt. Ik neem aan dat deze uitbreiding niet alleen de onderbouw van de basisvorming betreft, en dat die lijn wordt doorgetrokken naar de bovenbouw. De eerste vraag die dan aan de orde is, luidt: in hoeverre zijn de bevoegde do-centen Nederlands opgeleid om onderwijs te geven over dit uitgebreide veld? In het universitair onderwijs zijn de disciplines van de literatuur aan de ene kant en theater, hoorspel, drama en televisie aan de andere kant institutioneel gescheiden. De literatuur is het domein van de vakgroep Nederlands en van de literatuurwetenschappers. De overige disciplines worden bestudeerd bij Theaterwetenschappen. Hoe zit het nu met de bevoegdheid van de eerste-graads docent Nederlands. Komt die als vanouds uit de neerlandistiek en klust die er een beetje bij in de tweede groep disciplines? Of verklaren we ook de afgestudeerde theaterwetenschapper als bevoegd eerstegraads docent Neder-lands? Dreigt hier een nog verdergaande "continental drift" binnen het schoolvak Nederlands, na het uiteengroeien van literatuuronderwijs en taal-beheersing? Naar mijn mening kunnen we domeinverschuivingen in het 9 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs voortgezet onderwijs niet bepleiten zonder aandacht te schenken aan deze op-leidingsproblematiek. Mijn persoonlijke opvatting is dat het een ongelukkige keuze is om de neer-landicus op te dragen onderwijs te verzorgen in enkele kunstzinnige discipli-nes waar hij niet voor opgeleid is. Hoe zouden de muziekdocenten reageren als zij met ingang van volgend jaar ook geacht worden het dansonderwijs te verzorgen, omdat dat altijd zo'n verwaarloosd terrein is geweest? Ik denk ook dat onze collega's bij theaterwetenschappen niet erg gelukkig zijn met een ontwikkeling waarin hun vakgebied een serieus aandachtspunt wordt in het voortgezet onderwijs, terwijl hun studenten geen enkele kans krijgen met hun opieiding dat onderwijs te verzorgen. Zou het niet meer voor de hand liggen de dramadisciplines onder te brengen bij een dramadocent die daarvoor opgeleid is? Daarmee krijgt ook het vak Drama een steviger basis, wordt het meer dan "omgaan met spel" en komt de receptieve kant van dat vak sterker tot ontwikkeling. Hoe aantrekkelijk zo'n voorstel ook lijkt, het probleem is dat de Nederlandse dramadocent een HBO-opleiding heeft genoten die volledig op het produktieve vlak ligt (zelf spelen) terwijl de academisch gevormde theaterwetenschapper een zuiver receptieve opieiding achter de rug heeft en geen onderwijsbevoegdheid heeft, tenzij hij is afgestudeerd in de tijd dat de studie Theaterwetenschappen nog een kopstudie was als vervolg op bijvoor-beeld een kandidaatsdiploma Nederlands. Kortom, in feite is er noch binnen de neerlandistiek, noch binnen de drama- en theateropleidingen een profiel te vinden voor de leraar die het onderwijs moet geven dat in dit leerplan voor-gesteld wordt. Afgezien van de bevoegdheidskwestie is er een schaarsteprobleem. Volgens de urentabel kan de leraar Nederlands om de week een uurtje Fictie geven. Die geringe tijd moet nu dus verdeeld worden over film, televisie, theater, hoorspel en (jeugd)literatuur. In feite komt het voorstel dus neer op een forse reductie van het aantal uren dat per jaar aan (jeugd)literatuur besteed kan wor-den. Dat staat in schril contrast met het Ieesbevorderingsbeleid van de over-heid, dat er juist op is gericht leerlingen wat meer tijd aan (jeugd)literatuur te laten besteden. Ook vanuit dat perspectief vind ik deze uitbreiding van het veld geen gelukkige keuze. Doel Tot zover de eerste notie: die van de uitbreiding van het terrein van het schoolvak Nederlands. De tweede notie betreft die van het doel. Gaat het om de bevordering van leesplezier of om de leerlingen "het 'gereedschap', de ken-nis en vaardigheden in handen te geven om gefundeerd te kunnen beslissen welke plaats de verschillende fictiegenres in hun Ieven krijgen en om zonder belemmeringen van fictie te kunnen genieten." Ik ben het eens met de kri-tiek op het doel van het leesplezier, maar het alternatief kan mij ook niet bekoren. Vooral op het besluitvormingsdoel heb ik kritiek: gaat het er echt alleen maar om dat leerlingen kunnen beslissen welke plaats die genres in hun leven krijgen? Is er enig schoolvak in de basisvorming dat er op gericht is dat leerlingen uiteindelijk kunnen beslissen welke plaats techniek (het 10 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs nieuwe vak), Engels, wiskunde, of muziek in hun leven inneemt? Moet je daar al dat gereedschap, die kennis en die vaardigheden voor ontwikkelen? Ik vind het een beetje mager. Wat mij betreft gaat het om de ontwikkeling van de literaire competentie en daarmee de literaire socialisatie van 12- tot 16-ja-rigen. Met die competentie kan de leerling inderdaad beslissen wat hij of zij met literatuur wil, maar die beslissing kan iemand zonder die competentie ook wel nemen. De waardevrijheid van deze formulering wordt vooral duide-lijk wanneer we ons voorstellen dat die leerling verder niets met (jeugd)literatuur te maken wil hebben. Hoe kan een leraar Nederlands tevre-den zijn met die uitkomst? Is zijn doel niet om alle leerlingen esthetische ervaringen mee te geven die een positieve houding ten opzichte van litera-tuur tot gevolg hebben? Natuurlijk weten we dat dat niet bij iedereen bereikt wordt, zoals de leraar wiskunde zich realiseert dat niet iedereen overal een wiskundige uitdaging in ziet. Maar dat besef hoeft toch niet te leiden tot een principiele desinteresse in de esthetische vorming van de leerling? Het ge-reedschap, de kennis en de vaardigheden zijn erop gericht de leerling te hel-pen toegang te krijgen tot de literatuur, dat terrein te veroveren en zich er een plaats in te zoeken. Welke plaats dat precies is, maakt inderdaad niet uit. Maar we streven er wel naar dat het een plaats binnen de literatuur is en niet erbuiten. Op dat punt mag een leerplan naar mijn mening geen neutrale hou-ding innemen. Het gaat erom een keuze te maken, die goed te beargumente-ren, ook al beseffen we dat niet alle leerlingen het uiteindelijke doel zullen halen. Nu is de stok zo laag gelegd, dat menige leerling eroverheen stapt zonder te merken dat er een obstakel lag. Opnieuw zullen wij een oude klacht van veel leerlingen en hun ouders vernemen: "bij Nederlands, daar leer je niets". Hoe die stok wat hoger gelegd zou kunnen worden, stel ik in het vervolg aan de orde. Offerandes Uiteraard moet een uitbreiding van het schoolvak Nederlands met de drama-disciplines ten koste gaan van andere aandachtsvelden. Dat wordt ook duide-lijk zichtbaar in dit leerplan. Een eerste offer is gebracht aan de historische dimensie van het vak. Nergens in het leerplan vinden we een notie van het belang om aandacht te besteden aan oudere teksten. Avonturenverhalen wor-den zeer op prijs gesteld, maar enige relatie met inmiddels zeer toegankelijke bewerkingen van ons Reinaard-verhaal of de geschiedenis van Brandaan ont-breekt. Ik vind dit jammer. Ik pleit niet voor een nieuwe canon met middel-nederlandse literatuur en Hooft en Vondel, maar ik vind het noodzakelijk dat ook in de eerste jaren van de basisvorming aandacht wordt geschonken aan de traditie van fictie in Nederland. Ik zou niet weten waarom leerlingen in de basisvorming wel in het vak geschiedenis geconfronteerd kunnen worden met verhalen uit de oudheid en niet in het vak Nederlands. De leraar geschie-denis en de leraar Nederlands zouden elkaar op dit punt nog steeds moeten kunnen aanvullen en de leerlingen zouden moeten beseffen dat die beide vak-ken niet los van elkaar staan. Daarmee wordt tevens een ontwikkeling weer-spiegeld in het wetenschappelijk bedrijf, waar geschiedschrijving en litera- 11 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs tuurbeschouwing elkaar steeds vaker vinden en nuttige samenwerkingsver-banden sluiten. Wanneer we deze dimensie serieus nemen komt ook het tweede deel van het hierboven beschreven doel duidelijker naar voren: zonder belemmeringen van fictie kunnen genieten. Een belangrijke belemmering is immers het gebrek aan historisch inzicht, een gebrek aan ervaring met ou-dere literatuur. Wie dat doel serieus neemt, kan niet om die historische di-mensie in het literatuuronderwijs