BOEKBESCHO UWING, YOOR 4859. VADERLANDSCHE LETT1ROEFENINGEN, OF TIJDSGHRIFT VAN tttnoth WAARLN DE BOEKEN EN SCHRIFTEN , DIE DAGELIJKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRIJMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVEN8 MEN GELWERK, TOT FRAAIJE LETTEREN, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN BETREKKELIJK. EERSTE STUK. woos 1859. BOEKBESCHOUWING. Tim AMSTERDAM, jam P. ELLERMAN. 1859. BOEKBESCHOUWING. Specimen Historico-Dogmaticum de Arianismo, quod,.... Pro Gradu Doctoratus ... in Academia Rheno-Trajectina ... examini submittet JACOBUS CRAMER, Roterodamus. Trajecti ad Rhenum, apud Kemink et Filium, typogr. 1858. 8vo. XII et 82 pgg. Eene dissertatie, die zich wel niet door oud-klassische vor- ming, maar toch door vlijtige theologische Studio, wel niet door vindingrijk vernuft, maar toch door een scherpziend oor- deel, zeer gunstig onderscheidt, al is 't dat do hooge toon one hindert. Ziedaar in twee woorden onze kritiek, die we nu voorts naar behooren zullen motiveren. Hot Haagsch Genootschap stelde in 1855 de prijsvraag (we zijn in de noodzakelijkheid, om de Latijnsche opgave van a. to volgen): Welk bet gevoelen geweest zij van ARMS en zijne aanhangers over den persoon van CHRISTUS? Welke vormen betArianisme in den loop der eeuwen hebbe aangenomen? En welk oordeel men over dit gevoelen hebbe nit to brengen? In deze vraag vend de Heer a. een geschikt onderwerp voor zijne promotie, dierwijze namelijk, dat hij in zijn Specimen alleen hare beide eerste gedeelten, doch het geheel, breeder uitgewerkt, in eene gelijktijdige Hollandsche commentatie wilde behandelen, welke thans evenwel (zoo 't schynt; en zal ze nu ook wel Hollandsch blijven? De S. is ten opzigte zijner plannen al bijzonder on- duidelijk) enkel 't ontbrekende laatste gedeelte zal bevatten, en tot het einde dezes jaars - toch niet, ale 't oudtijds plag to gaan, ad Kalendaa Graeca8? - is uitgesteld. Of onder de ,,vele beweegredenen", die den S. voor zijn grooter werk bet Hollandsch boven 't Latijn deden kiezen, ook behoord hebbe eene mindere gemakkelijkheid om zich in deze door onze tegenwoordige studerende jongelingschap maar al to veel op non-activiteit gestelde teal nit to drukken? We zouden het bijna vermoeden, wanneer we volzinnen lezen z66 gewrongen als deze: »Hujusmodi quaestiones non proponi non potuerunt ab iis, qui adversarii erant ecclesiasticae expositioni CHRISTI BOnnuESCu. 1859. N'. I. 1 2 J. CRAMER, Deitatis doctrinae; Arianisquo opus fuit ecclesiae ut his quaestio- nibus responderet." Zoo hier als doorgaans maakt c.'s stiji op ons den indruk van Hollandsch met Latijnsche woorden; 't geen ons bij den leerling to meer afviel, naarmate we ons nog z66 kortelings aan de overschoone Latiniteit van zijn leer- meester BOUMAN vergast hadden. Hot kleed maakt den man, zegt hat spreekwoord; hier echter is gelukkig de man beter dan 't kleed. Niet dat men juist door nieuwe opmerkingen gefrappeerd wordt. Want dat b. v. do Anomoei niet als wezenkk van ARIUS verschillende, maar in- tegendeel ale strenge Arianen to beschouwen zijn, of dat de Niceensche vaderen met hunne opoovvtx niet reeds eene nume- rieke (gelijk Prof. SCHOLTEN wil), maar nog slechts eene bloot speciiieke eenheid bedoeld hebben, kan men o. a. even goad nit GIESELERS Dogmengeschichte leeren; en dat de Semi-Arianen veeleer Semi-Nicaeners moesten heeten, heeft c. zelf ale eene stelling van DORNER geciteerd. Maar - en dit achten we voorwaar geene onbeduidende verdienste - hat oude is uit de niet voor ieder toegankelijke bronnen en bewerkingen met onpartijdige getrouwheid, met rigtige keuze, met ordelijke rangechikking, met praecise klaarheid, met afgeronde volledig- heid, wecrgegeven en geexponeerd. Wie van 't Arianisme en zijne latere vormen een zaakrijk en toch beknopt overzigt wenscht to erlangen, schaffe zich c. 's geschrift aan. Na een goeden Introitus over de verhouding van 't Arianisme tot het voorafgegane Ebionitisme, Gnosticisme en Monarchianisme, ontvangt bij hier eerst de sententia van ARIUS zelven, gelijk ze door.hem - gematigder - in zijne brieven aan EUSEBIUs van Nikomedie en ALEXANDER van Alexandria, en - scherp- hoekiger - in zijne Thalia is ontwikkeld; dan de aententiae der eerste, historisch met then naam bestempelde Arianen, zoowel der Anomoeer8 of liever volbloed-Arianen, waarvan hat stelsel van EUNOMIUS, als der Semi-Arianen of liever Semi-Nieae- ners, waarvan het stelsel van EUSEBIUS van Caesarea hem als typen wordeu voorgelegd; en ten slotte de gemodificeerd-Ari- aansche systemen van den nieuweren tijd, met name het Soci- nisch-Ariaansche van SAMUEL CLARKE, het op dat van P. MATY gebouwde Beryllisch-Ariaansche van den Maassluisschen Predi- kant P. w. BROUWER, en... bet Docetisch-Ariaansche van Prof. HOFSTEDE DR GROOT. SPECIMEN HISTORICO-DOGMATICUM DE ARIANISM. 3 Ligt mogelijk, dat de Orthodoxie luide applandisseert. Wij deden 't niet, al waren we orthodox. Wel willen we in geenen deele met al zulke kunstmatige schijngronden, als de benaauwd- hartigheid pleegt in to geven, gaan beweren, dat de S. de Christologie der Groninger School uit partijzucht vervalseht of verminkt hebbe, noch ook dat hij die ten onregte als Docetisch- Ariaansch hebbe gekenmerkt. Maar wij vragen -- ondanks de hedendaagsche emancipatie der jeugd - met groote vrijmoe- digheid, of bet een jong akademieburger dan inderdaad wel- staat, dat hij een bejaarden en gewis niet allddn door zijne jaren eerbiedwaardigen Hoogleeraar, bij uit- zoowel als in- lander, bij half- zoowel als heel-geleerd, een flog altijd in kwaad gerucht staanden ketternaam naar 't hoofd werpt? Men zegge niet, dat bet onderwerp der dissertatie dit onvermijdelyk medebragt; want bet Arianisme maakt bij H. D. G. niet, als bij CLARKE Of BROUWER, de karakteristieke pointe van zijn leer- stelsel nit, maar is een looter accidens zijner hoofdgedachte: CHRISTUS de hoogste openbaring Gods; wesvolgens de Heer c. zelfs de verdenking niet ontgaan kan, of niet zijn geheele proef- schrift ter wille van dien laatsten aanval op do Groningers door hem zij geschreven. Men zege evenmin, dat bet hier g slechts de eenvoudig-historische uiteenzetting van een dogma- tisch feit geldt; want daarin ware geene plaats geweest voor then kwalijk verholen spot met de Groningsche superlativi (Deo simillima en moor dergelijke, van CHRISTUS' natuur ge- bezigde uitdrukkingen), waarbij bet odium theologicum trouwer schijnt to zijn geraadpleegd dan bet Paulinische »Uwe beschei- denheid zij alien menschen bekend", of bet Mozaische: ,'Voor bet graauwe hair zult gij opstaan." En eindelijk zeggmen n6g minder, dat de bestreden Hoogleeraar immers niet tot die des S. behoort; want om 't even of men to Utrecht dan wel to Groningen of Leyden studere ('t geen wel meest van de localiteit en andere toevallige omstandigheden zal afhangen), pieteit is de echte kweekeling der Alma Mater aan al wat door wetenschap en regtschapenheid achtbaar zij, verschuldigd. Gelukkig intusschen voor Groningen, dat bet in de afkeuring des Heeren c. aan Leyden een lotgenoot heeft: adres -- onder veel - aan Thesis X: »Vocabula Cpxv€pwQjS et uvroxc£hv~ig in ss. 11. promiscue usurpantur." Wel ja, waarom niet? Cn. - MERUS dixit! 1* 4 J. CRAMER, SPECIMEN IIISTORICO- DOG MATICUM DE AmANISMO. Overigens willen we aan deze dissertatie bij menigen an- deren lof, then we er alreeds aan toekenden, ook flog dezen niet onthouden, dat zij boven vele al to schitterende of door- wrochte specimina de zekerheid vooruit heeft eigen werk to zijn. Met vertrouwon daarom, en tevens volgaarne, moedigen we Dr. c. tot eene spoedige uitgave van wat hij over 't Arianisme nog in portefeuille heeft, aan. Alleen, wil hij niet heelemadl van 't vlagvoeren afzien, hij hijsche haar ten minste niet wecr zoo hoog in top! V. P. De Verlosser. Bedevoeringen van EDMOND DE PRESSENSI, Leeraar. Uit het Fran8ch vertaald. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1858. In gr. 8vo. XII en 409 bl. f 4 - "Deze redevoeringen zijn geene preken. Zij werden ver- vaardigd wel met het doel om in eene volgreeks als leerredenen over het verlossingswerk to worden voorgedragen, maar zij ondergingen bij den druk velerlei wijziging." D. i. m. a. w.: Deze redevoeringen zijn whl preken, maar tot redevoeringen omgewetkt. lets hybridisch moet daarvan altijd het gevolg zijn; want de erateur heeft hooger wetenschappelijke eischen to vervullen tegenover zijn beschaafd - dan de prddicateur tegenover zijn gemengd gehoor. Dat by bridisehe misstaat en doet nadeel, ook bier. De inhoud is als volgt: I. De val en de belofte. H. De voorbereiding van de komst van s. c. 1° Ged. V66r het Jodendom. III. 2° Ged. Het Jodendom. IV. 3° Ged. Voor- bereiding onder het Heidendom. V. De natuur van a. c.; de Godmensch. VI. Het plan van s. c. VII. De heiligheid van s. c. VIII. J. c., Profeet. 1° Ged. Het onderrigt van s. c. IX. 2° Ged. De verdediging van s. c. - De schrift. - De wonderen. - Het inwendige bewijs. X. J. c., Zoenoffer. 1° Ged. Eerste tijdperk der bediening van s. c. of zijne open- baring aan de wereld. XI. J. c., Slagtoffer. 20 Ged. XII. J. c. als Boning. Fransche oppervlakkigheid en Fransche genialiteit... met dezen indruk doen wij het boek digt. Fransche oppervlakkigheid. Men zou in waarheid niet zeggen, dat de S. zich de werken van eenen NEANDER, LUCKE, en wie E, DE PRESSENSIi, DE VERLOSSER. 5 hij al meer in zijne voorrede opnoemt, ten nutte gemaakt had, wanneer hij - om ons voorbeeldshalve eens bij de Messiaan- sche voorzeggingen to bepalen, waarnaar gij al 't andere gerust moogt afmeten - het slangenzaad, Gen. III: 15, voor 't booze gedeelte des menschdoms neemt, of in Gen. xii: 3, Gen. xLIX: 10, Deut. xviii: 15, en Ps. xxii den Messias blijft zoeken, en Jez. LIII flog steeds aan den echten JEZAJA toekent. Wilt ge meer? Nat mij er dan bijvoegen, dat, om het zoenoffer voor de oudste offersoort to doen doorgaan, BAtvs en ABELS dank- offer a tort et a travers tot een zoenoffer verkneed wordt; dat, om de »verdraagzaamheid der vrijdenkers" ten toon to stellen, de »ongeloovige wijsgeer" PILATUS valschelijk van eene actieve medepligtigbeid aan 's Heeren kruisiging beticht wordt; dat de naam van Gods Zoon, welken CHRISTUS zich toekende, met dien van God (en wel in den sterken zin, waarin wij dezen opvatten) z66 geheel ex tripode wordt geIdentifieerd, dat ons daarbij des S. eigene betuiging: ,,Ik keur ten eenenmaal de gewone en to dikwijls aangenomen wijze van handelen af, om den knoop der ernstigste moeijelijkheden door uitboezemingen in groote woorden door to snijden", onwillekeurig to binnen schoot; dat s'vrsncsi, Joh. VIII: 44, nog als oudtijds door ',staande gebleven" vertolkt, en 1 Tim. III: 16 de lezing GA; behouden wordt. Reeds alleen de tirade, bl. 264, omtrent den gezag- voerenden toon der Farizeen: nZij spraken, wordt ons gezegd, alsof zij zaten op den stoel van xozES", terwijl irons" integen- deel »gezegd wordt", dat zij, als wettig op dien stoel gezeten, met refit van de Joden gehoorzaamheid aan hunne woorden mogten vorderen, - bewijst genoeg, dat de Fransche theoloog zulk een bagatel als wat wij hietorisehe naauwkeurigheid noemen, Or beneden zich acht. Fransche genialiteit. 't Is nit den aard der zaak moeijelijker van deze dan van de voorgaande rubriek bevredigende proeven bij to brengen; want des S. vernuft pdtilleert daar dikwijls meest, waar hij minst aan de waarheid getrouw blijft, en als- dan wischt de onaangename indruk, dien we door dit laatste ontvangen, den aangenamen, dien 't eerste op ons maakt, bij- kans nit. Evenwel, 't zal niemand rouwen, om b. v. op bl. 14 de beschrijving van de den gevallen mensch toegelaten worste- ling teen de zonde ala eerste openbaring van Gods vergevende liefde jegens hem, na to slaan, of ook wel de geheele, meerendeols G E. DE PRESSENSA, DE VERLOSSEE , overschoone, schildering der voorbereiding van CHRISTUS onder de Heidenen in oogenschouw to nemen. Na 't geen we bereids uit zijn book aangehaald hebben, zal 't naauwelijks noodig zijn, des S. theologisch standpunt flog opzettelijk ter sprake to brengen. Con amore kampt hij - de aanvaller der Straatsburger School - voor de ortho- doxie, maar voor eene zoodanige, die alre6, zonder 't zich bewust to zijn, door den drang der wetenschap tat van heterodoxe bestanddeelen in zich heeft opgenomen. Een krach- tig handhaver van CHRISTUS' Godheid, ijvert hij ter andere zijde even krachtig tegen een lijdelijk Christendom niet alleen, maar 66k tegen de overschatting van 't Joodsche yolk als blijvend middelpunt der Godsdienst (videatur DA COSTA), tegen het van dat yolk ontleende particularisme der ,,uitverkorenen", tegen de tppenjagt, tegen den op de Heidenen geworpen blaam der )blinkende zonden", tegen 't Sabbatisme, tegen 't voorbij- zien van 't heiligende duel van CHRISTUS' kruislijden voor 't vergevende: ja, de plaatsvervanging, zooals hij ze bl. 321 v. voorstelt, nadert de plaatsbekleeding. Zonderling toch - dachten we bij zijne bestrijding van 't determinisme - dat wat voor- heen als leuze der orthodoxie, als cor ecclesiae gold, thans door zoovele orthodoxen prijs gegeven, en door ketters als SCHOLTEN beschermd words! Maar ja, het determinisme, ten conse- quentste doorgevoerd, eindigt veelal - moot eindigen? - in pantheisme. Hebt dan acbt, broeders, dat ge voorzigtiglijk wandelt! - Z66veel ziet ge intusschen, dat P. tot die theo- logen behoort, die, z6lven flog niet tot den vollen dag ge- komen, juist daardoor des to uitnemender wegbereiders zijn voor wie z66 lang in do duisternis hebben ne6rgezeten, dat de onbewolkte helle zonneschijn hen verblinden zon, bijaldien hunne oogen niet eerst door een zachte morgenschemering van lieverlede aan 't licht gewend wierden. De losse, levendige Fransche stijl is in ooze Nederlandsche tale voortreffelijk overgebragt. En de Uitgevers, daar zij nu ook hunne vroegere Germaansche omslagen geheel schijnen to hebben vaarwel gezegd, naderen al meer en meer der vol- maaktheid. Alleen, dat zij nit onzen naam hunnen Corrector flog een weinig meer naauwkeurigheid aanbevelen, die op 6dne en dezelfde pagina ons op multitudisisme en Katholisisme onthaalt. V. P. A. EIONOD, WIE DIENT GIJ? 7 W e dient gif ? Zeven Leerredenen door ADOLPHE MONOD, uit- gegeven door feet Evangelisch Verbond. Amsterdam, by H. de Hoogh. 1858. f :-90. Daar is in alle preken van ADOLPHE MONOD veel dat mij boeit, veel dat mij treft; maar ook veel dat mij hindert. Dit geldt in vollen nadruk van de zeven preken, die thans voor mij liggen. Voor bet grootste deel zijn ze alien ontleend aan den bundel Sermons, in 1844 bij DELAY to Parijs in bet licht verschenen. Eene enkele slechts wordt niet in lien bundel aangetroffen; bet is de zesde van bet zevental, die ten op- sehrift draagt: de liefde tot het geld, naar aanleiding van Luk. xII: 16. De overigen hebben naar rangorde deze titels: Het geluk van het leven des Christens; de bezetenen; de dood van JOHANNES den Dooper; bet vervolg van dit onderwerp: dans en marteldood; de ligtgeloovigheid van den ongeloovige; God is liefde. Men staat verlegen, als men zich ter beoordeeling dezer- preken nederzet, welken maatstaf daarbij aan to wenden. Be- scbouwt men ze alleen nit een homiletisch oogpunt, dan zijn de gebreken, die ons reeds bij den eersten opslag in het oog springen, velen in getal. Met een voorbeeld zal ik daarvan ieder bet best kunnen overtuigen. Boven de eerste leerrede lezen wij den tekst: Heer der heirscharen! Welgelukzalig is de mensch, die op U vertrouwt! Ps. Lxxxiv: 13. Nu zou elk zich voorstellen, dat de inhond dezer preek handelt over: bet ver- trouwen op God. Wat is natuurlijker? wat wordt geleidelijker door den tekst aan de hand gegeven? - Maar neen; de tekst blijft geheel en al rusten, en gij vindt hier eene rede over het geluk van het levee des Christens! Dat geluk wordt nu wel met schoone trekken geschetst en op eene menschkundige wijze voorgesteld, zooals wij dat van MONOD gewoon zijn; maar bet is geene preek, die zulk een tekst ten opschrift mogt dragen. Alleen bet Evangelie had hier ten grondslag gelegd mogen worden. Of is dit zoo arm aan woorden, waarin bet geluk van een Christelijk leven wordt gepredikt? waarom niet een woord gekozen als dat van PAULUS, 1 Tim. Iv: 8: de godzalig- heid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoor- digen en des toekomenden levens? Uit den tekst moet de leerrede 8 A. MONOD, zich ontwikkelen; anders kan de tekst gerust worden achter- wege gelaten. Van een geheel anderen aard zijn onze aanmerkingen op de tweede leerrede: de bezetenen, naar bet bekende verhaal Matth. viii: 28-ix; 1. De geheele ontwikkeling der denkbeelden van MONOD over den Duivel en de booze geesten kunnen wij niet onderschrijven. De verdediging der leer van bet N. T. om- trent de daemonen tegen de bedenkingen, die in vroeger en later tijd daartegen zijn ingebragt, komt ons onhoudbaar voor; terwijl bet geheele betoog eene al to groote plaats inneemt in de leerrede zelve, zoodat wij volkomen instemmen met MONOD, wanneer hij zegt: nmaar wij hebben ons reeds lang genoeg met doze algemeene beschouwingen bezig gehouden." Hot praktische nut, dat uit de beschouwing van bet tekstver- haal wordt ontleend, is dan ook zeer gering. Naar ons oordeel is daze redo wel de minste in waarde van bet zevental. In al de kracht zijner welsprekendheid treedt ADOLPHE MONOD u voor den geest, bij bet lezen der derde rede, over den dood van JOANNES den Dooper. Treffend is de paralel door den redenaar getrokken tusschen bet sterven van JOANNES en bet sterven van JEZUS ; hoewel hij de geschiedkundige trouw verloochent, wanneer hij ook hierin de gelijkheid tusschen den Heer en zijn wegbereider zoekt, dat beiden een even groot getal jaren hebben gearbeid. Maar wij vergeven hem gaarne doze en dergelijke kleine feilen, die een gebrek aan grondige wetenschappelijke ontwikkeling verraden, wanneer wij de schoone bladzijden lezen, waaraan deze rede zoo rijk is. Heerlijk is bet slot van bet geheel: ',In de geschiedenis, welke wij over- wogen hebben, ziet de wereld, dat aERODES JOANNES den Dooper veroordeelt; maar bet geloof ziet er daarentegen in, dat JoANNEs de Dooper aERODES veroordeelt"; en daarop de schildering van bet oordeel, dat reeds in deze wereld aESODES trof. En dan de blik over de gansche geschiedenis, waarin zich datzelfde verschijnee openbaart. »Zulk eene heerschappij voert bet Woord van God (de kracht der waarheid) to alien tijde. Naar bet oordeel der wereld verschijnt PAULUS voor FELIx,voor FESTUS, voor AGRIPPA; maar naar bet oordeel des geloofs verschijnen FELIX, FESTUS en AGRIPPA voor den Apostel PAULUS, om dat Woord to hooren, waardoor hunne zonden hun vergeven of ge- houden zullen worden. De heerschappij is aan bet Woord, aan WIE DIENT GTJ? 9 bet Woord alleen; al bet overige is slechts een voorbijgaande schijn: »Uw Woord, o God, bestaat in eeuwigheid! Die aan bet Woord vasthoudt, zal met bet Woord bestaan, die bet wegrstaat zal beschaamd worden. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Uw Woord zal geenszins voorbijgaan." Omtrent de vierde rede alleen eene enkele opmerking. In bet begin daarvan lezen wij : ,,hebt gij in bet verhaal van den Evangelist niet een van die woorden opgemerkt, waardoor bet blijkbaar is, dat de Heilige Geest zijne pen heeft bestuurd: Als er een welgelegen dag gekomen was?" - Staat hierbij met uwe gedachten een oogenblik stil. Wat moet dat beteekenen, dat de Heilige Geest de pen van den Evangelist heeft be- stuurd? Hebben wij hier de leer der werktuigelijke ingeving voor ons, waarbij de evangelisten als lijdelijk worden gedacbt en hunne schriften eigenlijk door den heiligen geest worden to boek gesteld? De woorden zouden bet u doen vermoeden, in- dien gij MONOD niet beter kendet, en onder anderen in zijn PAULUS met vreugd hadt ontdekt, dat hU boven zulk eene mechanische inspiratie-leer verheven is. Waartoe dan der- gelijke uitdrukkingen, die in den mond van MONOD niet meer dan holle klanken zijn? Ja! waren zij dit flog slechts alleen, maar wanneer mannen als MoNOD en zijne geestverwanten zich op zulk eene wijze uitdrukken, dan geven zij aanleiding, dat de oude dwaling voortdure en met bun gezag op nieuw bet licht der kennis onder de koornmaat worde geplaatst. Mogt reine liefde tot de waarheid toch alien, die de waarheid kennen, tevens dringen om haar rond en vrij uit to spreken, en haar niet onder den mantel der regtzinnigheid to verbergen,a, moet dat dan ook geschieden ten koste van een weinig menschenlof. Wij vestigen ten slotte nog de aandacht op de laatste rede: God is liefde. Vooral het begin is verrassend. In eene kleine stad van Italie, onder een stroom van lava bedolven, words een handschrift ontdekt, een handschrift van den eersten brief van JoANNES. Het wordt ontrold en de bijna uitgewischte woorden komen door allerlei kunstmiddelen allengs aan bet licht. Men is genaderd tot hoofdst. 4 vs. 8. De woorden God is - zijn ontcijferd; en nu weet men niet, water volgen zal; tot eigdelijk bet woord liefde zigtbaar wordt. Maar eer MONOD dit laatste mededeelt, schetst hij de onzekerheid, do spanning, de vragen, die er oprijzen in aller gemoed, met zoo to A. MONOD, WIE DIENT GIJ? levendige kleuren, dat men zelf met de verbeelding op dat tooneel tegenwoordig is. Zelden las of hoorde ik eene treffender in- leiding op eenige kerkelijke of andere rede, zoo uitermate ge- schikt om van den beginne of de aandacht to boeijen en de barten to winnen. Do leerrede zelve voldeed mij minder dan bet begin liet verwachten. Het voorbeeld van then Groenlander en zUn gesprek met een Moravischen brooder, om aan to toonen welk een indruk bet evangelie van Gods vergevende liefde op een Heiden moet maken, kwam mij uiterst gezocht en niet zeer natnurlijk voor. Maar toch zijn ook bier, even als in elke leerrede, menigvuldige sporen aanwezig van bet fijne ver- nuft, den diepen blik, den gemoedelijken ernst des grooten redenaars. Juist daarom, omdat hij zoo hoog als redenaar staat, betreuren wij bet to meer, dat een gemis aan grondige kennis van den aard, den oorsprong en het karakter der Nieuw- Testamentische schriften hem telkens op een dwaalspoor brengt, helaas! door to velen bewandeld. Ondanks de feilen, die in menig opzigt hier zijn aan to wijzen, en waarvan wij slechts enkele proeven hebben genoemd, wenschen wij dat deze preken voor velen, ook buiten de geestverwanten van MONOD, ten zegen zullen zijn. Het uiterlijk van dit boekje is zeer bevallig. -R- Zeepreken, of eenvoudige toespraken, ingerigt voor de algemeene eerdienst en voor b9zonder gebruik op oorlogs- en koopvaardij- schepen, door RICHARD MARKS. Naar het Engelsch. Utrecht, Kemink en Zoon. 1858. In 8vo. postform. 422 bl. in linnen band. f 2 - 50. Eenvoudige godsdienstige toespraken ten gebruike op zee- schepen zijn allernuttigst, maar bet moeten dan ook eenvou- dige, zuiver christelijke toespraken zijn, die de zeeman be- grijpt en die ingaan tot zijn hart. Kom hem echter niet aan boord met een dogmatisme, waaraan hij niets heeft, omdat hij er niets van verstaat, of dat hem, zoo hij meent, op holle klanken af, tot bet uitverkoren yolk des Heeren to behooren, slechts flog meer stijft in zijne onkunde en vooroordeelen. Daarom spreken wij een bepaald afkeurend en afradend oor- deel uit over deze vertaling. De beer A. M. C. VAN ARCH VAN wIJCK had zijnen tijd - zeker niet in zijne meening, maar wel R. MARKS, ZEEPREKET. 11 in de onze en in die van alien aan wie Evangelische verlich- ting en Evangelische zin bij onze zeelieden ter harte gaan - beter kunnen besteden, dan door het overzetten van dit ge- schrift, al acht hij zijnen arbeid niet beter to kunnen besluiten dan met den wensch en de bede van den schrijver over to nemen tot den "Drieeenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest." Meer bladzijden, dan dit Tijdschrift regels voor de beoor- deeling van dezen prekenbundel kan afzonderen, zouden wij moeten schrijven om al de godgeleerde scholastiekerij aan to wijzen en al de onjuiste, onevangelische voorstellingen to doen kennen, die schrijver en vertaler nop oorlogs- en koopvaardij- schepen" wil hebben uitgestald. Aan ddn staaltje zal men denkelijk genoeg hebben. De Christen heeft to strijden o. a. tegen den Duivel. ,,Die oude slang, waarmede de dwazen zoozeer den spot drijven, of wiens persoonlijk bestaan zij voorwenden niet to gelooven (grooter dienst kunnen zij hem zeker niet doen) is wel de geduchtste vijand, wegens zijne groote list en be- hendigheid en zijnen volhardenden ijver in then strijd; terwijl hij volleerd is in de kunst om van de zwakste zijden van het menschelijk hart gebruik to maken ter bereiking van zijne helsche plannen. Wel heeft hij bij zijnen val alle goeds ver- loren, maar zijn groot verstand heeft hij behonden, en hoewel hij overwonnen is en in kluisters tot op den grooten oordeels- dag gehouden wordt, is en blijft zijne magt en invloed op het bedorven menschengeslacht toch zeer groot, en zoo God het niet weSrhield, zou hi j, even als hij aoa van al zijne kin- deren beroofde, weldra alle inwoners van de aarde verdelgd hebben" - en wat daar meer volgt, to onzinnig om uit to schrijven, en waarbij het geestelijke spelen met woorden, zoo als in preek XIV: Overtogt van de Jordaan des doods (tekst .Terem. XII: 5)1 niet eens in aanmerking komt. Volgens den schrijver deed DAVID geen gebed, die (schrijft de vertaler) niet door God werd verhoord (bladz. 145). Doch genoeg; wij zou- den van dit maakwerk geene notitie nemen, indien wij ons niet verpligt rekenden om er nadrukkelijk tegen to waarschuwen alien, die, misschien op den titel af, zich zouden opgewekt ge- voelen, om dit geschrift aan boord to brengen. Wij hebben daartoe wat oneindig beter is, en de uitgevers hebben zich weinig verdienstelijk gemaakt met deze Sea Sermons in onze taal aan to bieden. 12 Dr. J. C. M. SELIvGER, 't •Vas maar een Boer. - Authentieke levensschets van vnNcnw PRIESZNITZ, naar het oorspronkelyke Hoogduitsch van Dr. J. C. M. SI LINGER, Directeur der K.K. Academie voor Ooster- sche talen to Weenen, enz. enz., voor zijne landgenoten omge- werkt door een Nederlander. Met portret en facsimile. Amster- dam, bij J. C. Loman,Jr.1858. In kl.8vo. XVI en 193 bl. f :-90. Den langen titel hebben we in zUn geheel overgenomen, omdat hij op zich zelf reeds een element van beoordeeling van bet werkje aan de hand geeft. Een Doctor in de letteren, zooals 's mans bijgevoegde titulatuur doet vermoeden, laat zich op den Grhfenberg door gepaste beweging in de vrije lucht, ondersteund door baden en gereaelde dieet genezen - zooals in bet werkje vermeld wordt - van de kwaal waarvan hij in zijne bedompte studeercel de kiemen opgedaan bad, en neemt daaruit gelegenheid om den man - bet natuurkind - dat hem tot de natuur terugbragt, ten hemel to verheffen. En een Neder- lander, lien wij vermoeden zouden, dat Been vreemdeling is in de geneeskundige wetenschap, (maar dAn begrijpen we niet zijne verklaring van epidemisch door overgeerfd) wil dat lof- schrift bij zijne landgenooten bekend doen worden, ten einde ook ons gelukkig to maken met den nvollen middag" van de zon der hydrotherapeutische genade, die "reeds lang in bet buitenland aangebroken is." De Vert. twijfelt ntoch geenszins aan de mogelykheid van middagluister - althans voor den ziende." Maar Ref. vreest dat die middag, die luister- periode van de watergeneeskunde hier to lande flog lang niet zal aanbreken. En toch schijnt bet niet daaraan to haperen, dat men hier niet genoeg ziende is, alias niet genoeg met een nieuwigheidje op heeft, getuige klopgeesterij (absit invidia dictol en tafeldans, somnambulismus en biologic en dergelijke fraaijig- heden meer. Of antlers misschien reeds bet morgenrood voor lien gewenschten middagluister in Rotterdam gloort, waar twee homoeopathen hunne behoeftige stadgenooten gratis helpen, en misschien, als we wbl onderrigt zijn, weldra een derde ale homoeopaath uit den dop zal treden, na zich ontdaan to hebben van bet slijk der ouderwetsche geneeskunde, dat hij door heeft moeten kruipen - de tijd zal bet leeren. Maar zooals ge- zegd; tegenwoordig zullen de meesten onzer landgenooten non 'T WAS MAAR EEN BOER. 13 op bet bloote denkbeeld van koud water eene rifling krijgen, en dat terwijl wij van alle kanten bijna in bet water zitten en in ieder geval voor een deel beneden bet niveau van bet groote water leven. Weinigen, zeer weinigen zullen plan hebben, om zich door water to laten genezen, die enkelen uitgezon- derd, die tot bet water hunne toevlugt nemen, ale bet uiterste redmiddel nit een toestand waarin zij niet langer wenschen to leven. En zelfs deze nemen - wanneer zij door omstandig- heden van hun wil onafhankelijk verhinderd worden van hun geneesmiddel tot bet uiterste of tot de verlangde uitwerking gebruik to maken - zelden tot bet vroeger gebezigde middel weder hun toevlugt, wanneer de vroegere toestand, of een dergelijke die hen bet eerst tot bet besluit bragt, terugkeert. Zoo schijnt bet ten minste hier to lande to zijn. Misschien dat bet anders is, waar de zon der watergeneeskunde in vollen luister schijnt. Zou de Vert. dat niet eens willen onderzoeken en statistieke opgaven daarover willen mededeelen, natuurlijk met vermel- ding van den meerderen of minderen rijkdom van water in de omgeving van de plaatsen, die hem zijne cijfers leveren? Dat onderzoek zou missehien meer belangrijke uitkomsten kun- nen opleveren, dan a priori to verwachten is. Wat nu den inhoud van bet werkje betreft, dat eene door- gaande vergoding behelst van PRIESSNITZ' persoonlijkheid zoo- wel als van zijn inborst en bekwaamheden, en eene hoogdra- vende verheffing van PRIESSNITZ' geneeswijze - interessant is vooral de vermelding van den oorsprong der methods. Met PRIESSNITZ' eigene woorden wordt die oorsprong medegedeeld, en men kan er ten minste nit zien, dat men ook zonder logica tot groote resultaten, tot vermaardheid komen kan. Misschien is bet evenwel daartoe een vereischte, om nmaar een boer" to zijn. Ale proefje van 'a mans kennis van de natuur en zijne geniale toepassing daarvan deelen we die woorden over den oorsprong zijner methode hier mede. ,,Het werd mij al spoedig duide- lijk, dat in bet water levenwekkende en versterkende krachten aanwezig moesten [sic!] zijn; [en wel waarom?] daar verdor- rende planten en dorstige dieren a13 herleefden wanneer zy de noodige hoeveelheid water ontvingen." De wijze van toepassing van bet koude water was nu in bet eerst deze, dat daarbij eene spons gebruikt werd. Bijzondere omstandigheden gaven 14 Dr. J. C. M. SELINGER, aanleiding tot verruiming van PRIESSNITZ' kennis van de natuur. De wonderkuren die hij namelijk verrigtte, werden aan hekserij toegeschreven, en bet gebruik van de beheksende of behekste spons aan den wonderdoctor verboden [getuigt 't wet, even als bet wonder to Lourdes, voor den staat van ontwikkeling onder bet yolk , waaronder zoo iets plaats kan hebben ?]. Maar PRIESS- NITZ liet zich hierdoor niet afschrikken en gebruikte voortaan bij zijne wrijvingen en wasschingen de vlakke hand, omdat, zegt hi j, ))men mij die moeijelijk afnemen of wet bet bezigen or van verbieden ken. Tot mijne eigene verwondering rigtte ik er echter meer mede nit dan vroeger met de spons en zag later in, dat de oorzaak van dit verschijnsel daarin lag dat nu leven op leven werkte." Wie die verklaring maar duidelijk vindtl Zoo good als van eenig middeleeuwsch geleerd betoog, kan men hierop toepassen de woorden van GOTHE: n - eben wo Begriffe fehlen, da stellt ein Wort zur rechten Zeit sich ein." Toch had PR. die vernuftige ontdekking niet aan middel- eeuwsche folianten to danken, want op bl. 60 vermeldt de Schr. zelf: ))Met eenzijdig abstracte geleerdheid was PRIESSNITZ weinig ingenomen en schatte dat veel weten z66 goring, dat hij daarin wet eens to ver ging." Eenige bladzijden to voren leest men van een paar boeken, die aan PR. to Teen gegeven wer- den, om zich daaruit een wetenschappelijk vernis to geven. Of hij ze gelezen heeft, en zoo ja - beleefdheidshalve, of wet om met den inhoud bekend to worden, blijkt niet; wet dat hij zich later maar niet meer met studio ophield, nom zich niet van den weg of to laten brengen." Bij zoo iemand is bet niet to verwonderen, wat bl. 105 medegedeeld wordt: ))in alle- daagsche verschijnselen - vond PR. uitingen van verborgene krachten." De wetenschap der natuur heeft anders juist om- gekeerd bet streven, om alle kraehten wier uitingen zij waar- neemt, zooveel mogelijk tot cone terug to brengen. Dat iemand ale PR. ook at niet veel op heeft met vaceinatie, wat wonder? zelfs dat hij doze kunstverrigting noemt "eene roekelooze greep in de heilzame natuurlijke verrigtingen van bet organisme", behoeft ons niet to bevreemden. Of bet hem misschien anders had kunnen stemmen ten aanzien van de waarde der vaccinatie, dat zij ook bij de Toearegs in de groote woestijn van Noor- delijk Afrika gebruikelij k is, zooals de beroemde reiziger Dr. BARTH me6deelt, en wet zonder dat bet ergens nit blijkt, 'T WAS DIAAR rr\ noizr. 15 dat zo haar onmiddellijk of langs cen omwcg van do Europeanen zouden overgenomen hebben? Maar de man ]as niet, on kwani niet van zijn Gr1i£enberg af; hij wist dus ook niet, dat in do vorige eeuw bet aanzienlijkste sterflecijfer in Europa door do pokken geleverd word, dat dit petal na do invoering der vac- cinatie zeer verminderd is, en to naauwornood meer in aan- merking komt. Vorder dat onbeschaafde volksstammen, wien de smetstof der pokken me6gedeeld is, daardoor versehrikkelijk geteisterd worden, zoodat zelfs ter wille van eigen lij£sbehoud en om bet welzijn van den scam, do aangetasten aan bun lot overgelaten worden on do stain verder trekt. Dat do man overigens vertrouwen genoeg had op koud water en op zijno kunst, wordt door moor dan ddn voorbeeld gestaafd, waaruit blijkt, dat hij zoowel bij gezondheid als bij ziekte zijne methode op zich en de zijnen toepaste. Somtijds zal daarbij ook wel do noodige overdrijving plaats gevonden hebben, b. v. M. 45, waar van cone scbarlakenkoorts gesproken wordt, die binnen cone week genezen geweest zon zijn. 1llaar niets wordt or bijgevoegd, waaruit men kan opmaken, dat de ziekte in haar waren aard herkend en bij haar juisten naam genoemd is, zoodat men wel refit heeft, om de verzekering van niet-genees- kundigen ten minsto to wantrouwen. En dit to moor omdat twee bladzijden verder me~gedeeld wordt de geschiedenis van een ongeval, dat PR. overkwam. IIij stootto namelUk zijn voet, en wel moot hot erg aangekomen zijn, ten minste hij zel daarop: naffs bet morgen niet beter is, moot ik morgen sterven." Nu was hot den volgenden dap beter, ergo PR. had zich zelven door zUne behandeling van den dood gered. Ref. zou editor p dit geval cer hot spreekwoord toegepast willen zien: beter hard geblazen dan den mond gebrand. Uit dit alles kan blijken hoe ongeschikt con lofredenaar PrIESS\ITz in Dr. SELISGER gevonden beeft. Alleen een ge- neeskundige is in staat om PRIESS\ITZ en zijne methode to beoor- declen, en kan or zich voor wacbten om voor cone soort van goddelijke ingeving to houden, wat eigenlijk alleen den naam verdient van brutalen onzin. »'t Was maar een boor", zal men missehien den . titel willen nazeggen, on clan zou ik gaarne antwoorden: n't is waar, van con exemplaar van dat geslacht, zoo als men hot in Boheme verwachten kan, zegt liet zeker al vecl, z66 gcwecst to zijn. 1llaar do spreokwijs gclijkt veal 16 Dr. J. C. M. SELINGER, op eene, die doze of gene soms op zich zelven toepast (en dat wil blijkbaar de Schr. of de Vertaler er mee): nik ben maar con arm of een eenvoudig mensch" of dergelijke, en men be- hoeft niet veel menschenkennis to hebben, om dezulken to her- kennen voor Diogenessen in hunne soort, door wier gescheurde kledren de boogmoed been komt zien. Niemand meene overigens dat Ref. bij dozen heeft willen uitvaren tegen de hydrotherapie, of dat hij goedvindt den blijk- baren afkeer hier to lande van het koude water. Maar een werkje als dit is eene kwakzalverachtige aanprijzing van de watergeneeskunde, geheel buiten de wetenschap staande, ter- wijl doze daarentegen door grondig en gezet onderzoek meer en meer tracht bekend to worden met de bruikbaarheid van het water als inwendig niet minder dan als uitwendig genees- middel. Ook van den Vertaler, van wien we hot ale waar- schijnlijk aangenomen hebben, dat hij geneeskundige is, mag gezegd worden, dat bij zich niet op het tegenwoordige stand- punt der geneeskunde geplaatst heeft, dat hij dat standpunt niet begrijpt, en de vooruitzigten, de wenschen van die weten- schap niet kent. Hare wenschen immers zijn, zich hoe langer zoo meer op to lessen in hygiene of gezondheidsleer, en haar tegenwoordig standpunt is niet zoodanig, dat men haar tegen- over homoeopathie, allopathie noemen mag. Want weinig minder onzinnig dan de leer van 8imilia eimilibus zou zijn de strenge toepassing van de leer contraria contrariis; maar geen niet-homoeopaah zal die leer aanhangen. Alleen aan de onder- vinding komt bij het behandelen van zieken de laatste stem toe, en het rationaliseren in de therapie, de proeven op het gezonde ligchaam, om daaruit to besluiten tot geneeswerking op hot zieke Iigchaam, hebben z66 weinig opgeleverd, dat ten minste twee van de voornaamste geleerden, die zich bijzonder met dezen tak van de geneeskundige wetenschap bezig ge- houden hebben (Prof. ALBERS en Prof. CLARUS), tot bet besluit gekomen zijn, dat proeven met geneesmiddelen op het gezonde ligchaam geene waarde hebben, dan alleen tot opheldering van de reeds to voren bekende, door de ondervinding bewezen ge- neeswerking bij ziekten. Daardoor wordt tevens de onderste grondsteen van de homoeopathie voor ten eenenmale onbruik- baar verklaard, en hot gebouw van vermeend weten, op then grondsteen opgetrokken, mist daarmede alien waarborg van duurzaamheid. 'T WAS MAAR EEN BOER. 17 Waarlijk, wanneer de Vert. zich ten doel gesteld heeft, de watergeneeskunde hier to lande ingang to doen vinden -'t zij dan dat dit geschiede om de zaak zelve, of uit menschlievend- held, of om welke andere reden ook - hij zal zijn doel op die wijze bezwaarlijk bereiken. Non tali auxilio, nee defen- soribus istisl Van een Doctor in de letteren was eene der- gelijke onhandige verdediging eer to wachten; maar dat zoo's prul nog een vertaler vindt! Waarom geene populaire (maar niet onwetenschappelijke) schets van watergeneeskunde ge- leverd, gelijk men in den laatsten tijd wel wanhopiger rig- tingen in do ))After"-geneeskundt met talent verdedigd heeft gezien ? Met name heeft Ref. hier het oog op de verdediging van de Homoeopathie door x. x., den lijfarts van den aarts- hertog soHAN van Oostenrijk, en op de verdediging van het zich noemend dierlijk magnetismus door Dr. WILD. WURx, assistent-geneesheer in Miinchen. (Wat er is van de werkjes over het laatstgenoemde onderwerp, onlangs ten onzent bij H. J. VAN KESTEREN uitgekomen, is Ref. flog onbekend.) Eene der- gelijke behandeling van het onderwerp, die, zooals gezegd, niet zooveel talent vereischt zou hebben, als die der beide pas ge- noemde wanhopige rigtingen, zou de zaak van de hydrotherapie moor bevorderd hebben, dan de vertaling van dit werkje, of de geraaktheid, waarme6 de aanmerkingen beantwoord (?) zijn, die Dr. u. s. B. in den Tij dspiegel bij de aankondiging van dit zelfde werkje maakte. Ref. eindigt met de woorden, ontleend aan eene rede door den beroemden Prof. ROKITANSKY gehouden in de zitting der K. Akademie van Wetenschappen to Weenen, den 318tea Mdi des vorigen jaars: ,Zooals de geneeskunde heden ten dage is, liggen de grond- slagen van haar pogen, zelfs in sommige bijzonderheden, voor het verlichte publiek open en bloot, en mag zij op het on- beperkte vertrouwen daarvan aanspraak maken. - Hare ge- heimen zijn geene andere, dan de diepten van de echte weten- Schap, die zich van mysticismus en autoriteitsgeloof vrij ge- maakt heeft en aan anderen medgedeeld kan worden; de mid- delen waarmede zij werkt, zijn aan de natuur ontleend en aan die wetenschap getoetst. Ook bouwt zij heden ten dage geen zoogenaamde systemen, noch in de theorie, nosh in de praktijk. Wat thans nog systeem genoemd wordt, zijn alleen bijzondere, BOEKBESCH. 1859. NW. 1. 2 18 Dr. J. C. M. SELINGER, 'T WAS MAAR EEN BOER. eenzijdige meeningen en handelwijzen op een beperkt gebied, die op onevenredige ontwikkeling van den een of anderen tak van wetenschap, of wel op de eene of andere op zich zelve staande ontdekking berusten. Over hunne waarde is het vol- doende om dit op to merken: Hoe meer hunne aanhangers ze bij uitsluiting als geneesmethoden in praktijk brengen, des to meer hebben zij er behoefte aan om op slnwe wijze, door alles behalve wetenschappelijke gronden geleid, de voorwerpen nit to kiezen, waarop zij hunne kunst zullen uitoefenen, even als de oud-Grieksehe tempelgeneeskunde in het belang van de Godheid, van wie de genezing gevraagd werd, de levensge- vaarlijke zieken onder hot eene of andere voorwendsel ver- wijderde. " Met daze woorden van den grooten meester der ziektekundige ontleedkunde besluit Ref. dit verslag, dat Sine ira, sine studio geschreven werd, en wacht hij bedaard het Quos ego van de andere partij af. Dr. A. S. De homoeopathische Geneeskunst. Populaire schets voor het Ge- neeskundig Publiek, door eene Vereeniging van voorstanders der Homoeopathie. To Rotterdam, bij H. Nijgh. 1858. In 8vo. VI en 43 bl. f : - 30. Waardoor heeft de Vaccine zooveel van 'hare behoedende, kracht verloren, en hoe zal men afdoende daarin voorzien? Door c. G. CALLENBACH, Senior, Medicinae Doctor en practizerend Ge- neesheer to Utrecht. Utrecht, Kemink en Zoon. 1858. In 8vo. 31 bl. f : - 40. Hoewel de beide bovenstaande titels het vermoeden opwekken van betrekking to hebben tot twee, naar inhoud en vorm zeer uiteenloopende, kleine geschriften, vermits het eerste gewijd is aan een meer algemeen onderwerp, en het tweeds dienen moet om een zeer specieel vraagstuk to behandelen, en wel, gelijk gewoonlijk, door een enkelen met name genoemden auteur, terwijl N°. 1 gezegd wordt eene vrucht des geestes van on- derscheidene, in denkwijze overeenstemmende schrijvers to zijn, zoo hebben beide die werkjes echter, gelijk ons nader zal blijken, wat oorsprong en strekking betreft, zoo groote over- eenkomst, dat wij meenden beider aankondiging onder ddn DE HOMOEOPATHISCHE GENEESnuNST. 19 hoofd to mogen vereenigen. Wij zullen ons daarbij echter tot hot opgeven van den hoofdinhoud moeten bepalen, terwijl wij mee- nen eene meer uitvoerige in bijzonderheden tredende beoordee- ling aan de geneeskundige Tijdschriften to kunnen overlaten. 1. Ofschoon de ongenoemde schrijvers zeggen leeken in hot vak to zijn, zoo meenen zij echter cone populaire schets, ter aanbeveling van de homoeopathische geneeskunst aan hunne mede-leeken to moen en moeten aanbieden. Niettemin halen g zij aan het einde van het voorberigt, een zestal hoogduitsche homoeopathische schrijvers aan, van wier werken zU hebben gebruik gemaakt. Dat het werkje grootendeels als eene com- pilatie nit doze zal moeten beschouwd worden, schijnt reeds to blijken nit de vele germanismen, die men er in aantreft, zoo ale wisselkoorts, inwerkingen, kleinheid der gaven (van ge- neesmiddelen), verdichtingen, enz. - In hot eerste hoofdatuk wordt de oorsprong en hot grondbeginsel der homoeopathische geneeskunst behandeld; in het tweede en derde de enkelvou- digheid der homoeopathische middelen en do kleine giften, waarin ze toegediend worden; in hot vierde do homoeopatbi- sche dieet; in hot vijfde de homoeopathie voor reizigers en zee- varenden; in het zesde de homoeopathische behandeling der veeziekten; in hot zevende hot verschil tusschen de allopathi- sche en homoeopathische behandeling, ten opzigte van de sterfte- verhouding en van de verplegingskosten; in het achtste einde- lijk, de tegenwoordige toestand der homoeopathie, met hare behoeften aan afzonderlijke leerstoelen, aan een homoeopathisch staats-examen, en aan hot regt van zelfbereiding en kostelooze afgifte van geneesmiddelen. II. De heer CALLENBACH, een der weinige homoeopathische geneesheeren, die one vaderland oplevert, beantwoordt de beide op den titel van zijn werkje gestelde vragen door aan to wijzen, dat do vaccine (die bij den mensch achtereenvolgens reeds vele generation doorloopen heeft) vermoedelijk verzwakt is, en dat daarom hot voornaamste hulpmiddel gelegen is in de aanwen- ding der echte aan de koe zelve ontleende pokstof. Ofschoon wij in beide opzigten in de meening van den schrijver deelen, moeten wij echter opmerken, dat hot voor do regeneratie der koepokstof reeds toereikende is, om van tijd tot tijd eenige koeijen met vaccinestof in to enten en zdd eene nieuwe, blijkens de ervaring, veel krachtiger inentings-stof to verkrijgen, gelijk 2 20 C. G. CALLENBACH, BEN'., WAARD00R IIEEFT DE VACCINE, ENZ. de proeven van den hoogleeraar NuuAN en anderen geleerd hebben. Dat wij, voor het overige, op des schrijvers betoog, als zou de uitvinding van JENNER een luisterrijk bewijs voor do waarde der homoeopathie opleveren, zeer veel hebben of to dingen en daarop, bij uitnemendheid, het omnis comparatio claudicat (elke vergelijking van ongelijksoortige zaken loopt mank) toepassen, behoeft wel niet opzettelijk to worden aan- gewezen. Handboek der Algemeene Artsenymiddelleer, of de leer der Art- senij- en Geneeswerking in ziekten, door Dr. J. F. H. ALBERS, Hoogleeraar aan de Hoogeschool to Bonn, enz. Kampen, K. van Hulst. 1858. In 8vo. 355 bl. Om eene dieper ingaande besehouwing van dit work to leveren, dat van zuiver geneeskundigen aard is, daartoe schijnen mij de Vaderl. Letteroefeningen de plaats niet. lets anders is het echter om de aandacht der geneeskunst-oefenaren to vestigen op den rijken inhoud van wetenschap en ervaring in dit book medgedeeld. De hoofdgedachten, die den Schr. daarbij voor den geest zweefden, vindt men reeds in zijne voorrede ver- meld: ))De algemeene artsenijmiddelleer, zooals de leer van de artsenijwerking ook wel genoemd wordt, is de schakel, die physiologie, therapie en speciele artsenijmiddelleer met elka-Ar verbindt. Er is geen tak der geneeskunde, die de therapie meer voor elke empirische behandeling behoedt dan de op pathologischen grondslag berustende artsenijmiddelleer." Let wel, hoe de Schr. dien grondslag hersteld wil hebben, in plaats van den physiologischen of chemisehen, dien men vruch- teloos getracht heeft daarvoor in de plaats to zetten. "Het onderzoek van de artsenijwerking op gezonden geeft ons slechts een beeld van de verandering, die het middel in het organisme ondergaat, en welken invloed het in dozen toestand op het orga- nisme uitoefent, eene kennis, die voorzeker van groot belang is, doch de aanwijzing voor het gebruik van artsenijen in ziekten niet in zich bevat, aangezien het leven een ander iets is in ziekten, dan in gezondheid, al openbaart hot zich ook steeds volgens dezelfde wetten." En verder: "de artsenijwer- king als geneeswerking kan alleen uit het leven, en wel uit J. F. H. ALBERS, HANDBOES, ENZ. 211 het leven van den zieke, begrepen worden, en aangezien deze werkingen slechts in ziekten plaats grijpen, zoo kan de leer van de genezing der ziekte door de artsenij ook slechts nit en door de ziekte het ware licht verkrijgen." Uit de aangehaalde plaatsen zal men de rigting van Prof. ALBERS voldoende leeren kennen, alsmede de idee, die hem bij de zamenstelling van zijn werk geleid heeft. Zeer verdienstelijk schijnt Ref. onder veel, het hoofdstuk of liever het gedeelte (bl. 25-116) ge- titeld: geschiedenis en bronnen van de leer der artsenijmid- delen. Van verdere aanbeveling onthouden we ons; we geven alleen dengene die voor een degelijk werk over de algemeene artsenijmiddelleer nog een plaatsje in zijne bibliotheek be- schikbaar heeft, den raad dit werk ter inzage to vragen; dan zal reeds de inhoudsopgave hem van de belangrijkheid, die het heeft, overtuigen. Sept. 1858. A. 3. Epistola critica de Oration prima in Catilinam, frustra a Cicerone abjudicata. Scripsit P. EPKEMA. Amstel. J. D. Sybrandi. 1857. 8vo. 101 pgg. f 1 - 25. Het is reeds een geruimen tijd geleden, dat de Heer RINHES, de Leidsche Academie verlatende, met zijn proefschrift is op- getreden : De abjudicanda prima Ciceronis in Catilinam oratione. Zijn goede naam als een der beste kweekelingen van de phi- lologische faculteit aan die Academie was hem reeds vooraf- gegaan; het vraagstuk, dat hij zoo zonder aarzelen aanvatte, is van zoo groot gewigt; de stelling op den titel uitgedrukt, was zoo categorisch; de toon van de geheele Dissertatie zoo vast en zeker; zijne conclusie zoo onverschrokken, dat de in- druk, then deze aanval maakte, niemand verwonderen kan. Men was overrompeld, men besloot nit bet zelfvertrouwen, waarmede de zaak behandeld was, tot de deugdelijkheid der argumenten, men vermoedde achter zulk een stout bestaan eene krachtige hulp van hooger hand, en men hield zich een weinig op een afstand, zonder zieh bepaald v66r CICERO to durven, of tegen CICERO to willen verklaren. Maar toch waren er to vele philologen in ons land, die to wi l wisten waarom ze CICERO altijd voor den schrijver der I8 Catilinaria hadden 22 P. EPKEMA, aangezien, die geduld hadden om de aan hem toegebragte slagen eens van nabij to onderzoeken, dan dat do zaak lang zoo blijven kon. Weldra verhief zich Prof. BOOT en zond eene kleine bende cclaireurs vooruit, om voorloopig de kracht van den aanval wat to broken. Meer geloof ik niet, dat hij met zijne Ciceronis Oratio in Catilinam I4 heeft willen doen. Waarschijnlijk heeft hij slechts de tegenwerpingen, die hem reeds bij eene eerste lezing voor den geest kwamen, tot den strijd willen vooruitzenden. Vervolgens stond E. J. KIEHL op en verhief in De Gida eene krachtige stem tegen den on- tijdigen overwinningskreet, door xlxnnS over CICERO aangeheven. Wel moest hij voor dit protesteren boeten met eenige bits- heden, die hem ten antwoord werden gegeven; maar hij be- hoefde zich zeker nog niet to retracteren. Velen scheen bet echter toe, dat de acta over dit geding nog niet waren ge- sloten, en onder dozen was de Heer EPBEMA. Hij was ongetwijfeld de man voor zulk eene zaak. Wel heeft bij zijne liefhebberij niet op bet boekmaken gezet, maar zijne veeljarige practisehe studien, vooral op bet gebied der grammatica, en zijne erkende bekwaamheid geven aan zijne woorden bet gewigt dat in zulk eene belangrijke zaak noodig is. En omdat de Heer KIEIIL reeds bet meest op de bisto- rische zijde der quaestie, op de argumenta externa, zijne aan- dacht had gevestigd, hn omdat zijne neiging hem meer naar de grammaticale zijde heentrok, word deze alleen door den Heer E. aangevat. Van bet begin tot den einde toe heeft hij de argumenta interna, die de Heer alxnEs nit de oratie zelve aanvoert, doorloopen en getoetst, en zoo vormen zijne aantee- keningen bijna een volledigen commentaar, die door een schat van grammaticale opmerkingen uitmunt en bet geheel tot een werk maakt, dat aan geen Nederlandsch litterator onbekend mag zijn. Hoogst belangrijk is om bet den veteraan tegenover den jongen krijger in de wapenen to zien. RntxBs stoot on- ophoudelijk toe met de adjectiva ineptus, ridiculus, stultus, in- sulsus, absurdus, met sarcasmen, bespottingen en schouder- ophalen over den armzaligen rhetor, die onder bet mom van CICERO, doze oratie zou hebben gemaakt. EPKEMA weert elken stoot van CICERO of met bet schild, dat alleen tegen zulke aanvallen beschutting kan geven, de grammatica en de ver- gelijking van andere plaatsen. Hot is een werk van groot geduld EPISTOLA CRITICA, ETC. 23 geweest om die efata, door RINSES zoo losjes daarheen ge- worpen, ddn voor ddn door bewijsplaatsen to ontzenuwen. - Maar de uitslag is dan ook aan die moeite geevenredigd. Het is zoo, ik geloof, dat ook de Heer EPKEMA wel eens to ver is gegaan, door al wat in deze oratio voorkomt to willen in bescherming nemen, alsof het z66 moest en niet beter kon gezegd worden. Ook bij de philologen vindt men wel iota van theopnenstie. Enkele vreemdheden in deze oratie, die mij altijd gehinderd hebben, schijnen mij nog niet ten voile opgehelderd to zijn. Maar over het algemeen is het doel, waarmede hij schreef, volkomen bereikt. Duidelijk en vol- dingend heeft de Heer EPKEMA bewezen, dat bijna alle aan- merkingen door EIlKES tegen stijl en habitue dezer oratie ge- maakt, temere atque inconsiderate ter neder zijn geschreven, en dat hij dikwijls den rhetor, then hij uitlacht, verkeerd heeft begrepen. Het is in een woord wat de Franschen noemen une execution, en wel eene zeer strenge. Het is niet to ontkennen, aangenaam is het niet om to lezen, hoe hier de jongere door den oudere telkens vinnig op de vingers wordt getikt, hoe hem al de bespottende epitheta, die hij den zoogenaamden rhetor in het aangezigt werpt, met woeker worden teruggegeven, hoe zijn spreken garrire in plants van docte diee erere wordt genoemd, hoe hij eigenlijk niet veel beter wordt behandeld, dan een ondeugende schooljongen. Maar men moet ook niet vergeten, dat de onbegrijpelijke ligtzinnig- heid, losheid en de aanmatigende toon, waarin het Aeademische proefschrift over zulk een gewigtig onderwerp handelde, niet anders konden doen, dan tegen den schrijver, die zich zoo zeer heeft blootgegeven, innemen. EPKEMA begirt met het ronduit to erkennen, dat het zijne indignatie had gewekt, en, mag het hem euvel worden geduid, dat hij even weinig ontzag voor Rft heeft als deze voor cicERo? Misschien had hij achterwege kunnen laten, om R. ook over zijne Latiniteit hard to vallen, die hier en daar wel eens sporen van haastige bewerking ver- raadt, maar mij toch anders zoo slecht niet vborkomt. Maar dat hij zulk een krachtig protest inbrengt tegen de wilde, on- hollandsche afbrekingswoede, waarin eene zekere rigting hare geleerdheid stelt; dat hij het doet met zulk een ferm geschreven, degelijk stuk; 66k dat h}j het doet zonder praal van geleerd- heid, maar met een schat van kennis, - wij kunnen niet 24 P. EPKEMA, EPISTOLA CRITICA, ETC. anders dan het toejuichen. Hij divageert niet, maar wederlegt ddn voor ddn de geopperde bezwaren, zoodat eene tegencritiek niet wel mogelijk zal zijn zonder insgelijks voet bij stuk to houden, en al het door hem aangevoerde to ontzenuwen, - wat niet zoo gemakkelijk gaan zal als de Dissertatio De abjudi- canda to schrijven. Tot nog toe is er dan ook noch uit Leyden, noch nit Nijmegen eene stemme opgegaan ter verdediging van het be- gonnen vernielingsproces. Wel hebben wij zoo iets gehoord van pogingen door den Hoogl. s. BAKE gedaan, om den galop van zijn leerling, waartoe hij hem zelf wel schijnt aangezet to hebben, to verdedigen; maar die zijn gedaan binnen den be- perkten kring van de Koninklijke Academie, en sommigen be- weren zelfs, dat dit ook best daarbinnen besloten zal blijven. Zal de Heer RINKES dan niets ter zijner verdediging kunnen bijbrengen ? Mao, ik zeggen, wat ik van de zaak denk. De jonge philoloog heeft een verkeerde greep gedaan, en in den grond houd ik hem voor bekwaam genoeg, om dit thans in to zien. Maar de Heer EPKEMA heeft hem een uitweg over- gelaten, en misschien zal hij vroeger of later met de philolo- gische kennis die hij ongetwijfeld heeft, daardoor weder in de verloren vesting trachten binnen to rukken. De historische zij de der zaak, de argumenta externa, zijn door den Heer EPKEMA buiten spel gelaten. Wel hebben reeds KIEEL en BOOT dat punt be- handeld, maar het ware toch misschien beter geweest, die beide zijden bij elkander en in verband to beschouwen. Zoolang als echter de Heer RIxKES zijn eersten aanval niet door een tweeden meer afdoenden ondersteunt, houden wij de eerste Catilinaria voor ganschelijk gered van den ondergang, en zullen wij met hetzelfde genoegen als altijd CICERO bet quousque tandem den parricide hooren toedonderen. Handleiding tot de kennis der Vaderlandsche Geschiedenis, ten dienste van hen, die zich tot de lessen bij de Koninklijke Mili- taire Akademie wenschen voor to bereiden, door LODEWIJK MULDER, Eerste Luitenant der Infanterie aan voornoemde Akademie. Te Arnhem, bij D. A. Thieme. 1858. IV en 260 bl. f 1 - 90. Een schoolboek to schrijven, ach, dat niet geleerd en ongeleerd L. MULDER, IIANDL. TOT DE KENNIS DER VADERL. GESCHIEDENIS. 25 er zich toe berekend waande 1 Hoevele onbruikbare school- boeken zouden er minder in de wereld zijn ! Inderdaad, hot heeft groote moeijelijkheden. De een is zijn onderwerp vol- komen meester, maar stelt zich niet genoeg in de plaats van den leerling, den ongeoefende in het denken, voor wien eene eenvoudige, heldere voorstelling een eerste vereischte is. Do ander weet niet veel meer van de zaak die hij bebandelt dan hetgeen hij daar nedrschrijft en dat hij nit een grooter school- book netjes heeft uitgetrokken; hij heeft zelf niet gedacht en kan dus den leerling niets to denken geven. En kundigen zoowel als onkundigen - maar de laatsten inzonderheid - ver- vallen non, in de gevaarlijke font, dat zij, de zaak van een eenzijdig standpunt beschonwende of niet beter wetende, par- tijdige begrippen negrleggen in een boek, dat eenvoudig de elementen moet bevatten en dus zoo objectief mogelijk moot zijn. Zion wij in hoever de schrijver van bovengenoemde Hand- leiding die klippen heeft weten to vermijden. De schrijver heeft in eon kort bestek de belangrijkste ge- beurtenissen gemakkelijk weten to groeperen en holder voor to stellen. Hij laat ze zelve spreken, zonder in beschouwingen to treden en personen of feiten to apologiseren - een hors d'oeuvre in een schoolbook, waaraan zich zoo velen hebben schuldig gemaakt. Ook heeft hij to refit ingezien, dat tot good begrip der historie eene beknopte uiteenzetting van de staats- inrigting in de verschillende tijdvakken noodzakelijk was. Zoo zijn hier aan hot leenstelsel, aan de verhouding tusschen yolk, vorst en adel in den grafelijken tijd, aan de staatsinstellingen der republiek afzonderlijke hoofdstukken gewijd. Eene andere deugd van het boek is deze, dat niet een enkel tijdvak, zoo- als hot grafelijke, ten koste van de andere met to veel uit- voerigheid behandeld is; nit de lange lijst der Hollandsche graven zijn verscheidene vroegere to regt met stilzwijgen voor- bijgegaan. Ziedaar reeds genoeg om tot aanbeveling deter Handleiding boven de meeste harer voorgangsters to kunnen strekken, mis- schien boven die alle. MTaar die goede eigenschappen mogen ons het gebrekkige niet over het hoofd doen zien. Na het midden der achttiende ceuw komt de schrijver blijkbaar op een terrein dat hem meer vreemd is. Daardoor verliest do voorstelling hot heldere en onpartijdige, aan die der vroegere 26 L. MIILDER, fANDL. TOT DE KENNIS DER VADERL. GESCRIEDENIS. tijdvakken eigen. Evenmin als uit andere handleidingen zal de leerling zich nit deze een goed begrip kunnen vormen b. v. van de oorzaken en den loop der revolutie van de vorige eeuw, want ook hier weder zijn patriotten, franschgezinden en revo- lutionnairen cdn, en wordt alleen op het onregt gewezen het stamhuis van Oranje door bet gedwongen vertrek van WILLEM V aangedaan, zonder de noodzakelijkheid daarvan to doen inzien. Ach, de patriotten hebben genoeg voor hunne franschgezind- heid geboet, dan dat men niet de volgende geslachten zou leeren aan hunne bedoelingen regt to laten wedervaren. Ook is het miskenning van het yolk, zoo als hier, zijdelings to leeren, dat dankbaarheid voor de goede diensten door de prinsen van Oranje aan onzen Staat bewezen, bet de vale misbruiken over het hoofd had moeten doen zien, die bet bestuur der latere stadhouders aankleefden, en die door hunne zwakheid en on- verstand niet geleidelijk, maar alleen door hevige middelen konden verbeterd worden. Hetzelfde partijdige waas ligt ook over het verhaal van den lateren tijd uitgestrekt, dezelfde zucht om de fouten des yolks op den voorgrond to stellen, die der vorsten to vergo6lijken. Wij hebben flog eene andere grieve tegen de Handleiding van den Heer MIILDER. Naar onze meening behoort de ge- schiedenis van nijverheid, handel, kunst, wetenschap ook tot de geschiedenis van een yolk. Het kort bestek eener hand- leiding mag geene verontschuldiging zijn, dat die hier geheel voorbij is gezien. Zij hangt to naauw met de historie van den staat to zamen en draagt to veel bij om die beter to doen begrijpen. Als inleiding op ieder tijdvak had onzes inziens op den toestand van het yolk in deze opzigten gewezen moeten worden. Eene handleiding toch moat niet alleen een leerboek voor den discipel, maar ook een leiddraad voor den onder- wijzer zijn, en dezen tot uitwerking der verschillende punters door mondeling onderrigt aanleiding geven. De task des on- derwijzers is zwaar genoeg om er hem hard over to vallen, dat, waar die aanleiding gemist wordt, de zaak dikwijls over het hoofd wordt gezien. Wij hebben de verdiensten van de Handleiding van den Heer MIILDER geroemd, de fouten die haar naar ons inzien aan- kleven, niet verzwegen, en durven, op hare voorgangsters ziende, haar gerustelijk aanbevelen. X. BIJDRAGEN, ENZ. 27 Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, verzameld en uitgegeven door Mr. Is. AN. NIJIIOFF, Archivaris van Gelderland. Nieuwe Reeks. Eerste Deel, eerste Stuk. To Arnhem, by Is. An. Nijhoff en Zoon. 1857. In gr. 8vo. IV en 122 bl. f 1 - 25. De ijverige en geleerde Archivaris van Gelderland gaat steeds voort met to verzamelen en nit to geven, wat hij meent nuttig en dienstig to zijn aan Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. Het stuk, dat wij hier voor ons hebben, moge, even als zoovelen zijner voorgangers, bewijzen, dat de Heer Nianorr met vrucht verzamelt, uitmuntende medearbeiders heeft, en doeltreffend in het kiezen zijner Bijdragen to werk gaat. Vooreerst treffen wij in dit stuk aan, eene uitvoerige en geleerde beschouwing van de Marken op de Veluwe, door Mr. L. A. J. W. SLOET, waarvan wij later het vervolg mogen wachten. Gelijk de lezer weet, is men het over de beteekenis van Marken en over haren oorsprong niet eens. De ervaren schrijver dezer beschouwing had reeds vroeger zijne meening aangaande dit vraagstnk bekend gemaakt, en betuigt in zijne opinie, dat do marken over geheel Duitschland, van de Alpen tot aan de zee, verspreid waren, meer en meer to zijn be- vestigd. Anderen echter, als DE MEESTER, TADAMA en NLIHOFF ontkennen het bestaan van marken op de Veluwe, in den zin en de beteekenis, waarin die in het Zutphensche en elders worden aangetroffen. Uitvoerig, en, naar wij gelooven, met good gevolg, verdedigt de Heer SLOET zijne stealing. Vooral het on- derzoek, dat hij instelt naar het nude tinsboek van Voorst is zeer merkwaardig; de Heer xijnorF bad zich vroea r ter ver- dediging zijner zaak op datzelfde boek beroepen, en was door zijn onderzoek tot geheel andere resultaten gekomen. Wij zijn niet in de gelegenheid om zelven die oude manuscripten to onder- zoeken, en al waren wij zulks, wij zouden ons wel wachten een vonnis to vellen in eene zaak, waarover twee zoo geleerde archaeologen verschillen. In onze eenvoudigheid zouden wij nu, na lezing dezer verhandeling, de zijde van Mr. SLOET kiezen; maar wij houden bet voor zeer mogelijk, dat wij ons hebben laten medeslepen, en dat, wanner de Geldersche Archivaris eens op dit punt terugkomt, het zeer moeijelijk zijn zal eene 28 BIJDRAGEN, ENZ. keuze to doen tusschen de beide opinies. In alien gevalle meenen wij niet to veel to zeggen, wanneer wij beweren, dat de Heer SLOET door zijn geleerd onderzoek een voor de quaestie zeer nuttig werk verrigt heeft, waarvoor hij onzen dank ver- dient; het is met verlangen dat wij naar het tweede gedeelte zijner verhandeling uitzien. Mr. H. o. FEITH gaf in dit stuk eene Bijdrage tot de ge- schiedenis der heksenprocessen in do provincie Groningen, zeer belangrijk, omdat het tot aanvulling strekt van de Geschiedenis der heksenprocessen van den kundigen Mr. JAC. SCHELTEMA, die bij gebrek aan zekere berigten wit Overijssel, Groningen en Drenthe, van die gewesten in zijn werk geen gewag maakte. De zeer lezenswaardige voorlezing van Mr. FEITH deed bij ons het verlangen opkomen, dat ook voor Overijssel en Drenthe een geschiedschrijver van de heksenprocessen mogt opstaan; wij twijfelen geen oogenblik, of het zal ook in die streken niet aan stof daarvoor ontbreken. De Heer P. c. G. GUYOT komt nog eens terug op eene stoffe reeds vroeger door hem behandeld, namelijk de kleuren onzer vlag; ook nu wader hebben wij zijjn onderzoek met genoegen gevolgd. Zijn resultaat is, dat, ofschoon rood, wit en blaauw reeds onder het Beijersehe Huis de landsheerlijke kleuren van Holland en Zeeland waren, onze vlag echter haar oorsprong verschuldigd is aan die zelfde kleuren, als landsheerlijke kleuren van het Bourgondische Huis; maar dat de kleuren van de Nederlandsche oorlogsvlag, gedurende den tachtigjarigen oorlog, oranje, wit en blaauw waren. De geschiedenis van het Stift ter Hunnepe is de stof der bijdrage door den Heer P. c. MOLHDYSEN geleverd. Het is slechts een kort overzigt, dat ons hier gegeven wordt, maar met genoegen hebben wij er kennis made gemaakt. Onze regering mag den hemel wel danken, dat het niet meer met inrigtingen ale dat Stift ter Hunnepe en zijne juffers to doen heeft; zij heeft waarlijk zulke dames niet noodig om 't haar lastig to maken. Mr. L. PH. C. VAN DEN BERGH heeft het Britsch Museum to Louden bezocht, en daar genoeg gezien, om eene belangrijke bijdrage in NIJHOFF's verzameling to leveren ; het is met deze dat dit stuk besloten wordt. Zij behelst een Berigt over eenige handschriften betrefende onze geschiedenis, in genoemd BIJDRLGEN, ENZ. 29 Museum bewaard. De beschrijving van wat de Heer VA.-; DEN BERGH daar gevonden heeft, en de veronderstelling, dat er nom meer schatten voor onze geschiedenis in bet Britsch Museum to Londen verborgen zijn, doen ons hopen, dat de schrijver dezer bijdrage nog eens een Engelsch reisje onder- nemen zal. Spoedig weder een Stuk van NIJHOrF's Bijdragen to ont- vangen, vooral als 't van gehalte is als bet aangekondigde, zal ons bijzonder aangenaam zijn. Blikken op DE RUYTER'S Standbeeld. Beschouwingen over Neer- lands Zeewezen, in verband met zYn bloei en grootheid, door E. R. SIJPKENS, schryver van: »De Volksgeest van 1830-1831 herdacht." To Amsterdam, by J. M. E. Meijer. 1858. In gr. 8vo. VIII en 245 bl. f 2 - 40. Deze lijvige brochure mogt slechts ten deele Ref.'s goed- keuring wegdragen, en dit had hU bij bet begin zijner lectuur niet gedacht; bet bombastische element toch, dat in bet ge- heele geschrift zeer ruim vertegenwoordigd is, speelt in de eerste bladzijden zulk eene hoofdrol, dat men schier afgeschrikt wordt van de lezing van bet overige. En toch, bet moet erkend worden, bevat bet schrijven van den Heer sijPxENs veel goeds en waars ; de goede en opregte bedoeling waarmede bet opgesteld is, de vele blijken welke de schrijver geeft van zich in vele opzigten wel op de hoogte gesteld to hebben van zijn onderwerp, maken bet jammer, dat zoovele gebreken zijn work aankleven; dat hij (missehien zonder bet zelf to weten) de zaken met een partijdig oog beschouwt, en zich op een zeer eenzijdig standpunt geplaatst heeft, dat hij zijne gedachten niet heeft kunnen uitdrukken in minder langdradigen vorm. - Ref. moet beginnen met op to merken, dat de Heer si.PxExs beter gedaan zou hebben met bet eerste gedeelte van den titel, en bet meeste in de brochure dat daaraan beantwoordt, weg to laten; daardoor zou veel papier en bombast uitgespaard zijn, dat nu den lezer op meerdere kosten jaagt en verre van ver- makelijk is. Veel daarvan is daarenboven zeer moeijelijk of in 't geheel niet to begrijpen, b. v. de volgende phrase op bl. 12: »Hadden derhalve al die kosten en zorgen, aan bet 30 E. R. SIJPKENS, oprigten hunner beeldtenissen - (van groote mannen?) - be- steed, alleen ten doel om hunnen naam to verheerlijken, hun- nen roem aan de wereld to verkondigen, zoo ware dit alles niets, volstrekt nets, dan eene kostbare dwaasheid, eene ijdele begoocheling; ja, in plaats van eene vereering hunner nage- dachtenis toegebragt, zoude hot inderdaad niets anders zijn, dan eene beleediging van hunnen roem, een bittere spot en hoon; en men zoude er dan niet aan gedacht hebben, dat de glorie en luister van hunnen grooten naam op dat fraaije en kostbare, maar voorzeker veel to laat opgerigte standbeeld, een alles overtreffenden, eon beslissenden, een eeuwenheugenden voorrang had!" De voizin is lang genoeg om er iets begrij- pelijks in mede to deelen, - maar desalniettemin is het Ref. geheel duister wat de S. zeggen wil, en van dit kaliber is er veel in de Blikken. - Hot doel van onzen Schrijver is bij de natie belangstelling op to wekken voor onze zeemagt; hij wendt daartoe zijne blikken op het verledene en op hot tegenwoor- dige, en verlangt dat het treurige resultaat van de vergelijking dezer beiden, de regering de handen doe aan 't werk slaan, om zoo al niet geheel to herwinnen wat verloren is, dan toch zooveel mogelijk to herstellen en verderen achteruitgang to verhoeden. Met deze bedoeling heeft Ref. volkomen vrede, maar de wijze waarop de S. hierin to werk gaat, moot hij grootendeels afkeuren. 's Schrijvers blikken toch zijn niet onbeneveld; de schoonheid en kracht van hot verledene worden door hem met to glansrijk eon aureool omgeven; zijne vooringenomenheid met dat verledene verleidt hem tot be- weriugen die onwaar zijn; in zijne beschouwingen van de tegenwoordige gesteldheid onzer zeemagt en in zijne vergelij- king met hetgeen zij vroeger was, verliest hij geheel de ver- anderde omstandigheden nit het oog, en braakt bij al zijne gal nit op eenen, bij wien, naar Ref.'s opinie, de sehuld van het verval toch onmogelijk gezocht kan worden. 's SchrUvers klaagtoonen over het verval onzer marine, - Ref. stemt er ten voile mode in ; zijn beweren , dat versterking en weder- opbouwing niet alleen wenschelijk, maar hoog noodzakelijk zijn voor een land als het onze, met zooveel handel en zoo uit- gestrekte kolonien, - Ref. zegt er ja en amen op. Maar wanneer do Heer srrpKENs uit overdreven ingenomenheid met den tijd van onzen bloei en van then onzer marine, vertelt BLIKSEN OP DE RUYTER'S STANDBEELD. 31 (bl. 16) dat onze vlootvoogden ))de vloten der magtigste mogend- heden veroverden, verstrooiden of verbran(d)den, ten einde hun (?) een eerlijken vrede of to dwingen, - dan moot Ref. van zijne zijde wijken, en opmerken, dat die uitdrukkingen van ver- overen, enz. veel to sterk zijn, en dat op dat nafdwingen van een eerlijken vrede" wel wat of to dingen valt; men denke slechts aan den eersten vrede van Westminster, aan dien van Breda, en aan den tweeden van Westminster. Dat de S. met eere gewaagt van de houding onzer vloot in 1781 bij Doggers- bank, is volkomen to regtvaardigen; er is daar dapper en roemrijk door de Hollanders gestreden; maar hij noch iemand heeft het refit om to spreken van onze zegepraal (bl. 39) bij Doggersbank; eene zegepraal was bet volstrekt niet. De S. heeft volkomen gelijk, wanneer hij tot roem en core van bet verledene onzer marine, bet jaar 1672 gedenkt; maar hij overdrijft bij zijn beweren (bl. 39), dat Nederland toen alleen aan de zee- magt zijne uitredding to danken had; want hij vergeet hoe do natuur ons to hulp kwam, hoe onze inundaties ons het heer- lijkste redmiddel tegen den vijand warden. - De bewaring van den Heer sIJPKExs omtrent den loop der taken in 1830, dat ons vaderland zooveel schade in zijne koopvaart Teed, ealleen, omdat er geene oorlogsmarine bestond, om den handel to be- schermen en den vijand ontzag in to boezemen", is belagche- lijk; hoe sterk en magtig toch had Neerlands marine wel moeten zijn, om in dien tijd Engeland en Frankrijk ontzag in to boezemen:' Ref. heeft maar eenige staaltjes van des S.'s schrijfwijze bijge- haald, om den geest der brochure eenigzins to doen kennen. Hot goede van dit geschrift is in dat gedeelte to vinden., waar de S. het niet bij exclamaties laat blijven, maar zich meer positief uitdrukt. Waar hij de staten opgeeft van onze marine en vergelijkt met die van andere naties, daar doet hij een goed work, daar zal hij ieder tot de overtuiging brengen, dat de vergelijking tusschen de Nederlandache marine en die van Enge- land, Frankrijk en Rusland ontmoedigend, die tusseben do Nederlandsche en de Zweedsche, Oostenrijksche en Pruissische marines beschamend is. Moge in deze zaak 's Schrijvers stem gehoord worden, mogen zich andere stemmen met de zijne vereenigen, om hen die slapen wakker to schudden uit eene sluimering, welke niet anders dan verderfelijk voor den laude zijn kan, en hen op middelen bedacht doen zijn voor de 32 E. R. SIJPKENS, herstellin(y onzer marine. Die middelen to vinden is zekerlijk in onzen tijd cene zeer moeijelijke zaak; SIJPBENS zegt wel: ))die het doel wil, schroomt de middelen niet" (bl. 77), maar men kan toch niet verlangen dat de regering in deze zaak den stelregel der Jezuieten volge. Onze Oost-Indische baten zijn wel groot, maar de regering moet toch voortgaan met schuld- delging, zij moet gehoor geven aan het algemeene verlangen naar zoo noodzakelijke spoorwegen; zij mag niet doof zijn voor de stem der christenheid, die de emancipatie der slaven in onze kolonien eischt; zij wordt bijna gedrongen tot verligting der lasten welke op de gemeenten drukken; en wat al niet meer wordt dadelijk gevorderd, dat millioenen bij millioenen eischt1 Men achte vooral de taak der ministers niet to ligt, en zij niet to voorbarig in het veroordeelen; de beste stuurlui staan zoo dikwijls aan wal, en menigeen die nu nit de hoogte veroordeelt, zou wanneer hem eene portefeuille werd toevertrouwd, deerlijk met de handen in 't haar zitten. Ref. maakt deze opmerking bepaald met het oog op den Heer SIJPKENS; wanneer deze zich toch (bl. 191, hoot) dus uitlaat: nMinisters, wier vroegere loopbaan of werkkring hen ten eenenmale ongeschikt maakte, om aan het hoofd van Departe- menten- van Algemeen bestnur to staan, waarvoor men zich alvorens (1) gevormd en bekwaam moet hebben gemaakt, ten einde in den ministerielen zetel geplaatst, niet genoodzaakt to zijn door de oogen van anderen, die zoo vaak op eigen voor- deel doelen, to moeten zien, gelijk dit nog heden ten dage, met een der gewigtigste departementen, het door ons bier be- sprokene, dat van Marine, helaas, pleats vindt", en daar- mede zijne niet zeer humane polemiek tegen den tegenwoor- digen minister van marine opent, zonder door iets de waar- heid dezer scherpe uitdrukking to bewijzen, dan verdient dit ongetwijfeld algeheele afkeuring. Geeft de S. middelen aan de hand, om beter to handelen? Behalve, dat hij betuigt eene maritime conscriptie to verlangen (bl. 79) (ofschoon hij die bl. 89 in formelen strijd noemt met den geest der natie), zegt hij al niet veel meer, dan dat er meer geld uitgetrokken moet worden voor de marine. Maar van waar moeten die schatten komen in een tijd, waarin zooveel voor even drin- gende zaken vereischt wordt? Is het de schuld van den Heer LOTSY, dat hij onder omstandigheden ale de tegenwoordige; BLIKKEN OP DE RUYTER'S STANDBEELD. 33 met beleid en voorzigtigheid, en niet eensklaps de gewenscbte verbeteringen aanbrengen kan? Dat de minister geen marine- officier is, doet bier niets ter zake; wij bebben hier met eene finantiele quaestie to doen. Wordt op de begrooting to veel voor bet budget van marine gevraagd, dan weet immers ieder dat zulks niets baten zou, en misschien alleen de aftreding des ministers zou veroorzaken. Ref. gelooft, dat hier aan den ervaren staatsman, die thans aan bet hoofd staat van bet departement van Marine, een onbillijk verwijt wordt gedaan. En dit is niet bet eenigste. Op vele plaatsen van dit geschrift sehijnt bet den S. to ergeren, dat de minister geen zeeman is; Ref. weet niet hoe dit to rijmen met zijne woorden op bet einde zijner voorrede (viii), waar hij instemt in de woor- den van den Prins van JOINVILLE: "On vit toujours sur lea vieux prdjugds qu'il faut €tre marin, c'est a dire possdder des connaissances thdoriques et pratiques toutes spdciales, pour titre apte A connattre les affaires de la .marine. Et ce prdjugd entretenu par diverses circonstances a emp5ehd jusqu'ici beau- coup de bona esprits, de se livrer a 1'dtude de 1'dtat rdel do notre puissance navale." Men ziet bet, tegeningenomenheid doet S. inconsequent zijn. Bewijst de S. nu dat de Heer LOTSY getoond heeft voor zijne moeijelijke task niet berekend to zijn? Oeh neen; do groote zonde van den minister bestaat hierin, dat hij in 's lands raadzaal beweerd heeft, dat do vroegere dagen van grootheid en glorie ter zee tot de geschie- denis, behooren, en nimmer weder kunnen keeren (bl. 195), en dat wij geene groote vloot noodig hebben om onzen handel to beschermen, maar wel een krachtig oorlogschip moeten bezitten, om in tijden van gevaar onzen handel tegen kapers to kunnen beveiligen (bl. 196). Dat nu over bet tweede punt verschil van opinie bestaat, kan Ref. zich voorstellen, maar dat bet eerste gezegde den Minister zoo euvel wordt geduid, is hem geheel onbegrijpelijk. Het wordt ravengekras(ch) ge- noemd, dat de Heer LOTSY beweert, dat de vroegere dagen van grootheid en glorie ter zee tot de gescbiedenis behooren, en nimmer weder kunnen keeren. En toch gelooft Ref. dat die woorden volkomen waarheid behelzen. Hot eerste, dat iets wat een paar eeuwen geleden is, tot de gesebiedenis behoort, duldt geene tegenspraak, en bet tweede getuigt voor 'sminis- ters inzigt in de zoo veranderde omstandigheden, een voorregt BOEKBESCH. 1859. N°. I. 34 E. R. SIJPKENS, BLIIZKEN OP DE BUTTERS STANDBEELD. dat de S. geheel mist. Op bl. 201 komt de S. terug op dat behooren tot de geschiedeni8, en neemt daar de vrijheid van aan 's ministers woorden een niet bedoelden zin en beteekenis to geven, door to zeggen, dat de Heer LOTSY zich vermeet om een tijdperk van roem, enz. of to sluiten voor bet yolk. Dit ligt volstrekt niet in de woorden van den minister; en al ware dit zoo, wat zou bet dan nog? Een afgesloten tijdperk kan nog degelijk vruchten voor de toekomst opleveren. Hot tijdperk onzer 80jarige worsteling is sinds lang gesloten (mis- schien beweert de S. dat dit jammer zou zijn), doch is daarom niet dood of to niet. De tijdperken van Griekenlands, van Carthago's en Rome's bloei zijn afgesloten, maar zij leveren nog menige nuttige leering, menig vruchtbaren wenk. Ref. mag niet meer plants vergen voor deze aankondiging. Hij beveelt de lezing der brochure aan, maar hoopt dat de Heer sIJPSENS, zoo hij wader de pen mogt opvatten, aan zijne lezers meer ongemengde goedkeuring zal afdwingen. Vooral, wanneer hij weder historische herinneringen en tegenwoordige toestanden vergelijken wil, zij hem bet historieblad (zooals hij het zelf (bl. 26) noemt) een rein spiegel. Had hij met oordeel daarin gezien, hij zou ontwaard hebben, dat sedert CROnMWELL'S tijden de toestand van Nederland ala zeemogendheid geheel veranderd is, om nooit weder to worden wat zij vroeger was. Bet historieblad is voor hem geen spiegel die do beelden naar waarheid terugkaatst, maar un portrait qui devient trop jeune a force de vieillir, en daarom niet meer gelijkend is. Wan- ner hij weder iemand bestrijden wil, doe hij bet met meer grond en humaner dan hij bet nu Mr. LOTSY deed. Geschiedeni8 van Italie, van de eer8te Fransche omiventeling tot het jaar 1850. Uit het Engelsch van R. H. WRIGHTSON. Breda, Broese en Comp. 1857. In 8vo. 2, V en 312 bl. f 3 - 20. Eene geschiedenis van Italie, die ook de tragoedie van 1847-49 omvat, - daaraan bestond behoefte. Hot jaar 1848 is voor den geschiedschrijver geweest, wat een cometenjaar voor den astronoom is, een jaar van vervul- ling en voorspelling tevens. Maar van alle bedrijven nit dat groote drama was er geen belangrijker, dan dat in Italie ge- speeld is. Bet was geen aanval van barricadenfurie, die zich R. H. WRIGHTSON, GESCHIEDENIS VAN ITALIB. 35 alleen tot de groote steden bepaalde, bet was eene algemeene, eene nationale beweging; geene navolging van Parijsche mode, maar eene zelfstandige opwelling; geene omverwerping van een bestaanden regeringsvorm, maar eene poging om een knellend juk of to schudden; geen gruwel, maar eene dwaling. Aan den anderen kant echter mengde zich ook zoo veel vreemd- soortigs en verkeerds in dat wonderlijke spel der meest uit- eenloopende belangen; was er zoo veel proza bij hot poetische en zoo veel verdorvenheid bij de welmeenende droomen, dat bet bezwaarlijk is, om in then chaos licht en klaarheid to vinden. Beelden ale dat -van den Napelechen FERDINAND, den BOURBON met Italiaansch bloed; van PIO IX, zwevende tus- schen goede bedoelingen en Pauselijke belangen; van cARLo ALBERTO met zijn ridderlijk zwaard en dubbelzinnig karakter; van MAZZINI, die met helsche middelen, hemelsche bedoelingen voorgeeft na to jagen; van MANIN, wiens ongeluk zijne wel- gemeendheid was; van RADETZKY met zijn moorddadigen geest van orde en zijn geheimzinnig krijgsgeluk, - zijn Bog to weinig scherp afgeteekend, om zich duidelijk en begrijpelijk voor bet oog des tijdgenoots to vertoonen. Zijn bet groote schelmstukken of groote dwalingen, die daar zijn begaan? is bet der vorsten ontrouw of bet dralen der gematigden, of de onzinnigheid der geheime genootschap- pen, die bet veelbelovende kind in de geboorte hebben ge- stikt? - flog heeft geen bedaard partijdig onderzoek daarover zijn oordeel laten hooren. Hebben de revolutiejaren bet zegel gedrukt op LAMARTINE S vonnis: el'Italie est morte" (*J, of hebben zij bet refit gegeven, om bet ))Viva 1'Italia" voor eene waarachtige voorspelling to honden ? heeft Oostenrijk refit om de Italianen to zwaarder to drukken, hoe meer zij de verzenen tegen de prikkelen slaan, of doen de Italianen wijs zoo zij onhan- delbaarder worden naarmate zij harder worden behandeld? - is bet werkelijk voor bet Europeeche evenwigt noodig, dat Italie eene ))idde gdographique" blijve, of kan bet op zich zelve staan zonder Europa's statengebouw to doen vallen? Zietdaar vele vraagpunten in dit twistgeding, waarvoor de aca wel in groot aantal bijeenverzameld, maar nog niet geschift zijn. (*) Zoo wordt LAMARTINE gezegd in een staatsstuk gesproken to hebben; maar zelf heeft hij dit later ontkend. 3 uG R. H. WRIGHTSON, Italie zelf is niet in den toestand, waarbij eene onpartijdige historievorsching mogelijk is. Hot heeft wel mannen als FARINI, VINCENZO GIOBERTI, BALBO, MASSIMO D'AZEGLIO en GQALTERIO gehad, die de geschiedenis van bun yolk met liefde en met studie hebben behandeld; maar hunne geschriften konden niet anders zijn dan partijschriften, van edelen stempel wel is waar, maar toch altijd partijschriften. Van de andere landen is Duitschland voor een groot deel zelve partij in de Italiaan- sche zaak, en de overigen kennen dat land to weinig. Alleen de Fransche en meer node Engsche geschiedschrijvers zijn g bet best in staat, om ons in to lichten aangaande de groote dingen, die op bet Scbiereiland geschied zijn. Daarom deed bet mij genoegen eene geschiedenis van Italie van eene Engelsche hand aangekondigd to zien, en scheen mij hot denkbeeld niet ongelukkig om die in bet Hollandsch to vertalen. Hot Engelsche yolk toch, dat, behalve voor zijne eigene zaken, flog altijd tijd vindt om zich met die van andere landen to bemoeijen, heeft vooral Italie in de laatste jaren met aandacht gadegeslagen. Het ontvangt de ballingen van dat land in zijne gastvrije armen, en deze weten door kwaad en door.goed, door schreeuwen en door schrijven de belangstel- ling voor bet lot hens vaderlands wel levendig to bouden onder Albions zonen. Hot was dus zeer waarschijnlijk, dat een Engelschman met liefde en met kennis van zaken de ge- schiedenis van dat land zou behandelen. Aan doze verwachtingen, misschien wel wat al to hoop gespannen, heeft bet hier vertaalde work niet beantwoord. Hot is, ja, eene geschiedenis van Italie, gedurende de laatste 60 jaren, maar daarmede is ook alles gezegd; zelfs is bet twijfelachtig, of bet niet eerder eene geschiedenis alleen der jongste omwentelingen to noemen is, waarbij de vroegere bij wijze van inleiding kortelijk wordt opgehaald. Dock dit is geen groot bezwaar, daar juist die jongste gebeurtenissen wel verreweg de belangrijkste zijn. Het is een handboek, zeer geschikt voor ieder, die hetgeen hij in de nieuwsbladen in die tijden gelezen heeft, flog eons ordelijk bij elkander wil lezen. Maar moor lof durf ik er niet aan toekennen. Groote diepte van opvatting heeft bet niet, een leidend denkbeeld is er kwalijk in to ontdekken, tenzij bet doel om aan to toonen, dat de geheime genootschappen veel kwaad hebben gedaan. GESCIIIEDENENIS VAN ITALIB. 37 Maar daarbij blijft bet ook: waarin dat kwaad eigenlijk be- staat; hoe bet mogelijk is, dat zij zulk een grooten geheim- zinnigen invloed hebben geoefend; hoe er ook veel tot ver- schooning van hun onzinnig streven gezegd kan worden, - daarvan zal men niet veel vinden. Ook is de schrijver meer op de hand van de Oostenrijkers en de meestal toch niet zeer prijzenswaardige Italiaansche gouvernementen, dan men van een Engelschman verwachten zou. Den Engelsehen schrijver mag ik echter niet lastig vallen. Hij heeft ook niet meer willen leveren dan eene Hzakelijke schets" der laatste gebeur- tenissen, een leerboek. Men kan hem alleen beschuldigen van toch ook iets meer to beloven dan hij geeft, wanneer hij ook als doel van zijn schrijven opgeeft, ,om de tusschenkomst van buitenlandsche belangstellende vrienden, - waarbij hij bij- zonder zijne eigene landgenooten op het oog heeft (lees liever hedoelt), - in zaken welke bet doorzigt en de geestkracht van bet yolk zelf alleen tot eene voldoende ontwikkeling (oplossing?) kunnen brengen, meer to ontraden, dan aan to bevelen." - Ja, ja, dat zou een zeer goed leidend denkbeeld kunnen zijn, geschikt voor den Engelschman die over Italie schrijft. Maar daartoe zou hij dan ook dieper moeten doordringen in de be- teekenis van de laatste gebeurtenissen, juister moeten aan- geven, wat zij aangaande "bet doorzigt en de geestkracht van bet yolk zelf" hebben geleerd, en welke zamenhang er tus- schen de belangen van Italie en die der groote Europesche mogendheden bestaat. Diezelfde neiging om meer to beloven dan hij geeft, vinden wij ook in de inhoudsopgave, met bet boek zelf vergeleken. Wanneer wij daar de veelomvattende opschriften lezen als: "De staatkunde van Vorst METTEENICH", "De militaire hulpbronnen va'h Italie", »Barakter van BASEL FELIX", en vele andere, dan valt hetgeen wij op de aangegeven bladzijden daarvan lezen wel iets tegen. Hadde hij zich be- paald bij bet beloven van een leerboek en meer niet, dan kwam hem de eer toe, die belofte naar behooren vervuld to hebben. Maar wat nu de vertaling betreft, waarom moest dit boek nu eigenlijk vertaald worden ? Ware bet kort na de nog to weinig bekende gebeurtenissen uitgekomen, dan had het le merite de l'a propos; maar het is vooreerst in 1855 pas uitge- komen en geeft toch niets over den lateren toestand en de 38 R. H. WRIGHTSON, GESCHIEDENIS VAN ITALIe. allerlaatste gebeurtenissen in Italie, en ten anderen was het in Engeland al een geruimen tijd wedr vergeten, toen het naar ons werd overgebragt. Zooveel uitstekends heeft het niet, dat er geen Hollander to vinden zou zijn, die niet even goed eene dergelijke geschiedenis van Italie zou kunnen opstellen. Ik durf zelfs verder gaan en beweren, dat wie dit zelf niet zou kunnen doen, ook niet als vertaler moest optreden. Of de vertaler ook wel voile regt heeft om met zijn werk voor het publiek op to treden, zoo ik niet zonder eenigen schroom durven beamen. Met het potlood in de hand heb ik zijn werk door- loopen, maar gelukkig voor hem, voor den lezer en voor mij is het papiertje, waarop ik vrij wat aanmerkingen opgeteekend had, weggeraakt. Dit weet ik mij nog wel to herinneren, dat er vele lamme zinnen en veel slecht Hollandsch in voorkomt, en dat de vertaler zelfs dat weinigje Italiaansch niet kent, dat hem bewaard zou hebben, om het meervoud Circoli nog met een achtergevoegde '8 to pluraliseren. En hiermede meen ik genoeg over deze uitgave van de Heeren BROESE en Comp. gezegd to hebben. Duidelijkheids- halve vat ik mijn oordeel nog zamen in de verklaring, dat ik iedereen die hier niet meer zoekt dan een leesboek, dat hem in geregelde orde Italie's nieuwste geschiedenis mede- deelt, - gernst kan aanraden hot book to koopen. De ge- beurtenissen die het beschrijft, zijn waarlijk belangrijk genoeg. JUSTINUS VAN NASSAU, meest naar onuitgegeven stukken, door Dr, E. B. SWALUE, Predikant to Amsterdam. Met Platen. Te Amsterdam, bi P. N. van Kampen. 1858. In gr. 8vo. 136 bl. f 1- 75. Het Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen heeft in der tijd, op advies van twee zijner leden, zijne adhaesie geschonken aan de bewering, dat JUSTINUS VAN NASSAU een weinig belangrijk persoon was, en Dr. SWALUE hoopt in boven- genoemde monographie die bewering to kunnen logenstraffen. Met den Ref. van dit werk in de Kon8t- en Letterbode geloof ik, dat milks aan Dr. s. niet gelukt is. Had de bekwame Schrijver aan de vruchten van zijn onderzoek in deze zaak eene minder nitgebreide bestemming gegeven, en ze tot stoffe gebruikt b. v. voor eene Nuts-lezing, of des noods voor eene Dr. E. B. SWALUE, JUSTINUS VAN NASSAU. 89 verhandeling in eene andere meer geleerde maatschappij, nie- mand zou hem daarover hard zijn gevallen, maar integendeel, met genoegen zouden velen eenige bijzonderheden omtrent een weinig bekend persoon vernomen hebben. Doch om nu in een opzettelijk daartoe uitgegeven geschrift over JUSTINUS to ban- delen, - ik geloof niet dat de Nassausche bastaard deze moeite waardig was. En als men leest wat Dr. SWALUE omtrent zijn held heeft kunnen vinden, dan moat men zeggen dat in dit geschrift JUSTINUS ons bepaald als belangrijk persoon opge- drongen wordt, en baart het verwondering dat de Schrijver door zijn onderzoek niet tot hetzelfde resultant is gekomen als de gemelde rapporteurs in het Mr. Genootschap. Gaan wij alechts na, wat wij in deze monographic vinden opgetee- kend. - In de eerste afdeeling beschrijft Dr. s. JUSTINUS' af- komst, opvoeding en eerste openlijke bedrijven, als Akademie- burger, Diplomaat en krijgsman. 1559-1585. Zijne afkomst, alsmede zijne opvoeding, hoe voortreffelijk overigens, dragon niets bij tot do belangrijkheid van zijn persoon; bijzondere lot- gevallen zijn hem in zijn jeugd niet overkomen, en dat een geleerd man in vollen ernst zijn horosooop trok, is meer eon bewijs voor de ligtgeloovigheid dier tijden, dan eene bijdrage tot do belangrijkheid van JUSTINUS. Van zijn studie-tijd to Leiden is niets merkwaardigs bekend, dan dat hij ondertee- kenaar was van een verzoek der Leidsche studenten aan den Senaat der Hoogeschool om vrijstelling van belasting. In 1581 ging hij met ANJOU made naar Engeland. Van zijn 23-te jaar of diende hij den lande in 't gevolg van ANJOU, en was daar, wij gelooven hat gaarne, zeer dapper, doch iets buitengewoons rigtte bij daar niet nit. Bij de Fransclce Furie tegenwoordig, redde hij zich op eene verwonderlijke wijze en verschanste hij zich in een toren. Hij vergezelde zijn vader, Prins WILLEM, naar Zeeland, deed met de Zeeuwen onder Joos DE MOOR soma gevaarlijke togten op de Sehelde, en ward kort na den dood zijns vaders Admiraal van Zeeland; even v66r die benoeming had hij deelgenomen aan den aanslag op 's Hertogenbosch in 1585. Luit.-Admiraal van Zeeland geworden, kweet JusTINUs zich van zijne verpligtingen op eene allezins voldoende wijze, betoonde zich een moedig man, maar ondervond en deed niet veal merkwaardigs. In de zaak tegen de Armada mogen wij aan JUSTINUS geene verdiensten ontzeggen; hij had het gevaar 40 1)1'. E. B. S\\'ALOE, ontdekt en er tegen gewaarschuwd, hij had groot aandeel in do doeltreffende maatregelen, genomen om het dreigend gevaar tegen to gaan, en door zijn insluiten van rARnIA met diens schepen droeg hij grootelijks bij tot verijdeling van de plannen der Armada. Maar toch - niettegenstaande JUSTINUS in dozen tijd en doze gebeurtenissen de merkwaardigste periode van zijn leven doorleefde - beefs hij, mijns inziens, niets uitgevoerd dat hem boven bet peil der gewone menschen verhief, en zijn de exclamaties van Dr. SWALUE aangaande de grootheid van zijn held gezocht en overdreven. In 1.590 nam bij deel aan het beleg van Breda ; in 1594 geleidde hij LOUISE DE COLLIGNY met FREDERIK HENDRIK naar Frankrijk, terwijl hem daarbij eene weinigbeduidende diplomatieke zending was toevertronwd. In 1595 werd hij aan 't hoofd van twee regimenten naar Frank- rijk gezonden, om Koning HENDRIK bij to staan tegen de Span- jaarden, en deed als zoodanig aiweder wat zijn pligt van hem eischte. In bet vaderland teruggekeerd, wijdde hij zich wederom aan de maritime zaken, en huwde met ANNA VAN MARODE, de weduwe van een Engelschen kolonel MORGAN. In 1598 werd JUSTINUS Met JOAN VAN OLDENBARNEVELD tbt de bekende ten- ding naar bet Fransche hof afgevaardigd; hun terstond daarop gevolgd gezantsehap naar Engeland was zeker eene moeijelijke, maar toch, als later bleak, met vruoht volvoerde taak, en bet zij verre van mij, dat ik aan Dr. SWALUE'S held zijn deel aan den roem dier ambassade zou willen onthouden; doch men ver- gete niet, dat een OLDENRARNEVELD als medeafgezant to hebben, ook nog al wat beteekent, en dat waarschijnlijk van de beide leden van dit gezantschap, de een zijne missie zal hebben to danken gehad, aan bet gezag dat hem zijne betrekking tot bet Huis van Oranje schonk, de ander aan zijne algemeen erkende bekwaamheden. Nevens vele andere veldheeren stond JUSTINUS zijn broader MAURF S in den slag bij Nieuwpoort ter zijde en gaf daar blijken van mood en beleid, en tot aan bet jaar 1601 betoonde hij in verscheiden kleine expedities bet vaderland zijne diensten als hoofd der Zeeuwsche zeemagt, als wanneer hem door de Staten van Zeeland op zijn verzoek een hoogst eervol ontslag werd geschonken, waaraan een voor then tijd niet verwerpelijk pensioen werd gevoegd. In hetzelfde jaar word JUSTINUS Gouverneur van Breda, welke betrekkinga hij tot 1625 waarnam, gedurende welken tijd eigenlijk theta JCSTINUS VAN NASSAU. 41 bijzonders voorviel, dan dot onder dit Gouverneurschap de stad in 1624 en 1625 door SPINOLA belegerd en ingenomen word. JUSTINUS hield zich daarbij zeer moedig, en gaf de aan hem toevertrouwde veste niet dan op zeer eervolle voorwaarde over. Daarna ging de man, die reeds 66 jaren oud was, in Leiden woven, waar hij in 1631 overleed. Uit doze korte opgave kan de lezer opmaken Of JUSTINUs al dan niet de eer eener monographie waardig is. Zekerlijk, iemand die als bij in onrustige tijden en moeijelijke omstan- digheden zich steeds met ijver van zijne verpligtingen kwijt, verdient den eerbied van bet nageslacht. Maar daarom is hij flog geen groot man; dat veronderstelt iets exceptioneels, en zoo iets vinden wij in JUSTINUS en zijne laden niet. - Dr. 8WALUE waagt de veronderstelling, dat, naar sommiger meening, de onwettige geboorte van zijn held eene schaduw zou werpen op diens leven; - ik geloof niet dat de achtingswaardige ge- leerde zich daarover ongerust behoeft to maken, wijl hot aan- tal zulker dwazen in onzen tijd wet zoo gering zijn zal, dat hun oordeel niet in aanmerking genomen wordt. Ik stet er eene andere veronderstelling tegenover, en vraag of JUSTINUS zonder zijne verwantschap met ons vorstelijk stamhuis ooit ofte immer tot de hooge betrekkingen zou zijn opgeklommen, welke hij bekleed heeft, en daarbij of iemand ooit met bijzon- deren ophef van de boven vermelde daden zou hebben gewag gemaakt, zoo de bedrijver niet JUSTINUS VAN NASSAU geweest was? Ik geloof bet niet, en volhard derhalve bij mijne in 't begin dezer aankondiging uitgesproken toestemming in de vermelde conclusie van bet Utrechtsch Genootschap, terwijl ik blijf meenen, dat JOSTINUS VAN NASSAU als belangrijk persoon ons door Dr. SWALUE wordt opgedrongen. De twee Gedeporteerden. Naar het Hoogduitach van F$IEDEICIt GE$STaCKER. Twee Deelen. Leeuwarden, G. T. N. Suringar. 1858. In gr. 8vo. 275 en 307 bl., met ge8teendrukte titels en vignetten. f 6 - 60. Wie met den onvermoeiden GEasTacxER New-York en New- Orleans, Texas en Mexico, Tennessee en de Niagara heeft bezocht, zal zich aan de hand van zulk een veelzijdig be- kwamen en op zoo bevallige wijze verhalenden Bids, ook wet 42 F. GERSTaCKER, eens door Australia willen laten rondleiden. Ref. ten minste aarzelde geen oogenblik, toen de gelegenheid daartoe hem ward aangeboden; en nu hij weAr voor zijne schrijftafel zit, is 't hem een aangename pligt u to vertellen, dat hij zich perfect heeft geamuseerd en u aan to raden, om eens heel spoedig zijn voorbeeld to volgen. Wij voor ons hebben nu wear veel go- leerd en veel gezien, met veel nieuws kennis gemaakt, en zoo min ons gevoel als ons verstand bleef onbevredigd. GERSTaCKnE heeft, waar hij vertelt of schetst, zoo wel in de feiten, die hij zoo regt aanschouwelijk weet voor to stellen, als in zijne natuurschilderingen, die meest alien de meesterhand verraden, iets, "un je ne sais quoi", maar dat u boeit, dat u mede- sleept en niet alleen uwe belangstelling of nieuwsgierigheid opwekt, maar veeleer dermate uwe verbeelding prikkelt, dat ge gelooft tegenwoordig to zijn op zoo menige plek, die de voet der meesten wel nimmer drukken zal, of acne gebeurtenis to zien plaats grijpen, waarvan wij wel nooit ooggetuigen konden of zullen wezen. Dit pleit niet alleen voor zijn buitengemeen talent als auteur, 't bewijst veeleer alles voor de waarheid zijner verhalen. Wij gevoelen, wit hij schrijft heeft de werke- lijkheid ten grondslag, kdn onder zulke menschen en in zulk een oord, niet alleen z66 gebeuren, maar roast z66 en niet anders geschied zijn; wij vergeten dat de kans bestaat, dat de novellist ons kinderen zijner verbeelding to aanschouwen geeft, omdat niet eene der figuren die hij teekent, met het werkelijk leven in strijd is. Van daar misschien do Europesche vermaardheid van den auteur, van dear het frissche van zijn talent, het gemakkelijke en sierlijke van zijn stijl, hat juiste zUner opmerkingen, en wat meer zegt, het telkenmale nieuwe der denkbeelden, der feiten en karakters, die hij voor ons ontwikkelt. Wanneer wij de ,,twee gedeporteerden" met een ander zijner vroegere producten moesten vergelijken, dan zouden wij 't overal zoo gunstig ontvangen en bekende ,,Naar Amerika" noemen. De Europeaan op vreemden bodem is ook hier het hoofdthema; alleen de auteur heeft hem verplaatst; Australia is flu hat land, waar hij den vrijwilligen of gedwongen emi- grant volgt, en van zijn toestand, van zijn leven en zijn een kijkje neemt, dat met de getrouwheid der daguerreotype wordt wedrgegeven. Allereerst voert hij ons naar een station - of DE TWEE GEDEPORTEERDEN. 43 squatters-woning - aan den Murray, eene afgelegen plek, waar Mr. POWELL, een Engelschman van goeden huize, zich met zijn gezin had nedergezet. Hij leidt ons die woning op een oogenblik binnen, dat eene gebeurtenis plaats grijpt, die onmiddellijk het Australiscbe leven karakteriseert. 't Is de dag, waarop de brieven nit Europa en Amerika, wear kin- deren en dierbare bloedverwanten zijn achtergebleven of zich gevestigd bebben, aankomen. Slechts om de drie of vier maanden ontvangen de bewoners van bet station aan de Murray hunne brieven. Ze worden hun aangebragt door voerlieden, die zich op hunnen tout van de havensteden naar de binnen- landen bij eene necrzetting legeren, en door den squatter als goede vrienden welkom geheeten en gastvrij ontvangen worden. Meesterlijk is bet huiselijk tooneel geteekend, ale ieder zich met een brief of een courant om de tafel plaatst en men elkaar deelgenoot maakt van den indruk, dien men van 't gelezene ontving. Reeds nu verraden zich de karakters en krijgt de lezer een helder inzigt in de geschiedenis van 't verledene en in den tegenwoordigen toestand der bewoners van 't station. Na dit tafereel volgt bet bezoek van een oud vriend, een der hoofdpersonen van 't verhaal, met name MAC-DONALD, dien men eerst in zijne ware boedanigheid van gedeporteerde leert ken- nen, wanneer de zwarte politie onder aanvoering van den Luite- nant WALKER hem ten huize van POWELL als een gevaarlijk bosch-ranger - een uitgebroken gevangene, die, door bosch en wood rondzwervende, van roof en moord een handwerk maakt - gevangen neemt. Het oogenblik van MAC-DONALDS gevang nneming, vooral omdat men zijne verhouding tot den Luitenant WALKER kent, is zoo uitmuntend geteekend, dat wij dit hoofdstak een der best geslaagde nit het aan fraaije blad- zijden zoo rijke boek achten. De lezer gevoelt dat MAC-DONALD niet alleen onschuldig gedeporteerd is, maar ook ten onregte van roof en moord wordt verdacht gehouden. ZUn leven na die gevangenneming, zijne vlugt, zijn verblijf in Saaldorp - eene Duitsche volkplanting in Zuid-Australia - zijne ontmoe- ting met EDUARD HOHBURG, den tweeden gedeporteerde en den- genen, om wiens misdrijf de onsehuldige MAC-DONALD vervolgd wordt, eindelijk de ontdekking van den waren schuldige en de vrijapraak van den man, op wien jaren achtereen als eon wild dier jagt werd gemaakt; dit alles maakt den rijken en 44 F, GERSTaCKER, DE TWEE GEDEPORTEERDEI. veelzijdigen inhoud nit van een roman, lien wij niet boven ,Naar Amerika" en ,Tahiti', maar wel naast die beide meester- atukken van GERST2CKER stellen durven. 't Boek munt vooral nit door levendige schildering; ware 't een tooneelstuk, men zou er van kunnen zeggen: ,dat bet vlug afgespeeld wordt", waartoe de vele of verschillende karak- ters, zoowel als de nieuwheid van bet onderwerp gereede aan- leiding gaven. Dan eens verwijlen wij aan 't station aan den Murray bij de brave, hartelijke POWELL'S; dan toeven wij bij de zwarten in 't woud, aangevoerd door den schurkachtigen NGUTULLOEAN en vervolgd door eene politie van hun eigen kleur en blood, aan wier hoofd de Luitenant WALKER, - een der best ge- slaagde karakters nit bet boek - geplaatst is. Hebben wij de dusgenaamde Dingo-jagt bijgewoond, dan zitten wij to midden van een aantal schurken, waaraan Australia vooral zoo rijk is, in eene herberg aan de Bonin-Zee neder, waar 't met moord en roof gewonnen geld in brooddronkenheid wordt verkwist. Of wij volgen MAC-DONALD naar de Duitsche volk- planting in Saaldorp - zoo eigenaardig geteekend, vooral in 't wijd uiteenloopende verachil, dat zij met de Engelache neer- zetting aan den Murray oplevert. Daar waken wij kennis met den braven GOTTHELFF LISCHKE, een ouden, trouwen Duit- scher, nog altijd Duitscher van top tot teen, al bragt hij 't grootste deel zijns levens in het vreemde werelddeel door. Zijne niet gemakkelijke, helaas I naar 't leven geteekende huis- vrouw, zijne bevallige dochter suzANNA en de fortuinzoeker vow PICK, slaan wij niet minder gaarne in hun leven en bedrijf Bade, dan den theorist-advokaat-letterkundige SPIEGEL, die in Australia no-, minder op zijne plaats is, dan hij 't in bet hedendaagscbe Europa zou geweest zijn. Vooral de soirees ten zijnen huize getuigen van eene originaliteit, die bovenal voor de objectiviteit van den geest des Auteurs bewijzen; eene gave, die men hem haast benijden zou. Maar Ref. wag, door to vddl to vertellen, ons lezend publiek niet berooven van bet genot, dat ieder stellig smaken zal, wan- neer hij met dezen roman kennis maakt. De "twee Gedepor- teerden" is bovendien een book, dat door eene goede vertaling en nette uitvoering zich aanbeveelt. Eene reden to meer, om er de algemeene aandacht gaarne en met aandrang op to vestigen. O. Nov. 1858. L-E. W. 0. VON HORN, DE WATERGEUZEN, ENZ. 45 De Watergeuzen, en andere Verhalen, door w. 0. VON HORN. Uit het Hoogduitech door J. J. A. GOEVERNEUR. Te Sneek, bij van Druten en Bleeker. 1857. In 8vo. IV en 288 bl. f 2 - 90. Dien naam GOEVERNEUR ale vertaler, zie ik gaarne op een titel, gij ook niet, lezer? Zekerlijk wel; want die naam waar- borgt eene uitmuntende overzetting, en meestal eene goedet keuze. Doze verhalen, zooals zij bier bet Nederlandsch publiek worden aangeboden, kunnen ook weder ale model voor ver- talingen dienen; als men ze leest, zon men waarlijk meenen iets oorspronkelijks to lezen. Den Vertaler is dit compliment reeds meermalen gemaakt, en hij late bet zich ook nu nog eens van mij welgevallen. Maar de keuze ... och, dear heb ik ook niet veel tegen; de vijf verhalen welke wij bier ont- vangen, behooren tot do Hate lectuur, en er is veel goeds in. Bijzonder moot bet onze belangstelling wekken, dat twee dier verhalen historisch-romantische zijn en episodes nit onze ge- schiedenis tot grondslag hebben. Eerst rilde en beef a ik toen ik dit bespeurde; ach, daeht ik, wat zal onze arme historie wedr geradbraakt zijn door then Duitschen beer? waarom ver- talen ze zulke dingen ook? voor dat verknoeijen onzer geschie- denis zijn inlandsche liefhebbers genoeg. Zoo bromde ik eerst, maar spoedig bedaarde ik, omdat ik weder aan den naam van GOEVERNEUR daeht; daarop vertrouwde ik, en zette mijne lezing gerustgesteld voort. Die twee verhalen zijn getiteld: Hugo van Geest en De Watergeuzen. 't Is niet to ontkennen, dat aan beiden Been gang ontbreekt, en dat de intrigue, ofschoon misschien wel wat to ingewikkeld en to toevallig, in beiden niet onaardig genoemd mag worden, zoodat zij, in den lossen vorm waarin zij ge- steld zijn, zich met genoegen laten lezen. Wat bet historische betreft, grove zonden heb ik er niet in gevonden ; beide ver- halen zija nagenoeg nit hetzelfde tijdperk onzer gesehiedenis; de handeling in bet tweede valt iets later dan die van bet eerste, en beiden bewegen zich tusschen de jaren 1559 en 1572. De schrijver toont zeer goed met den stand der zaken in die tijden bekend to zijn, en bet costuum is over hot al- gemeen goed in acht genomen. Een paar aanmerkingen heb ik toch op bet historische gedeelte der verhalen to maken. 46 W. o. VON HORN, Vooreerst geloof ik, dat de schrijver zich eene verkeerde voor- etelling gevormd heel' van onze oude Rederijkers, wanneer hij ze afschildert als rondreizende troepen ; dat waren zij niet, maar eene wel in verschillende steden en dorpen gevestigde cor- poratie, die met elkander door het doel, dat voor alien ddn was, in verband stonden. Die verschillende kamers kwamen wel to zamen, en het gebeurde ook wel dat de Rhetorijkers eener pleats in vreemde steden gastvoorstellingen gaven. Overi- gens is de rol, welke de schrijver hun laat spelen, vooral wat hunne handelingen tegen GRANVELLE betreft, historisch juist. De karaktersehildering van dezen laatsten in het eerste ver- heal berust grootendeels op de valsche hypothese, dat de kar- dinaal van zeer geringe afkomst was, een gevoelen zeer gron- dig wederlegd in de aanteekening op bl. 17 van 't eerste deel van J. W. TE WATER'S voortreffelijke Hi8torie van het verbond der Nederlandsche Edelen. 't Mag echter den vreemden schrij- ver niet to kwalijk worden genomen, daar hij in dezen mis- slag de meeste historie-schrijvers tot voorgangers heeft, en zelfe STRADA, de lofredenaar van den door do Nederlanders zoo gehaten staatsman, verhaalt, dat diens grootvader een hoefsmid was. Nog aI aardig is het, dat die verouderde ver- telling waarschijnlijk berust op een verkeerd begrijpen van 't woord marechal, dat STRADA ale hoefsmid vertaalde, en waar- van THIIANUS een eiotemaker maakte. De landvoogdes, MARGARETHA van Parma, is, geloof ik, in deze verhalen in een veel to gunstig licht geplaatst. Haar karakter en gedrag blijft altijd een moeijelijk probleem, en zeer verschillend is bet oordeel dan ook over hare persoon, maar zooals zij one hier wordt voorgesteld, is het waarlijk al to mooi. Men leze slechts de zeer uiteenloopende gevoelens om- trent hare houding tegenover den. Kardinaal DE GRANVELLE; sommigen meenen, dat zij op zijne terugroeping aandrong, omdat het haar sedert lang verveeld had, hem zooveel aan- deel.in het bewind to moeten geven, anderen, dat zij bevreesd was in het misnoegen to zulien deelen, dat hij zich op den hale gehaald had, zoo zij hem langer de hand boven 't hoofd hield (sTRADA), en wederom anderen, dat zij waarlijk begaan was met het gevaar, dat GRANVELLE dreigde. In VON HORN'S verhalen wordt haar gedrag aan zeer edele drijfvebren toe- geschreven, iets waartoe de geschiedenis, naar ik meen, Been DE WATEBGECZEN, ENZ. 47 regt geeft. Met wAGENAAB geloof ik, dat MAHGABETHA den roem van schranderheid to danken had aan de bekwame staats- lieden, die haar omringden, en dat zij bij de Nederlanders in goede gedachtenis is gebleven, omdat hare opvolgers zoo hard waren. De figuur van den schilder BRECGHEL vind ik to sterk ge- romantiseerd, en in de Watergeuzen is ENTHES DE MENTHEDA op onhistorische wijze veel to zachtzinnig afgeschilderd. Twee der drie overige verhalen : De Smokkelaars en De Neef in het Consistorie, zijn ook wel aardig verteld, maar het eene heeft eene to droevige kleur, en het andere is voor den Hollandschen lezer wel wat overladen met Duitsche sentimen- taliteit. - Het puikje van de verzamellng is, naar mijn smaak, het laatste verhaal : Ult het leven van een Vogelsberger in Oorlog en Vrede; dat is een juweeltje van 't zuiverste water; daar- voor verdient de auteur den meesten lof, en daarin is ook de vertaler 't meest in zijne kracht geweest. De geheele bundel zij ons lezend publiek aanbevolen en vinde eon gunstig onthaal, en wie het werk bij een boek- verkooper voor de glazen ziet staan, late zich niet afschrikken door het leelijke vignet op den titel. Holland. Almanak voor 1859. Onder Redactie van Mr. j. VAN LENNEP. Amsterdam, Gebrs. Kraay. In post 8vo. VIII, 8 256 bl., met in staal gegrav. titelvignet en 4 staalplaten, geb. in linnen met verg. stempels en verg. op snede. f 3 - 90. Ook dit jaar openen hier de nMijmeringen in en over Am- sterdam!', door den Redacteur, de hier geleverde proza-stukken. nBehouden t'huis", door C. T. PAN ASSENDELFT DE CONINGH, i$ een lief zeestukje; terwijl nQui perd gagne", door A. j. DE BULL, niet kwaad is, maar niet genoeg a€a werkt. Veel vol- lediger en vol uitmuntende karakterschilderingen is n Eene Reunie", door H. J. sCHIMMEL. Pat daar aan handeling moge ontbreken in het zamentreffen van die academie-vrienden, het wordt ons ruimschoots vergoed door het fiks geteekende van ieder portret. N. DONKE$ besluit de rij der proza-schrijvers met: "Beter een goede buur dan een verre vriend", regt lan- delijk, maar vrij onbeduidend. 48 JAARBOEKJES En nu de poezij, welke in iederen pracht-almanak zulk eene gewigtige plaats bekleedt! Van de meest gevierde dichters onzes tijds vinden wij hier bijdragen. Dr. N. H. TATUM ZUBLI bezong » de Bisonjagt" en P. A. DE G. in de » Wetenschappe- lijke Ontwikkeling" eene oude waarheid. De »Waereidwijs- heid", door DIDYMUS, is kort en krachtig, maar niet aesthetisch. ,,Ondank", door ADAM (bij een plaatje, naar TE GEMPT), is wel ietwat gedecolleteerd, en de »Dichtluim", door Dr. N. BEETS, is waarlijk niet dichterlijk. »ANxu's taal", door P. A. DE GENESTET, is naif. - Eene belangrijke plaats be- kleeden do oud-Hollandsche dichtvormen, ons voor oogen ge- steld door J. TER GOUW. Op zijn gewonen vreemden trant berijmd vinden wij in ,,De Visch" en i,Het Kalf" twee nage- laten gedichten van ,den Schoolmeester", wiens ,,Haan" echter nog altijd koning blijft kraaijen. De overige bijdragen zijn van w. J. BOFDIJK, S. J. VAN DEN BERGH, DIDYMUS (die pro- fetisch en poetisch de Negentiende Eeuw in bet vizier nam), GOZEWIJN, P. A. VAN DEN BERGH, ADA NORO en P. A. DE GENE- STET; terwijl de ,,Korte Kronijk" bet slotstuk is van den dich- terlijken bloemruiker. Dat verscheiden plaatjes en een net bandje zich aan dit alles paren, om den )Holland" tot een pracht-almanak to waken, behoeft geen betoog. Aurora. Taarboekje voor 1859. Onder Redactie van s. J. VAN DEN BERGH. Haarlem, A. C. Kruseman. 1859. In post 8vo. VIII en 287 bl., met 5 staalplaten, portret en titelvignet, geb. in linnen met verguld op plat en snede f 4-90, in marocco f 6-25. Hot betrekkelijk eenvoudige bandje van dozen pracht-almanak omsluit dus de rijkst gevulde halmen van den oogst 1858 op letterkundigen bodem? -- Is dit zoo, dan waarlijk is deze geen overvloedige, al molten wij Dog niet van misgewas spreken. Van de vier proza-stukken, welke one hier geleverd worden, is ))Op een Congres", door GERARD KELLER, bet eerste. De eenige aanmerking, die hij ons vergunne, zij op den titel. Immers bet geheele verhaal zelf gaat grootendeels buiten bet congres om, en bet eenige dat dit belangrijk maakt, is de gelegenheid welke bet den schrijver verschaft, om zich to midden der handeling to verplaatsen. "Driemaal gezien. Herinneringen van FIDELIUs", door J. J. CREMER, beviel ons wel, en toch, VOOR 1859. 49 wij herkenden in dat fragmentariache stuk den schrijver van het ,,Paauwenveorken" niet I - De sehets van C. E. vAN xOETS- VELD, getiteld: nEen vak zonder naam," dwingt ons daar- aan de `twee eeretitels: eenvoudig en natuurlijk, toe to kennen. Toch reiken wij onder de proza-schrijvers den palm aan Jon. C. ZIMMERMAN, voor zijne mededeeling over »COLUMBUS" (bij eene plaat). Nieuw en frisch van voorstelling, holder en een- voudig van stijl, levert hij ons COLUMBUS, zooals wij then zoo gaarne zien, en zoo zelden ontmoeten. Als naar gewoonte wedijverden ook in dezen jaargang de dichters, om de overgebleven ruimte aan to vullen. Een zeer uitvoerig dichtstuk van P. A. DE GENESTET, bij eene plaat, en getiteld: "Het haantje van den toren", opent de rij. Ook c. G. WITHUYS, wiens portret dit jaar in de Aurora prijkt, leverde een uitgebreid dichtstuk : » De Waan en de Hoop." Gebrek aan ruimte verbiedt ons van beiden de poetische waarde na to gaan. Met ingenomenheid begroetten wij een nagelaten lettervrucht van onzen gevierden TOLLENS; zijn ,Geloofshaat" getuigt op nieuw van zijn vromen zin en verdraagzame ge- zindheid. Wanneer wij nu nog melding maken van den Redac- teur, die niet malsch hen veroordeelt, die het keizerlijke legaat hebben aangevraagd, in zijn warm gedicht: ))de St. Helena Medaille", en u vertellen, dat de Heer W. J. BOFDIJS: een drage- lijk bijschrift leverde bij het goed geslaagde portret van den Prins van Oranje, dan moeten wij eindigen en verder slechts de namen mededeelen van hen, wier bijdragen een plaatsje innemen : W. J. VAN ZEGGELEN, J. VAN LENNEP -- of liever, waarde lezerI koop het boekje, zoo niet voor u zelven, dan toch voor uwe goede vrouw of lieve dochter, en zie die namen en lees hunne stukjes. KORTE MEDEDEELINGEN. Bij P. M. VAN CLEEF, Jz., to Hilversum, is een boekje ver- scbenen, getiteld: Jon&NNES CALVIJN'S Gulden boekske, over den Christelijken wandel. Het is vertaald, niet nit het oor- spronkelijk, maar uit het Hoogduitsch. De wereldberoemde naam van den schrijver zal menigeen dit geschrift met belang- stelling doen ter hand nemen. Veel schoons en goods wordt er ook door den grooten Hervormer in gezegd, over de nood- BOEICnESCFI, 1859. N.. 1. 4 50 KORTE MEDEDEELINGEN. zakelijkheid van een regt Christelijken wandel, de zelfverlooche- ning, bet geduld in tegenspoed en lijden, bet verlangen naar een volgend leven, bet gebruiken der aardsche goederen. Vooral voor hem die CALVIJN in zijn oordeel over bet praktische Chris- tendom wil leeren kennen, is dit gulden boekske een welkom geschenk. Overigens riekt de stijl en de inkleeding to veel naar den tijd en de taal, waarin bet oorspronkelijke is ge- schreven, dan dat wij niet zouden erkennen menig geschrift to bezitten, in onze moedertaal geschreven, hetwelk boven bet kleinood van CALVIJN de voorkeur verdient. In een kenrig bandje, verguld op sne€1, met vergulden stempel op omslag en rug, met een lief, ofschoon wat fantastisch plaatje tegenover den titel, wordt u een tweede, herziene druk van HEINECKEN'S werkje over de Onsterfekkheid en het wederzien in beter leven aangeboden. De eerste druk, de vertaling nit bet Hoogduitsch, was vrij bewerkt door Dr. JosSET; de nieuwe uitgave is, na bet overlijden van dezen, door o. D. to Amster- dam bezorgd. Heeft de behandelinvan een onderwerp als g bier op den titel staat, veel aantrekkelijks, groote bezwaren zijn ook daaraan verbonden, vooral wanneer men poogt, zooals in bet eerste gedeelte door den schrijver geschiedt, op redelijke gronden de waarheid der onsterfelijkheid en van bet weder- zien to bewijzen. Het zijn hooge eischen, die de schrijver zich heeft gesteld; des to aangenamer is bet ons, de verzekering to kunnen geven, dat hieraan op eene uitnemende wijze is voldaan. Zoover de rede daartoe bij magte is, vinden wij bier een eenvoudig, onopgesmukt en toch degelijk betoog van de noodzakelijkheid eener voortduring na den dood en van zulk eene voortduring, die ons teruggeeft, wie wij bier hebben verloren. Die redelijke overtuiging wordt verder gestaafd door de verwachtingen, die daaromtrent in bet Evangelie worden uitgesproken; terwijl door onderscheiden toepasselijke gedichten de lectuur op eene aangename wijze wordt afgewisseld. Al moge ook niet alles wat wij lazen, evenzeer onze instemming hebben verworven, zooals wij, om een voorbeeld to noemen, van den schrijver verschillen in hetgeen bij onder openbaring verstaat, do laatste bladzijde van bet geheele boekje, waar ons, even ale op bl. 65, de zielsverhuizing gepredikt wordt, voor niets minder dan onzin verklaren, en zijne denkbeelden omtrent bet wederzien en berkennen wel wat al to zinnelijk achten ; - toch is er zooveel in dit boekje dat ons aantrekt, toch straalt een zoo heldere geest ons daaruit tegen, naast een zoo Christelijken zin, dat wij bet om vorm en inhoud durven aan- bevelen aan alien, die hunne denkbeelden omtrent onsterfelijk- heid en wederzien wenschen to zuiveren en to bevestigen. Hebt ge een treurenden vriend, wien de dood een zijner geliefden ont- nam, schenk hem dit boekje tot troost in zijne smart, en verzuim niet, vooraf bet zelf to lezen op uwe reis naar bet graf, naar de eeuwigheid. Ofschoon ten alien tijde van formulier-gebeden golden blijft, KORTE MEDEDEELINGEN. 51 wat eon oud vraagboekje er van zegt: nzij kunnen tot behulp dienen, maar bet is beter, zulk eene hulp niet to behoeven"- is bet toch eene waarheid, dat bet niet aan ieder, die bij de huiselijke godsdienst voorgaat of in bijzondere omstandigheden verkeert, is gegeven, zijne gedachten, gevoelens, wenschen, voornemens op die betamelijke wijze, welke ook de helderheid van eigen bewustheid bevordert, nit to drukken in den vorm van een gebed. Daarom is een gebedenboek voor eenvoudigen een zeer belangrijk geschenk, en ofschoon aan onnadenkenden bet opstellen van gebeden eene gemakkelijke taak moge schij- nen, - bet eischt veel Christelijk leven des gemoeds, veel wijs- heid en menschenkennis, om aan anderen in verschillende levens- omstandigheden een gebed op de lippen to leggen, ook al be- paalt men zich, zoo als van zelf spreekt, bij bet algemeene. Uitnemend is daarin, naar ons inzien, de Eerw. H. TEN BRINK, HZ. geslaagd in : De binnenkamer des Christens. Een Gebedenboek voor eenvoudige Christenen; to Meppel, by H. TEN BRINK, waar- van de prija is 45 cta., terwijl 10 exx. ter verspreiding voor f 4 worden afgeleverd. Het is ten deele eene omwerking van een Duitsch gebedenboek, waarin ook onderscheiden gebeden van LAVATER zijn opgenomen. Over 't geheel is de toon des gebeds er zeer goed in getroffen ; hier en daar slechts niet ; b. v. in bet Avondgebed, bladz. 24, 25, waar bet bidden geheel en al overgaat in vragen van zelfbeproeving. De waar dige leeraar van Peperga en Blesdijke heeft met het bearbeiden van dit gebedenboek een min schitterend, maar daarom niet minder nuttig werk verrigt. De zaak van den Sergeant A. aoFMAN heeft veel gerucht gemaakt, en is nog al verschillend beoordeeld; sommigen con- demneerden den Schuttersraad to Amsterdam, terwijl anderen de Gedeputeerde Staten van N.-Holland veroordeelden, wegens bet casseren der vonnissen van gemelden Schuttersraad. Som- migen zelfs hebben bet aan laatstgenoemd collegie kwalijk ge- nomen, dat bet den Sergeant H. ten tweeden of derden male zou vervolgd hebben. Zulk beweren berust op eene blijkbare onbekendheid met den gang van militaire zaken; bet Regts- Collegie vervolgt niet, maar wel bet Openbaar Ministerie, dat aan bet collegie de zaken ter beslissing voorlegt. Bij krijgs- raden, en ook bij den Schuttersraad wordt dat Openbaar Mi- nisterie waargenomen door een regtsgeleerde met den titel van Auditeur-Militair. Deze betrekking wordt bij den Amster- damschen Schutters-raad waargenomen door Mr. W. VAN DER VLIET, die de roijaliteit heeft gehad om door een openlijk ge- schrift (to Amsterdam, by P. N. VAN KAMPEN) hen die den Schuttersraad beschuldigden , tot addere inzigten to willen brengen. Hij beweert, en teregt, dat zoo er door gemelden Sergeant to vervolgen, verkeerd is gehandeld, hij alleen en niet de Raad daarvoor verantwoordelijk is. Opdat ieder on- partijdig de zaken kunne beoordeelen, heeft Mr. v. D. VLIET 4* 52 KORTE MEDEDEELI\GEN. De feiten en qfficieele stukken over de geruchtmakende zaak in 't licht gegeven. Wij bevelen de lezing dezer Feiten zeer aan, en zijn over- Wad, dat, hoe men ook na de lezing over de zaak mope denken, ergernis over het gebrekkige van de Wet op de Schut- tergen de totaal-impressie der lectuur zijn zal. Waarschijnlijk dezelfde hand, die vroeger ROWBOTHAM's Land- schapschilderen in waterverwen vertaalde, en De kunst om naar de natuur to schetsen bewerkte, biedt thans eene vertaling aan van PENLEY s Handleiding tot sehilderen met waterverwen, Am- sterdam, J. H. SCHELTEMA. - Hot sluit zich aan de beide vorige werkjes aan en behandelt het onderwerp in denzelfden korten, eenvoudigen trant. Geen book kan egen oefening overbodig maken; maar de practische wenken en voorschriften over de to kiezen kleuren, papier, enz., over de bebandeling der versehillende onderwerpen, en zoovele andere teregtwij- zingen meer, zullen den liefhebber ongetwijfeld welkom zijn. Zeer veel oude en bij ieder bekende, flog meer laffe en niets beteekenende, sommige zeer onduidelijk voorgestelde goochel- toeren kan men vinden in CARLO Bosco's Toover-Kabinet, enz., naar den tienden verbeterden Hoogduitschen druk van Prof. KERNDORFFER, uitgekomen to Deventer, by A. TJADFx. De ware liefhebbers van de edele goochelkunst zullen zich ongetwijfeld ergeren over bet ergerend misbruik, dat in dozen titel van des grooten Bosco's naam is gemaakt. Men zou waarlijk meenen door dit boekje in staat gesteld to zullen worden om alles den grooten goochelaar na to doen; maar, ja wet, - nichte davon; men leert er geen ducaten nit eijeren en straatsteenen halen door; evenmin kanaries plukken en braden zonder dat dit aan hunne gezondheid lets deert, enz. Men leert wet nit dit boekje b. v. dat, wanneer men van een kaartspel de prent- kaarten zoo met een speld doorprikt, dat men het op de keer- zijde met de vingers voelen kan, bet dan zeer gemakkelijk is om geblinddoekt de prentkaarten, al wordt 't spel ook nog zoo geschud, er nit to halen. Aardig is het, dat ook een recept gegeven wordt: Hoe men geen boter 'kan maken. Ref. dacht in zijne onnoozelheid, dat hiertoe geen recept noodig was, omdat er meer menschen zijn die geen boter kunnen maken, dan lieden die wet die knnst verstaan. Dat dit boekje een tienden druk beleefd heeft, pleit niet voor den smaak der Duitschers; dat het in 't Hollandech vertaald is, pleit niet voor Vertaler en Uitgever; - maar dat de schrijver Professor is, bewijst, dat men in Duitschland gemakkelijker then titel krijgt dan bier, ten minste, zoo hij niets beters kan doen, dan boekjes als dit to schrijven. Men zegt dat onze profes- soren ook wet eens zoo met hunne geleerdheid omspringen, dat het veel van tooveren heeft; ook moot het aanhooren van de lessen van sommigen hunner wet eens zijn om to leeren tooveren; maar als zij boekjes schrijven, is 't doorgaans lets van een geheel ander gehalte dan dit product van Prof. KERNDUEFFER's wijsheid. BOEKBESCHOUWING. De nood der Kerk. Brief van den Redacteur van het Tijd- schrift »Ernst On Vrede" aan het gezelschap van dien naam. Utrecht, Kemink en Zoon. 1859. In gr. 8vo. 65 bl. f :-75. Nieuwe Jaarboeken voor wetenschappelijke Theologie, onder Re- dactie van Dr. D. HARTING, Pred. to Enkhuizen. Eerste Deel. 1858. Utrecht, Kemink en Zoon. 1858. In gr. 8vo. XIV en 414 U. f 4 -: Met eene geslacht gaat en het andere komt. Dat heeft het jaar 1858 in de groote menschenwereld geleerd, dat ook in de betrekkelijk even groote tijdschriften-wereld van Neder- land. De brief toch van den Heer D. CHANTEPIE DE LA SADS- SAYE, aan welken hij den titel beeft gegeven: de nood der kerk, betreft de ontbinding der vereeniging Ern8t On Vrede, waar- mede de staking van het tijdschrift, dat dien naam draagt, als van zelf zamengaat. En bUna to gelijker tijd herrijzen de gestorven »Jaarboeken voor wetenschappelijke theologie" nit den dood, om onder de leiding van den bekwamen Dr. D. HATING, op nieuw licht to verspreiden in de tbeologische wereld. Het is noodig, dat wij van beide opmerkelijke ver- schijnselen nota nemen en er een oogenblik bij stil staan. Het tooneel, waarop dit sterven en herleven geschiedt, is de boekdrukkerij der Heeren KEMINK EN zoos, wier grooten ijver in het bevorderen der godgeleerde literatuur, voor zoo- verre hunne task ale uitgevers aangaat, niemand mag mis- kennen, hoewel de wensch kan noch mag achterwege blijven, dat zoo groote ijver met meer naauwgezetheid mogt gepaard gaan. Immers eene pers, die zulk schoon werk kan leveren ale den ,,Brief", moest niet gebruikt worden om eene vrij oude, gesleten letter of to drukken voor eene nieuwe onder- neming ale de »Jaarboeken", aan welke daarenboven eene cor- rectie is ten koste gelegd zoo slordig als die de oude »Jaarboeken" bij voortduring ontsierde; eene correctie, die den zin soma onverstaanbaar maakt, b. v. bl. 295, reg. 3 v. b.: Maar druk soEKBESCH. 