BOEKB1 CF10 UWING. VOOR. 1829. VA D ERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, OF T IJ DSCHRIFT VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN, WAARIN DE BOEKEN EN SCHRIFTEN, DIE DAGELIJKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITICOMIEN, OORDEELKUN- DIG TEVENS EN VRIJMOEDIG VERHANDELD WORDEN. 13 E N E V E N S 111E N G E L WERK, tot Tra V.-Letteren,- Kanoen en Tl'etenfchappen, betrekkelijk. EERSTE STUK. VOOR 18.29. B OEKBESCH 0 UWING. Te AMSTERDAM, bij G. S. LEENEMAN VAN DER KROE en J. \V. )J N T E M A. 1829. BOEKBESCHOUWING. I eerredenen ter verklariuug van het Evangelie van Johannes; door N. â I E S S C II A E R T, Predikant der Doopsgezinde Gemeente te Rotterdam. I1<1e Deel. Te Deft, bij de Wed. J. Allart. 1827. In gr. $vo. 484 Bl. f a - 5o. In No. IV van het jaar 18e6 hebben wij ons gevoelen over de veertien leerredenen , de zeven eerde Hoofddeclen van Joannes' Evangelie behandelende, tamelijk uitvoerig , niet enkele aanmerkingen , maar veel meer lof, uit geleerde prediker gaat hier, in zeventien-gebragt. De leerredenen, over de zeven volgende Hoofdilukken , op gelijke wijze voort. Ten aanzien van liet lcerfcellige , en van geest en trant in het algemeen, is het dus minder noodig, nieuwe bedenkingen of aanprijzingen op te geven. Wilden wij uitvoerig en naauwkeurig zijn, onze beoordeeling zou zich meest bij de uitlegging en opvatting van verkheidcne plaatfen moeten bepalen, die, bij een zoo verheven en voor ons niet zelden duister boek, natuurlijk voor verfchil en twijfel vatbaar zijn. Misfchien komen wij ook nog wel op de eene of andere terug. Maar zulks overal te doen, waar hiertoe gele achten wij voor dit tijdfchrift min nuttig;-genheid was, daar wij in het algemeen betuigen moeten , te dezen aan vele wijsheid, bezadigdheid, onafhankelijkheid-zien zoo en kunde te hebben aangetroffen, als wij redelijkerwijze konden verlangen. IIet werk , door ons , om deze reden , zoo wel als om de gewigtige ílof, niet voortdurend genoegen gelezen , zal zich , verbeelden wij ons , daardoor, bij icderen nadenkenden Christen , even zeer aanbevelen. Om het, derhalve , te beter te doen kennen , zullen wij ons de moeite getroosten , de inhoudsopgave hier letterlijk te laten volgen : I. Jo ii. VIII: i—r I. Dc vrowr , noE1:BESCH. 1829. NO. I. A N. MEsse11AE-.T in ovesfpcl geg,•epcn. LI. Jo H. VIII: t^_— 29. Jeans getttigenis van zich zelven waarachtig. III. j o H. VIII: 30 59. De Joden flbralaan2s echte kinderen niet; Jezus eer clan .ilbrcah m. IV. Jo H. IX: I-23. Dc blindeborene. Niet alle rampen Goddelijke frajj'cn. Jezus verhevene werkzaamheid. V. Jo tt. IX: ca,-4i. De vrijmoedige en gezond redenerende blindgeborene : de blinde ziet , en de zienden zijn blind. VI. Jo x. X: I—^_1. %zus Christus de goede Ilerder. VII. Jon. X: e2-42. ,jezus Christus Gods Zoon , e'en met den Vader. VIII. Jo H. XI: i—i6. De Lcerlitigct ver/londen den IIeer - niet. IX. Jo H. XI: 37-41. De opwekking van Lazarus. X. 1 o U. XI: ,15--57. Orygeloof nagit z alschl eid en boosheid gepaard; geloof eenvoudig en opregt. XI. J o n. XII: i-19. Zeer verfchillende eerbewijzen , Jezus aangedaan. XII. jo H. XII: ao-36. Jezus, door zijlieu kruisdood verhoogd, trekt allen tot zich. XIII. J 0 }-t. XII: 37-60. De voorname inhoud van Jezus prediking. XIV. j o x. XIII: r -2o. De voetivasfching. Jezus het voorbeeld van nederige dienstvaardigheid. XV. J o f1. XIIT: 21 -38. De verrader ontdekt en verwijderd. De broederlijke liefde. XVI. J o H. XIV: 1-14. Troostende toe/prank; opwekking om te gelooven. XVII. Jo x. XIV: I5-31. Beloften van den Trooster en van naauwe geri2ecnfchC.' 17. Het boek ter hand nemende, willen wij thans hier en daar nog even flilnaan. Op bl. 3 , reg. 7 , moet dwaasheid waarfchijnlijk 1a'aarheid zijn. Dit is dan eene der zeer weinige mis -flellingen. De plaats, Joan. VIII: i—i I , is hier {hoon gehand onzes oordeels, juist verklaard; fchoon het ons-haafd en, wel eens voorkwam , dat het met den vinger in de aar iets vreemds is in de altijd waardige hou-de fchrifven Jezus.-ding van Opmerkelijk kwam ons, op bl. 2o2 enz. , de opzettclijice behandeling van, en ernilige waarfchuwing tegen het oude leenhuk voor, dat de ware geloovigen niet kun uitvallen.-nen Lr.Er,raDr-NEN. 111. ago. Zeer liberaal en overeenkomflig onze overtuiging hebben wij de verklaring der woorden van Joannes omtrent des Hoogepriesters profetie (vs. Si enz.) gevonden. Maar, blijven â l E S S C HA E R T en andere uitleg zich wel altijd gelijk, ten aanzien van het beginfel,-gers dat hier ten grond ligt ? Joannes (prak daar als Israé liet , die doel en uitkomst dikwijls als één befchouwt., Bi. 35. Hier hadden wij de huishoudelijke aanmerking van fommigen, dat die balfem welligt overgebleven was van Lazarus' begrafenis , liever niet vernield gezien. Bl. 342. Hoezeer met HIE S S C H A E R T van hetzelf de gevoelen , wenschten wij toch nog wel beter opge helderd te zien, hoe de een voor een' donderilag_kon houden , wat de ander zoo klaar verflond. BI. 351. Hier, waar van Jezus' nog Hechts kortflondig verblijf onder de zijnen gefproken wordt , komen ons de woorden: de duisternis des doods konde u overvallen, enz. min gelukkig voor. BI. 36r. Er is een groot onder fcheid tusfchen uitleg ook vijsgeerige waar--kundige en tusfchen leerflellige of heid. Deze aanmerking moge velen vreemd luiden , zij is, in des fchrijvers zin, waar en gewigtig. En de rondheid, met welke hij , daardoor , de letterlijke beteekenis eener .noeijelijke plaats laat gelden, verdient lof. BI. 368. Zou het boven aangevoerde: Joannes (prak ;iicr als Israëliet, ook niet de beste fleutel zijn ter ver q i ? Althans wij mogen hier aan het i 2oord-klaring van vs. des (laders niet denken. Bl. 375. Wij kunnen al de hier aangehaalde plaatfen in acne leerrede naauwelijks als dragelijk , veel min als nuttig befchouwen. Dezelve bij de uitgave in Bene noot te plaatfen, dat ware iets anders. Bl. 423. Wat hier omtrent de opvatting van liet woord nieuw, van het gebod der liefje, gezegd wordt, en dat ons, althans voor het oogenblik , nieuw was , verdient rijpe overweging. Het zou, namelijk, de Christelijke liefde tot de broederen, de liefde om Christus' wille zijn , veel grooter en uitgei}rekter dan die, voor welke de zelf- A2 4 N. nIESSCIIARRT, LEERREDENEN. liefde tot maat(laf verftrckt. Men oordeele , of dit beter zij, dan, niet v A N D ER P A L DI, de zaak meer alge te vatten, als op nieuw. -meen op B1. 439. Door zijne (Jezus) wederkomst denk ik, dat niet moet verflaan worden des I-Zeeren opllanding uit den dood, omdat daarmede de opneming zijner vrienden in den haat der heerlijkheid niet onmiddellijk verbonden was, — zoo ver goed — noch ook zijne nog aanplaande toekomst aan het einde der dagen , maar de opneming der discipelen na hunnen dood, enz. Wij wenschten deze onderfcheiding, zoo lang hare wezenlijkheid niet beter, dan tot hiertoe, gehandhaafd is , liefst weinig vermeld te zien. BI. 449. De woorden: meerdere (eigenlijk grootere) doen, van de oprigting der kerke te verflaan , is ons ook wel ingevallen. Misfchien, echter, moet men dezelve niet drukken. Wij zouden deze aanhalingen ligt nog met Benige kun vermeerderen. Maar het zij genoeg. Ware het moge-nen geweest, fommige toepasfingen wat langer te maken ,-lijk de Hukken zouden er , als leerredenen, veel bij gewonnen hebben. Maar, als een' uitvoerigen , populairen en ílichtelijken Commentarius op Joannes' zoo zeer geestelijk Evangelie, mogen wij het werk volmondig aanprijzen. Vooral dit deel, waarin de heerlijke gefchiedenis van Lazarus, die van den genezen blinde, de voetwasfching enz. voorkomen , is hoogbelangrijk. En hetgeen ons nog wacht , — de dadelijke lijdensgefchiedenis , het Hoogepriesterlijk gebed , enz. enz. — belooft niets minder. Moge het den bekwamen man aan gezondheid en aanmoe diging niet ontbreken ! De Godsdienst der Rede. Aanleiding tot de kennis eener echte Godsdienstwijsbegeerte. Door FRED E- RIK BOUTERWEK. Uit het Hoogduitsch. Te Delft , bij de Wed. J. Apart. 1 827. In gr. 8vo. XVI , 419 BI. f3-9o. i' . B O U T l: K \V F K, DE GODSDIENST DER REDE. 5 Bij een boek, uit eenige vreemde taal overgebragt, fchijnen ons , in de beoordeeling, drie vragen in aanmerking te komen : ten eerftc, naar den aard en de waarde des werks ; teil andere , of men wel deed met het te ver derde , of men liet goed vertaalde.-talen , en , ten Wij beginnen billijk met het eerfle. Doch, indien wij dit zoo zouden doen, als men hier en daar beweert, dat in eene goede recenfie vereischt wordt, dan zoudcii wij zeker onvergelijkelijk bekwamer dan de fchrijver moeten zijn: want deze heeft zijn onderwerp in een tamelijk dik boekdeel zoo niet weten te behandelen, dat liet eiken maar eenigzins geoefenden lezer overal duidelijk en belangwekkend zal voorkomen; en wij zouden, volgens dien bedoelden eisch, in een vrij beknopt overzigt dat zelfde oogmerk moeten bereiken. Het dan daarvoor aanziende, dat dit ideaal, of deze herfchenfchim , noch door ons te verwezenlijken , noch veilig in een tijd inhoud en zoo onderfcheide--fchrift van zoo algemeenen ne lezers te beproeven is , zullen wij ons , en onze lezers , met ons , zich met minder dienen te vergenoegen. Het is bekend , dat K A N T de geheele wijsgeerte in Duitschland omkeerde. Men was echter met zijn werk geenszins algemeen tevreden. De liefde voor het oude en ouderwetfche gebouw mogt langzamerhand al uitílerven , de ingenomenheid met het nieuwe , daarvoor in de plaats opgetrokkene , was niet zoo algemeen. Deze meende er wat bij te moeten timmeren , gene een' geheelen vleugel te moeten afbreken; een derde fchommelde veel vroegere modellen op , om zich daarnaar te rigten ; in één woord , er onttlonden welhaast Gene menigte van wijsgeerige f elfcls , het eeoc vaak al dolzinniger en gevaarlijker dan het andere. B 0 U T E r. w E I, denkelijk de geleerde fchrijver der gefchiedenis van de poëzij en welfprekendheid , zich bijzonder tot het belang van den Godsdienst, bij dit onderzoek , bepalende , geeft ons hier een overzigt van de voornaamile dier ftelfels, om ons , bij de aan^vijzing van de zwakke zijde aan elk hunner, zijne eigene denkbeelden te doen kennen , en het geloof in een' waar 6 P. DOUTrRWEK achtigen God tegen de voorflanders van flthcismtts , Pan-. theásmzis en Ilylozoïsmus, dat is tegen hen te verdedigen, die geheel geen' levenden God erkennen, of het heelal zelve voor den cenigcn God houden, of aan Gene foort van wereldziel , een leven met de ftof ten naauwf'e verbonden, denken. Hij wijkt daarin inzonderheid van de Kantiaanfche fchool af, dat hij , op den voorgang van j A C 0 B i, de rede niet houdt voor een bloot logisch vermogen, enkel gefchikt , om de denkbeelden, die zij van elders ontvangt, volgens zekere haar eigene regels , tot een gebouw der waarheid zaam te flellen, maar tevens voor Gene vatbaarheid voor eigene indrukken. Hierop bouwt hij de mogelijkheid van een geloof, dat vóór en boven alle wetenfchap_ gaat. Hieruit leidt hij de overtuiging af, dat er iets algemeens , oneindigs en eeuwigs bef'caat , waarin al het cindige is gegrond, en dat hij , niet dQ hedendaagfche Duit ccbfolute noemt. Hiermede , echter-fche wijsgeeren, het waant hij nog geenszins tot de erkentenis van den waren God te zijn gekomen. De wijze , op welke dit bij heira toegaat, heeft inderdaad, zoo wel als die van K A N T en anderen, hare moeijelijke zijde. Te regt merkt hij aan, dat het eerde bij ons denken, de hoogfle fchakel van de keten der dingen, daarom dat het het eerfle en hoogfa, als grond en oorfprong is, nog niet voor het eerfle en hoogfte , dat is volmaaktfle, wat zich denken laat, is te houden , maar dat er erne afzonderlijke werkzaamheid onzer, rede noodig is , om deze twee als verecnigd te doen kenner. Iets, dat de Pantheïsten en andere dwaallecraars , die gedurig met de uitdrukking van liet hoog/le, alsof dat daarom het velmaaktfle, liet waarachtig Goddelijke was , zichzelv' en anderen misleidende,fpelen, niet in het oog houden. „ Maar, terwijl de denkende geest zijns zelf bewust „ wordt, fielt hij zich zelf boven alles, wat niet denkt. — „ Waar het eigenlijk zedelijke ontbreekt, ontbreekt alles , „ wat aan liet bcflaan waarde geeft. — Derhalve is alle „ ab/ulute volkomenheid of een droombeeld, of het „ oorfpronkelijke beginfel van alle beftaan en denken is. . God." 1Y DE GODSDIENST DE' RETfr. 7 „ De onbetoogbare kracht van het ware rdde van het „ Goddelijke is de laatfle grondflag van liet godsdicnflig „ redegeloof. Zonder bedenken mag dat geloof erne „ daad der rede genoemd worden, in zoo verre zich de „ rede tegen de meaning verzet, dat het Go,ldelijke, „ hetwelk voor haar het hoog(le is , misfchien flechts „ een fubjectief en bedriegelijk idéc zijn zou." „ Slechts opwekken en verlevendigen , niet vnortbren „ gen, kan de wijsgeerte liet godsdicnflig redegevoel." In deze woorden van den fchrijver is de hoofdzaak bevat, die echter veelzins toegelicht en nader ontwikkeld wordt. Het boek is inderdaad rijk ; de fchrijver is met al liet oude en nieuwe in het vak bekend, en zijne wijze van voorflellen is doorgaans helder. Wij gelooven hem een waar wijsgeerig hoofd, zoo wel als een vlijtig beoefenaar barer gefchiedenis , te mogen noemen. Ondertusfchen kwam ons des mans redenering niet altijd klemmend voor $ en fcheen hij ons hun, die hij beílreed , niet altijd regt te doen ; noch het hun te verbeteren. 1Vanneer hij, bij voorbeeld, tc A N T's praktifche rede, als grond der zedekunde , met het zédeiijk gevoel der .Britten in dezelfde liefchuldiging van een grondeloos , fribjeetief gezag betrekt , dan komt hij ons voor hem niet begrepen te hebben. Het redelijke in de handelingen moge zich den zinneliji;en mensch veelal slechts als een gevoel aankondigen, het is echter gansch iets anders. Wanneer hij daarentegen in liet bewijs voor Gods be[laan , uit de natuur afgeleid, met de kweekelingen uit die fchool, het gebrek meent op te merken, dat geene zedelijkheid, als eene eigenfchap van den Wereldfchepper , daarbij zou uitkomen , dan fchijnt hij ons den mensch en de ,zedelijke wet in hem, als liet volmaaktfle en fchoonfle der geheele fchepping , uit het oog te verliezen (*). Wanneer hij, in 't voorbijgaan , van liet openbaringsgeloof íprekende, niet onduidelijk te kennen geeft, dat hetzelve op (*) Immers, ook hier zeggen wij : terivijt de denkende (tueni'clieijlce) greet. tips zelf bewust sord , ene. 8 F. BOUTERwr K eene (voor zoo verre het redelijk, vooral historieel onderzoek aangaat) niet zeer veilige waarfchijnlijkheidsberekening zou berusten, dan fchijnt ons dat oordeel oppervlakkig , en bewijs dragende, dat de geleerde man hier niet zoo geheel te huis is. Men houde hein daarom geenszins voor een' vijand der openbaring. Hij fpreekt zelfs de Supranaturalisten tegen hunne be(lrijders voor , ja neemt ook hen in befcherming , die , dit begrip het verlle drijvende, naar zijn oordeel Supranaturalisten moesten hecten. Wij konden niet nalaten hierbij t e denken: ware deze onderfcheiding meer algemeen ingevoerd, dan was de pennefirijd, onlangs in het Mengelwerk van dit tijdfchrift gevoerd, wel niet te pas gekomen. Want hooger onderwijs , dan de natuur oplevert , werd door alle regtfchapene Hollandfche Godgeleerden te allen tijde geëerbiedigd; maar hooger kenvermogen, hoogere invloeden ter verlichting, dan die tot haar gebied behooren, vonden zeker menigen bevrijder onder onze vrijere beoefenaars der Godgeleerdheid. Tot de vraag overgaande, o f dit boek behoorde ver te worden , moeten wij in de eerife plaats betuigen,-taald al geene ffudie te kennen, welker nut ons twijfelachtiger voorkomt, dan hetgeen men fpeculatieve , transfcendentale wijsgeerte en bovennatuurkunde noemt. Gelijk wij boven zagen, de een bouwt, en de ander haalt het gebouwde weer omver. Naauwelijks hebt gij het eene ftelfel zoo tamelijk leeren begrijpen, en uw best gedaan om er in te berusten , of er rijst een ander op , dat mede zijne gunftige zijde heeft , ook wel waar kon zijn, en u op nieuw aan het dobberen helpt. Zij is trouwens welligt als een noodzakelijk kwaad te befchouwen : de mensch vil alles weten , waant welhaast alles te weten , en heeft dus noodig door anderen te worden teregtgewezen. Zij heeft, buiten dit onvermijdelijke, dus ook ligt nog wel het nut van het onkruid, dat, uit den weligen akker ontfproten en ondergedolven,denzelven te vruchtbaarder maakt. Niemand twijfelde aan God en Goddelijke dingen, eerde wijsgeeren dit leerden. En heeft het Christendom eenige DE GODSDIENST DER REDE. verpligting aan dezelve, het heeft daarvoor niet menige verbastering en twist geboet. Doch , de wereld nemende zoo als zij is, dus met wijsgeerte, meenen wij echter, dat zich in ons land wei beoefenaars van dezelve bevinden, die geen Hoog-nige Dezulken hebben waarlijk ook aan dit-duitsch verfiaan. boek niet veel. Met K A N T maar half, niet alle zijne opvolgers geheel niet bekend zijnde, zullen zij liet eene niet verflaan, en over liet andere zich nutteloos ergeren. En wat nu de uitvoering betreft, de vertaler heeft, onzes achtens , tamelijk wel zijn' pligt gedaan. Hier en daar een Germanismus, daar willen wij niet van fpreken; maar liet komt ons voor, dat hij niet zelfde proeven heeft nagezien , en daardoor zijn verfcheidene zeer ongelukkige druhfouten ontslaan, die menigen zin volflrekt onverflaanbaar, ook wel tot geheel het tegendeel maken van liet geen hij moest zijn. Dat men hiertegen , in wijsgeerige werken vooral, toch beter waakte, en niet dacht, dat s I E GE N n E E K Op zijn duimpje te hebben daartoe genoeg zou zijn. Hoe zal men goed corrigeren het geen men niet verftaat, inzonderheid zoo het handlchrift cenigzins onduidelijk is De boekhandel van A L L A Ic T is inzonderheid te aanzienlijk en beroemd , wegens zoo vele kiasfieke werken, dan dat eenige flordigheid van dezen aard op denzelven zou mogen kleven. Trouwens, het werk ziet er overigens uitwendig zoo goed uit, als het inwendig , in gewigt van zaken en grondigheid van behandeling, vele uitkomende boeken te boven gaat. Brief over den grooten Tisch van den Propheet,%na, acn een liefhebber van Gods woord, tot bevestiging zijns geloofs, door ABRAHAM C A P A D O S E, M. D. Te flmflerdam , bij J. H. den Ouden. 18_8. In gr. 8vo. 19 BI. f :-25. De walvisch , die ter bezigtiging werd ten toon ge 10 A. CAPADOSr told, gaf den Heere C A P A D o s n aanleiding , om dezen brief te fchrijven. De groote visch , op den titel van dezen brief vermeld, kan geen walvisch , maar wel elke andere groote visch zijn , die Benen mensch kan doorflikken. Zeer juist, maar vóór hem meermalen en beter opgemerkt. Men zie S C H E V C H z E R, Bijbel der Natuur, Xde D, hl. 587-600. Alle zijne aanteekeningen Uit PLINIUS en JOSEPHUS over joppe en AN DRO» A (bl, 6) zijn ellendige vertooningen van hier niet te pas komende quaff -geleerdheid. Hij moest liever de geheele gefchiedenis van A R I o N in liet Grieksch hebben aangehaald , waarin meer gelijkheid met Jo NA valt op te merken ; zoo zou zijne kliek over al dat vreemde fchrift met opgefpalkten mond de groot[Ie verbaasdheid hebben te kennen gegeven. Daar nu toch ieder verftandig mensch bij het weinigje }icbreeuwsch en Grieksch , dat hier voorkomt , de fchouders ophaalt , moest hij ten niinfte, zonder voor dit fchouderoptrekken verder ge te hebben , aan zijne kalanten nog meer Griekseh-vreesd tot hunne (lichting geleverd hebben. Deze foort van menfchen zou met den Doctor meer ingenomen zijn, bij bet aanvallen van v A N D ER P A L M, hoe minder zij kon begrijpen. Sic fata Nulere. Zoo ligt het geval bij dat volkje, bij hetwelk de bekende compagniehap, als bij lieden van hare nering , geene geestbezwaren kent of wil aanwijzen. Als een ftaaltje der fraaije beroogwijze kan dienen hetgeen bl. Io voorkomt : „ Merk dan , dat ik u bidde, het volgende op: — — Daar nu het (chip, „ waarop j 0 N A was , van Japho , een kust van Iiic!aee? , „ naar Tliarfis in Ciliciën " (Tarfus lag in Ciliciën , maan Tharfts was Tartesfus in Spanje; verg. If A DI E L S V E L D, ^?ardui/kskunde, Vde D. bl. 178 volg. J Os E P n u s heeft Tar/us in Cilicicsa, maar wordt te regt gewezen door H A M E L S V E L D, bl. I So volg.) „ flevenende , de 1tfiddcllandfche zee over moest." Daar Japho , later, jop-• en nu Jafa, alleen aan de Middel/and/die zee lag, kon geen fchipper, naar elders varende , die zee ontwijken, al lag TIus fs in zijn reisplan niet. Daarenboven DE GROOTE VISCn. vindt men de cachelot in de Noordelijke zeeën; zie de aanteekening bij s C H E U C H z E R. a. pl. bl. 589. Zonder het minfle bewijs zegt C A PA D 0 S E : „De woon plaats van dit dier (de cachelot) is gewoonlijk de Mid--„ „ dellandfche zee , hoewel het ook elders , in de Noord „ zee, veel gevonden wordt." — Indien Dr. C A P A D 0 verpligt ware geweest, dezen brief te fchrijven, dan-SE zou gegolden hebben hét ultra posfe nemo obligatur. En dit kunnen is bij C A P A DO SE niet veel. Ten min1} e uit dit gefchrijf blijkt dit wederom allerduidelijkst. Doch de man is tot het uitlegkundige werk des Bijbels ongeroepen en ongefchikt; en bij zijne aanvallen tegen VAN D ER PALM gelijkt dit, ook uitlegkundig dwergje, de mug in de fabel, die meende zelfs een paard door zwaarte lastig te zijn. Van alle kwalen is wel de eigen de verderfelijkíle en de ongeneeslijkfle. Daarom-waan wordt hier de moeite gefpaard, den man te wederleggen, die niet eens weet, dat VAN D 5 R P A L M'S werk in zes , niet in vijf Rukken beftaat. VA PI D E R P A L M zal zichzelven het best verdedigen door te zwijgen... ; ; anders ; gezegd: van den eerll:en kregen wij meestal iets beters, en van den: laathen iets, dat meer moeite en kunst vorderde,, V A,N D AM V e N 1 S.S EL T geeft weinig, maar P. M. G,ALLr< meer, namelijk eerre vloeijende rijmelooze vertolking van een voortreffelijk flukje van t1 E B E L, d'esgankelijkheid getiteld. flier kan' men eens zien , hoe weinig de diepíle eenvoudigheid de hoogfie dichterlijkheid uit STARI N G ontvangen wij een aardig bruiloftsvers--fluit. Van je, en een luimig verhaal ,Jaronair te Zutphen, dat, •hoe kunlig en los ook verhaald, te weinig om het lijf fchijnt te hebben, om er zoo veel kunst en vernuft aan te koste te leggen. Met t ,ee andere dergelijke ftukjes in de beide Muzen -Almanakken moet het eene foort van trilogie uitmaken , waarfchijnlijk om AR SC 11V LU s de loef af te leken. B o x- M A N gaf een gelegenheidsversje , dat echter , om den vorm en cle zachte behandeling, gerust zijne plaats mag bellaan. AL.o.AN.iKKEN. Het HuweljkvRnPrins MAURITS, door VAN LANGLLAAR, bevalt om de aardige vernuftfpeling ; maar wij wenschten voor den regel: Gansch niet verfchrokken heeft , wel een' anderen. De Overlevering van den Heer H. A. ME li ER, niet met den Doperwtenzanger te verwisfelen , is een heerlijk dichtfluk , rijk aan nieuwe en verrasfende denkbeelden, in eenen hoogen Lyrifchen trant. De eenige aan. merking , welke wij maken zouden, is , dat de Dichter zich wat al te lang met 0 S S IAA N bezig houdt, en omtrent denzelven in eenige herhalingen vervalt. Waardig volgt hierop de Godsdienst van den Antwerpfchen POT G I E TE R; een flukje, dat nog verre datgene overtreft, wat in den Muzen - Almanak, boven aangekondigd , ons reeds eene blijde hoop van zijn talent deed opvatten. Hier is echte polizij , en naauwelijks een enkel onmerkbaar vlekje. De Iliinnaar aan Nine Ge VAN OOSTERWIJK BRTJYN, naar BLUMAUER,-liefde,van is Bene burleske, fours wel wat ver gedrevene uitbreiding van een oud denkbeeld, doch zal daarom evenwel de meesten doen glimlagchen; en zoo geraken wij eindelijk met den Dag Van MAR ON! E R, eene befpiegeling , die de verdienfce der nieuwheid mist, en , hoe vloeijend gedicht, echter weinig geleidelijke orde in de denkbeelden heeft, aan het einde van ons lang overzigt. Ook dit tweede jaarboekje bevat dus , fchoon minder medelirbeiders tot hetzelve hebben bijgedragen , veel goeds, en zelfs eenige voortreffelijke (lukken. Dit, gevoegd bij de keu plaatjes en het fchoone portret van G U Y O T , maakt het-rige niettegenftaande deszelfs in evenredigheid teringen pri;s, tot een alleraardigst gefchenkje, dat degelijkheid en dichterlijke verdienfle met fchoonheid en bevalligheid vereenigt. Tarp°reeler voor jeugdige Ec/ tgenooten , ter bevordering van huis/dijk geluk. Door .3Iejrifvr. C. a.. D. E. Te fliiifle;-darn, hij Schalekanlp en van de Grampel. 1828. In gr. 8vo. e9} Bl. f 3 -: Vier verhalen — zedelijke verhalen, mogen wij ze gerust noenen — bevat dit boekdeeltje. -- Lor.ize Gro thcinz, een nagtu ier van kwade luhnen , /trust elk n:ei:;je ten waarfci:u. T.%F_-REELEN VOOR JEUGDIGE ECISTGENOOTEN. 3 wenden , Lindenhof eiken jongeling ten aanprijzenden voor beiden tot eene baak, om de klip te mijden, waar-beelde; geluk van zoo menigen echt fchipbreuk lijdt. — T1lil--op het lenzz en Agnes (in brieven) wekken belangftelling, en de lieve Ernestine verzoent ons weder met de fekfe, in de fnoode Juliare en hare moeder bijster ten toon gefteld. — Goed/art handhaaft zijnen naam door het ganfche verhaal , en wij gunnen den braven man het meisje, dat, op het einde, ook door hem gelukkig wordt. (BI. 2a5. past de vraag: „ wat is koele pligt bij den gloed der liefde ?" niet in den mond van het meisje, wel in dien baars verleiders.) -- Het opfchrift van het laatfte verhaal werd ons eerst regt helder na volbragte lezing. Dit Rukje is het kortfle , en wat meerdere beknoptheid , vooral in het tweede verhaal , zou de werking geenszins benadeeld hebben: dit is dan ook onze hoofdaanmerking op deze verhalen; de verhaaltrant is onderhoudend, de ttrek• king leerzaam, en (want wij mogen niet breeder zijn) wij kunnen dit werkje aan onze jongelingen en meisjes zoo wel , als aan jeugdige echtelingen uit den befchaafden fland, ter bevordering van huifelijk en huwelijksgeluk, gerust aanprij zen. i. Leerfchooltje voor Kleinen, die een weinig beginnen te lezen ; met een aantal Plaatjes; door R. G. RIJKE N S, Onderwijzer te Groningen. Te Grouingen , bij R. J. Schier 1828. In kl. 8vo. 72 BI. f : - 3o. -beek. 2. Deugd en Dwaling, gefchetst in Voorbeelden voor de Jeugd. Met Plaatjes. Te efmflerdam, bij M. Westerman. 1828. In t 2mo. 72 Bl. f: - 7o. 3. Nuttig en leerzaam Onderhoud, in fraazje Verhalen, voor de lieve Jeugd ; door J. H. C A mVI P E. Tweede Druk. Met Platen. Te lin lerdam, bij ten Brink en de Vries. 1827. In kl. 8vo. 96 BI. f : -70. 4. Ernjlige en luimige t erhalen, in Tafereelen voor het opkomende Ge/Zacht. Door c. M. n. E. Met Platen. Te 1mjferdam , hij G. Portielje. í8a8. In kl. 8vo. 169 BI. f r -90. 5. God beproeft en befchermt de Onfehuld. Een Gefchenk voot godvruchtige Kinderen. Door den Schrijver van Genovefa. Uit het Hoogduitsch. Te Deventer, b j A. J. van den Sigrenhorst. In kl. 8vo. 83 131. f : -35. 6. De Kersavond. Een Penzaal voor Kinderen. Door n. C. s e H M t D. Met Platen. Te dn;12erdain , bij ten Brink en ce Vries. 1826. In kl. JYo. 1o5 Bl. f : -9o. wvEP.RJES VOOR DE JEUGD. 7. De waarde der Kleinigheden, in zedelyke l er;rale,r, voor de Jeugd en derzelver Vrienden. Door H. C. S CH M I D. filet Platen. Te Atnfierdani, bij ten Brink en de Vries. 1327. In kl. 8vo. 186 Bl. f I -5o. 8. Roza van Tannenburg. Een Verhaal voor jonge lieden. Door a. C. S C HMI D. Uit het Iloogduitscls. Te Huurfern, bij de Wed. A. Loosjes , Pz. 1827. In kl. 8vo. igo BI. f I - 80. 9. Het Bloemkorfj'e. Fen herhaal voor de ontluikende .Teugd. Door H. c. S C Ti BI I D. Uit het Hoogduitsch. Te Haarlem, b ij de Wed. A. Loosjes, Pz. 182S. In kl. 8vo. 165 BI. f I - 70. zo. Neladir, of de jonge Herder vast Basfora. Een Oosterscla Verhaal voor de Jeugd. Naar liet Fransch door J. v. G. Jr. Te Anzflerdam, b ij Schalekamp en van de Grampel. 1828. In kl. 8vo. 148 Bl. ft. : i I. Letter loo veren , geflrooid voor in ijne jonge Landgenootcn , door P. BI 0 EN S. filet gekleurde Platen. Tweede Uitgave. Te Zwolle, bij D. van Stégeren. 1827. In kl. 87o. 184 BI. fI-50. I2. Gedichtjes en nuttige Cefprekken voor Kinderen. Door P. M O E NS. Met Platen. Te Imjlerdam, bij ten 13rink en de Vries. 18_6. In kl. 8vo. no BI. f i-25. 13. Tafereelen uit de Nederlandfelze Cefehiedenis, dichterljk gefchetst voor de .Teugd; door P. Inc o E ^r s. Met Platen. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. In kl. 8vo. rs6 BI. f I - 30. 14. Merkwaardige B belfche Tafereelen , on de meer gevorderde Jeugd Gods wisheid en liefde in het befluur der rnenfcheliike lotgevallen te doen opmerken. Door P. M o EN e. Met Platen. Te Imferdam, bij G. Portielje. 1828. in 8vo. zio B!. f 2 -40. 15. Lotgevallen van eenen Reiziger in Afrika. Naar liet Fransch van P. B L A N C HAR D. Met Platen. Te Deventer, b ij A. J. van den Sigtenhorst. In kl. 8vo. 263 Bl. f i - 40. 16. G. A. O L I V I E R 'S Reis door het Turkfche Rijk, Egypte en Perzié , voor de meergevorderde .Jeugd bewerkt. Uit het Hoogduitsch. Met Platen. Te Deventer, bij A. j. van den Sigtenhorst. In kl. 8vo. 228 Bi. f I -40. 17. Befchouwingen van het Dierenrjk, voor jonge lieden, ter veredeling van verf and en hart. Door W M. VAN ri A A R S T , Onderw ijzer in de Stads Burgerfchool te Sneek. Met gekleurde Platen. Ïe A«feriarn, hij Schalekamp en van de GrampeI. 1828. In 8vo. 304 Bl. f 3 -75. 4.0 Wea«JEs Y 8. Legaat aan Helene , van haren Vader G. F. N 1 E i EIJET. Tweede D.•zrl. Op vviers!lcs svagezien en verbeterd naar elc laat/1e floogduitfc,'ze Uitgave. 1liet Platen. Te ^4inf'erdauz , bij ten Brink en de Vries. 1826. In 8vo. 204 BI. f t - 8o, Er beftond wel nooit eerre eeuw of tijd, waarin zoo goed, en vooral zoo veel, voor de jeugd, op eiken trap des kinderlijken leeftijds, gearbeid en gefchreven werd. Een (lapel van niet minder dan achttien grootere en kleinere werkjes ligt daar voor ons; en nageuoeg alle deze verdienen eenigen, vele ruimen , fommige uititekenden lof. Vernomen hebbende, dat eene bloote lijst van aaraprfjzcnsu'aardige merkjes voor de jeugd, lioedanige wij een. en andermaal gaven, noch fchrijvers , noch uitgevers, noch ook onzen lezeren voldeed, zijn wij wel verpligt , van elk derzelven iets —dat is , iets meer clan niets — te zeggen. Immers is het , bij ons eng beperkt beflek , lietwelk, overeenkomflig den aanleg van dit tijdfchrift, zoo heel veel moet omvatten, niet mogelijk, op dit vak meer dan een zeer vlugtig oog te flaan. Wij kiezen daartoe dit tijdflip , van wege het invallend nicuujaar; opdat elk lezer, die liet voor geniet van echtgenoot en vader te zijn, bijaldien hij in-regt onze korte aanduiding ecnig vertrouwen fte]t , voor zijne lievelingen, tot een aangenaam en tevens nuttig gefchenkje, eene keuze doe. i. Het zal genoeg zijn , omtrent dezen fclirijver en dit lieve boeksken , te verwijzen tot liet flotnommer onzer Letteroefeningen voor het afgeloopen jaar, om elk te nopen, zich dit Leerfchooltje van den bekwamen R zJ RE N s aan te fchaf-, fen. Hij toont ook , voor kleine kinderen , in dichtmaat gepast te kunnen fchrijven; maar verzuiine daarbij de ineen. fnelting der vokalen niet, zoo als op bí.55, coupl. 3, reg.3,, waar, voor lieve, dierbare kan gelezen worden. 2. Allerlief(ie prentjes, leerzame inhoud, verdienfcelijire versjes ; een en ander evenwel misfciiien ruim hoog en ern. ftig genoeg , bij de prentjes vergeleken: maar dit belette niemand, het nuttige boekje zijnen kinderen te febenken; juist dit verfchaft aan regrgeaarde ouders welkome gelegenheid , om derzelver bevatting te beproeven en te hulp te komen. 3. Een nieuwe , vermee^•der^le en verbrier e druk van een ' werkje van c AM PE , den even bekenden als begaafden kindervriend : is er meer ter aanbeveling noodeg? Ons dunkt, neen. Wel dan, alleen met den veak, dat liet niet voor teer VOOR DE JEUGD. jonge kinderen, maar voor eenigzins geoefenden fchijnt ge. fchreven, wenfchen wij hetzelve andermaal een ruim vertier! q.. Mejufvrouw C. NI. D. E. , die haren tijd aan het fchrijven voor liet opkomende geflacht , inzonderheid van hare fekfe , heeft gewijd , fchijnt alreeds die aanmoediging te vinden, welke wij haar zoo gaarne gunnen. Immers van tijd tot tijd komt ons eene vrucht van hare vlijt ter hand , welke tevens bewijst, dat oefening de talenten ontwikkelt en befchaaft. I-Iare gefchriften zijn meerendeels berekend voor jonge lieden uit den befchaafden aard; en ook dit werkje prijzen wij, inzonderheid aan deze, ter lezing aan. Naar het luisnige, intusfclien,hebben wij in deze verhalen vruchteloos gezocht: waartoe flaat dit dan op den titel? De zindelijke uitvoering en bevallige plaatjes firekken den uitgever tot eer. g. Die GenoveFa kennen wij niet; maar dit boekje van denzelfden fchrijver verfchafte ons een aandoenlijk genoegen. Het is den kleinen prijs dubbel waardig. 6, 7. Uit het Hoogdzritsch vertaald; hoewel de titel zulks niet meldt. Schoon het vieren van den Iiersavond , als kinderfeest , in Duitschland te huis behoort , beviel ons de inhoud van dit boekje zoo wel , als inzonderheid de zedelijke Verhalen , die de waarde van kleinigheden , onder Gods leiding, even onderhoudend als godsdienilig doen uitkomen, zoo zeer, dat wij beide van heeler harte kunnen aanbevelen. 8, 9. Ook op deze werkjes heeft s CH as: D zijnen ílempel gedrukt , — dien van een godvruchtig gemoed. De Ridder nis beviel ons, om dezen vorm , niet zoo wel als het-gefchiede keurige Bloem,{orfj'e , een verhaal uit het burgerlijke leven. Beide werkjes , echter, hebben eerie gelijke ftrekking. Wij hopen, dat dezelve vele lezers ---ook onder volwasfenen —. vin een aanval, op zijn zachtst gefproken, nuttelooze-den , en Romans mogen verdringen ! to. Dit boekje fleekt geweldig af bij de vier vorigen. Het is een F,•ijnscla produkt. Ons beviel het niet; en de grijsaard, die den fchrijver deze , zoo het heet, in de rabifc7ze taal op;eflelde of overgezctte gefchiedenis voorleest, had dezelve even goed hi dc.zelver ebbenhouten kist kunnen laten berusten , als de vertaler de moeite had kunnen (paren , om er onze jeugd op te vergasten. ii, Iz, 13, I„. Er zullen wel niet vele N£de;-1andfcize kinderen zijn , die de goede, godvïuchtig e, blinde — ja! en toch helder-iende e E T I, 0 N EL LA at o F-N s nog niet kennen - 42 wERKJES als eene viicrdin der jeugd; en wie haar kent, kan niet nalaten haar hoog te achten en lief te hebben. Met een viertai werkjes befchenkt zij haar thans weder. Op het voorberigt der Letterlooveren hebben wij eene kleine aanmerking. I-let komt ons, namelijk, voor, dat zij , in hetgeen zij daar wegens het treffen van den kindertoon zegt, vergeleken met hare loffpraak op den eenigen VA N ALP x EN , een weinig met zichzelve in wederfpraak is; alsmede, dat „kinderen van „ Io tot 14 jaren , die kinderboekjes , welke door vokrasfenen „ met genoegen, ja zelfs veeltijds met nut gelezen worden , r met veel aangematigde wijsheid afkeuren," en door haar zelve „ tienjarige trotschaards " genoemd , harer en ieders kennisneminge te eenemaal onwaardig zijn. Er mag dan toch ook wel iets aan zijn dat zij in het treffen van den waren kinderlijken (niet kinderachtigen) toon doorgaans niet zoo gelukkig (laagt, als in het fchrijven voor meergevorderden in jaren en voiwasfenen. Dit neemt echrer niet weg, dat wij hare Letterlooveren (meest proza) zoo wel als hare Gedichtjes en Gefprekken (meest verzen) gaarne en gerust mogen aanbevelen, als van eene allezins heilzame firekking. en het laatfle vooral met allerbevalliglie prentjes verfierd. De dicht matige Tafereelen uit de Nederland/the C%hiedenis , met een zestal niet onverdienfielijke plaatjes , zijn inzonderheid voor de rijpere, mannelijke jeugd berekend; en (liet fpijt ons, dat wij er hier niet dieper in kunnen treden) wij wenfchen , met haar, „dat dezelve mogen firekken, om den moed en „ de getrouwheid onzer voorvaderen diep in hare ziel te pren„ ten, en tot vaderlandsliefde en edele handelingen aan te „ fporen." ('t Is niet onwaarfchijnlijk, dat wij op dit en het volgende werkje nog eens terugkomen.) Hare Bijbelfche Tafereelen, eindelijk, aan welke door een viertal platen en den zindelijkilen letterdruk gepaste luister wordt bijgezet, en die door een waar woord, bij wijze van voorreder, worden voorafgegaan, kunnen evenzeer door volwasfenen, als door liet aankomende geflacht van beide fekfe, met wezenlijk en blijvend nut gelezen en herlezen worden. Dit zij voor tegenwoordig genoeg! Ig, 16. Andermaal onthaalt ons de Heer BLANCItARD op een reisverhaal; eens liet hij F OR B IN, thans laat hij VILM ARD fpreken. Deze Mijnheer V I L MA RD is ons niet zoo wèl bekend als eerstgenoemde; maar hij verzekert ons, dat alles, wat hij hier van zijne reizen vermeldt, op de flrikt VOOR D& JEUGD. 43 te waarheid is gegrond ; Zijne lotgevallen zijn opmerkelijk genoeg, en B L A N CH A R D laat hem onderhoudend vertellen: zoodat wij den uitgever van dit zindelijke en met aardige plaatjes vereerde werkje toewenfchen, wat den reiziger van den Koning van Fatteconda bejegende , die hem voor eenig fchrijfpapier," dat hij aan Zijne zwarte Majesteit gaf, „vijf drachinen goud vereerde." — Vooral geen minder vertier evenwel wenfchen wij den verkorten o L iv I E R, de echtheid van wiens verhalen beter gettaafd is, en die hier in geen onbevallig gewaad geftoken zijn; zoodat zij de jeugd, op eene aangename wijze, met velerlei merkwaardige bijzonderheden bekend maken. 17. Dit werkje beantwoordt , over het geheel, aan deszelfs titel. Het wordt ook in drie Rukjes, ieder afzonderlijk, voor fchoolgebruik, uitgegeven. 's Mans vroegere Natuurbefchouwingen werden, in het Magazijn voor Onderwijs en Opvoeding, „ volmondig" aangeprezen; en wij hebben geene reden, om te twijfelen, dat dit mede het geval zal zijn met dit werkje. Wij gunnen den fchrijver alle aanmoediging. Veel -zijdig en veelfoortig onderrigt biedt hetzelve der leergierige jeugd aan. Somwijlen, echter, konde hij zich beteren naauwkeuriger hebben uitgedrukt, als b. v. bl. 73, waar men leest: „ Wij gaan over tot het ge/lacht van den os, waartoe het „ Rundvee behoort." Wij zouden , dit omkeerende, zeggen : Wij gaan over tot het Rundvee, waartoe de Stier behoort. 18. Wie onzer eenigzins ern(tig geftemde Lezeresfen kent het Legaat aan Helene niet? Zoo ge het nog niet mogt kennen, lieve meisjes! durven wij het u gerustelijk aanbevelen. Tot vijf malen toe in Duitschland herdrukt, ziet het thans hier ten tweeden male het licht ; en deze vaderlijke nalatenfchap, wèl belluurd en gebruikt , kan niet nalaten , in onderfcheidene betrekkingen des levens, u een' fchat van hui zegen aan te brengen.-felijken Almanak der ,lkademie van Groningen , voor 18t . XVIIde Jaar. Te Groningen, bij J. Oomkens. In kl. Bv,. 168 BI. f 1 -: Dit jaarboekje, hetwelk zich nu al zestien jaren heeft haande gehouden, neemt thans zelfs hooger vlugt Het uitwendige , omflag, papier, druk, alles is fraaijer; en het oogmerk is, 44 ALMANAK DER AKADEMIE VAN GRONINGEN. hetzelve voortaan ook met mengelwerk te verfieren, waartoe een enkel versje, achteraan geplaatst, de dichters , bijzonder de heeren ftudenten , uitnoodigt. Dit jaar bleef zulks nog achter, wegens de veelvuldige, veelal treurige ftof. Immers, men weet, dat Croningen binnen kort niet minder dan vijf Profesforen, door den dood, verloor. Dien ten gevolge vinden wij hier levensberigten van H. D. GUY 0 T , P. DRIES- ZEN, G. BAKKER, E. TINGA, T. A. CLARISSE, als ook van den Medeverzorger der Hoogefchool , GE RIT AR D AL B E R- DA, Heer van MenkenTa. Dat van den jeugdigen CL AR I s SE, zoo het fchijnt, door geen ander voorafgegaan, maar nog van den fteller, Ds. v A N s E N n E r, te wachten, wekt gewis niet de minfte belangstelling. Overigens is her het gewone. Alleen herinneren wij ons niet bepaaldelijk, dat de aanwijzing van alle veerfchepen, postwagens en brievenposten, derzelver tijd en plaats van vertrek en aankomst, reeds vroeger is gegeven. Waarfchijnlijk behoort dit tot de berigten, die met andere, b. v. kamerhuur, wandelingen , vermakelijkheden enz. , van tijd tot tijd worden afge^ v;sfeld, en alle ftrekken, om de gelegenheid en voordeelen der Akademie, voor de jonge lieden, te beter te doen kennen. Het fchaduwbeeld van Prof. VAN t: RD E verfiert dit jaar liet boekje. Landhuishoudkundige Almanak , ten veryolge op de(n) Ilma vak van wijlen Prof. j. A. U ILK TI N s. Foor 1829. Te Groningen, bij J. Oomkens. f: - 30. Xmanak ter bevordering van kennis en goeden finaak, voor 1829. Tweede .Jaargang. Uitgegeven door het Departement Leens, der Naatfc/zeeppij: Tot Nut van 't llgemeen. Te Groningen, bij M. Smit. f : - 35. Ti_jdkorter in ledige oogenblikken, voor 1329. Door A. IIA- Z EL ii 0 ^ F. XFIIde .Taurgartg. T Groningen , b ij A. Iiazelhoff f : - 25. Komt het bij elke lectuur te pas, dezelve te beoordeelen naar het doel , dat zich dc zamenlleiler voorftelde , zoo is dit wel inzonderheid het geval met Alinanakken. AL31AXAKKRN. No. I. blijft zichzelven feeds gelijk. De Tuinoefeningen bij elke maand , enz. zijn al vrij volledig; de Mengelingen ver. fcheiden en onderhoudend, doorgaans leerzaam ; van de versjes (Met wind en Jiroom, vereischte eene andere, min dubbelzinnige toepasfing) vonden wij het volgende zoo aardig, dat wij 't hier affchrijven: QUALITATE QUA. 'k Vroeg onlangs aan een' Latinist, Met wien 'k in kennis fta, Of hij den juisten zin wel wist Van 't qualitate qua. Ach! zet mijn vriend, gij fchertst altijd; Maar hoor, hoe ik 't verfta : Wat ge op eens anders last verrigt , Is qualitate qua. De vorst geeft van zijn' gouden (?) troon Zijn wetten voor en na, En handelt, als men 't wèl begrijpt , Slechts qualitate qua. Hoe zeer het woord eens predikants Ons ook ter harte ga , Hij zelf dankt zijnen invloed meest Aan 't qualitate qua. Een advocaat pleit heden, veen, Voor 't zelfde morgen , ja; 't Benadeelt zijn corfcientie niet: 't Is qualitate qua. Hebt gij een maak'laar aangelteld, Hij vindt zijn koopers dra ; Smeert hij uw goed te duur hun aan, 't Is qualitate qua. De wet bedreigt met galg en rad , Wie ooit een' moord bega; En die als veldheer wordt begroet, Moordt qualitate qua. ,t6 ALÀtt NAKM'. Intusfchen raad ik ieder aan, Op welken post hij fta , Dat hij zich niet te veel vertrouw' Op 't qualitate qua. Men make , dat de reek'ning fluit' Eer hier ons uurtje íla : Want dan helpt geen ontfchuldiging, Of qualitate qua. En dat alles heeft men voor 30 cents ! No. II. overtreft den vorigen jaargang (die ook de eerfle was). De Voorlezing van den Heer v EN H U IS is wèl , en ook het flotversje mogen wij prijzen; alleen lette de Dich ter op de ineenfinelting der vokalen (ook elders verzuimd) en zij herinnerd , dat onz' hooge waarde alleen in l"riefche ooren wellurdt. BI. 22. reg. 4. (van drukfouten zwijgen wij) moest waande zijn: gaf voor; en wenschten wij , bl. 28, het woord Heiligen niet te lezen. De versjes zijn lief; alleen de herjaringsgroet beviel ons , in meer dan éeu opzigt, niet. De Anecdoten zijn gelukkig gekozen. No. III. Bravo , vriend H A Z E L H O F F! Gij, die Godsdienst, deugd en Nederlandfcke zeden voorslaat , en dezelve onder den dus genoemden gemeenen man zoekt op te wekken en te verfpreiden , verdient lof en aanmoediging. Moge dezelve aan uw boekje te beurt vallen! Alleen verzoeken wij u, om moei Sufanna niet weer zoo ongenadig te vegen en van woekerwinst te laten betigten, daar de hoof, naar uw eigen berig:, f i 100 -: tegen i6 fluivers per maand uitdeed , (uitzette, zeker?) en dus van baas Harm Bakker nog geen percent intrest nam; misfchien, echter, Raat daar eene nul te veel. Berigt aan V. L., naar aanleiding van eene dusgenoemde 4ntikritiek, in den Recenfent , ook der Recenfenten , XX!f e D. bl. 457. Aangaande den Recenfent van uw Handwoordenboek zijt gij zekerlijk verkeerd onderrigt. Ten minste is het ftukje over den Nachtuil (Letteroef. 1828. Mengelw. bl. 406.) niet van zijne hand. Hij houdt zich ook weinig met uilen op, of zij moeten hem , zoo als bij voorbeeld uw Woordenboek, komen ACTTKRITIEK. 47 tegen fladderen, en dan zegt hij , zonder liet te verbloemen: uilen blijven — uilen, hoe veel moeite zij zich ook geven, om valken te heeten. Gij zegt, dat Recenfent uw werk Hechts heeft ingezien, en hij had verklaard het geheel gelezen te hebben. Waarom? Dit kunt gij, en ieder, die daarin belang (telt, lezen, Lettcroef. voor r828. bl. 346. Gij fchijnt eerst bi. 347 (niet, zoo als uwe Antikritiek opgeeft, bl. ?97.) met lezen begonnen te zijn. De teekenen van verkorting heb ik wel gezien, maar ik vond niet daarin het middel, om door het — doek te moeten komen tot het lezen van zijgdoek. Dit woord (zag) moest gij niet hebben vergeten , daar het een z. n. is. Dan liep alles goed af. Om het gebrekkige van uw werk te leeren kennen, had ik het aangeteekende over uw gefchrijf op liet woord BAAI moeten aanvoeren. Dezen misflag willen wij dan nu verbeteren. „ KAAI, dijk (?) kagen (?). Zam. — winter, — zomer." Eilieve wat is toch kaaiwinter en kaaizomer? Uwe teekens deugen hier niet. Zij moesten zekerlijk dus zijn: Zomer-winter-. Zomerkaden zijn wel bekend, als kaden, zwaar en hoog genoeg, om het buitenwater in den zo te keeren ; maar winierkaden (even goed hadt gij er nog-mer bij kunnen voegen: lente-en herfst-) zijn er niet, dan bij u, die kade en dijk voor hetzelfde houdt. Bij Hoos hebben wij twee beteekenisfen overgeflagen. Wij wilden maar doen zien, dat onze man de eigenlijke beteekenis weglaat en met zijn luchtverfchijnfel als uit de lucht valt. Ook dit zullen wij verbeteren, en de Lezer kan dan zien , of wij , door deze te verzwijgen , oneerlijk gehandeld hebben. Er volgt dan nog: „kous of blok om te fcheppen:' De man, die dit fchreef, is zeker te wijs , om in een mandje te gaan melken, want hij verslaat vele talen en tongvallen; de man zegt het zelf (,Intikr. bi. 458) : maar wie fchept er met eene kous water? Uwe duistere kortheid doet dit lezen. En is dan hoozen bij u nog hetzelfde als fcheppen? En wat is dan nog blok oml,te'fcheppen? Omdat gij nog niet tevreden fchijnt te wezen met het reeds aangemerkte over uw Handwoordenboek, geven wij u, als zoo vele proeven, nog het volgende tot nadenken: „AA, naam van dorp of droom." Het dorp heet Ter -Aa. „ AARTS (gr. archi) vooreerst , voornaam." Dit is kort, maar ook duidelijk? „ BAAL voor een hoop van zaAmgepakte waren." 48 ANTIKRITIEK. Indien een kelderknecht van den handelaar dit leest, moet hij, hiernaar oordeelende over uw geheele werk, hetzelve aanzien voor eene verzameling of hoop van zaamgepakte....? „ BAKER, oppaster." Uit kortheid houdt onze man liet eigenlijke achter. ., DUKDALF, fchee.pspaal." Kort, maar duister, om het nu maar op het zachtlte uit te drukken. „ KA dier in de woestijn." Dit is immers duidelijk en-MEEL, volledig ! „ Ook werktuig tot het ligzen van fchepen." Ongelukkige bcfchrijving van hetgeen Amfierdammers meter weten. Niet het ligten alleen , maar vooral ook het dragen van de grootI e fchepen over Panpus geeft hier den eigenaardigen naam : kameel. „ KRAAG voor geplooide lob." Dit is alles, wat hij omtrent de beteekenis des woords zegt. Dus, kragen zijn geplooide lobben of lubben. Altijd? Sic videtur, ten minfle bij den Heer V. L. ,, KI:AAN — — ook voor hijschblok — —." Niet ieder hijschblok is eerre kraan, maar aan iedere kraan is een hijschblok. Ongelukkig wordt aangebragt het Griekfche yvx8.ly bij Knecht, en het Latijnfche grlante s bij Kwant , lent26s bij Lente.. Dit Hechts , om den Lezer in !Iaat te hellen ter beoordeeling, of de Schrijver behoort tot de Schoolpedanten. Door Recenfent is dit niet beflist, bl. 347. Doch de Heer V. L. trekt zich die benaming aan, en dus..... ,, LUITENANT voor krijgsonderofficier."(?') Heeren Luitenants, dit kunt gij wel beflisfen , ook zonder taalkennis te bezitten. ,, MUZELMAN , geloovig Turk, z. n. m." Alleen fta hier de tweeledige vraag: zijn er geene Muzelmans , dan Turken ? en zijn er Turken , die geen Muzelmans zijn ? — Wie zoekt rijtuig op reet ? Rijtuig, voor rsjdtuib , komt van raden. — Het overige , dat wij nog hebben aangeteekend , houden wij terug. De Lezer zal wel zien, dat de Heer V. L. weinig reden heeft, om de Reccnfie van zijn gefchrijf zoo hevig aan te vallen. Dit toevoegfel kan dan ook verder dienen ten bewijze, dat de man , in dit vak ten minfle, geen toovenaar is. Doch in fchelden — en in het prijzen van zichzelven ? Een eerst meester. Maar dit is gewoonte in zá;2 A,T;HENE, alias op de visc,r2markt. Daar hoort men dit beide dagel i.jks. Recenfent woont op de vischn2arkt niet, heeft geen belang bij uw boekje, noch wetenfchappelijk, noch gelde maar is Hechts een in velerlei opzigten bij u onbekend-lijk, Recenfent. Dit wenscht hij ook te blijven. 131. 5. reg. t6. Raat 'zc; fc ienfclair2, voor her fenfc,iirn. BOEKBESCHOVWING. Woordenboek der Kerkelijke Gefchiedenis. Door L. G. B R E D I E. IIIde Deel. Te 1mf1erdam , bij C. G. Sulpke. 1828. Ir gr. 8vo. VIII en 339 bl. f 2 -80, `J ver de Ilrekking en gehalte van dit Woordenboek heb wij ons , bij liet beoordeelen der twee eertle Deelen ,-ben uitvoerig genoeg, en meestal gunflig, uitgelaten, Lett teroef: 1828. No. VII. bl. 269--280. Ll dit Deel vin wij geene reden , iets van dit gunflige gevoelen te-den te nemen. De Schrijver gaat op den goed ingefagen-rug weg rustig voort. Onze klagten , indien wij ze aanheften, zouden meer de correctie gelden, welke voor dit werk beter moest zijn, dan zij, helaas, werkelijk is. Dc fouten , welke wij van dezen aard hebben aangeteekend, zullen, bij nader inzien, wel in het oog vallen, en iaarom houden wij dezelve hier achterwege. Over het Voorberigt wisfelen wij hier geen woord. De IIeer B R E D I E volge zijn plan , en fa de nog levende perfonen over; maar clan volge hij dit plan ook geheel, en late AM MON en de nog levende Buitenlanders ook onvermeld. De volgende aanmerkingen , welke ons , bij het nagaan van dit werk , in het oog gevallen zijn , deelen wij den Schrijver mede , wien , naar eigene verklaring , liet ontvangen van dezelve aangenaam is. Het is alleen met liet doel, om de nuttigheid van dit werk, naar ons ver te vergrooten , dat wij, zonder nu den verdien--mogen , den lof breed uit te meten, op deze en gene leemte den anders naauwkeurigen Schrijver opmerkzaam maken. De volgorde, in een Woordenboek zoo noodzakelijk, is overal geleidelijk. Alleen op bl. 151-155 vindt men d.zelvc niet naauwkeurig. De opgaaf der Artikelen doet d,t in liet oog vallen. HERBER T S. II E R D E R. H E- REMA. HERIBERT. (ST.) HERIC US. JIERMA- BOEKBESC . 1829. I O. ^. D 50 L. G. BREDIE GORAS. HERBELOT. HERBERT. HERMAN. Iets dergelijks ]leeft plaats met HALLELUJAH op bl. 115 , na het Artikel HANDOPLEGGING ; en op bl. i18, 119, HARDENBCRG. HARDUINUS. HARM ENOP0- LUS. HARDEVELD. HARMER. HARDT (VAN D E R). Het is waar, deze verhoorde orde heeft zelden plaats. Doch in een Woordenboek, dat men niet geheel doorleest , moet alles op de behoorlijke plaats ftaan , of liet hoofdoogmerk van dergelijk werk vervalt geheel. Ge lukkig nog , indien die fouten , zoo als hier, over geene te groote ruimte zijn op te zoeken. Het Artikel GALENUS. (ABRAIIADISZ. DE H A A N) is uit eenigzins oudere bronnen zanlengCfleld; zoodat hier van de vereeniging, welke later (i800) plaats had, zelfs met geen woord gerept wordt. HetArtikel zou ook juister gene-emd zijn GA LEN US ABRAHAI\ISZ. DE HAAN, Of DE HAAN. (GALENIJS ABRA- HAMSZ.) Men vindt hier wederom Artikels, die tweemalenvoorkomen. Dit is eenigzins twijfelachtig met G A L E S (j o- HAN DE) bl. 5. en GAULA (JOHAN) bi. I2. Het arbor vitae doet één perfoon vermoeden. De uitfpraaIt vcrfchilt. Maar beflist dit genoeg ? Het verzwijgen der bronnen, op beide plaatfen , door den Schrijver, laat ons in twijfel. Duidelijker is liet geval niet GE R H A R D (JOHAN) bl. 6, en GERHARD (JOHAN) bl. 38 ; niet HEIDANUS (CASPAR) bl. I28, ell HEYDEN (c A S PAR VAN DER) bl. 131. Hiertoe kan men ook brengen GEÏNSPIREERDEN bl. 22 C11 INSPIREERDEN bi. o85. Het Artikel HAAS (G E R A R DUS DE) zegt te veel of te weinig. Ter overwerking van hetzelve , maken wij den Schrijver opmerkzaam op het Christeltjk Maandfchrift voor den befchaafden fand, 1822. No. X. bl. 594 volg. Eene verwijzing hierop is althans niet overbodig. é-let Artikel HAUGE (II A N S NIELSEN,) heeft B RE- D 1 E Van bl 0 L L E it overge110111C11. Maar zijn allen wel d veepers en geestdrijvers , die bij Ractioneclisten als zoo WOORDENBOEK DER KERKELIJKE GESCHIEDENIS. $I danig in naam zijn? Van dezen man wordt gtlnfliger ge tuigenis afgelegd door Genen Reiziger, die dezen land man H A U G E zelf ontmoet heeft , en zich dus over hem uitlaat : „ H A u GE is een vrolijk man vol geest, een „ eenvoudige boer, aan wien ik niets dweepends ont dekken konde. — Hij verzette zich tegen het, vóór „ oenigen tijd, ook in Noorwegen, toenemende rationa listisch en naturalistisch drijven, en kampte er moedig „ tegen aan." Woorden van F. w. VON SC H U B ER T, Reis door Zweden , Noorwegen, enz. IIide D. bl. 137 , 138. Dit tot een flaaltjc, dat men ook de bronnen nog wel eens nader mag beoordeelen , eer men alles gaaf overneemt. Dat er onder 's mans aanhangers dweepers geweest zijn , bewijst tegen H A U G E zelven niets. De lllomicrs in Gerieve worden misfcllien ook door Rationalisten te partijdig beoordeeld en behandeld. Wij zullen nog het een en ander opmerken omtrent fommige Artikelen. G It I E S B A C H is naar F u H R- M A N N zeer fchraal uitgevallen. Dit valt ieder kennelijk in het oog. Wat beteekent toch het gezegde: „omtrent „ 177o begon hij de uitgave van deze beroemde critiek"? En nu wordt nog alleen van liet critifche werk dezes mans genoemd de Opuscula Academica , door G A B L E R in 1324 te Jena uitgegeven. Deze Opuscula en nog veel meer was reeds lang te voren in Nederland niet roem bekend. B RED I E gaf, wat hij vond ; maar hij had hier den waren Fuhrmannniet. DAVID FLUD VAN GIF- T E N, lees G I F FE N. De vader van Prof. H A nr E L S- V E L D had geene haar/en-maar kaarten -fabrijk op. Jo II. j A C. H AUG wordt bij Y r E ij, Gefchiedenis der Christ. Kerk in cie XJZIIIde Eeuw, genoemd : j O H A N FRED ERIK H A U G, Xde D. bl. 556. Op liet Artikel HoRUS had ook de Schrijver kunnen genoemd worden, CHRISTIAAN ERNST WiiNSCII, Profesfor te Franfort. — Hetgeen wij in fommige Artikelen anders zouden hebben geheid , houden wij voor onszclvcn , omdat Oe voordragt van (ier RReccnfenten bijzondere gevoelens, 1) 2 52 L. G. BP.EDIP bij het beoordeclen van een werk , als iet onderhavige vooral, niet te pas komt. Nu nog eenige Artikelen , welke overgeflagen zijn , en waaruit B R E D I E, des verkiezende , het een en ander kan aanvullen. GABRY (ii ARTHOLoDiEus) als hekfluiter der eigenlijk gezegde Coccejanen. GE RA RD I, (J o A ti*) die de Harmonie der Evangelisten, door C HE DI N I T Z opgezet en door L IJ S E R vervolgd, heeft ten einde gebragt. G R E V E. (E. J.) G R O E. (TH. VAN DER) GIJYOT. (H. D.) HAAFNER, (j.) be(Irijder der Zendelinggenootfchappen , en het Zendelinggenootfchap zelve. HAEHNLEIN. (H. C. A.) HA NSTEIN. (l. A. L.) HARENBERG. (JOH. CHRISTOPH.) HA- SE. (T HEOD.)HASSENKAMP.(JOAN. MATTH.) HF,1NSIUS. (DANIEL en NIKOLAAS) HENRY. (DI.) HENSLE'R. (CHRIST. GOTTH.) HERIN- G A. (j 0 H A N N E S) Men zie, over vlezen, Prof. 1 N G A, in zijne reeds bij eene vorige gelegenheid aangehaalde Oratio cet. pag. 237-242. N ES S. (FE L ix) Ii E up E L I us. (G. F.) Honaoouftos , dat evenwel onder u o s i u s even aangeftipt wordt. HO V I N G. (w. H.) H U F- NAGEL. (W. T.) HULSHOFF. (A.) HULST. (PIE- T E R TE Y L E R VAN DER) Doch hiertoe is nog gelegenheid onder T E Y L E R, waar dan ook zijn Godgeleerdí Genootfchap eene 'verdiende plaats moet vinden. I[YI>RRIUS. (ANDREAS)IäNISCII, (RUDOLPH) nok gemengd in de Luthérfche fcheuring, maar tevens b la d door eene Hoogduitfche vertaling der Bijbelfche '7r,?-ijkskunde van HAMEL S VELD ; zie dezes Voorbvrigt voor het VIde Deel. I K E N. (C O N R A D.) I P E- REN. (JOZUA VAN) JUNG,(J. H.)genoemd STIL- LING. Eindelijk is ons nog voorgekomen , dat BR E D IE geenen ondienst doen zou aan eerstbeginnende en verdere beoefenaren der Kerkelijke Gefchiedenis, indien hij in zijn Woordenboek ook opnam de namen , onder welke de Re> uonílranten zich in die eerfee hitte moesten fchuil hou geleerde S TOL K E R heeft hiervan een lijstje-den. De HE WUURDENBU1:K DER K.LRKLLIJKE GESCHIEDENIS. 33 medegedeeld, Letteroef. 1828. No, VII. Mengelw. bi. 336, 337. De aanleiding, welke S T OLEER hiertoe had, moet den Heere B R. E D I E dit aanraden. En welligt is zelfs Prof. M U N T I N G H E vroeger door die opzette geheimhouding misleid , toen hij, zonder nadere op--lijke helderifig te geven, bij het aanhalen der Acta Synodalia Remon/lrantium en derzelver Confesfso alleen voegt (Har 1690 en 1622.) Hier wordt zekerlijk bedoeld-dervici Antwerpen, wik der herders , vicus pastorum. Wij voe ren dit Hechts aan, tot meerderen aandrang voor z R E n i E, om vooral bij eerstbeginnenden dwaling voor te ko men, en hun het begeerde licht , ook op dit punt, te on tfleken. En hiermede nemen wij voor het tegenwoordige van den Schrijver affcheid, hemj alles toewenfchende , wat hij ter geheele uitvoering zijner opgenomene taak noodig heeft. De Godsdienst naar den Bijbel. Voor Lezers van verfland en gevoel. Uit het Hoogduitsch. Te Leeuwarden, bij H. C. Schetsberg. 1827. In gr. 8vo. XVI en 196 BI. f i -80. Het anders vreemde bijvoegfel op den titel : voor Lezers van verfland en gevoel, fchijnt het bijzondere doel van den Duitfchen Schrijver aan te wijzen , met welk hij dit gefchrift in de wereld gezonden heeft. Evenwel is dit bijvoegfel zoo tamelijk overbodig. Want wie fclirijrt voor Lezers zonder verland en gevoel? Dit moet men natuurlijk vragen , indien deze woorden op den titel niets meer beteekenden. Het komt ons voor, dat onze man niet naauwkeurig heeft uitgedrukt , wat hem bij deze woorden voor den geest zweefde. Hij heeft bedoeld zulke Lezers, die, in zaken van Godsdienst, verftand en gevoel gelijkelijk raadplegen, en zich niet, bij uitfluiting van het eene, alleen tot het andere bepalen. De Schrijver drukt zijn gevoelen eenigzins duister uit, en dit is zijn geval niet alleen op den titel. Dr CODSD1Er ST VAN I)EN '.IJr: L. 54 Ter vereeniging of Ihcvrediging van twee uiteracn in den Godsdienst, waar Of alleen liet verland, Of liet gevoel op ucn troon zit, fchreef de Schrijver dit werkje, met het oog bijzonder o,) zijn Vaderland , hetwelk zeker zijne taal beter zal verflaan en aanllooren , dan zulks-lijk in Nederland zal plaats hebben. Zulk fentinlenteel gefnap bevalt den Nederlander weinig, als reeds op UI. 4 en 5 voorkomt: „ Dan zijn wij immers bij dien Vader, die u „ en mij en alle n;cnfchen, en alle vormpjes en alle „ th wtwc'ruppels lief heeft ," enz. — 9isfchien zal er Oen flap van toenadering plaats hebben, indien beide de partijen d*t boekje lezen en ook beamen; maar, om beide te bevredigen , heeft leen iets meer en nog iets anders nondig. De Vertaler, die, in het voorbijgaan gezegd , geenszins tot het fervile pecus van dat gild behoort , zegt , bl. IX Voorti.: „ De ons onbekende Schrijver van het „ onderhavige werk fcllijnt op zant 1rf/ze dat middel ter „ vereeniging in werking te villen brengen." Nu , in 9;wgniS voliiisfe, iets groots te willen, is iets, maar, ten niinfte hier, niet genoeg. Het fat est laten wij daarom weg. De Uitgever zou liet eerst voor zichzelven hebben gezorgd, indien hij den Vertaler had toegefcaan, dit geschrift geheel om te werken, ten nlinfr slier en daar in hetzelve eenige veranderingen te maken. Dc Ver meent, dat zich beide de partijen ook in ons Vader--taler land maar al te zeer openbaren; en dan is de vertaling van dit f'cuhje , hoe liet dan ook uitgevallen is , niet te vergeefs. Doch wij twijfelen , of zich de voorftanders van liet bloote verfland en gevoel in den Godsdienst wel onder ons als partij hebben gevormd. Want het gefchreeuw der bekende factie tegen Bijbelfche godsvrucht en Evangelisch geloof bewijst niets. Met het oog op het hoofddoel van dit gefchrift , verklaren wij hetzelve , zoo niet voor overbodig , ten min te voor misbaar. Evenwel treft men hier en daar nog wel iets aan, dat nuttig kan zijn ; en wij vinden dan ook geen bezwaar in het overnemen van den wc.nsch des Vertalers : „De genegen Lezer ne„ me liet nuttige uit dit boekje te zijnen voordecle." J. V. w n S Tr. I Ic, AM\OTiYrIO ETC. 55 Adnotatio ad locum Gaji inflitutionum cat. auctore j. V. W E S T R I K. Lugd. Bat. aped I. C. CI 1VCCI'. Dispatatio Literaria dei fchyyli Cliûcphoris, deque Electra cum Soolock turn 3,uripi.'.:s, auctore j. V. wn S- T R I K. Lugd. Bat. apud . J. C. Cijfvecr. A. II I R s c H I G , L. Annri Senecrn libcllus de tranquillitatc anind explicatus. Lugd. Bat. apud L idiuzm M. Cijfvicer. 117 voegen deze drie Akademifche verhandelingen te zamen. Derzclver fchrijvers hebben , door ze te verdedigen, aan de Lcidfche Hoogefcl:ool de doctorale waar verkregen.-digheid No. I. heeft ten onderwerp de plaats van GA J us over de fponfores , fa,Zepro?Imisfores en fadejrrsfosres , en den titel de excufatione , zoo als die gelezen wordt in de Vatikaanfchc fragmenten. Dc f:hrijver geeft , in de behandeling dezer heide nukken, vele bewijzen van zijne fchrandenccid, geleerdheid, finaak en juist oordeel, en toont, slat hij zelf denkt , misfchicn ook hier en daar gaarne zelf denken wil. Dat flraalt wel eens wat veel door. Echter fchijnt de bron daarvan geheel niet in verwaandheid gezocht te moeten worden , maar in zekeren natuurlijken aanleg, welke , als dezelve goed gewijzigd wordt, ons van den fchrijver Gene zeer groote hoOp voor liet vervolg doet opvatten. Bijzonder bevielen ons dé aanteekeningen op den titel de excufatione. Wij rekenen den Heer w E S T R I I. volkomen in haat , en verzoehen hem daartoe, om te verrigten, wat hij pag. 7 van anderen verwacht. Denzclfden lof , niet dezelfde aanmerking , pasten wij toe op No. _. I-Iet zegt nog al iets voor venen jongeling, om , na B R UAL 0 Y, S C H L E GE L, H L R MA N en anderen , te willen oordeelen over drie treurfpelen van de oude Griekfclie meesters in de kunst , treurtpcicn van hetzelfde 1' J. V. W T S T d3 I k ? \1NOTATI4 ETC.. onderwerp, en dus aan wederzijdfche vergelijking onder -hevig. De fchrijver gaat ook hier zijnen weg, en houdt dien met roem ten einde toe. Van deze verhandeling is eervolle melding gemaakt in de Bibliotheca Critica nova. De Heer w E S T R I I{ verdiende die onderfcheiding met het hoogfle refit. No. 3. Is eene goede Disfertatie, zoo als er zeer vele zijn; van geene hooge vlugt, maar evenwel met vlijt bearbeid. Lexicon Latino - Gra'co _Belgicum. Latijnsch - Grieksch- Nederduitsch Woordenboek. Door den Ab: o L I N- C n R, Baccalaureus, enz. Te Brus rel , bij I I. Remy. 1823. In 8vo. VIII, 1113 bi. De Abt o L I N G E R, Principaal aan het Koninklijk Athemeum te Brusfel, bezield door de zucht, om aan de ftuderende jeugd nuttig te zijn , heeft de mocijelijke en voorzeker niet zeer aangename taak op zich genomen, om dit drieledig Woordenboek zamen te ílellen. Geene der thans beflaande Woordenboeken voldeden hem in allen opzigte. Dit is natuurlijk , en het zal het geval van dit Woordenboek in de oogen van anderen ook wel zijn. Ne Jupiter griidena omnibus. De manier van den IIeer 0 L I N o E R in dit werk; is de volgende : Hij heeft zijn best gedaan , oum de eerftc beteekenisfen der woorden te ;even, dezelve veelal door een voorbeeld te Raven , daarop de afgeleide beteekenisfen , en dan de oneigenlijke en fpreekwoordelijke uitdruk te laten volgen. Hij heeft de voorbeelden gerang--kingen fchikt volgens de beteekenis , waarmede zij meer bijzon verband flaan, hetwelk het opzoeken voor den-der in leerling gemakkelijk maakt, en hem vroegtijdig gewent aan eene korte en juiste woordenkeus. Daar hij zijn werk beflemde, niet alleen voor jonge lieden, die het Latijn beginnen te leeren , maar ook voor meergevorderden , heeft hij er ook vele van die uitdrukkingen in gebragt , welke in de Godgeleerdheid, de Regten , de Z:evaart, o L I N G 1 R, LE=CON, Heel- en Geneeskunst enz. gebruikt worden. Zoo wel deze woorden, als alle andere, heeft hij geflaafd door bijvoeging van het gezag des fch ijvers , die ze gebruikt heeft , en zijne aanhalingen gegrond op de Lexica van GE SS NER en SCHEL L E R. Voorts is behoorlijk acht gegeven op het geflacht der woorden , op de langheid en kortheid in de uitfpraak , en de voornaam [le tijden der werkwoorden. Voegt men nu hierbij nog de Griekfche beteekenisfen van de Latijnfche woorden, en eene alphabetifche lijst der namen van landen , fteden , volken , rivieren , enz. clan kan men wel begrijpen , dat er zeer veel in een zoo kort beftek is zaamgevat. De Heer o L I N cE R vermoedt wel, dat hij zich hier en daar vergist zal hebben; en dat' vermoeden is gegrond. Maar het is ook waar, dat men zijn werk in deszelfs geheel moet beoordeelen, om een regtvaardig befluit aangaande de meerdere of mindere waarde op te maken. Wij laten dat over aan cie ondervinding der onderwijzers, die liet zullen gebruiken , en melden ten Plotte nog alleen, coat papier en druk alle aanbeveling verdienen. Eet Leven van j u L I u s A c R I C o L A, gefchetst door C. C. T A CIT u s. Uit het Latijn vertaald en met Aanmerkingen voorzien, door Mr. P. S. S C H LJ L L, Advocaat te Dordrecht. Te Dordrecht, bij J. de Vos en Comp. 1828. Th gr.r. 8vo. LV, 93 bl. f : - go. Het is eene niet gemakkelijke taak, de werken van T A C I T u s zóó te vertalen , dat cie kortheid en kracht van het oorfpronkelijke bewaard blijven , en iomand , met het Latijn onbekend , T A C I T u s verlta en met genoegen leze. Deze taak wordt nol; zwaarder ten aanzien van de Agricola , indien wij bedenken , dat misfchien geen gefchrift van T A C I T C S zoo bedorven door de handen eter af chrijvers tot ons gekomen is. Wij mogen derhalve niet te gelireng zijn in liet heoordeelcn van de aangekondigde vertaling, en verklaren , over het algemeen , dezelve $8 r. S. s C rz u t. met veel genoegen te hebben gelezen. Voorts meeren wij den I-Ieere S C PI U L L onzen dank voor dat genoegen niet beter te kunnen bewijzen , dan do _ir hem oenige aanmerkingen mede te deden. B1. 3. het morgenrood dezer gelukkige Eeuw. Zoo dichterlijk is T A C I T U s niet. B]. 3. Zijn onbedorven hart en zijne onfchuld bewaarden hem voor de frikken der verleiding , even zeer, als zijne jeugdige letterocfcningen te 1llarfeille. Dat is niet naauwkeurig. T A C 1 T u s meent : evenzeer als de plaats zelve, waar hij zich op de letteroefeningen toelegde. BI. ro. Cerialis deelde aanvankelijk met hein moeite ei gevaren , later den roem. C r R i A L i s liet heil in den beginne slechts deel nemen aan moeite en gevaren, naderhand ook aan roem. Bl. i2. Íl7j treden tegen hen niet op in wed/rijd over naaulvkeurigheid en goed verfland. T A C 1 T. 12011 in colnparationem curte ingeniique referam; d. i. niet om niet hen in de kunst van fraai fchrijven te wedijveren. Bl. 13. van waar de fiormen zouden komen. Lees ,van tinaar de oormen komen. WTant T A C I T U S geeft dit op, als zijn eigen gevoelen. BI. 13. De zee hoort zich aan ebbe noch aan vloed aan de firanden. Ebbe en vloed, wat is dat anders dan de zee zelve? Beter ware het, het Latijn eenvoudig uit te drukken , gelijk er ílaat : De zee wast niet tot aan het flrand toe, of gaat zveér terug, (eigenlijk: wordt ircdr opgeJlorpt, reforbetur.) BI. 15. Het voetvolk is hunne eigenlijke kracht, bij famnaigen ook de flrijdwagen. De Vertaler heeft hier een paar woorden uitgelaten. Vandaar die duisterheid. BI. 22. hespafianus , de heroveraar der wereld. Toen V r S P A S 1 A N U s met het oppergebied over de wereld ook dat over Britanniën kreeg. BI. 22. aanval op Brigantum. Wij kennen geen gezag voor dien naam , als land of flad. T A C i T u S zegt: .Brigantum civitatem. BI. e4. welke bedaardelijk op ecne vloot of /oliepen , HET LEVEN VAN AGRICOLA. esa op een grenjlig tij, bedacht was. T A C I T. : qui clasfern , qui naves , qui ware exfpectabant. Deze kortheid is niet wel na te volgen , clan ten minfie door eene kleine bijvoeging ; b. V. die ee71e vloot , die fehepcn verwachtten , en hun vertrouwen helden op de zee. De vijand was minder bevreesd voor Genen aanval. I-Iij wist , dat de zee tusfchenbeicien lag. Wij zijn dus gevorderd tot liet negentiende Hoofd zullen er gcene verdere aanmerkingen bijvoe--Wuk , en gen, maar laten dit gerust over aan den Heer s c It U L L, die , zijne vertaling overziende , en de beste verklaarders van de .flgricola raadplegende , hier en daar cenen beteren zin zal geven , en den Ilijl een weinig vlocijender maken. Gezondhieidsleer,, Hygiene , voor het Volk; bevattende eene beknopte en duidelijke aanwijzing van hetgeen men hier te lande, ten opzigte van het voedfel , de bleeding en de geheele leefwijze, moet doen en laten, em, zoo veel mogelijk, cer:c duurzame gezondheid te behouder. Door 1 Z A ii K D E K 0 N I N G, Stads Med. Doctor, Heel- en I7roednecster te Zaltbommel , enz. Te /Inver. foord en te llm/ierdar , bij B. fllankenberg en Zoon en J. C. van Resteren. 1823. In gr. 8vo. 17111 en 150 bl. f i 25. - 't Is finds eenigen tijd onder onze Geleerden mode geworden, mislukte prijsverhandelingen te laten drukken, Recenfent acht dit gebruik , over 't algemeen, minder aanbevelingwaardig. WVant, alhoewel hij gaarne erkent, dat het met dat beoordeelen foms al vrij wonderlijk toegaat, dat er veel menfchelijks onderloopt, dat men, om te hagen, vaak met de perfonen zou moeten bekend zijn, die de vraag hadden voorgeteld , of de verhandeling zouden moeten beoor,.,celen , (waarom hij met dat vragen uit prijzen behalen weinig opheeft) zoo heeft-fekrijven en 60 I. nu B O N I N G echter een iegelijk , die eene mislukte prijsverhandeling door den druk gemeen maakt , met vele zwarigheden te worstelen • en vele ongunfl:ige indrukken te overwinnen. Want vooreerst heeft zoo iets (men moge het verbloemen willen of niet) den fchijn van een onbillijk vonnis , waar appelleert; en dit fcherpt natuurlijk de cen--van men fuur. Ten tweede ligt een veroordeelde altijd onder ver niet geheel zonder reden zijn vonnis gekre--denking van gen te hebben. Ten derde brengt zulk een flap den autheur in het vermoeden van te groote vooringenomenheid riet zijn werk, van gebrek aan zedigheid; welk vermoeden niemand meer te vermijden heeft, dan hij, die als fchrijver optreedt. Immers, er behoort al eene zekere plate van zelfvertrouwen toe , om met een boek voor den dag te komen ; en hoeveel ('erker moet dat niet zijn bij hem , die dit doet tegen het gevoelen van meer of min bevoegde regters ! Er kunnen , wel is waar, gewigtige redenen beftaan , welke den fchrijver tot de uitgave noop doch in dat geval keurt Recenfent het beter, dat-ten ; het met verzwijging van deszelfs naam gefchiede. Dc H-Ieer I Z A ii K D E K 0 N IN G, wiens hygiene voor ons ligt, behoort tot de fchrijvers in kwestie. Zijn antwoord op de opgegevene prijsí'offe der werkzame Maatfchappij : tot Nut vaar 't fllgemeen , werd door twee der beoordeelaars den gouden, door twee anderen den zilveren eereprijs , door een' vijfden het ticcesfit waardig gekeurd. Zij kon dus , volgens de wetten der Maatfchappij , niet bekroond worden. Een vriend, aan wien de Doctor zijn lot mededeelde, fpoorde hein aan tot de afzonderlijke uit deze merkte die aanfporingen zijns vriends als-gave, en bevelen aan en gehoorzaamde. Recenfent wil niet gisfen , wat Co Ileer nu K O N I N G zou gedaan hebben , zoo zijn vriend het hem had afgeraden. Hij vraagt flechts , of vrienden de beste raadslieden voor autheurs , of zij de onpartijdigfle beoordeclaars van derzelver werken zijn. Dan , de kogel is door de kerk , en als een offer van gehoorzaamheid , aan de vriendfchap gebragt, verdient dit boekje geent geílrcnge bcoor decling. En , Waarlijk , liet G£zn DITr,lDSLEER. Gt bevat goede gczondhcidsregelei en voorn hriftcn voor liet nut van 't algemeen ; voor dien Rand inzonderheid , voor welken liet bellemd is. Recenfent zou ftijl en vorni wat losfer, naïver, een verlangd hebben. Zoo is b. v. de toon van-voudiger den Dominé en van Doctor Leendertfen niet vrij van pedanterie ; de laatfle verwart zich dikwijls in zijne kunsttermen , en vrouw van der Ploeg maakt niet hare aanteekeningen of fchetfen , die zij voorleest, „een bevallig vrouwelijk handje. Er is over het geheel zoo wat eene fchoolmeesterlijke tint verfpreid Recensent f'cuitte op Benige, naar zijne meening, verkeerde hellingen : dat de luchtsgefteldheid in den herfst en in de lente liet voordeeligfhe voor onze gezondheid is (bl. a9), waartegen zelfs vlak fchijnt te ftrij.len, hetgeen men leest onder aan dezelfde bladzijde, omtrent den naclecligen invloed van de avondlucht in die jaargetijden ; dat door het íhuiven de nadeeïige vochten uit het hoofd ontlast worden ; dat de azijn een het levensbeginfel neêrdrukkend vermogen bezit, (bl. 149) enz. Bij den aanval op zekeren Geleerde , bl. 93, herinnerde Recenfent zich de fabel van den ouden leeuw. Bladz. 117 wordt , onder de fchriften over de waarde der koepokken , br/zonder ter lectuur aanbevolen liet boekje van Dr. D E K 0 N I N G. Is het zedig , zijne eigen waar zoo te prijzen ? Het verdient allen bijval , dat de fchrijver gedurig te liet verkeerde van algemeene dietetifche (tellingen-genwaarfchuwt , en liet ongerijmde van de vraag : is dit of dat gezond? aantoont. Uit dien hoofde vooral prijst Recenfent deze Gezondheidsleer aan dat gedeelte van het Iezend publiek aan, voor hetwelk dezelve uitbuitend ge -fchreven is. Dagboek , gehouden op eene Reize langs de kusten van Chili, Peril en Mexico, gedurende de jaren 182o, 182I , 1822, door ,BASIL HALL, Kapitein der Koninklijke Zcenaagt. Uit liet Engelsch. Met Pene 62 B. HALL , CHILI, PERU EN MEXICO. Kaart van die gewesten. II Deelen. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. In gr. 8vo. Te zamen 524 Ll. - f5 55. Mexiko in 1823, of 13efchr j'ving caner Reis in Nieuw- Spanje, door M. B E U L'L 0 C at, Eigenaar van het Mexikaansch Ma/cum te Londen, voorafgegaan door eene Inleiding van Sir J. B 1 E R L E Y, en verrukt net historifche Bercheiden en Aanteekevingen, zoo van den Vertaler als van den Schrijver. II Deelen. Te Delft , bij de Wed. J. Allart. In gr. 8vo. Te zamen 62o bl. f 6-6°. ^I T vV ij nemen deze twee werken te zamen , omdat zij elkander aanvullen , en over een allerbelangrijkst , thans vooral veelbefproken en gewigtig , deel des Aardbodems handelen; over liet voormalige Spaansch -Amerika. B A- S I L H AL L heeft Chili , Peru, de Westkust van Columbia en van Mexico bereisd. Waar zijn verflag eindigt, begint dat van B E U L L O C ii, die de Oostkust , en de middelgedeelten , vooral de Hoofdstad , van Mexico fchildert. Wij hebben dus hier een overzigt der voor alleen Guatimala , de Noordkust en bin--naamite Staten ; nenlanden van Columbia en de Plata -gewesten ontbreken ons nog ; doch uit het hier medegedeelde , en hetgeen wij van elders weten, is ons genoeg bekend , om den tegenwoordigen toehand dier gewesten in 't algemeen te kunnen beoordeelen. Gelijk ten tijde onzer Vaderen de vrijverklaring en vrij Engelfche Volkplantingen , (thans de Ver-vechting der - Noord -Amerika) dus is in onze da--eenigde Staten van gen de affchudding van liet Spaanfche juk door Spanjes Volkplantingen in Amerika cent der bclangrijkfle gebeurtenisfen. In i8ro begonnen, werd zij in iSa6 door de overgave van Callao, bij Lima , en van St. , Juan d' Ulloa , in Mexico , voltooid. Thans kan men met regt zeggen , dat geen Spaansch foldaat neer op het ge M. B II UL L O C Il, MEXICO. heele vasteland van Amerika te vinden is , en dat deze landen , hoewel Spanje in derzelver vrijlating niet wil bewilligen, toch metderdaad vrij en onafhankelijk zijn gelijk zij dan ook door Engeland, de Nederlanden en Frankrijk erkend zijn geworden , die reeds handelsver dragen, althans met Mexico , hebben gefloten , hetwelk wij meenon , dat ook met Pruisfen het geval is. — Zoo heeft dan een vijftienjarige wor1Ielí1rijd op leven en dood althans deze vruchten gedragen , dat de nieuwe Gemeet ebesten van de geestverfcikkende monnikendwingelandij die tegenwoordig Spanje verplet, zijn ontheven. Maar, zijn die Gemeenebesten dan nn gelukkig? Heb ben zij ten min[te het 'gegronde vooruitzigt om zulks te worden ? Ziedaar eene andere vraag. Wanneer wij onze beide Schrijvers raadplegen , kunnen wij daaraan niet twijfelen. Beiden voorspellen aan de nieuwe Gemeenebesten de heerlijkfte toekomst. Maar men herinnere zich , dat beider werken zich van de jaren 1321 tot 1823 dagteekenen, toen Peru, Columbia en Mexico met fnelle flappen vooruitgingen, en hunne onafhankelijkheid bevochten. Men• had toen moed, dat de verwachte erkenning van de onafhankelijkheid dier Staten door Engeland, als door eerie tooverroede, door eene wonderfpreuk , al het verkeerde en onvolkomene herstellen , en de Staten niet tenzenfchreden in befchaving, in welvaart en krediet zou doen rijzen. Hebben de gevolgen aan deze verwachting beantwoord ? Wanneer wij de rampen , welke de Omwenteling over Spaansch -1lmerika heeft verfpreid , moeten opgeven , zoo denke men daarom niet, dat wij den opftand der Volkplantingen onwettig keuren. Hadden de Engelfché Koloniën in 1776 zegt, zich tegen het Moederland te verzetten , wegens eene geringe belasting op de thee, die zij minder wegens de zaak als zaak , dan uit hoofde van het beginfel --de belastbaarheid buiten eigene-Ioeflena - ming, — aantastten, wat moest dan het geval zijn met de Spaan/die bezittingen, waar een vol/lrekte Alleenhandel heerschte; waar dc Reger.ng hi^ndei dreef in ta ÓQ r. TI ALL, CIIFI.I , P,Erl u FN ?IEXICO. bak , zout, buskruid en kwik (zoo onontbeerlijk voor de mijnen); waarde landbouw, de teelt zelfs der nuttigfte voort onderdrukt-brengfelen , ten voordeele van het 1\Toederland, werd; waar de aankomst aller vreemdelingen , buiten bijzon toelating, met den dood werd geicraft ; waar zelfs geen-dere Spanjaard, buiten bijzonder verlof, de volkplantingmogt betreden , en vreemde fi hepen , clie , zelfs in nood zijnde , in Bene der havens de toevlugt namen , als vijanden moesten worden behandeld; waar de cultuur van den geest niet minder dan die van den grond werd tegengehouden ; waar men de Kreolen , of Jlmerikanen van Spaan/die afkomst, uit bijna alle winstgevende beroepen, en genoegzaam uit alle ambten en bedieningen weerde ; waar liet Regt f ellig en , om zoo te fpreken , openlijk te koop was voor den meestbiedenden ; waar de gevangenisfen beflonden in onderaardfche hokken, door het volk helletjes (infiërnellos) -genoemd , waaruit de ongelukkigen (zoo zij er immer uit verlost werden) tienmaal Hechter te voor kwamen ? (Wij fpreken niet van de kwellingen ,-fchijn den ongelukkigen inboorlingen of Indianen aangedaan , om deze , met uitzondering alleen van den eer/.ten opíiand-dat in Mexico onder Pater it I D A L G o, genoegzaam geen aandeel in den Vrijheidsoorlog, ten minfle als hoofdperfoizen, hebben genomen.) Alle deze verongelijkingen , die Kapitein B A S I L I-I A L L ons in zijn eerfee Deel verbaalt, gaven gewis aan de nakomelingen der veroveraars en naderhand aangekomenen , die even zoo goed Span jaarden waren als de tliuisgeblevenen , en boven hen nob de verdienfle vooruit hadden, van aan den Koning zulke groote landíireken te hebben onderworpen , het volkomenfte regt, om eene behandeling op gelijken voet niet hunne Europefche fianigenooten te eifchen, en, toen zich de gelegenheid aanbood, dat Spanje, door Frankrijk bijkans ingenomen zijnde, die landen niet meer kon befchermen, eene eigene Regering aan te Rellen. En toch heeft die Omwenteling de landen in eenen ergeren toePcand dan voorheen verplaatst, de weinige nijverheid, die aldaar nog gevonden werd, geheel vernietigd, den mijn^irbeid N. fi E u L T. 0 C Ti , MEXICO. doen flaken , de rampen des oorlogs op deze weinig bevolkte flreken in de volste mate uitgellort , geheele Reden en landflreken vernield , andere ter helfte ontvolkt. Men zie daarvan bij BA S I t. Ii AL L de voorbeelden , in Pera. van Arica, (Iife D. bl. 136) van Tb, (bl. 144) alwaar slechts één foldaat, één Indiaan en een ezel wi, ren overgebleven; in Chili, van Conception , weleer eene zoo bloeijende plaats (bl. 249) , in Columbia , van Panama, (Ilde D. bi. rip.) De hoofdftad Mexico zelve is deerlijk verarmd, zoo niet tevens ontvolkt. De mijn Thema-cattepee is bijna verwoest, met alle de mijn_-fftad werken. Te 1/era Craz is de bevolking van 16,0oo tot 7000 verminderd. (BE U L L o C u, life D. bI. 88 , 164,. IIde D. bl. 53, en op meer plaatfen.) De landerijen zijn in fommige flreken evenzeer verwoest, gelijk omifreeks Conception. (BASIL HALL, Me D. bi. 248 9 249 256.) — Wanneer, niettegenflaande dit alles , onze Schrijvers beide nog een fchitterend lot voor de nieuwe Republieken, en wel in korten tijd , te gemoet zien ; wanneer zelfs Lord L A N s Do w Tv in het Parlement deze landen voor eene opklimming in bevolking tot zestig millloenen in 5o of 6o jaren vatbaar keurt , (Zie B E U L?L 0 C H, Tlde D. bl. 209) zoo moeten wij niet hunne vooruit -zigten , maar de ondervinding raadplegen , die ons in vijf jaren (1824-1828) veel heeft geleerd. De beroemde Mexicaanfche zilvermijnen zijn ondergeloopetí , doordieh de oorlog de bewerking heeft doen flaken. B E u L L d C H hield de nieuwe ontginning nog voor zoo veilig, dat hij zelf eene zilvermijn kocht (IIde D. bl. ioo, ioi) ; maar men weet uit onloochenbare befcheiden , die onder anderen in een uitgewerkt Artikel van het Quarterly Review zijn medegedeeld, en uit berigten van Engelfche Reizigers naar Chili , dat de Mijnásfociatiën , zoo wel voorMexico als Chili , niets dan fchade opgeleverd hebben, en genoegzaam in ftaat van faillisfement zijn. De Mexicaanfche, Columbiaanfche , Chilifche Regering, die van Peru en Buenos - (lyres hebben geldlcenhngen van belang in Eigeland gefloten, en dezelve genoten zoo veel vertrouwen, &OrK ESCII. ISa9. NO. 2. r, 66 B. I-IA L L, CI.ILI, PERU EN MEXICO. (door het denkbeeld der onuitputtelijke hulpbronnen 'en middelen van het land, en der, zoo men meende, liberale Staatsregeling, waarvan Lord L A N S D o w N openlijk in het Parlement den lof verkondigde) dat de Columbiaanfche fondfen te Londen tot 82 percent rezen ; iets , 't welk gemelde Lord als een onfeilbaar bewijs der fievigheid van deszelfs Regeringsvorm aanzag. (B E u L o e H, IIde D. bl. 192.) De Mexicaanfche fondfen waren niet veel lager, en hielden zich Bene goede poos op 70 flaande. Maar die zelfde fondfen zijn thans , even als die van alle de andere Repzzblieken , na twee of drie jaren rentebetaling, door de fchandelijkfle bankbreuk genoegzaam te niet. Dat zelfde Columbia, hetwelk geheel geene renten meer betaalt, houdt zich nog op 23 , Mexico op 30 flaande, door het vertrouwen, 't geen men op de middelen dezer Staten (lelt. Doch omtrent Mexico, hetwelk mede federt jaren geene renten meer betaalt, heeft daarbij een geval plaats gehad , hetwelk , naar 't ons voorkomt, in de Gefchiedenis der nieuwere Staten alléén that. Een Gezant van Mexico maakt van wege zijne Regering bekend, dat, wanneer de Engelfche Regering een Oorlogsfregat naar Vera Cruz wilde zenden , alsdan het geld voor de reeds vervallen interesfen ter ver gereed lag. Men zendt het Fregat ; het komt te-zending Vera Cruz aan , moet zonder een' penning vertrekken, komt terug , en alle de fchuldeifchers moeten het voor lief nemen , dat men met hen , gelijk niet liet En. gelfche Befluur, den draak heeft gefloken ! Zoo desniettemin de Mexicaanfche fondfen nog een' hoogeren koers, dan die van Columbia, hebben, is dit zekerlijk -te danken aan de grootere vruchtbaarheid, den meerderen aanbouw , de í'erkere bevolking en betrekkelijk grootere befchaving ,die in Mexico, althans in de omflreken der Hoofd Puebla de los Angeles (de bergvlakte van-flad en van Anahuac) plaats grijpt, en die ons B E U L L 0 C H met zeer bekoorlijke kleuren afmaalt. Wenden wij van hier den blik zuidwaarts raar het tusfchen Mexico en Columbia gelegene Guatimala, of Centraal Amerika, zoo M. B U U L L 0 C H, MFXICO. 67 vinden wij zulks , volgens het onwraakbare getuigenis van onzen landgenoot s A r F x n N s, die alles behalve ongunflig aan de zaak der vrijheid is , door partijfchap en burgeroorlog verfcheurd, ter prooije aan hartstogten, niet minder gevaarlijk of woedend dan de volkaan harer Hoofdflad , en het bijgeloof in de hoogere flanclen ver ongeloof. In Colunzhia zijn-drongen door het treurigffe eindelijk de zaken tot die hoogte gekomen , dat , naar ons denkbeeld , liet onwettige en op zichzelve onverdedigbare betluit van a o L IV A R, om, met affchafling der Conflitutie, zich tot onbepaalden Bewindhebber te verhef redmiddel is voor het geteisterde , tus--fen , het eenige fchen kleine ei genbelangzoekers her- en derwaarts geflingerde land ! — In Peru zoo wel als in Mexico heeft een onberedeneerd , en flechts door vrees of haat ingeboezemd befluit , om de oude Spanjaarden, de meest welgeflelde bewoners , uit den Staat te verbannen , aan allen handel, nijverheid en krediet den bodem bijkans geheel ingeflagen. Deze Spanjaarden fchijnen zelfs te Lima den grootflen aanhang te hebben gehad, blijkens de algemeene ontfleltenis en vrees voor den Generaal der Chilifche Patriotten , s A NN M A R T I N, en de gedwongene onderwerping der flad. Ook te Panama kondigde men de onafhankelijkheid flechts af, omdat men niet anders konde. Dit tafereel is zeer fomber. Doch, waaraan moeten wij de onloochenbare daadzaken toefchrijven, die hetzelve ftoffdren ? Vcoreerst aan Spanjes hardnekkigheid , om aan de redelijke eifchen der kolonisten en aan de behoeften des tijds niet in het minfle toe te geven. Deze befchuldiging geldt even zeer de Conflitutionéle Regering der Cortes, als het Despotism us van F F R DI N A N D. Men begreep niet, dat de Mexicanen en Zuid -1lnzerikanen het voorbeeld der Britfche kolonisten van Noord -Amerika voor zich hadden, die Spanje zelv' in 1778 had helpen in vrijheid Rellen , en dat zij , hoc onhefchaafd dan ook nog , althans mondig waren , om hun regt te doen gelden. Vandaar de afkeuring, reeds van den beginne, E 2 ()8 B. II AL L , CUJLI , PERU EiI MEXICO. (in 18 to) door de Junta , de Cortes en den willekeurí-' gen Koning , van alle hunne handelingen , ook dc wettigfle, de noodzakelijk1ce, die door de omtl:andigheden gebiedend werden voorgefchreven. Men trach„e hunne billijke klagten door eene. dubbele mate van geílrenglheid te fmorcn; men zond hun beulen als E L I o, C A L L rj A , DI 0 R I I. L o, en het ging ook hier even als vbbr drieduizend jaren in Palestina. Toen het volk hoorde , dat de zoon de geefelfagen zijns vaders in fchorpioenfleken wilde veranderen, riep het eenparig ons affcheiding; liet volbragt die, en aan j E r< o r o A nI s ontbrak liet geenszins. Had men flechts, in I8Io , de havens der Koloniën, onder redelijke bepalingen, voor vreemde fchepen geopend, de Kreolen even zoo goed als in Spanje geborenen tot ambten en waardigheden toegelaten , en de provinciale Junta's erkend, wij houden ons verzekerd, dat er geen opftand zou zijn uitgebroken , of , zoo ja , dat die fpoedig zou gedempt zijn geworden. Thans heeft de verbittering fchrikbarende tooneelen veroorzaakt , en wreed meermalen door wreedheid , verwoesting door ver-heid is vergolden.-woesting De tweede oorzaak is ook aan Spanje te wijten, doch niet eerst in den tegenwoordigen tijd. Het is die opzet ruwheid, onkunde en onbefchaafdheid , waarin het-telijke zijne Volkplantingen liet verkwijnen , opdat kunde en ver hun den drukkenden haat niet zouden doen ken--lichting nen, waarin zij ten aanzien van het Moederland verkeer Vandaar die flordige eigenbaat , welke , onder den-den. fchijn van vaderlandsliefde, flechts zichzelve beoogt; die volflagene onkunde aan de voordeelen der goede trouw, die flechts geld opneemt, zonder noch oogmerk te hebben, noch middelen te bezitten, om zelfs de renten te betalen; die afgrijfelijke wreedheid van fommige aanvoer gelijk die Pater T o i R E s , van-ders der op(Iandelingen , wien R 0 B I N S 0 N in zijne Gefchiiedenis der O nwente ling van Mexico fpreelkt ; en die volflagene onkunde , niet alleen in de eerf'e beginfelen van algemeene kennis , (men denkt te Jalapa, in Mexico, dat de Eriropefehe Rij '..1. BEU LLOCII,'MEXICO. 69 ken alle Landvoogdijen van Spaoje zijn) stt'asr ook in alle vakken vals Betluur, welke, na zoo vele jaren , waarin her land metderdaad vrij is van Spanje, en ruimen onderhandfchen zoo wel als openlijken onderhand van Engeland heeft genoten, het nog in zulk een' deerniswaardigen Raat heeft gelaten, die bij den toefland der Vereenigde Staten van Amerika, op den. zelfden affland van tijd na hunne vrij verklaring, allezins ongunl} ig affteekt. Maar de Arglo -Amerikanen waren ook Pro. testanten , nakomelingen van martelaars voor de gezuiverde L{erk , of dier edele Kwakers van P EN N , welke het eerl}e voorbeeld gaven van regtvaardige en minzame onderhandelingen niet 's lands inboorlingen. De Spaan/the kolonisten zijn, door eenen Godsdienst , die de _dieplle bijgeloovigheden tevens niet werkeloosheid wettigt, en door het celibaat der Priesters de zedeloosheid in de hand werkt, alsmede door de traagheid en den trots , die den Spanjaarden als in het bloed zit , zeer verre beneden het ftandpunt der Anglo - Amnerikanen geble. ven. Een WASHIN GT ON mogt zich misfchien onder hen vormen ; een FRA NKLI N kon zulks onmogelijk. De voor mannen , die de omwentelingen bewerkt en befiuurd-name hebben, een MI RANDA, een B O L I V A R, een S AN MAR TI N , hebben zich in Europa (en wel buiten Spanje) ontwikkeld, of toch, wat den laatilen betreft , als uitzondering op den regel, eene Europe/the befchaving genoten. Voor de vrijheid zijn zij dus nog op verre na zoo rijp niet als de Anglo- Amerikanen. Maar die opvoeding, welke Spanje, even als eene ontaarde Moeder, hun geweigerd heeft, zullen zij door de gemeenfchap met de overige Volken van Europa erlangen. Mogt flechts niet, waarvoor wij vreezen, hun bijge. loof, of liever hun Heidendom, voor ongeloof plaats maken! Tot nu toe fpraken wij alleen van de inboorlingen van Spaan/the afkomst. Wij gaan thans tot een ander, veel ongelukkiger ras over; tot de eigenlijk gezegde inboorlingen, in Europa , door eene vergisfing van E o L U M a us, Indianen genoemd. Deze zijn nog zeer talrijk, en maken in allen ge meerderheid uit der zeventien millioenen,-valle de groote waarop Spaansch -Amerika gewoonlijk gefchat wordt. Hun lot is niet overal hetzelfde, gelijk hun aantal zeer verfchillend over de onmetelijke oppervlakte der oude Spaansch-Amerikaanfche Rijken verfpreid is. In Chili is liet getal der Blanken, in evenredigheid tot de Rooden of Indianen, liet grootst (omtrent half zoo veel) ; doch ten zuiden van hun grondge. 70 B. HALL, CHILI, PERU EN MEXICO. bied leeft de moedige Natie der 4raticanen, een krijgshaftig ras , van omtrent een half millioen zielen , te voren meest altijd in oorlog met Spanje, doch federt den opfland der Koloniën de bondgenoot der overgeblevene Spanjaarden, die , volgens B A S IL H A L L , met hunne hulp , onder zekeren BE- N A V IDE S, de grootte wreedheden tegen de nieuwe Republikeinen hebben gepleegd. Hunne zonderlinge Regeringsvorm, Godsdienst en niet onbefchaafde gebruiken zijn uit oude reisbefchrijvingen genoegzaam bekend. — Van de onderworpene Indianen in Chili vernemen wij bij B A S I L H A L L, die anders omtrent dit landfchap vrij uitvoerig is , weinig. Die van Peru moeten niet van de beste foort zijn; althans onze Kapitein zag er eene bende van , die , wel is waar onder Kreolen, zoo 't fchijnt, enkel uit flruikroovers betlond. (BA- S! L II A L L , Ifle D. bl. 163 , 171 , 172.) Het getal der Indianen in dat land moet wel zevenmaal grooter zijn dan dat der Blanken ; maar die berekening is moeijelijk, uit hoofde der Mestizen, of lieden van de kleur , gein engde ras fen, die een groot gedeelte der bevolking uitmaken. — In Columbia vindt men de minfile Indianen , naar evenredigheid der Blanken; maar in Guatimala en .lWexico is hun getal weder zeer veel aanzienlijker; men berekent het in die beide Gemeenebesten wel op vier en een half millioen. De berigten van BASIL HALL en B E U L L O C H, die dezelve aan twee ver zijden des lands, de West- en Oostkust, zoo wel-fchillende als in het midden, gezien hebben, komen vrij wel overeen. De eerde ,die ze te Tepic, Bene aanzienlijke binnenflad van het landfchap Guadalaxara, niet ver van de haven San Bias , ter markt zag komen, werd het meest getroffen door hunne kleinheid en zwakheid: hunne bogen en pijlen geleken naar kinderfpeelgoed. (BASIL HALL, IIde D. bl. 166.) De tweede befchouwde hen op verfchillende plaatfen , en was zeer getroffen door hunne goedhartigheid, vriendelijkheid, volflrekte onfchadelijkheid en kinderlijke godsdienfligheid. Nogtans zijn zij hunne afkomst niet geheel vergeten. In het dorp San Miguel de los Ranc,'zos, niet verre van Mexico, zag B E U L LOCH kiijgsfpelen vertoonen, waarin Al 0 N T E z u nI A en zijne tijd voorkwamen , en de Mexicanen de overwinning be--genooten haalden: een oud man vond, dat de vreemdeling te veel gezien had. Toen BE UL LOCH eene groote mon(Ierachtige Alexi. caanfc.'ze Godheid (die des Oorlogs , voor welke weleer zoo vele menfchenoffers geflagt werden) uit den grond deed op M. BE U L L 0 C Ii , MEXICO. 71 delven, zeide eene oude Indiaanfche vrouw, op eene fcherts van een' der Spanjaarden over dit beeld: „ Het is waar , wij „ hebben drie zeer goede Spaanfche Goden (!!); doch men „ had ons evenwel ook wel mogen veroorloven , eenige van die, welke onze voorouders hadden, er bij te behouden." (B E U L LOCH , Ilde D. bl. 40.) Eenige inboorlingen hadden zelfs het beeld bekranst; een bewijs, dat er nog fporen van het oude Heideniche bijgeloof overig zijn. Doch die fporen ,zelfs die herinneringen , uit den ouden tijd zijn Hechts flaauw; en het is den Spanjaarden in drie Eeuwen gelukt, liet karakter der Natie geheel om te keeren. Van het ver. nufrgfte en kunstrijkíle Volk der nieuwe wereld, hetwelk door zijne meesterflukken van bouwkunde , die B E U L L 0 C H in hunne puinhoopen nog. met bewondering aanfiaarde, zelfs vele beroemde Volken der oude wereld evenaarde; van de dappere beftrijders van Con T E s en landgenooten van G U A T I- MO ZIN; van de onmenfchelijke dweepers. , die jaarlijks wel twintigduizend hunner natuurgenooten aan hunne montlers van Goden offerden, — is een zeer zacht, gedwee,, kwak, befchroomd', ijverig Rooinsch geflacht van aanbidders Onzer lieve Vrouw van Guadeloupe geworden , hetwelk echter geen dragelijk beeld dier nieuwe Godheid, zoo min als een' harer waardigen tempel kan flichten. Over 't algemeen houden wij die verandering , in weerwil van het verlies der nationale veerkracht, voor heilzaam ; en de zachte, goedhartige , hulpvaardige, hoezeer dan ook onnoozele Indianen van dezen tijd slaan, in de fchaal van echte menfchenwaarde, hooger, dan de wreede dienaars van V I T Z LI P U T Z LI, dat Afgodsbeeld , uit zaad en menfclienbloed gekneed! Voor alle deze indianen is de omwenteling nog niet zeer voordeelig geweest. Zij laat hen nog vooreerst in hunnen ouden toeeland; en hoedanig die flaat geweest zij, weten wij uit onlangs uitgegevene geheime berigten van JUAN en UL- LOA, waaruit blijkt, dat de verdrukking, waarover zich de Kreolen beklaagden, eigenlijk niets was, in vergelijking bij den jammerlijken toehand der ongelukkige, door kleinere en grootere ambtenaars, door priesters en hunne bijzitten om het zeerst gekwelde Indianen, die meestal tot den mijnarbeid werden gedoemd, of, buiten de mijnen , niet minder ten doel Ronden aan de hebzucht der Spanjaarden. Het is hoog tijd, dat de ,onderfcheidene Staten (gelijk zij , naar wij meenen,, reeds begonnen zijn) aan deze menfchen volkomene vrijheid, 72 B. MA LI , CfILI, PERU EN MEXICO. },newel crapswijze, fchenken, opdat zij niet, tot gevoel hun per krachten gekomen, en het ontzag voor den buitenland Heer nu verloren hebbende, met geweld nemen, wat-fchen hun toekomt, en men hun niet goedwillig verleenen wil. Zeggen wij, na dus over de inwoners gefproken te heb. ben, pug iets van het land. Chili szuidelijke en verst van den Evenaar gelegene gedeelte, dat van Conception, is verreweg het fchoonfle en vruchtbaartle, maar thans juist het meeste verwoest door den oorlog; het middelíle gedeelte, flat der Hoofdilad St. Jago, is zeer bergachtig, maar heeft tusfchenbeiden vruchtbare dalen. Eindelijk, het ten Noorden ,gelegene Coquimbo is ruw, onvruchtbaar en roteg, maar rijk vooral aan kopermijnen. Het woord goudmijn , dat bij ons voor een' zeer winstgevenden tak van beftaan wordt gerekend , beteekent dáár, in den letterlijken zin , juist het tegendeel. pe ondervinding heeft het daar tot een fpreekwoord gemaakt, eclat „ eene kopermijn een verzekerd beflaan geeft; dat men met eene zilvermijn onzeker is van winst of verlies ; maar dat eene goudmijn iemand zeker van zijn vermogen bep, rooit." (B A S 1 L II AL I, Ilde D. bl. 27.) Deze !treek van Chili is ook het meest aan zware aardbevingen blootgej} eld. Ten Noorden hiervan (trekt zich , langs de kust van Peru, aan de Zuidzee, eene woestijn van 16Qo Engelfche mijlen of ruim joo uren uit. (BASIL HALL, I(ie D. bi. 141 , waar verkeerdelijk haat : van Coquimbo TOT in Chili, j abt den mond van de rivier Guayaquil; lees: van Coquimbo , in Chili, Jot nabh den mond, enz.) Deze woestijn, waar nimmer regen valt, wordt flechts op enkele plaatfen afgebroken door die plekken , welke de van 't gebergte firoomende rivieren bevochtigen , b v. de vallei van Lima, of van de rivier Rimac. Ten Noorden van Guayaquil, waar de periodieke regens beginnen, tot tegenover Callforniën, is de kust pitilekend vruchtbaar, maar ook verbazend ongezond, en wordt in den regentijd door bijkans alle welgellelde huisgeginnen verlaten. Dit is ten mi„ite het geval met de Mexj, caanfche haven San Bias, waar BASIL H ALL zich in i 8aa bevond. Hier is het land in den regentijd veelal overfiroomd, ten wordt dan door een heir moskieten onbewoonbaar. De zee Raat er veelal bloot aan gevaarlijke flormen. De tegen_ overliggende kust des Itlaniifchen oceaans is niet minder,ja $nisfchien nog meer vernielend , en de gemelde (lad Vera Crua is een graf voor de Et:ropearen, zoo wel als voor in, M. BEULL0CI-!, MEXICO. boorlingen. Daarbij komt, dat deze ítad genoegzaam in eene zandwoestijn ligt , en bijna geene levensmiddelen bezit dan visch, zelfs geen drinkbaar water. Alles moet er van verre aangevoerd worden; een verbazend ongerief voor de eenige goede of toch dragelijk goede haven van Mexico aan de Atlantifche Zee. Maar tusfchen deze beide zoo moordende kusten ligt het fchoone, middelbare en hooge land van life. xico, niet minder rijk dan'Europa aan voortbrengfelell der gematigde, en daarenboven welvoorzien van produkten der heete luchtilreek; het rijklte land der wereld in goud, maar vooral in zilver. Deze fchatten zijn nu wel, door de nalatigheid der menfchen , misschien voor langen tijd , verloren gegaan ; maar de Natuur blijft er nog altijd even mild, even rijk, en belooft eenmaal , onder een verftandig Beftuur, grootere fchatten, dan zilver-en goudmijnen. — Het is op deze middel waar het dal van Mexico , tusfchen de hemel-bergvlakte , kruinen der 4ndes , vooral in fchoonheid prijkt , dat zich-hooge BEU L L O CH (een bloot particulier) eenigen tijd ophield, om merkwaardigheden van natuur en kunst te verzamelen, die hij naderhand te Londen voor het Publiek ten toon stelde. BASIL HALL, daarentegen, Kapitein der Koninklijke Ma. tine, kruiste langs de kust der Stille Zee , om de Engel/dien en hunne eigendommèn , gedurende de onlusten in die gewesten, te befchermen. Wij hebben Hechts een doorloopend verslag van den hoofd. inhoud der beide werken gegeven. Omtrent de merkwaardige bijzonderheden, die zeer talrijk zijn, verwijzen wij onze Lezers tot die werken zelve, welke wij hun, zoo wat de zaken als de aangename voordragt (ja zelfs de vertaling, thans eene zeldzame verdienlle !) betreft, gerustelijk kunnen aan. bevelen. Stukken bij gelegenheid der viering van het vijftigjarig beftaan der Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchapp j, op den Oden Juni 1828. Te Haarlem, bij V. Loosjes. In gr. 8vo. 37 Bl. .I aarlem heeft in de laatile jaren zich een' grooten roem verworven door de luisterrijke wijze , waarop het feest van de uitvinding der Boekdrukkunst en dat van de algemeene Tentoonftelling der Nationale nijverheid en vlijt aldaar is ge STUIKEN vierd geworden. Of ook de viering van het vijftigjarig belaan der Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij even gelukkig is uitgevallen, hieraan zouden wij twijfelen , voor zoo verre wij uit de Redevoering, door den Eerw. '-Heer j. WEL D IJ K bij die gelegenheid gehouden , kunnen opmaken. Wij hebben veel over dezelve hooren fpreken, en meenden eerst die berigten te moeten mistrouwen , doch erkennen nu, nadat wij die Redevoering gelezen hebben, dat men ons daaromtrent niet te veel gezegd heeft, en moeten onze ver betuigen, hoe 't mogelijk is, dat de Maatfchappij-wondering zulk een íluk in 't licht heeft gegeven. — Wij willen deze Verhandeling doorloopen , en hier en daar Bene proeve leveren, opdat onze Lezers zoo wel over den inhoud als flijl zouden kunnen oordeelen. Zonder dat de Redenaar bepaaldelijk zijn onderwerp opgeeft, fpreekt hij in het eerste gedeelte van dit [luk (want Redevoering kan men 't niet noemen) over liet nut, door de Maatfchappij in de laatfie vijfentwintig jaren gefl:icht, en waarfchuwt zijne Toehoorders vooraf, dat zij Beene dorre en zeer koude opgave moeten verwachten. De Maatfc'zappij (dus vangt by aan) heeft aanleiding gegeven dat het roggedeeg niet arceer 1Z or de voeten der ntenfchen behoeft gekneed te worden dat er Egyptifche garst gebouwd wordt, dat kedorvert water drinkbaar gemaakt werd; zij heeft, dank worde U daarvoor openlijk toegebragt, verdienfelijke BEETS , menfc7len gebragt tot de kennis van de vervalfc'sing der Meekrapfoorten. — Zij is de aanleidende oorzaak geweest, dat nmenfchen de gevaren des levens ontwijken konden, — dat heeft de Heer ti 0 L s T bewezen niet zijn op nieuw uitgevonden of liever verbeterdlgshaakje. — Zij heeft bevorderd de aangenaamheden van dit leven, die nog aangenamer, althans gemakkelijker om zich te bezorgen, aan de menfchen gemaakt; — snoet ik hier gewag waken van de Kunstbloemen , van het Teekenpapier,, van papier voor kop.ren platen , dat bereid wordt in de Fabrijk vaat K 00 L te Zeandijk? Wilt gij dat ik ƒpreken zal van Frifeerkamrnen 2 enz. enz. Welk een belangrijk verflag ! Jammer fechts, dat in ons ganfche Vaderland het roggedeeg nog door menfchen. voeten gekneed wordt, waarvan de Redenaar welligt zich bij den Broodbakker te Linnen had kunnen overtuigen ; en wat die ongelukkige frifeerkammen betreft , zeker is 't den Rede dat de meisjes tegenwoordig aan 't voorhoofd-naar ontflipt, zeer groote (gefrifeerde, noemen zij dezelve) haarkrullen RAKENDE DE NEDERL• IIUISII. MAATSCHAPPIJ. dragen, waartoe zij die frifeerkammen dagelijks noodig hebben, welke anders , nadat de Heeren niet meer met boucles gekapt gaan , geheel in onbruik geraakt waren. — Op eene andere plaats lezen wij , dat het teekenen en graveren weder zijn opgehaald en tot dien fiand gebragt , dat daaraan thans niets meer door de Mei atfchappij behoeft gedaan te worden. Ook hier verfchillen wij met den Heer tv EL D K , daar wij meenen ,dat de Graveerkunst tegenwoordig bij ons in verval, althans op verre na niet is, 't geen zij eenmaal ten tijde van de beroemde VIS SCIIERs en van HOU IS geweest is, en nog onlangs werden wij door de Prijsuitfchrijving van wege de vierde Klasfe van het Nederlandfche Inílituut in deze onze meening bevestigd. Een weinig verder gewaagt de Spreker van de Tentoonflelling der Planten en Gewasfen, en zegt hij hieromtrent: lij gevoelen dan, als wij den algemneene(n) ffoet der reizenden befchouwen en hunne denk wijs daarover hooien mogen, onze groote en hooge eer van men/then te zijn, begaafd wet zulke vermogens en verrijkt niet zulke talenten , en het doet ons bij zulke werkzaamheden en zoodanige tooneelen hartelijk leed, dat de zonde deze aarde gemaakt heeft tot eene woonplaats van beroerinr en ontheiliging en wij danken onzen barm,'zartigen Hesnelfcvi>>;l Vader, dat Hij ons deed geboren worden en oagroeijen onder het Christendom, bij welks licht wij zulke fchoonheden vlogen daar lellen. Dik hebben wij deze Tentoonilelling bezocht; maar (wij-wijls fchamen ons niet, dit te zeggen) nimmer hebben de fchitte. rende kleuren van de Pelargonia en de aangename geuren van de HHelianthropen zulke treurige herinneringen bij ons opgewekt ; integendeel, in Flora's tempel fmaakten wij een zuiver genoegen , waardoor wij minder dan ooit aan onze verloren onfchuld dachten. Vervolgens fpreekt de Redenaar van een nieuw Wetboek der Mattfchappij ; men zag er zeer tegen op, doch het is er toch toegekomen ; -van het fonds derMaatfchap_ pij , dat voor uitbreiding vatbaar is en nog gedurig kan verhoogd worden ; — van de goedheid van onzen Koning, (want hij wist hier, gelijk hij verklaart, geen bijvoegelijk naamwoord te gebruiken , dat zin geheel geroel kon uitdrukken) die, bij gele vijftigjarig beflaan der Maatfchappij, haar-genheid van Let jaarlijks eene foor van f 3000 heeft toegelegd; — van de eensgezindheid der Hoofdbe(tuurders, die nooit met elkander kijven, en over wier lippen, bij de beraadflagingen over zul zaken, nimmer Benig bits woord rolt. Eindelijk-ke gewigtige ^6 STVUUZN betluit de Redenaar dit eerste gedeelte met den onbezweken ijver en flandvas igheid der Leden te roemen , en (preekt daarbij de Heeren C. E. VAILLANT en C. VAN VOLLE N- H OVEN aan, die beide bij de oprigting der Maatfchappij tegenwoordig waren, en nu ook de viering van het vijftigjarig beflaan bijwoonden; voorzeker eene opmerkingwaardige bij zonderheid, waarvan een bekwaam Redenaar veel partij had kunnen trekken. De gevoelens en gezindheden , welke deze plegtigheid bij de feestgenooten moest opwekken, maken liet onderwerp uit van het tweede deel dezer Redevoering. Op de laatfe vijfentwintig jaren terugziende, moet natuurlijk dankbaarheid zich aan eene gepaste vreugde paren; en wij ftemmen hier volkomen met den Spreker in, hoewel wij bij het lezen der beweeggronden, hiertoe door hem aangevoerd, onze ernilige flemming niet konden behouden. Het volgende moge hiervan ten bewijze verftrekken : Denkt eens, geachte Toehoorders! na op de tijden, die wij doorleefd, neen, die wij doorgewor/leld hebben, en gij zult bekennen moeten: hoe is het mogelijk, dat gij nog tot op dezen dag heflaat esa werkt! maar wij wijzen n de kracht des Almagtigen , door uien onze kas bewaard bleef, wij moeds genoeg verkregen om te werken, en die onzen geweldigen Overheerfcher in zijne plannen en ontwerpen verijdelde, beu, tot de eenzaamheid verdrijven liet, ten einde hem tad te geen tot nadenken en berouw over alle de gruwelen door hem verrigt. De inflandhouding van de kas der Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij in ééne zinfnede vereenigd en in verband gebragt met N A P 0 L E ON' S val en verbanning naar St. Helena, is zulk eene foute vlugt van gedacht-en, dat wij daarbij duizelig werden. — Bij die dankbare vreugde wil de Redenaar, dat men het vertrouwen zal voegen; en er beulaat voorzeker geen twijfel, of deze Maatfchappij zal blijven bedaan, bijaldien de wensch des Sprekers worde vervuld, niet alleen, dat er nog meer Leden zullen aankomen , of dat ver fcheidene menfchen zullen worden Donateurs of Donatrices , enz. maar dat niemand zich zal gelieven te onthouden om deel te nemen in het lot van eene Maatfchappij, die voor vijf Guldens vijf hei ver/land, de nijverheid en de be--entwintig Cents 's jaars k,i'aamheid van ieder een oproept. Uit deze medegedeelde proeven zullen onze Lezers eenigzins over den inhoud en vorm dezer Redevoering kunnen oordeelen , achter welke de Verzen , door de Heeren v. L 0 o RAKENDE DE NEDERL. IIUISII. MAATSCHAPPIJ. 77 JES, C. P. E. ROBIDd VAN DER AA en J. A. VAN EEDEN aan den feestmaaltijd voorgelezen, zijn geplaatst. Wij zou den haast beginnen te gelooven, dat, volgens oude Holland fche gewoonte , die maaltijd liet belangrijk(le gedeelte der feestviering heeft uitgemaakt; althans de uitgefprokene dichtregels ademen alle een' goeden geest; alleen kwam ons het vers van den Heer v A N DER A A, getiteld: de Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij, voor een Extempore, wat lang voor. De eerfle proeve, welke die Maatfchappij na haar vijftigjarig beflaan heeft geleverd, is alzoo niet zeer gelukkig uit. gevallen ; en wij hopen en verwachten , dat zij , die aan het hoofd derzelve zijn geplaatst, niet zullen berusten in de eer, hun hier bewezen, maar dat zij aan het vertrouwen hunner Medeleden zullen beantwoorden, en de MaatCchappij zelve in alle opzigten doen worden, 't geen zij wezen kan en wezen moest, vooral nu hare geldmiddelen , door de goedheid van onzen Koning, zoo zeer zijn vermeerderd. De Fakkel, of Bijdragen tot de kennis van het Zware, fc,'iome en goede, verzameld door j. P. SP RE N GER VAN E 1 K, Predikant te Rotterdam. Derde Jaargang. Te Rotterdl rmi , bij Menfing en van Westreenen. 1827. In gr. 8vo. VII1 en 369 bl. f 3 - 60. Befchouwden wij, reeds bij den aanvang, dit werk, als bedaarde pogingen van brave en verlichte mannen , om het licht te bewaren en uit te breiden, van welke wij ons veel durfden beloven; wij verblijden ons, dat deze verwachting niet werd te leur gefield , en dat de Eerw. verzamelaar door eene gunflige ontvangst zich weder aangefpoord vond, om voor den derden jaargang de redactie op zich te nemen. Daar nu deze verzameling, wat derzelver geest en firekking betreft, in dit tijdfchrift reeds gnnflig aangemeld is, meenen wij , dat het genoeg zal zijn , tot aanprijzing ook van dit deel, te melden , dat de Fakkel in het eenmaal ingeflagen voetfpoor op eene loffelijke wijze blijft voortgaan, en , door verfcheidenheid en belangrijkheid der onderwerpen, verdient aangemoedigd te worden door een, bij voortduring, gunflig onthaal van ons lezend publiek; hoezeer her, voor het overige, waarlijk niet aan dusdanige niengelwerksverzamelingen ontbreekt 78 J. L. EWALD De Goddelijke TJoorzienigbeid blikbaar in de ontmoetingen en omflandiglaeden van fomsnige menfchen en gebeurde daadza -ken, door J. L. E WAL D. Uit liet Hoogduitsch. Te flmfierdam, bij C. L. Schleijer. 1828. In g;•. 8vo. ['III en 263 bladz. f z - 90. Men kan dit werk befchouwen als eenen tegenhanger van het beroemde werk van S A r` D e It , over de I'oorzienigheid, hetwelk reeds vóór jaren insgelijks uit het Hoogduitsch in onze taal overgebragt is. De ook onder ons hooggeachte E W AL D had eene menigte • daadzaken , waarin de Goddelijke Voorzienigheid duidelijk bleek werkzaam te zijn, verzameld, en in 1824 uitgegeven. In Duitschland en elders werd dit werk met zoo veel genoegen ontvangen , dat hij in het jaar 1827 nog eene dergelijke verzameling in het licht gaf. Het voor ons liggende Nederduitfche werk beflaat uit eenige verhalen van beide de verzamelingen , die den vertaler het belangrijkule voorkwamen. Op zijne keuze hebben wij aan te merken, dat wij in deze verzameling nog al eens oude bekenden ontmoeten; verhalen , die reeds voorlang in onze taal overgebragt waren. Dit is het geval, onder anderen , met De Kindermoorderes door haren Zoon vermoord, en met het verhaal: De hondenpatroon en de Linnenwever. Ook is de vertaling niet zoo vrij van Germanismen en andere onnaauwkeurigheden , als wij dezelve verwachten mogten. Wat moet, bij voorbeeld, zoo als dat daar (laat, beteekenen, hetgeen wij al aanilonds vinden op bladz. 7: Tij .veten, dat de wederwaardigheden van dezen tijd de heerljkheid niet waardig is? Bladz. 8: TVat wil ons fcheiden van de liefde Gods? in plaats van : Twat zal, u-at kan ons Je/zeiden van Gods liefde? Bladz. i8o : De Graaf begenadigde haar, voor: fe/zonk haar genade. Het werk zelf, gelijk het nu in onze taal verfchijnt, be( laat uit eene inleiding over de PoorzienigQ'zeid en zesenveertig verhalen, onder de volgende rubrieken: Goddeljke leidingen tot onze be/lemming. Wegen der Goddeljjke Voorzienigheid tot bekeering en verbetering van levensgedrag. God de genadige vergelder van het goede. God redder in nood. Gcbedverhooringen. Wonderbare levensreddingen. Ontdekking van fcliuld en one/zuid. Ontdekking van in het geheim begane misdaden. Goddel fke flrafgcregtigheid. Zonderlinge behotulenis in groote DE GODDEUJRE VOORZIENIGIHEID. gevaren. Celuk door fc'zijnbaar ongeluk. Wisfelvalligheid der nmenfcizelijke lotgevallen , en : Groote gevolgen uit kleine oorzaken. Behalve eenige reeds bekende verhalen, welke E WAL D misfchien in deze verzameling heeft geplaatst, om door zijn gezag derzelver geloofwaardigheid te verzekeren, vinden wij hier ook vele minder bekende daadzaken, die regt gefchikt zijn ter bereiking van het doel, dat de fchrijver zich voor geloof aan en van het ver.-felde , de vertlerking van het trouwen op eene alles regerende Goddelijke Voorzienigheid. Eene enkele maal flechts ontmoeten wij eene onwaarfchijnlilkheid, wel niet ir de gebeurde zaken- zelve , maar in de wijze, waarop de verhaler, misfchien te zeer ingenomen met zijn doel, meent , dat dezelve gebeurd zijn ; bij voorbeeld in het verhaal : Levensbehoud van een verdwaald kind, bladz. )34 enz. , waar de fchrijver de mogelijkheid , dat een tweejarig kind van vrijdag namiddag tot zondag morgen, in een bosch , zonder eenig voedfel kon blijven , en evenwel het leven behouden, niet anders weet te verklaren, dan door vast te Rellen, dat het intusfchen door Benig wild dier ge. zoogd is. Even te voren , echter, had hij verhaald, dat het kind, toen het wedergevonden werd, bleek en ver[hjfd was, zonder in liet eerst eenig teeken van leven te geven, hetgeen voor deze, buiten dit reeds onwaarfchijnlijke, verpleging, door eene hinde b. v., niet zeer pleit. Deze aanmerking op eene enkele bijzonderheid ontneemt aan liet werk in het algemeen deszelfs verdiende niet. Wij prijzen het aan, als een aangenaam onderhoudend, en om deszelfs zedelijke engodsdienttige flrekking regt nuttig volksboek, waartoe het door E w A L D ook eigenlijk fchijnt beflemd te zijn. Indien een tweede druk mogt noodig zijn, hetgeen wij hetzelve van harte gunnen, hopen wij, dat eene meer naauwkeurige vertaling en zuiverder flijl aan dit werk zullen ten deel vallen. Leven sgefckiedenisfen van merkwaardige Zei/moordenaars. Met eene inleidende 1 erizandeling, over de oorzaken van den weerzin in het leven en de middelen tegen denzelven, door x. G. T Z S C ri I R N E R, Superï ltendent en Hoogleeraar te Leipzig. Door S TE E N B ER G EN VAN G O 0 R. Te Leeuwarden, bij Steenbergen van Goor. 1828. In gr. 8vo. „2 en 219 bladz. f 2-40. 80 LEVENSGESCHIEDENISSEN Hiermede ontvangt ons lezend publiek een' herdruk van een bij den Vertaler in I8o8 uitgekomen werkje , dat toen zeer fpoedig geheel was uitverkocht. Op veler aanvraag verfchijnt deze uitgaaf. De oorfpronkelijke Schrijver der verhalen is c. H. S P IE 6 5, wiens Voorrede de Vertaler weg uit dezelve alleen overnemende, dat al die verhalen-laat, wezenlijk gebeurde zaken behelzen. Over de zedelijke waarde derzelven oordeelen wij niet gezet, alzoo dit bij de eeriie uitgaaf vooral diende in aanmerking genomen te worden. Dit alleen zeggen wij hiervan, dat het zedelijke, ten opzigte van den zelfmoord , door s E s s minder is in het oog gehouden , dan wel noodig was. Het komt ons voor, dat er eene blijkbare bedoeling heerscht, wel niet om den zelf moord, maar deze zelfmoordenaars in befcherming te nemen. Eene enkele keer wordt wel met een enkel woord gezegd, dat het den zelfmoordenaar aan vertrouwen op God mangel. de, door niet eenigen tijd nog zijn lot te dragen , zoo als in het verhaal, LUITEN ANT VAN R —. , bl. 45 , 46. Doch overal wordt de aanleiding tot deze zelfmoorden in het gedrag van anderen aangewezen. Zoo verre dit deze wezenlijke gebeurtenisfen betreft, willen wij niets aanmerken , offchoon ook hier andere zedekundige wenken konden gegeven zijn , dan men bij S PI E S S vindt. De verhalen bezitten wel het een en ander van zedelijke firekking, b. v. in het verhaal, MA j 00 a. L —., waar eene verkeerde en de eerzucht te zeer prikkelende opvoeding die hoofdkwaal veroorzaakte, welke door een' kogel een einde nam ; maar SP IE SS fchijnc voornamelijk zich ten doel gefield te hebben, een meer zacht oordeel over, en eene meer menfchelijke behandeling van de lijken der zelfmoordenaars bij de levenden te doen plaats grijpen. Dit doel blijkt duidelijk op het einde van het verhaal, WILTIELMINE H—N, bl. i5o, Iii, en PATER AEMILIAAN, bi. 218, 219. Er is, ja, in deze verhalen wel eene en andere teekening van de affchuwelijkheid der zonde ; doch meestal van dezulken, die door hun gedrag tot den zelfmoord hunner fagtoffers de eerlle en eenige oorzaak waren. Maar zorgde men niet beter voor de levenden, indien onder deze verhalen ook eenige andere geplaatst waren, aangaande zulken , die, door ontevredenheid, door wroeging van het geweten, en door gebrek aan godsdienst , laf genoeg waren , om , wegens moeite, het leven even misdadig te eindigen , als het tot dusverre VAN MERKIVAARDIGE ZELFMOORDENAARS. misdadig geleid was. De lezing dezer verhalen, ten opzigte van den hoofdinhoud, den zelfinoord , geeft aan de betergezinden eene te treurige Remming van het gemoed, en aan de ligtzinnigen al ligt een' fpoorflag, om fpoediger tot zelfmoord over te gaan. Hoe goed SPIES S in zulke fchetfen zou geflaagd zin, moge de volgende fikfcbe teekening van den wellusteling bewijzen a ,y De toomelooze wellusteling is het gevaarlijkfte lid „ van den ítaat, die hem nooit befchermen , nooit dulden, „ maar altijd met het wraakzwanrd der geregtigheid vervolgen „ moest. Om zijn doel te bereiken , fpot hij met de mensch. „ heid , en lacht om de tranen, die de eerlijke armoede aan „ zijne voeten weent. Godsdienst is dikwerf de dekmantel, „ waaronder hij heimelijk de onfchuld vermoordt. De Tempel „ des Eeuwigen wordt door hem ontheiligd, en daar, waar menfchen hunnieri Schepper aanroepen, waar Christenen „ hunnen Verlosfer danken, aast hij op voedfel voor zijne „ dierlijke driften, en vormt ontwerpen, om de ontfluijerde „ onfchuld in zijne netten te verftrikken. Hij rooft, om de „ haven zijner ontucht te bezoldigen; bij moordt, om de „ weerlooze onnoozeiheid aan zijne geile lusten te kunnen „ offeren. Van den gierigaard hebt gij onbarmhartigheid, van „ dell nijdigaard vervolging , van den trotschaard verachting, van den moordenaar dood, maar van den wellusteling dat „ alles te duchten." Bl. I26, 7. De Verhandeling van den te vroeg geforven T z s c N 1 R N E tt, op den titel vermeld, vult eenigzins aan, hetgeen, naar ons oordeel , aan de Verhalen ontbreekt. Evenwel haat het ge. neesmiddel te veel op zichzelf, en de gewone lezers van wegflepende verhalen (als zoo^sNni^. uw verlof, IIeer Redakteur1 gij beloofilet ons geen jaarboekje , dat, needrig en bedeesd, Na weggeraapten oogst verfineten halmen leest, O- met BI Li) ER D ]J K te (preken, maar eene belangrijke ver welke wij reiken jare den verblijdenden voort-zameling, nit bloei onzer poëzij op den maagdelijken bodem van:-gang en het Zuidelijk Nederland zonden kunnen opmaken, en welke tevens , ten voorbeeld voor onze jongere broeders, ilechis puik(lukken van Noordelijke zangers zonde bevatten. Deze belofte, hoe grootfprakig zij ook was , hoopten wij allengs kens te zien vervullen. De vorige jaargangen gaven nog al eenigen -rond aan die verwachting; maar dit jaar 18a9 maakt zulk eene achterwaartfche 'beweging, dat wij vreezen, dat de geheele Belg in 1830 flechts niet fluiptrekkingen blijk van zijn aanzijn geven zal, om in r33r voor altijd te ont(lapen, zoo niet Bene krachtiger hand zich zijn lot aantrekke, en zijnen gang eene geheel andere rigting geve. Tot flaying van het gezegde , zullen wij den inhoud vlugtig doorloopen, en eerst eens zien , wat onze Zuidelijke broeders tot dit bundeltje hebben bijgedragen. Indien men de Maria van Braband door WILLEMS, een allerliefst flukie, flechts door enkele prozaifche regels, b. v. Hij verraadt de (isatsgeheimen , In 't vertrouwen hem gezeid, onteerd, wegneemt, dan vindt men bijna niets, dat zich boven het middelmatige verheft, en in hetwelk men iets anders dan den goeden wil kan prijzen. Zoo is liet met de Vr•iendfchap van F. RE Ns ; met den Feesttoon , door r. DE vos uitgegalmd : want, al vindt men in denzelven flechts éénen regel, die het oor zóó kwetst, als dezen: Daar ernst met jok hier wisflen af, zoo vindt men er echter niets bijzonders, even m-in als in zijne Fabel naar liet Iloogduitsch; of het moest wezen, dat de zon den rand der wolken met glanfen borduurt. Zoo is liet ook al met de Ne'si ing van P. KOSTER en het Liedje van w. v A N VA STR iii. De Reis!'ogeltjcs , ook al eene navol^ ing, van J. ro. DOOI. A EG u E, bevielen ons beter; tloc'i P,EL: ISC:IE 'IUZEN -ALANAI:. ook daar vindt men vlekjes, fchoon niet in zulken getale als 1,I de Bloem van J. J. DO OR N A ER T , welke , zoo het denk niet is overgenomen , dichterlijken aanleg bewijst, maar-beeld weinig oefening in de taal ; b. v. : Schoone bloem, uw lot is duur. Icier dacht de Dichter zeker, dat ons duur hetzelfde beteekent als het Franfche dur. Verder de (tam van eene bloem , en: Vang niet , herder, 't fchreijen aan. De kleine flikjes van D'IIUYCHELAERE, KORTUALS en ai. v. zijn bladvulling en niets meer. Alleen de dichtregels van VAN GEN A fl E T II bezitten meerdere verdienfie ; zij waren echter zeker niet gefchikt voor de arme kinderen te Brugge, die dezelve moesten opzingen; de Feestdronk, door P. j. M. VAND U Y S E, in eenen kring van Vlaamfche Dichters (?) ingefleld, is los en luimig; Hechts die gaazepen op het hoofd der vrouwen beviel ons niet: En aan wier rozenhand de veder Als op liet hoofd bevallig haat; een mi;rabolit kan er nog door, maar eene fchrijfpen in liet kapfel ƒlaat zoo Rijf, zoo haanachtig; en dan , eindelijk, het ilukje van P0TOIETER, de Wellust, is allerliefst, én belooft even veel, als hetgeen wij reeds in andere verzamelingen van zijne hand zagen. Maar dit is dan ook alles, wat Braband en Vlaanderen leverden ; en wij twijfelen, of zulk eerie magere hoeveelheid en zulk eene dunne hoedanigheid wel de noodzakelijkheid bewijzen , om eene Beltrifche Muze als zuster van de oude echte Nederlandfche te doen optreden. Deze houdt dan ook eigenlijk alleen de eer van het boekje op, en zij zonde dat nog beter gedaan hebben, had hare Belgifche mededingfter , die haar korfje met geweld vol wilde hebben, de gave des onderfcheids bezeten , en zoo wijs geweest van haar alleen liet goede te ontkapen en liet middelmatige te laten behouden. Maar.... nu, wij zullen zien. De Regulus van CALISCII opent de rij; dit gedicht is eenvoudig en deftig, zonder hooge vlugt, maar toch krachtig en gefpierd , en toont, met vroegere van dezelfde hand vergeleken , aannic.kelijke vuldeiingen in de lunst. Een enkel 86 BELGISCHE MUZE ,Y couplet, het eerfle op bl. 5, is door eene slecht berekende inverte in den 5den regel bijna onverftaanbaar geworden. De Crijsernrd in den Herfst van G. v A N REV N is dichterlijk gedacht en goed uitgevoerd; een enkele regel had wel wat krachtiger mogen zijn. Van veel minder gehalte is de Dic7:- Ur van DEN BEEit P OOR TUG AEL; waarlijk ,hij moest liet niet gewaagd hebben, om met onze eerfile Zangers, die dit zelfde denkbeeld zoo heerlijk uitgewerkt hebben, eenen wedílrijd aan te gaan. Tot een proefje ftrekke dit couplet: Ach ! hij -zelf aan de aard geboeid , Schoon het lied zijn hart ontvloeit Wordt bepaald door flof en vormen , Die zijn geest met kracht beflornzen, Die hein Ieven , vuur en gloed In zijn' zang verliezen doet. Nu, dat Is wat nieuws: flormende vormen ! en dan dat enkelvoudig doet is keurig. Portugal van ROB I D i v A N DER AA is daarentegen fehoon en treffend; misfchien had de hooge flemming van dit Rukje , zoo wel in vinding als behandeling, eer de Alexandrijnfche versmaat dan den Elegifchen vorm vereischt. Ja, wel is het flotvers waar! Een duistre nacht bedekt het fiddrend Portugal. Uit het rampzalig Luftanië komen wij, niet eenen wonder.. lijken , maar toch niet ongewonen Almanaksfprong , in liet midden van de Rozen van Prof. D E G R E u v E te land, die waarlijk te Leuven een goed deel der poëtifche bekwaamheden fchijnt verloren te hebben , welke hij te Utrecht bezat. Wij verwarren ons geheel in den doolhof van zijn rozenplantfoen; met andere woorden: zelden hebben wij iets duisterders en gewrongeners gelezen, dan dit kleine flukje; iedere regel bijna heeft eene wijdloopige uitlegging noodig ; en dan nog twijfelen wij, of de Lezer het wel verftaan zal , waarfchijnlijk om de eenvoudige reden , dat DE GRE U V E op vele plaatfen zichzelven niet begrepen heeft. Zacht en helder, daarentegen, zingt TEN HOET van de Hoop; en TEN HAGEN geeft een regt vloeijend zangftultje, iVederland, in hetwelk wij alleen wat te veel naklanken van vroegere liedjes wedervonden. De aanhef, b. v.: Van 't paradijs der aarde, Van Necrland zingen wij. BELGISCIIE MUZEN -ALMANAK. herinnert ons reeds v A N LOG n E M's liedje : Van 't zedigst van Europe, Van 't Neèrlandsch zingen wij. L'rechta Proosten, eene vaderlandfche Romance an B E E L o o, is in den echten, eenvoudigen trant; alleen is ons hiet voor heet wat llraattaalaehtig. Neê••lands Koning van L. VA N DEN B R O E K getuigt van eenen voortreffelijken aanleg , die hier minder tot het gebrek van S W A N E N B U R G overhelt, dan wel anders bij hem het geval is ; zijne Moeder te St. Cahier is desgelijks eene fiksch en levendig verhaalde gefchied kundige Anekdote. WARN SIN C K heeft hier , in een Brui proef genomen , om ook eens luimig te zijn, en-loftsvers , de dit is hem wèl gelukt, behalve in deze regels: Komt, nadert met uw fiuk vijf, zes, Gewapend met een blinkend mes , Ult, kerft en fnijdt me in duizend fiukken ! Geen vers zult ge uit mijn binnenst' rukken! Want van dergelijke luim wenschten wij wel, dat het waar was, hetgeen hij terftond daarop zegt: Zoekt vrij ! — het is vergeefs gezocht! Die rijmfabriek is uitverkocht! De Bvondbefpiegeling van c. GEE t is lief, en de twee Dichters van BoxMAN, eene fatire op fommigeRomantifche dweepers, is los, luimig ,. en komt misfchien tegenwoordig niet te onpas. Van T OL L E N S ontvangen wij een Landnaans !lvondlied naar C LAUD I U s, dat ons minder beviel, dan meerdere dergelijke pendantjes, van tijd tot tijd door hem elders gegeven. Die open tafel voor de Sterren, dat preftderen van de Jl7áan , die tevens des Ileeren zegen uit/preekt - over de broodpapfchaal, kunnen wij, al heeft CUDI US LA het denkbeeld en'TOLLENS de uitdrukking geleverd, geenszins ter navolging aanbevelen ; maar des te meer den heer lijken 'Toast, door denzelfden Dichter op onzen Koning ingg. field, die waarlijk ook aan meesters tot model kan frekken. •Takoba van Bejjeren en Frank van Borfelen , van Mejufvr. MOE NS, is in haren gewonen, met vergelijkingen en fieraden overiadenen trant , en draagt, gelijk hare meeste fiukjes 88 uELGISCSIE MUZEN -ALMANAK. de duidelijke fporen eener overhaasting, die herziening en tweede bearbeiding fchuwt; zoo zijn er, op bi. 98, zelfs twee regels ingeflopen, aan welke het rijm vergeten is: met dit alles heeft dit fluk toch ware verdientten. Het Bffcheid aan den Ran van G R A V is zangerig en dichterlijk; jammer slechts , dat hij geen natuurkenner blijkt te zijn, in de regels Wel fchommelt , rijk aan dren, Het blaauwgebloemde vlas Om uwe groene baren, En 't golvend weitgewas; wij, ten minfle , hebben tot nog toe geene vlasfoort gezien , die 4iren had. Zijn ander flukje, Monnenwert, is in eenen gemanierden, eenigzins Duitfchen trant: het op zich zelf dichterlijke denkbeeld , om dit eilandklooster als eene bruid van den Rijn te befchouwen, is hier te lang uitgefponnen , en geeft daardoor aanleiding tot zonderlinge tegenflrijdighederl jn het gekozene beeld; b. v.: Nu brast het Noord en Zuid In de armen van een bruid, Die vroeger niets dan heilig En u te kusfen had. waarop in het naaste couplet telhond volgt : Doch even kuisch en fchoon Draagt Nonnenwert haar kroon. pit Is het hoQfdgebrek; op andere kleine vlekjes, b. v, dorst? voor dorstte, willen wij geene aanmerking maken. — Jaromir te Praag, van $ T AR I N G, beviel ons beter, dan zijne pendanten in de beide andere klmanakken ; de luim en de kunst zijn hier beter te koste gelegd, want de ftof was hier meer gefchikt voor eene dergelijke behandeling. De Griekfche Moeders , door VAN $ o M E R E N, vrij naar I. A M A R- T i Nz; een ijsfelijk tafereel, in krachtige verzen, uit dei Griekfchen verfchrikkingsoorlog; maar op deszelfs eerfte bladzijde (iii) vinden wij eenen gebrekkigen naminativus abfolutus ; op bl. 113, lezen wij: en maait uit digten firengel De Turkfche koppen af, als halmen van den flengel. I3ELGISCHE MUZEN -ALMANAK. 