heen. Behalve het opofferen van deze historische dimensie is er een tweede offer gebracht: de esthetische dimensie. Ook hier begeef ik me op gevaarlijk ter-rain, maar ik vind dat dat moet en dat de leerplanschrijvers vooral op dit punt zich uitermate gemakzuchtig om niet te zeggen bang opstellen. Wat volledig ontbreekt in dit leerplan is het besef dat het onderwijs in de disciplines film, theater, televisie en literatuur in feite kunstonderwijs is. Onderwijs dus dat verwant is met het kunstonderwijs in die andere disciplines die een vaste voet hebben gekregen in ons onderwijs: muziek en beeldende vorming. Wat centraal moet staan in al het kunstonderwijs is de esthetische ervaring, hoe moeilijk dat begrip ook te operationaliseren is. En altijd betekent het onder-wijzen in deze disciplines het maken van keuzes, die op zichzelf ook altijd weer ter discussie gesteld kunnen worden. Het leerplan fictie maakt geen en-kele keuze. Geen enkele auteur wordt genoemd, omdat het niet aan de SLO is om voorkeuren uit te spreken op dit gebied, aldus de schrijvers van het leerplan. Daar ben ik het mee eens. Maar een leerplan moet juist helpen bij het maken van keuzes door de school. En op dit punt laat het leerplan de scholen volledig in de steek. Misschien is men bang geweest een nieuwe storm van kritiek te doen ontstaan, zoals naar aanleiding van de voorstellen voor een vaste literatuurlijst voor het voortgezet onderwijs. Ik pleit ook al-lerminst voor zo'n lijst, maar een beetje meer durf had ik wel verwacht. Is het zo dapper om te beweren dat leerlingen aan het eind van de basisvorming minimaal e6n zelf te kiezen werk gelezen moeten hebben van de vijf grote hedendaagse Nederlandstalige auteurs (Wolkers, Reve, Mulisch, Claus, Nooteboom)? Dat zij minimaal een bewerking moeten hebben gelezen van een zelf te kiezen ouder Nederlands literair werk van voor 1900? Ik realiseer me heel gbed dat we hier spreken over de eerste vier jaar van de basisvor- 12 Lentz, Slechte tijden voor het literatuuronderwijs ming en dat het dus gaat om niveaus die uiteenlopen van lbo tot gymna-sium. Maar ik denk dat het van durf getuigt om juist voor dit niveau meer uitdagende doelen te formuleren dan nu gedaan is en dus juist op dit niveau al de overgang van jeugdliteratuur naar zogenaamde literatuur voor volwas-senen aan de orde te stellen. Ook op dit punt is een vergelijking met een an-dere discipline, de film, onthutsend. Welke 15-jarige scholier gaat nog naar een jeugdfilm? Hoe woedend zouden de leerlingen worden wanneer de docent hen zou zeggen dat zij nog te jong zijn voor films voor volwassenen! En ligt dat nu zo volledig anders bij de literatuur? Ik kan het niet geloven. Conclusies Ik vat mijn conclusies samen. Dit leerplan is een belediging voor docenten Nederlands, omdat het hun vakkennis volledig negeert. Zij worden toege-sproken over vakinhoudelijke thema's als waren zij brugklassers. Het leer-plan biedt geen overzicht van doelstellingen voor de verschillende jaren van de basisvorming op basis van een uitwerking van de kerndoelen. Voorzover er doelen zijn geformuleerd, zijn die niet gemarkeerd en dus moeilijk te vin-den, bovendien zijn zij slordig geformuleerd. De in het leerplan gemaakte keuzes voor "fictie" en de uitbreiding met de disciplines film, theater, hoor-spel en televisie leidt tot problemen wat betreft de benoembaarheid van do-centen Nederlands en tot beunhazerij van Neerlandici op het vakgebied van hun collega's uit de theaterwetenschappen. Genoemde disciplines kunnen be-ter ondergebracht worden bij het reeds bestaande schoolvak Drama. Het leer-plan biedt een a-historisch perspectief op literatuur en fictie in Nederland, hetgeen een betreurenswaardige verschraling inhoudt. Tenslotte negeert het leerplan de kunstzinnige dimensie van het schoolvak Nederlands. Het is een bedreiging voor het literatuuronderwijs in Nederland. Leo Lentz is universitair hoofddocent bij de afdeling Taalbeheersing van de vak-groep Nederlandse taal- en letterkunde van de Universiteit Utrecht. Hij promo-veerde in 1989 op een onderzoek naar het leerplan in Nederland. Hij is lid van de Landelijke Werkgroep Literaire Vorming en van het College van Advies van de Landelijke Stichting Kwaliteitsbewaking Kunstzinnige Vorming/Amateuristi-sche Kunst. Literatuur H. Abbing, Een economie van de kunsten; Beschouwingen over kunst en kunst-beleid. Groningen, 1989. H. Bonset, e.a., Nederlands in de basisvorming. Een praktische didactiek. Mui-derberg, 1992. C. Geljon, Literatuur en leerling. Een praktische didaktiek voor het literatuuron-derwijs. Bussum, 1994. L. Lentz & H. van Tuijl, Het leerplan in Nederland. Een studie naar vorm, inhoud enfunctie van het leerplan voor het primair onderwijs. Alkmaar/Enschede, 1989. 13 Hermance Wissink en Michel van der Maas Honderd pagina's is nooit genoeg Een bundel voorleesteksten voor de onderbouw Voorleeskampioen van Nederland: het is een begerenswaardige titel. De twaalfjarige Liedeke Pol uit Franeker wist op 27 mei de hele mnziekzaal Vre-denburg in Utrecht sal te krijgen met een verhaal van Anke de Vries, 'Blauwe plekken'. Ze won er de allereerste landelijke Voorleeswedstrijd mee, een ini-tiatief van de Stichting Lezen. De bedoeling is er een jaarlijks terugkerend evenement van te maken. Vooriezen is terug van weggeweest en wordt een nationale sport. Op de middelbare school was vooriezen sinds eind jaren zes-tig voor nogal wat docenten passŁ: meer iets voor op de rand van het bed in de kinderkamer, niet iets voor jong-volwassenen. Maar veel leerkrachten ont-dekken de laatste jaren opnieuw de magische kracht van vooriezen. Op die-zelfde Nationale Voorleesdag liep het storm voor de workshops over de tech-niek van het vooriezen. Ja, we weten het weer zeker: vooriezen maakt nieuwsgierig naar boeken en lezen en stimuleert het voorstellingsvermogen. De overgang van weinig literatuur in de onderbouw naar hoge literatuur in de bovenbouw zou soepeler kunnen. Ook daarin zou vooriezen een functie kun-nen hebben: met fragmentenuit goede jeugdromans en mooie korte verhalen zou je onderbouwleerlingen geleidelijk aan kunnen voorbereiden op het zwaardere werk. En dan de leeslijst: die mag toch niet tot in de eeuwigheid bestaan uit een afgezaagde opsomming van overbekende titels en namen? Misschien zou ook dat veranderen als je eens wat nieuws voorlas. Maar: wat is er allemaal? Welke teksten kies je? En sluit die keus nu eindelijk eens aan bij de voorkeuren van je leerlingen? Wat eraan vooraf ging Op verzoek van de Vereniging voor Didaktiek van het Nederlands (VDN) en de Stichting Promotie Literatuuronderwijs (SPL), is de werkgroep Literatuur- didaktiek van de Katholieke Universiteit Nijmegen in 1993 vijf maanden met deze vragen in de weer geweest.1 Op dat onderzoek gaan we bier summier in; een uitgebreide weergave is te vinden in de bundel die verscheen naar aanlei- ding van de zevende conferentie Het Schoolvak Nederlands (november 1993)2 en in de komende Moer. VDN en SPL nodigden Warn de Moor (KU Nijmegen), uit iets concreets te doen met de uitslagen van het onderzoek: voorleesbundels moesten er komen, voor de onderbouw en de bovenbouw. Clary Ravesloot (RU Groningen) nam namens de initiatiefnemers zitting in de redactie, Hermance Wissink namens de werkgroep en Michel van der Maas werd redactiesecretaris. Uitgeverij Knippenberg (Bulkboek) zegde haar medewerking toe voor de uitgave. In deze Tsjip willen wij als leden van de redactie de voorgeschiedenis van de bundel met voorleesteksten voor de onderbouw in het kort weergeven. De voorkeuren van docenten hebben de inhoud bepaald. Wat lezen zij het liefst voor in de onderbouw, welke teksten hebben zich in de praktijk bewe- 14 Wissink & Van der Maas, Honderd pagina's is nooit genoeg zen en waar zou hem dat in zitten? Maar ook, verlaten docenten dat veilige nest van canonliteratuur wel eens, op zoek naar originelere, nieuwere teksten? Favoriete teksten Om een indruk te krijgen van de stand van zaken, verstuurde de werkgroq) Li-teratuurdidaktiek in april 1993 een enquete naar 40 didactici en 450 docenten Nederiands in het hele land. Hun werd gevraagd aan te geven welke teksten zij als hun favoriete voorieesteksten beschouwen (drie voor de onderbouw en drie voor de bovenbouw). Verder werd hun verzocht die keuze toe te lichten aan de hand van de volgende criteria: wilden de docenten: 1. leerlingen enthousiast maken voor lezen en boeken? 