tijdschrift voor literaire vorming 5/1 April 1995 herinneren en herdenken Tsjip Tsjip 5/1 april 1995 Tijdschrift voor literaire vorming ISSN 0926-2668 NUGI724 Uitgave van de Stichting Promotie Literatuuronderwijs te Nijmegen Bestuur Nederland: Drs. Koos Hawinkels. voorzitter, Taludweg 83, 1215 AC Hilversum, 035-213778 Dr. Wam de Moor, vice-voorzitter, Tsjip-redactie Drs. Cor Geljon. secretaris. Dorpsstraat 65. 2343 AX Oegsgeest. 071-152189 Drs. Dorée de Kruijk, penningmeester Caroline Heijer, lid bibliotheken (per 1 maart 1995) Drs. Francis Staatsen. lid moderne vreemde talen Bestuur Vlaanderen: Dr. Ronald Soetaert, voorzitter. Mevr. dr. Nicole Rowan, vice-voorzitter Mevr. drs. Elianne van Alboom, secr.-penn. Dr. Johan van Iseghem, lid Drs. Mark van Bavel, lid Adres deelbestuur R.U. Gent. Sint Pietersplein 5. 9000 Gent. 091-643549. Redactie: Wam de Moor (eindredactie) Anja Bijlsma-Lindaart Kees Combat Joop Dirksen (per 1 maart 1995) Harry Habets Dees Maas Tracy van Poppel Mârgitka van Woerkom Redactie-adres: Uitsluitend voor redactionele aangelegenheden: Tsjip, Erasmusplein 1. k. 6.11. Postbus 9103 6500 HD Nijmegen. Tel. 080-616271 Het volgende nummer verschijnt eind juni. Kopij s.v.p. vóór 15 mei inzenden. Abonnementen / ledenadministratie Voor Nederland: SPL, De Schietspoel 1,5051 DL Goirle. Abonnementsprijzen voor 1995: f 45,- (indiv.), f 60,- (instellingen). Tel. 013- 346093. Voor België: zie Bestuur Vlaanderen. BF800 (ind), BF 1100 (instellingen). U ontvangt een acceptgirokaart Tsjip 'Velen zal de titel die deze bladzijden wil kenmerken -Vervolging, vernietiging, literatuur - als een onbeschaamde vloek in de oren klinken. Zij zullen er ernstige en misschien zelfs onoverkomelijke bezwaren tegen hebben dat de ellende van oorlogen waarmee vervolging en vernietiging vrijwel altijd gepaard gaan in één adem genoemd wordt met de schone letteren. Voor hen is het weinig minder dan een schandaal dat menselijk leed en nauwelijks te aanvaarden gewelddadigheid bestreken worden met een vernis van schone schijn dat literatuur te bieden heeft. Alleen stilte en zwijgen zouden passen bij een al te rauwe en onverteerbare wer-kelijkheid. Desnoods kunnen documenten in ongepolijste en on-gekunstelde vorm dienst doen voor een nadere en zuivere kennis van zaken, en juist daarom zullen roman noch poëzie noch welk ander literair genre ook erin slagen de kracht der werkelijkheid te doen gevoelen of de verschrikkingen uit te beelden.' 'Wanneer ik dit alles terzijde schuif, blijft maar één mogelijkheid over. Ik verlaat de dwaalwegen die mij door traditie en algemene opvattingen waren voorgeschreven, ik vraag niet meer naar waarheid, feiten en werkelijkheid van oorlogsliteratuur, in de hoop daardoor specifieke verschillen tussen literaire werken en andere te ontdekken. Ik begin wederom bij het begin en weet al-leen dat er geschriften bestaan die geschreven zijn en alleen maar woorden bevatten, dat zij onderling verschillen niet door de wer-kelijkheid die zij te bieden hebben, maar misschien wel in schrijftechniek. Daarin zou literatuur als vormgeving zich kunnen onderscheiden van even ontroerende andere geschriften.' Uit: S. Dresden, Vervolging, vernietiging, literatuur. Amsterdam 1991, p. 7 resp. p. 51. 1 Inhoud 3 Redactionee l 5 Wam de Moor I 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen? "Nee, het is oorlog' (Armando) 15 Etty Mulder I Shoah, meesterwerk van het eeuwige heden 18 Claude Lanzmann I Twee teksten over Shoah 21 Dees Maas I Een persoonlijke wereldgeschiedenis 26 Hans Ester I De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR 40 Jacques de Vroomen I Mijn schilt ende betrouwen 42 Cor Geljon I 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij' 49 Elianne Muller I GL. Duriacher, een auteur die verstaan wil worden 56 Wam de Moor /Overweldigd door een oeverloos verdriet 62 Kees Combat I Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging en vernietiging 69 Joop Dirksen I Begrip voor het onbegrijpelijke 73 Kees Combat I Wat moeten we aan met zulke belegen 'bevrijdingspoëzie'? 77 Jacques de Vroomen I Tour of Duty 79 Koos Hawinkels I Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor 85 Peter van de Kerkhof I Wij moeten niet, daarom doen wij! 89 Kees Combat I Serenade, een geamputeerde roman 90 Dees Maas I Schrijfonderwijs in de Verenigde Staten 93 Externe betrekkingen Enige illustraties zijn ontleend aan Maatstaf, april, jrg. 1960-1961. 2 Redactioneel In 1993 ontving de Franse filmer Claude laiTmann de Verzetsprijs van de stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945. Bij die gelegenheid verantwoorde hij zijn langdurige arbeid van elf jaar aan de documentaire Shoah. Hij merkte on-der meer op hoe het verstrijken van de tijd aan hem voorbij was gegaan, zo-zeer had het verleden van de holocaust hem beziggehouden. In deze aflevering van ons tijdschrift schenken we aandacht aan het feit dat het einde van het Derde Rijk een halve eeuw achter ons ligt. Dat doen we niet omdat we denken dat het hoort. Dat doen we omdat zelden een thema zulk een invloed heeft gehad op de samenleving en dus ook op de geestesgeschiedenis. Dat doen we omdat we in de literaire vorming concreet voor de vraag staan wat we na deze eindeloze stroom herdenkingen in de winter van 1994 en het voorjaar van 1995 op verantwoorde wijze kunnen met de literatuur over de oorlog. Is het langzamerhand niet genoeg geweest? horen we zeggen. Frustreert het steeds maar weer bezig zijn met de oorlog van de nazi's uit de eerste eeuwhelft niet onze relatie met de Duitsers van het einde van de eeuw die zelf ook gebukt gaan onder de last van een collectieve schuld? Wij denken in de geest van onze stichting Promotie Literatuuronderwijs te handelen wanneer we in dit eerste nummer van de vijfde jaargang aandachtig kijken naar de trekken die de literatuur over de oorlog aan ons vertoont, in de verwachting dat de lezer als docent of leeskringleider of anderszins betrokken bij de literaire vorming stukken vindt die hem of haar helpen bij de over-dracht van dit verleden aan weer nieuwe leerlingen of vertrouwde cursisten. Daarbij hebben we geen pretentie ook maar naar volledigheid te streven, we geven u waarop onze blik zich richtte. Met name nodigen we lezers en me-dewerkers uit Vlaanderen uit om in een der komende nummers hun versie van dit verleden voor de lezers van Tsjip uiteen te zetten. We drukken de teksten van T-anzmann en Etty Mulder af, als een wijze van denken en herdenken die, hoe vaak ook in de literaire vorming op concretere manier vertaald, wezenlijk zou kunnen zijn voor de omgang met het gruwe-lijke verleden. Zeker wanneer we dat verleden aan de orde stellen in de hoog-ste klassen of in leeskringen. Met de bijdragen van Dees Maas over de briefwisseling van Hedda Kalsho-ven-Brester en Hans Ester over de wijze waarop in de voormalige DDR de verwerking van het naziverleden heeft plaats gevonden stellen we de betrek-kingen met onze oosterburen aan de orde. Dresdens essay over de holocaustliteratuur zien we als een sublieme toelich-ting op het werk van auteurs als Primo Levi en G.L. Durlacher, dat door Wam de Moor en FJianne Muller nadr wordt bekeken. De criteria van dubbel-zinnigheid, indirectheid en tijdsverwarring die hij het literaire oorlogsverhaal toedicht zouden ook voor andere teksten kunnen gelden. We hadden al eerder over Dresdens bijzondere boek willen schrijven. Nu móest het eenvoudig. 3 Voor overzicht zorgen stukken naar aanleiding van de leesgeschiedenis van Bril en Van Weelden en de bloemlezing die Hans Warren voor de gelegenheid samenstelde. Jacques de Vroomen tenslotte heeft het in zijn twee columns over een heel ander soort verwerking van de oorlog. De didactische vertaling van de oorlog zult u aantreffen in bijdragen van Cor Geljon en Joop Dirksen, waarbij de laatste laat zien hoe het onderzoek voor zijn Nijmeegse promotie in januari van dit jaar vruchten heeft opgeleverd voor zijn onderwijspraktijk. Wie niet op de hoogte is van het gebruik van documentatiemappen in het literatuuronderwijs zal, met name ook voor de li-teraire vorming in basisvorming en mavo steun vinden in een enthousiast verslag van Peter van de Kerkhof, al is dat stuk niet geschreven in verband met het thema van dit nummer. Wel meenden we op de valreep het in een oplage van meer dan 700.000 exemplaren verspreide boekenweekgeschenk in dit kader tegen het licht te mogen houden. Nieuw in deze vijfde jaargang: Koos Hawinkels gaat in elk nummer de posi-tie van de jeugdliteratuur in de literaire vorming aan de orde stellen; Jean Ver-rier vervolgt vanaf het tweede nummer zijn verhandeling over de paratekst en het begin van de roman; en Dees Maas zorgt per nummer voor de korte toe-lichtingen op een grote reeks nieuwe publikaties over literaire vorming, met name uit de Verenigde Staten. Tengevolge van de structuurwijziging in de SPL komt vanaf dit nummer de rubriek 'Van bestuur en werkgroepen' te vervallen. Wanneer de besturen uit Nederland en Vlaanderen zich tot de donateurs willen wenden, zullen zij deze redactie weten te vinden. Tot de redactie is toegetreden Joop Dirksen, docent Nederlands aan het Eckhartcollege in Eindhoven. Tenslotte: in deze nieuwe jaargang zullen we uitgenbreid aandacht schenken aan de literatuur van het Verloren Paradijs (Indië/Indonesië, de Caraïben, de voormalige Franse en Engelse koloniën) met een accent op de herdenking van de "bevrijding' in het voormalige Nederlands-Indië, in nummer 2; aan de tweede fase van het voortgezet onderwijs, waarvan de scenario's nog wekelijks schijnen te veranderen, in nummer 3; en aan de literaire educatie buiten het onderwijs om, in het vierde nummer van deze jaargang. 4 Wam de Moor 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' (Armando) Over een leesgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog Het boek kwam uit, toen de eerste golf herdenkingsgebeurtenissen en artike-len dienaangaande al voorbij was. Vandaar dat de beredeneerde bloemlezing uit documenten, geschiedschrijving en literatuur, die de jonge schrijvers Martin Bril en Dirk van Weelden in 1991 publiceerden, velen ontgaan is. Dat is om twee redenen jammer. Ten eerste zijn er weinig bloemlezing uit de oorlogsli-teratuur op basis van een persoonlijk programma. En voorts is er uit het oogpunt van longitudinaliteit in de literaire vorming geen boek dat zo goed als dit laat zien hoe de lectuur van de lezer zich mede-ontwikkelt met diens groei van kleuter tot volwassene. Met die beperking dat het gaat om een lezer die thans ongeveer 40,45 jaar oud is. Twee redenen om alsnog aandacht te schenken aan Terugwerkende kracht. Een leesgeschiedenis van de Tweede We-reldoorlog, van genoemde auteurs. Het gezichtspunt vanwaaruit Bril en Van Weelden hun boek samenstelden is dat van de lezer die de oorlog van horen zeggen heeft. Veertigers nu, die zich in hun eerdere geschriften verbaasd en geïnteresseerd hebben getoond en met Atte Jongstra gemeen hebben dat zij van alles in hun proza stoppen dat niet-fictioneel lijkt: documenten, lijstjes en andere teksten die zich niet door stijl laten herkennen als persoonlijk en eigen. Waardoor de hele tekst fictioneel wordt. Dat materiaal, om het zomaar ambachtelijk te noemen, wordt geïnte-greerd in het dikwijls in staccato-stijl geschreven, snelle proza van de heren zelf. Proza van deze tijd, zal ik maar zeggen. Ernst en relativering In Terugwerkende kracht heeft de klinische ambachtelijkheid geleid tot een zinvol resultaat. 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen? 'Nee, het is oorlog.' Die dialoog van Armando uit zijn Aantekeningen over de vijand vormt het motto en getuigt, lijkt mij, van de bedoeling die Bril en Van Weelden met hun boek hebben. Die bedoeling is ernstig en relativerend tegelijk. In de rela-tivering brengen zij hun verbazing onder, in de ernst hun aandeel in de collec-tieve vrees voor een nieuwe oorlog, voor nieuw geweld, voor nieuwe waan-zin. Het is begrijpelijk dat hun uitgeverij, De Bezige Bij, hun vroeg om een bloemlezing te maken uit de literatuur waarin de oorlog een thema vormt, maar het lag voor de hand dat zij zouden kiezen voor de mengvorm van fictie en documentatie, geschiedschrijving en, verrassend, het schoolboek. Om met dat laatste te beginnen: het kan zijn dat ouders hun kinderen al iets verteld hebben over de Tweede Wereldoorlog voor deze naar school gaan, maar veel zal dat niet zijn; en dus begint het boek met de plaatjes en de invuloefe-ning van groep 3 of 4. Met een tijdbalkje van 5 jaren oorlog en de opvolging door Prinses Juliana van Koningin Wilhelmina in 1948 en daarbij een voor-stelling van een dik aangekleed gezinnetje rond de potkachel en een enkele 5 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is ooriog' gisteren vandaag toen nu 6 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' snede brood bij kaarslicht. Opdracht: "Maak een gekleurde tekening van een man, die een boompje omhakt. Schrijf er een regel bij.' En op de volgende bladzijde zien we het vervolg van de tijdbalk: 'ik werd geboren'. Ik ga naar school' en 'nu', de illustratie van een gezin in goeden doen: krant, speelgoed, volle tafel, en een nieuwe invuloefening. De stijl van de illustraties en de op-drachten is die van de jaren zestig. Opmerkelijk is het appel dat op de kinderen wordt gedaan om de voormalige vijand te beschouwen als het vriendje waarmee men gisteren op de vuist ging, maar dat men vandaag de hand drukt. De ironie die de samenstellers nu en dan als oordelend wapen hanteren, druipt er vanaf als we te lezen krijgen: *Zet een streep door het woord dat fout is. a Duitsland is / groter / kleiner / dan Nederland, b Duitsland had / minder / meer soldaten dan Nederland, c Als vijf jongens tegen één jongen vechten, dan is dat / flink / laf / van ze.' Een en ander komt uit een geschiedenisboekje over de jaren '40-'45 van Evers en Michels-Scholten, en het fragment uit Waarom de tram stil stond... van W. G. van der Hulst jr sluit daar in fictionele vorm op aan: het vertelt van de herdenking op 4 mei, als een meisje zich bewust wordt van de samenhang tussen de ene minuut stilte en de herinnering aan leed. Een christelijke geschiedenis Van bewustwording door didactiek en fictie naar de geschiedenis zelf: dat is de derde stap, en de samenstellers werden daarmee geconfronteerd via Eeuw in -eeuw uit van Diepenbroek en Zijlstra, een vaderlandse, nee: vaderlandsche, geschiedenis voor de christelijke lagere school. En hier wordt de toon gezet die vanuit de christelijke moraal in onze hele literatuur zal doorklinken: de aandacht is gericht op de verraders van de NSB, het oppermachtige Duitse le-ger, onze dappere strijders (Peel, Grebbe, Afsluitdijk), met Hitler als de on-aantastbare schurk, en het bombardement op Rotterdam. In de verhalen zijn wij van het verzet hen van Hitler te slim af. En wat de auteurs in hun jeugd braaf leerden, zo stond het in hun boekjes: 'De Kerk ging voor in het verzet. In februari 1943 gingen namens de kerkbesturen vertegenwoordigers naar de rijkscommissaris. In dat gesprek protesteerden zij tegen het Nationaal Socia-lisme, de vijand van het Christendom'. Het is dat dit fragment uit Verdrukking en vrijheid van Alkema es., bedoeld voor klas 5 (nu groep 7), ook nog rept van het lot der Joden (zij 'moesten 't meest ontgelden' en 'Onze landgenoten, de Joden, werden weggevoerd. Meer dan 100.000!') - wat de holocaust werkelijk inhield leerden de kleine Bril en Van Weelden uit Mensen en machten van Adang en Vercauteren, een boek dat in 1964 verscheen, niet bij een protestants-christelijke uitgever, zoals veel van hun vroege bronnen, maar bij Meulenhoff. Omtrent Westerbork: 'Overste Gemmecke [moet zijn: Gemmeker, d.M], de Duitse commandant, heeft zich nauwgezet van zijn taak gekweten. Elke dinsdag vertrok een lange trein be-staande uit gesloten veewagens naar Duitsland; drieënnegentig keer. Ongeveer honderdtienduizend Joodse Nederlanders reisden met de dodentrein naar een vernietigingskamp, naar de gaskamer.' Deze beschrijving geeft de kern van wat velen later in Pressers De nacht der girondijnen zouden lezen. 7 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' De spanning van het jongensavontuur keert terug in De schipper van de dankbaarheid van Jan de Bruin en Anne de Vries' Reis door de nacht: met het onderduiken als een wedstrijd in slimheid en het verzet als een verzetje. Eerder maakt in deze bloemlezing een fragment uit Engelandvaarders waarin de inva-sie in Normandie beschreven wordt rond de hoofdfiguur Evert duidelijk waarom de trilogie van Norel zoveel sukses heeft gehad. Jongens kunnen - en in elk geval: konden - zich van begin tot einde vereenzelvigen met de moe-dige Evert en de oorlog als zodanig was het avontuur bij uitstek. Daarvan we-ten we uit lezersonderzoeken van het Hoogveld Instituut (1960) tot dat van Marijke Barend en Jacques Vos uit 1984 en van Mârgitka van Woerkom in 1990 dat zulke verhalen bovenaan de voorkeurslijst van jongens staan. De lectuur van de scholier Dat blijft zo in de onderbouw van het voortgezet onderwijs, waaraan Bril en Van Weelden hun hoofdstuk 'Vaders boekenkast' wijden. De teksten worden directer, de historici doen hun intrede: het intrigerende portret van Hitler door Alan Bullock plaatst hem in een reeks van mannen die de wereldgeschiedenis hebben bepaald hebben: "hij ging geloven dat hij iemand met een zending was, door de Voorzienigheid uitverkoren, en daarom vrijgesteld van de ge-wone canons van het menselijk gedrag.' Een opvatting die de krijgsheren en dicators van nu in Somalië, Irak en Bosnië ongetwijfeld met hem gemeen hebben. Er volgt een sterke concentratie op de meidagen van '40 en wel via de - opval-lend normatieve, om niet te zeggen prekerige -geschiedschrijving van L. de Jong en documentatie, ontleend aan D.H. Couvées interessante documentatie over de meidagen. Daaruit koos het tweetal het verslag van de chauffeur die NSB-leider Mussert op 10 mei 1940 tussen de klippen van het nog standhou-dende en controlerende Nederlandse leger laveerde. Wat trof de twee samenstel-lers in het fragment uit Eenzaam maar niet alleen waarin Wilhelmina schrijft over haar vlucht uit het vaderland? Het stuk eindigt met de welbekende pro-clamatie van de muis die - wat kon ze anders doen? - brulde. De vereenzelvi-ging gold vooral de activiteiten van ons eigen leger en de fragmenten uit le-gerrapporten die geciteerd worden geven een potsierlijke indruk van het on-machtig gebeuren. Maar het lachen vergaatje wanneer je de beschrijving van de ellende in Rotterdam tijdens en na het bombardement leest, in New Journa-lism-stijl opgeschreven door Aad Wagenaar. Hij rept van de vuurstorm, die mensen voor de keus stelde tussen stuikken en verbranden en die pas in 1995, bij de herdenking van de vernietiging van Dresden, de algemene aandacht van de media kreeg. De lezer van Het stenen bruidsbed was al langer op de hoogte. Endlösung in een vloek en een zucht geregeld Dat de dertien-, veertienjarigen gefascineerd waren door Opmars naar de galg van Heydecker en Leeb, waarvan zij de negende druk uit 1961 onder ogen kre-gen, ligt voor de hand: de dialoog van Göring, Goebbels, Heydrich en enige mindere goden, zoals die werd weergegeven tijdens de Neurenberger processen, geeft op gruwelijke wijze aan hoe in een vloek en een zucht een aantal beslis- 8 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' sende vernietigingsmaatregelen tegen de Joden werd bedacht en overeengeko-men. Het fragment uit Pressers Ondergang laat de formele uitwerking van die vloek en zucht zien. Tegen de ernst daarvan en van volgende fragmenten over de vernietiging ver-bleken de verzetsverhalen van De Jong (De overval) en Scbierbeek (Terreur tegen terreur) en zelfs de passage van J.B. Charles over zijn onderduik uit Volg het spoor terug als opgeklopte spanning. De grootsheid van Pressers proza ligt in de zelfbeheersing die deze geschiedschrijver aan de dag legde; zijn emotionele betrokkenheid vertaalde hij in keiharde cijfers over het aantal slachtoffers, hun herkomst, hun sexe, de overlevenden. Aan het slot van dit hoofdstuk krijgt Norel zijn pendant in het epos van Ryan, dat verfilmd tot op de dag van vandaag de nazaten informeert over het begin van een hopeloos lijkende onderneming. De langste dag. Met opwekkingen uit het ondergrondse Vrij Nederland in poëzie en proza zijn er laatste vleugen van heroïek. Van een idealistisch naar een cynisch wereldbeeld Want het derde hoofdstuk, dat waarin de ogen van de pubers opengaan, begint tekenend voor het vervolg: "Het was een grote rotzooi, zei hij. Toen de Duit-sers kwamen, waren plotseling alle officieren met verlof, behalve één tweede luitenant, maar dat was een grote zak. Wij drongen het kantoortje van de ka-pitein binnen om te zien of er ook ergens verzegelde orders of god weet wat lagen, maar er was niets. Alleen een oud Duits boek over de krijgskunde, met gravures waarop de kogelbanen door stippellijntjes waren aangegeven. Er stond ook een kist met sigaren, goeide dure sigaren. Onze hele ploeg begon de oorlog met een enorme Karel I in de mond.' Wie het proza van Gerrit Kouwenaar kent, weet zich dit pakkende product van wat Anbeek het cynische Nederlandse oorlogsproza heeft genoemd, te herinne-ren. Dit in tegenstelling tot het idealistische proza waarin verzetsmensen, burgers en soldaten strijders voor de goede zaak waren, overtuigd van het ge-lijk aan hun zijde en, hoewel soms falend, in wezen op het goede pad. Zo was het in de meeste boeken die in het vorenstaande werden genoemd. Voor Kou-wenaar in Ik was geen soldaat en Val bom! was dit niet zo duidelijk, integen-deel, wat hem en zijn generatiegenoten betreft is het in 1945 afgelopen met het collectieve verantwoordelijkheidsgevoel en de vroegere zekerheden. Zo er-vaart de huidige lezer dat ook bij Ruyslinck en diens typische lijstboek Wie-rook en tranen. Wolkers' Kort amerikaans en Vestdijks Pastorale 43, waaruit kenmerkende fragmenten zijn gekozen. Met Het behouden huis en Het stenen bruidsbed bevindt de jonge lezer zich weliswaar nog in het strijdgewoel, maar verbitterder en cynischer is de ramp-zaligheid van de Tweede Wereldoorlog zelden onder woorden gebracht dan door Hermans werd gedaan, en geen Nederlandse auteur gaf aan de oorlog zulk een epische allure als Mulisch aan de doelbewuste vernieting van Dresden door 'Bomber' Harris. Bij Marga Minco lijkt de wereld tot normale, burgerlijke proporties terug te keren - geen verzet meer, geen cynisme, alleen gelatenheid over het gedrag van de Nederlandse medeburgers die de joden eerst lieten op-pakken en vervolgens hun huizen in bezit namen. 9 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' En daarna: Claus, Weinreb, Menten en Aantjes De oorlog voorbij? Nee. De tijdgenoot weet hoe zij is blijven spoken. Bril en Van Weelden halen de lijken uit de kast van onze contemporaine geschiede-nis. Tot in de jaren zestig was er, dat is herhaaldelijk vastgesteld, in onze sa-menleving geen ruimte om terug te denken aan de oorlog, het lot van de over-levenden en de slachtoffers. Maar toen Nederland eenmaal zijn wederopbouw had voltooid, ging de oorlog als het ware door. Daar is om te beginnen het verzet in 1965 van oud-strijders tegen het huwe-lijk van Beatrix met Claus von Amsberg; en daarop volgen vier andere ge-beurtenissen die de vaderlandse gemoederen in hoge mate bezig hielden. Daar is de Vietnamoorlog en de concrete uitwerking van napalm (in een zakelijk verslag van VN-redacteur Ton Regtien) en het Nederlandse verzet daartegen, aangemoedigd door o.a. de filosoof Bernard Delfgaauw, en afgezwakt in hoofdredactioneel commentaar van.. Jiet Parool. Daar is de kwesüe-Weinreb, waarin achtereenvolgens Renate Rubinstein aan het woord is over de verdedi-ging door haar en Aad Nuis van Weinreb (1967), W.F. Hermans Weinrebs gedrag aan de kaak stelt, Nuis in 1976 erkent dat Weinreb toch eigenlijk een oplichter was en Ischa Meijer nog acht jaar later ons Weinreb doet kennen als een ijdele, maar in feite onzekere en eenzame man. In 1976 was er de kwestie rond de kunsthandelaar Pieter Menten. Met name door het optreden van Accent-redacteur Hans Knoop werd het een afrekening met een sterk persoonlijke lading. De Drie van Breda Ook in de jaren 70 waren er de Drie van Breda, die in 1972 dreigden vrijgela-ten te worden. Significant voor het verschil in ervaren van 'weldenkende' ju-risten en kamerleden enerzijds en degenen die de oorlog aan den lijve hadden meegemaakt was het tumult dat losbrak toen de hoogleraar L.H.C. Hulsman het namens de Coornhertliga opnam voor de vrijlating van de Drie van Breda Dit tumult spreekt uit het verslag van Haagse Port-redacteur A.J. Heerma van Voss in zijn weekblad van 1 maart 1972 : 'Hulsman legde eisen van een verlicht strafstelsel in het ene bakje van zijn weegschaal, en de door de zeef van redelijkheid gehaalde emoties van de slachtoffersgroep in het andere. Zijn standpunt over het psychische conflict dat die groep aan de oorlog over heeft gehouden, en zijn definitieve belangen-afweging, goot hij ten slotte helder in een retorische vraag: "Wat wij ook doen, dat conflict is er, dat conflict blijft er. En kan de continuering van de gevangenhouding van de drie de slachtoffers van toen daarbij werkelijk hel-pen?" Zelden werd de wereldvreemdheid van allerlei progressieve strafrechudeeën zo afgestraft als toen, in antwoord op die vraag, overal op de publieke tribunes stemmen losbarstten in een verontwaardigd, razend "Ja! Ja! Ja!" Hulsman zei nog dat hij echt niet geloofde dat de slachtoffers, op de lange duur, hierdoor geholpen konden worden, maar iedereen die dat met hem eens was voelde de grond al onder voeten wegzinken - en met reden. Overal riepen woedende, ont-redderde mensen "jawel", een man met een stem als een misthoorn, aan de 10 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' overkant, begon "Zes miljoen" te loeien ("Maak geen wond open", "Ze hui-len nog steeds om hun papa en mama"), achter mij werd de professor uitge-scholden: "Zwerver!" De zitting werd geschorst.' Wie zich ergert aan het Oud-Strijders-Legioen van meneer Ego en andere oud-strijders die voor heel Nederland blijken te kunnen beslissen dat op 4,5 noch 8 mei de vaandels van Nederland en Duitsland gezamenlijk worden gestreken, vindt hier een vorm van argumentatie. Zij is puur gevoelsmatig en zij heeft ongetwijfeld iets van morele chantage, maar pas als de laatste zich verzetsheld voelende oud-strijder het loodje heeft gelegd, kunnen we ons vrij voelen in onze omgang met de oorsterburen. Vrees ik. En dan, ten slotte, de affaire-Aantjes in 1978, die de toenmalige fractieleider van het CDA de kop kostte en het aantreden zou inhouden van de latere pre-mier Lubbers als zijn opvolger. Daarvan laten Bril en Van Weelden zien hoe het volk bij enquête dacht over het SS-verleden van de fractievoorzitter van het CDA, hoe door opiniemakers als Hofland en Constandse werd geoordeeld over de kwestie en ook de nogal blamerende wijze waarop Lou de Jong, sterk veroordelend, de feiten naar buiten had gebracht; de tekst van het profiel dat het NCRV-programma Hier en Nu aangaande de kwestie profileerde, met on-der meer Aantjes zelf aan het woord, en een journalistiek onderzoek naar de achtergronden uit Vrij Nederland. Het is documentatie die op elke schoolbi-bliotheek thuishoort. De literatuur het laatste woord In Terugwerkende kracht krijgt de literatuur het laatste woord. Zo heet dat vijfde hoofdstuk ook: het laatste woord, al is het eerste woord daarvan een raar, on-literair stukje van een onbekende schrijfster dat niet in dit boek thuishoort. In de fragmenten van Gerard Reve (De ondergang van de familie Boslowits waarin het begin van de oorlog wordt gememoreerd), Jan Cremer (De Hunnen), Jan Hanlo (een brief), Armando (de kernpassage over het neer-steken van een soldaat uit De straat en het struikgewas), Louis-Paul Boon, G.L. Durlacher (over de schertsvertoning van het Rode Kruis in There-sienstadt), Sal Santen (over de onzekerheid over het lot van de vader in het concentratiekamp), Anne Frank (fragment van 3 februari 1944), IvoMichiels, Armando en Hans Sleutelaar (De SS'ers), W.F. Hermans (Osewoudts con-frontatie met een jonge SS'er in het krijgsgevangenenkamp iaDe donkere kamer van Damocles), Jona Oberski (de passage over het Tcetelhuis' = kne-kelhuis uit Kinderjaren), Hellema (over een sterven tussen schone lakens na een smerig hondebestaan in het kamp Vught), M.S. Arnoni (over het behoud van menselijke waardigheid in Auschwitz), Abel Herzberg (over kamprecht-spraak in Bergen-Bdsen), Arnoni (over de slachtofferrechtspraak na de oorlog) en Willem Hsschot met een oproep tot toeschouwerschap aan zijn zoon Wal-ter 'Je moet natuurlijk niet toekijken met een vrolijk gezicht, dat spreekt vanzelf, maar met gefronste wenkbrauwen en een uitdrukking van verbeten-heid, toekijken als een minister, als één die voortdurend denkt "wacht maar smeerlappen", maar toch buiten het veld blijft dat door het geschut bestreken wordt' 11 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' Een andere leesgeschiedenis Men zou de keuze van dit laatste fragment kunnen zien als de conclusie die Bril en Van Weelden trekken en van mensen die niet zelf de kogels om de oren vliegen of het water aan de lippen staat, mag men als lezer ook niet an-ders verwachten. Wie de gang van zaken na 1945 beziet, kan moeilijk anders dan het eens zijn met Paul Scheffer, die naar aanleiding van de herdenking van Auschwitz in NRC-Handelsblad opperde dat *Nooit meer Auschwitz' een uit-spraak is geworden zonder betekenis. De contemporaine geschiedenis laat zien hoe zinloos, want zonder hoop op positieve uitslag, die uitspraak is. Terugwerkende kracht is een leesgeschiedenis, die in handen van lezers, jonger dan Bril en Van Weelden, aanzienlijk van samenstelling zou kunnen verande-ren. Met name de lectuur voor de periode als kind en scholier zou er heel wat anders uit gaan zien - minder moralistisch en opvoedend - met fragmenten uit Oorlogswinter (1972) van Jan Terlouw, De kinderen van het achtste woud (1977) van Els Pelgrom, Oorlog zonder vrienden (1979) van Evert Hartman, En een tijd van vrede (1983) van Imme Dros, en de boeken van Ida Vos (Anna is er nog. Wie niet weg is wordt gezien en Dansen op de brug van Avignon, 1989). Het werk van Etty Hillesum zou er voor de adolescent in moeten zijn opgenomen, met name Het verstoorde leven, en als toch de col-laboratie meer in het licht zou komen dan met Weinrebs Collaboratie en ver-zet is aangeduid, had het sowieso van een ruimere blik getuigd wanneer aan De verwondering en Het verdriet van België aandacht was geschonken. Dat De zaak 40/61 aan de aandacht van de samenstellers ontsnapte, lijkt me onver-geeflijk: het is het scherpste beeld van de beul dat in onze taal is opgeroepen. Maar, natuurlijk, de reeks van dichters en romanschrijvers, alleen al in Neder-land en Vlaanderen, die zich direct of indirect, via het lot van de generatie voor hen, betrokken voelen bij de Tweede Wereldoorlog is eindeloos. Con-centreert men zich daarbij op de concentratiekampen en de shoah, de vernieti-ging, dan is er veel rouwpoëzie (van Maurits Mok bijvoorbeeld). Het verre beeld van de vijand Mij viel evenwel bij het lezen van dit boek en het hernemen van veel vader-landse literatuur over de oorlog op, hoe veraf het beeld blijft van de vijand, hoe weinig scherp en geïndividualiseerd dit is. En waar Duitsers individueel in beeld komen, blijken zij nauwelijks te behoren tot de 'beestenbende' waar-mee in verzetsromans de nazi's als zodanig worden'gekwalificeerd. Veel meer aandacht is er voor de lafheid van de eigen anti-helden die het erbij hebben la-ten zitten, overigens zonder dat de beschrijving van die halfheid een morele veroordeling inhoudt. Het is alsof Vestdijk, Hermans, Mulisch, Claus en Wolkers willen zeggen: méér zat er gewoon niet in bij ons volk. Waarom keken onze schrijvers en lezers niet eens wat meer bij de buren in de boekenkast? Wie herinnert zich nog Und sagte kein einziges Wort van Heinrich Böll, dat zonder erbarmen de Trümmerwereld van het vernietigde Derde Rijk liet zien en wat dit voor de gewone man betekende? Wie leest er Uns geht ja noch gold en andere heerlijk leesbare boeken van Walter Kempowski over het lot van diezelfde burger in en na de nazitijd? 12 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' Vestdijk kent geen helden. Zijn verzetstrijders uit Pastorale 43 zijn - en de bekende verfilming van Wim Verstappen doet aan die opvatting volledig recht - weinig moedige, onzekere burgers die zich vermannen tot oorlogsgeweld. Alleen de hoofdfiguur Schults straalt een zekere heroïek uit, idealisme en ge-zond verstand, maar ook hij redt het niet. Mulisch koos voor twee van zijn drie belangrijkste boeken over de Tweede Wereldoorlog - naast De aanslag De zaak 40/60 en Het stenen bruidsbed -nota bene niet-Nederlanders als hoofdfiguren: Adolf Eichmann en de Ame-rikaanse tandarts Norman Corinth, de een direct verantwoordelijk voor Hitlers 'oplossing van het jodenvraagstuk', de ander mede verantwoordelijk voor de vernietiging van Dresden - twee die vijanden waren van elkaar en in hun ge-drag de gezamenlijke vijand van de mensheid. Van beiden maakt hij mytholo-gische figuren, zoals ze in een Ilias of Odyssee niet zouden misstaan. En Hermans? De schepper van de dubbelfiguur Dorbeck-Osewoudt als alter ego van de spion Van der Waals in De donkere kamer van Damocles heeft zich altijd geïnteresseerd getoond door wat zijn exegeten noemden 'de onken-baarheid van de werkelijkheid' en 'de onkenbaarheid van de mens' daarin. Is Osewoudt een verzetsheld of een misdadiger? Is Oskar, de vriend van hoofd-persoon Arthur in De tranen der acacias, een verzetsheld of een verrader? Wat te denken van de officier van justitie Bert Alberegt (Al berecht?) die een joodse vrouw helpt ontsnappen naar Engeland, maar het kind dat hij op de te-rugweg doodrijdt en daarmee zijn misdaad verbergt voor het aanschijn van de wereld? En het toneelstuk King Kong uit 1968 heeft een dubbelspion tot hoofdfiguur, een personage dat het van leugens en tegenstrijdigheden en be-wuste onkenbaarheid moet hebben. De Tweede Wereldoorlog wordt algemeen uitstekend geschikt geacht als ach-tergrond en basis voor Hermans' visie op het bestaan, zoals de lulligheid van de kleine verzetsstrijders in Vestdijks werk diens beeld van de mens in het al-gemeen vertegenwoordigt. Maar is het niet ongelooflijk cynisch om 'de tijd van de holocaust met zijn miljoenen dode Joden te nemen als een tijdvak waaraan de onkenbaarheid van de werkelijkheid zo mooi kan worden geïl-lustreerd? Een oorspronkelijke visie Die vraag stelt zich Ineke Bulte, als neerlandica geheel thuis in het werk van Hermans. Zij doet dat in een bijdrage in het boek Een halve eeuw geleden, eind 1994 verschenen bij Kok Agora in Kampen. In een zorgvuldige redene-ring, te uitvoerig om hier weer te geven, komt zij tot de bevinding dat Her-mans in zijn verhalen de oorlog presenteert als de enige werkelijke situatie die de vrijheid biedt om zich te misdragen. Zij ziet, en daar lijkt mij alles van waar, Hermans als 'een moralist van het zwaarste kaliber, die een zeer be-schuldigende vinger heft tegen een ieder die zich op de menselijke waardigheid en moraal beroept, maar deze in werkelijkheid bezoedelt.' Door boeken als De zaak 40161 en De donkere kamer van Damocles te lezen blijft onze geest gescherpt tegen het beeld van de fascistoïde mens. En wat nu te denken van Het stenen bruidsbed!} Nooit is er in onze kranten zoveel over 13 De Moor, 'Jongens, zijn jullie aan het oefenen?' 'Nee, het is oorlog' het weerzinwekkende drievoudige bombardement op Dresden geschreven als bij de vijftigjarige herdenking in februari. De mentaliteit vanwaaniit zulk een verschrikking, bestaande uit een zorgvuldige geplande vuurstorm, kon worden geschapen behoort niet minder tot het fascistoïde denken van onze mensheid dan de in ons leven tot herinnering geworden genocide van zes miljoen Euro-pese joden. De oplettende docent zal het boek van Dautzenberg wel kennen, dat recht doet aan Het stenen bruidsbed, maar ik vrees dat deze exegese hoogst zelden wordt geraadpleegd. Jammer, want De sleutel in de kast, zoals de titel van deze do-cumentatie van en over de roman luidt, is juist voor wie optimale kennis wil verwerven aangaande een zo belangrijk boek als Mulisch' meesterwerk hoogst interessant. Juist met Dresden vers in de herinnering, kan ik mij overigens een tweede Ineke Bulte voorstellen, voor wie het een onrecht betekent ten op-zichte van het drama-Dresden wanneer men Het stenen bruidsbed thematisch losmaakt van het drama zelf en dit werk voornamelijk plaatst in het geheel van Mulisch' persoonlijke thematiek. Waarmee Dresden meer een mythe dan een historische ramp zou worden. God beware ons! Verwezen wordt naar Martin Bril, Dirk van Weelden, Terugwerkende kracht. Een leesgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. De Bezige Bij, Amsterdam 1991.ISBN 90 2343139 1 CIP. 243 blz. J. Dautzenberg, De sleutel in de kast Over 'Het stenen bruidsbed' van Harry Mulisch. De Bezige Bij. Amsterdam 1989. ISBN 90 234 3121 9, 277 blz. Ineke Bulte, Lezen in een donkere kamer. In: Hans Ester en Wam de Moor, Een halve eeuw geleden. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in de literatuur. Kok Agora, Kampen 1994, p. 222-229. 14 Etty Mulder Shoah, meesterwerk van het eeuwige heden Het is een kenmerk van grote voortbrengselen van de menselijke geest, waar-toe de film Shoah van Claude Lanzmann behoort, dat zij geworteld zijn in een uitzonderlijk evenwicht en verheven zijn boven gangbare ethische en es-thetische waarderingen. Deze monumentale tekens waarin onze geschiedenis vorm heeft aangenomen, behoeden ons voor vergetelheid ten opzichte van ons verleden. Zij zijn, zoals dat geldt voor alle waarachtige kunstwerken, op de vergetelheid bevochten. Zij hebben zich als beelden in ons gehecht, zij mar-keren stadia in de ontwikkeling van ons bewustzijn. Zo is de film Shoah een monumentaal teken van menselijke aanwezigheid en afwezigheid van het menselijke. Een beeld dat zich hecht in het geheugen. Niet alleen als herinnering maar bovenal als concrete vorm van bewustzijn, hier en nu. Als paradox van zachtheid en verschrikking. Als de verschrikke-lijke schoonheid. Als de kunstvorm waarin het woord lamst1 gecorrumpeerd is, maar als enig mogelijke antwoord op het veelvuldig herhaalde gezegde van Adorno 'nach Auschwitz keine Poésie'. Wij zien in de film Shoah de poëzie die onmogelijk is geworden door de ge-leefde werkelijkheid van de Shoah. Wij zien de zachtheid en de schoonheid die ons de verschrikking binnenvoeren, als enige waarachtige overdrachtsmidde-len. Wij zien de schoonheid zoals Rainer Maria Rilke haar omschreef in zijn eerste elegie: 'deun das Schone ist nichts als des Schrecklichen Anfang'. De allereerste en meest primaire gedaante van de film Shoah is van een grote zachtheid. Er heerst daar een grote omzichtigheid, het diepe respect voor het onaanraakbare, het 'noli me tangere'. Tussen ons en de wereld waarvan Claude Lanzmann ons getuige maakt, bestaat geen overgang in gewone woorden. Deze wereld kent geen lineair tijdsverloop. In de subjectieve ervaring duurt de adsolute wanhoop eeuwig. Er heerst daar een eeuwig heden. Het heden van Shoah vraagt om een innerlijk tijdsbesef, een cirkelvormige tijd, een einde-loosheid. Toch is het noodzakelijk om de leegte tussen ons en die wereld te beheersen met woorden van vandaag. In verschillende commentaren op de film wordt geattendeerd op de noodzaak van een soort initiële stilte, een moment van zwijgen, een leemte waarin we ons kunnen losmaken van de ons omringende uiterlijke wereld, teneinde de woorden van Shoah te scheiden van andere, dage-lijkse en profane woorden. Dit noodzakelijke moment van aarzeling en overgang heeft in de film zelf vorm aangenomen. In het beeld van de zingende Simon Srebnik, varend in een bootje op de Ner bij Chelmno, zien we aan het begin van de film de ver-werkelijking van de overgang naar het rijk van de dood, zoals die sedert het begin van onze samenleving in onze fantasie bestond. De scheidslijn is de ri- 15 Mulder, Shoah, meesterwerk van het eeuwige heden vier, de Styx, de Acheron, en de man op de boot is uit Israël gekomen om daar hetzelfde lied te zingen dat hij destijds als kind voor de SS-ers moest zin-gen, het lied waarvan zijn leven afhing. Omdat hij zijn executie overleefde, is deze teruggekeerde uit de dood de eerste die wij, door Claude Lanzmann, ontmoeten aan het begin van de film. Deze scheidslijn van de rivier is natuurlijk ook het water van de Lethe, de vergetel-heid die Lanzmann bevecht met zijn aanhoudende vragen. Gewekt door zijn neutrale stemgeluid dat zich in vele talen voegt, komen die talen tot leven. De stemmen vermengen zich: Frans, Duits, Engels, Yiddisch, Pools, He-breeuws, Litouws, en het Duits is ook de taal van de slachtoffers, wij horen in het Duits ook de taal van Canetti, de taal van Paul Celan. Nooit klinkt er in de stem van Lanzmann een oordeel, hij onderzoekt. Zijn stem zoekt de waarheid, het weten. In eindeloze nuancering klinken antwoor-den op de vraag die Odysseus stelt wanneer hij eenmaal aangekomen is in het rijk van de doden: JIOOO t]KQea vno Çaxpov T)epoevta, hoe bent U in dit eeuwige duister beland? Er bestaat een suggestieve cultuurpsychologische stelling die inhoudt dat de dodenkampen van de twintigste eeuw zijn ontworpen volgens een in onze cul-tuurgeschiedenis nauwkeurig gekoesterde fantasie, na het verval van natuur-lijke vormen van religie. Ontworpen als cultivering van de christelijke doc-trines van hel en verdoemenis, zijn zij de overbrenging van de hel van het on-deraardse naar het oppervlak. Van de Inferno van Dante kan men zeggen dat hij van deze twintigste-eeuwse situatie een vollediger beeld heeft gegeven dan enige andere tekst omdat Dante, in de veertiende eeuw, immers betoogde dat de hel ook geografisch in het centrum van het westers bestel lag. Door de hel boven de grond te plaat-sen, op enkele kilometers afstand van Goethes Weimar, op de Griekse eilan-den of in het voormalige Joegoslavië is de belangrijkste orde, de belangrijkste symmetrie van de westerse beschaving buiten spel gezet. Zonder enige materiële herinnering aan deze realisatie van de eeuwenoude on-bewuste fantasie, zonder enig archiefbeeld of foto toont de film ons het hier en nu. Het relaas dat wij aanhoren, de gelaatsuitdrukkigen die wij zien, de lege landschappen die ons worden getoond en waar nu stilte heerst doen in een ondraaglijk langzaam tempo het uiterste beroep op ons voorstellingsvermo-gen. Op ons vermogen om innerlijke beelden te vormen en deze beelden in ons lichamelijk bewustzijn te laten doordringen. Alleen zo-zijn wij, zij het met de grootste moeite, in staat om de gruwel te herkennen als iets dat door onze hoogstaande cultuur zelf is voortgebracht, als uiterste realisering van de beschaving zelf. Het is de plicht tot innerlijke beeldvorming die Lanzmann oplegt aan degenen voor wie het openbaren van de herinnering misschien raakt aan de minimale vorm van bevrijding die elke communicatie is. En die hij oplegt aan ons, de toeschouwers, wier voorstellingsvermogen op onmoge-lijke wijze wordt beproefd. Een zuiver innerlijk niveau, daar plaatst de film het terug, opnieuw en voor altijd. In het diepe respect voor het onnoembare en onafbeeldbare treedt lanzmann in de Mozaïsche traditie van het beeldverbod. Zelf benadrukt hij de quasi-muzi- 16 Mulder, Shoah, meesterwerk van het eeuwige heden kale, de symfonische aspecten in de opbouw van de film. Shoah is inderdaad, evenals Schönbergs Moses und Aron, een symfonische dodecafonie. Muziek zonder oplossing of verlossing. De film Shoah is de voltrekking van een verbintenis tussen kunst en onmen-selijkheid waarvan wij in de traditie van onze cultuur zelfs in onze ergste nachtmerries niet hadden kunnen dromen. Inderdaad klinkt het woord kunst, Als noemer voor Shoah, als blasfemie. Niet voor niets is de film ook in Ne-derland in hoofdzaak beschreven vanwege zijn documentaire en historiografi-sche aspecten, maar we moeten onder ogen zien dat de allergrootste kunst zich juist daar manifesteert waar het woord kunst te klein geworden is, omdat men, oog in oog met het werk, door huiver wordt bevangen. Ook vandaag en juist vandaag voelen wij de onmogelijkheid van de gedachte dat de misdaad tegen de mensheid zich ergens anders, of enkel in een andere tijd voltrekt - dat het voorbij zou zijn. Maar, hoe noodzakelijk is die illusie. Hoe noodzakelijk is het te beseffen dat de beelden waarmee wij dagelijks wor-den overspoeld die illusie niet ongedaan kunnen maken. Het is de kunst die aan deze noodzakelijkheid van de illusie vorm kan geven zonder de werkelijkheid teniet te doen. Door zijn nadruk op de noodzaak om het verleden, de gruwel, bij de slachtoffers te doen herleven en deze emotie te delen met de vragensteller - en via hem met ons, de kijkers - opent de film de enige nog overgebleven mogelijkheid dat de werkelijkheid zich zou kunnen manifesteren in een andere gedaante. Alleen door een nauwkeurige overdracht van de details van de gruwel, en I anzmann brengt deze overdracht tot stand met hoge artistieke pretentie, komen we in aanraking met de waarheid. De kunst is de laatste boodschapper van de waarheid. De laatste communicatie. De enige. Er bestaat geen antwoord op de vraag waarom de joden vernietigd moesten worden. Maar de vraag zelf, en de vraag naar de wijze waarop het gebeurde, de details van de geschiedenis, betreffen het heden. Het is het kunstwerk Shoah dat deze vragen in een unieke en koppige vorm in het heden blijft vasthouden, in stemmen, in gezichten, in gebaren, in wisselingen van intensiteiten. Shoah is een mogelijkheid gebleven. De creatieve impuls van Claude Lanzmann ligt in zijn weigering om de shoah 'tot het verleden' te verklaren, in zijn verzet tegen het historiseren, ver-zet tegen het gangbare proces van de geschiedenis. Bestaat er nog een geschie-denis voor Europa na dit einde van de beschaving van Europa, een einde dat zich voortzet tot vandaag? De centrale impuls ligt in de weigering, het centrale woord van de kunstenaar is: 'neen!' Het 'neen!' van Claude Lanzmann, het 'neen!' waarmee wij Shoah incorporeren, geeft een stem aan de machteloosheid van de mens in het Eu-ropa van de twintigste eeuw. Maar ook aan onze verantwoordelijkheid voor de menselijke waardigheid, vandaag in Srebrenica. Het is het meest menswaar-dige woord. Het woord waarmee de bevrijding begint 17 Claude Lanzmann Twee teksten over Shoah Claude Lanzmann sprak deze teksten uit ter gelegenheid van de uitreiking van de aan hem toegekendéVerzetsprijs 1993 van de stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945. De tekst werd eerder slechts in kleine kring verspreid. I Ee n toestand van totale rouw Meer dan acht jaren zijn verstreken sedert de film Shoah voor de eerste maal in Parijs werd vertoond, in de lente van 1985. Ik spreek hier nu over tijd in de objectieve zin van het woord, over een periode die in mijn persoonlijke leven als zodanig in het geheel niets heeft betekend. Het verstrijken van de tijd is aan mij voorbijgegaan. Volledig in beslag genomen door de enorme prakti-sche taken waarvoor ik me elke keer opnieuw gesteld zag wanneer Shoah uit-kwam in de landen die de film bereikte - taken waarop ik absoluut niet was voorbereid -, heb ik zo goed en zo kwaad als het ging de sitiuatie het hoofd geboden, zonder organisatorische achterban, zonder infrastructuur, en vaak ge-voeliger voor de overweldigende en verscheurende gevolgen die in mijn per-soonlijke leven het onzekere beheer en de begeleiding van de gigantische film waar ik de maker van was, met zich meebrachten, dan voor de weerklank die de film direct in de wereld kreeg. Ik moet bekennen dat ik die achtereenvol-gende presentaties van Shoah heb beleefd als de respectievelijke uitingsvor-men van eenzelfde toestand van totale rouw. Rouw die de tijd deed stilstaan. En ook al is het zo dat dit alles, althans zo schijnt het mij toe, nu langza-merhand overgaat en zich langzaam herstelt, toch blijft bijvoorbeeld mijn wroeging over al die mooie en dringende brieven die ik in de loop van de tijd heb ontvangen en die ik onbeantwoord moest laten, symptomatisch voor de diepe innerlijke ontwrichting, de rouw, voortgebracht door Shoah, waardoor ik voor altijd getekend zal zijn. Het is hier niet de plaats om me te beklagen, maar dit stilstaan van de tijd na Shoah komt overeen met de reusachtige stilstand gedurende de elf jaren waarin de film gemaakt werd, en misschien meer nog met een vanzelf ontstane breuk die, op een dag, tijdens het ontstaan van Shoah, door omstandigheden waar-van ik niets kan achterhalen de tijdsorde heeft ontwricht. De tijd is voor mij nooit opgehouden niet voorbij te gaan. Hoe zou je, wanneer hij wèl voorbij-ging, elf jaar aan een kunstwerk kunnen blijven werken?...En hoe vaak is het mij gedurende het ontstaansproces van de film -zelf een bewegingsloos ge-heel- niet overkomen dat ik me met een ongelofelijke schrik, alsof ik plotse-ling wakkeer schrok en tot de orde werd geroepen, realiseerde dat er al weer twee, vier, zeven, tien jaar voorbij waren gevlogen. De tijdsorde die eigen is aan Shoah, de cirkelvormige structuur, de onmoge-lijkheid tot een compormis -hoe fijngevoelig ook- met de chronologie, en 18 Lanzmann, Twee teksten over Shoah mijn weigering om de verschrikking letterlijk vorm te laten aannemen, vin-den zonder enige twijfel hun oorsprong in deze persoonlijke, innerlijke toe-stand. Er is meer. dat Shoah slechts uit het heden gesmeed is, dat het verleden erin lijkt op te lossen, zich op te heffen, komt doordat de orde die de hele film be-heerst en scandeert, die van het onheuglijke is: de voltrekking van het on-menselijke, waarbij ik hoe dan ook tegenwoordig was, is, juist vanwege de onmenselijkheid en vanwege de huiver waarmee die ons vervult, weggescho-ven tot op kosmische afstand, in een 'in illo tempore', haast legendarisch en als het ware buiten het menselijk bestaan. Dit alles fs niet gebeurd, het is onmogelijk dat dft vijftig jaar geleden heeft kunnen gebeuren. Tvlaior e long-inquo reverentia'; zonder deze afstand en zonder de gruwel - de afstand die door de gruwel is ontstaan - is het relaas van Shoah als direct tegenwoordig en te-gelijk onheuglijk, ondenkbaar, als louter episch relaas van de tragedie niet mogelijk; onmogelijk om te beginnen. Ook al is het opgebouwd uit getuige-nissen, ook al is het gebaseerd op precieze historische kennis - dit werk staat buiten de officiële Geschiedenis, elders dan in relatie tot een doorleefd verle-den, elders dan in het actuele leven van de overlevenden. Het is de wet van het onheuglijke, het 'niet-herinnerbare' waarom het in Shoah gaat, en waardoor de tijd, en datgene wat gebeurd is opnieuw tot leven kan komen. 19 Lanzmann, Twee teksten over Shoah II. Hier ist kein Warum We zouden de vraag heel simpel kunnen formuleren door te vragen: waarom zijn de joden gedood? Een vraag die meteen als stuitend kan worden ontmas-kerd. Want het voornemen om er iets van te trachten te begrijpen kan als vol-strekt stuitend ervaren worden. Juist het niet begrijpen vormde de ijzeren wet die ik mij gedurende alle jaren van werken aan Shoahheb opgelegd. Ik heb me onderworpen aan die weige-ring tot begrip als de enig mogelijke houding, tegelijk ethisch en bruikbaar. Deze hooggestemde instelling, deze oogkleppen, deze zelfgekozen verblin-ding, vormden voor mij de vitale voorwaarde voor het scheppingsproces. Verblinding moet bier verstaan worden als de meest zuivere vorm van kijken, de enige manier om zich niet af te wenden van een realitei die letterlijk ver-blindend is, de ware helderziendheid. Het voornemen om de blik rechtstreeks en frontaal op de verschrikking te richten vereist dat men afziet van zijsporen en ontsnappingswegen, en wel om te beginnen de allereerste die zich voordoet, de meest centrale en valse, namelijk de vraag naar het waarom, met het eindeloos vervolg van academi-sche oppervlakkigheden en platitudes waar die vraag toe kan leiden. "Hier ist kein Warum': Primo Levi vertelt dat die regel van Auschwitz hem zo werd ingeprent vanaf zijn aankomst in het kamp, door een SS-bewaker. 'Geen waarom': die wet geldt ook voor wie de last van die boodschap op een soortgelijke wijze als Primo Levi op zich wil nemen. Want het enige waar het om gaat is voor mij het overdrachtsproces. En aan dat overdrachtsproces gaat geen enkele begrijpelijkheid, geen enkele vorm van kennis of weten vooraf. He is enkel en alleen het proces van overdracht waarin het weten en de waarheid aanwezig zijn. Je kunt maar op één manier radicaal zijn: er is geen waarom, maar er is ook geen antwoord op het waarom van de weigering om naar het waarom te vra-gen, op het gevaar af dat men opnieuw vervalt in het soort obsceniteit dat ik zoeven heb omschreven. Vertaling: Etty Mulder. 20 Dees Maas Een persoonlijke wereldgeschiedenis 'Ik denk zoveel aan jullie' van Hedda Kalshoven-Brester Nuancering van de stereotypen Onlangs raakte ik naar aanleiding van de Auschwitz-herdenkingen in een ver-hitte discussie verwikkeld met een goede vriendin van me. Het thema was het al dan niet herdenken en de gevolgen daarvan. Bij voorbaat stond eigenlijk al vast dat we niet tot overeenstemming zouden komen. Terwijl ik sprak over nationale verledens en de cultuurschok die de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hadden teweeggebracht, was zij met haar gedachten bij de na-weeën van Duitse bezetting, waar ze regelmatig mee te maken krijgt. Haar partner is een Duitse. Een week geleden mocht ik zelf nog mee maken hoe we op straat weinig respectvolle gebaren oogstten met het Duitse num-merbord dat we voerden. Mijn vriendin zou zich zelf niet zijn als ze niet direct daarop de wagen liet keren en de jongens (leeftijd ±18 tot 25 jaar) vroeg naar de reden van deze onsympathieke ontvangst. "Misschien vanwege het Duitse nummerbord?" hielp ze hen op weg. "Misschien" schokschouderde de meest spraakzame van het stel. Het was duidelijk dat ze min of meer uit gewoonte gehandeld hadden. Één Duitse is dé Duitser, en dé Duitser is fout, moet hun wellicht onbewuste maar weinig verheffende rekensommetje zijn geweest. Waarschijnlijk hadden we allebei gelijk. Mijn vriendin baseerde haar mening ten aanzien van de herdenkingen op individuele ervaringen. Ze studeert psy-chologie. Ik ging uit van volken en maatschappijen. Ik studeer geschiedenis. En die twee zienswijzen laten zich soms niet verenigen. Mijn vriendins part-ner weet wat het is als het algemene toegepast wordt op het bijzondere. Als Anna uit De tweeling weet ze soms "Niet als individu te worden gezien, maar als specimen van een soort." In Tsjip 4/3&4 besprak Wam de Moor dit werk van Tessa de Loo en wees op de bijdrage die het leverde aan de mogelijkheid de Nederlands-Duitse verhou-dingen in een genuanceerder perspectief te zien. De Tweeling stelt het re-kensommetje van hierboven indirect ter discussie. In hetzelfde artikel sprak Wam de Moor al over Ik denk zoveel aan jullie als de historische variant van Tessa de Loo's fictie. Ik denk zoveel aan jullie bestaat uit een collectie brie-ven die door Hedda Kalshoven-Brester bij elkaar zijn gezet en van commentaar voorzien. Onlangs bracht uitgeverij Contact de pocketuitgave op de markt. Hedda is de oudste dochter van Irmgard Brester-Gebensleben, die als dertienja-rig 'oorlogskind' in 1920 naar Nederland kwam om aan te sterken. Negen jaar later trouwde ze met de jongste zoon van haar Nederlandse pleeggezin. Het contact met haar familie in Duitsland bestond uit logeerpartijen en briefwisse-lingen. Haar dochter Hedda: 'Aan dat Duitse element in ons gezin besteedde ik als kind geen aandacht; het was zo vanzelfsprekend dat ik het niet als iets bij-zonders zag. Mijn vader had ons zijn nationaliteit gegeven, we waren een Ne-derlands gezin.' Maar later wekt het wel haar interesse. Ze herinnert zich te-genstrijdigheden uit haar eigen jeugd; bijvoorbeeld hoe ze Eberhard, de broer van haar moeder, om zijn hals vloog als hij op bezoek kwam en dan 'drukte 21 Maas, Een persoonlijke wereldgeschiedenis ik mijn gezicht tegen hetzelfde grijsgroene uniform dat 'die rotmoffen' droe-gen.' Hoe moet haar moeder, een geboren Duitse in Nederland, dan die oor-logsjaren ervaren hebben! Iets van een antwoord krijgt Hedda als ze via haar moeder op een briefwisse-ling stuit. De inhoud ervan was in eerste instantie tussen moeder en dochter nauwelijks bespreekbaar. Pas later vulden gesprekken tussen hen de hiaten in Hedda's kennis over liet Duitse' in de familie op. In het besef dat de brieven een unieke documentatie waren, reconstrueerde Hedda uit meer dan tweedui-zend brieven, de geschiedenis van haar moeders familie, wat in 1990 resul-teerde in de uitgave van Ik denk zoveel aan jullie. Ook dit boek levert een bij-drage aan de nuancering van het zwart-witte beeld van de Tweede Wereldoor-log dat op het netvlies van velen staat. Waarom het boek fascineert De eerste serie brieven stamt uit de periode 1914 - 1919. Sinds 1915 woonde de familie Gebensleben - dus ook Hedda's moeder Irmgard, die toen negen jaar was - in Braunschweig, nabij Magdeburg. Irmgards vader, Karl Gegensleben, was daar benoemd tot Stadtbaurat en Stadtrat(cf. wethouder). Onderstaande prentbriefkaart ontving Irmgard op 28 maart 1918 via de Teldpost' van haar oom Felix Meier. Hij schreef haan "Hopelijk ben je weer helemaal gezond en doe je geen domme dingen meer. [...] Laten we hopen dat er heel gauw vrede komt. De eerste stap is gezet." In feite zomaar een ansicht, zomaar gepost naar een nichtje dat misschien kou U/ir werdea dan Gfebtd sc/fon Çeimleucfjten! "' ' " • - •• -- ~ r ..... ... ' i n- . ' $m*\\ 22 Maas, Een persoonlijke wereldgeschiedenis heeft gevat in een maartse bui. De afbeelding is echter al minder willekeurig. Zet dit bijna aandoenlijke tafereeltje af tegen de verhalen die we kennen uit de loopgravenoorlog. De beelden vàt lm Westen nichts Neues... De 'eerste stap' verwijst naar de vrede van Brest-Litovsk, die Rusland op 3 maart 1918 met Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Turkije had gesloten. Een stap van wereldbelang. Zo laten deze regels zich inpassen in de wereldge-schiedenis, waardoor ze opeens een fascinerende lading krijgen. Het algemene en het bijzondere vermengen zich. De lezer slaat als het ware een brug tussen de persoonlijke ervaringen van de briefschrijvers toen en de algemene lijnen in onze geschiedenisboekjes. Hebben we niet allemaal op de middelbare school geleerd hoe er na de neder-laag in november 1918 verslagenheid heerste in Duitsland? Hoe het Duitse volk haar geloof in de politiek, en later in de Weimarrepubliek verloor? Hier staat het, in een brief van een zus van Irmgards moeden "Iedereen vertrouwt op de "hoge heren', maar daar heeft alles het laten afweten, de keizer in de eer-ste plaats, de regering, de Rijksdag, de hele politiek." En de afkeer van het socialisme? In Braunschweig werd op 7 november al naar Russisch voorbeeld een arbeiders- en soldatenraad ingesteld. Op 10 no-vember werd de Socialistische Republiek Braunschweig uitgeroepen, die tot de komst van de rijkstroepen op 17 april 1919 zou bestaan. Uit brieven van dezelfde zus: "Alleen het bolsjewisme moet uitgebannen worden, dat brengt alleen maar vernietiging." en: "Wij Duitsers zijn als natie zonder trots opge-voed, alleen als onderdanen die zich braaf van bovenaf laten regeren. De bur-gers zijn eraan gewend dat ze geregeerd worden, terwijl de roden al twintig jaar naar de alleenheerschappij gestreefd hebben en die nu brutaal en gewetenloos veroveren..." Als ik de abstracte schema's van de geschiedenis, zo concreet, als een ter-loopse klacht bijna, verwoord zie, wordt het lezen, hoewel dat ongepast voelt, toch spannend. Daarnaast treft je de vanzelfsprekendheid. De vanzelfspreken-beid waarmee deze woorden aan het papier worden toevertrouwd en de vanzelf-sprekenheid die ze daardoor aan de gebeurtenissen in Duitsland verlenen. Het lijkt me dat iedere lezer, met een redelijke dosis voorkennis over de Duitse geschiedenis die twee aspecten door het hele boek heen ervaart. De spanning die ontstaat door de vermenging van Wereldgeschiedenis met het persoonlijke en de kracht van de alledaagsheid. De opkomst van het nationaal-socialisme Uit de periode 1920 -1929 lezen we vooral brieven van Irmgard naar haar ou-ders en vice versa, als ze bij haar pleegouders Brester in Utrecht verblijft en brieven tussen Irmgard en haar pleegvader, als ze in Duitsland is. Jan Brester voorzag zijn pleegkind van een zakcentje; door de enorme inflatie in Duitsland was dat voor hem geen aanslag op zijn financiën. Uit zijn brieven leren we Jan Brester kennen als een nuchtere Nederlander. Aan Irmgard: "Wat heerlijk voor je om al die generaals en admiraals te horen spreken. Maar denk eraan: géén autoriteitsgeloof, hoor je me, zélf denken! " Over zijn zoon Carel: "Hij wordt commandant van een afdeling moderne machinegeweren, ideaal om 23 Maas, Een persoonlijke wereldgeschiedenis er in twee of drie minuten honderd jonge mannen mee dood te schieten. Daarnaast worden er nog veertig blind en twintig raken voor hun leven verlamd. Schitterend! Ze hebben de uitvinder een onderscheiding gegeven in plaats van hem op te hangen." Welk een typisch llollands' sarcasme en een soort pacifisme dat de werkelijkheid ontkent. Uit de brieven van Inngards moeder ontstaat het beeld van een keurig, erudiet en muzikaal gezin. Piano en zang vormden een belangrijk deel van Inngards opvoeding. Haar moeder bezocht graag het theater: "Gisteren zong en klonk en jubelde nog alles in me, de Meistersinger-melodieën blijven in mijn hoofd hangen. Het was zo prachtig daar in het theater [...] Wat zijn we dom dat we zo weinig van deze schoonheid genieten en in het dagelijkse leven de geeste-lijke rijkdom van ons Duitse volk vaak vergeten." Op 3 september 1929 worden de ouders Brester, met een afkeer van uiterlijk vertoon, wars van autoriteitsdenken en militarisme en de ouders Gebensleben, opgegroeid in een sterke zin voor traditie en nationaal gevoel en met bewondering voor alles wat militair was door het huwelijk van respectievelijk hun zoon August en hun dochter Irmgard met elkaar verbonden. In 1930 en 1932 worden daar de eerste kleinkinderen geboren; Hedda en Marleen. Augusts moeder sterft in 1933, zijn vader in 1934. Natuurlijk ontstaat na haar vestiging in Utrecht een uitgebreide corresponden-tie tussen Irmgard en haar ouders. Deze vierde serie brieven, uit de periode 1929 -1937, is de belangrijkste van het boek. Hierin onstaat "het indringende beeld van de snel toenemende geestelijke bedwelming, die zich van een goed burgerlijk gezin ... meester maakte, toen de grote bruine rattenvanger op het toneel verscheen', zoals Von der Dunk het zo treffend weet uit te drukken. In de inleiding en op de flaptekst wordt er naar mijn gevoel teveel nadruk gelegd op het inzicht dat Ik denk zoveel aan jullie zou schenken aan de innerlijke tweestrijd van Irmgard als geboren Duitse met een Nederlands gezin. Hoewel deze verscheurdheid in geen enkele brief wordt geëxpliciteerd, voelt een lezer die zelfs op oerhollandse klompen aan. We kennen ook de tweestrijd van kin-deren van NSB-ers. Het staat beschreven. Ook de moeilijkheden met de Duitse bezetter, het verbergen van Joden, het sneuvelen van geliefden en de blijvende schaarste kennen we uit andere documenten. Veeleer doet dit werk inzien'hoc het heeft kunnen gebeuren'. Hoe het nationaal-socialisme voeten in aarde kreeg. Hoe gewone burgers zich schaarden achter een regime, dat zo-veel onschuldigen de dood in zou sturen. Hoe alledaags, deze ontwikkeling toentertijd eigenlijk was. Daarin ligt -zonder de persoonlijke strijd van Irm-gard te bagatelliseren- zonder meer de waarde van deze documenten. Op 18-10-1931 schrijft Inngards moeder naar aanleiding van een SA-parade, die Hitler in Braunschweig afnam: "... Jullie kunnen je niet voorstellen hoe ons rus-tige, oude Braunschweig eruitzag. Dat moet je echt met eigen ogen gezien hebben om er iets van te begrijpen, en dan nóg zit je later na te denken en vraag je je af: 'Heb je het gedroomd of was het werkelijkheid watje gezien hebt? Ja, het was werkelijkheid, en wel zo'n verheffende werkelijkheid datje weer eens als trotse en vrije Duitse kon ademhalen. Duitsland ontwaakt wer-kelijk... Zo'n geestdrift had je vroeger nauwelijks als de keizer naar Braunschweig kwam." 24 Maas, Een persoonlijke wereldgeschiedenis "Hebben jullie wel gelezen hoe Hitler in Oost-Pruisen vereerd wordt en als redder ingehaald? Die mensen weten wat onderdrukking en Verelendung is. Vorige week was ik op de Schossplatz bij een nationaal-socialistische beto-ging. Er komt een heel stil plechtig gevoel over je als je ziet hoeveel goeds die beweging in de mensen oproept Die offervaardigheid, die brandende vader-lands liefde en dat idealisme! En daarbij zo'n strenge tucht en discipline! " (20-7-1932). "Mijn gedachten gaan alleen maar uit naar de komende redevoering van onze Hitler. Eerst was de uitzending voor drie uur aangekondigd, toen verschoven naar vijf uur. Nu moet ik even goed oppassen dat ik haar niet mis.... Immo, weet je dat ik vandaag bijna niet zonder tranen in mijn ogen aan de man kan denken! Is het echt mogelijk dat in één mens zo'n kracht schuilt? En denk eens, Immo, een eenvoudige man uit het volk, een man die in de wereldoor-log in een loopgraaf lag!...Immo, toen het buitenland ons in de laatste jaren zo goedgezind was omdat we zwak waren, heb ik me vaak geschaamd dat ik een Duitse was, en me geschaamd dat het Duitse volk zo zwak kon zijn. Nu ben ik er weer trots op een Duitse te zijn, mateloos trots zelfs!" (17-5-1933) Nee, de geestdrift die Hitler teweegbracht, was ook geen enthousiasme voor een politiek leider. Hitler was een verlosser, een heiland die de nood zou ledi-gen. En ja, afgezet tegen de nood, de inflatie, de politieke onrust in Duits-land, die in de briefwisseling ook zo duidelijk naar voren komen, was het na-tionaal-socialisme een logische manier om in de opbouw van je land te ge-loven. Heel overtuigend zien we de propaganda-machine draaien, waarmee Hitler als vanzelfsprekend de mensenmassa voor zich wint. Het was bijna een opluchting om over deze 'alledaagse' kant van het Derde Rijk te lezen. Zonder nadruk op de werking van demagogie en de verschrikkingen van de Holocaust Want, hoewel je als lezer toch de verbinding legt, zo heeft het óók bestaan. In de didactiek? Ik denk zoveel aan jullie is geen boek voor structuuranalyses, voor een thema-les over ego-documenten of voor welke tekstgerichte oefeningen dan ook. Ten eerste is het geen fictie en ten tweede is het een boek, waar je -terecht- stil van wordt. Ik kan me hooguit voorstellen dat men in klas of leeskring de leeservaringen deelt. En dat de klas, die de Tweede Wereldoorlog hooguit kent uit Schindler's list, enige begeleiding bij de lezing behoeft. Je kunt het werk niet los zien van haar context, want juist voor de beeldvorming rond die context is het van onschatbare waarde. Een discussie over het belang van het boek, dat zou nog gaan, over de nuancering van de stereotypen, het 'vanzelfsprekende' nationaal-socialisme en het persoonlijke gezicht van de wereldgeschiedenis. Hedda Kalshoven-Brester Ik denk zoveel aan jullie (Amsterdam 1991) Uitg. Contact. ISBN 9025469221 (geb. f.69,-) ISBN 9024569140 (pbk f49,-) 2e druk: ISBN 9025455867 (pbk f49,-. Pandorapocket f 19.90) 25 Hans Ester De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR De literaire verwerking van de Eerste Wereldoorlog Nog in 1923 constateerde de Oostenrijkse schrijver Joseph Roth dat de afstand ten opzichte van de Eerste Wereldoorlog 1914 - 1918 zo gering was dat de soldaten die deze oorlog hadden overleefd hun ervaringen het liefst wilden ver-geten. Dat willen vergeten ziet Roth als een gevaar. Er zijn immers ook mensen die op een herhaling van het in hun ogen schitterende verleden uit zijn. Om te waarschuwen voor het gevaar van de herhaling bespreekt Roth in zijn artikel in het blad Vorwarts de roman Drie soldaten van de Amerikaan John dos Passos. Dos Passos toont namelijk volgens Roth aan dat het mili-tarisme geen exclusief bezit is van een bepaalde staat of een bepaalde natie, maar dat het militarisme een internationaal karakter draagt en zijn diepste be-weegreden vindt in het verlangen van de wapenproducenten om kanonnen en soortgelijk tuig te kunnen leveren. Roth stelt de zaken daarmee wel erg sim-pel en monocausaal voor. Maar daar gaat het mij niet om. Van belang vind ik zijn poging om een rationele verklaring te vinden voor het verschijnsel van de oorlog. Die verklaring ligt naar zijn mening in een economisch belang van de wapenproducenten die zich in hun verlangen naar macht ook meester heb-ben gemaakt van kranten en andere publieke media. Zou Roth diezelfde ana-lyse ook op de Tweede Wereldoorlog toepassen? De vraag is of hij dat zou hebben gekund, wanneer hij langer geleefd had. Maar Roth stierf op 27 mei 1939. Toch heeft hij op grond van zijn reizen door Duitsland en in het bij-zonder door het bezette Rijnland gedachten geformuleerd die betrekking heb-ben op een mogelijke gewelddadige toekomst voor Europa, een toekomstvi-sioen dat terugkijkend op de realiteit van de Tweede Wereldoorlog bewaarheid werd !. Erich Maria Remarque, lm Westen nichts Neues De klassieke Duitstalige roman over de Eerste Wereldoorlog zou na 1923 nog enkele jaren op zich laten wachten. Pas in 1929 verscheen het boek dat zich die status verwierf: lm Westen nichts Neues van de schrijver Erich Maria Remarque. De waarheid gebiedt te zeggen dat de literatuur over de Eerste We-reldoorlog veelomvattend was, reikend van de gloriërende verslagen van Duitse officieren tot romans van Arnold Zweig, Leonhard Frank, Ludwig Renn, Fritz von Unruh, de thans hoogbejaarde Ernst Jünger en vele anderen. Voor Nederlandstalige lezers is het belangrijk dit op te merken omdat Remar-que onder hen een monopolie-status inneemt. Er zijn echter zeer duidelijke re-denen voor aan te voeren dat Remarque's roman is uitgegroeid tot het docu-ment bij uitstek over een gruwelijke oorlog. De reden voor deze bijzondere plaats van lm Westen nichts Neues -die door geen volgende roman van Re-marque is geëvenaard - ligt in de soberheid waarmee de ervaringen van soldaat 26 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Paul Baumer en de zijnen in de loopgraven worden weergegeven. Remarque laat zijn hoofdpersonen voortdurend over het beleefde nadenken. Maar Paul Bâumer interpreteert zijn ervaringen niet vanuit een geloof of een ideologie, hetgeen bij socialistisch, christelijk of anders georiënteerde schrijvers wel het geval was. lm Westen nichts Neues is in de eerste plaats een verslag zonder verklarende interpretatie vanuit een vastgelegd mens-en maatschappijbeeld. Mij is onbekend of Roth ooit over de roman heeft geschreven. Het kan haast niet anders of hij moet in dat geval de strekking van de roman ontoereikend hebben gevonden. Juist het ontbreken van een antwoord op de wezenlijke vragen naar de sociale en economische oorzaken van deze oorlog leidde bij re-censenten, mede-schrijvers en politici van toen tot de nodige irritatie. Het lijkt mij aannemelijk dat juist dit destijds als manco ervaren kenmerk de ro-man voor de toekomst heeft gered. In een vraaggesprek met Axel Eggebrecht dat op 14 juni 1929 in Die literari-sche Welt verscheen motiveert Remarque zijn keuze voor het "kikkerperspec-tief" van de eenvoudige soldaat in de loopgraaf: "Onze generatie is anders op-gegroeid dan alle andere generaties voor ons en na ons. Haar diepste direkte belevenis was de oorlog, afgezien van de vraag of zij die oorlog nationalis-tisch, pacifistisch, als avontuur, religieus of stoïcijns opvatte. Deze generatie zag bloed, afschuwelijke dingen, strijd en dood, dat was het algemeen mense-lijke beleven van iedereen. En tot deze ene belevenis heb ik mij bewust be-perkt. De oorlog wordt als feit verondersteld. De weinige bespiegelingen die in het boek voorkomen, houden zich alleen maar met dit zuiver menselijk er-varen van de oorlog bezig. Ze vermijden iedere politieke, sociale, religieuze of andersoortige stdlingname."2 Interessant aan deze uitspraken is dat Remarque meende dat de Eerste Wereld-oorlog een volstrekt unieke ervaring vormde en dat een herhaling van de gru-welen onmogelijk zou zijn. Hij voorzag toen nog niet dat de Tweede Wereld-oorlog de door hem beschreven ervaringen in gruwelijkheid nog zou overtref-fen en de vernietiging van de vijand met behulp van technische hulpmiddelen - ik denk in het bijzonder aan het gebruik van verstikkend gas - op een onge-kende manier zou intensiveren. Analyseren of zwijgen? Joseph Roth en Erich Maria Remarque vertegenwoordigen twee posities die opnieuw in de literatuur over de ervaringen tijdens het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog van belang zijn geweest. Roth wil naar de sociaal-eco-nomische wortels van de ontaarding die oorlog heet. Remarque daarentegen wil zich beperken tot een zo onopgesmukt verslag dat de lezer begrijpt dat Paul Bâumer en zijn kameraden niet meer in de burgerlijke samenleving kon-den terugkeren, dat zij moesten verstommen en dat de dood voor hen als een vorm van verlossing te beschouwen was. De lezer van lm Westen nichts Neues wordt in een zeer algemene zin moreel geactiveerd door het schrijnende verschil tussen de dood van Paul Bâumer en het onverschillige legercommu-niqué dat doodleuk meldt dat er geen nieuws te melden is van het westelijk front. 27 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Wanneer het verstommen bij Remarque als een wezenlijk gevolg van de oor-logservaringen voor de direkt betrokkenen kan worden beschouwd, dan is de Oostenrijkse schrijver Georg Trakl met zijn indrukwekkende gedichten daar-van het poëtisch pendant. Bij deze kleine verwijzing moet ik het laten. Het Pötsdamer Abkommen en zijn gevolgen In 1945 werd ongeveer een derde deel van het gereduceerde Duitse Rijk door de Sowjet-Unie bezet. Op de conferentie van Potsdam van 17 juli tot 2 augustus 1945 hadden de geallieerden besloten de al eerder, in Jalta gemaakte verdeling van Duitsland te bevestigen en bovendien de uitwijzing van Duitsers uit delen van het Duitse Rijk als Oost-Pruisen, Pommeren en Silezië goed te keuren. De geallieerde leiders Attlee, Truman en Stalin verbonden aan deze goedkeu-ring weliswaar de eis dat een en ander op menselijke wijze diende te geschie-den, maar -gegeven de gebeurtenissen na 1939- kregen de uitwijzingen het ka-rakter van een wraakactie waarbij miljoenen mensen het leven verloren. Het gevolg van de volksverhuizingen was dat de Duitse bevolking van Oost-Prui-sen, Danzig, West-Pruisen, Pommeren, Silezië en het Sudetenland naar het westen trok en voor een aanzienlijk deel in de zogenaamde Sowjetische Besat-zungszone terechtkwam. Op 7 oktober 1949 werd de Deutsche Demokratische Republik gesticht, een week na de Bundesrepublik Deutschland. Hoe gingen SBZ, respectievelijk DDR met het verleden van het nationaal-socialisme om? Tot de zichtbare tekenen van het Derde Rijk op het territorium van de Sow-jetische Besatzungszone behoorden concentratiekampen als Buchenwald bij Weimar en Oranienburg bij Berlijn. Dat waren andere tekenen dan de enorme herstelbetalingen die dit deel van Duitsland aan de Sowjet-Unie moest vol-doen. Door het verloop van de Europese geschiedenis en het ontstaan van een tweedeling van Europa schoof Oost-Europa een stevig stuk op naar het Wes-ten, werd Midden-Europa geliquideerd en kwam het oostelijk gedeelte van Duitsland in Oost-Europa te liggen. Voor de economische en voor de cultu-rele ontwikkelingen in SBZ, resp. DDR had deze geografische en ideologi-sche tweedeling verreikende gevolgen. Meer dan in de Duitse Bondsrepubliek die steeds duidelijker haar plaats vond in een zich integrerend West-Europa bleef de Tweede Wereldoorlog zichtbaar aanwezig in SBZ, resp. DDR. Boven de DDR is tot aan haar einde in november 1989 de schaduw blijven hangen van het Derde Rijk. Het marxisme en de geschiedenis In de verwerking van het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog werd de DDR (zoals ik nu maar gemakshalve zeg) gekoppeld aan een wereldbeschou-wing die pretendeerde allesomvattend te zijn en die derhalve ook voor het na-tionaal-socialisme een verklaring paraat had. Het ging om een wereldbe-schouwing die zichzelf als het tegenovergestelde van het nationaal-socialisme beschouwde: het marasme-leninisme. Vanuit de zekerheid het totaal andere te vertegenwoordigen is te verklaren waarom in de DDR opvallend veel instituties een kleur behielden die voor Westeuropeanen in relatie stond tot het nationaal-socialisme. Als voorbeelden 28 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR geef ik allerlei maatschappelijke instellingen die het woord "volk" in het vaandel voerden: "Volkspolizei", "Volkseigener Betrieb" en dergelijke meer. Een negatief effect had ook de benoeming van economische organisatievor-men met behulp van termen die aan de militaire sfeer waren ontleend: Bri-gade, Brigadier. Van buitenaf gezien was de officiële taal van de DDR, de taal van de politieke organisaties en van de economische structuur, doorspekt met termen die sterk deden denken aan de taal van de nationaal-socialisten. De toonaangevende partij van de DDR, de uit een fusie van communisten en so-ciaal-democraten ontstane Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, had een goed geweten en trok zich van vermeende parallellen niets aan. Daar had zij ook wel een geldige reden voor. De nationaal-socialisten hadden op hun beurt het jargon van socialisme en communisme zonder scrupules geplunderd en voor hun eigen politieke zaak misbruikt. Om te begrijpen hoe de kunst in Oost-Duitsland het Derde Rijk verwerkte is het van het grootste belang om te weten dat Marx en Engels de geschiedenis zien als het verloop van objektieve ontwikkelingsprocessen in de maatschap-pij. Van cruciaal belang is dat het bij de geschiedenis niet om losse gebeurte-nissen gaat die op zichzelf staan en als zodanig bestudeerd kunnen worden. Het marxisme gaat ervan uit dat in de geschiedenis sprake is van verbanden tussen de verschijnselen en dat het op grond daarvan mogelijk is om maat-schappelijke processen op hun herhaalbaarheid en wetmatigheid te onderzoe-ken. Het historisch proces is objektief. Het is niet gebonden aan het bewust-zijn van de onderzoeker. De maatschappelijke processen hebben betrekking op de materiële factoren van de samenleving, dat wil zeggen op de wijze waarop de mens produceert en op de produktieverhoudingen, de eigendomsverhoudin-gen met betrekking tot de produktiemiddelen. Dit is uiteraard een beschrijving in kort bestek van wat veel meer ruimte zou moeten krijgen. Toch lijkt het me in het kader van deze bijdrage verantwoord om me hiertoe te beperken. Het gaat namelijk om de kern van de marxisti-sche visie op de geschiedenis: tussen de verschijnselen bestaat per definitie een samenhang, een verband. Die samenhang is slechts te begrijpen binnen het kader van een objektieve historische ontwikkeling. Om deze reden zal het marxisme nooit de rol van de grote historische persoonlijkheid tot de histori-sche drijfveer verheffen. Ook de grote persoonlijkheid van de geschiedenis mag niet geïsoleerd worden van de materiële condities van een fase in die ge-schiedenis. Wanneer hier het primaat van de geschiedkundige ontwikkeling ligt, hoe ziet de literatuur er dan uit die daar in laatste instantie door bepaald wordt? Dat is een vraag die minder gemakkelijk te beantwoorden is dan het lijkt. Wanneer de cultuurpolitiek slechts de echo van de sociaal-economische basis zou zijn geweest, hoefde er nauwelijks verder iets over gezegd worden. Maar dat was niet het geval. Ik wil er tenslotte op wijzen dat Marx en Engels zelf van een betrekkelijke autonomie van de cultuur in engere zin hebben ge-sproken en daarmee aan de literatuur meer speelruimte schonken dan van bui-ten het marxisme vaak is gemeend. 29 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Tekening van Fritz Cremer, uit de hier besproken editie van Bruno Apitz, Nackt unter Wólfen. 30 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Het jaar 1945 en de zogenaamde Stunde Null Om de literatuur in de vorm van romans, verhalen en gedichten over het Derde Rijk in Oost-Duitsland te begrijpen, is het nodig even stil te staan bij de situatie van 1945. Het levensgevoel in het Duitsland van 1945 had onge-twijfeld behoefte aan een begrip als "Stunde Null", maar dit begrip correspon-deerde absoluut niet met de werkelijkheid. Noch in het Westen noch in het Oosten brak een dergelijk nul-uur aan. Net zo min als de breuk van de Nazi's met het verleden totaal was geweest, kon het afzweren van het nationaal-so-cialisme in 1945 dat zijn. Met betrekking tot de cultuurpolitiek in de Sow-jetische Besatzungszone, de latere DDR, moet de gedachte van een nieuw be-gin onmiddellijk worden gerelateerd aan het feit dat de leidende politici van Oost-Duitsland, als Ulbricht, Grotewohl, Honecker, Pieck en Bêcher al tij-dens de jaren dertig hadden nagedacht over de cultuurpolitieke lijnen die zij voor Duitsland gewenst achtten. In het jaar 1935 waren de grote lijnen al uit-gezet: de lijnen van de Volksfrontpolitiek. Wat behelsde deze Volksfrontpolitiek? En welke consequenties had zij? Om die vragen te beantwoorden, moeten we tot in de jaren dertig teruggaan. De communistische partij van Duitsland had het gevaar van het nationaal-socia-lisme onderschat, zelfs tot na de dertigste januari 1933, de dag waarop Hitler in de Garnisonkirche in Potsdam tot kanselier van het Duitse Rijk was be-noemd. Deze benoeming kwam tot stand ondanks het feit dat de nationaal-so-cialisten bij de laatste verkiezingen voor de Rijksdag op 6 november 1932 te-ruggevallen waren van 230 zetels naar 196 van de in totaal 608 beschikbare zetels. Lange tijd waren de sociaal-democraten de voornaamste tegenstander van de communisten. Deze lijn werd in 1935 grondig herzien. Op het zevende wereldcongres van de Communistische Internationale in Moskou werd de stra-tegie gekozen van een eenheidsfront van de arbeidersklasse. Een verbond tegen het nationaal-socialisme kwam tot stand: het volksfront. Met de volksfront-politiek werden de wissels omgezet. Later bleek deze politiek niet erg succes-vol te zijn. Stalin koos voor een andere strategie. Het culturele leven in het latere Oost-Duitsland zou door de gedachten van de volksfrontpolitiek sterk worden bepaald Waar draaide de discussie precies om? Het ging om de mate van radicaliteit waarin de cultuurpolitiek zich afwendde van de bestaande cultuur. Doordat het volksfront een heterogeen gezelschap in zich verenigde en niet uit louter communisten bestond, speelde binnen de cultuurpolitiek van het volksfront de gedachte van een nationale cultuur een belangrijke rol, in tegenstelling tot de opvatting van een zuiver proletarische cultuur die ook tot de mogelijkhe-den zou hebben behoord. Onder de parapluie van anti-fascisme en anti-milita-risme zochten zeer sterk uiteenlopende wereldbeschouwingen beschutting. Daarbij kwam de grote invloed van die schrijvers die vóór 1933 of tijdens het Derde Rijk naar veiliger landen waren gevlucht. Deze emigranten vestigden zich in meerderheid in het land waarvan ze een betere politieke en maatschap-pelijke toekomst verwachtten, de DDR. In dit verband is het ook van groot belang om te wijzen op het vraagstuk van de Duitse culturele erfenis. Welke plaats verkreeg in het kader van de nieuwe cultuurpolitiek de cultuur van 31 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Duitsland vanaf de zestiende eeuw, in het bijzonder die van de Verlichting tot en met het Burgerlijk Realisme van de negentiende eeuw? Kort samengevat kreeg de nieuwe staat de kwaliteit van erfgenaam van de klassieke humanisti-sche cultuur van Duitsland, van Lessing, Goethe, Schiller, Heine en Fontane. Faust, zo zou Walter Ulbricht later uitleggen, heeft aan het eind van zijn le-ven een visioen van een vrij volk op vrije grond. Dat visioen wordt in de Duitse Democratische Republiek realiteit. De zege van de arbeidersklasse was de voorwaarde voor de redding van de humanistische erfenis, de voorwaarde voor de zuivering van Weimar van fascistische smetten. Om deze reden was de DDR in menig opzicht conservatiever dan de Bondsrepubliek Duitsland. Johannes R. Bêcher, Nelly Sachs, Anna Seghers, Bertolt Brecht De naam Johannes R. Bêcher roept in Nederland en Vlaanderen geen ver-trouwde associaties op. Toch is het volledig gerechtvaardigd om de aandacht op deze dichter te vestigen die een belangrijk aandeel had in de expressionisti-sche beweging in Duitsland, zich vanuit het verbroederingsverlangen van het expressionisme na de Eerste Wereldoorlog tot het marxisme bekeerde en het Derde Rijk vanuit Moskou observeerde. Deze Johannes R. Bêcher vestigde zich na 1945 in Oost-Duitsland waar hij de status van nationaal dichter kreeg en onder meer de tekst van het Oostduitse volkslied Auferstanden aus Ruinai schreef. In 1954 werd Bêcher de eerste minister van cultuur in de DDR, een ambt dat hij tot 1958 uitoefende. In dit artikel is de positie van belang die Bêcher na 1945 in het debat over de cultuurpolitiek innam. Om zijn geesteshouding te verduidelijken citeer ik twee sonnetten van Bêcher. Het eerste schreef hij in de nadagen van het Derde Rijk. Uit dit gedicht, Volk, Reich, Nation, spreekt het verlangen om de door het nationaal-socialisme bezoedelde begrippen op te eisen voor de goede zaak waarvan de genoemde "Wir" de vertegenwoordigers zijn. Bêcher geeft toe dat er met de Duitse taal iets gruwelijks is gebeurd, maar hij probeert de taal te onderscheiden van de misdaden die onder de dekmantel van de taal zijn gepleegd. Terwijl de eerste twee coupletten het algemeen gevoelen verwoorden, gaan de twee volgende coupletten daar met behulp van strijdvaardige beelden tegen in. Het tweede sonnet, Vor Deutschland, is kort na 1945 geschreven. Het is een gedicht van de solidariteit. Wie, .zoals Johannes R. Bêcher, al in een vroeg stadium van de geschiedenis zag dat het in Duitsland de verkeerde kant op ging, zou zich op grond van zijn inzicht in de aard van het nationaal-socialisme op de borst kunnen slaan en kunnen neerkijken op de anderen die met het onheil hebben meegedaan. Die houding wil Bêcher absoluut niet innemen. Hij plaatst zich in dit sonnet niet als onschuldige bestraffend tegenover de schuldigen. Hij heeft het inclusief sprekend over "uns alle". Dit gedicht streeft naar verzoening. Het erkent wel dat sommigen tot inzicht kwamen in de wortels van het onheil dat nationaal-socialisme heet, maar het maant de beter wetende tot bescheidenheid, omdat weinigen het onheil totaal hebben doorgrond en daar ten diepste onder hebben geleden. De maatstaf is derhalve niet de veiligheid van het correcte inzicht maar het vermogen tot 32 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Volk, Reich, Nation Volk, Reich, Nation, Deutschland, das Vateriand -Die Deckadresse jeder Freveltat, Raff gier erscheint in solchem Festgewand, Der heilige Begriff ward zum Plakat Volk, Reich, Nation, Deutschland, das Vateriand -Die buiige Schminke jeder Art Verrat, Vorwand für Hgensucht und Machtbestand, Das blutige Geschaft macht damit Staat... Wir aber haben sie zutiefst begriff en Und gaben den Begriffen ihren Wert Und Waffen wurden sie in unserer Hand. Die waren rein und waren scharf geschliffen. Volk, Reich, Nation, Deutschland, das Vateriand! In euerem Namen führen wir das Schwert! Vor Deutschland Vor Deutschland sind wir schuldig allesamt. Wer trate vor uns hin und könnte wagen Zu sagen: "Seht, als es noch ungeschlagen Das Unheil war, hab ich es schon verdammt Und hab zutiefst, vor jenen letzten Tagen, Den Grund erkannt, woraus das Unheil stammt, Und nichts hat in mir dazu beigetragen -Seid ihr auch allzuschuldig allesamt, Ich sprech mich frei! " - Wer also sprache, war Verurteilt schon, denn wer hat von uns allen Erkannt das Unheil ganz und litt die Qual Des Endes schon voraus, und tat noch mehr? Wir alle sind von uns selbst abgefallen. Vor Deutschland sind wir schuldig allzumal.3 33 Ester, De literaire verwelking van het Derde Rijk in de DDR rouw en lijden in het zicht van de ondergang van Duitsland. Wie als lezer niet zou weten hoe hij/zij Bêcher in politiek opzicht moest plaatsen, zou op grond van deze twee gedichten vermoedelijk niet aan de het communistische Oost-Duitsland hebben gedacht. De gedichten zijn alleen maar te begrijpen tegen de achtergrond van het belang van de Duitse culturele erfenis voor de wederopbouw van dit deel van het Duitse vaderland. Het sleutelwoord is con-tinuïteit. Nelly Sachs Johannes R. Bêcher was niet de enige dichter die na 1945 in Oost-Duitsland publiceerde en hij was wellicht ook niet de belangrijkste. In 1946 verscheen bij uitgeverij Aufbau-Verlag in Oost-Berlijn de bundel gedichten In den Woh-nungen des Todes van de dichteres Nelly Sachs. Deze dichteres ontsnapte in 1940 op het nippertje aan de holocaust en kreeg domicilie in Zweden. In Stockholm schreef zij haar indrukwekkende gedichten over het lot van het volk Israel in de vernietigingskampen. Deze gedichten behoren tot het meest authentieke dat over de kampen geschreven is, doordat ze zichzelf ter discussie stellen en op de rand van het verstommen balanceren. Ze proberen op een my-thisch niveau bespreekbaar en verbeeldbaar te maken wat in wezen niet te verbeelden is. Het is opmerkelijk dat de gedichten van Nelly Sachs in Oost-Duitsland konden uitkomen. Maar het zal duidelijk zijn dat deze gedichten vanuit een communistische wereldbeschouwing geen voorbeeldkarakter kon-den krijgen, zoals dat bij de poëzie van Bêcher, Brecht en Arendt wel het ge-val was. In de officiële publicaties over literatuur in de DDR kreeg Nelly Sachs het etiket "burgerlijk-anufascistische literatuur" opgeplakt Aan de hand van deze gedichten worden de mogelijkheden en de grenzen van burger-lijke literatuur in kaart gebracht. De kritiek van marxistische kant richt zich op de onafwendbaarheid van het gebeuren in de gedichten van Nelly Sachs. De geschiedenis is bij haar niet te beïnvloeden, zo luidt het voorzichtig ingeklede verwijt. Anna Seghers Een benadering van het nationaal-socialisme die veel beter overeenkwam met de uitgangspunten van het marxisme bood de geëmigreerde schrijfster Anna Seghers met haar in 1942 in Mexiko verschenen, door de verfilming beroemd geworden roman Das siebte Kreuz. Deze roman is een van de eerste Duitsta-lige literaire werken over de concentratiekampen. De hoofdpersoon Georg Heisier ontsnapt met zes andere gevangenen uit het kamp Westhofen bij Frankfort. Voor de zeven gevangenen richt de kampcommandant zeven krui-sen op. Zes voortvluchtigen worden gepakt, de zevende, Georg Heisier, be-reikt na veel omzwervingen de vrijheid. Op die omzwervingen komt het aan. Het is namelijk aan de ondergrondse communistische partijorganisatie te dan-ken dat Heisier hulp geboden wordt en dat hij uit handen van de Gestapo kan blijven. Niet iedereen binnen de organisatie is even heldhaftig, maar dat doet niets af aan het feit dat de partij nog altijd aanwezig is en de fakkel van het socialisme voortdraagt, tegen alle schijn van het tegendeel in. Die boodschap draagt de roman uit. In de DDR behoorde Das siebte Kreuz tot de meest ver- 34 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR kochte èn gelezen boeken. De schrijfster vestigde zich na 1945 in Oost-Duits-land en droeg zeer veel bij tot de socialistische cultuurpolitiek van de DDR. De kern van de verwerking van het Derde Rijk in de literatuur van de DDR is de consequente strategie om het Derde Rijk niet als een historisch ongrijpbaar fenomeen te beschouwen, maar om te zoeken naar de wortels van datgene wat als fascisme wordt aangeduid. Op het inmiddels in heel Europa ingevoerde gebruik van fascisme ter aanduiding van de totalitaire regimes tussen 1930 en 1945 en vervolgens ter karakterizering van totalitaire regeringen in het alge-meen wil ik hier niet ingaan. Er is dunkt mij een risico mee verbonden, het risico namelijk dat het historisch uitzonderlijke van het Derde Rijk toch als deel van een verklaarbare geschiedenis wordt gezien. Ik moet het bij deze vage constatering laten. Bertolt Brecht Het marxisme zou zichzelf ontrouw worden, wanneer het ten aanzien van het nationaal-socialisme en de verleidbaarheid van de Duitse arbeider door Hitler en de zijnen zou afzien van de vraag naar oorzaak en gevolg. Bertolt Brecht, een schrijver die zich eveneens in de DDR vestigde, was enerzijds van mening dat de gruwelen van de concentratiekampen niet met esthetische middelen konden worden weergegeven. De literatuur had volgens Brecht niet de midde-len ontwikkeld die zulke gebeurtenissen konden bevatten. Maar tegelijkertijd hield hij vast aan de overtuiging dat inzicht moest worden verschaft in de ka-pitalistische eigendomsverhoudingen die het ontstaan van het fascisme moge-lijk hadden gemaakt Biecht wilde niet ophouden met zoeken naar de oorzaken van het feit dat grote delen van de Duitse arbeidersklasse zich bij de nationaal-socialisten hadden aangesloten. Het is de vraag of deze zoektocht ooit tot be-vredigende resultaten heeft geleid. Brecht's vragen zochten naar een causaal verband in de geschiedenis. Historici uit Oost en West hebben in de specifieke geschiedenis van Pruisen gezocht naar de bodem waarop het nationaal-socialisme welig kon tieren. Anderen -vooral kort na 1945- zagen in de filosofie van Nietzsche de geestelijke voor-bereiding tot deze ideologie van meerderwaardigheid en wreedheid. Zowel Pruisen als Nietzsche waren suspect in de ogen van de ideologen van de DDR. Maar voor de ontsporingen in het bewustzijn van de Duitse arbeider schoten deze verdachten in de beklaagdenbank van de Duitse geschiedenis als oorzaak tekort. De weg die aanvankelijk de dominante weg is geweest, was die van het heldendom tegen de verdrukking in. Tot hoe geringe proporties de groep mensen met het juiste inzicht ook was geslonken, hoe klein de com-munistische partij ondergronds ook geworden mocht zijn, altijd bleven er dra-gers van het zuivere bewustzijn als een machtige Gideonsbende over. In hen was de richting van de geschiedenis vastgelegd. Zij bewezen dat de objectieve richting van de geschiedenis zou voortgaan, ook al zouden individuele dragers van het juiste historische inzicht ten onder gaan aan het geweld van de tegen-stander. 35 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Schets van Fritz Cremer, ten behoeve van het door hem gemaakte gedenkteken ('Mahnmal') in Buchenwald. Ze is afkomstig uit de hier besproken editie van Bruno Apitz' roman Nackt unter Wol/en 36 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Bruno Apitz, Nackt unter Wölfen Het zojuist gezegde vormt de boodschap van de roman die nog meer dan Das siebte Kreuz tot de klassieke roman over de concentratiekampen is geworden: Nackt unter Wölfen van de Oostduitse schrijver Bruno Apitz. De titel van deze roman uit 1958 verwijst naar bet gezegde dat de mens een wolf voor andere mensen is. De titel geeft aan dat er onder de wolven ook nog mensen zijn, kwetsbare mensen. De plaats van handeling is het concentratie-kamp Buchenwald op de Ettersberg, in de nabijheid van Weimar. De gevan-genen weten dat de bevrijding van het kamp nog maar enkele maanden op zich zal laten wachten. De Amerikanen zijn de Rijn bij Remagen al overge-stoken. De SS'ers die de kampleiding vormen, overwegen om iedereen dood te schieten en er vervolgens vandoor te gaan. Binnen het kamp bestaat echter een Internationaal Kampcomité dat door enkele Russische communisten wordt geleid en voorbereidingen treft om met behulp van zelf gefabriceerde of buitgemaakte wapens het kamp te bevrijden. Het is van het allergrootste be-lang dat het Kampcomité onontdekt blijft teneinde deze bevrijdingsactie niet in gevaar te brengen. De bevrijding van het kamp door de gevangenenorgani-satie met een communistische achtergrond is essentieel voor de verwezenlij-king van de marxistische idealen in het Duitsland na de bevrijding van de Na-zi's. De kamporganisatie is bet nieuwe Duitsland in een notedop. De bevrij-ders van Buchenwald zullen de revolutionaire voorhoede zijn van een brede beweging die het militarisme en de uitbuiting van de ene mens door de andere onmogelijk zal maken. Een van de gevangenen die bij het kampcomité betrokken is, ontdekt in de koffer van een uit Auschwitz afkomstige joodse Pool een joods kind van drie jaar. Hij besluit om het kind in het kamp te verbergen. Deze daad van mede-lijden en gevoel houdt een groot risico in voor de organisatie die zich in het geheim op de bevrijding van Buchenwald voorbereidt Indien het kind ontdekt wordt en diegenen worden verhoord die zich over het kind hebben ontfermd, dan is de kans groot dat zij zullen doorslaan en geheimen zullen prijsgeven waarvan de SS'ers alleen nog maar een vaag vermoeden hebben. De zaak van de bevrijding van Buchenwald en de zaak van het communisme worden door deze humane actie in de waagschaal gesteld. Niettemin besluiten de direkt be-trokkenen, het kind niet prijs te geven maar het ook verder in bescherming te nemen. Dit leidt tot een ernstig conflict met de Russische leiding van het kampcomité die juist wil dat het comité zijn heroïsche taak onopvallend kan voorbereiden. Verschrikkelijke wreedheden worden in deze roman uitvoerig beschreven. Maar dat is niet het wezen van Nackt unter Wölfen. De essentie is het con-flict tussen diegenen die de stem van hun hart volgen en de anderen die de weg van het verstand kiezen. Voor de lezer van 1995 is de betekenis van deze ro-man niet gegeven met de bevrijding van Buchenwald door de gevangenen zelf. Deze bevrijding stelt in werkelijkheid maar bitter weinig voor. Mogelijk had-den de gevangenen veel eerder tot actie tegen de SS'ers moeten overgaan. Het belang van deze roman schuilt in het morele dilemma dat met het opduiken van het jongetje uit Auschwitz is ontstaan. Dit houdt in dat de roman nu te- 37 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR gen de draad in, of beter gezegd: tegen zijn toenmalige intentie gelezen wordt. Die intentie was gelegen in de combinatie van de noodzaak van partijdisci-pline met menselijkheid en barmhartigheid. In deze kleine schare van zich verzettende gevangenen leefde de partij voort en was de voortgang van de ge-schiedenis naar een socialistische samenleving gegarandeerd. Fred Wander en Christa Wolf De visie op het nationaal-socialisme in de DDR is gebonden gebleven aan een als objektief beschouwde interpretatie van de geschiedenis. De DDR zag de communistische partij als drager van het verzet tegen Hitler en zichzelf als de enige garant voor een toekomst die het verleden had afgezworen. Omdat de Duitse Bondsrepubliek de sociaal-economische basis niet had opgegeven die in laatste instantie als de oorzaak van de opkomst van het Derde Rijk werd beschouwd, werd de BRD officieel als de erfgenaam van het Derde Rijk geëti-ketteerd. Deze strategie was niet van valsheid gespeend en was zeker ook be-doeld om de eigen ongehoorzame bevolking binnen de grenzen van de ideolo-gie te houden. Toch zou het onjuist zijn om te menen dat de literatuur van de DDR een domme echo van de dirigenten van de cultuurpolitiek zou zijn geweest. We leven in een tijd waarin nogal gemakkelijk verdoemend over alles van die DDR wordt gesproken. Maar de waarheid gebiedt te zeggen dat de praktijk van die cultuur iets anders was dan de politiek die van die cultuur het ideologische draagvlak vormde. En zo kon - om maar een enkel pregnant voorbeeld te geven - in 1976 het aangrijpende boek Der siebente Brunnen van Fred Wander verschijnen, het boek over de tocht die een Joodse man moet afleggen van Auschwitz naar Bu-chenwald. Het is een tocht die niet tot antwoorden maar slechts tot vragen leidt. Der siebente Brunnen vertelt hoe mensen de verschrikkingen konden overleven. Bij dat overleven was het vertellen van cruciaal belang. Vertellen was een vorm van overleven. Daarnaast verwijst de titel naar een speciale wijze van vertellen. Het betreft het vertellen over de religieuze verbanden waar een mens deel van uitmaakt, samenhangen die een centraal symbool gestalte krijgen, het symbool van de zuiverende zevende bron. Echter, Der siebente Brunnen bevestigt geen der vertelde waarheden. De kleine roman stelt vraag op vraag en antwoordt niet met de zekerheden van de marxistische wereldbe-schouwing. De essentie van deze roman werd het scherpst gezien door de Oostduitse, ten onrechte verguisde schrijfster Christa Wolf. Zij vat haar conclusie in een be-schouwing over Fred Wanders boek als volgt samen: "Ik geloof dat er van-daag nog vele mensen zijn die ondanks de juiste economische en sociale ana-lyses die men hen leerde, niet weten wat er destijds met hen gebeurd is. Daarom is het volstrekt niet overbodig geworden om het vermogen tot onder-scheiding van produktieve enerzijds en vernietigende tendenzen anderzijds in het individu en in de gehele samenleving aan te scherpen..."* Wat heeft deze mensen, deze daders, zo gemaakt? Dat is de vraag die Christa Wolf stelt na decennia lang bepaalde antwoorden te hebben gehoord. In 1977 formuleerde 38 Ester, De literaire verwerking van het Derde Rijk in de DDR Christa Wolf haar vragen opnieuw in haar autobiografische roman Kind-heitsmuster. Opnieuw een "Stunde Null"? Een bepaald niet zachtzinnig in het leven geroepen staat legitimeerde zich met een opvatting van mens en geschiedenis, van materie en bewustzijn die ge-richt was tegen de condities waaronder in de visie van deze staat het nationaal -socialisme was ontstaan. Deze staat is in 1989 in principe en in 1990 definitief verdwenen. De sporen van veertig jaar DDR zijn zo veel mogelijk uitgewist. Is hier sprake van een hernieuwde Stunde Null? Literatuur laat zich echter niet liquideren. Het ergste dat literatuur kan overkomen is dat ze niet meer gelezen wordt. Geldt voor de literatuur uit de SBZ, resp. DDR dat ze maar beter ad acta kan worden gelegd? Voor schrijvers als Red Wander en Christa Wolf geldt dat naar mijn mening volstrekt niet Maar ook voor de literatuur uit de beginfase van deze staat is het "ad acta" ongewenst, mits de lezer in staat is om over bepaalde schaduwen heen te springen. Noten * Zi e daarvoor Joseph Roth, Unter dem Bülowbogen. Prosa zur Zeit. Herausgege-ben von Rainer-Joachim Siegel. Keulen 1994: uitgeverij Kiepenheuer & Witsch. Blz. 175 - 177. Over de bezetting van het Rijnland schrijft Roth onder meer op blz. 215 - 221 in zijn artikel "Bilder aus DUsseldorf". ^ Erich Maria Remarque, lm Westen nichts Neues. Roman. Mit Materialien und ei-nem Nachwort von Tilman Westphalen. Keulen 1987: uitgeverij Kiepenheuer & Witsch. Citaat: blz. 304 - 305. 3 Johannes R. Bêcher, Sonett-Werk 1913 - 1955. Berlijn 1956: uitgeverij Auf-bau-Verlag. De twee gedichten staan op blz. 371, resp. 429. 4 Christa Wolf, "Gedachtnis und Gedenken. Fred Wander Der siebente Bronnen". In: Christa Wolf, Lesen und Schreiben. Neue Sammlung. Darmstadt en Neuwied 1982: uitgeverij Luchterhand. Citaat: blz. 194. Voor mijn artikel heb ik dankbaar gebruik gemaakt van: Wolfgang Emmerich, Kleine Uteraturgeschichte der DDR. Tweede, herziene druk. Darmstadt en Neuwied 1984: uitgeverij Luchterhand. 39 Jacques de Vroomen Mijn schilt ende betrouwen Het leek op zo'n moderne communicatiesatelliet. Je ziet ze wel eens bij een heldere onbewolkte avondhemel. Geen vallende maar een wandelende ster. Mijn ouders wezen ze me soms aan: een VI, op weg naar Engeland. Ik was zes jaar en de oorlog zou niet al te lang meer duren. Dat laatste is natuurlijk achteraf gepraat. De schrik voor de VI zat er bij mijn vader en moeder goed in, want die dingen haalden Engeland lang niet altijd. Op de zondagse wandeling, niet door de natuur, want daar hielden mijn ouders niet van, maar door het winkelcentrum van Tilburg, zag ik soms de reden voor hun schrik. In een rij huizen ontbraken er plotse-ling een paar. Daar was dan zo'n VI op neergekomen. Toch een vallende en geen wandelende ster. Anders dan mijn ouders was ik echter nooit bang dat Hitlers ge-heime wapen op ons huis zou kunnen neerkomen. Ik koesterde een onwankelbaar vertrouwen in de afwerende macht van de eerbiedwaardige Peerke Donders (1). Dat vertrouwen werd gevoed door aanhoudend gebed. Bij de dagelijkse blote knieën op het koude zeil, vóór het slapengaan, hoorde ook een oproep aan de eerbiedwaardige Peerke om zijn stad te behoeden voor het gevaar van neerstortende Vl's. We baden in het Tilburgs tot hem. Dat verstond hij verreweg het beste. De tekst was kort en krachtig: Heilig Peerke, Douwtum nog een keerke, Douwtum mee geweld, Dattie komt int open veld. Als zesjarige stelde ik me voor dat op het moment waarop zo'n VI aanstalten zou gaan maken op onze straat naar beneden te storten, Peerke gewoon even een arm uit de hemel zou steken om het ding een stevig zetje te geven. Voor een beetje heilige een wissewasje. De uitdrukking 'open veld' begreep ik niet. Dacht bij die woor-den altijd aan de Veldstraat. De Veldstraat vormde de grens tus-sen onze en de volgende parochie. In die straat woonden een paar jongens die vonden dat ik hun territorium niet straffeloos kon be-treden. Ze waren ouder dan ik en nogal sterk. Een wandeling 40 door 'hun' straat had me meer dan eens een rake klap bezorgd. De laatste regel in het gebed tot Peerke sprak me nogal aan. Ik vroeg mijn hemelse beschermer feitelijk iedere dag om, als hij zo'n VI een duwtje gaf, hem dan maar meteen even richting Veldstraat te duwen. Zou hun verdiende straf zijn. Peerke heeft dat nooit gedaan waaruit maar weer eens blijkt hoe heilig deze Tilburgse weverszoon was. 1) Peerke Donders, in beschaafd Latijn, Petrus Donders, was (en is) een zeer gevierde Tilburger die de officiële kerkelijke eretitel eerbiedwaardig had ver-worven, omdat in Rome een proces aanhangig was gemaakt voor zijn heilig-verklaring. De eenvoudige Tilburgse weverszoon is een jaar of tien geleden door de paus officieel zalig verklaard. De heiligverklaring schiet niet erg op, wat samenhangt met de nederigheid van deze zalige. Peerke hield al tijdens zijn leven niet van aandacht Een vlotte heiligverklaring, waarvoor nu eenmaal een paar spectaculaire wonderen nodig zijn, bevorder je met zo'n mentaliteit natuurlijk niet. 41 Cor Geljon 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij'. Een affectieve-identificerende benadering van teksten over WOU 1 Nie t voor de lijst maar voor het leven "Dat herdenken op 4 mei komt wel in orde. Het feest op de vijfde ook. Erva-ring genoeg. De veteranen arriveren min of meer vanzelf, in september zijn er zevenduizend geweest en in mei beloven er tienduizend te komen. Maar op een zinvolle manier duidelijk maken dat de oorlog ook iets met het hier en nu te maken heeft, dat is geen sinecure. Met '40-'45 worden die kinderen op school al genoeg lastig gevallen". Aldus Nini Nooter, algemeen secretaris van het Nationaal Comité 4 en 5 mei in de Volkskrant van 11 februari 1995, en ze heeft gelijk. Leerlingen worden soms tot vervelens toe geconfronteerd met de oorlog. Des te opmerkelijker is het dat er op de literatuurlijsten voor het schoolonderzoek veel boeken over WO II blijven voorkomen. Als ik mijn leerlingen vraag naar het waarom van die keuze dan verklaart een aantal stee-vast dat ze het boeiend vinden om te lezen hoe moeilijk de mensen het in die tijd hadden, maar er zijn er toch ook altijd genoeg die lijnen kunnen trekken naar het heden en naar hun eigen leven. Dat zijn mooie momenten in het le-ven van een leraar en ik koester in stilte de hoop dat het voor die leerlingen geen vluchtige ervaringen, maar leermomenten' zijn geweest. Het blijft echter altijd de vraag in hoeverre de omgang met literaire teksten werkelijk invloed uitoefent op het denken en handelen van de leerlingen. Concrete ervaringen zijn immers sterker dan leeservaringen. Toch gaan we er in het literatuuronderwijs van uit dat de het lezen van literatuur een bijdrage kan leveren aan de individuele vorming. Ook de overheid gelooft kennelijk in de kracht van de literatuur als ze eens in de vijfjaar uitgaven met verhalen of gedichten over de oorlog, bestemd voor het onderwijs, subsidieert. Maar wie streeft naar een ander effect dan meer kennis over de problematiek van mensen in oorlogstijd zal een stap verder moeten gaan. Die stap is de reflectie op de tekst en het eigen bestaan door vragen te stellen als: voor welk dilemma staat de hoofdpersoon, kan ik begrip opbrengen voor zijn beslissing en wat zou ik zelf doen in een vergelijkbare situatie? In de literatuur over de Tweede Wereldoorlog spelen de gebeurtenissen zich af in een voor de leerlingen ver en vreemd verleden, zodat het moeilijk is de si-tuatie en de emoties direct aan te voelen. Anderzijds blijft die periode op alle mogelijke manieren actueel, zodat de link naar de eigen situatie niet kunstma-tig hoeft te zijn. Het thema oorlog biedt de mogelijkheid de leerlingen te vra-gen zich in te leven in situaties en zich te interesseren voor kwesties die een beroep doen op hun moreel oordeelsvermogen en de bewustmaking van zich-zelf en hun wereld kunnen bewerkstelligen. Want belangrijker dan een veroor-deling van of begrip voor het gedrag van de individuen is de vraag watje zelf 42 Geljon, 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij' zou doen als je voor een dilemma gesteld werd. Er zijn immers problemen van morele aard waarop geen eenduidig antwoord gegeven kan worden en in veel verhalen wordt juist de spanning tussen die verschillende waarden voel-baar. Literaire teksten over de Tweede Wereldoorlog lijken dus bij uitstek geschikt om leerlingen te laten ervaren dat je niet leest voor de lijst, maar voor het le-ven. Dat gaat meestal niet vanzelf. Via de tekst worden ze geconfronteerd met emoties die hun vaak onbekend zijn. Wat voelt een man in de loopgraaf, wat ervaart een vrouw als haar man door de gestapo wordt weggehaald en is er sprake van schuldgevoel als het gaat om de vraag: ik of de ander? Daarbij komt dat het verhaal zelden een parabel is en hoe leg je dan als een onge-trainde lezer de verbinding met je eigen situatie? Wie niet de moeite neemt heel bewust met de klas terug te kijken op het ver-haal zal ervaren, dat de leerlingen na enkele instemmende woorden overgaan tot de orde van de dag. Of zoals een meisje op een schoolonderzoek opgelucht zei: "De vond het een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij". Twee werkwijzen uitgeprobeerd In de verschillende projecten met betrekking tot het lezen van de literatuur over WOU die de afdeling Algemene Literatuurwetenschap en Vakdidactiek Nederlands aan de Vrije Universiteit op scholen uitvoeren, proberen we na te gaan op welke wijze de verwerking van die verhalen het best gerealiseerd kan worden (1). We onderscheiden daarbij doorgaans twee groepen werkvormen. Bij de eerste wordt enige distantie tot de tekst genomen. De leerlingen passen een vorm van verhaalanalyse toe en geven tenslotte op semantische schalen aan wat ze van het gedrag van de personages vinden. Daarna discussiëren ze naar aanleiding van stellingen of beweringen over een moreel aspect van het verhaal of ze schrijven een beschouwing waarin ze hun visie op het verhaal verwerken. Bij de tweede groep passen we werkvormen toe die een beroep doen op de per-soonlijke betrokkenheid van de leerlingen. We vragen naar hun primaire reac-ties en associaties en hanteren vervolgens werkvormen die de identificatie met de personages uit het verhaal kunnen bevorderen. Een vergelijking tussen klassen die een van beide werkwijzen volgden, laat zien dat er weinig verschil valt te constateren als het gaat om begrip van en waardering voor het verhaal. Het verschil zit voornamelijk in de mate van persoonlijke betrokkenheid bij het verhaal en de heftigheid van het morele oordeel, die bij de tweede groep veel sterker is. Een klassediscussie naar aan-leiding van een geanalyseerd verhaal is altijd uiterst zinvol, maar het gevaar van een te vrijblijvende afstandelijkheid is groot. De echte gevoelens komen zelden naar voren en het morele dilemma uit het verhaal wordt een case, te vergelijken met de twist tussen Van Oldenbarneveldt en prins Maurits in liet Stockske' van Vondel. Ons is gebleken dat een gevoelsmatige identificerende benadering een duidelijk positief effect heeft op de mate waarin leerlingen het verhaal naar hun eigen situatie toehalen. Op een aantal aspecten van die bena-dering wil ik nader ingaan. 43 Geljon, 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij' 2 'Hi j voelde zich natuurlijk shit' Reflectie op de emotionele aspecten van de tekst In een van onze projecten hebben we ons nadrukkelijk gericht op de rol van de emotie bij het leesproces. In de literatuurdidactiek is hieraan tot nu toe weinig aandacht besteêd.(2) Er is nog geen sprake van strategieën, waarin op een effectieve manier gebruik gemaakt wordt van het specifiek emotionele as-pect van het lezen van literaire teksten. Onze aanpak is dan ook niet meer dan een eerste aanzet om duidelijkheid te krijgen. Nalezing van het verhaal schrijven de leerlingen als eerste reactie in enkele zinnen op welk gevoel het verhaal bij hen opgeroepen heeft en ze vragen zich af of het vooral de gebeurtenis is die de emoties opriep of dat de verwoording door de auteur belangrijk is geweest. Vervolgens beantwoorden ze een reeks vragen waarin ze stapsgewijs moeten reflecteren op de emoties die bij het le-zen een rol hebben gespeeld. Daarbij gaat het zowel om de eigen gevoelens als om de gevoelens van het verhaalpersonage. De laatste worden soms door de auteur letterlijk verwoord, maar vaker zijn ze impliciet gehouden. De leer-lingen maken bij de belangrijkste momenten pas op de plaats en geven aan (a) welke gevoelens de verhaalfiguur volgens hen heeft, (b) of zij zich deze gevoelens kunnen indenken en (c) welke gevoelens de passage bij henzelf op-roept. Vooral de juiste benoeming van de emoties dwingt tot nadenken. Een algemene instructie luidt bijvoorbeeld: 'Richt je aandacht op de hoofdpersoon van het verhaal. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk welke emoties de hoofd-persoon achtereenvolgens ervaart. Op welke wijze geeft ze uiting aan haar ge-voel; geef enkele voorbeelden. Kun je begrijpen dat ze zich op deze manier uit; zou jij je ook op die manier uiten? (Denk eens aan momenten datje zelf verdriet had. Hoe gaf je toen uiting aan je gevoel?). Welke gevoelens had je zelf bij de verschillende passages? Bij sommige verhalen geven we een speci-fieke opdracht: Hoe denk je dat hij zich voelde toen men zijn vader verdacht van collaboratie? Waarom voelde hij zich zo? Herken je dat gevoel? De slotopdracht is een leesverslag waarin ze vooral moeten schrijven over de emoties van de hoofdfiguur en hun eigen gevoelens daarbij. In een groeps-discussie worden tenslotte de ervaringen uitgewisseld. Uit de bestudering van de leesverslagen en de protocollen van de discussie blijkt dat leerlingen het moeilijk vinden.' Soms is er sprake van onbegrip voor het emotionele proces dat het personage doormaakt. Bij degenen die wel goed aanvoelen waar het om gaat, ontbreekt het vaak aan een toereikend ver-baal repertoire: "Hij voelde zich natuurlijk shit en later nog meer shit". We geven ze daarom wel een lijst met emotiewoorden waar ze uit kunnen kiezen om meer nuances aan te brengen. Een aantal maakt daar dankbaar gebruik van en zegt ook daar veel van geleerd te hebben, maar anderen houden het liever op het kernachtige, maar beperkte, leerlingenjargon. De stapsgewijze schrifte-lijke reflectie wordt door de meesten ervaren als zinvol en vooral het groeps-gesprek geeft ze het gevoel dat ze verder gekomen zijn: "Door met anderen te praten ga je het beter begrijpen en ik geloof dat je dan ook je eigen emoties 44 Geljon, 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij' beter begrijpt". "Soms weetje de woorden niet precies en door erover te pra-ten, kun je je gevoelens formuleren". Reflectie op de emotionele aspecten kan dus meer inzicht verschaffen, niet al-leen in het verhaal, maar ook in de relatie tekst-lezer. Maar er zijn meer mo-gelijkheden. 3 I n de huid van een ander identificatie als werkvorm Het is bekend dat veel lezers identificerend lezen; ze passen het verhaal zo snel en zo veel mogelijk in de hun vertrouwde en bekende referentiekaders en iden-tificeren zich met hun held. Een identificerende lesmethode wil echter meer dan het zich willoos overgeven aan het handelingsverloop. Onder identificatie verstaan we in dit kader het zich inleven en verplaatsen in de ander, zich voor-stellen hoe de ander zich voelt en zich voorstellen hoe men zich zou voelen en reageren als men zich in de situatie van de ander bevond. In de didactische literatuur met betrekking tot werkvormen zijn diverse werk-vormen bekend om de identificatie met literaire personages te bevorderen. De lezer wordt meestal gevraagd in de huid van een van de verhaalpersonages te kruipen om vervolgens een schrijf- of spelopdracht uit te voeren, zoals het schrijven van een dagboeknotitie of een brief aan een van de andere persona-ges, of het al dan niet tekstgetrouw uitspelen van een situatie. Doordat de leerlingen tijdens een dergelijke oefening in andermans schoenen staan, reali-seren zij zich de houding en gevoelens achter het gedrag en de uitspraken van de personages. Ze distantiëren zich van het verhaal door zich even te gedragen 'alsof en deze combinatie van kennen en voelen kan het begrip verhelderen. Wij hebben in onze projecten vooral goede ervaringen opgedaan met de brief aan een ander verhaalpersonage en het interview. De briefvorm dwingt de leerlingen, meer dan een dagboek, een standpunt te verdedigen of een gedrag te verklaren. We geven ze een min of meer dwin-gende instructie, zodat de leerlingen zich niet beperken tot de feiten, maar juist aandacht schenken aan de gevoelens en nog onuitgesproken gedachten. Bij een verhaal waarin een Nederlandse agent in oorlogstijd na een anoniem telefoontje voor het eerst een Joods gezin gaat ophalen voor het transport naar Westerbork, gaven we de volgende opdracht: 'Lees het verhaal nog eens goed en verplaats je in de gevoelens en gedachten van de man op het ogenblik waarop bij besluit mee te werken. Jij bent nu die man. Na de oorlog zie je de vrouw op straat lopen. Je besluit haar een brief te schrijven. Schrijf haar in elk geval over je tegenstrijdige gevoelens op het fatale moment en je gedach-ten en gevoelens die je nadien hebt gehad'. Ook het interview dwingt de leerlingen tot een reflectie op de emotionele en morele aspecten van het verhaal. Een bijkomend voordeel van het interview is dat er wel sprake is van het op zich nemen van een rol, maar dat in verhou-ding tot andere dramatische werkvormen aan de spelcapaciteiten en de speel-durf van de leerlingen weinig eisen worden gesteld. Bovendien vergt deze werkvorm nauwelijks extra organisatie. Wij hanteren meestal twee vormen van het interview, het klasse-interview en het persoonlijk vraaggesprek. Bij het klasse-interview 45 Geljon, 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij' identificeren alle leerlingen zich met een verhaalfiguur en beantwoorden van-uit die identificatie bij toerbeurt de vragen die de interviewer (=de leraar) stelt. Bij het persoonlijk vraaggesprek vormen enkele leerlingen het interviewteam dat eerste de vragen voorbereidt en deze daarna voorlegt aan een leerling die de rol van het personage op zich genomen heeft. Leerlingen kunnen het vraagge-sprek ook in tweetallen uitvoeren, maar dat blijft vaak wat vrijblijvend. De vragen hebben bij voorkeur niet alleen betrekking op de feitelijke gegevens uit het verhaal. Een goede schriftelijke leeriinginstructie is beslist noodzake-lijk, bijvoorbeeld: We vragen je nu je in te leven in de persoon van Mon-tijn. Wat voor jongen was het? In welke positie bevindt hij zich nu? Wat heeft hij allemaal meegemaakt, hoe denkt hij nu over zijn verleden, zijn he-den, zijn toekomst Je wordt straks geïnterviewd en beantwoord dan de vragen of je de man nu bent. Je neemt zijn rol over en probeert te antwoorden zoals hij het zou doen. De vragen gaan gedeeltelijk over de feiten, maar vooral ook over motieven en gevoelens, dus realiseer je goed hoe je moet reageren. Wat ga je bijvoorbeeld zeggen als men je vraagt naar de gevoelens op een bepaald moment in de oorlog en je ideeën over oorlog en vrede in het algemeen? Be-reid je goed voor door enkele passages nog eens goed door te lezen en maak enkele aantekeningen'. Uit onze ervaring blijkt dat leerlingen bij beide werkvormen meestal weinig moeite hebben met de identificatie. Ze beantwoorden moeiteloos interview-vragen in de ik-vorm, ook wanneer het vragen buiten de tekst betreft en ze geven zich vaak met zo grote ernst over aan de identificatie dat de spanning soms te snijden is. 4 'Laa t die turk maar voor jood spelen1: actualisering Het op je nemen van een rol of het expliciteren van gevoelens wil nog niet altijd zeggen dat daarmee ook automatisch de lijn naar het hier en nu getrok-ken wordt. Een goed voorbeeld daarvan vind ik nog altijd de situatie in het toneelstuk "Geknipt voor de rol" van de Duitse schrijfster Leonie Ossowski. Voor de goede orde: het werd geschreven en opgevoerd in een tijd dat er nog geen sprake was van rassenonlusteri. Een geschiedenisleraar wil bij de behandeling van de oorlog zijn leerlingen confronteren met de verschrikkingen van het nazisme. Hij kiest een dramati-sche werkvorm en repeteert met de klas een toneelstuk over scholieren die in oorlogstijd een joodse leerling verbergen. De klas is totaal niet gemotiveerd; de oorlog is voor hen een gebeurtenis uit het verre verleden en de problema-tiek lijkt (op dat moment) gedateerd. Tot een van de leerlingen voorstelt van rollen te wisselen. Een Turkse klasgenoot moet de joodse jongen spelen. Vanaf dat moment vallen fictie en werkelijkheid op een gruwelijke manier samen, omdat alle tot nu toe verzwegen emoties omgezet worden in woorden endaden. Een zo directe omslag is nauwelijks te realiseren en ook niet altijd wenselijk, maar als wil dat een tekst gaat functioneren in het leven van je leerlingen, dan moetje ruimte maken voor de transpositie naar de eigen situatie. 46 Geljon, 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij' Een voor de hand liggende vraag is dan: wat had jij gedaan als je in die situa-tie had verkeerd? Een lastige vraag, omdat je je de omstandigheden nauwelijks kunt indenken, zelfs al heb je intens met het verhaal meegeleefd. De keuze die de vrouw in Sophie's Choice moet maken tussen haar beide kinderen is zo onmenselijk datje daar geen sluitend antwoord op kunt geven. En wie kan met zekerheid zeggen of hij een andere keus had gemaakt dan de joodse leraar Suasso in De Nacht der Girondijnen van J.Presser, die in het kamp Wester-bork als lid van de ordedienst meehelpt met de deportatie van zijn medegevan-genen naar Auschwitz. Maar het is wel goed er over na te denken. Een tweede soort vraag is: zijn er nu situaties of keuzes te bedenken die op de een of andere manier overeenstemmen met die uit het verhaal en wat zou jij in die situatie doen? Met name in de verhaalfiguren die onder de druk van de omstandigheden eigenlijk maar een beetje fout zijn, herkennen leerlingen mensen uit hun omgeving, maar vaak ook zichzelf. Het is verrassend en ook onthutsend om te merken hoeveel parallellen er te trekken zijn met actuele politieke en maatschappelijke beslissingen die voor anderen levensbedreigend kunnen zijn. Een derde mogelijkheid is het voorleggen van een aantal dilemma's uit het dagelijkse leven die een serieuze vergelijking met die uit het verhaal welis-waar niet kunnen doorstaan, maar die wel duidelijk maken dat het vaak derge-lijke simpele keuzes zijn die onder bepaalde omstandigheden kunnen leiden tot afschuwelijke gevolgen. Een voorbeeld: Je speelt in een band en jullie hebben dringend nieuwe apparatuur nodig. Je kunt voor veel geld spelen op een bijeenkomst van een extreem rechtse partij ; zou je dat doen? (Of: je hebt dringend behoefte aan geld voor een studiereis; je kunt een affiche voor deze club maken). Nadat de persoonlijke stellingname schriftelijk is vastgelegd, (ik doe het/ ik heb mijn twijfels, maar ik doe het waarschijnlijk wel/ ik weet het niet/ ik aarzel nog, maar ik doe het waarschijnlijk niet / ik doe het niet), volgt een groepsdiscussie. Daarna gaan we terug naar de tekst: is er een ver-band te leggen met het dilemma uit het verhaal? 5 Evaluati e Wie omstreeks de vijfde mei aandacht besteedt aan de literatuur over de oor-log, doet dat waarschijnlijk toch met een wat andere doelstelling dan in andere lessen. Ons is gebleken dat een affectieve-identüïcerende benadering leidt tot een gro-tere verbondenheid met de verhaalfiguren en dat is een goede basis voor het nadenken over wat dat verhaal voor jouzelf kan betekenen. Dat leidt dan vrij-wel vanzelf naar een vorm van morele reflectie en dat is mijns inziens ook een aspect van de literaire competentie. Veel verhalen of romanfragmenten le-nen zich voor een dergelijke behandeling. Wie bang is dat een gevoelsmatige identificerende benadering van foute figuren automatisch leidt tot een te wel-willend begrip voor hun daden komt waarschijnlijk bedrogen uit. In het VU-project was bij deze aanpak het oordeel juist veel negatiever dan bij de groep die met enige distantie aan het verhaal had gewerkt, ongeacht of deze figuren nu uit overtuiging, uit eigenbelang of onder druk van de omstandigheden han- 47 Geljon, 'Een zielig verhaal, maar gelukkig is die tijd voorbij' delden. Zoek echter niet alleen naar teksten met foute figuren, maar liever nog naar verhalen over gewone mensen die niet konden, wilden of durfden kiezen of over de verzetshelden bij toeval. 'Pastorale 1943' van Vestdijk en de ro-mans van Hermans bevatten veel van dergelijke figuren, maar eigenlijk ko-men ze overal wel voor. Natuurlijk is er niets mis met een andere aanpak van verhalen over WO II. Een interessante contextuenng door middel van een videoprogramma en een informatieve tekst over bepaalde aspecten van de oorlog plaatsen het verhaal in een goed kader. Een degelijke analyse of een boeiende discussie leidt vaak tot uitstekende resultaten, waarbij ook de gevoelens een rol zullen spelen. Projecten als deze hebben mij echter geleerd dat de hierboven beschreven weg tot verrassende resultaten kan leiden. Noten 1. Enkele van deze projecten zijn vastgelegd in: Dick Schram, Cor Geljon, Effecten van affectieve en cognitieve lesmethoden op de receptie van verhalen over de Tweede Wereldoorlog, In: Spiegel, jrg 5 (1988) nr.3, pp 321-335. Geljon en D.H. Schram, Identificerende en tekstbestuderende lesmethoden. Een vergelijkend empirisch onderzoek. In: Andringa E en D.H.Schram (red), literatuur in Junctie. Empirische literatuurwetenschap in didactische perspectief. Bohn Staf-leu. Van Loghum. Houten 1990 pp. 203-229 2. Enkele publikaties op dit gebied zijn: W.van Peer, Emotionele functies van het literaire lezen. In Spektator, jrg 20, nr 1, 1991, pp.87-96. Dick Schram en Cor Geljon, Emoties in de literatuurles: een aanzet. In: Van Gorp H. en D. de Geest (red) Even boven het evenwicht, Acco Leuven/Amersfoort 1992 pp. 199-209. 