8.,n alwaar Ji engel, een in onze Woo.ienboeken onbekend woord, in eene vrij zonderlinge beteekenis voor menigte of iets der. gelijks, gebezigd wordt; ook ontmoeten wij later nog kraterranden, op eene plaats , waar deze benaming geenszins te pas kan komen. Zulke kleine moesjes voegden niet op zulk een fraai gelaat. — Orestes is een der beste dichtflukken, welke wij tot toe van MAR ON IER zagen ; er is in hetzelve kracht en verheffing, en wij bemerkten bijna geene leemten in taal of versbouw, deze zinfnede uitgezonderd : En vreest, gebrandmerkt op zijn wezen, Staat rnoedermoorder elk te lezen, En doet hem eens de wraak vergaan. en dan flog 's Tartars afgrond, waar ons de Rotterdammer naar de Tartaren en niet naar de benedenwereld fchijnt te ge -leiden. Het fragment uit een onuitgegeven Leerdicht, de Gedachten, van 1. V A N WA L R É, mist het eerfte vereischte van deze dichtfoort , helderheid en klaarheid. Misfchien zijn de denkbeelden nieuw en krachtig; maar de gewrongenheid der uitdrukking verduistert dezelve zoodanig, dat het grootl}e gedeelte van het vers uit raadfels fchijnt te bedaan. De Verovering van Makasfer,, door S 1 F F L 9 , daalt , bij veel goeds, wel eens tot het kronijkmatige. BI. 142: Van Dam , de Vlootvoogd, fchikt de macht Van Nederland in twee fmaldeelen; En elf der kloekíte zeekasteelen Verlammen al des vijands kracht. Zij geven 't íterke Panakoke De volle laag, en zeilen voort, Opdat men firaks, met fchrik en moord, Het Vorstelijk kasteel betloke. en mist daarenboven die eenheid, welke een vereischte is van elke dichterlijke zamenfleiling. Ilan eene flugge Schoone , van W. D E K R o E s , is niet zonder geest , en laat zich vloei lezen ; bij eene naauwkeurige zifting zouden er echter-jend nog al eenige aanmerkingen te maken zijn. Bell/anus, door C. L 00 T a, is een heerlijk, krachtig Rukje, den meester ten volle waardig. J. v A N ST ER WIJ K 00 B R U Y N bevalt ons in zijne bijdrage door de goede beha3ideling van het contrast, offchooa de lijst , in welke zij vervat is, door veelvuldig ge go BELGISCHE UZEN - ALIl1ANMC. bruik bijna is afgefeten. De hisurpijl en de Noord/lar, van eenen ongenoemden In 's IIage , verdient meer lof om de vinding, dan wel om de kunst der behandeling ; terwijl daar de `T/edarwe te Naïn , van H. A S Z. D 0 i1 ER, in beide-entegen opzigten aanbevelenswaardig is. Jammer , dat dit lieve (lukje door enkele, ligt te verhelpene , vlekjes ontfierd wordt. B. v. wat beteekenen deze regels ? o Moeders! die met heete tranen Door zulk een rouw uw weg ziet banen. De weg kan zeker niet gebaand, maar wel hobbelig gemaakt worden door den rouw. Er blijft nog eene andere opvatting over, dat zij haren weg zag banen door den rouw heen; doch ook dit is vrij onbegrijpelijk. Insgelijks Vergeet D 0Ij ER het onderfcheid tusfchen zuigen en zogen : Het dierbaar kind, door u gezogen, is glad mis, lees gezoogd; want anders zoude de moeder gezogen hebben aan het kind. Van de drie vrij magere bijdraag J. F. vrn r bevielen ons de drie Starren nog het-jes van J. beste; hij zal ons echter verpligten met de beteekenis op te geven van de regels: Jongling, in den nacht van ramp, Straal' 't Geloof ter kimmen. Want wij begrijpen wel, hoe iets aan de kimmen dralen kan; maar niet, hoe het zulks ter kimmen doet. — Het gelegen -heidsgedichtje van DE B O S S ON IS lief en bevallig; en in de Zegepraal van het nsenfcheljk Vernuft, door VAN G 0E- THEM, erkennen wij , bij vergelijking met vroegere flukjes, eenen aanmerkelijker voortgang; de gefpierde verzen rollen vloeijend, Hechts door eenen ongelukkigen regel afgebroken: Waar toch is Croefus goud, eenmaal als zonder perken? Het Roeifchuitje van LOO S J ES is niet onaardig; de Blik op God, van A. DE JO N G , e, z. , dichterlijk, vol echt gevoel, eenvoudig en fchoon ; maar Hoop verlor-en , van zijnen Stadgenoot VAN A LP U E N, beviel ons tuinder; hij vraagt te veel naar zijne geliefde aan perfonaadjen, die hem nimmer antwoord zullen geven , b. v. aan de zon, aan cie kudde I3LG1SCIIF MUZEN - AL:a1.,NAlt. 9I zonder herder, en aan beminnelijke reijen , die onder palmen zamenfcholen. En zoo komen wij eindelijk, door de Poort van Halle te Buis/el, van eenen ongenoemden, die er echter gerust zijnen naam onder had mogen plaatfen, aan de lako nieke bijdrage van B I L D E R D u K, een Bijfchrift op den Fa der der Dictfche Poëten , VAN M A E R L ANT, dat het laatfte stukje is van deze verzameling. De aandachtige Lezer zal in deze optelling vergeefs een aantal namen gezocht hebben, welke wij in iedere dergelijke onderneming zoo gaarne wedervinden, als 'S G RA VEN w EER T, de KLIJNEN, VAN LOGIIEM, LULOFS, SCHENK, SI- MONS, SPANDAW, WISELIUS, wITHUY$ en anderen; doch deze IIeeren fchijnen te gelooven , dat wij aan éénen Muzen -Almanak genoeg hebben, en zij hebben misfchien gelijk. Voorheen vleiden wij ons , dat de mededinging ook hier ten algemeenen nutte werken zou, en dat beide deze Zanggodinnen zusterlijk naast elkander zouden kunnen voort wandelen; maar wij beginnen aan de vervulling van dezen vromen wensch te twijfelen. Het Zuiden levert te weinig goeds en het Noorden te veel middelmatigs, dan dat de Belge, die wat ver van het vuur zit, even veel poëtifche warmte zou kunnen opvangen en weder uitstralen als de Nederlanderin. Ook het plaatwerk , waarmede zij zich opgetooid, heeft , moet dit jaar onderdoen voor dat harer mededingfter; en dus is de flotfom , dat wij allezins best doen van in Noord. Nederland ter markt te gaan. Waarheid en Verdichting. Door P E T R O A` E L L A M O E N S en W. B. WARNSINCK, 13z. Te Brnfaerdasn, bij G. J. A. Beijerinck. 1828. In gr. 8vo. X en 192 Dl. f i -80. De achtingwaardige Schrijver en SchrijftIer van dit werk noemen het een lllerlei, een M ngelwerk. Deze titels vonden zij echter wat alledaagsch , en gaven daarom aan hun papie. ren kind, bij deszelfs geboorte , liever de namen van Waarheid en Verdichting. Wij vinden in hetzelve de volgende flukken: Brief aan Ernest, Crave von Sonneflrahl. (lets in (lede van Voorrede.) Urge gedachten over het klokgeklep en brardgefchrei dezer dagen. De Melkweg, aan .Tohan. Henriëtte en Ilerntina, in drie Brieven. Een Droom van Adam. LPilleln aan zijnen vriend. Een GefUrek over hct zalig worden van do Ç MOENS EN W A R N S I N C K, WAARHEID EN VERDiCHTIíNG. raken der aarde. De arme Ferdinand. Brief van Alejufvrou'v ,f. aan haren vriend L. Befchaving, Verlichting en Zedelijk held. Preemd verfchijnfel. Een Brief aan mijnen neef rldolf -. Strabo van Troas. De FLYra<,k. Salome, of de denkwijze van twv jfelmoedigen onder Israël, kort na Jezus verheerlijking. Fer. mag men bijbelfche historiën, tot onderwerpen voor tooneelfukken bewerkt, ten tooneele te voeren? Brief van een' vader aan zijne dochter, over het bezoeken van den Schouwburg door perfonen van den geestelijken Jland. Mine vrije gedachten te middernacht. Noodlottige gevolgen van jeugdigen moedwil. Spookgefchiedenis. Onderfcheid tusfchen zeggen en meenee , era de gevolgen daarvan. Nog een woord over zeker gezegde van Petrus, hetwelk hij insgeljks hartelijk gemeend heeft. lYat is dat voor een boek? Wat den geest betreft, die in dit werk heerscht, is ons oordeel zonder uitzondering gunftig. De opdragt aan von Sonnejirahl, en het voornemen, om zich niet te bekreunen aan von Diïmmerung Dunkel/lein, fielt, al terltond bij den aanvang, den lezer daaromtrent gerust , bijaldien hem de namen, welke liet werkje aan het hoofd draagt, te dezen niet reeds voldoenden waarborg opleverden. Het (lukje, over het klokgeklep en brandgefchrei dezer dagen, is cordaat en, voor hem , wien het om waarheid te doen is, overtuigend. De Melkweg bezit veel van dien naiven, aandoenlijk luimigen geest , dien wij onder anderen in den Duitfchen CLAUDIus bewonderen. Bij liet menigvuldige der (lukken kunnen wij ze allen niet ftukswijze beoordeelen. Slechts enkele (lukjes wenschten wij, dat wegens mindere belangrijkheid niet waren geplaatst. De Schrijvers betuigen lust te hebben, om, indien het oordeel van het publiek niet geheel declinatoiit is , op den weg, dien zij hebben ingeflagen , nog eene en andere fchrede te wagen. Wij wenfchen dit van harte; maar wenfchen tevens , dat de portefeuille met behoedzaamheid zal geopend worden, opdat geene kinderen der vergetelheid aan dezelve ontfnappen en in het licht verfchijnen onder het geleide van zulke goede fluklten , als waarop wij in het tegenwoordige boekdeeltje dan toch meestal onthaald worden. Croote wegen en Binnen -wegen ; of Ontmoetingen van een' Voetreiziger in de zuidelijke Provinciën van Frankrijk. „ Ik „ haat den man , die van Dar. tot Berfeba kan reizen, ei GROGTE IVEGEN EN r;INNEN - %EGLN. „ zeggen : 't is alles woest !" S TE R NE. Uit het Engelsch volgens de vierde Uitgaaf. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1827. Ir, gr. Svo. II en 4o4 Bl. f 3 - 60. Drie verhalen worden ons hier aangeboden. Het eer(te , de Vadervloek, fielt, op eene treffende wijze, de verderfelijke gevolgen voor van liet, in Frankrijk zoo algemeen heerfchende, gebrek aan godsdienflige, beginfelen, zelfs voor huisgezinnen, die in andere opzigten achting verwierven. LE VAS- SE u R is een man van onafhankelijk vermogen. Hij is een voortreffelijk echtgenoot, een verflandig en liefhebbend vader. Maar hij was ongelukkiglijk befinet met het ongeloof van zijnen leeftijd. Te midden van de ongerijmdheden, waarmede de menfchelijke dwaasheid het Evangelie bezoedeld heeft , onderfcheidde hij de oorfpronkelijke zuiverheid niet van het beginlel , hetwelk er in heerscht. Evenwel hij fond toe , dat zijne kinderen het omhelsden, toen het Christendom nu eenmaal , na de omwenterling, de wettige vorm van eerdienst was , dien men raadzaam geoordeeld had weder in te voeren. Maar de jonge lieden ontdekten , in zijne ontkennende goedkeuring van deszelfs leerftellingen , al ras de koelheid van eene gedwongene toefemming. Zoo beroofde zijn voorbeeld hen van liet beste bolwerk tegen de onftuimigheid hunner driften. De gevolgen laten zich gisfen. Over twen van zijne kinderen hooren wij in dit verhaal den rampzaligen vader den vloek uitfpreken. — Het tweede verhaal verplaafsc ons in de Vendée, ten tijde der gruwelen van den omwentelingsoorlog; maar maakt ons, in la vilaine Téte, welke ons hart liever bij haren anderen naam, de goede JEAN NETTE , noemt, bekend met eene Franfche vrouw van geringen Rand, maar een voorbeeld van beminnelijke goedhartigheid en zich opofferende menfchenliefde. De door haar geredde LA C o s Tr E huwde haar uit dankbaarheid, toen dit het eenige middel was, om ook haar leven te redden van de verfchrikkelijke noyades; en vond in haar, niettegenftaande haar geheel gemis van vrouwelijke fchoonheid , tot aan zijnen dood , eene getrouwe en feeder beminnende vrouw. — Het laatste verhaal fielt naar het leven voor, de natuurlijke gefteldheid der Franfehe Landes, en liet karakter van derzelver bewoners. Deze fchiidering is ingeweven in het zeer belangrijke verhaal der ontn1k) eting en lotgevallen van den Balling , over wien wij niets 94 GROOTE WEGEN EN BINNEN -WEGEN, willen zeggen, om den lezer niet, bij de lezing zelve, van het verrasfende der ontkuooping te berooven. Bij fommige werken heeft men reden om te twijfelen , of hetgeen op den titel ftaat, cenc ;vare gefc'iicdcnis, zelf wel waarheid is. Hier, echter, heeft juist het om.;ekeerde plaats. Niettegenftaande de Schrijver zulks nergens in dit werk uit vermeldt , bij al liet onderhoudende van deze verha--drukkelijk len is het ons nogtans bijna niet mogelijk, te gelooven, dat dezelve verdicht zijn ; zulke naauwkeurig gelijkende afbeeldingen vinden wij hier van hetgeen menfchelijke karak ters , zeden en neigingen kenmerkt. Wij prijzen dus gerust dit werk aan , als eene leerzame en tevens aangename lek. tuur. Van den bijval, welken deze vertaling bij het Neder publiek vindt, hangt het af, of het vervolg der-landfche verzameling van verhalen , waarvan het aangekondigde boekdeel flechts een gedeelte uitmaakt, ook in onze moedertaal zal geleverd worden. Intusfchen kan het werk , zoo als wij het thans ontvingen , ook als een op zich zelf flaand geheel befchouwd worden. Wij wenfchen hetzelve den noodigen bijval toe; en mogen den Vertaler ook den lof niet weigeren, dat hij het oorfpronkelijke in eenen zuiveren en fchoonen fiiji heeft overgebragt. Charles, Nouvelle Helvetienne, fuivie de Poéfes diverfes , par L. F. V E RE NE T. à Amfterdam et Bruxelles , chez S. Delachaux et Brest van Kempen. 1828. 8vo. IV, sas pag. f t-25. De Schrijver is een Ilollander van geboorte , en Student aan de Hoogefchool te Utrecht, IIij heeft vele betrekkingen in Zwitferland , welke hem die oorden als zijn tweede vaderland doen befchouwen, Wij hebben, vóór geruimen tijd, geen ongunfiig verflag gegeven van zijn werkje, getiteld: (In jour en Suisfe, en zien met blijdfchap, dat hij zich onze aanmer. king ten nutte gemaakt heeft. Wij waren, namelijk, bevreesd, dat de Schrijver, door te veel toe te geven aan zekere jeugdige weelderigheid van vernuft, den weg van goeden fmaak en gezonde rede zoude verlaten. Deze .Nouvelle Helvetienne en de meeste Dichtfiukken laten zich met genoegen lezen. TWEE TOONEELSTUICJES. De Ontkoming van liege de Groot, en de Erfenis , of het onverx'ac'at Gelijk. Twee To s ecl,/fra jes , gefc iikt ier rit/panving van (voor) jonge lieden vnn 54 d i$ jaren. Te Leeuwarden, bij J. WT. Brouwer. r8eS. In ianno. f : - 50. Twee allerliefst gefchrevene frukjes • die onder de vele leesboekjes voor de jeugd, naar onze gedachten, wel met de besten van die foort mogen wedijveren. Beide deze vader zijn regt gefchikt voor het oogmerk,-landfche voortbrenglcls dat de zedige Schrijf(ler zich voorflelde , om, namelijk, in een uur van uitfpanning nut en vermaak te fchenken aan jonge lieden van de gemelde jaren. Zelfs die van nog meer gevorderden leeftijd zullen het boeksken met genoegen lezen, zoo als bij eigene ondervinding ons reeds gebleken is. IIetzelve prijst zich aan , niet alleen door den belangrijken hoofd inhoud, maar ook door den onderhoüdenden vorm, door eene bevallige fchrijfwijze, en door welaangebragte zedekundige en godsdienflige lesfen, met afwisfeling van meer Iosfe en vrolijke tooneeltjes , naïve en luimige gezegden , hoewel tel een' kiefchen en befchaafden toon , gelijk men trou.-kens op wens van eene Dame ook niet anders verwachten kon. Overbekend is zekerlijk de ontkoming van H. de Groot uit de Loevefteinfche gevangenis; maar niet ligt te veel kan de vaderlandfche jeugd met de lotgevallen van dien, in daad zoo wel als in naam, groeten Man, wat ook D r r.- D F R D IJ IC wegens hem moge lasteren , bekend gemaakt wor. den , benevens het zoo edel als flout beftaan van zijne Echt Dienstmaagd, wier karakters mede hier naar-genoote en hare waarde, hoewel met losfe trekken, gefchetst worden. fles andere Tooneel tukje bevat eene verdichte gefchiedenis van eigene vinding, fchoon tevens met eene even gedenkwaardige gebeurtenis uit de Vaderlandfche Gefchiedenis (de belegering en het ontzet van Leiden) in verband gebragt. Dit is ruim de helft langer, dan het vorige. Ook hadden wij het eerfle hier en daar liever eenigzins verder uitgewerkt gezien; als b. v. de beantwoording der vraag van Agnes: Wat is een drrniniaan, waarvoor ik den Penfronaris zoo dikwijls hoor uitkrijten? In den mond van den Slotvoogd Prounink, een vijand der Remontlranten, is liet antwoord karakteristiek ; maar wij twijfelen , of het gefchikt zij, om jonge en onkundige lezers een juist en waardig denkbeeld 9Ó TWEE TOONEELSTU'CJES. te geven van Arminianen, destijds (en helaas ! ook nog wel hedendaags) eene foort van fcheldnaam, welken men gaf aan het achtingwaardigfle gedeelte der natie , dat de fchreeuwendlie mishandelingen van een' hoop vervolg-en muitzieke geestelijken, door politieke heerschzucht geruggefteund, heeft moeten ondergaan. De uitdrukking toch van zekeren Armi nius, en dat de Staten de Hoofden dier Arminianen gevangen namen, boezemen geene zeer gunilige denkbeelden in, ten aanzien van die verdrukte, maar edele voorpanders van godsdienftige en burgerlijke vrijheid. Oneigen ook wordt Arminins de fiic/u'er van enz. genoemd , daar reeds lang vóór en buiten Arminius een zeer groot aantal van zijne denkwijze in de Nederlandfche kerk gevonden werd. Alleen bragt de openbare twist met zijnen Ambtgenoot te Leiden de uitbar ing van het gefchil voort, en ontflonden toen de fektennamen van Arminianen en Gomaristen. Beter zou dan de Schrijfflor gedaan hebben, met de vraag: wat is een Arminiaan? of geheel achterwege te laten, of eenigzins uitvoeriger en juistor, met toelichting uit de Gefchiedenis , te beantwoorden. In het tweede Tooneelftukje hadden wij niet verwacht dat de grommige en bekrompen denkende Tante het Iaatlie woord zoude gekregen , en met eene zoo (lichtelijke leering befloten hebben. Zoude ook dit niet gepaster geweest zijn in den mond van den braven Frits, pas uit het grootse gevaar gered en behouden t' huis gekomen ? Eenige drukfouten ontfteren het werkje , doch die meeren. deels zichzelve verbeteren. Niettegenfaande deze aanmerkingen , nemen wij, voor het overige, niets van den gegeven lof terug. Integendeel kunnen wij, gerust en met volle ruimte, deze oorfpronkelijk^ lettervrucht van eigen bodem jongen lieden ter lezing, ja tot eene huifelijke tooneelvertooning aanbevelen. Wij hopen alzoo, en zouden wel haast durven voorfpellen, dat de fmaakvolle Schrijfteer genoegzame aanmoediging zal vinden tot het vervaardigen van meer foortgelijke gefchrifcen, waartoe de gefchiedenis van H. de Groot, (die nu toch wat al te kort, zelfs vóór zijne geheele bevrijding, is afgebroken) of andere gedeelten der Vadcrlandfche Historie, of tiaar eigen vindingrijk vernuft, nuttigen voorraad kan opleveren. No. I. Boekbefch. bl. 8, reg. 7, Raat Supranatnralisten, lees Suprarationra!isten. B1. 53, reg. 4 , baat f : -75, moet ziitr f e - 20. BOEKBESCHOUWING. Nagelatene Leerredenen, van wijlen den Wel-eerw. Heer M. S T U A R T, in leven Christen - Leeraar bij de Remonfirantsch-Gereformeerde Gemeente te 1lmflerdam. IIIde Deel. Te 's Gravenhage en te 1Imf erdam , bij de Gebr. van Cleef. 1828. In gr. 8vo. 463 -Bi. f 5- Dit deel verfchafte ons geen minder genoegen , dan de twee voorgaanden. Zelfs verbeelden wij ons, minder aan gevonden te hebben , om over zekeren zwier en-leiding aanhalingen te klagen , die, althans naar den tegenwoordigen fmaak , min gepast voor de Christelijke prediking mogen geacht worden. Alle menfchenwerk heeft wel gebreken, en ieder man van bijzondere bekwaamheid doorgaans de zijne; maar deze zijn veelal met liet voortreffelijke in hem zoo naauw verbonden , dat men ze naauwelijks mag berispen. Rijker in zaken, belangrijker wegens menschkunde, zuiverder ten aanzien der Schrift-verklaring , krachtiger in de beílrijding der ondeugd zijn ligt geene leerredenen , dan die van s T U A R T. Maar hiermede die mate van gemakkelijkheid , eenvoudigheid , altijd onberispelijken flijl te vereenigen, welke een' ander' misfchien kenmerkt, ware ligt te veel van een beperkt wezen gevorderd. De eerfle leerrede, over de Vooraaaazitting, volgens Luk. XIV: 7-Ir , begint niet eene inleiding, van welke het ons eenigzins verwondert , dat zij , bij nader inzigt , niet weggelaten is ;'doch vervolgt met Bene gepaste tekstverkiaring , bij welke men met genoegen een en ander wel ter snede aangebragt blijk van Rabbijnfche geleerdheid opmerkt, en befluit met eene fchoone ontwikkeling van de ongelukkige geaardheid des hoogmoeds, die zijne eigene (Iraf aanbrengt , benevens het tegengeflelde der ware nederigheid. BOEKBESCH. IS29. NO. . G 98 -Ar. STITAP.T Ook bij ,Ie tweede leerrede, rle onwillige Genoodigden, vs. 16-24, vinden wij Bene inleiding, die wel op zichzelve fraai , en niet het geheel in naauw verband ge maar toch misfchien te diepzinnig zoo wel , als-bragt is , te ver gezocht moet geacht worden. Ziehier den gang der redenering. Deugd en geluk zijn naauw verbonden ; zeen moet echter liet geluk niet tot het beginfel der deugd maken. Zij, die zich , volgens den tekst , ontfchuldigcien, zorgden op eene averegtfche wijze voor hun belang. Zoo deden ook de Joden, toen zij, den raad van Cajafis en anderen volgende, kwanswijs hunne verwoesting door de Romeinen enz. keerden, door den IIeer der I-Ieerlijkheid te dooden. En desgelijks wij , wanneer wij oenig ander belang aan de Godsdienst voortrekken. Dit alles is overigens klaar en fl;ichtelijk in eene hooge mate. Ook vonden wij den tekst uit de zeden der Arabieren fraai toegelicht. III. De welberekende Torenbouw en Kr, vs. eS 33, — wil het midden gehouden hebben tusfchen ligtzinnig- en zwaarmoedigheid , en geeft, bijzonder ter be{Irijding der cerfle , de gevaren op voor de deugd, zoo wel als voor liet geloof, welke laatf'e voor het algemeen wel wat donker worden gefchetst. Dc tekst ontvangt zijn natuur helder licht, uit de aanwijzing van het verband-lijk, IV. De wedervinding van verloren goed, Luk. XV. 3—io. Na eene inleiding over Jezus' zachtmoedigheid omtrent de onverbeterlijke Pharizeeuwen , verdeelt s T U AR T deszelfs toehoorders in dezen , in de tollenaars en de discipelen, en meent de gepastheid van 's Meesters taal daaruit te beter op te helderen. De verklaring bezit wederom belangrijke trekken. De geheele behandeling is bijzonder warm. Maar de eigenlijke toepasfing wordt voor de volgende leerrede befpaard , en het Plot van deze aan dankbare uitboezeming over 's mans , uit eene doodelijke ziekte pas her[Ielde, echtgenoote bcfteed, die ons doet zien , hoe S T U A R T bemind was en hoe hij de zijnen beminde. V. Hemelvrezf rdc over eersen bcheerdc;r 7,o1Idaar•, vs. -. NAGELATENE I.rrP.REDENE . „Gaarne gelooft men, hetgeen men wenscht : doch be„ zwaarlijk durft men gelooven, hetgeen men allerwenfche„ lijkst acht." Dus vangt de inleiding aan, om het belang der verzekering van genade in het Evangelie vervolgens te toonen. — Ziet dan, hoe gij hoort , is het begin eener ecrfle afdeeling, in welke s T U A II T tegen zes verkeerde opvattingen waarfchuwt; waarna hij, afd. II, in vier de ware meening , en eindelijk, III , drie toepasfelijke bedenkingen ontwikkelt, — alles te zamen een voortreffelijk geheel, zoo vol gloed als licht, uitmakende. VI. De eeríle van vier over den verloren Zoon , vs. 1 z-13. In eene vrij lange algemeene inleiding wordt het doel des verhaals opgegeven. Voorts wil a T U A R T den loop zijner aanmerkingen over het gekozen onder dier voege regelen, dat dezelve eerst het let--werp in terlijk verhaal, en daarna den waren en hoogeren geest aangaan. Hij handelt in deze eer(Ie preek dus over de ligtzinnigheid. De uitbreiding van den tekst is ten naastenbij zoodanig, als de Prediker, dergelijk verhaal willende ontwerpen, hetzelve zou gemaakt hebben; en alzoo bereikt dit tafereel, naar tijd cn plaats gefehikt , geheel het oogmerk , ter voorbereiding van eene heerlijke zedeleèr. VII. De berouwhebbende Zoon , vs. 14-1g. Hoe geraakt de mensch tot de grootfte verkeerdheden? Hoe komt hij weér op het regte pad ? Op de eerlle vraag is geantwoord : „ dat de ligtzlnnigheid de cenige bron enz. „ is." In de tegenwoordige leerrede wordt betoogd, dat de zondaar , hoe na ook aan den afgrond des verderfs , niet meer behoeft, om op te 1/aan en tot zonen hetnelfchen Vader weder te keeren, dan eigen onverhinderd nadenken— en dat de tegenheden des levens, als ware gevolgen der zonde befchouwd, de zaligende middelen tot dit boet nadenken zijn. Alles zeer gepast uit den tekst-vaardig afgeleid, ligt wel een weinig fleil en ftellig , maar leerzaam en roerend. VIII. [Fat is God voor den Zondaar P VS. 20-24. IIier vooral geeft S T U A R T zijner verbeelding toe , en G 2 I00 M. S T ' ^ P 'I' is liet verhaal levendig en flout. Wat de vcraa,i_ícling betreft, die kon niet anders dan gewigtig, fchoon en helder uitvallem. IX. Verdediging van de Leer der Vergeving, vs. 25-3a. „ Wij moeten bedenken, dat Jezus dit tafereel „ voor Pharizeeuwen en Schriftgeleerden fchetfle, die „ over zijnen omgang met zondaren murmureerden." — „ Kan de eigenliefde zichzelve onbefchaamder prijzen (dan de oudere broeder) ?"—Doch, „ in plaatfe van bef}raf„ fing, neemt de vader op de liefderijk{Ic wijze den ganfchen grond des vercvijts weg." Dit woord des vaders wordt dan ook de grond der verdediging. De zondaar verliest evenwel genoeg. WVijsgeerig en klaar.' IIet ftuk getuigt echter van den tijd, waarin het getleld is, toen vele twisten nog te weinig vergeten , ja zelfs ligt van wederzijden der onpartijdigheid hinderlijk waren. X. De flimme Rentmeester , Luk. XVI: r-12. De Eerw. S T U A R T volgt de gewone opvatting. Zijne fchranderheid kon hem geene andere doen kiezen. Maar , zijn vernuft Ipeelt hem daarbij , naar ons inzien , toch een' kleinen trek. Hij vooronderítelt, namelijk, liet dubbele oogmerk - des listigen knaaps, om zich , door de vermindering der inkomsten , volgens de handfchriften , teffens dc verantwoording gemakkelijker te maken. o Fvangelifche eenvoudigheid, wanneer zal men u geheel bevatten ! Het flak is overigens voortreffelijk. XI. De rake Man en Lazarus , vs. i9—ai. (De drie volgenden behandelen de overige deden dezer gelijkenis.) „ Hoort dit, alle gij volkeren , neemt ter ooien , alle inwoners der wereld, zoowel hechte als aanzien„ lake , te zangen rik en arm ! min mond zal enkel „ wisheid (preken , en de overden ming mijnes harten „ zal vol verflands zin. Aldus heft de 4911e Pfalm „ aan , in welken de dwaasheid wordt ten toon geflcld „ dergenen, die op hunne goederen vertrouwen en op (Ze- veelheid van hunnen rijkdom roemen, maar ook „ de volzalige hoop wordt bezongen, die den deugd-. „ N', .;_i.j'lL.: 1.LS.i1D1ONe1. lol „ zamen onder wederwaardigheden opbeurt niet het uit zipt : dat God zone ziel zal verlos/en van het ge--„ „ geld des grofs en zelf hem opnemen uit het ffof. — „ Gelijk de inhoud van dat Harpgezang volkomen „ haat op dien der gelijkenisfe van den rijken Man en „ Lazarus in 's Heilands prediking , alzoo voegt de „ grootfche aanhef van dat lied volmaakt aan de bijzon dere voortreffelijkheid van dit zedelijke tafereel boven „ alle de fchoone en belangrijke gelijkenissen van onzen „ Goddelijken Leeraar. In uitvocrigheid kan er dat „ van den verloren' Zoon alleen bij worden vergeleken, „ maar boven hetzelve fchittert het met tenen rijkdom „ van bijwerk, die ecniglijk ftrekt om het hoofddoel „ zoo veel heerlijker te treffen ; terwijl het boven alle „ de overige tafereelen van dien aard uitmunt door eene „ zoo gelukkige ineenfinelting van waarheid en verdich ting, dat men bezwaarlijk te wederhouden is in het „ denkbeeld, of ook Hij, die de geestenwereld, waartoe zijn Rijk behoorde , volmaakt kende, eene gansch waarachtige gefehiedenis uit dezelve hebbe medege deeld, en dat het gezonde oordeel de uiterhic omzig„ tigheid behoeft, om niet vervoerd te worden tot ge„ volgtrekkingen en befluiten in liet bovenzinnelijke , „ waarin het menfchelijke verland nooit anders dan „ mijmeren kan." Deze aanhef fcheen ons karakteristiek en belangr^,j^ genoeg, om, als een faal, te worden aangehaald. Wij voegen er nog het volgende lij : „ Het doel was , een' „ tegenhanger te leveren voor het tafereel van den real meester. Die had geleerd, dat men zich vrien„ den moest maken van den onregtvaardigen m,unmon ; „ ...... een ander moest nu toonen , dat liefde„ loosheid alleen den mensch verdoemelijk maakt voor „ God." Dit denkbeeld, in het voorafgaande meer ontwikkeld , verdient beproeving. — Na eene uitvoerige en grondige verklaring, is befrrijding der genoemde liefdeloosheid de toepasfing dezer eerfi)v:MI EN RI GTZfti\IGHEID. 201 kend , en ligt in den aard der zaak. Zoo lang d, theu cratifche huishouding in liet land der belofte duurde , moesten j E z u s en de Apostelen de Mozai7che wetten op den eerdienst in kracht laten. Met Jeruzalemrls ver zouden dezelve ontbonden worden. Hierop-woesting wordt in het gefprek met de Sanaaritaan/che vrouw ge doeld. De Eerw. S A ND E R íchrijft wel , hl. 3 , dat Hij (j E z u s) niet zegt : „ De Vader wil alleen , maar : de Vader wil ook hebben , die IIem alzoo aanbid„ den ;" doch als men de woordvoeging in het oorfpronkelijke raadpleegt, zou deze uitlegging bezwaarlijk te verdedigen zijn. Naauwkeuriger en bijkans woordelijk kan deze plaats aldus vertaald worden : Immers zoekt de 1ader zoodanigen , die Henn aanbidden , of zoodanige aan gelijk ook de cenigzins vrijere over zetting van-bidders , Prof. VAN DER PALM heeft: en zulke zijn toch de aanbidders , die de harle-zoekt. Vertoog III loopt over Regtzinnigheid, welke bier tegen eene vrijere denkwijze overgeheld wordt. Maar is dan niet juist die vrijere denkwijze , in den echten geest des Christendons , de ware regtzinnigheid? Misschien ware liet goed geweest , dat de Schrijver meer bepaald had te kennen gegeven , wie of wat eigenlijk regtzinnig genoemd moet worden. Ieder, die ter goeder trouwe handelt, meent , dat zijne gevoelens op den inhoud van het Evangelie ftcunen; en hij zou alzoo van zijne regtzinnigheid mogen fpreken : maar het woord heeft allengs , door het gebruik , eene andere beteekenis gekregen. Regtzinnig noemt men hem , die zich houdt aan heltaande Kerkicer — onregtzinnig, die er van afwijkt. Iu dezen zin kan iemand kerkelijk onregtzinnig zijn, dewijl hij menfchelijke meeningen verwerpt , en alleen de duidelijke leer der Goddelijke Openbaring eerbiedigt. Deswege beviel aan Ree. minder, wat hier wordt gezegd van de regtzinnigheid van j n z v s. Hoe goed het woord op zichzelve zijn moge, fchijnt liet echter min gepast, j I z us (bl. 41) een regtzin171g Israëliet te noemen. Volgers 1, .I t; R r u 0. , bi. 5',, Wroet Graristcl 7e t cgtzircni hcid in 402 J. C. A. SANDER DER fief j. G. L1£RNUR nige gehechtheid aan de godsdienst der vaderen zijn. Maar, wat is dan toch godsdienst der vaderen? Ver hierdoor het Christendom, zoo zal ieder het-fiaat men toettemmen ; doch kunnen en zullen de woorden niet ligt in eenen anderen zin opgevat worden , alsof godsdienst der vaderen zich bepaalde tot het Kerkgenootfchap , waarin men werd geboren en opgevoed? Onder het lezen zou - men wel eens in verzoeking kunnen komen, om te twijfelen, of de Schrijver niet hier en daar eenigermate fpeelt met woorden. Hij wil, dat men gehecht zijn moet aan de beljdi'nis der vaderen, dat men oude woorden en vormen gebruike , dat men behoude , wat door oudheid geheiligd is geworden ; hier fchijnt kerkelijke orthodawie, in den gebruikelijken zin des woords, geleerd te wore den : dat echter de bedoeling niet zoodanig is , blijkt ten duidelijkfte, daar wij bl. g6 lezen That\ echter met dien geest (des Christendoms) /lrjdt, wat Hechts van menfchelijken oor/prong is, willekeurige en kleingeestige uitzonderingen en bepalingen omtrent waarheden, voor beloften, wat niet yan.God kan zijn, om.-fchriften oh dat het mét zi1n woord niet overeen kan gebragt worden , wat niet tot . God kan brengen, of wat vccn Hem verwijdert;' — daarvan heeft háj (de regtzinnige Christ) eenen afkeer, en hij verzet er zicl tegen, al werd het ook algemeen voor regtzinnig gehouden, al werd liet ook door kerkelijk gezag onder./leund. . Vol gens dezen regel zal er nog al eerige afwijking van vroegere begrippen, leuzen en. vormen, van datgene, wat den vaderen dierbaar was, plaats moeten hebben ; doch waartoe dan die verheffing van het oude en die aanprijzing van godsdienst der vaderen P Daar, van de dagen der Apostelen af -tot op onzen tijd, de -denk , wijze der belijders van het Evangelie gedurig veranderde, zou men ook kunnen vragen, in welke eeuw dan de ware , regtzinnigheid werd, gevonden , aan welke men zich -moet houden ; en wijst ons de Kerkelijke Gefchiedenis -op de oorfpronkelijke eenvoudighéidL. des geloofs; werkende in liefde, bij de opkomst des Christendoms, zoo zou de vrij onbepaalde uitdrukking van godsdienst ster vaderen hier CIAMS INDOM EN RL(GTZ1'XNI(>Pu:aID. 1'áj ípaai'za ner hebben kunnen gebruikt worden. Gaarne onderíchrijft Ree. overigens , wat bl. 56 en ,7 gezegd wordt : De fchoon/le trek, in het karakter eens regtzinnigen Christens , is de overeenfe,nrning van zijne zuivere regtzinnige denkbeelden, aangaande de godsdienst, met zin leven en wandel. Zin geloof is geene koele befpiegeling van het bovenzinnelijke, maar eerie aangelegenheid des harten; deugd is hem geene dorre leer van repten en pligten , over welker bepalingen en gronden hij gaarne redeneert, maar is heen liefde uit een rein hart, enz...... in één woord , bij den regtzinnigen Christen is zijn leven de fpiegel zijner godsdienflige overtuiging , gelijk deze de fpiegel is van desa it'aren geest des Evangelies. Niet liet minst belangrijk gedeelte van dit boeksteen is No. TV, waarin veel goeds gezegd wordt , en onder anderen , bl. 84 , deze aanmerking voorkomt : Indien het Christendom geen heilige geest ware , dan zou het niet, na meer dan achttien (rekent men de vestiging des Christendoms van het Pinktlerfeest na Hemelvaart , zoo is liet bijkans achttien) eeuwen, ondanks de verbasterde gedaante , waarin het voorgedragen is , nog beftaan, en Bene menfchelijke befchaving bevorderen, die, de menschheid moge zoo onvolmaakt zijn, en blijven, als zij gril, toch maar den boventoon houdt boven de fchaamtelooshcid der ondeugd. Inderdaad! het Christendom is in de afzigtigfle omkleed/els voorgeficld , en wordt ook nog lieden wel ep eene wijze voorgedragen, die tegen deszelfs , in den bijbel aan te wijzene, natuur flr.dt. liet fete jut echter, dat, voor zoo ver in die onderwijzingen nog iets van den waren Evangelifchen geest behouden is , dit in de harten overgaat, middeleri' y1 de overdrijvingen nie mand, die eenigzins gezond denkt, ontrusten , of door e oo,nte allen prikkel verloren hebben en naauwel(ks ;,neer gehoord worden. Zonderling (leekt weder hierbij af, hetgene op de volgende bladzijde beweerd wordt: [let zou zeer gedenkbaar (dit woord is niet in gebruik) zijn, dat door gemoedelijk Christelijk ondér,vrjs, opzig^ CHRiSTE\DOM EN REGTZI\N\IGIiIE:II. !004 tell; de ware belangen des levens en de betrekking, waarin de mensch tot God jlaat , eene Christelijke befchal,•inb wierde voortgeplant zonder Babel en Doop, als het nu helaas ! waarachtig is , dat vele Bijbelbezitters en gedoopten onchristenen zijn, nademaal geen heilige geest een hooger leven in hen heeft opgewekt. Dat vele Bij gedoopten zich niet laten leiden door Gods-belbezitters en I-Ieiligen Geest , bewijst niets tegen de noodzakelijkheid van Bijbel en Doop. Ree. heeft altijd gemeend , en meent nog , dat de Kerkelijke Geschiedenis , vooral die der Fiervorming, en wat dezelve voorafging, de nuttigheid van het Bilbellezen genoeg heeft bewezen. Het is jammer, dat hier en daar gewaagde tellingen , die ligt misduid zouden kunnen worden , in het anders niet onbelangrijk werkje voorkomen. Wat verder den Doop aangaat , de Schrijver neme in aanmerking, hetgene i Petr. III: at wordt gelezen. Redevoering over 2 Chron. XXIII: 11b Uitgc/?roken op den 24 Aug. 1828, den 56flen verjaardag des Konings , door c. V A N E P e: N, Leeraar bij de Nedlerdiiitfche Protestantfche Gemeente te Maastricht. Te .Maastricht, bij J. Straatmans. i8a8. In gr.8vo IV en23 BI. f: -3o. Leerrede, ter godsdienfige viering van den verjaardag vara Z. M. den Koning der Nederlanden; uitgefprohen den 24 Az'. i8a8, door H. c VAN DE N ES , Theol. Doet. en Predikant te S'asferheyn. Te Amjlerdaln , bij W. Brave , Jun. 1828. In gr. Svo. IF en 34 Bl. f :-40. Beide deze leerredenen zijn op denzelfden dag gehouden , bij eene gelegenheid , welke de Nederlander vurig wenscht, dat nog dikwerf zal terugkomen. Als gele vorderen zij geene uitvoerige aankon-genheidsleerredenen -diging. De Eerw. v A N E P E N, tot tekst gekozen hebben dc — de Koning leve! behandelt zijn onderwerp oh vol wijze: I. „ Wij zuilen ," zegt hij bl. 5 , „ de-gende VAN EVEN, VAN DLN, € s, LrEK EJEXEv. 205 „ voorgelezene woorden, in derzelver verband, kortelijk „ verklaren , en u daarbij tevens doen gevoelen, hoe veel „ redenen T o j A D A en liet volk van J'ida hadden , om hartelijk te wenfchen , dat de Koning j o A S mogt le „ ven. II. Om, in de tweede plaats, u te doen befef „ fen, dat wij Nederlanders nog meer redenen hebben , „ dien hartelijken wensch den onzen te maken, niet be „ trekking tot onzen Koning. III. En eindelijk zal ik u aanwijzen, dat die wensch ons moet opwekken, om ook (cui bono dit ook hier dus gebruikt ?) God te dan„ ken en om de vervulling van dien wensch te bidden."— Dit laatfle (tuk , als gedeelte der redevoering te kort, voldoet aan de belofte bij de opgaaf niet. De Heer v A N E P E N zal de gegrondheid dezer aanmerking erkennen, al voeren wij de tien eerftc regels van hl so niet aan. Op het overige hebben wij minder aan te merken. De Ileer V A N D e N E s behandelt Pfalm XXI. „Naar „ onze meening," dus leest men bi. 12, „ hooren wij „ in de zeven eerfie verzen van denzelven de priester„ fchaar in naam des volks Jehova voor de aan v A V ID „ verleende zegepraal danken , en in het We en de 5 volgen„ den den Koning de overwinning over al zijne vijanden toewenfchen , terwijl eindelijk in het iade vers aan al „ het verzamelde volk cenc bede om vervulling der uit„ gefprokene wenfchen in den mond gelegd wordt. I. In de cerCte plaats zullen wij de zeven eerfle verzen van „ den Pfalm en liet lofofFer van Israël voor deszelfs Ko„ ning befchouwen , om u, naar aanleiding daarvan , tot dankzegging voor het heil aan onzen Vorst bewezen „ op te wekken. II. Daarna zullen wij onze aandacht op „ de wenfchen en " gebeden voor Israëls Koning , in het overige van den Pfalm ontboezemd , vestigen, en u alzoo tot eerbiedige en hartelijke wenfchen en gebc„ den voor onzen Vorst trachten te flemmen." Beider geest en firekking zijn overeenkomftig met liet gewigtige en heugelijke onderwerp. Welk volk heeft ook meer redenen, dan Nederland , om, bij eiken verjaardag zijns Konings , hartelijk te bidden Langlelie de Koning ! ? C6 F. C bI E Ij E . Redevoering, naar aanleiding van , joh. XlJ7. 6. behelzende eenige nuttige wenken in den tegenwoordige(n) Kerkjlaat ; van een Lidmaat der Hervormde Godsdienst belijdenis. Door F. C. nz E ij E R. Te flmjlerdam , bij J. B. Julio. r32?. In gr. 8vo. 24 BI. f : -40. Onze man heeft nog al vele vrienden, en hiermede wenscht Recenfent hem geluk. Die vrienden zijn op de -aken, in deze redevoering vervat, verliefd. Ook dit is natuurlijk. Van zijne vrienden kan hij dit alleen ver Hij gelooft, dat de verkondiging van het Evan--wachten. gelie niet zeer moeijelijk is. Dit moet ieder denken , die eene preek ontvangt van een lidmaat der gemeente. Doch na volbragte lezing zijn wij van oordeel geworden , dat zulk preken , als onze man in deze redevoering doet , niet zoo gemakkelijk is , als hij (uit nederigheid ?) wel meent. Althans gelooven wij , dat dit onzen v A N DEP. PALM, om geene anderen te noemen , zeer bezwaarlijk zou vallen. M E IJ E R heeft het oog niet zoo zeer op den vorm, als wel op den kern. BI. 8 doet hij volgend verzoek : „ Terwijl ik uw , waarde Lezers en Lezeres„ fen ! wel mag aanbevelen, mijn gebrek in dezen, door „ een heilige achterdocht te vervullen." En , onder vele andere dergelijke fchoonheden , vindt men nog , op b). io, de volgende fpreuk: „Op repten rijst het ligt al„ t:jd." Ten Plotte nog dit (taaltje, bl. 14 voorkomende: „ Dat wij met de uitwendige (?) geleerdheid zoo „ veel niet noodig hebben, hoe noodzakelijk zij ook wezen moge ! als de geleerde wiens ampt het is , zal een „ verllandig mensen niet ligt in liet hoofd komen , an„ fiers diende wij alle, hoofd voor hoofd wel geleerd „ te worden, hetwelk onbeftaanbaar zou wezen met de „ welvaart van de Maatfchappij. Wij hebben reden, om „ de Goddelijke Voorzienigheid over ons te, danken , die ons zulke mannen heeft verwekt, waardoor wij , in de „ ons noodige kennis , even zoo wijs kunnen worde.i als zij." Zoo lang had onze man met zijn preekje wel REDEVOERTNC. 207 mogen wachten. Evenwel is zijne meering goed. IIet Benige, dat wij dus opregtelijk doen kunnen, is, dat wij hem bedanken voor zijne goede intentie; zoo als wij zijn doende bij dezen. 11pothekers -Handboek , of Begin/den der 4rtfenijmengkitude; door A. CHEVALLIER en P. I D T, fipothekers en Leden van ver fchillende geleerde Gesuootfchappen. Uit het Fransch. II Deelen. Te Deventer, bij A. J. van den Sigtenhorst. In gr. 8vo. Te zamen XXII, 884 BI. Buiten Inteek. f io-: 1 ^Ta.u• waarheid zegt de Vertaler , dat , hoe noodzakelijk de kennis der Schei-, Kruid-en Natuurkunde ook voor den Artfenijmenger is , deze kennis alleen en op zichzclve hem nog geenszins aanfpraak geeft op den naam van een bekwaam Apotheker, zoo hij niet tevens een goed werkman is; en dat derhalve een werk, hetwelk gefchikt is, om den leerling daartoe op te leiden, zeer belangrijk moet geacht worden. Naar zijn oordeel hadden wij gebrek aan zoodanig werk; want, zegt hij, alle Artfenijmengkundige werken , welke er in onze taal (tot Junij í82G) zijn uitgekomen, hoe belangrijk zij ook wezen mogen, laten, zelfs dan als men die alle te zamen neemt, nog iets zeer -belangrijks te wenfchen over; en dit is — Bene gefchikte handleiding ter bereiding der geneesmiddelen. In hoe verre dit algemeen oordeel van den Vertaler meerder of minder gegrond is, laten wij daar. Genoeg, hij meende , dat er behoefte aan zoodanig werk beilond , en , om daarin te voorzien , befloot hij , het voor ons liggende werk te vertalen. De vraag is alzoo , of dit werk gefchikt is , om dat gebrek aan te vullen , en wel ten behoeve van Nederlandfche Apothekers. Na de beide deden met de meeste aandacht te hebben gelezen , kunnen wij deze vraag niet anders dan ontkennend beantwoorden. De orde, in dit werk gevolgd, np& A. C ft L V A L L I G R EN P. I 1) wordt gezegd dezelfde te zijn als die, welke door x r•. N R v bij zijne lesfen wordt in acht genomen ; zij is echter, naar ons inzien, niet de beste, en geeft uit haren aard aanleiding tot herhalingen. Dan , dit daar zal men het toch met ons eens zijn , dat-gelaten , naauwkeurigheid in befchrijving en duidelijkheid in bepalingen en uitdrukkingen hoofdvercischtcn in een dergelijk werk zijn ; en hierin laat hetzelve veel te weníchen over. Het is ons voorgekomen met overhaasting te zijn opgefteld, en dat men geenszins de onderwerpen altijd eerst goed doordacht heeft; f'ommige zijn zeer oppervlakkig, andere weder met eene groote en, mogen wij het zoo eens noemen, overtollige uitvoerigheid behandeld. Op de verklaring of omfchrijving van vele kunstwoorden, en in de P1,armacie gebruikelijke uitdruk valt mede nog al wat aan te merken. Ver[chei--kingen , dene hebben wij gevonden, die hier in ecnen anderen zin gebezigd worden , dan waarin zij bij de Apothekers , althans bij ons, voorkomen. Het is toch niet de vraag, wat wij meenen , dat de woorden kunnen beteekenen , of in welken zin zij, naar onze denkbeelden , behooren gebruikt te worden; maar, welke heteekenis zij door het dagelijksch gebruik hebben verkregen. Indien then h. v. aan een' Apotheker vroeg , wat hij door rrittre ki;g verflaat, en welke bewerkingen hij daartoe brengt , twijfelen wij zeer , of het antwoord ook van verkalking , verkoling , ophejng enz. melding zoude maken. Een Handboek van bijna goo bladzijden mogt men verwachten, dat zich althans door volledigheid zoude aanbevelen; dan ook hieraan ontbreekt zeer veel. Ilet is ten aanzien van onderfcheidene Franfche werken meermalen opgemerkt, dat zij onkunde verraden aan hetgeen bij andere volken gedaan is en wordt ; en deze onkunde firaalt ook in dit werk ten duidelijkfle door; wij misten althans hier en daar nog al het een en ander, dat ons van elders bekend was. — Bij de befchrijving der ver bewerkingen voegen de Schrijvers eenige voor-f chillende bereiding van deze en gene geneesmiddelen,,-lchriftcn ter - APOTHHESFRS - FL:ND^Or- . tcg tot nadere opheldering van liet gezegde. Wij achten dit niet alleen goed en nuttig, maar zelfs noodzakelijk; doch meenen tevens , dat de gekozene voorbeelden moeten zijn, i °. gefehikt om datgene op te helderen, wat zij ophelderen moeten, en 2 0, dat men dezelve kieze uit die bereidingen , welke dagelijks, althans niet zeldzaam, plaats hebben ; want welk nut toch kan een leerling trekken uit hein aangewezene voorbeelden , die of nimmer, of althans ten uiterfte zel izaam , in een Artfenijmengkundig Laboratorium voorkomen ? Het is mogelijk, dat de meeste hier aangevoerde voorbeelden veelvuldig door Franfche Apothekers behandeld worden; maar van zeer vele is dit het geval bij ons niet. Wanneer wij dus ongunstig over dit werk oordeelen, en van gevoelen zijn, dat hetzelve niet had behoeven, ja zelfs niet had behooren vertaald te worden, moet men daaruit niet afleiden, dat wij er niets goeds en nuttigs in zouden hebben aangetroffen. Wij houden ons verzekerd , dat onderfcheidene Apothekers er hier en daar nog al iets in zullen vinden, dat voor hen nieuw is; maar, om het goede en nuttige van het minder goede en minder nuttige, of fours geheel verkeerde, te onder -fcheiden, behoort meer kennis en ondervinding, dan men onderuiellen mag bij leerlingen; en voor dezen is het in de cerf'ce plaats beíiemd. Tot flaying van ons oordeel, en ons den Lezer nader met het werk bekend te maken, zullen wij den inhoud zoo kort mogelijk opgeven, en daarbij eenige aanmerkingen voegen; want alles mede te deden, wat wij onder het lezen hebben aangeteekend, zoude ons beltek verre te buiten gaan. Behalve eene korte inleiding, bevat het werk zes afdeelingen, handelende i°. over voorafgaande bewerkingen, 2°. verdeeling, 3 0. uittrekking, 40. opplosftng, 50. vermenging, 60. verbinding. Iedere afdeeling is weder in onderfcheidene hoofdtukken verdeeld. ifte Afdeeling. a) Keuze der droogo-erijen; waarom gezegd wordt , dat inen dc beste mi->et kiezen, en-trent . 2I0 A. CHE V ALLLER EN P. IDT daartoe met derzelver eigenfchappen en kenmerken bekend zijn. Tot opheldering vinden wij hier de befchrijving van tien ftoffen, waaronder rabarber, kina, mofchus en castoreum, beflaande gezamenlijk naauwelijks twee blad dus hoogst oppervlakkig. b) Zuivering van-zijden; eenige droogerjen, als vet, was , harfen , gomharfen , enz.: de laatfte moeten , volgens de Schrijvers, in brandewijn worden opgelost , doorgezegen en uitgedampt ; eene wijze van handelen , die wel geene algemeene goed -. keuring zal vinden. Wij treffen hier ook eene befchrijving aan der zuivering van ruwe kamfer door opheffing; deze bewerking gefchiedt fabrijkmatig , en komt bij Apothekers niet voor. In het overige dezer afdeeling fpreken de Schrijvers over de inzameling en drooging der planten en het bewaren der droogerijen. In de sde afdeeling, getiteld verdeeling , wordt in de vier eerie hoofditukken gefproken over het kneuzen , het fnijden, het raspen en vijlen, en het malen; en in het vijfde over het tot poeder brengen. Op bl. 43 lezen wij, dat dit laatfte op zesderlei wijzen gefchieden kan , namelijk door (lampen , Wrijven, porphj,riferen, doorwrijven,, het bijvoegen van een tweede ligchaam , en door afwasfchen. Voor het laatfle zouden wij liever lezen flibben ; door afwasfchen toch verftaat men iets anders , dan hier bedoeld wordt ; ook worden de ligchamen daardoor niet tot poeder gebragt, maar wel het grovere van het fijnere gefcheiden. Men had even goed ook het ziften als eene zevende wijze er kunnen bijvoegen. Is malen wel iets anders, dan eene bijzondere wijze, om ligchamen tot poeder te brengen ? Waarom daarvan een afzonderlijk hoofdfhuk gemaakt ? Althans had dan daar ook de befchrijving van den molen behoord, en niet in het vijfde hoofd(Iuk. Dergelijke bewijzen, dat men de zaken niet goed doordacht heeft, zijn er vele. Op bl. 55 wordt onder de voorbeelden van ligchamen, die men door eene haren zeef wrijft en alzoo tot poeder brengt, ook gevonden kolokwint. Irtusfchen lezen wij daarbij, dat deze moet gedroogd en geflampt worden. Is dat APOT ..LKERS - tiaNfIOE .t: ai r tloorirr jven ? Arabifchc gom behoeft, bl. sa , niet gcdroogd te worden; men wrijve dezelve in een' marmertn mortier tot poeder. Ijzervijlfel moet, bl. 53 , op een' porphyrJleen tot een ontastbaar poeder gewreven worden, Onder de voorbeelden van ligchamen, die door bijvoeging van een ander tot poeder gebragt worden , vinden wij , bl,. 56 , ook kwik, met de opmerking , dat dit metaal , vloeibaar zijnde, niet tot poeder kan gebragt Worden, (hoe belangrijk !) maar dat, zoo men hetzelve met een weinig water fchudt, het zich in kleine bolletjes verdeelt; waartoe dient dit? Op bl. 57 vinden wij de bereiding der mere. dint. volgens HE N R v; men kan dezelve nog eens lezen op bl. 38 van het tweede deel. Hier is er eene zeer grove fout in het voorfchrift, welke wij niet weten, of dezelve aan de Schrijvers dan aan den Vertaler te wijten zij, alzoo wij het oorfpronkelijke niet kunnen vergelijken. Er wordt, namelijk , hier gczegd, dat de retort geplaatst wordt in een' reverbereer- oven, die van binnen met aarde wordt aangevuld. Die nu in zoodanigen oven kan Roken, doe het; wij zien er geene mogelijkheid toe. Boven de 3de afdeeling lezen wij : uittrekking. De Schrijvers verftaan hieronder : affcheiding van een of meer zamenflellende deden van een ligchaam ; en daartoe brengen zij verkalking , verkoling, roostering, opheffing, lieldermaking, uitperfing, verdikking en overhaling. Het ongepaste van deze omfchrijving hebben wij reeds opgemerkt, en achten het onnoodig, dit nader aan te wijzen. Onder de voorbeelden van verkalking vinden wij de bereiding van alumen ustum , dat ongepast is. Verkalking is een verouderd woord, dat alleen gefchiedkundig kan opgehelderd worden. Verkoling wordt befchreven, als „ eene bewerking, „ waardoor men bewerktuigde ligchamen, met affcheiding „ van een gedeelte der grondftoffen , die met dezelve ver„ bonden waren, door middel van vuur tot kool doet „ overgaan." In het algemeen goed, echter niet naauwkeurig; maar hoe iemand, na deze bepaling gegeven te hebben , tot voorbeeld kan aanhalen de murias feda ex A. CUE VAL LC EN P. IDT 212 ficcaturn , is ons volkomen onbegrijpelijk; wij hebben toch nimmer gehoord,. dat zeezout een bewerktuigd lig dat hetzelve verkoold Jon worden. Over-chaam was , of ophe ng wordt hoogst oppervlakkig gefproken, en de leerling , tot nadere opheldering, verwezen naar de zuivering der ruwe kamfer op bl. ix, die van honderd leerlingen er naauwelijks één te zien krijgt; en naar de bereiding der merc. dine. op bl. 57 , welke, zoo als die daar voorkomt, geheel. bijzondere handgrepen vordert , en alzoo I4iet tot voorbeeld dienen. kan. Van de elf blad heldermaking zijn er drie befteed om ons-zijden over de te leeren , hoe wij heldergemaakte wei zullen bereiden. Onder de filtreer - toeftellen, in dit hoofdituk befchreven , vonden wij ook de pers van r. E A L. Wij hadden deze eerder bij de behandeling der Extracten verwacht; !laan echter gaarne toe, dat zij ook als filtreer - toethel kan dienen ; snaar hier had dan toch ook behoord de befchrijving der pers van R O 11 M E R S HA U S EN; dan deze is geene Franfclhe uitvinding, en daarom waarfchijnlijk den Schrijvers- onbekend. -- Het volgende 6de hoofdftuk , over nitperfing , handelt 10. over waterachtige fappen, waarbij weder over heldermaking wordt gefproken, 20. over olieachtige fappen ; waarom niet oliën ? Het voorfchrift , dat wij hier vinden , ter bereiding der oleurn ovoruan , en aan x E N R Y wordt toegefch reven , is reeds aangeprezen door onzen verdienItelijken landgenoot P. j. KA STE LE Y N ,. Chemifche en Phyfifche Oefeningen, Amf. 1785, Ilte deel, bi. 92. — Het 7de hoofdfluk handelt over verdik dat is hier uitdamping van v]oeiftoffen ter berei--king, ding van extrácten en geleijen. Wij kunnen niet alles aanhippen, wat ook hier onze aandacht trok ; alleen dit: op bl. i22 vinden wij onder de algemeene regelen ter bereiding der extracten ook deze: „ Zij (de uitdamping na„ melijk) moet zoo lang worden voortgezet, tot dat het ex„ tract dik genoeg is , dat is : tot dat het, op liet vlakke „ van de hand uitgeftreken, niet meer aan dezelve kleeft, of, op grijs papier gelegd, geene vochtigheid hier meer doortrekt." Ook bij extract. gramini s, tara rac., bard. APoT•REKT RS-flANDP,OEK. en andere? — &fie iloofdtfiuk, tot merg hre77gi;?g, waar wij eerst vinden de bereiding der eigenlijke meigen (pulpce), en dan die der zetmelen; van de laatfle, ouder anderen , die uit aardappelen en wilden wijngaardwortel. — 9de Hoofdfhuk , o1'e;•hali;zg. Hetgeen hier over de daar dienende werktuigen gezegd wordt , is zeer onvolle--toe dig; men vergelijke eens , wat over dit onderwerp gevonden wordt bij B U C II N n R , Einleitnng in die Pharmacie, Nurnberg, 1222. In dit hoofdffuk, loopende van bi. I5,-204, wordt verder gefproken over overgehaalde wateren, oliën , geesten , azijn , overhaling van bewerktuigde ligchamen, hertshoorn en barnfleen. De Ode afdeeling handelt over oplosfing. Deze wordt bcfchrevcn als „ eene bewerking , die ten oogmerk heeft, „ om de aanklevingskracht, welke dc gelijkfoortige dec„ len van' een ligchaam met elkander verbonden houdt , door middel van eene vloeif'cof, welke tusfchen dezel ve indringt, te verbreken , en dus van elkander te „ fcheiden, zonder die te ontleden." Vóór honderd jaren en vroeger dacht neen , dat de fcheivochten in hunne kleintic deden de gedaante van wiggen hadden , en daar deeltjes der vaste ligchamen indrongen,-mede tusfchen de en dezelve alzoo van elkander fcheidden. Tot dit gevoelen fchijnen de Schrijvers ook over te hellen. Zij toch noemen , een weinig verder , de oplosfing het gevolg cener werktaigelijke werking. Men vergelijke hiermede bl. 39 , waar wij lezen , dat het onvoegzaam is , om liet tot poeder brengen der ligchamen Bene werktuigelijke bewerking te noemen, want dat zij rust op reeds vooraf verkregene kennis der ligchamen. Wij onthouden ons hier van alle verdere aanmerking; het ongerijmde toch valt ieder in het oog. — In deze afdeeling vinden wij eerst oplosfingen door water, afkookfels, aftrekfels , bouillon, zoo wel van vlcesch als van flakken ; hierop volgen minerale wateren , derzelver ontleding, en zamen[' idling door kunst ; onder dezelve vinden wij niet alleen kalkwater, maag ook teerwater. Waar is toch de bron gelegen , waaruit teerwater opwelt ? Vervolgens vinden SOEI:BESCII. I829. NO. 5. p 4I4 A.PQTHERERS--IIAND130EK. Fv^j hier opiosfingen door wijn , azijn , alcohol , aether en olie , welke gezamenlijk flechts 26 bladzijden vullen, terwijl de oplosfingen van honig en fuiker,, dat zijn firopen enz. , alleen niet minder dan 33 bladzijden beflaan ; men kan daaruit opmaken, welke belangrijke plaats de firopen in de Franfche Pharmacie bekleeden. Onder de voorbeelden van oplosfingen door olie vinden wij fille;:den balfe;n , ba/f. tranquillans , tot welks bereiding men tweeëntwintig verfchillende kruiden , benevens vijf leven de padden , Brcfon. viva. , in olijfolie moet koken.! 5dc Afdeeling, vermenging. I °. Vaste meng/els, zamengellel de kruiden (fpecies), poeders, koekjes (trochisci), harde con/erven (pepermuntkoekjes en borstkoekjes) ; wij hebben deze nimmer con/erven hooren noemen. 2°. Vloei als emnrfiones , potiones enz. 30. 1Feekc-bare meng/els, meng/els , als conferven, electuariën (als voorbeelden (laan hier confectie hyacynth. en elect. diacatholicon) , pillen , pomaden , zalven (niet minder dan vijf voorfchriften van liet ring. populeum; dat van de Pharm. Belg. ontbreekt echter), pleisters enz. De inhoud van, benevens onze aanmerkingen op liet tweede deel bij nadere gelegenheid. Afrika en des.zelfs Bewoners , volgens de niemrfle 0;;tdekkingen , een /tzerk ter bevordering der kennis v<„ az Landen en Volken en van derzelver voortbrengfe ,ls en handel, door N. C. VA N K A M P E N. Met Platen. Ijle Deel. Te Haarlem , bij de Erven F. Bohn. 1828. In gr. 8vo. XVI, 348 Bl. f 3 - 6o. De onvermoeide VAN KAMPEN legt het weetgieri,r publiek, door zijnen , met dit deel aangevangen', arbeid , eene nieuwe verpligting op. De voorrede doet verllag van de aanleiding , bedoeling en inrigting deszelven. Bekend is het uitvoerige werk van den Duitfchen v 0 N ZIM MnR MA N : De 1rde en hare Bewoners , bij N. G. VAN KAMPEN, AFRIKA. 215 de uitgevers van het tegenwoordige werk , naar eene fchoone vertaling, (en, ten opzigte van verfcheidene gedeelten , gelijk wij meenen , meer dan vertaling) van tijd tot tijd in liet licht verfchenen. Doch , Z I M ME R M A N was reeds lang door den dood in zijnen arbeid gefluit ; die na hem het werk opvatteden, hadden niet verkozen, verder, dan het nu bellaande , voort te gaan, en ook de , zoo als VAN K A ni P E N zegt , al te zedige Vertaler weigerde, zulks voor onze Landgenooten te doen. Wat wonder, dat men zich tot den man keerde, die voor de gefchiedenis , en niet min voor de aardrijkskunde, reeds zoo veel gedaan heeft? Na eenige aarzeling befloot hij dan ook, althans van Afrika, dat door Z TM M E R MAN, na een veelbelovend begin, bijna geheel overgellagen is , zoo veel te zeggen , als van dit, grootendeels nog onbekende, doch zeer belangrijke werelddeel, vooral met behulp der nieuwffe reizigers, door hem te vermelden zou zijn , en daaraan drie deelen toe te wijden. Het eerfte , hier aangekondigd , bevat he Zuiderjluk, aan gene zijde des Evenaars; het tweede zal waarfchijnlijk Guinea , de Niger-en Senegal -landen , Zara en Isarbarijë, — het derde de Nulgewesten omvatten. Het zal echter geese flaaffche navolging van z i nr- M E R MA N, in manier , het zij van befchrijven , het zij van befchouwen der dingen , zijn , noch ook noodzakelijk als een deel van des Duitfchers werk behoeven befchouwd te worden. Dit laatíte fpreekt wel, voor ieder, die v A N K A alt' E N kent, eenigzins van zelve. Maar het is toch niet onbelangrijk, onzen Landgenooten onder het oog te brengen, dat zij hier een geheel oorfpronkelijk en op zichzelven ílaand boekwerk ontvangen , dat , ja , als een ver z i M M E R M A N is te befchouwen en in gelij--volg op ken trant bewerkt, dat dus voor de bezitters van dien arbeid, om iets volledigs te hebben, althans te mogen hopen, onontbeerlijk is, maar dat ook hun, wien die zeer uitgebreide vertaling ontbreekt, daarom even zeer is aan te bevelen. P^ -1< N. G. VAN KAMPEN Na eene hoogstbelangrijke inleiding, en algemeen , historisch en geografisch overzigt, fpreekt de Schrijver van de Kaap-kolonie, het Land der Namaaquas, Griquas en Noordelijke Boschjesmannen, het Land der Kaffers, de Oostkust van 1frika , de Corpora-Eilanden, Madagascar en de omliggende Eilanden, de Mascarenhasen Sechelles -Eilanden, St. Helena, Neder - Guinea. Vooral de eerstgenoemde gedeelten, door verfcheidene late reizigers bezocht, zijn uitvoerig behandeld. En deze bewerking is te belangrijker, omdat de vreemdelingen, die hier de bouwflof inzonderheid leveren, deels aan hunne verbeelding , deels aan hun vooroordeel en bijzondere ingenomenheid tegen onze natie, de Richters der Kaap kolonie, wier taal de eenige Europefche is, door den in] ander vcrllaan , niet weinig hebben toegegeven. Bekend fijn trouwens zoo wel de onpartijdigheid als de vader -landsliefde, de afkeer van alwat wreed en onmenfchelijk is, als de uitgebreide kennis, ter vergelijking en billijke fchatting , van onzen Schrijver. Wie overigens Z IMMER rz A N kent , die zal zich ligt ook een denkbeeld der wijze van behandeling (het land, de voortbrengfels, den mensch, de gefchiedenis omvattende) kunnen maken , en zoo wel het leerzame als ver een werk bevroeden. Men kent des-makelijke van zulk mans fchoonen en levendigen flijl, zijne uitgebreide en grondige kennis , zijne verlichte en niet min Christelijke denkwijze ; waardoor het zich , in beide genoemde opzigten , te meer aanbeveelt. Wij meenden trouwens wel een klein verzuim te ontdekken, als hebbende geen gebruik gemaakt van T H o aZ r= s ON 'S onlangs verfchenen en aanvankelijk vertaalde reize; doch de ncilezing doet ons zijne opmerkzaamheid op dit, en zelfs op nog een ander gefchrift zien. De reis van onzen Landgenoot, M. D. T E F N S T R A, die , op zijnen topt naar de , Oostindiën, genoodzaakt werd cone poos aan de Kaap te blijven , en daar in het binnenland zekere baden gebruikte, zal of niets nieuws hebben opgeleverd , of misfchien , buiten Groningen en Friesland minder ver AFRIKA EN DEsZrLFS nEIVONEES. ^_i 7 fpreid zijnde geraakt, niet tot 's mans kennis gekomen zijn. Het zelf niet bezittende, durven wij over liet eer(le niet bel]isfen. Veel kon het, uit den aard der zar,l:, wel niet zijn. Tot een flaal kiezen wij iets uit de inleiding en uit de eerfte afdeeling : ,, Den naam heeft Afrika waarfchijnlijk van een klein Iiarthaagsch landfchap , Frigi , aan de noordpunt bekomen, waarvan de Romeinen, voor welken dit van het geheele werelddeel het naast bij lag, Afrika maakten. Den beroemd Aardrijkskundige noemt het een groot lig zonder leden, een fam zonder takken, en inder--chaam daad loopen de kusten bijna regt, zonder Benige uitgroeving door zeeboezems , land- en zeeëngten of fchierei en het geringe getal eilanden, bij dat van Eu--landen; ropa, en vooral van Azië en Noordamerika vergeleken , is zeer opmerkelijk. Slechts aan de zuidoostzijde heeft Afrika, even als Niettwholland en Zisidamerika , een aanzienlijk, misfchien van het vaste land afgefcheurd eiland , Madagascar : de anderen , zoo als de Kararifche en Kaapverdifche eilanden, fchijnen door de werking van het onderaardfche vuur opgeworpen , door geen geweld des Oceaans van het land te zijn afgerukt. Van alle werelddeelen heeft het de meeste overeenkomst met Zuid -amerika , hetwelk ook weinig eilanden , golven en infinijdingen in de kust heeft; doch de beroemde n u nz B 0 L D T heeft nogtans aangewezen , hoe aanmerkelijk het onder beiden is."-fcheid tusfchen die „Oorfpronkelijk uit Nederland, en kort iade Richting der kolonie gedeeltelijk aangebragt, hebben deze lieden (de kolonisten) zich, door de vruchtbaarheid der vrouwen (oorfpronkelijk Am/lerdamfche weesmeisjes) , in dit gezonde klimaat zoo zeer vermenigvuldigd, dat, daar de meesten zelden onder de zes, maar velen boven de tien of twaalf kinderen ter wereld bragten, allengs de kolonie is uitgezet, en Bene uitgebreidheid heeft bereikt, dat er reeds in 1769 boeren gevonden Werden, die ruim 20o uren, ;o dagrei Kaap af woonden , van welken zeer velen-zen , van dc 2I,i N. C. VAN KAMPEN, AFRIKA. nimmer de reis derwaarts deden. ])it had dan ook ten gevolge, (even als niet de Settlers in Noorda;ncrika en de Spanjaarden in Paraguay) dat bij hen allengs de beíchaafdheid en middelen tot beíchaving verdwenen , of ten minfle zeldzamer werden , en do afgelegerfre boeren , zoo als S T A V 0 R I N us zegt eer naar Hottentotten dan naar Christenen zweetnden. De ongemeene rijkdom aan vee, die, bij de groote landfireek, welke elk huisgezin kan beflaan en tot weiden gebruiken, vele kolonisten bezitten, geeft hun dan ook een zeer gemakkelijk leven. Zijne fchapen geven den volkplanter niet alleen vleesch tot fpijze, maar ook door den vetflaart, die wel eens. twintig, en doorgaans (in de gunitigf}e oorden) i^_ of IG pond weegt , fmout tot bereiding derzelve. Aan den Sneeuw' erg, in het afgelegen(h gedeelte der kolonie , heeft een andman zelden minder dan drie-of vierduizend fchapen, die echter gedeeltelijk Hechte en grove wol geven. Derzelver algemeene veredeling kan cie taak eener regering worden , die de ongemeene voordeclen weet te waarderen en te gebruiken, welke dit land oplevert : want B A tt R 0 VT meldt, dat de wol der Spaanfche fchapen in Zuidafrika zelfs verbetert. De. kolonist houdt ook runderen en maakt boter en kaas , doch zelden flagt hij een rund voor de keuken; hij bezigt de osfen als trek- en rijbeesten , en voedt zich, even als de Paraguay..che landman niet rund-. vleesch , dus met liet vleesch zijner,.. fchapen en bokken , welke laatffe zeer fchoon en vruchtbaar zijn , en twee , drie, ja vier jongen gelijktijdig ter wereld brengen. Dit vleesch dient meest, behalve de beste f'rukken, die de heer gebruikt, voor de Hottentotten en flaven, waarvan fommige kolonisten van 4o tot aoo in dienst houden , doch meer uit weelde en pracht , dan omdat zij wezenlijk dienst daarvan hebben. Zekere JA C 0 H L A NL E S C H E R op de Westkust bij de Saldanhabaai had 8o paarden, Ego runderen, 247o fchapen, aio geiten , en gevoge'.te naar evenredigheid; hij moest dagelijks aan 105 perfonen ,waaruit zijn huisgezin niet Hottentotten en flavenftoet beflond, c?en kost geven , en zaaide jaarlijks 67 mudden granen.' C. SI 1) ONS, D£ VERKENIGD F STATEN V-kN NO CM LI - M11 t* MK A-, De rreenibde Staten vacs !Voord r%re;i;°a, in ,zue:;e Jlaat kkundige, ;od dien/tine erz .r. caa1fc1/)pei1e betrekkingen be c'aou ed, door C. S I D o N s , Burger der kePeeraigde St'oreu vare Noord - .°-uerila. Sureek over mij , zoo als ik ben ! S x A ICE S r EA RE. Te Leeusvc,r•den, br) Steenbergen van Goor. 1828. In gr. 8vo. VI11 en 236 BI. f 2 -4o. Is eenig land de opmerkzaamheid van den wijsgerigen onderzoeker waardig , dan zijn liet voorzeker de Fereenigde Staten van Noord - 1,nerika. De invloed , welken de onafhankelijkheid van dat land op een aanmerkelijk gedeelte van Eu. r-opa heeft uitgeoefend ; de wijkplaats, welke zoo vele bewoners der oude wereld daar gevonden hebben , en welke /!snerika nog bij voortduring biedt aan alien, voor wie een nieuw vaderland , om verfchillende redenen, wenfchelijk wordt ; des> selfs toeneming in raagt, volkrijkheid , koophandel en nij verheid maakt iedere gelegenheid, om deszelfs flaatkundigen en zedelijken voortgang te befchouwen, hoogst belangrijk. Deze gelegenheid wordt aan den Nederlandfchen lezer verfchaft, door de overbrenging in onze taal van het thans aangekondigde werk, hetwelk door den Schrijver in het licht werd gegeven in het laatst van 1826, en geacht mag worden, de nieuw omtrent zijn vaderland te behelzen. In ze--Ite berigten ker opzigt is hetzeive een gedenkfchrift, dewijl de aalleiding tot deszelfs vervaardiging fchijnt geweest te zijn het feest ter viering van het vijftigsari; beflaan van liet !Moord-A merikaansch Gemeenebest, op den } Julij van dat jaar. Van de vijftien Hoofdhukken , in welke het werk verdeeld is, worden er zeven belleed tot de behandeling van den flaatkundigen toeftand en betrekkingen van het Gemeenebest. Dat de Amerikaanfche burger in dit gedeelte van zijn werk niet geheel onpartijdig is , moet men den Republikein , die onbepaald regt heeft, om over alles zijn oordeel te vellen, ten goede houden. De zaken zijn echter naar waarheid verhaald en befchreven, en men vindt menige wetenswaardige bijzon welke ons met het karakter en den vrijheidsgeest-derheid, der Amerikanen bekend maakt. De meest beroemde An;cri< siisrfciie Staatsmannen van den tegenwoordigen tijd , onder anderen J. Q. ADAasS, cl. Av en de Generaal jACItSON, worden niet llerke trekken garteekend. Eene enkele uit de 220 C. SIDONS Protes tan tfche predikanten te Nieuiv - Or/eons underfcheidt „ zich nu L L , een Ier van geboorte ", zeer vuordeelig. Vroe ger heeft hij in de lerfche onlusten geilreden, en is, over liet algemeen, een man van een gezond verfiand. Hij be „ zocht den Generaal " (1 A c KS ON. bij het uitbreken van tien laat(len oorlog tegen de Enge/leken). — „ H u I. L ! roept „ deze hem toe; ik hoop niet, dat gij komt, om met ons uit „ te trekken ? — Ja, Generaal! wanneer gij mij wilt mede menigvuldige anekdotes vie te hier plaats „ Onder de drie - „ nemen. — Hoe zoudt gij , lieve zwartrok , ons kunnen hel„ pen ? — Nu, gij weet , dat ik eens met de roodrokken te doen had, en naisfchien zon ik in het een of ander opzigt ,, van dienst kunnen zijn. — TYelaan , ik wil mij naar de „ vestingwerken begeven , gij kunt sneden jden. Hebt gij een paard? — Neen BILL! roept nu de Generaal zijnen . — „ bediende toe , ga en zadel Beëlzebub voor den predikant." Het VIIItie Hoofdfluk heeft tot opschrift : Weten/ci2appe 1fflee vorming, en handelt over de inrigtingen tot befchaving en opvoeding. Wij merken uit het hier gegeven verlag op , dat de vorderingen van Noord- Amerika in dit opzigt meer beslaan in het doordringen van Bene zekere mate van befcha ^bing tot alle ítanden, dan wel in liet bereiken van eenen lioogen trap van verilandsontwikkeling en verlichting. De Amerikaan fludeert niet om befchaafd te worden , maar om uit het geleerde , zoo fchielijk mogelijk , voordeel te trekken. Geld verdienen (to make money) is bij hein de hoofdzaak. „ Wijsbegeerte laat hij aan zijnen predikant over, poëzij aan de vrouwen; en wanneer deze of gene toevallig in dit ge „ bied verdwaalt, dan kan hij , zoo hij geen eigen vermogen ,, bezit, zeer gevoegelijk van honger sterven. De Boston/eke „ dichter C OF F IN ftond letterlijk aan dit gevaar bloot , en „ WAS Ii ING TONV - IRVING moest zijn brood in Engeland zoeken, waarheen C o o P E it hem weldra zal moeten vol gen." — Het Inde Hoofdituk handelt over het Huifelijk-„ Leven, openlijke Gastmalen, en Bals. Hier ontmoeten wij nog altijd veel gelijkvormigs met het Europe/eke moederland, het zij dan Engeland of Duitschland. Van Amerikanen van Nederlandfchen oorfprong wordt nergens in dit werk gewag gemaakt; zij zijn er toch in groot aantal, hebben hunne moe voorvaderlijke gewoonten en leefwijze behouden -dertaal en , en bewonen geheele ítreken en plaatlèn , die niet dan onder 14oderlandfche namen bekend zijn. Het hosiderdJle gedeelte DE VEREENIGDt. STATEN VAN NOORD - AMEF I A. :2I van den dollar wordt in dit Hoofditul: overal cent genoemd. Beter keuren wij , met v A :v wij It, (in zijn Aa>: dr kskundig - L.00rdenboek, Art. Noord.limerika) den naam centime, dewijl er in eene befchrijving van .'Imerika, in de Nederland- Jèlze taal , minder gevaar is , om deze te verwarren niet het honderdJle van den Franfclaen franc, dan met onzen cent, die veel minder is dan de 4merikaa m/che centimë, zijnde eene koperen munt, bedragende het 35u van den dollar of f e, 50 Nederl. — In liet Xde Hoofdhuk wordt de Godsdieujligge toe/ land der Vereenigde Staten befchreven. Bij de optelling der menigvuldige Confesfiën dachten wij aan den uitroep van den Franf hen restaurateur, die er zich over ergerde, dat de Engelschznan alle zijne fauces piquantes ver. fmaadde, en niet anders dan gefmolten boter gebruikte : Quel people! one fauce et mille religions. Evenwel toch altijd beter, dan dat het ook hier waarheid zou zijn • wat j o Il N B U L L den Fransc/zman terug verweet : 161i11e fatfces et point de religion. — Het Xlde Hoofdfluk handelt over den Regts_ geleerde, zijne betrekking, geregcsposten, enz. In een land, waar, gelijk oudtijds te Itlzene en te Rome, regtsgeleerdheid en welfprekendheid de krachtigile middelen zijn tot het ver roem, ja dikwijls tien weg banen tot het beklee--krijgen van den der hoogtte waardigheid in liet Gemeenebest, kan het niet anders, of er moet veel aanmoediging beftaan tot derzel. ver beoefening. In andere vakken van wetenfchap moge de Noord -flmerikaan nog niet in alle opzigten gelijken gang houden met het meest befchaafde gedeelte der oude wereld, in het praktifche der regtsgeleerdheid en geregtelijke welfpre kendheid fchijnt hij alle vergelijking zeer goed te kunnen doorflaan. — In het XIIde Hoofdiluk houdt de Schrijver zich bezig met den Koopmansfland. De inhoud van dit ftuk be vestigt volkomen, hetgeen de Schrijver zegt: » De Ameri „ kaan is, in welke betrekking ook, Reeds meer of min koopman. Het karakter van de natie is , in vollen nadruk, „ merkantiel; zelfs hare regering is dit ook." — Het XIIIde Hoofdfluk befchouwt den Landbouwer. In eenen Staat, waar, op deszelfs onbebouwden grond , nog geheele volken zouden kunnen geplaatst worden, moet noodzakelijk de landbouw nog belangrijker zijn dan elders. De befchrijving van den overgang, langs verfchillende trappen, van den kolonist, uit zijnen aanvankelijken Raat van ontbering, tot dien van eenen welgeflelden fanner, of landeigenaar, is inderdaad belang 2_2 C. S I D O N S, DE VEREENtGDS STATE VAN GOOifl - A:ii:!1. A. wekkend. Dit Hoofdfluk maakt den Lezer ook nog bekend met de Militie, tamelijk gelijk aan onze fchutterijcn , en be flaande uit het verbazend groot getal van een millioen en negenmaal honderdduizend man. — Hoofdfluk XIV handelt over de Geneeskundige Inrigtingen en Geneesheeren. Hierin fchijnt nog veel te wenfchen te zijn. De gewone (zooge naamde) Doctoren zijn Duit/the of lerfche barbiersgezellen , die, met eene zelf gefchrevene getuigenis voorzien, hunne loopbaan intreden. Waarin ook de ziekte begaan moge, de geneeswijze van zulk eenen Doctor is 1leeds dezelfde: calo mel is zijne univerfele medicijn, en zijn dertig grein niet voldoende, dan geeft hij er zestig. Slechts weinige anzien 1,ijke Reden maken hierop eene uitzondering en bezitten kun dige Artfen. — In het XVde HoofdtInk eindigt de Schrijver zijn verlag met de opgave van die Fabrijken, Roof/en en Handwerken, die in Amerika met eenen gunlligen uitfiag ondernomen en uitgeoefend worden. Wij hebben getracht, door dit verflag, den Lezer zelf over de belangrijkheid van dit welgefchreven werk te laten oordeelen. Wij eindigen het zelve met aanbeveling van dit boek, als zijnde eene voor bijdrage voor de beoefening van land- en volken-treffelijke welker uitgave in onze taal-kunde en menfchenkennis , door alzoo aan ons lezend publiek een wezenlijke dienst is gedaan. Schetfen uit mijne Javaanfche Portefeuille, door G. 11. N A- GEL, Ambtenaar hij het Gouvernement in Necler•landsch Indië. Te dmfferdam, bij C. G. Sulpke. 1828. In gr. 8vo. YI en ir6 Bl. f r.80. Een klein boekje , als reisverhaal van luttel belang, daar het ons , wij mogen zeggen, zoo goed als niets meer van .lava leert, daim hetgeen inca algemeen weet. Ilet zijn twee toertjes van een jong, vrolijk ,luchtig, wel eens kruijig Ambtenaartje, een liefhebber van meisjes, van de ílesch, goed eten, en van verzen, meer dan van vermóeijenisfen op vuurbergen en van botaniferende togten. In gezelfchap van den geleerden en beroemden Dr. B LU n7 E heeft hij twee reisjes gedaan, het eene ten zuidoosten van Batavia naar den uit Tjerinaai en het eiland Noufa Kambangan-gebranden vuurberg nsn de zuidkust van Java; — liet tweede langs den door N A E ND E LS aangelegden grooten ftraatweg naar Renibang , over G. tt, NAGEL, SCHETSEN. Cheribon, j^agal en Samarang, met vermelding van .%apara en JDana. Overal vernemen wij, waar de Schrijver zich ver verscht heeft , en door roode baai nieuwe krachten heeft opgedaan voor de moeijelijkheden, die onder eenen natuur als B LU M E onvermijdelijk zijn, doch zulken -onderzoeker, die geene onderzoekers der natuur, maar llechts liefhebbers zijn, wel wat hard voor liet vleesch vallen, gelijk hier onze Schrijver met zijne togtgenooten om ftrijd in klagten uitbarst. „ Verwenscht klimmen! De weg werd hoe langer zoo fiei„ Ier (naar den Tjerimai, in het gebied van Cheribon). De Heeren kwamen , met lof' en zweet bedekt, al hijgende bij ons aan; de pakhuismeester B U Y s x E s was meer dood dan levend; aan zijn bleek en onthutst gelaat zou men hem „ voor eene fchim hebben aangezien , die eene vifite op de „ bovenwereld kwam maken. De ontvanger S CHA RF ver zijne nieuwsgierigheid, en zwoer plegtig, voor--„ wenschte „ taan bij zulke expeditiën te zullen t'huis blijven." Tegen dien vrolijken en losfen fijt, die zoo ligt en digs is, fteekt dan de deftige en zaakrijke voordragt van Dr. B L U M E, Uit wien hij de befchrijving der Flora van den Tjerimai en van deszelfs top mededeelt , gelijk men denken kan , verbazend af. Wij zeiden boven, dat de Schrijver niet alleen een liefhebber fcheen van mooije meisjes, goeden wijn en goed eten , maar ook van verzen. Het prozalfche gedeelte van zijn werk is niet alleen doorfpekt met verzen, (die juist niet zwaar wegen) maar wij hebben ook een opzettelijk poëtisch aanhanglel achter hetzelve , betrekkelijk de zeden , gewoonten en leefwijs der Nederlanders in de Oostindién. Wij houden dit voor het beste gedeelte van het boekje. Hooge dichterlijke waarde heeft wel geen van alle deze (lukjes ; maar daarop maakt de Schrijver ook zekerlijk geene aanfptaak. Zij zijn vrolijk , los en fomtijds niet zonder luim , en bereiken hun oogmerk , de fchildering der volkszeden , vrij wel. Deze flukjes zijn de volgende: Morgenwandeling in en om het Kampement Weltevreden (met een aardig tafereel der Chinezen en Llollandfche Militairen aldaar); 's Lands Plantentuin op Bogor of Buitenzorg; de N,eyen (een zeer aardig ftukje , de waarde en onwaarde van de inlandfche huishoudflers der Nederlandfche kolonisten fchilderende ; de booze Njey wordt in twee luimige verhaaltjes tegen de goede overgefleld); de Tractementsdag van een' Kammies, en de Oudgast (eene afbeelding van twee Joden , een' te Batavia reeds verrijkten , en een', 224 G. n. NAGEL die pas is aangekomen. Wij zullen den Tractementsdag van een' Kommies, als een der kortíten, doch geenszins der minften , ter proeve overnemen: 't Is morgen; CASSANDER Rekt geeuwend zich uit, Terwijl hij , met moeite Tot optiaan besluit ; Zijn knecht heeft de luiken Reeds open gezet; De fchoentjes (taan blinkend Op wacht voor het bed. Ach! het licht van dezen morgen Wekt CASSANDER Hechts tot fmart, En een zware last van zorgen Drukt, als lood, hem op het hart. Waarom mag hij heden treuren? Is 't geen dag van tractement? Ja! maar 't is zijn crediteuren, Ach! maar al te wel bekend. Reeds ziet hij ze (is 't wel te dulden t) Gretig om zijn' geldzak staan ; Reeds ziet hij den laattien gulden In verbeelding naar de maan; Zeker, dat hem niets zal resten , Maalt c A S s A N DER, zucht en klaagt, Tot hij al die muizennesten Met een glaasje rum verjaagt. 't Is middag, de heeren Ontvangen hun geld, In koperen duiten Bij zakken geteld Vier dragers zijn noodig Voor iederen heer, Opdat hij zijn fchatten Naar huis transporteer'. Uw dragers juichen, o CASSANDER! Zij worden reeds op weg verligt ; Een norfche beer heeft, al te fchrander, Zijn fchreden naar 't Bureau gerigt; SCHETSZIN. ==J Al d' and'ren listig voorgekomen , Spreekt hij u 't eerfte om moppen aan. Waarom ook 't dwaas beluit genomen Van regelregt naar huis te gaan? Met diepgebukte fclhouders dragen De Koel:"s reeds hun kop'ren vracht, Waarmeê CASSANDER nu de lagen , Die men hem fpant , te ontwijken tracht; Doch boe hij keeren moog of wenden, Hij wordt van allen kant befpied, En overal, bij heele benden, Staan crediteuren in 't verfehiec. Het droevig overfchot der moppen , Met kunst en vliegwerk nog gered, Nu in zijn koffer weg te floppen , Ook daarin wordt bij thuis belet. Dáár wachten knecht, barbier en fnijder, Met wasfcher, en wie nog al meer, Vol ongeduld den armen lijder, — En 't laat(ie zakje is reeds niet meer! 't Is avond; CASSANDER Bezoekt eenen vrind, Dien hij in gelijke Omftandigheid vindt. Zij fchudden de zakken: — Geen 't minute geluid.— Slaapt wel, mijne Heerent Het liedjen is uit. . Nieuwe Oprakeling van MrW I L LEM BIL D E R D IJ K. — Cinerem et fopitos fuscicat ignes. VIRGILIUS. Te Dordrecht, bij j, de Vos en Comp. 1827. In gr. 8vo. IY en 194. bi. f 3 - 6o. Wij beginnen met een vers, in welk n I L DER Dit IC zich de moeite geeft, om ook ons te beduiden, hoe wij recen/èren 226 w. B1LDr.RDIj1 moeten. Iill kan wat zeggen! Recenfent en Referent is hij hem hetzelfde. Oordeel is dus niet noodig, ten minfle niet te zijnen opzigte. RECENSENTEN. — Cenfore (*) opus est an harvspiee nobis? JU VEN ALIS. Wat is de plicht van Recenfenten? Te melden wat een fchrijver zegt; Maar eigen wijsheid uit te venten , En andren valschheên in te prenten, Van waar bekwamen zij dat recht? — Te venten? — Ja, dat laat ik blijven, Maar op te dringen met gezag, En monopolie (**) meê te drijven, Om logen en geweld te flijven , Zie daar wat IE niet lijden mag. — En wie, wie zijn die fchrandre bazen , Zoo hoog op hunnen rechterftoel ? — Een hoopjen van verwaande dwazen, Door wind van domheid opgeblazen , Ontbloot van oordeel en gevoel. o God , wat werd van onze kennis ? — Verwaandheid, onzin, heiligfchennis (§). (*) Het zou er met B I L D E R D IJ x erg uitzien , indien hij zulk eenen Cenfor,, als J U v E N A L I s bedoelde, zocht. Maar hij had het woord noodig, zoo als hij meermalen woorden aangrijpt, al beflaat de zaak niet meer, uit zucht voor zijne Motto's. (**) Het is natuurlijk, dat hij, die met alles voor zich zelven Monopolie drijven wil, niemand lijden mag, die hem dit zijn aangematigd regt telkens en grondig betwist. Hier kijkt de aap dan wederom uit de mouw. (§) Zou B I L D E R D IJ It anders mindere verwaandheid, onzin en heiligfchennis. aan het licht brengen ? — Eerie domme vraag. — Maar zou het beste antwoord op dezelve , naar B I L D E R D IJ E'S oordeel, wijs zijn ? Wederom eerie vraag , maar op welke het antwoord gemakkelijk valt, ten mince voor onpartijdigen. NIEUWE oP:AKELING. Welk Recenfent zou voor deze uitfpraak van den Prins der Dichters niet beven? — Wij zullen dan wat infchikkelijker zijn, en, op het voorbeeld van wijlen den Rotterdamfchen God A P O L L o, nog al onderfcheiden van den Delphi fchen , verklaren: Het is eene waarheid, dat de meeste (wij zeggen : alle. Naar de reden , waarom wij dit zeggen, moet men nu niet vragen) verzen, er in voorkomende, van de zode der kunst bijna (ook dit bona fchrappen wij uit) niets te uwenfchen overig laten. Zie, BIL DER D IJ K, Wij toonen on s voor verbetering vatbaar! Wie zou ook van uwen. zacht geest geene leering aannemen? Doch, daar gij-moedigen ons de eer hebt aangedaan, om in ons eenige domheid aan te wijzen,, — neen, te vermoeden , — zult gij het ons ook niet kwalijk nemen, dat wij in onze domheid u iets vragen. Waaruit kent gij die Heeren Recenfenten toch , daar gij zoo dikwerf hebt verklaard , nooit hun gefchrijf te lezen ? Eerie vraag , maar welke uwe grootheid wel aan onze domheid zal vergeven. Is het titelvignet wel juist, om uw gewigtig woord oprakeling op, te helderen? Is een bakkersrakel, door het Engeltje in eenen oven geroerd , hiertoe niet gefchikter, dan die Oudhollandfche tang bij dien aschhoop? Gij moet ons die vragen vergeven; een man van allerlei kunst kent en kan alles. Een oud man, in alles volgens kunst handelende is een vreemd verfchijnfel , maar wederom, naar onze inzigten, (het is mogelijk, dat onze domheid ons parten fpeelt) geen oud man naar den Bijbel. Op dezen stellen wij toch meer prijs, dan op........? Wij willen niemand tot onvriend maken, en daarom taan wij hier dien kwaden naam over. Van het kun(fige dezer Oprakeling dus geen woord meer. Als kuntlenaar was BI L DE RD IJ K reeds lang beroemd. Hij wil daar niet van hooren ; maar, als APOLLO het zegt, moet het waar zijn. In de Opdragt van deze Oprakeling aan CATS zegt BIL- DE R DIJ K van zichzelven : War gelijk ik, oude Vader, U genadig na en nader, Daar ik in mijn grijzen tijd Slapelooze nachten flijt , En door Dichtlust aangedrongen Uit de bedkoets opgefprongen, (Neen, gekropen , of hoe 't zij,) Verzen Rorten .moet als gij 1 enz. ^n W. r r.DE P,D7 In zeker derde gelíj", ?, DE R D h x op CAT s. Namelijk B I L D E R D rJ x kan , nu hij oud is , den ganfchen nacht niet doorfapen. Maar B 1 L D E R D IJ x IS nooit een lieveling van MO R PH E us geweest. Dit zegt hij zelf met den roet in 't graf, bl. 19. Wat hiervan de reden is, weet of bedenkt hij waarfchijnlijk zelf nooit. En dit vereischt toch wel eenig nadenken. Doch, dat derde der vergelijking met CATS uitgezonderd , flaat B IL D E R D ij K tot C A T S , wat godsdienst , zedelijkheid en vaderlandsliefde betreft , nagenoeg als tegen. voeter. Wij gaan hier niet op he getuigenis van B I L D E R. D tJ x af. Want volgens eigene getuigenis is hij zelf een martelaar. Doch zulit getuigenis zonder nader bewijs is zoo veel als — niets. Meest al de flukken in dezen bundel zijn vruchten van kwade luim ; luim , zoo als eigen is aan bittere fpijt, bij grievende teleurlielling en het onbevredigd blijven van hooge verwachtingen, ter verkrijging van welke nu ouderdom en wrevel alle hoop opgeeft. He: luimige heeft ook hier wel veel bitters ; maar het blijft luim , en bezit mindere onbefchoftheid , dan B IL DER D 1J K gewoon is aan den dag te leggen. 's Mans loffelijke gewoonte, om jegens allen onbefchoft te zijn, belooft aan een`vaderlandsch fpreekwoord eene noodige verbetering. Nu een beul zelf, in eene fatfoenlijke advertentie , zijne toefchouwers bedankt voor de algemeens deelneming, bij de hem zoo wél gelukte teregt(telling eens moordenaars, (zie Ned. Staatse. 1828 , No. 87) en dat wel in Duitschland , of , zoo als B I L DE R D u it het beleefdelijk noemt, Mofenland, wordt zekerlijk het : zoo brutaal als de beul, geheel onbruikbaar. Doch B I L DER DIJ x heeft gezorgd , dat alsdan toch bruikbaar blijft: zoo onbefchoft als BIL D E R- D I,1 K. Ook deze Oprakeling geeft hierop eenige hoop , welke evenwel elders meer dan hier wordt aangewakkerd. Doch ook hier, b. v. bl. III : Als 't geflacht van fchoortleenvegers En geheel die eedle hoop, Ketellappers , mandtjens - koop , Modderfcheppers, drekkuillegers, (hoe riesch!) 't Lieve vaderland regeert, Is men nimmer te geleerd. Waar den knorrigen man eigenlijk de fchoen wringt, laat NIEUWE OPRAKELI G. hij, zijns ondanks , allerduidejijkst blijken , in het vers , getiteld : Herdenking aan den mij aangeboden Leer/loel te Kazan, in het jaar Ibog. Hoort maar den aanhef: Voorzeker, 'k had mij zely' veel jammer kunnen fparen, Indien ik door d' Euxijn in 't midden der Tartaren De toevlucht had gezocht, mij aangeboOn; waar rust De hand mij toeftrekte en als aanloeg van de kust. Daar had ik, en met nut, tien Leerftoel mogen drukken, Van onvermoeibre vlijt de zoete vruchten plukken, En, voor 't bereik te ver van nooitgetemden haat, Mijn kracht geëerd gezien , mijn zwakheid niet gefinaad; 't Uit zweer. gewoekerd brood, aan (lillen haard gezeten, Door de afgunst niet vergald, als 't mijne mogen eten , Niet nat van tranen , niet in 't barflend hart betreurd, Noch aan mijn gade en telg als uit den mond gefcheurd, enz. Hier zou tot Motto hebben gepast: 0 mi/ti praeteritos referat fr .Tuppiier annos! Kon BI L D ER D 11 it toch liet jaar 180,5 terugroepen , misfchien was hij dan nu Profesfor geweest en Ridder enz. enz. enz. Hij is, naar eigene meening vooral, gefchikt tot Profeefor in omne fcibile (zoo veel als Profes/or generaal), en nu nog moet hij eindigen met te verlangen naar een ander Vaderland, al ware het ook Turkije, voor zijnen zoon. Dat is wel fpijtig. Een Profesforaat in de hand, weggeworpen om een onzeker, dat nu wel zal uitblijven; wie kan dan in goede luim blijven? — Hoort het einde: Geleid hem door deel tijd van gruwlen aan uw hand, En fchenk hein , waar 't ook zij, een beter Vaderland! Oost, west, thuis best, is dus geene Bilderdijkfche fpreuit. B IL DER D If K toont zelf te vreezen, dat zijne verzen verveling zullen wekken , maar fchuift de fcbuld op de Drukkers en Uitgevers zijner gedichten, aan liet einde der Oprakeling, omdat dan toch alles is afgedrukt : Schrikt dus vrij • mijn Tijdgenooten, Van de verzen zonder end, Die mij buiten wil ontvloten, 's Drukkers pers in 't daglicht zendt. Wijt aan die ze u :nededeelen, Niet aan mij, zoo ze eens vervelen BCERBESCO. IE29. No. s. Q 2 30 W. " I L 1) t; R D If K , NIEUWE oI'EAKELrNG. 'k Weet het , alles heeft zijn maat; Maar voor paarden, die, aan 't hollen, In hun rennen zuizebollen, Weet de voerman hier geen raad. Bij het feheemren van zijne oogen Dravende over ftruik en hegg' , Blijft er niets in zijn vermogen Dan te roepen : „ Uit den weg !" Nu dat roep ik. „Goede vrinden, „ Die u niet bekocht wilt vinden, „ Bij mijn oud eenzelvig lied 1 „ Waar u 't boek op wil onthalen, „ Hoordet gij reeds vijftigmalen , „ En wat nieuw is , fchaf ik niet." In deze Recen(ie der gedichten , door B r I, D ER Dit x zelven , heerscht nog de meeste waarheid. Het goede, en dat is fomtijds zeer voortreffelijk, is weinig, in vergelijking met die vele verzen, in welke B I L DE RD IJ K'S paarden op hol zijn. Het is dus hier bijna overal: Uit den weg! Paarden op hol! jammer is het, dat het geroep meestal te laat komt, en dat het dan nog maar zelden wordt gehoord. Haec hactenus. Men kent B IL D ER D IJ K reeds lang ge. voeg. Door terugwerking willen wij niet medewerken te zijner vergoding. Inter divos relaties est. Een halve God te wezen , na eerst geflorven te zijn, is eene eer, wel aan Hei toegekend , maar toch begeerlijk voor BIL D E RI) IJ K-denen , die inter viros, onder de levenden nooit eers genoeg, volgens eigene fchatting, kon vinder.. Koek na den dood ? ja, maar voor den Prins, of Sultan, der Dichters 1 En dat is toch nog beter, dan in liet geheel geen koek. — De Christelijke on fterfelijkheid is geheel iets anders dan deze dichterlijke. De vereering van L. KOSTER was hem ergerlijk. Maar ook zijne eigene? — Wederom eene domme vraag aan en aangaande BIL DER DIJK. .Anna en fIntje, of de belangrikfle winter van na (n leven. 7é Dordrecht, bi J. de Vos en Comp. 1828. Ira gr. 8vo.:oI Ill. f 2 -50. De Heer A. ai. V A N v. geraakt bekend met twee Ermifc,'zc ffieisjes , n N G E L I Q U E e n J E e N N r 'r o N, dociltcrs van P I ANNA EN ANTJE. ;t CAULT LEBRUN, die, niettegenttaande zij, zoo als men zegt, wat ligt vallen, hem zoo zeer bekoren, dat hij de begeerte niet kan wederliaan, om deze dames , als Cavalier d'hor;neur, naar Nederland over te brengen en bij ons te introduceren. Maar vertoont hij haar, zoo als papa Pl GAULT haar de Franfche wereld ingezonden heeft, dan is het te vreezen dat de Nederlandfc.-4e lei -jonker onder de verdenking zal geraken, dat de kennis met beide Nimfen , door hem , bij R Ac x A n , te Jericho, gemaakt is ; en om zich daaraan bloot te Eiellen , daartoe heeft hij te veel achting voor het Nederlandfche publiek. Het gemakkelijkst ware geweest, zich zoo fatfoenlijk mogelijk van de beide Sirenen af te maken. Maar neen, A. M. VAN v. neemt het heldhaftige beluit, om de twee galante FranFaifes beide te veranderen in eerbare, zedige 1Vederlandfche meisjes. Hij klaagt in het Voorberigt, dat dit niet gemakkelijk viel. Wel, man ! wij gelooven u gaarne. Een paardenarbeid! Liever met P H A e TO on den zonnewagen, dan het te beproeven, om zulk een fpan te dresferen ! Maar, wij moeten der waarheid hulde doen , hij heeft het er kostelijk afgebragt, en zijne beide fchoonen worden inderdaad gemetamorphofeerd in twee beminnelijke , deugdzame , Nederlasadfche vrouwen, en , als zoodanig . onder de veranderde namen A N N A en A N T JE, ons publiek aangeboden. Indien de Heer A. DI. VAN V. even zoo bekwaam is, om in het werkelijke leven dezelfde verandering daar te hellen, als hier op liet papier, dan wenfchen wij, bij alle de reeds beftaande verdienlielijke Maatfchappijen, zijn Ed. aan het hoofd van eene Maatfchappij , Tot zedel ke verbetering van..., zulke vrouwen, als in de Romans van PIG AULT LEBRUN doorgaans voorkomen. Evenwel wij vreezen,want naturam fi furca etc. Maar, in weerwil van des zelfs oor heeft het verhaal, zoo als het nu is, ons zeer be--fprong, vallen, is onderhoudend, en doet den kiefchen fmaak van den Nederlandfchen Schrijver eer aan. Daar wij , in de dagbladen , door den Boekhandelaar A. K [.0 O T S, eene nieuwe overzetting, in onze taal, aangekondigd zien van 11 Decamerone di GI 0- VAN NI B o C C A cc I o, wenfchen wij van harte , dat deze overbrenging met dezelfde behoedzaamheid zal gefehieden als dit werkje , opdat , indien dan toch B OCCA c CI 0 in Neder gewaad moet geltoken worden, de Middeleeuwfche-landsch bordeeltaal van den Italiaan niet op nieuw voor den Neder lezer worde opgedischt. Den Heere A. M. VAN v.-landfchen raden wij welmeenend , zijne denkbeelden niet langer te put.. ten uit fchriften , van welke hij zelf betuigt, dat „ gods_ „ dienst en zedelijkheid verbieden, dezelve te vertalen." Die met pik omgaat, wordt ligt befinet. Hetgeen bij uitfluitirg Nederlandsch is in dit verhaal levert zulke onmiskenbare bij ken op van vernuft en goeden fmaak, dat wij den Schrijv.r gerust durven aanmoedigen , om liever zijne krachten te befledeu tot het vervaardigen van Hukken van eigene vinding. Qa 2^3 PAASCFHGEIC LIE IKJE. Paaschgefchenkje voor de aankomende Jeugd. Te Nijmegen, h J. F. Theme. 1828. in kl. I2n:o, 52 BI. f : - 30. ]\jet eene gunf}ige verwachting namen wij dit boeksken in handen en lazen hetzelve ten deele ook met genoegen, doch konden niet nalaten, hier en daar eene aanmerking te maken. Met des Schrijvers wensch, dat de Vrijdag vóór Pafchen in ons vaderland gevierd moge worden , kunnen wij zeer wel inftemmen. Dood en opflanding des Heeren (laan immers in naauw verband. Over het gebruik en misbruik van Zon-en feestdagen ware in het algemeen wel iets te zeggen; of wij echter hierin aan onze Duitfche naburen goede voorbeelden hebben , kan misfchien in twijfel getrokken worden. — onder het lezen van het onderhavige Rukje kwam bij ons de vraag op: Waarom fpreekt de Schrijver telkens van fill/en Vrijdag, en noemt dezen niet liever, met den in ons land gewonen naam, goeden Vrijdag? Wij hebben hier immers geene vertaling of vrije navolging voor ons? Komt het misfchien , dat de Schrijver niet verre van de grenzen woont, of welligt veel loogduitsch leest? Voorts fchijnt het eenigzins tegenftrijdig, dat in een godvruchtig huisgezin, hoedanig een er hier wordt voorgefield , een knaap van twaalf jaren, die overigens blijken van vatbaarheid en ontwikkeling geeft, nu voor het eerst de onnoozele vraag zoude doen : waarom heet deze dag de /title Vrijdag? Of vierde men misfchien thans voor de eerfl:e maal den fill/en Vrijdag? De (telling op bi. , , dat heilig en liil een en hetzelfde is, fchijnt ons meer aardig dan waar te zijn. Zulke gezochte fpelingen bevorderen geene heldere begrippen, maar kunnen , door het opwekken van zeker verward gevoel , weleens nadeelig werken. Zouden, gelijk bi. 13 wordt ver .roden, die bij de kruifiging tegenwoordig waren,-zekerd, de en de aardbeving en duisternis voor bewijzen van Gods mis hielden, niet aanflonds geweten hebben, of dit mis-noegennoegen den gekruisten JEZUS dan deszelfs vijanden gold ? Wij twijfelen zeer. Ook hinderde ons, in een werkje, dat vrome indrukken bij de jeugd moet opwekken, zoo als in het voor wordt gezegd , weleens deze en gene min gepaste uit-berigt beneden de waardigheid des onderwerps is-drukking, die b. v. bl. 32: Maria (de Moeder des Heeren) mag eerie zoo knappe vrouw geweest zin. als zij wil; eu bi. 39: Dat is koren op den molen van Maria. Die aanmerkingen over het balfemen bij Perzianen, Aethiopië:s,Ifflexicanen en Egyptenaren hadden , in dit boekje althans, zeer wel gemist kunnen. Of zou het ftichting•bevorderen, dat de jeugd verneemt, op welke verfchillende manieren de Egyptenaren het balfemen ver dien aard is mede, wat bi. 39 gezegd wordt-rigtten? Van van de vraag, of de vrouwen gefehikter voor het Christendom zijn, dan de mannen. — Dit Paaschgefchenkje had dus, naar ons oordeel , gelukkiger kunnen uitvallen ; het vinde echter lezers, en (lichte zoo veel, nut, als het, onder Gods zegen, vermag 1 Lia r/ i . Nu. V. bi. 13. rcg. 3. Itaat: (pulpce) moc; zijn(p ulpae.) BOEKBESCHOUWING. Bane/bock der Christelijke Godsdienst en Iéerkaefchiede nit, Gloor FIER MAN BI UN TIN G HE ; vertaald door I. M U N T E N D A in , Predikant te Uithuizen. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1828. In gr. 8vo. XII en 523 Bi. f 4 - ,o. Dit werk is eene vertaling van des beroemden rz U N- T I N G H E's Historia Religions et Ecclefiae Christianae , magnamn parte7n add formam Compendii S C H R O E C- K H I A N I in er/us lectionum adumbz ata , bij denzelfden Drukker ten jare ISIS in het licht verfchenen. Deze herinnering wordt door den Nederlandíchen titel des werks noodzakelijk gemaakt, alzoo dezelve niet juist is. liet ware echter te wenfchen geweest, dat de Vertaler alleen op den titel gezondigd had. Doch hiervan firaks nader. „ Het Handbock ," zoo begint de Vertaler zijne Voorree , „hetwelk ik thans liet vaderlandsch publiek aanbied , „ werd door wijlen mijnen hooggefchatten Leermeester, „ H E It MA N 111 U N T I N G H E , bijzonder beflemd voor zijne kweekelingen, daar hij hen , blijkens het Voorberigt van hem zelven , van een lastig gefchrijf verfchoo„ nen wilde. Daar er echter , in onze taal, een zooda„ nig Handboek van eenen Nederlanclfchen Geleerden „ niet beflaat , en velen , welke ook dit werk van den onvergerelijken TM U N T I N G H n gaarne in hunne moedertaal wenschten te lezen , mij aanzochten , om hetzelve te vertalen, heb ik mij hiertoe te eerder laten overhalen, naarmate de fchrijver mij dierbaar was, en ik gaarne alles wilde aanwenden , wat nog ter uitbreiding van „ het reeds door hem gettichte nut verftrekken kan." — De Voorrede van at UN T I N G H E is hier weggelaten. Bij liet tegenwoordig verflag meent Recensent op de Praefatio van Prof. 111 u N T I N H E te moeten letten, alzo de beroemde man zelf het oogpunt aanwijst , waaruit zijn. .YOERBEsCIi. 1829. No. 6. R 21A J. MUNTEN DAM 1lkadcrnisch Compendium moet worden befchouw,l. Ilij was gewoon in zijn onderwijs zich te bedienen van het kort begrip van s c n R o E c K H , waarin hij evenwel het cenc gedeelte inkortede , het andere ontwikkelde. „ Coepi itaque ," dus gaat hij voort, „ novum quod„ dam cum lluditoribur meis ealamo ab its excipi folitum „ conanaunicare compendium, quod ita ad S C H R 0 E C- K H I A N U M esfet accommodatum, ut et ipfa eins verba „ refervaverim, ubi nulla ab illo recedendi esfct ratio , „ illud vero, ubi opus videretur, vel univelfium vel „ Ja item ex partedefererem. Huius autem compendii ex ore meo defcriptio cum tantum temporis fibi postu bare:, ut expofitioni eins nim um temporis demeret ; „ confultius duxi illud in gratiam jiuditorum inlucem „ edere, quo illi defcribendi labore levarentur, mini „ autem ipfi uberior explicandi per felectas obfervatio„ nes buttes compendii opportunitas darctur. Citatio„ nes auctorum, quas fingulis paragraphis fubiunxit „ S C H R 0 E C K H i U s, omifa ; utpote quas lectionibus „ meis refervo." Uit dit alles blijkt , dat M U N T I N- H E alleen voor zijne Studenten dit Compendium heeft uitgegeven , hetwelk hij , zelfs op den titel , opgaf , als grootendeels naar het werk van S C H R 0 E C K H ver Als oorfpronkelijk werk komt dus 's mans-vaardigd. Compendium minder in aanmerking, dan het geval wezen zou, indien ook de ophelderingen waren medegedeeld , welke 1\1 U N T I N G H E over dit Compendium gegeven heeft. Hoewel dus Bene bloote vertaling van 's mans werk, op het zachtfte genomen, ondoelmatig en nutteloos is, zou echter , bij het mededeelen der zeker belangrijke aanmerkingen , juist daardoor de vertaling hare eigene waarde altijd hebben behouden. Uit dien hoofde namen wij dit gefchrift met eenige vooringenomenheid ter hand, daar ons eene vertaling werd beloofd door eenen van 's mans uitmuntende leerlingen , die tweemaal in den Akademifchen wedilrijd het goud heeft weggedragen. Over beide deze Commentationes hebben zich de Godgeleerde Bijdragen: gunflig uitgelaten, Ilde Deel, bl. 906-91I. IIL M U N T I N G Id L'S PANDTWEE. 2; j „ Ik heb mij bevlijtigd ," dus fchrijft de Vertaler , lil. VI, ,, om het oorfpronkelijke , zoo veel mogelijk , naanw„ keurig te volgen, mij ílechts fomwijlen, waar de ftiji „ zulks vorderde , eene kleine omfchrijving veroorloven dc, en er nu en dan eene aanteekening bijvoegende, „ welke voor den Nederlandfchen lezer tot opheldering van den tekst zoude kunnen verftrekken ; terwijl ik „ tevens Benige misftellingen, welke in den druk van de „ jaargetallen waren ingeslopen , heb trachten te veran„ deren, verfchooning verzoekende voor de zoodanigen , „ welke er nog in mogten gevonden worden, en die zoo ligt , in een werkje als het onderhavige , zoo als elk des„ kundige bevroeden kan , bij eene zoo groote menigte „ van dezelve , de aandacht kunnen ontglippen." — Ook dit gedeelte van des Vertalers Voorrede was noodig te worden aangehaald , omdat wij niet alleen hieruit zien , dat wij minder ontvangen , dan wij van eenen leerling , als MUNTENDAM van MUNTINGHE is, met eenigen grond konden verwachten , maar omdat wij ook liet oogpunt ontdekken , uit hetwelk wij deze vertaling hebben te befchouwen. Over de aanteekeningen van M U N TE N D A If Zeggen wij alleen dit , dat men geen leerling van den beroemden man behoeft te zijn , om dezelve even goed, zoo niet beter en meer gepast bij te te brengen. En nu de vertaling? Ubi testimonia rerurn adfunt, non opus est verbis. Brevia , bl. 6, Brevetten voor Breve's. Libri rituales, bl. 7, boeken , die over kerkplegtigheden handelen. Decretalen , op meer dan ééne plaats , brieven. In operibus antiquariis et diplomaticis G R IJ T E P. I, MA B I L- L O N I I et M ONT FA IJCONII wordt bl. 7 vertaald in de herken van oudheidskundigen en (NB.) ftaatsmannen, zoo als die van G R U TE x , enz. In de oudheid-en fchriftkundige werken ,behoorde ' dit te zijn. Deze opera diplomatica raakten geenszins de diplomatiek onzer dagen, maar bepaalden zich tot het lezen en ontwarren van oud en ongewoon letterfchrift , en van de taal, daarin gebruikt. De verkeerde overbrenging van eigene It 2 236 J. hMLNTE' DAM2 , namen, zoo als b. v. Suevvis , Zweed, voor Zni'aab , fCUgustae , Trier voor ,Agsb^.r„ (laan wij over. Livonië voor Lijflaizd, Bohenzië voor Bohemen is ook niet Jar cundrzm L U C A N. M U N T I N G H E heeft, als kortberigtfchrijver , op de meest mogelijke kortheid zich toegelegd , voor zijne lesten de meerdere ontwikkeling bewarende. MU N T E ND A m moest bij het vertalen dit in het oog gehouden , en dahir vooral meerdere vrijheid in het vertalen genomen hebben , waar de beknoptheid van liet Compendium leem hiertoe als van zelve drong. De kennis der Kerkelijke Gefchiedenis was hem daartoe een gefchikt en bruikbaar hulpmiddel. Doch ,hoe heeft hij zich hiervan bediend ? 1\1 UN T I N G H E Ichrecf, pag. 197 : „ Ex his Donainieani , qui et Praedicatores „ appellabantur, auctore D 0 nI 1 N I c o Hispano, anno NICCXXI. mortzro, orti" cet. MU N T K N DA ax vertaalt: ,, 11an het hoofd der Dominikanen Jlond DOMINIC US, „ een Spanjaard, overleden in 1221 ." Hoe kon iemand aan het hoofd eener orde flaan, die toen al 53 jaren dood was ? Hij was (lichter dier orde. Dit heeft ook nt U N- T ING HE alleen gezegd. MU N T 1 N G HE fchreef,, pag. G RE G0R IUaI XII et BE NED I C TOM XIII. „ tunc fimul facram fibi fedem vindicantes." De Vertaler heeft , bl. 319 : „welke. toen beide aanfpraak maak„ ten op den heiligen floel." Deze vertaling is noch naar den aard der gebezigde fpreekwijs , noch volgens de gefchiedenis juist. Het moest zijn: die te gelik den heiligen JIoel, ieder voor zichzelven, met geweld zochten te behouden. M U N T ING HE fchreef, pag. 2044 :„ Pi o s II antea A E N E A E S y r. V I I nonzine claris vir fait „ erudiius , variisque fcriptis in republica literaria „ celebris; at qui eruditionis landem inconftantiae de„ decore hand parum obfcuravit” eet. De Vertaler heeft, bi. 322 : „ P I u s II, die van te voren vermaard on„ der den naam A E N E A S S Y L V I U S, een geleerd man — — offchoon h ij dien roem zijner verdienfen „ niet weinig verdonkerde door zin laak baarsrispelturig " KARAKTER enz. Dat deze P I u s zoo wispelturig van karakter was , leert d€ gefchiedenis niet, en zegt Prof. H. M U N T ING HE'S HANDLOER. DI U N T I N G H E ook niet met het inconflantiae dedecore , hetwelk juister vertaald wordt : door zijne fchande1 jke onbeflaanbaarheid met zichzelven. Van dezelfde foort is ook het volgende , b]. 283: „ dat hij in het andere „ het Pelagianisme voorfiond." Het „ Pelagianismum tapere" van Dl U N T I N G HE , p. 178, is toch iets anders. Onder welke foort het volgende te brengen is , moet de Lezer zelf beflisfen. M U N T IN G HE fchrijft , pag. 177: „ Neque omit„ tendus , qui feculo XII vixit, E U T H Y aT I U S Z I G A„ B E N u s, Monachus Con(Iantinopolitanus, commen„ tariorum in quatuor Euangelia , et Panopliae dogmati„ cae fidei orthodoxae nol ineptus auctor." De Vertaler heeft, bl. 231 : „ Vooral moeten wij niet vergeten „ EUTYMIUS ZIGABENUS, een Monnik vanKon„ flantinopel, die in de I2de eeuw geleefd heeft en ons „ zijne verklaringen over de vier Evangeliën heeft rage„ laten ; alsmede " (arrige aures , Pamphile!) „ PA NO,, P I,1 A s , een man, die geenszins op eene beuzelach tige (?) wijze over de regtzinnige geloofsleer gefchre„ ven heeft." Wie der Lezers maar eenig Latijn ver zal hier , in 's mans vertaling , Hechts den eerst-Itaat , vermoeden , zonder dat dit nu inde bijzonder-beginnenden wordt aangewezen. Doch het verraadt zoo wel-heden onkunde in de taal als in de gefchiedenis, dat men uit eene wapenrusting (ru+o'rxia, uit Eph. VI: i3 misfchien ontleend, en den Bijbeluitlegger bekend) eenen man maalt. Het Woordenboek van BR E D I E zou hem uit den droom hebben kunnen helpen. Doch nu ... Littera fcripta mangit. Zoo is, om dit hier nog in liet voorbijgaan te zeggen, door gefchied- en taalkundige dwaling A N N A c o nl M E- NA veranderd in ANNAS COMMENAS, bl. 281, alsof bij M U N T I N G H E fond: flnnae Commeni , hoezeer Commenac het genus duidelijk aanwijst. MUNTINGHE fchreef, pag. 178: „HAYDMO--„ multorum auctor librorum , praefertim illustrandis fcrip,, tis facris infervientium , in quibus pashm H I E R 0 N Y 238 J. ntUNTE NDAM „ ri u m fequitur, literalique fenfu (fetafai) adhaeret." De Vertaler geeft hiervoor, bl. 282 : „ HAY nT o -„ een man , die veel gefchreven heeft, inzonderheid ter „ opheldering van den Bijbel , waarin hij hier en daar „ H 1 E R 0 N v nT u s gevolgd en (NB.) den letterkundigen „ zin aiagefpoord heeft." Het moest zijn : ---— volgt, en zich aan den letterljken zin houdt. l\'I U N T I N G H E fchreef,, pag. 194 fq.: ,, Quo va -„ lidius autem Clericorum, imprimis Paparam , dominatio „ flabiliretu , jam ab initio hu.ius periodi compilanda rum veterum legum ecclefiasticarum fludium occafio„ nem dedit confingendarum Decretalium epistolarum Ro„ manorum Episcoporum, a c L E M E N TE I usque ad feculum VI, impostori cuidam i s i D o a i, Hispalenfis „ feculo VII Episcopi, nomen mentito." De Vertaler heeft, bl. o: „ Opdat nu het oppergezag der gees„ telijken, bijzonder dat der Pausfen, op des te fleviger „ grondflagen zoude rusten, heeft zeker bedrieger, bekend „ onder den verdichten naam van i's i D o'R u s, welke „ in de 7de eeuw Bisfchop van Spanje (? ?) zonde ge„ weest zijn ," enz. enz. I S ID 0 It u s Hispalenfis (dat is: van Sevilié) was Bisfchop in de 7de eeuw; maar de bedrieger nam dien naam later aan , om zoo wel door oudheid als gezag te kunnen misleiden. Ook hier is 1\1 U N TE N DAM op taalkundigen zoo wel als gefehiedkundigen doolweg. De leerling, die naar dit Compendium zekerlijk 'onderwijs ontvangen heeft , verslaat den meester niet , en fchreef toch verhandelingen in het Latijn ! Ons is dit een raadfel, indien hier M U N T E N- D A M deed, wat hij kon. Deed hij dit niet, dan mag hem dit wel nadrukkelijk worden gezegd. Hoe meer men kan, hoe meer men moet doen, indien men in het openbaar verfchijnt , en wel tot eere van eenen geliefden Leermeester. De nog aangeteekende gebreken en leemten in deze vertaling houden wij terug , omdat men nu genoeg weet, op welken prijs dit werk van M U N T E N D A M behoort te flaan. Indien de bloote vertaling der Synopfis van M U N T z N 11. MUNTINGHE'S HAND80EK. G H E eenigzins heiligfchennis is tegen den beroemden man, die in de hoorrede en op den titel de bron aanwijst, uit welke hij dit werkje grootendeels heeft geput ; wat is dan zulk eene vertaling, als hier geleverd wordt , met weglating van hetgeen BI U N T I N G H E, ter regie waardering van zijne Synopfis, op titel en Tfoorrede gezegd heeft? .Eheu , iam fatis est. flkademifche Leerrede ter gedachtenis van walen den Hoogleeraar T. A. C L A R I S S E , uitgefproken den 12 yan Wijnmaand 1828 , door A. Y P E IJ. Te Groningen , bij J. Oomkens. 1829. In gr. 8vo. IV en 35 PL. .f : -40. (Met de Afbeelding f : - 55•) De Nagedachtenis van T. A. C L A R IS S R plegtig ge vierti, op den i2 November 1828 , in eene openlijke Vergadering van het Natuur-en Scheikundig Genoot te Groningen , door G. H. VAN S E N D E N ,-fchap Predikant te Middelbeet , enz. Met de Afbeelding. Te Groningen , bij J. Oomkens. 1828. In gr. 8vo. 17111 en 48 131. f:-75. Hulde aan T. A. C LA R I S S E, Theol. Doet. en Prof. te Groningen, door P. HOFSTEDE DE GROOT, Theol. Doet. en Predikant te U/rum. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1828. In gr . 8vo. IVI en 40 Bi. f:-5o. In THEODORUS ADRIAN US CLARISSE ging niet enkel voor de Hoogefchool te Groningen een groot licht onder. Ah, ille multis flebilis occidit geldt bijzonder van dezen Geleerde , in den bloei des levens wegge Geen wonder , dat weemoedige klaagtoonen wer--rukt. den aangeflagen , vooral van de zoodanigen , als met hein in eene naauwe verbindtenis geflaan hebben. Profesfor Y P E ij , voormalig ambtgetoot van des over 4O TER GEDACfTENIS VAN PROF. T. A. CLARISSh.. ledenens beroemden Vader te Ilcirderwijk, fpreckt uit de volheid zijns harte , naar aanleiding van Pfeslama CIII: 15-17 , over de kortftondigheid van 's menfchen leven , gebleken in dein dood van c L AR r S SE , maar die ook door zijn leven de troostrijke waarheid heeft bevestigd : de goedertierenheid des ifeeren is van eeuwrialieid en tot eemcai'iglieid over de genen , die Ilem vrcezena. Dc Heer V A N S E N D L N fchetst den ontslapenen , na deszelfs levensloop voor zijn doel genoegzaam nagegaan te hebben , vooral als Geleerde. Ook haat hij hem gade in de Collegiekamcr, op den kanfcl , en in al die betrehkingen, waarin c LA R is s u daarenboven is geplaatst geweest. Dit alles wekt de levendigfte deelneming op , maar ook de weemoedige treurigheid over het verlies van zink, cenen man. De Heer HOFSTEDE DE GROOT, 's mansleerling en nu ook opvolger ir. het Hongleeraarsambt, zegt• ons van zijnen Leermeester, wat hij zelf zag en hoorde. Hoezeer veel hier is weggebleven , dat anderen vermeld hebben ; hetgeen hier is geleverd, vol -doet daarom niet minder. „ Veel , dat van c L AR i s-s E verdient gezegd te worden , kon slechts een leerling „ weten, en ik misfchien beter dan vele anderen." Dit getuigenis wordt door deze Hulde van n E G R 0 o T bijna overal bevestigd. Deze drie fkukjcs , door het voorwerp dier hulde zoo belangrijk, vormen een goed geheel, en overtuigen een ieder , dat C LAR I SSE een groot licht was , en , als in het voorbijgaan , getoond heeft , nog minder wat hij was , dan wel wat hij had kunnen worden , en wat hij zeer zeker zou geweest zijn , indien..... Dan , de hand op den mond ! Hij antwoordt niet van zijne daden. Gronden der Sterrekunde , door A. Q TJE T E L E T, Iloogleercar in de this- , Ncituur- en Sterrekunde aan het Koninklijke Jithencu;la te Bru.cfel. Met Platen. Uit liet Fransch vertaald en met Aunteekenin, en verrukt A. Q U E TE LE T, GRONDEN DER STERREKUNDE. 241 door R. L o R n T T o. I/le Stuk. Te /Imflcrdam , bij, G. Porticlje. 1827. In kl. Svo. hIII , 203 Bl. f 1-90. liet moge waar zijn , wat ons de Nederduitfche Ver te kennen geeft , dat een tamelijk goed begrip van-taler Sterrekunde kan gevormd wordeu, zonder groote bekend wiskundige berekeningen , aan welke die we--heid met de tenfchap haren omvang , hare zekerheid , haar gebruik verfclnildigd is ; er volgt nog niet uit , dat het enkel ver meetkunde en algebra een werk leesbaar of al--mijden van gemeen verflaanbaar maakt. Het moet dan bepaaldelijk ge zijn voor zoodanige lezers , die aan deze kun-ichreven geen groot belang hechten , en echter eenig ver-digheden aangaande verfchijningen , welke zij fomtijds-flag begcercn bewonderen , aangaande den toetel van flerrekundigen , hunne ontdekkingen, en die onbegrijpelijke uitkomiten hun - welke nu en dan de nieuwsgierigheid-ner voorfpellingen , gaande maken bij ieder denkend mensch. Maar ook deze klasfe van lezers is zeer moeijelijk te bevredigen. Het is niet lien gelegen als met de vermeende verfiandigen onder •de gemeente in eene kerk. Deze zijn voor niets zoo beducht, dan dat men hunne vermogens te laag zal fcliatten : de prediker moet hun bewijsgronden ontvouwen , gefchiedkundig gezag aanvoeren ; zij zijn. ontevreden , zoo hij te oppervlakkig is. blaar wee den prediker, die nu, den vrijen teugel aan zijnen ijver tot verfpreiding van kennis gevende, liet gebied zijner navorfchingen vlugtig zou doorloopen , en gelooven algemeen ingang te vinden, door flcchts kort bij elke plaats te vertoeven , veel te ver voorbijgaan, neer aan te roeren dan te behan--halen in 't delen ! Die zelfde belangflellende , weetgierige hoorders gevoelen hunne aandacht verdeeld, raken verward ; overwegen en herleiden is hun vak niet ; het is hun duister; —maar céne zaak is ítellig waar de rain heeft niet voldeun. Wij zijn niet zonder vrees voor dit vonnis van niet te voldoen bij degenen , die dit werkje met wat veel gretigheid en verwachting in handen nemen. Er bollaat bij A. QUE' 11 1r 1.L'. 242 lezers , vervuld van belangilelling voor de merkwaardigheden der Sterrekunde , een grillige wcílrzin tegen eene kleine bijzonderheid; wij bedoelen het volgen eener ingewikkelde teekcning naar de letters aan de uiteinden der lijnen geplaatst , die in afkeer overgaat , zoo Cr dezelfde letters in voorkomen door enkele en dubbele accenten gemerkt , en eindelijk het wegfmijten van liet werf: kan ten gevolge hebben, zoo daarenboven eene en dezelfde figuur voor verfcliillende uitleggingen moet dienen, en liet oog niet weet, wat te omvatten en wat over te ilaan. Wij hebben er gekend, die in de Natuurkundige Lesten van N 0 L L E T veel behagen fchepten , maar bekenden alle die plaatfen te zijn voorbijgegaan , die op meetkundige figuren wezen. Men moge verbaasd liaan , hoe het mogelijk zij , het verband tusfchen de overige gedeelten aldus te behouden; liet had hun geen den minften aanfloot gegeven, noch eenibe duisterheid gebaard; zij hadden er veel uit geleerd, en vonden liet zeer aardig. Het is toch der moeite waard , voor liefhebbers te fchrijven : vindt men bijval, er is geen dankbaarder flag van lezers, of die zoo verrukt zijn over hunnen Schrijver. Maar liet is dan ook eene moeite, die niet gering is , can zoogenaamd po werk te fchrijven , dat te gelijk de inzage eens-pulair deskundigen waardig is ; dat liet diepzinnige van geleerde navorfching vervangt door diepzinnige kennis van het verfiend, dat men aanfpreekt; dat volledig is zoo als eerie goede fchilderij , door gepaste ondergefchiktheid der deelen , niet door centoonige uitvoerigheid ; naauwkeurig blijft , zelfs , waar het noodig is , wiskundig juist kan worden ; zijn doel tre[t door de rijke bearbeiding van oenige gedeelten , die uitkomen en treffen , aan welke geringere, misfchien droogere, bijzonderheden zich komen aanfluiten , die , hetzij gelezen of overgeflagen , den indruk van bewondering, den lust tot meerder onverminderd laten ; dat, eindelijk , gekenmerkt is door bewoordingen , fierlijk en net, gelijk de vormen, die het befchrijft, zonder hejag van welfprekcndheid of oenig kunstmiddel van ftijl. Het is klaar , dat liet niets van dit alles was , wat de GRONDEN IER STERRL•'ICUNDL. 243 1 Zeer Q U z T r 1, E T niet dit werk bedoelde. Ilet is het leerboek voor zijne openbare lesten ; en wij beoordeelcn ook niet het nut, dat hij kan (lichten. Het is Gene fchets van alle de onderwerpen , die tot de wetenfchap behooren; liet komt van een' man van geleerdheid; er is dan ook geen uitwendige tooi , geen pronken met afbeeldingen ; men vindt den omslag niet befchilderd met fphinxen , Saturnus met den ring , nevelvlekken en zonnevlekken; niets van die kramerij der wetenfchap , die, federt zij in gemeener handen is gevallen , dan ook getuigt van dc han waarin zij gevallen is. Een kort begrip , echter,-den, van lesfen is nog niet eene handleiding voor lezers , ja zelfs niet altijd voor andere onderwijzers. Men vindt thans , onder het getal der onderwijzers op dc fcholen , mannen, die lust en aanleg bezitten , om wetcnfchappclijke kennis aan hun overig onderwijs te paren , van wie de verfpreiding der wetenfchappen onder den befchaafden (tand veel kan afhangen, en die dikwerf gefchiktheden tot verklaring en opheldering aan den dag leggen , aan leeraren in hooger rang niet zelden ontbrekende. Niet altijd , echter , hebben zij , die vele andere vakken moeten onderwijzen , gelegenheid , om uitgebreider werken te doorlezen, hetgeen hun echter noodig is, zullen zij zich van dit leerboek bedienen. IIet moeijelijke is, het (landpunt te naderen , waarop zij zich bevinden , die niets van die dingen weten. Iet eischt eerie opoffering, zijne veelvuldige kundigheden flechts als middel , de mededeeling daarvan aan anderen als eenig oogmerk zich voor te hellen; dat toch het geval moet zijn , zal het eene verklaring worden, en niet maar blijven eene wat uitgebreider opgave der hoofditukken , waarin de wetenfchap zich laat verdeelen. De befchrijving van het planetenflelfel en de befchrijving van de zoogenaamde fpheer met hare cirkels , enz. maken twee geheel afzonderlijke punten uit van verklaring : liet eene doet verflag van de plaatfingen zoo als zij zijn , liet andere is de juistere aanwijzing , hoedanig het zich alles aan het t;itfpanfel vertoont. Beide te verbinden , te leeren ^sg A. QUETELET van het Gene over te gaan tot het andere, is ongetwijfeld datgene , waarop het, tot een juist begrip van het heelal , het meest aankomt , en niets valt moeijelijher aan beginnenden. De zon en planeten los te maken van die ipheer, waaraan zij gehecht fchijnen , en in gedachte nabij ons oog, te brengen, niet behoud van de fchijnbarc bewegingen . in de fpheer,, is een werk , nog zoo ligt niet volbragt. Andersom , uit te gaan van het planetenf{elfel , en te begrijpen , hoe wij ieder der omringende ligchamen verplaatfen langs de gezigtslijn tot op do onmetelijke afilanden der vaste fterren , hoe eenvoudig ook , vat zoo fchielijk geen grond ; en, heeft liet zich eenigzins bevestigd, firaks raakt het alles weder los bij do minffe ver waarnemer op aarde, en het geheele-plaatfing van den gebouw valt weder in • zoodra horizont verandert , pool daalt, eene menigte dingen aan 't bewegen raken ; zoodat de uitlegger naauwelijhs weet , waaraan , tot opbouw van liet ingevallene , het eerst de hand te flaan. Het ver - fchilzibt in weinige regels te befchrijvcn , is ligt te doen ; naar eene definitie, die alles voor den geest brengt van hem , die de zaken , daarin vervat, goed kent , blijft een half raadfel voor anderen , die er de zaken door moeten loeren. Wij halen dit maar aan als een voorbeeld. Evèn zoo kunnen weinige woorden werktuigen doen ver bekend is; terwijl hij,-fiaan, zoo men met foortgelijke die geen denkbeeld van zoodanige inrigting heeft, geen denkbeeld er door zal verkrijgen. I-let kan dus alleen voor deskundigen zijn, dat wij het volgende opgeven ; te weten, dat de inhoud van dit f ukje in twee boeken is verdeeld , liet eerfle over den Ster liet tweede over het Plecnetenjielfel ; dat onder-renhenoel , liet eerf{e melding gevonden wordt van de fchijnbare omwending , de cirkels enz. , van de werktuigen tot liet opmaken van fterrenlijsten benoodigd, van conflellatiën en ontdekkingen nopens de vaste flerren; dat in het tweede wordt vermeld de gedaante en omdraaijing der aarde , benevens de flraalhreking , do zon en de omloop der aar wetten van x P: tP r. r R , de ongelijke lneihcid in-de , de GRONDEN DER STERRGKUNrr. net jaar en wat daaruit voortvloeit, als de tijdvetefFe ning , de maan en hare bewegingen , en eindelijk de tijd Degenen die der zaken even-rekening en de eclipfen. kundig zijn als de geleerde Schrijver, zullen er het gebruik van kunnen maken , dat hij zelf er mede bedoelde , als tekst ter verdere ontwikkeling, Gaarne , echter, hadden wij tevens voldaan gezien aan het verlangen van lezers , die zelve iets onderzoeken , of van leeraars , die niet in andere werken zich de zaken hebben eigen gemaakt , en echter geenszins ontbloot zijn van die mate van wiskundige kennis , of van dat geluld voor dergelijke befchouwingen, welke de Schrijver bij zine lezers onderfielt. Het zoude , het is waar , meerder moeite gekost hebben , welligt veel neer tijd en wat grooter infpanning gevergd hebben ; doch zoude voor den Noordnederlandfchen lezer wel zoo goed de verwachting vervuld hebben van een elementair werk,van welke benaming zich de Vertaler bedient ; terwijl het ons toescheen den gepaster naam van verkorte Sterrektinde te verdienen. Geleerden, zoo als de Heer Q U E T E L E T, mogen niet beneden zich achten eerre taak , die bij lange na niet aan elkeen is betrouwd , die er zich aan waagt. De een waarheden der Sterrekunde blijven lang duistere-voudigf'te punten voor mingcoefenden. Dezen voor te lichten, hen langs wegen , die verrasfen door gemakkelijke wending en onverwachte gezigtspunten , op te leiden tot de kennis van hetgeen Sterrekunde is , en tot een ontwaren, hoe door meer wiskunde nog hooger kennis te bereiken is, dit is der wetenfchap zelve meer dan één dienst te bewijzen. Vooreerst verfchaft dit een juister befef van eigenlijke waarde , en fielt eene gegronde , redelijke ach plaats van die onbezonnen , kinderlijke ver-ting in de doet opflaan bij het zien-wondering, die groote oogen van een telescoop, of liet hooren van een' grooten af- Rand , en uitroepen : ontzaggelijk ! of: het is toch mooi ! Ten andere , het zou kunnen dienen, om die onbedachtzaamheid te weren , zoo zigtbaar in vele verhandelingen en voorredenen, die ophef van Sterrekunde vlaken, als 24 , QUETELET ware Sterrekunde het heil der wereld ; daar toch enkele uitroepingen over het uitmuntende, liet verhevene, ja zelfs het (lichtelijke en heilzame, gelijk men weet, ver zijn voor ieder verílandig man , die niet wil deelen-loren in de bewondering van 'hetgeen hij niet kent. Het is ons, bij voorbeeld, twijfelachtig voorgekomen , of wel Sterrekmule die godsdienílige íirekking hebbe, wel haar zoo vaak hoort toefchrijven ; of niet god--ke men vruchtige menfchen , de oogen opflaande naar die lichten , waarvan zij niet veel meer weten, dan dat God ze flelde , om fcheiding te maken tusfchen den dag en tusfchen den nacht, het echte gevoel van Zijne grootheid en hunne nietigheid met meerder levendigheid ontwaren, dan ooit bij Sterrekundigen ontflond uit de overweging der omgekeerde rede van het vierkant van den afftand. Zou niet ligt de vreugde shelve over het bereik zijner vermogens, bij het ontcijferen dier wonderen, den Maker kunnen doen vergeten; zoo als Hem de Ontleedkundige uit het oog verliest, die al lagchende aan armen en beenen kerft, terwijl hij het wonderwerk zijns Scheppers als met fmaad behandelt? Dat Sterrekunde in onze verlichte dagen Bene beveiliging zou zijn tegen het bijgeloof, wordt ook, naar onze meening, wat haastig gefield. Om niet te zeggen, dat onder zeer naauwkeurige berekenaars groote Astrologen zijn gevonden, merken wij aan, dat het niet genoeg is te weten, op welke wijze eene eclips wordt veroorzaakt. Vrees en eene verhitte verbeelding vinden nog altijd een plekje , waar zij hare fchrikbeelden doen oprijzen. Indien er b. v. nog meufchen zijn, die gelooven, dat waterzuchtigen bij eene wasfende maan heviger kwelling ondervinden , zal die angst niet het minst verminderen door de vdlmaaktfte kennis van den knoopsomlooptijd, of de libratie. Bijgeloof weet wiskunde wel te ontloopen. Laat ons eerst een' gevleugelden zephier zien vangen door een' grijsaard, of (om in het vak te blijven), laat ons een' vlinder zien opvangen in de draden van een' kijker, en wij zullen toeftemmen , dat misfchien wiskunde kan be GRONDEN DER STERREKUNDE. wijzen , dat bijgeloof ongegrond is. Thans echter, zorg liet zich nog onder ons ophoudt, en zich niet langer kan vestigen op de helft der maan, die wij zien, zal het zich wel fchikken naar de vordering van de eeuw, en cenc fchuilplaats vinden in de andere helft, die wij niet zien, en die men zegt ons geheel onbekend zijn. Grootfpraak te doen ophouden, voegt geleerden bij uitlick in een' tijd, dat men in alle flanden op rede en wijs roemt; en, wat neer ter zake is, het is het-begeerte cenige middel, om voor eene moeijelijke wetenfchap bijval te vinden onder dat aanzienlijke getal welopgevoede, verilandige menfchen, die geene geleerden zijn, maar die hun oordeel met of zonder wiskunde gefcherpt hebben, en bijzondere fchranderheid aan den dag leggen in het ontdekken en ten toon lichen van overdreven lof en ligtvaardige aanmatiging, en , tot ergernis toe, aan alle dingen, de geleerdheid zelve niet uitgezonderd , hunne plaats en waarde toekennen. Krullen en vergulde lambrifering willen zij in den tempel der Muzen maar volílrekt niet meer dulden , al zou aan den ingang zich een trawant, met galon op zijn' rok en opgetoomden hoed, nog zoo zeer beijveren , om ontzag te behouden voor de acht plaats. Het is thans een voorbarig , onge--baarheid der duldig , eigenwijs gef acht , niet meer te bevredigen door een deftig gelaat , of eene weidfche toefpraak : overtui -ging is, wat zij willen. Welaan! voldoe hunne begeerte, en fchenk hun de kennis, die hen overtuigen zal. Wij gelooven, dat, hoe nuttig ook het werkje van den Heer Q U E T E L r T in hooger kring moge bevonden worden, een elementair werk, niet voor kinderen gefchreven , nog door hem te maken is. Volks - Sterrekunde door A. Q Ut TEL E T. Uit het Fransch door C H. ME E R T S. Met Platen. Te Brusfel, by Brest van Kempen. 1827. In I2mo. XVI, IIO Bl. f :-60. l.^f 4strouomic populaire in het Nederduitsch goed 248 A. Q U E TE L E T, VOLKS - STERREI{UNDE. vertaald zij door Volks - Sterrekunde, durven wij niet flellig befisfen. In tijden van omwenteling is volk het hoogde , dat beflaat ; een eertitel , met meer dan voríle lijken glans prijkende. In tijden van rust en regtmatig gezag daalt het bij ons wel wat laag , volkje, het gemeen, zoo wat beneden peil, waar men ophoudt traktaatjes over Sterrekunde uit te deelen ; terwijl het uitheemfche woord beflemd is, om het midden te houden , en aanduidt iets , dat verflaanbaar is voor eene menigte. Maar dit betreft den titel. Wat den inhoud aangaat, het zijn korte lesjes , gevolgd door vraagjes , waarop antwoordjes gevonden worden , zoo men van buiten leert het lesje , dat vooraf dus, gelijk men ziet, beflemd voor eene-gaat. Het is menigte van kinderen en eene menigte van meesters. Wij wenfchén, dat het moge firekken ter opleiding eener me nigte van beoefenaren der Sterrekunde. Het Leven en de Reizen van CHRISTOFFEL C O- LUMBUS, door WASHINGTON IRVING. Uit het Engelsch. Ijle en Ilde Deel. Met eene Kaart. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. i8a8. In bar. 8vo. XXI , 359 Bl. f 7 - 20. C OLUMBUS en WASHINGTON — welk eene vereeniging van twee beroemde namen , voor ,eenen Amerikaan in het bijzonder! Het is echter, gelijk men weet, niet de doorluchtige ílichter van den magtigen Vrijílaat, maar zijn bekwame, en reeds als fchrijver der Schetfen en Portretten enz. vermaarde naneef , die hier de verdichtpen niet die der gefchiedenis verwisfelt , om ons den grooten ontdekker , en te gelijk de ontdekking van zijne , nieuwe wereld te leeren kennen. Het is eene tweede opmerkelijke omflandigheid, dat w A S HI N G T 0 N's model in den roman (want , niettegenflaande het grootte verfchil, fchijnt men hem onder de navolgers van WA L T E P. S C 0 T T te mogen rangfchikken) ook onlangs de ware levensgefchiedenis , die van N A P O L E O N, tot zijne taak heeft WASHINGTON IRVING, COLUMBUS. 