2. leerlingen vermaken? 3. een bepaald literair verschijnsel illustreren? 4. een bepaald thema introduceren? Ondanks de wat matige respons van 75 ingevulde enqueteformulieren, stelde de werkgroep op grond van de reacties een behoorlijk gevarieerde lijst met teksten samen. Bomans, Bordewijk en Van Kooten zijn namen die niet als een verrassing komen. Ze hebben hun kracht als leveranciers van mooie voor-ieesteksten bewezen en worden veel genoemd door de docenten. Zij blijven een plaats bezetten in de lijst met Toppers'. Minder bekende schrijvers, die slechts een, hooguit twee keer genoemd zijn in de enquete en die de leerlingen volgens docenten eveneens zullen aanspreken zijn, om er een paar te noemen: Robert Cormier, Herman Finkers, F.P. van Oostrom en Levi Weemoedt. Uit deze lijst met meer verrassende voorstellen heeft de redactie van de voor-leesbundel een eigen keus gedaan om tot een meer divers en actueler aanbod te komen. Door de lijst met Toppers' samen te voegen met die alternatieve teksten, kwamen we tot een totaal van 42 korte verhalen en verhaalfragmen-ten, waaruit een verdere selectie moest worden gemaakt. Lezen en selecteren Naast de criteria uit de enquete (zie hierboven) werden, op basis van verder onderzoek dat door de eerder genoemde werkgroep was verricht, enkele andere criteria toegepast bij de selectie. Het ging daarbij om voor menig docent 'o-pen deuren' als: een voorleestekst moet - actie, humor en spanning bevatten - niet vol beschrijvingen staan - levendig zijn: daar dragen bijvoorbeeld dialogen toe bij; - en aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen Voorts werd aan de hand van het aantal woorden dat een tekst telt een grove schatting gedaan van de tijd die het voorlezen van dat verhaal zal vergen: voor de docenten die uit het boek gaan voorlezen een belangrijke indicatie. Geen enkel verhaal vraagt veel meer dan 35 minuten voorleestijd, waardoor er in het lesuur tijd overblijft voor verdere bespreking, of iets heel anders (verwerking door middel van dramatiseren of een schrijfopdracht bijvoorbeeld, of een nieuw lesonderdeel). 15 Wissink & Van der Maas, Honderd pagina's is nooit genoeg Verder moest de redactie rekening houden met het feit dat de uitgever mikt op een bundel van ongeveer 100 bladzijden. Veel te weinig vonden we, maar ja Door niet te lange verhalen op te nemen, bewaakten we de vanatie in thema's en schrijvers. Uitgangspunt bleven de voorstellen van de docenten. Thema's We wilden een bundel vol afwisseling samenstellen, onder andere door verha-len rond verschillende thema's op te nemen. In de voorleesbundel staan nogal wat verhalen die samenhangen met het eigen bestaan van leerlingen, bijvoor-beeld een fragment uit Drie verschrikkelijke dagen van Guus Kuijer (het thema 'boy meets girl': je anders voordoen dan je bent). Juist op school is het uitdagend verhalen voor te lezen over de gespannen verhouding die soms tussen leraren en leerlingen kan ontstaan. Passages uit de overbekende roman Bint van F. Bordewijk draaien om een adembenemende machtsstrijd tussen een leraar en een hele klas. De jeugdroman Desnoods met geweld van Jan de Zanger speelt ook op een middelbare school en brengt het belangrijke onderwerp racisme dicht bij de leerlingen. Een ander verhaal dat zich in en om school afspeelt is een fragment uit Het systeem van Prosper Kips van Louis Hermans (over discriminatie en het vergroten van weerbaar-heid van onderdrukte leerlingen). 'De biefstuk van het zoete water' van Hans Dorrestijn gaat over kindermishandeling en maakt het nut van weerbaarheid op wel heel schrijnende wijze zichtbaar. Op bijna alle verhalen zijn meerdere criteria, genoemd in de enquete, van toe-passing. Een voorbeeld: fragmenten uit Het eerste meisje van Piet Meeuwis-sen sluiten enerzijds uitstekend aan bij de belevingswereld van onderbouwleer-lingen: de spanning van een eerste relatie, het je minder thuis gaan voelen bij je eigen ouders, etcetera Anderzijds valt met dit verhaal een literaire techniek als het wisselen van perspectief te demonstreren: het eerste hoofdstuk wordt verteld vanuit een meisje, het tweede vanuit een jongen, het derde weer vanuit het meisje, enzovoorts. Verhalen die zich op grond van een heel ander thema met elkaar laten verbin-den, zijn te plaatsen onder de noemers 'vededen, geschiedenis en fantasie'. Die komen we aUedrie tegen in de middelnederlandse exempelen, bewerkt en toe-gelicht door F.P. van Oostrom. Met deze vertellingen probeerden de Middel-eeuwers wonderlijke gebeurtenissen uit hun bestaan vooral op religieu-ze gronden te verklaren. Meester van de zwarte molen van Otfried Preussler is een van de jeugdromans die docenten vaak noemden. Dit verhaal speelt in een gefantaseerd verleden waarin zwarte magie zorgt voor een onderhuidse dreiging, een akelige sfeer. Het stelt thema's aan de orde die veel leerlingen bezighouden: vriendschap, volwassen worden, leven en dood. Dit laatste onderwerp is de spil van het fantasierijke verhaal 'Daan is dood' van Willem Wilmink. Daan komt in de hemel, die een bijna vrolijke, troost-rijke wereld blijkt te zijn. Eveneens van Wilmink is het verhaal 'Oorlog'. Dit was in de ogen van veel docenten de beste keus om het thema oorlog aan de orde te stellen. Op het 16 Wissink & Van der Maas, Honderd pagina's is nooit genoeg Lijst van voorleesverhalen voor de onderbouw / basisvorming 1. Godfried Bomans: De rijke biamenplukker. Uit: Sprookjes. Amsterdam/Brussel: Elsevier, 1972. 2. Tonke Dragt: Het gevaarlijk venster. Uit: Het gevaarlijke venster en andere verhalen. Den Haag: Leopold, 1983. 3. Otfried Preussler: de hoofdstukken 'De man met de haneveer' en 'Hup, op de stang!' uit de jeugdroman Meester van de zwarte molen. Rotterdam: Lem-niscaat, 1978. 4. Oek de Jong: Het examen. Uit: De hemelvaart van Massimo en Lui-oog; verhalen. Amsterdam: Meu-lenhoff, 1982. 5. F.P. van Oostrom: een paar exempelen uit: Voorbeeldig vertellen: Middel-neder-landse exempelen. Amsterdam: Querido, 1985. 6. Raymond Queneau: enkele Stijloefeningen. (vertaald door Rudy Kous-broek) Amsterdam: De Bezige Bij (Bezige Bij Pocket 89), 1992. 7. Piet Meeuwissen: de eerste hoofdstukken uit de jeugdroman Het eerste meisje. Den Haag: Leopold, 1986. 8. Maarten Biesheuvel: Welp. Uit: In de bovenkooi. Amsterdam: Meulenhoff, 1975. 9. F.Bordewijk: twee fragmenten uit "Bint', opgenomen in: Blokken. Knor-rende beesten. Bint, s1 Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, 1983. 10. Guus Kuijer: hoofdstuk 1 uit de jeugdroman Drie verschrikkelijke dagen. Amsterdam: Querido (Jeugdsalamander), 1988. 11. Hans Dorrestijn: De biefstuk van het zoete water. Uit: Brandnetels en andere verhalen over kindermishandeling. Amsterdam: Bert Bakker, 1988. 12. Jan de Zanger: hfdst. 1 uit: Desnoods met geweld. Den Haag: Leopold, 1986. 13. Louis Hermans: hoofdstuk 5 uit: Het systeem van Prosper Kips. Amster-dam /Antwerpen: Kosmos 1982. 14. Robert Cormier: hoofdstuk 6 uit: Chocoladeoorlog. Utrecht: Sjaloom, 1982. 15. Willem Wilmink: 'Oorlog' en 'Daan is dood'. Uit Het verkeerdepannetje. Amsterdam: Bert Bakker, 1992. 16. Roald Dahl: De lifter. Uit: Het wonderlijk verhaal van Hendrik Meier; verhalen. Baarn: De Fontein, 1991. 17. Herman Finkers: T>e 'vinger' in AAdorp' met het vervolg 'Johan van Ol-denbarnevelt'. Gedicht: Te veel vertering' met het vervolg 'FJfstedentocht1. Beide stukken afkomsug uit: Verhalen voor in het haardvuur; de meest brand-bare teksten uit zijn theaterprogramma's. Amersfoort: Novella Uitgeverij, 1987. 18. Tim Krabbe" fragment uit: Het gouden ei. Amsterdam: Bert Bakker, 1993. 19. Levi Weemoedt: "Bingham & Co.' Uit: Liefdewerk oud papier; de beste verhalen van Uvi Weemoedt. Amster-dam: Uitgeverij Contact, 1987. 