1859. N°. II. 5 54 DE NOOD DER KERK. zich weder by die naauwkeurige bepaling op eene andere en wel zulk eene wijze uit, enz. De Heer C. DE LA s. heeft zijn Brief de nood der kerk ge- noemd, omdat doze bet punt van uitgang van gezelsehap en tijdschrift beiden was, en dus de beschouwing dier gewigtige zaak zeer geschikt is om de staking van bet tijdschrift to motiveren. De nood waarin de kerk verkeerde, word en wordt volgens do mannen van Ernst en Vrede verkeerd be- grepen. Hij bestaat niet hierin, dat de kerk is afgeweken van hare belijdenis, want alle stijf vasthouden aan oude vormen en alle pogingen om den stroom der wetenschap to stremmen, zijn to veroordeelen, terwijl bet or ver of is, dat de S. bet overdreven methodistische in vele orthodoxen ooit zou kunnen goedkeuren; maar iets trok hem geweldig in hen aan, iets, dat hij miste in onze theologie en in hunne tegenstanders: 't was niet bet confessionele, 't was niet bet politieke, maar bet diep religieuse. De oorzaak van dat gemis bij de liberals rigtingen is een min of meer ontkennen van de bovennatuur- lijke zijde der openbaring, waardoor zij niet in staat zijn om aan de behoeften van eon zondaars hart to voldoen. Uit diep ge- voel hiervoor hebben de mannen van Ernst en Vrede zich vereenigd en hun Tijdschrift zes jaren Lang als orgaan ge- bruikt. Waarom de Heer c. D. L. s., aan wien alleen op 't laatst de redactie was toevertrouwd, besloten heeft dit work to staken? ,,Het is" - zoo spreekt hij - ,omdat ik vrees door verdere werkzaamheid aan de zaak, wier triomf ik ver- wacht, meer nadeel to doen dan die to bevorderen, dat ik meen op dozen weg althans niet to moeten voortgaan. Mijn terugtreden is een daad van geloof, zoo als mijn optreden bet geweest is." Ter verklaring dezer paradoxe bewering dient, dat c. D. L. s. van lieverlede alleen staat, en zich niet meer den woordvoerder van bet gezelsehap meent to kunnen heeten. En dat wel dewijl zijne rigting, tegenover bet meer conser- vatieve van de meesten nit den broederkring, progressief is. Hij bejammert bet, dat geloof en wetenschap tegenover elk- ander staan, maar is overigens niet bevreesd voor bet reini- gings-proces der wetenschap. Dit toont hij uitvoerig aan door de gelijke regten van geloof en weten in bet leerstuk der tbeopneustie, der drieeenheid en der satisfactie to handhaven. Doch daar hij zijn isolement gevoelt, kan bij moeijelijk bet DE NOOD DER EERK. 55 orgaan van de anderen blijven. Ook acht hij het beter per- soonlijk terug to treden, omdat het eener rigting en een be- ginsel en alzoo ook dit ethische beginsel, 'twelk hij voorstaat, schade doet aan eenigen naam gebonden to zijn. Intussehen verwacht hij de zegepraal van dit beginsel zonder eenigen twijfel, en wel van den invloed der buitenlandsche theologie en van de ontwikkeling onzer liberale rigtingen zelven. Vooral is de aanwijzing, waarop zijne hoop in dit laatste punt be- rust, overtuigend, op welke flog de verklaring volgt, dat een gemeenschappelijk direct mecwerken aan die zegepraal wet bij voortduring zou zijn goed to keuren, maar dat dit blijkens de ondervinding onmogelijk is, en wel omdat de beginselen der rigting zedelijke drijfveeren zijn, evenzeer werkende b die zich niet aansluiten. Met eene waardige en echt stich- telijke ontboezeming wordt doze brief bekroond. Zoo goed en geleidelijk mogelijk hebben wij getracht van dit stuk een overzigt to geven, wat niet altijd even gemak- kelijk was wegens de vaak duistere voorstelling en den dik- werf ingewikkelden achrijftrant van den Heer C. D. L. s. Dat overzigt zal, naar wij hopen, onzen lezers eenig begrip heb- ben gegeven van den merkwaardigen inhoud. Ons deed het zeer weldadig aan, in den bloedigen strijd onzer dagen eons zulk een toon to hooren. Least de tegenwoordige theologische schriften, - hoe menig, bij welks lezing 't u is of gij een aantal zonen van een waardigen vader, alien Med. Doctores, bet lijk van den man ziet openen en anatomiseren, terwijl zij zelfs bij de onderzoeking van hoofd en hersenen en hartstaan to schreeuwen en to schelden, vaak to lagehen om elkanders dwaasheden. Die rigting in theologie en godsdienst heeft Ernst en Yrede willen bestrijden, maar hare antipoden - gelukkig dat de tijd dit leert - behooren niet enkel tot do min of meer regtzinnigen. Aan het gezelschap echter komt de eer too de beteekenis en kracht van een protest tegen dat koude theologiseren en onverstandige gelooven beiden to hebben aangewezen. En de brief van den Redacteur is eene waar- dige bekrooning van then arbeid. Wij voor ons deelen vol- strekt niet in de dogmatische overtnigingen van den Heer c. D. L. S.; maar het is ons eene dierbare gewisheid dat alleen wanneer wetensehap en geloof hand nan hand gaan, Bone betere toekomst ons wacht, waarom hot ons to meer spijt, dat 5* 56 DE NOOD DE$ KERK. hij bet wederzijdsche verband van beider streven niet duide- lijker heeft aangewezen ; gij ziet bet, alles leeft wel in hem, maar hij is als MozES, zwaar ter taal. Trooste bet hem, dat de AaROx's met hunne overredingskracht flog wel eens gouden kalveren oprigten, waartoe de MOZESSEN niet in staat zijn, en zij hij verzekerd, dat zijne diep gevoelde, hartelijke overtui- ging bij velen, ondanks dat hij zich bezwaarlijk uitdrukt, in- gang zal vinden. Men moet al zeer bevooroordeeld zijn om niet to zien, hoe allergunstigst deze orthodoxe zich onder- scheidt boven menia n vlaggevoerder der liberate rigting, door zijne onpartijdige waardering van bet goede, dat andere ria tingen kenmerkt, en door zijn ruim betrachten der les van PAULUS: de liefde hoopt alle dingen. Zij dan ook al Ernst en Vrede ontbonden, wij hopen, dat de geest van dat gezel- Schap, voor zoover die hier blijkt to zijn een geest van dog- matiek onafhankelijk, mope voortleven en zich uitbreiden, en dat bet den Heer Q. D. L. s. vergund worde daaraan nice to werken. Wij hebben nog zoo allerdringendst behoefte aan ernst, en als er maar waarachtige ernst is, zal er wel vrede komen. 't Is diezelfde geest, die op wetenschappelijk gebied her- leeft in de Nieuwe Jaarboeken. De naam van den Redac- teur, die overigens in dogmatische overtuigingen veel van O. D. L. s. en zijne medestanders verschilt, is er ons borg voor. Wie tocb, die den Heer HARTING eenigzins nit zijne belangrijke uitgegeven stukken kent, rangsehikt hem niet onder die theoloa n, die zich overal en in alles toonen ala eene zaak behartigende, waarmed 't hun waarlijk ernst is, en voor wie de beoefening hunner wetenschap nog iets andere is dan voor den schilder het achilderen, omdat die wetenschap de hoogste belangen des menschdoms betreft? Maar ligt zal een zelfde angstgevoel hebben aangegrepen wie hem als schrij- ver met ons kent, toen hij then naam als redacteur, als eenig redacteur der Nieuwe Jaarboeken, genoemd zag. Er is bij al bet goede, dat de geschriften van Dr. HARTING kenmerkt to weinig puntigs in; dat ontsiert ze. In bet ferme en flinke ligt zijne kracht niet, en beiden heeft toch een redacteur zoo hoogst noodig, afgezien van al de overige eischen, die men gewoon is aan hem to doen. Vraagt ge, of ge reeds nit bet »Voorberigt" duidelijk kunt opmaken, waarom de oude Jaar- NIEUWE JAARBOEBEN, ENZ. 57 boeken gestorven en de nieuwe geboren zijn? Uit vele, zeer vele woorden wordt dlt u helder, dat de redactie der oude geene stukken kon krijgen in verband met de kwestien van den dag, maar dat die der nieuwe hierop nu hope heeft. Hope - ja, maar meer toch niet. Onderscheidt dit eerste deel zich ten dezen opzigte zoo gunstig van het geataakte tijd- schrift? Immera neen. Wil de kritiek eerlijk en gestreng zijn, zoo als dit behoort, dan moet zij nit dit oogpunt ten urinate bet flog niet voleindigde stuk van den onvermoeibaren ROGGE afkeuren en de flaauwheid gispen, waarmea als op een overgeschoten plaatsje de ))Wenken opzigtelijk moderne theologie" en de Brieven van aver besproken worden, om flog to zwijgen van de anders verdienstelijke exegetische op- merkingen van Dr. A. H. BLOM. Ook openbaart Dr. H,. zijn verlangen om de ,Nieuwe Jaarboeken" meer to schoeijen op de leest der hedendaagsche Revue's, zonder daarom aile eigen- lijk gezegde verhandelingen buiten to sluiten; maar eilieve, wat onderacheid in aard en wijze van behandeling is er tus- schen de stukken der vroegere en tegenwoordige Jaarboeken? Verhandelingen, veralagen en mededeelingen - zoudt ge onder deze drie rubrieken niet gevoegelijk alles kunnen verdeelen? Wij willen ook een enkelen blik op ieder stuk in 't bij- zonder werpen, en zonder in eigenlijk gezegde beoordeeling van bet geleverde to treden, waarvoor wij veel to veel plaats zouden moeten vragen, de zaamgebonden bloemen als deelen van den ruiker beschouwen, de atukken als behoorende tot bet Tijdschrift. Een ))Open Brief" van den Redacteur ataat aan bet hoofd, over het standpunt en de roeping der theologi- sche wetenechap van den tegenwoordigen tl d. Zeker is bet daar uitmuntend op zijne plaats en getuigt wear van de groote bekwaamheden en gematigde inzigten van den achrijver, die nog gelukkig boven bet zweren bij de woorden van eenigen theologischen meester verheven is. Ook ademt er one een geest van geloof uit to gemoet, die ons in werkelijkheid doet aanachouwen, wat de beschrijving van CHANTEPIE DE LA SAUS- SAYE ona niet volkomen kon doen begrijpen. Maar of 2 Tim. I: 7 als motto boven dit stuk zou kunnen ataan, daaraan twijfelen wij. - Dr. J. I. DOEDES heeft zich met zijne gewone scherp- zinnigheid verzet tegen zij)) empiristischen stad- en ambtge- noot Dr. A. PIERSON, door met bet oog op de evangelische 58 NIEUWE JAARROEKEN wonderverhalen eene beantwoording to geven van de vraag: mogelijk of onmogelijk? 't Is en blijft oene tijdvraag, maar eene breedere bebandeling or van zou meer afdoende geweest zijn, en meer overeenkomstig met hetgeen wij als eenig stuk in de eerste Nieuwe Jaarboeken van Dr. DOEDES zouden meenen to mogen verwachten. - De hierop volgende exegetische proeve van den geleerden en zelfstandigen Dr. a. H. HOLWERDA, over de crux interpretum, Rom. Ix: 5, verzoende ons met eene her- leving van het tijdschrift ale die, welke wij nu aanschouwen. Immers de nog bestaande periodieke geschriften in de theo- logie hebben alien eene zeker afgesloten rigting, en wie zich daarin niet vinden ken, mist een orgaan. Wij willen voor niemand wijken in ongeveinsden eerbied voor de verdiensten van een exegeet als VAN IIENGEL, maar evenmin diens uit- spraken ale orakelen aannemen, wat sommigen zoo gaarne zouden willen. 't Is ook zoo good dat een VAN HENGEL, waar hij dwaalt, we5rsproken wordt, en al kon dit op minder spijtigen toon geschieden dan Dr. H. doet, er zijn toch zoo- vele fijne grammatische en taalkundige opmerkingen in zijn stuk, dat ieder, die voor zich zelven tot vastheid wenscht to komen omtrent den gewigtigen locus classicus hot, ernstig in overweging moat nemen. - Hoe gaarne zouden wij een gelijk gunstig getuigenis geven van de in het volgende stuk geleverde bestrijding der Leidsche rigting, en verklaren dat zij aller voile aandacht waardig is. Wij zeggen gerust be8trijding, want al blijft do tegenstander ongenoemd en al is hot geheel in theti- schen vorm, de polemiek is er de ziel van. En dit zou geen kwaad kunnen, want Leidens reus map, wel eens een Balk- schen dwerg ontmoeten, wanneer die maar beter toegerust tot den kamp komt. Verbeeld U DAVID - zou hij GOLIATH over- wonnen hebben door alleen ten allerduidelijkste aan to wijzen welk een gevaar er voor Israel in dat groote en krachtige lia chaam was, terwijl hU zoo nu en dan eons een steentje er op wierp, dat het vol hier en daar schaafde? Neen, maar die DAVID had eon wapen, dat hij good wist to gebrui- ken, zijn slinger, en daarenboven - wat deed luj volgens 1 Sam. xvll: 51? Hij ping op den reus staan en nam diens eigen wapen -- zoo doodde hij hem. - Zonder beeldspraak: wet de Heer GORTER in zijne Christologie geleverd heeft, be- wijet evenzeer als zijn vroeger geschrift, dat hij in staat is VOOR WETENSCHAPPELIJKE THEOLOGIE. 59 aan to wijzen waar de seboen wringt, wat het bemelsbreede onderscheid tusschen de oude en de nieuwere theologie is; en 't is goad dat wij het ten allerduidelijkste inzien om door geen scbijn van woorden begoocheld to worden; ,al of niet de klove" - zooals hij het noemt in zijn geschrift tegen scRot- TEN - dat is geene kleinigheid. Maar de Heer GoRTER, wien wij ook wear uit deze christologie lief krijgen, en die met al zijne Ariaansche gevoelens wegens het ethiscbe beginsel niet zoo heel per van CHANTEPIE DE LA SAIISSAYE of staat ; - maar de Heer GORTER, die op zijn vorig schrijven eene andere be- handeling verdiend had dan hem is ten deel gevallen, al was 't alleen om de acbting, die hij als welmeenend en ijverig predi- kant verdient, en die misschien er ook wel beter was afge- komen als hij niet zulk een diepen indruk op velen had go- maakt door zijne argelooze, eenvoudige taal; maar de Heer GORTER moest toch gevoelen, dat gemis aan wetenschappelijk- heid, (wat niemand hem ten kwade zal duiden) hem verbiedt zich als kampvechter tegen SCHOLTEN op to werpen, al heeft hij er voile refit en bevoegdheid en bekwaamheid toe, waar hij de resultaten der nieuwere theologie onder het yolk mogt ontmoeten. Reeds de poging om in eene kleine 150 bladzijden eene wetenschappelijke christologie in onze dagen zoo maar eens even in een tijdschrift to geven, heeft iets naiefs; daargelaten nog de geheele manier van behandeling, hij welke stellingen op onbewezen stellingen gegrond worden, en het meddeelen van zekere overtuigingen de plaats van degelijke discussie inneemt; daargelaten flog dat de theologie naar begrippen vraagt en niet voldaan is met beeldspraak, hoeveel waarde deze voor de religie heeft. Jammer is 't; want schrijven als dat van GORTER geeft aanleiding tot weder- schrijven als dat van SCHOLTEN over GORTER. Maar hoe Dr. HARTING met zulk een stuk zijne eerste Nieuwe Jaar- boeken voor WETENSCHAPPELIJHE theologie heeft kunnen en durven aanbieden, most elken vriend der theologische weten- schap onverklaarbaar wezen, al erkent hij zelfs veel goads en behartigingswaardigs in dat stuk. - Van de Bydrage tot de verklaring van een viertal plaatsen de3 N. V., die door Dr. A. $. BLOM geleverd is, hebben wij boven reeds gesproken. Wat wij er daar van gezegd hebben, had betrekking op het doel, dat do Redacteur zich had voorgesteld en dat wij in de plaatsing GO NIELWE JAARlOEHEN van dit stuk niet konden erkennen. Meene daarom niemand dat wij die plaatsing afkeuren ; 't is na de staking der exe- getische Bijdragen zeer goed to keuren, dat deze N. Jaar- boeken zich voor degelijke exegetische stukken openers ; en moge Dr. BLOT al geene nieuwe verklaringen van zeer zware plaatsen geven, wij danken hem voor de scherpzinnige be- vestiging van reeds bekende, die nog gedurig bestreden wor- den. - Dr. G. W. STEMLER bepaalt verder onze aandacht bb de chronologie der evangelien, wier mogelijkheid hij betoogt en van welke hij de gronden legt. Of hij zich de zaak wel niet wat to gemakkelijk beeft gemaakt, zouden wij Diet durven ontkennen, maar 't is toch aangenaam met hem tot de over- tuiging to komen, dat zij niet zoo hopeloos staat als som- migen wel eens meenen. -- Eindelijk besluit de Heer $. o. ROGGE de rij der grootere bijdragen met Johannes Uytenbogaert, in zijn gevoelen aangaande de mayt der overheden in kerkelijke zaken, tegenover zijne bestrijders. Wij hebben straks dien Heer onvermoeibaar genoemd, en verzoeken onze lezers dit woord noch in een uitsluitend goeden, noch in een uitsluitend kwaden zin op to vatten. De groote ijver, waarmee hij zijne onder- zoekingen op het gebied van vaderlandsche kerkgeschiedenis instelt, blijkt zonneklaar, dock wij zouden dien ijver zeer gaarne zulk eene rigting geven, dat hij minder bleek. Indien het verzamelde eerst wat naauwkeuriger geschift en zorgvuldiger bewerkt werd, zou de Schr. met het multum meer nut doers dan met de multa, die wij nu van hem ontvangen. Wanneer men eens een aanleg heeft als de Heer n. tot doorsnuffelen, dan kost het weinig moeite om weer eens bijna 100 bladzijden voor de pers to schrijven, maar de tij d er aan besteed is to kostelijk en kon beter gebruikt worden, omdat het bijna niet kan gevergd worden zulke stukken to lezen, die het een en ander zeer belangrijks bevatten, maar vermengd met allerlei niets- beduidende kleinigheden en meegedeeld onder gedurige herhalin- gen, die onnoodig zijn; - omdat het bijna niet kan gevergd worden, dat men met den Schr. med onderzoeke. - Van de verslagen, die Dr. J. J. VAN OOSTEEZEE gegeven heeft, zeggen wij alleen, dat zij ons bekend maken met RIGGENB&CH's Var- lesungen itber das Leben des Herrn Jesu en met LANGE s Theo- louisch-homiletisches Bibelwerk, Erster Theil; want dat v. o. ale verslaggever groote verdiensten heeft, is ieder, ook hun VOOR WETENSCHAPPELIJKE T1IEOLOGIE. 61 die aan zijne kritiek diepte ontzeggen, nit de vorige Jaar- boeken genoeg bekend. 't Spijt ons zeer, dat ons versiag - want het gelde niets meer - van dit eerste deel der Nienwe Jaarboeken niet gunstiger kon zijn. Onze belangstelling in het bestaan van het herlevende Tijdschrift, waaraan onzes inziens behoefte is, deed ons vrijmoedig onze gedachten uiten; wij waarderen een orgaan hoop-, dat zich niet uitsluitend in 6dne rigting laat leiden, maar dan moet het ook een waardig orgaan zijn. Niets zou ons aangenamer wezen dan dit to kunnen getuigen van de volgende stukken, die wij met belangstelling to gemoet zien. LESSING, de Yriend der Waarheid. Redevoering, ter opening der Akademische lessen uitgesproken door Mr. C. W. OPZOOMER. Te Amsterdam, bij J. H. Gebhard en Comp. 1858. In gr. 8vo. VIII en 29 bl. f : - 60. Wij behoeven ons in conscientie niet aan to trekken wat Prof. o. onlangs niet geheel ten onregte over de vooringe- nomenheid zijner recensenten klaagde. Zoo wij vooringenomen zijn, 't is eerder vd6r dan tdgen den even eerlijken en moe- digen als scherpzinnigen denker. Meermalen reeds hebben wij 't uitgesproken, dat we 't in principe - in het uitsluitend van de Ervaring uitgaande, zonder stilstand en zonder voorbehoud v66rtgaande zoeken der bare en blanke Waarheid - volmaakt met hem 66ns zijn, al is 't dat we daarom niet alle zijne consequentien, b. v. omtrent de Theologia Naturalis, gelijker- wijze aannemen. Maar des to meer vrijmoedigheid gevoelen we dan ook, om to dezer gelegenheid, waar hij onderneemt om in 't beeld van LESSING ons den echten Vriend der Waarheid to schetsen, de niet nit ketterjagt of bedilziekte, maar nit hooge belangstelling bij one opgekomen vragen tot hem to rigten: 1°. of hij voor een vriend der waarheid, die evenzeer eene innerliyke als eene zinnelyke waarneming erkent, en gewis ook de historische (welke op 't een en 't ander grondgebied een z66 ruim veld inneemt) niet loochent, niet wat to 66nzijdig uit de zinnelyke en individuile pleegt to putten?; 2°. of het in- derdaad aan 't waargenomene dan wel aan een weinigje partijdig scepticisme van den waarnemer ligt, dat zijne resultaten bij 62 Mr. c. W. OPZOOMER, LESSING, DE VRIEND DER WAARTIEID. z66veel negatiefs - welks waardij we nu deswege geenszins verkleinen willen - zd6 luttel positiefs opleveren?; 3°. of de zelfvertroosting van LESSING: nHeeft uw knecht met het nit den weg geruimde slijk in onwetendheid goudkorrels mede weggeworpen, zoo zijn uwe goudkorrels, o God, toch onver- loren", niet vrij wat verzwakt wordt door bet zelfverwijt, dat die goudkorrels met dat al door ons toedoen voor ons zelven en onze medemenschen zijn verloren geraakt, en of dus den vriend der waarheid in zake van dat »wegwerpen" niet eene voorzigtigheid zonder benaauwdhartigheid, maar nogtans voor- zigtigheid, zij aan to raden? Pat overigens deze redevoering zelve betreft, ze is z66 welsprekend opgesteld als men dat van Prof. o. - en z66 keurig en correct uitgevoerd ale men dat van de HH. GESHARD EN COMP. kan verwachten. Den jeugdigen akademieburgeren, voor wie zij bestemd was, was hare aanbeveling der ernstige en onbeschroomde waarheidsnavorsching in den persoon van LESSING ongetwijfeld hoogst belangwekkend, en - mite niet misbruikt, waartegen toch ook wel to pas een waarschuwende wenk wordt gegeven - hoogst nuttig. Wij anderen wel is waar zullen in de kernspreuken van L., die bovendien in onze dagen nog al vaak geciteerd worden, goeddeels oude kennissen ontmoeten, die wel to schoon en to rijk en to diep zijn, om ons ooit to kunnen vervelen, maar in wier plaats wij echter van den vertegenwoordiger der Nederlandsche wijsbeaeerte flog liever unieuwe dingen uit zijnen eigenen schat" zouden hebben willen hooren. V. P. Brieven over Godsdienst en Christendom, door P. GOT. Vertaald uit de ))Nouvelle revue de Theologie". Brief I-IV. Te Kampen, by K. van Hulet.1858. In 12mo. IV en 70 bl. f : - 50. Men kent de Straatsburger Theologie en haar oorsprong. Zonderling genoeg uit het reddings-instituut der Franeche Orthodoxie, de vrije School van Genhve, voortgekomen, ver- hief zij, ongetwijfeld niet buiten invloed van de vrijheidskoorts des tijds, de in hare bakermat pro aril et focis gepredikte onafhankelijkheid van 't gezag der Staatskerk met zegevierende consequentie tot onafhankelijkheid van elk gezag, dus ook van P. GOY, BRIEVEN OVER GODSDIENST EN CHRISTENDOM. 63 dat dee BYbele, ja - 't mogt dan meer bedekt en twijfelacbtig worden geuit - van de Apostelen en van CHRISTUS zelven. Het to Genbve tegen 't stelsel van gezag reeds in kiem verdedigde regt van het individu in zake van religie, werd hier alzoo tot rijpe vrucht ontwikkeld; zeer tegen den zin der orthodoxe moeder, wier mystieke elementen men echter altijd eenigzins bijbehield, meer wel is waar in den beginne, toen men met onvoorwaardelijke verwerping van 't rationalisme bet Chris- telijk geloof op 't godsdienstig gevoel grondde, dan wel nader- hand, toen men, als ter verzoening met dat gesmade ratio- nalisme, gevoel en rede onder den naam van geweten zamen- vatte, en alsnu het wedergeboren geweten tot geloofsregter uit- riep. Apostelen der nieuwe rigting werden SCHERER en coL&NI; haar zetel de Hoogeschool van Straatsburg; haar orgaan do Revue de Thdologie et de Philosophie Chrdtienne. In ons vader- land was reeds vddr haar de handschoen aan 't oude autori- teitsgeloof toegeworpen door de Groninger School, die nogtans nit schroomvalligheid halverwege steken bleef, en gelyktajdig met haar trad sonoLTER met doortastender beginselen en dege- 1}jker wapenen tegen datzelfde autoriteitsgeloof in 't strijdperk: deze stond aan hare verstands- gene aan hare gemoedsrigting nader; doch den meesten we6rklank vond zij nieuwelings bij Dr. PIERsox, over wiens schriften, al hebben ze bet meer be- slide em pirisme van OPzooMER tot grondslag, evenwel tevens dat nit een sterk geprononceerd zonde- en verlossingsbesef oni- sproten mystische waas verspreid ligt, 't welk ons zoo aan de gehddle Fransche theologie als met name ook aan de Straats- burgers herinnert, aan wie hunne geslagenste tegenstanders, willen zij onpartijdig zijn, ten minate wel bet karakter van F. H. JACOBI zullen mogten laten: ))Heiden met bet verstand, met bet hart Christen." De Vertaler der voor ons liggende Brieven wenschte, dat de Straatsburger Godgeleerdheid haar licht niet enkel voor onze vaderlandsche theologen - wier behoefte daaraan, blijkens bet boven gezegde, ook inderdaad niet zoo heel dringend kan geacht worden - schijnen liet, maar dat ook onze ,,beschaafde Gemeenteleden" van de daardoor aangebragte helderheid niet veratoken mogten blijven. Daar nu de ,,Lettres intimes" van GOT de denkbeelden der Straataburgers in populairen vorm wedergaven, haastte bij zich dezen in een Neerduitsch kleed 61 P. GOY, BRIEVEN OVER GODSDIENST EN CHRISTENDOM. to steken en ze aan ons Godsdienstig publiek ter overden- king en behartiging aan to bieden, in de hoop, dat ze ))in menig ontrust gemoed de ware rust mogen doen wederkeeren.' Dit kunnen ze echter in allen gevalle zeker niet, voor en aleer ze voltooid zijn: - nu toch weet men na de lezing flog ge- heel niet, waar ze eigenlijk been willen ; - en daarom zouden wij althans liever gezien hebben, dat de Vertaler zich wat minder gehaast en bet slot der Fransche correspondentie had afgewacht. De Brieven intusschen zijn whl gesteld, ofschoon de tweede ons hier en daar wel een weinig in den zalvenden preektoon en de gezochte Bijbeltaal van een welmeenend oefeningbouder schijnt to vervallen. De overbrenging is zuiver en vloeijend; de uitvoering net en correct. V. P. CHANNING's Leven. In 't Fransch beschreven door eene Engel- sche Dame. Uit het Fransch door a. a. swim, Predikant to Havelte. Te Groningen, bij J. B. Wolters. 1858. In post 8vo. 196 bl. f 1 - 50. De man, wiens leven in dit boekje beschreven wordt, in, met name door zUne Redevoeringen, ook ten onzent als vrij- zinnig, gemoedelijk godgeleerde hoogst gunstig bekend. Merk- waardig is zijne levensgeschiedenis, niet zoozeer wegens rijk- dom van voorvallen en afwisselingen, als veeleer door de ontwikkeling zijner rigting en denkwijze. Daar hij zeer vroeg zijn vader verloor, had hU zijne apvoeding en do ont- wikkeling van zijn geest hoofdzakelijk to danken aan zijne moeder, die reeds vroeg de zaden van gemoedelijke godsvrncht in bet gemoed van den jeugdigen knaap, gelijk MONIg& in dat van AUGUSTINUS, strooide. In zijne jongelingsjaren begon de Fransche omwenteling, en de geestdrift, door de naar de nieuwe wereld overgewaaide berigten daaromtrent gewekt en in staatkundige vereenigingen krachtig gevoed, met die ge- moedelijkheid vereenigd, oefende op den geest van den jongen CHANNING een onmiskenbaren invloed uit; ja, die beide be- standdeelen deden hem worden hetgeen bij was in zijn werken en in zijne schriften, als godsdienstleeraar, philanthroop, be- strijder van de slavernij, en in andere opzigten. Dat allies CHANNING'S LEVEN. 65 wordt in bet met veel warmte geschreven verhaal van do ,,Engelsche Dame" zeer aanschouwelijk uiteengezet, ook met aanhalingen uit brieven en andere opstellen van CHINNING zelven, waartoe, ofschoon bet niet wordt vermeld, no-- al veel gebruik is gemaakt van de Memoir of w. E. CHINNING, door eenen neef van den voortreffelijken man, to London in 1848, in drie deelen, uitgegeven. 111erkwaardig is in de aanhalingen nit CHINNINGs brieven onder anderen zijn oordeel over ge- beurtenissen en verschijnselen des tijds, ook waar bet later door de uitkomst niet is bewaarheid. Zoo meende hij b. v. eenigen tijd na de Julij-omwenteling, in bet jaar 1832, ,,dat bet Christendom niet in Frankrijk kan herleven onder cdn zijner oude vormen; bet katholicismus, ja zelfs bet protestan- tismus, zijn er voor altijd gevallen. In waarheid was dit laatste niet anders dan de bestrijder en tegenstander van bet eerste, geheel eene godsdienst van bestrijding, ingesteld om de Kerk van Rome to bevechten. Van doze zijde heeft zij (bet) veel goed gedaan; maar hare zending (zijne taak) is ge- eindigd; zij (bet) is niet genoeg overeenkomstig de behoeften van den menschelijken geest", enz. Hot katholicismus voor altijd in Frankrijk gevallen! - de taak van bet protestan- tisme als bestrijding van Rome voltooid! Wij zwijgen nu van de eenzijdige voorstelling, die in bet Protestantisme niets ziet dan betgeen Rome er in zegt to zien: een negatief afbreken. Hot zon voor de regte beoordeeling van CHINNING, en mis- schien ook voor die van den aangeduiden tijd zelven, niet onbelangrijk zijn, indien men to weten kon komen, of de voorstelling, die de Amerikaansche prediker zich van den staat der taken in Frankrijk vormde, gegrond was op verkeerde berigten van over zee, dan wel op subjective opvatting in den beoordeelaar. Dat de Eerw. swIEas zijn taak good heeft verrigt, be- hoeven wij naauwelijks to zeggen. De overzetting is goed; alleen komt ons de stijl op vele plaatsen wat ingewikkeld voor; en slechts zelden ontmoet men vlekjes als; »hare in- getogenheid en een buitengewoon gevoel van schaamte wierpen een sluijer over haar bevallig karakter." Voor ,,schaamte" moet zeker gelezen worden : bedeesdheid, of verlegenheid (bladz. 169). Eenigzins twijfelachtig is ons de aanteekening van den Vertaler, bladz. 137: ,,Neen, geen schilderijen of 66 CIlANNING'S LEVEN. afbeeldingen in de kerken! De ervaring heeft geleerd, tot welke onzalige misbruiken dit aanleiding geeft. - Maar wij wenschen non- meer dan CHANNING! Wij wenschen, dat niet alleen de geloofshelden des Christendoms in onze kerken wor- den voorgesteld, maar dat de geschiedenis der nieuwe heils- bedeeling, der Christelijke kerk, eene levenskracht worde voor de Christelijke gemeente." Wij houden het er ook voor, dat de Kerkgeschiedenis meer en meer bekend moet worden in de gemeente, hoewel daartoe to goede handleidingen bestaan, om den uitroep van SwIERS to wettigen: »Och, wierden er mannen verwekt, die deze geschiedenis tebook stelden en den volke predikten!" Maar of de Evangelieprediking zich kunne verledigen om die geschiedenis en die van de geloofs- belden des Christendoms als hoofdzaak to ontvouwen, betwij- felen wij. Volksvoorlezingen achten wij nuttig; mar dat ,,in de kerken" en ,,den volke prediken" doet aan de eigenlijke prediking denken, en als dit de bedoeling is, gelooven we, dat de geachte Vertaler mistast. De twee Eerdiensten, protestantsch en katholiek. Leerrede uit- gesproken den 29'r"' Augustus 1858, in den tempel: l'Oratoire. Door A. COQUEREL. lit het Fransch door een predikant der Nederd. Hervormde Gemeente. Utrecht, bij C. G. van der Post, Jr. 1858. In post 8vo. 28 'bl. f : - 30. Al is het maar eene enkele preek, die wij hebben aan to kondigen, en geen boekdeel van eenige honderd bladzijden, toch gevoelen wij ons verpligt voor deze aankondiging, waar- toe de ',Korte mededeelingen" het doelmatigst schijnen, een plaatsje to vragen in de beoordeelingen. Zoowel de inhoud der preek verdient het, als het verschijnsel, dat zulk eene preek werd uitgesproken in de hoofdstad van Frankrijk, een land waar Rome's geestelijke scepter; zij het dan ook niet overal in de daad, toch in naam schier algemeen gehuldigd wordt, een land welks magtig opperhoofd zich tot nog toe niet bij magte heeft getoond, om dat beruchte Jodenkind, zoo wederregtelijk aan zijne ouders ontroofd, tot vreugd van het beschaafd Europa hun terug to geven. Wij kunnen ons daarom niet anders dan verblijden, dat in het midden van Parijs door A. COQUEREL, DR TWEE EERDIENSTEN. 67 een zoo welsprekenden mond als die van COQIIEREL, zulk eene taal wordt verkondigd ale in deze redo is vervat. De redenaar zegt in zijn »Voorwoord", dat bij op veler aandrang heeft op schrift gebragt, wat voor de vuist door hem word nitgesproken; en voegt er dan de meer belangrijke verklaring bij : dat nooit, zelfs niet in de donkerste tijden der godsdienst- twisten , de Hervormde Kerk met meer beslist, meer boos- aardig, meer uitdagend geweld is aangevallen, dan in deze dagen. Daarvan getuigen de dagbladen en vlugschriften, als ook zoo menige preek v66r het Paasch- of Kersfeest, of door eene missie gehouden. Hot strenge Ultramontanisme, dat, naar het meent, over het Jansenisme en Gallicanisme heeft gezegevierd, rigt nu zijn aanval tegen de Hervormde Kerk. COQDEREL heeft de uitdaging aangenomen, en treedt bier als bestrijder op der magtige koningin, die ook uit dozen aanval kan ontdekken, dat zij to vroeg heeft triumf geblazen. De tekst, door c. ten grondslag gelegd, is Jerem. II: 118: »Heeft ook een yolk zijne goden veranderd, hoewel dezelve geene goden zijn?" Hot zijn woorden, gerigt tegen hen, die in JEREMIA's dagen de afgoden huldigden. Do profeet doet hen het schandelijke van hunne ontrouw aan den waren God gevoelen, door hen to wijzen op de getrouwheid der andere volken aan hunne nietige goden. Zelfs de Heidenen hielden aan hunne goden vast, hoewel het geene goden waren. Zoo werden dan de Israelieten, die hun God verlieten, op de treurigste wijze door hen beschaamd. Hot ware een niet on- vruchtbaar gebruik van zijn tekst geweest, indien de rede- naar de bestraffing van den profeet tot de zijne had gemaakt en aan de Roomsche Kerk verweten, hoever zij van hare oor- spronkelijke moeder, is afgeweken, hoe weinig het Christen- volk, dat Rome huldigt, op de moedergemeente to Jerusalem gelijkt. C. heeft gemeend zijne tekstwoorden to moeten ge- bruiken als aanleiding, om over het volharden in do dwaling to spreken. Hij ziet dat in de Roomsche Kerk, die door hare eerdienst do waarheid wederspreekt en wederstaat, de dwaling huldigt en bestendigt. Op eene onpartijdige, heldere, onweerlegbare wijze wordt deze stelling ontwikkeld, eerst met betrekking tot de gebeden, bedevaarten enz., zooals die bij de Roomschen plaats hebben, vervolgens met betrekkintot hunne kerken, hunne begraaf- g 68 A. COQUEREL, DE TWEE EERDIENSTEN. plaatsen, en eindelijk met betrekking tot den Doop en het Avondmaal. Tegenover de dwalingen der Roomsche Kerk, wordt telkens de waarheid van het Evangelie gesteld, zooals die door de Protestanten wordt beleden. Is ooze ingenomenheid met deze rede zelve groot,hettegen- deel geldt van de vertaling. Zelden hadden wij eene slordiger vertaling dan deze onder de oogen. Dat leelijke ETIENNE, in plaats van STEFANUS, op bl. 13, thans met de pen veran- derd, pleit niet voor de bekwaamheid van den predikant, wiens naam op den titel gelukkig maar verzwegen is. De uitgever beeft zich over deze en andere feilen bij de Redactie van dit Tijdschrift verontschuldigd, met de opmerking, dat do spoed, gevorderd voor de vertaling, hiervan als de oorzaak moet worden beschouwd. Wij nemen deze verontschuldiging niet aan; want waartoe was die spoed noodig? Eene week later in het licht verschenen, zou deze preek niets minder doelmatig zijn geweest, en in eene week zou men althans wel voor eene goede correctie hebben kunnen zorgen. Hoe het daarbij mogelijk is, al ziet men ook slechts cdne proef, fouten to laten staan als hier worden aangetroffen, begrijpen wij niet. Het zij den uitgever eene les, om voor eene betere keuze van vertaler to zorgen, wanneer hij wader eens eene vrucht van vreemden bodem in onzen grond doet overplanten. -8- Paradijs-Beelden. Naar hat Engelsch van JAMES HAMILTON, Schrijver van: "Ernstig Leven", ,,De Olffberg", enz. Leyden, De Breuk en Smits. 1856. In gr. 12mo. 105 bl. f : - 90. Huis en Hart. WVenken voor mine Broeders en Zusters. Met eene Voorrede van de Vertaalster van: ,rNeemt dit ter harte", door de Schrijfster van: »Kleinigheden". BU dezelfden. In gr. 12mo. 96 bl. f : - 80. Deze beide werkjes, in druk, papier, omslag en vorm aan elkander volkomen gelijk, nagenoeg even dik, beide op den titel zich op twee antecedenten beroepende, zijn nagenoeg to gelijk door dezelfde uitgevers in het licht gezonden. Daar nu beiden van godsdienstige strekking zijn, heeft men althans eenig refit tot het vermoeden, dat zij van niet, of althans niet belangrijk uiteenloopenden geest zullen zijn, ten minste indien J. HAMILTON, PARADIJS-BEELDEN. 69 men van een boekhandelaar-uitgever mag verwachten, dat hij in zijne betrekking tot de letterkunde nog iets anders en hoogers ziet, dan dat bij eenvoudig laat drukken, verzendt en uitgeeft rijp en groen, goed en slecht, solide en opper- vlakkig om 't even wat, als het maar een boek is. Wij hadden dan ook zoo iets van de Heeren DE BREUK EN SKITS to Leiden verwacht; maar de vergelijking van deze heide boekjes beeft ons doers zien, dat zij of deze geschriften niet vooraf hebben gelezen, of er eenvoudig op los uitgeven, om 't even wat. Huis en Hart toch is eene bloemlezing nit wijlen Mevr. KLEYN, OCKERSE, en de vorm der schriften van die in haren tijd uitmuntende vrouw moge hier, en daar een weinig ver- onderd zijn, - zulks betreft vooral de inkleeding, en wan- neer men van dat kleed tot het wezen der zaken doordringt, zal men een warm godsdienstig gevoel en ware, christelijke levenswijsheid aantreffen, waarbij men het welligt een weinig to sterk gekleurde, b. v. van eene speelpartij, om de goede bedoeling gaarne vergeeft. De Parades-Beelden daarentegen zijn eene vrucht van dat ziekelijke Methodistische pidtisme, dat met dogmatisehe vormen speelt, zooals de Engelsehe gods- dienstige letterkunde eene menigte vodden oplevert, die, helaas! met een ijver, eener betere zaak waardig, door... en door... worden in bet licht gezonden, doch die wij op de pers, of eigenlijk bij de uitgaven van de firma, die Huis en Hart aan- biedt, niet zouden hebben gezocht. IIet ligt voorwaar niet binnen de grenzen, die zich een Tijdschrift van zoo alge- meene strekking als de Vaderl. Letteroefeningen stellen moet, al den onzin aan to wijzen, die hier wordt uitgestald, door valsche overbrenging, gezochte toepassing en holklinkende beeld- spraak. Een schrijver, die in EZECHIBL's gezigt van de wateren des Tempels (Ezech. xLVII: 12) eene voorspelling ziet van de zegeningen des Evangelies (bladz. 8), wordt waarlijk niet valsch beschuldigd, indien men hem gebrek aan eene verstandige schrift- verklaring, de bron van alle goede voorstelling van Bijbel- waarheden, to taste legt. Nog ddne proeve: ',Er is eene teedere plant, veracht en gesmaad door de menschen, maar bekend bij God en in het Evangelic bekend gemaakt, die in staat is u to genezen. Het is de balsem van Gilead - het volbragte werk van den Immanuel", enz. (bladz. 12). BOEKBESCH. 1859. N". IL 6 70 HUTS EN HART. ))Den exotischen plant" (bladz. 1), »dcnen enkelen proef" (bladz. 2) zijn blijken van de zorgvuldigheid, waarmede dit boekje wordt in bet licht gezonden. Wij achten bet een pligt des uitgevers, toe to zien, wat en hoe hij in hot licht zendt. Die dozen pligveronachtzaamt, doet geene eer aan de plaats, welke hij in de letterkunde inneemt. lets over Homoopathis en hare uitoefenaren, voor niet genees- kundigen, door D. SOETERIK, Genees-, Heel- en Vroedmeester, praktiserende a/d. Meern. Te Dordrecht, bij Franciscus Blom. (Zonder jaartal.) In gr. 8vo. 19 bl. f : - 20. Eenige woorden naar aanleiding der Brochure over Vaccine, van den homoopaath BALLENBACH, Sr., voor iedereen, door n. SOETERIK, Genees-, Heel- en Vroedmeester, praktiserende ald. Meern. Te Dordrecht, bij Franciscus Blom. (Zonder jaartal.) In gr. 8vo. 15 bl. f : - 20. Beide stukjes hebben ddne en dezelfde strekking en zijn ook tamelijk van hetzelfde gehalte. Hot eerste dient om de homoo- pathie to bestrijden, bet laatste om eene kritiek to geven van den heer HALLENBACB, door wien de homoopathisehe praktijk, sedert eenigen tijd, in ons land vertegenwoordigd wordt. Dat de schrijver werkelijk dit bepaalde doel met laatstgenoemde brochure had, berigt hij zelf aan den lezer, erkennende dat de persoonlijke positie van den heer K. zich voor eene zoo- danige kritiek beter laat gebruiken, dan bet door dien heer uitgegeven en reeds vroeger door ons besproken werkje over de vaccine, enz. Dit laatste diende den heer s. slechts tot uitgangspunt, ten einde onder eon meer algemeenen titel, die eenige belangstelling kon inboezemen, velerlei personaliteiten tegen den heer $. to berde to brengen. Wij vermoeden echter, dat de schrijver z66 doende, veel meer zich zelven dan dien gehaten homoopaath, wien hij blijkbaar gaarne bet land zou willen uitjagen, aan de kaak gesteld heeft. - En wat zullen wij van zijn Lets, van No. 1, zeggen ? Ook door die brochure heeft de heer s. zijne bevoegdheid om de homoopathie to beoordeelen, geenszins bewezen. Voor niet geneeskundigen schrijvende, heeft hij wel to regt gemeend, de zaak door voor- beelden to moeten ophelderen; doch doze zijn zoo slecht ge- D. SOETERIK, TWEE BROCHURES. 71 kozen, dat de schrijver maar al to zeer toont, van bet homoo- pathische similia similibus geen duidelijk begrip to hebben. Dat toch eene speekselvloeijing, door misbruik van kwikmiddelen veroorzaakt, wederom door diezelfde middelen zon moeten go- nezen worden, is volstrekt geene homoopathische leer. Even- min kon bet tweede, aan eene vergiftiging met braak-wijnsteen ontleende voorbeeld dienen. Ook bier heeft wederom dezelfde verwarring plaats tusschen ziekteverschynsels en de zooge- naamde homoopathische Arzneiwirkungen. Kunnen toch deze laatsten, volgens de leer van HAHxEMAxx, met vrucht worden aangewend om de eersten to doen ophouden, dan volgt daar- nit geenszins, dat de eene Arzneiwirkung de andere, die alleen door eenige tusschenruimte van tijd van haar is afgescheiden, doet ophouden. - Doch wij mogen in een Tijdachrift, ala de Vaderl. Letteroefeningen zijn, in geene verdere bijzonderheden treden. De door ons gemaakte aanmerking moge den schrijver overtuigen, dat hij zich bij zijne beoordeeling niet genoeg op een onpartijdig standpunt geplaatst heeft. Wederkeerig ver- klaart de berigtgever gaarne, dat de schrijver op meer dan done plaats, de willekeurige en ongerijmde stellingen der homoopathie, benevens de gevaren, waaraan de homoopathi- sche praktijk blootstelt, met verstaanbare en tot overtuiging geschikte redenen heeft aangewezen. Eene Voorlezing voor Jongelingen over de Kuischheid. Te gelijk een woord van waarschuzving en leering voor jonggetrouwden, ouders en voogden. Naar het Engelsch van Professor Dr. aYLV. GRAHAM. Groningen, C. do Wolff, Dz. (Zonder jaar- tal.) In kl. 8vo. XV en 139 bl, f : - 50. Hoewel de bekwame Amerikaansche schrijver, aan wien onder de physiologen van den tegenwoordigen tijd eene eer- volle plaats toekomt, zijn geschrift, dat zoowel in ons vader- land ala elders, gereedelijk zijn vertaler vond, voornamelijk voor jongelingen bestemde, zoo wenschte hij daardoor echter ook volwassenen, gehuwden, ouders, voogden en onderwijzers to onderrigten omtrent den aard, de oorzaken en de gevolgen eener maatschappelijke zonde, die somtijds reeds aan den kin- derlijken leeftijd eigen is. Met bet oog op deze treurige 6* 72 Prof. Dr. SYLV. GRAHAM, bijzonderheid, zegt de schrijver in zijne inleidende voorrede: ,)Men mope bet nu wenschelijk achten, dat er ook een boeksken van then aard in bet licht verschijne, meer berekend voor de eigenlijke jeugd; ik voor mij ben van gevoelen, dat monde- linge onderrigtingen van ouders, voogden en anderen, aan wie de opvoeding der jeugd is toevertrouwd, waarbij gelet zal kunnen worden op den graad van ouderdom, verstands-ont wikkeling, bevattelijkheid en verdere omstandigheden - ten aanzien van dit onderwerp verreweg de voorkeur verdienen boven boeken." Met deze meening van den schrijver vereeni- gen wij ons volkomen, mits bet de orders en andere opvoe- ders der jeugd aan geene levenswijsheid, bovenal aan geene hartelijke liefde en belangstelling ontbreke. De auteur heeft teregt begrepen, zijn onderwerp grondig to moeten behan- delen, en vooraf de voornaamste physiologische en psycholo- gische besehouwingen to moeten mededeelen, die dienen kun- nen om den waren aard en de gevolgen van een onkuisch en zinnelijk levensgedrag in al haren omvang to doen kennen. Evenwel vreezen wij, dat de schrijver op sommige plaatsen nog niet populair genoeg geweest is. Ook is bet jammer, dat zijn betoog als in ddnen adem voortloopt en er in de voorlezing niet enkele natuurlijke rustpunten worden aange- troffen; terwijl de achteraangevoegde Ophelderingen, van bI. 87 -130, welligt zonder nadeel konden gemist worden. - Wat den inhoud van bet geschrift betreft, daarop hebben wij twee voorname bedenkingen. De cerste is deze, dat de schrijver, bij de verklaring van den oorsprong der onkuischheid, to veel gewigt hecbt aan bet gebruik van krachtig voedsel, en daarom onder de geneesmiddelen aan bet gebruik van koud water en plant- aardivoedsel, bij volkomen onthouding van vleesch, veel to g groote waarde toekent. Eene tweede bedenking is deze, dat de schrijver bij bet schetsen van de rampzalige gevolgen, waar- toe de onkuischboid leidt, mogelijk to veel vergeten heeft, dat zoodanige zwartgekleurde verhalen niet altijd in die mate, als men zou meenen, van bet kwade terughouden, en dat zij dik- wijls bij jongelieden, die reeds onder eene pijnigende zelf besetiuldiging gebukt gear), den weed to veel uitblusschen en aan bet opvatten van ernstige voornemens en van blijmoedige hoop in den weg staan. Steller dezes zou zich echter aan to groote uitvoerigheid moeten schuldig waken , als hij die laatste EENE VOORLEZING, ENZ. 73 bedenking nader wilde toelichten ; ook vertrouwt bij dat niemand zich daardoor zal laten terughouden, om zich een voor het overige voortreffelijk werkje aan to schaffen en daarmede voor zich zelven en anderen winst to doen. Ilet Leven van drie beroemde Engelsche Staatslieden. Naar het Engelsch van THOMAS BABINGTON (niet BABINGTHON) MACAULAY. Te Meppel, by H. ten Brink. 1857. In post 8vo. VIII en 352 bl. f 2 - 50. Wie leeft er in de tegenwoordige beschaafde wereld, tot wien de roem van MACAIILAY s naam niet is doorgedrongen, en wie, die het geluk heeft de Engelsehe taal to verstaan, is now onbekend met de werken van dezen grooten schrijver? Ziehier een paar vragen, waarop het antwoord ongetwijfeld i)weinigen of geenen" zal luiden. Van den schooljongen af, die or op bluft, dat hij MACAULAY leest, omdat het "n op, al gemakkelijk is", tot aan den man van wetenschap toe, die de schier niet geevenaarde hoedanigheden van den grooten historie- sebrijver op den regten prijs weet to stellen, van den koopman af, die onzen schrijver leest, om zijn voor hem nood- zakelijk Engelsch to onderhouden, en daarbij als medegesleept wordt door MACAULAY's verrukkelijken stijl, tot aan den.aesthe- ticus toe, die vervuld is van bewondering voor het juiste en zuivere oordeel van denzelfde, - zij alien zullen hen beklagen, die, door hunne onbekendheid met de taal onzei Engelsehe naburen, niet in de gelegenheid zijn om van zooveel schoons to genieten; en deze laatsten, die aanhoudend den roam hooren verkondigen van de History of England of van de Critical and Historical Essays, zullen, zoo zij geene pogingen aanwenden om de Engelsche taal genoegzaam magtig to worden voor daze lectuur, reikhalzend uitzien naar overzettingen der zoo hoog en teregt geroemde werken. Hot liet zich niet verwachten, dat dit verlangen onvoldaan zou blijven: de zucht om to vertalen en nit to geven, is in ons vaderland groot genoeg om MACAULAY's werken niet on- aangeroerd to laten. Dit is dan ook niet gebeurd, en is er reeds aan Nederland gelegenheid gegeven om met de History kennis to maken, in het work dat wij thans (buiten onze schuld ietwat 4 4 T. B. DtACAULAY, last) aankondigen, kunnen onze landgenooten een proefje nemen van de Essay's. Zooals bekend is heeft de groote schrijver in vijf deelen bijeenverzameld de artikels, welke hij van tijd tot tijd in de Edinburgh Review had geplaatst, en aan deze verzameling den naam gegeven van Critical and Historical Essays. Die artikels zijn nagenoeg alien beschouwingen in bet bekende Revue-genre, en verraden alien, bet eene meer, bet andere min- der, de meesterhand. Bij allen slepen inhoud en vorm om 't zeerst mede, en dit maskte bet zeker niet gemakkelijk, om uit die velen de keuze van een drietal ter vertaling to doen. Van dit gedeelte zijner taak heeft de ongenoemde vertaler zich uitmuntend gekweten; de keuze van bet drietal Essay's, waar- van ons hier de overzetting wordt aangeboden, getuigt zeer voor zijn goed oordeel en juisten smaak. Het eerst toch vinden wij hier de Essay over Sir WILLIAM TEMPLE, den grooten medestiohter van de Triple Alliantie, den vriend van onzen onovertroffen JAN DE WITT. Dat wij hier voor den Nederlander veel merkwaardigs vinden, zal wet niet behoeven to worden aangetoond; de man, die onder de moeije- lijkste tijden en omstandigheden herhaalde malen Engelseh af- gezant to 'a Hage was, die een hoofdbewerker was van een verbond, dot den trotachen LODEwIJ$ XIV in zijn loop Stuitte en ons vaderland voor het verderf bewaarde, boezemt op zich zelf reeds genoegzaam belang in, terwijl deze Essay er on- getwijfeld aanspraak op heeft om een der schoonste nit do vijf deelen genoemd to worden. - Ook van de beide anderen, tot welke de vertaler zijne keuze bepaalde, mogen wij dit laatste getuigen, en is bet leven van Sir WILLIAM TEMPLE voor ons van nationaal-historisch belang, bet leven van Lord ROBERT CLIVE, den grondlegger van bet Britach-Indisehe rijk, en dat van WARREN HASTINGS, den eerston Gouverneur-Generaal van Bengalen, kunnen niet anders dan aan ons, tijdgenooten van de tegenwoordige vreeselijke gebeurtenissen in Britach-India, de grootste belangatelling inboezemen. -- Lenigen lof hebben wij ook over voor do overzetting. Zonder voortreffelijk to kunnen genoemd warden, kon zij echter veel slechter zijn, en met bet oog op hetgeen er doorgaans bij ons van vertalingen teregt komt, zijn wij al weltevreden. Over bet algemeen is deze vertaling zeer getrouw, hier en daar echter to woordelijk, wasrdoor eene Engelsche tint over bet geheel blijft, welke HET LEVEN VAN DRIE BEROEMDE ENGELSCHE STAATSLIEDEN. 75 plaats had moeten maken voor bet eigenaardige onzer taal; stork verzetten wij ons tegen die overgetrouwheid, wanneer zij tot bepaalde fouten aanleiding geeft, en b. v. ))longer and more" door nlanger en meer" doet overzetten. »Hoogkerk- mannen", »spreker in 't parlament", zijn onverstaanbare woor- den voor den Nederlander en hadden wij het liefst onvertaald gelaten; evenzoo vinden wij ,Bankethuis" eene onnoodige en sobere vertaling. Eenige ophelderende aanteekeningen van de hand des vertalers zouden hier en daar zeer dienstig, sours zelfs noodig genoemd kunnen worden, en het verwonderde ons die nergens aan to treffen. De cavaliers, de kabaal, het Lange Parlament, bet Romp-Parlament, the petition of Right, the declaration of Right, enz. hadden wel eenige opheldering noodig gehad, terwijl ze nu alleen uit bet Engelsch overgeschreven woorden zijn. Den iphoud aan to prijzen zal wel overbodig zijn; wij heb- ben hier drie meesterstukken, meesterstukken van MACAULAY, - en hiermede kunnen wij in ons oordeel over gehalte en genre volstaan. Ieder die dit work leest, kan zich verzekerd houden, eenige nuttige en aangename uren door to brengen. Datjuiste inzigt in de geschiedenis, dat grondige en onpartijdige oordeel over de feiten, die heerlijke karakterschilderingen, die gemak- kelijke, sierlijke en duidelijke vorm, - zelden zal men ze bij een schrijver zoo vereenigd vinden als bij MACAULAY; en in deze Essays leert men hem in zijne voile kracht kennen. De ontleding van TEMPLE'S karakter, die schildering van den man zonder vlekken, maar ook zonder hartstogt, die meer teleurstelling vreesde dan naar voorspoed verlangde; de heer- Iijke verdediging van Lord OLIVE, den man, die, verre van vlekkeloos to zijn, toch ten voile den naam van een groot man verdiende; de uitvoerige en belangrijke beschouwing over bet leven van WARREN HASTINGS, den beroemden Landvoogd, wien to beoordeelen eene zoo moeijelijke taak is, - zij zullen ongetwijfeld in Nederland door deze vertaling talrijke bewon- deraars vinden. Velen zullen ook naar de overzetting van meer Essays verlangen, na er dit proefje van genoten to hebben, en wij hopen, dat vertaler en uitgever door een ruim debiet zich genoopt zullen gevoelen om op nieuw de handen aan 't work to slaan, en in een volgend drietal b. v. op to nemen de Essays over MACHiAVELLI, Lord BACON, WILLIAM PITT. 76 T. B. MACAULAY, HET LEVEN, EvZ. Mogt dit gebeuren, dan blijve de vertaler even getrouw aan zijn origineel, maar bij pope tevens to vermijden er de slaaf van to zijn. Herinneringen uit het openbare en byzondere leven (1799-1858) van Mr. a. G. Baron NAHUYS VAN BURGST, Generaal-Majoor, Oud-Raad van Neerlandsch Indie, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Bidder der Militaire Willems- Orde en van het Legioen van Eer. Met portret en facsimile. Te 's Hertogenbosch, by Gebroeders Muller. 1858. In gr. 8vo. 272 bl. f 2 - 90. Niemand zal beweren, dat bet langdurige leven van wijlen den Baron NAHUYS niet veel belangrijks omvat, dat ten volle de eere der besohrijving waardig is, en wanneer wij de Her- inneringen welke hier voor ons liggen, nagaan, dan wordt ons dikwijls bewondering en eerbied afgeperst voor de bekwaam- lleid, dapperheid, eerlijkheid van den overledenen Generaal- Majoor; ook erkennen wij dan gaarne, dat door hem veel gedaan is ten nutte en voordeel van bet vaderland. En toch is er in dit book iets dat ons niet aanstaat, dat ons mis- haagt. Doze Herinneringen ziju door NAHUrs zelven geschreven; zij vormen eene soort van auto-biographie, waarin eene groote ingenomenheid met zich zelven doorstraalt, waarin aanhoudend uitdrukkingen van bewondering omtrent zich zelven voor- komen, en wel in die mate, dat bet stuitend en hinderlijk voor den lezer is. En somtijds valt op die zelf-bewondering wel wat of to dingen. Wanneer wij een blik slaan op de geheele carriere van wijlen den Baron, dan stemmen wij vol- komen toe, dat zijne bekwaamheid en goede hoedanigheden grootelijks hebben bijgedragen om die to doen zijn, wat zij geweest is. Maar de positie van den sohrijver, zijne con- nection, zijne dikwijls niet prijzenswaardige waagzucht, zijn ongevraagd en opgedrongen dienstbetoon aan de regering heb- ben daarin ook groot aandeel gehad. - Wanneer NAHUYS spreekt van de onbaatzuchtigheid waarmede hij bet vaderland zijne diensten bewees, dan is dit in sommige opzigten maar waar; ja, geld was bij hem bet doel niet van bet streven, xuaar er is cone andere baatzucht, dan die in alles bandelt HERINNERINGEN, ENZ. 77 om schatten to verdienen; er zijn andere drijfve6ren, welke, ofsehoon minder onedel dan geldzucht, baatzuchtig moeten genoemd worden, onder anderen de zucht naar eer; en deze gelooven wij, dat in de handelingen van den Baron NAHDYs eene groote rol heeft gespeeld. Uit de Herinneringen leeren wij dezen kennen als een eerzuchtig, en daarenboven als een ijdel mensch, en dit is vooral daarom to bejammeren, omdat daardoor veel van de bewondering zal weggenomen worden, welke de daden van den schrijver werkelijk verdienen. De uitgevers verdienen lof voor hun werk; wij wenschen hun een ruim debiet toe, 't welk dit book, behoudens boven gemaakte opmerking, wegens zijn onderhoudenden schrijftrant en veelal merkwaardigen inhoud wel verdient. MACHTELD. Door G. VAN DEN BERG. Twee Deelen. 's Her- togenbosch, Gebr. Muller. 1858. In gr. 8vo. IV en 306, IV en 282 bl., met 2 gelith. en met kleuren gedrukte vignetten. f 5-90. Den waren naam des Schrijvers, van, of wonende op den berg, heb ik hooren gissen, en indien die gissing waarheid is, dan zal bet niemand verwonderen, dat de hand die reeds zooveel to lezen gaf uit bet gebied der oudheid en letter- kunde, ook thans een historischen roman leverde, waarin de kerkelijke en vaderlandsche geschiedenis met eene naauw- gezette, men zou haast zeggen, angstvallige trouw zijn be- handeld. De dagen waarin de lezer verplaatst wordt, zijn die van de Dordtscbe Synods en van het regtsgeding van OLDENBARNEVELD. De voornaamste Remonstranten en contra- Remonstranten worden sprekende ingevoerd, en als de Schr. zich somtijds, opzettelijk, aan een zeer klein anachronisme schuldig maakt, verzuimt hij niet, om in eene noot, die, onder aan de bladzijde, terstond in bet oog valt, zich zelven aan to klagen en de zaak to rectifieren. Het gebeurde met OLDENBARNEVELD wordt onpartijdig beschouwd, MAURITS wordt niet beschul- digd, maar evenmin de Advokaat, en bet geheele voorval aan- gemerkt als een niet genoeg toegelicht tijdpunt, waarover mis- schien door oude archiven nog later meer helderheid zal wor- den verspreid. Men ziet dus, dat men zich gerust op de historische conscientie van den Heer VAN DEN BERG verlaten 78 G. VAN DEN BERG, kan, maar de geleerde Schrijver boude bet mij ten goede, als ik betreur, dat hij zijn werk niet in bet licht gaf als een zuiver geschiedkundig overzigt van die dagen, en den romantischen vorm niet achterwege liet, want, waarlijk, bet heeft daarbij niet gewonnen. De pen die ewoon is aan ernstigg onderzoek gewijd to zijn, kan, nit den aard der zaak, wel to zwaarmoedig worden voor de meer losse en sierlijke trekken, die een romantisch tafereel vordert. Wel zegt de Schr. dat bij van zijn palet de kleuren ontleent die hem bet meest sprekend en boeijend toeschijnen... tous les gouts sont daps la nature, maar mij boeijen zij niet, en bij de lezing viel mij de regel van LACHAMBEAUDIE in Rarement le savoir s'unit an savoir-faire. Elders spreekt hij van bet luchtige kleed der romantiek dat hij over de geschiedenis werpt, maar, in waarheid, als dit een luchtig kleed nit de garde-robe dier goede dame is, dan wilds ik haren zwaarsten wintermantel wel eens zien ; die moet niet to torschen zijn. WILLEM TEELLINCK, die eigenlijk meer de hoofdpersoon is, dan XACHTELD, heeft in die onrustige tijden zijne ouders ver- loren, en, ale de Synodale belangen een oogenblik overlaten om ons met hem to bemoeijen, vinden wij hem zoekende naar bet geheim zijner geboorte; hij is a prima vista verliefd ge- worden op gezegde MACHTELD, die, zooals bij nadere kennis- making blijkt, ook toevallig een verdwaald kind is; dit ver- meerdert natuurlijk de sympathie. Telkens worden den jongeling geheimzinnige briefjes in de hand geatopt, em zijn geduld en dat van den lezer to oefenen, en als bet eindelijk tot de ontknooping komt, is die zoo om- slagtig, dat zij ons onwillekeurig doet denken aan de surprises die men elkander wel eens op St. Nicolaas stuurt, en die men in bet eindelooze moet ontpakken voor dat men aan de ge- wenschte kern komt. Eerst wordt TEELLINCK op eene plaats in 's Gravenhage be- steld en vindt daar allddn een ouden knecht; die brengt hem bij een oom in Antwerpen; de oom geeft hem op zijn doods- bed een pak papieren en zendt hem daarmede wedr naar een advokaat in 's Gravenhage, die daarin onder verscheidene om- slagen, in een zeer langdradigen brief, bet niet zeer interessante MLCHTELD. 79 geheim ontsluijerd vindt; tegelijkertijd komt alles omtrent MACHTELD aan bet licht; die beiden zijn neef en nicht en worden een paar. De mislukte pogingen door de Jezuiten aangewend, om TEELLINCS van de dienst van MAURITS of to trekken, zijn zoo flaauw, dat een eenigzins gevorderde dis- cipel van LOYOLA. zich waarschijnlijk zou schamen om er voor to boek to staan; kortom, de roman is geheel eene bijzaak en boezemt goo weinig belang in, dat men de hoofdatukken die daarover bandelen, gaarne overslaat. De uitvoering van bet work is net, bet plaatje voor bet tweede deel wel aardig, en ik eindig met den wensch voor den Uitgever, dat bet motto van SPIEGHEL, door den Schr. gekozen, bij vele anderen meer weerklank mope vinden dan bij mij. M. P. H. Debet en Credit. Roman in zes Boeken van GUSTAV PREYTAG. Drie Deelen. Dordrecht, P. K. Braat. 1858. In gr. 8vo. Met gelith. titelvignetten. Drie Deelen compleet. f 10 - 65. Vraagt men mijn oordeel over dit work, dan zal ik niet aarzelen to zeggen: bet is mooi, ik las bet met genoegen. -= Waarom bet juist den titel: Debet en Credit draagt, betuig ik niet regt to begr-ijpen. De Sebr. wil die woorden misschien wel toegepast hebben op de openstaande rekening die ieder mensch met de maatscbappij beeft, tenzij b j er cone andere, hetzij zeer verhevene, hetzij zeer eenvoudige bedoeling made heeft. Die kwestie kunnen wij echter veilig laten rusten, want als in een h6tel de wijn en de bediening good zijn, wie vraagt dan naar bet uithangbord? En, om bij bet h6tel to blijven, wijn en bediening beide moeten bier geprezen wor- den: men geeft ons een onderhoudend verhaal in een goeden stijl geschreven; alleen komt bet mij voor, dat bet 5de boek wat korter had kunnen zijn. - In de voorrede wordt gezegd, dat GUSTAV FREYTAG, aangemoedigd door een vorstelijk woord, zich geroepen voelde om nhet yolk een spiegel zijner degelijk- beid voor to houden, ten einde bet tot zelfontwikkeling en levenskracht op to wekken." Nu is, naar mijn gevoelen, bet Duitsche volk de gebeele verzameling van menschelijke wezens 80 OUSTAV FREYTAG, die men vindt ))so weit die deutsche Zunge klingt", maar G. F. schijnt er anders over to denken en juist den handelsstand als de ware kern daarvan to beschouwen; ten minsten die allddn wordt er degelijk in voorgesteld en con amore ontwik- keld. Met de andere elementen, die in een yolk toch ook voor- komen, schijnt hij niet zeer ingenomen to zijn: zoo wordt onder anderen de geleerde stand slechts vertegenwoordigd door ddn enkel individu, dat een ziekelijk, fantastisch opgewonden leven met een vroegen teringachtigen dood besluit; de adel (en dat nog wel in Duitschland 11) door eene familie, die, ten gevolge van hare domheid, onbedrevenheid en ligtzinnige be- drijven to gronde wordt gerigt. Hij ontziet zich ook niet om ronduit to zeggen, dat bet geene ramp voor den staat zou zijn indien alle adellijke huizen uitstierven. - De kracht van do natie is hier zaamgevat in den eerlijken handel, en daarvan is weder de quintessence uitgestort in den persoon van ANTON WOOLFART, den held der geschiedenis. Hij is bepaald van bet hout waar men de romanhelden van timmert; zoo iemand die alles bij inspiratie weet, en wien alles gelukt. Als do man in vroeger tijden had geleefd, zou bij zeker een AMADIS of een ROLAND geweest zijn, maar nu, in doze praktische eeuw, is hij eene poolster voor alle kantoor- klerken. Uit zijne geboorteplaats, Ostrau, een Duitsch plaatsje aan de Poolsche grenzen, komt hi j, ala een vrij groene burger- jongen, in do naburige hoofdstad, om in eene uitgebreide handelszaak to worden opgeleid; weldra overtreft hij al zijne kameraden en wordt de algemeene vraagbaak. Bij toeval in de salons der groote wereld verschijnende, overschaduwt hij de fijnst beschaafde jongelieden door zijne ridderlijke galanterie. Later bij een opstand die in Polen uitbreekt, beschermt hij zijn patroon en redt hem, met zijne goederen, nit de magt der vijanden, terwijl hij bet eindelijk zoover brengt, dat eene geruIneerde adellijke familie, bijna zonder hem persoonlijk to kennen, hem smeekt hare verwarde zaken to regelen en ala ddn man roept: Verlaat ons niet! beschouw u zelven als een doctor die bij een zieke is geroepen. Dan blijkt bet, dat hij tusschen de koffljbalen ook regtsge- leerde kennis heeft opgedaan; dat hij op ddnmaal een volmaakte rentmeester en land-ontginner is, en dat zelfs de kiemen van DEBET EN CREDIT. 81 veldheers-talenten in zijn brein to vinden zijn, want hij ver- dedigt het kasteel van den zwakken baron tegen een vrij hevigen aanval van Poolsche boeren. Ale men hem daar ten laatste missen kan, keert hij naar de oude firma terug, wordt compagnon van zijn chef en huwt met diens zuster. - Ziedaar een vlugtig overzigt van de gebeurtenissen, die one in de zes boeken verteld worden, en waaraan behalve de held, nog vele andere personen deel nemen. Tegenover den eerlijken handel staat ook de koopman, die zich verrijkt door woekerwinst en bedriegerijen (waartoe natuurlijk, zeer liefdevol, een Jood wordt genomen), maar wien zijne sluwheid niet behoeden kan voor ontdekking en strip. Om de lectuur aangenaam to maken, werkt bijzonder mede, dat de karakters zoo scherp tegen elkander afsteken, en ieder met zijne eigenaardigheden tot het einde toe goed vol- gehouden is. ANTON is een echte Duitscher, die bet nooit z66 druk of zoo benaauwd kan bebben, dat hij geen tijd zoa vinden om met zich zelven to argumenteren; zijne SABINE is de type eener Duitsche huismoeder: altijd wirthschaftende, met eene sleutelmand aan den arm, en, tusschen de stapeltjes schoone servetten, dweepende over hare liefde. De overigen zou men in ieder land kunnen ontmoeten, maar elk in zUne soort is meesterlijk geteekend: hoe aardig zijn, b. v. de por- tretten van den kassier PURZEL en den ouden huisknecht, en wat voelt de lezer zelf zich benaauwd door den angst van VEITEL ITZIG, als hij in 't geheim den moord heeft gepleegd I - De Vertaler more het verantwoorden, dat hij kranig voor Hol- landsch opdischt - lUkenen hoorde ik nooit anders dan van volbloed-Rotterdammers, - of ondvernoeijel!yk, afgewondenheid en kraschte goed z jn,, weet ik niet. Dit echter weet ik, dat de haver niet ale de melk bij een pint, maar bij het spint wordt gemeten; dat leeuwentand door paardenbloem moet wor- den vervangen, en dat het mij verwondert in eene overigens zoo goede vertaling verscheiden gewrongen vglzinnen aan to treffen, b. v.: terw{jl de zoon eijn krullebol op het dek lei, welke(n) de hand van de moeder nog poogde to streelen - en of die verandering het treurig gevolg kon zyn, dat de bloeijende tint van haar wangen verdween; - ook onjuiste uitdrukkingen, zooals: iemand reeds een lijk to noemen, die later no- weer spreekt, - of to zeggen : treurige dagen beleefdd het kasteel. - 82 GUSTAV FREYTAG, DEBET EN CREDIT. Ook Germanismen, b. v.: nu dat hij to huis was - daar (toen ) antwoordde hij - Ga gij , doe gy, en zoo alle imperativen, zonder dat er eene bijzondere persoonsaanwijzing wordt be- doeld, enz. Van bet uitwendige der drie deelen is niet veel to zeggen. Hot is knap genoeg, zonder sierlijk to kunnen heeten, voor alien staat hetzelfde stijve prentje, maar wat druk en correctie betreft komt den Uitgever eer toe. M. Het doode Geheim. Uit het Engelsch van WILKIE COLLINS. Twee Deelen. Te Amsterdam, bij de Wed. L. van Hulst en Zoon. 1858. In gr. 8vo. 255 en 272 bl., met gesteendrukten titel en vignet. f 5 - 40. Wanneer 't niet op don titel vermeld stond, dat deze roman van de hand eons Engelschen auteurs afkomstig en nit bet Engelsch vertaald was, Ref. zou gemeend hebben, dat hij eenige uren met de lezing van een product van den zoo vrueht- baron PAUL FEVAL, MAQUET Of BERTHET, aangenaam had zoek gemaakt. Niets aan dit boek toch is Engelsch, uitgenomen bet tooneel waar de handeling plants grijpt. Niets verrraadt den Engelschen geest of stijl, laat mij 't woord gebruiken, de soliditeit, die zelfs den roman van onze overzeesche naburen kenmerkt. Zoo WIL KIE COLLINS een jong auteur is en dit boek zijn eersteling, dan blijkt bet duidelijk, dat zijne letter- kundige opvoeding goeddeels de studie der nieuwe romanti- sche school van Frankrijk ten grondsiag had. Dit ndoode Geheim" kan met de baste, voortbrengselen van die school wedijveren. Zoo do auteur - wij voor ons zouden 't bejam- meren, omdat dit boek een buitengewonen aanleg en een niet alledaagsch talent verraadt - zich in dezelfde rigting blijft bewegen, en, even als zijne geestverwanten, van den roman niets meer scbijnt to eischen, dan dat hij in een verloren nur zijn lezer aangenaam bezig houdt, dan heeft hij kans weldra de evenknie genoemd to worden van eenen sun en DCMAS, in ons oog eehter eene negatieve verdienste en eene weinig ver- kieselijke renommde, vooral voor iemand, die op menige bladzijde bewijst, dat hi j, een anderen weg inslaande, cone vrij wat meer benijdbare letterkundige toekomst zich zou voorbehouden zien. WILKIE COLLINS, BET D00DE GEIIEIM. 83 Eene kunstig gewevene, niet alledaagsche en tot bet Bind flink volgehouden intrigue; een losse, bevallige, dikwerf schil- derachtige stijl, die zelfs hier en daar de meesterhand ver- raadt; menschkundige ontwikkeling der karakters; een uit- muntend groeperen der feiten, geven aan dit n doode Geheim" alle aanspraak op de qualificatie van een »boeijenden roman". Ala zoodanig bevelen wij hem ook met ruimte, vooral aan Leesgezelschappen, aan. Wie echter iets meer eischt dan de Fransche romantiek van den dag - uitgenomen een sou- VESTRE - vermag to geven, wie begeert na to denken, wan- neer hij een boek heeft digtgeslagen, en wie 't niet alleen to doen is, om door lectuur zich to ontapannen van meer »ernstige" bezigheden - een ongelukkige, geijkte term, aloof 't lezen van een goeden en degelijken roman geene »ernstige" bezigheid wezen kon, waarbij nagedachte niet overtollig is, en verstand en hart beiden worden gevoed - hem moeten wij de kennis- making ontraden met een arbeid, waarmed de meeste lezers stellig hoog zullen loopen. Want hem zal 't wezen als Ref., die zich wel den tijd niet beklaagde, aan de lezing van ,,het doode Geheim" gewijd, maar die toch ook niet van barte zeggen kon, dat dit uur van ontspanning geen verloren uur was, waar 't geheel werd ingenomen door eene lectuur, die alleen zijne gedachten afleiden, maar niet die op iets degelijks ves- tigen, of tot nadenken stemmen kon, omdat ze nieuwe denk- beelden in bet leven bad geroepen. Waar 't een roman geldt, zal slechts de minderheid in Ref.'s opinie ten deze deelen. Al zou hij 't gaarne in waarheid gelooven, dat door den tijd zuik eene meening die der meer- derheid worden zal, acht hij voor 's hands zich niet gereg- tigd zijne afkeuring nit to spreken over een hock, dat hij in alien opa Gate prijzen zou, ware 't niet dat bij 't genre waarin bet geschreven werd, veroordeelde. Wie met dat genre vrede heeft, hem verzekeren wij , dat hij met een chef d'oeuvre van die rigting der nieuwere romantische school kennis zal maken. Bovendien beveelt ook deze uitgave van de firma VAN RULST Ex zooN zich door eene goede vertaling en eene nette uit- voering aan. 0. Nov. 1858. L-E. 84 P. F. BRIININGS, Nevel en Zonneschijn. Door P. F. BRUNINGS, 1° .Luitenant der Infanterie. Kampen, K. van Hulst. 1858. In post 8vo. 4, VII en 392 hl., met geillustreerden omslag. f 2 - 80. Ref. acht zich gelukkig een oorspronkelijk verhaal to kunnen aankondigen, dat in vele opzigten eene ruime en warme aan- bevelin(r verdient. 't Is niet de intrigue of datgene, wat men eiaenlijk den ))roman" noemt, 't welk in zoo hooge mate zijne sympathie won, als wel de details, die overal bewijs geven van een frisschen, degelijken, oorspronkelijken geest, van een vernuft, waaraan humor niet vreemd, en eene fijne opmer- kingsgave bijzonder eigen is. Overal is de stiji vlug, los en levendig; 't boekske boeit van bet begin tot bet einde; menig tooneel is ale nit bet leven gegrepen, en 't leven met de ge- trouwheid der daguerreotype we6rgegeven. 't Oude gulden spreekwoord, de gulden, onomstootelijke waarheid: ))'t een- voudige is bet kenmerk van bet ware", vindt ge op bijna iedere bladzijde bevestigd. Wilt ge eene vlugtige schets van dezen roman? Ref. kan ze u in weinige woorden geven. WAL is de zoon van een verarmd koopman, die bij zijn dood gade en kind in droevige, benarde omstandigheden ach- terlaat. Een brave, gepensionneerde overste trekt zich 't lot zijner zuster, van de weduwe en den vaderloozen knaap, aan. Gebrek aan tijdelijke middelen wijzen den veelzijdi(y ontwik- kelden knaap den weg aan, then hij heeft in to slaan, om in de wereld vooruit to komen. WAL wordt soldaat, later onder- officier; al blinken or nog geene epauletten op de schouders van den volontair, toch blinkt daar een zonnetje in zijn hart, dat opgaat nit de donkere oogen van zijn nichtje CHARLOTTE, des overstep cdnige. CHARLOTTE is een braaf, gehoorzaam en mooi kind, maar CHARLOTTE is achttien jaren, en kan zich niet vereenigen met bet denkbeeld, dat Jonker FRANS, do ))noble Suzerain" van bet dorp, waar de oude krijgsman zich retireerde, door haar vader tot haar echtgenoot bestemd wordt. De overste houdt veel van zijn oppassenden neef, maar dat hij maar zonder slag of stoot hem zijne dochter geven zou, is iets, dat vrij twijfelachtig schijnt. Jonker FRAas, die van de intimiteit tusschen WAL en zijn n1chtje meer begreep dan hem NEVEL EN ZONNESCHIJN. 85 lief was, zoekt hoe langer hoe meer de goede gunst van CHAR- LOTTES vader to winnen, lets wat hem vooral opperbest ge- lukt, als hij lets dat meer was dan een ,) faux pas" van zijne zijde, op WALL'S rekening weet to schuiven, en dezen zoodanig uit des oversten hart to verdringen , dat zelfs op den oogenblik van diens benoeming tot officier, en wat meer zegt, van 't onverwacht sterven zijner moeder de grijs- aard goon enkel woord voor zijn voormaligen lieveling over heeft. CHARLOTTE echter blij ft den armen geliefde, die van eene zware misdaad verdacht wordt, getrouw, en weigert ieder aanzoek van den Jonker met eene bewonderenswaardige stand- vastigheid, die haar loon vindt in de tijdige ontdekking der waarheid, en... gij begrijpt wet verder volgt, lieve lezeresl Kunt ge n eenvoudiger thema denken ? Bitter alledaagsch, zegt ge misschien. Ja, alledaagsch, maar 't is door eene meesterhand aangegrepen, en met iedere bladzijde vergeet ge meer 't alledaagsche van die intrigue, om u geboeid to vinden door die menigte van schoone gedachten, van opmerkingen, die pleiten voor 't gezond verstand, voor 't holder hoofd en 't warme hart van den auteur. Gij gevoelt, dat het book con amore geschreven is; BRCNINGS ken er niet lang over ge- werkt hebben, want blijkbaar heeft het denkbeeld hem dus- danig geinspireerd, dat de gedachten stellig ieder oogenblik do veder eenige regelen vooruit waren. Ref. weet niet wet in dezen roman 't incest to bewonderen; 't frissche, geniale, oorspronkelijke der behandeling, of de rijke denkbeelden, die ale parelen met kwistige hand overal als in 't wilde gestrooid zijn. Gaarne schreef ik eenige bladzijden af, maar wanneer ik b. v. op bl. 29 begon, zon ik niet weten wear to ein- digen, omdat ,,Nevel en Zonneschijn" aan heerlijke, meester- lijk geschrevene bladzijden zoo rijk is. Ik son kunnen eindigen met meer to doen dan u de lazing aanbevelen, ik zou er u toe kunnen dringen met al de kracht die ik hoop to bezitten, waar 't er op aankomt om iemand omtrent het goede van eene zaak of persoon to over- tuigen. Maar ik wil mij eons voorstellen, dat mij dit gelukt is, en dat ik een fijn en scherpzinnig criticus naast mij heb, die 't boekske digtslaat en mij ernstig afvraagt: ),of ik er dan niet cone aanmerking op heb ?" Om - eerlijk to wezen moet ik »ja" zeggen. Ik heb eene BOERBESCH. 1859. N°. II. 7 $6 P. F. BRUNINGS, gewigtige aanmerking, die, zonderling genoeg, juist hot begin en bet einde betreft. 't Scbijnt me dat de auteur bij zijne primitive conceptie plan had, om ))de lotgevallen van zijn held to verbinden aan de geschiedenis van 't regements-nommer boven zijn chakot," op de wijze zooals o. a. DOUGLAS JERROLD "De Lotgevallen van een Strnisveer" beschreef. BRUNINGs zag ecbter wel denkelijk zeer spoedig 't moeijelijke in van die, ook in andere opzigten, niet aanbevelenswaardige methode, en hij was verstandig genoeg om reeds op bl. 11 het rege- ments-nommer to laten varen en zich bij WALL to bepalen. Toch had ik die inleiding Never geheel gemist, vooral omdat ze niets ter sake afdoet en nu alleen schijnt geschreven om door 't zonderlinge en zeldzame der voorstelling effect to -waken. Een auteur als deze luitenant-bellettrist behoefde zulk een kunstmiddel niet. En wat nu bet slot betreft; wat zal ik zeggen; self romancier of novellist west Ref. bij ervaring hoeveel moeite een auteur dikwerf heeft, om de intrigue zich geleidelijk to laten ontwikkelen, en eon »goed slot' voor to bereiden. Uit then hoofde behoort hij niet onder de veel- oischende ctitici, waar het dit gedeelte van een roman be- treft, maar... de beer BRUNINGS heeft zijns erachtens den knoop wat al to militairement doorgehakt. Die drie dooden op dezelfde plek ; die ontmoeting van Jonker FRANS met ROELOF, - 't is wat kras om waarschijnlijk to wezen I Enkele kleine vlekjes. die uspelende golven op een blinkend strand", waar er van een dameshals en dames-lokken sprake is; iemand die »zonder verleden" is; de oude anecdote van de twee buarlieden, die 't elka.r moeijeljjk maakten, - bij een onzer dichters "de visscher en de jager", - bij BRUNINGS een guitar spelende commies bij de posterijen en een luitenant, die zich op de trom excerceert - of we gaarne die min gelukkig geslaagde bladzijden gemist hadden I - 't onwaarschijnlijke van JAAPJES geschiktheid tot het does van eene reize, zooals 141 volgens den auteur deed; eene novergaande" in plaats van eene »ondergaande" zon; en dan dat leelijke "de plek waar bet geliefde wezen den dood bad opgedaan", - zulke gebreken kan ik aanwijzen. Maar ik verklaar u op mijn woord, dat ik ze heb opgevischt tussehen een aantal sohoone details, to schoon en to meesterlijk geschreven, dan dat ge niet spoedig vergeten zoudt, dat ook 'iNevel en Zonnescbijn" even ale ieder NEVEL EN ZONNESCHIJN. 87 menschenwerk, ook 't uwe en het mijne, van gebreken niet vrij to pleiten is. 't Book is net uitgevoerd; de fraaije, geillustreerde omslag is wel wat krijgshaftig geteekend; Ref. hoopt niet dat het de dames van de lezing zal afschrikken, in wier handen hij dezen oorspronkelijken roman zoo gaarne zien zon. Gaarne geven wij dezen roman een woord van dringende aanbeveling op zijne reis door ons vaderland mede. Hij is echt Hollandsch, en heeft regt op eene goede ontvangst bij ieder die non, eenige waarde aan een degelijk, Hollandsch boek hecht. Den Luitenant BRUNINGs roepen wij van harte een »tot weerziens 1" toe. Onzes erachtens pat bij op den weg then hij insloeg, eene schoone letterkundige toekomst to gemoet. Zijn warm hart blijve door veel zonneschUn in 't leven ge- koesterd; zijn holder hoofd bewaard voor den nevel, die niet altijd aan eene letterkundige loopbaan vreemd is, en de frissche denkbeelden wel eens ontijdig en to vroeg omsluijertl 0. Nov. 1858. L-E. Een tiPyegeer onder de hanebalken. Naar 't Fran8ch van SMILE SOIIVESTRE, door TH. PETERS. To Rotterdam, bij Hendrik Altmann. 1858. In kl. 8vo. 140 bl. f 1- 30. 't Is geene vrolijke task den arbeid van een ontslapene to bespreken, vooral wanneer wij hem hebben lief gehad, al was hij ons dan ook niets meer dan een vriend in de verte, wien wij nooit van aangezigt tot aangezigt hebben gezien, maar de vruchten van wiens geest one tot hem trokken en met hem vertrouwd maakten, ale hadden wij hem jaren Lang en van nabij gekend. Zoo was 't Ref. toen hij deze welgeslaagde vertaling van EM ILE SOUVESTRE'S oPhilosophe sons lee toits" ter hand nam. Reeds in 't oorspronkelijke had hij 't gelezen en herlezen, en onder 't vele goede waarmede do zoo degelijke auteur de let- terkunde van zijn yolk verrijkte, en 't welk meerendeels ook in den vreemde burgerregt verkreeg, was 't in zijn oog al- tijd een geschrift, dat - al had de productive geest van den Franschman nimmer iets anders geleverd - op zich zelf genoeg zou zijn geweest, om hem eene bljvende en welver- diende vermaardheid to verzekeren. 7* 8.8 E. SOUVESTRE, DEN WIJSGEER ONDER DE HANEBALEEN. Voor wie 't niet kennen, wil Ref. mededeelen, dat de in- houd uit twaalf korte vertoogen of liever schetsen uit het dagelijksche leven bestaat, die alien in bevalligen, sierlijken stijl geschreven - en door den heer PETERS in eene nitmun- tende vertaling, waaraan eigenaardige moeijelijkheden verbon- den waren, Rink wedrgegeven - een zedelijk en maatschap- pelijk beginsel ten grondslag hebben, of een maatschappelijk vraagstuk van den dag behandelen. Eenvoud, gezond ver- stand, korte, kernachtige betoogtrant, juistheid van voorstel- ling, helderheid van denkbeelden zijn de kenmerken van dit geschrift, 't welk wij niet aarzelen een gulden boekske to noemen, en als zoodanig aan alle lezers, ongeacht tot welken stand of leeftijd zij behooren, dringend aan to bevelen. Frankrijk en ieder land, waar men met zijn arbeid kennis mogt maken, verloor aan SOIIVESTRE v6dl. Hij was een dier weinige uitverkorenen, die met buitengewone gaven van 't ver- stand, heerlijke gaven van 't hart vereenigde. Daar hij bij zijn leven veelligt velen ten rijken zegen was, zoo hopen wij, dat na zijn dood zijne geschriften - en daar- onder ook dit - velen mogen toebrengen tot het rijk der waarheid, des lichts en der liefde, waarvan de ontslapene geen der minst vurige en minst invloedrijke apostelen was! Zoo dit boekske die aanbeveling nog behoeft, dan vermel- den wij gaarne, dat de heer ALTMANN deze parel in een sierlijk uiterlijk heeft gevat, duidelijker: dat hij voor eene keurig nette uitvoering heeft zorg gedragen. GIRANDOLA. NOvellen van BERNARD VAN GUSECK. Twee Deelen. Te Leeuwarden, bij H. Kuypers. 1858. In gr. 8vo. 309 en 316 bl., net gesteendrukten titel en vignet. f 6 - Twee 'bundels verhalen van Duitachen bodem, die bij de weinige ruimte ons voor 't bespreken van romantische voort- brengselen, die zich nosh door 't,genre, noch door de bewer- king op de eene of andere wijze onderacheiden, gegund, slechts met een enkel woord door ons kunnen aangekondigd worden. Ref. kan niet ontkennen, dat hij van dit zestal verhalen in een verloren uur enkele met genoegen gelezen heeft. )Do Odal-boer" acht hij het beste, vooral daar deze novelle een B. VAN GUSECK, GIEANDOLA. 89 zeer juist geschetst tafereel aanbiedt van de verhouding, die in Zweden, tijdens de 14e eeuw, tusschen edellieden en lijf- eigenen bestond. Ook om de bevallige natuurschildering van bet to weinig gekende Noorden verdient bet boven de andere met lof vermeld to worden. Behalve »Liefde en hartstogt" (bet laatste verhaal van bet eerste deel), dat in geen enkel opzigt den lezer boeit of een aangenamen indruk achterlaat, zijn ook de overige novellen van deze bundels niet zonder verdienste, reden waarom wij deze uitgave aan Leesgezelschappen aanbevelen, - waar zoo wijd uiteenloopende eischen moeten bevredigd worden, dat stellig onder bet legio lezers, ook deze ,,Girandola", de haren wel vinden zal. Den Heer Uitgever, die voor eene redelijke uitvoering zorg droeg, geven wij echter in bedenking of de goede ontvangst van VAN GUSECK'S »Stedingers", hem wel regt gaf, om zoo kort daarop eene vertaling van diens overige novellen ter perse to leggen, die - behoudens ooze niet ongunstige aankondiging- toch met den eerstgenoemden roman niet kunnen vergeleken worden, zonder bij die vergeliking to verliezen ! Een Levensdroom. Roman van JULIE Busow. Naar feet Hoog- duit8ch door HEBMINE. Twee Deelen. Hilversum, P. M. van Cleef, Jzn. 1858. In gr. 8vo. 238 en 205 bl., met gesteen- drukten titel en vignet. f 4 - 60. Er is een eigenaardig onderseheid tusschen de romans onzer Duitsche en Engelsche naburen. Waar de laatsten meer bet werkelijke leven of dagelijksche toestanden schetsen en meeren- deels op zoo meesterlijke wijze ontwikkelen, dat wij de waar- heid van bet voor onzen blik ontrolde tafereel als gevoelen, of voor de imaginaire romanfiguren, wier karakter met bet scalpel van bet talent ontleed tot in zijne geheimste drijf- ve5ren wordt bespied en we5rgegeven, 't bij ons bekende beeld van levende en wakende wezens in de plaats zonden kunnen stellen, - daar schetsen ons de Duitschers meerendeels roman- helden en heldinnen, die aan bet werkelijke leven vreemd zijn, en aan wie alleen bet talent van den auteur of de then ten 90 JULIE Bi1ROW, gevolge sterk geprikkelde verbeelding van den lezer een Amp van leven kan meddeelen, omdat een flaauw vermoeden van de mogelijkheid, dat dezulken als ons geteekend worden zou- den bestaan, bij ons oprees. Exceptionele toestanden, sterk geteekende karakters, hartstogtelijke tooneelen, zelden de pho- tographien van natuurlijke menschen, maar de beelden van engelen of daemons, wie men den menschelijken vorm leende, ziedaar - op weinige gunstige uitzonderingen na, b. v. bij eon FREYTAG of HACKLi1NDER - de eigenaardige bestanddeelen van een Duitschen roman, die in den regel ook niet vrij is to pleiten van overdrijving en zich kenmerkt door dat , schwar- merische" 't welk aan het volkskarakter onzer naburen eigen is. 't Was daarom niet zonder eenige aarzeling, dat Ref. zich tot de lezing van dezen roman van JULIE BUROW neer- zette, to meer daar,. eenigen tijd geleden, een buitenlandsch tijdschrift, die dame -- to regt of to onregt - als iemand van eon excentriek karakter en vreemde levenswijze schetste. Hij ging met ietwat huivering tot de kennismaking met dezen nLevensdroom ' over, omdat hij vreesde, dat die als zoo menige droom eene parodie op de werkelijkheid zou opleveren. Toch bleek 't hem later, dat hij zich ten deze vergist had. Al is de toestand waarin de hoofdpersonen zich geplaatst vin- den, allerminst eene alledaagsche, toch is die op verre na niet onmogelijk; wat meer zegt, wij gelooven dat, helaasl menigeen, die eenige ervaring achter zich heeft, wel in staat zou wezen deziylken met name to noemen, wier beeld hij in de figuren van een SIEGMUND VAN KANDERN en LEO- NORA ARNOLD terugvond. Deze uLevensdroom" is een tafereel uit hat werkelijke leven, door eene begaafde vrouw, op vele plaatsen met meesterhand gesehilderd. Aan een sierlijken, afgeronden en beviffligen stijl, paart hot eene levendigheid van voorstelling, die niet missen kan aan dit boek een meer dan gewoon goad succes to ver- zekeren. De karakters zijn flink volgehouden, de kunstig in- eengevlochten intrigue boeit van 't begin tot het einde, en waar 't hat schetsen van eigenaardige huiselijke tafereelen betreft, bewijst de Schrijfater een zeldzaam talent to bezitten, dat zich evenmin verloochent, waar zj poogt de natuur - vooral die der Pruissische Oostzee-provinci6n - op schilderaehtige wijze wear to geven. BEN LEVENSDB00rI. 91 Gaarne gaven wij onzen lezers een vlugtig overzigt van dezen zoo boeijenden roman. Wij zouden echter vreezen op die wijze hun een deel van 't genot dat bij de lezing hen wacht to ontnemen, dear wij dit moeijelijk zouden kunnen doen, zonder de intrigue van 't boek ook ten deele voor hen to ontwikkelen. Nu willen wij alleen mededeelen, dat in deze- bladen de geschiedenis van een veel bewogen vrouwenleven, als een gevolg van eon huwelijk waaraan liefde ontbrak, ver- haald wordt, - een onderwerp, dat rijk genoeg bleek to wezen, om aan een talent als dat van J. Busow, aanleiding to geven tot het schrijven van een der beste romans, die onzes erachtens, in de laatste jaren van Duitschen bodem bij ons werden overgeplant. Met eene ruime aanbeveling zouden wij gaarne dit korte woord besluiten. Maar ale wij 't oog vestigen op de min gelukkige vertaling en het allerslordigst geteekende vignet, mogen wij niet nalaten den Heer Uitgever toe to voegen, dat dit beval- lige boek wel eene betere uitvoering verdiend had. 0. Dec. 185S. L-E. MABEL VAUGHAN. Door de Schrijfster van ,De Lantaarn- opsteker". flit het Engelsch. Twee Deelen. Te Amsterdam, bzj de Wed. L. van Hulst en Zoon. 1858. In gr. 8vo. 273 en 274 bl. f 5 - 70. Ref. wil wel eerlijk bekennen, dat hij niet tot diegenen heeft behoord, door wie in der tijd aan ,The Lamplighter", van Miss cuNinn GRAM, zulk een uitbundige lof werd toegezwaaid. 't Boek had, bij veel schoons, in zijn oog to weinig degelijks; de karakters der hoofdpersonen waren to weinig d'aprea nature geschetst, om hem aanleiding to geven zijne stem bij die der massa to voegen, die den ,Lantaarnopsteker" b. v. met Me- vrouw STOWE's ,Negerhut" op 44ne lijn plaatsten. 't Is hem vooral nit then hoofde eene aangename taak met den meest onbeperkten lof van eene nieuwe geestvrucht dier Schrijfster to kunnen spreken, en de ,Mabel Vaughan" een boek to mogen noemen, dat, near zUne meening, zijn voor- ganger verre achter zich last. Waarheid, eenvoud, degelijk- heid, menschenkennis, echte, praktische godsdienstzin, daden 92 MABEL VAUGXIAN. en Been woorden, pieteit in den echten, eerbiedwaardigen zin van bet woord, zijn de grondslagen, waarop een arbeid werd aangevangen, die velen ten rijken zegen kan wezen. MABEL VAUGHAN is een meisje, waarop wij gaarne iedere dochter en zuster als een navolgingswaardig voorbeeld zouden willen wijzen. Geloof daarom niet dat bet natuurlijke der figuur lijdt onder de degelijkheid die aan bet karakter blijkt eigen to wezen; integendeel, hoe sterker bet Christelijke element zich bij haar ontwikkelt, hoe meer 't bij hare daden en woor- den op den voorgrond treedt en in 't oog springt, des to natuurlijker en eenvoudiger schijnt zij ons; waar zij zich in de wereld beweegt, verliest zij haar oorspronkelijke, zuivere en eenvoudige karakter niet; waar zij buiten de wereld zich plaatst en alleen leeft voor een kleinen huiselijken kring, haar wereld nadat zij tot een regt begrip barer pligten kwam, ontwikkelt zich dat karakter, om haar eene vrouw to doen worden, die voor haren kring ten zegen en voor hare sekse ten sieraad was. MABEL had in bare jeugd de groote, heerlijke les van bet leven, die »liefde" beet, geleerd. De wereld deed haar die gedurende weinige maanden voorbijzien, maar 't hart en 't ge- weten vonden er geen vrede bij. Zij keerde terug van waar zij uitging, en offerde zelfzucht op aan liefde tot den naaste. Zoo werd zij de steun van een zwaar beproefden vader, wiens grijsheid troost en hulp zocht bij zijn kind; zoo werd zij de goede engel van een loszinnigen broeder, dien, - al koste bet haar veel strijd en in den beginne veel teleurstelling, - zij toch eindelijk mogt terugbrengen tot de kudde, waarvan hij zooverre was afgeweken, omdat nimmer een goede herder bet dolende, bijna verloren schaap had gezocht; zoo werd zij de moeder van de kleine weezen barer zuster, aan wie de wereld altijd to hooge eischen had gesteld, dan dat ze die van haren moederpligt zou hebben kunnen bevredigen; zoo ging zij zegenend rond to midden van armen en kranken, van dwalenden en beproefden, die zij heenleidde naar de fonteinen des levenden waters, als cen gering dank-offer voor wat de arme, kleine Rosy goeds aan haar bewees, toen zij door haar voorbeeld MABEL tot een refit bewustzijn van haren pligt bragt. Fen mijner vrienden schreef mij juist heden over dit uit- muntende boek: ,,Ik dank u zeer voor de lectuur van nevens- gaand boek. Wij hebben bet met klimmend genoegen gelezen. MABEL VAUGHAN. 93 De Schrijfster is iemand, die de schoone gelijkenis in Mat- theus %III vs. 33 niet slechts heeft gelezen, maar ook toont to verstaan. Er zijn in haar work treffende waarheden uitge- sproken, waardoor het geschikt is niet slechts om genoegen to geven, maar ook om nut to doen voor ieder, die het leest met een welgestemd hart." Ref. beaamt die uitspraak volkomen. Hij voegt er bij, dat bij bijna geen boek kent, dat hij liever in handen van jonge meisjes en jong gehuwde vrouwen zag, dan doze goed nitge- voerde vertaling van Miss CUNNINGHAM'S ,,Mabel Vaughan." Eene uitgave in klein 8vo., en geschikt voor een boek- gescbenk voor dames, hopen wij weldra door de wakkere Uitgevers in den handel.gebragt to zien. 0. Dec. 1858. L-E. Vergeet mij niet. Muzen-Almanak voor 1859, onder Redactie van j. J. L. TEN KATE. Amsterdam, J. H. Laarman. Met 5 staalplaten, titelplaat en vignet. VIII en 261 blz., geb. in linnen met verguld op plat en snede. f 3 - 90. Laat ons eens even een kijkje van de Vergeet my niet nemen! 't Heet flog de oude Muzen-Almanak to zijn, die Muzen-Al- manak van 't jaar 19, - acb, als een jaarboekje dcn-en- veertig jaren telt, dan is 't al heel oud. Draagt het ook ken- merken van den ouderdom ? neen durf ik niet zeggen. 't Is anders wel een goed portret, dat tegenover den titel prijkt. De bee) dhouwer-dichter J. F. BROUWENAAS was priester der kunst, gij erkent hot als gij zijn afbeeldsel aanschouwt; maar zijne Gedachten op een echoonen Novembermorgen, die het portret moeten begeleiden, zouden hem Been regt gegeven hebben om voor den Muzen-Almanak to staan. Van de plaatjes aan vreemden ontleend, wil ik niet spreken; dat, waarbij j. J. L. TEN KATE zijn Uit het Leven gevoegd beeft, mag gezien worden : er is uitdrukking in. Voorts komt den Uitgever lof toe voor papier en band, maar voor den druk blaam; die is zonder eenige zorgvuldigheid behandeld - en dat in een prachtjaarboekje! Vrede met proza in den Muzen-Almanak heb ik wel, wanneer 't maar goed proza is - dit jaar is 't a! zeer weinig- 94 VERGEET MIJ NIET. beduidend. Het lieve Dorpje van Dr. N. R. DONKERSLOOT is nog hot beste, en ale dat het beste is - wat is dan 't overge? DONKERSLOOT weet los to vertellen, ziedaar zijne verdienste. Gaf VAN KOETSVELD niets? Neen, hij liet het aan zijn zoon over, die u voor eene novelle van 's vaders hand een versje by een regen geeft met den allerongewoonsten aanhef: Wekkom ! welkom ! frissche regen ! enz. De fantazy van WILHELMINA JOHANNA VAN RAVESTEYN over Grafbloemen is wel niet kwaad, maar zij behoort toch vol- strekt niet tot do categorie, die vrijheid zou geven om van een good proza-stuk in den Vergeet my niet to epreken. Ach, dat alledaagsche, midaelmatige 1 Vooral ale dat alledaagsche, dat middelmatige in podtischen vorm tot ons komt. »Wel aardig I wel good!" dat moest niet zoo dikwerf de uitspraak zijn na de lezing van een almanakken- vers. En toch kan men niet anders zeggen van LAURILLARD'S Twee gezigten op een badplaats; V. D. vEEN's Graaf FLORIS de Vijfde; BO%MAN'S Lofdicht op JOIIANNES VAN EYK; SIFELL'S Gods woord; ELMINA'S De slaap, beeld van den dood; ERICA'S Moeder- lief, waar zijt gij? BERMAN's De heuvel Golgotha; PRUDENS VAN DUYSE's De Bidder en de Priester; V. ZEGFG}ELEN'S Ideaal en werkelijkheid; wIJSMAN'S Het sterfbed in de hut. Weinig is er in het boekske dat ons de plaatsing geheel onwaardig schijnt; zeker zonden wij daaronder rekenen het welbekende Loover uit het Zuiden op het graf van TOLLENS met dat slot Maak, graver, na den kuil wear digt I Of de opname van WITTMANNS Dichtbloevaen met de vlugge ver- taling van TEN KATE niet allereerst zij toe to schrijven aan gebrek van gogde Nederlandsche stukken, laten wij in 't midden. Gaarne gunnen wij ook de ruime plaats aan do Rieuwe proeve van Sanskritsche pob , van den. Redacteur, maar zeker zal zij weinig lezers en nog minder lezeressen tot zich trekken. 't Kost veel to veel moeite om zich in toestanden van geheel andersdenkenden en gevoelenden to verpleatsen; een eerste vereischte om gelezen to worden is, in onzen tijd, dat de schrijver of dichter gemakkelijk zij vodr zijne lezers - doch zon 't good zijn zich daaraan to storen? Vast is het allermoeijelijkst tegen den stroom op to roeijen. Onder de MUZEN-ALMANA$ VOOR 1859. 95 stukken, die meer blijvende waarde hebben, rangschikken wij, behalve de genoemde nieuwe proeve: TATUM ZUBLI'S Het wilde paard der prairien; PRUDENS VAN DUYSE'S Danielken; PEDRO'S Zomerrniniatuurtjens; TEN KATE'S Uit het leven; V. D. BERGH'S Het sterrelicht; R. P.'s (??) By ALWINES portret, dat een beetjen jaloersch keek; TEN HATE'S Aan eene dochter van het Zuiden; KOBNEx'S Chri8ten-harptoonen; DORBECK'S Hope der toekomst. 't Juweeltje der verzameling is zeker het diep roerende: Wan- neer de kindren grout zijn, van NICOLAAS BEETS. Eerst die idealen voor de toekomst als moeders zorgen voorbij en moe- ders levensgenot teruggekeerd zal zijn - en dan - ziethier de twee sloteoupletten, waarmer ook wij besluiten, en tracht, al was 't alleen om dit stukje, den Vergeet my niet, zoo gij kunt, eens magtig to worden: De kindren werden grooter en grooter, naar de rij. Maar eer er een volwassen was, kwam daar een kleintjen by. ,,Wees welkom, vierde zoontjen! gy komt nog juist by tijds; Ook gy zult eenmaal groot zijn, Gods grooten naam ten prijs! Wees niet bezorgd; uw moeder neemt u met blijdschap aan; Zy heeft er zooveel groot gebracht, bet zal ook ditmaal gaan... Ai my l Daar breekt op eenmaal dit dierbaar leven of De kindren worden grooter - maar op hun Moeders graf. Verslag aan de Gemeenteraden van Arnhem, Zutphen, Deventer, Olst, W jhe, Zwolle en Kampen, over den uitsla9 der Op- metingen voor Spoorwegen; met eenige opmerkingen over het verband tusschen Land- en Waterwegen in Oostel jk Neder- land, door T. J. STIELTJES, Lid van den Raad der Gemeente Zwolle. Te Zwolle, b j W. E. Tjeenk Willink. 1858. In gr. 8vo. 60 bl. en twee gelith. kaarten. f : - 60. Die spoorwegen, -- 't is eene zaak die al wat hoofd- brekens gekost heeft, en nog niet half zooveel als zij cog kosten zal. Overal wil men een spoorweg hebben, en overat to gelijk; zelfs 't vooruitzigt van er geen to krijgen maakt de menschen boos; gelijk b. v. de Middelburgsche Courant in zulk een vooruitzigt al proponeerde om gebeel Zeeland maar aan eene andere natie of to staan. Maar al die brommers, die niet gelieven to begrijpen, dat alles op zijne beurt moet 96 T. J. STIELTJES, geschieden, ze denken niet eens aan bet arme hoofd van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat wel suiselen moet van al die aanvraen, voorstellen, projecten en aanbiedingen g omtrent de spoorweg-quaestie. Toch mogen wij ze niet al to hard veroordeelen; de provincien die al zoo lang bij een paar barer zusters hebben moeten achterstaan, mogen wel al hun best doen om bet zoo lang gemiste to verkrijgen, en waarom zou Zeeland of Limburg langer willen wacbten dan Groningen of Friesland? Onder de vele voorstellen omtrent deze zaak, verdient bet bovengenoemde JTerslag zeer in aan- merking to komen. Wij kunnen hier aankondigen, en minder beoordeelen, omdat de localiteiten ons grootendeels onbekend zijn, en onze kennis van zaken zich zoo verre niet uitstrekt, dat wij ons goed- of afkeuring van 's Heeren STIELTJES werk zouden aanmatigen. Uit den zeer langen titel zal den lezer duidelijk zijn geworden op wier verzoek deze opmetingen ge- daan zijn en daarvan bet verslag geleverd is. Voor zoo ver wij zien kunnen, en oordeelen naar andere door ons gelezen schriften van dezen aard, is de arbeid van den Heer sTIELTJEs zeer naauwkeurig, veelomvattend en die eens zaakkundigen. Wij kunnen hier alle berekeningen niet opgeven, maar willen toch in onze aankondiging opnemen bet voorstel dat de Schrijver aan de in den titel vermelde gemeente-raden doet. Hij raadt hun aan: 10. De keuze van bet centraalpunt even beoosten het Joppe (tusschen Zutphen en Deventer). 2°. De rigting van Arnhem op Zutphen door Brummen en beoosten Billioen door 't Velperbroek. 3°. De rigting over den Snippeling, door de bestaande ves- tingwerken van Deventer, en verder steeds tusschen den IJs- seld!yk en Zandwetering op Zwolle en Kampen. 4°. De rigting oostwaarts langs Oolde, Laren, zoo kort mogelijk onder Goor op Enschede, verder Z. 0. van Olden- zeal verlengd naar de Poppe aan den Dinkel, en van Enschedd naar Glanerbrug, in de veronderstelling van twee aansluitingen naar Duitschland. 5°. Het uitbreiden der steden Zutphen en Deventer, in ver- band met eene verbetering der vestingwerken. 6°. Het daarstellen van de noodige punten van overlading uit de groote bestaande of daar to stellen waterwegen to Dieren, VERSLAA, Exz. 97 Zutphen, Deventer, Zwolle, Kampen, Goor, de Poppe en zoo digt mogelijk onder Enschedd. 7°. Het voorbereiden van kleine kanaalverbindingen naar alle andere stations, overal waar het terrein dit toelaat, ten einde ook alle landbouwproducten, zonder kostbaar vervoer per as, aan de stations to kunnen aanvoeren. Verder handelt de Schrijver over de zwarigheden en voor- deelen van het terrein, over de vraag, wie den aanleg der spoorwegen zal ondersteunen, en besluit met eenige opmer- kingen over het verband tusschen land- en waterwegen in Oostelylo Nederland, welke zeer veel belangrijks bevatten. De Bijlagen en kaarten zijn zeer dienstig om de zaak op to helderen. Het geschrift van den Heer STIELTJES is eene stem onder velen, die meerendeels disharmonieren; naar ooze meening is 't eene goede stem, welke verdient gehoord to worden; daarom bevelen wij deze brochure over de question brulante in ons vaderland ten zeerste aan. De Dagbladen in Nederland. Wat zijn zij, en wat behoorden elf to wezen? - Een woord tot de Regering, tot de partgen en het volk, ook in verband tot de Zegelbelasting, door PHIL- ALETHES. Te 's Gravenhage, by H. C. Susan, C.H.zoon. 1858. In gr. 8vo. 68 bl. f : - 60. Gewigtige vragen zijn het, die de Schrijver dezer brochure zich stelt, en een belangrijk en passend woord is het dat hij daarin spreekt, een woord, zonder schroom uitgesproken, zeer behartigingswaardig, 't welk toont, dat de Schrijver met regt zijn aangenomen pseudoniem mag dragen. Na eene inleiding, waarin de dagblad- en vlugsehriftpers ale eerste magt in den Staat wordt verdedigd, en waarin naar waarheid wordt aangetoond, dat de magt van de drukpers berust op het besef van die magt, op het diepe bewustzijn van haren alles overtreffenden invloed, ala ook bet onder- sebeid dat er bestaat tusschen het feit, dat een Staat een groot eantal couranten bezit, en het versebijnsel dat de drukpers eene zedelijke magt in den Staat uitmaakt, komt de Schrijver 98 PHILALETIIES, tot zijne eerste op den titel uitgedrukte vraag. Wat zijn de dagbladen in Nederland? Helaas, geene magt in den Staat, ofschoon hun aantal voor een land ale het onze, overvloedig groot is. Aan wie ligt de schuld daarvan ? Aan de Regering, omdat zij de journalistiek niet genoeg acht of als bondgenoot in den arm neemt. Zij houdt de loopende zaken van bestuur gaande, zij overstelpt de Kamers met wetsvoorstellen, en meent daarmede genoeg to hebben gedaan. Maar bij het yolk de beginselen der wetten in de harten to doen leven, dat levee waar het niet is, to doen ontstaan, en waar het is, op to kweeken en to versterken, - daarmede zich to bemoeijen, houdt de Regering voor overbodig. Tot het opkweeken en koesteren van dat leven is de drukpers het heilzame middel; maar dat middel wordt op onverstandige wijze verworpen, en de druk- pers door de Regering weinig geacht en in kluisters gewron- gen, en aan haar de krachtigste hulpbronnen ontnomen. Zal doze jammerlijke toestand veranderen, zal de drukpers eene levenwekkende, zedelijke kracht in den Staat worden, dan moot de Regering bet voorbeeld geven, dan moet het o(ficiele blad, de Staats-Courant, iets gebeel anders worden dan het nu is met zijn oud nieuws, akelige taal, kleurloosheid, hot orgaan der Regering, dat eigenl}jk geen orgaan verdient ge- noemd to worden, dat, in vergelijking met de officiele bladen van andere landen, zoo weinig op de zedelijke en wetensohap- pelijke hoogte staat. Wordt dat andere, dan worden de overige bladen van zelf gedwongen then goeden weg in to slaan. Daarom ))De Staats-Courant worde een voertuig voor de kennis der staatkundige gebeurtenissen, voor de ontwikkeling van den zin voor kunst, wetensohap, handel en nijverheid, waardig den Staat, welks roemrijke wapenen het op zijn voorhoofd (?) draagt. De Staats-Courant worde tevens een middel van gemeenachap tusschen regering en yolk: een band van verstandhoudingtus- schen bestuurders en geregeerden." Ligt de schuld alleen aan de Regering? Neen, ook de Volks- vertegenwoordiging heeft er haar deel aan. Aanhoudend wordt de drukpers en haar verheven roeping door een of ander lid der Earners miskend; en toch, de drukpers is de eenige band, welke bestaat tusschen Natie en vertegenwoordiging; door haar leert zij de gedragslijn kennen harer vertegenwoordigers. De DE DAGBLADEY IN NEDERLAND. 99 Staten- Generaal hebben gemeend, ten einde uitvoerige, goede, onpartijdige verslagen van de parlementaire gebeurtenissen in de couranten to verkrijgen, dat de opheffing van de zegel- belasting op de bijbladen voor de verslagen, een voldoend middel was om het gebrekkige in doze laatsten to verbeteren. Gelijk ieder gezien heeft, is dit middel onvoldoende bevonden, en waren er andere taken, welke bet goede in den weg ston- den, zooals vooral bet monopolie, door de Staten-Generaal gehandhaafd, waardoor het den dagbladen onmogelijk gemaakt wordt, om des noodig ieder een eigen verslaggever to be- noemen. Form en Sink stelt de Schrijver dezer brochure bet schadelijke van dit monopolie, hot putten nit eene gemeen- scbappelijke bron door dagbladen van zeer verscbillende rig- ting, uiteen. En dan die willekeurig verkorte mededeelingen, hoe gebrekkig deelen zij doorgaans den geest eener parlementaire redevoering mede, hoe onbegrijpelijk maken zij dikwijis het duidelijk gesprokene voor bet publiek l Daarom vrijheld tot coacurrentie voor verslaggevers, benevens eene wettelijke be- paling, waarbij elk journaal dat verslagen geeft, wordt ver- pligt bij aanzegging door deurwaarders-acte om nit hot Bij- blad do redevoering over to nemen van bet lid der Vertegen- woordiging, welks redevoering met verkorting der waarheid zou zijn gepubliceerd, en daarbij de groote belemmering van do zegelbelasting weggenomen, en de Staten-Generaal zullen hun deel aan de schuld hebben vernietigd. De dagbladen zelven hebben ook hun aandeel in die schuld; buiten en behalve dat 'zj bijna alien slechts do uitdrukking eener individuele mooning zijn, en zij geen van alien behoor- lijk verslag leveren van do handelingen der Kamers, is er een groot gebrek dat hun aankleeft: hot gemis aan esprit de corps. De eenheid van doel wordt nit hot oog verloren, en de onderlinge jaloezij verhindert, dat de belangen der druk- pers als gemeenschappelijke belangen worden behartigd, ver- tegenwoordigd en verdodigd, dat er gemeenschappelijke kracht bestaat, terwijl zij veroorzaakt dat do drukpers zich zelve ondermijnt. Ook de wijze van zamenstelling der dagbladen is zeer gebrekkig, en werkt mode tot de weinige belangstelling in hunne verschijning; dat gebrekkige toont PHILALETHES door vergelijking met vreemde bladen duidelijk aan. 1100 PIIILALETHES, DE DAGSLADEN IN NEDERLAND. De zegelbelasting wordt vrij uitvoerig door den S. besproken ; hare opheffing wordt door hem als zeer wenschelijk voorge- steld, ofschoon daardoor alleen onze journalistiek geene ver- betering zal ondergaan, ten einde op de vereischte hoogte to komen. Het vooroordeel tegen de drukpers en tegen hen die zich aan haar wijden, dat bij de Regering, bij de Vertegen- woordiging, bij bet publiek bestaat, moet worden weggenomen, en behalve 't geen de pers zelve daaraan doen kan, door zich van vole gebreken to zuiveren welke haar aankleven, behalve bet goede dat verrigt kan worden door bekwame mannen, die zich boven bet vooroordeel durven verheffen,zalhatafschaffen der teregt gehate zegel-belasting daartoe een veel uitwerkend middel zijn, gedeeltelijk wel door 't financiele voordeel, dat daaruit voor de dagbladen ontspruit, maar vooral door bet blijk van ondersteuning, dat daardoor van Regerings- en Vertegenwoordigingswege aan de journalistiek wordt ge- schonken. Afschafng, geene vermindering (zooals door sommigen wordt verlangd) wenscht de S., omdat deze laatste onbillijk werkt, wijl dan aan de groote bladen veel voordeel, en aan de kleine cou- ranten schier niets wordt geschonken, omdat deze niet in bet publiek belang en wel in dat van enkelen werkt, omdat zij die zedelijke uitwerking zal missen, welke nit de afschaffing zal voortvloeijen. Dit alles wordt in de brochure met de stukken aangetoond. Ref. zal een einde maken aan zijn versiag, dat near even- redigheid van den omvang der brochure veel plaats inneemt; dit moge getuigen van zijne groote ingenomenheid met PHILA- LETHES' geschrift. Natuurlijk zeer oppervlakkig is in boven- staande regelen de idle van den Schrijver medegedeeld; moge dit weinige er toe medewerken, dat velen dit voortreffelijk vlugschrift lezen; mogen de woorden daarin gesproken ingang vinden bij velen, en PHILALETHES hebben bijgedragen tot cone gewenschte verbetering in onze journalistiek. KORTE MEDEDEELINOED1. 101 KORTE MEDEDEELINGEN. De nKalender voor de Protestanten in Nederland" treedt met vaste schreden voort op een goeden we&. De nVereeniging tot beooiening van do gesehiedenis der Chrietelijke Kerk in Neder- land" (zie Vaderl. Letteroef. 1858, N°. II, blz. 103), die hem onder leiding van den hoogleeraar w. MOLL uitgeeft, mag hare onderneming als geslaagd beschouwen nu de vierde jaargang (1859), in degelijkheid van inhoud zijnen voorgangers niets toe- gevend, in sierlijkheid van vorm (wat den stijl betreft) steeds voorwaarts strevend, in zoo ruime mate geschikt is om nuttig en aangenaam bezig to houden. Dat slechts het slagen den ijver niet doe verslappen l Men zou dit kannen vreezen., wan- neer men opmerkt dat alleen de hoogleeraar en twee leden der vereeniging iets van het hunne voor de levenagesebiedonissen, en de stichtelijke litteratuur van het voorgeslaoht afeonderden. Wel was de ondersteuning goring. To hoogere eer komt hun toe, die door 'tgeen ze gaven zoo uitmuntend vergoedden wat anderen onthielden. Want behalve den kalender, die zoo rijk is aan sehoone herinneringen, ontvangt men Bane bijdrage over twee bijbelsehe personen, waarin alleen to betreuren is, dat SYMEON nde laatste in de rij (rei?) der godagetuigen des ouden verbonds" wordt geheeten, naan wien aoUUNES de dooper, de eerste under die des aieuwen verbonds, zich onmiddellijk aa,n- sluit", ale mogt de waarheid Matth. ai vs. Ll uitgeapr®ben worden opgeofferd san de gelegenheid tot betmaken eener t eges- stelling, - do ireasbeschrijwi van can edelga biaaehop van Utrecht, fakkel in 't hoist wan Aden middenseuwschen ncbt, en van twee Noordballandecbe hervnrmers, beaevens de nit- muntend gelijkende afbeelding tier wermoe lelijke (de redeneriug biz. 121 hoot 1 is t seer wfdeend) wooing van een hnnner, --- mededeelingen aaogaande dea Nder van het duitse h gerefor- meerde kerkgezang, naar mien de romantisohe Neanderhehle nabij Hochthahl is geneemd, ,•• eon fragment eener kloaater- collatie, meer uitmuntende door frisehheid van geest dan door aanspraken op kanselwelsprekendheid, maar in ieder geval eene sehoone getuigenis voor bet hart en het venstand van den telg der vijftiende eeuw, die zoo denken ken en zoo durfde BOEHBESCH. 1859. N°. 11. 8 102 KORTE MEDEDEELINGEN. spreken, - en eenige bladvullingen. Voeg daarbij, dat bet opstel over sYMEON en HANNA van den redacteur ROGGE, de levensgeschiedenis van ANSFRIED, door den leidsman der ver- eeniging, en de brief van COOLTIIYN (blz. 68 v.), door den medearbeider PARIS in zijne bijdrage opgenomen, in hooge mate boeijenden vorm met voedzamen inhoud vereenigen, en beklaag u dan, zoo ge durft, de geringe uitgave van 75 cts., waar- voor u dit alles door den utgever n. w. Moor, to Amsterdam, op goed papier wordt aangeboden. V. n. Onder de edelen van ons geslacht, die, zooals men naar menschelijke berekening zegt, to vroeg van de aarde zijn wea genomen, behoort zeker ook de onvergetelijke d. A. D. MOLSTER, in leven Predikant to Utrecht. Zijne ,,Liederen en Gebeden" vonden een good onthaal onder ons publiek, en een bevoegd beoordeelaar sprak als zijn gevoelen nit, dat zij den waar- digen man den eernaam dichter voor altijd verzekerden. Ook ala prediker genoot x. eene schier onverdeelde goedkeuring, ja de Heer vooRaoEVE heeft aan hem, ala het beeld van ware kanselwelsprekendheid, eene lofwaardige monographie ge- wijd. Gelukkig, dat wie hem niet gehoord hadden, door de uitgave van een twaalftal nagelaten Leerredenen in de go- legenheid werden gesteld, om ten minste eenigzins over zijne predikgaven to oordeelen. En daar dit oordeel niet anders dan gunstig uitvallen kon, zal ieder, die zoo degelijk eene preeklectuur in veler handen wenscht, met genoegen vernemen, dat de Uitgever C. L. BRIN$MAN, onder den titel: MOLSTERS nalatenschap, bevattende zijne nagelaten Leerredenen, een tweeden goedkoopen druk a f 1- 25 heeft in 't licht gegeven. Het por- tret van M. staat voor het nette bundeltje. Zijne preken leeren ons hem kennen ala toegerust met groote kennis, trouwe naauw- gezetheid bij Were voorbereiding tot zijn werk, indringende hartelijkheid, warme vroomheid, in cdn woord met die gaven, waarin het geloof des Christens zich verheerlijkt, wanneer het wortelt in bet gemoed van een naar den geest rijk bedeeld verkondiger van Gods woord. Wanneer ik mij ooit verblijd heb over die goedkooper nit- gaven, welke onze boekhandelaars ons tegenwoordig verschaf- KORTE MEDEDEELINGEN. 103 fen, dan is 't bij de verschijning van »PAULUS in de gewich- tigste oogenblikken van zijn leven en werkzaamheid voorgesteld door NICOLAAS BEETS. Derde uitgave." Oorspronkelijk schreef de hooggevierde deze stukken bij platen voor een prachtwerk, dat KRUSEMAN uitgaf. Later bezorgde deze zelf er een goed- kooperen druk van; maar nu kan ieder voor 60 cents aan de hand van BEETS PAULUS leeren kennen, wel niet in een »wel- berekend, samenhangend geheel", maar toch genoegzaam om geleerd en gesticht to worden. De zorg aan dit werk besteed blijkt uit de aanteekeningen onder aan den voet der blad- zijden, waaruit we tevens zien, welk eene belangrijke hulp Engelsehe auteurs vooral in historieel en topographisch opzigt aan BEETS geleend hebben. Over 't geheel heeft hij ons PAULUS voor de oogen geschilderd; wij zien hem, den grooten apostel der heidenen, levende, sprekende, handelende. Een uitwendig zeer net boekje, verguld op sne5 en met ver- gulde stempels, besloten in een keurig kokertje, is ons toege- zonden. Maw van het inwendige niet veel goeds gezegd wor- den ? Al naar ge 't neemt. Eene verzameling van goed ge- kozen bijbelteksten voor iederen dag des jaars en een daarbij gevoegd, meestal stichtelijk, psalm- of gezangvers - is dat niet een goede inhoud? Welnu, gij vindt dat in het Bybelsch Dagboekje voor 1859; bijeenverzameld door a. P. KITS VAN BETNINGEN, Predikant to Deventer. 2de Jaargang. Deventer, A. TJADEN. a f : -25. - Toch hebben wij niet hoog met deze uitgave op. Zoolang Ds. AMSHOFF van Groningen een zooveel geschikter boekje levert voor de huiselijke godsdienstoefening, geschikter door de aanwijzing van een op iederen dag te lezen gedeelte der Schrift in verband met den dagtekst, geschikter vooral door de enkele gedachte of den dichtregel, die eene goede rigting aan de overdenkingen geeft, kunnen wij dit van Ds. K. v. H. niet aanbevelen. Z66 als hij, kan ieder predikant in iedere gemeente een dagboekje uitgeven, en het debiet, ver- oorzaakt door persoonlijke bekendheid met den redacteur er van, of door ingenomenheid met diens naam, verhindert de meer en meer to wenschen verspreiding van het degelijkste en beste. Eerste Begin8elen der Aardrijkskunde, bevattende eene korte 8* 104 HORTE MEDEDEELINGEN. beschrijving van den 0ost-Indischen Archipel, bijzonder der daarin liggende Nederlandsche Bezittingen; ten dienste der Scholen in Nederlandsch 0ost-Indie, door D. C. DE BRUIN. Zevende druk. Samarang, OLIPHANT EN C°. 1857. In kl. 8vo. 3 bl. en 40 bl.- Onder bovenstaanden titel stelde de onderwijzer DE BRUIN eene geschikte handleiding op bij mondeling verder ontwik- kelend onderwijs, onze Nederlandsche Bezittingen in Oost-Indie betreffende. Na eene korte inleiding, waarbij de beteekenis van verschillende aardrijkskundige benamingen wordt uitge- legd, vindt men hier, in vragen en antwoorden, den Oost- Indischen Archipel behandeld, alles echter zeer beknopt en alleen ten behoove van 't eerste onderwije. Wat we hier echter niet vonden, is bet zielental der verschillende steden op Java, enz.; de Schr. geeft alleen dat van 't geheele eiland en even zoo van de andere eilanden op. Overigens, zooals we zeiden, vinden we 't een gescbikt boekje voor jonge kin- deren; voor wat ouderen zouden we aan BOSCa' Beschrijving onzer kolonien de voorkeur geven. Zeer aanbevelenswaardig is bet bij den Heer WILLEM TRIEME, to Zutphen, uitgekomen Handbook voor Ondernemers en Be- stuurders van Vervoermiddelen, Expediteurs, Kooplieden, Reizi- gers, enz., bevattende de voornaamste verordeningen op bet vervoer to land en to water. Men vindt hier verzameld wat anders verspreid is, en met zeer veel gemak slaat men hier op, wat anders moeite kost om to vinden. De eerste afdee- ling van de verordeningen op bet vervoer to lande bevat bet reglement op de dienst der openbare middelen van dat ver- veer; de tweede is eene verzameling van de versehillende xesolut`ves omtrent hot brievenvervoer; de derd% bevat de be- sluiten omtrent de spoorwegen, waarbij zeer to reat de trac- taten met bet buitenland zijn weggelaten; in de vierde afdee- ling vindt men de bepalino n voor de electro-magnetische telegraphen. De verordeningen veer bet vervoer to water heeft de ver- zamelaar in drie afdeelingen gesplitst, waarvan de eerste de reglementen bevat voor stoombooten ; de tweeds die veer beurt- en veerwhepen; de derde die omtrent bet ontmoeten van schepen. Op deze indeeling habben wij alleen aan to merken, dat de resoluties op bet brievenvervoer en die op de telegraphen beter in eene afzonderlijke hoofdafdeeling gespatst waxen; hot brievenvervoer behoort toch zoowel onder de vervoermiddolen to land ale onder die to water to huis. Overigens verdient de verzamelaar veel lof wegens de naauw- keurigheid wan zijn arbeid, die zeker niet zeer opwekkend zal zijn gaweest. BOEKBESCHOUWING. 1°. De theologie van Pr. J. H. SCHOLTEN getoetst, ten opzigte van haar wijsbegeerte, openbaringsbegrip, grond en inhoud des geloofs, door D. S. GORTER, doopsgezind leeraar to Balk. Te Groningen, bij J. B. Wolters. 1858. In 8vo. 138 blz. f 1-40. 2°. Open brief aan D. s. GORTER, doopsgezind predikant to Balk, als schr fiver van ))de theologie van prof. J. H. SCHOLTEN ge- toetst, ten opzigte van haar wijsbegeerte, openbaringsbegrip, grond en inhoud des geloofs," door een theol. doctor en predi- kant. Te Leyden, bij P. Engels. 1858. In 8vo. 40 blz. f : -40. 3°. Brief naar aanleiding van D. s. GoRTER's geschrift: de theo- logie van Pr. J. H. SCHOLTEN, enz., door j. H. sCHOLTEN, hoogleeraar to Leiden. Leiden, P. Engels. 1858. In 8vo. 40 blz. f :-50. De zoogenaamde »moderne theologie", van wier inhoud en strekking de Vaderlandsche Letteroefeningen des vorigen jaars, all. VII en X, getracht hebben een denkbeeld to geven, en wier voornaamste vertegenwoordiger hier to lande buiten kijf de leijdsche hoogleeraar j. H. SCHOLTEN is, deelt ruimschoots in het lot aan al het nieuwe op aarde beschoren. Door som- migen om 'tgeen ze voortreffelijks bevat op hoogen prijs ge- steld, zonder verblinding voor 'tgeen haar als menschenwerk nog gebrekkigs aankleeft, wordt ze door een grooter aantal onvoorwaardelijk toegejuicht ale was ze de waarheid, door eene andere no- talrijker schare fel bestreden, soma zelfs als werd daar volstrekt geene waarheid in gevonden. Groningen, de orthodoxie, prof. HOEKSTBA grijpen haar, schoon op verschil- lende punten en met verschillende wapenen, aan. 't Ontbreekt aan ,,Wenken" noch i Bedenkingen" tegen haar. En ook de doopsgezinde leeraar D. S. GORTER heeft zich tot haren tegen- stander gesteld. In eene breede brochure, van ruim 130 blad- zijden, heeft hij haar ten opzigte van eenige harer kenmer- kende opvattingen en voorstellingen getoetst. Daar is lets goeds, lets verblijdends in then strijd. Ook de moderne theologie is BOEKBESCH. 1859. N°. III. 9 106 GORTER, ANO\vMUS EN SCHOLTEN, mensclienwerk, of liever verwerking van bet goddelijke door menschen, en dus niet van gebreken vrij. Slechts door veel- zijdige beschouwing, door wrjving van gedachten en strijd kan ze daarvan gelouterd worden. Du choc des opinions jaillit la verite. Toch kan de vraag noode worden onderdrukt: of GORTERS werk in dit opzigt eenig nut kan doen. Aarselend wordt ze uitgesproken. De tegenwoordige leeraar der doops- gezinde gemeente to Balk heeft zich door zijne proeve over bet kenmerkend beginsel der doopsgezinden een goeden naam ver- worven op godgeleerd gebied. Eerlijkheid en bescheidenheid sproken nit iedere bladzijde van zijn tbands to behandelen ge- schrift. Dit alles boezemt den waarheidlievende en onpartij- dige zekeren eerbied voor den schrijver in, een eerbied die gaarne de vraag naar bet nut van zijne inmenging in den tegenwoordigen kamp zon terugdringen, waar 't gevaar dreigt dat bet andwoord ontkennend zal zijn. Maar wie aan den weg timmert stelt zich aan aanmerkingen bloot, en de waar- heid eischt hulde. En welke is hier de waarheid ? Men oor- deele. GORTER beloof de theologie van SCHOLTEN in zekere opzigten to zullen toetsen. Zal die belofte vervuld worden, dan moat aan drie voorwaarden worden voldaan. Hij die toetst moet met dat werk vertrouwd zijn. Hij mag alleen dht metaal aan de proef onderwerpen, 'twelk hij ze+f zegt daartoe gekozen to hebben. Eindelijk: hij behoort zich van een echten toetssteen to bedienen. Zoo dan: wie een wetenschappelijk en godgeleerd systheem wil toetsen, hij behoort wetenschappelijk man en godgeleerde to zijn. Wie zegt de theologie van Prof. SCHOLTEN to willen toetsen, moet ook dat systheem zelf, geen ander, niet zooals hij 't zich voorstelt, maar zooals bet is, aan de proef onderwerpen. En de toetssteen waarvan hij zich bedient moet de waarheid zijn. Juist echter tegen deze drie voorschriften heeft GORTER gezondigd. 