249 verkozen. Liet voorbeeld van meer andere fchrijvcrs, SMOLLET, SCHILLER, KOTZEBUE, bewijst trouwens , dat de aanleg en zucht voor verdichte en waar achtige gefchiedenis niet enkel uit den aard der zaken behoeven te blijken naauw vereenigd te zijn. Daar wij tot hiertoe niet zonder berigt omtrent c o- L U nr B U S waren , is de natuurlijke vraag, of de tegen -woordige fchrijver ons iets meerders en beters geeft; of wel , waarom hij dit nieuwe werk heeft opgezet. Hooren wij hem hieromtrent, met de meeste beknoptheid, vol zijne voorrede, zelven: -gens „ In den winter van 1825-1826 te Bordeaux zijnde, ontving Ik.. . berigt van een werk, dat door Don „MARTIN FERNANDEZ DE NAVARRETE, „ Secretaris der Koninklijke Akademie van Gefchiedkunde enz. enz. , werd uitgegeven , en eene verzameling van laat[lelijk ontdekte (lukken behelsde, welke tot de rei „ zen van c o L U nt B u s betrekking hadden , en onder „ welke er vele van hoogstbelangrijken aard waren..... „ Reeds een bezoek van Madrid op het oog hebbende , begaf ik mij naar die (lad, om de overzetting van het werk te ondernemen. ll: vond er vele tot dusverre „ onbekende oorkonden...... Nogtans fcheen het geheel mij meer eengin voorraad van rijke bouwpoffen, dan „ wel eene gefchiedenis uit te maken..... „ De zaak meer rijpelijk gadeflaande, bemerkte ik , dat „ er, ja, in velerlei talen veel over c o L u ai B US ge„ fchreven was , maar dat men in die fchriften flechts bepaalde en onvolledige berigten nopens deszelfs leven „ en reizen vond , en vele fchatbare oorkonden aangaan„ de dat onderwerp flechts in handfchrift, of in den vorm van brieven, journalen en flaatsflukken behouden..... „ De uitnemende middelen , welke ik te Madrid on„ der mijn bereik vond, moedigden mij tot de gewigtige onderneming (eener gansch nieuwe gefchicdenis) aan. „ Ik bevond mij onder het dak van den Anerikaanfchen „ Conful, o r. I C H, Esq. , een der onvermoeidile be„ oefenaars van de Bibliografie (boekenkennis) , die men BOEKBESCII. 1829. NO. 6. S *so WASHINGTON trvrNC „ in Drzropa vindt ; een man , die gedurende cenige jaren naar elk flak , dat tot de vroegl'ce gefchiedenis van /l,nerika betrekkelijk was, bijzondere navorfchingen had „ gedaan.... Ik vond (daar) eene der beste verzamelingen „ nopens de gefchiedenis der Spaanfche volkplantingen , „ welke vele oorkonden bevatte, waarnaar ik elders ver„ geels zou hebben gezocht. Ik vond voorts de Konink„ lijkt boekerij te Madrid, en de bibliotheek van het „ gewezene Jezuiten -Collegie , thans San Ifidoro , twee „ heerlijke en groote verzameliligen , genaakbaar. ... Don tI. F. D E N A V A R R r Tr F, die mij verfcheidene fchat„ bare en weinig bekende berigtttukken mededeelde , welke hij in den loop van zijn onderzoek had opgefpoord , fchonk mij den verpligtenditen bij(land..... Voorts „ heb ik de goedguníligheid van den Hertog van Vera„ gitas te erkennen , die een afstammeling en de bezitter „ van het erfgoed van c o r, u ti t; u s is. Dezelve liet „ mij de Arehiven van zijn gedacht doorzoeken .... met „ openlegging van de fchatten, welke zij behelsden. Din„ delijk heb ik mijne flcrke verpligting te betuigen aan „ Don A NT 0 N I 0 DE U G I N A, Schatmeester van Prins „ F R A N C I S C n..... Die Edelman bezit de meeste pa,., pieren van den gefchiedfchrijver tI U N o z ,welke mid„ den onder zijnen belangrijken arbeid door den dood weg„ gerukt werd." Wanneer wij deze bijzonderheden in aanmerking nemen, en daarmede tevens vergelijken R 0 B E R T S o N 'S klagt over de weinige mededeelzaamheid der Spaanfche regering en de zorgvuldige opfl uiting aller flukken , tot Amerika betrekkelijk, dan mogen wij voorzeker Vneerdere volledigheid en juistheid van I R VI N G wachten , dan zijn genoemde groote taalgcnoot nog kon geven. Deze is ook aanmerkelijk beknopter. Want, hetgeen wij bij onzen fchrijver in de onderhavige twee deden vinden, beliaat bij dien der Gefchiedenis van Amerika niet meer dan de helft van één. Omtrent 's mans trant nog het volgende : „ Bij de „ uitvoering van liet werk heb ik zorg gedragen , om mij HET LEVEN ENZ. VAN COLUMBUS. 25I in geene loutere befpiegelingen of algemeene aanmerkin „ gen toe te geven ; uitgezonderd zoodanige ,als nrtuur „ lijk uit het onderwerp voortfproten. Liever gaf ik een gebijzonderd en omflandig verhaal , en zag ik niets „ over liet hoofd, dat de karakters van perfonen , tijden en gebcurtenisfcn fcheen te kenmerken. Langs dien „ weg en anderzins poogde ik elke daadzaak in zulk een „ licht te plaatfen , dat de lezer haren aard moat kunnen „ doorgronden , en zich in fl:aat vond, om daaruit lee ringen en gevolgen te trekken." Dit gef}elde van den fchrijver is ons gebleken volkomen naar waarheid te zijn. Met zijn bekend talent veu toont hij ons de meeste zaken zoo klaar, dat zij geene toclichting van eigene aanmerkingen noodig hebben. Opmerkelijk is het karakter en de geheele geestgeileldheid van den held , die om zijn fcherp vernuft , edele geestdrift, onvermoeide volharding en vele andere deugden (in welke zijn broeder n A R T Ho L 0 ME us grootelijks deelde) de bewondering van alle tijden waardig is --maar tevens door zijne onkunde, zijn vooroordeel en onveranderlijk wanbegrip ten aanzien van de gefteldheid der aarde enz. , uit hoofde van vroeg ingezogene en algemeen verfpreide denk een nieuw bewijs vertlrekt, dat zelfs de-beelden , tot grootfte man zich slechts in enkele opzigten boven zijnen tijd kan verheffen. Zoo duidelijk dit een en ander in liet oog valt, zoo begrijpelijk en aanfchouwelijk is ook's mans langdurige wor{Ieling, om tot de uitvoering van zijn ontwerp te geraken; desgelijks die met allerlei zwarigheden in de nieuw ontdekte landen ,door den fchrijver voor De Spaanfche Monarchen komen daarbij , tot hier-gefleld. geenszins in een ongunflig, I S A B E L L A zelfs in-toe , een beminnelijk en achtingwaardig licht voor. En werd hij , als een vreemdeling , een groot man en een fpoedig opgekomen kind van de fortuin , door velen benijd en tegengewerkt, er liepen eigene misfiagen onder, en de nood deed hem dingen doen , die daarna nieuweren en grooteren nood te iveeg bragten. Inzonderheid zie dit op liet slecht gedrag der volkplantelingen, die eerst met veel te S a 252 wns11rNrToN IzVrNr, ccrr,carr,TTS. rootc verwachting derwaarts gelokt , naderhand gcdwon gcn , en eindelijk uit de gevangenisfen en van de fehavot ten bijeengebragt werden , om de vloten flechts te vullen. Zoo gebeurde liet intusfchen , dat die heerlijke landen, met zoo vele gelukkige bewoners , die meestal goedaardig en zeer leidelijk waren, al fpoedig met wee en jammer werden vervuld. Onze fImerika-in fpreidt hier overal eene bedaarde onpartijdigheid ten toon, die ons oordeel, tij voorbeeld , over liet wezenlijk geluk van dit weinig befchaafde, kinderlijke menschdom genoegzaam vrijlaat; fchoon wij toch niet kunnen nalaten , met hem , den oor goeden aanleg onzer natuur daarin op te merken.-fpronkelijk o , Dat zij onze befchaving en godsdienst zoo moesten leeren kennen , en gedwongen worden die aan te nemen ! ja, als men bedenkt, wat van die fchoone , vruchtbare landen en goede, onnoozele kinderen der nature te maken ware geweest, zoo gevloekte gouddorst, boosheid en bij dit niei hadden belet..... Doch, halen wij deze-geloof duizendmaal geuite klagten niet wederom op. In bijzonderheden , door welke w A s II IN 0 T 0 N I R- V I N G van de vroegere fchrijvers afwijkt , treden wij niet. De meerdere uitvoerigheid alleen , uit de rijkere bronnen grootendeels te verklaren , benevens de aangename fchrijfwijze van den man , maken het reeds voor eiken , maar eenigzins weetgierigen lezer tot een zeer gewenschtboek. Meer verfcheidenheid van Plof, meer belangwekkends , meer nieuws en leerrijks kan toch bezwaarlijk eenig gefchrift opleveren , dan deze gefchiedenis van den grootflen landontdekker , den uitvinder eener nieuwe wereld. De kundige vertaler heeft zijn werk gelukkig volbragt. De bijgevoegde kaart en portret zijn lofwaardig. Het fpeet ons flechts , dat de uitvoerige noten, meestal op het eerste gedeelte des verhaals gemaakt , eerst achter het laatste deel fchijnen te zullen volgen. Zij maken , dat wij het thans behandelde niet in geheele volkomenheid kun -nen befchouwen. Om het noodwendig reeds aangehaalde, onthouden wij ons van het geven van flalen , waartoe anders zoo vele uitlokking beflaat. 253 M. D. T E E N S T R A , nEIZE NAAR JAVA , . ENZ. De vruchten miner werkzaamheden, gedurrende mijne Reize , over de Kaap de Goede Hoop, naar .lava, en terug, over St. Helena, naar de Nederlanden ; door M. D. T E E N S T R A. 1(le Deel. Te Groningen, bij H. Eekhoff, Hz. 1828. In gr. 8vo. X11 en 43o bl. [4.80. Reizen en Ontmoetingen in het Zuiden van Afrika, befchreven door GEORGE THOMP S ON , Schuldknaap, gedurende acht jaren bewoner van de Kaap; behelzende een overzigt over den tegenwoordigen toehand dier Kolonie, benevens eenige aanmerkingen over den aanwas en de vooruitzigten der Brit. fche landverhuizingen derwaarts. Uit het Engelsch vertaald. Ijle Deel. Met Platen. Te Groningen, by W. van Boeke. ren. 1828. In gr. 8vo. XX en 439 bi. 14-50. voegen deze twee werken bijeen, omdat zij hetzelfde onderwerp behandelen, de zoo belangrijke Volkplanting, die, na het bezit van anderhalve Eeuw door de Nederlanders, in handen der Britten is overgegaan, zonder, tot in hare meest verwijderde grenzen, opgehouden te hebben van in zeden, taal en genegenheid Hollandsch te zijn , —de Kaap de Goede Hoop. Wij vinden deze bijeenvoeging te gefchikter, omdat de Schrijvers van verfchillenden landaard zijn: de een een Nederlander , een Groningsch landman (maar een befchaafd landman), de ander een Engelsch particulier, die, door een acllt;arig verblijf in de Kolonie, en de kennis (zoo 't fchijnt) onzer taal, regt heeft , om mede te fpreken. De redenen van beider verblijf waren zeer verfchillend. De Engelschman fchijnt zich uit verkiezing in de Kaapilad te heb. ben neergezet, om van daar van tijd tot tijd aanmerkelijke topten naar de binnenlanden te doen, ter vermeerdering onzer kunde. De Nederlander werd, op eene reis naar Oostindië, (waarvan ons de aanleiding niet gemeld wordt) door een hevig_ ongemak aan zijn been genoodzaakt, aan de Kaap achter te blijven, alwaar hij flechts vier maanden vertoefde, maar in dien tijd eene menigte wetenswaardige bijzonderheden wist op te doen, die hij gedeeltelijk in flatistifche tabellen aan ons mededeelt. Hieromtrent bevat dit Deel van TB 0 M PS ON genoegzaam niets; maar, daar het flechts een eeiife Deel is, mogen wij vele bijzonderheden daaromtrent, die op den titel beloofd zijn, in het volgende Deel te gemoet zien. 2 -,4 G. T H 0 sr t' $ 0 N, r clzt.., ENZ. IN AlRII^A. De fti;1 in beide reisbeffhrijvingen verfchilt aanmerkelijk. ?-,ie van TEE N STR A is tusfchenbei.den luimig en vrolijk; T H OM P S ON is altijd ern(Ug. Voorts kan men (immers tot nu toe) de beide werken zeer goed na elkander lezen , zon vrees voor herhalingen; zij dienen zelfs om elkander aan-der te vullen ; want, terwijl T E E N STR A zich geheelenal of tot de Kaapftad, of tot het tnsfchen de Zwarte -bergen gelegere Caledors-bad, of de omfireken tot Kaap 4guillas, bepaalt, fpreekt T H OM P s ON over deze nader bij de Kaap gelegene oorden Hechts met een enkel woord, en befchrijft ons daar avontuurlijke reistogten , waarvan de eerfle ,vol--entegen twee geus zijne getuigenis , in tachtig dagen 31oo Engelfc're mij (ruim duizend uren) bedragen heeft, van welke 2500 te-len paard , 600 op wagens, en I Ioo in de laatfie veertien dagen werden afgelegd. Beide waren naar de landen ten noorden der Kolonie gerigt; de eerfle noordoostwaarts naar de Bechuanen (de Beetjuanen van LI C II T ENST E IN) , de tweede noordwaarts naar de benedenlanden oer Oranje-rivier, (waar tweede Deel zal moeten volgen)-van de voltooijing in het en getuigen in hooge mate van den ondernemingsgeest, den moed , die fomtijds aan vermetelheid , de ftandvastigheid, die wel eens aan hardnekkigheid grenst, en welke aan de Engelf- ie reizigers onzer tijden zoo ongemeen eigen zijn. Ook zijn ale berigten van T H OM PS O N voor de kennis der inlandfche volksfammen van zeer veel belang, en vertoonen ons geheel nieuwe bladzijden in derzelver Gefchiedenis. Aan den ande ren kant heeft TEE NST RA, door de meerdere hartelijkheid en gemeenzaamheid, die men hem als Nederlander betoonde, meer kleine trekken tot kenfchetfng van het karakter, de zeden en gewoonten der flollandfc'ze volkplanters , zoo der stedelingen als der zoogenaamde Kaapfche boeren, kunnen opdoen, (zelfs van hun bijzonder, nog al afwijkend dialekt geeft hij flaaltjes) dan men naar zijn kort verblijf fcheen te mogen verwachten. Over 't algemeen fchijnt onze Landgenoot een fchrander en fcherpzinnig opmerker te zijn. Nog in liet Vaderland zijn hij naauwkeurig de forten E;f-de, befchouwt en befchrijft prins en K kduin, het nieuwe Diep, het groote dok te WIllemsoord , het nieuwe Werk enz. Hij ging den 9 januarij 1825 fcheep uit Texel op den flbel Tasman, befchrijft ter loops de iliadera-, Kanarifche en Kaapm'erdifche eilanden, (fchoon geen van die alle door den l:zsman aangedaan werden) en wordt M. D. TEE N S T R A , REIZE NAAR JAVA , ENZ. ^55 1W, zoo als reeds gezegd is , genoodzaakt , door gevat e kou de ten gevolge eener piotielinge weérsverandering, die hem eerre langdurige verlamming berokkent, aan de Kaap de Goede Hoop achter te blijven , alwaar hij bij beste menfchen huis hulp , en de treifendfle-vesting, oppasfing , genees'tundige bewijzen van vriendfchap bij alle klasfen van inwoners vindt, maar dezelve verlaten moet, om te beproeven, of liet in de binnenlanden gelegene bad van Caledon hein zou kunnen ge nezen. Hierbij vindt hij, naar zijne betuiging, weinig baat , maar doet niettemin , fchoon met krukken en op. wagens , al lerlei kleine toertjes in de binnenlanden , naar de Hernhutfche Kolonie Genadendal, naar de Dropfteengrotten bij Kaap Aguilias enz., keert eindelijk over Stellenbosch en den Franfchen hoek naar de Kaapfiad terug, (alwaar zijne fpoedige herhelling toch wel eenigzins de vrucht der badkuur fchijnt geweest te zijn) en gaat fcheep naar Java, alwaar wij hem in het vol. gende Deel zullen aantreffen. T H o MPs o N had het onfchatbare voordeel van eene hechtere — eene bijna ijzer[lerke — gezondheid te mogen genieten. Anders waren de vermoeijenisfen en ontberingen , door hein op zijne beide togten geleden, volfirekt onverklaar baar. Zijn geheele reistoeftel (hoe verfchillend van dien van L E VAIL L-ANT, B A R Row en zoo vele anderen !) beftond in één paard, met herken zadel en toom, pistoolholsters, een geweer met dubbelen loop en het noodige kruid en lood ,een klein valies met linnengoed, fcheerdoos en eenige andere klei acht zakken zijner jagtbuis , eindelijk een' firoo--nigheden in de hoed tegen de zon, en eene gewaste linnen muts tegen de koude. Dit was alles voor eene reis van duizend uren! — Hij bezoekt eerst de nieuwe. Britj'che volkplantingen in het oostelijk gedeelte der Kolonie, Albany genaamd, (Fort Eli fabeth, hetwelk Fort Frederik vervangen heeft, Uitenhage, Bat raurst , Grahams -Toen , enz.) benevens de grenzen des lands aan (thans over) de groote yschrivier, Graaf Reynet enz. , íleekt den Sneeuwberg over, waagt zich in de groote woestijn tusfchen denzelven en de Oranjerivier, waarin hij vele hulp en ondersteuning geniet van den vriend der Engelfchen , (die daarom juist niet bemind is bij de Kolonisten) ST o c- K ENS T R 0 M (*) , Landdrost van Graaf Reynet. Onze rei. ziger volgt nu de Zeekoe enrivier , daarop de Zwarte -rivier, een arm van den grooten Oranje -droom , die door hare veV (*) Door TEE NsrRA STOCKENSTORM genoemd, 256 G. T H OM P S O N, REIZEN ENZ. IN AFRIKA. eeniging met de Gele -rivier wordt gevormd, en bereikt op die wijze Griqua- flad , eene vestiging der Bastaardhottentotten , die eigenlijk door de Zendelingen, zoo Hollandfche als Engelfche, (want bij dit groote belang zijn allen wereldburgers) tot landbouwers en in zekere mate tot befchaafde menfchen gevormd zijn. Hier hoort hij niet alleen van onderlinge twisten, ten gevolge van de bemoeijingen der Engelfchen met de inwendige Regering dezer oorfpronkelijk vrije menfchen, maar ook, 't geen veel belangrijker is, van den optogt eens talrijken, krijgshaftigen en wilden volks(lams uit het noorden naar de Bechuanen. Men moet in het werk zelve lezen, aoe de Brit MELVILL (die zelfde bemoeizieke bewerter der oneenigheid tusfchen de Griquas) zich, benevens den Zendeling M o P F AT, met den edelllen heldenmoed aan het hoofd dier zelfde, thans door het gevaar vereenigde menfchen plaatst, om hunne naburen voor de onheilen eener nieuwe volksverhuizing uit het noorden te waarborgen; hoe onze reiziger met levensgevaar het leger der Wilden gaat opnemen ; hoe , in den flag bij Lattakoe , omtrent honderdzeventig ruiters der Bastaardhottentotten , met geweren , een leger, eerst van vijftienduizend, daarna zelfs de hoofdmagt van vijftigduizend Wilden, flechts met fpies, pijl, boog en fcliild gewapend , op de vlugt drijven, en aldus de wonderen , door c OR T ES in Mexico verrigt, ten behoeve eener meer regtvaardige zaak vernieuwden. Tevens moet men het taaije geduld 'van M E L V I L L en den Zendeling bewonderen in het redden van een aantal van de achtergelatene vrouwen en kinderen dezer nieuwe Cimbren en Teutonen , die door de onmenfclielijke zoo wel als lafhartige duizend Bechuanen , die aan het gevecht geen deel hadden genomen , in koelen bloede afgemaakt werden. T H O M P S O N was intusfchen langs een' eenigzins naderen weg, over het Nieuwevelds-gebergte, met allen mogelijken fpoed, naar de Kolonie teruggekeerd, om berigt te geven van deze vijandelijkheden, die voor dezelve wel eens dreigend konden worden, zoo de Wilden hadden ge hij was ook de eerfi:e , die de gezagvoerders-zegevierd , en daarvan verwittigde. Zijne tweede reis, die insgelijks weetgierigheid tot éénjg doel had, ging door Bene nog akeliger flreek, tusfchen het Roggeveld en de Oranjerivier, langs de geheel uitgedroogde bedding der Zak- of Hertebeest-rivier. Een boer gaf hein hier een fchichtig paard, waardoor 's mans levensmiddelen en wa M. D. TE ENSTRA, rrIZE NAAR JAVA, ENZ. 457 ter verloren gingen; maar, te trotsch om terug te keeren, reisde hij de woestijn in, en flelde daardoor zichzelven en zijne reisgenooten aan het onmiddellijkfle en dringendlle Ie • vensgevaar door honger en dorst bloot. — Hiermede breekt het Deel af. Uit deze korte opgave ziet men , dat T x o iu PS ON's reis eigenlijk belangrijker is dan die van T EEN ST R A. Hij verhaalt ook zaakrijk en beknopt; terwijl onze Landgenoot wel eens wat veel over kleinie'i,den uitweidt, ons zelfs de duizendmaal befchrevene Neptunus-plegtigheid bij het pasferen der linie niet kwijtfcheldt, liet niet beneden zich rekent, eene halve bladzijde te vullen met fcheepsvloeken , ter kenfchet. fang van de zeden aan boord , en het ook wel eens mis heeft, zoo als wanneer hij de fpreuk van den Blijfpeldichter B R E ê- R o o: liet kan verkeeren , aan den beroemden x E ND RI K V A N B REDER 0 D E toefchrijfe, en onder de fcheepswasfchers in vollen ernst nog afftammelingen van dit oud-Ilollandfche Grafelijke geflacht vindt. Hij verzuimt voorts geene gelegenheid, om den Heer DE J 0 N G, Schrijver der Reizen naar de Kaap, op eerre meer of min onheufche wijze , en met herinnering aan 's mans bijzondere rampen, aan te vallen , hetgeen flechts uit perfonele pique kan verklaard worden. Maar des reizigers vrolijkheid en goede moed , te midden der rampen , die hem treffen; zijne oplettendheid op alles , wat hem flechts eeniger. mate merkwaardig voorkomt ; zijne fomtijds levendigebefchrijvingen; zijn afkeer van onregt en onderdrukking, waarom hij niemand verfehoont , en aan zijne anders zoo hoog-trent weldoeners , de Kapenaars, zelfs harde waarheden-gefchatte zegt omtrent hunne wreedheden omtrent de (laven, vooral bij derzelver verkoop , en hunnen lediggang ; zijne zeer naauwkeu. rige (hoewel juist niet voor alle klasfen van lezers even onderhoudende) berigten omtrent den Kaapfchen landbouw, in welk vak men ziet, dat de Schrijver praktifche kundigheden bezit ; zijne flatistifche tabellen , die hij blijkbaar van goederhand moet hebben ; zijne befcheiden omtrent den tegenwoordigen Praat van het beroemde Conflantia, — dit alles maakt deze reis, inzonderheid voor Nederlanders, zeer lezenswaardig. Metgenoegen ziet men daarin ,onder anderen, de gehechtheid der Kapenaars aan het Moederland , in fpijt eener twintigjarige Engelfche Regering. „ Niettegenflaande de Kaap -kolonie of „ voikplanting nu reeds 19 jaren onder het Engelfche Gouver„ neinent behoort, hebben de Ilollznders hier toch boven de n38 ec. T H OM : 3 0 :'f , REIZEN E;;Z. IN AFRI!{A. „ Engel/een in alles den voorrang; ook noemen zij Bolland let Vaderland," en de 1]aven zeggen niet zelden, ais zij hollanders zien : „daar gaan Vaderlanders heen." Men heeft „ hier koeijen van vaderlandsch ras, en zoo een en ander meer. De h ollandfche taal en zeden blijven hier de hoofd„ rol fpelen , en -het Holland/the krediet , dat nog door de „ geheele wereld gevestigd is , wordt hier zeer hoog geroemd ; terwijl men hunnen regeringsvorm, hunne zeden , gebruiken en handelingen in het alge neen dikwerf als voorbeel „ den ter verbetering bij de Engelfc'ten hoort aanhalen." (BI. 131.) Dat de Engelfc'sen er zich niet bemind gemaakt hebben , is even zoo min te verwonderen, als de afkeer, dien wij, Nederlanders, van 1810 tot 1813 , tegen onze Franfche dwangheeren voedden, en wel gedeeltelijk om dezelfde reden. Immers , terwijl dezen ons tierceer•den , hebben de Engelfchen goedgevonden, den Eaapfehen rijksdaalder in pnpieri• chruld, (dien zij hij de Capitulatie in i8o6 beloofd hadden tegen de volle waarde te zullen erkennen) onder hun bestuur a]lengskens vergroot, in i8io nog met een millioen te ver waardoor de rijksdaalder van 48 IIollandfche flui.-meerderen, - vers op 18 Engelfche fluivers gereduceerd is; dat is , bijna op . (T E ENS T R A , bl. 4o9.) Wanneer men ziet, hoe zij ook de taal der inboorlingen langzamerhand zoeken te verdringen, zelfs uit godsdienflige leerredenen, (iets, dat de Franfchen bij ons niet eens ondernomen hebben, doch 't welk dddr ook ge_ fchut is) hoe men overal om niet Engelfche taalineesters aan. !lelt, om de menfchen te angliferen, — dan moet men het of als fpot of als diepe verachting voor Nederlanders aanzien, wanneer T HO M r c ON zegt (b]. 402): „ De zuurdee_ ,,fern" (zou de Vertaler met opzet deze dubbelzinnige uitdrukking hebben gekozen ?) „de zuurdeefem der Engelfche grond,, beginfelen en van het Engel/the bloed aldus verfpreid zijn „ de, (door dat Enge/feite Kolonisten met Hollandfche boe trouwen) kan niet misfen eene allerheugelt kffe-„ rendochters gebeurtenis voor den aanwas der Kolonie te zijn." Anders is T 11 O M PS ON een zeer gematigd Schrijver, de ook aan de goede zijde der oorfpronkelijk Europefche landbewoners regt laat wedervaren , en Hechts hunne ongevoeligheid en wreed. heid omtrent de Boschjesmannen laakt. Omtrent de Bechuanesr oordeelt hij veel ongunfliger dan L 1 C H T E N S TE 1 N ; en ze Hechte zijde , waarmede zij zich aan hem voorde-kerlijk, detien, moest hem, gelijk ieder welgeíleld hart, wpl tegen hen M. D. TE E N S T R A, REIZ£ NAAR JAVA , ENZ. 259 voorinnemen. Ilij erkent nogtans ook de goede zijde van dit deszelfs leerzaamheid , en de veiligheid , die er de rei geniet. Voorts leeren wij door hem twee geheel nieu--ziger we, te voren onbekende, volkshammen kennen: de Zoola's, of Vatu'ahs, (misfchien verwant met de Kaffers) die onder zekeren Cl-IA K A een groot Rijk op de oostkust hebben gevestigd, en de Illantatijnen, (de geduchte vijanden der Bec- uanen , waarvan wij boven fpraken) ook wel Ficanen genoemd , die naderhand hunne verwoestende wapenen tegen een' anderen Kaffer -flam, de Tamboekies, gewend, denzelven eene geduchte nederlaag toegebragt, en meer dan duizend vlugtelingen van daar, van alles beroofd, genoodzaakt hebben, in de Volkplanting eene fchuilplaats te zoeken. Deden wij thans nog, ten flotte, eeuige merkwaardige opgaven uit de tabellen van TEE IN S T R A mede. De Kolonie telt tegenwoordig acht Distrikten, de Kaap, Stellenbosch, Swellendam , Graaf Reynet, Uitenhage, Worcester (te voren Tulbagh), George en Albany; drie Sub - landdrostdijen, Cradock, Beraufort en Clan William, en ééne Refidentie, Simonsfiad , te zamen in 154 Veldkornetfchappen verdeeld, en tellende , volgens de jonglie opgave, in 1824, 125,000 zielen van alle kleur en afkomst ; terwijl er bij de overgave der Kolonie door de Hollanders, in í8o6, nog Hechts 75,145 , en nog in 1821 niet meer dan 110,370 inwoners waren. Dit is echter geene enkele toeneming door vermenigvuldiging , maar ook door de aankomst van volkplanters uit Engeland en Ierland, die voor 1820 en I82I in menigte landden, doch toen niet meer-al in dan 4000 bedroegen. De vermeerdering van inwoners in drie jaren is dus aanzienlijk ; en , wanneer men den uitvoer van :821 bij dien van 1824 vergelijkt, is ook deze zeer aanmerkelijk toegenomen (zie tabellen F en H). De Volkplanting gaat dus vooruit, gelijk de Engelfche Koloniën in het alge maar, of de tevredenheid des landmans en itedelings-meen ; met de Engelfche Regering en hun waarachtige voorfpoed in die zelfde evenredigheid toenemen, is eene andere vraag, aan welker beantwoording wij ons niet wagen. De Vertaler van T HO ai PS O N Raat boven de gewone foort. Hij heeft zelfs de versjes, die in het origineel voorkomen, of zelf in fikfche Ilollandfclze dichtregels overgezet, of althans die overbrenging door een bekwaam vriend laten verrigten. :6o j. VAN LENNLP Nederlandfche Legenden in rij in gebracht door Mr. J. VA iv L E N N E P. Ige en Ilde Deel. Te zlwjlerdam , bij P. Meijer Warnars. 1828. In gr. 8vo, 153 esa 197 BI. f 6 - : Deze nieuwe dichtvrucht van eenen jeugdigen, maar reeds niet onberoemden Zanger , die zich thans , naar liet algemeen gerucht, met het fcLrij ven van onbeduidende blaadjes , vol laffe , perfonele aardigheden, onledig houdt, verdiende het , dat zij met algemeene belangflelling ontvangen en met lof werd aangekondigd; want zij is eene eerfle, en in vele opzigten welgeflaagde proeve, om den romantifchen dichttrant in onze vaderland letterkunde in te voeren. Te lang liep onze poëzij aan-fche den leiband eener kwalijhbegrepene navolging der zoogenaam_ de Franfche Clasfici; te lang had de dorre leertrant in dezelve den boventoon, en waren befpiegeling en zedeprekerij hare voornaamfle grondfloffen: het was dus .neer dan tijd, dat zij eene kleine romantifche herfchepping onderging, en door dezelve bevalliger en volksmatiger werd. En hoe konde men deze verandering voegzamer bewerkflelligen, dan door de oude, platgetredene baan, op welke onze poëzij allengskens alle hare oorfpronkelijkheid en nationaliteit verloor en dik langwijlig als vervelend werd , te verlaten , en-wijls even een nieuw pad in te (laan, dat ons, midden door de overleveringen uit de langverloopene eeuwen onzer jeugdige gefchiedenis, henenleidde tot onuitputtelijke en toch zoo lang verwaarloosde bronnen der echte voli:snlatige poëzfj? Die jongelingstijden der volken ,in welke Bene alles gelijkmakende befchaving de onderfcheiden:ïe karakters der ondeeligen nog niet heeft weggeflepen; in welke de ruwe eenvoudigheid der zeden, de hoogere ligchaamskrachten en flerkere hartstogten zoo vele wonderen fchijnen voor het verweekelijkte nakroost; in welke, eindelijk, de nog kinderlijke begrippen des bijge. loofs alles met een tooverachtig waas overademen , —die tijden zijn ontwijfelbaar het gefchiktst ter behandeling voor den echten Dichter, die zich hier met meerdere vrijheid kan bewegen, dan in liet alombekende en alledaagfche tegenwoordige, en meerdere gelegenheid heeft tot fcheppen en opfieren. De 1leer VAN LE N N E P , wien niemand , en het allerminst - wij (offchoon wij zijnen aanmatigenden toon focus hebben berispt) een waarachtig dichttalent zal ontzeggen , deed dus een' zeer gelukkigen en den meester waardigen greep in den unafzienbaren hoop van poëtifche onderwerpen, toen hij het NEDERLANDSCHE LEGENDEN. 261 denkbeeld tot dezen arbeid vormde; en niet slechts het denk. beeld verdient lof, maar ook in vele opzigten de uitvoering. Deze verzameling bevat twee ftukken ; een kleiner, het huis ter Leede getiteld , en een uitgebreider in zes zangen, AD EG I L D. Wij zullen ons me _ het eerlte , dat uit de aan fabelen zoo rijke gefehiedenis van het geflacht der Heeren V A N AR K EL ontleend is, minder bezig houden; daar het , fchoon uitvoeriger en breeder bewerkt, in flof en vorm genoegzame overeenkomst heeft met andere oorfpronkelijke of in onze Letterkunde overgeplante Ballades, om niet voor eene buitengewone poging van dichterlijk genie te moeten gehouden worden. Door dit gezegde ontnemen wij echter niets aan de waarde van dit fluk, in hetwelk vooral eene gelukkige gebruikmaking van het fpookachtige te prijzen is , en dat op vele plaatfen eenen overvloed van dichterlijke fchoonheden bezit; maar wij fpoeden ons tot den Adegild, ons onze Lezers met dit nieuw en fchoon verfchijnfel eenigzins uitvoeriger bekend te kunnen maken. De titel zegt wel, dat beide deze Legenden door den Dichter Hechts in riim gebragt zijn ; hetgeen zoude doen vooronderilellen, dat de flof getrouwelijk uit onze kronijken ontleend , en Hechts in een poëtisch verhaal overgegoten was ; doch wij hebben het reeds meermalen gezien , dat V A N LEN- NE P in alles gelukkig is , behalve in de keus zijner uithang dit heeft ook hier wederom plaats. De onderwer--borden, en pen zijn eigenlijk geheel van de vinding des Dichters, en alleen met eenige bekende namen en weinige gefchiedkundige daadzaken opgelierd. Dit moet men vooral bij den Idegild in liet oog houden, daar men zich anders al zeer zonderlinge en verkeerde denkbeelden van de oude "uiefche Gefchiedenis vormen zoude. De bekeering der Friezen tot liet Christelijk geloof is het onderwerp van dit kleine romantifche heldendicht. De handeling begint op liet oogenblik , dat R A D B OUT, vergramd over het gezegde des Bisfchops , dat hij zijne voorvaderen niet in het paradijs zoude wedervinden, uit de doopvont vloog En fchudde op 't kille marmerfteen Het water af van 't druipend been. Terllond zendt hij zijnen eenigen zoon , A DE G I L n, onder de leiding van een' zijner getrouwfle trawanten , G RIM- WA r, D , op tenen rooftogt nit, ten einde zich krijgsgevange a6z J. VAN LENNEP ten te verfchaffen voor het plegtige mcnlehenoffer , dat hij w o D A N wil toebrengen. juist deze ícheepstogt, tot zulk een wreed doeleinde beflemd , is de oorzaak der eindelijke bekeering van R AD B o ui' en zijne onderdanen. Spoedig verovert men een vaartuig, dat den vronen A D AL BE RT en de beminnelijke GEE R TK U I DR, kinderen van eenen Engelfc'sen Vorst , aan X A It E L M o R T E L 's hof in het Christendom opgevoed , naar Engeland terugvoerde ; en deze u E E a T n UI D E trof, door fchoonheid en godsvrucht, liet hart van den edelen A DE G I L D. De woeste GE I AI w AL D ziet deze ontkiemende neiging, en tracht derzelver voor het IIeidendom ge gevolgen te voorkomen , door in den eden zang-vaarlijke GEE It TRUI DE op eene verraderlijke wijze in zee te ftorten ; doch A D E G t L D, uit eenen angfligen droom ontwakende, ziet liet gevaar zijner geliefde, tracht haar te redden, fpringt in zee, En alles (taart verbaasd van 't dek, En hoopt hem op dezelfde plek Terug te zien verfchijnen. Vergeefs! geen bobbel rees uit zee: De golven rolden voort: De noodkreet dien hij hooren dej Werd in hun fchoot gefmoord. De plaats waar hij gezonken was In 't woelend element, Bleef door liet kringlen van den plas Alleen nog hun bekend En 't blanke zeefchuim meldde alleen Waar Radbouts dappre zoon verdween. Van hunnen aanvoerder beroofd, komen de fchepelingen in den 3den zang bij R A D B 0 UT terug , en vinden in Friesland alles in rep en roer door eenen inval van MO It TE L's Legerhoofd , den Markgraaf van lspreiiaont ; terwijl de onge. lokkige Koning, nedergebogen door den afval ofde onverfchil. ligheid zijner voornaamfte leenmannen en door de treurige tij dood zijns zoons, zich geheel aan wanhoop-ding van den overgeeft. Ondertusfchen was ook een afgezant van den Markgraaf van flspremont , EL E G Ik s T van Thief, aangekomen , die, in den Oden zang , in den gevangenen ADA L- B ER T oenen vroegeren bekende wedervindt , en alles aan om den jongeling van den dreigenden offerdood te-wendt, NEDERLANDSCHE LEGE \DEN. X63 redden ; dit gelukt hem door beden en dreigen in zoo verre, zilt It A D B 0 U T toelaat , dat deze krijgsgevangene , volgen; het voorvaderlijk gebruik, Benen tweekamp niet eenen Filefcnen oorlogsman zal beproeven; terwijl liet van den uiti1ati van dit gevecht zonde afhang`n, of men zich onderwerpen zal aan K AR E L'S bedingen , dan den oorlog niet kracht doorzetten. G R i u WA L D, die voor Friesland moet optreden , begeeft zich , in den 5den zang, met de Wigchelares TJ ETS C K E , die ook in de vroegere zangen eerre voorname rol gefpeeld heeft , naar den tempel van W o D A N, ten einde aldaar de geesten te ondervragen naar den uitlag des tweekamps ; doch de bijna reeds ten einde gebragte bezwering wordt verbroken , en de geesten , die hunne duistere orahels reeds geuit hebben ,verdwijnen op liet klinken van eenen pfalm uit den toren van T j E T S C K E. Dit lied werd gezor.gen door G e I: R T R ut D E , die te gelijk met AD E GILD op het onvoorzienst gered , en door de Wigchelares in het leven teruggeroepen was. In den 6den zang begeeft zich R A n- B OUT met zijnen hofstoet naar w o DA rr's tentpel ; G R 1 ar. xv A 1. D en zijn tegenpander f1rijden daar lang, met gelijke kracht, den beflisf eden tweekamp ; eindeiljk kort de vreeni met verbrijzelden helm ; de Fries wil hein den-deling neder genadeloot geven, doch herkent in hem den geredden AD E- G I L D, dien hij verdronken waande, en die middel gevonden bad, om zijnen vriend A D AL BE R T in den (Irijd te vervan gen; hij flaat ontzet ; A DEC IL D maakt van zijne verbazing gebruik, en velt hem ter neder. RAD B OUT , die te gelijk .Frieslands kamper zag vallen en zijnen zoon herkende , vliegt toe, flour van verbazing, doch (telt zich fpoedig gerust over den bedenkelijken -uitslag des gevechts, daar toch een Fries, waarop het hier aankwam, en wel zijn zoon, het veld behouden had. T J ET S C K E wil thans, dat A DEG I LO deel neme aan liet flatig offer; deze weigert dit, daar hij plegtig erkent, Hechts den eenigen, waren God der Christenen te vereeren. Van woede razend , vliegt thans de Wigchelares in den tempel , in welken GEE "R T R UI D E was verborgen ; A D EG II. n, voor het leven der dierbare beducht, vliegt haar na over den heiligen drempel, die door geen' ongewijden ,voet mogt betreden worden. Allen (laan in de angfligfle ver daar knielt de vrome A D A LB E R T neder, en bidt -wachting ;: Indien dit machtig tempellot Werd opgericht met hulp van God, 264 J. VAN LENNEP Zoo blijf het veilig fiaan. Doch heeft een godgehate macht, Dien tempelbouw tot hand gebracht , liet moge in puin vergaan. En ziet! het wonder gefchiedde; onder flormwind en donderflag zinkt do toovertempel tot puin , en de twee gelieven werden ongefchonden Bij 't verpletterd lijk gevonden Van de ontmenschte Wichlares. Na nog eenige flotregels tot nadere verklaring eindigt het dichttluk. Niemand zal ontkennen, dat de fabel van dit gedicht, welke wij in derzelver hoofdzamenhang hebben opgegeven , met beleid en kunst is zamengefteld. Dezelve vereenigt toch de eenheid der handeling met den rijkdom der verfcheidenheid , en is zoo wel in haar geheel, als vooral in hare détails, uitnemend gefchikt voor eene dichterlijke bewerking. Het contrast tusfchen Christen- en Heidendom , waardoor dit gedicht eene onmiskenbare overeenkomst heeft met de Cecilia van S c a U I. z E, (met welke onze Lezers in een vorig nommer van dit Tijdfchrift min of meer bekend zijn gemaakt) had zeker op vele plaatfen uierker kunnen uitkomen, en van hetzelve had oneindig meerder voordeel kunnen getrokken worden ; doch , ook gelijk liet thans gebezigd is , werd het eene rijke bron van dichterlijke fchoonheden. De ruwe zeden der Friefche volksflammen f'reken poëtisch af tegen de zachtere befchaafdheid der Christenen; gelijk de bijgeloovige denkbeelden, de geestbezweringen en offerplegtigheden der Heidenen tegen de eenvoudigheid der Christelijke lofzangen en het ziel A DAL B ER T en GE E R T R U I--verheffend Godvertrouwen van DE. De hoofdperfoon des gedichts is minder A DE GILD, welken men gedurende de 3de, Ode en Sde zangen geheel uit het oog verliest, dan de Wigchelares T J ETS C It it, dikwijls vrij onpoëtisch met de aanflaarting moêr, Tjetsckensoér, betiteld. Dit heldhaftig Heidensch vrouwenkarakter is den Dichter uitnemend gelukt: want, offchoon wij flraks zullen aan dat het grootendeels aan W ALTER 500 T T ontleend-toonen , is , heeft v A N L E N NE P deze perfoon met een zeer pasfend Friesch costuum bekleed , en niet zoo vele uitvoerigheid behandeld , dat alle de overigen door haar in de fchaduw ge t'EDERLANDSCHE LEGENDEN. 2Ó5 plaatst worden; iets, dat in een ander opzigt niet voordeelig werkt op den eindindruk van het gedicht, die meer ten voor. deele van het Christendom moest overhellen. Ook Gr.Ial- WAL D is flout en krachtig geteekend; en , dewijl dergelijke karakters altijd meer belangf}elliug inboezemen , was het mis voegzamer geweest, den vromen A D AL B ER T co'.,-fchien wat dapperder en krijgshaftiger te maken, dat zich met het Christengeloof van een' Koningszoon dier tijden toch wel verdragen kon. A I) E G I L D is beminnelijk en heldhaftig , fehoon wat te veel in de fchaduw geplaatst ; GEE R T RU IDE grijpt te weinig in in de handeling; RAD B 0 U T en zijne hel zijn treffend gefchetst.-den Met een enkel woord zeiden wij ítraks , dat T JETS C K E geene oorfpronkelijke vinding is van v A N LE N N E P en aan SCOTT ontleend. Die hieraan twijfelt, neme Hechts den Zeeroover van dien vruchtbaren Romanfchrijver in handen, en make kennis met N OR N A van Fitfulhead. Hij vergelijke vooral het optreden en het costuum van T JETS C K E, i fie zang , bl. 82, met de verfchijning en kleeding van NORNA, Zeerover, I, bl. 103, der Nederd. vert., en dit eerde couplet van haren tooverzang : Adelaar van 't ftrenge Noorden! Gij, wiens klaauw den blikfem voert! Die der zeeën fchuim beroert En doet (patten uit hun boorden! Die, op vader Thors beitel, Loeit en brult door zwarte wolken! Klinke uw (tem zoo luid en fchel Als de zegekreet van volken; Klaatre uw wiekgeklep zoo fel Als 't gegons van duizend kolken; Gij verlaat mijn rijmzang wel. met het volgende eerfle der bezwering van N OR NA, Zeeroover, I. 114, dat wij letterlijk uit de Nederduitfche vertaling overfchrijven : Trotfche adelaar van het verre Noordwesten ! Gij, die in uwen klaauw den blikfem draagt! Gij, wiens ruifchende ieken den Oceaan tot woede zweepen; Gij , de verwoester der kudden , de vernieler der fchepen, In het gefchreeuw uwer woede, BUEKEESCU. 1829. o. 6. .á6 I. VAt LEL. NE? In het geruisch uwer magtil;e vleugelen.! Al is het geluid uwer flew gelijk aan het gejammer van een onder gaand volk; Al Is het ruifchen uwer vleugelen gelijk aan het gebrul van tien duizend golven; Door mij in uwen toon, in uwe grimmigheid Floor de llem der Reiwkennar! Over het algemeen heeft VAN L E N NE p van de uitmuntende fchilderingen en treffende dichtilukken van s c OTT een vlijtig gebruik gemaakt ; want , behalve nog een aantal andere her. inneringen uit den Zeeroover, is de befchrijving der hofzaal van R A D B OUT kennelijk overgenomen uit den Ivanhoe, I, bl• 43, en de Bard , die op het Fi -iefche feestmaal ingevoerd wordt, uit WWaverley, Ifle Deel, 2olle Hoofdit.; terwijl de lijkzang Op A DE GILD eene navolging is van den Coronach , of het lijklied in de Lady of the Lake , reeds in onze dich terlijke Letterkunde overgeplant door den Heer J. G E E L, in VA N KAM r E N's Magaz ijn, I11e Deel, bl. 459. Wij zouden deze nafporingen verder kunnen uitbreiden (*), doch dit is onnoodig, daar wij alleen de daadzaak wilden bewijzen, ei geene misdaad in dergelijke vrije navolgingen zien , mits zij llechts erkend worden , en men niet alles weidsch en breed als vinding van eigen vernuft uitvente. Thans nog een woord over costuurn en uitdrukking in dit gedicht. De karakters ziin naar het plan des Dichters goedvolgehouden, en bijna nergens flieten wij op inconfequenties in dit opzigt ; het lied der zeevrijbuiters alleen , in den iflen zang ingevoegd , is niet Hechts zwak en verre beneden de andere ingevlochtene lyrifche ilukken, maar daarenboven veel te fentimenteel voor den geest van het beroep en het tijdvak. Vooral : Onze lijkhulde is de traan, Die een makker fchreit. is hoogst ongepast: eene bladzijde verder befchimpt oaiu, WAL D den zoon van zijnen Koning, dat hij, .. . als een meiske , tranen flort. (') Wij zouden b. v. geheele ftukken en zamenhangende gezangen kunnen noemen , welke Lord BY R ON toebehooren ; als daar is het lied der Friefche zeelieden in den itiegild, (zie B Y R O N'S Cor/air, het begin) enz. nz • enz. NEIDERLANDSCHE LEGENDEN. Doch dergelijke faalgrepen zijn zeldzaam , daar V A N I, E N- N E p de zeden en gewoonten des tijds anders tot zelfs in kleinigheden getrouw wedergeeft ; zijne gefchiedkundige aan achter eiken zang geplaatst, fchoon wat overla-merkingen , uit onze oude kronijken, ge--den met nutrelooze uittrekfels tuigen in dit opzigt van zijne naauwgezetheid. De plaatsbefchrijvingen en het verder defcriptief gedeelte is meesterlijk behandeld, niet in dien kleingeestigen , snoz,'ïken (men vergeve ons dit nieuwe bijv. naamw.) trant, welke, naar ons gevoelen, de doodfreek is voor alle ware poëzij, maar in den echt poëtifchen, antieken fmaak. De maat, meestal kortere regels met afwisfeling naar den aard des onderwerps, geeft leven en gang aan het verhaal; de verzen zijn los en vloeijend ; men ziet het hun aan, dat derzelver vervaardiging bijna geene moeite gekost heeft; maar dikwijls zonde uren toch wenfchen , dat fommige nog eens waren uit weder overgewerkt. Men zoude dan fommige-geftreken en plat prozaïfche brokftukken misfen, die maar al te veel affteken bij de dichterlijke flemming van het overige , b. v.: 't Is van een eedlen, braven geest Het kenmerk te allen tijd geweest, Naar meerder onderwijs te haken : De dwaas alleen zal 't bijzijp vlién Van wijze en meer bekwame lien, En kan bij hen geen vreugde fmaken. (I. r.c6.) Nog weet hij niets dat hem ten blijk is IIoe de arme zendling Adalbert in rang en afkomst hem gelijk is. (1. 127.) Wat droeve ontíteltnis kwam de zinnen Des grijzen afgezante verwinnen. En toen hij dezen zag omringen Door Karels grijze zendelingen, (Die predikers van Romes leer, Zijn trouwe vrienden van weleer) En jonge knapen , op hun voorbeeld Gevormd voor kerk en predikdienst, Al 't famen nu ter dood veroordeeld ! Hem trof die flag op 't onvoorzienst. (II. 8_.) Doch , gedachtig aan het : ubi plura eitent etc. , willen wij Ta 268 J. VAN LENNEP, NEDERLANDSCHE LEGENDEN. ons niet langer hiermede, even min als met het aanwijzen van kleine vlekjes in de juistheid der dichterlijke uitdrukking, bezig houden. In elk gedicht van langeren adem , en vooral in een fluk , dat zoo los bewerkt is als dit , zijn zij wel niet prijzenswaardig, maar toch vergeeflijk. Vooral bij een ge dicht van den fleer .VAN LENNEP willen wij de.i minften fchijn van vitlust vermijden ; te meer, daar hij uit ons ftil zwijgen iets zal kunnen leeren, dat hem nuttiger en noodi. ger is dan de aanwijzing van kleine gebreken ; dit ;:^ 7elijk: dat de Critiek zich meer met zaken dan met woorden moet bezig houden, en dat fommigen het beneden zich achten, om wederwraak te nemen , ook daar, waar de gelegenheid zich als van zelf aanbiedt. Mine Krijgsgevangenfchap in Frankrijk, gedurende de jaren der Omwenteling, onder het Schrikbewind van a 0 B E s P I E It. R E ; door den gepenfronneerden Kolonel w. m. v o N S C H M I D T; thans Militie - Commisfaris te Haarlem. Te Haarlem, hij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1828. In kl. 8vo. 95 Bl. f :-9o,. Wij hebben dit boekje met doorgaand genoegen en goed gelezen, en durven elk, die het zich aanfchaft, eene-keuring aangename lektuur, niet van verdichte, maar van waarlijk gebeurde, niet van oude en lang verledene, maar van nog verfche, en daarenboven in de nabuurfchap plaats gehad hebbende, omilandigheden en lotgevallen beloven, die zelfs romanlezers bij uitfluiting moeten boeijen en treffen. Wij zouden dit gellelde door een kort uittrekfel gemakkelijk kunnen slaven. Maar het boekje zelve is zoo klein, dat wij veel liever naar hetzelve verwijzen , zonder het van een deel zijner belangrijkheid, door onze vooropgaande, dorre fchets, te berooven. En, fchoon de volkswoede en onmenfchelijkheid van velen ons de lezing wel eens verbittert, de braafheid en menfchenliefde van anderen, die in dien duisteren nacht te heerlijker blinken, vergoedt ons dit niet alleen, maar bewaart ons ook voor het verdoemingsoordeel, te ligt over een gansch volk geveld. Deze korte aanprijzing zij genoeg van een werkje, dat, bij ongeluk eenigen tijd bij ons zijnde blijven liggen, gewis reeds in eene menigte van handen is. W. SCOTT, RIDDER PEVERIL VAN DEN EERGTOP. 269 Ridder Peveril van den Bergtop. Uit het Engelsch van W A L- T E R S C O T T. In IV Deden. Te Aan/lerdarn , hij j. Ra. dink. 1827. lea gr. 8vo. Te zamen 1150 bl. f ii - 6o. G ODFRIED P EVER I L, een Engelsch Landedelman van een zeer oud geflacht, was een ijverig vriend der Engel/the Bisfc!hoppelijke Kerk, en een getrouw aanhanger van Koning x A R EI. II. Hij had zijn rijkelijk deel aan de gevaren en rampen van dezen Vorst, en zou, in de burgeroorlogen tus. fchen dezen en C R OM W E L gevangen genomen zijnde ,zelfs, gelijk zoo vele andere Koningsgezinden, zijn Ieven op het fchavot geëindigd hebben. Maar zekere B RI D G E W O R T H, offchoon hij tot de zoogenaamde Puriteinen en de partij van C R 0 nl WEL behoorde , redde , door zijne voorfpraak , het leven en een gedeelte der bezittingen van P E V E RI L, zijnen ouden fchoolmakker en nabuur. Zoo onttlond er eene zekere foort van vriendfchappelijke betrekking, welke echter, door beider driftige deelneming aan de burger- en godsdiensttwisten, die ook na het herftel van K A RE L II bleven woeden, op den duur niet kon blijven beftaan, ja zelfs in bitteren haat en wraakzucht veranderde. Onder dit alles leerden JULIUS PEVERIL en ALEXIA BRIDGEWORTH, éénige zoon en dochter der beide genoemde hoofdperfonen , elkander kennen en beminnen. De vijandfchap der beide vaders legt oogenfchijnlijk onoverkomelijke hinderpalen aan de vervulling van de wenfchen der gelieven in den weg, die dan ook eindelijk niet, dan door de vlugt van B RIDGE WORTH uit Engeland, en tusfchenfpraak van Koning KAREL bij den ouden Ridder PR VER If., uit den weg geruimd worden; zoodat het verhaal dan toch, aan het Clot van het IVde Deel, het gewone einde heeft van bijna eiken Roman_, het huwelijk der beide jonge lieden. WALTER SCOTT wil in zijne Voorrede de gefchiedkundige verdienfie van zijne Romans bewijzen, door het voor beroemden Hertog VAN MARLBOROUGH ,-beeld van den die , in een gefprek, eene daadzaak uit de Engelfche Gefchiedenis vrij onbepaald had aangevoerd, en verzocht werd zijne bron te noemen.— ,,S HA K Es P E A R E's gefchiedkundige Tooneelfpelen," antwoordde de veroveraar vals Blenheim, „ de eenig(te Engelfche Gefchiedenis, welke ik in mijn leven gele. 27) W. S r OTT, RIDDER P VERIL VAN DEN BERGTOP. zen heb." Maar wij twijfelen zeer, of daarmede de aanmerki ng genoegzaam is wederiegd van zijnen vriend D R r A s D u sT, die beweert, dat w A L TER s C o TT op den regten weg is, om van lieverlede de geheele verwaarloozing van de beoefening der Gefchiedenis te bewerken, daar jeugdige, elk lastig onderzoek fchuwende, vlugtige lezers zich met zulk eene oppervlakkige historifche kennis, als zij uit zijne fchriften erlangen , gaarne vergenoegen , en alzoo verleid worden, om de echte bronnen , waaruit zij eene betere leering kun putten, geheel te veronachtzamen. Dat het echter den-nen Schrijver met deze aanmatiging van gefchiedkundige verdienfle geen ernst is , blijkt uit zijne gulle aanbieding, om, wegens zijne anachronismen, te regt te flaan , te gelijk met v i R G r- L 1 us, wegens het geval van D in o. Als Roman bezit dit werk groote fchoonheden, door deszelfs naauwkeurige befchrijving en treffend gelijkende fchildering, zoo wel van de geestdrijvende onverdraagzaamheid der Puriteinen, als van de loszinnigheid , welke aan het Hof van t A It EL heerschte. Te belangrijker nog zijn deze karakterfchilderingen , naar ons gevoel, om de gematigdheid van den Schrijver, waarvan onder anderen ook de volgende betuiging de blijken oplevert : „ Hoe „ zeer ik nog heeds huichelarij en dweeperij als eene ge„ fchikte flof voor het belagchelijke en de fatire befchouwe, gevoel ik echter tevens de moeijelijkheid , om het fanatisme aan de befpotting of den affchuw bloot te (lellen , zonder „ een koloriet te bezigen, dat den braven en opregt gods„ dienftigen aanllootelijk kan zijn. Vele dingen zijn goed, „ doch daarom nog niet oorbaar, en er zijn vele gevoelens te achtenswaardig, om beleedigd te worden; offchoon wij „ ook niet volkomen met dezelve kunnen oveieen(lemmen." Wij twijfelen er niet aan , of zulke lezers, die de vroegere werken van den beroemden Schrijver met genoegen hebben gelezen, zullen ook in dezen Roman aangename voldoening vinden voor hunnen fmaak; vooral , daar de overbrenging in onze taal, over het geheel, op zulk eene wijze is bewerkflelligd, dat de Vertaler toont voor zijne taak berekend to zijn. M1CU1FL AARIAAN, GRAVIN HENRIETTE. 2, 1 Gravin Henriette, of de Groote 1ï- reld. Door ti i c u 1 G+ L ADRIAAN. Te Haarlem, b i de Wed. A. Losjes, Pz. 1827. in gr. 8ro. 279 Bi. f 2 - 90, oc het fchrijven van een' goeden Roman wordt veel ver levendige verbeelding, eene ruime mace van-eischt — eene menfchenkennis, een fijn gevoel van het fchoone en goede. Niet ieders zaak is het, zich te wagen aan het opllellen eener verdichte gefchiedenis. De Heer M I C Hi EL A DR I A A N betuigt zijne bijzondere tevredenheid over liet gunflig onthaal , dat zijne werken genieten. `Velligt zal ook dit boek aan zijne gewone lezers en lezeresfen weder welkom zijn. Recenfent vindt echter niet weinig op hetzelve aan te mer. ken, zoo wat zaken , als wijze van voorflelling betreft. De Schrijver heeft den vorm van brieven gekozen. Niet de Gravin Henriette, maar Cornelia, welker afbeelding men ook op het titelblad ziet, is de heldin der gefchiedenis. Deze fchoone dochter van brave, eenvoudige, doch rijke lieden uit den burgerflard, te 's Gra 'enhage, had , in den ouderduin van zeventien jaren, niet alleen reeds verkeering, maar zon. de ook trouwen met den jongen Baron lingo, wanneer de adellijke ouders flechts hunne toettemming wilden geven. De moeder van Cornelia, eene dwaze en zeer onbefchaafde vrouw, die geheel in het gemeene valt, begunfligt allezins de onbezonnen liefde van haar wel niet onverfiandig, maar toch onervaren kind. Vader Hoogwerf, een man, die men_ fchen en wereld heeft leeren kennen, ziet het gevaar in , geeft ook moeder en dochter zijne vrees en zijn misnoegen te kennen, maar laat evenwel den vierentwintigjarigen Baron gemeenzaam aan zijn huis verkeeren , en klaagt zijnen nood in eenen brief aan zijnen broeder Pieter, beruigende de zaak aan haar beloop te willen laten , dewijl bij rust noodig heeft. Ian men van eenen vader, die verlandig heeten zal, zoo. danige handelwijze verwachten ? BI. 25 wordt hem volgende redenering in dè pen gegeven: „ Wat zal ik doen , lieve „ Pieter ! in alles toeftemmen of in een huis van verdeeld beid leven; ziedaar de uiterfften, waar tusfchen ik te kie--„ ,, zen heb — mijn befluit is niet twijfelachtig, mijne jaren „ roepen luid om rust;" (de man was 6I jaren oud) „ non „ haar moet ilk mijn kind opofferen; God zal mij die daad 27 IuICHIEL ADItIAAN „ vergeven, want ik houd niet op , Hem , die alles wijs en goed regeert, voor den goeden uitllag van dat offer te „ bidden." Wilde men al eens de mogelijkheid van zoodanige denkwijze bij een anders verflandig vader onderflellen , de Schrijver zou toch wèl gedaan hebben , zoo hij Pieter, in een antwoord, zijnen broeder de verkeerdheid van dit werkeloos vertrouwen had laten onder het oog brengen, en hem herinneren, dat hij zelf eerst al het mogelijke moest beproeven, om met reden op verhooring des gebeds te kunnen hopen. Van dien aard is er veel onnaauwkeurigs in dit werk. Cornelia houdt briefwisfeling met hare vriendin flgatha Troost te Noordwk. Deze is acht jaren ouder, en kent liet menfchelijk leven beter. Hoewel op een dorp wonende, heeft zij haar verftand meer verrijkt niet kundigheden. Zij redeneert dan foms ook vrij deftig over de gevaren der groote wereld, en waarfchuwt Cornelia; doch bij al de meerdere kennis, welke er in hare brieven moet doorfiralen, openbaart zich tevens zekere overdrevene zucht, om geestig te zijn. Tertlond in den eerflen brief fchrijft dgatha, dat zij op de afgevallen bladeren in den hof zit te turen, terwijl fneeuw en ilormwind haar huisarrest geven, en een kranke vader door zin gekerm her windgehuil accompagneert. Zal ooit eene goede en verjiandige dochter zoodanige uitdrukking aangaande haren kranken vader kunnen bezigen? Een weinig verder noemt zij de aarde dat kleine toepad naar den hemel; wat moet dit beteekenen? Cornelia heeft haren vader lief — zoo althans wordt zij hier voorgetleld — en evenwel verbittert zij dezen goeden, ver/landigen vader het leven door hare ongehoorzaamheid, en doet hem eindelijk van verdriet ten grave dalen; terwijl zij, omdat dit met hare neiging overeenkomt, luistert naar eene moeder, welke zich geenszins aanbeveelt door loffelijke hoedanigheden. Moeder en dochter misleiden den ouden man op eene fchandelijke wijze. Buiten zijn weten leerde Cornelia het Fransch en danfen. Ook floop zij, nu onder dit, dan onder dat voorwendfel, de deur uit, om bij den Baron te zijn. De Heer Hoogwerf had, doch te laat , zijn huis aan Hugo verboden; maar moeder verfchafte aan dochter de gelegenheid, om met hem geheimezarnenkomften te hebben. Cornelia erkende, dat haar voormalig huis van vrede (eensklaps en zonderling genoeg) in een akelig tooneel van oneenigheid , waar belediging en fcheldwoorden hoofdrollen (pelen, is kerfchapen; zij wist, dat zij zelve er de eenige GRAVIN HENRIETTE. 273 oorzaak van is, en evenwel volhardde zij in hare verkeerd toch kan zij, die zoo handelt, op-heid. Welke aanfpraak den naam van eene goede, onfchuldige, ouderlievende dochter hebben ? De fchuld fchijnt op het noodlot geworpen te wor den; maar wat is dan eigenlijk dat noodlot, waarvan zoo dikwijls in dit werk wordt gefproken? De leer van een on wederflaanbaar noodlot vlijt misfchien zekere lieden , welke gaarne het geweten zouden verbijsteren. De duidelijke be wustheid, dat men verkeerd heeft gehandeld, is onaangenaam. Te ligt helt men dikwerf dus over, om aan den invloed van omftandigheden te veel vermogen toe te kennen, terwijl de zelve niet meer krachts hebben, dan rede daaraan laat toe komen. Dat Cornelia in hare verbijstering van noodlot fpreekt , is niet zoo zeer te verwonderen ; doch waarom laat de Schrijver haar niet door de verflandigere Agatha onder het oog brengen, dat alleen in hare dwaze en onbetamelijke handelwijze dit noodlot is gelegen? Maar neen, deze fchermt ook al met een noodlot, en fpreekt zelfs van een valsclz noodlot. De aanvang van een' harer brieven luidt aldus: Ongelukkig meisje! welk valsch noodlot bragt u, in het llil nachtuur, op eene gladde ijsbaan, omringd van val frikken, aan uwe onervarene jeugd gefpannen; eene baan, „ waarop de wijsheid (7) moeite zoude hebben zich flaande „ te houden. — Ik zou u met billijke verwijten kunnen over,, laden, doch deze genezen de wonde niet, Ik werp den „ fieen niet op u, maar op dengenen, die uwen val heeft „ bewerkt. — Gij waart als het ware het werktuig (?), om„ dat gij onnoozel waart; hij , de beftuurder van hetzelve, wijl hij listig teas. — Wanhoop niet! deze waarheid is God „ ook bekend; Hij is te barmhartig, om u te verlaten — ga voort u tot Hem te wenden. — Gij vielt, — wel nu: wie „ viel niet eenmaal in zijn leven? Wij firuikelen allen in „ vele — onze enkelgn liaan bijster onzeker op den weg „ des levens, met millioenen zonden bezaaid — Hij zal u „ oprigten — want Hij rigtte eenmaal eene van de menfchen „ verftootene zondares op — maar denk alsdan aan zijne woorden , en zondig niet sneer." Welk eene verwarring van zaken! Zoodanige leer is te gevaarlijker, dewijl te midden der valfche troostredenen ook eenige waarheid wordt gezegd, en de mensch buitendien reeds te ligt overhelt, om te plooijen. Vraagt men , waarin dan wel het valsch noodlot, dat Cornelia, in het feil nachtuur, op die gladde ijsbaan 27,E M[CFIIEL ADKIAAN bragt , befiaan hebbe , zij zelve geeft dit in ecnen brief aan hare vriendin te kennen. Zij kwam , op zondagavond, met Hugo uit de kerk, alwaar zij de voortr(ffèl'kheid der deugd had hooren prediken. Dat moet zeker weinig invloeds op haar gehad hebben ; want, buiten weten en tegen den uit verklaarden wil van haren, reeds gevaarlijk kran--dru!,kelijk ken vader, neemt zij den jongen Baron mede in huis. Eu wat deed Jufvrouw Iloogwerf, terwijl de dood van haren mail binnen kort was te verwachten ? In een ander vertrek onthaalde zij op punch , en maakte zich vrolijk met de beide jonge lieden ! Kortom , zij , eene vrouw van vijftig jaren , werd dronken en moest te bed gebragt worden!!! Nu bleef Cornelia alleen met den Baron, en vond er noch gevaar, noch onwelvoegelijkheid in, tot dat . . . .. liet te laat was. — IIet bedrogen burgermeisje , dat Barones meende te worden, gaat te Rijswijk wonen, en betreurt daar hare onbezonnenheid. Hugo, door zijne ouders buitenlands gezonden, ziet de Gravin Henriette, die, nog jong zijnde, aan een bejaard man is gehuwd. 1-her vergeet hij weldra Cor en wil den verliefde fpelen bij eene getrouwde vrouw.-s;elia, Deze, jong, fchoon en verllandig, bovendien deugdzaam vormt het plan, om den jongen Hollander te verbeteren, en het gelukt haar eindelijk, hem de verlatene Cornelia te doen trouwen, terwijl de geheel verarmde adellijke ouders nu gaarne hunne toefemming tot het huwelijk geven. De Heer flooguverf was reeds vóór geruimen tijd overleden. De jonge Barones meent gelukkige dagen te zullen hebben; maar de Adel behandelt haar met blijkbare minachting, en haar huifelijk genoegen is mede weldra verdwenen. Hugo wordteenverkwister en leidt een liederlijk leven. Door tusfchenkomst van Gravin Henriette wordt hij op nieuw tot verbetering opgewekt, doch te laat ; eene ílepende ziekte, gevolg zijner ongeregeldheden, doet hem vroeg ten grave dalen, en Cor door dezelfde kwaal aangetast, volgt hem weldra. -s;elia, Zoodanig is hoofdzakelijk het beloop van deze verdichte gefchiedenis. Plaatsgebrek laat Recenfent niet toe, alle zijne aanmerkingen mede te deden. Dit weinige dan nog. Onder de plaatfen, welke meer of min gevaarlijke dellingen, of althans ongepaste uitdrukkingen behelzen , zijn de volgende te rekenen : „ Nu (het zijn woorden van Cornelia, nadat Hago gezworen heeft, haar, de verlatene, te zullen trouwen) ben ik meer gerust; de Predikant zegt, dat wij reeds voer GRAVIN HeNRIETTE. 275 God vereenigd zijn, en mij het oordeel der wereld nu minder moet treffen." — „ Veel fchooner (dit fchrijfc Igatha aan Cornelia) is het, den geest boven de hagen der wereld t,verhullen, en , door eene godsdienliige onderwerping, als Bene regtgeaarde dochter des Christendoms , het ja en amen , op elke bejegening van het noodlot, uit te (preken." Christendon en noodlot bij elkander! — „ Zulks (liet heerlijk oprigten ra den val) is grootera dan in het geheel niet te vallen, wijl eene herkregene deugd, met bittere, doch wijze Jesfen verrijkt, meerder (meer) pal slaat tegen een' nieuwen aanval." — „ De Predikant wedertegde hem (Hugo, den afgeleefden zondaar, die met wanhoop in het hart zijn einde voelde naderen) zulks , door te betoogen, „ dat, al had hij „ de fchuld van het heelal op zich geladen, er nog vergeving „ te hopen was, mits hij , vol demoed en opregt berouw, „ zijne oogen op het kruis van Gods Zoon vestigde." Daar kon dan ook de gewezen lichtmis , die eene door zijne-op fcbuld ziekelijke vrouw, welker grooce bezittingen hij doorgebragt had, met hare twee kindertjes in armoede achterliet, volkomen gerust sterven; althans de laatlle woorden ,die hem in den mond gelegd worden, en die ons , van wege derzelver vermetelheid , deden huiveren, zijn deze : „ Nn heb ik mijn levensfpoel afgewonden, ik gevoel mij geflerkt naar den geest, en zoo gerust, als op den dag toen ik, in den ]eeftijd der onfchuld, mijne geloofsbelijdenis aan den Vader, den Zoon en den Geest aflegde, in wiens handen ik mijne zondige ziel beveel ; en nu, vaarwel !.... " De recenfie zou te lang worden , indien men al het onnaauwkeurige, onbekookte en verkeerde wilde aanwijzen. De aangehaalde plantfen zijn letterlijk overgenomen. — Gebreken in taal en flijl zijn te menigvuldig, om ze aan te (tippen. De Schrijver maakt te veel jagt op beelden, in welker gebruik ? ij finis niet gelukkig is; b. v., om nog iets te noemen : „ hoop en vertrouwen op God, zijn de f eunkrukken, waarop ik voortga." Dit fchreef NB. Cornelia, toen zij met rijtuig zou vertrekken, om lhrugo buitenlands op te zoeken. Het hoofddenkbeeld van dezen Roman is niet ongelukkig gekozen ; maar de bewerking laat veel te wenfchen over. Men bemerkt , over het geheel , zekere ligtzinnige oppervlakkigheid , benevens eene gevaarlijke zucht , om geestig of aardig te zijn , zelfs waar het onderwerp van ernfligen aard is. 1)e vijl kenmerkt zich door onnaauwkeurighcid en vcl: gemecne t7€i MIC111EL ADRIAAN, GRAVIN IIENRIE'MTE. uitdrukkingen. I1Iisfchien werd dit boek , even als vorige werken van den Schrijver, ook met gretigheid gelezen door zekere lezers en Iezeresfen ; hij houde dit echter niet voor een afdoend bewijs van de innerlijke waarde , en wachte zich, zoo hij nog meer mot willen fchrijven, voor alle overhaasting. J. C. WATT I E R L I E, S EN IS, eetje 7ooneelkuofrenaresfe van Nederland, in eerie Redevoering gefchetst door si A T T II IJ S s I E G E N B E E K. Gevolgd van fYanteeke,?ingen , een/ge Dicht eer , en een I'ertoog over de middelen ter-flukken tot hare vorming van een Nationaal NedL rlandsch To 9neel. Te h aar bij de Erven F. Bohn. 1828. In gr. Si's Ioo B1.-1cnt, f I -^5. 1 e regt maakt de geachte Schrijver, in de vooraffpraak zij rede, opmerkzaam op het verblijdend teeken des tijds ,-ner dat een Hoogleeraar aan 's Lands eerfle Akademie, tevens Verkondiger van het Evangelie, het , zonder gevaar van zijne regtzinnigheid en achtbaarheid in de waagi'chaal te (lellen , ondernemen durft, om niet fiechts het Tooneel te verdedigen, maar zelfs , in eene openlijke bijeenkomst , eene Lofrede te houden op het kunstvermogen en de zedelijkheid eener overledene Tooneelkunítenaresfe. Wie had dit nog vóórdertigjaren durven wagen! Waarlijk, wij hebben reuzenfchreden gedaan vooral wanneer wij ons in dit opzigt met het als zoo hoog verlicht geprezene Frankrijk vergelijken , waar men zelfs de beroemdite beoefenaars der edel(le en moeijelijkfie kunst na hunnen dood eene eerlijke grafplaats weigert. En men durft ons , Noord -Nederlanders , befchuldigen van achterlijkheid op de Laan der befchaving en verlichting! Wij maken geen ophef en misbaar gelijk onze naburen , maar bewijzen zwij. gende onze vordering door onze daden. Reeds vroeger hebben wij, hij de aankondiging der Gedenk. zuil van B A K B A Z en der Lofrede enz. van W ES T ER MA N, eene welverdiende hulde aan het onvergelijkelijk kunsttalent der groote W ATTI ER toegebragt; en wij mogen derhalve, om het toen gezegde niet te herhalen , vol(taan met de betuiging , dat de Hoogleeraar s I E G E N B E E K zich gekweten heeft van zijne taak op eene wijze, die men verwachten moest van zijne onbetwistbare Redenaarsgave en van zijne veelja n1. S IE GENE EE I: , J, C. NATTIER ZIESENIS GESCHETST. 277 rige bekendheid en perfoonlijken omgang met de beroemde Kunftenares. Hare bijzondere lotgevallen en huifelijke betrek Hechts ter loops aanroerende , bevlijtigt hij zich voor-kingen om de eigenaardigheid en grootheid van haar talent-namelijk, te doen uitkomen , door eene naauwkeurige ontleding der fchoonheden, welke zij in hare lievelingsrollen, als die van Elfaide , Fredegonde , Epic,'aaris en Maria van Lalain , deed :ebitteren; en hij heeft op deze wijze de voorbijgaande en vlugtige verfchijning van hare kunstbekwaamheid in eenen duurzamen vorm overgebragt, welken ook zij kunnen bewouderen , die haar nimmer hebben aanfchouwd. Als eene toegift ontvangen wij eenige aanteekeningen , onder welke in belangrijkheid verreweg uitmunt die over den beroemden Tooneelfpeler nl A R T E N C OEVER, den Leer.nees_ ter van WARD B ING L E Y en van onze W A TT IER. Daar er bijna nergens eenig berigt omtrent dezen grooten kunl'enaar te vinden is, zijn wij den Heere s I E G E N B EE x dubbelen dank fchuldig voor de uitvoerigheid, met welke hij dit onderwerp behandelde, en den verdienftelijken Tooneeldichter J. v A N W A L It É voor de welwillendheid , met welke hij de daartoe noodige berigten mededeelde. Verder lezen wij nog eenige gedichten ter eere van WATT IER, onder welke dat bij haar graf door den Fleer j. BOSSCHA uitgefproken onderfcheiding verdient. Het beluit maakt een vertoog over de middelen ter vorming van een Nationaal Nederlandsch Tooneel, vroeger reeds afgedrukt in het Mengelwerk van den Recenfent, ook der Recenfenten , voor i8s8, hetwelk wij dus als bekend mogen vooronderfiellen , en waarover wij thans dit alleen willen zeggen, dat de voorílagen, daarin vervat , boe welgemeend ook, ons gedeeltelijk onuitvoerbaar fchijnen , en dat door de voornaamfie derzelve eene dwingelandij over het edele vermaak van het publiek zoude worden ingevoerd , welke daarenboven geen doel zoude treffen , daar de Schouwburgen waarfchijnlijk fpoedig ledig zouden blijven. Dichterlijke Ferfcheidenheden voor jonge lieden uit den befchaafden (land, ter beoefening van uiterlijke welfprekendheid; bijeenverzameld door J. D E B R E E T. Met Platen. Te 4mJlerdam , hij C. Schaares. 1829. In kl. 8vo. 172 BI. f 1-80. Eene keurig uitgevoerde, met lieve plaatjes vereerde verza 273 DICHTERLIJKE VI RSCILEIDENHEDEN. meling van kleine, reeds bekende en nog onbekende, dicht kleinere poëten en verzenmakers , te-ilukjes van grootere en veel in getal om ze afzonderlijk op te fommen. Al de eerde lichten van onzen Helikon laten hier hunne ftralen wel niet fchijnen, en men vindt daarentegen aan dit dichthemeltje wel een aantal flerretjes, welke men te voren niet opmerkte , of, om hare geringere grootte , naauwelijks kon onderkennen ; maar, desalniettemin en evenwel nogtans, de onvermoeide WARNSINCK en de bloemrijke MOENS,u. KLIJN en WIT- IIUYS,SIFFLi en DOIJER ,ja zelfs TOLL ENS enLOOTS hebben het hunne bijgedragen, om dit bundeltje tot een alleiliefst gefchenk te maken voor jonge lieden uit den befchaafden Rand; terwijl de verfclleidenheid van trant en toon , van onderwerp en behandeling hetzelve zeer gefchikt maakt, om te beantwoorden aan het op den titel uitgedrukte doel, de beoefening van uiterlijke welfprekendheid, of, gelijk wij liever gefchreven zagen, en de verzamelaar het ook wel gemeend zal hebben, van kunstmatig lezen. Wij wenfchen dus dit bevallige boekje eene voorfpoedige reis , en willen dezelve niet vertragen , door iedere kleinigheid in eene goudfchaal te wegen ; welke ondankbare taak hier de moeite niet zou bebonen. tlnekdoten van N A P O L E O N, ter regie beoordeeling van zone denkwijze , zijn karakter en af/no daden. II Stukjes. Te Groningen, b ij W. Zuidema. In kl. SVO. 260 BI. f 2 - 20. A nekdoten aangaande N A P 0 L EO N ," zoo had dit werkje kunnen heeten, en dan ware aan den titel grootendeels (want men vindt ook wel iets, dat niet tot hem behoort) beantwoord. Maar de denkwijze en liet karakter en de daden diens mans laten zich uit deze verzameling van allerlei on. gclijkfoortige Anekdoten, vooronderfteld , waaraan wij zeer twijfelen, dat die alle waar zijn , in geenen deele beoordeelen. Wij willen eenige voorbeelden aanvoeren. Het gevigtig Staatsgeheim, I, bl. Go. Men leest hier van TAL L E Y- R A N D's verijdeling der voorflellen van C U L AI N C O U RT, ten voordeele van N A P OLE o N's familie. — II, bl. 2. Sire! wijs rnij /lechts eene grootere Join tot onderhouding van uwe fallen aan , en ge kunt zoo vele paarden dood rijden, als ge wilt, zeide CAULAINCOURT eens tot NAPOLEON, toen ANFR1OTEN VAN NAPOLEON. 47 .9 deze zich hek1aag<1e over de langzaan heid der reis. Wat leert men daaruit toch redt beoordeelen ? — Vat doet ,bl.53, een verhaal van liet akelig lot der Franfclae gevangenen in Spanje af ter beoordeeling van N A P O L E O N, die hier niet eens te pas komt? ezv. Men mag twijfelen, of fommige Anekdoten wel bewijzen, wat ze naar derzelver opfchrift bewijzen moeten. Ons bewijst die over N A P0 L E o N'S tegenwoordigheid van geest , I, bi. ij., en overgang over de brug van 4reole , bi. 15 , ja wel groote onverfaagdheid , maar ook zekeren roekeloozen trots. En hoe kan, vragen wij , iemand uit deze boekjes regt beoordeeld worden, van wiens kleinmoedigheid, waarin hij zich liet leven benemen wilde, bijgeloovigheid en, ja, kinderachtigheid zoo wel verhaald wordt als van zijne grootheid van ziel ezv.; in één woord, van wien veel edels en prij veel verfoeijelijks staat-zenswaardigs op zichzelve tusfcheu opgeteekend ? Er is hier, bij veel onbeduidends, echter ook een en ander belangrijks en vermakelijks in , zoo als het met zulke ver gaat. Ze zijn uit een Engelsch werkje van den-zamelingen IIeer r REL A N n, naar eene 1loogduitfche vertaling, en uit - een Hoogduitsch gefchrift, „Napoleana," ontleend. Voor elk deeltje slaat de afbeelding van deze of gene bijzonderheid. Een der aardig[ie Anekdoten, die echter wel onzen landaard, of liever onzen boerenhand, maar geenszins NAP 0- LEON, die er met een' langen neus afkwam, kenfchetst, willen wij overnemen ,, NAPOLEON en de Ilollasadfche Boer. (*) ,,NAPOLEON kwam op de reis, welke hij een paar jaren vóór zijnen val naar Holland maakte, in het huis van eenen boer, dat, geheel op zichzelve, aan den oever van de Schelde lag. Twee Adjudanten vergezelden den Keizer. Een van ben zeide tot den boer: „ De Keizer komt!" De boer bleef zeer gerust met zijnen pet op het hoofd zitten, antwoordende: „ Wat kan mij dat fchelen?" Op dit oogenblik treedt N A P O L EON binnen. „ Goeden dag, mijn vriend!" De boer neemt zijn petje af , doch blijft zitten , zonder iets meer te doen, dan met de grootfile koelbloedigheid het „goedendag!» te herhalen. „ Ik ben de Keizer," voer N APOLE ON voort. Gij?" „ „ ja, ik!" 280 ANEKDOTEN VAN NAPOLEOrf. „ Dat doet mij pleizier." „ Ik wil u gelukkig maken." „ Ik heb niets noodig." „ Hebt gij dochters i" ja." „ Hoe veel ?" Twee." „ Ik wil ze uithuwelijken." „ Neen! dat zal ik zelf wel doen." ,,Bij deze woorden , welke NAP 0 LE 0 N riet weinig ver keerde hij den boer den rg toe en ging henen."-baasden, (*) Le 111oifonneur,, par J. S. Q u ES IN £. Tom. I, Paris 1824. Studenten 4lmanak, 1829. 7e Leyden, b i L. Herdingh en Zoon. In kl. 8vo. 148 BI. f 1 - 30. Dit jaarboekje, dat door eenige vaderlandlievende kweekelingen der Leydfche 1-Ioogefchool , terflond na de herkrijging onzer onafhankelijkheid , in het laatst van 1813 werd aangevangen, is onafgebroken tot • heden toe voortgezet door de zich telkens opvolgende Akademifche jeugd. Het bevat , behalve de vost(taande ftukken van lederen Almanak , de namen en woonplaatfen der Studenten, de lijst der Leeraren , de volgorde der Lesfen ,de voortzetting der Gefchiedenis van de Hoogefchool , dit jaar vooral belangrijk door de echt hu wijze, op welke een ongelukkig voorval, dat zoo veel-mane gerucht gemaakt heeft, in dezelve wordt befchouwd ,en eindelijk eene verzameling van dichttlukjes, onder welke zelfs een Engelsch en een Hoogduitsch , die over het algemeen niet alleen aanmoediging, maar zelfs lof verdienen. De Schipbreuk, de lees en de Lurley zijn versjes, welke zelfs den Nederlandfchen Muzen -Almanak tot grootere eer zouden ver dan vele andere, die er in worden opgenomen;-flhekken, terwijl het Ontgroeningslied, MHOEN ArAN, of Niets te veel, getiteld, in deszelfs maker den waarachtigen Dichter bewijst. Heil der Hoogefchole, die de rijpende vruchten der wetenfchap zoo weet op te fieren met de bloefems der kunst, en waar liefde voor Vaderland en Verlichting ons tegenademt uit iederen toon der jeugdig dartelende Zanggodin ! In het Meng. van dit No. bi. 263, reg. 21, haat titelst, lees eicel+; en reg. 97 ira gefloten, voor ingeflotcri. BOEKBESCHOU WING. íVa elates Lee; redealen Gloor T It n 0 D 0 R u s A n R t A- N U s C L A R I S S E, Theo!. Doet. en Prof. te Groriingen. Te Groningen • bij W. van Boekeren. X829. In gr. 8vo. IJl, 342 I3I. f 3-: Deze Leerredenen waren niet beemd voor de uitgave. De bedroefde veeduw en de treurende vader des dierbaren overledenen meenden echter aan liet verlangen van velen te moeten voldoen. Wij verheugen ons over dit belluit. Nimmer hoorden wij den waardigen Hoogleeraar prediken. Wij lazen deze Leerredenen met veel genoegen en Richting, naar tevens met een fmartelijk gevoel van gemis, daar dezelve zoo vele bewijzen zijn_, wat en Grot? in en en het Vaderland in den bekwamen man heeft ver uitgerust met eene ruime mate 'an kundig--loren , die , heien daarbij nederig en befcheiden en ha: lijk belang (tellende in de bevordering van echt Christ. adorn , nog jaren lang voor de uitbreiding van het rijk der waarheid had kunnen arbeiden. Een veelbelovend man werd der maatfchappije en zijne naaste betrekkingen , naar menfchelijl: inzien , te vroeg ontnomen ; doch ons, lkortzigtigen , past het, eerbiedig te berusten in de fchikkingen van hoogere wijsheid , daar wij mogen vertrouwen , dat hun , die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede. Zoodanige Christelijke gezindheid ffraalt veierwegen door in deze Leerredenen , welke bovendien zich kenmerken en aanbevelen , niet door gekuni'celde welfprekendheid , maar door belangrijkheid van zaken, door onbei roetpene denkwijze , en door een' duidelijken , edelen , den kantel waardigen ílijl , die naar eisch der onderwerpen afwisfelt, en niet han nalaten de aandacht te boeijen. De eerftc Leerrede in dezen bundel, onder het opfcbrift Trien maakt dc waarheid vrij? is ook de eerfte, welke door C L A R r s s r, in zijne betrekking als Iioogleeraar en MOEKnESCrt. 1829. No. 7. V 9$Q T. A. CLARISSC prediker te Groningen , werd uitgefproken. Na Bene gepaste inleiding, overeenkomilig tijdsgelegenheid, volgt I. de verklaring van den tekst , j o. VIII: 3Ib, 32 , en wordt aangemerkt, dat waarheid hier doelt op de leer van 3 F z u s , dat alleen zijne echte leerlingen de genen zijn , die in zijn woord blijven, en dat de Heiland den zoodanigen bëvrijding van flavern j• der zonde belooft. De Hoog]. handelt vervolgens II. over do zekerheid en gegrondheid van het in den tekst gefprokene, waarvan hij het hoofddenkbeeld opgeeft met deze woorden : Hen alleen , die j E z u s voor/chriften willen blijven opvolgen , maakt de waarheid vrij. En dit algemeene wordt nader ontwikkeld in twee bijzonderheden: I. De waarheid bezit het vermogen, om den mensch in alle opzigten waar ijk vrij te maken. Alle waarheden hebben eenigermate-l deze kracht; doch voornamelijk zijn het de waarheden des Evangelies van onzen Heer J EZ US CHRISTUS, die bij uitnemendheid dit vermogen bezitten; en 2. Opdat de waarheid haar bevrijdend vermogen zal kunnen uitoefenen , is het noodig, dat de mensch een blijvend voornemen opvatte, om naar de les/en en voor/chriften van f E z u a te leven. Met eenige aanmerkingen en opwekkingen wordt III. de rede geëindigd. — Hier beviel ons vooral de hartelijke toefpraak aan de finderende jon wordt onder anderen gezegd:-gelingfchap. Tot dezelven „ Gaat voort, ik bid het u , met onafhankelijk van alle menfchelijk gezag naar waarheid te flreven. Gaat voort met uw eigen oordeel te gebruiken. Gaat voort met eene redelijke , u zoo waardige , vrijheid te handhaven , en u alzoo den eernaaul van zonen der wijsheid waardig te maken. Maar bedenkt bij dit alles , dat het beginfel van alle wijsheid de vreeze Gods is, en dat Hij , die in het woord van j E z u s niet blijft , noch waarheid noch vrijheid immer vinden kan. Begint dan daarmede, of —daar ik van u vertrouwen mag , dat gij reeds begonnen zijt — gaat daarmede voort. Laat u door geenen ijdelen waar zonder wezen immer begoochelen-heids- of vrijheidsnaam of verleiden. Verre zij van u de fchandnaam van door losbandige ongeregeldheid gekenmerkt te willen worden." NAG1 LATP;N 1.I:F. .It nE rF N. ^ á Gods eer door den Sserrenhe,. el verkondigd , naar P/. XIX: a, is het onderwerp der tweede Leerrede. In dezelve wordt aangetoond , I. vat de hemelen vertellen — Gods eer en heerlijkheid; II. wie deze prediking kunnen mogen en moeten hooren, en III. welken indruk de taal der hemelen moet maken op hen , tot welke dezelve ge wordt. — Een belangrijk onderwerp, behandeld op-rigt eene waardige wijze. Ja, zoo kan er regt nuttig gepredikt worden over de werken der fchepping. De derde Leerrede heeft Hand. XVIL• a5l, . ten tekst, en fielt den mensch voor, als van Gods gejacht. In de inleiding wordt gezegd, dat men algemeen belang fielt in eene goede afkomst , en vervolgens aangemerkt , dat roem op voorouderen, zonder eigene verdienlle, ijdel is, en vaak de rcin{Ie deugd onder den meest getchandvl;:.; en naam fchuilt; terwijl hij, die zijn geflacht zich naauwelijks zonder zekere fchaamte kan voorílellen , dikwijls liet voorbeeld der eerwaardigfle godsvrucht geeft. — Gaarne zal ieder dit toellemmen ; doch nu volgt eene uitdrukking, die ons minder beviel : Ja, de heiligjle der men fchen, de onbevlekte Heiland, telde de fchandelijkfe booswichten onder zijne voorvaderen. Naar ons gevoel had liever dit voorbeeld niet, ten minfle niet alzoo, bij moeten worden. Overigens lazen wij deze Leer--gebragt rede met zeer veel genoegen. Met hoe veel regt r n U- L U s kon zeggen : Wij zijn Gods geflacht, wordt L aangetoond ; II. welk een -groot voorregt daarin gelegen zij, en III. hoe wij geftemd moeten zijn , om het hem met vrijmoedigheid te kunnen nazeggen. Uit het eeríle deel fchrijven wij gaarne het volgende over: „ Doch hoogex nog verheft zich de borst en driftiger golft het bloed, als wij dien aanleg tot zedelijke volmaaktheid in ons opmerken, die ons eerst waarlijk den Heiligen gelijkvormig maakt. Dit gevoel, van vrij en ongefloord te handelen, over alle beletfelen te kunnen zegevieren , in weerwil van alle verzoeking ten kwade, van vervolging en hoon en vleijerij , liet regte pad te kunnen blijven bewandelen , en, te midden der normen dezes levens , het bulkje in V n 284 T. A. CLAr,I$S6 veilige haven te kunnen huren; dit gevoel , door de ondervinding van den bijiland des Heiligen Geesres zoo zeer vertherkt en verlevendigd, overtreft alle befchrijving. Wij kunnen volmaakt , wij kunnen heilig worden , gelijk God heilig is. Daar , daar, ligt 's menfchen waardij ! WTaar gras immer iemand, di-c• voor liet goede geheel geen gevoel had ? Bij welk volk werd immer de wreedaard , de vrek, de trotfche benmin.1? Waar nederigheid , weldadigheid , vriendelijkheid , dankbaarheid niet geëerd ? En wie zal ons den éernaam van Gods geflacht weigeren , als het onze aanleg is , Gods bevelen op te volgen , vreugde en heil om ons heen te verfpreidcn , medearbeiders Gods te worden? — als cie f'em van God zelven in ons geweten fpreekt, — als wij rondom ons zoo veel geestdrift voor het goede ontwaren , — als goed en eer en leven wordt opgeofFerd voor liet behoud van ware deugd , — als wij eenen n B K n fr A M zijn' zoon op den brand[tapel zien brengen uit gehoorzaamheid aan , en in vertrouwen op zijnen Heer — een' j o z E r bcicedi`rin en met weldaden vergelden — een' n A V t D. zijnen vijand en vervolger het leven fparen , — als een S TE r A l\* U s zich voor zijnen Heer laat fleeni en — een j 0 A N N E s het voorbeeld geeft van ongeveinsde meniciienliefde — een P A U L U s alles overtreft in brandcnden ijver cn onvermoeide flandvastigheid, — als de Bijbel, de gefchiedenis , onze eigene ervarenis ons honderde ,bewijzen opleveren van onverniste deugd en onverwrikte godsvrucht, — als , eindelijk alle die voorbeelden incenfinelten en verdwijnen in het eenige voorbeeld van den oenigen Heiland ; — zeg , dwaze bediller ! waar blijven dan rove bedenkingen ? Met droefheid, ja, betreuren wij het, dat door 't bederf, dat in de wereld is , zoo veel van dien heerlijken aanleg bij velen fchandelijk verloren gaat ; doch zelfs in 's menfchen verkeerdheden is zijn hemelfche oorfprong nog zigtbaar, rn elke zijner afdwalingen draagt liet kenmerk van ver grootheid ; want ook zelfs de woedendfie heersch--basterde zuclit , de laag[Ie] wellustigheid, de kruipendfte lafhartig voort uit dezelfde bron, waaruit bij betere-heid fruit NAGELATEN LEERREDE EN. t95 ontwikkeling de verhevenfle zielskracht, de warm (Ie men fejienliefde , de cdelf'ie ootmoed , kortom , de ro ldelijkfle deugd zou voortgefproten zijn." ,j E z u s vertrek van de aarde, een blijk van Godde lijke wisheid, naar i Cor. 1: 25, is liet onderwerp der vierde Leerrede. Na I. het noodige tot opheldering van den tekst gezegd te hebben , overweegt de Iioogl. II. verder , I. wat het oogmerk van JE z US niet zijne werkzaamheid hier geweest zij; 2. hoe zijn vertrek dat oogmerk, naar meníchelijke berekening , lchijnt te hebben moeten tegenwerken , en 3. hoe evenwel , ool, volgens hetgeen wij kunnen nagaan , van liet vertrek des I-Ieilands de goede uitkomst ziiner werkzaamheden op aarde, voor een groot gedeelte, afhing. Ter toepasfing worden, III. eenige gevolgen afgeleid uit het geí prokenc. — Oflchcon ook deze Leerrede veel goeds bevat, wille ons echter liet geheel minder bevallen. Deze aanmerking betreft vel voornamelijk, wat onder II. 2. voorkomt, waar, onder anderen , gezegd wordt : „ En ook nu nod , daar wij wijd en zijd over liet aardrijk den naam van _j L z u s gepredikt zien, (laan wij er over verbaasd, dat zulks heeft kunnen gefchieden, ofíchoon j It z u s zelf is heengegaan." Ja , voor den tijdgenoot rnogt het wenfchelijker íchijnen, dat de Heiland met zijne zigtbare tegenwoordigheid op aarde ware gebleven , van achteren blijkt ons Goddelijke wijsheid in de heilvolle uitkomst, daar de Heer medewrocht door wonderen en teekenen.. J E z u s had vol wat volbragt moest worden. Hij verliet dus de-bragt, aarde. Zoo zoude aanbidding in geest en waarheid te beter bevorderd worden. De vijfde Leerrede, over kat Godehetamel he van j E z us lijden , naar Hebr. II: Io , werd ui tgelproken bij den aanvang van liet behandelen der lijdensgefchiedenis. Dezelve is eene gepapte inleiding hiertoe. Onder: I. wordt de zin van den tekst aangewezen , welhen de I-Ioogl. aldus omfchrijfi : „ God heeft den Heer j £ z u s. C 1-I R I S T u s door zijn lijden tot den verheven bewerker Qnzcr zaligheid gevormd en toegerust , en Hem ook al 286 T. A. CL 1ItISS R zoo cíe hoogile zaligheid voor eeuwig verleend. Dit betaamde Hem , om welken alle dingen zijn ; het was met zijne volkorienheden , met zijne heiligheid, wijsheid , goedheid en oppermagt volmaakt overeenkomftig; het llrekte tot opluistering van zijne deugden, en flclde zijne Goddelijke grootheid in liet heerlijkst licht." Dit wordt H. nader aangetoond, en wel in deze bijzonderheden i. God zelf heeft over j L z us het lijden doen komen , en 2. Hij had daarbij de verhevenite, Hem waardige, bedoelingen. Te refit wordt hier aangemerkt, dat mer.fchelijk geluk overal in de H. S. als hoofddoel des lij j it z u s vermeld (iaat. Voorts volgen III.-dens vaneenige toepasfelijke opwekkingen , die aandringen op het behartigen van de middelen der genade. De zesde Leerrede ítelt 's Ileilands volmaakte onfchuld en heiligheid, in hare hooge aangelegenheid befchouwd era geëerbiedigd , naar Hebr. VII: 25s. , voor. Het beloop derzelve is het volgende : Bewustheid van fchuld deed zondige meníchen toevlugt tot offers nemen en tot tusfchenkomst van priesters , die gerekend werden, uit hoofde van volkomener heiligheid , meer vertrouwelijk tot de Godheid te mogen naderen. Doch ondervinding leerde, dat deze den broederen in alles gelijk waren. Men gevoelde dus behoefte aan Benen geheel reinen Hoogepriester; en zoodanig Hoogepriester of Middelaar is j E- Z U s C H R I S T U s. Voorts wordt I. do heiligheid Cu volkomene onzondighcid, des Heilands betoogd. Hier zouden wij eenige tegenwerpingen , welker mogelijkheid, zelfs bij iemand hunner , die j it z u s be 'onderen en eerbiedigen, onderfteld wordt, en welke gezegd worden, oppervlakkig eenen fchsjn van waarheid te hebben , liever niet gelezen hebben. Op ons gevoel althans maakte liet opperen van zoodanige bedenkingen een' onaangenamen indruk. Dezelve zullen toch wel niet ligt bij één' van de duizend hoorders opkomen. Wanneer men het gezag der H. S. erkent, kan er geen twijfel zijn aangaande de heiligheid van Hem , die in alles den broederen gelijk werd , uitgenomen de zonde. En al konde bij een' enke NAGELATEN LEERREJ)ENEN. len zoodanige gedachten voor een oogenblik oprijzen, Wij zouden evenwel die tegenwerpingen, hoe goed ze ook beantwoord worden, minder gepast op den kanfel achten. — Dat de zondige mensch zoodanigen Hoogepriester of Middelaar noodig heeft, wordt II. aangewezen. IIier is veel waars en goeds gezegd over de gel1c1dhei^J en behoefte der menfchelijke natuur. De zevende Leerrede heeft dit opfchrift: Tegen liet misbruik van de Kerkhervorming, naar Rom. XIV: 16. Dezelve: werd den 4 Nov. 1827. — dus tien jaren na de viering van het Eeuwfeest der Hervorming — uitgefproken. De inlei.'ing, waarin over misbruik der beste zaken gefproken , en de vermaning des Apostels uit den zamenhang toegelicht wordt, dient ter aanleiding, om op liet onderwerp te komen. Onder het goede , ons door dc Hervorming ten deel geworden, telt c L A R I S S E, I. vrijheid, II. verdraagzaamheid, III. zuivere godsdienst in geest en waarheid. Menig woord, dat behartiging verdient, is hier gezegd. Verder wordt IV. de handhaving van het grondbeginfel der gezuiverde leer voor als een vierde voorregt, door de Hervorming-gefleld, ontvangen. Misfchien zou bij iemand de bedenking kunnen opkomen, of het wel noodig ware, zoo fterke tegen Goddelijke genade en menfchel?jke ver-flelling tusiehen te maken. Ieder toch moet innig overtuigd zijn,-dienfle dat hij van zichzelven niets heeft en niets vermag; dat alles gave der Goddelijke liefde is , en het fchepfel gevolgelijk niets van zijnen Schepper heeft te eifchen. Zou ook wel goed zijn, zonder nadere bepaling, te-de het zeggen, dat Z WI N G LI en LU T H E R verfchenen, door God gezonden , en dat andere Godsmannen hen volgden? Ja, in liet algemeen kan en moet men erkennen, dat al het goede van God komt, en voor zoo verre is het dan, in zekeren zin, Goddelijk; maar de Hervormers , offchoon onder het hooge befluur der Voorzienigheid werkende, waren echter geene Godsmannen, gelijk de Profeten en Apostelen. De achtfte Leerrede, over Rom. XIV: 7-9, ter na tSR T. A. CLAItISSEE hetrachting op het 1I. Avondmaal gehouden, ílelt den Christen , in leven en (erven , als e ii r. I S T u s dienaar voor. Op eene gepaste wijze wordt aangedrongen, dat de Christen in alles overeenkom/lig den vil van , j. C., die door zijnen dood en door Zijne op nnding over dooden en levenden de heerfchapp j verworven heeft , werkzaam moet zin. De negende Leerrede, over de onnfhenl e?i ke vr jmagt Gods in het bew^zen z?Jrier weldaden, naar i Cor. IV: 71. , werd uitgefproken na den zeevloed van 1825. De: lve heeft dus betrekking op de gebeurtenisfen dier dagen , en op plaatfelijke of gewestelijke omllandigheden. De tiende Leerrede , naar Pf. IV: 7, diende ter opwekking van moed en vertrouwen,. bij de heerfchende ziekte in Groningen, ten jare 1826. Een gepast woord ter opbeuring bij zoo veel leeds. Evenredigheid van begunfli^ing en verpligting, naar 1. U K. XI[: 48b• , is liet onderwerp der elfde Leerrede,. die in 1825 na het eindigen der groote vacantie werd gehouden. Van welken mensch men verklaren kan , dat hem veel is gegeven , wordt I. overwogen, II. waarom gezegd wordt, dat hein veel toevertrouwd is, en III. wat het beteekene, dat van den zoodanigen overvloediger zal •geëischt worden. Flier is in het algemeen veel goeds en fclhoons gezegd ; doch bijzonder trof ons de hartelijke toefpiaak, aan de Akademilehe jeugd gedaan. Gaarne fchrijven wij het volgende daaruit al: „ En dit woord koet thans bijzonderlijl, tot u , o Jongelingen ! aan welke zulke gewigtige panden zijn toebetrouwd. Ook van u zal men veel , overvloeclig veel , en dat van onderfcheidene kanten , eifchen. Uwe Ouders, die met niet ge opofferingen u zoo verre bragten, als gij thans-ringe gekomen zijt, het eerst. Ilet Vaderland en de Maat aan welke gij zoo veel te danken hebt, daar-fchappij, eindelijk , de hoog(Ie Wereldregter zelf , die ti-na. En, uwe Ouders en uw Vaderland gefchonken heeft. Hebt gij hier uwen tijd naar eisch waargenomen ? Komt gij met eer en kennis beladen naar de vaderlijke woning NAGELATEN LEERREDENEN. --?7 terug? Wie telt dan de tranen van zalig genoegen, door hen geweend, dien uw geluk nog oneindig meer, dan t:zelven, ter harte gaat ? Doch snoet hij , die een' gan ;chen leeftijd voor u heeft doorgezwoegd; moet zij, die u onder het hart gedragen en zoo voor u gezorgd ]leeft, als cane moeder alleen zorgen kan ; moeten zij in ílilte de misdrijven befchreijcn, die zij openlijk zoeken te bcdeltken, of moet hen nog op een flerfbed de angst voor het toekomend lot van hein , wiens gedrag zij ver maar dien zij nog niet kunnen haten , de laatfie-focijen , rustige oogcnblikken verbitteren ? ... Jongelingen ! kan u dat van het hart ? kunt gij dit denkbeeld verdragen ?" De laatfte Leerrede in dezen bundel , over de ver alles door het Christendom, naar Openb.-nieuwing van XXI: 5a. , werd uitgefproken ter opening van het tweede vierdedeel der XIXde Eeuw. De Hoogleeraar laat eenige algetneene aanmerkingen over het doel der Openbaring van jo n N N E s voorafgaan. Hij houdt het daarvoor , dat de overwinning des Christendoms hier wordt aangekondigd; erne overwinning, die bij her leven des Schrijvers Genen aanvang nam, maar in den loop der eeuwen verder voltooid en eindelijk geheel volkomen moet worden. De belofte, in den tekst gedaan, is derhalve ook heden ten dage nog niet geheel vervuld. Door het Christendom wil God alle dingen niculy maken. Velerlei, ook het kwaad zelve , werkt hiertoe fums mede. Zoo mogen wij verwachten , dat, onder hooger befluur, het nnenschdom allengs zal vorderen in zedelijke verbetering. Ons beknopt verflag zal , hopen wij , voldoende zijn ter aanprijzing van deze, over liet geheel zeer goede en belangrijke, Leerredenen. Moge er hier of daar iets voorkomen, waarop eenige aannmerking gesmaakt zou kun worden, men bedenke, dat de bekwame Opfteller,-nen zoo hij tot de uitgave vroeger of later had belloten, buiten twijfel wel neer of min veranderd zou hebben. Geene hinderlijke drukfouten zijn ons voorgekomen. Op bi. 1 55 zal rook zeker reuk der brandoferen zijn moeten; bl. i So . f}aat : ergert zich dan iemand aan , dezelve het is SO T. A. C L A It IS S E, NAGL*LATI:N LEzIIILEDaNEN. r«swa fchuld , voor: aan dezelve, het is enz.; bl. 291 : die nacht, in welke, voor: dien nacht, in welken; bl. 325: indien zij, voor: indien hij (de menfchelijke geest) ; en bl. 327. zich nestelen , in plaats van nestelen. ])it boek vinde vele lezers ; en zoo ftichte C,L A R I S SE 1) wiens vroegtijdige dood zoo velen bedroefde, ook na zijne fcheiding van de aarde, bij voortduring, onder Gods zegen , overvloedig nut in menig huisgezin , ten einde het Christendom meer en meer allen tegen[Iand overwinne ! II 11 G 0 NI 3 G R 0 T I i Annotationes in Novum Testainentum, denuo emendatius editie. Vol. III, IV, V. Groninga;, apud LIT Zuidema. 1827, 28. 8vo. 1067 Vag..f 9 -9o. ]Nadat in dit Tijdfchrift voor het jaar 1827 aankondiging der beide eerfte deelen van deze nieuwe uitgaaf der aanmerkingen van onzen onflerfelljken H. D E OR 00 T over het N. V. gedaan is , hebben wij van dezelfde keu ede deel ontvangen, en voe--rige uitgaaf het 3de, Ode en gen thans de aankondiging dezer drie deelen bijeen , dewijl hiermede de _4nnotationes op de gefchiedkundige boeken des N. V. volledig zijn. Wij kunnen niet anders dan de zorg en vlijt des uitgevers prijzen , die met den meesten fpoed zijn oogmerk gelukkig voortzet, en hopen dus , dat het werk zoo ten einde toe moge voortgaan. Men heeft ons gezegd, dat de Heer P. ii s T E D E D E GROOT zoo niet de uitgever van dit werk zou zijn , althans de correctie van hetzelve op zich genomen zou hebben. Indien dit overeenkonlilig de waarheid zij , wenfchen wij , dat deze man , die, zoo als bekend is , tot opvolger van wijlen den Hoogleeraar C LA R I S S E te Groningen in de Godgeleerdheid is aangef'eld, door deze zijne nieuwe betrekking niet moge verhinderd worden in zijn gelukkig en verdien(telijk werk. Zeker is het toch, dat dit werk in goede handen gevallen is. M. G It 0 T 11 ANNOTATIONES IN N. T. 291 Over de aanmerkingen zelve van G R 0 T I u s zeggen wij wederom niets, tot derzelver beoordeeling betrekkelijk. De hooge waarde is alomme bekend, en door deze nieuwe uitgave ook geftaafd. Over de uitgaaf alleen zou wij te handelen hebben , indien wij niet reeds bij de-den aankondiging van het eerfle deel er datgene van gezegd hadden , hetwelk ons hoofdzakelijk voorkwam ; en dit ons oordeel is gedurig meer en nicer bevestigd geworden. Wij hebben ons de lastige moeite getroost, om , voornanamelijk in het derde deel , fommige plaatfen te vergelijken met de beste uitgaaf der Opera Theologica van G R o- T I us , en door deze vergelijking ons overtuigd, welk eene zorg de uitgever bij den nieuwen druk aangewend heeft. Hoe ver die zorg gegaan zij, kan men uit zekere kleinigheid opmaken. De eigennaam , die Of j o A N N E S of J 0 H A N N U S gefchreven wordt, is , zoo ver wij hebben kunnen nagaan , altijd gefchreven j 0 H A N N E s. In de beste uitgaaf van G it o T i i Opera Theo logica, en in de Bib/ia critica, alwaar , zoo als bekend is, alle de Ilnnott. van G R 0 T I U 8 zijn overgenomen , wordt die naam niet overal op dezelfde wijze gefchreven; zoodat iemand op het vermoeden zou kunnen komen , dat D E 01(0 0 T zich hierin niet gelijk gebleven was. Deze ongelijkvormigheid, nu, is in de nieuwe en verbeterde uitgaaf ver meden , alwaar wij overal j OH ANNE s gevonden hebben , waar ons die naam ook is voorgekomen. Men ga voort met dusdanige zorgvuldigheid , die zich tot zoogenaamde kleinigheden uitilrekt! De Nagedachtenis van j o. H E R M. K R 0 M, gehuldigd op den 15 Januari 1828 , in het Goudafche Departement Tot Nut van 't Algemeen, door jo H. L A L A U, Predikant te Gouda. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. 1828. In gr. 8vo. 3,9 LI. f : - 6o. V Y ij kennen den Heer t. A L A U niet , maar wij hebben K R o Ái gekend, juist even zoo lang en misfchien haast 192 J. LA LAO even zeer, van nabij gekend als hij; en wij geven hem liet onverdacht getuiget.is , dat hij den man n!ar waar -heid gefcietst heeft. Die deugden en bckwaaomreden p maar ook die bijzonderheden en kleine zwakheden , welke hier worden opgegeven, bleken ons hein eigen te zijn : geleerd , diepdenkend en vol vernuft , fclioon zijne leerredenen doorgaans zeer eenvoudig waren ; niet natuurlijke deftigheid en bevalligheid uitgerust , fchoon onachtzaatn op houding en 1cleeding, fpotziek en vrolijk ; een gemoediel; jk Christen, een waarachtig menfchenv,iend , een lievende echtgenoot , een trouw vriend, fchoon vrij in zijne denkwijze, wel eens fèherp in zijne taal en eenig misbruik van zijne luiai makende , jegens zijne dierbaar zelfs; vol wijsheid in de befehouwing, vol goed-ílen maar , door de levendigheid van zijn-heid in het hart , g eiel , beide wel eens voor een oogenblik verzakende. Maar zelden vindt men, in eerre lijk-of lofrede, bij het licht de fchaduw zoo openhartig en zoo uitvoerig medegedeeld.. Dit, echter, kon hier veilig gefchieden, en draagt er toe bij , om ons de beeldtenis des mans te klaarder en te levendiger voor oogen te brengen. Ook flemt het ganfche f'cuk van den Eerw. LA L A U , waarin zwier noch ophef gevonden wordt, met de eenvoudi gheid van tt R o m 's karakter en de plaats , waar het voorgedragen werd, ten volle overeen. Bevond zich echter iemand in Iaat en opgewekt, om , even als dit uitfiekende geleerde en groote mannen fomtijds de een van den ander gedaan hebben, met volkomene bekendheid van 's mans werk-en denkwijze, van alles , wat hij in onderscheidene tijdfchriften (zoo als wij mede dankbaar gedenken) gelijk in openbare en misfchien niet openbare gefchrifien heeft bijgedragen , een volledig beeld van 's mans wezen en waarde te ontwerpen , wij zouden zeker nog veel belangrijks vernemen. Als godgeleerde, als wijsgeer en vernuftig fchrijver even opmerkenswaardig ,verdiende hij althans in geene gefchiedenis onzer letterkunde, hoe die ook hee10n mag, te worden overgellagen. Maar misfèhien gaat het in de letterkundige , als in de dagelijklèhe wereld, TER NAGEDACHTENIS VAN J. II. KitoM. 293 waar oorfpronkel'ikhcid, levendigheid onafhankelijkheid di!,wijl, eer hin Ier_).ilen, dan huipniiddelen ter bevorlerin<, zelfs voor Bron lie en. onbefprokene lieden, zijn. Wie a echter vergere of miskenne , edele , goede K R o AI wij hott.':en Li voor altijd in gezegend aandenken. Nat uurktsnrlir c l7erhandelingen van de Hollandfcbe Maatfchappij der Theten/chappen te Haarlem. Xhden .Deels ade Stiik en Xhlde;2 Deels rile StaL Te Ilaarlen2, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 18_6-23. In gr. Sva. , en LXXII, 1337 Bl. f 5-40. Het tweede Stuk des " vijftienden Deels bevat Bene Prijsverhandeling van de I-leeren B E N N h T Cl] V A N 0 L iv r r R over de dieren , tot de zesde klasfe van L I N- N i£ a s behoorende, die in ons Vaderland voorkomen. Voor dit gedeelte was in ons land reeds het een en ander bekend, en vooral maakten zich de Zeeuwfclre waarnemers P.omsir, SLAF.BEP, en bovenal r,ASTEP, in dit opzigt verdienflelijk. Ook hadden P A L LAS , in zijne Miscellanea Zoologica , en v r c o P. T r_ R voor do Zoophyten, in zijne Flora, bijdragen gegeven. Dit alles is door de Schrijvers dez^r Prijsverhandeling bijeengebragt en tot een geheel vereenigd. Het flelfel van L IN N iE U s was hier zeker nog minder bruikbaar, dan in eenig ander gedeelte van het dierenrijk. Doch de 1\Iaatfchappij had hetzelve tot eene voorwaarde gefield , en dit kan derhalve niet voor rekening der Schrijvers komen. I-Iet is te wenfchen, dat men langzamerhand in afzonderlijke gedeelten volgens eigen onderzoek bijdragen levcre, tot dat men uit deze onderfcheidene brokken eindelijk eene ver Fauna van Nederland belzonie. Daartoe heeft-beterde voor die dieren , welke men thans met zoo veel refit, als hooger bewerktuigd, van de overige wormen afzondert, en naoll«sca noemt , de Heer WAARD ENBURG, in zijne Akademifche Prijsverhandelinb , (1nn. Acad. 294 NATU(JRIíUNDIGE VIERHANDELINGEN. L. B. 1826, 27) een zeer goed begin gemaakt. Eveneens heeft dc onvermoeide vlijt van den Heer A N S I. IJ N te Haarlem , dc belangrijkfle bijdragen tot de Infektenfauna van Nederland geleverd , welke mede in dit Deel vervat zijn. De Maatfchappij heeft hierbij, met zeer veel regt, dc fystematifche verdeeling van L A T R E I L L doen uiteenzetten , en daarin de voorwerpen doen aanhalen , welke in de Verhandeling van BEN NE T en O L I V I F R over de Nederlandfche Infekten waren opgenoemd , om alzoo het gebrekkige, waartoe zij zelve aanleiding gegeven had , zoo goed mogelijk te herfcellen. Ook het Genootfchap ter bevordering der Nat. Hist. te Groningen heeft aan de Maatfchappij eene lijst van dieren aangeboden, ter aanvulling der Fauna , in het elfde , twaalfde en veertiende Deel der Verhandelingen geplaatst , welke lijs* dit Deel belluit. — De ware weg, om eene goede Fauna te bekomen, is , dat elk alleen datgene opneme, wat hij of zelf gevonden heeft, of bij anderen gezien heeft, die geloofwaardigheid bezitten , en de plaats kunnen opgeven , waar zij het vonden. Al hetgeen enkel op waar berust, verwerpe men vooralsnog geheel-fchijnlijkheid oudere Schrijvers niets aan , ten zij-enal , en voere van hunne figuren volf'trekt geen twijfel omtrent dc foort overlaten. Men moet daarbij vooreerst afll:and doen van de zucht, om veel te kunnen opnoemen, en de lijst lang en breed te maken. Het eerfie Stuk des zestienden Deels behelst in de ecrfle plaats een vervolg van het historisch berigt der Maat Wij hebben reeds-fchappij (van den jare 1825-1827). vroeger gezegd, dat de Verhandelingen der Haarlemfche Maatfchappij eenen beteren Corrector verdienden of behoefden; in dit historisch berigt en in de lijst der Leden vindt men nieuwe proeven van onachtzame correctie , b. v. (en tweemaal zelfs) epidermus voor epidermis , PARBOT voor PARROT, CORVET HOOFT voor C O R V E R HOOFT, enz. enz. Wij hopen, dat men hierin voortaan meer zorgvuldigheid zal in acht nemen. Na dit historisch berigt volgt Bene Prijsverhandeling NATUURKUNDIGE YERNANDELtNGrN. C95 van den Infpecteur-generaal van 's Rijks Waterllaat A. F. c 0 U D RI A A N, ter beantwoording der vraag welke middelen, behalve de gebruikelijke en niet vol er kunnen aangewend worden, om de wellen.,-doende, bij het funderen van diepe huizen, te bedwingen , zoo. dat men in f^aat blijft, aan dezelve die diepte te geven, welke vooraf bepaald is ; of men tot dat einde ook niet vrucht van floomtuigen , gelijk elders gefchiedt , gebruik kan maken, en welke wijze bij ondervinding gebleken is de beste te zijn , om zich daarvan , tot liet beteugelen der wellen , met het meeste voordeel te bedienen. •- Deze met eene groote klaarheid, eenvoudigheid en be knoptheid gefchrevene Verhandeling komt hierop neer, dat men in de gemelde wellen behoorlijk moet onder%heiden, of de belemmering befla in de overgroote nasla van toevloeijend water op zichzelve, dan wel in het daarmede te gelijk medegevoerd wordende zand gelegen zij. In het eerf'e geval kan men het beletfel in zekere mate te boven komen door de kracht van uitmaling te ver daartoe zijn floomtuigen , niet alleen elders ,-grooten , en maar ook in ons Vaderland , met vrucht gebezigd. In het tweede geval kan men daarmede het oogmerk niet bereiken; want met liet toevloeijende water zonde ook liet zand met nog des te grooter fnelheid toevlieten. Hier dienen gevolgelijk andere middelen te worden aangewend , welke gezocht moeten worden in de funderingswijze bij inkasfing op beton -beddingen. Door beton verftaat men een mengfel, beftaande uit levendigen kalk, tras, of onder water verfleenende floffe ; voorts zand en fleenoukken, in verfchiilende evenredigheden onder elkander ver gemengd, door welke eene bedding gevormd-deeld en wordt, die, genoegzaam verfl:eend zijnde, den grond fluit_ en bevestigt, en tot benedeníten grondflag voor de ver opbouwing dient. De befchrijving der eenvoudige-dere en door de uitkomst zoo doelmatig bevondene wijze , waarop de inkasfing en het uitftorten der beton in de werken voor de Zuid-Willersvaart bij Maastricht verrigt zijn, volgt hierop; waarbij nog opmerkingen gevoegd D'ATUITRKUNDIGE VFRH.%NDELINGLN. a96 cm de dikte te bepalen , die de beton -bedding hebben moet , om aan de drukking van liet water wederfland te kunnen bieden. Daar het gebruik van floomtuigen in lct ti:gerraeen derhalve niet in flaat is om het doel te bereiken , heeft de Schrijver te regt gemeend, de behan deling van de toepasfing derzelven op deze werken te moeten achterwege laten. De tweede Prijsverhandeling van dit Stuk handelt over de nadeelige gevolgen van den winter van 1822 op de bomen , heesters en planten , en over de middelen , die de nadeelige gevolgen der felle vorst eenigermate zouden kunnen voorkomen. Dcszclfs Schrijver, j. c. on rs It- D i V K, Predikant te Bardo rick bij Luneburg, geeft daarin duidelijke blijken van praktiíche oefening en opnierkzame waarneming. Zijn Pluk laat echter, onzes inziens, nog veel te wcnfchen overig, en heeft geenszins die wetenfchappelijke waarde , welke neen thans zou mogen verwachten. Zoo zegt de Schrijver, b. v. , dat het nog ,zeer twijfelachtig is , of de groote ruimte, die bevrozen water beflaat, niet voornamelijk van de in het ijs zich bevindende luchtblaasjes ontflaat (bl. 62), en fchrijft aan de planten f ellig eene eigene warmte toe, even als de dieren het vermogen zouden bezitten, in zichzelve vrije warmte te ontwikkelen (bl. 67 , 68). IIet is toch overbekend , dat de dieren dit vermogen geenszins algemeen bezitten, en dat men tenen waterfalamander, die in het ijs vastvriest en niet den dooi weder herleeft, toch wel Beene eigene warmte - temperatuur kan tocfclirijven. \Vat de warmte der planten betreft, de zaak is zeker -verre van buiten twijfel te zijn , gelijk de Schrijver zich uitdrukt, en de bewijzen , die hij bijbrengt, zijn zeer wel voor cone andere verklaring vatbaar. Waar zal de Schrijver deze beoordeeling niet in han--fcl ijnlijlc den krijgen ; anders zouden wij hem naar het vijfde Deel van do Liologic van T RE V 1 it A N us verwijzen. \Vij kunnen hierbij echter ons leedwezen niet verbergen, dat de Verhandelingen der Haarlemfche Maatfchappij voor een ,groot gedeelte zoo weinig nationaal , en al zeer dikwerf NNATUCRKUNDIGE VERHANEELINGEN. 297 gefchreven zijn door Duitfche geleerden, wier namen overigens in de geleerde wereld geheelenal onbekend zijn. Om nogtans eenig begrip van de Verhandeling, die voor ons ligt, te geven , willen wij gaarne aan den Schrijver den lof toekennen van met veel gezond oordeel het levensbeginlel der planten op den voorgrond te hebben gezet , en de fchadelijke werking der koude geenszins in het werktuigelijk bartien der vaten, maar in het verminderen van eenen, tot inflandhouding des levens , noodzakelijken prikkel gezocht te hebben. IIet vooroordeel , dat meer aan de voorjaarsvorst toefchrijft, dan aan de aanhoudende winterkoude, wordt krachtig beftreden, en ook niet veel waarfchijnlijkheid opgemerkt, dat daarom juist de winter van 1822 zoo nadeelig werkte, omdat dezelve door een' droogen zomer was voorafgegaan, waarin de groeikracht der planten reeds veel geleden had. Hoe krachtiger en f 395, 403.) Ja, JO M A R D gaat (Noot, op bl. 362) zoo verre van te zeggen : „ Wanneer wen deze bloedige regels " (den fluikmoord van drieëntwintig Mammelukfche Bays, even zoo vele Kachefs , en in 't geheel van meer dan duizend r_menfchen , die onder fchijn van vriendfchap en de heiligfle beloften naar Cairo gelokt waren) „ in de ge- BOEKnESCH. 1829. NC. 8. A a 346 F. Dl £ I G I N fchie enis ven Egypte non rritwis!chen, zou de roerra yen :\I 0 H A DI ME D A L I NIETS (L) van het o,2WTik bare oordeel der nakomeling/chap te duchten hebben;" ja hij tracht deze bloedvlek van hem af, en op den Divan van Kon/lantinopel te fchuiven. Wij zullen hiertegen niet zeggen , dat Mo H A 1I ri E D A L I in liet geheel geen blind werktuig, geen voorfiander eener lijdelijke gehoorzaam aan het Hof van Konflantinopel is, hetwelk hij , toen-heid - het zijne eigene terugroeping gold , zeer wel wist ongehoorzaam te zijn (zie hl. aa. , 225) : maar zou een mail, die een Machiavellistisch fchurkenfluk, 't wek men slechts niet den St. Bartels -nacht kan gelijkifellen gelast, of lechts door de hoogstmogelijke geveinsdheid tot (land brengt, wel te verontfchuldigen zijn? Doch het is niet eens wear, dat dit de, eenige misdaad van dien Landvoogd is. De overige zijn, wel is waar, minder zwaar, maar toch nog groot genoeg, dat elk derzelven — laat ftaan die alle — in Europa den bedrijver voor altijd met eerloos zou brandmerken. Wij zullen , (om van de aange--heid f}ipte kleinere misdaden niet eens te fpreken) die reeks van fcheïmf'ukken onzen Lezeren in een kort beftek voor woorden van dengrijzen I B R A H I M-Bey,-dragen met de die zich • door ee herinnering daarvan ,voor het lot wist te hoeden, dat zijnen min voorzigtigen am btgenooten te beurt viel. (Wij verzoeken verfchooning voor de menigte barbaarfche namen, welke wij moeten opnoemen.) „ Wij hebben ," zeide I B R A III M, „ met hem omge„ gaan, en wij kennen zijne Eireken jegens hen , die hem tot zijnen tegenwoordigen post verheven hebben. Zijn eerfle flagtoffer was K I N c I 0 S M A N - Aga, Khazna „ dar van MO H A M M ;. D - Pacha K o US P. o u F, die „ de Citadel (van Cairo) aan T A HERR -Pacha overlever „ de ; vervolgens zette hij dezen op tegen de Turken, die hem gedood hebben; toen zocht hij onze vriend „ fchap (der J arnmelukhen) en had zoo veel voorko „ mendheid voor ons , dat wij hem als hoofd onzer troe „ pen aanmerkten; hij foot eene naauwe vriendfchap met „ o s m A N -Bey U A P, D I S s I, die hein als Benen broe GESCIIIrDFNTS VAN EGYPTr. ?47 (,er l ellande do • en niets bultci; hem deed. Op zijnen „ raad liet deze Bcy A L I-Pacha c F Z A 1 2 L I ombrengen , en verried E L F I , zijnen w2peL'broeder, in hope „ van alleen te regeren ; hij was het insgelijks , die de troepen tot muiterij aanzette , en hen op[Iookte , om „ hunne foldij te vragenten ..elfden tijde , dat hij B A R ' „ n I s s I overhaalde, om cone buitengewone belasting „ op liet land te leggen , ten einde Ilene bij het, volk gehaat te maken , met welles hulp hij ons naderhand uit Cairo verdreef ; hij rie_) 1 0 U R C HI D - Pacha tot do , i. gering van Epte, en kwam ons in Said (Opper„ Egptc) beoorlogen ; toen deze Vorst niet zijne kuiperijen „ bekend werd, keerde hij zich tegen hem , daar hij een verbond aanging niet de Dehlti•s en andere oproerigen , die , „ onder het voorwendfel van hunne foldij te vorderen , den „ fchrik en de verwoesting door het gehcele land ver„ fpreidden. Naderhand zocht hij de vriendfchap van „ s E ï I) -0 MA R - fifakram , van den Kadi en van de andere Cheiks (Opperhoofden te Cairo) , welken hij „ diets maakte , dat n 0 U R C H I D zich van hen wilde „ ontdoen ; dit was de reden , waarom deze ligtgeloovige geestelijken dien Pacha zoo ;eer haatten. De opfcand des „ volks en de plundering der had waren er liet gevolg van. S E ï D -0 M A R gaf hem betlendig goeden raad , „ en, door zijne ambt enooten onderíteund , flelde hij de teugels van liet flaatsbeftuur in nI 0 H A rr ni E n AL I'S handen ; hem als zijnen opregten vriend aanmerkende , „ deed hij alles voor hem , op den dag der doorfteking van den dijk des kanaals , en was heil behulpzaam in de „ ombrenging onzer arme 1lfammelukkeri. Maar hoe heeft „ 1\I o H A 11 ai r ID A L I deze opregte toegenegenheid be„ antwoord ? Na zoo vele gewi tige dientlen , was bal„ lingfcllap liet loon van s L ï v - o at n It , van dit flagt„ offer van de 11StLil zijner alï]btgcn )tel] , cie over zijne „ meerderheid naijverig waren. Hoc wilt gij nu , dat wij „ aan de beloften van vlezen nian geloof hechten en bij „ hen] wol,el: zallen ?" De oude 11lara„ajul had gelijk. Onverlchoonlijk was Aa 2 .48 F. DIENGIN de dwaling zijner broeders, om zich aan dezen nieuwer, c r$ A it Is O R c IA toe te vertrouwen. Voegt men hier nu nog bij , dat het 1leeds onder voorwendfel der al te groote verdrukking des lands door geweldige belastingen was , die hij achtervolgens aan de verfchillende Betkuur ders aanraadde , dat hij hen naderhand daardoor deed val moet men waarlijk over de arglistigheid en die--len, zoo pe loosheid van den man verfteld ftaan , die naderhand nog oneindig zwaardere lasten op liet volk leide, maar fferk en behendig genoeg was , zich flaande te houden , f ehoon zijne onderhoorigen bijna tot vertwijfeling gehra t en vele dorpen verlaten waren. Dit eerife Deel begint met den toefland van Egypte even vóór de ontruiming door de Franfchen , toen het onder K L E B r R's zacht en vast beftuur rust en voor genoot, maar, na deszelfs vermoording door een'-fpoed Muzelmccnfchen dweeper, onder zijnen onbekwamen opvolger ai E N o u weldra door de vereenigde Engelfchen en Turken hernomen werd. De eerf'en, wier handelsnijd aldus de Europe the kolonifatie van een der belangrijkfte gewesten der wereld belet heeft , begunfligden de Mammelukken , en wel Eepaaldelijk eenen E L F I - Bey , die zich zelf naar Engeland begaf; de Franfchen , daarentegen , helden tot de zijde van MO x A ai Mr E D A L I over. E ene Engelfche landing in 18o7 zou voor zijn gezag doodelijk hebben kunnen worden , daar de Britten reeds meester van Alexandrië waren; maar de oneenigheid der 111ammeliekken (de oorzaak van hunnen val), de ongehoorzaamheid hunner troepen , de bijna getijktijdige dood van twee hunner bekwaamfle hoofden , E L F I en O S DIA N B A RD IS S I , eindelijk de veerkracht van ai o x Ans nz E D A L I , in tegenoverhelling der langzame en halve maatre -gelen van den Engelfchen Generaal F R A S E It, deden deze landing volkomen mislukken; en zoo vereenigden zich alle omflandigheden , om voor de tweede maal eene poging van befchaafde Natin, om zich in het bezit van de wieg der befchaving te Rellen , te verijdelen , en eenen Turk omhoog te helpen , die geenszins tie voorbarige GESCHIEDENIS VAN EGYPTE. 3J-2 ílaatkunde van A L I - Bcy in den Rusfisch-Turkfchen oor log des jaars 1770 volgt, om zich onafhankelijk van de Porte te verklaren , maar, onder fchijn van grooten eerbied, diepe afhankelijkheid en naauwgezette gehoor aan den Divan , van ijver in de vervolging der-zaamheid Mammelukken en de be(lrijding der ketterfche f échabi ten , niet alleen volkomen doet, wat hij wil , ook ten aanzien der betrekkingen met Europa , maar tevens zijn gebied tot in het diepst van Afrika , tot nabij de bronnen van den Nijl en over het geheele Arabifche fchiereiland uitbreidt, gelijk wij dit zekerlijk in het volgende Deel zul len zien. Eene vermetele proef, om zijn moordziek en ver ook naar Europa , naar liet twee--woestend Despotismus de klasfieke land der befchaving , uit te breiden, is hem mislukt , en, in weerwil van Oostenrijk, zal Griekenland niet door Negers, en Nubië niet door Grieken bevolkt worden. 5.Vij hebben de lectuur van dit Deel niet zonder moeite ten einde gebragt. Het is in den min gelukkigen vorm van een Dagboek, geeft ons dus dag voor dag , zonder behoorlijken overgang , gebeurtenisfen , die door de minbe kende namen reeds iets duisters hebben, en is daarbij zoo ongemeen uitvoerig, dat men ons van de onophoudelijke omwentelingen, firooptogten, knevelarijen, kuiperijen en woelingen der partijen , die door de herhaling menigmaal eentoonig worden , niet eene enkele fchenkt (de gekozene vorm bragt dit mede). Vijfdehalfhonderd bladzijden over de Gefchiedenis van Egypte onder zulke Barbaren, gedurende een tijdvak van twaalf jaren, is toch te veel. Het is eene aaneenfchakeling van boosheid, wreedheid , roof en bedrog; naauwelijks bij een' enkelen trek kunnen wij met waar genoegen vertoeven. Zou dit boek , althans voor ons Publiek, (want de Franfche Schrijver, die de zaken heeft bijgewoond, was met zijn onderwerp natuur te zeer ingenomen) niet voor aanmerkelijke bekorting-lijk zijn vatbaar geweest ? Het tweede Deel, waarin de gunflige zijde van nz o H A ni nr E D A L I neer moet uitkomen , zal misfchien van dien aard zijn, dat wij deze aanmerking niet behoeven te herhalen. 350 F. ME NO 1 N, GESCHIEDENIS VAN EGYPTE. In de inleidizig , door den geleerden Ileer A G 0 tt B, hebben wij , niet bevreemding , niet alleen den thins zoo zeer betwijfelden boekenbrand te /Ilexanelric' door de S^rrracenen, maar zelfs cie zending der 72 Overzetters door E L E A Z r R naar Alexandrië voor goede munt zien opnemen. Van fchrijf- of drukfouten, als n E at r T i: I U S van Phalefe, Penatciteucus , enz. zullen wij niet fpreken. De vertaling is wel niet meesterlijk , maar toch zeer dra -gelijk. Zvvitferland , in drie Zangen. Door rt E N D RI 1, Ii A KM r N E L IJ N , Lid van het Koninklijk Inflituut, van de Koninklijke .,lkadenzie van beeldende Kunflen te Aznflerdam, enz. Te A,njlerdam, b ij J. van der Hey en Zoon. 1828. In gr. 8 vo. XII -en 99 bl, f _ - 4.o. Zwitferland is voorzeker een waardig onderwerp om bezongen te worden., Vooral een Nederlander, wiens Vader vorige tijden , bij al de verfcheidenheid van grond -land in , zoo veel overeenkomst met Zult/er/and oplevert, ten aanzien van regeringsvorm en volkskarakter, is meer, dan eenige andere landaard, tot dit werk gefchikt. Op ons rust thans de verpligting, aan te wijzen , hoe Zwit/erland door r. L If N bezongen werd. Dit zullen wij onpartijdig doen. Wij Iloren ons in het geheel niet aan den . n G us • die misfchien in het Griekscll zeer juist heet vpy'os. Althans deze afleiding van dien naam Itrookt beter met liet karakter van dezen fpion, dan de eigennaam !l'p'. Wij vinden toch meer woorden dan zaken ('l ^) en dus ..... A it o us is niet blind; dat zegt hij zelf al zeer vroeg. Dat zou ook wel ongelukkig zijn met honderd oogen. Maar flaperig is hij toch , en die honderd oogen fluiten zich even gemakkelijk als twee. Dit is liet onderfcheid tuafc'..en den aarden A K Gus , die er ten minfte altijd eenige open had, en tusfchen den nieniven, die het dormitare van ii o inn ic u s overdrijft, en aan het dormire zich houdt. Vanhier het gedurig ad patibnlusn roepen , naar liet voorbeeld van wijlen J. n E s SE L s, affchuwclijker gedach_ tcnis , maar die . zijne vrienden , even als ., r. G u s , nog al zacht behandelde. 11. P. KL11N, Zt'i1S,` LAVO. ARGUS Ichijnt dez_lfde ziel;te onder de leden t -hebben , als waaraan n t o L L 0 van 1f tte, Jam geilorven is. Tering, van allerlei aard, is dikwerf eene familieziekte, welke ook deze eigenfchap heeft, dat de kwaadfappigheid wel invloed heeft op oordeelvellingen, vooral wanneer eene zeer ligt ge eigenliefde gekwetst wordt. Wij zullen ARGUS zijn'-raakte eigen dood laten fterven, niet verhaasten. Een grommige zieke is .vel lastig; maar , indien hein de woorden ad pativralu;rr troosten , laat hein , ook tegen ti , waarde K L IJ N ! die voor roepen , zoo hard hij kan , en zoo dikke erf hij wil, lies-den inagtelooze nA.Ait de galg is nos niet AAN de galg. En hier -m,.de wenfchen wij den fpioo geen' fpoecligen , maar een' zr,c,'zten dood toe. Dit dient tevens tot narigt aan (ie 1 -ieeren WARNSINCK, VAN LocuLal en allen, die in de eer dcclen van door dezen AR G u s veroordeeld te worden. Ten jare 18e6 had K L tj N niet zijnen vriend VAN 's G it.9v r N W L E It T de reis gedaan door het heerlijke Z i itfcslaltd. - can deze reis is dit dichtftuk zijnen oorlprong ve.fcihuldi; d. Natuurli.lk is het dan ook, dat de Dichter (Voorrede, bl. V) niet (niets) anders wilde fchilderen dan datgene, waar zien voet hond , wat zijne oogen zagen , en wat hij daarbij gevoelde. En hiertoe lcvam hem liet gefchiktule voor, Z,vitferlanrl te fchcilbn in deszelfs Iigging, vlakten, zeden, ccwoonten, bergen, rotfen, ijsgevaarten, ftroon:en, meren ,Wratervallen en zielverruhkendie dalen, en daarbij geiJadig aan te flippen, waar hij flond, wat hij zag en diep gevoelde. Zijn dichtfluk heeft t; LIJNN verdeeld in drie zangen. D^ eertte bevat eene fchildering van Zri'itferlands li *cing, vlak zeden , gewoonten , en de majesteit zij-ten, voortbrengfelen , bergen, rollen en ijsgevaarten. Het is ons niet gegund,-ner in vele bijzonderheden te treden. Eene fcl ildcrij beoordeelt men ook liet best, als zij voor oogen is. Ons ontbreekt de noudige ruimte, om deze hier op te hangen. Ziehier den Zteitfer• naar het leven geteekend , bi. 9: ja dtdIr, op 't vrije veld, den d, vang ontvlugt der Reden, Ziet ge U den Zw.vitfer, nog als ZwitCer, tegentreden. Welwillend, rond, opregt, flandvastig in zijn' aard, Bleef, zelfs der vadren deugd, voor 't nakroost nog bewaard. (Dit zelf vult hier niet gelukkig den regel. IIet gebrekkige; van denzelven , met betrekking tot den zin , behoeft voor kenners , en de, ook voor den Ilcer K L 1J N zelven , fechcs cene vingern-gz1ng. ) 352 H. x. KLliN Dáár, blijft nog 't landvolk in dier vadren tooifels zwieren, Hetzij 't den ploegj?aart (?) drijft, of helpt een' hoogtijd vieren; De knaap, de man, gehuld in 't ligt en ruim gewaad, Dat knie, en borst en arm, een vrije golving laat; De vrouw, de lieve maagd, — het haar in breede lokken De fchoudren dekkende of in vlechten t' zaamgetrokken; De blanke en poeslige arm ten halve flechts bedekt: Het wollig keursje langs het ranke lijf gelirekt: De volle boezem, onder 't lijrwaad niet verfcholen : De voet zoo fchoon gevormd, niet aan 't gezigt ontflolen: Daar 't lachje, gul en blij, haar 't argloost fchoon verleent, En fchetst, hoe jok of vreugd, met de onfchuld zich vereent. Dáár, op het vreedzaam land, voor 't eerloos huichlen veilig, Staat aller eerwoord vast, is aller handlag heilig Dáár, gul en vrolijk, en tot elke dienst bereid, Praalt nog des Zwitfers trouw , in hare eenvoudigheid. De tweede zang behelst een tafereel van Zwitferlands waterwonderen, zigtbaar in deszelfs ltroomen, meren en ontzettende watervallen. De onderfcheidene namen, in het oor behouden , maken in deze zangen het bezingen-fpronkelijke van bergen, rotfen , dalen , llroomen en watervallen zeer moeijelijk. Hieraan is het »mtijds , hoewel niet altijd, te wijten, dat wel eens min gelukkige en ftopwoorden de meeste kracht aan den zalig ontnemen. Gelukkig nog zijn deze regels: Fellene! Pifefache ! en Rohr, en Reichenbach! Wat huivring greep mij aan toen ik uw worstling zag in vergelijking van twee anderen, om het rijm op Ran mislukt: Maar wie, wie fchildert wat van hem 't gevoel moet zijn, Die wegzinkt bij uw' val, ontzaggelijke Rijn! En deze twee regels zijn het begin van de Route teekening des Ran-vals bij Laufen, bl. 45-48. Deze teekening is te uitgebreid, om hier te worden overgenomen. Zij is de fchoon 11e plaats uit den geheelen tweeden zang. Als Nederlander ziet IC L ij N ook op het praalgefticht van den Zwitfer GE s N ER. Ik zag dat praalgeflicht, ik zag liet diep bewogen; Een flille weemoed rees en uwrareb ZWITSERLAND. (Dit is een ongelukkig woord, vooral door het veelvuldig gebruik, waar het niet te pas komt.) me een' traan uit de oogent Mijn diep gefchokt gevoel, vloog Neèrlands vlakten rond; Waar, eedle kroonen van den vaderlandfchen grond! Waar ftaan, waar rijzen zij uwe onvergangbre zuilen? Waar daagt het heilig woud, waarin zij zich verfchuilen? o Vondel! Hooft! o Cats! gij die zoo heerlijk blonkt! Die Neêrland rang en roem in 't rijk der lettren fchonkt! Antonides ! Lannoij ! van Merken! Smits! enz. Zulke uitweidingen over vaderlandfche lichten misfen wij hier ongaarne. Ook elders was er gelegenheid bij K L ij N, op Neérlands vroegere helden het oog te (laan. Maar het flot dezer uitboezeming bevalt minder. Want waar zouden die praalgeflichten niet al moeten flaan! En de beste eerzuil wordt door verdienflelijke mannen zelven gefiicht. Hun naam toch is hun lof; de fchoonfte roem , hun zangen. De derde zang, die het zielverrukkende der Z,ritfcrfc.ze dalen fchetst, en, als befluit van het geheel, het tafereel behelst van 's mans togt over den hemelhoogen Simplon, vangt natuurlijk en eenvoudig aan, na het krachtig flot van den vorigen : Gelukkig hij, wiens ziel, het foute en grootfche ontvlugt, Naar 't ílille fchoone dorst, en aámt in lager lucht: Die, van de majesteit der fchepping afgezonderd, In 't halmpje de Almagt ziet, in 't grasje God bewondert; En, met den dank in 't hart, ontgloeid door heilig vuur, Zich baadt in d' overvloed der zeegnende natuur. Gij biedt ons dat genot, gij doet dit heerlijk pralen, Gij, 's Zwitfers vreugde en lust, gij , lommerrijke dalen Schoon 't eeuwig reusgebergte eef' diepen eerbied wekt Gij zijt het, gij alleen, die harten tot u trekt. Dáár rijst met glans en pracht het fchittrend lente loover: Dáár, enz. Zoo getemd , leidt K L IJ rI den lezer door eenige dalen van Z'itfc;iafld, en wijst nu en dan ook op deszelfs gefchiede_ r.i.s, waar hij dan wederom het dierbaar Vaderland niet ver H. II. K LIJ N 354 geet. Bij liet vermelden van T E L L'S moed en fierheid , bi. 65, laat KL IJ N zich dus hooren : o Plekje ! o dierbre grond , door zoo veel trouw beveiligd o Nedrig tempeldak ten dank aan God geheiligd ! Hoe kalm, hoe rustig dorst ik op uw' bodem flaan Hoe moedig durfde ik 't oog langs zulke wanden (laan ! ja, ook mijn vaderland werd eens 't geweld ontwrongen! De onwrikbre deugd ééns helds heeft ook zijn heil voldongen! Ook hij hortte in elks ziel den vuurgloed die nog brandt! o Eerfie Willem ! o mijn dierbaar Nederland ! Geheiligd voorgeflacht! o nooit volprezen vadren ! Wat vuurge erkentenis vloog hier door hart en adren I-lier voelde ik wat gij fchiept ! diep hier ons heerlijk lot! En uit de volle borst fteeg hier mijn dank. tot God! Over het geheel zijn wij aan den gevoeligen it L i,l N warmen dank verfchuldigd voor dit heerlijk, maar op onderfche;dene plaarfen door kleine gebreken — het gevolg niet van onkunde , maar meestal van gebrekkige correctie — ontfierde dichilluk. De afdeeling door Ieesteekens is bijna algemeen alleronachtzaamst. Ook in de verbuiging der woorden valt veel gebrek s op te merken. „ Zoo daalde uw fchoone fl -eken." Zoo ook duit voor duldt. Op bi. 3o vindt men ,5ei;ielooge l:oli.en. Die kennen wij niet. Op bl. 73 leest men: wie helleigert ren fpiegelgladden muur, die elke nadring weigert I-lier zal bedoeld zijn wie beflijgt. Befleigeren is niet eenen jiciger bezetten. Het gruwelf uk, aan CALLAS (lees op bl. 69, 70 CA LA S) gepleegd, wordt genoemd 't nfg;- jsl?jkst 't feit, hard in uitfpraak , fchoon wij dat tweemaal 't aan eene drukfout toekennen. Tegen de profodie is nu en dan gezondigd. Boven is reeds iets aangeteekend. Men zie, bl. 13, reg. :6, flervende; bl. U9, den laatlten regel, heerlijke. Die verkeerd uitgebragte klemtoon heeft forntijds ook invloed op den zin der woorden , zoodat geheel iets anders gezegd wordt dan bedoeld was. Er beftaat een groot onderscheid in beteekenis tusfehen omwroe ren en on u-roeten. Door verkeer toon wordt dan ook de zin verkeerd getroffen. Bi. 59,-den reg. 4. ZWITSERLAND. En , In zijn dolle vaart, de vlakte omwroet en plondert. Dl. 69, reg. 4: DGt de aaide omirr•oet en (loopt. De Dichter heeft willen zeggen, dat de vlakte en de aarde o ragewroet was , niet omis'roet; gelijk hij ook bl. 6 t , reg. 53, teregt vermeldt omgewroete velden, niet omwroete velden. Zie ook bl. 6e, reg. 5 , waar ovsgewroet, met den klemtoon op de eerfte lettergreep, juist voorkomt. Van hoeveel belang, ook voor den zin der woorden, de klemtoon is, blijkt hieruit ten duideli;ktle. De mol, die den akker omoroet, wroet de aarde om; maar liet omwroeten des ak?.eis is ligter dan het ozuwroeten. 1-let is ook een groot onderfeheid rus liet veld , dat omwroet, en tusfchen hetgeen omgewroet-fchen is. Nog hebben wij opgemerkt een' ongelukkigen flotregel die do geheele werking van het voorgaande wegneemt. Flier wordt bedoeld bl. 51, reg. Ie: Dáár flond ik aan zijn boord, en flaarde 't wonder aan De worstling an den vloed ten hemel opgevaren : De flilte, de eenzaamheid, 't geloei dier zwarte baren, Schonk dubble majesteit aan dit ontzaglijk oord; En op het diepst ontroerd, zette ik den reistogt voort. Het vox faucibus haefrt der Latijnen, en liet geworteld fl. an, zou meer en beter de diepe ontroering uitgedrukt hebben. Die zelfde flotregel komt nog eens voor, bl. 68, reg. 8: De wandlaar vindt het dorpje en toeft in 't heerlijk oord, Verheft zijn' flichter , en zet blij den reistogt voort. Over deze en gene woorden, die in hedendaagfche gedichten diepe gedachten moeten uitdrukken , zullen wij ons thans n et uitlaten. Ook it r, ij N geeft hiertoe eenige aanleiding. Niet hij evenwel, maar anderen herinneren ons wel eens den wind van den echt Franfc/seid pruikmaker in P'sr s, die, oin zijne waar een te prijzen , den trooper aanbeval , de pruik vooraf in de te d„n: ., !en, daar reeds een earner .vaterl genoeg was. oever, 1., decoct ;,. 