17 Wissink & Van der Maas, Honderd pagina's is nooit genoeg eerste gezicht is het een oneeibiedig snelle opsomming van gebeurtenissen. Wie beter leest, ziet haast een karikatuur van de geschiedenis, die misschien alleen op deze manier steeds opnieuw te vertellen is. Voorleestekst = lesidee? Docenten gaven zelf voortdurend aan, naast het voorlezen iets meer met een tekst te willen doen. Natuurlijk hoeft een voorleestekst niet altijd een middel te zijn voor verdere verwerking. Uit een bescheiden telefonische enquete die de werkgroep tijdens het onderzoek afnam, blijkt dat leerlingen het heerlijk vin-den om af en toe 'alleen maar1 te hoeven luisteren. De docenten droegen verscheidene verhalen aan, die haast onvoorwaardelijk mikken op de lach en zich dos oitstekend lenen voor zulk lezen zonder leer-zame' bedoelingen. We hopen in de bundel in elk geval 'De lifter1 van Roald Dahl en wat fragmenten uit het enorm populaire boek Verhalen voor in het haardvuur van de Twentse droogkomiek Herman Finkers op te nemen. Volgens didacticus J. Griffioen is 'voorlezen om het voorlezen' zelfs d€ ma-nier om leerlingen te enthousiasmeren voor boeken en lezen. In zijn artikel 'Voorlezen' pleit hij ervoor, na een voorlees-sessie niet in alle gevallen diep op een tekst in te gaan.3 Je kunt al aandacht besteden aan een thema door een verhaal alleen maar voor te lezen en zo de visie van een schrijver in confron-tatie te brengen met je eigen interpretatie. Sommige verhalen vragen echter wel om een grondiger voorbereiding en be-spreking in de klas. We denken bier vooral aan 'De biefstuk van het zoete wa-ter' van Hans Dorrestijn: een somber verhaal, waarin een vader zijn zoontje voortdurend geestelijk uit balans brengt met onverwachte woede-uitbarstin-gen. De docent moet kortom van tevoren goed weten wat hij met het voorle-zen beoogt: leerlingen amuseren en enthousiast maken voor lezen 6f literaire verschijnselen illustreren, thema's introduceren en discussie uitlokken. Op grond hiervan kan hij dan kiezen voor verder verwerking of niet. Bekijken we de lijst met voorkeuren kritisch, dan moeten we het leerlingen misschien iets minder kwalijk nemen dat ze aan het eind van hun middelbare schoolcarriere een leeslijst inleveren vol oude bekenden. Natuurlijk blijft een verhaal als De hel uit Bint prachtig, maar er is nog zoveel meer. De leerlin-gen hebben nu hun eigen voorleeskampioen. Een titel die zeker ook voor veel docenten is weggelegd. 1 De werkgroep Literatuurdidaktiek stond onder leiding van Warn de Moor en be-stond uit Floor Basten, Lisa Damen, Yvonne van Gennip, Marielle de Grauw, He-leen Litmaath, Dees Maas en Hermance Wissink. 2 De bundel Het Schootvak Nederlands in het Secundair/Voortgezet Onderwijs; verslag van de zevende Conferentie. Diemen: 1993. Te bestellen bij: Conferentie HSN, Josef Israelsstraat 28,9718 GL Groningen. 3 J.Griffioen Voortezen In: Levende talen 349, februari 1980. p. 89-98. 18 Joost Minnaard Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' Verhalen van en over de Aboriginals in Australie In de zomer van 1993 heb ik (voor het eerst) Australie bezocht, om op fami-liebezoek te gaan, zoals wel meer Nederlanders dat doen. Maar om nu om-wille van de familie alleen zo'n afstand te overbruggen... We hebben daar-naast dus ook wat reizen gemaakt om meer van dat grote gebied 'down under' te kunnen zien. En het mag worden gezegd: er valt veel te zien in een werdddeel dat enerzijds herkenbaar Europees en dus vertrouwd overkomt en anderzijds wat flora, fauna en de oorspronkelijke bevolking betreft, een vol-strekt andere wereld is. De Aboriginals stonden niet alleen in het jaar van de inheemse volkeren wat meer in de belangstelling, maar ook nu: ik denk bij-voorbeeld aan de berichten in de media omtrent de teruggave van land dat tra-ditioneel aan hen heeft toebehoord. Thematiek Uit Australie heb ik een aantal boeken meegenomen van en over die Abori-ginals. Wat is dat voor een literatuur? En waarom lijkt mij die literatuur achteraf de moeite waard om kermis van te nemen? Er blijkt -alleen al wan-neer we op de vormaspecten letten- sprake te zijn van een veelzijdige litera-tuur, die vooral een beeld geeft van die volstrekt andere wereld waar ik het zoeven over had. Een wereld die zich voor een groot deel af speelt aan de rand van de Australische samenleving, 'on the fringe'. In dat beeld van die andere wereld komen echter bij nader inzien aspecten naar voren die we in onze -muluculturele- samenleving ook kunnen waamemen. In een tweetal artike-len wil ik daarvan verslag doen. In dit eerste artikel ga ik nader in op wat meer traditionele verhalen uit die cultuur en op een aantal boeken die speci-fiek gericht zijn op jeugdige lezers. In het tweede artikel behandel ik een aan-tal romans die inmiddels ook in het Nederlands verschijnen. Aboriginals en nun cultuur Wat weten we eigenlijk over die Aboriginals en hun cultuur? Laat ik beginnen met weer te geven wat De fatale hist. Het epos van Australie van de auteur Robert Hughes vermeldt Het boek was in Nederland een succes. Naar mijn indruk was dat in Australie veel minder het geval. (Een profeet wordt in zijn eigen land...) De auteur beschrijft de geschiedenis van zijn land, vanaf de komst van de blanken ruim tweehonderd jaar geleden. De term aborigine is bedacht door de blanken, (ab origine = vanaf het begin ) en verwijst naar de komst van de Aboriginals zo'n 40000 jaar geleden. Hughes daarover: 'Deze migratie had ongeveer terzelfdertijd plaatsgevonden als de eerste golf van volksverhuizingen vanuit Azie naar de toen nog ont-volkte uitgestrektheden van Noord-Amerika, via de thans verzonken landbrug 19 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' tussen Siberie en Alaska.[...] Ook de eerste Australiers waren uit Azie ge-komen. [...] Het Sahul-plat, die ondiepe richel op de oceaanbodem waardoor Australie thans door water van Nieuvv -Guinea gescheiden is, was toen nog land; [...] Afgezien van het feit dat ze vanuit het noorden waren gekomen, weet niemand wie die kolonisten zijn geweest, of waar ze vandaan waren ge-komen. Wie het ook geweest mogen zijn, ze verspreidden zich geleidelijk aan naar het zuiden, oosten en westen over het hele continent [...].' (p.9/10) Een theorie die je wel hoort, uit de mond van bijvoorbeeld gidsen of van de man op straat, is dat de Aboriginals afkomstig zouden zijn uit India. Het blijft evenwel bij gissingen. Zij vormen verschillende stammen met een sterk tenitoriale instelling, die vooral naar voren kwam in hun jachtgewoonten en in het totemisme. Een totem is een symbool dat meestal aan het dierenrijk ontleend is en vereerd wordt omdat het als een mythische vertegenwoordiger en beschermgeest van de stam wordt beschouwd. Zij kenden geen schrift, 'maar in plaats daarvan was er een gecompliceerde structuur van gesproken en gezongen mythen waarvan de mysteries geleide-lijk door de ouderen van de stam aan de jongere mannen werden doorgege-ven.' aldus Hughes (p.l 1). De Australische auteur Mudrooroo Narogin -vooral ook bekend als schrijver van romans over en geschreven vanuit Aboriginals- verdeelt in zijn studie Writing from the Fringe over de moderne Aboriginal-literatuur de gescbiede-nis van de Aboriginals in de volgende perioden: 1. Vanaf het begin tot aan 1788 2. De tijd van de invasie(s) 3. De uiteindelijke onderwerping 4. De koloniale periods 5. De periode van de Zelfbescbikking. Aan het begin van eigenlijk alles staat de zgn. Dreamtime. Deze Droomtijd fungeert als een mythologische basis, op grond waarvan men het heden en de toekomst verklaart. Vele verhalen gaan over die Droomtijd. De laatste periode geeft het begin te zien van het opkomen voor zich zelf en een bewustzijn van de eigen identiteit. Het jaar 1988 vormt een markant tijdstip: festiviteiten rond het tweehonderdjarige bestaan van Australie als natie, waarin de positie van de oorspronkelijke bewoners naar de mening van velen onderbelicht bleef. In Sydney vond op 25 en 26 januari 1988 een grote protestbijeenkomst plaats waarop zwarten en blanken protesteerden tegen de viering van wat gezien werd als 200 jaar bezetting van het continent door Europeanen. In de toespraken op deze bijeenkomst werd teniggekeken naar het verleden, maar ook vooruitgekeken naar de toekomst van het land: 'De Aboriginals wonen bier al meer dan tweehonderd jaar. Dit continent is evenwel ouder en het verdient geen verjaardagsfeest. [...] De toekomst is erg eenvoudig en tegelijkertijd duidelijk: blanken en Aboriginals. Samen zijn we Australiers'. De parallel