't Is hier de vraag niet, of hij zich elders als wetenschappelijk godgeleerde heeft doen kennen; maar of hij zich in dlt geschrift als zoodanig voor- doet. En dit, bet most, piget heul maar 't nmet worden ont- kend. Een wetenschappelijk man moet voor alle dingen een logisch man zijn. Maar als GORTF:R (blz. 79 en 80) nit bet gedeelte tot bet geheel besluit, verkracht hij eene der eerste wetten van 't gezonde denken. Hoe? dat twee bolwerken eener vesting flog onwrikbaar staande bleven, zou ons een DRIE BROCHURES. 107 blijk moeten wezen, dat vele andere verdedigingswerken, hoe ook bestookt, evenzeer nog vaststaan? - Als bij (blz.126v.) zegt: »(senoLTEN) stelt zich eenen God voor, die tot niets buitengewoons in staat is, en dus ook aan de dooden bet leven niet weder kan geven," begrijpt hij SCHOLTEN niet - doch over dat begrijpen nader -; maar toont bovendien dat hem een logische gedachtenloop ontbreekt. Want aangenomen eens dat God niets buitengewoons doen kan, dan heeft men nog bet refit niet om to zeggen : "en dus kan God den dooden bet leven niet wedergeven," tenzij men eerst aangewezen hebbe dat dit wedergeven des levens - geene juiste uitdrukking, doch die des noods, als aan 't gemeene spraakgebruik ont- leend, zou kunnen worden verdedigd, - voor God iets bui- tengewoons is. - Als hij op grond van de ongenoegzaamheid der wijsbegeerte tot bet bestaan eener bovennatuurlijke open- baring besluit, doet hij een salto mortale, boedanigen de logica ten strengste verbiedt. - Als hij (blz. 70) bet leerstuk der voldoening (volgens bet verband duidelijk: derplaatsbekleedende voldoening) eene vrucht noemt van het nadenken over bet werk van CHRISTus en de vergeving onzer zonden, of bet leerstuk der drieeenheid die van het peinzen over de be- trekking tusschen God en CBRISTUS, - terwijl deze leer- stukken juist aan gebrekkig denken of geheele gedachteloos- heid bet aanzijn danken -, maakt hij zich wederom schuldig aan dezelfde feil. Want de logica gebiedt elk gevolg aan zijne eigene oorzaak, maar niet aan eene juist tegenovergestelde toe to schrijven. Als logiscb denker doet GOETER zich derhalve in dit werk niet kennen. Maar ook niet als zielkundige. Toch zal ook dit wel een vereischte zijn in den beoefenaar der wetenschap, welke de dierbaarste aangelegenheid des men- schen behandelt. Ecn staaltjen zijner tekortkoming in dit opzigt moge volstaan, waar nog zooveel ter behandeling over- blijft. nTwijfel," zegt bij (blz. 13), »verlamt alle krachten." 't Is mogelijk bij sommigen. Doch dat zijn de apathischen in den lande. Den mensch daarentegen bij wien slechts eenige energie gevonden wordt drijft twijfel juist tot inspanning zijner krachten. 't Was eene vrouw die 't treffende woord sprak: ' lladde ik nooit getwijfeld, ik bad nooit geloofd." - Denker nosh zielkundige, hoe zou de GORTER, die deze brochure schreef, als wetenschappelijk godgeleerde en dus als bevoegd toetser 0* 108 GORTER, ANO\Y111US EN SCHOLTEN, mogen worden toegelaten ? Misschien acht iemand dit oordeel niet genoegzaam gestaafd, al kan 't niet geloochend worden dat niemand zonder deze beide eigenschappen godgeleerde mag gebeeten worden. Hem overtuige 'tgeen straks zal worden medegedeeld aangaande den toetssteen waarvan GORTER zich bedient. Eerst echter behoort hier onderzocht to worden of zijn work voldoet aan de tweede voorwaarde. Heeft hij wer- kelijk SCHOLTENB systheem ten opzigte der door hem genoemde vier zaken getoetst? Of nam hij, in plaats van 't metaal dat bij voorgaf aan de proof to zullen onderwerpen, eene andere compositie, om dan na voltooiden arbeid nit to roepen : nZiet, 'tgeen SCHOLTEN gaf is geen goud 1" De hoogleeraar houdt in zijnen ))Brief" bet laatste staande. Met hem stemt do onge- noemde, maar niet onbekende, schrijver van den ))Open Brief" in. SPIJRER, HERDERSCHEE, de Tijdspiegel verklaren hetzelfde. En zij spreken de waarheid. Wederom oordeele ieder voor zich zelven. 't Behoeft geen betoog, dat iemands systheem nit zijne woorden of geschriften moot worden gekend, en dat bet wenschelijk, ja in zekeren zin, noodzakelijk is dat daartoe alle zijne werken worden gelezen en geraadpleegd. Maar GORTER voert slechts eenige geschriften van SCHOLTEN aan, en laat o. a. twee der voornaamste buiten aanmerking: de ))Leer der hervormde kerk, enz." nl., door SCHOLTEN zelven nmijn hoofd- geschrift" genoemd (Br., b1z. 9), en do ))Geschiedenis der godsdienst en wijsbegeerte", waarvan de Theol. Doctor getuigt, dat joist zij hem "den weg tot bet centrum van SCHOLTENS theologie heeft ontsloten" (Op. Br., b1z. 24). GoRTER neemt dus niet al wat SCHOLTEN gezegd heeft, maar iets van 'tgeen hij leert. Reeds daarom zou bij dus eigenlijk niet mogen zeggen de theologie van sCHOLTEN to toetsen. Dit zou echter nog vergeven kunnen worden. Want bet zou kunnen zijn dat hij ook nit die geschriften had geput zorAder ze uitdrukkelijk als bronnen to vermelden. Bovendien zijn de verschillende geschriften des hoogleeraars niet met elkander in atrijd, schoon ook bij aan de wetten der menschelijke ontwikkeling onder- worpen, en dit in zijne werken zelfs merkbaar is. Op een paar zijner boeken meer of minder zou bet dus niet aan- komen, -- schoon 't gebruik van alien, om der volledio heid wil, wenschelijk ware geweest, - indien slechts GoRTER 'tgeen hij aan de gebruikte ontleende zuiver ontleend en joist DRIE BROCIIURES. 109 voorgesteld had. Maar Hoe weinig hij de toelichting der voorbijgeziene (verzwegene?) bronnen kon ontberen, blijkt o. a. duidelijk, wanneer hij (bl. 9, 11 en elders) SCHOLTEN ten laste legt: dat deze aan de rede de hoogste scheidsregterlijke magt in geloofszaken toekent, en daarbij duidelijk 't woord nrede" opvat in de meest gebruikelijke beteekenis. 't Is waar, de "Dogmatices Initia" konden daartoe aanleiding geven. Ook in dit tijdschrift is t. a. p. daarover geklaagd. Maar had nu GORTER ook de "Leer der here. kerk" geraadpleegd, of ware hij gedachtig geweest aan 'teeen hij daar Dl. I, b1z. 165 vv., 2de uitg., gelezen heeft, dan zou hij zeker wat hij, b. v. bl. 9, schreef, teruggehouden hebben. Want als SCHOLTEN daar zegt, dat de getuigenis der rede overeenkomt met de getuigenis des heiligen geestes (blz. 167), die volgens bet N. T. eene zelf- standige kennis der waarheid is (blz. 166 v.), of anders: de getuigenis der DOOR HET CHRISTENDOM geheiligde menschelijke natuur (blz. 165), dan is bet duidelijk dat bet woord nrede" door den hoogleeraar gebruikt wordt in den zin van "door bet christendom geheiligde menschelijke natnur." GoRTER slaat hierop geen acht en stelt dus scHoLTENS systheem scheef voor wanneer bij zegt, dat de hoogleeraar "den pligt der zelfver- loochening niet op de rede, dat is op zijn tydelyke overtui- ging, toepast." Dergelijke feilen heeft de Theol. Doct. op bladzijde bij bladzijde van zijnen "Open brief" aangetoond. SCHOLTEN zelf heeft in zijn "Brief" made een tal van proeven aangehaald welke die beschuldiging staven. Waarom ze alien to herhalen ? Edn blik in die brieven zal den belangstellende genoeg zijn. Pdn blik in GoRTERS brochure zal hem bewijzen, dat ze niet to onregte worden aangevoerd. ]cn blik in SCHOL- TENS werken gal de onjuistheid van GORTERS opvattingen aan 't licht brengen. Daarom ook hier nog slechts ddn enkel staaltjen. "Die dus in het geloof sterven", - op deze wijze wordt des hoogleeraars bekende opvatting van de zoogenaamde leer der laatste dingen voorgesteld, biz. 127, - "die dus in het geloof sterven, blijven naar ziel en lichaam veranderd voortleven; die in de zonde sterven, zinken in hot niet terug." Na grijpe men waar men wil in scnoLTENS werken, overal, waar van deze zaak gehandeld wordt, zal men als zijne over- tuiging uitgesproken vinden: dat de zaligheid van alle men- schen, die v6dr en met en na cnRIsTus geleefd hebben en 110 GORTER, ANONYaUS EN SCHOLTEN, zullen leven, hot einde en de vervulling van Gods raadsbesluit zal zijn. ,Wij werpen onze blikken over dood en graf, waar do ontknooping van het groote wereldraadsel plaats heb- ben, en het uitzigt van PAULUS verwezenlijkt worden zal, "dat gelijk door cline misdaad de zonde is gekomen over alle men- schen tot verdoemenis, zoo ook door ddne regtvaardigheid, do genade over alle menschen zal komen tot regtvaardiging" (Rom. v: 18); udat »gelijk alien in ADAM sterven, z66 ook alien in CHRISTus zullen levend gemaakt (i Cor. $v: 22), en hierin hot welbehagen des Vaders vervuld zal worden om door den Zoon, in wien hot Hem behaagd heeft alle volheid to doen wonen, alles met zich to verzoenen, wat in den hemel en op de aarde is (Col. I: 19, 20)." " Zoo schreef SCH0LTEx in 1851 ())Leer der Herv. Kerk", Dl. II, bl. 87 v., 2de uitg.). En toen hij iii 1857 zijne ',Initia" in hot licht zond, sprak hij wederom hetzelfde gevoelen uit. Zou niet reeds het aangevoerde genoeg zijn om aan to wijzen dat de toetser onbevoegd is, en wijl hij toont (in dozen strijd althands; oordeele niemand den vroegeren GORTER naar den lateren, al is zulk eon ommekeer onbegrijpelijk,) zijn vak niet to verstaan, en wijl hij, een ander staafjen aan de proof on- derwerpend als dat hetwelk hij beloofde daaraan to zullen onderwerpen, bij hot einde van zijnen arbeid zich gedraagt als hadde bij niet de compositie, maar 't echte metaal onder- zocht? En merke men nu op aan welken steen hij toetst. De Theol. Doctor heeft die vraag wel scherp, maar toch vol- komen juist dus beandwoord: » geposteerd op den Nebo uwer Theologie, hebt gij vandaar een overzigt over den in- houd der zijne genomen uwe eigene Theologie voorop geplaatst daartegenover de Theologie van scH., om haar met de uwe to vergelijken ; en natuurlijk, voor zoover gij haar lijnregt met de uwe in strijd vondt, eenen kring van bedenkingen om haar heengetrokken, waarbinnen zij zich als verloren vertoonde voor uwe oogen" (Op. Br., biz. 4 v.). Z66 is het. GoiTERs systheem, GORTERS subjectif, bijzonder, eigen gevoelen, niet de waarheid, is GoRTERS toetsteen. Maar van welk gehalte is die Steen? Mag hij tot toetsing worden aan- gewend? SCHOLTEV noemt hot supranaturalistisch-rationalisme, een systheem waarin toetsing aan de rede (in den gebruike- lijken zin des woords) met aanneming op gezag eener boven- DRIE BROCHURES. 111 natuurlijke openbaring wordt dooreengemengd. Zeker bevat het de meeste elementen daarvan. Men leze slechts, om iets to noemen, GORTERS voorstellingen van den persoon van CHRISTUS en van het profetisme (zie o. a. blzz. 17, 21, 55). Toch zou 't betwijfeld kunnen worden of een volbloed en wetenschap- pelijk voorstander van dat systheem GORTER als broeder en geestverwant zou erkennen. Wanneer GORTER aan de schep- ping den naam van eene openbaring ontzegt (blz. 16); - staande houdt dat God wel altijd werkt, maar zich slechts op zekere tijden openbaart (ib.); - der exegese geweld ge- noeg aandoet om aan de woorden »eeuwig leven" en »onster- felijkheid" dezelfde beteekenis to hechten (blz. 39, 77 vgl. 76), of, in weerwil van den zin en de afleiding des woords, van apokalypsis (rdvdlation) zegt: ',wat SCHOLTEx apokalypsis noemt, wordt door ous meer als geloof beschouwd" (blz. 33); - de vergeving van schulden ,,de hoofdzaak in de verlossing, verzoening, regtvaardigmaking" noemt, en bij die gelegenheid ook van ~7voldoening" spreekt, volgens het verband duidelijk als nplaatsbekleedende voldoening" bedoeld (blz.,124); -- van de verwerping des schriftsgezags zegt dat ze voornamelijk 't gevolg is van de onmogelijkheid voor sommigen om de nieuw testamentische leer aangaande de toekomende dingen aan to nemen (blz. 125), dan, ja dan weet men niet regt hoe zulk een systheem to noemen. Maar dan blijkt dit duidelijk dat het de waarheid niet is, en van to weinig geschiktheid ge- tuigt om haar to zoeken en to vinden, dan dat wie zulke meeningen voedt, tot het werk der toetsing bevoegd, en zijne overtuiging als deugdelijke toetsteen erkend zou mogen worden. Waarom hier meer bij to voegen ? Waarom nog op to merken, dat GORTER vreemdeling schijnt in alles wat sedert LESSINGS dagen en den tijd van ROUSSEAU op 't gebied des geestes de onhoudbaarheid van zoo menige stelling door hem nog aange- kleefd, heeft aan het licht gebragt? of dat hij toont zijnen tijd weinig to begrijpen als hij, op zijne wijze, de genesis der mo- derne theologie beschrijvende, SCHLEIURMACHER, de Praestraus- sianen en de Tubinger school geheel buiten rekening laat? Het aangevoerde is genoeg om het oordeel to staven: »over GORTERS werk moet de staf gebroken worden." Alleen : wie zoo bescheiden to werk ging als hij, had bescheidener and- woord verdiend dan hem van den hoogleeraar en den Theol. doct. 112 GORTER, ANONYMUS EN SCHOLTEN, DRIE BROCHURES. to beurt viel. De eerste vraagt of hij op een aanval als dien van GORTER andwoorden kan. Waarom niet? Hij zegt wel veel dat eene ontkenning regtvaardigen most, maar werpt straks al 'tgeen hij in het midden bragt door zijne eigene woorden omver. Want als men 'tgeen op bladzijden als b. v. 12-28 van zijnen )Brief" wordt gelezen eenvoudig nit den 3den in den 21e° persoon overbrengt, zou er dan niet een zeer geschikt andwoord ontstaan ? Ook mag niet vergeten worden dat de moderns theologie flog niet volmaakt is en GoRTERs gevoelens nog niet alien totaal geslagen zijn. Wanneer b. v. GORTER ELIAAS aankondiging eener langdurige droogte of JE- SAIAAS boodschap aan rnsnIA als bezwaren tegen het open- baringsbegrip der moderne theologie aanvoert, dan mag - en to regt - daartegen worden ingebragt, dat deze slechts enkele voorbeelden zijn en daarom weinig afdoen tegen een overigens hecht gegrondvest systheem 'twelk de groote meer- derheid der feiten, 't gezonde denken, de uitlegkunde, de ziel- kunde, en wat niet al, voor zich heeft. Maar toch, men ver- gete dan niet dat het pligt der moderne theologie nog is, eerst het mythische of sageachtige van zulke verhalen afdoend to bewijzen, en men beschouwe zulke bedenkingen bij eene weder- legging niet als volstrekt onbeteekenend. Moet dan altijd do billijkheid vergeten worden, juist op 't gebied der godsdienst- leer het meest? gal dan de theologisehe haat der christenen nimmer plaats maken voor eene christelijke liefde der theo- logen? Uit SCHOLTENS "Brief" en dien des ongenoemden ie veel TE leeren. Daarom moet hunne lezing worden aanbevolen aan alien die 't om waarheid to doen is. Doch zou daaruit niet meer geleerd WORDEN, wanneer de schrijvers getracht hadden niet zonder genade to strijden over de leer der gods- dienst die genade predikt en genade is? V. H. Een Pastori in den vreemde. Schetsen en herinneringen. Door Dr. A. PIERSON. Utrecht, Kemink en Zoon. 1857. In gr. 8vo. IVI en 254 bl. f 2 - 50. Wie kent ,,De Pastorij van Mastland" niet? wie heeft zich niet menigmaal verlustigd in die huiselijke tafereelen, waarop de welbekende schrijver ons een blik vergunt? wie nam dat Dr. A. PIERSON, EEN PASTORIJ Iv DEN VREEMDE. 113 kleine book niet wederom ter hand, nadat hij bet reeds eenmaal bad doorgelezen, vooral wanneer hij behoorde onder de lot- genooten van den schrijver, en ook voor hem eene pastorij zich als woning ontsloot? Hot zijn typen, die wij ons daar zien afgeschilderd, typen zooals zij op bet land tehuis be- hooren, maar die ook, met eenige wijziging, in onze steden, zelfs in de grootsten, zijn wedr to vinden. - Hier hebben wij eene tweede pastorij voor ons, die niet minder dan de Mastlandsche aller aandacht verdient, al verschilt zij ook van die, gelijk de dap, verschilt van den nacht en bet noorden van bet zuiden. Hot is eene pastorij in den vreenide; niet op vaderlandschen bodem staat zij gebouwd, maar in Belgie, en terwijl de Mastlander ons eenige tafereeltjes en detail voor- hield, wordt hier ons oog meer op de groote verscbijnselen gevestigd, waardoor onze tegenwoordige tijd wordt in be- weging gebragt. Wij zouden ook, en misschien met meer grond, op den titel van dit book kunnen schrijven: Katholi- cisme en Protestantisme. Die beide magten toch zien wij hier onder en tegen elkander werken. Maar - beschouwen wij den inhoud wat meer van nabij. Dr. PIERsos, thans predikant bij de Waalsche gemeente to Rotterdam, was v66r then tijd als predikant der Protestant- scbe gemeente to Leuven werkzaam en hield zich daar tevens ijverig bezig met bet work der evangelisatie. De indrukken en ervaringen, in dozen werkkring opgedaan, heeft hij in een romantisch kleed gestoken en zoo, onder den naam van schet- sen en herinneringen, aan ons lezend publiek aangeboden. Wij danken hem voor die gave. Zijn book heeft ons ver- kwikt; wij hebben er veel uit geleerd; met volkomen instem- ming hebben wij bet gelezen. Of bet als roman verdient ge- roemd to worden, durven wij niet beslissen. Zelfs zijn er onder do neven-figuren, die ons niet bekoren. Of b. V. ADONERO een persoon is, op wien de woorden van den schrijver kun- nen worden toegepast, wanneer hij in zijne voorrede zegt: ,,wat ik aanbied is de getrouwe en ware beschrijving van eenige levenstoestanden en levensbeelden", meenen wij to mogen be- twijfelen. Zoo oordeelen wij ook over cBARSKI. Is dat iemand door den schrijver gezien, en wel zoodanig waargenomen als bij hem hier teekent? Wij kunnen bet niet gelooven. Mis- schien heeft hij personen ontmoet, in wie de sporen to ontdekken 114 Dr. A. PIERSON, waren van de groote gebreken, waarmee zijne helden hier voor ons staan. Maar dan vragen wij : met welk refit zijn die eerste beginselen der kwaal die hen beheerschte, tot zulk eene hoogte opgevoerd in een book, dat ons cone teekening belooft van het werkelijke leven, zooals het door den schrijver word aanschouwd, zooals hij zelf bet in zich heeft opgenomen? Ware hij gebleven bij hetgeen zijne oogen hebben gezien en zijne ooren gehoord, de roman zou er welligt iets minder boeijend door zijn geworden, maar de auteur zou nader bij de waarheid zijn gebleven. Nu kunnen de sterk gekleurde typen van ADONERO en CHARSKI op menigeen then nadeeligen indruk maken, dat hij aan de getrouwheid der overige typen, die misschien naar bet leven zijn geteekend, minder en welligt in het geheel niet gelooft. Doch wij loopen gevaar, door onze bedenkingen den lezer to doen vergeten, wat wij met een woord tot lof van het boek hebben gezegd. De hoofdpersoon heeft onze belangstelling van bet begin tot het einde bezig gehouden; de waarheid in hem ons gepredikt heeft onze volkomen instemming verworven. Die hoofdpersoon is - THEODOOR LAROCHE. Hij wordt opge- voed in een Jezuiten-gesticht, waar zijn vader, die Protestant is, hem brengt, omdat hij geene andere goede school voor zijn zoon weet to vinden. Hier gevoelt zich do twaaljarige knaap langzamerhand aangetrokken en bekoord door den luister der Roomsch-Katholieke eerdienst. Vooral in de MARIA-ver- eering vindt hij voedsel voor zijne levendige verbeelding, be- vrediging voor de behoeften van zijn hart. Met zulke in- drukken verlaat hij de school; maar nu begint zijn verstand to ontwaken, zijne rede begint, ook op godsdienstig gebied, hare eischen to doen hooren; en, wat den knaap bevredigen kon, is niet moor voldoende voor den jongeling, den man. Hij kept de godsdienst alleen in den vorm van MARIA-dienst. Wat is natuurlijker, als doze laatste hem in hare nietigheid, hare onwaarheid voor de oogen staat, dan dat alle godsdienst door hem wordt verworpen. THEODOOR is eon ongeloovige geworden. Maar nu komt hij in aanraking met si NgvAN, den Protestantschen geestelijke to Lianre. Door dezen wordt hij ingelicht omtrent hot waarachtige wezen des Christendoms. Langzamerhand gaan zijne oogen open. Allengs ontaluit zich zijn hart voor de koesterende stralen van het licht des levens. BEN PASTORIJ IN DEN VREEMDE. 115 Zoo wordt THEODOOR Protestant, of liever, hij wordt een Christen in den waren zin van hat woord. In hat beeld van •IHEODOOR zien wij daze waarheid ons voor- gesteld: dat hat Katholicisme met zijne zinnelijke vormen ge- schikt, soms bij uitnemendheid geschikt is, om de godsdienstige behoeften to vervullen van een hart, waarin de zinnelijkheid op den troon zit, maar dat de mensch, die door God met eene rede en een geweten is toegerust, zich met dat zinnelijke op den duur niet kan tevreden stellen. Dan staan er twee wegen voor hem open. Hij kan, zooals eerst bij THEODOOR hat geval was, alle ban den met de godsdienst verbreken en een ongeloovige worden. Op dezen webevinden zich, helaas! g in onzen tijd de meeste tegenstanders van hat Katholicisme in Belgie. Maar hij kan ook, zooals met THEODOOR geschiedde, het oog openen voor hat refine cHRIsTusbeeld, dat uit de Evan- gelien oprijst voor den onderzoekenden geest, en alle behoeften van hat heilbegeerige hart vervult. Moat de godsdienstige be- waging in Belgie daze laatste uitkomst hebben! en moat hat merkwaardige boek, dat wij aankondigen, daartoe onder Gods zegen krachtig medewerken ! dat is de bede, die na de lazing der »Pastorij in den vreemde" opwelde in ons hart. -R- ABRAHAM en ABRAHAMS kinderen. Uit het Hoogduitsch van T. PASSAVANT; door E. J. HASEBROEE:. Met een Voorberigt van J. P. HASEBROER, Predikant to Amsterdam. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1858. In gr.8vo. XIIen412bl1 f 3-30. ,,Ik aarzel niet hat een goad boek to noemen. Zeker is hat tamelijk los en onzamenhangend van worm; maar juist dit schijnt in dit geval ear can voorregt, dan can nadeel to wezen. Immers uit het vrije van den trant, waarin hat bewerkt is, ontstaat zekere natuurlijkheid, gemakkelijkheid en frischheid, die aan hat anders genoeg bekende can glans van nieuwheid geeft. Men ontvangt geene afgewerkte schilderij in eene enkele rijkbewerkte lijst, maar can aantal luchtig daarheen geworpen schetsen, dock die alien de talentvolle hand verraden, die ze op hat papier bragt, en van de eenheid des onderwerps zekere harmonic ontvangen, die anders aan de wijze van bewerking ontbreekt." 116 T. PASSAVANT, ABRAHAM EN ABRAHAMS IUNDEREN. Aldus de Voorredenaar, wiens visum wij wel mede willen onderschrijven - met eenig voorbehoud evenwel. Want, op ons standpunt dit gescbrift onvoorwaardelijk »een goed boek" to noemen, verbiedt ons eene orthodoxie, die b. v. den oud- testamentischen »Engel des Heeren" met CHRISTUS identifi- eert; eene mystiek, die tot in de zeven ooilammeren toe, welke het verbond tusschen ABRAHAM en ABIMELECH moesten be- zegelen, Goddelijke verborgenheden zoekt; eene bijbelver... valsching (bij groote bijbelvastheid), die b. v., om met Bom. Iv: 18 vv. niet in tegenspraak to komen; mogelijk ook om aan ABBAHAMS heiligheid niet to kort to doen, aan diens lagchen, Gen. xvii: 17, eene andere beteekenis toedicht dan aan dat van SARA, xvIII: 12. In ddn woord, zoo u nit de werken van den Wandsbecker Bode zijne schriftbeschouwingen voor- staan, welnu, daar vindt ge hier een afdruk van met al hare feilen en deugden : hooggaand gebrek aan waarheidszin ge- paard aan rijk vernuft, innige gemoedelijkheid en een naiven, kernigen vorm. Spijt den zondvloed van ascetische schriften voor elke moge- lijke godsdienstige kleur, waarme6 ons lieve vaderland over- stelpt wordt, is toch een boek, zoo vol geest en leven als dit, voor onze orthodoxen nog geheel niet overbodig. Het vinde onder hunne huisboeken eene eervolle plaats naast de Stichtelyke Uren van NICOLAAS BEETS! Ja, zoo hier als daar zal ook de waarlijk liberals liberaal vrij wat gezond voedsel - het ongezonde mag bij laten liggen - voor zijn christelijk geloof en wandel kunnen opdoen. ,,Werke dus" - om nog eons met den Voorredenaar to spreken - ,,dit nieuwe boek over den oudsten der Aartsvaderen mede, om ABRAHAM, van wien het getuigt, kinderen to helpen verwekken ; en worde het daartoe gezegend door ABRAHAMS God, die in CHRISTUS de God is van alien, die in de voetstappen van den Vader der geloovigen wandelen 1" De correctheid der Uitgevers en hunnen netten, stevigen omsiag kunnen we prijzen. Maar we hebben een exemplaar voor ons, waarvan sommige bladzijden zeer flaauw zijn af- gedrukt, en anderen zwart zien van den gevloeiden inkt. V. P. DE ECONOMIST. 117 De Economist. Tijdschrift voor alle standen, tot bevordering van Volkswelvaart, door verspreiding van eenvoudige Begin- Men van Staathuishoudkunde, onder Redactie van Mr. J. L. DE BRIIYN sons. Zevende Jaargang. 1858. 12 Nommers. Amsterdam, J. H. Gebhard en Comp. In gr. 8vo. 424 bl. f 3 - 80 per Jaargang. Het Byblad van De Economist, enz., door Mr. J. L. DE BRIIYN sons. Jaargang 1858. By denzelfden. In gr. 8vo. 456 bl. f 3 - 80. Meermalen had ons Tijdschrift de gelegenheid om zijne lezers op De Economist en Het Byblad to wijzen. De strek- king van beiden behoeft dus evenmin to worden verklaard als de lof voor den Redacteur herhaald. De ons toegezonden Nommers van den jaargang 1858 liggen voor ons, en de vraag of het Tijdschrift zijn reeds lang gevestigden room handhaaft, mag ons daarbij alleen bezighouden. Wij aarzelen geen oogenblik bevestigend daarop to ant- woorden. De keuze der onderwerpen, die behandeld zijn, zoowel als de wijze van behandeling zelve, verdienen alien lof. Het is niet altijd even gemakkelijk om op het zoo uitgestrekte gebied der staathuishoudkunde dat to kiezen, wat belang heeft en belang inboezemt. In die keuze slaagde De Economist in 1858 voortreffelijk. De belangrijke quaesties van de Land- bouwtienden, de Post-hervorming, de Telegraaf-gemeenschap, de Doorgraving der Landengte van Suez, de Handelscholen, de Scheepvaartregten en andere onderwerpen, bewijzen hoe de Redactie de algemeene belangstelling weet op to wekken door do belangrijke vragen van den dag in haar Tijdschrif tto behandelen. De wijze van bewerking dient ook geroemd. Wij kunnen hier het geheele work niet van bladzijde tot bladzijde door- loopen. De lezers mogen dus den Referent vertrouwen en op zijn woord gelooven, wanneer hij verzekert dat duidelijkheid - het gevolg van kennis en studie - en naauwkeurigheid do bijdragen kenmerken. Hier en daar moge men iets veranderd wenschen, eon onderwerp nit een ander oogpunt bezien, of eene bijvoeging begeeren, zooals bU elk werk het geval is, 118 DE ECONOMIST. iiiemand zal zich bedrogen acbten, die bet geleverde leest en zich op den volgenden jaargang abonneert. Uit de antecedenten durven wij die profetie uitspreken. Dat de behoeften der Maatschappij niet worden vergeten, blijke b. v. uit het artikel over de Voorsehot-Bank op Pen- sioenen in het December-Nommer geplaatst. Zulk eene in- stelling zou groote voordeelen afwerpen. De schrijver echter vergeet, dat ook vele Diakonie-besturen zulke inrigtingen kennen, en hij had er bij kunnen voegen, dat de beste in- rigtingen het kwaad niet zullen kunnen uitroeijen, omdat de gepensioneerde altijd geld behoeft. To regt wordt op bl. 418 de woekeraar gebrandmerkt, maar wanneer men die zaken naauwkeurig kent, ondervindt men ook veelal dat de geld- schieter in de meeste gevallen to beklagen is en veel gelds ver- liest. Ook hier ligt de waarheid in bet midden. Eene bank van regeringswege ingesteld zou de misbruiken wegnemen, welke ook hier, zoowel bij den geldschieter als den geld-opnemer, bestaan. Het Bijblad, welks oprigting wij vroeger zeer toejuichten, Pat evenzeer voort met oordeel en naauwkeurigheid zijne mededeelingen to doen. De zamenstelling daarvan is geene gemakkelijke taak, en daarom verdient ze den meesten lof nu ze zoo volledig en oordeelkundig geschiedt. Wij roepen den jaargang 1859 gaarne een Gliick auf I toe. A. Handwoordenboek der 1Vatuurkundige Wetenschappen, door CORS- TIAAN DE JONG. Vertaald en vry bewerkt naar FLEI$CHAUER's Physikalisches Lexicon. Haarlem, bij J. J. Weeveringh. 1858. 1 ° Aflev. In gr. 8vo. 24 bl. f : - 40 per Aflev. Sedert geruimen tijd is Ref. reeds wachtende op eene tweede, derde en vierde aflevering van bet werk, welks titel aan bet hoofd dezes staat uitgedrukt. Wat die traagheid van uitgave veroorzaken mag ? De uitgever verzekert, dat bet geheele plan van bewerking gereed ligt, en alleen hier en daar nog behoeft aangevuld to worden met hetgeen gedurende den af- druk van dit werk nog moat blijken, daarin niet to zijn op- genomen. ,rHet plan van bewerking ligt gereed" wil dus waar- scbijnlijk zeggen, dat de alphabetische volgorde der artikels C. DE JONG, IIANDWOORDENBOEK, ENE. 119 van bet oorspronkelijke Duitsch in alphabetische volgorde naar het Hollandsch is overgedragen ? dan zouden dus de artikels zelven flog vertaald en bewerkt moeen worden ? Als dat zoo is, MAI. HR. Uitgever en Vertaler 1 laat de copie dan in de portefeuille rusten, totdat hot geheel volkomen afgewerkt is, opdat des gevorderd aan het afgewerkte gedeelte voortdurend no- die veranderingen en verbeteringen molten aangebragt worden, die do snelle ontwikkeling der natuurkundige weten- schappen onvermijdelijk maakt. Verzekert intusschen de in- teekenaren, dat het work niet, zoo als vole van min of meer gelijken aard, in de geboorte zal blij ven steken, en laat hun inmiddels veilig de lste aflevering, die nu toch afgedrukt is, in handen, opdat zij zich daarin molten overtuigen van de degelijkheid van bewerking. Hot zou jammer zijn als de in- houd van de isle aflevering min of meer verouderd was, tegen dat de laatste het licht ziet, en dat zon toch noodwendig het geval zijn, wanneer de afleveringen elkander niet spoediger volgen dan Ref. bewust is, dat tot nog toe plaats gevonden heeft. Waarlijk, hot is eene verkeerde belofte, wanneer in do t,Voorwaarden van uitgave" verzekerd wordt, dat de af- leveringen elkander geregeld zullen opvolgen, als hot work ten minste zoo langzaam van de hand gaat. Daarop is wel hot tegendeel toepasselijk van hetgeen de oude Latijnsche spreuk - over een ander onderwerp - zegt: Lento gradu... procedit ... tarditatemque gravitate compensat. Hier is wel bepaald hot tegendeel hot geval: hoe trager hot work van de hand gaat, hoe meer hot geheel in degelijkheid verliest. Om eene meer uitvoerige beoordeeling to geven van dit Woordenboek, daartoe schijnt eene eerste aflevering niet vol- doende.. Voor zooveel men daaruit kan afleiden, en mag aan- nemen dat het vervolg aan doze proeve zal beantwoorden, schijnt het Ref. niet al to gewaagd toe, wanneer hij de verzeke- ring geeft, dat dit work zal blijken eene vrij algemeene bruik- baarheid to bezitten. Ook mannen, die zich met de beoefe- ning der natuurwetenschappen hebben bezig gehouden,kunnen er veel nut van trekken - doze niet juist om er uit to leeren, maar eensdeels om ten aanzien van eenig punt waarvan de bijzonderheden hun ontgaan zijn, doze weer in het geheugen teruto roepen. Anderdeels - en daarin bestaat misschien o C. DE JONG, HANDWOORDENBOEK, ENZ. 120 voor hen de voornaamste bruikbaarheid - kan het werk, wanneer het eens voltooid zal zijn, met wit papier door- schoten worden en z66 gelegenheid aanbieden om aanteeke- ningen, die men zich maakt over de vorderingen in eenigen tak der natuurwetenschap, bij elkaar to houden en in eene orde waarin zij gemakkelijk teruggevonden kunnen worden. Natuurlijk, wanneer het Ref, in den zin komt, het werk daartoe aan to bevelen, meet hij wel overtuigd zijn van de bruikbaarheid ook in ruimeren kring. Daar werkt het wel is waar ligt oppervlakkigheid in de hand. Ieder, die eens over het een of ander onderwerp hoort, dat in het gebied der natuurwetenschap ingrijpt, kan er zijn Woorden- boek eens over naslaan, dat hem min of meer volledige, in ieder geval juiste opgave zal doen van hetgeen men daarover weet; - maar oppervlakkige geleerdheid schijnt mij nog altijd to verkiezen boven het totale Bemis van vorming bij een geest, die u als eene tabula rasa to gemoet treedt. Ala geveinsdheid de hulde is, die de ondeugd aan de deugd bewijst, is vertoon van geleerdheid evenzoo de hulde van onwetendheid aan ge- leerdheid, en tot bevordering van de laatste is er altijd - voor zoo veel het namelijk op materiele hulpmiddelen aan- komt - meer to hopen van hen die zich met den mantel der geleerdheid omhangen, dan van de Boeotische platkoppen, wien niets ter wereld aangaat. Last dus menigeen des noods in het Woordenboek gelegenheid vinden, om zich een vernisje van geleerdheid to geven, blinkend, maar ook dun als klater- goud; beter is het met een vernis van een beschaafd mensch, dan ongelikt to midden van de schoone natuur rond to wandelen. De eenige opmerking die Ref. naar aanleiding van deze 1't° aflevering maken kan en wil, betreft het chemische ge- deelte. Dat verdient meer zorg, meer volledigheid zoowel als naauwkeurigheid van opgave. Moge het in het vervolg van het werk even degelijk bewerkt worden als b. v. de artikelen over astronomie en physische geographie. Over de wijze van bewerking der andere wetenschappen en over de volledigheid van het Woordenboek in het geheel laat zich tot nog toe to weinig zeggen. Daarover dus nader. 18 Jan. 1859. A. S. DER YSTORIEN BLOEME. 121 Der Ystorien Bloeme, dat is: de legende der heiligen, in dietsche dichtmaat. Naar het handschrift der Maatschappij van Neder- landsche Letterkunde to Leiden. Naauwkeurig afgeschreven en met ophelderende aanteekeningen voorzien door A. C. OUDE- MANs, S. Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde to Leiden, en van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. Amsterdam, C. L. van Langenhuysen. In 8vo. 172 bl. f 1- Jammer voor dit book, dat do omslag bij bet binden weg- gesneden wordt, maar de titel blijft. Want niet alleen vinden wij op den titel eene slechte, op den omslag eene goede in- terpunctie, maar ook eene fout van meer belang is hier ver- beterd. Het gedicht toch, door den Heer OIIDEMANS uitge- geven, bevat niet de legende der heiligen, maar alleen, zoo als op den omslag staat, de legenden der apostelen. Hoe noodig en wenschelijk ik hot acht, dat vale middeneeuwsche werken, die nog enkel in handschrift bestaan, door den druk algemeen gemaakt worden, dit work had, dunkt mij, wel on- gedrukt mogen blijven. Hot is inderdaad vreemd, dat ooze middeneeuwsche gedichten, hoe gebrekkig, hoe onbelangrijk sommige ook zijn, de aandacht trekken en uitgegeven worden, terwijl bijna niemand naar onze oude prozawerken omziet. En toch zijn het die prozawerken, waarin wij ooze taal in haren vollen rijkdom en kracht aanschouwen, die door hunnen een-' voudigen, ongedwongenen, nu eens gemoedelijken, dan weder geestigen stijl ons boeien, zelfs daar waar bet onderwerp niets heeft wat ons aantrekt, en die dikwijls zoo veel licht ver- spreiden over de zeden en de denkwijze onzer voorvaderen. Hot gedicht Der Ystorien Bloeme bevat do legenden der twaalf apostelen. Wij kennen die nit andere werken en vernemen hier derhalve niets nieuws. De stijl is droog, eentoonig, zonder de minste verheffing, hier en daar zelfs zoo, dat men eer meenen zou het work van eenen schooljongen dan dat van eenen dichter onder de oogen to hebben. Men leze b. v. bl. 18: 1301ABESOH. 1859. N°. III. 10 122 DER YSTORIEN BLOEME. Savonde (1. Savonds) sat hi bi den viere; Daer quam .1. adre tien stonden, Ends es Panwelse om den arm gewonden. Doen waenden si openbare Dat hi emmer doet ware. Doen trac hise of ter selver stout; Doen was sijn arm al ghesont. Doen waenden si, al sonder spod, Dat hi ware gewareoh God. Doen loechende hijs openbare, Dat hi God niet en ware, Maer dat hi ware die bode stn. De Heer ouDEMANS heeft het gedicht naauwkeurig naar het handsehrift laten afdrukken. Waar de losing bedorven was, heeft hij dit op sommige plaatsen aangewezen, op andere niet. Zoo most, om sleehts enkele to noemen, vs. 647 die veran- derd worden in dien, vs. 701 lien in die, vs. 809 then hi in diene. Vs. 3720 wordt door den uitgever ),een onverstaanbaar tussehenlapsel" genoemd; het is echter wel verstaanbaar in- then men hot plaatst waar hot behoort, dat is v66r vs. 3719. De lezing tote eaweee, vs. 4124, die hem verdacht sehijnt, is seer good. Hot is eene elliptisehe uitdrukking die meer voor- komt (vgl. Der Minnen Loep, Aant. bl. 158), en beteekent ten huize van SLIME. Zij die niet gewoon zijn oud nederlandsch to lezen, vinden de woorden, die voor hen niet verstaanbaar zijn, onder aan de bladzijden verklaard. Die verklaring is gewoonlijk good. Er zijn echter plaatsen, waar do uitgever den schrijver niet begrepen heeft. Ik zal er eenige van aanwijzen. Den meerre Jacoppe, vs. 96, is niet JACOBUS den Meerdere, maar JAcoBus den ouderen. Vsrkeren wordt vs. 527 en 2083 verklaard be- keeren, en vs. 3628 veranderen; maar bekeeren is iemand van de dwaling tot de waarheid, verkeeren hem van de waarheid tot de dwaling brengen: de apostelen bekeerden de heidenen, maar de heidenen zochten de apostelen to verkeeren. let, vs. 655, wordt voor reeds, het Eng. yet, gehouden. Ik heb het in doze beteekenis nooit aangetroffen, wel in die van eenig- zins; somtlyds. Gi selets ontbaren, vs. 1188, is, zegt de Heer o., gaj zult hot niet hebben. Hij neemt ontberen dus in de tegen- woordige beteekenis; doze heeft het hier evenwel niet, maar die van niet doen, nalaten. De bissehop wil niet zeggen, ogij suit het paard fist hebben," maar, ngij zult bet rijden nalaten." DER YSTORIEN BLOEME. 123 Op versuumthede, vs. 1331, teekent hij aan: nZal dit woord nalatigheid, of zoo als in den Lekensp. vergrijp beteekenen, dan erken ik dezen regel niet to verstaan. Zen het woord met ook eene schrijffout voor sonder kunnen zijn?" Maar dit is geene fout. Versuumthede beteekent hier inderdaad vergryp, en ziet op het verzoek dat de moeder van JOANNES den Heer deed, Matth. xx: 21, 22. In plaats van daer zal wel iets anders moeten gelezen worden, misschien daeromme, misschien ook een ander woord. - Te hemele varen komt verscheidene malen in dit werk voor, vs. 1263, 1411, 3081, 3209, 3673, en beteekent daar wat wij nog ten hemel varen noemen. Eens echter, vs. 1151, vinden wij ten hemele voeren, en de Heer o. legt dit nit, ten grave, ter aarde voeren, zich beroepende op Dr. DE VRIES, Warenar, bl. 123. Inderdaad heeft Dr. DE VRIES, teen hij, vele jaren geleden, den Warenar uitgaf, het woord zoo verklaard. Die verklaring evenwel berust enkel en alleen op deze plaats. Er staat: Doen ginghen die van Effesien, die heren, Ende daden stichten met groter eren Ene kerke in St. Jans name, Deer sint sijn lichame Te hemele ghevoert was, Ale ict in die scrifture las. Leest men deze woorden op zich zelven dan komt men er zeker gemakkelijk toe, om to denken, dat hier van eene be- grafenis gesproken wordt. Het verwondert mij echter, dat de Heer o., die het stuk uitgegeven en het dus ook zonder twijfel met aandacht gelezen heeft, dit heeft kunnen meenen. Want wij lezen vers 1301 en very., dat St. JAN, teen hij begreep dat zijn levenseinde nabU was, in de kerk bij het altaar een graf deed graven. Nadat hij van het yolk afscheid genomen had, ging hij geheel gekleed in dit graf. Daarop zap, men cen buitengemeen helder licht, en toen dit een uur later ver- dwenen was, Doen ginghen si ten grave seen, Deer si anders met en vonden, Dan manna ten selven stonden, (Manna, data broet van hemelrike,) Ende oee vonden si sekerlike. Sine cleedre, date weer; Meer s 4u liohame en was niet deer. 10* 124 DER YSTORIEN BLOEME. St. JAN is dus, volgens de legende, niet begraven, maar ten hemel gevaren, en de woorden to hemele voeren hebben geene andere dan de gewone beteekenis. Vs. 2434. Hoe dat hi u heeft bedroghen Met siere quaetheit ende geloghen, is het laatste woord geen subst., logens beteekenende, maar het deelw. van liegen. De dativus u hangt van bedrogen en gelogen beiden af. lemand liegen zeide men non, tot in We eeuw; men leest het b. v. in den Statenbijbel, Hand. v: 4. Vs. 3108. Abbagarus, dens gene aaghe, Die confine was van der stede, Hadde lint, om St. Thomas bede, Ene lettre vriendelike Van God van hemelrike. BU het eerste van in den laatsten regel wordt aangetee- kend: nwaarschijnlijk over". Doch er is niets wat ons nood- zaakt om aan het woord eene andere dan do gewone beteekenis toe to kennen. Er wordt gesproken van den brief van JESUS aan ABGARUS, die tot de apocryphen van het N. T. behoort. Eer, vs. 3836, wordt gehouden voor nverlengde uitspraak van er". Zulk eene verlenging in een woord als er, waarop nooit de klemtoon valt, zou iets geheel onverklaarbaars zijn. Eer is hier ook iets anders, namelijk het advb. prius. De heidensche koning heeft gezegd, dat hij eerst zijnen oorlog zal voeren en daarna hooren wat JUDAS verkondigt, waarop deze antwoordt U ware beter, dat ghi den here Eer kennet, die a mach doen ere Dat ghi u viande moghet verwinnen, Rude dienen hem in allen sinnen, d. i. het zou beter voor u zijn, dat gij eer gij ten oorlog trekt, den Heer leert kennen en dienen. Borsten, vs. 4213, wordt verklaard barsten. Doch to barsten is het deelwoord van to bersten. Eene font in dit vers (in voor is) zal waarschijnlijk oorzaak geweest zijn dat de uit- gever het niet verstond. Eene alphabetische lijat der verklaarde woorden vindt men aan het ainde van het book. P. LEENDERTZ, WZ. B. AUERBACH, DE BAEEEVOETGANGSTER. 125 De Barrevoetgangster. Naar het Hoogd. van BEETHOLD AIIEE- BACH. Haarlem. C. Zwaardemaker. 1858. In 8vo. 224 bl., met gelith. en in kleuren gedrukt titelvignet. f 3 - AUERBACH heeft door zijne Dorfgeschichten epoque gemaakt; niet in then zin, dat hij er in geslaagd is, om nog een weinig hooger de haren to doen rijzen, maar in den waren zin, dat hij eene nieuwe rigting inaugureerde, of althans gelukkig ver- tegenwoordigde. Tegenover den salonroman stelde hij den dorpsroman, en sloot zich dus aan de realistische rigting aan, - waarmede echter niet gezegd is, dat de eerste altijd idealis- tisch is. De salonroman speelt wel niet uitsluitend in de nieuw- modische verblijven der grooten, maar heeft toch den salon- mensch tot onderwerp, met dat kunstmatige, geraffineerde uit- en inwendige leven, zooals eene ziekelijke beschaving het voortbrengt. Wel treedt de romandichter van deze categorie ook van tijd tot tijd in hutten en achterhoeken, maar meer om der antithese wil, of, en wel meestal, om ook daar menschen to vinden, die, even scheefgevoelend of bedorven van hart, van den salonmensch alleen in de kleeding ver- schillen. Hij stoffeert met donzige kleeden, damast, fluweel, edelgesteenten, goud, enz., met eene verkwisting, alleen hier- uit to verklaren, dat hij dat alles niet behoeft to betalen; hij pbantaseert over schoonheid en magische kracht van vrouwen, zooals de oude Grieken aan hunne godessen niet durfden toedich- ten ; begiftigt in 't wilde met de schitterendste eigenschappen zijne overgelukkige of allerrampzaligste personen, en beschikt over eene geldkist, waarvan de bodem niet to vinden is. Van daar zijne mysterieuse aantrekkelijkheid voor de kinderen zijner eeuw, die meer of minder door hetzelfde raffinement zijn ver- vormd, en die gaarne droomen van al die zinnelijke genie- tingen, ofschoon, en juist omdat, zij zelven daartoe niet in de gelegenheid zijn. Het denkbeeld van den dorpsroman berust op eene waar- heid en op eene dwaling. Het gaat nit van het goede be- ginsel, om meer eenvoudige toestanden en karakters ten too- neele to voeren, zooals zij in werkelijkheid gevonden worden; om den mensch, die door etiquette en beschavingsvernis is 126 B. AUEBBACB, vervormd en in den kunstmatigen zedelijken atmospheer der steden verstikt, door den onbedorven geest des landlevens to verkwikken. Schoon en good doel; maar de dwaling hierbij is, dat op den duur de roman geen geschikt middel is, om bet to bereiken. Do eigenlijke classe, die zich met uitspan- ningslectuur voedt, wil vermaakt worden bovenal. Wilt ge dat doen door de natuur en niets meer to geven, dan kan dit eene enkele keer gelukken, - varietaa delectat; maar be- zwaarlijk is bet om blijvend hare aandacht bij bet eenvou- dige to bepalen. Gelijk slechts de onbedorven geest op den duur voedsel en genot kan putten nit de beschouwing der natuur, zoo wordt ook de beschouwing der werkelijkheid den romanlezer spoedig vervelend. Maar er is nog meer. De dorpsroman verlaat niet alleen de ziekelijke overdrijving, zij verlaat ook geheel en al de hoogere en dus ook meer belang- rijke spheren der maatschappij , om zich naar den laagsten trap, de minst ontwikkelden terug to trekken. Dat is 66k eene overdrijving, waaraan deze litteratuur zich schuldig heeft gemaakt. De natuur is wel overal schoon, maar het. woud- rijke bergland is toch ver to verkiezen boven de eentoonige vlakte. Dat schijnen een aantal van AIIERBACH'S navolgers en ein- delijk hij zelf vergeten to hebben. Na den opgang der Dorf- geechichten begon bet bij eene zekere rigting onder de Duit- sche romanciers mode to worden, om niet anders dan boeren, houthakkers, ganzenhoedsters, enz. ten tooneele to voeren. Dat word vervelend. Eene enkele keer eene boerennatuur gade to slaan kan zeer interessant zijn, vooral als bet ge- schiedt aan de hand van een fijnen en gevoelvollen opmerker. Maar er behoort nog al wat toe, om daarmede blijvend bet publiek bezig to houden. Zoo is bet niot to verwonderen, dat deze romanlitteratuur op dezelfde klip is vervallen die zij had willen vermijden. Om de onnatuurlijkheden to ontkomen vlugtte zij naar de dorpen. Maar dat was ultranatuurlijkheid, en om aan dat gebrek to gemoet to komen roept zij de phantasie weder to hulp, en die phantasie smokkelt weder de eigen onnatuurlijkheden van den salonroman binnen. Wij hebben dus op een ander terrein weder hetzelfde. Ofschoon niet tot de uitersten dezer rigting behoorende, zoo DE BABREVOETGANQSTEB. 127 is in &uEEBAOa's Barfussele het genoemde kwaad toch zeer zigtbaar en hinderlijk. Wij hebben hier dorpspersonen voor ons, maar hot is maar al to duidelijk, dat hier een stadmensch zich beijvert, om die voor zijne broederen behagelijk to maken. To midden van het dorpsgesnap hooren wij gezochte impro- visaties en abstracte beschouwingen, die uit den derden hemel der Philosophie op de eenvoudigen moeten nedrgedaald zijn, en terwijl wij rustig tusschen melkemmers wandelen, worden wij door een philosphischen ribbenstoot, waarop wij in de boerendeel niet bedacht waren, verschrikt. Do personen zijn naief, maar dikwijls zijn ze zoo ultra-nalef, dat zij hoogst bespottelijk worden. Barfuesele (door den vertaler met De Barrevoetgangster over- gebragt) is een arm, zeer arm meisje, die hare ouders ver- liest en eon onbehagelijken en hulpeloozen breeder overhoudt. Eerst moot zij zich met de betrekking van ganzenhoedster te- vreden stellen, en klimt later tot de waardigheid van boeren- dienstmeid op. Na eene reeks van vernederende beproevingen en hoogdravende besehonwingen wendt sick op eenmaal hear lot, en wordt zij met oud-romantisohe vlugheid de echtgenoot eens rijken boerenzoona. In den grond is het dus hetzelfde wat in den salonroman den knoop der intrigue vormt, het on- derseheid van standen; want, of een Hertog met eene arme clerksdochter trouwt, of onze rijke aoaANNEs met de arme AMBEI, en of dit to Parijs, of op een Zwitsersch dorpje ge- schiedt, het zijn dezelfde tranen, die de medegevoelende roman- lezeres daarover weent. Meer hinderlijk is eehter de onwaar- heid van de hoofdfiguur AIIuvI. Det armoede geene edele ge- voelens en gebrek aan opvoeding goon verstand uitsluit, is good en waar, maar dan ziju die gevoelens en dat verstand toch altijd eenvoudig. Asu ni echter philosopheert dikwijls zoo phantastisch, dat een ontwikkelde hear somtijds niet begrijpt, en het altijd een wonder is van waar het ganzenmeisje dat fijne, zelfs ziekelijke gevoel gekomen is. En zoo is er veel in dezen roman wat zeer vreemd en weinig landelijk is. Zoo vooral de eerste ontmoeting tassehen AMBEI en JOEANNES up het bal, en later die zonderlinge rid van den vrijer met zijne bruid naar de ouderlUke woning. Die onbeschrijfelijke ver- rukking en dat onzinnige juichen en hoezee-roepen geven een 128 B. AVERBACH, indruk, alsof wij niet meer op de gewone wereld, laat staan onder de boeren zijn. Van de andere zijde echter biedt dit book een groot aantal details, die uitstekend zijn, zoowel in de karaktersehildering als in het beschrijvende. JonAN ns' moeder, ook de vader, zijn meesterlijke schetsen, AMREI's brooder is ook eene zeer ware en leerzame, ofschoon geene vrolijke figuur, en zoo vele andere nevenpersonen meer. Hoofdstukken als: De verre be- kende, of Woorden uit een moederhart; de voorstelling van ROOSJE'S grove minnelisten en boersche jaloerschheid, of in het algemeen van der boeren kleingeestige en toch ook weer goedaardige natuur, zooals die herhaaldelijk, met name in ,,De familiebijeenkomst", uitkomt - verraden de meesterhand. Verder is het moeijelijk om al die schoone kleinere trekken, als b. v. het eigenaardige gebaar bij een gezegde, een kort woord, dat zoo karakteristiek en juist wordt to pas gebragt, aan to geven; maar die zal men in grooten getale bij de lezing ontmoeten. Het is altijd nog AV ERBACH, al komt het gebrek van AUERBACH, streven naar eenvoud aan de eene zijde, met diepphilosophische overgevoeligheid aan de andere, en daar- door onvastheid, in De Barrevoetgangster meer nit dan in een zijner andere werken. Zoo is ook AIIERBACH'S stijl hier eenvoudig en roerend, daar weder zoo gezocht, met moeijelijk aangebragte beelden en hoogdravende klankwoorden, dat men onaangenaam to moede wordt. Hot was dus ook eene moeijelijke taak, om AUERBACH in Hollandsch over to brengen. Zulke ratelende Duitsche praalzin (want onzin is een to stork woord), als wij b. v. op bl. 17 (van de vertaling) lezen: ,in dieser Mittheilung lag eine gewisse kindische Freude, ein Kinderstolz, der sick damit briistet, etwas zu wissen, and doch war in der Seele dieses Kindes etwas aufgetaucht vom Bewusstsein jenes auf ewig abgeschnittenen Zusammenhangs mit dem Leben, das sich aufthut im Gedanken der Aelternlosigkeit", - of bl.122: i,Das war ein Schauen and Sinnen, so schrankenlos, so wort- los, so nichtswollend and doch Alles fassend, eine Minute Gestorbensein and Leben im All, in der Ewigkeit", - dankt den hemel, die het niet behoeft to vertalen. Dat de vertaler daar niet veel goods van gemaakt heeft, kan men hem niet kwalijk nemen. Dat hij echter herhaaldelijk als voor dan DE BARREVOETGANGSTER. 129 bezigt, of zelfs als voor wanneer, en gedurende voor terwijl (,gedurende Barrevoetige ... droomde", bI. 145), of Vader- Onzer voor Onze Vader, van )ingebondene bladen der re- gering" (Eegierungs- of Verwaltungsblatter?) en dergelijken spreekt, dat zijn grove Germanismen; ),wanneer gij het bestemd zegt" ook. Eene subjectsverwisseling als b. v.: »AMREI stonden do tranen in de oogen, maar konde niets zeggen", is geen Ger- manisme; maar eene lamme scbrijfmanier, al wordt men dage- lijks veroordeeld om zulke constructies in den Hollandschen briefstijl, - in den regel geen modelstijl - to lezen. Overi- gens heeft echter de vertaler niet alleen zijn geld, maar ook lof verdiend. Meer nog de uitgever. Hot titelvignet, door V. EMRIK en RINGER gelithographieerd, is lief; druk en papier zijn net, zeer net. Daarom hoop ik niet, dat mijn oordeel over dit boek, dat alleen daarom wat strong was, omdat men van AIIERBACR meer eischen kan en moet, dan van NAIITA of LAMBRECIITS, iemand zou afschrikken, om dit boek to koopen. Ik wit meer zeggen: hot is eon pligt voor wie de voorname verschijningen op hot veld der romanlitteratuur wil volgen. D-D. Almanak voor het Sehoone en Goede, voor liet jaar 1859. Te Amsterdam, bij A. Jager. In 12mo. 10 en 220 bl., met 4 staalgravuren en vignet; yeb. in linnen met verg. op snede en plat. f 2 - 10. Christelgke Volks-Almanak voor bet jaar 1859. Nieuwe Serie. Vierde Jaargang. Verzameld door P. A. DE GENESTET en C. P. TIELE. Amsterdam, P. N. van Kampen. In post 8vo. VI, 18 en 156 bl., met 4 staalplaten f : - 75; geb. in linnen en verg. op snede f 1 - 50. Als naar gewoonte zagen wij ook weder dit jaar met de vereerende taak ons belast, om de bovengenoemde Jaarboekjes bij ons Almanak-lievend publiek aan to kondigen. Jaarboekjes, zoo heeten zij immers ? Ach ! 1\leer dan genoeg wordt hot ons herinnerd, telken jare als weer December zijne graauwe, vale nevelen verspreidt, en het vrolijke, tierige, bont uitgedoschte tijdkind bij ons aanklopt, 130 ALMANAKI{EN Siijf staende van root gout (het epitheton is hier min juist) en Vereert met rijcke gaeven, maar uit 'twelk, behalve misschien de gear, zoo zelden ook ietwat liefjck8 ons tegenquam, om met vader VONDEL to apreken. Meent intusschen niet, dat wij met vooroordeelen zijn be- hebt. Al is onze verwachting, vooral waar het den ddrsten der hierboven vermelde broederen geldt, gewoonlijk ook niet zddr hoog gestemd, al vinden wij die vereeniging van schoon en good, gelijk zij bijster zwaar is, ook maar zelden geheel ver- wezenlijkt, wij gelooven toed aan de mogelykheid der ver- werkelijking van zoodanig ideaal, -- bet geloof wordt in de wereld wel eens meer op zware proeven gesteld. Daarom met mood den nienwen jaargang geopend 1 Al terstond, helaas, Lezer of Lezeres I moeten wij u op eens kleine verrassing, beter gezegd teleurstelling, die u wacht, voorbereiden, to weten, dat Mevr. BOSBOOM-TOUSSAIIZT, de ge- eerde, voormalige (?) Redactrice, zich, naar 't schijnt, - of zou hot misschien alleen voor dit jaar zijn? - aan de mede- werking en Redactie (?) heeft onttrokken. Althans wij vonden noch het gewone inleidende »Voorwoord", noch de geringste bijdrage van hare hand, noch ook zelfs eenige de minste op- heldering van beide deze zonderlinge verschijnselen. Vreemd voorwaar en tevens to bejammeren 1 Hierdoor toch heeft de Almanak voor het Schoone en Goede ditmaal eon verlaten, een eenigzins weesachtig voorkomen. Hij gelijkt nu precies op een kind, dat door zijnemoederver- stooten is. Arme zwerveling 1 gelukkig dat er flog menschen- vrienden waren, die zich uwer aantrokken en u voor gebrek en honger hebben willen bewaren. Onder die edelen tellen wij in de eerste plaats GERARD SELLER. Al vindt gij mogelijk zijne Novelle: Gered? (het vraagteeken hoort bij den titel) ook middelmatig, al ziet gij er hoogstens eene goede bedoeling in doorschexneren, die eehter van wege do gebrekkige karakter- sebildering en hat gemis aan diepte wel niemand bevredigen of overtuigen zal, 'tzij hij behoore tot het geslacht der regtzin- nigen of tot dal der Jan Rap's, ho heeft toch zijn steentje aangebragt, en do lof komt hem toe van, op zijne wijze, voor hot goede to hebben geijverd. VOOR BET JAAR 1859. 131 Eene tweeds bijdrage, allezins vermeldenswaard, is die van den geleerden Dr. SCHOTEL. Zijne beschrijving van Een Bruiloftedag in het midden der XVIIde Eeuw, waarin hij natunr- lijk alleen de feiten laat spreken, is hoogst nuttig en leerzaam voor jong en oud. - Vooral zij de lezing er van dringend aanbevolen aan alle laudatores temporis acti. 0, die gulden dagen ! Durf nu not, eens volhouden, dat wij niet zijn voor- uitgegaan met onze dejeuners dinatoires en onze zedig opge- tooide bruidjes. WILHELMINA JOH. V. RAVESTEYN schonk een lief, gevoelvol fantasietje, getiteld: Het Kind en de Ooijevaar; en Mr. c. vOSMAER eene soort van parabel, die, hoewel niet onaardig gedacht, echter wat breed van aanleg, wat stijf hier en daar van vorm, en over 't geheel non, wat weinig verwerkt ons voor- kwam. Wien het om overtuigen to doen is, hij bedenke Loch cons en vooral, dat de kortste en eenvoudigste weg altijd de beste is. Overigens heeft zijn thema, eene gedachte ook voor onzen tijd zoo nuttig en zoo noodig, onze voile sympathie. Van Eene Afvallige, door T. VAN WESTRHEENE, wz., weten wij niets anders to zeggen, dan dat het een verhaaltje is, gelijk er wel meer zijn, tamelijk onbeduidend, en waarvan men de afloop reeds op de eerste bladzijde voorziet: Le secret d'ennuyer c'est celui de tout dire. Wij spoeden ons tot de dichterlijke bijdragen. Gij vindt er bier van de Heeren TEN KATE, VAN ZEGGELEN, PRUDENS VAN DUYSE, ADAMA VAN SCHELTEMA, WIJSMAN, e. a. Mystisch en grof zinnelijk van voorstelling, maar zangerig en liefelijk van toon is Een Droom van den eerstgenoemde, zijnde grootendeels eene dichterlijke bewerking van de bekende proza-legende van THEREMIN: Der euiige Jude. Afgezien van het thane genoegzaam algemeen erkende onware en onjuiste van dergelijke opstandings-theorien ale TEN SATE bier weder opwarmt, kunnen wij zelfs het dichterlijke er niet van inzien, en ons ten minste komt de voorstelling van SIMEOx'S, die in zulke ure nde zilveren sloten van hun Bijbel dichtslaan", en van ',blinde grijsaards die op hun dorenstaf voortstrompelen, en neer- lenielen waar 't overschot der hunnen slaapt", vrij prozazsch voor. Dan - een ieder zijn smaak. VAN ZEGGELEN leverde een niet onaardig, ofschoon ietwat 132 ALMANAHSEN lang gerekt bijschrift bij het tweede plaatje. Dat had, dacht ons, zooveel explicatie niet noodig. Met genoegen lazen wij wat ADAMA VAN SCHELTEMA schreef bij Den jeugdigen biddende. 't Is eene uitstorting van vroom, warm gevoel, gelijk die in de jaren der jeugd zoo geheel natuurlijk is. Alleen komt de uitdrukking van een hart, dat tick selven sells ontviel, ons wat al to sterk en gewaagd voor. Wilt gij nn verder nog Mr. PRUDENS VAN DUTSE een lief meisjen hooren aanmanen tot eenvoudigheid, of over het Y aglijden" in een barkje »rustig en vredig" in gezelschap van twee minnenden, die spreken, al fuistert Been mond; of het roerende verhaal aanhooren, door c. G. wITHDYS op rijm gebragt, van de Christelijk-edele daad eens Amsterdamschen schoenlappers; of u door FRED. WIJSMAx hooren voorneurien waar en wanneer en hoe God ons zoo al nabij is, in een elf- tal achtregelige coupletten, die waarlijk geenszins van ver- dienste ontbloot zijn, ziet, dan zijt gij tevens den Almanak zoo wat ten einde. Voeg hier nu nog bij een viertal plaatjes, waarvan ik niets zal zeggen, na 'tgeen zoo geestig als juist daarover is opge- merkt door CD. BUSKEN aueT in de Teekenen des tijds, No. 12, en gij hebt eenigzins een denkbeeld van wat u hier al zoo ter beschouwing en ter lecture wordt aangeboden. Gaarne wenschen wij den Uitgever een ruim debiet en den Almanak nog een lang leven toe. Te hopen is het echter, dat dan ook de schoone naam then deze draagt, niet maar een zinledige klank worde, maar meer en meer ook eene reels beteekenis verkrijge. Meer homogeniteit, minder bladvul- ling, en vooral een meer doorgaand ernstig streven naar 'tgeen schoon niet alleen, maar ook naar hetgeen waarlijk goed is, is daartoe een dringend vereischte. Dat vereischte, het is gevoeld, het wordt begrepen door, en maakt het sieraad nit van het, naar 't uitwendige zeker meer nederige, maar overigens, onzes inziens, althans vrij wat hooger staande Jaarboekje, dat wij thans in de tweede plaats aankondigen, t. w. den Christelijken Volks-Almanak. VOOR BET Jars 1859. 183 U hob ik lief, mijn blaauwgekielde - dus zingen wij nit het voile hart den Dichter-Redacteur na, als wij het oog slaan op den vriendelijk blaauwen omslag, die ook dit jaar weder door wat hij inhield, onze verwachting niet to lour stelde. Gezond, holder, verkwikkelijk is de geest die er u uit tegenstraalt. Heeft ook niet elks bijdrage onze voile sympathie; zijn er ook enkele, als b. v. Moeders Benjamin, die wij er liever niet in hadden zien opgenomen, het geheel heeft toch eon form, eon echt Hollandsch aanzien, en ken- merkt zich door eon ruimen, milden, echt Evangelischen zin. Getuige TIELE's voortreffelijke bijdrage: LESSING en het Chris- tendom, alleen reeds eon waar sieraad van den Almanak. Ge- tUige DE GENESTET'S allergeestigste persiflage van de would-be verlichten, de ultra-liberalen onzer dagen, die in ligtzinnig- heid en gewetenloosheid het criterium stellen van ware vrij- zinnigheid. In den ddn (LESSING) zien wij ons het beeld voor oogen gesteld van den waren liberaal, den echten vrijzinnige, wien hot niet om afbreken of wegwerpen, maar om waarheid to doen was, en die, al ging hij mogelijk in hot zoeken daar- van ook wat ver, toch in al zjjne handelingen blijken gaf van door zedeljjken ernst en waarachtig religious gevoel to worden bestuurd. - In den ander (.Tan Rap) teekent DE GENESTET ons met juiste kleuren hot treurige naaapsel van dozen, hot beeld van de hedendaagsche apostelen van ligtzinnig ongeloof, de onbesneden geestverwanten van brooder DAG, die met den waren liberaal, hoe luid zij ook schreeuwen mogen, nets ge- meen hebben dan den naam alleen, then zij zich echter zcdr ten onregte toeeigenen. Geestig houdt hij hun den spiegel voor. Hot is eon conterfeitsel ten voeten uit, getrouw tot in de kleinste bijzonderheden. Van heeler harte zeggen wij er ,Amen" op. Van geheel anderen aard is hetgeen BUSHEN BUeT (die zijn pseudoniem thans en denkelijk wel voor good heeft afgelegd) ons ditmaal ter besehouwing gaf in zijne Tacoba de Fariseesehe. Eene martelares van wettische pligtsbetrachting, en daardoor eon onkinderlijk kind, onmoederlijke moeder, onvrouwelijke gade, in ddn woord eon slagtoffer (gelukkig gered slagtoffer) van wet zij in dwazen, eigengeregtigen waan hear pligt achtte to zijn. Zietdaar hot zonderlinge, weinig liefelijke beeld, dat zijne pen one heeft geschetst. WU kunnen niet beslissen in hoeverre de trekken or van ails aan de workelijkheid sijn 134 ALMANAKEEN ontleend. Het slot van zijn verhaal deed ons zoo iets ver- moeden. Echter kunnen wij niet gelooven, dat er vrouwen zouden zijn, in alien deele aan het bier geschilderde portret gelijkende. Toch bevat zijne voorstelling waarheid, al wordt die dan ook niet altijd in zulke harde vormen, als bier 't geval is, aangetroffen. Farizaesme ter eener, en Sadducaeisme ter andere zijde zijn de beide elementen, die nog maar al to zeer ook in den boezem der Christelijke gemeente de working van het groote zuurdeeg wedrstaan en krachteloos maken; of echter een zoo diep ingeworteld, haast hadden wij gezegd ingekan- kerd beginsel, als ons bier wordt geteekend, voor betrekkelijk zoo snelle en plotselinge uitroeijing, als de Schrijver ons wil doen gelooven, vatbaar is, dit meenen wij, op goede gronden, to mogen betwijfelen; ons komen hn ziekte en genezing beide wat heel stork voor. De verdere proza-bijdragen zijn naamloos, uitgezonderd die van MENSINGA (zijn pseudoniem toch heeft sinds lang opgehou- den er een to zijn), wiens mededeeling omtrent de opname der Socinianen in Frederikstad in de jaren 1662 en 1663 niet van alle belang ontbloot is. - Die van CRT voert ten titel: Eon Christen-Economist. Hoe jammer, dat dat Christen er bij meet; 't strekt zoodoende waarlijk niet ter aanbeveling van de oeconomische wetenschap. - De andere, geschreven door zekeren zich noemenden NAPOLEON ROUSSEL le petit, haalt op niet onaardige wijze het gewone preken-hoorders-publiek zoo wat door over de wijze, waarop het gewoonlijk ter kerk komt en het gehoorde op zich toepast, of eigenlijk niet toepast. ))Men zit wel in de kerk" - dus zegt de Sehrijver - »maar men hoort niet. Men hoort wel, maar men luistert niet. Men luistert wet, maar men begrijpt niet. Men komt nit de kerk erg -- drinkt koffij. " -- 't Is wel jammer - vindt gij niet? - dat bet toch heusch maar zoo is. En wat nu flog van de dichterlyhhe bijdragen to zeggen? Waarlijk, wij zouden haast onregtvaardig worden jegens de Heeren PIERSON, D. G., VAN LEEUWEN, VAN DEN BERGE, e. a., indien wij er geheel van zwegen. Toch willen wij er nu eens niets van zeggen. - Dan blijft u nog eene kleine verrassing over, ale gij, wat wij stellig vertrouwen dat gij doen zult, u den Almanak aanschaft. Hij kost, zoo als gij weet, elechts 75 cts., ziet er vriendelijk nit, heeft (den geringen prijs in VOOR BET sass 1859. 185 aanmerking genomen) vier waarlijk heel lieve plaatjes, en weegt, wat zijn inhoud betreft, tegen menig vrij wat lijviger boekdeeltje op. Hij ga in vrede en vinde zijn weg in menig huis en - hart. P. B. Almanak voor Protestantsche Nederlanders, onder Redactie van ALE. VAN TOORENENBERGEN. 1859. Met 2 staalplaten. Te Purmerende, bij J. Schuitemaker. In kl. 8vo. VIII en 207 bl. f : - 75; geb. f 1- 15; in prachtb. f 1 - 60. ,,Een treurig verschijnsel," - roept Prof. VAN GILSE uit - , dat men volksalmanakken heeft voorProtestantsche enRoomsch- gezinde Nederlanders, alsof er een Protestantsch en Roomsoh yolk van Nederland was." Toegestaan ! ,,'t Is onze schuld niet," - antwoordt de Redacteur van den Protestantschen Almanak - gals de Heer V. G. zijne gemoedelijke wenschen verwart met de feitelijke toestanden." Toegestaan! Daar wij ons dus aan kleur en 8trekking niet ergeren, zal 't bij ons maar op het gehalte aankomen. Onder de prozaschrijvers van dezen jaargang blinkt weder, even als in 1858, SONSTRAL nit velut inter ignes Luna minoree. Geest en leven is er in zijn ALBERT van Mentz: 't is geen besteld en afgeleverd fabriekwerk. De Redactie wag dezen medearbeider wel in eere houden! Want - of or onder'tgeen de overigen ))zoo ruimschoots" bijdroegen, niet veel fabriek- werk me5 doorloopt? 't San aan ons liggen, rnaar•, waren er verleden Par verscheidene opstellen, die ons, ofschoon na dat van s., toch wel der vermelding waardig schenen, nu hebben wij er niet ddn. Regtatreeks verwerpelijk - nu ja, dat zijn ze ook geen van alien, maar van alien is bet to wen- schen, dat ze 't volk mddr boeijen dan ons. Ze zijn of zoo droog, b. V. JOHANNES SARTORIUS (van den Redacteur?) bf ze hebben zoo luttel em 't lijf, b. V. PHILIPPIIS MELANOHTHON en PHILIPPIIS van Hessen, door b. n. MEIJER, en LUTHER to Leipzig, door w. TH. VA14 GRIETHUYSEN, die den vorigen jaar- gang beter bedacht. En op sommige anderen hebben we nog gewigtiger aanmerkingen. Daar hebt go de Twee Slagtofers van Rome, van TEOPIIIUS, men weet niet of men verdichting leest of historie; do Hagepreek van MOHRMAx - wet steekt 186 ALMANAKKEN die aiweder of bij zijn LAMORAAL van Egmond in 1858 - eene schilderachtige partij, mat en flaanw gepenseeld; PETRUS WALDUS, van MARONIER, en De komst der eerste Jezuaten in ons vaderland, van ANDREAS, belangwekkende onderwerpen, waarvan vooral bet laatste algemeener en naauwkeuriger be- kendheid verdiende en zoo oppervlakkig mogelijk is geschetst; heerlijke dichtregels van LAMARTINE, waarin de dichter zijn verlangen naar de gehcdle uitroeijing der zonde door cHRISTUs in ietwat sterke bewoordingen uitdrukt, door LAMMERS aan de meest prozalsche analyse onderworpen, en van daar ale bewijs, hoe bet Romanisme tot ongeloof voert, aangehaald. Wilde men, om niet alien over cone kam to scheren, nog eene enkele gunstige uitzondering maken, we zouden den 't eerst stemmen voor den Paus LIBERIUS, van den ijverigen ge- schiedvorseher DIEST LORGION, ofschoon hij one voor een Volks- Almanak ook al wat dor voorkwam. Met bet » dichterlijke deel", waarvoor de Redacteur z66 b jzonder dankzegt, is bet o. i. nog zeer veel soberder gesteld. Zeker, al is De kracht der zwakke, van s. J. VAN DEN BERGH, zijn chef d'oeuvre niet, daar is diep, innig gevoel in, dat zich op u overplant. Een Katholiek Martelaarslied, van JANSSONIUS, is zijne pleats waard. Hetzelfde mag ook nog gelden van bet Adventelied, naar PAUL GERHARD, door scnELTEMA. In ANNA'S Er is een geest, is ten minste poetische aanleg. Maar de rest 1 Honoris causa noemen we slechts bet rijm van juLius: Groningen verraden, en de ... deunen van ERICA Op WILLEM den Derde, en van LESTURGEON Op MORTARA. Bij den laatste hoort ge onwillekeurig 't accompagnerende draaiorgel in regels ale deze; Nederlanders, Protestanten, Vrijheidezonen, hoort gy 't niet, Wat er in Bologna's wallen In dees dagen is geschied P Hoe daar onder 't mom der godedienst, Maar der menschlijkheid ten hoon, MOBTARA, de joodsche vader, Wreed beroofd werd van zijn noon? Meene nu echter de Redacteur niet, dat we zijn Almanak den genadeslag willen geven, terwijl we hem integendeel voor do tering zoeken to behoedenI De hooggunstige aankondiging, VOOR BET JAAR 1859. 137 die we er verleden jaar van deden, bewijst genoeg voor onze onpartijdigheid. - Met de uitvoering zijn we ook nu zeer tevreden; alleen moeten we den Heer SCHUITEMAKER doen opmerken, dat het smakeloos staat, om, gelijk hij twee jaren achtereen doet, eene boek-annonce op de keerzij der laatste pagina to plaatsen. Van de twee staalgravuren - naar keurige teekeningen van D'ARNAIID GERKENS -- vinden we de tweede van STEELINK wat nevelachtig, van kleuren zou men zeggen dooreengeloopen; de eerste, van KAISER, is boven onzen lof verheven. V. P. Geldersche Volks-Almanak voor 1859. XXV•°° Jaargang. Arnhem. I. A. Nijhoff en Zoon. In 12mo. 22 en 240 bl., met 3 ge- lithogr. plaatjes. f : - 75; in carton f : - 90; verg. op sned in koker. f 1 - 50. Den achtingswaardigen en geachten uitgever-redacteur, die met vasten tred zijn weg vervolgt, en aan al zijne uitgaven zijn eigen stempel van oud-vaderlandsche degelijkheid inprent, - zij geluk gewenscht met hot kwart jubilaeum, dat zijn pleeg- kind thans is ingetreden. Hij heeft regt hot zoo to noemen, want waar anderen er slechts op uit zijn, om van hunne uit- gaven to leven, kan men van hem zeggen, dat hij er voor leeft. Zoo is het hem dan ook gelukt een Almanak to geven, die jaar in jaar uit steeds aan zich zelf getrouw, volkomen aan de bestemming beantwoordt, zooals hlj die in de Voorrede aangeeft. De Gelderschman bekleedt eene niet to minachten plaats onder zijne broederen en collega's, en - dit heeft hij niet aan zijn uiterlijk, maar aan zijn inhoud to danken, iets wat niet gemakkelijk is in deze wereld, die liefst zich ver- gaapt aan den schijn. De voornaamste stukjes sluiten zich aan eenige herinnering uit de Geldersche en dus Vaderlandsche geschiedenis aan. Hot eerste, het lilhelmus to Eede, van den Redacteur, is onver- mengd historisch; hij is zich bewust, dat zijne hand niet los genoeg is voor de romantisohe inkleeding, en waar hi j, om zijner lezeren wil, toch eenigzins daarnaar streeft, mogen wij hem niet ten kwade duiden, dat dit hem minder good afgaat. Onvermengd historisch is ook hot kleine stukjo van VAN MOL- nuxzm , en toch hier op zijne plaats. Onder de historische BOEKBESCH. 1859. N^. III. 11 138 GELDERSCEL VOLKS-ALMANAK VOOR 1859. novelletjes munt nit dat van j. E. JoNCKERs, Werp uw brood uit op het water. Dat is met tact en gevoel geschreven. Onder de niet historische stukjes zijn er wier waarde in niet veel anders (Ian in bet boersche dialect bestaat, als Dom holden; zelfs Van binnen en van buuten, van J. J. CRE11MER, is mager, hoewel wij hem anders gaarne de eere geven, die hem zoo regtmatig toekomt. De Voorlezing van G. DE w. zal, om bet vers, voor de liefhebbers van grapjes wel aardig zijn. Dubbel hard, van A. DE VISSER, is een duidelijk sprekend acte-stuk ten voordeele der Idioten-opvoeding. Het hoogst staat van deze rubriek bij mij aangeschreven Ons Spieker, van WANSLEVEN. Dat is gezonde menschenkennis, in aangenamen vorm voorgedragen. Ook de bijdrage van den ouden Heer SMITS, Van Arnhem naar Zutphen, waarin hij zijn bezoek naar Mettray beschrijft, is aardig en niet onbelangrijk tevens. Nog zijn er eenige versjes in dezen Almanak, zelfs eene soort van anticritiek in dichtmaat van LAMMERS - geene ge- lukkige idle! Maar zij zijn, naar der Almanakkenversjes aard, niet slecht genoeg, om er veel tegen to zeggen, niet sebitte- rend genoeg, om er veel vhn to zeggen. t Is wel eens vervelend, om alle jaren die vele Almanakken aan to kondigen, maar dezen wil ik bet nog wel 25 jaren doen. Bloemen uit den Vreemde. Keur van Fransche Poe'zij , verza- meld en overgeplant door j. J. L. TEN KATE. Amsterdam, P. M. van der Made. 1858. In hi. 8vo. IV en 205 bl. f :-70; op beter, papier, geb. en verg. op snede, met 3 staalplaten. f 1- 80. Onze vaderlandsche letterkunde dankt aan den Heer TEN KATE reeds menige schoone en geurige bloem, van vreemden bodem in haar lusthof overgeplant, en daar tierende en bloei- jende als ware zij eene inheemsche. En niemand, voorwaar, zal den »tolk van TASSO in Nederland" de bevoegdheid boven velen willen betwisten, om deze vreemde bloemen zaam to lezen en in onze gaarde over to planten: - eene bevoegdheid, die hij reeds meermalen uitnemend heeft bewezen. Dat TEN KATE den vorm beheerscht en de taal, in eene mate ale slechts aan weinigen is gegeven, is eene waarheid, wier algemeene erken- ning noode herinnering vordert; en zijn voorbeeld bewijst op nieuw van hoe groote beteekenis deze heerschappij over den vi rm , deze meesterschap over de taal, voor den kunstenaar, BLOEMEN UIT DEN VREEMDE. 1.39 den dichter, moot geacht worden. Daardoor handhaaft hij zich met core nevens en boven anderen, die hem in diepte van opvatting, in rijkdom van gedachten, in oorspronkelijkheid, in zuiverheid en ruimte van levensbeschouwing, evenaren of overtreffen, maar wier meester hij is door zijn schier onbe- perkt beheerschen van den vorm, door zijn tooverend spelen met de taal. Verzen vertalen - eon zoo moeijelijk en zwaar- wigtig work sours voor velen - is VoOr TEN KATE als uit- spanning en spel: zoo zelfs, dat hij in de laatste tijden aan dat spel de voorkeur schijnt to hebben gegeven boven de ernstiger bezigheid, om eigen gedachten in zelf gekozen vorm to kleeden. - Ook bet nu voor ons liggende boekje - een ver- volg van dat, waarin eene dergelijke bloemlezing uit de Duit- sche poezij word aangeboden - getuigt op nieuw voor deze zeldzame begaafdheid onzes dichters. Wij ontvangen hier eene keur van Fransche poezij , zaamgelezen uit verschillende, voor bet meerendeel bekende en beroemde, dichters, hoezeer uiteen- loopende van geest en rigting; - welke verscheidenheid even- wel bij de vertaling vrij wat minder in bet oog valt dan wel in bet oorspronkelijke bet geval zou zijn; - een rijkdom van verzen, ontleend aan de drie eeuwige bronnen van alle poezij, gelijk van alle kunst en wetenschap: de Natuur, de Geschie- denis on bet Leven. LAMARTINE'S )Berg-eenzaamheid" en zijn beroemd ))Hot Meir" - dit laatste vooral meesterlijk ver- tolkt - zijn voortreffelijke sieraden der eerste afdeeling, waarin verder met eere mogen genoemd worden, nlerfstgedachten", naar sAINTE-REUVE; ,,Het Verdorde Blaadtjen", naar ARNAULT; ',De Vo(yels", naar BiRANGER; en vooral bet uitgebreide, schoone fragment uit den )Jocelyn", waarmede dit gedeelte besloten wordt. Als cone proeve van keurige, vloeijende, zuivere poezij deelen wij hier bet uitnemende stukje mode, "Najaarsliedeken" getiteld, naar den dichter E. PRAROND. Wanneer bet oor- spronkelijke in liefelijkheid en welluidendheid met doze ver- taling wedijvert, zouden wij ooze onkunde beklagen, die er ons tot hiertoe onbekend mede liet. Men oordeele: Mijn laatste zomerroosjen, Geniet het leven tochl Straks bleekt uw vriendlijk bloosjen: Een poosjen maar, een poosjen, Lief roosjen, bloeit gij nog! 11* 140 BLOEMEN UIT DEN VREEMDE. 't Bosschaadje heeft zijn pracht verloren; De zijworm spun zich in ziju graf. De wide schuren borgen 't koren; De boomgaard wierp zijn vruchten af. Mijn laatste zomerkeeltjen, Geniet hat leven toch 1 Reeds dunt nw zangprieeltjen, Maar kort, mijn Filomeeltjen, Zoet keeltjen, zingt gij nog! Een bruiner tint doorspeelt de blaflren, Ben graauwer waas bedekt den trans ; De zon klimt later nit de baren, Met minder stralen in heur krans. Mbjn laatste zomerdagjen, Geniet hot leven toch 1 Lang week hot kortste nachtjen; Ben enkel vrolijk lachjen, Lief dagjen , rest u nog I Zoo vliedt des levens zomer henen, Met al zijn liefde en licht en last: Vier kraisjens - 't najaar is verschenen! Vijf kruisiens - en 't is winterrast I Mijn hart vol bangs zorgen, Geniet hat leven tochl Zijt go bij God geborgen, Dan wordt uw laatste morgen Uw allerachoonate nog 1 Hot book der Geschiedenis wordt (oude stijl) gesplitst in gewijde en algemeene geschiedenis. De zoogenoemde gewijde geschiedenis wordt, behalve door een aan PAULUS gewijd ge- dicht, naar TUEQUETY, uitsluitend vertegenwoordigd door SAUL, ter wiens eere hier niet minder dan vier vrij uitvoerige ge- dichten, waaronder drie van LANAnvINE, zijn opgenomen. Men zou doze keuze zonderling kunnen noemen, to meer daar de beide dramatische fragmenten van LAMAETINE niet behooren tot diens beste voortbrengselen; - men bedenke evenwel, dat hot schoone lyrische gedicht, hier ))Lied van SAUL" betiteld, eigenlijk eene sport van fragmentarische bloemlezing nit de Psalmen is, en ook bij LAMAETINE onder dit opschrift voor- komt. Do Heer TEN SATE legt hot SAUL in den mond, en verzekert ons in eene noot, dat het nit SAUL s »goeden tijd" BLOEMEN UIT DEN VREEMDE. 141 afkomstig is. - Onder de rubriek algemeene geschiedenis, vinden wij eon fragment uit het drama ))Louis XI", van c. DELAVIGNE, dat met ))MARIA STUART's afscheid aan Frankrijk", naar BERANGER, om den prijs dingt: bet eene als meesterlijke schildering van een bij uitnemendheid dramatischen toestand; het andere als diep gevoelde, roerend-natuurlijke ontboezeming eener ongelukkige, toen nog onschuldige vrouwe; hoewel wij niet ontveinzen, dat, in het genre van historische gedichten, bij BLRANGER een rijker en beter keus ware to doen geweest. Eindelijk wordt het Book des Levens opengeslagen, en ook daaruit meer dan eene schoone en treffende bladzijde ons voor- gelegd, als daar zijn: »VroeggestorvenKinderen", naarVICTOR HUGO, waarvan het alleen jammer is, dat niet - wat elders soma gebeurde - enkele coupletten zijn weggelaten, daar het gedicht zeer aan herhalingen lijdt; een ''Liedtjen aan mijn Rok", naar BiRANGER; »Vooruitgang", naar BARBIER; sHet Wrak", naar MAXIME DuOAMP; en 'De Herstelde Kranke", naar het bekende gedicht van 1, u. RoussEAu. Treffend van ge- dachte en naar het leven geteekend is het schoone gedicht "Het Wrak"; de wijze waarop do dicbter dit anders vrij uit- geputte onderwerp aanvat en uitwerkt, is even nieuw als waarlijk poetisch. Een zeeman wandelt langs het strand, ongevoelig voor de pracht van den avond; hij heeft oog noch oor voor de schoonheden en harmonies der natuur rondom hem: zijn geest vertoeft in verre streken, aan de oevers van den heiligen Ganges, in Indie's paradijzen, in do weelderige lnst- hoven en ongerepte wouden der keerkringsgewesten - En ale ht, dus verdiept in wisslende gepeizen, Aim 't eenzaam oeverstrand al verder schijnt to reizen, Daar spoelt op eens de vloed iota voor zijn voeten aan: Een druipend scheepawrak, door de branding voortgesmeten, Een brokstuk van een mast, door 't bliksemvaar gespleten; Uw stomme doodsheraut, vernielende Oceaan 1 Nu hondt de zeeman stand; tin oopnen zich zijn oogen; Zijn bonte droomen zijn gelijk een damp vervlogen, Hij tilt hot wrak omhoog, dat in zijn handen beeft; Hij keert het om en om, en zoekt in duizend vreezen Den naam (lea kapiteins, den naam van 't schip to lezen, Kort grafschrift, dat hem zegg' vie hij verloren heeft! Vergeefs! Dear wordt geen naam, geen enkel wood gevonden! Een ruwe kabel, am de doodsche mast gebonden, Sleept slingrende achteraan, gelijk een doode slang. 142 BLOEMEN V1T DEN VREEMDE. Trug schrijdt de zeeman voort: weg zijn de karavanen, De blaanwe Ganges en de groene palmenlanen: Het wordt hem nu om 't hart zoo onnitspreeklijk bang. Hij denkt droefgeestig aan zijn oude lotgenooten, Door wilde stormen op een blinde klip gestoten, Verslonden door de zee, die nooit haar prooi hergaf! Zoo peinst de zeeman voort, tot in de ziel bewogen, De tranen springen hem bij stroomen nit zijne oogen, En met de rouw in 't hart, zoekt hij zijn wooing we"er. - Om de treffende waarheid dier schildering, willen wij niet al to zeer drukken op de onaardige vraag: of een zeeman den naam van een schip, ja zelfs den naam van den kapitein, wel zou gaan zoeken op een brokstuk van eene mast; en of sulk een brokstuk wel met juistheid eon wrak kan genoemd worden? Jammer slechts, dat de overbrenging van dit schoone beeld op des dichters eigen gemoedsieven, misschien niet van gezochtheid is vrij to pleiten. Overigens getnigt ook wederom dit vers, gelijk bijna al de anderen, voor het talent van onzen dichter-vertaler bij uit- nemendheid ; en wij aarzelen niet to verklaren, dart vele zijner broederen nit den vreemde, hadden zij in het Hollandsch ge- schreven, voor hunne gedachten geen beteren vorm zouden hebben kunnen kiezen, dan die waarin TEN KATE deze ge- dachten hult. Soms evenwel moet ook de gedachte eenige herschepping ondergaan, en voert TEN KATE zelf het woord, in pleats van zijn model, of ligt er over de kopie een geheel andere tint verspreid dan over de oorspronkelijke schilderij: dank zij de weglating van enkele regels of van een couplet, en de verandering van sommige woorden. Dit lot wedervoer, karakteristiek genoeg, in zekere mate ook de weinige hier opgenomen verzen van B1RLNGER, wiens ongeschonden liedjes in een bundel van TEN 8A•rE zeker eene wonderlijke vertoo- ning zouden maken. Ook in het fragment nit »Jocelyn" is het oorspronkelijke niet altijd gevolgd, schoon wij erkennen, dat de hier aangebragte veranderingen bijna zonder uitzon- dering verbeteringen zijn; maar waarom ging de schilder- achtige regel verloren: ,, Eveilles An marmnre da lee flottant A petit pli" P De in dit gedicht voorkomende pracbtige lierzang op den regenboog heeft, dunkt ons, vooral in de vertaling gewonnen: BT.OEMEN l7 IT DEN VREEIIIDE. 143 daar TEN RATE to refit het onjuiste en niet coed volgehouden beeld van cone slang heeft laten varen ; daardoor, en bovenal door de invoeging van het oorspronkelijke en zeer karakte- ristieke derde couplet, is evenwel in de plaats van LArIAIt- TINE's lierzang een geheel andere getreden. Of de verandering in de slotstrophe wel to verkiezen zij, is meer dan twijfel- achtig. Bij LAMARTINE roept JOCELYN nit: Ah! ci je ponvais, o Laurence, Monter on cette arcbe commence; Gravir ces degres eclatans! Et pour qu'un ange m'y soutienne, L'oeil au ciel, ma main dens la tienne, Passer sur Is, mort et le temps! Aldus bij TEN KATE: Och, dat ik met gewiekte schredeu Uw Jakobsladder mocht betreden, Met mijn Verlosser aan mijn zij, En laten de Aard, die, hoe ze flonkert, Bij 's Hemels heerlijkbeid verdonkert, In 't eind voor eeuwig achter mij ! Dit leidt ons tot eene dubbele opmerking, waarmede wij deze aankondiging zullen besluiten. Ten eerste achten wij hot bedenkelijk, om aan een dichter, wiens verzen men vertolkt, go- dachten to leenen, uitdrukkingen in den mond to leggen, die hem niet alleen vreemd, maar somwijlen met zijne geheele rigting en wereldbeschouwing in bepaalden strijd zijn; gedach- ten en uitdrukkingen, die, hoe waar en schoon op zich zelven ook, dikwijls bij voorkeur dienen om de eigenaardigheid, de individualiteit des dichters we, to nemen, of althans to verflaauwen. De Heer TEN KATE - die toch met zijn arbeid zich ten duel stelt, de uitnemendste voortbrengselen der vreemde letterkunde, tot voordeel onzer literatuur, in onze taal over to brengen - geest niet alleen cone vertaling, maar oak eene soort van gezuiverde editie, eene editie ad usuns Delphini, waaruit alles is verwijderd wat aanstootelijk zou kunnen ge- acht worden, en waarin een algemeene geest van religieusiteit nit alien - hoe verschillend en uiteenloopend ook - spreekt. En dit voert tot de tweede opmerking, dat, namelijk, de Heer TEN KATE ons toeschijnt zijne uitnemende gaven en krachten to beperken, door ze bijna uitsluitend dienstbaar to maken aan eene bepaalde, niet altijd ware en ,ezonde, rigting. Ner- gens spreekt dit duidelijker, dan in de gedichten aan bet Boek 144 BLOEMEN UIT DEN VREEMDE. der Natuur ontleend, waarin maar al to dikwijls eene gezochte Spielerei merkbaar is, om de verschijnselen der zigtbare wereld in verband to brengen met godsdienstige voorstellingen en tra- dition. Nu is de natuur zeer zeker eene openbaring des eeuwigen Gods; maar even zeker is zij bet niet in dien zin, ale waarin b. v. bet ongerijmde gedicht »'s Avonds", naar TH. GAUTIER, haar opvat. Wij zouden van harte wenschen, dat ooze rijkbegaafde dichter een helderder en ruimer blik op de goddelijke natuur, op de ddne gewijde geschiedenis en bet veelzijdige menschenleven wierp, en niet telkens zich als met afkeer afwendde om smachtend op to zien naar eene betere wereld, die toch altijd eene hope en verwachting, nog geene werkelijkheid, is. Inderdaad, in onzen tijd meer dan immer, moet de poezij zich aan de werkelijkheid, aan bet leven aansluiten, open oog en hart hebben voor bet levend heden, in pleats van altijd to zuchten naar eene ideate toe- komst: iets bijna even onvruchtbaar ale bet jammeren over een dood verleden. De poezij mag niet alleen, maar zij moot zelfs, ons op een ideaal, eene betere wereld, een hemel wijzen; alleen, zij delve niet tusschen die wereld en de onze cone gapende klove, niet dan door een wonder to overschrijden. Wij, kinderen onzes tijds, hebben groote, dringende behoefte aan een ideaal, dat ons hart verheffen, onze ziele troosten en versterken kan: - mogten toch de dichters dat ideaal niet in z66 onbereikbare, z66 ontmoedigende verte plaatsen 1 - De poezij van TEN KATE draagt meer en meer bet karakter, hetwelk VINET aan die van LAMABTINE den eigenaardigen naam van sublime berceuse deed geven. Moge zijne Muze spoedig tot krachtiger zelfbewustzijn ontwaken, in bezielder, meer tot daden opwekkende, geest en hart versterkende tale spreken. Hij belooft ons nog meer gaven, indien zijn streven sym- pathie vindt. Dat hij die vinden zal bij velen is zeker en volkomen billijk ; wij zouden alleen maar wenschen, dat deze sympathie nog algemeener en onverdeelder mogt zijn. Na de Duitsche en Fransche poezij, ligt nu de Engelsche, in haar schitterenden rijkdom, aan de beurt. Met verlangen zien wij eene bloemlezing nit dien prachtigen gaard to gemoet, hopende dat wij dan niet, gelijk in de beide vorige bundels, vergeefs zullen zoeken naar menigen schoonen naam, dien wij gehoopt badden to ontmoeten, of ons zullen moeten vergenoegen met enkele proeven van de uitnemendste zangers, ter wille van BLOEMEN UIT DEN VREEMDE. 145 een overvloed, afkomstig van talenten van vrij wat lager rang, maar die het geluk hadden meer in den smaak des vertalers to vallen. Moge de Heer TEN ]KATE ons in zijn to verwachten bundel een getrouw en omvattend beeld geven der Engelsche poezij, eene rijke bloemlezing, bij welker verzameling alld n de begaafde, de smaakvolle, de voor al wat schoon is gevoe- lige dichter stem zal hebben. Voor zulk eene gave zullen wij hem blijmoedig danken. Wat nu het uiterlijke van het besproken boekje betreft: de eene uitgave, netjes ingebonden, smaakvol uitgevoerd en met fraaije plaatjes versierd, staat zeer verre boven het alleron- behagelijkste, op afschuwelijk papier gedrukte, en met een smake- loozen omslag (zoo mogelijk) ontsierde keukenboekje, dat waar- schijnlijk voor eene soort van volks-uitgave moet doorgaan. De geurige bloemen worden dus aangeboden in eene sierlijke porseleinen vaas, en in een ruwen aarden pot; ieder kieze naar zijn smaak. Beginselen der Cyferkunst, bepaaldelyk ten dienste van hen die zich vender op de Wiskunst willen toeleggen, (;) door a. sTROOT- MAN, in leven Lector in de Wiskunde, vroeger aan de Konink- lyke Militaire Academie to Breda, en later aan de Sonink- lyke Academie to Delft. Tweede gedeelte. Vierde verm. druk. Te Breda, ter Boekdrukkerij van J. Hermans. 1858. 1n kl. 8vo. VIII en 268 bl. f 1 - 25. Een Verde druk van sTROoTMAN's Beginselen der Cijferkunst behoeft immers geene aankondiging, zou men geneigd zijn to zeggen; die zijn alom gunstig bekend geworden. - Wij erkennen dit, en toch gelooven wij dat het toenemende gebruik van andere werken van dezen aard eene nieuwe aankondiging in geenen deele overbodig maakt. Intusschen is het geenszins one doel, om bij deze gelegenheid een ongunstig oordeel over andere werkjes nit to spreken. Wij zouden aan hunne verdiensten to kort doen. Ons doel is alleen, om de aandacht van dezen of genen, die niet nit eigen overtuiging, maar meer nit navol- ging bij de keuze van zijn studie-boek over de theorie der cijferkunst is to werk gegaan, op het bestaan van dit werk to vestigen. Wij kunnen bovenstaande theorie ale ook de toe- passelijke vraagstukken vooral aan jeugdige onderwijzers gerust ter oefening aanbevelen. De verschillende regels zijn uitvoerig 146 11. STR00'rMAY, RECTVSFLFV DER CIJFERRUNST. en over bet algemeen dnidelijk uiteengezet, bij voorbeeld de leer der evenredigheden, den regel van drieen, vooral wat betreft de wijze van oplossing der vraagstukken. Het ware to wenschen, dat de onderwijzers hunne leerlingen wat meer ge- wenden om beredeneerde oplossingen der opgegeven reken- kunstige vraagstukken to geven, in den geest zoo als zij bier bebandeld zijn. Het aantal opgeloste vraagstukken door hen to leveren mogt hierdoor kleiner worden, dit nadeel, als wij bet zoo noemen mogen, wordt ruimschoots vergoed door bet groote nut, dat de aangeprezen methode in bet verve](, beeft. Niet minder uitvoerig is de gezelsehaps-rekening, de zamen- gestelde en omgekeerde verhoudingen en de kettingregel be- handeld. Somtijds zelfs wel wat al to veel als op zich zelf staande regels. Dit is ook bet geval met de zoogenaamde koopmansberekeningen: bier stieten wij op de bepaling van bet woord nnwissel", ale zijnde de prijs lien eon bankier neemt om geld van de eene naar de andere stad to verzenden of daar to doen ontvangen. De tegenwoordig bijna algemeen in gebruik zijnde manier, om door wissel den wisselbrief to ver- staan , maakt cone nadere opheldering ten doze zeer gewenscht. De Ruiling of Mengeling, die eigenlijk meer in theorie dan in praktijk bestaat, wordt bier dan ook maar ter loops behan- deld. Bij de worteltrekking zouden wij bij wat minder uit- voerigheid, wat meer grondigheid gewenscht hebben; dit was ook bet geval bij de logarithmen. De toevoeging van 400 toepasselijke vraagstukken, die over bet algemeen good ge- kozen, doch soms wel wat uitvoerig zijn, verhoogen de waarde van bet werk niet weinig. Wij hopen dat velen hunne krach- ten ook aan de oplossing van deze vragen zullen beproeven en wel door beredeneerde oplossingen to leveren, opdat die wijze van bebandeling meer en meer algemeen worde, en in de plants trede van bet weinig nut aanbrengende sommen maken, niet zelden bestaande in bet nederschrijven van eenige getallen in cene orde, die minder bet resultant is van gezet denken, dan van een langdurig beproeven en zoeken, alleen gegrond op bet antwoord, dat men hebben meet. Wij eindigen onze aankondiging met den wensch, dat dit werkje bij de andere niet slechts eene plants mop hebben in vele boeken- kasten of kastjes, maar dat bet dikwerf de eer mag hebben van opzettelijk nageslagen en met vlijt bestudeerd to worden. KOETR MEDEDEELINGEL 147 KORTE MEDEDEELINGEN. Van Ds. W. SRALTENBLLT, Pred. to &heveningen, herd ons dezer dagen door den Uitgever Ii. J. GERRETSEN, to 's Hage, toegezonden: 10. De ware Zielespijs. Tiental Overdenkingen over het H. Avondmaal, vertaald uit het Hoogduitsch van 3amx- RIcil XII, jfingerer Reusz, Graf and Herr zu Plauen; in 12mo., VI en 135 bl., f : - 60; 2°. de beide eerste Nommers van een Zestal Leerredenen, behelzende Luc. xviii: 9-14, De regt- vaardiging eens zondaars voor God, en 1 Petr. Iv: 18, Het rampzalig einde der goddeloozen, afgeleid uit het naauwelijks zalig worden der regtvaardigen. 't Een zoowel ale 't ander is ons zeer medgevallen. Des S. orthodoxe standpunt is bekend, en hij zoekt het niet to verloochenen, wat hem trouwens ook, zoolang hij niet van beter overtuigd is, sleohts verachtelijk maken zoo ; maar nergens vervalt hij in uitersten van echo- lasticisme of mysticisme, noch slaat hij tot hatelijkheden over. De oorspronkelijke preken zijn daarvan zelfs nog meer vrij dan de vertaalde overdenkingen, waarin men - wat, orthodox of niet, niet meer gebeuren moest - flog eene vergeestelijking van 't Hooglied vindt, en Joh. vi nog van 't Avondmaal ver- staan wordt. Onder de feilen, door x. zelven begaan, viel ons meest in 't oog, dat hij in eene gelijkenis, door CIRISTtIS bij zijn levers uitgesproken, den Tollenaar op diens zoenoffer laat staren. Toch, in weerwil van dit een en ander, zouden we beiden, No. 1 en N°. 2, veel Never in de handen onzer orthodoxe gemeenteleden zien, dan menig ander product van hunne pers, en bevelen ze hun dus met rnimte aan. Ja, met een grein touts gebruikt, zullen althans de Leerredenen ook den meer vrijzinnigen lezer niet ongesticht laten. Te meer nog, daar stijl en taal, waaraan ooze orthodoxen van den tweeden rang zich zoo dikwijls plegen to bezondigen, hier integendeel allezins gekuiecht mogen heeten. Van 's gelijken is de vertaling ongedwongen, en -- eene zeldzaamheid 1 - van Germanismen, zooveel wij zien kunnen, gansehelijk vrij. Evenmin eindelljk hebben we op de netheid der nitvoering iets of to dingen. V. P. Eene geheel andere godsdienstige rigting wordt vertegen- 148 KORTE MEDEDEELINGEN. woordigd door de Chrietelyke Betrachtingen. Eene bijdrage tot de stichtelyke lectuur, naar de behoefte van doze tijden, door P. HOFSTEDE DE G}ROOT, Hoogleeraar, c. H. VAN HER WEB- DEN, c.HZ. en M. A. AMSHOFF, Predikanten, to Groningen. Ten jare 1834 van de pers gekomen, heet de Uitgever M. SKIT, to Groningen, daarvan thans eene goedkoope uitgave (III en 282 bl. in gr. 8vo, h f 1- 80) in 't licht to zenden. Hiervoor laze men echter met vrijmoedigheid: goedkoope aanbieding der nog voorhanden exemplaren, getuigen de laatate bladzijde, waarop hot Je Dl. 1° St. Van Hi1FFEL'S Prot. Leeraare-ambt wordt ge- annonceerd met de verzekering, dat ,,dit belangrijk werk met nog 2 stukken compleet zal zijn." Hoe dit wezen moge, al zijn deze Betrachtingen niet volkomen meer naar de behoefte van deze tijden, er is daarin genoeg en to over, wat voor alle tijden behoefte is, om ze in goeden gemoede aan alle Christe- lijke gezinnen to durven aanprijzen. Is niet alles vaste spijze voor de volmaakten, er is ook goede onvervalschte melk voor de kinderkens noodig. Voor weinig gelds ontvangt men hier inderdaad multa et multum I V. P. De Heer JAMES, Predikant bij de Waalsche gemeente to Breda, heeft eene Bloemlezing uit de Gedachten van PASCAL in het licht gegeven, voorafgegaan door eene korte schets van PASCALS leven en eene vlugtige beoordeeling van zijne gods- dienstige denkwijze (Arnhem, J. W. SWAAN, 1858). Wij zijn even ingenomen met PASCAL alb de Heer JAMES, en juichen- het zelfs flog meer toe dan hij, dat de schrijver der Penedes het betoog voor de waarheid des Christendoms, waartoe vroeger (en ook nu nog) de profetien des O. V., de wonderen en voor- spellingen van JEzus werden gebezigd, heeft overgebragt op zedelijk gebied, en de volkomen overeenstemming der leer van cnRISTUS (liever: des Christendoms) met de innigate behoeften der mensebelijke natuur heeft aangetoond. En toeh kunnen wij ooze onverdeelde sympathie met deze Bloemlezing niet be- tuigen. Om PASCAL web to verstaan, moat hij in zijn tijd worden gekend en in het oorspronkelijke worden gelezen. Veel wat hier voorkomt, was in den leeftijd des schrijvers uit- nemend, maar kan thane door den verlichten Christen niet meer worden beaamd. De Heer JAMES zal dit wel niet toe- stemmen, die o. a. in zijne inleiding zegt, dat het betoog van KORTE MEDEDEELINOEN. 149 P. voor de waarheid en goddelijkheid der leer van cHRISTus, door de vervulling der profetien, een meesterstuk der rede- neerkunde is, waarvan de kracht onwedrstaanbaar is. - Ons komt het voor, dat het Christendom, in zijn wezen altijd nieuw, voor elke eeuw en ieder geslacht in nieuwe vormen moet worden gehuld; wordt de nieuwe wijn in oude lederen zakken gedaan, dan bersten ze en de wijn gaat verloren. PASCAL koos een vorm, voor zijn tijd bijzonder geschikt, maar minder voor den onzen. Daarom hebben zijne nGedachten" slechts eene betrekkelijke waarde, al erkennen wij de j uistheid en schoon- heid van vele, vooral zijner zedekundige opmerkingen. -R- Van caoNIA's Teat er van Diepenbeek werd, is, bij c. L. BRINE:- MAN, een derde goedkoope druk verachenen, a f 1-25, geb. f 1-60. GU die P. vAN LIMBURO BBOUWER'S geestige werk in zijne kleine gedaante bezit, vergeet niet caoNL&'s boekje er naast te plaat- sen. Gij weet, dat het afvalt, wanneer gij Het Leesgezelechap hebt gelezen; gij west, dat cHoNIA zich in dit werk niet van de voordeeligste zijde als schrijver van verdichte tafereelen doet kennen; maar gij weet ook, dat hij rijke, voile, warme gedachten heeft over de tea nwoordige rigtingen op godadienstig gebied, welke gij moogt ter harts nemen en in praktUk bren- gen, al worden zij u in wat gewrongen stijl aangeboden. Onder de vele stichtelUke Tijdschriften, die maand in maand nit do harten der lezers trachten to heiligen, behoort er ook een, waarvan ons de jaargang 1858 is toegezonden, dat ge- redigeerd wordt door de HH. A. H. V. D. HoEVE en j. P. DE HETSER en den titel draagt: Het Brood des Levens. De jaar- gang kost f 3.- Titels hebben tegenwoordig weinig betee- kenis meer, want het gaat er wed als met de eigennamen: men heet het kind JAN, PIET of nLAAS, omdat het toch een naam most dragon. Van het werk des uitgevers W. BECKING4, to Doesborgh, mogen wij niet veal goeds zegan. Do druk is beneden het middelmatige, en ook de premieplaat kan de ver- gelijking niet doorstaan met die van het Christehjlk Album of Bybelsch Dagschrift. De Redactie is gelukkig geslaagd in het krijgen van medearbeiders; behalve van V. SAETSVELD heeft zij kopi kunnen magtig worden van HOOIrsAAS HERDERSOHEL L. W. E. RAUWENHOFF, W. 8CREFFER, 8. B:. THODEN VAN VELZEN, 150 KORTE MEDEDEELINGEN. A. W. V. CAMPEN, H. V. BERKUM, R. C. H. ROMER, F. W. B. V. BELL, S. J. V. D. BERGH, J. WITKOP, R. BENNINK JANSSONIUS en P. HOFSTEDE DE GROOT. Die namen zeggen genoeg om den geest van dit Tijdschrift to kenmerken, waarbij wij voegen, dat de ontwikkeling der godsdienstige kennis bier meer wordt behartigd dan in andere dergelijke periodieke werken. Maar bet scheelt veel, dat bet die degelijkheid heeft, welke de opgegeven namen zouden doen verwachten. Blijkbaar hebben vriendschapsbetrekking en eens gedane belofte van meewerking dikwijls tot schrijven gedwongen, terwijl de post maar half getuigde. Dit neemt niet weg, dat zulke mannen als de ge- noemde altijd lets leveren, waarin wat goods en eigenuardigs is, al kan de gedachte: „hoe onbeduidend ! bier moet de naam veel good maken !" niet onderdrukt worden. Vergelijk b. v. bet stukje van Prof. HOFSTEDE DE GROOT. Wij molten daarom dit Tijdschrift aanbevelen, zij bet ook niet met den hoogsten lof; bet bekleedt zijne plaats niet zonder eer. Waarom Dr. D. BURGER, JR. er aan meewerkt - dat begrijpen wij niet. De inteekening wordt met de uitgave van de laatste aflevering gesloten, en daarna zal de prijs van het werk verhoogd worden. Wel kan bet lets hebben van eene laatste vermaning, waar- me6 de werver van toeschouwers voor eene kermisvertooning de gapende menigte tot binnenkomen uitlokt; maar wij achten ons toch verpligt om met nadruk op deze woorden to wijzen, die op den omslag van iedere aflevering van bet Bijbelsch Woor- denboek voor het Christelyk Gezin, uitgegeven door MOLL, VETH en DOMELA NIEUWENHUIS, to lezen staan. Reeds zijn wij in de nu verschenen elfde aflevering van bet derde deel gevor- derd tot bet artikel Verleiden. Wij voor ons weten, dat wij geene verleiders zijn, wanneer wij een elk wien degelijke bijbel- kennis ter harte gaat, allerdringendst er toe opwekken om zich dit work aan to schaffen. De Hoogleeraar scHoLTEN levert in doze aflev. een belangrijk artikel over den Brief aan TrrUS, de Hoogleeraar VETS behandelt order meer van zijne werk- zame hand Tobias, Tyrus en Verbond. Ook zijne mederedac- teurs MOLL en DOMEI,A NIEUWExWUIS hebben in deze aflevering zich niet onbetuigd gelaten, die daarenboven zich aanbeveelt door eukele artikels van Dr. KEMIxK en Dr. v. D. RAM en door de zorgvolle bewerking, die Dr. BLOM heeft ten koste BART$ MEDEDEELINGEN. 151 gelegd aan Uzzia. Dit Woordenboek bezit de zeldzame eigen- schap, dat het ook een aangenaam leesboek is. Qom KAREL. Fen Verhaal, door de Schrijfster van »Bij- belsch Dagboekje voor Kinderen", )De Babel in het Leven", enz. III Deelen. Te Amsterdam, by ii. aOVEI{ER. 1857, 1858. In gr. 8vo. 557 bl. f 4.-. Als een dunne draad loopt door dit drietal netgedrukte, doch door grove houtgravures niet zeer versierde deeltjes eene famille-geschiedenis, die op zich zelf niets bijzonders heeft, maar dan ook slechts moet worden aan- gemerkt als het encadrement van hetgeen de hoofdbedoeling der schrijfster is: een tafereel van de werkzaamheden en den uitslag der Christelijke zending in Afrika, opgehelderd door een paar kaartjes en getrokken uit reisverhalen van zende- lingen, benevens ait binnen- en buitenlandsehe zendingsberig- ten. Voor het inderdaad vele goede, ware, belangrijke, dat wij bier aantre$'en, is het jammer, dat men, even als in vale inzonderheid vroegere berigten van zendelingen,desporen aan- treft van eene overdrevenheid, b. v. een zoo zuiver Christe- lijken geest bij pas bekeerde heidenen, dat men wel eens onwillekeurig twijfelt, niet aan de goede trouw der berigt- gevers, maar of zij ook voor uiting van ware overtuiging en alzoo van eigen, zelfstandig geloof hebben gehouden het- geen voor een goed deel het nazeggen van opgevangen klan- ken was. Overigens verdient dit werk boven vele andere, mede ))door de vereeniging ter bevordering van Christelijke lectuur" uitgegeven, aanprijzing en lof. Bij wat minder ge- prononceerde rigting, die eigenlijk oak in zulke boeken niet to pas komt, zou die lof nog sterker kunnen zijn. Maar het vela goede en schoone, dat een warmen Christelijken indruk achterlaat, verbiedt ons, om op die kleur veel to letten. De lijst van drukfouten is groot, maar nog veal to klein, dat is jam- mer; de ondervinding heeft ons geleerd, dat de baste indrukken bij de voor allerlei indrukken zoo ligt vatbare jeugd ligt ver- loren gaan door ddne op(remerkte drukfout, om welke een gansclie volzin wordt voorbijgezien, en voor de jeugd is )Oom KAREL" vooral geschreven. Ds. c. S. ADAMA V4N SCHELTEMA, die de bezorger is van vela goede vertalingen, heeft het genoegen molten smakeu orn zijn 152 KORTE MEDEDEELINGEN. eersteling van v66r twintig jaren nog eens aan de pers over to geven. Van H. G. DEMME'S Pachter MARTLrN en zijn Vader is, bij C. L. BRINKMAN, eene tweede uitgave in klein formaat in 't licht verschenen, a f 1-50, geb. f 1-80. Jammer, dat zij met zoo weinig zorgvuldigheid is gecorrigeerd. Dit ontsiert het anders zoo verdienstelijke volksboek, op 't welk wij gaarne de woorden toepassen, die de vertaler nit WOLFF's Encyclopaedie der deut- achen National Litteratur overneemt: »DEMME was een man, die om zijne reinheid van hart en wandel en om zijne beproefde wereld- en menschenkennis even hoog to waarderen is als om... zijne verdiensten als schrijver van zedekundige ver- halen. Zijn stijl is eenvoudig en edel. Zijn doelwit onder- wijzen. Meesterlijk zijn in zijne verhalende schriften de scbil- deringen en ontwikkelingen van bijzondere karakters, die hij hoogst belangwekkend en met de grootste waarheid weet voor to stellen." Dat is eene groote lofspraak, welke wij echter moeten vergezellen met de opmerking, dat het eigenaardig Christelijke in dit volksboek wel wat meer tot zijn refit mogt gekomen zijn. Altijd wachtende op eene twaalfde aflevering, hebben wij de elfde van vINKE's Nieuwe Testament, bevattende De Brieven van den Apostel PAIILDS aan de Philippensen en Colossensen laten liggen zonder er melding van to maken. 't Zou wel der moeite waardig zijn om deze geheele uitgave van de HH. J. G. VAN TERVEEN & zoos aan eene naauwkeurige en onpartijdige kritiek to onderwerpen en haar zuiver to karakteriseren. Dat zij de vrucht is van veal vlijt en naauwkeurigheid getuigt ook we6r deze aflevering. Pie er iets ferms en flinks, iets cor- daats in zoekt, zal zeer bedrogen uitkomen. Met dit al kan zulk een werk, hoeveel beter het ook kon zijn ingerigt en bewerkt, veel nut doen en schijnt het ook in trek to zijn, daar reeds verseheiden afleveringen een tweeden druk hebben beleefd. Nog eens is het woord: Kinderkensl het is de laatste ure, voor eene afscheidspreek als tekst gebruikt door Ds. a. W. TB. LDBLINK WEDDIK. Mogt het nu toch waarlijk voor de laatste maal zijn 1 Een jong predikant, die zijne eerste o meente verlaat, en JOBANNES toen hij schreef: 't is de laatste ure - SORTE MEDEDEELINGEN. 153 welk een onderscheid ! Doch dit onderscheid behoeft niet in aanmerking to komen, want bet tekstwoord wordt alleen op den klank of gebruikt. Bijzonders heeft de preek - niets. Het »veelvuldig (!) verlangen" verontschuldige hare uitgave. Zeker heeft Do. L. W. gemakkelijkheid van stileren boven velen vooruit; zietdaar bet eenige dat de kritiek van zijn werk zeggen kan. Het zal wel niet noodig zijn om eene eigenlijke beoordee- ling to geven van de Vraagboekjes, die gedurig in bet licht verschijnen ten gevolge van de hoogte, waarop het godsdienst- onderwijs in de Protestantsche kerken, met name in de Neder- landsche Hervormde staat. Doch dit neemt niet weg, dat wij gaarne loffelijke aankondiging geven van x. A. WAGNER's B j- belsche Verhalen voor scholen, catechisatib'n en huisgezinnen, dat door Dr. L. S. P. MEYBOOM, thans Predikant to Amsterdam, in der tijd is vertaald, later omgewerkt en aangevuld. Van bet Eerate Stukje, bevattende de geschiedenissen van bet Oude Verbond, ontvingen wij den achtsten druk, blijk genoeg van bet ruime debiet, dat dit in vale opzigten uitmuntende boekje gevonden heeft. Het is den ook kort en doetmatig. De prijs, slechts 30 cts., behoeft niet of to schrikken. Er behoort een Vraagboekje bij, 15 cts. kostende, en even als de Verhalen, to Groningen bij j. B. WOLTERS uitgegeven. Doze beide boekjes hebben dit bijzondere, dat zij wel de lotgevallen des Jood- schen yolks tot op de ontbinding van den staat des Israeli- tischen yolks bij de verwoesting van Jeruzalem behandelen, maar die des N. V., en duo ook die van JEZVS, in een afzonderlijk tweede stukje ontvouwen. Academiach Proefschrift over Artikel 68 der Grondwet, in ver- band met de Geechiedenis van het Nederlandsche Staatsregt be- schouwd, door s. M. s. DE RANITZ. Groningen, J. B. WOLTERS. 1858. In 8vo. 131 bl. - Wanneer men bedenkt hoe zeer in ons kleine land ten alien tijde bet provincialisme geregeerd heeft, en bet eene gewest niet als broeder met hot andere ver- keerde, maar als vijand afgunst en haat in bet harte droeg; wanneer men nagaat hoe in onze geschiedenis de betrekking der provincien onderling en do verhonding van dozen weder tot bet Gemeenebest aanhoudend eene milde bron van quaestien BOESBESCH. 1859. N°. III. 12 154 FORTE MEDEDEELINGEN. bleef, - dan is bet voorzeker een gelukkig denkbeeld to noe- men, dat zich een schrijver opdeed, die over dit onderwerp ons wilde voorlichten. Artikel 68 der Grondwet gaf daartoe eene gereede aanleiding. De commentaar op dat artikel echter moest niet zeer uitgebreid zijn, want bet vend nog zeer zelden toepassing, en do meeste quaestien waartoe bet artikel aan- leiding kon gaven, zijn quaestien van vorm, welke de tijd en de praktijk veelal bet geregeldst en volledigst oplost. Aan dat artikel wordt dan ook door den Heer DE RANITZ weinig aandacht gewijd, maar zijn betoog is historisch en gaat in chronologi- sche orde de allerbelangrijksto vraag na, omtrent de verhou- ding der provincien onderling, van de Unie van Utrecht of tot de invoering der Grondwet toe. Dat onderzoek is met veel kennis en studie geschreven. Met groote ingenomenheid beschouwen wij doze proeve, die vooral nit een historisch oogpunt hoogst gewigtig is; niet bet minst voor den tijd van MAURITS en oLDENBARNEVELD, waarin do bepalingen der Unie - zeker niet de duidelijkste - tot de bekende geschillen aan- leiding gaven. Den historicus vooral zij bet work van den Heer DE RANITZ aanbevolen, al raden wij ook den jurist en diplomaat bet niet ongelezen to laten. g Opdat men niet denke, dat de nieuw verschenen deelen der verzameling van LUTTENBERG'S Chronologische Verzameling ons minder dan de vroegere interesseren, vermelden wij gaarne dat daarvan hot jaar 1842 is verschenen en ons toegezonden. In- then wij er niets verder van vermelden, maar alleen aan de vroegere referten herinneren, is bet om onze lezers niet to vervelen. LUTTENBERG's verzameling is een voortreffelijk boek; maar Referent zit or meestal mede in, hoe hij de loffelijke aankondiging varieren zal bij de toezending van elk nieuw verschenen deel. KEMINIi EX zoo,; gaven de TVet van 2 September 1854, hou- dende vaststelling van het Reglement op het Beleid der Begering van Nederlandsch Indie, in bet licht (Utrecht, 1858, in 8vo., 27 bl., f :-40). Hot boekje bevat niets dan de Wet zelve, en is dus als book boven de critiek verheven, wat men ook voor of tegen hot Reglement wille aanvoeren. Hoe gelukkig als men geene commentaren geeft! KORTE MEDEDEELINGEN. 155 Mr. P. VAN BEMMELEN rakelde de quaestie van Do Meerder- jarighoid van den Fins van Oranje nog eons op, in cone bro- chure, to Leiden, bij P. ENGELS versohenen. Do sohrijver kiest partij voor Graaf VAN LIMBURG SPIRIIM en tegen den T3eer VAN DER DOES DR BIJE. Wij blijven de meaning van den laat- ste volgen, op de gronden in de referte van diens brochure vermeld. Wij achten de vraag een axioma. Ben anonymus sprak in eene brochure, to Breda, bij nROESE EN OQ. in 1858 uitgekomen, over Het Wetaontwerp tot evenredige nerdeeling der Grondbelasting. Hij keurt dat ontwerp zeer geed en aeht er mede voldaan aan eene long gevoelde behoefte. Ten voile deelon wij in dit gevoelen, maar tech achten wij bet onder- werp at zeer a vol d'oiseau behandeld in daze brochure, die niet veal meer den hat Ontwerp en do Memorie van toeliobting bevat. De Heer G. a. BLETZ gaf zijne Besehouwingen dver de Plaa-t- aelijke Belastingen met betrekking tot do Veoratellen der Regering in bet lieht (Rotterdam, oTTo PETRr, 1858. 82 bl. f :,35). Daarin warden de voorstelten der Regering bestreden. Het onderwerp is, ook in dit Tijdscbrift, zoo dikwijls besproken, dat wij ons met do aankondiging dozer brochure vergenoegen, en alleen den Gemeentebesturen bet spreekwoord herinneren, dat hem die het onderste nit do kan wit bebben, bet lid op den neus valt. Van onze Staatswetten bestaat eene legio uitgaven. Mr. A. bE PINTO vermeerderde dat getal door do uitgave dier Wetten met een Alphabetisch Register en de verwijzing naar de tot elk artikel betrekkelijke wetsbepalingen in den smaak van het W etboek van OIIDEMAN. Dit denkbeeld is niet ongelukkig, en het boek (dat zeer goedkoop is) kan zoodoende velen het zoeken besparen. Dit is eon grout voordeel, want... Tfme is money. Do Heer w. HooGVLIET verzamelde alle Wetten en Besluiten van 1808 af, tegen crier overtreding straf is bedreigd (Gorinchem, J. NOORDIIYN EN ZOON). Dit werkje voorziet in eene wezen- lijke behoefte. Er is zooveel verboden, dat men bijkans niet meer weet wat men wel doen meg, en bet is duo zeer wen- schelijk, dat men in goede orde verzameld vinde, wat bij Be- 12 * 156 KORTE MEDEDEELINGEN. sluiten en Wetten met straf is bedreigd. Degeen die met de opsporing of vervolging der misdrijven belast is, zal den com- pilator evenzeer dank zeggen, en hij en de jurist zullen het werkje naast de Strafwetten van VAN DEINSE, en het work van OUDEMAN en DE JONGH in zijne kast plaatsen, den Heer HooGVLIET dankende, die hem onaangenaam zoeken bespaard heeft. De bedoeling, waarmede de nitgever J. H. SIDDR1 , to Utrecht, ons een Nommer van den IVdea daargang toezond van het gunstig bekende Tijdschrift Flora en Pomona, is zeker alleen geweest om ons to herinneren, dat het bij voortduring blijft bestaan. Wij willen beleefder zijn dan hij, en hem niet dat eene Nommer terugzenden, maar ons genoegen betuigen over hot bestaan en den voortgang van dat Tijdschrift. Wanneer mannen van wetenschap en van practijk, zooals de Redacteurs en medewerkers zijn, er zich aan wijden, om aan eene zoo edele liefhebberij voedsel en voorlichting to geven, dan is het niet to verwonderen, dat deze specialiteit door een good en sierlijk tijdschrift vertegenwoordigd wordt. Met genoegen hebben wij van de korte, alleen nit een stilistisch oogpunt hier en daar wat zwakke, stukjes kennis genomen. Eene be- schrijving van de doorbloeijende roos, Victor Trouillard, opent het Nommer, eene afbeelding daarvan versiert het, en eene aardige mededeeling over een Aquarium zal hot voor velen aanlokkelijk maken. Spreuken en Rumen voor de lagere Volksschool, door a. G. VAN DEx VEEN, Onderurijzer to Driesum. To Dockum, bij A. scn&Arsr&. 1857. In kl. 8vo. 4 bl. en 75 blz. - Onder bovenstaanden titel wordt ons een bnndeltje versjes aange- boden, door den Schr. ter afwisseling met die van VA.v ALPHEx in 't licht gegeven, en vooral voor de lagere volksklasse bestemd. Tot dusver wisselden wij de kindergedichtjes van VAN ALPaEx met die van GOEVERNEUR en HEIJE af, en denken daarin ook vooreerst geene verandering to maken, aangezien 't one voorkomt, dat die drie dichters to zamen ruime stof geleverd hebben voor de lagere scholen. - Intuaschen vonden we ook hier verscheidene, aardige, zangerige versjes; van de meesten echter kunnen wij dit niet zeggen : vaak is de uit- drukking verwrongen en onduidelijk gemaakt om des lieven rijms wil. BOEKBESCHOUWINGs Leerredenen, door Dr. J. J. PRINS, Hoogleeraar in de Godge- leerdheid en Akademieprediker to Leiden. Leiden, P. Engels. 1858. In gr. 8vo. XIV en 294 bl. f 3 - Preken recenseren is een zeer moeijelijk werk, moeijelijk om vele redenen, maar veeltijds niet bet minst omdat bet een zeer kiesch werk is. Waarom toch ziet menige bundel leerredenen bet licht? Men behoeft enkel zich to herinneren wat de afgezaagde inhoud der voorredenen is, om to denken aan een predikant, die nooit zijn werk ale modelwerk zou hebben uitgegeven, maar die aan den drang van hartelijke vrienden goon wederstand heeft kunnen of durven bieden, of die ten behoove van dit of dat fonds, van doze of gene in- rigting zijn penningake wil geven. Na komt do critiek ach- terna; zij wringt zich in allerlei bogten, prijat bet doel, zegt dat er vrij wat nit bet geleverde to leeren valt; maar laat toch zoo eventjes voelen, dat bet zeer magere preekjes zijn, die gerust op den grooten hoop hadden kunnen blijven liggen. Dat is dan zeer onaangenaam voor den welmeenenden leeraar en verbittert zijne aanbidders tegen de critiek, die hen zoo veel zou kunnen leeren. Zou er waarlijk wel ondankbaarder werk zijn dan bet recenseren van preken? Roei eons op tegen den stroom, den grooten stroom, die zelfs door zijn geweld preken van celebriteiten near de pers moet voortjagen, van welke wij gerust durven zeggen, dat zij voor den onpart}jdigen en bekwamen beoordeelaar beneden 0 staan. 0 redacteur der groene preken bij V. D. WIEL 1 hoe laadt gj cone schuld op uw geweten I Van ngerust zeggen" gesproken - daarmed hebben wij bet anders als recensenten van preken volstrekt niet ruim, want wij gelooven, dat ooze dierbare critiek onder one maar al to omkoopbaar is, en dat bet wetboek der homiletiek allerdrin- gendst behoefte heeft aan herziening. leder legt de artikelen maar nit naar zijn eigen smaak, waarom de een al zijn heil in de schets zoekt, een ander in de dogmata, een derde in BOEKBESCH. 1859. N^. IV. 13 158 Dr. J. J. PRINS, den stijl, tea vierde in bet toepasselijke, ter*ijl van hot ge- heele wetboek dit wet eens de algemeene inhoud schijnt to zijn: »woes toch zoo eenzijdig mogelijkl" Zou 't ook daarvan komen, dat de kenners van 't vak weinig of geen vertrouwen bij 't publiek vinden ? Zou 't ook hun eigen schuld zijn ? Stelt u nu eens voor, lezers, welk een vrolijk gevoel van ruimte en lachtigheid den schrijver dezer regelen streelt, terwijl hij den bundel van Prof. PRIxs naast zich heeft, ten opzigte van welken doze genoemde bezwaren eigenlijk niet bestaan. Hoort maar wat de opdragt zegt in de taal van een dankbaren zoon tot zijn hoogeerwaarden (de titel komt den man om zijne kerkelijke betrekking toe, maar aan min vader isAae PRIxs, Predikant to Amsterdam, zou, dunkt ons, beter staan) vaderl Eerst bet gewone: nVaderl ik wilde u wel een blijk van hoogachting geven - zie deze preken: de Rot- terdamsehe gemeente heeft mij geene rust gelaten." Maar dan letterljk bet volgende: »Ik moat eehter om volkomen opregt to zijn, a ook de keerzijde mijner overleggingen toonen en, tegenover den aandrang tot de uitgave, then ik vermeld bob, niet verzwijgen, wat mij daarvan bijkans zou hebben afge- schrikt. Sedert ik namelijk geroepen hen, om aan onzehooge- school, novena andere vakken, ook de predikkunde, zoowel theoretisch als practisch, to onderwijzen, heb ik mij zelven, moor bog dan to voren, rekenschap trachten to geven van hare onveranderlijke grondbeginselen en van hare regtmatige eischen in ooze dagen." (Volgen eenige regelen, over welke straks nader.) »Nu draag ik wel de bewustheid met mU om, dat ik mij van bet begin mijner evangeliebediening af; met ernst be- vlijtigd heb, om hieraan zooveel mogelijk to voldoen; maar niet minder diep ben 1k or van doordrongen, hoezeer ik to dozen opzigte ben to kdrt geschoten en nog gedurig in velen struikel. Gij kunt hieruit opmaken, hoe ongaarne ik door de uitgave dezer leerredenen den schijn op mij laden zou, alsof ik meende zekeren graad van volkomenheid bereikt to hebben. En juist dit hield mij eene wijle tijds van de voorgenomen uitgavo terug. Wanneer ik nn eehter tegen talk een vermoe- den, waar bet mogt hebben post gevat [N.B. is dat eon bij- voegsel om den zin wat ronder to maken; of weet Prof. PRIxs, dat sulk een vermoeden heeft post gevat?], met kracht pro- testeer, dan durf ik hopen, bij alien, die mij refit kennen LEERREDENEN. 159 [N.B. wij kennen Prof. PRINS volstrekt niet, maar indien het waar was: le style c'est l'homme, dan was het zeker gemak- kelijk om tot zijn karakter to besluiten; gelukkig voor Prof. PRINS, dat deze regel niet doorgaat en dat de menach niet onvoorwaardelUk naar zijn stijl mag gerigt worden; want zou zijn collega GEEL hem in 't aangezigt den stijl dezer preken durven qualificeren?] geloof to zullen vinden. Meent overigens iemand dat de hervormde kerk eenig refit heeft, om inge- licht to worden omtrent den aard en de strekking van bet Akademisch onderwijs, ook in de predikkunde, waarvan voor hare toekomst zoo onberekenbaar veel afhangt, welnu, hij zal dan door dezen bundel in staat zijn, om, wat althans onze hoogeschool en mij zelven betreft, daarover met eenige kennis van zaken to oordeelen." Heerlijke woorden voor den recensentl De bundel is mede bestemd om beoordeeld to worden, en do auteur is een zeer nederig, zeer bescheiden man, die zijn work volstrekt niet onberispeljk acht, wien het een genoegen moet zijn, zijn fouten to zien aanwvzen, niet voor zich zelven, (hjj is er zich van bewust) maar voor zijne leerlingen en hoorders. Hierbij komt nog iets van belang. HU heeft zelf in de opdragt, waarin wij nog zijn blijven hangen, ons geholpen in. hetgeen waar- over wij klaagden: in bet onduidelijke van hot wetboek der homiletiek; hij heeft met juistheid en beknoptheid de regels, waarnaar bij beoordeeld moot en wil worden, to book gesteld en ons alzoo den maatstaf aan do band gedaan. Wij hebben dus nets to doen als (daar will, over 't algemeen, vrede hebben met lien maatstaf) hem met naauwgezetheid aan to leggen, telkens eerbiedig vragende: nhebt ge u hier en daar niet een streepje of een duim of een palm verzien, professor?" terwijl wij eindelUk de vermetelheid zullen hebben om op ddn punt als ijkers op to treden en den maat zelven aan omen legger to onderzoeken. Om nu then maatstaf bekend to maken, zijn wij genood- zaakt nog eenige zinsneden nit de opdragt over to schrijven: ,,Do overtuiging is in mij verlevendigd en versterkt geworden, dat de evangelieprediking des to beter zijn zal in zich zelve en voor de gemeente des to vruchtbaarder, hoe meer zij zich aansluit aan het wblgekozen en whlbegrepen Schriftwoord en voorts, met vermijding van alle gekunstelde vormen en over- 13* 160 Dr. J. J. PRINS, bodig sieraad, zich onderscheidt door gestrenge eenheid van onderwerp, eenvoudigheid van bewerking, algemeene verstaan- baarheid, geregelde, Iogische orde en echt praktische strek- king, overeenkomstig de behoefte der gemeente." Bravo! Verder: ,De meening wint in onze dagen veld, dat de leer- rede, om aanspraak to maken op goedkeuring en lof, de ken- merken vertoonen moot van het scherp geformuleerd dogma- tisch standpunt des predikers en vooral de resnltaten van het godgeleerd en wijsgeerig onderzoek moet zoeken over to bren- gen tot de gemeente. Ik voor mij deel in die meening niet, althans niet onvoorwaardelijk, en betreur zelfs het misbruik, hier en daar van de wetenschap op den kansel gemaakt, en de schade, daardoor onvoorzigtig aangerigt. Dat de prediker, naar mijn oordeel, langs den koninklijken weg moot gevormd zijn voor zijn gewigtig work, dat hij over de vraagpunten des tijds, even als over de christelijke waarheid tot in al hare bijzonderheden, zijne eigene wblgevestigde overtuiging hebben moot en niet schromen mag, om haar, waar dit voegt, ook voor de gemeente onbewimpeld nit to spreken, daarvan be- hoof ik U de verzekering wel niet to geven. Maar dit neemt niet weg, dat ik mij zelven, zoo dikwijls ik optrad, en ook mijnen leertingen gedurig herinner": - vol-en woorden nit de W~nken opzigtel!Vk modern Theologie: bravo! bravo! Pro- fessor! Zulk eene taal nit Leiden klinkt driewerf heerlijk; hot dogmatische leven daar dreigt wel eens gevaarlijk to worden voor de practijk; maar goon nood, als gij inbindt, tempert, leidt, en dat doet zonder aanzien des persoons, zelfs met den mood en de onpartijdigheid, die vereischt worden om nit de hatelijke Wenken woorden als gulden woorden over to nemen! 't Zijn dan ook gulden woorden; jammer, dat die wenken- schrijver zooveel gegronde reden tot klagen heeft gegeven,ten gevolge waarvan zijne tegenstanders hem onschadelijk hebben kunnen maken. Doch wij hebben met uwe preken en niet met die wenken to doen, waarom wij ons haasten om met voorbijgang van eenige zinsneden, die anders ook der be- hartiging waardig zijn, doze flog over to nemen, die ons de meeste stof tot bedenking geeft: ,Ik beb zelfs niet geaarzeld, om enkele leerredenen in dozen bundel to plaatsen, tot wier vervaardiging mij de aanleiding blijkbaar van elders gegeven was, of waarin misschien sommige denkbeelden en uitdrukkingen LEERREDENEN. 161 van anderen onwillekeurig zijn overgenomen. De lof der oor- spronkelijkheid toch, vaak al to duur gekocht, is de hoogste niet, then wij zoeken moeten, en ik ben mij bewust, ook waar anderen mij waren voorgegaan op hetzelfde spoor, mijn eigen weg zelfstandig to hebben bewandeld. Dit kan U daaruit blijken, dat ik, bevreesd voor eenvormigheid en vrij van slaaf- eche navolging, voor elke leerrede een plan zoek to ontwerpen en to volgen, gewijzigd naar den aard van tekst en onder- werp en naar hat doel, dat ik mij heb voorgesteld. Ook to dezen opzigte, meen ik, kan de lee der verscheidenheid niet genoeg worden aangeprezen en in acht genomen." En nu voor goed een einde aan 't citeren, maar om al dadelijk met hart en ziel op to komen tegen bet geweld dat in daze voorrede tegen de oorspronkelijkheid gepleegd wordt. 