48 Hianne Muller G.L. Durlacher, een auteur die verstaan wil worden 1. Plaatsbepaling Er is geen taal om de vernedering, de vervuiling, de woede en het verdriet te beschrijven. Mijn stamelende poging strandt (Qftarmitame, p.75) Nog maar kort geleden, iets voor het midden van deze eeuw, werden mil-joenenjoden het slachtoffer van een misdaad die zijn weerga in de geschie-denis niet kent. De daders, Nazi-Duitsers onder aanvoering van Adolf Hitler, gebruikten de term Endlösung der Judenfrage. Het is een buitengewoon hypocriete term: Endlösung ofwel "uiteindelijke oplossing' staat hier immers voor uitroeiing. Na de oorlog, toen de overlevenden en nabestaanden deze misdaad trachtten te overzien, te begrijpen, een plaats in de geschiedenis te geven, ging men omschrijvingen als Shoah en Holocaust gebruiken. Shoah is Hebreeuws en betekent zoveel als 'stormachtig onheil'. Holocaust is Grieks en betekent 'brandoffer'. Maar bij stormachtig onheil dringt de associatie met een onafwendbare ramp zich op, terwijl de ramp niet onafwendbaar was. En bij brandoffer kun je je afvragen: met welk doel, voor wie, werd dat offer dan gebracht? Begrippen als deze zijn noodgedwongen versluierend; ze 'verfraaien' de ge-beurtenissen als het ware en kunnen onvoldoende recht doen aan het verdriet van elk individueel slachtoffer. Er zullen dus uitgebreider verhalen verteld moeten worden. Maar dan stuiten we op een volgend probleem: is het wel mogelijk over de gruwelen van de jodenvervolging te schrijven? Zijn er woor-den voor te vinden, brengen die woorden vervolgens wel de ware gevoelens op de lezende buitenstaanders over? En tenslotte, de belangrijkste vraag in dit verband: heeft een overlevende het recht een literaire vorm voor zijn getuige-nissen te kiezen of is dat misschien een vorm van 'heiligschennis'? Een voorlopig antwoord op die vragen is simpel: ja, het kan en het mag, want het gebeurt al sinds het einde van de oorlog, en vaak blijkt het heilzaam. ' Toch ziet elke auteur over de jodenvervolging, ook Gerhard Durlacher, over wie het in deze bijdrage gaat, zich voortdurend gesteld voor deze vragen: hoe geef ik mijn herinneringen vorm, zonder de waarheid geweld aan te doen? Hoe doe ik recht aan mijn eigen verdriet en dat van andere slachtoffers, zonder er zelf weer door overmand te worden? Hoe voorkom ik dat mijn lezers te sterk worden aangegrepen of geïrriteerd raken? En met welk doel stel ik mijn getuigenissen te boek? Wat wil Durlacher? In de kern wil iedere schrijver over de jodenvervolging hetzelfde: er moet getuigenis worden afgelegd om de slachtoffers te gedenken en te eren, om het eigen verdriet een uitweg te geven en om de wereld te laten zien en horen wat 49 Muller, G.L. Durlacher, een auteur die verstaan wil worden er is gebeurd, opdat het niet vergeten wordt en herhaling voorkomen kan worden. Durlacher verenigt al die doelstellingen in zijn werk, en voegt er nog enkele aan toe. In de lange jaren dat hij nauwelijks kon spreken over zijn oor-logsherinneringen en waarin hij vooral de herinneringen aan Auschwitz naar eigen zeggen had 'dichtgemetseld in zijn geheugen', stapelden wel de vragen naar de achtergronden, oorzaken en gevolgen van de jodenvervolging zich op. Toen hij eenmaal de noodzaak van het schrijven inzag en zocht naar vormen om zijn verhaal te vertellen, besloot hij zijn geschiedenis in een breder perspectief te plaatsen en wetenschappelijk te onderbouwen. In Strepen aan de hemel zegt bij over zijn doelstellingen (p.89): Ik wilde - en wil - het 'waarom' en het "hoe' van onze catastrofe weten en daarmee mijn eigen coördinaten leren kennen. Hoe hadden wij geleefd en overleefd, hoe was onze bevrijding, hoe onze thuiskomst? De antwoorden op die vragen blijken vaak schrijnend te zijn en de pijn van de schrijver nauwelijks te verzachten. Maar een ander doel wordt wel bereikt: door de combinatie van controleerbare historische feiten en persoonlijk getui-genis, op literaire wijze vorm gegeven, blijft de informatie in het geheugen van de lezer gegrift. Hij wordt aan het denken gezet en tot stellingname ge-dwongen. Op deze doelstelling legt Durlacher, getuige interviews, sterk de nadruk: Ik schrijf ook niet omdat ik sympathie voor ons wil opeisen, nee, het gaat mij om tolerantie, dat kinderen weten dat ze niet mogen discrimineren. Ook bij het schrijven van het meer literaire werk, Drenkeling en Quarantaine, stond die doelstelling voorop. Van de lezer van deze literatuur wordt daarmee een ander soort aandacht gevraagd dan van de lezer van 'gewone' literatuur, ik zal daar in het tweede gedeelte, 'Ontvangst en waardering', verder op ingaan. Getuigenisliteratuur Aan Durlacher is de afgelopen jaren geregeld de vraag gesteld of hij hoopvol gestemd is over de effecten van zijn schrijverschap. Ik citeer uit een interview uit 1994. Het gesprek gaat ondermeer over het feit dat mensen in de regel bar weinig leren van oorlog en onderdrukking: "Schrijft u uw boeken in de hoop dat er toch wel een beetje geluisterd wordt?' "Dat hoop ik, dat hoop ik. Maar ik ben er helemaal niet zeker van. Ik hoop alleen dat een jongere generatie weet waartoe discriminatie, vooroordeel, kan leiden. En ik schrijf, misschien klinkt dat bijbels, in de hoop een paar rechtvaardigen te bereiken. Ik kan niet meer, wil niet meer, in nationaliteiten, groepen, collectiviteiten, denken, zo van: dè Duitsers zijn slecht, dè Fransen zijn zus, enzovoorts. Nee, overal zijn goede en, helaas, verschrikkelijk slechte mensen. Ik hoop dat vanwege die paar rechtvaardigen de wereld mag blijven draaien.' Meteen na de oorlog werd door joodse schrijvers en filosofen als Primo Levi en, meer recent, György Konrâd de nadruk gelegd op het feit dat alleen getui-genisliteratuur die sober en helder was, gelezen en begrepen zou worden. Gerhard Durlacher is zich daar sterk van bewust. Aan zijn teksten is te zien dat hij heeft geworsteld met de vormgeving en verwoording van zijn 50 Muller, G.L. Duriacher, een auteur die verstaan wil worden herinneringen, maar wat er uiteindelijk staat is helder, begrijpelijk, weliswaar sterk emotionerend maar met verpletterend. Voor veel herinneringen vindt hij overigens nog altijd de woorden niet, getuige het hierboven gegeven citaat uit Quarantaine. Ook in Strepen aan de hemel werd al duidelijk dat de jaren in Auschwitz nauwelijks benoembaar zijn en in De zoektocht blijkt Durlacher beter in staat de kampherinneringen van zijn medegevangenen weer te geven dan die van hemzelf. Soberheid in de weergave kan de schrijver zelf behoeden voor te sterke emoties, maar minstens zo belangrijk is dat de lezer niet murw geslagen wordt In een televisie- interview uit 1993 zegt Duriacher hierover: Ik schrijf zodanig dat ik niet verwond, tenminste dat hoop ik. Zodra iets te gruwelijk is, wordt het weggelegd, niemand leest het meer. (...) Ik schrijf alleen die dingen die ik kan schrijven, gruwelijke dingen zult u nergens kunnen vinden bij mij (...). De verschrikkelijkste dingen, die onuitsprekelijk zijn, moetje terzijde laten. Wanneer Durlacher zo sterk rekening houdt met het incasseringsvermogen van de lezer, biedt het schrijven hem zelf dan nog enige verlichting? En is er in het algemeen sprake van verwerking van het verleden door er over te schrijven? Ook hierover is hij duidelijk: bevrijding van het verleden, daad-werkelijke verwerking, is niet mogelijk. Wel kan het schrijven verlichting geven. Het stelt hem in staat de herinneringen even naast zich neer te leggen en zo zijn hoofd weer vrij te maken voor andere dingen. Menselijke waardigheid Als de werkelijke oorlogsgruwelen taboe zijn, waarop ligt bij Durlacher dan de nadruk? Durlacher wil, in al zijn werken en met name in De zoektocht en Quarantaine laten zien dat zelfs in de meest mensonterende omstandigheden, 'op het nulpunt van de beschaving', een restant menselijke waardigheid kan blijven bestaan. Hij laat zien dat er onder de slachtoffers tallozen geweest zijn die hun geestelijke veerkracht behielden, anderen hielpen letterlijk en figuurlijk staande te blijven, en zo de hoop op daadwerkelijke redding levend bidden. Maar ook onder omstanders en zelfs onder de daders waren er die 'een drenkeling uit de golven redden'. Durlacher heeft een scherp oog voor die verhoudingen. Hij klaagt wel degelijk de schuldigen aan, maar legt meer nadruk op het aandeel van de 'rechtvaardigen'. Hij wil het 'idealisme van de hoop' uitdragen, vooral omwille van de lezers die, naar hij hoopt, nu en in de toekomst de moed zullen opbrengen tegen onrecht op te staan. Verwante schrijvers Waar Durlacher de nadruk legt op overwinning van de moraliteit vertoont hij verwantschap met de Italiaans-joodse schrijver en chemicus Primo Levi (1919-1987) die ook gevangene in Auschwitz was. In zijn debuutroman Is dit een mens (1947) beschrijft deze auteur nauwgezet wat er van de mens overblijft in het 'sociaal-biologisch experiment van de^ationaal-socialisten'. Die mens degradeert, wordt soms zelf misdadig, medeplichtig, maar de 'ontmenselijking' hoeft niet absoluut te zijn; er zijn ook mensen die juist bier •boven zichzelf uitstijgen'. Levi, die in Auschwitz al een volwassen man was. 51 Muller, G.L. Durlacher, een auteur die verstaan wil worden gaat verder dan Durlacher. In De verdronkenen en de geredden (1986) onderwerpt hij zichzelf en zijn mede-overlevenden aan aan scherp zelfonder-zoek: hebben wij niet overleefd ten koste van anderen, zijn wij, in uiterste consequentie, niet mede-schuldig aan hun dood? Durlacher stelt zich wel degelijk de vraag naar het 'waarom' en het het "hoe' van het overleven, maar hij vindt Levi's 'gestrengheid ten opzichte van de overlevenden' pijnlijk. Binnen de Nederlandse naoorlogse joodse literatuur vertoont Gerhard Durlacher verwantschap met auteurs als Jacques Presser en Abel Herzberg die al snel na de oorlog over de kampen publiceerden, en bij wie de tendens (de strekking of bedoeling) minstens zo belangrijk is als de literaire kwaliteit. Verwantschap is er ook met Jona Oberski, die net als Durlacher pas laat debu-teerde. Diens Kinderjaren (1978) komt thematisch overeen met Drenkeling: scherp wordt beschreven hoe een kind houvast verliest als de bedreigende buitenwereld de veilige "binnenwereld' van ouders en kind aantast. Het in beide novellen gekozen 'kinderperspectief is bij Oberski echter strikter volgehouden. Met Marga Minco, Sera Anstadt, Kati David, Abel Herzberg en Jona Oberski is Durlacher verder verwant vanwege de vaak sobere stijl en de ingehouden emotie. 2. Ontvangst en waardering Wanneer in mei 1985 Strepen aan de hemel verschijnt, zijn de kritieken in de dag- en weekbladen unaniem lovend. Grote waardering is er voor de combi-natie van persoonlijke getuigenis en objectieve geschiedschrijving. Ba de critici zijn getroffen: Tk kan me niet herinneren zo volstrekt van streek te zijn geraakt door een boek als dat van Durlacher*, zegt Boudewijn Bttch {Het Parool, 24-5-1985). Er doet zich bij de beoordeling vervolgens een wezenlijk probleem voor mag een boek als dit, dat als literair werk, bij een literaire uitgeverij verschijnt, maar dat zo autobiografisch en geladen is, wel met literaire maten gemeten worden? Of rust er een kritisch taboe op boeken over de jodenvervolging? Hans Vervoort (NRC Handelsblad, 24-5-1985): Ik vind het heel moeilijk om iets te schrijven over zo'n oorlogsboek. Een literair criterium kan je er niet aan stellen. Het zou belachelijk zijn om te melden dat de karakters niet of juist wél goed uit de verf komen, (...) dat het thema weinig origineel is, of wat de beperkingen van de schrijver, als stilist zijn. De integriteit van de auteur is eigenlijk het enige wat bij deze boeken telt'. Een dergelijke vraag is niet nieuw, maar hij wordt in het geval van Durlacher steeds opnieuw gesteld. De persoonlijke betrokkenheid van de criticus en diens respect voor en medeleven met de auteur staan als het ware een zuiver literair oordeel in de weg. Van meet af aan is duidelijk dat de critici waardering hebben voor de te-rughoudende stijl en de ingehouden emotie in het werk van Durlacher. Nog-maals Vervoort: 'In de praktijk blijkt toch een stijlcritrium te gelden: de onderkoeld geschreven verslagen wekken het meest waardering op. Dat is eigenlijk dwaas, want waarom zou men niet volop lucht mogen geven aan de haat, het verdriet, de vernederingen, het zelfverwijt? Zonder het echt te kunnen 52 Muller, G.L. Durlacher, een auteur die verstaan wil worden verdedigen merk ik dat ook ik het meest geraakt word door bescheiden genoteerde herinneringen'. Hoe lovend de reacties ook zijn, Durlachers werk bereikt aanvankelijk bepaald niet het grote publiek. Wanneer in 1987 Drenkeling verschijnt en Durlacher kort daarop een uur lang de enige gast is in het literaire programma van Adriaan van Dis, komt daar verandering in. Het is verder opmerkelijk hoeveel recensenten in hun bespreking van de nieuwe bundel ook Strepen aan de hemel 'meenemen'; diegenen die dat in 1985 nog niet deden, halen nu de schade in. De kritieken zijn ook nu, een enkele uitzondering daargelaten, lovend. Enkele recensenten (waaronder Gerrit Jan Zwier in de Leeuwarder Courant) zien het boek vooral als het produkt van een kennelijk heilzaam verlopen therapie; zij hebben weinig oog voor de tendens die anderen wel onderkennen: T)e boodschap is duidelijk: het is tijd om eens echt wakker te worden. Want (...) nog steeds kunnen we niet genadeloos zien hoé het kon gebeuren wat er is gebeurd, en hoe het kwam dat bepaalde dingen niét gebeurden. Dat gaat ons allen aan, en daarmee confronteert Durlacher ons op onontkoombare wijze'. Aldus Hans Warren {Provinciale Zeeuwsche Courant, 11-4-1987). Over de literaire kwaliteiten van Drenkeling is Warren echter niet te spreken: '(De herinneringen) zijn mij te gestileerd en te kunstmatig om diep te overtuigen. Hier is overduidelijk een volwassene bezig geweest om te trach-ten (...) vanuit kinderoptiek de gevolgen van grote gebeurtenissen in simpele lijnen te schetsen. Het geheel doet gewrongen en onecht aan'. Leon de Winter (Vrij Nederland, 28-3-1987) beschouwt Drenkeling juist als een werk van grote literaire kwaliteit: 'De indruk die zijn boek op mij maakt is die van een fictieve condensatie van persoonlijke ervaringen. Daarmee doet Durlacher mijns inziens geen onrecht aan 'de' geschiedenis; hij verrijkt de kale feiten, hij brengt opnieuw, voor de zoveelste keer, de bekende verhalen over lijden en verlies door een authentieke verwoording onder de aandacht van de murwgeslagen lezer. (... Met het beeld van de drenkeling in het Gardameer bij Riva ...) maakt hij van zijn eigen ervaringen literatuur, maakt hij van een persoonlijke herinnering een symbool, wat de ultieme daad is van iemand die overleefd heeft. Durlacher raakt met Drenkeling de essentie van literatuur'. Eerder al gaven Melchior de Wolff (NRC Handelsblad, 13-3-1987) en Frank Ligtvoet (De Volkskrant, 20-3-1987) commentaren van dezelfde strekking. Optreden in Sonja's AKO-circus In 1992 was het de eerste keer dat een AKO-jury een werk van Durlacher op haar longlist' plaatste. De discussie over een 'ethisch verantwoorde' wijze van beoordelen werd opnieuw gevoerd. Jaap Goedegebuure (HP/ De Tijd, 27-3-1992): Ik voelde me erg onbehaaglijk toen ik zag dat De zoektocht tot de tweede ronde van de prijzenslag was doorgedrongen. Met de - voor mij buiten discussie staande - verdienste van Durlachers werk heeft dat gevoel niets te maken. (...) De zoektocht zou voor een circus als dat van de AKO- prijs eigenlijk buiten categorie moeten zijn'. 53 Muller, G.L. Durlacher, een auteur die verstaan wil worden Wanneer twee jaar later Quarantaine door een beroepsjury wordt genomineerd voor de AKO-prijs, is 'beroepsmatig lezend' Nederland daar in het algemeen zeer over te spreken, en de toekenning wordt 'zeer verdiend' genoemd (bijvoorbeeld door Carel Peeters in een radio-commentaar). Maar de wijze waarop dat gebeurde, door een publieksjury, tijdens een chaotisch verlopende, life op tv. uitgezonden 'veemarkt' (de vergelijking is van Nicolaas Matsier), zorgt voor een regelrechte literaire rel; een rel die ook op de opiniepagina's van de dagbladen wordt uitgevochten, en waarin opvallend weinig aandacht wordt besteed aan het winnende boek zelf. Wel gingen er her en der weer stemmen op die beweerden dat een boek over kampervaringen niet had mógen meedingen naar de prijs, en dat de winnende auteur zich in ieder geval niet zo 'verheugd' had moeten tonen voor de ogen van heel televiesiekijkend Neder-land. Het is ondermeer Jan Mulder (de Volkskrant, 28-10-1994), die die mening is toegedaan; in een reactie op zijn column legt Jessica Durlacher (lid van de beroepsjury en dochter van de auteur) de hypocrisie van zijn beweringen bloot: 'Jan Mulder vergeet één ding. Niet het kampverleden van G.L. Durlacher werd genomineerd en bekroond met de AKO-prijs. Durlacher schreef er een boek over (...) en de vorm die hij voor zijn herinneringen gelozen heeft, maakt dat die herinneringen zich in je hoofd branden, datje ze wilt lezen', (de Volkskrant, 1-11-1994). Aandacht voor de literaire aspecten Quarantaine had voor die tijd al een reeks goede kritieken gekregen. Opvallend zijn (opnieuw) de waardering voor de sobere stijl en de 'zuivere toon' en de toegenomen aandacht voor de literaire aspecten, al blijft de aarzeling ze in de beoordeling te betrekken. Janet Luis (NRC Handelsblad, 18-6-1993): 'Als een rode draad door deze verhalen en trouwens door het hele werk van Durlacher, loopt het besef dat hij, enig kind, tussen volwassenen maar al te vaak onopgemerkt bleef. Zij staat ook uitvoerig stil bij het feit dat Durlacher een van de weinige auteurs is die in zijn getuigenissen verder gaat dan het tijdstip van bevrijding uit de kampen. Juist de 'kille ontvangst' na de bevrijding is bij hem 'een steeds terugkerend motief, hier, in Quarantaine en eerder in Strepen aan de hemel en De zoektocht. Kern van haar bespreking is de volgende passage: "Het bijzondere van deze verhalen is dat er geen onverzoenlijke wrok of wraakgier in te bespeuren valt. Boosheid is er wel, en vooral verbijstering en ontzetting (...), maar bitterheid of cynisme staat hij zichzelf alleen bij hoge uitzondering toe. Durlacher heeft een zuivere toon weten te treffen, die niet koel en afstandelijk is en ook niet sentimenteel of klagerig'. Yves van Kempen (en hij is niet de enige) besteedt in De Groene Amsterdam-mer (28-7-1993) veel aandacht aan de hoopgevende ontwikkeling die het boek te zien geeft: 'Daarnaast zijn er drie verhalen waarin herinneringen worden opgehaald aan kennissen en kampgenoten die hem het overleven mogelijk maakten. (...Die) te midden van de barbarij, ervoor zorgden dat het contact met een laatste rest menselijkheid en civilisatie gehandhaafd bleef. Durlacher eert ze in een drietal schetsen (...) waarin gedenken en verwerken nauw met elkaar verweven zijn'. 54 Muller, G.L. Durlacher, een auteur die verstaan wil worden Doeschka Meysing (Elsevier, 3-7-1993) legt daarentegen meer nadruk op het schrijnende en confronterende van de verhalen: "En juist die registrerende toon die niet meer lijkt te beogen dan van stap tot stap weer te geven wat er gebeurde 'na 1945', opent de ogen voor het wijde Hollandse landschap: daar waar niemand echt gelukkig is met de terugkeer van een overlevende uit het Oosten; waar de hebberigheid het pleit eigenlijk al gewonnen heeft (...)- Een klein en benepen Nederland waar iemand opnieuw moet leren leven'. 1 Vee l meer dan een simpel antwoord kan binnen dit bestek ook niet gegeven worden, ik verwijs naar S. Dresden, Vervolging, vernietiging, literatuur, Amsterdam 1991. J.W. van de Rhee, Rotterdam in:Geïllustreerd Vrij Nederland, 3e jaargang no. 1.30 juni 1942; oplage: ca. 2000 ex. Bovenstaande bijdrage is, met dank aan de uitgever, ontleend aan twee hoofdstuk-ken uit de studie van de auteur over de bundels Drenkeling en Quarantaine, die deze zomer verschijnt in de Memoreeks, uitg. Van Walraven. 55 Wam de Moor Overweldigd door een oeverloos verdriet Primo LevVs heimwee naar het verlorene Op zaterdag 11 april 1987 maakte de Italiaanse schrijver Primo Levi, 67 jaar oud, 42 jaar na de Tweede Wereldoorlog een einde aan zijn leven. Het viel, zo zegt men, te zwaar om zonder vrienden te leven. Nog geen maand eerder was de eerste Nederlandse vertaling van zijn werk verschenen. Het periodiek sys-teem, eenentwintig verhalen over zijn leven, dat zijn harde en bittere kern vond in het concentratiekamp Auschwitz. Twee jaar voor zijn dood was Levi in het Amerikaans-joodse maandblad Commentary tot onderwerp van discussie gemaakt door Fernanda Eberstadt. Hij zou te afstandelijk hebben geschreven over zijn ervaringen in Auschwitz. Over de oceaan heen verdedigde in het Nederlandse culturele tijdschrift De Gids J.R. Evenhuis Levi's vermeend gebrek aan engagement door te wijzen op de bijzondere vorm van jood zijn die zijn leven heeft beheerst. Of het nu nodig was om Levi te verdedigen tegen wat zo overduidelijk een vertekende kijk inhield op zijn meesterwerk Is dit een mens? is vers twee, maar voor begrip van Levi's werk is het in het algemeen nuttig zijn joodse identiteit te omschrijven. In Italië leefden, toen Mussolini in 1938 onder in-vloed van zijn groeiende relatie met Hitler de rassenwetten uitvaardigde, voor-namelijk geassimileerde joden, mensen die zich net zo Italiaans voelden als bijvoorbeeld christenen. In zijn roman Zo niet nu, wanneer dan laat hij een van zijn personages over Italiaanse joden vragen: "Hoe kun je ze van de ande-ren onderscheiden als je ze tegenkomt?* En het antwoord luidt: "Dat kun je ook niet. Is dat geen gek land? Er zijn er overigens niet veel; de christenen bekommeren zich niet om hen, en zij bekommeren zich er weinig om dat ze jood zijn. Er is in Italië nog nooit een pogrom geweest, zelfs niet toen de Kerk van Rome de christenen tegen de joden ophitste en beweerde dat ze al-lemaal woekeraars waren, zelfs niet toen Mussolini de rassenwetten instelde, zelfs niet toen Noord-Italie door de Duitsers bezet was', enzovoorts. Levi voelde zich veel meer een ingezetene van Hemodte dan jood. Als Itali-aan sloot hij zich in 1943, toen de nazi's ook Italië binnen hun invloedsfeer wilden brengen, aan bij een groep partizanen in de bergen, en die activiteit werd hem noodlottig. Nog in hetzelfde jaar werd hij gevangengenomen en in 1944 op transport gezet naar Auschwitz. Hij werd, zoals hij later zelf schreef, jood gemaakt door wat hem in het concentratiekamp overkwam: Iemand be-paalde zonder enige grond, dat ik anders en inferieur was: als natuurlijke reac-tie voelde ik mij in die jaren anders en superieur'. Heel concreet en heel precies Als schrijver bleef Levi de liefhebber van exactheid die de chemicus ken-merkt. Zijn verhalenbundel Het periodiek systeem, waarmee wij deze schrij-ver in Nederland leerden kennen, speelt met de verworvenheden van de che- 56 De Moor, Overweldigd door een oeverloos verdriet mie. Zelf geeft de auteur precies aan wat het bijzondere is van zijn stijl en zijn vormgeving, als hij schrijft dat zijn vak als chemicus hem heeft geleerd concreet en heel precies te zijn en zo objectief als maar mogelijk is. Alle een-entwintig verhalen hebben een titel gekregen naar een scheikundig element van het periodiek systeem. Levi speelt daar fascinerend mee. Stoffen als zink, ijzer, nikkel of goud roepen associaties op met gebeurtenissen uit zijn verle-den, met het karakter van mensen die zijn metgezellen waren in een bepaalde periode. Laat ik concreet aangeven wat ik bedoel. Het eerste hoofdstuk noemde hij 'Argon'. Argon is de benaming voor een trage stof, een zeldzaam gas, het komt in de hoeveelheid van 1 procent voor in de lucht. Die trage stof nu doet hem denken, schrijft hij, aan zijn voorouders. Mensen die wel hard werkten, maar 'inert waren ze ongetwijfeld wel in hun innerlijk, geneigd tot vrijblij-vende speculaties, geestige gezegdes, elegante, spitsvondige en tot niets ver-plichtende discussies'. En vervolgens licht Levi het doopceel van zijn ganse voorgeslacht en laat een uitvoerig vocabulaire van begrippen en termen uit de familie op de lezer los. In het tweede verhaal is waterstof àe chemische stof, en die verbindt Levi aan het verhaal van zijn puberteit; in het derde voert zink ons naar de studiejaren en de eerste liefde, eindigend met de Verhangnisvolle zin: "Het was of ik een slag gewonnen had, nietig maar beslissend, tegen de duisternis, de leegte, en de vijandige jaren die ophanden waren." Want daarna komen ook de jaren van de verschrikking onder het beheer van de stoffen. Dat periodiek systeem berust dus op de basisprincipes van de scheikunde, en er is weinig verbeeldingskracht voor nodig om in te zien dat Levi het in zijn boeken over de basisprincipes van het leven wilde hebben. Hoe zit de mens in elkaar? Wanneer is hij wat hij hoort te zijn: mens? Wanneer en waarom gaat het verkeerd? Schrijven diende dit doel, het altijd zoeken naar het juiste ant-woord Na deze door Frida De Matteis-Vogels prachtig vertaalde bundel Het periodiek systeem verschenen in korte tijd drie andere boeken van Levi in vertaling. Eerst Is dit een mens, het even beklemmende als bevrijdende relaas van zijn verblijf in het kamp Buna-Monowitz bij Auschwitz. Daarna een selectie uit zijn gedichten (Op een onzeker uur) en het buitengewoon humaan en geestig geschreven verslag van de terugkeer naar zijn vaderland: Het respijt. Vervol-gens vertaalde De Matteis-Vogels ook het overige werk van Levi. Daar hij een auteur is die we in het Europese literatuuronderwijs ruime aandacht moe-ten schenken, wil ik over zijn voornaamste boeken een paar notities maken. 'Mijn gedichten zijn niet bijzonder' Levi schreef zijn egodocumenten niet egocentrisch, maar met een op-merke-lijk gevoel voor het goede in de ander. Zijn werk wordt gedragen door de vraag naar menselijkheid. Zelfs in de beulen van Auschwitz is hij daarnaar op zoek. Ik ben een mens', zegt hij in zijn voorwoord bij de gedichtenbundel Ad ora incerta. Hij schreef zijn schaarse gedichten 'om een idee of een beeld over te brengen'. Maar zonder er veel werk van te maken: 'ik ken de theorieën van de dichtkunst slecht, ik lees weinig gedichten van anderen, ik geloof niet in 57 De Moor, Overweldigd door een oeverloos verdriet de heiligheid van de kunst, en geloof al net zomin dat mijn gedichten bijzon-der zijn'. En de zesendertig korte gedichten die door vertalers Maarten Assener en Reinier Speelman zijn geselecteerd, bevestigen die laatste uitspraak. In die gedichten hoort men de weerklank van het ernstige proza van Is dit een mens, maar nu appelleert Levi aan ons mededogen met de slachtoffers van Auschwitz-Birkenau en Buna-Monowitz: Bedenk of dit een man is. Die zwoegt in het slijk Die geen vrede kent Die om een half brood vecht Die sterft door een ja of een nee. Dit schrijft hij op 10 januari 1946. Geen fraaie, dwingende poëtische beelden, geen metaforen, maar de rauwe werkelijkheid. 'Opstaan!', in het Pools *Wsta-wâc', is een bevel dat hem bijblijft, de wrede onderbreking van de droom van 'terugkeer; eten; vertellen'. In Is dit een mens vind ik het verhaal over de droom terug, als een der smartelijkste vormen van eenzaamheid en heimwee. Maar ook het ergste dat Levi overkomt is voor hem nog aanleiding om vérder te denken over het leven en de dood en de dingen, altijd verder dan het ene moment waarop het verschrikkelijke plaats heeft. De Hel van Dante, de Omzwervingen van Odysseus door Homerus, dat zijn de grote werken die zich meanderen door zijn oeuvre. Hij las niet veel gedichten van anderen, schreef hij, maar zonder Eliot (This is the way the world ends / Not with a beng but a whimper'), Rilke, Catullus, Heine, Dante,Villon en Coleridge zouden deze gedichten niet op deze wijze geschreven zijn. Steeds opnieuw moeten de schimmen van de achtergeblevenen, die op een onzeker uur in zijn leven opdoemen, verdreven worden naar het schimmenrijk: Keer terug in jullie mist Het is mijn schuld niet dat ik leef en adem En eet en drink en slaap en kleren draag. Dat gedicht schreef hij maar een paar jaar voor zijn dood, op 4 februari 1984. Zijn aangeboren vitaliteit was uiteindelijk niet bestand tegen de druk van de klaagstemmen die hem achtervolgden'en het ontbreken van respons in zijn naaste omgeving. De aandacht voor het detail Welke geestkracht heeft deze schrijver bezeten, dat hij in staat was om in zijn mooie, doelgerichte proza nooit mensen tot vijanden te verklaren en zoveel schitterende vriendenportretten te schilderen? Zijn relativeringsvermogen en zijn gevoel voor humor hebben hem ogenschijnlijk nooit meer verlaten. Maar de herinneringen zijn hem blijven teisteren. In Is dit een mens houden ze hem onafgebroken gevangen, al doet bij manhaftige pogingen in de vijand de mens te blijven zien. Maar de vernedering en de ontmenselijking zijn zon-der einde.'Spiegels zijn er niet, maar we zien ons beeld om ons heen, weer- 58 De Moor, Overweldigd door een oeverloos verdriet kaatst in honderd lijkbleke gezichten, in honderd ellendige, smerige hanswor-sten.' (p. 27). Dat beeld is voor Levi het teken van de werkelijkheid: 'we lig-gen op de bodem'. Dit kamprelaas van Levi is in de aandacht voor het detail een van de aangrij-pendste beschrijvingen van het concentratiekamp die er bestaan. Levi kijkt heel scherp naar zichzelf en anderen. Hij ziet zich tassen zijn medegevangenen naakt in de rij staan bij de dokter. Slapen met tweeën op een plank van 60 cm breed, de hoofden bij elkaars voeten, op het hoogste van drie britsen boven elkaar. De strontemmers legen. De marteling van het opstaan beleven. De eindeloze honger. Het zijn handelingen die men nergens zo evocatief, zo beel-dend beschreven vindt. De strijd om te overleven is meedogenloos. Zwakken en sterken tekent hij in hun handelen. Het zijn onthutsende reddingsverhalen. Kenmerkend voor Levi's houding is, dat hij ook nu bevrijdende taferelen waarneemt. Zoals ook Durlacher zich in Theresienstadt optrekt een het huise-lijk tafereel van een sokkenstoppende vrouw. Maar het heimwee dat Levi soms overmande, juist op ogenblikken van hoop, bevangt hem hier in de eerste nacht na de komst van de bevrijders: 'alsof er een dijk doorbrak, juist op het ogenblik waarop alle dreiging geweken scheen en de hoop op een terugkeer naar het leven niet langer onzinnig meer was, voelde ik me overweldigd door een nieuw, oeverloos verdriet, dat tot dusver onder andere, dringender nood bedolven had gelegen, weggedrukt naar de ran-den van mijn bewustzijn: het verdriet van ballingschap, heimwee en een-zaamheid, het verdriet om mijn verloren vrienden, mijn verloren jeugd en het heir van lijken om mij heen' (p. 13). In februari 1944 was bij in Auschwitz gekomen en had daar een jaar ge-zwoegd in het werkkamp met de chemische fabriek van Buna-Monowitz. Hij overleefde het, dankzij een sterke geestelijke en lichamelijke gezondheid, dankzij het voedsel van de 'vrije' Italiaanse arbeider Lorenzo, over wie hij nog in de jaren '80 'mLilit en andere verhalen zou schrijven, en dankzij een relatief gunstig verblijf in het laboratorium van de fabriek in plaats van in de kou. Maar de spoken van Auschwitz stonden dag en nacht om hem heen. Niet bevrijd, maar bevreesd Toen Primo Levi op 15 oktober 1945, na een jaar Auschwitz mét SS-ers en drie maanden zonder hen, en na een barre dooltocht van een halfjaar door Rusland van noord naar zuid en vervolgens door Roemenië, Hongarije, Ts-jechoslovakije en tenslotte Oostenrijk Duitsland binnenreed om vandaaruit het laatste stuk naar zijn stad Turijn af te leggen, voegde zich plotseling bij de grenzeloze moeheid van hem en zijn lotgenoten een ontzaglijke emotie van verzet en spanning. We hadden het gevoel elke Duitser iets te zeggen te hebben, iets ontzaglijks te zeggen te hebben, en dat elke afzonderlijke Duitser ons iets te zeggen had; we voelden de behoefte de rekening op te maken, te vragen, te verklaren en te bespreken'. Hij voelde zich tussen schuldenaars die hun schulden weigerden te betalen. Maar tegelijkertijd laat het relaas zijn vrees voor de toekomst zien: Waar moesten we de kracht vandaan halen om weer te leven, de barrières te 59 De Moor, Overweldigd door een oeverloos verdriet slechten, het struikgewas dat bij elke afwezigheid spontaan opschiet, om elk leeg huis, elk verlaten leger? (221). Plotseling beseft hij dat de lange terug-reis een tijd van respijt is geweest, ja, 'een onschatbaar, onherhaalbaar ge-schenk van het lot'. En opeens eindigt een boek, dat de lezer volledig inpalmt door de bijna opge-wekte, nostalgische toon waarmee gebeurtenissen en karakters worden be-schreven, in mineur: 'pas na maanden verdween de gewoonte om met mijn ogen naar de grond te lopen, alsof ik daar iets zocht om te eten of haastig in mijn zak te steken en te ruilen voor brood; en nog altijd bezoekt me, soms met korte, soms met lange tussenpozen, een droom vol verschrikking.' Terugkeerverhalen Sinds Draussen vor der Tür zijn er vele terugkeerverhalen verschenen, van Borchert tot Böll en van Voeten tot Presser. Het respijt is het meest verba-zingwekkende. In verrassende observaties brengt Levi personages tot leven. Het groepje kinderen van Auschwitz, waarmee hij te maken krijgt als de hon-derd overlevenden van Buna naar het hoofdkamp zijn gebracht. De mannen met wie hij de thuisreis aanvaardt. En er is nog iets bijzonders mee aan de hand: Vanaf het ogenblik dat Levi samen met een medegevangene uit de trein stapt en zelf zijn weg gaat zoeken in het overbevolkte Krakau - het wemelt er van de vrijgelaten Haf dingen -, krijgt Het respijt door de lichte toets die de auteur aanslaat, ogenschijnlijk het karakter van een schelmenroman. Ogen-schijnlijk, omdat toch telkens opnieuw de werkelijkheid te ernstig blijkt. Levi moet ontdekken dat de buitenwereld zich niet voor de ex-gevangene openstelt, zeker niet wanneer deze een jood is. Het respijt is als een Odyssee. Zo ook ervaren door de schrijver die herhaalde-lijk verwijst naar Homerus' dichtwerk, en zich vereenzelvigt met Odysseus, 'de man die veel geleden heeft'. Van kamp tot kamp gaat hij verder, telkens verblijvend met wisselend gezelschap, steeds onder toezicht van de Russische soldaten. 'Het waren maanden van nietsdoen en betrekkelijk comfort, en daarom vol schrijnend heimwee. Heimwee is een fragiel, subtiel verdriet, es-sentieel anders, menselijker dan de kwellingen die we tot dusver hadden door-staan: slagen, kou, honger, angst, nood, ziekte. Het is een helder en zuiver maar dwingend verdriet: het doortrekt alle ogenblikken van de dag, laat geen ruimte voor andere gedachten en doet je verlangen te vluchten.' (p. 153). Verbazingwekkend is dat deze slachtoffers van de oorlog zonder noemenswaar-dige bijstand van autoriteiten en verzorgende instanties naar huis konden te-rugkeren. Dat zij op weg gingen zonder te weten waarheen men hen ver-voerde, begeleid door zeven jonge Russische soldaten die ook van niets wis-ten. Dat zij overal de ervaring opdeden nauwelijks welkom te zijn. Hoe mild ook geschreven: Het respijt is, niet minder dan Is dit een mens, een aanklacht tegen de onmenselijkheid van de mensheid, nu niet tegen de nazi's, maar te-gen de vrije wereld. Welke van deze twee aanklachten, na zoveel jaren, het meest heeft meege-speeld bij de uiteindelijke 'terechtstelling' van Primo Levi, zijn dood, is een vraag die zijn werk de lezer blijvend voorhoudt 60 De Moor, Overweldigd door een oeverloos verdriet Hij bezat de intelligentie, het talent en de geestkracht om één jaar voor zijn sterven in de schitterende essaybundel De verdronkenen en de geredden de volmaakte analyse van Auschwitz te trekken. Systematisch gaat hij daarin na wat de componenten zijn van het bedrijf dat de nazi's uitvoerden en waarvan de joden de slachtoffers werden. Hoe de eerste berichten over de kampen be-kend werden, wat de rol van beul resp. slachtoffer inhield, hoe de herinnering aan het kwaad door die rol getekend wordt, hoe er een grijze laag van slachtof-fers die zelf collaboreerden tussen slachtoffers en beulen ontstond, de nuances van de schaamte zelf overleefd te hebben (zie bv. p.75-77 over de onbedwing-bare lust om de waterdruppels uit een vastzittende kraan voor zichzelf te hou-den en met niemand te delen), het verlangen en tegelijk dikwijls het onver-mogen om te communiceren, het 'nutteloze geweld' (de kale wagons zonder latrine, het telkens naakt opdraven, het ontbreken van lepels, de tatoeage-nummering), de zelfmoord van de filosoof Jean Améry, en enkele onderwer-pen meer - tezamen een even heldere als gedistantieerde beschouwing die ook nog in de eigen tijd van de tachtiger jaren is verankerd. In de neorealistische traditie Het werk van deze chemicus, die schrijver werd, is een wonder. Nooit eerder verscheen een verslag van Auschwitz - en er zijn er vele -, dat zo verbazing-wekkend realistisch beeldend en terughoudend tegelijk is. Nooit eerder las ik over de terugkeer naar huis een zo ontspannen geschreven relaas, dat ons tege-lijkertijd geen der teisterende ontberingen onthoudt. En over welke fantasie hij beschikt, heeft hij in ander werk laten zien, onder meer in de roman over de joodse partizanengemeenschap, Zo niet nu, wanneer dan? (1988) en de schelmenromanDe kruissleutel (1989). Marie-José Heijkant heeft er op gewezen hoezeer in de Italiaanse cultuur na de Tweede Wereldoorlog het verlangen om af te rekenen met het vooroorlogse fascisme aanwezig was. Zij plaatst, in een bijdrage in Een halve eeuw geleden (Kok Agora, Kampen), Levi's hier genoemde werk in de stroming van het neorealisme: 'Gedachtig het neorealistische principe dat wat waar is vanzelf mooi is, worden fantastische en esthetische elementen rigoreus verbannen uit dit verslag. De feiten spreken voor zich, de waarheid staat garant voor de waarde van wat bedoeld is als een objectieve juridische aanklacht.' (p. 107). Ik vind dit in zijn algemeenheid te sterk aangezet: voor Het respijt gaat de uit-spraak op, maar in Is dit een mens? zorgt de esthetisch onder woorden ge-brachte reflectie voortdurend voor een mild strijklicht op het bestaan van alle dag. Levi zelf vond: 'het leek me ongepast voor de getuige die ik ben, opdrin-gerig zelfs, om op de stoel van de rechter te gaan zitten; daarom heb ik elk expliciet oordeel opgeschort, terwijl de impliciete oordelen duidelijk aanwezig zijn.' Het lijkt deze houding te zijn die in het Amerikaans-joodse tijdschrift werd veroordeeld, maar die nu juist, in de ogen van de kritiek Is dit een mens? en Het respijt tot de meesterwerken maakt die zij zijn. 61 Combat, Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging Kees Combat Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging en vernietiging Een goed essay appelleert evenzeer aan de emoties van de lezer als aan diens verstand. Het is in de letterlijke zin: geestig. Dresdens essay over de oorlogs-verwerking in de literatuur uit 1991 is in dit opzicht voorbeeldig. Vervol-ging, vernietiging, literatuur heet het, geschreven door een geleerde van 78 jaar. Vanaf de eerste bladzijde ervaar je als lezer de hevige geestelijke span-ning waaronder Dresden over het thema van de literatuur over de genocide, de holocaust, heeft nagedacht. Als hoogleraar, eerst in de Romaanse letterkunde, later in de algemene literatuurwetenschap, gaat hem de literatuur ter harte, zo-als hij in tal van publikaties heeft laten zien: befaamd zijn studies als De lite-raire getuige en Wereld in woorden, vrij recent zijn monografieën over het symbolisme en literaire creativiteit. Daarbij speelt voortdurend ook de werke-lijkheid achter de literaire tekst een belangrijke rol. Dresdens aandacht voor de biografie (zie De structuur van de biografie) is daarvoor even tekenend als De literaire getuige. Zijn essay over de holocaust-literatuur Vervolging, vernieti-ging, literatuur sluit hierop aan; sterker: het zwaluwstaart tot op zekere hoogte met het essay dat titelessay werd van de essaybundel De literaire ge-tuige, en dat Dresden in de zesde jaargang van het tijdschrift Maatstaf zag op-genomen, april 1958. Dat essay begint in de Maatstaf-versie als volgt: "Niet alle mensen werden in Auschwitz onmiddellijk vergast. Een aantal on-gelukkigen hadden het treurige voorrecht het kamp binnen te kunnen gaan, geschoren te worden en een nummer in hun linkerarm getatoeëerd te krijgen, om dan ten slotte te vernemen dat hun reisgenoten uit de beestenwagens in-middels al verbrand waren. Zo wisten zij ten minste precies wat hen zelf ook wel te wachten zou staan en konden zij zich gereed houden voor de 'Kamin', die altijd maar door rookte. Kenden zij dus hun dood al? Zij waren nauwelijks meer levenden te noemen. Zij leefden voortdurend in de dood en wisten eigen-lijk niet beter meer." (Maatstaf 6,1958-1959, p. 48). Het is bij verder lezen duidelijk dat Dresden zich in één opzicht buitengewoon heeft verkeken op de werkelijkheid, namelijk wanneer hij, nota bene in 1958, veronderstelt dat 'men meer dan genoeg heeft van oorlogsliteratuur en vooral van kampboeken'. Wij, zevenendertig jaar verder, weten intussen wel beter, gezien alleen al de boekenweek van dit jaar, maar wij hebben makkelijk praten. Anno 1958 had men inderdaad geen belangstelling voor de oorlog, men bouwde op. Tot het de jongeren begon te vervelen en zij de jaren zestig hun gezicht gingen geven. In grote lijnen Ik wil het over Vervolging, vernietiging, literatuur hebben, omdat het in geen lerarenbibliotheek mag ontbreken en, te vaak, afwezig blijkt, niet uitgeleend kan worden. Het essay dat Dresden zo lang na zijn Maatstaf-stuk publiceerde bestaat uit een belangrijke Inleiding, en vier grote hoofdstukken 62 Combat, Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging met als titels 1. Literatuur, 2. Vervolging, 3. Vernietiging en 4. Bevrijding? Een instructief notenapparaat met literatuurverwijzingen en een register op namen en onderwerpen sluiten het essay in boekvorm (278 bladzijden) af. In het hoofdstuk literatuur' schetst de auteur het kader waarbinnen hij de geschriften over de holocaust wil bekijken; in de volgende twee hoofdstukken gaat hij na hoe de werkelijkheid van de vervolging, respectievelijk vernietiging, zich verhoudt tot wel en niet als literatuur aangemerkte geschriften, en in het slothoofdstuk vraagt hij zich af of de geboden literatuur werkelijk tot een zekere bevrijding heeft geleid. Kampbeschrij vingen en schone letteren Centraal staat, het hele boek door, telkens komt Dresden daarop terug, de vraag of de werkelijkheid van de genocide zich laat verenigen met de literatuur als uitdrukkingsvorm. Of de zo wreed beraamde moord op zoveel onschuldi-gen zich laat rijmen met de 'schone letteren'. Hij bezit bier een voorbeeldige huiver, die hem ook als wetenschapper beroert. Menigeen, of hij nu als docent werkzaam is of eenvoudig leest wat zich aan hem voordoet, zal die huiver herkennen. Want wie zich over deze schrifturen buigt moet over de muur van de abstracte algemeenheden heen en komt terecht in wat door een onnoemelijk aantal auteurs van literaire en niet-literaire geschriften is aangeduid met de metafoor 'de hel'. Dresden: In getuigenissen en in verreweg de meeste andere geschriften ruikt men daarentegen bijna lichamelijk de geur der concrete precisie, dat wil in dit geval zeggen de stank van rottende lijken of brandend mensenvlees. Men hoort de schreeuw van dodelijke angst bij vervolgden, men ziet volgevreten ratten door de kampen lopen, en tot vandaag de dag (zo is mij verteld) kan men kijken naar de kerving die vertwijfelde en wanhopige mensen met hun nagels in het cementen plafond van de gaskamer hebben aangebracht. Het is indertijd of naderhand beschreven en gefilmd, het kan in alle rust gelezen en bekeken worden. Rustig bekijken? In een luie stoel ontspannen lezen met koffie bij de hand? Het is alleen maar totaal ongepast te noemen en zeker niet in overeenstemming met wat deze literatuur van ons eist." (VVL, p. 10). Het eerste probleem dat bier speelt is de vraag hoe wij als lezers op afstand met deze inhoudelijk schokkende werkelijkheid, neergelegd in proza of poëzie, moeten omgaan, zeker wanneer wij een mate van wetenschappelijkheid pre-tenderen, zoals zich met name in het vwo zou kunnen en misschien moeten ontwikkelen. Distantie en objectiviteit worden van ons gevraagd, waar emotie en subjectiviteit in elkaar grijpen en ons bij elke tekst of andere kunstvorm -de tekeningen van Kàthe Kollwitz, de film Shoah - naar zich toe halen. De Zwitserse historicus Burckhardt twijfelde niet: 'Der Geist muss die Erinne-rungen an sein Durchleben der verschiedenen Erdenzeiten in seinen Besitz verwandeln. Was einst Jubel und Jammer war, muss nun Erkenntnis werden, wie eigentlich auch im Leben des Einzelnen.' Ik vind de datum van verschijnen van deze uitspraak niet onbelangrijk: namelijk 1941, want al zal Burckhardt geweten hebben van het bestaan van 63 Combat, Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging concentratiekampen als Dachau en Auschwitz, die immers al vroeg na Hitlers machtsovername werden ingericht; theoretisch kon hij ze nog op één lijn plaatsen met de concentratiekampen die de Engelsen tijdens de Boerenoorlog van 1905 bedachten. Van een Endlösung was in elk geval nog geen sprake. Of Burckhardt de uitspraak later heeft herroepen, weet ik niet. Ze wordt nog steeds, ook door historici geciteerd, zonder enige restrictie. Dresden wijst er overigens op dat men doorgaans alleen het tweede gedeelte van Burckhardts uitspraak overneemt, en dat het eerste van wezenlijk belang is: men moet zich de herinneringen aan de beleving van de verschillende pe-rioden eigen maken, voor men uit ellende kennis kan puren. Dresden heeft bewondering voor deze wetenschappelijke attitude, maar, zegt hij, ik kan mij er met aan houden wanneer het gaat om de beschouwing van de genocide. En bij signaleert bier ook een algemeen onderscheid russen de literatuurweten-schapper en de geschiedkundige: de een heeft oog voor emotie en geest achter de tekst, de ander traceert en interpreteert de feiten. Volledige objectiviteit acht hij ook voor de historicus ondenkbaar en het stre-ven van Lou de Jong om 'historische figuren - zelfs de beulen uit de concen-tratiekampen, suggereert hij even verder, d.M- te begrijpen vanuit hun karak-ter, hun opvattingen en de tijdsomstandigheden' lijkt hem te hoog gegrepen. En hij geeft als tegenvoorbeeld het geval van Franz Stangt, de beul van So-bibor en Treblinka, die na de oorlog uitvoerig werd geïnterviewd over zijn jeugd, zijn daden, etcetera, en in die mate met zijn interviewster communi-ceerde, dat het ook voor de lezer van de gesprekken lijkt alsof het zo moest gaan als het gegaan is. Waarmee de persoonlijke verantwoordelijkheid, net als bij Eichmann, werd afgeschoven. Een schandelijke truc. Essentieel is het welbekende uitgangspunt dat iedere vorm van verwerking noodzakelijkerwijs een zekere reductie van de werkelijkheid inhoudt De kunst (Dresden) erkent dit gegeven, de geschiedwetenschap (Burckhardt!) verzet zich ertegen. De schrijver kiest zijn eigen, persoonlijke, perspectief, vanwaaruit hij de werkelijkheid waarneemt en uit de waargenomen feiten selecteert Onder woorden gebracht Het gaat Dresden om geschriften over de genocide. Met name in het getto leek iedereen te schrijven, overal werd dagboek gehouden, niet in Auschwitz, omdat daar geen papier was (Levi is een uitzondering), maar wel in andere concentratiekampen. Sommige van die dagboekhouders zeggen schrijver te zijn geworden dankzij die gewoonte van elke dag noteren wat er gebeurde. Primo Levi bijvoorbeeld. Zonder de ervaringen in Auschwitz zou bij nooit iets geschreven hebben, heeft hij gezegd. Zijn boeken lagen naar zijn ervaring in zijn hoofd te wachten op uitwerking. Ik wil het niet beter weten dan de schrijver zelf, maar, in tegenstelling tot Durlacher lijkt hij mij zo typisch de geboren schrijver, dat er vast wel een mogelijk andere prikkel tot realisering van dit talent geweest zou zijn, als die verschrikkelijke ervaringen van 1944 en 1945 er niet waren geweest. (Zie voor beschouwingen van het werk van Levi en Durlacher elders in dit nummer. Red.) 64 Combat, Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging Dresdens schroom Voor Dresden is er overigens als het om de inhoud gaat geen onderscheid tus-sen literatuur en bijvoorbeeld de liaastige notities van een vervolgd jongetje uit een Pools gehucht' of de drie woorden, gekrast op de ruïne van het Rijks-daggebouw in Berlijn, die met een zekere trots het leven (totdantoe) van een Russische soldaat samenvatten: 'Baranowicz-Sobibor - Berlijn'. Voor hem is hier sprake van een zekere literaire resonantie'. (VVL, p. 37). Het lijkt een uitspraak zijns ondanks! Wat alle schrijvers gemeen hadden, onverschillig of ze nu literair te waarderen teksten maakten of recht vooruit schreven, waren enkele motieven tot schrij-ven: 1) wat hun overkwam was iets totaal ongekends en stimuleerde tot opschrij-ven van de feiten 2) wat hun overkwam was zo verschrikkelijk dat zij er anderen kennis van wilden laten nemen (vgl. The Warshaw Diary van Chaim Kaplan) 3) wat hun overkwam wekte gevoelens van wraak en vergelding waaraan lucht trachtten te geven 4) maar vooral, wat hun overkwam maakte hen zo volslagen radeloos, dat ze dachten gek te worden als ze het niet van zich af schreven. Een mate van reflectie blijkt in de practijk de verslagen een meer literair ka-rakter te geven. De meeste dagboekschrijvers hadden wel wat anders aan hun hoofd en noteerden, bijna zonder emotie, wat hun of hun medekampbewoners van uur tot uur werd aangedaan. Sommige oorlogsdagboeken zijn naar hun aard slechts in beperkte mate oor-logsdagboék. Die van Anne Frank en Etty Hillesum bijvoorbeeld kan men eerder zien als meisjes- en jongevrouwendagboeken onder bepaalde, ongewone condities; ze gaan vooral over beider unieke ontwikkeling van kind tot vrouw. De inleiding die Annie Romein-Verschoor destijds schreef bij de eer-ste druk getuigt van eenzelfde opvatting. Ik wil hier graag wijzen op de mooie, subtiele studie van Sonja Heebing over drie jonge dagboekschrijvers, van wie Anne Frank er een is en Esther van Vriesland en Mozes Flinker de beide anderen (Een halve eeuw geleden, 230-241). Zij spreekt van 'een dub-bele crisissituatie'. De aard daarvan moge duidelijk zijn: adolescentie en ver-volging. Esther zegt precies wat er aan de hand is: Ik wil zo graag fuiven, pret maken, gemeten van alles wat er te genieten valt. Maar nu in deze tijd! Overal: verboden voor joden'. Beroerde tijd. Ik vind het zo beroerd, nu juist in die leuke jaren van 15-18.' (Een halve eeuw geleden, 232). Dresdens schaamte Het is duidelijk, dat, bij alle vermogen tot onderscheiden van verschillende schriftuurlijke genres, zoals de kroniek, het dagboek of de memoires, Dresden ten opzichte van de geschriften over de holocaust een geweldige onmacht voelt. Hij citeert bijvoorbeeld een fragment uit een ooggetuigeverslag over een transport dat net is aangekomen, 'dat bijna alleen uit doden bestond'. De ooggetuige is, tezamen met zijn ploeggenoten verplicht, de lijken op te rui-men. Gruwelijke details worden gegeven in een taal die, volstrekt begrijpe- 65 Combat, Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging lijk, niet gecontroleerd is door het verstand, met veelvuldige herhaling van bepaalde woorden (bv. het woord 'ontzettend'). Heel voorzichtig oppert Dres-den dan: "Het zou kunnen zijn dat een lezer zich ook afvraagt of een romancier in deze enkele regels veranderingen en zelfs verbeteringen had kunnen aanbrengen. Zou hij kunnen en vooral mogen denken, dat het geheel nogal melodrama-tisch aandoet en juist door schokeffecten verdacht veel gemeen heeft met infe-rieure literatuur? Om er meteen aan toe te voegen: "Men schaamt zich bijna een dergelijke verfoelilijke opmerking te maken, ik kan en wil mij er dan ook niet mee inlaten.' (p. 24). Ik moet zeggen: dat vind ik een van de ontroerendste zinnen uit een weten-schappelijk betoog, deze ontwapenende, kwetsbare opstelling van een zo groot geleerde, zelf jood, zoals de meeste slachtoffers die in zijn essay tot le-ven worden gewekt in hun doodzijn. Verdediging van de Holocaust-serie Wie de inleiding en het hoofdstuk over 'Literatuur' goed begrepen heeft, kon zien aankomen dat Dresden in zich dat slothoofdstuk, 'Bevrijding?', uitdagend opstelt tegenover Adorno's opvatting over het onuitsprekelijke en George Steiners bewering dat beschrijvingen van de holocaust beperkt moeten blijven tot reportage en ooggetuigeverslagen - Steiner noemt concreet Anne Frank, Chaim Kaplan (over het getto in Lodz) en Ringelblum (over het getto in Warschau) als voorbeelden van wie en wat hij bedoelt. En het past in dit beeld dat Steiner zeker ook de twee realistische boeken van Primo Levi - Is dit een mens? en Het respijt - zo goed als het vijftal boeken van G.L. Durla-cher geaccepteerd zou hebben, maar niet bijvoorbeeld Levi's Het periodiek systeem of zijn fantasierijke roman Zo niet nu, wanneer dan? Dresden valt Günther Anders bij in zijn opvatting dat werken van fictionele aard wel degelijk ook de werkelijkheid van de holocaust kunnen representeren. Anders' visie is voor de gemiddelde kunstwetenschapper knap tegendraads: hij neemt het op voor de Amerikaanse televisieserie Holocaust, die momenteel in hervertoning is. Hij vindt etiketten als 'Verharmlosung' en Tersonalisierung' als kritische kanttekeningen bij deze filmreeks uit den boze, omdat deze ver-wijzen naar criteria van de 'goede smaak'. En die zijn onbruikbaar in het ge-val van de holocaust, schreef Dresden eerder en herhaalt hij hier nogmaals. Het is duidelijk dat hij het met Anders als criticus van de critici eens is, wan-neer hij opmerkt: "Waar de lezer werkelijk behoefte aan heeft zijn 'Verkleinerungsglaser1, die een zicht op de oorlogswerkelijkheid eerst mogelijk zullen maken. Het heeft geen zin om steeds maar over de zes miljoen doden te spreken of boeken aan hen op te dragen. Dat moet te kort schieten, omdat het te veel is en dus niet bevat kan worden. Door te 'verkleinen', dat wil zeggen door uiteindelijk van doen te hebben met zes miljoen maal een, blijven we niet geheel uitgesloten van een "durch die Enormitât unaiuTassbare Wahrhàt" en werkelijkheid'. Voorbeelden die bij eerder al heeft uitgewerkt en die we ook in zijn essay uit 1958 terugvinden, zijn Pressera De nacht de girondijnen en Minco's Het bit- 66 Combat, Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging tere kruid, beide bewust geschreven met uitsluiting van een heel grote wereld buiten Westerbork en buiten de verengde wereld van het meisje dat moet on-derduiken. Beide werken maken overigens een zeer authentieke indruk, wat voor Minco's verhalen ook lijkt op te gaan, maar zeker niet voor De nacht der girondijnen, zoals Presser zelf te kennen heeft gegeven. Bedoeld is hier een specifiek soort authenticiteit, die van liet zelf meegemaakt hebben'. Naar aanleiding van Anders' uitlating over de Holocaustserie merkt Dresden op: Het mag gezegd zijn naar aanleiding van een film die massaconsumptie verlangt en sterk betrokken zijn op sociologische overwegingen, het is ook verrassend en belangrijk voor andere artistieke uitdrukkingsvormen. [...] Op andere wijze uitgedrukt: wil men er steeds weer op wijzen dat vervolging en vernietiging onuitsprekelijk zijn - wat ze zijn -, dan volgt daaruit niet dat al-leen totale stilte ermee in overeenstemming geacht kan warden en de ware eerbied voor levende doden en slachtoffers kan opbrengen. Zou men alleen met eigen herinneringen en eigen belevenissen omgaan, dan blijft bevrijding uit. Erger nog: de herinnering aan catastrofale rampen gaat op den duur geheel verloren. Een aantal ooggetuigenverslagen zal dan overle-ven en gelezen worden. Maar waarom zou fictie niet steeds opnieuw daaraan toegevoegd kunnen worden? Juist door op enkelingen en geïsoleerde gevallen gericht te zijn, bereikt zij een menselijk absolution dat in verbeelde werke-lijkheid voortdurend een waardevol beroep doet op de lezer" (p. 228). Verhalen van eenlingen, helden en anti-helden Twee opmerkingen lijken mij hierbij te maken. De eerste dat Dresdens bijval in het verlengde ligt van Brechts gedachte dat de kunst van het verbeelden van de werkelijkheid van het lot der massa gebonden is aan de kunst van het episeren: dat inderdaad het verhaal van de eenling of een groep eenlingen veel meer indruk maakt op de toeschouwer in het theater dan de abstracte cijfers over een heel volk. De tweede opmerking is dat Dresden hier als het ware terugkeert naar het be-gin van zijn essay. Daarin wees hij erop dat de geschiedenis van de literatuur van het begin af aan 'vol oorlogsgeweld en deerniswekkende gebeurtenissen' is geweest. Natuurlijk: het karakter van de oorlogsliteratuur is drastisch ver-anderd van perspectief: Waren in de Ilias, de middeleeuwse heldendichten en bij Shakespeare de oorlogshelden personages die juist in hun doorstaan van beproevingen de ware grootheid van de held lieten zien, bij Tolstoj gaat glorieus heroïsme al samen met rampzalig oorlogsleed. En Norman Mailer schreef een eeuw later, zie Hans Bak in Een halve eeuw geleden, Helden zonder glorie, tekenend voor het optreden van de antiheld in de literatuur, met name na de Tweede Wereldoorlog - en dan hebben we het nog niet eens over de holocaust-literatuur. Die constatering brengt Dresden niet af van zijn geloof in de waarde van literatuur. Drie criteria Om werken als die van Levi en Durlacher enigszins te kunnen plaatsen, kan men heel goed het onderscheid volgen zoals Dresden dat bij alle aarzeling die 67 Combat, Dresdens huiver voor de esthetiek van het verhaal over vervolging bij heeft om literaire holocaust-teksten te onderscheiden van overige holo-caust-teksten, formuleert. Lees ik zijn essay goed dan kenmerkt de literaire holocaust-tekst zich door drie kwaliteiten: 1) een zekere mate van dubbelzin-nigheid (of polyvalentie) van de tekst, 2) indirectheid en 3) een bijzonder, niet steeds chronologisch, tijdsverloop. Voorbeeld van de eerste kwaliteit zien we in Der Nazi & der Friseur van Ed-gar Hilsenrath, waar als naam voor het kamp gekozen wordt Laubwalde, een plaats die niet bestaat, maar een naam die even poëtisch aandoet als...Birkenau en Bucfaenwald zouden doen wanneer ze niet beladen waren met de volkerenmoord. Juist doordat het niet bestaat, kan Laubwalde de plaats in-nemen van alle kampen. Een voorbeeld van indirectheid: in Gebranntes Kind sucht das Feuer duidt de schrijfster Cordelia Edvardson haar alterego lange tijd aan als 'das Madel', wat vervreemdend werkt en afstand schept. Peter Weifi maakt bijna al zijn personages in Die Ermittlung anoniem, behalve de aange-klaagden, die nazinamen blijken te hebben en voor een deel onbekend zijn. Marga Minco duidt in haar verhalen Duitsers nooit als zodanig aan. In beide gevallen wordt de betekenis van de tekst daardoor verruimd. Indirectheid is enorm belangrijk, zie ook in Leedvermaak van Judith Herzberg, net weer in première gegaan, waarin de gruwelijke noodzaak van het onderduiken der kin-deren wordt vertaald in zogenaamd nuchtere 'Raadgevingen aan oorspronke-lijke ouders' (bv. TJw kind is veilig. Bezoek het niet. Bel het niet op...Wis alle sporen uit. Gooi de kinderkleren weg.') en Tien adviezen aan aanstaande ouders' (bv. T)e eigen naam moet zo snel mogelijk worden vervangen...2. Bovendien moet er een adres bedacht worden.. 3. Aan het kind zal een nieuwe levensgeschiedenis moeten worden ingeprent.'). Mij dunkt dat hier voor docent, leeskringleider en lezer drie goede criteria liggen om bij de keuze van teksten over de oorlog een beetje op te letten. Juist een zekere indirectheid en dubbelzinnigheid maakt het mogelijk om in het verband van klas of kring van mensen lezenderwijs over de oorlog en met name de vernietiging na te denken en in zekere zin blijvend te rouwen. Pas tegen het einde van zijn essay refereert Dresden aan de woorden van Adorno: "Nach Auschwitz ein Gedicht zu schreiben ist barbarisch...", want op die woorden vormt Vervolging, .vernietiging, literatuur, een fascinerende parafrase. Het is in zijn bedwongen emotionaliteit een adembenemend essay, dat getuigt van formidabele kennis van de problematiek, en van even grote betrokkenheid als inzicht in de materie. ' S. Dresden, Vervolging, vernietiging, literatuur. Meulenhoff Amsterdam 1991, 278 pp. ISBN 90 290 2901 3. Een halve eeuw geleden, het boek waarnaar in dit stuk enige malen wordt verwe-zen, werd door Hans Ester en Wam de Moor geredigeerd en is eind 1994 verschenen bij Kok Agora in Kampen. 294 pp. ISBN 90-391-0622-3. Het bevat wijsgerige, psychiatrische en literaire beschouwingen omtrent de verwerking van de Tweede Wereldoorlog in en door de literatuur. De voornaamste auteurs uit de Nederlandse en wereldliteratuur zijn onderwerp van reflectie. 68 Joop Dirksen Begrip voor het onbegrijpelijke Afkeurenswaardig gedrag in oorlogs- en vredestijd als onderwerp van de literatuurles U en ik, wij zijn fatsoenlijke mensen. We gedragen ons binnen de grenzen van wat we met z'n allen als 'normaal1 bestempelen, we zijn sociaal aangepast en houden ons aan wetten, wetjes en regels. Ook de jongeren met wie we in ons onderwijs te maken hebben, verkeren -over het algemeen- in diezelfde positie. Vanuit die 'fatsoenlijke positie' hebben wij ook een oordeel over ontspoord gedrag, over wetsovertredingen, over criminaliteit. Ons -volwassen- oordeel daarover is bij het klimmen der jaren een genuanceerd oordeel geworden; bij jongeren echter bestaat vaak een tamelijk rigide houding ten aanzien van andermans twijfelachtig gedrag. Wat in hun ogen niet 'goed' is, wordt meestal meteen resoluut verworpen. Een van de (vele) mogelijke effecten van literatuur is nu juist, dat de lezer oog krijgt voor de andere kant van de werkelijkheid, begrip krijgt voor 'afwijkend' gedrag. De 'weg daarheen' heet identificatie. Ik versta hier onder identificatie het in de huid kruipen van een ander, je voorstellen hoe een ander zich voelt, je voorstellen hoe jij je zou voelen, hoe je zou reageren als je je in zijn situatie zou bevinden. Basistheorie en lessenreeks In mijn dissertatie Lezers, literatuur en literatuurlessen (Nijmegen 1995) heb ik een lessenpakket gepresenteerd op basis van theorieën van de belangrijkste reader response critics, Bleien, Holland, Rosenblatt en Purves. Zij benaderen literatuur als een uniek middel tot exploratie van de eigen persoon: de lezer (de leerling) kan door reflectie over zijn eigen leeservaringen en die van anderen, zicht krijgen op zijn eigen persoonlijkheid; immers, zo stelt met name Holland, lezen is een feedbackproces waarbij de lezer dat wat hij waarneemt, assimileert aan zijn eigen psychologische processen, met als norm zijn 'identiteitsthema', de kern van zijn persoonlijkheid. Wat de lezer opvalt, wat hij invult, wat hem raakt, voor wie hij kiest, hoe hij reageert, dat alles hangt samen met wie hij is. De reader response critics benadrukken de waarde die literatuur kan hebben met name voor jongeren. Door de confrontatie met de wereld die in de literaire tekst wordt gepresenteerd, met de normen en waarden van de personages in die wereld, kan de (jonge) lezer zijn eigen normen en waarden toetsen, zijn blikveld verruimen, zich als individu ontplooien. Deze individuele ontplooiing is de belangrijkste doelstelling van bovengenoemd lessenpakket. Een les over identificatie In een van de lessen van dat lessenpakket staat het verschijnsel identificatie centraal. Aan de hand van opdrachten bij een verhaal van Anna Blaman, 'De 69 Dirksen, Begrip voor het onbegrijpelijke zwemmer' (uit haar bundel Overdag en andere verhalen) heb ik geprobeerd, leerlingen te laten ervaren hoe identificatie zoal werkt, wat voor gevolgen dat 'in de huid kruipen van een ander' kan hebben. In dat verhaal houdt een ik-personage tegenover haar vriendin een naïef-idealistisch betoog over de manier waarop de wereld er beter uit zou kunnen gaan zien. Terwijl zij vurig pleit voor 'meer aandacht voor anderen', ontgaat haar dat voor haar ogen een zwemmer verdrinkt. Na het lezen van dat verhaal kregen de leerlingen de opdracht om op te schrijven wat ze van de (visie van de) 'ik' vonden, en hoe ze tegenover de toegesproken vriendin stonden. Daarna werd gevraagd, het verhaal nog eens te bekijken, maar dan speciaal te letten op de handelingen en uitspraken van de toegesproken vriendin, en dan met name haar gedrag tegenover de 'ik1. De verwachting die ik had ten aanzien van de resultaten van deze opdrachten, klopte met de werkelijkheid: aanvankelijk koos men in groten getale voor (het standpunt van) de 'ik': ruim 30 % van de leerlingen stond uitgesproken negatief tegenover de vriendin van de ik', 48 % gaf een genuanceerd beeld van haar, en bijna 22 % besprak haar ronduit positief. Na tweede lezing, 'door de ogen van de vriendin', stond nog slechts 8 % negatief ten opzichte van haar, 37 % gaf een genuanceerd beeld, en 55 % was ronduit positief ten opzicht van haar. Pas hij de tweede lezing viel velen op, hoe zorgzaam en vol aandacht de vriendin de 'ik' benaderde; maar dat was iets wat de 'ik' weliswaar registreerde, maar ook zelf niet tot zich door liet dringen. Bij de vraag naar de leerervaringen naar aanleiding van deze les kwamen nogal wat antwoorden die betrekking hadden op het verschijnsel identificatie, zoals: 'van dit verhaal heb ik geleerd datje door de ogen van een ander de wereld heel anders gaat zien'. Afkeurenswaardig gedrag in oorlogsboeken In de huid kruipen van een ander, de wereld om je heen bekijken door de ogen van een ander, levert dus een heel ander beeld van die wereld op dan je normaal hebt; identificatie met een personage, je 'hetzelfde maken als' dat personage, kan dus een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de lezer, doordat die lezer zo even 'van binnenuit' een ander mens leert kennen, met diens andere achtergronden, met een ander normen- en waardenstelsel. Door die ervaring kan hij anderen misschien wat genuanceerder gaan benaderen, als hij na die identificatie tenminste tot reflectie wordt aangezet (en dat is, dunkt mij, een van de taken van de literatuurdocent!). Ik geef hier drie 'oorlogsboeken' ter adstructie, en daarnaast wat voorbeelden 'uit vredestijd'. Ook vijftig jaar na de bevrijding willen veel leerlingen nog lezen over de oorlog. Ze vragen zich af hoe het was om ondergedoken te moeten leven, of in een concentratiekamp terecht te komen; wat mensen ertoe bracht om in het verzet te gaan; wat de oorlog teweeg bracht in het leven van heel gewone mensen. Identificatie met een slachtoffer (het meisje in Het bittere kruid, het jongetje 70 Dirksen, Begrip voor het onbegrijpelijke in Kinderjaren, Hanna in Het meisje met het rode haar, Anton in De aanslag) is 'gemakkelijk': leerlingen hebben - gelukkig - een groot hart. In hun leesverslagen vermelden ze bijna zonder uitzondering hoe bijvoorbeeld de ervaringen van Anton Steenwijk in de nacht na 'de' aanslag, zijn verwarring, zijn angst en verdriet maar ook het gevoel van warmte dat de vrouw in de stikdonkere cel hem geeft, hen raken. Meeleven met een plotseling wees geworden kind, je voorstellen hoe het is als je ineens alle grond onder je voeten kwijt bent, is 'tot op zekere hoogte' goed te doen. Een confrontatie met de andere kant, de kant van de landverrader, de fascist, de S.S'er, is minder uitnodigend, maar zeker ook nuttig: wat bezielt zo iemand? Leerlingen die al eens een 'oorlogsboek' lazen en, daardoor getroffen, om nog meer boeken uit dat genre vragen, adviseer ik om die reden ook eens zo'n verhaal 'vanuit de andere kant'. Theun de Vries bijvoorbeeld schetst in W.A.-man het leven van Frans Dijkgraaf, zijn frustraties, zijn uitzichtloze situatie, en de oplossing die geboden wordt door de N.S.B.: een groep van kerels van Jan de Wit, die hem een ideaal bieden om voor, en een vijand om tegen te vechten (de 'roden', die bij een oproer in de Jordaan de winkel van zijn ouders plunderen). De keuze voor de WA. is voor hem vanzelfsprekend. Jan Montijn, wiens levensverhaal door Dirk Ayelt Kooiman is opgetekend, komt bijna even vanzelfsprekend bij de S.S. terecht. Zijn vader preekt op grond van zijn strenge geloof gehoorzaamheid aan wie boven je is gesteld, en als je als enige alternatieven ziet: arbeider worden in een Duitse fabriek, of een avontuurlijk bestaan leiden buiten, in Hitler jeugdorganisaties, is vanuit zijn perspectief de keus niet moeilijk. Wie geboren wordt in een fascistengezin, zoals Daniël van Amerongen, de hoofdpersoon in Lemmingen van A. ten Hooven, pseudoniem van Adriaan Venema, neemt de harde, uiterst consequente opvattingen van zijn ouders als vanzelfsprekend over, gedraagt zich daarnaar, en is er trots op. Deze boeken lezen, je in deze boeken identificeren met de hoofdpersoon, betekent dat je tenminste even ervaart dat het milieu, het gezin, de situatie waar je - toevallig en ongevraagd - in terecht komt, bepaalt wie en wat je wordt In hun leesverslagen bij deze boeken beschrijven leerlingen de gevolgen van hun min of meer automatische identificatie met de hoofdpersoon, met een landverrader, een SS'er, een fascist. Vaak laten ze ook doorklinken dat ze min of meer in verwarring gebracht worden door hun eigen begrip voor afkeurenswaardig gedrag. Belangrijk is dan natuurlijk, het verschil te (leren) zien tussen begrip hebben voor gedrag, en dat gedrag goedkeuren. Afkeurenswaardig gedrag 'nu' 'Oordeel niet over iemand voordatje een tijdje in zijn schoenen hebt gestaan'; 'alles weten is alles begrijpen'; 'zelfs het meest schokkende, afkeurenswaardige gedrag wordt ingegeven door motieven die voor de betrokkene vanuit zijn karakter, situatie, gemoedstoestand op dat moment volstrekt plausibel zijn': allemaal uitspraken die ook in je opkomen als je 71 Dirksen, Begrip voor het onbegrijpelijke boeken over schokkende zaken in onze hedendaagse tijd op een rijtje zet. Een opmerkelijk voorbeeld is de - psychische - kindermishandeling die centraal staat in Hans Dorrestijns Gevaarlijke stroom. Vrijwel iedere leerling die dit boek in een leesverslag bespreekt, benadrukt dat hij kinder-mishandeling onbegrijpelijk vond en vindt, maar door de identificatie met Karnton, de mishandelende vader in dit verhaal, toch tenminste een beetje is gaan ervaren hoezeer de dader van kindermishandeling eigenlijk ook een slachtoffer is. Tamelijk stupide overigens stelt de flaptekst van dit boek o.a: "Misschien het allerergste van Gevaarlijke stroom is dat men al lezende sympathie voor Karnton gaat opvatten, waardoor men medeplichtig wordt aan een misdrijf.' Het staat er echt! Individuele ontplooiing Voor alle 'fatsoenlijke', 'normale' mensen (voor ons allen dus) is een 'doorleefde' confrontatie met menselijke zwakheid, slechtheid, verdorvenheid, een leerzame en verrijkende ervaring. Zelfs de moord op wie je het liefste is, wordt voorstelbaar als je in de huid kruipt van Robert, in Margriet de Moors Eerst grijs dan wit dan blauw. Juist voor jongeren kan de vanzelfsprekende identificatie via de literatuur, met mensen van 'allerlei slag', een enorme bijdrage bieden aan de verruiming van hun blikveld, aan de relativering van hun zekerheden, aan de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Noot van de redactie Voor verdere informatie omtrent de lessenreeks die in bovenstaande bijdrage aan de orde wordt gesteld, de Amerikaanse theorieën daarachter en het onderzoek dat de bruikbaarheid van deze theorieën voor de praktijk van ons literatuuronderwijs bevestigt, verwijzen we graag naar Joop Dirksen, Lezers litereatuur en literatuurlessen. Reader response criticism in de literatuurlessen Nederlands, waarop de auteur op 17 januari 1995 promoveerde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Het boek zal in de volgende aflevering van dit tijdschrift besproken worden. 72 Kees Combat Wat moeten we aan met zulke belegen 'bevrijdingspoèzie'? Is het 'de mooiste Nederlandse bevrijdingspoëzie, die Hans Warren volgens de ondertitel bij de bloemlezing Die dag in mei vergeet ik niet heeft gekozen? Wel, misschien, wanneer "mooiste' betekent, dat mooier niet te vinden was. Niet, wanneer de lezer denkt uitsluitend mooie gedichten te kunnen lezen. Dat wordt door de ervaren bloemlezer, die Warren is, zonder meer toegegeven: 'Men vindt in dit boek naast klassiek geworden poëzie en ontroerende verzen van vrijwel vergeten dichters, ook minder geslaagd werk van bekend gebleven dichters'. En Warren noemt als voorbeeld van dat minder geslaagde werk van bekend gebleven dichters een gedicht van hemzelf, "Bij een graf. Het getuigt van zelfkennis, dat hij dit schrijft, maar waarom nam hij deze ballade-achtige tekst dan op? Omdat ze representatief zou zijn voor het niveau van wat hij aanduidt als 'bevrijdingspoèzie'? Of omdat hij het stiekem toch wel leuk vond een eigen winkeldochter te slijten? Een bloemlezer die zelf de dichter is van zijn keuze, maakt zich dan wel kwetsbaar, lijkt me. 'Bij een graf haalt een gebeuren dichtbij, dat zich als volgt laat beschrijven. Ergens aan de Schelde, in Zeeland, is het lijk van een Engelse soldaat gevon-den. Daar dromt men omheen: Een riep: Daar slaapt een Tommy op het strand! Glimlachend daar je jong gezicht die glimlach bood; Maar een schopte wantrouwend in je flank En mompelde verbitterd: Hij is dood. Men heeft je hoog begraven in de groene kruin Daar waar ik mij een rustplaats had gedroomd; Een houten kruisje en een heuvel aardebruin En 't eeuwig bruisen van de Scheldestroom. En dan vertelt de dichter over de meisjes die bloemen brengen bij het graf, en hoe later, als iedereen verdwenen is, hijzelf bij het graf van de onbekende sol-daat gaat rusten en denken aan diens geliefde en dat hij haar nooit zal kunnen schrijven over de dood van haar man. Verbitterd constateert hij dat het eerbe-wijs dat de gestorven soldaat bij officiële herdenkingen van de oorlog wordt gebracht tenslotte verdort in niets dan plichtmatigheid: Ik zal je rustplaats nooit beschrijven aan je vrouw, Na deze hulde word je immers toch vergeten? Plicht is volbracht Toen 't herfst was heeft met nauw gebogen kop een schaap de palmkrans opgegeten. Geen sterke ballade, die bijvoorbeeld gemakkelijk vervangen had kunnen wor-den door de welbekende Ballade van John McBaine. Maar laat ik eerlijk zijn: 73 Combat, Wat moeten we aan met zulke belegen 'bevrijdingspoëzie'? een romantisch gedicht als dit is misschien toch treffend voor jongere lezers die zich gemakkelijk met de soldaat én de dichter kunnen vereenzelvigen. En wie houdt er niet van kitsch? 't Kan een argument zijn geweest de ballade op te nemen. Een vleug van poëtische gedrevenheid is al helemaal niet te bespeuren in de flauwe kul van Herman Heter de Boer (Hallo, hiero!) en de matte regels van Sleutelaar over het bombardement op Rotterdam. Het gaat om twee gedichten die in het eerste van de vier delen - over de aanloop en het begin van de oor-log - volstrekt detoneren. "Dodenmarsen voor Rotterdam' van Clara Eggink (Tk waag mij haast niet in die straat / waar gloeiend puin in 't donker staat.*) is daarnaast, hoe bonkig sommige distichons ook zijn, een wondertje van taal. En wat Sleutelaar en De Boer misschien nastreven - een zekere nuchter-heid - wordt op voornamelijk prozaïsch verantwoorde wijze bereikt in 'Vader-landse geschiedenis' van Buddingh'. Dat stukje proza in poëzievorm - ik zou het werkelijk geen poëzie willen noemen - haalt tenminste nog de eerste mei-dagen in Rotterdam en omgeving dichtbij. Maar pas bij Remco Campert - hij ontbreekt evenmin als zijn vader Jan (met diens evergreen De achttien doden') - wordt de prozaïsche herinnering wérkelijk poëzie. Hoe vier je bevrijding? Merkwaardig vind ik overigens dat het begrip 'bevrijdingspoëzie' niet conse-quent is gehanteerd. Al in het voorwoord heeft Warren het ook over 'gedichten over bezetting en bevrijding', en met name in het eerste deel staan gedichten, waarin de bezetting in herinneringen wordt teruggehaald. Maar waarom nu de dikwijls veel fellere poëzie die tijdens de oorlog zelf over die eerste meidagen, de bezetting en de onderdrukking van de joden werd geschreven en waarvan heel veel is opgenomen in het Vrij Nederlandsch Liedboek van 1 april 1944, nagenoeg ongebruikt is gebleven, kan ik uit geen enkel woord in de verant-woording opmaken. Bevrijding is toch niet te vieren met alleen de gedistanti-eerde teksten van plichtmatige terugkijkers, voor wie de oorlog in verschil-lende gevallen tot een anekdote blijkt gereduceerd of, in andere gevallen, een aanleiding blijkt tot herdenkingsretoriek, nuttig voor gelegenheidssprekers? Bevrijding moet gevierd worden met oog voor de nood vanwaaruit in de oor-log zelf mensen over hun lot hebben geschreven, hun nood hebben uitge-schreeuwd voor mijn part, maar niet met labbekakkige versjes die in de verste verte niets te maken hebben met de emoties van toen. Het lot der joden De bundel bestaat uit vier delen. Treffender dan dit eerste deel is het hoofdstuk met gedichten waarin de onderdrukking en vervolging van de joden centraal staan. Warren heeft daarbij het naoorlogse gedenken van de slachtoffers als uitgangspunt genomen voor zijn keuzes. Niet zo vreemd, want van de 130 gedichten uit het Vrij Nederlandsch Liedboek waren er nog geen tien die de joden tot onderwerp hadden. Die beroemde bundel is toch vooral een weer-spiegeling van de gevoelens van opstand en verzet die Nederlanders koester-den. In deze afdeling zijn de vroegste gedichten afkomstig van Presser CEen 74 Combat, Wat moeten we aan met zulke belegen 'bevrijdingspoëzie'? lentemorgen trad je uit ons huis, / in een dun bloesje, zonnig en tevreden'), Fedder (Joodsch kind) en Greshoff (Bede tot de Joden), geschreven toen de af-loop van de holocaust nog niet bekend was, terwijl zich later in het koor der treurenden de grondtoon van de immer om het lot der joden rouwende dichters Maurits Mok en Saul van Messel medegedragen wordt door anderen en late-ren: Ida Gerhardt, Leo Vroman, Bert Voeten, Hanny Michaelis, Judith Herz-berg, en nog recent: Franz Pointl, Erik Spinoy en Anna Enquist. Verschil-lende prozaschrijvers, onder wie Harry Mulisch (De toekomst van gisteren) en George Steiner (The Portage to San Cristobal), hebben zich voorgesteld hoe het zou zijn als Hitler nog geleefd had. Als dichter doet Willem Wilmink dat op het niveau van een jong mens: Zou er in zulke uitzichtloze tijden nog iets bestaan als hier en daar een sprank van moed en hoop, die boeken doet verspreiden. Jan Campert en Van Randwijk, Anne Frank? Zou iets van het goede, schone, ware nog bestaan als het net even anders was gegaan. Die laatste regels is de stockregel, die van het gedicht een ballade maakt, een referein. De derde afdeling 'O vrij te zijn' bevat veel poëzie die zich aan de gemiddelde jonge lezer onttrekt en waarvan Warren zelf de kwaliteit niet hoog inschat De dichters van 'O vrij te zijn' snakken naar de vrijheid. Hier zijn het dan ook vooral de dichters van '44, '45, die zich laten horen: Aafjes, Donker, Den Doolaard, Schuur en Foppema, Theun de Vries en Van Vriesland, en zelfs Nijhoff, Bloem en Engelman slaan een heel hoge toon aan. Bitter weinig grote poëzie De charme - als men dat zeggen mag: Dresdens probleem van hoe en of je es-thetisch genieten mag van literatuur, geënt op dood en ellende, zie zijn essay Vervolging, vernietiging, literatuur -, ik herhaal, de charme van deze bloem-lezing ligt dan ook vooral in de laatste afdeling. Daarin zijn het naast enige ouderen - als Max Dendermonde, C J. Kelk en Yge Foppema - vooral 'naoor-logse' dichters die de titel van deze bloemlezing waarmaken: Remco Campert, JB. Charles, Guillaume van der Graft, Ed Leeflang, Gerrit Kouwenaar, J.A. Decider en Eva Gerlach. Deze afdeling kan het opmerkelijke gebrek aan kwaliteit niet goedmaken. Die dag in mei vergeet ik niet biedt, voor weinig geld gelukkig, een inzicht in het reageren op en nadenken over die periode van bevrijding, met de herdenking waarvan wij in dit vijftigste jaar na de oorlog zonder ophouden bezig zijn. Dat ze bitter weinig grote poëzie, zoals die van Ida Gerhardt, heeft opgeleverd, we wisten het al. Geen Paul Celan, geen Nelly Sachs, geen Ingeborg Bach-wel, merkwaardig genoeg in een land dat tot 1950 veel meer grote dichters kende dan grote prozaschrijvers, auteurs als J. Presser, S. Vestdijk, W.F. Hermans, Harry Mulisch, Marga Minco, David Koker, Philip Mecha-nicus, Etty Hillesum, Armando en G.L. Durlacher die met hun soms cyni- 75 Combat, Wat moeten we aan met zulke belegen 'bevrijdingspoëzie'? sche, soms heel direct-emotionele of beheerst-registrerende verhalen aandacht vroegen voor de oorlog. Dat we ons nu bevrijd voelen, heeft voor mij, als het gaat om het aandeel van de literatuur in de verwerking van de oorlog, dan ook veel meer te maken met de aanwezigheid van hun werk dan met het doorsnee 'bevrijdingsgedicht'. De bundel verscheen in een reeks die ook twee prachtige bloemlezingen be-vat. Domweg gelukkig, in de Dapperstraat, met de bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur, verzameld door C J. Aarts en M.C. van Etten werd hier al eerder besproken. Willem Wilminks verzameling uit de mooiste lief-desgedichten, Ik heb de liefde lief, is de andere. Beide een tientje. Te geef. Hans Warren, Die dag in mei vergeet ik niet. De mooiste Nederlandse bevrij-dingspoëzie. Ooievaar Pockethouse. ISBN 90.351.1525.2. Prijs f 10, 182 blz. J.W. van de Rhee, Rotterdam in:Geïllustreerd Vrij Nederland, 2e jaargang no. 12.31 mei 1942; oplage: ca. 1200 ex. 76 Jacques de Vroomen Tour of Duty In tv-drama sneuvelt alleen aankomend talent Op donderdagavond tussen acht en negen moet u mij niet bellen, want dan heb ik er geheid de stekker uitgetrokken. Op dat uur kijk ik iedere week naar Tour of Duty. Vietnam in wekelijkse af-leveringen. Ik kijk altijd samen met mijn dochter van dertien. Ze heeft me overgehaald omdat met zijn tweeën naar de oorlog kij-ken veel gezelliger is dan op je eentje. Mijn dochter kijkt vanwege de leuke jongenskoppen, heeft ze onlangs op een zwak moment bekend. Ik, die van een omgekeerde sexuele richting ben, kijk gewoon vanwege de oorlog. Ja, begrijp me goed, ik heb als kind de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en daarna als puber de politionele acties in wat voor mij nog altijd Nederlands-Indië heet. En waar je in je jeugd mee bent opgegroeid daar blijf je je leven lang toch een warm plekje voor in je hart reserveren. Ik heb het dus over de oorlog en Tour of Duty is het mooiste oorlogs-drama dat ik ooit in mijn leven heb gevolgd. Ik noem bijvoorbeeld het beschavingsniveau van erin optredende Amerikaanse militairen. Neem nou een woorden als 'fuck' en 's-hit', termen die zelfs Beatrix in dit land al bijna hardop dagelijks gebruikt. Maar niet die Amerikaanse guys. Die zijn, blank en zwart door elkaar, duidelijk allemaal van hogere komaf. In de af-levering van deze week volgden ze tussen de gevechten door zelfs literatuurles. In zo'n houten militaire barak met voor de klas een Amerikaanse juf, speciaal overgevlogen om hen Shakespeare uit te leggen. En ik verzeker u dat het hartstikke druk was in de barak. Toch is het niet op de eerste plaats het hoge beschavingsniveau dat mij iedere week naar mijn stoel voor de tv drijft. Er is een an-dere reden die nog zwaarder telt. In Tour of Duty wordt natuur-lijk veel gevochten. Da's leuk maar wat vooral zo leuk is, is het overzichtelijke en voorspelbare karakter van het vechten in deze serie. Als je naar De langste dag, De kanonnen van Navarone of Een brug te ver kijkt -om eens wat vergelijkbaar spul te noemen-zit je natuurlijk ook met volle teugen van het geweld te genieten, maar de vreugde is toch ook vermengd met droefenis, zoals ze dat in Arnemuiden zeggen. Want hoe gaat het in een fijne oor-logsfilm? Er is een goeie en een kwaaie partij. Niks daartussenin of van allebei een beetje. Misschien heb je wel van die films maar daar kijk ik nooit naar. Jouw partij zijn de goeien. Die gaan er 77 lekker tegenaan en winnen ook altijd maar je zit toch niet onbe-kommerd te genieten, omdat je affectief verbonden bent met jouw jongens en tot de aftiteling weetje nooit zeker of er toch niet een van de nobele karakters wordt afgeschoten. Tour of Duty maakt de oorlog tot zo'n ontspannend kijkgenot omdat je absoluut zeker weet dat jouw helden nooit ernstigs kan overkomen. Neem bijvoorbeeld Steve, die sergeant waar ik helemaal weg van ben. Prachtig wat een inborst heeft die man of Joe, waar mijn dochter iedere week opnieuw van smelt Die twee vechten altijd in de voorste linie maar ook bij de grootste bedreiging van Charly, zo heet de Vietcong onveranderlijk, weetje gegarandeerd dat het over drie kwartier weer eind goed, al goed is want de vol-gende week kan de serie niet zonder die twee jongens vervolgd worden en die kennis maakt het kijken echt een stuk leuker. In die serie sneuvelt gemiddeld één Amerikaan op honderd Vietna-mezen. Maar nooit een van de vaste bezetting. Af en toe zie je wel eens een onbekend gezicht mee de rimboe in trekken. Dan weetje zeker dat ie er straks als lijk zal worden uitgedragen want de Viet-cong schiet alleen op aankomend tv-talent Met zo'n nieuweling heb je eigenlijk niks. Dus af en toe een dooie van jouw partij, dat kun je best hebben, dat richt zogezegd weinig emotionele schade aan. "Meer Nederlands drama op de buis" zei onlangs een van de grootste denkers van deze eeuw: McKinsey. Wat dacht u van een serie over de oorlog in Nederlands-Indië volgens het recept van Tour of Duty? Één ding weet ik zeker. Op de uren dat die wordt uitgezonden hoeft u mij niet op te bellen. 78 Koos Hawinkels Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor Over jeugdboeken voor de tweede fase Heel wat keren wordt een adolescent geconfronteerd met de verwachtingen van ouders en leraren doordat hij te horen krijgt: Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor.' Het is kennelijk een wijd verspreide manier van 'opvoeden': waargenomen gedrag confronteren met gewenst gedrag. De variant die in het literatuuronderwijs heel populair is, is het afwijzen van jeugdliteratuur in de bovenbouw van havo/vwo met als argument de leeftijd van de leerlingen. Let wel, de kalenderleeftijd, wat iets heel anders kan zijn dan de psychische. De eerste is gemakkelijk vast te stellen en varieert niet zo erg veel in een klasse-laag. Zij is naast de veronderstelde intelligentie die bij het schooltype past, een heel belangrijke peiler onder het klassikale onderwijs, dat immers mikt op het gemiddelde. De tweede, de psychische leeftijd, is per definitie individueel en kan dus in een klasselaag aanzienlijke verschillen vertonen. Daarom is het dus ook veel moeilijker om je onderwijs daarop te richten. De uiterste consequentie is im-mers: individueel onderwijs en dat redt geen enkele docent in een klas van bijna dertig leerlingen. Een alleszins aanvaardbare oplossing is overigens het onderwijs in niveaugroepen. Bij allerlei vakken of delen daarvan, net als bij een aantal onderdelen van de talen is dat niveau wel vast te stellen. Het crite-rium is een bepaalde vaardigheid van leerlingen: discussie- of schrijfvaardig-heid bij voorbeeld. En afhankelijk van doel en beoogde werkwijze wordt zo'n groep heterogeen of homogeen samengesteld. Het overkoepelende doel blijft altijd: vergroting van een of andere vaardigheid. Minder makkelijk is het wanneer het doel van de leeractiviteit houdingsbe-ïnvloeding is, attitudevorming. Dat is een per definitie psychische aangele-genheid - die overigens precies om die reden door sommige docenten niet tot hun leeropdracht wordt gerekend -. Bij literatuuronderwijs speelt ze echter heel dikwijls een rol. Het aantal collega's dat zegt dat literatuuronderwijs puur om kennis en vaardigheden draait, is gering. Bovendien speelt bij heel wat aan-hangers van de cultuuroverdracht, esthetische en sociale vorming dat leerlin-gen aan die cultuur, esthetiek en sociale zaken waarde hechten. Het beheren van het vaderlijk erfgoed is alleen in goede handen hij mensen die daar waarde aan hechten. Geen enkele vorm van literatuur is met andere woorden waarde-vrij. Schuldeloze schuld: leesplezier Bij de houdingsbeïnvloeding in het literatuuronderwijs speelt een groot aantal zaken een rol. De drie belangrijkste lijken mij: de psychische relatie tussen de docent en zijn leerlingen, de sfeer tussen de leerlingen onderling, en het ver-guisde leesplezier. Over de eerste twee zal ik het hier niet hebben. Van het laatste wil ik graag kwijt dat het een welhaast klassiek tragische rol heeft ge-speeld in de discussie rond de doelstellingen van het literatuuronderwijs: 79 Hawinkels, Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor schuldeloze schuld was zijn lot. Het werd door tegenstanders en niet door kennis gehinderde buitenwacht van negatieve connotaties voorzien, er werd van geroepen dat plezier zich niet laat dwingen en vervolgens tot containerbe-grip verklaard, onbruikbaar dus en verbannen. De schuld steekt in het blote feit van zijn bestaan. Wie durft nou toch vol te houden dat plezier het doel van zijn onderwijs is. Het laat zich niet dwingen, het valt niet te toetsen, maar bovenal: het is frivool en onderwijs is een serieuze zaak. Het vonnis leek dus geveld en de zaak gesloten: leesplezier was out. Maar tot mijn onuitsprekelijke vreugde haalt Cor Geljon in zijn Literatuur en leerling op p. 14/5 eindelijk het basale artikel van Steinmetz (uit 1984!) uit de verge-telheid. Steinmetz heeft elf jaar geleden al laten zien dat er vele vormen van leesplezier zijn, die volgens mij allemaal in meer of mindere mate aansluiten bij de wensen en behoeften van adolescenten: ontsnapping of compensatie, bevestiging, vernieuwing en de behoefte aan structuur, naast de leesvaardig-heid en het vermogen onbegrip te elimineren. Het literatuuronderwijs evenwel lijkt de eerste vier niet te erkennen en richt zich op de vergroting van de lite-raire leesvaardigheid en het vermogen betekenis toe te kennen aan onbegrepen teksten. Dat niet-erkennen lijkt mij voort te komen uit het slechte collectieve geheugen van onderwijsgevenden. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat zelfs J. Dautzenberg niet in zijn jeugd en adolescentie (want zelfs een intellec-tualist als hij zal die fasen toch hopelijk wel hebben doorgemaakt?) in zijn lectuur (onbewust, komaan, dat wil ik hem nog wel toestaan) vooral gezocht heeft naar compensatie, bevestiging etc? En ook bij zal die toch niet uitslui-tend gezocht hebben in heuse literatuur voor volwassenen? Hoe zou hij dan zo deskundig geworden zijn in subgenres als S.F. of Horror? Toch zeker al-leen maar doordat hij op een zeker moment door die genres gegrepen is? (Ooit een beter woord gehoord voor psychische beïnvloeding?) Genres die door mensen die er niet van houden vaak als puberaal worden afgedaan en waar je waarschijnlijk inderdaad in je puberteit van moet leren houden. Het traditionele weerwoord van het onderwijs tegen het verwijt dat ik hier formuleer is: 'die eerste vier leesplezieren' zijn voor de onderbouw. Daar hoeft het allemaal nog niet zo serieus.' Combineer daarmee de ervaring dat in de onderbouw jeugdliteratuur gelezen wordt, en je hebt een idee van de status die die jeugdliteratuur nog steeds heeft. Jeugdliteratuur in de bovenbouw-Ik betoog al jaren lang datje met jeugdliteratuur heel serieus literatuuronder-wijs kunt geven. Maar deze keer wilde ik, vanwege die psychische leeftijd en de daarbij aansluiten de wensen en behoeften van adolescenten, en de daar weer mee samenhangende vormen van leesplezier, een pleidooi houden voor het le-zen van jeugdliteratuur in de bovenbouw, zelfs van havo en vwo. Dat plei-dooi hou ik mondeling wel vaker en dan word ik bijna steevast geconfronteerd met twee reacties: 'daar zijn ze toch veel te groot/oud voor' en 'als ik me daar ook nog in moet gaan verdiepen...'. Het tweede argument moet serieus ge-nomen worden. Tijdtekort is reëel. Het andere echter getuigt ervan dat de sprekers een te uniform beeld hebben van de leeftijd van hun leerlingen. 80 Hawinkels, Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor Tot mijn grote vreugde (u ziet, ik ben momenteel een gelukkig mens) trof ik in Spiegel, jig 12 (1994), nr 1. een artikel aan van Helma van Lierop-De-brauwer waarin zij een vurig pleidooi houdt voor hetzelfde: opname van jeugdliteratuur in het curriculum van de bovenbouw havo/vwo. Zij schrijft: In literatuuronderwijs waarin jeugdliteratuur naast volwassenenliteratuur wordt aangeboden, kunnen doelen die docenten (Janssen, 1992 -zij doelt hier op een nationale enquête die Tanja Janssen heeft gehouden onder docenten over opvattingen over en praktijk van hun literatuuronderwijs K.H.) nu zeg-gen na te streven met hun literatuuronderwijs, ook en zelfs beter gerealiseerd worden (...) Jeugdliteratuur sluit over het algemeen beter aan bij de bele-vingswereld van jongeren dan de meeste volwassenenliteratuur, zodat doelen als leesplezier en individuele ontplooiing (...) beter bereikt kunnen worden. Maar ook doelstellingen als culturele en literair-esthetische vorming (...) hoeven niet in gevaar te komen.' p 18. Het zou te ver voeren haar argumenta-tie hier over te nemen. Ze komen er op neer dat je met jeugdliteratuur eigen-lijk precies hetzelfde kunt doen en dus ook dezelfde doelen kunt nastreven als met literatuur voor volwassenen, maar dat jeugdliteratuur daarenboven meer rekening houdt met de psychische leeftijd van veel scholieren en dus eerder tot een adequate beleving en dus attitude leidt dan die volwassenenliteratuur. Grosso modo dus hetzelfde als wat ik hierboven betoogd heb. Toch is er een probleem. Leerlingen uit de bovenbouw willen voor vol wor-den aangezien. Ze zullen dus zelf ook aangeven dat ze 'te groot zijn' voor jeugdliteratuur, terwijl tezelfdertijd boeken die hun op het lijf geschreven lij-ken door uitgevers in jeugdboekuit voering op de markt gebracht worden. Een andere oplossing dan uitgave als gewoon boek, zie ik niet. Totdat het zover is, zal iedere docent door middel van voorlezen en overreding moeten proberen die drempel te slechten. Veel bibliotheken zetten dergelijke titels trouwens al tussen de boeken voor volwassenen, of categoriseren ze als D-boek. Aidan Chambers: jeugdboeken voor de tweede fase Een auteur voor wie dit zeker geldt is Aidan Chambers. Drie titels, waarmee je in de onderbouw nauwelijks uit de voeten kunt, maar die wel door Querido als jeugdboek zijn uitgebracht. Boeken die een voor adolescenten buitenge-woon waardevolle inhoud hebben en een zodanig literaire structuur, dat er ook nog wel wat structureels aan te kluiven valt. Bovendien oorspronkelijk in het Engels, zodat ze niet alleen bij Nederlands, maar ook in de Engelse literatuur-les aan de orde kunnen komen, en zelfs geknipt voor vakoverstijgend of inter-cultureel literatuuronderwijs. Het gaat om: Je moet dansen op mijn graf, oor-spronkelijk 1982, vertaling 1985, Nu weet ik het, 1987, vert.1990, en De tolbrug, 1992. vert. 1993. Chambers schrijft al sinds 1968. Naast zijn kritisch werk aanvankelijk vooral voor kinderen. Zijn eerste boek voor jongeren was in 1978 Lang weekend op drie manieren later herdrukt onder de titel Verleden week. Dat viel bij Lem-niscaat nog in de categorie TCommer en kwel', hoewel Chambers zijn the-ma's, loskomen van thuis en eerste liefde en seks daar niet onder hoefden val-len. Je moet dansen op mijn graf was het boek dat homoseksualiteit presen- 81 Hawinkels, Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor teerde als volstrekt normaal. Het gaat over twee knullen in Zuid-Engeland die vol animo proberen uit te vinden waaruit het echte leven bestaat en wat dat leven de moeite waard maakt Een van de twee rijdt zich op een gegeven mo-ment met zijn motor te pletter en de ander probeert al schrijvende erachter te komen waaruit hun relatie nou precies bestond. Ik heb het voor dit stukje nog eens gelezen en was weer in de ban. Onbegrijpelijke bekroningen Nu weet ik het onderzoekt wat geloof is. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door een jongeman die zelf absoluut niet religieus is, maar in het kader van een project op school de opdracht aanvaardt om zo veel mogelijk van Jezus te we-ten te komen. Er zal namelijk op school een film gemaakt worden met als onderwerp "hoe zou het Jezus vergaan als hij nu op aarde zou terugkomen? In zijn confrontatie met een diep religieus meisje op wie hij verliefd wordt, en doordat hij uit alles liefst de volle consequentie trekt, komt Nik er uiteinde-lijk zelfs toe om zichzelf te kruisigen. Je moet niet nadenken over geloof, je moet handelen alsof je gelooft en zonder lijden aan het kruis is het christelijk geloof niet denkbaar. Niet dat hij door deze kruisiging gelovig wordt ove-rigens. Het boek heeft volkomen onbegrijpelijk in '91 een vermelding gekre-gen van de Nederlandse kinderjury. Het laatste, De tolbrug, is in 1994 zelfs bekroond door diezelfde kinderjury. Een zilveren griffel. Wat zeer juist zou geweest zijn als het hier een boek voor volwassenen betrof. Maar zoals gezegd, de presentatie is die van een jeugdboek en de prijs is ook ingesteld voor jeugdliteratuur. Jany, die nu ein-delijk wel eens van zijn ouders los wil komen en wil uitproberen of hij zich in eenzaamheid staande kan houden - wat voor hem het bewijs van onafhanke-lijkheid en dus volwassenheid zou zijn - gaat in plaats van zijn school af te maken voor langere tijd afgelegen wonen en werken als tolgaarder op een of andere weinig gebruikte brug. Er is een relatie met een meisje, maar vooral is er een indringer, Adam, die zijn zelfonderzoek verstoort, te veel aandacht (en meer) van Tess krijgt, en bewijst dat Jany geneigd blijft zijn leven door ande-ren te laten bepalen. Ook bier weer een dramatisch hoogtepunt en een ont-knoping die slechts gedeeltelijk de vragen van de lezer beantwoordt. Was bij herlezing voor mij in Nu weet ik het de kruisiging nog steeds gefor-ceerd en weinig geloofwaardig, in De tolbrug vergaloppeert Chambers zich in zijn techniek. Hij heeft te veel perspectiefwisselingen, waardoor hij het de le-zer onnodig moeilijk maakt. En in een bepaald gedeelte is de wisseling van ik- naar bij-verteller onlogisch en dus onjuist. Maar in inhoudelijk opzicht wint het boek bij herlezing. Een s.o. in vijf havo of zelfs zes vwo met Chambers als onderwerp kan een boeiend onderzoek opleveren naar zeer veel aspecten van literaire competentie, inclusief een reflectie op verwoorde aspecten van het leven waarover de kandi-daat uit eigen ervaring en inleving wijze woorden kan spreken. Een s.o. dus waar ook de docent veel van kan leren. 82 Hawinkels, Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor Nog zo'n jeugdboek voor de bovenbouw: over filosofie! Ook De wereld van Sofie. Roman over de geschiedenis van de filosofie van de Noor Jostein Gaarder is een voorbeeld van een boek waarmee je als docent in je maag kunt zitten. Een pil van 550 bladzijden, voornamelijk bedoeld om de westerse filosofie voor kinderen begrijpelijk te maken. Waarin de auteur mijns inziens zeker geslaagd is. Daar zit mijn twijfel niet. Die betreft veel meen wie leest zoiets uit zichzelf en hoe moet een leraar het aanpakken om de anderen nieuwsgierig te maken? Gaarder heeft alles in het werk gesteld om zijn lezers te boeien. Hij vertelt op postmoderne wijze een raamverhaal waarbinnen de stukken over filosofie in-gepast worden. In dat raamverhaal, waarin met enige regelmaat figuren uit klassieke kinder- en jeugboeken opduiken, wordt langzamerhand duidelijk dat de personages niet 'echt' zijn, maar slechts een geleend bestaan leiden in een boek dat een vader schrijft voor zijn dochter, waardoor overigens het raamver-haal zelf ook weer ingekaderd wordt in nog weer een verhaalschil daaromheen. De bedoeling van de vader, die als majoor in een VN-bataljon in Libanon dient, is zijn dochter in te wijden in de denkwereld van het westen, zodat zij op de drempel van de volwassenheid een zinvolle keuze kan maken bij haar plaatsbepaling in dit leven. Die vader realiseert zich dat zinvol kiezen eigen-lijk alleen kan, wanneer je weet waaruitje kan kiezen. En dat de kans op een goede keuze vergroot wordt als je weet welke keuzes er in het verleden door anderen gedaan zijn en welke argumenten die anderen voor hun keuzes hadden. Datje pas zinvol in een wereld kunt leven als je je afvraagt waar die wereld vandaan komt en wat er de bedoeling van is, if any. Kortom, hij is diep door-drongen van de waarde van historische kennis, historisch besef en reflectie. Alle wezenlijk zijnsvragen komen dan ook aan de orde. Zo opent het boek min of meer met de vragen "Wie ben jij?1 en "Waardoor wordt je uiterlijk be-paald?, Wat is een mens?' of Is er een leven na de dood? Boeiend boek voor culturele en kunstzinnige vorming Gaarder hanteert daarbij diverse stijlen, wat de lectuur veraangenaamt. De reac-ties van Sofie op de verhalen van haar leraar' Knox vind ik wat clichématig, maar met name pakt mij de stijl van de passages waarin hij filosofische standpunten en discussies weergeeft. Misschien heeft hij gewoon verschrikke-lijk veel verstand van filosofie en kan er daardoor boeiend over verhalen. Ik heb me altijd voor filosofie geïnteresseerd en dus vaak in boeken als van Du-rant, Russell of Störig gelezen. Hun abstracties en dorre stijl stonden een hel-der begrip toch vaak in de weg, maar ja, hoe gaat dat, je wilt niet toegeven datje het niet helemaal snapt, dus je leest dapper verder. Deze keer echter had ik geregeld het gevoel dat ik nu pas echt begreep wat die andere auteurs met hun cryptische formuleringen mij toch niet helemaal duidelijk hadden kunnen maken. Daarom denk ik dat Gaarders stijl ook ideaal is voor jonge lezers en voor andere "beginners in de filosofie'. De zal niet het verhaalverloop weergeven. Dat is niet erg interessant en elders al gedaan. Wie de inhoud preciezer wil kennen, zij verwezen naar Leesgoed van september 1994, waarin Marita de Sterck de auteur interviewt en het boek 83 Hawinkels, Daar ben jij toch langzamerhand te oud voor beoordeelt. De lectuur van De wereld van Sofie vergt langdurig geconcentreerd lezen en dus een groot uithoudingsvermogen. En dat brengt mij terug bij mijn uitgangspunt: bij wat voor lezers slaat zo'n boek aan? Ik vermoed dat de meeste mensen er toch iets ouder voor moetenn zijn dan de 14 of 15 jaar die de hoofdpersonages zijn. Zo'n 16 tot 19 lijkt me. Het is wellicht ideaal materiaal voor de filosofische achtergronden bij het nieuwe vak CXV (culturele en kunstzinnige vorming) in de tweede fase havo/vwo, en natuurlijk bij het onderdeel filosofie van de nieuwe combinatie die daar gaat komen: mens-en maatschappij wetenschappen. Groot verkoopsukses Maar misschien heb ik het wel helemaal mis, want volgens De Sterck waren er in sept '94 al 290.000 exemplaren van verkocht in Duitsland en de vertaal-rechten aan twintig landen. En wat nog veel uitzonderlijker is, de uitgever meldt op 23 februari dat er in Nederland en Vlaanderen tot nu toe 85.000 ! exemplaren verkocht zijn. Bovendien staat het in Groot-Brittannië al voor de tweede week nummer 1 op de Hard Back List, een lijst, niet speciaal voor jeugdigen. Daarnaast wist de uitgever uit reacties van boekhandelaren dat het vooral veel gekocht wordt door niet-jeugd, door 'ouderen', waarschijnlijk ou-ders van schoolgaande kinderen en mensen die net als ik nou eindelijk wel eens het fijne van filosofie zouden willen weten. Het is een onderwerp dat kennelijk in de belangstelling staat en waarover niet zo'n grote keus beschikbaar is. Die ouders delen waarschijnlijk mijn ervaring dat dit boek veel helderder geschreven is dan de oude van Störig en consorten. Daarom moeten we misschien ook maar niet al te moeilijkk doen over ma-nieren om het in het onderwijs te introduceren, maar erop vertrouwen dat het via de ouders zijn weg wel zal vinden en straks in de Tweede Fase via andere vakken dan de onze razend populair wordt. Het zou een zegen zijn. J ostein Gaarder , De wereld van Sofie; Roman over de geschiedenis van de filo-sofie, Baarn, Houtekiet/Fontein. 1994. Prijs ƒ 49,50. 84 Peter van de Kerkhof Wij moeten niet, daarom doen wij ! "Hoeveel boeken moeten jullie op school lezen? Op middelbare scholen een veel gehoorde, zo niet de meest gehoorde vraag; met de nadruk op moeten. Wanneer de leerlingen in de brugklas komen, krijgen ze te horen dat lezen moet en de docenten Nederlands doen hun uiterste best leerlingen ertoe te bewegen dat ze (weer) gaan lezen. In die brugklas lukt dat vaak nog wel, maar daarna slaat onverbiddelijk de 'verloedering' toe. We kunnen allemaal de redenen verzinnen; we hebben dat ook al verschillende keren gedaan, er is onderzoek te over dat de vrijetijdsbesteding van pubers in kaart brengt. Per slot van rekening komen wij, docenten, mensen uit het boekenvak, en schrijvers regelmatig bij elkaar om samen de dag van de Literatuur te beleven. Een dag die speciaal in het leven geroepen is ter bevordering van het lezen en de literaire vorming. Vrijdag 4 november 1994 hebben we weer 'onze' dag beleefd, voor de tweede keer, nadat Bulkboek in 1992 met deze pendant van de voorjaarse Dag van de Literatuur - vooral voor leerlingen en schrijvers- was begonnen. Een dag met als thema "Literatuuronderwijs en de (nieuwe) media'. Het is een dag geweest vol nieuwe ideeën, uitwisselingen, voordrachten en workshops. De centrale vraag, al decennia oud - zie wat daar in de docentenbladen Moer, Levende Talen en ook Tsjip over geschreven is - blijft staan: Hoe krijgen wij de jonge mensen aan het lezen? Ik ben van mening dat we dat alleen kunnen bereiken als we (op school) inspelen op hun wensen en aansluiten bij hun belevingswereld. 'Lezen op zich is niet zo erg, maar die Literatuur ', aldus een leerling. Kijken we naar de functie van het onderwijs dan zit daar toch iets bij van het opleiden van een nieuwe generatie voor de toekomst. Stel dat we een periode nemen van de volgende 50 jaar. Als we die nieuwe generatie opleiden met een methode die 50 jaar geleden al usance was, zit er een gat van 100 jaar! Steeds als leerlingen boekenlijsten inleveren voor het mondeling schoolonderzoek valt mij op dat het boeken zijn die ik zelf ook voor De Lijst gelezen heb. Het 'nieuwste' boek is uit 1978, met soms een uitzondering voor De Aanslag. Meestal kan ik het niet laten en zet onder de lijst: We leven in 1994! De hint wordt zelden begrepen. We draaien de zaak om Lezen moet, de lijst moet en vooral de literatuur moet. Maar als we het nu eens omdraaien? We schaffen de lijst af. Geen boekenlijst meer op school in het eindexamenjaar. Inspelen op de wensen van de leerlingen en aansluiten bij hun belevingswereld. Het zou zonder verdere toelichting lijken op de weg van de minste weerstand. Toch is het een gedachte waar ik goede ervaringen mee heb. Elk mens heeft iets speciaals, iets leuks, grappigs, interessants, iets wat hem bezighoudt. Leerlingen zijn mensen dus met een beetje inspanning kun je 85 Van de Kerkhof, Wij moeten niet, daarom doen wij! erachter komen wat de leerling bezighoudt. Over elk thema is geschreven want auteurs zijn ook mensen. Als iets je bezighoudt, wil je jezelf verrijken. Eigenlijk is niets te dol. Je wil er zelfs voor gaan lezen, ook al is het Literatuur. En nu zijn we waar we willen zijn: lezen! In het hiernavolgende voorbeeld wil ik ingaan op een andere vorm van literatuuronderwijs. Die is niet echt nieuw, maar ze is wel aangepast aan de nieuwe generatie. Een methode met haken en ogen, niet waterdicht, een verarming in sommige opzichten. De grootste winst is gelegen in het feit dat leerlingen, naar mijn ervaring, met plezier lezen, zoeken, schrijven, praten, luisteren en erachter komen dat Literatuur echt iets moois kan zijn. Wij moeten geen boeken lezen, wij mogen zelf een onderwerp kiezen en daar willen we iets over weten! Je zou het, een tikkie deftig, probleemgestuurd onderwijs kunnen noemen. Het staat voor mij als een paal boven water dat goede randvoorwaarden zorgen voor het slagen of mislukken van de volgende aanpak. Ik ga er dan ook vanuit dat collega's die de uitdaging aandurven, kunnen beschikken over een goede schoolbibliotheek, dat betekent: zowel de ruimte om te kunnen werken met een klas als de aanwezigheid van boeken. Een alternatief is een openbare bibliotheek in de directe omgeving van de school waar goede afspraken mee te maken zijn (zoals eerder besproken in Tsjip 4/1 over de contactorganen School en Bibliotheek in de regio Arnhem-Nijmegen die een georganiserde samenwerking tussen de school en de bibliotheek in eenzelfde wijk nastreven. Red.). Natuurlijk vereist het voorbeeld ook enige inzet van docenten. Niet alleen de leerling werkt! Zeker in het eerste jaar kost het veel tijd en aanpassing. Twee onderwerpen als kader Het uitgangspunt is de leerling. Wat houdt de leerling bezig, waar liggen interesses? Een zoektocht die niet altijd even makkelijk is maar met inspanning is erachter te komen wat een leerling echt leuk vindt. Met dat onderwerp gaan we aan het werk. Elke (mavo)leerling kiest tenminste twee onderwerpen. De onderwerpen kunnen heel breed zijn bijvoorbeeld: 'kind en oorlog' of heel speciaal bijvoorbeeld: Yvonne Keuls. Vervolgens worden twee of drie primaire werken gekozen. De primaire werken vormen de basis voor het lezen en daarna voor de schriftelijke en mondelinge verwerking. Nadat de leerling de primaire werken gelezen heeft, begint de zoektocht naar de secundaire werken. Daaronder verstaan we dan boeken die de primaire werken bespreken, samenvatten, in een ander daglicht stellen of iets dergelijks. Tevens moeten leerlingen gestimuleerd worden allerlei dingen op te sporen die te maken (kunnen) hebben met hun primaire werken. Ik denk daarbij aan films, (krante)knipsels, foto's, tekeningen, vertellingen van opa/oma etc. Al deze zaken vormen de tertiaire werken. Er kan met de leerling een afspraak worden gemaakt over de hoeveelheid primaire en secundaire werken; dit hangt af van het niveau. Op mavo-niveau lijkt mij een verdeling van twee primaire werken en van elk werk tenminste 86 Van de Kerkhof, Wij moeten niet, daarom doen wij! één secundair werk redelijk. Als er nog wat tertiair werk bij komt, worden per onderwerp toch al snel vijf werken gelezen. Les in de bibliotheek Per week wordt er een les Nederlands in de bibliotheek gegeven. In die les is er gelegenheid om te werken aan het onderwerp. De docent treedt op als begeleider en kan ook nagaan hoe ver leerlingen zijn. In de bibliotheek kunnen leerlingen lezen, gebruik maken van de naslagwerken of schrijven/tekstverwerken. Dit lijkt heel gewoon; toch bepaalt op deze manier de leerling de inhoud van de bibüotheekles. Als leerlingen extra sturing nodig hebben kan er natuurlijk klassikaal aandacht besteed worden aan de gestelde minimum-eisen. De leerlingen zullen zich vanzelf verdiepen in verschillende problemen die naar voren komen. Een primair werk gaat meer leven en de link naar verschillende raakvlakken zal worden gelegd. Alle bevindingen moeten schriftelijk worden vastgelegd. Na verloop van tijd ontstaat er een werkstuk. Dit werkstuk moet inhoudelijk worden beoordeeld. Het cijfer telt mee voor het schoolonderzoek. Het beoordeelde werk gaat terug naar de leerling en kan eventueel worden bijgeschaafd. Het bijgeschaafde werk telt nu niet meer mee voor het examen maar dient voor de leerling als uitgangspunt voor het vervolg. Als alle leerlingen twee onderwerpen af hebben is het tijd om te komen tot een mondelinge proef. Het is te vergelijken met een spreekbeurt. Toch is er een wezenlijk verschil: alle andere leerlingen van de klas participeren.Vooraf is bekend gemaakt welk onderwerp aan de orde zal komen. Leerlingen kunnen alleen, of in groepen, ook het onderwerp voorbereiden. Als de 'spreekbeurt' geweest is , is de rest van de klas in de gelegenheid vragen te stellen en/of verduidelijkingen te vragen. Het is mij opgevallen hoe goed leerlingen in staat zijn vragen te produceren, kritisch te zijn ten opzichte van elkaar en naar elkaar echt te luisteren. Nadat alles verteld en gevraagd is, wordt er voor de spreekbeurt een cijfer vastgesteld. De vaststelling van het cijfer geschiedt op basis van vooraf bepaalde criteria Elke leerling stelt voor zichzelf gemotiveerd een cijfer vast. Ook de docent noteert het cijfer. Vervolgens worden de cijfers met elkaar vergeleken. Ik kan uit ervaring zeggen dat de cijfers niet allemaal hetzelfde zijn maar ook zeker niet erg uiteen lopen. Er zou een afspraak gemaakt kunnen worden over wie het laatste woord heeft bij welk cijferverschil. Het hoeft niet per definitie het cijfer van de docent te zijn dat telt! Het uiteindelijk gegeven cijfer bepaalt weer mede het resultaat voor het schoolonderzoek. En wat is het nut? Ik ben me ervan bewust dat dit idee zeker niet zaligmakend is. Het is slechts een andere benadering van het Literatuuronderwijs. Zoals in het begin al vermeld is, zoeken we steeds naar wegen ter bevordering van het lezen en de Literaire vorming. Ik heb gemerkt dat het op deze wijze een invulling geven aan de "boekenlijst' voor veel leesplezier gezorgd heeft. De lessen in de bibliotheek zijn anders, soms heel vervelend als leerlingen niet willen. Als 87 Van de Kerkhof, Wij moeien niet, daarom doen wij! docent moet je dan even omschakelen, op een andere manier weer de controle van de les zien te krijgen. Toch is het een experiment dat ik van harte kan aanbevelen. De winst zit in het feit dat er met plezier gelezen wordt. Soms zelfs nog meer dan de 'verplichte boeken'. Een bijkomend stukje extra winst zit in het totaal van vaardigheden. Door deze aanpak komen leerlingen in een bibliotheek, ze gaan om met geautomatiseerde systemen, ze vergelijken een boek met zijn verfilming, ze snuffelen in (krante)knipsels, proberen moeilijke vragen voor elkaar te verzinnen, luisteren, ontdekken allerlei nieuws, en tegelijk sluit de methode aan bij de belevingswereld van leerlingen. Het spreken en de kennis van boeken wordt getoetst, zodat er ook gewoon cijfers voor het schoolonderzoek geproduceerd worden. Alleen, nu is er écht gelezen. Er is geen verplichte lijst, er is geen mondeling tegenover twee docenten, er is geen gevoel dat Literatuur iets speciaals is. En dat moeten we zo houden! Peter van de Kerkhof MA (educational management)begon in 1979 als docent Nederlands bij het voortgezet onderwijs van de gemeente Rotterdam. Thans werkzaam als docent Nederlands en informatiekunde tevens leerjaarcoördinator MAVO - 4 op het Hofstadcollege te Den Haag. 88 Kees Combat Serenade, een geamputeerde roman 'Ze waren godsonmogelijk blij dat het tentamen voor de lijst erop zat en keken geen boek meer in, maar dat boekje, dat u nu ligt te lezen, hebben ze gisteren achter elkaar uitgelezen.' Aldus de dokters-assistente die uw redacteur op het bed voor de zogenaamde plasmaferese (bloed voor Bosnië, dacht hij hoopvol) het boekenweekgeschenk 1995 zag lezen. Uw redacteur deelde, zolang het verhaal nog niet over de helft was, het enthousiasme van deze eindexaminandi VWO: goed, snel, spannend, mooi geschreven, een hoofdpersoon die aan kanker gaat sterven, de wereld van nu in elk detail aanwezig, de corruptie in de popwereld en Hilversum als interessant herkenningspunt voor jonge lezers - dit kon wel eens een blijverdje op de lijst worden. Een uur en vijftig bladzijden verder, de naald en de slangen verwijderd uit het broze lijf, was van die verwachting weinig meer over. Hans Werkman met zijn uit christelijke hoek afkomstig verwijt van a-functionele sex voor de verkoop bleek niet helemaal ongelijk te hebben (dom dat Fred geen stoel voor de deur had gezet, toen hij zich daar tussen de Kroaten en Serviërs door die inheemse donkere professor in de wis- en natuurkunde liet pijpen!), al stelt die sex verder weinig voor en kwam het gelamenteer erover hooguit de CPNB en de kranten uitstekend van pas (Ha, een rel !). Het boekje zelf is duidelijk een geamputeerde roman, de vriend van de moeder komt beter uit de verf dan die moeder zelf, en als zij dan door de zoon ter sprake wordt gebracht druipt het van het sentiment ("haar tere lijfje'). Daarbij wordt de veelbeleovende thematiek van de samenhang tussen de herinnering die de zieke moeder bewaart aan de holocaust en haar beleving van de krankzinnige etnische zuiveringen in Bosnië helemaal niet uitgewerkt en lijkt de ontknoping nergens op. De Winter doet haar af met het sterven van de moeder op een manier die althans op mij geen enkele indruk maakt. Sentimentele troostwoordjes moeten het gebrek aan creativiteit compenseren. De titel komt volkomen uit de lucht vallen. O, god ja, wat geven we het ding als titel? Niet Moeders Mysterie maar Serenade. De suggestie is dan dat de auteur met deze novelle de last post blaast voor een dierbare overledene. Doet het goed in onze liteiata\ir.Indische duinen, Asbestemming, Gesloten huis - allemaal genomineerd en/of gelauwerd met Nederlandse, Vlaamse en Europese prijzen! Serenade dus. Kan de ontwerper mooi de standaardkaft van Edition Peters gebruiken. Origineel omslag, zeg! Als leraar Nederlands mag je nu ook nog eens duidelijk maken aan leerlingen waar het in deze haastklus van een ervaren romancier (dat zonder twijfel) aan schort, terwijl zij, net als de kinderen van de dokters-assistente, al lang tevreden zijn met het gebodene: sex, overspel, ziekte, oorlog, jingles, modern! Je moet ze dus, als je Serenade op zijn literaire merites zou willen beoordelen, het plezier ontnemen. Het dilemma van de literaire vorming op school ten voeten uit. De lust om naar aanleiding van deze novelle een aardige literatuurles uit te werken is uw redacteur in elk geval vergaan. 89 Dees Maas Schrijfonderwijs in de Verenigde Staten Review van didactische literatuur 1 Er wordt veel gepubliceerd over de didactiek van het taalonderwijs. Voor de gemiddelde docent is het onmogelijk om alle vakliteratuur bij te houden, zeker als het buitenlandse publicaties betreft. Onlangs schafte de afdeling lite-ratuurdidactiek van de Katholieke Universiteit Nijmegen een flink aantal Amerikaanse werken aan. In deze nieuwe rubriek biedt Tsjip zijn lezers een overzicht van de inhoud ervan, zodat u de relevantie van deze boeken voor uw vakgebied op voorhand kunt toetsen. Korte, directe aankondigingen, geen diepgravende analyses, dat zult u begrijpen. In deze eerste aflevering behandelen we vijf boeken met betrekking tot het sc/injj/bnderwijs. Mocht u dat nog vreemd lijken in ons tijdschrift over literaire vorming: in de angelsaksische landen is het heel gewoon om het schrijven en lezen van fictie in het verlengde van elkaar te leggen. Daarover heeft Wam de Moor in 1987 en 1988 verschillende stukken geschreven, die verschenen zijn in Levende Talen. Aan de slag dus. Hoe leer je leerlingen schrijven? In A Short history of Writing Instruction onder redactie van James J. Murphy schetsen zeven auteurs de geschiedenis van het schrijfonderwijs van het oude Griekenland tot en met het Amerika van de twintigste eeuw. Hoe werden alfabet en de eerste beginselen van het schrijven door de eeuwen heen aangeleerd? De historische invalshoek wordt weinig gekozen op didactisch gebied, niet in de laatste plaats omdat onderzoek ernaar bemoeilijkt wordt door schaarse en indirecte bronnen. Dat de resultaten van dergelijk onderzoek echter de moeite waard zijn bewijst A Short history of Writing Instruction. Een boeiend boek voor ieder die met het elementaire onderwijs te maken heeft. Hoe leer je nu leerlingen die het .alfabet onder knie hebben vanuit hun eigen belevingswereld te schrijven? Op die vraag geeft het boek Personal fiction writing van Meredith Sue Willis een antwoord. De methode die zij introdu-ceert, heeft ze zowel bij kinderen als bij volwassenen gebruikt. Daarbij gaat ze uit van een lesduur van ongeveer 45 minuten. De geïnteresseerde lezer kan natuurlijk haar hele programma in de praktijk gaan brengen, maar het boek biedt ook mogelijkheden genoeg om er één les uit te halen of om gewoon wat lesideeën op te doen. Willis gaat uit van de regel: eerst eenvoudig, dan complex. Zowel de methode als de lessen an sich zijn volgens dat principe opgebouwd. Leerlingen leren eerst plaatsen, vervolgens mensen en later handelingen beschrijven. Dan vol-gen oefeningen in het schrijven van mono- en dialogen en ten slotte komt het creëren van struktuur aan bod. In de lessen zelf begint Willis met het voorlezen van fictie -van Kafka tot de New York Daily News Magazine- of een woordspelletje. Vervolgens discussieert de groep aan de hand hiervan 'as 90 Maas, Review van didactische literatuur 1 long as the students seem interested'. Dan schrijven de leerlingen een minuut of twintig zelf. De les wordt beëindigd met het voorlezen van werk van verschillende leerlingen, die al een afgerond geheel op papier hebben. Anderen nemen de opdracht mee naar huis. Willis formuleert zelf bij iedere les verschillende ideeën om de opdrachten te variëren en op de leeftijd en achtergronden van de cursisten af te stemmen. Ook geeft ze belangrijke aanwijzingen ten aanzien van het beoordelen van de epistels, zowel door de leerlingen zelf als de docent. Het boek is, ook als handleiding voor Nederlands schrijfonderwijs, goed te gebruiken; het is praktijkgericht, bevat leuke ideeën en is niet alleen geschikt voor lezers die een strak programma als voorbeeld willen, maar ook voor de lezers die wat aanvullingen voor hun eigen lessen zoeken. Hoe win je ze voor poëzie? Ook over het 'leren schrijven' gaat Poetry Starting from Scratch van Michael A. Carey. Carey gebruikt het lessenplan, dat hij in dit boek beschrijft, voor studenten van alle leeftijden. The job is not to get nice little poems out of people. It's to get the process started.' Op een heel persoonlijke manier doet Carey verslag van zijn ervaringen. Hij gebruikt daarbij veel voorbeelden, die laten zien hoe leerlingen de opdrachten verwerkten. Carey gaat uit van een lesprogramma dat enkele dagen achtereenvolgens in beslag neemt. Het leent zich echter ook voor een langere periode, waarbij men één dag per week aan het schrijven van poëzie besteedt. Carey gaat net als Willis van eenvoudige opdrachten over tot de meer complexe. Poetry Starting from Scratch geeft vooral een aardig beeld van de manier waarop Carey leerlingen voor poëzie weet te winnen en hen over drempels van verlegenheid heenhelpt. Ook daardoor kan de lezer met zijn oefeningen waarschijnlijk goed in de eigen lessituatie uit de voeten. De oefeningen zijn bovendien bij uitstek geschikt voor het vreemdetalenonderwijs. Leerlingen kunnen zich op een creatieve manier uiten in een vreemde taal, zonder dat zij daarvoor over een zeer uitgebreid vocabulaire hoeven te beschikken. Portfolio of leesdossier Wanneer de leerlingen inderdaad tot schrijven zijn gekomen, kun je hun wer-ken natuurlijk verzamelen in een speciale map. In Portfolios in the writing classroom doen tien docenten en onderzoekers verslag van hun ervaringen met de 'portfolio', die vergelijkbaar is met een leesdossier. Studenten verzamelen daarin hun artikelen, opstellen, gedichten en andere epistels voor het vak 'schrijven', dat in Amerika een belangrijker plaats in het curriculum inneemt dan bij ons. Inhoudelijk biedt dit boek weinig nieuws. Het blijkt dat het ook in Amerika heel wat overtuigingskracht vergt om het gebruik van portfolio's tot een serieuze en zinnige bezigheid te maken. Maar heeft de docent de leerlingen eenmaal op een voor allen aanvaardbare manier aan het werk, dan blijkt de portfolio in belangrijke mate bij te dragen aan het reflexief vermogen van de studenten. In het boek komen veel vragen aan de orde, die in Nederland spelen rond het 91 Maas, Review van didactische literatuur 1 leesdossier. Hoe kunnen we een 'portfolio' beoordelen? Hoe kom ik als docent te weten of het gebruik ervan voor alle leerlingen wérkt? Hoe ga ik om met leerlingen, die absoluut geen eigen initiatief tonen? Toch doen dit soort dilemma's geen afbreuk aan het enthousiasme van de portfoliogebruikers. Zelfs de docent die schrijft dat bij er absoluut niet aan wilde beginnen, omdat hij al uitgeput was door het normale werk en op de introductie van de portfolio op zijn school slechts met diep zuchten reageerde, werd gaandeweg overtuigd. Portfolios in the writing classroom ken t kortom haar equivalenten in de Ne-derlandse didactische literatuur. Wie nieuwsgierig is naar de Amerikaanse er-varingen zal bij lezing vele momenten van herkenning ondergaan. Goed schrijven > goed denken Lezers die zich willen verdiepen in de positieve gevolgen van schrijfonder-wijs, kunnen terecht bij Judith A. Langer en Arthur N. Applebee. Hun namen zijn verbonden met het Center for Language Studies in Albany, waar ook Alan C. Purves werkt. Zij schreven How writing shapes thinking. Volgens hen is schrijven dé manier om de denkkwaliteit van de kinderen te verbeteren. Goed schrijven en nauwkeurig nadenken gaan hand in hand. Deze these onderbouwen de auteurs in het boek met verschillende onderzoeken naar de wijze waarop schrijven het leerproces beïnvloedt. Binnen het onderzoek werden docenten en leerlingen gevolgd. Het bleek dat onderwijs waarin naast lezen en studeren ook schrijven geïntegreerd was, meer vruchten afwierp. En verschillende vormen van schrijven die leerlingen dwingen op verschillende aspecten te letten, bleken tot specifieke vormen van informatieverwerking te leiden. Ook onderzochten de auteurs welke vormen van schrijfopdrachten domineren in het klaslokaal en wat de effecten daarvan zijn. En hoe kun je, ten slotte, vooruitgang in analytisch denken beoordelen? De conclusie dat schrijven inderdaad het denken beïnvloed is niet wereldschokkend, maar het is wel aardig om te zien hoe zo'n stelling door middel van onderzoek gestaafd kan worden. Murphy, James J. A short history of writing instruction (California 1990) Hermagoras Press ISBN 0961180064. Willis, Meredith Sue Personal fiction writing (New York 1984) Teachers & Writers Collaborative ISBN 0915924137. Carey, Michael A. Poetry. Starting from the scratch (Lincoln 1989) Foundation Books ISBN 093498817-X. Yancey, Kathleen Blake Portfolios in the writing classroom (Urbana 1992) National Council of Teachers of English ISBN 0814136451. Langer, Judith A. & Applebee, Arthur N. How writing shapes thinking (Urbana 1987) National Council of Teachers of English ISBN 0814121802. 92 Externe betrekkingen Externe betrekkingen Hoe lees ik met de klas een literair verhaal? In de Werkmap voor Taal- en Literatuuronderwijs (WvT) nr. 72 lezen we een praktisch artikel van de hand van Mieke Cantineaux. Zij doet daarin verslag van een lesmethode, toegepast op het verhaal T)e Schildwacht' van Ivo Mi-ddels. Ze hanteert de structurele aanpak, maar laat voldoende ruimte over voor de respons van de leerlingen. 'Als je het verhaalverloop consequent eerst natrekt met de klas, heb je een gefundeerd vertrekpunt om de leeservaringen van de leerlingen aan vast te knopen.' Affectieve, cognitieve en sociale werk-vormen en doelstellingen zijn verenigbaar! Aan het begin van de eerste les hebben de leerlingen het verhaal al gelezen. Mieke Cantineaux start dan met het peilen van de individuele leeservaringen, aan de hand van een soort enquêteformulier, (b.v: Hoe vind je Adelina's hou-ding tegenover de soldaat A en soldaat B? Waarom?) Daarmee controleert men of het verhaal wel gelezen is en kunnen leerlingen rustig hun mening formu-leren. En voor de docent zelf 'kunnen leeservaringen zo een leerrijk overzicht bieden; wat leeft er in mijn klas aan leestalent? Welke leerlingen hebben last te verwoorden wat hen treft? Vervolgens wordt de klas een aantal vragen gesteld om de relevante gebeurte-nissen op een rijtje te zetten. De situering, het begin van het eigenlijke ver-haal, het hoogtepunt en het dnde komen aan bod. Daarna worden personages, ruimte en thema's besproken. Eventueel wordt de les afgesloten met een schrijfoefening aan de hand van vragen die de leerlingen de kans laten om het verhaal te verwerken. Cantineaux, Mieke 'De schildwacht. Een verhaal van Ivo Michiels' in: Wvt nr. 72 (1994) blz. 149-154 Terug naar de roots Het januarinummer van de Vereniging Europese Letteren blikt terug naar de klassieke oudhdd. Imme Dros spreekt over haar vertaling van de Odyssee. Proffessor Freddy Decreus, classicus te Gent wijst op de invloed van de Odys-see door de eeuwen heen en de condusies die men kan trekken uit verschil-lende soorten perceptie. In de rubriek Didactiek en Fictie bespreekt Cor Gel-jon hetzelfde epos. Daarmee loopt hij vooruit op het lespakket voor middel-bare scholieren, dat voortkomt uit het leesbevorderingsproject 'Sirene' in Zee-land rondom de vertaling van Imme Dros. De primaire literatuur in Letteren is dit keer afkomstig van Peter H0eg. Letteren Tijdschrift van de Vereniging Europese Letteren, jaargang 3, nr.l 1995. ISSN 09291547 Redactieadres: Joris Hermsen Koolemans Beynenstraat 9 6521 ER Nijmegen. Tel en fax: 080 228024 93 Externe betrekkingen In de schaduw van de tweede wereldoorlog Op 5 mei viert Nederland 50 jaar bevrijding. In deze halve eeuw heeft de ver-werking van de Tweede Wereldoorlog haar neerslag gevonden in allerlei facet-ten van de cultuur. Met het congres 'In de schaduw van de Tweede Wereldoor-log' wil de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Nijmegen een bijdrage leveren aan het denken over Nederlands-Duitse betrekkingen. In de ochtend zal dit gebeuren vanuit het eigen onderwijs en onderzoek op het gebied van taal, geschiedenis, kunst en literatuur; 's middags door sprekers aan het woord te laten van buiten de faculteit en van buiten de wetenschappe-lijke wereld. Tot de sprekers behoren Tessa de Loo, prof. H.W. von der Dunk en prof. Horst Lademacher. Tessa de Loo is in Nederland en in Duitsland bekend om baar roman De Tweeling, (uitg. Arbeiderspers) waarin zij het probleem van de Nederlands-Duitse betrekkingen tot thema maakt van een persoonlijke geschiedenis. Zij vertelt over de achtergronden van de roman en de reden waarom zij het boek schreef. Hedda Kalshoven-Brester licht de documentatie toe, die zij samen-stelde op basis van de briefwisseling tussen haar uit Duitsland afkomstige moeder en de Duitse familie in Brunswijk in de periode 1920-1949. Van het veel geprezen Ik denk zoveel aan jullie verscheen onlangs een uitgave in de Pandora-pocketreeks; de Duitse vertaling komt deze zomer uit Kunsthistoricus Wouter Weijers gaat aan de hand van lichtbeelden in op het werk van de Nederlandse, in Duitsland verblijvende, schrijver-kunstenaar Ar-mando, in wiens werk de herinnering aan de plaats van het oorlogsdrama cen-traal staat Hoe kijken de leerlingen tegen de Duitsers aan? De Clingendaelenquête van 1992 leverde geen erg positief beeld op; meer dan 60 % van de leerlingen toonde zich onverholen negatief. Vanuit de wetenschap richt de conferentie zich op het onderwijs. Harry Bekkering, neerlandicus, kenner van de moderne (jeugdliteratuur, en Theo Engelen, historicus en schrijver van de recent verschenen jeugdroman Schimmen uit het verleden (Uitg. Sjaloom en Wildeboer), verzorgen de lezing: 'Van stereotypering tot nuancering; het Duitslandbeeld in de jeugdliteratuur'. Hans Ester, germanist, literair criticus van Trouw en betrokken bij het ge-nootschap Nederland-Duitsland, spreekt over de positie van de Duitse taal en cultuur in de Nederlandse samenleving na de oorlog. Prof. dr. Horst Lademacher, directeur van het Zentrum fttr Niederlande-Studien van de Wilhelms-Universitat te Munster spreekt over de actualiteit en traditie binnen Nederlands-Duitse betrekkingen. Voorzitter van het slotforum is prof. dr. Jac Bosnians. Als voorzitter van de Nijmeegse historische vereniging Numaga, leidde hij in 1994 een congres over 'de zin van het herdenken'. Forumleden zijn: prof. dr. H.W. von der Dunk, bijzonder hoogleraar hedendaagse geschiedenis van de Europese cultuur, Ed d'Hondt, burgemeester van Nijmegen, JosefKrings, burgemeester van Duisburg, Barbara Hendricks, lid van de Duitse Bondsdag,Wï/%e/m Haas, ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland in Den Haag eaJan van Megen, germanist en directeur van hét Centrum voor Duitsland-Studies KUN. 94 Externe betrekkingen U kun t zich voor 7 april 1995 aanmelden bij het Bureau congresorganisatie KUN. Postbus 9111. 