met Zuid-Afrika dringt zich sterk op. Deze uitspraken ontleen ik aan de bloemlezing Paperbark, een verzameling van 'Black Australian writings'en als zodanig geschikt als een eerste ken- 20 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' nismaking met de thematiek. Op politiek terrein heeft die bewustwording uiteindelijk geleid tot de zgn. Mabo-wetgeving (de Hoge Raad van Australie heeft de uitspraak gedaan dat de Aboriginals recht hebben op hun voorouder-lijke grand). Een 'issue' in het maatschappelijke leven - en dus ook in de media Beide perioden omsluiten als het ware de ontwikkeling die de literatuur van de Aboriginals heeft doorgemaakt en nog steeds doormaakt: van een orale li-teratuur naar een literatuur die zich kenmerkt door orale en schriftelijke vor-men van overlevering. Westerse genres die onlosmakelijk met de schrifte-lijke overlevering verbonden zijn, zoals het gedicht, de novelle en de roman zijn nog niet zo lang in gebruik binnen hun cultuur. De mondeling overge-leverde literatuur zoals die in de bloemlezing voorkomt is op een bepaalde manier getranscribeerd: This technique is designed to retain the rhythm and pace of the oral narrative, as well as the special formal style of Aboriginal English. But this can only be a partial representation of the complex of ge-stures, inscriptions, melodies and intonations which characterise Aboriginal storytelling and singing.' Bovendien zijn tal van elementen van zo'n monde-linge overlevering terug te vinden in de schrif telijke weergave. Het zou m.i. dan ook de moeite waard zijn deze bundel in het Nederlands te vertalen dan wel delen daaruit over te nemen binnen het een of andere kader. Ik beperk me in de rest van dit artikel tot het proza omdat ik me op dat terrein wat meer thuis acht dan op het terrein van de poezie, ondanks het gegeven dat het genre van de poezie de voorkeur geniet in de cultuur van de Aboriginals. 21 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' Verhalen, mythen en legenden De meeste verhalen die via mondelinge overlevering van generate op genera-tie bewaard zijn gebleven, gaan terug naar de Dreamtime, waarin het land werd gescnapen. Wat die periode betekent geeft een reisgids als die van Lan-noo als volgt weer. Ze was 'het begin van het leven, toen de grote voorou-dergeesten uit de aarde opstegen in duidelijke plantaardige of menselijke vonn. Nadat ze het land vorm en leven hadden gegeven, trokken ze zich weer terug. Sommige in planten en dieren, andere in rivieren, rotsen, grotten of poelen, meestal in opvallende herkenningspunten in het landschap, die tot op de dag van vandaag heilige plaatsen van de Aboriginals zijn.' (Lannoo p. 20). Het zijn de voorouders die in verschillende gedaanten en /of afkomstig van over zee of uit de diepten der aarde dan wel uit de lucht vonn gaven aan dat landschap. Er bestaan overigens verschillen in opvattingen met betrekking tot het bovenstaande tussen de stammen. Verschillen die te maken kunnen hebben met de totems en/of het grondgebied van de stammen. De verhalen geven een uitleg over het ontstaan van natuurverschijnselen als zon, maan, bliksem en vuur maar ook over dieren, planten en mensen. Deze verhalen -begrippen als mythen, legenden en volksverhalen worden in dit verband door elkaar gebruikt- komen natuurlijk overal ter wereld voor, met de nodige overeenkomsten en/ of verschillen. Voor dit soort verhalen bestaat momenteel de nodige belangstelling als we tenminste afgaan op een aantal recente uitgaven in Nederland. Ik noem de volgende uitgaven: De geboorte van de rivier (Verhalen uit Afrika) en Wat de sterren voorspelden (Verhalen uit Azie). Beide boekjes hebben in het bijzon-der een functie in het intercultureel onderwijs en vakoversajgende projecten en worden uitgegeven door de Novib in samenwerking met uitgeverij Van Holkema en Warendorf. Bij beide boekjes is dus een docentenhandleiding verschenen. De bundel Mijn naam is haas is in de eerste plaats een boek over het dierenverhaal in verschillende culturen (uitgeverij Ambo) maar be-vat toch ook een redelijk groot aantal dierenverhalen. Voorts noem ik de uit-gave De zingende schildpad en andere volksverhalen over dieren ( Uitgeverij Fontein) en Sprookjes uit alle windstreken (uitgeverij Christofoor). Alleen in de laatstgenoemde bundel komt een verhaal voor uit Australia, en wel een over het ontstaan van de koala Het verhaal las iknaast andere verhalen voor het eerst in een bundel als From the Dreamtime Aboriginal Legends. Het zijn korte, op eenvoudige wijze vertelde verhalen. Ze spelen zich veelal af in de Dreamtime en gaan over het algemeen ook in op de overlevering er-van in het heden. Het verhaal geeft dan ook dikwijls aan waarom het van ge-neratie op generatie is doorverteld. Zo'n aspect is bijvoorbeeld in het verhaal over de koala in het Nederlands weggelaten, zoals er wel meer is weggelaten. Het zou te veel ruimte vergen in dit artikel de beide versies uitgebreid met elkaar te vergelijken. De toelichting in de Nederlandse uitgave vermeldt dat het vooral gaat om de gedachte dat men in het droge jaargetijde heel zuinig met water moet zijn. Of dat uit die tamelijk vlakke weergave verhaal in het Nederlands voor de lezer duidelijk wordt is voor mij zeer de vraag. Het bij- 22 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' zondere karakter van de koala, een dier dat zoveel mogelijk met rust moet worden gelaten, komt helemaal niet uit de verf Een mooi voorbeeld, en 'very Australian', lijkt mij het verhaal over het vo-gelbekdier oftewel de platypus (een dier dat veel weg heeft van een vogel maar tegehjkertijd ook tot de zoogdieren gerekend wordt). Hierin wordt het unieke karakter van het dier nader uit de doeken gedaan. In de Dreamtime waarin de geesten der voorouders besluiten welke totem zij zullen nemen, doen alle dieren -ter land, ter zee en in de lucht- verwoede pogingen om aan te tonen dat zij de eerste plaats in de hierarchie innemen. Iedere groep pro-beert de platypus ertoe over te halen zich bij hem aan te sluiten. Byamee, God de vader van alien, schiep ieder dier immers met unieke eigenschappen. Het verhaal eindigt als volgt: "Het verhaal werd van generatie op generatie doorverteld, en de Aboriginals uit alle regionen hebben in al die jaren hun respect voor de platypus getoond. Wanneer zij een platypus zagen , bij een kreek of in de rivier, beschouwden zij dit als een teken van geluk. Wellicht daarom voelen de meesten van ons iets bijzonders wanneer zij vandaag de dag een platypus zien'. En het moet worden gezegd: in de Australische dierentuin is dan ook niets nagelaten om van het aanschouwen van zo'n platypus iets bijzonders te maken. Je daalt af in het donker en wanneer je ogen aan het donker gewend zijn, zie je achter het glas van een groot aquarium waar een rustgevend spotje licht op staat, de platypus. De gewijde muziek ontbreekt er nog aan! Een dier dat nergens anders ter wereld te zien is, voorzover ik weeL Het verdient wellicht aanbeveling in een serie als waarin de bovengenoemde bundels uit Afrika en Azie verschijnen, ook eens een bundel volksverhalen uit Australia uit te geven, eventueel in combinatie met verhalen uit Nieuw Zeeland en uit wat we gemakshalve Polynesia noemen. Ja, maar waarom ei-genlijk? De reden daarvoor vind ik mooi beschreven in de inleiding op de genoemde bundel De geboorte van de rivier. 