't Is den professor gegaan, dunkt mU, met zijn homiletisch geweten ale 't menig menach met zijn geweten gaat. Het wijzigt zich al heel aardig naar onze zwakheden; meent toch niet, dat de vriend van veel uitgaan zich de waarde en den pligt der huiselijkheid zoo.levendig voor den geest stelt als de meer ernstige; hij ziet dat buiselijke van zijne gevaarlijke zijde aan, namelijk dat bet ons bekrompen en neeralagtig kan maken - en stelt zich gerust over zijn niet huiselijk zijn. Ons komt bet voor, dat van geene homiletische bepaling in daze voor- rede met zooveel dedaiz gesproken wordt als juist van die oorspronkelijkheid, en dit heeft ons de oogen doen opengaan voor bet hoofdgebrek dezer preken. Is 't u gegaan als one, dan naamt gij den bundel herhaaldelijk in handen om den prediker to leeren kennen, dan hadt ge iedere reize veel goads ontvangen; en toch gevoeldet gij dat er iets aan ontbrak. Waarom waren wij na 't lezen der eene preek van monDERMAx al weir nienwsgierig naar de volgende? En waarom hebben wij gedurig onder 't lezen van diens twaalftal vergeten, dat wij wat langzamer en naauwkeuriger lezen moesten, zoodat wij nu onder bet aangename vonnis eener herhaalde lezing lia gen, terwijl de gedachte nrecensent to zijn" one alleen kon dwingen om de preken van P$nNs gezet door to lezen ? Om- dat, onzes achtens, Prof. PRiNS, uitgenomen dat minder gunstig eigenaardige in zijn stijl, in dezen zijn bundel ten minste, niets oorspronkelijks openbaart. Wat hij doet, konden honderd an- deren evenzoo als hij gedaan hebben, ofschoon men niet mag 162 Dr. J. J. PRINS, vergeten, dat men zeer zelden in ddn mensch de faculteit om zooveel en zoo velerlei zoo goed to doen, zamen vereenigd ziet. Last Prof. PRINS in eene der maandelijksche preekverzamelingen nog eens eene preek uitgeven; uwe vrouw zal hem u voor- lezen, en wij gelooven, dat zij dat ten einde toe kan doen zonder dat gij zegt: ,die kan, die moet van Prof. PRINS zijn 1" Zal u datzelfde gebeuren met eene preek van v. oos- TERZEE, TEN HATE, V. KOETSVELD, BEETS en wie niet al meer? Wat BROES en STEENMEIJER overdreven, dat houdt PRINS to veel achter: zijne eigenaardigheid, zijne oorspronkelijkheid. Wacht u voor de kwaadwillige vraag of daarvan iets -in hem is. Zonder eenigen twijfel; onzes achtens heeft ieder mensch iets geniaals, maar het gelukt sommigen, misschien wel nit pligtbesef, dat geniale to onderdrukken. Dat kan echter alleen plaats hebben, wanneer bet genie niet zoo onwederstandelijk dringt als bij velen. Dwing ddn der bovengenoemden eens, om eene preek to sehrijven, zoo, dat gij niet merken kunt van wien zij is; a1 stond er de doodstraf op, zij zouden bet on- mogelijk kunnen. Waar die vonk echter .aanblazing noodig heeft, komt men er zoo ligt toe om zieh zelven niet to geven zooals men is, 'twelk ons toch altijd als een zeer groot gebrek in een prediker voorkomt. En waarom moat men zich zelven in zijne eigenaardigheid geven en niet gewikkeld in een kleed, dat de persoon onzigtbaar maakt? Staat niet de oorspronke- lijke bloot voor zoovele fouten? Eilieve, mijdt die fouten steeds meer en meer, maar niet door er iets meer beteekenends voor weg to werpen. Dat uitstekende puntje is juist bet puntje van aanknooping met de harten van anderen. Niets uitstekends to hebben kan alleen schadeloos zijn als alles uitstekend is. Dit neemt nu volstrekt niet weg, dat de preken van Prof. PRINS nut kunnen doen ; ik wil ze ieder gaarne to lezen geven ; maar wat in een artikel van een woordenboek best kan ge- mist worden (en Prof. PRnvs heeft onzes achtens voortreffelijke gedeelten van bet Bijbelsch Woordenboek geschreven), kunnen wij in preken niet ontberen: een preekbundel moat zoo spreken, dat onwillekeurig voor dat boek een man in de plaats komt, eon man met een bepaald karakter, een denker of een poeet, een dogmaticus, een historicus, een criticus, een exegeet - maar nit dezen bundel leer ik niet wie Prof. PRINS is. En ik geloof dat dit zoo geheel anders zou kunnen zijn. Wanneer LEERREDENEN. 163 wU met oplettendheid nagaan, hoe wij hem van elders kennen, dan komen wij tot de overtuiging, dat hij wel degelijk zijne eigenaardigheid heeft. Om die aan to toonen op een gebied dat zeer na aan bet homiletische grenst, herinneren wij alleen zijn vroeger verschenen werk: Allerlei uit de Heilige Schriften des Nieuwen Verbands. Hier is de man in zijn element als practisch exegeet, vooral ale een zoodanige, die bet Maine en vaak niet opgemerkte weet op to sporen en ten nutte zijner lezers aan to wenden. Ons dunkt dat zijne leerredenen er zoo ontzaggelijk bij zouden gewonnen hebben, ale hij niet in de voorrede van di;t boek had kunnen schrijven: »indien iemand meenen mogt near daze opstellen, zooals zU daar lig- gen, mijnen gewonen prediktrant to kunnen beoordeelen, hij zou zich zeer bedriegen." Blijkbaar acht de schrijver bet een zegen, dat de zoodanige zich zeer zou bedriegen, maar wij achten het sehade, groote sehade. Wij bewonderen hem, dat hij van allerlei preekmanieren vaak bet beste heeft overge- nomen, dat wij bij hem sporen vinden van de bestuderiog der meest verschillende modeilen ; wig widen zelfs met verbazing opmerken, hoe geheel hij al die knnst in zijne nusagt heeft; maar onze droefheid verbergen, dat bij niet op geheel eigen- aardige wijze zijne kennis en bekwaamheden met 6da band omsluit - dat mogen wij niet. WjJ zien bet ongaarne dat wij in den geheelen preekbundel geen spoor ontdekken van worsteling met eene to veal eischende individuialiteit en dat hij ook daze geheel in zijne magt heeft. Daardoor krijgen deze preken van den man van meer dan alledaagsehe bekwaam- heid een alledaagseh voorkomen; nij missen dat wat men karakter noemt; zij zondigen tegen den regal:.geef u selven!" Wanneer wij nq bet genoemde gebrek in verband beschoa. wen met de betrekking, die de auteur in de kerk beltleedt, dan spreken wij ooze meaning nit, dat bet ook daaragn zieh za1 wreken. Wel zal hij aan den eenen kant beweard, blijpen voor den sehadeiijken inyloed, then mannen met al to stark sprekende eigenaardigheid hebben, van namelijk do geesten der aan hunne zorg toevertrouwde predikers to veal near den hunnen to vormen, zonder ze to leiden; maar aan den andereu kant zal hij waarsckijniijk minder invloed oefenen, omdat hij niet aantrekt, omdat hij koel en onverachillig laat, wel niet de manner der alledaagsehheid, maar de geniale koppen, die 164 Dr. J. J. PRfl s, juist het meest leiding noodig hebben. De academieburgere, die met een hoogleeraar dweepen, moeten hem kunnen quali- ficeren als een groot exegeet, dogmaticus, historicus, homi- leticus. En to meer betreuren wij dat gebrek van eigenaar- digheid, omdat overigens deze geheele bundel ons bewijst dat er van een man als Prof. PRINS zoo veel is to leeren wegens den schat zijner kennis en zijner ervaring, die, dunkt ons, alleen den glans van 't karakter mist, om allen tot zich to trekken. Toetsen wij toch aan de boven uitgeschreven regels 's mans preken en wij zullen veelzins het onberispebjke er van erkennen. De prediking meet zich aanslniten aan het wklgekozen schrift- woord. Wij weten niet ddnen tekst san to wijzen, waarover wij het vonnis zonden durven uitspreken, dat hij niet wel- gekozen is. De schrijver houdt zich in 't geheel niet op met de dwaasheid der zoodanigen, die de meest gebruikte teksten ale afgesleten beschouwen, maar schijnt met one in de over- tuiging to deelen, dat die teksten niet zonder reden de meeest gebruikelijke zijn en waarheden of vermaningen behelzen, die der gemeente niet genoeg kunnen worden ingeprent. Voor 't meerendeel bezigt hij dan ook bekende gedeelten der schrift, huldigt evenmin de overdrijving der liefhebbers van frappante teksten ala die van anderen, die ons weldra zullen dwingen, om over het geheele eerste deel van den Brief aan de Romeinen done preek to maken, omdat alles daarin zoo innig zamen- hangt. Ook weet hij de verseheidenheid in zijne tekstkeuze to behartigen, nu eens een historisch, dan wear een parae- netisch, some een meer bespiegelend, ddnmaal een zuiver dogma- tisch onderwerp, over onze uitverkiezing door God. Altijd kiest hij een tekst, die ook eene practische zijde heeft. In ddn woord, in de sank der tekstkeuze acht ik Prof. PRINS onbe- riepelijk, een model. Bet schriftwoord moat niet enkel welgekozen, maar ook wkl- begrepen zijn. Bet spreekt van zelf, dat ten dezen aanzien het karakter van Prof. PRINS zich niet heeft kunnen verloo- chenen, al komt hot ook niet holder aan hot licht. De vrueht van naauwkeurige bijbelstudie, do begeerte om de schrift to verstaan, komen hier duidelijk aan 't licht. Vooral roemen wij do exegese van Matth. viii: 20; van Mark. i:7; van Ram. xii. 2 ; van Efex. i : 7. En wij zouden nog eens gaarne LEERREDEYEN. 165 van onberispeljk, nog eens van model spreken, wanneer niet de laatste preek bet uitdrukkelUk verbood. Prof. PRTNS schijnt tegen bet spreekwoord to zijn: einde goed, al goed, want wij achten die preek de minste uit bet geheele book. Eilieve, leest eens 1 Petri iv: 10, then krachtigen tekst, waarin PETEUS spreekt van de gave, die ieder ontvangen heeft en die hij moot bedienen. Dat woord gave heeft immers flog eene andere be- teekenis dan hetgeen wij gewoonlijk onder de ons verleende gaven verstaan. Het duidt toch de eigenaardige bekwaamheid en geschiktheid aan, die ieder Christen door den H. Geest ontvangen heeft, om voor Gods rijk to arbeiden; ziet vooral bet volgende vers, dat, zoo al niet bij den tekst opgenomen, dan toch bij zijn verklating moest gebruikt zijn. Ook had de sebrijver de eigenaardige kracht van dat bedienen niet moeten over 't hoofd zien; maar ten gevolge van zoo laxe exegese wordt natuurlijk de geheele tekst in de behandeling verwaterd, en komt Prof. PRixs bij bet toespreken van de studenten in deze preek, die tot opening van den cursus moest dienen, tot de op zijn zachtst gezegd vreemde woorden : "Op u, ik erken 't, is bet overwogen tekstwoord voor 't oogenblik nog niet van regtstreeksche toepassing; maar bet wijst u de bestemming aan, waarvoor gij u zoekt to bereiden." Hoe? studenten mogen nog geene leden zijn van de burgerlijke maatschappij, wat zij gewoonlijk niet ambieren - maar zijn ze 't ook niet van de Christelijke, die PETRUS bedoelt? Zeker worden wij door bet ubi plura nitent tot deze opmerking gebragt en gedrongen haar zoo zonder terughouding nit to spreken. Om nu meteen wat onS flog lakenswaardig schijnt to noemen, waartoe wij van zelf geleid worden door den vol- genden homiletischen regel: ',dat de evangelieprediking alle gekunstelde vormen moet vermijden;" ons mishagen juist hier die gekunstelde vormen; 't is wel niet altijd 3X3, maar toch dikwijls. Wanneer zal men toch afleeren, die ijdele symmetrie to volgen? Zoo dikwijls vragen wij ook in deze preken naar do inwendige noodzakelijkheid van dit of dat punt. Bedenkelijk 'komen ons de vier toepasselijke punten van Preek VII voor; maar vooral de gansche toepassing van Preek IX. Is de gebeele leerrede niet toepassing als men ten tekst heeft: wordt dezer wereld nietgelqkvormigI En welaan, gij wilt er eene om 't gebruik to huldigen, en behalve de 166 Dr. J. J. PRINS, toepassing nog een tweede deal om de waarheid te bewij- zen - waarom dan al wear noodzakeqk, gepast, mogelijkf is dat zuiver logisch? Ook de anders zoo voortreffelijke preek over de voorbeschikking heeft drie toepasselijke punten, waarvan 1 alle roem is uitgesloten --- wij zien niet in, hoe deze toepassing be- paald nit de voorbeschikking volgt; dat zou evenzeer het geval zijn als God niet voor eeuwen, maar bij het schenken van het heil des evangelies eene wilsbepaling dienaangaande ge- maakt had. Kunnen noch mogen wij alzoo onze goedkeuring aan den preekbundel schenken, wanneer wij aan die vermijding van aile gekunstelde vormen denken, des to hooger loopen wij er mede als wij vernemen, hoe alle overbodig sieraad zoowel in de opdragt als in de preken wordt verloochend. Er is vol- strekt geen streven naar opschik in dit boek en volstrekt toch ook geene verwaarloozing van den vorm; do stl l is de deftige preekstijl, meer nog naar het eenigzins to deftige dan naar het gemeenzame overhellende. Beeldspraak is juist gekozen en zuiver gehouden. Er is afwisseling van den onderwijzen- den, vermanenden, bestraffenden, opwekkenden toon - zelfs de zalvende laat zich hooren, maar Loch spaarzaam. -~- Met gelijken lof kunnen wij getuigen voor de eenheid van onder= werp. Wij widen niet kleingeestig zijn en voor iedere vraag, die bij ons oprijst, uitkomen; wij willen de laatste preek nu ook maar stil laten rusten, maar flan ook op de themata of opschriften van deze preken ale voorbeelden wijzen. Prof. Puns weet juist en naauwkeurig waarover hij telkens preken zal, en wie dat in zoo weinige woorden zoo juist weet to omschrij- ven, die moat ook wel bij de behandeling voet bij stuk hou- den, gelijk hier meestal geschiedt. Daarenboven kan ons oordeel niet anders dan zeer gunstig zijn wat de eenvoudigheid, algemeene verstaanbaarheid, geregelde logische orde en echt practische strekking aangaat, onder voor- behoud altijd van 'tgeen wij meenden to moeten aanmerken op het gekunstelde in den vorm, dat ook tot schade van de logica komt. Maar overigens bevelen wij deze preken ten dringendste aan om to bestuderen, hoe men voor het publiek nuttig kan preken. Prof. PRINS heeft niet to vergeefe jaren lang in do gemeente gearbeid en wel met lust en opmerkzaamheid. Hij spreekt eene taal, die de meesten verstaan, hij kent den wen., LEERREDENEN. 167 om de harten der menigte to leiden. Navolgenswaardig is dan ook zijne manier om onderscheidende toepassingen to maken, platweg gezegd voor bekeerden en onbekeerden. Meester- lijk ontwijkt hij het gevaar om door die toepassingen den lieven hoogmoed to streelen of de vreeze op to wekken bij een zeker bijzonder soort van menschen, die dat wel aange- naam vinden. En toch ontwijkt hij ook meesterlijk het ge- vaar, om op grond van eene verleidelijke theorie aile kerk- gangers voor Christenen to houden van den echten stempel, voor halve engelen, zooals dat wel eens gebeurt. Maar hiertoe is Prof. PRINS veel to veel de man van do practijjk. Dat hij het is mogen wij oak veilig ale den grand besohonwen tun zijne denkbeelden over dogmatische preken. Godgeleerdkeid en godsdienst - die beiden houdt hij zuiver ge- scheiden; als academieprediker preekt hij toch ale voor eene gemeente; voor hoe menigen hoogleeraar is de predikatoel in de Christelijke vergadering niet ondersFheiden van den-catheder in de collegie-karner. 't Zijn dan ook leerredenes, die de vrucht zijn van zulk eene verwarringl Leerredenen, die den nadenkenden de vraag afpersen of die prediker jonge lieden moot opleiden om vooral door de prediking des woords harten voor aaRISTOS to winnen. Die vraag doen wij met het oog op Prof. PRINS niet hoofdschuddende, maar om er eon dank- baar ja op to laten volgen; want het resultant van geheel onze besehouwing is dit, dat de Hoogleeraar in dit book zVne bevoegdheid om aan 's lands eerste academie onderwijs in de homiletiek to geven, heeft bewezen, daar hij de eeuwig gel- dende regelen dier wetensohap zich bewust is, er zich blijk- baar near heeft gevormd en nog verder naar vormen ken. Dit gunstige oordeel moge opwegen tegen het minder gunstige dat wij to vermeiden hadden. Kan Prof PRINS, kunnen zijne vrien- den onze welmeenende critiek niet verdragen , wij zullen daarom geen woord terugnemen, dear wij ons bewust zijn zonder aanzien des persoons, uit belangstelling in de zaak der evangelieprediking ons gevoelen geuit to hebben, en volmondig onze vreugde kunnen betuigen over de bekleeding van den hoogleeraarspost door zoo bekwaam een man. De tijd is immers voorbij, dat men iemands work als vol»aaakt moest beachouwen om er med to zijn ingenomen ? 168 W. B. STATIUS MULLER, Het Leven van DAVID. Door W. D. STATIUS MULLER. To Dordrecht, bij H. Lagerwey. 1858. In post 8vo. XII, 198 en 2 bl. f 1- 25; gob. in geheel linnen met verguld. f 1- 50. Do schrijver van dit boekje, Evang. Luth. Predikant to Schiedam, meende bij bet verlaten zijner gemeente to Zutphen eene gedachtenis zijner werkzaamheid aan zijne vrienden to moeten schenken, en gaf daartoe eenige leerreden nit, die wU in dozen bundel vereenigd vinden. Om anderen niet tot ja= loerschheid to verwekken, droeg hij ze op aan aile gemeenten, waarin hij leeraar is geweest, Tiel, Brielle, Helvoetslnis., Bodegraven en Zutphen. Hij voegde er tot inleiding of op- dragt bij, de redo door hem gehouden tot afscheid van zijne Zutphensche gemeente. De overige tien preken behandelen bet onderwerp, dat op den titel stoat uitgedrukt. Maar neenl niet alle tien hebben op bet leven van DAVID betrekking. De rei wordt bij N 5 op bet onverwachtst afgebroken, door eene leerrede over SAULS laatste toevlugt en dood. Waarom die vreem- deling zich tusschen de negen gezusters heeft ingedrongem, begrijpen wij niet. Zij had best kunnen worden gemist. Zij verbreekt de eenheid. Zij is hier niet to huis. Vergeefs heb- ben wij naar de reden van dit onverklaarbare verschijnsel gezocht, dat in lijnregte tea nspraak is met den titel Van bet book en met bet plan van den schrijver. Wat nu de overige hier geleverde preken betreft, zij ban- delen over DAVIDS jeugd, zijn stryd met GOLIATH, zijne vriend- schap met JONATHAN, zijne vervolging door SAUL, zijne groot- moedigheid jegens SAUL, zijn val, zijn berouw, zijne laatste lot- gevallen, zijn lijden en dood. - Zij kenmerken zich door een- voudigheid en door een good gebruik van den tekst voor de practijk van bet leven. Zij onderscheiden zich niet door nienwheid van vinding en voorstelling, terwijl de schrijver, die toont nog geheel en al op supranatureel standpunt to staan; door zijn arbeid niets heeft toegebragt om eenig licht to verspreiden over zulke zaken, waarbij do ontwikkelde leden der gemeente in onze dagen voorlichting behoeven, begeeren en ook ontvangen moeten. Het zij genoeg op bet verhaal van SAUL'S bezoek bij de profetes to Endor to wijzen, om doze IIET LEVEN VAN DAVID. 169 opmerking to regtvaardigen. De uitgever heefgezorgd voor een goed uiterlijk van dit boekje. Het zij velen eenvoudigen tot stichting en zegen. -$- .8likken in hot Leven der Natuur. Afl. 2, 3, 4 en 5. Leeuwar- den, G. T. N. Suringar. 1858. In post 8vo. Per jaarg. f : - 90. Onder dezen titel gaat de uitgever SURINGAR to Leeuwarden voort, kleine schetsen van verschillende schrijvers over menigerlei onderwerp nit het gebied der natuurwetenschap aan ons publiek aan to bieden. Afl. 2. bevat eene sehets van Dr. T. 0. WINKLE$, nAan bet strand der zee", waarvan de titel echter min ge- lukkig gekozen is, daar ze handelt, niet zooals men vermoe- den zou over hetgeen aan het strand der zee to zien en op to merken is, maar over watervogels. Voor dengene die nit deze bladen iets wenscht to leeren, behoeft dit kleine, on- willekeurige bedrog geene reden van teleurstelling to zijn, want er wordt daarin veel wetenswaardigs op vrij onderhou- denden, bevattelijken toon medegedeeld. Wilden we iets aan- merken, het gewigtigste zou zijn, dat ook hier wedr zoo dikwijls een ongelukkig gebruik gemaakt wordt van het woord instinct. Op bl. 55 wordt to kennen gegeven, dat de list, die sommige vogels bezigen om de aandacht van hunne belagers van hun nest a£ to leiden, uit instinct voortvloeit. Ref. zou wel eens willen weten, waarom dit geene verstandelijke uiting zon mogen heeten. Dat de spin zich een net weeft, kan eene in- stinctmat ge handeling genoemd worden, eene handeling waar- toe men begrijpt dat de aandrift haar van nature ingeprent is, en die zij niet zou kunnen verrigten zonder bepaalde or- ganen daartoe geschikt, die er juist op wijzen dat het weven van een net in hare natuur ligt. Daar zijn zoo onmerkbare trappen tussehen instinct, in de ruime beteekenis die men ge- woonlijk aan dit woord geeft, en verstand, dat men door het ruime gebruik van dat woord onwillekeurig eene materialis- tische opvatting van de zielsverrigtingen - ook bij den mensch - in de hand werkt. Maar het misbruik met dat woord zal nog wel fang voortduren; de psychologen schijnen nog niet tot de overtuiging gekomen to zijn, dat ook voor hunne wetensehap de methode vruchtbaar kan zijn, die voor de ontleed- en 170 BLIEKEN Iv IIET LEVEN DER NATUUR. natuurkunde des ligehaams zulke schitterende uitkomsten op- geleverd heeft, namelijk de weg van vergelijking met de dieren. BuRwACU's werk, nBlikken in bet leven", waarvan voor eenigen tijd ten onzent eene vertaling uitgekomen is, bevat, bij veel wat als verouderd aangemerkt mag worden, in die rigting veel verdienstelijks. Mogten we der Redactie van de ,,Blikken in bet leven der Natuur" een onderwerp ter behandeling aan- bevelen, dat in belangrijkheid boven vele uitmunten en zeker aangenaam to lezen zijn zou, dan wilden we de vrijheid nemen haar aan to sporen om geloofwaardige mededeelingen van ver- standelijke uitingen bij dieren, zooals ze in menigte hier en daar verspreid gevonden warden, to verzamelen en daaraan een paar afleveringen van hunne "Blikken" to w1jden. Afl. 2 wordt aangevuld door een klein stukje van BERNSTEIN, getiteld: ))De geheimen der natuur." De titulatuur in deze af- levering is bepaald ongelukkig, want dit stukje weder behelst alleen eene veroordeeling van de natuurphilosophie. De derde Afl. bevat: nVeranderingen en bewegingen in do natuur, naar BERNSTEIN", en "Schetsen nit bet dagelijksch leven der insecten, naar bet Zweedsch van P. F. WAHLBERG." Het eerstgenoemde stuk is bepaald sterk in paradoxen, zooals BERNSTEIN ze trouwens meer heeft. Men leze alleen de titels der Hoofdstukken. Zoo is Hoofdst. 3 getiteld: )Hoe een rots wandelt"; Hoofdst. 5: ))De rotsen wandelen ook over bet vaste land" ; Hoofdst. 6 : » Merkwaardige zomerreis eener rots". Men kan wel niet ontkennen, dat die titels jets piquants hebben. Dit stuk is over bet geheel al vrij slecht vertaald. Overigens is bet boeijend geschreven en beklagen we bet dat we de half- rijpe theorie van de gletscherbeweging, waartoe men bijna uit wanhoop in den laatsten tijd gekomen was, hier reeds popu- lair voorgedragen vinden. Die geheimzinnige beweging der gletsehers is inderdaad veel gemakkelijker to verklaren dan volgens de voorstelling dat zij werkelijk eon vloeijen, als van eene zeer dikke vloeistof, genoemd zou mogen worden. Bij ge- breke van iets beters wisten de natuurknndigen in den laat- sten tijd die voorstelling wel vrij smakelijk to maken, maar reeds bij ROSSMdSSLER in zijn jongste - ook ten onzent ver- taald uitgegeven - werk over »Het Water" vinden we eene minder gewrongen verklaring, die echter eerst ten voile ge- geven is door de proeven van de Engelsclie natuuronderzoe- BLIKKEN IN BET LEVEN DER NATUUR. 171 kers FARADAY en TYNDALL. Die proeven hebben geleerd, dat de waarheid veel eenvoudiger was dan de verkeerde voorstel- ling die men zich van de zaak maakte. Wanneer namelijk bet bed van bet berg-ijs eene andere helling krijgt, of wel breeder of naauwer wordt, of wanneer de we- zich kromt, vloeijen de ijsdeeltjes niet uiteen om zich to sehikken naar de ruimte die hun aangeboden wordt, maar inderdaad worden ze ten gevolge van de kracht, die van boven op ze drukt,vancdn gereten, met then verstande evenwel dat de breukvlakten weder zamengelijmd worden, door bet water dat er tusschen dringt en bevriest. In de eenvoudige omstandigheid dat water tus- schen naauwe spleten in bet ijs zoo gemakkelijk bevriest, ligt volgens de schoone proeven der bovengenoemde natuuronder- zoekers de sleutel van bet geheele geheim der beweging van bet berg-ijs. Eene andere onjuiste voorstelling die we op bladz. 114 vinden is al zoo dikwijls bestreden, dat bet bijna een ondankbaar work genoemd ma- worden, er weder op terug to komen. Het is deze: dat bet water onder alle vloeistoffen de cenige is, die bij bet vastworden zich uitzet. Alleen ontbreekt hier de teleo- logische uitweiding, die wijst op bet nut dat doze inrigtinff aanbiedt voor de instandhouding van bet leven der visschen. Die uitweiding is dan ook al vrij afgezaagd, maar de geheele meening is, als gezegd, onjuist. Daar zijn vloeistoffen-hetzij ze bij den gewonen warmtegraad der lucht in dien staat voor- komen of dien eerst bij verwarming aannemen - welke even als water bij bet vast worden eene meerdere ruimte innemen, zoodat bet vaste ligchaam dus ligter wordt dan de vloeistof, waaruit bet ontstond. Reeds voor eenige jaren bouwde een Fransch natuurkundige daarop eene theorie ter verklaring der werking van bet in vloeibaren staat verkeerende binnenste der aarde op hare korst. Dit diende dus genoegzaam bekend to zijn. Wel zijn er daarentegen ook andere vloeistoffen (die men vroeger meer bepaald op hot oog had, omdat men er ook meer dagelijks mee omging) b. v. gesmolten bars, was, zwavel, enz., die bij bet vast worden inkrimpen en dus zwaarder worden, maar waar bet op aankomt: bet water is de eenige vloeistof niet die zich bij bet vast worden uitzet. Eindelijk vinden we opgegeven (bl. 113), dat de temperatuur van bet wereldruim op - 50° C. berekend wordt. POUILLET berekende 172 13LIKKEN IN nET LEVE\ DEA NATUU$. die temperatuur op - 142° C, en op Fort Reliance in N.- Amerika zijn temperatuursgraden van niet minder dan - 56.7° C waargenomen. Uit deze opmerkingen zal men kunnen opmaken, dat we met dit eerste en verreweg grootste gedeelte van de 3° af- levering niet zeer ingenomen zijn. Des to meer voldoet bet stukje, dat de nog beschikbare ruimte in die aflevering aan- vult, en 't welk schetsen geeft nit bet dagelijksche levee der insecten. Afl. 4 handelt over ))de kunst om goud to maken." Daarin wordt eerst de vraag bebandeld of zij volgens bet tegenwoor- dige standpunt der wetenschap als mogelijk beschouwd moet worden, en daarop teregt met een voorzigtig geuit eja" ge- antwoord. Vervolgens wordt bet beginsel, waarvan de al- chemisten bij bunne bardnekkig voortgezette pogingen om goud to maken, uitgingen, verklaard en de wijze uiteengezet, waarop zij zich voorstelden , dat de natuur goud maakt. Verder wordt verklaard wat men onder den nsteen der wijzen" verstond, en daarbij ter vergelijking gewezen op de gist, eene van die ,,stikstofhoudende stoffen, die onder den invloed van warmte en vochtigheid spoedig in ontleding overgaan, en daarbij bet vermogen bezitten om andere stoffen, die op zich zelf niet zoo veranderlijk zijn, alleen door hunne aan- raking ook tot ontleding to dwingen." Voor een populair geschrift is dit wel wat ver getreden op bet gebied der ,,cata- lytische kracht", die, altijd gewantrouwd, vooral in den laat- sten tijd ten gevolge van scnoNrsarN's onderzoekingen veel kans heeft om nit de rei van bijzondere krachten geschrapt to wor- den, even als bet in der tijd met de levenskracht gegaan is. Maar deze aanmerking zij slechts ter loops gemaakt. De Schr. leert verder: ))hoe men de deugdelijkheid der kunst bewees door ubedrog en goocheltoeren" aan den eenen kant, maar ook door »waarnemingen, die op zich zelven volkomen joist, ten gevolge van den toenmaligen trap der natuurkennis verkeerd werden uitgelegd." Eindelijk wordt nog met een woord ge- sproken van bet nut, dat de alcbemie gehad heeft voor weten- schap en nijverheid. Ret verwonderde Ref., dat niet met een enkel woord melding gemaakt werd van den ijverigen ver- dediger der alchemie in onzen tUd Mr. TIFFEREAU (?), die door licht en sterk salpeterzuur reeds goud uit scheikundig zuiver BLIKKEN IN IIET LEVEN DER NATUUR. 173 zilver gemaakt wil hebben. Men zal cebter uit deze aankon- diging wel hebben kunnen opmaken, dat het stukje verdienste- lijk geschreven is. Wij vragen bescheidenlijk de vergunning om hetzelfde to molten zeggen van bet stuk over »warmtegeleiding" van onzen verdienstelijken, met roem ook in het buitenland bekenden natuurkundige Dr. J. BOSSODA, JR. Dit stuk, voorkomende in Afl. 5, behandelt vooreerst de geleiding door vaste stoffen, door water, door lucht, en verklaart als toepassing daarop het nut van dubbele vensterramen. Verder zet de Schr. uit- een hoe het komt dat ijzer en marmer van gelijke tempera- tuur, mits kouder of warmer dan de hand, voor ons gevoel eene verschillende warmte schijnen to bezitten, en neemt hij hieruit aanleiding om op to merken - zeer juist! - ))hoe oppervlakkig en ongerijmd de bewering is diergenen, die de waarnemingen onzer zintuigen bedriegelijk en de uitspraken van ons verstand, wanneer het alle waarneming uitsluit, voor onfeilbaar verklaren." Allen philosophen ter behartiging aan- bevolenl Verder worden uit liet aangevoerde eenige toepas- singen gemaakt op woning en kleeding, de beteekenis van de uitdrukking: verwarmende kleeding opgehelderd en verder de proef van LEIDENFROST met de gevolgen daaruit of to leiden behandeld. Ten slotte wordt gesproken over de warmtegelei- ding ten gevolge van de bewegelijkheid van water en lucht en hierbij gehandeld over de verwarmingstoestellen door ver- warmd water. Op de laatste bladzijde geeft de Schr. ge- legenheid om eene aanmerking to maken, waar hij ter loops spreekt van ))de maan, die gelijk wij weten, Been dampkring bezit." Die opmerking schijnt heden ten dage niet meer ge- heel juist. Wel blijven de gronden onaangetast, waaruit men vroeger zoo al niet de afwezigheid, dan toch de onmerkbaar- heid van zulk een dampkring afleidde; maar sedert de ge- gevens door een Deensch sterrekundige aan het licht gebragt, en medegedeeld in FECHNER's werkje: ))Prof. SCHLEIDEN and der Mond", moet men de mogelijkheid erkennen, dat op de zijde van de maan die bestendig van de aarde afgewend is, eene zeer merkbare atmospheer bestaat, waarvan de naar ons toegekeerde zijde slechts een voor naauwkeurige sterrekundige waarnemingen onmerkbaar gedeelte zou kunnen bezitten. BOEICBESUII. 1859. N°. IV. 14 174 BLrKEN 1N HET LEVEN DER NATUUR. Mogen de ,,Blikken in bet leven der Natuur" verder in ruime mate bijdragen tot bevordering van de kennis der natuur. 18 Jan. 1859. A. S. PrIOCION. Eene historische Studie van A. ROMEYN, Phil. Theor. Mag. Litt. Hum. Doct. Rotterdam. C. W. Draijer. 1858. In gr. 8vo. 63 bl. f : - 50. Hot doel van den schrijver was, zooals hij in zijne voorrede getuigt, om cone rehabilitatie van PHOCION's goeden naam to leveren. Hij vangt aan met doel en weg van den waren staatsman to schetsen en stelt vast, dat de ware staatsman, met vaste beginselen toegerust, zich schikt, waar bet noodig is, 'naar den geest zijns yolks, en alleen dan kan slagen, ale hij de voor bet karakter zijner natie geschikte middelen aan- gewend beeft. Ik kan dit den schrijver niet toestemmen. Een staatsman, natuurlijk een ware, moot zich niet schikken naar den geest zijns yolks, waar bet noodig is; maar alleen dan en dan ook geheel, als bet karakter van dat yolk goed is. Blijkt het dat eene natie inderdaad baar waarachtig belang beoogt, een belang, dat met wat waar, regt en goed is niet strijdt, de staatsman schikke zich naar den geest van dat yolk en lette slechts in zooverre op de omstandigheden, als hij daardoor de goede beginselen, waarmede alleen volksgeluk bestaanbaar is, niet zal verloochenen; anders lette hij or niet op. Om zijne stelling to verdedigen geeft de schrijver eene bio- graphic van rnoc N, den Athener. Hij wil ons in 't leven van dozen man doen zien, dat hij daarem alleen bet slagt- offer van zijne beginselen geworden is, omdat hij ze wilde toepassen ook teen ze met den tijdgeest in strijd waren. - PnocIox behoorde ten tijde van PHILIPPLS en ALEXANDER to Athene tot de Macedonisebe partij en was tegen den oorlog, om de eenvoudige reden, dat hij bet raadzaam achtte (bI. 23) den weg der overreding en der bevrediging in to slaan met hen die sterker waren dan de Atheners, raadzamer dan de wapenen op to vatten. En to refit, volgens den beer n. (bl. 25), ,)want hot leven des Atheenschen staats scheen uitgedoofd." A. ROMEYN, PIIOCION. 175 Onafhankelijk to zijn (bl. 51) stond niet meer in de magt der Atheners. Daarom volgde hij cene verzoenende staatkunde (bl. 56), in de voile overtuiging, dat de oorlog tot niets anders leiden kon, dan om do banden knellender to maken. Daarom ijverde hij tegen DEMOSTHENES en onderhandelde met ALEXANDER en ANTIPATER, en hielp zooveel mogelijk de Macedoniers Grie- kenlands vrijheid vernietigen. Na de amnestie, door POLY- sPERCHON verleend, werd hij bet slagtoffer zijner politieke vij- anden (bl. 38-43), de democratische factie. - Ik zie in PHo- cioN iemand, die aan den wil, den Hang van bet yolk to veel toegaf en to weinig lette, of die begeerte geoorloofd was of niet. 't Volk had geene energie genoeg om de banier der vrijheid op to steken : welnu, dacht PnocioN, dan maar niet. De beer R. ziet (bl. 63) in hem »een Staatsman, die bij bet beramen zijner plannen alles in rekening brengt behalve den geest en den gemoedsaard van bet yolk, waaronder (over?) hij bewind voert." Intusschen druischt bet geheele werkje juist tegen zulk eene zienswijze aan. Op bl. 17 lezen wij: ePIiocION was verzekerd bijval to vinden, wanneer hij de zekere nadeelen des ooriogs afschilderde": vrede wilde dus het yolk en rust. Op bI. 25: whet leven des Atheenschen yolks scheen uitgedoofd"; wer is to Athene geene plaats meer voor vrije burgers en raadslieden, alleen voor dezulken, die doen wat bun bevolen wordt." 't Volk was dus zoo erg niet op tegenstand gesteld. )Onder zulke omstandigheden was PaocioN zaakwaarnemer en vriend van ALEXANDER en ANTIPATER." Dus hij volgde veeleer den Trieb zijner medeburgers. En boven- dien blijkt ons nit DEMIOSTRENES' welsprekende oraties ten voile, dat hij, die bij 't yolk van vrede en rust en toelagen en be- deelingen gewaagde (bl. 10), vrij wat meer naar bet hart der Atheners sprak, dan hij, die ten strijde aanvoerde tegen de Macedonische overheersching. In enkele opgewonden buijen werd de kreet wte wapen" gehoord, maar zij waren van korten dour. Ik kan daarom den beer R. niet toegeven, wat hij aan hot slot van zijn werkje beweert: wPHOCION wilde vrede, omdat de geest van zijn yolk niet meer do geest was, die de Marathon -strijders bezielde en bun gemoedsaard traag en vadsig on weelderig was. PnocIoN is gevallen, niet als hot slagtoffer van zijne verzoenende politiek, veeleer van partijhaat. Hij blijft voor mij bet voorbeeld van een staatsman, die aan den 14 * 176 A. nOMEYN, PIIOCION, geest en den gemoedsaard van zijn yolk aehoor heeft geleend, zonder daarop to letten, hoe die waren. De biographic zelve als zoodanig is overigens aangenaam en onderhoudend geschreven, al valt de rehabilitatie ook minder aunstig uit. De schrijver vergunne mij echter nog een paar observaties. Op bl. 12 lezen wij: nterwijl DEMOSTHENES meer tot het gevoel en de hartstoaten zijner hoorders sprak, trof PFIOCION hen door de juistheid zijner oordeelen." Die tegenstelling is niet juist. Ik geloof dat de revoeringen van den eerste, waarin hij PFIILIPPUS' politieke intrigues met een adelaars-oog doorziet, de drij£ve6ren van al zijne handelingen aan 't lieht brengt, nog al van een treffend juist oordeel getuiaen. - Bl. 54 staat; ' dat Paociox in de school van PLATO was opgeleid," ik geloof het gaarne, maar dan heeft hij stellig niet veel van zijn leermeester geprofiteerd. Immers hoe zou hij zich niet aan eene geld-aristocratic, als die op bl. 32, onttrokken hebben, hij de leerling van hem, die sprak: nT;,awpivoL, ati9 ~rxoCrov xac Twv grAovvfwv, uT1jcoT€pa / pETYJ TF xcec of rs7 i" ? - Bl. 35: "het be- bond van eon yolk is de hooaste wet." Toeaestemd ! mits niet ten koste van deuad en eer. - BI. 60: "ieder individu in 't dagelijksche leven laat zich leiden, deels door zijn gevoel deels door zijn verstand. Ongelukkig die de inspraken van een van beiden slechts hoort." Neen! Welzalig hij, die dat doet; die weet dat wij niet gevoelen zonder ons verstand, en ge- voelen niet staat tegenover inzien, begrijpen of verstaan, maar eenig en alleen 't gevolg van het erkennen is. Verder zou ik 't woord »deszelfs" (bI. 11) liefst weggelaten hebben. Ten slotte schijnt mij het woord van GROTE veel waarheid to be- vatten: ,in so far as this great public misfortune can be im- puted to any one man - to no one is it more ascribable than to rnoIuON", voor zoover hij met zijn invloed DEMOSTHENES krachtig had kunnen ter zijde staan. Januarij 1859. H. E. X. Lettres inddites de JEAN JACQUES ROUSSEAU a MARC MICFIEL ELY, publiees par j. ROSSCHA. Avec 2 facsimiles. Amster- dam, Fred. Muller. Paris, Didot Freres. 1858. In gr. 8vo. XXII en 320 bl. f 3 - 60. De Fransche literatuur dagteekent een nieuw tijdperk van LETTRES INI;DITES DE JEAN JACQUES ROUSSEAU. 177 JEAN JACQUES ROUSSEAU. Wie schetst het ons beter dan SAINTE- BEUVE? )De zuivere, ligte, losse, zoo vloeijende en gemak- kelijke taal, die de zeventiende eeuw aan de achttiende ten deele had nagelaten, had weinig groote veranderingen onder- gaan. FONTENELLE, MONTESQUIEU waren eigenaardigheden ge- bleven. VOLTAIRE, zoo als hij zelf zeide, geleek op de beekjes die doorschijnend zijn omdat ze weinig diepte hebben. De ceuw verlangde meer. Zij wilde aangedaan, verwarmd, ver- jongd worden door de uitdrukking van gedachten en gevoe- lens, die zij zich slecht omschreef en die zij nog zocht. Toen verscheen ROUSSEAU: den dag waarop hij zich zelven geheel bewust word, deed hij zich to gelijk aan zijne eeuw kennen als den schrijver die bet meest geschikt was om met nieuw- heid, met kracht, met gloeijende redekunst de verwarde ge- dachten uit to drukken die woelden en geboren wilden wor- den... Sedert JEAN JACQUES hebben in den vorm der taal, door hem geschapen en ingevoerd, onze grootste schrijvers hunne eigene vernieuwingen gelegd en getracht grooter to worden." ROUSSEAU gevoelde zelf waarin zijn meesterschap lag. y,Telken- male," schrijft hij van con geleerden corrector sprekende aan zijn uitgever, „telkenmale als er sprake zal zijn van weten- schap of rede ben ik bereid mij aan zijn oordeel to onder- werpen. Maar als bet op stijl aankomt wit ik dat men mij den mijnen late tot in mijne fouten." Elders wit hij eene onnaauwkeurige aanhaling nit de historic niet verbeteren, om- dat ))do zin zoo gecadenceerd is, dat de bijvoeging van eene enkele Iettergreep de geheele harmonic zou bederven." Hot verwondere ons dus niet dat de stichter der Fransche philologisch-critische school, VICTOR cousIN, den Stijl van JAN JACQUES schier bet eerst tot voorwerp van studie koos en aan- beval. De Veer BossCuA zoekt, zeer juist, voornamelijk daarin de regtvaardiging zijner uitgave van eene in familiepapieren gevonden briefwisseling van den grooten schrijver met zijn uitgever, MARC MICIIEL REY to Amsterdam. Ilet is bekend dat de komst der Fransche refugids bier to lande aan den Hollandschen boekhandel, die, toen onze repu- bliek haren grootsten bloei gekend bad, een tijdperk van verval dreigde to gemoct to gaan, een nieuwen prikkel gaf en do geheele achttiende eeuw door tot do groote omwenteling, Karen luister deed behouden. De room die zich do Ilollandsche 178 LETTRES INEDITES drukkerijen in de zeventiende eeuw verworven hadden, de betrekkelijk groote vrijheid die de drukpers hier to lande ge- noot, de gemakkelijkheid dat tech Iandgenooten voor de uit- gave zorg konden dragen, lokte veleFranschen letterkundigen hierheen om hunne geesteskinderen in veiligheid bet licht to doen zien. Van daar dat teen ROUSSEAU in 1754 to Geneve, beider vaderstad, den Amsterdamschen boekverkooper leerde kennen, de afstand die toen werkelijk bezwaren opleverde, hem niet afsehrikte om aan REY de uitgave van een zijner eerste geschriften op to dragen. Hot zou reeds zeer voor REY pleiten, al kenden wij Rous- sEAU'S oordeel over hem niet, dat hij bet twintig jaren lang met hem uithield. Hij moest wel van hot goede en grootsche in bet karakter van JEAN JACQUES overtuigd zijn om zijn ligt- geraakt, wantrouwend, lastig humeur met geduld to kunnen verdragen. Hooren wij wat ROUSSEAU zelf van hem getuigt (Confessions, Book XI): "Doze boekverkooper van wien men mij zooveel kwaad to Parijs vertelde, is evenwel van alle met wie ik to doen heb gebad de eenigste met wien ik altijd te- vreden ben geweest. Wij waren, 't is waar, dikwijls in twist over de uitvoering mijner werken; hij was onbezonnen, ik driftig. Maar in geldzaken en handelingen die daarmede in betrekking staan, heb ik hem altijd even stipt als eerlijk ge- vonden. Hij is zelfs ook de eenigste die mij opregt bekend heeft dat hij goede zaken met mij deed, en dikwijls heeft hij mij gezegd dat hij mij zijn fortuin verschuldigd was, mij aan- biedende om er mij dcel aan to geven. M ij geen regtstreeksch blijk van zijne dankbaarheid kunnende geven, wilde hij mij die ten minste betuigen in mijne huishoudster, aan wie hij cone lijfrente van driehonderd francs verzekerde, in de acte to kennen gevende dat bet geschiedde uit erkentelijkheid voor de voor- deelen, die ik hem bezorgd had. Hij schikte dit tusschen ons zonder vertooning, zonder aanmatiging, zonder gedruisch, en indien ik or niet tegen iedereen bet eerst van gesproken had, zou niemand or iets van geweten hebben. Deze handelwijzo trof mij dermate, dat ik mij sedert then tijd met waarachtige vriendschap aan REY gehecht heb. Eenigen tijd later verlangde hij dat ik poet zou zijn over een zijner kinderen: ik stemde or in toe; en eene der verdrictelijkheden van den toestand waartoe men mij gebragt liceft is doze, dat men mij ieder DE JEAN JACQUES ROUSSEAU. 179 niddel ontnomen heeft, om voortuan mijne gehechtheid aan mijn peetdochtertje en hare ouders tot nut to doen zijn. Hoe gaarne zouden wij door den Heer BOSSCIIA nader in- gelicht zijn omtrent de oorzaak der verwijdering, die vijf jaren voor ROUSSEAU's dood tusschen hem en REY plaats greep. Do aanleiding leeren wij uit deze Brieven kennen. ROUSSEAU had zijn exemplaar van de Nouvelle Heloise weggeschonken en ver- zocht aan REY een tinder, van de oorspronkelijke uitgave namelijk. REY zendt hem bij vergissing eene latere uitgave, waarvan hij de ontvangst berigt, met verzoek hem to melden ,'of dit quiproquo van hem komt." Dit is zijn laatste brief aan REY. Hot antwoord van dozen schijnt hem aanleiding gegeven to hebben, om, in de eenige maanden later to Parijs verschenen Verklaring betreffende verschillende kerdrulcleen z~ner werkea, to berigten, , dat hij zich met eigen oogen overtuigd heeft dat de herdrukken van REY juist dezelfde veranderingen, weglatingen, vervalschingen inhouden als de Fransche, en dat doze zoowel als gene naar hetzelfde voorbeeld en onder dezelfde leiding vervaardigd zijn." Ook heet bet in eene later geschreven noot bij de hiervoor aangehaalde plaats nit de Confessions: nToen ik dit schreef was ik er no, verre af, het bedrog to vermoeden, to begrijpen en to gelooven, dat ik later in de nit- gaven mijner schriften ontdekt heb, en waar hij genoodzaakt is geweest voor uit to komen." Geldt dit werkelijke verval- sching van den tekst - wat dan waarschijnlijk geschied zal zijn om bij den invoer in Frankrijk geene verhindering to vinden, - dan kunnen wij er ROUSSEAU niet hard over vallen, dat hij, ook in zijn vertrouwen op REY weder zoo bitter teleur- gesteld, de betrekking tot hem afbrak. Vergeten wij niet wat bet zijn moest voor den man die geene rust kende als er een zijner geschriften ter perse was, uit angst dat zijne vijanden er in 't geheim veranderingen in zouden maken; die van iedere drukfout een misverstand vreesde, maar die hot ook moest zien dat zijne werken in herdrukken en nadrukken op do schromelijkste wijze verknoeid, zelfs in con geheel anderen geest omgewerkt werden, - wat hot voor hem zijn moest, den eenigen uitgever op wien hij vertrouwen stelde aan die knoeijerijen deel to zion nemen -- en dat van zijn Ilelo se, hot oenigste zijner schriften, waarvoor hij nog hart had! hone vergelijking van do ccrste uitgave van do Ildloisc n.ct do 180 LETTRES INEDITES latere van REY - waren beiden niet in bet bezit van den Heer BosscBA? - had ons zekerheid kunnen verschaffen, wat wij van die tekstveranderingen to denken hebben. Gij vermoedt reeds, lezer, wat de brieven aan REY hoofd- zakelijk behelzen: wat een auteur, een ndriftig" auteur, aan zijn uitgever, een ,,onbezonnen" uitgever, to schrijven heeft. 3Iaar gij hoopt ook den erkentelijken, vertrouwenden vriend to hooren spreken. Ach, dat wij voor al die klagten - over bet treuzelen van den drukker, over slechte correctie, over ongeregelde toezending van proeven; voor al die verbeterde lezingen, voor al die bijzonderheden over de wederzijdsche voorwaarden, over do verzending der proeven en der boeken zelve, in een woord voor alles wat de auteur zijn uitgever to schrijven heeft - wat meer door den vriend werden schadeloos gesteld ! Slechts bier en daar verfrischt u to midden van al die dorheden, een woord van belangstelling in REY's verwan- ten, in zijne vrouw - ik twijfel er niet aan, schrijft hij gekscherend, of awe brieven zouden er beter op zijn, als gij ze uwe vrouw liet lezen voor gij ze wegzondt - en zijn peetekind, de kleine JEANNETTE die hem al schrijft, een eerste maal allerliefst, maar een tweede maal is moeders band er in to herkennen -, en doet u de groete goed aan onze aEN- TINCKS, telgen van den grooten PORTLAND, vrienden van rr r - STERRUIS, Mecaenen der mannen van geest, wier wonina - hij wist bet - voor hem openstond. Stelt gij er evenwel belang in om to weten hoe hoop bet honorarium was dat ROUSSEAU van zijn uitgever ontving? gij zult bier vinden dat de brief aan D'ALEMBERT over den schouw- burg hem 720 francs verschafte, de geheele Nouvelle Heloise 2160 francs, de Ernile 1500 francs, bet Contrat Social 1000 francs. Hij behield echter bet refit en kon voor eene nieuwe vermeerderde uitgave zijner werken 5000 francs vragen. Rous- SEAU had weinig anders om van to leven dan de arbeid zijns geestes - hij behoeft bet bier zelf niet menigmaal to betuigen, om ons niet veel aan hot bedrijf van muzijk-copiYst of wat hij meer bij de hand nam to doen hechten - maar hij betuigt ook met zijne » huishoudster" van 1600 francs jaarlijks to kunnen leven! Voor de geschiedenis van den stijl van ROUSSEAU hebben de brieven aan REY - juist omdat zij wel hot minst voor den DE JEAN JACQUES ROUSSEAU. 181 druk bestemd waren, waarde, vooral ook de verbeterde lezingen die bij bij den druk in den tekst aanbragt; - of dit echter de uit- gave van zoo vele volstrekt onbeduidende brieven regtvaardigt? Voor de zorgvuldige uitgave en de hier en daar belangrijke aanteekeningen is bet pligt, den Heer ROSSOUA dank to zeggen; voor den keurigen druk mogen wij niet verzuimen de Holland- sche drukkerij hulde to brengen. X. Ons Vaderland. Historisch-Romantische Schetsen uit de Vader- landsche Geschiedenis (,) van de vroegste tijden tot op heden(.) Door G. EN GELRERTS GERRITS (,) met medewerI ing van eenige (?) vaderlandsche geleerden (! ?) en letterkundigen (.) Deel V en VI. Amsterdam(,) P. M. van der Made. 1857, 1858. In 8vo. VIII en 280, VIII en 280 bl. met gelith. titelvignet. f 1-80 per Deel. De vorige deelen van dit boek of tij dschrift - wat is het? - zijn bij afleveringen herhaaldelijk in onze Boekbeschouwing besproken; maar thans heeft de lezer een geruimen tijd ruste gehad van Ons Vaderland. De medewerker, wien vroeger de beoordeeling van dit werk was toevertrouwd, is door den dood aan bet Tijdschrift ontvallen, en hij die zich nu die taak ziet opgedragen, achtte eene stuksgewijze aankondiging hier minder gepast; bovendien verschilt hij eenigermate in opinie van den vroegeren beoordeelaar. Ware bet maar inderdaad zoo, dat dit werk door de zamen- werking van eenige, vooral vaderlandsche geleerden en letter- kundigen ware bijeengebragt! Dan zou ik nog met minder schroom mijn oordeel uitbrengen. Maar nu alles zoo klaar- blijkelijk van ddne en dezelfde pen is, wier geheele trant reeds in de verte nit elk woord, op elke bladzijde ons tegenratelt en tegenbazuint, - nu is bet zooveel to harder voor then eenen persoon, zij bet dan ENGEL¢ERTS GERRITS, of een ander die voor hem schrijft, om to hooren, dat zijn werk toch niet zoo erg mooi is, als hij misschien wel denkt. De verschillende indrukken, die dit letterproduct op mij gemaakt heeft, geven mij regt, om bet to vergelijken met eene taart, nit goeden suiker, goeden boter en goed meel ge- bakken - tot een misgebak, en door eene brave gastvrouw 182 G. ENGELUERTS GERRITS, voorgezet met de nederige maar zeer vaste overtuiging dat do gasten eens refit getracteerd worden. Waarde lezer! zoudt gij niet verlegen zijn, zoo gij uw oordeel over zulk eene taart moest uitbrengen? zou dat oordeel ook niet zeer verschillend zijn, al naar dat gij meer hetzij op de goede grondstof,hetzij op de bloempjes en versieringen, waartusschen de taart ge- schoteld werd, let, of dat gij met meer of minder fijnen smaak of grooten honger bedeeld waart? Nagenoeg bevind ik mij in dezelfde positie tegenover Ons Vaderland, als gij tegenover uwe taart, met dat versehil even- wet, dat it, mij er niet met een halfgemeend compliment kan afmaken. En om ietwat geregeld den verschillenden indruk, die deze lectuur op mij maakte, weer to geven, zal ik mij op eon drieledig standpunt plaatsen, en bet beschouwen als een historiewerk, als een letterkundig product en als een book voor volkslectuur. De man, die deze historisch-romantische verhalen schreef, is voor alle dingen een historicus; maar, maar, versta mij wet! Geen GERvDVUS, geen AUG. THIERRY; een dilettant, doch ook weder een koning onder de dilettanten; een napluizer, een opspoorder, een neuzer in vele boeken, die bet waarlijk zoo ver heeft gebragt, dat zijn historiegesnuffel bijna historiestudie genoemd kan worden. Vraagt gij mij of hij er iets van weet, ach lieve hemel! hij weet van die grijze oudheid - zoo grijs, dat ze bijna wit papier is - veel meer feitjes, bijzonderheid- jes, enz., dan hij, die bet thans waagt hem to beoordeelen. Hij heeft blijkbaar groote liefhebberij om zooveel van die nude gc- schiedenissen, van Noordsche mythologie, van zeden en ge- woonten to weten, als men zonder eigenlijke bronnenstudie verkrijgen kan. Zen hij Diet in st!tat zijn de bronnen zelven na to zoeken? Mis- schien wet. 1\laar znlke studio acht hij zeker overbodig. Uit de tweede en derde hand leert hij veel spoediger wat hij weten wil, en waarom zou degelijke, originele kennis zooveel nicer waarde heb- ben? Kent hij Latijn? Ach! op zich zel£ doet dat er niets toe, want die kennis op zich zelf brengt de zaligheid, zelfs de let- terkundige niet aan. Alleen in zoo verre die kennis zamen- hangt met eene ernstig wetenschappelijke opvoeding is die vraag van eenig belang. Maar bet is niet zoo gehecl gemak- kelijk om dit aangaande den bekenden of onbekenden eehrijver OSS VADERLAND. 183 to bepalen. Zeker, hij haalt HORATIUS en VIRGILIUS, SENECA en VALERIUS MAxIMUS aan, maar hij kan ze ook nit eene ver- taling kennen. Zelfs CHRYSOSTOMUS, AUGUSTINUS, CYRILLUS verschijnen in zijne noten (DI. V, bl. 219, 20, 21); maar zoo, dat hij ze blijkbaar uit de tweede hand aanhaalt. Op eene andere plaats verklaart hij b. v. wat een dactylus en een hexameter is (DI. VI, bl. 39), maar hij spelt daktylus, en scandeert een vers als hexameter, dat onmogelijk in die maat to lezen is. Ook spelt hij cathegesen, spreekt van de Iliade van soMERUS, en van HoRATIUS' Satiren, L. 3 (dus den titel in bet Hollandsch, bet aangehaalde boek in bet Latijn, ter- wijl de juiste Satyra vergeten wordt). Dat hij spreekt van lectules Brunildes kan even goed eene drukfout als onbekend- heid zijn. In alien gevalle, is hij een gestudeerd persoon, zooals men het noemt, dan is zijn vertoon van geleerdheid zeer ongepast, maar bet zou hoogst bespottelijk zijn, zoo hij bet niet ware. Doch in ernst kan men het niet gelooven, al leest men maar alleen zulke dolzinnige etymologische opmer- kingen als in de noot Dl. VI, bl. 63, 64, of hoort men hem met hooge wijsheid verklaren dat burger van burg afkomt. Ongetwijfeld is er een schat van historische kennis zamen- gebragt in bet voornaamste der drie verhalen van deze twee deelen, FREDEGONDA EN BEUNILDE, dat van bl. 124 van DL V tot 240 van Dl. VI loopt. Maar dat geheele verhaal is niet anders, dan eene omwerking en uitbreiding bier en daar van de Recits des temps Merovingiens van den grooten AUG. THIERRY. Daar vond onze vaderlandsche geleerde zijne historische stof geheel gereed en geordend, waarbij hij niets heeft gevoegd, dan eenige wijsheid over Noordsche Mythologie, die er bij de haren wordt bijgesleept door middel van eene oude vrouw, die aan kinderen onderwijs geeft. Het kan zijn, dat de twee andere verhalen, Radigys en Berthold, de Fries, iets meer oorspronkelijk zijn; maar dan toch aitijd slechts in then zin, dat in plaats van een, twee of drie andere schrijvers daaraan ten grondslag gelegd zijn. Welke, rekende ik onnoodig to onderzoeken. Ziedaar reden genoeg, waarom ik mij niet beijveren zal, om enkele onnaauwkeurigheden in de medegedeelde feiten op to sporen, die er op die wijze wel niet velen in zullen zijn. Hij mag bier en daar eens wat verward verhalen - zooals met 184 G. ENGELBERTS GErBITS, de vijandelijkheden tusschen IIILPERIK en SIGEI3ERT na GALES- wrvDA's dood bet geval is - over bet algemeen is hij pluizer genoeg, om naauwkeurig to zijn. De onnaauwkeurigheid ligt dan ook niet in de feiten en bijzonderheden die hij mede- deelt, maar in de onwetenschappelijke wijze, waarop hij ze somtijds weergeeft. In die wijze waarop de stof wordt verwerkt, daar ligt de zwakke zijde. Ach! dat ik dit book maar niet als letter- knndig product behoefde to beschouwen, want in dat opzigt valt er met den besten wil niet veel loffelijks van to zeggen. Ja, in zoo verre, ooze vaderlandsebe letterkundige heeft prach- tig en verbazend de handigheid, om cone gebeurtenis, die hij leest, to romantiseren. Hij weet eon minuend, al is bet dan ook een echtbreukig minnend, persoon behendig er tusschen to schuiven en de vereischte episodetjes en schilderingen in to vlechten. Al wat hij weet, ja wat hij ten halve en ten vierde weet, hij heeft den tact en de liefhebberij, om bet alles to pas to brengen, en van daar eon zekeren rijkdom, omdat hij ongetwijfeld veel van deze oude tijden weet en ook zonder genade den ganschen voorraad uit zijn brein over den lezer uitstort. Maar hij maakt dan ook denzelfden indruk als der- gelijke menschen in bet dagelijksche leven, die met een greintje kennis, al is bet pas uit een Conversations-Lexicon gehaald, veel meer vertooning maken, dan een ander met een pond. Smaak, dat is het hoofdingredient, waaraan bet dozen histo- rico-romanticus ganschelijk ontbreekt. Daarom opent hij zijn vijfde deel met een verhaal, waarvan de geheele intrigue alles behalve liefelijk is: de Engelsche ELLA, die land en hart van Karen RADIGIJS met bet zwaard komt veroveren en hem ten altaar voert als een schaap ter slagtbank, met verbreking van een gelukkigen echt, - terwijl dat geheele portret van doze lieve ELLA uiterst terugstootend is. Daarom grijpt hij zoo gretig bet Merovingische tijdvak aan, en kiest met blijkbaar welgevallen tot titel: ',Tafereelen uit bet tijdvak der 11Zero- vingische gruwelen." Zie, dat is kaplaken! Geen enkel liefelijk beeld wordt ons voorgesteld; maar do historic nog overdreven, om monsters als HAGEN, FREDEGONDA, enz. to krijgen. Meldt THIERRY hem GALESWINDA's vermoording, wacht! hij zal dat eens uitwerken, de helsche gezigten van do moordenarexi, bet draaijen van den strop - apes kunt gij genieten, tot in de ONS VADLRLAND. 185 fijnste bijzonderheden. En zoo zweept hij zijne pen en spant zich in tot de meest woeste voorstellingen van nILPERII{'s toorn, van BRUNILDE'S wraakzucht, FREDEGONDA's razernij, de verschrikkingen des middeneeuwschen oorlogs, enz. enz. Heeft hij meer subtile toestanden der ziel to schetsen, gelijk b. v. FREDEGONDA's tijdelijke neiging tot inkeer bij het ziekbed harer zonen, dan schiet zijne kracht to kort en vervalt hij in on- gerijmdheid. - LoF:NA's bekeering tot Virgiliaansch Plato- nismus (Dl. VI, bi. 145 en vol-.) is Diet beter. Onze romancier laat FREDEGONDA een dag nadat zij onder de ijselijkste ijselijkheden bevallen is, door haar vrouwelijk schoon een man verleiden tot verraad en moord. Hij laat HILPERIK to midden zljner dienaren vermoorden door zijn huis- graaf, die terwijl hij hem nog den knie op de borst zet, maar behoeft nit to roepen, dat BRUNILDE'S zendelingen dit gedaan moeten hebben, om alle vermoeden van hem zelven of to wenden, en daarbij nog gelegenheid vindt, om eene vrij langc zamenspreking met zijn stervende slagtoffer to hebben, die niemand hooren ma(,. Met nog meer zulke staaltjes zou ik u kunnen vermaken. Het kenmerkende van den mensch is zijn stijl. Ik twijfel er niet aan, velen zullen dezen stijl mooi vinden, nu! ik vind hem ook mooi, maar zoo ontzettend mooi, dat ik er zeeziek van word. De schrijver heeft niet eens onze taal zoo geheel in zijne magt, dat hij voor schoolfouten gewaarborgd is, ge- tuige »riyen, de middel, aanhoor my, loeg, deelnoot, door den wisselval des geluks, verhaalde hen, de bleekte, de aangrepen, opkleppende vensters", en zoovele meer, die wij op elke blad- zijde kunnen aanwijzen. Nergens heeft hij het bijvoegelijk naamw. na het lidwoord verbogen, een onbehagelijk misbruik, dat vrij algemeen is, maar op den duur vervelend wordt, to meer daar, bij des schrijvers rijkdom aan epitheta ornantia, bijna geen substantivum zonder zulk een gemutileerd adjecti- vum voorkomt. Maar wanneer nu zoo iemand met een eenvoudigen stijl te- vreden ware, dan son het nog wel gaan. Doch men moot het gelezen hebben, om zich een begrip to vormen van den hoog- dravenden en holklinkenden poetischen toon, lien hij overal aanslaat. Dit zou al op zich zelf eentoonig wezen; maar daarbij dan al die kreupele beeldspraak, onna.tuurlijke constructies, 186 G. ENGELLERTS GERRITS, ONS VADERLAND. geaffecteerde woorden, - lieve hemell slechts in Nederland is bet mogelijk, dat zulk een stijl niet dadelijk alle lezers af- schrikt. Een bed moet altijd eene huwelijkssponde of een echtkaros heeten, en waar de gewone woorden hem no, niet mooi genoeg zijn, daar maakt hij nieuwe als b. v. koolstoom (!) voor gewone rook. Het spreekt van zelf dat de man ook wel in staat is, om van tijd tot tijd een eigen gemaakt versje to pas to brengen, natuurlijk altijd podzij in denzelfden geest; maar als zijn prozastijl zoo jammerlijk boeten moot voor doze gave der poezij die hij heeft, dan ware het hem beter, die gave niet ontvangen to hebben. Ik heb reeds to veel van dit book gezegd, en het lust mij evenmin, om vele voorbeelden van dozen bespottelijk winde- rigen stijl bij to brengen; maar bet is ook waarlijk niet noodig, daar iederr die maar eenigzins smaak heeft geene enkele blad- zijde to vergeefs zal opslaan, om voorbeelden daarvan to vinden. Daarom nog maar een enkel woord over Ons Vaderland als volkslectuur. Hot is zoo jammer, dat de schrijver then onbedwingbaren lust heeft, om met geleerdheid en fraaiheid van stijl to schit- teren. Want kan men dat eens over het hoofd zien, wel, dan heeft zijn arbeid zeer vele verdiensten. Om tegenover de vele romans, die alleen gruwelen of nietswaardigheden bevatten, romantische verhalen to stellen, die geschiedenis en vooral vaderlandsche geschiedenis ten grondslag hebben, is allezins een gelukkig denkbeeld. En waarlijk onze schrijver heeft kennis genoeg en verbeelding genoeg, om dit redelijk goed voor een alledaagsch publiek to doen. En neemt men in aanmer- king, hoe dat publiek veelal is, dan zal het mij niet verwon- deren, dat doze verhalen redelijken aftrek hebben. Alleen rekende ik het de verpligting der critiek om ook eens to on- derzoeken en nit to spreken, welke waarde het book heeft als letterkundig product. Wanneer bet denkbaar was, dan zou ik wenschen den schrijver tot wat moor bezadigdheid en eenvoudigheid to hebben aangespoord, - zonder iemand van de lezing van zijde histo- rische serieen to hebben afgeschrikt. D-D. F. N. M. EYCK VAN ZUYLICIIEni, LES I GLISES ROMANES, ETC. 18! Les Eglises Romanes du Royaume des Pays-Bas. Par F. N. M. EYCK VAN ZUYLICIEM, Membre de quelques societcs littc- raires. A Utrecht, chez Iienaink et Fils. 1858. Gr. in-4to. 16 pay. et IX lithograph. f 2 - 50. Na den bijkans totalen ondergang der Nederlandsche ridder- sloten en kloosters, zijn onze oude kerken nu zeker wel de voornaamste gedenkteekenen der middeneeuwsche bouwkunst hier to lande. Maar dan hebben ze ook overgroot belang voor de historie der achitectuur; en deze historic wederom, is zij niet eene onuitputbare bron van nieuwe architectonische schep- pingen ? De liefde voor Christelijke kunst in 't algemeen, voor Chris- telijke bouwkunst in 't bijzonder, is in de laatste jaren blijk- baar ontwaakt, en maakt no, bij voortduring rassehe vor- deringen. En voorwaar, 't was en is geene doellooze liefheb- berij , waar men zoovele ondoelmatige en onaesthetische kerk- gebouwen zag en ziet verrijzen. ALBERDING1 THIJIiI beging geen anachronisme, toen hij, ook en niet bet minst voor den kerkbouw, op getrouwer behartiging der »Kompozitie in de Kunst" aandrong. En hij wees onzen architecten buiten kijf den regten weg tot verbetering, als hij hun voorschreef. "On- derzoekt de Historie. Vraagt haar, in welke dagen men gelijke of dergelijke behoeften to bevredigen gehad heeft; hoe, met welke vormen, men die heeft weten to bevredigen. Merkt op, wat onze tijd anders, wat zij miler eischt." Zijn convent en burgt van ons voorgeslacht de een na den ander verdwenen, meer en meer komt thans de beurt ook aan hunne kerken. Geen jaar, waarin 't getal van dezen niet min- dert; en zelfs die gespaard blijven, ondergaan - wat trou- wens reeds in de middeleeuwen zdlven geschied is - herstel- lingen en verbouwingen, bij welke zij hare oudste en due merk- waardigste gedeelten inschieten. Wel is waar, van velen heeft men beschrijvingen en afbeeldingen; maar die doorgaans ge- heel niet met bet oog op de behoeften der architectuur werden vervaardigd, en van daar veel to onnaauwkeurig zijn. On- gaarne misten wij echter onder de door den Heer E. v. z. aan- geduide gunstige uitzonderingen de WWandelingen van den vlij- 188 F. \. M. EYCK VAN ZUYLICIIEM, LES IECLISES ROSIA\ES, ETC. tigen I3AASLOOP WERNER door de Kerken der Over- en Middel- Veluwe (KIST en ROOIJAARDS, Nieuw Archief, I, b1.85 vv.) met de daarbij gevoegde teekeningen, die nog kunnen aangevuld worden met eene afbeelding der kerk van Ermelo door den- zelfden Schrijver in den Gelderschen Yolks-Almanak voor 1851. De vroegste kerken lijden natuurlijk eerst en meest. Zij waren gebouwd in den Romaanschen stijl, then men ten onreorte verward heeft met den Byzantgnschen, daar hij, ofschoon niet weinig elementen uit dezen ontleend hebbende, naar zijn grond- vorm toch veeleer van de Basilieken afstamde. Zijne heer- schappij duurde tot in 't midden der XIIIe eeuw, als wanneer zijne rondbogen door de Gotldsche of liever Germaansche spits- bogen voor goed verdrongen werden. Reeds lang van to voren evenwel was een overgangsstijl in twang geraakt, waarin de spitsboog nog slechts bij afwisseling of wel lancetvormig voor- kwam. 't Zijn dan deze heel- of half-Romaansche kerken (niet zelden door latere Gothieke vernieuwingen voor den ongeoefende mocijelijk to onderscheiden), tot wier grondige kennis de Ileer E. v. z. ons hier eene hoogst grondige bijdrage levert. Eerst eon resumd zijner opmerkingen over de hewuste gebouwen, en dan een aantal afbeeldingen met zorgvuldige verklaring. Alles zdd intcressant, dat wie ook maar een weinigje 't zij met architectuur, of met archaeologie opheeft, dit boek wel met graagte moet doorstuderen. Geve de S. ons nog vele zulke resultaten en vruchten zijner ijverige nasporingen, aan hetzelf'de of ook aan latere tijdvakken to koste gelegd ! Maar worde hij hiertoe dan ook aangemoe- digd, doordat ieder bemiddeld kunst- of oudheidminnaar - gelijk bij werken van dezen aard volstrekt noodzakelijk is - het zijne toebrenge tot een behoorlijk debiet! Ook de Uit- gevers hebben zich dit door de zorg, aan druk en plaatwerk besteed, ruimschoots waardig gemaakt. Jammer toch, dat debiet en wetenschap beiden niet ver- gunnen, diergelijke geheel vaderlandsche kunststudien het licht to doen zien in 't voor hen zou natuurlijke kleed der vader- landsche taal! . V. P. CD. BUSKEN HUCT, UIT FANNY FERN. 1S9 Uit FANNY FERN. Door C'. BUSKEN HUeT. Leeuwarden, G. T. N. Suringar. 1858. In post 8vo. 4, VIII en 196 bl., met gelith. titelplaat. f 1- 80. Overdrukjes. Schetsen en Verhalen door en. BUSKEN HU6T, Predikant by de Walsche Gemeente to Haarlem. Haarlem, C. Zwaardemaker. 1858. In post 8vo. VIII en 265 bl. f 2-50. In een tijd zoo bij uitstek »nuchter wetenschappelijk" als de onze, een tijd waarin men d force ij vert voor het ver- spreiden van materiele kennis, en waarin de gedachte meer en meer schijnt veld to winnen, dat een boek, al is het nag zoo droog en dor, nag zoo stijf en onbehagelijk, mits het slechts met dat doel zij opgesteld, ook onbetwistbaar goed is en verre boven anderen den voorrang verdient, - in zulk eon tijd, zeiden wij, is een boekje als dat, welks vertaling hier- boven door den bekwamen en talentvollen BUSKEN HUeT zijnen landgenooten wordt aangeboden, zeker eene hoogst welkome, eene bijzonder liefelijke verschijning. Al is gelukkig Fanny Fern ook sinds lang geene vreemde meer in ons midden; al heeft haar veelzijdig talent, haar uiterst boeijende schrijftrant, haar geoefende menschkundige blik en vooral haar fijne, diepe humor, waardoor zij zoo mees- terlijk de toetsen van ons hart weet to bespelen , reeds sinds geruimen tijd ook hier to lande eene menigte bewonde- raars uitgelokt, die haar liefhebben en hoogschatten, cone nieuwe keurverzameling van eenige schetsen uit hare zoo rijk voorziene portefeuille (van eenige Fern-leaves) behoeft daarom toch geenszins als volstrekt nutteloos of overbodig to wor- den beschouwd. Ik zeg keurverzameling. Immers de Beer B. H. heeft - zooals trouwens ook van hem to verwachten was - met veel smaak en tact uit den rijken overvloed harer geest- producten weten to kiezen, en de plaatsing en schikking der hier bijeengebragte schetsjes is met zero, en overleg tot stand gebragt. Die schikking is niet willekeurig. Gelijk toch het leven zelf van FANNY FERN of, gelijk eigenlijk haar naam is, van SARAH WILLIS, zich in twee helften splitst, de eene omvattende de negen hoogst gelukkige jaren van haar eersten echt, do andere die van haar tweede huwelijk, 'twelk niets dan cone BoEKBESCH. 1859. a°. IV. 15 190 CD. BI'SKEN RUT, bron van jammeren en ellende voor haar word en waarop ook weldra eene, eerst feitelijke, daarna wettelijke, scheiding is gevolgd, zoo dragen ook de voortbrengselen van Karen geest een tweevoudig zcer onderscheiden, zddr uiteenloopend karakter. Scherp contrasterend vertoont zich in sommige or van een diep, zacht, weekelijk, bijwijlen overaandoenlijk gevoel, in andere daarentegen een bijtend, meedoogenloos, ja niet zelden bitter en hatelijk sarcasme. - Als voorzien van doze laatste eigenschap, t. w. de neiging tot het scherpe en bittere, was, dus meent de Heer H., FANNY FERN tot nog toe ten onzent minder of niet genoeg bekend. Hij vond het nogtans voegzaam,ja noodig dat zij ook als zoodanig gekend werde, en wel nit vrees - dat zij anders voor »een type van louter lievigheid en zoet- sappigheid zou doorgaan." - Nu, daarvoor bestaat althans nu geene vrees meer. Toch heeft de Vertaler, ndaar gevoel en meewarigheid ken- nelijk de overhand bij haar hebben op scherts en satyre, zorg gedragen dat zoowel in den aanhef als aan het slot van bet boekje de teedere gevoelens bovendreven. "- Wij kunnen moeije- lijk beslissen in hoeverre de eenigzins veranderde inzigten, die wij zoodoende in FANNY mm's is karakter verkrijgen, den meesten lezeren aangenaam zullen zijn. Wij voor ons, vonden ook in die meer sterk gekruide en bittere spijzen die zij ons nu en dan opdischt, ongemeen veel behagen, daarbij gedachtig aan'tgeen een vaderlandsch spreekwoord zegt: IYat bitter is voor den mond, Is voor het hart gezond. Alleen griefde ons meer dan eens de harde, bittere toon, die, naar 't ons voorkwam, meer van een liefdeloos toornen jegens den zondaar, dan van een heilig toornen over de zonde getuigt. Over 't geheel - en dit is, bij al de hulde die wij met den Vertaler aan het sehitterende en veelzijdige talent, de oorspronkelijke, echt geniale Ievensopvatting der Schrijfster toebrengen, zeker de zwakke zijde van FANNY FERN - ontbreekt het haar, bij het vele innig Christelijke zelfs dat wij hier en daar aantroffen, flog to veel aan den waaraehti- gen, alles bezielenden en doordringenden geest van het Chris- tendom, aan then geest, die ook bij de. hardste bejegening, de bitterste en smartvolste ondervindingen , nogtans zelf niet hard en bitter wordt, die do mensehen zoekt to verbeteren, UIT FANNY FERN. 1911 niet door den scherpen geesel der satyre, maar door den zachten adem der liefde. 't Schijnt, althans blijkens de Voorrede, dat de Heer EU®T in bet hier uitgesproken gevoelen niet deelt, maar van meening is, dat wanneer iets schoon is, het er ook verder niet op aan- komt in welken geest bet geschreven is. )De vraag" toch, zegt hij (Voorr., bl. vi), ',of een book schoon is, behoort onder be- schaafde lezers zwaarder to wegen dan de vraag of het bedoelde book ons aanstaat en of wij sommige uitdrukkingen niet anders zouden hebben gewenscht." ,Dit laatste oogpunt", voegt hij er bij , "is dat van de willekeur en van den wansmaak." Wij hadden gaarne gezien, dat de Heer HUeT doze vreemde en in ons oog onjuiste, ja zelfs ietwat gevaarlijke stelling eenigzins uitvoeriger had ontwikkeld en toegelicht. Zij was, dacht ons, do eer van een weinig »uitpluizens en nacijferens" ook »in eene Neder- landsche voorrede" wel waardig. Gelijk zij toch nu daar staat neergeschreven, zoo naakt en zonder eenig betoog, moeten wij er ten ernstigste protest tegen indienen. De kunst toch is het voertuig, hot middel, hoewel een zeer uitnemend middel, waar- door heilige en verhevene indrukken in ons worden gewekt en bet goede, bet waarachtig goede nader gebragt wordt tot ons hart. Meer echter is zij niet. Zij is dienaresse, goon heerscheresse. \Vat zij uitdrukt, hot moet schoon niet alleen, bet meet ook waar en good zijn. Zoodra wij haar eene hoogere pleats toekennen, treden wij al aanstonds op hot gebied der kunstvergoding, door w. FRANCKEPt, AZ. in den eersten jaargang van bet Tijdschrift Licht, Liefde, Leven zoo meesterlijk ge- scbetst, en verliezen wij den maatstaf uit bet oog, naar welken alles in de zedelijke wereld, ook bet schoone en de kunst, meet worden afgemeten en beoordeeld. Trouwens, wij kunnen hot naauwelijks gelooven, dat hot den Heer nueT met zijne stelling volkomen ernst zou zijn ge- weest. Zion wij toch hen zelven met de pen in de hand, - 't zijn thans de hierboven aangekondigde "OvERDRUKJES", die wij bedoelen, eene verzameling van opstellen van zijne band, vroeger hier on daar in versehillende Jaarboekjes geplaatst, maar nu bijeenverzameld en onder bovengemelden titel bij c. ZWAARDE1ViAKER, to Haarlem, in het licht gezonden, - wij worden dan juist verrast door zijnstreven-eonstreven'twelk zich bij hem duidelijk en zeer kennelijk openbaart - om ook 15* 192 C. D. RUSKEN IlUeT, OVERDRUKJES. onder het luchtige kleed der Novelle Evangelisch licht to ver- spreiden en het goede zaad to strooijen op den akker der wereld; en hoe men ook over de genoemde »Schetsen" moge oordeelen, de innig goede, de diep zedelijke strekking er van zal niemand kunnen ontkennen. Ieder, ten minste het meerendeel onzer lezers, kent deze opstellen. Wij noemen slechts: Een goed begin, Langs het Kerkhof, Gitje (hier voltooid voor zooveel het voltooijing noodig had), Doctor George e. a.; daarom achten wij eene eigenlijke aankondiging er van overbodig. Wie ze flog niet kent, hij neme ze op onze aanbeveling ter hand en zal, wij twijfelen er geenszins aan, in de waarheid van hetgeen wij daar zoo even zeiden, versterkt worden. Wat dan nu? Zou- den wij misschien ook van den talentvollen Schrijver moeten zeggen : »Het hart is bier beter dan de leer" ? 't Is zeer ligt mogelijk. De Heer HUNT zou de eerste niet zijn, die »eene gelukkige inconsequentie" beging of liever die in de praktij k hulde bragt aan hetgeen hij in theorie verwierp. - Eere intusschen den man, die ook op dusdanige wijze met zijn talent heeft weten winste to doen in de dienst van zijnen Heer. Molten er velen, die van den preekvorm afkeerig zijn, door ddzen vorm gewonnen en gesticht worden. De Schrijver zelf toch geeft, meenen wij, dozen wensch in de Voorrede niet onduidelijk to kennen. - Nog iets. Al staat er WValsch Predikant op den titel, hij behoeft zich zijn Hollandsch niet to schamen. P. B. Het leeren der Chronologie gemakkehjk gemaakt door 600 doel- matige (?) Voorstellen, ten dienste van adspirant-kadetten, hulp- en hoofdonderwfjzers, enz. Eerste tweehonderdtal. Oude en middelgeschiedenis. (;) door L. RIJNENBERG. Te Gorinchem, by J. Noorduyn en Zoon. 1858. In kl. 8vo. IV en 50 bl. f : - 20. Tweede tweehonderdtal. Nieuwe Geschiedenis. In kl.8vo. 64 bl. f :-20. Derde tweehonderdtal. Vaderlandsche Geschiedenis. In hi. 8vo. IV en 51 bl. f : - 20. De Verzamelaar van deze voorstellen heeft zich, blijkens het voorberigt, voorgesteld om eene zwarigheid, die zich bij het voorbereiden van jongelieden voor sommige examina, wat de jaargetallen in de Geschiedenis betreft, zoo al niet geheel dan toch voor een goed deel uit den welt to ruimen. Hot rekenen L. RIJNENBERG, BET LEEREN DER CITRONOLOGIE, ENZ. 193 wordt vereenigd met landbouwkunde, natuurkunde en onder- werpen van technischen aard ; waarom kan zulks niet even good met geschiedkundige onderwerpen plaats hebben ? Hoe- wel wij ons niet terstond als bestrijders van RIJNENBERG's ge- voelen willen opwerpen, meenen wij hem toch in bedenking to moeten geven of de omstandigheden wel gelijk zijn; of bet verband tusschen rekenkunde en geschiedenis wel zoo naauw, zoo innig is als tusschen haar en de drie genoemde vakken. - Verder wordt in bet voorberigt gezegd dat de voorstellen zuiver rekenkunstig zijn, en alleen van gewone rekenkunstige opgaven verschillen, doordien in elk een jaartal uit de geschiedenis voor- komt; dat de moeijelijke en gemakkelijke door elkander staan, ten einde den leerling niet to zeer of to schrikken of of to matten (1 ?) ; dat in bet tweede en derde stukje de zeer gemak- kelijke zijn achterwege gelaten; dat de Heer R. zich heeft toe- gelegd vele sommen (?) to geven, waarbij meer bet accurate en vaardige rekenen, dan groote kunde to pas komt, om to zekerder bet doel, waarmede de voorstellen zijn verzameld, zooals op den titel staat uitgedrukt, to bereiken; dat den leer- ling zoo weinig mogelijk de vrijheid dient gelaten to worden, om de jaartallen op to zoeken, opdat bet rekenboek meer een beproevingsmiddel zij en bet rekenen hoofdzaak blijve, terwijl ieder stukje tweemaal doorgewerkt dient to worden, en wel de tweede maal geheel zonder geschiedenis voor zich. - Wij kunnen niet zeggen, dat de Schrijver zich, vooral in do beide laatste mededeelingen, heel gelukkig heeft uitgedrukt. Dat "doel op den titel" en hot naccuraat en vaardig rekenen zonder groote kunde" is ons niet refit duidelijk. Evenzoo gaat bet ons met bet weinig opzoeken, met de geschiedenis (?) voor zich, bet rekenboek beproevingsmiddel en bet rekenen de hoofdzaak. Dan laat ons overgaan tot de zaak zelve. En om den ge- achten lezer met de wijze van behandeling bekend to waken, willen wij een paar voorstellen afschrijven, en nemen daartoe uit bet eerste honderdtal N°. 6. »Zeg cons de reden cener meetkunstige reeks, welker eerste term gelijk is aan het jaar- tal, waarin CICERO CATILINA's zamenzwering ontdekte plus 1, de laatste 109321 en de som 3152, is?" (.) en N°. 10. ,,Indien ik bet jaar mijner geboorte in bet twaalftallige stelsel schrijf, dan zou ik hot jaar schrijven, waarin coDRus zich voor zijn yolk opoffert plus 1. In welk jaar ben ik geboren?" Doze twee voorbeelden achten wij gcnoegzaam om to doen 194 L. RIJNENI.ERG, uitkomen, hoe de Ileer R. zijn doel heeft meenen to bereiken. Do overigen zijn op dezelfde best geschoeid. leder voor- stel geeft een jaartal, en zoo ver wij konden nagaan, beeft or geene herhaling plaats. Als de leerling dus de tweehonderd voorstellen eenmaal heeft doorgewerkt, heeft hij ieder jaartal eons moeten zoeken of zich herinneren. Wij weten nog zeer goed, dat de moeite om meermalen hetzelfde woord to moeten opzoeken een spoorslag is om bet beter to onthouden. Doch wanneer zulk een woord zich maar eenmaal voordoet, gaat bet weldra verloren, en zoo is hot ook met getallen. Wanneer de leerling bet rekenkunstige in de vraag verstaat, komt bet or bij hem alleen op aan, om hot aangeduide jaartal to weten. Om geene vergeefsche moeite to doen zal hij zijn best doen zeker to zijn van bet jaar; maar dit eenmaal hebbende, is zijne hoofd- gedachte bij de oplossing, on bet jaartal is op den achtergrond geschoven, tenzij de vreemdsoortige combinatie van denkbeel- den die nit den aard der zaak in sommige voorstellen wordt aangetroffen, hem flog eenige oogenblikken bezig houde. - Daarenboven is de omschrijving van bet jaartal in de meeste gevallen oorzaak, dat de leerling eerst na herhaalde lezing de rekenkunstige vraag zal kunnen vatten ; dit zon grootendeels ontweken zijn als bet jaartal meer in bet antwoord was op- genomen, en daar de leerlingen niet zelden bij hunne bereke- ningen bijzonder belang in bet antwoord stellen, zoo zou hier- door ook Dog bet voordeel verkregen zijn, dat de aandacht meer bepaald op bet jaartal word gevestigd. In dit geval kon zelfs bet feit als antwoord direct bij de opgave zijn geplaatst. Om deze reden spijt bet ons, dat de Heer n. niet meer vraagstuk- ken in den geest van No. 11, 42, 45 en 84 van bet 5° en 6 en 80 van bet 6e honderdtal heeft geleverd. Wat de rekenkunstige waarde der voorstellen betreft, deze is ons nict bijzonder in bet oog gevallen. Het zijn vraag- stukken over gewone onderwerpen der rekenkunde. Zij staan door elkander en kunnen dus in dit opzigt als cone geschihte herhaling aangemerkt worden. Wij hebben bij bet doorbladeren minder acht geslagen op de juistheid van jaartal en gebeurtenis. Dat Don PEDRO, Keizer van Brazilie, in 1826 Koning van Spanje word (N°. 74, 3° hon- derdtal), zal wel van Portugal moeten wezen; dat NOACn do uitvinder (?) van bet tweetallig stelsel is, was ons onbekend. (N°. 61, 2" hondcrdtal.) IIET LEEREN DER CIIRONOLOGIE, ENZ. 195 Wij eindigen onze aankondiging met een paar aanmerkingen, die wij, hoewel van ondergeschikt belang, evenwel niet willen terughouden; zij moo-ten den vervaardiger to eeniger tijd nog van dienst kunnen wezen. De eerste betreft eenige uitdrukkingen en omschrijvingen der voorwaarden. Deze moeten duidelijk de bedoeling aangeven. In No. 81 van bet 2e honderdtal is dit bet geval niet, als de snelheid der aarde in hare loopbaan vergeleken wordt met de omwentelingssnelheid, de hoeksnelheid. In No. 82, 5e honderd- tal, is twee voet boter in hot vierkant eene zeer ongelukkig gekozen bepaling. ))Soortgelijke" voor soortelijke mag niet gebruikt worden, zooals onder anderen in No. 93 van bet 2° en N°. 18 van bet 4° honderdtal. De tweede betreft de waarschijnlijkheid van sommige ge- gevens. Wenschelijk is bet die gegevens zoodanig to kiezen, dat bet vraagstuk niet alleen mogelijk, maar zelfs practisch zij. In dit opzigt valt or nog al wat of to dingen op de ge- gevens in N°. 13 van bet 3° honderdtal. Een kanaal diep 120 en breed 60 voet, terwijl bet antwoord ))tot zelfs 11 persoon" opgeeft. -- In bet groote tijdsverloop in No. 74 van 't zelfde honderdtal opgegeven, zal bet antwoord met de werkelijkheid nog al verschil opleveren. Hier ware bet beter geweest aan to nemen: in 19 jaren vallen 235 maneschijnen voor. - Een touw van 800 duim dik, waarvan in N°. 32, 5° honderdtal, sprake is, zal ook wel alleen in verbeelding bestaan. Ofsehoon wij nu niet zoo overtuigd zijn als de Schrijver, dat bet aanleeren der Chronologie gemakkelijk is gemaakt door aanwending van bet voorgeschrevene, kunnen wij, uit een rekenkundig oogpunt beschouwd, doze honderdtallen gerust aan- bevelen aan alien, die in herhalingen van de repels derreken- kunde naar verscheidenheid uitzien. 1. Handboekje voor Onderzv jzers en Examinandi ; bevattende chronologische, aardrijlcskundige en andere overzigten en losse aanteelceningen, door C. A. TEBBENHOFF. Te Gorinchem, b J. Noorduyn en Zoon. 1858. In kl. 8vo. 42 bl. f :-25. 2. Korte Leiddraad der Hythologie, door c. A. TEBBENHOFF. Bij dczelfden. 1858. In U. 8vo. 60 bl. f :-30. 196 C. A. TEBBENHOFF, 3. Handleiding tot de k ennis der fransche Litteratuur, door C. A. TEBBENBOFF. By dezelfden. 1858. In kl. 8vo. 42 bl. f :-25. Ziedaar, lezer, drie werkjes to gelijk, wedijverende in dor- heid en oppervlakkigheid, en daarbij ter markt gebragt op eene wijze, die onwillekeurig aan den grooten BABNUM doet denken. We zullen kort zijn. Met No. 1 beginnende, willon we u zelf laten oordeelen, ons zedig aehteraf plaatsende, en u daartoe slechts 't Voor- berigt en den inhoud doen kennen. In 't cerste leest men: ,,In dit handboekje wordt de weg aangewezen, dien men to volgen heeft om tot heldere (H) kennis to geraken van eene en andere wetenschap. Men vindt hierin cenige proeven, maar cerder eene aanwijzing, hoe men zelf to work zal gaan bij het aanleeren van eenig vak van onder- wijs. De chronologische en andere overzigten hebben met vrucht bij do mededeeling van onderrigt gediend, en onder- scheiden zich - meenen wij - door duidelijkheid en doel- matigheid. Onder anderen (hoor 1) geven wij ook iets betrek- kelijk onze bezittingen in andere werelddeelen, welke, hoe belangrijk ook, voor de meesten een onbetreden veld zijn. Mogt dit werkje aan het doel blijken to beantwoorden, dan zullen wij spoedig meerdere aanteekeningen doen volgen, tel- kens uitmakende een tale quale (11) geheel." En nu de inhoud, die op dien grandiosen aanhef volgt en daaraan moot beantwoorden: 10. Een chronologisch overzigt van de geschiedenis des Vaderlands, 15 blz. beslaande, geheel gelijk aan dergelijke tabellen, en waaraan men, nadat zoovele anderen de hunne uitgaven, nooit behoefte voelde; 2°. eene geslachtslijst van ons koninklijk Huis, eveneens in een tal van dergelijke werkjes to vinden, en daaraan natuurlijk geheel gelijk; 3°. dynastien, enz.; hiervan to herhalen, wat onder 2°. gezegd is. Eindelijk komen we - en we erkennen, dat ma zulk een voorberigt, waar van »onbetreden velden", enz. gesproken wordt, onze verwachting zeer gespannen was - aan de Ned. Buitenl. Bezittingen. Doze worden op 9 blz. be- handeld en gerepresenteerd door eene bloote opgave van namen en cijfers. Nu volgt: Loop van eenige rivieren (Rijn, Maas, Schelde, Donau, Elbe, Oder, Wezer) 4 blz.; regerende vorsten = 1 blz.; grootte en , bewonertal" van Europa, Azie, enz..= 2 blz.; plancten, dito = 2 b1z.; valwetten = 1 blz. DRIE SCIIOOLBOEKJES. 197 Ilierna komt: Onder den evenaar ligt: 't midden van Afrika, enz., eindelijk bet aantal Christenen, Joden, enz., die opaarde leven. En ziedaar, lezer, u den weg aangewezen, dien men to volgen beeft om tot RELDERE kennis to geraken van eene en andere wetenschap l l No. 2. Ofscboon weinig meer dan namen en opgaven be- vattende, die men in een tal van vroeger over Mythologie uit- gegeven werkjes ook vindt, onderscheidt zich dit boekje echter gunstig van N 1, daar bet althans eenigermate een ,,TALE QIIALE" geheel vormt. Overigens zijn wij van meening, dat de leerling der lagere school (de Schr. zal zich toch wel niet voor- gesteld hebben bier iets voor 't middelbaar onderwijs, ten ge- rieve van gymnasien en dergelijke inrigtingen, to leveren?) genoeg aan Mythologic doet, wanneer hij, bij 't nu toevallig ontmoeten van zoo'n heidenschen naam, dien opslaat in een Dictionnaire mythologique. N°. 3 schenkt ons op 30 blz. eene schets van de fransche Letterkunde, zich kenmerkende door gezwollenheid van stijl (waarschijnlijk uit 't Fransch overgebragt en bier geheel to onpas; vergelijk PESCHIER, Cours de la Litterature franraise) en onbeduidendheid. Ons oordeel stave, wat we lezen in 't aanhangsel, bl. 29: »De litteratuur der XIXe eeuw heeft haar eigen, en meer dan eenige andere cen algemeen karakter. Enkele trekken zijn reeds nu duidelijk to erkennen, evenals do wijzi- ging deszelven in 't verloop des tijds. Onder anderen verdient opmerking do toenadering van sommigen tot de romantische school, die, in Duitschland ontstaan, uitging van bet middel- eeuwsche of oostersche leven, en zich onderscheidde door haar streven naar oorspronkelijkheid." Hierop volgen anderhalve b1z. namen en titels van boeken, en daarmee eindigt bet overzigt van de fransche letterkunde onzer eeuw. Teregt wordt in onzen tijd geklaagd over oppervlakkigbeid van kennis, die men vaak bij jongelieden vindt, en die zeker dikwijls is toe to schrijven aan de vele en velerlei zaken, die thans en in 't lager en in 't middelbaar onderwijs moeten be- oefend worden. Indien echter werkjes als bet bovenstaande tot bakens moeten dienen, vreezen we, dat die klagt meer en meer gegrondheid zal verkrijgen. 198 KO RTE MEDEDEEZINCEN. KOItTE MEDEDEELINGEN. Hot is moeijelijk, zoo niet onmogelijk, om over een katechi- satie-boekje een juist oordeel to vellen, voordat men bet met zijne katechisanten heeft gebruikt. Dit ondervonden wij meer- malen en zeker anderen met ons. Een boekje, dat ons bij het doorbladeren good beviel, bleek ons sours, na hetgebruik, zeer gebrekkig to zijn. Daarom onthouden wij ons liefst van een bepaald oordeel over de »Uitgewerkte Handleiding voor Belij- denis- en Lidmaten-Kateehisatie, door w. C. VAN DER ZWAAG, Predikant to Zuidbroek, uitgegeven to Groningen, bij L. VAN GIFFEN." Slechts eene enkele opmerking zij ons vergund. Zion wij het boekje in, dan blijkt ons terstond, dat op ieder hoofd- stuk enkele onbeantwoorde vragen volgen ; doch wat lezen wij boven die vragen ? - een woord, dat wij tot nog toe in onze moedertaal niet kenden, maar dat zeker in de noordelijke provincien van ons vaderland gebruikelijk is, namelijk buiten- vragen! Van buitenplaatsen hadden wij meer gehoord, maar van buitenvragen - nimmer. Hot zijn - en dit diene tot inlichting van elk, die even onkundig is als wij - buiten- gewone vragen, die als eene toegift aan het hoofdstuk worden toegevoegd; althans zoo stellen wij ons de bedoeling van den schrijver voor. - Op bl. 13 wordt de vraag gedaan: )Hoe luidt do algemeene belijdenis van Hem (caRrsTus)?" en daarop tot antwoord gegeven een gedeelte van den inhoud van de 12 artikelen des geloofs; zoodat de kinderen ook de onom- stootelijke waarheden van de nederdaling ter helle en de weder- komst des Heeren ten gerigte in bet hoofd moeten prenten. Neemt de beer V. D. ZWAAG die 12 artikelen alien aan, zooals zij daar liggen? Onderschrijft hij ook de woorden, die wij niet bier, maar wel op bI. 40 aantreffen, waar de artikelen in hun geheel worden meegedeeld : ik geloof in de weder- opstanding des vleesches? I I Een nuttig katechisatie-boekje, waarvan ons een tweede druk, bij L. VEERMAN to Heusden uitgekomen, is toegezonden, heeft den titel: OnderwYs in het Evangelisch Christendom. Do schrijver is to gunstig en to fang bekend, dan dat zijn arbeid onzc aanbeveling zou behoevcn, do Eerw. C. W. PAPE, rustend KOI2TE MEDEDEELINGEi. 190 P redikant van Heusden. Die naam waarborgt de voorstelling van een zuiver, echt Evangelisch Christendom. Het boekje beet, op den titel, to zijn ingerigt naar de behoeften van onzen tad, d. i. met het oog op de dwalingen der Roomsche Kerk. Uit dezen hoofde verdient dit leerboekje bijzondere vermel- ding. Het kost 30 cts. Het Bazelsche Evangelische-Missions-Magazin gaf in de laatste Hefte van 1857 een paar belangrijke artikelen, waarin de op- stand in Britsch-Indie met veel talent en veel kennis van zaken wordt beschouwd als het gevolg van een vijandelijken aanval van het Brahmaisme op het Christendom. Die opstellen zijn in onze taal overgebragt onder den titel: De Britsch-Indische Opstand. Schets van de aanleiding daartoe, in verband met de Christelyke Zending. Vit het Hoogduitsch; to Groningen, by A. L. SCHOLTENS. A f 1 - 50. Vele omstandigheden regtvaardigen de opvatting van de oorzaken des opstands, zooals de schrijver ze voordraagt; zeker is bet dat de zaak dieperen grond heeft, dan eene muiterij in het leger. Of echter de tijd reeds rijp is voor eene bepaalde aanwijzing der wortels en aanleidingen,is cene andere vraag. Doch dit neemt niet weg, dat de hier aangekondigde brochure als eene bijdrage daartoe, allezins opmerking verdient. Eene waardige hulde is aan een waardigen overledene be- wezen in: Hulde aan wILLEM EGELING, Stichter der Neder- landsche Vereeniging tot afschaffing van sterken drank. Haarlem, by C. ZWAARDEMAKER, 1858; bestaande in eene Redevoering, uitgesproken to Haarlem by de Jaarlyksche algemeene vergade- ring der Vereeniging, op 8 July 1858, door den Amsterdam- schen Predikant a. S. ADAMA VAN SCHELTEMA. Het is een waar en warm woord, dat den geest van den voortreffelijken EGELING zoo getrouw afspiegelt, als 's mans gelaat wordt ge- schetst in het portret, dat dit boekje versiert. Slechts een paar woorden ter aankondiging behoeven wij to schrijven over den vierden druk van Welmeenende Raadgevingen aan studerende Jongelingen, maar ook aan anderen van den be- schaafden stand; door s. CROMMELIN, Rustend Leeraar by de Ilervormde Gemeente to Leeuwarden, Bidder der Orde van dc,; 200 KO::'rE MEDEDEEL.NGEY. Nederlandschen Lee'uw. Te Goes, by H. C. SCIIETSBERG. 1858. a f : - 60. Het boekje is met hartelijkheid en menschenkennis gesebreven en herinnert op vele plaatsen de nog altijd herin- nering waardige Lehren eines Vaters an seinen Sohn, den er auf die Academie schiclct, van GELLERT. Een refit Christelijke commentaar is bet op de waarschuwing van den Prediker: »Verblijd u, o jongeling, in uwe jeugd, en laat uw hart zich vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uws harten en in de aanschouwing uwer oogen; maar weet, dat God om al deze dingen u zal doen komen voor bet gerigt " De achteraangevoegde lijst van boeken, die de schrijver aan jongelingen, tot opwekking van hun godsdienstig gevoel aan- beveelt, ziet er wel wat zonderling nit, en bevat b. v. ook MEEPSE's Godsdienstig Hwidboek voor Zeelieden, een voor den eenvoudigen varensgast zeer nuttig gebeden- en overdenkingen- boek, maar dat voor studerende en andere beschaafde jonge- lingen eene met weinig oordeel des onderscheids aangeprezen lectuur zou zijn. Over 't geheel schijnt de Eerw. schrijver zich geene hooge denkbeelden to hebben gevormd van de ont- wikkeling dergenen, voor wie hij schreef; maar dit neemt bet 1)welmeenende" der bedoeling en bet nuttige der strekking niet weg. De strijd, then bet Romanisme in onze dagen op leven en dood voert tegen bet Protestantisme, heeft reeds vele belang- rijke geschriften van de Protestantsche zijde doen ontstaan, uit- voerige en beknopte, populaire en wetenschappelijke. Tegen- over Rome is al dat schrijven een schermen in den wind, want Rome is niet t'huis voor eerlijke discussie. 31aar 't kan Pro- testanten bevestigen in hunne geloofs-overtuiging, en hun ver- dedigings-wapenen in handen geven, waar de sophisterijen van Rome hen zouden verkloeken. Uit dit oogpunt vermelden wij goedkeurend den Open Brief van dankbetuiging aan zone doorluchtige hoogwaardigheid s. B. MALOU, Bisschop van Brugge (schrJver van: De dwaling van het Protestantisme bewezen), door Dr. TH. H. DE YISSER. Te Dordrecht, by H. LAGERWEY. 1858. In kl. 8vo. 47 bl. f : - 25. Het boekje heeft iets ironieks, dat toch hout snijdt; b. v. MALOU zegt: ,de R. K. is katholiek, nomdat zij alle waarheid leert." Daaromtrent merkt DE VISSER aan: "1Wat is de katholiciteit der Roomsche kerk dan van KORTE MEDEDEELINGEN. 201 jeugdigen datum, want dan was zij voor 1853 nog niet katbo- liek; toen leerde zij nog niet alle waarheid, want toen leerde zij de onbevlekte ontvangenis van MARIA nog niet." Zulke zetten zijn er meer; wij bevelen bet boekske zeer aan. Keurig net uitgevoerd is een boekje, dat in 1858 to Am- sterdam, by H. w. Moos' is uitgegeven (bet kost f 1-25) onder den titel: Proeven van Evangelische Psalmberijming, tot huiselgk gebruik vervaardigd door c. P. HOLST. Blijkens bet voorberigt hebben wij hier den arbeid van een hoogbejaard man voor ons, wien bet in den avond zijns levens aangenaam is, door goedkeuring aangemoedigd to zijn geworden tot bet openbaar uitgeven van 't geen eigenlijk slechts ten huiselijken gebruike geschreven en bestemd was. De godsdienstige denkbeelden, in vele Psalmverzen, heeft hij door eenige verandering ver- christelijkt, doorgaans met behoud van bet met rum (van Ps. xc: 9 alleen is dit veranderd), zoodat die verzen voor de huiselijke godsdienstoefening ook tot zingen geschikt gehouden zijn. De uitgevers TEN BRINK EN DE PRIES hebben een derden druk durven geven van een schijnbaar reeds verouderd Gods- dienstig Huisboek voor Vrouwen uit den beschaafden stand, naar het Hoogduitsch van F. EHRENBERG}, a f 2 - 60. Zj zijn in bet vinden van een bezorger dezer uitgave gelukkig geweest, daar do bekende Ds. A. a. V. D. HOEVE, Pred. to Keppel, zich hier- toe wel heeft willen laten gebruiken. 't Was zeker regt goed van hem gezien, dat hij niet enkel voor eene nieuwe ver- taling, maar vooral voor cene nieuwe bewerking moest zorgen, waaraan wij bet toeschrijven dat ons oordeel over deze uitgave gunstig kan zijn. De bewerker toch heeft er op toegezien, dat bet Christelijke element wat meer tot zijn regt kwam; duidelijk zijn hiervan de sporen; maar dit geeft ook aan bet gebeele boek iets tweeslachtigs en maakt dat er passages in zijn, die men, naar bet overige to oordeelen, er nict in zoeken zou. 't Geheel is gebleven een product van voor eenige jaren, al munt ook bet uitwendige nit door de kloeke letter, bet heldere papier en een goed staalplaatje tegnover den titel. Zoo wij niet de ondervinding hadden dat menigeen in onze dagen nag water-en-melk noodig heeft; zoo wij de overtuiging hadden, dat aller maag krachtig rundvleesch kan verdragen, wij zoudon 202 ICORTE MEDEDEELINGEN. dit bock onbepaald afkeuren; maar nu maken wij er H.H. Predikanten opmerkzaam op voor die gemeenteleden, die bijna alleen melk kunnen verdragen en nu en dan zelfs wel eens met smaak uit den pot der groote menschen meeproeven. De ,'Euthanasia" van den Eerw. CORSTIUS, vroeger Prod. to Amsterdam - kent gij dat werk? Zoo niet, gij meet bet u waarlijk aanschaffen. Een derde herziene en vermeerderde druk is er van in 't liebt verschenen, to Utrecht bij de Wed. F. HERFKENS & zoos, een druk in klein formaat en tot den prijs van ingen. f 3-50, geb. f 4-20 de twee deeltjes. Hot eerste bevat over- denkingen over dood en eeuwigheid, en is vermeerderd met een stuk van den Eerw. schrijver, voorkomende in bet Chr. Maand- schrift; bet tweede bevat cone reeks van leerzame sterfgeval- len, met uitzondering van het laatste, dat in den vorigen druk gevonden werd. De bezorger der tegenwoordige uitgave heeft er vier nieuwe berigten bijgevoegd, terwijl de zoon des schrij- vers hot werk zijns vaders op waardige wijze met de besebrij- ving van diens uiteinde besluit. Wij verheugen ons hartelijk over doze uitgave, want in dit bock van c. heerscht die waar- achtige, vrome, stichtelijke toon, dien wij in den strijd dozer dagen haast zouden vergeten. De man had zijne dogmatische overtuiging, die niet altijd de onze is, doch al wat maar eenig- zins naar liefdeloos drijven of verketteren gelijkt, is vreemd aan zijn werk. Hot kan niet anders dan met groote stichting gelezen worden door wie met een heilbegeerig gemoed zich wenscht voor to bereiden voor den grooten stap, dien al wat mensch beet eens doen meet. Er is een nieuwe of derde druk verschenen van bet Vraag- boekje over de E belsche en Iierkelyke Geschiedenis van AMS- HOFF, RUTGERS en DIEST LORGION. 't Is een goede leiddraad vooral voor leerlingen, die schriftelijke antwoorden maken. Maar hielden de Eerw. schrijvers bet voor onverbeterlijk? Dat is bet tech, dunkt ons, niet, en wij hadden gaarne gezien, dat b. v. de gelijkenissen veel uitvoeriger behandeld waren, als- mode de levensgeschiedenis van PAULUS. Daarvoor badden wij die keizerlijke namen (bl. 51) graag gemist. Ook zijn bet Mo- zaisme en de jeugd van DAVID slechts aangeroerd. Een vierde FORTE MEDEDEELINGEN. 203 druk, die zeker eons komen zal, moge deze vlugtige opmer- kingen verder overbodig maken. Even als reeds sedert eenige jaren, heeft ook voor 1859 de beroemde Leidsche Hoogleeraar KAISER de liefhebbers der sterre- kunde aan zich verpligt door een Populair Sterrekundig Jaar- boek, to Amsterdam, by J. C. A. SULPKE (a f 1-30), naar aan- leiding van, en ten gebruike bij zijn voortreffelijk work: De Sterrenhemel. Inhoud en inrigting zijn nit de vorige jaar- gangen genoeg bekend, als bestaande nit ephemeriden van de zon, de maan en de voornaamste planeten, benevens opgave van de merkwaardigste verschijnselen, die de sterrenhemel in dit jaar voor het gewapende en ongewapende oog zal op- leveren. Ook nu is er een sterrekaartje aan toegovoegd, ter afteekening van den schijnbaren weg, lien de planeet Neptunus dit jaar onder de vaste sterren zal afleggen. Onze aankondiging komt vrij laat, maar indien wij ons ook ddne aanmerking op dozen allernuttigsten arbeid van Prof. x. of liever op de uitgave mogen veroorloven, zou het deze zijn, dat hot Jaarboekje vroeger het licht moest zien. De Hoog- leeraar heeft in zijne schriften steeds het nut zijner lezers op het oog gehad; zeer nuttig zouden wij het achten, datde ver- vaardigers van almanakken zich liever van zijne naauwkeu- rige opgaven bedienden dan van andere die dikwijls veel to wenschen overlaten. Dat is wel ploegen met eens anderen kaif; maar dat doen de meeste almanak-fabrikanten toch, en dan is het beter cen goed dan een gebrekkig hulpmiddel. Met ingenomenheid vermeldt Prof. K., dat de stichting eener sterrewacht to Leiden eindelijk tot uitvoering komt. Voor- spoedig ga dat werk voort, en de beroemde man zij er na de voltooijing flog lang een sieraad der wetenschap! Almanak tot gezellig onderhoud, voor het jaar 1859. Een-en- twintigste jaargang. Te Schoondijke, by A. J. BRoNswIJK. De een-en-twintigste jaargang! drat ben ik toch een vreemdeling op nationaal-letterkundig terrein, dat ik geen der twintig vorigen onder do oogen heb gehad! - Spijten kan het mij niet, daar ik N°. 21 verre van mooi vind, en de beer uit- 204 nORTE MEDEDEELINGEN. gever in zijn voorberigt verklaart, dat No. 1-20 nog minder waren. Zoo wij hier aan eene afdalende aesthetische reeks moeten denken, dan kan ik mij van het afsehuwelijke van N'. 1 geen denkbeeld vormen. - De bijdragen in dezen jaar- gang zijn to min, dan dat de lezer der Vaderl. Letteroej'eningen met eene critiek er van worde lastig gevallen. Wat ik den uitgever moet aanraden, weet ik waarlijk niet; zoo hij nog niet verre in jaren is gevorderd, zou hij misschien niet kwaad doen, met de kat eens uit den boom to kijken, en to zien, waar bet in de eerstvolgende twintig jaren met den Almanak tot gezellig onderhoud naar toe wil; gaat deze dan voort met jaarlijks beter to worden, dan zal mogelijk de jaargang voor 1879 goed zijn. Reizen en Avonturen van Mijnheer PRIKKEBEEN. Eene won- derbaarlij ke en kluchtige historie. Naar teekeningen van RUDOLPH TOPPER voor de Nederlandsche jeugd berymd door J. J. A. GOE- VERNEUR. Te Groningen, by de Erven C. M. VAN BOLHUIS HOITSEMA. Wel wonderbaarlijk en kluchtig mag deze historie worden genoemd. De teekeningen hadden wij meer gezien, zonder dat wij ons eerst herinneren konden, waar. Eindelijk schoot ons to binnen dat wij vroeger hartelijk gelagchen had- den over L'Histoire do Monsieur CRYPTOGAME, onder welken titel voor eenige jaren TOPFERS caricaturen in het Fransch zijn uitgegeven. Vraagt men ons of er iets in zit in deze dwaze geschiedenis, wij moeten gulweg zeggen : niets. En toch, niettegenstaande geen kind bepaald nutte leering uit deze teekeningen en uit de rijmpjes van GOEVERNEUR zal trek- ken, bevelen wij dit werkje aan. Kwaad zullen de kleinen er niet uithalen, en zij zullen er een massa pleizier mede hebben; iets dat niet eens van de meeste werkjes voor de jeugd gezegd kan worden. Zekerlijk is er meer reden om to prijzen waar amusement met nut gepaard gaat; maar wij groote menschen zijn ook niet afkeerig van genietingen, die hoewel onschuldig toch nutteloos moeten genoemd worden; adres onze uitspanningslectuur. Welnu, laat ons den kleinen een dergelijk vermaak niet misgunuen. BOEKIIESCIIOUWING. Bedenl ingen op het gebied der Godgeleerdheid, naar aanleiding van Brieven in Brieven. Door S. G. aoRIssEV. Tweede Stuk. Utrecht, Kemink en Zoon. 1858. In gr. 8vo. 191 hl. f : -80. In N°. XII (1858) der Vaderl. Letteroefeningen hebben wij bet eerste stuk dezer Bedenkingen aangekondigd, waarin over bet O. T. werd gehandeld en bet openbarings-begrip der nieuwere theologie als onhoudbaar door den Schr. werd afge- wezen. De zes brieven, die wij hier voor ons hebben, han- delen over bet N. T. Ook op dit gebied tracht de Schr. hot ongerijmde der zoogenaamde nieuwere theologie aan to toonen. Eerst spreekt hij over den persoon van CHRISTUS, wien hij als mensch erkent, maar wien hij tevens meer dan mensch noemt, omdat bet, naar zijne meening, geschreven staat; en de beer a. wil niet wijs zijn boven hetgeen geschreven is. Volgens hem is er niet enkel een gradueel, maar ook een essentieel verschil tusschen CHRISTUS en de andere menschen. Toch is de beer j., naar zijne eigene verklaring, geen doceet, dat is, een derzulken, die bet gevoelen zijn toegedaan, dat CnuxsTUS slechts in schyn een mensch zou geweest zijn. Welke voorstelling hij zich eigenlijk vormt van den persoon des Zalig- makers, is moeijelijk uit zijne woorden op to maken. Hij neemt bet voorbestaan als waarheid aan, en noemt de meening, dat dit dogma in de beide bekende plaatsen van bet vierde evan- gelie niet wordt geleerd - willekeurige schriftverklaring. De naam Zoon van God duidt, volgens hem, dan ook de hoogere natuur van ,Ezus aan, en daarmede wordt bet gevoelen weer- sproken, dat er eens een tijd was, waarin hg niet bestond. De persoon van rEZUS is dus eeuwig. Ook de apostelen, zegt do beer j., verkondigen in hem nergens een geschapen wezen. Waar in bet N. T. van eene zending van den en$ISTUS wordt gesproken, daar wordt altijd eene onmiddellijke, goddelijke zending bedoeld. Zulk eene zending zou vervallen, wanneer men de wondervolle geboorte ontkende, die toch, volgens den beer j., als historische waarheid op onwrikbare gronden rust. BOFKRESCII. 1859. x°. V. 1S 206 S. G. JORISSEN, Daarvoor pleit, nevens andere uitspraken, ook de getuigenis van JOANNES den Dooper, en uitdrukkingen als deze: nit den hemel zijn, van den Vader gehoord, bij den Vader gezien hebben, zooals in bet vierde evangelie herhaaldelijk voor- komen, en die alien, volgens den Schr., in letterlijken zin moeten worden opgevat, welk beweren in bet minst niet wordt verzwakt door de voorbeelden, welke men heeft bijge- bragt, dat de diep bedorven zin der Joden van JEZIIS' tijd, een zin van beneden, nit de wereld, een niet hooren van de woorden Gods wordt genoemd, in tegenoverstelling van bet zin van boven, bet hooren der woorden Gods, dat JEzus toe- kent aan zich zelven. In den zesden brief wordt over bet onderwijs en bet gezag van JEzus gehandeld. De Schr. begint met de aanhangers der nieuwe theologische rigting to verwijten (van waar hij deze aanklagt ontleent, is ons niet holder), dat zij eigenlijk bet lot en leven van JEZIIS niet noodig hebben, om to bepalen wat hij heeft geleerd, en dat zijn lot en leven volgens hen niet behooren tot bet woord Gods door hem verkondigd. Daar- tegen verheft hij zijne stem, en tracht verder aan to toonen, hoe ongerijmd bet is, de Godskennis van JEzus voor eene natuur- lijke Godskennis to houden. Zij is, naar zijne meening, eene onmiddellijke openbaring, niet langs den gewonen weg ver- kregen. Niet alleen zijne prediking, maar geheel zijne ge- schiedenis (hierin stemt hij overeen met den hoogl. SCHOLTEN) moot als een woord Gods worden beschouwd. Al wat hij sprak, draagt de kenmerken, Diet alleen van diepe, heilige overtuiging, maar van goddelijk gezag. Niet moeijelijk is bet om, na bet aangevoerde, nu reeds vooraf to vermoeden, hoe over de wonderen van JEZUS zalgesproken worden. Aan hunne historische waarheid to twijfelen is niets minder dan belagchelijk. Op minachtenden, bespottenden toon worden zulke twijfelaars op zijde gezet. Zij staan in de schat- ting des schrijvers verre achter bij een RANT. Hot is toch duidelijk, dat de wonderen dienden, om de hooge afkomst van JEZUS to bewijzen. Zijn de wonderen niet historisch waar, dan valt do waarheid van hot evangelie. Ja, niemand kan in cnmISTUS en in bet Christendom gelooven, wanneer hij de waarheid der wonderen verwerpt. Zij zijn de grand, waarop hot Christendom rust. In dienzelfden geest gnat do Schr. voort BEDENKINGEN, EINZ. 207 to spreken over do voorzeggingen van JEZUS, die, naar hij meent, doorgaans to weinig worden geteld, in den dubbelen zin van bet woord. Hot aantal dier voorzeggingen is niet gering, integendeel, zooals reeds ass heeft opgemerkt, heerscht in het gansche onderwijs van den Heer, tot zelfs in de eon- voudigste dingen een profetisch element, (niet in den zin, waarin hot woord profetie en de naam profeet steeds in O. en N. T. worden gebezigd, maar) in den zin van voorspelling, voorzegging. Even onzinnig als iedere bedenking, die er tegen de historische waarheid der wonderen wordt gemaakt, zijn do meeningen van vele nieuwere theologen over de ligchamelijke opstanding en hemelvaart van JEZUS. Ook de wederkomst, en wel de zigtbare wederkomst van JEZUS ten gerigte, is eene verwachting, welker toekomstige vervulling to onregte door velen betwijfeld wordt. CamISTUS is de bestuurder van het heelal, die eens als de regter van het menschdom wederkomt, om do dooden op to wekken; met of zonder ligchaam, zegt de Schr. niet duidelijk; hij schijnt wel aan de opstanding van het ligchaam to gelooven. - De laatste of negende brief spreekt over het eigenlijke wezen des Christendoms; of liever behelst cene voorstelling van hetgeen de nieuwe theologie als het wezen des Christendoms verkondigt, zonder dat de Schr. zijne eigene meening ons leert kennen, die dan ook trouwens uit al het voorgaande gemakkelijk kan worden opgemaakt. Vooral tegen de bij velen geliefde preken van COLANI trekt de Schr. in dozen laatsten brief erg to velde, en belooft ten slotte, dat bij, in een derde en laatste stuk dezer Bedenkingen, aan zijn vriend do gronden zal leeren kennen, waarop zijne overtuiging steunt, dat »alleen het geloof aan bet goddelijk gezag van bet woord Gods, waarvan het Christendom hot eindresultaat is, zalig maakt." Hebben wij in onze aankondiging van bet eerste stuk der »Bedenkingen op hot gebied der godgeleerdheid", aan den Schr. den lof gegeven, dat hij zich op eene waardige wijze onderscheidt van vole bestrijders der nieuwe theologie door den bezadigden, den fatsoenlijken toon, waarop hij over de gewigtige zaken spreekt, die in onze dagen veler hoofd en hart in beweging brengen ; then lof kunnen wij niet toepassen op het tweede stuk. Hierin toch heerscht een toon, zoowel het onderwerp als den schrijver onwaardig, con toon van minachting 1G 208 S. G. JORISSEN, tegenover hot gevoelen van anderen, die niet zeer geschikt is om den onbevooroordeelden lezer met vertrouwen op de meenin- gen des Schrijvers to bezielen, en hem tot zijn gevoelen over to halen. Vooral is dit van toepassing op den zevenden brief, die over de wonderen handelt. In zijn betoog over de waarheid der wonderen begint de beer j. met de woorden van AsMUs tot de zijnen to maken, dat men niet beter kan doen tegen- over hen, die de mogelijkheid van wonderen ontkennen, dan hen uit to lagchen. Wij betwijfelen zeer of eenig ongeloovige hierdoor tot inzigt van zijne dwaling zal komen. Wel is dit bet emakkelijkste wapen, om den tegenstander to bestrijden, g maar niets toont meer dan dit de onmagt van hem, die als kampvechter voor de cone of andere waarheid optreedt. Het zal dan ook wel niemand van hen, die de nieuwere rigting op bet gebied der godgeleerdheid zijn toegedaan, in den zin komen, om met den heer JORISSEN in discussie to treden. Hij is nu gebleken een man to zijn, die doze riatingvolstrektniet begrijpt. Hij schroomt niet den geheelen arbeid der historisehe kritiek van de laatste jaren van onwaarde to verklaren. Het Nieuwe Testament is hem een arsenaal en ieder vers een wapen, onverschillig door wien en in welken tijd bet ver- vaardigd is. Geen onderscheid wordt er door hem gemaakt tussehen den eenen en den anderen schrijver van de Bijbel- boeken. Waar alle wetensehappen in den laatsten tijd zijn vooruitgegaan, heeft de theologie alleen stilgestaan;elke vrucht, die een vernieuwd en onbevooroordeeld onderzoek der Bijbel- boeken heeft gedragen, wordt als onrijp of verrot door hem weggeworpen, en in bet oog der onkundige menigte stinkende gemaakt. Alle theologen der nieuwere school zijn dwazen, over wie men zich slechts behoeft vrolijk to maken, om hunne dwaasheid in bet licht to stellen. Ja, wat nog veel erger is, niemand hunner is een Christen, want op bet geloof aan de waarheid van bet bovennatuurlijke in de evangelie-geschie- denis rust bet Christendom. In alle pogingen om de ethische grootheid van den persoon des Zaligmakers en van bet Chris- tendom zelf to doen uitkomen, in elke nieuwe beschouwing van een bijbelboek, in elke nieuwe verklaring van een tekst meent de beer j. oneerlijke bedoelingen to bespeuren ; overal in de nieuwe theologie schuilt een adder onder bet Bras. Wij dachten onder bet lezen aan de woorden van LABOULAYE in zijn artikel BEDENKINGEN, ENZ. 209 over STAHL en BUNSEN: ',L'homme a un tel besoin de la vcritd divine, it est si heureux quand it croit la tenir, qu'il regarde aisCment comme des aveugles ou des monstres, ceux qui ne pensent pas comme lui." Zulk een monster ziet de beer a. in de nieuwe theologie. Zij is hem eene dochter van bet ratio- nalisme der vorige en van bet begin dezer eeuw, waaruit wij moeten opmaken, of dat de gewaande moeder en doebter beiden hem onbekend zijn, of dat de dochter in zulk eene verhouding tot de moeder staat, dat zij aan haar alleen bet aanzUn to danken heeft, maar buiten hare woning is opgevoed. Hot ver- schil tusschen de nieuwe theologie en bet versleten rationa- lisme is, dacht ons, flog al merkbaar. Waar de heer s. zeif niet is meegegaan in de laatste be- weging op theologisch gebied, meent hij dat anderen, wier namen steeds met achting zullen genoemd worden, omdat zij in hunnen tijd als mannen der wetenschap hoog stonden aan- at de zoodanigen, indien zij ring leefden, het- geschreven, d zelfde gevoelen van vroeger zouden uitspreken, op hetzelfde standpunt zouden zijn blijven staan. Daarom beroept hij zich met groote zelfvoldoening op een DONKER CURTIUS, DER- MOUT, HESS, VAN DER WILLIGEN, BORGER, enZ. Moeijelijk is bet met eenige zekerheid to zeggen, of die mannen in onze dagen nog hetzelfde zouden denken als in hun tijd, of zij met den heer JORISSEN de oogen geheel voor bet licht der nicuwere wetenschap zouden gesloten hebben; de eenvoudige reden is doze, dat zij niet meer zijn. De waarschijnlijkheid pleit er wel voor, dat zij in ontwikkeling zouden zijn voor- uitgegaan. Dat vermoeden wordt to moor gegrond, nu wij kunnen wijzen op een van hen, die door den heer a. als autori- teiten worden aangehaald, een, die tot onze vreugd zich nog onder de levenden bevindt. Wij bedoelen den hoogl. VAN HENGEL. Ook op hem beroept zich de S. bij herhaling; maar zien wij dan aan den voet der bladzijde, welke geschriften van v. Ii. worden aangehaald, dan ontdekken wij, dat die geschriften reeds een leeftijd van 40 it 50 jaren tellen. Wie nu eenig- zins met den hoogleeraar VAN HENGEL en zijn laatsten arbeid bekend is, dien behoeven wij niet to herinneren, dat zijn tegenwoordig standpunt op godgeleerd gebied no- al eenigzins verschilt van dat, wat hij voor eene halve eeuw innam. Dc beer j. zegt in zijnc voorrede, dat men hem mondeling 210 s. G. JORISSEY, als bet oordeel der wetenschap over zijn arbeid heeft mede- gedeeld, dat zijne ,Bedenkingen" looter onzin behelzen; waar- schijnlijk zal dit berigt, indien bet door hem aan eene histo- risehe kritiek word onderworpen, zich in eene andere gedaante aan hem vertoonen en blijken, den stempel der overlevering to dragen. Meer geloofelijk is bet, wat zijn rapporteur er bijvoegde, dat men van die »Bedenkingen" niet veel notitie zal Demon. De reden, waarom, hebben wij boven aangewezen. Do orthodoxie op bet gebied der godgeleerdheid heeft in hem een Diet zeer gelukkigen verdediger gevonden. Wij vermoe- den, dat zijne vrienden hem een uitbundigen lof over zijn eerste stuk hebben toegezwaaid, en dat daarbij de Diet geheel en al ongunstige kritiek, die hem bier en daar is weder- varen, hem overmoedig heeft gemaakt. Daaraan schrijven wij den schamperen toon dezer brieven toe, de naieve en soms kinderachtige wijze, waarop bij zich van de gewigtigste be- denkingen afmaakt. En was hij vroeger opgetreden met de voorspelling, dat de gebeele nieuwe theologische rigting binnen Lien jaren uit de wergild zal verdwenen zijn, thans is er voor hem een nieuw licht over hare toekomst opgegaan; eer zes jaren zijn verloopen, behoort zij tot bet verleden. Wij ver- wachten nu in bet derde stuk eene aankondiging, dat ook de tijd van zes jaren gebleken is, no(, veel to Lang to zijn; want C5 nieuwe theologie is bij bet uitkomen van dat slot der »Bedenkingen" reeds verslagen, verslagen door den WelEerw. Beer JORISSEN. Met eenige bezorgdheid zien wij echter dat derde stuk to gemoet. Aan bet eind van den negenden brief toch stelt do Schr. als bet probleem, dat door hem moot worden opgelost, de beantwoording der vraag: is de Bijbelleer en this het Chris- tendom een onmiddellijk Godsgeschenk of Diet? - hij voegt er bij : de wetenschap zegt neen ; de Christenheid door alle eeuwen jai - Gelukt bet den beer j. to bewijzen, dat de Bijbelleer on hot Christendom een onnaiddelljk Godsgeschenk is, dan duchten wij, dat door hem de profeten, de schrijvers der Bijbelboeken, ook de persoon des Zaligmakers en alien, door wie bet Christendom is tot ons gekonnen, uit de geschiedenis zullen warden uitgewischt, om plaats to maken voor bijzondere open- baringen, aan den beer JOBISSEN ten deel gevallen. Dat ware zeker eon gevoelige slag, then de wetenschap Diet fang zou overleven. LEDENRINGEN, ENZ. 211 Ook wat den vorm betreft staat de beer JoRISSEN verre achter bij hen, die in den laatsten tijd hebben geschreven over de zaken, welke door hem worden ter sprake gebragt. Zijne brie- ven zijn tot cene onbehoorlijke lengte uitgerekt, de stijl is duister en de correctie niet naauwkeurig. - Zonder twijfel zijn or nog gewigtige bedenkingen tegen de resultaten der nieuwere tbeologie in to brengen, belangrijke vragen haar voor to leg- gen, waarop zij met haar antwoord niet gereed is. Alleen cen man als de beer j. kan haar daarom verachten en be- spotten. Wie niet met hem van zulk een verregaanden arg- waan tegenover haar is bezield, zal in haar een onpartijdig streven naar waarheid erkennen, die zij onbevooroordeeld en vrij van alle overgeleverde meeningen zoekt; daarom zal hij haar eerbiedigen, en in plaats van schade voor bet zuivere Christendom, veel goods van haren rusteloozen arbeid voor bet rijk des lichts en des levens verwachten. Wij eindigen met de woorden van RI:vJLLE tot de onze to maken: ,Nous plaignons le Chrdtien dclaird, dont la foi repose uniquement sur des assertions entamdes par la critique ou exposdes a ses atteintes." -R- 1. Route et Assurance. 1)eux Discours par PHILIPPE BOUCHER. A La Haye, chez Il. J. Gerretsen. 1857. Gr. in-8vo. 68 pagg. f :-70. 2. Conservatisme et Progres. Sermon pour la fete de la Rdformation, prhchd le 31 Octobre 1858 a Amsterdam et le 7 Novembre 1858 a Leyden, par D. CHANTEPIE DE LA SAUSSATE, Pasteur a Leyden. A Amsterdam, chez II. Ilbveher. 185S. Gr. in-8vo. 28 pagg. f . - 30. 3. De yr e openbaring der waarheid. Leerrede over 2 Corin- then iii: 17-iv: 2, uitgesproken op Zondag, den 26°te71 July 1857, ter bevestiginy van Ds. J. J. VAN DEN BROEK, als Predi- kant to 's Gravenhage, door J. C. ZAALUERG, Pz., Theol. Doct. en Predikant aldaar. Te 's Gravenhage, b M. J. Visser. 1857. In gr. 8vo. VI en 32 bl. f -40. 40. Drie predikers, wien ge 't kunt aanzien, dat bet zielenheil hunner hoorders hun zees ter harte goat, wien bet tot dit doel ,veil do vereischtc wctcne:ehappelijke ontwikkeling nict hapcrt, 212 P. BOUCBER, D. C. DE LA SAUSSAYE ENT J. C. ZAALBERG, en bij wie u eene ongemeene energie en vurigheid van geeste in 't oog valt. Veel overeenkomst dus. Maar ook veel verschil. Wel niet zoozeer in de dictie. Deze toch kunt ge bij alle drie met do epitheta: frisch en levendig kenmerken. Bij z. stuitten we op cen paar taalkundige kleinigheden: uitwijden voor uitweiden, en: in den Evangeliespiegel zien wij de waarheid Gods, bij welk woord men eensdeels onwillekeurig aan het tijdsebrift van dien naam denkt - waarvoor een lof als doze, en dan nog wel van den kansel, toch wat hyperbolisch klinken zou -, maar in allen gevalle zich een spiegel, welken dan ook, van den inhoud des Evangelies voorstellen moet, terwijl de spreker kennelijk den spiegel, dien 't Evangelic zdlf ons voorhoudt, bedoelt. Verder dunkt ons, dat z. betrekkelijk deze preek van 31 groote, compres gedrukte bladzijden zijn eigen vonnis geveld heeft, als bij ons in de voorrede meldt, dat ze »onder 't uitspreken eenigzins bekort werd." En - em al onze aan- merkingen op hot formele zijner homiletisehe bijdrage nu maar in dens of to bandelen - wilde bij ons, blijkens de gebeel afgedrukte gezangen, cone volledige godsdienstoefening aan- bieden, dan badden ook de gebeden, al moesten ze, nit het gebeugen opgeschreven, eenige wijziging ondergaan, in geenen deele achtergehouden mogen worden. Bij de beurtzangen ein- delijk, die bier worden opgegeven, is ons wederom de on- doenlijkheid gebleken, om de meesten onzer psalmen en ge- zangen tot dat cinde of to deelen, zonder or disjecta membra van to maken : hoe zonderling immers, wanneer in Gez. ui: 3 de Gemeente, die den ]of des Vaders en des Geestes verheft, dien des Zoons (reg. 2) uitsluitend aan de vrouwen nit baar midden overlaat! Neen, begeert men in ernst voor onze Her- vormde kerken hot koorgezang terug - er is veel voor,doch ook veel td.-en to zeggen -, dan zij men bedacht op de in- veering van liederen, die er door hunne makers toe bestemd werden ! Eer wij overigens na dezen uitstap van den stijl der drie predikers afstappen, teekenen wij flog aan, dat de verhouding tusschen de beide Fransche beeren ons voorkomt ongeveer doze to zijn: s. spreekt Fransch, en B. is een Franschman. De ingewikkelde periodenbouw van den eerste, ja zijne gan- sche preekmanier, zijn zoo Hollandsch, dat de smaak van den DI2IE PIREICE\. 213 laatste char wel nooit op gevallen zou zijn. Laat den Heer s. dat echter zoozeer niet rouwen ! Doet hij in Fransche los- heid voor hem onder, in Hollandsehe degelijkheid wint hij 't juist daarom ook weer zeer ver van den Heer Hofprediker. Want, zooveel is zeker, waar 't niet meer op woorden maar op zaken aankomt, staat B. op den ondersten trap van de drie. Zijn standpunt is bet blindste autoriteitsgeloof, aan Schrift en aan Kerk beide, in voege als dit (p. 14): ,'enfer rCpugne aux sentimens de l'orthodoxe comme aux votres, et it ne sent pas comment cela pent etre, mais it lit que cola est." Bij zulk con strak kolenbrandersgeloof zijn no eigenlijk wel geene argu- menten noodig, maar om der zwakken wil worden er dan toch nu en dan bijgebragt: 't zijn or intusschen ook argumen- ten naarl Ziehier b. v. dat voor de regtstreeksche, onmid- dellijke working van Gods Geest op then des menschen: ),Le Dieu crdateur agit sur nos organes matcriels par la matiere. Mais comment le Dieu Sauveur agira-t-il sur notre etre spiri- tuel? Par la matiere aussi? Non, it agit sur notre Esprit par son Esprit. La matiere pour la matiere, 1'esprit pour 1'esprit." Alsof er tusschen geest en stof geenerlei verband bestond, en er dus niet, men denke alleen maar eons aan de toonkunst, door stoffelijke middelen op den geest kon gewerkt worden ? Wilt ge eon nog fraaijer staaltje van Fransche rede- neerkracht? Luister: ' II y a en effet des doutes Idgitimes. Eh quoi! y aurait-il en religion des choses dent it faille douter? - Evidemment. - Et lesquelles done? - Les chosen douteuses." Nu, dat is voorwaar evident genoeg! En klinkend genoeg ook, niet wear? maar wet hol! Onder die ,choses douteuses" wordt dan voorts ook bet vraagstuk gesteld, of de Engelen van de cone ster near de andere vliegenl! Op veel vrijer, edeler en vruchtbaarder standpunt beweegt zich s. Gij boort bet aan 't geen hij bij zijne Hervormings- rede op den voorgrond stelt: ',Le vrai progres est si peu l'op- posc de la conservation, qu'au contraire it en est la condition. Rien ne se conserve qu'a condition de se transformer; mais dans cette transformation rien ne se perd, tons' les dlcmens qui ont constitud l'ancienne forme trouvent leur place dans la nouvelle. Aussi, m. F., si je vous parle de cette lutte, an- cienne et nouvelle ti la fois, du conservatisme et du progres. 211 P. LOUCIIiE.n E NDERES, 1)RIE PIREICE' . mon intention n'est pas de vous porter a prendre parti pour i'un on pour l'autre. Cette lutte, a mes yeux, n'a pas de sens en elle-meme; elle n'a de l'importance que par les pas- sions humaines, qui se cachent sous ces noms de parti. En cffet, it n'y a pas d'opposition entre ces deux termes; la con- science les admet tons les deux, et la oii ils sont en opposi- tion, la conscience n'y est pour rien; la le conservatisme reprdsente des intdrets de caste on de position, et le progres- sisme y est la devise pour faire passer les projets de 1'am- bition, les prdsomptions de la vanitd, les dddains de l'arro- gance." En wanneer gij hem dan verder volgt in de ont- wikkeling zijner hoofddenkbeelden: ',La Reformation fit plus qu'une purification de l'dglise, ce fit 1'dtablissement de I'dglise sur la base de la conscience individuelle" ; ,,le Protestantisme, est 1'avenement de l'individualitd chrdtienne"; dan bespeurt ge - zonder dat wij bier over den hedendaagschen kamp tus- schen kerkelijk en individualistisch Christendom eenig ander oordeel willen uiten, dan dat in beide elementen der waar- heid voorhanden zijn - hoe ge onder s.'s geleide op we, zijt naar 't vrijzinnig individualisme en conscientiarisme van Straats- burg. Z.'s standpunt is bekend. 