6500 HN Nijmegen. Ónder vermelding van uw naam en voorletters, adres, postcode/woonplaats, telefoon en functie. De kosten be-dragen f25,- en voor studenten f 15,- (copie collegekaart bijvoegen). U schrijft zich in door overmaking van dit bedrag op giro 1781085 ten name van Con-gresorganisatie Nijmegen, onder vermelding van 'projectnummer 302046' en uw achternaam. Na betaling ontvangt u een bevestiging van uw inschrijving. 95 Externe betrekkingen Woutertje Pieterse Prijs voor Anne Provoost Hedy d'Ancona, Peter van de Hoven, Nicolaas Matsier en Kees Nieuwenhuij-zen kenden op 2 maart jongstleden de Woutertje Pieterse Prijs toe aan de Vlaamse schrijfster Anna Provoost voor haar boek 'Vallen'. De jury prees de kunst van Provoost om 'zonder gepreek, zonder terechtwijzing en zonder mo-ralisme' een 'gecompliceerde, moderne werkelijkheid voelbaar en inzichtelijk' te maken. 'Vallen' gaat over de zestienjarige Lucas, een jongen tussen servet en tafellaken, die het noodlot tegemoetgaat als hij met zijn moeder de vakan-tie doorbrengt in Frankrijk. Hij raakt onder de invloed van neonazi Benoît. In haar dankwoord zei Anna Provoost dat ze hoopte haar kwetsbare doelgroep te behoeden voor een mogelijke 'val'. In NRC-Handelsblad van 16 maart geeft Brechtje Boonstra te kennen dat met deze toekenning de lijn die de achtereenvolgende jury's van de Woutertje Pie-terse-prijs aanhielden, namelijk om de literaire kwaliteit centraal te stellen, wordt doorbroken. Naar haar overtuiging is Wallen een spannend boek, maar vooral ook een boek dat het niet van zijn literaire kwaliteiten maar van zijn moralistische, de wereld verbeterende inhoud moet hebben. Vraagbaak Nederlands U hebt eerder in dit blad kunnen lezen over de Vraagbaak Nederlands en over de wijze waarop leden een exemplaar van deze gids (tegen gereduceerd tarief) kunnen verkrijgen. De VRAAGBAAK NEDERLANDS, Gids voor Leraren Nederlands in Vlaan-deren en Nederland (waarin opgenomen informatie over Nederlands als tweede taal en Fries), geeft een zo volledig mogelijk overzicht van de stand van za-ken in het vak, geeft toegang tot bronnen en materialen, overheidsregelingen, relevante adressen, literatuur op het vakgebied, etc. Belangstellenden die geen lid zijn van een van de deelnemende verenigingen (in Vlaanderen: VON-België, VVL, VVM en VLENEGO, in Nederland Le-vende Talen-Nederlands, SPL, VDN en VEL) bestellen als volgt: - vanui t België: U maakt 600 BF, incl. verzendkosten, over op postcheckrekening 000.0896594.23 van de Vereniging Vlaamse Leerkrachten, Zwijgerstraat 37, 2000 Antwerpen, onder vermelding van 'Vraagbaak'. - vanui t Nederland en'extra muros': ' U bestelt schriftelijk bij het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, Postbus 85475, Informatiepunt Nederlands, 3508 AL Utrecht, en wacht een een nota van ƒ 24,50 excl. verzendkosten af. Correctie In de vorige aflevering van Tsjip (4/3&4) werd in de inleiding op de bijdrage van Joost Minnaard over de aboriginals, zie p. 97) gesproken van literatuur die vooral op jeugdige lezers gericht' zou zijn. Ten onrechte. De redactie had bij de eindredactie twee haar bekende gegevens verkeerd gekoppeld. Excuus! 96 ISSN 0926-2668 NUGI 724 Ö V Tsjip tijdschrift voor literaire vorming 5/2 Juli 1995 •w \JK/ het verloren paradijs Tsjip 5/2 juli 1995 Tijdschrift voor literaire vorming ISSN 0926-2668 NUGI724 Uitgave van de Stichting Promotie Literatuuronderwijs te Nijmegen Bestuur Nederland: Drs. Koos Hawinkels, voorzitter, Taludweg 83. 1215 AC Hilversum. 035-213778 Dr. Wam de Moor. vice-voorzitter, Tsjip-redactie Drs. Cor Geljon, secretaris. Dorpsstraat 65, 2343 AX Oegsgeest. 071-152189 Drs. Dorée de Kruijk, penningmeester Caroline Heijer, lid bibliotheken (per 1 maart 1995) Drs. Francis Staatsen, lid moderne vreemde talen Bestuur Vlaanderen: Dr. Ronald Soetaert, voorzitter. Mevr. dr. Nicole Rowan, vice-voorzitter Mevr. drs. Elianne van Alboom, secr.-penn. Dr. Johan van Iseghem, lid Drs. Mark van Bavel, lid Adres deelbestuur R.U. Gent. Sint Pietersplein 5, 9000 Gent, 091-643549. Redactie: Wam de Moor (eindredactie) Anja Bijlsma-Lindaart Kees Combat Joop Dirksen Harry Habets Dees Maas Tracy van Poppel Margitka van Woerkom Redactie-adres: Uitsluitend voor redactionele aangelegenheden: Tsjip. Erasmusplein 1. k. 8.06, Postbus 9103 6500 HD Nijmegen. Tel. 080-616271 Het volgende nummer verschijnt eind oktober. Kopij svp. vóór 15 september inzenden. Abonnementen / ledenadministratie Voor Nederland: SPL. De Schietspoel 1,5051 DL Goirle. Abonnementsprijzen voor 1995: f 45,- (indiv), f 60,- (instellingen). Tel. 013- 346093. Voor België: zie Bestuur Vlaanderen. BF 800 (ind). BF 1100 (instellingen). U ontvangt een acceptgirokaart Tsjip "Tempo doeloe: een medalje met een keerzijde. Een tijd van veel gezelligheid, gemoedelijkheid én geroddel, van romantiek in slaapbroek en kabaja, van geldverdienen èn snel sociaal verval, kortom van 'ups en downs'. Voor de meeste 'oudgasten' is tempo doeloe alleen maar de goede, oude tijd, de tijd van de flatteuze sarong kabaja, van eigen rijtuigen met Sydneyers, van het urenlang toeren in de maneschijn, van het 'nontonnen' voor de schouwburg of 'Concor', van Bengaals licht, fonteinen en spiegels, van Franse en Italiaanse opera's, van grote huisfuiven, van klets- en hombertafels, van de krossie-males en de wipstoelen, van de tong-tong, van poekoel boem en de gratis jenever in de hotels; in werkelijkheid een tijd van licht- èn schaduwzijden" (p.5). "Er is altijd veel geschreven over Indië's 'bewoonbaarheid', maar het oordeel bleek telkens weer zeer verschillend te zijn. Er waren vele Hollanders die zich hier met de eerste dag thuis gevoelden, maar er waren er ook die hier altijd Indischgarf zouden blijven, die zich altijd vreemdeling zouden gevoelen en soms zelfs banne-ling. Er was niets in Indië dat tot hen sprak, het volk niet, de na-tuur niet, niets. In Indië voelden ze zich altijd eenzaam. In Holland kon men dat gevoel ook wel eens hebben, maar er sche-nen twee soorten van eenzaamheid te bestaan en 'de Indische is een andere dan de Europese; ze werkt van buiten op je in en je voelt je daarom in Indië werkelijk alléén, héél alléén' (Bas Veth). Ver van al het bekende in Holland, vaak ook verstoken van vriendschap, die nog op iets meer berust dan op een belangenge-meenschap, kon hem zelfs temidden van zijn landgenoten een akelig gevoel overvallen. Tegenover Bas Veth die in Indië 'kwalen', 'vunzigheid', 'platheid' en 'vulgariteit' zag en niets, maar dan ook niets verheffends, staat Ruzius' verheerlijking van het 'Heilig Indië'. Men heeft ze altijd zo gehad, honderd jaar ge-leden of laten verguizers en verheerlijkers en daartussen de ver-schillende schakeringen" (p. 62). (Uit: R. Nicuwenhuys, Tussen twee vaderlanden, G.A. van Oorschot, Amsterdam 1959) 1 Inhoud 3 Redactionee l 5 Bi j het omslag 7 AAlberts in gesprek met Wam de Moor Nooit meer naar het verloren paradijs 21 Hans van den Bergh I Multatuli en "Oost-Indië" 26 Joop Dirksen I Over beleving en werkelijkheid: het verloren paradijs 31 Kees Combat I Het verloren paradijs in spiegel 35 Dees Maas I Factie en fictie van een verloren paradijs 40 Jacques de Vroomen I Indië of het verdriet van Moeder Dao 41 Wam de Moor I Indische duinen van Adriaan van Dis in klas en leeskring 50 Kees Combat I Liedjes uit de tijd van de Compagnie 53 Het koloniale verleden van Frankrijk? Jef Smolders I Van Martinique tot Vietnam Yvonne Mekaoui-Jansen I Koloniën als verloren paradijs? De Maghreb! 59 Nicolien Montessori I Het Zindamerikaanse verhaal in de les 67 Kees Combatl Lezen in Moesson en Indische Letteren 73 Jacques de Vroomen I Het nut van het lelijke 74 Joop Dirksen /De generatie (bepaald niet )Nix 78 Jean Verrier I He t begin van *het eigenlijke verhaal' 87 Michelle Wolthers I De ontroering vertaald 93 Dees Maas /Review 96 Ingezonden 97 Externe betrekkingen 2 Redactioneel Herdachten we in Tsjip 5/1 de vijftigste mei, in dit nummer willen we, met een schuin oogje naar de vijftigste herdenking van de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, een aantal aspecten van de rijke literatuur van het voormalige Nederlands Oost-Indië in herinnering brengen. Het failliet van het kolonialisme vond wereldwijd plaats, maar onze infonnatie over de literatuur die daarmee samenhangt blijkt van de meeste buitenlandse literatuur moeilijker te geven dan van de eigen literatuur. In Tsjip 5/2 kijken we, met een aantal van onze schrijvers, terug naar het Verloren Paradijs. Van oudsher was Oost-Indië het oord waar de regenten van de Verenigde Oostindische Compagnie driemaal per jaar hun schepen op af stuurden, of beter gezegd: was het het hart van het grote Aziatische gebied dat de schepen van de VOC bestreken, van het zuiden tot Japan. Daarvan kwamen de specerijen van de Molukken, het hout van Timor, het goud van Sumatra, en zoveel meer dat de rijkdom van de Verenigde Provinciën zou bepalen. De liedjes die in de zeventiende en achttiende eeuw in de kroeg en op bruiloften en partijen werden gezongen getuigen ervan. Hoe is het na die glorietijd van de Verenigde Provinciën gegaan met dat Nederlands Oost-Indië? We vonden in de tijdschriften Moesson en Indische letteren interessante bronnen voor wie meer over dit Verloren Paradijs wil weten: wat de oud-Indischmensen van nu bezig houdt, wat de Ethische Politiek inhield en hoe daaraan in de Crisistijd een einde kwam, zodat de Indische bodem vruchtbaar werd voor de revolutie van Soekarno en de zijnen. Multatuli is dikwijls beschouwd als een wegbereider van deze revolutie. De bezorger van zijn Verzameld Werk, Hans van den Bergh, legt uit waarom van Multatuli, nu de 23 delen van zijn werk voltooid zijn, niets zo belangrijk is om op school te lezen als Max Havelaar en daarin het verhaal van Saïdjah en Adinda. Een groot interview met oud-ambtenaar en P.C. Hooftprijs-winnaar 1995 A. Alberts laat overigens een andere opvatting zien omtrent het Nederlandse bestuur in Oost-Indië. Alberts is het allerminst eens met Multatuli's verzet tegen de inlandse overheid. En Rob Nieuwenhuys, wiens Oost-Indische Spiegel zulk een belangrijke bron vormt voor onze kennis van de Indische letterkunde al evenmin. Maar daar heeft Van den Bergh dan weer zo zijn bezwaren tegen. En dan is er het heimwee naar dat paradijs. Daarover hebben zovelen geschre-ven, van Tjalie Robinson (zie 'Bij het omslag') tot Johan Fabricius en Margaretha Ferguson. We lazen en kozen voor leerlingen en leeskring. Al eerder schreef Willy Geursen in dit blad over Haasse's Heren van de thee, zoals te lezen in de leeskring (Tsjip 3/4, december 1993). Dat blijft natuurlijk aanbevolen lectuur om de sfeer van het oude Indië te proeven, zoals Haasse in haar reisnotities Krassen op een rots en het autobiografischefen handvol achtergrond haar hef de voor het verloren paradijs als geen ander onder woorden brengt: trouw én kritisch. Joop Dirksen onderzocht verschillende Indië- 3 Redactioneel beelden in de Nederlandse literatuur en Kees Combat bekeek wat de literatuurbeschouwer daarover te zeggen heeft Het heimwee is voor de meeste Oud-Indischmensen gemengd met de herinnering aan de langdurige internering door de Japanners. Dees Maas stelt, nu een tiental jaren na de grote discussie, nog eens tegenover elkaar de opvat-tingen over de Japanse kampen van Jeroen Brouwers en Rudy Kousbroek, waarover ook Alberts het nodige heeft op te merken. De kampen spelen onvermijdelijk een rol in de met de Gouden Uil bekroonde roman Indische duinen van Adriaan van Dis. We laten zien hoe die roman in klas of leeskring benaderd kan worden. Het kolonialisme was de ziekte van het negentiende-eeuwse Europa. Vooral de Britten hebben een rijke literatuur die aan dat kolonialisme herinnert: we hopen daar eens apart aandacht aan te schenken. Deze keer beperken we ons tot Frankrijk en het Iberisch schiereiland. Jef Smolders en Yvonne Mekaoui-Jansen maakten de balans van het heimwee naar het paradijs op voor de Franse literatuur. Nicolien Montessori verzorgde een bijdrage over het verhaal El güero van José Donoso, zodat ook de Zuidamerikaanse literatuur vertegen-woordigd is. Naast het themagedeelte zijn er de column, de vaste informatierubriek en een bijdrage over de generatie Nix die zich vooral met het werk van Ronald Giphart heeft genesteld in de harten van heel wat scholieren voor wie de lite-ratuur een gesloten boek blijft. En, ten gerieve in elk geval van de docenten Frans, maar van ieder die van een degelijke analyse houdt, het toegezegde ver-volg van de studie die de Franse literatuurdidacticus Jean Verrier maakte van het begin van de roman. Michelle Wolthers zond ons een artikel over een prachtige les rond het gedicht "Funeral Blues' van W.H. Auden. Met het themanummer en de overige bijdragen kan, dunkt ons, in september een flinke impuls gegeven worden aan de literatuurles. Dat wensen we de le-zer en wie van hem of haar afhankelijk zijn van harte toe. Redactioneel nog deze kanttekening: we zegden u toe een nummer over de literatuur in het studiehuis. Daarvoor zijn wij afhankelijk van de ontwikkelingen die zich in de vakontwikkelgroepen voordoen. Deze zijn van een zodanige aard, dat wij ons nog niet vrijuit kunnen storten op deze materie. Vandaar dat het volgende nummer niet gewijd zal zijn aan dit thema, maar aan een ander interessant item: Wat kunnen wij aan met sex, 'porno' en erotiek in klas en leeskring, wat bedoelen mensen als ze boeken en t.v.-films aldus etiketteren en hoe zouden docenten en leeskringleiders met de belangrijke fascinatie voor en preoccupatie met sex van ons allen en zeker de leerlingen kunnen munten tot wisselgeld voor de literatuur? Uw bijdragen over uw ervaringen in de klas zijn welkom. Wij plaatsen alles wat goed geschreven, interessant en goudeerlijk is. 4 Bij het omslag Tjalie Robinsons taal- en tekenkunst Op 1 juni verzamelden zich in het Nijmeegse Dominicus College zo'n hon-derd mensen voor een niet alledaagse gebeurtenis. Achter dat college lag vroe-ger de tuin, behorende bij het klooster van de paters Dominicanen. Thans vindt men er een bouwplaats met goeddeels voltooide woningen, vriendelijk gerangschikt rond een ruimbemeten plein met als een soort endeldarm een kleiner plein, wat straten die op het grote plein uitkomen en voorts de groene weide die de grens van het voormalige dorp Hees vormt. De mensen die zich verzameld hadden waren duidelijk vooral ouders met vro-lijke uitgedoste kinderen, toekomstige bewoners, daarnaast zag men er een handvol officials van de gemeente en, op de achtergrond, wat onbestemde da-mes en heren, onder wie bijvoorbeeld Enno Endt. Men was bijeen om het plein een naam geven en ook de endeldarm en twee straten aan weerszijden van het plein. De toekenning bleek symbolisch: het plein werd genoemd naar de in Nijmegen meest bekende stadsschrijver Jan Brinkhoff, de endeldarm gaat voortaan de naam van de vroeg gestorven Frans Keüendonk levendig houden, beiden zijn zij niet alleen in Nijmegen geboren, maar hebben zij er ook in hun werk naar verwezen en omdat ze leraar respectievelijk leerling waren van het Dominicus College kwam die straatnaamgeving de gemeente goed uit. De twee straten werden genoemd naar twee auteurs die minder kunnen bogen op zulk een dubbele relatie: de een was Nescio, en dat verklaarde de aanwezig-heid van Enno Endt, wiens Aandacht voor Nescio in de jaren '60 veel heeft te-weeggebracht, de ander Tjalie Robinson. Nescio is natuurlijk geen Nijmegenaar, maar hij heeft prachtige stukjes over de stad en zijn omgeving, de Waal en de Lentse overkant geschreven. Terecht dat zijn straatje het aller-mooiste uitzicht geeft, zoals Endt tevreden vaststelde: over een weide met koeien heen naar een horizon met bomen en een kerktoren. En Tjalie Robinson? Ja, die is alleen maar, in 1911, in de stad geboren en vervolgens, drie maanden oud, door zijn ouders onder de arm genomen en naar Indië versleept, dus het uitzicht is dat van de minst bedeelde: men kijkt tegen de flats aan die het Brinkhoffplein omzomen. Tjalie vind je overigens hele-maal niet als Tjalie in het geboorteregister van de stad Nijmegen. Daar heet hij gewoon Jan J. Th. Boon. Maar zijn vader was een totok, een volbloed Hollander, die als militair naar Indië was gegaan en daar trouwde met het Indische meisje Fela Robinson, wier vader een Engelsman en moeder een volbloed Javaanse was. Jantje Boon groeide op als een Indisch kind en een-maal volwassen en trots op zijn Indische leefwijze koos hij de familienaam van zijn moeder. Als Tjalie Robinson werd hij een overtuigd strijder voor de Indische cultuur. Men leze om een goed beeld te krijgen van deze avtiviteiten de uitleiding van Nieuwenhuys bij het Verzameld Werk van Tjalie's alterego Vincent Mahieu dat in 1992 verscheen. In de Nederlandse literatuur kennen we Tjalie Robinson vooral als Vincent Mahieu, en dat is de schrijver van 5 Bij het omslag Tjalie Robinsons taal- en tekenkunst Tjies en Tjoek. In het Verzameld werk, door Querido - als immer bij deze uitgeverij - voorbeeldig verzorgd, zijn beide bundels met novellen opgenomen naast Schuilen voor de regen. Schat, schot, schat, gedichten en ongebundelde verhalen. Maar voor Robinson was zijn journalistieke arbeid nummer een. Toen hij in de jaren vijftig repatrieerde naar Nederland richtte hij een tijd-schrift voor Indische Nederlanders op onder de naam Tong Tong, dat later Moesson werd en als zodanig nog steeds van groot belang is. Zijn zoons zijn daarvoor nu nog steeds actief (Tjalie zelf stierf in 1974). De illustraties in deze aflevering van Tsjip zijn afkomstig uit verschillende van de Indische' bundels die Tjalie Robinson met als verzameltitel Piekerans van een straatslijper deed verschijnen en, wat de vignetjes betreft, uit de bij uitgeverij Moesson verschenen bundel Je-lah-je-rot èn kripoet. In zijn pieke-rans richt Robinson zich met een vlotte babbel tot zijn mede Indisch-mensen over de vreemdste gebeurtenissen van alledag. De Nieuwsgierea De Vrije Pers, twee van de Indische kranten, plaatsten zijn piekerans en die wekten grote respons bij de lezers. Zelf gaf bij in het voorwoord op zijn eerste bun-del, die bij Masa Baru in Bandung verscheen, te kennen, dat zijn stukjes wei-nig pretenties hadden: "Het hoeft toch geen zin en geen schoonheid te hebben, ja toch? Ook de zwaluwen in de lucht en de waterspinnen op het deelvlak tus-sen twee hemelen schrijven, Shakespeare schrijft en Jean-Paul schrijft, en alle Tjalie's schrijven. Er is geen kunst aan. De wereld trekt zich nergens wat van aan. Het opstel dat ik vandaag schrijf is morgen weer verouderd. Het Djakarta in deze bundel is niet meer het Djakarta van vandaag. Een 'reeks weerspiege-lingen in een bruin oog', dat is één, een bruine hand die schrijft, dat is alles. Nou tabé dan, van Tjalie Robinson.' In het voor wie de Indische letterkunde wil volgen langzamerhand onmisbare tijdschrift Indische Letteren vertelt Joop van den Berg over de achtergrond van Robinsons tekeningen (Indische Letteren, jrg. 8/1,1993, p. 19-26). Die ver-schenen destijds in Wapenbroeders, een uitgave voor de strijdkrachten in Nederlands-Indië en later, na de regeringsoverdracht in Oud-Wapenbroeders, Uitgave van en voor Indiè'-veteranen. Robinson kende het cartoonwerk van de Amerikaanse cartoonist van de Tweede Wereldoorlog Bill Mauldin, die in zijn soldatentypes Willie en Joe een klassiek geworden duo neerzette en daarmee de kampioen werd van de dogfaces, de gewone infanteristen, bij ons 'zandhazen'. Tjalie creëerde als zijn zandhazen de dunne en de dikke Taaie en Neut, die satirisch commentaar leveren.op de actualiteit. Met één dialoog on-der hun aanwezigheid in prent kan worden aangegeven hoe dat werkte. Plaatje van Neut en Taaie die een donkere Ambonees - rillend van de kou - vriende-lijk bejegenen: Neut: 'Oom Ambon! wat doe je in de kou?' Oom Ambon: 'Alles kapot, njong... Vaderland, volk, hoop, vertrouwen.alles kapot door teveel beloften...' Taaie: "Beloften mot je fiolosofies bekijke, Oom., jullie zijn d'r an kapot gegaan, wij lefe d'r fan...' Dat Tjalie Robinson zijn tekentalent heeft doorgegeven aan zijn zoons be-wijst vooral Rogier Boon, wiens talent - aldus Van den Berg - 'in het uitbeel-den van Indische tafereeltjes en situaties zijn weerga in Nederland nauwelijks heeft gevonden'. KC 6 Wam de Moor Nooit meer naar het verloren paradijs In gesprek met P.C. Hoofiprijswinnaar AAlberts Wie met het werk van een werkelijk belangrijke schrijver in aanraking komt en verslingerd raakt aan diens wijze van denken en formuleren, volgt hem op al zijn wegen. Mij overkwam dit onder meer toen ik als student kennismaakte met de kleine roman De bomen van A. Alberts (totdantoe nooit van gehoord). Dit was in het najaar van 1958 en of het nu meteen de karige stijl, de voor-zichtig geheimzinnige atmosfeer of de persoonlijke associaties, in het bijzon-der dankzij de vereenzelviging met het jongetje Aart, waren, het werk van de winnaar van de P.C. Hooftprijs 1995 heeft mij sindsdien niet meer losgela-ten. Alberts' oeuvre bestaat uit drie soorten boeken: historische werken, essays met een memoires-achtig karakter en vooral de verhalen die zijn positie in onze literatuur zijn gaan bepalen, de verhalen met hun personages die zich lijken te onttrekken aan een ontmoeting met de lezer en bij voorkeur hun af-gezonderd zijn handhaven. Hij debuteerde als schrijver met De eilanden, de bundel uit 1952, waar een werkelijkheid achter schuilgaat die in de hier volgende bijdrage in het bijzon-der aan de orde komt: die van zijn jaren in het voormalige Nederlands-Indië. In deze verhalen vermeed Alberts zorgvuldig het noemen van namen, als om het buitenstaanderschap van zijn personages te versterken. Later zou hij op drin-gende uitnodiging van een uitgever een boek schrijven waarin hij vergelijk-bare herinneringen schoorvoetend van plaats en naam voorzag. Dat boek kreeg dan ook de titel Namen noemen en had als ondertitel: "Zo maar wat on-gewone en openhartige herinneringen aan het verloren paradijs dat Nederlands-Indië heette'. In 1989 keek hij nog eens terug naar wat voorbij was in zijn es-say Een kolonie is ook maar een mens. En dat essay gaat over hetzelfde land als de verhalen uit De eilanden, over het oude Nederlands-Indië, zijn rol daarin en wat hij daar beleefd had en hoe hij de dingen zag en ziet. Zijn beste twee romans De vergaderzaal en De honden jagen niet meer - en die niet alleen, maar dit als voorbeeld - leggen bloot hoezeer dit proza aan poëzie grenst, elk woord een zin, elke zin een alinea, elke alinea een hoofdstuk, al-tijd meer gevend dan er staat. De honden die niet meer jagen lijken zich er bij neer te leggen dat 'het helderder licht, desnoods een helderder avondlicht', eenmaal bereikt, hen voor een wijkende horizon stelt, zoals de schipper uit-kijkt 'naar de dingen die je niet ziet' in een soort tegenzin - weerzin zou een te zwaar woord zijn - tegen de dingen die je wel ziet. Dalem is het prototype van Alberts' personages, min of meer toevallig, omdat er niets anders opzat, in dienstbetrekking geraakt, in dienst van een werkelijkheid die als volstrekt zin-loos wordt ervaren. Geen wonder dat ze gek worden, sterven of iets heel bij-zonders meemaken, allemaal rouwend om de verloren verwachtingen en de dood die nog moet komen. Een pessimisme dat zich verbergt achter lichte 7 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs ironie en nuchtere aanvaarding. Nieuwenhuys typeerde Alberts' werkwijze raak toen hij opmerkte: "De soms lachwekkende situaties, de vaak amusante vertelwijze en de bijna luchthartige boventoon dempen een veel donkerder on-dertoon." (Oost-Indische Spiegel, p. 508). Naast het verhaal/de roman en het essay schreef Alberts een aantal historische werken. Die spelen vooral in de vroegere Nederlanden. Naar aanleiding van zijn essay over het voormalige Nederlands-Indië en zijn kijk op het 'verloren paradijs' had ik met hem een lang gesprek over zijn leven, in het bijzonder in onze vroegere kolonie. Alberts werd op 23 augustus 1911 in Haarlem geboren. Zijn ouders kwamen uit Friesland. Jeugd "Een driewielertje op een trottoir. Dat is de oudste, maar ook de enige herinne-ring, want verder weet ik van Haarlem, waar ik na mijn geboorte nog zes jaar gewoond heb, niets meer af. Op dat driewielertje reed ik vrolijk rond met een of twee vriendjes in mijn kielzog. En het volgende dat ik weet is dat ik school ging in Apeldoorn. De lagere school was er schuin tegenover ons huis. En ik weet ook nog dat ik er aan de hand van het kindermeisje schreeu-wend naar toe werd gebracht, want ik wou niet. Ik vond die tijd op school en in Apeldoorn desondanks heel aangenaam. Een aardig dorp met aardige mensen. Het voornaamste punt van Apeldoorn was toen - het schijnt nou een grote stad te zijn geworden - het paleis van de Koningin en het jaarlijkse uitstapje dat je aan de hand van de onderwijzer deed, of je wilde of niet. Vlak bij het bordes moesten we zingen en dan was dat ook weer afgelopen en kwam je thuis en zei tegen je moeder "Koningin Emma was er ook". De koninginnen.- Wilhelmina en Emma - stonden in feite op een buitengewoon verveelde manier naar je te wuiven natuurlijk. Ik moet er bij zeggen dat het me niet wezenlijk interesseerde. Mijn vader was gezagvoerder ter koopvaardij, die zagen we niet zo geweldig veel, maar als hij thuis kwam dan was het wel groot feest. Vlak voor zijn pensionering is hij ziek geworden en in 1925 gestorven. Ik had met hem een uitstekende verstandhouding. Zijn persoonlijke bekommernis om mij en mijn broers en zus was onze toekomst. We moesten, vond bij, allemaal - en dat wilden we ook - naar zee. Dat lukte bij geen van allen, want wij jongens wa-ren alle drie kleurenblind en dat is funest voor een baan op zee. Mijn oudste broer is geschiedenis gaan studeren en was daar zo uitstekend in dat hij het tot hoogleraar heeft geschopt. De tweede. Jan, is nog naar de Zeevaartschool ge- 8 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs gaan, maar toch ook afgekeurd, voor zijn ogen (toen wisten we dat het een familiekwaal was) en al gauw naar Indië vertrokken als planter, en dan was er nog mijn zuster Jetty, die ook naar Indië is gegaan. Mijn jongste broer, Karel, is in Nederland gebleven. Ik was zelf de vierde. Ook naar Indië ten-slotte. Dat was voor geen van ons een overgang, want we hadden van onze vader veel verhalen over Indië gehoord. Eigenlijk kon hijzelf niet zo gemak-kelijk van huis; hij vond het de kwade kant van zijn beroep. Dus dat zeevaarderschap ging toen niet meer door. Mijn moeder vond het best. Zij vond trouwens alles goed. Ze was een van de makkelijkste en plezie-rigste mensen die je als moeder kon hebben. Ze was bijvoorbeeld volkomen onverschillig op het punt van geld uitgeven of niet uitgeven. Als ze het had, gaf ze het uit, had ze 't niet, vond ze 't ook best. En dat laatste hebben we na-tuurlijk het meeste meegemaakt. Die omstandigheid heeft ons, tenminste mij, wel geleerd om je gewoon bij de feiten neer te leggen en vooral niet op-standig te worden. Dat was, zo leerde je, de moeite niet waard. En je werd dus niet niet opstandig omdat je bedeesd was, maar omdat je het niet de moeite waard vond.' In De honden jagen niet meerij sprake van een kleine gemeenschap, waarvan de leden sterk op elkaar zijn betrokken en met elkaar praten en denken over de afwezige vader, de gezagvoerder, en een oom die ah het ware de zaken waar-neemt. Er wordt wel van hem gezegd dat hij erg chaotisch is maar in feite doet hij erg veel. In De bomen had hij ook al een rol. Men zou kunnen ver-onderstellen, dat de auteur die eens heeft gezegd: 'Ik heb geen fantasie', hen naar het leven heeft getekend. 'Jazeker, in De honden jagen niet meer wordt mijn moeder wel zo ongeveer geportretteerd. Die oom zal ik wel uit enige figuren hebben samengesteld. Natuurlijk heb ik een paar toeziende voogden gehad en die zullen wel met el-kander die oom hebben gevormd. De oom waar we het over hebben was in feite een buitengewoon joviale figuur. En dat geldt misschien wel voor het hele verhaal De bomen: wat ik aan de rand van Apeldoorn voor een bos aan-zag - Berg en Bos - was gevuld met dennebomen en als je 's avonds uit het raam keek en het werd donker, dan zag je dat deels als een bedreiging en deels als iets vriendelijks. Een eindje verderop was de weg naar Amersfoort en daar lag, niet ver van ons huis, een garage - kwam toen bijna niet voor, want bijna niemand had een auto -, die werd gedreven door de zoons van een in die dagen bekende zanger, de tenor Jacques Urlus. En soms kwam die vader daar logeren, zette het raam wagenwijd open en zong, over de dennebomen heen, zijn aria's. Dat was een prachtig geluid, moet ik zeggen. Maar tegelijkertijd was het voor mij als kind alsof het uit de bomen kwam. En dât was in zekere zin bedreigend. In Apeldoorn ben ik op de normale manier naar school gegaan tot aan het einde van de h.b.s. In 1930 deed ik eindexamen, dat herinner ik me geweldig goed, want toen werd iedereen die nog een beetje geld had, op slag arm door de Crisis. En wat moest iemand als ik, negentien jaar oud, gaan doen? Eigenlijk had ik, net als mijn oudste broer, geschiedenis willen studeren. 9 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs maar dat ging niet. Je kon alleen maar iets studeren waarvoor een beurs was: ofwel indologie, maar dan moest je je verplichten bestuursambtenaar in Nederlands-Indië te worden, ofwel de Koninklijke Militaire Academie, om of-ficier te worden. Voor dat laatste voelde ik niets, dus bleef het eerste over: in-dologie in Utrecht.' Studiejaren In Leiden was de officiële van regeringswege ingestelde studie voor de oplei-ding tot Indisch ambtenaar, Utrecht was de door het bedrijfsleven gesponsorde opleiding. Utrecht was het dichtstbij en bovendien had mijn broer daar gestu-deerd. Dus ging ik daarheen. Ik ben meteen naar zijn hospita toegegaan en daar ook gaan wonen. Mijn historische belangstelling had ik al langer, vanaf mijn achtste jaar. Toen ik twaalf jaar was, kwam mijn oudste broer met een medestudent bij ons thuis en toen hebben ze me eindexamen afgenomen alsof ik de hoogste klas van de h.b.s. zat, en daar ben ik met glans doorheen ge-komen, ik wist echt ontzettend veel. Toch krijg ik soms, als ik mij die Utrechtse tijd, die voorbereiding op mijn verblijf in Indië, probeer te herinneren, het afschuwelijke gevoel, dat die hele studententijd en die hele studie mij niet wezenlijk interesseerden. Ik weet niet waarom. Ik denk dat er iets in mijn leven is waardoor ik er altijd naast sta. Ik kijk naar het leven, ook naar dat van mijzelf. Ik doe niet van harte mee. Als ik er buiten kan blijven, is mij dat liever; ja, dat is het wel zo ongeveer. In Utrecht had ik vooral te maken met Gerretson (de dichter Geerten Gossaert, WdM). Hij was hoogleraar in de koloniale geschiedenis en hij was eigenlijk een van de weinigen aan zijn faculteit die een duidelijke lijn aangaf. Het was een nogal samengeraapt stelletje daar in Utrecht. Maar Gerretson gaf leiding aan zijn 'oliefaculteit'; zo genoemd omdat men beweerde dat deze faculteit hoofdzakelijk betaald werd door de Bataafse Petroleum Maatschappij. Ik heb sterk aan getwijfeld aan de idealen daarachter. Ondernemers waren wel geïnte-resseerd in handel en bedrijf met Indië, maar het kon ze niets schelen of dat nu een afhankelijke kolonie of een onafhankelijk land was. Gerretsons vak, de koloniale geschiedenis heb ik altijd verafschuwd, want ik vond die kolome nauwelijks een geschiedenis hebben, als je dat tenminste vergeleek met de rest van Europa. Ik heb altijd de indruk gehad dat Gerretson het ook niet geweldig vond en veel meer afwist van wat er hier in Europa ge-beurde. De opstand van de Indonesiërs was voor hem in werkelijkheid de op-stand van de Belgen in 1830. Indië zei hem niets. Typerend misschien dat het tentamen bij hem een farce was. Ik wist er geen bliksem van, maar ik slaagde er wel in om het gesprek zo snel mogelijk te brengen op Europees terrein. Hij vroeg mij iets over ene Rijklof van Goens en zijn aandeel in de koloniale 10 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs geschiedenis, waarop ik: 'Ja, die heeft ook nog een rol gespeeld in de Spaanse Successieoorlog', terwijl ik zeker wist dat dat niet waar was. Maar zo kwa-men we op vertrouwd terrein en verliep het tentamen voorts naar behoren. Het leidde ertoe dat hij op een gegeven ogenblik zelfs tegen mij zei: 'Wil je bij me promoveren?; nou, dat zei hij ook niet bij iedereen, dus ik meteen ja zeggen -ja, zeg eens nee!-. En zo promoveerde ik op de valreep voor het ver-trek naar de koloniën/t Is zo dat Gerretson heel veel uitstelde, maar ik moet erkennen, dat in dit geval het uitstel minstens voor 50 % aan mezelf te wijten was.' Naar Nederlands-Indië *Naar Nederlands-Indië ging ik met geen enkele verwachting, geen kwade en geen goede. Ik had zelfs geen bleke notie wat ik voor werk zou moeten gaan doen. Het was heel wat anders dan mijn stage in Parijs waarover ik later in Met de Franse slag geschreven heb. Ik had ook absoluut niet het gevoel dat ik in de voetsporen van Multatuli trad of zoiets. Voor Douwes Dekker koesterde ik evenmin belangstelling als voor de plaats waar ik terecht zou komen. Het was zelfs zo erg met die desinteresse dat het volgende gebeurde, in Namen noemen heb ik dat beschreven. Op weg naar Indië, kregen we, toen we om de Kaap voeren - de oorlog was al uitgebroken - ter hoogte van Colombo tele-grammen, gericht aan de gezagvoerder. Die bevatten lijstjes met namen van bestuursambtenaren, nieuwe zoals ik of mensen die terugkwamen van verlof, en die werden ergens geplaatst. Dat ging nogal geheimzinnig, want dan hoorde je bijvoorbeeld: Jansen SOK, Alberts GOJ. Medegedeeld door de kapi-tein met een: "Dat weet je dan weer". Ik bleef rustig zitten tot Tandjong Priok en ging daar mijn oudste broer en mijn zuster opzoeken. Daar kwam ook een collega-studiegenoot van mij die er al twee jaar werkte en vroeg: "Waar ga je naar toe". Ik antwoordde: "Al sla je me dood, ik weet het niet". "Heb je dan geen telegram gekregen?" "Nou je't zegt, ja". "Wat stond daar dan op?" "Alberts GOJ" "O godzijdank." Als er 'Alberts SOK' had gestaan, was ik geplaatst in Sumatra's Oost-Kust, had ik in Medan van de boot moeten gaan, en dan had ik een hoop ellende veroorzaakt door aan boord te blijven. "Ga nou maar als de bliksem mee naar het departement, laatje daar zien, want GOJ betekent: Gouvernement Oost-Java".' 11 De Moor. Nooit meer naar het verloren paradijs Madoera / 'Groen1 En onder het Gouvernement Oost-Java viel Madoera. Daar kwam hij terecht. Later zou het eerste verhaal dat hij schreef gaan over de aankomst op Kangean-Madoera. 'Groen' staat ook in schooïbloemlezingen en dergelijke, en is misschien wel zijn meest emotioneel geschreven verhaal met meer smarte-lijke uitspraken van de van Alberts gewend zijn geraakt. Menig lezer zal den-ken dat de ik-figuur de auteur is en dat dit precies de ervaring is die de heer Alberts heeft gehad. De beschrijving van de aankomst op Madoera is zijn ei-gen ervaring is, maar het verhaal van de ik-figuur is het verhaal van een an-der. Inderdaad, dat is mij verteld door mijn eerste chef daar. Toen die als jong ambtenaar in Nederlands-Indië kwam, eenjaar of vijf, zes eerder, was hij zo flink geweest om te zeggen: 'Stuur mij maar naar Nieuw-Guinea'. Nou, dat wouen ze wel, want daar kregen ze nooit iemand voor en zeker niet vrijwillig. Die man is daar naar toegegaan, en is er na vijf maanden ongeveer gek gewor-den. Hij heeft zich niet opgehangen, maar is toen Peereboom tegengekomen. Die heb ik in 'Groen' als figuur tegenover hem gezet; hij is er weggehaald en naar Nederland gestuurd om op te knappen en daarna is hij op een fatsoenlijke plaats (ergens op Java) aangesteld. Het verhaal heeft hij mij toen verteld met alles erop en eraan. Dat inderdaad honderd kilometer verderop de volgende post was en dat hij twee dagen daarheen liep en twee dagen terugliep. De bedienden waren Javanen die wegens veelvoudige moord tot levenslang waren veroor-deeld en dat was het enige gezelschap dat hij daar had. Ik zei toen tegen hem: "Ik kan mij niet voorstellen wat voor nuttigs u daar kon doen". "Ik ook niet, en dat niet alleen", antwoordde hij, "maar toen ik daar wegging, hebben ze de post meteen opgeheven".' In De eilanden gaat het veel over dat gevoel nutteloos te zijn. "Dat is weer een andere kant van de zaak. Ik heb wel altijd het eerlijke en op-rechte gevoel gehad dat de Indonesische bestuursambtenaren het minstens zo goed konden als wij en in een aantal gevallen, wanneer het om zuiver plaatse-lijke kennis ging, veel beter. De chef die mij op Madoera ontving zei - en dat was heel vriendelijk bedoeld -: "U moet goed begrijpen: ik heb u helemaal niet nodig; ik heb zelf al te weinig werk. Maar u bent hier geplaatst om de volgende reden. Wij hebben hier een aantal eilanden die bij dit ressort horen, en daar moeten we van tijd tot tijd naartoe: u of ik. Ik heb daar geen zin meer in, gaat u maar, maar dan moet er hier iemand blijven. Daarom zitten we hier met zijn tweeën." 't Was wel plezierig voor mij hoor. Ik heb daar al die eilanden afgereisd en dat was doorgaans een groot genoegen. Niet altijd overigens. Ze hadden daar een gouvernementsscheepje, en dat was een afschuwelijk klein schip, helemaal uit balans, zodra het maar op zee kwam en dan schommelde als een gek. Ik kon er gelukkig nogal goed tegen, maar de meeste mensen waren zeeziek en dat was dus geen genoegen. Maar als je de kans kreeg, en die kreeg ik nogal eens, dan kon je een prauw huren en dat was een genot van jewelste, want dan vloog je als het ware over zee heen, constante wind, als je ernaar toe ging met wind uit het westen - dat kon je afwachten, droge moesson was oosten- 12 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs wind en natte moeson westenwind, geloof ik - dat ging voortreffelijk.' In Een kolonie is ook maar een mens laat de schrijver meer dan ooit zien hoe belangrijk de rol was van de inheemse regent, het inheemse bestuursapparaat. De boodschap is: op het moment dat wij ons er in gaan mengen, gaat het ei-genlijk fout. Ik herinner Alberts aan het beeld van de weg waar de verteller samen met de assistent-resident op rijdt en hoe er dan een boer uit de bossen tevoorschijn springt om zijn belasting te betalen. "Kijk, de inheemse bestuursambtenaren hadden een bepaalde taak en daar wa-ren ze geweldig happig op om die te houden. Als wij ze nu ook nog zouden afnemen dat zij de belasting inden, zouden zij zich ontzettend gegrepen ge-voeld hebben. Dus wij vonden dat van die boer echt vervelend en we wilden het ook niet Vandaar dat we afspraken om niet meteen naar het dorpshoofd te gaan want die zou het meteen hebben doorverteld met zijn eigen inkleuring, maar het zelf te gaan vertellen aan de wedana van Timoerdaja en het hem uit-leggen dat het onze schuld niet was. De man had het niet aan ons moeten ge-ven maar aan de wedana. Ze waren daar wel eens wat kinderachtig in, dat ook natuurlijk... zo van: "ik moet dat doen! " De belastingen werden dus door de inlandse bestuurders geïnd en vervolgens afgedragen aan de kas. Die lokale ta-ken werden steeds meer door de Indonesiërs gedaan.' Het koloniale beleid De titel van het boek heeft een excuserend karakter en het betoog gaat ook duidelijk die richting uit. De veroordeling van het koloniale beleid is bij Alberts in mildere handen dan veelal het geval is. Hij schreef er al eerder over in de Utrechtse herinneringen en in In en uit het paradijs getild of Namen noemen. In Een kolome is ook maar een mens geeft hij een reeks argumenten rond de gedachte 'Men denkt zo negatief over ons verblijf in het voormalige Nederlands-Indiè', dat valt eigenlijk wel mee\ Alberts nu: "Dat meevallen daar bedoel ik dit mee: ik mag dan de pest hebben aan koloniale geschiedenis, maar ik weet er toch wel iets vanaf en vooral van de laatste honderdvijftig jaar, zeg vanaf 1830; ik weet hoe de Nederlanders ver-schrikkelijk hun best hebben gedaan om het leven van de bevolking zo draag-lijk mogelijk te maken. Multatuli heeft omstreeks 1870, toen het praktisch opgeheven was, in zijn 'Nog eens vrije arbeid voor Nederlandsch-Indië'een laatste poging gedaan, om het stelsel te verdedigen tegen de liberalen in die bezig waren Sumatra open te leggen. Het probleem was eenvoudig dat het Cultuurstelsel niet goed werd uitgevoerd, maar ja, als je alleen al bedenkt dat ambtenaren, Nederlandse en Indische, zgn. 'cultuurprocenten' kregen...Dat is de kat op het spek binden. Multatuli had gelijk inzoverre bij tegen de corrup-tie inging, maar niet inzoverre hij er het systeem van uitbuiting bijhaalde, want dat bestond bij hem niet: hij zat in Lebak en daar had de regent het recht zijn mensen uit te zoeken. Dat was een bijna normale zaak. En regenten die 13 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs de zaak verknoeiden en de bevolking op een slinkse manier lieten betalen, werden er toen al uitgegooid; daar hadden we Douwes Dekker niet voor nodig. Dat gebeurde op een hele fatsoenlijke wijze hoor. De voorganger van de re-gent van Soemenep, de oude Paneran, een heel deftige Madoerees, is ontsla-gen: hij het zijn mensen het land intrekken en dan was het je geld of je leven, pure straatroverij waar hij ze toe aanzette, en dat kon natuurlijk niet. Die man werd dus ontslagen, maar kreeg een wachtgeld mee van 1200 gulden in de maand, en dat was toen een enorme som. Als u rekent dat ik toen 275 had. Het Cultuurstelsel werd uiteindelijk opgeheven omdat Nederlandse onderne-mers hier zelf de centen wilden verdienen en ze niet aan het gouvernement wilden laten. Dat doorkruiste het ideaal om "goede kolonialen" te zijn. En daarmee kwamen die ondernemers wel tegenover de ambtenaren te staan. In de tijd van de gouverneur-generaal De Jonghe bestond er doodgewone haat tussen de bestuursambtenaar en de planter. De afkeer van het koloniale beleid was in de tijd dat ik er was niet zo groot. Want ik kon mij er zeer wel in vinden en het scheelt natuurlijk ook of je een vriendelijk mens bent - dat waren de meeste van mijn collega's - en we hadden altijd een grote zorg om niet op de tenen van onze Indonesische collega's te gaan staan, dan kon je daar best mee leven.' De meeste Indonesiërs, niet-ambtenaren, zullen daar toch wel anders over ge-dacht hebben? Uiteraard waren Soekarno en Hatta en de hunnen ons liever gisteren kwijt dan vandaag! Dat was ook bij onze collega's het geval. De Nederlanders hadden -maar dat zeg ik achteraf, zo praatte ik toen zeker niet - de Indonesiërs zeker tien jaar eerder die onafhankelijkheid kunnen geven en haar in 1945 móeten geven. Er bestond natuurlijk al veel langer een onafhankelijkheidsbeweging. En als ambtenaren hadden wij al in 1939 een bepaalde opdracht op het stuk van de nationalistische beweging, de PNI. Die moest ons vergunning vragen om een vergadering te mogen houden. En die gaven we dan meteen, maar we zetten er wel altijd een politieagent bij om te horen of ze geen opruiende ver-halen hielden. Eens zat ik te praten met de regent van Soemenep, die een heel fatsoenlijke aardige man was, bij hem thuis en daar komt de adjunct-veearts langs, een Javaan. Hij kwam iets bespreken met de regent als hoofd van vee-artsenijkundige dienst, en ik wist dat die man een van de erkende nationalisten was. Ik wist ook, dat de regent, als hij de kans had gehad om ongestraft zijn gang te gaan, arsenicum had gedaan in het kopje koffie dat hij aan die man liet voorzetten. Maar evengoed zij elkaar omhelzen en omarmen, en toen dacht ik: "Wie onderdrukt nu eigenlijk wie?" Ik wist ook waarom die regent zo gruwelijk de pest had aan die veearts. Dat was niet om zijn nationalisme, zoals je misschien zou denken van een man die zo prettig met de Nederlanders samenwerkte, dat kon hem geen bliksem schelen, maar omdat die adjunct-veearts als Javaan tegen hem, de regent, Nederlands sprak. En dat was in hun oren een wat lagere taal dan het Maleis, een beetje een onbeschofte taal. Ik mocht wel rustig Nederlands met de regent spreken, dat kon nu eenmaal niet anders, maar zodra een Javaan het deed tegenover een Javaan was dat om ra-zend over te worden.' 14 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs Opmerkelijk is dat Alberts nauwelijks geschreven heeft over Nederlanders in Indië onder elkaar, zoals bijvoorbeeld Somerset Maugham wel deed als het ging om zijn landgenoten in India en andere Britse koloniën. Reden? Ik zag er zo weinig. Ik heb voornamelijk op Madoera gediend, op twee plaat-sen, en er waren daar maar weinig Europeanen. Dat leven kon ik nauwelijks beschrijven. Wij ambtenaren gingen hoofdzakelijk om met inlanders. Er was geen enkele vorm van rassenonderscheid. Wel een ander soort discriminatie: in salaris. Als je onder de driehonderd gulden per maand zat, kon je geen lid worden van de sociëteit. Een (blanke) onderofficier van het garnizoen niet dus, maar wie daarboven zat, kantonrechter en zo, allemaal Indonesiërs, was wel lid. Ik werd verontschuldigd, ook al haalde ik de driehonderd gulden niet, om-dat ik bestuursambtenaar was. Toch was ik niet echt eenzaam. Dat viel wel mee. Ik heb altijd een groot oog gehad voor het landschap en als ik me daarmee vertrouwd voelde, en dat deed ik daar, was ik niet zo eenzaam meer.' De oorlog, de kampen Waren de Jappenkampen nu zo verschrikkelijk als Bezonken rood van Brouwers suggereert of waren ze een vorm van vakantiehouden zoals Kousbroek het stelt? Alberts heeft hierover een duidelijk oordeel. 'Maar be-denk wel: een oordeel van iemand die in dit geval vier of vijf bepaalde kam-pen en niet in de honderd andere kampen heeft gezeten, dus die bijvoorbeeld van de Birmakampen niets afweet. En zich realiseert dat de vrouwenkampen vast en zeker erger zijn geweest. De oorlog begon voor ons ten tijde van de Slag in de Javazee, eind februari 1942. We begonnen er iets van te merken door de bombardementen, alleen vanuit de lucht dus. De Japanners zijn pas vrij laat op Java geland en namen het eiland in, zoals de Japanse aanvoerder trots tegen ons zei: 'All on bicycle', vrijwel zonder tegenstand. En dat er geen tegenstand was neem ik echt nie-mand kwalijk: als ik in het leger had gezeten, was het mij ook niet gelukt Want de Japanners waren ten eerste veel betere militairen en ten tweede veel minder bang dan wij, dat was een van hun karaktereigenschappen. Als er een vliegtuig boven ons kwam hangen, zocht fk onmiddellijk dekking, ging de schuilkelder in. Maar de Madoerezen waren niet bang, met ook nadelen. Want ik herinner mij goed hoe ik, toen het weer raak was, met luchtalarm en zo, een Madoerees huis binnenging en onder de tafel kroop. Madoerezen die rond dat huis waren, lachten me vierkant uit. Maar dat was het laatste dat ze gedaan hebben, want het huis kreeg een voltreffer en alleen de Chinees die ik ook onder de tafel had getrokken en ik kwamen er heelhuids vanaf. De Madoerezen lagen er dood bij.' 15 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs Het eerste kamp waar hij terecht kwam wass Bubutan bij Soerabaja, hij zat daar maanden. Ik herinner hem aan een passage over de appèls, op bh. 86 van Een kolonie is ook maar een mens. waarin hij ingaat op de de aard van die appèls, waar Jeroen Brouwers zo indringend over geschreven heeft en waarvan Kousbroek heeft gezegd: 'Nou, dat is allemaal zwaar overdreven'. Ik heb ook gedacht, dat Brouwers overdreef. Het waren er niet zoveel en de Japanners konden niet tellen - wat me altijd verbaasd heeft, want de Japanners waren meesters op het telraam. Die militairen blijkbaar niet, want dan hoorde je, tijdens het appel, een gerucht door de rijen gaan: "Er zijn er twee te veel" of: "Er is er een te weinig". En dan begon dat tellen weer opnieuw. En op het laatst gaven ze het op. Op mij heeft dat alles geen vernietigende indruk nage-laten. Jeroen Brouwers heeft het zelf niet meegemaakt, maar vanuit zijn fantasie ge-schreven - wat zijn goede recht is - en aan de hand van verhalen die hij van zijn moeder heeft gehoord. Mijn zuster heeft ook in een van die Bataviase kampen gezeten. Zij is van mening dat het allemaal best meeviel, met één uitzondering: Tjideng. En dat is precies het kamp waarin de moeder van Brouwers heeft verkeerd. Dat schijnt een ellendig kamp te zijn geweest en dat was volledig te danken aan de Japanse kampcommandant daar die een krank-zinnige schijnt geweest te zijn. De groetplicht bijvoorbeeld. Dan werd je net zo op je gezicht geslagen als de Japanse soldaten wanneer ze de groet niet uit-voerden Ik heb zelf eens vergeten een Japanse kolonel te groeten - zulke hoge zag je nooit; hooguit een korporaal - en dat is zo'n wonderlijke ervaring ge-weest dat ik het tafereel nu nog voor me zie. Ik was zo onder de indruk, zoiets wonderbaarlijks hoogs, dat ik gewoon vergat te groeten. Toen riep hij me bij zich, en ik dacht Nu gaat het gebeuren. En in vrij goed stadhuis-Engels zei hij tegen me: "You must bow to me, for we have conquered you. If you have conquered us, we will bow to you" en toen maakte hij de mooiste buiging die ik ooit gezien heb. En liep meteen weg. Na de overgave door de Japanners bleek dat uit te komen: inderdaad boog de soldaat die voor het ziekenhuis de wacht hield - en zoals u weet waren dat ook na de capitulatie nog een tijdlang Japanners -, toen ik naar buiten kwam. Het was voor hen van levensbelang dat zij gegroet werden Als dat niet gebeurde voelden zij zich vernederd. Als het gaat om de vraag of de Indische kampen zich laten vergelijken de kampen van de nazi's is het antwoord volmondig nee. In het begin van Een kolonie is ook maar een mens heb ik prof. Coolhaas aangehaald. Die zegt: Vergeleken bij de manier waarop de'nazi's in de concentratiekampen tekeer gingen, komen de Japanners er bepaald beter af. Wij zaten niet in vernieti-gingskampen en je kunt er geen woord van twijfel over laten bestaan dat het feit van de kampen die dienden om de Joden te vernietigen iets ongekends was en blijft. Ons kamp was een zacht eitje daarbij vergeleken.' Er staat in Een kolonie is ook maar een mens (p.101) een passage die ik te-kenend vind. We lezen daar over de lezingen die de kampbewoners voor elkaar hielden en hoe Alberts' broer, op weg naar de lezing die hij zou houden, was afgeranseld: 'Ook mijn oudste broer die ons college gaf over de strijd tussen keizer en paus in de Middeleeuwen heeft dat ondervonden. Hij verscheen op 16 De MOOT, Nooit meer naar het verloren paradijs zekere dag pas toen het professoraal kwartiertje al lang was verstreken met het dik opgezette gezicht van iemand die wegens het verzuim van de groetplicht was afgeranseld. We waren nogal ontzet, hijzelf ook wel een beetje. Hij zei: 'Ik heb de vent niet gezien, nou ja, en daarna ging het verder over wat Philips de Vierde van Frankrijk tegen paus Bonifactus VIII had misdaan. ' Typisch Alberts die neiging om kleine drama's maar zo klein mogelijk te houden. 'Ja, maar, als iemand daar zo komt en hij gaat meteen met zijn verhaal verder, en heeft daar geen enkele klacht over, of doet niet dramatisch of sentimenteel of wat dan ook, dan kan fk het toch zelf ook niet gaan dramatiseren? Jeroen Brouwers zou dat misschien wel doen, en dat is ook zijn aanpak. Dat eerste hoofdstuk uit zijn boek, met het beeld van de kleine jongen met die grote tropenhelm, dat vind ik een van de mooiste beelden uit het boek. Ik heb ove-rigens zelf in Tjimahi zo'n pak ransel gekregen en ik moet tot mijn schande bekennen, dat mijn collega's die er al in zaten - ik was namelijk als voorbeeld uit de groep gehaald -, hun lachen niet konden houden. Het was bamboe die spleet bij de eerste klap en dan voelde je verder niks meer. Het is net wanneer je een hardgekookt ei neemt en je slaat te zacht, dan doet dat flink pijn op je hoofd. Maar geef je een flinke klap, dan breekt de schaal en voel je niets meer. Dat moet een gek gezicht zijn geweest. Zo'n klap gaf wel een boel la-waai en dan vloog je de lucht in, want ik woog bij elkaar niet meer dan veer-tig kilo. Per dag stierven toch zo'n dertien, veertien man op een kampbevol-king van negen tot tienduizend. Het voornaamste van dat kamp was voor mij de allerlaatste periode, in het ziekenhuis, dat was verdomd ellendig hoor, want het ergste was de honger, daar heb ik net zoveel ellende van gehad als de anderen en dat had geen drie maanden moeten duren, want dan had ik het niet naverteld. Nou, daar lagen we dan met een man of twintig die er erg aan toe waren. Een man was apo-theker, een aardige man, kreeg bezoek van zijn vrouw, en de derde dag dat ze kwam moest de dokter haar vertellen dat haar man het niet gehaald had. En dat was voor het eerst dat ik iemand zag huilen, omdat er iemand gestorven was, zo gewoon was sterven geworden. In de mannenkampen waren de meesten doodsbenauwd, dat er wat met hun vrouw en kinderen zou gebeuren; dat had ik niet natuurlijk en dat scheelde veel.' Overgangsfase 'Na het kamp werd ik ingedeeld bij een compagnie "Mortieren'. Een moest de projectielen aandragen, de tweede pakte ze aan, nummer drie liet ze in de buis schieten en dan ging zo'n ding de lucht in. Maar dat waren allemaal Franse mortieren, heel slechte granaten, die de Japanners hadden buitgemaakt in Indochina, en de Engelse weer hadden veroverd op de Japanners. Een hele tijd 17 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs ben ik dan verbindingsofficier geweest bij het Engelse hoofdkwartier, dat was op dat moment de feitelijke regering van Nederlands-Indië. Toen die overge-nomen werd door Van Mook en zijn ploeg ben ik, in november 1946, naar Nederland gegaan. Dat verbindingswerk was een lachertje. Het was onze taak om ervoor te zor-gen dat de verstandhouding tussen de Engelsen en de Indonesiërs niet de spui-gaten uitliep. En dat hebben we vrij redelijk gedaan, omdat we wisten hoe je met de Indonesiërs moest omgaan. Als er iets naar gebeurde aan de zoge-naamde Demarcatielijn, kwam er een Engelse jeep voorrijden en met zijn tweeën gingen we dan naar die Demarcatielijn toe - het was meestal te doen om rijsttreinen die al of niet werden doorgelaten. Aan de ene kant lag dan een detachement van het KNIL, aan de andere kant lagen de Indonesiërs. Dat liep meestal wel redelijk af. Er was een alleraardigste man, de minister van Buitenlandse Zaken, Hadji Abu Salim, van de Republik. Toen het een keer spannend werd, kwam hij erbij, ging naar een van de Nederlandse soldaten toe die in het bezit was van een gitaar, zette zich in positie op een kist en begon, zichzelf begeleidend op de gitaar, liedjes van Speenhoff te zingen. En daarmee was natuurlijk de kou helemaal van de lucht. Ik heb in feite in deze periode geen gevechten meer meegemaakt. De politio-nele acties heb ik in De Groene van het begin af afgekeurd. De eerste waren in 1948. Ik zat toen op een bureau dat alleen maar met mensen uit het be-drijfsleven had te maken, mensen die erop uit waren geld te verdienen en dan in koloniale, Indonesische producten, en die zeiden tegen mij niet: TJ schrijft in De Groene en ik vind het een schandaal dat u daar de Nederlandse rege-ringspolitjek afvalt', maar, integendeel: "Ik wou dat die verdomde regering nu eens ophield met dat gezanik, zo gauw mogelijk die republiek daar souverein verklaren, dan kunnen wij tenminste weer behoorlijk aan het werk".' Hij was toen al weer een paar jaar terug naar Nederland, ging naar Appin-ge-dam en schreef er 'Groen'. Waarom Appingedam, waarom juist 'Groen', dat nu juist niet van enige recente ervaring de neerslag was? TJoodsimpel. Mijn moeder had in Den Haag gewoond en was naar Appin-ge-dam geëvacueerd; dat was voorlopig mijn onderdak. En wat het verhaal be-treft: Ik denk dat ik een beetje uit mijn doen was in het algemeen, maar niet bijvoorbeeld in het bijzonder bezig was met kampervaringen en de periode daarna Daar had ik geen enkel trauma aan ondervonden. Wel kwam het ver-haal van de assistent-resident van Soemenep boven, van de man die half gek was geworden. Dat had de meeste indruk op mij gemaakt en dat schreef ik op als eerste herinnering aan mijn tijd in Indië. Wat De eilanden als boek betreft: ik denk dat ik van de verhalen er tien spon-taan heb geschreven in die periode tussen 1946 en 1952 en twee tijdens de voorbereiding van het boek. En spontaan dan in de volgende zin: Friedericy, ook oud-ambtenaar in Indië en als auteur reeds bekend, stuurde 'Groen' naar het tijdschrift Libertinage. Van Oorschot spoorde me toen aan om eens wat meer te maken voor dat blad.' 18 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs Schrijver 'Ja, ik had plezier gekregen in de herinneringen, zag de mensen weer voor me en wilde hen oproepen. Ik heb in het kamp nogal wat gelezen. Du Perron, Van Schendel en andere schrijvers van die tijd, ik had op Madoera zelfs een aardige bibliotheek gehad, maar die ben ik helemaal kwijtgeraakt. Pas in 1951 ben ik getrouwd met Fientje Bijboom, van oorspronkelijk Duitse afkomst, geen kinderen. Daarvóór was ik al uit de actieve dienst voor Indië gegaan. Ik was officieel met verlof, en toen het tijd werd terug te keren, ben ik naar het departement gestapt en heb ontslag genomen. Ze waren ra-zend. Waarom dat mag de hemel weten, maar de man die erover ging zei: "U moest zich schamen! Uw collega's met vrouw en kinderen gaan daar wel naar-toe". Ik heb gezegd: "Als fk vrouw en kinderen had was ik er zéker naartoe gegaan, maar ik ben vrij man". Ik vond namelijk dat mijn Indonesische col-lega's het werk heel goed aankonden. Ik wist wat die mensen daar deden en vond dat er voor de Nederlandse ambtenarij geen plaats meer was. En hoe moest ik mijn Indonesische collega's onder ogen komen? Officieel niet anders dan met de boodschap: "Wij blijven hier nog wel even de lakens uitdelen", terwijl ik daar persoonlijk absoluut niet voor voelde.' Alberts werd directie-secretaris van het Kina-Bureau in Amsterdam tot 1953, werkte vervolgens als politiek redacteur van De Groene tot 1965. Ik had, al vóór ik redacteur werd, nogal wat stukken over de Indonesische po-litiek geschreven voor De Groene, en daar zijn ze heel wat abonnees door kwijtgeraakt. Dus die dachten: die man moeten we hebben!' Met de titels van twee van zijn boeken gebeurden intussen vreemde dingen. Tvfet Namen noemen is het als volgt gegaan. Ik had De eilanden geschreven en kwam op zeker moment de directeur tegen van uitgeverij H.J. Paris, die pas in Indonesië was geweest, en belangstelling toonde voor een boek over dat land. Toen ik erover nadacht, realiseerde ik mij dat ik in De eilanden de ei-landen waarover het gaat heb afgeschermd. Iedereen wist zo langzamerhand dat het over Indonesië ging, maar dat was oorspronkelijk toch niet de bedoeling. Dat het omslag een kaartje was van de archipel, was natuurlijk niet zo slim. De zat over die kwestie na te denken in café Scheltema en daar stapte binnen Edo Spier, toen nog bij Het Parool, en ik legde hem mijn probleem voor: liet komt er eigenlijk op neer, dat ik De eilanden zou moeten herschrijven voor meneer Paris, maar dan de namen moet noemen.' Wat let je' zei Spier, 'noem het dan Namen noemen.? Was het niet jammer om van die zo voor zijn werk typerende titel af te zien? 'Van Oorschot heeft op een gegeven moment dat boek van Paris - intussen op de fles - overgenomen, maar wilde het dan wel als eigen titel brengen. En mij kon het geen bliksem schelen. Aan Met de Franse slag wilde hij ook een an-dere titel geven en dat gesprek ging door de telefoon. Waarop ik zei: 'Noem het dan maar Aan Frankrijk uitgeleend, want dat boek gaat over mijn erva-ringen als stagière op de ambassade in Parijs. Hij verstond kennelijk iets er-gers: Aan Frankrijk uitgeleverd En dat is het geworden. Als ik overigens dat Indische pensioen had gehad, was ik allang opgehouden.' Het schrijven valt hem tegenwoordig zwaar, al jaren eigenlijk. Is het een 19 De Moor, Nooit meer naar het verloren paradijs kwestie van veel notities maken en daaruit selecteren of gaat dat anders? 'Nee, ik streep niet veel, dat wil zeggen: ik streep nooit om de tekst te bekor-ten, maar alleen als het verkeerd gesteld is. Ik kan u verzekeren dat het steeds moeilijker valt om kort te formuleren en veel te zeggen. Met die laatste ro-man heb ik veel moeite om ervoor te zorgen dat het aan de precieze kant blijft. Ik gebruik graag de meest eenvoudige woorden die de Nederlandse taal bezit, en dat is makkelijk. Niet 'doch', maar 'maar'. Ik probeer elk woord dat ook maar even boven de spreektaal uitkomt te vermijden.' Heeft hij, tenslotte, ooit het verlangen gekoesterd naar zijn verloren paradijs terug te keren? 'Nee. Absoluut niet. De reden daarvoor is de volgende. Ik was op een betrek-kelijk eenvoudig niveau en in een kleine omgeving een man van aanzien. Ik had er eigenlijk, laat ik dat nou maar eerlijk zeggen, een beetje het land in om dat niet meer te zijn. Laat ik het nog duidelijker zeggen: ik wist niet hoe ik me moest gedragen. Ik zou vermoedelijk uitermate beleefd tegen die mensen zijn geweest, terwijl zij dat niet meer wilden. Maar het zal u duidelijk zijn dat onze posities definitief waren verwisseld.' 20 Hans van den Bergh Multatuli en "Oost-Indiè" In 1987 was er weer eens een "Multatuli-jaar': de schrijver was 100 jaar tevo-ren overleden en het Multatuli Genootschap, dat zich tot taak rekent "zijn ge-dachtengoed uit te dragen", greep de gelegenheid aan om Eduard Douwes Dek-ker (1820-1887) op alle fronten te herdenken: er werd een standbeeld - van Hans Bayens - onthuld op de Torensluis in Amsterdam; de PTT gaf een spe-ciale postzegel (van 55 cent) uit met Multatuli's beeltenis; er verscheen een nieuwe bloemlezing voor de jeugd bij de CPNB, naast tal van andere eerbe-wijzen in de vorm van uitgaven, herdenkingsbijeenkomsten en dergelijke. Een hoogtepunt was ongetwijfeld een congres dat in Djakarta werd belegd over de vraag wat de betekenis van Multatuli was geweest voor de vroegere koloniën in Nederlands Oost-Indië. Is de schrijver al deze aandacht en eerbe-wijzen nog altijd waard, zal menigeen zich afvragen. Tegenwoordig wordt wel algemeen aangenomen dat Douwes Dekker de grootste Nederlandse auteur van de 19e eeuw is geweest, maar wat hebben zijn ideeën, met name over het ei-landenrijk Insulinde' - zoals hij het noemde - ons nog te zeggen? De Havelaar in de archipel Op dat Indonesische congres bleek al gauw dat daar door Indonesische publi-cisten heel verschillend over wordt gedacht. Het is bijvoorbeeld interessant dat de film Max Havelaar, die door Fons Rademakers is gemaakt naar Multatuli's gelijknamige hoofdwerk, en die nota bene voor de helft door Indonesië was gefinancierd, bij het uitkomen in 1980 door de censuur werd verboden. Men wilde eenvoudig niet accepteren wat daar zichtbaar werd: het misbruik waar de roman zich in het bijzonder tegen keert, bestaat voornamelijk uit de berovingen en afpersingen van de arme boerenbevolking op West-Java door de eigen inlandse hoofden, en pas in een veel verwijderder verband uit fouten van het Nederlandse koloniale bewind. Een paar jaar daarvoor was er een eerste complete vertaling van de Havelaar in het Bahasa Indonesia uitgekomen en in 1987 werd de vertaler, de heer H.B. Jassin, uitvoerig voor de Nederlandse televisie geïnterviewd. Deze vertelde dat zijn vertaling helaas niet veel gelezen werd. Hetzelfde gold volgens hem voor de Nederlandse uitgaven van voorheen, die alleen bekend waren bij een dunne intellectuele bovenlaag die goed genoeg Nederlands kende. In de hele archipel is alleen Saidjah en Adinda bekend, zei Jassin, want alleen dat verhaal past in het wereldbeeld van de Indonesiër; het gaat daarbij om een korte zelfstandige novelle die binnen de roman Max Havelaar eea heel eigen-aardige plaats inneemt. Het aspect van de onderdrukking van de bevolking door de eigen vorsten krijgt ook binnen de novelle allerduidelijkst gestalte, omdat de demang van Parang Koedjang bij herhaling als de grote boosdoener wordt aangewezen. Maar buiten het verband van de roman heeft het verhaal blijkbaar alleen gefunctioneerd als een aangrijpende romantische liefdesge-schiedenis - wat het inderdaad óók is. 21 Van den Bergh, Multatuli en "Oost-Indie" Saïdjah en Adinda De episode van "Saïdjah en Adinda" kan - als we haar goed lezen - bovendien antwoord geven op twee vragen die in de moderne Multatuli-kritiek vaak wor-den opgeworpen. Ten eerste: nam Multatuli nu eigenlijk een anti-koloniaal standpunt in of conformeerde hij zich aan het Nederlands gezag? En ten tweede: is Douwes Dekker als assistent-resident van Lebak eigenlijk wel ver-standig opgetreden bij zijn conflict met de Inlandse regent? Met name de Indonesië-kenner Rob Nieuwenhuys heeft op dit punt het meest radicale standpunt ingenomen. Nee, zegt hij, de morele code die Dekker als koloniaal ambtenaar wilde toepassen was typisch eurocentrisch gekleurd. Zijn stellingname berustte op een gebrekkig inlevingsvermogen in wat de inlandse bevolking bewoog en bezighield. Wat de eerste vraag betreft zeker meende Multatuli dat de arme bevolking van de archipel nog niet aan zelfbestuur toe was; maar dat maakte hem niet blind voor de misstanden die de koloniale uitbuiting meebracht. Niet voor niets luidt een van de conclusies van de beroemde tirade waarmee de roman Max Havelaar wordt afgesloten (of eigenlijk: afgekapt), dat "er een roofstaat ligt aan de zee, tussen Oost-Friesland en de Schelde". En als de schrijver geen gehoor zou vinden voor zijn klachten dan kondigt hij aan dat hij "klewangwettende krygszangen zal slingeren in de gemoederen van de arme martelaren, wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli." En het is duidelijk dat als die klewangs eenmaal gewet zijn, het er niet zachtzinnig zal toegaan. Want, zegt Multatuli in dezelfde passage, de omwenteling zal komen "op wettelyken weg, waar het kan... op wettigen weg van geweld, waar het moet.1' Hier is toch wel het eerste gloren van een anti-koloniale strekking aanwezig. Maar sterker -naar mijn smaak - spreekt het revolutionaire karakter van het boek uit de manier waarop hier literaire middelen worden ingezet om een nieuwe visie op de Javanen ingang te doen vinden bij de Westerse lezer, een lezer die er belang bij had vast te houden aan zijn traditionele beeld van de onbekwame, terecht door ons bestuurde, primitieve oosterling. Daartoe moes-ten soms drastische middelen worden ingezet. Een van die middelen is het gebruik van een uiterst 'retorisch' "dus", een magnifiek sarcastisch stijlmiddel dat verschillende keren heel effectvol in de strijd wordt geworpen. Als de derde buffel van Saïdjahs vader is afgenomen, schrijft Multatuli: "hy had geen poesaka [erfgoed] meer om een nieuwen buf-fel te kopen, daar zijn ouders altyd in Parang-Koedjang woonden en hem dus weinig hadden nagelaten." Onafwendbaar staat ineens vast dat de toestand in Parang-Koedjang allang ondragelijk is. Wie daar al geruime tijd woont, kan niet anders dan arm zijn. Een ander retorisch 'dus' valt vlak voor het eind van de romance en heeft in de anti-koloniale literatuur een zekere faam verworven. Saïdjah doolt in Zuid-Sumatra rond, waar veel berooide Javanen zijn heen gevlucht. Hij komt dan in een dorp "dat pas veroverd was door het Nederlandse leger en dus in brand stond." Multatuli wist wel hoe hij zijn gehoor moest bespelen; de Nederlandse lezer 22 Van den Bergh, Multatuli en "Oost-Indië" moet door dit 'dus' als door een zweepslag getroffen zijn. Wat? Ons heilbren-gende Nederlandse gezag had tot -blijkbaar vanzelfsprekend - gevolg dat er dorpen in brand stonden?! Nog belangrijker is het gegeven dat het verhaal van Saïdjah en Adinda in In-dië altijd zó populair is geweest, dat Multatuli's reputatie van medestander vrijwel alleen daarop berustte. Multatuli had kennelijk kans gezien zich sterk in de gedachtenwereld van inlanders in te leven en die op een voor hen ge-loofwaardige manier weer te geven. Misschien was de visie van de schrijver toch minder eurocentrisch dan met name Rob Nieuwenhuys ons nu al decen-nia lang wil doen geloven. Het ongelijk van Nieuwenhuys Ik wil die opvatting hier graag nog eens bestrijden. Nieuwenhuys, nu meer dan 85 jaar oud, heeft zijn ideeën over de relatie tussen Nederland en Indonesië gevormd in de laatkoloniale tijd, toen het destijds nieuwe cultuurrelativisme verfrissende inspiratie bracht, omdat het leerde dat veel van het Westerse supe-rioriteitsdenken op niets dan vooroordelen en gebrek aan informatie berustte. En daar was veel waars in. Maar de toepassing van dat gelijkwaardigheidsbe-ginsel tussen verschillende culturen op de zaak Lebak anno 1856, heeft tot bizarre misinterpretaties geleid. In grote lijnen komt Nieuwenhuys' standpunt erop neer dat het despotisch ge-drag van de Inlandse vorsten door Multatuli vanuit zijn Nederlands perspectief geheel verkeerd is begrepen. Het heffen van enige vorm van betaling in natura en het doen verrichten van herendiensten was voor Oostaziatische begrippen volkomen normaal. Dit soort roof en afpersing werd door de bevolking niet als zodanig ervaren, luidt dit standpunt Het was voor hen puur een kwestie van 'adat'; en adat is dan een verondersteld stelsel van ongeschreven rechtsre-gels waar de bevolking zich maar al te graag in schikte, omdat met name het districtshoofd van Lebak nagenoeg als een heilige werd vereerd. Ik heb nogal wat af te dingen op deze beoordeling van Dekkers stellingname. Ten eerste lijkt mij de opvatting van Nieuwenhuys es. in strijd met de alledaagse lo-gica: welke boerenbevolking zou zich er graag in schikken te worden uitge-zogen? De objectieve feiten van de buffelroof, de herendiensten, de armoede, het wegvluchten van de bevolking en de uitbrekende opstanden worden bo-vendien door niemand betwijfeld. Ten tweede is het nog niet zo zeker dat de traditionele regels van de adat echt bestonden of, als ze bestonden, feitelijke afpersing goedkeurden. Huidige commentatoren in Indonesië betwijfelen dat. Maar zelfs als de adat het mis-bruik door de Inlandse vorsten zou goedkeuren, waarom zou je daar tegenover dan een relativistisch standpunt moeten innemen? Het is beslist onaanvaard-baar dat ieder stelsel van culturele gebruiken gelijkwaardig zou zijn aan ieder ander, en dat dus altijd absolute tolerantie past. De uiterste consequentie van dat standpunt zou bijvoorbeeld zijn dat we de schrijver Rushdie zo snel moge-lijk aan de ayatollahs uitleveren, omdat de Iraniërs hem nu eenmaal volgens hun normen ter dood willen brengen. 23 Van den Bergh, Multatuli en "Oost-Indië" Het gelijk van Multatuli Multatuli had in het midden van de vorige eeuw een ambtseed afgelegd dat hij de inlandse bevolking tegen misbruiken zou beschermen en hij nam die taak serieus. Er kon van hem niet verwacht worden dat hij, op grond van dubieuze twintigste eeuwse principes, de hand zou lichten met het bestrijden van on-recht waar hij dat scherp - en naar wij nu weten, terecht - meende waar te ne-men. Multatuli had in mijn ogen groot gelijk. Het is bovendien bij uitstek onzin nu juist hèm voor de voeten te werpen dat hij de situatie in de koloniën door een Westerse bril bezag. Als er iemand was die zich in opvattingen en ziens-wijzen van de bevolking trachtte in te leven, dan was hij het wel. Laten we vanuit dat gezichtspunt nog eens zorgvuldig naar de novelle "Saïd-jah en Adinda" kijken. Zowel uit inhoudelijke details als uit de stijl blijken dan duidelijk Multatuli's pogingen de situatie met de ogen van de inlander te bezien en haar als zodanig weer te geven. Zo wordt er nergens binnen het ver-haal een veroordeling van de buffelroof of het bestraffen van klagers uitge-sproken. De personages in de geschiedenis ondergaan wat hun overkomt als een natuurramp of als het toeslaan van het noodlot. Zorgvuldig tracht de schrijver het verhaal als een Oosterling 'met oosters fatalisme' aan cultuurge-noten te vertellen, wat ook resulteert in zinnen als de volgende (en wel zonder enige toelichting): "De penghoeloe zelf had gezegd dat er oentoeng was in den loop van die haarwervels op de achterschoften". Zeer tekenend is ook hoe Multatuli zich van een oriëntaliserende tijdrekening bedient om aan te geven dat het later op de dag wordt: "(...) en kwam tot Tangerang, den volgenden dag, voor nog de schaduw gedaald was tot zyn lip-pen, hoewel hy den groten toedoeng droeg die zyn vader hem had achtergela-ten." Deze schaduw van een breedgerande hoed levert een kenmerkend beeld op van zinvol inlevings- en observatievermogen. Er zijn telkens van deze vernuftige, sfeerscheppende exotismen, zoals de spaarsom die Saïdjah meebrengt na driejaar werk in Batavia: 30 Spaanse mat-ten (Mexicaanse goudstukken, vertel ik er even bij - maar Multatuli doet dat niet); uiteraard had geen Nederlandse lezer enig idee over de waarde van die som, zodat de 'drie buffels' die ervoor te kopen zouden zijn, des te verrassender uit de bus komen. Ook Saïdjahs waarneming van de blanken in de hoofdstad wordt helemaal vanuit inlands perspectief getekend; mooi is bijvoorbeeld dat hij de gouver-neur-generaal volgens Javaans gebruik, maar weer zonder enige uitleg, de "grootvader van de Soesoehoenan van Solo" noemt. Dat berust op de inlandse gewoonte om gezagsverhoudingen in familierelaties uit te drukken. Natuur-lijk is ook zeer illustratief dat Multatuli herhaaldelijk Saïdjah zich als vanzelf in poëzie laat uitdrukken, als gevoelens hem te machtig worden. Kom daar eens om bij Droogstoppels of Slijmeringen, die typische vertegenwoordigers van Hollandse nuchterheid en bezadigdheid, zoals Multatuli zijn grote tegen-standers tekende. Uiteraard berust zo'n 'natuurlijk dichterschap' op de visie van de romantische westerling die zo graag alle mogelijk onbedorven natuurgaven projecteerde op 24 Van den Bergh, Multatuli en "Oost-Indië" de 'primitieve' wilde. Maar het duidt in ieder geval niet op het vooroordeel van onwankelbare westerse superioriteit. Integendeel, er is nog een zeer ken-merkende passage, het derde geval van een zwaar-sarcastisch 'dus', dat op-nieuw een magnifieke afstraffing in houdt van blanke zelfoverschatting. Als Saïdjah in Batavia aankomt, wordt bij terstond door een heer in dienst genomen, "omdat hy - ik citeer - Saïdjah niet verstond'. Een ogenblik staat de lezer voor een raadsel, maar de volgende zin brengt de pijnlijke verklaring: "Want te Batavia heeft men gaarne bedienden die nog geen Maleis spreken, en dus nog niet zo bedorven zyn als anderen die langer in aanraking waren met Europese beschaving." Zonder enig commentaar stelt dit 'dus' de Europese beschaving gelijk aan 'be-dorven zeden'. Kortom: Rousseau samengevat in één woord. Het is deze als vanzelfsprekend opgediende zuiverheid van Saïdjahs moraliteit, die op het westerse zelfbewustzijn een verpletterende indruk moet hebben ge-maakt Met de onnadrukkelijkheid van de subtielste literaire kunstgrepen werd het heil van onze aanwezigheid in de koloniën hier aangevochten en ondergra-ven. Het zijn deze eigenschappen van Multatuli's schrijverschap en deze visie op de koloniale situatie (waarmee hij zijn tijd een halve eeuw vooruit was) die hem in mijn ogen tot de dag van vandaag in zo hoge mate genietbaar maken. Komptie je ferdacht foor?" Taaie: „Sn kop niet, maar dat zwarte mutsie heb ik meer gesien." 25 Joop Dirksen Over beleving en werkelijkheid: het verloren paradijs Toen ik klein was Cja, vertel nog eens over vroeger, opa!1), speelde ik op de plaats waar nu aankomende techneuten in de torenflats van de TU Eindhoven ingewikkelde schei- en natuur kundeproeven verrichten. In mijn tijd' was daar een onontgon nen, moerassig gebied, dat 'd'n bimt', de Beemd, heette, en voor mij, peuter, eigenlijk verboden terrein was. Wat ik er zoal heb uitgespookt, ik weet het werkelijk niet meer, ik was vier jaar toen we verhuisden naar een ander stadsdeel, maar als ik terugdenk aan toen, komt er een vage, doch on-miskenbare paradijslucht in mijn neus. Waar een jeugd vreedzaam en vriendelijk verlopen is, ontstaat bij het ophalen van herinneringen aan die tijd al gauw die paradijselijke sfeer; zeker, als die jonge jaren niet tussen beton werden doorgebracht, maar in de natuur, in een exotische wereld van vreemde geuren en kleuren. Weemoed vlamt op, als ja-ren later de burgerlijk ingerichte woning in een brave provinciestad het decor is waartegen het dagelijks leven zich afspeelt: Indië, het Verloren Paradijs!? Mijn beeld van Oost-Indië / Indonesië komt vooral uit twee bronnen: ener-zijds schilderden de brieven en verhalen van mijn 'tante zuster' (Voor wie Pieysiers De gele rivier is bevrozen gelezen heeft: de mijne was er ook een van de heldhaftige soort, maar een stuk spraakzamer) Borneo, waar ze veertig jaar werkte, af als weliswaar mooi, maar hard en heet, meer hel dan hemel. Anderzijds heeft de grote hoeveelheid literatuur over en uit Indië / Indonesië, van Alberts tot Zikken, een beeld geschetst dat rijk geschakeerd is, maar toch vooral een hoog 'bimt'-gehalte heeft. liet was een wereld met licht- en schaduwzijden; dat vaak verfoeide koloniaal bewind had ook zijn goede kanten. Tegenover eenzaamheid, verbittering en heimwee naar Holland stond bij velen de liefde voor die geheimzinnige exoti-sche archipel, zijn kleurrijke bevolking en zijn betoverende natuur. En voor anderen was het hun land, waar zij geboren en getogen waren, waar zij leefden totdat zij eruit verdreven werden.' Ik citeer bier uit de inleiding van het voor-treffelijke Oost-Indisch Magazijn van Rob Nieuwenhuys, Bert Paasman en Peter van Zonneveld, een BulkBoek-uitgave (Amsterdam 1990) waar ik bij het schrijven van dit artkel dankbaar gebruik van heb gemaakt. Allerlei grote auteurs die er gedurende korte of langere tijd woonden, hebben hun beeld van het land opgeschreven. Het paradijs ligt altijd elders Couperus bijvoorbeeld verbleef van zijn negende tot zijn veertiende jaar in Indië; ging er in 1899 met zijn vrouw weer naar toe, en publiceerde in 1900 De stille kracht, een boek vol sfeerbeschrijvingen van Indië. De westerse 26 Dirksen, Over beleving en werkelijkheid: het verloren paradijs mens, ogenschijnlijk superieur, gaat, zo maakt dit boek duidelijk, te gronde, doordat hij de werkelijkheid om hem heen heel eenzijdig en vooringenomen benadert. De hoofdpersoon. Van Oudijck vindt pas vrede met zichzelf, als hij zijn kleinheid accepteert. Mag je concluderen dat Couperus vindt dat de Nederlander niet thuishoort in Indië? Door de ogen van een belangrijke bijfiguur, Eva Eldersma, wordt ons een blik gegund op de blanken in Batavia: die 'bogen zich over hun werk, ziende tussen hun dorstige blik en de witte woestijn hunner papieren, steeds de dau-wende fata-morgana van die toekomst, de lavende oase van hun materialisti-sche hersenschim: binnen zoveel tijd geld en dan weg, weg ...naar Europa.' Ligt het paradijs daar, waar je niet bent? Een echte Indische jongen Du Perron werd in 1899 geboren in Indië, bracht daar zijn hele jeugd door (tot 1921) en schreef daarover toen hij in Europa werkte, Het land van herkomst (1935). De beschrijving van zijn jeugd via die van de verhaalfiguur Ducroo, is een weemoedige en openhartige beschrijving van een gelukkige tijd als zoon van welvarende ouders ("het herenzoontje'), vanuit een vanzelfsprekende superioriteit ten opzichte van de bedienden en minder bedeelde leeftijdgenoten om hem heen. Ik heb als alle andere indische jongens later zelf inlanders ge-slagen' (HLVH p. 219) Waar Couperus de buitenstaander bleef, gefascineerd door een vreemde wereld, was Du Perron een echte Indische jongen, met de nodige kritiek op de Nederlanders: 'Spreek geen kwaad, zeg ik, van de indische specerijen: bedenk dat hiervoor allerlei calvinisten overtuigde bandieten zijn geworden. Ongehoord die kruideniers op zoek naar nieuwe waren; ze waren al zeevaarders geworden en ze bleken zich ook nog in roofridders te kunnen ver-anderen, met hun versterkte pakhuizen. Ze vroegen beleefd vergunning aan de bruine broeder om een kruidenierszaak op zijn terrein te mogen vestigen, bijna om door hem beschermd te worden; achteraf bleek het een fort te zijn van waaruit de omstreken veilig geplunderd konden worden: de administratie van deze rooftochten vormde onze eerste grote gouverneurs. Terwijl hij met zijn calvinistische handen in de buit geklemd zat, schreef de grootste van deze lieden naar het hoofdkantoor thuis dat men gerust op de God van de roof mocht blijven vertrouwen: 'dispereert niet, er valt hier werkelijk genoeg te halen" (HLVH p. 17/18). Toen Du Perron in 1936 -overigens, door familieperikelen verarmd- weer te-rugkeerde naar Indië, werd dat een uitermate teleurstellende ervaring, ondanks het goede voornemen dat hij via Ducroo formuleerde: Ik weet alleen zeker dat wanneer ik ooit in het land van de Javanen terugkom, ik anders, met oneindig meer sympathie en aandacht tegenover hen zal staan dan ik vroeger deed.'(HLVH p336). Al spoedig vertrok hij weer; het laatste jaar van zijn le-ven bracht hij in Nederland door. Paradijselijke omgeving Dermoût werd ook ook geboren in Indië, maar bracht haar puberteitsjaren in Nederland door. Het grootste deel van de rest van haar leven (1888-1962) 27 Dirksen, Over beleving en werkelijkheid: het verloren paradijs woonde ze in Indië. Haar Nog pas gisteren (1951) beschrijft net als Du Perrons Land van herkomst het land van haar vroege kinderjaren als een para-dijs. Het jonge meisje Riek woont er met haar ouders en de bedienden in een prachtige omgeving: In de vochtige geurige tuin was het vol vogels. Helgele weversvogels bouwden hun nesten in de koningspalmen, hangende aan de punten van de bladeren en wiegende op ieder wind. In de hibiscushagen om de putten heen, voor alle bijgebouwen en stallen, vol met bloemen van het bleekste roze tot het donkerste rood, tuimelden de honingvogeltjes rond, zo bont en klein en vederlicht... Overal waren plekjes waar zij graag zaten, on-der een of andere boom, of op een glooiing naar een van de grote sloten toe tussen de varens.' (NPG p. 30 e.v.) Maar alle mensen om haar heen, van wie ze houdt, raakt ze kwijt; en wat heb je dan aan een paradijselijke omgeving? Uiteindelijk vertrekt ze in haar eentje naar Holland, maar moet eerst 'stilstaan en omzien nog. Er was zoveel: be-halve de mensen, ook het andere dat zij liefhad - haar plaats op aarde tot nu toe -, het grote huis met de witmarmeren vloer, en de zwarte ster, en de gouden volgels op de tochtdeuren, de groene ommuurde tuin, alle bomen, alle bloemen , de berg ... Zij moest de tijd hebben om het alles te verliezen.' (NPG p. 158/9) Deskundige van Tempo doeloe Rob Nieuwenhuys, ook in Indië geboren, uit een Nederlandse vader en een Indische moeder, heeft zijn hele leven gewijd aan het vastleggen van het voorbije: in romanvorm en via studies als de Oost-Indische Spiegel heeft hij gepoogd, de wereld van toen, het leven van toen maar ook de literaire aktivi-teiten van toen, voor de eeuwigheid te bewaren. Hij is erkend deskundige als het gaat om de 'tempo doeloe', maar zou niet in de tijd van tempo doeloe ge-lef d willen hebben: T)e foto's die in mijn fotoboeken staan, hebben daarom in de strikte betekenis van het woord geen nostalgische werking, wel ligt er voor mij een melancholie overheen die tot op het bot gaat zoals bij alles wat voorbij is en ver weg, vervallen, vervaagd en verdwenen.' Ook uit het boven opgenomen citaat uit Oost-Indisch Magazijn blijkt al dat hij nuchter omgaat met het *paradijsverhaal'. Terug-naar-Indië-literatuur Opvallend is dat de laatste jaren nog steeds 'terug-naar-Indië'-boeken verschij-nen: romans waarin de hoofdpersoon een nostalgische reis gaat maken naar Indonesië, waar hij/zij 'vroeger* geweest is. Vervoort (Zwarte rijst). Bloem (Geen gewoon Indisch meisje), Wolkers (De kus). Springer (Bandoeng Bandung); àj allen beschrijven pijnlijke ontnuch-teringen: een verleden blijkt geromantiseerd te zijn, als jaren later de hoofd-persoon in hun boeken, gaat kijken of er nog iets van dat verleden bestaat. De hoofdpersoon uit Zwarte rijst, in Nederland na de repatriëring getrouwd met zijn jeugdvriendin uit Indië, heeft op vakantie zijn zoontje verloren door de onoplettendheid van zijn vrouw en hemzelf. Op een nostalgische reis naar Indonesië ervaren zijn vrouw en hij dat ze niet alleen hun kind zijn kwijtge- 28 Dirksen, Over beleving en werkelijkheid: het verloren paradijs raakt, maar ook elkaar. Geen gewoon Indisch meisje vertelt over de gespletenheid van de hoofdfiguur, van Indische afkomst maar in Nederland opgegroeid, en zoals uit heer reis te-rug blijkt, in geen van beide werelden helemaal 'thuis'. De vitaliteit die spreekt uit Wolkers, De walgvolgel, die zich ook voor een belangrijk deel in Indonesië afspeelt, is in zijn 'terugkeerboek' De kus vol-komen verdwenen: aftakeling, vermoeidheid, ziekte en verval worden versterkt door de hitte en vermoeienissen van de Indonesië-reis van de hoofdpersoon. In het bijzonder. Springer Springer is in dit rijtje ongetwijfeld degene, bij wie de romantiek van het exotische het sterkst -in bijna al zijn boeken- naar voren komt, maar in bijna al zijn boeken is het einde ook een deceptie: de hoofdpersoon loopt vroeg of laat tegen de harde werkelijkheid op: het leven is geen sprookje en is dat waarschijnlijk ook nooit geweest. Leuk is in dit verband dat Springer in Bandoeng Bandung zijn hoofdpersoon, Chris Regensburg, de volgende gedachten door het moede hoofd laat gaan (pag.23): "Hij was zo langzamerhand de laatste Nederlander met een Indisch hoofdstuk in zijn leven die nog niet was teruggeweeest naar dat paradijs van herkomst. Wat hij uiteindelijk, zuchtend en met tegenzin aan zijn bureau neergezegen, en na ingespannen piekeren, aan flitsen uit zijn vroegere jaren in Bandoeng, West-Java, kon terugroepen, leek de moeite van het opschrijven nauwelijks waard. Hij besefte dat bij niet één originele syllabe had toe te voegen aan de zogenaamde terugkeerliteratuur die sinds jaar en dag de Nederlandse boekwinkels uit puilde. Wie had géén goede herinneringen aan korte schooltijden, veel zwemmen, zorgzame bedienden, geheimzinnige na-tuur. Door duizend anderen reeds lang smakelijk af gesabbelde souvenirs -meer kreeg hij niet uit zijn pen.' Maar als Regensburg via een Indisch schoolvriendje echt met zijn Indische tijd wordt geconfronteerd, komen er ongewild nogal wat heel persoonlijke beelden en herinneringen naar boven die hij liever definitief vergeten had wil-len zijn. In Springers Zaken overzee, dat zich (ook) afspeelt in Indië, staat een passage die aardig aansluit bij de boven geciteerde zinnen uit De stille kracht (pag.6): 'Een collega ging met verlof. Drie afscheidsfeesten in een week [..] De eregas-ten die overmorgen naar Europa zouden vertrekken, werden toegedronken met 'daar gaan jullie, bofferds'. Iedereen had commentaar 'Zij wel, lekker naar de wintersport!' "Die zien we hier nooit meer terug!' 'Je moet wel gek zijn om in dit rotiand te willen werken..!' Zó kan Hella Haasse, wanneer zij in Krassen op een rots verslag doet van haar terugkeer naar Java in 1969, noch het Indonesië van dan zien noch haar Nederlands-Indië van haar jeugd. Vele bladzijden in haar 'Notities bij een reis op Java', zoals de ondertitel luidt, getuigen van de liefde die zij voelt voor dit uitgestrekte eilandenrijk. Zij uit die liefde in een zorgvuldige benadering van het heden, in haar uitleg van de ontwikkelingen die na het vertrek van de 29 Dirksen, Over beleving en werkelijkheid: het verloren paradijs Nederlanders hebben plaatsgevonden, in haar genuanceerde benadering van de twee presidenten die Indonesië hebben geleid: Soekarno en Soeharto, zo ver-schillend van karakter en optreden. En in haar boek staan ook een paar onver-getelijke verhalen, die je zo met de klas kunt lezen om de leerlingen een in-zicht te geven in de plaatselijke verhoudingen. Dat ik hier zwijg ovr Alberts en Brouwers en Kousbroek vindt zijn grond in het feit, dat elders in dit nummer aandacht aan hun Indië-gevoelens wordt ge-schonken. Indië, het Verloren Paradijs? Heeft het paradijs ooit bestaan of mogen we concluderen dat het om een meta-foor handelt voor een gelukkige jeugd: mijn tnmtgevoeT? Misschien moet ik er maar blij om zijn dat mijn 'bimt', mijn 'paradijs', vol-gebouwd is door de TU, niet meer bestaat: een herinnering die getoetst kan worden, gaat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid naar de bliksem. Indië, onuitputtelijke bron van paradijsverhalen! 30 Kees Combat Het verloren paradijs in de spiegel Enige bronnen nader bekeken Multatuli, Daum, Couperus, Dermoût, Ferguson, Fabricius, Haasse of Szekely-Lulofs, allemaal worden ze naast vele anderen geassocieerd met het oude Nederlands Oost-Indië, en dus doet zich de vraag voor: wat zal ik uit die veelheid aan mogelijkheden kiezen voor les of leeskring? Welke schrijvers van verhalen, romans en poëzie rekent men tot de literatuur en wie zijn het wier werk wij wel kennen, maar toch misschien enigszins besmuikt moeten laten liggen als het om de overdracht aan nieuwe generaties gaat? Goede toetsstenen daarvoor liggen in de Oost-Indische Spiegel van Nieuwenhuys en zijn bloemlezingen, verzameld in de bundel Het laatje niet los, en, om daarmee te beginnen, in het hoofdstuk dat Termorshuizen in Nederlandse literatuur, een geschiedenis, wijdt aan de Indische letterkunde. Termorshuizen neemt Luceberts 'Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia' als uitgangspunt voor zijn korte beschouwing. Het is gedateerd op de dag dat het Nederlandse leger de tweede politionele actie tegen de Indonesische opstandelingen inzette. Die actie liep op niets anders uit dan de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949. Hella Haasses Oeroeg, even-eens uit 1948, is de eerste reactie op de dekolonisatie en haar gevolgen voor de relatie tussen Nederlanders en Indonesiërs. Net als in de literatuur over de oorlog in West-Europa - zie daarvoor het vorige nummer van deze jaargang, 5/1 - duurde het jaren voor men, eenmaal weg uit Indonesië, behoefte ge-voelde of in staat was te schrijven over dat verloren paradijs en de wijze waarop men de laatste jaren daarin had ervaren. Indië en Indonesië waren ta-boe geworden' schrijft Termorshuizen (p. 717). Pas vanaf 1970 komt er een literatuur op gang die het recente verleden tot on-derwerp heeft. Termorshuizen wijst erop dat er een hele stroom van dagboe-ken - dikwijls dertig, veertig jaar na dato gereconstrueerd en gepubliceerd - op gang kwam. Daarvan zijn de bekendste en meest leesbare die van de in Batavia voor de Japanners werkende L.F. Jansen (In deze halve gevangenis, 1988 en de journalist Jan Bouwer (Het vermoorde land, 1988), en de literair uitgewerkte dagboeken van Margaretha Ferguson (Mammie, ik ga dood, 1976) en Beb Vuyk (Kampdagboeken, 1989). Termorshuizen noemt vervol-gens als hoogtepunten die wijzen op literaire verwerking boeken van C. van Heekeren (Het pannetje van Oliemans, 1966), Nic. Beets (Niet meer aan den-few,1959, herdrukt in 1980), Rob Nieuwenhuys (Een beetje oorlog, 1979), Paula Gomes (Sudah, laat maar) en A. Alberts (Namen noemen, 1962, en Een kolonie is ook maar een mens, 1989). De Oost-Indische Spiegel Nieuwenhuys begint met een fragment uit de gedenkwaardige reis van Willem Ysbrantszoon Bontekoe en laat daarmee meteen zien dat het hem niet te doen is om elitaire, 'hoogwaardige' literatuur, maar om teksten die de werkelijkheid 31 Combat, Het verloren paradijs in de spiegel uit verleden en heden op vrij directe wijze weergeven. Niet alleen Bontekoe, maar ook de zeven auteurs die Nieuwenhuys na hem opvoert in zijn bloemle-zing - van Nicolaus de Graaff tot F.W. Junghuhn - zijn een soort fenomeno-logen en antropologen. Zij zijn reizigers die goed uit hun ogen hebben geke-ken en hebben vastgesteld dat er op Java en Ambon uitbundig geleefd wordt. Met Tlantersfeest' van F.C. Wilsen krijgen we een eerste verhaal, en meteen na Wilsen is Multatuli met zijn Ik groet u allen zeer!' present. Volgen P.A. Daum, Couperus, Cohen, Walraven, Dermoût, Székely-Lulofs, Du Perron, Friedericy, Vuyk, Breton de Nijs (=Nieuwenhuys zelf). Van der Hoogte, Alberts, Mahieu en uit de laatste periode eerder genoemde Beets (de peda-goog), Duncan Elias, Zikken, Ferguson, Lin Scholte, Van den Bosch, Fijkelboom, Springer en Vervoort. Wie over hun band met Indonesië meer te weten wil komen, raadpleegt uiteraard het standaardwerk van Nieuwenhuys, want over elk van hen geeft dit de nodige kanttekeningen. Zijn selectie lijkt in elk geval een uitstekende start voor wie eens uitvoerig in de klas aandacht wil schenken aan het thema Indië. Geen enkele van de op dit moment in leven zijnde vertellers woont nog in Indonesië en met des te meer recht kan de titel van de bloemlezing gelden om-trent dit verloren paradijs: Het laatje niet los. Dat is de derde bron die heel zinvol is te hanteren. Wat er niet in staat Wie niet goed thuis is in de letteren zal zich afvragen waarom in de Oost-Indische Spiegel uit 1972 (latere drukken 1973,1978) zonder verklaring au-teurs als Brouwers, Wolkers, Haasse en Kousbroek ontbreken. Nu is Wolkers natuurlijk geen Indische schrijver en zijn point of view van de Nederlandse soldaat die in Indonesië huishoudt wijkt wel erg af van wat de auteurs van Nieuwenhuys doorgaans bieden, zie De walgvogel en De kus, waarvan ik al-leen het eerste boek eigenlijk de aandacht waard vind. Brouwers' Indië-trilo-gieHet verzonkene (1979), Bezonken rood (1981) en De zondvloed (1988 ) en Kousbroeks Oostindisch Kampsyndroom - elders in dit nummer uitvoerig met elkaar vergeleken - verschenen later dan Nieuwenhuys' Spiegel en ook voor de criminoloog Hoefnagels, die zijn jeugd in Indië in romans beschreef, o.a. De vulkaan (1984) kwam de bundel te vroeg. Heren van de thee van Hella Haasse uit 1992 kon natuurlijk niet in de Spiegel besproken zijn, maar haar novelle Oeroeg toch wel en Zelfportret als legkaart (1954) en Krassen op een rots (1970) evenzeer. Fabricius, de aartsverteller Wie ook ontbreekt, maar dan toch niet omdat hij te jong zou zijn, is de aarts-verteller Johan Fabricius. Een auteur die in het algemeen niet zo hartelijk is bejegend in onze literatuur, maar die toch de nodige verhalen en romans heeft geschreven waarom men hem de Nederlandse Somerset Maugham zou kunnen noemen. Misschien was zijn nadeel - hij leefde van 1899 tot 1989 - dat hij, hoewel in Bandoeng geboren, een mondiaal burger was die zo ongeveer overal kwam 32 Combat, Het verloren paradijs in de spiegel vóór wereldreizen algemeen vakantie- en vut-vermaak werden. Hij kreeg be-kendheid met romans die helemaal niet in Nederlands-Indië speelden, zoals Het meisje met de blauwe hoed (1927), niet zo lang voor zijn dood als televi-sieserie gedramatiseerd. Komedianten trokken voorbij (1931), Melodie der verten (1932), De dans om de galg (1934). Zijn romans speelden in Italië (Venetiaansd avontuur (1931), Leeuwen hongeren in Napels( 1934), of De oorlog van de kleine paardjes bijvoorbeeld, dat laatste nu ook nog extra pi-kant, omdat de schrijver daarin na zestig jaar de eigen ervaringen als 18-jarige 'Kriegsmaler' in het 2de Bosnisch-Herzegowinische Infanterieregiment in de Venetiaans Alpen beschrijft), in Frankrijk (De brug over de Dordogne, 1981), de Caribian (Onder de hete Caraibische zon, 1970), en ook gewoon Nederland (bijvoorbeeld Flipje, 1936), Engeland (een aantal verhalen) of Nederlands-Indië. Over ons verloren paradijs schreef Fabricius zelfs tamelijk veel. Verhalen en romans. Het meest bekend werden Gordel van smaragd, dertien verhalen, in 1961 verschenen en vele malen herdrukt, en de romans Nacht over Java (1943) en Luie stoel (1964). Later dook Fabricius in het verleden van Indonesië en beschreef onder meer de Pattimura-opstand op de Molukken (De schreeuw van de witte kakatoé), het leven van "Majoor Jantje', een eind acht-tiende-, begin negentiende-eeuw levende achterkleinzoon van een vrijgelaten slaaf (De zwaluwen van Klapanoenggal, 1979) en de ondergang van de Oostindièvaarder Batavia in 1629, overleefd door driehonderd van de schip-breukelingen die vervolgens werden geterroriseerd door een demonische apo-theker (Het beest uit de zee, 1980). Wat precies de reden is waarom Fabricius zo door de kritiek genegeerd is, ontgaat mij enigszins, en waarom Nieuwenhuys hem nergens noemt begrijp ik al evenmin, temeer omdat hij, met zijn Forum-attitude bepaald niet uit was op mooischrijverij. Ik denk dat het avontuurlijke in Fabricius' verhalen nu juist voor lezende jongens buitengewoon aardige lectuur kan opleveren. En dan denk ik ook aan die hangers uit 3havo. Van De scheepsjongen van Bontekoe tot Luie stoel is wel een flinke stap, maar het moet raar gaan als de tragikomedie van de Indische Oblomov die in Luie stoel wordt opgevoerd niet een beetje aanslaat. Ik ga dat boek hier niet behandelen, maar citeer met in-stemming de achterflap van de Salamander waarin het is afgedrukt. "Dit is de speelse roman over de charmante nietsnut, Jean Christophe MacMahon, bij-genaamd Bôm. Hij is vertroeteld door zijn lieve, maar domme moeder, door een ongetrouwde, eveneens lieve en domme tante, door zijn Javaanse minna-resje en zijn gefortuneerde, niet meer zo jonge vrouw. Tussen de vrouwen die hem in hun macht willen hebben komt Bôm hopeloos in de knel te zitten. Hij is te zwak van wil om zich te verweren en in zijn stoel liggend droomt hij van een teder en vredig geluk. Zo zegeviert hij al luierend over de vrou-wen; terwijl deze door spanningen en emoties verteerd worden, vlucht bij, ge-holpen door een robuuste natuur, in de slaap en de vergetelheid. De tragiko-medie over deze Indische Oblomov' had zich ook in Londen, Parijs of Den Haag kunnen afspelen, want ovral zijn beminnelijke mislukkingen. Maar al-leen in de tropen zorgt de hitte dat er voor rust altijd een goede verontschuldi-ging is te vinden." 33 Combat, Het verloren paradijs in de spiegel Het boek verscheen in 1964, vergt natuurlijk een zeker uithoudingsvermogen, maar Fabricius was in al zijn verhalen zozeer op de vertelling zelf gericht -een sterk verhaal, een levendige dialoog, de nodige spanning - en wist daarbij voldoende van de menselijke psyche om de lezer mee te (ont)voeren naar verre landen. De titels van de boeken die ik hiervóór gaf, spreken in dat opzicht boekdelen. Als de lezer geeft om het werk van P.A. Daum met zijn Indische mensen in Holland en Van de suiker in de tabak, zal zich ook in de Indische vertellingen van Fabricius thuisvoelen. En gelukkig sta ik in mijn liefde voor deze in 1981 gestorven verteller niet alleen, want in het laatst verschenen nummer van het Biografie Bulletin (1995/2) bepleit Joke Linders aandacht voor hem en herinnert eraan hoe hij ooit de C.W. van der Hoogtpnjs kreeg voor zijn bekendste werk na De scheepskongens: Komedianten trokken voorbij. Inderdaad, al uit 1931. Neut: „Nou moe ... de openbare ver-koop gaat niet door!" ... Taaie: „Souw 't soms 'n onderhanse verkoop geworre zijn?" ... 34 Dees Maas Factie en fictie van een verloren paradijs 'Bezonken rood' en 'Het Oostindisch kampsyndroom' In de vorige Tsjip merkte ik op dat Ik denk zoveel aan jullie van Hedda Kablshoven-Brester gelezen kan worden als de factie-variant van Tessa de Loo's fictie in De Tweeling. Bezonken Rood en Het Oostindisch kampsyn-droom van respectievelijk Jeroen Brouwers en Rudy Kousbroek vormen ook zo'n paar. Beide boeken houden zich bezig met de periode waarin Nederlands-Indië werd bezet door de Japanners. Daarmee was het verlies van de Neder-landse 'gordel van smaragd' in gang gezet. Ook de politionele acties konden deze ontwikkeling later niet stopzetten. Maar in dit geval ligt tussen deze twee werken, tussen de grenzen van fictie en factie, een niemandsland waar critici, historici en nabestaanden een felle strijd leverden om het gelijk van een van beide auteurs definitief vast te stellen. Bij de bespreking van deze werken in de klas kan men mijns inziens niet aan de tegenstelling factie en fictie voorbijgaan. De leesbaarheid Bezonken rood van Jeroen Brouwers heeft zijn weg naar de lijst allang ge-vonden. Deze roman, met een bescheiden aantal van 129 pagina's en zijn hel-dere stijl, laat zich gemakkelijk lezen, maar weet door zijn inhoud vele, ook jeugdige lezers, te boeien. De kamp-ervaringen van de kleuter Daantje, en de gevolgen ervan in zijn latere leven, bijvoorbeeld in de relatie tot zijn moeder, zijn indrukwekkende ingrediënten van deze roman. Het kan dan ook niet te veel gevraagd zijn om de leerlingen dit werk als basis voor lessen rond Kous-broek en Brouwers te laten lezen. (Iedere docent zal voor zijn eigen groep kunnen uitmaken in hoeverre hij daarbij gebruik moet maken van dwang-en/of ruilmiddelen: 'Je mag het op je lijst zetten' lijkt me in sommige geval-len een realistische zet) Met Het Oostindisch kampsyndroom is het heel anders gesteld. Terwijl Be-zonken rood ook toegankelijk is voor lezers die nauwelijks bekend zijn met het koloniale verleden van Nederland, eenvoudigweg vanwege de romanstruc-tuur, is lezing van Het Oostindisch kampsyndroom voor deze groep een zware opgave. Het boek is gepubliceerd als het zesde deel van Kousbroeks Anathe-ma's. Net als Multatuli's Ideeën bestaat deze reeks uit een bundeling van faits divers, waarin allerlei denkbeelden op verschillende wijzen verwoord worden en waarin wangedachten aan de kaak worden gesteld. Het Oostindisch kampsyndroom wordt vanwege zijn ongeordendheid en onafheid wel vergele-ken met het pak van Sjaalman. Het bestaat grotendeels uit krante-artikelen die tussen 1969 en 1991 gepubliceerd zijn, bier en daar door de auteur later aan-gevuld met nieuwe informatie, nieuwe inzichten of een literatuuropgave. Het gevolg is dat sommige onderwerpen daardoor meerdere malen aan bod komen en andere ontbreken. Het is veel meer dan een geschiedenis van het kampsyn-droom. Het is ook het relaas van de laatste decennia van de koloniale tijd, van 35 Maas, Factie en Fictie van een verloren paradijs wat Kousbroek zich daarvan herinnert en van de onbenut gelaten verzoe-ningsmogelijkheden. Een verzameling documenten dus, die alle samenhangen met de verwerking van het verlies van Nederlands-Indië en de beeldvorming daaromtrent, maar waar geen coherent geheel van is gemaakt. Een verzame-ling bovendien die 486 bladzijden beslaat. Het lijkt me dus redelijk wanneer een docent hieruit een keuze maakt die aansluit bij de thema's die Brouwers in zijn roman naar voren brengt en die de problemen die Kousbroek met diens werk heeft duidelijk in kaart brengen. Bijvoorbeeld artikelen als: De plaatijze-ren broek (blz. 25 t/m 31), Het kampsyndroom (364 t/m 379) en Het toma-tenketchup-Tjideng van Jeroen Brouwers (445 t/m 452). Het eerste artikel is een goed voorbeeld van de objectieve wijze waarop Kousbroek in zijn Indië artikelen te werk gaat. Hij beschrijft verschillende gouverneurs-generaals van Nederlands-Indië naar aanleiding van wat boeken die hij daarover te pakken heeft gekregen. Het tweede maakt duidelijk hoe Kousbroek staat tegenover weeklagende ex-geïnterneerden en tegenover de vergelijking tussen de Duitse concentratie-kampen en de Jappenkampen: 'Het lezen van een paar bladzijden in een boek als De negentien treinen naar Sobibor van dr. E.A.Cohen moet voldoende zijn om in te zien dat de Indische internering en de Duitse vernietigingskam-pen niet verschilden in graad, maar in soort. Iets dergelijks hebben wij niet meegemaakt, niet in de slechtste kampen, ook niet in de krijgsgevangenen-kampen - die zelf al veel slechter waren dan de burgerkampen. Er is geen en-kele overeenkomst en het is niet denkbaar dat iemand die in Indië geïnterneerd is geweest dat niet weet.' En in het laatste artikel rekent Kousbroek op niet mis te verstane wijze af met de leugens' in Bezonken roodVan Jeroen Brouwers. 'Van verkrachtingen in Indische kampen mogen maar zeer weinig gevallen bekend zijn: bij, stap-stap-stap Daantje, vier jaren oud, hij stond erbij en bij keek ernaar. Niet zo-maar één verkrachting, maar aan de lopende band; hij zag er in 'verschillende varianten'. Een andere ex-geïnterneerde uit Tjideng, Fred Lanzing, de schrijver van een monografie over dit kamp, tien jaar ouder en wonend in dezelfde straat, heeft nooit gehoord over verkrachtingen, die trouwens ook niet ge-noemd worden in de getuigenverklaringen van het proces dat na de oorlog is gevoerd tegen de kampcommandant Sonei. ' factie en fictie De volgende opdracht zou men kunnen gebruiken om de leerlingen vertrouwd te maken met de begrippen factie en fictie en daarmee de basis te leggen van waaruit ze de werkwijzen van Kousbroek en Brouwers kunnen begrijpen. Er wordt hen gevraagd twee maal hun geboorte te beschrijven. (± 1 A-4) Voor de eerste versie moeten ze gebruik maken van bronnenmateriaal. Hier-voor kunnen hun geboortekaartjes, het trouwboekje van de ouders, hun baby-boeken en fotoalbums bijvoorbeeld gebruikt worden, maar ook verhalen van vader, moeder en andere familieleden. Bij de tweede versie vertellen ze hun geboorteverhaal vanuit de ogen van va-der, moeder of de baby zelf. Hieraan liggen enkele feiten uit de eerste versie 36 Maas, Factie en fictie van een verloren paradijs ten grondslag; de rest mogen ze verzinnen. Naar aanleiding van deze opdracht kan in de klas gesproken over het waar-heidsgehalte van beide verbalen. Uiteindelijk zal men tot de conclusie komen dat het eerste verhaal aan de waarheid getoetst mag worden, omdat geschreven is met de intentie van een objectieve weergave. Vervolgens dat het tweede verhaal strijdig mag zijn met de waarheid, omdat het fantasie, fictie is. Wan-neer enkele versies voorgelezen worden, zal bovendien blijken dat de ene leer-ling in zijn tweede versie meer van de werkelijkheid afwijkt dan de andere. Bezonken rood en Het Oostindisch Kampsyndroom zou je met deze twee werkwijzen kunnen typeren. Kousbroek volgt de eerste methode; hij neemt over het algemeen feiten tot uitgangspunt van zijn Indië-bespiegelingen. 'Vrijwel onopgemerkt is vorige week in Den Haag op tweeëntachtig-jarige leeftijd Chalid Salim overleden. In de meeste kranten heeft voor zover ik weet geen overlijdingsbericht van hem gestaan...' zo begint bij een artikel over Boven-Digoel, een Nederlands interneringskamp, waar Salim wegens nationa-listische activiteiten vijftien jaar heeft doorgebracht. Hij vergelijkt de manier waarop Indonesische geïnterneerden over de Nederlandse kampen hebben ge-schreven en de manier waarop Nederlandse geïnterneerden dat over de Jappen-kampen deden. Bovendien staaft Kousbroek in Het Oostindisch kampsyn-droom veel van zijn opvattingen met statistisch materiaal (vergelijkingen van het aantal sterfgevallen in Duitse en Japanse kampen) of authentieke bronnen (zoals het dagboek van zekere mr. dr. L.F. Jansen in het artikel Een ziener in Niemandsland). Brouwers volgt de tweede methode. Hij refereert weliswaar aan de werkelijk-heid, bijvoorbeeld door het beschreven kamp Tjideng' te noemen, maar voegt daar zelf elementen aan toe. Op zich een legitieme manier om een roman te schrijven, ware het niet dat Brouwers in het boek zelf en later ook in een in-terview ("Mensen die niet van romans houden kunnen het als geschiedschrij-ving lezen; als documentaire' HP, 7-11-1981) een schijn van feitelijkheid op-houdt. Achteraf is vast komen te staan dat het kamp Tjideng geen wachtto-rens had van waaruit Japanners met machinegeweren op de geïnterneerden let-ten en evenmin droegen de Japanners de door Brouwers beschreven spijker-laarzen. De verschrikkelijke martelingen die hij vermeldde hebben niet op de door hem beschreven manier plaatsgevonden. Daarmee haalde Brouwers zich onder meer het verwijt op de hals dat hij aan de Duitse concentratiekampen ontleende beelden projecteerde in de Jappenkampen. Ik denk dat Peter Nijssen gelijk had toen hij in 1992 in het Utrechts Nieuwsblad schreef dat Brouwers enkel had kunnen reageren met de opmerking dat hij een fictie geschreven had. Maar dat deed hij niet Brouwers hield vol dat zijn een boek een eminente documentaire waarde had. En hoewel er genoeg redenen zijn te bedenken, waarom hij gelijk had, sprak hij daarmee zelf de vloek uit die zijn werk in de ogen van velen naar het niemandsland tussen fictie en factie zou verbannen. Maar ook Kousbroek kwam onder vuur te liggen. Met het artikel De raaskal-lende gelijkhebber1 in De tijd van 25 november 1988 beschreef Brouwers met enkele voltreffers de zwakke kanten in Kousbroeks verhaal. 'Jeroen Brouwers onthoofdt Rudy Kousbroek' kopt De Tijd op de voorpagina. Zo, dus Kousbroek meent dat de 'wie de Jappanners afschildert als sadisten, 37 Maas, Factie en fictie van een verloren paradijs moordenaars en oorlogsmisdadigers, dit doet vanuit de pathologische instel-ling van Europeanen die zulke dingen verzinnen en willen lezen, om er dan verontwaardigd over te zijn.'? Aanleiding voor Brouwers om de lezers te trac-teren op een lange lijst van misdaden door Japanners. 'Moet ik nog vertellen over de Burma-Siam-spoorlijn? Van de 46.000 geallieerde krijgsgevangenen die bij de aanleg daarvan betrokken waren, stierven er 16.000.' Hij weet zo aannemelijk te maken dat het gedrag van de Jappanners wèl is te vergelijken met dat van de nazi's, iets wat Kousbroek ten enen male ontkent Dat is het eerste schot dat Brouwers lost Het volgende treft ook doel: Brouwers ontleedt keurig de door Kousbroek gebruikte literatuur en kan vaststellen dat daarin de 'gruwelbeschrijvingen' niet serieus genoeg worden genomen. Vervolgens he-kelt Brouwers de opvattingen van Kousbroek omtrent het kampsyndroom. Het artikel wordt gaandeweg harder en richt zich steeds meer op de persoon Kousbroek. Ook in dit artikel komt het probleem van factie en fictie duidelijk naar voren: "Nog een truc van Kousbroek is, om in literaire werken te onderzoekenof de erin beschreven verhalen voldoen aan 'de' historische'waarbeid', of 'werkelijk-heid' (deze woorden gebruikt hij naar willekeur door elkaar heen). Roman-schrijvers mogen niet liegen, noch overdrijven, vindt Kousbroek, en roman-schrijvers mogen ook niets aan 'de feiten' toevoegen. Doen romanschrijvers dit alles wel dan is hun werk 'onwaarachtig' (nog zo'n woord dat zeer gemak-kelijk uit de schrijfmachine van deze zeer integere en waarheidslievende es-sayist tuimelt)." Boeiend om te zien hoe hier de auteur, die de meest objec-tieve weg leek te bewandelen zijn feiten worden ontnomen: "Kousbroek en 'feiten'! Is dat niet even ongerijmd als een kikker en een slurf? Deze discussie roept fundamentele vragen op naar de 'waarachtigheid' van fei-ten in het licht van de menselijke beleving tegen een lugubere achtergrond. Het verloren paradijs Hoe deze boeken zich laten verbinden met het thema van een verloren para-dijs, laat zich makkelijk raden. Beide verhalen over de jammerlijke ondergang van de Nederlanders in Indië die daar eerder zelf de touwtjes in handen hadden gehad. Niet alleen werd hun eigen wereld volkomen omgedraaid, waarbij de periode van voor hun internering hen vanzelfsprekend paradijselijk voor-kwam, ook zou Nederland werkelijk een door haar beheerst gebiedsdeel verlie-zen. Toch sluit Het Oostindisch Kampsyndroom meer bij deze thematiek aan dan Bezonken rood. 'Het lezen van geschiedenisboeken wordt mij vaak bemoei-lijkt door een eigenaardige bijkomstigheid: nadat ik een poosje gelezen heb begint mijn fantasie te concurreren met de tekst. Niet de gebeurtenissen die in het boek worden beschreven houden mij meer bezig, maar de varianten daarop die ontstaan in mijn verbeelding. Om een voordehandliggend voorbeeld te noemen: ik kan niet over Napoleon lezen zonder dat ik koortsachtig manieren begin te verzinnen om de Engelsen te verslaan.' Zo luidden de eerste regels van Het Oostindisch Kampsyndroom en gaandeweg het boek zal Kousbroek meer dan eens laten zien dat deze zelfanalyse meer is dan een literaire vondst 38 Maas, Factie en fictie van een verloren paradijs Voortdurend is bij op zoek naar manieren waarop het beter had kunnen gaan. Waarom hebben de Nederlanders niet voor beter onderwijs gezorgd, vraagt bij zich bijvoorbeeld af. Ook in de manier waarop hij wantoestanden die onder Nederlandse gezagsdragers voorkwamen aan de kaak stelt, ligt besloten dat In-dië niet op deze manier verloren had mogen gaan. Wat hebben we verkeerd gedaan? Voor Kousbroek heeft het Indië van toen duidelijk een emotionele waarde. En het verlies, van iets wat nooit het paradijs werd, dat het had kun-nen zijn, spreekt uit vele passages. In het hier besproken werk van Brouwers vinden we nauwelijks sporen van heimwee. Geen beschrijvingen van de overweldigende natuur, geen herinne-ringen aan het lopen op de hete spoorrails, geen tranen bij het horen van de tune van het destijds populaire radioprogramma 'Het Arendsnest1. 'Och', zegt Brouwers.lk heb geen heimwee. Dat is iets van een oudere generatie, die er haar jeugd heeft doorgebracht... Ik ben van de generatie die alleen maar in dat land geboren is, en er niets mee heeft.' (HP 16-1-1982) Botsing der genera-ties, schemergebieden van fictie en factie, auteurs die elkaar een ('onwaarach-tig') kampsyndroom toeschrijven, een verloren paradijs; genoeg ingrediënten voor zinnige lessen rond deze twee romans. Literatuur Jeroen Brouwers, Bezonken rood (Amsterdam 1984) De Arbeiderspers Rudy Kousbroek, Het Oostindisch kampsyndroom (Amsterdam 1992) Meu- lenhoff 39 Jacques de Vroomen Indië of het verdriet van Moeder Dao Moeder Dao stierf en haar as vulde de kloven en spleten in de bergen en ook de aarde in de dalen werd bedekt met haar as. En uit die as werd nieuw leven geboren. Ook de mensen die dus al-lemaal broeders en zusters zijn. De slotwoorden van Moeder Dao, de schildpadgelijkende. Een bijzondere documentaire over Nederlands-Indië. Regisseur Vincent Monnikendam bekeek 120 uur nitraatfilm, documentair materiaal over 'onze Oost' uit de periode 1900-1940. Resultaat: een 'nieuwe' documentaire van anderhalf uur. Een indrukwek-kend maar vooral onthullend produkt. Als kinderen van Moeder Dao zijn we allemaal zusters en broe-ders. Die slotzin van de film van Monnikendam vormt een schrijnend contrast met de beelden die aan deze afsluiter vooraf-gaan. Geen film over broeders en zusters maar over meesters en slaven. De meesters: de Nederlandse koloniale overheersers. Mannen in onberispelijke witte kostuums. Hun bezigheden van dien aard dat er weinig kans is dat de onberispelijke witheid door vlekken ontsierd wordt. Hun vrouwen, chique gekleed, bezig met kinderen of een glimlachende decoratie op parties. Veel stoelen, heel veel zittende Nederlanders. Tempo doeloe. Mannen gebaren druk, naar inlanders die op het veld een strakke lijn vormen, met ontblote zwetende bovenlijven. Of zij controleren in de fabriek of toasten in de club. Doorlopend gewichtig. Soms zijn die mannen missionaris, met baard en toog weggelopen uit de missieboekjes. Bij de verkondiging van het christelijk geloof gaan deze mannen op dezelfde manier te werk als hun landgeno-ten op de plantages of in de fabrieken. Veel nadrukkelijke geba-ren en zichtbaar geïrriteerd wanneer de instructie niet feilloos werkt. Wanneer zo'n kleine wilde bijvoorbeeld moeite heeft met het christelijk kruisteken. Een stomme film. Je ziet wel monden bewegen maar hoort nooit iemand praten. En juist omdat het geluid ontbreekt, worden be-wegingen en gebarentaal uitermate sprekend. Zwoegende Indo-nesiërs en toekijkende Nederlanders. Tot verdriet van Moeder Dao. Een prachtige film voor het onderwijs. Als illustratie bij geschie-denislessen over ons koloniale verleden of als beeldverhaal naast Indische literatuur. Beelden waarbij taal volledig overbodig is en waar je een gevoel van diepe schaamte aan overhoudt 40 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas Wam de Moor Indische duinen van Adriaan van Dis in klas en leeskring 1. Literaire analyse 1.1 De context Jarenlang gewaardeerd als de bijna anonieme eindredacteur van NRC's Zaterdags Bijvoegsel. In kleine kring gekend als een krachtig verdediger - sa-men met Hans Ester en Gerrit Olivier - van Zuidafrika's witte balling Breyten Breytenbach. Schrijver geworden in 1983 met de alom besproken novelle Nathan Sid. In Casablanca laat hij zich zien als de vertellende bereisde Roel. In zijn drie reisboeken Een barbaar in China, Het beloofde land en In Afrika loopt de westerling op eieren, zich bewust van de eigen materiële voorsprong, maar ook geestelijke achteruitgang. Intussen wordt hij in eigen land op het schild geheven als de beste interviewer van schrijvers die ons land in het tele-visietijdperk gekend heeft, maar ongenadig onderuit gehaald wanneer Vrij Nederland van 22 augustus 1992 aantoont dat in Het beloofde land hele stuk-ken zijn overgeschreven uit een vijf jaar eerder verschenen studie van de Amerikaanse antropoloog Vincent Crapanzano. "Nathan' zei zijn moeder, leer toch eens het verschil tussen mijn en dijn' {Nathan Sid, p. 41). Aangeslagen trekt Van Dis, intussen ook schrijver van de puberteitsroman Zilver of Het verlies van de onschuld, zich terug uit de televisie, om zich in september 1994 te revancheren met de roman Indische duinen. Daarvoor nomineert men hem enige malen en de nominatie voor de Gouden Uil levert de uil zelf op: Vlaamse erkenning voor een on-Vlaamse, eerder cosmopolitische auteur. 1.2 Indische duinen en Nathan Sid "Nathan was er nooit geweest, maar wel gemaakt'. Zo luidt de eerste zin van Nathan Sid. In de proloog van Indische duinen komt een moeder van drie meisjes zwanger aan in Nederland. Ook Van Dis zelf werd in Indië 'ontvangen' en in Bergen (NH) geboren, in 1946. Nathan = Van Dis. En ook: Nathan = niet Van Dis. Want fictie vult aan wat de feitelijkheden niet geven. Nathan komt voor in Nathan Sid en, zij het lichtelijk verstopt achter de let-ters van zijn naam, in Indische duinen. 'Ook de smaak van slaag kende Nathan al jong. Pa Sid regeerde met de lini-aal, Nathans drie oudere zusters trapten hem op zijn tenen en smoorden hem in hun apeliefde'. En: Nathans vader stond daar - op de met batik afgedekte hutkoffer tegenover Nathans bed - 'zwaaiend in een witte korte broek en de in de oorlog doodgeschoten vader van zijn zusters droeg een plusfour met ver-band om zijn kuiten, poeties noemde zijn moeder dat.' Zo lezen we het in de novelle. Dezelfde informatie geeft Indische duinen. Maar nu krijgen Jana, Ada en Saskia die als drie zusters herhaaldelijk genoemd worden in Nathan Sid en daar alleen op blz. 36 alle drie met name worden aangeduid, veel duidelijker gezichten, onderscheiden karakters en zij zijn in de zijluiken van het drieluik. 41 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas dat de roman is, de voornaamste personages. Het veel grotere middenluik wordt beheerst door de zoektocht van Nathan naar de ware aard en achtergrond van zijn vader Justin. Indische duinen laat zich uitstekend lezen zónder dat de lezer aandacht schenkt aan Nathan Sid, maar in klas of leeskring kan men dat beter wél doen. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste geeft Nathan Sid heel globaal het kader waarbinnen de roman zich ontwikkelt en ten tweede laat een vergelijking van de twee boeken zien hoe volstrekt anders een auteur eenzelfde stof kan uitwer-ken. Wat het kader betreft: in wezen is de vader van Nathan in de novelle en Nathan in de roman dezelfde man: knap, streng, stiefvader van de meisjes, va-der van de jongen. In beide werken onderwerpt de moeder zich ogenschijnlijk aan het gezinsbeheer van haar man, maar volgt ze in feite haar eigen lijn. In beide werken is Nathan heel sterk bezig met de vraag wie toch deze vader is en of het hem wel mogelijk zal zijn zich van de gelijkenis met hem te bevrij-den. Nathan Sid eindigt met die vraag en Indische duinen is de poging eens en voorgoed die gelijkenis als probleem van zich af te schudden: hetzij door de gelijkenis te kunnen ontkennen, hetzij door haar te aanvaarden en ermee te le-ven. De tweede reden is van structurele aard: terwijl de novelle een buitengewoon losse constructie heeft - ze bestaat uit een snoer van vijftien kralen, moment-opnamen uit het leven van het jongetje Nathan Sid -, is de roman een logisch geordend geheel. Van Dis kan zelfs het bezwaar te horen krijgen dat proloog (p. 5-15) en epiloog (p. 307-314) van de roman wel wat al te nadrukkelijk als parallel zijn neergezet. Tussen beide in kent de tekst de ik-verteller, maar pro-loog en epiloog zijn geschreven in de hij-vorm met de moeder van Nathan als degene in wie de lezer geacht wordt zich te verplaatsen. Nu is die verbinding tussen de proloog en de hoofdtekst heel causaal, maar omdat in de hoofdtekst Nathan meer en meer het belangrijkste personage wordt, is de afronding via de moeder mi. te gewild. Aardig probleempje om met medelezers of leerlingen naar te kijken, dunkt mij. 1.3 Het verhaal De roman bestaat uit zes hoofdstukken, ingeleid en afgesloten met ongetitelde stukken van enkele bladzijden, die we als een proloog en een epiloog kunnen beschouwen. De proloog (5-15) beschrijft hoe drie meisjes - Jana, Ada en Saslria-, met hun moeder en haar geliefde Justin op 30 april 1946 via IJmuiden Nederland bin-nenvaren. Het is de moeder die op deze bladzijden sterk geobserveerd wordt. Een sterke boerendochter keert terug naar haar vaderland, fysiek zwak en vol zorg voor de toekomst. Geen gelukkig begin: uit de koffers blijkt de meege-brachte thee gestolea "Erger dan drieëneenhalf jaar kamp" luidt de slotzin van deze proloog, en daarmee is meteen een belangrijk gegeven geïntroduceerd. 42 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas Eerste hoofdstuk De titel van het eerste hoofdstuk geeft aan hoe vervreemd Nathan is geraakt van zijn zusters en zijn moeder. In TDood aan de familie' ( 17-65) staat ook let-terlijk het sterven centraal. Zesenveertig jaar na de aankomst in Nederland is Ada aan kanker gestorven. Ze heeft een man. Maarten, die al half dement is, en een zoon, Aram, een jongen nog, voor wie Nathan vaderlijke gevoelens blijkt te koesteren. Met het sterven van de halfzuster is er voor het eerst de associatie met de vader (p. 19), wiens sterven neerkwam op een wild gevecht. Nathan was toen elf jaar. Aram nu veertien. Ongetwijfeld zal een ervaren lezer bij het lezen van dit hoofdstuk associaties hebben met andere recente sterfbedverhalen die aan Van Dis' eerste hoofdstuk enige charme ontnemen. Het fysieke leed dat kanker stervenden berokkent is in Wolkers' Turks fruit voorgoed onder woorden gebracht En de gedachten bij het sterfbed wekken de herinnering aan de schitterende monologen die in Wit is altijd schoon van Leo Fleijsier te vinden zijn. De karikaturale beschrijving van de wijze waarop een begrafenisondernemer dit hele hoofdstuk door een rol speelt is na zulke evocaties bij Maarten 't Hart en Jeroen Brouwers zelfs irri-tant. Wat mooi blijft zijn de persoonlijke reacties van de andere zusters en de verteller, zijn neefje en de echtgenoot. Het verhaal van de begrafenisondernemer en de wake bij Ada's sterfbed worden verweven met de uiteenzetting over het verleden, met name wie toch de vaders waren van enerzijds de meisjes en anderzijds Nathan, en, aan de hand van Ada's dagboekblaadjes: het leven van de vrouwen in het Japanse vrou-wenkamp. Het zijn die bladzijden (39-46) die aparte aandacht waard zijn. Wat bijvoorbeeld zal het oordeel zijn van leerlingen over Ada's houding tegenover een Japanse officier? Nathans afkeer van zijn familie heeft onder meer te maken met de softe be-langstelling van de moeder en Saskia voor het irrationele. Nathan herkent in Arams verlegenheid om na het sterven van zijn moeder zijn vriend te ontmoe-ten zichzelf na de dood van zijn vader. Hij wilde geen horloge hebben van 'de hand die als hij strelen wil me onverwacht knijpt', die van zijn vader (p. 51). Els Groeneweg (een bijfiguur) komt in Nathans herinnering als 'mijn eerste stille liefde' (46). Tijdens de condoléance ziet hij haar terug en is meteen weer verliefd (59). Els vertelt Nathan dat zijn halfzuster Jana in Canada ook kanker in vergevorderd stadium heeft. Ze spreken af elkaar te ontmoeten. Een tante (Nikki, 90 jaar oud) vertelt Nathan over het kamp (61) en spoort hem aan naar Jana te gaan. Zij wijst hem op zijn dubbele houding tegenover zijn vader (63). Tweede hoofdstuk Het tweede hoofdstuk, 'Akte van ontkenning' (67-112), begint met een karak-terisering van Nathans moeder als iemand die troost zoekt in de schimmenwe-reld, en daarin steunt Saskia haar. Nathan trekt zich terug, alleen Aram wil hij bijstaan. Herinnering: Nathan vertelt op het schoolplein hoe zijn vader, die aan een hartziekte lijdt, door de artsen om zeep wordt geholpen tijdens een mislukte operatie. In feite stierf hij aan de A-griep. 