1Zonsieau) in zijn bootje , al dobbrend langs den :loc Ls h.,;, eenzaam , wars van menfchen, telkens droever, - Zi_;neC i ,_rvond; en 'k riep, fehool.'t hart zijn zwaltverfchocr,t: 'Vat helpt de wijshei : ; zoo bij haar ;een zielrust tros/€t. gd6 H. 11. K L 13 Y , Z WITSERLA^tD. Troonen is misfchien meer poëtisch , maar wonen is zeker beter. Zielrust op den troon is eene vreemde koningin, maar zonder troon eene voortreffelijke huisgenoot. Het alle -daagfche woord wonen geeft hier meer, dan het altijd vreemd klinkende troonen. Veel bombast zon wegvallen , indien men de denkbeelden meer ontleedde. Dit laatste geldt niet den bejaarden 1, LIJN, maar eenigen onzer jeugdiger Zangers, die bij genen zelfs niet de verfte aanleiding mogen vinden tot het gegispte gebrek. Het ligt in den aard van het dichtf'uk, dat wij , bij de ons toegedane ruimte, niet in bijzonderheden mogen treden. Anders hadden wij overvloedige ftof, om in fchoone plaatfen uit te weiden, en anderen op fikfclie teekcningen te wijzen. Op deze en gene leemte , tot welke ook eenige drukfeilen te brengen zouden zijn , hebben wij opmerkzaam gemaakt opdat de waardige It L IJ N, die zich ook hier waarachtig Dichter betoont , voor het vervolg zijne gedichten meer zuiverende van kleine vlekken, alleen van A KG US, indien deze dan nog leeft, ongunflig worde beoordeeld. Zes maanden in Rusland. Brieven b ij gelegenheid der krooraing van Z. 11I, den Keizer in 18e6. Aan X. B. S A INT I a s, door VI. A N C E L 0 T. Uit Liet Franse/s. horfan et haec olim meminisfe juvabit ! Te Breda, bij F. B. Hollingerus Pijpers. 1828. In gr. 8vo. XIV en 304 Bl. f I -80. De fchrijver van dit werk, een' Franschrnan van geen onaanzienlijken rang, begeerig zijnde om Rusland te gaan be.. zoeken, koos daartoe , zonder echter in eenige diplomatieke betrekking te ftaan , het tijdpip der krooning van Keizer N I- K 0 LA As; hopende, dat daardoor zijne reis aangenamer en belangrijker zou worden, en hij in de gelegenheid zou zijn tot het bijwonen van indrukmakende en zeldzame plegtighe den. Wij vinden hier dan ook aangaande dit krooningsfeest opmerkelijke bijzonderheden. Offchoon ook dit werk niet vrij is van Franfche aanmatiging, maakt de fchrijver ons in het zelve bekend met vele belangrijke zaken aangaande Rusland deszelfs beide hoofdsleden en bewoners, en verlevendigt zij opnemen van vele anekdoten en-ne befchrijving door het het gebruikmaken van onderfcheidene, voor zijn onderwerp pasfeiide, l^iaa^fen uit oude en hedendaagfche dichters. Of 4I. A e CEL 0 T , ZE, -MAANDEN IN RUSLA 2. 357 fehoon wij er ver van af zijn, om, met den fchrijver, het Voor wenfchelijk te houden , dat het aan N A P O L EON gelukt ware , om, bij zijne onderneming tegen Rusland, deszelfs be. woners naar de ijsvelden der noordpool terug te drijven, zoo mogen wij evenwel den fchrijver den lof niet onthouden , dat hij , in andere opzigten, zich als een kundig reiziger en als een man van goeden fmaak leert kennen , wien werk eene niet onbelangrijke bijdrage is, om Rusland, zoo als het Chars is , ten aanzien van deszelfs burgerlijken en zedelijken toeftand , te leeren kennen , en gei hikt, om ook den Nederland- Ice;; lezer aangename en nuttige tijdkorting te verfchaffer. De vertaling is goed uitgevallen ; maar de drukfouten horen op vele plaatfen den zin. Oostindifc,'ze Oorlogen, of listen, hinderlagen en verdedigings ww1ze der inlandfche Volkeren • waargenomen in onder/did. dene Oorlogen op de Molukfche Eilanden , Cheribonfclze, Bantam/ die en Malakkafche Landen , in de jaren 1817 tot 1820. Ten dienfle der Officieren en Onder-officieren , dienstdoende in de Indifclee drntee. Met 6 Platen, door den Majoor P. F. VERMEULEN ICRIEGER, Ridder der M. 1P Orde 3de klasfe, thans gepenfioneerd. Te Breda, bij Broefe en Comp. 1829. In gr. 8vo. YIII en 8r bl. f I - 25. De titel wijst genoeg aan, wat men bier moet verwachten en kan vinden. Voor taal en flijl had de Schrijver geene ver behoeven te vragen. Het Rukje is wèl gefchreven.-fchooning Overigens kunnen wij , die wel de pen , maar geenszins de vernielende wapenen des krijgs weten te gebruiken , over de meerdere of mindere waarde niet oorcieelen. Wij meenen echter het boeksken voor niet onbelangrijk te mogen houden. Wat hier aangeboden wordt, berust , ten deele althans, op eigene ondervinding des Schrijvers; en ondervinding zal in dezen wel de beste leermeesteres zijn. Onze krijgslieden , welke tegen de op den titel genoemde volken ten flrijde trek, ken, kunnen in dit werkje nuttige wenken en waarfchuwingen vinden. Die geen krijgsman is, zal misfchien ook hetzelve met eenige belangfleliing doorbladeren , en zich ver bedroeven. De Schrijver fpreekt als-wonderen , of weiligt krijgsman , en noemt de inboorlingen dom en laaghartig ; -laar 358 P. F. VLRMEULEN K?I_'Eoe:., V r oo_tLcoc . zij leCTgen toch in hunne middelen van verdediging niet R•efnig fchrauderheid aan den dap. 1-let zijn — gelijk , helaas ! ook later en voortdurend is gebleken — geene katten, om zonder handfch'^enen aan te grijpen. Wat voorts hunne wraak -zucht en wreedheid aangaat, men zou kunnen vragen , of aan deze volken , die blijkbaar op la ;eren trap van ontwikkeling (taan, niet weleens reden tot misnoegen en verbittering werd gegeven. Uit harde noodzakelijkheid bukt de zwakkere voor het geweld des Herkeren ; maar liet natuurlijk verlangen naar vrijheid doet hem zijne toevlugt tot list nemen , om zijn doel te bereiken. Niet zonder huivering kan men denken aan het (noordtuig der Indianen ; doch wat is dit , vergeleken bij de oneindig naeer in liet` root vernielende wapenen der Europeanen ? Alle oorlog heeft het meestmogelijke befchadigen des vijands tot naaste doel. Moge het ware Christendom algemeen worden, zoo zal niet langer het eene volk het andere in deszelfs land komen veronrrusten ; en dan kan het menfchelijk ver zijne fchranderiieicl tot betere voorwerpen bepalen.-nuft Proeve van een Onderzoek, wegens de gevolgen van gepleegde ralsc'zlzeid in IÏisfelb:rieren ; door 111r. F. A. V A N H A L L, Advocaat te flrnferdam. Te 11rzr/lerdazrz, b ij de Erven H. Gartman. 1828. In gr. Soo. 77 Pl. f t • c5. Sinds lange is er tusfchen de regtsgeleerden onderling zoo wel , als met kundige kooplieden , welke liet dikwijls wederom tusfchen elkander niet eens zijn, getwist (wij gebruiken hier de eigene woorden van den Heer VA n It A T. L) over de beantwoording der vragen , ontftaan wegens de, door de ver_ fchillende in de wisfelovereenkomst betrokkene partijen, aan zeer als over hunne repten, in-gegane verbindtenisfen , even geval er bleek, op de eene of andere wijze, eene verval -fching in den wisfel , of in eene der op denzelven voorkomende handteekeningen , te hebben plaats gehad. Men kan in de verhandeling van den Heer B 0 ND T , op den it October 1788 te Leyden verdedigd, waarvan omtrent dit punt een zeer naauwheurig en uitvoerig uittrckfel voorkomt in de Bijdragen tot Regtogeleerd,zeid en 7L'etgerin„ IIde D. i" ?. bl. 1-33, hetw.v°li: men aan de doelmatig aangewende . ïijt des T-Teerei u T w E R F STE R L I N G te danken heeft, zie: hoe de gevoelens deswege vóór en in zijnen tijd niteenliepem. F. A. V H : L r., .'RYE.„f9 Nicttegenfaande do in die verhandeling met zoo veel juist ontwikkelde regts^ronden, is cie gnnstie inderdaad P. -heid altijd een u;.. r.rcrp van verfehil blijven uitmaken; kundige Advocaten hebben de regterlijke behandeling daarvan, zoo veel zij vermcgten, meest altijd door eene fchikking voorgekomen; en de eenige reis, dat dezelve althans voor den Regter te dinflerdam is gebragt, heeft de Regtbank aldaar in den geest van del: fleer Advocaat B ON D r , maar liet Hoog Geregtsliof in 's ]lage in Benen anderen geest geoordeela. (Zie Verzameling rara tórasaisfera in zaken zaan Iioophancdcl, door Mr. J. U Y T WE R F STE R L I N G , I8^_6, Ilde Sr. bl.97 env„ alwaar men mede in de aanteekening het advijs van een voornaam P.egtsgeleerde omtrent hetzelfde onderwerp kan vin Bi, --den.) Men Ivan in de door Profesfor V AN HALL in de dragen, Ilde D. bl. 33-41 , gevoegde aanmerkingen de uit gevoelens der nieuwere Schrijvers leeren kennen -eenloope ;de, die echter nog, als 't ware , oneindig ve°merigvuldigd zon kunnen «orden. En eindelijk voege men hier nog bij -den , dat, terwijl de ontwerpers van het Wetboek van hoophandel onder Koning L o D E WIJ K , evenzeer als die van het Nieuwe Nederlandfche Wetboek van koophandel , voor liet ftelfel , door den Heer B o ND T ontwikkeld, zich verklaard hadden , en niettegenfiaande men van wege de Regering daarop zeer veel prijs fcheen te Rellen , eene beflisfende en aanzienlijke meer. derheid in de Vergadering der Staten Generaal, alleen om die reden, den gebeden titel van het Wisfelregt verworpen heeft, en de wet later heeft aangenomen , nadat de bepaling van de niet aanfprakelijkheid des acceptants,indien des trekkers teekening valscli was, achtergelaten was ; terwijl eindelijk, na deze zoo duidelijke wilsverklaring van liet eene gedeelte onzer wetgevende raagt, en na de Ili.izwijgende toegeving daarvan door het andere gedeelte, de Hoogleeraar VAN HAL L, broeder van den Schrijver dezer Proeve, in de boven aange haalde Bijdragen begrepen heeft ,de regtsbeginfelen des 1-leeren B ON D T op nieuw te moeten aandringen, en het gefchilpunt , als door den Wetgever onbeflist gelaten, te moeten voordragen , ten einde liet op nieuw door de Regtsgeleerden te doen be(lisfen. Deze verhandeling is in 2 § § af edecld. § I. doet liet verleIdil van gevoelens , en het gewigt van dit onderzoek in den tegenwoordigen tijd , kennen ; § 2. handelt over verval wijzen , waarop die plaats kan-fching in wisfeibrieven , en de 36o F. A. VANN Pt A L L hebben ; § 3. of en in hoe verre het Rumeinfcne zegt hietbij kan ingeroepen worden ; § }. dat de verfchillende vraarpnn_ ten niet te algemeen moeten gefield worden; § 5. voorbeelden van wijzigingen, welke , uit hoofde van den betrekkeliJken toefland van partijen, het onvoorwaardelijk aan eene derze; ven toekomend regt ondergaan heeft , vooral zoodra er geene misdaad gepleegd is ; § 6. toepasfing hiervan , en wel eerltelilk, als des trekkers teekening velsch is; §7.tweedens, als een der endosfementen valsch is; § 8. opklimming tot een hooger regtsbeginfel; de culpa; invloed daarvan op andere onderwerpen van liet refit; § 9. toepasfing op dit onderwerp; § to, algemeene aanmerking; § ii. eerie geval , wanneer de betrokkene op Bene valfche handteekening van den trekker geaccepteerd heeft;§ 12. gevolgen ,die hieruit voor den houder ontftaan; § 13. bevestiging der voorgaande redeneringen, ge_ bouwd op het beginfel: in dubio error nocet erranti; § 14. ook uit den aard en het belang van het wisfelregt; § 15. onderzoek van den regel uit de L. 3,}. D. de Rag. Jur., dat niemand verder gehouden is , dan waartoe hij zich naar den aard van liet contract verbonden heeft, en dat in overeenkomflen gevolgd moet worden datgene, wat bedoeld wordt; § t6. wederlegging van nader aangevoerde beweegredenen ; § 17. des Schrijvers leer door Autoriteiten bevestigd; § :8. toepasfing van het beginfel op het tweede geval, wanneer namelijk de door den trekker in den wisfel geftelde fom vóór de acceptatie vervaischt is; § 19. gevolgen en nadere bevestiging daarvan, welleer flotfom daarop nederkomt, dat, daar een voorzigtig koopman niet trekt of accepteert zonder advijs, en zulks althans niet doet voor eene aanmerkelijke fom, het zeker hoogst wenfcheiijk zoude zijn, dat Regtsgeleerden en Wetgever de handen ineenfloegen, om den advijsbrief, dien gewoonte en flijl reeds vorderen, ook door het flellig voor te handhaven ; § 20. derde geval , wanneer-fchrift der wet namelijk een der endosfementen vervalscht is; § 21. gevolgen daarvan ; § 22. befchouwing van den regel : dat niemand racer regt aan een ander kan overdragen, dan hij zelf bezit; § 23. van den regel: dat ieder de regten moet kennen i'an dengenen, wet Wien hij handelt; § 24. nadere bevestiging van des Schrijvers leer uit liet belang van den wisfelhandel; § 25. Autoriteiten ; § 26. flotfom van des Schrijvers redeneringen , in negen punten zaamgetrokken, waarin zijn ge bede ftelfel omtrent de vervalschte wisfels beknoptelijk vervat PROF_VE. 36! is; § 27 eenige bedenkingen omtrent de nieuwe Nederland fche wetgeving, betrekkelijk dit onderwerp. Recenfent heeft deze Proeve met veel opmerkzaamheid ge lezen , en deze werd hierbij in verdubbelde mate gevorderd , eertelijk om de ingewikkeldheid van het onderwerp, en ten andere omdat de voordragt van den Schrijver niet die (luide. lijkheid en gemakkelijkheid heeft , welke de behandeling van zulke ftoffen dringend vordett. De zaken zijn echter wel alles, wat de Schrijver zegt , draagt blijken-doordacht, en van kunde, verkregene kennis en gezond oordeel. Welligt lad het doelmatiger geweest, eene juiste definitie te geven van valschheid en vervalfching; want de gefirpponeerde naam zelfs van eenen denkbeeldigen trekker is geen falfrrtn. Zie Art. 112, Code de Commerce. Talfunt kan nooit bedaan, dan wanneer het de onware vertooning is van iets, hetwelk een waar en wezenlijk aanwezen heeft. Zoo heeft het de Fran fche wetgever, op het voetfpoor van C U J C I u s, dien groo ten Regtsgeleerde, begrepen, die, zoo als MERLIN ergens te regt zegt, er zoo veel en meer van wist dan een gansch dozijn hedendaagfche pratertjes, al is het ook dat zij met eene Magistrale toga bekleed zijn. Zeer goed zegt dus P e ILL SET, in de laatste uitgave der vijf Codes , op Art. iia, aanteekening a, n ,. 3: Quand le oom du tireur fop. pofé est on now imaginaire, an rzoyen de quoi tozrte la confz ance repofe fier ce/ui de Pacceptation , IL N'v A POINT na FAUX. Dit is een onderwerp van hoog aanbelang, en moet nok volflrekt in bedenking genomen worden , ter voorkoming van actiën in zake van valsczheid of escroquerie, die nergens grond hebben, dan in de onkunde of den kwaden, onhandelskundigen zin der dikmaals ongeroepene, of ook wel uit aanbrengers. -gelokte , Bijdragen tot de Nrrmiszrzatick van liet Koningrijk der Neder verzameld en uitgegeven door G. VA N 0 R D EN,-landen, Correspondent van de tweede klasfe van het Koninkl k Ne derlandsc,'z Infituut van Kunflen en LYetenfchappen, enz. IJie Cahier. Met Platen. Te Zaandam, bij J. Groot en Comp. 1829. In gr. 8vo. ^_3 Bl. f i - 50. Het doel van dit werk is voornameiijk, om voor de ver -getelheid te bewaren die penningen , welke, in onderfcheiding ec.rr:nESrtt. 1829. No. R. B b 362 G. VAN ORDEN, ll1JP2AuEN TOT DE NUMISMMATIEK. van zoo vele andere, op geene bijzondere gelegenheid geflagen zijn , noch eene regtftreeks gefchiedkundige betrefking - hebben. Ilet is voor den beoefenaar der algemeene gefchiedenis hoogst belangrijk, vlijtig en doelmatig gebruik te maken van de hulpmiddelen, welke de Numisrnatica, of Penningkunde, zoo dikwerf aan de hand geeft, en blijft geven, wanneer fchier alle andere bronnen, uit welke de Gefchiedfchrijver zijne kundigheden putten moet, geheelenal opgedroogd zijn. De beoefening der Penningkunde is derhalve ook voor de vaderlandfche gefchiedenis hoogst gewigtig; en, om van die hulpwetenfchap regt doelmatig partij te trekken, is het noodig te weten, hoe en waar men ook die penningen te plaatfen hebbe, die geenerlei bepaalde gefchiedkundige daadzaak vermelden. \Vetenswaardig is het dus, liet mid. del te zien aangewezen, hoe dezelve in eenig, meer. of minder verband met de •gefchiedenis onzes Vaderlands kunnen worden gebragt , opdat men aan den eenen kant die penningen niet te hoog waardere, noch aan den anderen kant te gering fchatte, om ze als gedenkwaardige overblijffels van vroegeren tijd te verzamelen. Onder die overblijffels verdienen de Vroed/chaps., Gilde-, Schutters-, Dijn-en Armenpenningen niet het hoogte regt gefleld en als zoodanig bewaard te worden. De Heer VAN ORDEN vond het niet ondoelmatig ,deze foort van penningen onder Bene bijzondere afdeeling te brengen, en ze in afbeeldingen uit te geven, daar zij zich moeijelijk door eene enkele befchrijving laten onderkennen. Zoo veel mogelijk worden er kortelijk verklaringen, inlichtingen en ophelderingen bijgevoegd. Dit eerde Cahier legt zoo veel oordeelkunde en goeden fmaak aan den dag, dat men niet nalaten kan , deze onderneming toe te juichen, en van harte te wenfchen, dat dezelve genoegzaam aanmoediging moge vinden, om met de beste uitkomflen vol te kunnen worden.-bragt llabrokonaes en Bnthia. Een Rosman van x E N OP H ON den Ephefzer. Uit het Grieksch vertaald en niet ophelderende Aanteekeningen voor den Nederland/dienLezer ingerigt. Te zen Groningen , b ij M. Smit. 1829. In gr. 8vo. XV/ll, 216 en 20bí. f 2 -40. Onder alle de Griekfche Romaufcimrij vers , welke tot ons XENOPHIONV, IhuiaoKoMs EN ANTUTA. gekomen zijn, bekleedt XENOPHON de Eplzefzcr, volgens liet oordeel van meest bevoegde kunstregters , den eerflen rang. HELIODORUS, AC1-IILLES TATIUS, LONGUS, C n A RIT ON en anderen hebben hem noch in eenvoudigheid , noch in de kunst, om den lezer aangenaam en met belang -flelling te onderhouden, geëvenaard. Dit zal dan ook wel de oorzaak zijn , dat deze Schrijver door zoo vele geleerden verklaard en , waar hij door de affchrijvers bedorven was , verbeterd is. Het is opmerkelijk , dat onder die geleerden de meesten Nederlanders zijn , en X E N OP HON den grootlien dank verfchuldigd is aan HEMSTERHUIS, ALBERTI, ABE E S Cu en PEER L K A M P, onverminderd den roem, welken LOCELLA in dit geval behaald heeft. De Heer T. P. T RE S LI N G, Student aan de Hoogefchool te Groningen , heeft het ondernomen, om van dezen Griek vertaling te leveren. Hij-fchen Roman eene Nederduitfclie had dat werk aangevangen op den raad en onder liet opzigt van zijnen vader, Mr. T. HAAKMA TRESLING , denzelfden, die, gelijk wij uit de uitgave van Prof. PEER L K AM P vernemen, niet onbelangrijke aanteekeningen en verbeteringen op den Griekfchen tekst heeft uitgegeven. Deze vader ontviel den jongeling door eenen vroegtijdigezi dood; hij fond nu alleen , en heeft echter zijne taak voltooid en aan het licht gebragt, verflerkt in dat voornemen door zijne Leermeesters aan Groningens Hoogefchool. De Vertaler leert ons den Griekfchen Schrijver in zijne inleiding eenigzins nader kennen , en redeneert vrij juist over de waardij van het oorfpronkelijk gefchrift. De overzetting is getrouw , duidelijk , in een' zuiveren en netten fiijl Inge_ kleed. Hier en daar heeft hij zich eenige vrijheden veroorloofd, om de kieschheid der lezers niet te kwetfen; hetwelk wij in het onderhavige geval zeer prijzen. De aanteekeningen zijn zeer gefchikt, om eenige voor den Nederlandfchen lezer onduidelijke plaatfen op te helderen, maar dragen evenwel hier en daar blijken van een jeugdig, weelderig vernuft en zin, om zoo alles, wat men weet en gevoelt, uit te florten en aan den man te brengen. Dit is een gebrek, zoo het een gebrek te noemen zij, eigen aan de meeste jongelieden, welke iets goeds in de toekomst beloven. Had de waardige vader geleefd , hij zoude zeker hier en daar die aanteekeningen eenigzins befnoeid, en de motto's, Uit C AT S, SI F P L 9, Bbc .64 XE N OpH ON, HAGr,oKOMr5 E\ ANTIIIA. ]J E L Z A II v, B I L D E R D IJ K Cum uxore, enz. enz. er geheel hebben afgefneden. Na de vertaling volgt een woord ter verantwoording, gerigt tot den letterkundigen lezer. De Schrijver geeft daar de reden op, waarom hij , om der kieschheids wille, hier en daar het oorfpronkelijke niet getrouw heeft teruggegeven, waarom hij van de gewone lezing is afgeweken, en het gevoelen der uitleggers of eene eigene gisfing gevolgd is. De Schrijver denkt over zijne gisfingen zeer zedig. Wij willen ze daarom niet aan een geflreng oordeel onderwerpen, maar gaarne ver klaren , dat eene enkele , al is zij niet waar, toch niet kwaad uitgedacht is. Wij befchouwen dus dezen arbeid in het algemeen van eene zeer gunftige zijde, en moedigen den Heer T R ES LI N G aan, dat hij op den door leem ingellagenen weg moedig en ijverig voortga. Dan zullen wij ons voorzeker eens verheugen over meerdere vruchten van eenen mannelijken geest waarop ons deze eerflelingen eene gegronde hoop vertoonen. Jeanne d'llrc, of de Maagd van Orleans , Treurfpel, in vijf Bedrijven, naar het Fransclz van A. S 00 MET, door Mr. J. BRAND VAN CAB AOW. Te fIinlerdam, b ij M. Westerman en C. van Hulst. 1828. In kl. 8yo. 96 BI. f: - óo. Offchoon het op verfcheidene plaatfen van zijn Treurfpel blijkbaar is , dat de Franfche Dichter het Romantifche Drama van SCHILLER belludeerd , en van fonimige gedeelten van diens plan en eenige zijner heerlijke poëtifche tafereelen partij getrokken heeft , zoo kan men echter in geenen deele zeggen, dat hij alleen de rol van navolger of oor werker vervulde. S CHILLER fchetst den geheelen levensloop der Hel welke ook voor latere tijden een onbegrijpelijk-denmaagd, verfchijnfel blijft, van het oogenblik af, dat zij de eerde duistere aanfporing tot het groote werk in haren boezem gevoelde, tot op het tijdpunt, dat zij het groote einddoel baars strevens bereikt had ; en zoo getrouw als de fchilderij is , welke hij van haar in- en uitwendig leven ontrolt, zoo ongefchiedkundig en daardoor hinderlijk of liever hoorend is de wijze, op welke hij haar van het tooneel des levens laat aftreden. Eene verkeerde toepasfing van liet denkbeeld der Tra gifebe geregtigheid fchijnt li .a: vcr;eíd te hebben , 001 haar J. CttANb VAN CADAUW, SOUMET'S JEANNE D'ARC. 365 niet als Tooveres den brandflapel te doen beklimmen , maar te doen fneuvelen als Heldin, met de wapens in de hand. S 0 U 1I E T, daarentegen, de handeling binnen den gewonen Treurfpeltijd beperkende, fchildert alleen het einde harer loopbaan , den laatften dag van haar leven. Wij zien haar niet onder den geheimzinnigen eik , waar zij de item des Hemels vernam; niet in het gewoel van den flag; niet in den krooningstempel te Reim: wij ontmoeten haar terllond inde gevangenis, en zien haar ten Plotte , getrouw aan de Gefchiedenis, de houtmijt beklimmen, die de belooning was voor het redden van haar Vaderland. Zeer eenvoudig is de handeling des fluks; en echter heeft de Dichter middel gevonden, om dezelve belangrijk voor ons te maken, door de kunflige afwisfeling van hoop en vrees, in welke hij ons weet te brengen omtrent het eindelijk lot eener Heldin , die in den geheden loop des gedichts eene Tragifche grootheid ten toon fpreidt, welke de harten der aanfchouwers met bewondering voor haar vervult. De eenige, maar in ons oog zeer gewig. tige aanmerking, welke wij op den aanleg der fabel maken moeten , is deze : dat het vonnis van JE A N NE D' ARC vol wordt , offchoon alles zamenloopt onm hetzelve te-trokken doen vernietigen. Door het getuigenis van haren onverwacht optredenden vader wordt de helfche list, met welke hare vijanden dezen eene befchnldiging, welke het eenig bewijs was voor hare tooverij , ontlokten, aan den dag-gebragt; het En.gelsch Legerhoofd doorziet dit weeffel van logens, en vormt het plan , haar te redden; haar grootf'te tegenflander, de Hertog VAN B O U R G O N D I e, tot inkeer gebragt door hare woorden , tracht weldra liet vonnis, dat voornamelijk om hem te believen geflagen was , te vernietigen; haar getrouwe verdediger AD HEM AR bewijst zonneklaar hare onfchuld; — alles is vergeefs; zij moet fterven, offchoon alle invloed hebbende perfonen te haren voordeele geftemd fchijnen. De Dichter zelf fchijnt dit gebrek gevoeld te hebben, en, om hetzelve eenigzins te verglimpen, den GodstIrijd tusfchen het Engelsch Legerhoofd en den Hertog VAN DOUR G O N D I e te baat genomen te hebben; alsof, daar deze ongelukkig voor den verdediger der Heldin uitviel, de volvoering van het vonnis noodzakelijk moest volgen. Doch uit het tooneel , in hetwelk deze uitdaging plaats grijpt, het laatfle van het vierde bedrijf, blijkt nergens, dat de Engelschman den tweekamp aanvaardde, gefterkt door de overtuiging, dat J E A N N E waarlijk fclhuldig -66 J. B o VAN CABAL'W was; hij zegt het zelf, dat het alleen was om de erotschheid van den Hertog te tuchtigen, dat hij het zwaard ontblootte; en al moest de overwinning, die hij behaalde, naar de denkwijze dier tijden , zijn geloof aan de flrafbaarheid der heldin bevestigen, dan vinden wij het tocl, eenen ongeluk inval van den Dichter, om de Goddelijke regtvaardig.-kigen beid aan den laster bloot te Rellen, alsof zij , bij het plegtig beroep op Haar gedaan ,de zaak der onfchuld verliet, om die der dweepzucht en huichelarij te doen zegevieren. Doch wij zouden bijna vergeten, dat wij minder het Treur Heer S 0 U ilt ET, dan deszelfs vertolking door-fpel van den den Heer BR AND VA N CAB AU sv te beoordeelen hebben , die, zoo dit eene verdiende is, zich nergens de minfle afwij veroorloofd heeft, en alleen de-king van het oorfpronkelijke Franfche dichtregels zoo getrouw mogelijk in hetNederlandsc/z heeft trachten over te brengen. Offchoon hij over het algemeen voor deze taak wel berekend fchijnt, en men dik -wijls kernachtige , zeer gelukkig overgebragte , regels en geheele pasfages bij hem leest, is het er echter verre af, dat zijne navolging zich , wat juistheid en dichterlijkheid van uit betreft, met het oorfpronkelijke zoude kunnen me--drukking ten. Regels als: Maar, daar ik hulp behoef om hem ter neer te fm/pen. B1.62. 'k Beloofde aan I-Iendriks kroon dit uitgeflrekte veld. Bi. 62. Nooit heeft uw Koning deez verfoeibre daad betracht. Bi. 6. en een aantal dergelijke, fpreken, ook zonder vergelijking met het oorfpronkelijke , over zichzelve het vonnis uit. Maar, wat erger is, men vindt fommige plaatfen , in welker overbrenging de Vertolker deerlijk heeft misgetast, en zelfs dáárdoor niet op het regte fpoor gebragt werd, dat hij in liet Nederlandsch iets onverflaanbaars, ja zelfs iets ongerijmds nederfchreef. Wij hebben hier vooral het oog op het tweede tooneel van het derde bedrijf, waar de volgende Franfche regels dus in het Nederduitsch vertaald zijn Sur le fort des Valois, prince , jetez les yeux. Tout les recomnsandait à la faveur des cieux; Un Rol cher aux Franfais, méme dans fa démence; Un prince infortuné dent le règne commence An milieu des complots , des combats criminels, Foible enfant, orphelin fitis les yeux maternels. 367 A. S(',I::IE T'S JL'.4V1E D.+RC. La Fiance de Clovis dans an ca np renfernrée S'apprétant á périr, mais a périr arnzée. Orleans fi fidele , et les guerriers Anglais Retrouvant dans fes mars les héros de Calais. Denk, Prins! aan de Valois en 't geen hen is weêrvaren, Hoe waardig alle fleeds de gunst des Hemels waren. Een Koning, fchoon verd^sraasd, bij 't Franfche volk bemind , Een ongelukkig Vorst, wiens rijksgebied begint In 't midden van den firijd en al 't misdadig pogen, Een teeder kind, een wees in 's moeders droevige oogen. Een Clovis, (! ! !) die zijn rijk in 't legerkamp befloot, Bereid te fneven, maar te (rijden tot zijn dood. Een Orleans zoo trouw, en Englands legerbenden , Die hier van 't veeg Calais den heldentloet herkenden. De overige aanmerkingen terughoudende, tot welke deze regels aanleiding kunnen geven , bepalen wij ons slechts tot: ....... een wees in 's moeders droevige oogen. De wees is hier x AR EL VII , en zijne moeder, die B R A Ni) zoo ten onregte bedroefd laat zijn , de beruchte is A B E L LA of is ABE A U V A N BE IJ E R E N, de doodvijandin van haren eigenen zoon , die de ziel was van alle heimelijke en openbare aanflagen tegen zijn leven en zijne kroon. So v- MET, die niet, gelijk SCn ILL ER ,aan deze MEG EREeene rot in zijn Treurfpel heeft toegekend , geeft de vijandige betrekking tusfchen moeder en zoon duidelijk te kennen door de tegenftellende uitdrukking: orp,'zelin foxes les yeux naaternels; dat is : een wees, fchoon onder 't oog der moeder; en zeide genoeg voor elk, die bekend is met de Gefchiedenis. BRA ND, daarentegen, doet de moeder bedroefd zijn , en neemt aldus alle kracht, tevens met alle beteekenis, weg. Maar nog erger is het in den terltond volgenden regel; hier komt, ten tijde van It ARE L VII , een CL o V I s te voor geen enkel woord weet.-fchijn , van Wien de Gefchiedenis C L o V I s was de grondlegger der Franfche Monarchij. Vier ,S&i j, BRAND VAN C .t B t, L' w, ï 0 U 1I E T S JE.9N^E D',75;C:, bladzijden vroeger heeft B R A N D zelf de regels, die zijne misvatting onmogelijk moesten maken, in dit opzigt goed vertaald: Gij moet herov'ren gaan wat Frankrijk heeft verloren, En gij vervult Gods trouw aan Cluvis toegezworen. Even als men dikwijls gehoord heeft van La France de Saint Louis , zoo noemt hier s 0 U M E T zijn land La France de Clovis, hem, als den (lichter der Monarchij, op eene dichter wijze, eene voortdurende befcherming van hetzelve toe--lijke kernende; en de beteekenis zijner woorden is eenvoudig deze: „ Her Frankrs k van CL OVI s, befloten in een legerkamp , en bereid tot den ondergang, maar met de wapens in de vuist." Over het algemeen fchijnt de Heer BRAND niet diep ingewijd te zijn in cie oude Franfc,'ze Gefchiedenis ; hij zoude anders den regel: De Martel dans Fierb is on court chercher le glaive niet met deze vertolking hebben afgefcheept Mijn zwaard is ras gehaald; alsof liet (taal , waarmede KAREL MARTEL de Sarracenerr versloeg , en dat JEANNE D' AR C voerde, niets bijbragt tot de grootfchere houding der Heldin. — Sed claudite jam rivos , fat prata biberunt. De Inneming van Saragosfa, of de Zegepraal der Liefde op ,Staats-en Inquifitiedwang. Een Historisch -Romantisch Tafereel uit den Spaanfchen Oorlog. Naar liet HoogduitscLt , door OTTO VAN DEPPEN. Te Imllerdan; , bij J. C. van Kesteren. 1828. In gr. 8yo. XVI en 232 bl. f a -40. Dit tafereel, dat buiten twijfel veel waarheid bevat, kan niet nalaten , belangflelling te wekken. De grondtrekken des verhaals werden door den Schrijver uit eene oude kronijk geromen_ De hoofdzaken zijn dus, moet men vertrouwen, niet verdicht. Dingen, die vóór ruim honderd jaren gebeur vindt men hier vermeld. Spanje, dat fchoon, maar on.-den, gelukkig land, is liet tooneel. Dat menfchelijke boosheid, onder fehijn van vromen ijver voor Godsdienst, zoo verre DE INNEMING VAr: S AR.IGOSSA. 369 kan gaan, zoude men bezwaarlijk gelooven, ware het niet, dat de Gefchiedenis, helaas! maar al te veel voorbeelden o leverde, welke de mogelijkheid doen blijken. Verfchrikkeii ;lke gruweldaden van Jezziiten worden in dit boek befchreven. Verwekt het lezen dier fluwe bedrijven eene billijke veronta aerdiging, men gevoelt hierbij tevens te levendiger, hoe groot een geluk het is, in een vrij land, oneer de befchern ing der burgerlijke overheid, gerust en veilig te leven. Uit d.en hoofde dan meenen wij dit Romantisch - IIistorisch Tafereel te mogen aanprijzen. Het zonderling beloop der ver wekt den leeslust Reeds meer op — en-haalde gebeurtenisfen aan het einde verheugt men zich , dat de vervolgde braven aan de klaauwen der lnquifitie ontkwamen. Mogten de lis -tige aanflagen der volgelingen van I GNAT IV S L 0v 0 L A feeds zoo verijdeld worden! — De overbrenging in onze taal had gelukkiger kunnen uitvallen. Men zegt niet : Dit alles en nog veel meer loopen , maar loopt zamen. I-Iet woord borrel, in den zin van flout — boud fpreken — is wel I-Iollandsch , maar toch weinig in gebruik. Men zegt en fchrijft gold (van gelden), niet geldde. In plaats van kwadjongens ware beter baldadige jongens, enz. enz. De Barbier van Par js, een Tafereel der F-anfc/ze Zeden in de eer/Je helft der XFIlde Eeuw. Door Cu. PAUL DE x 0 C K. 11 Deden. Te Dordrecht, bij Blusfé en van Braam. 1827. In gr. 8 vo. Te zamen 721 bl. /4-80. De vertaler verwacht te regt, dat dit werk zeer verfchillend beoordeeld zal worden. Ook wij gelooven, dat zulke lezers, die veel ophebben met avontuurlijke, raadfelachtige gefchiedenisfen, met gretigheid dezen roman zullen verflinden. Anderen daarentegen, die, wanneer zij, tot uitfpanning, ernfiiger bezigheden afwisfelen met het lezen van eenen roman, dan toch gezet zijn op eenig zedelijk doel , zullen deze gefchiedenis weinig beduidend vinden. Liefst fchijnt de vertaler te wenfchen, dat men dezelve befchouwe als eene bijdrage tot de gefchiedenis der zeden van dien tijd, welke de Franfchen toen van fchaamte moesten doen blozen, en wieroverblijffels hun , ondanks hunnen trots op befchaafdlieid , ook thans nog niet tot eer kunnen verfirekken. Maar wij voo ,,o C. P. DE K 0 C x , n;; n :u etri; v..,c r.i.:IJs. ons gelooven , dat de gefchiedenis zelve van dien tijd den beoefenaar der menfchenkennis betere bronnen zal verfchaffen, dan een om(lagtige roman, welks overbrenging in onze taal den vertolker nog tot veel behoedzaamheid noodzaakte, om niets onwelvoegelijks of ergerlijks onder het oog van liet publiek te brengen. Het fieraad der .Teugd. Een Ilandboek voor alien, die de fchoone deugd der Kuisc'i,'zeid liefhebben. Uit het Hoogduitsci vertaald, en met flanteekeningen vermeerderd door F. A. B R A MI N It, R. K. Priester en Kapel/aan te Amflerdam. Te Bzzzferdam, bij C. C. Schievenbus. In kl. avo. YIII en 270 bl. f 2 -: De uitgeef(ler, vertelt ons BR AMIN it, door hechte menfchen ongelukkig gemaakt , maar t.>en ook door brave lieden geholpen, (waartoe vertelt hij dat, als men er niet meer van mag weten ?) verzocht hein, een werkje over de Kzrischheid verder te vertalen, waarvan één blad reeds was afgedrukt. Dat blad krielde zoo van fouten , dat hij liever de vertaling van een ander werkje over de kuischheid, dat hij , als jonge. ling, ten gefchenke gekregen had, ter hand nam. Doch, daarin moest hij toen nog veel verhelpen , en invullen , wat hij miste, ezv. Hieruit is dit werkje ontdaan, om hetwelk wij niet verlegen waren, maar met hetwelk wij wel verlegen zijn , niet wetende , hoe alle liefhebbers der kuischheid het te gebruiken hebben. Vanhier dan ook, dat dit ons verflag zoo lang achterwege bleef. De aanteekeningen, loopende van bl. 21I tot 270, hadden althans voor hen wel mogen gemist worden, en fchi.^nen ligtalk iemand toe, eeniglijk te dienen, om des Schrijvers of Vertalers bekendheid met Griekfcize en Latijrzfclze Schrijvers en zijne Hebreeuufche taalgeleerdheid aan het licht te brengen. Daarvan nu kunnen ze getuigen, en er is , in fommige, nog al iets wetenswaardigs uit de gefchiedenis herinnerd ; maar het is een kakelbont Inengelnmoes, en , gelijk in den tekst zelven , er is te velerlei, waardoor men afgeleid wordt en verward. Zoodat voor alle liefhebbers der kuischheid is dit boekje niet gefchikt. B R A MINN i{ zegt zelf, dat in de aan een en arder is , dat voer he algemeen-teel.eniugen el het LIET SIERAAD DEP, JEUGD. had kunnen gemist worden. Waartoe dan die overlading? te meer, daar alles toch zoo omflagtig en met vele herhalingen van alweer hetzelfde behandeld is. Tot hetgeen gemist had kunnen worden, zouden we, behalve die plaatfen uit Griekfche en Latijnfche Schrijvers en die Hebreeuwfche taalkennis, ook nog brengen het een en ander, dat niet wèl luidt, waarvan wij daarom, eerbaar, zwijgen , en waarvan de Geestelr/ ke had moeten zwijgen. De ítijl is wonderlijk afwisfelend: verheven (?) en laag, bloemrijk en fchraal — over het ge taal is flordig gebruikt.-heel plat en mat. De Nederlandfche Dat het betoog niet zijne minute kracht ontleent van kerk. gezag en der oud vaderen woorden, waardoor liet ook al niet voor alle , niet voor P;'otestantfche, liefhebbers der kuischheid bruikbaar is, zij zoo. Wij zagen toch met genoegen ook onkatholijken (verflaat onroomfchen) aangehaald, als YOUNG, GELLERT; wel zOÓ, dat het fchijnt gefchied te zijn , alleen omdat B RAM! N K er anders niet van tusfchen konde; maar toch — 't is al liberaal genoeg, dat hij ze aanhaalt, al is het dan telkens: „Zoo zegt zeker onkatholijke. Misfchien gelooft ge dezen meer dan mij !" Wij willen onzen Lezeren een en ander proefje voorzetten, of zij trek mogten krijgen , om bij B R A M I N K te gast te gaan. Bijbelverklaring. Klaagt. IV: 7. moet met Openb. XIV: 4 vergeleken , en toegepast worden op kuifche menfchen. Volgens Zach. IX: 17 brengt de wijn vraagden voort. Ilofea XIV: 6 voorzegt den bloei der kuischheid. Pfalm II: I2a is, „ aanbidt de maagdenrei!" (Zie bl. 33 in den tekst.) De Vertaler zegt, dat het wezen moet, „aanvaardt de tucht!'' volgens de Vulgata, die door B R A M INK nu overeengebragt wordt met den grondtekst, „huldigt den Zoon van God!" — Zoo leert men zich redden , en komt Kerk en Bijbel tot één! Zedekunde. De Christelijke kuischheid is eerie boverznatrrarrlijke deugd. Man en vrouw moeten zoodanig gebruik van het huwelijk maken, als hun rede en Godsdienst gebieden , verre van op andere voorwerpen te denken. De kuischheid doet een leelijk ligclzaasn in prijs dijgen , en maakt het (liet ligchaam) aller achting waardig. Ieder kuisch jongeling en elke kuifche maagd is zwart, maar fchoon. (Hoogt. I: -.) Zonder ligchamelijke reinheid is ook liet redelooze dier on_ hehagelijk aan den heiligen God. Hoe grooter liet aantal 372 HEI' &IERA 1D DE 't JEUGD . maagden wordt, des te hooter flijgt de vreugde van de vruchtbare moeder, (de Roomfche Kerk.) Karakterkunde. Bijgeloof, wellust en wreedheid maakten de voornaamuie karaktertrekken van MA X I rOl I i us uit. Deze karaktertrekken zijn waarlijk niet zeer vereerende. De kuifche mensch leeft, alsof hij geen ligchaam bezat. (Een mal compliment aan de Pastoors!) Hij overfchrijdr de grenzen tier natuur. Waarom weet de zoogenoewde wijsgeer niet, ~vat elk vooraf behoorde te weten, dan omdat hij een weet is? Waarom is de wellustige zoo dom, dan omdat hij-niet een wellustige is en dom is ? (BI. 6g.) Gefclziedenis. Onder de vervolging van DEC! US bragt men een' jongeling in een' fchoonen tuin, legde hem tusfchen rk,zen en leliën, onder ruifchende boomen, aan den oever eener kabbelende beek, op een zacht bed, en bond hem met z, den banden daaraan vast. Eene ontuchtige vrouw zocht hem te verleiden. Eindelijk behaalde hij de overwinning. Hij beet een flak van zijne tong af, en fpuwde dat met een mondvol bloeds het vrouwmensch in het gezigt. Deze flomme held (zoo noemt hem BRA MINE) wordt vergeleken met dien foldaat, die , bij gebrek aan kogels, zijne tanden gebruikte, om op den vijand te — f bieten. G ODFRIED vn N Boo r Li o N, naderhand Koning van Jcruzalezn , heeft dikwijls geheel geharnaste ruiters, in eenen flag, van het hoofd tot den zadel midden door gehouwen , omdat hij kuisen was. Lhelfhrekend!zeid. De ziel des kuifchen jongelings zoekt, ge. liik de onfchuldige duif, de reinfie plaatfen ; daar alleen rust ziin voet, of anders vliedt hij terug naar de ark, naar de ceazame onfchuld, naar liet gezelfchap van onfchuldigen, daar intusfchen de zwarte raaf op verrotte krengen blijft zitten en zich vergast. Eens (NB. op den oordeelsdag) zult gij een aantal geile bokken met menfchenhoofden zien, ezv. De onreine neigingen zijn als liet afzigtelijkile ongedierte; hoe meer men er aan toegeeft, des te meer zal het u kwellen. is het genoeg , Lezer? Drie kerkelijke mannen hebben dit boek naauwkeurig onderzocht en aanbevolen , en de dart• bisfc,§op te Zoeterwoude heeft het goedgekeurd. BOEKBESCHOUWING. Nieuwe (Verhandelingen van het Genootfchap tot ver Godsdienst tegen des--ciedi;in` van den Cliristelijken zelfs herlendaagfche Beflr(/ders voor het jaar 1827. , In 's Gravenhage, bij de Erve(n) J. Thierrij en C. Menfing en Zoon. 1828. In gr. 8vo. Behalve het voorwerk, I I6 en 3o i bl. f2.-50. (Eerfie Verflag.) Tn dezen bundel ontmoeten wij een tweetal Verhandelingen , heide met ;oud bekroond. Blijkbaar zijn dezelve dus van zoo verfchillenden inhoud , dat er aan geen vergelijkend oordeel te denken is. Elk Pluk daarentegen , met de hoogl}e goedkeuring dier Eerwaardige Vergadering vereerd , verdient onzen befcheiden toets , dien wij in dit en in een volgend verflas aan onze Lezers hopen voor te leggen. Wij beginnen niet de beantwoording der vrage: „ In welken zin moeten wij de Leer van j E z u s C H R I S- T u s en zijne Apostelen, als van God zelven geopenbaard , hefchouwen ? han met derzelver uitfpraken overccngehract worden , liet gevoelen Bergenen , die aan de Rede het onbetwistbaar gezag toefchrijven? En is, dit ontkend zijnde, desniettemin, een vrij onderzoek over het geopenbaarde toe te (laan ?" Als Schrijver dezer Verhandeling is, bij de opening van het biljet, de Eerw. H. H. D 0 :N K it u c o It T I US , Theol. Doet. en Predikant te Arnhem , erkend en openbaar geworden. Een naam, die, doer rcgtlehapen ijver voor redelijke Godsdienstkennis en Christendom alreede vermaard geworden in ons Vaderland, niet misten kan, hij velen zijner tijd-en ambtgenooten eerre gunllige voor voor dezen zijnen arbeid in te boezemen ,-ingcnomenheid buiten aanmerking gelaten , dat aan hem in den welftrijd IiOEKuescrr. íS:9. NO. 9. C c NIEUWE VERHANDELINGEN 374 de krans der overwinning is toegewezen. Ons, Letter oefenaars, geheugt liet nog, bij de oudheid van ons tijdfchrift, hoe, tegen liet einde nog der vorige eeuw , over dit eigen onderwerp hier (rijd was tusfchen ver leden der vaderlandiche en Hervormde Iíerkge--maarde nootfchappen (*). Thans mogen en behoorcn wel de Protestantfche huishoudingen afgezonderd te blijven wegens meer of minder verfchil van meening en plegtiglheden ; maar derzelver toenadering in eenigheiel van geest door den band des vredes geeft rijke (lof tot Christelijke blijdfchap en dank. Thans lezen wij in de Prijsverhandeling, die voor ons ligt , en vinden wij door D 0 N K E R e u it- T i u s betoogd : Eene waarlijk van God herkomflige Leer kan niet frijnen met do Rede. Zulks fielden ook DE GROOT, bIORUS, DOEDERLEIN, nIUNTIN- G HE en anderen , door hem aangehaald ; en hoe vele vraagbaken van den ouden en lateren tijd kwamen niet daarin overeen (**) ! Wij Ronden gereed om uit te wei voldingend betoog in § 58 mede te-den, en 's mans deden; maar liet is onze pligt, kort te zijn , en, daarlatende wat meer algemeen is , bij de aanwijzing van den loop der Verhandeling onze Lezers vooral te bepalen op hetgene haar inzonderheid onderfcheidt, of wel tot wei opmerkingen, die onder het nagaan derzelve bij-nige ons ontrezen zijn. De Eerw. Schrijver heeft aan het hoofd van zijne (*) Wij hebben hier het oog op den beleenden briefwisfel tusfchen den Hoogleeraar G. B 0 N t. E T en den vermaarden P. VAN II E ME RT , door laatstgedachten begonnen ; waarvan verflag is in onze Lett. voor 1785 en 1786. (**) Dat echter bijzondere kerkbegrippen van invloed waren op het gebruik en eene ruimer of bekrompener toepas (ng van dezen Protestantfchen regel , is , behalve van elders , ook kennelijk uit den reeds genoemd n penneilrijd; ja hierom zelfs vermeent Ree. bij eene enkele plaats in deze Verhandeling zijne tegenbedenkingen te moeten mededeelen , alware liet opdat men uit een geheel llilzwijgen niet te veel belluiten mogt. VAN HET IIAAGSCHE GENOOTSCHAP. Verhandeling eene volkomene fchets van haren Inhoud geplaatst, (lie bij uitnemendheid aantoont, in welk eene regelmatige orde en niet hoe groote naauwkeurigheid de ftoffe door hem bewerkt, behoorlijk uiteengezet , en naar vereisch behandeld is. Men heeft dien Inhoud , die zich tot elke paragraaf uittrekt, alleen in te zien, om van de aangelegenheid overtuigd te worden eens geheels , dat aan die verwachting beantwoordt. Voor ons is liet vol te zeggen, dat, gelijk de vraag blijkbaar drieledig-doende is, ook de arbeid van D ON K r K C U R T 1 IJS in even zoo vele Hoofddoelen gefplitst is. De aangelegenheid van zijn onderzoek , en de gepastheid des voorflels van liet Genootfchap , wordt alvorens , bij Bene Inleiding , aan gelegen te zijn in de meening van fommige heden-getoond afwijkende van verre liet groot-daagfche Wijsgeeren, die, deel der Christenen , „ wel den Wean van Openbaring-fte „ behouden , echter den aard van deze zoo bepalen , „ dat alles, wat zij bevat, necêrlcomt op het ene der „ menfchelijke Rede kenbaar is; zoodat liet geheele be„ grip van onmiddelbare ontdekking van God zelven „ daarbij geheel wegvalt." — Dus komt hij, te regt, I. tot een uitvoerig en afdoend onderzoek der Gewijde Boeken wegens den zin , in welken C H R i S T u s en zijne Apostelen hunne hooge zending, en de Evangelieleer, door hen gepredikt, willen befchouwd hebben. I\Iet de vu-eischte bondigheid en oplettendheid voldingt onze Christeni: eraar, in de meest verhevene en eigenlijke beteekenis van het woord, de Goddelijkheid der Openbaring, op grond van menigte Schriftuurplaatfen , of gezegden , zoo van den Heiland , als van deszelfs Gezanten ; waarom wij noodcloos keuren voor onze Lezers , die prijs-trent Gewijde Boeken, om hem op liet fpoor te-flellen op de volgen. Genoeg zij hier de enkele aanhaling van hetgene er gefchreven Raat . „ G o D voortijds veelmaal , en op „ velerlei wijze, gefproken hebbende door de Profeten, „ heeft in deze laatfte dagen tot ons gefprokcn door den „ Zoon , en bovendien medegetuigd door gaven van den „ H. Geest naar zijnen wille." (Hcbr. I: i.) Cc a 376 rcit u:v E VEP PANDELINGEN 1[. Trouwens, hoezeer dit door \Vijsgeeren uit de fchool v I: K A N T , in hunnen barbaarfchen en ter naauwernood verf?aanbaren fclirijftrant, wordt toegeftemd , liet voorname doel dezer Verfhandeling bragt mede , te onderzoeken, of hunne leer en gevoelens wegens het gezag der Rede daarmede zijn te vereenigen. In de vorige eeuw, en in den fcrijd niet Deïsten en Naturalisten, werd dat woord gebezigd voor het vertand; de Koningsbei er Wijsgeer , daarentegen , neemt het laatfle voor „ liet ver„ mogen, om de verfchillende indrukken (der zinnen) „ te zamen te voegen, en alzoo algemeens begrippen „ te vormen." Theoretifche Rede noemt hij bepaaldelijk „ dat vermogen, door hetwelk wij , uit de gevormde „ begrippen, befluitcn afleiden." Maar, behalve deze Rede , die r A N T voor den oenigen toetst}een van waar houdt in zaken van bcfpie;elende \Vijsbegeerte, zoo--heid dat hij voor herfenfchitnmen verklaart, wat haar te boven gaat, [lelt hij nog eene Praktifche of beoefenende Rede, die ons begeervermogen bepaalt , en gebiedt te handelen naar die zuivere begrippen van zedelijkheid , die in ons gemoed aanwezig zijn, en waaraan wij ook, buiten alle ervaring, als zoo vele wetten moeten gehoorzamen. Voorts , om dien aandrang der Praktifche Rede klem te geven, leidt zij hem tot het erkennen of gelooven aan G o D, Vrijheid en Onf erfelijkheid. Voorts , en niet betrekking tot de Openbaring en haar gezag, waarover K A N T in zijne Julilek zich nergens flellig ver heeft, voert onze Schrijver, zoo uit deze en gene-klaard piaatien van den f'ichter dier fchoie, elders voorkomen- Ce, als uit de feliriften van FICHTE, BEKKNN, 4'UcuEL, BU ii Mr en KItUG, die zich meer rond guit hebben, of wel hunnen Meester in f'outheid overtroffen, cone reeks van bewijzen aan, die hem regt geven tot deze v fde -lei tegenstelling. In geloofszaken leert De Openbaring: De School van KANT . ECne KENnroN, biriten ons. Done KENBRON in ons. VAN HET IIAAGSCIIE CENOOTSCIIAP. 377 2. De erkentenis door eenen De erkentenis door de Goddelzjken Gezant, die Praktifche Rede, welke dc de leer komt bekend Ina-waarheid postuleert. ken. . meer, dan de Rede kan Niets anders, date Netgen.ontdekke: t. de Praktifche Rede als noot/zakelijk aa:rneenit. a. De Openbaring is Got/dc-De School van K A N T lijk : om de o;imiddel-noemt haar Goddelijk : oni if/ he mededeeling aan de mededeeli/Ig aan de nun- J I: z u s. fchel%jike natri/ir. 5. Het hoogree gezag ter be- Het hoogde gezag ter beílisfing heeft alleen de ilisfing heeft alleen de Rede, Openbaring. naar het gevoelen dier WVijsgeeren. Ziet daar zoo vele onbeflaanbaarheden , die even min als licht en duister kunnen zamengevoegd of vereenigd worden , en de hcillooze flrekking van liet Kantiai„ismiss voldingen. III. Nog bleef liet laatfle gedeelte der vrage te beantwoorden overig-, hoe, namelijk, het hoogst en beflisfend gezag der Openbaring omtrent zaken van Godsdienst erkend wordende , daarmede nogtans gepaard kan gaan , dat 's menfchen Rede de leer der H. Schrift vrijelijk mag toetíèn. Hier nu bevond zich andermaal de Eerw. D ON K E R C UP. T I u s op eenes beter gebaander en door velen vóór hem betreden weg; en gaf hem zulks welligt aanleiding, om zich, meer althans dan wij van zijn Eerw. felvcnscht hadden, te bekorten. Bondig , doorgaans doeltretfcnd in het betoog en , ontdekt men hier wederom den man, die uitmunt onder onze Leeraren. Op den llockfleen , dat c x R 1 s T U S en de Apostelen , omtrent hunne zending, leer en wonderen, vrijheid van onder een' redelijken toets gewettigd en aangeprezen-zoek en ]lebben, voortbouwende, overweegt hij daarna , tot hoe verre dit ondergefehil:t en regtmatig gezag der Rede beflaanbaar en overeen te brengen zij niet liet geloof aan vv aarheden van Godsdienst , die in de Openbaring vos. 373 NIEUW VERHANDELINGEN komen, van Godswege flaan aangekondigd. Te dezen nu worden de fhrijdige uitcrllen van een verblind en den verllandigen mensch onwaardig Kerkgeloof aan de eene zijde, en, aan den anderen kant, de vermetele floutheid, waarmede Deisten van ouds, later de Kantiaanfche fchool , of Neologen , weigeren te berusten , en voor waarheid aan te nemen alles, wat boven het bereik der Rede gaat, gewraakt en met nadruk wederfproken. Dit leidt zijn Eerw. tot het besluit, reeds van ons aangewezen, en door hem, in eene noot bij § 57, met genoegzaam gezag onder1 eund. Ten overvloede veroorlove men ons, deze misfchien te weinig bekende diclltregelen van den beroemden S I MO N S T IJ L hierbij te voegen : „ In de Evangelieleer zijn wel verborgenheden, Te hoog voor ons, hoewel niet ilrijdig met de Reden: Wat daarmeê flrijdt, is valsch; maar wat er boven gaat, Verflerkt het redelijk Geloof juist naar die maat (* ." Ondertusfchen , terwijl D o N r, E R C U R TI U S dezen regel laat gelden in het gefchil tusfchen Roomfchen en Onroomfchen over de Transfiibfantiatie, fchijnt hij nogtans van dat beginfel eenigzins af te wijken , wanneer liet aankomt op den toets en de aanneming der verborgenheid, vroeger bij de Kerk, in de dagen van K 0 N S T A N- T IJ N D E N G R 0 O TEN , door de Niceefche Vergadering, voor geopenbaarde waarheid erkend , en door de Kerkhervormers niet wederfproken, ja vrij eenparig (*) De verzen komen voor in den voortreffelijken Lijkzang Op JOANNES S T I N S T R A, behalve door zijne fchorfing in het Leeraarsambt vermaard geworden door zijne fchriften , waaronder de Brief tegen de Geestdrijverj , te Harlingen 1750 uitgegeven , en om zijne waarde in het Pransch vertaald. Daar reeds het Mysticismus bij onze naburen , en ook te onzent , zich vertoont, en, vereenigd met valfclzen Godsdienstijver, ligt overlaat tot geestdrijverij , zou misfchien een herdruk van dat vaderlandsch gelchrift niet te onpas zijn. Inmiddels leze men hier de toefpeling op hetzelve van den Dichter, in het vervolg op zijne bovenftaande verzen: „ Wie ondertusfchen hier eene enkle ftreek mogt feilen, VAN HET HAAGSCHB GENOOTSCt-YAP. 379 geleraard (*). Het jammert ons, dat van dit beland rijk fhik , en wat daarmede in naauw verband (laat , de leer der Verzoening, alleen ter loops , in eene enkele paragraaf (§ 59) , gewaagd is ; en dat bovendien de onder Kerk niet voor-fclleidene afdeelingen der vaderlandfehe de Leer dier Schrift zullen houden , vat hier als zoodanig haat voorgedragen, op gezag van vroegere eeuwen, en van het talrijkst Genootfchap, waarbij de Schrijver zijnen eerwaardigen fland heeft. Recenfent hoort te huis onder de Disfenters , en veroorlooft zich dus te vragen , of er niet te veel grond gelaten worde voor liet geheimzinnige, en aan het ongeloof van onzen tijd , indien men de ílelling , „ dat de onbegrijpelijke G o D , als Feeder , Zoon en H. „ Geest, befiaat en werkt," hooger, dan als Kerkgevoelen , of begrip van menfchcn, verheft, en op de lijst der geopenbaarde waarheden plaatst ? Te regt zeker is hier het woord des aantloots , federt lang in het oor van velen der onzen een Irithinetifche wanzin, niet gebe zigd ; maar blijft er in de zaak zelve , hoe men zich uitdrukke, niet zoo onloochenbare duisterheid, dat men haar op geenerlei wijze voor menfchen, wier kenbron Zou ligilijk op een klip de broze kiel verzeilen, En, zinkende in een' poel van wanhoop, half gefmoord, Verwenfchen, wat hij ook van CHR 1 S T u s had gehoord. Zoo kennen wij onnoozle , erbarmelijke zielen , Die van 't genadefpoor al te onbedacht vervielen In dweepzucht, bijgeloof en huichelaars geweld, Dat van bevinding droomt, en heil in fluipen (lelt." (*) Verre zij het van ons, dit aan te voeren ten nadeele dier groote Mannen. Voorttredende nit den duisteren nacht, die hen omringde , was het eigenaardig , dat zij niet dadelijk het volle licht ontwaarden, alleen het meest ergerlijke der dwalingen aantasteden , en hunne van jongsaf inge_ zogene vooroordeelen omtrent de oude Kerkleer niet te eenemaal van zich leiden. Zeer bedriegen wij ons echter, of de eigenlijke oorfprong der verbastering ligt hooger, en door het Niceefcbe Kerkbe/luft ontvingen de wanbegrippen wegens de Aflaten , het Avondmaal, de Transjvh/f,zntiatíe , enz. eerlang hun aanwezen. 3^C- NIEUWS VERIIANDELINGEN de zintuigen zijn, in geene taal bevattelijk, ik laat (laan geloofslijk kan maken? Met den meesten eerbied dus voor den heiligen G o D en het Evangelie, dient de Christen Of in den blinde voor waarheid aan te nemen, wat tegen zijne Rede flrijdt, óf, hetgeen wij beter keuren, met bcfcheiden twijfel omtrent een diepgezeteld Kerkgevoelen, op nieuw den Bijbel en deszelfs doorgaanden duidelijken inhoud te overwegen. Immers van 's Hergels hooge wijsheid, goedliei_1 en liefde is niet te verwachten , cat hij van flervelingen geloof in Iveranlturrhle duisterheden , bij eene Openbaring , gelijk die door den Ver wereld is aangebragt, heeft willen vorderen.-losfer der Was sliet veeleer des IIeeren doel , aan armen de blijcl„ 1 ooduchap des heils aan te kondii,en ? Go n immers wilde tot ons menfchen fpreken door c HR I S T us, den Zoon , en zijne Gezanten. (Ilebr. I: I.) Wij (laan toe, Uit mogen gefchil blijven voeren over den zin-legkundigen van enkele pleat+.en, Godgeleerden in hunne fcholen zich vooralsnog vasthouden aan deze of gene vergrijsde ftelfels; daar nogtans in liet onfchatbaar werk van den beroemden S A M. C t. A it K it (*) is aangetoond, dat de E. Schrift (even weinig als de letter van de aloude Jirti'clen des Gelooft) niets in dezen leert, dat tegen de (*) The IVor•ks of sAm. CLARKE, Vol. IV, containing t,'re Scripture Doctriz:e of the Trinity and feveral Tracts relating to the Trinity. De vaderlandfche Lezer moge den uitflag van 's mans fchriftmarig en bij uitftek onzijdig onderzoek naflaan in deszelfs Pr•edicati n, D. VI , Pred. 4, bi. 86 env. Belangrijk achten wij almede den wenk, door den geleerden uEsz gegeven, met overwijzing op c. C. TITTIBIANNI C, luir ata Sacra — in Euangeliurr Joannis , p. 25. Hij is van ocideel, „ dat Acyos JOAN. I geen bovennatuurkundige, af„ getrokkene , maar eene gefchiedkundige uitdrukking is , doelende op het fcheppingsverhaal , waarin het warde, of „ daar z, meermalen voorkomt." Zie de noot onder HE SZ, Kern enz. bl . 141 . Langs dezen web verklarende , vermeenen Ivij , zou de bron tot velerlei gefchil geflopt zijn; maardan ook dient men te zeggen : „ G o n, de Vader, heeft zich aan de men„ schen het laatfle geopenbaard door den Zoon en 11. Geest." VAN HET HAAGSCIIE GENOOTSCHAP. 30 Rede flrijdt, kunnen wij niet nalaten te wenfchen, ja van den éénen waren GO D en Vader ootmoedig, in den naam des Zoons, af te bidden , dat de Kerk zich aaneeniluite door den band des vredes, eenparig aan den toets van den Protestantfchen grondregel hare bijzondere gevoelens onderwcrpe, en voorts zich onthoude van wijsgeerige, nuttelooze of ook onzalige fpitsvindigheden , waarbij het hart koud blijft en die ..c bijbel wraakt, met name bij navorichingen , boven liet bereik gaande van ons begrip en eindig denkvermogen. WVij leggen hiermede de pen voor korten tijd neder: want, daarlatende deze onze bedenkingen, ruim zoo veel tegen liet leerflrtk, als tegen den arbeid van den Eerw. D 0 N K E It C u R TI U S , ( die daarover kort is) te berde gebragt , behoeven wij , ten slotte, onze gunfli; e aanprijzing aan deze zijne Verhandeling geenszins te weigeren , of iets terug te nemen van de waarde, daaraan door ons reeds toegekend. Overdenkingen voor Gevangenen door een Gevangene Te 's Gravenhage, bij A. Bloots. 1823. In gr. Svo. VIII , 96 bl. f : -go. Recenfent was, van eerflen af aan, voortfander en lid van het Genootfchap tot zedel:z ke verbetering van Gevangenen. Met belangftelling nam hij alzoo liet hier aangekondigde boeksken in handen , en las het , ja , ook met ee&g genoegen , in aanmerking nemende , dat een gevangene het woord voert tot gevangenen, om , zoo mogelijk, tot verbetering iets toe te brengen. Het onderhavige werkje heeft dan , als zoodanig , aanfpraak op zachtere beoordeeling. Of er , nu wij het door de Maatfchappij Tot Nut van 't f1lgemeen bekroonde handboek voor Gevangenen van S v It t iv G A R bezitten, nog behoefte aan hetzelve betond , is eens andere vraag. Beide zijn ten zelfden jare uitgegeven. Naar het oordeel. van Ree. had de gevangene , om doel te treffen , niet zoo dikwijls in den tweeden pers on tot zijne inedegevangenen moeten 38a OVERDENIUNGEN VOOR GEVANOCNEN. fpreken. Zij zijn immers lotgenooten, omdat zij, de Gene zoo wel als de anderen, misdreven tegen de burgerlijkc wet. Ook komen er wel eens uitweidingen in voor , die minder hier fchijnen te behooren , en ligt de aandacht der fchuldigen te zeer van henzelven zouden kunnen afleiden, b. v. bl. 63, 64 , waar de gevangene tot gevangenen zegt : „ Wanneer wij op onze ílraten „ of grachten , op reis of in gezelfchappen , met aan„ dacht de taal aanhooren, welke fommige menfchen, zelfs „ kinderen, voeren , dan rijzen , als het ware , de ha„ ren te herge , over de fchandelijke vloekwoorden , wel„ ke velen zoo ligtzinnig als onbedachtzaam uitlaan, en ons zedelijk gevoel wordt in eene hooge mate gekwetst." IIet ware misfchien beter, zoo de Schrijver zich meer bepaald had bij den eigen toefland der fchuldigen , en bij dat wat aanleiding gaf tot hunnen en zijnen val. Hij houdt-gene , zich te veel op met algemeenheden , en met koele, flelfelmatige redenering. Het ílukje zou in nuttigheid gewonnen hebben , zoo in hetzelve doorgaans meer die zacht gevoelige toon des ootmoeds heerschte, welke b. v. bl. 69-73 voorkomt, onder het opfchrift : Nccchtgedachten veen een' gevang ene. — De Overdenkingen loopen over volgende , niet onbelangrijke , onderwerpen: I. God regeert. II. Hebt gij de gevangenis weleens uit dit oogpunt befchouwd ? III. Kwade zamenfprekingen bederven goede zeden. IV. H o w A R D. V. Bemoediging. VI. Weet gij wel , wie een uwer beste vrienden in den kerker is? VII. Ik ben een vreemdeling op aarde. VIII. Aan de Heeren SURINGAR, NIERSTRASZ en WARNs I N c iC. IX. Wat moet de kerker mij leerera ? X. Weet gij wel, wat bidden is? XI. Huisvest dit kwaad ook bij u? XII. Vallen en opliaan. XIII. Nachtgedachten van een' gevangene. XIV. Hoe befteedt gij uwen tijd? XV. Als ik eens in den kerker f'ierf ? XVI. Wanhoop niet. XVII. Wat leert mij de lente? — Het werkje worde hun , voor welke het werd gefchreven , in handen gegeven , en beantwoorde aan het doel der uitgave ! C. A V L^ R I L L, HANDLEIDING. Beknopte Handleiding voor de operative Ileelkrinde, bevattende de voornaam/le Operatiën , zoo als zij door de beroemdfe Ilcelkundigen van Europa thans ver rigt moorden. Naar C A R L A V ER ILL. Vrij vertaald en met vele Byvoeg/elen en flanwerl ingen ver,neerderd door G. T. V A N E P E N, Heel- en Vroedmeester te fln/lerdanm. Te flmflerdam, bij C. G. Sulpke. 1829. In kl. svo. 386 hl. f 2 - 80. E indelijk begint neen aan het verlangen, finds oenigen tijd te kennen gegeven, te voldoen, namelijk, dat eenige der voornaamfte handboeken, over verfchillende takken der geneeskundige wetenfchappen , uit de Franfche in de Nederduitfche taal , tot gerijf en bekorting van de íludiën der leerlingen, mogten worden overgebragt; en offchoon wij gaarne gezien hadden, dat eene vertaling van de Heelkundige Ontleedkunde, het zij die van a L A N D I N, maar vooral die van E D w A R D s , die der Operative Heelkunde ware voorafgegaan , zoo moeten wij evenwel den onvermociden ijver van een' onzer Amflerdamfche en verdien(Iclijke Heelkundigen allen lof toezwaaijen, van Gene beknopte handleiding aan do jongelingen , welke de heelkundige loopbaan intreden , in handen te hebben ge geven. Zijne bemoeijingen hebben bereids voorheen geflrekt , om liet handboek van DT A Y G R IE R , over de kunst van ontleden , in een Nederlandsch gewaad te fleken , waardoor hij zich zeer verdienf}elijk heeft gemaakt. Immers weet men door ondervinding , dat zij, die elders in de gelegenheid geteld zijn , van de daarin bevatte voor gebruik te maken , hunne f{udiën in dezen tak,-fchriften waarop liet gebouw der Genees-en Heelkunde rust, niet alleen merkelijk te bekorten , maar ook eene han verkrijgen om met het mes om te gaan , hetgeen-digheid anders zoo zeer gemist wordt. Wij willen vertrouwen, J$,g C. AVERILL dat zulks niet even goeden ultfiag betreílcncie het onder mag gevolgd worden.-havige Het zal overbodig zijn , liet werk , dat wij voor ons hebben , breedvoerig te befchouwen, detivijl zulks nopens de originele r,ranfche en Engelfcbe, en ook voor de Duit uitgaven , in de tijdfcbrii'ren in die talen uitgegeven -iche bereids heeft plaats gehad. IIet is genoeg aan te flippen , dat de beide werkjes van A V r R t L L en van c OS T E ic tot de zamcnf elling van de laatstgenoemde uitgave door den IIoogcluitfchen Vertaler gebezigd zijn , tvcll;c eiezel .mc met zijne aanmerkingen verrijkt, en in verband gebragt heeft met de Chirt-rbifehe Kupferiafeln , bij ons voor bekend. De IIeer v A N E r EN heeft de verta--cice?igling naar deze uitgave bewerlcftelligd , dezelve daarenboven met zijne niet onbeduidende aanmerkingen vermeerderd, en er Benige methoden bijgevoegd van vermaarde heelkundigen ; zooiat de Nederduitfche vertaling werke- Iij% als de beste te, heklouwen is. Immers de vertaling van elk der opgenoemde werkjes afzonderlijk zoude , op de hoogte, waartoe de operative Heelkunde thans bij ons geklommen is, op verre na niet voldoende geweest zijn , uit hoofde der betrekkelijke onvolledigheid ; maar , ineen zijnde , maakt liet een goed handboei, uit , waar-geflnolten methoden en manieren der operative 1leellcunde-in eenige belcnoptelijk worden voorgefleld , en niet behoorlijk onderrigt en opzigt kunnen worden geleerd. In aanmerking genomen het boven vermelde, zullen wij ons flechts bepalen tot de korte opgave en ver werk , dewijl daaruit reeds genoegzaam-deeling van het blijkt, wat in hetzelve verhandeld wordt. Hetzelve begint niet de verfchillende manieren van verdeeling of inii^ijdingen , welke door vijf onderfcheidene wijzen van vasthouding der bistourie (pofitiërz) kunnen worden uitgevoerd. De bijgevoegde koperen plaat firelct tot opheldering daarvan. WVij zouden gaarne nog twee andere pojiitiëti bij de beflaande willen gevoegd gehad hebben ; namelijk die der Ede zouden wij voorfielten van cie 5de te maken ,door liet fcherpe der bistourie hechts naar bo Iï^1NDLEIDINC VOLE DP. OPERATIVE IIEl.;.KUNDE. j:;j ven te wenden , om van zich af te verdeelen, 't geen die wijze is , welke door verfchillende Heelkundigen verko zen wordt, om de verdeeling of ícheiding der zachte dcc ]en op de holle fonde te bewerkftelligen, en die door de gewoonte gewettigd is ; terwijl wij de 7de wilden uit hebben, om naar zich toe te verdeelen, met het-gevoerd fnijdende der bistourie naar boven gewend, die een vast fteunpunt vindt tusfchen den wijs-en middelvinger , en door eene dwarfe rigting van den duim over den binnen rand van het heft van het iníhument. De onderbindingen van de íiagaderen worden daarop aangewezen, waarin wij de methoden en manieren vinden van ABERNETHY, ANEL, ASTLEY-COOPER, GRAEFE, JONES, LIESFRANC, MARJOLIN, Z A N G , enz. De kunstbcwerking voor de aderfpatten vindt daarbij ook hare ply ats. Hierop volgt de wegneming der ledematen in de lig chamcn der beenderen en in derzelver gewrichten in het algemeen, van die der vingeren en teener; af, tot de weg, neming van den arm en van de dije uit derzelver rcfpective gewrichtsholten ingelloten , en waarin men de banclelwijzen vindt opgegeven van n E C L A It D, 1) U P u v TREN,I-IEY,KERN,LAP.REY,VAN ONSENOOR 1", S C 0 U TE T TE N enZ. , de twee laatflen , benevens de iiitfnljding der ribben door R I C II E RAND, als bij voegfels van den Vertaler. De afzetting , wegneming , fcheiding en uitpelling der zachte deden beluit het hoofddeel der afzettingen. Die voor de borst, het oog , de oogleden , de lippen , de amandelklieren , de huig, van een gedeelte der tong enz. konen hierin voor, en onder anderen de methoden van KERN, MAUNOIRen LIESPRANC , bij fommigen derzelven aangewend. Het doorboren van verfchillende tegennatuurlijk getlotene openingen , gelijk de handelwijzen bij het uithalen of ontlasten van vreemde vaste of vloeibare ligchamen , worden daarop in oogenfchouw genomen, en onder anderen de handelingen van ABERNETHY , A S T L L Y 386 C. AVE RILL COOPER, ADIUSAT, BUCIIIIORN, BOWEN, C IIE- SELDEN, CIVIALE, DESAULT,DUCAMP, D U p UVTREN, GRUITIHUISEN,LA\VRENCE,LAR- REY,I.IESFRANC,DIAUNOIR,SANSON,SCAR- PA, VAN DER HOUT, VACCA-BERL1NCIIIERI enz. kortelijk befchrevcn of aangeroerd. Daarna liggen aan de beurt de kunstbewerkingen, welke de hereeniging van de gefebeidene zachte deden ten doel hebben , waaronder de verfchillende wijzen van hechtingen , en de aanwijzing der gevallen , die dezelve kunnen noodzakelijk maken. Die voor de hereeniging van het gefcheiden zachte venccmclhe, door R o u X bcwerhflelligd, wordt hier befehreven. De handelwijzen, bij verfchillende foorten van beenbreuken gevorderd, alsnu befchouwd wordende, vindt men met regt die van onzen geachten landgenoot V A N G E s s c i-I r Ic voor de breuk van den hals des dijebeens vermeld. Gaarne hadden wij er ook die in gezien, door den Heer ar U N C x te 's IIcrtogenbosch voorgefleld , de - wijl het eenvoudige en doelmatige in dcrzelver aanwen vele anderen achter zich laat. Wij twijfelen geenszins,-ding of de Heer v A N E P T N zal hiervan gebruik maken bij de zamen[lelling van het beloofde handboek over de Ver welk eerstdaags ook kan verwacht worden.-banden , 't De herflelling der ontwrichtingen , benevens een aan uitvoering van de zoogenaamde kleine ope--hangfel tot de ratiën, befluiten het werk. Wij befluiten hier ook mcde, maar veroorloven ons de aanmerking, dat het, onzes inziens , doelmatiger geweest ware , daarmede het werk te beginnen. De IIeer VA N E P E N zoude Benen nog grooteren dienst bewezen hebben , wanneer hij -de door A V E- R I L L en c 0 S T E R gevolgde rangfchikking der operatiën op Bene meer fystematifche wijze had veranderd ; in dit opzigt flechts heeft hij zich te flaafs aan den een en ander en ook aan de Duitfche vertaling gehouden. Daar het werk beknopt gedrukt en in een gemakkelijk formaat bevat is , kan het den titel van handboek zeer goed dragen ; daarenboven heeft het nog liet voordeel, HANDLEIDING VOOR DE OPERATIVE HEELKUNDE. 387 dat de prijs , in vergelijking met andere heelkundige werken , niet hoog geteld is. Wij wenfchen, dat de leerlingen der Clinifche fcliolen, waarvoor her eigenlijk bellemd Ichijnt, dat nut en voordeel er uit mogen putten , dat voor hen er ruim bevat is. -fcihoots in Natuurkundige Verhandelingen van de holland/die Maatfchappij der Wetenfchappen te Haarlem. XFIden Deels ede Stuk. Te Ilaarlemn ,, bij de Wed. A. Loosjes , Pz. 1828. In gr. 8vo. 303 Bl. f 33 -: Le eeruie Verhandeling van dit Stuk is Bene beantwoording der vraag : „ Wat le eren de latere proefnemingen aangaande den aard van den humus , of het vrucht gronden? Moet dezelve, zoo-baarmakend bellanddeel der als thans door velen wordt aangenomen , als een bijzon zuur befchouwd worden ? Waarin verfchilt dezelve-der van de ulmnine (thans almede door fommigen bastezuur genaamd) en van de extractuloffe der gewasfen in het algemeen? Zijn de zoogenaaínde humus-zure verbindingen, vooral die met kalk en potasch , werkelijk dienflig, om den groei der gewasfen te bevorderen, en is het humus -zure ijzer daarentegen nadeelig voor denzelven ? En in hoeverre kan men thans uit de nadere kennis van den humus eenige landbouwkundige bewerkingen beter verklaren , of ter verbetering van dezelve, nuttige voorfchriften afleiden?" Deszeifs Schrijver, de Heer A. H. V A N D E R B o o N rn E s e H , destijds Lector , thans buitengewoon Iloogleeraar te Leyden, heeft dezelve op eene grondige wijze beantwoord , en een voorbeeld gegeven , hetwelk de uitfpraak van L A V o I S I E R bevestigt, die hij tot motto gebezigd heeft : „ L'.flgriculture est une des fciences phy fiques , qui auront le plus à f'applaudir des fiiecès de la Chimie. Het eerlle Hoofd[Iuk handelt over hetgeen latere proefnemingen leergin aangaande den aard van den humus. De onderfclleidene foorten van humus, de wor ^88 NATtJL'RKUNDTCC VERTTAt:DGLINCB;d. ding van denzelven en zijne fcheikundige zamenflelling worden hier uitvoerig en volgens eigen onderzoek behandcU. IIet hoofdbe[landdccl van allen humus is het humuszuur , hetwelk, volgens s P R E N G E L , Uit 0,580 kool doch de-flof, 0,399 zuurí}of en o,oct wateríiof he:Iaat; humus heeft buitendien vele andere be[landdcelen , hr.mus -zure zouten namelijk ,zoutzuren kalk, zoutzure foda , phosphorzure potasch en foda, phosphorzuren kalk , zwavelzuren kalk, koolzuren kalk , koolz ure bitteraarde , ijzeroxyde, mangaanoxyde, aluinaarde, keiaarde, benevens onontbondene plantenvezels. — Vruchtbare humus bevat de groot[Ie hoeveelheid van de in water oplosbare humus -zure zouten; de zure humus kenmerkt zich door veel vrij humus -zuur en weinig zoutvatbare grondlagen. Met een weinig water bevochtigd en aan de lucht bloot gaat de zure humus allengs in vruchtbaren over;-gefteld , terwijl het vrije humus -zuur , onder opllorpin; van zuur koolzuurgas en water overgaat. Wat de over•-flofgas, in eenkomst en liet vcrfchil van den humus en de ul;nine aan Schrijver maakt ons opmerkzaam , dat Then on--gaat, de der ulmine twee floffen niet elkander verward heeft. De ti/mine van VAUQUELIN en KLAPROTH Verfchilt van de ulmine van a R A C ONNO T, die in 1819 onder dezen naam eene Ilof befchreef, welke voortgebragt wordt door de werking van de potasch op hout. Deze laatfte flof is waarlijk van het humus -zuur niet onderfcheiden ; terwijl de utimine van 1K L A P R 0 T H humuszuur is, niet overmaat van potasch verbonden. In dit gedeelte zijner Verhandeling heeft de Schrijver , onzes oordeels , zeer vele blijken gegeven van kennis , en hetzelve is niet keuze, orde en duidelijkheid opgefleld. Uit liet aangevoerde ziet men reeds, dat hij de vraag, of de hu van de extract(iotfen der gewasfen verfchilt, vol--mus firekt toestemmend beantwoordt , al neemt men ook het woord extract/lof in den wijdflen omvang. Door eigene proefnemingen en eenige welgekozene waar uit landbouwkundige fchrirten ontleend, be--nemingen, wijst de Schrijver het nut der humus - zure kalk en po+ welke in water oplosbaar zijn, en her nadeelige-asch, NATUURKUNDIGE VERHANDELINGEN. 3$9 van het himnus -zuur jzeroxydc, eerie in water volftrekt onoplosbare flof; doch merkt tevens aan , dat men de onvruchtbaarheid van den grond fours te uitfluitend aan het ijzer heeft toegefchreven, en beroept zich hierbij op de vruchtbaarheid der volkanifche, zoo veel ijzer bevat gronden.-tende De bemesting, de werking van asch, kalk en mergel, het branden der groene zoden, het ploegen en het braken zijn de onderwerpen, met wier befcliouwing ons de Schrijver in de laatfte plaats bezig houdt, en die hij uit liet vroeger gezegde opheldert. Uit he regt begrip van den aard des gronds volgt van zelve, dat asch, kalk en mergel alleen dáár van nut kunnen zijn, waar zij eene genoeg hoeveelheid van harzzus of floflien , die zij daarin-zame veranderen kunnen , aantreffen , en dat zij daarentegen op eenen aan humus armen grond fchadelijk zijn, en daarop wel eene kortilondige vruchtbaarheid veroorzaken , maar den grond fpoedig geheel uitputten. In de inoergronden en natte graslanden zijn deze middelen bovenal dienflig, en berooven zij den verkoolden en zuren humus van liet vrije humus -zuur, en vormen daarmede oplos bare zouten. Het branden der zoden werkt niet alleen door de daarbij voortgebragte asch voordeclig , maar ook door de ver onvruchtbare korst van-nietiging van de werkelooze en zuren en verkoolden humus en door de ontleding van het humus -zuur ijzeroxyde en de humus -zure aluinaarde. De Schrijver meent, dat de bij deze bewerking plaats heb verandering van her ijzeroxyd - oxydule in rood-bende ijzeroxyde , hetwelk mindere verwantfchap tot de wren in het algemeen en ook tot het humus -zuur heeft , mede Bene der oorzaken is, waaraan de verbetering van den grond moet worden toegefchreven. Deze is de hoofdinhoud der Verhandeling. Enkele min gelukkige uitdrukkingen en woorden , zoo als bl. 82, r. á , meer onoplosbare voor minder oplosbare, hetgeen eenvoudiger is, waardevolle ontdekking, bl. 7a , r. q. V. o. enz. , mogen wij gerust voorbijzien. De zonder fout van Linanur Cervanus , bl. 15, r. 2 V. o. ,-linge BOEKBESCH. 1829. NO. 9. D d 69O NATUURKUNDIGE VERRANDELINGEIQ. voor Lucaraus Cervus, willen wij niet aan den Schrij ver, maar aan de correctie wijtLn. De tweede Verhandeling van dit Stuk heeft tot Sclirij ver den Heer x. s C x L E GE L , Confervccteur bij 's Rijks 1)/fit/cum van Natuurlijke Historie te Leyden. Dezelve dient ter beantwoording der volgende vraag: „ Daar er nog veel duisterheid en verfchil van gevoelens plaats heeft omtrent de gewesten, waarheen zich de bij ons bekend gewordene trekvogels begeven , verlangt de Maatfchappij bijeengel•ragt te zien al hetgeen daaromtrent bij onder verhalen van wel geloofwaardige Schrij--vinding of door vers is bekend geworden." Dezelve is in vijf Hoofd verdeeld. Het eerfte moet cene uiteenzetting-llukken zijn der onderfcheidene Schrijvers over natuurlijke gefchiedenis , die over het trekken der vogels handelen. Wij moeten echter naar waarheid getuigen, dat hetzelve veeleer eene dprre lijst van Benige namen genoemd moet worden, doorvlochten hier en daar en als afgebroken door tusfchengeworpene vlugtige aanmerkingen, die den geest en het gevoelen der genoemde Schrijvers geenszins doen kennen, noch ook blijken dragen , dat zij uit Bene aandachtige raadpleging hunner fchriften zijn afgeleid. De Schrijver blijft te veel bij het fprookje van den winterílaap der zwaluwen hangen, en veelal vindt men niets van de aangehaalde Schrijvers gezegd, dan dat zij dit gevoelen of aangekleefd, of als eene dwaling verworpen hebben. Belangrijker daarentegen en minder oppervlakkig is hetgeen over de onderfcheidene reizen, waarin over liet trek en der vogels bijdragen gevonden worden, door den Schrijver wordt aangevoerd. Het tweede Hoofdfluk handelt over de oorzaken , die de vogels doen bell uiten, hunne verblijfplaatlen in den winter te verlaten. De Schrijver meent, dat deze in gebrek aan voedfel moeten gezocht worden; een gevoelen, hetgeen groote namen voor zich heeft, maar hetwelk ons echter op eene verwarring van doel en oorzaak fchijnt te berusten. Alle waarnemingen , die voor liet genoenl_ de gevoelen fchijnen te pleiten, laten zeer wel eene andere NATUURKUNIIGE VEItHANISELINGEN. 31 verklaring toe. Vogels, gefchikt om in onze klimaten te overwinteren, moesten wel zoodanig voedfel hebben hetwelk ook 's winters bij ons te vinden was; maar daaiuit volgt nog niet, dat de anderen wegtrekken uit honger. De voortdurende bezorging van het voor hen gefchikte voedfel is het doel , of liever eene der bedoelingen, waarom de natuur gewild heeft , dat fommige vogels trekvogels zouden zijn; maar voor de oorzaak kunnen wij het niet houden , zonder , onzes oordeels , in eene dwaling te vervallen waarvoor reeds 13 A C o zoo nadrukkelijk heeft gewaarfcliuwd, dm namelijk de eindoorzaken niet voor de werkende oorzaken in de plaats te Rellen. Ook zijn de trekvogels welgevoed en'vet, als zij wegtrekken, en zelfs opgellotene vogels , die voeclfel in overvloed heb ben; toonen door hunne onrust genoeg, dat zij mede weg willen trekken. Het derde Hoofdfluk behelst eene Verdeeling der vogels gaar de plaats, waar zij zich ophouden , en de bepaling Van ieder dezer afdeelingen. Men vindt hier eenige belangrijke opmerkingen over de gewone verdeeling der vogels in gland ; zwerf-en trekvogels. Wij vinden in dit Hoofdfluk wederom eene zonderlinge drukfout, bij de aanhaling van Bene Verhandeling van B R E H M, „ liber das eigennrartige Leben einiger Vigel," waaruit zeker niet ligt iemand, die het niet van elders wist; den eigen titel (i ber das zigerunerartige Leben einiger Vogel)-lijken zoude kunnen opmaken. Het vierde Hoofdfluk is het belangrijkile van alle , en maakt eigenlijk den hoofdinhoud der Verhandeling uit. Hetzelve handelt over de verblijfplaats en het wegtrekken der Europefche vogels. De orde der behandeling is geheel fystematisch ; en deze arbeid is derhalVe zeer gemakkelijk te raadplegen , zoodat men bij elk geQacht kan nagaan , welke foorten trekken , en werwaarts zij zich , voor zoo ver zulks bekend is , begeven. De hoofdwerken, waarvan de Schrijver voor dit doel gebruik heeft gemaakt , Zijn H A S S E L Q UI S T, Reize naar Palestina; en vooral s 0 N N I N t, Reize door Griekenlat2d en Tterk +Y_ D d 2 NATUURKUNDIGE VERHANDELINGEN. 392 Eene op deze wijze door eerie kundige hand bijeengebragte verzameling van berigten, waarin men tevens eigene ondervinding en waarneming geraadpleegd heeft, is een zeer nuttige arbeid; en wanneer wij daaraan den naam eener goed bewerkte Compilatie geven, dan deden wij geenszins in des Schrijvers minachting van dergelijke gefchriften. Het komt thans bij zekere Schrijvers al te zeer in de mode, (want anders dan mode kunnen wij. het niet noemen) om het gebruik der waarnemingen van anderen, en liet zamenfteilen van dezelven, om er een geheel uit te maken, als den arbeid van armzalige Compilators, te verfmadcn, en daarentegen eigene waarneming als liet eenige, hetwelk den waren natuuronderzoeker voegt , boven mate te verheffen. Wanneer men waant dat men zonder eigene waarneming ooit waarlijk een natuurkenner kan worden , dwaalt men buiten allen twijfel; doch niet minder buitenfporig is liet gevoelen van hen, die vorderen , dat elk de Plof zijner kennis binnen liet dikverf zoo eng beperkte gebied zijner perfoonlijhe ervaring uitfluitend zou moeten verzamelen. IIet is eerie armhartige bekrompenheid , die den fchoonen band verbreekt, waardoor vroegere en latere beoefenaars der xvetenfcliappen verbonden zijn , en ook alleen op den waan berust, dat onze waarnemingen uitfluitend geloof verdienen. Intusfchen zouden zij , die zoo fchrijven, ongaarne zien , dat men omtrent hen het jus talionis gebruikte, en hunne gefcliriften even zoo behandelde, als zij die hunner voor Wanneer hun gevoelen veld wint , is de beoe--gangers. fening eerier algemeene natuurkennis eerie ijdele herfenfchim ; de waarneming van vele jaren is niet toereikend, om een enkel gedeelte te leeren kennen; elk klein gedeelte vordert Benen gebeden leeftijd, en de achtingwaardige grondleggers der wetenfchap , een L I N N U s, H A L- L E N. , ja onze groote tijdgenooten , waarop wij meenden roem te mogen dragen, HU:firBoLDT,TREV1RANUs en anderen, worden onme^doogend tot de klasfe van ellendige Compilatoren verwezen! Na dezen uitflap , dien het belang der zaak van ons NATUURKU NDIG 3' VERMANDE L.tNGEN. 39. vorderde, keeren wij tot de Verhandeling van den Heer S C H L E GE t. terug. Men gevoelt ligtelijk , dat het vierde Hoofd luk voor geen uittrelkfel vatbaar is. Hetzelve zal voorzeker door elk beoefenaar der natuurlijke gefchiedenis met vrucht geraadpleegd worden ; want om nageflagen, meer dan om gelezen te worden, is het gcf.hreven. Het vijfde Hoofdituk , eindelijk , behelst cenige f ot waarbij de Schrijver veel bijbrengt ter flaying-fommen, van het gevoelen, dat het binnenland van Afrika de meeste van onze trekvogels, gedurende liet koude jaar herbergt. Hij meent, dat gedurende den regen-getijde, Niger aanzwelt en de ganfche llrcek van ll/angara-tijd de onder water zet, dat daarop de Sirocko-winden den grond weder doen opdroogen, en dus zich hier de ;unfli-fte omftandighedcn vercenigen tot de ontwikkeling van tal welke aan de vogels een overvloedig voed-rijke infekten, fel aanbieden. Achter deze Verhandelingen zijn wederom twee Lijsten gevoegd van deIIeerenANS LIJN en VAN DEN ENDE, ter aanvulling der Nederlandfche Fauna. Parijs in op/land, of Zamenzwering tegen x r N D R 1 K III , li E N n R 1 K IV , en tot verdelging der Protestanten in Frankrijk , in verband met den oorlog voor de Nederland/die vrijheid, tegen Spanje. In gefchiedkundige Tafereelen. II Stukken. Uit het Fransch, naar den tweeden Druk. In 's Gravenhalte, bij A. Kloots en Comp. r^a7. In gr. Svo. CLXIV en 428 bl. f 4 - 70. De Barricades zijn in Frankrijk beroemd, als proeve eener wel niet nieuwe , maar toch niet zeer gewone manier, om de Gefchiedenis voor te flellen , namelijk in dranaatifche , of althans dialogifche , tafereelen. J9 heb dien trant menig zeer bevallig Pluk van onzen hoogst.-ben in verdienflelijken en misfchien te weinig nog gewaardeer 394 PARIJS TN OPSTAND. don A. LOO s E s r z. , gelijk de Duitfchers van MEII s s, Nit R, De laatfte heeft zich echter veel minder aan de Gefchiedenis gehouden, (gelijk ook zijne bedoeling niet medebragt) dan de eerde; doch beiden hebben dit met elkander gemeen , dat zij f echts perfonen of karakters in dezen vorm zochten voor te ftellen, minder groote gebeurtenisfen , belangrijke dagen uit de Gefchiedenis. Dit nu was de bedoeling van den Schrijver der Barricades, pf van de zamenzwering en den opftand te Parijs, door de Katholijk -Jakobijnfche factie, tegen den Koning en deszelfs gedacht, op den .Ia Mei des jaars 1588 (*). Een belangrijk tijdperk , waarvan velen nog in onze dagen dagen de weergade hebben beleefd , met dat eenvoudig onderfeheid, dat men toen de Maagd MARR IA en de Heiligen, gelijk bij de latere ,Jakobijnen de Vrzjheidsrnaagd (behoorlijk door eene tooneelfpeelfler gereprefenreerd) zijne hulde betoonde. Ook was in beide gevallen de heerschzucht van éénen , zoo niet de hoofd-, dan toch eene gewjgtige drijfveer. De Franfche Omwenteling onzer dagen zag den booswicht o R L E A N s over het lijk van zijnen Neef, den deugdzamen L o D E W rJ K XVI, heen, naar den troon ftappen, dien hij nogtans niet bereikte, daar de bijl van het Revolutieplein hein onder weg trof. In die vroegere worI'teling was het H it N n 1; I K VA N G u i s E., een der moordenaars van den St..Bartelsnacht, (4) Her zal velen vreemd dunken, dat wij hier van Jakodf/ nen, fpreken ; dan het zijn juist die monniken , in wier klooster de twee. Eeuwen latere I{oningsmoordende en revolutionaire .Takobnen vergaderden, terwijl zij met het locaal en den naam ook hunne beginfelen overnamen. De moordenaar van Koning HENDRIK III, c L IS M E N T, was een Jakobijner-monnik ; en zijn Prior, de .Jakobijn E D WI N B 0 U R- G oI N , prees deze daad als een heldenlluk, en noemde den moordenaar een martelaar van c a R I ST U s. Het onderfcheid was fechts, dat de een voor het b(/geloof, de anderen voor het ongeloof moordden: voor het overige geleken deSectiën, ^e Janhagelregering, de onkunde, het bloedvergieten enz. in die oudere en in de nieuwere Revolutionairen en Jakob. scen volmaakt op elkander. PARIJS IN OPSTANb. 395 die zijne bloedige handen naar de kroon van Frankrijk uit(trekte, welke door een' anderen moordenaar in dien gruwelnacht , door II E N D R I K III, bezet was. Dus bedre elkander, en wel , door Gods aanbidde--den de boozenlijke befchikking , tot heil der wereld en afbreuk des Pausdoms, daar juist die worfleling x E N D R I K IV op den troon bragt, aan P A R nI A de handen vol werks gaf , hem tusfchen twee vuren bragt, en dus aan ir ra L R I T s gelegenheid gaf, om liet bijna veroverde Gelderland, Overijs/ el, Groningen en Breda weder aan de Unie te hechten , en haren reeds half gefcheurden band door zijne hel voor Eeuwen te bevestigen. — Ziet daar de-denvuist gebeurtenis, van welke de Frcznfrhe Schrijver ons het begin, den opfland te Parijs , die H E N D R I K III uit deze (lad dreef, op de bovengemelde levendige wijze voor[ lelt. Men ziet dus , dat uit den aard der zake dit werk neer dramatisch , meer in den tooneelmatigen vorm moest zijn , dan de bovengemelde [lukken van r, o o s J E s en at E I S S tv ER , die meer k arakterfchilderingen , in zamen dialogen, in den vorm der oude Mimen , be--fpraken , of helsden. Nogtans ontmoet men hier geenszins een geregeld tooneel/luk; dit zou veel te zeer de afwijking van de Ge hebben noodzakelijk gemaakt , aan welke de-fchiedenis Schrijver toch in de hoofdzaak wilde getrouw blijven , en die hij (lechts zocht te verlevendigen. Inderdaad , na de voorllaam[le Gefchiedfchrij vers over dat belangrijke tijdflip, T FI U A N v s, D A V I L A, de Esprit de la Ligue, enz. over hetzelve gelezen te hebben , zien wij met ver dat niet één belangrijke trek verdicht, en-wondering, even zoo min een andere overgeflagen is , maar dat zoo wel de hoofd- als hijperfonen , in alle de nuances , waaronder zij bij die Schrijvers voorkomen, naar het leven gefchil_ierd zijn. Vooral de wellustige , laffe , beiluitelooze , trage , bijgeloovige en losbandige, in één woord de nietswaardige If E N D R r K III wordt daarin in alle zijne verachtelijkheid , maar tevens met alle de karakter beste Gefchiedfchrijvers en de gedenk-trekken , die de -fchriften van dien tijd hem geven , voorgefteld. Wij zien ",96 PARIJS IN OPSTAND. wijders de fchandelijke, dubbelhartige it A T H A R I ,v A D it mr r D 1 c I s, die haren eigen' Zoon verried , om het genoegen te hebben van te itabalércn, en vooral om den adelen it E N D R I K IV van den troon uit te fluiten ; tien fchelmfchen v I I, LE Q u 1 r R, Gouverneur van Parijs , haar werktuig, die alle partijen bedroog; de zestienen , ware hoofden der , Jakobijnen, zoo als in den goeden tijd van 1793, en waarvan e P, uc t ons liet echte beeld van at A R A T vertoont ; de Officieren des Konings en zijn' fchrandercn en vooruitzienden raadsman , den Abt D'r L B it N N e, wier moed en welwillendheid door v I Lt. r C u I it r: en de Koningin-Moeder gedwarsboomd werd; vooral de vurige , driftige, aan wellust, fpel en haatzaken niet gelijke drift overgegevene Hertogin D it MO N T- P it N s i i, R en laren Broeder , het hoofd der oproerlingen en den Afgod der Parijzenaars, den Hertog v A N G 111 s r. Het kort ons alleen voor, dat de laat [Ic te flaauw is gcfchilderd. De Schrijver heeft flechts éénen onlerflelden hooldtrek van zijn karakter uitnemend voorgellel_l,— overgrot . voorzigtighei_l, die hem lang deed wikkenen wegen, eer hij van Gene kans , die zich aanbood , gebruik maakte , en daardoor ook eindelijk den Koning , dien hij , zich van den raad ziiner Zuster bedienende, had kunnen in zijne nmagt hebben, liet ontlilappen. Maar men zou zich bedriegen, wanneer men dacht , in dezen trek den gebeden c u i s F te leeren kennen. 1)e Lezer vergunne ons , hem , in de genoeg bel.en'ic grondt tal , uit liet uitmuntende werk : Esprit de la Ligue, Bene afbeelding van den Hertog niede te doelen , waarvan wij in het voor ons liggende boek flechts wei: ire trekken hebben wedergevonden : Les avantages, qui , rneme f pares , fzifuient aim er chacun de fes Princes (Lorrains) , le Due D r G u I s E les rc'ztnisfait tons en lcri Peul; air de dignité, belle taille , enfin ce qui rendrait tin Grand l'idole de la Nation , n'eut - it que ces qualite's extérieures ; mais c u I s E y joignait tine bravoure torte dpreuve , et le talent rare de faire valoir fes exploits fans forfanterie , i'esprit du commandement, Ia discretion fors fair de franchife, d'art de fe faire PARIJS IN OPSTAND. 397 croire trop retenu, fors méme qu'il agisfait fans nténagenient, et de faire penter qu'il n'^tait portsfé que par le zèle dc la réligion , quand it ra'allait qu'et fes intéréts : ausfi , pour we fervvir des termes dun cri vain estimé, in France rtait folie de cet homuse hI; car eest trop pea dire amoureufe. In het ver voegt de Schrijver daarbij, dat GUISE geenszins lang.-volg zaam was in het nemen van een beluit , maar dat de daad bij hem zoo ras ging als de gedachte ; iets , hetwelk met de voorfielling in onzen tekst niet overeenkomt. Niettegenflaan de deze bedenkingen, is echter de fchildering van het on verwachte bezoek van GUISE hij H EN DR I It III eene der best gelukte des werks (liet tweede tafereel) ; het is een ,tel kens in belangrijkheid toenemend tooneel , waarbij onze ver hoogst wordt gefpannen; en-wachting ten laatf'te op het toch, 't geen deze verdientle nog aanmerkelijk verhoogt, het is geheel historische, en zoo getrouw aan de nagelatene be. rigten van dien rijd , dat wij T H U A NU S en D A VI L A daarin trek voor trek herkend hebben. Het is eene groote en wezenlijke verdienfle, belangrijke gebeurtenisfen uit de Wereld dus te verlevendigen , en voor liet gros der Le--geichiedenis zeren aanfchouweiijk te maken. Wij vinden dit voor de Gefchiedkunde (wij zeggen niet , voor de fraaije Letterkunde) zelfs nog voordeeliger ,dan de Romans van cvAI,TER scoTT en c o o PER, waarin , te midden van al het oudheid-, ge toch altijd nog zeer veel vinding-fchied- en karakrerkundige , overblijft , die liet moeijelijk valt, uit liet historifc,ie gedeelte te fchiften. Wij verlangen zeer, La Mort du Duc DE G U Is E van denzelfden Schrijver, en tot een vervolg o de Barricades dienende , ook in een Nederd?eitschi gewaad te zien , doch liefst door denzelfden Vertaler , die zich zeer gunflig van de gewone gildebroeders onderfcheidt. Niet alleen heeft hij het geenszins laten berusten bij de Gejchiedkus,dige Inlci. din, des Schrijvers, en dezelve vermeerderd met eene belang hoorrede van 46 bladzijden , waarin de betrekkingen van-rijke Fr.rnkriik tot onzen opftand in de zestiende Eeuw worden uiteengezet, en de vinger der Voorzienigheid daarin aangewezen ; niet alleen heeft hij die belangrijke Inleiding, waarin ook karakterfchetfen der handelende perfonen voorkomen ,befloten met eene karakterfchets van K A r. EL 1X , en deszelfs meerder of minder aandeel in de Par ijfche bloedbruiloft Zoeken te bepalen; maar hij heeft ook de vertaling zelve met de meeste zorgvuldigheid bewerkt, zoodat alle ftitijf field en ge 398 }GRIJS Iti OPSTAND. dwongenheid van ftijl daaruit verbannen is , un de zamenfpraak de noodige losheid en levendigheid bezit , ja wel eens zeer gemeenzame uitdrukkingen bezigt, hetwelk wij hier, in een tafereel der zeden , niet kunnen afkeuren. De verfchijning van dit gefchrift is te gewigtiger in het tegenwoordige tijdflip , omdat het ook bij ons den weg op wil naar de heilige Ligue en naar .Jakobijnen-Clubs. Niet alleen beijvert men zich, in her nog geheel aan priesterheerfchappij onderworpene België, om Con/litutionele Gezelfci:appen op te rigten , die met de [F kve9gaderingen der Parijzenaars in de zestiende, en hunne Clubs in de achttiende Eeuw dezelfde firekking hebben ; maar men durft ook reeds ,uit dien zetel van domheid en paperij , tot in 1/riesland toe, het volk opruijen , en de volgende papiertjes verfpreiden , ten einde een oproer te verwekken , gelijk de Franfchen in 1588, en de .Belgen in 1790 tegen hunnen edelen Keizer j oz e F berokkenden , die voor hen te goed was. „ flan alle Katholijke Bel„ gen ! Terwijl onze Vertegenwoordigers bij de Staten Gene„ raal met zulken heiligen ijver de belangen van onze zalig makende Godsdienst verdedigen , zoo is het van den pliggt „ (du devoir; men ziet den Franfchen oorfprong van het ding) van den Katholijken Belg, liet zijne bij te dragen, ten ei,, de zijnen onderdrukkers te doen zien, dat de godsdienffige „ Belg den beleediger van zijne Godsdienst NB. NOOIT ON „ GESTRAFT LAAT. Dat het i3fonopolie van Onderom f/s en hun „ kettersck Collegium Pkilofop4icuvn bez•eijke , of laat ons hun doen zien, dat in t8e9 hetzelfde bloed nog in onze aderen „ vloeit, dat wij in 179u bereid !raren te vergieten voor de „ VRi•IHEID (!) van onze heilige Godsdienst!" (*) Ziet daar de nieuwe Ligneurs, en , wai neer het de H. Kerk bij monde , der Priesters beveelt , de Par /fche moordenaars weder ! Wij voegen hier niets [neer bij , dan de betuiging onzer blijdfchap , dat wij geenen 11 Eis' DR I K Ill, maar den afttammeling van W I LL E n1 I aan liet hoofd van onzen Staat hebben ,die, wanneer liet vereischt wordt , zonder misdadige zwakheid de godsdientige voorregten , de eer en het leven zijner Protestantfche onderdanen, krachtdadig tegen eene bende muiters: zal weten te handhaven, die, niet grenzenloozen haat tegen. Holland en den gezuiverden Godsdienst bezield, geene middelen zonde ontzien, om aan den Roomfchen het Monopolie van ambten, waardig ',eden en voorregten te verfchaffen , naar (*) Zie flrnhemfche Courant, e6 Mei. PARIJS IN OPSTAND. 399 welke zij overal ftreefc, omdat zij zich het .Monopolie der zaligheid toeëigent. Dit laatfte zal die Kerk altijd gevaarlijk maken voor de rust van Protestantfche inwoners; getuige de tooneelen in 1588 in Frankrijk, in 1688 in Engeland, in 1789 in België, en nu weder in dat zelfde gewest! Reis ran lionfiantinopel, door Turkte, ZI'alacJ2 je, Tranfilvanie en Hongarije, naar Duitschland. Door P. WAL S H. Uit het Fngelsc,'z vertaald. Met Kaarten en Platen. Te Arnflerda, n, bij G. J. A. Beiierinck. 1829. In gr. 8vo. 330 BI. f 4 20. Bezwaarlijk kon eene reisbefchrijving in het licht verfchijnen, meer belangwekkend voor het oogenblik, dan deze; want zij loopt niet alleen over Konflantinopel en over de landen , wier bezit de thans oorlogvoerende Mogendheden elkander het eerst betwisten, maar teekent juist dien weg af, langs welken de Rusten hun oogmerk zullen moeten, hoewel uiterst moeijelijk kunnen bereiken. De Balkan , die fchutsmuur voor het Turk/eke rijk, Schwa/a, deze fleutel van den doorgang deszelven, de zeden, geaardheid en gezindheden der bewoners dezer fireken, de eigene befchouwing en beoordeeling des ooggetuige over alle deze omflandigheden, met betrekking tot eenen, toen reeds ontkiemenden oorlog: wat kan er voor den deelnemenden opmerker dezer dagen belangrijker of uitlokkender gevonden worden ? Daarenboven fpreidt de reiziger overal vele bekwaamheden en fchrander oordeel ten toon. En al de onderwerpen, door hem behandeld , zouden, ook buiten de bedoelde tijdsgelegenheid, de aandacht van eiken weetgierige verdienen. Om niet te fpreken van de Turken zelve, hunne hoofdtlad, liuuneu Staar, hun Jpperhoofd, hunne inrigtingen, tterkte en zwakte, karakter en honderd andere zaken, uit plaatfelijke befchouwing zoo wel, als oude en nieuwfile gelehiedenisfen, opgehelderd, — de bijzondere gewesten vooral , welke de Schrijeer doortrekt, leveren vele, zoo .vel minbekende , als inzonderheid treffende aanmerkingen op. \Vie Haat, bij voor beeld, niet vertleld, wanneer hij hier door de armoedige loeren een vrij zuiver Latijn, als landtaal, hoort fpreken? » Wik ontmoetten een paar jonge boeren, die de wacht hiels, den over eenige fchapen en geiten, en een klein meisje; 400 R. WA L S IJ , REIS VAN ISONSTANTINOPEL NAAR DUITSCIiLAND. „ dat een' grooten pot met melk droeg. Zij fpraken alle drie eene foort van bastaardlatijn. De oppr, sfer, die zich bij mij „ bevond, vroeg hun: git/tas capri et oi ,es havets? Zij ant„ woordden : fun rr^rarrzrierabili." — „ Den volgenden morgen „ werd ik reeds vóór het aanbreken van den dag opgewekt „ door een' man , die in mijne kamer kwam ; hij had een glas „ in de hand en vroeg mij: visne fc,'znaps, dornire ? Verheugd „ van mij te hooren aanfpreken in eene taal , waarin ik mij „ wederkeerig kon doen verflaan , vroeg ik hem: quid est „ fi•nnaps ? Hij antwoordde: fe/maps, domirae , est res maxime „ necesfaria omnibus homiuibrrs omni mane." Wie nieuws. gierig is, den zin dezer woorden te kennen, kan dien in eene noot van den Schrijver of Vertaler vinden. Niet minder belangrijk is de verbazende afwisfeling van welvaart of ellende, hier op een' korten afifand aan te treffen, en enkel gevolg van nijverheid, op vrijheid en eene goede, bemoedigende flaatsinrigting gegrond, of flavernij, onderdruk alle licht.-king en bc;trijding van Wij zouden onzen Lezeren zeker geen' onaangenamen dienst bewijzen, door hun eenige flalen van het een en ander mede te deden. Maar ons Mergelwerk nam, ten blijke van bij goedkeuring, reeds vroeger iets uit het toen nog-zondere onvertaalde werk op; en wij willen hein , die zich het boek aanfchaft, niet verder van het genoegen berooven, dat hem de befchouwing van den ganfchen togt, in zamenhang, be looft. De kundige en fchrandere Vertaler heeft het werk met kleine aanteekeningen verrijkt en zijne taak loffelijk volbragt. Het bevreemdde ons echter, van de Sahfifche Onderregering, voor Heptarc,raie, te hooren (preken. Onze Bijbelvertalers noemen den .Tetrarc'z H ERODES 17iervorst; volgens dezen regel zon men dus hier Zeven+egerieg moeren lezen, fchoon wij de zaak, des noods, liever zouden omfcllrijven. 1-'roeve nar' bevrediging der oude godgeleerde en faatkzrndige gefclzillen, welke her/erend/gd zin geworden door onderfchei derze, finds een/gen tijd in het licht veste/enen gefchr'iften, door .lenkh'. FRANS aEELAERTS VAN IILOIaLAND, Raadsheer in liet Hoog Ceregts'zof, zitting houdende in 's Cra venhage. In 's Cravenlzage , hij S. de Visier. J89. In gr. 8s'0. At, est 92 ht. f r - . F. BEELAERTS VAN BLOKLAND, PROEVE. 401 De Heer BEELAERTS VAN BLOItLAND, Broeder van den waardigen Vertegenwoordiger, die, in onze hooge Ver veel klem en waardigheid, 's lands ware-gadering, met zoo belangen, niet Noord -Nederlandfche bezadigdheid, tegen de woedende uitvallen der Priester-liberalen verdedigt, tracht ons hier tegen eene andere foort van twistzoekers , de Ultra- Calvinistifche partij , te waarfchuwen. Wij kunnen riet ontkennen, dat wij wel gewenscht hadden, dat dit boekje iets vroeger in het licht ware verfchenen. Alsdan zou niet alleen de naam des Schrijvers , maar zouden ook de wezenlijke ver Rukje, en de kalme, bedaard redenerende-dientlen van het toon , die daarin heerscht, veel goeds hebben kunnen (lichten. Thans hebben alle weldenkenden hunne krachten in ruime mate noodig, om tegen de Hydra van liet Papismus, die zich in de gedaante van den Genus der G'rijheid tracht te vermomm en , te worstelen; en men mag zich daarom gelukwenfchen , dat de zoo even genoemde twist voor eenen tijd rust, zonder dat er van de zijde der aanvallers gefchriften uitkomen, die eene verdediging noodzakelijk maken. Met dat al , het oog BEE LA ERTS is loffelijk , en de geest, die-merk des Heeren zich in zijn werkje openbaart , uitmuntend. Hij 'vindt het inzonderheid vreemd, dat men zoo goedsmoeds , ongetergd, zonder eenige aanleiding, er toe gekomen is , om de oude gefchillen, die onze uitmuntende Koning zoo gaarne (althans wat liet hatelijke daarvan betreft) in de vergetelheid begraven zou zien, weder op te delven. Het is dus wel te verwachten, dat hij over die gefchriften niet gun(lig zal oordeelen. Nogtans heeft dit geenen invloed op zijne beoordeeling der Schrijvers, die hij in hunne waarde laat, en zich zelfs met lof omtrent den Heer D A C o s T A (bl. 7) uitlaat. Het is vooral liet werk van laatstgenoemden , 't welk hein (lof tot aanmerking geeft; hij legt zich bijzonder toe, om de onfchuld van OLDENBARNEVE LD T daaruit te doen blijken , dat hij Hechts om een twi.ifelachtig gevoelen van Staatsregt (de Souvereiniteit der Staten van Holland) is ter dood gebragt; een gevoelen nogtans , 't welk na de afzwering van F IL I P S, althans na den dood van w ILL E M I , algemeen was aangenomen , en waarop de aanflelling van MA U it ITS als Stad zelve berustte, die ten fpijt van den algemeenen Land--houder voogd LEIC$STER had plaats gehad. De HeerBEELAERTS heeft dit zeer goed uiteengezet; maar wij moeten hein, bij F. BEELAERTS VAN DLOKLAND fá.02 gelegenheid der handelingen over het Bel'rand, eenen kleine n mistlag doen opmerken, waartoe men trouwens zeer ligt kan vervallen, , zie hl. 12.) Het komt daar voor, alsof MA U- RITS misnoegd geweest is opoLDENBARNEVEL'DT, omdat hij in 't algemeen tot vrede niet Spanje ried , en men betuigt daarover zijne verwondering. Dit is echter niet volkomen naauwkeurig. M A U R I T S was welgezind om een' hechten en duurzamen vrede met Spanje te fluiten , en daarom ontving hij ook S PIN O LA en de overige Spaanfche Gezanten buiten den Hage zoo vriendelijk, ('t welk dus niet na de fluiting van liet Beftand gebeurde, zoo als liet hier op bl. 57 voorkomt.) Zoo er door MA U R I IS een klap gegeven is ; (om de zaak bij den naam te noemen) was het niet omdat hij eindelijk zin zegel aan de onderhandelingen tot een Beland gehecht heeft, maar omdat hij den Trede begeerde , dien de Vries geheel van de hand wees. Naderhand, toen de onderhandelingen tot eenen vasten Vrede waren afgebroken, Remde hij ten flerk(le tegen het Befland, hetwelk hij begreep, dat in twaalf jaren de Natie ontzenuwen , hare geestdrift zou doen verflappen , en hare krijgshaftige houding doen verdwijnen, terwijl Spanje elders overvloedig gelegenheid had, om zijne benden te oefenen. (Zie onder anderen x LUIT, en rijn E_ MAN, b!. 397 des VIIIllen Deels der Nieuwe Nlneinofyne.) Vooral ergert den Heer BE E LA E R T s (niet reden) de bitterheid, waarmede zich DA COSTA tegen nit WITT Uitlaat. Hij wederlegt dien aanval met kracht van redenen, en betuigt zijn verlangen, dat aan Jon A N D E WI Í' T een h andbeeld mogt opgerigt worden Na n A COSTA worden de werkjes van s T o Lit ER en zijn' tegenfchrijver VAN DE R KEMP kortelijk doorgeloopen, waarin onze Schrijver liet, wat de daadzaak der beweerde genegenheid van M n UK ITS voor de Remonilranten betreft , meer niet VAN D E K it E ier P dan met s TO L K ER eens fchijnt. Doch , wel te verflaan , alleen wat de daadzaak betreft: de fchoone redeneringen van den man , die Christelijke vrijheid eene vervloekte vrijgeesterl noemt, konden natuurlijk bij een' man als den Heer B EE- L A E R T S niet dan verontwaardiging wekken. Ten flotte wordt nog liet boekje over het Liberalisinus van den Baron vlAN ZUYLEN VAN NYEVELT naar behooren gefchat, waarin men zeggen durft, dat de algerneenmaking en openflelling voor allen van hetgeen , naar Goddel ke en men/chel ke wetten , flechts aan fommigen wordt toegewezen, PROEVE VAN IIEVREIIIGING. een op/land is tegen Cod. (De Heer Baron gelooft dus ze kerlijk ook , dat adellijk bloed anders door de aderen vloeit , dan liet bloed van liet canaille? B E E LA ERTS , hoewel ook Edelman , denkt er anders over.) Om te doen zien , in welk een' bedaarden en van alle twisten afkeerigen geest dit werkje gefchreven is, znllen wij iets uit deszelfs Plot overnemen : „ Het voornaam(le, het welk ten aanzien dier oude kerkelijke en burgerlijke twi$. „ ten, zoo met vermenging van flaatkundige beginfelen en „ gevoelens, als met andere daarbij gevoegde gefchiedkun_ „ dige en zedelijke tafereelen , is voorgedragen geworden, „ heb ik noodig geoordeeld te ontleden , en heb mijn eigen „ gevoelen op die onderwerpen, zoo ik hoop, met gematigd held en befcheidenheid doen kennen. Bij de van mij in denkwijze verfchillende perfoiien zal ik inogen °verwachten, „ geene perfoonlijke afkeerige gezindheid te Iniiwaarts te zul„ len doen ontliaan. Aan de kennis en begaafdheden, welke, „ in meer-of mindere maté , iii de door mij aange!3aalde fchrif„ ten uitblinken , hulde doende , mag ik de achting voegen, „ waarop de verdieu(te van elk dier fchrijveren , naar dei•zel„ ver onderfcheiden' belangrijken Rand en betrekking in de „ Maatfchappij , aanfpraak maken mogen , en bijzonderlijk dien „ eerbied , welken men verfchuldigd is aan ieder, die , met „ een opregt gevoel voor de waarheid, zijne gedachten aan „ het Publiek mededeelt. In zoo verre meen ik mij met heil „ gelijk te naogen Rellen • en in dat opzigt mag ons oogmerk s, als eenstemmig befchouwd worden , hoezeer wij ook , in „ onze wijze van zien, mogen verfchillen. Mijn hoofddoel „ echter is geweest, allen te overtuigen , dat de aankleving „ aan de Godsdienst en de liefde voor het Vaderland bij de „ herleving van zulke twisten sliet winnen zal, en dat mits dien het vermijden , het niet ophalen en het alzoo ge_-„ „ heellijk doen vergeten en uitdooven van dezelve, Chris„ ten- en burgerpligt tevens mag worden genoemd." De taal is vrij zuiver; alleen op bl. 55 hebben wij eene wat vreemde on ongewone zinfnede gevonden : „ Het oorlog ,, tegen Spanje mogt toch eenmaal een einde nemen; het oogmerk van hetzelve was de bevrijding van onder haar » juk.' De ítijl is redelijk, maar zonder verheffing , hetwelk tot bereiking van het oogmerk des Schrijvers gewis dienllig was , daar levendigheid zoo ligt tot hartstogtelijkheid kan bVerflaan, 404 P. S. SCHULL Ernst en Luim, door Mr. P. S. S C H U L L, 4dvokaat te Dordrecht, enz. Ernst wil getemperd zijn. H o o F T. Te Dordrecht, b ij Blusfé en van Braam. 1829. In gr. 8vo. IIIY, 211 Bl. f I- 8O. II e dagbladfchrijver, die dit bundeltje Genootfchappelijke voorlezingen en bijdragen als eene guntlige uitzondering op deze foort van gedrukte fchriften wil doen voorkomen , doet zeker den Heeren VAN DER PALM, STUART, VAN LAP- P E L LE, de onderfcheidene Magazijnen, onzen F 0 IC ICE enz. enz. groot onregt. Misfchien beweert men te regt, dat het beste , wat onze Letterkunde , in onderfcheidene vakken , fe tientallen jaren heeft opgeleverd, in verhandelin-dert eenige gen, hetzij dan bekroonde of voorgelezene, bel}aat. Ilet gaat ons trouwens in dit, als in andere opzigten : als eene Mogendheid van den tweeden rang, zijn wij tot groote ondernemingen niet in (laat; dit konden wij , van wederzijden Hechts , toen de Latijnfche Taal en de Oceaan heel Europa voor ons openilelden. Ondertusfchen houden wij dezen Ernst en Luias voor een gefchenk, dat de dankbaarheid van het Publiek verdient, en ons in den IIeer S C HULL een kundig, fchrander, geestig en weldenkend man leert kennen. 1-let minst hebben wij voor ons met die zijner (lukken op , welke het veld der befpiegelende wijsgeerte diepst intreden, zoo als de eerfle , over de Verbeeldingskracht, en de vierde, over den Moed. Meer behagen ons de derde, over den Ilijl des Natuurbefchrijvers , en de laatfte, over de beoordeeling van de voortbrenglelen van den menfchelijken geest. De tweede, over den Vorm , en de zevende, over den Profijter, bewijzen , dat de Schrijver voor liet luimige inderdaad wèl berekend is , en, met name in het parodiéren van oude fabelen , fomtijds voor r OK Ic E niet onderdoet. De Rukjes, over liet doorluchtig Huis van flrkel en den Marteldood van. ANNA VAN FL OVEN, nemen wij gaarne voor hetgeen de Schrijver ze acht, en rekenen ze der plaatfinge geenszins onwaardig. Ziedaar ons gevoelen eenvoudig daar neêrge[leld. Maar, daarmede is onze bevoegdheid, als der zake genoegzaam kun enkel waarheid bedoelende, nog niet bewezen. WVel--dig en aan, pogen wij ten minfle, niet zoo zeer aan den Schrijver, als wel aan het Publiek, die naar 's mans voorfléiling de regtbank uitmaakt, terwijl wij Hechts pleitbezorgers zijn , eenig bewijs voor ons oordeel te geven. ERnáfi EN LUIM. 40$ In de eerfte verhandeling bepaalt hij de Verbeeldiiigskr'acht aldus: „ Zij is dat (het) vermogen onzer ziel, om denk „ beelden ce vormen en te wijzigen , zonder dat dezelve ^ „ in de wezenlijkheid (,) voor ons elders , buiten onze verb „ beelding (,) beflaan, en ook om denkbeelden, welket Wei. „ zenlijkheid buiten onze verbeelding betlaat, zaam te voegen § „ uit te werken, te vervormen en te fchikken. De Verb „ beeldingskracht is onderfcheiden van het geheugen.... Ddi6 „ delijker grens tusfchen beide deze vermogens i3 mij voors ,, gekomen de bepaling, dat het geheugen eene herinnering „ is van waarlijk gebeurde , beltaande en aanfchouwelijke zaa „ ken, terwijl de verbeelding ..... cok onderwerpen zich voors „ fielt, welke niet aanwezig zijn," enz. Vie toch vindt hier die naauwkeurigheid van uitdrukking en duidelijke voordragt der zake, welke zoodanig onderwerp vordert? Wie ziet er niet eene zekere verlegenheid i om Geheugen en Verbeelding behoorlijk te onderfcheiden ? De verbeelding vormt geene denk zij herroept en wijzigt alleen de voorHellingen , door-beelden ; de ervaring aan de hand gegeven , en wordt door liet eer(te vermogen grondflag van het geheugen, door het loathe der dichtende fantaifie. Den Moed bepaalt de Schrijver, als het wel kenner! , 1vêl berekenen en wèl bezigen onzer natuurlijke en zedelijke krack. ten in de rnaatfchapp. Het is dus onzin, wanneer men, met s A 1.0 M o , den regtvaardige spoedig noemt als een jonge leeuw. Om dit te zijn, moet men in de maatfchappij leven, zijne krachten, natuurlijk door onderzoek, wèl kennen , en, alvorens men dezeive aanwende, nog eenmaal naauwkeurig berekenen. Wij zeggen dit geenszins om den Heèr s c t3 a t, r, belagthè= lijk te maken , (niets zou gewaagder zijn, dan met zulken geestigen Schrijver dergelijk een' kamptrijd aan te vangen) maar alleen om ons oordeel te regtvaardigen, dat zijn Ed. meer voor de historifche wetenfchap, in den uitgebreid(hen zin dezes woords, dan voor de befpiegelende, of die daar na aan grenzen, is berekend. Ook wagen wij het, hierbij de algemeene aanmerking te voegen, dat eenige meerdere naauwkeurigheid, ten aanzien der vergelijkingen zelve, voor zoo ver het der losheid niet hinderde, nog wel kon worden aangeprezen. Zelfs in den ftijl , gelijk in den druk, mis= fen wij de gewenschte zuiverheid. BI. ;2r b. v. lezen wij van den raadsheer j A N D E WI T T. norItnEscH. 1829. NO. g. 1e 406 P. S. SC H U I. L , ERNST UN LUBI. En nu ook de guntiige zijde wat meer zullende in liet licht flellen , wilden wij niet flilflaan bij de bewijzen van 's mans kennis en oordeel, in het fuik over de Natuurberchrijving ten toon gefpreid, noch bij zijne verlichte en be. zadigde denkwijze, in de allerlaatfie verhandeling, maar ons tevreden houden met eene kleine aanhaling; dan, zoo moeijelijk viel de keus, (welke ons, onder anderen, belette, aan de parodién te denken) dat wij, bij het uitkippen van iets uit den Profijter, daarvan ten laatlle moesten afzien; ook dit Rukje, dat zich, behalve het komieke, ook door andere eigenfchappen aanbeveelt, gelijk liet gauche werkje, onzen Lezeren aanbevelende. Wederlegging der Verhandeling over de Verantwoordelijkheid der Ministers volgens het Nederland/the Staatsregt. Te 4rnhem, bij C. A. Thieme. 1829. In gr. 8vo. 56 Bl. f:-75. Er is veel gefchreven over de Ministeriéle verantwoordelijk begrip, dat de (laat der kwestie door-heid. Recenfent is van weinigen goed gevat is. Bij het verflag, hetwelk gegeven is van de Verhandeling over die verantwoordelijkheid, is, ver trouwen wij, voldoende aangewezen , dat het dien Verhan. delaar mede 'niet gelukt was , denzelven uit het ware oogpunt te befchouwen; maar ook den Schrijver van deze voorliggende Wederlegging is het niet te beurt gevallen , den waren cardo qu estionis te vatten. Het is toch, wat den eer(ten be. treft , al meermaals gezegd : dat er wel eerie verantwoorde maar aan den Koning, als Lastgever, en-lijkheid beflaat, niet aan de Natie, wijl de eeríle , niet de laatfte, aan de Ministers de commisfie of functie opdraagt , om zekere takken van algemeen beftuur in hunne werkzaamheden te omvat Schrijver der tegenwoordige Verhandeling betoogt -ten. De , en hij doet dit met !tracht van redenen , dat het Ministerie aan de Natie behoorde verantwoordelijk te zijn. Maar, wij verkeeren thans niet in Republica confdituenda; integendeel, het is in Republica conjituta, dat wij ons bevinden; en het is dus niet de vraag, of het wenfchelijk zij, d er Bene verantwoordelijkheid der Ministers aan de Natie beftonde — maar wel, of dezelve beffa. Deze laatfte vraag nu kan, onzes achtens , door geen mensch bij gezonde zinnen toeftemmend beantwoord worden: want het is hij ons boven allen twij. OVER DE VERANTWOORDELTJKHEID DER MINISTERS. 4-07 fel verheven, dat de Grondwet ganfchelijk zwijgt van verantwoordelijkheid der liflnisters aan de Natie; en dit ílilzwijgen kan door geene wetduiding worden aangevuld. Doch , wil men de wenfchelijkheid bewezen zien, om de Ministers ook aan de Natie rekening en verantwoording fchuldig te doen Rellen , dan moet men erkennen , wij herhalen het , dat dit punt hier op eene allezins overtuigende wijze is aangedrongen. Zeer juist vraagt de Schrijver in zijn voorafgaand woord aan den Lezer , of eene Regtbank niet vrij is in de uitoefening harer wer]:zaamheden, wijl er een gezag beflaat, dat haar binnen de door de wet bepaalde bevoegdheid doet blijven? en hoe me-n dan de Koninklijke magt verkort kan achten , wanneer er een gezag of eene infleiiing befrond, ttrekkende om tegen (de Scbrijver zegt voor) hare overfchrijding of uitbreiding te waken ? Ihi heeft getracht, in deze Weder legging, aan te tocnen • dat die inftelling ooit door onze Grondwet, hoezeer daarin niet letterlijk uitgedrukt, gewild is; maar hij heeft dit echter niet aangetoond, dewijl niemand het onmogelijke vermag. Hij geeft echter genoeg bewijzen van zijne kennis en ondervinding, om te begrijpen, dat verant, coordel kheid letterlijk moet uitgedrukt zijn , en dat de. zelve hij wijze van Fictio .Turis nimmer kan aangevuld worden. Voor het onbevooroordeeld en onpartijdig oog van elken Lezer zal zich de Schrijver overigens als een zeer kun weldenkend man legitimeren; en betere legitimiteit is-dig en er niet te begeeren. Vooral is hij gelukkig geflaagd in zijne toelichtende vergelijking der Koninklijke magt in Nederland met die in Engeland en Frankrijk. Men leze vooral b]. 46, alwaar hij de bedenking oplost , die de beflrijders eener wenfchelijke Ministeriéle verantwoordelijkheid daaruit willen afleiden , dat de Koninklijke magt door dezelve te veel zonde beperkt zijn. „ Maar bovendien ," zegt bij , „ is tegen die beperking der I{oninklijke raagt over te (tellen de Jury, welke men in Frankrijk en in Engeland als het bolwerk der Vrijheid befchouwf." (en die door de meerderheid der Noordelijke leden — eer hebbe, nevens de overigen, de Heer L 17 Z A c , die, zijnen naam indachtig, zich door geenerlei bedenking heeft laten influéren, om dezen waarborg ons te onthouden — is afgestemd.) Deze inffelling (zoo gaat de Schrijver voort) maakt het aan den Regter, hoe geneigd hij anders drra^7oe ook wezen mogte , roljlrekt onmogelijk, om de wet of in eenen gefirengeren , of in eenen ;achteren geest the te pasten , wo E e c 408 OVER DE VERANTWOORDELIJKHEID DER MINISTERS. lang de meerderheid van twaalf zijner medeburgers den be. klaagde niet heeft fchuldig verklaard. Elk , die de intlelling der Jury weet te waarderen , zal gaarne de beperking van Art. 8o der Grondwet, (het kiezen, namelijk, uit eene nominatie voor de Ridderfchap der Provinciën) en , naar ons gevoelen , de geheele Ministeriéle verantwoordelijkheid aan de Natie , willen verwisfelen tegen de Jury, als een' beteren waarborg opleverende tegen allen hoogeren of lageren partijdigen invloed , dan alle notninatiën uit drie., of zestallen , welke men zoude kunnen verzinnen. De flotfom onzer bedenkingen over dit boeksken komt hieropneder: De Schrijver heeft niet bewezen, — en trouwens, ook niet kunnen bewijzen, — dat onze Grondwet aan de Ministers den pligt oplegt, om zich bij de Natie wegens hunne daden te verantwoorden ; maar hij heeft meesterlijk be. toogd, dat die verantwoordelijkheid ten hoogte wenfchelijk zoude zijn, — en die wenfchelijkheid is nog verhoogd, federt dat de in[lelling der Jury bij de Tweede Kamer afgeftemd is. Bedenkingen over de Vr jheid der Drukpers , in twee Verhandelingen, voorgelezen in het Zeeuwsc,'z Gen ootfchap der Wetenfchappen te Middelburg, door Mr. J. B AL S N IJ D E ES, practiferend lldvokaat aldaar. Te Middelburg, bij de Gebroeders Abrahams, enz. 1829. In gr. 8vo, 41 Bl. f :.45 V Toen de Heer Mr. J. B A L SNIJ D E It s deze twee Verhandelingen, thans tot één gebragt, voorlas, was zijn Ed. verre van te vermoeden , dat dezelve immer het licht zouden zien. De Auteur erkent openhartig, en daar doet hij wèl aan ,-dat de behandeling van het onderwerp de uitgave niet zoude regtvaardigen , indien dat onderwerp zelve, in verband met de tegenwoordige gebeurtenisfen in ons Vaderland, hiertoe niet aanleiding gave; en hij meent het aan deze laatife oorzaak alleen te moeten toefchrijven, dat hem aangeraden werd , dit gelegenheidsftuk aan de drukpers over te geven. Het zou ten hooglie onbillijk zijn, deze brochure fcherp en partijdig te beoordeelen, gelijk de Heer s N IJ D ER s dit fchijnt te vreezen, en wel alleen omdat hij niet kan goedvinden, eene toornelooze vrijheid van drukpers (*) te predi (*) De Heer BAL SNIJDERS heeft toch in 1812 niet gefchroomd, met een' zijner Confreres, moedig te pleiten tegen Franfche overweldigers der drukpers : is hij dan banger voor onze Ministers , dan voor den Heer B L EM 0 NT ? J. BALS N ij DER S, OVER DE VRIJHEID DER DRUKPERS. 409 ken. Hij verklaart echter ook, dat hij zich daarover niet zou bekommeren, en veel liever gezegd worden, zich onder den ilandaard der Ministers gerangfchikt te hebben, dan gelijk zeker geëerd Vertegenwoordiger zich uitdrukte, (zie Staatscourant van 3 Dec. 1828) „ met Jezuiten , Ipostolieken en anderen, onder dezelfde vaan te ítrijden." De Heer S N If DE R s heeft gelijk, wanneer hij ijvert te. gen lieden, die misbruik van de vrijheid der drukpers maken, en vooral, wanneer hij tegen de Jezuiten ijvert, die van alles misbruik maken ; maar hij gaat te ver, wanneer hij daarom de vrijheid der drukpers zelve beftrijdt en deze beteugeld wil hebben Is er wel eene heiliger zaak, dan de eed; en is er wel iets, waarvan de Jezuiten fchandelijker misbruik gemaakt hebben, dan van dit eerbiedwekkend bevestigingsteeken des gegeven woords? De Drukpers is even als de Lans, met welke eens T E LEPHU S door ACH I LLE S gewond werd, welke alleen het vermogen had, om de wond, die zij toebragt, ook weder te heelen. In den 11rijd der tegen elkander overftaande gevoelens, zal ten laatfie altijd de waarheid bovendrijven; maar men maakt die overwinning ffeeds moeijelijker ,naar mate men de dwaling en de waarheid beide belemmert in het vrij gebruiken van het beste wapen; dat is, het (door middel der drukpers) algemeen bekend maken der meest uiteenloopende gevoelens. Wanneer overigens de Heer Mr. J. L AL S N IJ- D E R S volharden inogt met zich onder den flandaard der Mi. nisters te rangfchikken , dan moet zijn Ed. nu geheel anders dan vóór drie maanden denken, of zijn vaandel verlaten, fe -dert de wet , die door de Staatsraden R A o U x en v A N P A B s T verdedigd en doorgegaan is , (zie Staatscourant van I Tunij 1829) bij welke toch de vrijheid van fchrijven veel meer geëerbiedigd is dan voormaals. Het zou ook wezenlijk jammer zijn , die vrijheid aan banden te leggen, omdat Je. zuiten dezelve, nu het hun te pas komt, huldigen. De Duivelen erkennen God , en zij fidderen ! zegt J A C o B U S. Even zoo is het gelegen met de hulde, welke Bijgeloof en Jezuitismus aan de vrije Drukpers toebrengen. Jammer zonde het zijn , dat Hollanders , of Zeeuwen , zich daarom lieten bewegen, die vrijheid te verzaken. — Sails. 410 IN AUSPICIA A'1'H'1\API 1IRE'A1'I. Ln Aufpicia Atbenaei Bredari, Militiae coni'ecrati, D. XXIV N'ovembris CI naceCEXVU1. Bij de opening der Koninklijke Alilitoire 4kademie te Breda, den e } November 1828. T Breda bij Broe1 en Comp. In 8va. 13 Bi. f :-3o. In voortreffelijke Latijntche verzen bezingt de grijze 110E U F F T de inwijding der ililitaire Akademie, welke aan het faille Breda een nieuw leven er, hoogeren bloei fchijnt te voor_ fpeilen. De fleer VAN P E L LE CO ai, niet ongunflig als Nederlandsch Dichter bekend, bewees het grooter publiek eersen aangenamen dienst, door deze dichtregels in vlocijende IIollandfche verzen over te brengen; en , fchoon hij op fommige plaatfen ver beneden de fchoonheden van het oorfpronkelijke moest blijven, heeft hij zich echter over het algemeen loífelijk van zijne taak gekweten. Moge deze nieuwe inrigting, die, volgens de dichterlijke uitdrukking, den krijgslaurier flingert door de palmen des vredes , en den tabberd broederlijk zanenpaart aan het kuras, vo'doen aan den flotwensch van dezen treffenden inwijdingszang ! Eque tun plu;'es or•iundi fede S T E V I N I MA U a ? T I o S forsveta arte manuque no 'os; Qui, fi bel! s•ocent (quid abominor) arte manuque, Hostis in exitiis;n , facta imitentur avi. Dat is, naar den 1-leer VAN PELLECOM: Schenk ons een tal STE VI N s, dat ons weêr helden kweekt, Wier moed en krijgsbeleid door dappre daden fpreekt, En die, roept ons de flrijd, (waarvoor ons 't lot beware!) Tot 's vijands val de kracht van MAURITSevenaren ! Karakter fchetfende Cafereelen uit het begin der Negertiende Eeuw. II Dee/en. Door PIETER V It EE n E. Te Breda, bij F. B. Hollingerus Pijpers. í827. in gr. 81'0. Te zamen r44 bl. f 6 -20. De Schrijver wil dit werk befchouwd hebben als ecnen oman, die den vuig[ten wellust met flerke kleuren affchetst, P. VREE DE, TAFEREELEN. en de ongebondenheid voor het oog brengt in de verfcheurendI e gevolgen, die zij hebben kan, en dikwerf onwetend heeft; als een zamenweeffel van doorf.epen list en bedriegerij der ongeregelde liefde; als een vaderlandsch overzigt, einde -lijk, der tallooze onheilen van een tijdvak, door zedebederf en verbastering voor Nederland nog heilloozer, dan door zijnen onfchatbaren geldroof en in verre gewesten ter flagtbank gevoerde heldendrommen. De fchoone PALMIRE VAN BATENSTEIN is de heldin an dit verhaal; zij wordt ontvoerd door D E R OS A N GE, eenen Franfchen Generaal, die hier te lande een gedeelte der Franfche krijgsmagt aanvoert : hij huwt haar, wel is waar; maar naderhand blijkt het, dat hij , reeds vroeger aan eene andere getrouwd zijnde , P A L ra IR E door een onwettig huwelijk fchandelijk had misleid. Zij wordt door hem op de laaghartigfte wijze verlaten, en keert zwanger in het ouderlijke huis terug. Het gelukt den ouderen , de zaak verborgen te houden. P A Lmz IRE wordt in liet geheim moeder, en houdt haar kind voor dood; huwt naderhand met VAN S T E R L 1 N G E N, bij wien zij eene dochter heeft, CL A u DINE genaamd. Deze geraakt bekend met EWALD VAN WESTENRODEN, een' jongeling van onbekende afkomst, wiens opvoeding aan haren vader en diens vriend, den Vrijheer VAN T O L L E N H OVEN, toe . vertrouwd was. Deze kennis verandert in Iiefde, en reeds ftaan E W A L >7 en CLAUDINE voor het huwelijksaltáar, als onverwachts ontdekt wordt, dat E W A L D de voor dood gehonden zoon is van DE ROSANGE CO PALMIRE, en dus de broeder van c LA u DIN E. PAL nz I R E's echtgenoot, die, naar het fchijnt, tot nog toe onkundig was geweest van hare vroegere betrekking tot DE R OS A N GE, fterft van fchrik. Dit R OS A N GE wordt, toen hij te Mentz in tegenwoordig.. heid van eenige Hollanders roemde op zijne mishandeling van P A L M I R E, in een daarover ontflaan tweegevecht gedood. Ook P AL ni I R E bezwijkt onder haar lijden. E WAL n• en C L A u D I N ir, echter, berusten vrij fpoedig in de onmogelijkheid, om met elkander verbonden te worden, en vóór het einde van het verhaal zien wij hen gelukkige echtgenooten, de eerfte van CAROLrNE VAN EGREBERG en de laatfe Van OSCAR VAN RI- IJNVLIET. Wij hebben op dit verhaal voornamelijk twee aanmerkingen. De eerde is, dat er iets duisters i ii hetzelve heerscht; iets, hetwelk het volgen van den gang des verhaals moeijelijk 412 P. V R E E D E, TACEREELEN. maakt. Gedeeltelijk ontllaat dit door het Invoegen van te veel epifoden, of nevenverhalen, die gemist kunnen worden, anderdeels door gebrek aan orde in de plaatfing der onder deden van het verhaal. De andere aanmerking,-fcheidenewelke wij op dit verhaal hebben , is , dat de fchildering der hoofdkarakters niet zoo natuurlijk is , dat dit werk juist bij voorkeur karakterfchetfend kan genoemd worden. De Schrijver zelf fchijnt eenmaal eenigzins gevoeld te hebben, dat hij het karakter van D E R 05 A N G E overdreef. De noot op bladz. 147 van Deel II, in welke hij zich tegen den fchijn hiervan tracht te verdedigen , herinnerde ons het bekende: qui J'excufe, f'accufe. En moet P AL MIRE hier de bedrogene onfchuld , de lijdende deugd verbeelden, dan betuigen wij niet te kunnen begrijpen, hoe het met de voortreffelijkheid van haar karakter gepaard kan gaan, om, gelijk DE R OS A N GE zich vrij ruw en goor uitdrukt, „ zich," na het ophouden van hare betrekking tot dezen, ,, aan v A N S T ER L I N GEN te laten aanfineren als eene ongerepte maagd," zonder vóór haar huwelijk met den braven man hem de ganfche zaak te ont_ dekken. Het overdrevene in de karakters maakt, wanneer de perfonen als handelende worden voorgefleld, de gebeurtenisfen zelve dikwijls onwaarfchijnlijk. Evenwel, zonder dat wij, om het aangemerkte, de uitvoering onbepaald kunnen prijzen, keuren wij des Schrijvers bedoeling goed, en vonden dan toch door het geheele werk heen vele lesfen van levenswijsheid en zedelijkheid, gefchikt om vaderlandsliefde bij Nederlands jongelingen op te wekken, en, naar zijnen wensch, Nederlands dochteren bedachtzaam te maken tegen de frikken der verleiding. Nieuwe Gedichten Van A. C. W. S T A RI N G. In 's Gravenhage , bij J. Immerzeel,` jun. ! 827. In kl. 8va. 156 BI. f I - So. De Heer STARING behoort tot eene geheel andere en veel zeldzamere foort van Dichters , dan die, welke men altijd, en vooral tegenwoordig, in grooteren getale aantreft; hij is, om het eenigzins zonderling, maar toch, gelijk wij meenen, kort en duidelijk, uit te drukken, geen Dichter uit het hart tot het hart, maar van het vernuft tot het vernuft; met andere woorden: bij hem vervangt de geestigheid, of boe men anders het Franfche woord esprit uitdrukken wil , de A. C. W. S TA RI N G, NIEUWE GEDICHTEN. 413 plaats, welke het gevoel bij de meesten als 'Langgodin inneemt; hij is een II us an E NS, maar gemodernifeerd en eenig. zins à la VOLTAIRE gekapt. Het best gelukken hem derhalve luchtige vertelfels , in welke de onbeduidendheid des onderwerps nog beter het luimige en geestige van den ver doet uitkomen, aardige kleinigheden en puntdichten.