't Is meerendeels dat der moderne Nederlandsche theologie onder 't hoogepriesterschap van Prof. SCrmLTES. Gelijk deze in eene academische redevoering de vrije beoefening der Godgeleerdheid heeft gehandhaafd, dus handhaaft z. in zijne kanselrede de vrije Evan pliebedienin g. Ilij stelt voor de wantrouwende gemeente hare geoorloofdheid en pligtmatigheid in 't licht. Resultant. De Discours van n. kunnen we wel in menig opzigt - behalve wat reeds genoemd is, ook nog in den gelukkigen tact om den zondaar aan zich zelf to ontdek- ken - prgzen, doch niet aanprijzen; do Leerrede van z. geven we onzen beschaafden en kundigen gemeenteleden in ernstige en onpartijdige overweging; voor den theoloog echter, wien 't om nieuwe gezigtspunten to doen is, heeft alleen de Sermon van s. hooge belangrijkheid en waardij. E fn punt van overcenstemming nog tusschen het drictal: do nette en correcte uitvoering. V. P. C. IT. SPURGEON, DE DEILIGE EN ZIJN ZALIGMAI{ER. 215 De heilige en zijn Zaligmaker, of de wasdom der ziel in de kennis van JEZUS. Naar het Engelsch van C. $. SPURGEON; door V. A. V. W. Utrecht, Kemink en Zoon. 1858. In yr. 8vo. VIII en 284 bl. f 2 - 75. Waarschijnlijk heeft de naam van den Schrijver, den be- roemden SPURGEON, voor wien in Engeland bijna geene zalen to vinden zijn, groot genoeg om bet aantal zijner toehoorders to bevatten, den vertaler en uitgever van dit boek bewogen, om bet in een Hollandsch gewaad aan ons godsdienstig publiek aan to bieden. Bij ons althans heeft de inhoud, voor zoover dj daarvan hebben kennis genomen (want bet bock geheel uit to lezen, was niet mogelijk), in plaats van ingenomenheid en bewondering, een alleronaangenaamst gevoel opgewekt: een gevoel van tegenzin en walging, dat de vraag deed oprijzen: of dan werkelijk do befaamde prediker in Engeland en de schrijver van dit boek een en dezelfde persoon zou wezen? Is bet inderdaad zoo, dan kunnen wij ons geen denkbeeld vor- men, noch van den smaak, noch van de godsdienstige kennis van bet Londensch publiek, dat in zulk eene prediking be- hagen schept, ja or door in verrukking komt. Want al hebben wij hier geene gedrukte preken van SPURGEON voor ons, bet hier geschrevene zal wel een getrouwe afdruk zijn van de wijze, waarop hij gewoon is to spreken. In zijne Voorrede zegt hij, zeker niet tot aanbeveling van zijn werk, dat er welligt nooit onder meer aanhoudenden ar- beid een book word geschreven dan dit, dat hij slechts enkele oogenblikken daaraan toewijden kon, en dat in die oogenblikken afmatting van ligchaam en geest hem daartoe Dog dikwijls bijna ongeschikt maakten; dat schrijven voor hem een waar slavenwerk is; dat hij bet cone vreugde, een wellust noemt, zijne gedachten, zoodra zij in hem opwellen, nit to spreken, maar aeon verdrietiger werk kept, dan stil op zijn stool to gaan zitten en dan naar gedachten en woorden to zoeken, zonder ze op then oogenblik to kunnen vinden. - Dat alles lezen wij in do Voorrede, zwart op wit; en dit durven wij tot lof van den Schrijver zeggen, hij is opregt geweest in zijne naive betuiging. Zijn werk is daar, om hot to bewijzen. Dat de Schrijver Diet gewoonn is, om bedaard na to denken over hot- ?16 C. II. SPUIIGEON, geen hij zeggen wil, dat hij zich nooit beeft vermoeld met een ijverig en naauwkeurig onderzoek des Bijbels, blijkt op elke bladzijde, die wij lazen. Ben enkel voorbeeld zij genoeg, bet eerste dat wij ontmoetten, op bi. 3, een voorbeeld van de wijze, waarop de heilige, dat is de Christen, door sPUSGEON wordt opgeleid tot de kennis van den Zalignnaker. De Schrijver spreekt over de woorden, Jezaja LIII:3: wij hebben he7n niet geacht, en zal in zijn eerste deel aan zijne lezers het feit hun- ner geringschatting van .IEzus helder voor oogen stellen. Nu begint hij aldus: »Laat ons bet huis des pottebakkers binnen- treden en den ongevormden kleiklomp bezien, gelijk ook wij alien eenmaal waren. Laat ons ,de rots, waaruit wij gehou- wen zijn" en ))den bornput waaruit wij gegraven zijn, aa*- schouwen, opdat wij met dieper gevoel de woorden des profeets kunnen herhalen; - Wien schemert bet niet voor de oogen bij bet lezen van zulk een onzin ? - Wij gaan verder en vinden op bI. 9 bet volgende gedrukt: m,Gebrokene Sabbatten komen, als vijandige boogschutters, nit de woestijn van den verwaarloosden tijd to voorschijn en wijzen ons als met den vinger op bet verlaten heiligdom, en eene vreesselijke wraak zouden zij nemen, zoo bet schild van JEZUS ons hoofd niet bedekte, want ziel hunne bogen zijn met verzuimde inzet- tingen bezwaard, en hunne pijlen zijn zoovele verachte bood- schappen van genade." Doze twee voorbeelden zijn voldoende, om ons afkeurend cordeel to regtvaardigen, want de beide proefjes zijn niet met moeite gevonden. Zij lagen voor de hand; bet waren de eersten, die wij aantroffen ; met een breede rij van dezelfde soort en hetzelfde gehalte zouden zij no; kunnen worden ver- meerderd. Doch bet medegedeelde is reeds genoeg. Wij zouden glimlagchen over zulk cone wartaal, indien bet book zich niet voordeed als eon middel om de heiligste zaak to bevorderen. Na grijpt ons een diepe weemoed aan bij de gedachte, dat eon man, die zoo schrijft, in de negentiende eeuw, in Enge- land, zelfs to London, door duizenden wordt toegejuicht. Maar veroordeelen wij onze naburen niet al to zeer, betreuren wij hot liever, dat ook in ons land zulk een bock, als bier voor ons ligt, con vertaler en uitgever heeft kunnen vinden. In hoeverre do vertaler medepligtig is aan den schat van onge- rUmdheden en proeven van valsch vernuft, die wij bier vinden DE ITEILIGE E' ZIJN ZAT.IGMAKER. 217 opgehoopt, kunnen wij niet beslissen, daar zijn naam ons onbe- kend is, en bet oorspronkelijke niet door ons vergeleken kon worden. Eenigzins kan de vertaling bebben medegewerkt, om bet book nog wanstaltiger to maken dan bet was; maar hot is meer dan de vorm, die ons mishaagt, ook de inhoud zelf laat alles to wenschen over. Wij hopen, ter wille van ons gods- dienstig publiek, dat de uitgever zijne onderneming zal' be- kroond zien met eon aantal onverkochte exemplaren, waar- mee zijn zolder blijft bezwaard. En mogten deze regelen iets kunnen bijdragen, om velen hunne penningen in plaats van aan dit geschrift, aan iets beters to doen besteden, wij zouden ons gelukkig rekenen, met onze aankondiging een good work to hebben verrigt. -x- Lotgevallen en Ontdekkingen op eene Reis in het noorden en midden van Afrika, op last der Britsche Regering in de waren 1849 tot 1855 gedaan, door Dr. IIEINRICH BARTH. Naar het Engelsch en Hoogduitsch. Met eene Voorrede van J. VAN DEB IIOEVEN, Hoogleeraar to Leiden. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. 1858. In gr. 8vo. Tweede Deel. Met platen. 350 bl. Derde Deel. 344 bl. Niet minder dan bet eerste vroeger aangekondigde deel van bet bovengenoemde werk, verdienen ook deze beide vol- gende deelen boogen lof. Men vindt bier de beschrij ving van een belangrijk gedeelte der merkwaardige reis. Voor iedereen is bier zeker iets to leeren. V1Tie belang stelt in eenig vak van wetenschap zal in deze reisbeschrijving ongetwijfeld bet een en ander, laat mij zeggen: veel, aantreffen, dat zijner aandacht waardig is. Met opregte bewondering stellen wij ons den koenen, geleerden reiziger voor, die met ijzeren vol- harding de ongehoorde bezwaren trotseerde en wist to over- winnen, waarmee bij to worstelen had; die zich niet tevreden stelde met eenvoudig op to teekenen wat hij zag en onder- vond, maar bovendien al bet mogelijke deed om de gesehie- denis to leeren kennen van de door hem bezochte landstreken en volkstammen. 't Zou nutteloos zijn al de namen dier landen en stammers op to tellen; de meeste daarvan waren zeker tot hiertoe in Europa volkomen onbekend. Maar wanneer men 218 Dr. HEINRICH BARTH, bedenkt dat BARTII van bijna alien vele bijzonderheden mee- deelt: do aardrijkskundige gesteidheid, de voortbrengselen zoo- wel uit bet planten- als uit bet delfstoffelijk en dierenrijk, de bevolking met hare zeden en gebruiken, hare afkomst en ge- aardheid, de nijverheid en den handel; dan zal men ook zonder nadere verzekering wel aannemen, dat de inhoud van dit ver- haal ten hoogste belangrijk moet zijn. Meer dan in bet eerste deel komt bet in doze voortzettin(y uit, met hoeveel regt de auteur spreken kon van zijne ont- dekkingen. Want inderdaad vele zaken zijn door hem aan bet licht gebragt, die vroeger of geheel onbekend waren, of waar- van men zich door vermoedens of ongegronde berigten allerlei valsche voorsteiiingen plag to maken. Met verrassing ve'r- nemen wij, dat in de binnenlanden van Afrika niet enkel woestijnen en ruwe berglanden, door even ruwe bewoners be- volkt, worden gevonden ; maar integendeel uitgestrekte, vrucht- bare oorden , getooid met de pracbtigste voortbrengselen der natuur, bewoond door min of meer beschaafde volken, Mo- hammedanen of IIeidenen, die zoowel handel en industrie als iandbouw en veeteelt beoefenen. BARTH Ieidt zijne lezers in tot de maatschappelijke en staatkundige inrigtingen, maar ook tot de huiselijke levenswijze van deze veelkleurige en in allerlei tongen en talen zich uitende wereidburgers. 't Zal dan ook niemand verwonderen, dat hij om daartoe in staat to zijn zich velerlei inspanningen moest getroosten. Ook zijne lotgevallen op dezen togt zijn der lezing overwaard en zeer interessant. Wat al gevaren had hij uit to staan van bet klimaat en de vermoeijenissen der reize, van hebzuchtige landvoogden en verraderlijke bedienden, van wilde dieren en woeste menschen! Wat al onaangenaamheden en teleurstelling als hij zich, ont- bloot van alle hulpmiddelen, alleen beyond in een vreemd ge- west, dagelijks geplaagd door onbeschaamde bedienden, die hij niet kon afwijzen omdat hij hun achterstallig loon niet kon betalen ; bovendien ziek en bezorgd voor do willekeur van den landsvorst, die een rijk geschenk verwachtte en eischte van den armen vreemdeling! Doch ook voldoening en blijd- schap moest hem to beurt vallen. Hij betrad streken en be- zocht steden, waar nimmer to voren een Europeaan den voet had gezet; hij ontving blijken van warme belangstelling uit LOTGEVALLEN EN ONTDEKKINGEN, ENZ. 219 zijn vaderland en nit Engeland; ook in Afrika zelf had hij menige aangename ontmoeting. Met vrijmoedigheid bevelen wij due ook bij de aankondi- ging dezer beide deelen het werk bij onze lezers aan. Wij zouden dat echter nog dringender doen, indien wij met de- zelfde ingenomenheid van den vorm als van den inhoud konden spreken. Die vorm is, naar onze bescheiden meening, zeer gebrekkig: geheel streng chronologisch, in den stijl van een dagboek, zoodat men de meest ongelijksoortige dingen soms beschreven vindt op dezelfde bladzijde, juist zooals zij zich aan het oog of aan den geest des reizigers hebben voorgedaan. De vertaler zelf heeft deze aanmerking verwacht, blijkens de noot op bl. 125, Dl. IT. Hij vreest dat men dit gebrek ten deele aan hem zal wijten. Dit zou natuurlijk onbillijk zijn. Maar zeker zou toch zijn werk in waarde toegenomen zijn, indien hij, nu eenmaal bezig aan het zamenstellen eener vrije bewerking van twee oorspronkelijke stukken, daarvan een reis- verhaal had pogen to maken, dat, zooals hij zelf zich uit- drukt, den lezer cdn bepaalden indruk van het geheel deed opnemen. Evenwel hij heeft zich tevreden gesteld met den nederigen titel van vertaler; daarom mogen wij niet meer vor- deren dan hij gegeven lieeft. Ook zijn arbeid is prijzenswaar- dig. Aan alle lezers van degelijke lectuur, die een weinig inspanning van den geest niet schuwen, blijft dit werk aan- bevolen. Ten maanden Volksheerschappij. 24 Febr. - 10 Dec. 1818. Verhaal van geheel nieuwe (!) en nog onbekende, zeer belang- wekkende li zonderheden betreffende de laatste Fransche om- wenteling. Naar het Hocgduitseh van ALEXANDER WEILL. Am- sterdam, Gebrs. Binger. 1858. In 8vo. 1T71 en 111 bl. f 1-20. Gewone geschiedenis to beschrijven in den gewonen zin, is niet moeijelijk. Van een hof, eene geregelde representative vergadering, cone geordende staatsmachine gaan bepaalde feitcn nit, die de officiile zijde der geschiedenis uitmaken. Wel is waar, die officidle feiten zijn niet meer dan het geraamte, dat eerst leven ontvangt uit de kennis en van de drijfveeren der personen, en van de verhoudingen der partijen en van de 220 ALEXANDER WEILL, wenschen en behoeften en de veelzijdige ontwikkeling der volken, - zelfs wordt teregt dit laatste eerst geschiedenis ge- noemd. Maar dat geraamte is toch ook een geheel, de grond- slag die eerst gekend moot worden, de uitgangspunten, wear omheen de geschiedschrijver zijne mededeelingen, ophelderingen en beschouwingen groepeert. Maar van eene revolutie de geschiedschrijver to worden, is eene andere zaak. Vooral van eene echt democratische revo- lutie, zooals alleen de nieuwe tijd heeft opgeleverd. Daar zijn het individu's, tallooze individu's, waarop men het oog ge- vestigd moet houden, tallooze belangen, niet om 66n hoofd- belang draaijende, maar op duizendvoudige wijze elkander kruisende en verduisterende; daar is het een stormen en drin- gen van onbeschreven en onbeschrijfbare feiten, die een on- afwindbaar kluwen vormen, waarvan het geen mensch gegeven is, alle knoopen en kronkelingen to volgen. Slechts aan een enkel genie zal hot gelukken de feiten z66 to groeperen en to sor- teren, z66 uit een vast beginsel en een bepaald oogpunt to beschouwen, dat bij althans de eene zijde, die hij klaar ziet, aan anderen duidelijk zal waken. Gewoonlijk echter wordt de geschiedschrijving van zulk eene gebeurtenis of de verdediging eener bepaalde opinie,bf van een der hoofdpersonen, hetzij dat die hoofdpersoon zelf zijne eigen houding tracht to verklaren en to idealiseren - zooals LADIAR- TINE in zijne Revolution de 1848 en in het algemeen de Me- moires -, hetzij dat iemand zich naar vrije keuze een held uit de vele strijders en vechters ter beschouwing kiest. Of - en dit is misschien de duidelijkste vorm, - de geschiedschrij- ver stelt zich enkele saillerende punten en personen, waarom zich andere nevenfiguren en feiten bewegen, en verdeelt dus zijne stof in zoovele episodes. Of ook een ooggetuige, - al- tijd voor zooverre een ooggetuige denkbaar is van eene zoo veelzijdige gebeurtenis - deelt mede wat hij zag, welke in- drukken hij ontving, en vult het andere zooveel mogelijk uit bet hooren zeggen aan. let meest nabij aan doze soort komt het Verhaal van den Duitscher WEILL. Zelf zegt hij, en schijnt hij ook, in die dagen to Parijs geweest to zijn, en elken dag zijne bevindingen en gewaarwordingen to hebben opgeteekend. Inderdaad heb- ben dan ook vele zijner partieulariteiten dat cachet van oor- TIES MAANDEN v OLKSIIEERSCIIAPPIJ. 221 spronkelijkheid, dat alleen de persoonlijke herinnerina geven kan. Hij geeft ons hier en daar een denkbeeld, niet van wat er to Parijs geschiedde, maar van wat de Parijzenaars deden en dachten. Hij maakt ons bekend, hoe onbeduidend en belag- chelijk sommige voorvallen en personen waren, waarvan men op eon afstand al vrij groote gedachte zou koesteren. Hij doet ons in een woord hier en daar achter de coulisses zien. Maar verlangt go een Verhaal, dat u een duidelijker inzigt zal geven in volgorde en verband der gebeurtenissen, - verwacht bet dan van onzen Duitscher niet. Aan den avond van elken dag heeft hij zijne opmerkingen neergeschreven; maar, zooals to verwachten was, had hij geen tijd om geregeld to ver- halen; slechts enkele losse, vliegende gedachten schreef hij neer, die alleen voor wie met de gebeurtenissen genoeg be- kend is, hare waarde kunnen hebben. Moge hij ook al later die aanteekeningen gerangschikt hebben; - tot een weldoor- voed geheel heeft hij zijne magere berigten niet opgekweekt. Hij laat ons en galop vliegen door die tien maanden, zoo vol van gebeurtenissen, zoo rijk aan ellende en aan leering. Levendig, puntig en frisch zijn vele zijner aanteekeningen en beschouwingen. Zijn stijl is op enkele plaatsen schoon en form, soms ook gekruid met valsch vernuft. Hot standpunt waaruit hij de geschiedenis beschouwt, is godsdienstig. Maar juist hier is niet zijne sterkste zijde. Zijne godsdienstigheid is cone voorzienigheidstheorie, waar ik niets tegen wil zeggen, maar die eerst dan waarlijk ernstig en leerzaam is, als zij van zelve ult de feiten ons tegenstraalt en niet, gelijk hier, er ietwat kunstmatig wordt ingelegd. Liever hoor ik hem niet theologiseren, want het gnat hem, den verchristelijkten Jood, niet zeer natuurlijk af. Soms kan hij in bet triviale, ja baroque vervallen. B. v.: »De middelmatige mensch vindt er behagen in, God to loochenen en zich met de pronkende veeren (zijn bet de veeren die pron- ken ?) van den voorspoed tegen Hem over to stellen, als wilde hij zeggen: Zie ik heb u volstrekt niet noodig gehad, om mijn geluk to maken. Alles heb ik aan mijn verstand to danken. En als ik bet een of ander duld, dan geschiedt bet uit louter goedheid des harten, want boos ben ik juist niet en daaren- boven ben ik verdraagzaam. Spreek mij echter niet van uwe strenge beginselen, zwijg van uwe stopwoorden: deugd, pligt, BOEKBESCH. 1859. N°. V. 17 222 ALEXANDER WEILL, zedeleer ! Altemaal zottepraat, mij n beste ! Niets clan woor- den, louter woorden. Ik ben God, wij zijn goden, maar wij zijn to bescheiden om bet den volke in bet aangezigt to zeg- gen. Gij echter bestaat alleen, omdat wij u dulden. Dus wees zoet en gedraag u stil; want durft gij u verroeren, dan zetten wij u a£." Zijn dat nu woorden om iemand tegen God in den mond to leggen? Bl. xvi van dezelfde inleiding beet bet: ,,Het is de vinger Gods, zeggen alle lieden (Leute). - Nog meer: de geheele hand, vier vingers met den duim!" Dat is niet eens valseh vernuft. Hot zou echter onbillijk zijn, zoo men bet geheele boek naar doze staaltjes beoordeelde. Dat vreemde is vooral in de in- leiding, later, meer op politiek terrein, wordt bet beter. Van den veelbelovenden titel is dus alleen waar, dat ons bier »belangwekkende bijzonderheden" worden medegedeeld. Maar een geregeld verhaal is bet book niet to noemen, evenmin als wij er eon eenigzins volledig denkbeeld door krijgen van wat die ,,Tien maanden volksheerschappij" hebben opgeleverd. Zelfs een bevattelijk karakterbeeld to geven van enkele der hoofd- spelers in dit dolle drama, heeft de schrijver niet beproefd. Den chaos ontwarren heeft hij niet kunnen noch pogen to doen, en juist waar bet chaotische begint op to houden, om- dat bet belang zich uitsluitend om ddn persoon, LODEWIJK NAPOLEON, concentreert, - juist op dat punt breekt hij af. De vertaler noemt bet eene zeer opmerkelijke omstandig- heid, dat gelijktijdig met zijne vertaling NORMANBY'S werk, Une annee de Revolution, to Parijs, ook vertaald, bet licht ziet. Waarom zoo opmerkelijk weet ik niet; maar dit weet ik, dat NORMANBY's bedaarde, duidelijke en belangrijke schetsen, WEILL S vlugtige volzinnen geheel in de schaduw laten. De vertaler heeft een enkel durfde voor mogt, of voorging voor voorviel over bet hoofd gezien. Ofsehoon de vertaling blijkbaar niet van den Heer KOORDERS is, vinden wij toch eene weinig betere spelling van de bastaardwoorden, gelijk b. v. bet fizielce, kopyist, enz. waarover wij reeds bij eene andere uitgave van de Gebr. BINGER klaagden. Maar anders is zij goed, vlug en zuiver. Wie dus het hoofdbeloop der genoemde omwenteling reeds kent en in bet hoofd heeft, en enkele feiten nog eens van do meer onbekende en particuliere zijde, ale bet ware van achtercn, TIEN MAANDEN VOLKSrIEERSCIIAPPIJ. 223 wil zien, die leze den wel vreemd theologiserenden, maar Diet onaardig politiserenden Duitscher over ))De laatste Fransche omwenteling" - eer zij Diet meer de laatste is. Schaduwbeelden uit Suriname. Door ANNA. Amsterdam, Gebrs. Binger. 1858. In gr. 8vo. VIII en 102 bl., met gelith. en gekl. titelplaat, in verguld linnen. f 1 - 90. Sedert Mevrouw BEECUER STOWE, met 'haar ideaal-neger, de sympathie der blanken wist to winnen voor hot arme geslacht, dat zij zoo lang en zoo wreed hadden verdrukt, en dat zij, ondanks die sympathie, even hard bleven verdrukken; - zijn de slaven het geliefkoosde onderwerp geworden voor romans on verhalen en drama's, in rijm en onrijm; sedert word de slavernij een onuitputtelijk thema voor eindelooze redevoerin- gen, de aanleiding en het levenselement voor meetings en ge- nootschappen, de kwelling voor kabinetten en ministerien: bijna de vraag van den dag. En ofschoon sommige zeer ernstige teekenen ons onwillekeurig de vraag op de lippen doen Demon, of ook bier Diet meer schijn dan wezen is, of soms Diet meer eene soort van mode-sentimentaliteit, dan waarachtige, werk- dadige belangstelling, door bewustzijn van groote schuld en verantwoordelijkheid gewekt, in deze slavenkwestie de hoofdrol speelt, - toch is de beweging op zich zelve edel en good en verdient zij de medewerking van elken waren menschenvriend. Hot was dan ook wel to verwachten dat een onzer dichters deze stoffe zou aangrijpen, van deze stemming partij trekken, en iets leveren dat meer moot zijn dan eene berijmde aaneen- schakeling der gewone gemeenplaatsen over een onderwerp, zoo bij uitnemendheid een theme a phrases to noemen. En toch, hoe aanlokkelijk de stoffe ook zij, in de bewerking heeft zij groote moeijelijkheden. Wij kennen de slavernij in al haar werking en invloeden zeer onvolkomen, bij geruchte, van hooren zeggen, en moeten, wat aan doze onvolledige kennis ontbreekt, nit onze verbeelding aanvullen. Maar nu komt do groote moeijelijkheid, eene moeijelijkheid, door bijna niemand overwonnen. Welke is de invloed van zulk een levenstoestand als de slavernij op het gemoed en den geest eens menschen? WW'ij kennen hot one Diet dan met mocite en onvolledig, bij 17 221 ANNA, gevolgtrekking, denken. Welke is evenwel de invloed van lien toestand op den neger? Wij weten bet no- minder; dit weten wij, dat die invloed een andere moet zijn dan wij ons voor- stellen, dat de negerslaaf anders moet gevoelen dan wij wegen dat wij in zijne plants zouden doen, omdat, ware bet zoo niet, de slavernij , als duurzame toestand, volstrekt onmogelijk en ondenkbaar zou zijn. Het is ons bijna onmogelijk in den zedelijken toestand, in de denk- en zienswijze der negerslaven ons to verplaatsen of ons helder voor den geest to brengen, welke de gevolgen zijn eener eeuwen- en eeuwenlange slavernij op een menschenras, dat sints duizende jaren bet hoofd buigt onder de meest toomelooze willekeur, zonder zieb ooit nit lien staat van uiterste vernedering to kunnen opheffen. Wij staan bier gewis voor een duister raadsel in de geschiedenis des menschdoms, een der somberste geheimen van bet geheimzinnige Afrika: maar dit raadsel heeft to gelijk voor ons een vreeselijk ernstigen, zeer prac- tischen zin. Wij hebben van de onbetwistbare meerderheid, one geschonken, schandelijk misbruik gemaakt en onze hand zwaar doen wegen op den hals van den lager ontwikkelden zwarte; eene groote, ernstige scbuld, waarvan de vergelding dreigend in de toekomst spookt. Maar nu is de sympathie voor dien zwarte - dien men zich zoo gaarne voorstelt in de onmoge- lijke lichtgestaite van een Uncle TOM - opgewekt, en ale om strijd beijveren zich romanschrijvers en dichters om, zoo goed zij kunnen, de schandelijke gevolgen der slavernij to schil- deren. Ook onze bekende dichteres ANNA gevoelde zich door deze stoffe aangetrokken, en wilde ons in drie tafereelen den algemeenen en zedelijken toestand der slavernij schetsen, met andere woorden : den invloed der slavernij op do zedelijke en geestelijke ontwikkeling der slaven. Of bet haar gelukt is? Wij vrcezen dat ook zij is gestrand op de klip, die wij zoo even aanduidden ; dat zij zich zelve heeft afgevraagd, welke de uit- werking van zulk een levenstoestand op hear gemoed zou zijn, en bet antwoord op die vraag uitgesproken in haar ge- dicht. Wij vreezen, dat zij, in de beide eerste tafereelen voor 't minst, bij hare natuurmenschen eene to hooge, vooral eene to gekunstelde, ontwikkeling heeft verondersteld. Fen slaaf, door zijn meester geliefd en beschermd, ziet zich op eens door dien meester de innig geliefde vrouw ontrukken, met wie hij tot dusver had geleefd. De slaaf weet dat hij die vrouw niet do zijne lean noemen, dat hij tegenover den mcester geene SCIIADUWBEELDEN UIT SURINAME. 223 c glen op haar kan doen golden; toch, in do vertwijfeling zijner wanhoop, ijlt hij naar lien meester en ... wijst hem dood bedaard op de gelijkheid aller menschen voor God. Do hardvochtige beer bespot den gemoedelijken slaaf, beveelt hem to geeselen, en roept hem ten afscheid toe: dat die gelijkheid voor God een leugen is, on dat hij zich niet moot verbeelden dat zijne ziel bij God iets geldt, dewijl zijn geheele geslacht vervloekt is. De man was met bet Evangelie niet onbekend - bet blijkt reeds nit zijne woorden - toch is dat cane woord, op dien oogenblik, uit den spottenden mond zijns meesters, voldoende om hem voor geheel zijn volgend leven tot een af- godendienaar, een ongeloovige uit wanhoop, to maken. Wij vinden hem, jaren na die gebeurtenis, als een weggeloopen slaaf, in de bosschen, alleen met zijne dochter, een meisje van zeld- zame ontwikkeling voor een kind der wildernissen, christinne bovendien, wie de afgoderij des vaders de ziele pijnt; - daar leeft hij, somber, zwijgend, in zich zelven gekeerd, eene soort van neger-Manfred, min do wroeging, doch overigens onschadelijk. Hij zwoer den blanken een eeuwigen' haat, maar koelt dien haat voorloopig alleen aan der blanken God, wiens dienst bij verliet, ofschoon hij duldt dat zijne dochter dien God vereert; om zich op dien God to wreken gaat hij, tegen beter weten aan, nude boomen aanbidden. - Eene vrijgelatene Mulattin heeft jaren Lang gearbeid en gezwoegd om de bepaalde som bijeen to krijgen, waarvoor zij hare dochter zou kunnen vrijkoopen. Zij koint eindelijk dat geld aanbieden, maar do meesteresse weigert nu bet meisje vrij to laten, en wel nit ijverzucht op bet schoone, aanvallige kind. Wij zien de moeder geknield bij bet lijk barer dochter, - barer dochter vermoord door do mishandelingen en wreede jaloezij der snoode meeste- resse. In wilde wanhoop en wraakzucht wit zij bet huis in brand steken, maar Iaat eensklaps haar voornemen varen, wanneer eene andere slavin haar verhaalt, hoe ook zij eenmaal haar kind op duivelachtig wreede wijze zag vermoord, en hoe zij zich teen ondorwierp en troostte met de hoop des wederziens. De straks wanhopende moeder, die van CIIRISTUS of hot Evangelic niets weet, vo]gt onmiddellijk dat voorbeeld van onderwerping en vergevensgezindheid, in de hoop dat zij dan ook haar kind zal wedervinden. - Zijn doze toestanden natuurlijk, en kunnen zij inderdaad golden als typen van den 226 ANNA, zedelijken toestand der slavernij ? Zij kunnen dit des to minder, daar ook onze dicbteres genoodzaakt is om hare helden, hetzij door geestesgaven, hetzij door afkomst of bijkomende omstan- digheden, tot uitzonderingen to maken, hen to verheffen boven, to plaatsen buiten, de massa der slaven. BANCO, de wegge- loopen slaaf, getuigt van zich zelven, dat hij niet stomp van geest, niet, als de anderen, onwetend was, en hij voegt or bij: »helaas!" En wel to regt, voorwaar, want eerst daar- door, omdat hij niet was als de anderen, word hem de sla- vernij bet ondragelijke juk dat zijne ziel verplette. Intusschen hebben wij hier een exceptionelen toestand voor ons, en kun- nen daarnaar niet afmeten, welke de toestand dier ,,anderen", dat is der groote menigte, is. LEDA, de moeder in bet tweede tafereel, is vooreerst eene Mulattin, en daarenboven sints lang vrij ; terwijl zij eigenlijk nooit, naar hare eigen getuigenis, bet drukkende der slavernij gekend heeft. Zeker gevoelt zij wat de slavernij beteekent, als zij knielt bij hot bed van haar vermoord kind, en wij begrijpen haar als zij naar den bran- denden houtspaander grijpt - maar dan die plotselinge be- keering! Bij beiden, BANCO en LEDA, treft ons bet contrast tusschen de heftigheid der taal, de hartstogtelijke kreten, de opwinding der woede, die wel wat breedsprakig en gezocht in bare uitdrukkingen wordt, - en de nietigheid der uitkomst of de dadelijke, zonder eenige moeite bewerkte ommekeer: een contrast dat inderdaad aan bet komische grenst. - Beter vol- gehouden en meer natuurlijk is de vreeselijke wraakoefening der oude negerin in bet derde tafereel, cone wraakoefenino, jaren lang geduldig verschoven tot zich de gunstige gelegenheid zou aanbieden, en waarvan nu de dochter, bet bloemenmeisje, bet onschuldige werktuig en slagtoffer wordt. Dit tafereel, bet uitvoerigste van de drie, is zeker in elk opzigt, ook wat den vorm betreft, verreweg bet beste. De levendige, afwisselende, vloeijende versificatie onderscheidt zich zeer gunstig van de matheid en zwakheid die bet voorgaande dramatische gedicht over bet algemeen kenmerkt; ook is LEILA vrij van die plat- heden en ondichterlijke paraphrases, die men in de vorige stukken nu en dan aantreft. Do aanhef van bet gedicht, bet lied van bet bloemenmeisje, LEILA's daps - dat alles is zeer schoon en getuigt voor ANIA'S meesterschap over den vorm, vooral waar bet 't lyrische genre geldt. - Alleen zouden wij SCIIADUWI,EELDEN UIT SURINAME. 227 haar eene verklaring willen vragen van dien panischen schrik onder de bruiloftsgasten na LEILA'S dans; en bovenal eenige opheldering omtrent dat zeer bijzondere en merkwaardige ver- gif, op dien bloemkrans gestrooid: een vergif dat onmiddel- lijk den dood veroorzaakt van het ongelukkige meisje, op wier hoofd de krans wordt gezet, ofschoon LEILA dienzelfden krans, zonder schade, een geruimen tijd in de hand hield. Missehien ware hier voor onze scheikundigen veel to leeren. En nu de vorm. Wij zeiden reeds met een enkel woord dat breedsprakigheid en gezochtheid van uitdrukking, met name in de twee eerste tafereelen, niet to loochenen valt; missehien een gevolg der gekunstelde opwinding, zonder waren barts- togt: deze laatste is zelden woordenrijk. Het dramatische ge- dicht: ' Moeder en Christin", dunkt ons het minst geslaagde, ook wat den vorm betreft; eene besehavende, voltooijende hand kon daar wel aangelegd worden. Voor 't overige is de versificatie zuiver, en vertrouwen wij dat ANNA onnaauw- keurigheden en fouten, als wij er enkele aantroffen, gemak- kelijk weet to vermijden. Zij weet dat het niet aangaat to zeggen: Nog rijst uit de cenzaamheid dier dreven Geen stemme des geweens omhoog! Geen handen kermend opgeheven! Geen hart dat zich in de aard bedroog! ; en dat versregels als deze: 0, niet om niet ontscheurt de erinnering Zich aan de groef van 't hart der moeder, noch natuurlijk, noch smaakvol, noch welluidend zijn. Zij weet ook dat ongevormde bosschen nergens ter wereld worden aangetroffen; en dat het niet geoorloofd is, om den wille van bet rijm (die meedoogenlooze tyrant), to schrijven: Ik - ziet (bl. 63.) Zoo wij dergelijke vlekken aanwijzen, geschiedt het voornamelijk om der begaafde zangeres to herinneren, dat zij geroepen is om ook door haar voorbeeld den zoo noodigen eerbied voor onze schoone taal to bewaren en in to scherpen. Eene opmerking, die wij niet mogen weerhouden, geldt de slordige interpunctie, waardoor de zin, op 't eerste gezigt al- thans, hier en daar soms geheel onverstaanbaar worrt: 't is cen angstwekkcnde, bedwelmende overvloed van komma's en 228 ANNA, SCHADUWBEELDEN UIT SURINAME. uitroepteekens, op do minst passende plaatsen uitgestort. Do schuld zal echter wel aan den corrector liggen. Dat het boekje smaakvol is uitgevoerd, waarborgt de naam van de Gebrs. SINGER; jammer slechts dat de plompe, onbevallige, op vallen staande figuur van bet titelplaatje, zoo wonderlijk toegetakeld bovendien, ons nooit zou doen denken aan bet van schoon- heid schitterende, als eene fee daarheen zwevende bloemen- meisje, wier ,voet de huivrende bloemkens niet raakt" 1 - Wanneer zullen onze uitgevers toch daarin verbetering bren- gen, of ons dergelijke illustratien maar liever schenken? Twee jaren geleden. Door C. KINGSLEY. Uit het Engelsch ver- taald, door Dr. 1 . P. UNDO. In drie Deelen. Dordrecht, P. K. Braat. 1858. In yr. 8vo. De wensch die na bet lezen van dit work bij mij opkwam, was, dat dit nu eens een origineel Hollandsch product had mogen zijn; maar zdd jets wordt zelden geleverd, ook door Engelsche schrijvers, die er zich doorgaans op toeleggen om een gekozen onderwerp tot uitputtens toe to behandelen. Wat bier den lezer boeit, is juist dat men steeds wenscht meer van de voorkomende menschen en zaken to hooren; en toch, verre van oppervlakkig to zijn, geeft doze roman veel meet to denken dan zulke lectuur gwoonlijk doet. Zoo rijk en kernachtig is de inhoud dat er stof voor een dozijn andere romans in to vinden zou zijn, indien men iederen draad wilde afspinnen, want verscheidene der handelende personen worden op bet tooneel geworpen, even als medereizigers die men in een spoorwagen ontmoet, in wier gezelsehap men eenige aan- gename uren doorbrengt en die overigens voor ons noch ver- leden, noch toekomst hebben. Een eigenlijk hoofdpersoon kan men, dunkt mij, niet aan- wijzen; men vindt bier meer cone galerij van karakters die wel onderling verbonden zijn, maar z66, dat bet moeijelijk zou wezen om van bet verhaal eene doorloopende schets to -even. Elk van die karakters schijnt de eene of andere waarheid to moeten staven: TOM THURNALL, de wereldburger, die door de ingeving van zijn edel hart bet goede doet, maar to veel op eigen kracht steunt, is daar om to bewijzen, dat die kracht C. KINGSLEY, TWEE JAREN GELEDEN. 22t eindelijk zal worden gebroken, om to doen blijven dat ook de sterkste zonder den steun der godsdienst niets is. JAN BRIGGS, die zijne fortuin, zijn naam, zijne vrouw, alles door list en logen verwerft, moot het woord waar maken dat het kwaad zijn meester loont. Aan FRAYS HEADLEY, den jongen predikant, zou men tot leus kunnen geven: de waarheid zal overwinnen. Met het grootste geduld arbeidt hij in zijne kleine gemeente, waar hij eerst wordt miskend, maar ein- delijk alle harten wint door zijne liefde. Eene vreemde ver- schijning is GRACE HARVEY, een meisje dat door eene streng methodistisehe moeder opgevoed, zich met dier stroeve be- grippen niet kan vereenigen, en zich dus eene eigene gods- dienst schept, die haar tot eene soort van geestdrijfster maakt; zij wordt door hare geloofsgenooten als eene zieneres be- schouwd en bijna vereerd, en hoewel zij later wordt terug- gevoerd in de oude Engelsche kerk, (waarvan zij misschien met FRANS H. de overwegende waarde moot bewijzen) blijft zij toch altijd eene lieve dweepster, good in een roman, maar in de werkelijkheid niet to huis behoorende. MARK, de oude jager, zijne dochter MARY, Majoor CAMPBELL, zijn alle fiksch geteekende, edele karakters en vooral echt Engelsch. Door het geheel heeft de Schr. zich waarschijnlijk ten hoofd- doel gesteld (eene idle die ook in een zijner vroegere werken ,)Gist" doorblonk) om to toonen dat er in alle Standen, in alle betrekkingen en in alle secten goede menschen gevonden worden, die elkander de hand moeten reiken, om zamen to werken tot bet groote doel, om der menschheid nuttig to zijn, ,,want", zoo laat KINGSLEY een zijner personen spreken, ,het leven, de godsdienst, de vroomheid, hebben alleen in zoo ver iets to beteekenen, zijn alleen in zoover goddelijk en Gode welgevallig, als zij de middelen blijven tot dat ddne doel. Door het licht van die gedachte wordt alles opgehelderd, zelfs bet moeijelijksto denkbeeld van alien, dat zoo dikwijls de goede menschen kwelt, als zij beseffen: Ik moot God beminnen, en toch bemin ik Hem niet. Het valt gemakkelijk Hem to be- minnen, als men eens aan Hem denken kan als aan do con- centratie, do ideale volmaaktheid van al wat edel, beminne- lijk, bewonderenswaardig is in den menschelijken aard! En bet is gemakkelijk to werken ook, als men eons beseft, dat men voor zulk een Wezen on met zulk cen Wezen werkt!" - 230 C. KINSGLEY, TWEE JAREN GELEDE\. Met zulke schoone gedachten is bet werk als doorweven; diep gevoel wordt soms afgewisseld door fijne spotternij ; aardige tooneelen en geestige gesprekken zijn met eene milde hand rondgestrooid. Meesterlijk zijn de natuurschilderingen, en ik zou wenschen een kunstenaar to zijn; ik zou mij geInspireerd gevoelen om ze aansehouwelijk voor to stellen, met krachtige, breede penseelstreken, en dan sours de kleinste details als lichtpunten schitterend uitstekend. - Nog nimmer heb ik met enkele woorden zulke heerlijke tafereelen zien voorstellen als bier in menigte gevonden worden, no, nimmer zooveel poezij zien schuilen in de vlugtige beschrijving van eene bloem, van een insect. Slechts ddnmaal kon ik een glimlach Diet onder- drukken: hat was als STANGRAVE zijne bewondering eener schoone rivier zoover uitstrekt om to onderstellen, dat zij wel eene ziel kon hebben. Dat is toch wat al to mythologisch en overtreft zeker nog bet geloof van den ijverigsten aanhanger der zielsverhuizing. De tijd der handeling is die van den oorlog in de Krim en die krijg werkt voor vele der genoemden als een louterend vagevuur; ook de cholera wordt als een stoffelijk en zedelijk opruimingsmiddel aangewend. Het tooneel is ... de wereld, zou men haast mogen zeggen: nu zijn wij in de Krim, dan in de bosschen en de mijnen van Australia; nu in Coblenz, dan in London. Allermeest echter brengt de Schr. ons to Tyhitbury en to Aberalva; bet laatste plaatsje moot men op zijn crediet afgaande aan de zuidwestelijke kust van Cornwallis zoeken. Hot werk is zeker reeds door velen gelezen, maar hun, die bet nog Diet ter hand namen, zij hot ook door deze regelen zeer aanbevolen, en ieder die bet niet in bet oorspronkelijke leest, kan er gerust op zijn dat de vertaling goed is. Van bet vignetje, waaraan bet potlood van den Heer IcoNING zich bezondigd heeft, en dat voor de drie deelen tot vervelens toe is vermenigvuldigd, wil ik liefst Diet spreken. M. Twee Kapiteins Van Prins WILLEM den Eerste. 1576. Door HERMAN HENDRIIC NIEMANN. Amsterdam. J. M. E. Meijer. 1858. In gr. 8vo. 325 bl., met gesteendruhten titel en vignet. f 3-20. Toen Ref. dit good uitgevocrde bock ter hand nam, meende 11. II. NIEMANN, TWEE KAPITEINS, ENZ. 231 hij als bij ingeving den auteur als zulk cenen to molten groeten, die de firma VAN BUREN SCIIELE, KRABBENDAM, NAUTA, LAM- BRECIITS EN c7e. met een nieuwen vennoot vermeerderen zou. Na de kennismaking met deze )Twee Kapiteins" meet bij openhartig verklaren, dat zijn voorgevoel hem ten deze niet heeft bedrogen, en acht hij zich in gemoede verpligt heeren Leesbibliotheekhouders, die met de artikelen der firma ,,wel" zijn, aandachtig to maken op dit nieuwe product, 't welk de onvermoeide beer j. M. E. MEIJER, als makelaar in historische romans in den handel brengt. Voor hunne kalanten zal 't gewild goedje zijn, en wij durven hun verzekeren dat de f 3-20 aan den aankoop gewaagd, wel met rente naar de lade van hunne toonbank zullen wederkeeren. Wij willen deze aanbeveling met eenige bewijzen staven, en werpen daarom een blik op do hoofdpersonen die de Heer NIEMANN ten tooneele voert. Allereerst Prins wILLEM de Eerste en MARNIx VAN ST. ALDEGONDE, inseparables, de eerste blijk- baar de chef, de tweede de boekbouder van een kantoor, waar men in oppervlakkige en langdradige vertoogen over onze ge- schiedenis der 16e eeuw handelt. Naast deze, de twee kapi- teins MARCELIS en PAULUS BAx; een paar broeders, beeldschoon als ADONIS, dapper als de Cid, good gereformeerd als BoGER- MAN en verliefd als een romanheld van de firma, in alle die goede qualiteiten door niemand geevenaard als door hun boezem- vriend den ridder ALBERT DE MONTIGNI. Verder den grijzen VAN DUIVENVOORDE, een prinsgezind edelman en iemand van wien wij veel groote woorden hooren, maar weinig groote daden zien, daar wij hem slechts een paar malen ontmoeten, eens waar hij voor zijne op hunne minnaars wachtende doch- ters, zeer tegen haar zin, den room van zijn geslacht op hoog- dravenden toon verkondigt en eene politieke geloofsbelijdenis aflegt, de tweede maal, wanneer hij op zijn sterfbed ligt, zijne dochters on hare aanstaande echtgenooten zegent,om ten slotte op zijne prinsgezindheid bet zegel to drukken door eene Somme gelds aan de berooide schatkist to legateren. 't Overige man- nelijke personeel aan de Hollandsche zijde bestaat uit den admiraal BOISOT, JOOST VAN DER ENDE, de koene verdediger van Zierikzee, de Briellenaar KOPPESTOK, de dichter Coo11N- IIERT en anderen. Tegenover doze staan de Spanjaarden DE REQUESENS, JEAN 232 U. H. NIEIIANN, JAUREQUI, GASPARD D'ANASTRO, de Antwerpsche bankier, Es- COVEDO, de secretaris van Don JUAN van Oostenrijk, D'ASSON- VILLE, de gouverneur eener Spaansche gevangenis, GONZALO de cipier, en meerderen die zich om de hoofdpersonen groeperen. Vier dames verhoogen hot boeijende dezer stoffering, geheel ingerigt volgens 't model dat de toongevers der firma daar- voor schijnen aangegeven to hebben. Doze vertegenwoordigen de zoo wigtige en invloedrijke elementen in 't menschelijke leven, liefde en haat. Verbeeldt u de beide schoone dochters van DUIVENVOORDE, als Hollandsehe meisjes natuurlijk beval- lige blondines, tot over de ooren toe verliefd, de eene op MAR- CELIS BAx, de andere op MONTIGNI, wie zij zonder blikken of blozen rendez-vous geven in koepels en kerken; engelen, maar helaasl met vleesehelijke begeerten, die zelfs aan bet sterfbed van hunnen vader to stork zich doen gevoelen, dan dat jonk- vrouw MARIA niet even het ziekvertrek zou verlaten, om de juist in de nabijheid van bet huis aanwezige minnaars to laten ontbieden, ten einde eons eventjes hunne verbindtenis door den niets vermoedenden en met alles tevreden VAN DUIVEN- VOORDE to laten inzegenen. De vrouwelijke hoofdpersoon is echter CHRISTINA D'ASSONVILLE, eene dame die den eerzamen kapitein PAULUS BAx den zak geeft om zich in eene politieke intrigue ten behoeve van Don JUAN van Oostenrijk to wikke- len, die haar door zijn secretaris heeft doen beloven, dat zij in later tijd de gade van den nieuwen Gouverneur der Neder- landen worden zal. Van dit fraaije plan zijn PAULUS BAx en vooral de landvoogd DE REQUESENS de dupes, later, wat natuur- lijk is, ook dame CHRISTINA, die eindigt met naar een klooster to verhuizen en daar als eene Hadeleine repentante to sterven; t groote depot en de laatste carrii re van ondeugende dames uit de dagen van den tachtigjarigen oorlog, waarmede do heeren van de firma op 't laatst geen raad meer weten. Buiten doze drie dames ontmoeten wij no, even 's Prinsen gemalin, CHARLOTTE VAN BOURBON, en maken in Spanje de kennis van Donna OLYMPIA, eene beeldschoone vrouw, die ons al heel spoedig bewijst, dat zij zich bitter weinig om het zevende gebod bekreunt en niet ongeneigd is den ridder PAULUS BAx, met bet oog op haar eigen bon plaisir, het leven in cone Spaansche staatsgevangenis ietwat to veraangenamen. DIaar genoeg over do hoofdpersonen, wij willen ook nom; TWEE KAPITEINS VAN PRINS WILLEM DEN EERSTE. 233 even een resume geven der feiten, den leesbibliotheekhouders ten bewijze dat de Heer NIEMANN een waardig en veelbelovend vennoot is der firma. De plaatsen der handeling bepalen zich goeddeels tot Delft, Zierikzee, Antwerpen, Brussel, Madrid en de gevangenis van Alcantara. Hot tooneel wordt geopend met eene zamenzwering in het St. ANNA-klooster to Delft, waarvan Prins WILLEm en de heeren BAx do onzigtbare getuigen zijn. Later blijkt ons dat die beide brooders tot de geheime policie van den Prins behooren, wel denkelijk uit vrijen wil en zonder dat op het budget eene post van geheime uitgaven voor hunne bezoldi- ging uitgetrokken was. 't Vermoorden van vijf Spaansche soldaten door den koenen kapitein PAULUS, aan boord van een klein vaartuig op de Maas, vraagt later uwe aandacht. De belegering van eene stad, 't gevangen nemen van een spion, cone wonderdadige uitredding, en de togt door een vijandelijk legerkamp, zijn tooneelen die in een roman van dit genre eigen- aardig to huis behooren en ook hier niet gemist worden. Dat CHRISTINA D'ASSONVILLE een complot smeedt, door PAIILIIS BAx op eene tragische en hoogdravende wijze wordt doorgehaald, later de hulp van een sterrewigchelaar inroept en zich door dozen de toekomst laat voorspellen, om op het laatst met vergif en dolk dood familiaar to worden, behoeft ons niet to bevreem- den in cone dame, van wie verteld wordt dat zij uit eerzucht haar vaderland en de goede zaak verraadt en de Spaansche zijde koos. Een onderhoud met een paar gezanten, die on- verrigter zake en door de slimheid van vader wILLEM misleid naar huis kunnen keeren, schijnt alleen den lezer van een »Zondagsboek a vijf centen" medegedeeld to worden om hem op de hoogte to brengen van onze politieke verhouding tot het buitenland in die dagen. De verrassing van eon klooster, waar de Spanjaarden duchtig klop krijgen, de zamenspanning van den bankier D'ANASTRO met JEAN JAUREQUI - niet .AU- DREQUI, zooals de Auteur hem nu en dan noemt, waarom begrijpen wij niet - tegen het levee van den Prins; den deed van DE REQUESENS - geen der minst geslaagde hoofd- stukken uit dit book -; de bemagtiging van cone Spaansche krijgskas door een hoop dappere partijgangers, die MARCELIS BAs had aangeworven en niet aanwozf (bl. 209), - 't zinken van eon admiraalschip voor Zierikzee, - do val van die stad, - 234 II. II. NIEMANN, PAULUS' toot naar Spanje, - 't vertoeven in eene Spaansche rooversherberg, - eon bezoek aan bet hof to Madrid, - bet verblijf in eene gevangenis, - eene mislukte en eene geslaagde vlugt, - eindelijk een sterfbed en een dubbel huwelijk, - 't zijn alien tooneelen, die niet missen kunnen den roman- lezer, die met de artikelen der firma dweept, to boeijen. Twee historische feiten schijnen bij de primitieve conceptie van den Auteur op den voorgrond to hebben gestaan: 1°. bet beleg en de val van Zierikzee; 2°. de aanslag van JEAN JAUREQUI op den Prins. 't Feit N°. 1 zien wij voorbereid en ontwikkeld, de slag aan den voetzoeker ontbreektechter, want hoewel bet plan van des Prinsen moord beraamd wordt, blijft de uitvoering achterwege ; zelfs vermeldt de Auteur niet eens dat de uitvoering zes jaren later (Maart 1582) plaats greep; ook omtrent bet volgend lot der zamenzweerders verneemt de lezer niets; bet beramen van den aanslag zes jaren voor do uitvoering komt Ref. wel niet onmogelijk, maar desniettemin zeer onwaarschijnlijk voor. Ziedaar 't apercu van eon work dat wij gaarne onder de beste voortbrengselen der firma rangschikken. De stijl ten minste is hier en daar beter, althans vlugger en lesser, dan wij van do overige vennooten gewoon zijn; de Auteur heeft blijkbaar sommige Fransche romans, b. v. Les trois Mousquetaires van DUMAS niet zonder goede vrucht voor zijn stijl gelezen, en sommige tooneelen in dit book, o. a. die waar de dood van DE REQUESENS en de vlu(yt van PAULUS BAX Uit de gevangenis van Alcantara geschetst worden, ontbreekt bet niet aan eene levendige, plastische voorstelling. Den leesbibliotheekhouders en alien, die met de historische romans van VAN BUREN SCHELE en consorten vrede hebben, bevelen wij deze )Twee Kapiteins" aan. Hij, die echter weet op welken voet Ref. met de firma staat en zich o. m. diens aankondiging van ))Do Oude van bet Duin" herinnert (zie Vaderl. Letteroefeningen, 1858, N°. 11), zal welliot doze aanbeveling voor den Ileer NIEMANN een negativen lof achten. Van zijn standpunt vermag Ref. den Auteur geen anderen to geven. Hij voert strijd, niet tegen 't genre van den historischen roman, - maar tegen de wijze, waarop dit door sommige auteurs in 't belang van enkele uitgevers, die met den wansmaak van bet publiek bun voordeel doer, wordt geexploiteerd. TWEE KAPITEINS VAN PUNS WILLEM DEN EERSTE. 235 Met eon kort woord had Ref. zich van zijne verpligting jegens de Redactie van dit tijdschrift, die hem dozen roman ter aankondiging toevertrouwde, willen afmaken, want voort- durend - en toch blijkbaar immer vruchteloos - op hetzelfde aanbeeld to hameren, vermoeit zelfs den voor eene goede zaak meest ijverigen strijder. Toch heeft hij, door nogmaals 't ontleedmes to zetten in deze kankerige historisch-litterarische vrucht, eene laatste poging willen wagen, om het publiek to bewijzen hoe door de leden eener firma - die blijkbaar nooit uitsterft - onze historic wordt verminkt, en de grootsche heldenfiguren van den roemrijken voortijd tot mannequins wor- den gemaakt, wier beeld, op zulk cone wijze geschetst, niets anders dan eene schandelijke parodie op de werkelijkheid mag genoemd worden. Nog een enkel woord aan den welgezinde, die op bl. 655, N°. 13, jaargang 1858 van dit tijdschrift in Ref.'s meening om- trent soortgelijke geschriften bewees to deelen en eene nieuwe bijdrage tot staving van diens opinie mededeelde. Doze verwacht eon nekslag voor de bende, wanneer de be- stuurders van Leesgezelsehappen eenvoudig besluiten om de uitgave van zulke producten tegen to werken door ze niet to koopen. 't Plan was geed wanneer ieder directeur van een leesgezelschap met denzelfden geest als de steller dier korte mededeeling bezield was. Maar helaas ! ... en al waren deze alien mannen van smaak, 't zou de vraag blijven, of zij 't op den duur met een gedeelte hunner medeleden niet to kwaad zouden krijgen. Ref. is zelf in 't bestuur van eene dergelijke vereeniging, en hij voor zich heeft de treurige ervaring opgedaan dat, waar men b. v. een tijdschrift als De Gids of eene buitenlandsche Revue afstemt of hoogstens contre-coeur gedoogt, men zich als wanhopigen aan Honigby of Iris vastklemt. Meermalen zag hij b. v. do werken van cene TOUSSAINT, KINGSLEY of zelfs eenmaal BULWER'S nMijn Roman" op grond van langdradig- heid veroordeeld, waar men - als uitspanningslectuar - de minsten willen bij het lezen van eon roman zich ietwat inspannen - zoo heel veel tegen VAN BUREN Scr1ELE, KRABBENDAM of tegen eene vertaling van cone Duitsehe nsop- perige" novelle niet had in to brengen, ja, wat meer zegt, daaraan de voorkeur gaf. Zou (lit verschijnsel zcldzaam wezen 236 B. I-I. NIEAIANN, T\VEE KAPITEINS, ENZ. in de geschiedenis der leesgezelsehappen, waar 't ',elck wat wile" op den voorgrond staat? Neen 1 't geslacht der auteurs van ellendige romans zal noolt uitsterven en de wansmaak van een goed deel van bet lezend publiek nimmer worden verbeterd, zoo lang de meerderheid onzer uitgevers niet doordrongen is van den geest, then den waardigen Hamburger FRIEDRICH PERTHES bezielde. Wanneer de boekhandel bet voorbeeld niet volgt, dat door mannen ale DRUSEMAN, SURINGAR, MULLER, DRAAY, Of VAN DRUTEN en BLEEDER - OM geene andere gunstig bekende namen to noe- men - gegeven wordt, zoo Lang zal geldzucbt, speculerende op wansmaak, zoo al niet den bloei onzer oorspronkelijke let- terkunde, dan toch zeker de ontwikkeling van one yolk, krachtdadig tegenhouden. Dit laatste, voor wie 't aangaat. 0. Dec. 1858. L-E. De Bouwvallen van min Iilooster. Naar het Spaansch. Twee Deelen. Amsterdam, J. H. Scheltema. In gr. 8vo. 4 en 235; 4 en 202 bladz., met gelith. titelvignet. f 5-: De uitgever mag zich wel beklagen, dat wij zoo ver achter- aankomen met de bespreking van zijne ",Bouwvallen", en hij heeft bet alleen aan den ijver des Redacteurs to danken, dat zij niet misschien ganschelijk achterwege gebleven is. Ik had bet boek aan een vriend ter lezing gegeven, maar die vond bet zoo vreemd en zoo vervelend, dat ik er tegen opzag om mij er in to verdiepen. Eindelijk moest ik toch, en ik kan u al aanstonds mededeelen, dat mijn vriend wel wat streng en eenzijdig heeft geoordeeld. Vreemd is bet boek, maar dat vreemde wordt geheel uit oorsnrong en doel verklaard; vervelend is bet ook, maar bet eerste deel alleen, van bet tweede kan dit niet gezegd worden. Doch bet heeft zijne eigenaardige belangrijkheid en is niet zonder bekwaamheid geschreven. Het is eene partij schrift, of liever wat de Duitschers Tendenzschrift noemen. Het is jammer, dat men Diet schijnt to weten, wie bet geschreven heeft, en ook den tijd wanneer bet in Spanje uitgekomen is heb ik niet to weten kunnen komen. Het moet geschreven zijn door een geestelijke, die zonder zich to mengen in den DE BOUWVALLEN VAN MIJN KLOOSTER. 237 dwarrelenden chaos der Spaansche partijen, dit eene echter door dit book prediken wil: nrigt toch uwe woede Diet tepn de kloosters." Hot is bekend hoe FERDINAND VII in Spanje na NAPOLEON'S val hetzelfde restauratie-spel speelde als LODEWIJK XVIII in Frankrijk. Alleen ging hij nog iets verder, en deed zich de reactionnaire invloed der geestelijkheid in Spanje nog veel erger golden. Te verwonderen is bet dns niet, dat de zucht naar vrijheid zich bij bet yolk vereenzelvigde met haat tegen al wat geestelijke was, en dat bet hier nog iets vroeger den in Frankrijk tot eene uitbarsting kwam. Zoo kwam bet jaar 1822 in bet land met zijne revolutionnaire plannen, dwalingen en mislukkingen. Hot ging hier gelijk bet in 1848 in Frank- rijk, Duitschland en Italie is gegaan: terwijl absolutisten en liberalen of constitutionelen streden, en de laatsten hunne hand bet digtst bij de palm der overwinning schenen te heb- ben, kwarnen de radicalen die hunne zaak onherstelbaar be- dierven. Hier heetten ze Exaltados of Decamisados, en be- gingen of veroorzaakten die treurige buitensporigheden, die wel helaas! de onvermijdelijke gezellen eener revolutie schijnen to moeten zijn. De regtmatige en lang verkropte toorn tegen de ultramon- taansche geestelijke partij word hij bet gemeene yolk eene blinde woede tegen die geestelijken en die instellingen, die bun bet meest en overal onder de oogen kwamen, de mon- niken en de kloosters. Die vernielzucht tegen de kloosters gevoerd, is eene heilzame opruiming geweest van die al to talrijke broeinesten van geexalteerd catholieke begrippen, wier doode hand op to vele schatten en bezittingen beslag had gelegd. Mar groot en veelvuldig is ook bet onregt daarbij gepleegd, gelijk zelden een Augiasstal wordt gewasschen, zon- der dat een Alpheus uit zijne bedding wordt gesleurd. Eene van doze bejammerenswaardige uitspattingen der volks- woede, de kloosterstorrn tegerl de talrijke kloosters van Bar- celona - er waren er in die stad 28 van monniken en 17 van nonnen - in 1822, maakt bet middenpunt der handeling in dozen roman uit, waarvan de held zijn klooster moot zien vernielen. De dierlijke opgewondenheid die toen in de stad heerschte, bet in vlam zetten en plunderen van verscheidene kloosters, het vermoorden van monniken, de geheimzinnige BOEKUESCH. 1659. N°. V. 18 238 DE BOUW VALLEN gangen en catacomben in deze vestiiigen van middeneeuwsche vroomheid, de wondervolle uitreddingen en de openbaringen van bijgeloof to midden van de uitspattingen des ongeloofs, - zietdaar romantische elementen genoeg, waarvan de schrijver een niet slecht en redelijk gematigd gebruik heeft gemaakt. Van daar is dan ook bet tweede deel dramatisch, roman- tisch genoeg. Maar toch heeft bet geheel, vooral bet eerste deel, iets zeer eentoonigs. De reden hiervan is eenvoudig, dat bet personeel dat bet drama eigenlijk speelt, zeer klein, en de hoofdpersoon een verbazend vrome, maar weinigbedui- dende fantastische en overgevoelige dweeper is. Eerst dweept hij met menschelijke zaken, met de liefde en zijne ietwat ver- velende bloemencorrespondentie. Maar daarbij is hij zulk een onbandig en onbegrepen, ongelukkig schepsel, dat bet treurig is om aan to zien. Door den invloed van een bovenmen- schelijk heilig wezen, natuurlijk een monnik, wordt ook hij voor de dingen die des geestes zijn gewonnen, en vindt de hoogste zaligheid in bet kloosterleven. De intrigue draait echter hoofdzakelijk om eene vreemdsoortige vergissing, waardoor ooze held door de zijnen voor dood wordt gehouden. Om smaak to hebben in de dweepende, maar wat een- toonige beschrijvingen en beschouwingen van de zaligheid des kloosterlevens en de verhevenheid der monniken, moet men Catholiek zijn. Echter is bet toch eene lieve dweeperij en een geest van zachtmoedigheid, die er ons uit tegenwaait. Ook komt den schrijver de eer toe, dat hij zijne dikwijls ver- velende beschouwingen en monologen bier en daar door leven- dige tafereelen en juiste menschkundige grepen heeft weten of to wisselen. Ongetwijteld heeft de schrijver bij velen zijner geloofs- en landgenooten diepen indruk gemaakt, want hij bepleit zijne zaak althans met groote warmte en zonder bitterheid. Daarom kan bet zeer goed zijn, dat bet boek in Spanje opgang heeft gemaakt. Ook is bet gansch natuurlijk dat een Hollandsch Catholiek tijdschrift bet in zijne kolommen heeft willen op- nemen. Daarmede was namelijk een aanvang gemaakt, toen men, bij de uitgave door SCHELTEMA van bet geheele boek, goed vond er mede op to houden. Hoe echter deze anders verdienstelijke uitgever er op gekomen is, om dit boek aan ons, toch grootendeels Protestantsch publiek aan to bieden, begrijp A mear halt'. VAN MIJN KLOOSTER. 239 Zeer duidelijk is de vertaling niet direct nit bet Spaansch, maar nit bet Duitsch geschied, getuige de talloos vele, groote en kleine, Germanismen. Anders is de vertaling redelijk, maar meer waarlijk ook niet, wat ik door een genoegzaam aantal voorbeelden zou kunnen bewijzen, als bet idle fouten aan- toonen mij niet zoo'n sehoolmeesterssmaak in den mond gaf. - Het titelplaatje stelt rufnen van een klooster voor, maar zeker niet de bouwvallen van dit klooster. Het schijnt ook wat veel gevergd, dat de graveur bet book wat hij versieren moet, lezen zal. Dat moet bet publiek doen. Perseus, Jason, Theseus. Drie Verhalen uit het heldentydvak der Grieken, door CH. KINGSLEY. Uit het Engelsch door Dr. J. C. VAN DEVENTER. Dordrecht, P. K. Braat. 1858. In post 8vo. 4 en 186 bl., met gelith. titelplaat. Geb. in linnen. f 2 - 25. Nette band, fraai papier, zuivere letter, doen wat moois verwachten. Ook bet plaatje zal men wel lief vinden, zoo- Ian, men er niet aan denkt, dat die melkwitte jongman, in zijn dierenhuid gedoscht, en den flambard luchtig op den krullebol gezet, de geduchte Gorgonendooder was. Niet minder zal de naam van KINGSLEY de verwachting hoop, spannen, gelijk ook de woorden in de voorrede, dat de vlugge pen des begaafden schrijvers zich tot taak gesteld had, om ))bet dwaalbegrip to keer to gaan" van hen, ,,die maar al to zeer geneigd zijn, om den news op to halen voor de Grieksche godenleer, alsof bet (zij) een zameuweefsel was van allerlei dwaas- en ongerijmd- heden." blaar lieve hemel ! hoe zal dit boekje dat dwaal- begrip to keer gaan? PERSEUS' omzwervingen, de togt der Argonauten en TIIESEUS' heldendaden worden er in verhaald, eenvoudig, zeer eenvoudig verhaald, zooals men bet aan zijne kinderen doen zou, - dat is to zeggen ik niet, want ik zou zulke mythologische ongerijmdheden nooit aan mijne kinderen verhalen. Maar meer wordt ook niet gedaan. Zeer aardig weet KINGSLEY'S verbeelding hetgeen hij ver- haalt to sieren, zelfs heeft hij iets antieks in toon en stiji misschien onwillekeurig er in gebragt, maar dat vermeerdert de geschiktbeid voor kinderen, zelfs voor ongestudeerde jonge- lieden flog niet. 18 240 CH. KINGSLEY, PERSEUS, JASON, THESEUS. De mythologie traeht den meer verheven kern op to sporen, die in de mythen ligt opgesloten, maar die mythische verhalen op zich zelf zijn en blijven ongerijmd. Daar men die echter eerst kennen moet om tot den kern to komen, zullen zij nergens met meer genoegen nit geleerd worden, dan uit doze sierlijke overbrenging van KINGSLEY'S Three Heroes. Het ijzeren Schip. GESCHIEDKUNDIG OVERZIGT van zijnen oor- sprong tot op heden, benevens eene vERGELIJKENDE BESCHOU- WING der voor- en nadeelen, (lie het tegenover bet houten schip bezit, en BESCHRIJVING van de meest gebruikel3ke wJze van zamenstellen. Door H. M. F. VAN CLEEF, Scheepsbouw- en Werktuigkundige to Rotterdam. Met 12 gelith. uitsl. platen. 's Gravenhage, Gebr. van Cleef. 1858. In 41o. XII en 270 bl. f 9 - 20. Een oorspronkelijk boek, een good book, con book over een onderwerp, dat den Nederlander na aan bet harte moot liggen. Gelukkig zijn wij in bet bouwen van ijzeren schepen niet zoo ver ten aebteren, als in alle andere vakken van industrie, en al wet strekken kan om ons land althans in dit opzigt op de hoogte to houden, is eene gelukkige verschijning. Zeer veel is er in onze cyclopische eeuw over den bouw van ijzeren schepen geschreven, vele verschillende opinieen geuit, vele proeven met ongelijken uitslag genomen. Zeker bestond er behoefte, dat de vele acte-stukken in hot groote proces ijzeren schip contra houten schip, eens zooveel mogelijk bijeengebragt en geordend werden. Dat dit echter nog niet of slechts zoo weinig is gesehied daarover meet men zich niet verwonderen, gelijk de schrijver in zijne voorrede doet. Hot proces is nog niet half genoeg bepleit, de ijzeren seheeps- bouw is nog in zijne kindschheid, en al neemt bet kind spoe- dig toe in wasdom, bet is nog niet tot die periode gekomen, dat bet eenige stabiliteit in bouw en houding heeft gekregen. Terwijl aan de eene zijde industriele en finantiele overmoed een monster als den Leviathan bouwt, doet men aan de andere zijde de ondervinding op van ijzeren schepen, die, ofschoon veel kleiner, zoowel in zee als bij cone stranding, letterlijk in tweeen en in meer stukken gebroken zijn, - gelijk de Eva, de Birkenhead, de Yorkshirernan, de Duke of Sunderland, de H. M. F. VAN CLEEF, HET IJZEREN SCRIP. 241 Tayleur, de Prince, en nog andere Engelsche of Americaan- sche schepen in de laatste twee jaren. Daardoor is men meer op de noodzakelijkheid van een beter verband gaan letten, en weder hoort men van een voorstel tot eene nieuwe inrigting door de scheepsbouwmeesters TAYLERSON & c°. to Port-Glasgow, die in plaats van de gewone, regtopstaande ribben, kruiselings over elkander bevestigde schuinsche ribben gebezigd bebben. Dat kon den S. nog niet bekend zijn, van daar dat hij (bI. 268) nog maar alleen van de versterking van bet dek ten then einde spreekt. Maar niet genoeg. Terwijl men tot nog toe steeds den ouden vorm in de hoofdzaak behoudt, komt er op eens nit America weder een geheel nieuw plan, door ik weet niet wien in practijk gebragt. Men bootst den vorm der vissehen na: rond en glad en puntig zal bet schip zijn, om wind en golf- slag zoo min mogelijk vat to geven. En morgen zal bet weder lets anders zijn, en wanneer van de tien innovaties maar acne proef houdt, dan hebben we over weinige jaren weder geheel anders gebouwde ijzeren schepen als thans. Daarom zal bet vooreerst wel niet mogelijk zijn om den industrieel en scheepsbouwmeester een handbook to pven, waarnaar hij zich voortaan als naar zijn catechismus zal hebben to rigten. Neen, hij zal voortdurend een waakzaam oog moeten hebben over den ganschen industridlen hemel, om elke nieuwig- heid en verandering waar to nemen, en or zooveel mogelijk winste mode to doen. Maar hem bierin helpen, wat men tot op een gegeven tijdstip weet bijeenbrengen, resumeren hoe bet met bet groote vraagstuk op bet oogenblik staat, een grondslag leggen, die tot andere geschriften en eindelijk tot handboeken aanleiding kan geven, dat kan men. En dit ge- daan to hebben is de verdienste des Heeren VAN CLEEF. Men heeft hem hard gevallen over zijn stijl. En bet is niet to ontkennen daarin is eenig jagen naar sierlijkheid, weinig passende voor bet onderwerp, vooral daarom omdat de duide- lijkheid en juistheid van uitdrukking er wel eens onder ge- leden heeft. De beste stijl is altijd die bet meest geschikt is voor bet onderwerp, - dat heeft de Schrijver misscbien to veel over bet boofd gezien, althans in zijn eerste gedeelte. Maar alleen de hoop dat de S. nog wel eens nader op dit onderwerp zal terugkomen, drinat ons dit to zeggen, opdat 242 A. M. F. VAN CLEEF, hij dan, wat hem ligt vallen zal, zich hiervoor wat in acbt neme. Uit den aard der zaak moesten bet de geschiedenis, de ver- gelijking met bet houten schip en de zamenstelling zijn, die zich ter behandeling opdrongen. De geschiedenis is wet wat lang; maar in bet eerste werk over bet ijzeren schip dat in ons land uitkomt, kan dat geen groot gebrek genoemd worden. Zoowel bier als in de nVergelijking enz." zal men een aantal hoogst belangrijke bijzonderheden aantreffen, die getuigen van de groote belezenheid des schrijvers. Twee aanmerkingen kan ik echter niet terughouden. De ontwikkeling der denkbeelden is niet altijd duidelijk en geregeld genoeg. Hot meest komt dit uit in de beschouwing over de bruikbaarheid of onbruik- baarheid van bet ijzeren schip in den oorlog. Dat komt tot geen resultaat en vrij abrupt wordt er tot iets anders over- gegaan. En zoo is er veel, dat zich alleen verklaren laat nit de wijze waarop bet book is ontstaan (sedert jaren gemaakte verspreide aanteekeningen, thans geordend). Maar al to zeer kan ik den S. hierover Diet hard vallen, daar ik bet werk niet beschouw als een handbook in den gewonen zin. Boven- dien is zoo iets eerder bet geval bij een geschrift als dit, dat in zeker opzigt baanbrekend is voor een tak van industrie, die zich nog vormen moot. Strenge orde is echter altijd, maar vooral in technische vakken wenschelijk. Eene naauwkeuriger verdeeling der veelomvattende boofdstukken in onderafdeelin- gen, zooals dit in bet derde gedeelte geschiedt, benevens cone meer geddtailleerde inhoudsopgave zouden die orde bevorderd hebben, en ook bet naslaan gemakkelijker maken. Ik wensch den S. de gelegenheid toe, om dit in cone tweede uitgave to verbeteren. Ten anderen is de voorliefde des schrijvers voor bet ijzeren schip boven bet houten een weinig to bartstogtelijk. In de hoofdzaak geloof ik met hem, dat die voordeelen grooter zijn dan de nadeelen. Maar er hangen nog zoo ontzettend vele en belangrijke vraagpunten met doze zaak zamen ; men heeft nog to weinig langdurige en algemeene ondervinding, om nu reeds een beslissend oordeel to kunnen vellen. En, tenzij er al zeer veel verandere in doze veranderlijke wereld, zal toch wet vooreerst bet houten schip naast bet ijzeren blijven be- staan. Van omstandigheden en bestemming zal veelal de keuze afhangen, welke grondstof to kiezen. En wat de HET IJZEREV SCRIP. 243 bruikbaarheid van ijzer voor bet oorlogschip betreft, de S. had bet beter moeten doen uitkomen, dat men, zooals de zaak nu staat, die zal moeten ontkennen. Alleen zal bet afhangen van de veelvuldige proeven, die Frankrijk en Engeland met verschillende vormen van zoogenaamde drijvende batterijen doen, of men de bestaande bezwaren misschien in de toekomst zal weten to overwinnen. Het minst stond mij aan de afdeeling over de ),Expertise van schepen." 11laar blijkbaar is de schrijver op zijn terrein in bet laatste gedeelte, over de bouwwijze van bet ijzeren schip. Hier zou men alleen over enkele kleinigheden aan- merking kunnen maken, doch dit zou ons in discussies bren- gen, to uitvoerig voor dit tijdschrift. De uitvinding van bet ijzer voor den scheepsbouw, eerst met wat overdreven geestdrift toegejnichd, heeft later veel geleden onder verscheiden mislukte proeven, die cenige teleur- stelling en een zeker vooroordeel bij velen to weep bragten. IL laar weldra is hare deugdelijkheid voor de handelsmarine weder erkend, en wat hare toekomst zijn zal, is flog niet met zeker- heid to bepalen. Het is eene zaak niet alleen van technisch, maar van al- gemeen belang, en daarom zou ik hartelijk hopen, dat bet boek niet alleen bij de mannen van bet vak, maar ook bij de reeders, die kiezen moeten bf ijzer 6f bout voor hunne schepen, een ruim debiet vond. De uitgave is net en roijaal, zoo zelfs dat ik bijna vreezen moet, dat zij to roijaal voor ons land is. Negen gulden twintig cents is niet to veel voor bet boek, maar zeer veel voor een Hollander om voor een boek uit to geven. De Nederlandsche &Tioolleeraar. Vervolgschrift naar de behaefte des t ds, onder hoofcl-redactie van H. sLUIJTERS. Eerste Jaargang. Afl. 1. Goes, C. H. Schetsberg. 1858. In post 8vo. I V en 64 biz. Per jaarg. , bij int. f 2 - : buiten int. f 2 - 50. In de eerste Afl. van den eersten jaargang van een werkje als bet bovenstaande zou men al lit eon woord verwacht hebben over bet doe!, dat men zich met de uitgave voorstelde. 't Was dan ook ons eerste werk, toen we 't boekje in handen kregen, naar zoodanige Inleiding om to zien, die ons eenigzins op de 21;4 DE NEDERLANDSCIIE SCIIOOLLEERAAR, hoogte bragt; we vonden die echter niet. De lezer verwachte dus van ons niets meer dan 't oordeel, dat we, na gezet de versehillende stukken die den inhoud vormen, gelezen to heb- ben, gelooven to molten uitspreken. 't Eerste is een opstel van den onderwijzer KIEVITS to Beest, ten titel voerende: » Oefent de tegenwoordigo schoolopvoeding cenen gewenschten invloed uit op de zedelijkheid des yolks?"- Wij vinden 't eene wet is waar goedgeschreven, maar toch zeer alledaagsche verhandeling, zeer veel juiste, maar reeds dikwijls herhaalde opmerkingen over dit onderwerp bevat- tende, die zich, even als bet tweede stuk: 'Over de heer- schappij van den geest over de stof, door L. BOUwMAN", wet lezen laat, maar toch eigenlijk niets nieuws bevat. Met de daarop volgende »Nederduitsche Synonimen" van den hoofdredacteur kunnen we ons echter veel minder vereenigen: hier toch missen we geheel de juiste definities, de duidelijke voorstelling van de kracht der woorden, van de overeenkomst en 't verschil hunner beteekenis, die hij eon onderwerp ver- eischt worden, 'twelk, als dit, den grondigen taalkenner en fijnen opmerker verlangt. In deze korte aankondiging kin niet meer dan ddn voorbeeld onze mooning steven: Aandachtig zijn, opletten, opmerken. - Bepalen wij onze ge- daehten bij hetgeen geschiedt, dan is men aandachti j; verwijlen wij met onze overweging bij iets, clan letten wij op, en slain wij de grensteekens der dingen gade, (Ian merken wij op. Ons komen de gegeven bepalingen, hier en elders, onduide- lijk, zoo niet onjuist voor. Onder de overige stukken, merken wij flog op: ))iarijs, door J. J. ALBERDA, Directeur eener inrigting voor opvoeding en onderwijs to Hillegom". Doze proeve van stede-beschrijving, door eene bekwame hand geleverd, hebben we met belang- Stetting gelezen, en vole opmerkingen weergevonden, die we zelven, bij ons bezoek van Frankrijks hoofdstad, vroeger ge- maakt hebben. Jammer slechts, dat bet stuk wemelt van drukfouten, en klaarblijkelijk in proof is nagezien door iemand, die geheel onbekend is met Frankrijk en zijne tail. We von- den: l'avenu de Neuilly (avenue), Borleau (Boileau), bazans (bazars), benevens een tal van vergrijpen tegen onze tail en onzen stiji. Evenzoo vonden we in 't laatste stuk: ',Levenssehets van Pm- LIPS VAN MARNIx, door J. II. VAN DEN BREE, Instituteur to Goes", DE NEDERLANDSCFIE SCH00LLEERAAR. 245 onder meer, Reza in plaats van Beza, 'twelk eon en ander weinig pleit voor de naauwkeurigheid en zor, waarmede 't g boekje over 't geheel behandeld word, en 'tgeen allerminst to vergeven is in 't eerste eener reeks van geschriften, die tot titel draagt: De Nederlandsche Schoolleeraar. A. B. M. KORTE MEDEDEELINGEN. Op den 7d°° April 1567 verliet Antwerpen voor de eerste maal de zaak van vrijheid en Hervorming, en ging aan de Landvoogdes, vertegenwoordigende Koning PHILIPS II, over. Drie dagen later ontbood de regering de Hervormde en Luther- sche predikanten op bet stadhuis, bun bevelende bet prediken to staken en de stad, onder vrijgeleide, to verlaten. Daags to voren had een hunner, IJSBRAND BALK, BALCKItiS Of TRA- BIUS, cone leerrede gehouden, die in bet licht is gegeven. Waar en wanneer bet eerst, schijnt de bibliographie nog niet to hebben kunnen nasporen. Een tweede druk verscheen )Thantwerpen op die Lombeerde Veste int Itoothuys, by NICLAES MOLLYNS, Anno MDLXXIX", onder den titel: Een predicacie van dat cleyn iaostaert saeyken, het weleke was ghepredict en wtgheleyt door M. ISBRANDas, Dienaer des Goddelycken Woorts binnen Antwer- pen, Int jaer -41. D. L. X. VII, den IX April. Doze )predi- cacie" was blijkbaar niet bekend aan A. UYTTENHHOOvFN, teen hij in zijne Geschiedenis der I-Iervorming to Antwerpen, D. I (bet vervolg is, helaas, niet versehenen) bladz. 306 schreef, dat de Hervormden teen op Paschen ,,hunne laatste Gods- dienstoeffening enkel bij predikatie hielden ; vermids men bet Avondmaal, als naar ,ewoonte, niet uitdeelde." Aangehaald wordt daar DIERICKXSENS, Anty. Christo nascens et crescens; doch eene schritielijke aanteekening van den geleerden schrijver in bet voor mij liggende ex. vermeldt, dat, naar eene aantee- keuing in de Histoire des martyrs, L. IX, fol. 688, bet then dag zon-eclips was. Paschen 1567 viel naar mijne berekening den 30,11° Maart, met eene zon-eclips. De boven aangehaalde »predicacie" nu van den, waarschijn- lijk naar zijne geboorteplaats Balk in Friesland, genoemden Evangelie-prediker word, namelijk ,Nu twedemael ghedruckt ende wtghegaen voor alien liefhebbers des Goddelycken Woorts", gevonden door den ijverigen beoefenaar der Nederlandsche 246 KORTE 9IEDEDEELINGEN. Kerkgesehiedenis B. GLASIUS, die deze Leerrede over Mark. Iv: 39-33, met eene inleiding heeft uitgegeven, to Dordrecht, by H. LAGERWEY, 1858 (a f : - 25). V. 0. Wij ontvingen weder eenige Nommers van den Christenbode (Bijblad bij De Christe5jke Verzamelaar door en voor het yolk), een blad, dat wekelijks wordt uitgegeven door den Bond der Vereenigingen ter verbreiding der Waarheid, to Amsterdam, bij H. IIOVEKER (a f 1 - 20 per jaarg.). Zij hehelzen lezens- en behartigenswaardige kerkelijke berigten nit onderseheidene oor- den. Doch hetgeen in N°. 31 to lezen staat aangaande een bezoek van Schotsehe afgevaardigden in Nederland, is in ons oog eene zamenstelling van zoo verfoeilijke leugens, dat wij niet alleen met verontwaardiging ons afkeurend oordeel uit- spreken, maar ook niet schromen, openlijk en met ondertee- kening dezer aankondiging den man, die dit verslag van Dr. THOISON van Edernburg (sic) in bet aangehaalde blaadje vertaald heeft medegedeeld, to sommeren tot bet waar maken zijner lasterlijke, voor de leeraren der Nederlandsche Her- vormde Kerk hoogst beleedigende aantijging: nOnder een aan- tal van 1500 leeraren, zijn er waarsehijnlijk Been 500, die nCHRISTUS en dien gekruisigd" prediken. Nooit heb ik dat aantal boven de 500 hooren schatten ; herhaaldelijk heb ik bet door zeer verstandige tot de kerk behoorende mannen op niet meer dan 250 hooren schatten." Het vervolg van dien, door laatdunkend orthodoxisme en - wat er doorgaans mede gepaard gaat - laatdnnkenden geestelijken hoogmoed inge- geven brief toont nu wel van hoedanigen geest de schrijver - of misschien beter : de Nederlandsche berigtgever - is. Maar wij, die de bewustheid in ons omdragen, dat wij, zij bet dan onder veel gebrek, geen zwaarder boon kennen, dan dat wij nCHRISTUS en dien gekruisigd" niet zouden prediken, - wij mogen dien smaad niet op ons kleven laten. In dit algemeen gelezen Tijdschrift protesteer ik openlijk tegen die lasterlijke aantijging. Uit welken hock zij komt, weet men; maar die hock is no, niet genoeg bekend, en 't strijdt niet tegen de urbaniteit, die men in eene eigenlijk theologische discussie met regt vordert, indien wij Dr. THOMSON, of eigen- lijk zijnen Nederlandschen berigtgever, in openbaren gescbrifte oproepen om de boven aangehaalde beschuldiging door bewijzen KORTE MEDEDEELIVGEN. 247 to staven of als lasterlijk to herroepen. I-Iet eerste niet kun- nende, bond ik bet er voor, dat zij bet laatste moeten. Oirschot, Febr. 1859. H. M. C. VAN 00STERZEE. Wij hebben eene zoogenaamde nieuwe titel-uitgave ontvan- gen van bet ten jare 1855 verschenen werkje: Merkwaardig- heden uit de geschiedenis der Kerkhervorming; voorafgegaan door eene beschouwing van de verbastering der Christelij ke Kerk. Grooten- deels bewerki naar de Tafereelen der Kerkhervorming van Dr. s. TER HAAR. Zulke nienwe titel-uitgaven beteekenen zelden iets goods; zij zijn eene proefneming om nog eenige exemplaren to slijten van een werkje, dat weinig opgang heeft gemaakt en vergeten is. Helaas, van deze Merkwaardigheden laat zich dat wel begrijpen. Dat bet goed is, om ook in beknopter vorm en tot minder prijs dan de Tafereelen van TER HAAR, de ge- schiedenis der kerkhervorming aan ons publiek to lezen to Peen - dat erkennen wij volmondig; maar dan moot bet niet geschieden door een schrijver, die en in de voorstelling der feiten, en in clan still then hij schrijft, klaarblijkelijk toont, dat bij onbekwaam is de stilt der historie in handen to nemen. Vie van de regtmatigheid van ons oordeel zich overtuigen wil en der zake kundig is, getrooste zich de kleine uitgave van f :-40 voor dit werkje, dat spoedig door eene beknopte geschiedenis der hervorming van edeler gehalte ver- vangen worde, doch tot zoolang nut kan doen, waar TER HAAR'S werk to uitvoerien kostbaar is. g Hot doet ons genoegen met lof to mogen spreken van een bundeltje kindergediebten, onder den titel: Kinderliederen van C. VAN KOETSVELD, c.E.z. De zoon van den in onze letter- kunde beroemden vader gal ons reeds meer dan eens iets to lezen, dat bet ons deed betreuren zoo waardig een naam onder zulke onbeduidende producten to zien. Nu echter zijn wij tot de overtuiging gekomen, dat de jonge v. K. nog altijd naar zijne vocatie gezocht heeft en een uitstekenden aanleg voor het kindergedicht bezit; waarlijk geene kleine gave, die bij ont- ving! Zijne versjes, voorafgegaan door eene allerliefste op- dragt aan zijn vader, zijn los en gemakkelijk gerijmd en juist in den kindertoon. Wij bidden hem nu voortaan op dit terrein werkzaam to blijven en met de hem verleende talenten to 248 E.ORTE MEDEDEELINGEN. woekeren, en wij bidden hem Diet to vergeten, dat hij bet flog Diet gegrepen heeft, gelijk deze twee regels van bl. 25 getuigen: Maar dan toch z66 aan hun hart zijn ontvreemd, Is toch veel treuriger lot. De uitgever NOOTHOVEN VAN GooR heeft voor een behoorlijk uiterlijk gezorgd, waarom wij dit bundeltje to meer aanbevelen. Uit de Bydragen ter bevordering van het Christelijk leven is een stukje van Prof. MUURLING overgedrukt en afzonderlijk a 122 cts. verkrijgbaar gesteld. Het draagt ten titel: Wat ontbreekt my nog? Onderzoek naar de hoogste behoefte van den mensch. Het handelt over de bekende ontmoeting tusschen JEZUs en den rijken jongeling. Om zijn eenvoud en de goede strekking verdient dit stukje van den waardigen Groning- schen hoogleeraar ruime aanbeveling. De boekhandelaar G. DE GEUS, to 's Gravenhage, heeft on- langs eene brochure, 16 blz. in gr. 8vo. groot, a f :-25, uit- gegeven, getiteld: De verwoesting van den Aardbol, of de Co- meten en derzelver invloed op de aarde, in geval van botsing met deze planeet, op eene algemeene (algemeen) bevattelijke wyze voor- gesteld door eenen Natuurvorscher. Het »algemeen bevattelijke" schutten we; 't is een stofwolk van terminologien - of er diepzinnige zaken onder zitten, durven we in gemoede Diet verklaren -, waarvan, gelukkig voor de bevreesden in den lande, bet slot is, »dat bet juist de den Ether to zamen per- sende en op ieder Hemelligchaam drukkende uitstraling der omringenden is, die belet dat zij Diet respectivelijk door der- zelver inwendige centrifugale kracht terstond weder ontbonden worden, en die derhalve ze ook van elkander verwijderd houdt" - nit welke geleerde redenering dan wordt afgeleid, ,dat eene zoodanige ontmoeting tot de natuurlijke onmogelijk- heden behoort." Wat is het papier toch geduldig en de drukpers toch gedienstigl Uit bet belangrijke werk: FRIEDRICH PERTHES geschetst door zijnen zoon C. TH. PERTHES, Hoogleeraar to Bonn (vert. door C. M. MENSING), to Leeuwarden, bij G. T. N. SURINGAR, 1853, IV Deelen, leert men ook PERTHES' eerste echtgenoote, CARO- LINA, de dochter van den vermaarden Wandsbecker Bote, KORTE MEDEDEELINGEN. 249 MATTHIAS CLAUDIUS, in hare hooge waarde en edele gemoeds- gesteldheid kennen. Een afzonderlijk stukje over die "Chris- telyke vrouw en moeder", door CIT. MONNARD, mode Hoogleeraar to Bonn, is, ' uit bet Fransch", door bovengenoemden Leeuwar- der uitgever in het licht gezonden (kl. 8vo., 114 bl. a f :-75). Wij bevelen het met warmte aan. Een »Grieksch Leesboek voor eerstbeginnenden ten gebruike bij de spraakleeren van DE GAAY FORTMAN, KAPPEYNE, ENGER, KUHNER en PLUYGERS, bewerkt door Dr. J. J. KREENEN en Dr. J. J. VAN DER KLOES, Arnhem, THIEME, 1858", mogt een tweeden druk beleven. Hot is dan ook, vooral door de korte verwij- zing naar de genoemde Grammatica's zeer bruikbaar, gelijk de Woordenlijst met zorg is bewerkt. Het heeft ons ver- lost van de banden van GEDIKE en JACOBS, die reeds to lang op onze Gymnasia hadden gekneld, en stelt den docent in de gelegenheid den leerling cone Chrestomathie in handen to geven op de hoogte van de goede Grammatica's, die hij reeds heeft. Jhr. AMSROOS VAN DER DOES DE BIJE gaf een Nader Betoog in het licht tegen de beweerde Meerderjarigheid van den Prins van Orange, als een Antwoord aan Mr. P. VAN BEMMELEN (Am- sterdam, P. N. VAN KAMPEN, 1859, 8vo. 76 bl. f :-90). Wij zeiden reeds vroeger dat wij in de meening van den schrijver deel- den, dock dat wij de vraag voor zeer eenvoudig hielden. Wij wenschen dus ook dat hiermede de weinig belangrijke quaestie als uitgeput worde beschouwd en er geen dupliek op dit repliek volge. Wat zich zelf recenseert, behoeven wij alleen aan to kon- digen. Dat is het geval met: ,)MERKWAARDIGE BRIEF van den Luitenant-Generaal J. VAN sWIETEN, Gouverneur ter West- kust van Sumatra aan den Heer F. H. VAN VLISSINGEN, be- treffende Europesche Kolonisatie op Sumatra, uitgegeven door het Comitd voor exploitatie en kolonisatie der O.-Indische Buitenbezittingen. 's Gravenh. 1858." 't Is wel wat naief, dat merkwaardig met pinkdikke letters voorop to zetten, maar de Brief verdient then naam. Hij is gerigt tegen het Verslag van de Staatscommissie verleden jaar uitgebragt over de quaestie der colonisatie. Natuurlijk ]can een brief, ofschoon dan ook 250 KORTE MEDEDEELINGEN. van 30 bladz. druks, die omvangrijke zaak niet funditus be- handelen; maar hij behelst toch uiterst belangrijke mededee- lingen, voornamelijk over de politieke bezwaren door de Com- missie geopperd, ten bewijze, dat zij ook deze to zwaar had voor- gesteld. Hot belangrijkste punt in deze zaak, bet Indiscbe climaat wordt echter, gelijk van den Luit.-Generaal ook to verwachten was, niet regtstreeks behandeld, en de opsomming der be- staande tafellanden op Sumatra zou eerst dan de Commissie verslaan, wanneer er juiste weerkundige waarnemingen bij gevoegd waren. Doch deze Brief schijnt slechts een voorlooper to zullen zijn van een later to verschijnen uitvoeriger ant- woord op bet Verslag der Staatscommissie. Dat hot Indisch bestuur eene dwaasheid heeft gedaan met de openstelling der 19 havens, wier plotselinge openbarsting niet ten onregte zooveel eclat heeft gemaakt, weet en erkent ieder. Maar dat de heeren fabricanten wel wat al to zwaar alarm hebben geschreeuwd; dat de Minister van Kolonieen in het gegeven geval voorzigtig heeft gehandeld met maar niet zoo dadelijk intrekking van dit besluit des Gouv.-Generaals to eischen, dat betoogt J. D. KRUSEMAN in eene brochure, waar- van voor weinige dagen reeds de tweede druk is uitgekomen bij susAN to 's Gravenhage, onder den titel: »Het openstellen van havens op Java, Borneo en Sumatra, enz." - Zonder zich in to laten met de vraag, welke reden of magtaanleiding tot dat besluit mag gegeven hebben, stelt hij zich eenvoudig eene gemotiveerde beantwoording voor der vijf door den Mi- nister aan de Kamers van Rotterdam, Amsterdam en Dor- drecht gestelde vragen. Hij wil de 16 havens op Java ge- opend houden voor den uitvoer en onder zekere beperkingen slechts voor den invoer. Hot is cone bezadigde stemme eens deskundigen, die de Re- gering zooveel mogelijk de hand boven bet hoofd houdt. `Vie kent de versjes van J. J. A. GOEVERNEUR niet, die in de door hem uitgegeven fabelboekjes gevonden worden; die versjes zoo echt kinderlijk en toch zoo verheven, zoo geschikt om als van zelf in bet geheugen der kleinen eene plaats to vinden, en in de harten der jeugd de eerste zaden eener een- voudige Christelijke vroomheid to strooijen? Wat er waars KORTE MEDEDEELINGEN. 251 is in de uitspraken der drijvers van onze dagen, dat de op- voeding van meet of Jan Christelijk moot wezen, maar wat die drijvers zoo slecht in practijk weten to brengen, als zij een koud, der, droog, schadelijk dogmatisme in de vatbare gemoederen der jeugd uitstorten, dat vindt in deze versjes zijne bevestiging en verklaring. Ouders en opvoedersl Die versjes, met enkele vermeerderd, zijn in nederig gewaad op nieuw bij M. SMIT, to Groningen, a f : - 30, in 't licht ver- schenen. lilogen zij in uwe woning ontbreken ? Moogt gij nalaten ze uwen kinderen duidelijk en met gevoel voor to lezen ? Neen gij -- en leest dan zelven eenst eens bet be- hartigingswaardige woord van BRUGSMA, dat tot u is gerigt en bet bundeltje opent. De meesten onzer lezers hebben zeker nooit den naam hooren noernen van A. VAN DUIN, die op 23jarigen leeftijd to Goes is overleden. 't Was ook maar een jongman, die zich gewijd had aan de visch-negotie, vooral ten behoove van zijne ouders. Toch verdient hij door u gekend en zijne nagedachtenis door u vereerd to worden. Leest wat Dr. R. A. S. PICCARDT, Predi- kant to Goes, uit zijne nalatenschap heeft uitgegeven, onder den titel: Woorden van ernst en Uefde. Dan zult gij zien, hoe ))bet Christelijk geloof zich openbaart ook onder hot kleed van den eenvoudige naar de wereld, en hoe bet zich naar buiten heilrijk kan doer kennen, zonder de uitersten to die- non, waarin velen van onzen tijd bet kenmerk der opregtheid stellen." Koopt gij dit boekje a f : 40, gij doet eene wel- daad aan de achtergebleven betrekkingen des ontslapenen en gij zult eene weldaad doen aan nwe eigen ziel, terwijl in- genomenheid met den edelen jongeling, ondanks zijn een- voudigen stand en zijne gebrekkige letterkundige opvoeding, al uwe aanmerkingen tot zwijgen zal brengen, om deze done steeds luider en krachtiger to waken , dat zulk een lief boekske wel eene betere correctie had verdiend. Wie veel goeds voor weinig geld hebben wil, koope de Bloendezing -uit de Werken van JACOB CATS, to Rotterdam bij OTTO PETRI uitgegeven. )=let is een boekje van 207 blad- zijden, met eene goode, niet to kleine letter gedrukt, dat slechts 25 cents kost. De inhoud ... maar neen, wij mogen 252 KORTE MEDEDEELINGEN. in vader CATS zoo good niet to huis zijn als onze voorvade- ren, hij is toch nog niet vergeten. Wij meenen dus genoeg to doen met onzen lezers mode to deelen, dat de stukken welke deze bloemlezing bevat, voor hot grootste gedeelte uit zijn Spiegel van den ouden en nieuweren t?jd en voor liet overige uit eenige andere werken van onzen volksdichter zijn ge- nomen. Door de woorden die geheel verouderd zijn, zoodat zij niet meer verstaan worden, onder aan de bladzijde met een enkel woord to verklaren, zou de uitgever zeker aan menigen lezer eene dienst gedaan hebben. Griffel en lei zijn zeker zeer ongeschikte instrumenten om ter oefening kaarten to teekenen, daar het eene hoogst on- duidelijke en warrelende teekening geeft. Anders dacht hier- over de vervaardiger van u00MIZENS' Atlas der Aarde. In negen Kaarten voorgesteld als teekeningen op de lei. Gron. J. OOMKENS", a f 1 - 50 (afkonderlijke Kaarten f : - 20). Zij zijn niet kwaad uitgevoerd. 't Is zeer moeijelijk om naar ddne aflevering een tijdschrift to beoordeelen, of liever gezegd, bet is onmogelijk. Daarorn kunnen wij aangaande bet Familie-111agazgn (te Arnhem, bij TJEENX wILLINK) alleen mededeelen, dat men ons do eerste aflevering gezonden heeft; dat wij den inhoud dier aflevering middelmatig hebben gevonden; dat de namen van de Redac- teurs S. J. VAN DEN BERGH en W. M. LOGEMAN ons waarborgen zijn, dat de volgende afleveringen meer belangrijks zullen be- vatten, en eindelijk dat de druk netjes en de houtsneden redelijk zijn. Aan to bevelen is: de Reisw~zer, welke maandelijks to Amster- dam bij VAN STADEN uitkomt. Voor slechts f 2 - 50 per jaar ontvangt men alle maanden eene opgave van alle vervoer- middelen uit de voornaamste plaatsen van ons land, in een klein boekske, dat men zeer geschikt in de portefeuille bergen kan. Ref. herinnert zich bij een vroegeren jaargang dozen Reiswyzer ook eens aanbevolen to hebben. De aanmerking die hij toen maakte op de rangscbikking der logementen, heeft tot geene verandering geleid; 't is jammer, want met weinig moeite zou in doze opgave het gebrekkige kunnen verbeterd worden. BOEKBESCIIOUWING. Dissertatio Theologica de Oratione Montana, Evang. Matthaei Cap. V-VII, gram ... pro gradu Doctoratus ... in Aca- demia Rheno-Trajectina ... examini submittit MURCO NICO- LAUS RINGNALDA, Frisius ex urbe Ylst. A. d. xxviii m. Maji, anni MDCCCLVIII. Trajecti ad Rh., Post Uiterweer et Soc. Oct. Maj. X11 et 101 pano Hot Joel, in doze Dissertatie beood, is drieledig: g 1°. Aan to toonen, dat de Bergrede geene doorloopende, ddns aldus gehouden, rede van aEZUS zij, maar de hoofdsom van wat Hij nu en dan op verschillende bergen aan de scharen geleerd heeft. Dit besluit wordt langs den koninklijken histo- rischen weg afgeleid: - eerst, uit de met veel aanschouwelijk- heid en waarheid voorgestelde manier van onderwijzen, waar- van de Heer zich zoo elders ale inzonderheid op de bergen bediend moet hebben; en vervolgens, uit de bekende, van GIESELER ontleende maar veelzins gewijzigde diegesen-hypo- these, door den S. aangemerkt als de eenig mogelijke prC- misse, waarmee de bewaring van 's Heeren leerwoorden door zijne discipelen - en dan verder ook de oorsprong, overeen- stemming, en afwijkingen der synoptische Evangelien - zich naar behooren laat verklaren. - Gaat R.'s stelsel door, dan vallen, gelijk hij zeer naauwkeurig en scherpzinnig heeft aan- gewezen, al de bezwaren weg, die - met name ook van wege de parallel Lulc. vi - tot dusverre op de interpretatie der Bergrede gedrukt hebben. Maar, schoon we voluit toe- geven dat er in de diegesen-hypothese cone kern van waar- heid ligt, en dat we, haar volstrekt verwerpende, ons geen getrouw denkbeeld van bet u~pvypca der Apostelen zouden maken, zoo booren we ons toch, bijaldien we met R. maar iets verder wilden gaan, bet non plus ultra toegeroepen door de psychologisch juiste tegenwerping van den schranderen HUG: ,,Die Worte des Weisen in der Menschen Herz zu legen, ver- mochte kein Rhapsode mit Recitiren eingepragter Historien. Sie muszten vom Lehrer nicht blos angelernt; sie muszten BOEKBESCii. 1859. N°. VI. 19 254 M. N. RINGNALDA, eingedacht seyn, and rein eigenes GemUth erfullen. Er muszte die Menschen ergreifen, ermahnen, warnen, ermuntern and hestrafen ; das war das Fpynv i vuyys~~rrTOV", 2 Tim. Iv: 2-6, das Geschaft der Boten des Glaubens; ein Work der freyen Bewegung des Geistes, and nicht der Mechanik. Wie ein- seitig and kleinlich denket man sick die Aufgaben der Glau- bensboten, wenn es im Declamiren einer eingelernten Ge- schichte bestand 1" 2°. Aan to toonen, dat do Bergrede, als van een hoofd- thema verstoken, aeon afgerond en in al zijne deelen welge- ordend geheel uitmaakt, maar dat daarom in hear geenszins to miskennen zij eenige rangschikking en zamenknooping, gelijk die door den eersten teboeksteller der didgeseten behoeve zijner lezers moest worden aangebragt. - IIier heeft de jonge Doctor zijn gevoelen, tegenover den geleerden IIARTING, o. i. zege- vierend gehandhaafd. 3°. Aan to toonen, dat de Bergrede de geheele religie van CHIRISTUS bevat, en alzoo met het hoogste regt de Magna Charta van het koninkrijk der hemelen may heeten. - Met genoegen zagen we den S. tegenover de hedendaagsche een- zijdige opdrijving van CnRISTUS' persoon boven zijne leer, de zinrijke opmerking inleggen, dat het immers alles op CIIRISTUS' geest aankomt, en dat doze geest ons evenzeer in zijne woor- den als daden is nagelaten. Maar toch houden we dit ge- deelte der verhandeling voor 't minst geslaagde en wet ook wel 't minst slagen moest, omdat inderdaad in de Bergrede vele wezenlijke stukken der Christelijke religie hoogstens even z1jn aangeroerd, maar niet de industria behandeld, en derhalve ook niet voldoende geexponeerd, terwiji andere - b. v. dat der Verzoening - er zelfs niet dan bij zeer contorte gevolg- trekking nit kunnen worden afgeleid. Wij hebben dus onze bedenkingen, en houden ook met R.'s arbeid het laatste woord over de Oratio Montana no, niet ge- sproken. Maar dat den jongeling niet aar stonds gelukt is, wat zoo menig in de wetensehap vergrijsde to vergeefs heeft beproefd - dit waarlijk zal wel goon scrupeltje aan den lof behoeven to onttrekken, lien wij hem toedenken. Die lof is veelzijdig. Vooreerst, indien we gezegd hebben, dat de uitleg- ging der Bergrede door R. flog niet allenthalve in 't klare is ge- bragt, we zeggen niet rninder, dat hij met dat al vele nieuwe DISSERTATIO THEOLOGICA, ETC. 2,55 en ganseh niet onbeduidende steenen tot den bouw heeft aan- gevoerd. Verder, de S. heeft zijn onderwerp met een fiksch oog overzien, en het geleidelijk, volledig en toch kortbondig afgewerkt. Dan, hij heeft zelf gedacht, - groote verdienste in een tijd, waarin de Orthodoxe, Groningsche, Leidsche Scholen om 't zeerst wedijveren, wie het in 't jurare in verba magistri van den ander winnen zal! Zoo schijnt hem dan ook bet partium studium in de wetenschap ten eenenmale vreemd ge- bleven, - mede iets unieks en treffelijks! Hiermede gaat, als gewoonlijk, de deugd der beseheidenheid gepaard, die we onlangs in zijn tijdgenoot CRAMER met leedwezen misten, daar zij elken leeftijd, maar bijzonder de jonkheid, zoozeer versiert, en die door R. nergens, ook niet waar hij - als met HAFTING - lijnregt in gevoelen verschilt, wordt verloochend. Voeg eindelijk bij dit alles een vloeijend en zuiver Latijn, dat op meer dan ddne plaats zelfs fraai verdient to heeten, b. v. p. 91: ,,Omnis homo, qui haec divina Jesu verba audiens non factis ea praestat, similis est viro imprudenti. Hie enim, nequaquam praevidens tempestates venturas, aedificium suum collocat super arenam, videlicet fluidum minimeque fidele fun- damentum. Post irruit pluviae vis, irruit torrentium impetus, irruit ventorum procella, domusque a fundamentis convulsa solvitur, magnoque frangore concidit." Bijaldien R., zooals niet alle Theologiae Doctoren - som- migen mogen er hunne goede redenen voor hebben -, zijne studien voortzet, dan zien wij van hem - vooral om dat zelfdenken, waarvan we gewag maakten, en 't geen in alles, o. a. ook in de prijselijke vermijding van de gewone farrago citatorum, doorblinkt - niet enkel wat goeds, maar wat groots to gemoet. Daartoe echter raden we hem aan zich, althans voorloopig, tot den vak van theologie - liefst het thans door hem gekozen exegetische - to bepalen, en niet, wat bij de tegenwoordige uitgebreidheid der wetenschap aan weinigen be- trouwd is, zijne krachten to verdeelen. De uitvoering is net, maar niet gehddl vrij van drukfouten, gelijk reeds uit de boven door ons aangestipte blijken kan. V. P. 19* 256 Dr. J. 1. DoEDES, Twaalf Pre7cen uitgegeven door Dr. J. 1. DOEDES, Predikant to Rotterdam. Te Utrecht, by Kemink en Zoon. Jaargang 1858, N''. 1-8, en 10-12 (N'. 9 is ow niet gezonden), en 1859, N'. 1-3. Pros van elicen Jaargang f 1 - 80. (De Prelcen van 1858 ook afzonderlajlc to behoinen as 15 cts.) Deze ))Preken" zijn gegoten nit ecn stuk, in cone opwel- ling door geschreven. Van daar bezitten ze de groote ver- dienste, dat hare zeggingskracht nergens verflaauwt. En die zeggingskracht is niet goring, waar 't geldt bet ont- dekkende, bet waarschuwende, bet vermanende element. Maar zoowel bet vertroostende als inzonderheid bet aanmoedigende - indien er al bier en daar lets van voorhanden is - D. heeft er den regten slag niet van. Ascese, op menschenkennis gebouwd, is zijn fort. Maar om die ascese smakelijk to maken door exegetische of histo- rische bijzonderheden, door hooge of diepe gedachtenvlugt, door aesthetisch schoone beelden of wendingen - in den woord door eene nieuwe verrassende tint, over de oude waarheid gelegd, gelijk eon VAN oosTEazEE of BEETS die kunst ver- staan - daarvoor zou bij D. wel eerst eene geheele meta- morphose moeten plaats grijpen. Geen orthodoxie, Been mystiek, die u bij hem hindert. Maar wel lets scherps, lets sarcastisch, lets rigoristisch; lets wat wel niet koud is - misschien uit warmer hart gevloeid dan de of zoo lieve preekjes van menig ander - maar toch koud schijnt. Wat een onzer medearbeiders onlangs op eon antler geschrift aanmerkte, ,,dat de S. bij bet schetsen van de ramp- zali(ye gevolgen der zonde mogelijk to veel vergeten had, dat zoodanige zwartgekleurde verhalen niet altijd in die mate, als men zou meenen, van bet kwade terughouden, en dat zij dik- wijls bij dezulken, die reeds onder eene p1jnigende zelfbe- schuldiging gebukt pan, den moed to veel uitblusschen en aan bet opvatten van ernstige voornemens en van blijmoedige hoop in den weg staan"; zou daarin mutatis mutandis ook niet voor D. een passende wenk liggen opgesloten? En of hij niet een soortgelijken vinden zou in BASE'S veelzeggend woord over de Herrnhutters: ))Des Lebens Freiheit and Schorrheit ist bier nicht zu suchen"? De Groningers eon weinig van TWAALF PREKEN. 257 zijn strengen ernst, en hij een weinig van hunne innemende humaniteit - die mixtuur kon een uitmuntend recipe tot eene rijkgezegende prediking worden 1 oDe beide zonen" - in de gelijkenis Luk. xv - over- tegenwoordigen to zamen bet geheele geslacht der menschen, bet geheele ;etal der zondaars, dat zich in twee deelen splitst, hierin aan elkander gelijk, dat Been van beiden begint met zich waarlijk gelukkig to gevoelen in de gemeenschap van God, den Vader, dat alien tegen God zondigen door zich vrij to maken van zijne geboden en onafhankelijk van zijne lei- ding; hierin echter van elkander verschillende, dat sommigen bet later inzien en bekennen, er later berouw over hebben en er zich van bekeeren, terwijl de anderen, die in het wezen der zaak hetzelfde gedaan hebben, zich voor regtvaardigen houden, omdat zij voor bet uitwendige nict in dezelfde wegen hebben gewandeld.' Ziedaar bet thema, 't goon - zeker met een bewonderingswaardig tal van variation - de spil uit- maakt, om welke D. zich overal beweegt. Moot dat niet, ondanks de variation, tot eentoonigheid leiden ? Taal en stijl zijn zeer zuiver. Maar - ofschoon men 't aan de bovenstaande proeve niet zeggen zou - meestendeels bedient zich D. van de weer in de mode geraakte korte vol- zinnen van EWALDUS HIST. BEETS, DE KEYSER, en ZAALBERG doen dat 66k. Maar BEETS is de Maestro van den Neder- duitschen stijl. DE KEYSER heeft de kunst vrij wel van hem afgezien. ZAALBERG daarentegen en D. worden door die korte periodetjes verbazend woordenrijk en vermoeijend. 't Is wel eons, of zij de synonieme parallelen der Oosterlingen bij ons willen invoeren. Moeten dan tegenwoordig alle goede, stichtelijke preken worden ,edrukt? Nu - met dozen is 't eenmaal geschied. En wie ze koopt - goede, stichtelijke preken zijn ze zeker. De uitvoering is onberispelijk. V. P. Kerlehistorisch Archief, verzameld door N. O. KIST en w. MOLL, Hoogleeraren to Leiden en Amsterdam. Tweede Deel, Eerste Stuk. Amsterdam, P. N. van Kampen. 1858. In yr. 8vo. 144 hl. f 1 - 60. Eene reeks van meer of min belangrijke bij dragon wordt in 258 KERKIIISTORISCU ARCHIEF. dit eerste stuk van den tweeden jaargang aan alle vrienden der kerkelijke geschiedenis aangeboden. De arbeid der beide Redacteurs van dit Archief is genoegzaam bekend, het Archief zelf heeft reeds een gevestigden naam, zoodat wij over den aard dezer onderneming en de wijze, waarop zij tot nog toe werd volvoerd, niet meer behoeven to spreken. Bet zij onzen lezer genoeg, een kort verslag van den inhoud dezer aflevering to ontvangen. Het stuk wordt geopend met eene belangrijke bijdrage van den hoogleeraar MIST, over de Rhenensche KuNERA-legende, in betrekking tot die van sINTE URSULA en de elf-duizend maagden. Eerst wordt door hem de legende van SINTE URSULA herin- nerd. Zij leefde, volgens de overlevering, vddr de 3d° eeuw, was de dochter van DIONOTUS, koning in Brittannie, uit- stekend schoon en aan den hemel verloofd. HOLOFERNES, een heidensch vorst, begeert haar, de Christin, voor zijn zoon ter vrouw. De vader durft niet weigeren, maar stelt tot voor- waarde een driejarig uitstel en den doop van IIOLOFERNES zoon. Door beide vorsten worden tien edele jonkvrouwen, elk, gelijk zij zelve, met duizend andere jonkvrouwen in haar gevolg, als speelnooten aan de bruid geschonken. Op den laat- sten dag voor de bruiloft, terwijl alien zich met spelevaren vermaken, steekt een storm op en drijft de vloot naar Gallie. Zij landen in de haven van Tiel. Voorts stevenen zij Tangs Keulen naar Bazel , en trekken nu , met achterlating der schepen, na vele heidenen to hebben bekeerd, onder geleide van den bisschop PANTILUS, van koningen, hertogen, graven en ridders, naar Rome. Daar worden zij met vreugde door Paus CYRIACUS ontvangen. Naar Keulen teruggekeerd vallen zij de Hunnen in handen, die juist deze stad belegerden, en worden alien gedood. Ook URSULA verkiest den dood boven eon leven, met den koning der Hunnen als echtgenoot. Bet is bekend, dat to Keulen, ter gedaebtenis aan deze vermeende gebeurtenis, de heilige URSULA-kerk staat gebouwd, waar nog de beenderen der maagden zouden bewaard zijn. Met deze legende verbindt de schrijver eene andere, die van de heilige KUNERA. Nadat hij eenige belangrijke opmer- kingen aangaande de kritiek der sage heeft medegedeeld, laat hU den tekst van een handschrift volgen, door hem in de koninklijke bibliotheek gevonden. Daaruit leeren wij KUNERA KERKHISTORISCH ARCHIEF. 259 kennen als eene der maagden, die bet gevolg van URSULA uit- maakten. Zij werd echter door den koning der Hunnen, bij den maagden-moord, in bet leven gespaard en opgenomen aan zijn hof to Rhenen. Daar werd zij door den koning boven de koningin begunstigd. Doze, hierover tot jaloerschheid ge- bragt, maakt van cone afwezigheid des konings gebruik om KUNERA to verworgen en heimelijk to begraven. Spoedig echter wordt deze euveldaad ontdekt, en de ongelukkige koningin, na drie dagen als eene razende to hebben rondgezworven, werpt zich zelve in eene diepte en komt zoo om bet leven. De heer KIST vertrouwt, dat er waarheid aan doze legende ten grondslag ligt en deelt ons flog eenige wetenswaardige bij- zonderheden mede omtrent de herinneringen aan KUNERA, die nog to Rhenen, dat door hem in den jongsten zomer daartoe opzettelijk werd bezocht, zijn bewaard gebleven. Vooral be- hoort daartoe de prachtige kerk van Rhenen, aan de heilige KUNERA toegewijd. Eene schoone gekleurde afbeelding van KU.NERA, voorzien van den doek, waarmee zij van bet leven word beroofd, en die later gezegd werd eene genezende kracht to bezitten, staat tegenover dit belangrijk stuk. Mr. H. 0. FEITII, archivarius der provincie Groningen, deelt twee brieven mede van GERARDUS TOM CAMPO, zoon van den slotbevelhebber to Emden, die in 1520 de groote kerk to Emden bij de eerste plegtige hervormingspreek, met eenige manschappen beschermde. De beide brieven betreffen eenige hervormingsgezinden uit then tijd in Oost-Friesland en Gro- ningen. Na enkele bijzonderheden, nit de handelingen van den kerke- raad der Hervormde gemeente to Groningen, omtrent de her- vorming in Groningen, door Ds. T. A. ROMEYN medegedeeld, lazen wij met belangstelling wat de heer II. Q. JANSSEN over de pausin JOHAVNA schreef en over de Bijbelvertaling van MARNIX VAN ST. ALDEGONDE. Behalve bet reeds genoemde, treffen wij nog in dit stuk aan, een relieh van de vervolging der Waldenzen in 1730, bestaande in een getuigschrift, door de stad en de gemeente van Payerne, in bet kanton Bern, aan DAVID BLAVC afgegeven, een der 400 Waldenzen, die, volgens besluit van VICTOR AMADEUS, koning van Sardinie, nit de valleijen van Piemont verdreven, zich naar Rotterdam be- gaven en van daar zich in de Waalsche gemeenten van ons 260 KERKHISTORISCH ARCHIEF. vaderland verspreidden. Tevens wordt ons hierbij berigt, dat bij diezelfde gelegenheid voor de verdreven Waldenzen eene kollekte werd gehouden, die alleen in de provincie Holland eene som van f 308,504 heeft opgebragt. Even als deze bij- drage, is ook van de hand des heeren KIST con document, waaruit blijkt de naauwe gemeensehap tusschen de Boheemsche Broedergemeente van Polen en de Nederl. Herv. kerk. Niet minder belangrijk is de proeve, door dezelfde hand ons geschonken, van een flog onuitgegeven handschrift eener kronijk van Egmond. Zij wordt voorafgegaan door eenige inleidende opmerkingen , waarin de merkwaardigheid dozer kronijk wordt aangetoond; en achtervolgd door de mededeeling der voornaamste bijzonderheden, die in bet overige gedeelte der kronijk voorkomen. - Twee stukken, betreffende de ge- schiedenis der kerkhervorming is IJsselstein, medegedeeld door Dr. E. R. DE BREUK ; WILLEM TE WATERS verschoonend oor- deel over PETRUS DATHEEN en zijne Psalmberijming, mede- gedeeld door prof. KIST; stukken, betreffende de eerste aan- stalten tot vestiging der hervormde kerk to Naaldwijk in 1572, medegedeeld door prof. s. VAN VLOTEN; bet tweede ge- deelte der nZegels en zinnebeelden der Nederlandsche her- vormde kerken," door prof. KIST, - zietdaar de bijdragen, waar- med deze verzameling wordt besloten. Wij twijfelen niet, of de oude en nieuwe din-en, daarin voorkomende, zullen den beoefe- naren der kerkgeschiedenis welkom zijn, en wenschen den beiden Redacteuren opgewektheid en lust toe, om dezen arbeid met ijver en naauwgezetheid voort to zetten. _R_ Over Reederijen. Door Mr. S. H. LOTSY. Dordrecht, Blussd en van Braam. 1859. In 8vo. 146 bl. f 1 - 25. Als men de schrijfziekte heeft, of als doctorandus b. v. necessitate coactus schrijven moet, is eene gelukkige keuze van bet to behandelen onderwerp bet halve werk. De beer LOTSY heeft daaromtrent eene bijzondere inspiratie gehad, want van alle onderwerpen die stof tot eene monographie kunnen ("even, was er geen dat zoo zeer eene behandeling verdiende en noodig had, als de Reederij. Wij bezaten daarvan geene opzettelijke ontwikkeling, en toch geen deel des handels is voor ons land Mr. S. R. LOTSY, OVER REEDERIJEN. 261 en de volkswelvaart, zoowel als voor de regtswetenschap, van meer belang dan dit. Met gretige handen openden wij bet werk van den beer LOTSY en lazen bet met die aandacht, welke bet onderwerp verdient. Het resultant deer lezing deelen wij gaarne aan onze lezers mede. De schrijver spreekt in den aanvang van de onderscheidene zeeregten, dan over bet reeden en den reeder, den aard eener reederij, haar ontstaan, de verhouding der medereeders un- derling, en de verhouding der reederij tegenover derden, om met de aansprakelijkheid der reederij voor de handelingen en verbindtenissen des schippers en bet to niet pan der reederij to besluiten. De orde, daarbij in acht geuomen, is zeer logisch, de voor- stelling duidelijk, en de schrijver bewijst dat bij, bij veel lectuur over zijn onderwerp, toch zijne eigen oorspronkelijke wijze van beschouwing niet verdronken heeft in de verba rnagistri. Bij de opgave der bronnen bij bet werk gebruikt, misten wij ongaarne de laatste Engelsche werken van LEES en aoPKINS. Wat de eerste bladzijden betreft, erkennen wij gaarne, dat ons zeeregt een der beste van Europa is, doch wij zouden daarvan wenschen uit to zonderen de verhoudingtusschen den schipper en de gezellen, welke (zoo leerde de practijk) op eene zeer onvolkomene wijze geregeld is, wanneer men die b. v. met Frankrijk en Engeland vergelijkt. - De mede- deeling der onderscheiden zeeregten is zeer onvolledig, en wanneer men ze niet vermeldt zooals b. v. VON KALTE\BORN bet deed, is bet beter er over to zwijgen. - Dat de reederij niet in eigendom bet schip behoejt to bezitten om to reeden, kan in ernst niet worden betwist, doch bet is evenzeer niet onzeker, dat dit geval zich weinig of nooit voor zal doen. Met hetgeen de schrijver laat volgen over den aard der reederij, dat zij niet geregeerd wordt door de bepalingen van anonyme societeiten, kan Referent zich gaarne vereenigen. Over de levering van aandeelen en de overdragt daarvan had men echter eene waarschuwing aan den bandel niet gaarne gemist. In den regel stelt men zich in de practijk tevredeu met bet papier, dat de boekhouder afgeeft, dock dirt heeft reeds menigeen berouwd. De boekhouder die bet schip laat bouwen, 262 Mr. s. B. LOTSY, zal bet moeten doen inschrijven op naam der reeders, elk voor zijn aandeel, en eene overdragt van aandeelen zal telkens op de publieke registers aangeteekend moeten worden , omdat schepen, hoewel roerende goederen, als onroerende worden geleverd en overgedragen. De vraag of de meerderheid van al do reeders, of alleen de ter vergadering tegenwoordige reeders beslist, is, zooals to reat wordt opgemerkt op bl. 36, door den Hoogen Raad in eerstgemelden zin beslist, doch naar do meening van Ref. is die leer niet zoo van zelf sprekend als de schrijver dit vermeent. Wanneer toch de reeders niet ter vergadering ver- schijnen, kan menig besluit, ja alle besluiten worden uitge- steld ad kalendas Graecas, en wat moet een boekhoudcr doen als de meerderheid niet wil compareren, of als er deels aan- deelen geabandouneerd zijn, deels eenige aandeelhouders ver- kiezen weg to blijven? Met bet meest gespannen verlangen zag Ref. de bladzijden in, welke over het -Abandon handelen. Dit regtspunt toch, geregeld door een enkel artikel, is een onopgelost vraagstuk in de regtswetenschap. I-let is zeer gemakkelijk in thesi to stellen, dat de reeder voor alle handelingen en verbindtenissen van boekhouder en schipper kan abandonneren, mits hij zelf geene daad hebbe verrigt van erkenning, en dat dit geschiedt door eene verklaring bij authentieke acte, welke aan de be- Ianghebbenden des gevorderd wordt beteekend. De reeder is dan van alles of Maar wat is nu de positie van den credi- teur? Om deze vraag to beantwoorden, meent de schrijver to regt, dat de natuur van bet abandon onderzocht moet wor- den. Eenigen noemen bet eene in solutur datio of in betaling geving aan de crediteuren; anderen heeten bet een boedel- afstand; weder anderen heeft men hooren beweren, dat de Staat bet geabandonneerde verwierf, terwijl weer elders is be- toogd, dat de geabandonneerde aandeelen zaken waren, die niemand behoorden, en dus door den eersten den besten konden worden geoccupeerd, waartegen anderen weder beweren, dat een verlaten aandeel aan do reederij accresseert. Bij abandon van eenige aandeelen kan men de reederij aanspreken en bet schip executeren, maar als alle reeders abandonneren, is de vraag hoogst moeijelijk, omdat er dan niemand is tegen wien men kan ageren. De schrijver meent nu wel, dat bet abandon OVER REEDERIJev. 263 alleen eene direlictio is, maar daarmede is de crediteur niet geholpen, evenmin als het advies des schrijvers hem baat, dat de crediteuren dan maar zien moeten hoe zij hun refit ver- volgen. Ging het den heer LOTSY als zoovelen en wist hij geene goede solutie? Wij zouden er hem niet hard om vallen, want de steen der wijzen is misschien even gemakkelijk to vinden als de oplossing van deze quaestie. Aan den handel en aan de regtswetenschap bevelen wij gaarne dit boekje aan. Onze aanmerkingen strekken alleen om to doen zien, dat wij het werkje naauwkeurig nagingen. De schrijver zal ons die gaarne ten goede houden, en zoo wij hopen, de lezers van ons tijdschrift evenzeer. ~. Handleiding tot de kennis der Wetgeving op het Lager Onder¢vys in Nederland, door 11Ir. G. DIEPFIUIS, Inspecteur van het Lager Onderwijs in de provincie Groningen. Groningen, J. B. Wolters. 1859. In kl. 8vo. 215 bl. f 1 - 80. Met groote ingenomenheid kondigen wij dit boekje aan. Bij al het geschrijf over de zoo belangrijke Onderwijswet, ontbrak er eene handleiding, welke in systhematische orde de wet be- handelt. De heer DIEPHUIS, als regtsgeleerde en inspecteur to Groningen zeer bevoegd om die tank op zich to nemen, heeft zich daarvan met alien lof gekweten, en ieder wien de wet op het onderwijs van belang is, door dozen arbeid aan zich verpligt. De schrijver heeft de wet uit de beraadslagingen verklaard, en bespaart ons dus de moeite den oceaan van dis- cussion to drinken, welke b. v. in de verdienstelijke uitgave van FRANCKEN gevonden wordt. Bij bet gebruik maken der redevoeringen in de Kamers gehouden, is met oordeel en naauwkeurigheid gehandeld. De wet kan eerst in later tijd, als het gebruik heeft doen kennen hoe ze toegepast kan wor- den, aan eene regtskundige beschouwing onderworpen worden. Hij die eene wet commentarieert, kan slechts de beraad- slaging volgen, indien die wet onlangs in hot leven is ge- roepen. De tijd en ondervinding leeren aan de practijk tie quaestien en toepassing kennen, en geimproviseerde quaestien zijn zelden vruchtbaar voor de wetenschap. Op biadz. 169 wordt over het toezigt gehandeld. Wij hadden 264 Mr. G. DIEPHUIS, HANDLEIDING, ENZ. wel gewenscht, dat aldaar opgemerkt was, dat Been ander toezigt dan dat der in de wet genoemde autoriteiten mogelijk is, en dat daarnaast wel commission kunnen staan, mite deze zich alleen tot een bestuur der finantiele aangelegenheden bepalen. De hoofdonderwijzer is meester op de school, be- houdens bet toezigt van schoolcommissie, inspecteur en op- zieners, daarnevens kan alleen eene finantiele commissie hare plaats vinden. Artikel 52 en 64 leeren dit uitdrukkelijk. Do wet kan heilzaam werken ; dock wanneer men haar scheef en met angst toepast, verwoest men bet goede dat nu bestaat en geeft daarvoor iets in de plants dat, tot nadeel der jeugd, alleen vruchtbaar kan zijn in bet aankweeken van quaestion tusschen autoriteiten over refit en bevoegdheid, alleen gevoerd in personeel belang en ter liefde van Let kussen waarop men zit. A. Dissertatio de tragicae compositionis in SOPHOCLIS Oedipo Rege ratione et praestantia. Scripsit C. J. SPAT. Groningae, apud P. van Wicheren. 1858. Oct. maj. VI et 68 pagg. f : - 90. Een schoon onderwerp 1 De hooge voortreffelijkheid van het meesterstuk van Griekenlands grootsten treurspeldichter na to gaan en aan to wijzen, is gewis eene zeer uitlokkende taak voor hem die kunstgevoel bezit, en bet bij anderen wil pogen op to wekken. Groot is bet genot, 't welk gelegen is in eene gezette aesthetische beoefening van de Grieksche tra- goedie in bet algemeen, van SOPHOCLES in bet bijzonder, en bepaald van den Oedipus Rex, met al wat beroemde Aesthetici, als SCHNEIDEWIN, SOLGER, BILDERDIJK, LIMBURG BROUWER en anderen over de zedelijke en karakterschoonheden van dat overheerlijke kunstvoortbrengsel hebben aangeteekend. Indien wij de pen hadden opgevat, om als Recensent bet voor ons liggende stuk na to gaan, wij zouden beginnen met de vraag to stellen: is dat onderwerp niet to rijk, to veelomvattend, dan dat bet in de ruim zestig 8vo. bladzijden, waaruit doze Dissertatie bestaat, naar behooren kan worden behandeld? Daar bet echter ons doel is, slechts eene korte aankondiging van genoemd proefschrift to leveren, meenen wij die opwellende gedachte to moeten onderdrukken, en wij zullen ons vergenoegen met den arbeid van den Heer SPAT in weinige regels to beschouwen. C. J. SPAT, DISSERTATIO, ETC. 265 Na in eene soort van inleiding beweerd to hebben, dat de Oedipus Rex van SOPBOCLES aan de strengste eischen der kunst voldoet, volkomen beantwoordt aan de verheven hestemming van bet treurspel - namelijk die van vrees in to boezemen voor, en medelijden op to wekken met een zedelijk edelen, dock door menschelijke hartstogten verblinden, en daarom to vergeefs tegen de verschrikkelijke gevolgen zijner misgrepen worstelenden hoofdpersoon - gnat de schrijver over, om ons in het eerste onderdeel bet edele en beminnelijke karakter van den held des gedichts, zoo als doze zich in den loop or van doet kennen, aan to toonen ; daarna wijst hij ons op de ge- breken, de zwakheden van OEDIPUS, door welke deze ramp- zalige vorst, in weerwil zijner lofwaardige bedoelingen, tot vadermoorder en bloedschender werd. Do kunst, met welke de fijngevoelende dichter alle omstan- digheden doet medewerken om met den voortgang van het stnk den schrik en bet medelijden der toeschouwers in steeds klim- mende mate op to wekken, maakt bet onderwerp van bet onderzoek in eene tweede afdeeling nit. Een derde boofdstuk handelt over de voortreffelijke wijze, waarop SOPHOCLES do ontknooping voorbereidt, en elke uiting der gedachten, elk woord, elke hijzonderheid de strekking weet to even, om de gewaarwordingen van ontzettenden schrik en innig, diep ge- voeld medelijden, bij de aanschouwers opgewekt, in juiste en gepaste overeenstemming to brengen; terwiji de schrijver ein- delijk uit zijne beschouwingen bet besluit trekt, dat zij dwalen, die in den Oedipus Rex eene zoogenoemde ,,SchiksalstragGdie" meenen to zien. Dit is in algemeene trekken de gang, dien do Veer SPAT in zijne beschouwingen vol-de; wij willen nog een vlugtigen blik op den inhoud van elke dier onderafdeelingen slaan, en daarmede onze aankondiging besluiten. In do eerste afdeeling schetst de S. ons de voortreffelijke hoedanigheden van den rampzaligen koning van Thebe, toont ons diens scherpzinnigheid en beminnelijke eigenschappen, diens dorst naar waarheid, vastheid van geest en vaderlijke zorg voor zijne geliefde onderdanen, - cene zorg zoo groot, en zoo diep in zijne ziel ingeweven, dat zelfs de hevigste toorn niet bij magte was om hare stem in zijn binnenste to doen zwijgen. Evenzeer wijst hij ons op de vrome gemoedsstemming van OEDIPUS, waarvan nicer dan eene plants schitterende bewijzen 266 C. J. SPAT, oplevert; hij maakt ons opmerkzaam op de edele en manne- lijke verhevenheid, welke uitblinkt in zijn antwoord aan den slaaf, die vreest hem de waarheid to openbaren. De Heer SPAT merkt zeer to refit aan, dat eene vergelijking van bet karakter van JOCASTE met dat van OEDIPUS den laatste nog veel in beminnelijkheid doet winnen. Wij hadden daarom gaarne gezien, dat hij ons deze vrouw, die hij feminam scelestam noemt, wat uitvoeriger had geschetst; misschien voelde de Schrijver zich belemmerd door de enge grenzen, welke hij zich gesteld had. SOPHOCLES, de treffende schilder van wat er in de diepste schuilhoeken van bet menschelijk hart voorvalt, wilde in zijn Oedipus Rex bet roerende, echt tragische beeld schetsen van een edelen en wijzen, en toch door hartstogt verblinden, zich zelven in 't verderf stortenden vorst; daarom worden dan ook naast de edele hoedanigheden van OEDIPUS diens ligtzinnig- heid, roernzucht, trotschheid, onbedachtzaamheid en drift in bet licht gesteld. Die mengeling van goede en kwade hoe- danigheden in bet karakter van den Thebaanschen vorst was noodzakelijk, om aan de bij de aanschouwers opgewekte ge- waarwordingen blijvende tragische kracht to verzekeren; want, merkt de Schrijver to refit aan, was OEDIPUS geheel buiten eigen schuld in then poel van ellende neergestort, de toe- schouwers zouden slechts met afgrijzen en verontwaardiging bet rampzalige lot van den kortzigtigen mensch hebben gade- geslagen, die aan den toorn der Goden, aan de willekeur des noodlots ten speelbal verstrekt. Ook de persoon van CREON, die den onbillijken toorn, de laakbare achterdocht van OEDIPUS to verduren heeft, werkt mode om de zwakheden van den ongelukkigen koning to meer to doen uitkomen. Zonder to willen beweren, dat CREON de harde beschuldigingen, door sommige kunstregters hem ten laste gelegd, verdient, gezen wij den Schrijver in bedenking, of hij diens karakter niet wat al to gunstig beoordeelt. In bet tweede onderdeel wordt de kunstige wijze ontleed, waarop de Dichter alles doet zamenwerken, om zoowel bet medelijden als den schrik der toeschouwers gaarne to maken en telkens hooger to doen stijgen. - OEDIPUS zelf is zich no, van geene misdaad bewust, en toch ziet ieder in hem den moordenaar des vorigen konings. De wigchelaar TIRESIAS DISSERTATIO, ETC. 267 spreekt voor ieder vreeselijk duidelijk, behalve voor den ver- blinden OEDIPUS. Doze verhaalt later in korte woorden zijn eigen levensloop; en ook daardoor wordt zoowel het mede- lijden en de deelneming als de vrees der aanboorders levendig opgewekt. Eindelijk komt de bode die de tijding van den dood van POLYBUS verkondigt, en die bet verschrikkelijke ge- heim verder zal helpen ontsluijeren. Ten laatste ziet ieder de diepte van den afgrond, waarin OEDIPUS is neergezonken; hij alleen kent bet afgrijselijke van zijn toestand slechts ten deele; totdat de slaaf van LAIUS ook voor hem alien twijfel doet op- houden, en OEDIPUS zich zelven moet beschouwen als den moordenaar zijns vaders, en den bloedsebendigen echtgenoot zijner eigen moeder. De derde afdeeling is gewijd aan cone beSCh01IWiD9 van de wijze, waarop de Dichter de gewaarwordingen van den hevig- sten schrik en van een innig gevoeld medelijden tegen elk- ander doet opwegen, in schoone overeenstemming weet to brengen. Het berouw van OEDIPUS, de wanhoop, die hem er toe brengt zich de oogen nit bet hoofd to rukken, de over- tuiging van de regtmatigheid zijner straf, de gematigdheid, welke hij in de volheid zijner rampen vertoont; dit alles doet ons in OEDIPUS iemand zien, wiens misdaden onbegrijpelijk groot zijn, doch wiens verschrikkelijke kastijding ons, uit hoofde van zijne vele beminnelijke eigenschappen, met een innig en even diep gevoeld als wel verdiend medelijden vervult. Uit al hetgeen de Heer SPAT in den Oedipus Rex opmerkte, trekt hij bet besluit, dat zij in dwaling verkeeren, die dit kunstgewrocht eene »SchicksalstragIclie" noemen. Alle stukken van SOPHOCLES, en in het bijzonder de Oedipus Rex, schetsen ons den mensch als vrij in zijne bandelingen, terwijl hij slechts de gevolgen ondervindt zijner afdwalingen en zondige be- drijven; gevolgen, welke door de Godheid bepaald aan de overtreding der zedewet waren verbonden. SOPHOCLES schil- derde ons bier (zoo zegt de Heer SPAT, terwijl hij bet ge- voelen van A. GEFFExs aanhaalt) de magtelooze kracht en de onverstandige wijsheid van een overigens groot man, die echter to veel op eigen krachten steunt, en geen meester is over zich zelven. En hiermede besluiten wij onze aankondiging van deze goed 268 C. .1. SPAT, DISSERTATIO, ETC. gesehreven Dissertatie, die zelfs nu en dan hlijken draagt van de poetische reminiscentien des auteurs, evenzeer als van eene vlijtige heoefening van SOPDOCLES, en van cen fielder inzigt in de eischen van den tragischen kunstvorm. WWij wenschen den Heer SPAT lust en ijver toe, om op den ingeslagen weg voort to gaan. Misschien ontvangen wij dan later van hem eene meer uitgewerkte aesthetisehe beschouwing van dit heer- lijke meesterstuk des Griekschen tooneels. Chronologische Tabellen der Algemeene Geschiedenis. Naar het Hoogduitsch van Dr. w. F. VOLGER. Voor Nederlanders in- gericht door Dr. a. VAN VLOTFN, Hoogleeraar to Deventer. In drie afdeelingen. I. 0. Geschiedenis (7 Tabb.). II. Middel- eeuwen (19 Tabb.). III. Nieuwe Geschiedenis (19 Tabb.). Ilaarlem, by de Erven F. Bohn. 1858. 