43 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas Het verleden krijgt nu meer en meer greep op Nathan. P. 72: Ik besefte dat ik niet om Ada rouwde, maar om mijn vader. Ik dacht dat ik hem goed in be-dwang had, vastgestampt onder zoden van cynisme, en nu piepte hij plotse-ling uit zijn graf. Jaren was mijn haat een houvast, alles wat ik deed of naliet kwam voort uit verzet tegen mijn vader. Hij beroepsmilitair, ik lakte mijn nagels om aan de dienst te ontsnappen. Hij een man van de klok, ik zonder en als het even kon te laat. Mijn haat was een bron van energie.' Als hij zijn telefoon weer opneemt, begint Saskia over het verleden. En wij krijgen te lezen hoe Indische Nederlanders hun terugkeer ervoeren: genegeerd door de Nederlanders die het te druk hadden met de Wederopbouw. Saskia maakt Nathan duidelijk dat zulk een verleden alsnog verwerkt moet worden (74-81), maar hij houdt het af: komen haar problemen niet ergens anders van-daan? Tijdens een wandeling in de duinen bij Bergen zien Saskia en Nathan het koloniehuis terug waarin ze met drie andere Indische families hebben ge-woond, in de Indische' duinen dus, en komt Nathan meer te weten over zijn vader, hoe in feite zijn halfzusters zijn vader voor hem hebben uitgezocht, zo mooi was Justin (84-91). Nathan krijgt via Saskia een brief van een tante die het beeld dat Nathan van zijn vader heeft wil bijstellen (92-94), en Saskia vervolgt haar zelfonderzoek: zij heeft gemerkt dat zij twee vaders wilde dienen en dat dit haar noodlottig is geworden (95-98). Na een gesprekje met zijn moeder over de briefschrijvende tante Edmee reconstrueert Nathan zelf, met behulp van een notariële acte, de familiegeschiedenis (101-110). Heel poëtisch is de anderhalve bladzijde waarmee dit hoofdstuk eindigt, van p. 110, r.2 van onder: "Famine. Je wordt gemaakt" enz. tot einde hoofdstuk (p.112). Ik zou mijn lezers zeker wijzen op de lyriek van deze passage. Derde hoofdstuk Het derde hoofdstuk ('Verduisterd oog', 113-138) begint met een terugblik op het vertrek van Jana, zoveel jaar geleden, naar Canada (113-118). Nathan was toen negen. Jana vertrok met ruzie: ze was de lieveling geweest van Nathans vader (gesuggereerd: incest; Jana 'vluchtte weg' staat er). Haar man had geva-ren en behoorde ook tot de Indische clan. Nathan wandelt met Aram door de duinen (119-128) en praat met hem over het sterven van zijn moeder. Volgt een herinnering aan de hond die Nathan als kind graag had willen hebben en hoe hij even driftig kan worden als zijn vader. Die overeenkomst wordt nog eens bevestigd wanneer hij in het derde gedeelte van dit hoofdstuk Els Groeneweg opzoekt en met haar het verleden in Indië oproept. Ze citeert uit brieven vanhaar vriendin Jana, ze vult de informatie over de kampen aan, onder meer met het verhaal over het slaan door de Jappen bij niet-groeten, hoe kinderen als Els en Jana, eenmaal in Holland, als dom-koppen werden behandeld (129-136), en tenslotte hoe charmant Nathans vader kon zijn (137-138) - wat Nathan voorlopig nog niet kan verdragen. Boos ver-laat hij Els. Vierde hoofdstuk Na deze aanloop naar het verleden brengt In het gelid' (139-211) de climax waaraan de roman zijn titel ontleent: de herinnering aan het leven van het ge- 44 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas zin in het voormalige koloniehuis. Nathan roept in de ik-vorm, in de onvol-tooid tegenwoordige tijd, een wandeling op met zijn vader bijna zeven jaar nadat het gezin is gerepatrieerd, Nathan moet dan zes zijn. Zijn vader en hij harden zich tegen de kou. De vader praat onderweg met wie hij tegenkomt. Die herinnering zet een hoofdstuk in waarin heden en verleden afwisselen, maar steeds de vader in het brandpunt van de vertelling staat. De verteller re-gistreert intussen zijn eigen reacties op de herinneringen, zijn verzet, zijn op-standigheid, zijn bewondering ook voor de vechter die zijn vader blijkt te zijn. Hij voert een dialoog met hem( 151-154). Hij vertelt een van zijn sterke ver-halen na (154-157) en vervolgt de dialoog (157-170). Hij realiseert zich dat hij van zijn vader ook de kunst van het vertellen heeft overgenomen (p. 159). Door informatie die Nathan van kampgenoten van zijn vader krijgt, merkt hij dat zijn vader meer respect verdient dan hij ooit heeft gedacht: moedig, acteur, stoer, de jappen de baas (170-175). Feitelijk begint hier, naar mijn mening, een nieuw hoofdstuk. Van p. 175-211 wordt verteld hoe Nathan contact heeft met de briefschrijfster uit het tweede hoofdstuk, tante Edmee, halfzuster van zijn vader. Zij heeft in eerste instantie behoefte aan enig menselijk contact en haalt hem binnen als de ver-loren zoon. Er zijn twee sessies voor nodig om deze bron voldoende uit te putten, tussentijds maakt Nathan zich van haar los, maar tenslotte is hij te nieuwsgierig naar wat Edmee over zijn vader heeft te vertellen en keert hij bij haar terug. Zij roept, bij alle bigotterie haar eigen - door Van Dis fraai neergezet -, meer dan wie ook het familieleven in het oude Indië op en releveert de Italiaanse afkomst van de familie en het Narcissus-gedrag van de grootmoeder Odile Didier, die haar kinderen wegstopte in plaats van ze te koesteren. Ze geeft Nathan uiteindelijk een collectie brieven in handen van zijn vader aan haar moeder en haar, waarin de eerste Bersiap-tijd wordt beschreven (191-195). Het is hier vooral het handschrift dat Nathan voor zijn vader inneemt: "Hier golfde zijn stemming op papier, hoop en wanhoop, hard en zacht streden om de re-gel." (193). Hij krijgt foto's te zien, tot en met die van een Justin in traves-tie: "De man die mij tot vent probeerde te slaan droeg een jurk" (p. 196). Met al dat materiaal construeert Nathan nieuwe verhalen over zijn vader, zie bij-voorbeeld het verhaal van het kaalknippen (p.202-205), waarvan hij tot zijn verbazing merkt dat hij op deze wijze met zijn vader in het reine komt ("Ik had hem met zijn eigen verhalen getemd", p. 205). Vragen blijven er, maar de rouw is voltooid, de zoon heeft zich verzoend met de vader. Vijfde hoofdstuk Nu is er weer ruimte voor het heden, waar Aram Nathans steun nodig heeft en krijgt. Het vijfde hoofdstuk, 'Driftzand' (213-272), begint met het headban-gersball waar Nathan Aram mee naar toe heeft genomen (213-221). Dat de 51-jarige verteller hier de nodige zelfspot aan de dag legt, spreekt vanzelf. Aram vindt het gezellig: 'we waren net een gezinnetje'. En Arams vader heeft hem nodig: Maarten heet hij, net als de hoofdfiguur van Bernlefs Hersenschimmen. Toeval? In elk geval even zielig. 45 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas De herinneringen aan zijn jeugdjaren in de duinen blijven Nathan bezighou-den. Hoe zijn vader de wezen haatte die ieder jaar vakantie kwamen houden en met de Indischmensen spotten. Dat cumuleert naar één gruwelijk moment waarop Nathan, dan al puber, door zijn vader wordt afgetuigd en prompt daarop wordt geveld door een geheimzinnig virus. Tijdens zijn ziekbed gaat bij lezen, voltrekt zich een stuk van zijn ontwikkeling, en voelt de liefde van zijn vader. Maar dan is er nog de herinnering aan de stok van het tafellaken (242-245) waarmee de vader de jongen trainde tijdens zijn revalidatie. Daarna volgt, tijdens de toenemende dreiging van de Koude Oorlog, de ziekte van de vader, en hoe deze een (m.i. te) lang verhaal vertelt, dat met de passage vanaf p. 222 dit hoofdstuk tot het taaiste van de roman maakt - zeker iets om op te letten bij de behandeling ervan. Het gedeelte vanaf p. 260 tot p. 272 is daar-entegen opwindend geschreven en bevat de laatste stuiptrekking in het ge-vecht met de vader. Het eindigt weer bij Aram: hij heeft zijn oom niet meer nodig, is over zijn dieptepunt heen en zal zelf voor zijn vader zorgen. Zesde hoofdstuk En zo keert de lezer als vanzelfsprekend terug naar het heden, waar na Ada nu ook Jana ten grave gedragen zal worden. 'Op herhaling' (273-304) heet het hoofdstuk toepasselijk. Allen verzamelen zich rond Jana in Canada om de be-grafenis van Ada nog eens te beleven: "Vertellen dus, van kist tot rozen-tuin. ..de rouwadvertentie, de bloemen, wat we droegen, het weer, geen detail werd Jana bespaard.' (p. 273). Jana is opgegeven. Samen halen halfzussen, moeder en broer herinneringen op aan het verloren paradijs en Jana verdeelt de foto's van vroeger want haar man Errol zal ze toch maar bij de vuilnis gooien. 'De schaar kliefde door de lucht, vroeger was verknipt." (279). Nathan merkt dat hij vervreemd aanwezig is, maar gaandeweg zachter en lie-ver wordt (281), gewoon maar zit en luistert als een vorm van houden van. Desondanks loopt het uit op een tragikomedie, een klucht zonder vrolijkheid, die de familie uit elkaar doet spatten. Nathan blijft een beetje buiten schot deze keer, praat met Saskia, neemt afscheid van Jana, hoort zijn moeder uit en belandt tenslotte alleen in de brede duinen van Cape Cod aan de Amerikaanse oostkust. Daar wordt in een laatste herinnering de vereniging van vader en zoon bevestigd (302-304). De epiloog In de [epiloog] (307-314) neemt 4e verteller afstand: T)e moeder had haar dochter begraven.' (307). Na de begrafenis van Jana en de ontmoeting met haar kleinkind reist ze terug naar Nederland. Ze zou Ada en Jana wel achterna willen zweven, maar voelt zich verantwoordelijk voor Aram (niet eerder ove-rigens!). Turend naar de gezinsfoto die Jana haar heeft gegeven, stelt ze vast dat Nathan en zijn vader 'gek op elkaar' waren, 'je zag het op die foto' (312). Een vraag die bij leerlingen op zal komen is, waarom de moeder, wanneer ze dit zo'n mooie foto vindt, toch even later met een handvol snippers zit? Rest alleen de beweging van het begin, want een roman moet toch symme-trisch zijn: T)e gezagvoerder zei dat Nederland nu voor hen lag, het vliegtuig 46 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas zette de landing in. Iemand had de luikjes naar beneden gedaan, het ochtend-licht kierde langs de randen. De moeder wilde de kust zien, ze schoof haar luikje op en keek omlaag. Ze zag alleen maar golven." Einde boek. 2. Didactische analyse Uit de samenvatting van de roman is duidelijk dat Nathan, als hoofdpersoon en ik-verteller van het eigenlijke verhaal, de protagonist is met zijn vader als de belangrijkste antagonist. Daarnaast fungeren zijn moeder, twee van zijn drie halfzusters (Saskia en Jana), tante Edmee en Els Groeneweg als "helpers' in de oplossing van het conflict met zijn ouders. De roman is bij uitstek ge-schikt voor een verhaalanalyse zoals door Mieke Bal is gesuggereerd met het functieschema van Genette als hulpmiddel. Een aantal opdrachten en vragen laten zich uit de navertelling gemakkelijk afleiden. Ik heb de accenten vol-doende aangegeven. Leeskringen zouden dit boek uit twee richtingen kunnen benaderen. De ene richting is die van de Indische letterkunde, waarbij men dan in verband met de thematiek van de kampen denkt aan de boeken van Brouwers, Ferguson en Kousbroek, in verband met het kolonialisme aan Max Havelaar, Heren van de thee en Een kolonie is ook maar een mens. De andere richting die men zou kunnen kiezen betreft het deelaspect van het sterven van Ada, Jana en de vader. Daarbij denkt men meteen aan andere indrukwekkende sterfverhalen, zoals ik die in de samenvatting van het verhaal heb genoemd. Van de opdrachten die ik hieronder formuleer zijn de meeste vooral bedoeld om de belangrijkste gedeelten van de roman met extra aandacht te bekijken en te bespreken. Sommige zijn nadrukkelijk voor de klas bedoeld, met andere kan een leeskring die meer is dan een kring, gestuurd door zijn begeleider, zeker ook veel beginnen. De vragen en opdrachten zijn drieledig: deelvragen dienen alleen als ondersteuning van de opdracht, varianten zijn ter vervanging van een opdracht of deelvraag. Uiteraard beroem ik mij niet op volledigheid: men moet ook nog zijn eigen vragen kunnen stellen. Opdracht 1 Individuele opdracht Lees p. 5-15 en let daarbij vooral op het gedrag van de moeder. Wat is er met haar aan de hand? Noteer je bevindingen. Lees vervolgens de laatste bladzij-den, p. 307-314, en volg hier eveneens het gedrag van de moeder. Bedenk wat er tussen het begin en dit laatste gedeelte gebeurd kan zijn en schrijf dit op als een synopsis van de roman. Zo'n creatieve opdracht is bijna altijd een zinvol begin van een analyse waar-bij leerling en leden van een leeskring zich betrokken gaan voelen. Deelvraag la Waarom zit de moeder van Nathan, wanneer zij in het vliegtuig dat haar naar Nederland terugbrengt naar de mooie gezinsfoto (p. 312) gekeken heeft, even later met een hand vol snippers? 47 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas Opdracht 2 Groepsopdracbt Let bij het lezen in het bijzonder op de passages die te maken hebben met de verstandhouding tussen Nathan en zijn vader. Wat is Nathan voor een man en wat is zijn vader voor een man? Hoe wordt voor ons het beeld van de vader zichtbaar? Is dat betrouwbaar of heeft Nathans moeder gelijk wanneer zij Nathan wijst op andere karaktertrek-ken van zijn vader? Opdracht 3 Groepsopdracbt Volg met je groepje wat er geschreven wordt over Ada, Saskia, Jana en Els Groeneweg. Stel datje Ada zou kunnen schrijven wat er na haar dood gebeurd is met de familie, wat zou je dan wél kunnen schrijven en wat niét van alles watje gelezen hebt? En waarom. Deelvraag 3a Lees p. 39 - 46. Het gaat hier om het dagboek van Ada Wat is je mening over Ada's houding tegenover de Japanner die haar in het hospitaal bezocht? Zou je zelf net zo gereageerd hebben of anders? Hoe dan? Deelvraag 3b Op p. 74 - 81 en 95 - 98 staat Nathans halfzuster Saskia centraal. Welk pro-bleem vertegenwoordigt zij in deze bladzijden? Schrijf een brief waarin je Saskia, op grond van watje gelezen hebt, raad geeft. Opdracht 4 Individuele opdracht Wanneer je de roman in zijn geheel gelezen hebt kun je vaststellen welke thema's de belangrijkste zijn. Ga dan na in hoeverre het begin en het slot hier op aansluiten. Het antwoord is van belang voor de vraag in hoeverre alle on-derdelen van een roman functioneel zijn voor het geheel. Vraag 5 Algemene vraag Waarom heet het vierde hoofdstuk In het gelid'? Wie is de hoofdfiguur van dit hoofdstuk en waarom zou je dit het kernhoofdstuk van de roman kunnen noemen? Deelvraag 5a Als je het vierde hoofdstuk in tweeën moest delen (bijvoorbeeld omdat het aan de lange kant is) waar zou je dan de scheiding leggen en wat staat dan in beide delen centraal. Opdracht 6a Groepsopdracbt Verzamel met je groep de passages in de roman die met de beschrijving van de Indische kampen te maken hebben. Is het beeld dat uit deze beschrijvingen naar voren komt vergelijkbaar met het beeld dat de concentratiekampen van de nazi's, zoals dat bij geschiedenis is geschetst, bij jullie is gevormd? 48 De Moor, Indische duinen van Adriaan van Dis in de klas Opdracht 6b Individueel In Bezonken rood heeft Jeroen Brouwers een angstwekkend beeld opgeroepen van het vrouwenkamp Tjideng. Als je dat boek toevallig ook kent, vergelijk dan eens de wijze waarop Van Dis over de kampen schrijft met de manier waarop Brouwers dat doet. Onderscheid bij Van Dis wel de mannenkampen van de vrouwenkampen. Opdracht 7 Individueel Er staan in Indische duinen een paar bladzijden die duidelijk anders geschreven zijn dan de overige. Kun je deze noemen en aangeven waarom je denkt dat Van Dis ze zo geschreven heeft? Variant 7 Sommige bladzijden in deze roman wijken qua stijl duidelijk af van andere. Bladzijde 110, regel 2 van onderen tot aan het einde van het hoofdstuk (112) is zo'n passage. Lees hem en geef aan met welke stijlmiddelen Van Dis hier een bepaald effect bereikt. Opdracht 8 Individueel Lees het volgende kenmerkend fragment uit Nathan Sid en geef aan in welke opzichten je het aan Indische duinen doet denken. "Nathan lag, terwijl zijn moeder bij het aanrecht rommelde, op zijn rug op de keukenvloer. Hij soesde met zijn ogen dicht in de zon. Hij kon veel met zijn ogen dicht Hij bladerde dagdromend door de mooiste albums en schreef blind verhalen met een tien voor spelling. Achter zijn oogvel zweefde een wereld zonder fouten.' Hij kijkt naar zijn moeder, hij sluit zijn ogen en 'zag een Indische tuin waar vogels vlogen, zoals op de postzegels van tante Una uit Nieuw-Guinea. Hij zag wilde kembang sepatoe en water met verse groene sprietjes en, zoals altijd, bergen die op duinen leken, maar nu met een pluim-pje rook eruit. Net zoals op het schilderij schuin boven het dressoir. Zijn va-der liep er ook, met een geweer en oranje medailles op zijn borst. Nu keek hij hem strak aan. Nathan deed zijn ogen weer open. Hij wilde zijn strenge vader helemaal niet zien. Stiekem dacht hij hoe fijn het was een halve wees te zijn, nooit meer slaag en veel meer knuffels." Maar zijn moeder vertelt Nathan hoe beroerd de jeugd van Pa Sid is geweest; de roos van Soerabaja, Pa Sids moe-der, was een gemeen type, dat haar kinderen sloeg en in het weeshuis plaatste. Nathan besluit de vader te verdedigen. Maar de vrees bekruipt hem net zo te zijn of te worden als zijn vader, want hem is gezegd dat hij even driftig en gulzig is als Pa Sid, spilziek en onbeheerst: "Nathan wilde niet verder alleen op de wereld. Het liefst bleef bij klein en kroop hij voor altijd weg onder zijn moeders jurk. Bij dat witte, waar het was zoals achter zijn gesloten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets fout kon doen." 49 Kees Combat Liedjes uit de tijd van de Compagnie Vertrek. Heenreis. Verblijf in Oost-Indië. Terugreis. Terug in Nederland. Ook zonder een blik te werpen in het boek dat hierover gaat, zal de neerlandicus of de historicus raden, dat we met deze uitgave terechtkomen bij de pioniers van de Verenigde Oostindische Compagnie, waarover alle oudere Nederlanders al op de lagere school leerden hoe verschrikkelijk nodig die was voor onze staathuishoudkunde. Het werd je gebracht met de vanzelfsprekendheid van de grootgrondbezitter. En dat was een Nederlander in zekere zin ook, totdat het in de Oost begon te spoken. Maar zonder die VOC was het nooit zo ver gekomen. Heden ten dage veronderstellen wij omtrent onze vertegenwoordigers in Szebrenica dat zij zich mogelijk hebben misdragen door kindertjes uit het 'voormalige Joegoslavië' aanmaakblokjes met jam in de maag te splitsen en zich her en der als oververhitte rambo's met de vrouwelijke bevolking te hebben onderhouden. Of het waar is wordt, waarschijnlijk tegen beter weten in, ontkend, maar het zou bij deze 'jongens' en 'manschappen' in elk geval niet gaan om een doorsnee van de bevolking maar eerder om het volksdeel dat er graag flink tegenaan gaat. In is voor een potje rammen, sorry, peace-keeping. Huursoldaten eigenlijk. Kijkend naar Willem van Oranje, herhaling van de reeks uit 1983 - ik schrok me lam: wat gâât de tijd! -, is het tafereel van een de borst gevende Linda van Dijck heel wat geruststellender voor de vrede dan de erop los zuipende huursoldaten die Willem bedreigen omdat bij geen soldij kan betalen. Zo ongeveer moeten de verhoudingen ook hebben gelegen in de zeventiende eeuw toen de VOC driemaal per jaar uitvoer naar de Oost en professionele ronselaars de wal op gingen om onder het schuim der natie de bemanning en manschappen te werven voor de vloot. Gelukkig bleken wij niet genoeg schuim te hebben, toen, want naast de zeelieden uit de kustprovincies en de soldaten uit de landprovincies traden evenzovele buitenlandse werknemers aan: uit Scandinavië, de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk, Italië en de Duitse landen. Ik weet dat niet van mezelf, maar van Bert Paasman, de samensteller van de bloemlezing 'Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen?'. Hij heeft al veel geschreven, onder andere in Indische Letteren, over deze materie, en hij legt uit dat het geen 'onverschrokken avonturiers' waren die 'peàce-keepend' in de Oost de boel gingen stelen, maar *kalissen', dat zijn: *Mannen die vanwege armoede en werkloosheid, vanwege speel-, drank-, en andere schulden, vaak dus uit louter wanhoop de vloot kwamen Versterken".' Dat heeft meneer Gilissen in de zesde klas mij nooit gezegd. Wel natuurlijk hoe zwaar het leven aan boord van de schepen was, met scheurbuik en andere vreselijke ziektes, stormen, zeeroverij, en in Indië de malariamug. Maar van Paasman moet ik leren dat er onderweg of in Indië zoveel mannen omkwamen - verdroogd, verscheurbuikt of doodgespiest - en er bovendien nogal wat aan een Javaanse of Sumatraanse bleven hangen, dat het aantal in Amsterdam terugkerenden soms onder de veertig procent uitkwam. 50 Combat, Liedjes uit de tijd van de Compagnie Het paste voor de p.r. van de VOC natuurlijk goed, dat veel van die ellende werd overspoeld door de sterke verhalen waarmee sommige repatrianten zich na de eindeloze en zware reis lieten gelden. Dat gebeurde als die gasten zes weken lang uit hun bol gingen in de thuishavens van de VOC - Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Rotterdam, Delft en Middelburg -, en opschepten over de oosterse schatten: goud, zijde, specerijen, de flora en fauna ter plaatse en niet in de laatste plaats de vrouwtjes die de heren zeiden versierd te hebben. Dat gebeurde, tikje serieuzer in de journalen en reisbeschrijvingen. Maar het waren vooral de liedjes die bijzonder populair werden bij alle lagen van de bevolking. Ze werden op bekende melodieën gezet, op rijm, en lagen dus goed in het gehoor. De inhoud was aantrekkelijk. Zo hoorde je nog eens wat over de reisroute, het leven aan boord, de handelsnederzettingen en wat er verhandeld werd. Je leerde ervan datje als Indiëganger behalve op gage ook kon rekenen op inkomen in 'natura': privégoederen én een heerlijk samenzijn met donkere meisjes die eerder jou betaalden dan dat jij de beurs moest trekken, terwijl thuis je blanke geliefde, na een zo lange abstinentie, bij terugkeer niet meer te houden zou zijn. Een verstandige liedjeszanger laat ook de keerzijde zien. Dus had hij ook liedjes in petto waarin nu juist de ook zo spannende gevaren van dat leven breed werden uitgemeten. Er waren goedkope boekjes waarin zulke liedjes werden opgenomen en je kon ze vaak ook los krijgen. Er zijn samenstellers van zulke verzamelingen bekend en eenzelfde liedje krijgt een reeks varianten. Een zo'n uitgave heet: De Oostindische Thee-boom, Getrokken op veelerhande Gezangen f zijnde voorzien met de Nieuwste Liederen en Melodijen die hedendaags Gezongen worden I dienende op Bmyloften en Gezelschappen I Etc. Alle op de Nieuwste en aangenaamste Voyzen, en met Verscheyde Liederen vermeerderd. Kreeg vele herdrukken in de tweede helft van de achttiende en ook nog in het begin van de negentiende eeuw, terwijl toch de VOC in 1800 werd opgeheven. Alles staat ongeordend bij elkaar, van pikant erotisch tot stichtelijk moraliserend. Paasman heeft in zijn verzameling orde aangebracht. Zoals de eerste regel van dit stukje laat zien is dat de orde van de zeevaart Nederland-Indië vice versa. Het afscheid viel vooral de achterblijvende vrouwen zwaar, en in het liedje dat de titel aan deze bloemlezing heeft gegeven nodigt de zanger de meisjes dan ook uit om zich als man te vermommen en mee te varen. In het echt gebeurde dat ook wel eens, maar bij ontdekking waren de dames de klos: linea recta terug. Met de lichter mee, een klein schip dat de verbinding vormde met het grote schip dat soms weken lag op de rede - van de thuishaven - lag te wachten op een gunstige wind. Dus verveelde men zich een hoedje en zocht vermaak. Liedjes zullen ook dan uitkomst hebben gebracht. Eenmaal onderweg begonnen de echte ontberingen. Voorbij de Engelse zuidoostkust hielden zich al Noordafrikaanse zeerovers op: die aasden niet alleen op de lading, maar ook op de bemanning: potentiële slaven waarvoor een soort losgeld betaald moest worden. Muiterijen waren natuurlijk een ramp voor een schip maar kwamen niet elke keer voor. Wel moest gerekend worden op de overgang van vers voedsel naar scheepsbeschuit, grutten en gezouten voedsel en drinkwater was mondjesmaat. Men moest doorgaans vanaf de 51 Combat, Liedjes uit de tijd van de Compagnie Kaapverdische eilanden een eind in de richting van Brazilië om de goede wind te hebben en zo werd de reis naar de verversingspost op Kaap de Goede Hoop behoorlijk omslachtig. Via de noordzijde van Zuidland (Australië) kwam men dan tenslotte via de Straat Soenda in Batavia terecht. Vandaar werd dikwijls doorgereisd naar een van de vele handelsposten die de VOC in Azië bezat, van Mocha tot Décima in Japan. De Nederlanden, dat word je uit Paasmans kundige en boeiende beschrijving van deze reizen nog eens duidelijk, vormden in de zeventiende en achttiende eeuw werkelijk een wereldmacht. In het volgende nummer van dit tijdschrift zal ik zeker terugkomen op de erotische hoedanigheden van de liedjes die in deze tijd veel gezongen werden; nu kan gezegd worden dat ze heel veel informatie geven over het bestaan van de kerels die erop uit trokken en heel weinig over het Insulinde dat ze aantroffen. Paasman wijst erop hoe oppervlakkig deze Oostindische liedjes zijn als het gaat om aandacht voor Oost-Indië. Niet voor de cultuur noch voor de natuur van het land - alleen maar wat je er van mee kunt nemen. Paasman: "Het beeld van Oost-Indië dat door deze liedjes opgeroepen wordt, is wel heel erg ongenuanceerd en vooroordelen bevestigend, kennelijk bedoeld voor een publiek met uitsluitend materiële belangstelling. Het Apenland c.q. Luilekkerland is goed voor een tijdelijk verblijf waarin veel geld valt te verdienen en vele kortstondige seksuele avontuurtjes te genieten zijn." Niet ten onrechte spreekt hij het vermoeden uit dat dergelijke liedjes vooral als functie hadden om mannen aan te sporen om dienst te nemen bij de Compagnie. Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen /Als een held der helden al door de baren, / Het schip leit aan de ree, / Mooi meisje, wilt gij mee, / Daar kunt gij veel geld en goed vergaren'. Als man en meisje in Indië zijn aangekomen wordt zij min of meer vergeten: de laatste twee strofen van het titelliedje getuigen van uitbundig plezier en een welgemoed aanvaarden van de terugreis. Zo goed kun je het hebben in dat beloofde land. Tsa, matroosjes al lustig als heren, / Lekkere spijs en drank zal niet mankeren, / Speel en zing overluid, / Op bas, hobo en fluit, / Zo komt men in 't vaderland laveren." De werkelijkheid was een tikje anders deze zevenuende-eeuwse soap. De bundel verscheen, al in 1991, in de Griffioenreeks van Querido. In Indische Letteren vindt men meer resultaten van het onderzoek dat Paasman al geruime tijd verricht naar de periode van de V.O.C., bijvoorbeeld een toelichting op de liedjesbundel Lof van Oost-Indiën (Indische Letteren, jrg. 6), analyse van een reisverslag door een V.O.C.-soldaat (Indische Letteren, jrg. 8) en een principieel stuk over de taken en problemen die zich voordoen bij geschiedschrijving van de Indisch-Nederlandse literatuur in de Compagniestijd (Indische Letteren, jrg.- 7). Paasman is natuurlijk niet de enige die met regelmaat in Indische Letteren de vruchten van zijn studie laat zien. Graag noem ik naast de elders in deze Tsjip genoemde Joop van den Berg en Gerard Termorshuizen nog Peter van Zonneveld (met vooral aandacht voor de modernere tijd, 19e en 20e eeuw), Marijke Barend-van Haaften (over een reisverslag uit 1676) en een excursie van Hella Haasse omtrent beelden van Indonesië in het literaire werk van niet-Nederlandse auteurs (Indische Letteren jrg. 8/1,1993). 52 Het koloniale verleden van Frankrijk? Natuurlijk wilden we voor het thema van deze Tsjip ook een artikel over het Franse taalgebied. Jef Smolders en Yvonne Mekaoui-Jansen leverden twee -zeer verschillende - bijdragen. Jef Smolders Van Martinique tot Vietnam 'Ook al ken ik geen zwarte zwanen, dan betekent dit nog niet dat ze niet zou-den bestaan', stelt de filosoof Karl Popper. Ook al ken ik geen moderne Franse romans met als thema De koloniën als verloren paradijs' met daarbij de nadruk op de dekolonisatie, dan behelst dit nog niet, dat zo'n roman in de Franse literatuur niet bestaat. Toen me gevraagd werd over bovenstaand thema iets te schrijven, schoot me niet meteen een standaardwerk te binnen. Daarom heb ik diverse handboeken nageslagen om te zien wat ze eventueel over het thema verloren paradijs of dekolonisatie te melden hadden. De oogst was nihil. Dus raadpleegde ik ande-ren; ze wisten ook niets. Navraag bij diverse grote boekhandels in Parijs le-verde evenmin resultaat op. Op de afdelingen sociologie en geschiedenis had men wel een aantal werken, maar romans: geen. Waarom niet? Koloniën als verloren paradijs? Geen behoefte! In het verleden is Frankrijk, in tegenstelling tot vooral Spanje, Portugal en Engeland er pas vrij laat toe overgegaan zich echt voor de overzeese bezittin-gen te interesseren. Een uitzondering daarop vormt het gebied van Quebec in Canada En daarmee komt men dan ook tevens bij één van die particuliere vormen van kolonialisme, zoals dat door het moderne Frankrijk wordt uitge-dragen en zijn meest geprononceerde vorm bereikte met de Gaulle's: 'Vive le Québec libre!'. Liever een culturele dominantie dan een politieke. Terwijl het einde van Spanje als koloniale macht in 1898 met het verlies van Cuba het begin betekende van een hele generatie schrijvers over dit thema, vindt men nauwelijks twee generaties later, als Frankrijk met de capitulatie in Vietnam en de onafhankelijkheid van Algerije, ook ophoudt koloniale grootmacht te zijn, over deze gang van zaken weinig terug bij de romanciers van na WO II. Die hielden zich achtereenvolgens vooral bezig met het existentialisme, het structuralisme en de nouveauroman. Koloniën als verloren paradijs? Geen behoefte! Nederland met zijn gematigd zeeklimaat biedt vanzelfsprekend niet die rijke klimatologische variatie, die Frankrijk bij de gemiddelde Nederlander zo favo-riet maakt als vakantieland. De natuurbeschrijvingen in L'été en Noces van Albert Camus kan men ook in Zuid-Frankrijk ervaren. De natuur als paradijs heeft men dus dicht bij huis. Speelt de dekolonisatie dan geen enkele rol in de Franse literatuur? Eigenlijk niet. Vele schrijvers uit de vroegere Franse koloniën richten hun aandacht 53 Smolders & Mekaoui-Jansen, He t koloniale verleden van Frankrijk? vooral op hun négntude. Deze term wordt in 1939 voor het eerst gebruikt door Aimé Césaire, die vooral opkomt voor de zwarte bevolking van Martinique. Een zelfde doel streeft ook de Senegalees Leopold Sédar Senghor na, onder andere met zijn Anthologie de la nouvelle poésie nègre et malgache d'expression française met een spraakmakend voorwoord van Sartre in 1948. De literatuur uit de overzeese gebieden krijgt zijn bestaansrecht. Oorlogsliteratuur De oorlog in Vietnam en in Algerije vindt natuurlijk zijn weerslag in de lite-ratuur, maar dan wel in oorlogsliteratuur. Voor veel ophef zorgde indertijd het toneelstuk Le colonel Foster plaidera coupable van Roger Vailland. Ook Jacques Prévert schreef in 1953 een gedicht over Vietnam "Entendez-vous, gens du Viêt-nam': dit gedicht is later opgenomen in de bundel La pluie et le beau temps (In de serie Livre de poche, p. 18/9). Het behandelt op een zeer beknopte manier in een eenvoudig taalgebruik het onafhankelijkheidsstreven van de bevolking van Vietnam. In L'opium et le bâton van Mouloud Mammen krijgt men een goede visie van de politionele acties in Algerije vanuit Algerijns standpunt. Minder bekend, maar het blijft een oorlogsboek met al zijn wreedheden. Dus niet paradijselijks. Hoe het paradijselijk avondland in korte tijd verandert in een schim en het echte paradijs nog steeds de Afrikaanse geboortegrond is, wordt op een aan-trekkelijke manier in het korte verhaal Lettres de France in de verhalenbundel Voltaïque van Sembene Ousmane verteld. Voor gevorderde leerlingen is dit beslist een aardig alternatief voor de standaardleeslijst. Vele actuele thema's zoals vluchtelingenopvang, ghettovorming, gezinshereniging en culturele minderheden komen er op een alerte en beknopte manier aan de orde. Hoevelen zullen met deze Afrikaanse schrijfster moeten zeggen: Tour, elle, la France artificielle, j'ai renoncé à tous mes prétendants.' 54 Smolders & Mekaoui-Jansen, He t koloniale verleden van Frankrijk? Yvonne Mekaoui-Jansen Koloniën als verloren paradijs? De Maghreb! Komt het thema van het verloren paradijs als het gaat om de vroegere kolo-niën niet voor in de Franse literatuur? Jef Smolders meent dat dit zo is, ik denk daar anders over. Laten we alleen al eens naar de Franstalige Maghreb-li-teratuur kijken. Waar komt die vandaan? De Maghreb, ofwel Noord-Afrika, bestaat uit drie landen. Algerije, gedurende 124 jaar een Franse kolome, werd in 1954 onafhankelijk na een bloedige onafhankelijkheidsoorlog. Marokko en Tunesië stonden respectievelijk sinds 1912 en 1881 onder Frans protectoraat en werden beiden in 1956 onafhankelijk. Onder Maghreb-schrijvers verstaan we in de ruimste zin van het woord hen die er geboren zijn, een Noord-Afrikaanse nationale identiteit bezitten, maar ook degenen die zich ermee verbonden voelen als bron van inspiratie, nostal-gie, of politiek engagement. Sinds 1945 zijn er globaal twee stromingen ontstaan. Ten eerste zijn er de teksten over de Maghreb die voortvloeien uit het kolo-niale verleden, geschreven voor een Frans publiek: de regionale literatuur en de koloniale roman over deze exotische provincie van de Franse literatuur. Binnen deze werken, geïnspireerd door de Maghreb, onderscheiden we depied-noir-literatuur (van gerepatrieerde kolonisten of hun kinderen) en de joodse li-teratuur uit Noord-Afrika Auteurs behorende tot deze twee groepen beroepen zich, ondanks het feit dat ze geen Algerijnse, Marokkaanse of Tunesische identiteit bezitten, toch vaak op hun Maghrebijns-zijn. Omdat ze er geboren zijn ervaren ze het land als hun moederland. De pied-noir literatuur (met als bekendste auteurs Albert Camus, Jean Pélegri, Jules Roy en Marie Cardinal) wordt gekenmerkt door thema's als de sterke band met het geboorteland, de onmogelijke broederschap met de islamitische Maghreb en de fatale mislukking van de kolonisatie. Deze 'zuidelijke' literatuur is hartstochtelijk en melancholisch en wijdt zich uitge-breid aan het thema liet verloren paradijs'. Op zoek naar verloren tradities De voorheen zeer hechte joodse gemeenschap in de Maghreb (vooral Tunesië) is door emigratie sterk uiteen gevallen en dreigt haar karakteristieke Maghrebijnse identiteit hierdoor te verliezen. Binnen deze literatuur (Hissa Rhaïs, Ryvel, Nine Moatti, Memmi) is men dan ook steeds op zoek naar verloren tradities. Met nostalgie en weemoed wordt een 'art de vivre' dat door de eeuwen heen ontstaan is beschreven. Slechts enkele namen en voorbeelden uit deze groepen: Gabriel Audasio, kind van Franse ouders, heeft verschillende perioden van zijn leven in Algerije gewoond. Zijn passie en liefde voor dit land komen in zijn vele werken geïnspireerd door zijn herinneringen aan Algerije ruim-schoots aan bod. De dichter Claude Bénady, geboren in Tunesië, schrijft vol nostalgie over zijn geboorteland; Tunis, qu'il a quittée un jour contre son gré'. Het 55 Smolders & Mekaoui- Jansen , Het koloniale verleden van Frankrijk? schrijven is voor hem een manier om het 'verloren paradijs' vast te houden.. Het centrale thema in het werk van Albert Bensoussan (Algerije, joodse ge-meenschap) wordt gevormd door de nostalgie van de verloren eenheid en de band die bij had met Algerije, 'pays de ses racines'. Marie Cardinal (dochter van Franse kolonisateurs uit Algerije, pied-noir) ver-telt in Au pays de mes racines over haar gehechtheid aan Algerije, de terug-keer naar haar wortels, en over de passie voor haar geboorteland. Ten slotte beschrijft Albert Memmi (Tunesië, joodse gemeenschap) zijn pijn-lijke vertrek uit dit land in La statue de sel en Portrait d'un colonisé. De ethnografische literatuur De tweede stroming, die als authentieke Maghreb- ofwel ethnografische literatuur wordt erkend, behelst de autochtone auteurs met een nationale Maghrebijnse identiteit. Zwaartepunt van deze werken is de Maghreb zelf en de Maghrebijnse cultuur. Ook hier hebben we te maken met een grote emi-gratie, vooral naar Frankrijk en van Algerijnse schrijvers die na de militaire staatsgreep in 1965 het land zijn ontvlucht. De Maghreb literatuur wordt gekenmerkt door haar thematiek en haar schrijf-stijl. Grote thema's in de vaak autobiografische romans over kinder- en jeugdjaren in het geboorteland, zijn de onafhankelijkheidsoorlog in Algerije, revolutie, dekolonisatie, biculturaliteit als gevolg van de Franse kolonisatie, emigratie naar een sterk geïdealiseerd Frankrijk, identiteitscrisis en 'last but not least' het verloren paradijs. Eenmaal geïnstalleerd in Frankrijk komen de schrijvers er al snel achter dat ze te hoge verwachtingen koesterden en dat de realiteit te-gen valt. Illusies vallen in duigen en men gaat het geboorteland weer opwaar-deren, en in een later stadium op haar beurt weer idealiseren. De Maghrebijnse roman wordt zodoende gekenmerkt door een constant nastreven van een 'ailleurs nostalgique' dat steeds weer uitloopt op mislukkingen en teleurstellingen. De basis hiervan is een verlies: verlies van familie- en sociale banden uit het veilige gemeenschapsleven , van het 'verloren paradijs', van een nationale identiteit, van moeder-aarde en van eenheid waardoor men zich niet volledig voelt. Men rouwt om het verlies van dit alles. Zo is Kateb Yacine (Algerije) constant op zoek naar dit verloren paradijs, bij ervaart een continu gevoel van gemis. Yacine (Nedjma) heeft het over 'une seconde rupture du lien ombilical' (een tweede breuk met de navelstreng). Eerst afgesneden van de warmte van de moedertaal (Arabisch/Berbers) en vervolgens van de warmte van de moeder-gemeenschap. Hij heeft zowel zijn moeder(land) als zijn moedertaal verloren, 'de enige twee onvervreemdbare schatten waarvan ik toch vervreemd ben'. Hierdoor raken veel hoofdpersonen aan het dwalen en dolen rond in anonimi-teit: 'Je pense à mourir' zegt Bennilouche uit La Statue de sel (Albert Memmi). De dichter Jean Amrouche is steeds op zoek naar zijn voorvaderen en het ver-loren paradijs. Zijn poëzie is voor hem een vorm van therapie ter genezing van de breuk met zijn kindertijd in Algerije en Tunesië. Zijn zus Taos 56 Smolders & Mekaoui- Jansen , Het koloniale verleden van Frankrijk? Amrouche beschrijft in haar romans met dezelfde passie en nostalgie haar ge-boorteland Uit de specifieke Maghrebijnse schrijfstijl spreekt ook een behoorlijke dosis nostalgie en melancholie die men voelt voor het geboorteland. Uitdrukkingen, beeldspraken, metaforen, symboliek en zinsspelingen uit het Arabisch en Berbers klinken als muziek, voortgebracht door stemmen van moeders en voorvaderen, in je oren. Enkele namen van bekende schrijvers zijn; Dib, Boudjedra, Chraïbi, Fares, Ben Jelloun, Feraoun, Mammeri etc. (N.B.Mouloud Mammen, die verschil-lende romans over de onafhankelijkheidsoorlog schreef, beleeft in L'opium et le bâton de ondergang van zijn groene geboortedorp, zijn paradijs. Toch wel verloren paradijs?!) Verhalen over een ver paradijs Ook bij de tweede generatie Maghreb schrijvers: kinderen van immigranten die in Frankrijk geboren zijn of er op zeer jonge leeftijd met hun ouders zijn komen wonen (zie Tsjip 3/4 '93 en Tsjip 4/1 '94), vormt de Maghreb als ver-loren paradijs een veel voorkomend thema In de romans van de zogenaamde "Beurs' vinden we veel namen, uitdrukkingen, historische feiten, gewoontes en tradities uit het geboorteland van de ouders. De auteurs geven geen precieze beschrijvingen van het land, simpelweg omdat ze er zelf vaak nog nooit zijn geweest. Maar voor hen is Algerije, Marokko of Tunesië altijd aanwezig en niet los te maken van hun ouders, die er met geuren en kleuren en vol weemoed over vertellenJn sommige gevallen ziet zelfs de tweede generatie dit verre paradijs als een streven, in de hoop er ooit nog eens naar terug te keren. Verwijzingen naar het land van herkomst, gekenmerkt door de wanne en nostalgische toon, slaan altijd op een ver, verloren paradijs. Deze nostalgie voor het land van herkomst en de zoektocht naar een identiteit resulteren vaak in een reis naar dit paradijselijke land. Deze zoektocht naar de wortels eindigt vaak in een dubbele teleurstelling, een desillusie; ten eerste omdat de werkelijkheid vaak anders is dan de mooie geïdealiseerde verhalen van de ouders (die er vaak van dromen ooit nog eens terug te keren). Bovendien worden deze jonge 'Beurs' ter plekke geconfronteerd met het feit dat ze uiteindelijk meer Frans zijn dan Maghrebijns en er eigenlijk niet thuishoren. Ze worden er voor buitenlander, als 'rijke immigré uitgemaakt, en verwesterd als ze zijn kunnen ze zich niet aanpassen aan de plaatselijke cultuur en gewoontes. Eenmaal terug van dit avontuur besluiten ze dat hun toekomst in Frankrijk zal liggen, maar het geboorteland van hun ouders zullen ze ondanks alles een warm plaatsje in hun hart toekennen. Verloren, maar ondanks dat gekoesterd: het paradijs uit de verhalen van hun ouders. Nogmaals Afrika Wat betreft de Franstalige literatuur uit de Antillen wil ik nog een kleine aan-vulling geven op voorafgaand artikel. De Antilliaanse roman is over het algemeen geëngageerd, de schrijver wil het 57 Smolders & Mekaoui-Jansen, He t koloniale verleden van Frankrijk? ware gezicht van zijn land doen kennen. Een van de vier grote thema's binnen deze literatuur, naast liet verleden' (slavernij), Ideurvooroordelen', liet leven op het platteland' dat op verleidelijk en schilderachtige manier wordt weerge-geven door exotische en regionalistische schrijvers, vormt het thema 'Afrika'. 'Afrika is het verloren land en het droomland, de baarmoeder waarin de zwarte zich vindt zoals hij was vóór de slavernij' (p36, De open plek). René Maran (Guyana) werd al in 1921 geïnspireerd tot het schrijven van zijn roman Batouala (Prix Concourt) na de ontmoeting met zijn moederland, Afrika. Ontmoeting met een verloren paradijs. Zo kende ik dus, in tegenstelling tot Jef Smolders, wel wat 'zwarte zwanen', ofwel Franse literatuur met als thema 'de kolomen als verloren paradijs'. Een boeiend onderwerp waarover nog ved meer te zeggen valt Bronnen Condé, Maryse De open plek, over Franstalige literatuur uit de Antillen, In de knipscheer, Haarlem, 1984 Déjeux, Jean La littérature maghrébine d'expression française, Que sais-je. Presses Universitaires de France, Paris, 1992 Mekaoui-Jansen, Yvonne Jeune génération algérienne en France, expressions littéraires, n.a.v. doet. scr. Frans, K.U.Nijmegen, 1993 Memmi, Albert Ecrivains francophones du Maghreb, Anthologie, Seghers, Paris, 1986 58 Nicolien Montessori Het Zuidamerikaanse verhaal in de les In dit artikel geef ik een uiteenzetting van de mogelijkheden die het Zuidamerikaanse verhaal biedt voor de bovenbouw. Ik formuleer enkele glo-bale ideeën voor het belang van het Zuidamerikaanse verhaal in het nieuwe vak Culturele en Kunstzinnige vorming en binnen het vakoverschrijdend li-teratuuronderwijs. Vervolgens bied ik een uitgewerkt lesplan aan voor het verhaal 'El güero'van José Donoso' binnen de Spaanse literatuurles met in-achtneming van de nieuwe eisen die aan dit onderwijs gesteld worden. In het kader van het vakoverschrijdend literatuuronderwijs kunnen deze principes worden toegepast op Zuidamerikaanse teksten die in het Nederlands vertaald zijn, bijvoorbeeld de verhalen van Garcia Marquez. 1. Achtergrond: Culturele en kunstzinnige vorming Zuidamerikaanse verhalen en romans lenen zich om diverse redenen buiten-gewoon goed voor het nieuwe vak Culturele en Kunstzinnige Vorming. De meeste verhalen leveren veel materiaal op voor cultuuroverdracht en voor een zinvolle combinatie met andere kunstvormen zoals film, muziek, schilder-en beeldhouwkunst, toneel en dans. Zonder de pretentie te hebben een volle-dig beeld te schetsen, draag ik enkele ideeën aan in de hoop hiermee een eer-ste aanzet te geven om de Zuidamerikaanse cultuur de belangrijke rol te laten spelen in dit nieuwe vak die zij mijns inziens verdient. Veel Zuidamerikaanse verhalen zijn verfilmd. Dit geldt voor veel verhalen van Garda Marquez, Vargas Llosa, Fuentes en ook voor de korte roman Como aguapara chocolate van de Mexicaanse schrijfster en filmregisseur Laura Esquivel. Dit boek is in het Nederlands verschenen onder de titel Rode rozen en tortillas. Andere boeken hebben film of muziek als thema, zoals El beso de la mujer araüa oftewel de Kus van de spinnevrouw van Manuel Ping en het verhaal El Perseguidor van Julio Cortazar, De Achtervolger dat over een jazz-musicus gaat. Verfilmingen zijn nuttig om de leerling zich bewust te laten worden van het verschil russen schrijf- en beeldtaal, de stemming die door tekst en beeld wordt opgeroepen, het verschil tussen de uitbeelding in de film en het beeld dat de leerling zich eerder had gevormd op grond van de tekst. Films zijn een belangrijk hulpmiddel om de magische en mytische wereld die kenmer-kend is voor veel Zuidamerikaanse verhalen voor de leerling herkenbaar te maken. Zeer interessant is de combinatie met schilder- en beeldhouwkunst en litera-tuur: het werk van de Colombiaanse kunstenaar Botero, die vorige zomer zijn beelden tentoonstelde in de straten van Madrid, wordt vaak in verband gebracht met de magische beelden uit de verhalen van Garcia Marquez. Het werk van de Mexicaanse muralist Diego Rivera is de illustratie bij uitstek voor het werk van schrijvers als Carlos Fuentes en Juan Rulfo, doordat al deze kunstwerken tonen dat de Mexicaanse geschiedenis bestaat uit vele his-torische lagen die geen van allen aan actualiteit hebben ingeboet. Hiermee 59 Montessori, Het Zuidamerikaanse verhaal in de les wordt de werkelijkheid in al zijn latente en manifeste facetten getoond. Een ideale gelegenheid om de leerling vertrouwd te maken met het verschijnsel dat kunst en cultuur produkten opleveren die zich niet in een eenduidige in-terpretatie laten vangen. Het is belangrijk dat leerlingen vanaf het begin oog krijgen voor deze veelheid aan facetten en dimensies waaruit een kunstwerk, een literaire tekst, een toneelstuk bestaat en de veelheid aan interpretaties, gevoelens en reacties die deze te weeg kunnen brengen bij het publiek. Vakoverschrijdend literatuuronderwijs De meeste Zuidamerikaanse auteurs hebben genoeg aansluiting gevonden bij de Europese literatuur en cultuur om voor ons herkenbare teksten te produce-ren, terwijl de variaties in verteltechnieken en thema's exotische elementen bieden die vergelijking met literatuur uit andere taalgebieden interessant ma-ken. Veel teksten zijn in Nederlandse vertaling beschikbaar en in 19% zal de boekenweek gewijd zijn aan Zuidamerikaanse literatuur met El Dorado als thema. Het Zuidamerikaanse verhaal sluit ook aan op andere vakken als geschiedenis en aardrijkskunde. Veel verhalen hebben een historisch karakter, zoals bijv. Si me permite hablar van Domitila Changarra over de mijnwerkers in Bolivia. La campana (De campagne) van Carlos Fuentes gaat over de onaf-hankelijkheidsoorlog in Argentinië en Chili in het begin van de negentiende eeuw en is doorweven met een romantisch verhaal. El canto general (De canto general) van Pablo Neruda is een gedicht dat de hele geschiedenis van Zuid-Amerika verhaalt en El laberinto de la soledad (Het labyrinth der een-zaamheid) van Octavio Paz biedt een diepgaande visie op de geschiedenis van Mexico. De verhalen van de Mexicaanse schrijver Carlos Fuentes laten veelal zien hoe de Azteekse geschiedenis en cultuur een rol blijven spelen in het Mexico van de twintigste eeuw. Zijn eerste en zeer korte verhaal Chac Mooi laat dit al op intrigrerende wijze zien en later werkt hij dit thema uit in romans als Cambio de piel, Terra nostra^ea La region mós transparente. Deze romans zijn te complex om in de les te behandelen, maar het feit dat ze verfilmd zijn heeft het grote voordeel dat de essentie van deze lijvige teksten nu wel toegankelijk wordt door film- en tekstfragmenten gecombineerd aan te bieden. Fuentes' korte roman La zona sagrada verwijst herhaaldelijk terug naar de Odyssee en levert in dit opzicht interessant materiaal op voor vak-overschrijdend onderwijs. Multicultureel Het multiculturele karakter van de Zuidamerikaanse maatschappij manifes-teert zich nergens zo duidelijk als in de literatuur van dit continent. De magie en de realiteit van de negercultuur komen tot leven in verhalen van Alejo Carpentier als El reino de este mundo, en van Miguel Barnett, Historia de un cimarrón. De Indiaanse wereld krijgt gestalte in de verhalen van onder andere Arguedas en Jorge Icaza. In combinatie met film, muziek, dans en religie vormt dit ook een aankno-pingspunt om de Nederlandse multiculturele samenleving ter sprake te bren- 60 Montessori, Het Zuidamerikaanse verhaal in de les gen en te bekijken met welke elementen onze cultuur is verrijkt door de aanwezigheid van de diverse buitenlandse groeperingen. 2. Het korte verhaal in de les: El güero van José Donoso Na deze algemene bespiegelingen volgt nu een concreet lesplan dat is geba-seerd op het verhaal El güero van de Chileense schrijver José Donoso. Na een korte beschrijving van de auteur en de samenvatting van het verhaal draag ik concrete lessuggesties aan voor de behandeling van dit verhaal in de les, met inachtneming van de nieuwe eisen die aan het literatuuronderwijs worden gesteld. Ik baseer me hierbij op de vier invalshoeken die zijn gefor-muleerd door de Commissie Vernieuwing Eindexamenprogramma's Moderne Vreemde Talen.2 Ik beperk mij tot de invalshoeken drie en vier die gericht zijn op het persoonsgericht lezen en het ontwikkelen van de persoonlijke leessmaak, uitgaande van de gedachte dat de eerste twee invalshoeken (literair-historisch en literair-theoretisch) bekender zijn en minder problemen zullen opleveren voor de didaktisering. Bij het geven van deze suggesties ga ik uit van de situatie dat een HAVO 4 klas of een VWO 5 klas minstens een halfjaar bezig is met een projekt over Zuidamerikaanse literatuur. Na El güero worden andere verhalen gelezen die hierbij aansluiten. Ik maximaliseer de mogelijkheden en lessuggesties, opdat de docent een keuze kan maken die het best bij de praktijksituatie past. Daarbij vermeld ik bronmateriaal waaruit de docent ideeën kan putten voor variaties op onderstaande lessuggesties. De auteur De Chileense auteur José Donoso, geboren in 1925, wordt door literatuurwe-tenschappers meestal tot de vaste kern gerekend van de zogenaamde BOOM, samen met Mario Vargas Llosa, Juan Carlos Onetti en Gabriel Garcia Marquez. Donoso heeft onder andere de volgende teksten op zijn naam staan: El jardin de al lado, Este Domingo, El lugar sin limites, El obsceno pâjaro de la noche. Casa de campo. Coronation en Tres novelitas burguesas. Tevens heeft hij zeer lezenswaardige memoires gepubliceerd onder de titel Historia personal del Boom met inside-informatie over deze schrijvers en hun houding ten opzichte van elkaar, hun land en hun werk. Een frekwent thema in zijn werk is het verval van de hogere middenklasse dat vaak wordt afgezet tegen de relatief grotere kans voor personages afkomstig uit het pro-letariaat op een zinvol en vooral minder hypocriet bestaan. Verteltechnisch kenmerkt hij zich door een haarscherp en effectief gebruik van monólogos interiores en de vrije indirecte rede waardoor de lezer zich zonder tussenkomst van een verteller in de -veelal wanhopige- gemoedstoestand van de persona-ges bevindt. Het verhaal: El güero Het verhaal speelt zich af in Mexico. Wat de titel betreft: Güero betekent blond, maar wordt vooral gebruikt als naam voor mensen die duidelijk geen 61 Montessori, Het Zuidamerikaanse verhaal in de les inheems bloed hebben, ongeacht hun precieze haarkleur. Verteltechnisch zit het verhaal eenvoudig in elkaar. Het begint met een ik-verhaal van de reiziger die aankomt in Vera Cruz. Eenmaal op de boot met de vrouw is het verhaal een monoloog van de Amerikaanse vrouw, een en-kele keer onderbroken door observaties van de haar volstrekt onbekende me-dereiziger. Zij vertelt het verhaal chronologisch en met een spanning op-bouwende snelheid. Voor uw oriëntatie op de inhoud vat ik het hieronder nogal uitgebreid samen. Samenvatting van het verhaal Een reiziger komt aan in Vera Cruz in Mexico en na enige zaken te hebben geregeld in zijn hotel gaat hij wat drinken in het bekende café La Parroquia aan de haven. Aan het tafeltje naast hem zitten drie gr inga's -noordamerikaanse dames - die hij eerst afdoet als oude taarten om vervolgens geboeid te raken door de vrouw die het woord voert en druk zit te breien en haar vriendinnen met grote kennis van zaken vertelt over flora en fauna van Mexico. Hij luistert nu bewust en hoort dat deze vrouw de volgende ochtend vroeg een boot zal nemen naar het gehucht Tlacotlalpan, gelegen in het oerwoud van de deelstaat Vera Cruz. Zijn plan is gemaakt en de volgende ochtend neemt hij dezelfde boot. Gedurende de reis zit hij naast de Amerikaanse vrouw en ze heeft geen aanmoediging nodig om haar hele levensverhaal -al breiende- aan hem te vertellen, waarvan een belangrijk deel zich heeft afgespeeld in Tlacotlalpan waar ze nu voor het eerst naar terug gaat. Zij had haar man, Bob, leren kennen tijdens haar studie aan een vooraan-staande universiteit in de VS. Beiden ontwikkelden zich tot uitmuntende wetenschappers en na een succesvolle tijd in New York kreeg hij een baan aangeboden in Mexico Stad. Hun huwelijk was niet goed meer, maar werd bijeen gehouden door de geboorte van hun zoon Mike. Al bij zijn geboorte stond voor haar vast dat deze jongen minstens zo succesvol zou worden als zijn ouders. Toen deze negen jaar oud was, trok het gezin zich terug in Tlacotlalpan opdat Bob zijn levenswerk kon schrijven. Bij aankomst werd Mike onthaald met de woorden "El guero, el güero." De familie nam z'n intrek bij Amada Vâsquez, een Indiaanse vrouw met ogen waarin een uitdrukking lag van magie en een mengeling van godsdiensten. Mrs. Howland vond dat Mike gewoon met de Indiaanse kinderen naar school moest. Ze liet de juf weten dat ze hem geen voorkeursbehandeling mocht geVen. Anderzijds vond ze hem superieur afsteken bij andere kinderen en kon zij het niet verkroppen dat hij zonder schoenen naar school ging zoals de kinderen uit het dorp. Thuis zocht de jongen steeds meer het gezelschap op van Amada, die hem magische en mysterieuze verhalen vertelde van blonde goden die aan de oorsprong van de rivier woonden. Steeds meer kwam de jongen in de ban van deze verhalen die hem 's nachts overvielen in de vorm van nachtmerries en waardoor hij zich overdag verloor in dagdromen. Zijn moeder werd ge-alarmeerd door een bezoek van de schooljuf die haar verlegen kwam vertellen dat Mike onhandelbaar was en een slechte invloed had op andere kinderen. 62 Montessori, Het Zuidamerikaanse verhaal in de les Zij schrok hier zeer van en spoedig besefte zij dat zich in de jongen een di-mensie had ontwikkeld waarop zij geen vat meer had. De jongen wist zijn schoolkameraadjes achter zich te krijgen, organiseerde spelletjes met hen en werd hun leider. Op een avond aten Mike's ouders bij de geestelijke en terwijl er buiten een zware storm woedde, werden ze opgeschrikt doordat er op de deur werd geklopt. Het was een klasgenootje van Mike, die bij Mike in ongenade was gevallen en daarmee als enige de dans was ontsprongen. Die avond had Mike een excursie georganiseerd naar het rijk van de blonde goden. In roeiboten waren de kinderen het water opgegaan en met zijn allen zijn ze verongelukt in de storm. Spoedig daarna hebben de ouders het dorp verlaten, en pas na de dood van Bob keert Mrs. Howland terug om Amada Vâsquez op te zoeken. Het verhaal is verteld en de boot komt aan. De reiziger wordt door de dorpskinderen onthaald met de woorden: "El gttero, el güero." Cultuuroverdracht Dit verhaal zal extra gaan leven voor leerlingen, naarmate er meer informatie wordt verschaft over Mexico en leerlingen meer gestimuleerd worden om veel te weten te komen over dit land. Hier kunnen de docenten aardrijkskunde en/of geschiedenis bij worden ingeschakeld om iets te vertellen over Mexico en om materiaal samen te stellen ter ondersteuning van de zelfstudie in de vorm van leessuggesties en oriënterende aandachtspunten. Leerlingen schrij-ven zich in om in groepjes of individueel bepaalde deelonderwerpen zoals ge-schiedenis, aardrijkskunde, steden in Mexico, de Mexicaanse keuken, film en muziek verder te onderzoeken. Bij dit onderdeel staat de actieve deelname van de leerling centraal, zowel bij het vaststellen van de te onderzoeken onder-werpen, als bij de wijze waarop aan dit onderzoek uiteindelijk vorm wordt gegeven. Het is van belang dat het resultaat onder de aandacht komt van de hele klas, bijv. door er een tentoonstelling van te maken met foto's, schrifte-lijke informatie en geluids- en videocasettes. Dit kan uitmonden in een klasseavond die opengesteld wordt voor leerlingen uit andere klassen, ouders en andere belangstellenden. In de periode dat de klas bezig is met dit verhaal krijgt het lokaal een Mexicaans tintje dat mede door de leerlingen verzorgd wordt Er wordt een ta-fel ingericht met Mexicaanse voorwerpen. Er wordt fotomateriaal gezocht via de ambassade en reisbureaus. Het materiaal dat voortkomt uit het onder-zoek van de leerlingen over Mexico wordt verzameld in een map die ter in-zage voor iedereen in de klas ligt. Reader response Nadat de leerlingen het verhaal hebben gelezen is een eerste klassegesprek zinvol. Hierin bekijkt de docent of de leerlingen het verhaal hebben begrepen en er wordt aandacht besteed aan de indruk die het verhaal op de leerlingen heeft gemaakt. Dit laatste gebeurt schriftelijk of mondeling, in groepjes of individueel. Als zij eerst iets over hun indruk hebben geschreven, verkleint dit de kans dat de leerling zijn mening direct teniet laat doen door de mening 63 Mon tesson, Het Zuidamerikaanse verhaal in de les van anderen. De semantische schaal3 is een uitstekend hulpmiddel voor leer-lingen om hun mening vast te stellen over diverse aspekten van de tekst. Hetzelfde geldt voor vragen ter ondersteuning in de trant van: Vind je het verhaal herkenbaar? Met welk personage identificeer je je het meest/minst? Welke gebeurtenis vind je het mooist beschreven? Vervolgens beargumen-teert iedereen zijn mening. Geef hierbij de opdracht dat leerlingen hun me-ning moeten onderbouwen met fragmenten uit de tekst. Dit bevordert niet al-leen de helderheid van de discussie, maar brengt de leerling er ook toe om nauwkeurig te lezen en uit te leggen waarom hij iets vindt, hetgeen hem helpt om kritischer te gaan lezen. Schriftelijke verslagen over leesindrukken van leerlingen worden in bovengenoemde map op de expositietaf el opgeno-men. Leerlingen met een uitgesproken positieve of negatieve mening mogen deze ventileren in een advertentie of kort bericht dat wordt opgenomen in de klassemuurkrant om anderen ervan te overtuigen dit verhaal vooral wel of vooral nooit te lezen. Persoonlijke belevingswereld In deze fase wordt ook aandacht besteed aan de relatie tussen de tekst en de persoonlijke belevingswereld van de leerling.4 Hier volgen enkele voorbeelden van punten die heel herkenbaar kunnen zijn: - He t fenomeen van het leiderschap dat Mike uitdraagt binnen zijn klas; Hoe wordt groepsvorming en leiderschap binnen de klas ervaren? - D e dubbele moraal van de moeder. Enerzijds mag Mike zich niet onder-scheiden van zijn klasgenoten, anderzijds moet hij per se schoenen dragen. - D e integratie in een andere culturele leefwereld. Deze fase wordt eventueel in overleg met de klassementor voorbereid. De be-spreking gebeurt in een klassegesprek, plenair of in groepjes, en vervolgens maken de leerlingen een persoonlijk, geschreven verslag dat wordt opgeno-men in het persoonlijke leesdossier. Schrijfopdrachten Zodra de tekst goed is begrepen wordt het tijd voor vervolgopdrachten. De docent formuleert een aantal schrijfopdrachten en de leerlingen kiezen een opdracht uit om individueel of met andere leerlingen uit te voeren. Hier vol-gen enkele voorbeelden: - Schrij f eens precies het verhaal wat Amada volgens jou aan Mike heeft ver-teld? - Gee f een beeldende beschrijving of maak een tekening van het land van de blonde goden zoals jij dat voor je ziet. Dezelfde opdracht kan gelden voor het dorp Tlacotlalpan. - Ho e gaat het verhaal verder? Ontmoet de Amerikaanse vrouw Amada weer? Hoe zou volgens jou de dialoog tussen de twee vrouwen luiden? - Waa r zit de gringa zo verwoed aan te breien? - Gee f een beschrijving van de reizende man. Wat gebeurt er met hem nadat hij onthaald wordt met de woorden "El güero, güero?" Is hij gelijk terugge-reisd met de Amerikaanse vrouw of is hij zelf langer gebleven? 64 Montessori, Het Zuidamerikaanse verhaal in de les - Ste l je voor dat Mike een brief schrijft aan zijn grootouders in Amerika. Schrijf deze brief. Tijdens een plenaire sessie wisselen leerlingen de resultaten van dit werk uit en vervolgens worden de resultaten opgenomen in de map die ter inzage op tafel ligt. Klassemuurkrant In een iets andere vorm leveren bovengenoemde schrijfopdrachten materiaal voor een klassemuurkrant die gedurende de hele periode aan de muur hangt en steeds verder ingevuld en uitgebreid wordt. Een leerling houdt een denkbeeldig interview met José Donoso waarin hij hem vragen stelt over bovengenoemde gaten in de tekst of hij probeert in een interview met het reizende personage erachter te komen hoe het hem verging nadat voor de lezer het verhaal is afgelopen. Deze opdracht is tevens een goede voorbereiding op het rollenspel als de antwoorden bedacht worden door andere leerlingen die zich in de rol van José Donoso en het reizende per-sonage plaatsen en vanuit die positie antwoorden verzinnen. De klassemuurkrant biedt ruimte voor onder meer de volgende kopij: - Positiev e en negatieve advertenties over het verhaal; - Ee n informatieve tekst over José Donoso; - Ee n of meerdere recensies van het verhaal; - Mexicaans e recepten; - Kruiswoordpuzzel s en rebussen met Mexico als thema; - Illustratie s bij het verhaal De docent kan hier natuurlijk ook een bijdrage leveren en bijvoorbeeld in-formatie over andere Chileense en/of Mexicaanse schrijvers en verhalen ver-schaffen om verdere exploratie van de leerlingen te stimuleren. Rollenspel Het verhaal leent zich ook prima voor een rollenspel hetgeen de leerling er toe brengt zich te identificeren met een bepaald personage (de vrouw, de rei-ziger, Mike, de leerlingen in het clubje, de verstoten leerling, Amada, etc.) Ter voorbereiding wordt aan de leerlingen gevraagd het verhaal te vertellen vanuit het perspectief van een bepaald personage. Dan volgt een fase waarin iedere leerling bedenkt hoe hij zijn of haar rol als personage wil invullen. Biedt de tekst genoeg materiaal of moeten er aanvullende dialogen gemaakt worden? Daarna volgt de interactiefase tussen de personages. Als dit goed gaat kan er tenslotte zelfs een toneelstuk van gemaakt worden. Het voordeel hiervan is dat alle klasgenoten actief betrokken kunnen worden bij het maken van het skript, kostuums, muziek, etc. Het nadeel is dat dit zeer veel tijd en organisatievermogen vergt van de docent. Makkelijker te realiseren is een voordracht door enkele leerlingen die daar plezier in heb-ben.5 65 Montessori, Het Zuidamerikaanse verhaal in de les Reflectie Als de klas echt een zekere periode intensief met dit verhaal bezig is ge-weest, is het goed om stil te staan bij het leerproces. Wat hebben ze van dit verhaal geleerd? Wat hebben ze overgehouden aan de diverse activiteiten? Wat hebben ze over Mexico geleerd? Hebben ze nog dezelfde mening over het verhaal als in het begin? Is er belangstelling in de klas om nog meer Zuidamerikaanse verhalen te le-zen? Zo ja, uit een specifiek land of van een specifieke auteur? Dit proces wordt opgebouwd door leerlingen bier eerst spontaan over te laten praten met el-kaar. Daarna vullen ze een vragenlijst in die de docent heeft voorbereid en waarin de leerdoelen worden getoetst. De antwoorden komen in het persoon-lijke leesdossier van de leerling en worden later in een individueel gesprek met de docent besproken. Ter afronding van dit Mexicaanse intermezzo in de les is het natuurlijk erg leuk om met zijn allen een Mexicaanse film te gaan zien en/of in een Mexicaans restaurant te gaan eten of de recepten die inmiddels in de klasse-muurkrant staan met zijn allen uit te proberen. Nicolien Montessori is docente literatuur en cultuur van Sftaans-Amerika bij de vakgroep Spaans van de Hogeschool van Utrecht Noten: 1. El giiero is opgenomen in Domïnguez, L. (ed.) Los mejores cuenlos de José Donoso, Zig-Zag (Santiago 1966) 2. Voor een beschrijving van deze vier invalshoeken zie: Staatsen, F., 'Literatuur' in: Levende talen 471, juli/augustus 1992, p. 268-270 en: Schalkwijk, E 'Nieuwe eindexamen eisen voor het literatuuronderwijs in de mo-derne vreemde talen', 'm.Tsjip, 2/2, juni 1992, p. 13 - 20 3. G.J. Lubbers, 'Semantische schalen ten dienste van poëzie-(literatuur)onderwijs', in: Levende Talen, 292, 1972. 4. L Dasberg, Het kinderboek als opvoeder (Assen 1981) 5. Voor een uitgebreid overzicht van lessuggesties in de literatuurles zie: Geljon, C. Literatuur en leerling, een praktische didactiek voor het literatuuronderwijs Coutinho (Bussum 1994) %& 66 Kees Combat Lezen in Moesson en Indische Letteren Belangrijke bronnen voor de vakman Vijfjaar geleden, op 26 juli 1990, werd op Bronbeek in Velp bij Arnhem het KNIL- Monument onthuld. Vijfenveertig jaar na dato werd daarmee aan degenen die in de oorlog 1942-1946 gestreden hadden, eerst tegen de Japanners, toen tegen de toenmalige vijand Indonesië en Soekarno, een eerbewijs bereid. Eveneens in 1990, op zaterdag 25 augustus, werd in het stadspark "Hattem' te Roermond een Nationaal Burgermonument onthuld ter nagedachtenis van de burgerslachtoffers in Nederlands Oost-Indië 1945-1949 enNieuw-Guinea 1949-1962. Met officieel eerbewijs zijn we, het is al vaak gezegd, erg laat. Dat wordt door de slachtoffers van de oorlog in het oude Nederlandsch-Indië niet ten onrechte zo ervaren. Een schrale troost moet het voor hen zijn, wanneer erop wordt gewezen dat die oorlog, die internering door de Japanners en de erop volgende bersiap-ujd, in de literatuur niet vergeten zijn. Rob Nieuwenhuys' Oost-Indische Spiegel zwijgt er niet over, hij zelf schreef over die oorlog in zijn mooie boekje Een beetje oorlog (Salamanderpocket) en al zo'n kleine vijftien jaar denken we via de literatuur na over de ergheid van de Japanse kampen. Maar de herinnering aan het verloren paradijs leeft, dat kan niet ontkend worden, slechts bij degenen die het oude Indië gekend hebben. Daar is bijvoorbeeld Moesson, onafhankelijk Indisch tijdschrift. Deze voortzetting van Tjalie Robinsons Tong Tong bestaat al 40 jaar en heeft vele toegewijde lezers. Hoe sterk die voor het verlies van het paradijs beslissende oorlog ook nu nog leeft, laat een greep uit een willekeurig nummer zien. Naar aanleiding van de poging van de Stichting Janpanse Ereschulden schadevergoeding los te peuteren van de Japanners voor de mensen die in de Jappenkampen hebben gezeten en dan pas voor de overigen op te komen, schrijft een vrouw: Ik vind dat er genoeg redenen zijn om ook en metéén de mensen van buiten de kampen mee te nemen. De vader zat vaak wél in een kamp of gevangenis, was dwangarbeider of gewoon onbekend afwezig. Als moeder was je zonder inkomsten, bang voor het vege lijf en huiszoekingen. Als kind kreeg je geen onderwijs, je raakte ondervoed, kreeg te jong te veel verantwoordelijkheid, als jongen van 14 en jonger koelie-arbeid, als meisje naar de pasar omdat ma ziek was of niet durfde. En boven alles vogelvrij.' Een andere vrouw wijst juist zo'n eis tot schadevergoeding aan de Japanners (10 dollar per dag in de kampen doorgebracht, wat in feite neerkomt op zo'n 10.000 dollar per geïnterneerde) fel af: Wij hebben geprobeerd het hoofd hoog te houden onder soms verschrikkelijke omstandigheden. Ik denk aan de mensen van de Birma Railroad, de vrouwen en kinderen in de kampen, de vrouwen en kinderen van die verschrikkelijke mars in Sumatra (zie A Town called Alice, boek van Nevil Shute, door deze in Noord-Borneo, Brits 67 Combat, Lezen in Moesson en Indische Letteren grondgebied, gesitueerd) en die vele, vele andere geïnterneerden. (...) Mijn oudste zuster is in die tijd bijna gestorven aan tyfus en er waren geen medicijnen voor haar. Mijn tweede zuster had wonden aan haar benen vanwege de beriberi en dat nam vele jaren om te helen. Wij hadden alle drie trachoom, de oogziekte. Door toedoen van Dr. Waworoentoe in Soekaboemi zijn wij nu niet blind. Zijn wij die het overleefden, er niet rijker in levenservaring door geworden? Zullen we nu als bedelaars onze eer verguizen voor tien dollar per dag? Moesson: vol verwerkingseffekten Het blad staat vol met verwerkingseffekten: ingezonden brieven, een oorlogsdagboek, lopend van 5 mei tot 23 oktober '43, verhalen die over de kampperiode gaan; een columnist die zelf zijn verhaaltjes illustreert, zich noemende Poirrié, begint zijn column vrij algemeen met het fenomeen herinnering en doet dan verslag doet van de onthulling van een verzetsmonument op 3 mei 1990, waarbij kinderen uit het dorp in verhaal- of dichtvorm over de oorlog voordroegen, Duitsers, jodenvervolging. Ditzelfde nummer bevat daarnaast een historisch opstel over de opheffing van het KNIL, een Indisch sprookje, de herdruk van een verslag van de viering van Koninginnedag op het eiland Soemba in 1927 (ooit in de NRC gepubliceerd), klassefoto's met welverzorgde Nederlandse, Chinese, Indonesische scholieren uit 1930,1936 en 1959, een gedicht vol heimwee naar het oude huis in Indië en nog wat faits divers zoals een herinnering aan een krontjongzangeres en kleine verslagen van een schoolreünie, een sterfgeval, het leven van een Indische familie in Californie, een fototentoonstelling over het hofleven in Indonesië in Djakarta en de agenda Het omslag toont een djamboer, een groene appel, en ze verleidt de columnist op de eerste pagina tot een weemoedig verhaal waarin hij de zomerse temperatuur van 30 ° hier vergelijkt met de warmte daar. De auteur zet de toon van Moesson: als je op een bepaalde plek in de wereld bent neergezet, dan moetje daar eigenlijk blijven wonen, want anders komt er gedonder van. De hoofdredacteur betreurt het dat de vier Indische bejaardentehuizen in Nederland worden opengesteld voor anderen: verlies van Indische sfeer, Indische benadering etcetera. Mij dunkt, als zich zo een reeks nummers aaneenrijgt is er, voor wie bijvoorbeeld eens grondig aandacht wil schenken aan de oud-Indischmensen en hun nazaten, alle reden om van Moesson kennis te nemen. Indische Letteren: blijvende bron Gaat het in het bijzonder om de literatuur, dan voert Indische Letteren ons verder in de materie. Dit documentatieblad van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde telt een kleine tweehonderd bladzijden per jaar en is bezig aan zijn tiende jaargang. In veel wetenschappelijke en half-wetenschappelijke bijdragen wordt expliciet aandacht geschonken aan Nederlands-Indische schrijvers, vaak ook van vóór de Tweede Wereldoorlog, schrijvers die schreven tijdens de koloniale overheersing door de Nederlanders. 68 Combat, Lezen in Moes son en Indische Letteren Extra interessant in verband met het thema van deze Tsjip is het eerste nummer van de derde jaargang, maart 1988. Dit themanummer bevat de lezingen bevat die tijdens een symposium over de dekolonisatie in de Indisch-Nederlandse en de Indonesische literatuur werden gehouden. Daaruit wil ik hier drie bijdragen naar voren halen. De ethische politiek Zo schrijft de historicus C. Fasseur over de aanloop tot de dekolonisatie en schetst met name de houding van de Nederlanders ten opzichte van de inlandse bevolking. Eind 1942, toen de capitulatie ten opzichte van de Japanners (8 maart 1942) al een half jaar een feit was, en toen wij in Nederland zelf probeerden van onze bezetters af te komen, was er bij de regering in Londen nog geen spoortje van begrip voor het zelfbeschikkingsrecht van de Indonesiërs te zien. Tevergeefs drong minister zonder portefeuille Raden Adipati Ario Soejono - hij was de enige Indonesiër die ooit van een Nederlands kabinet deel heeft uitgemaakt- op dit zelfbeschikkingsrecht aan: "Wat Gij Uzelf toewenscht, moet Gij ook anderen aandoen'. De link met Nederland en Duitsland werd wel degelijk gelegd, maar vergeefs. Dat standpunt van de regering was, zo leert de geschiedenis, veel rigoreuzer dan er veertig jaar eerder over was gedacht. Tegen het einde van de negentiende eeuw ging onze houding tot Indië een nieuwe fase in, die van de ethische politiek. Er waren hogere doelstellingen dan louter materiële overwegingen (suikerriet, koffieplantages e.d.). Al sinds 1878 waren de winsten uit de kolonie minimaal en men sprak liever van een 'ereschuld' tegenover de kolonie dan van "koloniaal batig saldo'. Minister-president Abraham Kuyper verwoordde dit ethisch ideaal in de troonrede van 1901 (Wilhelmina!): Nederland had 'een zedelijke roeping' te vervullen. Drie decennia lang hield men vol dat Indië voor een 'ontvoogding' stond. De bedoeling moest zijn de Inlander op eigen benen te laten staan: 'dan is onze tijd voorbij, onze taak volbracht, dan hebben wij vervuld een plicht, een zending', aldus de SDAP in 1901. Was het een maskerade voor de buitenwacht, terwijl de uitbuiting gewoon doorging? Fasseur doet ons geloven van niet. De internationale situatie was zodanig gewijzigd dat van een grote koloniale mogendheid een gezag werd verwacht dat zich tot in alle uithoeken van het meer dan 13.000 eilanden tellende, bijna 2 miljoen vierkante kilometer grote Nederlands-Indië kon laten gelden, liefst zonder geweld. Rudyard Kipling heeft dat beheer van zo'n kolonie in 1899, toen bij de Amerikanen aanspoorde werk te maken van de Philippijnen, 'the white man's burden' genoemd. En het gekke is: de inheemse mensen in Indië hadden vertrouwen in deze samenleving van inheemsen en Nederlanders, er was sprake van een associatie-ideaal. Maar toen in 1942 de Japanners de archipel veroverden, vonden ze daarbij zeer veel van diezelfde inheemsen, geleid door vaak in Nederlandse middelbare scholen en universiteiten opgeleide Indonesiërs, aan hun zijde. 69 Combat, Lezen in Moes son en Indische Letteren Van 'ontvoogding' naar 'taakverdeling' Hoe is het, de ethische politiek ten spijt, zo ver kunnen komen? Dat had te maken met het feit dat de Nederlandse regering er vanaf het einde van de jaren twintig in geslaagd is de drie grote krachtencentra in Indië van zich te vervreemden. Dat waren de islam, het traditioneel-inheemse bestuur (regenten e.d.) en de snel in omvang toenemende nationalistische intelligentsia. Juist in het tegengaan van een al te grote macht van de islam waren het Nederlands bestuur en de inheemse regenten eikaars natuurlijke bondgenoten. Snouck Hurgronje bepleitte in 1908 al een omscholing van de hoofden tot moderne ambtenaren. En vanaf 1912 probeerde men, door de laagste rang van Nederlandse ambtenaren weg te halen uit het bestuur, ruimte maken voor de rol van de regenten, op weg naar de 'ontvoogding'. Goed bedoeld, maar de situatie was er vanaf 1926/7 niet naar dat deze opzet kon slagen, omdat de communisten zich gingen roeren op Java en Sumatra. Zodanig omvangrijk werd het communistisch verzet dat het bestuur de klok terugdraaide: de controleurs moesten maar weer terugkomen, want zij waren altijd ter plaatse de ogen en oren van het bestuur geweest. En in 1931 maakte 'ontvoogding' daadwerkelijk plaats voor 'taakverdeling1. Men zou zal uit het voorafgaande al begrijpen dat dit beter klinkt dan het was. Want waar 'ontvoogding1 wees op een geleidelijke verzelfstandiging van het inheemse bestuur, betekende 'taakverdeling' dat de situatie van Nederlands beheer permanent zou zijn. Neem daarbij de Crisis als argument om de inheemse bestuursscholen op te heffen, en de situatie was in feite slechter dan Multatuli ze had aangetroffen. Daarmee verspeelde Nederland de sympathie van de tot samenwerking bereid zijn Indische elite. Brandstof voor de opstand En de derde kracht, de jonge, intellectuele, nationalistische elite werd voor het gemak maar eenvoudig gelijkgeschakeld met de communistische partij. Soekarno, Hatta, Sjahrir - later allemaal bekende grootheden geworden, toen jong en in ontwikkeling - werden in 1930 gevangen gezet. Nederlands-Indië werd een politiestaat, waar het briefgeheim niet meer heilig was. Soekarno en de zijnen noemde men 'extremisten' en daarmee kon de regering met minister van koloniën Weker in 1940 beweren dat Nederlands-Indië 'een oase' was 'van rust en orde te midden van woeling en onrust alom'. Zelfs de door de meerderheid van de Volkskraad in 1938 aanvaarde petitie van het lid Soetardjo om een rijksconferende bijeen te roepen over de geleidelijke verzelfstandiging in tien jaar van Indonesië werd door de Nederlandse regering afgewezen. Kortom: mensen als Soekarno, Hatta en Sjahrir restte geen andere mogelijkheid dan contact met de Japanse bezetter te verwelkomen. Du Perrons ervaringen met het land van herkomst Het 'ethische' beginsel waarover Fasseur schrijft bestond volgens Gerard Termorshuizen - in een ander artikel in Indische letteren - al sedert het begin van de negentiende eeuw en werd door verschillende bestuurders uitgewerkt tot ze een eeuw later, omstreeks 1900 die 'ethische richting' was geworden. 70 Combat, Lezen in Moesson en Indische Letteren Multatuli was er als schrijver de meest bekende verdediger van. En Du Perron liet er evenmin twijfel over bestaan dat hij vond wat de juiste richting was. In Het land van herkomst beschrijft hij de Javanen als sympathiek en volkomen gelijkwaardig, en als hij na 1936 terugkomt in Indië is hij geschokt door de verandering van de sfeer. In een open brief aan de geïnterneerde Sjahrir schrijft hij: 'Ik kan ook niet: mij hier jaar in jaar uit van den domme houden, en tegen mezelf zeggen: "ik ben toch lekker hier geboren, dit is toch ook mijn land, en van de zachte kanten van het indische leven genieten, altijd maar betreurend dat er zoveel verandert, en dat Indië niet meer het Indië is dat het was toen ik hier als onbezorgd knaapje rondliep. Dat is in principe mogelijk, maar daar ben ik helaas te veel intellectueel voor. Ik kan mijn verblijf bier niet verantwoorden, dat is duidelijk. Ik durf zelfs niet een zo grote mond opzetten als mijn bewonderde Multatuli -gesteld dat het practisch mogelijk zou zijn- omdat ik niet, als hij, geloof aan de alleenzaligmakendheid van een verbeterd nederlandsch gezag. -U ziet: mensen als ik moeten opsjezen. Niet omdat zij verraders zijn, maar omdat zij juist geen verraders- en zelfs geen halve verraders- willen zijn." Door de poorten der Jappenkampen Du Perron sjeesde op, vrijwillig, en drie jaar later gingen heel wat Nederlanders hem na, onvrijwillig en via de poorten van de Jappenkampen, die in feite het begin vormden van de Indonesische zelfstandigheid. Om precies te zijn: 42.000 Nederlandse militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger werden gevangen gezet, 8200 kwamen om. En van de 100.000 Nederlandse burgers die geïnterneerd werden, stierven er 13.000. Velen van de geïnterneerden hielden dagboeken bij. Na de oorlog werd een klein deel van die dagboeken gepubliceerd. Termorshuizen wijst op de merkwaardige curve in de verschijning van dergelijke ego-documenten: meteen na capitulatie op 15 augustus 1945 tot 1949 waren het 28 titels, in de jaren vijftig slechts 8, vervolgens liep het aantal langzaam op: 16 in de jaren zestig, 38 in de jaren zeventig en 53 tussen 1980 en 1987. In een derde bijdrage uit Indische Letteren gaat Joop van den Berg in op het verschijnsel 'kampromans'. Van den Berg, in 1930 geboren, en van zijn 12e tot 15e in een Jappenkamp, daarna enige tijd geïnterneerd door Soekarno es., zegt van de vele 'kampromans' die vanaf 1946 gepubliceerd werden dat ze vooral de omverwerping van de koloniale structuur tot onderwerp hebben: "Al die geschiedenissen van de empirebuilders, die alle macht werd ontnomen, in kampen bijeen werden gedreven, zware lichamelijke arbeid moesten verrichten meestal onder toezicht van Indonesische hulpsoldaten, de Heiho's. De blanke 'overseer' van weleer, de strafgevangene van nu. Schreef Willem Brandt niet: "Wie, die lager dan koelies voortaan / en verworpen als schurftige schapen / als een beest in een hok moeten slapen / vlak tegen een lotgenoot aan..'? Dat moet wel het ergste zijn dat een Nederlander kon overkomen: minder dan een Javaanse koelie zijn! " Van den Berg heeft voor de eerste twintig kampboeken die in 1946 verschenen eigenlijk geen goed woord over. Ze zijn alle geschreven vanuit het 71 Combat, Lezen in Moes son en Indische Letteren gezichtspunt van de Hollander die zijn eigen groep gewddig vindt en de Japanners 'krombenige, aapachtige, laffe beulsknechten'. Noch de kampboeken noch de boeken die de oorlog beschrijven hebben oog voor de nuances van de geschiedenis. Dit is allemaal tot daaraantoe. Maar wat deden bekende schrijvers als Maria Dermout, Beb Vuyk, H.J. Friedericy, A.Alberts, Rob Nieuwenhuys, Willem Walraven en F. Springer met de dekolonisatie? Van den Berg geeft hierop geen antwoord. Hij vindt eigenlijk alleen bij Vuyk een schrijverschap dat de dekolonisatie ter harte neemt: "De levens die Beb Vuyk ons toont hebben vrijwel allemaal de verscheurdheid, die gekte, die waanzin van het koloniale systeem onder de leden, hoe aangepast zij ook lijken te zijn." Springer is intussen evident onze Somerset Maugham geworden, veelal schrijvend over zijn blanke landgenoten in den vreemde. Vuyk en Ferguson gaven al vóór 1942 blijk van hun sympathie voor de Indonesische onafhankelijkheidstrijders. Alberts, het blijkt opnieuw uit het interview met Wam de Moor in dit tijdschrift, vindt ook, dat het allemaal veel eerder afgelopen had moeten zijn. En voor de rest, de verhuisden, de gerepatrieerden, de schrijvers van tempo doeloe en droge of natte Moesson is er het hdmwee naar dit grootse, verloren paradijs. Noot In Overal sporen, samengesteld door Dick Schram en Cor Geljon (VU-uitgeverij, Amsterdam 1990), p. 161-188, geeft Gerard Termorshuizen een overzicht van de literatuur m.b.L de tweede wereldoorlog in Indië: 'Altijd weer aan denken. De Japanse tijd in Nederlandse bellettrie en ego-documenten'. Indische Letteren, 3/1, maart 1988. Een themanummer dat de lezingen bevat die tijdens een symposium over de dekolonisatie in de Indisch-Nederlandse en de Indonesische literatuur weiden gehouden. Zie voor het belang van Indische Letteren voor onze kennis van de Indische cultuur en letterkunde ook in dit nummer mijn bijdrage 'Liedjes uit de tijd van de Compagnie'. 72 Jacques de Vroomen Het nut van het lelijke Wat is het lelijkste woord in de Nederlandse taal? Ze worden in een onophoudelijke regelmaat verwekt en ter wereld geholpen, lelijke nieuwe woorden. "Dat moeten we dan wel even contactera1 hoorde ik laatst iemand in een vergadering zeggen. Hij bedoelde dat er over een voorstel met anderen gepraat moest worden. Maar het kan gelukkig nog erger. Een paar weken terug is bij mij in de straat een nieuwe winkel geopend. De naam staat in forse kapita-len op de étalagerait: RELAGIFT. Een cadeautjeswinkel. "Meid, ga toch naar Relagift", zeg ik tegenwoordig tegen mijn vrouw als ze loopt te klagen omdat ze niet weet wat ze mee moet nemen naar een verjaardag. Er zijn eigenlijk twee methodes van literatuurdidactiek: de posi-tieve en de negatieve. Meestal pakken we het positief aan. We la-ten leerlingen voorbeelden zien van fraai taalgebruik. Het lijkt me nuttig om met een zekere regelmaat de negatieve weg te kiezen. Leerlingen confronteren met lelijk taaklgebruik. En ze zelf flink aan het verzamelen zetten. Waarna u, op het pedagogisch juiste moment, fraaie literaire formuleringen daarnaast zet. Misschien een idee om in Tsjip eens een pagina te vullen met afgrijselijke neologismen. Stuurt u wat? P.S. Laat uw leerlingen ook eens op namen van huizen letten. Ik heb een oom en tante die Offermans-Nouwen heten. Hun huis hebben ze 'Nou & Of genoemd. Ik vrees dat ze niet begrijpen waarom ik nooit langs kom. 73 Joop Dirksen De generatie (bepaald niet) NIX oftewel de geschiedenis herhaalt zich, herhaalt zich, herhaalt zich... Elke nieuwe generatie bestormt de hemel met frisse ideeën, geïnspireerd door de geest van de tijd waarin ze opgroeit; zet zich af tegen de kortzichtige ('zo is het nou eenmaal'), vastgeroeste ('wij deden het vroeger altijd op deze manier en dat ging prima') en vooringenomen ('wat hebben jullie het tegen woordig toch gemakkelijk') volwassenen. Natuurlijk wordt de strijd tussen de generaties uiteindelijk beslecht in het voordeel van de jongeren, die zich vervolgens in het pluche laten zakken om daar aan hun zetel vast te roesten, en kortzichtig en vooringenomen de vol-gende generatie af te wachten. Wat zou het toch aardig zijn als volwassenen de flexibiliteit zouden bezitten om zich als onaf te blijven beschouwen, open te blijven staan voor een nieuwe kijk op de werkelijkheid. Ofschoon iedereen het ongetwijfeld eens zal zijn met de stelling dat literatuur laat zien wat er op een bepaalde plaats in een bepaalde tijd zoal leeft, heffen, elke generatie weer opnieuw, critici en recensenten, en in hun kielzog leraren Nederlands, waarschuwend het vingertje tegen de literatuur van jongere schrij-vers, wier wereldbeeld afwijkt van het hunne. Als de boeken niet ronduit wor-den veroordeeld, worden ze ietwat schamper benaderd, in ieder geval gemeten aan de maatstaf van een in het leven en de literatuur gerijpte lezer. En zeker als de seksualiteit in het werk van die jonge schrijvers aan dacht krijgt, spat de verontwaardiging uit de vulpen of de deskjet printer van de bedaagde ou-dere. "Zedeloos', 'uitzichtloos', 'de jeugd bedervend', 'gezagsondermijnend'; etiketten die in de loop van de laatste eeuw geplakt zijn op het werk van onderling zeer verschillende auteurs als Van Deijssel (Een liefde) Van Oudshoorn (Pinksteren) Reve (De avonden) Blaman (Eenzaam avontuur) Boon (De Kapellekensbaari) Hermans (Ik heb altijd gelijk) Wolkers (Serpentines petti-coat). Al deze auteurs zijn inmiddels opgenomen in De Canon, dus voorzien van alle kwaliteitszegels en goedkeuringsstempels, terwijl ze bij hun aantreden le-den aan 'een gebrek aan idealisme en/of aan goed fatsoen'. Je zou op grond hiervan verwachten dat critici, recensenten, en in hun kielzog nog steeds de leraren Nederlands, vandaag de dag met een open instelling een nieuwe generatie schrijvers begroeten. Welnee! Niet alleen wordt zo ongeveer iedereen, die in deze tijd debuteert, onder de vlag van de Generatie Nix geduwd -terwijl het om wel heel uiteenlopende fi- 74 Dirksen, De generatie (bepaald niet) NIX guren gaat als Ronald Giphart, Rob van Erkelens, Hermine Landvreugd, Joris Moens-, maar ook betekent die vlag voor de stuurlui aan wal, dat er een la-ding wordt binnengevaren die per definitie van ietwat twijfelachtige kwaliteit is. Tte auteur kan wd schrijven maar heeft niks te zeggen', of Wat een treu-rigstemmend stuk van de werkdijkheid wordt hier in woorden weergegeven', of "Neuken, neuken, en verder niks'. De benadering is als vanouds. Vanaf de Olympus kijken de literaire goden en halfgoden en hun gevolg, neer op de aanstormende helden, snuiven van de wierook die zij zichzelf toe-zwaaien (herinnert u zich het opinieweekbladhoofdartikelkletsgesprek tussen Mulisch, Hofland en Blokker: 'Ja, de grote schrijvers blijven toch de Grote Drie,... die hebben De Oorlog tenminste meegemaakt') en lachen schamper om de pogingen van die jonge helden om de wereld van de literatuur te ver-overen. Wilt u nog wat dtaten: "De pueriele omgangsvormen en gedachtengangen in dit boek [Giph] zijn over het algemeen te gênant voor woorden, niet in de laatste plaats vanwege het studentikoze, ironische toontje....Dit is proza waar geen ander woord voor is dan: kinderachtig.' (T.v.Ded in Trouw 11-2-1993) De hde roman Het uur van lood zegt eigenlijk niets anders dan 'ik verveel me'; hij drukt te wdnig uit.[...] Van Erkelens heeft het geloof in de mens opgegeven' (Gert Jan van Schoonhoven NRC 14-1-^) *Het gebrek aan schuldgevod en mored besef is verontrustend' (Arjan Peters over Het zilveren theeëi in De Volkskrant 4-6-'93) In die elf dagen die van Bors leven beschreven worden, is nauwelijks iets écht opwindends gebeurt [..Jdit zestienjarig werddbeddproza in MTV- en RTL-taal kan doodvermoeiend zijn' (Frank de Rover over Bor van Joris Moens, in Vrij Nederland 29-l-*94). Alle vier de genoemde boeken zijn boeken van deze tijd, boeken waar onge-twijfeld het een en ander op aan te merken valt. Het zijn niet de definitieve meesterwerken van gearriveerde auteurs, maar uitstekend leesbare boeken die de geest van deze tijd ademen, die op navrante of humoristische of onder-kodde wijze laten zien hoe jongeren van nu de werkelijkhdd beleven. Het uur van lood is bepaald geen vrolijk boek: de hoofdpersoon, twintiger, vodt zich alleen, onthand door de afwezigheid van zijn vriendin. Drie dagen volgen we hem in zijn rommdig bestaan dat hij met allerlei kunstgrepen en pepmiddden leefbaar poogt te maken. Maar de herinneringen aan zijn aan longkanker overleden vader en de confrontaties met zijn dementerende moeder drukken hem terneer: zijn "harddisk is overvol en kapot'. Hij zou het gevoel willen hebben, 'echt te léven', maar weet niet hoe dat te berdken. Veel uit-zicht op verbetering is er niet, al dndigt de roman, waarin voortdurend 'gezapt' wordt, met de zin: TV uit. Ogen open.' Het zilveren theeëi heeft als motto een veelzeggend citaat van Raymond Carver 'Any minute now, something will happen.' De vijf verhalen waaruit het boek bestaat, variërend in lengte van zo'n dertig tot zeventig pagina's, hebben allemaal hoofdpersonen zonder duiddijk dod, zonder duidelijke ach-tergrond. Ofschoon ik als lezer bijna steeds een gevoel van leegte, van tries- 75 Dirksen, De generatie (bepaald niet) NIX tige uitzichtloosheid krijg van hun situatie, lijken ze zelf hun omstandighe-den als 'normaal' en 'vanzelfsprekend' te beschouwen, en hun gedragingen, hoe stuitend die soms ook zijn, in mijn braafburgelijke ogen, roepen bij hen-zelf geen enkel vraagteken op. We zitten aan de onderkant van de samenleving en treffen daar veel smoezelige sex en weinig moraal aan. Sobere beschrijvin-gen van een kaal bestaan: een realiteit die we vaak maar liever niet zien. Bor vertelt ook over een leven aan de onderkant. De hoofdpersoon, een jongen van zestien leeft van de ene doelloos doorgebrachte minuut in de andere, totdat hij in zijn behoefte aan een 'kick' te ver gaat. Opgefokte woorden, puberale grootspraak lopen uit op niet meer terug te draaien daden. 'Laat iedereen de pest krijgen', zijn de slotwoorden van een jongen, voor wie je door zijn stoer-doenerij maarmoeilijk sympathie kunt opvatten, doch die, zeker in de grote steden heel wat lotgenoten heeft: kinderen die in onze maatschappij vol sex en agressie mee gaan drijven op de stroom van snelle kicks, omdat ze vanuit hun opvoeding geen houvast hebben gekregen: met recht 'een kansarme start'. Als dan nogal wat leraren deze jonge auteurs willen weren van de literatuur-lijsten van hun leerlingen, missen ze een kans voor open doel om die leerlin-gen betrokken te krijgen bij literatuur. Met name de meest aan de weg tim-merende, en meest populaire van het bovengenoemd viertal, Ronald Giphart, kan drempels wegnemen tussen jongeren en de wereld van de literatuur Immers, wat moet het voor de gemiddelde leerling een verademing zijn als, na(ast) alle ernst en (soms) hoogdravendheid waarmee over literatuur wordt gesproken en geschreven, in een uitermate humoristische stijl lekker melig' het Heilige Huis van de Literatuur wordt gesloopt, om plaats te maken voor een vlotte, makkelijk toegankelijke woning van deze tijd, waarin het leven van deze tijd geleefd wordt door jongeren van nu, met de problemen en (het gebrek aan) idealen van vandaag de dag en de mentaliteit van de jaren negen-tig-Aan de hand van de verhaalfiguur Giphart betreden de lezers de studentenwe-reld, maar ook het literair café en het Boekenbal ; ze gaan mee op jongerenrei-zen, kortom, bezien allerlei aspecten van het leven van nu, beschreven in de taal van nu, door een auteur die het hele arsenaal aan stijlmiddelen en literaire 'trucs' beheerst (De auteur Giphart is niet voor niets een ex-aankomend Neerlandicus). Ik ook van jou (1992) beschrijft een vrolijke vriendschap tussen twee jongens die het goed met zichzelf getroffen hebben, een mislukte liefde die letterlijk en figuurlijk pijnplekken achterlaat, een nieuwe verliefdheid die opbloeit op het te snel stromende water van de Dordogne, en grote literaire ambities: lite-ratuur en liefde, toch een prima combinatie?! Giph (1993) bevat de opkomst en neergang van een Literair Idool, vakantie in het winterse zuiden en feesten in het zonnige Utrecht, het aanzwellen en te-loorgaan van verliefdheden en liefdes (kan een moeder zo aantrekkelijk zijn als haar dochter?)en nog steeds schrijversambities: literatuur en liefde, toch een prima combinatie?! In Het feest der liefde (1995) staan naast -het zij toegegeven- enkele 'broodschrijfniveau'-teksten, nogal wat flitsende verhalen vol humor en ook 76 Dirksen, De generatie (bepaald niet) NIX enkele vol vrolijke seks, waar de grens verkend wordt tussen erotische litera-tuur en porno (een boeiend onderwerp voor een volgende keer, lieve luiste-raars). Ook vindt hier een afrekening plaats met critici als Ton van Deel en Carel Peeters (en ook onze hoofdredacteur wordt nog even in het zonnetje ge-zet). Literatuur en liefde, toch een prima combinatie?! Dat recensenten de generatie Nix met zoveel scepsis en laatdunkenheid bena-deren, is niet verstandig. Als leraren datzelfde doen, is dat dubbeldom, omdat de bier besproken boeken bijna allemaal zeker voor jongeren herkenningspun-ten bieden: de jongere in de jaren negentig heeft niet zoveel duidelijkheid over levensdoelen' en de wegen daarnaartoe. Lezen over leeftijdgenoten met her-kenbare problemen kan tot reflectie en discussie leiden. De docent die deze boeken met zijn leerlingen mee gaat lezen, heeft de kans, oog te krijgen (te behouden) voor wat de generatie die nu in aantocht is, be-zighoudt. Wie zich hiervoor afsluit, en zijn leerlingen dit soort boeken af-raadt, vervalt in dezelfde fout die hij zijn eigen docent ongetwijfeld kwalijk heeft / zou hebben genomen. Nix', alleszins de moeite! literatuur. Rob van Erkelens Het uur van lood Nijgh & Van Ditmar 1993 Hermine Landvreugd Het zilveren theeëi De Bezige Bij 1993 Joris Moens Bor De bezige Bij 1993 Ronald Giphart Ik ook van jou Nijgh & Van Ditmar 1992 Ronald Giphart Giph Nijgh & Van Ditmar 1993 Ronald Giphart Het feest der liefde Nijgh & Van Ditmar 1995 77 Jean Verrier Het begin van 'het eigenlijke verhaal' II Wanneer? In het dubbelnummer van de vorige jaargang namen wij het eerste hoofdstuk op van de studie Les débuts de roman van literatuurdocent en -didacticus Jean Verrier. Dit hoofdstuk betrof de zogenaamde 'paratekst'. Zij bestaat uit wat de lezer vantevoren aan vage noties heeft opgevangen omtrent een tekst die hij gaat lezen, het omslag, de flaptekst, de persberichten, de titel als zodanig, een eventuele opdracht, motto, de verschijningsdatum of-data, de vermelde lijst van overige werken van dezelfde auteur en de inhoudsopgave. Alles wat hier genoemd is en het boek zelf betreft, noemen wij in Nederland 'het voorwerk'. Daarover dus gaat het reeds in Tsjip 4/3&4 opgenomen deel. In de hiernavolgende bijdrage geeft Verrier suggesties voor de nauwkeurige bestudering van de eerste bladzijden van wat we gewoon zijn te noemen: 'het eigenlijke verhaal'. Vertaling: Henriette Lieber-Bossinade en Véronique Driedonks. 1 D e ontvangst van een telegram en die van een roman De ontvangst van een roman vertoont overeenkomsten met die van een brief. L'Etranger van Camus begin t op het moment dat de verteller een telegram krijgt: Vandaag is moeder overleden. Of misschien gisteren, ik weet het niet. Ik heb een telegram ontvangen van het tehuis: "Moeder overleden. Begrafenis morgen. Hoogachtend". Dat zegt niets. Het kan gisteren geweest zijn. Het bejaardenhuis bevindt zich in Marengo, tachtig kilometer van Algiers. Ik neem om twee uur de bus en kom in de loop van de middag aan.(...) Het telegram blijkt niet gedateerd te zijn; het kan de vorige dag zijn verstuurd, of de dag daarvóór en indien dit het geval is, wordt datgene wat op het moment waarop het werd opgesteld morgen was, gisteren, of eergisteren bij de ontvangst. De boodschap begrafenis morgen geeft op zich niet voldoende informatie om ervoor te zorgen dat degene die hem ontvangt, de verteller, aan deze oproep gehoor kan geven. We begrijpen dan ook dat hij zegt: Dat zegt niets. De ontvanger weet tenminste waar het telegram vandaan komt:, het bejaardentehuis, waarover men in de volgende alinea verneemt dat het zich te Marengo bevindt, op tachtig kilometer van Algiers. De berekeningen die volgen over de reisduur van Algiers naar Marengo brengen de lezer ertoe te 78 Verrier, Het begin van 'het eigenlijke verhaal' denken dat de verteller in Algiers is. We mogen ervan uitgaan dat de administratie van het bejaardentehuis hem het telegram heeft gestuurd. Dit is te zien aan de conventionele formule van het telegram: hoogachtend, en een onpersoonlijke woordkeus: moeder overleden (de verteller zegt zelf: mama is dood). En bij ons, de lezers, roept dit begin dezelfde vragen op. Wanneer vindt deze geschiedenis plaats? In het tijdperk van debus, dus de twintigstee eeuw. Waar? In Algerije (hoofdstad Algiers, dat weet iedereen). Om te weten te komen wie hier spreekt, wie de verteller is, hoe hij heet, hoeven we de bladzijde maar om te slaan. Inderdaad: door een gelukkig toeval spreekt de directeur van het bejaardentehuis over Madame Meursault en even later noemt hij de verteller bij zijn naam als hij zich tot hem richt: Ik laat U alleen, Meneer Meursault. We kennen nu de plaats en periode waarin het verhaal zich afspeelt en de naam van de verteller. Meursault weet op zijn beurt waar de in het telegram beschreven feiten (de dood van zijn moeder en haar begrafenis) hebben plaatsgevonden en wie hem hierover bericht heeft (de directie van het bejaardentehuis), maar hij weet niet precies wanneer de begrafenis zal plaatsvinden. Rest ons nog te achterhalen wie de geschiedenis van Meursault, die zijn eigen verhaal vertelt, aan de lezer overbrengt (de romanschrijver Camus), waar, en vooral wanneer, dit verhaal is geschreven en gepubliceerd (1940/1942). We zien hier dus drie naast elkaar bestaande werelden: die van Meursault, Camus, en ons, lezers uit de jaren negentig. Elk van deze werelden wordt bepaald door een plaats, een tijdperk en een persoon die uitspraken doet of aanhoort Meursaults roman-universum te Algiers (in het tijdperk van de bus), en dat van het bejaardentehuis te Marengo met zijn bureaucraten, is een fictieve wereld waarin de schrijver, Albert Camus, geboren in Algerije (1913) en overleden in Frankrijk (1960), zijn potentiële lezers wil binnenvoeren: zijn tijdgenoten die hij min of meer kent en wij allen, hier en elders, die na hen kwamen. Ook al is Camus thans dood, hij behoort tot dezelfde wereld als wij, lezers die leven aan het einde van de twintigste eeuw. Maar toen Camus bezig was met het schrijven van zijn roman, wist hij nog niet precies wie hem zou gaan lezen. Vandaar deze bruggetjes, aanknopingspunten en spiegels. Het is bijvoorbeeld merkwaardig dat Meursault zegt, dan wel in zichzelf praat (of schrijft?): Marengo bevindt zich op tachtig kilometer van Algiers. "Marengo ligt tachtig kilometer hiervandaan" zou beter passen in een door Vandaag gelanceerde uiteenzetting. Maar dan zou de lezer niet weten dat Marengo vlakbij Algiers gelegen is en bijvoorbeeld een andere plaats is dan het Italiaanse Marengo, bekend door de overwinning die Bonaparte er behaalde op de Oostenrijkers en de manier waarop men er kalfsvlees bereidt. Dat komt omdat het hier gaat om een vertekende mededeling, via een omweg, zoals bij het theater, wanneer het ene personage zich richt tot een ander, terwijl in 79 Verrier, Het begin van 'het eigenlijke verhaal' werkelijkheid de toeschouwer aangesproken wordt. Zowel aan het begin van een roman, als aan het begin van een theaterstuk, is het belangrijk dat de lezer, net als de toeschouwer weet waar en wanneer het verhaal zich afspeelt en wat de naam is van de personages. De linguïsten zeggen dat elke taaluiting die we lezen onder bepaalde omstandigheden van tijd en plaats gevormd wordt door degene die een boodschap formuleert en zich richt tot een ontvanger ervan (desnoods zichzelf). Deze omstandigheden, deze 'boodschapper' en zijn 'ontvanger' vormen wat Benveniste noemt het formele apparaat waarmee taaluitingen overgebracht worden. Elke boodschap draagt de kenmerken hiervan. Bruggetjes koppelen boodschap en omstandigheden waaronder deze overgebracht wordt aan elkaar. Maar, zegt Dominique Maingueneau*, de literaire overdracht van een boodschap is eenpseudo-overdrachtin die zin dat de relatie tussen de romanschrijver en zijn lezer slechts plaats heeft via de literaire institutie en zijn rituelen, dat wil zeggen op een altijd indirecte manier en in het algemeen zonder de mogelijkheid van weerwoord van de kant van de lezer. Hij voegt daaraan toe: Literaire teksten vormen hun scènes die een boodschap overbrengen door een spel van interne relaties in de tekst zelf, dat wil zeggen door een spel van voorstellingen, van spiegels, en de meeste romans beginnen op een gegeven tijd en plaats een personage op te voeren dat boodschappen overbrengt Wat we nu gaan bestuderen zijn de verleidingsmechanismen die ervoor zorgen dat een roman aantrekkelijk blijft voor de lezer en deze aan hem bindt om de mensen te kunnen overtuigen van het feit dat het over hen, de lezers gaat, en over hun wereld, dat de roman hen heel wat daarover vertelt, totdat de lezer de indruk krijgt dat hij eerder door de roman wordt gelezen dan dat hij degene is die leest 2 Wanneer ? Hoe zit het met de tijd? Vertellen is gebeurtenissen, die in het verleden of ver weg hebben plaatsgevonden, hier en nu doen gebeuren. De tijd en het verhaal zijn nauw met elkaar verbonden. En een verhaal lezen dat een bepaald tijdsbestek omvat (A la recherche du temps perdu, Proust; La Journée d'un scrutateur, Calvino; Une vie, Maupassant...), neemt tijd (uren, dagen, maanden, een heel leven). Maar omdat «we het hier over het begin van romans hebben houdt niet het vraagstuk van de duur ons bezig, maar dat van het moment en het tijdsverschil: tijdsverschil tussen het ogenblik waarop we de roman lezen en dat waarop hij is geschreven of gepubliceerd, tijdsverschil tussen het moment waarop de gebeurtenissen zich af zouden moeten spelen en dat waarop de verteller ze verhaalt 2.1 Data In het begin van bepaalde romans wordt een min of meer volledige datum 80 Verrier, Het begin van 'het eigenlijke verhaal' aangegeven, net als de datum die bovenaan een brief zou kunnen staan, waardoor het de lezer mogelijk wordt gemaakt het vertelde verhaal in de tijd te plaatasen. De meest complete aanduidingen bestaan uit het jaartal, de maand, de dag, het uur, maar het jaartal is het belangrijkste: 15 september 1840, tegen zes uur 's ochtends (...), L'Education sentimentale. Haubert. 21 maart 1927, half een 's nachts, La Condition humaine, Malraux. 15 mei 1796 trok generaal Bonaparte Milaan binnen (...), La Chartreuse de Parme, Stendhal. In 1829, op een mooie lentemorgen (...), Le Médecin de campagne, Balzac. De herfst in 1830 werd een van de mooiste in de eerste periode van deze eeuw, die we L'Empire zullen noemen. Une ténébreuse affaire, Balzac. Bij Balzac wordt de herhaling tot stereotiep (zie: Le Cousin Pons, La Cousine Bette, Le Curé de Tours, La Femme de trente ans. Les Chouans, La Peau de chagrin ...). Zodat Raymond Queneau met een dergelijk begin van romans de spot kan drijven in Les Fleurs bleues: Op 25 september 1264 verscheen de hertog van Auge in de ochtendschemering op het hoogste punt van de toren van zijn kasteel om de historische situatie ietwat te bezien. Het komt ook voor dat de datum van het jaar wordt aangeduid in de titel of ondertitel van een roman: Armance ou Quelques scènes d'un salon parisien en 1827, Stendhal; Le Rouge et le Noir, Chronique de 1830, Stendhal; Les Chouans ou La Bretagne en 1799, Balzac; Quatre-vingt-treize, Hugo; Notre-Dame de Paris 1482, Hugo; 1984, Orwell . Bij de meeste hiervoor genoemde romans is het begin in de derde persoon gesteld, of in ieder geval de eerste zin, en - in het Franse origineel - in de 'passé simple' of de 'imparfait'. Het zijn de kenmerken van wat Benveniste de historische vertelling noemt. Zelfs als het niet om een "historische" datum gaat (zoals het door de Fransen binnentrekken van Milaan in 1796) staat het "effect van de werkelijkheid" in verhouding tot de precisering (21 maart 1927, half een 's nachts). Die precisering neemt het vertelde verhaal op in de historie (want een 21 maart 1927, half een 's nachts is er wel degelijk 81 Verrier, Het begin van 'het eigenlijke verhaal' geweest), dus in onze geschiedenis, in de geschiedenis van elke lezer op deze planeet. Verwerkingsopdracht Zoek dit soort tijdsbepalingen op in het begin van romans uit de XIXe en XXe eeuw en ga na wat het effect ervan is. Doe dit door vergelijkingen te trekken. 2.2 Tijdsverschil We onderscheiden de volgende twee gevallen: Om te beginnen komt het voor (L'Education sentimentale, Flaubert) dat alleen de publicatie-datum (eerste uitgave: 1845, tweede uitgave: 1869) ons in staat stelt het maximale tijdsverschil te berekenen tussen het moment van de vertelling en dat waarop het verhaal moet hebben plaatsgevonden (het begint in 1840). Hetzelfde geldt voor La Condition humaine van Malraux. Dit verhaal begint in 1927 en is verschenen in 1933. Hier gaat het om een vertelling die slechts een paar jaar nadat het verhaal zich afspeelde plaatsvindt. Het betreft een "direct verhaal" en het is belangrijk om te weten dat deze roman voor 1936 en voor de oorlog van 1939-1945 is geschreven. Vervolgens kan dit tijdsverschil in de tekst zelf zijn opgenomen (Notre-Dame de Paris 1482 van Victor Hugo is daar een goed voorbeeld van): DE GROTE ZAAL Vandaag is het driehonderdachtenveertig jaar, zes maanden en negentien dagen geleden dat de Parijzenaars ontwaakten door het lawaai van alle klokken die uit alle macht luidden binnen de drievoudige ommuring van de stadskern, de universiteit en de stad. Maar het is geen dag waaraan de geschiedenis alleen op die zesde januari een herinnering bewaardef...). Men kan hieruit dus het exacte moment waarop de vertelling begint afleiden: 1482 + 348 = 1830 en 6 januari + 6 maanden en 19 dagen = 25 juli. Welnu, de 25ste juli 1830 is twee dagen voor de eerste der drie "glorierijke" dagen van de revolutie die inl830 Louis-Philippe aan de macht bracht. Vanzelfsprekend is deze datum die in de fictieve tekst is opgenomen juist daardoor ook fictief en niets verzekert ons ervan dat de eerste zinnen uit deze roman werkelijk op 25 juli 1830 werden geschreven. Maar dit blijft tot de categorie van het "waarschijnlijke" en het is zeker de datum die de romanschrijver, half verborgen, in zijn roman op heeft willen nemen (zie ook het spel met de datum van het op schrift stellen in Stendhals roman Le Rouge et le Noir). 82 Verrier, Het begin van 'het eigenlijke verhaal' Dit voorbeeld toont ons ook hoe het tijdsverschil dat de romanschrijver reeds bij het begin instelt tussen het moment van vertellen en het punt waarop de weergegeven geschiedenis plaatsvindt, door zijn bereik (meer dan drie eeuwen), en precisering, een romansoort karakteriseert: de historische roman. (Vergelijk dit met het begin van La Princesse de Clèves). Het tijdsverschil tussen het moment van vertellen en het punt waarop de geschreven geschiedenis zich afspeelt staat vast, maar de periode tussen deze twee momenten en het lezen zal voortdurend toenemen, hierdoor wordt de eerste tijdsafstand gerelativeerd en tenietgedaan. Wie kan er dus heden ten dage nog gevoelig zijn voor het tijdsverschil dat Shakespeares historische toneelstukken een eeuw verwijdert van de regeringsperioden waarover ze verhalen? 2.3 Maand, Dag Als de aanwijzing over de maand, en a fortiori de dag, nauwkeuriger is dan die over het jaar, dan maakt alleen de vermelding van dat jaar het de lezer mogelijk om een verteld verhaal in de tijd, in de geschiedenis, dus in zijn geschiedenis te plaatsen. De roman van Michel Butor die de betekenisvolle titel L'Emploi du temps (1957) draagt wordt gepresenteerd als een dagboek, op de eerste bladzijde als volgt gedateerd: donderdag, 1 mei, en bovenaan de linker pagina staat: MEI, October, de verteller verhaalt in mei over de gebeurtenissen die in October van het jaar ervoor hebben plaatsgevonden (het jaar waarvan meer dan de helft om is). In de hele roman-opbouw kruisen de maand van het vertellen en de maanden waarover wordt verhaald elkaar. Maar men zal er nooit achter komen over welk jaar het gaat. 2.4 Jaargetijden Sommige gemeenschappen hebben geen lineaire maar eerder een cyclische tijdsopvatting. In talrijke delen van Afrika bijvoorbeeld, wacht men op het regenseizoen, daarna op het oogstseizoen, en eventueel vergelijkt men deze met die van het jaar ervoor. Op dezelfde manier beginnen romans die als raamwerk het leven op het land hebben dikwijls met aanduidingen van de jaargetijden en vaak zonder enige datum. Zie bijvoorbeeld het begin van Mas Théotime van Henri Bosco (1952): In augustus, kort voor het vatten van de avond verzengt de hitte in onze streek de akkers. Je kunt niets beters doen dan thuis blijven in het schemerdonker en wachten tot het etenstijd is. De pachtboerderijen die in de winter door winden worden geteisterd en in de zomer door de hitte worden geblakerd zijn als schuilplaatsen gebouwd en binnen de massieve muren zoekt men zo goed en zo kwaad als het gaat beschutting tegen de razernij van de seizoenen. Sinds tien jaar bewoon ik de Théotimehoeve. Ik heb hem geërfd van een oudoom R-* Verrier, Het begin van 'het eigenlijke verhaal' die deze naam droeg (...). Iets wat meermalen gebeurd is in één keer vertellen noemen we een "iteratief" verhaal schrijven. En dat is precies wat de verteller van de roman van Bosco doet: het lijkt of alle avonden in augustus hetzelfde zijn, terwijl sommige zomers natuurlijk "verregend" zijn en het weer "van streek" is, zoals dat heet. Maar niet alleen het leven op het land wordt als iteratief verhaal verteld. De eerste zin van A la recherche du temps perdu van Proust geeft een goed voorbeeld van een iteratieve verhaalwijze: Gedurende lange tijd ging ik vroeg naar bed. De manier waarop de tijd wordt aangeduid in het begin van een roman geeft richting aande betekenis ervan. Het is zo'n beetje vergelijkbaar met het tempo aan het begin van een muziekpartituur. 2.5 Niet in cijfers uitgedrukte tijdsaanduidingen Het komt voor dat de tijd in een verhaal op een andere manier wordt aangeduid dan met behulp van cijfers. Op de eerste bladzijde van L'Emploi du temps van Michel Butor verhaalt de verteller hoe hij in de trein stapt op een station in Engeland: compartiment, met de rug naar de rijrichting, plafondlamp, gietijzeren palen, geëmailleerde plaatijzeren reflectoren die ongetwijfeld dateren uit de jaren van de petroleumlampen, al deze woorden maken het mogelijk het verhaal in de tijd te plaatsen: ongeveer dezelfde tijd als het jaar waarin de roman werd gepubliceerd, namelijk 1957, zelfs als daaraan twijfel mocht bestaan. Evenals de bus bij Meursault plaatst de téléférique op de eerste bladzijde van Une jeunesse van Patrick Modiano (1982) het verhaal in de XXste eeuw. Vreemd genoeg vindt men, net als bij de opmerking over de tijdsbepaling verbonden aan de reflectoren in L'Emploi du temps, de volgende bijzonderheid over de téléférique: naar het schijnt één van de eerste die men in Frankrijk heeft gebouwd. Verwerkingsopdracht Haal uit de eerste bladzijden van een roman zonder expliciete datum alle aanwijzingen die het toch mogelijk maken het vertelde verhaal te dateren. Vervang ze door andere om de datum van het verhaal te veranderen. 2.6 Het effect van uitstel De romanschrijver kan de tijdsaanduiding van zijn verhaal in de geschiedenis in meer of mindere mate uitstellen. Dit is het begin van de roman Une Vie van De Maupassant (1883): 84 Verrier, Het begin van 'het eigenlijke verhaal' Toen Jeanne klaar was met het pakken van haar koffers ging ze naar het venster, maar het regende nog steeds. De regenbuien hadden de hele nacht tegen de ruiten gestriemd (...). Daarna volgt een beschrijving van de regenbuien. In de derde alinea vernemen we dat Jeanne net de nonnenschool heeft verlaten. Pas in de vierde alinea kunnen we door middel van een kalender die de datum van het lopende jaar 1819 aangeeft en door het feit dat Jeanne er iedere heiligennaam op doorstreept tot aan 2 mei, de dag dat ze de nonnenschool zal verlaten, heel exact het begin van het verhaal dateren (ongeveer zestig jaar voor de publikatie van de roman, de tijd van een leven). De opening van deze roman met een beschrijving van reeds in gang gezette elementen en niet met een nauwkeurige datum geven hem een afwijkende betekenis van die van de boven beschreven romans, met als eerste woorden een "historische" datum.. Het begin van het vertelde verhaal in La Petite Fadette van George Sand (1849) geeft geen datum. Maar Vader Barbeau is bij de geboorte van zijn tweeling lid van de gemeenteraad en zijn huis heeft een pannendak. Pas in de allerlaatste bladzijden vernemen we dat Sylvain zich aanmeldt voor het leger in de tijd van de mooie grote oorlogen van Keizer Napoleon en dat hij in een tijdsbestek van tien jaar kapitein werd. Daar de chronologie van S yl vains leven tijdens de hele voortgang van de roman met uiterste nauwkeurigheid en precisie wordt aangegeven, weten we dat hij ongeveer 30 jaar is. We zitten dan dus ongeveer in 1812. Het verhaal moet derhalve begonnen zijn tegen 1782, een datum in strijd met tekenen die erop wijzen dat het in het begin van de roman om het jaar '48 gaat. Verwerkingsopdracht Als het begin van een verhaal niet gedateerd is, lees dan verder in de roman en noteer, indien vermeld, de eerste datum (zie hieronder het geval van Pierre et Jean van De Maupassant). 2.7 Flash-backs aan het begin van de roman Het komt voor dat het begin van een roman, dat in meer of mindere mate een tijdsbepaling bevat al vrij snel wordt onderbroken door een teruggang in de tijd (wat G. Genette een "analeps" noemt), bedoeld als uitleg van de beginsituatie die in het kort is uiteengezet. De spanwijdte van deze flash-back, dat wil zeggen de tijdsduur tussen het moment waarop het verhaal werd onderbroken en het moment waarop de geschiedenis die al plaats gevonden heeft zich afspeelt, is hier gelijk aan de amplitude, dat wil zeggen de duur van het afgelopen verhaal, zodat we weer bij het uitgangspunt terugkomen. Deze constructie komt veelvuldig voor in het begin van romans uit de XlXe eeuw, 85 Verrier, Het begin van Tiet eigenlijke verhaal' zoals we later zullen zien De roman Pierre et Jean biedt hiervan een eenvoudig voorbeeld. Deze roman begint in médias res, alsof we ons al midden in een verhaal bevinden, met een Zut! (= verrek!), geuit door vader Roland. Daarop volgt een dialoog van drie bladzijden, daarna een teruggang in de tijd van een tiental jaren: Het was juwelier in Parijs (...). Hij trok zich terug in Le Havre (...). Vervolgens leest men een paar bladzijden verderop: Welnu, op een avond in de week ervoor (...) - Hebt u zin om mee te gaan (vissen)? - Maar natuurlijk.- Aanstaande dinsdag?- Ja, aanstaande dinsdag (...). Dus hadden ze de volgende dinsdag (...) tot aan de middag gevist (...) en vader Roland (...) had (...) een krachtig "zut* uitgeroepen (...). Zo wordt de lezer teruggevoerd naar de beginscène. De kreet Zut dient als verbinding tussen de door de flash-back gescheiden gedeelten. 2.8 Absolute of relatieve tijdsaanduidingen In Pierre et Jean is het vermelden van een in cijfers uitgedrukte datum uitge-steld tot het midden van de roman. Zonder dat hij er enig idee van heeft vraagt vader Roland daar aan zijn vrouw wat de datum is van hun eerste ont-moeting met degene die de minnaar is geworden van mevrouw Roland. Ze antwoordt hem: 'Het was in '58, mijn beste. Pierre was toen dertien jaar'. Daar de schrijver verschillende malen, en wel vanaf het eerste hoofdstuk, de leeftijd van Pierre noemt, namelijk dertig jaar, kan men het verhaal dateren: 1858 + (30-3) = 1885. Het door De Maupassant gesigneerde voorwoord is ge-dateerd inl887. Men zou de dichte opeenvolging van deze twee data van commentaar kunnen voorzien. Reeds vanaf het eerste hoofdstuk zijn de niet door een cijfer uitgedrukte tijds-aanduidingen talrijk: juwelier, kapitein op de grote vaart, koperen verrekijker, vuurtoren, en verderop: ...met zijn twee schuin naar achteren liggende schoor-stenen en zijn twee gele stoommachines, als wangen zo rond, kwam de boot uit Southampton in volle vaart aan. We bevinden ons dus niet meer in de tijd van de zeezeilschepen en nog niet in die van de ferry-boats, maar wel in die van de bij Mallarmé geliefde zeestomers. De lezer kan het verhaal plaatsen in de tweede helft van de XlXe eeuw, maar zonder nauwkeurige precisering. Tijdsaanduidingen als de dinsdag daarop verwijzen slechts naar het vertelde verhaal, ze hebben betrekking op de boodschap. In L'Etranger: Vandaag is mama overleden, of misschien gisteren (...) hebben ze betrekking op de overdracht van de boodschap, op het moment dat de ver-teller aan het woord is, zoals we hierboven hebben gezien. 86 Michelle Wolthers De ontroering vertaald Een affectieve benadering van poëzie-onderwijs naar aanleiding van een gedicht van W.H. Auden Funeral Blues Stop all the clocks, cut off the telephone, Prevent the dog from barking with a juicy bone, Silence the pianos and with muffled drum Bring out the coffin, let the mourners come. Let aeroplanes circle moaning overhead Scribbling on die sky die message He Is Dead, Put crêpe bows round the white necks of the public doves, Let die traffic policemen wear black cotton gloves. He was my North, my South, my East and West, My working week and my Sunday rest, My noon, my midnight, my talk, my song; I thought that love would last for ever: I was wrong. The stars are not wanted now; put out every one; Pack up die moon and dismantle the sun; Pour away die ocean and sweep up die wood; For nodiing now can ever come to any good. WHAuden Inleiding Het mooiste resultaat dat je met een poëzieles kunt bereiken is dat de leer-lingen endiousiast raken over gedichten en zelf spontaan naar bibliodieek of boekwinkel toestappen om een dichtbundeltje te lenen of te kopen. De gangbare poëzielessen boeken dit resultaat doorgaans niet. Misschien zullen de leerlingen nog aandachtig luisteren naar een boeiend verhaal over het le-ven van Slauerhoff. En ook de humor van Piet Paaltjens waarderen ze nog wel. Maar zodra termen als rijmschema, alliteratie en metafoor vallen, haken de meesten af. Is dat raar? Naar mijn mening moet deze vraag ontkennend beantwoord wor-den. Natuurlijk helpen de termen van de poëzie-analyse bij het begrijpen van de moeilijkere gedichten; zij vormen de sleutels om de soms erg hermetische inhoud van de gedichten te openen. Maar de leerlingen gaan geen gedichten lezen omdat ze zo gek zijn op het opsporen van alliteraties of het verklaren 87 Wolthers, De ontroering vertaald van metaforen; ze zuilen eerder geneigd zijn gedichten te lezen als ze ervaren hebben dat deze vaak gaan over gevoelens die ze kennen of herkennen. Met deze overwegingen in het achterhoofd ben ik op zoek gegaan naar een mogelijke invulling van een poëzieles, waarin de leerlingen de tijd en de ruimte zouden krijgen om de emotionele kant van gedichten te ontdekken. Bij toeval las ik een polemiekje in De Volkskrant, eind 1994, over de film-vertaling van een gedicht van W.H.Auden, Tuneral blues' genaamd, zoals die werd getoond in de ondertiteling bij de film Four weddings and a funeral in de Nederlandse bioscopen. Daarin stond de inderdaad discutabele kwaliteit van de filmvertaling van het gedicht Tuneral blues' centraal; discutabel om-dat veel van de emotionele zeggingskracht en literaire aspecten verloren gin-gen. Een idee voor een mogelijke les was al spoedig geboren: aan de hand van het fragment uit de film zou aan de leerlingen getoond kunnen worden hoe groot de emotionele lading van een gedicht kan zijn. Aan de hand van het stukje uit de krant zouden de leerlingen creatief met dit gedicht aan de slag kunnen: de vertaling zou immers in vele opzichten door de leerlingen verbeterd kunnen worden. De uiteindelijke les, die het resultaat was van dit idee, heb ik in twee 5-v.w.o.-klassen gegeven, en ik heb twee mooie, haast ontroerende uren met de leerlingen beleefd. Ik zou u daar graag deelgenoot van maken. Het lesplan Het hoger doel van de les wordt natuurlijk in de eerste plaats gevoed door het nobel streven dat elke docent Nederlands waarschijnlijk zal kennen: het en-thousiasmeren van de leerlingen voor literatuur. Een manier om dit te berei-ken is het tonen van de gevoelskant van poëzie en dat is het concrete doel van deze les. Daarnaast biedt deze aanpak de mogelijkheid wat meer creatief en onbevangen met gedichten om te gaan dan gewoonlijk met een meer poë-zie-analytische benadering geschiedt. Eventueel kan er ook kort aandacht be-steed worden aan de problemen waar een vertaler mee te maken heeft, wan-neer hij een gedicht moet vertalen, in het bijzonder wanneer het om het on-dertitelen van een film gaat Het lesplan zag er, uitgaande van een les van 50 minuten, schematisch als volgt uit 5 à 10 minuten: introductie 5 minuten : filmfragment begrafenisscene 5 à 10 minuten: klassegesprek over het fragment resterende tijd: werken aan een verbetering van de vertaling materiaal: -een fragment uit Four weddings and a funeral (op video) -het gedicht en de filmvertaling op stencil doelgroep: bovenbouw Oner: V5) 88 Wolthers, De ontroering vertaald Lesverloop Omdat het mij in deze les met name ging om de emotionele kant van poëzie heb ik de les vrij dramatisch aangezet. Ik ben begonnen met de woorden 'Jongens, ik wil wat met jullie delen', en vertelde de leerlingen dat ik verdrie-tig was, omdat ik afscheid had moeten nemen van twee goede vrienden van mij, die voor eenjaar naar Australië vertrokken zijn. Ik vertelde dat ik een paar dagen treurig thuis op de bank had gezeten en steeds aan mijn vrienden moest denken die zo ver van mij vandaan waren. In een bloemlezing las ik het gedicht 'Afscheid' van Adriaan Morriën. Het sprak mij bijzonder aan, -omdat het gedicht precies verwoordde hoe ik mij op dat moment voelde, hoewel het 'afscheid', waar Morriën over dicht, waarschijnlijk definitiever is. Ik heb het gedicht aan de leerlingen voorgelezen, die me overigens enige tijd met vertwijfelde blik van 'die is gek geworden' hebben aangekeken. Vervolgens heb ik aan hen uitgelegd waarom ik het zo'n mooi gedicht vond, waarna ik de leerlingen vroeg of ze dit herkenden en of ze misschien ook ge-dichten kenden die aansloten bij een emotionele gebeurtenis uit hun leven. De leerlingen gaven aan dit niet te herkennen, ook niet in bijvoorbeeld song-teksten van popmuziek. Toch kwamen er verhalen los: een jongen vertelde, dat hij bij bepaalde muziek moest denken aan de begrafenis van zijn vader. Met deze woorden bracht hij de klas onbewust in de sfeer die ik op dat mo-ment wilde creëren: er werd gesproken over gevoelens bij ingrijpende gebeur-tenissen. Daarna heb ik het videofragment laten zien, waarbij ik de leerlingen van te voren vertelde waar de film over gaat. Kort samengevat laat deze vier bruilof-ten en een begrafenis zien, zoals die beleefd worden door een hechte groep vrienden. Alhoewel de film een comedy is - de verwikkelingen tijdens de four weddings zijn erg humoristich, soms zelfs hilarisch - krijgt de film een dramatische wending wanneer ét funeral verbeeld wordt. In het feestgedruis van de derde bruiloft krijgt een van de vrienden een fatale hartstilstand. Het videofragment laat de begrafenisplechtigheid zien, waarin de vriend van de overledene de rouwenden op ontroerende wijze toespreekt. Ik heb de leerlin-gen gevraagd in het bijzonder naar twee dingen te kijken. In de eerste plaats moesten ze letten op de emotionele lading van het gedicht dat de spreker in zijn grafrede reciteert. En in de tweede plaats vroeg ik aan hen wat zij vonden van de vertaling van "Funeral blues'. Tijdens het kijken naar het filmfragment werd er aanvankelijk hier en daar nog wat gegniffeld - de film is en blijft immers een comedy - maar gaande-weg werd het stiller en stiller in de klas. Op het moment dat het gedicht van W.H. Auden op aangrijpende wijze wordt voorgedragen, kon je een speld ho-ren vallen. Ook na afloop bleef het voor een V5-klas ongewoon stil: de leer-lingen waren duidelijk aangedaan. De eerste reacties, die na enkele minuten de stilte doorbraken, waren: 'mooi' en 'zielig'. De leerlingen konden niet pre-cies aangeven waarom het nu zo mooi en zielig was. Ik vertelde hun dat ik dacht dat het kwam doordat het gedicht, zoals de jongen in de film ook al aangeeft, precies verwoordt hoe hij zich voelt. Niet mooier dan met dat ge-dicht zou hij kunnen zeggen, dat alles, wat in het leven belangrijk voor hem 89 Wolthers, De ontroering vertaald was, hem nu, met het overlijden van zijn vriend, ontnomen is: "Pour away the ocean and sweep up the wood;/For nothing now can ever come to any good." Funeral blues Zet alle klokken stil Leg de hoorn van de haak Zorg dat de hond niet gaat blaffen Geen piano maar een zachte trom Breng de kist naar binnen En zeg de rouwenden: Kom laat de vliegtuigen de boodschap Schrijven in het avondrood Hij is dood Geef de papieren kraag aan Alle duiven En laat de politie zwart Gehandschoend bevelen wuiven Hij was mijn noorden, zuiden 't Binnenland, de kust Mijn werkweek Mijn zondagsrust Mijn middag, mijn middernacht Ik dacht dat mijn liefde voor eeuwig was Ik zag het niet Voor ons geen sterren meer Dus doof ze snel En ook de zon mag minder f el Weg met de oceaan en met woud Want al wat zoet was is nu zout Vert, door R. Bovenlander (filmonderti teling) De leerlingen vonden dat de vertaling in de ondertiteling erg slecht was (in hun woorden: "geen pan!"), en dat er daardoor veel moois van het gedicht verloren ging. Een leerling opperde dat poëzie eigenlijk niet vertaald kan worden, maar hij zag ook wel in dat veel gedichten, zoals Russische of Chinese, dan niet gelezen zouden kunnen worden. We hebben even gespro-ken over de problemen waar een ondertitelaar mee te maken krijgt, zoals de op het filmdoek beperkte beschikbare ruimte voor vertaling. Vervolgens hebben we geprobeerd zelf een betere vertaling te maken. Uit een soort groepsdrang, waarschijnlijk veroorzaakt door de eerder gemeenschappelijk meegemaakte stilte uit ontroering, wilden ze liever 'met z'n allen' dan in groepjes aan een vertaling werken en aangezien de klassen niet al te groot waren, stond ik dat toe. Ik ben voor het bord gaan staan en de klas dicteerde 90 Wolthers, De ontroering vertaald mij welke veranderingen er volgens hen moesten plaatsvinden. De leerlingen konden feilloos aangeven wat er in hun ogen niet klopte aan de vertaling van het gedicht en het opmerkelijke was dat dit niet alleen betrekking had op de emotionele kracht van het gedicht, die soms verloren was gegaan, maar ook op de meer technische kant, zoals het eindrijm en de klankverschijnselen. Zo kreeg de daadwerkelijke verbetering meer het karakter van een discussie, waarbij de leerlingen aan elkaar vertelden waarom sommige passages wel of niet mooi vertaald waren. Het bleek echter niet mee te vallen, om passende alternatieven te bedenken. Ter afsluiting heb ik een speciaal voor de gelegenheid uitgenodigde collega-Neerlandicus zijn vertaling, die ik zelf bijzonder mooi vond, laten voorlezen. Graf smartlap Zet klokken stil en snijd de telefoonlijn af, Weerhoud de hond met vette kluif van zijn geblaf, En leg piano's zwijgen op, verstomde trom Voor doodkist begeleiding, maan de rouwers, kom. Laat ieder vliegtuig ckklen door het morgenrood En rouwend in de hemel schrijven, Hij Is Dood, Vouw crêpepapier om elke blanke duivenek, En zet agenten zwartgehandschoend op hun plek. Mijn noorden, zuiden, oosten, westen, elke kust, Was bij, m'n doordeweekse sleur, m'n zondagsrust. Mijn middag, middernacht was hij, mijn praat, mijn zang: Ik dacht dat liefde eeuwig was: dat was te lang. De sterren zijn nu niet gewild; dus doe ze uit; Verpak de maan, onttakel zon maar van haar huid; Vergiet de oceaan en veeg maar op het woud; Want niets wat goed was vindt nu ooit nog zijn behoud. Vert, door J.P. Verdonk De leerlingen honoreerden zijn literaire inspanning met een applaus. Zij constateerden dat zelfs in de vertaling van de titel, 'Grafsmartlap', de assonan-tie van de oorspronkelijke titel Tuneral Blues' terug te vinden is. Zij vonden dit woord, ondanks de negatieve betekenis van 'smartlap', heel knap bedacht. Bemoedigend was dat ze het stencil, waarvan ik slechts een beperkt aantal gemaakt had, graag wilden houden. Op dit enthousiasme had ik niet durven hopen. 91 Wolthers, De ontroering vertaald Evaluatie Er zijn veel strategieën mogelijk om leerlingen dichter bij poëzie te brengen. Mij is gebleken dat een affectieve benadering, gevolgd door het gezamenlijk bewerken van een vertaling, een werkvorm is die succes heeft. Door de leer-lingen gemeenschappelijk een emotie te laten beleven, in dit geval door het kijken naar een filmfragment1, en daarna een gedicht aan te bieden waarin deze emotie vorm heeft gekregen, ervaren de leerlingen hoezeer poëzie te maken heeft met (de verwoording van) emoties. Door te werken aan een ver-taling krijgen de leerlingen de kans om hun eerder ondergane gevoelens uit te drukken in voor hen passende woorden. Het is gebleken dat leerlingen bij deze benadering daar heel goed over kunnen, en vooral ook willen praten. Een goed contact met de klas is waarschijnlijk wel een voorwaarde bij dit soort lessen. Pas dan kun je, als docent, iets van jezelf laten zien, zoals ik in het begin van deze les met het Morriën-voorbeeld - al was het misschien wat overdreven - heb gedaan; pas dan zullen ook de leerlingen wat van hun ge-voelens en gedachten prijs geven. De resultaten wat betreft de verbetering vielen wat tegen. Alhoewel, een echte teleurstelling is het eigenlijk niet te noemen: in de spontane discussie werden immers keer op keer passages uit de vertaling naar voren gebracht, die als slecht werden betiteld, omdat ze de emotionele lading van het oor-spronkelijke gedicht teniet deden. En het verschaffen van dat inzicht was het belangrijkste doel van deze les. Misschien levert het werken in groepjes meer verbeteringen in de vertaling op. Achteraf heb ik de leerlingen gevraagd, of ze nog tips hadden om deze lesop-zet te verbeteren. De meeste leerlingen vonden de les eigenlijk goed zoals die nu was. Een meisje zei dat ik moest zorgen dat ik iets achter de hand had, 'voor als we weer zo stil worden'. Maar dat was misschien juist het aller-mooiste van deze hele les... Noten 1. In dit geval is het gedicht met het filmfragment gegeven en dat komt maar zel-den voor. Maar omdat film een medium is dat sterk op de gevoelens van de kijker werkt, is het goed mogelijk ook andere fragmenten met een sterke emotionele la-ding te gebruiken ter introductie van een poëzieles. 