-haaltrant Aan zijne Historifche Romances weet hij , door eene zorg_ vuldige ftudie van de zeden des tijdvaks, in welke zij geplaatst worden, eene eigendommelijke tint te geven; doch ook deze fpreken minder tot het hart dan tot het hoofd, en de fchaarfche proeven van Lierzangen, welke wij in dit bundeltje van hem ontvangen, zijn opmerkenswaardiger door kernachtige uitdrukking , welke ons verfland treft , dan wel door de werking, welke zij uitoefenen op onze poëtifche stemming; zij blinken meer, dan zij blaken. Wij willen hier geenszins in het breede uitweiden over de betrekkelijke waarde van deze foort van poëzij, welke men, in tegenoverfFelling der andere , die meer uit natuurlijken aanleg en innerlijke dichterlijke gemoedsítemming ont. fpringt, kunstpoëzij zoude kunnen noemen; doch meenen echter te moeten aanmerken, dat zij flechts beoefend en hooggefehat kan worden in eengin maatfchappelijken toeland, in welken de befchaving zoo verre gedreven is, dat men dezelve met den naam van overbefchaving zoude kunnen betlempelen. Zij is een fpel des vernufts, in hetwelk men genoegen begint te fcheppen, als de eenvoudige en oorfpronkelijke gevoelens des harte verflaauwen, en onderdrukt worden door de begoochelingen der zinnelijkheid. Reeds lang hebben de meeste volken van Europa deze keerlijn der befchaving overfchreden; de Italianen en Fran/then het eerst, en wij zijn misfchien wel de laattle van allen gevolgd, maar gevolgd zijn wij toch, dit valt niet te ontkennen; en het is dus niet meer dan billijk , dat wij ook eenige reprefentanten van deze kunstpoëzij bezitten , die niet te verwisfelen is met den hemelval der echte, van hooger kring ingeblazene Dichters. Men zoude ons geheel verkeerd verflaan, indien men uit deze aanmerkingen over de dichtfoort, door den lieer ST A- R I rm o beoefend , wilde afleiden , dat wij hem als een middelmatig of alledaagsch talent befchouwden. Integendeel; hij is een meester in den door hem gekozenen trant; vernuft en luim vonkelen uit iederen regel, en, wat meer is, zij von. 414 A. C. W. ST A R I NO, NIEUWE GEDICHTEN. kelen onfchadelijk; nergens wordt het heilige aangerand, het eerbiedwaardige befpot; neen, onder lach en boert wordt overal waarheid gehuldigd en zedelijkheid bevorderd. Hij bewijst door zijne gedichten tevens zonneklaar de valschheid der befchuldiging, welke onzer tale zoo dikwijls is te laste gelegd, alsof zij ongefchikt zonde zijn, om met de Fran/the in losheid en geestigheid der ligtere poëzij te wedijveren; en dit is waarlijk niet onbelangrijk in eenen tijd, in welken fommige zuidelijke broeders met vernieuwde kracht fchijnen zaamgezworen te hebben , om onze nationale taal te verlagen , ten einde des te ongelloorder hun gebrekkig Fransch te kunnen voortflamelen. Indien zij overtuigd willen worden, dan mogen zij bier leeren ; dat men hun hunne calenibourgs en pointes in goede oud -Hollandrehe munt kan terug betalen. Indien wij eenige aanmerkingen op het werktuigelijke van des Heeren S T A R I N G's dichttrant maken wilden, dan zouden het deze zijn: dat hij wat luchtig met den klemtoon omfpringt, en dus wel eens regels nederfchrijft, die zich moeijelijk laten lezen; en: dat er wel eens een Geldersch provincialisme in zijne uitdrukkingen voorkomt, b. v. met voor tevens, trat voor tred enz.; maar hij heeft het oude zinnebeeld van Gelderland, de witte rozen, op zijne lier, die het titelvignet uitmaakt, laten graveren, en dus mogen wij dit aan hem, die boven alles de Dichter van Gelderland zijn wil, niet euvel duiden. Gaarne wilden wij een enkel flukje tot proeve van zijnen dichttrant affchrijven; maar dit is minder noodig, daar een deel der hier voorkomende (lukjes reeds vroeger in onderfcheidene jaarboekjes geplaatst werd, en daar dit bundeltje, in 1827 gedrukt, reeds in veler handen-enboven zijn zal. De befchaafdere (landen, hiervan zijn wij zeker, zullen zijne dichtvruchten altijd met genoegen ontvangen; en, offchoon wij, in het belang der waarachtige poëzij, geenszins wenfchen zouden, dat zijn trant door velen nagevolgd werd en algemeener in zwang geraakte , verblijden wij ons echter, om der verfcheidenheid wille, en omdat wij onzen dichterliiken lusthof, zoo rijk aan natuurbloemen, ook gaarne met een lief trekkasplantje opgefchikt zien, dat de kunstpoëzij in Nederland zulk een' gelukkigen en bekwamen beoefenaar heeft als den Edelen Heer s TARING. 1. DA COSTA, KERST-EN NIEUWJAARSINTREE-ZANGEN. 415 Kerst-en Nieuwjaarsintree -zangen; door Mr. I. DA Co s T A. Te fimfierdam, bij J. H. den Ouden. 1829. In gr. 8yo. f:-6o. ^jenige voor ongewijden onverliaanbare Liederen in de tale Kanaäns, ten behoeve Van de priesters en Levieten 2 Bl' 23 En het heir der Isrellieten ' Van DA C O S T A's kruisgemeent'; uit welke wij echter eene belangrijke bijdrage to de gefchiedenis der k°rijgstaktiek van onze Voorvaderen hebben opgezameld, die aan alle de Schrijvers over dat vak ontfnapt is, namelijk: Dat voor der Kerken fmeekgebed De vijand met verfchrikking vluchtte, En Ne@rlands vastendagen duchtte, Meer dan de fcherpte van het zwaard, Gevoerd voor't dierbaarst goed op aard. (BI. 16.) Soortgelijke onverwachte wendingen vindt men op elke bladzijde, en wij voorfpellen dus den aandachtigen lezer vele stichting uit deze curiofiteit van het jaar der verlichting MDCCCXXIX. Ter nagedachtenis van Neériands eerflen Tooneelkunjienaar, A N D R I E S S N o E IC, enz. (Ten voordeel der zIrmen.) Te Breda, bij Broefe en Comp. f : - 25. IEene zeer fchamele proeve van eene edele poging, om der nagedachtenis van eenen grooten kunl}enaar, ten profijte dat armen, hulde toe te brengen. De Heer D. J . DE HEY DE R , JR., die deze gebrekkige dichtregelen vervaardigde, heeft zijnen goeden wil getoond, maar tevens de zwakheid van zijn talent bewezen. 4I6 D. g A T O U W E N A A R, PIIYSIOGNOMIEK EN CHtROMANTIKe Phyfrognomiek era Chiromantie, of duidelijke aanw ijzing hoe men uit het uiterlijke voorkomen van eenen mensch opzigtelijk zijn karakter befluiten kan. Naar oudere en nieuwerg ervaringen. Het Hoogduitsch van Dr. n. gevolgd door D. B A T o U WE N A AR. Met eene Plaat. Te 's Graven,'24ge , bij A. Kloots. 1828. In kl. 8vo. XXIV en 131 bl. f 1 -5o. Phyfiognomlek ; Chiromantie , en daarenboven nog Meto= poscopie en Schedelleer, — ziedaar, Lezer! alle deze we. tenfchappen worden in dit boekje , met eene ruime letter gedrukt, in honderd -eenendertig bladzijden in klein octavo, behandeld. Wij hebben uit hetzelve inderdaad veel geleerd. Eerie vrouwelijke perfone, die Benen zuiver haarloozen mond, zonder eenig (poor van baard, bezit, is zacht van aard, kuisch en befcheiden.. Hoe gemakkelijk wordt het door deze waarneming, om goede vrouwen te onderkennen ; en welk een groot aantal van goede vrouwen zijn er dan in ons gelukkig vaderland, waar zij meest alien dit fieraad misfen en doorgaans vrij glad van kin zijn! dok heeft men opgemerkt, dat menfchen , die in het midden des voorhoofds eene kleine drie-of vierkante figuur hebben, zonder moeite of in/panning dikwijls een aanmerkelijk geluk maken. Ter regter zode beteekent het eene rijke erfenis, enz. De perfoon , die drie letters van gedaante als S op het voorhoofd draagt, is wel te raden , zich voor het water in acht te nemen ; zulk een loopt groot gevaar, eenen onnatuurlijken dood in het water te fierjen. Maar lastig was het ons bij het lezen , dat bijna tel wanneer de Schrijver door de ontdekking van zulke-kens, belangrijke opmerkingen, van welke het boekje wemelt, onze ganfche bewondering tot zich trekt, de Vertaler, en de Schrijver van het Voorberigt, G. s c x U L z , ons genoegen hinderden, door van onder uit de noot, even als de fouffleur uit zijn hok, foms beiden te gelijk, den Schrijver toe te roepen: abuis! Wij willen niet bedillen ; anders zouden wij vragen : indien het boekje vertaald moest worden , waartoe het dan gelogenflraft; en indien het gelogenftraft moest worden , waartoe het dan vertaald ? Op een enkel foutje willen wij ook niet vallen, en Albertus en Achilles moeten het ook niet kwalijk nemen , dat zij in Alberta en Achillus veranderd zijn. Waar zoo veel wetenswaardigs geleverd wordt , moet men op eene kleinigheid niet zien. Het boekje kost f t - 5o; die hetzelve nader wil leeren kennen , koope het. Proficiat! No. VII, Boekbefch., bl. 3t3, reg 2o, i}aat, door eens drukfout, WALLE Rus, lees WALLERIUS. BOEKBESCHOUWING. Leerredenen over verfchillende onderwerpen. Door D. MO- L E N A A R, Hervormd Leeraar te 's Gravenhage. Tweede Druk. Te 2m fderdamn , bij J. H. den Ouden. 1829. In gr. 8vo. VIII, 38z Bl. f 2 -50. Onbevooroordeeld, gelijk liet eiken Recenfent betaamt namen wij dezen bundel Leerredenen van den Haagfchen Predikant MO L E N A A R in handen. Zoo wij eenigzins vooringenomen waren, dan was het ter gunfle van dezen kanfelarbeid. Wij zijn met zijn Eerw. perfoonlijk onbekend. En offchoon wij zijn gehouden gedrag in de zaak van liet zooveel Beruchts gemaakt hebbend 1Idres , voor onszelven, op goede gronden meenden te moeten afkeuren , zoo had ons dit echter geen haat of vijandfchap tegen den Man doen opvatten, noch aan zijne bekeering doen wanhopen. Wij vergeven gaarne de misftappen en verkeerdheden onzer natuurgenooten , opdat ook de onze ons eenmaal vergeven worden. En wij vonden het ganscll niet vreemd , dat de heer M 0 L E N A A R, na zooveel opípraak verwekt te hebben , een' bundel Leerredenen in het licht gaf, die welligt, als proeven eener ernftige en gemoedelijke Evangelieprediking , den ongunf'igen indruk konden uitwisfchen , dien het gebeurde niet hal kunnen nalaten op de Christenheid in Nederland te maken. Namen wij daarbij nog in aanmerking, dat binnen drie maanden reeds de tweede druk van dezen bundel was uitgekomen , dan werden wij al meer en meer in liet gnnflig vermoeden bevestigd, dat er toch wel iets goeds, veel goeds misfchien , in deze Leerredenen zou gevonden worden. Zóó geflemd, namen wij het boek in handen , en begonnen de lezing. Wij hebben die voortgezet en voltooid, en willen thans , rond en openhartig, ons gevoelen over dezen arbeid mededeelen. IiOEKL'ESCH. I829. NO. IO. F f 418 D. MOLENAAR De eerjie van dit tiental Leerredenen handelt over den Heiligen Geest , als den eenigen en almagtigen Her/ leller van het vervallene in Godsdienst en zeden , en heeft tot tekst z A C H. IV: 6b. Tot eene nuttige en vruchtbare behandeling van dit onderwerp acht de Prediker het noodig, I. in de eerjle plaats na te gaan, aan wien en onder welke zinnebeeldige inkleeding dit woord oudtijds gegeven werd; II. in de tweede plaats nader te bepalen , welke daarvan de zin en bedoeling zij; TII. ver te onderzoeken , of de vervulling van deze belofte-der ook aan derzelver geheele inrigting beantwoordde ; IV. om , daarna, het algemeene onderwijs, hetwelk hierin voor alle tijden ligt , op te geven ; V. en , ten laatjle, den invloed aan te wijzen, welke dit onderwijs op ons geloof en onzen wandel maken moet. — Wij behoeven de gebreken dezer verdeeling niet aan te wijzen, die tegen de regelen der Logica aandruischt , en daarenboven voor den hoorder zoo omfagtig, als , wat het derde punt althans betreft, duister is. Maar nog minder dan de vorm beviel ons de inhoud. Het onderwerp is hoogst belangrijk, en vatbaar, offchoon het niet ieders zaak is , voor eene nuttige en vruchtbare behandeling, gelijk de Redenaar beloofde. Maar of hij aan die belofte voldaan heeft, laten wij gerust aan de beflisfing van eiken nadenkenden over. Het ontbreekt hier aan juiste , heldere denkbeelden , zoowel als aan eene krachtige , hartindringende voorftelling. En wij houden ons verzekerd, dat door het lezen of hooren van zulk eene Leerrede niemand wijzer of beter wordt. Gods opzoekende liefde , betoond aan den eerflen der zon daren, is het opfchrift der tweede Leerrede, die tot tekst heeft Gen. III: 9. 1. g.: A D A M! waar zijt gij ? De inleiding moet dienen, om de belangílelling in deze Godfpraak op te wekken , ook daarom zoo merk omdat zondige nakomelingen van dien eerflen-waardig , zondaar , in hem gevallen zijnde, op dit eerie woord van God ook betrekking hebben. Dan wordt de tekst befchouwd , I. als een woord van God tot A D AM, van LEERREDENEII. 419 veel beteekenis voor hemzelven; II. als een woord van God tot A D A m, belangrijk voor zijne nakomelingen; III. als een woord van God tot A D A m, nuttig ook voor ons. Dat deze verdeeling wederom mank gaat, en het tweede en derde deel in elkander loopt, valt elk in het oog. De Heer t o L E N A A r. heeft het ook zelf gevoeld, en, overgaande tot het derde deel zijner rede, zegt hij , dat men niet verwachten moet , dat hij het ftraks gezegde wederom zal herhalen , maar dat hij , in plaats van noodelooze herhaling, liever dit deel zijner rede gebruiken wil tot het voorflellen van drie gevolgen , welke wij uit al het gezegde voor onszelven moeten afleiden. Het tweede deel bevat een drieledig onderzoek : VOOREERST , Wat zien, Wat lezen Wij in dat woord: A D A M! WAAR ZIJT GIJ ? ten aanzien van zone nakomelingen? TEN TWEEDE , Wat kunnen wij verwachten op grond van hetzelve ? en eindelijk TEN DERDE, vat genieten wij overeenkornflig hetzelve P „Deze rocpilem gold wel eigenlijk en in de eerfte plaats A D A nz al„ leen; maar zou ook E v A daaronder door God niet „ even zoo zeer bedoeld zijn? En kunnen wij dan ook „ niet met een bijna gelijk regt zeggen , dat dit woord „ der opzoekende liefde ook zijne nakomelingen geldt ? „ Was niet deze geheele nakomelingfchap als in de len„ denen van A D A nI opgetloten ? En zou dan de Heer , „ daar wij in onzen Stamvader gevallen , aan ellende „ en fchuld onderworpen waren , hoewel hij ons regt„ vaardig kon laten verloren gaan , met dat woord der opzoekende en teregtwijzende liefde, niet even zoo „ wel AD A M s kinderen en nakroost bedoeld hebben , „ als hem en zijne echtgenoote?" (Bladz. 52.) Genoeg gezegd, om ook den geest en vorm der tweede Leerrede te doen kennen. De derde handelt over den bekenden Engelenzang bij 's Heilands geboorte. Vooraf gaat Bene inleiding over dit lied der Engelen, „ dat wij hier volledig hebben, „ en waarvan zij de drie onderfcheidene deelen, telkens „ bij herhaling met vallende en rijzende toonen (gelijk F f a 420 D. MOLENAAR „ in de zang-en toonkunst gefchiedt) hebben uitge„ galmd ; en waarvan de herders dus ook den hoofd„ inhoud" — ( Hoe hebben wij het nu ? Wij hoorden zoo even , dat wij het hier volledig hadden.) — „ konden „ opvangen, en als een hemelsch dichtflukje in hun ge„ heugen en taal konden bewaren." Verder wordt hier nog liet een en ander over het hernelsch, zacht ineen alle finet gekuischt gezang van Engelen-fineltend, van aangemerkt; en hoe „het gedurig herhalen van elk dezer „ zangen, met opklimmende en ten hemelvoerende too„ nen , telkens eenen eerbiedwekkenden weerklank gaf in de velden van Bethlehem" — en hoe „ het heerlijk „ weérgalmen van dezelve, door de terugkaatfende ber„ gen, in den hemel werd opgevangen, en van daar „ door de wolken terug gefluwd, tot dat het zich in de „ verst gelegene valleijen verloor !" — Maar tot letterlijke verklaring van den tekst, die toch gansch niet gemakkelijk, en aan verfchillende opvatting onderhevig is, wordt niets gezegd. Alleen merkt de Eerw. ai o LE- NAARaan , dat zijn gevoel hem dringt, om dele meest aannemelijke , rijke en dichterlijke verdeeling te omhelzen Eere zij God in de hoogflc hemelen, en op aarde; — yrede in (of onder) de menfchen ; — welbehagen ! En ziedaar dan ook de drie deelen der daarop volgende Leerrede , die met toepasfelijke opwekkingen befloten wordt. Wij onthouden ons van aanmerkingen op den fl:ijl, waartoe wij anders overvloedige ftoffe zouden hebben. Wij (tuiten toch overal op zonderlinge, fmaak en gevoel beleedigende uitdrukkingen; zoo als hier bladz. 83: Hetgeen het menfchelijk denkvermogen niet kon uit „ vinden , en zelfs voor het dieplood der Engelen niet te peilen was , dat heeft God gedaan." En vroeger , bladz. So : „ Ik hoor in deze fleur het pardon, de vol„ komene en genadige kwijtfchelding der fchuld toeroepen „ aan doodfchuldigen." Ook fchijnt de Heer ivi o L E- N AAR Zijne moedertaal niet volkomen meester te zijn. Zie b. v. bladz. 71: „ de H. Geest heeft u wvederbaard," enz. enz. LEERREDENEN. 421 In de vierde, vijfde, zesde en zevende Leerrede wordt het verheven gebed van den Zaligmaker verklaard, waar mede Hij zijne aardfche loopbaan befloot. In het begin der eerfte Leerrede leest men het berigt : „ Meermalen ontving ik in de Gemeente het belangrijk aanzoek, om het XVII Hoofddeel van j 0 H n N N E s Evangelie, in eenige Leerredenen te behandelen." — Het is toch toevallig, dachten wij, dat dit verzoek aan Do. MOL E- N A A R in drie Gemeenten gedaan is , eerst te N. Loos drecht , naderhand te Doetinchem , en laatst te 's Gra venhage. (Zie de Voorrede.) Het lust ons niet , het beloop dezer Leerredenen ordelijk op te geven. De oude benaming van Hoogepriesterlijk gebed wordt behouden en verdedigd. Van tijd tot tijd komt de Prediker daarop terug; zie b. v. bladz. 2¢6: „ De Hoogepriester des O. V. droeg de namen der twaalf Rammen Israéls op zijne fchouders en in den borstlap , maar de Hoogepriester der betere bedeeling droeg de namen en belan„ gen van al zijne geloovige vrienden , door alle eeuwen heen, op zijn hart." — Overigens moeten wij erkennen , dat wij in de zevende Leerrede (handelende over de eenheid, uitloopende op de hoogfle gelukzaligheid , als het kenmerkende der ware Kerk , overeenkomflig het plan en het werk van onzen Heer. Tekst : j o H. XVII: ao-26.) een paar plaatfen vonden, welke wij met bijzonder genoegen lazen , en die ons te meer troffen , naar mate wij ze hier minder hadden verwacht. Wij kunnen ons daarom ook niet onthouden, dezelve voor onze Lezers af te fchrijven : „ Gij ontdekt hier , „ waarin die ware eenheid beflaat. Niet in uitwen„ dige vormen , noch in gedrongene overeenflemming , „ noch ook uitfluitend in eene of andere afdeeling des Christendoms , met verachting en veroordeeling van „ anderen , (gelijk dit door fommigen in onverflandigen ijver gefchiedt) dit alles draagt maar al te veel het „ kenmerk der dwaze menfchelijkheid , is aan gedurige „ verandering onderworpen, en raakt dikwijls het hart » en de waarheid niet." (Bladz. ^_72.) — „ Bij alle 422 D. MOLENAAR verfcheidenheid van denkwijze in nevenzaken, die uit „ onkunde , vooroordeel en hoogmoed dikwerf voort „ fpruiten" — (De Eerw. b1 0 LE N A A R fchijnt dit laatlle van de nevenzaken te getuigen; bedoelde hij toch de verfcheidenheid van denkes jze, dan zouden wij het enkelv. voortfpruit lezen ; en offchoon de uitdrukking wel wat ongewoon is, dat nevenzaken voortfpruiten, zoo is het Bene onbetwistbare, en door de gefchiedenis der Christelijke kerk allerwegen geflaafde waarheid, dat de oorfprong van vele leerílellingen, die met het Godde lijk Christendom vermengd , maar van menfchelijke uit dwaas en zonder leering zijn, dikwerf in on--vinding, kunde, vooroordeel en hoogmoed moet gezocht worden.) — „ Bij alle verfcheidenheid van denkwijze in nevenzaken , die uit onkunde, vooroordeel en hoogmoed dikwerf „ voortfpruiten, moeten ware Christenen het, in de „ waarheid en heiligheid met God en met malkander, „ volkomen eens zijn, zich digt houden aan de uitfpra „ ken der Heilige Schrift en aan de verlichting des H. Geestes, om dezelve regt te verflaan, en in heiligheid „ des levens en volgzame gezindheid openbaar te maken, „ dat wij des Heeren zijn en gemeenfchap met Hem „ hebben. Gebrek hieraan is fchadelijk voor de wereld, „ die buiten ons Christendom is; wanneer Jood en Hei„ den moet vragen: zijn dat Christenen en is dat Chris„ tendom ? En zij kunnen daarom niet hefluiten, om „ tot hetzelve over te gaan." (Bladz. 274.) — Belangrijke waarheid! Ach! wierd zij door alle Christenen altijd en in alles behartigd! Wij moeten ten einde fpoeden, opdat ons verflag niet te breed uitloope, en geven daarom alleen de onderwerpen der drie laatfte Leerredenen op: VIII. over de Algenoegzaamheid van Jezus Christus, onzen Zaligmaker. Tekst: Col. III: I lb. Christus is alles. IX. over het gewis verband tusfchen het tegenwoordige en het toekomende leven. Tekst: Gal. VI: 7b. Gewis de beste Leerrede uit dezen bundel. Zij bevat gezonde denkbeelden en belangrijke vermaningen, in populairen en ge LEERREDENENI. 423 moedelijken toon voorgedragen. Eindelijk, X. over het ware rustpunt voor ons hart , te midden van de voort ontwikkeling van Gods raad, aan het einde van-gaande het jaar 1827. Tekst: Openb. XXI: 6, 7. Wij hebben te voren opgegeven , in welk eene (lemming wij dezen bundel in handen namen. Aan het einde van dit verlag genaderd, zal geen opmerkzaam Lezer ons vragen, met welk een gevoel wij dien weder uit de handen hebben gelegd. Wij vonden ons te leur gefield , en verklaren thans in goeden ernst, dat wij de fpoedige verfchijning van den tweeden druk alleen kunnen toefchrijven aan der menfchen nieuwsgierigheid, die toch de Leerredenen van den, door het boven vermeld Adres zoo berucht geworden, Predikant M O L E N A A It eens moesten lezen. Ons godsdienflig lezend Publiek is te verlicht, in den goeden zin des woords — (wij weten, dat met dit woord jammerlijk gefpeeld wordt, en dat er ook eene valfchelijk zoogenaamde verlichting bei'aat, die als de pest gefchuwd moet worden; maar wij weten ook, dat C H R I S T U S zichzelven het licht der wereld noem lezend Publiek in Nederland is-de) — het godsdienflig over het geheel te verlicht, om in zulk eenen kost voedfel voor verftand en hart te vinden , dat het zich dan ook veel gereeder zou kunnen verfchafFen in die menigte van beftoven Prekenbundels , die vóór eene halve eeuw door den druk zijn gemeen gemaakt, en thans op elke auctie voor een' fpotprijs te koop zijn. Hier zouden wij de pen hebben nedergelegd , zoo wij niet vóór het eindigen van dit verflag iets vernomen hadden, tot welks mededeeling wij ons verpligt vinden. De Heer MO L E N A A R berigt in zijne Voorrede , dat hij, bij herhaling aangezocht tot de uitgaaf van eenige zijner Leerredenen , uit zijnen voorraad de voorkeur gaf aan zoodanige opflellen , welke meer of min in al de Gemeenten, in welke hij als Evangeliedienaar gearbeid heeft, bekend en met bijzonderen zegen gehoord waren; opdat zij tot eene blijvende proeve van zijne betrekking op dezelve, en tot eene vruchtbare herinnering van zij n. MOLENAAR, LEERREDENEN , 424 nen snveranderden Evangeliearbeid zouden zijn. Dit is intusfchen , naar de getuigenis van achtingwaardige Ambtsbroeders, die hem op zijne eerfte ftandplaatfen gekend en veel met hem verkeerd hebben , zoo geheel bezijden de waarheid, dat hij die Leerredenen daar nimmer zóó kan gehouden hebben , als zij thans door hem zijn uitgegeven. De Heer ar o L E N A A R predikte destijds in een' geheel anderen geest en toon, en kwam niet zelden met zulke nieuwerwetfche gevoelens voor den dag, dat zij, op welke hij thans als groote ketters nederziet, zich in geenen deele met hens konden vereenigen. Die verandering van denk-en predikwijs kan niemand den Heere at o L E N A A r, ten kwade duiden. Maar waarom zoekt hij het volk zand in de oogen te ftrooijen, en houdt zich met flinkfche ffreken op ? Helaas ! wij hadden ons gevleid, dat de harde les, die hij ontvangen heeft , tot zijne verbetering zou ge[Irekt hebben. Ijdele hope ! Ook in hem íchijnt het bekende: Quo femel est imbuta enz. zijne toepasfing te vinden. T ienta? Leerredenen van C. FRANSEN VAN E C K. Te Deventer , bad A. J. van den Sigtenhorst. 1829. In gr. 8vo. I/III, 282 Bi. f 2 -50. Na het eindigen van ons bovenflaand verflag der Leerredenen van den Heer at 0 L E N A A it, gingen wij tot de lezing van dezen bundel over. Welk eene uitwerking dit op onzen geest had, kunnen wij niet tong noch pen befchrijven. Wij gevoelden ons in eene andere wereld overgebragt, waar wij vrijer ademden, waar het helderst licht ons omftraalde , waar wij tot zachte , heilige aan werden, ons hart zich blijmoedig en-doeningen geflemd vertrouwend tot God en den Heiland verhief, en eene nieuwe geestdrift in onze borst ontwaakte , om aan de bevordering van waarheid en menfehenheil met onverm oeide kracht te werken. Wij mistrouwden in het eerst, juist om de boven ver C. FRAN S EN VAN E C K, TIENTAL LEERREDENEN. 425 melde reden , onze hooge ingenomenheid met deze Leerredenen van den Hoogleeraar VAN E C K. Doch ook daarna, toen wij aan onze vorige lectuur niet meer dachten , verliet ons die opgetogenheid niet , en elke Leerrede fchonk ons een nieuw genoegen. En thans , nu wij in bedaarde Remming de pen opvatten, om de Lezers van ons Tijdfchrift ook met dezen kanfelarbeid bekend te maken , weten wij naauwelijks krachtig genoeg onzen dank te betuigen aan den waardigen fleller, die door de uitgave dezer Leerredenen de geheele vaderlandfche kerk ten duurde aan zich verpligt heeft. Wij kennen ook hem zelfs niet van aanzien ; maar, onder het lezen, reikten wij hem dikwijls , in gedachten , de broederhand; en wij zullen ons gelukkig rekenen, zoo wij, hem nog eenmaal op onzen levensweg ontmoetende, door den hartelijkflen handdruk mogen te kennen geven , dat wij verbonden zijn in den geest. la waarlijk ! zulk eene Evangelieprediking is behoefte voor onzen tijd, in ons Vaderland en overal elders. Niet door het opwarmen van verjaarde gefchillen, niet door het ijveren voor fchoolfche leerbegrippen , niet door zekere tweeflachtige , van bekrompene vreesachtigheid getuigende, preêkmethode , waarbij het nieuwe in een oud gewaad wordt gefloken, en gezuiverde begrippen in fleil regtzinnige bewoordingen worden voorgedragen , niet door koude , zedekundige vertoogen of godsdienflige redevoeringen , waarin alles even net en fraai en fierlijk is , maar kracht , ziel noch leven wordt gevonden ; neen ! niet door zulke middelen , niet op zulk eene wijze meene men in onze dagen met vrucht te kunnen bouwen aan den tempel der waarheid en Godzaligheid , op den éénigen hoek een , JE ZUS CHRISTUS. Wij hebben den Ilrijd te-fl voeren tegen het ongeloof en het bijgeloof , dat thans , ook op den vaderlandfchen bodem , niet vereende krachten zamenfpant tot ondermijning van het Godsgebouw. Dat dan ook alle Protestanten , dat alle vrienden des lichts zich digt aan elkander fluiten , en than in éénen geest ! Dat zij met het tweefnijdende zwaard van Gods woord C. FRANSEN VAN ECK 426 tegen die zaamverbondene legers optrekken! Dit zij ons aller, dit ons éénige wapen in dien kamp ! Door Bene zuivere, vrijmoedige , ernflige en hartelijke verkondiging des reinen Evangeliums zullen wij , onder den zegen Gods , dien wij daarop , en daarop alléén , met vast vertrouwen verbeiden mogen , over allen tegeníland van ongeloof en bijgeloof, van dweeperij en zedeloosheid , vroeg of laat gewisfelijk zegevieren, en eenmaal alle volken der aarde onder de baniere des kruites verbroederd zien ! Men vergeve ons dezen uitflap , waartoe een opmerk tijds ons drong , en-zaam achtgeven op de teekenen des de beoordeeling van den voor ons liggenden kanfelarbeid ons gereede aanleiding gaf. Wij meenen dien toch als een modèl van zoodanigevangelieprediking te mogen befchouwen en aanprijzen. Niet , dat wij hier alles onbepaald zouden goed keuren, en het werk van den Hoogleeraar v A N E c K boven alle aanmerking verheven achten. Elk heeft zijne bijzondere wijze van zien. En wat menfchelijk werk gaat van gebreken vrij? Alles kan en moet ook niet op dezelfde leest gefchoeid , of in denzelfden vorm gegoten zijn. Er zij en blijve verfcheidenheid ; het behoeft daarom aan overeenflemming niet te ontbreken. Eenheid in het menigvuldige is de groote wet in het rijk der natuur. In de verftandelijke en zedelijke wereld, in het rijk der genade kan geene andere heerfchen. Hetgeen ons in deze Leerredenen zoo bijzonder aantrok , en algemeene goedkeuring en navolging fcheen te verdienen , is de vereeniging van groote vrijmoedigheid met hoogen ernst. Wat de eerstgenoemde eigenfchap betreft, de Hoogleeraar verklaart zich daaromtrent , in zijn Voorberigt, aldus : „ Ik Relde er prijs op, om mijne „ denkwijze over eenige voorname Rukken van den Gods„ dienst meer algemeen bekend te doen worden , en dat wel op eene wijze, waarin niemand die vrijmoedigheid zoude kunnen miskennen, welke mij, wanneer liet op mijne overtuiging van waarheid aankwam , van het begin „ tot het einde . mijner Evangeliebediening , nooit heeft ver„ laten, en welke , niettegenftaande de vreesachtigheid , TIENTAL LEERREDENEN. „ die den ouden dag pleegt te vergezellen , mij tot op „ heden toe niet heeft begeven." Zij flraalt dan ook in dezen ganfchen bundel door. Nergens vindt men iets, dat naar fchikken of plooijen zweemt. Men ziet en ge voelt het: de Redenaar fpreekt uit volle overtuiging , en komt altijd rond voor zijn gevoelen uit. Zoo moet het ook zijn. De waarheid duidt geene transactie, vooral niet de hoogfle en heiligfle waarheid , die 's menfchen eeuwige belangen geldt. Wie hier plooit en íchikt, pleegt hoog verraad. En, in plaats ' ran zich fchootvrij te ftel len , geeft hij zich doorgaan-. bloot , en lokt tegenfpraak uit. De vrijmoedige verdediger der waarheid , daaren tegen, boezemt vertrouwen in , en dwingt ook anders ontzag en eerbied af. Maar dat onbewimpeld-denkenden uitkomen voor zijne overtuiging doet dan alleen werking, wanneer hooge ernst daarmede bij den Redenaar gepaard gaat. En dit is helaas! niet altijd het geval. Gebrek hieraan ontfiert in ons oog vele , anders hoogst belang hinderde ons zelfs menigmaal in-rijke, gefchriften. Het de werken van den grooten B 0 S V E L D. Niet alzoo in deze fchoone opflellen van den Hoogleeraar v A N E C K. Ernst , hooge , heilige ernst kenmerkt zijne ganfche voor derde Leerrede, over het-dragt. Men leze flechts de vruchteloozé naberousv , naar Ilebr. XII: 16 , 17 ; offchoon elke Leerrede in dezen bundel daarvan tot bewijs kan d.rekken. Behalve door die groote vrijmoedigheid, vereenigd met hoogen ernst , fchijnen ons deze Leerredenen uit te munten door duidelijkheid, met bondigheid en rijkdom van zaken gepaard; terwijl alles in een' klasfieken, eenvoudigen en gefpierden ffijl wordt voorgedragen. Nergens ontdekt men gezochte fieraden of pronk van woorden ; nergens dat nette , dat gemanierde , dat moo je , dat de doodíleek is voor alle ware welfprekendlieid. Maar evenmin treft men ergens platheid aan, of die valfchelijk zoogenaamde eenvoudigheid, welke men eer kinderpraat zou mogen heeten. „ Christen- Leeraars !" — dus lezen wij in de laatf'te Leerrede, over de uitnenaesade ,vaarde der 48 C. FRANSEN VAN ECK in,/ielling , dat ook aan de armen het Evangelie wordt verkondigd, bl. 279, 28o — „ ffreeft meer en meer „ naar de benijdenswaardige gave , om , door duidelijk„ heid en eenvoudigheid met waardigheid en kracht te „ vereenigen , uwe Leerredenen voor uwe arme toehoor„ ders verflaanbaar en aanlokkelijk te maken. En dat „ gij daartoe geene kinderachtige, beuzelende voordragt, „ geene platte en lage f'craattaal noodig hebt , kunt gij „ leeren van uwen grooten Meester, die zich van dezen, valfehelijk zoogenaamden , armhartigen volkstrant nooit „ bediende; wat zeg ik, wiens redenen tot geringen , zoo „ wel als tot de aanzienlijkften , door gewigt, deftigheid „ en befchaafdheid freeds waren gekenmerkt , en wien „ echter de menigte der fchare gaarne hoorde." Zoo fpreekt de Heer FRANSEN VAN EC K, en bezegelt zijne woorden door zijn eigen voorbeeld. Wij moeten nog twee bijzonderheden aanf'rippen , om de voortreffelijkheid van dezen kanfelarbeid in liet licht te 1}ellen. De eerf'te betreft den inhoud, en is hierin gelegen , dat elke Leerrede , van het begin tot het einde, eene prakti/che ftrekking heeft , en alles zóó wordt voor behandeld , dat er nergens , gelijk B o R--gedragen en G E R zeide , vacantie is voor het hart ; maar zoowel in de verklaring en ontwikkeling , als in de toepasfing , verfland en hart beide voedfel ontvangen. De tweede raakt den vorm , en wel bepaaldelijk de verdeeling. Daarin is de juiste maat gehouden. De plannen zijn geleidelijk, behoorlijk uiteengezet , maar niet verfnipperd. De hoofddeden der rede worden opgegeven , maar het geheugen der hoorders wordt niet door geftadige onderverdeelingen overladen of verward. Dat taal en f'tijl correct en zuiver zijn , kon men van' den IIeer F R A N S E N V A N E C ic niet anders verwachten. Enkele uitdrukkingen kwamen ons min gelukkig voor, b. v. mengelmoes, bl. 199, waar ons vooral de herhaling van dit woord minder beviel. Zoo ook gaf liet in ons oor een wanklank, dat op bl. io6 twee op elkander volgende volzinnen niet het woord kiezen floten. TIENTAL LEERREDENEN. Daarentegen deed het ons genoegen , dat de Hoogleeraar fommige verouderde woorden en fpreekwijzen, zoo als oogelijn , in arren moede en dergel. , wederom tracht in te voeren. Men kan er bij H 0 0 r T en anderen onzer beste Schrijvers nog in menigte vinden , die , tot fchade onzer fchoone . en rijke moedertaal, in onbruik zijn geraakt. Zullen wij, om een Llijk te geven van onze onpartijdigheid, ook een paar aanmerkingen in het midden brengen ? Zij zouden hierin beflaan , dat de Hoogleeraar ons over het geheel minst gelukkig fchijnt geflaagd te zijn in zijne inleidingen, die wel eens wat fchraal zijn uitgevallen; en dat wij foms zouden gewenscht hebben, dat hij eenigzins uitvoeriger ware geweest in de opgave van het verband zijner tekstwoorden , of ook eene enkele Leerrede aan de verklaring eener moeijelijke en belangrijke plaats der H. S. had toegewijd, daar de bevordering van nuttige Bijbelkennis ongetwijfeld onder de voornaamfte oog openbare prediking moet gerangfchikt worden.-merken der Wij hebben tot hiertoe flechts twee der belangrijke onderwerpen , die in dezen bundel behandeld worden , opgegeven. Verlangen welligt de Lezers van ons Tijdfchrift ze allen te kennen ? Wij laten do lijst hier volgen. I. Des menfchen levendig gevoel van het Hechte in anderen , gepaard met de bedwelming van zijn eigen geweten. 2 S A M. XII: i-7a. II. De vruchtelooze middelen, die de menfchen in het werk 7/ellen, om hun befchuldigend geweten te flillen. I S A M. XVI: 14-17. III. Het vruchtelooze naberouw. H E BR. XII: 16 , 17. IV. Zelfoefening in een onergerlijk geweten , naar het voorbeeld van Pauins. H A ND. XXIV: i6. V. Een eenig zondaar verderft veel goeds. PR E D. IX: 18b• VI. God heeft geenen lust aan den dood, maar aan de bekeering en het leven van den goddeloozen. E ZE e H. XXXIII: i i a. VII. De deugdzame is niet aan God, maar aan zichzelven voordeelig. Jo B XXII: 2, 3. VIII. Het hinken op twee gedachten in den Godsdienst. i K o N. XVIII: 21b. IX. De ondertinge vereeniging der Christenen. T 0 A N N. X: 16c. X. 43Q C. FRANSEN VAN TICK De uitnemende waarde der infielling , dat ook aan de armen het Evangelie wordt verkondigd. M A T T H. XI: 5. 1. g. Moesten wij uit deze fchoone Leerredenen eerie keuze doen, wij zouden, behalve aan de derde, van welke wij boven reeds met een enkel woord gewaagden, aan de tweede, zesde en negende den voorrang geven. Wat de tweede aanbelangt, wie moet de vinding van het thema , fchoon het als voor de voeten fchijnt te liggen , niet hoogst gelukkig noemen ? Het onderwerp is zoo vruchtbaar als gewigtig, en de behandeling laat niets te wenfchen overig. Ook de zesde meenen wij onder de fchoonfle Leerredenen van dezen bundel te mogen rang fchikken. Dat is echt Christelijke wijsbegeerte ! Dat, zuivere en hartelijke Evangelietaal ! Ook aan den flijl, zouden wij zeggen, iá hier nog meer zorg befleed. De volgende plaats kunnen wij niet nalaten af te fchrijven : „ Ongelukkige mensch, die tot nog toe den weg der „ zonde bewandelt, indien gij met eenen God te doen „ hadt, die uw geluk met nijdige oogen aanfchouwde; die verheerlijkt wilde worden in uw verderf; die den „ Hemel ílechts voor Benige weinige uitverkorenen had „ beflemd, doch u in het doemvonnis van eene eeuwige „ verwerping had begrepen : dan waart gij het ílagtoffer „ van een onverbiddelijk, ijsfelijk raadsbefluit; dan waart gij bitterlijk te beklagen, maar nimmer te veroordee„ len ; dan zoude de eisch aan U, van Godswege ge„ daan, om u te bekeeren en te leven, de onredelijkfle „ aller eifchen, de honcndfle befpotting uwer noodlot„ tige onmagt en ellende wezen! — Maar, nu wij u, „ op Goddelijk gezag, eenen God prediken, wiens goed„ heid geene palen kent ; eenen God , die bij zijn leven „ zweert, dat Hij geenen lust heeft in uwen dood, „ maar daarin , dat gij u bekeert en leeft, en dien eed , „ door daden van oneindige vaderliefde en vadertrouw , aan u dagelijks bevestigt; eenen God, die u zoo gaarne „ zalig ziet, als de beste zijner kinderen, die zijnen „ Hemel bewonen: nu kunt gij, niet anders dan moed TIENTAL LEERREDENEN. 431 „ willig, den dood boven het leven kiezen ; nu vallen „ al de bedekfelen der fchande weg; nu onverbeterd en ongelukkig blijvende, wordt gij, door uw eigen ge„ weten , als met de flemme des donders , als de eigen werkmeester van uwe rampzaligheid, aangeklaagd, voor „ den troon des eeuwigcn Regters gedagvaard; nu is bij „ den Heer, Heer de geregtigheid, maar bij u is de „ befchaamdheid des aangezigts." Wij hopen, dat deze bundel in ieders handen komen zal, en daarom onthouden wij ons liefst van het aanvoeren van meerdere proeven, als ook van eene dorre opgave der fchets van iedere Leerrede, hetgeen wij tot verdere aanprijzing van dit uitmuntend predikwerk onnoodig achten. Wij willen echter ten aanzien der, reeds genoemde, negende Leerrede eene uitzondering maken, met cie opgave van wier beloop wij dit verlag zullen fluiten. „ En het zal worden ééne kudde (en) één herder." Na eerst den letterlijken zin van deze voorfpelling des Heilands te hebben opgegeven , gaat de Redenaar over, om van de groote breuk tusfchen Christenen en Christenen , en van het uitzigt op vereeniging te fpreken. Belangrijk onderwerp, waarover de denkbeelden zoo uit dat liet eene opzettelijke en ernflige over--eenloopen, weging verdient. Tot dat einde wordt I. overwogen , welke vereeniging der Christenen onder elkander uitvoerl jk zij; II. de aandacht bij liet wenfchelijke van zoodanige vereeniging bepaald; en II1. de voorname middelen opgegeven, om deze vereeniging, zooveel mogelijk is, te bevorderen. — Die vereeniging der Christenen onder elkander, welke als uitvoerlijk mag befchouwd worden, beflaat in deze drie hoofdzaken: I. Vereeniging in geloof. „ Er is eene eenheid des geloofs, die even „ zoo mogelijk als tvenfchelijk is. PA u LU s maakt „ van haar uitdrukkelijke melding; draagt haar als het „ kenmerk, als de volkomenheid dier ééne groote Ge„ meente des Heeren voor. En zij is deze: dat allen, die „ den naam van c it P. I S T u s noemen , aan dezen grond C. ?RANSLN VAN ECK 432 regel vasthouden: één is uw meester, namelijk C H R I S„ Tus; dat zij allen in den naam van CHRISTUS „ gelooven , als den eenigen naam, onder den Hemel tot zaligheid gegeven ; dat zij allen geen ander fundament zoeken te leggen dan hetgene gelegd is, name„ lijk c II RI S T ITS ; dat zij allen met den mond belijden „ den Heer Jr, z u s , en met hun hart gelooven , dat God hem uit de dooden opgewekt heeft." 2. Bij de vereeniging in het geloof moet de vereeniging in heiligheid gevoegd worden. „ Voorwaar! deze ver„ eeniging is van geen minder , is van nog grooter be„ lang dan de eenheid des geloofs. Hierin onregtzinnig „ te wezen, is nog veel onchristelijker en gevaarlijker „ dan onregtzinnigheid in de leer. En de vriend van het Christendom, die in de Kerkelijke gefchiedenis niet „ onbedreven is, vindt niet weinig reden, om zich te „ ergeren en te bedroeven, dat men deze vereeniging zoo weinig waardeerde, terwijl men geene middelen, geoorloofde of ongeoorloofde, onbeproefd liet, om de „ zoogenaamde eenheid des geloofs in te voeren." Maar g, er kan geene ware vereeniging in heiligheid onder de Christenen wezen, zonder vereeniging in liefde. En deze vereeniging in liefde moet voor alle Christenen als uitvoerlijk worden befchouwd, dewijl zij hun allen in het groote wetboek, dat zij allen eerbiedigen , zoo heiliglijk is aanbevolen. „ Alle Christenen kunnen niet, op eenerlei wijze, gelooven; zijn niet allen aan „ dezelfde geloofsbelijdenis verbonden. Maar alle Chris„ tenen kunnen en moeten elkander beminnen, helpen, dienen, verdragen in de liefde. De onderfcheidene Christelijke kerkgenootfchappen moeten als zoo vele „ afdeelingen van een en hetzelfde groote huis worden aangemerkt. En, offchoon zij nu hunne bijzondere afdeelingen bewonen, en hunne bijzondere huishoude„ lijke begrippen en inrigtingen hebben, kunnen zij ech„ ter zeer wel , als broeders en zusters , in vrede en liefde zamenwonen, en de welvaart, den bloei, den „ zegen, den troost, het heil van het gemeenfchappelijk TIENTAL LEERREDENEN. „ huisgezin helpen voorfiaan en bevorderen." — Die vereeniging is II. wenfcheltyk. Want, I. zij ontvangt de ferkfle aanbeveling van de eigene denkwijze van Jezas en zijne Apostelen. 2. Zij is allezins wenfchelijk voor de eer en den zegen van het Christendom. 3. Zij is ook heilzaam voor de belangen der Burgerlijke Vaat WIJ mogen ons daarom verheugen, dat men-fchappij. haar reeds in de beginfelen aanwezig ziet. „ Althans „ de aanhangers der gezuiverde geloofs- en zedieleer ge„ voelen meer en meer liet kleine en het nietige van hunne vorige verfchillen, bij de groote zaak, die zij „ gemeenfchappelijk tegen het ongeloof en het bijgeloof „ hebben te handhaven. De klove, tusfchcn hen out,, (taan, verliest allen; skens haren vorigen omvang en diepte. Hunne goedwillige en vriendelijke toenadering tot en gemeenfchapsoefening met elkander nemen zigt„ haar toe. Zij voegen zich zamen in gcnootfchappen , cie verfpreiding van het Evangelie en van den Bijbel „ ten doelwit hebbende. Van tijd tot tijd , en hoe ver„ heug ik mij, dat ik ook onze fad ten bewijze daarvan „ kan aanvoeren ! zien wij de leeraren der onderfcheidene „ geloofsbelijdenisfen elkanders predikftoclen beklimmen, „ elkanders gemeenten, te gelijk niet de hunne , Richten „ En het ftreelend genoegen , hetwelk ieder regtfchapen „ Christenhart deswege gevoelt, wordt niet weinig ver„ hoogd door den vrijen toegang tot elkanders gedachte„ nis -tafelen van den dood des Heeren, door hun ge„ meenichappelijk genot van liet brood en den wijn des „ vredes en der liefde." — III. De voorname middelen., om die vereeniging verder voort te zetten, zijn : I. herlichte Godsdienstkennis. e. Godsdienfige vrijheid. 3. Cemeenfchappelijke hooge waardering van den bijbel. „ Dat „ de Christenen zoo verre van elkander verwijderd zijn „ geraakt , is grootendeels daaraan toe te fchrijven , dat „ zij hunne Godsdienstkennis uit hunne onderfchcidene „ Godgeleerde zamenitellen en geloofsbelijdenisfcn , en „ niet uit den Bijbel, althans niet alleen en geheel , ge„ haald hebben ; dat ook zij , die der Hervormde leer BOEICBESCII. I829. NO. IO. G g did C. FR AN SEN VANE C K, TIENTAL LEERREDENEN. „ waren toegedaan , zoo dikmaals ontrouw geweest zijn „ aan deze hunne eigene fchoone belijdenis : „ „ men mag „ „ geener menfchen fchriften , hoe heilig zij geweest zijn , gelijken bij de Goddelijke Schriften, noch de gewoon te hij de waarheid Gods (want de waarheid is bo ven al) , noch de groote menigte , noch de oudheid , „„ noch de fuccesfic van tijden of perfonen , noch de ,,,, Conciliën, Decreten of Befluiten." Ja motten zij, „ die zich Protestanten noemen , nooit reden gegeven hebben, om hun te verwijten , dat zij , met verzaking „ van een hunner hoofdbeginfelen , dc uitfpraken van Kerkvergaderingen, die, waarlijk, niet konden zeg,, gen : „ „ het heeft den Heiligen Geest en ons goed„ „ gedacht :" en niet die van het waarachtig en ecu,, wigblijvend woord van God , zijn gevolgd ! Voorze„ ker,, in deze vereering van het menfchelijke gezag bo„ ven het Goddelijke is eene hoofdreden te zoeken van „ de noodlottige breuke , tusfchen zonen van het zelfde „ huis ont('caan En die breuke kan niet beter geheeld „ worden , dan wanneer zij allen zich vereenigen, om „ den Bijbel , niet flechts in naam , maar in der daad , als het eenig geldend rigtinoer van hun geloof en le„ ven te eerbiedigen." — — „ Gezegend ons geheel geflacht, wanneer de verfprei„ ding van den Bijbel eens de bron zal worden van „ licht , deugd , troost, rust , vrijheid , blijdfchap , men„ fchenheil , overal waar menfchen wonen ! 0 ! dagen , op welker denkbeeld en vooruitzigt het hart des men„ fchenvriends van den reinfcen en fijn('cen wellust wordt „ doortrokken ; dagen , onzer vuriglte wenfchen en finee„ kingen waardig ; dagen, wanneer men nergens leed zal „ doen , noch verderven , maar de aarde vol zal wezen „ van de kennis des Heeren , gelijk de wateren den bo„ dem der zee bedekken ! Amen !" — Ja, Amen! zeg wij met onze ganfche ziel.-gen A. A D R I A N I, BIJDRAGEN. 435 A. AD r. I a N a, Predikant te Dokkum , Bijdragen tot zone Opheldering van eenige BijbelplaatJen. Te Hoorn , bij J. Vermande. 1829. In gr. 8vo. IY en 98 bl. f: -So. A D it I A N I heeft , zoo als men weet, Bene Opheldering uitgegeven van eenige Bijbelplaat/en. Deze is door een' anderen Rccenfent in de Letteroefeningen des vongen jaars beoordeeld. Vooral ten opzigte van Joh. XIX: 5 en Hand. VIII: 26 is 's mans gevoelen weêrlproken door v A N W I L L E S, in diens Verzameling van Bij -dragen , in vereeniging met wijlen den Waardigen Ic R o wi uitgegeven. Reeds in de Godgeleerde Bijdragen, II, q , had A D R I A N I zijn gevoelen , zoo als dit heette , geregtvaardigd; maar tot 's mans fpijt „ had de Redaktie „ van dat Tijdfchrift zijn ftukje , vóór het te plaatfen , „ aan den Heer v A N Wv 1 L L E S gezonden , en nu volg„ de er, in dat zelfde nommer,, een wederantwoord van „ denzelven." Voor een groot gedeelte zijn deze Bijdragen tegen VAN WILL E S gerigt ; terwijl het overige fchijnt te moeten dienen, om er een Hutje van te maken , dat op zichzelve Haan en gaan kan ; waartoe dan ook dienilig is , dat alles , wat A D R I A N I en v A N w I L L E s in de Godgeleerde Bijdragen gefchreven heb hier wederom letterlijk wordt nagedrukt. Zelfs de-ben, drukfouten worden overgenomen. Zoo getrouw fchrijft A D R IA N I alles af. BI. 23. oude plaatfen voor beide , zoo als op het einde der Godgeleerde Bijdragen verbe terd is. BI. 56. voorzien, lees verzien. Op deze had hij gegronder aanmerkingen kunnen maken , dan op het het plaatfen der Hebreeuwfche woorden (zie bl. 70) ; want ziet men de bedoelde plaats in de Godgeleerde Bij na , (bl. 627) dan denkt men eer aan zetter en-dragen corrector, die het Hebreeuwsch , in het gefchrevene door V A N WI L L E s voorkomende, op het einde en het be gin der regels vonden , en door verkeerde plaatfing juist Gg e 436 A. ADRIAN I toonden , dat V A N W I L L E s goed heeft gefchreven. Door zulk eene lompe fout den Schrijver toe te kennen , toont men , dat liet plaatfen van een vredelievend motto nog niet antwoorden is dine ira et f ,. dio. Indien wij antikritieken , en wel , zoo als hier, zoo menigvuldig herhaald , wilden beoordeelen , zouden wij nutteloos ruimte verliezen voor hetgeen van meer algemeen belang is. Alleen zeggen wij er dit van, dat A Dit I A N I te veel zijne gevoeligheid laat blijken ; (een gevolg van zijne eenmaal te heilig gedane uitfpraak in eene zaak , in welke hij op weinig bijval mogt rekenen) dat hij zijne uitlegkunde bezwaarlijk tegen die van v A N W I L L E s zal kunnen handhaven ; en dat hij eindelijk , met den opzettelijken toeleg om zijn gevoelen door te drijven, veel omhaalt, dat niets bewijst, en van hetgeen iets bewijzen kan bijna niets. Dixi. Dit geldt Joh. XIX: 5, bl. 18-52. Hand. VIII: 26, bL 53-73. Joh. VII: 17, bl. 78-83; zoo ook hetgeen , bl 83-85, over den Discipel, dien Je zus lief had, voorkomt. Hierover moge v A N w I L- L E s, indien hij verkiest, zich verantwoorden. Naar ons oordeel ` zal hij zijn gevoelen , dat A D R I A N I beftrijdt, gemakkelijk kunnen volhouden. Als Receníent dezer Bijdragen hebben wij hier wei uit te regten. Na aftrek der bladzijlen , aan de we--nig deriegging van VAN W I L L E s be(Ieed , heeft men weinig in dit boekje te wachten. Over Matth. III: 13-17 ,, uitvoerig behandeld Opheldering enz. bl. 9-28 , komt hier , bi. I 3 , iets voor, hetwelk wij, als zijnde eene antikritiek , niet beoordeelen. Ter opheldering van hetgeen A D R I A N I vroeger gefchreven had , bl. 29-34, volgt in deze Bijdragen, bl. 3-17 , een betoog, dat toorn ongeoorloofd is. Maar zou dit wel in den geest des Bijbels zijn gedacht , daar toch ook aan God toorn wordt toegekend , en BI A Rc u s verhaalt , dat J E z u s de Pharizeërs met toorn rondom aanzag , H. III: 5? Al de uitzonderingen, door A D R IA NI gemaakt 61. 10 volg., bewijzen niets. Toorn BIJDRAGEN. 437 is geene ondeugd; maar de mer.sch , in too"n ontvlamd gaat ligt te ver. Het omne 1a1112i in nocet geldt ook hier. Her gevoelen van Prof. 1 r r R I N GA , ( Tiental Leerre denen ter aanprijzing van Christelijke Deugden, bi. i8o volg ) zoo fchoon ontwikkeld , en zekerlijk beter, dan liet gevoelen van A D R I A N I hier, betoogd , zal na deze Bijdrage niet behoeven ingetrokken te worden. Luk. X: 18. Aangaande deze plaats heeft A I) R I A N I Opheldering , bi. 169 , flechts zijne gedachten opgegeven , zonder dat men kon opmaken , of hij leest : als een blikfem uit den hemel , vallen , of : als een blikfem uit den hemel vallen. Het eerfle gevoelen kiest hij hier. Zekerlijk vernuftig , indien de oorfpronkelijke tal des Bijbels de Nederlandfche ware. Maar of het Grieksch deze opvatting beguníligt , kan , indien hij wil , de groote Graecus van A n R I A N I uitmaken. De dogmatifche redenering van A 0 R I A N i mogen uitlegkundigen niet laten gelden. Het Griekfche taaleigen zal, gelooft Recenfent, 's mans opvatting niet gemakkelijk verdragen. Op bi. 85 komt nu voor eene opheldering van Exod. XVII: 15 , 16. Hier vindt men dus iets , waarvan hij vroeger niets had gezegd. Vooral liet i6de vers heeft veel mneijelijks , hetwelk groote Oosterlingen zelfs door oordeelkundige gisfing hebben zoeken web te ruimen. A I) R I A N I heldert dit vers ook uit het vorige op , en is van gedachte , dat „ nz o z c s , nadat hij het altaar had opgerigt , op des heuvels hoogte op hetzelve Beeft ge. wezen en toen gezegd : dewijl er nit een gedenktee„ ken is op diezelfde plaats , waar de Heere zich zoo magtig en genadig heeft geopenbaard, zoo is Israël „ verpligt , tot eer des .11lerhoog flen , daaraan fleeds „ te gedenken , en dat met daden te toonen , door tegen A M A L E K te flrzyden van geflachie tot gefachte, tot dat die geheele natie is uitgeroeid en verdelgd." Deze gedachte, offchoon ons gevoelen anders is, verdient nadere overweging. Indien men dit gevoelen nader overweegt , wenichen wij A D R IA N i bezadigdheid toe, om nok tegenfpraak te kunnen lijden. 439 A. A D R I A N I, BIJDRAGEN. Het laatfte Rukje handelt over Luk. XVII: 7—Ia, van welke plaats A D RI A N I vroeger niet had gerept. Het is een uittrekfel uit Bene Leerrede , waarmede hij zijnen ambtgenoot te Dokkum bevestigd had. Voornamelijk wordt hier opgehelderd het woog i &xpdos , niet onnut , maar gering. Uit de bekendmaking der gedane bevestiging in de Boekzaal bleek reeds , dat A D R I A N I de gewone opvatting niet verkoos. Doch die uxpe o, , dienst maken daar eene wonderlijke vertooning. In--knechten , tusfchen gelooven wij, dat A D R IA N I te veel op 2 SaIn. VI: 22 bouwt, waar dit woord eveneens voorkomt. Onnut drukt wel de eigenlijke beteekenis des woords niet uit. Onvoordeelig is beter dan liet gewone, en ook te kiezen boven het geringe van A D R I A N I. Onprofajtelijke /laven zijn (laven van geringere foort, omdat zij letterlijk de bevelen des Meesters volgen , zonder eenig nut door dienstvaardigheid en bekwaamheid uit zichzelven aan te brengen. Zulke haven, die uxpe7Qi zijn , bezitten daarom ook geringe waarde; maar &xp£%os beteekent daarom nog niet gering. Muggezifterij , zegt misfchien A D R I- A N i ; maar die het verband alleen raadpleegt , en liet grammatikale daaraan opoffert , moet dan ook voor het hem voorgeworpene kemelztivelgerij , in uitlegkundigen zin, vreezen. Dit is alles , wat A D R I A N I geeft. Neen; hij geeft nog op, hoe men de Evangeliën bij rubrieken lezen moet, ten minfee hoe hij dezelve leest. Goed; maar ook dit kon gemist worden. Hiermede flappen wij af van dit gefchrift , betuigende op geene antikritiek van zijne hand te zullen antwoorden. Men heeft nooit gedaan , indien men tegenfprekers altijd op alles moet antwoorden. Punctuni. VERSLAG VAN DE GRONINGrR ZIEKTEN. 439 Ver/lag van de in het jaar 1826 te Groningen waarge nomene Ziekten , gegeven door de plaat/lelijke Corn mis/ic van Geneeskundig Toevoorzigt aan de Regering der Stad: met bijgevoegde lanteekening en en Tabel len van de Ed. flchib. fleeren Burgemeester en Wet houderen der Stad Groningen. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1828. In gr. 8vo. 138 Bi. f t - 80. Fene nalezing op den ruimen oogst van gefchriften over dir treurig onderwerp ; maar zulk eerie naezing - waarbij nog menige goede vrucht werd opgegaard. De Lezer vindt in dit Verfag der plaatfelijke Commisfie van Groningen vooreerst eene meteorologifche historie van het jaar 1826, vervolgens die der Epidemie, welke hoofdzakelijk aan cent gisting van den kleigrond en aan de daaruit ontwikkelde fehadelijke uitdamping wordt toegefchreven. Allerbelangrijkst zijn de opmerkingen wegens den invloed van de voorafgaande overilrooming en het daardoor met de klei vermengd zeewater op dezelve; gelijk dan ook dit Verflag vele en gewigtige ophelderingen en teregtwijzingen bevat , die men elders ver zoeken zonde , en van lien alleen verwachten kan -geefs die in (iaat waren de zaak met oplettendheid op de plaats zelve gade te fl aan. De heerfchende Ziekte was, naar den tjpus, of intermitterend, of, uit deze ontfftaande, remitterend, of eindelijk aanhoudend,, overgaande in een' befinettelijken Typhus, welke laatfle vorm evenwel zeldzaam was. Naar den aard nu eens actief, dan wederom pasfief, hetwelk afhing van den grond en voorafgaanden leefregel en van den verfchillenden tijd des jaars. Naar de zitplaats behoorde zij tot de ziekten der galbereidende werktuigen ; terwijl zij, om haren verzwakkenden invloed op het levensbeginfel , onder de boosaardige Epidemiën moest gerangfchikt worden. Bi; het w::eden eener zoo algemeen heer boosaardige Ziekte (dus luidt liet Verlag , bl. 32-fchende 440 VERSLAG en volg.) was het dan ook meer te betreuren dan te verwonderen , dat dezelve eerre groote menigte der ingezetenen deed fileven ; dusdanig zelfs , dat , indien ook al liet groot aantal der geborenen bij het getal der nog overgeblevenen gevoegd wordt , Groningen zich echter nog over eene vermindering van 185o inwoners te beklagen heeft, en tevens het gemis betreurt van verfclieidene der braafule en nuttigIte leden der maatschappij , welke de niets ontziende Ziekte een veel te vroegtijdig graf bezorgde. Het groote vraagpunt, aangaande de befinettelijkheid der Ziekte, wordt ontkennend beantwoord. Tot de morbi intercurrentes behoorden r°. de buikloop ; a°. de catarrhus intestinorum , of persloop; 30 the . niatifche en catarrhale ongef'eldheden ; 4 . roodvonk en mazelen. Bij de behandeling der heerfchende koorts voldeed in de meeste gevallen het tijdig en rijkelijk gebruik der Kinine liet meest ; behoudens die uitzonderingen ; welke een afwijkende toefland noodzakelijk maakte. Daarna , toen liet rheumatilèhe de overhand kreeg , moest de Kinine voor andere meer pasfjnde geneesmiddelen wijken. Met eens beknopte opgaaf van de geneeswijze der com plicatiën , morbi •intercurrentes en morbi /ecundarii , be fluit de Commisfie dit gedeelte van haar Verflag, om over te gaan tot de vermelding der geneeskundige maatre gel en , welke zij , ter beteugeling der Epidemie , hetzij op voordragt der Regering, hetzij uit eigene overreding, heeft in 't werk gefleld. Tot de eerule derzelven behoorde de voordragt ter vermeerdering van het getal Stads Doctoren, en ter voorziening in de behoeften der Armen door eene bui toelage. Hierop volgde liet onderzoek naar-tengewone het al of niet befwettelijke der Ziekte , het verzoek tot het daarflellen van een ruim losaal voor 2 à Soo zieken, het reinigen der goten en riolen van ffadswege, ezv. Bij telling en opneming in de maand Augustus bleek het, dat liet getal der lijders aan de heerfchende Ziekte alstoen riet hooger kon gefchat worden, dan 3000. Het VAN DE GRONINGER ZIEKTEN. 441 aantal dooden van den 14 Julij tot den 17 Augustus was 318. In de maand September (leeg het getal der zieken tot 8000. Intusfchen kwam de bij aanvrage verlangde geneeskundige hulp opdagen, als : 20 Officieren van Gezondheid van onderfcheiden rang , 6 Studenten van Utrecht en even zoo veel van Lurven, en eindelijk 5 Med. Doctoren van elders. Na aanschrijving van Gouvernementswege, werden nu ook de Chlorine -verbindingen tot reiniging der lucht en als geneesmiddel aangewend ; alsmede lijkopeningen, gedaan ter nafporing van den aard der Ziekte en derzelver meest gefchilkte behandeling. Uit deze en meer andere maatregelen, of voorgeteld of bewerkíl:elligd door de Commisfie, kan men haren ijver en onvermoeide zorg ter beteugeling der Epidemie leeren kennen. Eindelijk zijn bij dit belangrijk Verflag gevoegd Aan Stadsregering , bene--teekeningen en Bijvoegfelen van devens eenige Tabellen van de maandelijkfche fterfte in de onderfcheidene wijken der Stad. Brieven van Jo H N B 0 W RI N G, gefchreven op eene Reize door Holland, Friesland en Groningen , voorafgegaan door iets over de Friefc'ie Letterkunde van denzelfden. Uit het Engelsch. ijle Stukje. Te Leeuwarden, bij G. T. N. Suringar. 1829. In gr. 8vo. X, 52 bl. f : -go. De vertaler van het bovenftaande flukje is de Heer A. TEL ING, die hetzelve opent met een berigt aan den lezer,-Twaarin zijn Ed. hevig uitvaart tegen den nameloozen fchrijver van den brief wegens den Heer J OHN BOW RING, die in het. Mengelwerk dezes tijdfchrifts van April 1. 1. is opgenomen, en meent zijn Ed., dat de eenige wederlegging, die den Fleer B 0 WRING niet konde vernederen , bellond in de fpoedige uitgave dezer brieven. De Heer BOW RING zelf heeft daar anders over gedacht , en gemeend , dat zijne brieven zichzelven alleen niet konden redden; waarom hij dezelve met eenen brief in het Mengelwerk van julij 1. 1. onder heeft.-fleund Het iets of er de Friefche Letterkunde heeft In de 442 J. BOWRING Foreign Re,'ie!v gediend voor eerre recenfie der uitgave van GvSBrRT JPPiCX door E. Ei' I E MA, wiens arbeid echter ter luohs fl chts «•ot aangeroerd ; en inderdaad is het een verflag van de ;, al , de inreekwocrden, de wetten en de gefchiedenis der Friezen. Dewijl de Heer B 0 w RING zich op dit groote veld meest met korte magtfpreuken en weinig orde voortfpoedt, kunnen wij hein met geene bewijzen volgen, zonder een boek te maken, veel grooter dan het zijne, en magtfpreuk tegen magtfpreuk zouden zich uitftrijken. Met het oorfpronkelijke en de vertaling voor ons, zullen wij dus eenige vrijmoedige aanmerkingen, maken, waaruit de lezer de meerdere of mindere bevoegdheid van den Heer B ow R IN G voor de taak, die hij op zich nam, afmeten kan. Het is Ree. onmogelijk, alles aan te lippen; zulke mislagen in het oorfpronkelijke , als HA MEEN voor II A M C 0 N i U s en WALTER GRIBBERTS Voor WATSE GRIBBERTS, worden hier niet gerekend. Op bl. 3, (van het Engelsch) fprekende over de gehechtheid der Friezen aan hunne taal , haalt B OW RING het ca° couplet aan uit het vers van J. DE SC HE P P ER voor de uitg. van GYSBER T J•A P IC X van 1681 , waarna hij aldus vervolgt : „ In denzelfden geest zingt een andere , nog in leven zijnde Bard: „ Sjogt m'op al-oádde bladren Den pronkt Friezlanz moedertal In de fryheyt fen hjar fadren Ta en yrich fegeprall. Sjogt m'op Friezlanz aodde fchieden Wetten , kapsten in minnieren In nimt dear by ajar tael yn acht Dan ha hjar wirdden folie kracht." Niet van een' anderen Bard zijn deze regels , maar het eerfi:e couplet van hetzelfde vers van denzelfden vóór honderd jaren overledenen s C II E P P ER, overgezet door een' Bard , die nog leeft. En in welke taal? De Heer BOWRIN G nam het aan voor Friesch; maar, indien zijn Ed. eenig onderfcheid tusfchen Friesch en Hollandsch kende, zou hij dadelijk gezien hebben, dat het noch het een noch liet ander was. Bladren, vadren is Hollandsch , waarvoor de Fries zegt leaven of bledden, en affears of foardders: fchieden is niet ge. fchiedenisfen, maar de infinitivus, fcheiden: tal en prall is noch Friesch noch Hollandsch: en ljar is onzin. De ver BRIEVEN. 443 taler heeft , weIIigt om de eer zijns vriends te redden, dit couplet achtergehouden, zeggende alleen in de noot, (bl. 4) dat n o w L IN G hier een paar coupletten van S C 1I E PP Is R aanliaair. Nog grooter dienst had zijn Ed. aan B 0 w R I N G gedaan, indien hij op bl. 42 weggelaten had, Boette des uedeles worp XXI mol/es foeter , en Cam liet coney Noac'a ijnne arke west; regelen , welke B ow R ING voor fpreekwoorden aannam , maar die nooit fpreeltwoorden geweest zijn , en 't uit den aard der zake ook nooit , dan bij wijze van befpotting, worden kunnen. BI. 5. (vert.) „ Wij noch iemand ter wereld hoorde uit den mond van eeh' Fries de oorfpronkelijke uitfpraak der Angelfaxifche t z." Indien de Heer B 0 w RI N G van een' Schier iers, aarde, (het Engelfche earth, het Angell.-monnikoger yrth) en dergelijke meer had hooren uitfpreken, misfchien was zijn toon in dezen wat minder beflisfend geweest. BI. 12. (vert.) „ Toenamen waren, tot op onze dagen, bij de Friezen in geen gebruik." Gefchiedenisfen , cohierboeken, duizend oirkonden bewijzen vlak het tegendeel. Onder NAPOLEON kwamen er honderden toenamen voor den dag, die de voorouders gevoerd hadden. Zoo zegt Bow- RING (bl. I6. Eng.): „ GYSBERT JAPICX [de naam beteekent G 11. B E R T , de zoon van JAK 013, zijnde de toenamen toen in Friesland onbekend.]" De toenaam van G Y s- BERT JAPICX was HOLCP,EMA, gelijk ieder weet, en BOWRIN G noemt Zelf G A B B E M A, een der tijdgenooten. De vertaler vond deze parenthefe ook zoo onbetlaanbaar met de waarheid, dat hij dezelve, zonder een woord te zeggen, uit den tekst heeft geworpen. Verder (bl. 13. vert.): „ Eenige edele en patricifche familiën hadden namen aangenomen van hunne flaten , zoo als BEYMA THOE KINGMA, HARINXMA THOE SLOTEN." In dien de Heer B ow RING een weinig Friesch verflaan had , zijne eigene voorbeelden hadden heen in dit geval van dwa ling overtuigd. BEYMA thoe Kingma is de tak Van BEYMA, op Kingma gezeteld, en HA R IN X MA time Sloten is de tak van HARINXMA, RI die te Sloten t'huis hoort, in onderfcheiding van HARINXMA shoe (leeg. HARINxMA en BEYMA zijn de namen (*) , en die komen niet van Raten , maar van de eigennamen H A R I NC en BE Y F. (*) Nooit noemt men deze familiën T HOE EIKINGMA, TROF. SLOTEN. 444 J. BOWRING Op hI. 17 in de noot (vert.) heeft de vertaler zeer juist aangemerkt, dat het voorftel van den Ileer v A N LEEUWEN LEE tot het fchrijven eener provincia e gefchiedenis niet door den 11'Iinister is afgellagen , maar dat de Staten van Friesland ongenegen waren om hetzelve te onderiheunen. Mag Recenfent er nog bijvoegen , dat deze ongenegenheid niet voortkwam uit eenige minachting voor de Friefche historie, maar uit de zorg der Edel.nogende Heeren , om eerre zwaar gedrukte provincie door geene nieuwe posten van weelde verder te bezwaren ? Ten I1fitte wil Recenfent nog een paar proeven der bedrevenheid van den Heer B O w RING in het Friesch geven , en daarmede van dit fl:uk over de Friefche letterkunde af.. flappen. Op bl. 13 (vert.) doet de Heer B O W R I N G eerre poging, om de Frefche namen INTJE en INTIT Cot JOHANNES , en JE M aI E en J ILK tot JA COBUS terug te brengen. Het is waar, alle deze namen beginnen met j.; maar dit is zulk eene buitenfporige flelling, dat ze fs zijn vriend, de vertaler, dezelve moet afkeuren. Even ongelukkig zien wij hein bl. 6o (vert,) Grietman van great man, een groot man, afleiden: de Heer B OW RING fchijnt de alom bekende en goed afleiding van greta (geregtelijk aanfpreken, aan -gekeurde pleiten , vonnisfen) , die en aan den klank en aan-klagen, de beteekenis des woords bij uitnemendheid voldoet, niet gekend te hebben. Vóór 59 jaren was die afleiding reeds - bekend (*). Nergens Rond Recenfent echter meer verbaasd, dan op bl. 20 van het Engelsch , waar B 0 WE I N G de wijziging van de beteekenis der Friefche woorden door voorzetfels poogt aan te toonen, en eenige naauwverwante woorden uit het Friesch en Engelsch nevens elkander fielt. Den uitgang der Friefche infinitiva kent hij niet , fchriívende aefwac eten , forachten foranderen, forbetteren, in plaats van for- wacktje,-achtje,- anderje , - betterje : het pra:teritum aefgien is bij hem een infinitives (go of) afgaan : beglorjoer'jen (lees behljoerjen) begluren, aanfchouwen, vertaalt hij beg/ow, to fpread bright. (*) C. L. V A N B E VII A, Tractatus de Grietmannis. „ Patear fatis fpeciofam videri posfe bant opinionern [Grietman esfe derivatunt a voce graet] pr^efertina illis , qui Levi adrnodum iingu,e Frifcre cognitione fuut inllructi." Pag. 6 & 12, BRIEVEN. nefs, met gloed en fchittering overfpreiden; ombuwikjen (lees ombuwckjen) omverhouwen, is bij hein hew around, in de rondte omheen houwen , en f,rdwaen , onnut verdoen , ver to wisdo, misdoen. Verder vinden wij hier yrfern,-delgen, innig, vurig van aandacht, vertaald from afar, geheel in de verte; forproppje, fmadelijk ineen' hoek Ploppen, is to prop up, onderil:eunen; en daveren (lees daverjen) daveren, hetzelfde als to fade (a word ffil1 preférved in Devonfh:re — a DAVERED flower) verkwijnen en verleppen als eene bloem. Verder is kleate, een kloot, bij hem clout, een lap op fchoenen of kleederen; mig, eene mug, is mug, een beker; en mouwe, eene mouw, is hetzelfde als mow, eene hooifchelf, oudtijds ook een fcheefmond. Ja zelfs heeft de Heer B G W R I N G beklaeyen, bekladdjen , overgezet becloths , beclad, bekleeden , bekleed , en alzoo den infinitivus bekladdjen, bemorfen, aangezien voor het pra^teritum van beklaeyen , bekleeden. Had de vertaler geen groot gelijk, dat hij meer dan eene ganfche bladzijde van dergelijken inhoud , als onbelangrijk voor ons , en niet vereerend voor zijnen vriend, wegliet? Maar de Recenfent der Vaderlandfche Getteroefeningen, geroepen om wel verdienden vaderlandfcnen lof op te houden, vindt zich ver. pligt aan te merken, dat de man, die op ééne bladzijde meer dan twintig blijken van zoo diepe onkunde in het Friesch geeft, dezelfde is, die den dertigjarigen arbeid van onzen grijzen en eerwaardigen landgenoot E. E PRE M A beoordeelt en veroordeelt. Met eene enkele pennellreek verklaart hij de voorrede van deszelfs Woordenboek op G. J A P Ic X voor eene foort van in het wild fchermende vergelijking (*) tus. fchen Friesch en Hollandsch , en het Woordenboek zelve voor een werk van noodelooze uitvoerigheid. Ondertusfchen zouden al de bovent wande fouten vermijd zijn, indien de man zich verwaardigd had dat Woordenboek na te flaan; en, voor wien deszelfs uitvoerigheid noodeloos mogt zijn , voor den Heer B 0 1V R IN G was zij het zeker niet. Na deze aanwijzing , wat B 0 w RING in de beginfelen (*) De vertaler, die dit ook allezins afkeurt , heeft de firafheid van dit vonnis echter een weinig pogen te temperen, door hier uitvoerige voorrede te zeggen; maar zijn Ed. weet even goed als de Recenfent , dat a fort of rambling companion eene vergelijking is , die van de hak op den tak fpringt. 446 J. BOWRING der Friefche taal is, zal het onnoodig zijn aan te toonen, war hij verrigt , wanneer hij zich in de hooge kritiek wil ver bij voorbeeld den graad van verwantfchap rus-diepen , en oudheid onzer wet--fchen het Angelfakfisch en Friesch of de ten bepalen wil. Wij gaan over tot de brieven. De oorfpronkelijke brieven, in verfchillende Londenfche couranten verfpreid en door den vertaler niet genoemd, bezit Recenfent niet, en hij kan dus niet beoordeelen, wat de vertaler van de onpartijdigheid der overzetting aan de vriend heeft gelieven op te offeren. Een Fries heeft mij-fchap deze woorden , waarover hij zeer gebelgd was, overgebragt : It being a Neigh civic virtue to bear the distinction of a fuif, iraight forward 1 Th; (zijnde her bij hen eene hooge burgerdeugd, zich als een' ft?jfkoppigen Fries te kenmerken , die onverzettelijk zijnen gang gaat.) Order de Friezen zijn vele flijfkoppen; maar zoo zot en verkeerd zijn zij toch niet, van in de ftfjfkoppigheid als eene hooge nationale deugd te roemen. Nooit heeft Recenfent er iemand op hooren roemen , wel velen zich beklagen, dat hunne onverzettelijkheid hun groote fchade deed. De vertaler heeft het daarom iets verzacht , en Jiraiglit forward rond overgezet, een' (liven ronden Fries, hoe wonderlijk fl/ en rond ook in de uitdruk -king zamenhorten. Deze brieven zijn , even als het iets over dc Friefche letterkunde , los , oppervlakkig en onnaauwkeurig gefchreven. Wij vinden hier, dat G vs B ER T geen Hecht (*) dichter was , (no wean poët, gelijk mij iemand overbragt) maar zonder eenige verheffing (t) , gelijk in het eerfte flak slaat; waar ook gezegd wordt , dat alle inwoners zijn' naam gedurig in den mond hebben. Alwie GYS li E R T verstaat , befeft de volfirekte onwaarheid van het eerfee, en wie weet , hoe weinige Frie zen 's Dichters werken lezen, tevens van het laatf}e. Op bl. 69 vinden wij deze woorden: „ Men hecht aan de begraveris - plegtigheden zooveel gewigts, dat het der Ove righeid noodzakelijk heeft gefchenen , zich daarmede in te la ten , ten einde al te overbodige , en daardoor verderfelijke onkosten te voorkomen." Het klokkenluiden is in de ziekte van 1826 ten platten lande verboden , om geene noodelooze (*) Geen dichter van weinig aanbelang, zegt de vertaler, bl. 63. (t) „ Never an exalted writer." BRIEVEN. 447 fchrikbeelden te verwekken; dit deden de buren om niet. De begrafenismalen zijn, zonder eenige tusfchenkomst der over heid , langzamerhand wat afgello'ten en minder kostbaar ge worden. Waar te voren krentebrood en ham gegeven werd begint men nu een kopje thee te fchenken. BI. 6o. „ Hij was van de komst van het gezelfchap ver wittigd , en, zoo als ik naderhand vernam, was het huis van den Grietman , (de groote wan in het district , zoo als ook zijn naam aanduidt) als ware het, in requifitie genomen, om de tafel van eenige verfnaperingen te voor 41s ware het, flaat dat ook in het Engelsch?-zien." Men beeft 't mij zoo overgebragt: the houre of the Grietman head been put under contribution to furnish the appropriate luxuries; en deze woorden beteekenen, dat liet huis van den Grietman op contributie gefield was, om de vereischte ver weelde van de tafel) te leveren. Bij het-fnaperingen (of lezen van dit berigt vroegen eenigen : Was de gastheer dan te arm, om zijne gasten te onthalen? En zij antwoordden, neen. Was hij dan zoo onbefcheiden vrijpostig? En zij antwoordden , nog minder; want hij is de edelfle, de kieschfte Fries, die er leeft. Of moet het beteekenen, dat de Friefche adel onder de plak der geestelijkheid zit, die hunne kelders op contributie fielt ? Nog veel minder. Gelukkig heeft de Heer B ow R ING de gisfers uit deze verlegenheid gered door de vernuftige uitlegging, dat dit gezegd is, om een bewijs van onze aartsvaderlijke zeden te geven ; maar, dewijl niemand zulks er uit gelezen heeft, zal zijn Ed. wel de goedheid hebben , om zoodanige verklaringen dadelijk bij den tekst te zetten , wanneer wij met een volgend bezoek vereerd worden. Op bl. 66 treffen wij eene befchrijving aan van de vermaken der Friefche boeren op den zondag; en, dewijl deze brief uit het hartje van Friesland, ten plattkn lande, en wel op een' zondag, dagteekent, hebben wij hier het getuigenis van een ooggetuige op de plaats zelve. Blijkens liet opfchrift , was de Heer B OWR I N G toen te Grauw, en van goeder hand vernemen wij, dat zijn Ed. in den achtermiddag een uurtje van daar, op de Schouw, eene hordzeilpartij heeft bijgewoond, het alleroudlte, kuniligtle, meest nationale en meest vereerende volksvermaak der Friezen. Onze harddravers en fchaatsrijders zijn beroemd; maar de hardzeilers fpannen verre de kroon. Een Friefche boer of ftedeling aan het 448 J. BOWRING roer van zijn jagt wendt zonder zeilen tlaan, en heeft de zeilkunst gebragt tot eene volmaaktheid, die voor dat caliber van fcheepjes bij andgre natiën onbekend is. Het verhaal van dit volksvermaak moest dan wel den gunfkften indruk van ons aan een volk gegeven hebben , dat de heerfchappij der zeeën heeft, en in dit opzigt onze meerderheid hebben bewezen boven eene menigte , waaronder bokfen en hanegevechten tot de geliefdite fpelen behooren. — Nadat Bow. RING dit had bijgewoond, zet hij zich denzelfden dag, zondag den Ia October 1828, neder, en fchrijft een' brief, waarin deze zinfnede: „ De zondag is, bijkans zonder uitzondering, aan de rust en de uitfpanning gewijd. De boeren gaan eens of tweemalen ter kerke, en bezoeken daarna hunne bloedverwanten en vrienden. Des avonds komen zij in de herberg bijeen , maar hunne gewone uitfpanning bePaat in een fpel, dat door hen knuppelen genoemd wordt. Er is alsdan een kat in een ton heiloten , en het fpel beftaat daarin om, op een bepaalden affland, met een' ftok naar die ton te gooijen , tot zij breekt, en de kat het ontkont." Een boer, wien dit voorgelezen werd , en die den I-Ieer B ow R ING op de Sc'zouw gezien had, zeide zeer laconisch: „ Dat is aardig; hardzeilen te zien en katknuppelen te verhalen." — „ Ja , maar," hervatte iemand, „ BO WRING was dit gefchreven door een' Fries." — „ Nog wonderlijker ," zeide de boer, „ het papier meer te gelooven, dan zijne eigene oogent' Hoe dit zijn moge , RecenCent heeft alles gezien en mede_ gedaan, hardzeilen, harddraven , hardrijden, hardloopen , maar katknuppelen nooit', en het is zoo veracht bij de Friezen, dat de inwoners van zeker dorp , waar 't misfchien in vroegere tijden plaats had, er een' fcheldnaam van hebben gehouden. De Fleer no W R I N G hoopt ook, dat het niet waar mag zijn; en wij hopen van zijne waarheidsliefde, dat hij het nuttigfte en oorfpronkelijkfte deel der Friefche natie makende te zamen : oo,000 menfchen , welke hij als kacknuppelaars heeft ten toon geteld, eerlang voor deze onverdien. de beleediging om verfchooning zal vragen. Hiermede flappen wij van deze brieven af, ziende de volgende, over de dichters, de Nederlandfche kwakers of Doopsgezinden, en over zijne Majesteit, onzen geëerbiedigden Ko te gemoet. Ten Plotte betuigt de Recenfent, op grond-ning, van het bovenfiaande, dat de Heer BOWRING hem een raadfelachtig man is. Hij verheft de Friezen tot den hemel BRIEVEN. 449 wegens hunne gastvrijheid met de eene hand, en met de andere vernedert hij hen als katknuppelaars , die in koppigheid eene hooge volksdeugd flellen ; hij zondigt tegen de eerlle beginfelen der Friefclle taal, en hij waagt zich aan de diepten der kritiek! Zonder zoo vele volken gezien te hebben als de Heer now RING, twijfelen wij echter, of het ergens wijsheid is, iets te ondernemen, waarvoor men niet berekend is, of deugd, met den zelfden mond uitbundigen lof en grievende onwaarheden over een volk uit te brengen , dat meer dan eenig ander jaloersch op zijne eer is. Korte Schets van den voortgang der Boekdrukkunst in Neder verdere volmaking in de XVIde-land, in de Xhde, en hare en X1/7lde Eeuw; door W. H. J. BARON VAN W E S T R E E- NEN VAN TIELLANDT. 'S Gravenhage en fImflerdam, bij de Gebr, van Cleef. 1829. In gr. 8io. 37 Bl. f :-6o. De verhandeling, die hier het letterminnend publiek wordt aangeboden, werd ten jare 184, in de Haagfiche afdeeling der Hollandfche Maatfchappij van fraaije Kunflen en Weten voorgelezen , en op aanzoek van fommige letter.-fchappen, minnaars in druk uitgegeven. De inhoud van het fluk beantwoordt aan den titel. In Bene korte fchets, waartoe zich de Heer Baron v A N W E S T R E E N EN bepaalde, en die grootendeels uit het Diet. Bibl. van SANTA N OER is getrokken, kon zeker niet alles gebragt worden, hetgeen tot het onderwerp betrekking heeft; maar het komt ons voor, dat in de werken van PANZER, LAM. BINET, KONING, DELPRAT en anderen nog wel het een en ander gevonden wordt, waarvan de geleerde Schrijver met vrucht had kunnen gebruik maken, zonder daarom het gewoon be(tek eener verhandeling te overfchrijden. Met dat al hebben wij dit kleine flukje met genoegen ge. lezen. Voor hen, die geene bezitters zijn van de opgenoemde werken, waarin over dit onderwerp meer uitgebreid gehandeld wordt, kan hetzelve vooral van dienst zijn, als hen bekend makende met de meeste heden in ons vaderland, waar zich de Boekdrukkunst, na deszelfs uitvinding teHaarlem, het eerst heeft gevestigd. Het bevat bovendien een paar nieuwe opmerkingen , die BOEKBESCH. 1829. NO. I0. H h 450 BARON VAN WESTREENEN VAN T1ELLANDT ons voorkomen geenszins van allen grond ontbloot te zijn. De eene is de gisfing, dat NICOLAAS KETEL AE It Van Haarlemfchen oorfprong zoude Zijn, en GERARD DE LEEMPT vermoedelijk tot het bekende Utrecht/the geffacht LEEMPUT behoord hebbe (*) ; de andere, dat JAN ANDRIES Z 00 N, die ten jare 1483 of 1486 te Haarlem drukte, een achterkleinzoon van L O U REN S JAN S Z O ON KOSTER zonde geweest zijn. Wij bedanken den Beer VAN WE S T it EEN EN voor deze beide opmerkingen, die al wederom moeten mede. werken ter Raving van Haarlems regt van aanfpraak op de eerfte uitvinding der Boekdrukkunst; eene aanfpraak, waartegen de voorflanders van !Mentz, ook na het in 't licht ver Verhandeling van den Heer KONING en de-fchijnen der viering van het Eeuwfeest in 1823, niets dan vitterijen en lnagtfpreuken hebben kunnen aanvoeren. Ééne aanmerking zal de geleerde Schrijver ons wel willen veroorloven te maken. Zij ftrekt ten bewijze onzer belang zaak en in het onderhavige flukje, en is deze:-fielling in de dat wij met den Schrijver niet inflemmen in het vermoeden, alsof, bij de verfloring der Mentzijche drukkerij in 1462, de verbeterde of meer volmaakte kunst door de werklieden dier Drukkerij naar de Nederlanden zoude zijn overgebragt, of wel van Keulen naar herwaarts zijn gekomen. Wij verwijzen, net betrekking tot dit punt, alleenlijk tot het werk van den Heer EBE R T , waarin deze met zoo veel roems bekende Duitfelle Schrijver erkent en betoogt, dat de eer(te Drukkerijen in de Nederlanden aldaar door geene Duitfchers zijn gevestigd, maar eenen Nationalen oor/prong hebben. ---Ook hadden wij gaarne gezien, dat de Schrijver onder de Boekdrukkers, die de kunst in de zeventiende Eeuw hebben helpen volmaken en haren luister vergrooten, ook niet een enkel woord had gewag gemaakt van de beroemde Drukkers w. en J. B LA E U te flmferdam. Andere aanmerkingen , van minder belang, gaan wij voorbij. Tot teregtwijzing, eindelijk, diene, dat de Pasjie J. C. Haarlem 1483, aan welks beflaan de I-deer VAN W.ESTREE- N E N twijfelt , zoo wij vernomen hebben , in de rijke boek van de Heeren EN SC H ED É te Haarlem Voor--verzameling handen is. (*) Van beiden kwam in 1473 een werk, met uitdrukking van dit jaargetal, te Utrecht, in 't licht. (Zie Naamlijst ^'an J. V 19 S E R, bl> I.) KORTS SCHETS DER BOEKDRUKKUNST. Wij vermeenen den Heer VAN W E S T R E E N E N te mogen uitnoodigen, om op het ingetreden voetfpoor voort te gaan, en verder mede te werken tot handhaving van Nederlands roem en K 0 S T E R's eer , waartoe het hem , bij het bezit van eenen uitgebreiden en rijken boekenfchat en eene groote belezenheid, voorzeker aan geene bouwilof kan ontbreken. Wij fporen daartoe tevens, bij voortduring, eenen KONING, eenen S C H E L T E M A, eenen DE VRIES en eenen VAN L E N N E P aan , van wier vereenigde pogingen (offchoon dan ook in deze of gene min belangrijke punten niet volkomen overeenflemmende) wij den besten uittlag verwachten ter wederlegging van alle bevooroordeelde tegenfpraak. Nieuwe Tafereelen uit de Gefchiedenis der Lilfjlra]^eijfke Regtspleging, door JB. C H R I S T E M E IJ E R. Te 4mflerdam , bij . G. J. A. Beijerinck. 1828. In gr. 8vo. P71, 28o bi. f3-25. De Heer CH R 1ST E ME Ij ER gaat voort in het reeds vroeger door hem met lof betreden (poor, en levert in dezen bundel zes verhalen. I. SIMON LEKEN, of het s,crderfeljke van het Bijgeloof, in zone beginfelen en uitwerkfelen aangewezen. II. Het Wolvenfpoor, of de .ragt in de Papen. kelderduinen. III. De Ontmoeting op den Zeedijk, of de zwervende Bedelaar. IV. De fpanen Doos, of het Familiegeheim. V. De Reis naar Aurich , of treffend blijk van eene vergeldende Voorzienigheid. VI. Het Verhoor op 's Gravenfein, of de Zwartjes-bende. Dit werk kan, offchoon op zichzelf een geheel uitmakende , befchouwd worden als ten vervolg strekkende op des Schrijvers Belangrijke Tafereelen uit de Gefchiedenis der Lijfflraffelijke Regtspleging, enz. welk werk door ons lezend publiek met zoo veel graagte is ontvangen, dat van hetzelve reeds een tweede druk is in het licht ver fchenen. Het is waar, de behandeling van zulke onderwerpen , als waarmede de Heer disT E M E IJ E R zich meestal bezig houdt, vertoont veel, hetgeen voor de menschheid vernederend, en daarom gefchikt is, om treurige aandoeningen in de ziel op te wekken. Maar, wij hemmen het den Schrijver toe , de bedoelde foort van verhalen heeft toch altijd hare I-I h r 452 j. 13. C H R I S T E M E IJ E R, NIEUWE TAFEREELEN. belangwekkende zijde en iets eigendommelijks , dat den leeslust bijzonder uitlokt, en de aandacht boeit en gaande houdt. Onder fchier alle volken levert deze foort van gebeurtenisfen dan ook doorgaans de fïof op voor volksvertellingen, die dikwijls honderden jaren, enkel door de mondelinge overlevering, voor de vergetelheid bewaard worden, en juist daardoor het bewijs opleveren, welk eene geliefkoosde bezigheid het is , de aandacht met dezelve onledig te houden. C H RI STEM E ]J E R verhaar meesterlijk de kunst, om zoo als men het in 't gewone verkeer noemt , aardig te ver. tellen in den befchaafden] volkstoon. In deze foort van flijl kunnen deze , en des Schrijvers vroegere verhalen, zelfs dienen als modellen. Zonder liet verhaal met valfche fieraden op te tooijen , weet hij de verfchillende bijzonderheden heeds in dat licht te plaatfen, in hetwelk zij het meeste belang wekken. Al is het, dat men reeds vroeger, door mondeling verhaal of geregtelijke gedenkfchriften, met fommige van de hier verhaalde gebeurtenisfen bekend moge zijn, hetgeen zeer wel mogelijk is , omdat deze verhalen allen den duidelijken Rempel der waarheid dragen, en allen de naastvoorgaande of tegenwoordige eeuw en ons vaderland tot tijd en plaats hebben, waarin zij zijn voorgevallen, de wijze, op welke de geregten door den voordiener zijn toebereid en opgedischt, zal ze weder met finaak doen gebruiken. Honden wij om dit een en ander dit boek voor onderhoudend , wij meenen ook , dat deszelfs lezing eene nuttige bijdrage kan verfchaffen tot bevordering van menfchenkennis , to affchrikking van de ondeugd , en tot 'erkentenis en eerbiediging van eene vergel. dende Voorzienigheid. Wij hebben het boek riet een treurig genoegen gelezen. Zullen wij nu nog eens gaan zoeken naar gebreken ? Liever wenfcben wij aan hetzelve vele lezers toe, en aan den Schrijver de gelegenheid en aanmoediging, om nog verder door zijnen arbeid bij te dragen tot nuttig onderhoud van zijne landgenooten. Gedenkzuil voor Neêrlands hoogverdienffel ken Tooneelkunflenaar A N D R I E S S N 0E x; aan deszelfs nagedachtenisfe toegewijd door A. L. B A R B A Z. Te flrnflerdam , hij J. C. van Kesteren. 1829. In gr. 8 vo. 75 Bl, f e - 25. Dit Eiukje is in denzelfden trant als dat , hetwelk de on. A. L. BAR BA Z , GEDENKZUIL VOOR A. SNOEK. 453 vermoeide BARR B A Z onlangs aan de nagedachtenis der be. roemde W A T T I E It toewijdde; en daarmede hebben wij dan ook tevens gezegd, dat de verdienflen des kunftenaars in even zwakke verzen bezongen worden als die der kunaenares. Zelfs het werktuigelijke der poëzij moet toch eene hij uit kunst zijn; anders zou iemand, die zijn ge--ftek Inoeijeliíke heel leven door gerijmd, en de Heinel weet hoe vele tien versregels gemaakt heeft, het toch eens zóó-duizendtallen ver moeten brengen , dat hij , zoo al niet poëtisch , dan. toch ten minf}e onberispelijk dichtte , en dat men wel geene fchoon heden, maar toch ook geene van die grove gebreken bij hem aantrof, welke men zelfs den aanvanger niet vergeven kan. Wij kunnen ons dit zonderling verfchijnfel niet anders ver klaren , dan door her onvoorwaardelijk aannemen van het leerfiuk der predestinatie. BAR B A Z is gepredestineerd, om altijd een rijmelaar te blijven, en , al wroet en tobt hij nacht en dag, hij zal het blijven, ook in zijnen zwanezang. Geen ongelukkiger compliment kon derhalve ooit een Lofredenaar maken aan den fmaak van den man , dien hij wilde vereeren, dan hetgeen de Heer L A R B A Z van s N 0E K zegt , dat die gaarne z ne verzen reciteerde , bl. 34. M E L r o M ENE geve, dat hij hier zichzelven bedriege; want anders heeft haar Opperpriester in Nederland, dien men, te regt of te onregt, met T A L M A vergelijkt, geen gevoel voor het fchoone bezeten ; en dat ware toch eene onuitwischbare fchande. Het fpijt ons, dat de Heer B A R B AZ de tooneelkunflenaars altijd in 'rijm en maat verkiest te beoordeelen; deed hij dit in de gewone menichentaal , in liet proza , wij zouden er vrede mede hebben; want wij ontkennen geenszins, dat hij door veeljarige en onafgebrokene tooneelbefchou wing genoegzame bevoegdheid en inzigt verkregen heeft, om de verdien lien van Acteurs en Actrices naar waarde te fchatten. Hetgeen hij zegt over het voortreffelijke der wijze , waarop S N OER fommige rollen vervulde, en over het gebrekkige, dat hem in andere aankleefde, is juist opgemerkt en wèl uitgedrukt in het proza zijner aanmerkingen ; maar als de man zijne gedachten in die ongelukkige Alexandrijnen wringen snoet, dan hindert ons het gebrekkige der uitdrukking zoo zeer, dat wij er her uitgedrukte bijna door vergeten. Hoe hoog de Heer BARB A z dus van zijn eigen werk ook denken moge , (en dat die hoogte niet gering is, blijkt uit A. L. B A R B A Z , GEDENKZUIL VOOR A. SNOEK. 454 Zijn gezegde op bl. 70: „ Het is hier weder dezelfde koele „ onverfchilligheid als bij het affterven van W A T T I E R ; be„ halve mijne meergenoemde Gedenkzuil voor haar, is er „ niets van duurzaam belang aan die beroemde vrouw toegewijd geworden;" alsof WESTERMAN, en vooral SIE- GENBEEK, in vergelijking met zijn onflerfelijk werk, flechts bagatellen geleverd hadden!) wij hopen, ter eere van onze Natie, en vooral ter eere van derzelver kunstlievend gedeelte, dat men niet dulden zal, dat een man, die na den dood van BIN G LE Y, dien grooten Vader van een' kleineren, maar toch zeer verdienflelijken Zoon, ontegenzeggelijk onze eerfie Tooneelkunflenaar was, alleen door BARBAZ zal vereerd blijven. De Bastaard; een zedekundig Tafereel uit de tijden van Keizer RUDOLF D E rs II. Naar het Hoogduitsch van c. 8 P 1 N D L E R. In Ill Dee/en. Te Haarlem, hij de Erven F. Bohn. 1828. In gr. 8vo. Te zamen io73 bl. f8 -eo. De Schrijver wil, volgens den titel, dit werk befchouwd hebben als eene fchildering der zeden in het Duitfche rijk en een gedeelte der Keizerlijke erflanden in de laatfile helft der zestiende eeuw. In dit opzigt beantwoordt het werk aan den naam, er, vindt de lezer hier eene naar het leven geteekende afbeelding, gedeeltelijk van in dat tijdvak werkelijk levende menfchen van verfchillenden rang, gedeeltelijk van zeden, gewoonten en denkbeelden, die aan dien tijd en de genoemde landen eigen waren. Offchoon men tegenwoordig, naar ons oordeel, wel eens te ver gaat in het toejuichen der gefchiedkundige waarheid van romans, alsof deze de beste bronnen waren tot het verkrijgen van kennis der gefchiedenis , willen wij het nut niet miskennen, hetwelk er voor den gewonen lezer, die flechts tot vermaak en tijdkorting leest, in gelegen is, indien de romans, die toch het meest doorgaande voedfel voor zijnen leeshonger uitmaken, hem niet enkel in eene denkbeeldige wereld laten dwalen, maar dat zelfs de verdichting derzelver beelden uit hetgeen werkelijk bef aan heeft, of nog beftaat, ontleent. Van deze zijde befchouwd, vindt de lezer in de naar waarheid voorgetelde C. S PIN nLER, nE BASTAARD. vroegere ruwheid, losbandigheid , vooroordeelen en bijgeloof ook eene niet onbelangrijke bijdrage, qui malevoli T'eteris poetae maledictis respondeat , en tot logenUraffing der andere hedendaagfche verheffers van den goeden voortijd ten koste van den tegenwoordigen. — De Vertaler verzekert, dat elk, die een grein oordeel bezit, een gunflig oordeel over dezen roman zal vellen. Wij zou ons dus aan de zwaarfle befehuldiging, die eenen Recen--den fent kan tegengeworpen worden , blootffellen, indien wij her waagden , daarin van hem te verfchillen. Gelukkig intusfchen , dat wij het over 't geheel met hem dens zijn , en dit werk, als eene onderhoudende lectuur bevattende, kunnen aanbevelen. Wat deszelfs zedelijke ftrekking betreft, liet hoofddoel van dit verhaal is : dé heillooze gevolgen te fchetfen welke de wufte zedeloosheid van eenen huisvader over een gansch geflacht verfpreidt. En waarlijk, deze gevolgen, gelijk ze hier voorgefteld worden, zijn verfchrik'kelijk! Doodelijke haat tusfchen de broeders. De broeder huwt onwetend zijne zuster. De bastaard gevoelt, onbarmhartig verflooten door zijne bloedverwanten , op het grievendst den vloek op zijne geboorte, en wreekt bloedig den dood van zijne moe Bij hetgeen , waarover evenwel de Vertaler zelf erkent, dat-der. SPINR berisping verdient , voegen wij nog de aanmerking, dat de eerfte en voorname veroorzaker van al dit kwaad , de fchuldige huisvader w ER N HER, zelf in het geheel niet deelt in de rampen , welke bij door zijne wulpschheid over zijn geflacht brengt. Hij Ieeft in gerustheid en vreugde, bereikt eenen gewerschten ouderdom, en Iterft eenen zachten dood. Het ware meer doeltreffend geweest, indien ook hij , even als DOORN ]J Z E R of B A R B A R A, in radelooze wanhoop de ftraf voor zijne losbandigheid had gevonden. Evenwel, wat dit hoofddoel betreft, behelst het werk zeer fchoone plaatfen. De lezer oordeele uit het volgende: ,,Daar, waar „ het zedebederf des vaders den wettigen zoon uitbant, het „ kind der zonde onder het dak koestert , dat aan kuifche „ min geheiligd behoorde te zijn; waar hij fchaamteloos in „ vreemde geflachten dringt, vreemde huwelijksfponden met zijne eerloosheid bevlekt , — daar vliedt de zegen des Heeren den verontreinigden drempel , en binnen de aan 456 C. 5 P I N D L ER, D BASTAARD. verboden lust gewijde muren teelt de zonde ijlings voort, en dartelt het misdrijf onbefchaamd op het der deugd ont„ weldigde firijdperk. Daar verflappen de banden van natuur en gewoonte, van trouw en van liefde; daar breken de heilige banden des bloeds. Het voorbeeld der zonde voor oogen, plegen de zonen , wat de vader pleegde, drukken „ de dochters het fpoor, dat de losbandige moeder drukte. De dekmantel , in welken wereldlik aanzien de leemten „ der ondeugd wikkelt , is niet ruim genoeg, om alle fchan„ de te dekken. Hoe men hem ook rekke en plooije, nu hier, dan daar fchemert de naaktheid door, tot dat de afgeheten lompen ter aarde vallen, en het afzigtelijk wan„ fchepfel zich in het f}uitendst daglicht vertoont, — tot dat eindelijk de engel der wraak in het waggelend gebouw, gelijk de normwind, inbreekt, en onder het krakend puin „ de fnoodheden bedelft, tot welke de zedeloosheid des ílam„ heers het rijke zaad uitflrooide." — Tot het geven van een doorgaand uittrekfel is deze roman minder gefchikt. Ontbinding, in plaats van bevalling, eener vrouwe maakt eene uitzondering op des Vertalers doorgaans zuivere taal en ilijl. Euisfelijke Tafereelen in Rofnantifc,ze Verhalen. Oorfpronkelijk Nederlandsch. Te Rotterdam , bij Menfrng en van Westree In gr. 8ro. 324 BI. f 2-90. -nen. 1827. De meer geruste tijden , welke wij , na de flormen van vorige jaren, beleven, oefenen eenen niet ongunfligen invloed uit op den inhoud der romans, met welke meestal thans de leeslust wordt gevoed. De Robinfons, de fIballinos zijn, even zoo wel als de IYerthers, verwisfeld voor eene foort van verhalen, die zich meer hoofdzakelijk bezig houden met liet huifelijke leven ; terwijl echter voor de afwisfeling en liet meer levendige gezorgd wordt door gepaste gebruikmaking van die buitengewone gebeurrenisfen, welke onze leeftijd heeft opgeleverd. Wanneer een Schrijver dus het huifelijke leven en betrekkingen voorilelt, onder alle afwisfelingen van het meest verfchillende lot, loopt hij niet ligt gevaar, om befchuldigd te worden, dat hij door eenen Deus ex machina onwaarfchijnlijkheden wil vergoelijken , indien hij Hechts de les van H 0 R A T I U s : dignus fit vindice nodus, in acht neme. Tot de goede verhalen in deze foort he'aooren ook die , wel HUISSEL1fKE TAFEREELEN. ke ons onder bovenflaanden titel aangeboden worden. Het eerfte , de Spaarpenningen en de Loter ij , herinnert het gevaarvolle van het fpel, bijzonder voor Genen huisvader, en maakt ons bekend niet een huisgezin, hetwelk daardoor op den oever van den ondergang gebragt , en maar ter naauwernood gered werd , nadat eene duurgekochte ondervinding den huisvader van zijne dwaasheid overtuigd had. In het tweede verhaal , het Geheim , wordt de huwelijksvrede van Willem van der N. voor eenen tijd gehoord, omdat hij liet, door eenen derden, hem, onder het zegel van geheimhouding, medegedeelde niet aan zijne vrouw had bekend gemaakt. Wij geven in bedenking, of de hieruit afgeleide gevolgtrekking wel in allen deele doorgaat, dat men namelijk als echtgenoo. ten nimmer geheimen voor elkander mag hebben. Er begaan zeer zeker ook gevallen, in welke verfiandige echtgenooten elkanders geheimen , zonder wantrouwen, behooren te eerbiedigen. Het is wel waarheid , hoe minder geheimen men voor elkander heeft, aan hoe minder gevaar ook de weder liefde blootgefteld is; maar hier is het voorbeeld niet-zijdfche zeer gelukkig gekozen. Het derde verhaal , Maurits en Elsje waarfchuwt de onbedrevene onnoozelheid tegen het gevaar der verleiding, befchrijft de gewetenswroegingen van den verleider,flelt het opregt berouw voor in deszelfs beminnelijke gedaante, en moedigt aan tot dusdanig berouw, doorvoorllel. ling van den .zegen , welke rust op de poging, om het verdorvene te herllellen. Het laatste verhaal , Franfois en TYillemine, toont den gang aan der Voorzienigheid , in het vergelden , reeds hier op aarde , van deugd en ondeugd. Over het ge. heel kunnen wij deze Tafereelen aanbevelen , als eene aan welker gebruik wij tevens ook mogen-gename lektuur, van hopen, dat zij huifelijkheid en zedelijkheid zal bevorderen, en zoo dienstbaar zijn aan het bijzonder en maatfchappelijk geluk. De deugdzame Man, of de Onnoozele; door L. B. P I c A R ll , Lid der Franfche 4kadewie. Uit het Fransck vertaald. 11 Deelen. In 's Gravenhage , bij J. Immerzeel , Jun. 1826. In gr. E vo. 541 BI, f 6 - : George Dercy,de held van dit verhaal , verwerft zich door , zijne goedhartigheid reeds als jongeling den naam van dens 453 L. D. Pl C A R D , DLL DEUGDZAME MAN. onnoozelen , en moet van makkers en bloedverwanten menige befpotting en miskenning van zijne deugdzame beginfelen verduren. Ook in zijn volgend leven brengen hein deze beginfelen dikwijls in den moeijelijkflen drang; zijn goed vertrouwen wordt op het fchandelijkfle misbruikt , en hij door fchijnvrienden bedrogen. Evenwel noch tot bevordering van zijn eigen belang , noch uit gunst voor iemand laat hij zich bewegen, om maar in het minfte zijne eerlijkheid en goedhartigheid te laten varen. Offchoon zijn proeftijd zwaar en langdurig is , blijkt echter aan het einde , dat de deugdzame man den besten weg, zelfs voor zijn tijdelijk geluk, bewandeld heeft. Zijn tegenhanger, de listige Dauvert, mo. ge hem de rijke en fchoone fdiphonfine ontrooven en aanvankelijk zich te zijnen koste verheffen, fchande en armoede is voor hem en anderen, die in dit verhaal voorkomen, het gevolg van hunne valschheid en bedrog, van hunne gierigheid en fpoorlooze eerzucht; terwijl de deugdzame man, in het bezit van ware vrienden , als gelukkig echtgenoot en vader, reeds hier de fchoonfle zegepraal geniet van die deugdzame gevoelens, welke men zoo lang ten onregte voor dwaasheid bad uitgekreten. Ziet daar hetgeen dit werk ons op eene onderhoudende wijze verhaalt, en toch niets bevat , hetwelk onwaarfchijnlijk is. Het verhaal is regt gefchikt om te overtuigen , dat de deugd aan zulke moeijelijkheden blootgefleld is , maar tevens doorgaans eindelijk zulk eenen heilzamen invloed heeft op 's menfeben lot. Een dergelijk werk, door eenen Nederlander gefchreven , zou zekerlijk meer geëven. redigd kunnen zijn aan onze zeden en gewoonten; maar, zoo als het nu is, bevat het tevens cene levendige fchildering van het Franfche karakter, en is ook daarom niet onbelangrijk. Wij meenen dus dezen roman met regt te kunnen rangfchikken onder die , welke waardig zijn , in onze moedertaal te worden overgebragt; hetwelk, wat taal, flijl en druk betreft, dan ook op eene loflèlijke wijze is ten uitvoer ge -bragt. De Kolonel D U VA R, natuurlijke Zoon van N A P 0 LEON. Eene Levensgefchiedenis door hem zelven befchreven. Naar het Fransch. II Deelgin. Te 4mfferdam, b ij J. C. van Kesteren. 1829. In gr. 8s•o. 404 Bl. f3 -6o. Als roman zijn gedeeltelijk het tijdvak en de perfonen , hier DE KOLONEL DUVAR. voorkomende , te nabij en te bekend tot daarl elling van de noodige illufic , en gedeeltelijk misfen wij hier de vereischte belangrijkheid van karakter in den held des verhaals , om het als zoodanig onder het uitmuntende in dit vak te kunnen rangfchikken. De afgodifche gehechtheid van n U VAR aan NAPOLEON laat zich niet geheel regtvaardigen door de onvoegzame betrekking, in welke de groote man tot zijne moeder had gellaan; of het zou minder fchande moeten zijn voor eene reeds gehuwde vrouw, de bijzit geweest te zijn van iemand, die naderhand Keizer wordt, dan van iederen anderen zedeloozen. Om als eene ware gefchiedenis te worden aan.. gemerkt, heeft bet verhaal te weinig waarborgen voor deszelfs geloofwaardigheid. In één woord , behalve de zeer twijfelachtige betrekking Op NAPOLEON , is het de gefchiedenis en militaire loopbaan van eenen Franschsnan , zoo als er met dezelfde gebreken en goede eigenfchappen duizend anderen zijn , een werk in den finaak van Robert Guillemard of der Zwitferfche Heldin. De verdienfle van hetzelve is dan gelegen in de levendige voortlelling van eene en andere ge uit de hedendaagfche gefchiedenis van Frankrijk,-beurtenis en het mededeclen van eenige anecdotes, die, indien ook niet allen waar, echter veelal gefchikt zijn, om ons bekend te maken met de heerfchende denkwijze der Franfchen, gedurende de regering van NAP OLEON en der BOURO ONS. In zoo ver kan men, naar den wensch des vertalers, daarin een aangenaam tijdverdrijf vinden in die oogenblikken , waar in zaken van meer belang ons dit genoegen niet ontzeggen. Hier en daar hadden wij de correctie wel wat naauwkeuriger gewenscht; ook vonden wij Gallicismen , als : „ Zijt gij van „ hein ," in plaats van over hem , „ tevreden i ' De Waarheid in een Narrenkleed, of de ernflige fáudie der Ro meinfche Gefchiedenis op eene luchtige en fchertfende wijze behandeld , in den geest van F 0 K K E's Boertige Reis door Europa. In twee Deelen. Iffe Deel. Bevattende de Ge ijke Regering en der Republiek. Te-fchiedenis der Koninkl 's Graven/lage, bij A. Kloots, r$28. In kl. 8vo. PIII, 276bl.f i-80. Wij vinden hier verhandelingen, die door den Schrijver in zeker gezelfchap zijn voorgelezen , en welke op vereerend 46O DE WAARHEID IN EEN NARRENKLEED. verzoek van vele van deszelfs leden nu in het licht worden gegeven. Maar in een gezelfchap , hetwelk zich , blijkens den inhoud van dit boekje, met fcherts pleegt te vermaken , kan dit aanzoek ook wel fcherts geweest zijn. Wij gisfen, dat de Schrijver zich door nog grooter fpotvogels, dan hij zelf is, heeft laten verfchallen. Al kan men zoo wat met jij en jou fpelen, en er zoo hier en daar wat .loodsc's-Duitsck tusfchen ftrooijen , men is daarom nog geen AR END F o x- R E, SI 4 ONS z. Al is het waarheid , dat F OK I r•_ de voort zijnen geest in zulk een gewaad vertoonde;-brengfelen van wanneer men het vernuft van F o K [CE mist, wordt, hetgeen dezen aardig fond, laf en vervelend. In den trant is daarom nog niet in den geest van F0 K K E. De medeleden van des Schrijvers gezelfchap mogen hem nu zoo rondbor(Iig niet gezegd hebben, dat dit met zijne verhandelingen het geval ins. gelijks is , wij kunnen dit zeer wel begrijpen ; zij rookten hunne pijp , en dan is een Hollander al vrij geduldig. Daar Schrijver had hun zelfs vergund, om , als zij-enboven , de zulks verkozen , onder zijne rede een uiltje te knappen. Het motto Uit H 0 R A T I U S , offchoon door eene grove taal-of drukfout verminkt, doet ons vooronderflellen, dat deze Dichter aan den Schrijver bekend is. Wel nu , dan leze hij nog dertig regels verder, waar H OR A T I U S middelmatige opftellen, indien geene burgerlijke belangen dezelve noodzakelijk maken , maar men flechts bedoelt door dezelve te vermaken, vergelijkt bij valfche muzijk , bedorven reukwerk en muffen honig, die allen vooral daarom onaangenaam zijn, dewijl er geene verontfchuldiging kan bellaan , wanneer meel iemand daarop wil vergasten , daar de maaltijd zonder deze dingen kan gehouden worden. Zoo ook kon het publiek dit boek zonder fchade misfen. P. 0V I D 1 1 N A S 0 N IS Metamorphofeon Libri Y.V. In ufum fcholarum ad optimorum librorum (idem castigati. Groninga' apud .1. RiYnzelingk. 2mo. pag. 434 f t . t Wij hebben reeds meer dan eens onze goedkeuring gegeven aan dergelijke ondernemingen. Het is goed, dat men in ons eigen vaderland zoodanige , ten gebruike op de fcholen ingerigte, uitgaven kan bekomen. Maar dan behoort het ook, dat de uitgevers voor wat beter papier en duidelijker, hel. P. OVIDII NASONIS METAMORPHOSEON LI$RI XV. 461 derder afdruk zorgen, dan er in dezen o v I D i u voor gezorgd is. Wij weten niet , wat een boekverkooper voor een' gul den kan geven. Maar dit is het middel niet, om den droom der flereotype uitgaven van T A U C H N I T Z te keeren. Eerepr s voor de .Ieugd; ter bevordering van vlot, deugd en kennis. Naar het Hoogduitsch, van F. P. WIL M S E N. Met Platen. Te 4mflerdam , b ij ten Brink en de Vries. i823. In kl. 8vo. Kill en 216 bl. f i-80. Dit werkje zal met belangfftelling en genoegen door de jeugd gelezen worden. Verfcheidenheid vermaakt. Merkwaardige lotgevallen en zonderlinge uitreddingen van menfchen, alsmede eenige verbazende natuurverfchijnfels , worden eerst verhaald. Dan volgen aardrijkskundige befchouwingen, waar echter het eer[le gedeelte, de Harde betreffende, welligt-van hoog genoeg zal zijn voor vele jeugdige lezers. Voorts moor den eenige bijzonderheden vermeld van het rijk der T'Yahabiten of Wechabiten , 4sfanthi , de hereenigde Staten van Noord. Amerika, Mexico, de kereenigde Staten van Middel-Amerika, Hayti, Columbia, Peru, Chili, de Vereenigde Staten van la Plata, Brazilië, Bagdad, Lapland en deszelfs bewoners. Ook wordt iets gezegd van de pogingen , in de laattle jaren door de Engel/dien gedaan, om eenen doortogt door het Noorden te vinden. Het laatile flukje , dat niet onaardig is, maar, zoo wij meenen, reeds bevorens in ons Mengelwerk werd opgenomen, heeft ten opfchrift: Reis van een pond boomwol. In een werkje voor de jeugd had men wel wat beter op taal en ftijl mogen letten. Op bl. 2 moet zeker eene drukfout fchuilen, daar het niet wel te begrijpen is, hoe men met een oud en befchadigd fchip, welks lek, kort na het uitzeilen uit Duins door ilooten veroorzaakt, dra veertien duim water ieder uur gaf, nogtans de reis kon voortzetten , en zelfs nog, toen, na het voorbijvaren van Kaap de Goede Hoop, het lek, ten gevolge van florin, Heeds grooter werd, zoodat de fchepelingen elk uur reeds twintig duimen water hadden. Ree., die van zeevaart geene bijzondere kennis heeft, meent echter zeer te moeten twijfelen, of de hier gegevene befchrijving wel juist zij; b v. bl. 2 wordt mede gezegd, dat de officieren gelast werden, Hechts klein zeil te voeren , om het fchip niet te flerk te doen werken; en daarop volgt F. P. WIL NI S EN, EEREPRIJS VOOR DE JEUGD, 462 onmiddellijk , bl. 3: De wind blies flerk , en wij leiden met volle zeilen zeven en eene halve mijl in een uur af. Door eene vergenoegde reis zal Bene genoegelijke verflaan moeten worden. Zegt men van een fchip wel, dat het fddert bij lederen golfflag? en moet Madagasker niet Madagaskar zijn ? Vele fouten ontferen dit boek; iets, dat in werkjes voor de jeugd vooral niet door de vingeren mag gezien worden. Hier volge daarom nog eene aanwijzing van eenigen : eenen wijnen (mijner) deelgenooten, zonen toevlugt, onbe. proeft laten, die zelve flrengheid, rukelooze, de brandende zon verzengd alles, goudenen feraden, zone groote (grootte), van daar (lamt den naam af, den uitgang wordt ge/loten, hij zelve, Zwerikvelders, deze /tad, deszelfs, wiens (derzelver, welker), deze vrouwen fchilderen hunne (hare) lippen, de fneeuw in de koude landen bevriesd fpoedig (is de fneeuw dan niet altijd en reeds bij het vallen bevrozen?), de meisjes treden met hunne voetjes. De flijl is niet overal gemakkelijk, en draagt te veel kenteekenen van Duitfchen oorfprong. Hier en daar floot men op duistere of althans min gelukkige uit dmerika b. v. wordt genoemd het vulkaan/the-drukkingen; land van beide werelddoelen; de aarde Jlingerde in het rond met eene alles nederwerpende magt; hier wordt zeker het fchudden en fchokken van den grond, met eene alles nederwerpende kracht, bedoeld. Volgens bl. 141 be(laat water uit twee lucht-of gasfoorten , zuurflof namelijk en waterftofgas, in verhouding van zeventien tot drie zamengegloeid; en volgens bl. 143 is deze magnetiJche kogel benevens zijne /chars, die wij bewonen en eenigzins kennen, in een wee/fel, dat acht malen ijler, dan het water is, gerold, dat wij onzen-honderd dampkring noemen. Dus , de dampkring der aarde is een iveeffel ! Overigens bevat dit boek veel belangrijks, en kan alzoo der jeugd, ais een prijs van aanmoediging, gerust in handen gegeven worden. C. F. GEL L E R T'S Fabelen en Vertel/els, in Nederduitfche verzen gevolgd. Nieuwe Uitgave. Met Platen. In Carton. Te Dordrecht, bij J. de Vos en Comp. 1829. In kl. 8vo. 302 Bl. f I - 50. WERKJES VOOR DE JEUGD. Belangrijke Kawaktertrekken uit den jeugdigen leeftijd, enz. Naar het Hoogduitsclt,door G. EAT GELD ERTS GERRITS. Met Platen. Tveede Uitgave. Te flrnflerdana, bij Schalekamp en van de Grampel. 1829. In kl. 8vo. 140 Bl. f i -25. Bloemkorfj'e voor de Nederlandfche .Jeugd. Met gekleurde Platen. Derde Druk. Te AmJlerdain, bij Schalekamp en van de Grampel. 1828. In kl. 8vo. 124 Bi. f I -Io . De kleine Jack. Eene Gefchiedenis voor het Algemeen. Naar het Engelsch. Te AmJlerdarn, bij Schalekamp en van de Grampel en M. H. Helmig. 1828. In i^mo. io8 Bl. f: -45• Gefprekken tusfchen Moeder Braafhart en hare Kinderen. Door Bene Kindervriendin. Met Platen. Derde Druk. Te Amjierdam , bij Schalekamp en van de Grampel. 1829. In I2mo. 83 Bl. f : - 6o. Iets voor jonge Kinderen, of het eerfie onderrigt, verbonden met het lezen leeren. II Stukjes. l7 fde Druk. Te Groningen, bij J. Rómelingh. In I2mo. 68 Bi. f : - 20. Het aandenken aan j E z u s , belangrijk voor Kinderen. Een Boekje voor de lieve Jeugd. Te Groningen , b ij I. I. Homkes. 1829. In kl. 8vo. 32 BI. f: - 20. Leerzame Uitfpanning voor de Nederlandfche Jeugd. Met I2 Platen. Te flinfrerdant, bij Schalekamp en van de Grampel. 1829. In klein forse. 31 Bl. f : - 80. De twee laatfte uitgezonderd, zijn alle de boven vermelde werkjes nieuwe uitgaven; fommige verfchenen ten derden, ja ten vijfden male. Dit fchijnt ons toe, bij boekjes voor de jeugd, doorgaans bewijs te zijn van innerlijke waarde ,althans van bijzondere gefchiktheid tot het doel, waarmede zij gefchreven werden. Geenerlei vooroordeel of partijfchap, waar vele boeken voor volwasfenen een hernieuwd beflaan-aan zoo verfchuldigd zijn, hebben nog toegang kunnen vinden tot het kinderlijke hart, welks onbevangen oordeel doorgaans eene juiste uitspraak doet omtrent hetgeen onder deszelfs bereik valt. Vanhier,, en ook omdat wij van onderfcheidene dier boekjes bevorens reeds melding maakten , meenen wij te kun niet bloote aankondiging en aanbeveling. Al--nen vol[laan 464 WERKJES VOOR DE JEUGD. leen omtrent het eer/fe en de twee laatflen een enkel woord. Wij hopen, dat weinigen onzer jeugdige, en vertrouwen, dat geenen onzer bedaagde Lezers de Fabelen en Vertelfels van den vromen GE L LE R T zullen onbekend zijn. Immers , die vernuftige Schrijver is bij ons, en als zoodanig, en door de veelal allergelukkig(}e overbrenging zijner dichtmatige werken, voorlang als inheemsch geworden. Zijne Fabelen en Yertel fels inzonderheid verdienen nimmer in vergetelheid te geraken. Dank hebben alzoo de Uitgevers, die ons eene nieuwe en zoo nette uitgave van den geliefden Schrijver hebben bezorgd ! Zij is, door matigen prijs zoo wel, als bevalligen vorm, zeer gefchikt tot prijsjes voor de nijvere jeugd ; hoewel , ter bevordering van het eerstgenoemde , flechts zeer weinige platen (hetwelk toch jammer is) dezen druk verfieren. Dezelve is mede, zoo veel de versmaat zulks toeliet, naar de tegenwoordige fpelling ingerigt. Drukfeilen, in de vorige uitgaven ingeflopen , werden zorgvuldig verbeterd. Er bleven echter nog wel eenige over; doch veelal niet zinflorend. Op den letterdruk hebben wij de aanmerking, dat de grootere letter, hier en daar gebezigd , onaardig affteekt bij de doorgaande. — Wij wenfchen dit even nuttige als bevallige werkje een' tweeden en meerdere drukken van heeler harte toe. Het aandenken aan JE zus is inderdaad een juweeltje in zijne foort. Het behelst een zeer beknopt, doch tevens zeer geleidelijk verhaal van 's Heilands geboorte , leven en leer , tot aan zijne opflanding, zoo geheel in den kindertoon en toch zonder eenige de minfle platheid gefchreven , en door. vlochten met zoo ongezochte zedelijke toefpraak aan de jeugd, dat wij den waardigen, fchoon ons onbekenden Opfteller niet genoeg kunnen aanmoedigen , om haar ook het beloofde ver te bezorgen. Wij namen de proef van het lieve-volg fpoedig boekje bij onze eigene kinderen , en vonden ons oordeel, over het doeltreffende van hetzelve , volkomen bevestigd. -e geringe prijs van 20 centen maakt het, tot ons genoegen, ook voor den zoogenaamden gemeenen man verkrijgbaar. Het boeksken, getiteld Leerzame Uitfpanning, bevat lieve versjes en regt aardige gekleurde prentjes. Gewis , het zal menigen ouder, die het zijnen kleinen fchenkt, blijden dank doen oogtien, en (wat meer is) het kan menigen goeden indruk bij hen achterlaten. No. IX, bl. 396; reg. 20, lees wikken en. BOEKBESCI-IOUWING. Nagelatene Leerredenen , van wijlen den Tt7el - eerw. fleer M. S T U A R T, in leven Christen - Leeraar bij de RemonJlranisch -Gereformeerde Gemeente te Amflare/ am. Inde Deel. Te 's Gravenliage en te Imflerdam , bij de Gebr. van Cleef. 18a8. In gr. 8vo. 494 Bl f 5 - . De eerie leerrede in dit deel loopt over LUK. XVIII. 9—I 4 , en heeft eenvoudig ten opfchrift : De Farizeeuly en Tollenaar. De aanhef van dit ftuk doet ons terfl:ond de ganfche ftrekking opmarken. „ Zoo gelukkig „ als de vergenoegdheid van den mensch met zijnen uit„ wendigen toefand in dit leven hem voor anderen zoo „ wel , als voor zichzelven maakt , zoo heilloos is , in„ tegendeel, zijne voldaanheid over de inwendige geteld„ heid van zijn eigen hart, voor hemzelven hoofdzakelijk „ en ook voor anderen." Waarna deze ongelukkige vol dwaze zelfverheffing, in het gedrag des Fa--daanheid en rizeërs, bij tegenflelling met den Tollenaar, in een, doorgaans fchoon , tafereel wordt gefchetst , enz. II. MA T T H. XX : I -16. De Arbeiders in den Wijngaard. — „ De mensch is hier Hechts in een' „ proefíiaat, waarna die van vergelding volgt: maar hoe „ lang blijft de een in dien Raat, hoe kort de ander? hoe „ veel vindt de een er in te doen , hoe weinig de an„ der? hoe zwaar valt dezelve den Benen , hoe ligt den „ anderen? Zal nu een gelijk loon dien ongelijken arbeid vergelden : hoe zal de eeuwigheid zelve dan eene ver effening zijn ? Of zal liet loon geëvenredigd wezen „ naar de langdurigheid, de veelvuldigheid en mocije„ lijkheid van den arbeid: hoe zal de' eeuwigheid dan herftellen , hetgeen hierdoor voor eeuwig ongelijk zal BOEKEESCII. I829. NO. II. I i 466 M. STUART „ blijven......?" Dit is wederom de voorname inhoud der inleiding. En liet antwoord is : „ dat het er ten dage „ der vergelding niet op aan zal komen , hoe lang of „ hoe veel , maar hoe bereidvaardig en hoe goed men „ gearbeid zal hebben;" een antwoord, zoo gepast in ons oog, als voortreffelijk uitgewerkt. III. Lux. XIX: 11-27. De Riks-aanvaarding. „ De fchetfen , door den Heiland gegeven van den aard , „ liet lot en einde zijner flichting op aarde, zijn niet be„ langrijker geweest voor zijne onmiddellijke leerlingen, dan nu nog voor zijne belijders. Moesten zij de ver ,, keerde verwachtingen wegens het Mesfiasfchap afwen den zij moeten no„ den even ergerlijken waan „ voorkomen , als ware het.... geheel iets anders ge„ worden,...... dan zich de Heer zelf zou hebben voor„ gefield." Met deze belangrijke gedachte begint de Prediker, wiens tekst wijders gepast verklaard en eindelijk van algemeene toepasfing gemaakt wordt. Wanneer hij bl. 74 zegt, „ de Joden /feeds de groot(le handelaars ," dan moet zeker dat feeds van de laatfle , niet van de tijden vóór s AL 0 M o , noch zelfs van veel latere , ver worden. Hunne oorfpronkelijke heflemming was-ftaan landbouw en ten deele veeteelt , volffrekt geen handel , die immers omgang met vreemde volken vorderde. En wanneer hij de fpreekwijze: Een iegelijk, die heeft, dien zal gegeven worden, enz. omfchrijft : „ eik , dien „ men het vertrouwen waardig vindt, hetwelk men in „ hein Relt, zal men een veel grooter vertrouwen fchen„ ken ," enz. dan komt dit ons voor, meer de bijzon dan de algemeene zin van dat fpreek--dere toepasfing , woord te zijn. IV. MA T T H. XXI: z3-32. De twee Zoons. „ Let„ ten wij ," zegt_ STUART , na de opheldering van den tekst, „ op den aard, de hatelijkheid en alle de gevaren „ der onverbeterlijkheid van de huichelarij. —" V. M A T T H. XXI: 33-46. De /noode Pachters. Bij de woorden: En wie op dezen teen valt, enz. zegt s T U A R T: „ Waarfchijnlijk wees daarbij eenig handge NAGELATENE LEERREDENEN. „ baar zijnen eigen' perfoon aan." Hieraan zouden wij zeer twijfelen. Hij voegt er bij: „ Wee den aarden „ pot, die op eenen fleen valt , en wee den aarden pot, „ op welken een heen valt! fchijnt een Joodsch fpreek„ woord geweest te zijn"— doch haalt geen gezag voor dit vermoeden aan; waarentegen hij van het denkbeeld, dat dit 4411e vers op 42 zou moeten volgen , niet fpreekt. De eigenlijke toepasfing dezer bekende gelijkenis begint aldus: „ Hoe volmaakt, maar hoe ontzet tevens , zien wij nu de gelijkenis van den wijn--„ tend „ gaard en deszelfs fnoode pachters bevestigd in de ge„ fchiedenis van der Joden roeping, wangedrag en on„ dergang ! De gelijkenis was eene Godipraak , wier „ fchrikkelijke vervulling ons moet doen fidderen voor „ de vervulling van alle de bedreigingen, welke ooit de „ Heiland deed," en loopt op die wijze, in twee blad nadrukkelijk en flichtelijk af.-zijden, VI. M A T T H. XXII: 2-14. De koninklijke Bruiloft. Men behoeft, volgens s z U A It T , juist aan Beene bruiloft, maar kan in het algemeen aan een' grooten maaltijd, en allergepast aan een krooningsfeest denken, waartoe eerst de grooten genoodigd worden, wier onwil echter niet Hechts beleedigend, maar oproerig is. Daarna worden allerlei lieden , wel-en kwalijkgezinden , tot den maaltijd geroepen. Doch wie ook hier de fchuldige achting uit het oog verliest , wordt uitgeworpen. Het fpreekwoord : velen zijn geroepen, maar weinigen uit fchijnt van de oproeping ten krijgsdienst ont--verkoren , leend, waar gemeenlijk eene keurbende wordt uitgelezen. De gelijkenis betreft wel inzonderheid de Joden, met name de aanzienlijken , maar blijft echter altijd toepasfelijk. „ i°. Zalig zijn ze, die geroepen zijn, enz. s'. „ Ach! dat alle Christenen hunner algemeene roeping „ waardig leefden ! 30. Hoe gaarne wenschte ik , ten „ minfle , te kunnen zeggen : maar men grapt , men „ fmaadt, men doodt toch nu de dicnstknechten niet ! 4'- Mogten diegenen, die uiterlijk :hunne roeping vol gen, zich ook verfieren met edele deugden !"-„ li 2 468 nr. STUART VII. L U K. XXL• 29-31, De zritfpruitende Vijgeboom. Eene voortreilel,jke leerrede. Zie hier haar be- loop. Inleiding . „ Opmerkelijk moet den nadenkenden „ Evangelielezer de zamenvoeging voorkomen van den „ ondergang des Joodfchen Burger;laats niet de komst „ van Gods Koningrijk. Dat Koningrijk toch betuigde „ Jezus niet van deze wereld te zijn...... Met allerlei „ andere Staten verdraagt liet Christendom zich vreed„ zaam," enz. enz. Verklaring: „ Johannes had reeds „ de nabijheid van het Koningrijk der Hemelen ver„ kondigd. Jezus had gezegd : Zoo is dan het Ko„ ningrjk Gods tot u gekomen, en: Ziet, het Koning„ rik Gods is binnen olieden. In den tekst wordt dus van de uiterlijke Jlichting (de vestiging , het be„ 4aan) der Christelijke kerk gefproken. De zege des „ Evangelies dagteekent zich van Jeruzalems ondergang." Ontwikkeling: r°. Natuurlijk verband wegens toenemende oproerigheid. a°. De droom van het Aardsch Mesfiasfchap kon niet anders voorbijgaan. 3. De tempeldienst was onbeftaanbaar niet de aanbidding in geest en waar 0. De Joodiclie Staat had den raad Gods uitge--heid. 4 diend en moest voortaan hinderen. 50. IIet duurzaamst bewijs voor de Goddelijkheid van het Evangelie blijFt nog Reeds de verílrooijing van dat volk. De toepasfing loopt over Gods albeftuur , en is zoo krachtig als kort. Moesten wij echter op de behandeling van deze en fommige andere gelijkenisfen iets aanmerken , het zou op deze kortheid der eigenlijk algemeen (lichtelijke aanwending zijn , waardoor ze voor mingeoefende toehoorders wellift minder voedfel ten eeuwigen leven bevatten. VIII. M A T T H. XXIV: 45-5'. De trouwre en de kwade Dienstknecht. Deze leerrede treft de bovengenoemde aanmerking volftrekt niet , maar is meestal toepasfing, bij welke S T U A R T de menfchen befchouwt als dienstknechten van God en mededienstknechten met en voor elkander, en de getrouwen en voorzigtigen met derzelver loon, de kwaden met derzelver vergelding nadrukkelijk befchrijft. NAGELATENE, LEERREDENEN. IX. MAT T H. XXV: 1-13. De vijf wijze en vijf dwaze Maagden. „ 1llsdan ," zegt Jezus , ,, zal het Koningrijk, enz. Opmerkelijk is ons hier ter(Iond het „ woord alsdan , hetwelk ook daarna had kunnen ver„ tolkt worden, wanneer het den zin zou hebben : „ na „ dien grooten dag des Heeren ten gerigte over Israël." „ In dezen zin meenen wij liet ook te moeten opvatten. „ Of zou dan alle waakzaamheid in wandel onnoodig ge„ worden zijn voor den vereerder van Christus , na je„ ruzalems ondergang ?" Aldus meent S T U ART hier een' overgang van het meer bijzondere tot liet algemeene te vinden. De inhoud zijner verhandeling is deze : kJlij leven in de verwachting van een ander leven. Deze verwachting mag het uitzigt op Bene bruiloft genoemd worden. Het aandeel aan die zaligheid vordert voorbereiding. Ongelukkig zij, die in deze voorbereiding falen. Zoo waakt dan, want gij weet den dag niet, enz. X. M A T T H. XXV: 14-30. De Gelijkenis der Talenten. Na eene gepaste inleiding over liet misverfrand omtrent de onverdientlelijkheid der goede werken, en eene korte uitbreiding van den tekst, die niet dezelfde is met L U K. XIX: ia , geeft S T UA R T hier eene foort van homilie. „ i. God geeft eiken mensch zekere gaven , „ waarmede hij woekeren moet. Hiertoe behooren de „ vermogens en kundigheden van zijnen geest, de ge„ zondheid en flerkte van zijn ligchaam ," enz. enz. Toepasfelijk befchouwd, kan men dit goedkeuren, fchoon het fchijnt te (Irijden niet cie woorden van den Evangelist : een iegelijk naar zijn vermogen. „ 2. De verdeeling „ dezer gaven is ongelijk. 3. Het verfchil is zeer aan merkelijk ; maar niet één voorbijgegaan. 4. De gering--„ ,, held der gaven maakt geene uitzondering op de ver„ pligting," enz. enz. Het woord: „ de meest aan vertrouwde," bl. 265, verdient geene navolging. XI. DE OPWEKKING VAN LAZARUS. J o LEAN. XI: 1-5. Krankheden ter heerlijkheid Gods. De Gelijke hier afgehandeld zijnde , gaat de Prediker over tot-nisfen 470 M. STUART de gefchiedenis der opwekking van Lazarus, waaraan de zeven nog overige f'cukken in dit deel zijn toegewijd. Om niet al te breed te worden, gaan wij onmiddellijk tot derzelver befchouwing over, na nog flechts te hebben opgemerkt, dat de rijkbegaafde man , bij al het overeen meeste verfcheidenheid, zoo wel als aan-komende, de zijne IIoffe heeft weten te brengen, zoodat-genaamheid in men meestal verwonderd is, dat de, waarlijk niet korte, leerrede reeds ten einde is. Hetgeen nu volgt, fchoon ook in vele deelen verdeeld, kan nog minder vervelen. De eerfie leerrede , die het belang en de geloofwaardigheid der gefchiedenis, de hoofdperfonen enz. enz. doet kennen, ontleent hare toepasfing vooral uit deze woorden : „ Zoo kon dan liefde van Jezus gepaard gaan met „ de overlating voor eenen tijd van den geliefde aan be„ naauwdheden en angflen ," enz. enz. XII. jo H A N. XI: 6—i o. LP>anneer en hoe te werken. Dit thema is blijkbaar gebouwd op de woorden: Zijn er niet twaalf uren in den dag, enz. STUART ver heeft zijnen tijd en roeping om te-klaart die : „ Elk „ werken ; die deze volgt, dien gebruikt, heeft niet te „ fchromen ; maar die dezelve verzuimt , verkeerden en bedekten handel drijft , loopt het allergrootst gevaar." Wij durven niet zeggen, dat deze opvatting der vrij nioeijelijke plaats ons geheel voldoet. Volgens VA N DE R PA L ai zou het blootelijk zeggen : „ Mijn tijd is nog „ niet gekomen, en dus geen gevaar aanwezig." Volgens M ES SC HA E R T, in zijne onlangs uitgegevene Leerredenen , „ dat Hij zich verpligt gevoelde , terwijl „ zijn leeftijd nog duurde, alles te doen, wat zijne hand „ vond." Beide welke gevoelens .zich door eenvoudig aanprijzen. Doch wat hiervan zij , de toepasfing-heid van S T U A it T : „ i°. wanneer elk werken moet; 2°. „ hoe elk te werken hebbe, en 30. waarom elk alzoo „ behoort te werken ," is belangrijk en fchoon. XIII. 1 o H A N. XI: i r—i 6. Het belang voor- ons bij de TVonderen van J. C. Zonder bij dc bijzonderheden in de naauwkeurige opvatting van het verhaal te kun NAGELATEtE LItERRLDENILN. nen flilflaan , betuigen wij Hechts in liet algemeen , dit gewigtig Pluk niet genoegen te hebben gelezen. XIV. J 0 rl A N. XI: 17-27, fez us de Opflanding en het Leven. Ook hier willen wij ílechts het een en ander opmerken. „ Ik ben de op/landing en het leven , enz. enz. Zullen deze woorden ," zegt s 'r U A R T , „ eenvoudig beteekenen : „ Ik zelf ben het, die eenmaal zal opwekken," enz. En vervolgens : „ Hier juist is het, dat eene levendige voorlielling van het geval niet Lazarus zelven , enz. de plaats cener ontoereikende „ afgetrokkene uitlegkunde moet vervangen." „ Lazarus had, (dit heeft s T U ART vroeger betoogd) „ in zijne jongfle oogenblikken , de voorzegging ontvan„ gen, dat zone ziekte niet was tot den dood, enz.; die „ verzekering was hem geworden van Jezus, enz. ; zijn ., vertrouwen op deszelfs woord leed niet bij liet gevoel van zijn naderend fterfuur; Jezus.... zou zijne ver„ zekering geftand doen; de dood zelf 'zou IIem , die „ reeds twee geflorvenen terugriep in het leven , hierin niet verhinderen ; zulk een verfcheiden , om weldra ge„ wekt te worden, zou geen dood zijn ," enz. enz. Op deze wijze meent s T U A R T deze woorden, over welke nog onlangs veel getwist is, in een helderder licht te kunnen (lellen. Doch , wat men hiervan ook denke, zijn antwoord ter toepasfing op de voorgeftelde vragen: „ Je„ zus de op/landing en het leven ! wat zegt dat woord „ voor u, mijne ziel ? en gelooft gij dat ?" zal door niemand zonder hoog genoegen en ware opbouwing in geloof , hoop en liefde kunnen worden gelezen. X.V. Jo H A N. XI: 28-37. De Meewarigheid van Jezus. Eene belangrijke , voortreffelijke leerrede , bij welke ons alleen dit minder behaagt, dat s T U AR T , als zoo velen , geflruikeld heeft over een woord , „ bewogen tivor„ den in den geest," elders in ongunfligen zin opgevat, en ten gevolge waarvan aan eerie dubbele aandoening bij Jezus wordt gedacht, verontwaardiging en medelijden — van welke eerfle onze VA N Dit R P A L M, naar ons oordeel te regt, hier niet gewaagt. Bij de toepasfing ge 47 M. STUART denkt S T U A R T echter ook maar alleen aan het laatffe, en fchetst de dierbaarheid van Jezus tranen voor ons geloof, en tot beftuur onzer eigene aandoeningen, op meester wijze.-lijke XVI. Jo H A N. XI: 38-44• De Opwekking van Lazartis. Wij willen , om het bijzondere van s T U A R T's trant, bij foortgelijke onderwerpen, eenigzins te doen kennen , hier fonlmige regels uitfchrijven. „ Maar hoe „ zal ik, M. T.! uwen geest , nu reeds zoo hoog ge„ (pannen , met mijne redenen kunnen onderhouden , daar „ het gefchiedverhaal eene verdommende tale voert? of „ hoe zal ik voor u een tafereel malen van eene ge„ beurtenis, wier volffrekte eenigheid mij van elders „ kleur noch bijwerk leent? Komt en ziet: is waarlijk „ hier de taal....... Gij zelve moet lezen, den tekst met mij herlezen ; uwe verbeelding moet de gebeur„ tenis zelve aanfchouwen; ... wij moeten ons ver„ plaatfen bij Bethanië en zien wat er geíchiedt; daartoe „ befchreef Johannes alles zoo uitvoerig, daartoe fehil„ derde voor ons zijne Enge enveder dit voor altijd on„ navolgbaar tafereel." En vervolgens : „ Maar ziet, de tranen verdwijnen „ uit de oogen des Heilands; geen trek van verontwaar - diging is meer kennelijk in het gelaat ; deze kenmerken „ der menfchelijke zwakheid worden vervangen door ftil„ len ernst, volmaakte bedaardheid, en verkeeren in de volflagenf'e (?) houding van menfchelijke grootheid. „ Die onverwachte keer van aandoeningen moet elks op „ werkzaam oog bevreemden : zou dezelve slechts eene gedwongene vermanning zijn van den geest , die zich „ te ver bloot gaf; of eene natuurlijke werking van het „ zenuwgeffel, hetwelk weldra een nieuw gejammer „ voort zal brengen ? Neemt den fleen weg: is het „ woord , hetwelk het eerst zijn' mond onthult. — „ Martha , door hetzelve uit hare verzinking in den „ rouw opgerigt, zegt : Heere , hij riekt nu al, want hij heeft vier dagen aldaar gelegen. Zij denkt, dat Hij den afgeftorvenen' alleen wil zien, en beeft daar NAGELATENE LEERREDENEN. ,, bij voor Hem zoo wel , als voor zichzelven (ve). De „ ontbinding volgt in het Oosten zeer ras den dood; „ met den vierden dag wordt er het gelaat reeds onkenne lijk; flechts drie dagen lang nam men daarom ge „ tuigenisfen aan van de eenzelvigheid eens overleden' „ perfoons." „ Maar hoe weinig had Martha dan verfiaan , hetgeen „ Jezus tot haar had gefproken ! of hoe hadden vleesch „ en bloed, die van de ontbinding als van alle hoop„ en levenlooshei,l terugbeven , haren geest op nieuw „ bevangen, zoodat zij aan geene opwekking dacht," enz. enz. „ Hij , die wist , dat God IHem altijd hoorde ; Hij , „ die Lazarus opwekte , opdat de zijnen niet twijfelmoe „ dig zouden worden, wat zij Hcmzelven eerlang zagen overkomen ; Hij , die door zijnen dood de borg werd „ van een zoo veel beter verbond, als (dan) het men „ fchelijke verfland zich ooit verfi'out zou hebben met „ den Almagtigen te fluiten , — Hij hebbe dan nu ook „ uit onzen geest verbannen alle twijfeling, welke immer „ aan onze hoop kon hechten," enz. XVII. Jon A N. XI: 45-53. RaadJlag der Joden, na de Opwekking van Lazarus. Dat de vrees des Heeren het beginfel der wijsheid is , zoo wel voor Staten als voor bijzondere perfonen , is de inhoud dezer laatlle leerrede , die den tekst tot dit einde fraai in het licht fielt en uitnemend veel fchoons bevat. Hier en daar, echter, fchijnt liet wel eens buiten en boven den kanfeltoon te gaan , (zoo als wij , bij vroegere gelegenheden , op S T U A R T 's leerredenen fomtijds aanmerkten) en zelfs komt ons de redenering op zeker punt niet juist voor. Zij namelijk , die beweren, dat in de f'taatkunde het heil des volks de hoogfle wet moet zijn, meenen , voor zoo verre zij den naam van wijsgeeren verdienen , daarmede niet, dat men jegens andere volken onregtvaardig mag zijn, als men Hechts het vaderland daardoor bevoordeelt. Zoo moge een of ander Kabinet oordeelen, wij noemen het de ftaatkunde van Algerijnen en andere roovers , 474 M. ST U AR T, NAGELATENE LEERREDENEN. niet van befchaafde menfchen , die een regt der volken erkennen. Wij fchrijven , ten ffotte, nog het volgende uit: „ In „ plaats van die gevolgen te berekenen , is het thans , „ M. T. ! onze zaak , uit alle deze overdenkingen voor „ ons de allergewigtigffe les te trekken : dat wij voor „ onszelven nimmer bedenken , wat ons nut, maar altijd „ wat ons pligt zij. Het nut miskennen wij , zoodra „ wij hetzelve buiten on2en pligt zoeken. Onze be„ rekeningen kunnen feilen ; ons zedelijk gevoel feilt nooit. Het gevolg onzer daden is onzeker , derzelver „ zedelijkheid is voor de eeuwigheid beflist; waar pligt het hoogst gebied voert in het hart, is de geheele „ ziel eerst vrij; terwijl het belang en de overtreding het licht , hetwelk in ons is, tot duisternis doen zin. „ De waarheid wordt door deugd zoo wel aanfchouwe„ lijk, als het regt in hebbelijkheid verkeert; Gods wijs beftuur,, hetgeen werkzame heiligheid is , laat zich „ ook door geene menfchelijke fchranderheid verkloeken , maar treft volkomen doel , fchoon (het zij) de fier ,, veling hare werking laat geworden , of met den fchijn van menfchelijke wijsheid praalt." Wij befloten te meer, fchoon reeds een vijfde ver dit deel afzonderlijk en met eenige uitvoe--fchenen is , righeid te blijven behandelen, omdat wij het zoo belangrijk werk in een en ander veel gelezen tijdfchrift , met name de Bijdragen tot de Godgeleerde Wetenfchappen , tot onze verwondering , nog niet hadden vermeld ge -vonden. Leesboek over de Bijbel/che Gefchiedenisfen, vooral voor meest geoefenden Door ISA C PRINS , Predikant te dmJlerdam. Ijle en Ilde Stuk. Te 4mflerdam, bij W. Brave. 