3 Stukken. In folio. f 7 - 70. Chronologische tabellen zijn voor den beoefenaar der geschie- denis wat bet Grootboek is voor den koopman. Zij zijn de aanschouwelijke afbeeldinder moeijelijke bewerking, die bet g geheugen doen meet, om de grondslagen der geschiedenis, feiten, namen en jaartallen, to ordenen en to onthouden. Daarom zijn zij een onmisbaar hulpmiddel, om dat geheugen, altijd aan zwakheden en struikelingen onderhevig, to gemoet to komen, to steunen. Ook kan ik verklaren een groote voorstander van tabellen hij bet bestuderen, althans aanleeren der historie to zijn; maar meer van bet waken, dan van bet uitgeven. Het is vooral bet zelf maken van tabellen, wat bet geheugen een steun, den geest acne hulp in het ordenen is. De beste tabellen door cen ander gemaakt zijn no, veel minder waard, dan slechte tabellen zelf bijeengeknoeid. Is daarom bet uitgeven van tabellen geheel onnut of overbodig? Zeker niet, als bet good geschiedt. De nette drukletter draagt reeds veel bij tot de duidelijkheid; en bij eeu goed gebruik kunnen zij van grout nut wezen. Doch alleen bij een goed gebruik. En dat is? Vooreerst dat men die tabellen, door een ander gemaakt, zoo dikwijls gebruikt, dat ze ons eigen worden als hadden wij ze zelf gemaakt. Bij den eersten aanblik heeft zulk eene tabel altijd iets labyrintisch, iets hieroglyphisch; eerst langzamerhand raakt men Ds. w. F. VOLGER, CHRONOLOGISCHE TABELLEN, ENZ. 269 er in to huis; meer en meer aewent men er aan om bij die enkele namen of fragmentarische zinnen de groote gebeurtenis- sen to denken, waarvan ze bet squelet, de representant zijn, en eindelijk doet bet geheugen die bewerking als van zel£ en bij de vlugtigste inzage. Eerst dan krijgt de tabel leven, dan wordt zij een bewoond, een bezield veld, waarvan elke stip ons een meer of minder gewigtig souvenir is. Een ander gebruik van tabellen door een ander opgesteld is dit, dat men, na eerst eene vlugtige inzage van de inrig- ting, de tabel ter zijne legt en dan bij bet instuderen der historie er zelf eene maakt, om de beiden to confronteren en to profiteren bij wat bet model beter beeft. In dat geval kunnen de tabellen eens anderen ook groot nut hebben. Eene voorwaarde is bier onmisbaar. Dat dan ook die tabel eens anderen goed zij. `Velnu 1 aan die voorwaarde is bier voldaan. Nog nooit heb ik een tabellarisch overzigt van de geschiedenis onder de oogen gehad, dat door inrigting en inhoud mij toescheen zoo volledig aan bet doel to beantwoorden. De Hannoversche historicus en chronolooWEDERIND is, g zegt men, de vader der tabellarische methode, die in Duitsch- land ook wel eene tabellenmanie is geworden. Getrouw aan de regelen door then vader der tabellen gesteld, heeft VOLGER zich gehouden aan de drie hoofdbeginselen, ebronologischen grond- slag, geographische verdeeling en streng synchronismus. Maar hij heeft Dog meer gedaan, en dat is vooral zijne verdienste. In den regel waren de tabellen niet veel meer dan chronologi- sehe listen van gebeurtenissen en namen, synchronistisch nevens elkander gesteld naar de versehillende volken. In dezelfde rangorde werden de volken nevens elkander geplaatst en elke hoofdafdeeling der geschiedenis achter elkander afgetabelleerd. Die van VOLGER zijn meer dan lijsten, bet zijn tabellen; bet zijn, wat meer zegt, niet alleen synchronistische, zooals ge- woonlijk, maar bovendien subdividerende of periodiserende en figurative tabellen - op bet oogenblik weet ik geen beteren naam om ze to karakteriseren - dat wil zeggen, zij scheiden de geheele stof van elke hoofdafdeeling wear in zoovele onderafdeelingen, waarbij dan dit, dan dat yolk als basis en uitgangspunt wordt genomen , of zij stellen ieder een afzonderlijk tijdvak in een overzigtelijk geheel voor. Eindelijk BOEEBESCH. 1859. x°. VI. 20 270 Ds. w. F. ror,rrn, zijn ze figuratief, waarmede ik bedoel, dat op elke tabel hetzij dat yolk, hetzij dat hoofdfeit, wat toongevend genoemd kan worden, als een ligt in bet oog vallend middenpunt wordt voorgesteld, waaromheen zich de anderen als sterren rondom de maan begeleidend henen groeperen. Zoo beantwoorden ze geheel aan bet doel, een overzigt to geven, dat werkelijk als met een oogopslag to vatten is. Doze als 't ware architectonisehe inrigting is dan ook do voornaamste deugd van VOLGER'S tabellen, en zij schijnt mij zoo uitmuntend toe, dat ik er geene aanmerking van belang op zou weten to waken. Do Iijst bij iedere afdeeling voorop- geplaatst geeft aan welk yolk, welke periode of welke hoofd- gebeurtenis bij iedere tabel op den voorgrond staat, Eene afzonderlijke bespreking daarvan zou nog beter bet goede hiervan doen uitkomen, - maar ons ook to lang ophouden. Ik heb gemeend genoeg to doen met vooral die architec- tonische verdeeling als goed to signaleren. Om to beoordeelen of bier of daar een mogelijke misslag is ingeslopen, eene ge- beurtenis overgeslagen is, die vermeld had moeten worden, of vermeld die van minder belang was, daartoe zou men bet omvangrijke geheel naauwkeurig moeten nagaan. Enkele tabellen heb ik dat kunnen doen, en daarop afgaande meen ik over bet algemeen to mogen zeggen, dat ook in dit opzigt groote lof aan VOLGER's werk toekomt. Terwijl aan de eene zijde met wijze spaarzaamheid zorg is gedragen, dat Been al to groote overvloed van feiten aan hot overzigtelijke afbreuk zou doen, is toch bet noodige zooveel mogelijk aangestipt. Ook is bet niet alleen de geschiedenis van vorsten en hoven, van veroveringen en oorlogen: de geschiedenis van de geeste- lijke ontwikkeling is ook niet buitengesloten, en tegenover alle namen die door kroon of zwaard beroemd zijn geworden, mist men niet de namen die door pen of woord de wereld bebben geregeerd. Zeker zijn de 1lliddeleeuwen wel wat ruim bedeeld met evenveel tabellen als do nieuwe geschiedenis; maar toch zulke overzigten als ,De Volksverhuizing", ))De Carolinoen en bet Khalifaat", ',Duitscbland", ,,De Kruistochten", enz. zijn wel- kome hulpmiddelen om orde to brengen in die dikwijls chao- tische toestanden. En waar de Duitscher 4 tabellen aan zijn vaderland wijdt, heeft de Nederlandsche bewerker er 2 over ons landje bijgevoegd. CHRONOLOGISCI1E TABELLEN, ENZ. 271 In hoeverre de Heer VAN VLOTEN ook in andere dan de afzonderlijke tabellen over Nederland, hetgeen van dat landje door den Duitscher gezegd is no, eens heeft aangedikt, kan ik niet beoordeelen. Doch de bekwaamheid daartoe zal nie- mand hem ontzeggen. Ook enkele latere feiten schijnt hij bij bet oorspronkelijke to hebben bijgevoegd. Tegenover al dat goede durf ik niet breed uitmeten wat mij zeer tegenstaat, des Heeren VAN VLOTEN onbehagelijke spelling in sommige opzigten, die ook dikwijls tot de eigen- namen zich uitstrekt. Daar is veel vreemds in, wat wel voor een groot deel zich laat verdedigen, maar toch dikwijls een noodeloos afwijken is van bet gewoonlijk aangenomene; gelijk hij ook in bet overbrengen van Grieksche eigennamen, b. v. van de k met c of k, niet altijd consequent is. Tabellen bebooren joist niet tot de geniale snort van lite- ratuur; maar in die soort kunnen wij deze met lof aankon- digen. Zij bewijzen eene groote dienst niet alleen aan den jongeling die geschiedenis flog wil leeren, maar ook aan den reeds ingewijde, die ze no, steeds bestudeert. En de typo- graphische uitvoering, bier vooral geene kleinigheid, is goed en ferm. Outre-Mer en Kavanagh. Naar het Engelsch van HENRY w. LONGFELLOW. Amsterdam. J. H. Scheltema. 1858. In gr. 8vo. VI en 334 bl. f 3 - 25. ,,Een mooi werk l" - Dat is de gewone aanbeveling van alles, 'twelk de geest van den beroemden Americaan, dien wij met dit boek weder noemen, hetzij in den vorm van proza en poezij, hetzij van studie en phantasie ons aanbiedt. En hij ver- dient den grooten opgang, dien hij aan beide zijden van den Atlan- tisehen Oceaan heeft gemaakt. Die verwonderlijke geest weet ons to betooveren door een zoo grooten rijkdom van gedachten en beelden, van zaken en woorden, heeft eene zoo eigenaardige manier van opmerken en peinzen, gevoelt zoo diep de schoon- heden van natuur, kunst en dagelijksch leven, dat niemand geheel onvoldaan zijne schriften zal ter zijde leggen. Tel is waar, hij is niet altijd even helder, en menigeen zou gemak- kelijk aanmerkingen, en wel gegronde, op zijne werken maken 20 272 HENRY W. LONGFFLLOW, kunnen. Maar toch boeijen ons doze door hot geheimzinnige, het raadselachtige, dat ons nu eens de eenvoudige uitingen van een rein hart, dan eens de vruchten van langdurige studie meent to laten vinden en ons vaak doet vragen: ,,hoe komen wij nu hier?" LONGFELLOW schept er behagen in om zijne lezers verrassingen to bereiden; de voorwerpen boeijen zijne aandacht zelden lang, maar waar hij kan neemt hij ze haastig als in den helderen en eenigzins melancholischen vorm eener photographic in zijn geest op. Daardoor echter mist de lezer spoedig den draad, die het eene stuk aan het andere vasthecht; en het was ons meermalen, of wij zijn geest ge- schikt konden vergelijken bij zijn vaderland, welks staatkun- dige eenheid los genoeg is. Intusschen zijn de twee hierbij in vertaling aangekondigde stukken Outre-Mer en havanagh voor den gewonen lezer vrij gemakkelijk to volgen. Het eerste behelst eene reisbeschrij- ving, natuurlijk niet geregeld, uiterst beknopt en hier en daar door eene episode afgebroken, door den schrijver zijne npel- grimaadje" genoemd van America over zee naar Frankrijk, Spanje, Italic en Duitschland. Volgens het aanbevelende voor- berigt van den Heer B. T. LUBLINK WEDDIK is het origineel reeds dertig jaren end, en men weet, hoezeer Europa in lien tijd van gedaante is veranderd. De stoom en de politieke gebeurtenissen hebben het als onkenbaar gemaakt. Niettemin is het Europa voor 30 jaren, door het oog van een Americaan als onzen schrijver gezien, no, altijd een zeer belangrijk tafe- reel, en het ,,Outre-Mer" verdient ook nu flog ten voile de eer eener Nederlandsche vertaling. Opmerkelijk is de wijze, waarop de reiziger, hoe meer hij hat einde van zijn tout nadert, al haastiger en gejaagder wordt in zijn verhaal, als om daarmee aan to duiden (willekeurig of onwillekeurig), dat het heimwee hem ten Iaatste eenigzins blind maakt voor wat hem bejegent. In Frankrijk beweegt hij zich Iangzaam, neemt er den tijd of om to Auteuil, nabij Parijs, eene geheele maand to verwijlen; in Spanje gaat het reeds vlugger; van de Alhambra in Grenada voert hij ons in eens, zonder eene enkele aan- teekening naar Genua. In Italic wordt hij wear veal korter, Bunt zich to Rome naauwelijks den tijd om iets belangrijks to zien, maar onthaalt ons niettemin op eene kostelijke teeke- ning van hat Coliseum bij maneschijii, en doet dan voorts de OUTRE-MER EN KAVANAGH. 273 besehrijving zijner reis over Venetie, Triest, Weenen en Duitsch- land in vijf bladzijden af, welke hij aldus eindigt: nIk spoed mij voort om mij, even als de blaauwe wateren van dezen romanesken stroom (den Rijn) to verliezen in de duinen van Holland." Ons arme vaderland, waar hij anders nog wet in eene trekschuit gevaren had (bl. 5), kan hem geen oogenblik bezig houden ; hoewel Belgie hem nog minder aantrekkelijks had, daar hij behalve de voorafgaande vermelding, dat hij nzijn pijpje rookte in eene Vlaamsche herberg", in zijn slot vergeet dat hij or doorgereisd is. De nKavanagh" is waarlijk eene fraaije novelle, genomen uit bet dorpsleven van Nieuw-Engeland. De intrigue is niet fijn gesponnen, maar loopt zeer los en natuurlijk door hot ver- haal been. Hier en daar hadden voor den min geleerden lezer wet noten bijgevoegd molten zijn, want de schrijver heeft bij de eenvoudigste zaken zijne toespelingeu op de Sanskritische literatuur, Madame GUYON, ARIUS en ATHANASIUS, enz. enz. Ook hier is hetzelfde abrupte van LONGFELLOW's schrijfmanier niet altijd even aangenaam, maar doze novelle leest toch meer vloeijend, dan wet andere stukken van dezen voortreffelijken auteur. Op de vertaling, die over 't geheel wel gelukt schijnt, heb- ben wij enkele aanmerkingen. Vooreerst: de legende, welke de bejaarde beer, de oudheidkundige, to Rouaan den schrijver verhaalde, en die in 't oorspronkelijke een afzonderlijk hoofdstuk schijnt to beslaan, getiteid: "MARTIN FRANC, of de monnik van Sint Antonius", is onverteald gebleven, ndaar zij mogelijk (!) voor ons Nederlandsch publiek minder aantrekkelijkheid bezit." Zulke weglatingen van stukken, welke de oorspronkelijke auteur con amore opgesteld heeft, kunnen nooit verdedigd worden, tenzij die stukken zedekwetsend molten zijn, in welk geval de vertaler ze best onbemerkt overslaat, zonder den lezer to laten vermoeden, dat er iets ontbreekt. Vervolgens stuiten wij gedurig op aenhalingen uit het Fransch, Latijn, Spaansch, enz., welke somtijds verteald, somtijds niet voorkomen. Waartoe zulke inconsequentie? Andere fouten, als de ntempel van ANTONIO en FAUSTINA" to Rome, bl. 16S, of "JUSTINIANUS de martelaar (voor ausTINUs)", bI. 68, en dergelijke gaan wij met stilzwijgen voorbij. Over 't algemeen is de vertaling goed en vloeijend. Moue ook dit work zijne lezers vinden onder ons leeslustig publiek! 274 w. J. HOFDIJK, Kennemer-Legenden, gedramatizeerd door w. J. IIOFDIJK. Te Amsterdam, by L. F. J. Hassels. 1858. Stuk I, II en III. In 8vo. De aankondiging van dezen bundel geschiedt wat laat, om- dat ik lang en to vergeefs gewacht heb op de toezending van bet vierde en laatste stuk. Daar de uitgever dit niet gedaan heeft, meet ik mij bepalen tot bet aankondigen van een onvolledig werk. Wraaknemen wil ik op den Heer HAS- saLS niet, maar schenk volgaarne alien lot' aan zijne keurige uitgave. Ofschoon in vele opzigten een bewonderaar van den Heer HOFDIJK, mag ik aan dit Iverk van zijne hand geen onver- deelden lof schenken. De legenden zijn nagenoeg alien zeer schoon; zij zijn zoo » gedramatizeerd", dat ze voor de voor- dragt bijzonder geschikt zijn. Krachtige verzen, die bewijzen dat men bier niet met bet werk van een rijmelaar to doen heeft, zijn overvloedig to vinden. Afaar.... to veel wordt er gevonden wat ROFDIJKS poesie ontsiert, dan dat ik bet bier zou mogen verzwijgen. Al lezende heb ik meermalen deze poesie vergeleken bij bet dichtwerk van den Amsterdamschen glazenmaker JAN vos, en diens dichterlijke deugden in ruime mate bij HOFDIJK aangetroffen, maar eilacyl ook diens grove gebreken. Spiegele zich onze legendendichter aan bet voor- beeld van den dichter van Aran en Titus. Waaraan denkt bet nageslacht, wanneer er over JAN vos sprake is? Immers alleen aan zijne gezwollenheid, aan zijn bombast, en niet aan de vele krachtige verzen welke uit zijne pen gevloeid zijn. Ik voor mij geloof bepaald, dat wanneer de Heer HOFDIJK geen anderen weg inslaat dan then hij nu bewandelt, eene volgende eeuw zijne groote dichterlijke verdiensten over 't hoofd zal zien, om alleen hem als een priester der afschuwelijke bombast- dienst in herinnering to houden. Eene opmerking als deze to moeten maken, is onaangenaani voor een recensent; maar zoo hij ze maakte zonder grond, zou hij onverantwoordelijk handelen. Van zoo iets wil ik dan ook den schijn niet op mij laden, en laat daarom nit de an- notaties welke ik onder 't lezen gemaakt heb, bier eenige volgen: KENNEMER-LEGENDEN. 275 Bl. 61. Wiens zelfzucht boelde met hun zucht naar eer. 63. De wolken der miskenning zijn daarheen (dcchin), De zon der hoogste vrengd straalt in miju hart. • 81. Dit uiterste der grenzen van bet strand Des tijds, waarop mijn ziele alreeds den golfslag Van 't meir der eeuwigheid hoort ruischen. • 87. Zij als cen vogel zong mij alle takken green. • 103. En moge uw woord onwillig soms Een oude wonde schrammen - niet vergeefs Zal ik der redo een slagpen vergen, die Verkoeling wuiven kan. • 105. Den jongen zoon der woestenijen Sloeg niet bet harte koel en wreed: bet smolt Bij 't branden van dat Iced des kinds. 110. Dien tcedren eerbied, die als deinzende eb Stadg worstelt nict den vloed der vuurge hartstocht, En dus een branding schept, enz. • 135. Helaas! zijn bloeijend graan was voor altoos Gemaaid, en wat hem bleef, dat waren slechts De dorre stopplen der herinnering. 142. Als avondrood Van mijn verleden ging zij voor mij op; Ik wilde niet de wolk van 't hare zijn. • 165. Uw hope vloog To snel den tijd vooruit, en klept de wieken Te vroeg voor zekerheid. • 187. Drie dagen - on bet stonte weefsel is Reeds afgesponnen, reeds versleten, en De tijd heeft al de bonte en taaie dradcn Op 't kluwen des verledens ingerold. • 191. Versta - mijn last zit als eon ijzren miter Bewegingloos in 't zaal en wankelt niet. , 194. GERICAS. Scherp dan nw oor, en houd uw fieren geest In breidel; want naar 't woord dat gij mij spraakt Acht ik hem stout en vurig. Jonker ADELBRECHT. Lang gemarteld Door d' ijzren stang der wreede onzekerheid Springt hij thands licht to feller uit. 276 W. J. HOFDIJK, Bl. 21 S. 't Waar mij liever Een versche pees to ziju, voor de eerste maal Een nieuwen voetboog krommend - dan een lijder Als deze man. • 244. Blijft innig saam, en hebt elkander lief Met liefde, die zoo vurig is en kraehtig, Dat zij de grenzen van de borst verbreidt, En ze uitbreidt in een grenzenlooze ruimte, Die heel de onmeetbre schepping schijnt to omvangen, • 245. Is smarte Een graauwe wolkbank - zegen is een straal Van 't zonlicht, dat heur zoomen teder kleurt, En lietlijk drijft zij af. 249. Het webbe is lang volweven; dikwerf Hersteld; nu komt de onkeerbre hand des doods En slaat de draden stuk. • 301. 't Gezond verstand gebruikte hij ten koud Compres, om daar de warmte van zijn hart Mee of to koelen. • 307. Dat's de bedding Waarin mijn zielsrust kalm nu henen stroomt. • 318. De stonden Zijn thans ten eind; heur golfslag heeft het strand Bereikt - de laatste wieling wentelt om - En 't is voorbij. Op bl. 49 vindt men een regel gevuld met vijf maal den naam SIGURD. Ware bet mij to doen om den lezer van dit tijdschrift eenige aangename oogenblikken to versebaffen, ik zou de bovenstaande distellezing bepaald hebben achtergehouden, en liever eenig schoon gedeelte uit deze Legenden geciteerd. Ik had alleen den dichter voor de oogen; hem wilde ik op bovenstaande voortbrengselen van bet valsch vernuft indachtig maken, en hem uit naam van den goeden smaak, van bet gezonde ver- stand en van de waarachtige poesie smeeken, zich voortaan van dergelijke gekunstelde trivialiteiten to onthouden. Het is dan ook ten zijnen bate, dat ik met de volgende verza- meling onjuiste uitdrukkingen, leelijke zamenvoegingen en on- hollandsche woorden mijne recensie besluit. Hem is des helpens nutteloos (bl. 137); Des strydens is ver- KENNEMER-LEGENDEN. 277 geefs (bl. 158); granietrotskracht en stormtrompetgejoel des winds (juich, DIDYMUS!); een gekussende rugstoel; een tienend hert; kroost der maan (bl. 104) = Turken; keertocht, heelings-adem, eeu trouwbreukig krijgsman, erfgerucht, hoonlachend, zijt gij van zinnen = krankzinnig; wederwoord, hervinden; gij hebt mij, teen 'k uw vijand was, gemaald = gevoed; liefde-dorstend hart, enz. enz. D. Gedachten-Mozaiek. Menschen- en Levensbeschouwingen, door B. T. LUBLINK WEDDIK. Te Arnhem, by D. A. Thieme. 1858. In post 8vo. 4, IV en 168 bl. f 1- 75. Nuttig is iets, en aangenaam is wat anders; deze beiden kunnen to zamen de hoedanigheden van een bock zijn, maar dat gebeurt toch zelden. De weinige tact der schrijvers en de bedorven smaak der lezers werken zamen, om dit tot eene zeldzaamheid to maken. Nu is er veel subjectiefs vooral in de quaestie of iets aangenaam is of niet, maar ik geloof to mogen vaststellen, dat niemand 168 bladzijden gevuld met aphorismen eene aangename lectuur vinden zal. De schrijver beweert in zijn voorberigt, dat de Aphorisme minder alge- meene deelneming vindt, omdat zij zich bij voorkeur op bet intellectuele, verstandelijke gebied beweegt. Dat wil ik gaarne gelooven, maar vier-honderd-vijftig aphorismen to lezen, daar- tegen moet, dunkt me, de nicest intellectueel ontwikkelde op- zien; 't is zoo eentoonig en zoo droog. De schrijver zegt ook in zijne voorrede, dat hij meent dat het menschelijke leven to kort is, om met uitgerekte vertoogen en breede verhande- lingen alleenlijk gediend to zijn. Alsof er geen middenweg was tusschen lange, vervelende betoogen, en drooge, stijve aphorismen; dat er andere wijzen bestaan om met zeer nuttige en ernstige waarheden het publiek bekend to maken, heeft de heer LUBLINK WEDDIK zelf meer dan eens bewezen. Dat er veel schoons in deze verzameling to vinden is, zal niemand betwijfelen; men kent de wijze waarop de schrijver zijn lievelings-genre beoefent. Geestig en vol diepen ernst, scherpzinnig gevonden en vol nuttige leering, ondeugend dik- wijls en sarcastisch, maar vol blijken van menschenkennis en levensstudie, mogen velen dezer aphorismen genoemd worden. 278 B. T. LUBLINK WEDDIK, GEDACHTEN-MOZA1EK. Er zijn er echter ook bij die ontzaggelijk weinigbeteekenend en zoo gezocht zijn, dat ze best in des schrijvers notitie- boekjes hadden kunnen blijven. Tot een voorbeeld noemen wij dezen: »Als de strijdende kerk op aarde gelijk is aan een NAPOLEON, is de onzigtbare gelijk aan JOHANNES, den Evan- gelist." Zoo kan iedereen er wel honderd in een uur maken. No- minder beviel mij de volgende: ',Als de liefde bet zout des Evangelies kan genoemd worden, is het geloof de zout- bank, waar de noodzakelijke grondstof wordt gevonden en verder scheep gebragt." 't Is wonder dat de Hoop niet als reeder van 't zoutschip genoemd wordt, dan hadden wij alles bij elkaar. Zeer gezocht en gekunsteld molten ook deze beiden worden genoemd: »blenig gemoed heeft de kalkjicht: hot wordt zoo stijf en hard en pijnlijk, dat de geneesheer (het geweten) de badkuur der bekeering voorschrijft, terwijl hij zich ver- heugt, op die wijze van den onherstelbaren patient bevrijd to zijn." - »Het steile bergpad der deugd heeft, sedert bet Christendom den welt op nieuw inspecteerde, eene telegrafen- Iijn verkregen, die altijd voortseint naar den onzigtbaren tempel der onsterfelijkheid." Op deze wijze zijn er vele aphoris- men in de Gedachten-Mozaiek, door welker lezing ik in zoo aphoristische stemming ben geraakt, dat ik beproeven wil met eene aphorisme van mijn eigen maaksel, in den trant van LUBLINK WEDDIK, deze aankondiging to besluiten Het valsch vernuft is eene gevaarlijke zandbank, waarop alle turfsehuiten en mestpramen (poetasters en gezwollen pro- saisten) schipbreuk lijden, maar om welke to ontwijken ook de meest bekwame varenslieden (diepdenkers en aphorismen- schrijvers) wel degelijk de noordster van 't gezond verstand in 't oog houden, en het compas van den goeden smaak ge- bruiken moeten. D. Logens omn bestwil, door CH. READE. Uit het Engelsch door ANTONIA. Twee Deelen. Dordrecht, Blussd & van Braam. 1858. In gr. 8vo. 2, 310; 2 en 339 bl., met gelith. titel- vignet. f 6 - 80. Ecrive qui voudra. Chacun A ce metier Peut perdre impunement de l'encre et du papier. Dit zeide eens de oude geesel zijner tijdgenooten, en van CIL READE, LOGENS OM BESTWIL. 279 dit verlof heeft READE een vrij gebruik gemaakt door ons twee deelen logens om bestwil (?) op to disschen. Ik houd veel van lezen en daarom gaan mij Dog al boeken door de handen; natuurlijk komen er daaronder voor van allerlei gehalte, maar, ik moot bet bekennen, in jaren kwam mij Diets onder de oogen, z66 verward van plan, z66 oppervlakkig van bewer- king, z6o plat en zouteloos van stijl, in een woord, z66 nietig als bet voor mij liggende werk. Hoe kon men zoo jets vertalen ? zulk onkruid groeit op vaderlandschen bodem meer dan genoeg, en vergeefs zullen ;)de scherp getande snoeken", waarvan de Gids IIEINRICF HEINE laat spreken, hun best doen om den inheemschen katvisch to verslinden, indien men vreemden katvisch in onzen letterkun- digen vijver binnenlaat. De meeste werken hebben bij hunne gebreken toch nog wel de eene of andere goede zijde; men kan b. v. een geschrift, wat stijl en inhoud betreft, in bet genre ennuyeux rangschikken, en er evenwel eene goede strekking in waarderen ; maar dit heeft weinig wat bet aanbeveelt, want be- halve de hoofdstrekking om iederen lezer aan bet geeuwen to brengen, pleit bet verhaal ook nog ten voordeele van bedrog en logen. - Eene vrouw die op een bloot courantenberigt haren echtgenoot gesneuveld aeht, sluit minder dan eene maand daarna een geheim huwelijk met een ouden minnaar; eenigen tijd later komt de eerste man terug en nu wordt de apocryfe dito, met en benevens een kind, van weiks geboorte hij zelf onkundig is gelaten, behendig geescamoteerd. Deze dame wordt, na alle die handelingen, genoemd: de opregte, de getrouwe, en schoon zij to zwak is om de gevolgen barer daden to dragen, en zulks voor rekening van hare zuster laat, wordt zij in eene gezwollen tirade op de laatste blad- zijde verheven, als bezittende - heldhaftige deugden. Bijna zou men denken hier bet werk voor zich to hebben van een piepjong schrijvertje, zo6 jong, dat hij LODEWJJK XVI een armen ouden man noemt, en de hagchelijkste vraag- stukken in zijn roman laat oplossen door een meisje van negentien en een jongeling van een-en-twintig jaren. Hij spitst zijn vernuft voor nieuwe beelden die echter Diet alle even bevallig genoemd mogen worden: de vrouwen zijn nu reeds zoo lang bij bloemen vergeleken , en daarom zoekt onze vriend, minder vleijend, zijn troost bij de redelooze dieren, en 280 CH. READE, LOGENS OM BESTWIL. zegt b. v. zij scheen een gewond stekelvarken, - zij was een morele alligator, - eene moeder die geknield naast de wieg van haar kind, bet bij herhaling kust, is in zijn oog eene slang, die Karen kop telkens verheft, enz. enz. Een jongeling wordt gezegd DIANA'S vlugheid to hebben, alsof er in de mythologie geene mannelijke voorbeelden van die eigenschap waren to vinden, en groot is bet aantal van zulke onjuiste voorstellingen. Het moordtooneel in bet begin van bet tweede deel is waarlijk al to erg! De beschrijving van de bestorming eener vesting komt mij voor het best gelukte gedeelte to zijn, misschien omdat men de woorden u j 1 rygslieden (Dl. II, bl. 236) letterlijk moet opvatten, en de Schr. dus een zoon van MARS is, misschien ook schijnt het mij slechts z6o toe, omdat krijgskunde onder de mij allerminst bekende wetenschappen behoort, en ik dus niet in staat ben om de leemten van dit tafereel to ontdekken. Voor de reputatie van ANTONIA is bet gelukkig dat er betere proeven van haar vertaaltalent bekend zijn dan deze, die men als zeer slecht uitgevallen mag beschouwen, zoo stijf en stooterig is de taal. Op dane bladzijde vond ik de woorden glimnlach en glinalagchen tot achtmalen toe in alle vervoegingen en ver- buigingen gebruikt, - waarom mogten de woorden citoyen en royalistisch niet vertaald worden ? - waarom geen beter woord dan bloodaard gezocht om een meisje ieder oogenblik toe to voegen? - De correctie is allerslordigst geweest; de beide deelen zijn vol zinstorende drukfouten. Mijn vriend l geef bet boek aan uwe vrouw en geef haar vrijheid, den raad zelfs om het voor papillotten to gebruiken. M. P. H. Dood en Leven. Oratorium door H. TIMMER WESTEROUEN VAN METEREN. Utrecht. Kemink en Zoon. 1858. In post 8vo. 27 bl. f :-40. Over de geschiktheid eener musicale bearbeiding van dit gedicht kunnen wij niet oordeelen ; zooveel echter is zeker, dat bet al zijne verdiensten zal dienen to ontleenen aan de begaafdheid des ontfermenden toonzetters, die dit rammelende geraamte met zijn scheppenden adem zal bezielen. De beer v. M. schijnt, even als de opera-dichters, van meening to zijn, H. TIMMER WESTEROUEN VAN METEREN, DOOD EN LEVEN. 281 dat bet niet noodig is, om in een voor den zang en de musicale opvoering bestemd gedicht, jets wat naar gezonden zin zweemt, to brengen. Dit vers is evenwel Been opera-lied, maar een bij uitnemendheid orthodox gedicht, welks inhoud gij nit den titel nooit raden zoudt. Het bezingt den dood en de opstan- ding van CHRISTUS, en in verband daarmede des Christens overwinning op den dood. Deze schijnt althans de hoofdge- dachte, maar do verwarring, de onbestemdheid, de ongerijmde voorstelling makers bet moeijelijk om deze gedachte altijd in bet oog to houden. Wat nu de poetische waarde betreft, de schoonheid van den vorm, - men oordeele naar een paar proeven. Hoe vindt ge dit: Lilt een maagd den staatsiestoet In d' gemoet, Bij het jongste dienstverleenen, En het stof aan 't stof vereenen Van den jongling then zij mint, - Of deze dichterlijke beschrijving van de kruisverheffing: De heuvel is bereikt, en 't aaklig Golgotha Weergalmt van woest getier, tot aller turende oogen Een kruis, en, na het eerste(!), een ander, en daarna Het derde (! !), lang verbeid, in 't midden zien verhoogen... En bier hebt ge nu flog ts fraaijers, evenzeer uitmuntende door kieschheid van gedachte, zuiverheid van smaak en schoon- heid van vorm En alles zwijgt... Hear als een bliksemflits, die snel Het duistre zwerk doorklieft, en 't ecuwen heugend woud In vlammen op doet gaan, stijgt uit het diepst der hel De Aartsvijand, en doorrent, - (teen hooger magt wedrhoudt De breede flank van zijn ontzachlijk geestenheir !) - De ruimte, daalt, met hen, bij 't kruis van CHILISTUS near, En woelt er bandloos, als een storm in 't stofgewemel ! ... Zij persen woedend srzus bloed De wonden uit, en weten 't niet, (Verdwaasd door stikziend' overmoed) Wat heilstroom door hun handen vliet!... Nu, bescheiden lezer, zult gij zeker meer dan voldaan zijn, en, na deze proeve, u over niets nicer verwonderen. Gij zult, 282 H. TIMMER WESTEROUFN VAN METFRFN, DOOD EN LEVEN. zonder verbazing, lezen van ,,dooden die 't hoofd opbeuren"; van ,,een schariakenen tapeet"; van een ,,geheuvelte"; van die lieve vrienden, die ,,met hun Heer belaan, Naar den hof van JOZEF gaan 1"; van een ,,rustloos koeltjen, dat op de maat van bet lied der nachtegalen, dwars door 't woud in palmen- kroonen schiet"; van ,,glansen die den transen ontspartelen"; van bet verschrikkelijke lot dier onbekeerden, die de Satan worstlend me6voert, voortdrijft met zijn knots, naar die englen Gods, ,,wier van vuur geblakerd hoofd Hun hetzelfde lot be- looft..."; van den tijd die eeuwigheid wordt, bij bet ,,schel bazuingesehal, Der victorie... En der glorie... Uitgegalmd met hemelval." - Gij zult u over dit alles, en over zoo vddl meer niet verwonderen, bedenkende dat bet cdnige doel des heeren TIMMER wESTEROuwEN VAN METEREN misschien geweest is om eenige bonderdtallen woorden zonder zin in 't wilde neer to werpen, en then chaos een Oratorium to noemen, als eene uitdaging aan de muzijk - de scheppende en vormende - om daaruit iets ordelijks en goeds to maken. WILHELM BAUMEISTER'S Handleiding tot de Paardenkennis, voor Veeartsen, Paardenfokkers en Paardenliefhebbers, door J. A. ALERS, Rij ksveearts der Isle Masse to 's Gravenhage. Naar de vierde verbeterde en vermeerderde uitgave van Dr. A. RUEFF, Hoogleeraar in de Veeartsenykunde, Zoologie, enz. enz. to Hohenheim. Met 211 naar het leven geteekende en in den tekst gedrukte houtgravuren. Gouda, G. B. van Goor. 1858. In gr. 8vo. 338 bl. Compleet f 4 - 25. Op bladzijde 647 van den vorigen jaargang van dit tijd- schrift kondigden wij de twee eerste afleveringen van boven- genoemd werk aan, en eindigden toen met to zeggen: dat wij de drie volgende Afleveringen wachtende waren, vertrouwende dat ook over dat gedeelte van het werk ons oordeel zoo gunstig zoude kunnen zijn. Wij hebben die drie laatste afleveringen ontvangen en waar- lijk ons vertrouwen is niet beschaamd. Eene korte opgave van hetgeen men in dit zaakrijke werk vindt, zal dit zeggen regt- vaardigen. Na de beschrijving van de afzonderlijke deelen des paards, waarmede in de derde aflevering wordt voortgegaan, WILHELM RAUMFISTER'S IIANDLEIDING, ENZ. 283 volgt in de vierde Afdeeling de beschouwing van de houding en beweging des paards, welke wordt begonnen met eene vermel- ding van interessante proeven door MORRIS en BAUCHER om- trent bet zwaartepunt en evenwigt op levende paarden ge- nomen. Het zou deze aankondiging to uitgehreid maken, wan- neer wij deze proeven bier wilden opnoemen ; (yenoeg zij bet dus, ze als zeer lezenswaardig en practisch nuttig to ver- melden. Daarna overgaande tot de onderscheiden houdingen, ziet men door middel der houtsneden wat knienaauw, knie- wijd is, wet een toontreder en dansmeestersstand is, wat koe- pokkig, voor- en achterpotig, enz. enz. is. De verschillende bewegingen worden over bet geheel naauwkeurig beschreven, en de houtsneden zeggen u alweder wat een pas- of telganger, korte en gestrekte draf, linksche en regtsche galop, enz. is. Aan de gebreken in de beweying worden verder eenige §§ gewijd en dan overgegaan tot do kunst-inatige gangen, als: bet piaveren, de spaansche stap, passade, pirouette, piesade, balotade, crou- pade, capriool, lancade en de courbette. - De vijfde Afdeeling bevat : De tandenleer als het middel ter beoordeeling van den ouderdom des paards. Ook deze afdeeling is zeer lezenswaar- dig en zal den paardenliefhebber doen zien, dat men met eenige oplettendheid den ouderdom des paards zelfs boven de acht jaren (wanneer men gewoonlijk een paard )aftandsch" noemt) vrij naauwkeurig kan nagaan. - De zesde Afdeeling, bevattende Eene beschouwing van het gedrag des paards, bandelt over de temperamenten en over kwade gewoonten. - De zevende Afdeeling houdt in: Eene beoordeeling van den gezond- heidstoestand van het paard, - ieder die belting in zijn paard stelt, ter lezing aan to bevelen. - De achtste Afdeeling be- vat De verschillende bestemmingen des paards. Immers bet be- oordeelen of bet paard voor rij-, trek-, pak-, of fokpaard geschikt is, is van groot belang voor den houder. - De negende Afdeeling bevat Eenige beschouwingen over den koop en verkoop der paarden. Is er iets van belang voor dengene die genoodzaakt is paarden to houdon, dan is bet wel dat hij tot den aankoop de noodige kennis hebbe of then aan iemand toevertrouwen kan, die, met die kennis toegerust, zich niet door de kunstgrepen van den paardenkooper late misleiden. - Do tiende Afdeeling bevat: De hoofdgebreken van het paard. De vertaler zegt daarvan in eene noot, bl. 324: e... dit 284 WILFIELM BAUMEISTER S AANDLEIDING, ENZ. gansehe hoofdstuk had kunnen wegblijven, maar wij meenden dat de behandeling daarvan zijne nuttigheid kan hebben; voor- eerst om bekend to zijn met hetgeen in een zoo naburig land (in zoo naburige landen?) omtrent dit punt bestaat en welligt ook bij ons van toepassing zou kunnen worden", enz. Dit hoofdstuk heeft dan ook alleen betrekking op do wetgeving omtrent den koop en verkoop van paarden in Wurtemberg, Beijeren, Baden, Pruissen, Oostenrijk, Saksen, Hessen en Zwitserland. Een Aanhangsel, handelende over de oppassing en bet onderhoud des paards, maakt bet laatste gedeelte nit. Ziedaar hetgeen de liefhebbers van paarden in dit werk kunnen vinden. Wij herhalen bet, bet is naar ons inzien aanbevelenswaardig. Den vertaler zij dank voor zijn in vele opzigten niet gemakkelijken arbeid. De uitgever heeft eer van den vorm, waarin hij dit werk deed verschijnen; immers de druk is helder, bet papier goed, de houtsneden (wij zeiden bet herhaaldelijk) zeer goed. Nu vinde bet vele koopers, want waarlijk die paarden houdt of met paarden moet omgaan, zal er veel in vinden dat hij niet of althans niet zoo goed moist, als dit werkje bet hem leeren zal. B. WVat zal langer duren: het water of het vuur ? Industriele ver- gelijking tusschen de steden Vlaardingen en Schiedam. Door P. J. KIKKERT. Tholen, J. Steenmeijer. 1858. In post 8vo. 26 bl. f : - 25. Het laatste gedeelte nu van den titel wil niet zeggen wat bet zegt: dat de vergelijking tusschen Vlaardingen en Schiedam zelve industrieel is, maar dat beider hoofd-industrie, de Vlaar- dinger door bet water - de zee-vischvangst -, de Schiedam- mer door bet vuur der jeneverstokerijen, tegenover elkander worden geplaatst. Wij leeren hier hoogst merkwaardige dingen, b. v. dat de kabeljaauwen dartel zijn (bl. 5), dat geen voet diepte der zee aan de Vlaardinger visschers onbekend is (ald.), dat FoKIKE sIMONSZ de dichter is van bet bekende gedicht: ,,Vergeet uw afkomst, o Bataven!" welke lierzang dan door wijlen den hoogleeraar ADAM SIMONS op zijn eigen naam moet uitgegeven zijn (bl. 21). De schrijver heeft zijne eigen staat- huishoudkundige denkbeelden over de middelen om de water- P. J. KIKKERT, NAT ZAL L&NGER DUREN, ENZ. 285 stad tot ouden bloei tern, to brengen; b. v. ',de baring moet minstens eenmaal per week even als bij onze voorvaderen de hoofdschotel op onzen disch zijn; dan kan bet binnenlandsche debiet bevorderd worden." En Schiedam ? De auteur werpt den steen niet op haar. ',Waarom zouden wij haar verach- ten? Het misbruik van eene zaak kan niet tot verwerping der zaak zelve leiden. En daarom, wel verre van de ver- vaardiging des jenevers toe to juichen, broken wij echter niet den staf over de industrie, die in Schiedam voor bet grootste gedeelte uitsluitend heoefend wordt." Zoodat Schiedam er nog al genadig of komt. Maar in den strijd tusschen water en vuur moet toch eindelijk bet water bet winnen, want - dit is eene van des schrijvers hoogst vernuftige tegenstellingen: ',Schiedam leeft in den dood, Vlaardingen sterft in bet leven" (hl. 25). ',I3eide steden komen daarin echter met elkander overeen, dat zij als bet ware van den wind leven" (bl. 15). Van Schiedam kon de beer KIKKERT minder zeggen, dan van Vlaardingen »bij gebrek aan lokale kennis" (bl. Ii). 't Is jammer, driemaal jammer! Maar de beer KIKKERT had dan toch eerst wel eens wat ',lokale kennis" moeten bijeengaderen, dunkt ons. Z66 aan bet schrijven to gaan noemden de Ouden, bet met ongewasschen handen to doen. Doch - wij molten door bet afschrijven van no- meer, den uitgever niet onder- kruipen. Handboekje der Aardrykskunde van het Koningrijk der Neder- landen, het Groot-Ilertogdom Luxemburg en de bezittingen der Nederlanders buiten Europa; inzonderheid ten dienste van jonge lieden (lie eene beschaafde opvoeding ontvangen. Door P. H. wITKASIP, honorair lid van Set Kon. Hertoglyke Ge- nootschap ter Opsporing en Behoud der Geschiedkundige Ge- denkteekenen in Luxemburg, lid van het Oudheidheidkundig Genootschap to Amsterdam. Derde, veel vermeerderde druk. Amsterdam, C. L. Brinkman. 1859. In post 8vo. VIII en 192 bl. f : - 50. Wie den wijdloopigen titel aandachtig leest, ziet dat er flog al wat op valt aan to merken ; doch aangezien dit voor bet BOEKBESCH. 1859. No. VI. 21 286 P. A, WITKAMP, groote publiek van goon overwegend belang is, zullen wij de taalfouten maar niet aanwijzen, echter onder ernstig protest tegen de slordigheid in taal en stijl, die hoe langer hoe meer de meeste nieuwe schoolboeken ontsiert. - Is bet dan zoo moeijelijk om de regels der grammatica in toepassing to bren- gen, of willen de Nederlandsche schrijvers hot bewijs leveren, dat onze natie, wel is waar, op eene uitstekende wijze Fran- sche modes, Engelsch pietisme en Americaanschen humbug weet na to bootsen; maar het der moeite niet waard acht, als het op zuiverheid in hare overschoone moedertaal aankomt, zich eene kleine inspanning to getroosten? Doch genoeg hiervan: men zoude alligt aan gemelijkheid, of lust tot vitten, de aan- merkingen toeschrijven, die ons do liefde tot de Nederland- sche taal, in de pen geeft. Het Handboekje van den Heer WJTKAMP heeft de eer een derden druk to beleven. Dit is voorwaar een teeken, dat het aan velen bevalt, en wij willen niets op den lof afdingen, lien het in velerlei opzigten verdient. Ilet draagt blijken van de trouwe naauwgezetheid en stalen vlijt van den Verzame- laar; desniettegenstaande is en blijft het, nit den aard der zaak, eene compilatie, weaker waarde altijd meet blijven af- hangen van de bronnen die men geraadpleegd heeft, en van de subjectieve meening van den gebruiker. Hot bevat, be- halve de aardrijkskundige beschrijving van Nederland en zijne kolonien, eene menigte wetenswaardige zaken, die men anders niet in dergelijke werkjes aantreft, ale daar zijn eene nomen- clatuur der voornaamste inaatschappijen van kunst en weten- schap, geschiedkundige herinneringen, eene opgave van ver- maarde gebouwen, gedenkteekenen, beroemde personen in alle vakken (geleerden, prozaschrijvers, dichters, enz.), voorbeel- den van huisselijke (huiselijke?) en maatschappelijke deugden, enz. enz. Wij doorliepen hot werl je met een klimmend ge- noegen, en stuitten hoogst zelden op iets, dat ons minder juist uitgedrukt voorkwam. Wij aarzelen dan ook niet om den arbeid van den Ileer WJTKAMP met voile overtuiging aan to bevelen, als eon nuttigen aids voor alien, wien het niet geheel onverschillia is hun eiaen dicrbaar vaderland en zijnc rijke kolonien to leeren kennen en waarderen. Enkele misstellingen en uitlatingen heeft de Schrijver in eene lijst van bijvoegselen en verbeteringen aangegeven; het HANDBOEKJE DER AARDRIJKSKUNDE, ENZ. 287 verwonderde ons evenwel, dat hij, die eene menigte kleine plaatsen noemt, het aanzienlijke dorp Veenendaal geheel over bet hoofd heeft gezien. De druk is zuiver; maar de letter komt ons over het al- gemeen to klein voor. In een tijd, waarin zooveel van de oogen onzer lieve jeugd gevergd wordt, molten onze uitgevers wel bedacht zijn, de zoogenaamde diamondtypes in een school- book niet dan bij hooge noodzakelijkheid (en die was hier niet aanwezig) to gebruiken. Z. 1859. L. A. H. Roe komt dat? Een Leesboek over eenige onderwerpen uit de Natuur; (.) Voor de hoogste klasse eener (?) lagere school. Door J. E. nELGE, OnderwJzer in de Wis- en Natuurkunde aan het Gymnasium to Enkhuizen. Te Purmerende, b!y J. Schuitemaker. In 12mo. 101 bl. f : - 30. Sedert het oogenblik, waarop de lang verwachte wet van 13 Augustus 1857 de bange onzekerheid is komen vervangen, die er over de gewenschte regeling van het vaderlandsche schoolwezen allerwege bestond, om plaats to maken voor eene heldere (?) toekomst, door bepalingen beheerscht, die de onder- vinding reeds op vele plaatsen en bij tallooze gelegenheden als gewoon menschenwerk heeft gekenmerkt, worden wij met schoolboekjes overstroomd, die zich tot edele taak stellen om deze en gene vereischten van de nieuwe wet to hulp to komen. Onder letter H. van artikel 1 vindt men ook gewag gemaakt van kennis der natuur! Geen wonder dus, dat onze vrucht- bare vaderlandsche pers moest zuchten onder den druk van rijpe en onrijpe vruchten, die allen aan de behoeften van den tijd beweren to kunnen voldoen. Handleidingen over vorm- leer en natuurkunde (kennis?) ontspruiten nit alle deelen van bet land, en het aan genieen rijk gezegende Nederland malt to refit hot Eldorado van wetenschappelijke schrijvers genoemd worden. Uitgevers zijn er toch in overvloed to vin- den, en koopers?... Och, vraat het maar aan de papier- g makers op de Veluwe, die bijna geen papier genoeg kunnen leveren, om der schrijfjeukte de onmisbare stof to leveren. Doch last ons niet schertsen ; wij willen in geene misanthro- 21 2S8 J. E. HELGE, pische ontboezeming vervallen over de manie van schrijven, die onze eeuw, en vooral onze onderwijzers, karakteriseert, in plaats van het aangekondigde boekje in beschouwing to nemen: ter zake dan. Met genoegen lazen wij het werkje van den Heer HELGE. Met veel tact behandelt de Schrijver do verschijnselen, die in den dampkring voorkomen, en hetgeen hij zest over het ijzer en lood is vooral lezenswaardig. lets verder geeft hij ons eene zeer duidelijke verklaring van de vereeniging van eenig metaal met het oxygenium. Eindelijk trekt de Heer HELGE met rest to velde tegen het algemeen heerschende begrip, dat de wolken, die wij boven ons hoofd zion zweven, alt jd door den wind van andere plaatsen naar ons he6ngevoerd worden. Wel is waar is zulks somtijds hot geval, maar Lang niet altijd. leder onbevooroordeelde, al wist hij niets van natuurkunde, kan immers begrijpen, dat er tech eene plaats meet wezen, waar de wolken ontstaan. Welnu, veelal ontstaan de wolken boven ons. Somtijds ziet men, in eene heldere lucht zonder wind, eon naauwelijks zigtbaar wolkje; hot wordt zachtjes aan dikker, meer donker van kleur, en greeter van omvang, zonder dat de wind nieuwe wolken er bij aanvoert. Andere malen wordt de lucht, die holder was, eenigzins droevig (als wij bet zoo molten uitdrukken); langzamerhand wordt zij moor duister en eindelijk is zij geheel bewolkt. Ook gebeurt hot, dat eene dikke lucht den hemel bedekt, zonder dat doze juist bewolkt is. Dit alles pleit voor het gevoelen, dat de onzigtbare damp, die nit de aarde ontstaat, wanneer hij eene koudere lucht ontmoet, die met waterdampen verzadigd is, zich verdikt en zigtbaar wordt. Daardoor ontstaan laag bij de aarde de nevels, en hoop in de lucht de wolken. Doch dit alles blijft in den repel plaatselij k. Volkomen beamen wij hot gezegde van den Schrijver, dat, wanneer hot onderwijs in de kennis der natuur good wordt ingerigt, er wel geese wetenschappelijke eatuurkundigen zul- len gevormd worden, maar des to eerder degelyke menschen, die hunne zintuigen weten to gebruiken, en zullen trachten zich van elk voorkomend verschijnsel rekenscbap to seven. Zijn arbeid mope hiertoe bevorderlijk zijn. Z. 1859. L. A. H. HOE KOMT DAT? 289 KORTE IIEDEDEELINGEN. Jammer, dat de mannen der practijk, de mechanieke kin- deren onzer eeuw niet lezen kunnen: »SIAIONSS KARSTEN, Pro- lusio Acaderaica, qua linguarunn veterum Graecae praecipue stu- cliuon conunendatur, habita Traj. a/R. )I. Sept. MDCCCLVIIL" Men behoeft slechts op de, niet zooals velen trachten, over- matig sierlijke, maar zuivere, degelijke Latiniteit to letten, om hem bet rent toe to kunnen, als verdediger dier studien op to treden, die do wind der nieuwigheden wel gaarne zou willen wegblazen. Er wordt natuurlijk alleen bewezen, wat dikwijls (schoon nog niet to dikwijls) is gedaan, dat de studie dier beide doode talon (niet onaardig zegt hij, dat zonder die eigenlijk de nieuwe talon (lood zouden zijn) noodig, zeer noodig is, en niet, - waar bet eigenlijk op aankomt - dat men zijn tijd tegenwoordig niet flog nuttiger zou kunnen besteden. DZaar bet wordt bezadigd en good gedaan. Ale historisch argument wordt o. a. bet voorbeeld der Chaldaezn en Aegyptiers - ver in empirische wetensehappen, maar in alle andere opzigten achter - den vergoders der stoffelijke, empirische of positive kundigheden, waarschuwend voorgehouden. Als ook dat bij de Romeinen eerst teen die kunsten begonnen to bloeijen, teen zij reeds maatschappelijk en moreel erg achteruit gegaan waren. I-Iij vindt ze wel good die machinae atmicae, viae ferratae, telegraphi electrici, enz., maar bet zijn hem slechts instrumenta, quorum utilitas pentlet a mente nquae agitat molem." De Surinaamsche (?) ,Aclressen, bij KEMINK &; COON to Utrecht gedrukt, is eene brochure, die de emancipatie der Slaven in Suriname bespreekt, cen onderwerp, dat niet in eon pear bladzijden is of to handelen, maar aan velen uitgeput schijnt. Aan de cone zijde staat do menschelijkheid, pleitende (schoon ook niet meer zoo luidruchtig, als in do dagen teen Uncle TOM'S Cabin verslonden word) voor de vrijheid van den mensch; aan den anderen kant repliceert de eigenaar, die Diet gaarne gedepossedeerd wordt van zijne hezittingen. De harmonic tus- 290 SORTS MEDEDEELINGEN. schen deze twee stelsels to vinden, is de oplossing van bet vraagstuk. - De brochure geeft een good overzigt van de onderscheiden stelsels. Eene Stem uit Nederland, door w. H. SURINGAR. Leeuwarden, G. T. N. SURINGAR. 1859. - Eene Stem uit Baden, van Dr. S. RoDER. Bij denzelfden. 1858. Beide brochures behandelen de vraag: of de cellulaire gevangenis wenschelijk is, en in bet bijzonder of bij de eel niet een of meer zalen gevoegd moeten worden voor hen, die ongeschikt blijken, of voor als nog on- geschikt zijn voor de eel. Het onderwerp is zoo herhaal- delijk besproken, dat ons Tijdschrift er niet meer over zeggen wil. Alleen dit, dat, naar ons oordeel, alles van de toepas- sing der straf afhangt, en dat bet niet altijd even gemakkelijk is de straf heilzaam to doen werken. Veel tact, menschen- kennis en beleid zijn er noodig, om voor de gevangenen de eel- lulaire gevangenisstraf niet tot eene voortdurende pijniging to maken. In die groote taak is men bij ons to lande gelukkig geslaagd. - De eigenaardige, boeijende wijze van betoog van den Heer SURINGAR, die in deze zaak zoo veel deed, zal ook bier weder vole lezers lokken, die wij aan bet werkje van harte toewenschen. De Redactie heeft er geene schuld aan, dat de lezers van dit tijdschrift nu eerst iets hooren van de Taalkundige Aan- merkingen over het Wetsontwerp op het Lager Onderwys, door W. F. CARLEnUR. Eerst landde bet bij vergissing aan bij een anderen persoon dan de Redactie bedoeld had, en toen de bedoelde persoon bet ontving, was bet ontwerp reeds behan- deld en op bet punt van aangenomen to worden. Het boekje bleef dus liggen en werd vergeten. En achtten wij bet niet onzen pligt er ten minste met een paar woorden melding van to maken, wij lieten bet flog langer liggen, zoolang totdat het geheel vergeten was. De schrijver is met bet wetsontwerp dat bij behandelt, niet bijzonder ingenomen. Reeds in de voorrede trekt bij er dapper op los. ,Over bet wetsontwerp op bet lager onderwijs," zegt bij, »zijn er van verschillende kanten zoo vele juiste aanmerkingen, op een paar na alle zaakkundig, gemaakt, dat men daaruit veilig kan opmaken, KORTE MEDEDEELINGEN. 291 dat bet zaakkundig beschouwd eene groote prul is. Uit de omstandigheid, dat or onder die aanmerkingen, waarvan bet grootste gedeelte zeer scherp zijn, slechts een paartaalkundige zich bevinden, zoude men al Iigt kunnen besluiten, dat bet ontwerp in goede taal en stijl vervat ware. Doch dit zou zeer verkeerd wezen, want ook taalkundig is hot eene der grootste prullen. Ter staving onzer bewering verwijzen wij naar onze aanmerkingen." En wat leeren nu die aanmerkingen? Dat de taal van bet ontwerp slecht, zeer slecht is? Och neen, wij hopen en verwachten, dat zeer velen dit gezien hebben, ook zonder dat bet bun bepaald aangewezen werd. Waarlijk, de beer CARLEBDR zegt niet to veel, wanneer hij hot in dit opzigt eene der grootste prullen noemt. Maar wij gelooven ook niet to veel to zeggen, wanneer wij oordeelen dat bet eene even groote prul gebleven zou zijn, indien do minister al de aan- merkingen van den beer CARLEBUR had aangenomen. Want bet zou er op verscheidene plaatsen beter, maar misschien op even veel plaatsen slechter door geworden zijn. De uitgevers zullen ons, hopen wij, niet kwalijk nemen, dat wij met de aankondiging van dit werkje zoo lang gewacht hebben. Eene spoediger aankondiging zou bet debiet zeker niet bevorderd hebben. Een Roman-Spiegel, of weerkaatsing van Levensbeelden. Door CIT. THOIINER. Tholen, J. STEEL IEIJER. 18a8. In gr. 8vo. 201 bl., met gesteendruhten titel en vignet. f 3.- Zoo weinig als Ref. den zonderlingen titel van dit book begrijpt, even weinig sympathiseert hij met den inhoud, die een zamenraapsel is van vertalingen nit bet Engelseb, Fransch en Hoogduitscb, en uit novellen bestaat, die voor 't grootste deel in reeds lang vergeten tijdschriften verspreid zijn. Een enkel - N°. 2, een Kersverhaal - vonden wij jaren geleden zelfs in een school- book. Even armzalig als do inhoud, is ook de uitvoering, die door slordigheid, vooral wat den druk betreft, zich onder- scheidt. De teekenaar van bet vignet schijnt zich de moeite der lezing van bet verhaal, waaraan bet denkbeeld ontleend is, niet to hebben gebeven, want waar men, op bet titelplaatje afgaande, vermoeden zou, dat de handeling op eon warmen, zonnigen zomernamiddag plaats grijpt, blijkt nit bet verhaal, 292 KORTE NEDEDEELINGEN. dat de aanval van ROGERS op Digby op Kersavond ten acht ure gebeurde. Ref. hoopt dat deze aRomanspiegel" spoedig op 't boelhuis van VAN DER BEEK onder den »rommel" zal worden verkocht. Hij verdient geen beter lot. L-E. In het pracht-maandwerk Hertha: Losse Bladen uit het groote boek van Geschiedenis, Natuur en Kunst, onder hoofdredactie van J. J. L. TEN KATE (te Rotterdam, bij n. NIJGI3), begroeten wij alweder een nieuw tijdschrift. Het zal ongetwijf'eld zjn bestaan niet to danken hebben aan het besef, dat er in ons vaderland to weinig periodieke werken uitkomen. Wij worden letterlijk overladen met tijdschriften; of wij ons over dit ver- schijnsel verheugen moeten, is de vraag. Bij zulk een over- vloed heeft van zelf versnippering van krachten plaats, en deze kan nimmer eene goede uitwerking hebben, vooral in een land als het onze, waar die krachten toch zoo menigvuldig niet zijn. Wat nu betreft de twee afleveringen van Hertha, ons toe- gezonden, zij bevatten veel wat de onderneming aanbeveelt. De stukken van den Redacteur over Avignon, De Ru£nen van Babylon, Isola Bella; de bijdragen van Dr. L, R. BEYNEN over De Dom to Keulen, en van Mr. P. G. VAN GRERT over Egyp- tische Bouzvkunst, de niet onderteekende beschouwing over Luther en Hildebrand hebben wij met genoegen gelezen. IIet bijschrift van a. P. $ASEBROEK bij de gravure naar G. SCHAL- KENS' Verloochening van PETRIIS is hier niet misplaatst. Het versje van Mr. A. BO%MAN is niet zoo fraai, dat men er den gespierden dichter in herkennen zou. De uitvoering is keurig, de platen fraai, de prijs zeer laag gesteld. Uitmuntend in zijne soort is: ,'De Rozenteelt. Praktische Handleiding voor Kweekers en Liefhebbers van Rozen, enz. Naar de nieuwste bronnen bewerkt en met eigene waarnemin- gen voorzien door w. c. SPOOR. Met houtsneden tusschen den tekst, eene gravure en eene in kleuren gedrukte plaat. Amst. J. C- V. KESTEREN." De schrijver, die zoo geheel in dit vak to huis is, tracht u zoo beknopt mogelijk to onderrigten aan- KORTE MEDEDEELINGEN. 293 gaande de geschiedenis der rozen (liever der rozencultuur), en over al wat er bij planten, verzorgen, snoeijen, vermeerderen, oculeren, griffelen, enten, stekken, enz. enz. is op to merken, waarbij hij een aantal opmerkingen en voorbeelden voegt, nit de ervaring van anderen en nit zijne eigen ondervinding. Eindelijk geeft hij als Tweede gedeelte eene systematische op- gave en beschrijving van de voornaamste der tallooze rozen- soorten. - Voor kweekers van beroep zal het eene ge- makkelijke handleiding zijn, en voor ieder die de liefhebberij op eenigzins groote schaal drijft, zal dit boekje eene ware goudmijn van kennis zijn. Dr. B. MEYLINK had, van Kampen nit, op zekeren zondag een togtje naar het eiland Schokland ondernomen, en dit heeft hem aanleiding gegeven om eene Beschr~'ving van Schokland en de Schokkers to publiceren. Wij gelooven gaarne dat daarin alles beschreven is, wat er maar van dat eiland en zijne bewoners to beschrijven viel, maar wij moeten daarbij opmerken dat dit zeer weinig belangrijk is. Alleen met bet oog op de voor- genomen ontvolking van Schokland kan deze beschrijving mis- schien aan sommigen, in wier achting het eiland to hoog of to laag stond aangeschreven, inlichtingen -even. - Er is echter in dit boekje (te Kampen, b-ij K. VAN nULST) meer to lezen dan genoemde Beschrijving; Dr. MEYLINK heeft ook de losse gedachten en gesprekken van zijn zondags-reisje ten algemeenen nutte laten drukken. Wij hebben hier dus impressions de voyage, Reisebilder, en al zijn die nu ook niet to vergelijken bij die van SEINE, er komen toch menige aardige opmerking en be- hartigingswaardige wenk in voor. Daarenboven is de Be- schrYving, enz. los gesteld, zoodat zij zich zeer goed lezen laat, en is het boekje versierd met eene nette kaart van Schok- land, waarop ook de grondboring in 1804 gedaan en de profiler der steenen aardglooijing en van den loopkistdam zijn aan- gegeven. Wij meenen Dr. MEYLINKS geschrift om deze redenen to molten aanbevelen. De bekwame TH1;NOT, die de leer der perspectief op nieuwe basis gegrondvest en eene theorie daarvan heeft ingevoerd en onderwijst, die algemeen ingang begint to vinden, verdient wel in ons land bekend to zijn. Daarom was het eene goede 294 I{ORTE MEDEDEELINGEN. onderneming om tot de verspreiding zijner theorie bij to dragen door de vertaling van een zijner werken, dat er de gronden kort en zakelijk van zamenvat, zijne Principes de perspective pratique. De Heer A. ALLEBIi kon zich daartoe berekend achten, en heeft bet uitgegeven bij J. H. SCIIELTE31A onder den titel; ))De gronden der werkdadige doorzigtkunde, voor elk bevat- telijk gemaakt, en onmisbaar voor teekenaars in bet alge- meen, enz." - Dat ietwat snoevende reeds op den titel is in den geest des Franschen schrijvers, die bekwaam, maar ook niet nederig is. Naar aanleiding der op de acht steen- drukplaten gegeven voorbeelden worden de wijzen van uit- voering in kernachtige definities en regels verklaard. Daar- door heeft bet boek wel iets zeer droogs en dors; maar bet is dan ook een leerboek, en bier en daar wordt bet drooge door eene opheldering nit des schrijvers artistische ondervin- ding opgehelderd. De vertaler heeft zich wel niet veel moeite gegeven om overal een vloeijenden periodenbouw to verkrijgen, maar is toch wel geslaagd in de niet zeer gemakkelijke taak, om bet origineel met juistheid en in tamelijk Hollandsch weder to geven. Niemand ijveriger om de geestesbehoeften van een zeker publiek - toch altijd een publiek en wel talrijk - to be- vredigen, dan de uitgever G. T. BOM. Van zijne serie philister- publicaties heeft een tweeden druk beleefd: ',De vrolijke Pret- maker in Gezelsehappen, inhoudende: 60 gezelschapsspelen, 75 pand-inlossingen , 10 profeteerkunsten , 70 gemakkelijke kunststukjes, 18 kunstjes met de kaart, 34 rekenkundige op- gaven, 64 raadsels, strikvragen en woordspelingen, 32 clia- rades en logogryphen met de antwoorden, een nieuwen alpha- betischen droomuitlegger en 75 toasten en tafelzangen. De populaire, - wel populaire - a. SCHENKMAx heeft deze uit- gave »veel verbeterd". Op den vinger nageteld geeft bet boekje dit alles wat de rijke titel belooft. Daarom, lieve goede menschen, die van nature wat flaauw zijt uitgevallen en juist daarom eene on- overwinnelijke neiging hebt om grappig to zijn - besteedt uwe 100 cents voor deze rijke collectie van al wat bet groote grappenmakersgild, sedert jaren en ceuwen missehien, heeft uit- gedacht. Gij zult er mee schitteren. Zelfs een fatsoenlijk man KORTE MEDEDEELINGEN. 293 gaande de geschiedenis der rozen (liever der rozencultuur), en over al wat er bij planten, verzorgen, snoeijen, vermeerderen, oculeren, griffelen, enten, stekken, enz. enz. is op to merken, waarbij hij een aantal opmerkingen en voorbeelden voegt, nit de ervaring van anderen en nit zijne eigen ondervinding. Eindelijk geeft hij als Tweede gedeelte eene systematische op- gave en beschrijving van de voornaamste der tallooze rozen- soorten. - Voor kweekers van beroep zal het eene ge- makkelijke handleiding zijn, en voor ieder die de liefhebberij op eenigzins groote schaal drijft, zal dit boekje eene ware goudmijn van kennis zijn. Dr. B. MEYLINK had, van Kampen nit, op zekeren zondag een togtje naar het eiland Schokland ondernomen, en dit heeft hem aanleiding gegeven om eene Beschr~'ving van Schokland en de Schokkers to publiceren. Wij gelooven gaarne dat daarin alles beschreven is, wat er maar van dat eiland en zijne bewoners to beschrijven viel, maar wij moeten daarbij opmerken dat dit zeer weinig belangrijk is. Alleen met bet oog op de voor- genomen ontvolking van Schokland kan deze beschrijving mis- schien aan sommigen, in wier achting het eiland to hoog of to laag stond aangeschreven, inlichtingen -even. - Er is echter in dit boekje (te Kampen, b-ij K. VAN nULST) meer to lezen dan genoemde Beschrijving; Dr. MEYLINK heeft ook de losse gedachten en gesprekken van zijn zondags-reisje ten algemeenen nutte laten drukken. Wij hebben hier dus impressions de voyage, Reisebilder, en al zijn die nu ook niet to vergelijken bij die van SEINE, er komen toch menige aardige opmerking en be- hartigingswaardige wenk in voor. Daarenboven is de Be- schrYving, enz. los gesteld, zoodat zij zich zeer goed lezen laat, en is het boekje versierd met eene nette kaart van Schok- land, waarop ook de grondboring in 1804 gedaan en de profiler der steenen aardglooijing en van den loopkistdam zijn aan- gegeven. Wij meenen Dr. MEYLINKS geschrift om deze redenen to molten aanbevelen. De bekwame TH1;NOT, die de leer der perspectief op nieuwe basis gegrondvest en eene theorie daarvan heeft ingevoerd en onderwijst, die algemeen ingang begint to vinden, verdient wel in ons land bekend to zijn. Daarom was het eene goede 294 I{ORTE MEDEDEELINGEN. onderneming om tot de verspreiding zijner theorie bij to dragen door de vertaling van een zijner werken, dat er de gronden kort en zakelijk van zamenvat, zijne Principes de perspective pratique. De Heer A. ALLEBIi kon zich daartoe berekend achten, en heeft bet uitgegeven bij J. H. SCIIELTE31A onder den titel; ))De gronden der werkdadige doorzigtkunde, voor elk bevat- telijk gemaakt, en onmisbaar voor teekenaars in bet alge- meen, enz." - Dat ietwat snoevende reeds op den titel is in den geest des Franschen schrijvers, die bekwaam, maar ook niet nederig is. Naar aanleiding der op de acht steen- drukplaten gegeven voorbeelden worden de wijzen van uit- voering in kernachtige definities en regels verklaard. Daar- door heeft bet boek wel iets zeer droogs en dors; maar bet is dan ook een leerboek, en bier en daar wordt bet drooge door eene opheldering nit des schrijvers artistische ondervin- ding opgehelderd. De vertaler heeft zich wel niet veel moeite gegeven om overal een vloeijenden periodenbouw to verkrijgen, maar is toch wel geslaagd in de niet zeer gemakkelijke taak, om bet origineel met juistheid en in tamelijk Hollandsch weder to geven. Niemand ijveriger om de geestesbehoeften van een zeker publiek - toch altijd een publiek en wel talrijk - to be- vredigen, dan de uitgever G. T. BOM. Van zijne serie philister- publicaties heeft een tweeden druk beleefd: ',De vrolijke Pret- maker in Gezelsehappen, inhoudende: 60 gezelschapsspelen, 75 pand-inlossingen , 10 profeteerkunsten , 70 gemakkelijke kunststukjes, 18 kunstjes met de kaart, 34 rekenkundige op- gaven, 64 raadsels, strikvragen en woordspelingen, 32 clia- rades en logogryphen met de antwoorden, een nieuwen alpha- betischen droomuitlegger en 75 toasten en tafelzangen. De populaire, - wel populaire - a. SCHENKMAx heeft deze uit- gave »veel verbeterd". Op den vinger nageteld geeft bet boekje dit alles wat de rijke titel belooft. Daarom, lieve goede menschen, die van nature wat flaauw zijt uitgevallen en juist daarom eene on- overwinnelijke neiging hebt om grappig to zijn - besteedt uwe 100 cents voor deze rijke collectie van al wat bet groote grappenmakersgild, sedert jaren en ceuwen missehien, heeft uit- gedacht. Gij zult er mee schitteren. Zelfs een fatsoenlijk man KORTE MEDEDEELINGEN. 295 kan er zijne kinderen mee amuseren. Vrolijk zal uw pret- maker u zeker maken. Sla b. v. onder de gezelschapsspelen No. 16, Het Zuchten, eens op: »Een uit bet gezelschap zegt overluid: Heeren en Dames! het oogenblik is daar, om uwen bedrukten harten lucht to geven; gy behoeft uw verdriet niet langer to onderdrukken. Zucht yr op, zoo hard u goeddunkt." ' Nu begint ieder verschrikkelijk to lagchen", enz. Grappig is bet dus; uitbundig grappig. R einig waarde (f : - 30) maar ook weinig pretentie heeft een nieuw boekje door vA e GOOK to Gouda uitgegeven over ',Het Schaakspel, bevattende eene duidelijke en klare voor- stelling van de gezamenlijke regelen van dit spel, door vele afbeeldingen, partijen en opgaven opgehelderd, inzonderheid ook van die partijen ; (,) welke op bet Schaak-tournooi to Londen tussehen (dus niet door) ANDERSSEN en STAUNTON ge- speeld zijn. Door CARL KoNIG." Dit laatste zal wel beduiden dat bet van C. KoNIG vertaald is, en wel door iemand, die Hollandsch genoeg kent, om bet to spreken, maar niet om hot to schrijven. ,,Nu ja, doch genoeg voor zoo'n boekje!" - zal hij gedacht hebben, en in ons land gaat die beschouwing door. De hoofdregels, eene kleine handleiding bij bet spelen van bet enkele spel - niet de partie a trois of a quatre - en wat voorbeelden, zietdaar wat men in deze 48 bl. 12mo. vinden zal. Een boekske, dat, door een bekwaam onderwijzer toege- licht, van veel nut in onze la-ere scholen kan zijn, is: De Aardbol. Door F. J. POUWEN. Derde, verbeterde en vermeer- derde drak. Te Groningen, by F. FOLKERS. 1858. Wij stellen met opzet deze conditie, omdat wij vooronderstellen, dat de schrijver dit schoolbook meer als lees- dan als leerboek wit beschouwd hebben, en wij in dit geval overtuigd zijn, dat de meeste leerlingen onzer lagere scholen, van die hoofdstukken vooral waarin onze aarde uit een wiskundig oogpunt be- schouwd wordt, zonder veel toelichting, bitter weinig voor- deel zouden trekken voor hunne aardrijkskundige kennis. Moest bet aan de vereischten van een leerboek voldoen, dan zou het alleen wegens bet onvolledige reeds onze geheele afkeuring verdienen; doch, zoo als wij reeds zeiden, de schrijver heeft 296 KORTE MEDEDEELINGEN. blijkbaar aan zijne leerlingen een en ander van onzen aardbol willen mededeelen, en wij moeten die poging en de wijze waarop bet geschiedde ten voile toejuichen. Aangezien wij met de vroegere uitgaven van dit werkje niet bekend zijn, kunnen wij niet over de daarin aangebragte verbeteringen en vermeerderingen, waarvan bet titelblad spreekt, oordeelen. „Gij, wien de gave des Lieds is geschouken, Denk, dat uw rijkdom der Jonkheid behoort." Wanneer zullen wij deze roepstem van onzen BELIE door onze vaderlandsche dichters beantwoord zien? Gretig grijpen wij naar iederen bundel, waarin wij de bewijzen daarvan ver- wachten to vinden, want ook wij erkennen de waarheid der woorden, waarmede nEIJE zijne »Kinderstemmen" besluit: ,, Liedren van 't kind worden daden des mans." Wij zullen niet spreken van de menigte teleurstellingen, reeds in dit opzigt ondervonden; maar wat wij gevoeiden, toen wij Prettige Ernst. Fabelen en Versjes voor Kinderen in school en huis; door w. SEYMOUR MULDER. Tweede druk. Leeuwarden, G. T. N. SURINGLR. 1858. 38 bl. opsloegen ... wij hadden in een dichter meer respect voor bet kind verwacht. - Zal men dan nimmer ophouden platheid en zouteloosheid als noodwendig tot de vorming der kinderziel to beschouwen? Wij zijn to verontwaardigd om doze vraag met betrekking tot bet boven- gemelde werkje to beantwoorden, niettegenstaande een tweede druk bet helaasl ontkennend antwoord daarop schijnt to geven. Herinneringspunten en Verstandsoefeningen, ten dienste van de hoogste klasse der lagere Scholen, door G. C. MULDER, Hoofd- onderwyzer aan de eerste openbare school voor uitgebreid lager onderwys to Nijmegen. Arnhem, bij j. F. THIEICE. 1859. In kl. 8vo. VII en 112 bl. f :-40.- Onder bovenstaanden titel heeft de Heer MULDER een aantal nuttige zaken vereenigd - Spraak- kunst, Cijferkunst, Aardrijksbeschrijving, Geschiedenis, Natuur- kunde - daarvan datgene gegeven, wat de leerling zich in die verschillende vakken bepaald in 't geheugen moot prenten, en door eene schetsmatige uitwerking een geleidelijken weg willen aanwijzen om to voldoen aan de eischen, die de nieuwe regeling van 't onderwijs voorschrijft. KORTE MEDEDEELINGEN. 297 leder onderwijzer, die dit werkje bij zijn onderwijs zal wil- len gebruiken, om met behuip daarvan 't vroeger geleerde en behandelde nog eons opzettelijk na to gaan, kan daaraan zoo- danige nitbreiding geven als hij voor zijn bijzonder doel ge- schikt zal achten. Aan 't einde vindt men een tal van Verstandsoefeningen of Vragen en Oefeningen over de behandelde vakken. In goede handen, we bedoelen van onderwijzers die deze verschillende wetenschappen geheel overzien, zal dit boekje, naar 't ons toeschijnt, eene geschikte handleiding kunnen zijn. Geschiedenis des Vaderlands, voor jonge lieden, ook ten ge- bruike op Gymnasien en andere Inrigtingen van Onderw s, door A. BEELOO. Tweeds Stuk (van het jaar 1648 tot op den tegen- woordigen tijd). Amsterdam, H. J. VAN KESTEREN. In kl. Svo. XIV en 224 biz. - In 't NIdO Nommer van den vorigen jaar- gang maakten we met gunstige vooringenomenheid melding van 't verschijnon van 't Eerste Stuk van bovenstaand werk. Meen- den we toen, dat en do heldere wijze van voorstellen en de bezadigde toon die alien aanstoot voorkomt, gepaard met grondig onderzoek en zucht om steeds der waarheid hulde to doen, 't werk aanspraak gaven op eene hooge plaats onder de ver- schillende onder ons bestaande Leerboeken over Vaderl. Ge- schiedenis, - het Tweede Stuk heeft deze meening beves- tigd. t Nu voltooide werk biedt onze jeugd een even beknopt als volledig overzigt onzer, meer dan die van eenig ander yolk, merkwaardige en leerrijke gesehiedenis aan. Ware 't ons ver- gund, we zouden gaarne door 't aanhalen van menige belang- rijke bledzijde ons gunstig oordeel staven; - we moeten er ons mee tevreden stellen den algemeenen indruk weer to geven, lien 't geschrft der zoo bekwame hand op ons gemaakt heeft. Schoon ook zonder eenige aanprijzende aankondiging een book als dit weldra zijn weg vindt, hopen we toch, dat doze weinige woorden velen zullen nopen, om weldra eene plaats in boekenkas of -kasje in to ruimen voor een werk, dat men als eene aan- winst mag beschouwen ter degelijke beoefening van de ge- schiedenis van ons vaderland. A. B. M. Onder den eenvoudigen titel van; » Kinderliederen voor school 298 KORTE MEDEDEELINGEN. en huis, gedeeltelijk naar bet Hoogduitsch van IAOFFMANN voN FALLERSLEBEN", heeft de Heer L. LAMMERS, JR. twee stukjes uitgegeven (te Groningen, bij P. VAN ZWEEDEN, 1858), die ons door de Bedactie van dit Tijdschrift ter recensie zijn toe- gezonden. Het duet ons genoegen to mooen zeggen, dat ofschoon bier niet veel geleverd wordt (in bet geheel 32 bI. in ki. 8vo.), dit weinige evenwel veel goeds bevat, waarmede bet ons aange- naam was kennis to maken. Wel hadden wij liever gezien, dat de zangwyzen bier en daar wat opgeruimder waren ge- weest; maar zij zijn toch vrij afwisselend en vallen over bet algemeen in den kindergeest, zoo als ons, bij genomen proeven op eene lagere school voor den beschaafden stand, gebleken is. Gelijk hierboven vermeld is, luidt de titel: voor school en huis. De inhoud der 23 zangstukjes, waarvan de versificatie vloeijend is, voldoet aan dit voorgestelde doel, minstens even goed als de welbekende zangoefeningen van VAN DAPPEREN, de ,,Zangvogelijes" (Rotterdam, WENS: en DE VLETTER, 1854), de ,,Kinderliederen voor scholen en huisgezinnen, door J. SPAAN", en andere dergelijke werkjes, die thans op onze lagere scholen met vrucht gebruikt worden. De prijs (10 cents per stukje) is, bij eene zeer goede uit- voering, zoo laag getteld, dat bet werkje voor een ieder ge- makkelijk to verkrijgen zal zijn; wij voorspellen den uit- gever eon good debiet. L. A. $. Onder die sehoolboekjes, met welke wij dezer dagen kennis maakten, behoort ook een werkje, uit twee stukjes zamen- gesteld en getiteld: »Hebt de Dieren lief! Een Leerboekje voor kinderen ; eerste stukje, vijfde druk, a 10 cts., en tweede stukje, tweede vermeerderde druk, a 15 cts., to Sneek, bij J. CAMPEN. 1858." Uit bet voorberigt vernemen wij, dat de Sehrijver, die zich, zedig genoeg, eenvoudig P. teekent, zijne twee boekjes, op verzoek van den Uitgever, met toepasselijke versjes heeft voorzien. Wij hebben hiertegen, in dit geval, niets aan to merken, omdat de versjes nog al vloeijend zijn en den kindertoon goed gevat hebben; doch, in den repel, zijn wij verklaarde vijanden, van dat inmisceren van Uitgevers in werken van studie of smaak, omdat (bet zij met alle respect voor die Heeren gezegd !) hun gezigteinder meestal beneveld KORTE MEDEDEELYNGEN. 299 wordt door de voornaamste quaestie: )Hoe zal ik bet aan- leggen, om mUn Schoolboek bij de Meesters ingang to doen vinden?" Wij herinneren ons, bij die gelegenheid, de aan- merking van een onzer vruchtbaarste Uitgevers, die op een door een Franschman geschreven schoolwork slechts doze be- denking had: »Het Fransch is to mooi, zaj (wie, die geluk- kigen zijn, laat zich raden) zullen bet Diet beffrijpen, en in plaats van bet bock to recenseren, op bet voorberigt azen!" Zijne predictie werd vervuld; doch door wie en op welk eene wijze? Doch ter zake. Het werkje: ,,Hebt de Dieren lief!" is ons goed bevallen, en wij wenschen den bekwamen steller lust en krachten toe, om zijne talenten op dit wel eenvoudige, doch schoone gebied to blijven aanwenden. Eene enkele aanmer- king mogen wij echter Diet achterhouden, t. w. dat de Schrij- ver, onzes bedunkens, al to gul is to werk gegaan in bet ge- bruik der uitroepingsteekens, vooral in hot eerste stukje, waarin wij ze met verkwistende hand als gezaaid vinden: men zie alleen bl. 36, alwaar de helft der 11 had kunnen bespaard worden. L. A. H. Dat op onze scholen bij 't vervaardigen van opstellen ter oefening van bet denkvermogen, meer orde en regelmaat meet zijn dan meestal plaats vindt, zijn we volmaakt eens met den schrijver der Practisch-Theoretische Handleiding ter ver- vaardiyiny van Opstellen in de 2noedertaal, enz. Door w. F. CARLEBUR. Tiel, Wed. D. R. VAN WERMESKERS;EN. 1858. In hl. 8vo. IX en 224 blz. f 1 - 10 - van daar, dat we ge- looven hem to mogen danken voor zijne onzes inziens welge- slaagde poging, om hiertoe mee to werken. We hebben 't werkje met genoegen gelezen, en houden ons overtuigd, dat de onderwijzer, die eerst de XXII verschil- lende oefeningen om 't gedachte to leeren uitdrukken met zijne leerlingen behandelt - de afwisseling, de uitbreiding, die daar ligt aan gegeven wordt, bangt bierbij natuurlijk van den onderwijzer zelven of - daarna de hier gegeven eigen- schappen van een goeden stijl, de regels om 't gedachte goed to leeren uitdrukken, met hen nagaat, de rijke stof verder door hen laat verwerken en toepassen, - spoedig de vruchten van zijn arbeid zal bespeuren in de meer logisehe wijze, waarop bij de door hem voorgestelde stof zal uitgewerkt zien. 300 E:ORTE MEDEDEELINGEN. Wij althans zullen er eene proef mee nemen en stellen er ons wel iets van voor. Enkele onnaauwkeurigheden, die ons onder 't lezen zijn in 't oog gevallen, b. v. bl. 4 (in de weegschaal stellen voor in de waagschaal stellen), bl. 6 (kindsheid voor kindsch- heid), bl. 157 (wordt ook hier... eenen vorm als voorbeeld gegeven), bl. 159 (ten prooi), bl. 160 (den toee'ilenden Jager), bl. 160 (de deugd beloont zich zelven), bl. 173 (eindelijk is bet zekerlyk) en andere, die nog bier en daar to vinden zijn, willen we niet angstvallig nagaan; ook schijnen de volzinnen, ter verdere invulling op bl. 4-6 gegeven, bier en daar erg stroef; - dan de Schr. zal 't een en ander, wordt eene tweede uitgave noodig, zelf wel opmerken. 't Geheel is, dunkt ons, ale eene aanwinst voor 't onderwijs to beschonwen. De uitgeefster verdient ]of om de uitvoering. A. B. M. Over de bekende zaak van den sergeant HUMAN is Veel gesproken; men schijnt daarover ook veel to willen schrijven. Door iemand, die zich noemt een Lid van de voormalige com- pagnie vrijwillige Jagers der Leidsche Hoogeschool, is nu weder (bij de Wed. BORLEFFS EN TEN HAVE to Amsterdam) eene vrij lijvige brochure over deze zaak uitgegeven. Hot is een ver- bazend opgewonden gesebrift, waarin de schrijver partij kiest voor den sergeant; hier en daar met blijkbaren tact opge- gesteld, op andere plaatsen zeer plat en brutaal. Wie belang stellen in de quaestie, mogen ook doze bladzijden lezen, opdat zij, na de zaak van alle kanten bekeken to hebben, billijk in hun oordeel zijn. Ten then einde raden wij hun aan meer op des schrijvers argumenten dan op zijne bevige uitvallen to letten. Een vijfde jaargang is uitgekomen van bet Drentsch Jaar- boekje, to Assen, bij VAN GoxcuM Ex eoMr., Provinciale Druk- kers. Alle antoriteiten, gemeenteraden, enz. in Drenthe vindt men er in opgegeven, met en benevens bet bestuur van den Staat, van de versehillende kerkgenootsehappen, enz. Hot is een zeer complete, goedkoope (a f : - 60) en dus aanbevelens- waardige wegwijzer. BOEKBESCHOUWING. Exegetische Studiln over IIIETIE en IIIETETEIN in het Nieuwe Testament, door J. R. WERNINIr, Predikant to Vlaardingen. Te Rotterdam, by van der 11 leer en Verbruggen. 1858. In gr. 8vo. VII en 168 bl. f 1 - 40. Hoe vddl en hoeveel belangrijks het onderwerp des S. om- vat, mag blijken nit deze zijne inhoudsopgave: I. De door wiarAS en 5r rvrusnv in 't N. T. uitgedrukte kundig- heid, de plaatsen niet medegerekend, waar trouw en toever- trouwen in 't Nederduitsch daaraan beantwoorden. II. IIfcT1s en n r cGEiv in het N. T. op verschillende wijs met hun object verbonden. § 1. ma-ve6ecv cum dativo. Verhouding van dezen tot eon anderen vorm. § 2. IlhrrtS, wevseGew met Et;. § 3. Marig, 9r!orsu'r v met E'l' 7rio•rig met 5rpo5. § 4. iltrrEGew met Ov. Ook TirviS alzoo, in gelijke betrekking, geconstrueerd? § 5. Ilrrri; met den genitivus, de plaatsen uitgezonderd, waar, naar aller toestemming, de Genitivus doelt op den bezitter. Objectsbepaling of niet? III. Het door PAULUS gebezigde 7rfvris 'Iro-ov XpicroV afzonderlijk in overweging genomen; een nadere blik op de Dissertatie van Dr. BERLAGE over dat onderwerp. IV. Bij- lagen. A. No, een woord over 2 Kor. v: 7. B. IIlrrtg Rom. xiv. C. Lets betrekkelijk Jac. u: 14-26. D. Kvp4oS Hand. xviii: 8; ook een woord over II: 47. E. 1 Joh. Iv: 9. F. De formule iv Xpsorw 'Ii;rov, Fv Xparrw bij PAULUS. G. Filem. vs. 5. H. 'A7 i bij PAULUS. I. 1 Petr. v: 12a. Do verhandelde zaken, ziet men, kunnen aan Been beoefe- naar der N. Testamentische uitlegkunde onverschillig zijn: t blijft intusschen de vraag, of er groote waardij zij to hechtcn aan 't ;een or door w. over verhandeld is. Wie den man kept uit hetgeen hij elders, met name in de exegetische tijdschriften van VAN WILLES, DRESSELHUIS en NIERiIEIJER leverde, moet zijn arbeid wel ter hand nemen met een gunstig vooroordeel, 't geen hem dan ook voorwaar niet bedriegen zal. Behalve zoo menige onbetaalbare opmerking, die u als bijzaak wordt ten beste gegeven - b. v. (bl. 55 vv.) dat bij de 'Iovhz7ai in BOERBESCII. 1859. N°. VII. 22 302 J. R. WERNIYK, 't vierde Ev. niet uitsluitend aan do Hierarchen (voor wie die algemeene benaming ons altijd hoogst zonderling is voorge- komen), maar aan de gezamenlijke Joden als vyandige partij to denken zij, gelijk zij zich aan JOHANNES, die tijdens hij zijn Evangelie schreef geheel los was geworden van 't JudaYsme (en die, voegen wij er bij , dat JudaYsme reeds niet anders dan als antipode van 't Christianisme meer voor oogen had), zeer natuurlijk moesten voordoen -; behalve zulke welkome ex- cursen alzoo, is hot thema zelf met de meeste zorgvuldigheid en volledigheid afgewerkt, en worden u welgefundeerde en (vooral uit den mond van den vrijzinnigen w.) des to verrassender resultaten aangeboden, naarmate de voornaamsten daarvan een terugkeer behelzen tot het oude. Dus wordt tegenover de Gronin- ger School gehandhaafd, dat grirvs en ~rsPTsie;v niet door ver- trouwen, maar door geloof en gelooven bebooren to worden over- gezet, en dat ze, met eiS verbonden, niet iets innigs, eene naauwe aansluiting en overgave to kennen geven, maar eenvou- dig een gelooven met betrekking tot (in de rigting naar); terwijl ook de Leidsche School, wanneer zij de ma-Ti; 'Ir7vo"v Xpoo•TOv door geloof in God verklaart, hetzij gelijk CURISTUS dat zelf gehad heeft, of wel - beter - waarvan Hij de bewerker is, zich den haast gewonnen zegepalm betwist ziet door eene kloeke verdediging der interpretatio recepta, die hier hot geloof in j. c. zelven bedoeld acht. De beslissing daargelaten - waartoe wij ons in zulke naauwluisterende quaesties evenmin bevoegd als geroepen rekenen, ofschoon we voor ons zelven om de meer- dere klaarheid en ongekunsteldheid tot w.'s uitleggingen zou- den neigen - houden we het tech over 't geheel voor de schriftverklaarders onzer dagen geene overbodige of ontijdige waarschuwing, wanneer hun door een nit hun midden, wiens grammaticale acribie en onafhankelijkheid van de traditio exe- getica boven alle verdenking verheven zijn, bedachtzaam wordt toegeroepen: ))Van alles laat zich op spraakkunstig gebied geene bepaalde reden aanwijzen. - - Het spraakgebruik wil, vooral nog bij schrijvers als do Nieuwtestamentische, vry zijn - alleenlijk de vrijheid niet in den zin der laxe exegese, die van alles alles maakte"; of elders, waar het een grammati- calen regel geldt: iMag een met groote zorg voor den stijl bezield auteur zich nooit iets, dat met lien regel strijdt, laten ontglippen, zulke schrijvers waren, met aller toestemming, do Nieuwtestamentische niet. " EXEGETISCIIE STUDIOS, ENZ. 808 `Nerd w. - wat wij zeer hetreuren - door "n•edenen van pligt" weerhouden, om op uitnoodiging der Synode aan de vertaling des N. T. deel to nemen, wij twijfelen or geen oogenblik aan, of zijn bescheiden wensch, dat de fungerende vertalers ,,aan zijn schrijven wel eenige opmerkzaamheid zullen willen leenen", zal in ruimen zin vervuld worden. In cdn opzigt is de Commissie - hoewel ,,na.dat zijne overtuiging zich reeds gevestigd had" - hem zelfs tot ons genoegen voor- uit geweest, met namelijk in de overzetting allerwege't woord geloof to behouden. Eaegetische leerstoelen zijn ten onzent spaarzaam gezaaid, en de concurrenten zijn velen; maar waarom is de Heer w. nom geen Doctor honoris causa? Is 't Diet wat vreemd: Dr. x., Y., z., ofschoon ze na de (zelfbewerkte?) dissertatie nooit meer iets van zich hebben laten hooren, en Ds. w.? De letter van de HH. V. D. 11 I. Ev V. - wier uitvoering anders den lof van ons recensentengild naauwelijks moor be- hoeft - hebben we toch wel eens helderder en zuiverder gezien. V. P. Uit 's Levens Leerschool. Christelgk Magazijn voor (le Huis- kamer. Eerste Jaargang. Eerste Deel. Deventer, A. ter Gunne. 1858. In gr. 8vo. f 3 - Dit cerste Deel bevat 240 compres gedrukte octavo blad- zijden 1\Iengelwerk en 88 dito Bibliographisch B blad. Hiernit blijkt, dat bet Mengelwerk, hoewel bet dezen naam niet draagt, l;oofdzaak en de Boekbeschouwing bijzaak is bij iedactie en Uitgever van dit nieuwe Tijdsehrift. Wij begroeten zijne verschijning met vreugde. Geheel nicuw sehijnt bet echter niet to zijn, daar het ons voorkomt, dat bet de vroeger goedgestelde ,,Theophania" vervangen heeft. Onder zijne medearbeiders telt bet gevierde en geliefde namen van vaderlandsche letterkundigen, zelfs VAN LENNEP en HOrDIJR. De meesten zijn echter Predikanten van verschillende Pro- testantsche affleelingen, gelijk wij reeds sedert lang bij onze stichtelijke lectuur gewoon zijn. Do inhoud is een boat aller- lei: novellen, reisbeschrijvingen, historische tafereelen, humo- ristische ontboezemingen, spreuken, poezij, enz.; cone lose, 22 O4 PIT 'S LEVENS LEE.IISCIIOOL. aangename, bier en daar vrolijk ernstige, maar zelden diep- zinnige lectuur, die alzoo goed voor de huiskamer past. De Pest en toon zijn die van bet milde, liefderijke, zacht wer- kende Evangelic, en bevelen zich bijzonder bij de Christelijk gezinde Nederiandsche huismoeders aan. Dit is ook blijkens de Voorrede bet oogmerk der Redactie; en wij erkennen ten voile, dat deze lectuur zeer geschikt is voor moeders, om hare kinderen Christelijke beginselen zonder confessionele stelselzucht in to prenten. Opmerkelijk is bet, dat do Evang. Luthersche Predikant j. W. TH. LUBLINR wEDDIK en de Doops- gezinde J. D. VAN DEE PLAATS elk op zijne wijze, en ver- schillend ingekleed, toch eene soort van profetie gegeven hebben van de Evangelisch-katholieke kerk, die thans door zoo velen gehoopt en gewenscht wordt. Het blijkt daaruit, dat ook de dissentierende kerkgenootschappen (hoe lang moeten wij dat leelijke woord nog gebruiken ?) minder afkeer betoonen van eene naauwere verbroedering der Protestanten, waarvan men wel zal moeten beginnen om eenmaal mede to werken tot de verbroedering der geheele Christenheid. Het streven des tijds rigt zich onmiskenbaar daarheen, in weerwil, of misschien wel juist door middel van de vele uitloopende denkwijzen van individuen en Christelijke vereenigingen. Des to meer toch wordt aan de eene zijde zelfstandigheid van inzigt en aan de andere eenheid van bedoeling en Christelijke zin openbaar. En hoe meer dit tweeledig element van bet nieuwere Chris- tendom openbaar wordt, des to meer maakt bet zich aange- naam aan de conscientien der menschen ; des to meer wordt het aangekweekt. Dat er bij zoo veel verseheidenheid van stof ook verschil van waarde der onderscheidene stukken zijn moet, spreekt wel van zelf. Dit kan onmogelijk anders. De eene maandelijk- sche Aflevering versehilt in waarde van de andere, en zoo zal dit eerste Deel, dat den eersten halven jaargang bevat, voorzeker meer of minder belangrijk zijn, dan bet tweede. Wij zullen dus niet in de beoordeeling treden der afzonder- lijke stukken, hoewel wij UOFDIJK'S »Een graftombe" en VAN LENNEP'S tegenschrift daarvan bier niet welgeplaatst mogen noemen. Bet doet ons juist Teed van deze mannen, dat zij aard en strekking van bet Tijdschrift minder goed getrof- fen bebben, daar bet anders door hunne medewerking veel UIT 'S LEVENS LELRSCIOOL. 305 tn:oest winnen en zij onzen wel eens eentoonigen predikanten- Stijl (Ref. is ook predikant), die in de meeste stichtelijke voort- brengselen onzer pers to veel blijft uitkomen, althans bier uit- nemend zouden afwisselen. Een antler minder welgeplaatst iets vinden wij het Biblio- graphisch Bijblad. Wel is waar, de gerecenseerde boeken zijn alle van Christelijken aard, in then ruimen zin, waarin wij met de Redactie van nUit 's Levens Leerschool" hot Chris- tendom of het Christelijke leven opvatten. Ook ontbreekt bet den beoordeelaars niet aan bescheidenheid en beleefdheid. DZaar toch, - om voor de Christelijke huismoeders recensien van boeken to schrijven; - wij kunnen het niet ontveinzen, het bevalt ons niet. Recensien stichten zelden, allerminst dames en kinderen. En er is immers geen gebrek aan beoordeelendo Tijdschriften, ook dezulke, die wel den weg naar de huis- kamer vinden I Wij zien dan voor de toevoeging van het ))Bijblad" geene andere reden, dan deze: weinig huisgezinnen in Nederland zijn er, wier leden niet geparenteerd zijn aan, of bekend met ten minste ccn stichtelijken schrijver en dozen zijn dan verlangende naar een publiek uitgesproken en meestal zacht uitgedrukt oordeel over do pennevruchten van hun bloed- verwant of vriend. Of is 't misschien alleen speculatie van den boekverkooper, om op deze wijze zijne waren to recom- manderen? Laat hij het dan liever op eene andere wijze doen. Do middelen daartoe zijn vele. Het Christelijk Magazijn ga niettemin voort zijne lessen nit 's levens leerschool in de huiskamers en de huisgezinnen to brengen. Dergelijke lectuur, waarin echter wel wat meer diepte bij gelijke bevattelijkheid kon gebragt worden, zal heil- zaam werken en een goed tegengif zijn tegen het insluipende methodisme aan de eene en het scepticisme aan de andere zijde, tegen bijgeloof en ongeloof. AMBROSIUS en de Vierde Eeuww. Door F. BUNGENER, Schrgver van: ,,Eene Preek onder LODrwIJK XIV", enz. Uit het Fransch vertaald door u. ni. C. VAN OOSTERZEE, Predikant to 0irschot. Schiedam, H. A. M. Roelants. 1858. In post 8vo. VIII en 144 bl. f : - 90. Do beroemde Schrijvcr en do ijverige Vertaler leveren ons 306 BUNCENER, ondei dezen titel slechts twee Voorlezingen, die als een ver- volg van: ))Hot Christendom in de drie eerste Eeuwen", door BUNGESER, DE GASPARIN, MERLE D'AUBIGNL en VIGNET kunnen worden beschouwd en daarom door denzelfden Vertaler en denzelfden Uitgever in hetzelfde Nederlandsche kleed worden aangeboden. Wij hebben hiermede reeds genoeg gezegd om onze lezers iets goeds to doen verwachten, en wel iets goeds in een bepaald genre, namelijk eene historische studio in popu- lairen trant, helderen stijl en aangenamen vorm, die bare waarde ontleent aan den hedendaagschen strijd tegen Rome. De Eerw. Vertaler zegt dan ook al aanstonds in zijn Voor- berigt, dat BUNGENER in dit geschrift aan Rome zijn AMBROSIUS bestrijdt, of dat hij aan bet Pausdom zijne argumenten met good gevolg poogt to ontrukken, die bet nit den Anbrosius, diens echte of onechte geschriften, tot staving van zijn wankel gezag bijbrengt. Wij gelooven met v. o., dat onze worsteling tegen Rome wel wat meer op bet terrein der Patristiek mag worden over(yebragt. Het Evangelic toch, de grondslag onzer overtuiging, wordt als zoodanig door de Roomsche kerk achter gesteld bij de kerkvaders. Die ))heilige" kerkvaders, marte- laars, enz. zijn als 't ware do hemelsche wolke van getuigen, welke in 't oog van den Roomsch-katholieke den Pauselijken stool met cone glorie omgeven, waarvoor de vrome met diep ontzag moet nederbuigen. Maar toont men nu op onweder- le(ybare gronden aan, dat die wolke van getuigen niet vdor, maar tegen den Pans getuigt, dan wordt diezelfde nimbus een donderwolk, waaruit do bliksem schiet, die eons den tiran van 't Quirinaal zijne driedubbele kroon van den schedel werpen zal. Protestanten oefent u daarom vrij in de Patres; zij zullen u ontegenzeggelijk vele wapenen in handen geven, die van onberekenbare waarde zijn om den Ultramontaanschen geest to wederstaan. Echter, wat VAN OOSTERZEE beweert, dat de wijze, waarop BUNGENER den strijd aanvat, nieuw is, daar- mede kunnen wij niet instemmen. Zij mope in de laatste 100 jaren wat in vergetelheid geraakt zijn; maar vroeger kampten de Hervormers, de schrijvers der Centurice Magdeburgenses, de Zwitsersche MOTTINGER, en andere ook Nederlandsche folio- en quarto- schrijvers naar hartelust met de woorden der Patres, tegen den ))Antichrist" van Rome. Hoe zou ook anders de uitgave van zoo vele Patres door zoo vole Protestanten bezorgd A5MBROSIUS EN DE VIERDE EEUW. 307 i,unnen zijn ? BuNGENER doet echter then strijd herleven, hij brengt or nieuwen gloed, nieuwe bezieling in, en wanneer hij daarin moor navolging vindt, dan zullen er wonden aan het ligchaam der Roomsche kerk geslagen worden, die bezwaarlijk to genezen zijn. De dogmatische rigting van den Schrijver is vrij bekend, dock treedt in dit werkje niet zeer to voorschijn. Zij is niet in alles de onze, noch die van de meerderbeid onzer vader- landsche theologen. Vandaar misschien, dat zijne logica ons niet altijd bevredigt, evenmin als zij dat den Vertaler gedaan heeft, die bier en daar zijn Schrijver meent to moeten teregt- zetten. Doch ook stemmen wij dozen in zijne correctie niet altijd toe, b. v. bl. 82 en 83 in de redenering over de lezing Petri sedem voor Petri fidem. In weerwil van dit alles be- velen wij de lezing van dit boekske grootelijks aan. De details mogen bier en daar cenige zwakke punton hebben; bet geheel is voorzeker met waarheidszin behandeld. JOIIAN HEINRICH DANIeL ZSCHOKXE, in de voornaamste oogen- blikken zUns levens, geschr ften en handelingen met zijne vrien- den en v anden. Amsterdam, M. Schooneveld en Zoon. 1858. In post 8vo. 217 bl. f 2 - De naam zscuoKaa heeft in ons vaderland een goeden klank. Zijne geschriften, vooral de stichtelijke, worden met gretig- heid gelezen. Gedurig worden nieuwe vertalingen van bet een of ander zijner werken aangekondigd en aangeprezen. 't Is dus to verwachten, dat het hierboven genoemde boekje ook door velen met belangstelling zal worden ter hand genomen. Wij vreezen echter dat de lezing daarvan de vereerders van den teregt beroemden man niet bevredigen maar teleurstellen zal. Naar den titel to oordeelen zou men immers hier eene levensbeschrijving of eene karakterschets verwachten. Men vindt echter noch het eene noch hot andere. Wel wordt bet een en ander van zSOROKKE's lotgevallen hier meegedeeld, van zijne handelingen als staatsman vooral; doch bet verhaal is to onvolledig om cone biographic genoemd to kunnen worden. Wel wordt bier veel van z.'s groote deugden en uitstekende Lckwaamheden gesproken, maar de loser wordt to weinig in 308 J. H. D. ZSCHOKKE, IN DR VoOSN. OOGENBLrKK. ZIJNTS LEVEN3& de gelegenheid gesteld om den man zelf to zien werken om zich eon juist oordeel omtrent hem to vormen. Maar is bet een oorspronkelijk werk, eene geschiedkundige studie? Alwe6r op den titel afgaande zou men meenen van ja; do inhoud leert dat do titel Diet to vertrouwen is. In bet voorberigt leest men, dat deze ,,schetsen, alle betrekking hebbende op, en handelende over" zscHoKKE, geteekend zijn door professor ERNST n1UNCH, vroeger hoogleeraar to Luik, in 1830 tweede biblio- thecaris der koninklijke bibliotheek to 's Hage. Doze onder- hield tijdens zijn verblijf in ons land briefwisseling met onder- scheidene Duitsche geleerden en ook met zscnoKKE, »voor wien bij groote achting en bewondering koesterde. Van deze achting en bewondering gaf hij blijk in eon boek, getiteld: ))HEINRICH ZSCHOKKE, geschildert nach semen vorzuglichsten Lebensmomenten and semen Schriften, mit semen Freunden and Feinden; nebst allerlei Iiber Leben and Treiben, Geist and Ungeist in kleinen Republiken. Von ERNST MUNCH." Dit werk werd door den auteur aan een vriend to 's loge toe- gezonden met eene vriendschappelijke opdragt en bet verzoek, dat deze bet ,einen Hollhndischen Rock anzieben" zou. Dat alles geschiedde in 1831. En daar de bedoelde vriend toen den tijd niet geschikt achtte voor de uitgave van een dus- danig werk, liet hij bet verzoek onvoldaan tot 1858. Daar kwam bet werk hem toevallig weder in handen en hij besloot nu to doen, wat hij zoo Lang verzuimd bad. De uitgave is this eene daad van pieteit. Of ons publiek daarmeo gebaat is? Wij gelooven dat de winst zeer goring is. V66r eenige jaren reeds is immers ZSCIIOKKE'S eigen book: » Mijn leven, denken en werken", in 't Hollandsch vertaald. Naar ons oor- deel hadden de schetsen van MUNCH zonder schade in bet stof der vergetelheid kunnen blijven, nu zij reeds zoolang daarin gerust hadden. Alleen de verzameling brieven door ZsCHOKKE geschreven aan zijn vriend JOSEPH VON ITTNER met eenige antwoorden van den laatste, zijn inderdaad merkwaardig; zij maakt ook bet boeijendste deel van bet werkje uit. De Nieuwe Kerkelijke Reglementen, uitgevaardigd door de At- gemeene Synode der Nederlandsclae Hervorrnde Kerk, verzameld en met eon uitvoerig Register voorzien, door u. ADEN 31ASMAN, JR., DE \IEUWWE KERKELIJKE REGLEMEN'TEN. 309 .Predikant to Groningen. Te Groningen, bij J. Oomkens, J.zoon. 1859. In gr. 8vo. 297 hl. f 3 - De Nieuwe Reglementen, door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk uitgevaardigd en in deze ver- zameling opgenomen, zijn: bet algemeen Reglement - dat op bet examen ter toelating tot de Evan gelie-bediening - dat voor de kerkeraden - dat op de vacaturen, met de daarbij behoorende formulieren - dat voor kerkelijk opzigt en tucht, en voor de behandeling van kerkelijke geschillen - dat voor de Diakonien - dat op de algemeene weduwenbeurs - dat op bet godsdienstig onderwijs - en dat op bet Hulpprediker- schap. Voorts nog: de Instructie wegens de godsdienstoefe- ning in de gevangenissen (Kon. Besl. van 11 October 1826, 11. C.), alsmede een drietal Synodale besluiten, - bet een en ander als aangehaald in een der opgegeven Reglementen. En eindelijk bet Reglement op bet verleenen van ongevraagd ont- slag aan Predikanten. Dit laatste is wel geen »nieuw", d. i. eon na de nieuwe organisatie uitgevaardigd Reglement, maar wordt bier zeker, als nog van kracht zijnde, bijgevoegd en als ,,oud" geheel afzonderlijk achteraan geplaatst, hoewel bet o. i. eigenaardiger zijne plaats na bet Reglement op de vaca- turen zou gehad hebben. Do afdruk van die Reglementen is naauwkeurig, zelfs voor die naauwkeurigheid met de onge- lijkheden in spelling, enz. 't Is echter niet zoozeer de uitgave van den tekst der Regle- menten, die wij to beoordeelen hebben; dan toch zou alleen to zeggen zijn, dat de correctie goed, bet papier holder, do uitvoering net is. Do eigenlijke arbeid van den Eerw. UDEN MASMAN bestaat in bet Register, dat teregt nuitvoerig" wordt genoemd, daar bet 147 bladz. beslaat. Wij bekennen gaarne, bet niet van punt tot punt, van bet art. Aangenoanenen tot bet art. Zondagscholen to hebben nagegaan ; maar toch hebben wij eenige van de voornaamste zorgvuldig onderzocht, en ons over- tuigd van de naauwkeurigheid, met welke de bearbeider zich heeft gekweten van de taak, die hij heeft op zich genomen. Zelfs achten we bet Register overnaauwkeurig, zoodat bet afdaalt tot kleinigheden, die men er niet zoeken zou; b. v. nAanteekeningen of notalen moeten gehouden worden van de handelingen van den Kcrkeraad (Regl. voor de Kerkeraden., 310 DE NIEUWE KERK] .(JKE REGLEMENTEN, art. 19)"; »Xerkgeschiedenis noodig bij bet godsd. onderwijs (Regl. op het godsd. onderw., art. 6)" - even good hadde er bij kunnen staan: »daarin wordt men geexamineerd om can- didaat tot de H. dienst to worden (Regl. op het examen, art. 20)" -; "Scriba van den Kerkeraad in vacante gemeenten, is de con- sulent (Regl, voor de Tierkeraden, art. 1, alin. 3)", enz. Op die wijze kon bet Register nog veel grooter geworden zijn. En wie zal do bepaling, dat men den graad van candidaat in de Theologie moot hebben, om tot bet kerkelijke examen to worden toegelaten, op bet bier cursijf gedrukte woord zoeken ? Enkele artikelen zijn verdwaald geraakt van de plaats, die hun alphabetisch toekomt, b. v. Godshuizen, bladz. 198, tus- seben Godsdienstoefeningen en Godsdienst-onderwijzers; cone bepaling nopens de Vacaturen, niet in bet art. Vacature, dat zeer goed bewerkt is, maar, bladz. 286, tusschen Vacatuur- zaken en Vakken. Over hot geheel echter is bet Register uitmuntend, gelijk wij bepaald bij bet nazien van uitvoerige artt. met name lierkeraden, Predikanten en derg. hebben bevonden, zoodat wij dezen arbeid van Ds. UDEN MASMAN als zoodanig met vrij- moedigheid kunnen aanbevelen aan alien, die in de nieuwe Reglementen voor de Nederlandsche Kerk iets to zoeken heb- ben, dat zij niet weten to vinden. Doch bet is eene andere vraag, of bet der moeite wel waar- dig was, zooveel tijd en vlijt aan zulk eon uitvoerig Register ten koste to leggen. WW'ij gelooven bet niet. Die bet to ge- bruiken hebben, zijn in den regel kerkelijke personen, predi- kanten, ouderlingen of diakenen. En men meg toch wel on- derstellen, dat dezulken genoeg zijn ontwikkeld om to weten in welk der kerkelijke Reglementen zij to zoeken hebben bet- geon zij weten willen, zoodat zij b. v. de zamenstelling der Synode wel nergens anders dan in bet Algemeen Reglement, en bet regt van eon beroepen predikant op vergoeding van transportkosten wet nergens anders dan in bet Reglement op de vacaturen zoeken zullen. En ook in een antler opzigt nog. Die meent, door dezen afdruk van de nieuwe Reglementen met bet daarbij behoorende uitvoerige Register eene soort van Kerkelijk Wetboek to bezitten, dat hem volledig en bij alles den weg wijst, vergist zich aanmerkelijk. Vooreerst zijn er in bet kerkelijke leven cone groote menigte bijzonderheden, VERZAMELD DOOR TI. UDEN MASMAY, JR. 311 bepalingen, Reglementen, enz. die niet door de Kerk, na bet Algemeen Reglement van 1852, zijn uitgevaardigd, maar des- niettemin nog wel degelijk van kracht zijn. Men neme slechts de bij koninklijke besluiten gemaakte bepalingen nopens de kerkelijke administratie, nopens de kinder-, school-, en aca- demiegelden, enz. Ten tweede bestaan or flog eene groote menigte Synodale besluiten, voorschriften, wets- uitleggingen en dergelijke, die men noodwendig kennen meet, wil men, op de nieuwe Reglementen alleen afgaande, niet in hot onzekere, of op een doolweg geraken. Wij zeggen dit niet, om iets of to dingen op de bruikbaar- heid van dit geschrift, maar alleen, ten einde to waarschuwen, dat men bet niet houde voor iets anders of voor meer, dan bet zelf zijn wil. Do steller dozes houdt zich sedert lang bezig met de zamenstelling van een volledig Kerkelijk Handbook; dat bet nog niet voltooid en uitgegeven is, heeft twee hoofd- redenen: eensdeels, dat niet alle organieke Reglementen nog voorhanden zijn - gelijk dan ook bet flog aanhangige Concept- Reglement op de kerkvisitatie hier achter bet Register is af- gedrukt - en vooral de zaak van Art. 23, Al,. Regl., nog niet geregeld is; anderdeels, dat de Synode zelve bet vervaardigen van een Kerkelijk Handboekje aan Karen Secretaris heeft op- gedragen; en hoewel dat bepaald voor kerkeraadsleden zou moeten dienen, scheen bet mij discreet, de uitvoering van dat Synodale bestuur niet vooruit to loopen. Hoe bet hiermede in de bestaande omstandigheden gaan zal, meet worden af- gewacht. Wat mijne plannen aangaat, bet bedoelde Hand- book zal tevens moeten zijn cone voorstelling van bet in- wendige wezen en bestuur der Nederiandsche Hervormde Kerk, gelijk mijn voorgenomen arbeid, con statistisch-topographisch work over die kerk (eon moderne EACIflENE, Perk. Geographic) haar uitwendig bestaan. Maar dit laatste heeft zoo oneindig veel bezwaren in zich, dat ik nog geene kans zie, om ze alle to overwinnen, hoewel nog altijd vertrouwende, de zaak wel tot stand to kunnen brengen. H. M. C. VAN OOSTERZEE. fecueil des Traitds et Conventions conclus par le Royaume dc:: Pays-Bas areae l;:s paissances dtrangcres, depuis 1813 312 P. G. LAGEMAYS, jusqu'a nos jours. Par E. G. LAGEMANs. La Haye. A. Belin- fante. 1858. Tome h. 10, CLXII et 239 pagg. in-8vo. f 5 - Met groote blijdschap ontvingen wij bet berigt der uitgave van dit nRecueil", met groote voldoening namen wij kennis vain dit eerste deel. De titel wijst genoeg aan wat bet is, en Been regtsgeleerde, Been beoefenaar der gesehiedenis, die niet volmondig zal toestemmen, dat zulk eene collectie eene belangrijke dienst is aan de beoefenaars dier beide weten- schappen bewezen. Al is Nederlands diplomatische geschie- denis voor den beoefenaar van bet volkenregt niet meer wat zij vroeger was, voor den Nederlander zelf is de kennis daar- van in vole gevallen onmisbaar. En juist wegens de meer secundaire rol die wij thans spelen, zullen voor den lateren tijd de algemeene collecties b. v. van MARTENS ons eerder ver- legen laten. Hebben dus de meeste Europesche staten reeds hunne afzonderlijke collecties, niet minder had ons land daar behoefte aan, to meer daar vooral tot voor cenige jaren de publicatie dier stukken van regeringswege zeer onvolledig was, en zij dus of verspreid in bet Staatsblad, do Staatscourant en de olficidle stukken aan de Staten-Generaal medegedeeld ge- vonden werden, of in bet geheel niet ter kennis van bet publiek gebragt zijn. Tot flog toe moest men zich behelpen met H. A. VAN DIJK's ))Repertoire historique et chronologique", doch dit geeft slechts uittreksels uit enkele tractaten en van de anderen niet meer dan de opgave waar ze to vinden zijn, en is dus, gelijk do Heer LAGEMASS teregt aanmerkt, voor dengeen wien de toegang tot die (niet zeer toegankelijke) bronnen niet openstaat, evenmin voldoende als de beste cata- logus in staat is om eene bibliotheek to vervangen. Boven- dien loopt dat Repertoire slechts tot 1845. De Heer LAGEMANs biedt ons bier eene - zooveel mogelijk, maar zeker wel op zeer weinige uitzonderingen na - vol- ledige verzameling van alle stukken betreffende de internatio- aiale betrekkingen van Nederland van 1813 tot 1857. Hot eenige dat wij betreuren is, dat hij geene opgewektheid schijnt gehad to hebben, om met bet jaar 1793 zijne taak to begin- nen, waar de verzameling van nTractaaten gemaakt en ge- sloten tusschen de H. M. Heeren Staten-Generaal, enz." ge- bleven was. Het laat zich echter verklaren, dat hot hem RECUEIL DES TRAITS rT CONVENTIONS. 1 113 113 weinig toelachte om met die tijden aan to vangen en wij moeten dus maar hopen, dat cene krachtige aanmoediging hem den mood geve, om die later op dezelfde wijze to behandelen. En bet moet erkend worden dat in bet tijdvak thans door hem gekozen wel eerst diende voorzien to worden. Slechts voor een betrekkelijk klein deel kon de Heer r,. putten nit bet groote Recueil van MARTENS en MURIIARDT. Een groot aantal heeft hij her en der nit de bovengenoemde offi- ciele publicaties moeten opsporen, vele anderen heeft bij nu voor bet eerst, nit de Archiven van bet Ministerie van Buiten- landsche zaken, van bet officiele stof bevrijd en aan bet licbt gebragt, - waartoe hij door zijne betrekking meer bijzonder in staat was gesteld. De opgave der bron boven elk stuk - altijd van zeer groot gewigt bij voorkomende noodzakelijkheid van verificatie - stelt ons in staat om in dezen over zijn ijver to oordeelen. Het spreekt van zelf, dat eerst bet gebruik zal moeten leeren, of or misschien belangrijke omissies of onnaauwkeu- righeden zijn ingeslopen. Maar uit de geheele wijze, waarop de zaak is aangepakt, mag men met grond verwachten 9 dat men zich ook in dit opzigt niet teleurgesteld zal vin- den. Want voor de geheele inrigting van bet werk hebben wij niets dan lof. Al is de weg door den aard van hot onder- werp en de voorgangers bij andere Staten genoegzaam aan- gewezen, bet bewandelen van den koninklijken weg is niet minder cone groote verdienste. Zoo is vooreerst, en teregt, geene ijdele poging gedaan, om bet belangrijke van bet minder belangrijke to schiften; in de diplomatiek kan alles belangrijk worden, en daarom zijn alle mogelijke tractaten medegedeeld, en in bun geheel, en in de taal, waarin zij gesteld en gera- tifieerd zijn. Dit komen ook ons voor alle drie noodzakelijke vereischten to zijn. Alleen Bone uitzondering is gemaakt, en kon gemaakt worden, voor enkele overeenkomsten betreffende bet postwezen, die door latere geheel vervallen waren, daar ze toch meer tot do administratie alleen behooren. Zeifs zulke algemeen Europesche overeenkomsten, waaraan ons Gouver- nement alleen zijne adhaesie heeft geschonken, zijn opgenomen; van andere is, waar dit bepaald voldoende geacht kon worden (b. v. protocollen en annexen van bet Weener Congres), sechts die clausule, die op ons land betrekking heeft of in enkele 314 E. G. LAGEMANS, RECUEIL DES TRAITdS ET CONVENTIONS. gevallen een uittreksel gegeven. De tractaten en stukken zelf worden in chronologische orde (en met een doorloopend No. aangeduid) medegedeeld. En zoo beheist dit eerste deel, to beginnen met de territoriale schikkingen en constitutive acten in 1813, tot aan de conventie van 25 April 1818 tussehen do vijf groote mogendheden, waartoe Nederland toegetreden is, 67 N°^., terwijl bet geheel 374 N°'. zal behelzen. Met no, twee of drie deelen, waarvan de copij gelukkig reeds gereed schijnt to zijn, berekent men bet geheel werk voltooid to hebben. Hot aantal N°'. in dit deel vervat is zoo Bering wegens de aanzienlijke ruimte die bet belangrijke voorwerk inneemt. Ook hierdoor heeft de Heer LAGEMANS een zeer verdienstelijk werk geleverd. Bij wijze van inleiding opent hij zijn werk met een overzigt van alle getror'len overeenkomsten, naar de verschillende rubrieken ingedeeld. En al wil hij dit niet laten doorgaan voor een ))traits complet du droit international Neer- landais", bezwaarlijk zal men een zoo duidelijk en volledig overzigt van onze internationale transacties over elk onderdeel van bet volkenregt, in zoo beknopt bestek vinden. Het is keurig en doelmatig bewerkt. Om eindelijk bet naslaan op alle mogelijke wijze gemakkelijk to maken, zijn twee lijsten van alle medegedeelde stukken, sdne naar de alphabetische orde der verschillende Staten en ddne in dezelfde chronologi- sche orde als de stukken elkander volgen, reeds in dit eerste deel voorop geplaatst. Natuurlijk heeft de Heer L. besloten om zich van de taal der diplomatiek, de Fransche, to bedienen, en, daar bet ge- makkelijker is over hot Fransch van een antler to oordeelen, dan bet zelf to schrijven, mogen wij er bijvoegen, dat wij bet nog nooit beter van een Hollander gezien hebben. Zoo heeft dan do Heer LAGEMANS door cone taak op to vatten, waartoe hij volkomen berekend was, en zich de moeite to getroosten van wat niet in alien deele een aangename arbeid genoemd kan worden, - een werk geleverd, waaraan voor de regtsgeleerde en historische wetenschap gelijkelijk behoefte bestond. Dat een ruim debiet en de verdiende toejuiching hem en zijn uitgever tot bet spoedig voortzetten van doze hoo-st belangrijke uitgave aanmoedigen. W A. VAN REES, MONTRADO. 31 Montrado. Geschied- en krUgskundige bydrage betreffende de onderwerping der Chinezen op Borneo. Naar het Dagboek van Indisch O icier over 1854-1856. Door W. A. VAIN REES, gepens. iCapitein van het Nederl. 0.-Ind. leger. Met eene Voorrede van P. J. VETH, Hoogleeraar to Amsterdam. Met eene Kaart. 's Hertogenbosch, Gebr. MulIer. 1858. In 8vo. XII en 236 bl. f 3 - 40. »Dat gaat mij niet aan 1" zullen vole Nederlanders zeggen, die meestal eene stork geprononceerde neiging hebben, om veel van de zaken van anderen en luttel van eigen zaken to weten. »Het is maar over de Oost, en dan nog wel krygskundig!" Hot is zoo, maar bet zou zeer tegen ons publiek pleiten, zoo hot dit book niet met belangstelling ontving. Wel zijn or die niet veel meer van onze O.-Ind. bezittingen weten, dan de namen Batavia en Java; maar bet wordt meer en meer tijd, dat die onkunde voor wat meer belangstelling plaats make, en dat wij hierin niet beschaamd worden door de Duitschers, die gretig van de belangrijke beckon over onze Oost kennis nemen en er moor van weten dan wij. Borneo moge nog voor velen geheel, en voor een deel werke- lijk eene terra incognita zijn, bet is toch geene gering to achten bezitting. Frankrijk kan or in dansen (12746 tegen 9748 0 geogr. mijlen), en bet heeft de vruchtbaarheid en den rijkdom van den tropischen bodem. En bovendien eindelijk mogen wij op Borneo eenig leven verwachten; men heeft zoo iets gehoord van eene uitgestrekte concessie aan den Heer VAN VLISSINGEN cum suis aldaar door bet gouvernement toegestaan, zoodat wij misschien weldra cone belangrijke exploitatie, althans van con deel, van dit groote eiland .verwachten mogen. Reeds heeft bet Bijbelgenootschap zijn Bijbel in bet Dayaksch ge- reed, die toch wel niet bestemd zal zijn om door bet lieve yolk van Nederland, maar door zijne Dayaksche broederen gelezen to worden; de Heeren Chinezen, die er een tijd lang als kwade jongens den baas speelden, zijn duehtig op hunno vingers getikt; wegen worden aangelegd, - kortom, wie weet wat belangrijke toekomst Borneo nog to gemoet gnat. Om dan met de geschiedenis en den toestand van eon deel, en wel het belangrijkste deel - de zoogcnaamde Chinesch 316 W. A. VAN REES, districten - bekend to worden, daartoe wordt u hier eene belangrijke bijdrage geleverd. Laat dat krijgskundige, dat toch eerst in de tweede plaats op den titel staat, u niet afschrik- ken. Het is wel is waar de aldaar gevoerde oorlog die be- schreven wordt, en hot is een krijgsman, die het doet, - maar gij zult er genoeg van bet geheele, hoogst merkwaardige burgerlijke leven van den Chinees, van de geheele zonderlinge huishouding aldaar lezen, om er ook belang in to stellen, al zijt gij pen militair. En bovendien, hot is na den grooten Javaanschen oorlog de belangrijkste, dien wij gedurende deze eeuw in Indie hebben gevoerd. Gij zult er den Chinees leeren kennen, zooals hij leeft, handel drijft en krijg voert, en gij zult hem inderdaad zoo zien, als bij onlangs ook in dit tijd- schrift beschreven word. Ook de inspanningen en de mood van onze militairen aldaar zijn to belangrijk, dan dat wij niet gaarne nadere kennis zouden wenschen to maken met deze, teregt door den Heer VAN REES ,eene der merkwaardigste bladzijden der Indische geschiedenis" genoemd. Het is de oorlog tegen de oproerige Chinezen, van 1851 tot 1856 gevoerd, die met hunne volslagen onderwerping eindigde. De beschrijving van dien oorlog en van den toestand der be- volking is van een ongenoemd officier, die de expeditie heeft bijgewoond en van wiens berigten ook elders met lof ge- sproken wordt. De lIeer VAN REES schijnt niet veel anders gedaan dan een hoofd er aan gemaakt to hebben, door een kort overzigt van de vroegere geschiedenis dezer districten en van de gebeurtenissen des oorlogs tot op den dag, dat de eigenlijke schrijver eerst deel van de expeditie be-on nit to maken. Zeer jammer, dat deze niet van den beginne of or bij geweest is. Juist in de eerste maand, Mei, had die fameuse togt van vier dagen plaats door de letterlijk ontoe- gankelijke moerassen tusschen Bentoenai en Singkawang, en van deze ongetwijfeld belangrijkste episode hooren wij dus zoo good als niets. - Maar overigens hooren wij vele zeer aar- dige bijzonderheden, alien met die naauwkeurigheid en frisch- heid verhaald, zooals alleen een ooggetuige geven kan. Men behoeft geen militair to zijn, om de geschiedenis van deze expeditie met belanastelling en met oenoeoen to lezen. Niet a a a a alleen Hoofdstuk III tot VI, die opzettelijk bet leven der Chi- nezen beschrijven, zijn zeer onderhoudend, maar bet geheel is &IONTRADO. 317 met particuliere ontmoetingen en episodes doorweven, die ons de Chinezen en do gebeurtenissen dier dagen doers kennen, juist van die individuele zijde, zooals men gaarne iets hoort verhalen. Gij ziet dus, wij hebben hier een werk, wel niet van dat gewigt als b. v. de beschrijving van Borneo's Wester-Afdeeling door Prof. VETS, of die van het Zuid-oostelijk gedeelte door SCHWANER, maar toch eene lezenswaardige en onderhoudende monographie. De bijgevoegde Kaart, alleen van de Wester-Afdeeling, is inderdaad zeer uitvoerig, good bewerkt en, ik vertrouw, naauw- keurig; slechts een enkel plaatsje of punt b. v. Pak-Mdon- Thew (1k ken Dayaksch noch Chineesch en neem dus die spelling niet voor mijne rekening) was er niet op to vinden. En de stijl? Ja 1 die staat over het algemeen in onze O.-In- dische letterkunde, op de enkele bekende uitzonderingen na, niet op zeer hoogen trap. Dat is ook de zwakke zijde van dit boek. Het is niet bepaald of to keuren, dat de schrijver dikwijls den hoogst familiaren toon aanslaat, die moor in het gesprek dan in geschrifte gebruikelijk is. Maar wel, dat er zoovele onhandige zinnen en onzuivere ditties in zijn, die dik- wijls juist hieruit voortkomen, dat hij wel eons wat to fraai wil stileren. Of de Heer VAN REES of de oorspronkelijke schrijver hiervan de schuld moet dragen, laat ik in het mid- den - eigenlijk beiden; maar hot zou zeer onbeleefd zijn om hun, die als militairen van den Hollandschen stijl althans geene hoofdstudie behoeven to maken, met eene opsomming van verkeerdheden in dozen op het dak to komen. Ik raad u bepaald aan do voorrede van Prof. VETS to lezen. Door zijn vroegeren arbeid is hij ongetwijfeld de meest bevoegde beoordeelaar van dit werk, en zonder het to hoog op to hemelen zegt hij er juist van wat het verdient, - ter- wijl wij ook den uitgever wel mogen complimenteren over de zeer ferme en nette uitvoering. D-D. Graaf RADETZKY, Keizerlyk Koninklajk Oostenryksch Veld- maarschalk. Eene levensschets naar echte bescheiden door eenen Oostenrykschen Veteraan. Uit het Hoogduitsch ver- taald door G. KUY1ER, Sz., Luitenant-Ingenieur. Met portret EOEKOESCII. 1859. -v. VII. 23 318 GRAAF RADETZKY. en facsimile. Te 's Hertogenbosch, bg Gebroeders Muller. 1858. In 8vo. XIV en 385 bl. f 3 - 50. Ongetwijfeld was J. J. W. A. F. x. Graaf RADETZKY vov BADETZ eene belangrijke persoonlijkheid, een trouwe en be- kwame dienaar eener orde van zaken, waaraan hij eenmaal zijn leven had gewijd en die zonder hem in 1848 misschien aan geheele omkeering niet ontkomen ware. Doch bet oordeel over hem is bij velen afhankelijk van de opinie over die orde van zaken zelve, en daarom zou cone voorstelling van die persoonlijkheid ))in bet raam van zijn tijd", - eene juiste waardering van zijne beginselen en de wijze waarop hij daar- aan trouw is geweest, eene gewigtige studie zijn. Inderdaad er valt non- wel bet een en ander op to helderen aangaande den man, wien van bet zuiden der Alpen zeker evenveel ver- wenschingen als van bet noorden zegeningen zijn nagezonden. Hij heeft eene slechte zaak verdedigd tegen een slechten aan- val, en hij beeft bet gedaan eervol en met goeden uitslag, maar tech ook met ijzeren hardheid. Wanneer er dus in zijn vaderland eene goede biographie verschenen ware van den man, die eene der hoofdrollen heeft gespeeld in de tragedie van 1848, dan ware bet cone oede gedacbte geweest om zulk een historisch werk ook in 't Neder- duitsch to vertolken. Met belangstelling nam ik dan ook dit book, dat zich met nog al ophef over zijne echte bescheiden aankondigt, ter hand en viel bet eerst op de uiteenzetting der Italiaansche aangelegenheden aan. Dit is bet vijfde der zes t dperken, waarin bet leven des Veldmaarschalks van zijne wieg tot aan zijn graf wordt verdeeld. Weldra bleek hot mij echter, dat ik niet vinden zou wat ik verwacht bad. `Vat van Italie, de gebeurtenissen en den stand van zaken aldaar gezegd is, heeft weinig to beduiden. Zelfs van de fameuse vijf dagen in Milaan komt men niets to weten, zoodat de vertaler bier tusschenbeiden treedt en er den Nederlandsehen lezer flog iets uit een vroeger door hem uitge(,even werk van mededeelt. Al wat tot de geschiedenis dier dagen behoort is ))reeds in onderscheidene geschriften to bock gesteld", en daarnaar verwijst u de schrijver. Hem is bet to doen, om RADETZKY en RADETZKY alleen. Ilet tooneel van zijne werkzaamheid in Italie wordt geopend met cone GRAAF RADETZKY. 319 uitvoerige besehrijving zijner verbeteringen in bet manoeuvreren der troepen en de handleidingen, die hij daartoe uitgaf benevens de opinion van anderen daarover. Verder correspondentie van en over RADETZKY, bewijzen dat hij alles voorzien had, enz. enz. Zoo is bet geheele book. Onze Oostenrijksche veteraan is een Fetisch-aanbidder en RADETZKY is zijn Fetisch. De Duitschers noemen bet Pielat, maar bet is cone Pietdt, die zeer aangenaam is voor familie en bekenden des grooten mans, doch nict voor ons. Lieve hemel! wat tal van decoration worden ons medegedeeld van den man, die misschien alle mogelijke militaire ridderorden van Europa ontvangen heeft. Vereerende onderscheidingen, vleijende brieven en bezoeken van hooggeplaatste personen en vorsten, dat is kaplaken voor onzen veteraan. Oostenrijk en zijne politick, benevens de »genadige goedertieren, enz. enz." Keizer genieten natuurlijk in dezelfde mate des sebrijvers bewondering, die ze op eene wijze uit, zooals des Duitschers aard dat nu eenmaal med- brengt, maar die den Hollander toch minder bevalt. Ja wel, RADETZKY was een groot man, maar niets zou meer geschikt zijn, om ons daaraan to doen twijfelen, dan de vermocijende aandrang, waarmede zijn vriend ons dat op elke bladzijde tracht to bewijzen, terwijl bet niet voor zijne nederig- heid pleit, dat bij goedgekeurd beeft dat doze hoveling na zijn dood zijn leven zou beschrijven, en dat nog wel »aus Dictaten and Handschriften" van den overledene zelf (zooals op den titel van bet origineel staat). Gelukkig, dat wij meer bijzonderheden hooren van zijne krijgsbedrijven en den gang der zaken gedurende den Fran- schen tijd. Dit gedeelte is inderdaad niet onbelangrijk. Weinig echter hooren wij van den niet minder belangrijken tijd na 1813, toen de houding door RADETZKY aangenomen, althans aan verschillende beoordeeling onderhevig was. In 't kort, zoo de belangrijkheid van den persoon u naar bet book zou doen verlangen, denk or om, dat bet doel bier minder was om eene geschiedkundige studio to -even, dan wie- rook to branden, wierook voor den man, die lof en achting ver- diende door zijne bekwaamheden, zijne vastheid van karakter en persoonlijke minzaamheid, doch wiens beeld niet grooter en niet klaarder voor u zal staan door doze biographic. 23 320 GRtAF RADETZKY. Het book is to vol van phrasen, die niet anders dan teedere verheerlijkingen zijn van ))bet toonbeeld van eenen Veldheer, die onwillekeurig herinnerde aan die onsterfelijke Heroen, waarvan wij in de heldenzangen der oudheid lezen", - dan dat er een einde aan citaten zou zijn. Kluchtig is bet som- tijds vooral in bet laatste zesde tijdperk (RADETZIY's eervolle rust en dood), hoe de veteraan de kleinste bijzonderheden van zijn afgod met gemoedelijke bewondering opdischt, - en bet misschien zeer interessant vindt, dat hij »Bijzonder veel hield van goedpassende broeken, en daarin slechts uiterst zwaar (schwer) to bevredigen was." Wehe dir! EADETZKY's Schneider- meisterlein ! En de Heer KUYrER, die wel goed zou kunnen vertalen, schijnt zich toch hier den tijd daartoe niet gegund to hebben. Ik aarzel niet om de vertaling slordig to noemen, dat is to zeggen, niet in vergelijking van hetgeen de meeste Holland- sche vertalers wel op bet papier smijten, maar voor iemand, die reeds zoo hoog staat, dat hij geheel zijne eigen spelling er op nahoudt. Ja, dat is heel fraai om clzt voor gt, eigentl 7c voor eigenlijk, regeering, ontbeering voor regering en ontbering, glimplagchen voor gliznlagchen to schrijven. Maar van wie bet zoo naauw neemt met de spelling, verwacht men dan ook meer zuiverheid van uitdrukking; dan ook geene germanismen, zooals medemaken en bet talloos herhaalde bereids toch eigenlijk zjn, of zooals )ontbeerde men tot nog toe" (bl. 253), aanzven- ding (256), rustig, rustigheid (262); of slordigheden, als in 't gemoet zien (254), alsdat ze (256), Bier uitvoering (257), vervol- komening (258), - oogwit ())ging onvervaard op zijn verheven oogwit los", bl. 261); mynde hij voor zich ... diens liefde, enz. (276); deelen voor in - deelen (278); henkersknecht (280), - die alien nog maar, gelijk men ziet, in een twintigtal blad- zijden bijeen staan. De Heeren Gebr. MULLER hebben een zeer prijzenswaardig streven om historische werken to vertalen. Dat is nobel en goed, en wij wenschen bun daarin een ruim debiet. Maar bet zij ons vergund hierbij den wensch to voegen, dat zij flu ook wat meer trachten to zorgen, dat zij werkelijk belangrijke werken daartoe uitkiezen, die ook den Nederlander zullen bevredigen. E. DE GIRARDI\, OORLOG. 321 Oorlog. Door E. DE GIRARDIN. Uit het Fransch. Zalt-Bommel, Joh. Noman en Zoon. 1859. In gr. 8vo. IV en 44 bl. f : - 60. Reeds hebben de dagbladen ons gesproken van doze be- langrijke brochure van den grooten Franschen Journalist. Good dat men haar vertaald heeft, nog beter als men bet eerder had gedaan. - Nu de mist, die vier maanden den politieken toestand van Europa heeft omsluijerd, eindelijk in kruiddamp veranderd is, waarin men wel niet veel beter zien, maar dan toch hooren kan, hebben wij niet meer zoo groote behoefte om gissingen en opinion to hooren, als ten tijde toen deze brochure uitkwam. Maar daarom is ze nog niet hors de saison. Zij geeft eon cordaat en dudelijk overzigt van den stand van zaken - altijd naar de opinie des schrijvers. De hoofd- gedachte daarvan ligt besloten in doze woorden: »Maar als men dan volstrekt oorlog wil, als men then noodig keurt voor Frankrijk als cone afleiding naar buiten, en voor do dynastic als hare bevestiging door krijgsroem, - als men oordeelt, dat bet oogenblik eindelijk gekomen is waarin men kiezen moot tusschen vrijheid of oorlog, als men volhoudt in bet geloof dat de oorlog minder gevaren, minder buitensporigheden bevat en minder rampen veroorzaakt dan de vrijheid, laat hot dan ten minste eon oorlog zijn, die de moeite waard is om to worden ondernomen; dat bet een oorlog zij, die teruggeeft wat hij kost; dat bet een oorlog zij die Waterloo wreekt; dat bet een oorlog zij, die Frankrijk zijne verloren grenzen hergeeft; dat bet cen oorlog zij, die Europa zijn evenwigt teruggeeft, en eon waarachtig evenwigt voor een kunstmatig in de plaats stelt", enz. enz. - In 't kort, E. DE GIRARDIa ziet geen heil in een oorlog tegen Oostenrijk ',in 't gevolg van Sardinia". Hij droomt van een oorlog tegen Pruissen en Duitschland, en wel in verband met Rusland, en hij weet dit door allerliefste sophismen aithans smakelijk to maken, - want sophismen zijn bet. Men ziet er echter uit, waarom Duitschland reden heeft om op zijne hoede to ziju, wanneer althans con gedeelte der Franschen zoo denkt. Of NAPOLEON III zoo denkt, ik geloof bet bepaald niet, hoewel de gebeurtenissen zich nog niet genoeg hebben afge- 322 E. DE GIRARDIN, OORLOG. sponnen om de plannen des Franschen spbynx duidelijk to onderkennen. De tegenwoordige oorlog schijnt mij een geheel andere to zijn, dan waarvoor DE GIRARDIV hem houdt en zal waarschijnlijk wel binnen Italie beperkt blijven. Niettemin is hot hoogst belangrijk om den zamenhang der versehillende belangen en uiteenloopende wenschen door den scherpzinnigen publicist uiteengezet to zien. Ook is de ver- taling door eene ferme hand gedaan. 