92 Dees Maas Vakliteratuur uit de Verenigde Staten Review van didactische literatuur 2 In het tweede deel van deze rubriek worden weer 5 werken besproken. Op hun manier dragen ze allen bij tot een beter begrip van lezers en teksten. Vijftig jaar Rosenblatt Kent u haar nog? Louise M. Rosenblatt? Ze publiceerde in 1938 Literature as exploration. Een klassieker. Met dit werk zette zij de trend naar een didactiek waarin meer aandacht was voor de relatie tussen tekst en lezer; naar de reader-response-theorie. In een tijd dat literatuuronderwijs vooral een kwestie van feiten en de 'juiste lezing' was, benadrukte Rosenblatt het feit dat 'there are in reality only the potential millions of individual readers of the potential milli-ons of individual literary works... The reading of any work of literature is, of necessity, an individual and unique occurence, involving the mind and emoti-ons of some particular reader'(32). De ontwikkelingen in de literatuurdidactiek van de afgelopen vijftig jaar bewijzen de impact die boeken als deze hebben gehad. Als eerbetoon aan Rosenblatt publiceerden E.J. Farrel en J.R. Squire in 1990 Transactions with Literature. Afifty-Year perspective. Een handig boek voor docenten, die onbekend zijn met het werk van Rosenblatt, maar ervoor terug-schrikken in een theoretisch standaardwerk te duiken (welke angst overigens in dit geval volledig ongegrond is, want Rosenblatt schrijft zeer helder en beeldend). In Transactions with Literature wordt door verschillende auteurs nagegaan wat nu precies de invloed van Rosenblatts werk is geweest. R.S. Bishop, K. Donelson en J. Dixon maken respectievelijk de balans op van het lager, het middelbaar en hoger onderwijs. De eerste twee beschrijven hoe de reader-response methode heeft geleid tot een opwaardering van het gebruik van kinder- en jeugdboeken in het onderwijs. John Dixon wijst erop dat de in-vloed van Rosenblatt zich tot ver buiten de landsgrenzen uitstrekte. Hoe ver-volgens Rosenblatts theorie te gebruiken is in het klaslokaal beantwoorden R. Probst, Mary A. Barr en S. Dunning. Ook de onderzoekstraditie in de lijn van Literature as Exploration blijft niet onbelicht. 'Can literature be rescued from reading?, vraagt A. C. Purves zich in zijn bijdrage af. Oftewel, bestaat er in het onderwijs genoeg ruimte voor de individuele, emotionele leeservaring? Ten slotte komt in dit werk, hoe kan het ook anders, Louise Rosenblatt zelf aan het woord. Ze blikt terug op de periode waarin ze Literature as Exploration schreef en beschouwt de werking die dit boek vijftig jaar na verschijning heeft gehad. Hier vinden we de over-weging die aan de basis staat van haar didactiek: "My training had prepared me for historical en theoretical research, but had not prepared me, I felt, for hel-ping the average student discover why one should read literary texts, given all the other interesting things in life'(lOO). Transactions with Literature. A fifty-Year perspective is kortom een goed overzichtswerk, dat inzicht ver- 93 Maas, Review van didactische literatuur 2 schaft in (de werking van) de literatuuropvatting van Rosenblatt. Leesgedrag van tieners Het werk Understanding teenagers reading van Jack Thomson moet wel de goedkeuring van Rosenblatt weggedragen hebben, toen het in 1987 ver-scheen. Als onderwijzer ben je een heel eind als je de literaire teksten, die je behandelt, op een voor jou aanvaardbare manier in de vingers hebt. Daar heeft ieder zo zijn eigen methoden voor. Het kan wel eens meer problemen opleve-ren om werkelijk feeling met je leerlingen of je studenten te krijgen. Terwijl het geen argumentatie behoeft dat zulks de effectiviteit van het onderwijs in hoge mate kan bevorderen. Thomson onderzocht in 1978 en in 1984 het lees-gedrag van tieners. Wat lazen ze, waarom lazen ze en wat vonden ze van de gelezen boeken? Daarnaast nam hij het kijkgedrag van dezelfde groep onder de loep. Welke programma's keken ze en hoeveel tijd brachten zij per dag achter de tv door? Het staat vast dat het "kijken' in het leven van de meeste tieners een groter plaats inneemt dan het lezen. Bij het kijkgedrag valt op dat de leer-lingen behoorlijk non-selectief te werk gaan. Ze zetten de tv aan en wachten af wat komt. Een programma dat ze laag waarderen brengt hen er niet toe de tv uit te zetten. Ze kiezen er dan eerder voor het tv-kijken met iets anders te combineren (breien, huiswerk maken, telefoneren etc). Zo staan in Understanding teenagers reading vele wetenswaardigheden over het kijk- en leesgedrag van tieners beschreven. Thomson geeft vervolgens waardevolle suggesties hoe je bepaalde groepen lezers -van niet-lezers tot alles-lezers- kunt benaderen. Door het leesgedrag te verdelen in verschillende fases (van non-re-flectieve interesse in actie tot en met reflectief leesgedrag met aandacht voor auteur, tekststructuren, -symbolen en de eigen rol als lezer), kan hij de ver-schillende lezersgroepen onderscheiden en zijn lesmethoden aan hen aanpas-sen. Aan de realisatie van leesplezier' als leerdoel gaat mijns inziens altijd een onderzoek naar de doelgroep vooraf. Het hoeft natuurlijk niet zo uitge-breid, maar Thomson geeft wel een goede manier aan waarop je je als docent kunt verplaatsen in je leerlingen. 's Lands wijs, 's lands eer Nadat aldus inzicht is verkregen in het leesgedrag, motivatie en interessege-bieden van de leerlingen kan het een doelstelling zijn om diezelfde leerlingen kennis te laten maken met andere culturen. J. Trimmer en T. Wamock publi-ceerden hierover Understanding others. Cultural and Cross-cultural Studies and the teaching of literature. Zeventien essays maken de voorlopige balans op van de invloed van culturele studies op het literatuuronderwijs. Onder het kopje theories wordt beknopt de geschiedenis van 'cultural criticism' ge-schetst, wordt 'genre' besproken als een cultuurgebonden aspect, worden de mogelijkheden van het multicultureel literatuuronderwijs besproken en be-kijkt men in hoeverre het vertalen een rol kan spelen binnen dat onderwijs. Discussies die we ook in het Nederlandse taalgebied veelvuldig voeren. Voor de meeste Tsjip-lezers zal het tweede deel 'Contexts' meer te bieden hebben. Hoe speel je als docent in op de televisie-cultuur? In hoeverre speelt de etni- 94 Maas, Review van didactische literatuur 2 sche achtergrond van leraren een rol in hun onderwijs? De meest bruikbare in-formatie vinden we echter onder het kopje 'Texts'. Daar bespreken verschil-lende auteurs hoe je teksten in een bredere context kunt behandelen. Bijvoorbeeld hoe informatie over Afrikaanse mythologie en Afro-Ameri-kaanse folklore het grenzeloze geweld in Toni Morrisons Beloved begrijpelijk maakt. Voor docenten Engels die eens willen afwijken van lijst van gestanda-riseerde werken, bevat het boek waardevolle suggesties, hoewel het theoreti-sche jasje, waarin alle essays gehuld zijn, belemmerend kan werken. Theorie in de praktijk Tsjip-lezers die in hun vakliteratuur naast theorie ook praktijkvoorbeelden zoeken, vinden iets van hun gading in de bundel Conversations. Contem-porary critical theory and the teaching of literature. Het eerste deel van dit werk bestaat uit zes bijdragen die tezamen een ware opfriscursus literatuurdi-dactiek vormen. Structuralisme, reader-response criticisme, canonvorming en poststructuralisme passeren onder andere de revue. In het tweede deel komen tien docenten aan het woord, die vertellen hoe zij de methodes toepassen in hun lessen. Met name voor docenten Engels is het interessant om te lezen hoe feminisme wordt gerelateerd aan Walden van Thoreau, hoe de canon door-broken wordt metlncidents in the life of a slave girl van Jacob en hoe je Pride and Prejudice van Austen kunt laten lezen als meer dan een goede soap. In het tweede deel van Conversations worden theorie en praktijk op voortreffelijke wijze met elkaar verbonden. De verhalen uit de praktijk zweven nooit in het luchtledige, maar zijn altijd ingebed in een literaire theorie. Bovendien komt men de geïnteresseerde lezer tegemoet met een goede vermelding van bronnen en literatuur. literatuur Understanding others. Cultural and cross-cultural studies and the teaching of literature Trimmer, J. & Warnock, T. red. (Illinois 1992) Understanding teenagers' reading. Reading processes and the teaching of literature Thomson, J. (Maryborough 1987) Conversations. Contemporary critical theory and the teaching of literature Moron, C. & Penfield. E.F. (Illinois 1984) literature as exploration Rosenblatt, L. (1983 New York)4 Transactions with literature. A fifty-year perspective. Farrel, E J. & Squire, J. R. red. (Illinois 1990) ^D^ 95 Ingezonden Onzorgvuldigheden van Hawinkels In het aprilnummer vanTsjip publiceerde Koos Hawinkels een besdiouwing over jeugdboeken in de tweede fase onder de titel Daar ben je todi langzamer-hand te oud voor.' In het tekstgedeelte over Aidan Chambers zijn enkele storende fouten geslo-pen. Zo meent Hawinkels dat Nu weet ik het (1990) in 1991 'volkomen on-begrijpelijk' een vermelding heeft gekregen van de Nederlandse kinderjury. Het zou inderdaad, gezien het karakter en het normale keuzegedrag van de kin-derjury, behoorlijk onbegrijpelijk zijn als ze dit boek genomineerd hadden. Maar de werkelijkheid is anders: de kinderjury heeft dit boek helemaal geen eervolle vermdding gegeven. De griffeljury trouwens ook niet. Vervolgens schrijft Hawinkels: "Het laatste, De tolbrug, is in 1994 zelfs be-kroond door diezelfde kinderjury.' Helaas weer mis. Het boek heeft in 1994 wd een zilveren griffel gekregen, maar die werd uitgereikt door de jury van volwassenen, de Griffeljury, die wel altijd behoorlijk op de literaire toer zit en ook minder toegankelijke boeken bekroont. Verder heb ik grote modte met enkele beweringen die Hawinkels over De tolbrug doet. Chambers zou zich vergalopperen in zijn techniek.' Er zou zelfs een foutieve perspectiefwisseling inzitten. Chambers wisselt inderdaad vaak van perspectief en maakt het de doorsnee-lezer niet gemakkelijk, maar dat is iets anders dan vergalopperen. Bovendien is van een foutieve wisseling mijns inziens nergens sprake. Volgens Hawinkels kent het boek een dramatisch hoogtepunt en een ontkno-ping 'die slechts gedeeltelijk de vragen van de lezer beantwoordt.' Het opmer-kelijke van het slot van De tolbrug is nu juist dat het wd antwoord geeft op de in de loop van het verhaal gerezen vragen over het opmerkelijke optreden van de figuur Adam. Die verklaring wordt even duidelijk als rechtstreeks ge-geven door de dokter, die Jany de situatie uitlegt als deze de inrichting bezoekt waar Adam verzorgd wordt Ruud Kraaijevdd 96 Externe betrekkingen Studiedagen VUA De Vrije Universiteit Amsterdam organiseert op 22 september 1995 en 13 ja-nuari 1996 twee studiedagen Nederlands/Klassieke talen. Deze dagen worden georganiseerd door de vakgroep Griekse en Latijnse Taal en Cultuur van de Vrije Universiteit in samenwerking met het Instituut voor Didactiek en Onderwijspraktijk van de VU (IDO/VU). Classici, Neerlandici en andere be-langstellenden zijn van harte welkom. Beide studiedagen vinden plaats van 10.00 - 16.00 uur op de Vrije Universiteit te Amsterdam. De kosten bedragen f 175,00 per dag inclusief koffie en thee off 195,00 inclusief koffie, thee en lunch. Bij deelname aan beide dagen f 275,00 inclusief koffie en thee of f 315,00 in-clusief koffie, thee en lunch. (De cursusprijs is conform de normen die het Ministerie van Onderwijs & Wetenshappen hanteert voor bekostiging. Met ingang van 1 augustus 1993 ontvangt de school een geoormerkt budget voor nascholingscursussen.) Reoeptiedag VII 22 september 1995 Deze studiedag is gewijd aan de receptie van de eindexamenauteurs Grieks/Latijn 1996: Homerus' Odyssee en Vergilius' Aeneis. Het programma van deze dag is als volgt: in de ochtend spreken dr. Harry Bekkering en Caroline Hsser respectievelijk over de Odysee in moderne Nederlandse jeugd-literatuur en de receptie van vrouwenfiguren uit de Odyssee in beeldende kunst en literatuur. Dan volgt een vertolking van de Penelope-liederen uit 'Odysseus' van Max Bruch. In de middag spreken Simone Mooy, over Vergilius en Dante, en dr. R. Th. van der Paardt over de Vergilius receptie in de moderne Nederlandse letterkunde. Themadag Catullus 13 januari 1996 Lucette Oostenbroek en Caroline Fisser beginnen deze dag met een voordracht van gedichten van Catullus in de vertaling van Oostenbroek en Qaes. Daarop volgt een lezing van dr R. Th. van der Paardt onder de titel: Catullus, eenheid in verscheidenheid. Patrick de Rynck besluit het ochtendprogramma met een lezing over Catullusvertalingen. In de middag komen dr Harm-Jan van Dam en Caroline Fisser aan het woord. Zij spreken respectievelijk over Catullus-receptie in de 17e eeuw en Catullus(-receptie) en de leerlingen. Inschrijving IDO/VU, de Boelelaan 1115, 1081 HV Amsterdam, tav. Helma Szarzynski, tel 020-4449241. Svp vermelden: wel/geen lunch. Inlichtingen: Caroline Fisser, tel 020-6797318 97 Externe betrekkingen BulkBoek's Dag van de Literatuur Op 15 maart j.l. kwamen zo'n 6500 jongeren en hun docenten naar Den Haag voor de vierde BulkBoek's Dag van de Literatuur. Het Congresgebouw was een dag lang een zinderende cultuurtempel, met muziek en cabaret, film en toneel, een boekenveiling en een literatuurtentoonstelling, maar vooral met schrijvers: schrijvers die voorlazen, signeerden, ondervraagd werden of ge-woon 'in het wild' rondliepen. Meer dan 6000 belangstellenden, dat is een bovenmodaal eredivisiestadion vol literatuur liefde! Met name waar de gespreksleidende leerlingen hun huiswerk goed gedaan had-den, en dus verder kwamen dan het stereotiepe 'waarom schrijft u eigenlijk?, ontwikkelden zich boeiende gedachtenwisselingen. Zo was er een interessante confrontatie tussen 'grande dame' Haasse, feministe Dorrestein, en de altoos vrolijke Giphart, over erotiek in literatuur; vlogen Keuls en Deelder elkaar -beschaafd- in de haren over de gevaren van druggebruik, benadrukte Krabbé dat hij nog over andere thema's dan 'verdwijning' kan schrijven, en legde Dekkers uit welke dieren we wel, en welke we geen plezier doen als we onze seksualiteit op hen botvieren. Het tamelijk hoge aantal absenten onder de aangekondigde optreders kan te maken hebben met 'the day after the (Boeken bal)night before', of gewoon met de seizoenskilte. Maar in het Congresgebouw was van die kilte weinig te merken: het was een hartverwarmende dag! JD Jazz-gedichten Onlangs ontving de tsjip-redactie een bundeltje poëzie gemaakt door 5H leer-lingen van het CLV te Veenendaal. Dit was het resultaat van zo'n originele lesopzet waarin muziek, beeldende kunst en poëzie bij elkaar gebracht werden, dat we die de lezers niet willen onthouden. Docente Nederlands, Dineke Küjnsmit, gebruikte reprodukties van portretten van bijna legendarische jazzmusici. De beeldend kunstenaar Piet Klaasse, een groot liefhebber van jazz, heeft velen van hen voor of tijdens hun optreden getekend. De heer Klaasse was zo gecharmeerd van het idee gedichten te laten schrijven bij zijn portretten, dat hij gaarne zijn medewerking verleende en de reprodukties aan de scholengemeenschap ter beschikking stelde. De leerlingen volgden eerst een serie lessen over poëzie. Daarna maakten zij per tweetal een gedicht bij een jazzmusicus. De een kreeg als hulpmiddel het portret, de ander een bandje met muziek van de muzikant. Naar aanleiding van hetzij beeld, hetzij klank schreef ieder zijn gedicht. In haar brief zegt Dineke Klijnsmit over de opdracht: "Een der voordelen van zo'n opdracht is, dat leer-lingen zelf merken, hoe moeilijk het is een eenvoudig vers te schrijven, wat iets anders is dan een gedicht dat literaire waarde heeft.' We deden een wille-keurige greep uit het resultaat: 98 Externe betrekkingen Blues behoort niet tot mijn favoriete genre maar accepteren, respecteren kan ik het wel De zoete klanken raken me niet, hoewel de vlijmscherpe gitaarriffs verwijzen naar de 'oude', rauwe soort waar ik me in verdiep. Op muzikaal gebied zeer sterk de inhoud laat te wensen over. de teksten zeggen niets, ze openen hun mond tevergeefs. Het gestage, lome ritme blijft lang in je bol weerklinken zoals de lieve woordjes die je vriendin/vriend je zachtjes influistert. Misschien is dat het doel van de blues ja, heel misschien Je het gevoel geven. Alleen (Geschreven door José Fondse naar aanleiding van de op de wereld afbeelding van Miles Davis.) voor de muziek geen oog voor mensen meisjes liggen aan zijn voeten zijn wereld ligt open de ruimte vol klanken warm en vol vult ieders hart hij is zoekende naar de juiste toon gefascineerd door maar één ding het instrument alles zou hij kunnen verliezen maar één ding zal hem nooit verlaten de warmte de zijn trompet hem gaf (geschreven door Macel Bos, naar aanleiding van de muziek van Buddy Guy) 99 Externe betrekkingen Leesbevordering 14+ Onder deze titel bracht de Koning Boudewijnstichting onlangs het verslag van het symposium 'Lezen hoort erbij - leesbevordering 14+' dat op 15 oktober 1994 gehouden werd. Het is een schitterend uitgevoerde bundel geworden (64 p. A-4 formaat). Na een uiteenzetting over de leefwereld van jongeren van de hand van Luk bral, inventariseert Marita de Sterck in opdracht van de Koning Boudewijnstichting verschillende leesbevorderingsprojecten. Zes projecten uit verschillende landen, waaronder bijvoorbeeld het Nederlandse radioprogramma 'de Wauwbilgorgel' en de Britse Teenage Library' worden zeer uitvoerig be-sproken. De deelnemers van deze projecten werd gevraagd naar hun oordeel. Daarnaast komen andere Europese projecten veel beknopter aan bod. Zo lezen we dat men in Denemarken jongeren naar de bibliotheek lokt door in te spe-len op de toekomst en ze veel 'fast media' aan te bieden. Ten slotte beschikt dit werk over een uitstekende literatuurlijst en een zeer praktisch overzicht van adressen van instanties die zich met leesbevordering bezig houden. Een hebbedingetje, dus. Koning Boudewijsstichting Leesbevordering 14+ (1995) NUGI 721, ISBN 905130174X. Verkrijgbaar bij: Koning Boudewijsstichting, Brederodestraat 21, 1000 Brussel. BF 250, inclusief verzendkosten. 100 ISSN 0926-2668 NUGI 724 Tsjip tijdschrift voor literaire vorming 5/3 Oktober 1995 sex & erotiek Tsjip 5/3 oktober 1995 Tijdschrift voor literaire vorming ISSN 0926-2668 NUGI724 Uitgave van de Stichting Promotie literatuuronderwijs te Nijmegen Bestuur Nederland: Dra. Koos Hawinkels, voorzitter. Taludweg 83, 1215 AC Hilversum. 035-213778 Dr. Wam de Moor. vice-voorzitter, Tsjip-redactie Dra. Cor Geljon, secretaris. Dorpsstraat 65, 2343 AX Oegsgeest, 071-152189 Dra. Dorée de Kruijk, penningmeester Caroline Heijer, lid bibliotheken Drs. Francis Staatsen, lid moderne vreemde talen Bestuur Vlaanderen: Dr. Ronald Soetaert, voorzitter. Mevr. dr. Nicole Rowan, vice-voorzitter Mevr. dra. Elianne van Alboom, secr.-penn. Dr. Joban van Isegbem, lid Dra. Mark van Bavel. lid Adres deelbestuur RU. Gent, Sint Pietersplein 5, 9000 Gent, 091-643549. Redactie: Wam de Moor (hoofdredactie) Dees Maas (eindredactie) Anja Bijlsma-Lindaart Kees Combat Joop Dirksen Harry Habets Tracy van Poppel Màrgitka van Woerkom Redactie-adres: Uitsluitend voor redactionele aangelegenheden: Tsjip, Erasmusplein 1, k. 8.06, Postbus 9103 6500 HD Nijmegen. Tel. 080-616271 Het volgende nummer verschijnt eind december. Kopij s.v.p. vóór 1 december inzenden. Abonnementen / ledenadministratie Voor Nederland: SPL, De Schietspoel 1,5051 DL Goirle. Abonnementsprijzen voor 1995: f 45,- (indiv), f 60,- (instellingen). Tel. 013- 346093. Voor België: zie Bestuur Vlaanderen. BF 800 (ind). BF 1100 (instellingen). U ontvangt een acceptgirokaart Tsjip 16 du s wijzigt de tijd de gedaante van heel deze wereld; d'aarde komt achtereenvolgens van d'eue staat in de and're: wat zij kon scheppen, vermag zij niet meer - wat zij niét kon, vermag ze. Talrijk waren toen ook de misgeboorten die de aarde schiep in haar pogen - er kwamen er vreemd van gestalte en organen: hermaphroditen, een tussenvorm, tot geen der sexen behorend; sommigen hadden geen voeten, weer anderen misten de handen, stommen ook waren erbij - zonder mond - en gezichtloze blinden, ook verstijfden, met leden geheel vergroeid met het lichaam, zodat zij niets konden doen of ergens heen zich bewegen, of ontwijken 't gevaar of nemen wat zij behoefden. Meer heeft zij van deze monsters en misgeboorten geschapen maar tevergeefs: de natuur toch ontnam hun de kans om te groeien. Niet konden zij de Moei, de begeerde, van 't leven bereiken, evenmin vinden hun voedsel of samenkomen in liefde. Immers wij zien dat er veel moet samentreffen in de schepping, opdat de soorten 't geslacht door voortplanting nieuw kunnen vormen: voedsel moet er eerst zijn en dan een weg door de organen waarlangs 't bevrachtend zaad, afgescheiden uit 't lichaam, kan vloeien; opdat het wijfje met 't mannetje zich kan verenigen, moeten beide organen bezitten voor 't mingenot en de paring.' Lucretius, De Rerum Natura (vertaling Ida Gerhardt) 1 Inhoud 3 Redactionee l 4 Joop Dirksen Sex in de tekst: pornografie of erotische kunst? 10 Herinneringen aan de eerste erotische leeservaring 16 Anton van Hooff Natte dromen uit de oudheid / Artemidoros' Oneirokritika 22 Maurice van Lieshout Lezen tegen de keer / Homo- en lesbische erotiek in de literatuurles 33 Kees Combat De ondeugende liedjes van de Verenigde Oostindische Compagnie 39 Joop Dirksen Twee verhalen-met-sex-erin in de klas 45 Anja Bijlsma-Lindaart Private Lives en The Cement Garden 50 Tony, de dekhengst of drie proeven van de Franse liefde 54 Jacques de Vroomen Anton 55 Koos Hawinkels 'Schat, je gaat het helemaal maken' / Jeugdliteratuur internationaal 59 Dorée de Kruijk & Francis S taatsen De opvattingen van Bleich en Holland voor het vaderland vertaald 68 Francien Simons Literaire vorming in de centra voor kunstzinnige vorming 77 Jean Verrier Het vraagstuk van het personage 88 Koos Hawinkels Jonge grage lezers over wat ze lazen 92 Dees Maas Review 94 Externe betrekkingen 2 -Redactioneel Lucretius legde het in zijn poëtisch wetenschappelijke verhandeling De Re-non Natura (zie de Tsjip op bladzijde 1) een stuk exacter uit dan de schrijver van Genesis, maar beiden waren het erover eens: voor de voortplanting der mensen zijn twee lichamen nodig die in elkander passen. Het lijkt zo eenvou-dig, maar het levert voor het vertellen vooral gêne op. Dankzij een religie, die, zelfs in dood tij, nog moorddadige verhalen oplevert als 'Anton' van wie Jacques de Vroomen in zijn column vertelt. Dit nummer gaat erover, want het is niet eenvoudig om over het allersimpel-ste handelen, zodra het zich in de literatuur manifesteert, onbevangen te spre-ken. Joop Dirksen herinnert zich de beroemde Ooievaarpocket Wat is porno-grafie? van het echtpaar Kronhausen uit de jaren '60 en trekt de lijn naar het heden door. Jongere en oudere lezers geven vrijmoedig aan welke romans of verhalen bij hen een eerste erotische aardbeving teweegbrachten. Pijpelijntjes, de roman van Jacob Israël de Haan, behoorde tot een categorie die lange tijd taboe bleef: de homo- en lesboliteratuur. Daarvan geeft Maurice van Lieshout een indringend beeld. Vergeet u vooral niet de zeer rijke voetno-ten te gebruiken. Ze bevatten ook voor Engels verwijzingen naar prachtige en ontroerende verhalen. Wie eens wat luchtigers wil lezen, kan terecht bij de bloemlezing van citaten uit een bundel Oostindische liedjes, waarin het eeuwenoude handwerk recht op en neer beschreven wordt. En eeuwenoud, dat mag ook gezegd worden van de natte dromen die door classicus Anton van Hooff zijn gevonden bij Artemi-doros, een boeiende ontdekking. Voor Engels haalde Anja Bijlsma-Lindaart een draad en vooral veel concrete vragen op uit Diver en The cement Garden van Ian McEwan, terwijl Kees Combat zich verbaast over de seksuele hoog-standjes van de Franse étalon oftewel 'dekhengst' Tony. Naast deze bijdragen rond het thema 'sex en erotiek' biedt deze Tsjip een reeks andere interessante bijdragen. Daar is de studie die Francien Simons maakte van de literaire vorming in de centra voor kunstzinnige vorming. Daar is de eerste aflevering van de rubriek jeugdboeken, verzorgd door Koos Hawinkels en daar is de royale bespreking door neerlandica Dorée de Kruijk en angliste Francis Staatsen van het proefschrift van Joop Dirksen. En opnieuw een afle-vering van Les débuts de roman van Jean Verrier, nu over de verteller die zich aan het begin van het verhaal laat zien. De illustraties in deze Tsjip zijn afkomstig uit de vrolijke bloemlezing SEX: 'The Most Fun You Can Have Without Laughing'... and other quotations, verzameld door William Cole en Louis Phillips, in 1990 verschenen bij St. Martin's Press te New York. Dat riekt naar De Lach en daar heeft dit geciteer uit het werk van Shakespeare tot Andy Warhol ook wel wat van. Zeker aardig voor de Engelse les, maar de twijfel slaat toe bij quotes als 'Great food is like great sex - the more you have the more you want'. Daar geloven wij dus niks van. Enjoy yourself! 3 Joop Dirksen Sex in de tekst: pornografie of erotische kunst? Een begripsbepaling 'Stel je voor: ik lig losjes uitgestrekt hè, zowat helemaal bloot natuurlijk, en dan begint hij op zijn gemak eerst mijn ene voet te zoenen en gaat akelig-heerlijk-langzaam hoger en hoger, steeds maar aaien en zoenen en knuffelen met zijn lippen en tong, en dan... roetsj! gaat met opzet vlug de bocht om en langs het andere been weer naar beneden, en dan weer langzaam naar boven. En zijn ene hand is heel ver uitgestrekt en streelt de heuveltjes... dan nadert hij weer langzaam tot je het uitschreeuwt van opwinding en verlangen dat hij niet roetsj! de bocht om zal gaan, maar daar zal blijven en blijven. Zeg, durfde Walter dat nou ook met zijn mond? "Het meisje streek zacht met haar vingertoppen over de grote schaamlippen, die glad geschoren waren en van dat scheren nog de sporen droegen, in die zin dat de tere huid vlekkerig was en glansde. Hogerop kroesde wel nog donker-blond haar. Ik heb het een beetje geschoren,' zei ze met een grinniklachje. 'Ja, ik wist ook niet wat jij mooi vindt. Het schrijnt wel, daarom heb ik er wat Nivea opgedaan.' Ze begon nu met haar ene hand haar kleine borsten en met de andere de binnenkant van haar dijen zacht te strelen. Als hij opkeek naar haar gezicht, ontweek ze niet langer zijn blik. Haar ogen stonden broeie-rig. Na verloop van tijd begon ze, heel langzaam en voorzichtig nog, met de middelvinger van haar rechterhand (de linker bleef bij haar borsten) draaibewe-gingen te maken op de plaats waar zich, klein en verborgen nog, haar clitoris moest bevinden.' Dat is nou wel genoeg gelikt. Je tong alleen is niet voldoende. Gebruik je vingers, nee, niet erin, dat komt nog wel. Je moet de lippen uit elkaar duwen, nog verder, je doet me heus geen pijn. Ai, dat is het, zie je nou dat kleine rode knopje? Daar gaat het om. Kijk, zo.' Terwijl ik er met mijn neus bo-venop zat, legde ze het topje van haar middelvinger tegen haar kittelaar en be-gon met de vingers van haar gespreide hand te trillen als een biddende koli-brie. Toen ze een eerste keer gekomen was, mocht ik het van haar overne-men. Haar commando's kregen nu iets smekends: 'Vooruit, nog één keer voor we verdergaan. Ach toe!' Na vijf keer over de rand geduwd te zijn, nam ze mij weer ter hand. Ik was van verlangen al leeggestroomd onder het bed en het was nog maar een logge, half slapende erectie die ze tegen zich aanduwde.' Hebben we in bovenstaande tekstfragmenten te maken met pornografie of met erotische literatuur? Te veroordelen viezigheid of kunst? Sinds onze maatschappij de laatste decennia een grenzenverleggende tolerantie tentoonspreidt ('alles moet kunnen'), krijgen officieren van justitie en rechters 4 Dirksen, Sex in de tekst pornografie of erotische kunst? niet gauw meer teksten met een hoog sex-gehalte voor zich, met de vraag naar hun oordeel. Maar opvoeders en (dus) ook leraren lopen vroeg of laat te-gen dit probleem aan. Wat is porno? Er zijn al heel wat pagina's volgeschreven over het verschijnsel pornografie. Als men zich daarbij -wat bij zo'n onderwerp onvermijdelijk is- waagt aan een definitie, valt op dat daarvoor steeds als invalshoek wordt gekozen de bedoe-ling van de auteur en/of de kenmerken van de tekst. Een voorbeeld: mr. W. H. Overbeek uit Utrecht, officier van justitie en voor-zitter van de door de toenmalige minister van justitie. Polak, ingestelde commissie van wijze mannen, die vast moest stellen wat nog onder het por-nografie-artikel, art 240 in het Wetboek van Strafrecht moest vallen, formu-leerde het in 1970 aldus: 'Verhalen worden als aanstotelijk beschouwd indien zij wezenlijk gekenmerkt worden door de opeenstapeling van sterk seksueel geladen situaties of door de suggestieve wijze van beschrijving van een sterk seksueel geladen situatie, die kennelijk alleen maar ten doel heeft de lezer in een seksuele opwindings-toestand te brengen.' De "bedoeling van de auteur1 suggereert het bestaan van een duidelijke, eendui-dige, achterhaalbare en 'meetbare' factor. Elk menselijk gedrag is meervoudig gemotiveerd: waarom iemand iets doet, wordt bepaald door een heel pakket van motieven, die aan de betrokkene lang niet allemaal duidelijk zijn. 'Edele' en 'minder edele' motieven lopen vaak dwars door elkaar. Als de betrokkene zelf al niet in staat is om zijn 'bedoelingen' allemaal te overzien en goed in te schatten, hoe kan dan een buitenstaander bepalen wat de bedoeling was van een auteur? Is, van de andere kant, niet een van de bedoelingen van elke auteur dat elke scène die bij beschrijft, bij de lezer inderdaad het gevoel oproept dat bij die scène past? Han B. Aalberse, pseudoniem van Johan van Keulen, na een zoals dat heet slepende procesgang uiteindelijk veroordeeld voor zijn Bob en Daphne boeken (ƒ25-. boete en verbeurdverklaring van de in beslaggenomen boeken!), hield ook nog jaren na zijn veroordeling vol dat hij uitsluitend vanuit een pedago-gische bedoeling zijn boeken had geschreven, nl. om ouders te attenderen op de problemen rond de beginnende seksualiteit van hun kinderen, die vaak bijna letterlijk boven op elkaar moesten slapen door het ruimtegebrek in de jaren na de oorlog. Toch werd hij veroordeeld omdat hij "kennelijk de bedoe-ling had de lezer in een seksuele opwindingstoestand te brengen'. Het echtpaar Kronhausen, twee psychologen die n.av. pornoprocessen in de Verenigde Staten waar ze als getuigen-deskundigen optraden, een degelijke studie schreven, Pornography and the Law (als Ooievaarpocket verschenen in een bewerking door Jacques de Haan, onder de titel Wat is pornografie), gaat ook uit van de bedoeling van de auteur en van de 'technische kant'; bedoeld is de structuur en andere tekstkenmerken. 5 Dirksen, Sex in de tekst pornografie of erotische kunst? Hun definitie luidt: 'In pornografie is het voornaamste doel erotische weer-klank in de lezer te stimuleren. Bij erotisch realisme is een waarachtige be-schrijving van de elementaire werkelijkheden van het leven, zoals het individu die ervaart, essentieel. Het is een axioma dat een lezer erotisch behoort te rea-geren op een erotisch realistische tekst.' Het verschil tussen pornografie en erotische literatuur wordt volgens hen on-der drie aspecten duidelijk: bedoeling, inhoud en effect, maar over dat effect is eigenlijk niets met zekerheid te zeggen. Ze bespreken 'absoluut pornografi-sche' teksten, 'duidelijk erotisch realistische' teksten en "klassieke grensgeval-len'. Over de structuur van het obscene boek zeggen ze dat die gekenmerkt wordt door een opvoeren van erotische opwinding: het wordt steeds 'heter'. In hoe-verre dat afwijkt van de spanningsopbouw bij niet-pornografische teksten is twijfelachtig: in vrijwel ieder goed gecomponeerde tekst zit een vorm van een climaxwerking. Ze noemen een aantal thema's die typerend zouden zijn voor porno, maar be-klemtonen wel heel verstandig dat men daarbij steeds het verhaal als geheel moet blijven bezien. Het voorkomen van zo'n aspect in een tekst maakt die tekst daarmee niet automatisch tot porno. Het gaat dan om thema's als 'ver-leiding' (waarbij het slachtoffer uiteindelijk graag meewerkt), ontmaagding (met sterk sadistische elementen), bloedschande; het schenden van alles wat heilig is, is populair; mannen zijn overprikkeld, vrouwen zijn nymphomaan, negers en aziaten zijn seksuele symbolen; homoseksualiteit en flagellantisme worden nog apart genoemd als 'erg populair in pornografie'. Ook in andere serieuze (zie de bronvermelding) en minder serieuze studies over het verschijnsel porno staan de bedoeling van de auteur en de inhoud van de tekst steeds centraal. (Wat die minder serieuze studies betreft net zoals de 'voorlichtingsfilm' in de jaren zestig een aardige mogelijkheid bood om gele-galiseerd porno in de bioscopen op het scherm te krijgen, zijn er ook nogal wat boekjes uitgegeven, waarin grote fragmenten porno worden afgewisseld met kleine stukjes quasi-wetenschappeüjke prietpraat van de hand van een 'professor1 zonder verdere titel, en zonder vaste woon- of verblijfplaats.) De rol van de lezer Pornografie kan m.i. alleen zinnig gedefinieerd worden als men de lezer erbij betrekt. De individuele lezer, met zijn eigen normen- en waardensysteem, zijn eigen fantasie, met zijn eigen al dan niet evenwichtige houding to.v. sexuali-teit, en met zijn eigen beeld t.a.v. wat literatuur' is,- die individuele lezer is de enige die voor zichzelf de beoordeling 'pornografie' kan toekennen aan een tekst. Bekend is de anekdote van de patiënt die de Rorschach-vlekkentest krijgt voorgelegd, bij elke nieuwe vlek de meest (onsmakelijke seksuele activitei-ten meent te ontwaren, en tegen de psychiater zegt: 'wat ben jij een viezerik om mij met dit soort smerige afbeeldingen te confronteren!'. "Beauty is in the eye of the beholder'; Norman Holland maakt daarvan: '..in the T of me beholder". "Porno zit 'm in de persoon van de lezer'. 6 Dirksen, Sex in de tekst pornografie of erotische kunst? Van Emde Boas beschrijft in zijn Obsceniteit en pornografie anno 1966 hoe hij op een tentoonstelling van pop-art hevig geschokt en verontwaardigd rea-geerde op een kunstwerk dat bestond uit een doodskistachtige doos met daarin authentieke geëmailleerde plaatjes met "hier rust..". Hij vertelt er meteen bij, dat bij in die tijd overgevoelig, bijna allergisch was voor alles rondom dood en begraven, ten gevolge van het plotseling overlijden van twee heel-nabije familieleden. Hij concludeert hieruit, mijns inziens terecht, dat de woede, de verontwaardi-ging, de walging die iets bij ons oproept, minstens voor een belangrijk deel wijst op een overgevoeligheid bij onszelf voor dat 'iets'. Twee zaken zijn dus van belang: a onze houding t.a.v. seksualiteit b. onze normen t.a.v. literatuur, de lite-raire waarde van een tekst. Wat het eerste betreft: Gershon Legman heeft geschreven: 'Murder is a crime. Writing about it isn't. Sex isn't a crime. Writing about it is. Why? Een volstrekt evenwichtig, uitgebalanceerd, harmonieus mens, geheel vrij van neurosen en andere hinderlijke psychische dwarsliggers, zal, welk onder-werp hij ook in een fictionele tekst aangeboden krijgt, zich open en geïnte-resseerd bewegen in de wereld die hij n.av. de tekst oproept. Wie niet hele-maal vrij van neurosen, niet volstrekt in evenwicht is (ieder van ons dus), zal vroeg of laat via fictie op gevoelige plekken stuiten. Wie ooit een kind door de dood is kwijtgeraakt, of daar om een of andere reden erg bang voor is, zal overgevoelig reageren op Het Meesterstuk van Enquist; wie lijdt onder de de-mentie van zijn bejaarde vader, of partner, zal niet onbevangen reageren op Hersenschimmen, wie lijdt onder een concentratiekampverleden van zichzelf of van een dierbare, zal extra gevoelig reageren op Kinderjaren of Bezonken rood. En toegepast op seks: wie ooit betrokken is geweest bij een verkrachting, kan de passage in Ontaarde moeders die daarover gaat, niet uitlezen. Dan het tweede belangrijke aspect: onze normen tav. literatuur. Eigenlijk is het enige aspect dat zou moeten tellen bij de confrontatie met fic-tie waarin een grotere of kleinere dosis sex zit, de kwaliteit van het gebodene: heeft het literaire waarde? Dat kan eigenlijk alleen ieder voor zich uitmaken, maar we zouden ons ervan bewust moeten zijn wanneer onze beoordeling ver-troebeld wordt door onze 'gevoeligheid' op seksueel gebied. Proza op het literaire niveau van de Bouquetreeks, of dat nu voor vrouwen ge-schreven is, met de nadruk op clichématige romantiek, of voor mannen, met de nadruk op ongeremde seksuele escapades of ander macho-vertoon, is en blijft gewoon slecht geschreven, 'goedkoop'. Proza met duidelijk literaire kenmerken, als originaliteit in toon en benadering van het onderwerp, is -ook al gaat het over romantiek en/of ongeremde seksuele escapades of ander ma-cho-vertoon- gewoon literatuur. 7 Dirksen, Sex in de tekst pornografie of erotische kunst? Hoe 'slecht' is 'porno' nou eigenlijk? Wie een zeer bevredigend seksleven leidt, zal minder behoefte hebben aan de prikkeling van zijn zinnen door erotische teksten dan iemand bij wie het seks-leven in het slop is geraakt, of iemand voor wie seksualiteit nog een groot 'terra incognita' is aan welks grenzen hij staat te trappelen van ongeduldige nieuwsgierigheid. Wie elke dag voortreffelijk dineert, zal zich niet gauw te buiten gaan aan Marsen of Milky Ways. Hij hoeft daardoor nog geen principiële snoephater te worden. Wie zo nu en dan een Mars consumeert, hoeft daarmee zijn eetlust niet te bederven; zolang de Mars met zorg, van goede grondstoffen is bereid, kan incidentele consumptie geen probleem opleveren. Het voortdurend en uit-sluitend naar binnen slaan van Marsen echter is ongezond; elke verstandige ouder/opvoeder die zoiets bij zijn kinderen waarneemt, zal eens een goed ge-sprek daarover voeren met die kinderen. Elke volwassene die zelf dat snoepge-drag vertoont, weet dat hij niet gezond bezig is. Het risico bij zulke eenzij-dige voeding, die op verslaving gaat lijken, is ook nog dat zeker jonge con-sumenten als er geen Mars te koop is, of als die te duur wordt, genoegen gaan nemen met produkten van B- en C-merken, die het glazuur van je tanden doen springen, of het maagzuur aantasten (ruggemergverweking zul je er niet van krijgen). Het bestaan van winkels van het type 'Jamin', vol zoete verleidingen, is ove-rigens alleen een probleem voor de snoepverslaafde, én voor de niet-snoeper die moeite heeft met de eigen strengheid tav. dat snoepen. Overigens, in een lezing over porno heeft Kousbroek gewezen op het merk-waardige feit dat in discussies over porno niemand ooit een persoonlijk stand-punt verdedigt. Hij laat door een vergelijking met poëzie zien hoe merkwaar-dig de hele discussie daardoor wordt: het bestaansrecht van poëzie zou dan worden verdedigd door mensen die voortdurend laten doorschemeren dat ze zdf nooit gedichten lezen en daar ook geen behoefte aan hebben. Ze staan er wel op, niet onverhoeds geconfronteerd te worden met poëzie waar ze niet om ge-vraagd hebben: iedereen heeft het recht om van ongewenste poëzie verschoond te blijven, maar ze vinden wel dat 'andere mensen', lijders aan een gefrustreerd en beschamend verlangen, de kans moeten hebben om van die poëzie te 'ge-nieten'. Maar veroorzaakt lezen van poëzie geen gewenning? Ontstaat er geen behoefte aan steeds extremere vormen van poëzie? Geeft het lezen van poëzie geen totaal verkeerd beeld van de werkelijkheid? Kousbroek citeert met instemming de opvoedster van Sartre, madame Picard: 'Geen boek kan gevaarlijk zijn als het goed is geschreven'. Of, wie zei het ook alweer?: "er zijn geen slechte boeken, er zijn alleen slechte lezers." Terug naar het begin. Het eerste fragment in de inleiding van dit artikel komt uit het als porno veroordeelde Bob en Daphne, het tweede uit een 'gewone' li-teraire roman, Advokaat van de hanen van Van der Heijden, en het derde uit een van de als 'erotisch' betitelde verhalen uit Veranderlijk en wisselvallig, van Geerten Meijsing. 8 Dirksen, Sex in de tekst pornografie of erotische kunst? Wat de bedoeling van Aalberse was met zijn tekst, is al ter sprake gekomen, wat Van der Heijden en Meijsing bezielde toen ze de teksten schreven waaruit ik citeerde, weet ik niet. Het gaat in de tekstfragmenten duidelijk om seks. Maar het is de lezer die de lettertekens in zijn hersenen tot beelden, tot fanta-sieën maakt en daar al of niet van geniet, en al of niet door geschokt raakt. En laat die lezer dan tenminste "bij zichzelf blijven' als zijn door de tekst op-geroepen fantasieën botsen tegen de muur van zijn eigen fatsoensnormen, en niet de schrijver en/of de tekst het hellevuur van de pornografie inwensen. Al eerder (in Tsjip 5.2) wees ik erop dat schrijvers als Van Deijssel, en De Haan, en Van Oudshoorn, en Blaman, en Reve, en Boon, en (vul maar aan!) allemaal als Viezeriken' werden beschouwd door tijdgenoten met iets strakkere fatsoensnormen, en nu als literatoren te boek staan. Nu is bijvoorbeeld voor sommigen Giphart een viezerik.... Tijden veranderen, en wij en onze normen -als het goed is- met hen. Literatuur: Emde Boas, dr. C. van Inleiding tot de studie van de pornografie (Den Haag 1966) Emde Boas, dr. C. van Obsceniteit en pornografie anno 1966 (Den Haag 1966) Holland, N. Laughing, a psychology of humor (Ithaca (U.S.A.) 1982) Kousbroek, R. 'Ons behaarde speelgoed' in: Vrij Nederland jrg.48, 25 april 1987 Kronhausen, dr. E en dr. Ph.Kronhausen Wat is pornografie Bewerking door Jac-ques de Haan. (Den Haag 1967) Legman, G. Rationale of the dirty joke; An analysis of sexual humor (New York 1968) Otten, W.J. Denken is een lust (Amsterdam 1985) 9 Herinneringen aan de eerste erotische leeservaring Wie heeft geen herinneringen aan 'verboden' boeken uit zijn jeugd? Wie kan er geen titel noemen van een boek dat in de schooltijd door alle leerlingen ge-lezen werd, maar nooit op de lijst terecht kwam? Tsjip nam de proef op de som en vroeg aan verschillende docenten en studenten naar hun ervaringen met seksualiteit in de literatuur. Welke anekdoten schoten hen bij dit thema door het hoofd en wat was voor hen bij uitstek een erotisch boek? We ontvingen vele, heel verschillende reacties. "Wat geen naam heeft, bestaat niet', zo noemde een van de respondenten zijn bijdrage: 'Gravend in mijn leeservaringen van 30 jaar geleden, kan ik me wel enige boeken herinneren die ik toen als seksueel getint ervoer, maar geen enkele herinnering komt naar boven wat betreft erotiek Althans niet in de betekenis die ik er nu aan hecht Zelfs kan ik geen ervaring noemen van een erotisch boek dat ik na die pu-berjaren gelezen heb. Daarentegen zijn er tientallen films te noemen die een der-gelijke ervaring bij me teweeg hebben gebracht Blijkbaar lees ik anders dan dat ik naar een film kijk Een film ervaar ik als veel directer dan een boek. Een eroti-sche film dringt zich op, laat geen andere interpretatie toe, terwijl een boek altijd de mogelijkheid houdt om de erotiek te negeren, niet op te merken. Toen ik het boek van Ronald Giphart, Ik ook van jou, herlas, viel mij meteen de erotiek in het boek op. Zinnen als '... en met haar vinger bestroopte ze haar lip-pen om me een plakzoen te geven.' druipen van de erotiek. Het is dus waarschijnlijk dat ik pas toen ik op het idee gebracht was dat er eroti-sche passages in een boek konden staan, ik ze ook las. Terugredenerend kan het dus zijn dat ik de suggestie van seksualiteit (de erotiek) vroeger meteen vertaald heb als seks en datgene wat interpretatie was als feit heb gelezen. Opnieuw terugdenkend aan de middelbare school, vriendenkring en literatuur zie ik Kort Amerikaans weer voorbij komen, dat in mijn toenmalige onschuld een echt seksboek was. Het werd aangeraden door mijn vrienden, maar ik vroeg me toch wel enigszins bezorgd af hoe dat zou gaan als mijn leraar tijdens het mondeling examen over dit boek zou beginnen. Het mondeling ging voorbij zonder dat Jan Wolkers ter sprake kwam, waaruit ik toen concludeerde dat mijn leraar eveneens enigszins verlegen was met het onderwerp. Met andere woorden: heel Kort Ame-rikaans werd voor mij overheerst door een of twee passages, waarin seks voor-kwam. Ook Ik , Jan Cremer werd in dezelfde sfeer getrokken, maar dat maakte om de een of andere reden nauwelijks indruk In diezelfde tijd had ik een ooievaarpocketje van Paul Rodenko, getiteld Vrijmoe-dige liefdesverhalen, op de kop getikt Achteraf geredeneerd is dit het enige werk geweest dat ik toen als erotisch ervaren heb. (Dus toch). Deze ene pocket is de aanleiding geweest om alle Vrijmoedige liefdesverhalen van Rodenko aan te schaffen. In totaal zo'n tiental boekjes, die door mijn complete vriendenkring zo kapot gelezen zijn dat ik later de verzamelde verhalen alsnog gekocht heb. Over deze werken werd niet gesproken, ze werden slechts fanatiek gelezen.' (man, 46 jaar) 10 Herinneringen aan de eerste erotische leeservaring Stigma Al mocht het in de vrije tijd geconsumeerde leesvoer dan niet besproken wor-den, toch kreeg het onder de scholieren al snel een nadrukkelijke klank. 'Op de middelbare school hadden wij Kafka's Amerika op de leeslijst staan. Het bijzondere van dit boek -ten minste wat ik me daarvan nog kan herinneren- is dat er een passage in voor kwam, waarin een jonge jongen door een oudere vrouw ver-leid werd, of dat een poging daartoe ondernomen werd. Veel klasgenoten die het boek niet lazen, kenden wel deze passage. Dat die veel gelezen werd, was duidelijk aan het boek te merken. Als je het met de rug op je hand legde, viel het automa-tisch open op de bladzijde met de bedoelde passage.' (man, 49 jaar) Een typerende reactie. Ook anderen merken op dat sommige boeken door een klein aantal scènes, of zoals bier, door een enkele passage als 'seksboeken' werden gestigmatiseerd. Dat gebeurde bijvoorbeeld ook met het boek Kort Amerikaans van Jan Wolkers. 'Kort Amerikaans was in mijn middelbare schooltijd 'de' ontdekking. Ik herinner me dat we mondeling Nederlands hadden. Ik had Kort Amerikaans op mijn lijst ge-zet, en de eerste vraag op het mondeling was, de titel daarvan uit te leggen. Ik had er geen benul van. Had de docent me gevraagd, alle paginanummers op te noemen waar ze 'het' deden, dan had ik wél feilloos kunnen antwoorden, (man, 46 jaar) Maar anderen lazen deze titels juist zonder aandacht te schenken aan het eroti-sche gehalte erin: 'Spittend in mijn middelbare schooltijd komt er slechts één herinnering omtrent erotiek in literatuur naar boven. Nou ja, literatuur... Ik moet zo'n 13 jaar geweest zijn toen ik bij toeval kennismaakte met de Peyton Place pockets. De serie kende ik van de tv en omdat ik zeer benieuwd was of Rod-ney haar (heette ze Betty?) zou krijgen, dook ik in, geloof ik, deel 2. Wat ik daar te lezen kreeg, was iets heel anders dan wat er op de tv te zien was. Deze Rodney was alles behalve een baby-face (arme Ryan O'Neal), hier zat een echte man achter het stuur die tegelijkertijd op een zigzaggend bergweggetje kon rijden en het bloesje van zijn vriendin kon openmaken. Reuze spannend en prikkelend vond ik het, alhoewel ik me nu afvraag of dat door de beschreven scene kwam of door het enorme verschil met de tv-held. De laatste heb ik daarna nooit meer helemaal serieus kunnen nemen, hij was zo keurig braaf. En misschien was ik dat ook wel, want verder komt er niets aan erotische litera-tuurherinneringen naar boven. Ik heb in die jaren Wolkers, Raes en Geerearts gelezen, maar het heeft me kenne-lijk niet al te veel gedaan. De boeken die ik las, las ik eigenlijk alleen maar om mezelf bevestigd te zien. Ik zocht niet zozeer seksualiteit en erotiek als wel het 'on the road-gevoel', vrijheid. Liefde voor het Leven...' Verboden Behalve dat leerlingen de boeken zo op hun eigen wijze stigmatiseerden, kre-gen velen ook van hogerhand het advies om bepaalde literatuur links te laten liggen. Soms waren dat ouders die eenvoudigweg bepaalde titels verboden, le- 11 Herinneringen aan de eerste erotische leeservaring raren die hun heftige verontwaardiging uitspraken, en bij tijd en wijle konden leerlingen op hun klompen aanvoelen dat er met een boek iets aan de hand was: 'Jan Cremer was, zo schatten wij dat als leerlingen van een vwo-5 klas in, verbo-den. Dat las je wel, maar zette je niet op je lijst. Dat idee kreeg ik omdat mijn ou-ders dat boek bewaarden in de linnenkast In de bibliotheek durfde ik het niet te halen en toen wij meiden van vwo-S ontdekten dat het in een goedkope uitgave te koop was, hebben we allemaal een exemplaar gekocht'(vrouw, 38 jaar) Wanneer het over verboden boeken gaat, is bovenstaand citaat tekenend. Ver-halen hierover gaan altijd gepaard met beschrijvingen van de wijze waarop men de beruchte titels uiteindelijk te pakken kreeg. Het verbod blijkt toch wel de meest effectieve vorm van boekpromotie te zijn. 'De boeken van Bob en Daphne (zie elders in dit blad: Joop Dirksen, Sex in de tekst.) mocht ik, toen ik ongeveer 16 jaar oud was, van mijn ouders niet lezen. Mijn oudere zus las ze wel en zij gaf ze mij stiekem te lezen. Met een kaft van schoolboeken eromheen vielen ze niet op en kon ik ze rustig lezen op momenten dat ik geacht werd mijn huiswerk te maken, '(man, 49 jaar) 'Mijn leraar Nederlands vertelde over Ik, Jan Cremer. Zoveel schunnigheden in één boek, wij kregen het uitdrukkelijke verbod dit walgelijke boek op de lijst te zet-ten; wij natuurlijk 's middags naar de boekenwinkel om dit boek met rode oortjes te gaan lezen.' (man, 48 jaar) Maar er waren ook andere mogelijkheden om leerlingen van het lezen van on-stichtelijke literatuur te weerhouden: 'Wat Latijn en Grieks betreft heb ik achteraf kunnen constateren dat alle passages die ook maar enigszins met seks te maken hadden, niet in de schoolboeken voor-kwamen of overgeslagen werden. Zo ontdekte ik pas in mijn leraarstijd een mij geheel onbekende passage in de beroemde brief van Seneca over de slaven. In de -oude - schoolboeken was die niet te vinden. Seneca schrijft daarin over een van de slaven van een verdorven meester. Terwijl hij al het uiterlijk van een soldaat heeft, is hij baardeloos, omdat de haartjes afgeschoren of helemaal geëpileerd zijn. De hele nacht moet hij wakker blijven en de tijd verdelen tussen de dronken-schap en de seksuele lusten van de meester. In de slaapkamer is hij een man, in de eetkamer een knaap.' (man, 50 jaar) Generatie.. .Kloof? Maar er is wel wat veranderd in de loop der tijden. Want dezelfde docent als hierboven schrijft:' Als ik nu de passage met mijn leerlingen lees, knippert er zelfs memand met de ogen!' Een andere docent: 'Ik heb de indruk, sterker nog, ik weet zeker, dat de hedendaagse pubers makkelij-ker met seks en erotiek omgaan dan ik indertijd. Op het mondeling wordt het on-derwerp seksualiteit regelmatig aangesneden, maar dit leidt nooit tot verlegenheid of ontwijkend gedrag. 12 Herinneringen aan de eerste erotische leeservaring De leerlingen vertonen steeds meer een afkeer van een overdaad aan seks. Voor de meesten zijn boeken als Turks fruit en De schaamte voorbij vieze boeken. Men beschouwt de overdaad aan seks als onnodig. De intimiteit van de seksualiteit wordt er door geschaad, seksualiteit is iets dat je met je partner beleeft en dat niet 'op straat1 hoeft te komen. Vooral veel meisjes kunnen dit soort boeken maar met moeite waarderen.' (man, 46 jaar) Hoe juist deze inschatting is blijkt uit de volgende lezersreactie. 'Lolita van Vladimir Nabokov is een zeer vreemd boek. Naast de morele discussie die het in mij ontketende, was het ook het boek met één van de meest erotische passages die ik ooit tegen ben gekomen in zogenaamde hoogstaande literatuur. Ik verwijs naar hoofdstuk 13 waarin de betreffende passage te vinden is. De set-ting is de volgende: Lolita is op speelse wijze op schoot beland bij de hoofdper-soon. Hij voelt al enige bjd meer voor haar en dit is de eerste keer dat het werke-lijk tot zulk intiem contact komt Zij is niet bekend met zijn gevoelens; voor haar is het onschuldig. Hij zingt een liedje en streelt haar uitgestrekte benen. Lolita eet een appel en neemt het zingen over. Er is geen sprake van sexuele handelingen, maar juist de delicate wijze waarop het voorval plaatsvindt en de beschrijving van de innerlijke gevoelens die het teweeg brengt bij de hoofdpersoon, maken het tot een zeer opwindend geheel. De handeling sleept zich langzaam voort en Nabokov beschrijft elk detail uitvoe-rig. De geladenheid neemt toe en komt uiteindelijk tot een hoogtepunt. De schoonheid van de passage is de afwezigheid van obsceniteit Alle juiste voorzet-ten zijn er, de rest kun je erbij fantaseren. Die ruimte, die incompleetheid, maken het tot erotiek.' (vrouw, 22) Hier wordt heel duidelijk verwoord dat een werkelijk erotische passage géén uitvoerige beschrijvingen van het liefdesspel mag bevatten. 'Erotiek,' zo schrijft een andere respondent, 'is spanning, werkt op je verbeelding en laat sommige dingen oningevuld...', (man, 48) En ook in de volgende bijdrage horen we diezelfde roep om suggestie: 'Stijl is alles. Dat geldt voor erotiek. Dat geldt voor literatuur over erotiek. Een feitelijke beschrijving van sexuele handelingen verdient het etiket 'erotische lite-ratuur^ niet, die hoort eerder thuis in voorlichtingsboekjes. Jaren geleden stonden voor mij dan ook de medische encyclopedie en Turks fruit op hetzelfde plan. De eerste heb ik nadien wel weer eens ingekeken en, hoewel interessant kan ik het niet meer opwindend, erotisch dus, noemen. Uit het werk van Jan Wolkers heb ik na mijn zestiende geen enkele passage herlezen. Wel heb ik laatst een boek gele-zen van het idool van de huidige liefde-op-het-eerste-gezicht-generatie, Giphype: een groot geil gezellig feest waar alles bij de naam genoemd mag worden. Dat is even leuk en spannend, maar voordat ik het boek uit had was ik al tot de conclusie gekomen: zes keer nix. Dan waren de pornoboekjes die na de medische encyclope-die kwamen nog langer leuk en spannend, daar werd tenminste nog eens een gloei-ende tamp in een dampend geilgrotje gestampt En ik kan er niets aan doen, dat is nog steeds leuk, hoewel niet echt spannend meer: erotiek heeft namelijk de nei-ging te verdwijnen wanneer je de slappe lach krijgt Nu werkt de lillende vleestoren die tussen de natte lippen van het hete holletje glijdt wel voornamelijk op mijn lachspieren, toch vind ik metaforen van het 13 Herinneringen aan de eerste erotische leeservaring grootste belang voor erotische literatuur. Er moet gesuggereerd worden, de fanta-sie moet aan het werk gezet worden. Ik vind dat een belangrijke voorwaarde voor literatuur èn voor erotiek, maar richtlijnen geven voor hoe dat moet, kan ik niet. Om even een fout voorbeeld te geven: ik zou uit kunnen leggen waarom ik Bitter moon een goede erotische film vind en 91/2 weeks niet, al suggereren beide meer dan ze laten zien, daarmee heb ik nog geen concept van dé erotische film gegeven. Ik zou ook kunnen zeggen dat ik De virtuoos van Margriet de Moor tot en met de laatste pagina een goed erotisch boek vond, maar daarmee is nog niet gezegd dat het alleen maar op die manier kan, misschien zelfs: juist niet, want teveel van hetzelfde leidt tot de spreekwoordelijke hoofdpijn. Stijl is alles. Dat geldt voor erotiek. Dat geldt voor literatuur over erotiek. Maar suggesties voor het gebruik van metaforen kan ik niet geven. Sommige zullen mijn ergernis wekken, andere zullen op mijn lachspieren werken, weer andere zul-len mij opwinden.' (man, 27) Erotoppers Welke boeken worden genoemd als we naar goede erotische werken vragen? 'Lady Chatterley's lover van D. H. Lawrence was voor mij een openbaring op mijn zestiende. Boeken van Jan Wolkers en Jan Cremer waren wel 'opwindend' maar daar kwam geen inleving bij te pas: zo mannelijk. Maar de tuinman en de lady, dât was wel erotische spanning. Daarna bleven boeken waarin een onderlinge macht-strijd via erotiek werd 'uitgevochten' mij boeien.' (vrouw, 38) 'Voor mij erotische literatuur? Lees ik denk ik niet zoveel, de werkelijkheid is voor mij nog altijd mooier. Lydia Rood schiet me te binnen, prachtige scènes van haar secretaris onder het bureau. Erica Jong (Het ritsloze nummer I Fanny ) waren ooit favoriet, zijn dat nu bij de jongere generatie bij ons in huis. Mijn boekenkast langskijkend merk ik dat ik de meeste boeken over sex niet erotisch vind, vooral niet als ze door mannen geschreven zijn.' (vrouw, 41) 'Over het algemeen vind ik poëzie eerder erotisch dan proza. En daarin zijn voor mij de gedichten van Hugo Claus toch wel een hoogtepunt. Om Claus en de klas-sieken te verbinden: dit vind ik een prachtige vertaling van een subtiel erotisch gedicht (van een griekse dichter): Sneeuw in de zomer, als je dorstig bent Na de winter de eerste krokus Maar het allerzachtst is de donzen deken die ons dekt1 (man, 50) 'Erg erotisch vind ik De wijde blik van Willem Jan Otten. Wat hij daarin schrijft over zien en gezien worden, over de rol van het kijken in een relatie, en dus de ge-volgen van blind worden, vind ik heel aansprekend. Ook zijn boekje Denken is een lust vind ik heel boeiend: het beschrijft heel origineel de werking van fanta-sie, de rol van 'schaamte', de gang van zaken rond opwinding. Aardig is het, zijn beschrijving van zijn ervaringen met porno, en de relatie van zijn vrouw daarop, te leggen op het titelverhaal uit Het limonadegevoel en andere verhalen van zijn vrouw Vonne van de Meer. Ook heel erotisch vind ik de 'dubbelroman' (of eigenlijk de 'trilogie', want Een meisjesleven hoort er natuurlijk ook bij) Veranderlijk en wisselvallig en Altijd de vrouw van Geerten Meijsing. Opvallend is dat het enige verhaal uit Veranderlijk 14 Herinneringen aan de eerste erotische leeservaring en wisselvallig, waarin niet gevreeën wordt, het verhaal over de saxofoniste, ero-tisch het meest spannend is in mijn ogen.' (man, 46) In de les Tot slot. Hoe staat het met erotiek in de literatuurles? Daarin is sinds de woe-lige jaren zestig wel het een en ander veranderd. Maar hoe mondig zijn de leer-lingen van nu, die eigenlijk alles mogen lezen? 'Op de middelbare school (Augustijnen!) bestond er geen sex of erotiek in de les-sen Nederlands. Wel bij Engels, waar de docent lyrisch was over D.H. Lawrence; hij raadde ons die boeken aan vanwege de spannende man-vrouw-relaties en las erotische stukken voor. Wij waren zeer onder de indruk! Nu zelf als docent heb ik het regelmatig over sex en erotiek in de literatuur. Dat kan ook niet anders bij de bespreking van de lijst en van verhalen. Ik stel altijd wat plagend vragen na spreekbeurten over boeken; de sex wordt door de leerlingen namelijk altijd overgeslagen. Ik ben me wel zeer bewust van wat ik zeg en vooral van normen die ik uitdraag, bijvoorbeeld in een V4-klas met een erg lief Turks meisje erin.' (vrouw, 41) 'Jongens profileren zich soms door bijvoorbeeld Turks Fruit een "lekker" boek te vinden. (In de trant waarin ik indertijd Kort Amerikaans las, maar er toch in bedek-tere termen over sprak) Het wat stiekeme uit mijn jeugd lijkt verdwenen te zijn. Er volgens mij een eerlijkere en duidelijkere situatie en een eerlijke en persoonlijk onderbouwde argumentatie ontstaan. Over erotiek gaat het in mijn lessen of mondelingen nooit omdat ik dat niet ter sprake breng en leerlingen er niet uit zichzelf over beginnen. Bovendien betwijfel ik het in hoge mate of het enige respons teweeg zou brengen. Ik denk niet dat leer-lingen de erotiek in een boek zodanig opvalt dat die zich in hun herinnering vast-zet Tenslotte is het ook nog eens zo dat erotiek vaak interpretatie is en als zoda-nig persoonsgebonden. (Ik heb ooit eens een discussie met een havo-5 klas moe-ten voeren van ongeveer een half uur over wat nu erotiek is. Volgens de klas en vooral volgens degene die een spreekbeurt had gehouden en die ervoor naar een tentoonstelling helemaal in Utrecht was gegaan, had erotiek niets met seks te maken. Mijn argument dat erotiek de verwijzing naar seks is, vond pas na een half uur redeneren en de hulp van het woordenboek enig geloof bij de klas.)' (man, 46) 15 Anton van Hooff Natte dromen uit de oudheid Seksualiteit in Artemidoros' Oneirokritika "Je moet seksueel wel behoorlijk tekort komen als je de oudheid nodig hebt om aan je gerief te komen." Zo hoon ik de zoveelste student die bij mij komt met het plan om een studie te schrijven over prostitutie of over knapenliefde in de oudheid. Zo iemand heeft het idee opgedaan dat de wereld van de Grieken en Romeinen een erotisch paradijs was. Op die opvatting wordt ingespeeld door souvenirverkopers in Griekenland en te Pompeii, die de bezoekers vieze dia's, kaartspellen en boekjes aanbieden. Zo kan men aan de Golf van Napels Verbotenes Pompeji kopen, een werkje dat natekeningen van Pompeiaanse bordeelfresco's bevat. De oorspronkelijke erotische plaatwerken uit de negen-tiende eeuw, die hierin worden gereproduceerd, waren indertijd voorbehouden aan de rijke connaisseurs, voor wie de oudheid een ontsnapping uit de Victo-riaanse beklemming was. Alleen uitgelezen bezoekers werden toegelaten in het geheime kabinet waarheen de koningen van Napels de erotische fresco's uit Pompeii hadden laten overbrengen. Nu kan iedereen voor een luttel bedrag kennis nemen van de seksuele fantasieën van de oudheid. Iconen van antieke seksualiteit Natuurlijk is het maar de vraag in hoeverre zulke afbeeldingen de werkelijk-heid van het antieke lief deleven weergeven. Ter vergelijking: hoe zullen onze erotica over vele eeuwen worden gezien? Een latere generatie die onze zwoele reclamebeelden en seksfilms zal beschouwen als directe weergave van ons liefdeleven, zal een uitermate vertekend beeld hebben: zulke uitingen verte-genwoordigen nu eenmaal idealen. Op vergelijkbare wijze zijn produkten van de antieke kunstnijverheid iconen, die een uiterst complexe verhouding heb-ben met de realiteit. De antieke artefacten die in de afgelopen eeuwen bij opgravingen opdoken, vormden een welkome bevestiging van het literaire beeld van de oudheid als erotisch lusthof: alles wat God had verboden, lieten de dartele goden van de Grieken immers toe. De frivole Ovidius heeft altijd deel uitgemaakt van de li-teraire propaedeuse van ontwikkelde Europeanen. Zelfs op seminaries werd hij gelezen, hoewel soms in aangepaste edities. Zijn literaire kwaliteit stond nu eenmaal buiten kijf. Literaire schoonheid kan een didactisch probleem zijn; van de antieke letter-kunde hebben we bijna uitsluitend hoogtepunten over. Al in de oudheid is -ten behoeve van het onderwijs - een schifting gemaakt. Echte triviale litera-tuur is daardoor nauwelijks overgeleverd. De inspanning die het lezen van au-thentieke Griekse en Latijnse teksten kost, maakt het niet de moeite waard leerlingen te confronteren met de technische geschriften die wel 'vulgair' van taal en stijl zijn, zoals een verhandeling over de geneeskunde van muilezels. 16 Van Hooff, Natte dromen uit de oudheid Door een greep bevrijdt een vrouw, wel een menade, zich van een satyr Waarde van het antieke droomleven Ook Artemidoros' Droomverüaring (Oneirokritika ) beloont de (jeugdige) le-zer te weinig voor zijn decodeerinspanningen om de lectuur van het origineel tot een zinnige optie te maken. Alleen de kortheid van de meeste van de hon-derden beschrijvingen van dromen heeft didactische voordelen. In de praktijk zou ik een groot aantal dromen in vertaling aanbieden, met daarin enkele sleu-telbegrippen in het Grieks, en dan een enkele passage integraal lezen. Want inhoudelijk heeft het werk veel te bieden ten behoeve van een onderwijs klas-sieken dat leerlingen vervreemding én herkenning wil bezorgen. In de loop van dit stuk geef ik een proeven van vertalingen, die een leraar op de geschet-ste wijze kan gebruiken. Voor tekstedities zal hij in universiteitsbibliotheken te rade moeten gaan.1 Artemidoros' omvangrijke dromencoUectie geeft ons de unieke kans binnen te dringen in het innerlijk van antieke mensen: dromen weerspiegelen bij uitstek de wensen en angsten van individuen. Wat dromen antieke mensen? Bijvoor-beeld dat zij opeens als gladiator in de arena stonden. Zij konden de gestalte 17 Van Hooft, Natte dromen uit de oudheid aannemen van uiteenlopende soorten vechters, wat bewijst hoe groot de fasci-natie van dit typisch Romeinse spel was. Waarschijnlijk hebben tegenwoor-dige voetbalfanaten een vergelijkbaar rijk droombestaan tussen de witte lij-nen. De belangrijke rol die gladiatoren in Artemidoros' Oneirokritika spelen, weerlegt nog eens de opvatting dat de moordspden niets voor de fijnbesnaarde Grieken in het oosten van het Romeinse rijk waren. De klantenkring van de droomverklaarder kwam voornamelijk uit het Aegeïsche gebied, het hart van de Helleense wereld: hij leefde in de metropool Ephesos. Nog een ander voorbeeld van de waarde van Artemidoros' dromenboek: in ou-dere geschiedenisboeken wordt het voorgesteld dat het antieke heidendom uit-geleefd was. De goden waren dood in de geest van de mensen. Hun lege zielen snakten naar het heil van Christus. Artemidoros, die in de tweede eeuw na Christus leefde, en zoals gezegd in een kerngebied van de antieke wereld, rap-porteert echter dat mensen dromen van hun goden, met attributen en al: goden verschijnen in persona of als beeld. Menigmaal dromen de mensen zelfs dat zij goden of heroën zijn. De droomdeskundige rafelt de diverse visioenen uit-een en bevestigt zodoende hoe levend het aloude geloof was. Deskundige droomverklaring Wat Artemidoros tot een betrouwbare gids maakt, is de systematiek en gede-genheid van zijn werk. In zijn - elegante - inleiding verzekert hij de lezer van zijn grondige aanpak: "Wat mijzelf betreft, er is geen boek over droomverklaringen dat ik niet heb aangeschaft, omdat ik in dat opzicht grote gedrevenheid (cjaAoTiuta) heb. Bovendien ben ik vele jaren omgegaan met de waarzeggers op de markt, hoe slechte naam dezen ook hebben, die als bedelaars, bedriegers en gespuis wor-den betiteld door de heren met hun eerbiedwaardige voorkomen en gefronste wenkbrauwen. Ik heb me van die reputatie niets aangetrokken, terwijl ik alles in het werk stelde om in de steden en op de festivals van zowel Hellas, Klein-Azië, Italië als op de volkrijkste eilanden inlichtingen in te winnen over oer-oude dromen en hun afloop." Telkens weer beroept Artemidoros zich op zijn theoretische scholing, maar het is vooral de opgedane ondervinding (èuireipCa) die hem met gezag doet spreken. Regelmatig verwijst hij naar praktijkervaringen met terloops zinsne-den als: "ik ken iemand...ik heb meegemaakt....anderen menen, maar in mijn ondervinding...". Alles wijst erop dat dit geen frases zijn. Uit allerlei elementen blijkt dat Ar-temidoros een haast wetenschappelijke aanpak heeft Hij heeft nagedacht over de methodiek, daarom maakt hij bijvoorbeeld een onderscheid tussen de droom en de slaapverschijning: "De droom (óVeipo?) onderscheidt zich van de slaapverschijning (ivxmvCov) daarin dat de eerste betrekking heeft op de toekomst, de tweede op de bestaande situatie" (13). Zulke 'enhypnia' zijn niet meer dan naijleffecten: dingen die men overdag 18 Van Hooft, Natte dromen uit de oudheid heeft meegemaakt, werken eenvoudig nog na in de slaap. Betekenis hebben zij niet, in tegenstelling tot de 'oneiroi', die wel een voorspellende waarde hebben. Kinderen zijn hinderen Waarvan droomden zij? Bijvoorbeeld van het vrouwenlichaam. Anders dan wel eens gedacht wordt, waren niet alleen de billen voor de Ouden lustver-wekkend: "Vrouwenborsten die onberispelijk zijn (ua£ol BÉ irtfans al-Ti'a? OVTC?) zijn gunstig. Als ze er groter dan normaal uitzien, maar de goede proportie en bevalligheid bewaren, betekenen ze het krijgen van kinde-ren en tegelijk van bezit" (1,41). Overigens moeten we niet aannemen dat kinderen krijgen geluk vertegen-woordigt: "Te dromen peuters te hebben, laat staan baby's, en wel eigen kin-deren, betekent zowel voor man als vrouw last. Het duidt op zorgen, pijnen en verdriet in verband met vrijwel onvermijdelijke problemen. Want zonder die is het niet mogelijk baby's groot te brengen. Ook een oud spreekwoord duidt zoiets aan. Het luidt aldus: Vrezen of lijden is een kind den vader te allen tijde ( " H 8€o? H Atiirn irai? iróvTa xP^rov) Hierbij neemt het bij mannelijke kinderen nog een goede wending, maar meisjes duiden een afloop aan die slechter is dan de uitgangspositie, en ook materieel verlies. Want jongens nemen hun ouders niets af als ze zijn opge-voed, maar meisjes hebben een bruidsschat nodig" (1,15). Normaal en 'paranomaal' Natuurlijk legt de seksualiteit een flink beslag op het droomleven. De gang-bare opvatting dat het in de oudheid normaal was om even naar de hoeren te gaan, wordt genuanceerd in de volgende droom: "Met prostituees die voor bordelen staan, seksuele omgang te hebben bete-kent een beetje schande en een geringe uitgave. Want de mannen die zich met zulke vrouwen inlaten, schamen zich en zij geven geld uit. Maar deze prosti-tuées zijn gunstig voor iedere onderneming. Ze worden immers door sommi-gen 'onderneemsters' (èpyctaiuoi) genoemd en ze lenen zich voor alles (...) Ik ken iemand die droomde een bordeel binnen te gaan en niet in staat te zijn de uitgang te vinden: al na een paar dagen stierf hij. Geen wonder dat het zo met hem afliep, want zo'n huis wordt 'publiek' (KOIVO?) genoemd, zoals ook de plaats die de lijken bergt Bovendien gaat daar veel menselijk zaad ver-loren (...). Ik ken een slaaf die droomde zijn meester te masseren: hij werd opvoeder en toezichthouder van de kinderen. Hij had immers in zijn handen van zijn mees-ter het lid gehad, aanduiding van de kinderen. Aan de andere kant ken ik ook iemand die droomde gemasseerd te worden door zijn meester: vastgebonden aan een zuil kreeg hij talrijke slagen. Zo werd hij door zijn meester 'geëreoteerd'. Over abnormaal (irapctvóuou) geslachtsverkeer moet het oordeel aldus lui-den: met een zoon van nog geen vijfjaar klaar te komen (irepafvciv) be- 19 Van Hooff, Natte dromen uit de oudheid duidt de dood van het kind, zoals ik vaak heb waargenomen" (1,78). Live show van koorddansers Er golden dus zeker wel grenzen voor geslachtsverkeer omgang te hebben met (eigen) kinderen wordt als tegen de zeden, 'paranomaal' betiteld. Ook sommige standjes zondigden tegen de goede zeden: "Als iemand bij zijn eigen moeder binnenkomt, en wel aan de voorzijde, wat sommigen in overeenstemming met de natuur (iccrrà 4>uaiv) noemen, zal, als zijn vader nog leeft, haat tegen de vader ontstaan wegens de algemene menselijke jaloezie, of deze kan ook toenemen (...). Het is ongunstig rechtop te staan bij de coïtus met de eigen moeder, want bij gebrek aan bed of matras gebruiken mensen die stand (...). Een onbekende te pijpen is voor iedereen ongunstig behalve voor degenen die met de mond in hun levensonderhoud voorzien, zoals fluitspelers, trompet-ters, redenaars, leraren en dergelijke mensen" (1,79). Als vrouwen zich met hun Lesbische dromen bij Artemidoros meldden, had hij hun weinig goeds te spellen: "Als een vrouw door een andere vrouw wordt bevredigd, zal zij van haar man worden gescheiden, of zij wordt weduwe" (130). Het is duidelijk dat bij een ander binnen te komen de norm was. Alle andere seksuele activiteit wordt minstens met misprijzen bekeken. Ook masturbatie 20 Van Hooff, Natte dromen uit de oudheid is sinister: "Iemand droomde zichzelf te bevredigen, een aanzienlijk man, pachter van grote belastinginkomsten. Hij kwam tot zo grote ellende, dat hij geen uitweg meer zag door de opeenhoping van schulden en zich uit het leven leidde (éctuTÔv étayayeïv TOW PI OU). Logisch, want zozeer was hij verstoken van een ander lichaam en zo uitzichtloos was zijn financiële situatie dat hij volgens de droom de begeerte naar een ander lichaam opgaf, ofwel doordat er geen ander lichaam ter beschikking was om zich van te bedienen ofwel omdat hij niet in staat was ernaar op zoek te gaan of omdat hij geen geld kon spen-deren" (531). De waarheid van de droom Een cultureel onderwijs dat artistieke uitingen in een context wil plaatsen, heeft behoefte aan informele, aantrekkelijke bronnen van een hoge informa-tiedichtheid. Artemidoros' dromenboek is een goed voorbeeld van zulk mate-riaal, dat dicht bij de realiteit staat en daardoor aan kunst het noodzakelijke re-liëf geeft. Het literaire beeld van de antieke seksualiteit krijgt van de Oneiro-kritikamemge retouche. Met een zekere nuchterheid worden seksuele devia-ties beschreven, maar er zijn zeker grenzen. Bepaalde gedragingen kunnen niet door de beugel als zij op gespannen voet staan met de (goede) zeden, de 'nomoi'. Inzake de erotiek is de wereld van Artemidoros nog vrij van christe-lijke bekrompenheid, maar zij hanteert wel - haast burgerlijke - fatsoensnor-men. Er zijn goed redenen om aan te nemen Artemidoros' dromen een hoog historisch waarheidsgehalte hebben. Noten: 1. Bij mijn weten is er op het moment geen Griekse editie leverbaar. Van de bui-tenlandse vertalingen is in ieder geval een Italiaanse pocketuitgave te bemachti-gen. In de zomer van 1995 kocht ik in Turijn voor slechts 12.000 lire: Artemi-doro di Daldi, Dell' interpretazione de' sogni, Biblioteca Universale Rizzoli L74, Milano 19943, ISBN 88-17-12074-X. Misschien dat hier en daar in de Duitse boekhandel nog een exemplaar te vinden is van: Artemidor van Daldis, Das Traumbuch, dtv 1480, Munchen 1979, ISBN 3-423-06111-1 21 Maurice van Lieshout Lezen tegen de keer Homo- en lesbische erotiek in de literatuurles Als 15-jarige drong ik, met smoesjes over bedlegerige familieleden, voortij-dig door tot de volwassenenafdeling van de R.K. Leeszaal in mijn geboorte-stad Tilburg. De woelige jaren zestig waren al ruimschoots aan de gang, maar daarvan was in de bibliotheekcollectie nog weinig merkbaar. Ik zocht naar romans die handelden over bijzondere vriendschap tussen twee jongens of twee mannen. Er was geen sprake van dat ik de bibliothecaresse zou vragen naar romans over "homofilie', een woord dat me toen trouwens nog niets zei. Als ik het al gedurfd had, was ik zeker met lege handen en een rood hoofd naar huis gestuurd. Ik moest mijn eigen intuïtie volgen en afgaan op boekti-tels en de vaak cryptische drie-zinnen-samenvatting voorin het boek opgesteld door de lectuurdienst. Woorden als 'vriend' 'vriendschap', 'bijzonder', 'anders', en 'masker* kregen een signaalfunctie. Meestal ving ik bot, maar een enkele keer trof ik literatuur die iets te maken had met mijn eigen gevoelens voor seksegenoten. Als ik nu in mijn huidige woonplaats in het computerbestand van de open-bare bibliotheek zoek naar romans met het thema 'homoseksualiteit' krijg ik een lijst van ruim 300 titels. En het gaat dan vrijwel alleen om romans en verhalenbundels die de laatste tien jaar verschenen zijn. Van Louis Couperus, André Gide, Anna Blaman, Andreas Burnier, Gerard Rêve en andere "klassie-ken' vermeldt de computer slechts een enkele titel. Literaire mijlpalen Niet alleen de beschikbaarheid van "homo'- en lesbische' literatuur is in nog geen 30 jaar enorm toegenomen, misschien nog wel belangrijker is dat de te-neur van die literatuur sterk veranderd is.1 In de meeste oudere romans, toneelstukken en films loopt het slecht af met homoseksuele en lesbische personages. Homoseksualiteit lijkt in die werken onlosmakelijk verbonden met een gewelddadige dood door moord, zelfmoord of een ongeluk. Voor het zover is heeft het leven de betreffende homo of les-bienne ook niet veel zonneschijn gebracht. Psychische verwarring, identi-teitscrises, schuld- en schaamtegevoelens en ongelukkige liefdes markeren zijn of haar levenspad. Met zulke helden hadden publieke opinie en overheden niet zoveel moeite. Anders was het met die literatuur waarin homoseksualiteit wordt voorgesteld als een reële bestaansmogelijkheid. Critici beschouwden een neutraal en ge-nuanceerd beeld van homoseksualiteit al gauw als een gevaarlijke idealisering van de gelijkgeslachtelijke liefde. Lezers moesten beschermd worden tegen de verleiding die uit kon gaan van zulke literatuur. In ons land leerde de affaire rond de roman Pijpelijntjes (1904) van Jacob Is-raël de Haan dat een schrijver niet ongestraft homoseksualiteit als literair 22 Van Lieshout, Lezen tegen de keer thema kon kiezen. De Haan schetst in zijn roman homoseksualiteit als iets wat geen verklaring of rechtvaardiging behoeft. Bovendien gaf hij de hoofd-personen de roepnamen, lichamelijke en persoonskenmerken van zichzelf en Arnold Aletrino, de arts, crimineel antropoloog en literator met wie De Haan bevriend was. De publikatie leidde niet alleen tot een conflict met Aletrino, maar ook met P.L. Tak, hoofdredacteur van Het Volk waarvoor De Haan de kinderpagina verzorgde. De Haan werd ontslagen en verloor uiteindelijk ook zijn baan als onderwijzer.2 Hoewel de Pijpelijntjes-affaire redelijk wat publi-citeit kreeg, werd De Haan daardoor niet tot een publieke figuur. Dat gold tien jaar daarvoor wel de hevig door hem bewonderde Oscar Wilde. De processen tegen Wilde in 1895 betekenden de eerste, grote internationale mediagebeurtenis waarin het beeld van de mannelijke homo voor decennia werd vastgelegd. Ze bevestigden het imago van de nicht, de verwijfde man, en presenteerden een identiteitsmodel dat de volgende honderd jaar homoseksuele mannen zou aantrekken en afstoten. Ook in de literatuur vinden we dit vrou-welijke beeld als positief of negatief ijkpunt steeds terug.3 Een mooi voorbeeld daarvan treffen we aan in E.M. Forsters roman Maurice (1914, posthuum gepubliceerd in 1971). In een gesprek met een arts legt de protagonist Maurice de bekentenis af: "I'm an unspeakable of the Oscar Wilde sort" Forster durfde Maurice niet te publiceren. In 1960 schreef hij dat hij het boek kost wat kost een happy ending wilde geven, want If it ended unhap-pily, with a lad dangling from a noose or with a suicide pact, all would be well, for mere is no pornography or seduction of minors.14 Net als De Haans tweede roman Pathologieën (1908) is Maurice de geschie-denis van een homoseksuele bewustwording en de zoektocht naar een pas-sende identiteit In beide romans spelen literatuur en sociale opvattingen een belangrijke rol in dat proces. Maurice en De Haans Johan van Vere de With gaan als het ware een dialoog aan met bestaande teksten en vertogen over (homo)seksualiteit De romantekst krijgt daardoor een sterk intertekstueel ka-rakter, wat in De Haans geval nog versterkt wordt door het voorwoord, de op-drachten en de motto's. Intertekstualiteit en polyfonie (Bakhtin) zijn kenmer-kend voor, met name de oudere, homo- en lesbische literatuur, omdat schrij-ven over homoseksualiteit vrijwel altijd inhield: stelling nemen ten opzichte van opvattingen over seks, sekse en gender. Het vinden van een eigen stem, een eigen identiteit staat ook centraal in de meest invloedrijke 20e eeuwse lesbische roman: The Well of Loneliness (1928) van Marguerite Radclyffe Hall. Hoofdpersoon is de 'mannelijke' Step-hen Gordon, gemodelleerd naar het idee van een 'derde sekse', een biologische categorie tussen man en vrouw in. Het boek viel ten prooi aan de Engelse censuur en de Engelse justitie probeerde zelfs het boek in ons land te laten verbieden. De Nederlandse vertaling verscheen echter nog hetzelfde jaar en be-leefde binnen een jaar twee herdrukken. Stephen Gordon en haar geestelijk moeder, de openlijk lesbisch levende Radclyffe Hall boden talloze vrouwen herkenning en erkenning van bun seksuele identiteit Anderen daarentegen zet-ten zich bewust af tegen het beeld van de 'mannelijke vrouw's Ook voor een aantal na-oorlogse auteurs geldt dat het de combinatie van hun 23 Van Lieshout, Lezen tegen de keer werk en hun persoon is die de grootste invloed had op homo- en heterosek-suele lezers. In Nederland vervulden met name Anna Blaman, Andreas Burnier en Gerard Reve een voortrekkersrol. Dat was niet alleen omdat hun werk (deels) over homoseksualiteit handelt en artistieke erkenning kreeg (in het ge-val van Blaman en Reve in de vorm van de P.C. Hooftprijs). Als lesbienne of homo waren (zijn) ze ook alledrie publieke figuren die van die positie ook gebruikmaakten. Een geïntegreerd thema Homoseksualiteit, in welke gedaante dan ook, is tegenwoordig een literair thema als ieder ander.6 We kijken er nu van op als in een drukbevolkte roman of toneelstuk géén homo, lesbienne, flikker of pot voorkomt. We worden hooguit nog in verwarring gebracht als we geconfronteerd worden met perso-nages die wel homoseksueel handelen maar niet homoseksueel zijn of zich niet zo laten noemen. Het benoemen van die handelingen wordt ook niet lan-ger geschuwd. Verliefdheid, liefde - en in mindere mate seks - tussen twee jongens of twee meisjes zijn inmiddels ook in de kinder- en jeugdliteratuur gangbare thema's. Het spectrum van de homo- en lesboliteratuur is tegenwoordig zo breed dat het vrijwel onmogelijk is er nog een algemene karakteristiek van te geven. In dit verband is het van belang er op te wijzen dat de traditie van de 'coming-out'literatuur (waartoe we de eerder genoemde romans kunnen rekenen) nog steeds wordt voortgezet. Algemeen kenmerk van deze romans is dat homosek-suele gevoelens vooral geproblematiseerd worden. Hoofdthema's zijn het ontwikkelingsproces en de emancipatie van de •homoseksuele' hoofdpersoon, die zijn emoties en verlangens meestal pas na veel innerlijke conflicten accep-teert, openbaart en exploreert. De romans die in deze traditie passen vertegen-woordigen een visie die het bestaan van een aparte mensencategorie van ho-moseksuelen veronderstelt. Om enkele oudere en jongere voorbeelden uit de Amerikaanse literatuur te noemen: Gore Vidal (The City and The Pillar, 1948), Truman Capote (Other Voices, Other Rooms, 1948), James Baldwin (Giovanni's Room, 1956) Edmund White (onder andere The Beautiful Room is Empty, 1988) en David Leavitt (The Lost Language of Cranes, 1986). Deze romans vervullen voor homoseksuele lezers veelal een exemplarische functie: de moderne westerse homoseksuele man vindt er herkenning en er-kenning van zijn eigen emancipatieproces. Door de homoseksuele gevoelens te plaatsen binnen een bredere context van menselijke liefde en relaties of door de homoseksualiteit te presenteren als metafoor, bij voorbeeld voor het zoeken naar de eigen identiteit of voor maatschappelijke ongelijkheid, stijgt het werk van genoemde auteurs uit boven het primaire exemplarische niveau. Het gaat om literatuur die de lezer iets te bieden heeft onafhankelijk van zijn of haar seksuele voorkeuren.7 Lezen als homo of lesbo Van vrijwel alle aspecten van de homoseksuele of lesbische leefwereld kan een lezer of lezeres tegenwoordig een fictionele weergave vinden. Als 15-ja- 24 Van Lieshout, Lezen tegen de keer rige moest ik het echter nog doen met de onduidelijke romanpersonages uit De lange nacht van Marnix Gijsen, De bruine vriend van Simon Vestdijk of Omtrent Deedee van Hugo Claus. Gekwdde figuren met wie iets mis was en met wie het slecht afliep. Personages die zelden van binnenuit beschreven werden en van wie de erotische verlangens niet tot daden leidden. In het zeld-zame geval dat het wel tot lichamdijk contact kwam deed de verteller het licht uit als de jongens in bed stapten en pas weer aan als ze klaar waren. Zo-als dat in het latere emancipatiejargon heette, de literatuur bood weinig 'posi-tieve identificatiefiguren' voor homoseksuele jongeren. Meer had ik aan romans en verhalen die niet expliciet over homoseksualiteit handelden, maar waarin ik mijn eigen verlangens en fantasieën kon projecte-ren. Zonder dat ik het wist hanteerde ik een leesstrategie die homo's en lesbo's al vanouds gebruikten: ik interpreteerde teksten, die niet expliciet leken te gaan over gelijkgeslachtelijke intimiteiten, gebruik makend van een ïiomo-seksude code'. Deze strategie beperkte zich overigens niet tot teksten; ook films, foto's en strips leenden zich hiervoor. Jongeren zullen tegenwoordig wellicht eerder videoclips of reclameboodschappen "homoseksueel' of les-bisch' interpreteren. Zo expliciet als literatuur tegenwoordig is, kunnen of willen filmers en videokunstenaars blijkbaar nog niet zijn; wd gebruiken ze coderingen die tot een 'homoseksuele' of lesbische' lezing kunnen leiden. Om homoseksude of lesbische betekenissen aan een tekst toe te kennen is het nodig een homoseksueel of lesbisch interpretatiekader te mobiliseren. Zo'n interpretatiekader bestaat uit kennis van de literaire context en codes, kennis van de lesbische/homoseksuele geschiedenis en andere lesbi-sche/homoseksuele teksten, de bereidheid lesbische/homoseksuele betekenis-sen toe te laten en een zekere sensibiliteit voor het verzwegene. De lezer/es hanteert een leescode die zich niet beperkt tot het mimesis-niveau, maar van een heuristische lezing de sprong maakt naar een hermeneutische.8 Het zijn vooral de 'ongrammaticalitdten', de dubbelzinnigheden, de geheimen, de TJn-bestimmtheits-' of 'Leerstelle' (Iser) van een tekst die tot zo'n lezing uitnodi-gen.9 Dat we zulke tekstkenmerken vooral tegenkomen in de oudere literatuur zal niet verbazen. Immers: tot grofweg de jaren zestig gold "homoseksualiteit' als een literair taboe. Wie als auteur homoseksualiteit wilde losweken van noties van ziekte, zonde en misdaad en een neutraal of positief beeld wilde schetsen kon dat alleen doen door zijn toevlucht te nemen tot codes en vermommin-gen, tot maskers en signalen.10 Een veelgebruikt signaal is het impliciet of expliciet verwijzen naar teksten uit de literaire homocanon (bijvoorbeeld naar Plato's Symposion of Phaedrus).11 Tot die klassieke canon horen naast Plato auteurs als Sappho, Shakespeare, Marlowe, Whitman, Wilde, Rimbaud, Ver-laine, Gide, Proust, Kavafis en Thomas Mann. Eigen leeservaring Als 15-jarige beperkte mijn interpretatiekader zich nog grotendeels tot de sen-sibiliteit voor en de behoefte aan homoseksuele betekenissen. De gedichten van bijvoorbedd Hans Lodeizen kon ik makkelijk homo-erotisch interprete- 25 Van Lieshout, Lezen tegen de keer ren. Omdat het lyrische ik de sekse van de 'jij', de aanbedene tot wie hij richt, verzwijgt, laten vele gedichten van Lodeizen zich lezen als van een jongen of man die zijn verlangen naar en liefde voor andere jongens uitspreekt. Een zo'n 'jij-gedicht' is "heel in de verte hoor ik [...]' dat eindigt met de strofe: "waarom heb je me toch laten gaan/ nu ben ik alleen,/ en kijk in de nacht naar/ de wind in de golven naar de/ witte maan en de matrozen." n De mogelijkheid die dit gedicht biedt om zowel de ik als de jij te interpreteren als van het mannelijk geslacht, liet ik als lezer niet onbenut. Pas veel later zou ik weet hebben van de homoseksuele/lesbische traditie in poëzie om de sekse van het subject niet te benoemen of om te keren (een vorm van literaire travestie). Dat 'matrozen' behoren tot de favorieten in de homoseksuele (literaire) iconografie, ervaarde ik ook pas als gevorderd lezer.13 Een voorbeeld waarbij het "homoseksuele interpretatiekader' pas onlangs ge-mobiliseerd werd is het herlezen van Hans Christiaan Andersens sprookje De Meine zeemeermin. Als kind accepteerde ik alle 'geheimen' van de tekst als eigenschap van een sprookje. Nu kan ik, op basis van een verhaalanalyse en een homoseksueel interpretatiekader, de geschiedenis van het prinsesje uit het onder-water-rijk die een onmogelijke liefde opvat voor een prins uit de werdd-boven-water lezen als een metaforische uitbedding van de homoseksude liefde.14 Literatuur met homoseksuele of lesbische thematiek wordt uiteraard niet uit-sluitend door homoseksuele mannen en lesbische vrouwen gelezen, al lijkt hun 'reader-response' bepalend om uit te maken welke romans, verhalen, ge-dichten en toneelstukken we als zodanig benoemen. Als we deze literatuur in de klas presenteren zal de lezersgroep voornamelijk bestaan uit leerlingen die zich heteroseksueel noemen. Hun houding tegenover literatuur zal de docent wd bekend zijn, maar weet hij of zij ook wat scholieren denken over homo-seksualiteit? Scholieren en homoseksualiteit Scholieren hebben anno 1995 ved meer kennis en ervaring op seksued ge-bied dan ik en mijn leeftijdgenoten in 1968. Over seks wordt makkelijker ge-praat, ook op school. Docenten zullen erotische passages in literatuur niet meer vanzelfsprekend mijden. Als het om homoseksualiteit gaat, ligt het minder eenvoudig. Allereerst is homoseksualitdt iets wat maar weinig scholieren persoonlijk bezig lijkt te houden. Volgens het onderzoek Jeugd en seks 95 denkt 6 pro-cent van de jongens en 7 procent van de mdsjes tussen 12 en 19 jaar dat ze zowel op het eigen als het andere geslacht verliefd kunnen worden. 83 procent van de jongens en 71 procent van de mdsjes weet zeker dat hun verlief dhdd alleen de andere sekse gddt. 4 procent van de jongens en 6 procent van de mdsjes zou wel eens met een seksegenoot willen vrijen of heeft het ooit ge-daan. Ongeveer 1,6 procent van de mannelijke scholieren van 16 jaar en ouder ziet zichzelf als homoseksueel, van de mdsjes 1 procent als lesbisch. De per-centages 'seksuele fantasieën over vrijen met een seksegenoot' liggen wat ho-ger en stijgen met de leeftijd (jongens: van 2 procent onder de 11- tot en met 26 Van Lieshout, Lezen tegen de keer 13-jarigen tot 8 procent onder de 18-jarigen en ouder; meisjes: van 5 tot 8 procent).1S Tegenover de kleine groep jongeren met homoseksuele of lesbische gevoelens en fantasieën staat een veel grotere groep leeftijdgenoten die moeite met hen hebben. Zo keurt maar 54 procent van de jongens het goed als twee jongens die veel voor elkaar voelen seks met elkaar hebben. Meisjes zijn met 77 pro-cent, zoals bijna op alle sociale terreinen, een stuk toleranter. Seks tussen twee meisjes wordt door tweederde van de jongens en driekwart van de meisjes goedgekeurd. Homoseksualiteit wordt meer afgekeurd door jongere leerlingen, op lagere opleidingsniveaus en door leerlingen van niet-Nederlandse her-komst. De onderzoekers van Jeugd en seks 95 concluderen dan ook: "de bo-venbouw op de hogere opleidingsniveaus vormt voor de individuele leerling met homoseksuele gevoelens een fundamenteel andere sociale context dan de lagere klassen op bijvoorbeeld IBO en VBO" (p.20). Al langer is bekend dat de school voor homoseksuele jongens en lesbische meisjes vaak de minst aangename sector is van hun leefwereld. Ondanks toenemende tolerantie of onverschilligheid ten opzichte van homoseksualiteit, komt daar weinig veran-dering in.16 Homo- en lesbische literatuur in de klas Wie homoseksualiteit als literair thema aan de orde stelt moet er rekening mee houden dat dit voor vele leerlingen een fenomeen is waar ze nog weinig van weten.17 Negatieve reacties zijn zeker niet uit te sluiten. Dat vele jonge-ren Tiomo-' of lesbische seks' afkeuren, betekent overigens niet dat ze er niet in geïnteresseerd zouden zijn. Literatuur biedt juist voor hen een makkelijke en 'veilige' mogelijkheid om kennis te maken met liefde, verliefdheid en seks tussen twee jongens of twee meisjes. Een docent moet uiteraard ook rekening houden met eventuele homoseksuele of lesbische leerlingen in de groep (en hun positie daarin: is hun seksuele voorkeur bij anderen bekend en hoe reageren die daarop?). Als zulke leerlingen bij de docent bekend zijn, is het zinnig om hen tevoren te informeren over de lesinhoud en, nog beter, te betrekken bij de voorbereiding. Zulke leerlingen kunnen bijvoorbeeld suggesties doen voor literatuur. Mogelijk zijn ze zelfs bereid te vertellen welke boeken of films voor henzelf belangrijk geweest zijn. Omdat homoseksualiteit in de 20e-eeuwse literatuur een frequent voorkomend thema is, kan bijna alleen bewuste censuur door de docent voorkomen dat het 'vanzelf in het onderwijs aan de orde komt. Wie bijvoorbeeld teksten van au-teurs als Thomas en Klaus Mann, Jean Genet, Pier Paolo Pasolini, Federico Garcia Lorca, D.H. en T.E. Lawrence, K.P. Kavafis, Gerrit Komrij, Emily Dickinson, Gertrude Stein, Virginia Woolf of Elly de Waard gebruikt kan homoseksualiteit als literair thema vrijwel niet ontlopen. Als het werk van zulke auteurs ter sprake komt, kan dat een goede, bijna terloopse gelegenheid zijn om met de leerlingen te onderzoeken hoe een thema als intimiteit tussen seksegenoten onder woorden wordt gebracht Toch valt er veel voor te zeggen om homoseksualiteit ook doelbewust de lite- 27 Van Lieshout, Lezen tegen de keer ratuurles in te halen. Het is een thema dat bijdraagt aan verbreding van de vi-sie van leerlingen op de wereld. Het kan een emancipatorische functie vervul-len voor zowel hetero- als homoseksuele leerlingen. En het is een thema dat zeer geschikt is om met leerlingen het specifieke van literaire teksten te on-derzoeken en te bespreken. Emily Dickinson Er zijn globaal twee manieren waarop 'homoseksualiteit in de literatuur' in het lesprogramma behandeld kan worden. We kunnen kiezen voor een thema-tische en voor een integratieve aanpak.18 Bij de eerste benadering is homo-seksualiteit het uitgangspunt en het centrale begrip. Afgezien van de moge-lijk terughoudende reactie van de leerlingen op zo'n thematische aanpak, geldt als nadeel dat homoseksualiteit apart wordt gezet - tegenover heteroseksuali-teit -, en dat het al snel tot probleem wordt bestempeld. Een integratieve be-nadering kent deze nadelen niet. Homoseksualiteit is dan een van de aspecten van thema's als erotiek, seks, liefde, vriendschap en kan gepresenteerd worden als een gelijkwaardige en waardevolle seksuele en relatievoorkeur naast an-dere. Het spreekt voor zich dat er een vertrouwde en open sfeer in de groep moet bestaan, wil er serieus en ontspannen over seks en erotiek in literatuur ge- 28 Van Lieshout, Lezen tegen de keer sproken kunnen worden. Om dat te bereiken kan de docent het thema ook langzaam 'opbouwen' uitgaande van het thema vriendschap of verliefdheid. Literatuurlessen kunnen ook aansluiten bij lessen relationele en seksuele vorming zoals die op verschillende scholen bestaan. In het toekomstige 'stu-diehuis' zijn er mogelijkheden het thema in te passen in vakoverschrijdend li-teratuuronderwijs of bredere culturele vorming. Enkele onderwijssuggesties Een literair-historische benadering kan leerlingen laten ervaren hoezeer opvat-tingen over sekse, gender en seksualiteit historisch en sociaal bepaald zijn. Onderwerpen als literatuur en moraal', intertextualiteit, tekst- en leesstrate-gieën zijn uitstekend te illustreren aan de hand van voorbeelden uit de homo-en lesbische literatuur. Twee van die mogelijkheden werk ik hier in globale termen uit19 1. Literatuur en moraal De geschiedenis van homoseksuele en lesbische literatuur is ook, of vooral, een geschiedenis van kunst en moraal. Schrijven over homoseksuele of lesbi-sche betrekkingen betekende, of een auteur dat wilde of niet, het innemen van een moreel standpunt. Ook nu, nu alle details van het homoseksuele en lesbi-sche leven in onze literatuur worden blootgelegd, zijn de reacties vaak mora-listisch gekleurd. Begin deze eeuw werden boeken veroordeeld die een neutraal of positief beeld gaven van homoseksuele liefde en verlangens. Sinds de op-komst van de emancipatiebeweging en van een zedelijk liberaal klimaat wor-den boeken soms juist veroordeeld als ze de homoseksuele zaak géén goed lij-ken te doen. Kunstenaars die de nacht- of keerzijde van de homowereld laten zien, filmers als Kenneth Anger, Andy Warhol, Rosa von Praunheim, schrij-vers als John Rechy, James Purdy, Christian Pierrejouan, Gerard Reve en Frans KeUendonk (Mystiek Lichaam) ondervonden kritiek omdat ze de door de kijker of lezer gewenste werkelijkheid geweld aandeden. Een onderwerp als homoseksualiteit lokt reacties uit die duidelijk maken welke sociale normen aan literatuur gesteld worden. Het lot van menig auteur is bepaald niet door artistieke, maar door zedelijke oordelen. Tussen ethiek en esthetiek bestaat een spanningsverhouding waarin de moraal vaak de kunst en de kunst zelden de moraal de baas is. Aan de hand van voorbeelden uit de homo- en lesbische literatuur en de recep-tie daarvan kan met de leerlingen besproken worden in hoeverre esthetische en ethische oordelen elkaar beïnvloeden.20 2. Erotische scènes Een spannende vorm van een integratieve benadering is het met de leerlingen analyseren van een aantal geanonimiseerde 'hetero-' en "homo-erotische' frag-menten uit de literatuur, uit 'ontspanningslectuur' (Boeket-reeks) en zelfs porno. De docent kiest minstens één fragment waaruit niet direct blijkt wat het geslacht van de protagonist(en) is.21 De leerlingen krijgen de opdracht de (bijvoorbeeld 5 een tot twee pagina's lange) fragmenten te lezen en vervol-gens individueel op te schrijven wat hun reacties zijn. Dit kan aan de hand van enkele 'neutrale' opdrachten gevolgd door enkele vragen op het niveau van 29 Van Lieshout, Lezen tegen de keer persoonlijke beleving. Voorbeelden van 'neutrale' opdrachten zijn: Uit wat voor boeken denk je dat deze fragmenten komen? Wie zijn de personages en van welk geslacht? Door wiens ogen kijken wij naar het gebeuren? Schrijf kort op welke gevoelens en handelingen worden beschreven en waar de vertel-ler de handeling onderbreekt, censureert. Voorbeelden van vragen naar per-soonlijke beleving: Welk fragment spreekt je het meest/minst aan en waarom? Welke verschillen ervaar je tussen de hetero- en homoseksuele scènes of de scènes vanuit het perspectief van een meisje of een jongen? Stel je voor dat een van je ouders een van de boeken zou vinden op je kamer opengeslagen op de pagina's met deze fragmenten, maakt het dan uit welk boek het zou zijn? Lichtje antwoord toe. De schriftelijke rapportage door de leerlingen dient voor hen als werkmateriaal voor het klassegesprek en/of discussie in kleine groepjes. In eerste instantie legt de docent vooral de nadruk op de verhaalanalyse om duidelijk te maken welke tekststrategieën gebruikt worden om een bepaald effect bij de lezer te bereiken.22 Vervolgens kan bij of zij met de leerlingen bespreken of dat effect overeenkomt met hun persoonlijke beleving van de teksten. Als het terrein 'onveilig' dreigt te worden kan de discussie verbreed worden naar de vraag welke factoren bepalend zijn voor iemands receptie van een (erotisch geladen) tekst. Noten 1. De literatuur over homoseksualiteit als literair thema is immens. Een recent verschenen encyclopedisch overzicht is: Claude J. Summers (redactie), The Gay and Lesbian Literary Heritage. A Reader's Companion to the Writers and their Works, from Antiquity to the Present New York, Henry Holt, 1995. Een uitput-tende geschiedenis van de Nederlandse homo- en lesbische literatuur ontbreekt Voor beknopte en naar periode beperkte overzichten zie onder andere: H. Haf-kamp, 'Homoseksualiteit in de Nederlandse literatuur', in: Spiegel Historiael 17 (1982) nr.ll, p. 584-S93 [mannelijke homoseksualiteit van Kneppelhout tot Komrij]; Maurice van Lieshout, 'Dutch and Flemish Literature', in: Summers, a.w., p. 211-216 [de belangrijkste auteurs van 18e eeuw tot heden]; Judith Schuyf, Een stilzwijgende samenzwering. Lesbische vrouwen in Nederland, 1920 -1970. Am-sterdam. Stichting beheer IISG, 1994, p. 153-238 [lesbische literatuur 1920 -1970]; Petra Veeger, Tussen Blaman en Burnier. Het beeld van de lesbienne bij Nederlandse schrijfsters, 1940-1970'. in: Gert Hekma e.a (redactie). Goed Ver-keerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Ne-derland. Amsterdam, Meulenhoff, 1989, p. 115-128. Bruikbare bloemlezingen uit de homo- en lesbische literatuur zijn: Margaret Rey-nolds, The Penguin Book of Lesbian' Short Stories. London, Viking/Penguin, 1994; David Leavitt en Mark Mitchell (redactie). The Penguin Book of Gay Short Stories. London, Viking/Penguin, 1994; Mark Mitchell (red.). The Penguin Book of International Gay Writing. London, Penguin/Viking, 1995. Hans Hafkamp (samenstelling). Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen. Bloemlezing uit de Nederlandse homo-erotische poëzie 1880-nu. Amsterdam, Bert Bakker, 1979; Ron Mooser (samenstelling). Het huis dat vriendschap heet Mannelijke homo-seksualiteit in de twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur. Amsterdam. Manteau, 1985; David Galloway en Christian Sabisch, Wij twee jongens. Mannelijke ho- 30 Van Lieshout, Lezen tegen de keer moseksualiteit in de 20ste-eeuwse literatuur, een internationale bloemlezing. Am-sterdam, Manteau, 1984; Stephen Coote, The Penguin Book of Homosexual Verse. Harmondsworth, Penguin, 1983. Recent verschenen: Hans Warren (red.). Herenliefde. De beste homo-erotische verhalen uit de Nederlandse literatuur. Amsterdam, Bert Bakker 1995; Xandra Schutte (red.). Damesliefde. De beste lesbische verhalen uit de Nederlandse litera-tuur. Amsterdam, Bert Bakker, 1995. 2. De Pijpelijntjes-affaire is het uitvoerigst gedocumenteerd in J.I. de Haan, Open brief aan P.L. Tak. De geschiedenis van de Pijpelijntjes-affaire. (Beschreven en toegelicht) door R. Delvigne en L. Ross. Amsterdam, Van der Velden, 1982. 3. Maurice van Lieshout, 'De nicht ontmaskerd in de beklaagdenbank. Oscar Wilde-processen 1895", in: Homologie 17 (1995) nr.3, p. 24-26. Voor De Haans homoseksuele personages geldt overigens niet dat ze naar dit vrouwelijke beeld gemodelleerd zijn. 4. EM. Forster, Terminal note', in: Maurice. Harmondsworth, Penguin, 1971, p. 218. 5. Zie Veeger, a.w.; Schuyf, a.w. (noot 1). 6. En allang niet meer voorbehouden aan voornamelijk 'homoseksuele' of lesbi-sche' auteurs. Tot de bekende na-oorlogse literatuur met lesbische thematiek moe-ten we bijvoorbeeld ook Vestdijks Een alpenroman (1961) en Mulisch' Twee vrouwen (1975) rekenen. 7. Alle genoemde werken zijn ook in het Nederlands vertaald en lijken mij als psychologische 'adolescenten-ontwikkelingsromans' bruikbaar in het onderwijs. Een tweede, meer recente traditie, is die van de subculturele homoliteratuur die zich in de eerste plaats richt op (of gelezen wordt door) een homoseksueel lezerspu-bliek. Veel uit deze categorie valt onder de ontspanningslectuur. Op de Neder-landse markt gaat het vooral om vertaalde literatuur van schrijvers als Gary In-diana, Paul Monette, John Fox, Andrew Holleran en Gordon Merrick. 8. Zie voor een verdere uitwerking en toepassing op een gedicht van Anna Bla-man: Maaike Meyer, 'Lezen als lesbo', in: De Lust tot Lezen. Nederlandse dichte-ressen en het literaire systeem. Amsterdam, Van Gennep, 1988, p. 240-284. 9. Wolfgang Iser, 'Die Appellstruktur der Texte. Unbestimmtheit als Wirkungsbe-dingung literarischer Prosa', in: Rainer Warning (redactie), Rezeptionsasthetik. Theorie und Praxis. MUnchen, Wilhelm Fink, 1975, p. 228-252. 10. Marita Keilson-Lauritz, 'Maske und Signal. Textstrategien der Homoerotik', in: Maria Kalveram en Wolfgang Popp (redactie), Homosexualitaten - literarisch. Essen, Die Blaue Eule. 1991, p. 63-75. 11. Een mooi voorbeeld is de novelle Op Vleugels (1906) van de Russische schrijver Michaïl Koezmin. Deze novelle, een fraaie korte 'Bildungsroman', leent zich met zijn vele verwijzingen naar of toespelingen op de klassieke oudheid en literatuur voor analyse in een gymnasium-klas. Een vertaling verscheen in 1984 bij De Arbeiderspers, Amsterdam. 12. Hans Lodeizen, Het innerlijk behang en andere gedichten. 15e dr. Amsterdam, Van Oorschot, 1989 (19521), p. 53-54. 13. Over de traditie van 'geheim' versus 'openbaring', 'masker1 en 'signaal' in ho-moseksuele poëzie: Wim Hottentot, ' "Ons geheim is een van woorden niet?" Een hineininterpretatie', in: Bulletin 16 (1987) nr.147, p. 41-54. 14. De katalysator tot zo'n lezing was in dit geval kennis van Andersens eigen (homo)seksuele voorkeur. Daarmee bepleit ik geenszins een (louter) biografische analyse en interpretatie. In literair-historisch onderzoek naar homo- en lesbische literatuur is al te vaak met dubieuze resultaten gespeculeerd over de relatie leven - 31 Van Lieshout, Lezen tegen de keer werk. Zie: Maurice van Lieshout, 'Homosexuelle zwischen Fiktion und Wirklich-keit. Grundüberlegungen zur literarhistorischen Beschaftigung mit Homosexua-litaf. in: Forum Homosexuality und Literator 1 (1987) nr. 1, p. 73-86 ; Neder-landse versie in: Homoio gie 1 (1985) nr.l, p. 33-37. 15. Deze en volgende gegevens zijn ontleend aan Emily Brugman e.a., Jeugd en seks 95, resultaten van het nationale scholierenonderzoek. Utrecht, SWP, 1995. Opvallend is dat in 1990 nog 14 procent van de scholieren aangaf zowel op jon-gens als op meisjes verliefd te kunnen worden. Ook de percentages met betrek-king tot homoseksuele zelfbenoeming, ervaringen en fantasieën tonen een da-lende lijn en staan ver af van het in allerlei voorlichtingsmateriaal genoemde 1 op de 20, of zelfs 1 op de 10. Een bevredigende verklaring voor de steeds lagere 'homo-' en 'lesbische' scores bieden de onderzoeken niet 16. Maurice van Lieshout, 'Homoseksuele jongens, lesbische meisjes en hun leefomgeving', in: Onder jongens, onder meisjes. Homojongeren in Nederland. Themanummer Jeugd en samenleving 18 (1988) nr. 12, p. 677-695. 17. Literatuurdocenten kunnen zich uiteraard ook zelf onzeker of onwennig voelen als het om homoseksualiteit gaat. Een aardige introductie tot verschillende aspec-ten van geschiedenis, emancipatie en leefstijl van homoseksuele mannen en les-bische vrouwen is de bundel Homoseksualiteit voor beginners, onder redactie van Marita Keilson-Lauritz e.a. Amsterdam, Schorer, 1991. Dit boek, voorteekomen uit een project van de Algemene Hogeschool Amsterdam, richt zich specifiek op onderwijsgevenden. 18. Zie Erik Kats en Petra Schedler, "Zie zo, zo kan het ook. De televisie als in-termediair in de beeldvorming over homosexualiteif, in: Massacommunicatie 16 (1988) nr. 1, p. 35-48 . In hun onderzoek naar de presentatie van homoseksuali-teit in tv-programma's spreken Kats en Schedler van 'thematische' en 'integratieve heterodoorbreking'. 19. Ik ga er vanuit dat daarvoor de gangbare didactische werkvormen bruikbaar zijn. 20. 'Homo' en lesbische' literatuur kan ook onderdeel vormen van literatuurlessen waarin censuur en verbod van literatuur of kunst in breder verband aan de orde ko-men. Bruikbaar materiaal is te vinden in: C.J. Aarts en Mizzi van der Pluijm, Ver-boden boeken. Verboden door pausen en dictators, puriteinen en boekenhaters. Amsterdam, de Bijenkorf, 1989. 21. Geschikt is bijvoorbeeld de homo-erotische vrijscène uit Kartonnen dozen van Tom Lanoye (Amsterdam, Prometheus, 1991, p.129-131) die, als de lezer de context niet kent, ook gelezen kan worden aannemend dat de 'ik' een meisje is (tot aan de zinsnede "[hij] greep mijn bevende scepter"). Dit boek is, naast de vijf no-vellen van Willem Bijsterbosch, ook zeer geschikt om de moderne mannelijke homoseksuele literatuur aan de orde te stellen. Van Bijsterbosch raad ik met name het eerste en het laatste werk aan (Handlangers, 1985; In Opdracht, 1993; beide uitgegeven door Bert Bakker. Amsterdam). Behalve synchroon kan de tekstkeuze ook diachroon zijn. Als eerste tekst zou dan het hoofstuk 'Student1 uit De Haans Pijpelijntjes kunnen dienen. 22. Een sprekend voorbeeld van hoe homo-erotiek in oudere literatuur vooral ver-teld werd door het essentiële te verzwijgen en door 'narratieve distantie' vormt de novelle 'Burgermensen' in de gelijknamige verhalenbundel van Frans Coenen (1905). Zie: Geertje Mak, 'Grenzen aan het spreken over het lesbische. Seksuali-teit en erotiek tussen vrouwen in Nederlandse romans (1900-1920)', in: Lover 15 (1988) nr.3. p. 156-163. 32 Kees Combat De ondeugende liedjes van de Verenigde Oostindische Compagnie Bloemlezen uit een bloemlezing In de oudere Nederlandse letterkunde zoals die op onze scholen werd en wordt overgedragen is niet bepaald veel te beleven op seksueel gebied. Ben je een beetje thuis in de middeleeuwse teksten, dan is de doodssprong van Tybeert de kater naar de kloten van de paster een van de weinige met smaak geciteerde passages. De kwalijke streken van Lanceloet ten opzichte van Sanderijn heb-ben iets meer diepgang en raken aan verwerpelijk seksueel, machogedrag. Aangename erotiek kan men zich denken bij het horen van de wachterliederen en, wat later, na de middeleeuwen in de sjieke versie die P.C. Hooft daarvan verzorgde. Met de komedies en kluchten van Bredero, Huygens en Focquen-broch en het dichtwerk van Tengnagel kan men zich, bij een overdaad aan toespelingen op de Daad en de vrouwlie die zich daarvoor lenen, slechts dank-zij een behoorlijke kennis van de taal vermaken. Om de lacune in het aanbod voor de les te vullen grijp ik daarom terug op de bloemlezing die Bert Paasman maakte van de liedjes uit de Compagniestijd, hier eerder besproken in het kader van het Indiënummer met het oog op het perspectief dat onze zeventiende- en achttiende-eeuwse landgenoten hadden aangaande de pasverworven kolonie en zijn bewoners. Bijna al die liederen zijn te lang om er de leerlingen mee aan boord te komen, maar in het kader van dit bijzondere Tsjip-nummer bloemlees ik uit de bloemlezing die passa-ges waarin het vuur van de liefde oplaait. Waarmee die bloemlezing van Paasman niet getekend is, zoals ik vorige keer heb laten zien; het gaat daarin over veel meer aspecten van de vaart op Indië en echt niet alleen over van dat-tum: het heimwee naar thuis klinkt er doorheen naast de verwachting van al het heerlijks dat de mannen op Java of Sumatra te wachten staat. Verschil-lende liederen hebben het karakter van adieu-liederen of dageraadsliederen en men zong ze op bekende melodieën, die rijmden en een strak metrum hadden, zodat ze door iedereen te onthouden waren. Amusement aan boord Dat er nogal wat gannef de verre en gevaarlijke reis maakte, mannen die niets meer te verliezen hadden, naast avonturiers en serieuze lieden, voor wie de Oost een wenkend perspectief was heb ik al aangegeven. Hoe ze zich op die eindeloze reis rond Kaap de Goede Hoop te pletter verveelden, zeker als ze da-genlang zonder wind lagen, en met dan zichzelf moesten amuseren. Ze zullen verhalen hebben verteld en aanhoord, zoals dat vroeger ging tussen ouden en jongen. Ze zullen muziek hebben gemaakt bij de trekzak of de vedel. En zeker hebben ze van tijd tot tijd gedronken wat ze drinken konden, en zongen daar-bij. Zet in onze tijd een stel jonge mannen bij elkaar, of het nou hooligans zijn of aankomende artsen, als die gaan zingen wordt het blèren en hebben ze 33 Combat, De ondeugende liedjes van de Verenigde Oostindische Compagnie het binnen de kortste keren over Tiet' in allerlei vormen. Dat was aan boord van de Bataviavaarders niet anders. Volgens Paasman deed men dat als er iets te vieren was, van de verjaardag van de kapitein tot het passeren van de eve-naar. In de bundel vindt men liederen met een sterk erotische inslag in twee soor-ten: aan de ene kant liedjes waarin onbekommerd wordt opgegeven van het seksueel genot, en daartegenover andere die de pikbroek waarschuwen voor de gevolgen van al dat zuipen, gokken en hoereren: dat wordt op den duur nood-zakelijkerwijs een enkele reis naar Apenland! Beeld van de reis In het eerste liedje uit de bundel roept de zanger zijn meisje op om zich te vermommen als matroos en met hem mee te gaan. Makkelijk zal je leven dan niet zijn, want je moet het doen met een hangmat en het eten bestaat uit ge-zouten vlees, erwten, gort of rijst, keiharde scheepsbeschuit en spek. Onver-mijdelijk gaat het stormen, maar daar moetje doorheen, en voel je je ellen-dig, kom dan bij mij. Even zullen we op adem komen in Kaap de Goede Hoop en dan vrolijk op weg naar Oost-Inje waar de 'kokemeuten', appdsienen en limoenen bloeien en de vogels zoet van zang bij ons zijn. We zullen ons daar heerlijk voeden en dan de terugreis ondernemen om profiterend van de spijs en drank die we hebben opgedaan de thuishaven binnen te laveren. Een grappig, eenvoudig lied, dat de hele reis omspant, en meteen de lezer een idee geeft van waar het op deze reis om gaat Veel verzorgder en ook wel gekunstelder is het 'Afscheidslied', dat in de tradi-tie van de dageraadsliederen een dialoog vormt tussen de twee geliefden. Daarin zegt het meisje dat ze wel mee zou willen naar ginds, maar houdt de zeeman de boot juist af: veel te gevaarlijk, maar ik zal je meteen schrijven. En dan praat het meisje op haar beurt de jongen moed in, en ook waarschuwt ze hem, niet wetend hoe haar dit drie eeuwen later zou worden kwalijk geno-men, voor de vrouwen daar Zoete lief, als gij komt in 't warme land, Zo wil u niet vermengen Met die zwarte krengen. Of gij raakt van kant. Haar ogen vol van lonken Die zoeken een blank gezel; Het zijn maar geile vonken, Met haar bruine vel. Zij gelijken de Drommel wel. En ze vraagt hem dringend niet te gokken of te vechten of het op een zuipen te zetten Gelijk een dronkaard doet / Die als een zwijn gaat kruipen, In de drek hij wroet, / Verteert zo al zijn goed. 34 Combat, De ondeugende liedjes van de Verenigde Oostindische Compagnie De jongen belooft zich Imps en koen' te gedragen, - dus huil maar niet meer en kus mij voor het laatst - , maar hij heeft ook zo zijn wantrouwen: 'Zoete lief, wil zorg dragen Voor uw maagdom fris; Een dief zal 't nooit mishagen Dat hij steelt de vis, Die nooit vergald en is. Afscheid van een wild bestaan Dat er menigmaal niks anders op zat dan naar Oost-Inje op te krassen lees je in het lied liet beklag van de Amsterdamse lichtmis'. Die flierefluiter neemt afscheid van de Amsterdamse meisjes en geboeid op het schip gebracht. Ik heb mij niet gedragen, erkent bij, ze leren mij hier mores ! Ik was in het bloeien al van mijn jeugd, Altijd genegen tot ondeugd En ik liep dag en nacht, o droevig kruis! Van 't ene bordeel naar 't andere hoerhuis. (...)Wat placht ik te slapen heel zoet en zacht, Maar nu is het schier dag en nacht Gestadig en overal: jou hond! jou beest! Dat zijn wel de beste woorden meest. Ook in Tslieuw bootsgezellenlied' wordt met weemoed omgekeken naar die be-tere tijd van aanklooien en de beest uithangen. Drank, vrouwen en gezang, dat was het ideaal: aan boord kreeg je 'een arakje': Ons biertje dat was uit, Wij rookten een toebakje. C'était tout! Het referein was nog niet uit kennelijk, want in een liedje wordt het duchtig gehanteerd om iedereen uit te lachen die de zanger wil tegenhou-den naar Indië te vertrekken, tamelijk honend: Al lachende zeg ik: meisjes, zwijgt stil. TL Vaar omdat ik u niet hebben wil. Al varen wij veer. Wij komen wel weer, Dan nemen wij meisjes naar ons begeer. Dan is de bende op weg en wordt er gedroomd van dat nieuwe land. De ontbe-ringen worden weggezongen, nee, daar zullen zij Zingen uit minne / Met de zwartinnen / Al van dat land. 35 Combat, De ondeugende liedjes van de Verenigde Oostindische Compagnie Meisje in vermomming mee In de vorige Tsjip hadden we het al over het meisje dat vermomd als matroos mee naar Indië voer en daar wat al te gemakkelijk werd vergeten. In een paar liedjes wordt het genot van zo'n meisje aan boord breed uitgemeten en een der dichters lijkt zich daarvoor uiteindelijk wel een beetje te generen: Hij die dit liedje dichtte, Dat was een rare snaak, Hij was ook van de lichte En hield wel van 't vermaak En zulke kluchtjes mede Die waren naar zijn zin Hij is altijd tevreden Te spelen het spel der min. In een ander lied moet het meisje wel ver gaan om te doen of ze een man is: Zij piste door een hoorn ras Net of het een jonkman was. Eindelijk in Indië bij de mestiesjes Stormen, piraterij, alle ongemak dat men zich denken kan wordt in verschil-lende liederen dramatisch neergezet Maar daar is dan toch de rede van Batavia en kan een loflied worden aangeheven. Sommige zeelieden raken onderstebo-ven van de halfbloedjes, de mestiesjes; maar wie niet oppast, krijgt de wind van voren, want ook mestiesjes hebben echtgenoten. Sommigen wagen het toch en scheppen erover op: Wij gingen door een groene laan, Daar klavergras en bloemen staan, Daar gingen wij wat zitten rusten; Ik heb haar zo minnelijk gezeid, Gelijk een minnaar tot zijn meid: Schoon kind, dat ik u nu eens kuste. En ik en dorst het haar niet doen, Daarop gaf zij mij de eerste zoen. Toen smaakte ik haar rode lipjes; Mijn hoofdje lag in haar schoot ' En bei' mijn handjes op haar borstjes bloot; Toen voelde ik haar rode tipjes. Dit mestiesje is niet het enige dat het initiatief neemt, ook in een ander lied gebeurt dat; de vrouw drinkt zelfs brutaalweg op de gezondheid van haar man die op de vaart naar Perzië zit en ontdoet zich van haar kleren: 36 Combat, De ondeugende liedjes van de Verenigde Oostindische Compagnie Haar borstjes fijn zag men daar schijnen Twee tepeltjes rood als robijnen, 't Scheen of het zelf Diana waar. (...) Zij deed baar slaven gaan naar buiten En haar vertrek vast toesluiten, Ze omhelsde mij, met een zoen; Haar beentjes om de mijne gestrengeld Zo vocht ik met die zoete engel Mijn broekpistooltje dat brandde toen. Ik schoot op haar zo menig malen Maar zij mij rijkelijk betaalde, Ik had volbracht dess vrouwtjes wil. Iets hoofser en gracieuzer wordt hetzelfde verteld in "Een nieuw Oostindisch lied': Toen drukte ik mijn lief haar rode lippen Tegen de mijne, ach! wat zoete vreugd, Wat grote wellust met geneucht. Mijn handen sloeg ik op vrouw Venus' klippen, Haar tere borstjes vol van geile jeugd. Maar toen ik raakte haar blanke b , Al voelende liet zij een zucht. Ik zei: schoon kind, maak geen gerucht. Met spreidde zij haar blanke beentjes En liet mij plukken 't roosje met genucht. Met wellust varieert de dichter het beeld van de geile Javaanse wier 'roosje' verlangt naar het 'steekje' van de zeeman en hij nodigt haar uit nog eens te "Zuigen de honing van mijn zoete bij' en geeft haar vervolgens 'nog eens de benedictie Dat haar de ogen draaiden rommentom. Zij wrong mij schier mijn lenden krom En zei: wel troetelaar, gaat uit mijn vleisje. Of gij blijft hangen in mijn bosje groen. Tegen de tijd dat ze naar huis moeten, blijken de heren genoeg te krijgen van die vrijmoedige zwarte meisjes en heten die herhaaldelijk Chamsgebroed dat men als de pest moet mijden en ook onderweg is het uitkijken geblazen: 37 Combat, De ondeugende liedjes van de Verenigde Oostindische Compagnie India, wil vrij met uw horen pronken, Nooit zal dat zwarte geile vee Mij leiden van de deugd haar stee, Hoe geil zij lonken. Een van de dichters zegt onomwonden dat hij de huik naar de wind hangt Nu ben ik veranderd van zinnen: Ik wil trekken naar mijn lief En verlaten de zwartirmen. Want ik heb een minnebrief Van mijn zoete Silvia (...) Ik zal mijn liefste met een wagen Zoetjes rijden aan het strand. En mijn paarden laten draven Dat zij stuiven door het zan. Drinken wij maar eens rondom. Want ik ben de bruidegom. Nu ja, die Hollandse en Zeeuwse meisjes zijn ook zo gek nog niet, te meer als de Indiëvaarders een aangenaam geldje meebrengen als tegenprestatie, dan krijgen ze meisjes per dozijn. De meisjes van die trant En dochters van pleziertjes, Ziet men aan alle kant Zwieren met een galant; Zij strelen zij kussen, Geven hem zoen op zoen En 't is haar ondertussen Maar om zijn geld te doen. Wie niet uitkijkt is zijn fortuin zó kwijt en mag weer terug naar Batavia, want niemand moet hem meer. Sommige liederen laten heel wat persoonlijke drama's van zwangere vrouwen en hoererende echtgenoten zien, maar alles wordt op een vrolijke, Bredero-achüge toon weergegeven. Het laatste gedicht roept de Oostinjevaarders op om na al dit gerollebol God in ere te houden, dan kan hun weinig gebeuren. Ze zullen het nog gemeend hebben ook, die versjesmakers! Mij interesseert het of leerlingen in staat zijn op dergelijke ongenuanceerd discriminerende teksten een genuanceerde reactie te formuleren. Om hun een inzicht te geven in de klakkeloosheid waarmee vroeger over dergelijke verhoudingen tussen mannen en vrouwen werd gedacht zijn deze, ook voor samensteller Bert Paasman verwerpelijke teksten, zeker bruikbaar. 38 Joop Dirksen Twee Verhalen-met-sex-erin in de klas In elke literaire tekst worden we geconfronteerd met mensen: hun relaties, hun problemen, en de manier waarop zij daarmee omgaan. We nemen al le-zend standpunten in ten aanzien van hun gedragingen, voelen sympathie of antipathie, beoordelen hen vanuit onze nonnen In de praktijk van het literatuuronderwijs, daar waar literaire teksten bespro-ken worden, komen dus allerlei facetten van menselijk gedrag aan de orde. De keuze van de te behandelen teksten is vanzelfsprekend belangrijk. De vraag daarbij is, welk doel je nastreeft. Het vertelperspectief toelichten, schrijfcon-venties zichtbaar maken, ethische vragen aankaarten, het kan allemaal met behulp van een literaire tekst. Of je als docent teksten aandraagt waarin ook seksualiteit een rol speelt, is natuurlijkje eigen keuze. Dat leerlingen er in de boeken van hun eigen lijst mee geconfronteerd worden, ligt natuurlijk voor de hand. Dat zou een reden kunnen zijn om ook dit facet van het menselijk bestaan ter sprake te brengen via een klassikale bespreking van een literaire tekst. In dit artikel wil ik twee lessen uitwerken waarin (ook) aandacht wordt be-steed aan aspecten van seksualiteit in de verhaalhandeling. Het gaat respectie-velijk om het titelverhaal uit De meisjes van de suikerwerkfabriek van Tessa de Loo, en het verhaal Giovanni en de heksen uit de verhalenbundel De ver-schrikkingen van het noorden van Andreas Burnier. Beide lessen verlopen op de manier die ik als de basis beschouw van een le-zersgerichte literatuuronderwijsmethode; doelstelling is het leren verwoorden van leeservaringen en de reflectie daarop. Iedere leerling leest thuis of in de klas de tekst, schrijft een leesverslag: dwz. een verslag van zijn leeservarin-gen: verwachtingen, meningen (over de verhaalhandeling en de verwoording) en gevoelens. Die leesverslagen worden (eventueel eerst in kleine groepjes en daarna) klassikaal uitgewisseld en besproken. Hierdoor kan reflectie ont staan, zowel over de vorm als over de inhoud van het leesver slag. Men mag ver-wachten dat bij een dergelijke aanpak de kwaliteit, de diepgang van de leesver-slagen toeneemt. Natuurlijk wordt er, als daar maar even reden toe is, doorge-praat over de thematiek van het verhaal. 1. De meisjes van de suikerwerkfabriek 1.1. Literaire analyse Het verhaal gaat over vier vrouwen. Elke dag reizen ze van huis - waar ze het bepaald niet prettig hebben - naar de fabriek - waar ze het ook bepaald niet prettig hebben. De treinreis in "hun' coupé is hun enige ontspannen moment van de dag. De conducteurs beschouwen die coupé ook als 'de huiskamer' van de dames, en komen er graag op bezoek om een praatje te maken. Als op een dag een nieuwe, jonge conducteur, die de situatie niet kent, 'binnendringt' in hun 'huiskamer', en dan ook nog voor een die dag net verlopen abonnement 39 Dirksen, Twee verhalen-met-sex-erin in de klas van een van de vier een boete gaat uitschrijven, reageren de vrouwen de frus-traties die zij bij (hun) mannen opgelopen hebben, af op hem. Ze kleden hem uit, verkrachten hem en zetten hem naakt buiten de deur. De ik-vertelster (een van de vier vrouwen) begint het verhaal op het moment dat alles net achter de rug is. Haar verwarring komt tot uiting in de 'romme-lige volgorde': herinneringen, gedachtensprongen en flarden van het verhaal wisselen elkaar af. Duidelijk wordt hoezeer de ik geschokt is door wat er plaats gevonden heeft. Duidelijk ook wordt hoeveel frustratie in hun leven er aan hun wandaad ten grondslag ligt. Door de manier waarop het verhaal ge-presenteerd wordt, groeit de nieuwsgierigheid van de lezer wat hebben de vrouwen precies uitgespookt, en waarom? 1.2. Didactische analyse Als enkele leerlingen hun leesverslagen in de klas voorlezen, kan daardoor een lijstje van 'aandachtspunten1 ontstaan, aan te vullen door de rest van de klas: opmerkelijke gebeurtenissen, gedragingen en uitspraken, waarop in een klas- seleergesprek kan worden ingegaan. In dit verhaal zitten een heleboel van die aandachtspunten: gebeurtenissen op het gebied van opvoeding, groepsvorming, relaties, vriendschappen, agressie; opmerkelijke gedragingen van alle vierde 'meisjes van de suikerwerkfabriek', en ook allerlei uitspraken die discussies op kunnen roepen. Ik wil me hier, gezien het thema van deze aflevering van Tsjip beperken tot drie scènes waarin sex een belangrijke rol speelt en die een aanzet kunnen vormen tot een leergesprek over sex en macht. 1.2.1 De inhoud Scène 1: De ik-vertelster herinnert zich hoe ze ontmaagd is door haar vriendje van dat moment. Ze had zich uit de verhalen van met name haar lievelings-oom een heel romantisch beeld gevormd van haar eerste liefdesnacht'. Als haar vriendje, de populairste jongen in het jongerenclubje waar ze bij hoort, haar op een avond achter op zijn brommer meeneemt naar de meubelzaak van zijn ouders, en haar vraagt in welk van de foeilelijke, klassieke, haar aan de ouderlijke slaapkamer van haar in- en inburgerlijke ouders herinnerende bed-den ze wil vrijen, beseft ze dat ze helemaal niet met hem in welk bed dan ook wil stappen, maar toch laat ze het gebeuren'. Het wordt een heel onbevredi-gend, snel en kil gedoe. Enkele weken later gaat er alweer een ander meisje achterop de brommer met de jongen mee. Scène 2: Trix, door de ik beschreven als de mooiste van de 'meisjes', komt op een morgen met een enorme bloeduitstorting in haar gezicht, de coupé bin-nen. Ze vertelt na enig aandringen dat haar man haar mishandeld en verkracht heeft. Ze waren samen naar een bruiloftsfeest en zij ontmoette daar een jeugd-vriend met wie ze aan de praat en aan het dansen raakte. Haar man werd ja-loers en wou haar mee naar huis hebben, maar Trix genoot, en zei, nog even te willen blijven, waarop haar man boos vertrok. Toen ze enkele uren later 40 Dirksen, Twee verhalen-met-sex-erin in de klas moe maar gelukkig thuiskwam, beschuldigde haar man baar van ontrouw en zei dat 'hij nu aan de beurt was': hij sloeg haar en nam haar met geweld. Als de drie luisterende vrouwen hun verontwaardiging uitspreken en zeggen dat ze hem moet laten barsten, staat er: Ik kan niet zonder hem,1 zei ze. Met trillende vingers trok ze nog een sigaret uit het doosje. Niemand zei iets. Lien pakte haar breiwerk. Cora nam nog een bonbon, ik krabde eindelijk mijn benen. We hadden de grens van het begrijpe-lijke bereikt en waren gestuit op de kwellende tegenstrijdigheden die in ieder van ons huisden en die misschien wel onze uiteindelijke ondergang zouden veroorzaken. Dat erkenden we stilzwijgend.' Scène 3: De al boven genoemde afronding van het verhaal: de 'meisjes' voelen de binnenkomst van de nieuwe conducteur als huisvredebreuk, en als bij auto-ritair een bon gaat uitschrijven, slaan de stoppen bij hen door: ze grijpen hem vast, pakken zijn pet en zijn bril af en als hij dan nog niet overstag gaat, kle-den ze hem helemaal uit; Trix laat hem met haar mond klaarkomen. Als hij helemaal vernederd in tranen uitbarst, wordt de roes waarin de 'meisjes' verke-ren, ineens verbroken, en onthutst stoppen ze hem zijn kleren weer in zijn handen. Daarmee loopt hij naakt de trein uit, de dames in opperste verwarring achterlatend. 1.2.2 Klasseleergesprekken Via gerichte vragen, individueel of in kleine groepjes te bespreken, kan een klassegesprek voorbereid worden: Bij scène 1: 1. Wat zouden zoal de overwegingen van de jongen kunnen zijn om met de ik naar bed te gaan? Wat denk je dat het meisje drijft, om met hem naar bed te gaan? Wat vind je van die motieven? 2. De vrijscène eindigt aldus: Tenslotte liet hij zich van me af rollen tot hij op zijn rug naast me lag. Even keek hij naar het plafond, toen keerde hij zijn gezicht naar me toe. Zijn ogen peilden mijn toestand. Hij vroeg: Hoe vond je het?1 Het deed wel pijn,' zei ik. "Dat hoort erbij,' zei hij bijna trots en lachte kort. Hij stak een sigaret op. Tersluiks keek ik naar het gloeiend rode puntje. Het krenkte me dat bij hem de ene vorm van genot zo makkelijk op de andere volgde. Niet lang daarna werd ik snel en efficiënt naar huis gereden.' Wat vind je van de reactie van de jongen? Wat zou die uitdrukken? Bij scène 2: 1. Wat drukt de man van Trix uit met dit sex-geweld? 2. Wat vind je van de reacties van Trix op het gebeurde? 3. Snap jij wat de 'meisjes' niet snappen: waarom laten ze dit gebeuren? Bij scène 3: 1. Wat zijn nou precies de overwegingen van de 'meisjes' om de conducteur uit te kleden? 2. Waarom vergrijpt Trix zich seksueel aan de conducteur? 41 Dirksen, Twee verhalen-met-sex-erin in de klas 3. Vind je dit type verkrachting even erg als de 'gebruikelijke'^) verkrachting van een meisje door een jongen; of erger? Of minder erg? Motiveer je ant-woord Slotvraag: Wat hebben deze scènes gemeen ten aanzien van sex? (Toegespitst op dit verhaal zou uit de discussies naar voren kunnen komen dat sex in relaties vaak wordt misbruikt voor 'oneigenlijke doeleinden' (het uit-vechten van een machtsstrijd / het opvijzelen van je (gekwetste) ego / het vernederen van iemand die je (wél) 'aan' kunt) en dat het gezien de voorge-schiedenis van de vrouwen logisch is dat hun wraak ook een seksuele vorm krijgt). 