'De Verenigde Naties wilden, door 1993 uit te roepen tot het Jaar van de Inheemse Volken, meer aandacht schenken aan deze volken. In de eerste plaats is dat nodig omdat zij bij de meest kwetsbare bevolkingsgroepen van de wereld horen. Daarnaast is er ook een culturele reden: de culturen in onze wereld gaan steeds meer op elkaar lijken; de inheemse volken leveren een belangrijke bijdrage aan de culturele verscheidenheid. Met deze bundel willen de samenstellers iets van deze oor-spronkelijke culturen laten zien.' Daarnaast is er natuurlijk nog het feit dat het om gebieden gaat waar menig Nederlander familiale banden mee heeft, maar voor het overige eigenlijk niet zoveel weet van heeft. Het gaat hier om verhalen voor lezers of luisteraars van alle leeftijden, al-hoewel de met name jeugdige lezer of luisteraar tot de doelgroep van dit soort boeken gerekend wordt, aldus de catalogusaanduiding vooraan in het boek. Dit brengt mij op de jeugdliteratuur. Kleurige prentenboeken Verhalen over de geschiedenis van de oorspronkelijke bewoners van Austra-lie tref je bij voorbeeld aan in kleurige prentenboeken (children's picture 23 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' book). De tekst en de prenten gaan vaak vergezeld van een inleiding of een nawoord, waarin nogal eens verwezen wordt naar vondsten op het terrein van de archeologie of naar wetenschappelijke inzichten over de herkomst van een en ander. De boeken zijn dan ook heel goed te rangschikken onder informa-tieve jeugdliteratuur. Prentenboeken die jonge kinderen iets laten zien van de geschiedenis en de cultuur van Australie om daarmee stereotypen en voor-oordelen minder kans te geven! Voor het onderwijs zijn dit soort boekjes na-tuurlijk van groot belang. Men vertelde mij dat het onderwijs in geschiede-nis en cultuur op de scholen in Australie aan het veranderen is: van een cul-tuur van blanken naar een multiculturele samenleving. Ik heb een vijftal van deze boekjes meegenomen en ik zal in het kort aangeven waar zij over gaan. De verhalen spelen zich meestal af aan het begin van die eerste periode: de Dreamtime met kinderen in de hoofdrol. In de boeken die ik las maakten het jongetje (veelal Ngali) en zijn zusje Mayli van alles en nog wat mee. Zo trekken zij in bij voorbeeld The cave painters met hun vader en moeder mee naar de familie die in het binnenland woont, in holen en spelonken. Op de wanden staan vele prachtige tekeningen over mensen en dieren. De kinderen gaan achtereenvolgens bij vele familieleden op bezoek en zij -en dus ook de lezer- krijgen het een en ander te horen over die tekeningen. *Er was voor die avond een groot feest gepland [...] Er zouden verhalen worden verteld over de dieren en de mensen die op de wanden te zien waren. Het was hun manier om de kinderen zaken over het verleden te leren'. De grote rol die de verhalen in zo'n cultuur spelen komt duidelijk naar voren. Op een van die avonden luisterden zij naar het verhaal over 'the giant devil dingo' die van een menseneter verandert in een trouwe viervoeter. Het is in- 24 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' derdaad opvallend dat in bijna al deze verbalen de dingo de trouwe metgezel is van de kinderen. Wanneer in The giant devil-dingo twee krijgers er uiteindelijk in geslaagd zijn deze dingo te doden, vraagt de medicijnman naar de nieren, het hoofd en de botten. 'En in het hooggebergte legde hij de botten, de nieren en bet hoofd op de grand en maakte daaruit twee kleine dingo's, een mannetje en een vrouwtje. Hij gaf ze een huid en blies net zo lang in nun mond tot zij tot leven kwamen. Daarna zei Woodbarle, de medicijnman tot het mannetjesdier 'Kom, huil.' De dingo tilde zijn achterpoot op. 'Okee, je bent een braaf beest. Vanaf nu ben je een dingo en je zult geen mensevlees meer eten. Je zult een trouwe metgezel van de mens zijn en hem helpen bij de jacht'. Het is alsof we de dingo-versie van het verhaal van Adam en Eva lezen! De dingo is zoals we zagen, het huisdier dat zo'n 40000 jaar geleden met de Aborigi-nals zou zijn meegetrokken naar het Australische continent. De dingo be-wees de mens zijn diensten vooral bij de jacht. En het was goed jagen in die oertijd met een keur aan dieren die we tot de zogenaamde megafauna rekenen: de reusachtige voorvaderen vanhedendaagse specifiek Australische dieren als de kangaroe en de emu en de wombat. Het boekje Lasca and her pups gaat in het bijzonder in op de voorvaderen van deze Australische dieren. Weer een ander verhaal, Children of the great lake, speelt zich af op het Sahul plat (tussen Nieuw Guinea en Australie) waarlangs de aboriginals naar Australia zouden zijn getrokken. Het verhaal gaat nader in op de legenden van een van de grootste zoetwatermeren ter wereld die zich daar indertijd moet hebben bevonden. The magic firesticks tenslotte verhaal t hoe de Abo-riginals erin slagen het vuur te ontfutselen van de medicijnman uit het vuur-gebergte. Alitjinya Ngura Tjukurmankuntjala Een van de mooiste voorbeelden om nader kermis te maken met die andere wereld is, vind ik wel, de 'Aboriginal version' van het beroemde boek van Lewis Carrol Alice in Wonderland. Van dit boek zijn, aldus de inleider, 43 vertalingen gemaakt en even zo vele edities. Dus waarom geen editie in het Pitjantjatjara, een taal die door een aantal volken in West- en Zuid-Australie wordt gesproken. Zo gezegd zo gedaan en in 1975 verscheen zo'n editie die in 1992 opnieuw werd uitgegeven. Alitji, een Aboriginal meisje is de hoofdpersoon. Het moet gezegd, een juweel van een uitgave! Het boek is wat de vormgeving betref t, goed te vergelijken met de prachtige uitgave die in 1989 in het Nederlands verscheen van de hand van Nicolaas Matsier met illustraties van Anthony Brown. De uitgave waar ik het over heb is een tweetalige uitgave met werkelijk schitterende illustraties. Deze versie is natuurlijk, zoals dat met de meeste vertalingen wel het geval zal zijn, een bewerking. like all languages, Pitjantjatjara is the cultural ex-pression of of its people, descriptive of the terrain, the fauna and flora and the way of life known to them; it follows that the characters and setting of Alice have been adapted accordingly.' (p. 101) Mooie voorbeelden van die aanpassingen zijn natuurlijk de dieren uit het 25 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' veihaal: een witte kangaroe in plaats van een wit konijn, een 'kangarurtle' in plaats van een imitatieschildpad enz. Een stockman (de Australische variant van de cowboy) met zijn paard zitten bij een kampvuur thee te drinken met tussen hen in een koala die zit te slapen. In de Nederlandse versie van Nico-laas Matsier treden achtereenvolgens op de Hoedenmaker en de Maartse Haas die aan tafel een kopje thee drinken met tussen hen in een Zevenslaper. Er zijn uiteraard nog veel meer verschillen te noemen waar ik bier niet allemaal op kan ingaan, op een uitzondering na. Het begin in de Nederlandse versie luidt aldus: 'Alice begon er schoon genoeg van te krijgen om almaar naast haar zus te zitten, op de oever, en niets te doen te hebben. Een of twee keer had ze een blik geworpen in het boek dat haar zus las, maar er stonden geen plaatjes of gesprekken in. En wat heb je aan een boek, dacht Alice, zonder plaatjes of gesprekken? De tweetalige versie begint aldus (ik citeer gemakshalve het Engels): 'Alitji was getting very tired of sitting in the creek-bed. She and her sister had been playing nulpatjunanui, a story-telling game. They each had a stick and a pile of leaves, and took it in turn to tell a story about their family. The sandy ground was their stage; the leaves were the people. As they told the stories, each softly tapped her stick in time to the rhythm of her rising and falling voice, and every now and then they would sweep the sand smooth with the back of their hands.' Weer een mooi voorbeeld van het belang van het vertellen van verhalen in deze cultuur. Door middel van zo'n uitgave, die ook nog voorzien is van een verklarend woordenhjstje en enige opmerkingen over die taal, kun je natuurlijk prachtig kennis maken met een manier waarop een bekend verhaal is ingebed in een geheel andere cultuur. Over in-terculturaliteit gesproken. Geraadpleegde literatuur Over Australie: Robert Hughes, De fatale kust Het epos van Australie. Vert, door J. Verheydt Amsterdam, 1988 3e dr. Uitgeverij Balans ISBN 90 5018 042 6 Dieter Kreutzkamp, Lannoo's Reisgids AustralieISBN 90 209 1925 3 Over (moderne) Aboriginal literatuur Mudrooroo Narogin,Writing from the Fringe. A study of Modern Aboriginal Li-terature. Melbourne, 1990 Hyland House ISBN 0 947062 55 6 Paperbark, a collection of Black Australian writings. Edited by Jack Davis a.o. St. Lucia, 1990 University of Queensland Press. Black Australian Writers. ISBN 0 7022 2180 5 Over mythen en legenden: De geboorte van de rivier. Verhalen uit Afrika. Houten, 1993 Van Holkema & Warendorf/Novib ISBN 90 269 0885 7 Jean A. Ellis, From the Dreamtime. Australian Aboriginal Legends. North Blackburn, 1993 Collins Dove ISBN 1 86371 016 7 Mijn naam is haas. Dierenverhalen