5 Mei 185g. D-D. De Munten der voormalige Graafschappen Holland en Zeeland, alsmede der heerl kheden Vianen, Asperen en Heukelom, van de vroegste tyden tot aan de Pacificatie van Gend; door P. o. VAN DER CHIJS, Hocgleeraar-Directeur van het Munt- en Penning-Kabinet der Leydsche Hoogeschool. Uitgegeven door TEYLERS tweede Genootschap. Te Haarlem, by de Erven F. Bohn. 1858. In 4to. Met 44 platen. f 12 - Er zijn takken der wetensehap, wier nut terstond door bet groote publiek wordt ingezien, omdat hare working vrij on- middellijk is. Maar er zijn ook takken der wetensehap, waar- van dat niet zoo dadelijk gezien wordt, en welker beoefening daarom werkelijk ondankbaar mag genoemd worden. Onder deze laatsten mag zonder schroom de numismatiek genoemd worden, on ik meet zeggen, dat hare beoefenaars daaraan veel schuld hebben. Hot groote publiek besebouwt de numismatiek als eene aardigheid; even als or menschen zijn, die allerlei vogels in hunne voliere willen hebben, zoo zijn or ook die gaarne muntjes en medailles in kastjes bewaren, om die eons aan hunne kennissen to kunnen laten kijken. Ik geloof dan ook dat vele verzamelaars alleen uit aardigheid de numismatiek beoefend hebben, zoodat bij hen van bet groote gewigt dat deze heeft als hulpwetenschap voor de geschiedenis, niets in aanmerking komt. Niet beter kan bet belang der numismatiek voor de ge- schiedenis worden ingezien, dan bij bet lezen van bet groote werk van onzen grooten penningkundige, Prof. VAN DER CHIJS, waarvan wij bier hot zesde deel aankondigen. Daarin wordt in zulk cene mate en op zulk cone wijze gepraginatiseer d, dat r. 0. VAN DER CIIIJS, DE MUNTEY, EvZ. 323 re14's zij die nooit ofte nimmer iets aan numismatiek gedaan hebben, zonder verveling en met zeer veel nut voor hunne historische kennis bet werk lezen kunnen. Dit zesde gedeelte van den kolossalen arbeid van den Pro- fessor-Directeur omvat een groot deel onzer historie; het vangt aan met de alleroudste tijden, en wel met de beschrijving van muntjes welke de Schrijver gist dat aan DIRT VI moeten worden toegekend; bet doorloopt den geheelen grafelijken tijd, en eindigt met de pacificatie van Gend. Even als in de vorige deelen is de Schrijver met de grootste naauwkeurigheid to werk gegaan, en van de handschriften welke hij onder„zijn bereik had, is een vruchtbaar gebruik gemaakt. Voor beoordeeling van dit werk is meer plaats noodig dan de Redactie van dit tijdschrift zou mogen afstaan, en meer autoriteit, dan Ref. zich tegenover een man als Prof. V. D. cnras zou durven aanmatigen. Eene eenvoudige aankondi- ging zij dus voldoende, welke Ref. besluit met er op to wijzen, dat men wel in de eerste plaats aan de bekwaamheden en bet geduld van Prof. V. D. calls bij deze uitgave veel verpligt is, maar dat ook bet Genootschap, 't welk dit uitgebreide werk uitgeeft, en dat doet op zulk eene onbekrompen wijze, aan- spraak heeft op de dankbaarheid van allen wien de beoefening der gesebiedenis van ons vaderland en van hare hulpweten- schap, de numismatiek in 't bijzonder, dierbaar is. Een Reisgezelschap. Novellen van j. J. CREMER. In twee Deelen. Haarlem, de Erven Loosjes. 1858. In 12mo. 4, VI, 260; 6, VI en 253 bl., met 2 gelith. titelvignetten. f 3 - Met CREIiIER v66r zich to zitten is een groot genot; maar niet als men hem recenseren moot. I3ij is ongetwijfeld en vogue gekomen, en wanneer een recensent zich nu maar dine aan- merking veroorlooft, die niet louter lovend is, dan heeft hij kans, om als een vitter, een nijdigaard, een vilis alienae ob- trectator laudis uitgemaakt to worden. Toch zal ik met den mood dien eon good geweten geeft, mijn hoofd aan dien storm wagen. CREMER heeft opgang gemaakt onder ons publiek, en, zoo geheel en al deel ik in dat gunstige gevoelen, dat mij dit een 324 J. J. CREIlER, verblijdend teeken is, dat de goede smaak no-- niet geheel en al bij bet Nederlandsche yolk is weggehandeld, weggeroman- tiseerd of weggeslapen. Ofschoon in letterkundige vorming en genialiteit bij een VAN LENNEP, SCHIMMEL, DE BULL of eene TOUSSAINT achterstaande, mag hem met voile ruimte rang wor- den toegekend onder de oorspronkelijke schrijvers waarover ons vaderlandsch hart zich verblijden mag --- enkele getuigen, dat wij, schoon geen letterkundig yolk bij uitnemendheid, toch ook niet ganschelijk onletterkundig zijn. En daarom mag hij met voile regt nevens hen gesteld worden, omdat hij in zijn genre uitmuntend is. Dat genre moge niet tot de verhevenste behooren, bet is geheel gepast voor zijn aanleg en zijne gaven; hij heeft zijne natuur geen geweld aangedaan, en van daar hebben zijne voortbrengselen eene frischheid en ongedwongen- heid, die altijd goed doet. CREMER is in den volsten, en ook in een goeden, zin, een populair schrijver, populair in zijn onderwerp, in zijne levens- beschouwing, in zUn vorm. Terwiji anderen zich op den historischen roman, zoo geheel overeenkomende met ons meer positief karakter, toeleggen, kiest hij den zederoman tot zijn terrein, die per se meer binnen bet bereik van alien valt. Maar bet is een zederoman, die volstrekt to huis behoort op onzen vaderlandschen bodem. Belgie heeft zijn H. CONSCIENCE waarmede c. ten onregte gelijk gesteld wordt, want hij heeft gelukkig dat mystische, zoete en liefelijke niet. In Frankrijk is bet niet denkbaar zijn genre goed vertegenwoordigd to vinden, bet zou daar niet to huis zijn. Een EM. SOUVESTRE, die hem in vele opzigten nabij komt, is zelfs reeds eenigzins eene vreemde verschijning in bet land, waar de romans naar conventionele vormen worden gemaakt, fabriekmatig als de horologes in Zwitserland. Maar dat eenvoudige en toch fijne gevoel vindt men niet bij den geraffineerden, geestigen Franschman. Ook in Duitschland ken ik er geen, die zijn Geistesverwandte genoemd kan worden. In zeker opzigt doet hij denken aan de rigting door AUERBACH geopend met zijne Dorfgeschichte. Maar toch weer wat hemelsbreed verschill De Duitscher wil altijd de intrigue fijner spinnen dan hij kan, en den inhoud diepzinniger maken dan hem gegeven is. CREMER is in zijne Betuwsche Novellen tevreden met den boor to geven zoo als EEN REISGEZELSCBAP. 325 hij is, en jaant naar geene philosophische Tendenz, maar ver- genoegt zich met u hartelijk to doen lagchen. Juist dat gebrek aan diepzinnigheid is dus CREMERS deugd en maakt zijne populariteit. Hij heeft eene menschenkennis juist ad captum zijner lezers. Dit punt is nog al gewigtig; blijven wij or een oogenblik bij staan. Is cREMER een fijn menschenkenner? Jal fijn, scherpzinnig, maar niet geniaal. Hij copieert met frappante juistheid zeer fijne, meestal onop- gemerkte trekken der menschelijke ziel, even als de photo- graphie u een volkomen gelijkend portret van papa en mama heeft gegeven, maar zonder dat zelf scheppende, wat een eigen- lijke portretschilder heeft. Meesterlijk b. v. is in bet tweede verhaal, ,,De vriend van den huize", die uiterst alledaagsche, maar toch zoo ware liefdesverhouding tusschen suus en BAREND FLITz. Die, - hetzij ik bet zeggen mag of niet - ploertig- heden, ontzettend prozaYsche kleinigheden, die karakteristieke gezegdetjes, - zij zijn alien zoo precies en precies wat wij dikwijls rondom ons zien, dat bet niet nalaten kan ons to frapperen, die zoo juist wedrgegeven to vinden. Ja bijna zou ik zeggen, dat dit verhaal bet meest ware en beste van bet bundeltje is. Twee dingen zijn er vooral, waarin de kracht van CREMER bestaat. Vooreerst juist deze photographische naauwkeurig- heid en microscopisch fijne opmerkingsgave. Kleine hoekjes in bet menschelijke hart, die een ander ja ziet, maar niet op- merkt en der aandacht niet waardig keurt, gaan voor zijn oog niet verloren, en hij weet ze en relief to brengen op eene wijze, dat ze u inderdaad opmerkenswaardig voorkomen, en door de aardige voorstelling alle idde aan kleingeestige op- merking verre blijft. De ziel des dagelijkschen menschen en de gewone loop des dagelijkschen levens zijn rijk aan allerlei keine eigenaardigheden, en op elke bladzijde weet CREMER U to amuseren, door ze u in zijne tafereelen weer to geven. Tot de taal toe die bij zijne personen laat spreken is, zonder platheid, geheel wat werkelijk iemand van then stand in die positie zegt, - zoo versehillend van de akelige stUve taal en boeksche zamensprekingen, waarvan onze nog al houterige lite- ratuur zich zoo bezwaarlijk schijnt to kunnen losmaken. Door die fijne opmerkingen aangaande de kleinste bijzonderheden van bet dagelijksche leven doet hij wel eens aan DICKENS 326 J. J. CREi1IER, denken, zonder zijne vermoeijende, overprikkeld fijne obser- vatie-gave to hebben, wiens zenawachtig gestel in bet bewegen van een blad, of bet rommelen van een wagon dikwijls zoo onnoembaar veel hoort, dat bet u groen en geel voor de oogen wordt. Soberder, maar voor mij aithans behagelijker, is CREMER als hij b. v. bet zachtkens versterven van den kokenden ketel tot eene levende stemme maakt, die hij allernatuurlijkst spreken laat (II, 152). Ten andere reken ik zijne zachtmoedige levensbeschouwing als eon karakteristieken trek in zijne romans. Zijne opvatting van zaken en personen heeft iets goedaardigs en gemoedelijks, dat one een aangenamen indruk geeft. Het is niet zeldzaam en ook geheel natuurlijk, dat wie de gave heeft om niet alleen to zien, maar ook op to merken wat er rondom hem voor- valt, zooveel ellende en bespottelijkheid moest zien, dat er iets bitters in zijn toon, iets kwaadaardigs in zijne spotternij komt. Bij cREsIER niet; hij ontdekt u de kleine, mesquine en zelfs belagchelijke zijde des menschen en toch is zijn toon niet sarcastisch, zijne spotternij geen geesel. Vooral in ,,De vriend van den huize" is bet een meesterstuk om zulk eene in den hoog- sten graad burgerlijke liefdesbetrekking zoo voor to stellen, dat ze niet bespottelijk wordt. Zoo ook in ,RITTER'S fuss" dat gevoel, die liefde, van den man voor zijn ouden knot. Dat "HAMS - ouwe weerlich", men hoort bet hem zeggen. Juist in zulk soort van karakters flog bet goede op to sporen, die flog belangwekkend to maken, - u, bijna tot tranen toe, deel to doen nemen in een sukkel als FRANK WILLEMS, een philister als BAREND FLrrz, een ruwaard als RITTER, een tooneelcomiek en een ouden dorpsschoolmeester, - in 't kort paarlen to zoeken en to vinden, waar een ander niet om denkt, dat is cREMER's kracht. - Niet dan een gevoelvol man, - van een diet weekelijk maar toch teer, niet gekunsteld maar onbe- dorven gevoel - vermag zulke tafereelen, als er in menigte zijn, en zulke portretten nit to werken. Maar in die, ale ik bet zoo noemen mag, lagere spheren van bet menschelijke hart, daarin beweegt zich CREMER bij voorkeur, daartoe bepaalt zich zijne menschenkennis uitslui- tend. Zal hij bet meer grootsche spel der hartstogten schil- deren, begee£t hij zich in de hoogere spheren des morelen levens, dan verheft hij zich niet boven bet alledaagsche. Zoo EEN REISGEZELSCHAP. 32 b. V. JOOST VAN MEERLE: deze is een booswicht, meer niet; wij hooren van hem niets dan Iaags en gemeens, zoo erg als het zelden wordt aangetroffen, want geen mensch is zoo in hart en nieren boos en slecbt, of er zijn nog wel verborgen en gemaskeerde hoekjes in, waar een puntje goedisovergebleven, dat een meer of min wanhopigen strijd voert. Dien strijd, die dikwijls zoo gecompliceerde tegenstellingen en onverklaarbaar- heden in bet karakter des boozen voor bet oog des lezers to doen bloot komen ; hem de verschillende draden, die bet morele mechanismus in beweging brengen, to doen kennen, - dat moet bet streven des romandichters zijn, zoo hij zulke figuren ten tooneele voert. Nu is j. v. MEERLE niet anders dan een automaat, die aan ddn draad in beweging wordt gebragt en alleen akelige figuren doet zien. Om dezelfde reden is de Burgemeester VAN BAVIK ook een weinig verdienstelijk beeld. Ja bet is wel duidelijk, dat de schrijver u een rijk begaafd man heeft willen schetsen, maar aan den eenen kant maakt hij er een ideaal van, aan den anderen kant blijft hij in de uitwerking, in de gesprekken en toasten die hij hem in den mond legt, de brieven die hij hem in de pen geeft, de hoogdravende bladzijden die hij hem in zijn dagboek schrijven laat, - verre achter bij hetgeen bij blijkbaar aan hem wil toekennen. Alleen in de meer gemoede- lijke scene, waar hij aan ELITZ zijne benoeming mededeelt, is CRE:VIER weer to huis. - Ook de diplomaat BROLET en JEANNETTE, zijne dochter, zouden figuren kunnen zijn waar iets in zit, maar bet komt er Diet nit. Dat zijn zieletoestanden, die boven CREnMER s magt schijnen to zijn. Die beide laatste figuren leiden ons tot een ander punt, ook - tot mijn leedwezen moet ik het erkennen - eene zwakke zijde van onzen schrijver. CREMER'S novellen zijn godsdienstig; dat is de doorgaande toon. Zij zullen menigeen stichten, zooals men het noemt, maar met de stichting van een ouden goeden braven dorpsdominc. Wij moeten braaf zijn, op God vertrouwen, en gelooven, - ziedaar den ganschen inhoud van zijne theologie, juist wat bet grootste deel der menschen ook genoeg is en van daar zal bet wel in den smaak vallen. DZaar vraagt men, is hij genoeg doorgedrongen in de hoogere spheren van bet godsdienstige leven, dat hij regt zou hebben om in geschrifte zich daarin to wagen, dan moet ik bepaald 328 J. J. CREMER, "peen" antwoorden. Als GEERTJE haar zoon troost, dan is bet perfect, maar als de eindelijke overwinning van bet Lang en gewelddadig onderdrukte goede in bet hart van WILLEM VAN MALE geschetst moot worden - eene overwinning, die niet zonder grooten strijd, terugvallen en wonderlijke tegen- stellingen kan plaats hebben - dan is bet schooljongenswerk in vergelijking van hetgeen Cr z niR anders levert. Niets beter waarlijk is de voorstelling van den twijfelaar BROLET en zijne zonder godsdienst opgevoede dochter, die ook par baguette magique in kinderlijk geloovigen bekeerd worden. A wil in bet midden laten of zulke bekeeringen in bet werkelijke leven even lint to vinden zullen zijn als in de romans, of latere jaren zullen kunnen aanvullen waar bet bij de opvoeding geheel aan ontbroken heeft, maar dan is bet altijd eene meta- morphose van gewigt en zal bet geloof des twijfelaars eene geheel andere kleur en wending hebben dan dat van eene brave oude keukenmeid. De later geloovige zal dezelfde man zijn die hij vroeger was in zijn OD geloof, alleen hij zal dezelfde zaak van een ander standpunt besehouwen, - en juist do moeijelijk to beschrijven wijze hoe de oude mensch in den nieuwe geheel weer to vinden is, - zou de schrijver, die zich aan zoo lets waagt, moeten voorstellen. Kan hij bet niet, dan blijve hij zich bepalen tot burgerlijke, maar daarom niet minder lieve beelden, als GEERTJE, de oude schoolmeester SCHELTING, enz. Evenzoo is ook bet bestraffende, bet geeselende element, do gave om den slechtaard een zoo gelijkend beeld voor to hou- den, dat bet hem moot treffen, en om de kleine waar erge bespottelijkheden der menschen in bet ware licht ironisch ten toon to stellen, CREMER's krachtigste zijde niet. Baas sCIIOREL, J. V. MEERLE, Baas TINK zijn akelige sujetten, meer niet; de hardvochtigheid en wufte wereldzin van de Douairiere VAN TAL man, wel niet als overdreven beschouwd worden, maar is toch niet piquant voorgesteld. Over bet algemeen is dat verhaal, - waaraan trouwens c. zelf mindere waarde schijnt to hechten - bet minste; de beelden dier dames zijn niet subtiel afgewerkt, vooral de jonge dames spreken wat erg bout en wat veel. `Vat eindelijk de eigenschappen betreft, die meer tot den vorm der dichting behooren, - in de uitwerking, in do details is Cr,E3tER s trant allerliefst. Ik kan de vele trekken, invallen, EEC' REISCEZELSCHAP. 320 uitdrukkingen, enz. niet aanteekenen, die u bij bet lezen on- willekeurig doen zeggen:',dat is aardig uitgedrukt", want hun getal is legio. Losheid en natuurlijkheid is CREMER's deugd. Een comische tint lit ook in zijne natuur, die hier wel minder geprononceerd uitkomt dan in de Betuwsche Novellen, maar toch genoeg om den lezer in vrolijke luim to houden, - wilt ge bet humor noemen, mij is bet wel. Zijne ironie blijft echter maar zoolang goed, als zij binnen de grenzen zijner eigen- aardige gemoedelijkheid blijft; slaat hij tot bet sarcastische over, dan komt er minder van teregt. - Echter ware bet wel to wenschen, dat CREMER iets minder grappig wilde zijn, want nu vervalt hij dikwijls in bet zeer alledaagsche, gelijk b. v. de aardigheid van SALOMO's kat (II, bl. 156). Gedrukte grappen moeten altijd van eenigzins beter allooi wezen, dan die waar- mede men zich in bet gesprek kan tevreden stellen. Zijn stijl is bij de losheid en ongedwongenheid toch zoo goed, dat bet onbeleefd zou zijn hem met enkele onnaauwkeurigheden achterna to dragen; - misschien laat ik dit ook gemakheidshalve (II, 175). Nog al veel heb ik van CREMER'S »Reisgezelschap" gezegd, - ook somtijds minder goeds, niet om veel op hem aan to merken, maar omdat hij eene meer uitvoerige beschouwing verdient. Vergeet niet, dat een recensent, al is bet Es ist ein Recensent! schlagt ihn todt, den Hund! wat kras, toch altijd eene lastige bestie is, die met een ge- heel ander oog moot zien, dan de lezer, die bet book voor vermaak in de hand neemt. Altijd blijft CREMER een schrijver, wiens lieve 12° tjes de zeldzame eer ruimschoots verdienen van eene blijvende plaats to vinden in alle vaderlandsche boeken- kastjes. D-D. De jonge Weduwe. Uit het Engelsch van R. MACKENZ E DANIeLS, Schr ver van ,,De Iiardinaalsdochter", enz. Twee Deelen. Amsterdam, de Wed. L. van Hulst en Zoon. 1859. In 8vo. 252 en 237 bl., met gelith. titelvignet. f 4 - 90. Men zegwel eens, dat de Engelsche romans laboureren aan een begin, dat alleen de hoop op beter den moed kan geven, om door to worstelen. Dat is dan toch hier bet geval niet. Het Examen in bet Marischal- College en de tehuiskomst 30 R. MACKENZIE DANIeLS, van den afgewezen GERALD MACOIR is al aanstonds boeijend en lief. - Doch de eigenlijke liefhebbers doet men Been ge- noegen met den loop van bet verhaal ban vooruit to zeggen, dus zullen wij dien hier niet resumeren. Vat voor snort van roman wij hier hebben is eerder de vraag. Nu dan, een roman tweede classe (ik neem vier classen aan, behalve do classe prul). Onze Schot, - want dat schijnt de schrijver to wezen - is geen DICKENS, THACKERAY of KINGSLEY; maar toch eon veelgelezen, goede Engelsche roman- schrijver, van bet genre sociale romans, - mits niet opgevat in den zin van socialistische romans. Uit de Engelsche, hier de Schotsche aristocratie, do middenclasse en den regtsge- leerden stand kiest hij bij voorkeur zijne typen en stelt ze u voor met die meedoogenlooze hardheid, die bij onze Britsche naburen eene zekere mode is. - Van ))De Schotsche Erf- dochter" (dien ik echter niet gelezen heb) heb ik wel eens tamelijk ongunstig hooren spreken; daarom zou ik vermoeden, dat deze Jonge Weduwe" beter is. Althans er is zeer veel aardigs in en er is gezorgd voor eene zeer boeijende intrigue. Dit schijnt echter ook juist de zwakke zijde van IVI'KENZIE DANIeLS to wezen, dat hij wat al to zeer door erg verschrik- kelijke of erg gelukkige gebeurtenissen den lezer tracht to boeijen, zonder daarbij do noodzakelijke gave to hebben van door de wijze der voorstelling hem to doen vergeten, hoe on- natuurlijk ze eigenlijk zijn. Overigens heeft hij een merkwaardig sterken Anstrich van Dickensianismus. Beschouwt men dit als louter naaperij dan is bet niet zeer uitlokkend. Niaar bet heeft er moor van, dat hij ook grootendeels van nature tot denzelfden trant gekomen is, hoewel toch altijd bet lezen van DICKENS blijkbaar ook op hem geinfluenceerd heeft. Op enkele plaatsen (b. v. II, bl. 126, bet phantaseren over bet getik van de klok) is de aardigheid daarvan wel eens mislukt; en vele typen, als b. v. de slaperig- heid van Lord BRANTOME, de twee procureurs PYKE en FILE en deze laatste met zijne zuster, enz., zijn wat to grove car- ricaturen om waar to zijn. Maar DICKENS - wat men ook daartegen zegge - caricaturiseert ook dikwijls to stork, en onze schrijver staat alleen daarin verre bij hem achter, dat hij niet evenzoo door de nieuwheid en verrassende originali- teit zijner invallen u bet overdrevene doct voorbijzien. Maar DE JONGE WEDtJ WE. 331 anders geheel dezelfde methode om u de dwaasheden der men- schen duidelijk to maken. Het moet dan zijn dat de kleine en groote bespottelijkheden en gebreken, die men overal ter wereld opmerkt, in Engeland meer monstrueuse proporties hebben, of, wat meer waarschijn- lijk is: DICKENS heeft bet in de mode gebragt, om van elk karakter maar done, liefst de bespottelijke eigenschap, in bet oog to vatten en die alleen to schilderen, met voorbijzien van de andere, die dat bespottelijke of vergoeden of verklaren kan. Hoe waar dan ook zulke schildering moge zijn, is zij altijd overdreven, omdat zij eenzijdig is. Amusant is bet echter, en dat kan men onzen schrijver inderdaad ook noemen. Hier en daar mag hij digt bij de grens van bet flaauwe komen, doorgaans is hij niet onaardig. Dat geniale fijne van DICKENS ontbreekt hem ongetwijfeld, maar hij houdt u toch ook aangenaam bezig. Terwijl DICKENS belangstelling voor zijne hoofdpersonen weet in to boezemen door in de diepste diepte van ban karakter verborgen aan- trekkelijke eigenschappen to openbaren, vergt m. D. minder inspanning van uwe gedachten. Hij maakt zijne heldin en zijn held tot een pair in 't oog springend heerlijke idealen, de cone door vrouwelijke schoonheid en deugd, den ander door uitnemendheid in al wat den man tot sieraad strekt. Maar daarom doet bet u toch ook grout genoegen, dat hot lieve paar na vele en gruwelijke ongevallen door bet lot (en niet minder door eigen ongehoorde domheid) op hunne hoofden opeengestapeld, eindelijk een geluk vinden, zooals bet wel niet bestaat, maar waarvan hot toch zoet is to lezen. Daarbij is or een stork godsdienstig element in, echter van Engelsehe snede en minder bruikbaar voor een Hollandsch hart; bet werkt wel stork, maar wat mechaniseb. De liefde tot bet Christendom is wel in staat om asACOia een zendelingstogt naar de Kaffers to doen ondernemen, onder omstandigheden dat een ander ziel en zaligheid er aan wagen zou om to huis to blijven, en ook later is hij bet model van alle predikanten, maar nit zijn geheele karakter, zijn doen en laten zou men anders zulk een krachtig godsdienstig leven niet vermoed hebben. Vele aardige zelfs lieve trekken (hoewel bet gevoelvolle blikbaar niet in des S. karakter ligt), ook mislukte grepen zou ik Dog kunnen signaleren - ook in de vertaling - maar 0132 R. MACKENZIE DANIeLS, DE JO',GE WEDUWE. wij zullen bet maar bij daze algemeene beschouwing laten. Ik stet u den roman voor a&s eene gave van aardigen ordi- nairen Engelschen humor of vinniaheid, met piquante avon- turen in den geest der Fransche romantiek toegekruid, die der vertaling boven vele anderen waard was, en then gij met genoegen lezen zult. Uit het Matrozenleven. Door FR. GERSTCKER. Uit het R'oog- duitsch vertaald. Rotterdam. Otto Petri. 1857. In 8vo. 230 bl., met in staal gegrav. titelvignet. f 2 - 40. Met nieniand is bet aangenamer reizen, dan met FR. GERSTkKER. Ook bier neemt hij ons weder made op reis. Hij doet ons zien, hoe bet er in 1850 uitzag to Sydney, toen nog in de eerste phase der groote goudhistorie, waarvoor Australia zich met vlugge vaart eerie plaats heeft gekocht onder de volkeren. Rapt. oILrT ligt met zijn schip, den Boreas, in de haven van Sydney; bet is or eon van den ouden stempel, een ruwe barri- bal, die bet yolk behandelt niet beter, dan hij zelf is. Gij ziet bet ruwe leven aan boord, maar ook bet noodzakelijke gevolg: de matrozen deserteren en willen naar de goudmijnen en laten den kapitein in den stock, juist ale hij wil vertrekken. De alleraardigste scene der ontvlugting, de kunsten en laag- heden van den kastelein van bet Gouden Kruis, de inhalig- heid der Sydneysche policie, die den kapitein uitzuigt even als de kastelein de matrozen; de interessante rondzwervingen door Sydney bij nacht, om de deserteurs to vangen, en de eindelijke vangst der arme drommels, vormen als bet ware de eerste periode. - Eindelijk wordt de reis naar Calcutta aangevangen en kapitein OILYT is nu natuurlijk dubbel zoo bar en slecht als anders ; in de Torresstraat komt eon storm, en de daaruit volgende schipbreuk is de gepaste ont- knooping van bet treurige drama tusschen den onmenschelijken kapitein en den ietwat vreemden sANS. Na zijn de banden der strenge scheepstucht in zoo verre geslaakt, dat een drietal matrozen durven doorzetten, om bij den mishandelden HAYS to blijven, wien de kapitein op bet verlaten schip wil achter- laten. Zij beproeven hunne redding op hunne wijze, en komen, na avontuurlijke omzwervingen, op de noordeljke kust FR. GERSTaCKER, UIT HET MATROZEVLEVEV. 333 van Anstralie, en alles behalve aangename kennismaking met do wilden, eindelijk to land op een Engelsehen schooner, die hen opneemt. GERSTiiCKER's manier is genoeg bekend. Zijn doel is niet om diepe karakterstudien to geven, maar om to verhalen, en de boeijende natuurlijke wijze waarop hij dit doet, is zijne verdienste. De. zoo moeijelijk juist weer to geven eigenaar- digheden van den zeeman en het zeemansleven worden dik- wijls meesterlijk geschetst; de verschillende tooneelen, die hij u doet zien, zoowel op bet land als op hot schip, zijn uit- gewerkt met die levendigheid en geestigheid, die GERSThOKER eigen zijn. Zijne populariteit in Duitschland is dan ook wel verdiend, en zoo men althans niet meer verlangt dan een ver- haal dat door inhoud en aardigen vorm u bezig houdt en boeit en nog eenige land- en volkenkennis op den koop toegeeft, dan zal men niet onvoldaan hot book wegleggen. De goede smaak des Heeren uitgevers heeft ook voor eene zeer nette uitvoering en vrij goede (een redelijk getalletje kleine germanismen uitgezonderd) vertaling gezorgd. Jammer, dat hij op den titel een vignetje heeft geplaatst, dat de liefheb- bers van wulpsche tooneelen in het denkbeeld zou brengen dat zij hier hunne gading zullen vinden, terwijl hot brave meisjes en brave voogden zou afschrikken. Zoo is hot book toch inderdaad niet. Wel maakt bet u tamelijk van nabij bekend met bet leven der ligtekooijen in Sydney, maar toch zoo, dat men or zich niet aan behoeft to ergeren, want wulp- sche tafereelen geurig to malen is hier volstrekt het doel niet; alleen verhalen, schetsen, wat nu eenmaal werkelijkheid is, zonder zedeprekersdeclamaties en zonder sentimentaliteit, doch naar waarheid. Wij zijn zeer Mat met doze aankondiging: welnul die dozen roman dus nog niet gelezen, of in zijn leesgezelschap genomen heeft, doe hot dan nu. Cadsandria. Zeeuwsch Jaarboekje voor 1859, verzameld door J. H. VAN DALE en II. M. C. VAN OOSTERZEE, Leden der MaatseIzappy van Nederlandsche Letterkunde. Nieuwe Serie. Tweede Jaarganq. Te Schoondyke, bij A. .1. Bronswijk. BOMWESCQ. 1859. N0. VII. 24 334 cAnSANDRIA. 1859. In post 8vo. XLIV en 176 bl., met gelith. titel- plaatje. f 1 - Wederom kondigen wij met groote ingenomenheid een nieuwen jaargang van Cadsandria aan. Wat den kalender betreft, de Redactie heeft onze opmerking omtrent bet afwezig zijn van bet historisch element in then van den vorigen jaargang niet ongegrond gevonden, en eene verandering gemaakt welke in ons 'oog eene verbetering is. In bet mengelwerk hebben wij veel aangetroffen, dat hier geheel op zijne pleats genoemd worden mag en grooten lof verdient. Eene biographie van REINIER DE KLERS, Gouverneur-Generaal van .Neerlandsch Indie, een Middelburger van geboorte, wordt ons geschonken door den Redacteur VAN OOSTERZEE; bet is eene belangrijke bij- drage, welke alweder iets toebrengt tot de vervulling eener bestaande behoefte, die zich in bet gebrek aan levensbe- schrijvingen van de landvoogden onzer coloni®n, vooral van hen die na bet midden der voorgaande eeuw leefden, open- baart. De heer j. VAN DER BAAN leverde eene beschouwing over twee dichters, JOIIAN MOORMAN en ANDREAS ANDRIESSEN, beiden in Staats-Vlaanderen geboren, en die beiden veel hebben toegebragt tot de verbetering onzer Nederduitsche Psalmbe- rijming. Ook aan hem zijn wij dank schuldig voor zijne be- langrijke bijdrage. - In den Polder is de titel van een stukje van den beer c. VAN E. VAN DER BILT LA MOTTE, dat in dit jaarboekje hot romantische genre representeert; veelzijdiis g bet schoone dezer bijdrage; or is waarheid in doze teeke- ning, levendigheid in de voorstelling, uitmuntende strekking in dit verhaal. - De Schets van Staats-Vlaanderens westelyk deel in 1604, door Dr. TI. A. CALLENFELS, Eene Zuidbeveland- sche overlevering, en TVenderburg, door II. M. C. VAN OOSTERZEE mogen zeer ,eschikte bijdragen voor een Zeeuwsch Jaarboekje genoemd worden. - De stukken van den Redacteur J. ]Er. VAN DALE zijn, zoo als zich verwachten laat, hoogst belangrijk; maar bet eerste, de Tiendweigering van de vrijlaten in Aarden- burger ambacht, beooeter en bewester Ee, in 1477, is wel wat to veel dorre historie, om bet in eene verzameling als Cadsan- dria to plaatsen ; terwijl bet tweede : Een blik op het Sluis der XP eeuw, alleen voor Sluizenaars van waarde is, of ten minste alleen begrepen worden kan door hen die bet Sluis van den CADSANDRUA. 335 tegenwoordigen tijd kennen. Een platte-grondje van deze stad in plaats van hot vlakkerige lithographietje dat nu voor den titel van dit jaarboekje geplaatst is, zou deze bijdrage ook onder het bereik van anderen gebragt hebben. Op cone na zijn do dichterlijke bijdragen in Cadsandria van zeer min allooi; als die eene noemen wij De Banneling, door Vrouwe DAVID; de overigen zijn minder dan middelmatig; er zijn or twee bij van Mr. A. F. sIFFL1i. Hot uiterlijke van dit boekske is even nederig en netjes als bij den vorigen jaargang. Ilandleiding voor de Evolution en Manoeuvres met de drie wapens vereenigd, door .Thr. B. VAN MERLEN, gepensioneerd Generaal- Mcjoor. Opgedragen aan Z. K. H. den Prins van Oranje. Met twee uitslaande platen. Te Zalt-Bommel, b Joh. Noman en Loon. 1858. In roijaal 8vo. 6, II en 106 bl. f 2 - 40. Do bekwaamheden van den generaal-majoor VAN MERLE!* zijn algemeen erkend, en menigeen zal met leedwezen gezien hebben, dat onaangename gebeurtenissen dozen ervaren officier vroeger aan het leger ontnomen hebben, dan men mogt ver- wachten. Dubbele sympathie verdient zekerlijk de heer VAN MERLE.-;, nu hij, ofschoon althans naar zijne eigen meening verongelijkt, zijne talenten aan de dienst des vaderlands wijden blijft, en deze Handleiding, niettegenstaande hot gebeurde, met bescheiden eerbied aan 'sKonings zoon opdraagt. Hot geschrift zelf voorziet in eene bestaande behoefte; zooals de geeerde schrijver in zijne voorrede zegt, is het algemeen bekend, dat tegenover den vijand »1°. cone brigade of meer brigades infanterie nimmer alleen op zich zelven, maar steeds met do beide andere of eon van de beide andere wapens ver- bonden, optreden, en 2°. dat eene brigade afzonderlijk op- tredende, zich nimmer in bet gevecht op eene linie stelt, maar op twee linien, ja somtijds nog met eene reserve opgesteld wordt. Hiervan uitgaande, heeft men in Oostenrijk de linie- school doen vervangen door een voorschrift, waarin men niet alleen vindt voorgeschreven, hoe men zich moot opstellen, hoe cone evolutie moet uitgevoerd worden, maar ook hot nut en de toepassing daarvan in algemeene regels vindt aangeduid, 21 336 Jhr. L. VA' blrr,LEN, alsmede hoe men bij bet exerceren en bij bet monoeuvreren tegenover een veronderstelden of werkelijken vijand to werk moot gaan." Zulk een voorschrift, van hoe groot belang ook ontbrak tot nu toe aan ons leger, en Jhr. VAN MERLEN heeft in deze behoefte voorzien door deze Handleiding zamen to stellen, waarbij hij bet Oostenrijksche reglement tot leiddraad gebruikt heeft, maar de wijzigingen welke dit voor ons leger behoefde, niet nit bet oog verloren heeft. Voor eene bepaalde recensie van dit werk to zorgen, is de pligt van andere tijdschriften; de aard van bet onze laat dit niet toe. Eenige opmerkingen welke wij onder bet lezen maak- ten, mogen wij echter niet achterhouden. Op bl. 10, § 6, vinden wij verschil tusschen den tekst en de daarbij behoorende Fig. 1 op de plaat; de tusschenruimte tusschen de colonne wordt in den eerste op 12 ellen, in bet tweede op 10 ellen bepaald. Dergelijk verschil tusschen tekst en plaat merkten wij ook op bl. 12, § 12, met de daarbij behoorende Fig. 2 op de plaat; de tusschenruimte tusschen de bataillons is in den tekst 205-135-70 el, terwijl de plaat die als 85 el aanwijst. Op bl. 11, § 10, stuitten wij op eene onduidelijkheid, welke echter zoo hot woord vuur door de uitdrukking artillerie-vuur verklaard wordt, is opgelost. Zou bl. 31, waar voor de tusschenruimte tusschen de stukken 10 passen wordt opgegeven, dit niet eene verschrijving zijn voor 10 ellen ? In Fig. 23, naar welke bl. 52 verwezen wordt, hebben wij to veraeefs naar de rigting AB gezocht. Wanneer wij bl. 49, § 107, lezen, kunnen wij de bescheiden vraag niet onderdrukken, vooral wanneer wij de daarbij be- hoorende Fig. 20 beschouwen, of de tekst daar niet wat uit- voerigcr had behooren to zijn. Op bl. 53, § 110, is do uitdrukking het midden niet zeer precies; en wat op bl. 54 aangaande de eerste linie gezegd wordt is in den aanvang zeer onduidelijk, evenzeer als op bl. 51 bij do tweede linie, waar de vier manoeuvres welke de infanterie bij bet uitkomen van bet defile to maken heeft worden opgegeven, de zin zich schier niet vatten laat. Opmerkingen van dozen aard zouden wij meer kunnen maken. Over bet algemeen vinden wij dat de schrijver op sommige 1 NDLEIDING, ENZ. 337 plaatsen wel wat uitvocrig to werk gaat, en herhaalt wat in algemeene opmerkingen had kunnen zijn opgenomen, terwijl hij op andere plaatsen door to weinige uitvoerigheid aan de duidelijkheid van zijn werk schade doet. De Ilandleiding van Jhr. VAN MERLEN verdient echter alle aanbeveling. Wij eindigen onze aankondiging met den op- regten wensch, dat het den bekwamen man nog Lang M ge gegund zijn, om ook in den tijd zijner cervolle rust het vader- land zijne diensten to bewijzen. Nce'rlands Vloot en Reederijen, door ii. swsss, Iapitein expert van Veritas. Tweede Jaargang. Te Rotterdam, by P. M. Lazendijk. 1859. In kl. 8vo. 220 bl. f 1 - 50. Het groote nut van eene goede statistiek wordt dagelijks moor gev-aardeerd. Wij hebben daarvan onlangs flog weer eon bewijs gezien in hetgeen ten dien opzigte ook van regerings- wege wordt gedaan. Voor eon yolk als bet onze, dat bij uitnemendheid zeevarend genoemd mag worden, kan dus eene goede statistiek van de in ons land to huis behoorende schepen en reederijen niet anders dan zeer welkom zijn. De Heer swxvs heeft door hot andermaal zamenstellen van bovengenoemd werkje weder eene zeer prijzenswaardige bij- drage tot deze statistiek geleverd; hij heeft zich bijzonder naauwkeurig van zijne taak gekweten; wij hebben zijne orde en juistheid bewonderd; terwijl den uitgever alle cer toekomt voor de netheid van het uiterlijke. Voor de statistiek en de belangstellenden zoude dit werkje echter no, meer waarde hebben gehad, indien er een kort overzigt ware bijgevoegd van het getal schepen op de ver- schillende plaatsen to huis behoorende, hunne tonnemaat en voor welke vaart zij geschikt zijn. Dit alles is nu wel is waar nit het bovenstaande werkje op to maken, dock het aan to wijzen zoude den zamensteller niet zooveel moeite hebben gekost als ieder ander. Voor reeders, gezagvoerders en ieder die belang stelt in onze scheepvaart, geeft dit werkje con duidelijk overzigt over onze geheele vloot en reederijen. '.Vij twijfelen niet of velen zullen hot zich aanschaffen, daardoor den zamensteller voor zijne vele moeite bcloonen on hem lust -even om op (lion we- voort to gaan, oi:i5 L. VAN DER WILK, Aanleiding tot de eerste kennis van de Beginselen der Cyfer- kunst. Door L. VAN DER WILK, Onderwyzer in het Geref. Burger-Weeshuis to Utrecht. Utrecht, C. J. Heil. 1858. In kl. 8vo. VI en 59 bl. f : - 2 5., en de Antwoorden hierop f : - 10. De Schrijver verklaart in bet voorberigt er grooten prijs op to stellen, dat de kinderen door eigen oefening leeren en dat bet onderwijs niet bloot in geheugenwerk moet bestaan. Wij kennen ons in dit opzigt zeer wel met hem vereenigen, en bet was natuurlijk dat wij eenige hoop koesterden door de pennevrucht van dezen Schrijver bevredigd to worden in onze verwachting. Immers bij al bet goede dat van ons lager onder- wijs to zeggen valt, is er flog veel, vooral wat bet onderwijs in bet rekenen betreft, wat anders kon zijn en wat anders moet worden, zal bet werkelijk vruchtbaar zijn voor bet leven. Verlangend gingen wij voort nader kennis to maken met do middelen door den Schr. aan de hand gedaan; doch al heel spoedig begun onze hoop to verflaauwen. In plaats van een radicaal middel wordt ons in een nieuw gewaad en onder eenigzins veranderden vorm een rekenboekje aangeboden, dat naar onze schatting met vele der bestaande niet eens op ecne lijn kan geplaatst worden. - Zonder voorafgaande oefeningen in bet tellen, naar aanleiding van de tafel der eenheden of getallen van PESTALOZZI, moet bet kind al dadelijk met bet zoogenaamde cijferen beginnen; bet schrijven en uitspreken van getallen moot bet benoemen der hoeveelheden, bet kennen van de bestanddeelen door verdeeling en ontbinding, niet vooraf- gaan maar volgen. tiVij zijn al to zeer overtuigd dat een on- derwijs, waarbij dit, om welke reden ook, wordt uit bet oog verloren, geen doel zal treffen, en zullen ons steeds tegen alles verklaren, wat dies gang in bet onderwijs bevorderlijk kan zijn. Wilt gij, waarde lezerI een staaltje van de wijze waarop deze Schrijver den kinderen de zamentelling geleerd wil heb- ben, zoo schrijven wij een gedeelte nit lien regel af. nKomt er uit eene rij eene som grooter dan 9, zoo zet men bet cijfer aan de regterhand van die som onder de zamengestelde (voor zamenetelde) kolom en de overige cijfers telt men bij de vol- 0 kolom tot bet einde; de som van de laatste kolom wordt voluit geschreven: Vindt gij (lit niet rcgt ontwikkelend ? I AANLEIDING, ENZ. 339 En dan die reeks van kleine opgaven, als do som to vinden van 4,3,1,van1,2,3,4,van1,2,3,4,5,enz., ter- wijl men op de vorige bladzijde hot jaartal 1858 in Rom. cijfers beeft moeten slikken. Met de overige reels is bet niet veel beter gesteld. - Van do 4 hoofdregels met geheele (welligt moet dit zijn benoemde) getallen worden eenige ophelderingen gegeven. Die bij de vermenigvuldiging kwamen ons allezins ge- scliikt voor. Opgaven worden niet gegeven; men wordt bier verwezen naar de voorstellen van G. H. GEEELIGS le St. - Met betrekking tot bet zoeken van den grootsten gemeenen deeler vinden wij : ))Regel. Deel bet grootste getal door bet kleinste, den vorigen deeler door elke rest en herhaal dit zoo lang tot de deeling opgaat; de laatste deeler is de begeerde." En doze alles behalve duidelijk gestelde regel wordt gevolgd door: ))Do reden, waarom men aldus doet, ligt in de meet- kunde." WYaarlijk wij gelooven niet dat wij meer staaltjes behoeven to leveren om bij onze lezers ons ongunstig oordeel over dit voortbrengsel van den Veer VAN DES WILK to regt- vaardigen. Wij moeten wenschen, dat bet in weinige handen kome en dat Been onderwijzer bet als model bij zijn onderwijs ge- bruike; terwijl wij van den Schrijver zelf hopen, dat bij zich in zijne mondelinge verklaring, bij aandachtige studie van cen der verschillende werken, die bij ons over de theorie van rekenen bestaan, moge beijveren om dit gedeelte van zijn onderwijs toch vooral ontwikkelend en vruchtbaar voor bet leven to maken. Tijdschrift voor ff,-is-, Natuur- en Werktuigkunde, onder Redactie van J. ACQUOY, II. W. nLOE3I, D. W. RINSE, A. VAN OTTERLOO en R. VAN DE WEERD. 1e en 2e Afievering. Amsterdam, C. L. Brinkman. 1858. In gr. 8vo. 64 bl. f 1-25 per jaargang. R,ekenlust. Tijdschrift voor aanvankelgke Beoefenaars der Wis- kunde, uitgegeven van wege de Afdeeling Zeeuwsch-Vlaan- deren westelyk deel van het Ned. Onderw.-Genootschap. Eerste jaargang. 1e en 2e Aflevering. Sehoondyke, A. J. Bronswijk. 1858. In hi. 8vo. 32 bl. f : - 50 per jaargang. Wij zijn steeds bet gevoelen toegedaan geweest, dat hot ,nedewcrken in tijdschriftcn, zuoals wij bier aankondigen, voor 340 TIJDSCHRIFT VOOR WIS-, NATUUR- EN WERKTUIGKUNDE. den jeugdigen beoefenaar der bedoelde wetenschappen van het uiterste belang is; daarom zUn ons de beide aangekondigde werkjes welkom, en volgaarne willen wij medewerken om de aandacht van meer anderen er op to vestigen. N°. 1 schijnt eene voortzetting en uitbreiding to zijn van het bestaande tijdschrift voor Reken-, Stel- en Meetkunde, dat van wege de afdeeling Noord-Holland van het Ned. Onderw.- Genootschap bij A. BOOGENaOOM wordt uitgegeven. Hot is ver- deeld in twee afdeelingen, de eene is aan Natuur- en Werk- tuigkunde, de andere aan de zuivere en toegepaste Wiskunde gewijd. Hot doel der Redactie met de eerste afdeeling is om jeugdige beoefenaren van natuur- en werktuigkunde eene C,-e- 0 gelegenheid to verschaffen om aan de oplossing van vraagstukken, welke op de eerste waarheden der natuur- en werktuigkunde, berusten hunne krachten to beproeven, ten einde zich to kunnen vergewissen of die waarheden en wetten door hen geed zijn begrepen en worden toegepast, terwijl zij in de tweede afceeling door het opgeven van vraagstukken van wat moeijelijker aard aan velen, die reeds eene zekere hoogte in dat vak bereikt hebben, voortdurend stof tot verder onder- zoek aanbiedt. De eerste aflevering bevat, behalve eene in- leiding, eene verzameling van tafels van verschillenden aard, ten einde de medewerkers in staat to stellen om zelf de noodige gegevens op to zoeken en de eenparigheid der antwoorden to beproeven. Verder treft men er ook nog eene reeks van formules aan, die, hoewel zeer kort, evenwel over het algemeen verstaan- baar genoeg zijn, om den medewerker van dienst to wezen. De tweede aflevering bevat de beredeneerde oplossing van de vroeger opgegeven vraagstukken. Zoowel in do eene als andere afdeeling treft men menige duidelijke en degelijke oplossing aan, waaruit voor velen no-, al wat to leeren is. N°. 2 is meer bepaald bestemd voor naanvankelijke" beoefe- naren der wiskunde. De Redactie heeft gemeend dit in de voorrede stellig to moeten doen uitkomen, ten einde daardoor eene beschuldiging van zich of to werpen, als ware het haar streven een antler, reeds bestaand, tijdschrift en wel dat van wege de afd. Noord-Holland bij A. HOOGENBOOM, afbreuk to doen. Zonder in eene beoordeeling to treden van de redenen, welke de gevoeligheid der Redactie zoo zcer hebben gaande RE1CENLLST. 41 emaakt, meenen wij haar to moeten radon om van de zuiver- heid harer bedoeling liever het bewijs to leveren in haren arbeid en in de stipte nakoming van hare belofte, om alleen voor eerstbeginnenden, dat is zeer eenvoudig, to werken. Wan- neer zij dit doet, dan twijfelen wij geenszins of hare bemoei- jingen in dozen zullen niet overbodig, maar voor velen zeer nuttig zijn. Do eerste aflevering bevat verder eon opstel over de Chi- nesche cijferkunde(st), dat ons, om verschillende redenen, niet zeer beviel. De weinige practische waarde, de wijze van behandeling en de soms gewaagde gevolgtrekkingen, bragten ons wet eens aan het wankelen of de Redactie wet doordron- gen was van de kennis aangaande de eerste behoeften van aanvankelijke beoefenaren der wiskunde. Ook in de opgaven kwamen daarvan sporen voor. Enkele liepen voor beginners to hoop; vole waren zeer gepast. - De oplossingen in de tweede aflevering voorkomende zijn vrij good. De Redactie zorge echter vooral voor duidelijke en good beredeneerde oplossingen. Hot getal medewerkers zoowel van bet eene als van het andere tijdschrift is niet groot. Jammer dat sleehts zoo weinigen van de aangeboden gelegenheid gebruik maken, en nog zoo velen zich teruahouden. Het is waar, sommigen mogen zich oefenen zonder daarvan to doen blijken in de lijst der medewerkers; dock in den regel gaat die medewerking niet met then ijver vergezeld, welke de anderen bezielt wanneer nog de laatsten ontbreken, en hoeveel leeren zij niet bij het onderzoek, dat in 't work wordt gesteld om de zwarigheden to overwinnen, die hun in de oplossing der overschietende vraagstukken no, in den weg staan. Wij aarzelen niet de beide aangekondigde tijdschriften aan to bevelen aan alien, die belangstellen in de beoefening der opgenoemde vakken; maar doen die aanbeveling tevens ver- gezeld gaan van eene aansporing om hunne leerlingen, kweeke- lingen of ondergeschikten niet bloot inteekenaars, maar zoo veel in hun vermogen is medewerkers to doen worden. Hot begin mope niet geheel bevredigend wezen, wat het aantal der opgeloste vraagstukken betreft, bij volhardenden ijver en herhaald onderzoek zal bet telkens beter gaan, en ongemerkt zal men allengs eigen worden met de verschillende waarheden en hare toepassing in tallooze gevallen van hot dagclijksche Icven. 342 II. EISIIA, JUISTE INnOUDSBEPALI\'G, ENZ. Juiste inhoudsbepaling van ladingen turf, steenkolen, zout, steen, enz., door middel der wiskundige (?) waterplaatsing, ten dienste van Fabriekanten, Aannemers van publieke werken, Timmer- lieden, Metselaars, enz., door a. EISniA, geexamineerd Scheeps- meter, Rijksroeyer en Ambtenaar der 1'l° Klasse bij 's Rijks belastingen to Dokkum. Te Leeuwarden, bg H. Kuipers. 1858. In kl. 8vo. 28 bl. f : - 40. Bij bet openslaan van dit boekske vielen ons dadelijk twee verklaringen van geschiktheid en aanbeveling van bovenstaand werkje in bet oog; de eerste van H. LORRY & c°. en B. WOL- TRING en de andere van $. o. nFiDA, alien fabrikanten to Dokkum. De practische strekking schijnt dus reeds to zijn uitgekomen bij de toepassing, die gemelde heeren van deze inhoudvinding hebben genomen of laten nemen. Na eene beknopte uiteenzetting van de grondslagen waarop doze in- houdsbepaling, die evenmin als vole andere eene juiste, maar eigenlijk eene benaderde is, berusten, gaat de Schrijver tot de eigenlijke methode over, bestaande in eene aanwijzing hoe de verschillende metingen op bet schip moeten genomen wor- den en op welke wijze uit die metingen de inhoud is to vinden. Door een paar voorbeelden wordt de gestelde regel opgehelderd. Alles is good en over bet algemeen bevattelijk voorgesteld, zoodat ieder, die geen vreemdeling in bet uit- voeren van gewone berekeningen is, zich zonder veel moeite de voorgesehreven handelwijze zal kunnen eigen maken. - Of echter de methode van den Heer E. wel zoo geheel nieuw is en in eene erkende behoefte voorziet, meenen wij to moeten betwijfelen, wijl men toch zoowel bij bet Rijk als bij andere instellingen van de wetten der waterweegkunde in dit opzigt een zeer geschikt gebruik maakt, en or, al is hot dan niet in een afzonderlijk geschrift, in vele werken over wiskunde, scheepsbouw, enz. minder of meer uitvoerig over gehandeld wordt. Men zie hierover N°. 101 en 102 van do .)Volks- bibliotbeek" bij II. sir. WEYTI\GII, 1858, uitgekomen, vE IIARTOG on auderen. KOETE MEDEDEELINGEN. 343 KORTE MEDEDEELINGEN. Daar bet ons doel volstrekt niet is, om in cone polemiek to treden met de rigting door de Vereeniging van den Dage- raad met meer ophef dan goeden uitsiag vertegenwoordigd, bepalen wij ons met de aankondiging van »Een Bliksemschicht der XIX° eeuw. Met eon portret van R. OWEN. Amst. $. c. IIETJER. 1859. (f 4 - 75)." Hot behelst herdrukken van de drie organen, waardoor zij, of liever meer in bet bijzonder de Heer RUDOLF CHARLES, naar buiten heeft gewerkt, die evenmin licht hebben verspreid als de bliksem waarmede de titel ze schijnt to willen vergelijken, en die bun cadre nag ruimer stelden dan De Dageraad, zoodat zij behalve Deistische ook onverschillig ) Materialistische, Pantheistische etc. etc. (sic) stukken" wensch- ten op to nemen. 1°. Het verbond der vrije gedaehte. 2°. Do regtbank des onderzoeks. 3°. De Tijdgenoot op bet gebied der redo, - zamen een lijvig boekdeel met eene bonte ver- zameling van allerlei stukken van heele of halve geestver- wanten dier philosaphie d'un ordre inferieur. Daar die tijd- schriften bet evenmin als bun redacteur hebben kunnen vol- houden, is dit bet eenige blijvende wat bet nageslacht er van zal kunnen bespeuren, - en in zooverre is de uitgave zeer gepast. Gewerd ons thans een complete Jaargang van De Waarheid, .1ijbelsch Geschrift ter bevordering van kennis en godzaligheid, door Ds. MOLENAAR, to Arnhem, by J. W. SWAIN, wij vonden in dit ver- volg sleehts bevestigd wat door ons in dit tijdschrift, 1858, bl. 404 v., 't zij ten voor- of ten nadeele van 't begin gezegd is. Daar dus cone nieuwe aankondiging cone bloote herhaling der vroegere zou moeten worden, meenen wij voile vrijheid to hebben onze lezers cenvoudig naar doze to verwijzen. V. P. Mr. n. conEN, Advokaat to Groningen, schreef cone Hol- landsche Dissertatie over den Lijfsdwang in Ilandelszalcen (Leiden, a. W. VAN LEEUWEN. 1859). Ilij gaat daartoe de go- schiedenis na, onderzoekt de vraag voor welke schulden on, aan welke personen do lijfsdwang kan worden ten uitvoer go- le.gd, en eindclijk Ieert hij hoc zc wordt geoxecuteerd on 344 FORTE MEDEDEELINGEN. geschorst of opgeheven. Gaarne bevelen wij doze compilatie aan omdat ze volledig en duidelijk is, doch gelooven dat do schrijver beter had gedaan om op den titel van zijn work niet to zeggen, dat hij alleen over den lijfsdwang in ban- delszaken spreken zou; zijn book toch is veeleer eene be- schouwing van den lijfsdwang in bet algemeen. De statistiek die zijn work volgt is zeer interessant, en toont hoe weinig gebruik van dit onpractische regtsmiddel wordt gemaakt, waar- van de afschaffing dikwijls niet ten onregte is verlangd. Bij al hetgeen over de Gemeentewet is en nog wordt ge- sehreven, ontbrak ons nom eon doorloopende commentaar op die belangrijke wet. Wel is waar bezitten wij de belangrijke uit- gave van nolssEVAIN, maar doze is alleen geput nit de be- raadslagingen, en verscheen kort na de afkondiging, zoodat de schrijver de practijk niet heeft kunnell raadplegen. Mr. c. DE JONGE gaf nu to Zierikzee bij s. OCHTMANN een Commen- taar in bet licht over de eerste 119 artikelen der wet, en dus niet over bet minst belangrijke gedeelte. Doch hopende dat hij ons ook hot tweede gedeelte schenken zal, haasten wij ons zijn arbeid belangrijk to noemen en aan to prijzen. Voor eene doorloopende beoordeeling is een dergelijk work uit den aard der zaak niet geschikt, wil de beoordeeling niet grooter wor- den dan bet work zelf; maar dit kunnen wij verzekeren, dat wij bij de lezing van de meeste der aanteekeningen hot bock met vertrouwen aanbevelen, er onze literatuur mode geluk- wenschen en hopen, dat bet tweede gedeelte ons niet ont- houden worde. Do geleerde Dr. G. D. J. SCHOTEL heeft aangevangen een tijdschrift uit to geven, dat op onbepaalde tijden, naarmate er stoffe is, zal uitkomen. Hot is getiteld; Dordrecht, en is gewijd aan do geschiedenis van die aloude stad en wat daar- mede in betrekking staat; bet is tevens cone poging om do nude documenten welke tot opheldering van Dordrechts historic dienen kunnen to verzamelen en voor vernietiging to bewaren. In de eerste aflevering vinden wij cone uitvoerige en belang- rijke mededeeling omtrent .Het geslacht VAN DER MULE, waarbij eene zeer nette afbeelding van bet wapen van die beroemdo fanlilie gevoegd is. Vorder geeft do zamensteller, onder den XOPTE MEDEDEELNGEN. 345 titel Allerlei, verselicidene opmerkenswaardige aanteekeningen, welke alien op oude gebruiken in Dordrecht betrekking heb- ben, of eenige belangrijke antiquiteit in die stad tot onder- werp hebben. Moge de geleerde verzamelaar spoedig weder genoeg stoffe hebben om eene tweede aflevering van dit tijdschrift bet licht to doen zien. Hot is to kort geleden, dat wij de eerste uitgave van Jan Faessen, door LODEwIJIC MULDER, met groote ingenomenheid begroetten, dan dat wij noodig zouden hebben veel to zeggen over de tweede uitgave daarvan thans in de Guldens-Editie (Arnhem, bij D. A. THIEME). Wie zich ons toen uitgesproken oordeel (Jaarg. 1857, D1. I, bI. 521) herinnert, zal zich niet verwonderen dat de behoefte aan eene tweede uitgave zich zoo spoedig heeft doen gevoelen. Wij voor ons verheugen ons or zeer over, als een bewijs, dat een boek zoo eenvoudig en degelijk als een roman zijn kan en inderdaad lief en onder- houdend, en bovendien van echt Hollandschen geest en inhoud, de sympathie gevonden heeft die bet verdient. De »Tafereelen uit hot Drentsch Dorpsleven, door c. VAN scHHAICK", hebben een tweeden druk beleefd (Dleppel, H. TEN BRINK. 1848. 2 Deelen kl. 8vo. f 2-90). Voor tien jaren kwamen ze bet eerst uit bij KRUSEMAS voor den dubbelen prijs, en bet is gelukkig dat ze thans meer binnen bet bereik van iedermans beurs zijn gesteld. Want bet is een zeer geschikt bockje voor bet yolk. De Schrijver, die, voor dat hij zich aan de stralen van de keerkringszon blootstelde, cen lieve- ling van bet publiek was geworden, bezit in ruime mate de eigenschap van een aangenaam verhaler to zijn, eenvoudig, zeer eenvoudig, maar aardig. Ilij doet in vele opzigten aan CREMER denken, hoewel hij aan de eene zijde minder natuur- lijke finesse bezit, aan de andere in stijl en inkleeding iets meer afgewerkts, maar ook meer gekunstelds heeft en ook in vlugheid en gemakkelijkheid hem niet evenaart. Doch wat zullen wij tweemaal denzelfden we, loopen ? In den Jaargang van 1849 van dit Tijdsebrift zijn deze »Tafereelen" reeds uit- voerig genoeg besproken. En inderdaad is bet een boekje, 346 KORTE MIEDEDEELINGEtd. dat ruimschoots verdient na tien jaren nor, eons aan hot publiek vertoond to worden. Onder de zeer aangename boekjes oni in een uurtje van uitspanning to lezen bevelen wij aan: Twee Vertellingen van BERTiOLD AUERBACH. Doesb. w. sECE:ING. (Zonder jaar - zees onbehoorlijk!). Netjes uitgegeven en door eene bekende hand los en geed vertaald behelst bet een paar tafereeltjes, verleden jaar in AUERBACH'S Familienkalender verschenen. Hot eerste, "GJSLLERT's laatste Kersweek", is cone uitwerking van de be- kende anecdote der eenvoudige hulde door een boer aan den in zijn tijd zoo hoog geschatten GELLERT gebragt. Aan de eene zijde de juiste hoewel eenigzins geidealiseerde voorstel- ling van hetgeen GELLERT voor zijne tijdgenooten was, aan do andere zijde die beer, die hier tegen boerenmanier eens zijn boerenhart vol(yde, zijne krenterige aarzelingen en zielsbenaauwd- heid, - zijn meesterlijk geschetst. In bet tweeds, een dorps- tafereel, zal men AUERBACH'S lieven trant wedervinden zonder zijne phantastische hoogzwevendheid. - Een enkele flater als b. v. bl. 41: ))De Professor leest heden niet", voor ngeeft Been college", had ik van een gcstudeerd persoon - dat is immers de vertaler ? - niet verwacht. tfleknopt Leer- en Leesboek voor de Jeugd, over wetenschap- pelyke onderwerpen, door G. VAN SANDWIJIC, Hoofd-Onderwyze?' der stads Burgerschool, to Purmerende. Tweeds veel verbeterde druk. Te Purmerende, bij J. Schuitemaker. 1858. In l2mo, f : - 30. - In een bestek van 108 bladzijden worden achter- cenvolgens de hierna genoemde onderwerpen behandeld: I. Wereldkunde. II. Aardkunde. III. Natuurkunde. IV. Levensleer. V. Alenschkunde. VI. Zielkunde. VII. Pligten- leer. VIII. Landhuishoudkunde. IX. Handel. X. Scheep- vaart. XI. Visscherij. XII. Handwerken. Hot kon wel niet anders, of doze, tot veelzijdige beschou- wing aanleiding gevende zaken moesten bier uiterst beknopt worden voorgedragen. Wij zeggen bet dan ook onbewimpeld: bet geheel ziet er nog vrij bont uit. Trouwens, dit was g to verwachten, wanneer men bet doel, hetwelk de Schrijver zich voorstelde, in aanmerking neemt. Hij wilde zijnen mede- ondcrwijzers eon leer- en leesboek aanbieden, waarin der jugd KORTE rEDEDEELINiEN. 347 een kort begrip gegeven wordt van eenige belangrijke weten- schappen en bedrijven, die minder algemeen op do lagere scholen onderwezen worden, en waarvan toch de kennis, zijns inziens, noodien nuttiis, g g Aan den voet der bladzijden zijn vragen geplaatst, welke moeten dienen tot gemak van de leerlingen, die daardoor in do les zich zelven kunnen oefenen. Dit is ten minste de reden, die de Schrijver voor bet aanwezen dezer vragen opgeeft, en dit verwondert ons van een practisehen onderwijzer, gelijk do Heer VAN SA19DWIJK is. - Wij voor ons (men houde hot ons ten goede) beschouwen de vragen als overtollig en on- doeltreffend ; want: 1°. zijn onze jongelui in bet geheel niet gezind om vragen tot zich zelven to rigten, en 2°. zijn vragen als de volgende: j,Wat heeft ieder mensch? (bl. 46), Wet is God? (bl. 47), Wat is Gods overalo7ntegenwoordig- heid? (b1. 48), Hoe zijn onze ouders, als wij ziek zijn?" (bl. 53) niet zeer geschikt em op de lagere scholen beant- woord to worden. Voorts vinden wij dat b. v. de verklaring van hot fabriceren der compositiekaarsen (zie bl. 105), die niet gedoopt, maar gegoten worden, flog al to wenschen over- laat. Dit apes belet niet, dat wij bet werkje over bet algemeen als zeer onderhoudend beschouwen. Het kan met nut ge- bruikt worden, en wij wenschen bet van harte cen derden druk toe. De Heer SCHUITEMAKER geeft, voor weinig geld, good papier en cone nette uitvoering. Ook hij verdient lof. z. 1859. L. A. 1s. Boeken zijn niet om in den zak to steken, maar om to go- bruiken; maar toch is er cone classe van taalgeleerden die sedert onheugelijke tijden nog maar niet kan afstappen van bet idle zakwvoordenboek. Meestal zijn dat boeken die to groot zijn om in den zak to steken on to klein om een behoorlijk woordenboek to zijn. DTaar in den zin van goedkoop woor- denboek is bet con noodzakelijk kwaad. Wel is waar eene lijst van woorden met eenige beteekenissen or naast, bijna geheel zonder do phraseologische eigenaardigheden der beide talon in eanmerking to nemen - is eon zeer gebrekkig hulp- reiddel om cone vrcemde teal to leeren, miter f I - 50 is onk 348 KORTE MEDEDEELINGEN. niet veel. Voor dat geld (en in linnen band voor f 1- 70) heeft de Heer G. B. VAN GOOR uitgegeven: »A New Pocket Dictionary of the English and Dutch and Dutch and English languages, by A. JAEGER." `Vij hebben niet kunnen merken dat bet noch ten goede noch ten kwade veel van andere der- gelijke woordenboekjes voor schoolgebruik verschilt. Maar dit is zeker, dat de prijs verbazend laag is: de uitvoering is in- derdaad zeer net en keurig to noemen, en bet behelst ruim 700 bladz. in twee kolommen 12mo. Uit dat oogpunt ver- dient het hoogen lof. Er behoort eene zekere naiveteit toe, om de wereld to vereeren met geestesproducten, zooals de Heer P. J. KIICKERT onlangs gegeven heeft in zijne )Raadgevingen aan Landverhui- zers naar Noord-Amerika" (Tholen, J. STEENMEIJER. 1859). Hij verzekert stoutweg, dat hij ))op grond eener driejarige ondervinding" spreekt en ))met de grootste aandacht dit land" (b. v. van hot Utah-meer tot de punt van Florida?) ,,door- reisd" heeft en »alles wat slechts eenigzins zijne aandacht tot zich trok doorzocht" - en discht u nu zulke algemeenheden op, dat ik haast niet kan gelooven dat hij er ooit geweest is. Iemand die zelf aan gene zijde van den Atlanticus het doen en drijven der Americanen heeft gezien, zal niet zoo in het onbepaalde over de Vereenigde Staten spreken, zonder ergens aan to geven, welken staat, welke stad hij bedoelt, waar hij dit of dat, zooals hij voorgeeft, zelf ondervonden heeft; zal niet van ,,de Hudson" als van eene hoofdrivier van do Unie spreken, of vertellen van het noord-westelyk ge- deelte der Vereenigde Staten met een gloeijenden tropischen zomer; of schrijven ,,Massasucht" (Massachusetts) en ,help your selve", enz. enz. En al ware het maar alleen om den stijl, zou men toch moeten wenschen dat zoo iemand zijn ge- schrijf ongedrukt liet. lets meer kan men rekenen dat dezelfde Heer op zijn terrein is in »Handleiding tot eene zuivere en spoedige beoefening van bet kunstmatig Koopmans- of Italiaansch Boekhouden" en wat er verder in den ellenlangen titel volgt. Dat kan ten minste voor eenvoudige winkeliers niet ganschelijk ongeschikt geacht worden, boewel do vorm van vragen en antwoorden or icts flaauws aan geeft. BOEKBESCIIOUWIN G. Het Leven van JEzus, den Zoon Gods en den Zaligmaker der wereld, wetenschappelgk-populair beschreven door Dr. L. S. P. MEYBOOM. Eerste Deel, Afd. II, Stuk 2 en 3, en Afd. III, met Tweede Deel, Afd. I , St. 1. Te Groningen, bij J. B. Wolters. 1854, 1857, 1858. In gr. 8vo. 545, 533, 560 bl., to zamen f 14 - 70. Na van de twee eerste boekdeelen van dit belanp,ijke work in dit Tijdschrift eene beoordeelende aankondiging to hebben gegeven (u'), meenden wij, Diet gedurig op de afzonderlijke gedeelten van een zoo nitvoerig werk kunnende terugkomen, to moeten wachten naar de voltooijing van bet eerste hoofd- gedeelte van bet geheel: JEzus zoo ale Hij uitwendig wan- delde. Dit nu is bet geval ongeveer ter helfte van bet Iaatst uitgegeven boekdeel. Hot derde boekdeel (van bet work D. I, Afd. II, St.2) bevat bet vervolg van JEzus' openbaar leven op aarde; bet vierde (D. I, Afd. II, St. 3) beschouwt dat hoofdtijdvak van JEzus' aardsche leven uit verschillende oogpunten; bet vyfde behelst ten deele (D. I, Afd. III) JEZUS na zijn openbaar leven op aarde, en ten deele (D. II, Afd. I, St. 1) den aanvang der beschouwing van JEzus' inwendig leven. De beschouwing van dit laatste behoort eigenaardig tot die van de twee vol- gende boekdeelen, wanneer die zullen zijn in het licht gegeven en daarmede de uitgebreide arbeid voltooid. Omtrent den inhoud van bet voor ons liggende gedeelte kunnen wij kort zijn ; alleen zij ter verduidelijking van lien des vierden boekdeels opgemerkt, dat bet cone beschouwing geeft van JEzus' spreken over zich zelven en zijn plan, bet tooneel en de bestanddeelen van zijne werkzaamheid, JEzus als leeraar en volksopvoeder, als Evangelie-prediker, zijne werken, JEZus als opvoeder zijner Apostelen, zijn wandel voor God en menschen, en levenslot. Hot einde der behande- (*) Vaderl. Letteroefeningen 1853, Boekbesck., bladz. 2S9-301; 1854, ald., bladz. 531-592. BOEKBESCE. 1859. v°. VIII. 2.1: 350 Dr. L. S. P. MEYBOOM, ling van JEzus' verheerlijkt leven wordt gevolgd door een Slot, behelzende beschouwingen, die het geheel van JEzus' uit- wendig leven op aarde betrefen (t. w. de wonderen, met JEZUs en ten zijnen gevalle geschied), benevens eene zamenvatting van het geheel (waarin aangetoond wordt, dat JEzus' uitwendig leven den geheel uitmaakt, met poging tot aanvulling van de - toch wel niet tot 's Heeren uitwendig leven behoorende - gaping tusschen zijn dood en opstanding, en de gronden wor- den opgegeven, die tot zijn voortdurend leven en werken in den hemel doen besluiten). Hetgeen in dat slot naar eanleiding van Luk. xxiii: 43, 1 Petr. ut: 19, 20, en iv: 6 wordt opgemerkt, geeft ons aan- leiding om to wijzen op de groote volledigheid, die, gelijk dit Leven van JEzus in bet algemeen, zoo ook het hier aange- kondigde gedeelte des werks kenmerkt. Zelden wordt lets, dat ter opheldering dienen kan, voorbijgegaan, en is de Schr. blijkbaar voor zich zelf tot volkomen helderheid aangaande al het daarvoor vatbare gekomen eer hij schreef, het gelukt hem meestal, zijne lezers van de juistheid zijner opvatting to over- tuigen, ook schoon hij niet altijd - en hoe ware dit ook mogelijk? - die van anderen wederlegt. Op enkele plaatsen niettemin heeft hij ons in dit laatste opzigt onbevredigd ge- laten. Zoo gaat hij de eigenlijke opvatting van Joh. xru: 14, 15 als instelling der voetwassching geheel en al voorbij, als ware daarvoor niets to zeggen (*). Zoo wordt mede geene notitie genomen van die opvatting van 1 Cor. xv: 6, welke aan het woord e'odvxi zijne eenig ware, overal elders in de gewone vertaling van het N. V. behouden beteekenis, dcn- maal, laat behouden en de o500 broederen" aan welke de verrezen JEZUS slechts cons verseheen, onderseheidt van hen, aan wie Hij zich meermalen openbaarde. Het verwondert ons, dat een zoo ervaren en scberpzinnig kenner van het N. V. zich door eene verkeerde vertaling heeft laten verkloeken, vooral nadat VAN UENGEL zich voor het reeds door BEZA vertaalde (*) Dat eene naauwkeurige exegese echter zeer sterk pleit veer de eigen- lijke opvatting, meenen wij Godg. Bijdr. 1846, bladz. 759 volgg. to hebben bewezen. En bij zoo klare beteekenis van de door aEzvs gebezigde woorden verdiende het, dunkt ons, wel eenige vermeldigg, waarom men de gewone oneigenlijke opvatting volgt. BET LEVEN VAN JESUS. 351 semel en niet simul heeft verklaard. Het adverb. J,dTx~ wordt elders (Rout. vi: 10, Hebr. vii: 26, ix: 12, x: 10) en alleen zoo gebruikt, dat bet in den sterkst mogelijken zin voor ))cons en ook niet meer dan cons" wordt gebezigd. Bovendien moot MEYBOOM flog al tot eenige onderstellingen toevlugt nemen om aan eene verschijning van den opgewekten JEzus aan een zoo groot getal to gelij k, eene voegzame plaats in de harmonistiek aan to wijzen. Het is waar, de duidelijke annwijzing eener tijds-opvolging door bet herhaalde ndaarna" maakt het moeije- lijk, tusschen de verschijning aan ))de twaalve" en eene atzon- derlijke aan JACOBUS, die to plaatsen, welke slechts in bet algemeen een groot getal nbroederen" omvat, aan welke JESUS na zijne opstanding zich slechts dens heeft geopenbaard, tenzij men aanneemt, dat toch, schoon bet niet in bet woord E0»rx~ zij uitgedrukt, de verschijning a an die alien to gelijk hebbe plaats gehad. Maar teen de allergestrengste toepassing van bet "daarna" als aanduiding van tijds-opvolging in 1 Cor. xv: 5-7 pleit, dunkt ons, de vermelding van ode twaalve" (vs. 5) en ))at de Apostelen" (vs. 7), - eene onderscheiding, die wij nergens bevredigend opgelost hebben gevonden. Doch, 't is bier de plaats niet om daarover verder nit to weiden. Meestal echter bepaalt MEYBOOM zich niet bij liet geven van zijne opvatting, maar verdedigt haar tegen anderen, en dat op zeer scherpzinnige wijze. Een voorbeeld daarvan levert bet- geen wij vinden opgemerkt ten einde bet gevoelen aannemelijk to maken, dat door »Galilea", Matth. xxviii: 7 niet het land- schap van dien naam, maar een der toppen van den O1ijf- berg to verstaan zij , welke top daarvan dien naam zou heb- ben, dat de weg naar bet landsehap Galilea er Ian" of over liep, en er dan ook eene karavansera van dien naam ten be- hoeve van de Galileesche feestreizigers zou gestaan hebben. Matth. xxviii: 16 zou dan de ))berg", waar JEZUS zijne elf getrouwe discipelen bescheiden bad, geene nadere plaats-aan- duiding, maar eene appositie wezen en dat gedeelte van den Olijfberg door JEzus bedoeld zijn Matth. xxvi: 32. Dit denk- beeld, bet eerst zooveel wij weten door HARDUIN voorgestaan, is door C. P. SANDER, Evang. Luthersch Pred. in der tijd to Rotterdam, ontwikkeld en verdedigd in een stukje, getiteld: JESUS, zijnen Apostelen, op denzelfden dag zyner verr zenis, in Galilea verscheenen (Rotterdam, bij J. HENDRIIiSEN, 1814) en 24 352 Dr. L. S. P. MEYBOOM, daar ook aannemelijk gemaakt met aanbaling van reizigers, die verhalen, dat een der toppen van den Oiijfberg den naam van Galilea droeg. En zeker is bet, dat men, dit aan- nemende, eene menigte zwarigheden ontgaat, door welke de harmonistiek der verschijningen van den herrezen JEZUS wordt gedrukt. Maar 't is eene andere vraag, of men niet doe, wat VAN O0STERzEE (Leven van JEzus) ten aanzien der identiteit van Matth. xxviu: 9, 10 met Joh. xx: 11-17, onzes inziens ten onregte, opmerkt, dat men, om kleine klippen to ont- wijken, zich aan grootere prijs geeft. Immers, $ raxsxaix beteekent overal in het N. V. het landschap Galilea, en het is zonder nadere reden min waarschijnlijk, dat dit woord op doze done bladzijde der geschiedenis eene zoo geheel andere beteekenis hebbe, vooral omdat het ,rop.ien (Matth. xxvrir: 16) vertrekken, op reis gaan, wel een grooteren tout aanduidt dan uit Jeruzalem naar den slechts eenige minuten van daar lig- genden Olijfberg. Doch aan de andere zijde is het ook waar, dat de twijfel van sommigen (ald. vs. 17) eerder aan eene verschijning op den dag van JEzus' opstanding, althans aan de Apostelen, dan aan eene latere, denken doet. Scherpzinnig wordt door MEYBooi hier gebruik gemaakt van het apoeryphe evangelie van NJCODEMUS en andere berigten. Do herhaling van het voorzetsel c l;, Jflatth. xxviii: 16, is ons flog de ge- wigtigste bedenking tegen het door MEYBOOM ontwikkelde red- middel. Do zaak verdient nader onderzoek. Indien wij eenige proeven wilden bijbrengen van de scherp- zinnigheid der opmerkingen, door welke de Schr. een somtijds verrassend licht verspreidt over voorvailen in JEzus' leven, zou do keuze ons zeer verlegen maken. Ook bier volsta ddn voorbeeld. Bij de zalving des Heeren to Bethanie, Matth. xxvi: 6-13, merkt MEYBOOM het volgende aan ten opzigte van JUDAS' aanmerking, als eene, die niet alleen het gevoel beleedigt, maar ook den toots van het koude verstand niet kan doorstaan. ,Ook dan nog is JUDAS' redenering eene drogrede. Hot valt niet zwaar, dit aan to toonen. Wat is het, dat volgens JUDAS' bewering had moeten gesebieden ? MARIA had die zalve moeten verkoopen. Waarom ? Om het geld aan de armen to geven. Maar indien het dan van MARIA verkeerd gehandeld was, dat zij de zalf zelve gebruikte in plants van or geld voor to ontvangen, zou het dan nog niet veel meer BET LEVEN VAN JEZUS. 353 verkeerd geweest zijn van den kooper, dat hij de Somme gelds die reeds in zijne handen was, we, gal voor die nuttelooze zalve, in plaats van ze tot eene aalmoes to besteden? Gij ziet, wat JUDAS aanraadt, is eigeelijk niets anders, dan dat MARIA bet kwaad, dat zij nu gedaan had, door een ander had moeten laten bedrijven. Want in hoe vele handen die nardus- olie ook mogt overgaan, den moest ze toch eindelijk gebruiken voor 't Been, waarvoor ze gemaakt was. Had JUDAS flog eene aanmerking willen maken, die een schijn van gegroodheid had, dan zoo hij hebben moeten zeggen, in plaats van die zalve voor JEZUS to besteden, moest zij voor de armen besteed zijn geworden. Gebruikt worden moest zij toch altijd - en zoo bier in dit geval dwaling bestond, dan moest deze liggen in de keuze van den persoon, aan wien ze was besteed. En wat hadden dan de arrnen aan die nardus-olie, waarvan bet gebruik naar hunne levenswijze en behoeften volstrekt niet geevenredigd was? Zeker niet veel. Nu daarentegen was de olie joist tot bet doel gebruikt, waartoe zij vervaardigd was. De werkman had er zijne winst van getrokken, er een eerlijk brood voor zijn gezin aan verdiend, en de eerbiedige liefde legde in die gave flog daarenboven eene waardij , die zij in zich zelve geenszins hevatte." Zeer joist zijn de aan- merkingen, die daarop volgen over die bestrijding der weelde, welke nog heden ten dage op dezelfde wijze geschiedten menig opregt en welmeenend Christen misleidt. Gelijk voorts MEY800M groote eerlijkheid aan den dap, legt in bet uitkomen voor de zwarigheden, die bet eene of andere gedeelte der geschiedenis drukken, zoo toont bij ook zijne scherpzinnigheid om ze op to lessen. Ook hiervan zij een woord gezegd. Eene afzonderlijke beschouwing van de won- deren met JEZUS geschied, omvat zijne geboorte, opstanding en hemelvaart. Ofsehoon nu de Schr. teregt opmerkt, dat de geheele persoonlijkheid van JEzus eene intrede in en een uit- gang nit bet aardsche leven medebrengt, afwijkende van de gewone orde der dingen, ontveinst bij echter niet, dat de be- denkingen, tegen bet eene en andere van de natuurkundige zijde ingebragt, Diet met een eenvoudig beroep op bet boven- natuurlijke zijn tot zwijgen to brengen. Met betrekking tot s Heilands geboorte zonder aardschen vader, uit eene moeder alleen, zijn reeds in bet eerste Stuk de moeijelijkheden rond 354 Dr. L. s. P. MMEYBoom, en eerlijk erkend. Hier wordt de Hoogl. IvQuEL aanaehaald, ten einde to doen zien, dat de mannen der natuurkundiae wetenschap zelven bet redelijke erkennen van eene schep- pende tusschenkomst der Almagt, ook nog na bet ontstaan van de tegenwoordige orde der dingen. En inderdaad, bet wegen van zwarigheden mope veel van subjective zienswijze ofhangen, wij voor ons vinden veel meer bedenking op de laatste, dan op de eerste bladzijde der geschiedenis van JEZUS' verblijf op aarde, en 't verwondert ons niet, dat LUTi7ER, ware bet dan op anderen frond, de eigenlijke ligchamelijke hemelvaart van JEZOS verwierp, en dat BRENAECKE (*) toevlugt nam tot hals- brekende exegetische sprongen, ten einde to doen gelooven, dat de Evangelie-geschiedenis ook anders moet worden op- gevat. MEYUOOM, zeer goed inziende, dat men zich in een a vetenschappelijk-populair" werk in den tegenwoordigen tijd niet met magtspreuken kan behelpen, zegt er van. ,,Eene vraag, die zich bij bet lezen van de verhalen der Evangelien aangaande JEZUS' hemelvaart aan ons opdringt, is deze: hoe is de Heer opgevaren? Met dat ligchaam van menschelijk vleesch en bloed, waarin de Apostelen Hem bij bet laatste zamenzijn voor hunne oogen zagen staan ? Uit de woorden van bet verhaal kan naauwelijks iets anders worden opge- maakt. En tech weten wij genoeg van den bouw en de ge- aardheid der aardsche levende ligchamen, urn to kunnen ver- zekeren, dat voor bet bestaan van een menschelijk ligchaam de invloed en de drukking van den dampkring der aarde onmisbaar zijn. Fiet bestaan van vleesch en bloed buiten den druk van den dampkring der aarde, in den ijlen wereld- aether wordt door de wetenscbap ten stelligste voor onmogelijk verklaard. Moeten wij ons dan eene oplossing van 's Heeren ligchaam onder bet henenvaren denken?" (*) Wij bedoelen: Biblischer Bev'jeis, dass JESUS nach seiner Amferstehung noch 27 Jahre leibhaftig azf Erden gelebt ... habe (Liineburg, 1819, herdr. 1820). Dit boekje is in het Ned. vertaald (Amsterdam, 1820). ,, Hij wil," zegt VAN SENDEN, Verdediging van Bijbel en Openbaring, I, 325, „eerst ontkennend aantoonen, dat JESUS niet ten hemel gevaren is; maar men vindt hier alleen, wat duizendmaal reeds wederlegd is." Niet alzoo; de natuurkundige bedenkingen tegen eene ligchamelijke hemelvaart zijn Diet „duizendmaal wederlegd", en MEYBOOM is, gelijk wij doen zien, eerlijk genoeg om to bekennen, dat zij niet wederlegd kunnen worden. BET LEVEN VAN JEZUS. 355 .... r'En wat antwoord hebben wij ? Geen antwoord. Hier schieten onze verbeeldinen onze wetenschap to kort. En g wanneer menigeen, alleen op deze zwarigheden wijzende, daarin genoegzamen grond meent to vinden, om bet verhaal van 's Heeren hemelvaart to verwerpen, dan kunnen wij hem die bezwaren niet wegnemen." Doch daarbij blijft MEYBOOM niet staan: hij neemt de drie genoemde feiten zamen, en ontwik- kelt, dat zij in een geloofwaardig licht treden, ))zoo men ze in verband brengt met bet leven waarin zij voorkomen, met den persoon wien zij treffen (betreffen), en met bet doel dat zij moeten helpen bereiken." En na dit to hebben ontvouwd besluit hij aldus: ',En vraagt men ons: waarheen is JEZUs opgevaren, en wat is er van zijn menschelijk ligchaam ge- worden? Wij antwoorden, dat wij bet niet weten, maar dat bet ook niets ter zake doet. De blijvende waarheid, die den menschen op overtuigende wijze geopenbaard moest worden, is deze: dat de geest onsterfelijk is, door geenen dood to ver- nietigen, en dat een geest, zoo ontwikkeld, zoo geheiligd, zoo levende als die van JEzus, niet alleen op aarde in bet men- schelijke leven eene eervolle en glorierijke plaats kan be- kleeden, maar ook voor den hemel, voor hoogeren, uitge- breideren en zaligeren werkkring geschikt is, en na bet aard- sche leven daartoe overgaat. Dat is in en door JEZUS' up- standing en hemelvaart den menschen van dat geslacht ge- bleken. De vorm der feiten was naar hun inzigt en hunne vatbaarheid berekend. De waarheid is bet eigendom des menschdoms geworden, eene duurzame bezitting, die niet weer verloren gaat. En al ware nu JEzus nergens ligchamelijk heengevaren, al is daar boven onze hoofden de troon des hemels niet, zoo als de Joden meenden, al ware JEZUS' men- schelijk ligchaam later naar de aarde teruggevallen of in hoogere sfeer verdampt, bet doet niets ter zake. Dat lig- chamelijk opstaan toch en bet ligchamelijk opvaren is slechts de vorm, waaronder de onzigtbare waarheid zich bet eerste voor menschen waarneembaar en verstaanbaar maakte. In then vorm schuilt bet wezen der waarheid niet. Is de waar- heid zelve maar eerst gezien, waargenomen, gekend en erkend, dan heeft de vorm zijne dienst gedaan, en kan verder zonder schade blijven waar hij wil." Eindelijk merken wij flog op, hoe schrander MEYBooM de 3:56 Dr. L. S. P. MEYBOOM, bezwaren, die zich bij bet lezen van sommige gedeelten der geschiedenis opdoen, weet op to lossen. Ten voorbeelde dear- van wijzen wij op bet verdorren, op JEzos' bevel, van den onvruchtbaren vijgeboom, 111atth. xxi: 18, 19 (*). Hot zes- tiental bladzijden, aan dat voorval besteed, is Diet to veel, als men let en op bet zonderlinge van bet gebeurde zelf, en op bet onderwijs, dat jEzus er uit ontleent. Men zegt: hoe kon jEzus vijgen aan een boom verwachten, daar bet er bet saizoen Diet toe was? Vergiste JEZUS zich omtrent bet al of Diet voorhanden zijn van vrucht -- strijdt dat Diet tegen zijne goddelijke grootheid? Was bet vloeken van een levenloos voorwerp, dat Diets misdeed, jEzus Diet onwaardig? Is bet verdelgende karakter van dit wonder Diet in strijd met bet behoudende en zegenende van al de overige? Al die bedenkin- gen worden door onzen Schr. op bevredigende wijze opgelost. Slechts komt bet ons voor, dat bet volgende, ter wegneming van de laatste zwarigheid, weinig bewijst. ,,Dit wonder is eene daad, waardoor bet ]even eener plant wordt vernield. 1llaar zulke daden zijn er meer van den Heer. Hij verdedigt bet afplukken van no, niet geheel rijpe kurenaren door zijne Apostelen ; Hij gelast PETBUS, den angel uit to werpen en den stater to Demon uit den mond van den eersten visch, dien hij op zal halen, en wiens ]even dus daaraan zal worden opge- offerd; Hij laat bet toe, dat bij de genezing van den bezetene to Gadara eene geheele kudde omkomt ; Hij gelast zijnen discipelen bet net uit to werpen, of been to gaan om bet paaschlam to slagten." Van deze voorbeelden kunnen alleen de zwijnen en zoo men wil ook eenigzins de stater gelden; de overige betreffen zoodanige opofferingen van planten of dieren, die in den gewonen loop der dingen dagelijks plaats hebben. Doch wij mogen Diet meer ruimte vragen voor de aankon- diging dezer boekdeelen, en behoeven zulks ook niet, daar bet werk reeds zoo lang en zoo gunstig bekend is. De aan- (*) MEYBooMrt noemt dit , het laatste van die werken, welke sEzus aan de stoffelijke schepping doet." Doch zoo men bet herstellen van krankzin- nigen, en ook dit nog slechts tot op zekere hoogte, uitzondert, hebben al jEzus' wonderen de „ stoffelijke schepping" ten voorwerp; en dan is de ge- nezing van MALCHUS' oor de laatste daad van lien aard in bet aardsche leven van sEZUS. BET LEVEN VAN JEZUS. 357 merkingen, die wij or op hebben, zijn weinige, en wierden beter aan den Schrijver, dan in eene recensie aan bet publiek medegedeeld. Met slechts cone besluiten wij. In de gelijkenis van de wijngaardeniers, Hatth. xxi: 33-46, vindt MEYBOOIt, op bet voetspoor o. a. van VAN OORDT, Het Kruis van CHRISTUS, bladz. 53 volg. cone aanduiding, dat de dood van jEzus niet bet eigenlijke doel zijner verschijning, niet de conditio sine qua non ter bereiking van hot oogmerk dier verschijning was (Boekd. III, bladz. 238), terwijl nogtans een weinig verder (bladz. 243) nit Jolt. xii: 24 wordt afgeleid, dat bet nver- breken van 's Heeren ligchaam" zedelijk noodwendig was om der wereld bet leven to geven. Tegenstrijdigheid is er niet tusschen bet eene en bet andere voor wie een onderscheid maakt tusschen hetgeen geldt aan de zijde van God en aan die der menschen; maar bet ware toch, o. i. gepast geweest, ter voorkoming van mogelijk misverstand, op dat onderscheid opmerkzaam to maken. Hot tweede gedeelte van Boekd. V behoort tot de tweede hoofd-afdeeling des werks, naar welker voltooijing wij ver- langend uitzien, ook op grond van hetgeen er bier reeds van to lezen is. Wij wenschen den bekwamen Schrijver voor- spoed op bet voortzetten van zijne allerbelangrijkste tank. Over bet uitwendige voorkomen des werks behoeven wij bij 't aankondigen van vervolg-deelen niet to spreken. De stijl is duidelijk, aangenaam, gepast; de taal zuiver, zoodat vlekjes als bet boven aangehaalde zaliyeren, en: ndat JEzus zich den CBRISTUS genoemd had" (III, 476), zeldzaam zijn. 0. B. DI. C. V. 0. JJ/aarheid in Liefde. Godgeleerd Tijdschrift voor beschaafde Christenen. Nieuwe Reeks, byzonder gewijd aan de opbou- zving der Evanyelisch-Catholieke Kerk der Toekomst. Onder rnedewerkiny van een Godgeleerd gezelschap, uitgegeven door 1. BONSTEDE DE GROOT, L. G. PAREAU, J. SONIUS S1`'AAGMAN, w. MUURLING, L. s. 1. MEYBOOM. Jaargang 1858. Te Gronin- gen, by J. Oomkens, J.zoon. 1858. In gr. 8vo. 830 bl. f 8 - : per Jaargang. t Zou cen even vervelend als overtollig work worden, wanneer 358 WAARHFID IN LIEFDE. wij - gelijk dit bij den eersten Jaargang der nieuwe Serie gevoegelijk door ons geschieden kon - onze beoordeeling van 't Groninger Tijdschrift telkens met algemeene beschou- wingen over aard en strekking wilden inleiden. Met een ver- slag dus nopens de afzonderlijke stukken meenen wij allezins to kunnen volstaan. De bundel wordt geopend met de Verhandeling van Prof. Hos- STEDE DE GROOT over het onderscheid van vrijheid van wil en van handeling. Zonder ons voor dit pas opzettelijk in den diste- ligen strijd tusschen determinisme en indeterminisme to mengen, verklaren we toch to deelen in de publieke opinie, dat het determinisme bier to lande zijne consequentien to verre, veel to verre begint to trekken, en dat eene reactie van bevoegde zijde als een noodwendig antidotum moet beschouwd wor- den. Als zoodanig is, nevens de studie van HOEHSTRA, ook dit * naar gewoonte, smaakvol geschreven - opstel van den Groninger Hoogleeraar, al houdt niet elk zijner argumen- ten evenzeer steek, der lezing en overweging dubbel waardig. Vooral niet minder intusschen hebben we op met zijne op- merkingen over den kerkelijken toestand van Belgie, waaraan later nog een woord over de worsteling in Belgie is toegevoegd. Er is in Belgie veel goeds; er is vele mogelijkheid van vooruitgang; er is ontvangbaarheid voor meer goeds, ook voor het vrije Evangelie; er is groote behoefte aan betere kennis van 't Evangelie; in die behoefte moet van buiten, met name uit Nederland, voorzien worden: - deze vijf belang- wekkende gezigtspunten zijn met even juisten blik opgegrepen, als met fiksche trekken in 't licht gesteld. Wanneer we nu naast deze beide stukken het verslag plaat- sen van PARET'S PAULUS and jEsus, door dezelfde bekwame hand opgemaakt, dan hebben we genoemd wat in onze schat- ting de meeste waardij , althans de meeste aantrekkelijkheid aan den Jaargang bijzet. In zijne soort is nogtans niet minder geacheveerd de, slechts ten deele van elders ontleende, be- schouwing van DOUWES Over GEORG CASSANDER en zijne God- geleerdheid. Maar, ontzeilt D. reeds niet gehcdl de klip van to groote uitvoerigheid, waardoor zoovele hedendaagsche mono- graphien meer vermoeijen dan boeijen, in veel grooter mate treft deze bedenking - hoeveel lofs wij ook anders voor stiji en inhoud over hebben - den om zijne wijdloopigbeid in WAARDEID IN LIEFDE. 359 tweeen gesplitsten arbeid van den jongeren BOFSTEDE DE GROOT over den voortreffelijken OEANNING. En of ook wel die andere, nog gevaarlijker klip der monographien - de zucht om niet dan goeds of zelfs uitmuntends in. zijn held to vinden - door H. D. G. even gelukkig als door D. vermeden is ? De historic- beschrijving, die ons engelen of duivelen in stee van men- schen schildert, is helaas! ook na BASE nog niet geantiqueerd. De Aanwyzi-ng van den geleerden DIEST LORGION, dat men onder de Protestant en sedert LUTHERS dood tot de Dordsche Synode in menig opzigt van de goede beginselen der Hervormers is afgeweken, heeft, voor een deel ten minste, to zeer het voor- komen van een beter in een kerkhistorisch compendium t'huis behoorend overzigt der theologische geschillen gedurende dat tijdvak, dan dat wij - in weerwil van de daarbij ten toon gespreide rijke zaakkennis - ook haar met voile bevrediging uit de hand konden leggen. Ze is overigens het laatste der grootere stukken, dat ons to vermelden overschoot. Onder de vele kleinere bijdragn, wier optelling en beoordeeling g niemand van ons vergen zal, maken we to then aanzien echter eene eervolle uitzondering met de inderdaad merkwaardigeproeve van heerschappij-voering des Staats over de Hervormde Kerk in Nederland tijdens de Republiek, z66 veelzijdig merkwaardig, dat wij haar gaarne een plaatsje in het Archief, als blijvend repertorium onzer Kerkgeschiedenis, hadden gegund. Het »overzigt der Godgeleerde Letterkunde", van welks met 1858 begonnen verdeeling over de gezamenlijke vier stukken wij reeds vroeger bij eene anticipatie, die nit ingenomenheid voortsproot, hebben gewag gemaakt, handhaaft zijn welver- kregen en gevestigden room. Even zoo de Uitgever. Hem en meer nog der Redactie onze beste wenschen! V. P. Godsdienst en Kunst. De afhankelykheid der laatste van de eerste. Door s. HOEKSTRA, BZ., Theol. Doct. en Hoogleeraar to Amsterdam, by P. N. van Kampen. 1859. In gr. 8vo. 68 bl. f : - 90. De titel herinnert zeer VAN DER HOEVEN, JR.'s De Gods- dienst het wezen van den mensch. Doch terwijl bij dezen de inhoud zoo consequent aan den titel beantwoordt, dat men, 360 S. AOEKSTRA, BZ., v. D. n. volgende, bet paradoxe facit: een ongeloovige, als b. V. D'ALEMBERT, = een dier, zon moeten aannemen, heeft n. bet met zijn titel - die Loch, strikt genomen, beduidt, dat er zonder Godsdienst geen Kunst hoegenaamd bestaan kan - gelukkig zoo naauw niet genomen. Niet alleen had hij dan immers geene vraag als deze mogen opperen: ))Is het niet, helaas! van de betooveringen van de muziek, dat de schan- delijkste verleiding zich bedient om haar ongelukkige slagt- offers to bedwelmen en ze zoo in haar netten to verwarren?"; maar bij zelf wil wel uitdrukkelijk de kunst liever ),de zuster, dan de dochter van de godsdienst" genoemd hebben. Dit slechts begeert hij aan to toonen, dat bet heiligste en edelste - en mitsdien het hoogste - der kunst zonder de godsdienst niet to bereiken zij, daar toch de kunst zich nit bet gebied der natuur en des werkelijken levens tot dat der idealen moet opheffen, en de verhevenste idealen joist in de godsdienst, en nergens elders, worden aangetroffen. Is hiermede de betrekkelijke afhankelijkheid der kunst van de godsdienst door n. vol- dongen, hij wil omgekeerd ook wel de afhankelijkbeid der godsdienst van de kunst toegeven, doch niet zoo, dat - gelijk velen in onze dagen met SCHILLER zouden verlangen - aestbe- tisch en religieus gevoel geldentificeerd worden, en bet laatste in 't eerste gerekend wordt op to gaan. ,,Wie fijn gevoel heeft voor bet schoone, wordt daardoor nog niet zedelijk; want zedelijkheid heeft niet alleen een schoone, maar ook een hoog ernstige zijde en kost langdurigen en moeijelijken strijd. Al- leen zal bet goede zoowel als de zonde zich bij hem, die aesthetisch ontwikkeld is, in fijner vormen vertoonen." Der Kunst, die, »meer dan nu gesebiedt, door de gods- dienst behoorde geadeld to worden", bet hooge belang, dat zij bij de Godsdienst - en aan deze, ,,die in de hedendaag- sche humanistische beweging niet of naauwelijks schijnt me6 to doen", bet hooge belang, dat zij bij de kunst heeft, op 't hart to drukken - ziedaar bet treffelijke dool, 't Been n. zich met deze rede, in Felix D7eritis uitgesproken, heeft voorge- steld, en waarin hij uitnemend is geslaagd. We hebben zeker onze hedenkingen. Het Heldendicht na noTERDS z66 gladweg voor ,,onnatuur en wansmaak" to ver- klaren, wil er bij ons geheel niet in; evenmin met bet oog op de Romeinen, waar die epitheta ons voor de Pharsalia of GODSDIENST EN KUNST. 361 Thebais reeds hard genoeg, maar voor de volsehoone Aenels- regtuit gezegd - wdnderlijk klinken, als op den nieuweren tijd, waar, nevens cAMOdNS, onbegrijpelijker wijze ook de groote TAsso door a. is overgeslagen, wiens epos HOMEEUS welligt bet naast op zijde streeft, en daarenboven - getuige de bezoekers van Italie - reeds alleen voldoende is om H.'s bewering, dat het heldendicht niet meer beantwoordt aan zijne »bestemming om in het hart van 't yolk to leven" to schande to maken ! Dat n de beschaafden onder ons" zulke meester- stukken elezen, maar er geen hart voor hebben", mogt wel eens niet sterk voor de fijnheid of louterheid hunner bescha- ving pleiten; althans zouden wij voor ons dat verschijnsel veiligheidshalve liever op rekening stellen van onze stoom- eeuw, die, met looden schoenen haar eigenaardig materieel terrein verlatende, op hare uitstapjes naar 't vreemde land des geestes maar weinig tijd en geduld - minst nog wel voor uitgebreide dichtstukken - meeneemt, dan op de onnatuur en wansmaak van VIRGILIUS, TASSO Of MILTON! Voorts hadden we ook wel gewenscht, dat ii. de talrijke mislukte vertolkingen van SCIIILLER'S heerlijke Goiter Griechen- lands niet vermeerderd had, door een paar coupletten over to brengen op zoo foeileelijke manier als waarvan de aanhef getuigt; Toen gij nog de schoone aard regeerde, Wezens uit 't bekoorlijk faablenland! Wanneer ge nu echter daartegenover meer dan ddne fraaije rijmelooze navolging van Israelitische poezij in de weegschaal legt, dan houdt ge x. voorzeker zijne onbedrevenheid in 't be- rijmde dicht, gaarne ten goede. En, in trouwe! als een refit mag hij dat van u eischen voor zooveel schoons en goeds, als hij in zijn proza u aan- biedt. Een onderwerp, dat tot de aantrekkelijkste tijdvragen behoort, heeft hij voor u met rijke zaakkennis en losse pen ontwikkeld. Proeven daarvan hebben we straks reeds gegeven; gaven we nog meer, 't zou, bij eene brochure van niet zoo grooten omvang, plunderer worden. Elk koope en leze zelf! Tot bet aan die lezing verbonden genoegen zal VAN KAMPEN'S correcte en sierlijke uitvoering ongetwijfeld medewerken. V. P. 362 N. I. B. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO, Het Gymnasium to Amsterdam. Verslag van den Cursus 1857- 1858. Miscellanea critica, scripsit N. I. B. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO, Gymn. Amstel. Conrector. Amsterdam. Seyf- fardt's Boekhandel. 1858. In gr. 8vo. 48 en 31 bl. f 1 - Even als voor honderd jaren in RUHNKENIUS' tijd blijft ook thans flog de critiek, meer bijzonder de tekstcritiek, bij velen een voorwerp van afkeuring en bespotting. De oude rector, die niet met zijn tijd is medegegaan, vindt bet »indigne" dat jongelui de ,,immortalia monumenta antiquitatis" lezen, eenig en alleen met bet Joel om emendaties to maken of conjecturen to opperen. Zijn collega die niet begrijpt wat er aan plaat- sen, die voor hem zonneklaar waren, to verbeteren valt, houdt staande, dat alle veranderingen geene verbeteringen zijn en laat zoo iets van »nodum in scirpo quaerere" hooren. De dilettant, die nooit eenige emendatie heeft gevonden of kunnen vinden, zegt, dat bet apusillaniem" is zooveel cabaal om ddne letter, ja soms om edn leesteeken to maken, voor hem critiek gelijk letterzifterij. Zijn vriend, die 't nooit verder bragt dan XENOPHON'S Anabasis, is 't met hem eens en geeft bovendien de voorkeur aan aesthetiek boven critiek. En zoo redeneert men, maar ziet, helaas, eene kleinigheid voorbij. Men ziet voorbij, dat tot bet wezen van een litterarisch product, zal bet in waarheid kunststuk wezen, niet alleen belangrijkheid, degelijkheid, aantrekkelijkheid van inhoud, maar evenzeer, en Diet minder, sierlijkheid van vorm behoort; dat er harmonie, zuivere harmonie tusschen gedachte en woord moot bestaan, zal men bet ,omnibus" - niet » multis", maar - ))omnibus numeris absolutum" kunnen noemen; dat ... in den woord, HORATIUS in den aanvang van zijne zoogenaamde Ars poetica waarheid, onbetwistbare waarheid heeft gesproken, waarheid, die nog al to dikwijls geloochend en miskend wordt. Met blijdschap begroetten wij daarom de verschijning van het tijd- sehrift Mnemosyne bier to lande en van de Variae en Novae Lectiones van den Leidscben Hoogleeraar C. G. COBET. Zoo wordt ook bier waardig tegen bet Vandalisme der afschrijvers en monniken nit de middeleeuwen gekampt, en gewoekerd met hetgeen hunne beeldenstormerij nog overgelaten heeft. En MISCELLANEA CRITICA. 363 bovendien, zoo alleen kunnen de gedenkstukken der oudheid inderdaad »x?~pca~ra Flt rrr", zooals TRUCYDIDES zijn werk noemt, wezen, omdat zij door de zuivere harmonie tusschen vorm en inhoud de verbazing van bet late nageslacht zullen blijven wekken. Om die reden moest de titel van BAPPEYNE's werk, Miscel- lanea critica, al aanstonds onze belangstelling gaande maken. De lezing van zijn werkje echter verminderde die ras. Do emendaties van den Plutus, die hij aangeeft, molten niet van groot nut verstoken en daarom voor uitgevers nooit geheel overbodig zijn, voor bet overige zijn ze niet anders dan ver- beteringen van onnoozele drukfeilen, waarvoor de weidache titel Miscellanea critica vrij ongepast sebijnt. Wie, die niet geheel vreemdeling is op bet gebied der tekstcritiek, ziet niet in, dat 't boog tijd wordt, dat rf; bij afhankelijke vragen voor oQTiS plaats make, 7rpo"1zo; bijv. naamw. van rpw,rov bijw., grpoorspoq van -pozspov, paovoS van pcovov onderscheiden, in At- tische auteurs Been Macedonisch Grieksch gelezen en voor willekeur van taalvorm orde en regelmaat geeerbiedigd worde; is bet niet inderdaad belagchelijk een praesens met een fu- turum to verwarren en toch maar to meenen, dat men eene plaats verstaat en met een )pulchre, bene, recte" zijn boek to sluiten. Wie twijfelt een oogenblik aan de noodzake- lijkbeid van dergelijke veranderingen, als de beer KAPPEYNE naar aanleiding van vs. 23, 40, 52, 206, 227, 248, 505, 684, verder bij vs. 103 , 286, 322, 440, 1186 gemaakt heeft ? Maar er is meer. De verklaring van vs. 98 schijnt mij niet de ware to zijn; waar blijft bet partikel zrto? of beteekent dat niets? De opmerking bij vs. 117 kan waar zijn, maar evenzeer onwaar; want niet altijd is de analogie boven bet gezag der codices to stellen; bovendien bestaat er ook een gewoonte-refit, dat zijne eischen heeft. Wat vs. 498 betreft, ik verwijs den schrijver naar HYPERIDIS Oratio funebris van C. G. COBET, pa-. 38. In vs. 652 der nEquites, bi. 23, heeft hij eon hiaat gelaten, die flog al storend is; de emendatie van vs. 550, bl. 25, acht ik bepaald onnoodig, to meer, daar niet een en dezelfde persoon sprekende wordt ingevoerd, maar twee; die van vs. 51 is onjuist, want de p maakt de voor- 364 N. I. B. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO, MISCELLANEA CRITICA. gaande vocaal Lang; waarom bet vers dus veranderd? Dat de p inderdaad positie maakt, kan warden bewezen door de compositie van voorzetsels met eene vocaal aan 't slot en verba die met p beginnen, om geene andere oorzaak toch wordt de p alsdan verdubbeld. Wat de emendatie op bl. 20 betreft, ik zou gaarne voor rzvvi Dog 7-010W74; willen lezen en in vs. 26 na vergelijking van plaatsen als SOPH. Philoet. 915 en Trachin. 474 liever schrijven : n u).),' ov o-s xpu~w. Ook in § 35 van de Oratio funebris van den pseudo-Lysias vind ik xz'i voor xowo"u Tpoo 6vTog xw~Gvov noodzakelijk. Overi- gens acht ik met den schrijver eene uitlegging als die van BERQK, bI. 29, gaarne een staaltje van verkeerde uitlegging en de emendatie van VAN GENT, b1. 26, cen lapsus calami. Maar zijn dat nu »miscellanea critica", een naam, die ons aan de uitstekendste critici denken en daarom veel verwachten duet? De lezer oordeele ; ik geloof, dat hij, even als ik, be- drogen en teleurgesteld zal uitkomen. Ten slotte een enkel woord uit de rede, of liever, want dat is veel juister, toespraak van den rector. ))De bijval," zegt hij op bladz. 44, ))weleer onverdeeld aan de studie der fraaije letteren geschonken, bestaat niet meer; de tijdgeest, die van alle onderwijs onmiddelijk een stoffelijk nut wil trek- ken en de klassieke studie als een noodeloos sieraad veriverpt, verwaardigt instellingen als de onze niet meer met zijne gunst." Ik weet niet, hoe bet in dit opzigt to Amsterdam gesteld is, maar in bet algemeen vraag ik, of men dien bijval afmeet naar numerieke meerderheid of naar superioriteit in kennis en wetensehap; naar bet ))quantum" of naar bet )quale" der ))plaudentes"; dan: of er inderdaad reden bestaat om be- ducht to zijn voor den tijdgeest zoo lang er zulke welsprekende pleidooijen als dat van Dr. LADfPING in De Gids, Van S. A. N. in den Tgdspiegel, Van Prof. KARSTEN in zijne Prolusio aca- dendca te(ren bet utiliteits-principe gehouden worden, en de leuze der utiliteitsmannen ))quaerenda petunia primum, virtus post nummos" flog slechts bij enkelen ingang vindt. Mei, 1859. H. E. M. Mr. L. C. D. VAN DIJK, ZES JAREN, ENZ. 365 Zes jaren uit het leven van WEMMER VAN BERCHEM, gevolgd door lets over onze vroegste betrekkingen met Japan. Twee geschiedkundige bijdragen, door Mr. L. C. D. VAN DIJE. Am- sterdam, J. H. Scheltema. 1858. In gr. 8vo. XII, 77, 42 bl. f 1- 40. Geen gedeelte onzer geschiedenis, bet geheel en al in nevel gehulde Frankische tijdperk uitgezonderd, is minder in bet licht gesteld dan dat, hetwelk de vestiging, uitbreiding en ontwikkeling der magt van de Nederlandsche 0. I. C. be- treft. Wei vindt men, zoowel in bet nog altijd onschatbare werk van VALENTIJN als in andere geschriften eene menigte bouw- stoffen; maar eene flog oneindig grooter menigte Hat ver- scholen in bet archief der voormalige Compagnie, de archiven van de onderscheiden Kamers, van bet rijk zelf, en zeer zeker ook to Batavia. Daaruit een volledig geheel to vormen ware een onbegonnen, tal van jaren en krachten vereischend werk ; maar lof verdient daarom to meer iedere poging tot bet ophelderen van een of ander duister punt of bet in beter licht plaatsen van een of anderen persoon. Het laatste deed voor eenige jaren Mr. J. L. G. GREGORY, die in een paar zaakrijke opstellen, in 1852 en 1854 in NIJHOFF's Bijdragen geplaatst, de aandacht vestigde op WEMMER VAN BERCHEM, een Neder- landsch vlootvoogd nit de eerste helft der zeventiende eeuw, die niet alleen bijna geheel onbekend was, maar omtrent wien de weinige berigten zoo zonderling tegen elkander strijden (althans schijnen to strijden) dat men moeite heeft om to ge- looven, dat die man in een tij d leefde en zelfs een werkzaam aandeel had in gebeurtenissen, over welke toch genoeg, zelfs door tijdgenooten, geschreven scheen om althans in bet alge- meen to weten wie en wat hij was. Men neme slecbts dit: VAN BERCHEM zou, vermoedelijk in bet jaar 1605, althans niet veel later, tot eene handelsreis naar bet eiland Cuba gezonden, op de rivier Sasso door eenige Spaanscheschepen zijn aangeval- len, en bemerkende dat alle verzet vruchteloos was, de lont in bet kruid hebben laten steken, ten gevolge waarvan bet gansche voorkasteel van zijn schip weggeslagen werd. Zoo verhaalt NIC. VAN WASSENAER, wiens uitvoerig werk Historisch verhaal alter ge- denkwaardigste geschiedenissen, enz. door den bevoegden beoor- BOEKBESCH. 1859. N°. VIII. 25 366 Mr. L. C. D. VAN DIJK, deelaar Mr. S. DE WIND (Bibl. v. Ned. Geschiedschr., bladz. 352), wet van )r goring belang" wordt geaeht, maar blijkbaar wegens den vorm, daar bet »meer als eene courant dan als een ge- schiedverhaal to beschouwen" is - hetwelk bet geloofwaar- dige der mededeeling van een tijdgenoot niet wegneemt. In- tusschen heeft de Deventersche kerkleeraar en dichter MOONEN een grafscbrift op VAN BERCHEM vervaardigd, dat bet helden- feit zoo voorstelt, dat bet noch in de minste bijzonderheid, noch zelfs in de hoofdtrekken met bet verhaal van wASSENAER overeenkomt; zoodat zelfs Mr. VAN DIJK in bet voor ons lig- gende stukje bijkans tot de op zich zelve niet waarschijnlijke onderstelling zou meenen to moeten komen, dat VAN BERCHEM tweemalen den brand in bet kruid _ liet steken en op eene wonderdadige wijze tweemaal bet dreigende gevaar ontkwam - eene onderstelling, die wij nog niet noodig vinden, mits men onderscheid make tussehen bet plat prozaische verhaal van een tijdgenoot en eene, veertig jaren later in korte dicht- regelen zamengedrongen vermelding in een »grafschrift", dat echter eerst onlangs als zoodanig is gebruikt geworden. Nog iets: VAN BERCHEM houdt zich eenige jaren in de Nederlandsrhe Indische bezittingen op, doet er onderseheiden togten, vervult er zendingen bij inlandsche vorsten en verrigt er vele heldenfeiten. Maar hij wordt aangeklaagd wegens kwalijk bestuur op de kust van Coromandel en uit dien hoofde naar bet vaderland opgezonden,ten einde zich to verantwoor- den. En - hij wordt nog voor zijn vertrek van Bantam aan- gesteld tot commandeur van bet smaldeel, dat hem naar bet vaderland overvoert, terwijl bij zelf al de papieren ten zijnen laste medeneemt op de onder zijn bevel staande bodems! Moeije- lijk kan men bier aan trouwhartigheid en onbepaald vertrou- wen op de eerlijkheid van een aangeklaagde denken; Mr. VAN DIJK spreekt van vermoedelijk gebrek aan geschikte personen, doch merkt tevens op, dat de zaak eene zonderlinge houding heeft. In bet eerste gedeelte van bet bier aangekondigde boekje verspreidt Mr. VAN DIJK, ook uit bet koloniaal archief, veel licht over de togten en verrigtingen van VAN BERCHEM in, Oost-Indie 1610-1616, en heeft daardoor de begeerte niet weinig aangewakkerd, om ook iets meer to weten van zijne latere lot`evallen, omtrent welke weinig bekend is. Als om ZES JAREN, ENZ. 3117 do maat der zonderlingheden in zijne levensgeschiedenis vol to meten, verschijnt hij op eenmaal ten tooneele ale vice- admiraal van Westfriesland, bij bet uitrusten eener vloot tegen de Duinkerkers, in 1628. Hij overleed in zijne geboortestad Doesborgh, den 30.t Mei 1653 in den ouderdom van - ook daar- omtrent is onzekerheid, want volgens de Amsterdamsche huwe- lijks-registers zou bij in 1584 of 1585, volgens bet opschrift op zijne grafzerk, in 1581 geboren zijn. Men ziet, bet onder- zoek aangaande WEMMER VAN BERCHEM is nog ver van ge- sloten; bet stukje van Mr. VAN DIJK is daarom to meer eene belangrijke bijdrage tot de kennis van een nog zoo weinig tekenden Nederlandschen zeeheld, en due ook tot de ge.. schiedenis des vaderlands. Het ))lets over onze vroegste betrekkingen met Japan" staat geheel op zich zelf en volgt sleclits wegens eene kleine bij- zonderheid - twee bijna gelijke namen van schepen - op bet andere. Het behelst zeer lezenswaardige mededeelingen ten aanzien der betrekkingen tusschen de Nederlandsche 0. I. C. en Japan, beginnende met bet zevenmaandig verblijf van DIRK GERRUTZ in 1585 in Japan, en loopende tot aan de vaststel- ling van de zoogenoemde ,nieuwe order", 2 Augustus 1644. De uitbreiding onzer betrekkingen tot dat rijk, welke onlangs beeft plaats gehad, doet in deze geschiedkundige bijdrage nog to meer belang stellen en verlevendigt den wensch, dat onze bistorische literatuur worde verrijkt met cone uit echte be- scheiden geputte, volledige Geschiedenis der handelsbetrekking tusschen Nederland en Japan. Vervolg van Mr. JOHAN VAN DE wATER'S Groot Plakkaatboek 's Lands van Utrecht, van den vroegsten tad of tot het jaar 1805, door Mr. c. W. MOORREES, Bidder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kommandeur der Orde van de Eiken- kroon, Griter der Staten van Utrecht en Dr. P. J. VERMEIILEN, Bibliothecaris der Hoogeschool, Archivaris der Provincie to Utrecht. Te Utrecht, by Kemink en Zoon. 1857. Deel I. Aflev. 1-4. f 1 - 95 per Aflev. Welke beteekenis de Plakkaat- en Charterboeken bebben voor de beoefening onzer Geschiedenis, zal wel aan niemand 25 368 VERVOLG VAN Mr. JOHAN VAN DR WATER'S onbekend zijn; zij behooren tot de onmisbaarste fundamenten, waarop het gebouw der historie rusten moet, zonder welke men moeijelijk tot een juist inzigt in den toestand des lands in verschillende tijdperken komen kan. Het belang van de uitgave dezer verzamelingen van oorkonden hebben ook onze voorvaderen in de verschillende gewesten van ons vaderland ingezien, en onder bescherming der verschillende besturen werden met prijzenswaardigen ijver van de bewerkers, van de meeste gewesten en ook van enkele steden, de verschil- lende Placcaten, Handvesten, Keuren en Ordonnantien ver- zameld en uitgegeven. Het Groot Placcaet-Boek door Mr. OoR- NELIS CAU uitgegeven en door S. VAN LEEUwEN en anderen voortgezet, de bekende werken van VAN MIERIS en VAN LOON, het Groot Placcaat- en Charterboek van Vriesland door den Baron THOS SCHWARTZENBERG EN HOHENLANSBERG uitgegeven, molten met J. VAN DE WATER'S Groot Plakkaatboek 's Lands van Utrecht en eenie anderen ten bewg jze strekken, in welke mate men hier to lande zich eene zaak aangetrokken heeft, welke zoo ten voile belangstelling verdient. Van het laatstgenoemde werk, dat van JOHAN VAN DE WATER, was een Vervolg zeer noodig geworden; honderd-dertig jaren zijn voorbijgegaan, sedert het Groot Placaatboek 's Lands van Utrecht bij JACOB VAN POOLSUM werd uitgegeven, en meer dan genoeg is er opeengestapeld om de drie fblianten van den eersten bewerker met flog een drietal to vermeerderen. Het plan om een vervolg to leveren op deze verzameling was reeds meermalen gemaakt; aan mannen vol ijver en lust tot zulk een uitgebreiden en dikwijls niet zeer aangenamen arbeid ont- brak het niet, maar het kostbare der uitgave was een -root struikelblok voor eene onderneming van dezen card. In onzen tijd hebben de Staten der Provincie Utrecht de schouders onder de onderneming gezet. Toen een tweetal mannen, zoowel door hunne erkende bekwaamheden, als door hunne respectieve betrekkingen, uiterst geschikt om het groote werk to volvoeren, hunne kracbten daaraan wilden wijden; toen een uitgever gevonden was, waardig om zulk eene classieke uitgave to bezorgen, hebben de Staten door hunne kracht- dadige ondersteuning uitgewerkt, dat de prijs van dit Vervolg op zeven en eene halve cent per blad, en dus de heeft minder dan gewoonlijk to staau komt. GROOT PLAKKAATBOEK. 369 Beoordeelen kunnen wij den arbeid der H.H. MOORREES en VERMEULEN niet; wij kunnen alleen vermelden dat bet Vervolg op uitgebreide schaal is aangelegd; dat de bewerkers meer zullen doen dan op den titel welken wij afschreven, vermeld wordt, en tot 1810 bet werk zullen voortzetten ; dat dezelfde wijze van bewerking aangenomen is in bet Vervolg als welke VAN DE WATER volgde; dat de H.H. KEMINK EN ZoON zoo door druk als papier getoond hebben to begrijpen, dat dit werk langer dienst zal moeten doen dan de meeste andere boeken. Aanbeveling tot aankoop vooral aan besturen van publieke bibliotheken zal wel overbodig zijn, maar een opregten wensch tot moed en volharding aan de bewerkers mogen wij niet achterhouden. Mine Zondagen in het Vereenigde Koningrijk. Gemeenzame Brieven uit Engeland, Wales en Schotland, door s. KNEPPELHOUT. Am- sterdam, P. N. van Kampen. 1859. Afl. I, II. f : - 40 per Afl. De beer KNEPPELHOUT heeft in de schoone zomermaanden van 1857 een reisje naar Engeland gedaan, en is nu voor- nemens ons zijne reisindrukken mede to deelen. Wij kunnen niet anders dan dit voornemen toejuichen. Eensdeels tech heeft de heer KNEPPELHOUT - 't is van vroeger bekend - de dubbele gave van goed to zien en goed to vertellen, en ten andere verdient Engeland in alien deele meer bij ons be- kend to worden, dan nu wel bet geval is. De poging van onzen tourist om daartoe bet zijne bij to dragen, verdient alien lof en alle aanmoediging. Hij bedoelt voornamelijk, om den indruk to schilderen in bet bijzonder door de Engelsehe en Schotsche natuur op zijn gemoed gemaakt; bet uitwendig voorkomen van bet land ons to doen kennen. De vorm, then hij koos, is die van gemeenzame brieven, gelijk men heden ten dage deze losse schetsen en fragmenten noemt, waarbij soms niets anders aan een brief doet denken dan de naam der plaats en de dagteekening aan bet hoofd. De fictie is even- wel gemakkelijk en aangenaam, omdat zij van zekere vormen en verpligtingen ontslaat en den schrijver veroorlooft op zijn gemak, gemeenzaam voort to praten. Deze brieven zijn boven- dien zondagsbrieven. De beer KNEPPELHOUT berigt dat de 370 J. HNEPPELUOUT, zondag in Engeland tot bet aanhouden der correspondentie met verre vrienden niet alleen uitlokt, maar zelfs dwingt, omdat op then dag alle plaatsen van openbare vermakelijk- heid gesloten zijn en men nergens been kan. Zoo wijdde hij dan ook zijne zondagen aan de briefwisseling, en nit deze (evenwel niet alleen op zondag gehouden, blijkens de dagteeke- ningen) is bet reisverhaal ontsproten, waarvan de aanvang thans voor ons ligt. Het werk zal uit tien k twaalf afleveringen bestaan, waar- van alleen de twee eersten tot hiertoe verschenen, of althans ons ter band gekomen zijn. Een oordeel uit to spreken ware dos voor 't minst voorbarig; wij kunnen alleen lets zeggen over den inhoud der twee verschenen afleveringen. Zij be- vatten voornamelijk mededeelingen nit en over Londen, en over enkele plaatsen nit de nabijheid dier stad (Greenwich, Hamptoncourt, Sions-house); verder een paar brieven uitBrigbton en Sanddown (Wight) geschreven, doch waarin ook bij voor- keur van Londen sprake is. Daar de schrijver zich voor- namelijk ten doel stelde, om den indruk der Engelsche natuur op zijn gemoed to scbilderen, is bet misschien wel wat zon- derling, dat hij zoo good als niets zegt van bet door hem hezochte, schilderachtige eiland Wight; maar integendeel in den to Sanddown geschreven brief bijna dadelijk gaat spreken over bet Hdndel festival en over Mad. RISTORI, die hij to Londen heeft zien spelen. Wanneer de beer KNEPPELHOUT zich wat verder van dit groote middelpunt des Britschen rijks zal verwijderd hebben, zal ook, hopen wij, deze alles ab- sorberende aantrekkingskracht der magtige metropolis ver- flaauwen, en zijn hart meer ontvankelijk worden voor de stille, heerlijke natuur. - Wat nu deze mededeelingen nit Londen betreft - ze zijn bont en afwisselend genoeg: »Alles durch einander, Wie Mausedreck and Koriander." Het Parle- lernentshuis en de sailors-home; de annual meeting van de charity children in St. Pauls, en de opvoering van RICHARD III in Princess theatre; the cristal palace en de parish-schools; the .National-galery en bet blinders-institnut; SPURGEON en Mad. RISTORI - zij alien en nog meer gaan in bonte rei voorbij uw nog, afgewisseld door velerlei opmerkingen en toelichtingen. Of wij nu jaist veel nieuws to weten komen? Wij mogen niet vergeten, dat de Heer KNEPPELHOUT zelf reeds dadelijk MIJNE ZONDAGEN, ENZ. 371 betuigt geene geschiedenis of wetenschap to willen leeren, en dat hij zijn verhaal Diet anders wenscht beschouwd to zien, dan als ))bet oppervlakkig spoor van een vlugtigen toerist." Hij erkent zelf dat, in ieder ander geval, de door hem aan- gehaalde woorden van F. wEY, in diens boekje Les Anglais chez eux: »Li -bas, voir est peu; pdnetrer, c'est tout" - ook over dit zijn reisverhaal vonnis zoude spreken. Zoo willen wij dan Diet vergeten, dat wij voornamelijk zijn uit- genoodigd om to zien, en - mits bet met een bekwamen gids geschiede - is 't reeds belangrijk genoeg. De beer ENEPPEL- HOUT ziet goed: wij vertrouwen dat hij ook een even goede Bids zal zijn, en dat bet zijn hoogste streven zal wezen, om ons bet door hem aanschouwde, zoo zuiver en onvermengd moge- lijk, mede to doen aanschouwen. Wij volgen den reiziger in bet vreemde land, Diet om to weten wat hem daar elken dag wedervoer noch om zijne mededeelingen aan to hooren over hetgeen hij dacht en gevoelde op iedere plants; - maar om to vernemen wat hij gezien en gehoord heeft, om dat mede to zien en to hooren, en zonder dat hij ons telkens voor bet oog treedt. Het is goed van den beer KNEPPELHOUT, dat hij zich zelven Diet aan zijne lezers opdringt, en ook Diet over alle zaken in bet breede uitweidt, maar zich met enkele fiksche, karakteristieke trekken tevreden stelt, de uitwerking in details aan de verbeelding zijner lezers overlatende. Mogt hij zijn boek voltooijen, zoo, dat bet den naam des sehrijvers tot eere verstrekte, dan zou ook aan ooze letter- kunde eene dienst zijn bewezen. De beer KNEPPELHOUT wijst er op - en to regt - dat er in onze taal weinig over En- geland bestaat. Reizen en reisjes Tangs den Rijn, in Zwitser- land, in Italie - wij tellen ze in overvloed; en wij kennen al de phrases toutes faites, waarvan ieder die naar deze landen gaat, een behoorlijken voorraad opdoet. Maar wie geeft ons in 't Hollandsch een degelijk boek over Engeland, een boek als EMERSON'S English Traits of als LEON FAUCHER'S Etudes, - om van vele anderen to zwijgen? De beer KNEPPELHOUT stelt zijn doel Diet zoo hoog: bet ware dus onregtvaardig, om zijn werk met dat van genoemde mannen to vergelijken, en wij zullen hem dankbaar zijn, als hij ons een getrouw, levendig beeld weet to geven van bet uitwendige voorkomen van dat merkwaardige land. Moge zijn geschrift dan anderen onder 372 J. KNEPPELHOUT, MIJNE ZONDAGEN, ENZ. ons opwekken om zich zelven en hun yolk beter bekend to maken met een land, waarmede wij door zoo vele banden van stam- en taal- en geloofsverwantschap verbonden zijn; een land, dat eene zoo hoogst gewigtige rol in de wereldgeschie- denis vervuld heeft, en welligt tot flog gewigtiger geroepen is; een land, zoo hoogst merkwaardig in vorming en ontwik- keling, en dat in menig opzigt aan bet hoofd der Europesche beschaving staat. Deze kennis ware niet onnut, tegenover zoo- veel onkunde en vooroordeel als soms ook onder ons heerscht. Wanneer bet boek van den beer KNEPPELHOUT gebeel in bet licht is verschenen, hopen wij er uitvoeriger op terug to komen. Voorjaarsbloemen. Verhalen voor de Jeugd, door A. DE VISSER, GERARD KELLER en T. VAN WESTRHEENE, wz. Te Leyden, bij A. W. Sijthoff. 1859. IV en 87 bl. f 1- 50. Waarom de uitgever de schrijvers der drie eerste Verhalen uit dezen bundel zoo voluit op den titel heeft genoemd en den naam der schrijfster van bet vierde Verhaal, eener beschei- dene "JOZEFA" daarbij niet willen of mogen uitdrukken, weten wij niet en begrijpen wij niet. Beleefd kunnen wij 't niet noemen, evenmin als dat de auteurs bet )honneur aux dames" vergeten en zich zelven vooraan geplaatst, de dame een rang achteruit gezet hebben. Maar behalve dat de beleefdheid bet vordert, komt bet ons toch voor, dat in de letterkunde voor de jugd aan dames de voorrang toekomt. In den regel is de vrouw beter bekend met de behoeften van bet kinderlijk gemoed dan de man, die niet zoo aanhoudend in hun gezel- schap is en hunne karaktertrekken niet zoo nit de eerste kiemen heeft zien ontstaan, en daarom de kinderen maar al to dik- wijls als in hun zondagskleed beziet. Voorts is ook de stijl van den man meestal to gespierd, to bestudeerd, to geache- veerd, om voor bet kind natuurlijk to zijn, dat hetzij jongen hetzij meisje doorgaans de taal der moeder best begrijpt. Dit vooraf. Slaan wij nu een blik op bet allerliefste boekje voor ons, met zijn keurig linnen bandje, zijne vier gekleurde steendrukplaatjes, zijne 85 quarto bladzijden, waarin vier Vrhalen, getiteld: KREEL de linnenwever, door A. DE VISSER; VOORJAARSBLOEMEN. 373 Ooze hondenman, door GERARD KELLER; Die goed doet goed ontmoet, door T. VAN WESTRHEENE, wz.; en De weezen, door JOZEFA; en vergelijken wij daarbij onze kinderlectuur van voor eene halve eeuw en vroeger (toevallig lint naast ons bet Geschenk voor de Jeugd van MARTINET), dan mogen wij wel zeggen, dat wij zijn vooruitgegaan. Wel is waar, de eere- kroon in de paedagogie, die wij ons zelven na de getuigenis- sen van COUSIN en CUVIER en de complimenten van cenige buitenlanders op bet hoofd zetteden, moge thans worden ge- ignoreerd door bet betrekkelijk meer vooruitsnellende buiten- land; maar desniettemin hebben wij vrijmoedigheid om to zeggen: ons vaderland houdt zich op de hoogte van de letter- kunde voor kinderen. Een vak, dat veel moeijelijker en ge- wigtiger is, dan menigeen denkt. Over de moeiten willen wij maar niet to veel spreken : elk paedagoog kent ze. En bet gewigtl S'l'at is beter, Gode waardiger en gevalliger werk, dan bet voorbereiden der toekomende menschheid voor hare bestemming? Wat is ernstiger werk, dan bet aankweeken van beschaving en Christenzin, wier vruchten vaak eerst na twee of drie geslachten geplukt worden? Onze schrijvers en schrijfsters voor kinderen mogen dan wel ten voile doordrongen zijn van hunne heilige roeping. Te meer, omdat er lets ligt in den Nederlandschen aard, dat onze landgenooten bijzonder praedisponeert of praedestineert voor paedagogie en philan- thropie. Wij waarderen in den regel een gelukkig huiselijk en familie-leven hoog boven een publiek of maatschappelijk levensproces, dat alleen eene opklimming in stand of welvaart bedoelt of de eerzucht bevredigt, maar dat ons huiselijk boil vaak den bodem inslaat. Het eerste en noodigste, dat onze schrijvers voor kinderen in bet oog houden moeten en mis- schien bij uitnemendheid bouden kunnen, is dus, naar wij meenen, de natuurlijke voorstelling van bet huiselijke en fa- milie-leven, geheiligd door deugd en godsdienst. Wij kunnen niet anders zeggen, of de vier aangekondigde verhalen be- antwoorden allezins aan dezen door ons gestelden eisch. Het zijn vier variation op bet tbema: God beloont in de huisge- zinnen en familien al wie met vlijt en goeden wil de liefde tot zijne naaste betrekkingen paart. Wel is waar, de Christelijke moraal verwerpt in theorie bet eudaemonistische principe, of bet doen van het goede uit vrees voor straf of hoop op loon; 374 VOORJAARSaLOEMEN. maar in de practijk, hoe kan men er buiten? Wat prediker, wat onderwijzer kan zich van dezen prikkel geheel ontdoen? Is bet dus in den grond onwaar, dat God altijd de deugd zigtbaar beloont, en hebben wij, predikanten, gnoeg to strij- den met de valsche denkbeelden van zegen, die honderd-dui- zenden voeden, took doet bet bij de jeugd zoo veel kwaad niet, dat zij ook de zigtbare belooning in dit aardsche leven van God op hare pligtsbetrachting to gemoet ziet. Later moet zij, even als de Israeliten, van bet wettische tot het hoogste Christelijke beginsel van liefde worden gebragt. Genoeg, mijne lezers, om u dit lieve werkje voor uwe kleinen aan to bevelen. Het mope hen aangenaam bezig houden en zijn nut stichten. Alle vier verhalen hebben onmiskenbaar hunne verdiensten; evenwel komt ons bet beloop van No. 1 en 3 bet natuurlijkste voor. Tot ons leedwezen hebben wij, minder wat plan en stijl betreft, die wij beiden juist be- rekend achten voor de lezertjes en lezeresjes, maar hier en daar in de uitvoering van No. 4 eenige misslagen ontdekt, die de verstandige JOZEFA bij eenig nadenken wel zal kunnen inzien en bij volgende gelegenheden vermijden. Is bet b. v. natuurlijk, maar is bet ook gepast en betamelijk om van een dertienjarigen knaap, die zijne eerste zeereis, en wel naar Australia doen zal, to schrijven, als op bl. 68: ))En zoo ver- liet WILLEM bet ouderlijke buis; de arme jongen was diep be- droefd, toen hij van zijne ouders en zijne lieve BLARE afscheid nemen moest, en beklaagde zich no, dat hij bet nieuwe broertje of zusje, dat binnen een paar maanden gewacht werd, nu niet zien zou: ,Ik zal ieder uur aan u denken, beste vader en moeder, en ook aan u, KLAAR; en als ik dan denk, dat bet broertje of zusje er is, zal ik mij maar voorstellen, dat bet veel op de kleine ANNA gelijkt, o, ik houd er nu al veel van, enz." " Op enkele drukfouten en onnaauwkeurigheden willen wij niet vallen. De uitgever geniete een ruim debiet. Guldens-Editie. Het Huisgezin van den Praeceptor, door GERARD KELLER. Te Arnhem, by D. A. Thieme, to Gent, by W. Rogghd. f 1 - ,,Er is toch wel wat goeds in", zei mijne vrouw, toen zij G. KELLER, HET HUISGEZIN VAN DEN PRAECEPTOR. 