2. Giovanni en de heksen 2.1 Literaire analyse Het verhaal heeft een motto dat nogal wat vragen oproept The main thing is that die act male homosexuals commit is ugly and repug-nant... In women it is the opposite. They do nothing that they are disgusted by and nothing that is repulsive and afterwards they are happy and they can lead happy lives together. (Miss Stein in Hemingway, A Moveable Feast)' Het verhaal bestaat uit twee verhaallijnen die pas op het allerlaatst bij elkaar komen. De eerste heeft als hoofdpersoon Connie, een Engelse wetenschappe-lijk medewerkster aan het filosofisch instituut Ze is lesbisch; haar laatste vriendin is ervandoor en dat draagt bij aan haar gevoelens van onvrede. Ze vindt haar baan weinig inspirerend, haar omgeving neerdrukkend, en ze be-sluit om haar baan op te zeggen en naar Italië te gaan om daar een oude droom te verwezenlijken: eenjaar lang bezig te zijn met schrijven over Plato. Haar collega Philip zegt dolgraag ook zoiets te willen doen, hij voelt zich al evenzo ongelukkig in zijn leef- en werksituatie als Connie, maar hij durft de stap niet te wagen. Connie vindt snel haar draai in het zonnige Italië, komt niet echt aan schrij-ven toe, maar geniet van haar vrijheid. Ze begint een relatie met een beeld-schoon Italiaans meisje en is gelukkig. De tweede verhaallijn brengt Giovanni in beeld, een Italiaans knulletje van vijf, dat van zijn alleenstaande moeder elke ochtend als ze gaat werken, de verantwoordelijkheid krijgt toegeschoven over zijn broertje van vier en zijn zusje van drie. Hij moet zorgen dat ze veilig in een tentje blijven tot zij te-rugkomt. Ze mogen geen van drieën -onder geen voorwaarde- de dichtbijgele-gen spoorweg oversteken, ook al weet Giovanni dat er zelden of nooit een trein langskomt. Moeder dreigt steeds met 'de heksen komen je halen' als ze iets zouden uithalen wat niet mag. Op een dag besluit Giovanni na hevige aarzelingen toch even de warme tent waar de andere twee liggen te slapen, alleen te laten en aan de overkant van de spoorweg verkoeling te gaan zoeken. Als hij met hevig bonzend hart aan de overkant tussen de struiken van de koelte wil gaan genieten, hoort hij voor zich uit stemmen klinken, vrouwenstemmen. Als hij bang en nieuwsgierig 42 Dirksen, Twee verhalen-met-sex-erin in de klas tegelijk (de waarschuwing van zijn moeder speelt voortdurend door zijn ge-dachten) dichterbij sluipt, ziet hij twee naakte vrouwen op elkaar liggend met onduidelijke activiteiten bezig. Als een nekslag wordt het meteen duidelijk voor Giovanni: dit zijn de heksen die hem komen straffen voor zijn onge-hoorzaamheid. 2.2 Didactische analyse Ook hier zou men de 'basisaanpak' kunnen volgen: iedere leerling schrijft eerst individueel zijn leesverslag. (De docent kan dat overigens óók steeds doen, niet om te laten zien hoe uiteindelijk het 'enige correcte verslag' eruit ziet, maar om vanuit zijn invalshoek een bijdrage te leveren aan het gesprek over de tekst). Enkele leerlingen lezen hun leesverslag voor, en de door hen genoemde aandachtspunten (op het gebied van de inhoud, maar ook de struc-tuur en stijl) worden door de overige leerlingen (en door de docent) nog aan-gevuld. Aan de hand van de volgende vragen kan een klasseleergesprek worden voor-bereid: 1. Wat betekent het motto; wat vind je van die uitspraak? 2. Past het motto bij het verhaal? Waarom (niet)? 3. Wat vind je van de opvoedingsmethode van Giovanni's moeder? 4. Wat zou in het algemeen het effect kunnen zijn van zo'n opvoedingsme-thode, en wat is hier heel concreet het effect? Over het algemeen, zo is mijn ervaring, vinden leerlingen de uitspraak van miss Feast die als motto dient 'onzin'. Het verband van het motto met het verhaal vinden ze niet zo duidelijk: immers, voor Giovanni, zo begrijpen ze wel, is het zien van de twee vrijende vrouwen niet veel minder dan een trau-matische ervaring: hij zal later nooit meer onbevangen naar een lesbische vrijage kunnen kijken, maar zoiets 'ugly' en 'repugnant' vinden. Of de leerlingen écht zo tolerant staan ten opzichte van homofiele en lesbi-sche liefdesuitingen, of alleen 'sociaal aangepast' reageren, valt zichtbaar te maken voor henzelf door de scène wat dichterbij te halen: 'stel je voor dat je dadelijk in de pauze nog even dit klaslokaal binnenloopt en daar staan twee klasgenoten, een jongen en een meisje heftig te vrijen; hoe zou dat op je overkomen? En stel je nu eens voor het zijn niet een jongen en een meisje, maar twee meisjes uit deze klas; hoe zou dat bij jou aanvoelen? En nog een laatste fantasie: het zijn twee jongens uit je klas; maakt dat iets uit voor je reactie? Zo kan ieder aanvoelen (er hoeven geen 'bekentenissen' te worden gedaan, ie-der mag dit voor zichzelf overwegen) hoe hij of zij werkelijk aankijkt tegen hetero- en homogedrag. De vraag is dan vervolgens hoe deze manier van kijken is ontstaan, en het verhaal kan dan als demonstratie dienen van het feit dat we op een bepaalde manier leren kijken' naar de werkelijkheid om ons heen. Onze onbevangen-heid verdwijnt door de opmerkingen en reacties van onze opvoeders. Miss Feast heeft blijkbaar leren kijken op déze manier. 43 Dirksen, Twee verhalen-met-sex-erin in de klas De vraag naar de gehanteerde opvoedingsmethode levert in eerste instantie ook weer grote eenstemmigheid op, zo is mijn ervaring: niemand vindt bangma-ken een geslaagde opvoedingstactiek; bij -voorzichtig- doorvragen blijkt het overigens een heel herkenbare opvoedingstactiek. Als effect van deze aanpak door ouders ziet men over het algemeen wel dat kinderen er bang en onzeker van kunnen worden. 'Gevorderde lezers' komen dan nog wel eens met de verwijzing naar verhaalfiguur Philip, die dolgraag ook zou willen breken met zijn - veilige! - sleurbestaan, maar het risico niet durft te lopen om de gebaande paden te verlaten. Ook dit, zo stelt men dan, mi. terecht,is een effect van bangmakerij, het met hel en verdoemenis om-geven van alle eventueel te ontplooien eigen initiatieven. Via deze werkwijze van individueel leesverslag, inventarisatie en aanvulling kan elke literaire tekst op een aantrekkelijke manier besproken worden, en kan elk aspect van die literaire tekst in de schijnwerpers gezet worden, afhan-kelijk van wat de docent daarmee wil bereiken. Een van de op deze wijze te bereiken doelstellingen is dat leerlingen op een veilige manier kunnen praten over een onder werp dat hen op deze leeftijd erg bezighoudt, terwijl het tegelijkertijd toch nog steeds met taboes omgeven is. Via de 'omweg' van het gedrag van de verhaalfiguur, en voorzichtig gestuurd door de docent kan een literaire tekst zo een belangrijke bijdrage leveren aan de individuele ontplooiing van de leerling. 44 Anja Bijlsma-Lindaart Private Lives en The Cement Garden Het derde nummer van de elfde jaargang van Diver's Magazine for Reading and Literature (februari 1995) kreeg als ondertitel: 'More sordid tales of secret sin'. Er wordt daarmee een verwachting gewekt van erotische verhalen, die je niet in het gezelschap van je ouders leest. Maar het valt wel mee (tegen, vond 5 VWO) met dat 'sordid. De enige echt sexueel getinte verhalen zijn de fragmenten van Lolita en Lady Chatterley's lover. De andere gaan meer over al dan niet goed bewaarde geheimen zoals Dr. Jekyll and Mr. Hyde en Mrs. Bixby and the Colonel's coat. Goede keuzes in de bundel Private Lives, maar de ondertitel dekt de lading niet. Soms leiden dit soort 'covers' en titels tot onnodige problemen met ouders van leerlingen. Ik herinner me dat we een aantal jaren geleden Alan Sillitoe's Saturday Night, Sunday Morning wilden lezen in de bovenbouw. De Amerikaanse uitgave die om financiële redenen was besteld bleek voorzien van een omslag met daarop een dame in niet veel verhullende kledij en een man in een uitdagende houding. Wie een beetje thuis is in de Amerikaanse pocketindustrie weet dat zoiets helemaal niets zegt, maar de meeste Nederlanders zijn dat niet, en dus leverde dat omslag nogal wat negatieve reakties op van ouders die Sillitoe's roman om deze reden geen geschikt boek voor hun kinderen vonden. En laatst was er nog een ouder die Life and Loves of a She-devil (Fay Weldon), ongepast vond op een Christelijke school en dit boek voor haar dochter wilde vervangen door Lord of the Flies (Golding). Gelukkig zijn directie en vakgroep eensluidend in hun mening dat ook op een christelijke school binnen de literatuur zowel christelijke als niet christelijke waarden en normen besproken worden, zoals bij het vak godsdienst ook bijvoorbeeld de Islam en sekten een plaats in het curriculum hebben. En ik wil ouders ook best uitleggen waarom ik een bepaald werk behandel, maar de uiteindelijke keuze van het programma maken we toch zelf als vakgroep. Werken met Diver en The Cement Garden Terug naar 5 VWO in het vorige cursusjaar. De leerlingen hebben een abonnement op Diver's Magazine en Diver's kort verhaal, waarvan de eerste 6 hoofdstukken in het begin van het jaar besproken en getoetst worden, samen met het eerste, literair-historische nummer van Diver's magazine. De tweede Diver (New Lits) werd gecombineerd met een zelf gekozen, bijpassend boek; juist tijdens de behandeling van deze Diver mocht ik mijn bibliotheekbudget besteden, en heb dus een aantal titels uit dit nummer kunnen aanschaffen. Ik had leerlingen ook bij het derde nummer graag zelf een boek willen laten kiezen, maar doordat ik zijdelings ook de verantwoordelijkheid van twee andere 5 VWO groepen kreeg (wegens zwangerschapsverlof van een collega en een vervanger die weinig ervaring had met onze manier van werken) 45 Bijlsma-Lindaart, Private Lives en The Cement Garden besloot ik hen een boek klassikaal 'op te leggen' zodat ik eenvoudiger kon controleren hoe er werd gewerkt. Dat werd The Cement Garden van lan Mc Ewan. Ik heb nog wel even getwijfeld; zou hun houding ten aanzien van het boek niet uitsluitend bepaald worden door de beschreven masturbaties en vooral de scene aan het eind waarin Julie en Jack de liefde bedrijven in het ritme van de hamerslagen waarmee Julie's vriend de betonkist openhakt waarin de moeder begraven ligt? Maar dan... het boek past natuurlijk perfect binnen het thema "Private Lives', lag in de kast klaar (aangeschaft in de Blackbird-seiie) en bovendien lezen de leerlingen voor hun Nederlandse moderne literatuurlijst ook niet alleen kuise boekjes; ze zijn dus wel iets gewend. Ik besloot het erop te wagen, en meer dan een gezond commentaar heb ik niet gehad. De schriftelijke verwerking door de leerlingen concentreerde zich vooral op de typische McEwan elementen als "isolation' en 'decay'. In de bijlage staan de opdrachten die de leerlingen kregen bij de Diver en het boek. Bij de Diver werd ook gebruik gemaakt van de opdrachten die de samenstellers bijvoegen. Omdat de begeleiding van de drie groepen niet optimaal was, zijn de opdrachten bij The Cement Garden vooral tekstbestuderend, waarbij leerlingen antwoorden rechtstreeks uit de tekst kunnen halen, en een minder ervaren literatuurdocent meer controle kan uitoefenen. Bijlage 1 Diver 3 Private Lives Mrs. Bixby and the Colonels coat. 1. Describe the relationship between Mrs. Bixby and her husband. Do they seem a happy couple? Explain why you think so. 2. Why doesn't Mrs Bixby insist to fetch the article herself from the pawnbrokers? Why doesn't she want to come with her husband? 3. What happens at the pawnbrokers' when Cyril Bixby comes there? 4. How and when does his wife find out? Araby and I spy In these two stories the point of view lies with a young boy. Compare these two stories and tell about - the characters - their social background - the time and setting of the stories - their secret thoughts and wishes - the end of the stories. Which appealed to you most? Why? The lottery and A pair of silk stockings In both stories a woman unexpectedly comes into a lot of money .(Relatively speaking in the second one) -How do they react? 46 Bijlsma-Ljndaart, Private Lives en The Cement Garden Editor Again you are the editor of this Diver. Now you find that there are too many texts in this issue. You must get rid of one text. Which must it be and why? Evaluation What do you think of this issue. Was it a nice enough subject, were the chosen stories interesting? Which of the three Divers did you like most? Account for your choice. Bijlage 2 The Cement Garden, Ian McEwan Chapter 1. 1. What is the point of view in the story? 2. Why does Jack wish he'd been reading something different when the cement men come up to him? 3. What sort of man is his father? Comment on character, outward appearance, sense of humour, etc. 4. Why is Jack so cruel to make his father lift as much as he does although he sees it is hard for him? 5. What sort of a garden did his father construct? 6. What is the cement for, and why? 7. How does Jack fed when father and son start working together? 8. What was Jack doing when his father dropped dead? 9. What does he do when his father is taken to hospital? Chapter 2. 10.Describe the relationship between Jack and Julie. 1 l.What connections does the family have with others? 12.How does their neighbourhood contribute to their isolation? Chapter 3. 13.Why does Jack's mum want to have a talk with him? 14.The relationship with his sisters changes.How? 15.Describe Jack's birthday party. 16.Why did they stop having birthday parties altogether? Chapter 4. 17.You've now seen a little of the 4 children, can you give a description of them? 18.Why does mother want to talk alone? 19.What arrangements have been made and why? 20.What is Jack and Julie's first reaction to the mother's death? Chapters. 21.Why does Jack start crying? 22.How do they spend the first night alone? 47 Bijlsma-Lindaart, Private Lives en The Cement Garden -How do they spend it? -The point of view is not the same in both stories. In what way does this affect them? -Which woman can you identify with most? Why? -Imagine you've won a large amount of money all of a sudden. Write a letter to a friend in which you tell in what way you have spent it (Try to think of an original, out of the way and unexpected project. A trip around the world sounds too familiar). Lady Chatterley's lover Answer the questions on the question-sheet. Don't forget to read the part about Lawrence's views on page 19. Dr. Jekyll and Mr. Hyde - Why is Utterson so shocked when he recognizes the cane that was found on the body? - How do external circumstances (the weather, the time of day) contribute to the tension in the story? - What is going on between Dr. Jekyll and Mr. Hyde. If you can't find out from this small part do read the summary in the yellow pages. Editorial-letters in literature Write a short summary about the development in correspondence-literature. Classified Read these pages. There's no assignment but it helps you give a clear picture about the theme of this Diver and perhaps it helps you to put things more into perspective. The season of divorce Answer questions 133 from the sheet. - What is Ethel's attitude in this all. Does she love Trencher? Is she flattered by him? Lolita - Humbert Humbert writes his confession from jail. Do you think he is sorry for what has happened? Why (not)? - Do you get the impression Humbert merely lusts for an adolescent girl or are his feelings for Lolita more complex (a longing for youth, beauty, innocence e.g.)? - If you had to judge from this part, would you categorize this as literature or (soft) porno? - Lolita caused a scandal in 1955. Would that happen again if it were published today? 48 Bijlsma-Lindaart, Private Lives en The Cement Garden 23.Why do they decide not to tell anyone? 24.Why don't they bury their mother in the garden? 2S.The burial is very touching. Describe what happens and how the children feel. Chapter 6. 26.Why does the memory of so many years ago come back to Jack now? 27.What's Jack's attitude towards Tom's dressing up party? Chapter 7. 28.How does Jack feel when cleaning up the house? 29.What does he do in the cellar? 30.H.OW does Jack react to Derek? Chapter 8. 31.What is Jack's aim in visiting Sue? 32.What are Derek and Julie fighting about? 33.How did Jack feel at the pool game? Chapter 9. 34.Tom's attitude is getting more unhealthy. Describe. 35.Why does Jack start taking baths again? 36.Why is Jack so upset by the frog? 37.What has happened to the cement trunk? 38.Relate this scene (Sue and Jack in cellar) to the bad dream in chapter 8. 39.What lie do they tell Derek? Chapter 10. 40.Why does Derek appear to be hurt when he has just cement in the trunk? 41 .Why does Jack clear out all object from bis room? 42.What memory comes back to him when waking up? Relate this to the present situation in the story. 43.What does Tom reveal about Derek? 44.H0W does Jack feel in Tom's cot? 45.Do you feel that Julia's and Jack's being together motive? 46.Describe Derek's reaction when he sees them. 47.What are the thudding sounds Jack an Jlie adjust the making to? 48.How does the book end? Use the information at the back to answer the following questions: 49.Give a summary of McEwan's life and works. 50.What themes can be traced in his books? 51.1s this a typically McEwan? Work out. 52.Describe the social and emotional development of the four children. helped putting more has a purely sexual rhythm of their love 49 Tony, de dekhengst of drie proeven van de Franse liefde Sublieme teksten zijn het waarmee de blootplaatjes in de blootbladen worden verantwoord Wees er zeker van dat ze door een belangrijke indirecte doelgroep van dit tijdschrift - de lezende jongeren - beter gekend worden dan De gevaren-driehoek of De heren van de thee, al wordt zo'n vergelijking in deze context onmiddellijk wat wij vroeger preuts aanduidden met schuin. Sorry, maar wij kijken ook wel eens zo'n glossy blad in. En wat we dan zien, als het niet Bet-tine Vriesekoop is met haar fijne, bijna beschroomde lijf?! Het behoeft niet gezegd. Wij schiepen er, het bloed gaat nu eenmaal waar het niet gaan mocht, behagen in om die zoete verrukkingen van de driften in het buitenlands te le-zen. Dat is opeens anders en minder beschamend voor wie geneigd is zich over de ronde bewoordingen waarin over pik en poes wordt geschreven enigs-zins te generen. En wat dan zo aardig is: de wijze waarop onze Britse buren hun Mayfair-clientèle in vervoering denken te brengen - vertellend, via brie-ven van opgewonden geraakte lezers, met een korte aanduiding van het beroep van de geëtaleerde schoonheid of in een gefingeerd interview over bedproble-men en -plezier - verschilt zo buitengewoon van de presentatie in de Franse blootbladenindustrie. Men ziet er appetijtelijke dames en heren in licht tot geheel ontklede staat, die doen alsof zij hun tongen in eikaars mond gaan brengen, maar voldoende ruimte laten voor het verorberen van een chocolaatje of pepermunt, en wier geslachtsdeel niet in staat geacht mag worden te volbrengen waartoe de gesloten ogen en geopende monden lijken uit te nodigen. Hier is geen mannelijk deel te zien ter grootte van een rioolbuis, ons gymnasiasten fantasierijk nagebootst door de leraar Grieks, vanuit zijn onderlijf de beweging makend van het oprichten der buis, die dan tijdens de opvoering van een der stukken van Aristophanes gedragen zou zijn. Hier valt evenmin een vagijn waar te nemen, als nodig om in Gargantua et Pantagruel de laatste als uit een berg geboren te doen worden ["Want terwijl zijn moeder Badebec hem baarde en de vroedvrouwen wachtende waren om hem te ontvangen, kwamen eerst uit haar buik achtenzestig muilezeldrijvers, elk bij de halster een muilezel voorttrekkend die volgepakt was met zout; op hen volgden zes dromedarissen, beladen met hammen en rooktongen, alsook zes kamelen, bepakt met alikruiken; toen vijfentwintig karrevrachten prei, knoflook, uien en sauslook, hetgeen deze vroedvrouwen deerlijk verschrikte"]. Integendeel, het is, welbeschouwd, een slappe boel, maar, het moet gezegd, de acteurs zijn er niet minder innemend om: nergens heeft de toeschouwer de indruk naar de heffe des volks te kijken; het glanzende papier is schoon bedrukt. Ook met letters. En daarmee krijgt men een heel ander verhaal. Hier, in Frankrijk, laat de essayistische opvoeding van de Franse Hugh Heffnèrs zich zien in de bijna fenomenologische bijschriften bij de gewaagde afbeeldingen. Enfin, lees zelf, wie weet leert u er nog een paar woorden bij. 50 Inhoudelijk kunnen we een en ander slechts op zijn boerenfluitjes inschatten. Komt nu al dat beffen en pijpen van de angst voor de gevolgen van de ge-vreesde ziekte of hebben we hier met eenvoudige en eeuwenoude vormen van de Franse liefde te maken? We leren in elk geval Tony de dekhengst kennen, expert in de soixante neuf, een vent die het eeuwenoude handwerk combineert met de modernste methoden: hij haalt zijn prooien uit de computer! Allez, de nieuwe Van Dale Frans-Nederlands bij de hand en kijken hoeveel woorden er niet in staan. Of er Uw leerlingen mee aan de gaan wilt laten gaan, dat is onze zorg niet. Zij zullen er voor hun taalvaardigheid nu echt eens iets van opsteken en ze kunnen u vertellen wat er gebeurt. Jammer dat de plaatjes er niet bijstaan, maar dat werd te begrotelijk en zou bovendien de aandacht maar afleiden. KC Week-end Coquin pour Mordus du Sexe Tony et Sylvie Tony est un étalon si performant qu'il ne sait où donner de la pine. Son agenda est un vrai harem. Pour rencontrer de nouvelles proies, il a un secret: il tape 36 15 1TAL. Et ça marche à tous les coups! Ce week-end, il a invité la belle Sylvie dans son appartement pour une leçon très poussée de positions. Il l'embrasse, la mitraille de câlins, ca-resse ses zones érogènes. Il la porte, lui cueille la bouche. Elle écarte les cuisses tout en se taquinant la moule. La tête en bas, les cuisses passées sur les épaules de Tony, Sylvie lui suce la bite pendant qu'il explore sa chatte avec sa bouche. Sa langue fait un détour par la raie des fesses. Un anulinctus qui fait gémir la femelle en chaleur. Ce 69 debout est vivement conseillé aux couples qui veulent fuir la routine. Tony bande comme un cerf. Il s'allonge. Sylvie s'empale sur le dard vigoureux, prenant un accompte de plaisir. En même temps, elle se masse les tétons, puis elle chevauche son amant, tout en s'ouvrant la chatte avec les doigts. "Enconne-moi! demande Sylvie. Apaise mon désir avec ton manche!" Tony la fourre lentement, délicatement, comme s'il déflorait une vierge. Le gland fermé comme un poing fouille le terrier d'amour. "Oui, oui, je viens! gémit Sylvie. Oh! oui, encore, plus fort, plus vite!" Pour eux, le week-end du plaisir ne fait que commencer. Pendant deux jours, Tony va initier Sylvie aux positi-ons les plus inédites. Et le lundi matin, il la quittera, les c... presque douloureuses, mais le coeur content! Uit: Les Positions de l'Amour. Festival du Sexe, 1995. 51 Jeux Sexuels en Vacances Ségolène & Tony Décidément, Tony est abonné aux belles pouliches qui ne jurent que par les pénétrations pures et dures! Cette fois, nous le retrouvons avec Ségolène, une fille à papa qui, le temps d'une pause-vacances, veut s'initier aux positions les plus X. Tony a fait sa connaissance en ta-pant 3615 GILLUS, un vrai vivier à filles prêtes à tout pour assouvir les fantasmes des hommes. Ségolène aime sucer dans les attitudes les plus folles. Pour elle, une bite est comme un aliment nécessaire à l'é-quilibre du corps. Un top pour la santé. Un jour, son docteur lui a dit: "Ségolène, vous, ce qu'il vous faut, ce ne sont pas des vitamines, mais une bonne verge travailleuse pour chasser votre stress! Sucez et vous aurez la super forme!" Depuis, elle applique le conseil à la lettre. Jamais elle n'a pompé un homme avec une telle soif. Tony devient son object, son esclave sexuel. Si elle aime prendre les devants, cela ne l'empêche pas de se faire prendre par-derrière. Pas encore. Tout à l'heure, quand Tony lui aura bien labouré le con avec sa tige efficace comme un burin, quand il l'aura enconnée de toute la vigueur de ses reins. "Baise-moi comme une chienne! l'implore-t-elle. Bourre-moi dans les positions les plus dingues. Oh! oui, je la sens, elle est toute dure en moi! Chéri, poignarde-moi de plaisir!" Ségolène n'espère qu'une chose, c'est que son milliardaire de père ne tombe pas sur ces photos, car elle est sûre qu'il la déshériterait. Est-ce de sa faute si la bite est son phare, sa lumière? Uit: Les Positions de l'Amour. Festival du Sexe, 1995 52 Obsédée par la Tige de son Amant Tony et Diane Cette fois le beau Tony, le chochou de ces dames, à déniché la belle Diane sur 35 15 LAUNA. Tony lui a tout de suite annoncé la couleur. '7e suis un surdoué des positions de l'amour. Et ma verge vaut celle d'un Sénégalais. Veux-tu m'essayer?" Diane a sauté sur l'occasion pour se faire sauteur. Ils se sont retrouvés dans le studio joliment dé-coré de la jeune femme, du côté des Champs-Elysées. Quand Tony dé-gaine sa bite, Diane pousse un petit cri. "Oh! comme elle est grosse!" Elle l'embrasse, l'empoigne, la caresse, la cale entre ses seins, la fait glisser dans sa bouche. Quand elle a bien sucé Tony, quand il lui a bien giclé sur la poitrine, il la déculotte pour humer ses parfums in-times. Il lui allume le clito, se gavant de cyprine. Entre deux positi-ons, Diane lui confie ses fantasmes les plus fous. "J'aime toutes les po-sitions, surtout les plus cochonnes. Sur 3615 LAUNA, je rencontre des mecs super bandants qui me fonts jouir comme une hgresse. L'autre jour, j'ai connu quatre Blacks membrés comme des chevaux de trait. Quatre frères. Pendant que l'un me pénétrait de face, l'autre me so-domisait. Et moi, je suçais la bite des deux autres. C'était hyper cool!" Tony veut lui prouver qu'il vaut bien quatre Blacks en pleine action. "Sens comme il est bon, mon pilon!" dit-il en la pénétrant de plus belle, Littéralement vissée à la bite de son amant, Diane collec-tionne les orgasmes. Et pour mieux encore sentir le braquemart voya-ger en elle, elle ondule des hanches, tout en hurlant son plaisir. Uit: Les Positions de l'Amour. Festival du Sexe, 1995 53 Jacques de Vroomen Anton Anton was een heel oppassende jongen. Aardig tegen andere kin-deren en ook altijd bereid zijn moeder te helpen als dat nodig was. Hij was ook een heel trouwe misdienaar. Had nooit pro-blemen met opstaan als hij moest dienen in de mis van zeven uur. Anton was een heel goede jongen. Bij de maandelijkse biecht had hij nooit meer te melden dan wat kleine dagelijkse zonden. Op de nacht van de 16 november kon hij de slaap niet vatten. Hij lag te woelen in zijn bed en voelde zijn handen gaan in de richting van wat verboden was. Wat niemand en ook hijzelf nooit ver-wacht had, gebeurde toch. Anton deed een doodzonde. Voor het eerst in zijn leven. Moeder begreep er niets van. Op andere dagen was Anton na één keer roepen altijd onmiddellijk uit bed. Zij liep naar zijn kamer en schudde aan zijn schouder....die koud aanvoelde. Het kon niet waar zijn. Maar het was wel waar. In zijn slaap was Anton door de dood overvallen. In haar diepe droefheid vergat moeder niet dat de pastoor dadelijk tevergeefs op zijn misdienaar zou wachten. Zij kleedde zich snel aan en spoedde zich naar de kerk. De pastoor was heel begripvol. Hij troostte haar en beloofde voor Antons zielerust te bieden in de mis die op het punt stond te beginnen. Bij het gebed voor de overledenen prevelde de pastoor zachtjes de naam van zijn trouwe misdienaar. En toen gebeurde het. Voor de ogen van de priester werd het donker rond een heldere lichte schijn. In die schijn herkende hij het gezicht van Anton. Anton opende zijn mond en zei: "Mijnheer pastoor, bid niet voor mij want bidden heeft geen zin meer. Ik zit in de hel omdat ik gestor-ven ben met een doodzonde op mijn ziel." Zesde klas lagere school. Vijfendertig jongens die ademloos ge-luisterd hadden. Ik was één van hen. De verteller, onze klasse-onderwijzer, frater Bonaventura. Een paar maanden terug zag ik zijn overlijdensadvertentie. Hij heeft het een stuk langer volge-houden dan Anton. Maar gelukkig hebben zij elkaar toch weer gevonden. 54 Koos Hawinkels 'Schat, je gaat het helemaal maken!' Jeugdliteratuur op de Amerikaanse leest Zet de televisie aan en volg de soaps. Loop door de winkelstraten en aanhoor de muziek. Beluister de popzenders en je weet: elke dag schrijdt de verameri-kanisering van onze beschaving voort. Het heeft voor het literatuuronderwijs zijn nut ook eens iets te weten van Amerikaanse jeugdliteratuur. Daarover schrijft Koos Hawinkels in zijn nieuwe rubriek jeugdliteratuur. Ook over het werk van de nog weinig bekende Peter Pohl. Hoogtepunt in diens opvallende oeuvre is een roman waarin op fabelachtige wijze erotische en seksuele span-ning is geschapen. Waarschijnlijk is het een afwijking, maar sinds ik met een aantal mensen een boekje aan het maken was over intercultureel literatuuronderwijs (ilo), - het is klaar en zal tijdens het HSN op 18 & 19 november aanstaande gepresenteerd worden- kom ik op heel veel onvermoede plaatsen dingen tegen die zich vol-gens mij uitstekend lenen voor dat ilo. Een aardig voorbeeld vormen de boeken van het echtpaar Mazer, Harry en Paula Mazer-Fox. Van hen samen heb ik gelezen : Twee jongens, één meisje en Knetterende dagen, stomme nachten, en van alleen hem: Met onbekende bestemming. Alle drie uitgegeven bij Hans Elzenga in Tilburg voor de prijs van ongeveer ƒ 25,-. Alle drie gaan ze over jonge mensen van een jaar of zes-tien of daaromtrent in de VS, die iets bijzonders meemaken. Kenmerkend vind ik dat de boeken een weliswaar open einde hebben, maar dat je toch op je klompen aanvoelt, dat het allemaal wel goed komt. Daarvoor zijn het nu eenmaal Amerikaanse boeken. En dat is meteen ook waarom ik vind dat ze zo bijzonder intercultureel kunnen werken. De situaties zijn wat de ontwikkelingspsychologische kant betreft heel herkenbaar voor Nederlandse leeftijdgenoten, denk ik, maar wat de uiterlijke omstandigheden betreft en de uitwerking van de psychologische kanten voor ieder van de personages, is het allemaal 'typisch Amerikaans.' Daarom denk ik dat de lectuur van deze boeken onze scholieren heel wat over de Amerikaanse samenleving en de omgang van Amerikanen met elkaar kan leren. En in vergelijking daarmee over hoe zoiets in Nederland eraan toegaat. De boeken zijn vlot geschreven, dus makkelijk leesbaar en zoals gezegd, be-handelen ze een invoelbare problematiek. Soms zijn ze ook wat kinderlijk, op de manier waarop ik Amerikanen ook zo nu en dan ontroerend kinderlijk vind. Met name in hun manier van omgaan met (diepte)psychologie. Ik geef twee voorbeelden, beide uit Twee jongens, één meisje. Een meisje dat inziet dat ze de liefde van een jongen niet kan winnen, zegt te-gen hem (p.117): 'Ik heb veel om jou gehuild, Tod, maar nu huil ik niet meer. Ik ben eroverheen. Maar we kunnen nog wel vrienden zijn. Alleen moet het geen eenrichtingsverkeer meer zijn. Jij moet er ook iets aan doen.' En op een ander moment breekt een diep psychologisch inzicht bij de hoofd- 55 Hawinkels, 'Schat, je gaat het helemaal maken!' persoon door als een bliksemschicht (p. 110): "En op dat moment zag Tod aan Amos' gezicht dat hij alles begreep, zowel zijn eigen gevoelens voor Hillary, als die van Hillary en Tod voor elkaar, en zelfs waarom Tod het hem niet ver-teld had. Dat alles stond op zijn gezicht en in zijn ogen te lezen.' Dat is voorwaar niet gering. Ook in een ander opzicht vond ik bij de Mazers heel wat intercultureels. Knetterende dagen, stomme nachten beschrijft de wederwaardigheden van drie jonge mensen die de kans krijgen om tijdens de zomervakantie stage bij een lokale krant te lopen. De baas van die krant heeft ooit als oorlogscorrespon-dent de Pulitzer prijs gewonnen en wordt dus door de leerling-journalisten min of meer gelijkgesteld met Onze lieve Heer. De krant die hij nu leidt ech-ter, is wel zeer lokaal. Er staan voornamelijk berichten in zoals we die in Ne-derland gewend zijn aan te treffen in de hiris-aan-huisbladen tussen de adver-tenties. Hij zegt ook herhaaldelijk dat een krant bedoeld is om de mensen met elkaar te verbinden, een sociale functie heeft. Het laatste interculturele wat mij opviel, was: de personages in de boeken zijn doordrongen van het besef dat geloof in jezelf tenminste een voorwaarde is voor succes en datje je eigen talenten en mogelijkheden goed moet ken-nen. Maar wat ik weer typisch Amerikaans vind, is dat je je onbekommerd te-genover anderen over die eigen kwaliteiten uitspreekt, dat niemand dat ver-waand vindt of exhibitionistisch en dat ouders hun kinderen ook sterken in dat besef van uniek zijn. Een voorbeeld uit Knetterende dagen, stomme nachten: 'Schat, je gaat het helemaal maken.' Haar moeder nam een hap van het ij s en reikte het Vicki aan. 'Ze zullen eens even wat zien. Paf zullen ze staan.' Ze wierp Vicki De Blik toe. Vicki kende De Blik even goed als haar eigen naam. (...) De Blik betekende: 'jij bent mijn dochter. Je bent dapper en heel bijzon-der en je kunt alles wat je maar wilt.' De Zweedse schrijver van jeugdboeken Peter Pohl Daartegenover: Wat ik ook gedroomd mocht hebben voor ik ontwaakte, ik weet wat dit beeld betekent: Kwaad roept meer kwaad op. De wereld zal nooit verbeteren!' Deze regels vormen het slot van We noemen hem Anna, een van de aangrijpendste boeken die ik in jaren gelezen heb. Ik zeg met opzet niet 'van àe jeugdboeken', omdat ik de boeken voor volwassenen bij deze uitspraak inbegrijp. Peter Pohl is een Zweeds auteur, over wie ook de uitgever niet veel kan meedelen. Ifij geeft geen interviews, wij weten ook bijna niks van hem en hij werkt liefst in het verborgene', zoiets kreeg ik tenminste van Querido te horen. Ik heb inmiddels van hem gelezen: Jan, mijn vriend, We noemen hem Anna, Ik mis je, ik mis je, en De regenboog heeft maar acht kleuren. Alle vier ver-schenen bij Querido tussen 1991 en '95 en alle vier zeer intrigerend. Jan, mijn vriend het minst, omdat er naar mijn gevoel te veel raadsels door het hele boek heen spelen. Misschien dat die opgelost worden als je het verhaal nog eens leest met de wetenschap van de onverwachte afloop, maar daarvoor kan het me eigenlijk niet genoeg schelen. Ik vind het wat te gezocht. We noemen hem Anna is volgens de achterflap "hard in zijn compromisloze 56 Hawinkels, 'Schat, je gaat het helemaal maken!' weergave van de martelgang van een kind. Het is misschien nog harder door de combinatie van schuldbesef en gevoelens van machteloosheid waaraan Micke ten prooi is en die voor iedereen herkenbaar zal zijn.' Een jongen, An-ders of Ante geheten, is altijd en overal het pispaaltje van zijn omgeving. Hij is klein en broodmager en dus een makkelijk doelwit Zijn probleem wordt door iedereen uit eigenbelang ontkend. Thema van het boek is niet zozeer het underdog zijn van Anders, maar de laffe, egoïstische manier waarop zijn omgeving daarop reageert. Het gaat dus vooral om schuld. En hoewel ik al lezend me erop betrapte dat ik sommige bladzijden vooral diagonaal las, weet ik nog niet zeker of dat kwam doordat ik de gedachten van Micke en de beschrijvingen en overwegingen te traag vond verlopen, of dat ik vooral ongeduldig was om de afloop te weten. Achteraf denk ik dat ik best een kleine honderd van de 360 pagina's had willen missen. Dat de tekst daardoor pregnanter was geworden. Maar vooral de laatste honderd bladzijden, wanneer je als lezer aanvoelt waar het heen moet, zijn van een grote dwingende kracht. Ik mis je, ik mis je heeft Pohl geschreven samen met Kinna Gieth. Het is de literaire neerslag van persoonlijke ervaringen van Gieth en beschrijft het rouwproces van een meisje dat als helft van een eeneiige tweeling achterblijft als haar zusje door een auto wordt doodgereden. Voor wie zelf een rouwproces heeft doorgemaakt, zijn de stadia herkenbaar. Maar daarin schuilt niet de kracht van dit boek. Die schuilt in de zuigende werking van de tekst waardoor de lezer tegelijk zich identificeren moet met Tina, maar ook onvermijdelijk zijn persoonlijke ervaringen met de dood herbeleeft. Voor mij was een van de bevrijdendste aspecten dat Tina op een gegeven moment haar overleden zusje gaat beschuldigen van verraad. Dat zij haar zus in de steek heeft gelaten en nu mooi op haar gemak in de hemel is, terwijl Tina maar moet zien met haar verdriet klaar te komen. Hoogtepunt erotische en seksuele spanning Het absolute hoogtepunt tot nu toe in Pohls werk is voor mij zijn laatste boek: De regenboog heeft maar acht kleuren. Een Duits jongetje van 6 jaar wordt samen met zijn Zweedse moeder tegen het eind van de Tweede Wereld-oorlog naar Stockholm gehaald. Ze moeten daar met z'n tweeën een nieuw bestaan opbouwen, maar de kleine Heinrich heeft geen enkele zekerheid aan zijn prille corlogsjeugd overgehouden. Behalve één: hecht je nooit ergens aan en vertrouw niet op enige toekomst, want dat zorgt ervoor dat het mis gaat. Ook zijn moeder is zwaar getraumatiseerd en laat Heinrich, die zich moet ontwikkelen tot Henrik om een echte Zweed te worden, veel te veel aan zijn lot over. Henrik valt, net als Anna in het andere boek ten prooi aan kleine proleten uit zijn omgeving die 'die rotmof net zo lang zullen slaan tot hij Zweeds spreekt. Goddank komt Henrik op een dag op school in aanraking met Ylva, een meisje dat zijn pestende klas- en stadgenoten met haar geeste-lijk overwicht doet terugdeinzen. Tussen beide ontkiemt een kindervriend-schap die langzamer hand een echte grote Liefde wordt en het hele bestaan van Henrik vult. In werkelijk schitterende bewoordingen beschrijft Pohl vanuit 57 Hawinkels, 'Schat, je gaat het helemaal maken!' het perspectief van Henrik hoe zijn leven uit niets anders meer bestaat dan 'zijn Ylva'. Een zeer idyllische vakantie op een eiland bij de grootouders van Ylva vormt het hoogtepunt uit Henriks leven. Ik kan me niet herinneren ooit een verhaal gelezen te hebben over kinderen van 6 tot 8 jaar dat zo'n grote niet alleen erotische, maar bij vlagen ook sek-suele spanning kende. Voor de ervaren Pohl-lezer komt daar nog de spanning bij dat je zeker weet dat het niet goed kan aflopen, maar je blijft lezen in de hoop zo het noodlot voor te blijven. Pohl is net als Aidan Chambers, over wie hier eerder werd geschreven, een auteur die bij uitstek geschikt is voor de bovenbouw havo-vwo. Iemand die met evenveel recht uitgegeven zou kunnen worden als boek voor volwassenen dat toevallig over kinderen gaat. Als dit 'alleen maar1 jeugdliteratuur is, dan is Kinderjaren van Oberski dat ook, en een aantal verhalen van Durlacher even-eens. Pohl alleen is voldoende tegenbewijs tegen de VOG die voor het eind-examen Nederlands in haar voorstellen opteert voor alleen maar oorspronke-lijk Nederlandstalige werken van erkende literaire kwaliteit. Het is te hopen dat werken zoals die van Pohl en Chambers aandacht krijgen in de voor-exa-menklas, want het zou voor het literatuuronderwijs een verschrikkelijke ver-arming betekenen als er voor het soort boeken dat Pohl schrijft geen plaats zou zijn in het onderwijs. Wezenlijk vraagstukken van leven en dood, om het zo maar eens uit te drukken, in een literaire vorm en lyrische stijl, dat zijn toch ingrediënten waar menig leraar bijna wanhopig naar op zoek is? 58 Dorée de Kruijk & Francis Staatsen De opvattingen van Bleich en Holland voor het vaderland vertaald Bespreking van de dissertatie van Joop Dirksen Weinig didactische publicaties krijgen zulk een royale aandacht als het proefschrift waarop neerlandicus Joop Dirksen, die u al kent als redacteur van Tsjip, op 17 januari van dit jaar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen promoveerde. Interviews in landelijke en regionale bladen en radiozenders maakten duidelijk dat Dirksen met zijn dissertatie aan een wezenlijk probleem heeft geraakt. Hoe presenteer ik de literatuur zó aan de leerlingen dat zij erdoor geboeid raken? Dat blijft voor veel ouders en leraren een grote vraag. Joop Dirksen werkte meer dan zes jaar aan 'Lezers, literatuur en literatuurlessen. Reader response criticism in de literatuurlessen Nederlands', daarbij nauwlettend gevolgd door zijn promotores J.G.H.I. Giesbers (algemeen onderwijskundige, oud-leraar Engels) en WAM. de Moor (literatuurdidacucus, oud-leraar Nederlands). We legden Dirksens werk ter recensie voor aan Francis Staatsen, docente Engels en Dorée de Kruijk, docente Nederlands en filmkunde. In de hier volgende bijdragen bespreken en becommentariëren zij dit proefschrift ieder vanuit hun eigen beroepsperspectief. 1. 'Lezers, literatuur en literatuurlessen', ook voor de moderne vreemde talen in het nieuwe studiehuis? door Francis Staatsen Als docente Engels ben ik in Dirksens boek op zoek gegaan naar (prakti-sche) aanknopingspunten die het biedt voor de moderne vreemde talen, vooral met het oog op de te verwachten nieuwe eindexamenprogramma's MVT in het toekomstig studiehuis. Het boek heeft 3 delen: allereerst een literatuurstudie, deel 2 is een verslag van veldonderzoek en het derde gedeelte bevat een overzicht van resultaten en conclusies. Dit geheel wordt voorafgegaan door een inleiding waarin Dirksen zijn probleem- en doelstelling naar voren brengt. Vanuit één van de vele doelstellingen die literatuuronderwijs kent: 'individuele ontplooiing van de leerling' (die sinds Wam de Moor haar in 1980 in zijn 'Overal kloven, hier en daar een vlonder' aan de orde stelde als doelstelling is gekend en blijkens een publikatie van Thissen e.a. uit 1988 door 94% van de in een onderzoek ondervraagde docenten Nederlands belangrijk gevonden wordt), belandt hij bij de 'reader response critics', vertegenwoordigers van de Amerikaanse lezersgerichte wetenschap die met name in de late jaren zestig en de jaren zeventig van zich lieten horen. In hun visie staan volgens Dirksen drie thema's centraal: "1. het samengaan van gevoel en verstand bij de benadering van een tekst, 59 De Kniijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald 2. de centrale plaats van de individuele lezer in het literaire proces, en 3. de functie van literatuur in de ontwikkeling van de (jonge) lezer." (p. 12) Vervolgens stelt Dirksen zich de vraag "of een 'vertaling' van dit gedachten-goed van de betreffende 'reader response critics' in literatuurlessen voor het voortgezet onderwijs" (p. 12) mogelijk is. Literatuurlessen waarin de eerder-genoemde doelstelling van individuele ontplooiing centraal staat, en die een aanpak opleveren waarin leerlingen aangezet worden tot "reflectie over hun eigen reacties en die van anderen, op (de bespreking van) literaire teksten" (p. 12). Deze vraag beantwoordt bij na zijn onderzoek uiteindelijk positief, maar naar zijn idee is er meer onderzoek nodig om tot een verfijning van deze aan-pak van lezergericht literatuuronderwijs te komen. Literatuur In zijn literatuurstudie (deel 1) geeft Dirksen een overzicht van de stand van zaken in de literatuurdidactiek, die wat Nederlands betreft in de jaren 70 een sterk emancipatorisch-maatschappeujk karakter had en daarna impulsen kreeg vanuit de leerling- en lezersgerichte, individualiserende didactiek, zoals in vele bijdragen van De Moor, Lindaart, Thijssen en anderen onder woorden gebracht Daarnaast signaleert hij dat in de praktijk van het literatuuronder-wijs de structuuranalytische en de historisch-biografische aanpak bleven overheersen. Ook de schoolboeken voor het literatuuronderwijs zijn nog steeds voornamelijk gericht op een historisch-biografische aanpak en repro-duktie van aangeboden kennis. Dirksen signaleert dit voor Nederlands, maar de situatie is bij MVT vrijwel hetzelfde (zie o.a. Van Els & Buis, 1987 en Levende Talen 495, themanummer beoordeling literatuurmethoden, december 1994). Ook laat Dirksen in dit deel een internationaal gezelschap van 'reader res-ponse critics' en voor- en tegenstanders van een lezergerichte aanpak de revue passeren. Hij sluit deze literatuurstudie af met zijn keuzen van delen uit ver-schillende theorieën van reader response criticism, met name van Louise Ro-senblatt, Alan Purves, Norman N. Holland en David Bleich, die hij zinnig vindt voor het Nederlandse Uteratuuronderwijsprogramnia. Een blik op deze opsomming van punten laat zien dat het Nederlandse litera-tuuronderwijsprogramma van Dirksen verder reikt dan literatuurlessen Neder-lands. Gezien de doelstellingen van de concept-examenprogramma's Moderne Vreemde Talen zoals geformuleerd door de Vakontwikkelgroep MVT (juni, 1995) kan een aantal zonder meer als startpunt voor de ontwikkeling van een literatuurprogramma Frans, Duits, Engels, Spaans, of Russisch dienen. Keuzen van Dirksen (p. 73-74) zoals de volgende drie sluiten goed aan bij de doelstellingen of eindtermen van de nieuwe conceptprogramma's moderne vreemde talen: - "he t uitgangspunt van literatuur als exploratie'" (Rosenblatt); - leze n is een proces "waarbij de lezer centraal staat; via projectie, introjectie, identificatie gaat hij een transactie aan met een tekst, en 'groeit' dankzij deze 60 De Kruijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald ervaring" (Holland); - "doo r reflectie over de eigen respons op literatuur en die van anderen kan de lezer komen in de richting van het aloude ideaal TCen Uzelve'" (Holland), en - "kenni s wordt niet 'gevonden' of aangedragen door de docent, maar ontstaat door 'onderhandeling' tussen de groepsleden, leraar én leerlingen; daarbij is gelijkwaardigheid van meningen en personen essentieel; het proces van be-ïnvloeding van het individu door de groep en omgekeerd verdient aandacht" (Bleich). In de genoemde conceptprogramma's staan de persoonlijke leessmaak en per-soonsontwikkeling voor het havo centraal en voor het VWO op de eerste plaats (voor literaire theorie en historie) en komen de woorden '(persoonlijke) leeservaringen' en/of leerervaringen' in elk van de vier eind-termen binnen deze twee invalshoeken voor. Dirksen laat het niet bij deze uitgangspunten, maar geeft vervolgens aan het einde van dit deel een paar voorbeelden van (en in de noten bij deze paragraaf een aantal verwijzingen naar) lezergerichte procedures, die ook voor MVT re-levant zijn. Ook het leesdossier (als begrip door De Moor geïntroduceerd in in het begin van de jaren tachtig), dat deel uitmaakt van de eindtermen litera-tuur MVT, laat hij niet onvermeld: hij ziet in het spoor van zijn promotor het leesdossier zowel als materiaal voor de leerling zelf om zicht te krijgen op de eigen ontwikkeling als in het kader van de lange-termijntoetsing als basis voor een gesprek over deze ontwikkeling. In de toelichting van de examenprogramma's MVT wordt hetzelfde in iets andere woorden gezegd: "Het leesdossier documenteert de ontwikkeling van de lees-en reflectievaar-digheid van de kandidaten en geeft hen inzicht in hun eigen ontwikkeling" (Vakontwikkelgroep MVT, 1995, p. 23). Lespraktijk In het begin van het tweede deel wordt het pakket van 5 lessen beschreven waarin de theorieën van Rosenblatt, Purves, Bleich en Holland verwerkt zijn. Deze lessen zijn voor het onderzoek op 10 scholen voor voortgezet on-derwijs gegeven. Lesmateriaal, docentenhandleiding etc. zijn opgenomen in de bijlagen, die onmisbaar zijn om de lezergerichte aanpak die Dirksen voor-staat op waarde te kunnen schatten. Deze bijlagen (met name 1 : Teksten, 4: Handleiding bij het onderzoek, zoals uitgereikt aan de deelnemende docenten, en 5: De Evaluatieformulieren) kunnen samen met de theoretische kaders, de didactische analyses en de procedures, die hij geeft in deel 2, dienen als inspi-ratiebron voor hteratuurdocenten van welk taalgebied dan ook. Onderzoeksresultaten In deel 3 (onderzoeksresultaten) komen vooral de leerlingen en de docenten die betrokken waren bij het onderzoek aan bod. Ze staan overwegend positief tegenover de lessen en de lezergerichte aanpak daarin. Uitspraken van beide groepen verlevendigen de vele cijfers en percentages die in dit gedeelte nood-zakelijkerwijs gepresenteerd worden. 61 De Kruijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald De laatste paragraaf van dit deel is een mengeling van opvattingen van Dirk-sen over literatuuronderwijs en conclusies die hij uit zijn onderzoek trekt. Ik wil er een paar van citeren, die naar mijn idee ook voor literatuurdocenten MVT van belang zijn: "Reader response criticism past (...) uitstekend binnen de leerlinggerichte be-nadering van literatuuronderwijs (...) en sluit aan bij de door veel docenten geformuleerde behoefte aan methoden die de individuele ontplooiing van leer-lingen bevorderen"; "leerlingen vinden het erg boeiend om met elkaar te pra-ten over (hun eigen, individuele reacties op) het gelezene; ze vinden de litera-tuurles daardoor over het algemeen leuker." (p. 149) "Samengevat betekent dit alles dat de uitgangspunten van reader response cri-ticism (...) in de praktijk 'werken', dat de hoofdpunten van de theorieën van de belangrijkste reader response critics te vertalen zijn in doelstellingen die in de bier uitgewerkte lessen haalbaar blijken te zijn, waarmee een duidelijke bijdrage wordt geleverd aan de belangrijkste doelstelling van het literatuuron-derwijs, het literair competent maken van de leerling." (p. 154) Het zal duidelijk zijn dat MVT-docenten die voorstanders zijn van een leer-linggerichte, lezergerichte aanpak van literatuuronderwijs veel van hun ga-ding zullen vinden in dit boek. Ook voor docenten die zich op de hoogte wil-len stellen van reader response theorieën en de mogelijkheden hiervan voor het literatuuronderwijs MVT, bevat het boek veel wetenswaardigs. Voor sceptici ten opzichte van reader response tenslotte wil ik een laatste citaat van Dirksen ter overweging geven uit de stellingen behorend bij zijn proef-schrift: "In de discussie tussen aanhangers van de 'tekstbestuderingsmethode' en van de 'tekstervaringsmethode' wordt vaak uitgegaan van de gedachte dat het hier om twee afzonderlijke, naast elkaar bestaande activiteiten handelt. Doch zoals Holland heeft duidelijk gemaakt, is een puur cognitieve benade-ring van een tekst onmogelijk. Dat wil zeggen dat tekstbestudering niet zon-der tekstervaring kan." 2. Het oordeel van de docent Nederlands door Dorée de Kruijk Een dissertatie die met gejuich kan worden ontvangen, omdat zij beoogt een brug te slaan tussen theorie en praktijk. Het boek van Joop Dirksen eindigt met de woorden '... mag verondersteld worden dat in de 'tweede fase' van het voortgezet onderwijs, zoals die ontwikkeld gaat worden, plaats is voor deze manier om leerlingen literair competenter) te maken.' (blz. 155) Het theoretische gedeelte zou door iedereen die literatuuronderwijs geeft, moeten worden gelezen. Deze theorie zou de basis moeten vormen van alle literatuurlessen. Over de lessen die Dirksen vanuit deze theorie heeft ontwik-keld, ben ik minder eenduidig positief. De resultaten van het onderzoek heb ik niet in mijn bespreking betrokken, zij het dat de mening van de 'negatieve jongens' mijn twijfels over de lessenserie voedde. Francis Staatsen heeft 62 De Kruijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald hierboven de inhoud van het proefschrift uitgebreider beschreven. Ik zal me hier beperken tot een toelichting bij de zojuist hierboven geformuleerde me-ningen. Moeten leerlingen weten hoe leerlingen lezen Terecht geeft Dirksen zelf ook aan dat onderzoeksresultaten van interessante richtingen in de literatuurwetenschap niet per definitie kunnen dienen als in-teressante lesstof. De wetenschap kan aanwijzingen geven voor een betere didactiek en zo kan onderzoek naar lezersreacties zeer bruikbare aandachtspun-ten opleveren voor het onderwijs. Als bijvoorbeeld uit onderzoek naar voren zou komen dat lezers tegenwoordig geen waardering kunnen opbrengen voor beschrijvingen van de omgeving, zou publicatie van dit gegeven de keuze van teksten door Diepzee of individuele docenten sterk kunnen beïnvloeden. Daarmee is nog niet gezegd dat het nuttig is de resultaten van een dergelijk onderzoek naar de waardering voor tekstsoorten te verheffen tot lesstof. Waarom zouden leerlingen moeten weten hoe hoog het percentage thriller-liefhebbers is en hoe hoog het percentage liefhebbers van oude streekro-mans? Een soortgelijk probleem doet zich voor bij het nadenken over de lesstof die Dirksen centraal stelt: ik ben wel voor deze benadering als basis van litera-tuurlessen, maar een lessenserie als die van Dirksen voert me toch te ver. Moeten leerlingen weten hoe lezers zoal reageren op teksten of waarom zou-den ze zich daarmee bezig moeten houden? In eerste instantie ben ik geneigd de vraag of leerlingen dit moeten weten ontkennend te beantwoorden. Ik vind dat leerlingen van allerlei zaken op de hoogte moeten zijn: ze moeten een aantal namen kennen, zoals die van Mul-tatuli; ze moeten een aantal verhalen en gedichten kennen, zoals dat van de Reynaert of Jantje zag eens...; ze moeten een aantal stromingen kennen, zo-als de Romantiek. Maar ze hoeven niet te weten waarom sommige mensen wel van gedichten houden en anderen niet. Of dat sommige mensen lezen om nieuwe ervaringen op te doen en anderen om zichzelf te herkennen in een personage. Ik zou niet weten waarom ze dat zouden moeten weten. Maar toch... Met wezenlijke zaken bezig zijn Ik kan me wel voorstellen waarom leerlingen zich ermee bezig moeten hou-den. Als docenten en klasgenoten hun reacties serieus nemen, komt de litera-tuur een stukje dichter bij hen staan. Als ze geconfronteerd worden met an-dere reacties, zullen ze aanvoelen dat ze met wezenlijke zaken bezig zijn. En dan kan de docent hen duidelijk maken dat literatuur op zichzelf een wezen-lijke zaak is. Ze moeten het belang leren kennen van praten over literatuur en praten over hun reacties op literatuur. Daartoe moeten ze gaan beschikken over een gerichte woordenschat en over de vaardigheid eigen en andermans reacties te herkennen en te verklaren. Voor mij is het aan de orde stellen van de tekstervaring van leerlingen dus vooral een didactisch middel. Een middel om literaire, esthetische ervaring 63 De Kruijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald onder woorden te leren brengen. Maar het effect van de speurtocht naar struc-tuurkenmerken en verteltechnieken kunnen even effectieve middelen zijn. Dirksen heeft de leerlingen in les 3 duidelijk gemaakt dat ze zich identifice-ren met een persoon (de hoofdpersoon) en dat hun waardering voor andere personen daardoor sterk wordt beïnvloed. Een structuur-analytische benade-ring van het verhaal van Anna Blaman, met de nadruk op het perspectief en het effect daarvan op de beoordeling van de vriendin van de hoofdpersoon, kan dezelfde discussie oproepen en leiden tot dezelfde herwaardering bij na-dere beschouwing. Geen bewustwording van projectie of identificatie alsjeblieft Zelf verhalen schrijven en werken met verschillende structuurelementen is een ander didactisch middel om reacties van lezers te leren begrijpen. Dirksen heeft dat toegespitst op de duiding van verhaaleinden die bij een gegeven conflict werden verzonnen (les 4). Zonder aan de gekozen oplossingen psy-chologische kenmerken van de schrijvers te verbinden, zal het zoeken naar aanknopingspunten met het gegeven verhaal niet alleen kunnen leiden tot bewustwording van de persoonlijke verschillen, maar ook tot het besef dat er keuzemogelijkheden zijn en dat elke keuze een bepaald effect teweeg brengt. Ik vraag me af waarom de leerlingen zich bewust zouden moeten worden van hun projecties en identificatie. Het besef dat er verschillende reacties van ver-schillende personen op een verhaal kunnen worden verwacht, lijkt mij ge-noeg. Dat daarvoor allerlei psychologische verklaringen zijn aan te voeren zal bovenbouw-leerlingen al snel duidelijk te maken zijn. Integreer leerlingenreacties in normaal literatuuronderwijs Vanuit de leerlingen gezien lijkt het me van essentieel belang dat hun reac-ties serieus worden genomen. Daarvoor is het nodig dat hun reacties al in de onderbouw een vaste plaats krijgen bij het (jeugd)literatuuronderwijs. Daarna is het minder van belang hen te leren reacties te formuleren alswel hen niet te leren reacties achterwege te laten ten gunste van meer cognitieve en analy-tische opmerkingen. Persoonlijk reageren wordt minder hoog aangeslagen als abstraheren en structureren. Dat is niet een specifiek schoolse denkwijze van leerlingen en docenten, deze misvatting is algemeen maatschappelijk ge-accepteerd. Daardoor komt het dat ik bij het beoordelen van de lesstof van Dirksen op twee gedachten hink: de positieve dat deze gestructureerde lessen-serie een goede poging is op cognitief onderbouwde wijze het vooroordeel tegen persoonlijke reacties te bestrijden. En de negatieve dat de geformu-leerde lesdoelen te specialistisch zijn en te weinig spectaculair (de verschui-vingen in reacties van leerlingen waren ook slechts 'licht' te noemen. Dit laatste punt onderkent Dirksen zelf ook: deze aanpak moet niet beperkt blij-ven tot vijf losse lessen, maar worden geïntegreerd in het programma, (blz. 154)) Ik zou zelfs nog verder willen gaan en pleiten voor een vaste plaats voor leerlingreacties bij literatuuronderwijs, waarbij een lessenserie als die van Dirksen overbodig wordt. 64 De Kruijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald Inspireert het boek de 'traditionele' docent? Alle wegen leiden in het onderwijs naar een eindexamen, zo ook in het lite-ratuuronderwijs. En er zijn nogal wat verschillende wegen die met enthousi-asme of ongemspireerd bewandeld worden door de honderden docenten Neder-lands (en vreemde talen) die ons onderwijs rijk is. Voor welke docenten zou het proefschrift van Dirksen inspirerend en/of leerzaam kunnen zijn? Ik ga er maar even vanuit dat zonder dwang van buiten of binnen uit de school alle docenten hun jarenlang beproefde werkwijze zullen handhaven. Maar stel dat een historisch-biograiïsch georiënteerde docente zich gedwongen voelt een andere invalshoek te bezien, zou die zich dan laten inspireren door het voor-liggende proefschrift? Daartoe zal zij niet worden aangezet door haar leerlin-gen. Leerlingen zijn uit zichzelf niet geneigd te vragen om een aanpak waarin affectieve reacties een rol spelen. Aan de andere kant lezen ze ook lie-ver geen oudere teksten en zijn ze nauwelijks geïnteresseerd in de geschiede-nis van landen of kunsten. Maar toch levert de traditionele historische bena-dering wel schools gewaardeerde kennis op (het is moeilijk en dus goed voor je, je leert er echt iets van). Voorkeur voor thematisch-historische benadering Een meer thematisch-historische benadering, zoals die ook beschreven is in het literatuurdidactiekboek van Cor Geljon, biedt de beproefde schoolse ken-nis en boeit leerlingen tegelijkertijd meer, doordat het thema ook op hen persoonlijk toepasbaar is. Een voorbeeld daarvan is de behandeling van teksten uit verschillende tijden vanuit de vraag hoe je kritiek op gezagsdra-gers vorm kunt geven zonder zelf als schrijver te veel risico te lopen. Daar-bij kunnen aan de orde komen: de Reynaert, geuzenliederen, Max Havelaar en de Mandarijnen of het Gruis van Hermans. Ook als de docent niet expli-ciet ruimte maakt voor aanvullingen en persoonlijke reacties van leerlingen op grond van hun eigen ervaringen met gezagsdragers (in groter of kleiner verband), zullen leerlingen meer betrokkenheid voelen en tonen in thema-tisch opgezette lessen dan in chronologisch geordende. Ook de golfbeweging in aandacht voor en accent op verstand of gevoel lokt nieuwsgierige vragen bij leerlingen uit. Wat zijn we zelf en in welke golf-beweging bevinden we ons? In dit kader kunnen ook heel verschillende teksten de revue passeren, terwijl de persoonlijke betrokkenheid van de leer-lingen wordt gestimuleerd. Docenten die gewend zijn literatuur tamelijk afstandelijk, gericht op feiten-kennis, of geordend in wetenschappelijk verantwoorde schema's te behande-len, zullen zich niet snel laten inspireren door de meer psychologische leer-linggerichte benadering van Dirksen. De thematisch-historische benadering is voor hen beter toegankelijk en hanteerbaar. Maar ... als ze zich, door wat voor omstandigheden dan ook, gedwongen voelen lezersreacties uit te lokken en ruimte te bieden, dan kan de gestructureerde lessenserie van Dirksen voor hen een veelbelovend startpunt zijn. 65 De Kruijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald Een bijdrage voor het Leerhuis in de Tweede Fase Voor docenten die leerlingreacties bewust en systematisch een plaats geven in hun literatuuronderwijs is het proefschrift van Dirksen een feest der her-kenning. Standpunten van de 'grondleggers' van deze benadering worden in een kader geplaatst, beschreven en vergeleken. Bovendien zijn de lessen gede-tailleerd beschreven, waardoor gebruik ten eigen bate tot de mogelijkheden gaat behoren. Docenten die juist de systematiek in hun aanpak missen, vin-den hier een lessenserie die bruikbaar is, en daarnaast ook het nodige achter-grondmateriaal om vaker en systematischer met leerlingenreacties te werken. In het rapport van de Vak-Ontwikkei-Groep Nederlands wordt als belangrijke doelstelling van het literatuuronderwijs genoemd de ontwikkeling en be-wustwording van de eigen literaire smaak. De vorm die daarvoor is gekozen is het leesdossier "waarin de eigen perceptie en waardering van de literaire tekst het uitgangspunt van de reflectie wordt." (blz. 2) Ook in de nadere uitwerking van de voorstellen krijgt de leeservaring een plaats, naast literatuurgeschiedenis en literaire begrippen. Dat gebeurt in twee van de zes eindtermen die genoemd worden onder het leesdossier 4. De kandidaat kan zijn eigen persoonlijke leeservaring beschrijven, verdie-pen en evalueren, 5. De kandidaat kan de eigen literaire smaakontwikkeling beschrijven en eva-lueren in een leesautobiografie en een afsluitend balansverslag. Aangezien het literatuuronderwijs in een schoolexamen wordt afgesloten, kan elke docent eigen criteria en accenten leggen. Het zal dus vooral van na-scholing en vernieuwing van leerboeken afhangen of de leeservaring die ba-sisplaats krijgt die haar toekomt Buiten lessen en docenten om zullen leer-lingen heus praten over boeken die ze lezen. Maar alleen als persoonlijke re-acties een plaats krijgen in de lessen, zal het lukken om de leescultuur tot een vanzelfsprekend element binnen de leerlingcultuur te laten uitgroeien. Een ander aspect van het leerhuis is het zelfstandig leren. Uitgekiende op-drachten, waarbij verschillende leeservaringen gebruikt, verwerkt of vergele-ken moeten worden, kunnen juist bij het zelfstandig leren een plaats krijgen, omdat eenduidige antwoorden zich bij een taal niet lenen voor grotere eenhe-den lesstof. Hiervoor biedt het proefschrift van Dirksen een uitstekend uit-gangspunt. Het toont een mogelijke aanpak om in het kader van zelfstandig leren groepsopdrachten te formuleren waarmee leerlingen gedwongen worden veel verschillende teksten te lezen en daar met anderen over te praten. Al met al mogen we blij zijn met het proefschrift van Joop Dirksen: het is bruikbaar in de praktijk, het dwingt ruimte en aandacht voor tekstervaring af in de literatuurdidaktiek. Maar helaas preekt Dirksen voor eigen parochie, tenzij nascholing en educatieve uitgeverijen zijn ideeën in de naaste toe-komst tot de hunne zullen maken. 66 De Kruijk & Staatsen, De opvattingen van Bleich en Holland vertaald literatuur - J . Dirksen, Lezers, literatuur en literatuurlessen. Reader response criticism in de literatuurlessen Nederlands. Diss. KU Nijmegen, 1995. Het proefschrift is te be-stellen bij de auteur Koning Markweg 27, 5625 EX Eindhoven. - T.J.M , van El, Th.J.M.N Buis De praktijk van het onderwijs moderne vreemde talen in de bovenbouw havo/vwo (Nijmegen 1987) - Levende Talen nr. 495. Themanummer beoordeling literatuurmethoden (1994) - Vakontwikkelgroe p Moderne Vreemde Talen Concept Examenprogramma's Moderne Vreemde Talen havo/vwo t.b.v. de veldraadpleging (1995) 67 Francien Simons Literaire vorming in de centra Een overzicht van het buitenschoolse cursusaanbod literaire vorming in centra voor kunstzinnige vorming, 1994-1995. Literatuurlessen op school, stelopdrachten en het voordragen van eigen werk, dat zijn allemaal vertrouwde elementen uit het talenonderwijs. Er bestaat ech-ter nog een circuit waarin geschreven, gelezen en voorgedragen wordt; dat van de centra voor kunstzinnige vonning, leeskringen en literaire cafés. Over leeskringen is de laatste tijd het een en ander verschenen, alhoewel er nog steeds weinig zicht is op het aantal kringen dat actief is. Literaire cafés opere-ren veelal op zelfstandige basis. Duidelijke informatie over wat er op het ge-bied van literaire vorming in de centra voor kunstzinnige vorming gebeurt, is er nauwelijks. Om die reden heb ik in opdracht van het LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie, een onderzoek gedaan naar het buitenschoolse cursusaanbod literaire vonning. Het huidige literatuuronderwijs, dat behoef ik nauwelijks aan te geven, heeft als doelstelling leerlingen literair competent te maken, dat wil zeggen, het probeert geïnformeerde en kritische lezers van hen te maken. Helaas heeft niet iedereen deze vorm van literatuuronderwijs mogen gemeten. Eenvoudigweg omdat veel ouderen in een heel andere tijd voortgezet onderwijs volgden. Sommigen hebben bovendien misschien zo'n hekel gekregen aan het ver-plicht lezen voor de lijst dat zij lange tijd niets met literatuur of het zelf schrijven van verhalen te maken wilden hebben. De afdelingen literaire vor-ming van de centra voor kunstzinnige vorming springen hier op in. In een bijlage van de Letterennota 1988 wordt literaire vorming officieel er-kend als zesde discipline van de kunstzinnige vorming. Net als de vijf andere disciplines ontleent zij haar doelstellingen en werkvormen aan de kunsten, de professionele letteren dus. Literaire vorming kent zodoende actieve schrijf-, dicht- en voordrachtcursussen, maar ook receptieve leescursussen zoals lees-kringen en literatuurbeschouwende cursussen en in dat laatste lijkt ze, zoals Coba Fokkema onlangs heeft laten zien1, weer op het reguliere literatuuron-derwijs. Een enorme ontwikkeling In de zeven jaar sinds haar officiële erkenning in 1988 als zesde discipline van de kunstzinnige vorming heeft de literaire vorming een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Waren er voorheen vooral taaldrukwerkplaatsen en een enkele cursus in een creativiteitscentrum, in 1995 bieden 51 centra voor kunstzin-nige vorming (CKV) minstens één cursus literaire vorming aan. Afgezien van de literaire activiteiten in het onderwijs, de literatuur- en schrijfprojecten (inclusief deskundige begeleiding) die de steunfuncties aanbieden en het taal- 1 Coba Fokkema, Literaire vorming binnen en buiten het onderwijs. Een vergelijking. Doet. scr. K.U. Nijmegen, juni 1995. 68 Simons, Literaire vorming in de centra drukken in de taaldrukwerkplaatsen, is er nog een breed scala aan cursussen te bespeuren in het land van de CKV's: schrijfcursussen in diverse genres, litera-tuurbeschouwende cursussen, leeskringen of schrijfwedstrijden speciaal voor jongeren. Sommige centra voor kunstzinnige vorming zagen al eerder een taak wegge-legd voor literaire vorming. Op die plaatsen zijn naast basiscursussen al ver-bijzonderingen waar te nemen: vervolgcursussen, genrecursussen, drama-schrijven en non-fictieschrijven. Een inventarisatie In het kader van de studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de KU Nijme-gen heb ik, als onderdeel van mijn stage bij de afdeling literaire vorming van het LOKV, een inventarisatie gemaakt van het buitenschoolse cursusaanbod literaire vorming in het seizoen 1994-1995. Al in het seizoen 1992-1993 hield de inspectie Kunstzinnige Vorming / Amateuristische Kunstbeoefening een eerste aanbodinventarisatie. Het aantal cursussen dat doorgang vond, bleef hierin buiten beschouwing. Wel was in deze inventarisatie een vergelijking tussen de cursusprijzen van de diverse centra opgenomen. Met de inventarisa-tie van 1994-1995 is nu een overzicht verkregen van het aantal en het soort cursussen die door de CKV's worden aangeboden. Van een gestandaardiseerd aanbod bleek geen sprake te zijn. Elk centrum heeft zijn eigen soort cursus met zijn eigen benaming. Zo biedt de SKV Amsterdam een cursus Probeer je pen en laatje stem horen' aan, 't Koorenhuis in Den Haag een cursus 'Verha-len voor kinderen' en wordt in Utrecht een workshop Woord en beeld' aange-boden. Een cursus aanbieden wil echter niet meteen zeggen dat de cursus er ook komt. Als er te weinig deelnemers zijn, gaat hij niet door. Een inventarisatie van het aantal cursussen dat daadwerkelijk van start is gegaan, werd dan ook wenselijk geacht. Daarmee is het beeld van wat er echt gebeurt op het gebied van de buitenschoolse literaire vorming scherp, worden tendensen zichtbaar en kunnen voorzichtig aanbevelingen worden geformuleerd over de verdere aan-pak van de literaire vorming in de centra. In de inventarisatie is het vakgebied, het genre, de titel, de doelgroep, de cur-susvorm en het aantal bijeenkomsten opgenomen. Het vakgebied is ingedeeld in schrijven, lezen/literatuurbeschouwen en voorlezen/vertellen/voordragen. De genre-indeling voor de schrijfcursussen heb ik overgenomen uit het Raam-leerplan Literair schrijven (1994) en bestaat uit proza, poëzie, drama en non-fïctie. De indeling in genres wordt bemoeilijkt door de diversiteit in titels, va-riërend van 'Creatief schrijven' tot 'Verlangen naar het grote verhaal', van 'Schrijven' tot 'Rondje taal totaal'. Om die reden heb ik een extra categorie aangebracht, de Introductiecursus proza/poëzie'. Hieronder vallen alle cursus-sen die zich op beide genres richten; het zijn veelal oriëntatiecursussen. 2 2 De benodigde gegevens zijn verkregen door telefonische gesprekken met de coördinator van de afdeling literaire vorming, de directeur van een CKV, of een medewerker van de cursusadministratie. Hun werd gevraagd hoe vaak de cursus in 69 Simons, Literaire vorming in de centra Het totaalaanbod literaire vorming bestond uit 249 cursussen, voor het me-rendeel met een actief karakter leren schrijven in allerlei variaties. Zo werd er 'Creatief schrijven'. Taaiexpressie' of 'Gedichten schrijven' aangeboden. De cursussen richtten zich voor 95% op een algemene doelgroep. Slechts een en-kele keer werd er speciaal voor ouderen, opvoeders, kinderen of jongeren een activiteit georganiseerd. Indeling van het aanbod 1994-1995 De 249 cursussen die de eenenvijftig centra voor kunstzinnige vorming in het seizoen 1994-1995 hebben geboden op het terrein van de literaire vorming zijn schrijfcursussen, lees- en literatuurcursussen en voordracht / voorlees / vertelcursussen. De schrijfcursussen kenden een grote variatie; proza, poëzie, introductie proza/poëzie-, drama- en non-ficueschrijven. Binnen het totaalaanbod van alle centra nemen de SKVR-Schrijversschool in Rotterdam, de Utrechtse Schrijversschool en 't Koorenhuis in Den Haag een bijzondere plaats in. Zij zorgen tezamen al bijna voor de helft van het aanbod. Opvallend is het minimale aanbod in toch ook grote steden als Amsterdam, Tilburg en Maastricht. Een verklaring hiervoor is niet eenvoudig te geven. Verder onderzoek is noodzakelijk. Schrijfcursussen De tweehonderd schrijfcursussen kenmerken zich door de breedte en diepte van het aanbod. Breedte in de zin van verschillende genres, diepte in de vorm van diverse opeenvolgende niveaus. De meest voorkomende naam van een cursus proza is 'Korte verhalen schrijven'. Echter ook autobiografisch schrijven en het reisverhaal bijvoorbeeld vallen onder dit genre. Poëzie bevat naast het schrijven van gedichten ook liedtekstschrijven. Onder drama vallen de cursus-sen 'Scenarioschrijven', Toneelschrijven' en 'Cabaretteksten schrijven'. Non-fictie behelst de cursussen 'Journalistiek' en 'Column schrijven'. Lezen/literatuurbeschouwen Receptieve cursussen literatuur zijn (nog) bescheiden in aantal: 18 cursussen variërend van Europese literatuur tot poëzie van Anna Enquist. Daarnaast werd 10 keer een cursus in de vorm van een leeskring georganiseerd. Vijf cen-tra bieden één of meer lezingencycli aan. Met name de Schrijversdiners over Wereldliteratuur in Rotterdam zijn een succes. Lezingen worden soms in sa-menwerking met scholen georganiseerd. In de lessen Nederlands besteedt de docent aandacht aan de schrijver die de lezing zal geven, waardoor jongeren meer betrokken raken bij de activiteiten van een CKV. Voordracht/voorlezen/vertellen Het cursusaanbod voordracht, voorlezen en vertellen is nog beperkt. Slechts het seizoen werd aangeboden, of de cursus van start was gegaan en zo ja, met hoeveel deelnemers. De meesten gaven daarnaast een toelichting op de cijfers, of vertelden de plannen voor komend seizoen. 70 Simons, Literaire vorming in de centra 14 cursussen werden aangeboden. Hier zijn echter niet de workshops bij gere-kend, die ook aandacht besteden aan het voordrachtelement. Omdat de nadruk bij deze workshops op het schrijven ligt, heb ik ze ondergebracht bij de schrijf cursussen. Cursusduur De meeste cursussen duren 10 tot 12 weken. Naast enkele centra die alleen jaarcursussen aanbieden, zijn er steeds meer centra die dit jaar workshops van één of twee dagen organiseerden. Soms was dit een extra activiteit, soms ook een introductieles voor een cursus die in het volgend seizoen in het reguliere programma was opgenomen. 2. Cursussen die zijn doorgegaan De inventarisatie toont aan dat 54% van aangeboden cursussen literaire vor-ming daadwerkelijk van start is gegaan. Dit percentage wordt grotendeels be-paald door de schrijfcursussen, die het merendeel van het aanbod vormden: van de 200 schrijfcursussen kon 53% doorgaan. In onderstaand schema is het resultaat te zien van alle cursussen die in het seizoen 1994-1995 werden aangeboden. Categorie Totaal aanbod Gestart Uitgevoerd in % Prozaschrijven 102 57 56 Poëzieschrijven 24 12 50 Introductie proza /poëzie 35 22 63 Dramaschrijven 25 5 20 Non-fictie 14 9 64 Lezen/literatuur beschouwen 35 23 64 Voorlezen/voor-dracht/vertellen 14 6 43 Opvallend is het lage aantal cursussen dramaschrijven dat op voldoende be-langstelling kon rekenen. Vier van de vijf gestarte cursussen waren cursussen 'Cabaretteksten schrijven'. Van de eenentwintig toneel-en scenario- schrijfcur-sussen konden er slechts twee doorgaan. Het non-fictie schrijven kon daaren-tegen op veel belangstelling rekenen. De belangstelling voor een cursus 'Literatuur lezen' was groot, tien van de 71 Simons, literaire vorming in de centra achttien keer ging een cursus door. Van de tien leeskringen startten er zes. Opvallend is dat vijf van deze leeskringen dezelfde docent hebben en dat zij alle in Gelderland plaatsvinden. De leeskring 'Grasduinen in Letterland' draait daar al enkele jaren op diverse plaatsen. Opvallend is ook het grote aantal deernemers van een poëziecursus in Weert. Waar in grote steden cursussen "Moderne Nederlandse literatuur', "Erotiek in literatuur1, 'Jeugdliteratuur' of 'Ouders en kinderen' niet doorgaan, schrijven in Weert twaalf mensen zich in voor de cursus 'Poëzie van Anna Enquist'. Het blijkt een vaste groep cursisten te zijn. Cursussen voordracht en vertellen kennen een gering aanbod en een gering percentage dat kan starten. Vijf keer gaat een cursus 'Vertellen' door, één keer een cursus 'Voordracht'. Voorlezen trekt weinig belangstelling. 3. Tendenzen Literaire vorming buiten het onderwijs is in opmars. Eenderde van de centra voor kunstzinnige vorming in Nederland heeft literaire vorming inmiddels in het aanbod opgenomen. Wel is het dikwijls de laatste discipline die eraan is toegevoegd waardoor geld, tijd en menskracht nog te vaak ontbreken om een volwaardig aanbod te creëren. Literaire vorming heeft daarom ook nog lang niet haar hoogtepunt bereikt. Het succes van de SKVR- Schrijversschcol, de poëziecursussen in Weert of van de onlangs gestarte Schrijversschool Arnhem toont aan dat er een potentiële doelgroep voor literaire vorming is en dat ini-tiatieven op dit terrein worden gewaardeerd. Schrijversscholen Schrijven maakt vooralsnog het grootste deel uit van het totaalaanbod. Een tendens is om een totaalpakket van schrijfcursussen aan te bieden onder de noemer 'Schrijversschool'. De herkenbaarheid van het aanbod is hiervoor een van de belangrijkste argumenten. Zo zijn in Groningen, Harderwijk en Nij-megen in september 1995 Schrijversscholen gestart. Deze 'scholen' bieden naast oriëntatiecursussen ook vervolgcursussen op verschillende niveaus en specialisaties naar genre aan. Cursisten kunnen op die manier een traject door-lopen waarop ze zich de vaardigheid van het schrijven eigen kunnen maken. Workshops Veel centra organiseerden in het seizoen 1994-1995 voor het eerst een workshop. De duur van de workshops varieerde tussen één dag of twee opeen-volgende dagen, meestal in een weekend. Ongeveer de helft van het aanbod ging daadwerkelijk van start. Dat was beduidend minder dan werd verwacht, maar misschien moet het idee eerst meer bekendheid krijgen. De achterlig-gende gedachte van een workshop is dat meer mensen zullen deelnemen aan een korte activiteit dan aan een cursus die een halfjaar of langer duurt. Daar-naast kunnen korte prikkels, want dat zijn workshops, mensen nieuwsgierig maken naar een cursus die dieper op het onderwerp ingaat. Het zal nog moe-ten blijken of dit daadwerkelijk het geval is. 72 Simons, Literaire vorming in de centra Non-fictie Journalistiek schrijven bbjkt een gewilde vaardigheid te zijn. Opmerkelijk is de grote belangstelling voor de cursus '(Radio)column schrijven' van de SKVR-Schrij versschool Rotterdam. In deze cursus worden niet alleen schrijf-en stijltechnieken van het genre behandeld, maar krijgen ook voorleestechnie-ken en stemgebruik de benodigde aandacht. De in de cursus geschreven co-lumns worden in programma's van lokale radiostations voorgelezen. Van te voren zijn daartoe afspraken gemaakt over het tijdstip van de uitzending en de afname van het aantal columns. De radiostations bepalen ook -onder voorbe-houd- de thema's. Het persoonlijke karakter van een column, de compacte vorm, de gelegenheid tot publikatie of vertoning en de kwaliteit en gedreven-heid van de docent blijken de succesfactoren van deze cursus te zijn. Reflectieve cursussen en leeskringen Het loont om een cursus 'Moderne literatuur' of een leeskring te organiseren. Specifieke themacursussen blijken echter moeilijker van start te kunnen gaan. De belangstelling voor literatuurbeschouwen blijkt tevens uit de diverse al-gemene kunstbeschouwende cursussen, waarin naast literatuur ook andere kunstdisciplines worden behandeld. Buiten de door de centra voor kunstzin-nige vorming georganiseerde leeskringen zijn er in Nederland veel particuliere leeskringen actief. Blijkbaar ligt er op dit terrein een duidelijke behoefte. Deelnemersaantallen De deelnemersaantallen wisselen sterk per centrum. Soms gaat een cursus met zes deelnemers toch van start, waar elders een minimale bezetting van acht cursisten nodig is om de kosten voor het CKV dekkend te maken. 'Wei-nig belangstelling is nog altijd beter dan geen belangstelling' lijkt de gedachte hierachter te zijn. Bij cursussen met weinig deelnemers zijn het vaak de deel-nemers zelf die nog enkele mensen weten te vinden zodat een cursus alsnog door kan gaan. 4. Mogelijke oorzaken Naar de oorzaken voor te weinig deelnemers om een cursus door te kunnen la-ten gaan, kan slechts gegist worden. Een landelijk onderzoek naar de behoefte en interesse voor cursussen literaire vorming laat op zich wachten. Ook ge-gevens over de doelgroep en hoe die te bereiken is, ontbreken. Is het de aard van de discipline, de prijs van de cursus, de angst voor het leren schrijven, de onbekendheid van het aanbod? Hierover zijn geen gegevens bekend. Sommige centra kunnen wel een vermoeden uitspreken waarom er weinig belangstelling is voor bepaalde cursussen. Het succes van een cursus is soms moeilijk te verklaren. Cursusevaluaties zouden hier mogelijk inzicht in kunnen geven. Misschien overheerst nog teveel de gedachte "schrijven is niet te leren". Dit lijkt vooral op te gaan voor het schrijven van poëzie. 'Creatief schrijven' klinkt meer vrijblijvend en lijkt minder pretentieus. Dat cursussen als 'Auto-biografisch schrijven' of 'Scenarioschrijven' niet door gaan, kan te maken 73 Simons, Literaire vorming in de centra hebben met het feit dat zij bedoeld zijn voor specifieke doelgroepen. Geïnte-resseerden in schrijfcursussen zijn met berichten in de regionale pers of in de programmabrochure te bereiken. Een gespecialiseerd publiek moet veel ge-richter benaderd worden; dat glipt tussen de officiële kanalen door. Een ge-richte werving is van groot belang voor een minder bekende discipline als li-teraire vorming, maar lang niet elk centrum doet dit De samenstelling van het cursusaanbodkm ook van invloed zijn op de deel-nemersaantallen. Als een cursist eenmaal een schrijf- of een leescursus volgt, wil hij/zij vaak verder leren in een vervolgcursus of een cursus rond een spe-cifiek genre. Soms is ook de duur van een cursus van invloed op het aantal inschrijvingen. Jaarcursussen vindt men vaak te lang. Men wil of kan zich niet voor een lange periode vastleggen, ook financieel gezien niet. Men schrijft zich liever alsnog in voor een vervolgcursus in het tweede semester. De docent zal dikwijls een motivatie zijn voor het wel of niet inschrijven voor een cursus. De deskundigheid, het enthousiasme, de didactische en de agogische kwaliteiten van een docent zijn van doorslaggevend belang voor het slagen van een cursus. Soms komt het voor dat een nieuwe docent een cursus overneemt met als gevolg dat de inschrijvingen achterblijven. Dit is erg ver-velend voor het Centrum en voor de docent. Een docent kan echter ook be-lemmerend werken; hij kan nieuwe ontwikkelingen tegenhouden door vast te houden aan zijn eigen methode van lesgeven. De verhoudingen tussen literaire instellingen, organisaties en een CKV in een regio kunnen sterk van invloed zijn op het starten van een cursus, zowel in positieve als in negatieve zin. Alles valt of staat met goede afspraken. Als twee instellingen in een kleine regio tegelijkertijd schrijfcursussen aanbieden betekent dit vaak een splitsing van de doelgroep. Door programma's op elkaar af te stemmen of door een duidelijke taakverdeling in het organiseren van het soort activiteiten kunnen literaire instellingen en CKV's elkaar steunen in plaats van in eikaars vaarwater te zitten. Zo kan continuïteit in het literaire aanbod van een regio ontstaan en kan een grotere groep geïnteresseerden wor-den gecreëerd. De accommodatie speelt ook mee in de beslissing van potentiële deelnemers. Soms is er geen geschikte ruimte voor een schrijfcursus beschikbaar in een CKV. Als vooraf bekend is dat in de ruimte naast het schrijflokaal percussie of Afrikaanse dans wordt gegeven, kan mensen dit ervan weerhouden de cur-sus te gaan volgen. De cursusprijzen zijn niet in de inventarisatie opgenomen. Achteraf gezien blijkt dit een gemis, want de cursusprijs lijkt namelijk een mogelijke factor te zijn voor deelname aan een cursus. 5. Aanbevelingen Zolang er geen onderzoeksresultaten over de doelgroep en over oorzaken voor het niet van start kunnen gaan van cursussen bekend zijn, moeten we afgaan op de meningen van de docenten, coördinatoren en directeuren van de diverse centra. Vele krachten kunnen het doorgaan van een cursus beïnvloeden. Welke middelen staan een centrum voor kunstzinnige vorming nu ter beschikking in 74 Simons, Literaire vorming in de centra het werven van cursisten en daarmee het laten starten van cursussen literaire vorming? Publiciteit Een goed publiciteitsbeleid of wervingsplan is één van de belangrijkste mid-delen voor het bereiken van potentiële cursisten. Nog te vaak raken cursisten te laat op de hoogte van het bestaan van een cursus. Het cursusaanbod lite-raire vorming is meestal in de algemene programmabrochure van een CKV opgenomen. Dit betekent dat alle mensen die geïnteresseerd zijn in cursussen van het Centrum het aanbod literaire vorming te zien krijgen. De brochures hebben een groot bereik als zij verspreid worden op plaatsen waar veel in cul-tuur geïnteresseerden komen. Sommige centra verspreiden aparte folders voor het aanbod literaire vorming. Het krijgt op die manier extra aandacht en er is in de folders meer plaats voor achtergrondinformatie over de cursus en de do-cent. De folders worden vooral verspreid in bibliotheken, culturele instellin-gen, boekhandels en op scholen. In het wervingsplan zijn de diverse verspreidingsvormen opgenomen. Deze variëren van direct-mailing, berichten in de lokale en regionale pers, open da-gen, informatie-avonden en proeflessen tot een levendig mond-tot-mond cir-cuit. Divers aanbod Veel cursisten volgen graag meerdere cursussen. Een aanbod van cursussen op verschillende niveaus is dan ook wenselijk. Soms is vernieuwing van het aanbod noodzakelijk als blijkt dat de meeste cursisten 'uitgeleerd' zijn in een bepaald genre. Vervolgcursussen en themaworkshops, literaire lezingen of een publicatiemiddel zijn middelen om cursisten en oud-cursisten betrokken te houden bij het CKV. De SKVR in Rotterdam heeft hiervoor de Schrijvers-krant en het Schrijversschool Café opgezet. In de Schnjverskrant, die vier keer per jaar verschijnt, kunnen cursisten en oud-cursisten teksten en verhalen publiceren. De krant wordt aan alle cursisten van de SKVR-Schrijversschool gestuurd en is ook bij de boekhandel te koop. In de bijeenkomsten van het Schrijversschool Café komen mensen uit het 'schrijversvak' aan het woord: uitgevers, auteurs, illustratoren enz. Het organiseren van workshops, excur-sies of festivals zijn ook methoden om oud-cursisten weer bij het CKV te be-trekken. Publikatie/presentatiemogelijkheid Bij de cursus '(Radio)column schrijven' bleek welke invloed de verbinding van een publicatiemedium had op het aantal inschrijvingen. Dit kan ook voor andere cursussen gelden. Een bundeling van de verhalen en gedichten die ge-schreven zijn in de cursus, een open podium of voordrachten op een open dag zijn enkele andere mogelijkheden. Coördinatie Een centrum voor kunstzinnige vorming is meestal niet de enige instelling in 75 Simons, Literaire vorming in de centra een regio die culturele activiteiten organiseert. Programma-afstemming met andere organisaties is dan ook van groot belang, maar ook de uitwisseling van kennis en ervaring kan nuttig zijn, waarbij een CKV initiërend en onder-steunend bij kan opereren. De rol van het centrum voor kunstzinnige vorming is eveneens om een an-dere reden van belang. Voor een bloeiende afdeling literaire vorming zijn en-thousiasme en stimulerende factoren nodig. Een stafdocent of een begeesterde medewerker die nieuwe cursusinhouden samenstelt en die anderen weet warm te maken voor het geven van of het deelnemen aan een cursus is hiervoor het beste uitgangspunt. Uit de inventarisatie blijkt dat centra die literaire vorming al langer in hun aanbod hebben opgenomen meestal over een stafdocent lite-raire vorming beschikken en/of een directie hebben die literaire vorming een warm hart toedraagt. Die centra zijn dikwijls de eerste die experimenteren met nieuwe cursussen of genres. Naast creativiteit in benaming van cursussen ontwikkelen zich op die manier ook geheel nieuwe cursussen, zoals 'Schrij-ven op locatie' of 'Reisverhalen schrijven'. Ten slotte Het aanbod literaire vorming in centra voor kunstzinnige vorming is groei-ende. Nieuwe initiatieven worden ontwikkeld en ook met publiciteit wordt creatief omgesprongen. Binnen het totaalaanbod vormen de schrijfcursussen de meerderheid. Proza en poëzieschrijven kunnen op grote belangstelling re-kenen. Cursussen non-fïctieschrijven en literatuurbeschouwen trekken naar verhouding de meeste belangstelling, cursussen dramaschrijven het minst. De belangrijkste tendens is dat steeds meer centra een totaalpakket literaire vorming gaan aanbieden onder de noemer Schrijversschool. Naast oriëntatie-cursussen schrijven worden steeds meer vervolg- en specialisatiecursussen aangeboden en neemt de belangstelling voor receptieve cursussen steeds meer toe. Uit het succes van de afdelingen literaire vorming van sommige centra blijkt dat een in literaire vorming geïnteresseerde directeur en enthousiaste docenten van groot belang zijn voor het van de grond krijgen en uitgroeien van een af-deling literaire vorming. Literaire vorming zou binnen een Centrum voor Kunstzinnige Vorming de aandacht en de middelen moeten krijgen die het verdient. Dan kan de literaire vorming uitgroeien tot een volwaardige discipline en kan zij een rol spelen in het creëren van een goed literair-cultureel klimaat in de regio. De 'Inventarisatie cursusaanbod literaire vorming 1994-1995' is verkrijgbaar bij het LOKV, Nederlands Instituut voor Kunsteducatie. Postbus 805, 3500 AV Utrecht. Tel 030-2332328. Meer informatie bij Pieter Quelle. Het Raamleerplan Literair Schrijven is verkrijgbaar bij Stichting LIFT, He-rengracht 418, 1017 BZ Amsterdam. Tel 020-6254141. 76 Jean Verrier Het vraagstuk van het personage III Met wie heeft de lezer te doen? In Tsjip 4/3+4 en Tsjip 5/2 plaatsten wij het eerste en tweede hoofdstuk van de studie Les débuts de roman van Jean Verrier. Deze betroffen de zogenaamde paratekst' - alles watje over een boek hoort, vermoedt of weet vóór je het boek opendoet - en de eerste bladzijden van het 'voorwerk1. Die bladzijden geven de lezer aan in en op welke tijd een roman speelt. Verrier gaat aan de hand van concrete boeken uitvoerig in op tal van mogelijkheden. Hetzelfde doet hij in deze aflevering: hij geeft aan hoe een personage zich aan de lezer aanbiedt. De vertaling is wederom van Henriette Lieber-Bossinade en Véronique Driedonks, de tekstbewerking van Wam de Moor. De "klassieke" romanschrijver (uit de XlXe eeuw) neemt zijn hypothetische lezer mee terwijl hij zijn verhaal grift in de Historie en de wegen aangeeft die de wereld die iedereen kent verbinden met de wereld van de fictie. Dit alles om zijn lezer ertoe te brengen de "ander" te ontmoeten, het romanpersonage op wie de romanschrijver zichzelf min of meer geprojecteerd heeft en met wie de lezer zich in meerdere of mindere mate zal identificeren. Het personage is voor Robbe-Grillet een achterhaald begrip (Pour un Roman nouveau, "Idées-Gallimard", bladzijde 31), maar vindt nog aftrek bij de meerderheid van onze tijdgenoten en waar hij dreigt te verdwijnen, of liever gezegd zich te transformeren in de Nouveau Roman , komt hij in de "klassieke" roman nog sterk naar voren. Het zijn deze verschillende kenmerken die we eerst gaan bestuderen. Daarna gaan we de kwestie van het personage onderscheiden van het vraagstuk over persoon en onderwerp waardoor de boodschap uitgedragen wordt 1 He t personage 1.1 De manier van aanduiden Allereerst gaan we bestuderen op welke manier de personages in het begin van romans worden aangeduid: familienaam, voornaam, bijnaam, functie, enzovoorts. Het corpus van de incipits (= aanvangspassages) uit de Rougon- Macquart - reeks biedt een grote verscheidenheid aan gevallen. Uit de incipits van de Rougon-Macquart halen we vijf familienamen: Lantier (7), Chantreau (12), Roubaud (17), Saccard, Champeaux (18), die allen naar mannen verwijzen, maar we mogen de namen in de titels niet vergeten: Mouret (5), Eugène Rougon (6), Pascal (20), allen vergezeld van een titel: Abt, Excellentie, Doctor, die eveneens steeds naar mannen verwijzen. We 77 Verrier, Het vraagstuk van de persoon moeten ook de overkoepelende titel niet vergeten: Rougon-Macquart (die in 1 opnieuw wordt genoemd). We merken op dat de drie familienamen Chantreau, Roubaud, Champreaux op elkaar rijmen en een tegenstelling vormen met de familienaam Saccard (die rijmt op Macquart). In vijf van de twintig indpits is het eerste woord een voornaam: Désirée (4), Gervaise (7), Denise (11), Claude (14), Jean (15), dus drie voornamen van vrouwen tegen twee voornamen van mannen (maar we kunnen er nog Octave aan toevoegen [10]). En niet te vergeten de titels: Nana (9). Men vindt ook een bijnaam: la Teuse(5) en een functie (of titel, of "rol"): de President (6). Een enkele keer wordt het personage aangeduid door een man (13) en één keer door het onbepaalde voornaamwoord men (1). In het begin van veel romans uit de XlXe eeuw wordt het personage aangeduid door de omschrijving een man (in zeldzamer gevallen een wouw): Tegen het einde van de maand October van verleden jaar trad een jongeman het Palais Royal binnen (...) La Peau de chagrin, Balzac. Pas een zestigtal bladzijden verder ontmoet hij een vriend en wordt hij door deze aangesproken: Hé, daar hebben we Raphaël! Pas dan en op deze manier verneemt de lezer de voornaam van de hoofdpersoon van de roman, die tot dan toe slechts de jongeman, de jonge ongelovige, de onbekende enz. was. Vanaf dit moment duidt de verteller het personage aan met zijn voornaam. We moeten op een andere ontmoeting wachten, vijftien bladzijden verder, om de familienaam van Raphaël te vernemen: de Valentin. De vierde alinea van L'Education sentimentale (Flaubert) begint aldus: Een langharige jongeman van achttien jaar met een album onder zijn arm (...) en de volgende alinea begint met: De heer Frédéric Moreau die net zijn eindexamen had gehaald (...) zonder dat iets in de fictie deze nadere informatie rechtvaardigt, daar de naam en voornaam van het personage direct door de verteller worden gegeven. Het willekeurige van deze plotselinge onthulling van de naam van het personage is nog veel opvallender in de formuleringen die men op de vierde bladzijde van For whom the bell tolls (Hemingway) aantreft: De jonge man die Robert Jordan heette had erge honger en was onrustig. In het voorbijgaan merken we op dat in deze laatste roman, evenals in het begin van La Peau de chagrin, de jonge man tegenover een oude man is geplaatst. Een opdracht Vijf van de zeven romans van De Maupassant geven meteen in de incipit de naam van het personage: Jeanne (Une Vie), Georges Duroy (Bel Ami), Vader Roland (Pierre et Jean), Meneer Patissot (Les Dimanches d'un bourgeois de Paris), Massival (Notre Coeur, waarvan het incipit in het bijzonder 78 Verrier, Het vraagstuk van de persoon interessant is door de manier waarop de personages worden aangeduid). Verwerkingsopdracht 1. Vergelijk de vier manieren waarop de mannen in deze incipits worden aangeduid (vergeet niet de samenhang met de titel) en beoordeel hoe de uitwerking ervan op de lezer per geval verschilt. Plaats dit tegenover het effect van de aanduiding van het vrouwelijk personage. Dezelfde vraag voor de incipits van de Rougon-Macquart. 2. Ga verder met lezen van het begin van romans waarin het personage wordt aangeduid door een algemene benaming van het soort "een jonge man" (men zou dat het motief van de onbekende kunnen noemen) tot aan het moment waarop bij een naam krijgt en geef aan op welke manier dit gebeurt (tijdens een ontmoeting met een ander personage of rechtstreeks door de verteller). Zoek ook naar het begin van romans waarin de jonge man eerst een oude man ontmoet (La Peau de chagrin, For whom the bell tolls, Germinal...). 1.2 Het lichaam van het romanpersonage In het begin van L'Education sentimentale, Flaubert, vernemen we dat Frédéric Moreau een langharige jongeman van achttien jaar is. Amoux, zijn gesprekspartner, is een kerel van eenjaar of veertig met kroeshaar, dus hier zien we dezelfde omschrijving: leeftijd, haardracht. Pas daarna wordt er gesproken over het postuur en de kleding van Arnoux. Mevrouw Amoux maakt op Frédéric de indruk van een geestverschijning, zij is leeftijdloos, maar als hij het tenslotte waagt naar haar te kijken zijn het haar grote strohoed en de zwarte lokken die langs haar gezicht vallen (dat wil zeggen haar haar) die het oog van de jongeman treffen. Het is de keuze van lichamelijke kenmerken en de volgorde waarin zij worden beschreven die wij "het lichaam van het romanpersonage" zullen noemen. Het personage wordt evenzeer voorgesteld door wat er niet over hem gezegd wordt, als door wat er wel over hem wordt gezegd. Het is dan ook veelzeggend dat men geen enkele fysieke beschrijving vindt van Mersault, noch in het begin van de roman, noch in het vervolg ervan (wat gedeeltelijk wordt verklaard doordat de roman in de eerste persoon is geschreven). 2 Wa t de handeling voortgang doet vinden We hebben gezien hoe in de aanvangspassages van de Rougon-Macquart -reeks een calèche, wagens en een nachtkaars dezelfde functie konden hebben als een personage. Wat belangrijk is in een verhaal is datgene wat de handeling voortgang doet vinden. De folklorist Propp heeft dit goed 79 Verrier, Het vraagstuk van de persoon aangetoond bij de Russische sprookjes (Morphologie du conte. Seuil, 1970) en men heeft zijn hypotheses uitgestrekt over de opbouw van elk verhaal, in het bijzonder van de roman. 2.1 Het personage-effect Waar datgene wat de handeling voortgang doet vinden structuur aan de roman geeft, vormt het personage slechts een neveneffect, een illusie. Evenzo zijn het in de schilderkunst de kleur, het licht en de vorm die een schilderij maken. Ze kunnen de indruk geven van een scheepszeü, een vrouwenkleed, een gezicht (zie de impressionistische school). Ook kunnen ze op zichzelf al voldoen (zie de abstracte schilderkunst). De dichter Paul Valéry heeft gezegd dat het personage een levend iemand is zonder organen, een wezen gevormd door woorden of, zoals de linguïst De Saussure het wat nauwkeuriger zal omschrijven, een wezen gevormd door minimale eenheden van betekenis (semen) die kunnen veranderen (de rijke wordt arm, de dikke vermagert, de vrijgezel gaat trouwen), die van het ene personage naar het andere kunnen verschuiven, ja, zelfs van personage naar voorwerp of omgekeerd. Het is slechts de tijdelijke hergroepering van de "semen" op een bepaald moment in de vertelling die het personage-effect oplevert. Dit effect ontwikkelt zich geleidelijk in de loop van de roman. De bestudering ervan gaat dus verder dan het begin van de roman, maar het is belangrijk om te zien hoe het ontstaat. 3 He t onderwerp van de 'énonciation' of 'uiting' Als het personage een illusie is en dat wat de roman voortgang doet vinden een structurerend element, waarvan men het belang slechts kan inzien door het af te zetten tegen het totaal van de roman opgevat als een systeem, blijft er toch iets over. Namelijk dit: de taaluiting, vanwaaruit de lezer zich een betekenis vormt (of deze boodschap nu een personage, woord of een landschap vertegenwoordigt), die wel degelijk is voortgebracht door een onderwerp waarover de lezer twee soorten vragen kan stellen: -Wie spreekt? - Wi e ziet, of wie weet? Men is geneigd om direct te antwoorden dat het de romanschrijver is. Ja en nee, zo eenvoudig liggen de zaken niet. 3.1 Wie spreekt? Wie vertelt het verhaal? Wie "verhaalt"? De verteller. Als het verhaal in de eerste persoon is gesteld lijkt dat antwoord voor de hand te liggen. Vandaag is mama overleden. Of misschien was het gisteren, ik weet het niet: over degene die spreekt, die zijn geschiedenis vertelt, komen we op de volgende bladzijde te weten dat hij Meursault heet. De verteller is Meursault. Het is niet Camus. Trouwens, Camus heeft niet iemand vermoord en is niet op het schavot gestorven. Camus is de schrijver. En Meursault die meestal wordt 80 Verrier, Het vraagstuk van de persoon voorgesteld door "ik" heeft nooit bestaan ("levend zonder organen"). Men zou dus kunnen stellen dat de romanschrijver zijn macht van verteller overdraagt aan een personage, aan de illusie van een persoon, aan een woord dat voor een persoon staat, aan "ik". Een roman kan ook in de derde persoon beginnen: Dit is het geval met de twintig romans van de Rougon-Macquart. De verteller spreekt één keer in de tijdloze tegenwoordige tijd van toeristische reisgidsen (cf. incipit 1) en voor de rest altijd in de verleden tijd. Nooit neemt een personage het woord. In Pierre et Jean daarentegen begint een personage direct te spreken: VERREK! riep vader Roland opeens uit (...) Hetzelfde gebeurt in Pierrot mon ami (Queneau, 1942): Zetje bril toch af, zei Tonton tegen Pierrot, zetje bril toch af als je het smoel wilt hebben dat bij die baan past. En in de derde alinea van La Peau de chagrin: Mijnheer, uw hoed alstublieft? riep een bleek oud mannetje hem met een bitse knorrige stem toe (...) In deze drie gevallen weet men wie er spreekt, wie de woorden tussen aanhalingstekens of achter een gedachtenstreepje uitspreekt: het zijn respectievelijk vader Roland, Tonton en een bleek oud mannetje. Het zijn personages uit de roman. Niet de verteller. De verteller is degene die zegt dat de woorden worden gesproken door dat of dat personage. De verteller is hier geen personage. Hij is het onderwerp van de overdracht van een taaluiting, terwijl vader Roland het onderwerp is van de boodschap. Wie ons het meest interesseert is "de boodschapper", maar bij is het moeilijkst te vangen. Vrije doorgang voor de personages Dit onderscheid tussen het woord van het personage en dat van de verteller is heel belangrijk in de klassieke roman (dit is aan het verdwijnen in de Nouveau Roman). Alles verloopt alsof de tekst van de verteller wordt opengescheurd om de tekst van de personages door te laten. Het lijkt alsof de verteller zijn macht aan de personages overdraagt, opdat deze het verhaal maken met hun gesproken woord, zoals het geval is bij het theater. Het onderscheid is zo belangrijk dat het wordt gemarkeerd door conventionele tekens: aanhalingstekens, gedachtenstreepjes en alinea's. Het verbindende "naaiwerk" springt min of meer in het oog: riep uit, zei, riep. De herhaling van zetje bril a/kan worden geïnterpreteerd als een poging om dit weg te werken. Men vindt een dergelijke herhaling in andere incipits van romans van Queneau: Denk er wel aan, mijnheer, zei ze, denk er wel aan dat het bijna tien centimeter oppervlakte heeft. Les Enfants du limon, 1938. 81 Verrier, Het vraagstuk van de persoon In beide aangehaalde voorbeelden van De Maupassant en Balzac herneemt de verteller snel en gedurende lange tijd het woord na dit eerst aan het personage gelaten te hebben (voor een simpel tussenwerpsel van één lettergreep in Pierre et Jean). Dit is heel anders bij de romans van Queneau. De beginpassage van Zazie dans Ie métro is beroemd geworden: DOUKIPUDONKTAN (D'où vient qu'il pue donc tant? = hoe komt het dat hij zo stinkt?), vroeg Gabriel zich geërgerd af. Onmogelijk dat hij zich nooit wast (...) Hier geen aanhalingstekens en toch is de verteller niet Gabriel. Dat is degene die zegt vroeg Gabriel zich geërgerd af. Tegen wie wordt gesproken? En tegen wie wordt er gesproken? Gabriel praat tegen zichzelf in een innerlijke monoloog. Het vertellend-personage van La Chute van Camus richt zich in een Amsterdamse bar tot iemand die naast hem staat en wiens woorden niet worden vermeld: Mijnheer, kan ik u mijn diensten aanbieden zonder het gevaar te lopen opdringerig te zijn? Dit is te vergelijken met het begin van La Modification van Michel Butor, waarin de verteller zich tot de lezer lijkt te richten: U hebt uw linker voet op de richel gezet (...) ofschoon deze helemaal niet doet wat er van hem beweerd wordt, daar hij bezig is de roman te lezen. De illusie is nog sterker bij de incipit van de roman van Italo Cal vino Ab in een winternacht een reiziger: Je gaat nu beginnen aan de nieuwe roman van Italo Calvino, Als in een winternacht een reiziger. Ontspan je. Concentreer je. Zet elke andere gedachte van je af. Laat de wereld die je omringt vervagen. Reeds in het begin van Le Père Goriot staat te lezen: (...) U die met uw blanke hand dit boek vasthoudt, die in een zachte leunstoel wegzakt, terwijl u tegen uzelf zegt: Misschien zal het me aangenaam bezighouden. Als met de blanke hand indertijd bedoeld werd de hand van een lezeres of lezer die niet erg gewend was aan handarbeid, dan zullen heel wat hedendaagse lezers zich niet meer herkennen in deze bedrieglijke spiegel die hem wordt voorgehouden. Vóór Calvino (1979), vóór Butor (1957), vóór Balzac (1833) begint Diderot op een vergelijkbare manier zijn Jacques le Fataliste (ongeveer 1773): Hoe hadden ze elkaar ontmoet? Bij toeval, zoals iedereen. Hoe heetten ze? Wat kan u dat schelen. Waar kwamen ze vandaan? Van de dichtstbijzijnde plaats. Waar gingen ze heen? Weet iemand waarheen hij gaat? Wat zeiden ze? De meester zei niets en Jacques zei dat zijn kapitein zei dat alles wat ons hierbeneden aan goede en kwade dingen overkomt daarboven geschreven stond. 82 Verrier, Het vraagstuk van de persoon In het begin zwijgen de personages. Het is de verteller die spreekt, waarbij bij schijnbaar het spelletje van vraag en antwoord speelt. Van de meester naar Jacques, van Jacques naar de kapitein, van de kapitein naar het "men zegt" van de volkswijsheid trekt het gesprokene zich terug, vloeit het terug naar zijn bron en daarmee het onderwerp van de over tebrengen boodschap. Wat hem doet ophouden is dat wat geschreven staat (daarboven geschreven). Dan kan het verhaal beginnen, de personages nemen het woord: DE MEESTER Dat is een groot woord Wie zegt DE MEESTER! Het conventionele karakter van het opschrift zou ons, net als bij een toneelstuk, kunnen richten naar een andere pool van de vertelling: die van de schrijver, een pool waarvanuit het verhaal is opgezet, van waaruit de macht van de vertelling is verdeeld. Men zou aan deze pool of aan deze instantie de ordening van de hoofdstukken kunnen toeschrijven, en de inscriptie van de "I" op de eerste bladzijde van bepaalde romans, net boven het incipit. Zeker, je zult zeggen dat het de auteur is, de romanschrijver die dit alles schrijft; maar deze polen, of instanties, of rollen zijn enigszins te vergelijken met voornaamwoorden, of andere grammaticale categorieën, in de gangbare communicatie. De hemel van de fictie Dat wat geschreven is vormt, net als in iedere andere roman, ook in Jacques le Fataliste hetgeen wat de lezer onder ogen heeft en waarmee hij een betekenis vormt, en het zijn de woorden van de personages die zich daarboven bevinden in de hemel van de fictie. Hier nemen de personages slechts het woord om te zeggen dat zij het product zijn van het schrijven. Deze op het papier achtergelaten sporen zijn niet de sporen van een daarvoor gesproken woord. In den beginne was er het schrift. Zelfs de lezer is, als hij twee bladzijden verderop in de tekst verschijnt: U ziet, lezer, dat ik al goed op weg ben (...), een fictie. En het is slechts op een fictieve manier dat hem het woord wordt gegeven: -En waar gingen ze heen? -Dit is nu al de tweede keer dat urne dat vraagt (zie de eerste alinea). Maar als de lezer, omdat hij vertegenwoordigd is, in het domein van de fictie wordt opgenomen, trekt hij de verteller, degene die zegt Dit is nu al de tweede keer dat urne dat vraagt, erin mee. Wie zit er dus "achter" de verteller? Wie is de "ware" verteller? De literaire communicatie is van dien aard dat als de lezer denkt dat de "boodschapper" zich rechtstreeks tot hem richt de illusie het sterkst is. 83 Verrier, Het vraagstuk van de persoon Verwerkingsopdracht Onderscheid in het begin van romans het woord van de personages en van dat wat de verteller zegt Zoek de romanschrijvers die aan het een of aan het ander de voorkeur geven en kijk tot welk tijdperk ze behoren (bijvoorbeeld het woord van de personages: Queneau; wat de verteller zegt: Zola). Bestudeer in het bijzonder het begin van romans in médias res die aanvangen met de woorden van een personage en beoordeel de manier waarop de verteller de draad van het verhaal weer opneemt Wie ziet? We weet? In een in de eerste persoon gesteld verhaal is degene die het verhaal kent tegelijk degene die spreekt, degene die "ik" zegt, omdat het om zijn eigen verhaal gaat, en als hij niet veel bijzonders weet (ik weet niet zegt Meursault al in de tweede zin), als hij geen belang stelt in de kleur van het haar of in de ogen van zijn maîtresse, zoals het geval is bij Meursault voor Marie, dan komt de lezer daar niets over te weten. Het zijn deze beperkingen, het gebrek aan informatie die de illusie van authenticiteit wekken. Authentiek want incompleet Tot in het extreme doorgedacht bestaat het risico dat er helemaal geen verhaal meer is, behalve dat van het schrijven van een verhaal dat niet bestaat, en de lezer loopt dan kans zich gefrustreerd te voelen. Een experiment in je beperken, beproefd door hedendaagse schrijvers (kan men ze nog "romanschrijvers" noemen?). Het spel van het perspectief In het andere uiterste geval lijkt het verhaal in bepaalde, in de derde persoon en verleden tijd gestelde romans (zie de Rougon-macquari), geen verteller te hebben. Gedurende de strenge winter van 1860 vroor de Oise dicht (...): wie zegt dit? Hoe weet men dit? Iedereen weet het, het is een historische waarheid, zoals: Op 15 mei 1796 trok generaal Bonaparte Milaan binnen (...) (La Chartreuse de Parme). In dit geval lijken de gebeurtenissen zichzelf te vertellen, zegt de linguïst Benvemste. In het eerste geval (L'Etranger) kan men zeggen dat het verhaal is geschreven vanuit het perspectief van het personage Meursault (intern perspectief), maar dat dit niet zo is in het geval van La Débâcle. Uitdrukkingen als een jongeman, schijnt, misschien, ongetwijfeld, waarschijnlijk zijn tekens van een extern perspectief ten opzichte van het personage (intern gezichtspunt). Let wel op: als de roman vanuit het perspectief van een personage geschreven is ziet deze de overige personages van buiten af (extern gezichtspunt), zodat de hierboven genoemde tekens van extern perspectief dan dienen om het intern perspectief zeker te stellen. 84 Verrier, Het vraagstuk van de persoon Dit spel van het perspectief is de eigenlijke materie waannee de roman, de diepgang ervan, wordt gevormd. Het is enigszins vergelijkbaar met datgene wat men in de schilderkunst la pâte" noemt. Maar het is niet slechts een spel. De inzet is aanzienlijk, want het is de manier waarop het vernaai wordt verteld die het zijn betekenis geeft: Meursault herkent zijn geschiedenis niet als deze wordt verteld door zijn rechters. En het is geen toeval als vele in de eerste persoon gestelde romans vanuit het perspectief van "marginalen" geschreven zijn: een ter dood veroordeelde (L'Etranger), een overspelige vrouw (novelle van Camus), een gifmengster, een humeurige oude man (Thérèse Desqueyroux, Le Noeud de vipères, Mauriac), een nazi (La mort est mon métier, Robert Merle), enz. De romanschrijver laat op die manier zijn lezers in het vel kruipen van een personage dat heel ver van hem verwijderd is. Bepaaldheid en variatie Let evenwel nog op twee dingen: Ten eerste kunnen in de derde persoon gestelde romans worden geschreven zijn vanuit een bepaald perspectief. Ten tweede kan dit gezichtspunt variëren in de loop van de roman (vergelijk het begin van Madame Bovary met het vervolg van de roman), en het komt in het begin van romans voor dat een beschrijving zonder perspectief enige alinea's verder plotseling wel een duidelijke "point of view" heeft door middel van een personage. Dit gezichtspunt heeft een effect met terugwerkende kracht op wat voorafgaat (zie de eerste bladzijde van de roman van Oscar Wilde: The Picture of Dorian Gray). Om romans op te sporen met een in de derde persoon gesteld perspectief hoeft men slechts de tekst in de eerste persoon te herschrijven. Dit is eenvoudig te doen met het begin van La Femme adultère (L'Exil et le Royaume, Camus)": Een magere vlieg vloog rond in de bus (...). Janine verloor hem uit het oog en zag hem vervolgens neerstrijken op de hand van haar man (...). Janine keek naar haar man. Met de haarpieken die laag in zijn smalle voorhoofd waren ingeplant, zijn brede neus en onregelmatige mond, leek Marcel op een mokkende faun. Bij iedere kuil in de weg voelde ze hem tegen zich aan hotsen. Via het personage Janine ziet, voelt, kent de lezer het verhaal. Het beeld van Marcel is misschien gechargeerd: het wordt getekend door Janine. Het is belangrijk dit te weten bij een novelle getiteld: La Femme adultère. Maar, als de novelle Jonas ou l'Artiste au travail op verschillende plaatsen op de eerste bladzijde geschreven lijkt vanuit het perspectief van Jonas ("Dat, zo zei hij, dat is geluk hebben!" Hij dacht in werkelijkheid: "Het is een ophoudelijk geluk": om dat wat hij zegt te kunnen stellen tegenover hetgeen hij denkt, moet men wel in zijn huid zitten), is dit op andere plaatsen moeilijk over te zetten in de eerste persoon. In de tweede alinea wordt een boodschap als: Hij toonde zich een beetje meer verbaasd (...) dan: "Ik toonde me een beetje meer 85 Verrier, Het vraagstuk van de persoon verbaasd", daar waar het werkwoord "tonen" een blik van buitenaf veronderstelt. Welnu, deze onduidelijkheid in het perspectief laat de vraag omtrent de identificatie met de auteur Camus van dit personage (dat verscheurd wordt tussen het voor zijn kunst noodzakelijke alleen-zijn en zijn solidariteit met zijn vrienden) onbeantwoord. Om bij Camus te blijven, in het begin van La Peste valt op hoe een "men" (men moet toegeven) reeds vanaf de tweede alinea de kroniek van de gebeurtenissen in Oran op zich neemt, vervolgens gebeurt dit vanaf de derde alinea door een "ons" (ons kleine stadje). Hier is het effect met terugwerkende kracht aanwezig. Het begin van L'Education sentimentale wordt in de loop van het verhaal steeds meer vanuit Frédérics gezichtspunt geschreven, maar de eerste alinea's blijven zonder perspectief. De vierde alinea begint met het kenmerkende een jongeman. Even later leest men: Door de mist keek hij met aandacht naar kerktorens en gebouwen, waarvan hij de naam niet kende. Toen omhelsde hij met een laatste buk het eiland Saint-Louis, de Cité, de Notre-Dame. En weldra, terwijl Parijs uit het zicht verdween, slaakte hij een diepe zucht. Het eiland Saint-Louis, de Cité, de Notre-Dame, Parijs zijn vier toponiemen die in volgorde van toenemende algemeenheid zijn gerangschikt Daarentegen worden de andere gebouwen, omdat de jongeman die niet bij naam kent, evenmin door de schrijver benoemd. Zij blijven in de mist liggen, de mist van de vertelling die de fictie schijnt binnen te dringen. Dit motief van de mist (of van de duisternis) waaruit de geschiedenis opduikt komt tamelijk veelvuldig voor in het begin van romans, en Calvino parodieert dit in de hierboven genoemde roman: De roman begint op een station, een locomotief blaast, het gesis van een zuiger overdekt het begin van het hoofdstuk, de eerste alinea gaat gedeeltelijk schuil achter een rookwolk. (vanuit dit standpunt te vergelijken met het begin van L'Emploi du temps). 3.2 Degene die weet is niet altijd degene die spreekt Is degene die in de eerste persoon gestelde romans spreekt, vertelt ook altijd degene die weet, dit is niet het geval in de romans die in de derde persoon zijn gesteld, en dat geldt zelfs niet voor de tekst van de verteller Neem bijvoorbeeld het begin van La Condition humaine (Malraux): Zou Teken proberen het muskietennet op te lichten? Zou hij er dwars doorheen steken? Zijn maag krampte van angst (...). In zijn zakken omklemden zijn aarzelende handen, rechts een gesloten scheermes, links een korte dolk (...). Hij het het scheermes los, waarvan de achterkant in zijn krampachtige vingers drong 86 Verrier, Het vraagstuk van de persoon Hoe kan men al deze gevoelens invoelen als men niet in "de huid van het personage" zit, de huid waarvan zoveel sprake is, alsof deze slechts er bij gehaald wordt om goed tot het publiek te laten doordringen dat de verteller zich erin heeft opgesloten? Deze zelfde lichamelijke, intieme gevoelens beheersen de eerste bladzijden van La Modification (je voelt je spieren, je pezen) (...). De roman is bier sterk vanuit een perspectief geschreven. Maar het onder woorden brengen van de intieme gedachten van Tchen (die niet de persoon is waar de roman van Butor om draait) kunnen moeilijk aan hem worden toegeschreven. Het is moeilijk te geloven dat hij tegen zichzelf zou kunnen zeggen: (...) onder (mijn) opoffering voor de revolutie krioelde een wereld van afgronden waarbij vergeleken deze van angst doordrenkte nacht niets dan licht was. Dit onderscheid tussen het weten en het spreken komt duidelijker naar voren in het geval van bandopnamen met levensgeschiedenissen uit de literatuur erop, waarin een vaak ongeletterd persoon (Mémé Santerrre) haar leven verteld aan een journalist (Serge Grafteaux) die van deze kennis gebruik heeft gemaakt om "haar zich te laten uiten"... in de taal van de journalist: Ik ben geboren op 23 december 1891. Mijn moeder vertelde mij dat die avond een scherpe en ijzige noordoostenwind over ons mijnwerkershuisje joeg, daarbij wolken witte poeder meesleurend die aan de bakstenen muren bleef kleven en onder de deuren doorwoei... Editions Marabout, no. 800 Men kan er iets onder verwedden dat noch Mémé Santerre, noch haar moeder ooit deze woorden hebben gesproken. Philippe Lejeune heeft in zijn boek met de betekenisvolle titel: Je est un autre (= Ik is een ander) (Seuil, 1980) aangetoond dat dit onderscheid in de meest klassieke romanliteratuur voorkomt: de "ik" die schrijft is niet degene die spreekt, noch degene die voelt, of "leeft". Zoals in het begin van Jacques le Fataliste is het het schrijven (van de journalist of romanschrijver) dat de illusie wekt van een tussenpersoon die de woorden overbrengt (Mémé Santerre heeft hem verteld dat haar moeder haar heeft verteld dat...). Het is slechts een klein onderscheid, maar het belangrijkste is dat de vraag in ieder geval gesteld wordt, want het illusie-effect is zeer sterk. Sommige lezers trappen er blindelings in. Anderen laten zich verleiden, maar kennen wel de regels van het spel. Dat is het hele verschil. 87 Koos Hawinkels Jonge grage lezers over wat ze lazen Anne (12) en Wim (15) en hun voorzichtige oordelen Terwijl ik me deze warme zomer onder andere heb bezig gehouden met de auteurs waar ik elders in deze Tsjip verslag van heb gedaan, had ik voor de lectuur van boeken voor de onderbouw twee deskundigen aan het werk. Anne is nog maar 12 jaar, maar zou eind augustus naar de brugklas van een havo/vwo-school gaan. Haar broer Wim is vijftien en was bevorderd naar de derde havo met een rapport waar geen enkele onvoldoende op stond. Beide zijn grage lezers en zouden een lange vakantie gaan doorbrengen in een huisje aan het water in Friesland. Zij hebben op zich genomen om een stapel boeken te lezen en voor de Tsjip-lezersde twee cruciale vragen te beantwoorden: 'Waarom ben ik dit boek gaan lezen? en "Wat vond ik ervan? Ik dacht namelijk dat het voor veel collega's handig zou zijn om antwoord op deze vragen te hebben als ze leesadviezen moesten geven. De inhoud van de boeken geef ik weer zoals de achterflappen dat doen. De resultaten: Tonny Vos-Dahmen von Buchholz De komeet van Samos Flap: "Dit is het levensverhaal van een man die leefde van 570 tot 470 vóór Christus. In de bijna honderd jaar van zijn bestaan ondernam bij gevaarlijke reizen, raakte in gevangenschap en leefde als banneling. Grote aantallen men-sen werden geboeid door zijn theorieën en zijn uitzonderlijke manier van le-ven. Wie met kop en schouders uitsteekt boven de massa, wie afwijkende menin-gen verkondigt en zich daarbij niets aantrekt van daaraan verbonden gevaar, kan altijd rekenen op een groot aantal vijanden. Pythagoras moest dan ook zijn eiland verlaten en zijn werk ergens anders voortzetten. Wat niet weg-neemt, dat hij al in zijn eigen tijd door vriend én vijand De komeet van Sa-mos' werd genoemd. Vijfentwintig eeuwen later eert het eiland zijn grootste zoon met een passend monument op Porykrates' havendam.' (Fontein, 1995) Wint Ik wou weten waar de tekening op de voorkant op sloeg. Het is een mooi boek. Ik vond het leuk om te lezen. Pas tegen het einde kom je te weten waar de voorkant op slaat. Het zijn namelijk wiskundige figuren.' Aan de binnenkant, tegenover het titelblad staat: 'Op het omslag is uitgebeeld de stelling van Pythagoras: a2 + b2 = c2. In een rechthoekige driehoek is de som van de kwadraten...' etc etc. Met iedereen leert dus op de basisschool of vroeg in het v.o. wat een boek nog meer bevat dan alleen de platte tekst Gerda van Erkel Nachtvlinders Flap: 'Daan mag dat van mijn moeder nooit te weten komen. En nu zeker 88 Hawinkels, Jonge grage lezers over wat ze lazen nog niet. Dat is wel een probleem. Ik bedoel: mijn moeder is een probleem en zorgen dat Daan het niet te weten komt, is er ook één... Dit verhaal gaat dus over Daan en mij. Ik wil opschrijven hoe we elkaar heb-ben leren kennen, zodat onze kleinkinderen (jullie dus) dat later kunnen lezen. Want natuurlijk trouw ik met Daan. Het stond in mijn horoscoop: 'Rammen van na 10 april ontmoeten deze week de man van hun leven. ' Ik ben de der-tiende jarig. Ik word dertien, over één maand en elf dagen dus. hoekt Gerda van Erkd laat Loeki zelf aan het woord over de bizarre toestanden die ze met Daan beleeft, en over het mysterie van haar moeder en over haar Nacht-vlinders. Want gewone vlinders in haar buik, die heeft ze niet. Een verhaal dat met humor, vaart en pit is geschreven.' (Davidsfond/Infodok, 1994). Wim: "De achterflap maakte me nieuwsgierig. Het is een mooi, humoristisch boek. Het is heel leuk, omdat Daan, een van de hoofdpersonen, gewoon gek is, of prettig gestoord is en dat vind ik ook wel wat om af en toe te zijn. Hoe hij omgaat met dat meisje vind ik ook leuk, zo zou ik ook wel met een meisje om willen gaan.' Anne: Ik vond het een ontzettend mooi boek. Ik kon me helemaal inleven in de rol van Loeki, de hoofdrolspeelster. Het is heel goed geschreven en goed te begrijpen. Ik heb er een paar uur over gedaan en heb het grootste gedeelte ach-ter elkaar uitgelezen.' Dirk Bracke Een vlieg op de muur Flap: 'Washington (10) en Mico (7) zijn broers. Samen met Marcos (16) en zijn liefje Sandra (13) proberen ze te overleven in de straten van het Brazili-aanse Salvador de Bahia. Ze proberen wat geld bij elkaar te scharrelen met be-delen, of ze knappen kleine klussen op. Op een dag komen ze in contact met een net van drugsdealers. Tegen beter weten in worden ze opgezadeld met vuile, levensgevaarlijke karweitjes, en ze merken al gauw dat in dat wereldje geen mislukkingen worden geduld. Dirk Bracke onthult op een verbluffende manier de schrijnende toestanden waar Braziliaanse straatkinderen mee te maken hebben. Er zijn conflicten met andere straatkinderen, de moeilijkheden met 'deftige' burgers, de drugsmaffia, de corrupte politie. Maar er is ook de onderlinge vriendschap, die hun de kracht geeft om in die onmenselijke wereld lief te hebben en te leven. Een boek voor jongeren vanaf 12 jaar.' (Davidsfonds/Infodok 1995). Wim: "Het viel me op door de titel. Het is een mooi verhaal, wel heel treurig. Het vertelt goed over de positie van die straatkinderen in Brazilië. Het vertelt ook wat een vei-schrikkelijke eikels die agenten daar zijn.' Sheila Och Het zout der aarde en het domme schaap Flap: 'Jana is zestien jaar en woont samen met haar tamelijk ongewone grootvader Vanek in het (toen nog) communistische Praag. De tragikomische avonturen van het meisje worden door haar sluwe, anarchistische grootvader becommentarieerd. Mensen zoals Jana en haar grootvader zijn het zout der aarde, buitenstaanders die de wereld een spiegel voorhouden en haar een beetje 89 Hawinkels, Jonge grage lezers over wat ze lazen vrolijker maken. "Een boek dat naadloos aansluit bij de grote vertdtraditie van de Tsjechen. Niet alleen voor jongeren, maar ook voor volwassenen zeer aan te bevden' Corriere deüa sera Italië. "Het is eigenlijk een tamelijk tragisch verhaal dat de schrijfster haar heldin laat vertdlen, en toch heb ik vresdijk hard moeten lachen. Het boek is een ontdekking voor iedereen die houdt van groteske situaties en laconieke woord-spelingen. "Eselohr Duitsland' (Houtekiet/Fontein zj.) Wim: Ik las het op aanraden van mijn zusje. Het is een heel humoristisch boek, al is het soms wat langdradig. Wd een boek om iemand aan te raden, maar diegene moet wd geduld hebben en van lezen houden.' Anne. Het is een boek met afwisselende stukken, grappige en langdradige. Ik heb het boek wel uitgelezen, maar soms waren er stukken bij waarbij ik dacht, ik kan net zo goed stoppen. Het begin was wd hed erg grappig vond ik.' Bruno Comer Afzender onbekend Hap: *Wim Mortier wordt betrapt in de kamer van zijn vroegere verloofde terwijl ze aan het douchen is. Bij zijn vlucht verwondt hij de huisknecht en komt in de gevangenis. Twee dagen later staat het nieuws op de voorpagina van de Koekoek, een plaatselijke sensatiekrant. Wim is scoutsleider van Edith, Lies, Joachim en Karel. Die willen weten hoe dat bericht zo snd bij de Koekoek kon bdanden, maar hun onderzoek loopt vast Ondertussen beraamt het Iers RepuHikdns Leger een aanslag in hun stad. Dat alles lddt tot en verrassende ontknoping. Bruno Corner schreef deze spannende jeugddetective md ved aandacht voor een sterke intrige.' (Davidsfonds/Infodok, 1994). Wim: Tfet was lid laatste boek. Hd is een verschrikkelijk slap boek. Ik ben erin begonnen en heb hd na een paar hoofdstukken weer weggdegd. Dit bode moeten ze uit de handd halen en aan de schrijver teruggeven als brandstof voor zijn inspiratie. Die stond kennelijk op een laag pitje. Er was echt geen reet aan.' Een conclusie De condusie die ik uit deze proef trek, is dat kinderen zich met een minimum van tekst afmaken van een opdracht als de mijne. Zelfs als ze die vrijwilig aanvaarden en Tiet wd leuk' zeggen te vinden en de boeken als beloning na-derhand in eigendom krijgen. Ik zal een volgende keer ze vragen om bij uitspraken over een boek steeds een voorbedd uit de tekst ter illustratie bij te voegen. De lezers van Tsjip zijn bij deze uitgenodigd om te laten weten of ze dit type 'recensie' zo nu en dan op prijs stellen, want als niemand er de zin van inziet, doen we het zo nid meer. 90 Hawinkels, Jonge grage lezers over wat ze lazen Twee aardigheden Ik heb het al wd eens vaker gezegd: ik hou nogal van boeken over Nederland en Nederlanders, geschreven door buitenlanders. Vooral omdat het een spiegel is voor de Nederlandse, wat in zichzelf gekeerde ziel, die toch graag de rest van de werdd tot gids wil zijn. Ek heb er weer een 'ontdekt', zij het wel erg laat. Het gaat nl om de 14e uitgebreide druk. Colin White en Laurie Boucke The undutchables, leven in Holland Nijgh en Van Ditmar, 1995. De eerste druk was van 1990, maar nu is er n.av. de tnjnaramp' in februari '95 een groot hoofdstuk aan toegevoegd, een persiflage van het Hansje Blinkers verhaal. Maar ook een hoofdstuk over Hollanders in den vreemde. Het aardige van dit boek is, dat alles wd wat overdreven is, maar in wezen verschrikkelijk waar. Datgene wat wij herkennen als tamdijk normaal blijkt een hed merkwaardige indruk op onze buitenlandse medemens te maken en dat alleen al geeft te denken. Voor twee tientjes zelfonderzoek. Een ander boek dat u niet mag missen, is Sue Townsend, De koningin en ik, Fontein 19952. (eerste druk 1993) ƒ 14,95. U kent Sue Townsend van de Adrian Mole-boeken. Deze keer heeft de republikeinse partij in Groot Brittanië de verkiezingen gewonnen en moet de koninklijke familie voortaan gewoon door het leven als de familie Windsor. Ze worden ondergebracht in een licht asociale buurt (Heil Close geheten; nomen est omen?) en moeten leren zich staande te houden en van een uitkering te leven. Ik zal niet ingaan op hun wederwaardigheden. Alleen: Townsend heeft kennelijk een enorme hekel aan Prins Philip. Charles komt er tamelijk genadig vanaf, Diana is slechts een egocentrische huls en de koningin mag op onverdedde sympathie rekenen. Technisch is het nogal kinderlijk, maar voor wie een beetje een slecht karakter heeft, is het meestal smullen geblazen, ik denk ook voor de meeste leerlingen. Dat kan ook in het Engels natuurlijk. 