in verschillende culturen. Onder red. van W.L. Idema e.a. Baam, 1993 Ambo ISBN 90 263 1233 4 26 Minnaard, Over een platypus, een koala en alitjinya 'down under' Sprookjes uit alle windstreken. Naverteld door Margaret Mayo. Ge'illustreerd door Jane Ray Zeist, 1994 Uitgeverij Christofoor ISBN 90 6238 S71 0 Wat de sterren voorspelden. Verhalen uit Azie. Houten, 1994 Van Holkema & Warendorf/Novib ISBN 90 269 0160 7 John Yeoman & Quentin Blake, De zingende schildpad en andere volksverhalen over dieren. Vertaald door Huberte Vriesendorp Baarn, 1994 Uitgeverij De Fon- tein ISBN 90 261 0691 2 Over prentenboeken: Dick Roughsey, The Giant Devil-Dingo North Ryde, 1991 Angus & Robertson ISBN 0 207 17401 6 Percy Trezise, Children of the Great Lake Pymble, 1992 Angus & Robertson ISBN 0 207 17677 9 Percy Trezise, Lasca and her Pups North Ryde, 1992 Angus & Robertson ISBN 0 207 17003 7 Percy Trezise, The Cave Painters Pymble, 1992 Angus & Robertson ISBN 0 207 17701 5 Percy Trezise & Dick Roughsey, The Magic Firesticks Pymble, 1992 ISBN 0 207 17702 3 Over Alice in Wonderland: Alitji in Dreamland!Alitjinya Ngura TJukurmankuntjala. An Aboriginal Version of Lewis Carroll's Alice's Adventures in Wonderland. Adapted and translated by Nancy Sheppard. Illustrated by Donna Leslie. Notes by Barbara Ker Wilson East Roseville, 1992 Simon & Schuster ISBN 0 7318 0198 9 Lewis Carroll De avonturen van Alice in Wonderland. Uit het Engels vertaald door Nicolaas Matsier. Met illustraties van Anthony Browne Amsterdam, 1989 Van Goor ISBN 90 00 02691 1 27 Margitka van Woerkom Gedachten over gedichten 2 Voor wie een beetje thuis is in de dichtkunst en van zappen houdt, is de vraag naarhet favoriete gedicht geen lastige opgave. De ogenblikkelijkheid, de flits van verbeelding en flarden van werkelijkheid blijken de eigenschappen van de voorkeursgedichten te zijn. Daarbij komt, dat het antwoord op deze vraag, dat een dozijn titels en namen van dichters bevat, voor eens en altijd bewijst dat er geen hemel en hel meer is die gebiedt dat een bepaald soort poezie het alleenrecht van spreken heeft. In Tsjip 4/1 kwamen de voorkeuren van een drietal docenten en een leeskringleidster aan bod, waardoor een (hemieuwde) kennismaking met de poezie van Baudelaire, Von Liliencron, Keller, Goethe, Alonso en Eijkelboom mogelijk werd gemaakt. In deze tweede aflevering leest u over de favoriete keuze van Anton van Hooff, classicus aan de KU Nijmegen, docent Engels Jan Valkenburg aan het Canisius College Mater Dei, neerlandica Marlies Jansen van de Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen, alsmede van Marjon Hoeks, werkzaam op de Provinciale Bibliotheekcentrale Gelderland. De voorkeuren blijken ook ditmaal geen 'allemansvrienden' te zijn. Gedichten lijken keer op keer een buiten de dichters om autonoom leven te gaan leiden: de gedachten tussen de zwart op wit geschreven regels zijn berichten aan de lezer en de lezer alleen. Anton van Hooff Sappho tegen de politiek Denk niet dat de klassieker in zijn academische Erasmustoren geen maat-schappelijke taak heeft. Menigmaal roept het land zijn hulp in: kunt u mij hel pen aan een mooie Latijnse naam voor mijn firma, medicijn, tijdschrift? Enkele jaren geleden belde een vrouw in antiek-geestelijke nood op: we heb-ben op onze sociale academie een feministische actiegroep naar Sappho ge-noemd, maar nu heeft iemand ons gezegd dat Sappho lesbisch was en dat was nu ook weer niet de bedoeling. Hoe zat dat? Ik kon alleen maar het gerucht bevestigen dat Sappho's gedichten getuigen van intieme banden tussen haar en de jonge meisjes die aan haar opvoedende zorg waren toevertrouwd. Met grote hartstocht spreekt ze van hen en ze ge-bruikt voor haar aandoening drastische beelden: 'Liefde schokte me het bin-nenste als een wind die zich van de bergen op eiken stort'....'Liefde schudt me weer, het zoet-bitter, onmogelijk reptiel'. Een gedicht van de Tiende Muze is mij om zowel poetische als bistorische redenen bijzonder lief. Als geschiedkundige hoor ik de angst van een vrouw voor de waarden van de opkomende polis: deze was in wezen een gemeen-schap van weerbare mannen. Omstreeks 600 voor Christus begon deze orga- 28 Van Woerkom, Gedachten over gedichten 2 nisatievorm in de Helleense wereld de toon aan te geven. Overal schikten de mannen zich aaneen in lime, falanx, en dekten elkaar, schild aan schild. Voor het eerst kregen staten ook oorlogsvloten. Oorlog werd de bestaansgrond voor de succesvolle stadstaat, de polis. Wie kon -en kan- zich onttrekken aan de indruk die flotieljes en parades maken? Het lijkt alsof Sappho aanvoelde dat haar zachte wereld werd bedreigd door die martiale schoonheid. Ze dichtte, natuurlijk in Sapphische strofen: Zegt de een dat ruiters, een ander troepen, weer een ander vloten op heel de donk're aard het mooist is, ikbeweer: alleen dat wat mensen beminnen. Al jaren polijst ik aan mijn vertaling van Sappho 16(27), telkens verbijsterd over de onbeholpenheid van mijn vorige poging. Sappho haalt dan Helena aan als het toonbeeld van de mens die zonder voorbehoud voor de liefde koos en -met haar minnaar Paris- naar Troje voer. Dan generaliseert en specificeert ze: Buigzaam is ons hart, dat van stervelingen, luchtig volgt het zo maar een zoete inval mijn gedachten kwamen op haar die niet meer hier kan verblijven. Haar onaardse lopen nog eens te mogen lien, nog eens de glans van de helle ogen: daarvoor geefik grifde parades, alle legerformaties. Al jaren voor Warn de Moor in mijn leven verscheen, wees Sappho mij als leraar de didactische weg: met zulke gedichten moest iets meer gedaan worden dan alleen maar vertalen. Al in 1968 liet ik leerlingen als huiswerk een juist gelezen Sapphisch gedicht vrijelijk bewerken. De momenten van aandoening in de klas beschouw ik als hoogtepunten van mijn leraarsleven. Dat zijn ook de ogenblikken die mijn oud-leerlingen zich herinneren: weet je nog toen we met Sappho bezig waren ...? Enkele jaren geleden deed de KRO een appel: samen met de legervoorlich-tingsdienst was men een film aan maken over vrouwen in krijgsdienst. Het wervend doel van het produkt stond buiten kijf: het moest duidelijk worden dat het heerlijk was voor een meid van onze tijd om over de stormbaan te rennen en in zich in de modder te wentelen. 'Maar,' zo werd gezegd, 'als KRO willen we de ethische dimensie niet uit de weg gaan.' En dus werd mijn raad gevraagd: was het edit zonder historisch precedent dat vrouwen in militaire verbanden opereerden? Hoe zat het dan met de Amazonen, Jeanne d'Arc en onze eigen Kenau? 29 Van Woerkom, Gedachten over gedichten 2 His tori sch gezien is het inderdaad een novum dat vrouwen zich geemanci-peerd hebben tot killers in dienst van de staat. Om enige ethische twijfel bij de kijkers te zaaien, werden stukken van mijn Sappho-vertaling in het toenmalige stadium door de eindbeelden gerold: Noemt de ene ruiters... haar onaardse lopen nog eens... daarvoor geef ik grif alle legerdivisies... Jan Valkenburg 'A sadder and a wiser man' Richard Burton die het gedicht voorleest, Gustave Dore" die er tekeningen bij gemaakt heeft, The Rime of the Ancient Mariner' blijf t een boeiende beleve-nis. Maar het gedicht is te lang en daardoor voor Tsjip waarschijnlijk te duur om hier te reproduceren. En ook in de klas moet men alle zeilen bijzetten om de aandacht van de jonge volwassenen erbij te houden. Daarom een ander gedicht. Lang geleden, tijdens mijn doctoraalstudie Engels besteedde professor Birrell veel aandacht aan drie (toentertijd) moderne dich-ters, Gerald Hopkins, T.S. Eliot en Ezra Pound. Van de drie boeide Eliot mij het meest, omdat bijna al zijn poezie een originaliteit en intensiteit bezat die mij geweldig aantrok. Pound vond ik eigenlijk het minst interessant, maar ik kies toch voor een gedicht van hem, omdat bij in een van zijn werken, Hugh Selwyn Mauberley, zo voortreffelijk wist weer te geven, wat mij ook altijd heeft bezig gehouden en wat ik met anderen wil delen: waarom is de mens steeds weer tot het kwade geneigd en stort hij zich in oorlog, misdaden en mateloze huichelarij. 