1827. In gr. 8vo. 676 BI. f 3-60. Dit uitmuntend Leesboek over de Bijbelfche Gefchie I. P It IN S, LEESBOEK. denisfen van het O. V. heeft reeds oenigen tijd op eene aankondiging gewacht. Het flaat in verband met 's mans voortreffelijke leerboekjes, en volgt, om die reden , ook van les tot les de orde in die boekjes, vooral in het laatfte voor meer gevorderden. Het is dus niet noodig , over die orde eenige aanmerkingen mede te deden , bijaldien dezelve te maken waren, alzoo door veranderde orde in dit Leesboek een hoofddoel van hetzelve zou gemist worden. Even onnoodig is het dus ook, die orde op te geven , als uit 's mans vroegere gefchriften genoegzaam bekend. In een laatlie fluk heeft de Eerw. P It INS het voornemen, de Gefchiedenisfen van het N. V. voor te dragen. Wij wenfchen, dat zoo fpoedig , als zijne bezigheden hein dit zullen veroorloven, ook dit gedeelte volgen zal, om een zeer bruikbaar en nuttig Leesboek uit te maken voor allen, die het onderwijs des Bijbels boven alle menfchelijke ftelfels gaarne volgen, en daartoe de gefchiedenis der Goddelijke Openbaring aan het menschdom regt grondig wenfchen te kennen. „ Ik wilde (Voorrede, bl. V. volg.) niet alleen nut„ tig zijn voor hen, die mijne leerboekjes over de Bij„ belfche gefciliedenisfen gebruikten, maar ook voor hen, „ die dezelve gebruikt hadden. Het opftel moest dus „ zoo wel eene handleiding zijn voor de leerlingen, die „ zich oefenden in de kennis der Bijbelfche gefchiedver„ halen, om hen voor te bereiden voor het mondeling onderwijs in de beantwoording der bijvraagjes , die „ vooral in het onderwijs voor zneergevorderden voor, komen, als hetzelve een leesboek wezen moest, het welk het genoten onderwijs herinnerde en in het juiste „ licht plaatfte. Men moest van hetzelve gebruik kun„ nen maken tot regt begrip der Bijbelfche verhalen, en „ ter voortdurende oefening van zichzelven in l3ijbelken„ nis." Met deze woorden geeft P RI N S op, wat men van hem heeft te wachten. Naar ons inzien uirekt zich het nut van dit boekje nog verder uit, dan 's mans befcheidenheid hem doet vertrouwen. De prag. matifche ontwikkeling der gefchiedenis , welke bij de 476 I. P RI N S, LEESf0EY^. meestmogelijke kortheid aan zaakrijkheid niet verliest , kan dienen tot model voor zulken , die veelal water en melk tot voedfel geven , hetwelk, bij alle en allerlei fier melk blijft. Ook kunnen zij , die van-lijkheid, water en 's mans vroegere boekjes geen gebruik hebben gemaakt , en de jaren van onderwijs , zoo als dit heet , ontwasfen zijn , met veel vrucht dit boek ter hand nemen. Hunne kennis in de belangrijkfte zaak zal hierbij veel , meer dan zij misfchien denken , winnen. Onze aanmerkingen , die wij konden maken , zijn van dat gewigt niet, om dezelve mede te deden. Ook onze fpreuk is: in de hoofdzaak eenfemmigheid ; in bijzaken vrijheid, en onder alles Christelijke liefde. Hiermede eindigen wij , en prijzen dit nuttig Leesboek onbepaald en van harte aan; hartelijk wenfchende , dat het gefladig gebruik van hetzelve vooral ook de Amflerdamfche gemeente flerke en (lichte, om te kunnen flaan tegen de listige omleidinge van ........ Punctum. Spreuken van Salomo voor de Jeugd. Door N. S W A R T. Ijle Stuk. Te Delft, bij B. Bruins. In kl. 8vo. IV, 155 Bl. f i-20. _U' e Eerw. S W A It T , door den Uitgever hiertoe aan gezocht, levert hier voor de Jeugd een zeer bruikbaar en nuttig gefchrift. De .Spreuken van S A L 0 bI 0, hier behandeld, vindt men H. X: I. 5. 8. 17. 23. 27. XI: I2. I7. 22. 28. XII: I. 2. 4. 9. '1-I2. I8. XIII: 15. XXIL• 2o. Wij geven de plaatfen op , opdat de Lezer , dezelve in zijnen Bijbel nafaande , zich overtuigen kan , dat de keuze door S WA R T gedaan is naar de behoefte der Jeugd van beiderlei gellacht. En nu de uitvoering ? Ook hierover heeft men reden volkomen tevreden te zijn. In den finaak van VAN DER P A L M, in zijnen Salomo, die fpreuken ontwikkelende en ter behartiging aan de Jeugd voorf'ellende, blijft X. S W A R T, SPRtUKEN VAN SALOMO. 477 S WA R T ook daarin oorfpronkelijk. Regt goed was de inval van den Uitgever, dat hier en daar een voorbeeld uit de Heilige of Vaderlandfche gefchiedenis , tot opheldering of aandrang , mogt ingevlochten worden. In de keuze dier voorbeelden door den Eerw. S W A R T zal de Lezer niet genoegen berusten. Ééne aanmerking willen wij niet terughouden. Zij geldt hetgeen voorkomt bl. 104. „ o Had ai A U R I T S" (wij zouden , namelijk , hier gaarne hebben ingevuld gezien : in plaats van eene. . . „ eene vrouw, eene waardige en getrouwe, zachte en „ kloeke vrouw gehad, alle deze ongelukken waren niet „ gebeurd," enz. De Heer S WART zal zelf wel erkennen , dat nr A u R i T s niet door het ongehuwde leven , maar door zijn ongehuwde leven zoo hardvochtig en ongelukkig is geweest. „ En zie daar dan," dit zeggen wij den Eerw. S W A R T ftellig en met liet volffe vertrouwen na, Voorb. bl. IlI.) „ lieve Jeugd , een boekje , dat a menige nuttige waarheid voor uwen leeftijd in de Spreuken „ van S A L 0 MO leert vinden — dat a ligt" (wij zeg. gen zeker) „ uitnoodigt, die Spreuken zelve nader te leeren kennen , aan de hand van v A N DE R P A L M geheel te verftaan , en alzoo nieuwe hof te verwerven om den Bijbel hoog te achten." Recueil de figures des vers intestinaux etc. , rédigé par TH. G. VAN LID TH Dn j UDE,Phil. Nat. Doet., Profesfeur de Zoologie et d'Anatomie compare à l'Uni• verfité d'Utrecht, et d'Anatomie, Phyfiologie et Botanique à l'École vétérinaire du Royaume des Pays -Bas, etc. A Leide, chez S. et J. Luchtmans. 1829. fol. f 12 -5o. Het is een aangenaam verfchijnfel, dat de beoefening der Natuurlijke Gefchiedenis in ons Vaderland meer en 478 TH. G. VAN LIDTH DE JEUDE, RECUEIL. meer veld fchijnt te winnen. Een nieuw blijk daarvan ontvangen wij in het voor ons liggende werk. Het hoofddoel van den Uitgever is, om de Studenten in de Geneeskunde en de Leerlingen der Veeiirtfenijfchool eene verzameling van goede afbeeldingen te leveren , welke hen met de belangrijke klasfe der Ingewandswormen bekend zoude maken. Ten behoeve der toekomflige Veea.rtfen , moesten hier ook wormen uit andere dieren worden opgenomen; en dc Student der Geneeskunde , die thans meer dan ooit tevens met Natuurlijke Gefchiedenis behoort bekend te zijn, zal hierbij niet verliezen , daar hij nu in één werk alle genera van Ingewandswormen vereenigd vindt. Hierin onderfcheidt zich dit werk dus van B R E BI s E R, wiens bijzonder voor Geneeskundigen ingerigt en wezenlijk klasfiek boek (uber lebende Wurme im lebenden Men/chen. [[Zien, 1819. qto.) daardoor evenmin voor hem overtollig wordt, als zulks het onder overtollig maakt. Hetgeen dezen arbeid nog in-havige nuttigheid doet winnen , is de bijvoeging der ontleedkundige platen van C L o Q U E T en at E H L I s. Dit plaatwerk felt dus den lezer al het wetenswaardige uit deze klasfe vereenigd voor oogen. De afbeeldingen zijn voorts alle uit andere werken overgenomen, hetgeen in een werk van dezen aard, welks trekking niet is om de wetenfchap zelve vooruit te zetten , maar alleen om hare beoefening gemakkelijker te maken , zeer wel verdedigd kan worden. De uitvoering verdient allen lof , en de gekleurde afbeeldingen behoeven voor geene buiten plaatwerken van dien aard te wijken.-landfche Wij wenfchen, dat de Hoogleeraar VAN LIDT H DE J E U D E deze onderneming in ons Vaderland met eene algemeene deelneming moge achtervolgd zien , en al zoo de vruchten moge plukken van den arbeid en de kosten, die hij daaraan befleed heeft. P. A. VAN DER C H IJS , COMMENTARIUS. 479 Commentarius Geographicus in A R R I A N u M de Expeditione lllexandri , auctore P. A. VAN DER C H IJ S , Philof. Theor. Mag. Litt. Hum. Doet. Cum tabula a:ri incifá. Lugd. Bat. apud J. C. Cjsfveer. 1828. 4to. XVI et 135 pag. f 4 - : Ziehier een voortbrengfel van eenen kweekeling der Leydfche Hoogefchool, ter verkrijging van het Doctoraat in de Letteren, hetwélk niet alleen hem , maar ook haar eere aandoet. De Heer VAN DER C H IJ S , die verfcheidene wetenfchappen met lust, ijver en een' goeden uitfiag beoefent, — die vroeger reeds den prijs, bij die Hoogefchool over de Stalvoedering uitgefchreven , heeft weggedragen, — die met zulk een' goeden uitfag de drehaologie onder het geleide van Prof. r. E u v r, N s beoefent, dat hij vóór eenigen tijd door Z. M. tot medehulp van dien Hoogleeraar in dat vak is benoemd, levert ons hier eene uitnemende proeve van zijne bedrevenheid in de oude Aardrijkskunde en Gefchiedenis. Elk beminnaar der oude Letterkunde weet, dat de echtfle bron voor de Gefchiedenis van ALEXA N DER den Grooten in de gedenkfchriften zijner togtgenooten P T 0 L E ME U S en A RI S TO II U L U S bellaan , die door den krijgskundigen zoo wel als wijsgeerigen A R R IAN U S, (den X E N O- PHON van EPICTETUS, dien tateren SOCRATES) met gebruik van andere bronnen, tot een historisch geheel zijn bewerkt. Om de Aardrijkskunde der togten van AL EX AND E R, dat groote keerpunt zoo wel in de Gefchiedenis als Geographie der Oudheid, naauwkeurig te kennen, was er dus niets beter, dan dien keurigen Cefchiedfchrijver op den voet te volgen , en bij iedere plaats of land of volk, hetwelk hij vermeldt, fill te ulaan, en te vermelden , wat vroegere of latere Schrijvers daarvan gezegd hebben. Eene zware taak , die nogtans door den beroemden arbeid van s T. C It 0 1 x, Examen d$d P. A. VAN DER CHIJS Critique des Historiens d'A L E X A ND R E le Grand, eenigermatc verligt werd. I-Iet heeft den Schrijver hierbij ook niet weinig gebaat , dat hij , met de nieuwere zoo wel als met de oudere Letterkunde gemeenzaam, ook van de beste reisbe/ehrijvingen een allezins doelmatig gebruik heeft gemaakt, en dus die zakelijke behandeling der Ouden , op het voetfpoor van H E E it r~ N, gevolgd heeft, welke onze vroegere Geleerden, die !lechts aan de doode letter kleefden , maar al te dikwerf verzuimden. HE ER E N zelf heeft ook omtrent liet onderwerp dezer Verhandeling , vooral omtrent Pcrrepolis en Indié , veel geleverd, waarvan de Schrijver een dankbaar gebruik heeft gemaakt ; en niet minder voordeel heeft hij getrokken uit de voortreffelijke uitgave van de reis van A L E R A N- DER'S v100tVOOgd NEARCHUS door VINCENT. Bij het werk is ook eene niet veel zorg en vlijt vervaardigde Kaart gevoegd , waartoe de Schrijver zich van de beste en nieuwlle bronnen, de reizen en kaarten van L E A R E , KINNEIR, KER-PORTER, POTTINGER, en onder de ecnigzins oudere van de kaart van Griekenland door n Ai: B I >` D u s o C A GE bediend heeft, waarvan de overeenbrenging fogs een vrij moeijelijk werk was , 't welk echter, in zooverre wij zulks konden nagaan , den jeugdigen Schrijver zeer goed gelukt is. Natuurlijk moest de vorm , door den Schrijver gekozen , eene foort van geographisch Register op A RR I A- N us , de lectuur eenigzins droog maken ; nogtans heeft hij , door hier en daar merkwaardige bijzonderheden omtrent landen en fleden in te vlechten, daarin trachten te voorziele; hoewel het ons voorkomt, dat hij zulks wel eenigzins meer ruimfchoots had mogen doen, vooral omtrent de volken en plaatfen in India, die federt de talrijke betrekkingen van Engeland met hetzelve meer bekend zijn geworden. Niettemin blijft dit werk altijd een fchoon gedenkhuk der vlijt van een' jeugdigen Geleerde, en een belangrijk Repofitorium voor de oude Aardrijkskunde , vooral daar zich de berigten niet tot de Eeuw van A L z x- A N D E R bepalen, maar ook de vroegere en latere geteld COMMENTARIUS GEOGRAPHICUS. 48 t heid dier landen omvatten, die zich tot wel meer dan de helft der toen bekende Aarde uitítrekken. Ten einde den Heere v A N DE R c H IJ s te doen zien, dat wij met een oplettend oog zijn werk befchouwd hebben , merken wij aan, dat hij, naar het ons voorkomt , onder anderen wel tweeSchrijvers had mogen noemen , waarvan vooral de laatfle hem omtrent Klein- Azië van veel nut had kunnen zijn. De eerfle, T 0 U R- N L F 0 R T , bepaalt zich wel meest tot den Archipel; maar de laatfle , C H AND L ER, een Brit , die in 1764 reisde, bevat kostbare berigten omtrent de Westkust van Klein-Azië. Bij de vermelding van liet eiland Chios maakt VAN DER C H IJ s wel gewag van den ouden D A P P E a, maar niet van den toch nog lateren en als befchouwer zoo beroemden T 0 U R N E F 0 R T. (Wij hadden toch ook wel eene kleine hulde aan de fchimmen der uitgemoorde bewoners van dat eiland gewacht.) Bij Ephefus haalt hij C H A N 1) L E R niet aan , die toch bijzonder naauwkeurig is omtrent die dad. Hij zou daar gevonden hebben, dat onze CORNELIS DE BRUYN, dien VAN DER c H Ij s aanhaalt, zich bedriegt, wanneer hij Iyasfaloek, voor de ligging van Ephefus verklaart. „ Alles ," zegt C H A N D L E R , Ned. hert. bl. 186, „ is lapwerk, zamengeheld van marmer en „ brokken , die van derzelver eigenlijke plaatfen wegge„ nomen , of zonder fmaak of goede orde vereenigd zijn. „ Wij waren overreed , dat wij niet in Ephefus waren , „ vóór dat wij de puinhoopen dezer had nog ontdekten, „ welke , iets verder bij de bergen en nader bij zee lig ,, gende, van den heuvel des kasteels gezien worden." Ayasfaloek is een plaatsje uit de veertiende Eeuw, met een kasteel , dat in de veldtogten van T A M E R L A N ver , keerdelijk onder den naam van Ephefus vernield is geworden. Wij moeten den Lezer nog doen opmerken ,. dat het werk zoo wel als de Kaart ook de -vroegere topten van A L E X A N D E R in Europa, vóór zijne Perzifche onderneming , bevat. Eene kleinigheid is ons daar in het BOEKBESCH. 1829. NO. II. K k 4Rí2 P. A. V A N D E R C FI IJS, COMMENTARIUS. oog gevallen. De Donau breekt tusfchen liet tegenwoor dige Wallachije en Servié niet door rotfen henen, gelijk men volgens de Kaart vermoeden zou , hoewel de ge bergten aan weérzijde de rivier zeer naderen , en het dal dier rivier zeer vernaauwen. Doch zulke kleinighe den zijn niet noemenswaardig , en in een werk van dezen aard fchier niet te vermijden. De teekening van Klein-Azië op de Kaart is ons uitnemend voorgekomen, doordien zij ons duidelijk de dorre bergvlakte vertoont, die midden in dat gewest moet bellaan , gelijk zoo wel Uit S T R A s o als uit de gefchiedenisfen der Kruistogten blijkt. De fraaijc teekening der Kaart hebben wij aan den Heer I A I s E r, , Obfervateur bij de Sterrewacht aan 's Lands Hoogefchole te Leyden , en de gravure aan den Heer VAN BAARSLL te danken. Over J olksgeest en Burgerzin. Te Leyden, bijl C. C. van der Hoek. 1pril 1829. Ingr. 8vo. so BI. f : - 5o. Met het uiterfte genoegen hebben wij dit , met de grootlie bedaardheid , en tevens niet kracht en klem van redenen en in Genen mannelijken d.ijl gefchrevene , Rukje gelezen. Het loopt over onderwerpen , die thans aan de orde van den dag zijn , over volks-of nationalen geest (nationaliteit) en burgerzin (public fpirit). Beide worden door eene definitie onderfcheiden , die den publieken geest aan elke vereeniging van menfchen in éénen Staat en onder ééne Regering, de nationaliteit alleen aan eigenlijke , door ftamgenootfchap met elkander verwante, Natiën toekent. De eerf'ce wordt gevoed door burgerlijke en ftaatkundige inftellingen , de laatfte door dezelfde taal , dezelfde letterkunde , door historifche herinneringen. Zoo kan er in Zivitferland burgerzin heerfchen , fchoon deze Staat uit Duit%he, Franfche en Italiaanfche beflanddeelen is zamengettcld ; in Duitschland volksgeest fchoon het land in een groot aantal neer -of minder mag Engeland zijn bei--tige Heerfchappijen is gefmaldeeld ; in OVER VOLKSGEEST EN Et7RGERZIN. 483 de vereenigd; dit is het wenfchelijkfte, en men ziet de wonderen , die Britanniè daardoor verrigt heeft. Waar dus .nationaliteit in eenen Staat aanwezig is , daar moet die zorgvuldig aangekweekt en gekoesterd worden. De Nederlanders nu zijn eene eigene Natie; zij waren het reeds in de Middeleeuwen , reeds onder K AR E L V. Sedert heeft wel de flaatkunde hen verdeeld; maar dat nog dezelfde zeden, en in den grond ook, hoezeer verbasterd , in Braband en Vlaanderen dezelfde taal de inwoners van Nederland, althans in de burgerklasfe , nog verbindt , is onbetwistbaar. (Wil men daarvan een fprekend bewijs? Vader C A T s , de nationaalfle Zeeuwsch. Iollandfche Dichter, werd ook in Braband en Vlaanderen tot op het laatst der achttiende Eeuw nog niet achting, bewondering , ja niet liefde gelezen ) De Wal Provinciën maken Bene uitzondering; men moet haar-fche het Nederlandsch niet opdringen , naar ook vooral om den wil dier minderheid de Franfche taal niet tot de taal der wetgeving en der openbare behandeling van fiaatza ken verheffen. IIet is waar , dat groote middel tot bevordering van volksgeest, eenheid van taal, wordt ook door de gehechtheid der hoogere randen aan de Franfche taal en zeden ongemeen belemmerd; en men durft zelfs van die zijde (een Hertog VA N A A R S C H 0 T onder anderen, wiens eigen naam hem logenflraft l) beweren, dat het Fransch vroeger de volkstaal van België was (*). De nationaliteit van het Nederlandfche Volk wordt door deze lieden geloochend. Zij zeggen , (en wij hebben dit zelfde wel eens bij Duitfche Aardrijksbefchrijvers gele zen) dat er een nieuw Koningrijk uit Holland, België en Luikerland is opgerigt , hetwelk dus ook geheel nieuwe belangen , en met de oude Republiek niets gemeen heeft. (Gelukkig voor ons is dit heillooze denkbeeld, hetwelk in ééns alle historifche herinneringen voor ons zou (*) Zie voorts te dezen de briefwisfeling tusfchen de Hee ren WILLEIIS en n STASSAI T, hier boven, Meng., No. VIII en 1X. Kka 484 OVER VOLKSGEEST EN BURGERZIN. uitwistchen, en het vonnis van vernietiging, door den Corficaanfchen dwingeland in i8io tegen ons uitgefproken, zou bevestigen, door onze uitmuntende Regering in dat mannelijk antwoord aan den Graaf V A N MIEr R die ook van een Rijk, door de Bondgenooten gefchapen , durfde reppen , zegevierend en met kracht van redenen wederlegd.) Doch de voorftanders van dat gevoelen moeten , om het te Haven , tot de tijden der barbaarschheid opklimmen; tot de mengeling der volksílammen na de volksverhuizing, en in Engeland, na de verovering door de Noormannen. (Een fchoon denkbeeld ! Vie zul dan bij ons de lijdende 11nglo-Sakfers zijn?) De Gods--len dienst is een teeder punt ; maar verfchil daarin kan een geest niet beletten , blijkens Duitsch--heid in nationalen land (vooral van i8 13-1815) en Noord -flmerika. Nu wordt er verder aangetoond , dat het levcnsbeginfel voor ons land en volk de Nederlandfche eigenaardigheid is (eigendomnzelzykheid, zegt de Schrijver, met een Iloogduitsch fubfmantivum). Geen' voorrang aan liet Nederlandsch toe te kennen , is het' Rijk tot een' half Ne half Franfchen Staat te verklaren, om het-derlandfchen weldra in een' geheel Fran/chen Staat te herfcheppen. Men toont aan , dat dit gevaar alles behalve denkbeeldig is. Drijven de, Afgevaardigden uit het Noorden de infchikkelijkheid zoo verre , van altijd , ten behoeve der Zuidelijke Heeren, die te traag of te grootsch zijn, om het Nederlandsch te leeren , de taal onzer vorige onder te bezigen , (gelijk wij nu reeds zestien jaren-drukkers met die zoo geheel tegen onze zeden , geaardheid en regtfchapenheid ftrijdige Fran/eke wetboeken geplaagd zijn geworden , alleen ten gevalle der verfranschte Belgen) dan Raat het voor de deur, dat het Nederlandsch eindelijk uit onze Vergaderingen verdrongen wordt ; dat jongelingen, ook uit Holland en I'riesland, om zich tot Staats te vormen , hunne opvoeding te Parijs moeten-redenaars gaan ontvangen; dat onze Letterkunde (en daarmede tevens een goed deel der godsdienhligheid en braafheid onzer Vaderen) zal verloren gaan , (en dat men , in plaats OVER VOLKSGEEST EN BURGERZIN. d85 - VanVONDEL,DE DECICER,CAfS,FEITHenTOL LENS, VO LTAIRE, GRICOUI:T,PIRON,PAR- N v en andere helden der :redeloosheid en van liet ongeloof uitfluitend zal lezen.) Iiet verlèhil tusfchen het Noorden en Zuiden is onderfcheid tusfchen den echten , ouden , Nederlandfchen, en den Tranfchen geest , die de hoogere handen in België geheel doordrongen heeft , en nu alles lastert en niet op de hoogte der Eeuw noemt , wat the alles gelijkmakende oppervlakkigheid , die íèhittercnde , maar valfche denkbeelden niet goedkeurt, waarmede men thans zoo algemeen te koop loopt ; wat denkt , dat ieder volk zone eigene nationaliteit nioet en mag hebben en hou en dat dezelfde dingen bij een volk goed, en bij-den, andere zeer Hecht kunnen zijn. Maar het ware te wenichen , dat men in het Noorden niet zoo laauw , niet zoo onverfclliIlig ware omtrent dc ffaatsbelangen; dat men , bij veel aanleg tot volksgeest , wat meer burgerzi;a bezat. Dit gezegde des Schrijvers wordt door de onder.vinding, ook der jongfle tijden , volkomen bevestigd. In het Zuiden teekent men verzoekschriften , gelijk op bl. 33 gezegd wordt , verward van inhoud , dikwerf onbetanzeliïk van toon , haarvan de onderteekenaars blijkbare onkunde aan den dag leggen , en die niets van een bedaard en naauwkeurig onderzoek vertoonen ; wel nu ! de overgroote meerderheid in liet Noorden keurt die dingen af, gelijk neen in alle gezelfchappen hoort; maar niet één tegenverzoek is daartegen ter onderteekening voorgelegd . en zij , die liet voorffaan , worden zelfs door fchroomvallige Staats - Courantiers , die zich aanmatigen , hier ongelast uit dc hoogte te fpreken , gegispt. Zulk Bene fipathie mag men waarlijk wel gebrek aan burgerzin noemen ! Wij kunnen ons niet onthouden , de uitm entende plaats onzes Schrijvers , waarin hij het Laodicefche wezen onzer Hollanders blootlegt , hier mede te deden , of dezelve nog eenig nut mogt ['richten. „ Als men liet onderf'cheid van België en Holland ten opzigte van werkzamen Burgerzin overdenkt , dan kan men niet nalaten, of meerdere levendigheid bij de Hol 486 OVER VOLKSGLEST EN aJRGERZ!N. landers , of zeer groote gematigdheid bij de Belgen te verlangen. Inderdaad, aIle verhouding wordt anders ver België zou Holland, dien hoofdzetel van het-broken, en Nederlandfche beginfel , dien grondtlag van den Nederlandfchen Staat , dien fteun van het Nederlandfche Be1uur, door wettelijke middelen kunnen verpletten. Dagbladen , tijdfchriften, brochures verfpreiden ieder gelief denkbeeld, in onderfcheidene vormen en naar ieders-koosd bevatting en fmaak , door alle rangen en (landen heen, en dan valt het ligt , zich alles met aandrang te laten vragen, wat men zelve begeert. Door de drukpers werkt men op de bevolking, om deze door de Vertegenwoordiging op liet Belluur te doen werken. Wat heeft men op die wijze reeds gedaan , wat zal men nog op die wijze kunnen doen! De Hollanders deelen geenszins in de beginfels , die thans in het Zuiden voorge(Iaan worden: integendeel, zij varen menigmaal in algemeene bewoordingen tegen dwaling en kwaadwilligheid uit: en , niettegenulaande die (lemming, duldt men, dat de wapenen der Con(l:itutie alleen tegen de IIollanders worden gebruikt. Nog treden vermaarde Schrijvers niet op, om 't geen zij valfche redeneringen noemen te wederleggen ; om (tellingen , die , naar hun oordeel , het gebouw van den Staat ondergraven , te befrijden ; om de dwaling, waar zij met aanmatiging gepaard is, prijs te geven aan welverdiende befpotting; om ligtvaardigheid en onkunde van haren bedriegelijken opfchik te ontblooten , en , waar kwaadwilligheid blijkbaar is, met de ge{irengheid der verontwaardigde Vaderlandsliefde te beftraflen. Nog is het, als begreep men niet, dat de verderfelijke kracht eener geheel vrije drukpers alleen door hare zegenrijke kracht opgewogen kan worden : nog laat men zich hevig uit tegen het zoogenaamd Journalismus; alsof de invloed der Dagbladen enkel het voorbijgaande werk was van eenige jeugdige Schrijvers; alsof die invloed niet in verband met de de Conflitutioncle inflellingen fond; alsof dat nieuwe fpreekgeíloelte, van waar de fern der redenaars dagelijks paleizen en hutten doorklinkt , zonder gevaar , aan de OVER VOLKSGEEST EN L'URGErkZIN. 487 opgewondene driften en het fIuwe eigenbelang overgelaten kon worden ; alsof het fchrijven van Journalen met het fchrijven van Couranten , zoo als het meestal plag te gefchieden , moest worden verward; en alsof er voor den waren Vaderlander cenc edeler taak wezen kon, dan, op het voorbeeld der beroemdite Staatslieden dezer eeuw, de wankelende fieanfcls van den Staat door redenering en welfprekendheid te onderfchragen. Nog is er geen enkel Dagblad , door eerie vereeniging van ongemecne ta gevormd, 't welk zich met ernst aan cie gefladige-lenten verdediging der ge(iadig aangevallene beginfels heeft gewijd. Wel verre dat de ganlche Letterkunde als 't ware eene krijgshaftige houding zou erlangen , blijft liet bij enkele Artikels en Brochures , niet gefchikt om tegen de fiaatkundige gcfchriften in Zuid-Nederland, geruglteund door de Frantche Letterkunde van den dag, liet evenwigt te behouden. Men is in Holland nog niet genoeg aan de nieuwe Staatsvormen gewend; men is huiverig, om zich , zoo het heet , zonder roeping in de openbare zaken te mengen; men geeft voor, zich met geene onwaar te willen meten ; men vertrouwt, dat-dige tegenffanders de eigene kracht der waarheid haar overvloedig verdedi gen zal. Welhaast zal men zich overtuigen , dat onze regeringsvorm erne groom mate van Volksdeugd en Volksveerkracht behoeft, vooral als de hartstogten reeds hier en daar de overhand boven do koele redenering heb verkregen; dat iedereen tot de dienst van het Va--ben derland is geroepen ; dat gevoel via, eigen waarde niet uit een Frrijdperk terug houden moet, waar om geen lau werkrans, maar om het heil van dat Vaderland wordt gefirecien ; dat, wanneer een gebouw aangelloken wordt, de naam of hand van den brandt'ichter niet in aanmer king komt; dat vooruitzigt van onaangenaamheden van verfchillenden aard den waren burger, even min als het vooruitzigt eener pijnlijke -vond den waren held, af fchrikken mag; dat de waarheid wel ten laatfle, maar niet altijd overwint , en dat het piigtmatig is, hare eindelijke zegepraal te verhaasten." 48B OVER VOLKSGEEST EN BURGERZIN. ,ja gewis , het geldt hier den heiligflen ílrijd , doch niet niet liet zwaard , maar niet de wapenen der overtuiging. Zoo wij I-lol/-anders i'cilzitten , en lijdelijk ons aan liet gedrogtelijke verbond van ongeloof , bijgeloof en opper omverwerping van alles, wat de Om--vlakkigheil , ter wenteling van 1813 ons gefchonken heeft, onderwerpen, dan verdienen wij onzen val — verdienen dan onderdanen der Belgen en roet den Franfchen geest doortrokken te worden. Ziedaar den geest van dit uitmuntende gefchrift, hetwelk den ongenoemden Schrijver, naar die zeker tot de edelf'en onzer Natie behoort, groote eer aandoet. Mogt zijne iletn niet verloren gaan , als in eene woestijn ! Bijdragen tot de befc'tieden:s der l'ormirag inn den kunfligen Oogappel in het algemeen, en tot die voor Nederland in het bijzonder, iuticnderheid om deze kunstbewerking volgens ge. heel nieuwe methoden, en daartoe uitgedachte zeer eenvoudige in/lrumenten. , te errigten , ge/iaafd door praktifc e gevallen: Door A. G. VA tv ONS EN OOR T, Med. ei Chirurg. Doctor, Eerfine ()Jj cier van Gezondheid bij de zl,-mée, enz. ene, te Utrecht. Met Platen. Te Utrecht, bij N. van der Moeide. 1829. In gr. 8vo. XVZ en 1o8 P1, /2-40. Dr. VAN ON S EN OOR T, als Schrijver, zoo door zijne Verhandeling over de graauwe Staar, als door 's mans Operative en Geneeskundige Heelkunde, bij het geneeskundig Pu, bliek gunflig bekend, levert in deze Verhandeling, behalve Benige bijdragen tot de vroegere gefebiedenis van de vorming der kunstpupil in ons Vaderland , in welke hij onder anderen overtuigend heeft bewezen de voor den Nederlandfchen roem voorzeker hoogst belangrijke daadzaak, dat de groote CAMPER , blijkens zijne lesfen over de ziekten der oogen, alreeds volgens zijnen tijd met dit onderwerp grondig is bekend geweest, eene befchrijving der door hem voorgeflelde wijze , om deze kunstbewerking volgens geheel nieuwe methoden en daartoe uitgedachte inftruinerten te verrigten , door den Schrijver, ten mint e wat de eerfte voorgellelde nieuwe A. G. VAN ONSENOORT, BIJDRAGEN. methode belangt, met een genoegzaam getal van praktifche gevallen geftaafd; zoodat dezelve, uit hoofde van de daarin bevatte zeer belangrijke daadzaken , aan het geneeskundig Publiek niet dan hoogst welkom zijn kan. De Schrijver zegt in de Voorrede, dat het aan fommige mannen was voorbehouden , om dezen tak der Heelkunst, tot op dit tijdl}ip als een' afzonderlijken befchouwd en uit -geoefend, tot het geheel terug te brengen; eene wijze van voorlle1ling , welke , onzes inziens , de vereischte duidelijkheid mist. Immers, indien de Heer VAN ON SEN o O RI' hiermede bedoelt, dat men bij mogelijkheid geen bekwaam Oogarts zijn kan, zonder alvorens met de daartoe vereischte algemeene genees-en heelkundige kennis te zijn toegerust, en dezelve grondig bef}udeerd te hebben , dan beamen wij ten volle dit zijn gezegde; doch nemen de vrijheid in dat geval tevens op te merken, dat daaromtrent federt eene reeks van jaren onder de Geneeskundigen geen de minute twijfel meer beltaan heeft. Wil de Schrijver daarentegen hiermede beweren, dat liet te gen het belang der wetenfchap llrijdt, dat fommige Genees. en Heelkundigen zich afzonderlijk op dit gedeelte der Ge toeleggen, en hetzelve ex profesfo uitoefenen , dan-neeskunst moeten wij hem ronduit betuigen, daaromtrent van zijn gevoelen te verfchillen, vooral wat het operative gedeelte der Oogheelkunst betreft; dewijl de ondervinding ons overtuigend geleerd heeft, dat vele zeer bekwame Genees-en Heelkundigen , zelfs die in het verrigten van andere operatiën eene ongemeene bekwaamheid aan den dag leggen, juist daarom nog geenszins gelukkig Hagen in het doen van oogoperatiën; maar dat, om dezelve gelukkig te verrigten , er daarenboven een bijzondere aanleg, inzonderheid een zeer fcherp gezigt en eene vaste hand , vereischt wordt, en dat deze natuur aanleg door cone behendige oefening voor een' zeer-lijke grooten trap van volmaking vatbaar is. Vandaar de in het algemeen gelukkige uitkomst der oogoperatiën van n E W EN- ZEL, HUNTE[t, SCARPA, BEER, MENSERT, AN- Si A u x en een aantal andere Oculisten; vandaar , dat de beroemdile Oogoperateurs juist hierom nog niet altijd de beste Oogartfen zijn, en zelfs fommigen hunner de geneeskundige behandeling der oogziekten op eene vrij empirifche wijze uit omgekeerd, dat een niet zeer gefchikt Oog_-oefenen, en, operateur echter in vele gevallen een zeer bekwaam en voor -treffelijk Oogarts zijn kan ; en dat neen hieromtrent inzonder 490 A. G. VAN ONSENOORT heid de zoo bekende Latijnfche fpreuk, fabricitndo fabri Eirus, of de kunst wordt door oefening verkregen, ten volle bewaarheid vindt. Zonderling is het intusfchen, en niet zeer ítrookende met 's mans voorafgegane redekaveling, dat Dr. VAN ON S E N O O R T, die in de Voorrede zoo zeer ijvert, om dezen vaak afzonderlijk beoefenden tak der Heelkunst tot het geheel terug te brengen , op bladz. 39 dezer Verhandeling, in eene noot, den wensch uit, dat er in ons Vaderland een tijdfchrift , uitfluitend aan de Chirurgie en Oogheelkunst gewijd, in het licht mogt verfchijnen; want, behalve dat wij het meerder nut van zulk een afzonderlijk tijdfchríft niet inzien, zoo is her uit den aard der zaak vrij klaar, dat in allen gevalle het aanwezen van zoodanig een tijdfchrift in ons Vaderland van geen' langen duur zonde wezen, en het alleen a priori moeijelijk te bepalen zou zijn, welke der twee hoofdoorzaken, gebrek namelijk aan belangrijke daad aken , of wel aan genoegzaam debiet, tot deszelfs fpoedig verval wel het meest zoude bijdragen. De Heer v A N ONS e N o OR T Relt voorts in deze Verban. deling drie nieuwe methoden van Iridectom£e voor. i'. De verplaatfing van de pupil door het harde oogvlies en de acbterlie oogkamer, met inklemming van een gedeelte des oogappelrands van het regenboogsvlies in de gemaakte wond, door middel van eenvoudige werktuigen. 2°. De infnijding of enkele verdeeling van den regenboog in eenig gedeelte van deszeifs uitgelfrektheid, met inklemming van den buitenrand der verdeeling in de gemaakte wond, door middel van een lancetvormig mesje; welke wijze door den Schrijver met den naam van Iridectornencleifis beflempeld wordt. g°. De uitneming van een gedeelte van liet regeriboogsvlies door den harden oogrok en de achteruie oogkamer, of wel door de voorfle , door middel van een eenvoudig inltrument, hetwelk zeer veel overeenkomst heeft met eene breede lansvormige haarnaald, waarvan de tweesnijdende, aan derzelver binnenvlakte getande bladen een tangetje vormen, en door derzelver bijzondere wijze van vereeniging achterwaarts genoegzame veerkracht bezitten, om dezelve van elkander te doen verwijderen of naderen, wanneer de fchuiver, die aan deszelfs punten , aan de eenigzins op waarts en van achteren naar voren fchuins afloopende kan wordt teruggehaald of voortgeftuwd , en-ten , fnijdende is, welke verwijding van het tangetje niet meer dan twee lijnen snoet plaats hebben, hetwelk beantwoordt aan de breedte BIJDRAGEN. 491 der bladen, zijnde het heft van hetzelve in lengte en breedte gelijk aan dat van eene flaarnaald, terwijl het mechanismus van den fchuiver zich bevindt aan het vooreinde in een zilveren kokertje, en door een daaromgaand ringetje in beweging gelleld wordt; van welk inftrument Plaat 2 , Fig. 1, een gefloten en van voren te zien afbeeldfel geeft, terwijl Fig. 8 op dezelfde plaat hetzelve geopend en van terzijde leert kennen; kunnende voorts dit instrument zoo door de achteríle als door de voorde oogkamer aangewend worden. Wijders heeft de verdienflelijke Schrijver de nuttig_ held en deugdelijkheid zijner eerile methode door negen bij waarnemingen proefondervindelijk gehaald ; doch-gevoegde het blijkt uit deze Verhandeling niet duidelijk, of Dr. VAN ONS EN OOR T zijne twee andere methoden insgelijks reeds op levenden beproefd heeft. Ziedaar, geachte Lezer! den inhoud dezer voor de Oogheel. kunst hoogstbelangrijke bijdrage zoo beknopt mogelijk medegedeeld, in welke inzonderheid Dr. VAN ONSENOORT met daadzaken overtuigend bewezen heeft, dat men de verplaat. fing van den oogappel door den harden oogrok, met inklem ming in denzelven, naar alle rigtingen kan in liet werk (lellen, en dat zijne zamergefteide methode, om namelijk eene kunstpupil te vormen, door de infnijding met de inklemming te verbinden, in fommige gevallen, waarin de Iridectomie niet kan worden aangewend, nog Toms met een gewenscht gevolg, en met eene, zoo al niet geheele, ten minfle gedeeltelijke herftelling van het gezigtvermogen , kan in het werk geleld worden; ja, wij aarzelen niet, het geneeskundig Publiek te verzekeren, dat deze methode, onzes oordeels, verre boven de Iridodialyfis te verkiezen is, en men, dezelve aanwendende, ongelijk veel minder gevaar loopt van iritis en dergelijke toevallen te veroorzaken , dan indien men de Iridodialy/is in het werk helt. Of intusfchen deze methode, in gewone gevallen , in het algemeen , boven de lridectomie vooral volgens de methode van onzen ervaren landgenoot Dr. M EN s ER T in het werk geheld, verkiesbaar zij, is eene vraag, welke Ree. niet gaarne bevestigend zou willen beantwoorden. Indachtig aan de gulden fpreuk: amicus Socrates, awicus Plato, fed nnagis arnica vveritas, komt het hem, met de ftriktile onpartijdigheid en ongekreukte waarheidsliefde zullende bef isfen tusfchen cie betrekkelijke waarde dezer twee nitvindinnen, welke de eene en de andere op del, A. G. VAN ONSENOORT 492 vaderlandfchen bodem zijn voortgefproten , dus beide als Neder landseb eigendom moeten befchouwd worden, onder verbetering voor, dat beide deze vermaarde Heelkundigen , de een de Iridectochalyfts, en de ander de Iridecto,nie, uit een te ongunftig gezigtpunt befchouwen. Reeds te voren , Lette,-oef . Jan. 1829, No. 1, bladz. i7, heeft hij aangetoond , dat de door Dr. MEN SE R T aangehaalde ongunftige beoordeeling van den beroemden Franfchen Heelkundige D U Y U Y T REN, nopens de kunstbewerking, om tusichen de lippen der wonden van het horenvlies een gedeelte van den iris te bepalen, op de methode van onzen in het vak der Heelkunst zoo verdien landgenoot VA N o NS EN OOR T,de verplaatfing namelijk-fielijken der pupil met inklemming in den harden oogrok , geen f}eek houden kan en door de ervaring wederlegd wordt; zijnde hij thans in dit zijn gevoelen meer en meer verfierkt, daar Dr. VAN ON SEN 0 0 R T in de voor ons liggende Verhandeling door niet minder dan negen waarnemingen proefondervindelijk bewezen heeft, dat men de Iridectoc^zalyfis in alle mogelijke rigtingen met een gewenscht gevolg kan in het werk (tellen , en dat deze kunstbewerking, volgens zijne methode met de ver aangewend , noch meer-eischte omzigtigheid en dexteriteit vrees voor ernftige ontfiekingstoevallen oplevert, dan de eenvoudige Iridodialyfis, noch door de uitzakking van het regen hinderlijke, foms moeijelijk te genezen-boogsvlies tot eene ziekte aanleiding geeft; zoodat Ree. door deze Verhandeling en bijgevoegde waarnemingen thans ten volle overtuigd is, dat in alle zoodanige gevallen, waarin de Iridectonnie, volgens de verbeterde methode van Dr. MENS E R 'F, niet wel aan te raden is, niet de Iridodialyfas, maar de kunstmatige verplant roet de inklemming in het harde oogvlies-fing der pupil, van een gedeelte des oogappelrands van den regenboog, te verkiezen is; doch dat men, in gewone gevallen, aan de Iridectomie, volgens de manier van Dr. MEN SE R T beoefend , boven de Coreparelkyfis van Dr. VAN ONSENOORT de voorkeur te geven hebbe , omdat dezelve veel minder aan toevalligheden onderworpen is, aan veel minder gevaar voor ernftige ontftekingnchtige toevallen is biootgeíleld, en men door dezelve veel gepaster het doel, waartoe deze kunstbewerking is uitgedacht, bereiken kan, dewijl men door de uitfinijding van een rond ftukje uit het regenboogsvlies den oogappel op eene bepaalde plaats herlIelt,en aan denzelven eenemeer met de natuur o ereenkomende gedaante verfchaft•, en eindelijk BIJDRAGEN. 493 omdat de tegen dezelve te berde gebragte bedenkingen of in 't geheel geen íleek houden, of voor 't minst zeer overdreven zijn. Het is zoo , Dr. VAN 0 N SEN 0 O R T zegt, op bladz. 26 dezer Verhandeling, dat men in allen gevalle door de ondervinding weet, dat de vorm van den oogappel, welke zich volgens zijne manier van kunstbewerking vooraf niet wel bepalen laat, weinig of niet op het zien afdoet, en dat zulks onder anderen door w A R D R o P bewezen is. Wij heb dus dien Schrijver er op nagezien , en wel in zijn-ben beroemd werk, Esfays on the morbid llnatomy of the human Eye, Vol. II, London , r818. Chapt. XXI, handelende over de veranderingen in den vorm des oogappels, bladz. 37 cot 42, een aantal voorbeelden aangehaald gevonden, waarin de pupil, door toevallige omstandigheden, een' langwerpigen irregulieren vorm had aangenomen , maar vruchteloos naar een'ig argument ter ftaving van het door den Heer V A N 0 N S EN 0 0 R T gezegde gezocht ; weshalve de Schrijver hier blijkbaar twee zeer verfchillende denkbeelden verwart ; die , namelijk , dat de natuurlijke ronde vorm van de pupil toms veranderd kan worden , of wel door malconformatie of eene ziekelijke aandoening veranderd wordt aangetroffen, zonder dat zulks echter daarom het zien belet; en die, dat de vorm van de pupil niets tot het zien zou afdoen: liet eerfle denkbeeld is volkomen overeenkomflig met de hieromtrent gedane waarnemingen, gelijk zulks door w A DROP en anderen bewezen is; doch het laatfle behoort uit.. fluítend aan Dr. v A N ON S EN 0 OR T, en daarmede kunnen wij ons zoo gaaf niet vereenigen, maar dellen integendeel vast, dat het voor de deugdelijkheid van het zien wel het meest doeltreffende zal zijn, om zoo veel mogelijk de natuur na te volgen , en in alle gevallen , waarin het doenlijk is, een' ronden oogappel te maken. De tweede tegenwerping, door Dr. VAN 0NSEN 0 O R T tegen de vorming eens kuníligen oogappels door de verdeeling der cornea aangevoerd, zijn de jammerlijke gevolgen van deze operatie , volgens s C AR P A , uit hoofde der aanmerkelijke uit welke men aan de infnijding van het doorfchij--getlrektheid, rend horenvlies hier geven moet , in verhouding tot deszelfs omtrek. Edoch vooreerst verliest deze tegenwerping bij de nadere inzage van het werk zelve al zijne kracht , daar het alsdan overtuigend blijkt, dat de beroemde S CA R P A hier alleen bedoelt het zeer gering getal van die gevallen der toe A. G. VAN ONS&NOORT 494 fluiting van den oogappel , welke hij als een gevolg van de operatie van den cataract door extractie of depresjie gezien en behandeld heeft, en waarin hij betuigt, nooit te hebben kunnen befluiten om de cornea te openen , ten einde met de fchaar eene perpendiculaire fnede in den iris te vormen, wel bekend met de zware en menigvuldige toevallen, die het openen van het horenvlies in reeds aangedane oogen vergezellen, namelijk eene flerke inwendige oogontlteking, kramp, en eene ziekelijke vermeerderde gevoeligheid van het gezigt (Traite pratique des maladies des yeux , Tom. II. p. 139, fee. edit. Paris, 58o7); zoodat het gevoelen van dien beroemden Heelkundige te dezen opzigte geenszins op praktifche, maar op louter theoretifche gronden rust. Ten andere is liet hier door den Schrijver te berde gebragte argument van zoodanigen aard, dat hetzelve, te veel bewijzende, volfirekt niets bewijst. Immers is hier geenszins de qua:stie omtrent de jammerlijke gevolgen , welke de te groote doorfnijding van het doorfchijnend horenvlies naar zich fleept; deze beamen wij ten volle ; maar de cardo rei is hier, of in de Iridectomie, volgens de methode van Dr. M ENS ER. T in het werk geheld , de infiiijding van het doorfchijnend horenvlies in verhouding tot deszelfs omtrek te uitgeflrekt is, en of er in deze gevallen gegronde vrees voor dergelijke jammerlijke gevolgen befaat; dit laatfie nu ontkennen wij flellig, gelijk hetzelve door de ondervinding volkomen wordt gelogenfiraft, welke ons proef leeraars, dat de Iridectomie geene zoodanige ge--ondervindelijk volgen te wege brengt, en zelfs dat bij vele patiënten, door Dr. MEN SER x per extractie geopereerd , het na verloop van tijd vaak uiterst moeijelijk, ja foms onmogelijk is, de gecicatrifeerde plaats in het doorfchijnend korenvlies te kunnen aanwijzen. De derde, door den Heer VAN 0NSENO0RT, tegen de Iridectomie geopperde bedenking, dat men tot hiertoe maar zeldzaam heeft mogen slagen, om in ééns, of met ééne fnede , een geheel rond fluk uit dit vlies weg te nemen, is insgelijks van dien aard, dat zij, wel verre van de waarde der door M E N S E R T uitgedachte methode eenigermate te verminderen, integendeel ten fterkfte voor dezelve pleit; dewijl hierin juist de eigenlijke waarde der uitvinding van Dr. m E N- SERT gelegen is, dat hij proefondervindelijk geltaafd heeft, dat deze kunstbewerking, naar zijne methode in 't werk gefield, met een volkomen gevolg is bekroond geworden, en BIJDRAGEN. 49S dat de doorfnijding van het doorfchijnend horenvlies, naar zijne manier met de vereischte voorzigtigheid en behendig heid verrigt , doorgaans geen van de door s CA R P A zoo zeer gevreesde onheilen naar zich íleept, maar gewoonlijk zeer goed geneest. Eindelijk, offchoon wij van harte wenfchen, dat de deug VAN ONSENOORT uitgevonden-delijkheid van het door Dr. inflrument door nadere welgeflaagde waarnemingen in corpore rii'o ten volle moge bevestigd worden , zoo levert, onzes oordeels , noch de befchrijving van hetzelve, noch de befchouwing van deszelfs afbeelding genoegzamen grond op, om dit inftrument van Dr. VAN ONS EN OOR T, hetwelk uit een' fnijdenden fehuiver, of uit een lancetvormig hol en bol mesje, benevens een tangetje, waarvan het boventle blad korter dan het onder(te is, betlaat, en welk mesje en tangetje bewegelijk zijn , en aldus door een zeer geoefend kunstgenoot moeten aangewend worden, te kunnen vergelijken met, veel min den voorrang toe te kennen boven de veel eenvoudiger en veel zekerder dubbele fchaar van Dr. MENS ER T. Zelfs wil Ree, niet ontveinzen , dat het hem eenigzins moeijelijk valt te begrijpen, hoe er met het voorgeflelde inftrument een regelmatig (tukje uit den iris zou kunnen moorden uitgefneden ; zoodat , zoo lang de Schrijver niet alleen door nadere proefnemingen de bruikbaarheid en deugdelijkheid van dit zijn infIrument zal geftaafd hebben , maar ook ons daarenboven medegedeeld heeft, hoe vele proeven er door hein genomen zijn , om zulk eene uitkomst te verkrijgen, wij voor ons niet aarzelen, om in het algemeen, of in gewone gevallen , aan de Iridectornie , volgens de manier van Dr. M ENS ER T, de voorkeur toe te kennen. Verre zij het intusfchen van ons , door de in het midden gebragte bedenkingen, de waarde dezer Verhandeling, of de geneeskundige verdien ('ten van onzen, in zijn vak te regt beroemden, kunstgenoot, Dr. VAN ON SE N O O R T, flechts eenigermate te willen verkleinen. Integendeel is ons deze op den vaderlandfchen bodem geteelde hoogstgewigtige bijdrage ter volmaking der Oogheelkunst uiterst welkom, en dezelve fluit zich als 't ware aan de Verhandeling van Dr. MEN- SERT aan, ja helpt daar, waar deze methode niet meer hulp verfchaffen kan. Immers, offchoon wij in het algemeen de eene methode verre boven de andere verkiezen, zoo kunnen wij echter niet nalaten aan te merken, dat alle de uitgevon 496 A. G. VAN ONrENOORT, BIJDRAGEN. dene methoden meer of min beproefd en beoefend zijn, en dat allen, de eene meer, de andere min , guntlige uitkomen hebben opgeleverd; en geen wonder, variis modis bene fit. Dit is vooral waar met betrekking tot de oogziekten. Men herinnere zich slechts, dat ter zelfder tijd, dat de beroemde s CAR PA de uitneming van den cataract voor de nederdrukking verwisfelde , de niet minder verdienftelijke Oostenrijkfche Oogarts BEER de eerl{e boven de laatfle verkoos, en dat zij dus beiden ter goeder trouwe een' tegen weg infloegen; en men zal met ons moeten inflemmen ,-geftelden quod medicorum disfen/us medicine est perfectio , en het met den Schrijver volkomen eens zijn , dat geene methode bij uitfluiting, met verdringing der andere beflaande , alleen be. hoort te worden aangewend , en dat men het toppunt der kunst te 'zeer genaderd is, dan dat men de voorkeur van eene eenige methode voor alle voorkomende of beflaande gevallen zou kunnen dulden, maar dat deze laatfte de wijzigingen der eerfle, welke de omf}andigheden vorderen, moeten bepalen. Ree, eindigt deze recenfie met den verdienllelijken Schrij. ver, in naam van het geneeskundig Publiek, zijnen hartelijken dank te betuigen voor deze voortreffelijke bijdrage ter volmaking der Oogheelkunst. Hij verzekert Dr. VAN O N S E N- O O R T , deszelfs aangekondigd werk over de Oogziekten met de vurigtle belangftelling te gemoet te zien , en neemt voorts deze gelegenheid waar, om hem, inzonderheid in het belang der kweekelingen in de Heelkunst , dringend te verzoeken, beide zijne Operative en Geneeskundige Heelkunst , van welke twee werken het vervolg reeds federt lang door het geneeskundig Publiek met het uiterst verlangen is te gemoet gezien , zoo fpoedig doenlijk verder af te werken , en op die wijze zijne zoo wèl begonnen taak ten algemeenen nutte te voltooijen. Schoonheden uit de Zede-, Natuur-en Aardrjkskunde, ver -vat in de nagelatene Schriften, meest herhandelingen, van den Heer HENDRIK PAUL KRETSCHMER, in leven Leeraar in de Wis-, Natuur-en Aardrijkskunde te Zutphen , Voorzitter van het aldaar gevestigd Departement der Maatfchapp : Tot Nut van 't Algemeen, enz. Verzameld en in orde gebragt door J A N P R 0V I L Y, openbaar Onder. H. P. I R 8 T 6 CH M B R, SCHOONHEDEN. 497 Wijzer en Kostfchoolhouder te Moerdijk. Te Breda, bij Broefe en Comp. 18e9. In gr. 8ro. XX, 276 bl. f 2 -6o. Bij Ree. kwam wel eens de bedenking op, of en wanneer men rekenen mag, vrijheid te hebben, om gefchriften van een' ander , welke niet voor de pers beflemd zijn , na diens dood uit te geven. Er kunnen redenen zijn , welke het fchijnen te billijken. Of dit nu hier het geval zij , zonde nog in twijfel getrokken mogen worden. Hetgene wordt aangeboden, is meerendeels in het openbaar uitgefproken•, en alzoo door den fchrijver ten algemeenen nutte zijner medemenfchen bellemd; maar niet alles , wat den hoorder op eene aangename of nuttige wijze bezig houdt, kan den lezer hetzelfde genoegen verfehaffen. Wanneer de fpreker in eenen kring van vrienden en bekenden optreedt , werken dikwerf verfcheidene omflandigheden mede , om belangftelling te wekken , terwijl het gebrekkige minder wordt opgemerkt , of althans gereedelijk verfchooning vindt. Welligt ware het beter geweest , dat de verzamelaar althans iets minder uit de nagelatene papieren van den Heer K R e T Sc H M E It ter perfe had ge. geven. Daar wordt dageU?ks, in onderfcheidene maatfchappijen en gezelfchappen , zoo veel verhandeld en gefproken , dat niet alles in druk verfchijnen moet, wanneer het Rechts middelmatig is , of weinig daar boven zich verheft. liet Zut. phensch Departement, waarvan K R E T SC H M ER, blijkens den langen titel des boeks , Voorzitter was , had eerst ooit het voornemen , om van diens werk uit tie geven ; dan , de overweging, dus luidt het voorberigt , dat de Heer K RE T S C H- ME R zijne verhandelingen niet gemaakt heeft, om in druk uitgegeven te worden , en dat al zone jlukken, vooral de vroeger door hem gefehrevene , met betrekking tot het jpraakkun. Jlige gedeelte, hier en daar veel te wen/chen overig lieten , heeft het Departement van dit voornemen doen afzien. En dit werk nu , zegt de verzamelaar , heb ik durven opvatten. Hij had , namelijk, van den behuwdbroeder des fchrijvers het verlangen vernomen , ons die (lukken in druk te bezitten. Hij verzekert verder, niet blindelings aan het werk gegaan te zijn, maar dat hij door herhaald lezen of over der verhars. delingen in den geest van des Heeren K RE T S C H M E R's wijze van denken en fchrjven is trachten (heeft getracht) in te drin gen , en eerst daarna met het in orde brengen derzelve lang voortgegaan. Ik beken echter , voegt hij er nog bij , forn--zaam is BOEKBESCH. 1829. NO. II. L 1 498 H. P. KP,ETSCHMER wijlen konde ik niet dan bezwaarlijk den fchrjver volgen, en zone kernachtige uitdrukkingen zoo verftaan , als zij verflaan moeten worden. Wij ontvangen'dus de flukken niet zoodanig, als die uit de pen des fchrijvers zijn gevloeid. Ten gevolge van haast bij het optellen was wel eens de zinfcheiding geheel en al verwaarloosd. Doch de verzamelaar heeft zich wel veel denken en vergelijken willen getroosten , om geene geheel nieuwe volzinnen te maken, hetwelk hij voorgenomen had te vermijden. Alwaarom hij dan ook de toegevendheid van beoordeelaren inroept, dat hij deze op/lellen niet beter konde doen voor den dag komen. Zoodanig voorberigt fchijnt het werk niet zeer aan te be. velen; nogtans is hetzelve van dien aard, dat het aan menig lezer wel genoegen, en eenig nut ook, kan verfchaffen. Op de voorrede des verzamelaars volgt een Levensberigt van K R E T S C H M E R, en eene Rot vklagt over zijnen vroegen dood ; voorts van den fchrijver zelven , I en II. Overdenkingen in eenzame uren van laden. Onder dit opfchrift worden dertien kleine flukjes, als zoo vele overdenkingen in even zoo vele uren , gegeven. Dezelve behelzen menige goede gedachte; maar het geheel wilde toch aan Ree. niet regt bevallen. Bezwaarlijk kan men oordeelen over de aandoeningen van een' ander, die in lijden is — het gevoel ondergaat velerlei wijzigingen , en openbaart zich met veel verfcheiden held; in overdenkingen , die men uitgeeft, ten nutte van natuurgenooten , zou Ree. meer kalmte , gelatenheid en zachten ootmoed verlangen. Te veel fchijnt hier de hartstogt te fpre. ken — de fliji is wel eens te 'gekunlleld , te bloemrijk, te veel opgelierd met gezochte beelden. Beter zou verhevene eenvoudigheid pasfen , die het harte treft en roert. De fchrijver had gelukkiger in de keuze der woorden kunnen zijn. Uit verfcheidene , onder het lezen aangeftipte , plaatfen worde Hechts eene enkele hier medegedeeld : „ Dat het woord Graf den verflokten booswicht doe Gdderen , — mij is hij , „ (wie ?) een melodieuze toon, die niet eene harmonifche flemming mijne ie hoog gefpannene zenuwen aandoet! Wat „ zoude ik zijn, wanneer ik, zonder door u gelouterd (?), „ de zalen der eeuwigheid betrad? Aan dit bouwvallige lig„ chaam gebonden, zonde ik langs den grond kruipen; mijne „ aardfche oogen zouden niets zien, door te veel te zien; „ de toonen der Hemelkoren zouden als duizendvoudige don„ fiers mij ' in de ooren brullen." Doch welligt zou de Heer SCHOONHEDEN. 499 R IETSCHMR zelf nooit tot de uitgave dezer overdenkingen befloten, of althans, bij nadere inzage, deze en gene min gepaste uitdrukking veranderd hebben. Op bi. 27 wordt gezegd, maar niet bewezen, dat de rede ons de onfterfelijkheid leert, al had de Heiland ons niet ingelicht in de geheimen der eeuwigheid. Het zoo dikwerf gebruikte beeld van de rups heeft, wèl befchouwd, weinig te beteekenen: na de gedaanteverwisfeling leeft dezelve, als vlinder, niet lang. Tot de uitdrukkingen , welke ligt misduid en voor zekere menfchen dus gevaarlijk zouden kunnen worden , behoort bi. 38 „ Slechts den (de) wil, om goed te doen, en mijne zonden „ zijn mij vergeven! Jezus roept mij. In de ure des doods „ leg ik mijne zonden aan zijne voeten neder, en — zij zijn „ niet meer." Zoo ook bi. 65: „ Was de moordenaar aan „ het kruis dan . een heilige? En al waren mijne overtredin„ gen nog zoo menigvuldig, zonde het lijden der Godheid „ zelve (? ? ?) deze fchuld , hoe zwaar dan ook, niet kunnen „ voldoen ? Ja, ook ik kom tot U, o Jezus! offchoon be „ laden met den last der zonde! Aan uwe voeten leg ik dezelve (den last) neder, en fluit gerust mijne pogen, om in de eeuwigheid te ontwaken !" De man , die dit fchreef, was eens twijfelaar en ongeloovige: hoe na grenzen zekere uiterflen aan elkander ! Nu volgen verhandelingen of voorlezingen , waarop minder is aan te merken. De meesten althans zullen met genoegen gelezen worden , al is het ook , dat men hier niet vindt , dan hetgene reeds meermalen werd gezegd. Het opfchrift der eerfte, onder III , is: De mensch is beftemd, om op alle plaatjen van den aardbol te kunnen leven. — In IV wordt betoogd, dat de mensch de wederwaardigheden dezes levens met geduld moet weten te verdragen. Den ingewijden in de fchool (?) der tegen en alien, die door het gewigt der wederwaardigheden-fpoeden, nedergedrukt worden., roept• de fpreker toe, om bij Benen hel avond hunne woning te verlaten en den hemel aan te-deren garen , dewijl ddár,, aan de gewelven des uitfpanfels , de Voor zachten , eenen ze--zienigheid, met fchitterende glanfen, eenen keren, eenen goddeljiken troost voor hen fchreef. En waarin beflaat dan deze troost? „ Ziet, hoe ejáár werelden, dui„ zend en duizenden, maar grooter, dan de onze, even als deze, om de gemeenfchappelijke bron des lichts draaijen! In verbazend groote kringen wentelen zij daarhenen, die „ ontzettende gevaarten, en keeren op vast bepaalde tijden L 1 2 5 00 m. P. KRETSC HMER „ terug. --° Menfchen , bewoners dezer aarde! zoudt gij kia ,, gen, zoudt gij morren? Voor den Sirius is onze zon nog „ eene lichtende flip aan den hemel ; maar nog verder naar de Capella is zij reeds onzigtbaar, terwijl de bewoner van „ Uranus welligt het beflaan onzer aarde reeds als onmogelijk „ helt..... Klein , verbazend klein, worden bij deze denk... „ beelden al onze handelingen , al onze lotgevallen , al onze „ wederwaardigheden ; ja , zelfs de waarde van ons aanzijn „ verliest zich in het grenzenloos geheel. En wij zijn onte. „ vreden, wanneer toevallen, welke iederen oogenblik kun onze rust, eene voor ons zelven na--„ nen verkeeren (?) , „ deelige rust , (toren? — Alle wederwaardigheden dezer „ aarde zijn niets ! ....: Welligt zullen deze troostgronden, van de ilerrekunde ontleend, niet even krachtig voor eiken lijder bevonden worden. Na den zoo hoog geflemden aanhef zonde men hier wat meer verwacht hebben. — Over den (nellen voortgang van kunflen en wetenfchappen worden , V , eenige niet onbelangrijke aanmerkingen medegedeeld. Of wel alle hoorders of lezers zullen vatten , wat de fpreker, bi. 52o, door den toejtand der Elizeërs verflaan wil hebben, zou men in twijfel mogen trekken. — Openlijke Vergadering van den Eden Januaráj 1819 is het opfchrift van VI, waarin de volgende Rukken voorkomen : i. Aanfpraak bij het openen der Vergadering. 2. Verhandeling over de vraag: waarin behaan de zwarigheden , die een eerstbeginnende beoefenaar der wiskunde ontmoet, en welke zijn de hulpmiddelen om dezelve uit den weg te ruimen ? 3. Aanfpraak aan den Heer ST o R x, Med. Doctor te Zutphen, bij het uitreiken van eerpenningen aan zijn Wel Ed. 4. Aanfpraak bij het flui ten der Vergadering. Hoe goed alles is, wat onder r , 3 en 4 gezegd wordt, voor den lezer, die met de omítandigheden niet bekend is, heeft het minder waarde. — De Voorlezing over de eenheid van het nieuwe flelfel van Maten erf Gewigten, VII, behelst eene korte opgave der gefchiedenis van het zoeken eener vaste en onveranderlijke grondmaat. —De Eclipfen , uit een Pierre-, natuur-en zedekundig oogpunt befchouwd, maken den inhoud van VIII uit. Een luimig opflel, dat zeker bij de mondelijke voordragt wel voldaan zal hebben , en ook nu nog den lezer op eene niet onaangename wijze kan bezig houden, offchoon het blijken van overhaasting draagt, en welligt meer uitgewerkt zou zijn , had de maker meer tijd daaraan kunnen befleden, of hetzelve door den druk gemeen SCIIOONIIEDEíN. jet willen maken. -- IX. Korte Redevoeg i.-gen , ter gelegen;zeid an twee ver fclsillende priisuitdeelirrgen aart de leerlingen der Teekenfchool van het Departement Tot Nut van 't Algemeen, de laat/fe gehouden den 5 :Tlaart 18e2. Zoodanige aanfpraken mogen waarde voor het oogenblik hebben , men moest de zelve niet laten drukken. — X. Verhandeling over de noodzake lijkheid der tegenfpoeden in dit leven. Een dikwerf behandeld , maar nog altijd belangrijk onderwerp , dat van onderfcheidene kanten befchouwd kan worden. Dat de fleller, door tit'intig jaren vol laden, een regt verkregen heeft, on van de werking der (marten te (preken, zal wel niemand in twijfel willen trekken. De inhoud komt hierop neder, dat fmart, daar het genoegen niet in Raat is om zocdanigen prikkel daar te hellen , den mensch tot werkzaamheid moet opwek ken en bij voortduring aanfporen ; terwijl tegenfpoeden de ken teekenen (?) zijn , die het on geil oh zijnen weg geleld heeft en aangemerkt mogen worden als de bakenen (baken) die hem tot den terugkeer aanmanen , wanneer hij in gevaar is om af te wijken. Van zoodanigen lijder had men iets meer en iets beters over het nut des tegenfpoeds mogen verwachten. — Xl. Befchouwing van den Sterrenhemel. Een welgefleld ]tuk, dat men met genoegen leest. Bij herhaling haat hier para hoek; het kunstwoord is parallzxis. — XII. Korte-lactifche Redevoering op den laattien avond eens jaa3-s. ja . wel kort is deze gelegenheidsrede. Als men de ingevlochtere versjes afzondert, belaat dezelve naauwelijks vijf bladzijden, en kan dus niet veel behelzen, dat bijzonder merkwaardig is, of niet meermalen bij dergelijke wisfeling werd aangemerkt. Uit het Levensberigt blijkt , dat de Beer KR E T s e x MI ER een werkzaam en verdienuielijk man was. De verzamelaar, die uit de nagelatene papieren nog meer wil in het licht geven, zij voorz-igtiger in de keuze, en late niet drukken, wat voor het algemeen van weinig belang is, of de befchavende hand nog noodig had, en zeker door den maker zelven zoo niet aangeboden zou zijn. Weinige hukken uit den grooten voorraad hadden dan welligt aan het Loffelijk oogmerk voldaan. Taalfouten, welke zijn ingeflopen, zullen, ook zonder opzettelijke aanwijzing, door den onderwijzer der jeugd zelven, die de uitgave bezorgde, wel opgemerkt worden. Hier en daar zou op de keuze der woorden nog al iets aan te merken zijn, b v. bl. i5o. enge werkingscirkel — waarom niet liever het gewone werkkring ? Op de volgende bladzijde H. P. KRETSCHMER, SCHOONHEDEN. 502 vindt men deze min gepaste uitdrukking: „ De duister -„ nis in de toekomst was voor den mensch altijd terugfchrik„ kende; een blik op dezelve vormt den geest tot ongefpan„ nenheid." Waartoe ook op den titel: hoorzitter van het aldaar gevestigd Departement der Maatfchappij : Tot Nut van 't Algemeen, enz..2 Was misfehien K R ETS C H ME R ook Lid der Maatfchappij van Weldadigheid, en van die tot zedeljke verbetering der Gevangenen, van Bijbel-of Zendelinggenootfchap P Maar, Heer P R o V Is. y! met zoodanig iets pronkt men immers niet op het uithangbord. Gedichten Van L. VAN D E N B R 0E K. Te Rotterdam, bij de Wed. J. Allart. 1828. In gr. 8vo. 216 Bladz. fa - 50. In dezen lijvigen bundel van eenen jeugdigen Dichter, die zich, blijkens zijne Voorrede, nog geenszins op den top des zangbergs waant, maar het gevoelt, dat hij goeden raad en teregtwijzing noodig heeft, vertoont zich op iedere bladzijde een voortreffelijke aanleg voor de beoefening der edellle kunst. De Muze heeft hem ontegenzeggelijk de gave der poëzij verleend; en zoo hij dezelve met eene diepere kennis onzer taal , maar vooral ook met eene vlijtige fludie der eerfle meesters in het vak en eene onverbiddelijke zelfbeoordeeling, die eerst na herhaalde omwerking voldaan is , weet te verbinden, dan durven wij hem den lauwer van Apollo gerustelijk beloven. Zijne gebreken vloeijen niet uit armoede aan beelden en • dichterlijke uitdrukkingen, maar veeleer uit te groote weelderigheid in dezelve voort; hij vat zijne onderwerpen flout genoeg , ja dikwijls zelfs te hoogdravend , op; maar mist die geleidelijke orde, dat geheim der zamen -fchakeling door gefchikte overgangen, die helderheid en klaar. heid van het geheel en der bijzondere deden, welke vereenigd die harmonifche zamenflemming vormen, die wij met den naam van dichterlijke eenheid beftempelen-, het hoofd wel als het moeijelijkfte gedeelte der kunst -vereischte zoo, en Hechts door onafgebrokene en bedaarde beoefening der beste modellen te verkrijgen. Nergens ziet men de gegrondheid dezer oordeelvelling meer bevestigd, dan in de beide flukken van langeren adem, welke deze verzameling openen, en tot onderwerpen hebben Philips L. VAN DEN BROEK, GEDICHTEN. van Marnix en Nederlands Koophandel. Gelijk het toeval ze den Dichter aanbood, zijn de denkbeelden hier door elkander gefineten, en niet het eene uit het andere geleidelijk ontwikkeld; dikwijls vindt men hier kostbare paarlen , maar zij zijn door geen onmerkbaar fnoer aan elkander geregen. Een treurig , maar noodzakelijk gevolg hiervan is , dat de Dichter tegen wil en dank dikwijls tot reeds eenmaal aangeduide denkbeelden terugkeert, en reeds eenmaal gebezigde uitdrukkingen bijna woordelijk herhaalt. Men telle eens , hoe dikwijls in het Lofdicht op Marnix een nacht Nederland bedekt, en de zon hetzelve weder komt beftralen , en hoe veel vergelijking met leeuwen is aangebragt. In Neder-vuldig de Koophandel, daarentegen, zijn de telkens wederkeerende-lands denkbeelden het hechten van een' fleen aan eene kroon, en het koopen van goud voor zweet; bij voorb. : BI. 23. 't Was ook uw taak een fleen aan Neérlands kroon te hechten. 27. Door fonklend keurgetleent te hechten aan de (tangen (?) (der kroonen.) — Hecht, mijn gezanten! hecht een fleen aan Neêrlands kroon. — Dat land . . . . . . . . . . . . . Praalt met fmaragdenglans aan de eerkroon van Euroop. 29. Dat was een fleen te min aan de eedle fcheppingskroon. 30. De fchoonfle diamant werd aan uw kroon gehecht. 37. Gij zijt een eedle (leen aan Neêrlands gloriekroon. — De fchoonfte diamant zal tintlen aan uw kroon, 40. De fchooníle keurtteen opgedolven , Die aan den diadeem van Neérlands fchedel (!) blonk. Dus negenmalen in hetzelfde dichtfluk! Waarlijk, voor de weelderige verkwisting van dichterlijke vergelijkingen en uit welke men overal aantreft, ruilden wij gaarne-drukkingen , eenigen meerderen rijkdom aan waarlijk nieuwe of treffende denkbeelden; en VAN DEN BROEK zal wèl doen van te trachten om dien te verzamelen, Ook op verfcheidene andere plaatfen heeft hij het ongeluk van geheele coupletten van zichzelven uit te fchrijven. Zoo is b. v. de heerlijke fehildering, op bl..87: De dood, op wreeden roof gevat, Hukt zich in 't fchuimend bruifchend nat, Dat over dijk en dammen fpat, 504 L. VAN DEN BROEK En fleekt zijne armen uit de baren, En ftrekt zijne ijzren klaauwen uit, En fleurt den aangegrepen buit In 's afgronds opgefperde kaken. dikwijls letterlijk overgenomen op bl. rog, waar zij daarenboven in de gedachteverbinding zeer Hecht te pas komt. Beef, verwaande fcerveling! Dat hij, hukkende in de golven, D' ijzren klaauw naar o Pers Ilrekt Die, door zwalpend nat bedekt, Overgraven , overdolven, Stervend worftlen naar den grond; . . . . Sterveling! de dood gaat rond! Nog een flaaltje: Al dreigt een tastbre duisternis, Die 't ruim der toekomst houdt verborgen; God, die de God der Lichten is, Zal als een teeder Vader zorgen. (BI. 94.) Al dwarrelt voor onze oogera Een tastbre duisternis , Hij zetelt in den hoogen, Die God der Lichten is. (BI. 122.) Meerdere plaatfen konden wij aanwijzen ; doch dit zij genoeg ter waarfchuwing voor een gebrek , dat men niet genoeg vermijden kan , daar men zich zoo ligt aan hetzelve overgeeft, en daardoor de welverdiende blaam van armoede aan denkbeelden op zich laadt. Van eenen anderen aard is Bene tweede hoofdzonde, aan welke v A N DEN B ROE K zich fchuldig maakt, die namelijk van met hoogklimkende woorden dikwijls niets anders dan volflagen onzin te zeggen ; eene klip , op welke jonge Dichters met eene vurige verbeeldingskracht te vaak fchipbreuk lijden; zoodat men bijna zoude gelooven, dat zij zich meer naar SWANENP,URG dan naar HOOFT en VONDEL vorm den. Men leze b. v., in den aanhef van het gedicht op Marnix, het grootfte gedeelte der ede en 3de bladz. van GEDICHTEN. Soy Die vloekbre geest des kwaads, zijn helsch verblijf ontweken, Omzweefde gansch Europe en liet zijn fporen(leken (!!) De fporen, rood van bloed, door vlammen droog gelekt. tot : En deed zijn heerfchappij nog vele slaven knielen, Een fprank van 't Godlijk vuur ontgloeide duizend zielen, en beproeve het, om de verfcheidenaardigfle overdragtelijke fpreekwijzen , welke zich daar verdringen, niet elkander in overeenftemming en op het eenig onderwerp, dat den Dichter voor den geest zweefde , terug te brengen , en men zal , na vele vergeeffche moeite, onwillekeurig gedwongen worden, om hem zijne eigene daar gebezigde woorden eenigzins veranderd na te zeggen En de uitgefpatte vonk Doet ons den chaos zien, waarin 't gedicht verzonk. (BL 3,) Ook de Handel, fchoon minder met dit gebrek befmet, is daarvan niet vrij. Men bezie eens naauwkeurig deze toefpraak aan Nederland, bl. 30: Wat maatlooze Oceaan ook de aarde in deelen fneed, Toch was hij dienstbaar, waar ge uw wetten gelden deeds. Gij baandet u een fpoor door Noord-en Zuidergolven, Door bank en klip bepaald, in eeuwig ijs bedolven. Zoo toonde zich de zon: zoo brak hij glansrijk aan, De dageraad uws roems , .die heerlijk op moest gaan; Wiens onverdraagbre glans, ten middag eens geklommen, Met achtbre majesteit Euroop zou doen verftommen. Gij fpreiddet heinde en ver uw grootheid over de aard Gij , een onmerkbre vlek op 's werelds groote kaart , Welks helle gloed verrukt en ieder ftraalt in de ougen; Gelijk een nevelvlek aan breede flarrenbogen, Uit zonnen zaamgefteld, waarvoor men de oogen fluit, Zoo fpreiddet gij uw glans op heel Europa uit. Behalve eene dubbele herhaling en een paar noodelooze halve ilopregels, om van dat fnijden der aarde als van een' appel niet te gewagen , vindt men hier eenen baren onzin omtrent de nevelvlekken. Waarlijk , derzelver licht is zoo flaauw,, dat men ze naauwelijks aan den hemel ontdekken kan; en job L. VAN DEN BROEK hier firalen zij zoo fel, dat men er de oogen voor fluiten moet. Men bedenke zich toch eerst, of de vergelijkingen wel pasfen , vóór dat men ze nederfchrijft. Doch er is nog zoo veel in dezen dikken en vrij zuinig gedrukten bundel , dat wij van deze beide uitgebreidere gedichten moeten afflappen , om eenige plaats voor de vermelding van het overige open te houden. Onder het afzonderlijke opfchrift : Proeven van Oosterfiche Poëzij, ontvangen wij eenige kleine Rukjes, in welke wij gaarne erkennen, dat eene warmere tint heerscht, dan anders in onze letterkunde ge maar derzelver trant is echter te verfchillend-woonlijk is; van de Route en gloeijende dichtfoort der Oosterlingen, dan dat deze benaming zeer gepast zoude zijn. Over liet algemeen zijn deze versjes lief en bevallig; doch vooral in het eerfle, Middernacht getiteld , mist men al weder helderheid en klaarheid, en na hetzelve gelezen te hebben, vraagt men zich te vergeefs af, wat de Dichter eigenlijk met hetzelve bedoeld hebbe. Voor de Lyrifche poëzij heeft VAN DEN BROEK, gelijk allen, die meer vuur en verbeeldingskracht dan wel poëtifche befchaving en fludie bezitten, misfchien den besten aanleg. De Natuur, een fink van langeren adem, bevat heerlijke befchrijvingen en foute beelden , en heeft eenen rijkdom van gloeijende en dichterlijke uitdrukking, welke ons dikwijls onwillekeurig mede(leepr. Wij juichen den jongeling toe, die ons zóó de Lente fchildert: Wie heft daar 't hoofd , vol blonde haren Bekranst met bloemen , naar omhoog? Lieftallig plooit de wenkbraauwboog Zich over 't jeugdig fonklend oog; Zoo rijst zij godlijk uit de baren. Triomf, triomf! het feestuur naakt, De fchepping juicht, de Lente ontwaakt! Haar blanke borst, verfierd met rozen , Ontzwelt de wrongen van granaat En rijst en daalt; haar wangen blozen Zoo fchoon gelijk de dageraad. Doch wij moeten tevens betuigen, dat wij hier al weder een aantal overtollige coupletten vonden , welke door de herhalingen , die zij bevatten, eene zekere fleperigheid veroorzaken , het tegenovergelielde van den houten en Indien gang , GEDICHTEN. 507 die het eigenaardige is dezer dichtfoort. Ook helderheid en klaarheid ontbreken, en dikwijls worden de fchoonfte pasfages door een aangehangen lap ontfierd, die ons geheel in de war brengt. Het ade en 3de couplet van dezen Lierzang aan de Natuur firekken ten bewijze: Ja duizend, duizend offers rooken In uw gebied, zoo grensloos groot; Rol mij ook uw geheimen bloot! Dan zing ik hukkende in uw fchoot, En door uw eigen gloed onttoken. Dan zweeft mijn geest verrukt omhoog, Al duizelt mij 't verbijsterd oog Voor 't fchittren van uw heldre ftralen ; Toon mij de wondren, die gij fchiep, En mogen ze aan uw fchedel pralen , Dan duik ik paarlen uit het diep. Wij zouden reeds op het eerfte gedeelte van deze flrofe ver aanmerkingen kunnen maken , maar bepalen ons-fcheidene flechts tot het hot, dat niets dan onzin is. Als de Natuur zoo beleefd is van aan den Dichter de wonderen te toonen , die zij fchiep, en ze hem ten gevalle op of om het hoofd plaatfie , waarom wil hij dan terftond , zonder eenige voor maar eensklaps naar den bodem der zee en er-bereiding, zoo paarlen gaan duiken ? Het is ons te hoog , of liever te diep. Verder: Maar neen, dit kan uw kroon niet tooijen, Dat merk van majesteit en magt! — Mogt ook de fchoonheid van den nacht, Vereend met de ongekende pracht Des daags, zich tot een fluijer plooijen, En floot zij om uw lenden digt, Befprenkeld met een flroom van licht Wat zou die fchoonheid, wat die luister? Gij zijt de moeder van dat fchoon, Geen firook van licht of ftraalloos duister Strekt u ten aangeërfden kroon. Deze befchrijving, dit beeld is nieuw en hoogdichterlijk, wij erkennen het; doch bij dit alles is het ons vrij duister, wat de Dichter eigenlijk bedoelde. Eene kroon heeft de Natuur, 508 L. VAN DEN BR0EK, GEDICLTEN, dit blijkt uit den eerhen regel ; paarlen mogen er niet aan , dit is desgelijks gezegd; nu wordt er een fluijer befchreven, zoo fchoon als men dien denken kan, uit dag en nacht za mengeweven , die bevallig om de lenden der Natuur golft ; en , fchoon deze fluijer iets geheel anders is dan eene kroon , wordt hij echter tot punt van vergelijking genomen, om te bewijzen , dat de aangeërfde ;van wie dan toch ?) kroon der Natuur noch uit licht(trooken , noch uit ftraalloos duister be liaat. Nu moest er natuurlijk volgen, waaruit dan eigenlijk die wonderkroon bei'ond; maar VAN DEN BR of It wist liet zelf waarfchijnlijk niet , fpreekt er geen woord sneer van , en fpringt in het volgend couplet op een geheel ander beeld. Op deze en dergelijke wijze mengt zich hier dikwijls het gebrekkige met het waarachtig fchoone ; en wij kunnen dus den Jongeling niet genoeg aanfporen , om zijnen voor aanleg door bedaarde en gezette fludie te be--treffelijken fchaven en te veredelen. Veel ontbreekt hem nog; doch hij kan dit ontbrekende gemakkelijk verkrijgen, daar hij het hoofd. vereischte, de echte dichtergave, bezit. Deze toch blinkt ons uit alle zijne Rukjes tegen. Sommige derzelven zijn tamelijk vrij van de boven opgegevene gebreken, en bezitten bij meerdere eenvoudigheid ook meerdere helderheid, gelijk Onze T7ader, de Dood, het lieve Lenteliedje, Nederland en Spanje, enz. Ook in het luimige en in den verhalenden trant is hij niet ongelukkig; zijne Romance Graaf Floris fleekt wel wat af bij die van BIL D E R D If It op hetzelfde onderwerp, maar zal echter, even als Ida, vrij algemeen bevallen. Het zoude onnoodig zijn, om verder alle de kleinere ílukjes te doorloopen; wij gelooven onzen pligt omtrent het publiek en den Dichter zelven vervuld te hebben, door de hoofdgebreken aan te wijzen, en voegen er alleen nog bij , dat VA N DEN B R 0 E R zich vooral moet toeleggen op onze taal, daar hij tegen de verbuiging en de geelachten dikwijls grovelijk zondigt, en ook, fehoon in mindere mate, tegen de regelen voor het werktuigelijke onzer poëzij , daar hij nog wel eene enkele keer eene verkeerde infinelting doec; b. v. : Eén ziel en zin, één doel veredeld' hun bedrijf. of eene noodzakelijke vergeet: Stort ook de flerke eik, vergrijsd in 't buldrend weder. 131UEVEN. 509 Brieven van S., aan den Heer Z. ; over het menigvuldig ge woorden in de Nederduitfche taal, b ij--bruik van Franfc'ze - zonder in zwang in de aanzienlijke kringen van zlmflerdan; en den Haag, gevolgd van een fc,'ziijven aan de edele jonge - dochters van gemelde Holiandfche flee/en. Te Amfferdam, bij j. C. van Kesteren. 1829. In gr. 8yo. 62 BI. f : - 6o. De fchrijver van dit werkje ergert zich over het aI te menigvuldig gebruik van Franfche woorden in onze Nederlandfche moedertaal, daar het Nederduitsch de hulp eener vreemde taal niet behoeft , en die woorden meestal eene zoo ellendige beteekenis blijken te hebben, wanneer men hunnen oorfprong of ware beduidenis opfpoort, dat de gene, die ze gebruikt, fomtijds de grootfle zotheid, en niet zelden de grootfte onbefchoftheid uitdrukt, zonder het te weten of zelfs te gisfen. Hij bewijst dit in den eerfien brief door voorbeelden, als compliment voor groet, chapeau voor geleider, amn• (eren en diverteren voor vermaken, comedie voor fehouwburg, en tragedie voor treurfpel. In den tweeden brief zijn armée, escader, generaal, generen, dejeuneren , dineren, fouperen, collationneren aan de beurt. De derde handelt over equipa_ ge, capricieus , repeteren , komeet, tapijt , fabrijk en manufacturen; terwijl de vierde, na nog gehandeld te hebben over bataillon en medaillon, de vraag beantwoordt: of de taal der Franfchen waarlijk die waarde bezit , welke zij, eis in navol. ging van hen, ook wij aan dezelve toekennen. De fchrijver befluit met een afzonderlijk fchrijven aan de edele Hollandfche jufferfchap, bijzonder aan die van Amuerdam en 's Ha. ge; welke brief eene foort van fineekfchrift behelst, om noch in kleeding , noch in taal de Franfche vrouwen na te volgen, maar zich eene oorfpronkelijke kleeding te kiezen, en zich bij voorkeur en bij uitfluiting te bedienen van de Nederlandfche taal. De fchrijver voert in de vier eerfle brieven veel , ja genoeg aan , om zijne ergernis te regtvaardigen over het veelvuldig gebruik van Franfche woorden , zelfs dan wanneer wij zelven in onze taal daarvoor betere woorden hebben , zoo als tragedie , het welk eigenlijk bokkenzang beteekent, in plaats van de veel eigenaardiger Nederduitfche benaming treurfpel. De ontleding van reculeren en eene culbute maken is wel wat finerig ; maar zachte heelmeesters ma 510 sRInvzr(. ken Hinkende wonden, en het kan geen kwaad, dat zij, die liever dan: fchik wat op, verkiezen te zeggen : reculez un peu , weten, dat zij eigenlijk iets zeggen , hetwelk de fchaamte verbiedt in onze taal letterlijk over te zetten. Het is den fchrijver dikwijls goed gelukt, gebruik te maken van de gele welke zijn onderwerp hem geeft , om boertende de-genheid, waarheid te zeggen , en het belagchelijke aan te toonen der handelwijze van hen , die onze zoo rijke moedertaal misvormen , door het overmatig invoeren van Franfche woorden in dezelve. Jammer flechts, dat de fchrijver foms tot verdediging van zijne zaak, voor welke zoo veel gegronds kan gezegd worden, valsch vernuft bezigt. Bij voorbeeld, om te bewijzen , dat wij in onze taal het woord repeteren kunnen misfen , ware het genoegzaam geweest herhalen aan te voeren. Maar wij hebben repeteren niet van de Franfchen overgenomen, maar even zoo wel als dezen , en misfchien nog vroeger dan dezen,, van liet Latijnfche repetere. De afleiding van het Franfche peter, faire un pit, moge grappig zijn, zij is geheel valsch , en wordt zelfs daardoor niet bewezen, dat er een woord bef}aat van gelijken klank, maar van geheel andere beteekenis en oorfprong: repéter, peter de nouveau, hetwelk niet van het Latijnfche repetere afkomt , maar een naam is, ontleend van het geluid der zaak (onomatopepoiemenon durven wij niet zeggen); want het Franfche pit beteekenc zoo wel den flag van een kanonfchot als --Mais brifons ld des/us. ja, dit woordje Fransch ontvalt ons daar, vriend Z., en gij moet het ons vergeven. Het is uwe fchuld; wij wisten ons daar zoo fpoedig niet af te maken van uw pet, en durfden hem niet, gelijk gij, in duidelijk Hollandsch noe men. — De laatlle brief, aan de edele Hollandfche juf levert het bewijs op, dat men in zuiver Ne--ferfchap, enz. derduirfche woorden Fransch kan (preken. Immers wij vinden hier eene opeenhooping van Franfche vleijerijen ,aan onze va vrouwen toegezwaaid. Misfchien heeft de fchrij--derlandfche ver zelf gevoeld, dat er iets noodig was, om den indruk uit te wisfchen, dien hij , onder anderen, door zijnen calem bourg, op bladz. 46, bij zijne zedige lezeresfen verwekt heeft,-- Men leze dit werkje met een oordeel des onderfcheids : er is veel in, dat onze goedkeuring wegdraagt; maar de bekwame fchrijver zorge toch , dat, ingeval hij weder voor het publiek mogt optreden , zijne voortbrengfelen meer bekookt onder deszelfs oog komen. 5II GALERIJ VAN MENSCHELTJKE LOTGEVALLEN Galerij van Menfchelijke Lotgevallen. Ijle en Ilde Deel. Te dinflerdam , bij H. Frijlink. 1828. In gr. 8vo. VI1l en 544 Bl f5-20. Hetgeen de titel niet aankondigt berigt de uitgever in het voorberigt, dat wij hier eerie verzameling vinden van vertaalde verhalen, en wel , gelijk nader uit den inhoud blijkt, uit het Hoogduitsch. Het fchijnt tegenwoordig in den finaak te zijn, om zoodanige verhalen , die reeds in andere bundels, of in het mengelwerk van algemeen bekende tijdfchriften, in onze taal zijn uitgegeven, op nieuw , onder eenen nieuwen titel bijeenverzameld , aan het publiek aan te bieden. Dit is in dit werk iellig het geval met de verhalen : Tegenwoordig geest, De zwarte Paruik , en .lansje , of de onfchul--heid vandig veroordeelde. Quint jn Matfijs kennen wij ook nog van elders; maar het is mogelijk, dat dezen de eer te beurt gevallen is, om door eene gelijktijdige vertaling verdubbeld te worden. Wat de drie eerstgenoemde verhalen betreft , indien zulk een plagiaat niet tot dat Helen en rooven behoort, hetwelk de Overheid flr•aft, bellaat er nogtans eene regtbank, voor welke ieder braai' mensch eerbied heeft , en die zulk eene handelwijze, indien zij voorbedachteljk gefchiede, veroordeelt. Daar de vertaler voorts , wat de waarde betreft der door hem verzamelde verhalen , toont eenen goeden (maak te heb beu, en wij ook aan de taal en den Stijl der Nederduitfche uitgave lof moeten geven, willen wij hopen, dat de opneming der genoemde verhalen veroorzaakt is door mindere be.. kendheid met hetgeen ons publiek reeds bezit. De Vondeling, De Koopman R. , De getrouwe Margaretha, Het Masker, Quintijn Mat/ijs, De geheimzinnige Pelgrim, en Helena, of de Vrouw zoo als er weinig zin, zijn allen verhalen, wier overbrenging aan onze landgenooten eene aangename lectuur verfchaft. Wij raden dus den fchrijver, wanneer hij zich weder verledigt, om voortbrengfelen van vreemden bodeni op onzen grond over te planten , Hechts wat meerdere behoedzaamheid aan in de keuze. $I3 C. PICHLER, VRIENDSCIHAPPELIJKC BRIEVEN. Vriendfchappelijke }]rieven over belangriike onderwerpen, in zonderheid voor Vrouwen en Meisjes uit den befe,'zaafden fund. Naar het Hoogduitsch van CAROLINA P I C H L E R. door C. TEN HOET, Jz. Te Nijmegen, bij J. F. Thieme. 1828. In gr. 8vo. VI en 179 bl. fi -70. Deze Brieven , negen in getal , verdienen de overbrenging in onze taal zeer wel. Inzonderheid voor vrouwen en meisjes beflemd , zullen zij tevens aan mannen en jongelingen welkom wezen, daar de onderwerpen belangrijk genoeg zijn, om ook hunne aandacht te trekken. De oorfpronkeli.ike Schrijfoer is bij onzen landaard voordeelig bekend , en laren naam houdt zij ook in deze Brieven flaande. Voortreffelijk in zaken, bevallig in vorm, zullen deze Brieven zich zelve genoeg handhaven, zonder dat wij hier uitvoeriger aanbeveling laten volgen. De inhoud derzelven is: i. Over twee hoofdbronnen van tevredenheid en geklag (dat is, over befcheidenheid en ootmoed, over eigenliefde en ijdelheid) ; a en 3. over de i-erkeering met alledaagfc,he menfchen ; 4, 5, 6 en 7. over de opvoeding van meisjes uit den befchaafden fland; 8 en 9. over de Muzijk. Nie.nand zal zich de lezing dezer Brieven beklagen. Tantum. Nieuwjaarswenfcken van T,'zomasvaer op de Bruiloft ran Kloris en Roosje ; in den f1,nlerdamfchen Schouwburg uitge/proken van den i .Tanuarij 1802 tot den i .Tannarij 1809; ver A. F o K K E, s I mI ON s z. Derde Druk. Te-vaardigd door 4mflerdam, b1 J. C. van Kesteren. 1829. In 8vo. f: -75• vY ij betwijfelen, of de dubbele herdruk van deze gele -genheidsgedichtjes wel iets bewijst voor den goeden frnaak van het AmllerdamCche publiek. Dat men , ten gevolge van een door jaren gewettigd gebruik, Thomasvaer zijne zegen Regering, Commisfarisfen , Poë_en en Bur--wenfchen over gerij in zijne boerentaal laat uitfpreken, daar hebben wij niets tegen ; maar dat men dergelijk gekakel , waarin zelden een naive trek en naauwelijks eene vonk van boerenvernuft gevonden wordt, met zooveel goedkeuring vereerde, dat men het driemaal achter elkander moest drukken, ten einde men lezende nog eenmaal het genot kon herkaauwen, dat men hoorende gefmaakt had, dit is zeker geene loffpraak op den goeden fmaak der Am(terdamfche fchouwburggangers. Waarlijk, kan er een echt Tooneel beftaan voor zulk een pn. bliek ? Boekbefch. No. X. bl. 442. reg. 27. Icze men yvich; en bl. 445. reg. 14. beclothe. BOEKBESCHOU WING. Nieuwe herhandelirlgen van het Genoot/chap tot ver Godsdienst tegen des--dediging van den Christelijken zelfs hedendaagfche Bef/rijders, voor het jaar 1827. (Tweede Verjlag. ) .I e tweede Verhandeling in dezen bundel van het Haagfche Genootfchap , waarover ons nu te fpreken flaat, is meer bijzonder voor den Bijbelvriend en uitlegger van groote waarde. Zij behelst de „ Proeve eener opgave „ van de gefchiedkundige berigten , betreffende de Ge„ fchiedenis van D A v i n , vergeleken met zoodanige ge„ wijde dichtf'ukken , welke aan hem met zekerheid of waarfchijnlijkheid toegekend worden." Een ander vader Godgeleerde, als uitgever van een Bijbelsch-landsch Iluisboek alreede niet lof bekend, de Eerw. c. w S T R o N C K , Theol. Doet. enz. en Predikant te Dor werd door beoordeelaren voor dezen zijnen arbeid-drecht, met goud en ecre bekroond. Nameloos fchrijvende, mogt hij niet voorbij, waar gelijkheid van flof hem daartoe leidde, zich meermalen te beroepen op, of over te wijzen tot bovengenoemde werk; en het verhoogt, in onze oogen, de waarde dezer Proeve, dat wij haar als een herhaald onderzoek wegens n A V I D 's Pfalnzen , tot zijn leven teruggebragt, befchhouwen mogen, en daarin de vrucht ontvangen van een diep en geoefend nadenken. Wij misfen hier, wel is waar, do bondigheid, die ons zoo zeer behaagde in liet betoog van 1) 0 N K E It C U R T 1 U s; maar mogen daarbij niet vergeten , hoe de aard der ffoffe mede dat Dr. S T R O N C K zijn werk op breedere leest-bragt, moest zetten, bij gelijkheid van onderwerp tot gelijkheid van redekaveling fiond te vervallen, en daardoor niet zonder herhaling van eenerlei bewijzen zijne taak kon af, P>OLKBE8CH. 11129. NO. I2. M 111 514 NIEUWE VERHANDELINGEN doen. Men wijte alzoo deze wijdloopigheid niet te onbedacht aan den fleller, dewijl de ongefchiktheid des vooril:els voor eene beknopte Verhandeling tot eenerlei uitlegkundigen toets en herhaalde vergelijking met de gefchiedenis hein gefladige aanleiding gaf (*). Aan het hoofd van zijnen arbeid plaatst de Eerw. S T R 0 NC K, I. eenige algemeene aanmerkingen ter voorbereiding tot het voorgenomen onderzoek, en bevat daarin, wat, zijns inziens , vooraf dient geweten , herinnerd en bepaald te worden. Ligt valt het wel , de boeken en hoofddeelen aan te wijzen in den Bijbel , waar het leven en de lotgevallen van D A V II) faan opgeteekend, en genoegzaam uitvoerig vermeld zijn. Doch bezwaarlijker is het, de Pfalmen af te zonderen , welke men , op meerderen of minderen grond , voor zin dichtwerk houden kan. De kenmerken, waaraan dezen zich laten onderfcheiden, zijn vierderlei: 10. Een voor echt te houden opfchrift; 2O. gezag van ander Bijbelsch getuigenis ; 30. blijk van toefpeling op voorvallen en ontmoetingen, aan D A v I D bejegend; 40. of ook de toon en geest, taal en Bijl van den Dichter, vergeleken niet Palmen, door hem meer duidelijk in een bepaald tijdlfip gefchreven. De aangelegenheid nu van zoodanige opgave en ver als het Genootfchap verlangt, laat zich kenne--gelijking, lijk opmerken: want de gefchiedenis van D A V ID's leven, en nog meer de uitlegkunde der Pfalnzen, mag zich van dat onderzoek veel nut beloven; waarover meer op eene andere plaats. Maar te dezen wèl te hagen, toont zijn Eerw. met nadruk, is ten hoogfle bezwaarlijk. De merk velerlei lotgevallen van-waardige levensgefchiedenis en (*) Wij rekenden ons verpligt tot deze verontfchuldiging, welke men echter niet gelieve te houden voor eene geheele vrijfpraak. Zijn wijdloopige fchrijftrant, en te breede omvang van het Iiie en ook van het IIIde deel , doet ons vreezen, of misfchien zijn Eerw. wel de laatfie hand der befchaving heeft mogen leggen aan zijnen arbeid , om dien tot een meer blijkbaar geheel te vormen en te ver -binden. VAN IHET IIAAGSCFIE GEIOOTSCIIAP. 515) dezen meest beroemden Dichter en Koning beflaan in den Bijbel een uitgebreid veld, en aanzienlijk is liet getal der liederen , deels aan hem op goed gezag toe te cigenen , deels meer twijfelachtig bewijs dragende van zijne hand. Bovendien omtrent vele gezangen van DAVID heeft het zijne bijzondere moeijelijkheid , den juisten tijd der opflelling te bepalen, dewijl hij meer dan eens aan zware vervolging ten doel was, en ook als Vorst zich bij herhaling ingewikkeld vond in oorlogen , en gezegepraald heeft op zijne vijanden en belagers. Bij mangel van betere en genoegzaam geldige kenmerken , moet dus de taal en dichterlijke toon der Pfalmen , ook derzelver vergelijking met andere, in eenerlei toeffand vervaardigd, zeer veel ter beflisfing afdoen. Maar in welk eene verwarrende onzekerheid wordt de navorfcher der waarheid op nieuw gebragt door liet verbazend en vaak tegen elkander inloopend verfchil van gevoelens van vermaarde Uitleggers wegens liet doel en den tijd van deze en gene Pfalrnen ? Trouwens, terwijl de finaak, de ulemming en opvatting des lezers niet zullen nalaten invloed te oefenen op zijn oordeel wegens het gedicht, en deszelfs plaatfing in eenig tijdvak van D A VI D 's leven , nioet er te dezen wel onzekerheid overblijven, en zal verfchil van denkwijze , gezigtpunt en toets bij den eenen en anderen zich laten waarnemen, ook na liet meest volledig onderzoek over dit vraag[Iuk. Met gepaste nederigheid daarom heeft S T R 0 N C K dit zijn werk, hoezeer met alle vlijt bearbeid, met geenen anderen naam benoemd, dan dien cener Proeve , en is hij er verre van af zich te beloven , dat hij eene geheele en algemeene overtuiging en bijval te wachten hebbe. Overigens fchetst hij niet de meeste befcheidenheid de wijze en de voorzorgen, die hij zich voorfielt , en die hij noodig keurt , om , met ruggezigt en overwijzing op vermaarde voorgangers, door vergelijking der Pfalmen met n A VI D's gefchiedenis , den tijd en de gelegenheid van derzelver opflelling na te gaan , en liet doel aan te duiden, waartoe ze vervaardigd werden. Men dient zich , namelijk , daarbij geheel in den Mm 2 516 NIEU\VE VEKHANDELINGEN° toefland des Dichters te verplaatsen , en als in te dringen in zijn harte. Vooral is een kalme en bedachtzame toets der kenmerken des Pfalnss noodig , om over denzelven regt te kunnen oordoelen. Ook bedriegt men zich ligtelijk , en vervalt tot een wraakbaar uiterf{ e , door enen Pfalm over iedere kleine omftandigheid in DA VI n's leven te vorderen , of wederom uit elke figuurlijke uit Pfalmen een anders onbekend toeval,-drukking in de den Dichter bejegend, te willen fiueden. Maar inzonderheid heeft men zich door eigene beoefening, ondanks verfchil van Uitleggers, omtrent den waren zin des lieds te vergewisfen, en eigen licht te volgen. Dit tracht zijn Eeres. naar vermogen in acht te nemen , en verkiest hij de Gefchiedenis tukswijze mede te deden ; voorts de Pfalmen , tot ieder afzonderlijk tijdvak zijns inziens behoorende , alzoo te rangfchikken of aan te voeren , dat dezulke, die de meeste blijkbaarheid hebben, vóór andere, meer twijfelachtige, geplaatst, en telkens het gevoelen van kundige Bijbeltolken en beroemde Godgeleerden naar eisen overwogen worde. II. Wij hebben het ons ten pligt gemaakt, alhoewel op kleinere fchaal , het voorbereidend deel dezer Verhandeling voor onze Lezers te fchetfen. Zij zullen zich daar eertig denkbeeld kunnen vormen van den rijken voor--uit raad der ítoffe , die zich aanbood, en de naauwkeurig heid, waarmede de Schrijver zijne taak voibragt heeft. Nu eerst zijn wij tot dat deel genaderd, dat hij niet oneigenlijk „ het ligchaam der Verhandeling" genoemd, en in den breeden omvang van ruim Zoo bladzijden druks heeft uiteengezet. Wij blijven flaan voor den drempel van dit groot en toch welgeregeld gebouw, niet ongemeene zorg, veel moeite en uitgebreide kennis bearbeid. Meer pralerij en gezwets mogen zich bij uitheemfchen voordoen, Nederlandfche beoefenaars der Pfalnaen, vader Leeraren, durven wij noodigen, om zelven in-landfche te treden, en van nabij veel fchoons en aangelegens op te merken in het bezoeken dezer nuttige fchole; want onder dit beeld prijzen wij dit gefchrift hun aan. Bij eenc VAN HET HAAGSCHE GENOOTSCHAP. 517 ihukswijze befchouwing van een of ander der gewijde gezangen , mag hun een Register der Pfalmen , te regt ten Hotte bijgevoegd, de verlangde plaats aanwijzen. Of wenscht neen bij voorraad den uitlag der navorfchingen te weten , en de bijzondere tijdvakken , waartoe de E erw. S Til 0 N C IC de Pfalmen, die hij aan v A v I D toekent, te huis brengt, wij voldoen gaarne hier beneden (*) aan (*) Ziet hier het overzigt van het verhandelde in deel II met de eigene woorden des Schrijvers: Ifte Hoofdd. DAVID 'S Jeugd en Herdersleven. Pf. 8, 23, 19,29, I04. Ilde Hoofdd. D A VI D aan liet Hof van S AU L. Pf. 59, 12, 35, 5, It, 14, 53, ^6, 36, 41 , 55, 62, 64, 6), 109, 1 39, 140. Tilde Hoofdd. D A V I D's vlugt voor S A U L. Afd. i. D A V I D'S vlugt, eerst naar de Priesterlijke had Nob, en vervolgens naar Achis, den Filistijnfchen Vorst, te Gath, en in de fnelonk .4dullam. Pf, sa, 56, 34, 142 > 57, 27,3 1,53,91 , 63• Afd. z. D A V I D door s AU L in K'ehila opgezocht , en federt van tijd tot tijd vervolgd, tot dat hij zich andermaal begeeft naar het Filistijnfciie grondgebied. Pf. 54 , 57 , 131 141 , 22. Afd. 3 . DA Vs 0, andermaal naar Ichis en het Filist jnfche grondgebied ontweken, onthoudt zich aldaar, en in Ziklag, tot den tijd van S AU L'S dood, die het einde maakt aan zijne ballingfchap. Pf. 4, 2 S AM. 1: 17-27. IVde Hoofdd. D A V so Koning over den Stam van .Tuda. Pf. 6, 38 , 103, 16, 138, 2 S AM. III: 3' - 34a, Pf. 7• Vde Hoofdd. D A V I D Koning over geheel Israël. Afd. I. D A v I D gezalfd tot Koning, ook door de overige stammen van Israël, -Overwinnaar der Filistijnen, -in het bezit van .Teruzalem, op de Jebufsten veroverd, -aldaar de Arke des Verbonds plegtflatig invoerende, en den open baren eerdienst verordenende, - door den Profeet N A Til AN, in naam van God, verblijd met eerie heugelijke belofte. Pf. 68, 24, 47, I Krom XVI: 8-36, P/. I05. vs. I-13, IOO, Io6, IS, 105, 2 sAM. Pl. 96, 92, 93, 95, 97- XXIII: I-7, Pf. e, iso. Afd. 2. D A v i D's verdere bedrijven en lotgevallen, als 518 NIEUWE VERHANI)ELINGEN die begeerte; terwijl daarenboven dit uittrekfel, bij, het gebruik der Bijbels , door van V L 0 TEN, VAN H A- M ELSVELD en VAN DER PALM uitgegeven, aantoont, waar en in hoeverre onze Schrijver van dezen of anderen zijner voorgangeren afwijke, of met hen overeenfiemme. III. Behalve tot gezegd beknopt overzigt van het ver een' bondigen toets der werken van twee-handelde , en uitheemfche Geleerden , c HAND LE R en N A C II T I c A L , vroeger tot foortgelijk , dan toch niet eenerlei , doel gefchreven , laat zich dit gedeelte der Proeve niet te onregt met den naam van Narede, onzes inziens , benoemen. Boven den arbeid van c H A N D L E R, waarin een enkele misflag door den Schrijver is aangewezen, verdient gewis het opflel van onzen landgenoot, als meer volkomen, en opzettelijk doeltreffend, te dezen de voor vooral ook wegens de bijgevoegde opgave dier-keus; Pfalmen van DAVID , waarvan de algemeene inhoud geene juiste tijdsbepaling van het dichtfluk gehengt; en voorts van de overige gezangen uit den gewijden bun del, die of voor het werk van lateren tijd te houden zijn, of duidelijk blijk dragen, van eenera anderen voornamen Hebreër herkomflig te zijn (*). Even zeer er- Koning van Israël, tot op den tijd van ABS n L o M'S opstand. Pf. 6o, Io3, 124, 9, To, 144, 20, 2I, 18, 2 SAM. XXI, Pf. 51 , '2. Afd. 3.v DAVID'S lotgevallen en bedrijven bij den opftand van ABSALOM. Pf. 3, 143, 13, 25, 39, 40, 70, 71,61, 86, 94, 42 , 43• Afd. 4. De laattle jaren van DA VI D's regering en leven. Pf. 28, 65, 67, 133, 112, 38, 119, 145, (*) Overige Pfalmen van DAVID, wier inhoud geen tijdvak zijns levens aanduidt. Pf. I, 83, 111-114, 117, 128, 130, 150, Pfalm •n van lateren tijd en makers. Pf. 44 -46, 48, 49 66, 84, 85, 87, 102, 107, 115, 11 6, 118, 120, 121, 123, 125, 126, 129, 132, 134-137, 146-149. Pfalmen van andere genoemde Dichters. Pf. 50, 72-83 , 88-90 en 127. VAN III T HAAGSCHE GENOOTSCHAP. kent -1 T R O N C K in meer dan één opzigt de verdienllen van het onvoltooid gebleven werk des Duitfchers ; offchoon hij zeer verre is van zich te vereenigen met zijne gewaagde, of zullen wij zeggen met zijne wilde, onder f ellingen. Eindelijk ontvangen wij nog een fchoon toevoegfel wegers het nut eerier vergelijkende navorfchin„ en aanwijzing van het verband tusfchen DA V 1 D 's Gefchiedenis en Dichttukken. Want daarbij komt wederkeerig , zoo de echtheid der Bijbelfiche verhalen , als van de gewijde gezangen, volheerlijk uit. Deze alvoorts met de meest terug-mogelijke waarfchijnlijkheid tot de om(landigheden waarin de Opfleller verkeerde en fchreef, ont--gebragt, leenen van daar niet zelden licht op deze en gene plaatfen , en helpt zulks voornamelijk mede , om te onder hoeverre in de boeken des N. Verbonds-fcheiden , in gezegden van den Pfalmist bij toefpeiing, dan wel ais voorfpellingen zijn aangehaald. Inzonderheid nogtans levert ons meergedachte vergelijking, die den toefland des Dichters onder verfchillende lotgevallen zijns levens ver proeven der vrome , God--tegenwoordigt , de heerlijkfle vreezende en waarlijk edelaardige h.rtsgelleltenis van nAv r D; getuigt zij van zijn voorbeeldig vertrouwen op den Heere , en wederom van zijne opregte boetvaardig fielt zij ons menig fprekend bewijs in handen,-heid; en om Israëls grooten Koning van aangewreven laster te zuiveren , en zijne te vaak door het ongeloof verdachte deugd te verdedigen. Hoewel nu de Schrijver, en zulks teregt, zich geenszins beloven durft, dat zijne Proeve , en oordeel wegens de Pfalnien, door alle beoefena:.rs der H. Schrift zal worden beaamd , moge zijne herhaalde behandeling van dit gedeelte des Bijbels, en bovendien de goedkeuring des Genootfchaps over dezen zijnen arbeid , voor hem eerie krachtige aanmoediging zijn , om , ten gevolge van E i c ii- H o R N's verlangen , over te gaan tot eene uitgave van het Boek der Pfalmen , naar orde des tijds gerangIchikt. 52OVERHANDELINGEN VAN HET HAAGSCHEG1 NO©TSCHAP. Want, fchoon al, volgens onzen VAN DER PALM (*), die regelmatigheid bij het gebruik voor den volke mis kan, of wel zekere eentoonigheid dreigt daar te-hagenRellen, onzes inziens nogtans blijft zij een gemak, zoo niet eene behoefte, voor de vergelijkende uitlegkunde. Het is dus onze wensch , dat een man , die daartoe zoo rijk eene houwflof bereids vergaderd heeft , zich leenen moge tot dat werk, en hetzelve, zoo ver dan mogelijk , onder des Heeren zegen , voleindige. (*) Slot van den Inhoud voor het Boek der Pfairnen in den Babel. NICOLAI CHRISTIANI KIST, Oratio, de Ecclefia Graeca , Divinae Providentiae teste , habita a. d. XV Decembris anni MDCCCXXVII. quum in Academia Lugduno - Batava ordinariam Theologiae Profesfionem publice fusciperet. Forma 4t . Pag. 20. Met de zucht voor de beoefening der Kerkelijke Ge als zoodanig te voren te zeer verzuimd ,-fchiedenis • neemt ook de finaak bij de behandeling toe. Met blijd fchap moet men dit opmerken. Want voor het Protes tantismus geeft de Kerkgefchiedenis de gefchiktíle wape nen aan de hand , om tegen allerlei Obfcuranten en Hie rarchen met voordeel te fhrijden, en levert den zwaar vaste gronden op , om hunne hoop voor de-moedigen toekomst daarop te bouwen. De Heer K I s T, gevormd in de fchool van onzen VAN H E U S D E , geeft hier wederom eene proeve , hoe ook de Kerkelijke Gefchiedenis, met toepasfing op de gebeurtenisfen van den dag, regt gefchikt kan worden aangewend en behandeld. Hetgeen n o P. GE rz zoo juist en voldingend betoogd heeft , dat de onderwijzer in de Gefchiedenis een dienaar is der Goddel jke hoarrzienig heid, gaf den Heere KIST de hof, dat de Griekfche 591 N. C. KIST, ORATIO. kerk eerie getuige is der Goddelijke Voorzienigheid, aan de hand voor de Redevoering, met welke hij het gewoon Hoogleeraarsambt te Leyden aanvaardde. Zonder de redenen te ontvouwen, welke de fcheuring tusfchen de Roomfiche en Griekfche kerk hebben daargefield , dringt u 1 S T tot de eigenlijke , niet altijd opgemerkte , oorzaken door, waarom zulke op zichzelve kleine verfchillen die groote fcheuring hebben te weeg gebragt. De grondoorzaak lag in verfchil van karakter, zeden en wetenfchappelijken aanleg dier beide natiën. Daardoor gefcheiden , werd Romein en Griek nog verder van elkander gehouden door het verfchillende kerkbefauur, welk laatlte de Griek wel het allerminst van den Romein wilde overnemen, omdat hij bij zulk een beftuur te gelijk eenen dwingeland genoodzaakt zou zijn te ontvangen. Tot den afkeer van den Griek ten opzigte van dit kerkbeftuur heeft nog wel het meest bijgedragen de langdurige Ilrijd om de oppermagt , welke ten laatfte Rome behield. Tot het erkennen en eerbiedigen van dezelve was het ' Christelijk Konflantinopel wel het minst genegen. Men erkent de oppermagt niet gaarne van eenen gelukkigen mededinger. Vooral dan niet , wanneer deze de vrijheid heeft, om die magt knellende te maken. Dit laatfee beteekent bij die fcheuring en derzelver duur meer dan het overige. Wij geven dit den Redenaar in beden raakt evenwel de hoofdzaak niet. -king. Het De fcheuring beflaat , en er is weinige hoop , dat die ooit zal heden , zoo lang Rome Rome blijft, en den Bijbel ongelezen of tot liet inwendig Christendom ongebruikt laat. Ook was elke poging, hoezeer de Griek door dc omílandigheden tot toegeven feheen gedwongen te zijn, altijd vruchteloos. Dit blijvend beftaan dier kerk is reeds, bij al de, rampen en onheilen, dier kerke overkomen, getuige van Gods Voorzienigheid. Het altoos blijvende beftaan . der Griekfche kerk toont reeds de onnoozele aanmatiging aan der Roomfche kerk, van alleen de ware, door j r z u s en diens Apostelen erkende en gevestigde, kerk te zijn. Doch nog grootere voordeelen S2,a N. C. KIST zijn door de Griekfche kerk, onder Gods wijs en vader aan de geheele Christenheid gefchonken. Al-lijk befluur, het kwaad , dat door Rome na die fcheuring werd geflicht, bleef buiten de Griekfche kerk. Geene G It E G O- RIUSSEN, URBANUSSEN, HADRIANUSSEN, INNOCENTIUSSEN, BONIFACIUSSEN en dergelijke Pausfen konden, met Rome, ook de geheele Christenheid kwellen en bederven. Nog andere voordeelen heeft deze lcheuring aan de ge Christenheid bewezen. Toen de Westerfche kerk-heele in de diepile onkunde en barbaarschheid verzonken lag , was in het Oosten nog veel van vroegere befchaafdheid overig, die, na den inval der Turken, het overige blinde Europa, en Rome tegen wil, de oogen opende. Bij de ondeugden in het Westen flaken voordeelig af de Christelijke deugden in het Oosten. Daar was en bleef de Bijbel in hoogachting boven al het menfchelijke. Deze werd en wordt aanbevolen ter lezing aan allen ; en , zoo er dwaling beflaat • bij het woord der waarheid valt het ge dan te Rome zonder Bijbel, de dwaling te-makkelijker , kennen en te verbeteren. Ja, die kerk is vertrapt en verguisd door Turken , de onbefnedenen zoo wel als de befnedenen. Maar die Turken fchieten reeds in hunne magt tegen die kerk te kort. In Rusland kent men de zich noemende Stedehouders van Christus niet , ten minfle erkent men hen niet. Reeds verder , door het magtige en uitgebreide Rusland, llrekt zich het niet Paufelijke Christendom uit , en dit opent voor de toekomst de heerlijkfle uitzigten. Zulke voordeelen geeft de uitwendige toefland van het Christendom in de Griekiche kerk op te merken. Niet minder is de hoop voor de inwendige geíleldheid. De volken onder de Rusfifche heerfchappij worden al meer en meer befchaafd. De Griekfche kerk fchuwt het licht niet, maar zoekt het op, al is dit nieuw , indien het maar fchijnt uit het woord van God. Hetgeen in het midden der 17de eeuw met de verbetering der kerkelijke boeken en bijbelvertalingen heeft plaats gehad , {trekt ORATIO. 623 hiervoor ten bewijze. Men verkettert niemand, en zij alleen vinden geenen bijval, die, onder den naam Raskolniken bekend , het oude , dat verkeerd is , voorftaan. De bemoeijingen van P E T E R I hebben veel voorbereid, dat allengs tot (tand komt. De kerk heeft reeds hare beroemde fchrijvers en godgeleerden, die de leer in een eenvoudig kleed voorfiellen, en den Protestanten daarin gelijkvormig worden. Dit heeft overal plaats , waar de Bijbel onder de verbodene boeken niet geteld wordt. Wat er van Griekenland worden zal , moge voor ons nog duister zijn; reeds lacht ons de blijde hoop toe, dat ook dat land door den Bijbel veel voor het Christendom doen zal. De Hoogefchool te Corfu bloeit reeds , en zal niet enkel voor de Iónifche eilanden vruchten dragen. „ Sic in ipfa tandem patria fua, meliores videat dies „ Ecclefia Graeca ! Quaeque in filmmis istis Graeciae tam diuturnis aerumnis, antiquam Graecis et lin„ guam fervavit et Religionem et libertatis fiinul amo„ rem et exfpectationem ; haec dignum illud curae fuae „ tandem pretium ferat , ut , quod testatur Rusfia , „ quod loquitur lfa , quodque hac oratione probare „ equidem /ludui , idem aliquando Graecia doceat: „ Ecclefiam Graecam Divinae esfe Providentiae testera !" Deze Redevoering, welke wij den Lezer meer bijzender wilden doen kennen, getuigt zoo zeer ten voordeele van den Hoogleeraar, dat verdere loffpraak ten eenemale overbodig is. Tweetal Leerredenen van J. N I E UW E N H Ui S en H. J. M A T T H E S, gehouden te Leyden op den 9 November 1828, bij gelegenheid der bevestiging en intrede des laàtstgenoemden , als Predikant der Evangelisch Gemeente aldaar. Te Leyden, bij H. W.-Lutherfche Hazenberg, Jun. 1828. In gr. 8vo. 54 Bl. f s - 6o. „ Op dringend verzoek en ten genoege der Evange 524NIEUWENHUIS EN MATTHES,LEERREDENEN. „ lisch - Lutherfche Gemeente te Leyden wordt haar dit „ tweetal Leerredenen door de Schrijvers aangebeden , als „ gedenkfluk van eenen haar zeer gewigtigen dag, onder „ toewenfching van den zegen des Allerhoogften over de pogingen harer Leeraars en Voorllanders ter opbou wing der Gemeente." Dit korte voorberigt wijst het oogmerk aan, uit welk deze Leerredenen moeten worden befchouwd. Het meerdere of mindere bij vergelijking in deze beide Rukken aan te wijzen, is noch noodig, noch gepast. Dit tot narigt voor den belanghebbende. Deze ílukken , door vrienden voor vrienden vereenigd uitgegeven, moeten als geheel ontvangen, en niet ftukswijze, veel minder afgepast beoordeeld worden. Als Modellen dienen gelegenheidsredenen nooit. Profesfor N I E u w E N H u I s behandelt ais tekst Hand. X: 33. Gij hebt welgedaan , dat gij gekomen zit. Nu zin wij allen hier tegenwoordig voor . God, om te hooren alwat u van God bevolen is. De Heer M A T- T H E s bezigt de woorden , Hand. V: 2o.: Gaat heen i en vertoont u, en fpreekt in den Tempel tot het volk al de woorden dezes levens. Na de lezing dezer ƒlukken , kan men niet anders, dan der Evangelisch - Lutherfche Gemeente te Leyden van harte geluk wenfchen met het bezit van twee zulke bekwame en vriendbroederlijke Leeraren , als ook dit gefchrift hen vertoont. Lange geniete die Gemeente dat voorregt, en fmaken de beide vrienden het genoegen van gezamenlijk arbeiders te zijn in dezelfde Gemeente; iets , dat te voren door hen zoo vurig verlangd, en nu zoo ongehoopt verkregen werd ! Handboek der algemeene Ziektekunde. Naar de vierde verbeterde Uitgave van Dr. J. w..H. C 0 N P. AD I, gewoon Hoogleeraar te Goettingen , door Dr. j. j. G A A S WIJ C R, practizerenden Geneesheer te Am/ lerdam. Te -4m/lerdam , bij S. de Grebber, 1828. In gr. 8vo. XXIY en 438 Bl. f 3 - 75. J. W. H. C O NRAD S, HANDBOEK. 525 In de behoefte aan een gefchikt Pathologisch Handboek in de landtaal , dat, naar de tegenwoordige hoogte der Geneeskunde ingerigt , met de vereischte beknoptheid eene genoegzame volledigheid vereenigde , willende voorzien , viel de keuze des Vertalers op het werk van den Góttinaer Hoogleeraar c o N R A D i; en waarlijk, wij motten hem in deze keuze onzen volkomen bijval geven. Immers het Handboek van dezen Geleerde , behalve dat liet nu reeds Bene vierde uitgave beleven mogt, en daardoor een gunflig vooroordeel opwekt, is te meer voor onzen landaard gefchikt, daar het evenzeer verwijderd is van oppervlakkigheid , als van die diepzinnige Natuur waarvoor onze Natie minder berekend fchijnt;-filozofie, daar het overal blijken draagt van vooringenomenheid niet het nog nimmer overtroffen Compendium van onzen grooten G A U B 1 U S , en in denzelfden geest bewerkt, voor onze landgenooten meer dan eenig ander Handboek over dit vak gefchikt is. In Gene Voorrede ontwikkelt de Schrijver het plan en de ftrekking van zijn boek. Afkeerig van alle eenzijdig heid, zocht hij liet goede van oude en nieuwere Auteurs te vereenigen , en vooral de gevaarlijke klip van hypothefen en willekeurige theoriën te vermijden. Met opzigt tot de rangfchikking der onderwerpen volgt hij, op goede gronden , die van GA U B i U s, waarbij de fleti ologie vóór de Symptomatologie behandeld wordt. De daarop volgende Inleiding bepaalt en ontvouwt het begrip van Pathologie, (preekt over derzelver verdeeling, nut en bronnen, zonder zich in eene eigenlijke litteratuur derzelve te verdiepen (hetgeen niet zonder reden ondoelmatig geacht wordt). In de eerfie Afdeeling, welke van de ziekte in 't algemeen handelt , vindt men de algemeene Ziektekunde verklaard. De tweede bepaalt zich bij de eenvoudigfle en algemeenf'te hoofdfoorten der ziekelijke veranderingen van de eigenfchappen des menfchelijken ligchaatns. De derde betreft de leer der oorzaken , en de vierde , einde die der verlï;hijnfelen.-lijk , 5 6 j. W. H. CONRADI Ziedaar, geachte Lezer! den ruwen omtrek van dit werk; laat ons nu de afzonderlijke deelen wat van naderbij befchouwen. Bij de bepaling en omfchrijving van het begrip van ziekte, is de Schrijver kennelijk GA U B I U S gevolgd. Intusfchen komt ons de paraphrafe van het woord afectio wat al te zwaarlijvig voor; en ware het misfchien beter geweest, op het voetfpoor van G A U B I us, dit woord later te omfchrijven. Ook in het bepalen van naaste en verwijderde ziekte-oorzaken behoudt de Schrijver de Gaubiaanfche denkbeelden, en dat wel, naar ons oordeel, met het hoogfle regt. Eindelijk, in de alge blijkbaar de leer van-meene leer der verfchijnfelen is GA U B I us te ontdekken. Hierop wordt in het Ode Hoofdíluk van de algemeene verfcheidenheid en verdeeling der ziekten, naar derzelver zitplaats, eenvoudigheid of zamenfl elling , verloop, aard en oorfprong , gefproken. Deze zijn de zoogenoemde diferentiae accidentales bij GA U B I U S , welke de Schrijver zegt niet allen van toevallige omilandigheden af te hangen, en gedeeltelijk zelfs zeer met het wezen der ziekten verbonden te zijn; hetgeen met betrekking tot fommigen gereedelijk kan worden toegegeven. Omtrent de leer van de ziektefcheidingen betoont zich de geleerde Schrijver het gevoelen der Ouden toegedaan. Ter verklaring der zoogenoemde metastafis , of ftofverplaatfing , neemt hij ook de fteliingen der nieuweren , die namelijk eener vieariérende fecretie of antagonistifche werking der deelen , aan, en openbaart zich in den geheelen loop van dit gefchrift als Eclecticus. Daarbij zijn de litterarifche bronnen overal aangewezen. Hetzelfde eclecticismus ontdekt men in de tweede Afdeeling , welke over de eenvoudige ziekten , of liever ziekteelementen, handelt. Eenen aanvang makende met de ziekelijke verandering van het levensbeginfel, wordt het bruikbare van het Browvniaanfche leer['celfel opgenomen , maar het eenzijdige daarvan niet verzwegen. (In eene noot wordt met een woord van R A s 0 R I's ftelfel gewag HANDBOEK DER ALGEMEENE ZIEBTEKUNDE. 527 gemaakt, waar de Vertaler, door een zonderling misver- Iland, het Griekfche dichotomie door verduistering heeft overgezet.) De villa cohcefaonis zijn almede duidelijk, naar aanleiding van G A U BI U s, uiteengezet. Van daar overgaande tot de befchouwing van de gebreken der che mifche cigenfchappen van het menfchelijk ligchaam , acht de Schrijver het niet onvoegelijk, oorfpronkelijke verande ringen in de vochten aan te nemen. Bij de bijzondere ont aardingen der vochten had men misfchien wel wat meer dere kritiek kunnen verlangen. Beter beviel ons het in de derde Afdeeling, betrekkelijk de voorbefchiktheid en de fchadelijke invloeden of gelegenheidsoorzaken, voorkomende. Aangaande de vergiften merkt de Schrijver aan , dat het partijdig is , de uitwerking van alle vergiften van die op het bloed af te leiden, gelijk heden ten dage het algemeen gevoelen fchijnt te zijn ; een gevoelen , waaraan de groote verfcheidenheid der vergiften zelve niet gunftig is. Wat de contagia, of finetfloffen , aanbelangt , derzelver werking op het organismus gefchiedt , naar liet oordeel des Schrijvers , niet bloot dynamisch, als prikkel, maar tevens chemisch door asfimilatie. De vierde Afdeeling, de Symptomatologie behelzende, begint met den pols , wiens geregelde gefleldheid van de behoorlijke irritabiliteit van het hart en de flagaderen, van de behoorlijke hoeveelheid en gefleldheid van het bloeden van deszelfs vrijen omloop gezegd wordt afhankelijk te zijn. De pui/ns celer van den pui/ns frequens onderfcheidende, zegt de Schrijver, dat men den eerften zelden aan het ziekbed, en wel alleenlijk bij den zeldzamen of niet zeer menigvuldigen pols, kan onderfcheiden; waaromtrent ons de waarneming anders geleerd heeft , als hebbende meermalen, en niet zonder nut, in de onderkenning van den toeftand des lijders, dit onderfcheid waargenomen. Met veel naauwkeurigheid zijn de overige toevallen overwogen. Inzonderheid uitvoerig is dat gedeelte , wat de urin betreft, bearbeid ; terwijl ook het femiotifche in deze Afdeeling niet vergeten is. 5'8 j. W. H. CONRAD!, HANDBOLK. Wij bevelen derhalve dit Handboek aan het Nederduitsch geneeskundig publiek aan, wenfchende dat hetzelve tot verfpreiding van heldere pathologifche begrippen moge medewerken, in eenen tijd, waarin de Ziektekunde over het algemeen zoo fchaars en oppervlakkig beoefend wordt , en kunnen van dit onderwerp niet aflappen , zonder één woord niet onze Lezers gewisfeld te hebben. Bij velen geldt de Ziektekunde voor niet veel meer dan eene fchoolfche wetenfchap , welke voor de praktijk van geringe waarde is. Deze kleinfchatting der Ziektekunde is in meer dan n opzigt voor de praktijk nadeelig ge vooreerst heeft zij de heerfchende neiging-worden. Want tot empirisme in de hand gewerkt, en bij velen de prak doen ontaarden. Ten-tijk in eene foort van receptenfabrijk andere is daardoor de handelwijze der Geneesheeren meer en meer fymptomatisch geworden , waarbij men op eene onoordeelkundige wijze fchermutfelt tegen verfchijnfelen, en den vijand ongefloord en ongemoeid laat, ja dikwijls in de hand werkt. Eindelijk is alzoo de eigenlijke ervaring in de Geneeskunst gedurig zeldzamer geworden en in een redeloos inflinkt veranderd, waarbij de Arts in het duister op goed geluk af rondkrabbelt. Hoogst wenfchelijk is het dus, dar in ons Vaderland eene weten welke met de redelijke , oordeelkundige kunstoefe--fchap , ning in zulk eene naauwe betrekking flaat, dat zij zonder dezelve geheel vervallen moet, gehandhaafd en op prijs gefield moge worden , opdat onder ons de Geneeskunst niet tot bloot handwerk verlaagd , maar tot eene waarlijk wijsgeerige kunst worde verheven. Want de Ziektekunde geeft eerst die wijsgeerige trekking en aard aan de Geneeskunst , waardoor zij zich boven de artes ferviles , illiberales verheft; en zonder deze is zij met de laatfien volkomen gelijk te Hellen. Mogt aan die goede zaak ook dit vertaald Handboek bevorderlijk zijn, waartoe wij het een groot debiet toewenfchen! W. S c OTT, HET LEVEN VAN NAPOLEON BONAPARTE. 529 Het Leven van NAPOLEON nONAPARTE, door Sir W. S C O T T. Uit het Engelseh vertaald, door J. C. S W A V I N G . 1/de, tilde en Z/IIde Deel (in 2 Stukken). Te Dordrecht, bij Blusfé en van Braam. i827, 18e 8. In gr. 8vo. Te zamen 1658 bl. f i I - _ o. V an de vier eerfle Deden dezes vermaarden werks hebben wij vroeger verlag gedaan. Die, welke thans voor ons liggen, bevatten wel het belangrijkfle gedeelte; de veroveringen van N A P 0 L E o N buiten Frankrijk, van den vrede van Amiens tot op het verlies van Duitschland , na den flag bij Leipzig. In zijne vorige veldtogten had hij zichzelven den weg gebaand tot het hoog gezag over Frankrijk en Opper -Italië; thans wilde-fIe hij zich door een' floet van Vásfalen , of leenroerige en afhankelijke Staten, omringen, en verkrachtte daartoe beurtelings de onafhankelijkheid van Zwitferland , Baden , Wurtemberg , lederen, geheel Zuidelijk Duitschland , dat hij in een zoogenaamd Rhijnverbond vereenigde, Napels, Holland, Sak/en, Pruis/en, Deenemarken , Portugal, Spanje, Rome, de Ilanzefleden en Noord Duitschland , en plaatf'e daarin zijne Broeders-westelijk en Zwagers , of zichzelven , als onmiddellijk Opperheer. Hij had de zinneloosheid zelfs , tot zijns Broeders zoontje te zeggen , dat de eer/le pligten der Vorflen , aan welke hij die kroonen fchonk, jegens hem , de tweede jegens Frankrijk, de derde eindelijk omtrent hunne Onderdanen waren. Geen tiran heeft nog ooit zóó fchaamteloos gefproken! Doch deze hoogmoed moest tot den val geleiden; en wij zien dan took hier het verlies aller buiten veroveringen, met zoo veel moeite in negen-landfche jaren verkregen , en den afval aller fchijnbare Bondgenooten, in de twee veldtogten van Rusland en Sak/en in I ó t 2 en 1813. Eene allezins waardige taak voor een' Gefciliedfchrijver als W A L T E R S C O T T. Over 't algemeen is die taak ook, zoo ver wij daarover uit de BOEKBESCII. 1829. NO. I2. N n 530 W. SCOTT middelmatige vertaling oordoelen kunnen, naar hehooren vervuld. Nogtans verloochent zich de Brit in geenen deele. De oorlogsverklaring van Engeland aan Frankrizk in i8o3 zoekt hij uit de voorafgaande handelingen van NAPOLEON volkomen te regtvaardigen. Doch onderfeld , dat Engeland daarin ten volle gelijk had waarom dan niet gezegd : „ Gij wilt Piemont behou„ den? goed ! wij zullen Malta niet teruggeven, vóór „ dat gij dat land aan deszelfs regtniatigen bezitter her geeft"? Men behoefde daarom liet beruchte Ultimatum van 36 uren niet voor te fchrijven , noch zich te haasten , om zelf den oorlog te verklaren , niet Hechts aan Frankrijk , maar ook aad de onfchuldige Neder Republiek. Doch men moest zich haatten,-landfi•he om de rijkgeladene bodems , die uit Oost en West te huis gewacht werden , waaraan Frankrijk , en vooral Holland, na langen ftil[tand, hunne fchatten hadden te koste gelegd , magtig te worden , eer zij van den oorlog konden herigt hebben. Van dezen fchandelijken roof, op vreedzame ingezetenen gepleegd, die meenden, op cie goede trouw der verdragen hun goed aan de zee te mogen vertrouwen , daarvan fpreekt Sir w A L T E t: s C o T T geen enkel woord. Ilet is , alsof het flechts zoo behoort ; en nog durft hij zeggen , dat Engeland den voorfpocd onder anderen van holland wenschte ! Ja, wanneer die voorfpoed iets tot dien van Groot - Brittanje kon bijdragen ; anders heeft liet nimmer middelen ontzien, om dien te vernielen. — Den fchandelijken aanval op de Spaanfche Registerfchepen , op bevel van P I T T , te midden des vredes , waardoor een groot Spaansch Oorlogsfchip in de lucht vloog (1804) , kon men niet geheel onvermeld laten ; naar ook deze gruwel der ongeregtigheid wordt zoo veel mogelijk vergoelijkt. En eindelijk — wij konden naauwelijks onze oogen geboven — de fnoode togt naar Koppenhagen in 1807 , die met N A P 0 L n o N 'S grootf'e onregtvaardigheden gelijk (laat, en waardoor men , in vollen vrede , onder den fchijn van eene geheime overeenkomst tusfchen Frank IET LEVEN VAN NAPOLEON BONAPARTE. 5,31 rijk en Rusland te willen beletten , die vloot maar zelve wegnam, en daarbij de Hoofdf'cad des Rijks , van Benen vreedzamen, onbeleedigenden Staat, gedeeltelijk in de asfche legde, — dit zijn de groote bedoelingen, het groote krachtbetoon , door S c o T T niet ophef (VIde D. b]. 15) vermeld; en de onloochenbare daadzaak (bl. 16) dier geheime verbindtenis berust flechts op vermoedens , die nimmer door een echt fluk bewaarheid zijn , 't welk de Brit/che Regering toch voor hare eer had moeten bekend maken. De groote roof, een feit zoo finood als eenig in de gefchiedenis der fchendingen van het Volkenregt, wordt (bl. 18) dus vermeld: De Deenfche vloot werd buiten het bereik van den grooten overweldiger geleld (! ! !) Men zou die, zegt s c o T T , na den vrede hebben teruggegeven. Ja ! zoo als de Ilollandfche vloot aan de Helder, op naam van den Prins van Oranje in het Nieuwe Diep overgegeven, waarbij de fchepelingen wel geen denkbeeld hadden , dat die aan de Britten zou komen. Andere bewijzen der eenzijdigheid des Schrijvers ten aanzien van Engeland, zoo als de verdediging van de zoogenoemde Engel/che zeeregten en kaperijen, (bl. 3a6 van het Vde Deel) gaan wij voorbij. Zoo is dan WA L TE it S C 0 T T hoogst eenzijdig, waar de fnoodheden en plunderingen zijner landgenooten moeten verhaald worden; doch, als gevoelde hij zelf het onregt hiervan , flapt hij daarover altijd zoo kort moge heen , terwijl hij veel langer vertoeft bij de misdaden-lijk van NAPOLEON. Nog iets: hij verhaalt, ondanks zijne doorgaande onpartijdigheid omtrent dezen, veel uitvoeriger de rampen en tegenfpoeden van denzelven , dan zijne overwinningen. Zoo loopt b. v. het Vde Deel alleen over het tijditip tusfchen Amiens en Til/it (18o2-1807) en N A P 0 L EO N 's rampen beginnen reeds met het Vllde, en zullen nu nog twee Deden beflaan. Maar, aan den anderen kant, worden van W E L L 1 N G T 0 N in Spanje flechts de vroegere krijgsbedrijven met eenige uitvoerig gemeld ; de latere , zoo als de overwinningen bij-heid Sala;nanca en Vittoria, worden, als aan zijne landge- Nn a 532 W. SCOTT nooten genoegzaam bekend, fiechts aangeflipt; en wij hebben gezien , dat de Schrijver in de vorige Deden N A r o L E 0 N's veldtoten in Italië zeer uitvoerig geboekt heeft : zodat hier geen opzet fchijnt te hebben plaats gehad. Uitvoerigst nogtans — en met reden — is de befchrijving van den Rusfifchen veldtogt in de twee Stuk Deel. De Schrijver ontwikkelt daarin-ken van het VIIde eene zeer naauwkeurige kennis van het terrein , en zet den loop der gebeurtenisfen zeer goed en duidelijk uit elkander. Zijnen ftijl wisfelt hij gedurig af door beelden en vergelijkingen , die den Dichter verraden , en waarvan fommige treffend juist, doch ook andere meer fpelingen van het vernuft zijn. En wat nu den geheelei indruk betreft, dien hij ons van zijnen Held geeft , wij geioo ven , dat hij daaromtrent der waarheid zeer getrouw is gebleven. Dat de Franfchen ten hoogfle misnoegd wa ren, omdat hij hunnen Afgod, ontdaan van den valfchen glans zijner zegepralen en den damp van wierook, dien hunne vleitaal rondom hem verfpreid had , in zijne naakt durfde ten toon Rellen , is te begrijpen; maar S C 0 T T-heid doet doorgaans aan zijne groote talenten zegt wedervaren; hij maakt even zeer gebruik van zijne Bulletins als van die zijner vijanden (b. v in het verhaal van den veldilag van Leipzig) ; hij bewondert de Randvastigheid , welbe radenheid en gelijkmoedigheid van N A P 0 L E 0 N in de zen beflisfenden ['rijd (VIIde D. bl. 861) , en laakt da den , van de andere zijde , die destijds zeer toegejuicht zijn geworden , en die ook , uit het [tandpunt der da ders , en alle omflandigheden in aanmerking genomen, zeer wel kunnen verdedigd worden ; namelijk liet over loopen der Sakfers te midden van den Leipziger flag , en de niet bekrachtiging van den vrijen aftogt der bezet Dresden en Dantzig. (Vilde D. bl. 863,-tingen van 895 , 896.) Doch in de bedoelingen van den veroveraar ziet hij nergens iets , dan voldoeningen aan plannen van eer-en heei•schzucht, en niet, gelijk diens bewonderaars , groote ontwerpen tot een beter lot voor Euro pa. Ook durft hij , niet al zijnen eerbied voor N A P or_ E 0 N's talenten als krijgsman, in welk opzigt hij hem ZILT LEVEN VAN NAPOLEON BONAPARTE. volkomen regt laat wedervaren , het plan van zijnen Rusfifchen veldtogt ten flerkfte berispen ; hij wederlegt uit diens beweerde, dat alleen de onverwachte fne:uw-voerig vlagen en de vroeger dan gewoonlijk invallende winter cie oorzaken zijner rampen geweest zijn. Integendeel doet hij ten flelligt}e zien, dat fechts eigene onvoorzigtigheid en gebrek aan behoedzaamheid bij den intogt in Rusland of RusJifch Polen , eene landitrcek, die men niet kende , gevoegd bij fnelle en voor zulk een leger , verfloken van genoegzame levensmiddelen, vernielende marfchen , en eindelijk een onberaden vertrouwen op zijne geluk11er en op de zwakheid van A L E Y A N D L E, hem eerst onbefuisd naar Moskou deden voorthollen , en toen onbedachtzaam en in blinde verwachting van vredesonderhandelingen aldaar vertoeven. Wij zijn liet volkomen niet den Schrijver eens (Vilde D. bl. 627) : „ Vat was dan „ toch de ware oorzaak van Bene zoo ontzettende, nood „ lottige uitkomst? Wij fchromen niet, daarop te ant „ woorden , dat Gene zedelijke dwaling , of liever eerie misdaad , N A P 0 L E 0 N'S wijsheid in dwaasheid ver „ anderde ; dat hij , door de onregtvaardigheid van zijne bedoelingen verblind , tot groote krijgskundige fouten verviel, en gevolgelijk verkeerde middelen te „ baat nam , om in het bereiken van zijne booze oog „ merken te hagen. De ffelregel van den Koning van Pruis/en , dat de Godheid feeds de partij kiest van •, den flerk{Ien, is zoo valsch als goddeloos. In den tijd , in welken wij leven , kunnen en mogen wij zekerlijk Beene wonderwerken verwachten ; maar wij we„ ten nogtans, dat de wereld onderworpen is zoo wel aan zedelijke als aan natuurlijke wetten , en dat de fchending der cerfie menigwerf eerie tijdelijke ífraf met zich brengt." En hieraan wordt dan N A P 0 L EO N'S gedrag getoetst , en daaruit zijn lot ontwikkeld. Wij zullen ons nu voorts bepalen tot liet vermelden van eenige bijzonderheden , die ons onder het lezen dezer drie of vier Deden getroffen hebben. Wij vonden hier zoo min, als in de overige werken 534 W. SCOTT over den Rusfafchen veldtogt, voldoende befcheiden nopens de achtereenvolgende vermindering des grooten legers. Op bl. 265 des Vilden Deels wordt de geheele FranfcheArmee, met alle hulptroepen der zoogenaamde Bondgenooten, op 1,187,000, of, na aftrek van verlofgangers, zieken en onvoltallige Regementen, op 800,000 man begroot. Naauwkeurig wordt nu nergens liet getal der troepen van dit ontzet leger, die tegen Rusland optrokken , vermeld. Doch-tende op verfcheidene plaatfen fchijnt de Schrijver het op ruim 400,000 man te begrooten; ten minne zoo is de berekening op bl. 622, waarin men opgeeft, dat er in Litthaulven reeds honderdduizend man zouden bezweken zijn, eer men nog het eigenlijke Rusland bereikte; — een tweede honderdduizendtal zou omgekomen zijn , eer men te Moskou was : zoodat dus de jammerlijke terugtogt in den fellen winter niet meer , en , daar er toch nog altijd een overfchot terugkwam, zelfs minder vernieling zou hebben aangeregt , dan de optogt te midden des zomers. Men gevoelt liet losfe en onwaarfchijnlijke dezer opgaven. En daarbij voege men nu nog de lijst der omgekomenen en gevangenen uit B 0 U T 0 U R L 1 N (bl. 613), die 450,000 man bedraagt, en die onze Schrijver voor naar alle waarfchijnlijkheid naautivkeurig houdt. Er zouden dus vijftigduizend man meer gefneuveld of gevangen zijn , dan er waren opgetrokken! Men ziet, dat hier de opgaven zeer onnaauwkeurig en ge brekkig zijn. WA L TE R s c 0 T T deelt niet minder de binnenland handelingen en wijze van befluur van NAP 0 L E o N,-fehe dan zijne buitenlandfche verrigtingen en overwinningen of nederlagen mede, en hij toont daarin overal een' edelen geest voor de volksvrijheid , wier vertrapping en verguizing door den Man , dien fommige quaff -liberalen naderhand voor hunnen Held hebben gekozen , hij in zeer vele bijzonderheden doet blijken. Hij bewijst duidelijk, dat Frankrijk onder hem niet meer vrijheid genoot, dan onder een' Sultan; en dat, zoo de Staatsraad (het eenige ligchaam, waar discusfiën over 's lands zaken waren geoorloofd) foms de vrijheid nam, hein bij befloten HET LEVEN VAN NAPOLEON BONAPARTE. 