91 Dees Maas Vakliteratuur uit de Verenigde Staten Review van didactische literatuur 3 Ze zijn er gek op, die Amerikanen. In Tsjip 5/1 besprak ik al enkele boeken over dit zo geliefde thema schrijfonderwijs. Robert Brooke geeft al jaren les-sen in schrijven. In 1986 gooide hij de structuur van zijn onderwijs radicaal om. In plaats van de colleges over retorische principes, die hij jaren had ge-geven, besloot hij voortaan workshops te geven. Een duidelijke reden had hij niet voor deze omslag, maar ergens knaagde het aan hem. Gaf hij de studenten wel genoeg ruimte om zich te ontwikkelen en haalde andere docenten -die wel een leerlinggerichte aanpak hanteerden- niet veel méér uit hun studenten? In Writing and Sense of Self doet Robert Brooke verslag van deze ommekeer en gaat hij na waarom schrijven zo belangrijk kan zijn in de ontwikkeling van een eigen identiteit bij zijn studenten. Hoewel het redelijk vlot geschreven is, is Writing and Sense of Self geen boek datje in een avondje uitleest en ik zou het dan ook alleen aanraden aan docenten die veel met schrijfonderwijs bezig zijn en zich interesseren voor de persoonlijke ontwikkeling die hun les-sen bij de leerlingen teweegbrengen. Het uitgangspunt ligt voor de hand: schrijven krijgt alleen betekenis binnen een sociale context Een schrijver wil gelezen worden en om te weten hóe je gelezen wilt worden, moetje duidelijk voor ogen hebben wat voor schrijver je wilt zijn. Je wordt je dus tijdens een schrijfproces altijd bewust van jouw positie ten opzichte van anderen. Een aardig gegeven, waar Brooke op een gedegen manier mee omgaat. Hij relateert het thema aan bestaande theorieën over identiteitsontwikkeling, geeft voor-beelden uit zijn eigen onderwijspraktijk en bespreekt uitvoerig de rol die een docent kan vervullen. Want, zo besluit hij, het is de taak van iedere docent, zich de mogelijkheden binnen zijn functie te realiseren. Daarna kun je pas een afgewogen keuze maken voor het soort onderwijs datje wilt geven. En daar doen we het maar mee. Docenten Engels kunnen hun voordeel doen met het boekje Portraits: bio-graphy and autobiography in the secondary school. De redacteuren van deze bundel, Margaret Fleming en Jo McGinnis, hebben het goed begrepen: on-derwijzers hebben het meest aan literair-didactische werken waarin de theorie direct gekoppeld wordt aan de praktijk. En wat voor praktijk dit keer. Alle bijdragen in dit boek gaan of over Maya's Angelou / know why the caged birds sing of over de driedelige biografie over Abraham Lincoln van Sandburg Abe Lincoln grows up. Iedere auteur benadert deze (auto-)biografische werken met een andere methode. Zo komen we bijvoorbeeld een sociologische, een historische en een structuralistische benadering tegen. Het mooie is dat iedere auteur ook concrete opdrachten voorstelt. Heeft u er ooit aan gedacht om Maya Angelou's kleding te laten beschrijven en vervolgens daaruit conclusies te trekken over de maatschappelijke positie, de leeftijd en het beroep van de romanfiguren? Dan was u bezig met een sociologische benadering zoals Link, 92 Maas, Review van didactische literatuur 3 Silverman en McGinnis die voorstaan. Vragen, opdrachten, algemene tips over een bepaalde benadering en over de (auto-)biografïe in het literatuuron-derwijs, u vindt ze bier allemaal gebundeld. Een aanrader. Over hetzelfde genre gaat het boek Learning about biographies. A readtng-and-writing approach for children van Myra Zarnowski. In dit praktijkgerichte werk beschrijft de auteur haar benadering van het genre biografie in het litera-tuuronderwijs aan jongere leerlingen. Ze ontwikkelde daarvoor zowel lees- als schrijfopdrachten. Het eerste deel voorziet de lezer van achtergrondinformatie over het genre en de taak van de biograaf. In het tweede deel komen vier stra-tegieën aan bod om dit soort boeken te integreren in het onderwijs aan leer-lingen die onbekend zijn met het genre. Iedere strategie is bedoeld om leerlin-gen te confronteren met verschillende aspecten van de biografie en ze zelf daarover te laten schrijven. De 'Snapshot Approach' laat zien dat iedere bio-graaf een thema of een Antwerp nodig beeft om daaromheen zijn materiaal te ordenen. "Fictionalized Versions' benadrukt de manier waarop de gekozen ver-tellerssituatie de inhoud van de biografie beïnvloedt. En de The relationship between life and time'-strategie laat kinderen zelf spelen met de mogelijkhe-den waarop je het leven van een persoon en de grote lijnen der geschiedenis met elkaar kunt verbinden. Een aardig boekje, dat zich richt op kinderen die meestal wat jonger zullen zijn dan de leerlingen die de meeste Tsjip-lezers on-derwijzen. Literatuur: Robert E. Brooke Writing and Sense of Self. Identity Negotiation in Writing Workshops (Illinois 1991) Margaret Fleming, Jo McGinnis red. Portraits: biography and autobiography in the secondary school (Illinois 1985) Myra Zarnowski Learning about biographies. A reading-and-writing approach for children (Illinois 1990) 93 Externe betrekkingen Jongeren Theater Festival in Utrecht Van 21 tot en met 24 oktober vindt in Utrecht het Jongeren Theaterfestival T>e Opkomst' plaats. Vier dagen lang worden de meest spraakmakende voor-stellingen door jongeren afgewisseld door professionele produkties. Daarom-heen is er een programma van workshops, muziek en dans, nabesprekingen en feesten. Het motto is Theater heeft eerder te maken met iets uittrekken dan iets aan-trekken'. Opvallend veel voorstellingen staan in het teken van de zoektocht naar 'de waarheid'. Dat die zoektocht verschillend uit kan pakken laten de voorstellingen zien. Een greep uit het programma: Jongerentheatergroep Reinder uit Doetinchem breekt in 'Aus Liebe' de weerstand van alle spelers tot op het bot toe af en in "De pilaren van onrust' van Paradox uit Amsterdam speelt de angst voor de waarheid een verhullende rol. Naast de jongerenvoorstellingen zijn er zes professionele produkties gepro-grammeerd: Els Theater Collectief speelt "De zelfmoord van de meisjes', het MUZtheater komt met 'De Kast', Artemis laat 'Vertel Medea vertel' zien en Huis aan de Amstel staat op het festival met 'Eternity'. Nieuw op het festival zijn de dansvoorstellingen. Dansend Hart komt met "Largo' en *De engel en ik'. Alle voorstellingen zijn 's middags en 's avonds te zien. 's Ochtend kunnen jongeren zelf hun keuze maken uit 16 verschillende workshops. Dans, werken met teksten, zang, cabaret, spel, video en schrijven, maar ook bewegingsles-sen als ai-ki-do en pentjak-silat staan op het programma. Iedere dag vindt er onder de titel T)e onthulling' een aantal gesprekken plaats, waarin dieper wordt ingegaan op de verwschillende voorstellingen van die dag. Op verschillende plekken in Utrecht vinden vier dagen lang de voorstellingen en workshops plaats. Het Akademietheater is het trefpunt. Van daaruit vindt iedereen zijn weg naar De Hogeschool voor de Kunsten, De Utrechtse School en Theater Kikker. Jongeren kunnen tijdens het festival overnachten bij gast-gezinnen. De opkomst' Jongeren Theater Festival wordt georganiseerd door het LOKV, Nederlands instituut voor kunsteducatie in samenwerking met het Centrum voor de Kunsten Utrecht Het programmaboekje is vanaf begin september verkrijgbaar bij het LOKV (030-332328). Tot 1 oktober bestaat de mogelijk-heid om schriftelijk te reserveren. Daarna zijn alleen nog telefonische reserve-ringen mogelijk (030-(2)316872) op werkdagen tussen 15.00 en 18.00 uur. Memo Jeugdliteratuur In Nederland is er in vergelijking met andere landen redelijk veel aandacht voor jeugdliteratuur. Niet alleen worden er in Nederland de laatste jaren veel nieuwe titels op de markt gebracht, ook wordt dit genre steeds meer als een volwaardig onderdeel van 'de' literatuur behandeld. Veel van de jeugdromans lenen zich uitstekend voor lessen in (de onderbouw 94 Externe Betrekkingen van) het voortgezet onderwijs of verdienen een plaatsje op de lijst. De serie 'memo jeugdliteratuur1 van Uitgeverij Van Walraven kan als hulpmiddel daar-bij gebruikt worden. In ieder deeltje staat één auteur centraal. Na enige infonnatie over de schrijver of schrijfster volgt een samenvatting en bespreking van enkele boeken. Jac-ques Vos schreef bijvoorbeeld over Imme Dros en haar werken: De zomer van dat jaar\ De trimbaan, De reizen van de slimme man en Odysseus, een man van verhalen. Enige andere auteurs die in de reeks aan bod komen: Thea Beekman, Paul Biegel, Evert Hartman, Veronia Hazelhoff en Theo Hoogstra-ten. Achterin de memo-deeltjes zijn telkens titels opgenomen van andere wer-ken van de besproken auteur en van boeken over vergelijkbare onderwerpen. Literatuur zonder leeftijd Dat jeugdliteratuur tegenwoordig volwassen wordt behandeld bewijst ook nog steeds "Literatuur zonder leeftijd' het tijdschrift voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur. Ook hierin vinden docenten, die in de literatuurles eens willen werken met zogenaamde jeugdromans waardevolle bijdragen. In nummer 34, 9e jaargang, vinden we bijvoorbeeld een artikel van Ineke Vos, waarin we de schrijver Johan Daisne van een heel andere kant leren ken-nen: als fervent lezer en bewonderaar van Tine van Berken, meisjesboeken-schrijfster uit het einde van de vorige eeuw. Een ander bijdrage komt van Laurie Thompson, de Engelse vertaalster van de Zweed Peter Pohl. Zij geeft een grondige analyse van het boek Jan, mijn vriend, dat door de uitgeverij duidelijk als kinderboek werd aangeboden, ter-wijl het ook voor volwassenen een prachtig boek is. Zo zie je maar weer, hoe we met al die classificaties onszelf in de vingers snijden... Het Schoolvak Nederlands, 9e HSN conferentie Op 17 en 18 november vindt in Diemen bij Amsterdam de 9e HSN-conferen-tie plaats over Nederlands in de actuele schoolpraktijk in Vlaanderen en Neder-land. Er zal aandacht worden geschonken aan het voortgezet lezen en schrijven in het basisonderwijs, aan discussiëren en argumenteren en het vakoverstijgend literatuuronderwijs in het voortgezet/secundair onderwijs, aan nieuwe metho-den voor het MBO en de toekomstige eindtermen ervan en verder aan Neder-lands als tweede taal en Nederlands en computers. Tijdens de conferentie vinden meerdere lezingen, workshops en discussies te-gelijkertijd plaats; deelnemers moeten dus van te voren hun voorkeur kenbaar maken. U kunt beide dagen deelnemen of een van de twee. Er worden indien gewenst nascholingscertificaten verstrekt. Een folder met meer informatie kunt u aanvragen bij: Conferentie-HSN, Jozef Israèlsstraat 28, NL 9718 GL Groningen. Dood en verderf Studiedag over het thema "Dood en verderf in literatuur, beeldende kunst en 95 Externe Betrekkingen film op vrijda g 19 januari 1996, Vrije Universiteit Amsterdam. Het literatuuronderwijs verandert met de invoering van de vernieuwde tweede fase van het voortgezet onderwijs. In het onderwijsprogramma zal aandacht komen voor de relaties tussen de verschillende kunstvormen, waaronder de 'nieuwe media'. Ook zal het literatuuronderwijs een sterk vakoverstijgend ka-rakter krijgen. Er komt een nieuw vak cultuieelkunstzinmge vorming, waar-van wereldliteratuur een verplicht onderdeel is. Op 19 januari 1996 zal tijdens de nascholingsdag "Dood en verderf aan deze ontwikkelingen aandacht worden besteed. Het Instituut voor Didactiek en On-derwijspraktijk van de Vrije Universiteit (IDO/VU) organiseert de dag in sa-menwerking met medewerkers van de Faculteit der Letteren van de VU. Aan de hand van materiaal zullen mogelijkheden voor een serie (vakoverstijgende) lessen over "Dood en verderf" aangereikt worden. Woord en beeld-relaties spe-len daarbij een rol. We verwachten dat de wijze waarop T)ood en verderf in verschillende tijden en in verschillende media is verbeeld, leerlingen zal boeien. Het programma ziet er als volgt uit: 10.00- 10.15 Inleiding Mw dr E. Vester 10.15 - 11.00 De representatie van de dood in de literatuur en door de lezer Dr D.H. Schram 11.00- 11.45 De taal van het grafteken DrP. vanDael 11.45 - 12.00 koffie en thee 12.00- 12.45 De ondood verbeeld in Francis Coppola's Brams Stoker's Dracula Prof.drETan 12.45 - 13.00 Vooruitblik op het middagprogramma drs G Geljon 13.00- 14.00 lunch 14.00- 1630 workshops 16.30 borrel Voor het middagprogramma kunnen deelnemers kiezen uit één van de onder-staande workshops. Bij de titel is aangegeven voor welke docenten de workshop is bedoeld. -Driemaal de dood in de Romeinse keizertijd, klassieke talen Mw drs C. Fisser. Prof.dr J. den Boeft -Thomas Mann, Der Tod in Venedig, Duits Mw dr A Kunne -Dood en ouderdom door de bril van La Fontaine en zijn illustrators, Frans Mw drs M. van Tooren -The Comfort of Strangers (Ian MacEwan) roman versus Film, Engels Dr Ch. Forceville -Mushrooms and the cycle of life, alle talen Drs J. Mulder -Funeraire poëzie, alle talen 96 Externe Betrekkingen Mw prof.dr M. Spies, prof.dr R. Lyall -Moderne Nederlandse poëzie, Nederiands Dr A. Zuiderent -De Tweede Wereldoorlog in kunst en literatuur, alle talen Drs C. Geljon, dr D. Schram De studiedag is bedoeld voor docenten Nederiands, moderne vreemde talen en klassieke talen; de dag is ook geschikt voor docenten die het vak cultu-reel-kunstzinnige vorming gaan geven. Gegeven de opzet van de dag is het gewenst dat vertegenwoordigers van de verschillende talensecties van een school en zoveel mogelijk leden van de afzonderlijke secties aan de nascho-lingsdag deelnemen. Zakelijke informatie De studiedag wordt gehouden op 19 januari 1996 in het gebouw van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Deelname aan de dag kost ƒ 250,= inclusief ma-teriaal, koffie, thee en lunch. Deelnemers kunnen zich inschrijven door een inschrijfformulier in te vullen en voor 4 december as. retour te zenden aan het IDO/VU, De Boelelaan 1115,1081 HV Amsterdam. Na aanmelding ontvangen deelnemers een bevestiging van inschrijving, een acceptgirokaart en een routebeschrijving. Inlichtingen: -organisatie: IDO/VU, Helma Szarzynski, tel 020 - 444 9241 -inhoud: Faculteit der Letteren, mw dr E. Vester, tel 020 - 444 6423. De dag is ook geschikt voor docenten die het vak cultureel-kunstzinnige vorming gaan geven. ISSN 0926-2668 NUGI 724 6 Tsjip tijdschrift voor literaire vorming 5/4 December 1995 Literatuur in de Tweede Fase Tsjip 5/4 december 1995 Tijdschrift voor literaire vorming ISSN 0926-2668 NUGI724 Uitgave van de Stichting Promotie Literatuuronderwijs te Nijmegen Bestuur Nederland: Drs. Koos Hawinkels. voorzitter. Taludweg 83, 1215 AC Hilversum, 035-213778 Dr. Wam de Moor, vice-voorzitter, Tsjip-redactie Drs. Cor Geljon, secretaris. Dorpsstraat 65, 2343 AX Oegsgeest, 071-152189 Drs. Dorée de Kruijk, penningmeester Caroline Heijer, lid bibliotheken Drs. Francis Staatsen. lid moderne vreemde talen Bestuur Vlaanderen: Dr. Ronald Soetaert, vooizitter. Mevr. dr. Nicole Rowan, vice-voorzitter Mevr. drs. Elianne van Alboom, secr.-penn. Dr. Johan van Iseghem, lid Drs. Mark van Bavel, lid Adres deelbestuur RU. Gent, Sint Pietersplein 5, 9000 Gent. 091-643549. Redactie: Wam de Moor (hoofdredactie) Dees Maas (eindredactie) Anja Bijlsma-Lindaart Kees Combat Joop Dirksen Harry Habets Tracy van Poppel Mirgitka van Woerkom Redactie-adres: Uitsluitend voor redactionele aangelegenheden: Tsjip, Erasmusplein 1, k. 8.06, Postbus 9103 6500 HD Nijmegen. Tel. 024 3616271 Het volgende nummer verschijnt in maart. Kopij s.v.p. vóór 15 februari inzenden. Abonnementen / ledenadministratie Voor Nederland: SPL, De Schietspoel 1, 5051 DL Goirie. Abonnementsprijzen voor 1995: f 45,- (indiv.), f 60,- (instellingen). Tel. 013- 346093. Voor België: zie Bestuur Vlaanderen. BF 800 (ind), BF 1100 (instellingen). U ontvangt een acceptgirokaart Tsjip Ik was een dromer, met een boekje in een hoekje, dien men ver-strooid vroeg hoe het met hem ging, zonder op een antwoord te wachten... Van het morgenkrieken af verliet ik het dorp en trok naar het Veerbos, met als enig gezelschap een exemplaar van Fénélon's Télémaque. De liet mij wiegen op de bedwelmende pe-riodes van den schrijver, las hardop in de diepte der bossen, snakte hartsgrondig naar een Grieks landschap, waarin de men-sen naakt rondwandelden in een zoet, helder licht. Ik kroop hoog in de bomen of lag in de varens, urenlang mijmerend over het land van mijn verlangen. Als de zon fel brandde en de bosgelui-den mij van alle zijden overvielen, trok ik diep tussen de bomen, zocht de meest verlaten plaatsen op, kleedde mij gans uit en danste als een kleine faun tussen de varens en de stammen. Wat mij bezielde weet ik niet meer, maar ik had ergens iets gelezen over dionysische vreugde, enkele tekeningen op Griekse vazen bekeken en sedert mijn ervaringen te Oostende was ik onrustig en begaan met de duistere voorgevoelens omtrent de geheimen van het leven en de functies van het menselijk lichaam. Dat mijn cho-reographische fantasieën ongepast moesten zijn voelde ik wel, maar ik was toch niet helemaal overtuigd. Hoe dikwijls heb ik later in mijn leven verlangd naar die uren van simpele, heidense eenzaamheid, toen ik de takken tegen mijn naakte leden voelde zwiepen terwijl ik door het kreupelhout en de varens liep en uit al de kracht van mijn jonge longen de golvende zinnen van de Télémaque uitgalmde!... (27 - 29) Ik stap door het dorp als over de slotscène van een Shakespeare-aans drama. Al de spelers liggen verslagen neer. Ik rentenier en wandel door het dorp. Iedereen groet mij. Elke dag bij weer of ontij, stap ik door het Veerbos. Ik weet nu zeker, dat ik slechts ééns in mijn leven het zuivere geluk heb gekend: die zomerdagen, toen ik als kind door de varens liep, rilde in mijn prille naaktheid en toen ik tegen het geruis der bomen en boven het geklater der beek verkondigde dat Calypso ne pouvait se con-soler du depart d'Ulysse... (155 - 156) Uit: Marnix Gijsen Telemachus in het dorp. Een verhaal zonder wind of wolken. Meulenhoff (Amsterdam 19649) 1 Inhoud 3 Redactionee l 5 Wam de Moor De Tweede Fase voor literatuur hij de moderne vreemde talen 10 Wat betekent de Tweede Fase voor literatuur bij Nederlands? 15 Joop Dirksen Het ontwikkelen van een vak in een groep 18 Kees Combat Het eerste studiehuis van Nederland 24 Dees Maas I The show is over 28 Joop Dirksen Culturele en kunstzinnige vorming, ja maar... 31 Kees Combat Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? 39 André van Dijk Een kwessie van keuse 45 Wam de Moor Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring. 57 Kees Combat Als een spin in het web 62 Jacques de Vroomen 1 Spelling 64 Marieke Gerritsen Foei, wat is dat onzedelijk! 72 Jean Verrier Kenschetsing van het begin van romans 83 Kees Combat Een behoedzaam en integer aarzelen 86 Ingekomen boeken 88 Externe betrekkingen 2 Redactioneel Zoals in de 'tsjip' (hiervoor) van deze keer. Zo is cultuur bedoeld. Je kunt het je op zeer natuurlijke wijze eigen maken, zonder altijd precies te begrijpen waar je mee bezig bent. Naakt schreeuwend in het woud: Télémaque! Wie deze ervaring herkent, juicht het toe dat er in de voorgenomen Tweede Fase van het (literatuuronderwijs meer ruimte wordt gemaakt voor het zelf ont-dekken en waarderen van kunst en literatuur. En dat er aldus meer lucht komt voor een natuurlijke wijze van cultuuroverdracht met de leraar vooral als de organisator van het onderwijs. Leerlingen bewust maken van de eigen wijze van waarnemen, interpreteren en oordelen, hen zelf met culturele onderwerpen laten werken: dat is vele malen beter dan hun te tracteren op een college. In de vijfjaar dat dit tijdschrift thans bestaat, als het levende orgaan van de Stich-ting Promotie Literatuuronderwijs, is het een thema geweest dat naar we ho-pen steeds voor een grondtoon heeft gezorgd. Dat er aan deze vernieuwing van het onderwijs in de bovenbouw ook vele ha-ken en ogen zitten is ook ons niet ontgaan. Al in het laatste nummer van de vorige jaargang hebben we aandacht gevraagd voor de opvatting van vakdidac-ticus Nederlands Theo Witte dat het totaal aan korting op de voor literatuur-onderwijs beschikbare tijd een bundeling vereist van in alle vakken beschik-bare tijd. Men vindt Wittes uitstekende idee ook terug in de onlangs als extra uitgave van Tsjip verschenen bundel Een Zoen van Europa (voor gegevens zie dit nummer). Maar intussen is er in het afgelopen jaar nogal wat gedacht, geschreven en gesproken over de literatuur in het onderwijs. Wat zij gaat ver-liezen bij de verschillende talen - in het bijzonder bij Frans, Duits en Spaans, waar het accent voor wat het algemene gedeelte betreft in elk geval op de taalvaardigheid komt te liggen - kan zij een klein stukje terugwinnen bij het nieuw in te voeren vak Culturele en Kunstzinnige Vorming. Hoewel op het tijdstip dat deze laatste Tsjip van de vijfde jaargang verschijnt de voornaamste beslissingen nog genomen moeten worden, wilden we toch niet langer wachten met zoveel informatie door te geven als we, met onze be-perkte mogelijkheden, konden verkrijgen. Dat zijn de soms nog wat tegen-strijdige cijfers aangaande de urentabellen voor Nederlands en CVK en vooral de voorstellen van de vakontwikkelgroepen, met commentaar van het bestuur van de SPL. Joop Dirksen keek achter de schermen bij de vakontwikkelgroep Nederlands. Zeer terecht vraagt André van Dijk zich af waarom, als nu toch internationalisering van de literatuur aan de orde is, bij Nederlands niet min-stens ook naast de Antilliaanse en Surinaamse de Zuidafrikaanse literatuur een plaatsje krijgt in de voorstellen. En waar her en der geëxperimenteerd wordt met de tweede fase, ging Dees Maas op bezoek bij Frits Roelof s, die in Arn-hem op het Thomas a Kempiscollege al enige tijd experimenteert met nieuwe werkvormen, passend in het aangekondigde 'studiehuis' voor zelfstandig leren. Kees Combat laat zijn welwillend én kritisch oog gaan over 'het eerste stu-diehuis van Nederland', het Nijmeegs Montessori College. Ook ging hij pra-ten met een docente en een bibliothecaris over de inpassing van de biblio-theek in het studiehuis (of omgekeerd). 3 En hoe zit het met dat nieuwe vak, CVK? Joop Dirksen vertelt aan de hand van concrete Eindhovense ervaringen waarom dit overigens lovenswaardige initiatief heel verkeerd kan uitpakken. Kees Combat slingerde zich door een een grote verzameling van docenten Culturele en Kunstzinnige Vorming in spe, die op 7 december in Bussum bijeenwaren. Men sprak er in vele tongen over kunsteducatie, maar had weinig oog voor de betekenis van het literatuur-onderwijs daarin. Overigens een feestelijke toestand met levendige bijdragen van leerlingen. In zijn literaire en didactische bespreking van Connie Palmens roman De vriendschap in klas of leeskring anticipeert Wam de Moor blijkens de door hem geformuleerde opdrachten al op het studiehuis. En als een postcriptum bij ons vorige themanummer houdt Marieke Gerritsen namens een groep le-zers een aantal boeken tegen het licht die in de herinnering van de lezer als 'onzedelijk' gegrift staan. Die herinnering blijkt wel eens bedrieglijk. De Franse literatuurdidacticus Jean Verrier gaat deze keer op zoek naar de beteke-nis van titels en hoofdstuktitels in zulke beroemde 'romans' als Tristan en Isolde, Gargantua en Pantagruel en La Princesse de Clèves. Dat het LOKV in de socioloog Wim Knuist een bijzonder hoogleraar kunste-ducatie krijgt, verbonden aan de Rijksuniversiteit Utrecht is in de rubriek Ex-terne betrekkingen bijzondere aandacht waard. Tenslotte werden in datzelfde Utrecht drie projecten voor de bevordering van het lezen afgesloten: Boeken-pret, Fantasia en Sirene. De redactie zal in het volgende nummer, het eerste van de zesde jaargang, aandacht schenken aan deze projecten. Longitudinaliteit is tenslotte een van de pijlers waarop de literaire vorming volgens ons be-hoort te berusten. 4 Wam de Moor De Tweede Fase voor literatuur bij de moderne vreemde talen Het Advies Examenprogramma's Havo en Vwo Moderne Vreemde Talen, ver-schenen in Den Haag, december 1995, plaatst de verschillende vreemde talen als volgt in het geheel van de Tweede Fase. We beperken ons dan tot het al-gemene deel, voor alle leerlingen verplicht. Verdere informatie ontbreekt nog. Engels is, met een studielast van 360 voor havo en 400 voor vwo, in zijn geheel voor alle leerlingen verplicht. Daarvoor is dan ook een domein litera-tuur uitgezet, waarover hierna meer. Leesvaardigheid Frans en Duits zijn wel verplicht op het vwo (160 uur), maar niet op het havo. De vakontwikkel-groep MVT heeft voorgesteld het deelvak Frans o/Duits dat voor havisten verplicht is te laten bestaan uit spreken en luisteren (160 uur). Alleen voor leerlingen die het profiel 1 (Cultuur en Maatschappij) volgen - geschat wordt zo'n 20 tot 25 % van de leerlingen en waarschijnlijk meer meisjes dan jon-gens - is er ruimte om met literatuur bezig te zijn. Op het vwo gaat het dan om 360 uur voor Duits en Frans, bedoeld voor het pakket spreken, luisteren, schrijven en literatuur tezamen. En de handen jeuken al natuurlijk, om te kij-ken of al dat spreken, luisteren en schrijven geconcentreerd kunnen worden rond de literatuur. Dan zou je aardig wat kunnen doen. Voor de havo gaat het om telkens 200 uur voor lezen, schrijven en literatuur in aansluiting op het gekozen deelvak spreken en luisteren. Voor de keuzevakken Italiaans, Spaans, Russisch, Arabisch en Turks worden voor havo 360, voor vwo 520 uur gereserveerd. Hoe dat wordt ingevuld is ons niet bekend. Algemene doelstelling en domeinen Voor havo en vwo is de algemene doelstelling voor literatuur als volgt ge-formuleerd: De kandidaten hebben enige kennis van en inzicht in de vreemdtalige litera-tuur met oog voor internationale verbanden en hebben een houding ontwik-keld ten opzichte van het zelfstandig lezen van (literair) werk uit de doeltaal. Men spreekt van het 'domein' literatuur. Daarbinnen worden voor het havo drie 'subdomeinen' genoemd: 1. persoonlijke leessmaak 2. persoonsontwikkeling 3. algemene vaardigheid. Diezelfde subdomeinen zijn er ook voor het vwo, maar daar komen dan bij : 4. literatuurtheorie en 5. literatuurgeschiedenis. Om het verhaal niet al te lang te maken schrijven we hier de verschillende eindtermen voor havo en vwo in elkaar met vermelding van de uitzonderin-gen. 5 De Tweede Fase voor literatuur bij de moderne vreemde talen Voor de ontwikkeling van de persoonlijke leessmaak stelt de adviesgroep de volgende eindtermen: 1. De kandidaten hebben een aantal leerervaringen opgedaan met het lezen van een gevarieerd aanbod aan teksten zodat zij in aansluiting op persoonlijke voorkeuren hun persoonlijke leessmaak kunnen ontwikkelen. 2. De kandidaten hebben op grond van de leerervaringen, genoemd in eindterm 1, en hun persoonlijke leeservaringen beargumenteerd verslag uitgebracht van een persoonlijke selectie van drie uit de werken die zij uit het betrokken taal-gebied gelezen hebben. Voor de persoonsontwikkeling luiden de eindtermen: 3. De kandidaten hebben aan de hand van literaire teksten een aantal leererva-ringen opgedaan ten aanzien van een aantal aspecten van de maatschappij, op grond waarvan zij hun visie op de werkelijkheid en hun plaats daarin hebben ontwikkeld. 4. De kandidaten hebben naar aanleiding van een aantal (fragmenten uit) lite-raire werken volgens bepaalde criteria rond een bepaald thema/aspect van de maatschappij verslag uitgebracht van hun ervaringen niet deze teksten. De laatste eindterm is voor zowel havo als vwo concreet. Het gaat hierbij om de algemene vaardigheid: 'De kandidaten hebben van hun ervaringen met lite-ratuur een leesdossier samengesteld.' Voor de havo-leerlingen is dit eindterm 5. voor de vwo'ers eindterm 9. Vier andere gaan eraan vooraf om recht te doen aan het extra van de vwo'ers: de subdomeinen literatuurtheorie en literatuurge-schiedenis. Voor het toetsen van de literatuurtheoretische vorming luiden de eindtermen: 5. De kandidaten kennen literaire tekstsoorten en weten waarin deze zich qua leesdoel en leeswijze onderscheiden van niet-literaire en non-fictionele tekst-soorten. Verder zijn de kandidaten in staat gebruik te maken van het gangbare begrippenapparaat. 6 D e kandidaten kunnen met behulp van hun kennis van literaire begrippen, genoemd in eindterm 5, fragmenten uit literair verhalend proza, toneelstukken en gedichten analyseren, interpreteren en waarderen. Voor de literatuurgeschiedenis worden als eindtermen genoemd: 7. De kandidaten hebben naast kennis van de eigentijdse (proza)literatuur enige kennis van literair verhalend proza, drama en poëzie uit een langere aan-eengesloten literair-historische periode. Zij beschikken over daarvoor rele-vante kennis van de in deze periode belangrijke literaire stromingen, schrij-vers, hun leven, hun werken en hun betekenis voor de ontwikkeling van onze hedendaagse cultuur. 8. De kandidaten kunnen op grond van hun kennis van verhalend proza, drama en poëzie betreffende de betrokken aaneengesloten periode in een stuk verha-lend proza, toneelstuk of gedicht uit de betrokken periode kenmerken van stromingen, schrijvers en (sub)genres herkennen en benoemen. 6 De Tweede Fase voor literatuur bij de moderne vreemde talen Goed onderscheid havo - vwo Behalve dat dit elk voor zich duidelijke eindtermen zijn, geven ze ook een goed inzicht in de bewuste keuzen die gedaan zijn. Langzamerhand wordt er-kend dat havo en vwo heel verschillende opleidingen zijn en wie leerlingge-richt denkt, kan moeilijk anders dan uitkomen bij deze tweedeling. Voor de havo-leerlingen ligt het accent duidelijk op de persoonlijke betrok-kenheid bij wat ze lezen en langs die weg kan voor hen de literatuur bijdragen tot de vorming van hun persoonlijkheid. Terecht wordt gezien dat er voor vwo-leerlingen méér moet zijn en dat de literaire theorie en de literatuurge-schiedenis voor hen een kader kunnen scheppen die past bij hun voorbereiding op een eventueel wetenschappelijke vervolgstudie. Ik ontleen deze gegevens aan de invulling door de vakontwikkelgroep voor Engels, maar het ligt voor de hand te veronderstellen dat ze ook voor Frans, Duits en andere vreemde talen een bruikbaar kader voor de literaire vorming kunnen scheppen. De aard van de teksten Opvallend is dat het advies het volgende zegt over de teksten ('het taalmateri-aal') die men als de lees- en leerstof ziet. 'Bij wijze van kennismaking kunnen in principe alle verschijningsvormen van literatuur aan bod komen. Grote na-druk op verhalend proza ligt voor de hand omdat verhalend proza relatief de meest actuele en de meest frequente verschijningsvorm van literatuur is'. Duidelijk de vrucht van een leerlinggerichte didactische opvatting is de toe-voeging: 'De teksten liggen binnen het bereik van de kandidaten, dat wil niet zeggen alleen jeugdliteratuur, maar wel werken die herkenbaar zijn en de kan-didaten iets te zeggen.' Een leraar die in de literatuur gelooft, zo goed als in de mogelijkheden van zijn leerlingen, zal nu niet schuw Shakespeare of Haubert in de boekenkast naar achteren duwen, maar hij zal wel bewuster bezig zijn met de wijze waarop hij de literatuur waarin hij gelooft geloofwaardig kan la-ten zijn voor zijn leerlingen. Voorzichtig is de commissie evenwel met zijn advies over de vraag of leer-lingen Shakespeare in het Engels moeten lezen of dat zij bijvoorbeeld een vertaling van Bert Voeten of Gerrit Komrij mogen gebruiken: "Onder werken worden alle oorspronkelijke werken verstaan. In voorkomende gevallen kan naast de oorspronkelijke tekst een vertaling worden gebruikt." Eerlijk gezegd, vind ik dat 'in voorkomende gevallen' de vaagste zinsnede uit het hele stuk en niet erg verstandig. Als ik met een latijnse leeskring Hora-tius en Tacitus probeer te vertalen ben ik zielsblij met een goede vertaling daarnaast. Wat zijn 'voorkomende gevallen'? Als het echt niet anders kan? Als er een goede vertaling is? Als mijn leerlingen er zónder vertaling echt niet uitkomen? Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een richtingenstrijd binnen de commissie, zoals die ook bij de docenten onderling wel voorkomt. Zie je literatuur lezen als een wezenlijke bijdrage tot de taalvaardigheid voor je vak, dan eis je dat de oorspronkelijke tekst wordt gelezen. Ben je ervan overtuigd dat met het vertalen te veel van het origineel verloren gaat, eis je hetzelfde. Meen je dat de meeste belangrijke teksten te moeilijk zijn om in de 7 De Tweede Fase voor literatuur bij de moderne vreemde talen beperkte tijd te lezen, dan kun je, nun of meer noodgedwongen tot het vrijge-ven van de vertaling overgaan. En stel je de inhoud van de grote meesters, hun denkwereld, hun cultuur, voorop, dan is er weinig tegen het gebruik van vertalingen - vergelijk ons lezen van de grote Russen en de klassieken, omdat we geen Russisch, Latijn of Grieks kennen. Dat zal, neem ik aan, in elk ge-val bij de literaire vorming in Culturele en Kunstzinnige Vorming gebeuren. Wat specifiek het vwo betreft: de teksten die voor de voorbereiding op de eindtermen 7 en 8 worden gebruikt, moeten de leerlingen ook inhoudelijk iets te zeggen hebben. Een verstandige kanttekening van de commissie, waarmee dan twee vliegen in één klap worden geslagen. Veel accent op het leesdossier De toelichting bij de voorstellen legt het accent op de nieuwigheden, vooral de plaats van het leesdossier, en daarmee onderstreept de adviesgroep eens te meer hoe zij kennis heeft genomen van de literatuurdidactische opvattingen die met name in dit tijdschrift de laatste vijfjaar zijn neergelegd. Voor de voorbereiding op de eindtermen bij de persoonlijke leessmaak (als eerste in het begin van de jaren '80 door Martin Thijssen gepropageerd voor Duits) en de persoonsontwikkeling bepleit de adviescommissie zogenaamde 'educational encounters'. Alweer een element dat nauwelijks is los te denken van CVK met zijn 'kunstmentor' per leerling. De docent organiseert die ont-moetingen met kunst en betrekt daarbij uitdrukkelijk ook andere kunstuitin-gen, zoals audiovisuele produkten. Leerlingen moeten ook vrij zijn in de keuze van de drie werken waarover zij hun eindverslag schrijven. Die moeten kunnen variëren 'van triviale tot hoog-literaire, drama en poëzie naast de ro-man'. Zowel voor havo als vwo wordt het leesdossier ingevoerd. Het 'documenteert de ontwikkeling van de lees- en reflectievaardigheid van de kandidaten en geeft hen inzicht in hun eigen ontwikkeling', dat is precies wat we er sinds jaar en dag - 1982,1983 - mee bedoeld hebben, toen er, eerst in Levende Talen (door mij, Wil van der Veur en Joost Thissen), later in dit tijdschrift (door Mâr-gitka van Woerkom) over geschreven werd. Het viel te verwachten dat juist dit leesdossier een bindend element wordt, nu naast de beperktere literaire vorming bij de talen de literatuur een plaats krijgt naast de andere kunsten in het nieuwe vak Culturele en Kunstzinnige Vorming. De adviesgroep schrijft voor Engels: 'Het leesdossier wordt bij voorkeur in samenhang met het dos-sier voor Nederlands, CKV en andere moderne vreemde talen samengesteld'. En wat verderop in het advies lezen we hoe dat in het bijzonder voor het vwo eruit gaan zien: 'Dat leesdossier kan uit drie onderdelen bestaan, een handelingsdeel, waarin de subdomeinen leessmaak en persoonsontwikkeling aan de orde komen en een deel, waarin de subdomeinen literatuurgeschiedenis en literatuurtheorie worden behandeld. Over de subdomeinen leessmaak en persoonsontwikkeling worden teksten en werken met de kandidaat besproken, waarbij nagegaan wordt of er voldoende tijd is besteed, er voldoende variatie aanwezig is, de argumentatie klopt en er zorg is besteed aan het dossier. Er wordt geen oordeel geveld over 8 De Tweede Fase voor literatuur bij de moderne vreemde talen de leessmaak van de kandidaten. De beoordeling mag niet gaan over de weer-gegeven standpunten en meningen, maar over de kwaliteit ervan als verslag'. Uiteraard worden er daarnaast cijfers gegeven als het om literatuurgeschiedenis en literatuurtheorie gaat; die zijn, als vanouds, schriftelijk of mondeling te toetsen. De bedoeling is wel dat er andere teksten voor worden gebruikt dan door de leerlingen zelf voor het bereiken van de eindtermen 1 en 2 zijn geko-zen. En dat lijkt me billijk: zo wordt ook recht gedaan aan de literatuur zelf en kan de school een literaire standaard proberen te handhaven als meetlat. Als tijd voor het mondeling naar aanleiding van het leesdossier wordt voor het havo 15 minuten aangehouden, maar er zijn ook andere vormen als groepsge-sprekken of schriftelijke beoordelingen mogelijk. Voor het vwo wordt geen tentamenduur genoemd. In het havo maakt literatuur deel uit van het handelingsgedeelte, niet van het schoolexamen; dat kent aan luistervaardigheid, gespreksvaardigheid en schrijf-vaardigheid een gelijk gewicht toe, telkens 1/3, maar, om misverstand te voorkomen: elke leerling moet aan het handelingsgedeelte hebben voldaan. In het vwo telt literatuur voor wat literatuurtheorie en literatuurgeschiedenis aangaat wél mee voor het schoolexamen naast genoemde drie onderdelen, alle 1/4 deel. Uiteraard verdienen de voorstellen nadere overweging en commentaar, maar we wilden ze u, op de deadline, in elk geval niet onthouden. 9 Wat betekent de Tweede Fase voor litera-tuur bij Nederlands? Om een beeld te krijgen van de mogelijkheden die er in de Tweede Fase zijn als het gaat om literaire vorming, geven we in deze bijdrage de officiële gegevens van de vakontwikkelgroep Nederlands, zoals deze aan de Stuurgroep Tweede Fase zijn voorgelegd. Dit betekent dat er nog wijzigingen denkbaar zijn. Eerst maar het totaal van het vak: Domein Subdomein havo/uur vwo/uur literatuur -leesdossier -literatuurge-schiedenis -begrippen 140 188 Mondelinge taal-vaardigheid -voordracht -groepsdiscussie 40 60 Leesvaardigheid -analyseren -beoordelen 58 60 Schrijfvaardig-heid -gedoc.opstel 110 124 Taal(verschijnse-len) 12 20 Vrije ruimte 40 48 Totaal beschik-bare tijd 400 500 Algemene doelstelling literatuur vwo en havo: - De kandidaat is in staat op grond van gegevens in en informatie over de tekst de eigen perceptie en waardering van een literair werk toe te lichten on-der verwijzing naar de inhoud en vorm van de tekst en voorzover relevant naar de (literair)historische en sociaal-maatschappelijke achtergronden. - De kandidaat is in staat de eigen literaire belangstelling en ontwikkeling te onderzoeken en die aspecten van literatuur te onderscheiden die al dan niet waardevol zijn voor zijn persoonlijke ontwikkeling. 10 Wat betekent de tweede fase voor literatuur bij Nederlands? Deze eindtermen worden uitgewerkt in de subdomeinen leesdossier, literatuur-geschiedenis en literaire begrippen. Leesdossier 1. De kandidaat kan een leeslijst samenstellen met tenminste 12 titels van een erkende literaire kwaliteit. Ze bevat naast proza ook poëzie en (voor het vwo) tenminste 3 werken van voor 1880. (Voor havo gaat het om 8 resp. 2 titels). 2. De kandidaat kan strategieën gebruiken waarmee minder-direct toeganke-lijke teksten of genres benaderd kunnen worden. 3. De kandidaat kan relevante informatie verzamelen en selecteren, waarbij ook gebruik gemaakt wordt van geautomatiseerde gegevensbestanden. 4. De kandidaat kan zijn persoonlijke leeservaring beschrijven, verdiepen en evalueren. 5. De kandidaat kan de eigen literaire smaakontwikkeling beschrijven en eva-lueren in een leesautobiografie en een afsluitend balansverslag. 6. De kandidaat kan de neerslag van de eindtermen vastleggen in een leesdos-sier. Literatuurgeschiedenis 1. De kandidaat heeft een overzicht van de hoofdlijnen van de literatuurge-schiedenis. Dat wil zeggen: - kenni s van de chronologie en de globale kenmerken van de voornaamste pe-rioden van de westerse cultuur in het algemeen en de Nederlandse cultuur in het bijzonder; - voo r vwo, niet voor havo: kennis van belangrijke verschuivingen in de loop der tijd in de literatuur ten aanzien van inhoud, vorm en opvattingen. 2. Vanuit dit overzicht kan de kandidaat gemotiveerd een keuze maken voor de onder leesdossier 1 bedoelde 3 (resp. 2) literaire werken vóór 1880. Aan de hand van opdrachten kan de kandidaat deze werken vanuit het literair-histori-sche perspectief in een leesverslag uitdiepen en verwerken. Literaire begrippen 1. De kandidaat is in staat bij bovengenoemde activiteiten gebruik te maken van het gangbare begrippenapparaat. Inrichting van het examen Alle drie subdomeinen uit het domein Literatuur: Leesdossier, Literatuurge-schiedenis en Begrippenapparaat, worden samenhangend getoetst in een schoolexamen middels een gesprek op basis van het leesdossier. Bepaalde on-derdelen uit het leesdossier kunnen op enig moment voorafgaande aan dit schoolexamen reeds beoordeeld worden. Toelichting - Leeslijst. De werken zijn afkomstig uit het Nederlandse taalgebied (dus in-clusief de Vlaamse, de Surinaamse en de Antilliaanse literatuur). 11 Wat betekent de tweede fase voor literatuur bij Nederlands? - Strategieën gebruiken. Het is van belang dat de kandidaat bewust leert om-gaan met literatuur, dat geldt in het bijzonder voor minder-direct toegankelijke teksten. Een strategie is gericht op het leren omgaan met en begrijpen van li-teratuur, bijvoorbeeld een oude tekst, een 'duistere' roman of poëziebundel. Dit bevordert de reflectie op het literaire leesproces en de eigen leeservaring. - Relevante informatie. Gedoeld wordt op de bekende naslagwerken voor Ne-derlandse literatuur (Kritisch lexicon e.d.) als ook op voor leerlingen toegan-kelijke letterkundige publikaties (bijvoorbeeld Diepzee, Bzzlletin, Literatuur, Bulkboek) en recensies en besprekingen in dag- en weekbladen. - Beschrijven, verdiepen en evalueren van eigen leeservaring. De leerlingen krijgen bij elk werk een opdracht die bestaat uit de beschrijving, verdieping en evaluatie van de leeservaring. De beschrijving is in feite de eerste reactie van de leerling op het werk. In het kort motiveert de leerling de boekkeuze, beschrijft waar volgens hem het boek over gaat en geeft een eerste persoon-lijke reactie. De verdieping is gekoppeld aan een specifieke verwerkingsop-dracht, bijvoorbeeld: bespreking aan de hand van de vakliteratuur of recensies; vergelijking met de leeservaring van medeleerlingen; karakterisering van de personages; analyse van de spanningsopbouw; behandeling vanuit de biogra-fie van de schrijver en diens opvattingen; vergelijking met andere werken van de betreffende auteur; vergelijking met andere auteurs of literaire werken; be-handeling vanuit literair-historische context. De kandidaat dient op vele ma-nieren te reflecteren, variatie in de verdiepingsopdrachten is daarvoor noodza-kelijk. De evaluatie houdt een eindoordeel in over het boek en een evaluatie van de eigen leeservaring, waarbij de leerling aandacht besteedt aan wat hij moeilijk, verwarrend of onduidelijk vond. - Leesautobiografie en balansverslag. Het begin van het leesdossier is de lees-autobiografie. De kandidaat beschrijft hierin zijn ontwikkeling als lezer in het verleden tot op het moment van de aanvang van de Tweede Fase. Het balans-verslag is een verslag waarin de kandidaat een pas op de plaats maakt en het eigen leer- en leesproces evalueert. - Leesdossier. De literaire smaakontwikkeling komt tot stand in een longitu-dinaal proces waarin de leerling steeds meer onderscheid leert maken tussen diverse literaire teksten, elk met hun eigen kwaliteiten. Om dat proces te kunnen begeleiden en beoordelen dient de kandidaat vanaf de aanvang van het literatuuronderwijs in de Tweede Fase een leesdossier aan te leggen en bij te houden. Dit leesdossier bevat tenminste een leesautobiografie, de verwer-kingsopdrachten, een balansverslag en een bibliografie van de gelezen en ge-raadpleegde literatuur. - Literatuurgeschiedenis. Voor zowel het havo als het vwo is gekozen voor een volledig, zij het globaal overzicht van de literatuurgeschiedenis. Voor dit doel is het van belang dat de leerlingen exemplarisch, aan de hand van tekst-voorbeelden een overzicht hebben gekregen op basis waarvan ze een gemoti-veerde keuze kunnen maken voor de oude werken van voor 1880. Vervolgens dienen ze de werken (zelfstandig) in een literair-historisch perspectief te plaat-sen. In zijn algemeenheid betekent dat dat de kandidaat die eigenschappen van 12 Wat betekent de tweede fase voor literatuur bij Nederlands? teksten kan onderscheiden op grond waarvan tijdvakken en stromingen kun-nen worden ingedeeld. - Gangbaar begrippenapparaat. Hieronder verstaan we onder meer: - algemeen : fictie literatuur, lectuur, thema, motief, metafoor, symbool, iro-nie, literaire stijl, poëtica; - proza : verteller, perspectief, verteltijd/vertelde tijd, fabel/sujet, vooruitwij-zing/terugverwijzing, ruimte, personages, genre of tekstsoort; - poëzie : bladspiegel (wit), rijm, metrum, ritme, enjambement, dichtvorm. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het begrippenapparaat in dienst staat van de reflectie op en de communicatie over literatuur. Het kan dus niet afzonder-lijk worden geëxamineerd. Commentaar van de SPL Al eerder heeft de Stichting Promotie Literatuuronderwijs gereageerd op de plannen zoals die zijn voorgelegd: "Om te beginnen willen wij onze waardering uitspreken voor de grote zorg-vuldigheid waarmee u het onderdeel literatuur hebt benaderd. Wij zijn ver-heugd dat veel van de recente ontwikkelingen in de literatuurdidactiek in uw stuk terug te vinden zijn. Met name de aandacht voor de tekstervaring in combinatie met de tekstbestudering en de belangrijke plaats van het leesdos-sier hebben ons aangenaam getroffen. Op enkele punten willen wij echter onze zorg uitspreken. a. In uw stuk blijft het multi/intercultureel onderwijs onbesproken. Nu op een toenemend aantal scholen voor havo/vwo ook in de bovenbouw sprake is van soms meer dan vijftig procent leerlingen met een niet-Nederlandse achter-grond, vaak verdeeld over meer dan twintig verschillende nationaliteiten, lijkt het ons van groot belang dat hier ruime aandacht aan wordt besteed. De moge-lijkheid Surinaamse en Antilliaanse literatuur op de leeslijst te plaatsen, zien wij niet als intercultureel onderwijs. b. Naar onze mening is het niet verstandig de leerlingen te veplichten oudere literatuur op de leeslijst te plaatsen. Het blijft voor de meeste leerlingen een moeilijke opgave die teksten zelfstandig te lezen en dat leidt vaak tot de oude kwaal van het consumeren van uittreksels of het napraten van secundaire lite-ratuur. Wij zijn grote voorstanders van de behandeling van enkele oudere wer-ken, maar dan in de klas. Dit onderdeel behoort ons inziens dus in het hande-lingsgedeelte. Uiteraard betreuren wij het dat deze voorstellen op zeer veel scholen een ver-mindering van het aantal uren literatuuronderwijs zullen betekenen. Tevens baart het ons zorgen dat de korte leeslijst ertoe zou kunnen leiden dat leerlin-gen wel een zeer beperkte kijk krijgen op het totale literaire aanbod. Ander-zijds vertrouwen wij erop dat de door u voorgestelde aanpak de leerlingen zal aanzetten tot verdieping en dat heeft in het kader van de leesbevordering wel-licht een gunstig effect." 13 Wat betekent de tweede fase voor literatuur bij Nederlands? Wij delen deze opvattingen van het bestuur van de SPL. Dat kan men nauwe-lijks anders van ons verwachten, waar zoveel ideeën die wij al vijftien jaar propageren in het voorstel van de VOG Nederlands zijn gerealiseerd. Ook is zichtbaar dat hetgeen gewonnen werd met de CVEN naar de geest behouden is gebleven. Benauwd worden we wel van het geringe aantal uren waarin een en ander moet gebeuren. In beide gevallen is sprake van een reductie tot minder dan de helft: voor het havo was beschikbaar 298 uur, voor het vwo 488, dat is dus 140 resp. 188 geworden. Wanneer er, op nader te formuleren wijze, wordt samengewerkt met andere kunstvakken en (cultuurgeschiedenis in het kader van Culturele en Kunstzin-nige Vorming, is er wel wat terug te winnen, maar waar al zo geklaagd werd over de kwaliteit van het literatuuronderwijs, is het voorlopig nog niet te vat-ten hoe deze vermindering kan worden opgevangen. Namens de redactie Wam de Moor, Dees Maas 14 Joop Dirksen Het ontwikkelen van een vak in een groep Ervaringen bij de bestudering van teksten Vanaf de zijlijn heb ik de afgelopen maanden met belangstelling en soms on-gerustheid de activiteiten van en rondom de Vak-Ontwikkei-Groep Nederlands gevolgd. Vanaf het moment dat in juli het eerste concept werd gepresenteerd, is er een levendige discussie ontstaan die de uiteindelijke versie - vanzelfspre-kend - heeft beïnvloed. Hieronder enkele kanttekeningen bij de procedure en het resultaat, en dan toegespitst op het vakonderdeel literatuur. Opmerkelijk is dat de vakontwikkelgroep in de inleiding bij haar eerste con-cept heel nadrukkelijk aandacht vroeg voor de taakbelasting van de docenten: "Dit aandachtspunt staat niet in de Handleiding voor de vakontwikkelgroepen vermeld, en is evenmin door de coördinatiecommissie aangegeven. Nochtans is dit een aandachtspunt van essentieel belang; immers, uit eerder verrichte onderzoeken naar de taakbelasting van de leraar Nederlands bleek reeds dat deze belasting significant hoger lag dan die van de leraren in de andere vakken (OTO-onderzoek, 1988)." (Concepttekst juli 1995, pag. 4) De VOG stelt vervolgens met nadruk dat uitvoering van het door haar voorgestelde eind-examenprogramma niet mogelijk is, als er geen oplossing wordt gevonden voor die overbelasting van de docent Nederlands. "Gezien de ernst van het probleem stellen wij nadrukkelijk dat het vinden van een adequate oplossing voor ons absolute voorwaarde is voor handhaving van het voorgestelde eind-examenprogramma. Tevens wijzen we erop dat het voorgestelde programma een evenwichtig geheel is en volledig aan de uitgangspunten zoals die door de Stuurgroep zijn geformuleerd voldoet, zodat het dus niet mogelijk is eenvou-dig bepaalde onderdelen te schrappen." Plakken en knippen Toen de VOG dit standpunt, waar men 'in het veld' volledig achter staat, bij de uiteindelijke aanbieding, in de boven beschreven vorm opgenomen wilde zien worden, greep de Coördinatiecommissie in. De taak van deze groep was, zoals de naam zegt, uitsluitend het coördineren van de voorstellen van de ver-schillende VOG's, maar enkele neerlandici in deze commissie schoven achte-loos het werk van de VOG Nederlands terzijde en wilden even demonstreren dat met wat schrappen, wat knippen en wat plakken wel degelijk een 'niet-overbelastend' programma te fabriceren viel. Enkele voorbeelden: VOG: 'De kandidaat kan een leeslijst samenstellen met tenminste 8 titels met een erkende literaire kwaliteit. Deze lijst bevat naast proza ook poëzie en tenminste twee werken van vóór 1880.' De Coördinatiecommissie maakt hiervan: 'De kandidaat kan een leeslijst samenstellen met tenminste 8 titels. Het betreft hier werken van na 1916.' Tijdwinst voor de docent? De Coördinatiecommissie schrapt zonder toelichting de door de VOG voörge- 15 Dirksen, Het ontwikkelen van een vak in een groep stelde onderdelen leesautobiografie en balansverslag uit de eindtermen, maar geeft daarna scholen die er desondanks mee willen werken, grootmoedig per-missie om ze in het handelingsgedeelte op te nemen. ('Als je dat dan per se wil, kun je ons niet kwalijk nemen dat dat tijd gaat kosten!') De VOG voelde zich door de gang van zaken - begrijpelijk - behoorlijk ge-frustreerd, maar legde zich er niet bij neer. Men besloot het ongevraagde in-grijpen van de Coördinatiecommissie te negeren en kwam met een nieuwe, nu 'definitieve' versie, waarin ook alle opmerkingen uit de docentenraadple-ging en de commentaren van de vakverenigingen zijn verwerkt. Consequent in de lijn van haar boven beschreven taakbelastingsargument heeft ze nu voorgesteld, niet her en der wat te strepen en schrappen, maar één veelomvat-tend onderdeel in zijn geheel weg te laten, namelijk het maken van een werk-stuk. Op zich was dit een interessant nieuw onderdeel in het programma: 'De kandidaat kan over een neerlandistisch onderwerp zelfstandig documentatie verzamelen die enige omvang heeft; bij de verwerking van het documentatie-materiaal het leesdoel bepalen, een adequate leesmanier kiezen en een leesplan vaststellen en eventueel bijstellen; vanuit die documentatie een vraagstelling kiezen en vandaar uit inhoudselementen kiezen, formuleren en ordenen, waar-bij ook gebruik gemaakt wordt van een tekstverwerker; hij kan een adequate rapportagevorm kiezen, de inhoud verwoorden volgens de taal-, inhouds-, en vormgevingsconventies die voor werkstukken gelden, en de tekst van het werkstuk reviseren op basis van geleverd commentaar, waarbij ook gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van een tekstverwerker.' Het zal duidelijk zijn dat het schrappen van zo'n blok inderdaad lucht' geeft. Literatuurprogramma Wat valt er nu te zeggen van het voorgestelde literatuurprogramma? Uiterst positief is de keuze voor de leerling/lezergerichte benadering. Waar blijkens onderzoek van Thissen (Leraren over literatuuronderwijs, Den Haag 1988) en Janssen (Het literatuuronderwijs in de bovenbouw van het havo en het vwo, Amsterdam 1992) de meeste docenten nog kiezen voor de historisch-biografi-sche aanpak en de structuuranalytische benadering, getuigt het van moed om nieuwe wegen in te slaan en het literatuuronderwijs in te gaan richten naar in-zichten uit de literatuurwetenschap en -didactiek van de laatste decennia. Dat daarbij op de havo literatuurgeschiedenis vrijwel helemaal wordt ge-schrapt, zal door menig docent betreurd worden; dat de literatuurgeschiedenis op het vwo een bescheiden plaats heeft gekregen, valt toe te juichen vanuit de visie dat enige kennis van (de cultuur van) het verleden, zeker als ondersteu-ning van het lezen van enkele teksten uit de literatuurgeschiedenis nuttig is, maar dat waar de nadruk in het literatuuronderwijs op het verleden ligt, de (werking van de) eigentijdse kunst over het algemeen nauwelijks aandacht krijgt. In de toelichting bij de eindtermen wordt ingegaan op het 'beschrijven, ver-diepen en evalueren van de eigen leeservaring'. De beschrijving is, zo wordt daar gesteld, de eerste reactie van de leerling op het werk; de leerling moti- 16 Dirksen, Het ontwikkelen van een vak in een groep veert de boekkeuze, beschrijft waar volgens hem het werk over gaat en geeft een eerste persoonlijke reactie (=tekstervaring). De verdieping is gekoppeld aan een specifieke verwerkingsopdracht (=tekstbestudering, verdieping van de leeservaring). Deze formuleringen uit de toelichting zouden misverstanden in de wereld kunnen helpen in de trant van 'je mag eerst even zeggen datje het mooi vond, en daarna gaan we serieus aan het werk.' Onderscheid maken tussen tekstbe-studering en tekstervaring was nuttig in de jaren rond tachtig, toen tekstbe-studering nog de enige, de 'normale' aanpak was, maar men zou mogen stel-len dat het onderscheid nu wel zijn tijd gehad heeft: gevoel en verstand zijn niet los te koppelen in iemands omgang met de wereld om hem heen. Wie bezig is met een tekst, doet dat als compleet persoon, niet eerst even vanuit zijn emoties, en daarna vanuit de ratio. Elke tekstervaring is een vermenging van affectieve en cognitieve aspecten, en natuurlijk is een verdieping van die ervaring een nuttige zaak. De VOG geeft als handvatten bijvoorbeeld de exploratie van de belangrijkste passages en de karakterisering van de personages. Dus zou een betere formule-ring geweest zijn, consequent te spreken van (verdieping van en reflectie over de) tekstervaring. Maar laten we niet vallen over een formulering, waar de strekking zo duidelijk positief te waarderen valt. Ook het invoeren van leesdossier, leesautobiografie en balansverslag is een prima zaak. Waar de nadruk komt te liggen op de persoonlijke verwerking in een reeks van leesverslagen met alle mogelijkheden tot reflectie, kan eindelijk het verschijnsel 'boekverslag' (d.w.z. 'uittrekselboekkopie') uitgeroeid worden. Een slag voor uittrekselboekfabrikanten, maar een zegen voor het literatuur-onderwijs. In de eerste versie van de VOG werd nog gesproken over een landelijke ad-vieslijst van 500 werken van 'erkende literaire kwaliteit' waaruit leerlingen zouden moeten kiezen. Die advieslijst is al snel verdwenen; de werken van 'erkende literaire kwaliteit' zijn gebleven. Nu is een landelijke lijst sinds Bek-kering c.s. natuurlijk een gevoelig punt, maar een advieslijst zou m.i. zeker ook een positief effect gehad kunnen hebben: hierdoor zou er in ieder geval ook de mogelijkheid geboden zijn om heel recent verschenen literaire werken op 'de lijst' te zetten; iets wat nu nog wel eens onmogelijk wordt gemaakt door leraren vanuit het oneigenlijke argument dat ze dan zelf ook hun litera-tuur moeten blijven bijhouden. De VOG laat het in de laatste versie over aan de sectie op iedere school apart om uitspraken te doen over 'erkende literaire kwaliteit': dat bevordert in ieder geval de discussie binnen de sectie over 'de' canon (de schoolcanon?) en dat zou tot heel interessante gesprekken kunnen leiden! (Wat is er voor leraren Nederlands nou interessanter dan samen te pra-ten over literatuur?!). De VOG verdient een groot compliment voor haar uiteindelijke voorstel én voor de manier waarop ze haar zelf geformuleerde standpunt over de taakbelas-ting trouw is gebleven! 17 Kees Combat Het eerste studiehuis van Nederland "Naar mijn overtuiging is de omvorming van de school tot studiehuis een vernieuwing, die recht doet aan wat leerlingen in de bovenbouw van het havo en vwo kunnen en vragen. Daarbij gaat het erom tot een variatie van werk-vormen te komen die recht doet aan de onderlinge verschillen van zowel de leerlingen als docenten". Wie is hier aan woord? Een Montessori-adept? De rector van het Spinoza-lyceum (Dalton)? Een onderwijsvernieuwer uit de jaren zeventig? Allemaal vertegenwoordigers van de zogenaamde vernieuwingsscho-len, die we in feite in de hele twintigste eeuw in kwantitatieve minderheden bezig hebben gezien. Nee. Het zijn uitspraken van de huidige staatssecretaris van Onderwijs, Cul-tuur en Wetenschappen Tineke Netelenbos. Het studiehuis kan overigens wel gezien worden als de triomf van het vermeuwingsonderwijs. Netelenbos liet de geciteerde woorden opnemen in haar voorwoord bij een uitgave van het Nijmeegse Montessori College. Dat was er als de kippen bij om, nu toch de lokaties voor vier vestigingen herzien moesten worden, de vestiging aan de Vlierestraat in te richten als 'studiehuis'. Net als de meeste vernieuwingsscholen is het Montessori College een voor-namelijk witte school met zijn hoofdvestiging in een bosrijke, villa-achtige omgeving, want daar wonen de mensen die open staan voor het soort onder-wijs dat een appèl doet op de zelfwerkzaamheid. Overigens komen de leerlin-gen uit de hele regio van Nijmegen en Groesbeek, de brugjes zitten in één gebouw, de bovenbouwleerlingen ook, (i)vbo zit als geheel nog apart, maar het is allemaal nog in beweging. Wat in dit geval telt, is dat leerlingen vanaf de 3e klas bij elkaar in een gebouw zijn en dat de bovenbouwleerlingen het studiehuis gaan bewonen. In de brochure die de school ter gelegenheid van de opening op 8 december 1995 uitgaf, geeft de vice-voorzitter van de Stuurgroep Tweede Fase, Clan Visser 't Hooft, acte de présence. Zij schrijft over de school, die het Montes-sori College in 1992 was, waar zij, als rectrix van het A. Roland Holst Col-lege in Hilversum, werd rondgeleid door rector Ben van der Hilst in de toen al bestaande vwo-werkplaats. "Wat was ik jaloers op dat experiment! Zó onge-veer stelde ik mij een min of meer ideale leersituatie voor. Leerlingen met een eigen werkplek - alleen de computer ontbrak nog - en docenten op gezette tijden beschikbaar voor ondersteuning en instructie. Ergens een koffïehoek, door de leerlingen zelf verzorgd. Er heerste een prettige, ontspannen werksfeer. De examenklas telde toen nog maar een handjevol leerlingen. Daar is zoiets wel voor te organiseren, maar als je een of meer groepen van 25 leerlingen hebt, zou 't dan ook nog kunnen? Die vraag heeft me vanaf dat moment bezig gehouden en hoe meer ik erover nadacht, hoe sterker ik daarvan overtuigd raakte." Als buitenstaander verwacht je dat de Montessorischolen voor voortgezet on-derwijs met de aankondiging van het studiehuis, nu toch al weer driejaar ge-leden, hun kans geroken hebben en als de bliksem aan de gang zijn gegaan 18 Combat, Het eerste studiehuis van Nederland om Montessori's lijfspreuk 'Leer mij het zelf te doen' operationeel te maken. Waar vindt men meer expertise voor wat het studiehuis volgens de woorden van Netelenbos moet zijn dan in het vernieuwingsonderwijs? Maar helaas, niets menselijks is ook de onderwijsvernieuwers vreemd: het lukt gewoon niet samen. Wij herkennen hier een telkens terugkerend patroon in het wereldje van zelf-kazers dat docenten en scholen vormen. Die Montessori mensen hadden al eerder, bij de invoering van de basisvorming, hun neuzen aan elkaar gestoten. Visser 't Hooft: "We hielden een informatieve bijeenkomst, waarin we elkaar vertelden wat we als scholen voor ideeën hadden ontwikkeld. Het vervolg ver-zandde alras. Er heerste een soort vrees voor het prijsgeven van eigenheid of iets dergelijks." En intussen zijn niet-vernieuwingsscholen, die onderwijskundig gestructu-reerder in elkaar zitten dan nogal wat Montessorischolen voor het voortgezet onderwijs volop bezig om zich te oriënteren op de studiehuis-methodiek en -logistiek. Maar het Nijmeegse Montessori College heeft zich door deze scho-len niet voorbij laten lopen. De uitspraak van de staatssecretaris komt wel in een vreemd licht te staan als we elders in de brochure, waar het gaat over de aanpassing van een der gebouwen aan de eisen die een studiehuis stelt, moe-ten lezen: 'Van de overheid viel niets te verwachten. Het enige dat we kregen was de toestemming om gelden voor achterstallig onderhoud teherbestemmen voor de verbouwing". Zoiets noemen we een sigaar uit eigen doos. En de po-litici maar scoren! Het blijkt te werken Geen gemopper meer, want je bent natuurlijk nieuwsgierig: hoe ziet dat eer-ste studiehuis eruit? Docent economie Gottfried Erdtsieck licht toe: "De mu-ren staan er, de verschillende functies van de ruimtes worden door medewer-kers schoorvoetend in gebruik genomen, alles krijgt beetje bij beetje zijn plek: de eerste fysieke vormen van het studiehuis lijken zichtbaar te worden. In dit gebouw kun je aan de slag: een werkvloer om rustig samen te werken, een studiezaal waar je in alle stilte alleen kunt werken, een bibliotheek om de hoek, stafruimtes in overvloed. Helaas zijn de verschillende afgeschermde plekken waar tekstverwerkers en andere computertoepassingen voor leerlingen geïnstalleerd zullen worden, nog niet verwezenlijkt, maar we zullen het toch nog smaken dat we dit schooljaar de leerlingen zien vechten om een plek om hun verslagen en werkstukken te typen en te printen." Erdtsieck is als docent economie lid van het "kernteam' havo/vwo 4 en daarenboven decaan havo en vwo. Die kernteams worden steeds belangrijker; ze nemen in bevoegdheden de plaats in van de vakgroepen. De ervaringen tot nu toe zijn goed. Het werkt! Erdtsieck: "Kijk maar, gedu-rende een willekeurige werkdag zie je dat ze daar toch braaf boven hun boeken zitten? En volgende week zijn ze precies waar ze volgens jou als docent moesten zijn! Maar we willen meer. We willen niet alleen dat de leerlingen zelfstandig werken, we willen dat ze ook zelfstandig en actief leren! " Is dat dan niet hetzelfde min of meer? 19 Combat, Het eerste studiehuis van Nederland "Nee, want dan zouden ze alleen braaf de vele verwerkingsopgaven van onze memodes maken en met het antwoordmodel dat erbij hoort nakijken. We wil-len meer. We wachten met spanning af waar die CD-ROM blijft zodat we de leerlingen met onze opdrachten door een elektronische encyclopedie kunnen jagen. We wachten op uitgeverijen die nu onder hoogspanning werken om het eerste marktaandeel op de toekomstige onderwijsboekenmarkt binnen te ha-len." En wat is tot nu toe de praktijk? De school kende al sinds vorig jaar uren van 70 minuten, per leerling vier van zulke uren per dag en daartussenin een uur van 45 minuten, de zoge-naamde Tceuzewerktijd'. Nu kan men die 45 minutenles in de bovenbouw gaan gebruiken voor een hoorcollege. Is dat niet te veel gevraagd, 20 minuten heet toch het maximum te zijn, wil er iets van overkomen? Erdtsieck: "4 Havo zie je aan het begin van dit jaar onwennig je lokaal binnen komen. Ik bereid ze voor op mijn college-les, of-tewel: wees klaar voor een instructie van wel drie kwartier, maar voor Eco-nomie wel de enige keer per week! (Voor Nederlands kan dat wel anders zijn). Ze ondergaan het ogenschijnlijk gelaten. Maar als je een paar weken wacht, blijken ze toch wel na te denken over hun eigen leerproces: "Ik heb korter dan twee uur voor mijn proefwerk geleerd, doe ik het nu wel goed?" Na zo'n col-lege-les zie je een enkele leerling een week niet meer. Hij heeft in zijn rooster dan andere prioriteiten gelegd als er ook een keuze-les economie is. Dat geeft een bepaald spanningsveld: de fysieke afstand tot zo'n leerling is groter, maar de eindverantwoording voor zijn leerproces is nog steeds in jouw handen. Tot hoe ver kun je dit in het voortgezet onderwijs laten gaan? Tot hoe ver geef je hem dat in eigen handen? Na zo'n week is een evaluatie met hem wel belang-rijk. Totdat je je pappenheimers kent. Andere leerlingen zie je in de week va-ker, en die vragen na hun "derde les" economie binnen drie dagen schuchter: "Ik ben helemaal bij met economie, mag ik nu wiskunde doen?" Langzaam wordt het de leerling wel duidelijk wat we van hem in dit nieuwe rooster ver-wachten". Erdtsieck heeft geconstateerd dat leerlingen weinig beweeglijk zijn. "Als ze op de werkvloer of ergens anders werken, lijken ze nooit vragen te hebben. In elk geval niet die brandende vragen, die vereisen dat ze je meteen opzoeken. Als ze daar werken, schuiven ze niet aan in je lessen van de hogere klas. Er is duidelijk nog een drempel." En wat betekent het voor hem als docent? "Je krijgt het als vakdocent zwaarder, want je begeleidt ze individueel; met elke leerlingen die wil herkansen, wil je nagaan waarom het zo ver moest komen. We moeten zeker naar een "werkwijzer" toe. Dat is een instructie hoe je als leerling je werk moet organiseren wil je niet in de problemen komen." Van zelfstandig werken naar zelfverantwoordelijk leren Begrippen die een grote rol gaan spelen in het studiehuis zijn de volgende vier: zelfstandig werken, zelfstandig samenwerken, zelfstandig leren en zelf- 20 Combat, Het eerste studiehuis van Nederland verantwoordelijk leren. Dat klinkt allemaal zo'n beetje hetzelfde, maar het is het niet. Je kunt je leerlingen precies instrueren hoe ze individueel een opdracht moe-ten uitvoeren; dat is dan voor hen 'zelfstandig werken'. Laatje hetzelfde doen in groepsverband, dan is er logischerwijs sprake van 'zelfstandig samenwer-ken'. Die twee vormen kennen we allemaal wel als docenten, ze zijn schering en inslag in het gewone onderwijs. Heel anders ligt het al - en daarvoor moeten we naar Dalton of Montessori -met het zogenaamde 'zelfstandig lereri. Daarin bepalen de leerlingen zelf hoe ze willen leren, waar en op welk moment. En in tegenstelling tot de in alle onderwijs vertrouwde werkwijze, ook als het gaat om zelfstandig werken of samenwerken, waar de leraar controleert of alles marcheert, moet hier de leer-ling zijn leerstrategie naar tijd en plaats uitzetten. Maar het kan nog pittiger. Als je zegt dat in elk leerproces vier componenten van wezenlijk belang zijn, moet de leerling zodra hij gezet wordt aan 'zen*'verantwoordelijklerea', twee of meer van deze vier aspecten bepalen: leerdoelen (1), leerstrategieën (2), vast-stelling van leerresultaten (3) en feedback, beoordeling en beloning (4). De onderwijskundige Robert-Jan Simons, als hoogleraar Onderwijskunde verbon-den aan de Nijmeegse universiteit, concludeert: "De vier varianten verschillen in complexiteit. Zelfstandig (samen-)werken veronderstelt minder leervaardig-heden en -houdingen bij leerlingen dan zelfstandig leren. Maar dit veronder-stelt op zijn beurt weer minder leervaardigheden en -houdingen dan zelfver-antwoordelijk leren. De beste volgorde is om leerlingen eerst te leren om zelfstandig te werken en zelfstandig samen te werken, daarna te leren zelfstan-dig te leren en pas daarna over te gaan tot zelf verantwoordelijk leren". Consequenties voor de docent Wat dit voor docenten betekent? Ik vind het nogal subtiel en ik kan mij nau-welijks voorstellen dat zulke subtiliteiten ingang zullen vinden in al die scho-len waar anno 1995,1996 de docent doceert en de leerlingen luisteren. Daar lijkt het me al een hele stap vooruit als de docent de leerlingen leert om zelf-standig of samen met anderen te werken, op een leerroute die in feite door hem of door het gebruikte leerboek wordt aangegeven. Bij zelfstandig leren moetje als docent veel uit handen geven. Onzeker is waar het onderwijsleer-gesprek over gaat: het leerproduct of het leerproces. Je moetje er van weer-houden om je inhoudelijk deskundig te tonen. Je moet vragen van leerlingen terugkaatsen met nieuwe vragen, om ze zo zelf naar een antwoord te laten zoeken en de vragen zeker niet aangrijpen om nieuwe informatie te geven. Zelfs lees ik ergens: T)e docent is "erop uit" de leiding van het onderwijsleer-gesprek uit te besteden aan leerlingen en probeert zo min mogelijk aan het woord te zijn'. Dat soort raad komt mij wel héél naïef voor: de betrokkene weet zeker niet waarom de meeste leraren hun beroep hebben gekozen! Zo min mogelijk aan het woord zijn, het lijkt me een kunst die achter de schrijf-tafel van een doofstomme onderwijskundige is geschapen. Die bovendien niet alle ellende van de nieuwe lerarenopleidingen van de jaren '70 heeft meege- 21 Combat, Het eerste studiehuis van Nederland maakt. Daar hebben we voor en na geprobeerd om 18-, 19-jarigen zover te krijgen dat ze zelf hun leerroute uitzetten. En we hebben 't geweten: kletsen als de beste, kennis ho maar! Ook daar waren product-evaluatie en proces-eva-luatie toverwoorden, en het diploma werd verstrekt aan de hand van een exa-mendossier. De ervaringen daarmee opgedaan maken mij wantrouwig omtrent de mogelijkheid iets dergelijks te realiseren in het voortgezet onderwijs. Maar wie weet, jong geleerd, oud gedaan...? Leren, leren, een eindeloze tocht Misschien dat Frank Weijers, die de 'onderwijskundige ontwikkeling' op het Montessori College coördineert, het ergste vreest, wanneer hij zijn uitleg van Simons' opmerking voorziet van de ontmoedigende titel lieren leren, een ein-deloze tocht'. Hij geeft aan dat het hierbij allerminst om een lineair proces gaat. Hij benadrukt hoe belangrijk het is dat in de ontwikkeling van de leer-lingen aandacht wordt geschonken aan diens oriëntatie op wat hij heeft te le-ren en volgens welke strategie dat dan het beste zou kunnen. Hij vergelijkt 'zelfverantwoordelijk lerende leerlingen' met scharrelkippen: 'ze scharrelen rond (binnen een door de boer aangebrachte omheining), bepalen zelf wat ze wel en niet eten (zowel opzettelijk daartoe neergelegd graag, maar ook ander voer dat ze tegenkomen) en leggen zo nu en dan een ei (maar niet allemaal te-gelijk - en ze zijn allemaal anders -)'. Dat kan, natuurlijk. In het Dalton-onderwijs is het heel gewoon dat leerlingen eenderde van hun schooltijd op deze wijze hun kennis, inzicht en vaardigheden bijeenscharrelen, en de resultaten daarvan zijn normaal, zoals in traditioneel onderwijs. Het betekent dat in tweederde van de tijd structuur wordt gegeven. Hoe dat in feite gaat in de nieuwe opzet - dat mogen de scholen zelf uitzoe-ken, heb ik begrepen. In de brochure Studiehuis van het Montessori College kom ik tenslotte een knap roostertechnisch verhaal tegen waar ik als eenvou-dige leraar Duits-Nederlands geen snars van snap, en waarvan ik niet begrijp hoe een leerling dat, terwille van zijn strategie, zonder uitleg van de makers zou moeten begrijpen. En de literaire vorming van de tweedefasers? Ik wil wel even doordenken op dit Studiehuis: wat kunnen we ermee voor de literaire vorming van de tweedefasers? Elders in dit nummer is de bibliotheekmedewerkster aan het woord die drie ochtenden in de week voor het Montessori College de deur van haar filiaal openzet. Daar zie ik in mijn lichtelijk overspannen verbeelding hoe Dennis uit 4havo voor zijn leerroute Leon de Winters verzamelde werken schat op hun omvang en, hoewel hij Supertex associeert met sex en dat boek dus wel zou willen lezen, toch maar aan de gang gaat met Serenade - een heel stuk dunner, en o ja, daar was toch óók wat mee? -, en hoe hij op CD-ROM alles opzoekt wat daarover geschreven is (nu ja, twee stukken is eigenlijk wel ge-noeg, vindt Dennis), en zo erachter komt wat morele en esthetische oordelen waard zijn. Maar nou moet hij nog zijn leerproces verantwoorden. Aan zich-zelf natuurlijk, want anders is dat zelfverantwoordelijk leren nep. En collega 22 Combat. Het eerste studiehuis van Nederland Battels? Die krijgt straks Dennis' dossier en mag het inkijken. Cijfer? Nee, bij mag het inkijken. Hij mag Dennis erop wijzen dat zijn leerproduct tot-daaraantoe is (het is, maar dat houdt bij voor zich, slordig geschreven, vol fouten tegen de voorkeursspelling die de énige spelling is geworden, verkeerde verwijzingen, Karel Peters als voornaamste criticus en een interpretatie die kant noch wal raakt), maar dat vooral onduidelijk is hoe Dennis' leerproces is verlopen. Of Dennis daar nog eens op wil reflecteren.. Een cijfer, meneer Bar-tels! Hm, nou ja, moet het? Ja, van mijn ouders, meneer. Marieken uit Svwo is een ander geval. Ik stel mij voor dat ik mijn beide vakken geef. Ik weet dat zij een goed beeldend vermogen heeft en belangstel-ling voor grafisch werk. Zij heeft mij gevraagd wat ik vind van jeugdlitera-tuur voor haar leeslijst (stel dat die leeslijst nog wat voorstelt). Als ik doe of er voor Duits nog een paar uurtjes over zijn en Marieken het profiel Cultuur en Maatschappij heeft gekozen en dus CVK Huren heeft naast het algemene deel I), kan ik haar suggereren om eens een onderzoekje op te zetten naar ver-halende gedichten als van De Schoolmeester en beeldverhalen van Wilhelm Busch en Rudolf Töppner. Hoe ver ga ik nu in mijn terughoudendheid? Beperk ik me tot deze namen en heb ik in mijn achterhoofd J.J. Goeverneur en andere vertalers, de keuze tus-sen een iconografische, een cultureel-historisch en een literaire benadering, of moet ik wachten op Mariekens vraag: 'Hoe zou je dat kunnen aanpakken? Volgens het boekje luidt het antwoord: "Wat denk je er zelf van? Ik heb een sterk groeiend gevoel, dat ik een antwoord als dit ervaar als iemand met een kluitje in het riet sturen. En wat betekent dat eigenlijk, meneer Combat, met een kluitje in het riet sturen? Laat ik dat nou zélf niet weten. Maar kijk eens bij Stoett. Hè, alweer teveel gezegd. Dat had Marieken zelf moeten ontdek-ken. Natuurlijk verteken ik hier de goede bedoelingen van de onderwijskundige, maar ik doe dat omdat we, met alle afkeer die we hebben van gedoceer ex ca-thedra, niet moeten doorslaan naar de andere kant. Er is, daarvan ben ik zeker, gewoon een gulden middenweg. 23 Dees Maas The show is over In gesprek met Frits Roelofs Het Thomas a Kempiscollege in Arnhem is volgens Frits Roelofs, docent Nederlands, een school "waar onderwijsvernieuwing hoog in het vaandel staat, waar veel kan, veel gebeurt en dus ook veel fout gaat". Net als in Den Haag willen ze in Arnhem kwaliteitsverhoging ("Maar Den Haag wil dat voor minder geld; daar scheiden zich onze wegen"). Door het ministerie aangewezen als experimenteeerschool voor de Tweede Fase, kan het Thomas a Kempiscollege daadwerkelijk nieuwe wegen bewandelen. Bij Nederlands gebeurt dat in ieder geval al met enthousiasme. Frits Roelofs zit zo'n twintig jaar in het onderwijs. "Na al die tijd kan ik uit de losse pols een les geven over de beweging van tachtig... hoef ik niet meer voor te bereiden. Dat geeft een veilig, maar tegelijkertijd benauwend gevoel. Ik moet nog twintig jaar. Hoeveel klassen zal ik en kan ik nog diezelfde les voorschotelen? En dan is het nog maar de vraag wat de leerlingen ermee doen. Op zo'n moment ga je zoeken naar manieren om het oude stramien vaarwel te zeggen. Bovendien is vast komen te staan dat in het tertiair onderwijs veel havo-leer-lingen mislukken. Ze missen blijkbaar de nodige discipline en zelfstandig-heid." Vandaar dat Frits Roelofs het voortouw nam voor een project, waarin de oude, frontale manier van lesgeven wordt losgelaten. In plaats daarvan gaan leerlingen zo zelfstandig mogelijk te werk. "De leraar is niet langer de quiz-master van zijn eigen show. Hij geeft veel minder klassikaal les. Terwijl hij bezig is met het bijspijkeren van enkele leerlingen, bereiden de heel goede leerlingen in de bibliotheek een spreekbeurt voor. De leraar stelt de leerlingen in gelegenheid onderzoek te doen en te presenteren. Niet bij, niet het vak, maar de leerling staat centraal. Het vak is het ontmoetingspunt", stelt Roe-lofs tevreden vast. Op dit moment behandelt de sectie Nederlands in 4 havo de middelnederlandse literatuur. "Toevallig zit daar een moeilijke groep bij: weinig gemotiveerde leerlingen die heel wat energie van een leraar vergen. De klas functioneert ab-soluut niet als groep. Geen enkel sociaal besef. Als één leerling iets vraagt, is dat voor de anderen het startsein om te gaan kletsen. Ik heb in twee lessen de basisstof middeleeuwen er doorheen gejaagd. Je kent dat wel, thema's, chronologische opbouw, stromingen, enzovoorts. Een ware spoedcursus middeleeuwen dus. Daarna kon ik ze met de deelonderwerpen zelf het bos in sturen. Ze hadden vier lessen de tijd om de deelonderwerpen te on-derzoeken en er een verslagje van te maken. Ze moeten hun verslag ook pre-senteren aan de rest van de klas." Roelofs laat enkele verslagen zien: soms verraadt de lay-out een gedegen computervaardigheid. De leerlingen schreven 24 Maas, The show is over over uiteenlopende onderwerpen: van Arnhem in de middeleeuwen en Hade-wijch tot en met de queeste. Door deze methode werd Roelofs nog eens met zijn neus op een oude onder-wijswet gedrukt: wat je zaait, dat oogst je ook. "Op een gegeven moment vroegen enkele leerlingen, onder wie de notoire lamzakken, of ze naar de openbare bibliotheek mochten gaan. Even aarzelde ik. Daarna dacht ik: kom, doorzetten. Het is ten slotte een experiment. Natuurlijk stelde ik de volgende dag allerlei vragen over het bezoek aan de bibliotheek. Met name aan de leer-lingen, waarvan ik dacht dat ze zichzelf op een makkeujke manier wat vrije tijd hadden bezorgd. En wat bleek? Alles was goed gegaan. Sommigen hadden uren in de bibliotheek doorgebracht om van alles en nog wat te onderzoeken. Twee leerlingen, die met Thomas a Kempis bezig waren, wisten plotseling van alles van de moderne devotie. Dat is toch stof waar je in de klas anders nauwelijks aan toe komt. Prachtig, dat enthousiasme, daar doe ik het voor. Om dat te bereiken moest ik dus wel mijn eigen wantrouwen overwinnen. Het was een belangrijke ervaring datje als docent zelf de stap moet zetten en zeggen: ga maar naar de bieb. Als je ervan uitgaat dat ze je alleen maar zullen beflikkeren, dan doen ze dat ook." Zelf de toren opmeten De kernwoorden van het project zijn 'geleid, begeleid en zelfstandig'. Met het artikel van Kees Combat over het studiehuis (zie elders in dit blad) in mijn achterhoofd, vraag ik of dat niet erg Montessoriaans klinkt. "Ach, alle plan-nen zijn eigenlijk op Montessoriaanse leest geschoeid, maar zo mag je dat niet noemen." En terwijl ik aan Montessori denk, zullen anderen vinden dat de 'zelfwerkzaamheid' riekt naar de jaren zeventig, toen de beeldenstorm der onderwijshervormers in volle gang was. "Wat er halverwege de jaren zeventig gebeurde, is slechts op punten vergelijkbaar met wat wij doen. Toen wilde men dat leerlingen zelf bepaalden wat ze wilden weten. 'Zeg maar waar jullie vragen over hebben en dan geven wij jullie alle tijd en ruimte om daar aan-dacht aan te besteden.' Irreëel natuurlijk. Leerlingen willen weten hoe duur het bier op de Korenmarkt is. Dan snap je ook niet hoe de rolverdeling binnen het onderwijs ligt. Toch zie je veel uit die tijd nu terugkomen in de Tweede Fase. Maar dan in gewijzigde vorm. Onderwijshervormingen hoeven niet ontzettend schokkend en revolutionair te zijn. Waar wij mee experimenteren is niet de verandering van lesstof, maar verandering van pedagogische aanpak. " "Als ik aan ouders uit moet leggen op welke manier we werken en waarom, geef ik altijd dit voorbeeld: stel, je staat op de Grote Markt en kijkt naar de Eusebiustoren. 'Hoe hoog zou dat ding nou zijn?, vraag je je af. Dan kun je verschillende dingen doen. Je kunt het aan iemand vragen. De kans is groot datje het dan al vrij snel weer bent vergeten. Je kunt het ook zelf opzoeken. Dan blijft het antwoord waarschijnlijk iets langer hangen. Maar je kunt ook zelf een methode zoeken om die toren op te meten. Tien tegen een datje het antwoord dan nooit meer vergeet. Dât is wat onze methode beoogt." 25 Maas, The show is over Het zijn ook mensen Hoe werkt het in de praktijk? Leerlingen moeten veel onderzoek doen en dat in de vorm van werkstukken of presentaties naar voren brengen. 4 Havo krijgt voortaan geen proefwerken meer. Ze moeten zelf hun huiswerk bijhou-den. De jaarlijkse lesstof is onderverdeeld in kavels. Dit jaar komen in 4 havo grammatica, middelnederlandse literatuur en stijlfiguren aan bod. De kavel-stof, bestaande uit de basisstof, een verslag en op- en aanmerkingen, wordt getoetst door middel van een tentamen; een schoolonderzoeksregeling dus. Een direkt gevolg voor de leerlingen is dat de tentamenstof veel omvangrijker is dan die bij proefwerken was. "In het begin onderschatten veel leerlingen het werk. Ze houden de stof niet goed genoeg bij. Het zijn ook mensen; ze stellen alles tot het laatste moment uit. Daarom gaat het eerste kavel vaak niet zo goed. De cijfers voor het eerste kavel van dit jaar liepen uiteen van 2,7 tot en met 9. Dat verschil is te groot." Een neveneffect voor de docenten is dat zij geen dwangmiddelen, zoals schrif-telijke overhoringen meer tot hun beschikking hebben. "Voor veel leraren is zo'n overhoring een bijna onontbeerlijk machtsmiddel geworden, waarmee je leerlingen aan het huiswerk dwingt. Tja, dan geef je dat niet graag op. Bij mij kunnen de leerlingen als ze hun huiswerk niet gemaakt hebben gewoon de les niet meer volgen. 'Even goede vijanden', luidt dan het standaard-grapje, waarna ik ze naar de aula verwijs." Er steekt nog een addertje onder het gras. De zwakkere leerlingen, die het van hard studeren moeten hebben, de zogenaamde "kantjeboordtypes', die hebben het binnen dit systeem nog moeilijker. "Vroeger kon je ze door kleinere hoe-veelheden stof aan te bieden, toch nog aan een zesje helpen. Nu redden ze het niet. Met de kwaliteitsverhoging van het onderwijs als einddoel, vind ik dat een positieve ontwikkeling. Bij deze leerlingen moeten we in de onderbouw beter gaan beargumenteren waarom ze met de havo/vwo opleiding moeten kiezen." Ik vind poëzie best leuk Vorig jaar werkte Roelofs al met een vergelijkbaar project in 4 havo. Hij kan dus nu, met zijn ervaringen van dit jaar, de voors en tegens van deze methode al redelijk overzien. De balans lijkt positief uit te slaan. Iedere leraar kent wel het verschijnsel van de rekenende leerling. Een 6,0 is eigenlijk vijftiende te hoog. Een 5,5 is immers ook voldoende. "In ons sys-teem is die houding veranderd. Er was sowieso een tendens dat hoge cijfers halen weer mocht. Ook de populaire meisjes en jongens halen achten en ne-gens en zijn daar trots op. Enkele jaren geleden was dat ondenkbaar. Maar daarbij komt dat niemand het in zijn hoofd haalt bij een presentatie te zeggen: 'nou, ik ben tevreden met een vier, geef me die maar.' Ze moeten dus wel." "Vorig jaar gaf ik les over stijlfiguren en poëzie-analyse. Als huiswerk moe-ten leerlingen daarbij vaak elementen uit gedichten benoemen, rijmschema's bijvoorbeeld. Dat komt ze al snel de strot uit. Toen heb ik zo kort mogelijk college gegeven over de theoretische aspecten en ze vervolgens naar de biblio-theek gestuurd. De opdracht was: zoek een gedicht naar keuze, bespreek het 26 Maas, The show is over en interpreteer het. Ik zou zorgen voor het kopiëren voor de rest van de klas. Toen hadden de leerlingen opeens het voortouw. Dus kon ik ook veel meer vragen. Bijvoorbeeld: waarom koos je voor dit gedicht? De afstand tussen de leerlingen en de lesstof werd veel kleiner. Ik vind poëzie best leuk', ver-zuchtte zelfs een van de jongens die twee keer per week op de tribune van Vi-tesse staan." 5 Havo , de klas waarmee Roelofs het project vorig startte, wil volgens hem niet meer op een andere manier les hebben. Maar, relativeert hijzelf, "dat zijn natuurlijk wel degenen, die binnen dit systeem over zijn gegaan." Wel vindt hij deze havoklas zelfstandiger dan 5 vwo. "5 Vwo is natuurlijk de elite. Het is heerlijk om daar frontaal je show weg te geven. Maar de havo vind ik so-wieso leuker. Je moet veel meer op de bodem gaan van je eigen kwaliteiten." Ook bier acht Roelofs een kanttekening op zijn plaats. Eigenlijk is het ver-schil tussen havo en vwo minimaal, maar omdat het Thomas a Kempiscol-lege alleen die twee onderwijsvormen onder zijn dak herbergt, polariseer je ze als docent behoorlijk. Dat het kavelsysteem de afstand tussen beide verkleint, staat voor Roelofs vast. "Op onze school gaan er steeds meer leerlingen van 5 havo naar 5 vwo. Dat is wel anders geweest." Vooralsnog beperkt het project zich tot de lessen Nederlands, maar men zoekt wel aansluiting bij de andere vakken. De sectie Nederlands heeft bijvoorbeeld aan de onderwijscommissie verzocht om alle werkstukken, alle vormen van schriftelijkheid bij alle vakken, op taalgebruik en spelling te laten nakijken. "Als wij alleen letten op de d's en de t's is dat een verknipte werkelijkheid." Ze willen de ingeslagen weg duidelijk blijven bewandelen, het liefst in sa-menwerking met andere secties. Met Frans zijn de banden al gesmeed. Zij denken hetzelfde over literatuuronderwijs als wij. "Toch is het vreemd", mijmert Roelofs op de valreep. "literatuur wordt zo sterk als een op zichzelf staand fenomeen gezien. CKV betekent wat dat be-treft een hele vooruitgang. Het leuke van literatuuronderwijs zit hem juist in de cultuuroverdracht. Die lessen zijn zinvol, waarin je met zijn allen ontdekt dat het tijdelijke antwoorden zijn op eeuwige vragen. Waarin duidelijk wordt dat Willem van de Reinaert dezelfde vragen stelde als de leerlingen nu stel-len." 27 Joop Dirksen Culturele en kunstzinnige vorming, ja maar... Iedere zichzelf respecterende school zal het standpunt huldigen dat de leerling méér geboden moet krijgen dan alleen de kennis en vaardigheden die het exa-menprogramma eist. Iedere zichzelf respecterende school zal dat 'méér1 op ei-gen wijze inkleuren. Zo is in de loop der tijden op de ene school een 'toneel-traditie' ontstaan, investeert een andere school extra in sportfaciliteiten, en stopt een derde school heel veel energie in buitenlandse reizen en/of interna-tionale uitwisselingen. Een van de zaken die de scholen tot nu toe min of meer vrijblijvend tegemoet konden treden, was de culturele en kunstzinnige vorming. Niemand zal het belang daarvan ontkend hebben, maar of er buiten de lessen literatuur, teke-nen, muziek ook iets aan die vorming gedaan werd, hing in de praktijk vaak af van het enthousiasme van individuele docenten en schoolleiders. Nu er een echt vak Culturele en Kunstzinnige Vorming gaat ontstaan, is dat enerzijds een positieve ontwikkeling, want dit onderdeel is te belangrijk om er niet structureel mee bezig te zijn, maar anderzijds bestaat de kans dat heel interessante projecten, door enthousiaste vrijwilligers gestart, juist doordat er nu een -verplicht- schoolvak ontstaat, de nek worden omgedraaid. Ter illustratie een beschrijving van twee projecten op het Eckartcollege in Eindhoven, waarvan het de vraag is of ze overlevingskansen hebben binnen CKV. Rond 1990 heeft Jos van den Broek, docent handvaardigheid, in samenwer-king met enkele collega's een project opgezet met de titel 'Hoe speel je het klaar?' Die vraag was uitgangspunt op een reeks avonden -enkele seizoenen herhaald- waarop een podiumkunstenaar werd uitgenodigd om zijn of haar 'ontwikkelingsgang' te schetsen. Hoe kom je er in hemelsnaam bij om kun-stenaar (dirigent, cabaretier, balletdanseres, musicus etc.) te worden, en hoe gaat dat dan vervolgens in zijn werk: welke opleiding en wat voor leerschool heeft de kunstenaar gevolgd, wat komt hij of zij op zijn of haar pad voor pro-blemen tegen, en hoe is dat nou eigenlijk, om podiumkunstenaar te zijn: wat zijn de prettige, stimulerende kanten en wat de negatieve? Belangrijk voor het welslagen van dit project was de medewerking die ver-leend werd door een 'vader' met heel veel connecties in de theaterwereld. Hij kende heel wat kunstenaars persoonlijk en wist hen enthousiast te maken voor deze vorm van contact met hun publiek. Dat betekende dat er geen sprake hoefde te zijn van enorme honoraria, terwijl zo'n kunstenaar na een in-terview door een van de deelnemende docenten, en een vragen(v)uur van de kant van de leerlingen en andere belangstellenden, ook nog een demonstratie gaf van zijn of haar kwaliteiten. Elke avond was zo een boeiende en leerzame ervaring voor alle deelnemers, een kennismaking met de kunstenaar en zijn of haar kunst-vakmanschap. 28 Dirksen, Culturele en kunstzinnige vorming, ja maar... Terwijl in principe dit project bestemd was voor leerlingen van de eigen school (dat zijn er zo'n 1700) bleek algauw dat de opkomst 's avonds, in de 'eigen' tijd, niet zo heel groot was. Via vooraankondigingen in de plaatselijke pers werd ook aan mensen van buiten school de mogelijkheid geboden om deze avonden bij te wonen. De avonden trokken meestal tussen de vijftig en honderd bezoekers, waardoor de sfeer nog 'intiem' genoemd kon worden; de aanwezigen waren steeds vol lof over de combinatie van informatie en amu-sement. De leerlingen van onze eigen school, die in het begin van het project kwamen, bleven ook komen, maar er werd slechts een kleine groep bereikt: zo tussen de twee en vijf procent van de hele leerlingenpopulatie. Sinds vorig jaar is uit bovenbeschreven initiatief een ander project voortge-komen, dat de naam 'Kijk op Kunst' heeft gekregen. Weer gaat het om een project 'op vrijwillige basis', in de 'eigen' tijd van de leerlingen. De aandacht is nu gericht op beeldend kunstenaars, en dat betekent dat de leerlingen nu aan het reizen gaan: déze kunstenaars moet je in hun eigen woon- en/of werkom-geving ontmoeten, in hun atelier of in een galerie waar ze exposeren. De bedoeling is, de leerlingen (nog) beter te leren kijken en luisteren, om gaandeweg de kunstwerken in al hun verschijningsvormen en uitwerkingen beter te gaan begrijpen en meer te gaan waarderen. Vooraf krijgen de leerlingen enige informatie over de kunstenaar die ze zullen bezoeken en ter plekke, dus in het atelier of in de galerie, wordt het werk be-keken. Daarna volgt een gesprek met de kunstenaar. Van alle leerlingen wordt verwacht dat ze na een bezoek hun ervaringen op papier zetten: deze verslagen worden in de groep verspreid en gaan ook voor commentaar naar de kunste-naar. Ook deze wordt gevraagd om zijn indrukken op papier te zetten. In het afgelopen jaar werden bezoeken gebracht aan veertien kunstenaars. Op grond van het enthousiasme van de leerlingen wordt iets dieper ingegaan op de bezoeken aan twee van hen, nl. Huub Kortekaas en Cornelis Ie Mair. Kortekaas exposeerde op de TU in Eindhoven, wat een bezoek 'technisch' eenvoudig maakte: de school ligt op tien minuten fietsen van deze expositie-ruimte. De expositie riep zoveel vragen op dat de kunstenaar zelf voorstelde om met de hele groep in zijn atelier in Winssen (Gelderland) verder te kijken en te praten. Dat betekende een busreis, maar die bleek alleszins de moeite waard: het onbevangen kunnen rondkijken in de beeldentuin van Kortekaas, en de gedrevenheid waarmee de kunstenaar op elke vraag inging, maakten bij de leerlingen heel veel enthousiasme los. Een totaal ander soort kunstenaar -en mens- bleek Cornelis Ie Mair; een 'he-dendaagse zeventiende-eeuwer', een man die zich laat inspireren door de oude meesters van de zeventiende tot en met de negentiende eeuw, in onderwerp-keuze, compositie-opzet, schildertechniek en kleurenpalet. Tekenend is de re-actie van Lemair op het bezoek van de leerlingen: "Mijn doorgaans rustige huis was opeens vol meisjes (Er gingen ook jongens mee op kunstenaarsbe-zoek, maar de verhouding jongens - meisjes was zo ongeveer 1 op 10 JD). Kinderen eigenlijk nog, maar vanwege hun jeugdigheid zo betoverend mooi dat ze mijn op hol slaande fantasieën inspireerden tot het voortbrenegen van adembenemende taferelen vol nimfen, dryaden of andere mythologische 29 Dirksen, Culturele en kunstzinnige vorming, ja maar... schoonheden. Durfde ik ze maar tot model te vragen..!' Er is, zo blijkt uit de verslagen van de leerlingen, een wereld voor hen open-gegaan tijdens hun ontmoetingen met kunstenaars, die vrijuit spraken over hun motieven, hun emoties, hun problemen bij het eeuwige gevecht om vorm te geven aan wat hen bezielt. Kunst en kunstenaars bleken heel wat toegankelijker dan men gedacht had. De hele organisatie ligt bij dit project in handen van mijn collega-docent Jos van den Broek, die ook voor het eerste project grotendeels de verantwoorde-lijkheid droeg. Hij is gestart met de kunstenaars te vragen die hij al kende, en gaandeweg kwamen hier nieuwe ontmoetingen uit voort. Blijkbaar spreekt de opzet van het project de kunstenaars ook aan, want tot nu toe heeft hij nog geen enkele afwijzing gekregen op zijn verzoeken om medewerking. 'Als je duidelijkheid verschaft over doel, opzet en uitwerking blijkt dat overal deuren te openen. Dat levert steeds weer een levendige uitwisseling van gedachten en gevoelens op, tussen kunstenaar en leerlingen.' Van den Broek spreekt zijn huiver uit ten aanzien van 'inpassing' van een der-gelijk project: kunstenaars willen niet 'schools' of 'vakmatig' benaderd wor-den, is zijn ervaring. En daar is het dilemma geschetst: met een grote dosis creativiteit en veel in-zet zijn er prachtige projecten op te zetten waarmee leerlingen op heel indrin-gende wijze cultureel en kunstzinnig gevormd kunnen worden. Maar de open en tegelijk intieme sfeer die ontstaat als écht geïnteresseerde leerlingen 'dicht rondom de kunstenaar kruipen', is snel en onherstelbaar beschadigd als er leer-lingen bij komen die dat van het lesrooster 'moeten'. Natuurlijk zijn er wel parallellen te trekken met het literatuuronderwijs (wie ooit een 'Schrijver op School' heeft gehaald en een half-gemotiveerde hoorde vragen 'Waarom schrijft u eigenlijk?', weet dat ook hier de sfeer snel naar de bliksem kan gaan), maar door de lange traditie van het literatuuronderwijs is dit al iets meer ingebed in de schoolcultuur. Voor CKV, een vak dat eigenlijk geen vak zou moeten zijn, liggen er zeker prachtige mogelijkheden, maar ze liggen midden in een mijnenveld van frus-traties! 30 Kees Combat Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? Verslag van de Goede Praktijk-conferentie 't Spant Erom Vind ik hem erg veranderd? Nou, dat gaat wel, zeg ik. Herman. Toen, een mager jongetje van 16, voetbalde als de beste tijdens het overblijven, nu een soort Rus met embonpoint en donkere baard. Fluisterde mij dertig jaar gele-den in 4 gym tijdens algebra in hoe de student Raskolnikov de weduwe ver-moordde. Weken lang wisselden we onze leeservaringen uit. De speler al ge-lezen? De idioot! Zo ging dat. Maar wat doet hij hier, op de Manifestatie 't Spant Erom, op 7 december 1995 in Bussum?Hij is toch docent klassieken? Wat heeft die met kunsteducatie te maken? 'Kijk', zegt hij, 'ik geef op het Koning Willem II College in Tilburg cultuurgeschiedenis en dat past in het beleid dat onze school heeft als het gaat om culturele en kunstzinnige vor-ming'. Nog niet aan gedacht, stom. We zijn omgeven door bijna zeshonderd deelnemers, docenten van de kunst-vakken en kunsteducatoren, die zich gemiddeld net een slagje uitbundiger kle-den dan de moderne leraar en voor wie de manifestatie - nu eens niet georgani-seerd door het hun zo vertrouwde LOKV, maar door de projectorganisatie Platform Kunsteducatie Voortgezet Onderwijs - een prachtige gelegenheid is om elkaar te ontmoeten. Daartussendoor slierten op de traverses en trappen van 't Spant tientallen jon-gens en meisjes, met clownsgezicht, hoedjes, toeters en bellen. Tikje zenuw-achtig, want al is het nu nog vroeg: ze zullen in de loop van vandaag optre-den op de twee podia Vanavond horen enkelen van hen of hun school de Jan Kassiespnjs heeft gewonnen en bovendien zijn er heel wat die meewerken aan de theatervoorstelling Lovesongs. De vijfendertig leerlingen van negen ver-schillende scholen die daarvoor zijn gekozen hebben er de hele herfstvakantie en nog twee weekends aan geploeterd en zijn vrienden voor een nacht of voor het leven geworden, maar vanavond om 8 uur moet het gebeuren: dé voorstel-ling. 'Leuk datje zomaar koffie met speculaas krijgt', zegt er een. 's Middags bergen broodjes, 's Avonds borrels, wijn. Goede praktijk, 't spant erom. Het begon heel levendig met veel verklede en gegrimeerde leerlingen van de Berger Scholengemeenschap, die uit hun musical geïnspireerd op de Reinaert een paar stukjes vertoonden als omranking van het openingsverhaal van Aad Nuis. Dat was helaas glad, ongeïnspireerd, mat: de voormalige criticus is he-lemaal verdwenen achter de politicus, terwijl hij, vond menigeen, gewoon vanuit zijn hart voor kunst - dat heeft Nuis toch? - had moeten praten. Een slachtoffer van beroepsvernauwing, helaas. Ook het interviewtje met de an-dere staatssecretaris, Netelenbos, aan het einde van de dag, leverde niet meer op dan een vertoon van politieke verantwoordelijkheid zonder inhoud. Zou er 31 Combat, Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? op het departement geen Peter Berger meer zijn, die de politici influistert wat kunsteducatoren nou eens graag horen op zo'n dag: woorden die het vuur van de liefde voor de kunst opstoken? Aan clichés hebben ze geen behoefte! Nete-lenbos is er even om uit handen van de twee initiatiefnemers van het Plat-form, Greetje van Gemert en Koos van Deursen, het eerste exemplaar te ont-vangen van Als 't er in zit, wil 't er uit. In dat mooi vormgegeven boek doet het Platform verslag van de kunstprak-tijk op tien scholen, verspreid door het hele land, die het ziet als 'Goede Prak-tijk'. Daarvoor is een dozijn deskundigen uit de wereld van de kunst, het on-derwijs en de wetenschap eenjaar lang op stap geweest om op scholen te be-kijken hoe er met kunst wordt omgegaan. Vooral drama blijkt een vak dat sterk vertegenwoordigd is, tekenen is op niveau, muziek lijdt, als een der oudste expressievakken, onder de wet van de remmende voorsprong. En wie naar literaire vorming zoekt, constateert opnieuw dat er op bijna alle scholen een totale scheiding is tussen de zogenaamde kunstvakken en het literatuuron-derwijs. Een scheiding die wij, in dit tijdschrift, en in de SPL, altijd hebben betreurd, maar waaraan nog bijna niets is gedaan. Kansen in de Tweede Fase Die scheiding werd dan ook door Wam de Moor meteen ter sprake gebracht, toen het in de eerste discussie ging over kansen voor kunst in de Tweede Fase. In het nieuwe onderdeel Culturele en Kunstzinnige Vorming (CVK) kunnen veel kunstvakken aan bod komen. Met name drama en dans zijn na-drukkelijk in the picture. Annette Schwartzmans, lid van de Stuurgroep Tweede Fase, zette kort uiteen waar het in CVK om gaat, als de stuurgroep van de politiek zijn zin krijgt. Dat antwoord wil men omstreeks 1 april heb-ben. Zoals bekend wordt de Culturele en Kunstzinnige Vorming, zoals elk ander vak, in drie parten opgedeeld: een deel voor alle leerlingen (I), een groter deel voor de leerlingen van het profiel Cultuur en Maatschappij (II) en een weer kleiner deel voor ieder die wil (111). Deell Deein Deel m Mogelijk totaal Havo 120 uur 240 uur 120 uur 480 VWO 200 uur 360 uur 160 uur 720 Wat Deel I betreft, krijgen alle leerlingen een brede kijk op kunst en cultuur voorgelegd en vervolgens dienen ze de samenhang van inhoud, vorm, beteke-nis en functie van de kunst, hun eigen ervaring en hun waardering van kunst onder woorden te kunnen brengen. In het Examendossier nemen zij verslagen op van culturele activiteiten en de neerslag van hun kennis van kunst en cul-tuur. De commissie CVK suggereert de leerlingen een zgn. 'kunstmentor' te geven, die met hen hun persoonlijke kunstprogramma bespreekt. Deel II, als gezegd alleen voor leerlingen die het profiel Cultuur en Maat-schappij kiezen (geschat wordt dat niet eenvierde, maar slechts eenvijfde van de leerlingen dit doet, want zo lucratief zijn de vervolgopleidingen op dit pro- 32 Combat, Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? fiel niet), brengt niet de integratie, die de Stuurgroep Tweede Fase voor ogen stond. De Vakontwikkelgroepen Beeldende Vorming, Muziek, Dans en Drama willen in hun drang naar zelfbehoud dat hun vakken gescheiden blij-ven; wel zijn gemeenschappelijke domeinen van kennis en vaardigheden ge-kozen: algemene theorie, vaktheorie en praktijk. In het vrije deel III kunnen heel leuke dingen gebeuren. Wil een leerling bij-voorbeeld alles over gebouwen weten, dan kan hij daar alleen of met anderen een studie naar verrichten die alle beschikbare tijd vult. Of men kan een pro-gramma kunstonderwijs volgen dat voor een deel buiten school ligt, bijvoor-beeld in het plaatselijk culturele centrum. De discussie die op deze uitleg van Schwartzmans volgde, deed de naam van de conferentie eer aan. Drie rectoren achter de tafel veegden er de vloer mee aan. Jan Brouwer van de christelijke scholengemeenschap Reggesteyn uit Nijverdal: 'Hier zaten we niet op te wachten. Het gemeenschappelijke deel stelt niets meer voor. De helft moet voor literatuur gereserveerd worden [valt wel mee: 60 uur voor havo, 100 voor VWO, red.] en de rest is dan voor de kunstvakken, wat doe je daarin? Wij regelen het zelf wel; we zitten in een cultuurarme regio, werken binnen een modulensysteem met vakoverstijgende thema's'. Matthei Sjamaar (Niels Stensen College, Utrecht): 'Volledig mee eens. Tekenen en drama zijn bij ons speerpunten; die kunnen we niet meer in de huidige vorm verzorgen als we het voorstel volgen'. J.WBeneker (Koning Willem II College uit Tilburg): T)e scholen zullen het zelf moeten doen. Verwacht niets van de politiek; dat doe ik sinds driejaar niet meer. Nu han-teer ik de stelregel: doe alles wat niet verboden is, dan red je 't. Het marcheert als een trein.' Veel ongenoegen dus. Een docent drukt plastisch uit wat de kunstvakdocenten dwars zit: de ten koste van de praktijk toegenomen theorie: 'Je leert niet koken door een kookboek te spellen, maar door een ei in de pan te gooien!' Hij vreest dat we terug gaan naar twintig jaar geleden en daarmee evenzovele jaren kunstdidactiek over-boord smijten. Wam de Moor achtte het tijd voor een waarschuwend woord: *Zijn de heren achter de tafel niet te veel van hetzelfde laken een pak, bazen van scholen waar de kunsteducatie al lang marcheert? En zijn de dames en heren aan de an-dere kant niet stuk voor stuk bevlogenen, als ze naar een conferentie als deze komen? Weten zij wel dat er vele scholen zijn waar en vele docenten door wie in de verste verte niet wordt gerealiseerd wat in het minimumprogramma van de Stuurgroep wordt voorgesteld? Die worden eindelijk gedwongen dezelfde weg op te gaan. En nog iets. Iedereen verwijt het departement dat het niet weet waar het over praat, maar waar blijft de kunstvakdocent of rector die een poging doet om de kunstzinnige vorming en het literatuuronderwijs bij elkaar te brengen?' Instemmend gemompel en geknik. Gezond eigenbelang verhindert een andere groep vergaderenden later op de dag om een duidelijke keuze te maken tussen breedte en diepte van het kunston-derwijs. Breedte hoort in de basisvorming en diepte in de tweede fase vinden Sietse Hoogeboom (Koning Willem II College) en de dirigent en lid van de 33 Combat, Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? begeleidingsgroep Platform Kunsteducatie in het voortgezet onderwijs Roland Kiefi. Je moet alle jonge leerlingen laten proeven van drama, dans, muziek en beeldende kunst. Maar, merken wij op, is eigenlijk wel eens goed nagegaan wat naast het voordeel van kunnen kiezen uit veel mogelijkheden de nadelen van zo'n veelzijdig aanbod zijn? Daar is toch wetenschappelijke arbeid voor nodig? 'Je zou kunnen kijken naar het basisonderwijs: daar is in feite dikwijls sprake van zo'n breed aanbod', oppert dansconsulente A. Leenheer-van Schaik. En Cisca van Dijk, directeur van de Rotterdamse Dansacademie, merkt op dat verbreding van het aanbod ook gedeeltelijk buiten de school kan plaatsvinden, namelijk in de sfeer van de amateuristische kunstbeoefening. Dat de tweede fase er is voor de diepte, ligt voor de hand. Hoogeboom: 'En dan duidelijk: je kunt er, net als bij wiskunde en Engels, goed in zijn of slecht en van alles daartussenin. Daarop vooral moeten we mikken als het om de gemiddelde leerling gaat. Daarnaast moet er een mogelijkheid zijn voor grote, uitzonderlijke talenten om zich voor te bereiden op een beroep in de kunst'. Beide lijnen zijn in de activiteiten van Hoogebooms school duidelijk aanwezig, zoals men in Als 't er in zit, wil 't er uit kan vaststellen. Hoe organiseer je de kunst op school? Als je nu een school bent waarin sprake is van zogenaamd 'goede praktijk' op het gebied van de kunsteducatie, hoe organiseer je dan die praktijk? Twee rec-toren, Bob Mol van het Spinozalyceum en Hans Salter van de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud, legden uit hoe dat bij hen op school gaat. De eerste heeft gekozen voor de zgn. systeembenadering. Daarin zie je de school als een bedrijf met een bepaalde hiërarchie: de directie lokt via stu-ringsmechanismen bepaalde gedragingen uit. Mol sprak van de lerende orga-nisatie'. Een eerste vereiste is datje van individuele autonome docenten een team maakt. Je zorgt voor een duidelijke delegatie van verantwoordelijkheden, je geeft ruimte aan experimenten, bent niet bang om 'op je bek te vallen' en je benut je relaties met de buitenwereld om te kijken of je op het goede spoor zit. Daarbij is je beleid helder: als schoolleiding probeer je groepen enthousi-astelingen te vormen. Daarbij is de stelregel: succes creëert het draagvlak, niet door stapels nota's, maar door de gewoonten te voeden. Het gaat hier nog steeds over kunsteducatie: die is in het Dalton-systeem van de school gemak-kelijk te integreren. Daarin immers krijgt de leerling twee keer 60 minuten per dag voor zelfstandig werken. Dit houdt bij wijze van spreken in dat leer-lingen dan alles mogen doen behalve het schoolgebouw verlaten. Mol is van oordeel dat, wanneer je in de tweede fase de leerling centraal wilt stellen, de verantwoordelijkheid niet moet liggen bij de vakteams, maar bij de profiel-groepen (of zoals elders genoemd: de kernteams), bestaande uit profielgebon-den groepen docenten. Op het Spinozalyceum is duidelijk sprake van een systeembenadering, die voor de kunsteducatie uitstekende resultaten afwerpt. Maar hetzelfde geldt voor de Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud en toch is daar de werkwijze heel anders. Satter voert een pleidooi voor de 'organische organisa-tie', niet van bovenaf, maar van onderop. Je beperkt je als leiding tot een 34 Combat, Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? globale planning en tot reageren op de initiatieven uit de groep docenten, leer-lingen en ouders. Wij hebben niet veel op papier staan, geen grote verhalen over wat kunsteducatie op school moet zijn, geen "mission statement", maar de waardering voor kunst is diep verankerd in de schoolcultuur'. En dat is dui-delijk: op het NSG staat de kunstzinnige vorming bij bezuinigingen op de tabel absoluut niet ter discussie. Maar wordt er - wij weer - wel nagedacht over de samenhang tussen kunstzin-nige vorming en literatuuronderwijs? Nee, maar dat zal wel moeten gebeuren, erkent Satter. Rector Teun Abbenhuis (Sint Joris College Eindhoven, net als het Spinoza en het NSG genomineerd voor de Jan Kassiesprijs 1995) meent dat aan deze merkwaardige scheiding ook de neerlandici debet zijn: T)ie moes-ten zo nodig ook met het literatuuronderwijs afgezonderd blijven van die ver-maledijde vakken onder de streep: de expressievakken'. Docenten zijn uiteraard geïnteresseerd in hun taakbelasting. Mol gaat voor alle docenten met een volledige betrekking uit van de 1710 klokuren die vol-gens de CAO verplicht zijn. Daarvan reserveert hij voor alle docenten 1500 uur voor onderwijstaken (lessen, correctie, voorbereiding, ouderavonden) en 210 uur voor overige activiteiten, zoals de begeleiding van niet-lesactivitei-ten. Nee, een onderscheid tussen bijvoorbeeld neerlandici en anderen op grond van taakbelastingsonderzoek maakt hij niet; dat zou weer tot allerlei andere onzuiverheden leiden. Satter is op grond van de 1710 klokuren en de 62 dagen waarin docenten we-gens vakantieperioden niet op school zijn, gekomen tot een taakbelasting van 43 uur per week voor fulltimers. In tegenstelling tot Mol hanteert bij wel de resultaten van taakbdastingsonderzoeken. Dit betekent dat bijvoorbeeld de do-cent Nederlands een grotere opslag krijgt op zijn lestijd (bv. 1,9) dan de gym-nastiekleraar (bv. 13) en dat binnen het vak voor de bovenbouw meer opslag wordt gegeven - als dat nodig lijkt - dan voor de onderbouw. In hoeverre een docent beschikbaar is voor niet-lesactiviteiten blijkt nu een kwestie van op-tellen van zijn lestaaktijd en deze aftrekken van de 43 uur of voor de parttimer het equivalent daarvan. Over deze aanpak is geen discussie meer: want nie-mand is meer overbelast en het vinden van begeleiders voor kunsteducatieve en andere activiteiten is zo geen probleem. Op deze manier is de begeleiding geen zaak meer van enkele enthousiaste kunst-, sport- of andere gekken. Ui-teraard wordt iedereen ingezet bij zaken die hem of haar het beste liggen. Wie op de conferentie de stands bezochten of de podia waarop beide scholen acte de présence gaven, kon moeilijk anders dan ervaren hoe positief de le-rende organisatie' van het Spinoza Lyceum én de 'organische organisatie' van het NSG in de praktijk uitpakken: boeiende demonstraties die van veel creati-viteit en ervaring getuigden. Podiumactiviteiten en stands Dat gold overigens niet voor deze twee scholen alleen. Je kunt van zo'n over-vol programma maar een paar dingen meenemen, maar bijvoorbeeld het poë-zieprogramma dat de internationale schakelklas van het Groningse Rölingcol-lege neerzette was even eenvoudig als mooi. Twee zwarte jongens spraken in 35 Combat, Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? half, maar goed verstaanbaar Nederlands hun heimwee uit naar hun land. Een meisje blies een weemoedig deuntje op de trombone. Klein meisje: 'Mijn mooie land is en blijft mijn thuis'. Nog kleiner meisje: "Mijn mooi en groot land, ik zie je kleuren op de tv'. Een grote knul ontlokte zijn klassieke gitaar subtiele klanken. Sandra uit Bosnië sprak over 'kinderen die niet hoeven op te letten wie wat is'. Saxsolo tot slot. Mooi. Eerder zag ik een treurige Iejoor in de Winnie the Pooh-bewerking van het Niels Stensen College in gesprek met een opgewekte beer. Geestig. En de stands waren goed ingericht. Het Eckart College zagen we bijvoorbeeld met een reeks affiches, die verslag deden van het project "Hoe speel je 't klaar?" Toneelspelers (Henk van Ulsen), cabaretiers (Fred Florusse, Vincent Bijloo), een filmmaakster (Digna Sinke), een regisseuse (Yvonne Lex), zan-gers van opera (Lieuwe Visser) of levenslied (Guido Belcanto) en het Rosen-berg Trio met zijn zigeunerjazz gingen met leerlingen van het college in ge-sprek over hun kunst. Overigens met slechts 40 tot 100 van de 1700, aldus docent Joop Dirksen, want de kunst lokte niet zovelen in de avond naar school. Maar enthousiast zijn ze wel, die leerlingen, ook voor het project dat na 'Hoe speel je 't klaar?1 is opgezet. Nu gaan de geïnteresseerde leerlingen naar de kunstenaar toe. 'Kijk op kunst' heet het, en een der boeiendste excur-sies was die naar de Ewijkse kunstenaar Huub Kortekaas, wiens grote, vaak bolle beeldhouwwerken, tentoongesteld in een holte van de Waaldijk, gecom-bineerd met 's mans opgewekte uitleg veel enthousiasme teweeg brachten, 't Is maar een voorbeeld, want er zijn eindeloos veel kunstenaars die daarin sla-gen. Zie ook elders in dit nummer. Op heel andere wijze gebeurt dat in Den Helder, waar docent Nederlands Dick Ramier van het Etty Hillesum College en Jos Post van het Centrum voor Kunstzinnige Vorming Triade de handen ineen hebben geslagen voor diverse buitenlesactiviteiten van de leerlingen. Elke laatste woensdag in september organiseert Triade de 'kunstkijkdag'. De leerlingen zijn dan uitgeroosterd om kunstenaars en manifestaties naar hun zin te bezoeken. In een Hondje Cul-tuur' nemen leerlingen over een langere periode deel aan een bepaalde kunstac-tiviteit, waarbij Ramier en Post zich ervoor inzetten dat er samenhang ont-staat tussen de activiteiten in Triade en de lessen op school. Als Barend Wijtman, educatief medewerker van het Noord-Hollands Filhar-monisch Orkest, nogal gefrustreerd vertelt over zijn ervaringen met het be-zoek van een handjevol VWO'ers aan een repetitie van zijn orkest (liggen een sigaretje rokend achterover, de benen op de balkonrand, en kletsen maar!1), en een Enschedese docent I VBO zijn "bakkers' uit de derde en vierde klas niet naar een museum krijgt, geeft een Vlaamse collega de remedie: 'Dat kenden wij ook. We hebben onze bakkers in opleiding gekoppeld aan kunstenaars die overwerk verrichten. Dat sprak ze aan!' Maar Ramier meent dat het allerbe-langrijkste is, dat de verbindingslijn tussen school en kunstinstelling zo kort mogelijk is. "Ik bel Jos, Jos belt mij, zo werkt dat.' Ook Wijtman erkent dat bemiddelingsinstanties vaak eerder een belemmering zijn dan een steun. 'Lo-kale instanties laten hun competentie gelden. Maar er zijn ook scholen die juist al veel doen op het terrein van de kunsten, waar je als promotor van het orkest een zekere weerstand ervaart, zo van: maar we doen al genoeg.' 36 Combat, Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? En intussen zitten in de hal de allochtone meisjes van de scholengemeenschap Gerrit van der Veen, ijverig bezig hun potten en vazen te draaien. Ze doen dat graag. Het zijn activiteiten waarvoor ze niet 's avonds naar school meer hoe-ven te gaan. Daverend sluitstuk na droevige vertoning Alle namen van de scholen die, na presentatie van Als 't er in zit, wil 't er uit en de smakelijke hap, voor de toekenning van de Jan Kassiesprijs 1995 van de stichting Fonds Kunst en Educatie in aanmerking kwamen, heb ik in dit verslag al genoemd en het moet heel aardig zijn om zomaar 15.000 gulden te krijgen om in je school te investeren voor kunstactiviteiten en met een aar-dige sculptuur te zijn bedacht die ter aanmoediging op de tafel van de directeur of in de vitrine met de sportbekers komt te staan. Maar waarom zo'n aanbie-ding weer zo'n obligate en oervervelende show van twee heren op leeftijd moest worden -je verstand staat er, na zo'n dag vol vitaliteit, bij stil. Wat de ene heer zei - dat het Fonds naast de Jan Kassiesprijs ook nog drie aanmoedi-gingsprijzen had te verdelen - werd door de andere doodgemoedereerd opnieuw verteld en allemaal in van die duffe woorden waar kinderen kletserig en kunst-docenten draaierig van worden. Maar rector Bob Mol nam uiteraard met ple-zier de trofee en de geldsom in ontvangst, gekregen voor 'de integratie van kunst en cultuur in het vakkenpakket, de onmiskenbare keuze voor kunst op school en de vele creatieve initiatieven', en zei iets aardigs over pas gestorven Jan Kassies, en daarna werden nog drie andere scholen verblijd met ieder 5000 gulden. De scholengemeenschap Helinium uit Hellevoetsluis kreeg die, om-dat alle kunstvakken er zo goed zijn geprofileerd in het brugjaar (voor geïnte-resseerden: Fazantenlaan 1,3220 AC Hellevoetsluis); het Johan de Witt Col-lege in Den Haag, omdat men er goed weet om te springen met cultuurver-schillen, samenwerkt met de culturele instellingen in de stad en over een mooi workshopprogramma beschikt (adres: Helena van Doeverenplantsoen 3, 2512 ZB Den Haag); en het Niels Stensen College, niet omdat er zo uitste-kend drama wordt gemaakt en gepropageerd (zie: Als 't er in zit, wil 't er uit), maar 'voor de voorbeeldige wijze waarop de school omgaat met tekeningen van leerlingen en de hoge kwaliteit ervan' (adres: Amerikalaan 17,3526 VD Utrecht). Na deze fanfare zorgden vijfendertig leerlingen voor een swingende uitvoering van de deels door hen zelf geschreven bewerking van Max Frisch' komedie Don Juan of de liefde voor de meetkunde onder de titel Lovesongs. Veel Frisch zat er niet meer in, maar prikkelend en uitdagend was het onder de re-gie van Aram Adriaanse en de productie van Joop Mois wel. Humor doet veel, zowel in de tekst als in de beweging, en vermakelijk was het voor al die beleidsmakers en educatoren wel om de jeugdige Judith Molenaar in een glansrol te zien, spelend de moeder van Anna, die kan wat haar dochter niet lukt: Jan seksueel inwijden, gedachtig het adagium 'op een oude fiets kan je 't leren'. Gelukkige herhalingen, zoals in de geïroniseerde automatische tele-foonbeantwoording, waren er ook in de dans en de muziek, met een paar uit-stekende liedjes, even gedurfd gezongen door een soort LUV-groepje. Alles 37 Combat, Minder of juist méér perspectief voor de kunsten in de educatie? bijeen een rustig en mooi vormgegeven productie, die precies weergaf wat pubers, onzeker over sex en erotiek, verlegen en, soms, vol schaamte, bezig-houdt, zonder daarover te moraliseren. Na afloop was er daverend veel ap-plaus, veel bloemen en bij de spelers treurnis omdat het allemaal voorbij was. Een conferentie die mij overigens de overtuiging meegaf, dat het juist alle-maal nog moet beginnen, dat er veel muurtjes gesloopt moeten worden, wil-len we de schaarse uren in de tweede fase zo zinvol mogelijk besteden. Zoals Mirjam de Meijer, gedeputeerde van de provincie Groningen en een der leden van de werkgroep Goede Praktijk, zei: 'We gaan volgend jaar in kleinere groepen aan die problemen werken'. En daarmee kondigde zij de reeks van workshops aan die het Platform Kunsteducatie in 19% zal beleggen. Scholen die iets te bieden hebben zullen via netwerkconstructies in de gelegenheid worden gesteld om met een goede gespreksleider en een externe expert op het betreffende gebied, andere scholen te interesseren voor hun thema. Het Platform Kunsteducatie treedt op als bemiddelaar. Adres van het Plat-form: Kopseweg 5,6522 KB Nijmegen, tel. 024-3221629, fax 024-3238010. 38 André van Dijk Een kwessie van keuse Met 4H heb ik onlangs een triviaal verhaal gelezen: 'Een kwessie van keuse'. Een vrouw (bourgeois, goed opgeleid, muzikaal, mooi maar kinderloos, enz.) constateert tot haar verbijstering dat haar man haar ontrouw is! Deze schrille klank verpest de harmonie van haar leven. 4h vond het verhaal in de Huisge-noot (nummer 905, 24 augustus 1995) tussen artikelen over Steffi Graf en haar belastingperikelen, tussen beschouwingen over TV en vermaak, over Mode en Skoonheid, en tussen aandachtvragende reportages van het type Word fiks vir seks' ("Dis nie eens nodig om jou half dood te oefen om jou seksleve te verbeter nie.") De Huisgenoot is als gezins- en TV-blad een soort Zuidafrikaanse Margrief met ingelegd Veronica-magazine. Potskerwe Het perspectief in 'Een kwessie van keuse' ligt bij Gertina, de bekoorlijke vrouwelijke hoofdpersoon. De openingszin laat (helaas!) niets aan duidelijk-heid te wensen over: "Heel eerste mik sy dit aan sy klere toe hy tuis kom en haar groet: effens soet, effens blommerig. En sonder om te raai, weet sy dis 'n ander vrouw se geur. Sy skrik ontsettend; voel haar knieë bewe. Nee, dink sy, nie dît nie!" De glazen bloempot van haar huwelijk spat op de marmeren vloer van haar leven in stukken uiteen. Haar man heeft een verhouding! Er volgt een emotionele martelgang: wat te doen? Het is een kwestie van kiezen. 4H en de leraar lezen dit levensdilemma met aandacht mee. Een breuk accepte-ren? Hem voor de keuze stellen? Na veel wikken en wegen luidt de slotzin uiteindelijk: "Potskerwe hoef niet skerwe te bly niet." De breuk wordt ge-lijmd. De klas haalt opgelucht adem. De Huisgenoot heeft zijn verstrooiende functie weer waargemaakt. Een licht moraliserende uiteenzetting over pulp fiction en zondagsbladen rondt de lectuur van de Huisgenoot af. Na de les was het mij als leraar Nederlands enigszins onbehaaglijk te moede. Natuurlijk had ik enerzijds uit het gangbare begrippenapparaat een aantal za-ken kunnen illustreren: het verschil tussen lectuur en literatuur, de literaire stijl, het perspectief. En ook heeft het lezen van het Zuidafrikaans aanleiding gegeven kort te spreken over taal en taaiverschijnselen: de verhouding tussen klank en spelling, de vorm en betekenis van woorden, taaivariatie en taalpoli-tiek (en ben ik op die manier verkennend er wij s bezig met het Examenpro-gramma havo Tweede Fase). Ook hebben we strategieën gebruikt om enkele minder-toegankelijke passages bewust te kraken. Maar anderzijds heb ik het gevoel te weinig aanleiding gevonden te hebben om met het softe gegeven van huwelijksontrouw de rauwe werkelijkheid van de post-apartheid samenleving te bespreken. De sleutelwoorden voor goed let-terkunde-onderricht zijn: interculturaliteit, het zich bewust worden van eigen waarden en normen, actieve participatie, bezinning op smaakontwikkeling. Was dit verhaal 'Een kwessie van keuse', dus Zuidafrikaanse lectuur nog wel, daar het aangewezen tekstmateriaal voor? 39 Van Dijk, Een kwessie van keuse Het onbehagen over deze lesinhoud heb ik kunnen relativeren met de posi-tieve reacties van 4H. Men had met interesse gelezen. Een enkele onnozelaar had dan aanvankelijk gevraagd: meneer, is dit Fries? Maar het meisje van wier nicht uit Kaapstad het blad afkomstig was, stelde de klas op de hoogte en de gezamenlijke betrokkenheid en bereidheid tot gesprek was groot. Maar niet-temin stel ik hier een cruciale vraag: is werken met Zuidafrikaanse teksten in de Nederlandse les betekenisvol? In de toelichting Algemene Doelstellingen Literatuur van het examenprogramma Nederlands havo/vwo staat: wat de leeslijst betreft: de werken zijn afkomstig uit het Nederlandse taalgebied (dus inclusief de Vlaamse, Surinaamse en de Antilliaanse literatuur). De Zuidafri-kaanse taal is niet in de parenthese opgenomen. Is dat billijk? Of moet men ervoor pleiten teksten in deze merkwaardige dochtertaai van het Nederlands ook in het examenprogramma toe te staan? Heeft de vakontwikkelgroep Ne-derlands de juiste argumenten gehanteerd om Zuidafrikaans niet te vermelden? In november 1995 op de conferentie 'Het Schoolvak Nederlands' heb ik ge-probeerd over deze aangelegenheid enkele zinnige zaken te zeggen. Onder meer over Literatuurdoelstellingen, didactiek, pedagogiek en Zuidafrikaans binnen het schoolvak Nederlands Literatuurdoelstellingen Met welk doel zou men kunnen werken met Zuidafrikaanse teksten in de Ne-derlandse les? Men onderscheidt: 1. product- of leerdoelen (bijvoorbeeld: leerlingen kennen literair-theoretische begrippen: kwatrijn, perspectief, interculturele communicatie, thema); 2. handelings- of procesdoelen (leerervaringen, educational encounters, erva-ringen die heel zinvol kunnen zijn, maar waarvan achteraf nauwelijks te bepa-len is wat ervan geleerd is of welk effect het heeft gehad; bijvoorbeeld: het in-dringend lezen van enkele Zuidafrikaanse teksten)1. Het gebruiken van strategieën (noodzakelijk bij Zuidafrikaanse teksten die even minder-toegankelijk zijn als middelnederlandse of 17e-eeuwse teksten) bevordert de reflectie op het literaire leesproces en de eigen leeservaring2. Didactiek Wat de didactiek betreft, is het zinnig te verwijzen naar de vigerende onder-wijspraktijk. "Als je je lesdoel bepaalt hebt, moet je je beraden over de vol-gende vier sleutelvragen: a. Hoe introduceer ik de tekst? b. Hoe lees ik de tekst? c. Hoe behandel ik de tekst? d. Hoe evalueer ik de tekst?"3. Toelichting bij a: Een gerichte introductie vindt bijvoorbeeld plaats door cog-nitieve contextualisering: het plaatsen van de tekst in een voor de leerling re-levante omgeving. Er is over apartheid zeer veel materiaal voorhanden. Een gerichte introductie kan ook plaats vinden door thematisering. Toelichting bij d: het formuleren van een eindoordeel over de tekst; of het le-ren opschorten van een oordeel. 40 Van Dijk, Een kwessie van keuse Pedagogiek Werken met Zuidafrikaanse teksten houdt in dat men educational encounters arrangeert waarbij de contextuele introductie de te presenteren tekst situeert in een corpus literaire werken met een hoopvol perspectief4. Kom vanavond met verhalen/ hoe apartheid is verdwenen / en herhaal ze duizend malen. Zuid-Afrika kent drie literaturen (Engelstalige, Bantoe- en Zoeloetalige en Afrikaner literatuur) en tot 1990 toe één thema: apartheid. De focus is nu op-nieuw ingesteld. Op intercultureel niveau betekent werken met Zuidafrikaanse teksten dat leer-lingen zich rekenschap moeten geven van een postmoderne antropologie. Salman Rushdie spreekt in zijn werk over migranten die constructief omgaan met hun dubbele identiteit: in het geval van Zuid-Afrika: Europese migranten in een Afrikaanse context. Nadine Gordimer5 spreekt over: to make myself. Ze vergelijkt zich met Jac-ques, de blanke jongen uit Le premier homme van Albert Camus, die ont-dekte dat hij als blanke Fransman in Algiers 'zichzelf moest scheppen'. We hebben bier een inzicht dat ook helder verwoord is door Anil Ramdas6: 'de culturele levensloop die een gespreide ervaring is'. Vanuit het bijzondere on-derwijs moet aan deze antropologie aandacht worden gegeven omdat zij een model biedt voor religieuze identiteit ('in de wereld, maar niet van de wereld1). Een oriëntatie op de doorwerking van levensbeschouwelijke uitgangspunten in het onderwijs7. Op de volgende bladzijde zijn de ontwikkelingen in Zuid-Afrika, de Afrikaner literatuur en het vak Nederlands schematisch weergege-ven. Toelichting bij het schema: 1. Zuid-Afrika (de regering van de Nasionale party) bevestigt in de periode van 1948 tot 1966 de cultuur van de Afrikaner. Vanuit het perspectief van de Boeren wordt het Engelse cultuurimperialisme gerelativeerd. Klassieke Afri-kaner auteurs krijgen standaard-uitgaven, het taalmonument wordt opgericht, de emancipatie is voltooid. Nederland geeft in schoolbloemlezingen binnen het vak Nederlands ruim-schoots plaats aan Zuidafrikaanse literatuur. In de prestigieuze reeks Biblio-theek der Nederlandse Letteren verschijnt onder redactie van Dr. MA. Bax-Botha: Afrikaans verhalend proza (Amsterdam/Brussel 1953). Er zijn vele kerkelijke, universitaire en persoonlijke contacten. Nederland schenkt weinig aandacht aan de protesten tegen apartheid ("Je moet er geweest zijn"). De bezwaren bij de Verenigde Naties ingediend door India en Engeland leidden uiteindelijk tot een oproep tot een culturele boycot (Huddleston London 1954) 2. Zuid-Afrika geraakt in een ernstig isolement in de periode van 1967 tot 1989. De regering voert censuurmaatregelen in om subversieve teksten te kunnen verbieden. De VN is tot een officiële mondiale boycot overgegaan en publiceert een zwarte lijst van kunstenaars die Zuid-Afrika (inclusief Sun City) bezoeken. Nederland realiseert een onderwijsvernieuwing', de mammoetwet schoont de 41 Van Dijk, Een kwessie van keuse Zuidafrikaans binnen het schoolvak Nederlands8 Historisch kader Afrikaner Letterkunde Het vak Nederlands 1. 1948 - 1966 HBS/Gymnasium/MULO 26 mei 1948 De NP verwerft de macht: wetgeving regelt apart-heid 21 maart 1960 Sharpville; de politie schiet vreedzaam protes-terende burgers dood Mure van die Hart Orals blink U Naam Bloemlezingen: Gouden Aren (Djakarta 1954) Dichterschap en Werke-lijkheid (Utrecht 1951) Dr. F. Heerikhuizen: Een nieuwe bundel Deel V, 46 blz. Afrikaans (1963) stencilmachines 2. 1967 - 1989 havo/vwo Zuid-Afrika internatio-naal geïsoleerd: boycot van de Afrikaner cultuur. Censuur van subversieve teksten 26 oktober 1983 De VN publiceert een zwarte lijst (WFH) André Brink: Kennis van die Aand Etienne Leroux: Magersfontein , o Magersfontein Onderwijshervorming Nieuwe methodes: geen Afrikaner teksten meer. Incidenteel: Breyten-bach en Brink: teksten uit het Engels in het Ne-derlands vertaald. Multicopiers 3. 1990 - 1995 Basisvorming 2 februar i 1990 President De Klerk kon-digt aan apartheid op te heffen. 10 mei 1994 Een democratische niet-raciale regering wordt geïnstalleerd. Mr Nelson Mandela president Moenie kyk nie Casspirs en Campari's Griet skryf 'n sprokie Zicht op de Tweede Fase Uitgelezen 14 Exil en migratie (september 1995) Een schoolboek vanuit intercultureel perspectief (literatuur uit/over Suri-name, Marokko, Zuid-Afrika, enz.) Fax/internet 42 Van Dijk, Een kwessie van keuse schoolboeken van Afrikaanse teksten. Er is incidentele aandacht voor verta-lingen van Breytenbach en Brink; er is protest rondom W.F. Hermans' bezoek aan Zuid-Afrika. 