30 Van Woerkom, Gedachten over gedichten 2 Teksten over oorlog worden vrij veel gebruikt in de klas. De aktualiteit ligt altijd voor het grijpen en ook nu geeft de ellende in Bosne en Rwanda, de film en het boek Schindler's List alle aanleiding om aandacht aan dit thema tebesteden. De Engelstalige poezie heeft alles voor handen en het is niet moeilijk de leer-lingen met allerlei benaderingen van het thema oorlog te confronteren. De brallige verzen uit de negentiende eeuw spreken boekdelen over de mentaliteit van sommige figuren. De Eerste Wereldoorlog zorgde als eye-opener voor ve-len en Owen en Sassoon tapten duidelijk uit een ander vaatje dan hun poeti-sche voorgangers. Maar beter dan door Pound zal de schok van de oorlogser-varingen zelden vertolkt zijn. These fought in any case, and some believing, pro domo, in any case ... Some quick to arm, some for adventure, some from fear of weakness some from fear of censure, some for love of slaughter, in imagination, learning later ... some in fear, learning love of slaughter; Died some, pro patria non 'dulce' non 'et decor'... walked eye-deep in hell believing in old men's lies, then unbelieving came home, home to a lie, home to many deceits, home to old lies and new infamy; usury age-old and age-thick and liars in public places. Daring as never before, wastage as never before. Young blood and high blood, fair cheeks, and fine bodies; fortitude as never before frankness as never before, desillusions as never told in the old days, hysterias, trench confessions, laughter out of dead bellies. 31 Van Woerkom, Gedachten over gedichten 2 In deze regels maakt Pound zijn eigen woorden meer dan waar, als hij zijn poetische doelen verwoordt: 'Direct treatment of the "thing"; to use absolu-tely no word that does not contribute to the presentation'. Zelfs Hemingway, toch ook zuinig met woorden, kon de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog niet beter weergeven. Wat Pound weergeeft, geldt evenzeer voor de Tweede Wereldoorlog, Vietnam en zoveel ander krijgsvermaak. De oorlogsgraven in en rond Nijmegen vormen een duidetijke illustratie van Pounds gedicht. Poezie maakt je 'a sadder and a wiser man'. Marlies Janssen Jan Arends als dichter van de week Enkele jaren geleden verspreidde een vakcollega van me wekelijks 'Het ge-dicht van de week' op school. Dat gebeurde in het weekend; hij had er aardig-heid in om een geheimzinnig tintje aan het initiatief te geven. Niemand op school wist wie er achter zat. EIke maandag lag er weer een nieuwe keuze uit de wereldpoezie op de diverse tafels in de docentenkamer en hingen er, ver-spreid door het hele gebouw, zo'n vijftien kopieen. Een aantal collega's reageerde heel enthousiast. Zij lazen elk gedicht, wissel-den tijdens de koffiepauze leeservaringen uit en speculeerden over de initia-tiefnemer. Ik vond de keuzes vrijwel zonder uitzondering prachtig en zou zelf graag in staat geweest zijn ze te selecteren. Door die collega leerde ik de dichters Pessoa en Kavafis kennen. En door hem werd ik ook op het idee gebracht iets vergelijkbaars met poezie te doen in mijn lessen. Als ik een schrijver bespreek, laat ik als dat mogelijk is ook Łen of een paar gedichten van hem horen of lezen. Van Bernlef, Claus of Campert bijvoorbeeld lees ik nooit alleen proza met ze. Een dichter die elk jaar wel een keer aan bod komt, is Jan Arends. Zijn poezie is van een eenvoud en directheid die vrij gemakkelijk overkomt bij leerlingen, terwijl zij over het algemeen tegelijkertijd zien hoe diep menselijk en tragisch het gevoel is, dat tussen de regels schuilgaat. 32 Van Woerkom, Gedachten over gedichten 2 Ikleef nit de hand van een geleerde. m is van wit en hij denkt blauw. Aon zijn verstand ontleen ik mijn wangedrag. Hij weet wie ik ben. Hij is het oordeel van mijn daden. Ik doe gek op zijn bevel. Hij is de geleerde. Hij weet hoegoed het voor mij is om gek te zijn. Zelf vond ik destijds de gedichten van Arends de meest aangrijpende die ik kende. Ik hield als leerling spreekbeurten over Paul van Ostaijen en Gerrit Achterberg, maar bij hun gedichten had ik toch vaak het gevoel dat veel me ontging. Bij Arends was dat niet zo. Zijn levensverhaal speelde daarbij uiter-aard een rol. Het fascineerde me, als achttienjarige, hoe iemand zijn eenzaam-heid en gevoel van mislukking met zo weinig woorden z6 intens kon over-brengen. En dat is voor mij een reden gedichten van hem te laten lezen, bij-voorbeeld in combinatie met zijn bekende verhaal "Keefman*. Elk jaar zet wel iemand Lunchpauzegedichten of Nagelaten gedichten op de lijst. En als we er dan op het mondeling, of gewoon tijdens of na de les, over praten, herken ik in hun reactie het gevoel van ontzetting dat opgeroepen wordt. 33 Van Woerkom, Gedachten over gedichten 2 Ik schrijf gedichten als dunne bomen. Wie kan zo mager praten met de tool als ik? Misschien is mijn voder gierig geweest met het zaad. Ikheb hem nooit gekend die man. Ikheb nooit een echt woord gehoord of het deedpijn. Om pijn teschrijven hebje weinig woorden nodig. Marjon Hoeks Een lege plek Zolang ik me kan herinneren, lees ik. Van de achterkant van het melkpak tij-dens het ontbijt, tot een kort verhaal voor ik ga slapen. Bij mijn eerste confrontatie met een gedicht speelde mijn moeder een hoofd-rol. Zij was (en is) verliefd op Iris' van Jacques Perk. Heel geregeld galmden de eerste vier regels door het huis: Ik ben geboren uit zonnegloren, en een zucht van de ziedende zee, die omhoog is gestegen op wieken van regen, gezwollen van wanhoop en wee ... 34 Van Woerkom, Gedachten over gedichten 2 Mijn liefde voor poezie ontstond in mijn pubertijd, toen ik ontdekte waar de Engelse hits over gingen. Tijdens mijn studie maakte ik kennis met de 'echte' dichters. Rutger Kopland staat al lange tijd bovenaan mijn lijst van favonete dichters. Wat mij betreft slaagt hij er steeds net met in het gat in het bestaan te verwoorden. Beschrijven kan bij het wd. Bij de lezer daagt dan een vaag vermoeden. Zo geef t hij de lezer zoveel ruimte, dat deze vervolgens met de mond vol tanden zit bij de vraag: Wat zegt-ie hier nu? Wat vind je er nu zo mooi aan? Weggaan Weggaan is iets anders dan het huis uitsluipen zacht de deur dichttrekken achterje bestaan en niet terugkeren. Je blijft iemand op wie wordt gewacht. Weggaan kunje beschrijven als een soort van blijven. Niemand wacht wantje bent er nog. Niemand neemt ajscheid wantje gaat niet weg. (Uit: 'Het orgeltje van yesterday') Je kunt nooit echt weggaan: je blijft altijd in iemands gedachten, in iemands herinnering. Als je echt vergeten wilt worden, moet je blijven. Net zo lang tot niemand meer aandacht aan je besteedt. Totale ommekeer van perspectief, van beleving. Het is als het verhaal van de verloren zoon: na ja- ren keert hij terug en het lijkt of hij meer voorstelt en meer aandacht krijgt dan de zoon die al die jaren bij vader is gebleven. Het verhaal van verandering. Pas als je uit de sleur breekt, val je op. Besta Ga nu maar liggen liefste in de tuin, de legeplekken in het hoge gras, ik heb altijd gewild dat ik dat was, een lege plek voor iemand, om te blijven. (Uit: "Een lege plek om te blijven') Als je iemand in je lege plek kunt ontvangen, ben je totaal onbevooroor-deeld, kunje iemand accepteren zoals hij of zij is en krijgt zij of bij alle aan-dacht die nodig is. 35 Jacques de Vroomen Literatuur van de straat Voor films ga je naar de bioscoop of de videotheek. Voor schilderijen zijn er musea. Voor muziek zet je de radio aan, koop je een cd of ga je naar een pop-concert. Literatuur haal je in de boekhandel of in de bibliotheek. De afzet van kunst is ordelijk geregeld. Maar er zijn uitzonderingen. Soms kom je een kunstvorm in een ongewone omgeving tegen. Het lijkt me aardig in het lite-ratuuronderwijs eens aandacht te vragen voor 'grensoverschrijdingen1. Litera-tuur vind je meestal in een boek maar zeker niet altijd. In het vroege voorjaar van 1861 was het water van de Waal bij Nijmegen zo hoog gestegen dat er geen houden meer aan was. De benedenstad liep onder en de schade was groot. Een steen met een gedicht op een oud pand aan de Waal-kade informeert het nageslacht over de rampzalige watersnood: ^^^^tEoi Ijier aan bexett stem sionb bew oerbolgen ploeb ^^^^ ^r nerxfnolg Ipj Itbtn, rijkbom, axbtib in »tjn knife ^^ W botlj toen oak ^Villeut Hi, 10a ebel ban gentoeb, II I toen toonbe