535 deuren tegen te fpreken, zulks hoegenaamd geenen invloed kon hebben , doordien hij altijd dezelfde magt daarover behield als over een' Turkfchen Divan , om namelijk door een „ ik tril" alle deszclfs vertoogen hetzij ter ne@r te (laan, hetzij in werking te brengen. Omtrent het Wetboek Napoleon bevat dit werk ver zeer gegronde aanmerkingen , die den bekwa--fcheidene men Regtsgeleerde kenmerken , (het eigenlijke vak van s c o T T.) Ook omtrent zijp huifelijk leven, zijne onachtzaamheid voor eigene kleeding bij groote verkwisting en hooffche feesten, de gef}renge orde en Etiquette aan zijn Hof, de wettiging van de roofzucht zijner Maarfchalken, door, op echt Turkfche manier, hun een gedeelte van dien roof te ontnemen, (op deze wijze trok hij eens a of g millioenen francs op DIA s s E N A, die zich al te vet gemest had , enz.) komen hier allezins merkwaardige bij voor. Wij vinden die in het begin des Vlden-zonderheden Deels, als rustpunt tusfchen den vrede van Ti/fit en de onderneming van Spanje, dus in liet tijdftip, dat de raagt des Keizers ten toppunt geftegen was, en noch tegen- Rand noch behoorlijke vermeerdering meer fcheen toe te laten. Maar Spanje was het eerfle firuikelhlok zijner reusachtige ontwerpen ; hij verfpilde hier vergeefs de fchatten en liet bloed zijner onderdanen ; en zijne dwaze onderneming naar Rusland, even als die in Spanje flechts de uitwerking eener zinnelooze heerschzucht, werd hem ten val , en beroofde hem vóór den afloop van 1813 van zijne veroveringen. De val zijner eigene heer fchappij zal ons in de beide volgende Deden , welke dit werk moeten voltooijen , verhaald worden. De flijl des Vertalers is dikwerf ongekuischt, zoo als „de Fortuin heeft een' pik op ons," (VIIde Deel , bl. 728) enz. Doch bovenal zijn wij verwonderd geweest, dat S WA V 1 N c de treurige Gefchiedenis onzer verandering in een Koningrijk onder L o n it w IJ it , den val van de Republiek der hereenigrle Nederlanden , (eene gebeurtenis , die zijn Schrijver in anderhalve bladzijde afdoet) niet alleen geenszins een weinig uitgebr. id heeft , maar er niets dan twee geheel onbeduidende, ellendige Noten 536 W. SCOT T, HET LEVEN VAN N.iPOLEON BONAPARTLm heeft bijgevoegd, en daarentegen zoo weinig van onze nielnvile Gefchiedenis weet , dat hij den Raadpenfionaris SCHIMMEL PENN IN CK Groot-Penionaris noemt! Wij hopen, dat hij zich in de volgende Deelen voor dergelijke lompe fouten zal wachten. De haat kundige verlichting der Nederlanderen, in een wijs-. geerig -historisch Tafereel gefchetst , door Mr. S A M U E L I P E R U S Z O O N w I S E L I U S. Een Gefchrift van den jare 1 793. Tweede Druk. Te Brusfel, bij Brest van Kempen. 1828. In gr. 8vo. XVII en 354 Bl. f3 -6o. Met dit Motto: „ Quis nescit, primam esfe historic; legem, ne quid falfi „ dicere audeat: deinde, ne quid verf non audeat; ne qua „ fuspicio gratix fit in fcribendo, ne qua fimultati.s." C I c ER 0. Dit werk , bevorens flukswijze , zonder des Schrijvers naam , en niet in de oorfpronkelijke volgorde, in de Nieuwe Mnemofyne geplaatst , doch thans door hem , met bekendmaking van zijnen naam , in den vorm eener nieuwe uitgave, te Brusfel in het licht gegeven, is niet alleen om de belangrijkheid der onderwerpen, die het bevat, maar ook bijzonder om de wijze, waarop dezelve door den Schrijver befchouwd en behandeld worden, bij uitnemendheid geëigend , om de aandacht van onderzoeklievende lezers tot zich te trekken. De Heer was ELI US deelt in zijne Voorrede de gepaste aan mede, welke hij tot deze nieuwe uitgave bekomen-leiding heeft, met opgave tevens der veranderingen en vermeerderingen, welke in dezelve gevonden worden, met vermelding ook van liet oorfpronkelijk oogmerk, hetwelk hij zich bij de bearbeiding van dit onderwerp voorftelde, hetwelk voornamelijk hierin betl:ond: om eenige gedeelten onzer Vaderlandfche Gefchiedenis , gelijk ook den aard van onzen toenmaligen Staats nieuwe en tevens echte en ware zode te doen-vorm, van eene kennen; en tegelijk daarbij deze en gene duistere, door weder dieper in de /chaduw geplaatjle, his--zdfche partijfchap nog tori/che bijzonderheden naar zijn vermogen toe te lichten. Dat de Auteur, na eenige algemeene voor(iellingen en aanmerkingen, Holland meer in het bijzonder tot voorwerp zijner befchouwing heeft genomen, is gefchied om het werk S. 1. WI S EL I U S, DE STAATKIYNDIGE VERLICHTING , ENZ. 537 te vereenvoudigen; en zijn Ed. meende dit, behoudens waar heid en oordeelkunde, alzoo te mogen doen, terwijl hij toch het meeste van hetgeen hij, volgens den aard zijns onder omtrent dat gewest in eenen Raat-of regeerkundigen-werps, zin had voor te dragen, op de meeste overige, geheel of ten deele, toepasfelij-k achtte. Het is waar, Holland is het hand punt, hetwelk de meeste Gefchiedfchrijvers gekozen hebben, en de andere gewesten hebben in hunne befchouwingen doorgaans Hechts eene plaats op den achtergrond van het tooneel, 't welk zij openen. Trouwens, de Raadpenlonaris JA N DE w I T T befchouwde de overige gewesten als leden , die men des noods zou kunnen affnijden , zonder daarom het leven des ganfehen ftaatsligchaams in gevaar te brengen : want hij hield het daarvoor, dat het levensbeginfel der Re publiek alleen in Holland gevestigd was. Maar het komt Recenfent , behoudens beter oordeel , voor , dat de gefchied. kundige onderzoekingen betrekkelijk de overige gewesten uit geheel verfchillende beginfelen moeten afgeleid worden, en vooral tot geheel uiteenloopende refitltaten brengen zouden , zoodat het weldra zoude blijken, dat op verre na niet alles, wat in eenen haat-of regeerkundigen zin omtrent Holland met waarheid kan voorgedragen worden, ook op de meeste overige gewesten toepasfelijk te achten zij. Dat wij nog altijd Beene volkomen ware en geheel onz}j_ dige Vaderlandfche Gefchiedenis , loopende ten minfle van den vrede van Mun,/ler, 1648, tot aan het tide jaar der tegenwoordige eeuw , bezitten , is niet tegen te fpreken; en wij gelooven met den Heer w IS ELI us, dat zulk gene Gefchiedenis vooreerst nog met grond niet te verwachten is. Alles, wat zijn Ed. omtrent de redenen , die het onvervuld blijven van dien wensch veroorzaken, voordraagt, verdient ernitig overdacht en ter harte genomen te worden. Zeer juist is de aanmerking, bi. VII der Voorrede, dat liet een groot verfchil maakt, welke foort van zaken de misleiding en de verkeerde oordeelvellingen betreffen. Een publiek kan hoegenaamd geen gevoel hebben voor letteren en fchoone kunflen. Het kan op meetkunflige wetenfchappen niet den minften prijs (lellen. Maar raakt de misleiding godsdienf}ige gevoelens en flaatkundige grondflellingen, en geraken de hartstogten daarbij in het fpel, dan ziet men weldra uitfpattende tweefpalt, welke, zoo de teugels des bewinds niet door Bene zeer vaste hand gehouden en be f1uurd worden, den Bur 538 S. I. WISELIUS gerflaat gemeenlijk op den rand des verderfs voert, fomo'ylen het onderstboven keert: kerkelijke en ivereldlijke gefc'ziedenisfen bewijzen deze waarheid op de allerbedroevend/le wijze. Helaas ! het is meer te wenfchen dan te verwachten , dat niet vroeger of later nieuwe voorbeelden de waarheid van dit gezegde zullen komen bevestigen ! Wanneer echter de Heer W I S E L t U S zegt : een RAM us flechts werd vermoord om de uitfpraak van een Larijnsch woord, dan zij het ons vergund , iets tot nadere toelichting aan te merken. P IER RE L E RA- M EAU , Of PETRUS RA US, is in den verfoeijelijken St. Bartholomeus-nacht, 24. Augustus 9572 , doodgeflagen door zijnen tegenftander in de wijsbegeerte, J OANNE S C A R P E N een ijverig voorflander-TERIUS (JEAN CHARPENTIER), der destijds onder den naam van -iristotelifche heerfchende wijsgeerige fchool , welke door RAM US met onwederlegbare gronden aangevallen en in hare diepfle grondvesten gefchokt was. Zie T H U A N U S , Ilistoria fui temporis, Tom. III. p. 153. Het gerucht dezer zwarte daad deed D I ON Y S JU $ L AMBI NUS van fchrik fl erven. Het is intusfchen wel waar, J dat RAM US ten gevolge van een Dekreet der Sorbonne ver omdat hij beweerde , dat men verkeerdelijk bij de-ketterd is, Sorbonne uitfprak kieskies in plaats van quisquis , welke laatfie uitfpraak dezelve voor kettersch verklaarde. Zie B A Y L E , Dictionnaire bist. et crit. in voce R AM vs , in notis. Ten einde tot het oogmerk , hetwelk de geleerde Schrijver zich heeft voorgeuleld , te geraken, heeft hij zich begeven tot het onderzoek van de mate van civilifatie en vrijheids liefde, welke de oude Batavieren fchijnen bezeten te heb ben; waarbij hunne geroemde dapperheid en onkreukbare trouw, deze laatfie niet van de voordeeligfle zijde, be fchouwd worden;— voorts van den toefland der inwoners on der de Frankifche Koningen, en bij de invoering van het deerlijk misvormd Christendom; den aard en de grenzen of uitgebreidheid van het gezag der Graven en Hertogen ; den oorfprong van den Adel (dit onderwerp vooral is meesterlijk behandeld); den oorfprong en aard van de regten en het ge zag der Reden ; de inflelling der dagvaarten , mitsgaders de wijzigingen , die dezelve later ondergaan hebben ; de oude handvesten en privilegiën ; den wederkeerigen eed , bij de inhuldiging der Vorfien door dezen en door het volk af te leggen ; de wijze van Regtspleging en Regtsvordering onder de Graven; den aard van het ambt des Stedehouders tijdens DE STAATKUNDIGE VERLICHTING DER NEDERLANDEREN. 539 het Grafelijk bewind; den invloed van het herleven der letteren en ontluikende befchaving , van de uiwinding der Boekdrukkunst • van 4merika's ontdekking, van de hervorming in den Godsdienst op de ilaatkundige denkbeelden en de zaken van regering hier te lande; — vervolgens de aanleidende oorzaken van den opliand tegen Spanje; de bedoelingen van F IL I PS II bij het aanvaarden der regering, de dwaze maatregelen, door hein in het werk gefield ; het algemeen misnoegen , daardoor gaande gemaakt ; de rigting , welke W I L L E M I aan de geestgefteldheid der Nederlanderen wist te geven, zijne hoedanigheden, deugden en zwakheden ; de aard van het Verbond en Smeekfchrift der Edelen ; de handelwijze der Staten ten aanzien van het oppergezag ; hoe hetzelve beurtelings aan Engeland en Frankrijk opgedragen, en om welke redenen het door die Mogendheden niet aan Bij deze gelegenheid worden ook de onderfcheidene-vaard is. meegingen aangaande het regt of de bevoegdheid , om aan te maken op de hoogste overheid , gewikt en gewo--fpraak gen. (De Unie van Utrecht wordt nu op eene geheel bij wijze onderzocht en gewaardeerd , en zeer zeker niet -zondere boven hare waarde gefchat.) Vervolgens gaat de Schrijver over tot het regt om F I L 1 P S af te zweren , en de wijze, waarop dit gefchied is; de opdragt der Grafelijkheid van Hol. land aan Prinfe w ILL E M I , en het gedrag der Staten van dat gewest, onmiddellijk na 's Prinfen geweldigen dood; hunne oogmerken opzigtelijk MAURITS, LEICESTER en ELI ZA B E T II ; den Stadhouderlijken lastbrief, aan MAURITS verleend; het vertoog der Ridderfchap, Edelen en Steden van Holland van 1585 ; het aanvankelijk elkander in even. wigt houdend gezag van MAURITS en van O L D E N B R N E E L D ; de overwinning des eerstgenoemden ; den invloed-V der kerkelijke gefchillen op die gebeurtenis , en een aantal andere belangrijke zaken. Niets is zekerder, dan dat men tot de grondige kennis van dit alles nimmer zal geraken , ten zij men zich met eenen vooroordeelvrijen geest tot de beoefening der Gefchiedenis begeve, zonder zich door het dik geufurpeerd gezag van beroemde namen te laten over--maals weldigen. Wanneer echter hierbij H 0 OFT en WAGEN A AR in dezelfde uitfpraak, zoo al niet van verwerping, dan toch van betwijfeling hunner geloofwaardigheid, begrepen worden, kan men vragen, of dit oordeel niet ten opzigte van HOOFT te hard is? HOOFTmoge beneden het ideaal eens volmaak 540 5. I. WISELIUS ten Gefchiedfchrijvers gebleven zijn , hij wist en gevoelde toch volkomen , wat daartoe vereischt werd. Maar w AGE- NA AR, zonder iets van 's mans wezenlijke verdienflen te wil afdingen , had geen volkomen denkbeeld van de waardig--len heid eens echten Gefchiedfchrijvers; en daar hij gekluisterd was door het gezag der Oligarchifche factie , die niet alleen de Gefchiedenis, maar, wat meer zegt, het Land zelve bedorven heeft, zoo durfde hij niet altijd zeggen , wat hij wist waarheid te zijn. Dit kan men zien uit het weinige, hetwelk hij onafhankelijk van Oligarchifchen invloed gefchreven heeft, zoo als b. v. zijne weinig gelezene férhandeling over het Stadhouder /chap. — De Heer WI SELIUS beweerde in 1793. (en zijn beweerde van dien tijd heeft hij in 1828 niet ingetrokken) dat er nimmer een wezenlijke regeringsvorm in deze landen heflaan heeft. Wanneer men door wezenlijken regeringsvorm verlaat een boekje, hetwelk in hoofdflukken en artikelen verdeeld is, hetwelk ta-liter qualiter door zoo. genaamde Notabelen aangenomen is, waarin van Ministers en Gouverneurs, van Waterflaat en dergelijke mooije dingen meer veel te lezen (laat; ja, dan hebben wij in onze oude, gelukkige Republiek geenen regeringsvorm, of, om naauwkeuriger te fpreken , geene befchrerene algemeene Contlitutie gehad. Maar wanneer men nu toegeeft, dat onze voorouders met geene theoretifche en metaphyIfche befpiegelingen zich ophielden , dan zal men toch niet kunnen tegenfpreken , dat er praktisch facto toch wel zoo iets van een' regeringsvorm moet geweest zijn in een landje als het onze , hetwelk bij den llunflezfchen vrede zoo roemvol uit eenen tachtigjarigen firijd de zege wegdroeg , welks bondgenootfchap door de grootfte Mogendheden der wereld gezocht werd , welks vlo Teems verfpreidden, gelijk in-ten in 1666 den fchrik op den 1712 zijne legers den magtigen 1.0 D E w I,l it XIV tot in zijne hofplaats bedreigden ! — Dat de Unie van Utrecht aanvankelijk met geheel andere oogmerken is aangegaan, dan waar dezelve naderhand door eene gewrongene toepasfing ge--toe bezigd is, lijdt geene tegenfpraak. De Unie was oorfpronkelijk een vinculum Juris Gentium, en geenszins een vinculum Juris Pzrblici. Het is ook alles waar, wat men van het theoretisch gebrekkige van onzen ftaatsvorm , van het nadeel, dat één gewest , ja ééne ílad , aan den ganfchen Staat kon toebrengen, gelieft te zeggen. Maar was dit niet juist de vrijheid , die, door de centralifatie, welke federt door N A DE STAATKUNDIGE VERLICHTING DER NEDERLANDEREN. 541 POLE ON ingevoerd is , althans op die wijze nergens meer bef aat ? Maar kon niet ooit in het Collegium der Tribuni plebis te Rome één enkel Volkstribuun , door het uitfpreken van zijn veto, de voorflagen van wetten ftuiten ? Het is waar, dat de bevolking der zeven gewesten zich niet alleen waande vrij te zijn , maar ook in die vermeende vrijheid zich gelukkig gevoelde. Maar onze voorouders waren toch , dunkt ons , niet volkomen onwijs , of gelijk te hellen met dien gek te 4thene , van wien A ELI ANUS verhaalt, dat hij al de fchepen telde, die in de haven aldaar binnenliepen, wanende dat dezelve hein alle toebehoorden , en dat hij naderhand , toen hij weder tot zijn verfiand kwam, erkende, zich nimmer gelukkiger gevoeld te hebben , dan zoo lang die waan voort gelooft gaarne , dat onze voorouders veel-duurde. Recenfent minder zich met abtlracte denkbeelden bezig hielden, dan het thans levend gedacht ; maar bij meent te mogen beweren, dat er nimmer zoo veel pofitive vrijheid genoten is, als in onze oude Republiek. Zou b. v. een Hoofdofficier van ilmfferdam het in zijne gedachten hebben durven nemen, om een' burger uit zijn huis te laten halen? Wij willen nu niet ophalen de fchennis der burgerlijke vrijheid , die dadelijk , toen dan die oude gewaande vrijheid voor eene zoogenaamde wezen plaats maakte , gepleegd is : het waren toen-lijke in 1795 revolutionaire tijden. De eerflen , die dit ondervonden, waren twee Boekverkoopers, en op 19 Maart 1795 de Heeren KINSBERGF.N en VAN DER I-loop, die zonder complimenten uit hunne huizen gehaald werden. Maar thans nog kan ieder Regter van Inllructie, en in vele gevallen de Officier, ja fomtijds zelfs een Commisfaris van Policie, een' huisvader bij mandaat van geleide, en de laatstgenoemde ook zelfs zonder dat, laten halen , in hechtenis zetten, en weken , maanden , ja zelfs langer , daar laten zuchten ; en , als hij dan eindelijk op vrije voeten geteld wordt, heeft hij geen middel hoegenaamd , om den willekeurigen aanrander zijner burgerlijke vrijheid tot fchadeloosilelling te noodzaken. Vóór 1795, tijdens dan dat wij eene gewaande vrij. heid genoten , en ons in dezelve verblijdden, zoude geen Ambtenaar der Belastingen of Accijnfen zich eene huisvi(tatie bij eenen burger of inwoner hebben durven veroorloven. — Het is met de vrijheid eveneens gelegen als met de waarheid , zedelijkheid , fchoonheid : men kan omtrent de grond. begrippen, omtrent het metaphyfieke beginfel , waaruit die 542 S. I. WIStLZUs denkbeelden afgeleid worden , gansch verfchillende denkwijze hebben ; men kan zelfs daaromtrent geheel geene bepaalde theorie , en desniettemin een zeer goed befef hebben van hetgene waar, zedelijk, fchoon en goed is. En zoo was het ook met onze voormalige Republiek gelegen. Het lijdt geene tegenfpraak, dat er, vooral in Stadhouderlooze tijden, eene groote overhelling tot Oligarchie beflond . (f[ristokratie is toch waarlijk het regte woord niet: geen Hollander moest, na hetgene wijlen de voortreffelijke Hoogleeraar Mr. J OAN L U z A e daarover gefchreven heeft, dit woord nog in eenen ongtintligen zin gebruiken) en dat niets zoo verderfelijk is, als eene regering van weinigen. Maar men zegge ons eens waar in geheel Europa, (Engeland alleen uitgezonderd) vóór 1789, flaatkundige verlichting bij het volk en gezonde denkbeelden van de oppermagt beftonden ? Men moet dus aan onze Hollanders geen bijzonder verwijt doen over een gebrek aan kennis, hetwelk overal, en dan toch nog nergens minder dan in onze vrije Nederlanden, bell:ond. Onze voorma regeerders , hoe bekrompen van inzigten men dezelven-lige ook voorfielt , waren evenwel verfiandig en menschlievena genoeg , om voor de elders wreed vervolgde Israëlieten eene fchuil- en toevlugtsplaats te openen, zoo als zij destijds nergens vinden of hopen konden; DESCARTES , s A r LE en de Fran/che vlugtelingen , die wegens de intrekking van liet Edikt van Nantes hun vaderland verlaten moesten , vonden in ons gastvrij Nederland eene veilige haven; vrijheid van drukpers beflond er facto meer dan ergens : het is waar , de fchrifcen van MACC H IA V E L en nog eenige anderen, die den meineed en het abfolutismus predikten, werden verboden; maar wat kwaad ? Kortom, wist men toen minder over theoretifche vrijheid te redekavelen, dit werd rijkelijk gecompenfeerd door het werkelijk bezit en genot van praktifche vrijheid, hetwelk men toen in ruime mate had. De Heer WISE LI US omfchrijft, bl. XXX der Inleiding, de grondmagt en oppermagt op volgende wijze: „ De magt van de gezamenlijke maatfchappij kan men gevoegelijk de grond „ magt, de door haar daargefielde magt de oppermagt noemen. „ Deze laatfte werd aan eenigen zedelijken perfoon in han „ den gegeven; de andere bleef, en blijft onveranderlijk, be „ rusten in den boezem der geheele Natie." Het is dus eene magt, daargefeld door den vrij uitgedrukten wil der maatfchappij. Zoo hebben wij den voornamen inhoud van dit werk op DE STAATKUNDIGE VERLICIiTrNG DER NEDÉRLANDEREN. 543 gegeven, zoo veel zulks namelijk mogelijk was; want het gaat niet verder dan de derde Afdeeling. In de Voorrede , bi. IV, zegt de Schrijver, dat , wanneer men vraagt, of het werk verder dan tot het einde van de derde Afdeeling vóortgezet zij , dit met ja moet beantwoord worden ; dat echter aan het openlijk bekendmaken van dat vervolg vooralsnog niet te denken valt, althans niet vóór dat wij onze Letterkunde verrijkt zullen zien met eene volkomen ware en ge= heel onzijdige Vaderlandfche Gefchiedenis, loopende ten min- Ie, gelijk boven gezegd is, van de helft der XVIde tot het dertiende jaar der tegenwoordige eeuw : zoo lang nog alle zaken en omilandigheden , gedurende dat tijdsverloop plaats gehad hebbende, voor ftrijdige opvattingen en befchouwingen vatbaar blijven , zou dat verdere gedeelte des tafereels door velen niet zonder ergernis gelezen worden. Doch , hoezeer dan ook onvoltooid, is dit werk in zijne foort een der belangrijktle , welke onze Letterkunde bezit. Elke bladzijde bijna bevat iets leerrijks , iets opmerkelijks. Velen zal met ons het gezegde nopens den oorfprong van den Adel treffend voorkomen , bl. 43 : „ Wat mij betreft , ik verlang mijne, „ hier boven voorgedragene , .denkbeelden niemand op te „ dringen ; ik wil integendeel den andersdenkenden alles ge„ wonnen geven : men bewere alleenlijk niet, dat zulk een „ bevoorregte eland op eene wettige geboorte aanfpraak kun ne maken , maar erkenne veelmeer, wat waar en onwe--„ „ derfprekelijk is : dat , namelijk, de Adel , zoo als dezelve „ in de meeste Staten van Europa nog een dadelijk aanwezen „ heeft , herkomflig is , of uit overweldiging , of uit ver natuurwet, of uit beide tegelijk." Wan--„ krachting van de neer dit nog (in 1793 allereerst door den Schrijver ter neder gefield) in 1828 door zijn Ed. in denzelfden zin herhaald is, dan zonde men toch wel het een en ander daartegen in bedenking kunnen brengen ; maar geheel onvoorwaardelijk zal elk , die de Gefchiedenis niet oppervlakkig beoefend heeft, met WI SE LI US eenttemmig zijn, wanneer hij, bi. 4a , zegt, „ dat de leenregering, uit het ware oogpunt befchouwd, wel„ dra de overtuiging geeft, dat zij alleen op geweld en on„ wetendheid gegrondvest is." En dit is ook juist de reden , waarom heden allen, wien geweld en onwetendheid liever is dan vrijheid en verlichting, zoo ijverig het leen(telfel terugwenfchen. Refultaten van zaken , niet van perfonen te zoeken, was ten allen tijde des Schrijvers flelregel. „ Het is mij om het 544 S. I. W I S E L I U S, DE STAATKUNDIGE VERLICHTING, ENZ. „ even," dus befluit de Heer WISELIUS dit boekdeel, „door „ wien iets goeds of iets kwaads gefticht is ; naar mijn licht „ vel ik er oordeel over, zonder dat de naam des bewerkers „ daarbij, ook maar voor een gering gedeelte, in aanmerking „ komt; en ik doe dit heeds onbewitnpeld. Ik weet zeer „ wel , dat dit de weg niet is, vooral niet bij groot verfchil „ van gevoelens en van bijzondere belangen , om zich in „ deze wereld vele vrienden te maken; doch mijn geweten „ vindt er rust bij, en alle echte voorflanders der waarheid „ zullen mij prijzen, ook dan , als zij gelooven, dat ik „ dwaal. — Wat zou ik beters wenfchen kunnen? — diasi,, cus Plato, amicus Aristoteles; magis am/ca Verftas.'' Recenfent, hoezeer in vele opzigten in wijze van zien van den geëerden Schrijver verfchillende , kan niet anders dan dit werk toejuichen, en den Auteur danken voor zoo vele be. langrijke zaken , als hij uit hetzelve geleerd , en nieuwe be. fchouwingen , die hem door de lezing en overdenking van hetzelve geopend zijn geworden. De Heer WISE LI us eindigt de Voorrede van dit werk met de aankondiging van de ophanden zijnde bekendmaking eener regts- en oordeelkundige befchouwing van zekere hoogstgewigtige gebeurtenis uit het midden der XVIIde eeuw. Deze hoop is federt vervuld, door de uitgave van het Gefchied- en regtskundig Onderzoek, rakende het eigennzagtig en afzonderlijk afdanken van krijgsvolk bij de Staten van Holland, in den jare 165o, met de gevolgen daarvan; vooral wat betreft de hnndeiinoen van de algemeene Sta;en en van Prins WILLEM DEN TWEEDE; uitgegeven naar een gevonden Handfchrift , en met eene Voorreden en een/ge andere hukken voorzien en vermeerderd, door Mr. SAMUEL IPERUSZOON WISELIUS, Ridder van den Nederland fchen Leeuw, Lid van het Koninklijk - Nederlandfche Infiituut, enz. enz Te Brusfel, hij Brest van Kempen. 1828. In gr 8vo. XV en 196 Bi. f2 - 2o. In dit handfchrift wordt opzettelijk de helling verdedigd, „ dat WILLEM II, in de bekende gevangenneming van zes „ Regenten , en in zijne gewapende onderneming tegen .9m. „ jlerdam , geenszins daden heeft bedreven van willekeur en „ geweld, maar van regt, krachtens de raagt, hem verleend, 3. I. WIS EL I.V S, GESCHIED- tEN REOTSKUNDI'G ONDERZOEK. 54'5 ,, bij de algemeene. Staten, en overeenkomflig de vonrfchriften, „ althans volgens de bedoeling der Unie van Utrecht." De Schrijver van dit Onderzoek is, volgens den 1-leer WIS ELI US, niet bekend liet moet, naar zijne gisting , -na den vrede van Utrecht en vóór 1722 ten papiere gebragt zijn Deze gisting rust echter flechts op eenen ontkennenden grond , namelijk op het ftilzwijgen over de nadere bezending van Holland ter wering van eenen Stadhouder. Men vindt hier: i. Voor(ielling der zaak. 2. Eerfie vraag: of Holland in dit geval regt gehad hebbe , om afzonderlijk zijne confenten dus in te houden, en daarenboven metderdaad af te danken , in weerwil der zes overige gewesten en flrijdig den voorslag der Stadhouders. 3. Tweede vraag : of Prins, WILLEM H in dit geval genoegzame reden en regt gehad hebbe, om de voormelde zes Regenten in hechtenis te nemen, en krijgsbenden van den Staat te zenden naar Brflerdam, ten einde aldaar In bezetting te trekken , met het oogmerk , om er eenige Regenten almede in verzekerde bewaring te nemen, of uit de regering te weren. 4. Derde en laat(te vraag: of de Prins, in het gebeurde met Amflerdam, eenigerlei ingreep op de Souvereiniteit van Holland of var. het Gemeenebest gepleegd hebbe; en of er grond aanwezig zij, om te vooronderftellen, dat immer iets zoodanigs in het gemoed van Z. H. is opgekomen, met het oogmerk of den wensch, om zulk eene daad ten uitvoer te brengen. Dit vertoog gaat vergezeld van een aantal Bijlagen, onder welke fommige zeer belangrijk. Het meest trok onze aandacht de gefchiedenis der ziekte van WILLEM II , en het verflag der fchouwing van 's Prinfen lijk, onder La. C. voorkomende. De Heer w Is ELI US geeft het eerie in de Latijnfche taal, zoo als hij hetzelve heeft aangetroffen in zeker deel der Handfchriften van CONSTANTIJN HUYGENS, aan de Boekerij van het Koninkl. Nederl. Inftituut door onzen Koning, gelijk men weet, ten gefchenke gegeven. Hij heeft de geneeskundige voorfchriften , in dit gefchrift voorkomende, gemakshalve, een weinig verduidelijkt; zijnde hij overtuigd, dat, ook onafhankelijk van alle andere redenen , het wereld kundig maken dezer ziektegefchiedenis' altijd van, eenig nut zal zijn , al ware het blootelijk , om den Heer Med. Doctor A. CAP A DOSE te doen opmerken , op wat wijze met de lijders aan de kinderziekte , in dien bon vieux temps, werd omgefprongen ! BOEKBESCH. 1829. NU. 12.0 o 546 5. r . WISE I, t U S, GESCItIED- EN RPGTSI,UNDIC, ONDERZOEK Wat nu de zaak zelve betreft, deze had, even als duizend andere , twee handvatfels ; liet kwam er op aan , om liet regie te grijpen. Had w I i r, E M II zijn ontwerp vooraf beter berekend , en ware Graaf wij. t, E ai FRED ER I IC wat fpoediger in de uitvoering te werk gegaan , dan zon de uit denkelijk geheel anders geweest zijn. Het was hier-komst een van die gevallen , ei le pins fort a raison! Graaf r R E- D E R I r had aan de ongeroepen raadgevers II U Y DE K OP ER en VAN D ER DO ES moeten antwoorden, zoo als Gij sn R E C u T : „ Mijnheer, ik heb uw raad op lees tijd niet „ van doen." Deze zaak had met kogels en niet met praten moeten beflist zijn. En wanneer men onpartijdig wil zijn , dan kan men der dinflerdamfc,15e Regering, en vooral Burgemeesteren van dien tijd , den lof niet weigeren , dat zij , in hun fysterna , (hetwelk Recenfent thans in deszelfs waarde of onwaarde laat) zich dan maar eens regt kloek en knap gedragen , en Graaf F RE D ER I IC, zoo als men zegt , overbluft hebben. Het zou aan ai A U RIT S niet gebeurd zijn ; dat heeft hij wel getoond, toen hij in den Oudread aan den Heer II 00F T te gemoet voerde : Beatevaer,, dat moet er nu eens zoo mede door. De geheele onderneming van den Stad I L LE m II (en wat was een Stadhouder? een hoog-houder w geplaatst perfonaadje , die zelf geene duidelijke kennis van zijne attributiën had) was een coup d'état; en wie zulk een coup niet door eene goede uitkomst bekroond ziet , die heeft immer ongelijk. Recenfent twijfelt altijd rog, of liet wel goed zij , die oude gefchillen op te warmen. Men vaart nu zoo zeer uit tegen de oude Regering van Asn/ler dam , en het zij ook verre van ons , hare daden in alles te willen apologife ren; maar als nu evenwel eens iemand, door al die provo opgewekt, zeide: Onder die zoo gedecrieerde Aris_-catiën Lokraten had echter Imflels koophandel het toppunt van bloei bereikt; toen kon een Gezant van den Staat aan eenen Noordfchen Koning, die de Sont dreigde te fluiten, te gemoet voeren : Ja , maar ik heb te Amfterdam in de haven de houten 1leutels zien liggen , ens uwe Sont , als het ons goeddunks', te ontfluiten ! Waar zijn die fleutels nu? Waar zijn die zeekasteelcn , eertijds Am/lols pronkjuweelen ? Waar is Imflels handel ? enz. 0 ! het is zoo onvoorzigtig, de lidteekenen af te rukken van wonden die niet ten volle geheeld zijn! j. Pl E TE R S-Z , DE ONDERWIJZER \ELMOED. 547 De verdienflel ke Onderwijzer Welmoed, een werkje ten dienfle van aankomende Onderwijzers, door j. P IE TE R S Z, Hoofdonderwijzer van 's Rijks lagere School te Brusfel. Te Brztsfel, bij Brest van Kempen. In gr. I2rno. IX, 16.E bl. f : - 9o. Dit zeer wèl gefchreven boekje, dat te lang onaangekondigd bleef liggen , verdient alle aanprijzing. De fchrijver zegt in het voorberigt, dat hij aan de onderwijzers in de provincie, waar hij woont, eenige denkbeelden, nopens hun gewigtig beroep en de befemming van den inensch, heeft willen mededeelen. Ook blijkt uit den geheelen inhoud, dat liet werk bijzonder voor het zuidelijk gedeelte der Neder_ landen werd gefchreven. Doch, was of is het daar behoefte, bij ons Noord-Nederlanders blijft mede nog veel te wenfchen over. Kweekelingen en reeds , geplaatfie onderwijzers zullen met rut den verdienflelijken Welmoed van P I E T E R S Z kunnen lezen. Vinden zij eigenlijk niets nieews gezegd, behartiging der hier gegevene wenken zal veel bijdragen tot het wèl waarnemen van hunnen gewigtigen post. Ook anderen, die niet tot den onderwijzersfland behooren , maar belang in het fchoolwezen ílellen, zullen met genoegen dit boek doorbladeren. Welligt zouden fomtnige leden van plaatfelijke fchoolcommisIën mede eenig nut uit hetzelve kunnen trekken. Beharrigenswaardig is vooral de wenk, die bl. 6 en 36, 37 voorkomt, dat men geene nieuwe leerwijze moet invoeren, alvorens men dezelve goed weet aan te wenden. Mis. fchien is dit door dezen en genen der Heeren fchoolopzieners wel eens te veel uit het oog verloren. Ree, heeft meermalen moeten lagchen, wanneer hij in fcholen, waar de letters niet, naar oude gewoonte, a bé cd mogten heeten, met een' korten gemengden klank van e en u, die ten naastenbij d beu cen hoorde uitfpreken. Wat is hier beter — het onvolkomene oude, of het gebrekkige nieuwe? Men late aan ieder' meester vrijheid , om zoodanige leerwijze te volgen , als met zijnen aanleg meest fchijnt overeen te komen. Men zwere dus noch bij WESTER , noch bij NIEUW OLD, noch bij PRINSEN. — Over het doel van het onderwijs, en over de zedelijke vereischten in eenen onderwijzer, vindt men in dit werkje zeer goede aanmerkingen. Wat over be 002 54$ j. i< d E r ï . S Z, DE (Ni) (WIJ ,LR 4GC:LMoZ;9. looningen en ftraffen, over openbare fciioolexamens en prijs wordt gezegd, f}emt volkomen overeen met Rec.'s-uitdeelingen gevoelen, die meermalen het gevaarlijke en nadeelige daarvan meent opgemerkt te hebben. Neen! openbare examens leveren geener. maatftaf voor de vorderingen der kinderen. Het uitdeelen van kaartjes heeft mede grootelijks zijne bezwaren. Waartoe ook dat vroeg en gedurig prikkelen der kinderlijke eerzucht 2 Is er buitendien in deze jaren niet dikwerf reeds ijdelheid genoeg? Het kind, weetgierig van aard, zal ge_ woonlijk ook zonder deze middelen wel willen leeren. Op taal en ftijl van den Hoofdonderwijzer PIETERSZ is hier en daar wel iets aan te merken; b v. bladz. II. mijne svensch, in plaats van mijn wenseh, en V. dat min gefclirijf verre beneden is van datgene, wat over dit onderwerp, zoo hier als elders gefcooreven is. Tegen deze Franfche wijze van uitdrukken zij de onderwijzer in die gewesten vooral op zijne hoede. Hoofdvereischte, bi. VI , is onz., niet vrouw. Gebrek aan mangel van aandacht is zeker niet goed gezegd ; gebrek en mangel zijn woorden van eenerlei beteekenis. Bij eenen onderwijzer, zien hij wist , dat enz. , bi. 28 , flrijdt mede tegen den aard der taal; alsmede bI. 67: hij oordeelde, dat het beter ware, als er een (dat er één) kind van het onderwijs zonde verflaken zijn, dan dat enz.; b1. 92 : hij maakte hun (hen) bekend met den tijd, liever: hun den tad bekend. Pront, in plaats van het basterdwoord prompt, bi. 127, is kwalijk te verdedigen. Kend, bi. 139, moet zijn kent, en aanvaart, bl. 153, aanvaardt. Meer onnaauwkeurigheden, vooral ook ten opzigte van bouw der volzinnen en plaattang der fcheidteekenen, zouden aangewezen kunnen worden ; doch het aangeflipte zal genoeg zijn . om den fchrij ver, bij al het goede van zijn werk, ook opmerkzaam op gebreken te maken, ten einde hij, als de verdienfiel ke Welmoed, feeds meer op volmaking zich toelegge, hetwelk inzon. fierheid van hem, als eenen Hoofdonderwijzer, te vorderen is. De Wederdaopers , of ALF en CLARA op de puinhoopen van dweeperij en bijgeloof. Naar het Hoogduitsch van C. F. V A N DER VELDE. Nieuwe Uitgave. Te Amferdam, bij j. C. van Kesteren. 1829. In gr. 8vo. 156 BI. f r -50. Te Zuwickau, in Sakfen, vormde zich omftreeks het jaar C. F. VAN DER V L L D E, DE WGDERDOOPEa 4) 152I eene geestdrijvende lekte, onder den naam van nieu .,e Profeten, of Wederdoopers, wel degelijk te onderfcheiden van de zachtmoedige aanhangers der leer van ME is NO S 1 r,z ONS en van de overige Protestanten. Eene der (tellingen van deze Wederdoopers was , dat God de wereldlijke regering der volken , welke tot daartoe in de handen der goddeloozen was, vernietigen, en de heerfchappij dezer wereld den heiligen overgeven zou. Hunne gruwelen zijn uit de gefchiedenis van dien tijd bekend. Vooral was Mun/fer, van hetwelk zij zich meester hadden gemaakt , in het jaar 1534 het tooneel van hunne verfchrikkelijke buitenfporigheden. J AN m A T- T H 1J S SEN, een gewezen bakker van Haarlem, en JAN ISEUKELSZOON, of BOCK[IOLD, gelijk hij hier genoemd wordt, een kleermaker van Leiden, wierpen zich , de een na den anderen,. als Koningen op van dit nieuwe Sion, voerden de veelwijverij en de gemeenfchap der goederen in , en doodden ieder, die hunne leer niet aannam. De fchandelijke handelingen dezer tot de groftte zedeloosheid overgeflagene fekte duurden, tot dat , na Bene langdurige en jammerlijke belegering , de (lad door derzelver Bisfchop en een rilksleger veroverd, en de hoofden der oproerigen met den dood geftraft werden. Daar zulk eene loslating van allerlei hartstogten aan den befchrijver eenen rijkdom van beelden en gebeurtenisfen aanbiedt , is de keuze van den Schrijver op zichzelf niet ongelukkig, om deze gebeurtenis tot een onder voor zijn tafereel te nemen.-werp A L F K I P P EN B R O C K, eerst wapenfmid , daarna krijgsbevelhebber der Wederdoopers, vervolgens overfte der koninklijke lijfwacht, beurtelings verward in de ttrikken der dweepende ELI z A en der wulpfche GEE R T R U ID, eene der veertien gemalinnen van Koning j 0 11 A N NE s, krijgt eindelijk eenen afkeer van alle de dwaasheden en fchandelijlke misdrijven, welke hij had aanfchouwd, en aan welke hij, weg voorbeeld van anderen en zijne eigene-ge(leept door het driften, deel had genomen. Hij redt zich met zijne getrouwe CL A R 9 uit het oproerige Munger, neemt zelfs een loffelijk aandeel aan het herftel der orde in de ('tad, en , genezen zijnde van de geestdrijverij , eindigt hij met , als een gelukkig echtgenoot, weder een wakker wapenfmid te w,orden. Het boekje is onderhoudend gefchreven. Een en ander tooneel ware misfchien beter wat minder levendig gefchilderd ; maar wij gelooven, de Schrijver heeft naar ket leven getee C. F. VAN DER VELDE, DE WEDERD00YER5. kenti , en zoo kan dit werk loeren, hoe ligt de dweeperij in het godsdienftige kan overilaan tot wilde najaging van zinnelijken lust. Waarheid en verdichting, door PETRONELLA ai 0E en W. H. WARN s INC K, nz. Jude Stukje. Te Amnflerdam, bij G. J. A. Beijerinek. 1828. In gr. Boo. 19 en 378 Bladz. f i - 80. ^3 an het eerfte flukje gaven wij bij deszelfs verfchijning een aanprijzend verflag. Daar Schrijver en Schrijffter op dezelfde wijze voortgaan in dit ftukje , achten wij liet niet noodig, het toen gezegde te herhalen. Dit tweede Rukje is van den volgenden inhoud: Twat nieuws (iaat er in dit tweede flukje? 4thniël, de Efralmiet, h ij het graf van Jozef in Egypte. Overdenking. Een woordje, over oud en nieuw licht. Willem en Philip. .Johanna. Iets over de Lrriendfchap. Proe ve, ter beantwoording der vraag: waarom nieuwe inrigtingen en ondernemingen doorgaans aan velerlei weêrfpraak onderh,;vig zin. Iets over edelmoedige daden, en het openlijk bekrooven van dezelve. Over weldoen. Over eerlijkheid in den Koop Een Tafereel uit de Gefchiedenis der eerffe Christenen.-handel. Over het geloof in .Jezus Christus. Ge)prek bij een Menfchengeraamte, Iets over dusgeooeinde Condoleantie -bezoeken. De genoemde onderwerpen zijn wederom te talrijk , om ze fluks wijze te beoordeelen. Over liet geheel hebben wij den inhoud van dit flukje nog belangrijker gevonden, dan dien van het eerfte, en is ons thans niets voorgekomen , dan hetgeen waardig en gefchikt is, om in eerre dergelijke verzameling opgenomen ie worden. Dus, lezers, wie hek niet ílechts te doen is, om zich te vermaken, maar bij wie ware levenswijsheid en deugd cie hoofdzaak is, zullen hier eene gepaste bezigheid vinden voor hunnen geest ; terwijl tevens, door eene finaakvolle behandeling der onderwerpen, genoegzaam is gezorgd voor het aangename en onderhoudende. E LI S T A C H I U S, of de Zegepraal van het Christendom; eene Gefchiedenis der vroegere Christelijke Eeuw , door H. c. S CH MI D. Te 4rnflerdarn, bij ten Brink en de Vries. 1328. In kl. 8vo. 11 en 13 Bladz. fa -40. IL. C. SCH.v7ID, EUSTACHIUS , 55t PLACIDUS, veldheer van Keizer TRAJAnus, en TRA- JAN A, beiden in het eerst Heidenen , worden , ieder door eene wonderdadige verfchijning, bijna gelijktijdig, bewogen tot het geloof en de aanneming van de leer des Christendoms , en ontvangen bij hunnen doop de namen E U S T A- C H I C s en THE o P I S T A. Bij de toen plaatshebbende ver tegen de Christenen, worden zij van al het hunne-volging beroofd , en, in ballingfchap , niet alleen van hunne beide zonen , maar ook van den anderen gefcheiden. Na jaren van elkander verwijderd te zijn geweest, vinden zij elkander, benevens hunne zonen, die nu tot wakkere jongelingen opgegroeid zijn , weder, en herkrijgen hun vorig aanzien en rijkdom. Eindelijk, echter, moeten ouders en zonen hunne getrouwheid aan de leer des Christendoms, door het ondergaan van den marteldood, bevestigen. De tijd en het tooneel der gefchiedenis en vele avontuurlijke voorvallen geven aan het verhaal zoo iets van eene legende, die echter, wat flijl en taai betreft , in een heden gewaad gedost is. Het mirakel had ook wel ach -daagsch kunnen blijven , zonder aan de waarde van het ver--terwege haal nadeel toe te brengen. Veel zal dit werkje wel niet toebrengen , om van de waarheid van het Christendom te overtuigen. Maar de afwisfeling der gebeurtenisfen maakt hetzelve onderhoudend • en de voorfielIing van de Christelijke leer, zoo als zij invloed behoort te hebben op het gemoed en het gedrag van derzeiver belijders , ge1'chiedt op eene gepaste wijze. Al is het dan, dat wij juist geen gebrek hebben aan zoodanige aanprijzing van het Christendom, doet inisfchien de inkleeding aan dezelve ingang vinden bij zulke lezers, die andere godsdienfrige gefchriften niet met hunne aandacht verwaardigen. Wij gunnen dus van ganfcher harte den Schrijver en Vertaler den enkelen traan van vrome aan die beiden onder het opstellen en vertalen geftort-doening, hebben, en mogen de Iezing van dit werkje met gerustheid aanbevelen. Emilia van Kozenheiin , of Earn ielietafereelen uit het einde der achttiende en het begin der negentiende Eeuw; een oor A. B. VAN 1 EER--fpronkelljke Vederlandfche Roman , door 55 2 A. B. VAN MEERTEN, GEB. SCSHILPEROOtT - TEN, geb. SCHIL P ER 0 0 R T. Ire III Deden. Te Haar lem, bij de Wed. A. Loosjes , Pz. 1828. In gr. 8vo. Te zamen 1X11, 906 Bladz, [9 - : Met genoegen kondigen wij in dezen roman het werk aan van eene Landgenoote, die reeds door haren vroegeren let. terarbeid de Nederlandfche letterkunde grootelijks tot eer verfirekt, en ook nu , door het in 't licht zenden van deze tafereelen , bij het betreden van een voor haar nieuw voet toont, dat zij boven de meeste hedendaagfche, vader-fpoor, Schrijvers in dit vak uitmunt. Wat duidelijkheid,-landfche zuiverheid en aangename afwisfeling van ftijl betreft, is dit ons oordeel zonder uitzondering. Ook is de geest, die in hetzelve heerscht, regt gefchikt tot aanprijzing van iedere maatfchappelijke en huifelijke deugd , regt zedelijk en godsdientlig. Het werk verhaalt de lotgevallen van eenige, meest allen Nederlandfche , familiën, die door bloedverwantfchap , huwelijk, vriendfchap, of andere betrekkingen, aan elkander verbonden zijn; lotgevallen , zoo als die uit de gefchiedenisfen van dien rijd moesten voortvloeijen. De Schrijfoer wilde de gevolgen fehetfen der twisten, welke in onzen leeftijd ons vaderland maar al te zeer gefchokt hebben; de gevolgen, welke deze twisten op het huifelijk leven konden hebben, en ook werkelijk hadden; ook opdat de fchaduwen dezer tafereelen het fchoone licht van vrede , eendragt en broedermin, waarin wij ons thans verheugen mogen , te meer zouden doen uitkomen en te fchatbaarder voor ons maken ; maar zij wilde tevens doen zien, hoe zich, ook onder die rampen, het nationaal karakter veredelen , en menige huifelijke en maatfchappelijke deugd zich konde ontwikkelen, welke, zon zulke bedroevende omllandigheden, wel altijd zoude zijn-der blijven fluimeren, en waardoor dan toch eindelijk, onder het vaderlijk betnur der Voorzienigheid, ook hier het goede uit het kwade is voortgekomen. De Schrijf(ter heeft aan haar werk den naam Emilia van Rozenheim gegeven. Wij voor ons gelooven , dat het geheel der gefchiedenis beter zou omvat zijn door den naam : De familie Lhalsdorf. Dit huisgezin toch is het middelpunt , in hetwelk zich alle de betrekkingen der onderfciheidene perfo nen vereenigen ; terwijl de Rozenizeims , en vooral Emilia, nog minder, dan de Veldmans , eene hoofdrol fpelen. Ook EWIILIA VM ROZENHEIM. $53 hadden wij wel gewenscht., dat de handelende perfonen wat minder in aantal waren; of, indien dit, naar het plan der Schrijffter, moeijelijk te vermijden ware, dat de onderCehei dene deelen wat meer op zichze(ven (tonden en minder in elkander gewikkeld waren. Om van het door de Schrijf lier zelve gekozene denkbeeld van tafereelen uit te gaan , indien in eene fchilderij de onderfcheidene beelden te veel ineenge mengd, en de verfchillende groepen niet duidelijk genoeg van elkander kunnen onderfeheiden worden, dan is de betee kenis van het geheel niet zigtbaar genoeg. Het is waar, de Schrijffter zegt, in hare Voorrede: „ Men zal hier geen „ kunulig in elkander geweven plan vinden." Maar het komt ons voor, dat de geregelde afzondering van perfonen en zaken, welke noodig is voor de duidelijkheid, reeds door de natuur zelve voorgefchreven wordt. Zoo als het werk nu is , loopt men fomtijds gevaar , om den Benen perfoon voor den anderen te houden , en is er infpanning toe noodig , om hen van elkander te onderfcheiden. Over het fchoon gevormd CHRISTUS -beeld , en voor hetzelve een bidbankje in de kapel van eene Protestant('che Matrone , wil Recenfent met Mevrouw VAN M E E R T E N niet twisten, indien zij hem maar voor geenen onverdraagzamen Cali'inist houde, omdat hij zulk een zinnelijk middel tot opwekking van het godsdien(lig gevoel fchadelijk acht. Door zulke middelen kan men, om met no R OERte (preken , wel eenen olifant godsdienstig maken. Dat tante Sarton reeds in het jaar 1795 met vader Veldman twist over de Evangelifche, Gezangen, die eerst in liet begin der volgende eeuw verzameld en ingevoerd zijn in de her het bewezen kon worden, aan-vormde Kerk, zou, indien v Ij G E B OOM c. f, een welkom bewijs zijn , dat de vromen reeds zoo vroeg door profetesfen tegen die liederen gewaar. fchuwd zijn ; liever houden wij dus dit voor een anachronismus. Door het aangemerkte nemen wij echter niets terug van den eerst gegeven lof aan het werk in het algemeen. Van het fijne oordeel en den kiefchen fmaak der Schrijffter, van welke ook dit werk zoo vele proeven oplevert, hopen wij, dat zij onze weinige aanmerkingen onpartijdig zal toetfen, en, vindt zij iets bruikbaar, van hetzelve wel onbevooroordeeld partij zal willen trekken. C. SPINDLER S54 De Doode en zijne Bruid, en: Alles zal goed afoopen. Twee rerhalen. Naar het Hoogduitsch van C. S P I N D LEE. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1829. In gr. 8vo. 218 Bl. f 2.40. In het eerfte dezer verhalen wordt de Napolitaanfche Graaf M AR SI G LI fchijndood begraven , maar buiten weten van zijne bloedverwanten uit het graf gered. Daar hij zeer ongelukkig gehuwd was , doet hij het gerucht van zijnen dood voortduren , zelfs voor zijne gemalin , begeeft zich onder eenen anderen naam naar Duitschland , geeft zich voor ongehuwd uit, en verlooft zich daar aan FLORENTINE , eene jonge en fchoone weduwe. Maar de wulpfche ANTONIA en de zedelooze VAN LI S S A , beiden door minnenijd gedreven, maken van het hun ter ooren gekomen gerucht aangaande MARS I G LI'S vroegeren fchijndood, door middel van een ook in Duitse/land heerfchend bijgeloof, gebruik, om zijne bruid in het denkbeeld te brengen , dat hij een zoogenaamde vainpyr is, een afgellorvene , maar die uit zijn graf is opgeftaan , en , door uitzuiging van het bloed , menfchen en dieren doodt; in het oorfpronkelijke luidt ook de titel van dit verhaal: Der l'ampyr and feine Braut. De ontknooping is ver ARSIG LI wordt door VAN LISSA en deze-fchrikkelijk. M weder door den broeder des eertien gedood. F LORENTINE brengt haar ganfche leven in rouw door, en ANT 0 NIA boet hare fchandelijke misdaden in eenen engen kerker. Aan ons , Nederlanders, moge het geloof aan het beftaan van die bloedzuigende fpoken al te befpottelijk voorkomen, om eene rol te fpelen in eenen roman, welks tooneel in den kring der fijnfle befchaving wordt geplaatst , uit meer andere heden werken blijkt, dat dit thans zoo de mode is. Ge--daagfche lukkig, dat SPINDLER alles nog natuurlijk doet afloopen , hetgeen bij andere Schrijvers niet altijd het geval is. Het verhaal kan , door de levendige fchildering der karakters, Eirekken tot verfoeijing der ondeugd; offchoon het voor de eer des menschdoms te hopen is, dat er in de werkelijke wereld geene menfchen bellaan met zulke boosaardige Duivelen- zielen, gelijk SPINDLER dezelve noemt, als ANTONIA en VAN LIS SA. In het tweede verhaal, Alles zal goed afloopen , is $ P 1 N D TWEE VERHALEN. L£R meer op zijn gewoon grondgebied, dewijl hij daar zijne verdichting inweeft in eene wezenlijke gebeurtenis uit de gefchiedenis van Duitschland , namelijk de verlosfing van Hanau en den Graaf PHILIP MAURITS, in het jaar 1637. De liefde van H END R I i{ en S U S A N N A wordt door laster en doodsgevaar zwaar beproefd ; alles eindigt echter met een gelukkig huwelijk, en loopt dus nog goed af. Beide deze verhalen zijn onderhoudend gefchreven, en door eene bekwame hand in onze taal overgebragt. Rotsgalnzende Rekelzang , of Minneklagt, uitgeboezemd door eenen Ridder van den Domper. Lesbia nostra, Lesbia ilia, Ilia Lesbia, quam unam amavi, Nunc in quadririis ... . CATULLUS, Carm. LVIII. Te Kampen, b ij de Erven Aeg. Valckenier. In gr. 8vo. 39 Bladz. f : - 70. Wij gelooven gaarne , dat dit dichttluk geestig , aardig, vol van poëtifche fchoonheid en regt ter zake is. Maar wij erkennen tevens , dat wij het eigenlijk fijne dezer fatire niet begrijpen. Wij kennen de mannen wel, die hier gefileerd worden, en gunnen het hun hartelijk; want waarlijk, al wat bezijden valt, zou regt jammer zijn. Maar, om de waarheid te zeggen , de bedoelde onverbeterlijke Heeren zijn te ver beneden de aandacht van liet befchaafd Publiek , dan dat wij ons de moeite zouden geven te gisten en trek voor trek hier te ontcijferen. Een proefje geven wij echter gaarne: Geen eerbre hoepel buigt zich meer Om teedre rnaagdeningewanden : Een gazen dundoek floddert neér, Met flootkantbloemen aan de randen; Waarheen , vervoerend flangenzaad Waar zal uw dolle zwijmling enden? Gekoepokt tuimelt ge en vergaat In appelflaauwten en ellenden. X56 ROTSGALIUENDE REKELZANG. Aardappels! ja 't is uw bedrijf, Gij leidt tot alle narrenwerken , Door u kreeg Adam pijn in 't lijf, Door u vergeven moest hij herken ; Och ! had Margrietje nooit geproefd Van 't gif, dat de aarde in applen (loofde, Zij had mij zeker nooit bedroefd Caehouden wis , wat zij beloofde. Te fchaamtloos fiert een effen waas Den blos van nieuwerwetfche fchoonen In fpijt van 't boetbazuingeblaas Van ridder Bulderdijk en zonen ; Zij zijn voor 't geestlijk roepen doof Dier Richters van de heilkolonie Waar ieder planters heilgeloof Tiert achter een gefchonden tronie. De bastaardteelt van Belial , 't Ontmaagde vloekgefpuis van Babel, Verguist, in 't aanzien van 't heelal, Dat ridderwoord als waan en fabel, Verbeestelijkt door 't helgedrogt, Verlichting, ondier met vier tongen Dat, kronklend met een drakenbogt, 't Geloof den ilrot heeft digtgewrongen. De aangewezene Drukzonden op den omflag zijn niet on. aardig, en de Catalogus, op de laatfte bladzijden, van eene Keurbibliotkeek voor Domperridders en die 't worden willen , laat weinig te wenfchen overig. De Dichter teekent zich SPIRITUS L E N I S ; maar men kan niet zeggen: nomen et omen habet. Boekbefch. No. XI. bl. 5O5, reg. I. haat Die, lees De; en reg. 3. De , lees Die. BOEKBESCHOU WING. .De Leer der Godzaligheid, of wijsgeer/ge Religieleer. Uit het Hoogduitsch , van W. T. K a U G , Hoog te Leipzig. Te fhnflerdanz , bij Gebroeders-leeraar Diederichs. ri;29. In gr. 8vo. X, 291 bl. f 2-90. K A N T fchreef, onder zijne menigvuldige werken, ook een, dat hij Réligion innerhalb die Grenzen der blosfen T7ernunft noemde, en in gene Poort van wijs uitwerking van het fchema des kerkelijken fysteems-geerige bellond. Het komt ons voor, dat dit boek als de moeder van een talrijk kroost kan befchouwd worden, en dat ook het onderhavige gefchrift tot dezelfde familie behoort. Het behelst geen eenvoudige natuurhke Godsdienst , gelijk wij die, in onderícheiding van geopenbaarde, Bijbelfche, plagten te kennen ; neen, het behandelt ook wel , meer of min oppervlakkig , wat daartoe behoort, maar het fpreekt tevens van openbaring in het algemeen, en van bestaande, Joodfche, Christelijke, Mahomedaanfche, ware of valfche openbaringen in het bij niet name, op de bijzondere leerilukken-zonder, en let, van het Christendom , om die op eene bepaalde wijze op te vatten en te verklaren. Wij willen den Schrijver niet op den voet volgen. Hij behoort (zoo iemand hem niet kennen mogt) tot de zoogenaamde rationalisten, die de rede als de eenige waarachtige kenbron van godsdientlige waarheid hefchouwen, en dus met openbaring, als laat[le grond en hoogte gezag , in genoemden zin, weinig ophebben. Hij behoort echter tot de gematigde voorflanders van dit begrip , en er wordt inderdaad veel helders en prijsfelijks in dit boek gevonden. Wij heb bij liet doorlezen, hier en daar eene vouw gelegd,-ben, en willen deze aanwijzingen thans volgen, om van het eene en andere liet onze te zeggen. BOEKBESCH. 1829. NO. 13. P p 55$ W. T. KRUG Bl. 92 zegt de Schrijver: „ Wanneer wij God als „ Schepper, Onderhouder en Regeerder der wereld den„ ken, zoo frellen wij ons God in eene drievoudige „ betrekking tot dezelve voor. Deze drievoudige be„ trekking verzinnelijkt de heilige oorkonde , wanneer zij „ God als Vader, Zoon en Geest , naar menfchelijke „ begrippen , voorCtelt. In het algemeen, namelijk, be„ teekent Vader een eerst voortbrengend of fcheppend, „ Zoon een voortplantend of onderhoudend, Geest, ein delijk, een leidend of regerend beginfel." BI. I io. „ De mensch, als zondaar befchouwd „ wordt gerigt voor God, niet uit eigene verdient e , „ maar uit genade , dewijl God de verdienfle eenes ande„ ren, den kbeeldigen, menfchen genen toerekent. — „ Deze wijze van zien is ook met de wel begrepene „ leer des Christendons van de verzoening en zonden„ vergeving ten volle overeenkomílig. Want het Chris„ tendon helt , in den perfoon zijns Richtes, het ver ideaal der menfchelijkheid (voor zoo verre-,; wezenlijkt „ dit waargenomen kan worden) voor oogen ," enz. Het laatst aangehaalde moet uit het voorgaande nader opgehelderd worden , en komt hierop neder , dat God den mensch in het afgetrokkene (volgens de uitfpraak van R 0 U S S F A u: l'homme est bon , mais les hommes font méchans) als een voorwerp van liefde befehouwt , om welks wil de menfchen , fchoon zondig en dus voor Zijnen afkeer, (mits berouw hebbende) ver-werpen van gezaligd worden.-fchoond en En dit zij genoeg van deze foort. Hetgeen de Schrijver bl. 140 zegt: „ Niemand be „ hoort zich derhalve ook uit de aflegging eens zooda „ nigen (namelijk door den Staat gevorderden en nader omfchreven') eeds eenige gewetenszwarigheid te ma„ ken ;" kan, verbeelden wij ons, door een' Doopsgezinde toegefi:emd worden, in zoo verre daarbij geene woorden gebezigd worden, die, uitdrukkelijk of ingewikkeld, eene zelfvervloeking behelzen; waarop men, dunkt ons, bij de tegenwoordige nieuwe wetgeving, wel bedacht mogt zijn. DE LEER DER GODZALIGHEID. Doch, dit in het voorbijgaan. -- Bl. 153 lezen wij: „ Maar, zal men zeggen, rigt het gebed dan niets hoe„ genaamd uit ? Het gebed des regtvaardigen , wanneer „ het ern[Iig is, d. i. uit het hart voor(t)komt, vermag „ zeker veel , welligt ook niet weinig hetgeen de hoogfie „ verwondering wekt, doch daarom nog geene eigenlijk „ gezegde wonderen. Het /lelt gerust , bemoedigt ," enz. enz. Uit een, misfchien niet onpartijdig, verflag van de zoo bekende „ Uren, aan den Godsdienst gewJd ," zien wij, dat het gebed ook aldaar als een bloot zedelijk middel wordt befchouwd, dat op Bene natuur wijze op den mensch , hetzij ter gerustítelling, het--lijke zij ter bemoediging ets verheffing, werkt , zonder meer. Doch , hoe kan iemand van harte om eenigèn hetzij uit hetzij inwendigen zegen bidden, wanneer hij weet, dat hij, naar waarheid gefproken, even zoo weinig kan ver worden, als dat hij, in plaats van niet God,-hoordmet een flalen noodlot of, doove natuur te doen had? Of, hoe kan men _ zich inbeelden, dat er een wonder voor God noodig zou zijn, om onze gebeden te verhooren? Hoe kan een wijsgeer zoo bekrompen denken, of zoo roekeloos fpreken over I-Iem, voor wien tegenwoordigheid, toekomst en verleden en en hetzelfde zijn? Wij bekennen echter, deze zalige overtuiging omtrent de gebedsverhooring is Bene vrucht van het eigenlijk openbaringsgeloof. B1. r 7 (laat : „ I'Vanneer men het 161o/aisch regt éen „ goddelijk regt genoemd heeft, zoo geffhiedde zulks „ Hechts daarom alleen, dewijl dit regt }net de ll1 falfche „ religie in een zeer naauw 'vetband fond." Dát zal wel eene openbare onwaarheid mogen heeten. Doch wij komen aan nog belangrijker zaken. BI. igi t „ Hieruit volgt , dat de openbaring zelve als iets het„ geen voortgaat gedacht moet woorden.... GelijIt God wilde, dat al het in de wereld voorhandene de Wet eener trapsgewijze ontwikkeling en vorming zoude vol„ gen, zoo onderwierp hij insgelijks datgene wijsfelijk „ aan deze toet, hetwelk hij goed vond aan het men- Pp z '56o W. 1. nRU(, fchelijk geflacht , overeenkomftig dien trap van befcha-^ vind, wellen liet tellen reine had bereikt , te open„ baren. OF liet echter aan Gol behagen moge zich , te ceniger tijd , wederom op nieuw aan het nmenfchen„ geh echt te openbaren , dan of het menfchengellacht „ zich bereids op dien trap der befchaving bevindt , waarop liet , met hulp der bereids voorhandene open„ baringen , voor zijne eigene verdere vorming kan en moet zorg dragen — daarover zonde het welligt het betamelijkst zijn eene betlisfen_le uitfpraak te vermijden." Ziedaar de leer der volmaakbaarheid van het Christendom , waarop de Schrijver naderhand terugkomt , en welke hij meent dat niet kan opgegeven warden , zonder dat men in ongerijmdheden vervalle. Inderdaad, Bene openbaring te fchenken , die voor alle tijden en volken genoegzaam fchikt , is eene zaak , van welke wij zouden zeggen : bij de men/chen is dit onmogelijk, maar niet 1,ij God; bij God zijn alle dingen mogelijk; en wij zeggen dit niet bij vooronderflelling , maar uit ondervinding en kennis van den Bijbel , die genoeg voor den eenvoudigen en ook genoeg voor den fcherpzinnig[len bevat, en ten aanzien van onverfchillige zaken genoeg ruimte laat, om die naar omf'randigheden in te rigten. Doch wat hadden wij aan een licht en wet , die geen waarachtig licht, geene eeuwige wet en waarheid en zede kunde mogten genoemd worden ? Op bl. Ip9 fpreekt de Schrijver van het traditionele, en het mysti/che fupernaturalismus , an zegt , dat het eerfte tot grondilelling aanneemt, dat God zich reeds van den beginne af aan den eerflen mensch geopenbaard, en deze openbaring zich van geslacht tot geflacht voortge plant heeft. „ Men ziet," zegt hij vervolgens, „ dat „ dit fupernaturalismus de gefchiedmatige openbaring ver „ werpt ," enz. Inderdaad , hier weten wij niet regt , hoe wij het hebben. SOCJNUS, I RIESTLEY en anderen houden alle godsdienftige -kennis voor een uit openbaring, maar die even zoo min over--vlocifel, van levering bij gefchrifte en latere volmaakte openbaring in llE LEER DER GODZALIGHEID. Christus , als rede en geweten , dat is vatbaarheid voor Godsdienst, bij den mensch buitenfluit; doch eene denkwijze op dit link, zoo als K R u c hier voorflelt, is ons onbekend. BI. 208 : „ Wat het bewijs betreft ontleend uit de wonderen , die , in de oorkonden van geopenbaarde religiën, aan de (lichters of eerde verbreiders derzelve toegekend worden, en waardoor God zelve de waar„ beid dier religiën geftaafd zonde hebben : zoo is het fchier onbegrijpelijk, hoe men -aan dit bewijs eenige „ waarde hoegenaamd heeft kunnen hechten , daar het „ bijna alle de gebreken in zich vereenigt , welke de rede„ neerkunde onder den naam van bedel-, cirkel-of/prong bewijs doet kennen." Ja , ons is het onbegrijpelijk , hoe men zoo deraifonneren kan , als hier de Filozoof KR U G doet ! Is het onkunde? Is het vooroordeel ? Is het verblinding door eigenwaan? Deze alle te zamen, willen wij liever zeggen, dan aan boos opzet denken , fchoon het hiervan inderdaad alen fchijn heeft. Wat is eenvoudiger, dan dat de Almagtige Zijn aanzijn, Zijne medewerking , Zijne goedkeuring van eenige zaak , tot onderrigt en verzekering der menfchen, door daden van almagt te kennen geeft ? Wat is eenvoudiger , en draagt meer kenmerken van echtheid, waarheid en opregtheid, dan de verhalen der Evangelisten ? Wat, eindelijk is eenvoudiger, dan dat wij zoo vele verfchillende, anders volítrekt onverklaarbare, daden en gebeurtenisfen, als daar vernield haan , houden voor hetgeen zij genoemd worden, teekenen namelijk van Gods hand, om de aller heilzaam fle, geheel onberispelijke leer van den besten der ftervelingen voor onfeilbare hemelleer te verklaren ? Neen, wiskundig bewijs bellaat hier niet , maar gewis meer dan het beste bloot gefchiedkundige. En zoo er zwarigheden tegen deze overtuiging beflaan , het zijn althans die niet, welke de Schrijver zich in het hoofd haalt. Wij maken een einde van onze aanhalingen met het volgende, waarmede It R u o zijn betoog fluit, dat Doop 562 W. T. K R U G, DE LEER DER GODZALIGHEID. en Avondmaal niet kunnen bewezen worden, voor alle tijden en volken •te zijn ingef'celd. Bi. 256: „ Immers „ gebruikte hij (Jezus) het Avondmaal niet zijne leer„ lingen als een Jood onder joden en zeide , om deze „ reden , zeer toepasfelijk tot zijne leerlingen, dat, wan„ neer zij; volgens Joodsch gebruik , dit Paaschmaal „ wederom moesten nuttigen , zij daarbij aan hem en zijne leeringen indachtig zouden zijn." Ach , mogten toch allen , die geene hoofdzaak van de kennisfe des Bijbels kunnen maken , zich van derzelver b.eoordeeling en verklaring voor het Publiek onthouden! Het is , onheilige handen aan het heilige haan , en, als een trotfche v o L T A I K E, zich belagchelijk maken voor den kundigen, verderfelijk voor den onkundigen. Mogten dit vooral mannen als K R u G, die op zijn' eigen' grond, als wijsgeer, ook in dit eigen werk, zoo veel waars en nuttigs fchrijft! Inderdaad, het: Schoenmaker, houd it bij uwe leest! geldt hier niet min, dan ten opzigte van eenige andere wetenfchap., Godsdienílige , redelijk denkende Christenen kunnen en moeten wij allen zijn; maar Godgeleerden, maar Leeraars mogen zij alleen zich achten , die de noodige voorbereiding en oefening daartoe , gedurende jaren van vlijt , hebben verkregen. En dit zij genoeg, als verflag van het werk! Onderzoek wegens het Leerfiuk van 's Menfchen Ver Erfzonde. Uit het Fransch. Gij alle-dorvenheid en zijt moeijelijke vertroosters. j o B XVI: 2. Te 1m ferdam, bij Gebroeders Diederichs. 1829. In gr. 8yo. 59 Bi. f: -5o. 13 ene gebrekkige vertaling van een LInk , dat in de Revue Protestante vaz October 182.8 wordt gevonden. Men zonde kunnen vragen , of de overbrenging in liet Nederduitsch wel noodig of nuttig ware. Naar luid des korten voorberigts, is dit belangrike onderwerp,, in ONDERZOER WEGENS 'SMENSCHEN VERDORVENHEID. 563 vroegere dagen, hier te land(e) , dikwerf met naauw keurigheid behandeld geworden. De veelvuldige woelin gen van fektengeest en dweeperij geven aanleiding, dat men over oude twisten op nieuw de gedachten laat gaan. In de hoofdzaak zijn wij het eens met den ['teller van dit (lukje, en echter beviel ons zijn gefchrijf niet bij Eerst wordt hier over de gefchiedenis van het-zonder. leerlcuk der menfchelijke verdorvenheid en erfzonde ge handeld , voorts over den val van Adam en diens Plaat van regtheid. De Schrijver weidt vrij breed uit over het Scheppingsverhaal bij M o z n s , en over het gebruik der namen Jehova en Elohim. Flij betoogt, dat het gevoe len der zoogenaamde regtzinnigen ftrijdt tegen de duide lijke leer der fchriften van O. en N. Verbond. Op gronden van wijsgeerte wordt voorts het gemelde leer. ftuk bedreden. Wij meenen echter in dit opstel dien bezadigden toon , die juiste onderfcheiding , die bondige redenering weleens te misfen, welke het onderwerp ver enkele plaats, naar ons oordeel eene der-eischt. Eene besten , willen wij voor onze lezers affchrijven . „ Ook zij , die zoo luide fchreeuwen over de zwakheid van hart en verfland , welke de verdorvenheid hunner natuur zoude bewijzen, zij zelve twijfelen geen oogenblik aan hunne (eigene) regtheid en kracht, zoodra het aankomt op leerflellige ontwikkeling (dès qu'ils dogmatifent, [laat er in het oorfpronkelijke ; zoodra zij dogmatiferen — met hun ftelfel voor den dag komen). Alsdan zijn zij niet meer verdorven. Hunne (hun) geest predikt, alsof zij de wetenfchap bij ingeving ontvangen hadden. Zij verheffen zich tot leeraars van het menschdom. Hunne aangebo. rene verdorvenheid verdwijnt, en men is getuige van het belagchelijke. fchouwfpel, dat deze arme menfchen ons, zoo als wij dan zijn, uitmaken voor al wat boos en zon dig is. Zij zelve ontdekken niet, dat, indien wij alle inderdaad bedorven waren , niemand daaraan denken zoude, om eenig verwijt te doen." Gebrekkig noemden wij de vertaling. Reeds bl. 5 fruit men op het zestiende jaarhonderd. Van waar toch in 564 ONDERZOEK eene vertaling uit het Fransch deze Germanismus? Menigvuldig zi.in de onnaauwkeurigheden , het geheele {tuk door, die fchijnen aan te duiden , dat de Vertaler 6f zijnen Schrijver niet wel verftond, óf in het Nederduitsch zich kwalijk wist uit te drukken , of niet te veel overhaasting is te werk gegaan. Wij tiebben het oorfpronkelijke voor ons liggen. Van al het gebrekkige , waarop bijzonder once opmerkzaamheid viel, worde alleen het volgende, ter proeve, hier aangeftipt: Ziedaar de altijd beklaagljke ge/lalten , waarin men , op verfchillende wijze, het geloof voor de kwijnende harten van onzen tijdkring weet te tooijen, in plaats van : — vormen (formes), in welke men het geloof..... tijdperk (époque) aanbiedt (offre). — De fektengeest verkondigt niet zoo zeer het Evangelie (dit zoo zeer is bijvoegfel des Vertalers), maar Ievensregels , die onverzettelijk tot grondfeun dienen van het gebouw der Openbáring. Wie kan dit verstaan ? In het Fransch luidt het geheel anders ..... non pas l'Evangile, mais ce qu'il appelle les doctrines vita/es , gr'il pole inflexiblement pour bate de tout l'édifzce révéle'. Terstond daarop volgt : flan een opregt wijsgeer, die zich niet vermoeit, dan met een oppervlakkig en onbepaald geloof, enz. Dit moet vertaling heeten van de woorden: fl un- philofophe fincère, qui fe fatigue de ne croire que vaguement. Men zou kunnen overzetten : flan een opregt wijsgeer, die het moede is , flechts op onzekerQ wijze te gelooven , d. i. door twijfelingen zich te laten Ilingeren. Op bl. 7 flaat, dat de Roomiche kerk zeer wel weet, dat de hedendaag/ che vernuften verreweg de voorkeur geven aan haar oud en plegtflatig gezag, aan de prachtvolle onbeweeglijkheid van haar geloof, aan de heerfchappij van hare biecht en aan de onbefchaamde dwingelandij harer aanhangelingen; hetgeen zijn moet: — voorkeur geven aan — boven den dwang der (uitftaande) bel jdenisfen , of formulieren van eenigheid , en boven de trotfche dwingelandij der Pekten. Met woord confesfion heeft den Vertaler in verwarring gebragt. Ook op de volgende blad WEGENS 'SMENSCIHEN VERDORVENHEID, NZ. 565 zijde is het verkeerdelijk biecht vertaald , in plaats van belijdenis Vat moet men , bl. 14 , verftaan door dood kinderen , welke Jlechts weinige uren leefden ?-geborene Zoo flaat er evenwel ook in het ooripronkelijke ; mis woordje of uitgevallen. Be Bis/chop van-fchien is het Hippone , bl. 17 , zal zeker zijn moeten de Bisfchop van Hippo; en bl. 18 leze men : deze booze geest van den fIntichrist, niet: deze duivel van den Ilntichrist. — Doch. genoeg hiervan. Het lust ons niet, meer bewijzen bij te brengen. Rapport aan Z. M. den Koning, uitgebragt door de Commisfie tot onderzoek der beste Rivier-afleidingen, ingefleld bij 's Konings befluit van den ..is Maart 1821. No. Io5. 's Gravenhage, ter algemeene Landsdrukkerz . 1827. In 4t0. 430 N. met de Bij een fltlas van Vaarten in Steendruk.-lagen. Met f40-: Memorie van het Kollegie van den Lekdik bovendams, over het Rapport van de Commisfie tot onderzoek der beste Rivier-afleidingen. Te Utrecht, bij de Wed. P. Muntendam en Zoon. 1828. In 4to. 42 Bl. f I : ,Intwoord van G. MOLL L , Lid der gewezene Commisfie tot onderzoek der beste Rivier-afleidingen, aan den Wel Ed. Geflr.. Heer J. G. VAN NES, Hoog- Heemraad van het Collegie van den Lekdik bovendams , wegens eene Memorie, enz. Te zlnaflerdam , bij J. van der Hey en Zoon. 1829. In 4t0. 146 Bi. f 2-90. lietet eerfle dezer drie (lukken zoude geen voorwerp voor eene openbare Recente uitmaken, -ware het niet op last van Z. M. gedrukt en voor een ieder verkrijg gefield, waardoor hetzelve een eigendom van het-baar 566 RAPPORT , MEMORIE , EN ANTWOORD. publiek geworden is, en waarom wij er een zeer kort verflag van geven zullen. Na eene zeer fchoone inleiding, bevattende de moeijelijkhedeu , waarmede de Commisfie heeft moeten worflejen , om haar oordeel op gegronde informatiën te kunnen vestigen, volgen opgaven van eenige ontwerpen, zoo wel van vreemde als van inlandfche Rivierkundigen , met de redenen , waarom dezelve bij de Commisfie verworpen worden. Daarna gaat zij over tot de keuze van eenige ontwerpen , of liever nieuwe voordragten , alzoo dezelve grootelijks verfchillen van de oorfpronkelijke ontwerpen , welke tot grondflag genomen zijn. Deze gekozen voordragten beflaan in de volgende: i. Verhooging en verzwaring der Lekdijken. 2. Daarflelling van overlaten langs den Gelderfchen Ijs fel. 3. Aanleg van eenen overlaat door de Lijmers. 4. Aanleg van overftrooming[luizen aan het Spoel. 5. Aanleg van eenen overlaat door het land van Altena. 6. Daartelling der nieuwe Merwe. 7. Verruiming van den Baardwijkfchen overlaat. Deze werken, waarvan men de kosten begroot op de fom van f 12,943,766,00 , felt zij onder de eerfte klasfe; terwijl zij onder de tweede , als minder dringende, nog voordraagt: i. Daarflelling eener afleiding aan de Grebbe. 2. Daarftelling eener afleiding door het land van tusfchen Maas en %Vaal. 3. Aanleg van eenem overlaat bij Hedikhuizen. 4. Algemeene verbetering van den loop der Rivieren. Van deze werken worden de twee eeríle begroot op eene fom van f 5,,30u,b75,00 ^ terwijl de twee laarite voor Memorie zijn uitgetrokken. Deze voordragten zijn voor geen uittrekfel vatbaar: men moet dezelve in het Rapport lezen , hetwelk , door het belang der behandelde zaken, zich ten hoogfte aanbeveelt. De volledigheid der gronden van afkeuring of aanbeveling, de doelmatigheid of ondoelmatigheid dery daarin. voorge RAPPORT, MEMORIE, EN ANTWOORD. 567 Relde maatregelen laten wij te eerder aan hare plaats dewijl Z. M. eene nieuwe Commisfie benoemd heeft, om zich nader daaromtrent te kunnen bepalen. Wij willen dan flechts eenige weinige aanmerkingen laten volgen , en voornamelijk dezulke, die eenige be.. trekking op de twee boven vermelde ftukken fchijnen te hebben. In het algemeen kan uien zeggen, dat hetzelve, voor een Rapport van die aangelegenheid, met meer zorg had behooren herzien te worden. Op bladz. 29 lezen wij : „ Men heeft van de Grebbe tot Amersfoord een verval van bijna io el op Bene lengte van bijna negen uren „ gaans." De feller heeft alhier kennelijk Amersfoord aan den mond van de Eems geplaatst , welke f'cad wel drie uren van dezelve verwijderd is. Op bladz. 188 wordt de mogelijkheid voorgefteld van eene dijkbreuk in den Noorder Lekdijk van 300 roeden wijdte. Zij , die met de gefchiedenis van doorbraken bekend zijn, fpotten met zulk eene voortteiling. Dezelve gefchiedenis heeft liet geheugen bewaard van de eenigl}e doorbraken , die federt twee eeuwen-in de. Noorder I,ekdijken hebben plaats gehad, als van die des jaars 1624 aan het ouddijker veer, welke circa i roeden wijd. was, — die van 1726 te Schoonhoven, en Willige Langerak, van 3o en io roeden wijdte, —die van 3747 even beneden Wijk te Duurs}ede, welke ie roeden wijd was , -- die van 1751 te jaarsveld, waarvan de eene 3a en de andere i i roeden wijd was. Men heeft insgelijks overdreven gevonden de voor om f 2,2oo,000 te befleden tot verzwaring en-dragt , verfierking der-Noorder Lekdijken ; eene. for, die in geenen deele overeenftemt Ine de bel'ehrijving der ver zelve voordraagt., en eene-zwaring, die d : C.omnaisfie volilrekte onkunde to het, vak vain dijk-en aardewerken fchijnt te verraden. Dan , welligt is de redactie van dit gedeelte van het Rapport aan een der Leden toevertrouwd geweest, die aan dit vak van werkzaamheden vreemd was; en, indien dit Lid een Profesfor in de 568 RAPPORT , DMEMORIE , EN ANTWOORD. Wiskunde geweest is, dan is liet te begrijpen , dat geen der andere Leden dezer Commisfie zich zal hebben dur ven vert oaten, deszelfs berekeningen in twijfel te trekken. Doch ons , die onder deze betrekking niet flaan , heeft bijzonder getroffen de berekening , welke wij op bladz. 188 ontmoet hebben , wanneer wij dezelve in verband brengen met die, welke op bladz. 238 gevonden wordt: op deze laat[te plaats wordt gezegd, dat Bene f ais , wijd 7 el 5, (twee Rijnl. roeden) werkende met eene diepte van 4 el o8 , in eene feconde tijds, volgens de minfle der twee berekeningen , zonde doorlaten 2900 kubiekvoeten water ; en op de eerfl:e plaats was gezegd , dat een gat in den dijk van Soo roeden wijdte, werkende met eene diepte van 5 el 650, zonde doorlaten 45,900 kubiek voeten water in de feconde, waaruit dan deze evenredigheid voortkomt: 2 X 4,o8: 2900 = 300 X 5,65: 45900, of korter 8: 2900 = 17. 459• Even verkeerd is de daarop volgende berekening uit welke niet een getal van 216o, maar van-getrokken , 2639 , had moeten uitbrengen. Doch deze zoo averegtfche berekeningen , welke alleen uitgedacht fchijnen om fclirik aan te jagen , zijn van minder gewipt , dan cie ergerlijke behandeling van Steden en Heemraadfchappen, en de dwaze opvatting, dat zij, die het meeste belang hij het behoud van den Lekdijk hebben , eene bedriegelijke gerustheid zouden getracht hebben in te boezemen. Het bezwaar hierover maakt den inhoud uit van No. 2. Deze Memorie.geeft in de volgende woorden de reden op van de klagten van het Collegie: „ Het is ons „voornemen niet, om aan de verdienden der Commis„ fie, in de volvoering van hare moeijelijke taak, in het „ allerminfle te kort te doen; maar wij zien niet , dat „het noodig was, om, tot bereiking der weldadige oog,, merken van Z. M., de welgemeende berigten van dit Collegie gebrekkig en uit verkeerde oogpunten voor te TE APPORT , MEMORIE , EN ANTWOORD. 569 „ ftellen , en verder ons advies over te slaan , om in de „ plaats daarvan ons eenen voorffag te gunnen, die niet „ uit onze denkbeelden voortvloeit. „ Op dit alles mogten kvij nog liet ílilzwijgen bewa„ ren; maar wanneer zelfs onze goede trouw, in liet ge„ ven dier berigten , in twijfel getrokken wordt , bij een „ Rapport aan onzen Koning, door den druk aan de Natie bekend gemaakt , dan wordt het pligt , om , tot „ verdediging van onze eer, den inhoud daarvan, voor „ zoo ver onzen dijk en ons Collegie betreft, op de regte waarde terug te brengen. „ Wij maken gebruik van deze gelegenheid, om eenige „bedenkingen te maken op den verleren inhoud van het Rapport ; maar het zij verre van ons , om het goede , het voortreffelijke daarvan op den achtergrond te wil „ len Rellen , en wij zullen trachten , om , bij de behan„ deling van dit onderwerp , naar den leiddraad der Com„ misfee , aan haar dat refit te doen wedervaren , wat ons „ niet mogt te beurt vallen." De verdediging zelve moet men in de Memorie lezen; wij beoordeelen Hechts den aard en trant dezer po - Iensieke fchriften , en te dezen opzigte bevat deze Memorie, niets beleedigends. Hij , die belang heeft zijn gevoelen op dit gedeelte van het Rapport te bepalen, moet eerst lezen den brief van de Commisfie aan het Collegie van den Lekdijk bovendams van 31 Oct. 1822, welke als Bijlage achter deze Memorie gedrukt is ; ver x822 ,-vo.gens het berigt van het Collegie van i9 Dec. achter het Antwoord van den Heer G. MO L L gedrukt , hetwelk ons voorkomt overwaardig te zijn om in zijn geheel gelezen te worden; dan moet hij het Rapport der Commisfie van bladz. 181 tot 223 lezen ;, waarna hij de Memorie, en eindelijk het Antwoord ter hand moet nemen; van welk laatfee wij thans nog iets zullen zeggen. De pligt van eerlijke R ecenfenten wordt moeijelijk wanneer zij fchriften onder handen hebben van Schrijvers, wier goeden naam zij gaarne verbreiden zouden, doch die zichzelven den lauwertak van het hoofd ruk RAPPORT, MEMORIE, EN ANTWOORD. ken. De titel reeds van dit gefchrift is onbetamelijk. Het is niet de Heer VAN NE S , maar het Collegie van den Lekdijk bovendams , dat klagten aangeheven heeft , biet tegen den Heer MOLL , maar tegen het Rapport der Commisfie van onderzoek. Er (leekt eene groote verwaandheid in de voordragt, daar de Profesfor zich doet voorkomen, in het oprapen van den handfchoen , als alleen de Commisfie vertegenwoordigende , en overal eene gevoeligheid openbaart , die gekwetfte eigenliefde kenfchetst , doch nergens eenige verzachtende uitlegging geeft aan hetgene , waarover het Collegie klaagt. En dan, past het wel, wanneer men een ftuk , dat door eene vergadering, die eene wettige corporatie, eene ge uitmaakt, op haren naam uitge--conftitueerde authoriteitgeven is , wil beantwoorden , hetzelve aan een' der Leden toe te fchrjven, en dezen als een' fcholier te behandelen? Het is waarlijk hoogst onbefcheiden, hem deze woorden toe te voegen : „ Ik moet u- zeggen. „ dat, naar mijn inzien, u de noodige kennis ontbreekt, „ om zoo ftoutelijk, als door a in de meergemelde Me„ morie wordt gedaan, over rivierkundige zaken te fpre„ ken." Past deze taal wel in den mond van iemand, die bekent, dat hij niet in f}aat is, „ over de zaken, „ onze Rivieren betreffende, met de vereischte weten kunde, te kunnen oordeelen; dat die last-,fchap en „voor zijne fchouders veel te zwaar is. "? (BI. 6.) Deze belijdenis moge eenige waarde hebben van de zijde der zedigheid ; maar zij doet ons leed voor de betrekking, waarin de Heer M 0 L L laat, en in de Commisfie gefiaan heeft. Wie der andere Leden zal zich eenfge kennis van zaken in dezen durven aanmatigen, na deze betuiging van een' Profesfor in de Wiskunde? en welk vertrouwen kunnen wij, onkundige leeken, dan Rellen op de beoordeelingen en voordragten, die in het Rapport dei Cotnmisfie vats onderzoek voorkomen, en die wij, na dit Antwoord, veelal voor het werk van den Heer MOL L mo houden? Het is waar, men was reeds verwonderd, dat de RAPPORT, MEMORIE, EN ANTWOORD. 57i Commisfie, of de Heer M 0 L L, bij het berekenen van de hoeveelheid waters, die de voorgedragen fluizen zou -den kunnen aftappen, op bladz. 238 onzeker Rond, of men dezelve naar den Coifcient van D U B U A T, of naar dien van c. L. BR U N IN GS zoude moeten fchatten. Hoe is het mogelijk, dat een Profesfor in de Wis niet getracht heeft, daaromtrent meerder zekerheid-kunde te verkrijgen ? Het onderfcheid toch is niet gering, en men loopt daardoor gevaar , van in een dezer twee uiterfien te vervallen , te weten : van een werk voor te dra dat de helft levert van de uitwerking , die het-gen , doen moet ; of een werk van eene dubbele uitwerking dan die vereischt wordt, en dus dubbele kosten voor het Land en dubbel bezwaar voor de lijdende partij te veroorzaken. Maar hoe kan men alhier tot grond van berekening leggen, hetzij den Coéficient , dien DUB UA T uit proeven in het klein genomen opmaakte, hetzij den Coefficient, dien de Heer c. L. BRUN IN S uit de proeven van CONRAD befloot, daar beide hier even weinig te pas komen ? De Coinmisfie , of wel de Heer G. MOLL , ontfchuldigt zich over deze onzekerheid in derzelver berekening, met te zeggen, dat zij de weten/chap neemt in den (laat, waarin dezelve zich thans bevindt. (*) Het Collegie van den Lekdijk zegt , even als zij , in de Memorie , dat die lvetenichap nog in hare kindschheid is ; (t) doch voegt er bij, dat dus de toepasfang van hare theorie zeer gevaarlijk en dan althans te verwerpen is , wanneer dezelve /rij dig is met de ondervin Deze gevolgtrekking befi:rijdt de Heer M 0 L L ;-ding. maar de Commisfie had deze gevolgtrekking zelf ge liet ontwerp van den-bruikt, in het beoordeelen vats Heer K R A IJ E N x v F F. (1-) De misdaad van het Collegie van den Lekdijk , die oorzaak tot de verfloordheid van den Heer ar o L L gegeven heeft , is eigenlijk daarin gelegen, dat zij de afleiding aan het Spoel afkeurt; en hierop heeft hij de onbeleefdheid van eene pasfage van S C n I LL E R toe te pasfen. (S) Doch het is te vergeefs, (*) BI. a39. (t) Bi. 31. (4.) BI. 75• (5) BI. 103. 572 RAPPORT, MEMORrE, EN ANTWOOfD. dat hij zich telkens met L U L o F s wil verdedigen. Het ontwerp toch van afleiding, door de Commisfie voorge dragen , gelijkt niets naar het ontwerp van L U L 0 F S , die deze afleiding tusschen leidijken wilde beloten heb ben; en evenwel waren te dier tijd de Staten van Utrecht, even als het Collegie van den Lekdijk thans is , tegen dat ontwerp, omdat men niet berekenen kon de gevolgen, die eene dusdanige geweldige afleiding op den ftroom van de Lek zoude kunnen hebben, indien eens de (luizen bezwijken mogten. Deze zwarigheid blijft dezelfde. — Doch wij willen het oordeel van de nadere Commisfie hieromtrent niet vooruitloopen. Dit is zeker, dat, indien men uit den trap van gevoeligheid , die een Schrijver aan den dag legt, hebbe te oordeelen , hoezeer hij zich denkt geraakt te zijn , men het befuit moet trekken, dat de Memorie van het Collegie van den Lekdijk bovendams doel getrofFen heeft ; want wezenlijke argumenten hebben wij in het Antwoord van M 0 L L niet aangetroffen, zelfs daar niet, waar hij het geluk had te vallen op eene dwaling, in de Memorie voorkomende, te weten : dat er in liet jaar 1726, te gelijker tijd met de doorbraken te Schoonhoven en Willige Langerak, twee doorbraken in den zuider Lekdijk zouden beftaan hebben. De Heer ir o L L wil hiermede regtvaardigen de onbetamelijke uitdrukking van valfche opgaven, in liet Rapport der Commisfie gebezigd; uit het oog verliezende, dat de Memorie van later datum is dan het Rapport. Wij kunnen dan deze argumenten ab irato in hunne waarde laten; maar wij moeten ons bedroeven van uit hem te vernemen , „ dat kundige vreemdelingen verbaasd „ ftaan over de diepe onkunde, welke te dezen opzigte „ (in de wis-en waterbouwkundige kennis) vrij algemeen „ (ook, volgens zijne belijdenis, bij hemzelven) heerscht; „ en zeker is er geen land , waarin LL'aterbouwkunde „beoefend wordt, hetgeen hierin met ons gelijk Raat," (te weten in onkunde.) En dit moeten wij uit de pen van eenen Profesfor in RAPPORT, MEMORIE, EN ANTWOORD. de Wskunde vernemen, die federt het jaar 1812 aan eene onzer beroemdfle Hoogefcholen deze wetenfchap onder deze onkunde had behooren uit te rocijen!-wijst, en Hoe zullen wij niet binnen kort door vreemdelingen , niet dit gcfchrift in de hand , overftroomd worden! Foci! laten wij deze misgeboorte verfmoren , eer zij bij de vreemden bekend rake, en dus de bezitters van hetzelve aanraden, om de Bijlage er uit te nemen, en bij de Bijlage van de Memorie te voegen , en voorts met het overige te handelen , zoo als de Profeet j E R E M I A gelast was niet zeker boek te doen, H. LI: 63, alleen niet ver naam van Phrat in dien van Lek. -andering van den Gefchiedenis der flekfenprocesfen, eene bidrage tot den roem des Vaderlands, door Mr. J. SCHELTEM A . Te klaar/em, bij V. Loosjes. I828. In gr. Svo. XIVI, 312 en 101 bl. f 4-&c. befchouwen dit boek als een der belangrijkfie, die in langen tijd zijn uitgekomen. Het opent ons eene geheel nieuwe wereld , waarvan de meesten onzer , wier oefening niet bepaaldelijk op dit vak van de Gefchiedenis der Lijfl}raffelijke Regtspleging gevallen is , geen denk hebben , daar gelukkiglijk de ondervinding ons-beeld Beene voorbeelden meer daarvan oplevert. Het woord hel fen en hekferij wekt bij ons tegenwoordig bijna niet dan belagchelijke en befpottelijke denkbeelden op. Ach ! wij kennen den afgrond der ellende niet, waarin dat woord eenmaal geheele fcharen van ongelukkige, onfchuldige en veelal zwakhoofdige nienfchelijke wezens geflort heeft. Inquifitie ! pijnbank ! brandflapels ! wie beeft niet op deze woorden, en brengt zich daarbij Spanje , F i- L 1 P S II en Romes duisterfte tijden te binnen ? Wel nu! die Inquifitie (hoewel onder andere namen) , die pijnbank, die brandflapels hebben ook nog in de zeventiende, zelfs nog in de achttiende Eeuw, niet alleen in Spanje, maar in het midden der meest verlichte, zelfs BOEKBESCIT. 1829. No. I;. Q q 374 J.5Cfl111TEMA van alle Proaesrantfche landen , geheerscht — en tegen wie? meest tegen arme, oude, fuffende vrouwen en fommige mannen , ja zelfs tegen kinderen uit de mindere ílanden , die men verdacht hield van llrafbaren omgang niet den Duivel. Met den Duivel ! Men heeft de brave en flreng godsdienftige 1llbigenfen vervolgd en verbrand als iJanicheën , of aanklevers van het geloof aan twee beginfelen (welke beCchuldiging nog ver is van bewezen te zijn); en waren dan niet veeleer die zich noemende regtzinnige Christenen der i6de en 17de Eeuwen Manicheën , die aan den Duivel , aan het kwade beginfel , eene Poort van Almagt toekenden, door welke hij wonderen doen , de hoofdiloffen en de geheele natuur naar zijnen zin befturen, onweders en aardbevingen en ziekten verwekken , menfchen in dieren veranderen kon ; eene Almagt , die hij zelfs mede kon deden, en ook wezenlijk mededeelde aan — de nietigfle voorwerpen. Daarbij bedacht men niet , dat de prijs , waarvoor deze lieden (zoo 't heette) hunne ziel verkochten , (het doen van allerlei kattenkwaad, om eene gemeene , maar hier juist gefchiktc uit te gebruiken) veel te nietig en beuzelachtig was-drukking voor het offer ; terwijI , van den anderen kant , de Booze zijne wonderkrachten aan al te armhartige voorwerpen verkwistte. Doch zulke onbef'aanbaarheden met zichzelven weërhielden de geheele Europe/eke menschheid (met zeer enkele uitzonderingen) niet , om , gedurende twee Eeuwen op zijn minst , (eigenlijk reeds veel vroeger, maar federt 1485 in een' vasten en geregelden vorm) aan tooverij, verbond met den Duivel , en de noodzakelijk verbranding van vele zoodanige arme vrouwen-heid der en mannen , als aan de heiligfle waarheden , te gelooven. Men zal zeggen, dat de openbaring van dien gruwel der ongeregtigheid niet dan treurige en ontmoedigende ge kan opwekken; dat zij thans , na de af--waarwordingen fchaffing van liet Hekfenproces, geheel overtollig is. Maar behalve de innerlijke waarde, die de uiteenzetting van eenig belangrijk punt der Gefchiedenis altijd bezit , zoo is ook deze ontwikkeling in dit geval daarom van bij GESCHIEDENIS DER HEKSENPROCESSRN. 575 zonder gewigt, omdat zij ons , vooreerst, het ongemeene geluk onzer rijden doet betèffen , waarin , ten fpijt aller voorflanders van de werking des Duivels, toch onmoge lijk het geloof aan zijne magt weder zoo levendig kan worden als in vroegeren tijd, en althans de brandftapels, die te zijner eere ontfloken werden, voor altijd gebluscht zijn. Rec. herinnert zich eens van iemand gehoord te hebben , dat de Duivel thans , om veiliger in ífilte te heer zijn eigen beftaan door het verbasterde menschdom-fchen , deed loochenen. Indien hij ooit aan het Menschdom goed had kunnen doen , zou liet door dit incognito geweest zijn : want het heeft aan duizenden bloed en tranen en ellenden befpaard , en tevens hoort nierland iets meer van alle die duivelarijen en betooveringen , die in de zeven Eeuw nog zoo menigvuldig waren. Sedert men-tiende aan zijnen invloed , althans in het phyfieke, niet meer gelooft, heeft die invloed ock opgehouden. i zou dus hier zijn eigen Rijk willens en wetens hebbe._ tegengewerkt. Ten tweede is het een hartverheffend denkbeeld,, dat, terwijl in alle naburige landen, zelfs in Braband, híaanderen, vooral in de Íhaal/che gewesten, de brandflapels nog rookten van zoogenaamde tooveresfen en toovenaars , die in de Republiek der Tfereenigde Nederlanden reeds lang waren. uitgedoofd, w IE R, T U IN! N G, CATS, HEEMSKERK, en vooral BALTHAZAI: B E K It E R , liet ijs braken en den weg baanden , waarop T H 0 II A S I u s nu veilig kon voortgaan, om dit echte, Godtergende werk der duisternis te vernielen. Doch befchouwen wij het uitmuntende werk van onzen verdienflelijken Landgenoot , waartoe hij door de Ver W I E R, geplaatst in zijn Mengelwerk ,-handeling over aanleiding bekwam , een weinig meer van nabij. — Het is in vijf Voorlezingen of Verhandelingen vervat. De eerfte behelst de invoering van het eigenlijke 1-lek/enproces in 1484, en de vestiging van hetzelve door een Wetboek , federt de vraagbaak aller Regtsgeleerden, en onder den naam van Hek/enhamer jammerlijk bekend. Het is een zonderling verichijnfel , dat juist de tijditippen van Q cl 2 57G J. S C 11 F 1. 'i E SI A doorbrekend licht in de wereldgefchiedenis door zwarte en foa.bere wolken worden beneveld , die dat licht met verduistering dreigen. De hervorming werd fpoedig door de Richting der Jezuitenbrde gevolgd. Deze herhelling van dit ware werk van den geest des kwaads valt gelijk bevrijding van Europa uit het knellen--tijdig in met dc de geestverfcikkende juk van nr A r o L E o N. Dus werd de herleving der Letteren in Italië en weldra (door E it A s as u s) ook in de Duitfchie landen fpoedig gevolgd en verzeld door de invoering van het Hekfenproces. Te voren waren er wel nu en dan toovenaars en tooveresfen verbrand , doch niet volgens een geregeld flelfel en op openbaar gezag van den Paus , die toen en nog bij velen voor den hoogften fcheidsman der Christenheid gold. Dit had men aan den nietswaardigen Paus 1 N N 0 C E N T 1 U S VIII te danken , die eene Bulbe gaf (in 1484) tegen een ver gefloten, of omgang , gepleegd met den Duivel; en-bond, dc kettermeester j A C o r, u s s r R E N G E r, te Straatsburg gaf zijnen Hekfenharner,, waarin de groot(Ie onzin, die uit een dolhuis voortgekomen fchijnt, als onomftootelijke waarheid zonder eenig bewijs wordt aangenomen , en — zonder eenig bewijs in de regtbanken van Europa , gedurende meer dan twee Eeuwen, tot regelmaat is genomen ! — Een klein proefje flechts der duizende zotheden in dezen hamer, waardoor het gezond verfland van den Schrijver wel verpletterd fchijnt : het Griekfche woord Diabolus komt van twee woorden , dia (twee) en bolus (beet) ; want de Duivel doet twee beten., naar de ziel en het ligchaam. (Bl. a7.) De tweede Verhandeling loopt over 't geen het Hekfen proces in het vervolg is geworden , en geeft ele naaste redenen tot onzinnigheid bij de rebters en laders op. Bij de lijders? Ja ! want een der zonderlingt'ce verfchijnfelen in dit hoofdf.uk der znenfchelijke dwaasheid is de bekentenis , door velen afgelegd, en waaraan zij blijkbaar zelve geloofden , van de grootíle ongerijmdheden en onmogelijkheden. Veel is natuurlijk door de pijnbank den ongelukkigen uit de keel gewrongen ; want de regters waren in het verhooren , in ílrikvragen , en vooral in het pijni GESCHI;:OEMs DER II.`SItSENPROCCSSE.N. 577 gen , veeltijds van eene heliche bekwaamheid : een hunner zeide , dat hij den Paus , wanneer hij hem als befchuldigde in handen kreeg , wei zou doen klappen. f-Iet van kindsbeen af voorgef elde nopens den Duivel en zijne werkingen , do inbeelding , zware droomen , enz. alles kon de zonderlingfle bekentenisfen te weeg brengen. Immers het geloof aan den Duivel , bijkans aan Bene Almagt van dezen vijand des menschdoms, welke die van God , onzen Schepper en Vader, evenaarde , zoo niet overtrof , beheerschte de meeste gemoederen. Het getal der Duivelen was onnoemelijk, ja zoo groot als dat der zonnetlofjes. Meestal, echter , sprak men van den Duivel in 't enkelvoud. Hij had eene grootmoeder. Hij kon geen zout verdragen. Hij kon zich in falade veranderen , en zóó in jonge nonnen varen. En zulke raaskalling hoorde men niet in de tiende, niet in de elfde, in de duisterfte Middeleeuwen; neen ! in de zestiende en zeventiende , in de Eeuwen van ERAS ar us, L UT 1-IER, ZWINGLIUS, GALILEI, DE GROOT, BACO, NEWTON en LEIBNITZ! De derde Verhandeling bevat de Ge/chierïenis van het Ilekfenproces , van de invoering tot op den dood van w I E It , in 1588. Hier heeft de Schrijver, naar evenredigheid , de miníle befcheiden kunnen erlangen ; doch het blijkt althans , dat de doodvonnisfen om tooverij hier later ingevoerd en minder in getal geweest zijn , dan elders. Vóór de Biallc van TN N 0 C E N T I u S en den ilekfenhamer moesten de toovenaars in holland flechts te pronk-fic.an, of werden gebannen; in Gelderland heerschte , onder h A R n L V A N E cnl o N D , meer wreedheid. dn2J7erdam (waar de bigotterie vóór de omwenteling van 1578 op den troon zat) was in de i6de Eeuw het wreedst , en Brugge het zachtst , omtrent de toovenaars en tooveresfen. De Waag te Oudewater , door welke men den branditapel ontínapte, zoodra dat gewipt overeenkwam met de evenredigheid van het ligchaam , redde vele ongelukkigen. — De g;efchriften van jo H ra S WIE I. van Grave dC_?^n veel nut , hoewel ?iet licht nog nier algemeen doordrong. 578 J. SCHELTEMA Vierde Verhandeling: Gefchiedenis der Hekfenprocesfen in Europa, buiten de Nederlanden , na 158 3. Dit gedeelte is , onzes inziens, het belangrijklte van het geheele werk. Ongeloofelijk is het, hoe vele flagtoffers aan den Moloch van het Bijgeloof gedurende de zeventiende Eeuw zijn opgeofferd. ZVij behoeven niet eens van de flikdonkere zuidelijke landen te fprel.en. Te midden van het licht des Evangelies , in Protestantfche landen ontfloken , deed men de vlam der gemartelde zoogenoemde hek/en en toovenaars ten hemel flijgen. In Zwitferland is zelfs nog in 1682 , in het Protestantfche gedeelte van Glaris , een meisje deswege onthoofd; haar aanklager was — een Predikant , die den naam van z Wv 1 N G L I onteerde. Elders werd een man , om de vertooning van marionetten , (als duivelskunst) nog in i66o gehangen. In 1670 had er eene algemeene vervolging van verdachte herders in IVormandije plaats. In Engeland fchreef Koning j A C 0 B U S I een uitvoerig boek ter verdediging van de wreedaardig e hekfenjagt ; een boek, door den beroemden (ofberuchten ?) v o E T 1 U s bij ons verdedigd. In 167o werden in Zweden tweeënzeventig vrouwen en vijftien kinderen geregtelijk vermoord, en aan zesenvijftig anderen zware lijffiraffen opgelegd. In Duiischland was het wel liet ergst van allen. Protestanten en Roomschgezinden fchenen daar in harbaarschheid te wedijveren. in cone heerlijkheid van zeshonderd zielen vermaakte zich het Heerfchap derzelve , gebruik van zijn doodregt te maken , door in vijf jaren dertig menfchen , dus vijf percent zijner kleine kudde, levend te doen verbranden. Van 1627 tot 1629 werden er in het Bisdom Wurizburg 157 perfonen in 19 branden geregtelijk vermoord. Dit Wezrtzbt:rg was in 't geheel omtrent de toovenaars , wat Spanje omtrent de ketters was, — een moordhol. In 1659 werden aldaar en in het naburige I3amberg vijftienhonderd menfehen om gewaande tooverij onthoofd, geworgd of verbrand; men noemde dit den grooten hekfenbrand. Nog in 1749 is eene ongelukkige non • M A RI A R E N A TA, aldaar om die zelfde misdaad onthoofd. De geestelijke Heerfchap GESC111LDEN13 DER HIEKSENPROCES EN. 579 Pijen in Duitschland , wier ondergang cone der grootile weldaden der Franfchc Omwenteling is, onderfcheidden zich boven allen door ijslelijkheden. Zoo werden er in 1656 in Paderborn meer dan loo, in 1679 97 perfonen (de laatflen wegens eene veepest) ter dool gedoemd. In liet Protestanttche Stift Quedlinburg , het Vaderland van K L 0 P S T 0 C K, is nog in 1750 Bene Vrouw, wegens tie zinneloos[le befchuldigingen van dien aard , geworgd en verbrand. Zekere v E 1 T P I. A T z r L , een vrolijke baas , die wel eens voor liefhebberij goochelde , werd in ió6o in Sak/en , wegenis het maken van muizen , geblakerd of langzaam verbrand, en zijne kleine kinderen liet men, als duivel.cgebroed, in cone badkuip doodbloeden. Zijne regters fchreven den Duivel dus ook ! cheppingskracht toe ! Te midden eener zoo dikke duisternis, van de pogingen, die een j A C o a U s I van Grooibrittanje en een Jezuit D E L R 10 om flrijd deden ter handhaving van het Rijk des Duivels , ontbrak liet ook niet geheel aan betlrijdiers, waaronder vooral de n^enscblievende c o a- N E L 1 s 1, o os van Gouda , hoezeer anders ecn ijverig voorvechter der Room_jche Kerk (wiens werk echter ver donkerd is) , de Brit REYNALD SCOTT en de beminnenswaardige , deugdzame Jezuit s n E n uitmunten , tot dat het licht -geer algemeen door onzen grooten B A t.- T ti A Z A !t n E K N F It ontt}oken werd. Doch hoe moet zich de Nederlander verblijden , als hij leest , dat , gelijk nu in de vijfde Verhandeling wordt aangetoond , in de hereenigde Nederlanden de flekfenprocesfen (onder welke het treurfpel te Utrecht , in 1595 , van vier flagtoIrers , waaronder een meisje van 17 jaren , een der laat íte was) reeds in den jare 1610 een einde genomen h(bben ; dus eene volle Eeuw vóór dat die in liet overige Europa, door de welge(laagde pogingen van T FI 0 1v1 As 1 o s , ophielden ! Welk eerie flofFe tot gelukwenfching aan het gezond veríiand onzer Natie , en van dankbaar aan God, die bij ores bet Rijk des Lichts zoo vroeg-heid over dat der Duisternis de zege deed behalen ! 't Is ;vaar, r v v n F. kwam in bjden en werd afgezet; maar di-, 5o j. SCHELTEMA, HERSENPROCESSEN. was wegens eene theoretifche delling , die het toenmalige menfchengefacht vreemd in de ooren moest klinken, dat de Duivel op Harde geheel Beene magt meer bezat. E1 ders ware dc man misfchien verbrand geworden. Ecne hartige Narede des Schrijvers van dit uitmuntende werk, die zich hierdoor weder nieuwe aanfpraak op de erkentelijkheid zijner landgenooten verworven heeft , belangrijke ldulateel,:eningen en Ophelderingen , en einde als Bijlagen, de Balie van 1 N N 0 C E N T 1 U S-lijk , VIII en eenige vonnisten of conclufiën in de zaak van tooverij , alsmede nog de waterproef te Dellen in ons Vaderland (in 1823) , zetten daaraan nog grootere waarde bij. Mogen nimmer bijgeloof en kwalijk begrepene Orthodoxie het geloof aan de werkingen des Duivels , waar -aan zoo vele onfclnlldige flagtoífers gebragt zijn , weder doen herleven ! Gefchiedenis van Griekenland, uit oude en latere Schrijvers zamensefeld, door N. G. V A N It AM P E N. Ilde Deel. Grootheid en Bloei van Athene. Te Rotterdam, bij de Wed. j. Allart ; te Dordrecht, bij J. de Vos en Comp. 182g. In gr. 8 vo. IIXVI , 547 BI. f q. .5o. De Heer VAN It AM PEN vervolgt in dit lijvige boekdeel de aangevangene Gefchiedenis van Griekenland, Indien men vraagt, of her tevens vele en belangrijke zaken bevat, dan antwoorden wij niet de volgende opgave der Hoofdflukken : I. De optogt van X E R X ES tot op de gevechten bij de T, er en Artemiflum. II. Tot op de nederlagen der Perzen-nnopylca hij Plateën en 119_gfia.'e, III. Van den flag bij Plateën tot den dood van c IM o N, IV. Vorderingen der Wijsbegeerte, Wel Kunden in Griekenland, tot op PER lit LE S.-fprekendheid en V. Het bestuur van P E r. I K LES.s. VI. De Peloponnef fiche Oor Vrede vn NICIAS. VII. Van den Vrede-log tot op den var. NICIAS tot op den ondergang der Atheenfche magt inSi ci lié. Deze Hoofdulukken zijn wederom in § § verdeeld; en het is misfchien tot kennis van het werk niet ondienftig, den bij N. G. VAN KAMPEN, GESCHIEDENIS VAN GRIEKENL' ND. 58I zonderen inhoud van deze, gelijk zij voor het boekdeel moorden opgegeven, bij Benige weinige te doen kennen. Beginnen wij met den aanvang. § i. Laatie jaren en dood van D A I: l u s, bi. r. a. Karakter van X E R XE S, bl. 3. 3. Toerustingen en bedoelingen van X ER x E s, bl. 4. 4. Toeltand van Griekenland, — Vrienden der Perzen , bl. 5. 5. TH E- 1\IISTOICLES en ARISTIDES, bl. 6. enz. enz. Men ziet, de bovengenoemde Hoofditukken zijn bloote hoofdafdeelingen der behandelde uiof, geene elk op zichzelve ftaande verhandelingen over een zeker gedeelte der gefchiedenis, met eigene inleidingen en dergelijke voorzien. Elk van dezelven bezit veeleer eene menigte van korte verhalen in de onderfcheidene paragrafen vervat, die echter, uit hoofde der kortheid , geene verre afivijkingen of uitweidingen toelatende, zoo volkomen aan elkander fluiten, dat men de affcheiding naauwelijks bemerkt. En dit geeft eene zekere eenvoudigheid en gemakkelijkheid aan het verhaal , welke genoegen doet. Het komt ons, in het algemeen, voor, dat VAN It n ai P E N vrij is van alles, wat naar gezwollenheid en dergelijke zou mogen zweemen; en, bedriegen wij ons niet, dan vinden wij hier de kleur der volksgefchiedenis, door hem behandeld; Xenopliontifche en Herodotifche fimpliciteit. Alles heeft dan ook den ftelligen toon , en boezemt volmaakt ver terwijl de bekwame Schrijver de twijfelingen-trouwen in; over het een of ander, door de vergelijking der oorfpronke. lijke Schrijvers of bijzondere gevallen en omflandigheden outftaan, in meer of min geleerde, fchoon toch veelvuldige noch lastige, aanteekeningen opheldert. Schoon het dan vel van zelve f reekt, dat zijne opvattin_ gen en Ueoordeelingen niet imnier die van anderen zullen zijn, en wij Bok wel eens neigen, om van dezelve in meerdere of mindere mate te verfchjiien, zoo betuigen wij toch , ons niets te herinneren , wat ons genoegzame aanleiding tot tegen berisping zou geven. Het boek voor ons doende-fpraak of openvallen , vinden wij niet dan kleinigheden onder de lektuur aangeilipt. Zoo verflaan wij b, v. bl. s8a niet. „Elke kunst heeft haar eigene, lager," enz. Zoo meenen wij, dat „ alle palen te boven gaan," bi. 3:4, volgens de Hollanrlfche fpreekwijze , moet zijn te buiten gaan. Desgelijks fiaat bl. 468 , in de noot, doch zeker mede door eene druk-of fchrijffout: , Te Griekenland'' Elders zegt de Schrijver, dat de Grieken, of /ftherers, om te maken, dat men de 58t N. G. VAN KAMPEN fchouwipelers hoorde en zag, liet gezipt en gehoor ver fierkten, waar hij zeker meent_ te genzoet of te hulp kwamen, door hooge fchoeifels en mastren. En nog eens vinden wij (óI.44) het woordje alternatief, dat in Ilollandfchen historieluijl toch wel wat vrij is. Maar, daar vinden wij nog een NB. EIet betreft AN AX AGO PA S (bl. 212). Zou , namelijk, deze groote man door den zeker niet minder grooten SOCKATES (of PLATO) te aangehaalder plaatfe wel met grond berispt zin ? En zou de Heer VAN K A aI P E :: jegens andere groote mannen, op hetzelfde punt, in weerwil zi.hner befcheidenheid, geen gevaar van hetzelfde onregt loopen, wanneer Lij de erkentenis van een' wijzen Wereldfchepper met Geologifche befchouwingen eenigzins onbeltaanbaar fchijnt te achten? Wij zeggen : in weerwil z finer befchcidenheid ; want hij kon zich niet zachter uitdrukken. Maar er ligt toch , naar ons inzien , blijkbaar een gevoel te gronde , alsof de vrije en diepe na Natuur gevaarlijk voor den Godsdienst zou kun -fpeuring der worden. En dit , naar ons oordeel, door velen te onregt-nen gekoesterde denkbeeld zou zelve gevaarlijk, hetzij voor de wetenfchap, hetzij voor den Godsdienst , kunnen worden. Doch wij gelooven niet , dat de verlichte Schrijver het alzoo gemeend hebbe. Een flaal wiliende geven, zal de volgende befchrijving van het beeld van R v A, in het Parthenon , door P x I DIA S van elpenbeen en goud vervaardigd, ligt niet onaangenaam zijn. „ Zonder liet voettluk was dit beeld , hetwelk achter een groot voorhan fel geplaatst was , (om den indruk bij het wegfchuiven te vermeerderen) 37 voeten hoog , haan,, de; het had een' hoogen helm op het hoofd , verfierd met ,, een' fp/zynx en twee griipvogels . dieren uit de fabelwereld. „ Op de borst had PA L LAS nog een ander fabel wezen , 't welk de godsdienftie huivering moest vermeerderen, het „ verfleenende (?) hoofd van M ED U S A namelijk op het „ ivoren fchild of de _ gis. In een, tot de voeten in lange „ plooiren afdalend „;ouden gewaad gedost , hetwelk P e R t„ K L ES niet minder dan qq. talenten goods gekost had , en „ hetwelk van het Randbeeld kon worden afgenomen , hield „ zij in de eene hand eene fpeer, in de andere een beeld der gevleugelde overwinning, met wieken van zuiver goud, „ mans hoogte Aan hare voeten rustte ter eene zijde het „ fchild, aan de andere de fang of de draak van ER I C Hy T II o r41 u s , een zinnebeeld van den landbouw of den oor GESCHIEDENIS VAN GRIEIIENLAND. „ fprong des fltlzecrsfclien volks uit de Aarde. Het gouden fchild was ten min('e IS voet hoog, en met halfverheven „ beeldwerk, de gevechten der reuzen en Amazonen voor„ Rellende, waarvan de figuren derdehalven voet hoog waren, „ vereerd. Ook van binnen was het fehild vol beelden , en „ daaronder dat van P III DIAS zeil' niet een' fieen op het ,, horfd , zoo kunf}iglijk aangebragt , dat , wanneer men dit ,, beeld wegnam , liet andere in duigen moest vallen. Ar„ men, banden , voeten en gelaat van min ER v A waren van „ elpenbeen , de negen krrsrbare fleenen. [let voetuluk des „ [landbeelds was mede met halfverheven werk , de geboorte „ van F A ND OR A, v°rfierd , en in 't algemeen was dit „ beeld werk met zoo verkwistende rijkelijkheid aangebragt , „ dat zelfs de randen van het gouden fehoeifel der Godin „ daarmede prijkten.' Alsmede deze aanteekening: „flt/zcne (laat daarin met En geland gelijk, dat het steeds , onder den naam van bond_ „ genootfchap oC eenig ander voorwendfel , zich in het bezit van belangrijke e/lladen en kusten wist te plaatCen. Wat „ zonden die toenmalige onvermoeide en onverzadelijke Hee „ ren der Zee wel gezegd hebben , indien zij hadden kunnen vermoeden , dat eenmaal een volk, verre achter de kolom;, men van I-I E R x u LES en in Ciznnzeri/c'ze nevels gehuld, „ zich , onder fchijn van befcleernzing, meester van Korcyra, „ Itliaka, I,euk2s, Cep'zaiienia, Zacynthurs en Cyt'aera zou „ maken , de kolommen van 11 E R it o I. ES beheerfchen, daar„ enboven nog geheel Indië, en dat ditzelfde volk de mees„ terftukken van r tt 1 D 1 A S op zijnen grond voor de Scytiii„ fche Barbaren , overheerfcliers van Griekenland , zou in vei brengen ?"-,, ligheid Wanneer aan dit welgefchreven -werk zoo vele lezers te beurt vallen, als wi,j hetzelve toewenfchen, zal het Schrijver en Uitgever aan aanmoediging noch debiet ontbreken. Verhandelingen ter nafpor-isage ran de wetten en ge/leldheid omes T'ade•lannds, waarbij gevoegd zin een/ge Aooalecta , tot dezelve betrekkelijk. Door een Genootfcap te Groningen Pro exco!endo June patria. hde Deel. Te Groningen, b W. Zuidema. 1828. In gr. 8,'o. Behalve de Vsorrede , enz. 2a4 en 32o bl. f g - : V.cRHANDELINGEN 584 Onder de weinige Genootfchappen, welke minder geruchts naar buiten maakten , doch meer innerlijke waarde bezaten en met eenen langzamen maar zekeren tred voortgingen, behoort aan het Groningfche Pro excolendo Jura patrio eene eerl{e plaats. En daarover verwonderen wij ons niet. Want de inwoners dier frreken hebben zich altijd gekenmerkt door eene zekere eenvoudigheid van zeden,, en groote zucht, om de oudheden, wetten en gefleldheid van hun land na te fporen en op te helderen. Wij zullen niet fpreken van eenen u 13 no E M lvI I us, wiens Gefchiedenis de groote J o s F r H SC AL I GER goddelijk noemde, om wien te zien een A. T FI U- A N U S naar Nederland reisde ; wij zullen eenen iiI EN SO AL Ti N G niet noemen, die zich door zijne Germania inferior ontlerfelijken roem verworven heeft, en gaan vele anderen met filzwijgen voorbij , waaronder ook een aantal diergenen, welke alleen voor zich en hunne Zanggodinnen leefden, maar beroepen ons op die uitmuntende fchare van verdientlelijke mannen, welke leden van dit Genootfchap geweest zijn. Aan het hoofd van de naamlijst, voor dit deel geplaatst , pronkt de naam van den edelen en 'goeden JA C 013 DE RHOER, in den jare 3833 in zeer hoogen ouderdom overleden. Het is den liefhebberen der oude letteren bekend, hoeveel dat fieraad der Groninger Hoogefchool verrigt en aan de nakomelingfchap nagelaten heeft. Beminnaars van vaderlandfche oudheden weten ook, met hoeveel ijver hij dat vak van fludie beoefend heeft , hoe onvermoeid en gelukkig hij vele zaken uit de gefchriften der Roineinen en die der Middeleeuwen heeft verklaard , hoe hij de pliatfen zelve, waar deze of gene gewigtige gebeurtenis gras voor opzocht , en liet land, met zijnen TACIT US in de-gevallen, hand , doorwandelde. Van dien ijver en kunde getuigen , om van andere zaken niet te fpreken , 's mans fchoone Ora, do de fructu , qni ex antiquitatis patria fudio in omnedoctrinarum genus redit , openlijk gehouden te Groningen in den jare 1770, als inleiding zijner lesfen over de Germania van TACIT US, en op verzoek van Curatoren gedrukt , en zijne Disceptatio Historica de temporis divifione, et notis, quibus in diplomat/bus at actis publicis oft' olim fuut Batavi, uitgegeven te Groningen in den jare í8o6. Het werk van dezen J ACOB DE RnoER maakt dok het voornaamiLe gedeelte uit van het door ons aangekondigde vijfde deel van liet Groninger Genootfchap. VERHANDELINGEN. 585 Het behelst in de eerfte plaats liet zoo beroemde Groninger Stadboek , in het jaar r425 verzameld en vastgefleld. Het oorfpronkelijk affchrift berustte op het Stadhuis, en is ge nagedrukt. Men heeft ons daarvan in dit deel des-trouw Genootfchaps een fac finaile medegedeeld. Dat een boek van zoo hoogen ouderdom veel moet bevatten , hetwelk thans voor ons moeijelijk om te verflaan is , laat zich gemakkelijk begrijpen Hoogst welkom zijn derhalve de aanteekeningen van eenen DF Itxoun; en de IIeeren TEN BERGE, VAN - E E RI) E, s if r K EN s en IJ CE y verdienen niet Hechts onzen dank daarvoor, dat zij de nagelatene papieren van DE RnoER, hebben nagezien en in orde gebragt, maar ook, dat zij hunne nadere aanteekeningen op het Stadboek er hebben bijgevoegd. Recenfent heeft dezen geleerden arbeid met zeer veel genoegen en nut gelezen. Ook die aanteekeningen dragen blijken , dat de verfchillende opstellers van dezelve niet alleen bedreven zijn in de oude Groningfche wetten en gewoonten, maar ook veel kennis van onze moedertaal bezitten, en den oorfprong van vele verouderde en daarna geheel veranderde woorden vernuftig weten op te fporen. Wij wenCchen hartelijk den verderen bloei van dit Genoot verwachten daarvan nog meerdere vruchten.-fchap , en. Gefchiedenis der vroegere Volken, die onze Aarde bewoond hebben en nog bewoonden bij de geboorte van Jezus Christus. In Zarnenfpraken. II Stukjes. Te Schagerbrug, b ij J. C. Honigh. 1827, 1828. In 8vo. Te zamen XIh, 276 bl. fi_80. De onbekende fchrijver van deze boekjes was zoo overtuigd van het nut der Gefchiedellis , en zoo doordrongen van het denkbeeld dier zake , dat hij zijn gevoel in deze bladen moest ontlasten. IIij bekent wel, dat fijner verfnedene pennen in dit onderwerp gebezigd zijn, maar durft zich vleijen, dat de leest, waarop hij zijn werkje gefchoeid heeft, geheel nieuw is. Die vorm gaf hem gereede aanleiding , om nuttige aanmerkingen in liet gefch;edverhaal te vlechten. Achter het werkje (laat eene zeer korte tijdrekenkundige tafel, en bladwijzer der voornaamfte gebeurtenisfen. Wat den vorm betreft, dezelve is nieuw en niet nieuw, )r$(j GESCHIEDENIS DER V£,QEGEPE VoLFLEN. zoo als men wil. De gefchiedenis, namelijk, der Egyptenaren, Karliagers, Rouneinen, l'erzianen, Israëliten, Babylontërs en dsJyrirrs, Grieken en Pheniciërs is in zamenipraken behandeld. Dat is niet nieuw. Iets dergelijks vindt men reeds in de Education complete, on abregé de l'histoire ancienne , par Mme. D E BE A U NI o N T. Maar het is geheel nieuw, dat een Heer, op eene buitenplaats wonende, aan zijne arbeidslieden in de winteravonden de oude gefchiedenis verklaart. Di RK , P I E TE R en G ERR IT verzoeken hunnen Heer, om dat wel te willen doen. Vandaar dertig gefprekker.. Die vorm bevalt ons geheel niet. Hij (Irijdt zoo geheel tegen de waarfchijnlijkheid , en doet ons zelfs onwillekeurig mees als wij b. V. DIR K hooren vragen : waar is Egypte-muilen, eigenlijk gelegen ? en den Heer antwoorden : In Afrika I) I R K ; hetzelve is nader owfckreven , bepaald, ten N. door de Middellandfche zee, ten 0. door de Roode zee en de landengte van Suez, waarmede Egypte en g znsclz Afrika aan Azië verbonden zijn, ten Z. door Nubië en ten GJ" door Barbarije, Biledulgerid en de woestijn van Sarah of Sahara. DIRK en Biledulgerid! Spectatum adrni:fi! Het was natuurlijker geweest, dat een I-Ieer zijne tuinlieden over zaken van hun beroep onderhouden had , en een vader zijne zonen , of onderwijzer Zijne kweekelingen , over de oude gefchiedenis. Dit over den vorm. Op de manier van verhalen en naauwkeurigheid van zaken valt ook niet veel te roemen. De Heer fpreekt gewoonlijk op eenen voor dat flag van toehoorders te hoogen toon, en is dikwijls, door dat hij kort wil zijn, duister. Voorts leert hij de goede menfchen verfcheidene namen, welke nooit beflaan hebben. Eenige zijn in de Errata verbeterd. Maar er fchieten nog vrij wat over, b. V. 1rchiologus, Fetramnestus, Tdyegetus, enz. enz. Ook verwart hij oude en nieuwe namen door elkander, b. v. Byzantium in Turkte, Mar/cub in Frankrijk, enz. Eene uitdrukking gelijk de volgende heeft PIE TER niet verflaan : Eene Godin T,'zetys genaamd, had al de godinnen op hare bruiloft genoodigd, niet uitzondering van tweedragt. Over de gefchiedkundige naauwkeurigheid willen wij liever geen woord zeggen. W. r1LEXIS, tLEISïO7'H. $$7 Reistogten in het Zuiden van Frankrijk; waarin Karakter oude en hedendaagfc'Ze Franj'c'sen , met-fchilderingen over de een' f}aatkundigen en wsgeerigen blik op den tegen woordigen toefland der verlichting in de Zuid - Europefcfe Staten en de herleving van Griekenland. Door W i L L 1 B A L D A L E x i s. Uit het Hoogduitsc z. Te 4mfierdam , bij J. C. van Kesteren. :829. In gr. 8 vo. X, 224 131. f 2 - 20. In een boekdeeltje van zoo weinige bladzijden verwachte men noch uitvoerige , noch grondige behandeling. De blik op Griekenlands herleving is een zeer vlugtige blik. De Schrijver bezoekt 3ƒarfeille, ziet Lord co Cu RAN E, en felt zich , in zijne verbeelding, hij het aanfchouwen van een fregat in de haven, reeds overwinning op de Turken voor; maar verneemt met droefheid, dat het oorlogsfchip, onder bijzondere befcherming van het Franfc'ze Gouvernement (1826), gebouwd werd voor den Onderkoning van Egypte , en dat een Grieksch koopman de ondernemer is, die handelsbelang boven vader fielt. Meer wordt hier niet gezegd van Grieken-landsliefdelands herleving. Ook over andere onderwerpen [lapt de Schrijver weleens wat luchtig heen. Hij verhaalt meestal luimig; en, al deelt hij ook weinigbeduidende ontmoetingen op diligences en in herbergen mede, hij weet den leeslust gaande te houden. Belangrijk moge dit werk over het geheel niet zijn, hier en daar evenwel vindt men goede aanmerkingen. De flijl is fours te afgebroken en gekunueld. Gezochte geestigheid heeft zelden de bedoelde uitwerking. Men moet niet zoo duidelijk kunnen bemerken , dat de Schrijver moeite doet, om luimig te zijn. De vertaling, door eersen vriend des Schrijvers te Berlin, blijkens het Voorberigt, vervaardigd, laat nog al iets te wenfchen over. Fouten, als gepeinigd, de toorn (toren) was /?eil, gezamenlijke (gemeenfchappelijke) keuken, een heimelijk wrochten (werken) , LIGT het getuigenis af, riekten (roken), dunkten (dachten), wij vaarden (voeren) enz. verraden bittere onkunde van de taal. Op eenige plaatren fchijnt de Vertaler, door overhaasting, onnaauwkeurigheden begaan te hebben, b. v bl. 29: van elf tot zeventien jaren maakt flechts acht en twintig; bl. 114. mergachtige ftam (van eikenboomen); bi. 130. onderwerpelijke lust, onderwerpelijke aandrang breekt overal uit; bl. 155. Bene be 588 W. ALEX I S REISTOGTEN. trekking , -waarin de trots des mans aan het regt verboden : moedig te zin ; en eindelijk , bl. 170. dunkten de bevelen der bevelhebbers toch vaak al te ver fchoonend tegen eene natie. Waarlijk , dat is te erg ! ---Zou in plaats van leeuwrikken, bi. ^2I , ook fpreeuwen gelezen moeten worden ? of verfchiIlen de Duitjche leeuwrikken zoo veel van de onzen , dat ze op de kerfenboomgaarden te Leipzig aanvallen ? Overigens heeft dit boek, wat hetzelve bij menigen lezer zal aanbevelen. Wanneer men in verloren oogenblikken, tot vermaak of uitfpanning , gaarne iets in handen neemt, dat geen diep nadenken vereischt, doorbladert men dit werkje met genoegen. Befchouwing der beginfelen , waarop het voeren 'an den Oor gegrond. Te Zutphen , bij W. C. Wansleven. 1829.-log is In gr. 8vo. 54 Bl. f : - 6o. Wij haasten ons, om een boeksken aan te kondigen, waarin men over een hoogst belangrijk onderwerp veel goeds gezegd vindt. In 1815 werd in de Vereenigde Staten van Noord -Amerika, en eenigen tijd later in Engeland, eene Maatfchappij opgerigt : Ter bevordering van eenen altijd durenden en algemeenen Vrede. Tot nu toe bepaalden zich derzelver pogingen voornamelijk tot het drukken en verfpreiden van kleine gefchriften, welke ftrekken, om overtuigend te doen zien, dat de Oorlog met den geest des Christendoms en de wezenlijke belangen des menschdoms /irijdig is. Tevens poogt men in deze werkjes de beste middelen aan te wijzen, om aigemeenen Vrede op den grondflag van Christelijke beginfelen in fland te doen blijven. Meer dan 300,000 leden (volgens het Voorberigt) telt deze Maatfchappij in Engeland. In Engeland? Ja, Lezer! wat een Ministerie doet, is niet altijd in den volksgeest. De Staat, die zoo dikwerf in den twist der volken zich mengt , heeft vele burgers , die den Krijg onbellaanbaar met echt Christelijke beginfelen achten. En wat nu de zaak zelve betreft, hetgene 4n dit flukje wordt bedoeld en beweerd, zal misfchien door velen voor onmogelijk gehouden worden. Men leze eerst, en oordeele dan. Wij lazen het boekje met groot genoegen, en vonden belangrijke wenken. Van alle u'ittrekfel onthouden wij ons opzettelijk, maar prijzen liet werkje ten hoogite aan, en BESCHOUWING. 589 wenfchen het in veler handen. Al meent men hier of daar ook iets op de redenering des Schrijvers te kunnen aanmerken, men zal veel vinden , dat overweging en behartiging waardig is. Moge de Vrede-Maatfchappij, onder den Goddelijken zegen, doel treffen, en ook de verfpreiding van dit werkje iets goeds ten gevolge hebben! Reize dooi-den weinig bekenden Zzuidel ken Ihloluk/clien Archipel en langs de geheel onbekende Zaiidvesikust van Nieuw - Guinea, gedaan in de joren 1825 en 18c6. Door D. H. KoLFF, JR., Luitenant ter Zee, Ijle Klasfe, en Ridder van de Militaire Thiller;as Orde. Het eene Kaart. Te 117nfierdayn , bij G. J. A. Beijerinck 1828. In gr. 8vo. XIh en 393 BI. f 4 - So. De berigten, welke wij gedurende het tijdvak, in hetwelk onze Indifche bezittingen ons ontweldigd waren , van derzelver toenmalige bezitters ontvingen , konden reeds om hunnen oorfprong niet zonder een flnartelijk gevoel ontvangen worden, en leverden al dikwerf de blijken op , dat derzelver opftellers, door de kortheid van hun verblijf in, en de nieuw hunne betrekking op die landen, niet berekend wa--heid van ren voor hunne taak. In die befchrij vingen , welke zich door meerdere naauwkeurigheid en volledigheid onderfcheidden , zoo als die Van STAMFORD RAFFLES en JoHN CRAW- F U R D , kon de hoogmoed der Engelfchen zich niet wederhouden van niet minachting op het vroeger en later befluur van Nederland over deszelfs overzeefche bezittingen neder te zien , en het Nederlandsch rlaatkundig gedrag in Indië te laken en ongetrouw te beoordeelen. Men was het zoo gewoon geworden, om den leeuw, dien men dood waande, te fchop. pen , dat men zich daarvan zelfs niet kon onthouden , nadat de loop der omltandigheden hein den buit had doen verliezen. Het is daarom voor ieder regtgeaard Nederlander een aangenaam gevolg der herítelling van de onafhankelijkheid van ons vaderland , dat ,bij den vernieuwden bloei van onze zeevaart en koophandel , wij weder van onze eigene landgenooten berigten mogen ontvangen omtrent den tegenwoordigen toefland onzer overzeeí'che bezittingen, en van die gedeelten der aarde , waarin dezelve gelegen zijn. De Hee: K o L F F BOEKBESCII. 1829. NO. r3. R r 590 D. H. KotFP•, JR. bewijst dus aan zijn vaderland een' belangrijken dienst ,door de openbaarmaking van het verhaal zijner togten. Het is ons niet onbekend, dat er lieden zijn , die zich, zelfs openlijk, over den Schrijver beklaagd hebben. Gedeeltelijk fchijnt deze ontevredenheid voort te komen uit een zekere vijandige esprit de corps, die er bellaat tusfchen de Nederland/die en Koloniale Marine Wij zijn te ver van liet wortelperk verwijderd, om te kunnen beoordeelen , of de I-leer K o L F F onaangename waarheden gezegd , dan of hij zich door partijdigheid tegen de iVederlandfche Marine zonder reden heeft laten vervoeren tot de befchuldiging, welke wij vinden in de noot , bladz. 295. Trouwens dit is dan , voor zoo veel wij ons herinneren kunnen , ook de eenige plaats in liet werk, waar een gezegde van dien aard voorkomt ; en de ingelaschte kopijen van officiële Rukken leveren zulke ontwijfelbare bewijzen op, dat de Schrijver bij het Nederlandsch Indisch Gouvernement bekend is , als een man, die deszelfs vertrouwen verdient, en aan dit vertrouwen tot deszelfs groote tevredenheid heeft beant^+oord, dat de genoemde twist geenen grond oplevert , om de geloofwaardigheid van dit werk , over het geheel, in twijfel te trekken. Men heeft het in den Schrijver ook berispt, dat hij zijne reisbefchrijving in het licht heeft gegeven, zonder er, ten dien(Ie van de zeevaart, de kaart bij te voegen, welke hij van liet door hem bezochte, grootendeels nog weinig , ja gedeeltelijk geheel onbekende gedeelte van den Indifchen Archipel gemaakt heeft. De Heer K 0 LF F verhaalt in het voorberigt, dat hij deze kaart zelf aan het Gouvernement ingediend heeft. Zoo lang wij nu niet weten , of zijn Ed., uit hoofde van zijne betrekking tot dat Gouvernement , anders heeft kunnen handelen, houden wij het er voor, dat hij den dank van den Nederlandfchen lezer verdiend heeft, door , op eene kleinere fchaal , van dezelve de juiste afteekening bij zijn reisverhaal te voegen. De kaart, zoo als zij nu bij het werk gevoegd is, hebben wij bevonden op eene ruim driemaal grootere fchaal gebragt te zijn , dan die van J. WALKER, gevoegd bij C R A W F U RD'S Befchrijving van den Indifchen Archipel, op welke de meeste eilanden en kusten , welker ligging en gedaante door onzen Schrijver naauwkeurig worden bepaald , flechts door ongevormde flippen, of in het geheel niet, worden. aangeduid. De eentoonigheid van een verhaal van ontmoetingen , die op ieder ei- Iand bijna dezelfde zijn , wordt voorgekomen, door tusfchen t5IZE. s1)i dezelve belangrijke waarnemingen te voegen , over de aard Schrijver bezochte fire--rijkskundige ge[ieldheid der door den ken , en van den zedelijken en natuurlijken toefiand van der zelver bewoners. Met genoegen merken wij de genegenheid op der inboorlingen voor de Nederlanders en hunne verkleefd heid aan de Nederlandfche regering , van welke gezindheid bijna ieder hoofdstuk de be vijzen oplevert. Stijl en taal heb liet geheel , ook zuiver bevonden. Wij vinden-ben cvij , over dus alle reden , cm dit werk eene goede ontvangst toe te wenfchen , en durven den lezer beloven, dat hetzelve zijne aandacht op eene nuttige en aangename wijze zal bezig houden. Verhandeling over de Stoombooten , door G. M. R Ö N T c E t, Luitenant ter zee der eet fie klasfe , te Rotterdam. Uitgege y?cn dear het Provinciaal Utr•echtfe'ie Genoot/chap ran Kun flea en Íhetenfchappen. Te Utrecht, bij J. Altheer. In gr. 8vo. 70 Bi. f t - 50. De bruikbaarheid , liet not en gemak, en ook de veiligheid der Stoombooten, ook in ons vaderland bijzonder, is nu wel reeds door de ondervinding genoegzlam bewezen. Deze Verhandeling heeft echter nog hare nuttigheid , en daarom willen wij haar, al fchijnt het dan nu wel een weinig post festnm , nog aansnelden. Dezeive werd door het Utr. Prov. Genootfatiap met goud bekroond. Men vindt hier den oorfprong der Stoomboo. teil. Wij hebben deze foort van navigatie van de Engelfchen ontleend , die , lioe.sel zij later, dan de Amerikanen , gelukkig geflaagd zijn , liet goed gevolg minder aan de Amerikanen , dan deze aan heng , te danken hebben. De Engelfcke Stoosnbooten zin liet gevolg van de eigene kr•achtontwwikkeling dier natie geaeest. Hierop kan geen ander vo'k roe?tzen. Ons Gou , vernement gaf aan onze Natie het voorbeeld op het veer aan den Moerdijk. De Memorie , wegens deze eerie onderneming hier te lande , is als aanlhangfel achter deze Prijsver_ handeling gevoegd. Vier uitflaande Platen, en de noodige aanwijzingen bij dezelve, helderen alles genoegzaam op. Wij mogen alzoo dit fink den onderzoeklievenden zoo wei , als den belanghebbenden, vrijelijk aanprijzen. 1 r .. 592 J. L. EWALD De Goddelijke Voorzienigheid blijkbaar in de ontmoetingen en osnffandigheden van fonaznige men/chess en gebeurde daadzaken, door J. L. E W A L D. Uit het Hoogduitsch. Ilde Deel. Te IImflerdfin, , bij C. L. Schleijer. 1828. In gr. Boo. YIII en 26o bl. f 2 - 9o. Ons oordeel over het tweede deel van dit welk is hetzelfde als over het eerste. Niettegenfiaande veel goeds en nieuws, vonden wij ook hier weder veel , hetgeen in onze taal in andere verzamelingen reeds opgenomen en gedrukt is. Onder dezelfde rubrieken als in her vorige deel , levert de verzamelaar nu weder vijfenveertig verhalen , als: Studentenleven van J OH A N s A M U E L P A T z r E. Pekeeri ngsb efchiedenis van een' Engelfchen Majoor. Por P o's jongelingfclzap. Bekeering van een' Noord -dinerikaanfchen Thilde. Bekeering van een' onfchuldig gevangen .rood. Gemoedsverandering van een' Engel- Teken Matroos , door een' verrrulden droom. De losbandige Predikantszooa. Lotgevallen eener Engeifclie Landloopfler. De edelmoedige Gezeuees en de dankbare Turk. Het portret van den Heer n E S E N A N G E s. L; rhed van het gedrag der Ouders op het lot hunner Kinderen. Nood leert bidden. Verlos fng van JOHANN EHRENFRIED WEISHAUPT uit de Tune/eke flavern/j. Zesjarig verblijf van vier Rus/en op een eiland in de ijszee. De Heer geeft fp jze ter zijner tijd. Genezing van J OH A N N JAC 0 B Cl 0 s E R. De godoruchtige ,Voerman. Levensbehoud en redding van J 0 H A N N F r. IK o- It I C H M EH L I N. De Sneeuwval. Le^'ensbe houd van een' ver -volgden Predikant, ten tide der Hervorming. De ,moordkuil op het 1Js. De noodlottige Pruik. De onfchuldige Kindermoorderes. De on%huldige Ze44befc'zuldiger. De miskende menschlievendheid geregtvaardigd. Ontdekking van een' moord door een' blinde. Dc herberg het Witte Paard. Sclzrikkelgke gevolgen eener onbedachtzame befchuldibing. De vier krankzinnige broeders. f'ie zone moeder tot toorn verwekt, die is ver Merkwaardig behoud van een' Schip.-vloekt van den Ileere. breukeling. De nieuwe i z A a K. Zonder/lege zaznenhang van geluk en ongeluk. De vertraagde Zeereis. Het voorvader/ijk Hangkastje. Levensloop van W IL L I A M s H I r n. Ontmoetingen van JOHN Y A R M 0 U T H. Lotgevallen van Doctor BRAU N. De Koninklijke Met/daar. De droppel Rum. De Tabakspijp. De ver fiche Vijg. De Ooijevaar. Het f heere PenJler. Waarde DE GODD'ELIJRC V00RZIENIGHEID. der Kleinigheden. Reeds deze opgave zal een ieder, die eeni germate gemeenzaam is met hetgeen wij in dit vak bezitten, oude bekenden doen herkennen. Ook nu is de vertaling niet vrij van onnaauwkeurigheden, zoo als , bladz. 29 : De kosten werd — in plaats van sierden bijeeng ebragt. Wij herhalen dus onzen vroeger geuiten wensch , dat , indien liet genoegen , waarmede de vertaler zegt, en wij volgaarne gelooven , dat het publiek het werk ontvangen heeft , eenen tweeden druk mogt noodig maken , de uitlating van het reeds eiders voorkomende deszelfs verkrijging ;ut minderen prijs voor het algemeen mo gelijk, en de zuivering van taal en ftijl het menigvuldige goede in dit werk nog meer aanbevelenswaardig zal maken. De IJflroona van j o A N N ES A N T 0 N 1 u E s, 7/Set ophelderende kritifche , philologifche en l istorifche Aanteekeningen van P. G. WITS EN G KY S n EE :. Te Am lerdam , bid` Gebroeders Diederichs. 