3. Zuid-Afrika voert vanaf februari 1990 een opzienbarende koersverandering door. Nelson Mandela brengt een verzoenende houding op: een koninklijke at-titude die bezegeld wordt door de Nobelprijs voor de vrede. De censuur wordt opgeheven. Auteurs schrijven vrijelijk over het brede scala van menselijke onderwerpen (bijvoorbeeld: vrouwelijke erotiek in Griet skryf 'n sprokie). Een machtig onderwijsprogramma wordt opgezet ("Growth by Redistribution") met het oog op de 21ste eeuw. Nederland probeert op intercultureel gebied intern een evenwicht te ontwikke-len (zie het schoolboek: Uitgelezen 14 (een bundel met aandacht ook voor Zuidafiikaanse teksten) en de bundel: Een kijk op de wereld. Intercultureel leesonderwijs (NBLC Den Haag 1995) Herman de Coninck schrijft retrospectief: "We hadden de voorstanders van apartheid met onze geschriften moeten bombarderen. Cultuur is een wapen. Het ontbrak ons aan moed." 9 Een kwessie van keuse Op woensdag 15 november 1995 hield dr F.W. de Klerk, vice-president van Zuid-Afrika, een rede aan de Vrije Universiteit. Over apartheid: "Dit het lank geduur en daaroor het ons diepe berou."10 Aan het slot zei hij; "Ek glo dat die mense van Suid-Afrika vernuwend denk en geregtigheid en liefde die meet-snoere maak waaraan ons onsself voortdurend toets. En ek vra van u in Neder-land om, net so nougeset as in die verlede, die strewe na hierdie hoë ideale te ondersteun." Wie Mandela's nieuwe onderwijsprogramma overziet en De Klerks oproep aan ons adres tot zich door laat dringen en zich rekenschap geeft van de geschiede-nis van het vak Nederlands en de intrinsieke kwaliteit van de Zuidafiikaanse literatuur erkent, hem bevangt a sense of urgency. Werken met Zuidafiikaanse teksten in de Nederlandse les brengt niet alleen taalpolitiek in beeld, en taal-geschiedenis en meertaligheid, opmerkelijke faction en fictie, de werking van censuur, de gigantische culturele verandering in een literair systeem door een verandering in sociale ruimte, maar ook een bezinning op smaak en de kwali-teit van onze belangstelling. Ik heb met 4H een triviaal verhaal zitten lezen. Maar in de nasleep ervan be-sefte ik dat in allegorische zin het verhaal ook op lerarenniveau wel betekenis kan hebben. We zitten met de potscherven van de apartheid. Het vak Neder-lands is in de jaren vijftig tot in de jaren zestig niet buiten dat domein geble-ven. Nu in de post-apartheid situatie is er wellicht weer een mogelijkheid. Op blz. 7/9 van de studie Een kijk op de wereld Intercultureel leesonderwijs wordt terecht gesteld dat het zaak is onze leerlingen van de veranderbaarheid van cul-turen te doordringen 'opdat zij zich inzetten voor een samenleving waarin wat te veranderen valt.' De ontwikkelingen in de Zuidafrikaanse literatuur weer-spiegelen de hoop dat in onze wereld slechte zaken zich ten goede kunnen ke-ren. Wat mij betreft staat het nieuwe examenprogramma Nederlands 43 Van Dijk, Een kwessie van keuse havo/vwo expliciet toe dat Zuidafnkaanse teksten op de leeslijsten mogen voorkomen. "Potskerwe hoef niet skerwe te bly nie." Noten: 1. Francis Staatsen, Van begrip tot stroming. Literatuur in de voorstellen voor nieuwe eindexamenprogramma's moderne vreemde talen havo en vwo. Een voor-studie. SLO (Enschede 1994) 2. Vakontwikkelgroep Nederlands juli 1995, 'Algemene doelstelling Literatuur' in: Examenprogramma's havo en vwo . 3. Cor Geljon, Literatuur en leerling. Een praktische didactiek voor het literatuur-onderwijs Coutinho (1994) 4. Lea Dasberg, De pedagogiek van de hoop. 5. Nadine Gordimer, This century' in: NRC Handelsblad 10/11/1995, interview door Peter ter Horst. 6. Uitgelezenl4,. 113 ,vgl. Salman Rushdie, Imaginary Homelands 7. Visie als venster: een bezinning binnen het bijzondere onderwijs o.m. naar aanleiding van de uitkomsten Platform pedagogische opdracht (september 1995) 8. De indeling in drie tijdvakken is naar The United Nations and Apartheid 1948 1994 Introduction Boutros Boutros - Ghali (New York 1994) 9. NWT Nieuw WereldTijdschrijt, mei/juni 1995. 10. Trouw, 16 november 1995 44 Wam de Moor Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring Er was alle reden om nogal ingenomen te zijn met de toekenning van de AKO-prijs dit jaar aan Connie Palmen, hoewel over die toekenningen in de kwaliteitspers merkwaardig veel gezeurd wordt als je bedenkt dat ook de be-kroningen van P.F. Thomése, Margriet de Moor en G.L. Durlacher boeken van behoorlijke kwaliteit betroffen. Ik tenminste vond Zuidland een prachtige verhalenbundel, Eerst wit dan grijs dan blauw een intrigerende roman die brak met het navelstaarderig karakter van het meeste Hollandse proza en Quaran-taine een fikse stoot in de onderbuik van ons collectief verleden. Het is spij-tig dat Thomése zijn bekroning totnutoe niet heeft waargemaakt met volgend werk, maar De Moor en Durlacher hebben dat wél gedaan. Dat Connie Palmen, die met haar debuut De Wetten al zoveel sukses had, maar haar tweede boek in het niets zag verdwijnen, zo opvallend zou 'terug-komen' met haar tweede grote roman, is op zijn minst een verrassing. Of je vindt dat De vriendschap in literaire kwaliteit De wetten overtreft, hangt sa-men met wat je vindt dat literatuur moet zijn. Er zit iets in De vriendschap dat dit boek voor mij te romantisch maakt in vergelijking met De wetten. Dat iets is nu juist de kern waaraan het boek zijn titel ontleent en waardoor ik ook buitengewoon geboeid ben: de levenslange fascinatie van de ik-figuur voor de vriendin die zij als 10-jarige leert kennen. 1. Literaire analyse 1.1 Context Net als Patricia de Martelaere is Palmen een schrijver voor wie filosofie en li-teratuur uit dezelfde bron voortkomen: de geest op gespannen voet met het li-chaam, een dualisme dat alles te maken heeft met de katholieke oorsprong van beide auteurs. Te weinig mensen lezen Plato, je kent allemaal wel 'Het symposium' en de 'Apologeia', maar toen ik onlangs voor het eerst in mijn leven de grote werken ('De staat', 'De wetten') goed las, werd ik opnieuw ge-grepen door de literaire kwaliteit van zijn proza. Plato, in de vertaling van Xavier de Vin, heeft voor zijn wijsgerige opvattingen altijd een literair fraaie vorm, en dat Sokrates voor ons leeft in zijn wijze van redeneren is louter en alleen aan dit schrijfvermogen te danken. Wie Plato denkt te kennen, was al bij Palmens eerste boek geconcentreerd op de relatie tussen Plato en Palmen. De titel van haar derde boek had ook die van een betoog van Plato kunnen zijn. In het denken over lichaam en geest, werkelijkheid en schijn, meet Pal-men zich met de meester. Connie Palmen (40) debuteerde als bekend met een roman die niet zonder re-den juist in het Cultureel Supplement van NRC-Handelsblad zijn meest royale ontvangst kreeg. Onlangs gaf dit blad op grond van een lezersonder-zoek aan dat meer dan de helft van zijn lezers een universitaire of hogere-be- 45 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring roepsopleiding heeft gehad en je moet minstens naar dat niveau op weg zijn om Palmens dialogen met zeven typen knijpers van ziel en geest met plezier te volgen. Astroloog, epilepticus, filosoof, priester, fysicus, kunstenaar en psychiater, ze vormen zeven staties op de mentale kruisweg die de ik-figuur, Marie Deniet, zichzelf oplegt, in haar begeerte naar 'het hebben van een per-soonlijkheid' (p. 82). Daarvoor zet ze alles op het spel, trekt hele boekenkas-ten om, hangt aan, wijst af, toont, en dat maakt haar als romanfiguur heel boeiend, een nimmer aflatende drang naar eigenheid. Tussen die droom en de daad staan wetten in de weg, de wetten die je vertellen hoe je je gedragen moet, welke code in welk milieu het meest geëigend is om je te handhaven. Verkeer je onder literatuurwetenschappers en filosofen dan moet je Der Zauberberg gelezen hebben, maar ik kom niet verder dan tien bladzijden, verzucht Marie Deniet, hoe komt dat? Heerlijke ironie geeft het boek: T>e mannen maken de wetten. Met de wetten verbinden ze wat ver uit elkaar ligt, hemel en aarde, ziel en lichaam, u kent ze wel, de tegenstellingen. En dan lezen ze met hun wetten in de hand de wereld. Met jou erbij. Als dit dan dat. Als jij zus dan zo. Ze lezen je als een boek' (p. 184). Marie verbindt haar denken over wetten met haar roomse afkomst, veel fees-ten, weinig regels, die kreeg je van de pastoor en leerde je uit je hoofd. 'Je kon je niet voorstellen dat het regels waren die alleen voor de katholieken zouden gelden, want je snapte ook wel dat het binnen de kortste keren een bende op aarde zou zijn, wanneer de hele wereld er niet naar zou leven' (p. 188). Het valt mij op, dat Palmen haar roomse verleden met een zekere warmte be-nut voor de achtergrond van haar personage. De verbetenheid waarmee bij-voorbeeld Vlaamse auteurs als Gijsen en Walschap de roomse clerus van zich afschopten is in haar verhaal geheel afwezig. Dat Marie kapt met het roomse geloof is eenvoudig omdat ze iets ontdekt dat haar geest veel meer bezig-houdt: het werk van Sartre: 'God bestaat niet en daarom moet je zelf een keuze maken en daarvoor verantwoording dragen' (p. 190). En uiteraard moet die keuze bevestigd worden met een daad: het Allerheiligste trotseren wanneer dit tijdens de jaarlijkse processie voorbijkomt. En het resultaat is vol zelfspot van Marie: 'Ik boog niet door mijn knieën, ik stortte er op neer'. We laten de hoofdfiguur achter op een kruispunt van denkwegen. Ze zou haar roomse ver-leden wel achter zich gelaten willen hebben, maar het gaat haar nog niet goed af. 1.2. Het verhaal van De vriendschap En als we de roomse jeugd vooral interpreteren als de ervaring geborgen te zijn geweest in een warm gezin, dan geldt ditzelfde voor de hoofd- en ik-fi-guur van De vriendschap; ze heeft er in haar verdere leven last van dat die ge-borgenheid samengaat met afhankelijkheid, en dat complex leidt in de loop van de roman tot een crisis. In De vriendschap vertelt Palmen over de levenslange vriendschap die de kleine, taalgevoelige Catharina (Kit) Buts onderhoudt met de grote, woord-blinde Barbara (Ara) Callenbach. De roman bestaat uit drie delen. 46 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring Deel I Dingen en woorden (7-122) In deel I lezen we hoe Kit, die zich als 10-jarige vierdeklasser geborgen voelt in het ouderlijk gezin met een offervaardige en nuchtere moeder en een liefde-volle vader ('Bij mijn vader kun je geen kwaad doen', p. 31), en drie broers om haar heen van wie ze zegt evenveel te houden, kennis maakt met een nieuweling op school, de 13-jarige Ara. Gefascineerd door het oudere meisje heeft Kit voor niemand anders oog meer; ze meet alles wat ze doet af aan het gedrag van Ara, maar merkt al gauw dat ze heel verschillend zijn. Ze leert zichzelf kennen, ook door de boeken die ze leest, ze wil Ara veroveren, onder andere door een tekening voor haar te maken en Ara geeft zich over. Hun ver-trouwd gebaar is dat de kleine Kit zich om de grote Ara slingert, zoals dweep-zieke vriendinnen op die leeftijd aan elkaar kunnen hangen. Beiden treffen een uitstekende pedagoge in het hoofd van de school die ook hun juffrouw is. Zij signaleert de woordblindheid van Ara en doet er wat aan. In hun vriendschap stoeien Kit en Ara met de dingen en hun woorden: voor Kit een makkie, voor Ara iets onmogelijks. Maar Ara kan luisteren. Ze ont-dekken dat wederzijds vertrouwen essentieel is in de vriendschap, en ook datje elkaar de ruimte moet laten. Intussen gaat de verdere ontwikkeling van Kit door, onder meer door de wijze waarop de juffrouw haar over zichzelf laat na-denken. En leerzaam is voor haar ook de confrontatie met het zo andere, meer stadse milieu van Ara's familie. Nuchter reageert ze op een poging tot aanran-ding, als ze twaalf is geworden: 'Ik besloot er geen frustratie van te krijgen, voor later' (p. 115). Deel II Eten en drinken (123-219) In het tweede deel (Eten en drinken) kijkt de vertelster, intussen 20 geworden, terug naar de periode van vijfjaar die achter haar ligt. Van de eerste menstrua-tie op haar zestiende, 'de lang verwachte dag waarop ik met koeieletters in mijn schrift kon noteren dat ik een vrouw geworden was', die allerminst het begin betekende van een nieuw tijdperk en alleen maar lastig en onredelijk leek. Kit is altijd al een denkertje geweest, in dit deel nemen de overwegingen toe: 'Met dat geleuter in mijn hoofd kan ik urenlang doorgaan, het is zo on-geveer de prettigste bezigheid die ik ken. Alles in het leven zoekt een vorm om zich tot uitdrukking te brengen, meen ik, en ik ben bijna twintig en ik kan mij geen mooier leven voorstellen dan het ontcijferen van al die vormen van uitdrukkingen, met als doel ze allemaal terug te voeren tot de lichtste en zwaarste van alle dingen: de woorden' (p. 131). Omdat Ara zo goed en graag naar dit 'geleuter' kan luisteren ('zij zei dat ze al-tijd in mijn woorden wilde wonen', p.133), en met haar fysiek rust brengt over Kit, vullen de twee elkaar aan als klein en groot en lichaam en geest, en dat is de kern van hun vriendschap. Ze zijn allebei verschillend in hun benade-ring en ervaring van jongens; Ara versiert ze, Kit weet niet zo goed hoe ze het met een jongen moet stellen. Terwijl alle meisjes een jongen zo lang mogelijk willen houden, wil Kit ze, als ze haar overkomen, zo gauw moge-lijk weer kwijt. "Bij ons leed ook niemand aan de liefde' stelt ze over thuis vast (138). Toch is ze op haar veertiende verliefd geworden op de kampleider 47 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring die haar handen verbond - en vervolgens homo bleek te zijn of biseksueel. Kit heeft op de Mavo gemerkt dat haar opstellen in de smaak vallen. Vanaf p. 154 wordt voelbaar dat Kit fysiek lijdt onder haar onvermogen zich los te maken uit de geborgenheid van thuis en de vriendschap met Ara; ze be-leeft de ellende van veel jonge vrouwen, ze wordt dik, haar lichamelijke huis-houding is in de war, ze beeldt zich in dat ze nooit kinderen zal willen krijgen en dat ze dus net zo goed gesteriliseerd kan worden en laat zich op haar negen-tiende, door een medische ingreep ontmaagden. Verslaving komt als motief nogal eens voor in dit en het volgende deel en is als onderwerp gekoppeld aan Ara's zwaarlijvigheid. Kit krijgt een vriend van haar broers achter zich aan, ze weet voor het eerst wat dronken zijn is, en zo zijn er meer nauwelijks na te vertellen gebeurtenissen, die het leven van een jong volwassenen tekenen, in dit deel beschreven. Het wordt steeds duidelijker dat Ara en Kit zich bewust worden van de grote onderlinge verschillen, maar zij vechten beiden om vriendinnen te blijven. Hierna rakelt het verhaal allerlei hindernissen op die in het bestaan van jonge vrouwen voorkomen: dikworden, eetverslaving en daarvan walgen, en vooral weer het denken daarover, zo anders dan dat van Ara. Kit worstelt met de van-zelfsprekende verwachting van de buitenwereld datje, als je de leeftijd hebt, een vriend zoekt en een gezin gaat stichten. 'Alle andere mensen met wie je je, buiten de bloedverwanten die je hebt, in je leven verbindt, zijn geen lot, maar een keuze. Iedere keuze heeft een geschiedenis en een logica, ook al is die voor een deel persoonlijk, ondoorgrondelijk en soms niet meer te achter-halen' (p. 166). Het is Ara die Kit duidelijk maakt dat deze begeerd wil worden, niet om haar lichaam maar om haar geest. Intussen merken de vriendinnen dat hun wegen wel uiteen beginnen te lopen in de smaak voor uitgaan, muziek, verleidings-kunst, wordt Kit voor het eerst dronken, raakt ze ongemerkt en niet nadrukke-lijk in het verhaal geëtaleerd, verslaafd aan de drank, en hebben ze hun eerste ruzie. Als Kit iets met een man heeft (Matthias, p. 194 e.v.) merkt ze dat ze verkrampt zodra die haar aanraakt. Dat laatste kan alleen Ara. Omdat Kit les-bisch zou zijn? Daarvan lijkt geen sprake. Wel wordt duidelijk dat Kit zich schaamt voor de naaktheid van haar lichaam. Ara juist niet. In terugblikken wordt verteld over gezamenlijke vakantiereizen, over verwijdering en toenade-ring, en de ruzie die Kit deed besluiten het dorp te verlaten en in de stad te gaan studeren. Deel III Werk en liefde (221-311) Deel UI vertelt onder meer over deze laatste periode. Al op de eerste bladzijde wordt samengevat wat er is gebeurd: 30 jaar oud, al tien jaar binnengezeten 'in een kamer van drie bij zes, twee hoog, achter geblindeerde ramen, zonder krant of telefoon, tussen en met de boeken' (p. 223). Sinds haar 20e een min-naar, Bruno, die haar nu net heeft verlaten. Al die tijd is de vriendschap door-gegaan, nu al twintig jaar. In terugblikken worden de afgelopen jaren belicht. De laatste maanden met een afvallende Ara in het dorp, steeds veel samen. Ze wordt, tijdens een kampeervakantie, verliefd op Bruno waar Ara bijstaat. Ara krijgt ook een vriend, Bing, maar de vriendschap wordt er niet door verstoord. 48 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring Ara vindt haar werk in het africhten van politiehonden, Kit studeert af op psychologie en filosofie, en werkt als docent aan de universiteit. In deze samenhang hernemen Kit en Ara de dialoog uit hun jeugd over de din-gen en de woorden, nu omdat Ara wel een boekje zou willen schrijven over wat ze weet van honden africhten. En weer is Kit in de ban van wat ze noemt 'het meest afgelikte vraagstuk aller tijden: de verbintenis tussen lichaam en geest' (245). Maar het verhaal is nog niet uit. Het gaat nu juist naar zijn hoogtepunt, zijn crisis. Op p. 249 stapt Thomas het leven van Kit binnen: een grote man, van het kaliber Ara, veel ouder: hij imponeert haar. En meteen neemt de verteller het roer over om in een essay van vier bladzijden (256-259) de opvattingen over schuldige en slachtoffer van de laatste vijftig jaar bij te stellen: 'De twin-tigste eeuw is de eeuw van de vrijspraak, van het slachtoffer, van het taboe op schuld' (p. 256). De liefde voor Thomas duurt een jaar, is vol hartstocht en gooit Kits leven door elkaar: er heeft zich een groot en zwaar verdriet losge-woeld, waarvoor de liefde voor Thomas slechts aanleiding was. Kit lijkt de drank nodig te hebben om zich los te maken van oude verbintenissen. Het leidt tot een regelrechte crisis, het einde van de liefde voor Thomas en het wegen van de betekenis van de vriendschap. Doodziek en gekoesterd door Ara, maakt Kit op p. 285-287 de balans op van hun vriendschap, als een waarin zij zich eigenlijk voortdurend gewogen heeft geweten door Ara en daardoor bedrogen. In het slothoofdstuk, dat na de crisis als een soort katharsis fungeert, bezint Kit zich op haar mogelijkheden om te schrijven: 'Schrijven is een ander lichaam geven aan je geest' (p. 289). En het enige waartoe Kit zich bij machte acht is: niet de wereld veranderen of verbe-teren, maar zelf voortdurend van gedachten veranderen. 1.3 Ruimte Opvallend is hoe weinig concreet de omgeving waarin het verhaal zich af-speelt wordt aangeduid. Waar dit al gebeurt is de ruimte volledig dienstbaar aan het thema van de vriendschap. Voorbeeld daarvan: het schoolplein, de speelplaats, het muurtje - ze dienen om de gestalte van de dan nog onbekende Ara te doen uitkomen. Maar de stad waar Kit gaat studeren? Ik vul gemakke-lijk Amsterdam in, maar daar zijn eigenlijk geen concrete aanwijzingen voor. Het lijkt van geen belang voor de auteur. Maar ik denk dat dit gebrek aan omgeving, aan stoffelijkheid, lezers toch afstoot. 1.4 De personages Eenzelfde schraalte als ik signaleer bij de beschrijving van de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, kenmerkt de personages. Eigenlijk zijn al-leen de beide hoofdpersonen goed in het licht gezet, al hield ik wel een duide-lijk beeld over van de moeder, mogelijk dat ik daarbij veel zelf invulde door de gelijkenis met mijn eigen moeder. Protagonist en antagonist, die begrippen komen bij je boven als je ziet hoe sterk in heel het boek de rollen van de ik-figuur Kit Buts en haar grote vrien-din Ara Callenbach aan elkaar gemeten worden. Als ze elkaar ontmoeten zijn 49 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring ze 10 en 13 jaar oud, Kit zit in de vierde klas, Ara voegt zich bij de vijfde-klassers. In het eerste deel spelen aanvankelijk andere meisjes van de klas een rol: de 'slome' Josien Driessen, die bij partijen altijd het laatst gekozen wordt, be-halve wanneer de sociaalvoelende Margriet Seuren de leiding heeft; Mies Luy-ten, het meisje dat de kleine Kit vriendelijkopvangt, wanneer die haar zoals kinderen doen, bespringt, 'echt een goed iemand' bij wie Kit graag verblijft. Daar is de zittenblijfster die bij haar oude klasgenoten blijft hangen, Diny van Helden. Tegen die kinderlijke achtergrond steekt het nieuwe meisje af. Ze blijkt drie jaar ouder dan Kit, is groot, omvangrijk, en imponeert door zwij-gen. Van meet af aan voelen de twee zich tot elkaar aangetrokken en deze fas-cinatie leidt tot een vriendschap die dwars door andere relaties heen behouden blijft tot aan het einde van de roman. Vol contrast zijn de gezinnen waaruit de beide meisjes komen. Vertelt Kit liefdevol over haar zorgzame moeder die haar jongens en Kit altijd lekker tv laat kijken en getuigt alles wat zij over haar familie zegt van diepe verwant-schap, bij Ara thuis staat de zaak op scherp, geen warmte, ook niet tegenover het bezoekende vriendinnetje, grilligheid en een vader die in de loop van het verhaal ook uitbreekt. Een stadsgezin waarin de vrouwen zich kleden en op-maken op een wijze die voor het dorpskind uit het katholieke zuiden nog on-gewoon is. De juffrouw van de vijfde/zesde en leraren van de Mavo en de kweekschool fungeren als de opvoeders die het leven en het denken van Kit een wending geven. Dat past in deze Bildungsroman. De armzalige verleider ontbreekt niet, maar Oom Stan is niet meer dan een karikatuur. De schraalte van de beschrijving tekent de mannen van Kit: Bruno en Thomas, en de vriend van Ara, Bing, niet meer dan even opduikende schimmen. Is dat een tekort? Ik kan het plaatsen in de keuze van het onder-werp, maar dan nog vind ik het jammer van de tijd die ik aan deze niet-exis-tente figuren moet besteden. In een boek van meer dan 300 bladzijden mag je wel wat meer formaat verwachten. 1.5 Thematiek De les die ik als lezer trek uit dit verhaal is: verslik je niet in je schuldgevoe-lens, in je machteloosheid, in je afhankelijkheid van anderen of het lot, maar probeer jezelf te zijn. Intussen is vriendschap iets essentieel anders dan de fa-milieband. 'Wat ik maar schrijven met je lichaam noem, hoort aan de kant van de familie en de dood. Het is een behoudende verslaving—Vriendschap, het voeden van de geest, de manier waarop je je leven gestalte geeft, liggen aan gene zijde. Het zijn verkozen verbintenissen en daarom verkozen beteke-nissen'. Conclusie: anders dan de dieren, kunnen wij niet leven zonder ons verlangen naar binding - met familie en vrienden - en betekenis. Geborgenheid Het gezin vormt het kind en misvormt het ook. Er staan heel treffende en warme bladzijden in het eerste deel over Kits familie, haar moeder, haar 50 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring broers. Wil men een samenhangend beeld van deze geborgenheid die leidt tot ongewilde afhankelijkheid en later de crisis van Kit, de passages op de vol-gende bladzijden geven daarvoor het materiaal: 12-20, 34-36, 51-53, 57-60, 66, 74-76, 83, 91-93, 94-98, 109, 111-113, 116, 119-121, 125-128, 138-141, 157-161, 184-185, 210-215, 217-218, 264-165. In contrast daarmee is het veel minder hechte, 'westerse' gezin van Ara, dat na enige jaren uit elkaar valt, een scheiding die zijn schaduw vooruitwerpt: zie p. 66-74, 96-98, 110-111, 116-118, 201. (Onafhankelijkheid Met het thema en het karakter van de roman hangt het motief samen van on-afhankelijkheid en afhankelijkheid. Als Kit verdriet heeft omdat de oude Mor-ris wordt ingeruild voor een nieuwe Fiat, heeft ze de grootste moeite afscheid te nemen van het ding, en ze krijgt van haar moeder te horen dat zij zich niet moet hechten. Zo ook als de kauw Manus het niet redt. Die levensles staat in het teken van de vriendschap voor Ara. Kit wordt herhaaldelijk ter verant-woording geroepen voor die vriendschap: eerst door haar moeder, later door haar schooljuffrouw. Maar als Kit zich van haar moeder niet mag hechten, blijft ze waar ze gehecht was: in het gezin. Dat lijkt haar probleem: hoe vind ik een identiteit buiten mijn familie? Ben ik niet alleen letterlijk, maar ook geestelijk een aanhangsel van de grote, lijfelijke Ara? Verslaving Een onderwerp dat Kit bezighoudt naar aanleiding van het lichaam van Ara is de verslaving. Daarvoor moet je geen excuses zoeken, zoals zoveel mensen doen, maar motieven, is de wijsheid die ons wordt toegeworpen (zie pp. 28, 138, 155, 162, 233, 245-249). Het belang van dit thema wordt vooral duide-lijk in het slothoofdstuk (293-311). Daar staat onder meer dat verslaving liefde is voor iemand die er niet is, een poging 'om het verlangen naar vriend-schap zelf te vervullen, dus zonder afhankelijk te zijn van iemand anders' (p. 308). Samengevat geeft De vriendschap het verhaal van een jeugd vol binding en geborgenheid en ontwikkelt zich een leven waarin de hoofdpersoon van af-hankelijkheid moet groeien naar zoveel mogelijk onafhankelijkheid, om te ontdekken dat deze aan marges gebonden is. Terecht is De vriendschap aange-duid als een ontwikkelings- of Bildungsroman. 1.6 Structuur Met de kennis van Verriers artikelen over de paratekst en het voorwerk in het achterhoofd (zie Tsjip 4,3+4 en 5,2) zal het de Tsjip-lezer niet moeilijk val-len om nog voor hij aan bladzijde 9 van De vriendschap begint zijn lectuur in een kader te plaatsen. De titel wordt op de voorpagina geïllustreerd met een convulvus of pispotje, zoals wij het wingerdplantje noemden dat je vroeger overal in hagen en neggen kon vinden, een vriendelijke bloem, die met zijn 51 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring openingen ook iets gulzigs heeft, maar te teer is om pijn te doen. Zo kan de vriendschap zijn, lijkt me. Door als motto een tekst te kiezen van haar pas gestorven vriend Ischa Meijer (1943-1995) zet de schrijfster de deur open voor lezers die menen verband te zien tussen aan de ene kant titel en boek en aan de andere kant de relatie van Palmen met Meijer. Maar een elegie is De vriendschap toch niet en wie de tekst op de achterflap leest, staat al weer met beide voeten op de grond en be-grijpt dat Palmen met het motto eenvoudig een bloemetje legt op Ischa's graf, meer niet. Een voor de wijsgerige schrijver kenmerkende stijlfiguur, de antithese, laat zich al in het voorwerk zien, en wel in de opgave van de inhoud der drie de-len: I Dinge n en woorden, acht hoofdstukken, 7-122, leeftijd hoofdfiguur: 10-12 jaar II Eten en drinken, zeven hoofdstukken, 123-219, leeftijd hoofdfiguur: 16-21 jaar III Werk en liefde, zeven hoofdstukken, 220-311, leeftijd hoofdfiguur: 21-30 jaar. Dubbele flashbacks In elk van die delen kiest de verteller een tijdstip later in het verhaal als begin om dan in terugblikken enkele belangrijke momenten in de periode te be-schrijven. Het aardigste voorbeeld van deze wijze van vertellen is te vinden in deel II, hoofdstuk 2. Daarin is de 20-jarige Kit leerling aan de pedagogische academie (de 'pedac'), en met de eerste zin wordt de aard van dit hoofdstuk aangeduid: 'Van het leren heb ik aardig de smaak te pakken, van de liefde nog steeds niet' (p. 142). Haar klasseleraar, een psycholoog, praat zo indringend op haar in dat ze op slag verliefd wordt. En dan herinnert zij zich in een dub-bele flashback twee gebeurtenissen van vroeger. Eerst voert de flashback de lezer naar de Mavo-klas waarin de leraar Nederlands haar opstel hogelijk prijst en vervolgens vraagt haar na te blijven. Wat we lezen doet vermoeden dat Kit van dat nablijven iets verwacht in erotisch opzicht, en dat vermoeden wordt nog eens versterkt door de flashback in de flashback: Kit herinnert zich haar eerste verliefdheid, gericht op een jonge leider tijdens een zomerkamp, toen zij 14 of 15 was, die meer op jongens dan op meisjes viel. Batten blijkt, de teleurstelling is eventjes voelbaar, ook niet op haar te vallen, maar is wel ge-ïnteresseerd in haar schoolloopbaan en geeft haar zijn afstudeerscriptie peda-gogiek aan de kweek. Ze leert hier vooral van waarom bepaalde vakken haar totaal niet interesseren. 1.7 De vertelwijze De ruimte die de schrale behandeling van de bijfiguren te beurt valt (1.3) wordt ingevuld door veel bespiegelingen van de ik-verteller over haar vrien-din, over hun kijk op elkaar, over de verslaving als zodanig, vanuit een wijs-gerige invalshoek. Dat wordt in de eerste twee delen zeer gedoseerd, maar 52 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring overheerst het derde deel. Daar is zelfs sprake van hinderlijke herhaling, bij-voorbeeld in het slothoofdstuk. Palmen vertelt het verhaal in deel 2 en 3 vanuit het in jaren verste punt, met vervolgens terugblikken waarin een en ander chronologisch wordt geordend. In deel 1 laat ze haar verteller vooraan beginnen, op het cruciale moment van de ontmoeting die tot de twintigjarige vriendschap duurt. 1.8. De stijl 'Het schoolplein was afgebakend met een lage, stenen muur en daar stond zij tegenaan geleund. Het was een uitzonderlijk warme lente, enkele weken voor het einde van het schooljaar 1965-1966 en we waren onrustig en opgewonden door het mooie weer en het vooruitzicht van de zomervakantie'. Zo begint de roman, meteen gefocusd op de antagonist, en traditioneel van stijl; zo had het, als de jaartallen niet waren genoemd, ook een halve eeuw geleden ge-schreven kunnen worden. De vermelding van de jaartallen, ook elders in de roman, zijn voor de situe-ring in de tijd nuttig: we begrijpen dat er in het dorpsleven nog niet veel, maar wel iets aan het veranderen is. Maar zo had Palmen bij wijze van spre-ken haar autobiografie ook kunnen beginnen. Veel van de data die ze geeft van Kits leven komen overeen met die van haarzelf. Vaststellen dat de roman sterk autobiografisch is, heeft weinig zin, het gaat daar niet om. Ik vind het een prettige stijl. Ze is verzorgd, geeft een afwisseling van sa-mengestelde, essayerende zinnen met korte contrapuntische zinnetjes, en is buitengewoon helder. Er zijn mooie beelden, bijvoorbeeld op p. 213, waar Kit met pijn denkt aan thuis en dat vertaalt in het volgende: 'Zonder het te willen komt het beeld van onze koelkast mij treiteren, hoe schoon die is en hoe geordend mijn moeder daarin alles opgeborgen heeft. Het denken aan de etagedoos met vleeswaren doet mij het meeste zeer. Als ik inzoom op de rauwe ham voor mijn vader, de cervelaat voor Willem, de gekookte ham voor Makkie en het fijne rookvlees voor ons Chrisje, begin ik weer te twijfelen en vraag ik mij af of ik niet voor altijd bij haar moet blijven'. Dat Connie Palmen is opgegroeid in St-Odiliënberg blijkt niet alleen uit de inhoud, maar ook uit een zin met een Limburgs accent als 'Het ging zoals ik het me bedacht had'; mensen van buiten onze zuidelijkste provincie laten 'me' weg bij 'bedacht' of schrijven 'gedacht' in plaats van 'bedacht'. 2. Didactische analyse 2.1 Algemeen Uit het bovenstaande zal wel duidelijk zijn, dat ik De vriendschap zomaar niet aan iedereen van 16 en ouder zou aanbevelen, ook al staan er hele stukken in met name het eerste en het tweede deel die zich gemakkelijk laten lezen en die mijns inziens ook erg boeiend zijn als je in je puberteit zit. Ik zie uiteindelijk drie categorieën lezers: in de eerste plaats mensen die graag met elkaar praten over een boek; dat zijn de leden van leeskringen. Voor hen valt er veel te be- 53 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring spreken, dat zal uit het voorafgaande duidelijk zijn. Het zal Palmens bedoe-ling wel niet zijn, dat men dan de hele avond spreekt over verslavingen! Met name de delen I en II bieden ook voor veel jongere lezers aanknopings-punten. Oudere lezers zullen zich herkennen in de sfeer van een katholiek ge-zin waar een zekere vrijheid heerste. Maar het geldt, dankzij de wijze waarop Kit van de schrijver mag vertellen over de geborgenheid die zij in haar ouder-lijk gezin heeft gevonden, ook voor alle anderen. Je hechten aan en ondiech-ten van is tussen generaties nog altijd een lastige kwestie. Gezien de long-ueurs die met name het derde deel met zijn langdurige bespiegelingen over verslaving en vriendschap telt, is de roman absoluut niet aan te bevelen voor klassikale lectuur in de vierde klas. De zou het wel willen proberen in 5 of 6 vwo, en bij voorkeur nog in een gymnasiumklas, die iets weet van de op-vattingen van Plato. 2.2 Opdrachten Hieronder enige opdrachten afgeleid uit het voorafgaande. Hebt u zelf betere, laat het mij alstublieft weten. We zullen er een plaats voor weten te vinden in een volgend nummer. 1. Samenvatting van de inhoud In de titels van de drie delen waaruit de roman bestaat vat de schrijver als het ware het verhaal samen. Probeer eens of je in telkens tien regels kunt vertel-len waarom deel I Dingen en woorden heet, deel JJ Eten en drinken en deel Dl Werk en liefde. De zou mij een groepsopdracht kunnen voorstellen, waarbij de klas in drie groepen wordt opgesplitst die zich ieder buigen over een deel. Daarna uitwisseling van interpretaties en zoeken naar de samenhang tussen de drie interpretaties. 2. Personages 2.1 Lees de beginpassage: 'Het schoolplein was afgebakend met een lage, ste-nen muur en daar stond zij tegenaan geleund. Het was om met anderen uit de klas een spel te gaan spelen'. Vraag (ervaringsgericht): Is er iemand aan wie het meisje je doet denken? Zo ja, door welke zinnen in het bijzonder. Vraag (tekstgericht): Hoe wordt het vreemde meisje onmiddellijk gekarakteri-seerd? Uit welke beschrijving blijkt dat in het bijzonder? 2.2. Bijfiguren - Lee s p. 9-11. Geef aan in welke rangorde van waardering je de volgende vier klasgenootjes van Kit Buts wilt zetten: Josien Driessen, Mies Luyten, Diny van Helden, Margriet Seuren. Licht toe waarom. 2.3 De hoofdfiguren Over Kit en Ara wordt op vele bladzijden geschreven. Blader in het bijzonder voor Kit maar eens door het boek en let op de pagina's 13, 14, 25, 39-42, 54 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring 166-170, 170-173; voor Ara de pagina's 9, 11, 12, 46-49, 95, 128-129, 173-178; en voor het verschil tussen beiden in het bijzonder 20-23, 163-166. a. (productief-creatief) Schrijf op grond van de stukken die je gelezen hebt in je eigen woorden portretten van Kit en Ara. b. (bestudering) Noem duidelijke punten waarop de beide meisjes van elkaar verschillen. c. (beleving) Wie van de twee zou je, als je moest kiezen, willen zijn? Hoe zou het komen dat we waarschijnlijk allemaal hetzelfde personage kiezen? 3. Het milieu In het boek wordt veel verteld over het gezin waarin Kit opgroeit. Lees met name het gedeelte op blz. 57-60. Kort daarna maakt Kit kennis met de familie van Ara. Lees (blz. 66-74.) Vat met eigen woorden samen op 1 A4 wat de verschillen zijn tussen beide gezinnen. Wil je meer weten over deze milieus, lees dan achter elkaar: voor het gezin van Kit: 57-60, 66, 74-76, 83, 91-94, 98-109, 111-113, 116, 119-121, 125-128, 138-141, 157-161, 184-185, 210-215, 217-218, 264-265; voor het gezin van Ara: 66-74, 96-98, 110-111, 116-118, 201. Vraag, wanneer je deze stukken gelezen hebt: Heeft een harmonisch gezin al-leen voordelen voor iemand, of worden hier ook nadelen aangeduid? 4. Structuur Lees p. 12 r. 4 v.o. tot aan de witregel van p. 20. - (bestudering ) Waarom horen deze bladzijden bij elkaar [Sleutelwoord: hech-ten]. - Waaro m denk je, als je verder leest, dat de vertelster deze geschiedenis van de Morris en de kauw Manus heeft opgenomen? [Omdat het hechten verder gaat: Kit hecht zich aan Ara, en dat is volgens haar moeder niet goed] - Waa r sluit vervolgens p. 20 nâ de witregel op aan? [Op p. 12 vóór de witre-gel]. 5. Thematiek Een paar vragen: 1. Geeft de titel het hoofdthema aan of niet? 2. Lees de passage onderaan bladzijde 308: 'Alle verslavingen....kan worden', uiteraard nadat je het boek in zijn geheel hebt gelezen. Bespreek met elkaar deze tekst en breng haar in verband met andere teksten over verslaving in de roman (p. 28, 130, 155, 162, 233, 245-249 en het slothoofdstuk.) Schrijf vervolgens een opstel waarin je de ideeën van Palmen plaatst in ver-dere kennis van verslaving. 6. Dialoog Veel van de dialogen in dit boek hebben een wijsgerig karakter. Als je daar belangstelling voor hebt, moet je eens proberen om uit enkele van de ge-sprekken tussen Ara en Kit een collage samen te stellen, met beurtelings Kit en Ara aan het woord. 55 De Moor, Connie Palmens roman De Vriendschap in klas of leeskring 7.Waardering Wat is voor jou het belangrijkste aspect van de roman? Kun je dat in tien re-gels uitleggen? Maak een lijstje van gedeelten die je bijzonder goed vindt en geef aan waarom. Maak eventueel een lijstje van gedeelten die je niet goed vindt en geef aan waarom. 56 Kees Combat Als een spin in het web Bibliotheek en school in de Tweede Fase Tijdens de eerste nascholingscursus voor bibliotheekmedewerkers en docenten uit het voortgezet onderwijs in het KAN-gebied, georganiseerd door de Katho-lieke Universiteit Nijmegen, het Regionaal Steunpunt Kunstzinnige Vor-ming te Nijmegen en de Provinciale Bibliotheekcentrale Gelderland rees het plan om tot meer gestructureerd contact tussen scholen en bibliotheken te komen. Onder het hoofd Partners in de literaire vorming' werkte een voorbe-reidingscommissie de ideeën uit die tijdens de cursus waren gerezen. In de ge-lijknamige nota, die in oktober 1994 verscheen, legde men een en ander vast, en in november van dat jaar startten in Nijmegen en Arnhem twee stedelijk-regionale contactorganen. Hoe is het daarmee gegaan en wat mag men ervan verwachten? Dat vroegen we aan twee mensen die lid zijn van de contactorganen. In de dependance van de Openbare Bibliotheek Nijmegen Hengstdal spraken we daarover met Mar-jan Twigt (49) en Helma Christiaans (35). De eerste geeft al jaren les, laatste-lijk aan het Stedelijk Gymnasium van Arnhem, de tweede is hoofd van de de-pendance Hengstdal waar het gesprek plaatsvindt Marjan: "Ik geef 17 uur les, en werk in twee bovenbouwklassen en drie lagere klassen, in nagenoeg alle jaren. Zo kan ik het hele curriculum overzien. Voor onze bovenbouw hebben wij geen eigen bibliotheek en dus zijn we aangewe-zen op de openbare bibliotheek. Wat de onderbouw betreft hebben we een paar planken vol, maar dat mag geen naam hebben. Ik ben dus heel blij met het contact met de jeugdbibliotheek. Die voorziet mij bijvoorbeeld tegen de tijd van de Kinderboekenweek van een boekenkist met de genomineerden voor de Gouden en Zilveren Griffels en Penselen, Vlag-en-Wimpels enzovoorts, zodat de leerlingen van de onderbouw mooi gemaakte boeken zien, sommige meer bedoeld voor kinderen van de basisschool, maar toch heel wat dat voor hen geschikt is. Als ik dan de video draai van Het onzichtbare licht is dat precies in de roos: ze lopen weg met Evert Hartmann en Thea Beckmann - wat de cri-tici ook over het werk van de laatste mogen zeggen. En hierbij heb ik heel veel aan wat via het Arnhemse contactorgaan tot stand is gekomen. In dat ka-der heeft bibliotheekmedewerkster Marian Hietland gezorgd voor een uitste-kende toevoer van boeken voor de onderbouw én de bovenbouw. Haar nota daarover is heel nuttig." In Arnhem is de rector van het Thomas à Kempiscollege de voorzitter van het contactorgaan, terwijl de concrete stimulans voor de nog iets te schaarse bij-eenkomsten wordt gegeven door de directeur van de Openbare Bibliotheek, Jan Hovy. Een van de suggesties die de voorbereidingscommissie deed, was: zorg dat je formatie vrijmaakt, hoe bescheiden ook, voor het reëel maken van de contacten. 57 Combat, Als een spin in het web Marjan: "Ja, dat is ontzaglijk belangrijk gebleken. Je moet van de zijde van de school iemand aanwijzen die het contact met de bibliotheek bijhoudt, ex-tern en intern, én de bibliotheek moet in de verschillende dependances per stadsdeel (en samenwerkende school) een van de mensen als aanspreekpunt aanstellen." Helma: "In Nijmegen is het wat minder voorspoedig gegaan met het con-tactorgaan, ik denk, omdat er veel te lang gewacht is met de vervolgvergade-ring waarop de gemaakte afspraken voor een zogenaamd activiteitenplan per combinatie van bibliotheekvestiging - wij hebben er hier negen - en scholen-gemeenschap werden geconcretiseerd. Daardoor is er te veel enthousiasme weggeëbd. Maar we hebben nu een wat kleiner gezelschap van evenveel bi-bliotheekmensen als schoolmedewerkers die tezamen het Nijmeegse con-tactorgaan gaan vormen." De vruchten van de samenwerking Kan Marjan Twigt al getuigen van de vruchten van de samenwerking, Helma Christiaans ziet ook in haar vestiging dat er een voorbeeldige samenwerking kan ontstaan met het in haar wijk liggende Montessoricollege. Dat college, in 1994 tot stand gekomen na een fusie van vijf verschillende scholen in Nijmegen en Groesbeek, heeft liefst drie lokaties die vlakbij de bibliotheek liggen. Helma: "Heel plezierig voor het contact is dat de bovenbouwvestiging van het Montessoricollege hier pal naast ligt, aan de Vlierestraat. Totnogtoe had-den wij incidenteel contact met een der oude scholen van de nieuwe combina-tie, waarvoor we dan een rondleiding verzorgden. Maar nu wordt het menens. Twee jaar geleden is er voor het eerst over gesproken, maar nu werken we concreet samen op basis van een contract. Dit jaar voor het eerst bieden we drie ochtenden in de week, op maandag, dinsdag en vrijdag, onderdak aan klas-sen van de bovenbouw onder leiding van hun docenten. Daarbij zorgen we op een of meer ochtenden en op verzoek in huis te zijn, zodat we kunnen reage-ren op de wensen van de docenten. Een van de adjunct-directeuren, Gerard Dietvorst, fungeert namens de school als contactpersoon, ik doe dat voor deze vestiging; ons contact is heel prettig. Afgelopen week heb ik alle docenten die daarvoor voelden hier gehad en hen geïnformeerd over de mogelijkheden van de bibliotheek. Leerlingen studeren hier en hebben meteen alle documen-tatie bij de hand." Marjan: "Lijkt me geweldig! Je kunt projekten zoveel beter van de grond krijgen als de toevoer van documentatie in orde is. En je kunt ze dus ter plaatse aan werkstukken laten werken? Het doet me denken aan de plannen voor de zgn. Tweede Fase. Dit is al een soort leer- of studiehuis! Met onze school beginnen we na Kerstmis 1995 aan een experiment ter voorbereiding op de Tweede Fase. Met vijfdeklassers willen we uitproberen hoe we naast de A-uren, waarin ze bij ons in de klas zijn, hun zelfstandig en individueel te be-steden B-uren op een goede wijze kunnen invullen. Daarbij gaat de biblio-theek zeker ook een rol spelen en het is duidelijk datje als docent goed geïn-formeerd moet zijn wil je de bibliotheek op de juiste wijze gebruiken en laten 58 Combat, Als een spin in het web gebruiken. De verheug me op die verandering. Onze leerlingen zijn veel te consumptief bezig en wij docenten te produktief in de verkeerde zin. We wil-len meer verantwoordelijkheid geven aan de leerlingen." Helma: "Ja, dat gegeven is juist voor mijn klanten niet nieuw: het Montesso-ricollege heeft dat nu eenmaal al in het schoolsysteem zitten, via het taken-systeem. Ik wist dat al wel, maar ik ben toch door deel te nemen aan de Si-rene-activiteiten veel gemotiveerder geworden om er iets mee te doen.' Abonnement en boeken Een gevolg van het verblijf van leerlingen op drie ochtenden in de bibliotheek is, dat leerlingen vrij gauw een abonnement overwegen, omdat ze ook graag boeken meenemen waarvoor ze, al kijkende, belangstelling hebben gekregen. Zo werkt de afspraak ook in het voordeel van de bibliotheek en je mag hopen dat zo het lezen door deze nieuwe abonnees bevorderd wordt. Op de school van Marjan maken de leerlingen gebruik van het schoolabon-nement. De school betaalt f 150,- voor het gebruik, een jaar lang, van vijftig boeken. Zij wil graag van Helma weten hoe deze bijvoorbeeld aan vijftien exemplaren van De donkere kamer van Damocles komt. Helma: "Die heb ik natuurlijk niet zelf in huis, maar als ik contact opneem met de acht andere vestigingen kom ik al een flink eind, en even verderop is de PBCG waar ik nog meer kan bestellen. Alleen: docenten moeten me niet vandaag bellen of ik gisteren die boeken kan bezorgen. Zon twee tot drie we-ken vantevoren, dan red ik het wel, en dat lijkt me toch ook voor een docent wel te overzien?" Het lijkt Marjan alleszins redelijk. "Soms ben je verbaasd wat leerlingen aan kunnen. Ik had, omdat ze met hun klas en de docenten klassieken naar Rome gingen, de passages voorgelezen uit De ontdekking van de hemel. Komen ze na afloop melden: 'Het is écht waar wat U hebt voorgelezen!' En ineens zijn er vijf die die dikke pil op hun Lijst willen. Ze stuiven erdoorheen! Maar echte toppers zijn er momenteel niet. De tweeling, Heren van de thee, Indi-sche duinen, het loopt zo'n beetje, maar dat is toch wel anders geweest. De buitenvrouw! Nou, Zwagerman is niet mijn kopje thee, dus dat propageer ik niet!" Helma: "Mijn ervaring is dat nog altijd de dunne boekjes het verre winnen van de pillen die je nu noemde. Zelfs Van der Heijden wordt maar weinig ge-lezen. Hooguit De sandwich.Maar Advocaat van de hanen, De gevarendrie-hoek en Vallende ouders blijven in de kast staan." De dienstverlening Helma geeft aan welke diensten haar bibliotheek kan verlenen aan de school: "Om te beginnen de rondleidingen, maar dan geen twintig per week asjeblieft; dus dat mogen de docenten wat mij betreft wel een beetje plannen. Sommige aspecten, bijvoorbeeld de toelichting op de catalogus, doe je op je routine, maar voor specifieke wensen heb je meer voorbereidingstijd nodig. Dat moe-ten docenten leren, heb ik gemerkt. Heel belangrijk vind ik dat het materiaal voor bepaalde themastudies inzichtelijk beschikbaar is. Dan kun je zelfs leer- 59 Combat, Als een spin in het web lingen een expositie laten maken. We werken hier bijvoorbeeld samen met het Nijmeegs Natuurmuseum; dat deden we onder meer toen hier in Hengst-dal, vlakbij, een vlindertuin werd geopend waarvoor de wijkbewoners zelf gingen zorgen." Zou je kunnen zeggen dat de bibliotheek, behalve dat ze de uitleen van boe-ken, CD's en ander mediamatenaal verzorgt, een publieke functie heeft voor de wijk waarin ze ligt en zou je zoiets ook kunnen verwachten van de school? Marjan denkt dat dit bij scholen niet gauw te verwachten is: "Overschat de veerkracht van de docenten niet. Je hebt zoveel te doen binnen de school, naast de lessen, en met de ouders, dat waarschijnlijk de fut ontbreekt om er wat nieuws bij te ontwikkelen. En als jij denkt aan cursussen voor mensen uit de wijk, bijvoorbeeld talen-, geschiedenis- of literatuurcursussen, dan ver-geet je dat we al jarenlang het dag- en avondonderwijs kennen dat mensen ook diploma's geeft, en dat voor meer vrijblijvende cursussen de volksuniversitei-ten in Arnhem en Nijmegen het nodige doen. En zij zijn niet de enige!" Bovendien ligt de school van Marjan vlak tegen het Spijkerkwartier aan en komt meer dan de helft van de leerlingen én docenten van buiten Arnhem. Zij hebben dus geen binding met de wijk, hoe sympathiek het idee van Andrée van Es, neergelegd in de nota Het gedroomde koninkrijk, ook is. Helma heeft al wél enige ervaringen opgedaan van samenwerking tussen de vestiging en de wijkbewoners: "Wat er leeft in de wijk pak je op. Zo woont en werkt hier een amateur-historicus, die in vier boeken de geschiedenis van de wijk heeft opgeschreven. Heel gewaardeerde uitgaven die vrijwel meteen waren uitverkocht. Die boeken staan vol foto's, en daarvan hebben wij een aardige expositie in huis gehad. Ik geef een ander voorbeeld. Met de school voor lichamelijk gehandicapten, De Monnikskap, van de Sint Maartenskliniek, hebben wij het KTVO-projekt 'Angst en Beven' uitgevoerd: de gedichten en tekeningen die de leerlingen maakten zijn hier tentoongesteld en hun materiaal haalden ze voor een deel uit onze bibliotheek. Het initiatief daarvoor ging van ons uit, maar het kon sla-gen omdat daarginds een bijzonder enthousiaste bibliothecaresse werkte." Conclusie: ga bij elkaar op de koffie Daarover zijn bibliothecaris en docent het grondig eens: al deze contacten, of ze nu met het contactorgaan te maken hebben of niet, staan of vallen met de individuen die zich erachter zetten. Maar een randvoorwaarde is dat bibliotheek en school zorgen voor een kader waarbinnen die individuen prettig en gewaar-deerd kunnen werken. Dan blijven ze ook gemotiveerd en krijgt de samenwer-king een continue karakter. Marjan: "Ik kan scholen en bibliotheken uit eenzelfde wijk niet genoeg aan-bevelen om bij elkaar te gaan zitten, tweemaal per jaar op zijn minst en in het begin zeker meer om elkaar goed te leren kennen en te waarderen, en dan daar echt een taak van maken, zoals ook de commissie heeft aanbevolen. Er moet nu eenmaal een spin in het web zitten die in staat is met zijn concentra-tie op wat hij wil bereiken de vliegjes te vangen die hij nodig heeft om in le-ven te blijven. Wanneer je als docent bezig bent een boekenlijst te maken, 60 Combat, Als een spin in het web raadpleeg dan je collega in de bibliotheek: Wat vindt die ervan en wat heeft hij of zij in huis?" Helma: "Maar juist in het voortgezet onderwijs is er wat dit betreft nog nau-welijks iets geregeld. Ik ben blij dat ik nu weet tot wie ik mij met mijn aan-bod kan wenden. Ik kan naar zijn wensen luisteren en daar mijn aanbod op af-stemmen. Men is er misschien nog niet aan gewend dat dit aanbod wat kost en ik mijn kosten moet terughalen bij de school, maar het is nu eenmaal bij alle dienstverlening zo dat de overheid de betrokken dienstverlener korthoudt. Die moet dus ook uit de kosten springen. Zoiets ligt nogal voor de hand als we ooit bijvoorbeeld LiteROM en de catalogus terminals gaan plaatsen op scholen." Marjan: "Dat zou een zegen zijn voor de docent en de leerlingen; dan heb je de informatie over wat de bibliotheek je kan leveren aan literatuur en andere do-cumentatie bij de hand." 61 Jacques de Vroomen Spelling Hoe reageerde u bij de berichten over nieuwe regels voor de spelling? Een nieuwe spelling is lastig, lastig om te leren en het kost ook een hoop geld. Wil je beide problemen voorkomen dan moetje de spelling gewoon bij het oude laten. Dat doen ze in En-geland al een paar eeuwen. Nou hebben die Engelsen ook zo hun eigen problemen. Ik denk bijvoorbeeld aan kinderen die moeten leren lezen en schrijven. Engelse aap-noot-mies-woorden, woor-den waarbij uitspraak en spelling een logisch verband vormen, zijn in de loop van die vele eeuwen ongewijzigde spelling steeds zeldzamer geworden. In China is leren schrijven nog een stukje lastiger want ieder woord is een aparte tekening, een soort geabstraheerd hiëroglief. Egyptische kinderen en volwassenen uit de tijd van de farao's hadden bij lezen en schrijven nog het voordeel dat ze golfjes, scheepjes en huisjes met een betekenis in verband konden bren-gen. Chinese karakters moet je domweg van buiten leren. Uit het gewriemel van streepjes en haakjes kun je nog maar zelden de oorspronkelijke tekening herkennen. Het Engels is in principe een fonetisch schrift, maar in de praktijk schuift het aardig op in de richting van het Chinees. Je moet de spelling van steeds meer woorden gewoon zonder nadenken in je kop stampen. Aan de uitspraak heb je evenveel houvast als aan zo'n ouderwetse klim-paal op dorpskermissen die ze stevig hadden ingewreven met groene zeep. De uitvinding van een fonetisch taalnoteringssysteem is een van de grootste uitvindingen van de mensheid. Het lijkt zo simpel maar in China en in het oude Egypte zijn ze er toch maar niet op-gekomen. Chinezen moeten hun leven lang studeren op het schrijven van woorden. En voor ieder nieuw woord dat erbij komt, moet er weer een nieuwe streepjescode bedacht worden. En wij? Wij moeten om de zoveel tijd orde op zaken stellen om de schrijfwijze weer met de uitspraak in de pas te laten lopen. Dat is even lastig en het kost ongetwijfeld ook geld, maar het is de logi-sche consequentie van een fonetisch schrijfsysteem. Het is ove-rigens jammer dat de heren en dames van de spellingscommissie zo gesjoemeld hebben met de aanpassing aan de uitspraak. Er is bij de nieuwe regels wel erg gecompromist tussen oud en nieuw. 62 Waarschijnlijk heeft Harry Mulisch er weer wat knorrige weken opzitten. Die prijs in België kwam wel op een tactisch goed mo-ment want voor Mulisch is iedere aanpassing van de spelling een stukje Untergang des Abenlandes. Het is aardig om, na Mulisch aanhoord te hebben, eens te kijken hoe de beroemdste Nederlandse auteur aller tijden over spelling dacht. Ik heb het over Erasmus. In een pedagogisch tractaatje uit 1529 dat Erasmus opdroeg aan hertog Willem van Kleef, maakt hij en passant een aardige opmerking over spelling. Zoals u weet was voor Erasmus Latijn heilig, tenminste klassiek Latijn. Te-genover Latijn stelden in zijn ogen de Europese moedertalen nauwelijks iets voor. Over het Frans merkt Erasmus in zijn ver-handeling op dat die taal een laag niveau representeert onder meer omdat men ze anders schrijft dan ze klinkt.* Een indirekt pleidooi dus voor een zo fonetisch mogelijke spelling. Ik ben blij dat Desiderius het met me eens is. Ben je toch in keu-rig gezelschap? * Desideriu s Erasmus, Over opvoeding en vrije wil. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door J. Sperna Weiland. Baarn 1992, p. 98. 63 Marieke Gerritsen 'Foei, wat is dat onzedelijk!' 'Onzedelijke boeken' tegen het licht gehouden Imago's zijn hardnekkig en berusten niet altijd op feiten. Dat bleek maar weer toen ik mij met medestudenten van de Katholieke Universiteit Nijmegen in het kader van het vak 'Overdracht en Receptie van Kunst' boog over de recep-tie van een aantal Nederlandse boeken. Nogal geruchtmakende boeken uit een periode van ruim een eeuw, die in hun tijd omstreden waren door de seksuele geladenheid van de inhoud. Tenminste, dat dachten we. Enkele boeken bleken inderdaad voor opschudding gezorgd te hebben, maar met andere boeken viel dat best mee (of tegen, zo u wilt). Door de ontvangst van de boeken in hun tijd wat nader te bekijken, bleek namelijk, dat er nuances gelegd konden wor-den die het imago van 'onzedelijk boek' wat verzachtten. In de loop der jaren heeft zich rond enkele boeken blijkbaar min of meer een mythe gevormd. Hieronder worden die 'onzedelijke' boeken nader besproken. Een Liefde van Lodewijk van Deyssel De roman Een Liefde is zo'n boek. Hij werd gepubliceerd in 1887, in een op-lage van 550 stuks. Pas in 1899 verscheen een tweede druk. Deze versie was door Van Deyssel zelf sterk gekuist. De eerste versie had Nederland op zijn li-teraire grondvesten doen daveren. De roman beschrijft het verhaal van de liefde die de fijngevoelige Mathilde van klein kind af aan al voelt voor Jozef. Ze trouwen en krijgen een kind, maar de liefde verdwijnt als Jozefs belangstel-ling voor Mathilde afneemt na een ernstige ziekte na haar bevalling. Van Deyssel probeerde dit relaas zo naturalistisch mogelijk te schrijven. Hierdoor kwamen de beschrijvingen van Mathildes seksuele gedachten vrijmoedig op papier. De meeste critici uit die tijd konden het werk niet waarderen en noemden het 'uiterst onzedelijk' en 'bordeellectuur'. Men vond het boek vuil van taal en walgelijk van inhoud. 'Het boek is hinderlijk, ergerlijk, stuitend shocking'. Deze reacties logen er niet om. Het feit dat de oplage van 550 stuks in zeer korte tijd was uitverkocht is zeker niet verwonderlijk. Dit boek moest men hebben! Dachten uitgevers in die tijd minder commercieel dan tegenwoordig? Nu zou een dergelijke kritiek alleen maar reden zijn om als de bliksem een tien- of honderdvoudige herdruk te produceren. De critici hadden zich unaniem negatief uitgesproken, maar enkele literaire vrienden van Van Deyssel schaarden zich achter hem. De redactie van De Nieuwe Gids nam het voor hem op. Willem Kloos keek naar de kwaliteiten van het boek die niet onder de onzedelijkheidscriteria vielen: "Mooi is het boek om de mooiheid van zijn geluid, mooi om de zacht-zich-bewegende, breed-zich-strekkende, hoog-op-juichende rimpeling en rolling en rijzing. Zijner klankenreeksen onzedelijk omdat het telkens en telkens weer niet overeenkomt met de aangenomen zede, van wat er geschreven en gedrukt mag worden. Nu is het zeker dat de kritiek met die onzedelijkheid niets heeft 64 Gerritsen, 'Foei, wat is dat onzedelijk!' uit te staan. De criticus, als de kunstenaar, vraagt slechts of iets mooi, niet of iets fatsoenlijk en net in de vormen is. " Hij besluit zijn betoog: "Dit boek is een mooi boek, een lief boek, een machtig boek. [...] ook een onwelvoeglijk boek. Daar staan dingen waar men in gezelschap niet over spreekt. Maar kan dit eene bezwaar bij ernstige ruimvoelende mensen op den duur tot een veroordelend vonnis wezen? Dat zou inderdaad een verdriet voor onze letterkunde en een schande voor de Nederlandse natie zijn. " Een andere Tachtiger, Frederik van Eeden, was minder gelukkig met het boek. Hij noemde het boek weliswaar niet onzedelijk, maar onwaar. Hij vond de in-houd schokkend en ontoelaatbaar. In een nooit verstuurde brief aan Van Deyssel schreef Van Eeden: "De dingen die Mathilde denkt, houd ik voor on-waar. Ik geloof dat ik meer weet van vrouwen van Mathildes stand dan jij. En naar mijn weten blijft bij zulke vrouwen het physiek geslachtsleven ge-heel..." Hier blijft de briefschrijver steken. De briefis nooit afgemaakt. Een gekuiste versie De tweede versie was sterk gekuist. Van Deyssel verantwoordde zijn kuising als herstel van fouten van letterkundige aard. Rico Bulthuis schreef daarover in een artikel uit 1974: "De lijst van aan te brengen wijzigingen in 'Een lief-de' is onthullend en doet komisch aan. Het lijkt wel of de gehele familie aan het schrappen is geslagen en de pastoor Lodewijks begaafde hand vasthield. [...] 'Vlees' wordt 'lichaam', 'mannenvleesch' vervalt [...] 'geil had voelen worden' wordt "Erg naar haar doen verlangen'." Veel van de correcties bestaan uit het verwijderen of veranderen van erotisch getinte uitdrukkingen die in die tijd kennelijk niet door de beugel konden. De veranderingen maken het boek inderdaad netter. En hoewel ze niet van invloed zijn op de verhaalconstructie merkt de lezer toch dat de openhartigheid van deze pikante uitdrukkingen ingeperkt wordt. En dat is jammer; het boek gaat immers over de seksuele beleving van een jonge vrouw in haar liefdesrelatie. Ook zijn er hele stukken tekst verwijderd. De lichamelijkheid, de lusten en de koortsdromen van Mathilde werden eigenhandig door Van Deyssel weggesne-den. De zonde gezuiverd. Terwijl het boek daar juist over gaat. Van Deyssel verantwoordde zijn kuising met 'correcties van letterkundige aard'. Toch ble-ven er in de volgende drukken meer dan tweehonderd zetfouten ongewijzigd. Deze absurde tegenstelling zegt genoeg. In de tijd van eerste publikatie was Een liefde inderdaad onzedelijk te noemen. Ook de Tachtigers hadden wat problemen met de openhartige beschrijvingen, maar het boek was een psychologisch, naturalistisch meesterwerk en diende als zodanig gelezen te worden. De literatuurgeschiedenis heeft bewezen dat de Tachtigers een belangrijke schakel waren op weg naar de hedendaagse literatuur. Dus als van Deyssel geen gehoor had gegeven aan de vele 'dominee-kritiek' en zijn boek niet zo had toegetakeld, dan was zijn roman vandaag de dag misschien wel een stuk belangrijker voor onze literatuur geweest dan een klein vergeten schandaaltje. 65 Gerritsen, 'Foei, wat is dat onzedelijk!' Jacob Israël de Haan: Pijpelijntjes In 1904 verscheen de eerste druk van de roman Pijpelijntjes van Jacob Israël de Haan. Er ontstond heftige beroering rond de homoseksualiteit in het boek. Het boek was opgedragen aan de schrijver Aletrino die daar niet mee vereerd was. Hij voelde zich aangevallen door het boek en dat kwam vooral omdat de namen van de hoofdpersonen Sam en Joop overeenkwamen met die van hem (Sam) en die van De Haan (Joop). De suggestie dat Aletrino een homoseksu-eel zou zijn, stootte hem tegen de borst. Zijn oordeel over de roman was zeer duidelijk: "Het verhaal van een homoseksueel met allerlei zwijnerij en smeer-lapperij". Aletrino en De Haan, die geschrokken was van de heftige reacties, beijverden zich om Pijpelijntjes uit de handel te nemen. De eerste druk ver-dween dan ook spoedig van de markt en behoort tot op de dag van vandaag tot de zeer gezochte Nederlandse boeken van deze eeuw. Ondanks de snelle verdwijning van de eerste druk had Pijpelijntjes in korte tijd toch voor veel commotie gezorgd. De reacties waren, zoals gezegd, niet gunstig en de nasleep was erger dan de jonge schrijver in zijn enthousiasme ooit had verwacht. Na het verschijnen van de 'schendliteratuur' zoals een pre-dikant-criticus het noemde, ontving De Haan een brief van de hoofdredakteur van Het Volk, P.L. Tak. De Haan werkte als medewerker aan de jeugdrubriek voor deze krant. P.L. Tak was van mening dat iemand die een dergelijk boek schreef niet geschikt was als schrijver voor de kinderpagina. "Mijnheer De Haan Gisteren heb ik het door u uitgegeven boek 'Pijpenlijntjes' gelezen. Het zal u duidelijk zijn, dat na het verschijnen van dit boek, dat voor mij en zeker vele anderen een zeer ongewenschte verrassing was, uw medewerking aan het Zondagsblad van Het Volk moet eindigen. Wij verwachten dus geen copy meer van u. Met beleefden groet P.L. Tak De wijze waarop Tak zijn beslissing nam, namelijk zonder medebeslissing van het partijbestuur en de manier waarop deze beslissing hem werd medege-deeld, zorgde voor enorme verontwaardiging bij De Haan. Hij reageerde met een felle Open brief aan P.L Tak die in 1-905 verscheen. Deze brief bevatte de hele geschiedenis van de 'Pijpelijntjes-affaire' zoals die inmiddels bekend stond. Alle brieven van en voor De Haan stonden in deze brief, met speciale aandacht voor de brief van P.L. Tak. De Haan liet het er niet bij zitten. Naast de breuk met Aletrino en de partij kwam ook nog de zware slag van het ontslag van De Haan als onderwijzer. De negatieve publiciteit keerde zich steeds meer tegen hem. Toen in 1904 de tweede druk van Pijpelijntjes ver-scheen, bleek dat De Haan nog steeds achter zijn boek stond. De nieuwe druk had een ondertitel meegekregen: "Het leven van Cor Koning en Felix Deel-man". De provocerende namen waren dus verdwenen en ook de opdracht aan Aletrino was verwijderd. De stijl van de roman was geheel gewijzigd. Er wa- 66 Gerritsen, 'Foei, wat is dat onzedelijk!' ren vooral veel gedachtenpunten aangebracht. Toch bleef de inhoud van het verhaal gelijk. De tweede druk kreeg wel de kans om in de kritieken besproken te worden. Dominee Haspels schreef in Onze Eeuw: "Hij weet met zijn droge, rake woordekunst ons zijn menschen en hun omgeving verbazend scherp uit te beelden [...] maar wat hij dan beschrijft!!". Het liefst had Haspels "iemand dit schendboekje met een tang de kamer zien uitdragen om het in de gracht te gooien", en huivert bij de gedachte "dat de reine verbeelding van een jong le-ven reddeloos bezoedeld wordt door die walgelijke viezigheden!" Andere recensenten noemden de stijl bespottelijk en de inhoud een belediging van ieder gelukkig getrouwd mens. Uit de Open brief aan P.L. Tak bleek dat niet iedereen bereid was het boek überhaupt te recenseren. L.M. Hermans schreef De Haan terug nadat deze hem een recensie-exemplaar had toegestuurd: "Ik acht "Pijpelijntjes' niet wel bespreekbaar in "Voorwaarts' niet zozeer om de toneelen die erin worden beschreven dan wel omdat het m.i. een opwekking bevat tot het plegen van sodemieterij". In 1982 hebben Rob Delvigne en Leo Ross de 'Open brief uitgebracht, nadat zij een jaar eerder Pijpelijntjes, voorzien van een inleiding, opnieuw hadden uitgegeven. Deze twee werden door de recensenten gezien als de pleitbezorgers van De Haan. Delvige en Ross hebben heel goed de schijnheiligheid van die tijd aangestipt. Lodewijk van Deyssel wordt als het ware ontmaskerd als 'vriend' van De Haan. Ook Van Deyssel heeft De Haan laten zitten toen het erop aankwam. Terwijl Van Deyssel het naar aanleiding van zijn eigen schan-daalboek zo mooi had weten te zeggen: "Tot een kunstenaar, van zijn werk sprekende, te zeggen: foei, wat is dat onzedelijk! of: u mag niet onzedelijk zijn!, dat is net hetzelfde als datje tegen iemand op een zwemschoolgaanderij zou zeggen: foei, hoe onbetamelijk, welke mijnheer loopt er nu met bloote borst en beenen." Tegenwoordig heeft men meer oog voor het talent van De Haan, wat groten-deels komt door de inspanningen van Delvigne en Ross. Toch zag men in het begin van deze eeuw zijn talent zeker niet over het hoofd. Met zijn Pijpelijn-tjes zette De Haan alleen te veel kwaad bloed om een schrijver van hoog aan-zien te worden. Ondanks de grote agressiviteit en vastberadenheid waarmee De Haan zich op deze Pijpelijntjes-affaire heeft geworpen, heeft de strijd hem tot een verbitterd man gemaakt. "Ik heb door het geschrift 'Pijpelijntjes' een gemakkelijke betrekking verloren van fl. 1200,-, daarna een andere van fl. 1000,-. Daarna heb ik maanden lang niets verdiend [...] Geen moment heb ik rust meer, mijn leven is mij een last [...] Ziet u, mijn verhalen zijn gruwelijk of onzedelijk. Ik kan niet anders. Al moest ik op de plaats doodblijven." Serpentina's Petticoat van Jan Wolkers Twee jaar na het verschijnen van de verhalenbundel Serpentina's Petticoat waarmee Jan Wolkers in 1961 debuteert, verschijnt in het katholieke dagblad Het Binnenhof een artikel waarin de schrijver een duidelijk beeld schetst van 67 Gerritsen, 'Foei, wat is dat onzedelijk!' de populariteit van de boeken van Jan Wolkers: Serpentina's Petticoat, Ge-sponnen Suiker en vooral Kort Amerikaans zijn niet aan te slepen in de boekhandels. Wolkers had in zeer korte tijd een groot lezerspubliek bereikt en ook de kritiek was over het algemeen positief. Toch was Wolkers zeker niet alleen een goedverkopende schrijver. Zijn sek-suele uitspraken zorgden voor de nodige commotie onder publiek en critici. In het zojuist genoemde artikel bericht de schrijver over een lezing van Wolkers in de sociëteit van de Bergense Kunstkring. Men vond het voorgedragen ver-haal 'Kunstfruit' - na te lezen in de bundel Gesponnen Suiker - pornografisch en ronduit vies. De zaal zou leeggelopen zijn. Opmerkelijk is dat Pierre H. Dubois ook in die zaal zat, maar berichtte van een 'aantal' mensen dat de zaal verliet. Beide schrijvers signaleerden dus de geschoktheid van het publiek, in welke mate dat ook was. Zij konden zich daar gedeeltelijk in vinden omdat de verhalen van Wolkers inderdaad 'vies' te noemen zijn. Toch was er bewondering voor Wolkers: "Maar de objectiviteit gebiedt toch vast te stellen dat bij een begripvolle lectuur zelfs een verhaal als dit nog wel andere elementen blijkt te bezitten dan de zogenaamd stuitende. Elementen juist weer van een concrete menselijkheid, die het vulgaire ongetwijfeld niet uitsluit, maar toch te boven gaat." Aan de ene kant speelde de verontwaardiging over de schunnigheden een rol, aan de andere kant bewonderde men de gevoeligheid waarmee de verhalen ge-schreven waren. Nederland moest duidelijk wennen aan deze nieuwe schrijver: "Veel van zijn verhalen zijn van een ontroerende tederheid, maar ook botsen ze met de opvattingen van een groot deel van de Nederlandse bevolking over wat behoorlijk en zuiver is. En watje na een gesprek met de steeds druk pra-tende Wolkers alleen maar weet is dat hij een enorm vraagteken voor je is. Een fascinerend vraagteken dat aantrekt en afstoot" Het was niet mogelijk het verschijnsel Wolkers met een simplistische kwali-ficatie af te doen. Het publiek was nog niet voorbereid. Dat daar in korte tijd verandering in kwam blijkt wel uit de opmerking van Wolkers zelf: "Tegen-woordig is het zo, dat als je een uitgever een boek aanbiedt waarin niet op de eerste bladzijde alle mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen in grove termen genoemd worden, je beslist niet op publicatie hoeft te rekenen. Maar die goeie oude tijd, toen ik met Kort Amerikaans bij mijn uitgever kwam was dat anders. Hij zette bij iedere kut en pik een streepje en dat moest ge-schrapt worden. Vervangen door vagina en penis. Vies hè! Ik weigerde dat ook..." De bestseller Ik, Jan Cremer De eerste druk van Ik, Jan Cremer bedroeg vijfduizend exemplaren. Vrijwel meteen daarna verscheen de tweede druk die tienduizend exemplaren bedroeg. Ook dat was niet voldoende voor de enorme vraag naar dit boek. In het zelfde jaar werd het boek nog veertien keer herdrukt. Ik, Jan Cremer, een boek dat vanaf de verschijning zijn weerga niet kent. "Jeugdigen grissen de stapels weg. In Amsterdam zie je zestienjarige meisjes op de tram hevig erotische ontboezingen van deze vrijbuiter in zich opnemen. HBS-jongens kennen het 68 Gerritsen, 'Foei, wat is dat onzedelijk!' boek beter dan de letterkundige werken die worden besproken in de klas. 'Moorddadig' zoals de fans noemen, maar dan met een ander accent." De jeugd dweepte met de nieuwe ontdekking. Ouders en opvoeders, hooglera-ren en critici maakten zich echter ernstig zorgen. Zij vroegen zich af of zo'n pornografisch, ironisch en moraalloos werk wel toelaatbaar was. Men verhief zich massaal om 'schande, schande' te roepen over zoveel krachtpatserij, openhartigheid en erotisch geweld. Men was verontrust: "Is hij (Jan Cremer) een met fascistische en sadistische neigingen behept psychopaat? In ieder ge-val een hoogst gevaarlijke jongen. Een klaarblijkelijk patologisch geval, dat in zich de infectiehaard draagt, die onze opgroeiende jeugd kan besmetten" "Wij zouden aan de paar ouders in Nederland, die nog gezag hebben over hun kinderen, willen vragen: probeer te weten te komen welke boeken uw tieners lezen en houdt het oog op hun moraal." Er werd zelfs op twee november 1964 een conferentiedag georganiseerd onder de naam "Beraad over de vragen rondom de moderne literatuur". Het boek van Jan Cremer speelde een belangrijke rol. 'Ik, Jan Cremer' werd door enkelen gezien als een eendagsvlieg, maar die be-wering is inmiddels door cijfermateriaal achterhaald. De kritiek richtte zich niet alleen op het boek en zijn verderfelijke invloed maar ook op de uitgever die botweg het uitgeven werd verweten, en op de elitaire elite die alles wat 'pervers' van de pers kwam zou promoten en het zelfs geweldadig aan anderen op zou leggen. Deze negatieve publiciteit had juist een gunstige invloed op de verkoopcijfers. Rob Schouten concludeert in 1990 dat Nederland in 1964 een preuts land was, dat er van hield dingen te verbieden en verontwaardigd te reageren. "De maatschappij heeft nu wel wat anders aan haar hoofd dan het gevaar van zinneprikkelende literatuur met een zogenaamd funeste uitwerking. En Jan Cremer is, zonder bepaald een groot schrijver te zijn geworden, allang ingeburgerd in de Nederlandse cultuur. Verwonderd blikt men terug op de schandalen die zijn boek ooit veroorzaakte". Turks Fruit, Jan Wolkers Turks Fruit (1969) is misschien wel het bekendste boek van Jan Wolkers. En die bekendheid valt grotendeels te danken aan de ophef en het succes rond de verfilming van het boek. Waarschijnlijk heeft het boek zijn imago van 'veel sex' te danken aan die film. Want vraag je tegenwoordig wat mensen van dit boek weten dan blijkt dat Turks Fruit nog steeds gezien wordt als een boek dat omstreden was door zijn passages gevuld met seksualiteit. Ze zien dan waarschijnlijk dat beeld van Rutger Hauer voor zich die zich dolenthousiast laat vallen op het mooie, ronde lijf van Monique van der Ven. Uit de receptie van het boek komt een ander beeld naar voren. Men was zich wel degelijk bewust van de seksuele geladenheid maar men viel er niét over. Veel critici hebben het boek geprezen als 'zeldzaam mooi', 'meest ontroerend' en 'meest meeslepende boek van het jaar'. Ze legden nadruk op het thema dat verrassend vernieuwend was: de ondergang van een huwelijk. De 'opvallend sterk erotische inslag' werd veelal verklaard en ondergebracht in het thema van 69 Gerritsen, 'Foei, wat is dat onzedelijk!' het boek als menselijke emotie. De erotiek in dienst van het boek. In Het laatste nieuws stond: "De ik-figuur is als het ware seksueel bezeten door de jonge vrouw Olga en deze bezetenheid lijkt niet te verminderen wanneer zij zijn echtgenote is geworden. Integendeel, het overmatige seksueel verlangen van de man ligt aan de basis van de ondergang van het huwelijk". Een andere criticus, K.L. Poll sluit daar op aan, hij vindt dat: "bovendien de dier- en vrijfragmenten nodig zijn om iets duidelijk te maken van het puri-teinse isolement waarin Olga en de ik-figuur leven ten opzichte van de rest van de mensheid." Werd acht jaar eerder Serpentina's Petticoat nog argwanend bekeken vanwege de schunnige passages, nu werd de erotiek in het boek juist bejubeld vanwege het laagje humor waaarmee deze erotiek aan bod kwam. "Kijk, er komt een overweldigende verzameling seksuele business in het boek voor, in onver-bloemd Nederlands. Dat werkt aanvankelijk nogal op de lachspieren omdat, als er geen ruimte meer gelaten wordt aan de fantasie van de lezer, zijn eigen voorkeuren en voorstellingen, het toekijken altijd iets geinigs krijgt en er is niets zo schadelijk voor de erotiek als humor." Aldus de mening van Nel Noordij in Elsevier. Veel lezers bleken dusdanig onder de indruk van Wolkers' hartstochtelijke re-laas dat de schrijver benaderd werd door het publiek met brieven vol levensad-viezen, aanbiedingen voor gesprekken, medeleven en 'lotgenoten'. Wolkers had veel beroering teweeggebracht. De kracht zat in de realiteit van het verhaal. Niet voor niets kreeg Wolkers zoveel persoonlijke reacties. Men voelde zich aangesproken en leefde mee. De elementen seks en erotiek droegen daar aan bij. "Het gaat dit keer om de ge-wone dingen waarmee iedereen te maken heeft: van het gehannes met voorbe-hoedsmiddelen en de angst voor impotentie tot en met het zes of zeven keer per dag met elkaar naar bed gaan." En vandaag de dag? Tegenwoordig lijkt het erop dat lezend Nederland het wel gehad heeft met sek-sualiteit in boeken. Men kijkt er niet meer van op, maar lijkt zich eerder ver-veeld af te vragen waarom seksuele handelingen een plaats in het boek kre-gen. Ook in het theater reageert men soms geërgerd op de zoveelste naakt-scène. Veel theatercritici verzuchten dat ze genoeg hebben van de neigingen van regisseurs het menselijk lichaam in vol ornaat te laten zien. Het lijkt een maniertje te worden. Boeken van Ronald Giphart en Lydia Rood zijn recente voorbeelden van Nederlandse boeken waar de seksualiteit een grote rol speelt. De boeken worden door recensenten kritisch bekeken. Lydia Rood zou bij-voorbeeld leuk schrijven, maar zonder literaire pretenties. En dan plaatst een recensente ook nog de kanttekening dat de beloofde erotische lading soms ver te zoeken is. Ronald Giphart weet met zijn boek Ik ook van jou enkele critici te behagen, maar anderen zijn niet onder de indruk van zijn seksuele ontboe-zingen. De woorden van Tom van Deel over het boek, zijn hard op weg le-gendarisch te worden. Hij verzuchtte: "Neuken, en nog eens neuken..." De lezer van tegenwoordig lijkt niet snel geshockeerd te raken van sex in lite- 70 Gerritsen, 'Foei, wat is dat onzedelijk!' ratuur. Van Deyssel en De Haan hebben een klein begin gemaakt met het ef-fenen van die lange weg. In de jaren zestig hebben Jan Wolkers en Jan Cre-mer een groot aandeel geleverd waarbij de reacties niet altijd even hevig wa-ren. Inmiddels hebben we Lydia Rood, die verweten wordt de erotische span-ning niet op haar lezer over te kunnen brengen. Zo'n punt van kritiek was veertig jaar terug ondenkbaar. 71 Jean Verrier Kenschetsing van het begin van romans In Tsjip 4/3 + 4, Tsjip 5/2 en Tsjip 5/3 plaatsten wij de eerste hoofdstukken van de studie Les débuts de roman van Jean Verrier. Deze betroffen de zoge-naamde 'paratekst' - alles watje over een boek hoort, vermoedt of weet vóór je het werk opendoet -, de eerste bladzijden van het 'voorwerk' en de persona-ges. In deze aflevering leest u het eerste deel van Verriers schets van de ge-schiedenis van dé roman. De vertaling is wederom afkomstig van Henriette Lieber-Bossinade en Véronique Driedonks. Het allereerste begin Als het al moeilijk is om te zeggen waar een roman precies begint, is het al helemaal moeilijk om te zeggen wanneer en hoe de roman is begonnen. De romans uit de Middeleeuwen waar wij vandaag de dag nog over beschikken, zijn werken die in de 19e of 20e eeuw een bewerking hebben ondergaan, en wel in ongeveer dezelfde trant als waarin Viollet-de-Duc de spits van de Notre-Dame of het kasteel van Pierrefonds heeft herbouwd. De manuscripten waaruit de romans zijn samengesteld, zijn zelf de schriftelijke vastlegging van een voorgoed verloren gegane mondelinge overlevering. Laten we een concreet geval nemen: de zogenaamde "roman van Tristan en Isolde". In 1988 is de roman verkrijgbaar in verschillende gangbare uitgaven onder verschillende titels: - De roman van Tristan en Isolde (herziene tekst door Joseph Bédier) 10/18, Ie druk, 1900. - Tristan (gereconstrueerde tekst door André Mary) "Folio" Gallimard, le druk, 1937. - Tristan en Isolde (uitgave van Pierre Champion) Presses-Pocket, le druk, Cluny, 1949. - Tristan en Isolde (in modem Frans herschreven door René Louis) "Livre de Poche", le druk, 1972. Elk van bovengenoemde titels is een toevoeging van deze tijd. De titel is verbonden aan het boek en aan het schrift. Binnen de mondelinge overlevering waaraan deze teksten zijn ontsproten, is de titel opgenomen in de eerste zin-nen. Op de omslag ontbreekt de naam van de auteur. In de Middeleeuwen ge-noot de auteur niet het aanzien dat hij later wel heeft gekregen, en de teksten die wij tegenwoordig in handen hebben, zijn combinaties van teksten van verschillende auteurs. We kunnen nader ingaan op de verschillende uitwerkin-gen die de omslagen van "Livre de Poche" (een Middeleeuwse prent) en van Presses-Pocket hebben. 72 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans Deze teksten zijn dus vertaald en gereconstrueerd aan de hand van geschriften uit de 12e en 13e eeuw, in het bijzonder die van Tristan d'Angleterre en van Béroul. Toch hebben wij van geen van beiden de eerste geschriften gevonden. Alleen de Tristan in proza uit een jonger verleden (rond 1230) biedt ons een "begin". De begin- en eindregels van een manuscript zijn namelijk de meest kwetsbare delen: ze zijn het ergst onderhevig aan concrete afbraak. Hieronder zien we wat er nog overgebleven is van de eerste versregels uit de geschriften van Thomas en van Béroul: "...houdt hij de koningin in zijn armen. Zij denken in veiligheid te zijn." "..Mat hij net doet alsof hij niets weet. Wanneer zij dichter bij haar vriend gaat staan, " De huidige bewerkers van de roman hebben dus het begin van de roman van Tristan en Isolde hersteld aan de hand van beginregels van andere romans uit die tijd. Nagenoeg elk begin van een roman werd ingeleid door een 'woord vooraf. De mediaevist P.Y. Badel heeft deze voorwoorden geklasseerd in ver-schillende types. Het meest bekende woord vooraf richt zich allereerst tot het publiek en geeft kort het verhaal weer. Het volgende voorwoord is gekozen door J. Bedien Heren, wilt u een mooi verhaal horen over liefde en dood? Dit verhaal gaat over Tristan en koningin Isolde. Luistert u hoeveel zij, in grote voor- en te-genspoed, van elkaar hielden en op dezelfde dag door eikaars liefde stierven, hij door haar liefde, zij door die van hem. De roman op papier doet zijn intrede Alleen Bédier voegt aan zijn titel het generische element roman toe; een ele-ment dat vandaag de dag, eventueel, in de peritekst van een hoofdartikel op pagina 5 - de zogenaamde titelpagina - wordt geplaatst onder de hoofdtitel. Zo is Bédier ook de enige die een zinspreuk toevoegt. Dit element zal pas veel later.in de geschiedenis van de roman verschijnen. Oorspronkelijk geeft de term roman aan dat de tekst (meestal in octosyllabi-sche versregels) in de romaanse taal geschreven is, dat wil zeggen, in de volkstaal, in tegenstelling tot het latijn dat de taal voor de geletterden is, de taal van de echte 'literatuur". Deze volkstaal wordt aanvankelijk gesprokenen bij het op schrift stellen van de roman komt men dan ook in grote proble-men. 'Dit lukt niet zonder weerstand en de romanschrijvers moeten zich soms rechtvaardigen wanneer zij hun publiek toespreken in de taal dat het verstaat.' (P.Y. Badel). In die tijd worden manuscripten over het verhaal van Tristan en Isolde opgesteld om voor een publiek hardop voorgelezen te worden door een 73 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans rondtrekkend zanger die een soort van professionele lector was. Het manu-script bevat nog elementen van orale taaluitingen en in de moderne bewer-kingen kunnen we er nog wat van terugvinden. Het is altijd hetzelfde verhaal Men kijkt misschien een beetje vreemd op wanneer bujkt dat in de tekst van Bédier het verhaal vanaf de eerste paragraaf compleet is samengevat. Dat heeft te maken met het feit dat men geen originaliteit nastreefde. Het verhaal komt daarentegen vanaf het begin bekend over en men leest erin dat het verhaal al wijd verbreid is. Bijvoorbeeld in de bewerking van André Mary: Het relaas van hun daden is doorgedrongen in het groene Erin, in het ruige Schotland; het is overgeleverd op het hele eiland Miel, van de muur van Ha-drianus tot de Punt van de Hagedis; het heeft weerklonken op de oevers van de Seine, de Donau en de Rijn, en heeft Engeland, Normandie, Frankrijk, Ita-lië, Duitsland, de Bohemen, Denemarken en Noorwegen in verrukking ge-bracht; het verhaal zal even lang standhouden als de wereld draait. In een ietwat verhullend archaïsch taalgebruik schetst André Mary vervolgens in één pagina het werk van de savants enchercheurs (de geleerden) die volgens hem het verhaal van Tristan en Isolde gerestaureerd hebben. Zo begint men vaak met de geschiedenis van het verhaal. Een ander verrassend feit voor de moderne lezer is het volgende: de personages waarvan sprake is in het begin van de roman, zijn niet dezelfde waarvan men dacht dat zij de hoofdpersonen van het verhaal vormen; Bédier begint met De kinderjaren van Tristan, maat het verhaal gaat over koning Rivalen en over de mooie Blanchefleur, waarvan ons duidelijk wordt dat zij de ouders van Tristan zijn. Het verhaal begint in een ver verleden: in een ver verleden bij Bédier, Lang geleden bij Mary. Het is enigszins te vergelijken met het Er was eens in sprookjes met dit verschil dat het 'verleden' vast ligt in de tijd waarin een le-gendarische koning aan de macht was, namelijk koning Marc van Cornwall. René Louis is nog preciezer: In lang vervlogen tijden, na de val van het Romeinse Rijk maar nog vóór de kroning van Karel de Grote tot Keizer van het Rijk, regeerde koning Mare over Cornwall. Op dezelfde manier dateren evangelische teksten de gebeurtenissen aan de hand van regeerperiodes: onder de heerschappij van Herodes, of onder Pontius Pila-tus, en teksten uit de 16e eeuw zoals de novellen uit de Decamerone van Boc- 74 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans cacio zijn op dezelfde manier in het verleden gesitueerd: onder de heerschappij van de eerste koning van Cyprus - had Godfried van Bouillon het Heilige Land veroverd (1.9). Vervolgens komen we bij de geboorte van de hoofdpersoon en tevens bij het overlijden van zijn moeder (net als Badebec, de vrouw van Gargantua, sterft bij de geboorte van Pantagruel). De herkomst van de voornaam van de hoofd-persoon is nauw verbonden met de omstandigheden rondom zijn geboorte: En omdat jij onder trieste omstandigheden ter wereld bent gekomen, zal jouw naam Tristan zijn (Bédier). De naam is dus meer het resumé van een her-komstverhaal dan de aankondiging van een verhaal. Gargantua, Pantagruel... Als we een reuzensprong van drie eeuwen maken, vinden we toch nog veel elementen van het begin van het verhaal van Tristan terug in het beginver-haal van Gargantua en Pantagruel van Rabelais. Maar we bemerken meteen ten minste twee verschillen: Heren, wilt u een mooi verhaal horen over liefde en dood? De roman van Tristan en Isolde, J. Bédier. Geliefde lezers die dit boek lezen. Zet alle affectie van u af En, wanneer u leest, ergert u zich dan niet. Opdracht uit Gargantua, 1532/1542. Het solitair lezen van het gedrukte boek doet zijn intrede: lezer, boek, lees, lezend, en niet langer het collectieve luisteren naar een werk dat door iemand hardop wordt voorgelezen: wilt u...horen, luistert, hoe. Het publiek zelf is ook veranderd. Na de leenheren, de bevoorrechte klasse die in de zaal van hun kasteel bijeenkwam, zijn het nu de zeer illustere drinkers en u, zeer gewaar-deerde syfilis lijders (aan u, en aan niemand anders, heb ik mijn geschriften opgedragen). De reden hiervoor is, dat sinds de tijd van Thomas en Béroul, een zekere Gu-tenberg zijn eerste grote werk, een Bijbel, rond 1455 heeft uitgegeven. De teksten worden nu gereproduceerd in meerdere identieke exemplaren en het publiek is breder geworden. Terwijl de "roman" in de 16e eeuw op schrift is gesteld (Rabelais praat van een "boek" en van "kroniek"), behoudt hij toch wat orale elementen, en over het algemeen genomen lijken de beginverhalen nog steeds op die van de Middeleeuwen. Het is enigszins te vergelijken met die andere revolutie, nl. die van de uitvinding van de stoommachine; de eerste treinwagons hebben nog lange tijd veel weggehad van karossen. We zullen de verschillende versies van dezelfde tekst niet met elkaar gaan vergelijken zoals we met Tristan en Isolde hebben gedaan. Natuurlijk heeft 75 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans elk van de vijf door Rabelais gepubliceerde boeken opeenvolgende en gecorri-geerde edities gekend, en we zouden de veranderingen in de beginverhalen kunnen bestuderen. We beperken ons echter tot een beschouwing van de be-ginverhalen in de laatst uitgegeven versies van de vijf boeken in de tweetalige uitgave uit de serie "LTntégrale", bij uitgeverij Seuil, samengesteld door Guy Demerson. De beginverhalen blijken hier al problematisch genoeg! De vijf boeken van Rabelais vormen een serie zoals de populaire series waarin men dezelfde hoofdpersoon terugvindt, en vervolgens diens zoon als het een beetje te langdradig wordt, in een oneindige reeks van avonturen. Maar de volgorde waarin deze serie aanvankelijk gepubliceerd werd, is niet de-zelfde als die van de huidige uitgaven. Rabelais heeft eerst het verhaal van Pantagruel geschreven en later, toen hij succes kreeg met zijn boek, dat van de vader van zijn hoofdpersoon: Gargan-tua. Enkele jaren later herstelt hij de chronologische volgorde met de uitgave van het werk Gargantua-Pantagruel (1541). Opgemerkt dient te worden dat er tussen 1532 en 1542 vele heruitgaven en nadrukken van Pantagruel zijn ver-schenen met als gevolg dat de definitieve editie die in Lyon geproduceerd wordt bij François Juste, gelijktijdig verschijnt met de eerste druk van Gar-gantua, ni. in 1534 (de exacte datum kent men niet, want - en dit is typerend voor de vraag die ons bezighoudt - het enige exemplaar van de eerste editie van Gargantua dat wij kennen, mist de titelpagina, zo schrijft Demerson.) Hieronder volgt een overzicht van de jaren waarin de eerste en de laatste editie van elk van de vijf boeken zijn verschenen: Pantagruel Gargantua Het Derde Boek Het Vierde Boek Het Vijfde Boek : 1532 tot 1542 : 1534 tot 1542 : 1546 tot 1552 :1552 : 1562 tot 1564 (Rabelais overleed in 1553. Het is niet zeker of dit boek aan hem toegeschre-ven mag worden.) Als we hier nog aan toevoegen dat Rabelais met de publicatie van zijn eerste Pantagruel in 1532 reeds de werkwijze van de folkloristische boeken navolgde (waarvan hij de uitvoering zowel op typografisch als op iconografisch vlak imiteerde) en waartussen men juist de kronieken van de reus Gargantua aan-treft, weten we niet meer zo goed waar we moeten beginnen. Zoals de eerste Middeleeuwse schrijvers reeds bekende narratieve elementen weer invoerden om hun romans mee te beginnen, zo begint ook Rabelais met het vervolg op het reeds bekende verhaal van Gargantua, en dat wordt Pan-tagruel, om vervolgens verder te gaan met... het begin van het verhaal van Pantagruel, en dat is dat van Gargantua. 76 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans Titels, opdrachten, woord vooraf en koninklijke toestemming We weten niet zeker of we van rabelaisiaanse "editoriale peritekst" kunnen spreken in een situatie in de 16e eeuw, waarin de verantwoordelijkheid van de uitgever zeer zeker niet zo groot was als ze vandaag de dag is. Hoe zagen de titels van de afzonderlijke werken eruit en wat kunnen we daar-uit aflezen? De titels: 1. Het zeer afschuwelijke leven van de I Grote Gargantua! vader van Pan-tagruel ! lang geleden geschreven door Alcofribas I haarklover I boek volpan-tagruelisme. 2. Pantagruel I koning van de Dijpsoden I in zijn ware aard I met zijn I ver-schrikkelijke I avonturen en heldendaden I geschreven door wijlen Alcofribas I haarklover. 3. Het Derde boek I heldendaden en epische vertellingen I van en over de goede Pantagruel I geschreven door François Rabelais I doktor in de medicij-nen I herzien en verbeterd door de Auteur I onder de klassieke censuur I bo-vengenoemde Auteur verzoekt de welwillende lezers I te willen lachen bij het zestigste I en achttiende boek. 4. Het Vierde Boek I heldendaden en epische vertellingen I van en over de goede Pantagruel I geschreven door François Rabelais I doktor in de medicij-nen. 5. Het Vijfde I en Laatste Boek met heldendaden en epische vertellingen I van de goede Pantagruel I geschreven door François Rabelais I doktor in de medi-cijnen I waarin is beschreven I het bezoek aan het Orakel van de geestrijke Bacbuc I en het woord van de Fles: om deze in handen te krijgen I wordt een lange reis ondernomen I die opnieuw in het licht wordt gesteld IMDLXXIV. Opmerkelijk is: - D e lengte van de titels. - D e naam Pantagruel die in alle titels voorkomt (met hem is Rabelais zijn serie begonnen, en met de publicatie van zijn tweede boek Gargantua refereert bij aan het pantagruelisme). Echter, vanaf Het Derde Boek wordt Panurge, die geen reus is, de hoofdpersoon. - D e twee eerste boeken worden gepubliceerd onder een pseudoniem: Alcofri-bas is het anagram van François Rabelais. De naam Rabelais verschijnt voor het eerst in Het Derde Boek dat gepubliceerd wordt met koninklijke toestem-ming (de voorgaande edities waren gecensureerd door de Sorbonne). - D e eerste twee titels doen een geschrift vermoeden uit lang vervlogen tijden: lang geleden geschreven, wijlen heer Alcofribas. Vervolgens ondertekent Ra-belais qualitate qua: doktor in de medicijnen. - Zeer afschuwelijk leven, avonturen en heldendaden, heldendaden en epische vertellingen... dit is een bijzondere stijl in het verhaal: de kroniek. 77 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans De opdrachten: We gaan een vergelijking maken van de opdrachten. Elk van de eerste drie boeken begint met een tienregelig gedicht: een opdracht aan de lezers in Gar-gantua: een tienregelig gedicht van Meester Hugues Salel (beroemde dichter in die tijd) gericht aan de schrijver van dit boekin Pantagruel: opdracht van François Rabelais aan de geest van de Koningin van Navarra (schrijfster van de Heptaméron, overleden in 1549, zuster van Frans I en tante van Hendrik II die zijn toestemming heeft gegeven voor de druk en de uitgave van Het Derde Boek). In Het Vierde Boek vinden we een "inleidende brief in verzen" geda-teerd op 28 januari 1521; het is een soort verlengde opdracht in proza gericht aan Odet de Coligny. Hierin bedankt Rabelais haar voor haar protectie die hij vergelijkt met de koninklijke toestemming die hem kort daarvoor door Hen-drik II was verleend Het woord vooraf: Aan de verschillende vormen van het "woord vooraf" dient een aparte verge-lijkende studie gewijd te worden. Zij vormen het verlengstuk van de opdracht of doen als zodanig dienst (Pantagruel). - Gargantua' Zeer illustere drinkers, en U, zeer gewaardeerde syfilislijders (aan U, en aan niemand anders, heb ik mijn geschriften opgedragen). - Pantagruel: Zeer illustere en zeer dappere helden, edellieden en anderen... - He t Derde Boek: Brave mensen, zeer illustere Drinkers, en U, zeer dierbare jichtlijders... - He t Vierde Boek: Brave mensen, moge God U redden en in bescherming nemen! Waar bent U? Ik kan U maar niet zien. Een momentje, dan zet ik even mijn bril op... - He t Vijfde Boek: Aan de vriendelijke lezers. Onvermoeibare drinkers en U, zeer gewaardeerde syfilislijders... De aforismen bijven elkaar opvolgen. Het woord vooraf is een verlengde van dat in Middeleeuwse romans, dat door de moderne bewerkers in het begin van de tekst werd ingeweven. Maar bij Rabelais is het ook de voorloper van (Het Vierde Boek) het voorwoord dat in de 19e eeuw zal zegevieren, met zinspe-lingen op de ontvangst van vroegere werken door het publiek; (geveinsde) verontwaardiging omdat bij slecht begrepen werd, enzovoorts. De eerste hoofdstukken Laten we nu een vergelijking maken tussen het eerste hoofdstuk van Gargan-tua en dat van Pantagruel. De titels zijn ondubbelzinnig: - Over de genealogie en het verleden van Gargantua (Gargantua). - Over de afkomst en het verleden van de Grote Pantagruel (Pantagruel). 78 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans Alvorens de geschiedenis van Tristan en Isolde te vertellen, vertelde men eerst die van hun ouders. Rabelais op zijn beurt, keert terug naar "het begin van de wereld" (Pantagruel). Hij zegt hiermee de goede historiografen na te volgen die op deze manier hun kronieken hebben opgesteld. Hieronder vinden we een opsomming van het bijbelse model: En de eerste (reus) was Chalbaroth Die Sarabroth verwekte Die Faribroth verwekte (dan volgt er een lijst van enkele bladzijden) Die de Grote Gosier verwekte Die Gargantua verwekte Die de edele Pantagruel, mijn meester, verwekte. Omdat Rabelais het verhaal van de zoon vóór dat van de vader heeft geschre-ven, verwijst hij de lezer in hoofdstuk 1 van Gargantua naar de grote pan-tagrueleske kroniek om daarin kennis te nemen van de stamboom en van de afkomst van het belang van de genealogie: Het zou God behagen wanneer ie-dereen zijn herkomst zo goed zou kennen, van de ark van Noach tot heden! In de tijd van Rabelais werd alles zo gepresenteerd alsof elk verhaal slechts kon beginnen met het verhaal over het begin van alle verhalen omdat men misschien dacht op deze manier het begin van de wereld te kennen, en het tijdsbestek ertussen te kunnen meten zoals dat door de Bijbel, - hét grote ver-halend voorbeeld -, was gecreëerd. Maar Rabelais vertelt ook de geschiedenis van het verhaal dat hij vertelt. Hij vertelt hoe het verhaal tot hem is gekomen. Net als in de Middeleeuwen ver-meldde de auteur de gebieden waar het verhaal, dat hij op een dag besloot op schrift te stellen, nog door mondelinge overlevering was overgebracht. In Gargantua (hoofdstuk 1) werden de afkomst en de stamboom van Gargantua gevonden door Jean Audeau in een wei alwaar hij de slootjes aan het uitbag-geren was, vlakbij de Boog van Galeau, onder de Olive, in de richting van Narsay; (...) onder de sluizen van Vienne. Deze toponymie, die ontleend is aan de welbekende streek van Cbinon, was, net als de naam van de ontdekker en het triviale karakter van zijn bezigheden, erop gericht het zelfde realistische effect te bewerkstelligen als de toponiemen in de beginverhalen van de romans van Zola. Het zijn alleen niet de persona-ges en de plaatsen in het verhaal die Rabelais in een "realistische" context plaatst, maar de tekst zelf van zijn verhaal: een manuscript in een fles. En Rabelais beweert het manuscript alleen overgeschreven te hebben, zoals be-paalde romanschrijvers later in de 18e eeuw, zullen beweren lang vergeten brieven te verzamelen die ergens in een hoek van de zolder liggen. Rabelais gaat zó ver in zijn streven naar gelijkenissen dat hij in hoofdstuk 2 79 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans een kleine verhandeling kopieert in de vorm van een decasyllabische achtrege-lige strofe waaruit hieronder een stukje: de ratten en de kakkerlakken of, om niet te liegen, andere schadelijke dieren, hadden het begin weggeknaagd: ai? de grote dompteur van de Cimbres, door de lucht, uit angst voor de dauw Op deze manier voert Rabelais het mysterie van het begin van het manuscript ten tonele zoals de mediaevisten het vandaag de dag nog wezenlijk kunnen te-genkomen! In Gargantua vertelt Rabelais vervolgens Hoe Gargantua op zeer vreemde wijze ter wereld kwam (hoofdstuk 6) en Hoe Gargantua zijn naam kreeg (hoofdstuk 7): Wat ben jij groot (de strot) zegt de Grote Gosier wanneer hij zijn pasgeboren zoon hoort schreeuwen: Drinken! Bij het horen van dit woord zeiden de assistenten dat men bij hem om deze reden zeer beslist Gargantua moest noemen, in navolging van het gebruik bij de oude Hebreëers, omdat zo het eerste woord van zijn vader had geluid bij zijn geboorte. Zo lezen we in hoofdstuk 2 van Pantagruel hoe de geboorte van Pantagruel de dood van zijn moeder tot gevolg heeft en waarom zijn va-der hem Pantagruel noemt: Het Griekse "Panta" betekent "alles'', en het Moorse "gruel" betekent "ver-bleekt", wat aanduidt dat op het moment van de geboorte de wereld helemaal verbleekte, waarvan door een profetische geest voorspeld is dat zij op een dag boven de verbleekten zal staan (...). Ook de geboorte van Tristan bracht de dood van zijn moeder, en ook zijn naam werd verbonden aan de omstandigheden rond deze geboorte. Ook al beperken we ons tot de twee groepen teksten die we zojuist besproken hebben, toch kunnen we stellen dat, ondanks drie eeuwen tijdverschil en on-danks de overgang van het hardop voordragen van teksten naar een wijd ver-breide vorm van gedrukte teksten, de beginverhalen van wat wij in de ruimste zin des woords "roman" noemen, niet veel zijn veranderd. Van de legende naar het verhaal De roman La Princesse de Clèves van Madame de la Fayette heeft weer lezers weten te trekken dankzij de film van Jean Delannoy (1961) met Jean Marais en Marina Vlady, wier foto de omslag van de heruitgaven en van sommige handboeken siert. Het verhaal verscheen voor het eerst tijdens de regering van Lodewijk XIV, in 1678 (een jaar eerder had Racine Phèdre uitgebracht), zon-der de naam van de auteur (vergeet niet dat de eerste twee boeken van Rabelais ook onder een pseudoniem werden gepubliceerd). Hieronder lezen we de be-ginregels van het verhaal: De edelmoedigheid en de hoffelijkheid hebben zich in Frankrijk nooit met zoveel glans geopenbaard als tijdens de laatste rege-ringsjaren van Hendrik de Tweede. 80 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans En Hendrik II, die van 1547 tot 1559 regeerde, is nu juist de koning die Ra-belais zijn koninklijke toestemming verleende voor de uitgave in 1522 van het Derde Boek. Madame de la Fayette vertelt dus, ongeveer honderdtwintig jaar later, een verhaal dat zich afspeelt in de tijd van Rabelais. Net als wan-neer men in 1988 een roman zou schrijven waarvan het verhaal zich in 1870 afspeelt. De romanschrijver is geen tijdgenoot van de gebeurtenissen waar bij verslag van doet, zoals Malraux in zijn boek La Condition Humaine (1933) geen tijdgenoot is van het verhaal dat handelt over de nationale Chinese Re-volutie van 1925-1927. Maar de beginverhalen uit de boeken van Rabelais nemen de lezer mee naar een legendarisch tijdperk, terwijl het beginverhaal van La Princesse de Clèves wel degelijk in één lijn met de Historie ligt. Een Historie die wij minder goed kennen dan de tijdgenoten van Madame de la Fayette, maar die evengoed de onze is. Zeer veel personages uit de geschiedenis worden genoemd op de allereerste pagina's van La Princesse de Clèves: Hendrik II; zijn minnares Diane de Poi-tiers, hertogin van Valentinois; zijn echtgenote de koningin (Catharina de Medici); Marie Stuart, koningin van Schotland; Frans I, vader van Hendrik II, etcetera. Na de koningen en koninginnen volgen de prinsen en de hoogge-plaatste heren: graaf de Guise, de prins van Condé (van hen is in de Historie de voornaam niet behouden gebleven)... Temidden van deze historische namen vinden we de namen van de prins van Clèves, de vidante van Chartres, en de graaf van Nemours, namen - maar de lezer weet dit nog niet -, van de hoofdpersonen van de roman, te weten: de toekomstige echtgenoot van prinses de Clèves, een familielid van de prinses (geboren als Mademoiselle de Chartres) en de toekomstige "minnaar": de graaf van Nemours. Mademoiselle de Chartres verschijnt ten tonele op pagina tien en op de elfde pagina ontmoet zij voor het eerst de prins de Clèves. Tien pagina's verder ziet zij graaf de Nemours voor de eerste maal tijdens een bal. Maar inmiddels is zij in het huwelijk getreden met Clèves: de rode draden van het intrige zijn aldus met elkaar verweven en het verhaal kan beginnen. Deze enorme opsomming van historische personages in het begin van de ro-man doet denken aan de stambomen waarmee de boeken van Rabelais begin-nen. Met het kleine verschil dat de personages allen eikaars tijdgenoten zijn en dat de chronologische rangschikking vervangen wordt door een hiërarchi-sche indeling, van de koning tot de welgestelde heren. Juist uit deze laatste groep, die niet belangrijk lijkt, komen de hoofdpersonen van de roman voort, een beetje zoals de fictieve plaatsen waar de romans van Zola zich afspelen, omlijst zijn met toponiemen die vandaag de dag nog steeds bij de meerderheid van de lezers bekend zijn. Nemours heeft echt bestaan, maar de romanschrijf-ster heeft het verhaal van Jacques de Clèves gewijzigd en dat van haar vrou-welijke hoofdpersoon verzonnen. 81 Verrier, Kenschetsing van het begin van romans Rest ons de vraag wie van de personages uit La Princesse de Clèves nu nog steeds bekend zijn bij de lezers van vandaag en wat het bereikte effect is van deze historische verwonding. Want Madame de la Fayette situeert haar ro-man in de tijd, enkel en alleen aan de hand van eigennamen: Hendrik II, Frans I, zonder vermelding vanjaartallen. Bovendien worden deze personages ver-heerlijkt door middel van superlatieven (zie hiervoor de beginregels), en de pracht en praal van het hof van Hendrik II wordt vandaag de dag steeds vaker verward met die van het hof van de Zonnekoning als leefde hij in een gouden eeuw. Op deze manier behoudt de Historie in de roman een legendarisch as-pect. Verwerkingsopdracht: Haal de bij de lezer bekende eigennamen uit de tekst. Verifieer, aan de hand van een encyclopedie, de geboortedata en de data van overlijden van de ge-noemde personages. Ga nader in op de personages die niet in de encyclope-die vermeld staan. Men kan ook de aantekeningen van A. Adam raadplegen in de uitgave van de "Fleïade". De lezer van tegenwoordig moet dus een beginroman zoals La Princesse de Clèves ontcijferen om de precieze verhoudingen tussen de personages onder-ling te kennen en om te weten dat Diane de Poitiers, de minnares van Hen-drik II, tegen de zestig loopt op het moment waarop het verhaal begint {alhoewel haar hartstocht meer dan twintig jaar geleden was ontvlamd, was deze nog steeds even hevig) en dat zij zevenendertig en hij zeventien was toen zij elkaar ontmoetten. Voor de tijdgenoten van Madame de la Fayette bleven er zeker nog geheimen te onthullen over vele fictieve personages en over vele situaties. Dit was één van de aangename bezigheden van deze kleine gemeen-schap van lezers waarbinnen iedereen elkaar kende en men van het romaneske toneel kon overstappen naar het toneel van het hof en vice versa. 82 Kees Combat Een behoedzaam en integer aarzelen Het einde van drie projecten voor leesbevordering Zelden zo lang horen zwijgen na het stellen van een vraag. De forumvoorzit-ter had gevraagd of de mevrouw van het ministerie nog iets aan kunstbeleid verwachtte van haar baas. Na een minuut stilte waarin je God hoorde brom-men en de deskundige aanwezigen in het skailederen bovenzaaltje met de lauwe koffie en het kerstkransje de conclusies hoorde trekken, kwam eruit dat er op het ministerie 'nog zo ontzettend wordt geworsteld om het onderwijsbe-leid en het cultuurbeleid op elkaar af te stemmen'. Dat leverde haar geen ap-plaus op. Actanten: mevrouw drs. B(etsy) Insinger, hoofd van de afdeling Letteren, Me-dia en Bibliotheek, voorheen van WVC, sinds paars ingetrokken bij OC&W; forumvoorzitter: J(o) Kloprogge; luisteraars: de medewerkers en begeleiders van een drietal nog door WVC geëntameerde projecten voor leesbevordering, met juichende namen als 'Boekenpret', "Fantasia' en 'Sirene'; tijd en plaats: 19 december 1995 in Stadskasteel Ouddaen te Utrecht. Het was een behoedzaam en ook wel integer aarzelen, dat zij aanhoorden. Wie wel eens in Rijswijk is geweest, toen cultuur nog bij WVC werd ge-maakt, weet hoe ze daar dachten over de onderwijsbonzen van Zoetermeer: niet mee te werken gewoon, 't Zal nog nauwelijks veranderd zijn - hooguit dat nog voelbaarder is geworden hoe petieterig met name de kunsten afsteken bij de moloch onderwijs. Licht bevrijd leek mevrouw Insinger toen de vertegenwoordiger van de Stich-ting Lezen aankondigde dat in Zuid-Holland een project op stapel staat om te zien hoe literaire vorming beter geprofileerd kan worden in het geheel van de kunsteducatie. Dat lijkt inderdaad een hoogst nuttig project, al wordt er ook elders* aan gewerkt om meer zicht te krijgen op de spoedige verweving van literaire vorming en literatuuronderwijs van basisschool tot en met de tweede fase. Een oncomfortabele terugblik Onder het tot komen opwekkende hoofd 'Boek en nieuwe media; vriend of vijand?* had het organiserende en patroniserende SARDES een klas vol me-dewerkers opgetrommeld van de genoemde projecten voor leesbevordering, die tezamen zorgden voor een longitudinale mate van leesbevordering van klein tot groot. Betsy Insinger zorgde voor een wat oncomfortabele terugblik. Zij vertelde dat de Letterennota van 1989 de eerste aanzet heeft gevormd tot leesbevordering. We herinneren ons inderdaad, uit de begintijd van dit tijdschrift, een samen-zijn van de inmiddels gesloten Literaire Salon, waarop deze nota stof tot na-denken gaf. Tot dan was steeds de Thorbecke-doctrine gevolgd: 'de overheid onthoudt zich van een oordeel over kunst', zo merkte zij op, maar nu moest 83 Combat, Een behoedzaam en integer aarzelen ze toch vaststellen, dat zonder bewuste stimulering er minder en minder gele-zen zou worden. (Maar dat liberale standpunt was toch al in de jaren zeventig omvergekegeld door onze marxistische medelanders? Daar was het toch voor en na Kunst Voor Het Volk? Niet dat het geholpen heeft. De Michael Zee-mannen van thans neuzelen des avonds laat na een straatje om heerlijk onder elkaar, niks voor het volk!) Men kon zich niet meer beperken tot het ver-schaffen van aanbod, maar zou in de jaren negentig moeten werken aan het oproepen van de vraag. Aan de drie op 19 december afgeronde projecten ging, in 1989 een eerste, Rotterdams project vooraf. Stoor niet, ik lees. Insinger erkende ruiterlijk dat dit project een opmerkelijke mislukking is geweest. Maar men had er wel van geleerd. Zo was men tot het inzicht gekomen dat de projecten aanzienlijk simpeler van opzet moeten zijn dan men in onze havenstad had bedacht. Boe-kenpret en Fantasia, beide voor het basisonderwijs, zijn dan ook eenvoudiger opgezet. Een tweede ontdekking die men in 1989-1990 deed, was dat inschakeling van het onderwijs essentieel was. (Voor het voortgezet onderwijs zijn met name de twee Sirene-projecten van belang, maar wie zowel het Arnhems-Nijmeegse als het Zeeuwse project bekijkt en de vele activiteiten die in deze driejaar zijn ondernomen, zal vaststellen dat ook hier geen sprake is geweest van Kunst Voor Het Volk: het zijn de leesbeesten en de leesgragen die er het meest van genoten hebben, de schrijverskijkers en de boekenwurmen. De rest kijkt soaps, MTV, video en TNT) Het ministerie zet inmiddels het projectenbeleid door in de te verwachten nota Onderwijs en Educatie. Enige deuren tegen elkaar opengezet Kijkt de rest echt alleen maar TV enzovoorts? Als we prof. Kees de Glopper mogen geloven is dat uit de lucht gegrepen. Hij pakte het thema van de dag bij de kop: vormen het boek en de nieuwe media eikaars tegenpolen? Zoals het een wetenschapper betaamt, bakende De Glopper eerst zijn begrippen af: de nieuwe media zijn méér dan tv, radio en video: we hebben toch ook de edu-catieve software? Maar over de waarde van die software had de hooggeleerde spreker zo zijn twijfels. In elk geval vond hij het knap overdreven om televisiekijken en le-zen als twee met elkaar worstelende bezigheden te beschouwen. Uiteraard was het onvermijdelijk dat hier, om wille van het overzicht, enige open deuren te-gen elkaar werden opengezet, zodat het danig begon te tochten daarboven in de Linteloozaal van Oudaen: de TV besteedt aandacht aan het boek (ja, op de wijze van de boekverkopers Ros en Van den Heuvel of de neuzelaar Zeeman, mijn leerlingen spugen erop, als ze ze al zien, die denken dat ze verdwaald zijn in Ook dat nog!) en kinderen die veel kijken naar ondertitelde geïmpor-teerde programma's (hoeveel zijn er dat?) worden in het stadium van het tech-nisch lezen taalvaardiger dan kinderen die dat niet doen. Misschien dat een taalbeheerser als De Glopper blij is met zulke minuscule resultaten, maar voor het lezen van literatuur zegt dit allemaal nog niks. 84 Combat, Een behoedzaam en integer aarzelen Wat er misschien tegen televisiekijken is De Glopper noemde zelf vier negatieve aspecten die aan televisiekijken zou-den kleven en wat hem betreft waren die nauwelijks geldig. Dat de TV tijd slurpt die vroeger aan lezen werd besteed was uit een onderzoek uit 1960 on-geveer wel gebleken, maar in later onderzoek niet bevestigd. Van verdringing van lezen door TV leek hem dus nauwelijks sprake. De Gloppers tweede be-langrijke component in de tegenstelling lezen en televisiekijken is de onder-mijning: de cognitieve houding die je bij lezen nodig hebt zou te lijden heb-ben onder het televisiekijken om vier redenen: er is sprake van een verzadi-gingseffect, d&passiviteit van de lezer-kijker wordt door televisiekijken ge-voed, door de veelheid en drukte van beelden is er sprake van concentratiever-lies en omdat TV makkelijk is en je ervan gemeten kunt, ondergaat lezen het lot van de depreciatie, is niet leuk, want je moetje ervoor inspannen. Leids onderzoek had opgeleverd dat er enige negatieve effecten zijn op de leesvaar-digheid en de omvang van de lectuur - maar veel minder groot dan werd ver-ondersteld. Amsterdams onderzoek bevestigde dit: enkele percenten verschil ten opzichte van vóór het televisietijdperk, niks om je zorgen over te maken. Welnee. De Glopper maakte de balans op: als je het lezen wilt bevorderen, zet je dan niet af tegen de televisie, maar zoek de bevordering elders, bijvoorbeeld, wat de kleineren betreft (maar de groten ook wel hoor Kees) door voor te lezen en een goed gebruik te bevorderen van de bibliotheek. Méér lezen als zodanig draagt nauwelijks bij aan de groei van de leesvaardigheid. Zomaar méér boe-ken lezen helpt dus niet. Bij kinderen die pas beginnen met lezen helpt méér wel, met name het voor-lezen en daarbij is de ene manier ongetwijfeld beter dan de andere. Volgens een Amerikaanse onderzoeker is voorlezen met interactie (uitleg nu en dan.gesprekshouding) beter dan zomaar aan een stuk door voorlezen. Erg ze-ker is dit niet, vond Kees, op grond van de ervaringen van zijn eigen dochters van 83 en 5,5 (die moesten niets van dat interagerend voorlezen hebben), en hij bepleitte onderzoek. De discussie In de discussie roerden de projectmedewerkers zich. Waarom doen er zoveel meer meisjes mee met de leesprojecten dan jongens? Weten we of een goede documentaire over een boek of een schrijver leerlingen helpt om daarover te lezen? Een projectmedewerker van Fantasia wist het wel: Alleen als we ze naar die documentaire kunnen krijgen en dat werd, volgens hem, een vorm van slepen. Een andere ervarene vergeleek de discussie over het voor en tegen van televisiekijken ten opzichte van lezen met het gezeur over wel of geen stripboeken voor de klas. Uitgedoofde discussie. Wat hem betrof mochten ze het daarbij ook voor het onderwerp van deze bijeenkomst houden. Vergadering gesloten. * onde r meer door de K.U. Nijmegen en het LOKV. 85 Ingekomen boeken Als 't er in zit, wil 't er uit 'Dit boek is het resultaat van de activiteiten van het Platform Kunsteducatie Voortgezet Onderwijs. Dat kreeg van de minister van OCW de opdracht kunstzinnige vorming op school te steunen en te stimuleren. Het eerste jaar van zijn bestaan ging het Platform onder meer op zoek naar voorbeelden en kenmerken van 'goede praktijk' op het gebied van kunstzinnige vorming in het voortgezet onderwijs. De inhoud van dit boek is daarvan de weerslag'. Na een inleiding door Koos van Deursen en Greetje van Gemert, waarin zij aangeven wat de opzet is geweest van het project 'Goede Praktijk', volgt 'deel 1, De kunstpraktijk op tien scholen'. Dat bestaat uit portretten van de tien bezochte scholen, geschreven door de journalisten Riny Jans en Myrna Tin-bergen, geïllustreerd met foto's en cijfermatige gegevens over de betrokken scholen inzake de kunsteducatie en de taakuren die daarvoor worden gereser-veerd. In deel 2 trekt Wam de Moor namens de begeleidingsgroep conclusies uit de portretten en het zgn. 'sterkte/zwakte'-onderzoek dat door Peter van Waart is verricht. Het boek is royaal verzorgd door Anthon Fasel. Als 't er in zit, wil 't er uit. Kunsteducatie in het voortgezet onderwijs. Platform Kunsteducatie Voortgezet Onderwijs, Kopseweg 5, 6522 KB Nijmegen. Tel. 024 -322 16 29, fax 024-3238010. 150 blz. f 24,90. ISBN 90-9008992-6. Een zoen van Europa Dit najaar verscheen het verslagboek van de conferentie Een zoen van Europa. Literatuuronderwijs in Europees perspectief, onder redactie van Wam de Moor. De ondertitel is belangrijk, want onder de titel Een zoen van Europa met als ondertitel 'Literatuur van klasse' verscheen in 1992, eveneens van De Moor, bij Van Walraven het boekje dat in acht hoofdstukken titels bevat van literatuur voor het onderwijs, te beginnen bij de klassieken en via de christe-lijke literatuur en de literatuur van de moderne vreemde talen tot de literatuur der allochtone minderheden in Nederland en (vertaald) uit andere landen. Deze bundel wordt ook door de redacteur geopend met een beschouwing over de rol die de wereldliteratuur in onze pedagogiek heeft gespeeld en een verant-woording waarom spreken en schrijven over Europese en wereldliteratuur juist op dit ogenblik, bij de discussies over de invoering van de Tweede Fase in het voortgezet onderwijs, zo belangrijk is. De bundel bestaat uit vier afde-lingen. Ze vraagt eerst aandacht voor de klassieke en christelijke literatuur, met bijdragen van Frits van Oostrom, Rudi van der Paardt, Anton van Hooff, Ellen van Wolde en Paul Wackers. Vervolgens laten Robert Proterough, Ver-onika Kiss-Spira, Lars-Göran Malmgren en Ronald Soetaert zien hoe het in Engeland, Hongarije, de Scandinavische landen en Vlaanderen gesteld is met de aandacht voor de Europese literatuur in het onderwijs. Ten slotte komen Piet-Hein van de Ven, Jacques de Vroomen, J.A. Dautzenberg en Theo Witte 86 Ingekomen boeken aan het woord, die vanuit verschillende perspectieven kijken naar de prakti-sche mogelijkheden voor een internationalisering van het literatuuronderwijs. In zijn artikel 'Tussen droom en daad' ontvouwt Theo Witte zijn inmiddels veel besproken opvattingen over vakoverstijgend literatuuronderwijs in de tweede fase. In bescheidener oplage verscheen parallel aan het conferentieboek een cahier met vier bijdragen, die niet tot het thema van de conferentie behoorden maar als actualiteiten werden verzorgd door Joop Dirksen, Saskia Tellegen-van Delft en Lilian van der Bolt, Dick Siersema, Het Gielen en Xander Noë. Van dit cahier is nog een enkel exemplaar verkrijgbaar annex de bundel. Een zoen van Europa. Literatuuronderwijs in Europees perspectief. Tsjip-extra SPL/KU Nijmegen, 1995. 204 pp. Te verkrijgen bij: administratie Tsjip/SPL, De Schietspoel 1, 5051 DL Goirie. Prijs bundel: f 30,-, prijs cahier f 7,50. In beide gevallen plus portokosten. 87 Externe betrekkingen LOKV krijgt in socioloog Knuist eigen hoogleraar Met een inaugurele rede over wat hij noemt 'De milde muze' aanvaardde op 8 december jl. socioloog Wim Knuist zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Kunsteducatie en cultuurparticipatie aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de rijksuniversiteit Utrecht. Knuist heeft als medewerker van het Sociaal en Cultureel Planbureau van zich doen spreken, toen hij in 1991 in zijn nota De kunstzinnige burger alle gezeur over het teruglopen van de belangstelling van de gemiddelde burger overbodig maakte door heel anders te kijken naar de kwaliteit van de kunstparticipatie. Die nota liet zien dat veel meer mensen dan vaak gedacht wordt in hun vrije tijd op een of andere manier bezig zijn met kunst - wel 48%- en relativeerde tegelijk het belang van topkunst en de daarbij behorende noodzakelijk kleine elite. In De kunstzinnige burger stelde Knuist vast dat amateurs in de vrije kunsten, zoals beeldende kunst, muziek en toneel, graag naar het museum, de concert-zaal of het theater gaan, maar dat amateuristische beoefenaars van bijvoor-beeld film, fotografie en textiele werkvormen veel minder de relatie zoeken met de professionals. Even vrijmoedig gaf Knuist in zijn recente nota Podia in een tijdperk van afstandsbediening aan, dat de machtigste cultuurverspreider tegelijk de bij het kunstlievend volk de meest gehate is: het verdachte me-dium televisie samen met radio, CD's en video's. Daarin sluit zijn visie naadloos aan bij de Vlaamse essayist Leo de Haes, die zich in zijn boek Cultuur is oorlog afzette tegen het kunstpessimisme en er in een recent kunstprogramma op de radio op wees, dat voor wie wil en de weg weet, tussen de twintig beschikbare tv-netten uit binnen- en buitenland nog nooit zoveel cultuur te vinden is geweest: 'Als je wilt kun je elke avond een opera zien, altijd is er wel ergens een concert, van jazz tot klassiek, of een goede tv-serie die tot nadenken stemt.' Net als De Haes vindt Knuist dat de meeste mensen die zich kunstliefhebber noemen, zijn vastgelopen in hun perceptie van wat kunst is. Knuist: 'De doorsnee burgers begrijpen niet meer wat de topkunst drijft, omdat de mensen die er mee omgaan in geheimtaal spreken. Dat is bijvoorbeeld in de sport heel anders. Daar begrijpen de beginners nog steeds wat de kampioenen bezielt.' Impliciet verzucht hij daarmee (in Uitleg, 8 december 1995), dat het zo in de relatie tussen amateuristische en professionele kunstbeoefenaars ook zo zou moeten kunnen gaan. Knuist erkent dat de kunst voor veel jongeren verloren gaat in de periode waarin ze er eigenlijk het meest gevoelig voor zijn, als veertien-, vijftienjarigen. Maar juist dan bepaalt de groep de code en die wordt gedomineerd door soaps, computerspelletjes, mode, uitgaan en popsterren. De milde muze In zijn openingscollege trekt Knuist de lijn van zijn eerder begonnen betoog door: hier spreekt hij over de betekenis van selectiviteit als essentieel ken-merk van erkenning: 'Erkenning en onderscheidingen zijn positionele goede- 88 Externe betrekkingen ren, d.w.z. ze verliezen aan waarde naarmate ze minder selectief worden toege-kend'. Er zijn twee mogelijkheden om iets te doen aan die selectiviteit: ofwel je best doen om meer mensen tot je esthetisch niveau te verheffen ofwel het begrip cultuur oprekken in de breedte. Dat laatste is dan 'de milde muze'. Zij heeft te kampen met 'de strenge muze' van Fuchs die een beetje als een kerk de catechismus van de elitaire kunst in stand wil houden en van Haks die kunst een zeer tijdelijk karakter toekent - geen van beiden in overeenstem-ming met 'de goede smaak'. Vervolgens kijkt Knuist terug naar de periode 1850 - 1950, waarin steeds meer mensen uit de kleine middenstand aansluiting zochten bij de al bestaande kunstliefhebberij van de gevestigde orde. Kunstzinnige erkenning verliep via de formule 'oefening baart kunst' en zo concurreerden de harmonieorkesten en fanfares met elkaar in grote concoursen en hingen de resultaten daarvan - me-dailles en lauwertakken - in het vaandel. Rond 1900 sloeg de verzuiling toe en kregen de toneel-, zang- en muziekverenigingen hun eigen katholieke, pro-testantse of socialistische bonden en wedstrijden met eigen stelsels van er-kenningen. In 1950 was de kloof tussen 'de hoge strenge kunst' en de 'ge-zonde volkskunst' (termen van KVP-minister Rutten) zo groot geworden dat er wat aan gedaan moest worden. Dat Willem Sandberg in 1948 een Franse tentoonstelling van expressieve kindertekeningen naar het Stedelijk Museum haalde, was een daad van beteke-nis om genoemde kloof te verkleinen. En de vernieuwingsbeweging, die in dezelfde tijd de erfenis van de Reformpadagogik overnam door de eigen natuur van het kind centraal te stellen in de kunstzinnige opvoeding, vond steunpun-ten, bijvoorbeeld in de Werkschuit (met onder meer Theo Vesseur als belang-rijke figuur). Ze bleek als geheel te radicaal voor het gewone expressie-on-derwijs, maar veel van haar ideeën zijn toch in basis- en voortgezet onderwijs overgenomen. Wel vormde de Werkschuit een voorbeeld voor de centra voor creatieve vrijetijdsbesteding: de formule kreeg in veel gemeenten navolging. De subsidiënt als beoordelaar Knuist beschrijft de betekenis van het voor de subsidiëring en daarmee erken-ning van kunst in een tijd dat de overheid hooguit de grote musea en orkesten steunde. Hij doet dat in het licht van de evenredige verdeling over richtingen en opvoedingsprincipes én over 'hogere' en 'lagere' cultuur. Het Prins Bern-hard Fonds blijkt daarmee achteraf een grote bijdrage te hebben geleverd aan de culturele erkenning van de amateursector, het vormingswerk en de jonge-rencentra, samen ook wel als de 'lagere cultuur' aangeduid. De milde muze deed haar werk. En de subsidiënt, die niemand wil discrimineren, danst nog al-tijd op het koord, 'moet rekening houden met jeugdculturen en ouderenvoor-zieningen, stedelijke en regionale kunst, met cultuur voor autochtonen en al-lochtonen, voor vrouwen en mannen, hetero's en homo's'. Knuist mag dan in eerdere studies aandacht hebben gevraagd voor een breder cultuurbegrip, waardoor voor cultuurpessimisme geen plaats is, hier toont hij zich weerbarstig ten aanzien van de opvatting dat het bestaande cultuurideaal discriminerend zou werken ten opzichte van sociaal lagere klassen en daarom 89 Externe betrekkingen maar moet worden aangelengd. Het is al genoeg opgerekt, laat hij zien aan de hand van een steeds langer geworden lijst van cultuurachtige activiteiten. Dat 48% van de Nederlanders iets doet aan kunst, zoals Knuist suggereerde in De kunstzinnige burger, mag wel erg gezien worden in het licht van zijn kanttekening dat hierbij de thuis aan tafel tekenende en kleiende kinderen wer-den meegerekend. Maar ook als je alleen degenen meerekent, die er echt werk van maken, dat wil zeggen: lessen volgen en hun vak in georganiseerd ver-band beoefenen, is er sprake van 10% kunstliefhebbers. Trekje het corset aan en vind je dat een kunstliefhebbers tenminste maandelijks naar voorbeelden van anderen moet kijken of luisteren, dan berekent Knuist een percentage van 3,5 ofwel een half miljoen mensen, verspreid over het hele land. Dat is ten opzichte van de vroege jaren '80 duidelijke groei. Knuist concludeert dat het maar goed is, dat de kunsteducatie buiten de school de tendens van het onderwijs om kwalificaties overeen te komen (en het on-derwijs in te richten volgens eindtermen) heeft overgenomen. Dat betekent het einde van de 'politiserende en moralistische ballast' en het begin van de 'vakmatige oriëntatie'. De milde muze is verkrijgbaar bij het LOKV, Ganzenmarkt 6, Postbus 805 3500 AV Utrecht (tel. 030-33 23 28). WdM Literaire vorming in de centra Bij het LOKV verscheen ook Literaire vorming in de centra. Stand van zaken 1994-1995, verzorgd door Francien Simons en Pieter Quelle, bedoeld voor het beleidskader van centra voor kunstzinnige vorming en docenten literaire vorming. In Tsjip 5/3 (p. 68-76) gaf Francien Simons reeds een samenvat-ting van deze door haar in samenwerking met Pieter Quelle verrichte studie. Het eerste hoofdstuk (Overzicht cursusaanbod, p. 7-15) is nagenoeg identiek aan de tekst in Tsjip. Maar de overzichten die volgen van alle cursussen en de beschrijvingen van vier 'schrijversscholen' verruimen het inzicht en vormen een bron van inspiratie voor anderen. Het gaat hier om de SKVR-Schrijvers-school Rotterdam, de Schrijversschool Anthonie Donker te Harderwijk, Lite-rair schrijven in het Centrum voor Kunsten in Eindhoven en tenslotte Lite-raire vorming bij de Stichting Vrije Uren Streekgewest Weert. Een praktijk-gericht cahier met 60 bladzijden nuttige informatie. Onjuist lijkt ons, dat in de inleiding noch in het colofon wordt vermeld dat het product tot stand is gekomen in samenwerking met de Katholieke Univer-siteit Nijmegen. Literaire vorming in de centra. Stand van zaken 1994-1995. 58 blz. Prijs f 20,- bestelnummer 16009.10. KC Samen en apart: literatuur in CKV en Nederlands Het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) afficheert zich als 'instituut voor onderwijsverbetering' en organiseert op 17 januari en 8 mei 1996 in het APS, Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht, een studiemiddag en een conferentie onder de titel Samen en apart. Ze gaan natuurlijk over de veranderingen in de Tweede Fase. Voor de eerste bijeenkomst, een studiemiddag op 17 januari a.s. 90 Externe betrekkingen zijn docenten Nederlands uitgenodigd, die zich willen buigen over de samen-hang tussen Nederlands en Culturele en Kunstzinnige Vorming en zich voorts afvragen hoe, bij een zo drastische vermindering van de voor literatuuronder-wijs beschikbare tijd, literatuur bij Nederlands eruit komt te zien. Wat de rela-tie Nederlands - CVK betreft zij opgemerkt dat binnen CVKl voor literaire vorming 20 (voor havo) resp. 30 (voor vwo) uur zijn uitgetrokken, waar-binnen de eindterm betreffende de werken uit de wereldliteratuur (minstens 3 resp. 5) moet gehaald worden. Daar moeten dan de neerlandicus en de sectie moderne vreemde talen het over eens worden. Hun product heet: vakoverstij-gend literatuuronderwijs. Het programma ziet er als volgt uit: 13.00 Inschrijving 13.30 Opening en introductie door dagvoorzitter Jeroen Clemens, vakcoördinator Nederlands v.o. 13.45-14.15 John Hausmans, secretaris van de VOG CKV, over CKV 14.15-14.45 Nederlands en CKV, kleur bekennen door Niek de Man, docent Nederlands en medewerker project Nederlands APS 14.45-15.05 Theepauze, gelegenheid tot het bekijken van materialen 15.05-15.35 Nieuw literatuuronderwijs in het studiehuis door Koos Hawinkels, medewerker project Nederlands, voorzitter SPL 15.35-16.05 Rondetafelgesprek met schoolbeleid rond CKV en literatuuronderwijs, uitwisseling van ervaringen en opvattingen, vooruitblik naar vervolgconferentie. 16.05-16.30 Afsluiting door Jeroen Clemens, drankje. Inschrijven kon tot uiterlijk 15 december 1995, maar wie weet is er, als u belt, nog plaats. De folder kwam te laat bij ons binnen. Toch maar proberen: tel. 030- 2856769, fax 030 - 2890182. Kosten voor 17 januari: f 100,-, voor 17 januari en 8 mei f 225,-. KC Literaire Almanak 1996 Wie snel wil weten wat er aan literaire activiteiten plaatsvindt in Nederland en Vlaanderen heeft misschien iets aan LIFT Literaire Almanak 1996. Het gaat om adressen uit heel het gebied. Uit de folder citeren we: 'Behalve de honder-den namen en adressen zijn in deze almanak, waarvoor Adriaan Morriën het voorwoord schreef, artikelen opgenomen over zaken die samenhangen met schrijven en publiceren. Waar vraag je bijvoorbeeld een ISBN aan? Hoe kun je tijdschriften en uitgeverijen benaderen? Wat houdt manuscriptbeoordeling eigenlijk in? Wat komt er kijken bij uitgeven in eigen beheer, en wat bij bi-bliofiel uitgeven? Hoe organiseer je een open podium?' De uitgave telt 216 pagina's, kost f 25,- plus f 5,- porto, werd samengesteld door Sander van Vlerken (Hoe kies ik een schuilnaam?) en is, ondanks een ISBN 90-71232-23-9, alleen te koop bij Stichting LIFT, p.a. Herengracht 418, 1017 BZ, Amsterdam, tel. 020 - 6254141, fax 020-6383153. KC 91 Externe betrekkingen Kulturele Instellingen en Voortgezet Onderwijs Over het KlVO-project 'Met angst en beven' heeft Mirjam van Campen al eens in Tsjip geschreven. In het verband dat zich aanbiedt als 'Kulturele In-stellingen en Voortgezet Onderwijs' werken samen: het Amsterdams Histo-risch Museum, de Openbare Bibliotheek Amsterdam, de Stichting Kunstzin-nige Vorming Amsterdam en het Tropenmuseum. En om te weten wat er al-lemaal met dit verband te doen valt ten gunste van de literaire en kunstzinnige vorming kunt u een mapje aanvragen met daarin alle projecten die in deze samenhang lopen. Het zijn er negen in totaal en stuk voor stuk zijn ze kort maar degelijk beschreven, met opgave van kosten en lesbeschnjvingen, zodat je precies weet watje in huis haalt. Bekend is natuurlijk bij velen 'Kaftje kijken', dat het oog van de leerlingen in de basisvorming richt op de relatie tussen omslag en inhoud van een boek (6 lessen). In 5 lessen bezinnen leerlingen zich op beweegredenen van mensen om te verhuizen ('Verhuisbericht'), een project voor Nederlands, aardrijks-kunde en beeldende vorming. 'Strips in de klas' (8 lessen voor klas 2 t/m 4 VBO/Mavo) moet veel docenten Nederlands en beeldende vorming een steun zijn. En vanuit geschiedenis heeft ook de docent Nederlands iets te maken met het project 'Een reis naar de Oost' (4 lessen), maar dan is het wel handig als je naar het Amsterdams Historisch Museum kunt gaan. Essentieel voor de KTVO-projecten is dat ze aansluiten bij de basisvorming, in het bijzonder de vaardigheidsdoelen, en dat ze vakoverstijgend zijn. Heel belangrijk is steeds het verzamelen van informatie uit bronnen, terwijl bezoe-ken aan museum of bibliotheek worden gestimuleerd. Elk KTVO-project be-staat uit een docentenhandleiding, leerlingenmateriaal en een leskist, die veel informatiebronnen bevat voor gebruik op school. De kosten voor de uitvoering van het project zijn gering, ze variëren per pro-ject, maar behoeven, voorzover wij dat kunnen zien, voor niemand een be-zwaar te zijn. Schrijf naar Arja van Veldhuizen, Amsterdams Historisch Mu-seum, N.Z. Voorburgwal 359, 1012 RM Amsterdam, of bel: 020 - 523 17 65.WdM 92 ISSN 0926-2668 NUGI 724