1828. In kl. Bye. 249 &l. Met Portret en Titelvignet. f I -25. iJe roem van n n T o N t DE s, als vindingrijk, krachtig en verheven Dichter, is genoeg gevestigd, om eene vernieuwde en gemakkelijker uitgave van zijn heerlijkst en uitgebreidst dichtttuk , de ]/,boors, als een welkoon gefchenk voor ons Publiek, dat zich met verfchen ijver op de lezing en beoefening onzer oude Zangers toelegt, te befchouwen. Het was daarom geheel onnoodig, in eene vlugtige Voorrede den Leerling boven den Meester, of, gelijk zij zichzelven onderling noemden, den Zoon boven den Vader, ANTONIDES boven VONDEL, ON onregtvaardigerwijze te verheffen , en den eerften de hoofdplaats op onzen Helikon te willen toewijzen, dien de laatste, ten fpijt der oppervlakkige kritiek van WITSEN GE VS BEE K , wel altijd zal blijven behouden. Zeker was A N TO N I DES een waarachtig dichterlijk genie, rijk aan fantafie en vernuft, ftout, krachtig en verheven; maar hij vond den weg reeds door VONDEL gebaand, dien deze bijna alleen moest effenen en begaanbaar maken. VONDEL was niets aan zijne voorgangers , A N T O N S DES oneindig veel aan VONDEL verpligt ; en cie gebreken, welke men bij den Schep. per en Vader onzer Poëzij zoo geweldig breed uitmeet, vindt men waarlijk in geene geringere mate bij dezen zijnen gelukkigften navolger. Platheid en gemeenheid, valsch vernuft 594 J. ANI'oiNIDES en gezwollenheid , ja zelfs bombast, vindt men, ook zonder lantaarn , gemakkelijk in den I117room ; en wij zouden het ge rust durven aannemen , om tegen de zonden van v o N n EL, in elk dezer hoofdfoorten , altijd grootere van n N TON IDES over te ftellen. Maar desniettegen(laande moet ieder beminnaar onzer letterkunde en van echte poëzij hem lozen en beoefenen, gelijk hij het v o ND EL doen moet; want beiden verkregen door fchoonheden van den centen rang als 't ware het regt om dikwijls te zondigen , zonder dat zij daardoor den eernaam van Hoofddichters kunnen verliezen. Eene welingerigte beoordeelende uitgave van den I/,lroona was misfchien liet gefchiktfre handboek voor jeugdige Dichters , dat er konde vervaardigd worden. Dit dichtfluk levert de overvloedigfle gelegenheid op tot het aanwijzen en ontleden der grootfie fchoonheden, zoo wel als tot het aantoonen en gispen der grofte gebreken. Onze taal fchittert in hetzelve in den helderfien luister van hare fchilderachtigheid, kracht en floutheid ; maar valt in hetzelve ook enkele malen tot eene laagte , welke WITS EN G E Y S B E E K (die nog al van krachtuitdrukkingen houdt) beleefdeliik met den naam van Janhagelpoëzii beflempelt. Men zonde zich echter bedriegen , indien men geloofde, dat deze behoefte door de tegenwoordige uitgave vervuld, en dit doel door dezelve bereikt was Hoe weidsch deze aanteekeningen op den titel ook met barbaarfche namen worden opgehemeld, zij bepalen zich , voor verre het grootfte gedeelte , tot plaatsbefchrijven_ de en gefchiedkundige ophelderingen , die buiten kijf haar nut hebben, maar met welker omlag wij de beoordeelende en taalkundige aanmerkingen meer in verhouding wenschten. En waarom niet in een kort kritisch overzigt , dat de ge inleiding zonde geweest zijn , het plan, of, wil men-fchiktfle liever deze benaming, den aanleg van dit Stroomdicht befchouwd; de dichterlijkheid van liet geheel , en de kunftige manier, op welke fommige heerlijke partijen ingeweven en vastgehecht zijn, geprezen ; maar tevens fommige monlireuze uitwasten berispt , en vele onpasfende invlechtfelen (hors d'oeuvres) ten toon geheid ? De heer GET S B E E K moge zich ten onregte verheelden , deze taak op eene voldoende wijze , in zijn bekend Biographisch Woordenboek, te hebben volvoerd ; het zou ten minfle nuttig geweest zijn., hier een kort, maar zaakrijk uittrekfel daaruit te hebben overgenomen, dat, met weglating van hetgene daar llechts tot bladvulling na 1J TR 00151. 595 dient, zeker den prijs van deze uitgave niet zonde bezwaard hebben. Doch niet alleen dit gemis is een gebrek; maar op hoe vele piaatfen zoekt men niet te vergeefs eene pasfende aanmering, die liet echte fchoone beter doet gevoelen, of het fchilnf'choone in zijne naaktheid daarftelt' Om onder velen slechts eene enkele op te geven , waar is de teregtwijzing bij Trojes ongevallen Gefneuvelt op het lijk van haer gefloopte wallen. (BI. 21.) of: Daer De marmoriteen , zoo lang verborgen voor de zon In 's aertrijx ader, nu geraekt aen 't fuizebollen , Van over zee en zant d'IJboorden langs kwant rollen (61. 35•) waar zij toch daarom te meer te pas kwam, omdat er meer dan gewone oefening toe behoort, om hier bij de eert e Iezing de oorzaak van het gebrekkige te vinden. Ook het taalkundig gedeelte is zeer fchraal behandeld; men vindt aan waar ze geheel noodeloos zijn, en woorden, als-merkingen, fakerdrven, bl. 34, akei-kloot, rnewaniering , kamdeel, meskuil, bi. 49, behipt , bl 187 , zusterkracht, bi. 216 , jadders , bl. 238, gaat men voorbij, even alsof het dagelijkfche bekenden waren ; bij fagbed, fc,'arangen , monde kim , ;-antf en in den fcheepsbouw, bl. 141 , kaaien , bl. --56, ja zelfs bij geheel onverttaanhare regels, in welke waarfchijnlijk van oudsher eenige misttelling plaats greep, zwijgt men geheel. Wij cndertusfchen erkennen gaarne , onder anderen , niet te begrijpen het gezegde op bl. 28: Indien hem de eenzaemheid verveelt, 't Zal hem in zooveel keur op geene vrienden eieken, Bereit op zijn verzoek , om mede grond te breken. Heel hoog loopen wij dus in geenen deele met deze ver -nieuwde uitgave , welke daarom te minder aanbevelenswaardig is , dewijl vooral het eerde Boek van drukfouten wemelt. Diegene, welke, als geheel zinilorende, ons noodzaakten eene oude uitgave in de hand te nemen, mogen hier tot waarfchuwing aangeteekend worden: BI. 5 r. 6 hun voor uw. „ 6 r. 5 mogh — magh. „ in — en. 596 J. ANT ON IDES, DE IJSTROOM. BI. 8 r. 2 arm voor naem. „ 9 F. 2 fleigen — fleigren. 13 r. 2 grocijend — groeiende. 16 r. 5 nieuwe — nieuwer. „ 20 r. 5 uitgelaten ze. 28 1. r. Strooingodin — Stroomgezin. 4 zullen — willen. » 34 r• 36 r. 9 zanden — randen. — r. 12 Egyptifchen — Egiptfchen. 38 r. haer. 13 zijn-„ — r. iq. hij — zij. 39 r. 5 wilde — wreede. 45 r. 3 lant(iorm — nachtulorm. 5 geheel vergeten: „ 57 r. De wind verftrekt de zweep, die 't fneller jaegt of zachter. Hier vinden wij eene hoofdzonde; deze itrekke ons tot eindpaal; in het vervolg is het ook zóó erg riet. EEN WOORD AAN X. IJ. Z. (k) Mijnheer! Terwijl gij over vermeende onhefcheidenheid ongeroepen vonnis velt, maakt gij uzelven aan ongelijk veel grootere fcluldig. Ik acht mij ongebonden, uw gefchrijf te beantwoorden. dan alleen voor zoo verre zulks mijzelven betreft; gelijk gij ook ongetwijtcld boter hadt gedaan , de verdediging van den Heer BOW RING aan henizclven over te laten, waartoe het zijn Ed., zulks geraden vindende, noch in de Vaderlandfche Letteroefeningen, noch ook elders aan gelegenheid kan ontbreken. Gij randt mij , op de onbefchcidenfte wijze, aan , over eene aanteekening van weinige regels, bij do opname can sow inn N c's fchrijven aan zijnen Ree., en betoont uzelven daarbij een vergifzuiger van de ergile foort; een gebrek, aan gen. Ree, door u verweten. He_ fchijnt n zeer te ergeren, fchoon liet n volftrekt niet aangaat, dat franko -inzending van bijdragen voor mijn Mengel werk wordt verlangd. Befcheidenheidshalve, verkies ik den grond van dit ver langen hier niet bloot te leggen. Alle Tijdfchriften, zoo wel als Dagbladen, en dus ook deze Courant, volgen deze gewoonte. Schrijvers van eenigen naam weten , waaraan zij zich te dezen lebben te honden , en dat hunne bijdragen te allen zijde en langs eiken weg welkom zijn. Voor Antikritiek flaan gelegenheden te over open; en het was dus een bewijs te meer van de onpartijdigheid der Redactie, dusdanige ongefrankeerde Antikritiek evenwel in haar Tijdfcbrift op te nemen. — Dit zij, op dit punt, genoeg. Wat voorts de boosaardige bedreiging van Jluijeropligten aangaat, nooit heb ik mijne daden met oenigen fbi jet bedekt, en denzelven, wat nameloosheid betreft, alleen voor het Tïjdlchrift, waarvan ik het mijzelven tot eene eer reken Redacteur te zijn, noodzakelijk geacht, alware bet alleen om den wille van zoo onkiefche en onbefcheidene aanranders, als gij u in uw gefchrijf betoont. Van zulke fluijeropligters toch heeft elk, die zijne rust liefheeft, regtmatigen affchuw ; fchoon die af/ritme geheel iets anders is dan vrees, en p^tjzelf bij mij wel den eerlien, geenszins de laatfte, door uwe hatelijke inblazing, hebt verwekt. AmJierdam , J. W. Ij N T E M A. 24 Aug. 1829. (') Zie Arnhenrfalze Courant van 22 Aug. 11. (Aan dit Werd werd door. derzelver Redactie, die geese zwarigheid vindt in liet opnemen van perfonaltteilen, eene plaats geweigerd.) BOEKBESCHOUWING. Brieven a!n de Meeren CHATEAUBRIAND, DE LA DIENNA1S (fl 1\10NTL0SIER over Godsdienst en StaatktinGte, ge/clireven door T Z S C H I R N E R, Uitgegeven door r, R u C. Te Deventer, bij A. J. van den SigtezAhorst. 1829. In gr. svo. hIII en :28 bl. f 2-25. Deze Brieven zijn de laattle, nog niet geheel voltooide, letterarbeid van den ook onder ons zoo gunflig bekenden T Z S C H I I: N L r.. Zij hebben hunnen oorfprong te danken aan het finartelijk gevoel , waarmede hij zag, hoe eene magtige partij in Frankrijk den voortgang van godsdienllige verlichting en burgerlijke vrijheid trachtte te belemmeren , en hoe zelfs Schrijvers van talenten , door verkeerde ppvatting van den Godsdienst , medewerk om denkbeelden van cone nadeelige ['trekking alge--ten, meen te maken. In eene reeks van brieven aan Fr rnfche Schrijvers van naam , die als organen van hunne partij befchouwd worden , wilde hij zijne denkbeelden over Godsdienst en Staatkunde ontwikkelen. Daartoe koos hij , behalve de drie, op den titel genoemd , ook den beroemden BENJ. CO NS T AN T ; maar bragt het niet verder, dan tot den eerften brief aan n E ni o N T- L o s IER,toen hij, den 17 Febr. 1828 , onder zijne kwaal bezweek. De drie eerife brieven zijn aan den Meer n E C H A TE A v- ER IAN n. T z S C HIRNr a begint met de befchot,tving van de veranderde godsdienftige (lemming der wereld. Na het fcdert de laatfle helft der vorige eeuw geheerscht hebbende ongeloof en indifFerentismus , is eene meer ernfftige gezindheid teruggekeerd; Bene leven Godsdienst en Kerk is ontwaakt,-diger belangficlling in en door dc Regeringen zijn maatregelen genomen , dle BOTRBESCH. I8:9. N0. 14, S S 598 TZSCH.RNLn weder voor het erkennen der verbindtenis tusfchcn Godsdienst en openlijke welvaart getuia,cn. Deze verandering leidt de Schrijver uit eerie drieledige oorzaak af: Deels verdween , niet den voortgang des tijds en de vorderingen der XVIIIde eeuw in alle wetenicihappen , datgene, wat ongeloof en indifferentismus had aangebrast. Veel aanftootelijks in de openlijke leerwijze van den Godsdienst, en vele dcr inf gillingen , die zichzclve overleefd hadden, b. v. cie kloosters in vele landen, waren door den tijd weggenomen. Deels ging niet de laatfile jaren der vorige eeuw de gelukkige tijd (ier rust en der alge welvaart voorbij. Met de welvaart verminderde-meene thans de liefde tot genot en weelde; in den IFrijd met het lot ontwaakte en verflerhte zich de zedelijke kracht ; het gevoel van eigene ellende en dc befchouwing van vreemd ongeluk leerde de menfchen den troost des Geloofs en der Hoop zoeken. Deels, eindelijk, gaf de got;gi}e gcfchiedenis der wereld den magthebbenden en flaatslieden eerie les , die ontwijfelbaar voor de zaak van Godsdienst en Kerk zeer voordeelig geworden is ; dat , namelijk , het Christendom vooral die overtuigingen en gezindheden in de menfchelijke gemoederen plant en kweekt, uit welke de burgerlijke en huifelijke deugd der volken voortkomt, die het doel van den Staat bevordert. Deze voorafgaande befchouwing van den geest des tijds is de grondtag, op welken de Schrijver zijn betoog vestigt , dat C H A T EAU B RIA ND , bij al den lof, dien vooral zijn hoofdwerk : Ie Genie du Christianisme, in andere opzigten zoo regtmatig verworven heeft, echter niet overeenkomf'rig de behoefte van den geest des tijds de zedelijke en dichterlijke voortreffelijkheden van den Christelijken Godsdienst heeft voorgeifield. T z s C II i R- Nnr. toont aan, dat cnATnAUBRiAND de Christelijke Mythologie met het poëtifche van het Christendom zelve verward Beeft, ja de traditioneel gewordene voorIlelíingen derzelve door eigene uitvinding opfmukt; b. v. waar hij ai A R I A noemt „ de onfierfelijke Moeder „van Benen verlosfenden God, die eengin Zoon opoffert BttI vnN oVFr GODSDIENST EN STAATKUNDE. 599 om haar geflacht te redden, de teedere bemiddelares „ tusfeben ons en den Eeuwigen ," en van haar zegt : „ IIoe verruIrkel;ji: is net , alle genade des Heercn door „ den fchoot eener fcl aa.nachtige jonkvrouwe te zien ne„ derd alen ! ' Bij de aanduiding e'.er heilzame uitwerlc felen des Christendom a op de beichaving van Europa heeft c x A T E A u B it IA N D do toevallige uitwerkfelen van gevoelens en inrigtingen , die in geene betrekking (tonden tot het Christendom , verward riet die veranderingen, wier grond zich in deszclfs geest laat aanwijzen. Elke brug, door Benen $isfchop hier of daar gebouwd , geldt bij heil als een getuigenis van den invloed des Christendoms op de befchaving der volken. Overtuigend toont T Z s C H 1 R N r P. aan , dat de proeve , om de beeldende kunst des Christendoms gelijk te ítellen met die der Heidenfcre oudheid, geheelenal mislukt is. Ver Schrijver het beginfel , dat bij-volgens befchouwt de C HATE A U B R I n ND 's voorllelling en bevestiging van liet Christendom ten grond ligt ; namelijk : hetgeen liet vrome gevoel kan opwekken en voeden , dat moet geloovig als Christelijke leer en inflelling opgenomen, en in de Kerk vastgehouden en voortgeplant worden. ik heb geveend an ik heb geloofd, is CHATEAUnRIAND's eigene belijdenis. Onze Schrijver ontkent, dat de aesthetiíèhe grondflof des Christendoms als cle laatfle grond van deszelfs geldende waarde moet befchouwd worden, dewijl liet genoemde beginfel en de op hetzelve gegronde handelwijze tegen den waren aard van liet geloof en van de vroomheid flrijdt, de juiste opvatting van liet Christendom hindert, en de werkende of ten minfle de bevorderende oorzaak is van menigvuldige afdwalingen op liet gebied van het godsdienftigc leven. De Schrijver betl uit zijne tercgtwijzing aan den Heer n n c H A T r A U- B RI A ND met de opgave, hoc de zaak van liet Christendom op eene meer bevredigende wijze kan worden gehandhaafd; namelijk. door cone duidelijke en bepaalde verklaring over liet wezen des Christendoms; door een geschiedkundig betoog, dat die waarheden werkelijk in Ss 2 41o0 TZSCHIRNER hetzelve voorkomen, welke men, in de verklaring vaa dcszclfs wezen, aan hetzelve toegeFchrevcn heeft; en door een wijsgeerig bewijs voor dc waarheid en godde lijken oorfprong van dat Christendom. Hetgeen c H A TE A U B R I A ND van zulk eerie in zijn onderwerp dieper indringende behandeling teruggehouden heeft, betlaat voornamelijk in de vooroordeelen, welke hij als Roomschgezinde voedt tegen de eenvoudige leer des Christendons, zoo als dezelve door de Protestantfclle Kerk beleden wordt. Ilet oogpunt, uit hetwelk T Z S C III R NE R hier le Genie du Christianisrne befchouwt , flaaft liet oordeel over hetzelfde werk van cellen vaderlandfchen Geleerde , den Heer N. C. v A N K A M P L N, die in de Voorrede, geplaatst voor zijne fcl:oonc omwerking van lietzelve, reeds zegt: „ C H A„ T E A u B It I A N D'S werk is een zonderling boek. Met „ eerie menigte uitmuntende trekken , fchoonc, treilende „gedachten, rijke beelden , fchilderachtige tafereelen , en „ zeer vele plaatfen, welke den echten Dichter kenfchet„ fen , vereenigen zich , in le Genie du Christianisme , „de gedurige ilootende verwarring van Christendons niet „ Catholic ism us, zeer vele valfche redeneringen , die vol - (trekt geen flreek houden, een vloed van zaken, die „tot liet Christendom af noch toe doen, en vele trekken „van valsch vernuft." (*) Het tweede drietal brieven in T z s c iii R N E It's werk is gerigt tegen den Abt D E LA MEN N A is, berucht door zijne fchriften, als voorvechter van die partij, welke zich , lèdert de bevrediging van Europa , vooral in Fraualtrijk , maar ook hier en daar in D1ritschland, en zelfs ook in ons Vaderland vertoonde, die, niet tevreden e doorgeflane beweging geflild te zien, de wereld derwaarts wilde teruggebragt hebben, waar zij vóór den tijdder beweging geflaan had. Alles, wat door de achttien eeuw geleerd, verworven en in het leven ingevoerd-de (*) Zie Sc,iooz leden des Chrzsterdoms, enz. Naar liet Fia„usck - van V. A. DE CHATEAUBRIAND. Tie Deel. Te lhaarlem , bij F. B o H N. 1809. M'11EVEN OVEt GODSDIENST EN STAATKUNDE. COI was geworden, verklaart zij voor dwaasheid en onregt, en verzekert, dat een duurzame vrede ílechts gevonden kan worden in het terugkeeren tot de grondhellingen en inrigtingen van vroegeren tijd, het zekerfte in de herlrelling van liet Feudaal-flelfel en van de lIierarchij der Middeleeuwen. T z s e H I x :v n R noemt deze wijze van zien en de maxime dezer partij het fel/el der terugwYcrking. Had hij in zijne teregtwijzing aan den Heer D C I-t A T E A u B R I A nT D nog hoogen lof gegeven aan liet veelvuldige fchoone , dat tusfclien het gebrekkige overal uitfchittert, tegen den Abt voert hij Bene geheel andere taal. „ Gij," zegt hij, „ kent Beene matiging en gereg„ tigheid; tegenfprcicen keert gij in verwijt en fmaad om ; de dwaling behandelt gij als verraad en misdrijf; gij „overdrijft, verdraait, en veroorlooft u elke onopregtheid , em gehaat te maken , wat gij hatelijk maken „wilt." Of de Abt dit verdient, oordeele de Lezer, onder anderen, uit het volgende in zijn werk fur l'Indi éreuce, Ton,. I. p. 38 , en hier aangehaald bladz. io$ : „ L U T HE R en zijne leerlingen maken een gedeelte van „ Europa wijs , dat de fouvereiniteit in liet volk ligt , „ en ras ftroomt liet bloed der Koningen op de feha„ votten." Belangrijk is ook de vergelijking der grond D n L A ME n N A i s, dat de algeineene Rede ,-flelling van door welke men eenigl k de waarheid moet zoeken en J-au vinden , geoperzbaurd is door de getuigenis der Kerk', namelijk der Kathol jke Kerk , met de vijf vragen , tot welker beantwoording hij door T Z S C H I RN E R UItgCnoodigd wordt, om de waarheid van zijne grondflellling te bewijzen. Onze Schrijver neemt affcheid van den Abt niet eene beoordeelende befchouwing van diens flaatkundige leerftellingen. De boven reeds gegevene befchrijving der partij, van welke hij een der hoofden is, regtvaardigt hetgeen T Z s C Ii I it NE R hem, en wij met hem toeroepen aan ieder , hij moge dan ook Nederlander en in fchijn Protestant zijn, die, door overdrevene bezwaren tegen den geest onzer eeuw, toont , hetzelfde helfel van terugwerking aan te hangen : „ Gij ondankbare 602 TZSCHIRN ER, 13RIi:VEr OV;-I: GODSuJP ST ENZ. „ kweehcling der achttiende eeuw, gij onwaardige zoon vf het vrije Frankrijk ," of Nedderh ;2d ! „ begeef lI „ weg, ga derwaarts , waar geen achttiende eeuw geweest „is, en alen niets van burgerlijke vr?ïiieid en van regt „ overeenkomfli g een flaatsverdrag weet, naar China en „ Japan ; en verlustig daar met uwe klagten over het bedorvene Europa die genen , welke zich gelukkig „ roemen, dat zij niets dan het bamboesriet noodig heb ben, om de volken te regeren." Wij worden gedrongen, liet te bejammeren, dat de Schrijver door den dood verhinderd is, om het laatfte gedeelte van dit zijn werk te voleindigen, zooclat wij flechts een fragment hebben van zijnen eerften brief aan den Heer D E a[ o N T LU SIER. Maar, laat ons liever ons verblijden in het nut, dat T z s C HI R n E R gellicht heeft; en laat ons bij de ge welke de vernieuwing van oude dwalingen-varen , met de wereld bedreigt, ons gerustílellen met de vroegere ondervinding. Naar waarheid zegt II E it D E I;, in zijne Brieven tot bevordering der Humaniteit : „ De pa„ perij en de wilde krijgsgeest hadden den geest der tij„ den, de grondi'ellingcn en begrippen der verflandigfte „menfchen eens lang onderdrukt gehouden; zij floten „ hem op in holen , in torens , in kasteelen en in kloos„ ters. IIij ontkwam; de Hervorming maakte hem vrij; „ de kunften en wetenfchappen , maar meest de druk„ kunst, gaven hem vleugels. Zijne ern[lige moeder, „ de zelfdenkende Filozofie, heeft hein vooral uit de ,, fchriften der Ouden onderwezen; zijn ernfiige vader, „de nioeijelijke proefneming, heeft hem opgevoed, en „ door de voorbeelden aller waar-diglic en grootile mannen „ rijpheid en kracht gegeven. 1Jij is geen hind meer — - „ alle ondervindingen van vorige tijden zijn in zijne ziel gedrukt. — Dezen gemeengeest van het verlicht , of „ zich verlichtend, Europa uit te roeijen, is onmogelijk." Wij wenfchen T Z S C H IR NE R'S voortreffelijke Brieven in veler handen, en durven hew , wien het opregtelijk om waarheid, ten aanzien van godsdienflige en fiaatkun. ïige denkbeelden, te doen is, bij cie lezing de aangenaamfre voldoening beloven voar zijne edele begeerte. K. F. BE C K ER, ALGEMEENS GEScHunIOENIS. 603 fllgemeene Gefchiedenis , door K. F. B E C EER. Naar den vijfden verbeterden Druk , uit liet Hoogduitsch vertaald. Ijle tot VIde Deel. Te Haarlem , bij de Erven F. Bolan. In gr. wo. Te zamen 1931 bl. f 14 - 90. ^ ij hebben, dadelijk na de verfchijning van het eerfle deel dezes werks in het Nederduitsch , (*) onze Lezers door eene korte aant:on ii ing met hetzelve bekend gemaakt. De openbare vermelding der volgende deelen in ons Tijdfchrift is door onderfcheidene redenen vertraagd geworden , waaronder ook de bedenking behoorde, dat dit boek zich wel van zel f Benen weg zou banen tot de kringen van ecn Publiek, dat grondige historifche kennis, met eene levendige en bevallige vooríielling vereenigd , begeert; eene bedenking , waarvan wij de waarheid ook door de ondervinding zien bevestigd. Om echter, zoo mogelijk , nog iets bij te dragen tot Bene meer algemeene verfpreiding van dit werk , willen wij ons het genoegen niet onthouden, ons vroeger geuit gunflig oordeel over hetzelve te herhalen. Indien er in de laatstverloopen jaren een boek in Duitschland verfchenen is , dat met meer dan gewone vlijt en zorgvuldigheid is bewerkt , dan is het ongetwijfeld de llgemeene Gefchiedenis van B E C K E R. Onder Geleerden van naam hebben , na den dood van-fcheidene dezen verdienflelijken man (i8o6) , wien het ílechts mogt gebeuren, de negen eerfte deelen in het licht te geven, deszelfs taak opgevat en voltooid; terwijl de ongelijkheid van bewerking en nàjl , hierdoor veroorzaakt, door den tegenwoordiger Uitgever derwijze is ver dat hij , met behoud van het voortreffelijke,-beterd , aan de onderfcheidene Schrijvers eigen, en overeenkomfig liet oorfpronkelijk ontwerp van B r c Y. E R, eenheid in het geheele werk gebragt heeft. En deze eenheid ver zich in die fchoone zamenvoeging van rijkheid,-toont (x) Zie Letteroef. voor 1826, bl. 507--510. CO4 K. Ir. BECKER getrouwlicid en grondigheid in de zaken , en van duidelij. khei;l en levendigheid in de voorflelling van dezelve , waardoor deze Algemeene Gefchiedenis zoo zeer uit Alles is met fcherpe en tevens bezadigde histori--munt. fche kritiek uit de echte bronnen zelve geput, en bij elke nieuwe uitgave heeft men van de nieuwe vorderingen op Let gebied der historifche kennis gebruik gesmaakt. Reeds de vijfde druk, naar welken de vijf eerice deden der vertaling bewerkt zijn , draagt hiervan overvloedige bewijzen; en hoewel Hechts zelden nieuwere gefchriftcn aan worden, die de voorkomende onderwerpen kri--gehaald tisch behandelen, zoo zal de kundige Lezer overal, en net name bij de berigten over de gclfeldheid der oude Staten en over den gang der wijsgeerige denkbeelden bij de oude Volken, ontwaren, dat de Uitgever , de Berlijnfche Hoogleeraar r; 0 E B E L L, op de hoogte ftaat , welke cie zaak zelve en onze leeftijd vereifclaen. Dat die Geleerde op dezen zoo loffelijk ingefagen weg fleeds voortgaat, heeft hij nog onlangs bewezen, daar hij in den zesden druk dezes works van de nieuwere ontdekkingen, en inzonderheid van de onvermoeide nafporingen en fchrandere gevolgtrekkingen van C n A M P 0 L L 1 o N, op eene wijze 1+ce^'t gebruikt gemaakt, waardoor de gefchiedenis der fi„, ,li?rs en der Egyptenaren belangrijke veranderingen ondergaan, en aanmerkelijke bijvoegfels verkregen heeft. Met deze rijkheid en grondigheid van zaken gaat eene levendige fchildering gepaard. De Lezer wordt als in liet ;hidden der gebeurtenisfen verplaatst; hij ziet de perfonen als 't ware handelen; hij hoort hen fpreken; en, zoo er eene Algemeene Gefchiedenis beflaat, die ook den vreemdeling op het gebied der oudheid derzelver geest kan loeren kennen, dan is het gewisfelijl, die van BE C RE R. Het is om deze reden, dat de Schrijver zich op het biographisch gedeelte van zijn werk meer heeft toegelegd, dan in de meeste boeken over de Alge naar een ander plan ontworpen,-meene Gefchicdenis, doorgaans gefchiedt ; dat hij door uittrekfels uit oude Dichters , no m n R u s !n fl ESS Io n us, een levendig ALGEMIEENB GESCIIILDENIS. 605 beeld van die tijden zoekt te fchiideren, waarin de waar na aan de fabel grenst , en de poëzij met-heid nog zoo liet leven zelf op het naauwst verbonden is; dat hij door iulasfching van tooneelen uit de fchriften des Ouden Vcrbonds de afgetrokkene Uefchrijving der vroegere Oos terfclle begrippen en zeden vervangt, en bij de voorftelling der gebeurtenisfen uit later dagen , toen de historilche kunst het toppunt bereikt had , de groote Gefchiedfelu• ijvers der oudheid dikwijls zelve laat optreden, om de Lezers uit derzelver mond het verhaal der belangrijke voorvallen te doen hooren. Het zou te veel plaats vereifchen , zoo wij de verdeelingen fleclits wilden aantlippen, welke de Schrijver gemaakt heeft; maar wij voelen ons gedrongen te verklaren, dat dezelve ons allezins juist, en zoodanig toefchijnen , dat zij een helder overzigt van zoo vele bijzonderheden aïlezins bevorderen. Alleen komt het ons voor, dat het verhaal hier en daar wel eens wat al te gedrongen is , en te veel zaken in ec.i klein beflek vervat ; gelijk wij ook wel in bedenking zouden geven , of het, ter vermeerdering van het nuttig gebruik dezes boeks niet wenfchelijlc ware, dat er meer clu•onologifche data gevonden wierden. De vijf eerde deden bevatten de oude Gefchiedenis, in vier tijdperken afgedeeld , waarvan het eeriie tot op den dood van c Y> R u s loopt , het tweede tot op den dood van A L EX A N DE R, het derde tot op de alleen A U G U S T U s in het Romneinfche Rijk, en-heerfching van het vierde tot op den ondergang van liet westersch Romeinfche Rijk. Een uitvoerig en naauwkeurig Register maakt het gebruik van dit werk zeer gemakkelijk. Bezit nu de Algemeene Gefchiedenis van BE C IER reeds in het oorfpronkelijke zulke groote verdieniten , wij moeten verklaren , dat de onbekende Vertaler dezelve niet weinig heeft vermeerderd door de uitnemende zorg, welke hij aan de overbrenging, of liever aan de bewerking van dezelve voor ons Publiek, heeft befleed. Zelden hebben wij een vertaald bock in handen gehad, dat zoo we:ni,; zijnen uitheem`clien oori'pronç verraadde; Gob K. P. P E e K n R de flijl is doorgaans echt Nederdnitsch , de woordfchikhin gemakkelijk, de taal niet alleen zuiver, maar zell's ke urig, en de ;eheeie dictie geeft te kennen, dat de man, die de peil gevoerd heeft, voor zijne taal, berekend is. Deze Nederduitfche kleur, welke het boek draagt, is echter mede daaraan toe te fchrijven , dat de Vertaler riet de noodige vrijheid zoo wel, als met de vereischte naauwgezetIieid zijn werk verrigt heeft. De overbrenging der plaatfen uit oude Griekfche en Latijnfehe Schrijvers kan dit bewijzen. In de Hoogduitfche uitgave zijn deze plaatién doorgaans Hechts naar den hoofdinhoud aangehaald, waardoor liet eigenaardige en treffende van het verhaal zelve veelal verloren gaat . de Vertaler heeft zich de niet geringe moeite getroost , om elke plaats op te zoeken, en dezelve uit het ooripronkelijke in onze taal over te brengen; en de vergelijking van vele dezer plaatfen heeft ons geleerd, dat hij zich van zijne taak lofelijh gekweten heeft. Echter bepaalt zich hierbij geenszins het verdien{lelijke van den arbeid des Vertalers. Hij heeft zich uitweidingen en afwijkingen veroorloofd , waardoor het boek hier en daar meer naar eene omwerking, dan naar eene vertaling gelijkt. Overal namelijk, waar hij, na naauwkeurig onder rijp overleg, redenen meende te vinden, om van-zoek en den oorfpronkelijken Schrijver af te wijken , of het noodig oordeelde , om het een en ander uitvoeriger te ontwikkelen en helderder in het licht te plaatfen , of de voorPcelling neer overeenkomflig met den geest van onze Natie te maken, heeft hij tot veranderingen en inlas bepoten, waardoor het werk in ons oog groo--fchingen telijks heeft gewonnen. Deze arbeid van den Vertaler is dthlr voornamelijk zigtbaar, waar liet de zaak van den Godsdienst geldt. De Heer VA N S E n D t: N rangfchilct, in zijne Gefchiederis der Bijbelbeferijding , L E C rt n It (bl. 3a2) met regt onder de vele Duitfche Schrijvers, „ die , door eene on. vaardige en ongoddelijke voorl}elling van de Bijbelge: chiedenis, den eerbied voor den Bijbel en de Christelijke ALCEIlIEEN'E CESCHIEDENIS. 607 Openbaring uit menig jeugdig gemoed hebben trachten uit te rukken , daar hij zich niet ontzien heeft , om die ge Goddelijke te ontblooten, waarin-fchiedenis van al het dezelve is voor efielLl , en zelfs Christus in de f haduw te plaatfen, ja als een dier hecthoofclen af te fchildcren, die het noodlot tot uitvoerders van buitengewone dingen pleegt uit te rusten." De tijd, waarin dergelijke wille verminkingen der gewijde ge--keurige voorfiellingen en fchiedenis in Duitschland gretig werden ontvangen , is thans, Gode zij dank, voorbij ; en ook de Heer L 0 E s E r, L betuigt in de Voorrede, overal die veranderingen gemaakt te hebben, welke de eerbied voor de H. Schrift hem fclleen te vorderen. Doch bij alle deze veranderingen waren er no ;tans te veel fporcn van eene min ernflige befchouwing der Bibelfche gefchiedenis overgebleven, dan dat het boek, zoo als het daar lag , bij het Nederlandsch Publiek een goed onthaal zou hebben kunnen vinden. De Vertaler heeft de noodzakelijkheid van aanmerkelijke veranderingen in dezen gevoeld, en hij heeft zich van deze taak op zulk Gene wijze gekweten, dat hij zich bij alle voorftanders van Bijbel en Christendom lof en dank verwerven zal. Ten aanzien van deze verande ringen zegt de Heer VAN S E ND E N t. a. p. bl. 581, dat, „ terwijl de Nederlander w I T s E N c E Y s B E E K zijne krachten infpant , om , in zijne vertaling der bekende Wereldgefchiedenis van P 6 L I T z , op eene goede Duit vrucht zijn leransch-I. oogduitsch ongeloof te enten ,-fche en zoo mogelijk onder de geen erg denkende beoefenaars der Gefchiedenis te verf reiden, de onbekende Vertaler van B E c KE R's werk over hetzelfde onderwerp zich beijvert , om dit van die ongepaste en fchandelijke ver welke elk wel--draaijingen der Bijbelfche ;efchiedenis, geplaatst hart zoo zeer hinderen, zorgvuldig te zuiveren." Wij hebben deze aanmerking van den Ileer VA N s END E N ten volle bevestigd gezien , en twijfelen niet , of een ieder, olie het met de zaak der Openbaring wêl meent, zal in de geheele vooriielling der Bijbeliche gefehiedenis dien eerbic_l o;.twar:n, welken zij om hare Goddciijtt (o8 K. F. BECKEIt, ALGGIICE :Vr C7„SCHIE,::' s. held zoo zeer verdient. Inzonderheid komen cie Christ ;eijke gevoelens van den Vertaler uit bij dc fchcts van de invoering des Christendoms. De afdeeling, waarmede het vierde tijdperk der oude Gefchiedenis bee; int, en tot opfchrift heeft: Jezus Christus en het C,'iristendoin , ( Vde deel, bladz. 117-137) is geheel van onzen Landgenoot , en kan tot een uitnemend bewijs verftrekken, dat deze levendig doordrongen is, zoo tvel van 't geen de Bijbel , waarover, en het Publiek , waarvoor hij fchrijft , van hem vorderen. Met het zesde deel begint de gefchicdenis der 17iddeleeutven, die in vier tijdperken verdeeld wordt, welke den gang van derzelver vorming en ontwikkeling voor eerst loopt tot den dood van KAREL den-flellen. Het Grooten (814) , gedurende welk tijdperk de aangevangene volksverhuizing eerst volkomen ten einde loopt , en de nieuw geborene Staten nog voor hun , dikwerf weder fpoedig voorbijgaand, aanwezen flrijden ; het tweede tot op c; R E G O RI us VII (io85) , de tijd , waarin de Staten tot vastheid komen, en de denkbeelden , welke de Middeleeuwen bewren , zich meer en meer ontwil.kalcn ; hat derde tot op R U D 0 L F van Habsbrsrg (1a73) , tijd der kruistogten en toppunt der Hierarchij , waarin de bedoelde denkbeelden en derzelver uit zich het volledigst openbaren , — eigenlijke-werking bloeitijd der Middeleeuwen, liet vierde tijdperk eindigt met de inneming van Iïonfihntinopel door de Turkeii (1453); dit is de tijd, waarin de vormen en denkbeelden der Middeleeuwen reeds beginnen te vervallen en te ver lieverlede plaats ruimen voor die van-dwijnen , en van den nieuwerdn tijd. Na dit alles blijft ons niets over , dan het vermelde werf. ten fcrkiie aan te bevelen aan Studenten , Schoolonderwijzers, ja aan alle liefhebbers van degelijk nuttige lektour. Hartelijk wen ChCn wij de voortzetting van dezen voortreffelijker arbeid; en wij twijfelen niet, of de algemcene goedkeuring van een Publik, zoo als wij ons het onze zoo gaarne voordellen , zal Igoe langer zr'o meer op ons oordeel daarover hct zegel drolkeu. P. A. Bf CLARD, ALGLDIEENE ONTLEEDKUNDE. (c P. A. s C L A % D's Grondbeginfelen der algemeefae 0„.tleedkunde, enz. Naar den tweeden Druk uit het Fransch door G. J. VA N E P EN, lied- en hroedmeester te .rfnafterdam. 1llet cone T/oorrede van It. n o S S C H A , I'oogleeraar aan het Athenaeum illristre te fLnferdam, enz. enz. In twee Deelen. Ifie Deel. Te ..Infer-dam, bij C. L. Schicijer. 1828. In gr. avo. VIII en 458 bl. f 4 - go. Wij hebben in ditzelfde tijdfchrift vóur vier jaren (i825. bl. 286--28$.) een verflag gegeven van do Hol vertaling der 4lgemeene Ontleedkunde van n i--landfche C H A T. Sinds dien tijd niets neer van die vertaling vernomen hebbende, meenden wij , dat dezelve ge[}aakt was. Hetgeen in de voorrede der voor ons liggende vertaling dienaangaande gezegd wordt , bevestigt ons in dit vermoeden ; en zoo wij iets hebben bijgedragen , door onze toenmalige Recenfie , om ééne flechte vertaling' minder in ons, vaderland te doen tellen, dan verheugen wij ons. IIet doet ons leed, dat wij zoo gedurig het woord vertaling moeten noemen. Het is inderdaad jammer. dat er in ons land voor vele geleerden geen tijd fchijnt over te blijven, dan tot het fchrijven eener voorrede. Intusfchen , daar uitgevers en publiek vertalingen willen voegt ons het zwijgen , en wij wijlen er in berusten indien dan de vertalingen Hechts goed zijn, d. i. goe gekozen en wèl uitgevoerd. Goed gekozen , -vooreerst. Want in allen gevalle hebben wij liever eene vertaling van de Scheikunde van B ER z E L I us , dan Bene Leere der Scheikunde van o v E r. D UI N. Het boek , dat vertaald wordt, moet eene ledige ruimte in onze litteratuur aanvullen; het moet ook niet reeds zoo bekend en in andere werken overgegaan zijn, dat het nu meer tot de gefchiedenis dan tot den tegenwoordigen toe{iand der wetenfchap behoor;. óto li.•..fl2CLAn,, Doch liet vertaal c bock tna._;,t nO,; Lie vrtaiflg niet goed. Ool, deze moet wèl uitgevoerd zijn , en den zin van liet oorfpronkelijke getrouw uitdrukken. Kennis van taal en onderwerp moeten zich ijl urn vertalervereenigcn. In beide deze opzigten (lellen wij deze vertaling boven die van B I C H A T, welker voortzetting thans achterblijft. Aan deze wenfchen wij een b^t,r lot toe. Het werk zelve van r C LA R D {lellen wij niet boven dat van B I C HAT, maar hetzelve mag er veelligt naast (laan. B I C II A T, die zich zijner kracht bewust was , fteunde ongetwijfeld te veel op zijne eigene waarnemingen , mrct verachting en ver anderen. B E--waarloozing van het I:aflaan der fchriften van C L A R D , daarentegen, heeft , fclloon mede Franschman, niet Duittche vlijt alles getracht op te zamelen, wat andere" gezien, gegist en gefchreven hadden; hieraan verbindt hij zijne eigene waarneming , en dus is zijn werk , bij mindere oorfpronkelijhheid , echter ook minder eenzijdig en van vele dwalingen gezuiverd. Het geeft een belang zaakrijk overzigt van den toefland der algemeene-rijk - en Ontleedkunde; en, daar het eerst váór weinige jaren het licht zag, is dit overzigt ook thans nog met dien toefland overeenkomtlig. Iii ons vaderland is het van belang , dat die wetenfchap meer gekend worde , door Chirurgijns leerlingen vooral, welke nog zoo dikwerf uit PL£ NCIC Of sC HAARSCHaIIDT IC Anatomie leered opzeggen , en in E US T A C H I U S den loop eener flag :der aanwijzen , even als den loop van den Rijn op eene land kaart , en aan wie men veelal , van dc drie gedeelten der Ontleedkunde , alleen de bijzondere ontleedkunde der organen, en noch de algemeens ontleedkunde, noch de voor hen zoo onmisbare catleedknnde der betrekkelijke ligging onderwijst. Het \verk van s d c LARD is te dien einde n=eer gefcliiht, dan B I c x A T's dikenaeene 0121- Ieedktmde; want liet is een uitmuntend Ha,idboel : maar, terwijl de werken van n Ic H A T , als den grondlegger der wetenfchap, voor den meergevorderden, letterkundigen beoefenaar dezer ftudie (lends Bene blijvende waarde zul behouden , zal het werk van n $ CL A r, D na eenigen-len tijd wederom door een ander Leerboek worden vervangen. 611 ALCnnIEENE ONTLn DKtJNnr. Zich Ier ons oordeel over het oor{i,ronkelí;ft werk, hetgeen wij gelooven hiermede geen onregt aan te doen ; en , daar de letterkundige beoefening van de wetenfchap zonder taalkennis onmogelijk is , zal toch ells, die verder wil gaan , B i C ti A T in het oorfpronhelijicc snoeten lazen. Wij kunnen dus de keuze , om ons , in plaats van de voortzetting dier vertaling, liever Gene overzetting van B C L A nz D te geven , niet anders dan billijken. Wij wenschten «iel even ruimfchoots de vertaling zelve te kunnen goedkeuren. Gaarne erkennen wij, dat zij beter is uitgevallen , dan die van B r c x A T ; maar er zijn ons, bij de vergelijking niet liet oorfronhelijke, ongezocht Benige onnaautvkeurighec ea voorgekomen, welke wij hopen, dat bij liet tweede deel verbeterd zullen worden. Wij kunnen , ten einde dit te flaven , ons van enkele proeven niet onthouden. BÉCLARD. VAN EPEN. L'enfemble des izzdivi- Al de bijzondere fchepdus nes desmêmesparens, felen , die uit dezclfle ouet de ceux qui Zeur res- dors geboren, en die, welke femblent auta;;t gru'i1s fe met hen overeenkomen , resfemblent entre cux , maken, voor zoo ver zij confiitue i'éspcce. onder elkander gelijken dc foort uit. B1. 44. (lees: en die, welke naei hen eve:; zeer overeenkomen als zij zich onderling gel jken). D'un autre cote ceux-Staan deze van een' an ci font i>zférieurs aux ar-deren kant ........... ticulds. verre boven de gelede die ren. BI. zo;. (lees: bene den). On a tris-diverfement Deze hoeveelheid heeft estimé cette quantité (du neen zeer onuerícheiden ge fang); les estimatiozzs va fchat , de opgaven verfchil kuit ors dix-rient depuis len van acht of tien tot vierlinies jus2u'rs quatre-entwintig (lees : techtig) vingt out cent. ofhonderdhonden. B1. T4 r. 6,2 P. A. Ii ii CL A R D , ALC EMEENE ONTLEEDKUNDE. Wij zouden deze opgaven ligtelijk kunnen vermcerdcren. Zoo wordt b. V. H A L L I: , in ]Iet ]even van É C LA R D , in Cie overzetting H A L LE R. Ook hevreenidde liet ons , B 0 ER H A A V E, wiens naam in het oorfpronkelijke goed gefcbreven is, in de vertaling ftced',s B o E R H A V E te zien genoemd. Of wil amen do regels eener latere fpraakleer ook op eigennamen toepasten? Deze vertaling loopt tot bl. "-8 van het oorfpronkelijl: e, hetwelk in één dik boekdeel van 676 bladzijden is uitgegeven. Wij wenfchen , dat het tweede deel , waar deze vertaling volledig zal zijn, niet zal achter-n;ede hopen, dat de vertaler in de opgegevene-blijven, en aanwijzingen een blijk zal zien van de belangt elling, welke wij dezer onderneming toedragen. Wij zijn doordrongen van de noodzakelijkheid , om bij liet uitgeven van wetenfchappclijhe handleidingen met angtUgc naauwgezetheid te werk te gaan ; en bij vertalingen althans zien wij geene reden, om niet liever te flrcng dan te toegevend te zijn. Reintje de flos, Van HENDRIK VAN ALI{MAAR, Naar den Lubeckfchen druk van 1498 , vertaald en uitgegeven door Mr. J. S c tI E L TE ar A. Te Haarlem, bij V. Loosjes. In gr. 8vo. LXXII en 468 blad:. ƒ 5 -^-5. VV ie kent Reintje de loos niet, al ware 't alleen rit de volksboekjes, die thans tot de ílalletjes zijn afgedaald? En toch — wie kent den oorfprong van dit werk? Lang en veel is daarover getwist. Niet enkel over den eigenlijken oorfprong, den eerflen vinder der fabel , die fommigen uit Indië afleiden , anderen voor eene zinnebeeldige inkleeding der Gefebiedenis van den Iienegouw/Mien Graaf en naderhand Lotharin;fchen Hertog R E I N T E R (P,EGINER) ten tijde Van Koning ZWENTI]lOLD van Lotharirgen, in liet begin der tiende Eeuw, lou J. SCHELTEMA , REINTJE DE VOS. 613 den ; maar ook over den bewerker voor het Duit/die publiek, voor den Duit/chen volkst'cam. Velen houden daarvoor zekeren NICOLAAS n A v MA N uit Ernbden , naderhand aan het Hof van Gulik , en te Rostock in 1 526 overleden. Men vond wel den naam van II E N- D R I K V A N A L K MA A R (blijkens den naam een Ne in een Exemplaar van den druk van 1498-derlander) in de Bibliotheek van Wolfenbuttel; maar de Duit loochenden even hardnekkig het bedaan van dien-fchers man, als dat van LAURENS KOSTER. (Trouwens, zij zijn aan het loochenen van het beftaan van beroemde mannen en aan de echtheid van beroemde gefchriften thans gewoon: HENDRIK VAN ALKMAAR e11 LAURENS KOSTER deden Hechts het lot van RoMuLUS,NUIIA en HOMERUS. HO Hij noemde zich wel Schoolmeester en Tucht/eerai-ir van den Hertog van Lotharingen; maar dit ook was een verdichtfel, gelijk de geheele perfoon !) Het is den Heere s c H E L T E MA , onvermoeid handhaver van onzen etterroem, duidelijk gebleken , dat H E N D R I K VAN ALKMAAR omflreeks 1475 Raad van den Bis Utrecht, DAVID van Bourgondié , geweest,-fchop van maar uit hoofde van gefchillen tusfchen den Bisfchop en het landfchap in 1477 verwijderd en zelfs voor een' tijd uit Utrecht gebannen is ; waarop hij zich, volgens s C HE L- T E SI A'S gisfing, in dienst van den Hertog van Gelderland begaf, wiens dochter in 1485 aan RE NA T US van Lotharingen huwde , en bij die gelegenheid waarfchijnlijk door Benige lieden uit haar vaderland verzeld was , onder welken ook wel HCNDRIK VAN ALKarAAR zal hebben behoord , die op zulk eene wijze in Lotharing fchen dienst, als huisonderwijzer van de kinderen zijner gebiedfler, kan gekomen zijn. Dit hangt alles inderdaad zeer goed zamen ; maar wij geven den Heere S C HEL- T E MA in bedenking , of het waarfchijnlijk is , dat onze Utrechtfche Raadsheer zich in 1477 (den tijd zijner verwijdering) zou hebben in dienst begeven van A D o L F van Gelder , die toen zelf, door K A a E L den Stouten uit zijn erve verdreven, balling was hij de Gentenaars, BOEKBESCEI. 1829. No. 14. T t van wier gunst bij bef'Laan moest , en nog dat zelfde jaar fneuvelde. Kon dit aangetoond worden , zoo ware de zaak gevonden en boven allen twijfel verheven. Het hu R E N A T U S met P H I L I P v L (die nog te-welijk van Gent werd opgevoed) had plaats , zegt s L I G T E N- H o R S T, uit haat van de Bourgondi/chen en door 't beleid van de Gentenaren. Was VA N AL IC M A A R dus te Gent vóór dat huwelijk , zoo is hieruit mogelijk liet noemen van dflaamfche plaatfen in den Reynaert te verklaren. Doch de zaak blijft ons , uit hoofde der gezegde omf}andigheden , nog aan vele zwarigheden onderworpen. Maar hoe het zij , en op welke wijze H E N D R I K VA N A L K- M A A R aan het Lotharingfche Hof is gekomen, aan 's mans beflaan is nu geen de min[Ie twijfel meer, en wij moeten hem voor den Schrijver der beroemde Lubeckfche uitgave in plat- Duit/die verzen van den Reynaert de Fos houden. Het is intusfchen merkwaardig , dat er nog vroeger eene andere Nederduitfche uitgave van dat gedicht bellond , in proza , en te Delft gedrukt. Het werk van HENDItIK VAN AL a MAAIt, iets la ter in vrij goede verzen voor dien tijd gebragt , werd na derhand door NI C O LAA S n A U nz A N, zoo 't fchijnt , eenigzins uitgebreid. Wat nu betreft den oorfprong, niet der Duitfche uitga ve, maar van liet gedicht zelve , zoo weet men thans , uit den druk door ME 0 N in 18 <6 uitgegeven , dat de oorfprong van den Roman of van het gedicht in Frank rijk , en wel in de dertiende Eeuw, moet gezocht wor den, hebbende PIER RE DE S T. CL O U D het eerf}e gedeelte vervaardigd, hetwelk naderhand door vele bij vermeerderd is. Deze vroegere Roman was nog-voeglèlen vrijmoediger in zijne aanvallen tegen de Geestelijkheid. Doch zou deze geheel oorfpronkelijk zijn? Men weet , dat de dertiende Eeuw aan zeer veel van elders ontleen de hof een' eigenaardigen vorm gaf, maar zelden die hof zelve voortbragt. Ons komt het dus nog altijd waar fchijnlijk voor, dat de beroemde Indifche IIitopadefa, - naderhand omgewerkt onder den naam van fabelen van RE!NTi D! VOS. 4315 ridpai, die reeds in de zesde Eeuw, op last van den grooten N 0 U S H 1 R V A N, in het Perzisch , naderhand in liet 1lrabisch • en in de dertiende Eeuw door 1 . VA N C A n u A, onder den naam van Directorium vita human, Uit het Hebreeuwt'sch in het Latijn vertaald zijn geworden , de wortel zijn , waaruit de ftam der fabel van Reynaert ontloken is. Zelfs zou men zoo iets uit de voorrede van HCNDRIK VAN ALKMAAR opmaken, die van een' Dichter vóór de Geboorte van Christus fpreekt, welke de historie en fabel van Reintje de Twos heeft gefchreven. Maar, gelijk de Trojaan/he Oorlog , de Gefchiedenis van A L E X A N D E R en die van K A R E L den Grooten zeer vrij , romantisch en eigenaardig in de Middeleeuwen werden bewerkt , dus ook de Oostèrfche fabelen ; en zekerlijk is de Reynaert van r I E R R E DE ST. CLOUD en dievan HENDRIK VAN ALKMAAR even verfchillend van den vos van Biclpai , als een Indisch &ramin <<< hoveling van eenen priester of hoveling in Wrest - Europa gedurende de Middeleeuwen. Den Reynaert de Vos, zoo als hij zich in de laatfle bewerking vertoont, zou men een zinnebeeldig heldendicht mogen noemen, waarin (gelijk , helaas! maar al te dikwerf in de wereld gebeurt) de ondeugd door list zegeviert. Maar deze zegepraal gaat verzeld met zulk eene afzigtige fchildering der fnoodheden van den overwinnaar, dat het tevens een hekeldicht is op zulk eene wijze van zegepraal. Den doortrapten hoveling , die vooral door vrouwengunst — een gevolg zijner gladde tong — de overhand behoudt, zien wij in Rcynaert, die de Koningin weet te begoochelen, welke op hare beurt Koning Nobel (den Leeuw) geheel naar haren wil beftuurt. De fchildering der zeden aan de Hoven , maar vooral van de ondeugden der Geestelijkheid, is zeer levendig, en grenst wel eens aan het onwelvoegelijke. De fchijnheiligheid , het verkoopen van zondvergiffenis , de onkuischheid en andere zonden gier priesters en monniken , de dwaasheid der b•c,ievaartcn , en wat dies meer zij , worden er levendig in ten on gettel.i. Mon ziet reeds din t 6 6 J. SC HELTEMA dageraad der Hervorming ; gelijk in de dertiende Eeuw , toen het Franfche fluk werd gefield , de avondfchemering van het licht, hetwelk de llbigenrei2 een' tijdlang in Frankrijk verfpreidden. Vat nu de bewerking van den geleerden Uitgever betreft, hij heeft, na eene uitnemende Inleiding, waaruit wij vele der hier medegedeelde bijzonderheden hebben overgenomen , den Lubecker druk van 1498 , naar de vernieuwde uitgave door s c H EL LE II , in 1825, in de toenmalige Nederfakfifche of plat-Duit/che taal , die zeer veel naar liet Nederrhijnsch zweemde , hetwelk men destijds in Utrecht en Gelderland fprak , medegedeeld, en verzeld doen gaan van eene proza-vertaling in ons tegenwoordige Ilollandsch. Deze vertaling is verre van woordelijk te zijn, en geheel in den hedendaagfchen flijl. Het fchijnt , dat de Heer s C x E L T E MA dezelve alleen ondernomen heeft , om den lezer in het beftuderen van den tekst behulpzaam te zijn ; doch dan had hij zich of nader bij de woorden kunnen honden , die fomtijds genoegzaam zuiver Ilollandsch zijn , en die hij nogtans door andere heeft vervangen , of hij had niet een Glosfarium kunnen volstaan. Men zal thans, gemakkelijkheidshalve, otn Hechts den loop des verhaals te kennen, zich veelal enkel tot de vertaling bepalen, en dit zou jammer zijn, want wij kunnen niet ontveinzen , dat daarin veel van het naïve des origineels is verloren gegaan. — Hier en daar was liet noodzakelijk , de al te groote dartelheid te befnoeijcn. „ Een enkel verhaaltje," zegt de Uitgever, „en eenige regels, voor liet geheel van geen belang, „ is uit den tekst weggebleven ; eenige woorden, welke „ wij in onzen tijd niet zouden bezigen , moesten wel „behouden worden, omdat er anders iets voor in plaats „ had moeten zijn gefield , en zulke veranderingen heb „ ik mij niet durven veroorloven. De lezer zal ook iets „aan den tijd moeten toegeven. Bij de vertaling is de „pligt tot kieschheid voor oogen gehouden." Op eenige flanteekeningen volgt eene Narede of Bij en daarin worden nog eenige bibliographifche na--lage, PEINTJE DE 'VOS. 617 ligren over den Reynaert medegedeeld. — Het verwondert ons , dat S c H E r. T E ni n den bekenden , doorgeleerden maar fmakeloozen Pedant G o T T S C r1 E D overal GO T T- S c H E D E noemt. Mogten wij nog vele zulke belangrijke lettervruchten, tot de Gefchiedenis in 't algemeen en tot de Nederland fche letterkundige Gefchiedenis in 't bijzonder betrekke lijk, als dezen Reynacrt en de onlangs vernielde Ilek fenprocesfen , van den Heer s c It E L T E MA ontvangen ! Gefchiedenis van Egypte, onder de Regering van Mo- H A nt ai E D A L t, of 1/er/mal van de f aatkundige en militaire gebeurtenis/en , federt het vertrek der Fran fchen tot in 1823. Door r. ier it N G IN. Naar het Pransch. Ilde Deel. Te ulmflerdam , b ij J. C. van Kesteren. 1S28. In gr. Svo. 516 Bl. f4-tso. Bij onze beoordeeling van het vorige Deel dezes werks deden wij de manier van behandeling over 't algemeen kennen. Wij klaagden over eenzijdigheid in de beoordeeling , over eene langwijlige kronijkmatige behandeling , en opgave van min belangrijke bijzonderheden. Dit alles is in het voor ons liggende tweede Deel wel niet geheel weggenomen, maar toch zeer aanmerkelijk verbeterd. Wij fchromen zelfs niet te erkennen, dat het hier medegedeelde onmisbaar is voor de kennis van den tegen haat van Egypte niet alleen , maar ook van-woordigenNubië en vooral van fIrabië, van welks binnenlanden tot nu toe niet &éne goede Kaart noch befchrijving befond: zelfs N i E B u x R was nooit in die binnenlanden geweest. De flof zelve, niet meer de eeuwige kleine geCchillen met de Mammelukken en inboorlingen, maar de onderwerping der TJ/echabiten en 1Vubiërs, en de fchildering van derzelver zeden , trekt onze aandacht veel meer, dan in het eerlte Deel. Ook is de Schrijver thans onpartijdig genoeg, om het geheele felfel van beftuur des Dachas, dat enkel op monopolie en uitti uitenden eigendom 615 F.M1 N (; t N aller landerijen berust, hoogelijk , als de bron der ver -arming des lands, ofte keuren. AVij moeten onze Lezers niet den belangrijken inhoud bekend maken. In het eerfle Deel zagen wij ai 0 II A nr ni L' D A L t'S loopbaan tot op zijn vertrek naar flrabië in 1813 , ter onderl}euning van zijn' Zoon T 0 U S S 0 U N, die aldaar door de LPechabiten verfcheidene nadeelen geleden had. De komst des Vaders herílel.de de zaken eenigermate; maar TO U S S 0 UN leed nog menig zwaar verlies, en MOHAMMED A L I werd, toen zijn Zoon in i 815 in het hart van Nedsjed (het middelgewest van Arabië) was doorgedrongen , eensklaps door de tijding der landing van N A e 0 L it 0 N in Frankrijk naar Egypte terug bevond zich dan T 0 U S S 0 U N in de-geroepen. Zoo hagchelijkfle omflandigheden , in liet hart des vijandelijken gebieds, rondom door zwervende Arabieren en door woestijnen omringd , die hem de levensmiddelen konden affnijden; en hij had zich moeten overgeven, toen zijn lafhartige vijand, A L D A L L A H, het hoofd der Tj7echabiten , den moed liet zinken , en op de vernederendíle voor om den vrede frneekte. Dus kwam T 0 U S S 0 U N-waarden als overwinnaar uit Arabië terug ; maar zijn vijand , blijde van ]tem ontflagen te zijn , hield zich niet aan de vredesartikelen. Dit veroorzaakte in i 8 i 6 den togt van MO- H A ni M E D A L i's tweeden Zoon naar Arabië. Het was r B tc A x i in , die zich ook door zijne krijgshaftigheid zoo wel , als onmenfchelijkheid, in den oorlog tegen de Grieken in onzen tijd heeft doen kennen. Van beide die eigenfchappen , en daarenboven van beleid en [tandvastig beid aan den cenen , van valschheid en kwade trouw aan den anderen kant , heeft hij in den Irabifchen veldtogt reeds fprekende bewijzen gegeven. Hij ging onwrikbaar regt op zijn doel af , (niet gelijk zijn zwakkere Broeder T 0 US S 0 UN, die flechts bij vlagen dapper was , zon te werk ging, en in Egypte, ten gevolge zijner-der plan buitenfporigheden , in den bloei zijns levens ílierf.) I B P, A- H i m trok van Medina oost -noordoostwaarts op, en veroverde alles , tot op de vesting El-Ras/, voor welke GESC.HIEUBNIS VAN EGYI' I'E. 019 hij , na herhaalde flornmen, bij een onteerenn verdrag-, het beleg moest opbreken. Maar ziende, hoe werkeloos zijn vijand bij dien tegenfpoed bleef , verdubbelde hij n u zijne pogingen tegen den nietigen A B D A L L A H, en dezelve werden met den fchitterendfren voorfpoed bekroond. Alle de vestingen van het vruchtbare en welb °voll:te lanl , fchap El Kas/yna , vervólgens Chakras Dora.-2a , werden ingenomen , en het beleg om Derreyeh , eerre (lad van i 3,000 inwoners, de hoofdplaats der TJ/echabiten , ge( lagen. Doch hier kwam de ondernemende man weder op den rand des verderfs, door Bene ontploffing van bijna al het buskruid, waarbij ook alle de andere ooriogsbehoeften vernield werden. De zesentwintigjarige 1 B R A Ei I nz toonde in dit geval eene onwrikbare (landvastigheid ; hij bleef volharden , en de vijanden , in plaats van uit de verte te vuren en hem dus zijn kruid te laten verfpillen , deden een' woedenden aanval , waarin zij door fchrootvuur ontvangen en in wanorde op de vlagt werden gedreven. Nu herf'elde I B It A H I at , door van alle kanten kruid en lood te ontbieden , fpoedig zijn verlies ; Derreyeh moest bukken, A B D A L L A H zich overgeven ; hij werd naar Kairo , vervolgens naar Kon/lantinopel gezonden , en aldaar als Rebel en Ketter onthoofd. I B P A H I n7 gaf echter niet minder blijken van eene wreede en verraderlijke , dan van eene moedige inborst. Flij deed foldaten , die ílechts in iets zijn bevel overtreden hadden , mishandelen en ter dood brengen. Ditzelfde was liet lot zijner gevangenen. Te Doramna , dat zich had durven verdedigen, werd het vreesfelijkfte bloedbad aanzeregt. I B R A H i m beval , niemand te fparen , naar alles over de kling te jagen. Zijn last werd maar al te getrouw volbragt ; er bleven niets dan vrouwen , meisjes en hinderen over, die de foldaat nog naakt uitkleedde. Te Derreyeh liet de wreedaard aan fommisen alle de tanden uitbreken , anderen fasen onder de voetzolen geven , en toen voor een kanon binden en door milden fchieten (bl. 132). Derrcyeh werd na de overgave afgebroken of verbrand ; de inwoners }ifocsten zelve burin 'ntn n om 620 F. DIEN GIN verhalen , en de fad vervolgens verlaten ; hun eenige bel'aan, de dadelboomen, werden gekapt. De man, die hem tot deze verovering voornamelijk geholpen had, (want zonder tweefpalt onder de Irabieren ware zij onmogelijk geweest) F A Y 1< F. , ontving naderhand , in plaats van oenigen dank, integendeel last tot dadelijke betaling van vijf jaren achterf'allige fchatting; en ook elders floeg t B R n H i M zijne beloften in den wind , zoodra hem die niet meer voordeelig voorkwamen. Dit nu is de geliefkoosde held van ain T T n R N I C II en den Oosten , en de man , tuien ook de Engel--rijkfchen Beobachter, fchen hunne hulp uit Indië lieten aanbieden, om de ongeloovige lhechabiten uit te roeijen ! Het is waar , zij kwamen een weinig te laat; maar hun wil was toch goed!... Het is intusfchen aan dezen veldtogt, aan de gods dicnftige en burgerlijke verdrukking van een ongelukkig volk, dat wij de reeds boven aangef^ipte berigten wegens Nedsjed of Binnen-1rabië verfchuldigd zijn. Dezelve maken een belangrijk gedeelte des werks uit, doch zijn bezwaarlijk voor uittrekfels vatbaar. Omtrent de geographifche bepalingen vindt men zeer belangrijke bijdragen in de flanteckeningen der IIeeren L A N G L L s en j o- MA R D achter liet werk; en deze bepalingen maken gedeeltelijk den grondslag uit der uitmuntende Kaart , die het geheele Rijk van MO II AM ME n n LI in 1820 omvat, dat is: Egypte, Nubië tot Dongola, en Westelijk en Middel-Arribië. (Zuidelijk, Oostelijk en Noordelijk ./Irabié zijn nog onafhankelijk.) Sedert r8ao is dit Rijk zekerlijk weder vergroot door Scairnar, Ziordofdn en Darfour; ook wordt niet alleen van die veroveringen, (hoewel veel minder uitvoerig dan van die van dre„bië) maar ook van den tegenwoordigen Raat dier landen een verfag gegeven. Deze veroveringen hebben den Pacha nogtans een' Zoon gekost. Is MA ë L , die dezelve met niet minder , ja met nog meer barbaarschheden , dan zijn Broeder I BR AH I AI de zijne, bezoedelde , is gevallen door het wrekende haal van eenen inlander uit Sennaar, GESCHIEDENIS VAN EGYPTE. !!i4$ dien hij met ftokfagen had onteerd. Hiermede eindigt de Ge fchiedenis ; doch nu volgt eene allerbelangrijkste flatistiek van Egypte, zoo 't fchijnt uit de beste en nieuwfte bronnen ge fchept, en die ruim de helft van liet Deel heflaat. Dezelve omvat den vorm van beftuur, het hof , de krijgsmagt , (om trent 20,000 Iran , waarvan bijna de helft ruiterij) de onder inwoners, als Kopten (oude Egypte.-fcheidene foorten van naars), Franken, Armeniërs, Roosnscisgezinden en zoogenoemde afvallige , dat is aan het geloof hunner Vaderen , in weerwil van den Paus van Reine, getrouw geblevene Grieken, Joden , Fella,/ , of flrabifche landbouwers , en zwervende Arabieren. De slaat der vrouwen eel der bevolking in 't algemeen , en die der flad Kairo , wordt dan opgegeven ; waarna men overgaat tot gewigtige beisheiden omtrent den Egyptifchen landbouw. En blijkt daaruit, dat de Pacha zich feitelijk meester gemaakt heeft van verreweg cie meeste liggende gronden , en daarvan eene geringe uitkeering geeft aan de eigenaars; terwijl de bruikers intusfchen no;, aan de myry, of grondbelasting, onder_ worpen blijven. IIoe dit (telfel alle vrijheid, allen wedijver wegneemt , en dus den landbouw onderdrukt, behoeft geen betoog. Alle voorname granen en gewasfen , die Egypte oplevert, koren, garst, doers (kleine gierst), snars, boonen, linzen vijgeboomen , graauwe erwten , rijst, fuikerriet , katoen, vlas, indigo , faffloers (wilde faffraan), tabak en henné worden in alle tot de kweeking vereischte bijzonderheden befchreven. Men rekent ,dat Egypte in 5821 omtrent 12 miilioenen t6o,000 centenaars granen heeft opgebragt , en dat de fuikeroogst 24,000 centenaars heeft opgeleverd , waarvan twee derden zijn uitgevoerd. De Pacha wil de nijverheid bevorderen , maar door geweldige middelen. Hij -wil de eenige fabrikeur van zijn land zijn , en heeft fabrijken door EuropeYrs op Eus• opefche wijze doen aanleggen. De katoenfabrijken en de zijdeteelt zijn geheel zijn werk. Nu volgen nog eenige aan omtrent de wijze, waarop de Pasza den alleen -merkingen drijft (waarvan de fchadelijkheid wordt aangetoond)-handelen over den koophandel in 't algemeen met Europa, de Levant, Arabië, Indië , de Roode Zee, de binnenlanden van Afrika (Sennaar en Dar four) en Barbarije , de tolregten (3 pC. voor Europefc7ie fchepen , 9 pC. voor goederen uit Turkije, alsmede die door karavanen worden ingevoerd), over het munt(telfel, de maten en gewigten , en ten Plotte algemeene aanmerkingen over Egypte ; waarop dan , na een F. ;u IL NG.' N, GESC111OJJ 1S VAN EGYPTE. 622 kort aanhangfel, (de Firma,, der Porte tegen de Grieken) de reeds gemelde belangrijke aardrijkskundige aanmerkingen , meestal over Arabië, volgen. Ziet daar den belangrijken inhoud des werks, waarin wij echter nu en dan wel eens door taalfouten en zelfs door blijkbare uitlatingen gehinderd werden. Het ware te we q fchen, dat zulke boeken altijd in handen van bekwame en kundige Vertalers vielen. Handboekje op eene Reis den Rijn opwaarts tot Spiers, en langs de Berg/frasze en de voornaam/le Baden van den Taunus terug. Met Platen. Te fImfferdam, bij j. van der He en Zoon. 1829. In kl. 8vo. 30 Bi. f 2 - Ao. De Schrijver van dit boekje, in den zomer van r828 een reisje langs den Rijn voor zijn genoegen en uitfpanning doende, hield, als een oplettend befchouwer en ijverig minnaar van het fchoone der natuur en het merkwaardige dezer oorden, getrouwe aanteekening van alles, wat hem trof en behaagde, of in eenig ander opzigt der herinnering waardig toefeheen: en, niet tevreden met zich aldus een' kleinen fchat te hebben verzameld, die hem in ftaat Helde , om door eene levendige herinnering het reeds genotene nog herhaalde malen te fmaken , wenschte hij ook en zijnen vrienden eene fchets van zijne reis te verfchaffen, en een' geleider op der_ gelijken togt het publiek aan te bieden. Van wege deze openbare uitgave , moeten wij het voornamelijk als een handboekje op eene Rijnreize befchouwen , en mogen van hetzelve iets meer dan eene bloote herinnering verwachten. Befchouwen wij dan het boekje een weinig nader. De inleiding , algemeene opmerkingen bevattende , is voor een' rei wezenlijk belang. De berekening der vreemde-zenden van munten is hier kort en eenvoudig uiteengezet, zonder eenig nutteloos bijvoegfel, zoodat men met een' oogopflag daarin te buis is. Wat van het vliegende reizen met de floomboot gezegd is , wordt insgelijks zoo door ieder bevonden , die zulks beproefd heeft. In de eerfle afdeeling, den togt van Cleef naar Cob!entz bevattende, vindt men .eene ware en niet overdrevene befchrijving van de paradijsachtige land(lreek, die zich van Bonn tot voorbij het Zevengenergte uitfirekt De verrukke:ijke gezigten, die men van den Go nnzueOEhJR. 623 desberg en van de geheele omífreek op het Zevengebergte, en wederzijds van den D;achenfels op her ganCche oord, en vooral op den laag kronkelenden Rijn met zijn bekoorlijk eiland Nonnenwerth en de wijnbergen, dle bet Rijndal om geven, geniet , zijn hier net ware en eenvoudige trekken ge Hetzelfde geldt omtrent de befcl,rijving der Rijn--fchilderd. oevers, meer van nabij en uit een aakje gezien. Wie echter, volgens des Schrijvers opgave, de breedte van den Rijn naar de uirgellrektheid der eilandjes Nonnenwerth en Grafenwerth wilde berekenen, znu gewis verkeerd doen , want dezelve hebben hunne uitgebreidheid veel meer aan hunne lengte, dan aan hunne breedte te danken. — In de tweede af. deeling (het verblijf te Coblentz) vindt men eene vrij uitvoerige befchrijving dezer tad met hare vele vestingwerken, hare ligging aan den zamenloop van Rijn en Moezel, den Rijn en /1oezelbrng enz„ en eindelijk Bene befchrijving en geheele opgave der nieuwe Kirczen-Ogende, dat gewis voor ieder hoogachter van den openbaren godsdienst zeer belang rijk is. — In de derde afdeeling (van Coblentz tot Bingen) gaat de Schrijver voort, de fchilderachtige Rijnoevers, die allengs woester en rotsachtiger worden, met hunne plaatsjes, ridderburgen , ruïnen en verfchillende wegen , af te fchetfen. — In de vierde (van Bingen tot N_r^inz; vindt men het Bingerloch , den togt over het Niederwald en den Rijngau befchreven. Wij kunnen ons echter met de voorll:elling van den Rijngau, als een dal of vlak veld, bezwaarlijk ver daar deze (treek , fchoon ontbloot van l}eile rotten,-eenigen, toch altijd zeer heuvelig blijft. — In de vijfde (van Mainz tot Manheien) vindt men de merkwaardigheden en de ligging der eerstgenoemde [lad gerehetst, de kleine plaatsjes,die uien van daar tot Worms doorreist, met hunne bevolking en bij voorts de lotgevallen en merkwaar-zonderheden o.)gegeven , vermeld, en zoo insgelijks de-digheden van Worms kortelijk route van hier tot Manheim en deze [tad zelvebefchreven. ---- De zesde bevat de reis van Vlanheim over Spiers en vervolgens over Schwetzingen naar Heidelberg, met de befchrijving dezer verfchillende plaatfen , hare ligging , merkwaardigheden, fraaifte uithapjes enz. - De zevende befchrijft, op gelijke wijze, den weg van Heidelberg op Darmflad, en voornamelijk deze [tad zelve , (op welke befchrijving wij alleen aan dat aan het kabinet van naturaliën in deze laatfte-merken, plaats veel meer tofs is toegezwaaid, dan hetzelve verdient) 624 it 2.ii; OEIj . en voorts van hier naar Frankfort, met deze beroemde vrij flad zelve. -- De achtfle , de baden van het Taunus -ge beroemde Wiesbaden , Eins , Schwalbach ,-bergte , her Schlangenbad befchrijvende, fchetst voorts tooneelen van een' geheel nieuwen aard. - De negende (van Eins naar Keulen) bevat inzonderheid de befchrijving van het bekoor -lijke Neuwied , en van verfcheidene fraaije uitl'rapjes , van hier naar de Laacherfee en het Brohldal enz. gedaan. — De tiende en laatfte afdeeling, eindelijk, befchrijft Keulen, Dusfeldorp, de Neanderhohle, en brengt ons zoo weêr in het vaderland. Het blijkt uit deze opgave al dadelijk, dat, als eigenlijk Ieesboek , deze aanteekeningen velen minder zullen behagen. De optelling van plaatfen en plaatsjes met hunne bevolking, van Mufeums, kabinetten, kerken en andere merkwaardigheden, verveelt den gewonen lezer al fpoedig; en, fchoon dit werkje in een' allerbevalligften trant gefchreven en door de befchrijving van vele fraaije oorden en uitzigten verlevendigd en verfraaid is, wordt toch het grootlte deel door meergemelde opgaven ingenomen. Als handboekje voor hen, die nagenoeg dezelfde reis willen doen, verdient het bijzondere aanbeveling; want deszelfs beknoptheid maakt het gebruik zeer gemakkelijk , vooral daar een reiziger, die zijnen korten tijd wèl wenscht waar te nemen, met weinige woorden hier de .voornaaml}e merkwaardigheden vindt aangellipt. Wanneer echter iemand het allernaaste wenscht te weten, of welligt zijne reis wat verder voort te zetten of eenigzins anders in te rigten , dan doet hij best, zich tot liet uitgebreidere werk van s C II R EI B E R te wenden ; fchoon hij , ook van dezen voorzien, dit handboekje nogtans met voordeel zal medenemen. Over het geheel mag het boekje op naauwkeurigheid roemen; iets, dat bij zulk een werkje van groot belang is : eene enkele fout merkten wij op in de opgave wegens den Drachenfels, die alhier gewis te hoog, op bijna loco voeten boven de rivier, wordt aangeflagen. daar de hoogfle top van het geheele Zevengebergte, de Wolkenburg, Hechts 1400 voeten haalt. Dat de Schrijver in een dergelijk gefchrift van andere plaatsbefchrijvende werken gebruik gemaakt heeft, gelijk wij hier en daar aan eene oude kennis herinnerd werden, is noodzakelijk en natuurlijk, en mag niet ten kwade geduid worden. Wij wenfchen dan een ruim vertier aan dit werkje, en bevelen hetzelve aan ieder, die eene reis langs IUANDBOEKJE. 625 den Rijn voorneemt, ten t}erkf e, verzekerd , dat hij door hetzelve zich veel gemak , nut en zelfs genoegen zal ver -fchaffen. De Plaatjes ftrekken tot fieraad zoo wel , als tot onder -tleuning van het befchrevene. Poëzij van Mr. A. W. ENGE L E iv. Te Groningen , bij W. van Boekeren. 18a9. In kl. Svo. 220 Bi. f t -50. De Heer E N GELE N, reeds voordeelig door zijne gedeeltelijke navolging der Ieneis, en door verfchillende in jaarboekjes en tijdfchriften geplaatfle losfe Rukjes bekend, treedt thans op met eenen geheelen dichtbundel, meestal navolgingen en fommige oorfpronkelijke verzen bevattende, beiden, volgens zijne voorrede, reeds vóór eenige jaren en in zeer jeugdigen leeftijd vervaardigd. Wij twijfelen echter geenszins , dat de Dichter later de befchavende hand vlijtig aan dezelve gelegd heeft; want waarlijk, zij laten, wat het werktuigelijke van taal-en versbouw betreft, weinig te wenfchen overig, en kunnen in dit opzigt aan een aantal onzer jongere zangers gerust ten voorbeelde gefield worden. Daarenboven dragen niet Hechts de navolgingen, maar ook de finkken van eigene vinding, de duidelijkste blijken van eenen geest, door de getrouwe beoefening van de meesterflukken der klasfeke oudheid gevoedflerd en gekuischt, en van eenen fmaak, welke door de lezing van de beroemdíte zangers der nieuwere tijden, zoo wel vreemden als vaderlandfchen, is gevormd en veredeld. Groote voorregten voorwaar! in welke, helaas ! te weinigen van die ontelbare dichtertjes deelen waarmede men thans de daken der grootfte kerkgebouwen zoude kunnen beleggen, en die, volgens de uitdrukking van B I LOER D iJ K , alle nieuwmodifche Pegafusfen voor ezels, en de door hunnen hoefflag ontfprongene Hippokrenen voor modderpoelen doen uitkrijten. (Voorr. bi. IV.) Maar zuiverheid var. taal , fierlijkheid van uitdrukking en netheid van versbouw, fchoon onmisbare vereischten in eenen dichter, bekleeden toch altijd slechts den tweeden rang; het eenige en waarachtige, dat den echten zanger bewijst, is het Deus in nobis, het certain comsnercium Coeli, om met o v i n i u s te fpreken , of, in onze taal , de hooge vlugt der ge diepe gevoel des gemoeds, in treffende beelden-dachten, het (a6 ... \V. wNGE1. -N of roerende eenvoudigheid voorgedragen ; en fchoon wij in geenen deele willen beiveren, dat aan EN GELE N ele hoogere roeping des echten Poets (Schepper, in de kracht des woords) ontbreekt, zoo vinden wij echter daar, waar hij niet door herinneringen uit groote meesters van ouden of nieuwen tijd wordt geftijfd en geheven , meermalen eerre zekere alledaagschheid en armoede der denkbeelden, welke hem ten minfte voor de hoogere Lyrifche poëzij min gefchikt maken ; de uit bij hem he íterkere , het uitgedrupte het zwakkere-drukking is gedeelte, en het is dus natuurlijk, dat zijne navolgingen doorgaans beter bevallen dan zijne oorfpronkelijke hokjes; in de eerfte had hij Hechts den f}ijl, in de andere ook het fcheppen der denkbeelden voor zijne rekening. Wij wenden ons dus het eerst tot zijne navolgingen. Het affheid van Hektor en Andronaché, uit het zesde boek der Iliade, reeds zoo tallooze malen vertolkt, vinden wij ook hier weder; maar niet die roerende eenvoudigheid , die onopgefmukte fentimentaliteit, weike het oorfpronkelijke zoo bijzonder onderfcheidt. Hier, gelijk bij bijna allen , die zich aan dit brokl}uk waagden , fpreekt HO jM ER U s, de onvertolkbare HOMERUS, niet; maar de navolger kan echter in vele opzigten de vergelijking met anderen doorflaan. Het derde bedrijf uit de Troades van S ENE CA is in de navolging over het algemeen gelukkig uitgevallen; alleen zijn de krachtfpreuken van den ouden Treurfpeldichter door omfchrijving dikwijls te veel ontzenuwd, b. v.: Ilium voois modo Mild cede/it aiim, cunt ferns cur; u incito Mea rnembra raperet, et gravi gerneret fono Peliacus axis pondere Flectoreo tremens. Uw oog ziet thans voor 't eerst het dierbre Troje vallen, Thands, nu zich 's vijands heer reeds nestelde in de wallen; Maar ik, onzalige, ach! ik zag dien val voorlang — Voor mij zonk Troje reeds niet Hektors ondergang: Toen hij , door 't moordend ftaal van Peleus telg verflagen, Op 't wreedst werd voortgefleurd aan 's vijands oorlogswagen, En (Goon 1) mijn lijdend hart met hem : — toen , toen reeds viel Voor mij ons Ilium. En op een paar rlaatfen i ook de zin van liet oorfpronkeliike op eerre onbegrijpelijke wijze genist: r oëzlj. 62^ Haec causfa srvultos una ab interitri arcuit; Credi perisfe. Dat is : Velen heeft van den ondergang (dood) deze eenige reden gered, dat men geloofde, dat zij reeds ondergegaan (gestorven) waren. E N GELEN geeft in de plaats van dezen flelligen hooigrond den volgenden , die door zijne alge verre af is van even dichterlijk-meenheid en alledaagschheid te zijn : Ach laat geen voorgevoel uw angftig harte kwellen ; Misfchien nog redt de gunst van 't magtig Godenheir Uw telgjen. (Bl. 47). Verder: Utinam tia;aerem! folitus ex Jou go est rnetus: Dediscit animus ferà , quad didicit dia. Dat is : Ach, had ik nog flof tot vreeze! maar derzelver uitwendige teekens zijn mij tot eene gewoonte geworden. 0! laat leert de ziel datgene af, wat zij lang geleerd heeft. ENGE L E N zegt geheel iets tegenovergeflelds : Ach mocht ik frddren ! — mijne ellende is al te groot: Wie Reeds in vrees verkeert , verleert in 't eind te vreezen. Minder met dergelijke gebreken befinet en in vrijeren trant, die den Dichter meerdere fpeelruimte gaf, zijn de drie navolgingen uit o vi u i u s , Enoue , Gahathea en de Krijgsdienst der Minnaars; nu leent zich ook geen der Latijnfche Dichters beter tot eene vertolking , dan deze Zanger der Liefde en der Gedaanteverwisfelingen. Dat IIORATIUS vrij wat moeijelijker is, bewijst ons EN GE LEN proefondervindelijk ; het lukje, Rust, op bl. 93 , is niet dan eene liaauwe fchaduw van het heerlijke : Otium Divas rogat in patente Prenfus Aegaeo. en de Kortheid des Levens gelijkt eener vrolijke parodie van het zwaarmoedige: Eheu ! fugaces Postume , Postume, Labuutur arrni. op een haar. A. W. ENGELEN 628 Behalve nog eenige kleinere ílukjes naar H ORAT1US 9 CAT U L L US en A US ON r us, vinden wij van navolgingen thans nog eene vertelling, de IhedJlyd, in welke de losheid van v o L T Al RE een vrij (lijf Nederlandsch keurslijf heeft aangekregen; en een brok(luk, ilbels dood, naar liet Engelsch van S YR ON, dat in ons oog zeer gelukkig is bewerkt. Thans tot de oorfpronkelijke Rukken overgaande, toeft ons ht eerst Agamemnon, een verhalend gedicht, in hetwelk ENGELEN den waren coon van het Epos heeft aangeflagen, en dat doorzaaid is met herinneringen uit HOMER ER u S en V r R G r L r U S; dan Kasfandra's Poorfpelling , in toon en trant veel naar dergelijke (tukken van s c ti 1 L LE R gelijkende, offchoon in kracht van uitdrukking wel eenige noten lager; Dafné, eene Herdersklagt, in den finaak der Ouden, doch wat gerekt; aan Elmire, een allerliefst troostgedichtje, dat door alle moeders , die dierbare panden verloren hebben, met tranen in de oogen zal gelezen worden; een Tafereel uit den tachtigjarigen Oorlog , van hetwelk weinig bijzonders te zeggen valt, als niet krachtig en dichterlijk genoeg bewerkt; eene Romance, Edwin en Emma, vrij fpookachtig , maar daarmede is ook liet voornaamfie gezegd ; een Droom, fier lijk in uitdrukking, maar niet uitftekend in vinding; Nacht in gefpierde en treffend fchilderende Alexandrij--befpiegeling , nen, maar niet vrij van herhalingen, en minder nieuwe of treffende denkbeelden behelzende, dan fierlijke versregels; judas Iscariot, vroeger reeds in een onzer jaarboekjes geplaatst, en dezen herdruk ten volle waardig, om de kunst des flijls en het dichterlijke der behandeling, maar, uit een wijs oogpunt befchouwd, beleedigend voor het menfchelijk-geerig gevoel, dat God als liefderijk Vader moet beminnen , en niet voor Hein fidderen , als eenen willekeurigen Dwingeland. De ongelukkige j U DA S wordt hier voorgefleld , als , niette allen aangewenden zedelijken wederiland, tegen -genílaandewillig voortgefleept tot het plegen der gruwelijke fchanddaad; en regels als deze, offchoon zij misfchíen echt ortho. doks heeten moeten, vervullen ons met huivering: Maar 's Hemels raadsbefluit (laat onverwrikbaar vast ; Dat — eer Gods almacht de aard had aan het niet onttogen, En 't talloos ílarrenheir dreef aan de onmeetbre bogen — Tot heil van de aarde en 't zondig menfchelijk gefacht, roeziJ. 629 En wezen, uit den Itam van Adam voortgebracht, Befemnd had, om , aan 't woên der Hel ten prooi gegeven, Voor nooit gehoorde ellende en gruwelen te leven. Ons fchijnt het, dat de uitdrukking hier, tegen ENG E L E N 'S doorgaande gewoonte , even onbeholpen en ondichterlijk is , als het denkbeeld onwijsgeerig en in zeker opzigt beleedi gend voor het algoede Wezen. De verzameling wordt befloten met een Lyrisch gedicht aan B Y R O N , welks hoofddenkbeeld uit een dergelijk ftuk van LAMA RTINE genomen is , en met een uitgebreid Al bumvers , dat wel op een folioblad moest gefchreven wor den, en er niet bij verloren had, indien het wat korter in eengedrongen ware. Doch bij alle aanmerkingen , welke Re cenfentenpligt gebood op deze dichtvruchten te maken , mo gen wij den Fleer E N G r. L EN gerustelijk aanfporen , om voort te gaan op den ingefagen weg, en zijne lier niet aan de wilgen te hangen ; want hij onderfcheidt zich gunfiig van liet groot aantal zijner jonge kunstbroeders , en Neder land ziet in hein, wanneer zijn geest zich meerdere rijpheid en grooteren fchat van denkbeelden verworven heeft, eenen Zanger te getnoet, in de School der Ouden gevormd. Has/ar, of de Negers. Dichthak, door E. W. VAN DAM VAN IS SE LT. Te Tiel , bij D. R. van Wermeskerken. 1829. In gr. 8vo. 35 Bl. f I -25. Dit lieve dichtflukje, eene gedeeltelijke navolging van Sedim , on les Nègres , van den Franfchen Dichter VIE NNE T, onderfcheidt * zich boven vroegere van den lieer v A N DA M door gelukkigen versbouw en dichterlijkheid van uitdrukking. Het is echter meer eene gelukkige fchets, dan een weluitgewerkt dichterlijk tafereel ; en hoezeer wij geenszins tot die genen behooren , die eene vervelende uitvoerigheid, al vinden wij die zelfs in den Togt naar Damiate, prijzen, zoo begrijpen wij toch, dat her geheel iets anders is , zijne ftof uit te putten ,dan van dezelve behoorlijk partij te trekken. De Heer VAN D A Ti heeft dit verzuimd. Zijn onderwerp moest hem van zelve op fommige treffende tooneelen brengen; maar zijne vlugtige behandeling liet deze gunitige gelegenheden glippen, en men zal hier dus op verte na niet datgene vinden, het- BOEKBESCH. 1829. NO- I4. V v 630 g. w. VAN DAM VAN I S S .Lï, HASSA *. welk de rijkdom des onderwerps moest doen verwachten. Hoeveel fchuld liet Franfche (lukje, uit hetwelk hij het een en ander ontleende, aan dit gebrek hebbe, kunnen wij niet bcoordeelen , daar hetzelve ons nimmer onder de oogen kwam ; maar het was in allen gevalle de taak van den vrijen navolger, die geen vertolker zijn wilde , om datgene te doen, wat de Franfche Dichter moest gedaan hebben Doch , ook zoo als het thans voor ons ligt, zal dit {tukje algemeen bevallen; de uitdrukking is fomtijds gefpierd ,meestal vloeijend, en heeft Hechts hier en daar eenige leemten , welke wij met geene boden fchoenen willen nagaan; daarenboven is de flrekking bij uitnemendheid nuttig en zedelij!c ; en , fchoon ons de onmenfchelijkheid des flaven!iandels en liet ongeoorloofde der flavernij in een aantal prozawerken oneindig treffender en krachtiger dan in deze versregels wordt voore(teld , kan ook dit tafereeltje het zijne bijdragen, oni den afkeer tegen dezelven levendig te houden, Reizen in West-Indië, en door een gedeelte van Zuid-en Noord jimerika. Door G. B. B os c a , Predikant te Curacao. 1/1e Deel. Te Utrec,rit, bij N. van der Monde. 1829. In gr. 8vo. /III en 377 bladz. f 3 - 75• De Heer B o s c H , na eene uitlandigheid van twaalf jaren in zijn vaderland teruggekeerd , biedt in dit werk aan zijne landgenooten het verhaal aan van zijne reizen. Overtuigd van de waarheid van hetgeen de Schrijver in zijne voorrede zegt: dat de berigten , welke men in den laatften tijd aan (treken der nieuwe wereld ontvan--gaande de onderfcheidene gen heeft, bijna allen overzettingen waren ; dat het misfchien daaraan toe te fchrijven is, dat de opgaven, vooral van de Nederlandfche eilanden in de Westindiën , zoo onnaauw keurig zijn., — kunnen wij niet anders dan onze goedkeuring geven aan den Schrijver, dat hij , hetgeen hij met eigene oogen gezien en met oplettendheid gadegeflagen heeft , me dedeelt. Een Nederlander befchoawt de zaken doorgaans uit een voor zijne landgenooten belangrijker oogpunt, dan vreemden zulks doen. Wij vinden hier dan eerst de zeereis uit Nederland naar Westindië , niet in den eentoonigen trant van een fcheepsjournaal, maar daardoor belangwekkend, dat de reiziger, alwat bij den nieuweling in de zeevaart als van G. H. E O S C H , REIZEN IN WEST-INDIë , ENZ. 631 zelf de aandacht tot zich trekt, met fmaak befchrijft, en afgewisfeld door het verhaal van een kort verbliif op twee eilanden, St. Euflatius en St. Martin , vóór -dat de Schrijver de plaats van zijne beftemming bereikt. Het overige gedeelte van dit deel handelt over Curacao. Eerst geeft de Heer a os c ri eene befchrijving van dit eiland; terwijl hij voor de verfcheidenheid zorgt, door hiermede te verbinden het verhaal van zijne eigene ontmoetingen en togten op hetzelve. Na de lands- en luchtsgelleldheid en voortbrengfelen van Curacao en de leefwijze van deszelfs inwoners te heb handelt hij over derzelver taal en Gods--ben befchreven , dienst, en befluit dit deel met de gefchiedenis van Curacao. De Rukken van fommige van des Schrijvers reizen, welke op onderfcheidene tijden in het Mengelwerk van dit tijd geplaatst en met zoo veel genoegen ontvangen zijn,-fchrift maken het onnoodig , om bij onze aankondiging van dit werk eenig uittrekfel te voegen tot eene proef. Wij lazen dit deel met groot genoegen, wenfchen den Eerw. u OSCH gezondheid en gelegenheid toe om zijn werk voort te zetten, en beloven den lezer , die zich dit werk aanfchaft, in hetzelve een aangenaam en nuttig onderhoud. Reis in Polen en Rusland, door een Krijgsgevangene van het Garnizoen van Dantzig, ira 1813 en 181¢. Naar het Fransch. Te Arnfierdam, bij J. C, van Resteren, 1829. In gr. 8vo. 198 bl. f i -80. Dit werkje heeft, gelijk vele foortgelijke, deszelfs aanwezen te danken aan den rampfpoedigen, maar voor de vrijheid van Europa in de gevolgen zoo voordeeligen , terugtogt van N A POLE 0 N en het Franfche leger uit Rusland. De Schrijver, zoo het fchijnt een Officier van niet onaanzienlijken rang, werd met liet garnizoen van Dantzig krijgsgevangen gemaakt, en door Polen en een groot gedeelte van Rusland naar de Ukraine gevoerd. Na de inleiding , in welke eene fraaije fchildering wordt gegeven van hetgeen de overgave van Dantzig voorafging en veroorzaakte, volgt het verflag der reis, hetwelk, door de luimige wijze, waarop de reiziger zijne ontmoetingen befchreven heeft, en de belangrijke berigten , die hij geeft aangaande de weinig bekende binnenfle gedeelten van het uitgeftrekte Rusfifche rijk, den leeslust tr v 63-- „ETS IN POLEN EN RUSLAND. aangenaam bezig houdt. Opmerkelijk is hetgeen de Schrijver verhaalt van een getal van tien voerlieden , in de Ukraine door hem gezien, onder welke er drie waren van honderd jaren oud. „ Een derzelven," zegt hij , „ liet ons zijnen vader, eenen grijsaard van 130 jaren, zien." Deze bijzonderheid bevestigt hetgeen reeds door anderen opgemerkt is , betreffende den hoogen ouderdom, dien de mensch in eenige gedeelten van het Rusfifche rijk fomtijds bereikt. Over het geheel ontbreekt het in dit werk niet aan belangrijke opmer - kingen , die veel licht doen opgaan over den natuurlijken, zedelijken en maatfchappelijken toe(land der Polen en der verfchillende menfchenrasfen van Ruslands bevolking. Het moge waar zijn , dat de gelegenheid , waardoor de Schrijver deze Ianditreken bezocht, eenen mingunftigen invloed had op zijne wijze van zien en beoordeelen ; de Vertaler heeft het partijdige der aanmerkingen bij eene meer vrije vertaling eenigermate verzacht, en zich over het geheel zoo van zijne taak gekweten, dat het werkje, zoo als het nu is , naar ons oordeel , in het geheel het minste niet is onder de menigvuldige gedenkfchriften, welke ons in verfchillenden vorm, na den afloop der woelige gebeurtenisfen van onzen leeftijd, werden aangeboden. Het Leven van P A ti t. J ON E s , uit oor fpronkeiijke flukken opgemaakt, in bezit van j OU N HENRY S H E R B U it NE, Secretaris der Marine van de Staten. Uit liet Engelsch. Te Groningen, b i W. van Boek eren. 1829. In ge. 8vo. XIi CI) a8a bi. f2 -40. o ok wij hielden tot nog toe PAUL J oN E s voor eenen stouten Kaperkapitein, wiens dienIten wel voor zijn aangenomen vaderland, Noord-Amerika, in deszelfs onafhankelijksoorlog tot groot voordeel geltrekt hebben, wiens onverfchrokkene dapperheid wel bewondering verdiende , maar wiens karakter voor het overige, van de zijde der zedelijkheid befchouwd, zich niet bijzonder onderfcheidde. Hier, echter, leeren wij hem, uit echte befcheiden, kennen als eenen held, die ook uit hoofde der beginfelen, door welke hij gedreven werd,, achtingwaardig is , en alzoo regtmatige aanfpraak heeft op de dankbare vereering van zijne nage dachtenis. Bij de talrijke verdichte verhalen , waarmede het .1LT LEVi N 7A`d PAUL JoES. publiek overflrootnd wordt, verblijden wij ons over de uitgave der levensbefchrijving van eenen man , die zon zeer verdient op eene niet onaanzienlijke plaats te flaan in de galerij der wereldgefchiedenis. Voor den Nederlandfchen lezer verkrijgt P A U L j ONES te meer belang , wanneer men zich herinnert, dat ons vaderland zich den oorlog met het mag Engeland vooral ook daardoor berokkende, dat onze-tige Staten dezen Amerikaan met zijne fchepen en veroverde Engelfche prijzen niet wilde uitleveren , toen hij in October 1779 in Texel binnengeloopen was , tot herftelling van zijne gekwettten. Wij leeren j ONES ook nog van eene andere zijde kennen, namelijk als, bij zijnen aan vermetelheid grenzenden moed, zeer vatbaar voor teedere gevoelens. „Na „ de eerzucht, die bij hem onbegrensd was, was de heer ONES liefde. Bij hem was de vrouw-„ fchende drift van j „ geen werktuig tot dartelheid, maar een hooger wezen." De liefde maakte hem zelfs tot eenen dichter, en wij vinden hier proeven in dit vak, die , de omilandigheden in aanmerking genomen , in welke j ONE S dichtte, van zijnen voor. treffelijken aanleg in dit opzigt getuigen. De Vertaler heeft, door de navolging der oorfpronkelijke dichtregelen, door de gepaste gebruikmaking van de aanmerkingen des Hoogduit_ fchen Vertalers , en over het geheel door de zuivere taal en flijl, in welke hij het werk heeft overgebragt, aanfpraak op den dank van den Nederlandfchen lezer; waarom wij dan ook niet twijfelen, of dit werk zal met genoegen gelezen worden. IVandelingen in en om ,3;iafgei-dain ; door C. V A N DER V If- V E R. Met Platen. Te mjlesrdaama , bij j. C. van Kesteren. 1829. In kl. 8vo. VI en 416 bl. f3 75. De Heer VAN DE R V IJ V E it, gunllig onder ons bekend door zijne Wandelingen in en om Bros/el, levert ons thans een tegenhanger van hetzelve in het aangekondigde werk. Was hij te voren door zijnen Brusfelfchen vriend geleid , tot het befchouwen van al het merkwaardige, hetwelk de flail Brusfel en haar omtrek oplevert, thans ftrekt hij op zijne beurt dezen zijnen vriend ten leidsman, bij de doorwandeling van de HoofdItad des Rijks. Hij doet dit in zestien wande- Zingen, allen zeer juist en zoo regelmatig verdeeld, dat 634 c. VAN DER VIJVER daardoor niets aan het oog ontfnapt, maar alles befchouwd en als met den vinger aangewezen wordt ; terwijl elk dier wandelingen zoodanig is ingerigt , dat zij zoowel aan den wandelaar, als aan den lezer, zonder denzelven te vermoei en , aan het einde van eiken togt, een bekwaam en gefchikt rustpunt oplevert. Met de nieuwe flads Herberg aan het IJ beginnende , leidt hij den vreemdeling, in de zes eer(te wandelingen , langs den buitenaen omtrek der lad, en doet met hens onderwijl een uitfiapje naar Ouderkerk, Sloterdijk, Zaandam , Buikfloot en Broek in Waterland ; terwijl de tien overige wandelingen worden befleed tot het bezigtigen van al liet merk gedeelte der ftad , waardoor dan ge.-waardige in het binnenfte fchikte gelegenheid wordt gevonden, om over de Kerken der onderfcheidene Gemeenten, Godshuizen, liefdadige Gcf{ichten, publieke en andere voorname Gebouwen , Torens , Markten, Pleinen, enz. naar vereisch meer of min uit te weiden. Dit gefchiedc geenszins op eenen drongen befchrijvenden toon , zoo als die van vele andere Stedebefchrijvingen , maar in gefprekken of zamenfpraken van den Schrijver en zijnen vriend , die aan beiden gelegenheid verfchaffen tot liet maken van meer dan eene belangrijke opmerking, nu eens op eene luimige, dan weder op eene ernl}ige wijze voorgedragen en ter gefchikte plaatfe te berde gebragt, en niet zelden verlevendigd door het aanhalen en invlechten „-in korte , doch toepasfelijke verzen van fommigen onzer vuurnaamfie vroegere en latere Dichters. In zoodanig een bevallig gewaad heeft de werkzame en ijverige VAN DER V If V E R zijne nieuwe Befclirijving van Amflerdam (zoo als wij dit boek mogen noemen) getooid, en dezelve bovendien doen verteren met een vijftal fraai gegraveerde Plaatjes, voorfiellende c r. Een wintergezigt in de Plantaadje; 2. de Hoogeíluis van de Utrechtfche zijde; 3. het Blaauwhoofd ; 4. het Postkantoor enz. ; terwijl het 5de, of het vignet op den titel, eene afbeelding bevat van het nieuw gebouwde Paleis van Justitie , voorheen het Aelmoesfeniers -weeshuis. Aan een dusdanig werk hadden wij tot dusverre behoefte. De Heer V A N D E R vit v c R heeft daaraan voldaan , en wij betuigen hem deswege onzen dank. Niet flechts de vreemdeling, maar ook de bewoner van Amtlerdam (aan wien,zoo als dit doorgaans in groote Heden liet geval is , veel , zeer WANDELINGEN. 635 veel onbekend is) kan nu, naar aanleiding van dit Handboek, de wereldberoemde IJflad regelmatig doorwandelen. Niets, hetgeen Hechts eenigzins bezienswaardig is , zal op die wijze zijne aandacht ontgaan , en hij zal (des zijn wij verzekerd) zich zijnen daartoe beneden tijd niet beklagen ; terwijl ecu beknopt Register hem tot het opzoeken der onderfcheidene onderwerpen behulpzaam kan zijn. Ondanks deze onze aanprijzing van dit bevallig en nuttig werk, oordeelden wij ons, onpartijdigheidshalve , verpligt te moeten betuigen , dat wij , hier en daar, eenige misftellingen hadden opgemerkt, die wel niet van groot belang waren, maar die wij echter ongaarne alhier aantroffen , en wenschten op de eene of andere wijze verholpen te zien. Wij hadden die dan ook onder het lezen opgeteekend , met oogmerk om ze aan onze lezers mede te deden; wij waren daarmede gereed, toen wij met genoegen vernamen, dat deze misftellingen ook aan den Schrijver, bij eene herziening, waren in het oog gevallen of kenbaar gemaakt, en dat dezelve op een afzonderlijk gedrukt blaadje, hetwelk gratis hij den Uitgever te bekomen is, worden verbeterd. Wij houden onze aantee.. keningen alzoo terug, en eindigen deze onze beoordeeling niet den wensch , dat dit werk in veler handen moge geraken, en op die wijze den arbeid van Schrijver en Uitgever worden beloond. Vruchten van Geheugen en Verbeelding, of Tafereelen uit liet Menfchel ke Leven. Door PETRONELLA MOENS. II Dee/en. Te 4m/ierda,sr, bij ten Brink en de Vries. 1829. In gr. avo. Te zamen 586 bl. f g -90. Met zeer veel genoegen lazen wij deze Tafereelen, die Vruchten van Geheugen en Verbeelding genoemd worden, omdat het geheugen de hoofdtrekken had bewaard uit het menfchelijk leven , en de verheelding die uitwerkte en kleurde naar eigene verkiezing. Juist hierom bevalt ons dit vader bijzonder. De -verdichting gaat niet-landsch voortbrengfel zoo in het overdrevene en onwaarfchijulijke. Men gevoelt, dat alles zoo zou hebben kunnen gebeuren. ja, zoo denken, zoo fpreken, zoo handelen dikwerf de menfchen. De waardige Schrijf(ter verhaalt op eene onderhoudende wijze , en , dat meer zegt, haar werk heeft overal eene kennelijke firekking, 636 P.titocNs om edele begrippen en beginfelen in te boezeroen. Wij kunnen het alzoo met voile ruimte aanprijzen. Zes verhalen maken den inhoud des eerften Deels uit. Emilia en Agatha, beide dochters van den Heer van Wielderen , de eerie uit een eerfte , de andere uit een tweede hu -welijk , zijn zeer ongelijke zusters. Agatha werd door eerie dwaze moeder opgevoed , om in de wereld te fchitteren; Emilia was, na den dood harer eigene moeder, door derzel ver waardige zuster verzorgd en voor het huifelijk Ieven ge vormd. Na het overlijden der tante kwam zij weder in het ouderlijk huis. Agatha fchaamde zich, haar zuster te noe men , dewijl zij — zoo als het in de taal der ligtzinnigheid moest heeten — Hechts gefchikt was , om voor keuken en linnen te zorgen. Emilia had wezenlijke bekwaamheden , maar wilde niet fchitteren, en ftelde het vervullen harer pug. ten boven de vermaken der wereld. Zij handelde naar vaste zedelijke beginfelen , en moest deswege niet weinig onaange naamheden verduren. Zij werd echter geacht door verílandi gen, die haar kenden , en zij deed eindelijk een gelukkig huwelijk; de trotfche Agatha, daarentegen , ..... doch men leze het verbaal zelve. Vruchten der Opvoeding. De fleer van Esfelroode was wel geen verachter van God en Godsdienst , maar had toch gevaarlijke meeningen, die ligt tot ongodsdienftigheid leiden. IIij heide onder anderen, dat het vroeg inboezemen van godsdienilige gevoelens aanleiding geeft tot dweeperij , en dat het de denkkracht verlamt. Fiji leefde geregeld; maar in zijn' huifelijken kring heerschte geen godsdienttige geest. Hij liet zijne kinderen opvoeden door eenen Frassschman, die VOL- T AI RE , DID ER OT en dergelijken vlijtig beltudeerd had. Wijsgeerte en Christendom hield hij voor thijdige dingen. Hij verwarde godsdienlligheid en dweeperij met elkander. Hij volgde in het opvoeden zijner kinderen de ftelling, dat al hunne neigingen en hartstogten zich volkomen vrij moesten ontwikkelen , voor zoo ver zij de goede orde in het huisge, zin niet floorden ; menfc^ien of dieren moesten zij niet wreed behandelen, omdat zij hierdoor in vijandfchap met de mis zouden leven , en omdat hunne eigene rust daar-handelden lijden zonde ; verder konden zij hunne begeerten vrij in--door volgen , doch niet ten koste van eens anders belang — en dit enkel om genoemde redenen. Tot welke verkeerdheden zoodanige oPvI eding leidde, wordt op menschkundige wijze VRUCHTEN V,,v GE1EUGE EN vr rtu;ir.r,,»wc. 63 aangetoond in de lotgevallen van van Esfeiroode; terwijl zijn jongI e dochtertje , Leonora, na den dood harer moeder, onder het opzigt en beftuur van eene waarlijk godsdienílige tante , door hein te onregt eene kleingeestige vrome dweepfter genoemd, waardige begrippen van godsdienst en zedelijkheid ontving, welke dan ook haar gedrag in volgende jaren deeds kenmerkten. 11/acht u voor den fchijn des kwaads. Hoe noodig dit zij, leert de gefchiedenis van Edina, die meende, dat men zich om het oordeel der menfchen niet behoeft te bekommeren , als men maar zelf zich van zijne onfchuld bewust is. Tegen de waarfchuwing eener verítandige vriendin, bleef zij dan ook verkeeren aan huis van lieden, welke geen' goeden naam hadden. Getrouw aan hare goede beginfelen van zedelijkheid, maar onvoorzigtig in haren omgang, ontkwam zij ter naauwernood een dreigend gevaar, trouwde vervolgens met een braaf man, en moest evenwel, toen zij het toppunt van geluk op aarde dacht te bereiken , hare dagen in de dieplte treurigheid doorbrengen, dewijl zij te laat had leeren inzien, dat men voor allen fchijn des kwaads zich behoort te wachten. De ílelling , volgens welke de goede, vrolijke, geen kwaad vermoedende Ilina gewoon was te handelen, is altijd gevaarlijk, en wel bijzonder voor jonge lieden , die, omdat zij op eigene goede gezindheid te veel vertrouwen weleens den fchijn des kwaads niet genoeg vreezen. Juist hierdoor kwam misfchien menigeen ten val, die meende te flaan. En al biijft iemand voor tlruikelingen bewaard, aan de achting der braven en aan een' goeden naam is toch altijd veel gelegen. Ilet welgeflelde verhaal der lotgevallen van 4/ina Itrekke tot waarfchuwend voorbeeld. ,let gelukkig Huwelijk. Julius had zijne zielsvriendin , Emilia , door den dood verloren. Hij dweepte in de liefde , en wilde aan geene echtverbindtenis met eene andere denken. Door omilandigheden gedrongen, begaf hij zich echter, om aan zijne moeder en zusters het noodige levensonderhoud te verfchafen ,in het huwelijk met de rijke en deugdzame Carolina, ten gevolge der uiteríte wilsbepaling van een' eigenzinnig' oom, die hem onder zoodanige voorwaarde tot erfgenaam had gefield. Julius gevoelde eerst alleen achting voor zijne gade , daar hij , na het verlies van Emilia , geen voorwerp op aarde meer meende te kunnen beminnen ; doch allengs veranderde hoogachting in Bene verttandige, welgevestigde 63 3 P.MO N5 liefde, en de gelukkige echtgenoot leerde inzien , dat zijne vroegere, dweepachtige liefde hein ongefchikt voor de werk genietingen der aarde zou gemaakt hebben.-zaamheden en De Edellieden. Ook dit verhaal is onderhoudend gefchreven en bevat menige goede aanmerking hetzelve leert ons achtingwaardige menfchen kennen. De Heer en Mevrouw Dalheirn. Dat zuivere liefde, op ware hoogachting gevestigd en door godsdienflige beginfelen geleid , veel tot veredeling van menfchen kan toebrengen , leert het voorbeeld dezer echtgenooten. Mevrouw Da/helm was goedhartig, maar te zeer ingenomen met pracht en ver wereld Door ver(Iandige en liefderijke handel.-maken der wijze wist de brave man zijne vrouw allengs te verlterken tegen verzoeking, en zij genoten lengte van jaren veel levensvreugde. Intusfchen is het niet ieder aan te raden, op goed geluk af eene echtverbindtenis aan te gaan, wanneer men vóór het huwelijk gebreken van nanbelang opmerkt: want niet ieder zou even gelukkig (lagen in liet verbeteren der wederhelft. Welken weg de Beer Da/helm te dien einde infloeg, leze men in het boek zelve. In het tweede Deel komen, vijf verhalen voor. Het eerfte, de Blanken en Zwarten getiteld, wordt gezegd, uit de vorige eeuw te zijn. Dat in vroegeren tijd meermalen zoodanige tooneelen plaats hadden , is eene bekende zaak. De Schrijffier overdrijft niet. Ons trof vooral hare fchildering van den invloed, welken het Christelijk geloof had op het hart van Seleene, het mishandelde Negermeisje. Met belangftelling zal de menfchenvriend dit verhaal lezen ; terwijl hij hartelijk zich verblijdt, dat in onze dagen de zwarten niet meer die wreedheden van de blanken hebben te verduren. Moge de hebzucht van fommige planters bezwaarlijk affland doen van dezen zoo fchandelijken en onchristelijken handel in menfchen , het is te verwachten , dat dezelve, ten gevolge van het algemeen worden van echt Christelijke beginfelen , eenmaal geheel zal ophouden. Ook liet ellendig vooroordeel , dat op de Negers de vloek van c H A M zou rusten , wordt hier in het voorbijgaan op gepaste wijze tegengefproken. De twee burgerlijke Meisjes, Doortje en Intje. Eene leerzame gefchiedenis , die het dwaze en gevaarlijke van de zucht tot verheffing op treffende wijze voorllelt. De Dorpsleeraar. lVelmond, in de ruimfle beteekenis des woords eerwaardig, had geen' grooten overvloed van tijde VRUCHTEN VAN GEHEUGEN EN VERBEELDING. 639 lijke middelen, maar leefde geheel voor zijn ambt , en (maakte liet reinfle genoegen niet vrouw en kinderen. Men kan zijne gefchiedenis niet zonder belangftelling lezen , en zal den Leeraar , die alzoo in den geest van het Evangelie denkt en handelt, hoogachten. De wettige Erfgenaam. Een weinig avontuurlijk misfchien, doch welligt hierom te aangenamer voor vele lezers en leze resfen. Wij hebben evenwel op de zedelijke of godsdienflige flrekl.irg van her (luk niets aan te merken. De zooge naamde vromen , Raeefelia , jufarouv St jntie , de Proponent Dowperus en dergeliiken , zijn naar waarheid geteekend. Zeer voordeelig (leekt daarbij af liet voorbeeld van Do. Regts,'eld , van den ouden Wildman, en van de beleedigde .Juliave. Bij wèl getr( ,ffen is , naar ons oordeel , de taal , welke-zonder aan leden van den zuclitenden en veru'en/èhenden vrienden wordt in den mond gelegd, toen eindelijk de arme,-kring maar wettige erfgenaam der rijke nalatenfchap opkwam , die zuster Kwefelia reeds jaren lang als haar eigendom had gebruikt. Het hun onaangename gerucht verfpreidde zich ('poedig onder die 'lieden. Zij ftemden het Kivefelia toe , dat de Satan de hoofdrol in het geval (namelijk der onverwachte terugkomst van den wettigen erfgenaam) fjpeelde; maar zij rieden haar fterk aan, hare billijke gramfchap te ontveinzen : „ De kinderen dezer wereld, zeiden zij, zijn ligt bewogen; zij zijn de baren der zee gelijk. Ook houden zij veel van blinkende zonden ; zij zullen u nog op hunne wijze weldoen, indien gij maar onderwerping voorwendt en de godde_ loozen een weinig vleit; want ontnamen zij u eens alles, wat zoudt gij dan beginnen? Wij kunnen u niet helpen , lieve zuster! De Heer heeft ons wel gezegend, maar tot geheel andere einden , en wij mogen geen' anderen weg inhaan, dan dien Hij ons aanwijst." ja , zoo denkt en han_ delt menigeen onder die lieden. De Majoor Stelbach. De oude krijgsman, een Nederlander van geboorte, onderfcheidt zich door edele denkwijze, en geraakt eindelijk, door een' zamenloop van zonderlinge, maar toch mogelijke omftandigheden, in nadere betrekking met Adellijken, die in waarheid edel zijn. Deze korte opgave van den belangrijken inhoud der beide boekdeelen zij voldoende ter aanbeveling. Op de plaat zou misfchien hier en daar eene aan--fing der zinteekens merking te maken zijn, alsmede enkele malen op naamval 640 P. niOEENS, VRUCIITiLN VAN GEfí-:UG%.`: ïl VE^.EeE Dl»G. en geflacht, b. v. D. I, bl. 168 : deze avond o'as..... een' waren hoogtijd, en bl. 38: dot hij de(n) edelen) jongeling moest eerbiedigen. In plaats van legde of leide (bedr.) is bij herhaling lag (van liggen) gefchreven. Voorts zou men kunnen vragen , of niet bl. 63 en 64 aan de kleine kindertjes eene taal wordt in den mond gelegd, welke boven hunne jaren is. D. II , bl. 29, achter zoo veel vordert ons taaleigen als, niet dan. Bl. 57: door vervloekten wordt altijd verflaan dezulken , in plaats van worden verflaan, of verflaat enen. Ook nog bl. x88: zij en haren geheelen aanhang braakten. Perhalen en Schakeringen. Medegedeeld door as. c. L. Te Groningen, bij G. Wouters. 1828. In gr. 8vo. 4o7 Bl. f 3- 6o. Drie jongelingen , die te G. fiuderen , vormen een kransje , dat van tijd tot tijd bijeenkomt, en waarin zij elkander, beurt om beurt, eigene optellen, in den trant van verhalen en nouvel/ es, mededeelen. Affchriften van dezen, benevens eene korte aanteekening van het oordeel der vrienden over elkanders voortbrengfelen, worden door hen als gedenkhukken bewaard. Een van hen geeft dit handfchrift aan eenen meer bejaarden vriend, die hen tot de uitgave aanmoedigt en dezelve bewerkftelligt. Indien ook dit niet tot de verdichte inkleeding behoort, vinden wij in dit berigt ons de aanleiding tot het ontilaan en de verfchijning in het licht van dit werk medegedeeld. Wij keuren het niet af, dat jongelingen hunne meer afgetrokkene letteroefeningen van tijd tot tijd afwisfelen door het vervaardigen en aan elkander mededeelen van opflellen , tot het vak der fraaije letteren behoorende. Geenszins ontzeggen wij aan de fchrijvers eenen veelbelovenden aanleg. Vooral leveren hunne gefprekken •de blijken op van hunne bekend heid met vele van de beste voortbrengfelen der hedendaagfche letterkunde. Maar wij vragen: is dit nu eene voldoende reden, om dit werk van jongelingen , gelijk de` uitgever zelf het noemt , in het licht te geven ? Wij meenen deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden ; en het verflrekt den optlellers van deze Verhalen tot eer, dat zij bij het opftellen geenszins er op gerekend hadden, dat zij gedrukt zouden VERHALEN EN SCHAKERINGEN. 641 ;oorden , en dat zij hunnen meer ervaren vriend de vrijheid gaven, om de ganfche verzameling te onderdrukken. Wij zijn het volkomen eens met den uitgever, dat dit werk noch ten opzigte van den ltiji , noch ten opzigte van den inhoud boven alle aanmerkingen verheven is. Zelfs bekent hij van een aanmerkelijk gedeelte van dezen bundel , dat het beter geweest ware hetzelve weg te laten , en het Hechts geplaatst te hebben , omdat het hem niet onbekend is , welke magifche kracht de drukinkt op jeugdige gemoederen uitoefent, en dat hij dus vreesde hen te krenken. Bijtender jatyre kon hij op zijne jonge vrienden wel niet maken. Het zou ons fpijten, dat jongelingen , voor wie de toegang tot het heiligdom der Oudheid geopend is , die in hetzelve hun verland kunnen verrijken , hun vernuft kunnen fcherpen en hunnen fmaak kunnen verfijnen, liever de dolheden van eenen H o F F M A N, in zijne Nachtflucke en Teufelselixiere , tot hunne modellen zouden nemen , om zich naar dezelve te vormen. En dit is het juist , waarvoor wij bij hen vreezen. Want fympathie tusfchen het van zelf luiden en eindelijk barften eener torenklok en de rampen en ondergang van eene familie, tusfchen het fpringen der fnaren eener harp en den dood van derzelver bezitfler, voorgevoelens en de meest betwiste flellingen aangaande de geestenwereld en het dierlijk magnetismus, zijn van deze Verhalen de fchering en inflag. Dus waakzaamheid tegen het weelderige van hunne verbeelding, het vast befluit om natuurlijk te zijn, en niet af te wijken van hetgeen het bedaard gezond verfland als waarheid verkondigt, zietdaar waarop de fchrijvers zich moeten toeleggen, om eenmaal lettervruchten te kunnen leveren, die beantwoorden aan den wensch des uitgevers, door iets toe te brengen tot befchaving en veredeling van den fmaak, het vermand en het hart des lezers. De Thachtaneester ziar,'zus , of liefde zoekt list. Door C. B 0 K. Te 4mjlerdani, bij J. C. van Kesteren. 18a8. In gr. 8vo. 216 Bl. f 2-,.o. Het 1Heidenfche Bosch , of het geflolen Kind Door c. B 0 K. Te ilivJ7erdarn , bij J. C. van Kesteren. 1829. In gr. 8vo. z88 Bl.f 2 -90. De Fleer c. a o K gaat niet noeste vlijt voort, om voedfel 642 C. BO r. te vcrfchaií'en aan den honger van onze landgeno^ten naar romans. Dat er zulk een honger bettaat , en dat de fchrijver zich inderdaad verdienllelijk maakt, door dien te verzadigen, blijkt uit den genoegzaam algemeenen bijval, dien zijn vorige, meer ingewikkelde arbeid gehad heeft, gelijk wij verzekerd vinden door hemzelven. Maar, daar het lezen van die vorige, meer inge;vikkelde werken de hertenen wel eens te zwaar kon vallen , is het gelukkig, dat de fchrijver in het eerlie der bovenliaande werken ons iets meer eenvoudigs aanbiedt. De Overlie en de Wachtmeester worden te gelijk verliefd op dezelfde Christina. Deze verkiest den jongen Wachtmeester boven den veertigjarigen Overlie, die zich evenwel troost, door de moeder in plaats van de dochter te huwen. De list der liefde betlaat droarin, dat Christina uit her raam klimt, en met den Wachtmeester wegrijdt. Dit verhaal zal moeten leeren , dat een veertigjarige minnaar meer kans heeft om te slagen bij eene achtendertigjarige weduwe ,dan bij eene twintigjarige fchoonheid. Mogt de lezer dit tot nog toe niet we ten, en er belang bij hebben , het boekje is overtuigend. Het Heidenfche Bosch heeft ten doel, den lezer eenigzins bekend te maken met den godsdienst, de zeden en de huis zwervende Heidens , of Zigeuners;-houding der zoogenaamde jonge lieden te waarfchuwen tegen dat overdreven gevoel, dat wij fentimenteel noemen ; aan te toonen , dat eene veel te beperkte Policie, bij welke de eene gemeente aan de andere landloopers en bedelaars toezond, met geene mogelijkheid zamenfcholingen kon weren; eindelijk aan te fporen, om zich als Nederlanders gelukkig te gevoelen onder het befluur van onzen Koning. Dit alles komt wel wat kakelbont bij elkander ; maar wij geven het in dezelfde orde op, welke de fchri.jver houdt, daar hij in de voorrede berigt geeft van de f}rekking van zijnen roman. Tot bereiking van alle deze oog wordt ons hier een verhaal gegeven , hetwelk wel-merken hier en daar nog het getuigenis bevestigt, door ons bij de aankondiging van vorige werken van den fchrijver gegeven , dat het hem namelijk niet aan aanleg ontbreekt , om in dit vak een goed fchrijver te worden , maar hetwelk toch hoofd uit Bene aaneenfchakeling van onwaarfchijn.,-zakelijk beflaat lijkheden en gezochte aardigheden. De fchrijver leze de Ver Heidens van GEEL MA N, om zelf over--handeling over de tuigd te worden van het geheel onjuiste van zijne tafereelen der zeden en leefwijze van deze zwervers. Zelfs voor eenen DE WACHTMEeSTER AARHUS, ENZ. roman is het eene te groote onwaarfchijnlijkheid, dat in een' tijd , waarin reeds het Duitfche fentimencele in de mode was , dus nog bij ons geheugen , eene horde van deze Heidens (hier doorgaans verkeerdelijk Heidenen genaamd) in Noordholland in een bosch woonde , onder hun eigen opperhoofd , en met uitoefening van hunnen eigenen godsdienst. Deze om. ftandigheid , als ook de , in 11, acztrneester dar,kus voorkomende, Deenfche Emigranten hebben iets zoo uitheemsch, dat wij haast vragen zonden : graast het bokje fonts ook op vreemde weiden ? Wij liggen op onze luimen, en zullen het hem niet vriendelijk afnemen, indien wij kern betrappen, want het beestje wordt llootachtig tegen de Recenfenten. De fchrijver moest -den raad van H o K A r I us volgen, en polijsten zijn werk negen jaren vóór de uitgave. Maar verkiest hij hetzelve zoo onbekookt in de wereld te zenden , zoo raden wij hem , zijne verhalen nog wat korter te maken ; dan kunnen zij , achter de voorfpellingen van Don Bntonio Magino, eene plaats vinden in den 'een' of anderen Almanak, en worden niet gerecenfeerd. Palmbladen , of uitgelezene Oo;ter fche J' stellingen voor de Jeugd. Door J. G. HERDER en A. J. LIE BESKiND. Op nieuw nagezien do9r F. A. K R U M M AC II E R. Derde Druk. Net Platen. Te lin/ler•darn, bij ten Brink en de Vries. 1827. In kl. 8vo. XV'I, 284 bl. f z-: IE[et is niet noodig , den aard en de ftrekking van deze Pahnbladen nu op te geven. De Jeugd, welke wel wat ruim mag genomen worden, heeft reeds gunflig beflist, door de grage ontvangst , welke dezen derden druk heeft noodzakelijk gemaakt. Hoewel wat laat, geven wij hiervan kennis; terwijl het ons tot genoegen ftrekt, met grond te mogen verklaren, dat deze derde druk zoo wel voor de innerlijke gehalte des werks fpreekt , als voor den goeden finaak van de Neder Jeugd. Ook zijn de namen van HERDER, LIEBES--landfche K I N D en KR U MMAC II E R in dit vak genoeg bekend, om verdere aanprijzing voor dit werkje te kunnen ontberen. 644 P. G. WITSEN GEYSBEEK, R1JiIW0ORDENB0tK. Nederduitsch Rijmwoordenboek, waarin de bruikbare rijmwoorden uit de beste Noord-en Zuidnederlandfche Dichters bijeen verzameld en, naar vokaalorde, onder derzelver natuur -lijke klanken gerang/chikt zijn, tot gemak bij de praktifche beoefening der Dichtkunst. Door I'. G. w I T S E N G E Y S- B E E K. La rime est tine esclave et ne doit qu'obéir. B 01 LE A U. Te flinflerdam, bij de Gebroeders Diederichs. 1829. Bastaard formaat. XPIII en 176 bl. f i - 80. De geleerde S CA LIG E R befchouwde het maken van Woordenboeken als zulk een moeijelijk werk , dat hij hen , die de zwaarlte misdaden hadden gepleegd, die, volgens het vonnis van den regter, hun leven hjidden verbeurd, gedoemd wilde hebben, om Woordenboeken te maken. Ieder Latijnsch fcholier kent zijn: Lexica contexat, op de keerzijde van het titelblad in zijn PITIsci Lexicon. Oordeel hieruit, Lezer! op welk eenen dank de Heer WITSEN G E Y s B E E K dan aanfpraak heeft, die zich, zonder daartoe veroordeeld te zijn, dezen pijnlijken arbeid getroost heeft ! Zoo als hij zelf bekent, niet ten dienfile van geoefende Dichters , die, vol van den God, die hen bezielt, zoodanig Rijmlexicon niet noodig hebben , en dus ontflagen zijn van de verpligting, om den Schrijver hun compliment te maken; maar voornamelijk voor u, dilettanten, zonder juist Dichters te zijn , (want gij wordt door den Schrijver van de aankomende Dichters wel degelijk onderfcheiden) is dit Rijmwoordenboek hoofdzakelijk opengefleld. Welaan dan , brekebeenen in de rijmkunst! gij zijt het, die aan uwen Patroon nu toch, tot dankbetuiging voor zijnen pons a/orum, een rijmpje verfchuldigd zijt. Dus moedig aangevangen. Kiest gij G E Y S B EE K voor uw eindwoord, uit zevenentwintig woorden hebt gij de keur, om daarop te rijmen. Of geeft gij de voorkeur aan den naam van des Schrijvers kunstiluk Rijm. woorden -boek , de rubriek oek zal u, behalve broek, koek en fnoek , zeker nog verfcheidene andere ramen opleveren. De Schrijver fchijnt te vreezen, dat fommige Heeren voor zijnen arbeid den neus zullen optrekken ; wij althans niet , maar kennen , wegens dit werk, aan W IT SEN GETS BEE K in onze (chatting gaarne eene plaats toe naast T R o MMI u s en SCHREVELIUS. Op bladz. 492 , reg. 4 en 18 , fiaát Iridectochalyfs , moet zijn Iridectodialyfis. BOEKBESC IOITWING. Oratio de indole Religionis Christianae in qualibet formae varietate perpetuo fpectabili neque ungtiam peritura, quam habuit G1SBERTUS JOANNES ROOI - T E N s . a. d. XII Novembris 1827 , cum in Illustri Athenaeo Amílelodamenfi, Theologiae et Historiae Ecclefiasticae Profesfionem auspicaretur. Amftelodami , ex Typographia civitatis publica. 1228. Forma 4ta. Pagg. si. Den waardigen it• o o ij u N s kennen wij reeds federt jaren , en wel zoo van nabij , dat wij hem , zonder openlijk uitgegevene proeven zijner uitfiekende geleerdheid , voor het ambt ten volle berekend oordeelden , hetwelk hij fret deze voortrefFelijke Redevoering zoo uitnemend aanvaard heeft. Het is geene gemakkelijke taak , bij de verbazende ontwikkeling der godgeleerde wetenfchappen federt de laat1 c jaren, alken den ganfchen omvang der Godgeleerdheid te onderwijzen. V A N H E N c i L, opvolger van onzen Leermeester K L> N x E N a E x G , was hem daarin wel voortreffelijk voorgegaan ; maar dit maakt die taak eer moeijelijk, dan gemakkelijk, omdat de Hoog R o o U r N s f echts nieuwe kweekelingen vond,-leeraar en de neer gevorderden elders hunne fludiën voltooijen. Voor één' man is zulk werk niet dan bezwaarlijk; zoodat Hoogleeraren, naar de Akademiën beroepen bij het verlaten van Doorluchte Scholen , niet alleen een aangenamer, maar ook ligter werk aanvaarden. Doch wij zijn niet geroepen wenken te geven ter verhooging van den welgevestigden roem van her Amflerdamfche Athenaeum, te minder daar Bezorgers dier School juist den man hebben weten te vinden , die zich nooit opdrong en toch den hem toevertrouwden post mannelijk zal handhaven. Deze Oratie is een goed begin, en te gelijk bewijs, dat R o o ]J n N s niet eerst Proiesfor worden moest, maar BOEKBESCO. Ig29• NO. 15. _A x 646 C. J. nooklE Ns het reeds was , vuórdat hij liet ambt had ontvangen. Ncgentien jaren predikdienst hebben hem niet ongefchikt ge repte volbrenging eener ten uiterf e moeije--maakt tot de lijke taak. Sed haec hactenris 1 Het onderwerp , door r. o o ij nN s gekozen , Ilaat met zijn ambt in keurig verband , en is een woord op zijn pas gefproken, bij het razende gefchrceuw der zulken , die , form en wezen in dc Godgeleerdheid niet onder veel licht , als ontíloken is , alleen-fcheidende , van zoo brand vrcezen, — neen, zonder nood brand roepen. Het wezenlijke in den Christelijken Godsdienst was , bij elke verfcheidenheid van form, altijd duidelijk op te merken;, en zal nooit te niet gaan. Reeds de keus van dit onderwerp wijst den kenner aan; maar wijst te gelijk op hem , als die met onpartijdigheid en bezadigdheid zijn werk verrigten, en zich voor alle ultra's wachten zal. Met weinige woorden willen wij het beloop dezer fchoone Redevoering opgeven. Het wezenlijke des Christencioms valt overal in het oog, waar men deszelfs hoofd ongeveinsd gelooft en getrouw handhaaft , en waar-inhoud in het geheel de Godsdienst zoo wordt voorgedragen, dat dezelve op het menfchelijk hart invloed hebben kan. Verfcheiden moge de form zijn. De eenvoudigfte is de meest voortreffelijke. Doch de verst van die eenvoudigheid verwijderde form , hoe fchadelijk anders ook voor den zinnelijken mensch , heft het wezenlijke van het Christendom niet op, en doet geenszins voor deszelfs ondergang regtmatig vreezen. Men kan dit betoogen door beroep op de Goddelijke wijsheid , die haar eenmaal begoi,. en werk niet zal laten varen. Dit valt ook gemalkkelijk aan te wijzen , bij het aanvoeren der duidelijke uit Bijhals aangaande het blijvend bellaan des-(',_kn des Christendons. Doch de Gefchiedenis zelve voldingt het pleit ten voordeele van het blijvende beflaan van het wezenlijke des Christendoms. Eenvoudig was in elk opzigt het wezenlijke des Christendons , maar bij Jood en Fleiden als zoodanig minder Bevallig , die daarom voor het eenvoudige kleed alle noodelooze fierarlen aanb — a;tcn. ORATIO. 647 Grove dwalingen kwamen in gezelfchap van dit eenvoudige Christendom , en dreigden aan hetzelve den ondergang. Doch altijd waren er velen , die, geloof met liefde parende , den naam , op welken zij roem droegen , tot eere verfirekten. Vooral bleef, onder elke form , het wezenlijke des Christendoms op te merken, in den wel invloed op de denk-en handelwijze van deszelfs-dadigen belijders , voornamelijk gedurende de drie eerl}e eeuwen. De vervolgingen deden dit allerduidelijkst uitkomen. De volgende eeuwen doen dit minder opmerken. Doch zelfs in die tijden van uitwendige pracht bij den eerdienst, van trotschheid bij de geestelijken , van heerscbzucht der Ronmfche Pausfen , van onderlinge twisten en van alles bedreigende duisternis ontbrak het niet aan mannen , die in onderfcheidene opzigten den Cliristelijken naam vereerden. Het wezenlijke was dus eigenlijk meer bedekt dan vernietigd. Ja zelfs na den val van het Romeinfehe Rijk namen de Barbaren , door die fchitterende form hier uitgelokt , het Christendom aan , hetwelk hen be--toe fciiaafde, van moord en roof tot akkerbouw en koophandel opleidde ; zoodat liet wezenlijke des Christendoms ook hierin duidelijk blijft op te merken. Bij de dik duisternis der Middeleeuwen bezat het Christendom-ke /.1jne heldere lichten in ALCUIN, JO. ERIGENA, GLRBERT, ABAELAED, PETRARCIíA, anderen. Vooral in het Oosten bleef bij meerdere eenvoudigheid het wezenlijke des Christendoms zigtbaar. Doch, hoe groot de duisternis ooit geweest is , het wezenlijke Christendom bleef ook hierin aan de Zon gelijk, door wolken en nevels bedekt , maar om na liet wegdrijven dier ncvclen met des te grooteren luister te fchijnen. In Europa gin, het licht fpoedig en helder op , eerst na de yerovering van Konflantinopel door de Turken, vervolgei^s door de Kruistogten , door de uitvinding der Iloekdrukkunst , en eindelijk door de Hervorming. Misbruik der Wiisgeerte , aanvallen van Deïsten , de Uogingen der Naturalisten , en do nog niet geiindigde llrijd met onderfi 1ieidene wijsgeerige Scholen doen, in plaats van nadeel, X x 2 ( 1 $ G. J. xooIjEN S, oRATiu. groot voordeel, door juiste aanwijzing van hetgeen wezen en blootelijk form is. De Gcfchie enis alzoo raadplegen welke de overwinning verhaalt van liet wezenlijke-de, Christendom op eiken tegenftand, hopren wij deze zekere voorfpelling : dat wezenlijke Christendom zal niet te gronde gaan ; want hetgeen hetzelve heeft verrigt bij zoo veel tegen(Iand en duisternis _ zal nog gemakkelijker gehandhaafd worden bij rare verlichting en den bloei van allerlei wetenfchappen , met welke liet wezenlijke Christendom innig is verbonden. Omtrent deze Redevoering verwijzen wij verder naar de Godgeleerde Bijdragen, IIde D. bl. 884-896. Het voor -treffelijke zit ook in de keurigheid der taal , van welke zich R o o Ij E N s bedient , bij de naauwkeurige bearbeiding zijns gewigtigen onderwerps. Doch falen hiervan bij te brengen , flrookt minder met den aanleg van dit Tijd Spoedig frelle ons de waardige man in Raat , om-fchrift. eenig ander werk van zijne hand aan te kondigen. Hier volge aanftonds WESSELI ALBERTI VAN HENGEL, Oratio de Grammatica Litterarum Sacrarum interpretatione, habita d. XXII Septembris anni 1327, quuni in Acadeinia Lugduno-Batava ordinariam Theologiae Profesfionem publice fusciperet. Forma 4ta. Pagg. 22. De waarlijk hooggeleerde VA N H E N G E L , door vele en uitmuntende werken genoeg bekend , behandelt een onderwerp , niet minder gewigtig, dan voor onzen tijd gefchikt. Bij al de hoogdravende namen, onder welke allerlei uitlegkundige onzin, vooral in Duitschland, werd uitgekraamd, wijst v A N H E N G E L op de grammatikale uitlegging der H. Schrift, en fpreekt over dezelve zoo, dat het zijne School aan cie kweekelingen der Akademie zeer voldoende aanprijst. Ook van deze Redevoering zullen wij het beloop onzen Lezeren opgeven. De gratnmatikale uitlegging des W. A. VAN H'.;NGEL, OIATJ0. Bijbels wordt eerst voorgefteld in aard en omvang, en vervolgens als nuttig en vermakelijk aangeprezen. Den verfchuldigden lof gevende aan onderfcheidene ou dere Bijbeluitleggers , bijzonder aan H. 11 E G R 0 0 T , onder de nieuweren erkent v A i: H E N G E L nergens het volmaakte beeld eens Uitleggers gevonden te hebben. Wat dus grammatikale uitlegging des Bijbels is , moet bij de flukken zelve hoofdzakelijk aangewezen worden. De grammatikale uitlegging eens Schrijvers is de zoddanige, bij welke men dien Schrijver noch meer noch minder doet zeggen , dan zijne woorden, taalkundig verklaard , toelaten. Dit is even zeer op het Oude als op het Nieuwe Verbond toeppasfelijk. De taal des Nieuwen Verbonds , ten opzigte van welke zich 1 U c U s T 1 N U S ongunflig uitlaat , verandert hierin niets. Men beginne met verklaring der woorden in beteekenis en zin , raadplege vervolgens het verband , fpore na het doel des gefelirifts, vergelijke onderling gelijkluidende plaatfen , zoeke den bijzonderen fIjl des Schrijvers te kennen , en bepale niet zoo zeer wat cie woorden kunnen , maar veelmeer wat zij moeten te kennen geven. Behalve dit algem.eene voor iedere grammatikale fchriftuitlegging , moet men bij die des Bijbels in het bijzonder nog in het oog houden , dat onderfchcidene mannen , gedurende eene lange volgreeks van jaren , dit Boek heb vervaardigd ; dat zij niet om kunst of vernuft ten-ben toon te fpreiden zich hiertoe hebben gezet, maar om bij tijdgenoot en nakomeling het fchoone en goede te bevorderen. God fpreekt meestal in den Bijbel, geene wijsgeerte. De taal des Bijbels is eenvoudig, bevattelijk, verfcaanbaar voor alle tijden. Op de eene plaats is alles duidelijk , op de andere veel duister en minder bepaald. Tot dit laatfte geeft aanleiding de genmoedsbeweging der Schrijvers , als ook de levendige fchildering van meestal toekomende dingen. Hetgeen de Bijbel bevat • is blijvende waarheid , niet zoo veranderlijk als de meeningen bij Grieken en Romeinen. Daarin is wei veel tijdelijks en plaatfelijks ; maar het meeste geldtaltijd en overal. Dit reet de Bij 650 V`,'. A. VAN 11ENGfL beluiticgging zorgvuldig onderfcheiden. Hierom kan in met s r ML r r. haar noemen Interpretatie granamaticohistorica , indien maar die naam niet tot misbruik aan geeft. Hieruit volgt nu van zelve, hoeveel deel-leiding wijsgeerte aan die Schriftverklaring nemen mag. Hetgeen wijsgeeren als eigen gevoelen voorflaan , dringt de grammatikale Schriftuitlegger den Bijbel niet op, noch verwringt ook deszelfs meening naar Conciliën o1 Synoden. Trente , 11zrgsburg, Dordrecht gelden bij hem Ilechts als getuigen, nimmer als wetgevers. Onbekomnierd of het volk hem prijst of laakt, fchikt hij zich niet naar menfchen, naar houdt zich fliptelijk en opregt aan hetgeen de H. Schrijvers vermelden, zonder van hen cn haarlbrcedte te willen af vijken. Zulk cane Bijbelverklaring heeft hare moeijelijkheden. De eerfle denkbeelden , in de jeugd bijgehragt , de nmceningen van Leermeesters , goedfchiks overgenomen, vermenging van woorden en beteekenisfen, gezag der oudheid, eerbied jegens het voorgefacht, bewondering van den eenen of anderen tijdgenoot, vrees voor verlies van Genen gevestigden naam, roemzucht, geneigdheid om zich naar den geest des tijds te fchikken, — dit alles en nog neer veroorzaakt den Bijbeluitlegger groote moeijelijkheden. Na het gelukkig te boven komen van al deze moeije lij kheden wachten op hem weder andere. .De gewone tekst des Bijbels is niet overal even zuiver en van inge fopene fouten vrij. Ter zuivering van dien tekst be hoort alle vlijt en naauwkeurigheid aangewend te wor den. Dan eerst komen de pligten der Bijbelverklaring zelve. Gezond en helder verfland, fijnheid van oordeel, aanhoudende arbeid en oefening zijn vollirekt onmisbaar, om alle zwarigheden te overwinnen. Daarenboven moet men onderfcheidene talen kennen, om de juiste denk cie woorden te vinden. Voorts wordt vol-beelden in dagelijks lezen des Bijbels, naauw--ftrekt geëischt het lettende aandacht op gedachten en geheel den menfcl:elijken geest om versband en z..mcn'.mng in de woorden , ORATIO. C,$I te vinden en aan het licht te brengen. Dit alles is ever wel nog niets , bij gebrek aan veelvuldige en veelzijdige wetenschap , wanneer men onderfcheidene plaatfen ver -gelijken, of gefchied-, aardrijks- en tijdrekenkundige onderwerpen behandelen moet. Aan zichzelven en zijne onbedrevenheid overgelaten , zit de Bijbeluitlegger , even als de voetganger in liet (lijk , overal vast. Eindelijk blijft dit nog bezwaarlijk , dat men de gefchiktfle woorden vindt , om de meening des Bijbels duidelijk en vol uit te drukken. -ledig Doch tegen deze moeijelijkheden weegt rijkelijk op het Faut en vermaak, aan de grammatikale uitlegging des Bij verbonden.-bels onaffcheidelijk Men behandelt de voortreffelijkfle van alle boeken, die den mensch den weg, om wèl en gelukkig te leven op Goddelijk gezag aanwijzen. De ruwfle volken zijn door den Bijbel befchaafd, nuttige kennis en wetenfchap geboren en gekweekt. Maar ook Geleerden trekken uit het behandelen des Bijbels nut. Groote namen zijn hiervoor borg; SCALIGER, CASAUBONUS, SALMA- SIUS, TIB. HEMSTERHUIS. Er blijft nog veel te verrigten over. Het voorgellacht heeft niet alles af waren voldoende redenen , die hen hiertoe on--gedaan. Er gefchikt maakten. In her voorbijgaan wijst v A N HE N- G E L hen te regt , die hier de Allegorifche SchriftVerkiaring bijzonder in befcherming zouden willen nemen. Ook uit de Gefchiedenis blijkt het groote nut der grammatikale Bijbelverklaring. Het verzuimen dier Bij gevolge bijgeloof, fpitsvindige-beluitlegging had ten behandeling van nietigheden, en de onbepaaldile heer= fchappij van éénen mensch over ontelbare (laven. De Hervorming heeft, ook door grammatikale uitlegging des Bijbels, hieraan paal en perk gefield. Nu en altijd blijft dan ook deze Bijbeluitlegging het beste en nicest treffende wapen, om allerlei vijanden van licht te verftrooijen en te onder te brengen. Doch boven dit nut , hetwelk die Bijbeluitlegging aan zij uitnemend genoegen en velerlei ver--brengt , verichaft 652 W. A. VAN HENGEL, ORATIO. maak. Dit brengt alleen de grammatikale uitlegging te weeg. De -leflhetirche verklaring, door velen zoo hoog opgevijzeld, en zonder de grammatikale noch nuttig noch grondig, wordt op den regten prijs gefcaat , en , in verband met de grammatikale uitlegging, als aangenaam en nuttig tevens voorgetleld. Daarop volgt bewijs uit de Gefchiedenis , hoe aangenaam en vermakelijk het is , zelfs bij de grootlle rampen en in den kerker , zich met grammatikale uitlegging des Bijbels bezig te houden. Met beroep Op CHRYSOSTOr^IUS, LUTFIER, DE e, R o o •r , wijst VA N n i N GE L ook dit nadrukkelijk aan. Dan , daar in dc , Godgeleerde Bijdragen , I1Ide D. bi. 5o4 volg. , 's mans voortreffelijke taal in het oor wordt medegedeeld , kunnen wij hier gerus--fpronkelijke telijk de pen nederleggen. Wij voegen hierbij niets , dan deze opmerking. Hoe ook de duisternis woelt tegen het licht , en de achting voor Nederlandfche Hoogleeraren zoekt te beknibbelen, wij danken Gods voorzienigheid, dat Hij, ook in VA N HENGEL en ROOIJENS, zulke uitmuntende Leermeesters heeft gefchonken aan Neérlands jongelingfcllap, welke tot de H. bediening wordt opgeleid. Want, al leert de aankomende Bijbeluitlegger door hun onderwijs veel als leer-vorm kennen , wat te voren als leer,/ituk hardnekkig werd voorgeflaan, als hij tot zulk eenen grammatikalen Bijbelverklaarder gevormd wordt, als v A N HENGEL heeft gefchetst , zal het wezenlijke des Christendoms, naar de teekening van ROOIJENS , telkens ij It meer uitkomen , en voor ondergang telkens minder doen vreezen. Faxit Deus! Zestal Leérredenen , door K. VA N R IN TE L N, Predikant te Osfendrecht. Te Rotterdam , bij de Wed. J. Allart. 1823. In gr. Svo. X en 143 bl. f I - 4o. Hiermede ontvangt het godsdienflig Publiek zes goede L eeredenen , maar zoo als er in ons Nederland bij hou K. VAN R I N T E L N, ZESTAL LEERREDENEN. 653 derden worden gedaan zonder gedrukt te worden. Wij keuren de uitgaaf van dergelijke Leerredenen niet af, mits niet ieder Prediker zijn kanfélwerk aan de pers overlevere. Er verfchijnen er reeds zoo vele, dat de Godgeleerde Bijdragen , in welke men uitvoerige aankondiging ook van Leerredenen verwacht , op beknoptheid in dezen zich moeten toeleggen. Er is gcene reden, om van wege de voortreffelijkheiLl deze !