375 Het Hui8gezin van den Praeceptor gelezen had, en, zooals dames dat gewoon zijn, tot rust was gekomen, nu zij wist, hoe alle taken, die haar een tijd hadden bezig gehouden, waren af- geloopen. Gij kunt nagaan, waarde lezers, dat bet oordeel mijner vrouw niet bijzonder medewerkte, om mij met hooge verwachtingen bet praeceptor's huisgezin to doen binnentreden. Maar ik had bet boek van de redactie der Vaderl. Letteroefe- ningen ontvangen, en wilde ik mij niet aan eene aankondiging onttrekken, dan moest ik er wel kennis mede maken. Dat heb ik gedaan, en ik durf zeggen, dat bet mij is meegevallen. Ik zoo dat nwel wat" mijner echtgenoote misschien wel kunnen uitbreiden tot ))no(, at veel". Met de intrigue u bekend to maken, u, die den roman nog niet hebt gelezen, dat zou de grootste heiligschennis wezen en u met regtmatige verontwaar- diging tegen mij vervullen. De intrigue van een roman be- hoort tot die geheimen, die men liefst niet vo6r den tijd wit weten, en in welker ontknooping voor velen joist bet genot, helaas! soms bet eenige van bet roman-lezen bestaat. Het spijt mij, dat zulke lezers of lezeressen, indien zij althans niet geheel en at van goeden smaak zijn ontbloot, zich bier zullen zien teleurgesteld. Want bet is joist de intrigue, die mij bet minst in dezen roman heeft voldaan. De karakters op zich zelf zijn niet kwaad, sommigen zelfs zeer goed geteekend. In EIEKA en IILiLENE had mijne vrouw bijzonder behagen. Mevr. MELERSHEIM voldoet uitnemend aan de vereischten van eene vrouw naar de wereld, die in ruime mate ondervindt, dat in den beker van vreugd en genot, then de wereld hare kinderen aanbiedt, eon bittere alsem op den bodem ligt. De praeceptor zelf is ook eene figuur, naar bet leven geteekend; zelfss de PULLENTJES vervullen hare rot met eere, en bekleeden bier eene goede plaats. Maar de intrigue! - zij is, dunkt mij, totaal mislukt. De schrijver begreep, dat er een knoop moest worden gelegd, eer hij bet verhaal begon, een knoop, die later zoo worden ontward. Daartoe heeft hij de zonder- lingste gevallen bedacht, de vreemdsoortigste en toevalligste ontmoetingen. Op den achtergrond een duel en een echtge- noot, die zijne vrouw heeft verlaten, voor dood wordt gehou- den en onverwaeht terugkomt. Op den voorgrond een onecht kind, dat door de moeder ten koste barer eigen oudere dochter words bevoorregt, terwijl de laatste verstooten wordt 376 a. KELLER, IIET HUISGEZIN VAN DEN PRAECEPTOR. en bet bedrog door den vader zelf, die later we2rkeert, niet wordt gemerkt. De ontknooping zit even wonderlijk in elkaar. Wanneer de beer EMs, de reisgenoot van MAURITS, de ... (maar ik mag geene geheimen ontsluijeren) kan gemist worden, valt hij dood. Een kapitein, die eerst verliefd was op de moeder, trouwt eindelijk met hare dochter! Ook bet huwelijk van FRITS STALKER mist alle waarsehijnlijkheid. De regtzinnige predikant had eerst van rigting moeten ver- anderen, zou er sympathie tusschen hem en de helderden- kende ANNE hebben kunnen bestaan. - Bij dat alles voegen wij nog Cdne klagt; maar zij betreft eene voorname zaak. Te vergeefs zochten wij naar de strekking van bet boekje. Wat heeft de Schr. eigenlijk bedoeld met zijn werk, welke waar- heid heeft hij willen in bet licht stellen ? - Waarde novel- listen en romanschrijvers, hebt toch met uwen arbeid een doel voor oogen ! Verlaagt bet roman-lezen niet tot een ijdel tijd- verdrijf. Zoekt iets to weeg to brengen in bet verstand en hart uwer lezers. Anders is al uw schrijven to vergeefs, in- then niet wat ergers geschiedt, en bet in plaats van goede, kwade vruchten draagt. -R- Tante JOHANNA en MARIA VAN HALDEN. Twee oorspronkelijke Verhalen. Rotterdam, P. C. Hoog. 1858. In post 8vo. f 2 - 40. Even als voor den mensQb een gunstig voorkomen eene aan- beveling is, zoo ligt er ook in bet uitwendige van een boek iets dat den eersten indruk meer of minder aangenaam maakt; ik ten minste ondervind dit eenigermate; bet is missehien wat kinderachtig - maar bet is zoo. Daarom beviel mij ook terstond bet bovengenoemde werkje toen ik bet op mijne tafel vond liggen, door zijne frischheid en een zeker air printanier; bet omslag van de allertedrste seringenkleur, een heldere druk en mooi, wit, zwaar papier, zooals men bet voor een prachtwerk zou wenschen ... dit alles trok mij aan en ik zette mij dadelijk aan bet lezen. Maar, helaas1 spoedig bleek bet mij een Sodoms-appeltje to zijn, dat inwendig niet veel to beduiden heeft; zoo weinig zelfs, dat, waren de stukjes vertaald geweest, ik waarschijnlijk de moeite niet genomen zou hebben om ze door to lezen. Aan een TANTE JOHANNA EN MARIA VAN BALDEN. 377 vaderlandsch auteur echter, en die, naar den inhoud to oor- deelen, bovendien flog wel eene dame zal wezen, meende ik de opoffering van eenige uren verpligt to zijn, ten einde ge- regeld to kunnen zeggen waarom ik niet bijzonder met deze verhalen ben ingenomen. Het is niet omdat er iets verkeerds in gevonden wordt; o neen, zij zijn volkomen onschadelijk, en zelfs, als vele novellen onzer dagen, met een stichtelijken tint overtogen. Ook is bet niet omdat zij onwaarheid bevatten; integendeel ontmoet men er louter waarheden, die sedert lang overbekend zijn. Dit laatste is nu wel geene reden om ze niet flog eens to herhalen, want bet goede kan nooit genoeg gezegd worden, maar toch liefst niet (dit betreft vooral No. 1) in zulk een onbeduidenden vorm en in zulk een flaauwen stijl. De tafe- reeltjes mogen naar de natuur zijn, maar de Schrijfster (ik stem bepaald voor bet vrouwelijke woord) heeft hare camera obscura op een ongunstig punt geplaatst, en bet beste instru- ment, midden in een moeras of weiland gezet, zal enkel biezen en gras weerkaatsen, zonder dat men deze voorstelling, hoe vervelend ook, eene onwaarheid kan noemen. Ik erken dat er dagelijks bij menigte gesprekken worden gevoerd zooals b. v. dat op bet balcon (bl. 57), maar ik vraag u, mijn vriend, of bet onderhoudend genoeg is om bet door de drukpers voor de toekomst to bewaren? - Het eerste verhaal is een loflied op ongetrouwde dames, ddnmaal door JONATHAN zoo schoon verdedigd, en Tante JOHANNA, die tot dat corps behoort, voedt, voorbeeldig verstandig, een neef en eene nicht tot model- mensehen op, terwijl zij aan een aantal met hen bevriende jongelui, ongevraagd, allerlei nuttige lessen geeft, en, geluk- kiger dan de meesten, spreekt zij nooit in den wind, maar al bare woorden beklijven en dragen goede vruchten. Jonge meisjes kunnen er uit leeren dat zij goed uit de oogen moeten zien eer zij bet veelbeteekenend nja" uitspreken, en aan den jongeling wordt beduid dat bet nog al verstandig is om eene vrouw to kiezen wat ouder dan hij zelf (?). In dit stukje wordt weinig gehandeld; als al de kinderen getrouwd en bezorgd zijn, sterft de Tante en daarmede is bet uit. Een merkwaardig verschijnsel is de officier van twee- en-twintig jaren, die altijd gereed is om met Tante to senti- mentaliseren, en haar rekenschap geeft van iederen blik lien bij een jong meisje toewerpt. 378 TANTE JOHANNA Doorlezende wordt men voor zijne volharding eenigzins beloond door bet tweede verhaal, iets minder alledaagsch dan bet vorige. Dit is eene novelle in brieven, een kruis- togt tegen bet gemengde huwelijk en zou, als bet wat meer was uitgewerkt, niet kwaad zijn ; vreemd komt bet mij ech- ter voor, dat bet huwelijk van de heldin, dat toch natuur- lijk bet hoofddoel der eschiedenis is, zoo vlugtig wordt be- Z5 terwijl veel meer dan de heeft van de bladzijden wordt gewijd aan zaken die grootendeels met die verbindtenis in hoegenaamd geene betrekking staan. - MARIA VAN aALDEN, eene Zwitsersche predikantsdochter, is gouvernante aan een klein Duitsch hof en doet met hare vorstelijke meesteres eene reis naar Italie en Engeland ; zij leert daar den Roomschen man kennen met wien zij, ondanks aller waarschuwingen en hare eigene overtuiging, huwt en naar Frankrijk vertrekt. - Dit eerste gedeelte is zeer uitvoerig behandeld, to uitvoerig naar gelang van bet volgende ; want thans, nu men eigenlijk belang in hot lot van MARIA zou gaan stellen, is bet alsof de Scbrijfster gejaagd is geweest; van gerekt wordt de stijl nu schetsachtig, en in zestig bladzijden loopt alles af. En toch valt er genoeg voor in bet daar gegeven tijdvak: vijf of zes jaren gaan daarin voorbij ons oog; MARIA huwt, wordt op allerlei wijzen verguisd en vooral door een bisschoppelijken oom ge- dwarsboomd; zij werkt aan de bekeering barer schoonmoeder die flog voor haren dood half Protestantsch is geworden; zij moet haar eerste kind Roomsch zien doopen, ziet dat kind sterven en geraakt in onmin met haren echtgenoot, omdat zij in zijne afwezigheid aan den kleinen lijder de laatste sacra- menten niet heeft laten toedienen; wordt van verdriet krank- zinnig en sterft zelve, terwijl de man nit wanhoop over dit alles in een klooster gaat. Uit dezen schat van gebeurtenissen kan men afleiden hoe opeengepakt zij moeten zijn om in ge- zegde beknopte ruimte plaats to vinden, en gerust had bet eerste langdradige verhaal eenige bladzijden aan dit laatste mogen afstaan; beiden zouden er beter om zijn. Dezelfde overhaasting schijnt bij de correctie to hebben voor- gezeten, want bet boekje heeft veel van eene cacographie, en schoon de taal tegenwoordig veel vrijheid laat, zou men toch moeten zeggen: nhier is er misbruik van gemaakt," indien men niet bet een en ander op rekening van den corrector EN MARIA VAN HALDEN. 379 stelde. De overgang van bladz. 16 op 17 is volkomen onzin, daar- tusschen zijn blijkhaar eenige volzinnen verdwenen; aan verdere zinstorende drukfouten ontbreekt bet niet en vooral zijn de vreemde talen allerslordigst behandeld. Is bet niet wat erg om iemand Joggenburgs Vitter van SCHILLER to laten reciteren; om altijd maar van ROLAND'S Eik to spreken; om in Venetie op de brag der Hialto to wandelen en meer dan ddnmaal bij een Mar- chene op bezoek to gaan? Om in de Vendeen to gaan wonen, bet eiland Capriz to bewonderen of eene cotage to laten bouwen? Dit zijn de ergste bokjes en schoon de Redactie mij niet dank- baar zal zijn voor bet inzenden van errata, meen ik tech zulke grove fouten, voor de eer van onze letterkunde, niet onopge- merkt to molten laten voorbijgaan. M. P. H. De Tweelingzusters, of Rome in Engeland. Door W. JOHNSTON. Naar het Engelsch door HENRIbTTE s***. Te Amsterdam, bij W. H. Kirberger. 1859. In gr. 8vo. IV en 388 bl., met gelith. titelplaat. f 3 - 75. Ref. kan Been gunstig oordeel uitbrengen over dezen roman, in geen enkel opzigt; alleen de vertaalster en de drukker hebben zich goed van hunne taak gekweten, maar deze lofspraak betreft den roman zelf niet, evenmin als deze minder af- keuring zou verdienen zoo de uitgever voor dragelijker litho- graphie voor den titel gezorgd had. Wij hebben hier to doen met een Tendenz-roman; men wil ons hier aantoonen, hoe de magi der Roomsche kerk ingedrongen is in de Engelsche staatskerk; niet alleen daarin dat eene partij in laatstgenoemde zoo door ritueel als door denkwijze meer en meer nadert tot de moederkerk waarvan zij losgescheurd was, maar in zulk eene mate, dat onder de Christenen der Anglicaansche kerk, zelfs onder hare priesters personen ge- vonden worden, die feitelijk met Rome een verbond ge- sloten hebben, die tot de Roomsche kerk behooren, maar voor den schijn en om meer invloed to kunnen uitoefenen zich belijders van bet Protestantisme blijven noemen. Vooral moeten bet dan de leden der Jesuiten-orde zijn, die op zulk eene verraderlijke wijze bet Protestantisme in Engeland zoeken to ondermijnen. Zelfs wordt in dezen roman een professor to 380 w. JOHNSTON, Oxford voorgesteld als zulk een geheime handlanger der Jesuiten. Een feit is bet, en een zeer treurig ook, dat bet Puseyisme in Engeland zoo groote vorderingen maakt, en met regt be- treuren de andersgezinden de zich al meer en meer vertoonende afwijkingen van bet Protestantisme. Maar zou bet eene ware voorstelling zijn, welke ons hier Yea-even wordt, dat men zich in den boezem der Anglicaansche kerk zelve door Rome en wel door Jesuiten in zulk eene mate laat medeslepen? Het komt Ref. voor eene zeer anti- roomsehgezinde overdrijving to zrn. Doch gesteld eens dat de voorstelling waar is; dan is toch om zulke feiten aan bet licht to brengen, een roman eene zeer weinig geschikte gelegenheid, ten minste wanneer die zich niet op historisch terrein beweegt, of degelijke histori- sche bewijzen levert, waarop de daarin gefingeerde feiten steunen. Hier bij De Tweelingzusters wordt den lezer niet eens eene voorrede geschonken, om ons opheldering to geeen omtrent de in den roman zoo tegen Rome als tegen de An- glicaansche kerk ingebragte beschuldigingen; geene enkele poging vindt men aangewend om to toonen dat niet alles maar zoo uit de lucht is gegrepen. Zou dan al wat men hier omtrent deze zaak leest, laster zijn door eene partijzuchtige band uitge- strooid? Ref. weet bet niet, evenmin als hij overtuigd is van bet tegendeel. Maar, hoe dit ook zij, waarom dezen roman in onze taal overgebragt? Als Tendenz-schrift heeft bet boek, daar bet alle bewijzen voor zijne opregtheid mist, geene waarde; daar- enboven in ons vaderland heeft men eene rigting als die der Puseyisten gelukkig niet to bestrijden; de Jesuiten (namelijk de wezenlijke, Roomsche Jesuiten) zullen niet ligt indringen in onze Hervormde kerk, en daar hun invloed doen gelden. Eene waarschuwing als misschien de Anglicanen behoeven is voor onze Nederlandsche Protestanten overbodig; voor zeer velen van hen zou eene prediking van verdraagzaamheid jegens hunne Roomsche medechristenen eene veel nnttiger zaak zijn. Nog eens: waarom dit boek vertaald? Het kan alleen die onverdraagzamen hier to lande, die zonder oordeel des onder- scheids to werk gaan, versterken in wat zij hun heiligen ijver noemen ; bet kan haat aankweeken, waar zeer noodzakelijk op liefde aangedrongen moest worden. Heeft bet echter mis- schien zooveel waarde als literarisch product, dat eene over- DE TWEELINGZUSTERS. 381 netting in onze taal daardoor gewettigd wordt? Integendeel; de Tweelingzusters is een zeer middelmatig werk, zoo niet minder dan dat. Karakterteekening is er in 't geheel niet in , zelfs niet in AUBREY DE VERE, den vermomden Jesuiet, aller- minst in haar die men zou verwachten dat de hoofdpersonen in bet verhaal moesten zijn. Verschrikkelijkheden en gruwe- len (natuurlijk alle door Roomschen en Jesuieten gepleegd) met en benevens zeer groote onwaarschijnlijkheden zijn hier genoeg to vinden; dit zal misschien voor velen bet Bemis van eene fijn gesponnen intrigue vergoeden. Daarenboven is de roman hier en daar, vooral in 't begin , taai om er door heen to komen". De Protestant. Een Tafereel uit de tyden van IKoningin Maria van Engeland. Door Miss DEBRAY. Tweede druk. Naar het Engelsch met inleiding en aanmerkingen van den vertaler. Te Leeuwarden, by G. T. N. Suringar. 1859. In gr. 8vo. 4, XV en 439 bl. f 2 - 80. 't Verwonderde Ref. zeer op den titel van dozen roman de woorden ,Tweede druk" to lezen. Is dat niet een onheil- spellend begin eener aankondiging, lezer? 't Zal toch anders afloopen dan gij denkt, en bet raadvermogen dat de meeste lezers bezitten, in geval zij bet begin van een verhaal of ook wel eener recensie onder de oogen hebben, zal ditmaal falen. Ref's verwondering kwam alleen daaruit voort, dat hij nooit van den eersten druk van dit werk gehoord had; romans welke een tweeden druk beleven kent men tech meestal ten minste bij naam. Misschien is bet wel zoo lang geleden se- dert de eerste druk verscheen, dat Ref., die een aantal jaren minder dan stokoud is, er zich onmogelijk iets van kan her- rinneren. Dit vermoeden wordt bevestigd door de aanmer- kingen (?) van den vertaler; de citaten toch welke daarin ge- vonden worden zijn alien genomen nit geschriften, die niet later dateren dan 1831; voeg daarbij bet zeer ouderwetsche en lang niet mooije lettertje, waarmede die noten gedrukt zijn, en als gij dan raadt dat go eene zoogenaamde' titeluitgave voor u hebt, zijt ge misschien zoo ver Diet van de waarheid af. Mais orisons la-dessus; de roman verdient wel eene tweede BonIiBESCH. 1859. x°. VIII. 2 G 382 Miss DEBRAY, DE PROTESTANT. uitgave; bet is een levendig tafereel dat voor u opgebangen wordt van dien tijd van scbrik en vervolging, then Enueland doorleven moest onder bet bestuur der dweepzieke MARIA TUDOR. Soms zult ge onder bet lezen wel eens uitroepen',het is om to ijzen en to beven" en aandoeningen ondervinden, alsof ge LAZARO de Veehoeder bad zien vertoonen; misschien zult ge u ook van tijd tot tijd ietwat verbazen over den zeer toevalligen loop der zaken ; zekerlijk zult ge u er over verheugen dat alles zoo goed afloopt en alle booze menschen op ddn na gestraft, en alle goeden na een ontzettend lijden beloond worden. Maar ge zult met dat al door bet verhaal geboeid worden tot bet einde toe, en al is 't misschien een weinig overdreven, eene juiste historische voorstelling aantref- fen van bet rampzalige van den tijd, waarin bet zich be- weegt. En weet ge, wat ge flog vinden zult, dat u de titel van bet boek misschien niet zou doen verwachten? Er wordt ook een Roomsche in geteekend, die waarlijk een braaf man is, in gemoede Roomsch maar geen Jesuiet; en die vindt men niet dikwijls in echt (!) protestantsche romans. De vertaler is een knap man; ge behoeft zijne inleiding slechts to lezen om dit op to merken; wees hem met Ref. regt dankbaar voor zijne meestal zeer belangrijke noten. - Koop dezen Protestant gerust; er worden u wel eens slechter aangeboden. Guldens-Editie N°. 6. Bladen uit Nicht sozE s Schetsenboek, uityegeven door LOuISE. Arnhem, D. A. Thieme. 1859. f 1 -: Het is eene juiste greep in bet commerciele hart van onze landgenooten, om eene serie werken nit to geven, die met den naam van guldens-editie gekarakteriseerd zullen zijn. Maar hoe bet zij - alle lof voor die onderneming, die alleen oorspronkelijk hollandsehe lettervrucbten in baar cadre op- neemt, en ons dus nog eenig denkbeeld van nationale litera- ratuur kan geven. Uit die twee gegevens gulden en oorspronkelijk moet men dus opmaken, welke soort van werken bier opname kunnen hopen: de oorspronkelijke werken van den lateren tijd, en wel de beste die men voor een gulden verwachten kan. Het ILLA1E'N LIT SICIIT SUZF'S SUnETSENEOEA. 353 spreekt van zeif, dat altijd enkelen, en juist do nicest uitste- kende voortbrengselen van den tegenwoordigen tijd, daarin niet zullen kunnen verschijnen, aangezien bet copijregt daar- van wel niet zoo gemakkelijk verkrijgbaar is, vooral niet daar de uitgever tocll steeds door die guldensbepaling beperkt wordt. Uit hetgeen tot nog toe verscheen blijkt echter, dat hij inderdaad met een goed oog zijne keuze heeft gedaan al is bet ook, dat hij nog weinig boven den gulden middel- maat in zijne serie heeft kunnen opnemen. En zelfs schijnt men voor de toekomst to mogen verwachten , dat hij ook de summa capita onzer literatuur tot de aanneming van hot gui- dens-formaat heeft weten to brengen. Hot work echter, dat als No. 6 hierboven genoemd is, staat naar mijne onbeleefde meening niet op bet bovenste plankje in dit tot flog toe kleine bibliotheekje. Het is heel lief en heel zoet, maar bet wil mij maar niet razend bevallen. Misschien ben ik een zeer ongeschikt persoon om dit genre to beoordee- len. Hot behoort tot bet genre gevoelvol en lief; en hoe ver ik ook ben van alle antipathie tegen bet gevoelvolle, zoo prikkelbaar ben ik ook tegenover al zulke gevoeligheid, die niet door eene, zeer goed daarmede to vereenigen ontwikkeling en verstandelijkheid mij in de overtuiging brengt, dat hij of zij refit heeft, om zijn gevoel aan bet publiek voor to zetten. De losse verhalen of schetsen, door suza of LOUIZE, of welke der dochteren EvA's ook, bier medegedeeld, hebben ongetwijfeld iets zeer verdienstelijks; blijkbaar heeft de schrijf- ster dat echt vrouwelijke, fijne gevoel, dat u enkele toestan- den met eene juistheid weet wear to geven, zooals geen man- nenhand ze schetsen of ontleden kan. Ook heeft ze eene onverstoorbare goedigheid en zachtzinnige levensbeschouwing die u zeker bet hart niet digtschroeijen zal; die velen wel ais van zelve de woordjes och ja! en lief! en wezenlgk nzooi! op de lippen zal brengen, maar - maar - waarvan ik niet bond. Ik ken wel zulke menschen, die alles lief vinden, en van alles no, een goeden afloop verwachten, van die parelduikers, waar een ander slechts mosselen vindt, en ik boor ze soms nog wel met genoegen praten; - maar in geschrifte vind ik ze nicest flaauw en waterig. Het boekje is wel lief, er zijn wel dikwijis zeer fijne menschkundige opmerkingetjes in ; maar 26 3$4 HLADEN UIT NICHT SUZE'S SCIIETSENCOEx. bet is (reene menschenkennis, die bet geheel der verschijning mensch omvat. In 't kort, goede beste, lieve tantes-philoso- phie is heel goed voor zondagavondkout en kinderenvertroos- ting, maar bet blijve binnen dien huisselijken kring en late zich niet drukken. Zijt gij bet niet met mij eens, goed! lees dan nicht suza en vindt bet even mooi als bet Handelsblad bet vindt, en kom mij niet vervelen. Schrik niet, wanneer ik u ook nog van bet godsdienstige, zelfs bet theologische gehalte van dit Schetsenboek spreeko Van dezelfde soort als hare menschenkennis is ook de gods- dienstigheid onzer goede nicht of tante. Maar bet is dan ook weder eene godsdienstigheid even zoetelijk, maar ook even onbeduidend, - van op God vertrouwen, van in voorkomende gevallen om dien of om genen bijbeltekst denken, enz. Ik meet mijne volslagen onkunde erkennen, dat ik volstrekt niet weet, wie de schrijfster is, zelfs is bet mij geheel onbekend of haar werk reeds vroeger, hetzij afzonderlijk, hetzij in eenig tijdschrift verschenen is; maar dit is duidelijk, dat wij hier eerie goede, lieve - ik meen bet zonder arriere pensee - oude jonge dame hebben, die domind's dochter of op zijn minst domind's zuster en huisgenoot geweest is. Zij heeft veel to goed slag, om eene stichtelijke toepasselijkheid, waar bet kan, in to viechten en de daarbij gebruikelijke bijbeltek- sten nit hair tekstenrol bij to brengen, om eene gewone leek to z;jn. Zij theologiseert, exegetiseert immers zelfs! zij heeft ook oosTEazEE's preken gelezen, en daar b. v. eerie zonder- linge voorliefde uit gehouden voor bet bekende, maar toch niet mooije beeld van )den oliestroom, over de opgeruide wateren uitgegoten", of over »den toorn, de gramschap", - dat zeer dikwijls wederkeert. En even zoo is haar stijl over bet al- gemeen niet bepaald slecht, maar alles behalve eenvoudig ; een zeker streven naar sierlijkheid, dat echter door gebrek aan grondige kennis en oefening wel eens geaffecteerd ~Nordt, of kwalijk losloopt. Zoo zegt zij b. v. (b1. 117) )en de wind heeft vrij spel, zoo als zij door de breedgeopende deur naar binnen dringt, om zich daar met de zuiging van trap en gang to vereenigen, en versterkt door die aanwinst, weer naar buiten to schieten, om als verwoed zich op hem to werpen , die dear staat en wacht." Er zijn zoo van die natuurkundigen op sloffen, die uit die DLADEN UIT NICHT SUZL'S SCHETSEEBOEK. 385 zuiging, als ware bet eene gepatenteerde natuurkracht, tal- looze verschijnselen in lucht en water verklaren, maar dat is damesnatuurknnde, Diet veel beter dan de physiologischo be- schouwing, - ook zeer populair - die drie vierden aller ziekteverschijnselen nit brand verklaart. Doch ik wil ook Diet alleen laken, daar in alien gevalle do zachte toon en de opbouwende gemoedelijkheid van in- houd, bet boek tot een geschenk maken, dat men veilig aan do onschuldigste jonge dochter tot een aangenaam geschenk zal geven. Het Geweten, door ALEXANDER v. ii. Arnhem, D. A. Thieme. 1859. Die ALEXANDER V. H. is toch een wonderlijk man, vindt ire Diet, lezer! Daar berigt hij ons bij bet uitgeven van zijn laatste album, Het Geweten, dat hij van al de vroeger uit- gegeven producten zijner teekenstift, de steenen heeft laten vernietigen, zoodat ze Diet meer to verkrijgen zijn; alleen de Tydspiegel-phantasien zijn gespaard met bet nieuwe album. Wat zou hem daartoe bewogen hebben ? Ontevredenheid over zijn eigen vroeger werk? Maar dan staat hier bepaaldelijk de smaak des teekenaars lijnregt tegenover then des publieks. Dit toch dweepte met veel van v. H.'s vroegere teekeningen, en vindt over bet algemeen die TUdspiegelphantasien verre g van mooi; en dit kan ons Diet verwonderen, daar zij , om Diet eens van bet incorrecte in de teekeningen to gewagen, voort- brengselen zijn van eene zieke, uitgeputte verbeeldingskracht• cene bepaalde charge en onwaarheid in de contrasten ontnemen den beschouwer alle sympathie voor doze teekeningen ; daaren- boven maakt eene onnatuurlijke, gezwollen phantasie meermalen onbegrijpelijk, wat de teekenaar eigenlijk wil. (Zie vooral do laatste plaat). Wanneer v. H. weder aan 't vernietigen van steenen wil gaan, denke hij vooral om de vier steentjens zij- ner Tijdspiegel-phantasien. In bet Geweten berkenden wij onzen ouden ALEXANDER v. H. weder; Diet alleen omdat wij op de platen van dit al- bum menig groepje vonden en menig figuurtje, dat wU reeds vroeger hadden gezien, maar vooral, omdat de teeke- 386 ALI:YAN1)Et. V. ii, 11f:T GE1 ETE <. naar daarin weder zulk eon waardig gebruik heeft gemaakt van zijn talent. Hij heeft in het Geweten de oude maar veel beteekenende waarheid, dat de overtreding van bet )gij zult niet begeeren" bet begin der zonde is, en de Paulinische uit- spraak ,,de bezoldiging der zonde is de dood" gepopulariseerd. De inhoud van bet drama dat ons wordt voorgesteld is doze eon workman gevoelt zich gelukkig in zijn gezin; dat geluk duurt voort, totdat in hem de begeerte naar de schatten eens ouden woekeraars ontwaakt; nu is zijn geluk weg, en de eer- ste schrede op bet pad der zonde is gezet. Die begeerte wordt storker en ontwikkelt zich in den man, terwiji bij in de herberg met zijn glaaske voor zich zit; hij kan or geen weerstand aan bieden, en diefstal en moord voltooijen wat met hot begeeren was aangevangen. Levendig ecbter doet hot besef zich bij hem gevoelen, niet alleen dat hij zijn schat tot zoo treurigen prijs zich verworven bad, maar meer flog bet onber- stelbare verlies dat zijn hart had geleden; bij poogt dit laatste weder to winnen door de schatten des woekeraars weg to werpen, maar 't baat hem niet, zijne zielsrust, zijn vorig ge- luk zijn voor altijd weg! Hij wordt krankzinnig, en bet beeld van hem die bet slagtoffer zijner begeerte geworden was, vervolgt hem ook tot in bet gesticht waar bij verpleegd wordt. Zjjne doodsure nadert, en op bet sterfbed wordt de sluijer des waanzins weggeschoven; de troost des evangelies wordt hem gebragt, bij begint to bidden, de kalmte keert weder in zijn hart, on als berouwvol zondaar sterft hij, in de diepe overtuiging des christens, dat de Vader in den Hemel hem zijne schuld genadiglijk zal vergeven. Ziedaar in korte woor- den wat de platen voorstellen, lezer l Hot is cone eenvoudiffe geschiedenis, niet waar? Maar zij is vol nuttige leering, en ALEXANDER V. H. heeft in dit album getoond to begrijpen, wat de groote verpligting is welke op den kunstenaar rust, name- lijk om zijne gaven en talenten aan to wenden tot nut van velen. - De laatste plaat, hoe fraai ook geteekend, eon epiloog op de geschiedenis, waarin wordt voorgesteld hoe vrouw en kinderen van den misdadiger to lijden hebben onder de gevol- gen van bet gebeurde, bederft bet effect. ALEXANDER V. li. schenke ons nog veel als Het Geweten inaar nimmer weder iets ale do Tijdspiec/el-phantasien ! J. r. GIRARD DE MIELET VAN CORII00I.N, NEERL. WEERBAARIIEID. 387 Areerlandsch weerbaarheid (,) opgedragen aan mijne landgenooten door den generaal-majoor j. P. Baron DE GIRARD DE MIELET VAN COEHOORN, Adjudant van Zijne Mcjesteit den Koning in buitengewone dienst, Kommandeur en Bidder van verschillende orders. Te Utrecht, b j Kemink en Zoon, 1859. »Ik weet dat deze hier ter nedergestelde woorden velen zullen mishagen en dat de verklaring weinig bijval bij do Kamers der Staten-Generaal zal vinden, dat ik ook bij de meeste vereenvoudigingen, vooral als de organisatie der schut- terij daarbij in aanslag wordt gebragt, geene mogelijkheid zie, dan ten koste van ons volksbestaan, een budget van oorlog beneden 12 a, 13 millioen zamen to stellen; maar die popula- riteit is ook geenszins mijn doel; de waarheid op eene heilige overtuiging gegrondvest, de zuivere waarheid alleen is mijne leus geweest". In deze woorden, welke wij par,. 94 van dit vlugschrift lezen, zijn zeer zeker de goede bedoelingen des schrijvers op to merken, maar daarin komt ook geheel en al bet nuttelooze van zijn schrijven uit. I3et is toeh eene verre- gaande dwaasheid om met plannen voor den dag to komen, welke men zeker is dat niet verwezenlijkt kunnen worden. Wij hebben bier cene opeenstapeling van illusies; de schrijver is overtuigd dat die niet tot werkelijkheid komen kunnen; die illusies zijn voor een groot deel wel mooi, en toonen dat hij die ze vormt een vaderlandslievend man is, en een good hart voor den soldaat heeft, maar wat baat bet zoo zijne plannen onuitvoerbaar zijn? Vooral bet hoofdstuk waarin gehandeld wordt over onze schutterijen, volkswapening of liever land- weer, mag in zulk eene mate eene utopie genaamd worden , dat zelfs bij die geheel met onze militaire belangen onbe- kend is, bet moet inzien. Verbeeld u, lezer 1 Generaal v COEIIOORN wenscht, dat men de jongelingen reeds op hun zestiende jaar bij de schutterij zal inlijven, omdat ze dan op then leeftijd meer lust en tijd hebben om to leeren schieten, exerceren en paardrijden, en meer zich naar de militaire dis- cipline zouden kunnen schikken; dan moeten ze op hun twin- tigste jaar aardig kunnen schieten ; in de vestingen moeten de schutters dan ook in de artillerie-exercitie worden geoefend, en daar waar de artillerie-paarden zijn ook tot bet voerwezen 388 J. P. DE GERARD MIELET VAN COEHOORN, NEERL. W EERBAARIIEID. worden opgeleid; in de kavallerie-garnisoenen moeten er ook eenigen tot kavalleristen worden gevormd, en elders anderen aan de genie worden toegevoegd. Stel u verder voor, dat de schrijver wil, om zijn systema op bet platteland van toepassing to maken, dat op ieder dorp of op iedere twee dorpen, de schut- terij aan de zorgen zal worden toevertrouwd van gepensio- neerde of op reserve gestelde soldaten en korporaals, en over een groot aantal dorpen aan het beheer van een sergeant. Vraag nu maar eens aan den eersten den besten officier, waar een genoegzaam aantal van soldaten en korporaals, geschikt voor de instructie, van daan moet komen, en gij zult het zien dat de man den schouder zal ophalen. Dit alleen tot een voorbeeld, en zoo phantaseert de generaal voort, met on- geloofelijk groote gemoedelijkheid, maar zonder lets mede to deelen dat opmerking verdient. Zoowel de aard van ons tijdschrift, als het weinig belang- rijke dezer brochure, verbiedt ons verder uit to wijden. De schrijver wenscht, dat bet ter nedergestelde ook voor den minder ingewijde duidelijk zal zijn uiteengezet; wij gelooven, dat alleen bet nuttelooze en onuitvoerbare van zijne pogingen voor ieder duidelijk zullen zijn ; hij hoopt dat men hem de harde woorden zal vergeven, welke hij in het belang der zaak gemeend heeft to moeten bezigen, wij verzekeren dat hij wegens zijne goede bedoeling aanspraak heeft op die vergiffenis. Maar hij stelle zich tevreden met dien roem van lets goeds to hebben gewild, en ten dien einde zelfs voor het on- mogelijke to hebben geijverd. Nouveau Dictionnaire Francais-Hollandais, par J. KRAMERS, Jz., Aflev. 15-21. Te Gouda, by G. B. van Goor. 1857-1858. In gr. 8vo. f : - 45 per Aflev. van 96 bl. Onze wensch (men zie Vaderl. Letteroefeningen, April 1858, N°. 5, Boekbeschouwing, bl. 260.) is vervuld geworden. De bekwame Nederlandsche Lexicograaph KRAMERS heefde voorgenomen taak volbragt, en alle beoefenaars en liefheb- bers der Fransche taal hebben overvloedige stof zich to ver- KRAMERS, JZ., NOUVEAU DICTIONNAIRE. 389 heugen over de wijze, waarop die vierjarige arbeid (1854-5M) is verrigt. Algemeen werd, omstreeks de belft dezer eeuw, behoefte gevoeld aan een degelijk en compleet Fransch Woordenboek dat op de hoogte der wetenscbap stond. OLINGER, hoe uit- gebreid ook, was onvolledig, en MooCK miste eene meniate woorden, welken de nieuwere fransche letterkundigen, vooral in bet laatste vijftiental jaren, in Frankrijk le droit de bour- geoisie hebben weten to verschaffen. Men verlangde to regt een gids, die niet alleen de jeugd op onze lagere scholen, waar voortgezet onderwijs wordt gegeven, tot veilige vraag- baak konde dienen, maar bet werk moest ook volkomen aan den eisch van bet gymnasiaal onderwijs voldoen, en daaren- boven de beoefenaren zoowel der classieke als der hedendaag- sche letterkunde, alsmede hen, die werken van kunst en we- tenschap raadplegen, bevredigen. De schrijver van boven aangekondigd werk heeft getracht een woordenboek to leve- ren, dat aan de behoefte van den tijd beantwoordde; hij wenschte bij een aantal artikelen, welke bij zijne voorgangers niet to vinden waren, die orde en die ontwikkeling der on- derscheiden woordbeteekenissen in acht to nemen, welke den toets van bet onbevangen oordeel van deskundigen konden doorstaan. Ook de dagelijksche volkstaal, met hare duizende schakeringen, gemeenzame uitdrukkingen en spreekwoordelijke gezegden moesten hare plaats in zijn Dictionnaire vinden. Bij bet volbrengen zijner veelomvattende teak, heeft KRA- MERS wel is waar de werken van de Academie frangaise, LAVEAUX, NAPOLEON LANDAIS, RESCHERELLES, POITEVIN en JOUR- DAN met vrucht kunnen raadplegen ; doch hij heeft dit op zulk eene doeltreffende en oordeelkundige wijze gedaan, dat de Hollander in zeker opzigt deze meesterstukken der Fransche lexicographie ontberen kan, nu hij in KRAMERS' uitgebreid werk de quintessence van hunne lettervruchten aantreft. Kortom, ofschoon de zedige man in zijne voorrede zegt: »Ik gevoel maar al to wel, dat ik bet mij zelven voorgestelde plan niet dan onvolkomen, gebrekkig heb volbragt," kan Re- ferent, die twintig jaren van zijn leven to Parijs heeft door- gebragt, met voile overtuiging de verklaring afleggen, dat hem bij aandachtige beschouwing van dit letter frewrocht, en na bet met dergelijkc werken geconfronteerd to hebben, is 390 KRAMERS, JZ., NOUVEAU DICTIONNAIRE. gebleken, dat deze "Dictionnaire" eene eervolle plaats verdient onder de werken in dit genre. Bij den lof, then wij in gemoede aan genoemd woordenboek mogen toezwaaijen, zullen een drietal aanmerkingen bet be- wijs leveren, dat wij bet, door de Redactie der Vaderl. Let- teroefeningen, ons ter beoordeeling toevertrouwde work met do vereischte naauwgezetheid hebben onderzocht. 1. Op bl. 1400 missen wij, bij de uitdrukking: faire le pied de veau, die krachtige vertolking, welke in de taal des yolks voorkomt. Zij had bier moeten voorkomen, omdat op andere plaatsen de schroomvallige vrees van zich minder fashionable nit to drukken, met regt door den Heer ICRAMERS als eene beuzelachtige huichelarij (altijd in een woordenboek) is besehouwd. 2. Op pag. 1516, hadden wij verwacht bet woord psali- graphie (knipkunst) to vinden. Wij zochten bet ook to ver- geefs in de nBgvoegsels en verbeteringen" die de Schrijver tot slot van zijn arbeid in de 21e aflevering heeft opgenomen. Ook zagen wij, bij die gelegenheid, dat de Heer KRAIIERS ooze cerste beoordeeling van afleveringen 1-9 (Vaderl. Letteroefe- ningen, November 1856, no. 14) niet schijnt gelezen to heb- ben; daar bij anders van onze gedane opmerkingen omtrent de woorden andvrisme, auditrice, buvette, caban en calotte in zijne B voegsels en verbeteringen wel denkelijk gebruik had gemaakt. Op onze beoordeelinvan afleveringen 10-14 (Va- n Letteroefeningen, April 1858, Ne. 5) heeft hij meer re- gard geslagen en bet door ons opgegeven en verklaarde woord irenigue in zijn bijvoegsel opgenomen. 3. Hot woord vigelotte, dat naar de alphabetische volgorde op bl. 1901 had behooren to staan, ontbreekt en komt ook niet voor op de meergemelde supplementaire lijst. De Parij- zenaars gehruiken dit woord dagelijks: bet is de naam van eene overbekende aardvrucht, namelijk een' langwerpig ovalen aardappel met dunne schil. Even als de zoogenaamde lentilles (linzen), waarop de Fransche burgerstand zoo zeer verlekkerd is, treft men die bijzondere soort van aardappel hoogst zelden in Nederland aan. Do uitvoering is net en duidelijk, gelijk men dit trouwens van den IIeer VAN coon gewoon is. KU1tTE VIEDEDEELJNGEN. 391 ROUTE MEDEEEELIIV GEN. Hot artikel in de grondwet der Nederlandsche Hervorinde kerk, waarbij hat regt der gemeente ter verkiezing van ouder- lingen en diakenen wordt uitgesproken, heeft in den boezern der kerk, bij verwijl van door velen verlangde maatregelen ter toepassing, grootelijks de aandacht gespannen op 't geen de synode dier kerk deswegens doen zou, vooral die van vorige jaar, aan welke zoo groote menigte adressen nopens dit veelbesproken punt waren toegezonden. Wat de synodale vergadering omtrent die zaak heeft gedaan of beter bespro- ken, vindt men in cone brochure, getiteld: Het Kiesregt in ale Nederlandsche Hervormde kerk, of de Synode van 1858 en Art. 23 van het Alyemeen IZeglement. Utrecht, J. G. ANDarES- sEa, 1859. Vollediger zou daarin de geschiedenis van bet betaamde art. 23 zijn behandeld, zoo de schrijver ook verslag hadde gegeven van vorige mislukte pogingen der Synode van 1857 en vroeger, waartoe bet blijkbaar den Auteur niet aan bekwaamheid ontbrak. De mode-arbeider, aan wiens oordeel in den regal voor de Vaderl. Letteroefeningen geschriften als ',Het Tiiesregt" worden toevertrouwd, meende zich ditmaal, om voor hem geldige re- denen, daarvan to moeten onthouden. Zo6 kwam bet in handen van Ref., wiens aandacht schier niets nicer trok dan de wijze, waarop de Schrijver zijn ge- voelen uitspreekt over de handelwijze van personen; met name van den nit Leiden ter Synode afgevaardigden 13oogleernar en van den Voorzitter der vergadering. Dat oordeel is gestreng, maar waar hij ieder woord staaft met bewijzen, waar hij of- fciele waarheid to lezen geeft, daar.... laten wij 't aan den lezer van bet stukje over, de juistheid der beoordeeling to toetsen. Maar, daar wordt ook de opmerking geregtvaardigd, dat hooggeplaatsto vergaderingen wel mogen toezien, bet be- lang van zaken niet ten offer to brengen aan do vrees of men misschien personen kwetsen zal. Sympathie voor, beleefdheid jegens personen is good, maar zij treden over de grenzen, waar zij zwaarder wegen dan de belangen zelven, die men ge- roepen is voor to staan. Junij IS59. 392 FORTE JIEDEDEELINGEN. Onder de boekwerken , die ik bij bet verschijnen van bet laatste No. der Vaderl. Letteroefeningen ter aankondiging en beoordeeling ontving, vend ik eene eerste aflevering van een nieuw tijdschrift, getiteld: )De godsdienst-onderwijzer" en na- der omschreven als: »lectuur voor eenvoudige Christenen, uit- gegeven door de vereeniging van godsdienstonderwijzers in Nederland, departement N. Holland." - Teen ik then fitel las, ik wil het eerlijk bekennen, was mijne begeerte om de 40 pagg., waaruit het boekje bestaat to lezen, niet bijster aroot, en riep ik onwillekeurig die redactie toe: ,,schoenmaker, blijf bij je leest, en geef geen tijdschriften uit." Zoo kwam ik er echter niet af. Het boekje moest beoordeeld worden; en eene nadere kennismaking was onverbiddelijk noodig. En zie ! ik heb mij die kennismaking gansch niet beklaagd; zelfs zou ik den godsdienstonderwijzer de band kunnen drukken en hem met zijne onderneming geluk wenschen. Mij dunkt, dit tijdschrift is wat bet wezen wil: bet spreekt over godsdienst tot eenvoudigen, in een toon die bet midden boudt tusschen gezwollenheid en platheid, echt populair, en toch fielder, fiksch, gezond. Wat ik las over de godsdienstgeschillen onzer dagen, over KATHARINA VAN BORA, las ik met genoegen. Het stukje: den doel, maar verschillende wegen, om tot dat doel to geraken, had mijne volle sympatbie. De laatste rubriek, die allerlei ten opschrift draagt, geeft aanleiding tot korte mede- deelingen op kerkelijk gebied, die zeker ook wel over iets anders zullen loopen dan, gelijk hier, over verdraagzaamheid en onverdraagzaamheid. De poezy is van minder allooi en kon best achterwege gelaten worden, indien zij niet beter wordt. In bet algemeen verwachten wij iets goeds van deze onderneming. Wie bet tijdschrift koopt (bij ORMELING to Am- sterdam) voor f 1,50 den jaargang, bevordert tevens eene goede zaak. Het wordt uitgegeven ten voordeele van cen liefdefonds ten behoeve der weduwen van godsdienstonder- wij zers. I3ijbelsche gedenkspreuken bij het afleggen der Christelijke ge- loofsbelijdenis. Onder dezen titel heeft de werkzame predikant AMSHOFF to Groningen (bij M. sMIT) een twaalftal bijbelspreu- ken, als proeve, uitgegeven. Zij zijn gedrukt op groot papier en voorzien van cone korte toepassing. Daarbij is er gelegen- KORTE MEDEDEELNGEN. 393 heid om bet blad to voorzien van den naam van hem, die bet ontvangt en van hem die bet geeft. De zaak zelve is waarschijnlijk eene navolging van iets dergelijks in Duitsch- land. Althans onlangs zagen wij aangekondigd: Einhunderd Confirmations-Scheine nait ebensovielen Dankspriichen, von J. G. BURKMANN. De beer AMSHOrF roept bet oordeel van zijne ambtgenooten over deze proeve in. Wat ons betreft, onze ingenomenheid met eene dergelijke onderneming is niet bijzon- der groot. Het mope hier en daar zijne nuttigheid bebben zulke spreuken en vermaningen uit to reiken, en daarom spre- ken wij er niet bepaald een afkeurend oordeel over uit; maar, waar bet eenigzins mogelijk is, blijven wij altijd verre de voorkeur geven aan bet uitreiken van een boekgeschenk, hoe gering ook, bij bet afleggen der belijdenis. Ook daarin is dan gelegenheid om eene spreuk of een woord tot gedachte- nis neer to schrijven, en ligt blijft bet daar flog beter be- waard, dan op zulk een los blad papier. Mogt de S. zijne onderneming voortzetten, dan zorge hij dat de toepasselijke vermaningen kort en kernacbtig zijn. In lang ontvingen wij geene aflevering van de »Geschiede- nis der Hervorming in de zestiende eeuw door MERLE D'AU- BIGNE, tweede druk." Het laatst ontvangen wij aflev. 9 en 10. Daarmede is tbans bet cerste deel compleet. Wij blijven deze uitgave aanbevelen, zoowel wegens de belangrijkheid van bet work en den aangenamen vorm waarin bet is gekleed, als wegens de juistheid der vertaling en de nette, goedkoope uit- gave (25 cts. eene aflev. van 64 pag.). Het is een boek, dat niet ontbreken mag in de bibliotheek van een beschaafd Christen. Nopens den jaargang 1858 van de Tafereelen en berigten uit de Geschiedenis der Protestantsche kerk in onze dagen, uit- gegeven door en ten voordeele van de Nederlandsche Gustaaf- Adolf-Vereeni Ping. Te Leiden, bzj r. ENGELS - hebben wij niets bijzonders mede to deelen, dan dat bet zich gelijk blijft en f 1,80 in bet jaar kost. Een Tijdschrift in een Tijdschrift to beoordeelen, rekenen wij min geschikt, en bepalen ons dus tot eenvoudige aankondiging. 394 KO1 T MIEUE()EELP GE`l. Van de vertoogjes, die onder den titel: Het Evangelie aan de armen. Te Leeuwarden, by G. T. N. aURINGAR worden uitgegeven, ontvingen wij No. VII-XII. Zij zijn in denzelf- den goeden geest als de vorige geschreven en verdienen daarom dezelfdo aanprijzing. Alleen zij gezegd, dat, ofschoon de prijs van 5 cent voor ieder No. bij getallen eenige vermin- dering ondergaat, ons die prijs no- wat to hoop dunkt voor algemeene verspreiding. I'rouwens, elk vertoogje is ook slechts 12 bladz. in kl. 8vo. De boekhandelaar G. DE GEUS to 's Gravenhage heeft voor .30 ets. verkrijgbaar gesteld eene brochure van 17 bladz., ge- titeld : De vredepalm voor orthodoxen en liberalen, of het raadsel van de rnenschelUke vrijheid van wil en het Godsbestuur opgelost door een philosooph. Nu is 30 cts. voor 17 bladz. met titel en omslag wel wat boven den gewonen prik: 1 cent per pag. ; maar wie zou daarop zien, indien hot woord irop- gelost" waarheid ware. Zeker, dan ware bet geschrift noch door eon mensch op aarde vervaardigd, noch voor menschen op aarde verstaanbaar. Wij stelden ons dus bij bet eerste lezen van den titel niet voor, dat de nphilosooph" de magnus Apollo zou zijn, die » oploste" wat vruchteloos is nagevorscht door de diepzinnigste denkers. Dcn lof echter mogen wij den schrijver dezer weinige bladzijden niet onthouden, name- lijk: dat hij den waren stand van bet vraagstuk duidelijk voorstelt, zoodat zij, die noch )philosophen" noch theologen zijn, er uit kunnen zien, waarover eigenlijk loopt hetgeen in gewijzigden vorm eene herhaling is van bet oude scholastieke praedestinatie-problema. IIet ontwerp van wet ter afschaffnder slavernj in Su- n d.d. 25 October 1858 heeft aan Mr. A. D. VAN DFR GON NETSCr1FR aanleiding gegeven tot hot schrijven eener l3eschouwing, voornamelijk ter aanwijzing der noodzakel kheid om eene gelijktijdige en voldoende imndgratie door wetsbepalingen mogelzjk to maken en to verzekeren. 's Gravenhage, by Gebr. BELINFANTE, in gr. 8vo, 50 bl. - Do drie hoofddenkbeel- den , welke de schrijver aanbeveelt, zijn deze : Dadelijke vrijverklaring, met billijke schadeloosstelling aan do eigenaars der vrij to maken slaven; toevoorzigt van staatswege gedu- TORTE MEDEDEET.I\CE`T. 395 rende tien of twaalf jaren na de afschaffing der slavernij, voornamelijk met het doel, om de vrijgemaakten, onder jaar- lijksche overeenkomsten met meesters en op plantaadjen, naar hunne keuze, tegen billijk loon, huisvesting, enz., zooveel mogelijk bij geregelden arbeid to houden, en daardoor rust, welvaart en zedelijke verbetering onder hen mogelijk to ma- ken en to bevorderen, en de kolonie voor dadelijken onder- gang to behoeden; en eindelijk immigratie ter aanvulling van het minder ingespannen werk der van slavernij ontbeven be- volking, onmisbaar tot instandhouding der kolonie, en hoogst wenschelijk, om aan doze de ontwikkeling to (,even, waar- voor zij door uitgestrektheid, productief vermogen, voordeelige gelegenheid van verscheping en nabijheid aan bet vaderland, zoo uitnemend gesehikt is. Als bijlagen volgen: vertaling van hetgeen Dr. Ii. G. DALSON in zijne History of British Guiana vermeldt omtrent de pogingen tot immigratie, aldaar door particulieren in het werk gesteld - tarief van premien, welke volgens Akte der koloniale wetgeving tot aanmoediging van immigratie in Britsch Guiana betaald worden - en een kort officieel verslag omtrent den toestand van bevolking en eigen- dom in Britsch-Guiana in 1858, dat is 20 jaren na de geheele vrijverklaring. Wij bevelen het een en ander aan de over- tuiging van alien, die in het onderwerp belang stellen of ambtshalve moeten stellen. De zaak der afschaffing van do slavernij wordt in een volksboekje in den vorm van een verhaaltje bepleit, in: De planter BEUNEL en z jne slaven AsA en KENO, of, hoe de hemel- sche Vader het kzvade gedoogde om daaruit hot goede to does: voortkomen. Goes, by H. C. SCHETSSERG. In kl. 8vo. 112 bladz. Het beet eene »schooluitgave", doch eene andere is er ons niet van bekend. Het is geen kwaad boekje; maar de hooge ontwikkeling des christelijken levens in pas tot hot Christen- dom bekeerde negers heeft altijd iets, waarbij men de vraag niet kan terughouden: zou hot wel waar zijn? Het is bekend dat JOSEPH GARNIER de staathuishoudkunde vlijtig beoefend, en daarover vele verdienstelijke, duidelijke boekwerken geschreven heeft. Met die voorafgaande studio toegerust, en nit then verzamelden schat, gaf bij een compendium in het licht, dat nu vertaald bij n. cI un to Rotterdam Let 30G KORTE MEDEDEELINGEN. licht ziet. «Tij hebben dat boekje met uitstekend genoegen gelezen. Zoo ooit dan bleek ons bier dat kortheid en duide- lijkheid niet anders kunnen worden bezeten, dan als vrucht eener grondige langdurige studie. Het boekje is ongetwijfeld cen der beste overzigten van de veel geprezen wetenscbap. Of daarom de staathuishoudkunde een deel van bet onderwijs moet uitmaken.... dit durven wij niet zoo gereedelijk toestem- men. Men denke om de arme hoofden der kinderen, die reeds zoo barbaarsch vol gepropt worden met hetgeen anderen zeg- gen, dat eigene gedachten er geene plaats in kunnen vinden. Bij eene vroegere gelegenheid bragten wij onze onbeperkte hulde aan den zoo gelukkig geslaagden arbeid van den Raads- beer Mr. A. J. VAN DEINSE, die in alles wat hij , hetzij over de theorie, hetzij over de practijk van bet strafregt heeft beproefd, zich den meesten dank der regtsbeoefenaren verworven heeft. Wij werden bevestigd in die meening door de toezending van den tweeden druk van bet Wetboek van Strafregt (Middelburg, J. C. EN W. ALTORFFER, 1858 f 2.)- Reeds in de eerste uitgave merk- ten wij een schat van onderzoek en studie in dit kleine werkje op, dat onder zulk een nederig voorkomen verschijnt, en de tweede druk heeft weder meer verdiensten dan de eerste, door de toevoeging van den franschen tekst en de opname van de lijst der strafwetten, alphabetisch gerangschikt. De drie belangrijke werken door den Heer VAN DEINSE uitgegeven, wa- ken met de verzameling van SCHOONEVELD en die van DE JoNGH en OUDEMANS, dat wij ons op eene litteratuur van ons straf- regt mogen beroemen, en wij zouden bet een ongelukkig tee- ken achten, wanneer werken als bet bier aangekondigde niet telkens een herdruk beleven mogten. Te 's Gravenhage, bij VAN WEELDEN EN MINGELEN zag bet licht bet y erslag aan den Honing over den toestand der telegra- fen in Nederland over 't jaar 1857. Zeer belangrijk is bet de in dit verslag zoo naauwkeurig gegeven statistiek na to gaan, en een zeer verheugend teeken des tijds is bet, to kunnen zien hoe bet telegrafennet zich allengs meer en meer over Nederland uitbreidt, dat daarin niet zoo veel als in andere za- ken ten achteren staat bij zijne naburen. Het telegrafisch ver- band met bet buitenland ondervond in 1857 ook veel uitbreiding. Waren wij met ons spoorwegstelsel maar zoo ver been als met den telegraaf, dan zouden wij alle reden tot tevredenheid hebben. BOEKBESCIIOUWING. HUIBEBT DUIFHUrs, de Prediker van St. Jacob. Academisch Proefschrift, ter verkryging van den graad van Doctor in de Godgeleerdheid aan de Iloogeschool to Leiden, op gezag van den Rector Magnificus, den Hoogleeraar Dr. J. u. sTUFFICEN, in het openbaar to verdedigen door JAN WJARDA, van Amster- (laen. Op Donderdag den 23 September 1858, des namiddags "ten 2 ure. Te Amsterdam, by H. A. Frijlink. 1858. In yr. 8vo. VIII en 190 blz. f 1 - 50. Leven en Parakter Van A". DES AMORIE VAN DER HOEVEN, ge- deeltelgk uit onuitgegeven Brieven en zone schriftel ke Nalaten- sc)tap, beschreven door F. J. DOMELA NIEUWENEIUIS. A-mster- slam, by J. H. Gebhard & C°. In gr. 8vo. 226 bl. f 2 - 50. De str dende Gereformeerde Perk. Een strydschrift, vooral tegen de Christel ke Afgescheidene Perk gericht, door A. VAN DER LINDE. Te Amsterdam, by `V. Clement. 1859. In gr. 8vo. VIII en 203 bl. f 1 - 10. Do bijeenvoeging van bovenstaande drie werken in cone beoordeelende aankondiging kan zeer vreemd schijnon, maar or zijn gegronde redenen voor. Met de aanwijzing dezer redenen maken wij een begin, in de hoop van hierdoor cone aanvan- kelijke kennismaking met deze geschriften aan onze lezers to verschafen. HUIBERT Dui'riuis - een merkwaardig man in onze Neder- landsche kerkgeschiedenis van den tijd der reformatie 1 Na cone jeugd die veelszins in het duister schuilt, word hij pastoor van de St. Laurenskerk to Rotterdam, begunstigde daar door zijne prediking zijdelings de hervorming en moest dientenge- voige naar Kenlen vlugten, van waar hij later tot pastoor van St. Jacob to Utrecht geroepen word. Daar was het tooneel zijner veelszins gezegende werkzaamheid. Hij predikte op de wijze der gereformeerden, maar wilde de kerk in de kerk hervormen en haar dus geenszins verlaten. Hot gezag der overheid was zijn steun. 't Bleek echter, dat haar invloed BOEKBESCH. 1.859. N,,. IX. 27 398 J. WIARDA, F. .7. DOMELA NIEUWENUUIS EN A. VAN DIE LINDE, niet was opgewassen tegen dien der Roomsche geestelijkheid, zoodat zij hem op zijn verzoek om naar zijne overtuiging bet evangelie in de kerk tegen de leerstellingen en inzettingen der kerk to verkondigen, moest aanraden voor eenigen tijd naar Rotterdam bij zijne vrienden de wijk to nemen. Zijn vertrek ver- oorzaakte zoo groot ongenoegen onder de burgerij van Utrecht, dat geestelijkheid en regering zich vereenigden om hem terug to reopen. En nadat hij daaraan gevolg had gegeven, was hij tot zijn dood in 1581 op zijne eigenaardige wijze werk- zaam om St. Jacob to hervormen. Ilierbij evenwel heeft bet hem niet ontbroken aan een dikwijls krachtigen tegenstand van do zijde der gereformeerden, die van hem voor den voort- gang der hervorming groote schade verwachtten. Doze korte herinnering doet reeds als van zelf de gepast- heid aan 't licht komen van eene vereenigde aankondiging der geschriften van Dr. WIARDA en Prof. DOMELA NIEUWENUUIS. DrnFI3UIs en v. D. HOEVEN zijn bepaald geestverwanten, en de eerste Thesis van den Doctor verklaart naar waarheid: nUJ.ERTUS DUIFHUIS ,rpOpo,aoS Renzonstrantium jure habetur. V. D. norVEN was een Remonstrant tot in de uiterste consequentie, ten minste wanneer men bet Remonstrantisme opvat gelijk hij en zijne leerlingen in navolging van hem dat doen, zij 't ook in scherpe onderscheiding van de Remonstranten van voor eene halve eeuw. Even als DUIFnuis kende hij geen ongelukkiger woorden dan strijd, verdeeldheid en scheuring, en wachtte, onder veel hopen op eene aanstaande stooping van zijn eigen kerkgenootschap, even als doze door de prediking van een Bijbelsch en practisch Christendom vrede en eendragt in de kerk to bevorderen. Met D. deelde hij in warme voorin- genomenheid voor de oversten van den staat, maar naar bet verschil der tijden werd de tegenstand, die doze van anders- denkenden moest ondervinden en die door latere terugroeping veel van zijne scherpte verloor, tegenover hem tot een mini- mum gebragt, dat zeer gemakkelijk to verdragen was. Men spreke van den vereerden DuIFnuIS, maar noeme A°. DES AMORIE V. D. ITOEVEN den gevierde, den half vergode. Wij komen er niet tegen op, evenmin als de bekwame arts eene koorts wil wegnemen die bet gestel van den patient zuivert, want wat V. D. noEVEN schreef van zvarnie ingenomenheid van een zoom net zfjnen vader, dat herhalen wij van zvarzne in- J. WIARDA, F. J. T)03IF.LA NIRIIwENTTUTS EN A. VAN DER LINDE. 399 genomenhcid onzer natie met veelszins groote en goede, schoon dan ook gebrekkige menschen: ))Zij is niet zoo bij uitstek eon der heerschende gebreken van onzen tijd, dat bet noodig wezen zou haar toom en breidel aan to leggen." We, dan toom en breidel 1 cone vriendelijke waarschuwing echter om op to passen op bet broken van eon pout of bet kwetsen or van aan cen steen of bet vallen in eene gracht de ingenomenheid eon paard) zal ons toch wel niet ten kwade worden geduid? nMaar No. 3?" zoo vraagt gij ongeduldig. ))Die titel past apes behalve bij DIIIFRUIS On V. D. IIOEVEN l Strgdende en Strgdschrift!! do woorden verstoren den kalmen vrede, die ons bij bet lezen van die namen vervult! Daarenboven: hoe kant gij twee biographien met eon strijdschrift vereenigen?" De verwondering over bet laatste zal ophouden, zoodra gij verneemt, dat wij bier van den I-Ieer A. V. D. LINDF ontvan- gen neenige maanden nit zijn leven door hem zelven beschreven." Vraagt gij wie hij is, zoo willen wij u volgens zijn boek met hem b.ekend maken, wat wij ondanks zijne waarschuwing tegen personaliteit bij bestrijding vrijmoedig doen, omdat wij u wel aangaande hot door hem behandelde hopen in to lichten, maar er met hem niet over in hot strijdperk willen treden (men ken al to ver van elkander afstaan om tot den strijd to komen), en omdat het onmo elijk is voor den berigtgever om bier de zaak van den persoon geheel to seheiden. Do schrijver nu spreekt in zijn voorberigt van ))verkecrdheid van antecedenten", van ,,de zonde, die hem onder tranen van diepen zieleweedom go- leerd heeft, dat hare vruchten wrang, hare herinneringen knagend zijn." Zijne cigenlijke geschiedenis begint in dit boek met zijn lid worden van de Christelijke Afgeseheidene kerk to Amsterdam, in welke hij op verzoek van den kerkeraad ook gepredikt heeft. Spoedig echter kreeg hij verschil met den aldaar dienstdoenden predikant Ds. Dr wAAL, lien hij nict voor eeht gereformeerd hield. Zijne bezwaren to-on diens leer bragt hij in bij den kerkeraad, doch zonder gevolg; zijne verwijde- ring van bet eons aarigenomen kerkgenootschap word nog grooter bij gelegenheid van eene in zijn oog onwettige ver- kiezing van ouderlingen, en toen zijne zaak geene bevredi- gende oplossing vend bij classe en provinciale vergadering, onttrok hij zich feitelijk met cenige anderen aan do Christe- lijke Afgescheidene kerk, ja zelfs berouwde 't hem tot haar 27 400 J. WIARDA, F. J. DOMELA NIEUWENnUIS E\ A. VAN DER LINDE. behoord to hebben. Want hij zap- in en erkende, dat zij, meenende de ware gereformeerde leer aan to hangen en do ware gereformeerde kerk uit to maken, afgeweken was van beiden, zoowel door bet aannemen van een naam, die haar wel regt van bestaan in ons land gaf, maar haar haar regt op den naam yereformeerd doet prijs geven, als door de onkunde, ja laat ons liever zeggen onnoozelheid, van hare leidslieden. Eene poging om zich met de zijnen aan Ds. LEDEBOER en Miens volgelingen aan to sluiten en door dezen wettig geor- dend to worden, Teed op verscheiden klippen schipbreuk. Ds. L. vreesde voor )onzuivere oogmerken en bedoelingen", en v. D. L. was ook de man niet om zoo bespottelijk klein- geestig en bekrompen to zijn als do Ledeboerianen. Derhalve heeft hij zich genoodzaakt gezien om eene eigen kerk to stich- ten, waarin hij als herder en leeraar is opgetreden. Hij schrijft zijn standpunt deze eigenaardigheid toe, dat hot wel een gesepareerd, maar niet een separatistisch standpunt is. In de gereformeerde kerk terug to keeren was onmogelijk, omdat nan de Hengstenbergsche voorwaarden (Vorwort van diens K-irchenzeituny) tot scheiding in Nederland meer dan voldaan is. Na doze kennismaking schijne bet velen profaan om DuIFIIUIS, v. D. BOEVEN en v. D. LI14DE in ddnen adorn to noemen, wij (lie met niets anders dan met den schrijver uit zijn boek to doen hebben, gevoelen vrijheid tot de combinatie. Of de stilt der historic den laatsten naam ook zoo trouw zal bewaren als de beide eerste, dit gelooven wij niet; maar een tijdyenoot heeft lets voor boven overledenen. En bet getuigt van niets anders dan van eene bespottelijke voornaamheid de schouders op to halen, of eon heftig oordeel klaar to hebben voor alles wat bet separatisme onzer dagen betreft. 111erkwaardig is ons bet werkje van V. D. LINDE, daar bet ons vergunt een scherpen blik to slaan op bet organisme en den toestand van de Christelijke Afgescheidene kerk; merkwaardig omdat bet ons doet zien, waar- too haar beginsel consequent doorgevoerd, consequenter dan zij bet gedaan heeft, leidt. Want dit moeten wij erkennen: wordt eenmaal bet beginsel toegegeven, dat de gereformeerde kerk moet zijn en blijven de kerk van 1618 en 1619, dat de formulieren naar geest en letter gezag bebouden, dan gaat v. D. LINDE naar zone opvatting van die fornaulieren den regten weg. Wij wenschten aan d'cn kant wel, dat alien die geen vrede hebben J. WIARDA, F. J. DOMELA NIEUWENIIUIS EN A. VAN DER LINDE. 101 met hunne kerk, then weg volgden, dan zou or (want ook van do formulieren is tot in 't oneindige versehillende opvatting moge- lijk) eon eindeloos aantal van gereformeerde kerkjes ontstaan, zoo- vele als er leiders to vinden zouden zijn-maar zeker zou dan voor die alien een langdurig bestaan onmogelijk wezen. Opmerkelijk zijn de wezen van den Heer der kerk. Hij heeft der Christelijke Afgescheidene kerk in V. D. LINDE een corrector uit haar eigen midden gegeven. Zij heeft hem onder hooger bestuur met blijd- scbap cerst in haar midden opgenomen om haar eigen veelszins billijken beoordeelaar cenige maanden op to voeden, want, zij hot ook to hevig en to bitter, hij heeft hare dwaasheden en ongerijmd- heden op krachtige en bepaaldo wijze aangetoond. Nog merken wij op dat hij door mededeelingen over de preken van Ds. DE WAAL eene onwillekeurige bijdrage tot de geschiedenis der kan- selwelsprekendheid heeft geleverd, die zijn boekjo eene plaats geeft naast dat van WIARDA en van DOMELA \IEUWE\IIUIS. Evenwel dit bijna toevallige zou ons geene reden geweest zijn om de drie in cone aankondiging to vereenigen, ware hot nict dat ons, terwijl zij zoo vreedzaam naast elkander liggen, de waarheid van bet woord wear verduidelijkt is: les extremes se touchent. DUIFUUIS op hot laatst der zestiende, en v. D. JIOEVEv in do cerste heeft der negentiende eeuw willen juist geheel bet tegenovergestelde van hetgeen V. D. LINDE in de reeds bijna Lien jaren oude tweede heeft der negentiende eeuw bcoogt: de eersten zijn ons to mild, do laatsto veel to strong; 't is wol scbande om tegenwoordig in 't midden to gaan - maar wij belijden onze halfheid. 1liaar wat is or nu gebeurd? DuIFDuIS is door zijne afsluiting onder den schUn van ver- draagzaamheid de onderbouder van wear cen eigen kerkge- nootschapje geweest. Vat zegt DOMELA .IIEUNEXIiUIS van v. D. IIOEVEN aan hot einde van zijn geschrift? ... "Wonder- baar Godsbestuur! De man, die de vereeniging met do kin- deren der vaderen bedoelde, door wie [nml. door die vaderen] do Remonstrantsche Broederschap gedwongen is geworden eon afzonderlijk genootschap der ac no Algemeene Christelijke kerk to zijo; de man die gehoopt had zelf die vereeniging tot stand to brengen, en ook daarom de Hervormde of Contra-Remon- strantsche partij gezocht had to behagen; die man is juist bet Iniddcl gcweest tot vcrllcffing van zijn kerkgenootschap..." En wat mecncn wij Ila:ar waarllcid van V. D. LINDE S rigtinr 402 J. «'IAEDA, F. J. DOMELA NIEU«'ENIIUIS EN A. VAN DER LINDE. to hebben opgemerkt? Dat zij, wanneer zij algemeen volgers vond onder de ontevredenen onzer dagen, misschien juist de kortste welt is tot cone kerk, waarin niet alleen bet separatistisehe maar ook bet gesepareerde standpunt verdwijnen meet en ver- dwijnen zal. Ziet ge de waarheid van Spreuken xvi vs. 9? Hoe weinig wij bet dan ook eens zijn met bewegingen op ker- kelijk gebied als die van V. D. LINDE, hoe pijnlijk bet ons ook aandoe hot evangelie, de godsdienst van ootmoed en van liefde, to zien gebruiken tot een middel om veel eigenliefde en bitter- heid to openbaren, wij veroordeelen niet op hoogen, scham- peren toon, omdat wij diezelfde of andere even verkeerde zede- lijke kwalen, zij bet in veel mindere mate, bij een v. D. MOEVEN, die ons veel nader stant, opmerken, en ook ons zelven in bet voorstaan van vrede bij hooge prijsstelling op eigen kerkge- nootschap, aan ziekten van bet kerkelijk leven onderworpen weten. Wij willen van en door DUIFRUIS en V. D. HOEVEN, maar ook van en door V. D. LINDE leeren en hopen dat de tijd nu haast voorbij zal zijn, dat men onder den scbijn van de eenheid der kerk to zoeken, al wie haar niet op onze manier zoekt den rug toekeert om hem en passant in synode, kerkbestuur, classis of ring of welke vergadering ook to veroordeelen. Zooveel of Never zoo weinig over de gewigtige kerkelijke zaken, die in de drie genoemde boeken behandeld warden. Wij heasten ons om van de beschouwing dier zaken over to (man tot die van de wijze, waarop elk der schrijvers zijne tank heeft volbragt. Wij hebben dus niet meer to doen met DUIFIIUIS en v. D. HOEVEN, maar met WIARDA en DOMELA NIEUwENnuIS, doch altijd no, met v. D. LINDE, then wij als beschrevene en schrijver beiden ontmoeten. Met eon woord van hoogen lof molten wij aanvangen, ter- wijl wij van WIARDA's arbeid gewagen, daar deze getuigt van zijn onvermoeiden ijver en van groote bekwaamheid in bet raad- plegen veler nog onbekende bronnen. Waarlijk, hij heeft een refit verdienstelijk werk verrigt en wij weten zijne naauw- keurigheid en zorg niet genoeg to prijzen, die ons, behalve met de levensbijzonderheden van DUIFnuIS, bekend maken met den man als prediker. WIARDA heeft zich op onder- scheidende wijze als gesehiedschrijver der kanselwelsprekend- heid doen kennen, en terwiji de rigting dergenen die aan onze academien in do godgeleerdheid promoveren, tot onzcn J. WIARDA, F. J. DOMELA NIEUWENIIUIS EN A. VAN DER LINDE. 403 spjt meestal theoretisch is, heeft hij aangetoond, hoe men ook op het gebied der practische godgeleerdheid doorslaande be- wijzen van strenge studie kan geven, en hot beweren van hen gelogenstraft, die dat gedeelte der theologie met schouder- ophalen gewoon zijn to noemen, daarbij vergetende, dat het in de naaste betrekking staat tot het ambt, 'twelk de godge- leerde wenscht to bekleeden. 't Is onze vaste overtuiging dat deze minachting van de studio der practische theologie aan niets anders to wijten is dan hieraan, dat dit veld grootendeels nog braak ligt, zoodat or nog geploegd en geegd moot worden, wat velen minder bekoort dan het zaaijen en besproeijen, ja maaijen wat den arbeider bereid is als hij exegetiseert en dogmatiseert. Wij bevelen aan ieders aandacht de tweede af- deeling van bet proefsehrift, en vragen vrijmoedig of niet de fakkel der geschiedenis eon to waarderen licht verspreidt over de behoefte, waaraan ook no, de tegenwoordige predikers heb- ben to voldoen en over de wijze, waarop zij er aan kunnen voldoen? Wij maken vooral opmerkzaam op de allerbelangrijksto vierde Bijlage over de Theories der kanselwelsprelcendheid, waar- naar de prediker der XVIe Eeuw zich vornien kon. De moeite besteed aan het bijeenbrengen en ordenen van dergelijke weinig bekende bijzonderheden verdient dank en erkentenis. Ook ge- schiedt de mededeeling van het uit tot nog toe voorbijgeziene of zelden gebruikte bronnen zamengebragte op eene duidelijke en geregelde wijze, waartoo do eenvoudige, maar heldere stijl bet zijne gewis bijdraagt. Voegt hierbij nog do toepassing, die WIARDA nu en dan maakt op de predikwijze in onzen tijd, en gij zult de belangrijkheid van zijn arbeid met ons erkennen. Bijzonder beviel ons de opmerking, bl. 79, over de eenige wijze waarop do prediker mag polemiseren, namelijk meer door zijdelingsche dan door regtstreeksche vermaning. Minder vrede hebben wij met de aanbeveling van 't gebruik van kerk- historische namen op den preekstoel, bij verwerping van dat der namen uit de profane geschiedenis (bl. 123). Wij houden het vooreerst daarvoor, dat de grens tusschen beiden moeije- lijk is aan to wijzen, en ten andere dat do gemeente eerst nog veel meer in de geschiedenis der kerk t'huis zal moeten zijn, om van dergelijk een gebruik vrucht to hebbon, zoo hot zich ten minste niet uitstrekken zal tot vole namen, waarbij do hoorder aan nicts deakt, of zich niet zal bepalen tot enkele 404 J. WIARDA, F. J. DO:MIELA NIEUWENBUIS EN A. VAN DER LINDE. voorbeelden, tot vervelens toe door de hartstogtelijke vereer- ders der kerkhistorie gebruikt. In bet gezegde over de waarde der homilie is niets nieuws (blz. 131), bet herhaalt de ver- werping dier homilie zonder eenheid, welke DUIPHUIS gebruikte. Wij gelooven, dat die verwerping niet onvoorwaardelijk ma, zijn, omdat de ddnheid, welke de kunst beet to verordenen, vaak tot gewrongenheid aanleiding geeft en verbiedt om anders nuttige aanwijzingen en opmerkingen to doen, daar zij niet in de lijst passen. Nog schijnt bet one aan gewigtige bedenking onderhevig, of de door vroegere en latere kunstregters geijkte leer over bet nut van een exordium (bl. 133), die nit de rhe- torica der ouden is overgegaan in de homiletiek, daar wel met regt hare plaats bekleedt, waar bet gebod geldt om iedere reis met bet voorlezen van een tekst als grondslag der redo aan to vangen. Hot gevaar is bijna onvermijdelijk om den joist to behandelen tekst to signaleren , zoo niet ale den belangrijksten dan toch als een der belangrijksten van den geheelen bijbel, 'tgeen den opmerkzamen toehoorder wel eons doet glimlagehen. Maar dat komt er van, nu de homiletiek flog altijd slavin is van de rhetorica, en nu dit en andere declen der practische theologie flog door zoo velen met eon air van voornaamheid worden op zijde gesteld. Mogt de schrijver van bet aangekondigde proefschrift veler ijver ont- vonken en veler navolging vinden Nu schijne bet na bet gezegde vreemd, maar toch kun- rien wij de vraag niet terughouden: moest DUIFHUIS wel in do eerste plaats als prediker beschouwd worden? Ons dunkt, dat dit, hoe belangrijk ook en daarom waardig om in bet proof- schrift opgenomen to worden, er eene ondergeschikte plants had moeten innemen. Wat onderscheidt DUIFUUIS? Zijne prediking? Neen toch! Dr. WIARDA telt hem, blijkens bl.6I v. o., niet onder degenen, die in eenig vak van wetenschap of kunst con tot nog toe ongekenden weg bewandelden en daar- door een beter tijdperk in bare geschiedenis openden. Maar bet is de wijze waarop bij hervormer wilde zijn, die hem eene eigenaardige plaats in de kerkgesehiedenis doet toekennen. Wij hadden gewenscht, dat de schrijver nit dit oogpunt aan hem eerie gewigtige, ja de gewigtigste afdeeling van zijn proef- schrift en Diet cone enkele paragraaf gewijd, en zijn streven en zockcn hicrin naauwkeurig bepaald en zuiver beoordeeld J. WIAIZDA, F. J. DO1ELA NIEUWESIIUIS EN A. VAN DER LINDE. 405 had. Op dit punt echter zijn wij teleurgesteld en de reden is niet ver to zoeken. Zij lant zich vinden in de eigenaardige, maar verkeerde rioting, die de leerlingen nit de school van Prof. MOLL kenmerkt. Dankbaar zijn wij voor de nieuwe beweging, die van dozen waardigen lloogleeraar in de studio der kerkgeschiedenis is uitgegaan, voor den ijver en de belangstelling die hij bij zijne leerlingen weet to verwekken, ijver en belangstelling, die voor bet doorsnuffelen van bestoven perkamenten , onhandelbare folianten en vuile duodecimootjes niet terugdeinzen. Doch bronnenstudie blijve middel en worde niet doel. De bloesem moet rijpen tot eene smakelijke vrucht en dan, maar ook dan eerst, aan het publiek worden aangeboden. Prof. MOLL zelf kent de wijsheid om zoolang to wachten - dat zijn onder- wijs haar aan zijne discipelen meedeele 1 Dat hij bun do kunst leere om niet alleen de stoffe der geschiedenis op to zoeken, maar ook om haar in goeden vorm en op gepaste wijze mee to deelen; in d6n woord: dat bij hen tot geschied- schrijvers vorme! Anders komen zijne leerlingen tot mis- grepen als die van Dr. w., om, dewiji de voornaamste bron- nen voor eene verhandeling over DUIFlUIS in de handschriften zijner sermoenen bestaan, hem nu ook maar voornamelijk als prediker to beschouwen, terwijl hij toch veel meer hervormer dan prediker was. Dit vergeten van den regtmatigen eisch des lezers om niet mee nit de bronnen to putten, maar om bet geputte in eene keurig bewerkte drinkschaal nit des sehrij- vers hand to ontvangen, is de oorzaak van veel gebrekkigs in doze verhandeling. Wie erkent dit gebrekkige niet zelfs in de voor 't overige zoo voortreffelijke tweede afdeeling, die ons bladzijden aan bladzijden met brokstukken nit de sermoenen van DUIFIUIS - moor dan to veel om de noodige kennis met zijn trant to maken - en niet dan eenige dun gezaaide en vaak oppervlakkige opmerkingen en bescbouwingen over den prediker geeft? Wie erkent bet niet, die den Schr. zonder aarzelen zijne behandeling wringen ziet in de versleten en voor zijn prediker DuiFnuls niet zeer passende ramen van inventio, dispositio en elocutio? i\laar no" sterker komt dit uit in do eerste afdeeling, waar wij die lange briefwisseling tus- schen Buicii en DU1Fnuis moeten doorworstelen, en, om wat wij bedoclcn duidelijk aan to wijzen, aan hot begin evenveel 406 J. WIARDA, F. J. DOMELA NIEUWENIIUIS EN A. VAN DER LINDE. repels ontvangen over den naam en de afkomst als aan bet einde over bet karakter van Mr. RUIBERT?l Volmondig kun- nen wij echter verzekeren, dat dit gebrek hier niet tot dien graad ontwikkeld is welken bet bij een ander leerling van dezelfde school bereikt heeft, die, helaas, een caricatuur dreigt to worden van een waar kerkelijk geschiedschrijver met den weinig eervollen titel van knutselaar; waarom wij met de goede hoop en de blijde verwachting van den Heer w. scheiden, dat hij meer en meer bekwaam worde om de met zorg en ijver gevonden stof to verwerken, en in die gedaante aan bet god- geleerd publiek de vruchten zijner studie aan to bieden1 Hoezeer zouden wij wenschen den Doctor op bet werk van den Professor als op een biographisch model to mogen wijzen, maar ook bij de meeste goedwilligheid zegt de critiek ons: »dat moogt gij niet1" Prof. DOSIELA NIEUwENHUIS schrijft in zijne inleiding: ,,Zonder mij to vleijen met de hoop om in alle opzigten to kunnen voldoen aan den eisch, die den levens- beschrijver gesteld wordt, wage ik toch eene poging om naar zijne vervulling to streven door eenvoudigbeid van voordragt als den stempel der waarheid." Wij zouden bijna denken, dat wij met den schrijver geheel versebillen omtrent den eisch, dien wij aan een levensbeschrijver mogen doen, maar die vooronderstelling wordt gelogenstraft door de woorden op do voorgaande bladzijde: ,,Zulk eenen man naar bet leven to teekenen." Is dat het doel des schrijvers geweest, dan ge- looven wij dat hij zijn doel geheel en volkomen heeft gemist. Wij vinden in dit bock een aaneengeschakeld verhaal van alles on alles wat maar eenigzins v. D. HOEVEN betreft, maar cone schildering, wie hij geweest is en wat hij deed en hoc bij dat geworden is, eene schildering die bet beeld plaatst in hot regte licht, dat de historische kritiek er op werpt - wij vinden er niet bet minste van. Wanneer DES AMORIE V. D. FIOEVEN onder de lezing van dit book den lezer voor den geest staat zooals hij was, dan heeft hij dit aan zijne eigene combinatie- gave, niet aan den biograaph to danken. Het boek had, dunkt ons, eene breede handeling rnoeten zijn van hetgeen de cerste bladzijde der inleiding even aanstipt en van hetgeen VAN TEUTEM in de .Nicuwe Rotterdamsche Courant heeft geplaatst (zie bl. 201). Hot had, daar do schrijver over zoo veel meer bronnen en tUd kon beschikkun chit COIHEN STUART, die in de J. WIARDA, F. J. DOMELA NJEUK'ENIIUIS EN A. VAN DER LINDE. 407 Jaarboeken over V. D. IIOEVEN schreef, gene uitwerking moeten zijn van de omtrekken, daar aangewezen. 't Is eigenlijk de- zelfde kwaal, die wij bier opmerken, als in bet geschrift van Dr. WIARDA: de bijzonderheden, die de rijk vloeijende bronnen opleverden, zijn niet verwerkt, maar eenvoudig aanddngeregen en in hoofdstukken gegroepeerd, welke verdeeling met weinig kunst door ieder to vinden ware, terwijl ons daarenboven niets gespaard wordt, wat de biograaph veilig achterwege had kunnen laten, ook om de eer van zijn held niet noodeloos to ver- duisteren. Z66 duidelijk had bet niet behoeven uit to komen, dat de veelszins edele V. D. IIOEVEN meer dan eenig mensch ijdei was in het bijeenverzamelen en bewaren van nietigheden voor zijne schriftelijke nalatensehap. Zoover had DO IELA NIEUWEN- BUIS niet behoeven to gaan om ook op to nemen wat v. D. IIOEVEN als recensent kan leeren kennen. Best ware bet geweest van zijne niet wel geslaagde pogingen op dit gebied maar met een enkel woord to spreken, en alzoo geene aanleiding to geven tot eene regtvaardige bestraffing van de Redactie van ,Do Gids". Men moot b. v. wel ziende blind zijn om niet to er- kennen, dat de Iaatste gedrukte regels van V. D. nOEVEN, tot welker opneming de Redactie van de Jaarboeken eene onge- wone, eene extra-plaats niet to kostbaar rekende (zoo zcer heerschte V. D. noEVEN door zijne humaniteit over alle be- zwaren !), weinig strekken om zijn roem to verhoogen en bet minst beteekenende bevatten wat hij ooit geleverd heeft, al is men zoo ver gegaan in blinde bewondering om dat zijn zwanenzang to noemen. Vie V. D. HOEVEN kende of hem nit bet over hem en door hem geschrevene leert kennen, ziet hem in al zijne zwakheid (waarover hem Been mensch to hard valle!), als hij daar van bet verbod zijner geneesheeren om vooral geen Grieksch to lezen naauwkeurig melding maakt. D. N. heeft der onpartijdigheid genoeg hulde gebragt, door op to nemen wat ons de sporen zijner ijdelheid reeds in zijne jeugd doet zien en de ontwikkeling er van in rijper jaren doet op- merken; hij behoefde bet kleinste korreltje wierook, dat hij bewaarde, niet aan bet publiek to laten zien. Ons dunkt, dat bet achterwege houden van die korreltjes eene verpligting ware geweest als loon voor den man, die, behebt met zoodanige zwakheid, welke in zijn leven door do omstandigheden moor dan overprikkeld Wcrd, tech hair zoo behecrschtc, dat hij 408 J. wJARDA, P. J. DOMELA SIEUWE\IIUIS EN A. VAN DER LINDE. voor de meesten een beminnelijk man bleef en slechts voor weinigen eenigzins ondragelijk werd, die, naar hun karakter, geheel en al zijne tegenvoeters waren. Vraagt men ons, hoe bet mogelijk was, dat V. D. IIOEVEN haar zoo beheerschte? Wij willen trachten er op to antwoor- den en daardoor to gelijk de belangrijkheid van bet boek aanwijzen. Wij dingen er niets van af, dat hij de man was van warm godsdienstig geloof, de opregte Christen, die in eenvoud voor zijn God wenschte to wandelen; maar diepte van religieus gevoel was toch niet bet hem bijzonder ken- merkende; neen, V. D. IlorvEV had - en dit blijkt ons overal uit zijne levensbeschrijving - een onbegrijpelijk grooten tact, vooreerst om overal, altijd en in alle opzigten to weten, waar hij stond en wat hij was; en hij gebruikte lien op zoodanige wijze, dat hij van zich en bet zijne alles maakte wat er van hem en bet zijne to maken was. Geleerde ua-r' e'~ox;,v zal geen onpartijdige hem noemen, maar wat hij van do weten- schap bezat wilt hij op velerlei wijzen aan to wenden. Zoo was hot op den kansel, zoo was bet op den catheder, zoo was bet in hot gezellige leven, zoo was bet in den omgang met zijne studenten. Hij wist bij de laatsten als door een geheim instinct datgene wakker to maken wat hij sluimerends in hen ontdekt had; hij moist veeltijds door de wijze waarop hij met lien sprak en handelde ben in geestdrift voor zich to ont- steken ; hij was hun een aangenaam leermeester en over bet geheel een aangenaam mensch, die alleen geene ingenomenheid verwekte bij hen, die der menschen schatting van hem ging vergelijken met hunne waardering van anderen, veel degelijker en grooter en verhevener dan hij. Maar zij vergaten, dunkt ons, dat ook doze tact eene gave Gods is, die wij evenzeer als kennis en wijsheid mocten waarderen, zoeken en aankweeken, om ten meesten nutte voor onze medemenschen to zijn. En is dit waarheid, dan kunnen wij de lezing dezer levensbeschrijving niet genoeg aan ieder, vooral aan alle mannen van bet vak aanbevelen. Zij zullen V. D. IIOEVEN hot geheim van lien tact kunnen afzien en kunnen leeren, dat deze hem geese klcinigheid to klein deed achten om or zijne opmerkzaamheid op to vestigen. Wat baat het toch of bet hoofd al een pak- huis van geleerdheid en scherpzinnigheid is, bij onbekwaam- hcid out hot verzamelde op gepa6tc wijze over to gieten: J. WIARDA, F. J. DOMFLA NIEUWE\AUTS EN A. VAN DIM LINDE. 409 Vooral zij de lezing van Hoofdstuk 2, 3 en 4 aanbevolen; zij zal veel aanwijzen, dat minutieus beet en waarover men gansch anders kan oordeelen, maar dat toch noodzakelijk moet bedacht worden. Voegen wij bier eindelijk flog bij, dat voor de vele hewonderaars van v. D. IIOEVEV de vele bijzonder- heden van en over hem zeker belangrijk zijn - wat is niet belangrijk als bet een hooggeachte aangaat? - dan rekenen we ons verpligt to verklaren, dat wij vrede zouden hebben met doze uitgave, wanneer de titel was: Allerlei over en van A". DES AMORIE V. D. IIOEVEN, verzamelcl en in orcle gerang- selAt door F. J. DOMELA \IEUWE\IlUIS. En nu nog eons v. D. LINDE1 Wie gevoelt niet, dat er eigen- lijk van geone vergelijking tusschen zijn work en do genoemde - van geene regtstreeksehe vergelijking ten minste sprake kan zijn? Aanleg, vorm en toon van een strijdschrift zijn natuurlijk geheel anders dan van eene biographic. Immers: ,>gelijk zich ver- wachten Mat," - zegt de auteur - »draagt bet den stempel van zijnen oorsprong. Hot is geboren nit eenen kerkelijken strijd, uit leerstellige twisten, (in onzen valsch-verdraagzamen tijd veel to weinig en to lauw gevoerd 1) die er zich volgends den gang van wording, voortgang en aanvankelijken uitslag in afspiegelen. Daardoor is bet, als ik 't zo noemen mag, geworden; daaruit moot zijn sporadiesch character worden ver- klaard en gebillijkt." De eerste 71 bladzijden zijn dan ook de herdruk eener brochure, vroeger in 't licht verschenen, die de aanleiding tot de verdere stappen heeft gegeven, van welke in bet vervolg melding wordt gemaakt. Maar on- danks dit nsporadiesch character" geeft bet bockje bewijzen to over, dat de schrijver niet sporadisch denkt en niet opper- vlakkig oordeelt. Men moge, gclijk wij bij den aanvang reeds zeiden dat wij doen, geheel en al van den schrijver verschil- Ion, maar ontkennen mag men niet, dat hij van zijne zaak con niet alleen wakker, maar bekwaam verdediger is, zoo bekwaam, dat wie als wij op een geheel ander standpunt staan, zouden wenschen, dat zijne kennis en zijne scherpzin- nigheid in dienst eener betere zaak gebruikt wierden; zoo be- kwaam, dat wij ten volle in bet gevoelen van de H.H. GROESE- wEGEN en LEDEBOER dienaangaande deelen. Men mope bet betreuren, dat van schier iedere bladzijde de geest der bitter- heid en der veroordeeling ons tegenstormt, many bet zon mis- 410 J. WIARDA, P. J. DOMELA NIEUWENHUIS ES A. VAN DER LINDE. kenning zijn geen acht to geven op do juistheid, pnntigheid, levendigheid en gespierdheid van den stijl, aan welken al de kracht van sarcasme en ironie overvloedig ter dienste staan. Over de zeer zonderlinge spelling willen wij met den auteur niet twisten; ons citaat gaf or onzen lezers een proefje van; alleen willen wij onze verwondering openbaren, dat een zoo verstandig man als V. D. LINDE, die een afkeer blijkt to hebben van alle ijdele middelen, waardoor zoo velen den schijn van orthodoxisme willen vertoonen, nog eene bij- zondere kracht in de Latijnsche verbuiging van het woord anRISTUS vindt. Maar overigens, wanneer wij ten besluite moeten verklaren, wie der drie door ons behandelde schrijvers van God de meeste gaven des geestes (men versta ons well geene kapitale G - daarover to oordeelen ligt hier niet op onzen weg) heeft ontvangen, voor zoo ver dit uit deze hunne gesehrif- ten blijkt, dan zeggen wij vrijmoedig, al is V. D. LINDE hyper- hyper-hyper-orthodox: »hij, hij zonder eenigen twijfel!" Zulk eene verklaring wekt bevreemding, waar zij komt van cone zoogenaamd liberale zijde; zeker meer dan de door ieder wel op to maken rangschikking, waarmed menige recensie be- sloten wordt, de rangschikking der boeken naar het uitwendige. Wit men die flog van ons? welnu! het is 2, 1, 3: GEIHARD, FRIJLINK, CLEMENT. 1. Gods vrgmagtige genade aan eenen zondaar verheerlykt; of echt verhaal van zone eerste levensjaren - krachtdadige ver- andering in zone jeugd - verkeer met godvruchtige vrienden - geloovige omhelzing van JESUS - dagelijks leven in Ilent - en zone en aller geloovigen verwachting op de eeuwige zalig- heid, met een woord van waarschuwing, bemoediging en ver- troosting; in eenige brieven aan eenen vriend medegedeeld. Door D. A. DETMAR, in leven Gereformeerd Predikant to Ede by Arnhem. Vijfde druk. Te Amsterdam, by G. van Peursem. 1859. In 12mo. VI en 148 bl. f : - 50. 2. -let Huisaltaar. Handboel jen voor godsdienstige huisgezin- nen. BUeengebragt en uitgegeven ten behoeve van bet Asyl Steenbeek. Tweede Uitgave. Te Amsterdam, by W. II. Kir- berger. 1859. In 12mo. VIII en 306 hl. f 1 - 3. Herinncringcn clan Gettttesureth, door,:. R, MACDUFF, Sobrijver D. A. DFT5IAR, GODS VRI.TSIAGTIGF GE\ADE, ENZ. 411 van nllerinneringen aan 73ethanie, Ilet Morgen- en het Avond- ofer, enz. en~." Te Amsterdam, Gij W. II. Kirberger. 1853. In ki. 8vo. VI en 358 bl. f 2 - 25. Gelijkheid van geestesrigtiny, die daarom - wij willen No. 2 en 3 niet beleedigen - nog geone gelijkheid van geestes- ontuikkeling involveert, deed ons dit zamen ontvangen drietal zamen houden. N°. 1. Wijlen de Eder prodikant DETxAR had in zijne om- geving heel wat naam, en deels opgang, deels opzien, gemaakt door zijne zonderlinge predikwijze. Eene zekere geniale naive- teit, eeno zekere trouwbartige gemoedelijkheid, en spUt zijne orthodoxe banier zelfs eene zekere vrijzinnigheid kon men hem niet ontzeggen. Toch liet bij zich to zeer tot platheid, ja niet zelden tot potsenmakerjj af, dan dat hij zich niet voor hot seboone epitheton populair met hot minder zuiverklinkende plebejisch zou hebben moeten veraenoegen; hoewel men dan ook weder bekennen moest, dat hij den toon, die op de plebs indruk maken kon, zeer juist wist - en met een good doel zocht to vatten. Dat alles geldt nu ten naastenbij ook van zUne door hem zelven beschrevene bekeeringsgeschiedenis. Aan do drgste klippen zoo van do bekecringen zelve als van hare geschied- beschrijvingen, geestelijken hoogmoed, zelfmisleiding, baat- zuchtig bodrog, zal con onpartijdig lezer bU D. niet ligt donken. Daar liggen echter in dit vaarwater nog meor scylla's en clia- rybden verborgen, die hij niet zuu gelukkig ontzeild is. Ma- men hem ear onder do mystieken dan de orthodoxen rangsehik- ken, men vindt dienvolgens bU hem ook minder do sprake en do denkbeelden des Bijbels, dan wel die van de mystieken der voorgaande ceuw, een BRAHEL b. v. Mar van daar heeft nu zijne denk- en voorstellingswijze, even als do hunne, bij vecl welmeenendheid en hartelijkheid, to gelljk veel ziekelijks, veel gevaarlijks, als o. a. de verachting van 't aardsche, of bet in con vol ,ozelsebap vragen naar elkanders gemoodsstaat. Zoo hebben we bezwaar, om do lezing of verspreiding van dit boekje aan to bevelen. Voor 't beschaafde publiek is bet bui- tendien reeds door zUn vaak trivialen of zoetelijken stijl niet geschikt, tenzij dan als bijdrage tot do anthropologic, wier resultaten - hoe do mensch in de soldij der zonde con lever. 412 D. A. DETMAR, GODS VRIJMAGTtGE GFNADF, ENZ. van onvoldaanheid en vreeze leidt, hoe hij dikwerf onder 't mom van een vrolijk uiterlijk een wanhopig gemoed verbergt, en diergelijke meer - hier op nieuw bevestiging vinden. Zou intusschen der plebs misschien geene ondienst bewezen wor- den, wanneer men haar D.'S bekeering in handen gaf? Wel is waar weet juist zij minst van alien bet kaf van 't koren to scheiden, maar zij ergert zich dan ook niet aan 't eerste, en D.'S taal wordt, als hare eigene, door haar verstaan, en zeker gnat bet imrners, dat de bekeering van de dienst der zonde tot die van God en CHRISTUS, ook in hare gebrekkigste vor- men, eene wenschelijke zaak zij. Zoo hebben we nit dit oog- punt wederom bezwaar, om de lezing of verspreiding van 't boekje onbepaald of to raden. Vergete men echter zdlf niet, en wijze men zulken, bij wie men 't aantreffen of brengen mogt, op 't geen D. met dat vrijzinnige element, waarvan wij reeds bij hem gewaagden, bl. 133 nederschreef: ,Ik heb bet attoos in godvruchtigen moeten afkeuren, wanneer zij den weg, welke de Ileere hen geleid had, tot eenen maatstaf voor anderen zochten to stellen - of menschen, welke de Heere anders had gelieven to leiden, durfden veroordeelen, welk ge- drag van onverstand en liefdeloosheid nooit kan vrijgepleit worden." No. 2 opent met een door BEETS opgemaakten ))rooster", volgens welken men den geheelen Bijbel in 462 dagen kan doorlezen. Of dat lezen van den geheelen Bijbel door 't ge- zanaenlyke huisgezin in onze dagen nog aan to prijzen zij? B. zelf heeft eenige gedeelten - o. a., waarvoor wij hem danken, bet 1Iooglied - tusschen hakes geplaatst, en ))de voorlezing of voorbijgang aan de wijsheid van den huisvader in beraad gegeven"; maar beraad kan bier eigenlijk niet eens in aanmerking komen, en evenmin ten opzigte van nog vole andere, door B. niet uitgemonsterde, stukken, als b. v. bet meerendeel der Openbaring. Van dozen rooster dus alles goeds hopende maar juist niet verwachtende, gaan wij verder, en ontmoeten op de rij of een stel gebeden voor elken weekdag van HASEBROEK, een stel liederen van TEN KATE, een stel natuurbeschouwingen voor elke maand van RELDRING, een stel overdenkingen voor Doop en Avondmaal van DOEDES en VAN oosTERZEE, en een stel dito voor de Christelijke fuesten (Hervormin„ alsook Oud- en r;ieawjaar daaronder begrepen) I3I;T IIUISALTAAR. 41 31 van IJASEBROEK , COHEN STUART, DOEDES, VAN OOSTERZEE, LENTZ, HELDRING, BEETS, en BARGER. Inderdaad, eerie voor non Christelijk Huisaltaar w6lgepaste en welgeordende ver- zameling, en daarbij grootendeels van mannen afkomstig, wier talent en karakter hun ook bij hunne tegenpartijen achting verwerft 1 Al zijn wij dan, gelijk ieder die Diet op hun behoudend standpunt staat, ook hier weder 't niet in alles met hen dons, we bebben toch met alles vrede niet alleen, maar vinden sehoons en goeds genoeg, om over 't Been ons minder schoon of goed dunkt gereedelijk heen to stappen. Ten uitdrukkelijkste echter zonderen we ccn stuk hiervan uit: Des Christens Pinkstertogt van LUDW. C. LENTZ. De opname, althans de ongezuiverde opname van dit soms smakelooze, soma galbittere product is voor het bevallige, stichtelijke bundeltje ale een vetvlak op velijn papier, en is ons in den even smaakvollen als vredelievenden redacteur (B. zal immers wel BEETS zijn?) onbegrijpelijk. Eene dorre, dog- matische bewijsvoering voor de persoonlijkheid des H. Geestes -- hoe komt die hier to pas?; "Ons zelven en onze kinderen in de vaderarmen des Vaders, in de Verlossers-wonden des Zoons to leggen", wat matte tautologie en wat walgelijk beeld in cone kleine zinsnede; en dan die o zoo lieve raad, om voor »dwaalzieke predikanten, ouderlingen , diakenen, welke de gemeente in plaats van op to bouwen ondermijnen, zoolang de Heer hen, misschien om de gemeente to tuchtigen, in hunne bediening laat, to bidden"! Gelukkig, dat de man, blijkens zijne namen, van Germaanschen bloede is; bij cene volgende aelegenheid kunnen zijne vrienden zich nu van hem afmaken, met hem to beduiden, dat wij Hollanders to stomp zijn, om de schoonheden zijner geestesvruchten to bevatten. Jammer maar, dat hij ons thans al vast in do noodzakelijkheid brengt, om »het Huisaltaar", anders tot een algemeen weldadig oogmerk op algemeen nuttige wijze opgebouwd, aan die van onze rigting slechts behoudens de achttien bladzijden van LENTZ aan to bevelen 1 N°. 3. Het beige de geeerde Schrijvers van N°.2 niet, zoo wij de "Herinneringen aan Gennesareth" in aesthetische zoo- wel ale religieuse waarde flog eenigzins boven hunne offer- gaven op 't Huisaltaar stellen. in aesthetische om de schil- derachtigheid en nergens afgematte levendigheid van stijl, in religieuse om den rijkdom van idcen. I-Tier en daar moge de BCEKRESCII. 1859. N°. I1. •?£ 414 J. R. MACDUFF, IIERIVVERI\GEN AN, GE\YESARETII. hard-orthodoxe kleur, die der Engelsebe theologie eigen is, ietwat hinderen - meest wel in ,,De Bezetene" -, door- gaans toch is die kleur zooveel doenlijk verzacht; hier en daar ook mope de zucht tot allegoriseren rijkelijk ver ge- dreven zijn, doorgaans tech is er slechts van allegorien, die voorhanden lagen, een aangenaam en leerzaam gebruik ge- maakt. Fort en good, wij achten dit geschrift een uitnemend Christelijk leesboek voor den beschaafden stand, en zelfs eene gansch niet verwerpelijke handleiding voor den homileet, die de bier bewerkte Evangelische verhalen voor zijne gerneente wenscht to behandelen. Hot vinde mitsdien een wijdverbreiden en ruimgezegenden weg; inede ter wille van de Vertaalster, wier overbrenging boven onzen lof is. De uitvoering van N°. 1 is geen vermeldens waard. Die van No. 2 en 3 is good: evenwel is de letter wat flaauw, en de errata, schoon niet bijzonder vele, nog altijd to vole. Of 't aan Schrijver, Vertaalster, of Corrector to wijten zij, dat op bl. 59 v. van No. 3 UZZIA'S melaatschheid aan n rIISKIA" wordt toegeschreven, is voor ons onbeslisbaar. De omslag van No. 3 is allerkeurigst, vooral ook door 't fraaije vignet, dat hot meer van Gennezareth voorstelt; maar zeer steekt daarbij of een titelblad van ordinair papier, zonder vignet; en 't zal eene wezenlijke schade voor 't book zijn, wanneer hot, ingebonden wordende, dat z6o eigenaardige vignet ver- liest. V. P. Voorlezingen over het wezen des Christendoms, gehouden door s. wITROP, Predikant to Zutphen. Derde Deel. Geschied- en oordeelkundige beschouwing van de opvatting des Christendoms. 's Hertogenbosch en Zutphen, Gebr. Muller en A. E. C. van Someren. 1858. Ingr.8vo. 388 bl. f 3-90. Compl. f 10-65. Alleen bet derde of laatste deel van WITKoP'S arbeid over hot wezen des Christendoms kan hier besproken worden. Is zulk eene broksgewijze behandeling nooit verkieselijk, hier evenwel levert zij minder bezwaren op, daar men dit deel ook op zich zelf als een afgesloten geheel kan beschouwen. Hot bevat twaalf voorlezingen, die in den loop des winters van 1857-58 gehouden zijn. \Vat men hier vinden zal is op den titel niet zeer duidelijk uitgedrukt. Opvatting des Christen- J. «'ITKOP, V0ORLEZISOEN, ENZ. 415 dons is cene onjuiste en leelijke uitdrukking. Beter wordt de inhoud opgegeven in de eerste voorlezing, waar do auteur zegt, dat zijn doel is: »aanwijzen, ontwikkelen, hoe men in de eeuwen van bet bestaan der Christelijke Kerk, gedacht heeft over .Ezus' persoon; over zijn werk; over zijn rijk." Hij wil dus noch kerkgeschiedenis, noch geschiedenis der leerstel- lige godgeleerdheid, noch dogmengeschiedenis geven, maar zijn onderwerp staat met elk der genoemde wetenschappen in naauw verband. Om dat Joel to bereiken, wil hij de voorstellingen en denkbeelden, die do Christenen hadden omtrent de drie deelen, waarin hij bet wezen des Christendoms ontleedt en acht begrepen to zijn, onderzoeken 1°. in de apostolische eeuw; 2°. in de R. Catholijke (en Grieksche) Kerk tot aan de her- vorming (Concilie van Trente) ; 3°. in de Protestantsche Kerk tegenover de R. Catholijke (en Grieksche). - De verdeeling is natuurlijk en geleidelijk. ledere afdeeling wordt dan weer gesplitst in meer of minder onderdeelen. Is er reeds veel onderzoek en arbeid noodig om zoo do on- derscheiden opvattingen van 's Heeren persoon, werk en rijk zuiver, duidelijk en naar waarheid to beschrijven, de beer WITKO[ relent daarmede zijne tank niet afgedaan; volgens de eischen eerier oordeelkundige behandeling van de geschiedenis, wil hij ook , navorschen en aanwijzen, welke de oorzaken zijn, waardoor de eene of andere opvatting is voorbereid, ontstaan, en de plaats inneemt van of inruimt voor eene andere." Ter- wiji bet eindelijk tot zijn plan behoort om een oordeel uit to spreken over de verschillende opvattingen des Christendoms. 1)at dit laatste gedeelte van den arbeid hoogst belangrijk is en vooral practisch nut aan de voorlezingen bijzet, beseft ieder; maar dat bet uiterst moeijelijk is, is niet minder duidelijk. WITKoP heeft die moeijelijkheid ook wel gevoeld ; hij be- greep, dat zijn oordeel, zou bet eenige waarde hebben, vol- komen juist en strong onpartijdig moest zijn. Hij heeft daarom gezocht naar een maatstaf, waarvan de zuiverheid boven alle bedenking verheven was, en die overal kon aangelegd worden. Ilij vond zulk een maatstaf in bet Evangelie; de opvattingen van JEzus' persoon en werk toetst hij aan bet beeld des Heeren zelf, zooals bet Evangelic dat doet aanschouwen; die van JEZUS' rijk aan het idee der kerk, zooals dit door den I-leer is uitgesproken en aanvankelijk verwezenlijkt. - Voor- 416 J. wITIio?, waar, dat klinkt goed! Maar zijn nu daarmeu alle be2waren uit den we- geruimd? 't Komt niet alleen aan op een ge- ijkten maatstaf, maar veel hangt ook of van de wijze, waarop die wordt gebruikt. Bovendien die staf ligt niet waar zoo voor de hand. Getuigen bet de velerlei versebillende en strij- dige meeningen over CARISTUS en Christendom, die nog in onze dagen gelden en waarvan de voorstanders bijna alien zich beroepen op bet Evangelie. Blijft bet niet altijd onze opvatting der waarheid, waarnaar wij die van anderen be- oordeelen ? Wie kan zich verheffen boven den invloed, then zoo ontelbare dingen, dien aanleg en opvoeding, onderwijs en omgang en wat niet al meer oefenen op onze denkwijze en gevoeleus? 't Is bekend, dat de beer wITROP een voorstander is der Groninger --- ik zal niet zeggen school - rigting, bet zou ook blijken uit dit werk, al ware bet niet opgedragen aan zijne »hooggeschatte leermeesters en vrienden, de heeren P. IIOFSTEDE DE GROOT en L. G. PAREAU." - Hiermede zij echter geenszins gezegd of bedoeld, dat dit boek in eenig op- zigt gelijkt naar een partijschrift. Integendeel, wij zijn over- tuigd dat de schrijver ernstig getracht heeft zich to houden aan zijne belofte van strikte onpartijdigheid. Het gezegde diene alleen tot staving der waarheid, dat ook bet meest on- bevangen oordeel over dergelijke zaken altijd subjectief blijft en afhankelijk is van de individualiteit desgenen, die het uit- spreekt. Met groote ingenomenheid en toenemende belangstelling heeft Ref. bet boek doorgelezen, met vrijmoedigheid beveelt hij bet alien aan, die belang stellen in de kennis van bet Christen- dom. Zij zullen hier veel belangrijks, veel wetenswaardigs vinden. En, wat niet Bering to achten is, de zaken, die zoo vaak aanleiding geven tot onchristelijke verbittering en harts- togtelijken strijd, worden bier besproken op kalmen, waar- digen toon. De stijl is eenvoudig en belder, de taal door- gaans zuiver. Eene enkele aanmerking op den aanleg van bet werk willen wij hier nog uitspreken. Het plan schijnt bij uitstek regel- matig. Telkens: ontwikkeling der opvattingen, aanwijzing der oorzaken, beoordeeling. Die regelmatigheid is echter stiff, niet altijd natuurlijk, hier en daar belemmerend en niet in over- eenstemming met bet onderwerp. hacn voorbeeld zij genoeg VOORLEZINOEN, ENZ. 4 1 i om onze meening op to helderen en de aanmerking to regt- vaardigen. Het oordeel dat WITROP uitspreekt moet, volgens de schets, altijd en ongunstig en gunstig zijn. Hoe wordt nu die tweeledige beoordeeling in de uitwerking volbragt. Zie bl.115 'De onderscheiden opvattingen van JEZUS' werk in de R. Cath. en Grieksche Kerk v6dr de hervorming." Na eene vrij scherpe afkeuring van al die opvattingen, moet toch bet gunstige oor- deel volgen. Hoe kan dat? ,,Houden wij wel in bet oog, G. H. dat de natuur, zoo ale bet spreekwoord zegt, boven de leer gnat." Ook toen geheel verkeerde opvattingen in de Kerk heersehende waren geworden, was er toch nog wel jets goeds in de Kerk overgebleven. Toegestemd. Maar dan bleef dat goede bestaan, niet ten gevolge van, maar ondanks die op- vattingen. Wat komt bier nu van dat gunstige oordeel teregt? Een antler gebrek in den vorm noemen wij de breedsprakig- heid, wel to onderscheiden van uitvoerigheid, waarmee de beer WITROP zijn onderwerp behandeld. Men zou geheele bladzijden nit bet boek kunnen wegnemen, zonder dat de vol- ledigheid der beschouwing er onder behoefde to lijden. 't Is misschien voor den boorder wel goed als hem nog eens met dezelfde woorden wordt to binnen gebragt, wat hij bij eene vorige gelegenheid had gehoord, maar voor den lezer is bet onaangenaam tweemaal hetzelfde to vinden en bijna woordelijk., zooals b. v. bl. 131 sq. vergeleken met bL 155 sq., of bl. 263 vergel. met bI. 293 en bl. 203 vergel. met bl. 316. Nogtans niemand late zich afsehrikken om dit boek ter hand to nemen en door to lezen, want de weinige gebreken worden ruim- schoots opgewogen door vele goede eigenschappen. Het is be- stemd, niet voor theologen van professie, maar voor beschaafde,, denkende Christenen, die belang stellen in bet Evangelie en verlangen rekenschap to kunnen geven van hun geloof. Aan dezulken zij bet dringend aanbevolen. Moge de auteur de vol- doening smaken, dat zijn werk in veler handen kome ook buiten zijne gemeente, en bij alien uitwerke, wat hij zijnen hoorders toewenschte: ,den lust om bet Evangelie steeds dieper to onderzoeken, de kracht om zijn invloed in bet leven to openbaren, opdat wij, elk in zijnen kring, zij die klein of groot, medewerken aan den bloei der Gemeente, waartoe wij behooren, van bet Godsrijk, welks onderdanen wij zijn." R. V. 418 1). C. STEY9 1'ARVE, I. De Bijbel, de Koran en de Veda's. Tafereelen van Britsch- Indie en van den opstand des inlandschen legers aldaar, door D. C. STEYET PARV]. Met eene voorrede van Prof. P. J. yarn. Met portretten en eene kaart van Britsch-Indie. Twee Deelen. Haarlem, J. J. Weeveringh. 1858. In 8vo. 333 en 458 bl. II. Verhandeling over den hedendaagschen opstand in Britsch- Indie, door Mr. R. W. J. C. BAKE. 's Gravenhage, H. C. Susan, C.Hz. 1858. In 8vo. 115 bl. f 1 - I. Het was eene Engelsche stem, die onlangs van de In- dische bezittingen erkende: ,Nooit was cene heerschappij zoo zorgeloos gewonnen, of zoo ligtvaardig gehandhaafd. Verove- raars ons ondanks, hebben wij Engelschen nooit onze ver- overing juist gewaardeerd. Als roekelooze spelers hebben we ons in bet spel gewaagd, zonder ons rust to gunnen om de waarde van den inzet to schatten. Wij bebben gewonnen - en moesten ons zelf or over verwonderen. Terwijl wij niets anders dan handelsvoordeel zochten, hebben wij een uitge- strekt gebied gesticht. En pas zijn wij veilig in onze bezit- ting geinstalleerd, of, door eene lotwisseling even vreemd en verrassend als waardoor wij bet verkregen hebben, wor- den wij van ons rijk beroofd, en moeten voor eigen behoud strijden tegen een vijand van ons eigen maaksel. De gewezen opstand is inderdaad eene gepaste ontknooping voor bet gc- heele wonderlijke drama... Doch zoo iets was ook noodig om ons Indi® to doen behouden. 'Pant niets anders zou hat hebben kunnen redden, zou bet Engelsche yolk hebben kunnen opwekken van zijne diepe apathie in alle zaken, die op daze onze grootste bezitting betrekking hebben." Gebeurde bet eens, waarvoor de hemel ons beware! dat cane dergelijke ramp (schoon dan ook van can anderen acrd) onze Indische heerschappij trof, dezelfde woorden zouden met bet volste regt van ons yolk kunnen gezegd worden. Ook bij ons weet bet algemeen nweinig meer van Indie dan dat bet een land is van zwarten, erg heat, en vol slangen en tijgers." Daarom kunnen wij beter doen dan ons - bij alle senti- mentaliteiten over de gepleegde gruwelen en versehrikkelijk- heden - toch in bet verborgen ietwat verheugen over dozen welverdienden slag in bet trotsche Britsche aangezigt. Wij zouden er zonder de nadeelen, even groot voordeel van kun- DE ELIBEL, DE KORAN EE DE VEDA'S. 419 nen hebben als de Engelschen , zoo ook wij er uit leerden onze Oost to kennen, to gebruiken en to bewaren. Beiden hebben wij met die rijke bezittingen gedaan als de 15jarige knaap, die eon goudstuk vindt, en er zeer blijde mede is, en er mee speelt, het opgooit en weder vangt, totdat eene ver- raderlijke hand het hem afvangt. De Engelschman heeft het den roover weer weten to ontrukken - zij het ons eene les, om onzen schat to wisselen en to bergen. Grootelijks zijn wij dus ingenomen met elke poging, die strekken kan, om de les die aan den Ganges gelezen is, ook aan Hollandsche ooren over to brengen. De tijd van gruwelen en avonturen to lezen, door telegraaf of postwezen overgeseind of overgelogen, is nu voorbij. Nu de oorlog afgeloopen is, kunnen wij het geheel zoo wat overzien en naar een geregeld verhaal der gebeurtenissen vragen, in verband met den toe- stand, de inrigting en de oorzaken van dit Aziatische treurspel. Dat is nagenoeg het doel, waarmede de Heer STErv PARVJ zijn werk over Engelsch Indie heeft uitgegeven. Over zijne letterkundige positie, in de Oostersche letterkunde wel to ver- staan, en over de betrekkelijke bevoegdheid des schrijvers om over dit onderwerp to handelen, wordt men behoorlijk inge- licht door de voorrede des Hoogleeraars P. J. VETH, wiens oordeel over het work en zijne doelmatigheid Bog al gunstig is. Men vergete echter niet dat deze - in tegenoverstelling van de meeste beoordeelaars - nog altijd wat to prijzen zal vinden ook in werken, die hij zelf veel beter zou kunnen doen. Of er ook, gelijk in de beide voorredenen, van Prof. VETH en den Schrijver, geschiedt, wel zoo veel gewigt aan gehecht kan worden, dat de Schrijver zelf die landen bezocht heeft, weet ik niet. Ik moet erkennen niet to weten in welke betrekking die reis heeft plaats gehad, en welke gedeelten door hem toen bezocht zijn, maar ik zou vreezen, dat het bezoek wel niet veel anders zal geweest zijn dan misschien eene zeer partiele kennismaking op de reize per overlandmail. Over het alge- meen kan ik in het werk niets meer vinden dan eene met zorg bewerkte en welgelukte, maar toch altijd eene compilatie. Het bestaat nit twee deelen, die tot elkander in zekere be- trekking staan. Het eerste geeft, voor zooveel dit in een be- trekkelijk kort bestek geschieden kan, een overzigt van den politieken, militaircn, civielen en gods dienstigen toestand van 420 ll. C. STEY\ rARVE, do Britsch Indisehe ewesten, benevens do geschiedenis zoo- m vd6r als gedurende de heerschappij der Engelsehen. Hot andere behelst bet eigenlijke verhaal der gebeurtenissen, die in do laatste dagen daar zijn voorgevallen. Als toegift krij- gen wij flog 3 bijlagen: »1°. de verspreiding van bet Christen- dom in Indie, 2°. de handel in edelgesteenten; 3°. de ver- vaardiging van shawls." Zoo aardig als de dienstmeisjes hot van den kaaskooper vinden, dat hij een sneedje als bijlage geeft, hetwelk zij onderweg kunnen opsnoepen, zoo weinig behagelijk vind ik die bijlagen-manie in een book. Behoort bet tot uw book, verwerk bet or dan in, dat bet ter zijner plaatse komt; is dit niet bet geval, goof bet dan niet aan den lezer to kluiven, alleen omdat gij bet nu eenmaal eu porlefeuille hebt. Van de drie genoemde zou die over de verspreiding van bet Christendom bepaald tot bet onderwerp behooren, in zoo verre kinderachtige proselytenmakerij aan de eene, en tot in bet dolle volgehouden verdraagzaamheid aan de andere zijde, eene der fouten van de Engelschen geweest zijn. En in alien gevalle van beide zijden heeft men getracht aan den op- stand een godsdienstig karakter toe to dichten. Doch wat daarvan zij, is door dit wel aardige, maar geheel op zich zelf staande opstelletje, volstrekt niet in bet licht gesteld. Beter ware bet b. v. aan bet Christelijk Album ter plaatsing ingezonden. Zoo bestaat ook in bet algemeen de band tussehen bet eer- ste en hot tweede deel meer in naam dan in werkelijkheid. De schrijver heeft teregt begrepen, dat voor eene juiste waar- dering van de feiten die bij verhalen zal, eene nadere ken- nismaking met de toestanden en de geschiedenis van Engelsch Indie zelf den lezer vooraf op de hoogte moest brengen.l\Iaar hct is als ware hij reeds begonnen dat eerste deel op to stel- len, zonder vooraf zelf tot klaarheid gekomen to zijn aan- gaande de oorzaken van den opstand, die eigenlijk door dat voorwerk hare natuurlijke verklaring moeten vinden. Dit valt meest in bet oog al aanstonds in bet eerste Hoofdstuk, dat over de inrigting van bet bestuur in Britsch-Indie handelt. Bet is wel waar, wat daar gezegd wordt, maar behalve dat bet zeer vlugtig is, bet snijdt goon hout. De optelling van do enorme tractementen (waardoor volgens den S. ,bet lot der civiele ambtenaren allezins gelukkig is") is wel belang- DE BIJnEL, DE KORAN EN DE VEDA'S. 421 rijk, maar daarover is reeds genoeg geschreeuwd. En in zeker opzigt voedt bet de onbepaalde algemeene opinie, alsof door die groote tractementen van oudsher de Engelschen voor Indict niet anders dan uitzuigers zijn geweest, die zich zel€ ten koste der islanders gruwelijk verrijkten. Het tegendeel is waar. Niet altijd waren die tractementen zoo hoog. In de tijden van CLiVE en HASTINGS had een colonel 15 rupies (f 18) per maand, en een clerk 8 (f 9,60), en in 1769 klaagde een hoofdofficier, dat hij dikwijls in donker to bed ging, om- dat bij geene kaars betalen kon. Maar toen moesten de beamb- ten zich dan ook maar zelf helpen , wat zij behoorlijk deden. Toen onder Lord CORNWALLIS de tractementen tot bet vijftig- voudige werden opgevoerd, hield bet eigenlijk gezegde uitzui- gen door Europeanen op. De afpersingen en de gruwelijke mishandelingen daarbij ook in den jongsten tijd gepleegd, waarover veel gesproken is, en waarvan ook door den S. staaltjes worden aangehaald, geschiedden niet door Engelschen. Dit wordt wel gezegd, maar slechts in bet voorbijgaan, ter- wijl bet bier hoofdzaak ware to herinneren, dat dit door de Zemindars in Bengalen geschiedde ; maar van bet geheele Zemindaree system hooren wij niets. Nog meer komt hetzelfde nit bij de beschrijving van de inrigting der lepers, bij dezen ongetwijfeld militairen opstand zeker eene hoofdzaak. De statistische opgaven over dat leger zijn wel goed en zullen wel joist zijn, maar van de gebeele geschiedenis der inlandsche krijgsmagt, van de verhouding der native troops tot de Europesche, en van de Engelsebe offi- cieren tot hunne inlandsche manschappen hooren wij, wel bet een en ander, maar naar mijne mooning niet genoeg. Niet altijd is de voorstelling duidelijk, want als we eerst bij de beschrijving van een inlandsch regement alleen van inlandsche officieren hooren, wordt er later ook van de Europesche ge- sproken, terwijl de vele gebreken in de verhouding dier officieren tot hunne onderhoorigen onvolledig worden toege- licht. Zelfs is er bet een en ander wat tot verkeerde voor- stelling aanleiding zoo kunnen geven. Over de verschillende casten sprekende, waaruit bet Hindoesche yolk en dus ook het leger der Sepoys is zamengesteld , wordt vooreerst de stand der Brahminen veel to verheven voorgesteld (zooals ze in theorie, maar niet in werkelijkheid is). Verder zou men 422 D. C. STEYN PARV1:, daaruit opmaken, dat in de zamenvoeging van Brahminen met lagere casten in ddn regement eene groote fout gelegen zou hebben, terwijl juist, en mij dunkt, op goede gronden be- weerd is, dat de scheiding der casten in afzonderlijke rege- menten kwaad heeft gedaan. Immers daardoor word de geest van zelfverheffing en complottenmakerij meer bevorderd, dan door bet zamenzijn der altijd eenigzins vijandige casten. Ein- delijk zou ik zeer twijfelen of bet wel juist is, hier alleen van de Brahminen to spreken, alsof dozen grootendeels de aanleggers van den opstand zouden geweest zijn. Meer heb ik de opinie hooren uitspreken, dat zij nog tot de beste be- standdeelen van bet inlandsche leger behoorden, en zonder dat ik bij uitsluiting aan ddn stam de schuld zou willen ge- ven, schijnon toch de Mahomedanen wel de belhamels der beweging geweest to zijn. Ja de geheele zaak heeft aller- meest bet karakter eener woeling van bet eenmaal oppermag- tig geheerscht hebbende Islamisme. De niet dan zeer partiele deelname van bet eigenlijke Hindoesche yolk, laat zich en uit bet zuivere militaire en bet grootendeels Mahomedaansche karakter best verklaren. Diezelfde onbepaaldheid aangaande bet karakter der beweging heeft den S. ook alleen kunnen bewegen tot den fraaiklinkenden, maar weinig juisten titel: De Babel, de Koran en de Veda's. De bijbel noch de Veda's hebben er iets mode to maken gehad, en de Koran alleen in zooverre als zijne godsdienst van bet zwaard bij elken oorlog van Mahomedanen er mode in wordt gehaald. Was de S. van eon ander oordeel geweest, en hadde hij dat door zijn verhaal en bet geheele boek verdedigd, dan ware bet goed; maar dat heeft bij niet gedaan. Beter ware bet geweest dit eerste Hoofdstuk wat uitgebrei- der to maken, waartegenover b. v. de Thugs wel wat kor- ter besproken hadden kunnen worden; gelijk ook do oude Hindoesche godsdiensten , tempels en gedenkteekenen in eon werk als dit eerder slechts en passant konden worden aange- stipt. Immers eenigzins naar eisch de oude godsdienst en be- schaviog van Hindostan behandelen, daar mag wel eon afzou- derlijk work aan gewijd worden. Doch bet is niet mogelijk om op doze wijze stuk voor stuk van des S. arbeid na to gaan. `Vie in deze voorafgaande beschrijving van Hindostau en zijne geschiedenis eon werk DE BIJOEL, DE KORAN EN DE VEDA'S. 423 verwacht, wat den Nederlander genoegzaam op de hoogte brengt, om den politieken en socialen toestand van die ge- westen to leeren kennen, verwacht to veel - van de geogra- phische en physische gesteldheid wordt zelfs niets gezegd; maar wie tevreden is met zoo bet een en ander, wat zeker zeer belangrijk is; wie flog al gesteld is op anecdotenhafte bijzonderheden, die de meesten altijd zeer aardig vinden, die zal dat in geen Nederlandsch werk beter gedaan vinden, dan in dit. De schrijver heeft zijn boek tot een leesboek gemaakt dat, zoo al op geene wetenschappelijke waarde, toch op den naam van boeijend en belangrijk tevens aanspraak kan makers. Met bet tweede deel kan men meer ingenomen zijn dan met bet eerste. Het behelst een vrij duidelijk verhaal van de gebeurtenissen des opstands en zijne bedwinging, en hier is de behandeling meer in overeenstemming met bet onder- werp, gelijk bet dan ook gemakkelijker was een geregeld verhaal van die feiten to geven, dan in een betrekkelijk cog bestek den toestand en de geschiedenis van bet groote en zamengestelde Britsche rijk in Indie to behandelen. De bron- nen hebben den Schrijver bier niet ontbroken, maar bet was toch ook geene zoo geheel gemakkelijke taak, om die massa van bouwstoffen tot een geregeld geheel to verwerken, Daar- door is ongetwijfeld eene groote dienst bewezen aan ieder, die nog eens een geordend verhaal van den chaos van ver- schillende episodes, die op verschillende wijze bekend gemaakt zijn, lezen wil. Dat vele dier episodes slechts vlugtig zijn behandeld in vergelijking van de afzonderlijke geschriften, die er gaandeweg over uitgekomen zijn, is natuurlijk: er moest eene soort van keuze worden gedaan. Dat bet dikwijls nict de schrijver zelf is die optreedt, maar de slagtoffers en oog- getuigen zelven, die sprekende worden ingevoerd, is niet to verwonderen. Dit moge win de gelijkmatigheid van den stijl afbreuk doen, bet heeft toch ook zijne eigenaardige belang- rijkheid en aantrekkelijkheid; zelfs hadde ik bet niet onge- past gevonden, wanneer hierbij ook de bronnen zelven, waar- uit dit geput is, waren opgegeven. De geschiedenis van den oorlog teen de rebellen wordt slechts medegedeeld tot aan de tweede inneming van Lucknow door de Engelsehen en de bekende proclamatie van Lord CANNING. Dit is wcl ceu belangrijk keerpunt gewecst in de- 424 v. C. sr1YR PARV1, zen verschrikkelijken oorlog, maar do zaak was daarmede toch niet geheel afgeloopen. Het is inderdaad jammer, dat de S. zich eigenlijk to veel met de uitgave van zijn boek ge- haast heeft. Hadde hij den geheelen afloop van den oorlog afgewacht, dan ware bet geheel beter to overzien geweest. Dan zou hij ook in staat geweest zijn nit vele waarlijk be- langrijke mededeelingen van persoonlijke ontmoetingen, waar- schijnlijk na zijne bewerking verschenen, zijn verhaal nom belangrijk aan to vullen. De stijl is over bet algemeen good en boeijend. Men treft er wel eens eene enkele zonderlingheid aan, als b. v. I bl. 15, waar in koelen bloede van de Sepay (waarom Diet Seppy) wordt gezegd, alsof dit zoo de regel ware: ,,Het blood in zijne aderen en bet merg in zijne beenderen is dan (wanneer hij 50 jaren heeft bereikt) verdroogd of bedorven door de dagelijksche blootstelling aan de schroeijende zon van Indie."- Men ziet wel eens bet streven doorschemeren, om in hot genre pathetisch to vervallen, waar eenvoudigheid en dege- lijkheid passender geweest zou zijn. Maar over bet algemeen zal men zich over den stijl Diet beklagen. Een enkel Angli- cisme, b. v. ontmoeten met (meet with) II. bl. 287; water- plaats (watering place = put, fontein) II 288, enz., - moet men den man vergeven, die thans onder de Engelscben woont en geheel nit Engelsehe boeken putten moest. Maar eene vertaling als op bl. 356 van conduct the business wordt ge- geven, zou men dan Diet verwacht hebben. Over de spelling der Hindostansche woorden en elgennamen is bet bezwaarlijk een repel to stellen, daar de Engelsehen zelven daarmede bit- ter verlegen zitten. Doch tenzij men Hindostansch kent en de uitspraak op de plaats zelve heeft bestudeerd, acht ik bet toch altijd bet veiligst, om de meest gebruikelijke spelling onder de Eng. schrijvers to volgen en die Diet (gelift b. v. taloekdar voor talookdar) zoo wat - altijd ten halve - naar de Hollandsche uitspraak to wijzigen. In Engeland zelf is over Ilindostan genoeg geschreven. Van kleine handboekjes af, als bet ;)Manual of British India" van HUMPHREYS, of dat van STOCQUELER, tot de groote wer- ken van MONTGOMERY MARTIN, of MILL ell WILSON, is or eene serie van geschriften, waarbij zelfs de Engelschman in de keuze verlegen wordt. Nog veel nicer is dit bet gcval met DE PIJPEL , DE KORAN RX DI{ VEDA'S. 425 werken over de laatste aangelegenheden. Dit is een chaos van redeneringen en plannenmakerijen, van resume's en per- sonal recollections, waardoor ook hij die Engelsch verstaat toch zoodanig overstelpt wordt, dat hij niet weet wien als Bids to nemen, om bet belangrijke drama in zijn geheel to leeren kennen. Ik voor mij houdt bet er voor, dat de Heer s. P. beter gedaan had, wanneer hij eene bescbrijving van Hindostan wilde laten voorafgaan, om daartoe een degelijk en voor den Nederlander niet gebeel onbruikbaar werk to verta- len, liever dan to trachten bier iets oorspronkelijks to leve- ren, wat toch niet oorspronkelijk is. Over den laatsten oorlog is mij nog Been werk bekend, dat bet geheel genoegzaam uit- voerig beschrijft, dus daar moest hij wel zelf aan bet werk gaan. Maar eene vertaling van werken als b. v. over bet beleg van Delhi, over de gebeurtenissen om en bij Lucknow en zoo vele andere episodes als er afzonderlijk behandeld zijn, zou aan bet Hollandsche publiek ook niet onwelkom geweest zijn. Doch dat kan altijd nog geschieden. Intussehen heeft hetgeen de Heer s. P. bier heeft gedaan, zeker zijne eigenaardige verdienste. Wij hebben bet flog al uitvoerig besproken, omdat bet ons meer dan eene vlugtige beschouwing waardig scheen. Want vooral toch stelle men dezen arbeid niet gelijk met die speculatie-litteratuur van den dag, die over eene zoo belangrijke zaak als de opstand ge- weest is, zich maar haast, om dadelijk rijp en groen, logen en waarheid - als bet maar afschuwelijke en zenuwprikke- lende avonturen zijn - den lezer op to disschen. Het is een werk over doze geschiedenis, dat voor bet oogenblik bet bruikbaarste is, wat er over verschenen is, dat de tallooze verschillende bouwstoffen heeft verwerkt op eene wijze, die bet tot een voor elken lezer toegankelijk en bruikbaar geheel maakt. Vergeet daarbij niet, dat de uitvoering zeer netjes, fatsoen- lijk is. Een paar portretten versieren bovendien elk deel en cone, niet zeer uitvoerige maar toch geschikte kaart stelt u in de gelegenheid, bet terrein to overzien. Dat de uitgever dan ook in een ruim debiet zijn loon vinde. II. Het tweede werk aan hot hoofd dezes genoemd is reeds voor geruimen tijd verschenen, en wij zonden bet ook eerder 126 Mr. R. W. J. C. BAKE, besproken hebben, hadden wij niet op eene gelegenheid ge- wacht, om ze beiden to zamen to behandelen. In aard en aanleg is deze minder uitgebreide studie niet ongelijk aan de eerste. Ook hier hebben wij een Nederl. schrijver bekend met O. I. zaken, voor zoo ver onze eigene hezittingen betreft, die uit Fngelsche bronnen zich zooveel mogelijk op de hoogte dezer zaak heeft gebragt, en bet resul- taat zijns onderzoeks aan bet Nederl. publiek bekend maakt, en wel in vier achtereenvolgende redevoeringen in Felix Meritis in Febr. d. v. j. gehouden. Hot was teen een zeer gepast en zeer belangrijk werk wat hij ondernomen had, en molten er al vele beweringen in voorkomen, die de schrijver zelf, zoo hij er nu nog eens over kwam to spreken, wel eeni(yzins wijzigen zou, toen had hij in alien deele le mdrite de l'a-propos. Meer dan de Heer s. Y. kan de Heer BAKE gezegd worden een oorspronkelijk werk geleverd to hebben. Hij stelt zich niet ten doel om de feiten des opstands to verhalen, maar om zijne besehouwingen daarover mede to deelen, en heeft zijne zeer uitgebreide verhandeling in deze 3 punten verdeeld: ,)I-. eene korte geschiedenis van Britsch-India tot op bet oogenblik van den opstand der Cipayers; 2°. de opstand zelf, zijne oorzaken, aard en strekking , en 3°. de lessen, die wij ten aanzien onzer kolonien uit die gebeurtenissen kunnen trekken." Dat laatste gedeelte is meer in schijn dan in werkelijkheid belangrijk. Want ondanks vele ondergeschikte punten van gelijkheid, is de toestand der Hollanders in den Ind. Archipel zoo geheel versehillend van lien der Fngelschen, dat bet ons niet verwonderen kan, dat dit punt eigenlijk niet veel to be- duiden heeft. In de behandeling van de twee eerste punten moot men hulde bewijzen aan de mildheid, waarmede de S. zijne lezers met een schat van bijzonderheden bekend maakt, die niet ieder in staat is in zoo kort bestek bijeen to bren- gen. Wat bet tweede betreft, ik voor mij verschil in vele opzigten van den S. in zijn gevoelen over de oorzaken van den opstand, waarvan hij bet militaire karakter tracht welt to redeneren, waaraan hij eene meer politieke beteekenis geeft dan hij mij toeschijnt to hebben; dock vooral als men in aanmerking neemt, dat do gegevens toen no niet zoo menig- VERBANDFUNG, RIM -127 vuldig waren als thans, moot men erkennen, dat hij zijn ge- vuelen zooveel mogelijk verdodigt. Hot hoofdbezwaar, wat men tegen den arbeid des Heeren BAKE moot inbrengen is eene zekere oppervlakkigheid en haastigheid. De ongetwijfeld veelzijdig ontwikkelde Schrijver heeft blijkbaar eene zekere gemakkelijkheid om zich zoo ietwat to bull to werken in onderwerpen, waarin hij toch eigenlijk niet to hula behoort. Maar bij eene aandachtige lezing blijkt het dan ook dat hij wel eens doet wat men noemt er een slag naar slaan. Wilde men in bijzonderheden zijne rede- neringen nagaan, dan zou ik vele althans ligtvaardig neerge- schreven steliingen kunnen aantoonen. Doch ik heb reeds to veel plaats in dit Vaderlandsehe Tijdschrift voor deze Engel- sche aangelegenheden ingenomen. Bovendien draagt het werk des Heeren BAKE overal do sporen, dat hij zeker de gewoonte heeft van zeer haastig, maar dan ook wel wat slordig to werken. De stijl vooral, dat arme stiefkind der Nederland- sche litteratuur, klaagt daarover op elke bladzijde. Jammer is het, dat iemand van zoo groote belezenheid en goeden aan- leg inderdaad dikwijls zoo slordig stileert. Als ik de rollen had mogen verdeelen, dan hadde ik den Heer s. P. verzocht eene voorlezing over dit onderwerp to leveren, en den Heer BAKE er a tote reposee een meer uitge- breid werk over to schrijven. De eerste zou eene meer boei- jende en aangename voorlezing, de laatste een meer degelijk en inhoudsrijk book hebben kunnen leveren. En hiermede zijn deze beide werken van der zake kundige mannen aan ons publiek, dat der zake wel meer kundig wezen mag, aanbevolen. De Globe. Schetsen van Landen en Volken. Bijeenverzameld door K. K. v1NK. Met eene plaat. XXsta Deel, 2e Stuk. Am- sterdam, J. D. Sijbrandi. 1858. In gr. 8vo. f 7-20 per Jaargang. De lof then Ref. in dit tijdschrift bij gelegenheid der aan- kondiging van eene vroegere aflevering, meende to kunnen brengen aan den Uitgever zoowel als aan den nieuwen Redac- teur, wegens hunne betere opvatting van den aard en de strek- king van hun tijdschrift - die lof komt den Redacteur ook 428 DE GLOBE. weder toe voor bet nieuwe stuk van zijn tijdschrift, dat voor mij ligt. Geen romannetjes meer, of novellen van beter of ge- ringer allooi, zooals die under den vorigen Redacteur de plaits voor stukken van degelijker gehalte wegroofden; eene rubriek Y,korte mededeelingen", om in de gegeven beperkte ruimte bet meest mogelijke to kunnen opnemen, en doze rubriek zelfs, geheel naar den wensch door Ref. bij de vroegere beoordee- ling uitgedrukt, meer uitgebreid dan in bet vorige stuk. Dat zijn alles reeds verbeteringen, en zelfs map- men, volgens eene particuliere mededeeling van den Redacteur, in volgende af- leveringen een kort verslag van merkwaardige reisbeschrijvin- gen, die zoowel ten onzent als in bet buitenland verschijnen, to gemoet zien. Moge de Redacteur spoedig doen blijken, dat bet hem met die verzekering ernst geweest is, of wel die taak blijken niet to zwaar to zijn voor den persoon. In bet stuk dat voor mij ligt, is daarvan nog wel niet veel to bemerken en zijn de korte mededeelingen, op ddne uitzondering na, ont- leend aan PETERMANN'S Mittheilungen; maar daar is vooreerst nog geen grond van twijfel aan des Redacteurs ijver en eer- lijkheid in bet nakomen zijner --- trouwens niet in bet open- baar gegeven -- belofte. Overigens zou de inhoud van het tegenwoordige stuk moeijelijk belangrijker kunnen zijn, dan hij thans is. Op een beknopt geschiedkundig overzigt van de eilanden Boeroe en ondiggende kleine eilandjes, dat in drie af- deelingen verdeeld is (oorspronkelijk stuk), volgt eene schets, overgenomen nit de ))Revue des deux Mondes", getiteld: Eenige dagen in Spanje, van JOHN LEMOINE, dat eene merkwaardige proeve is, hoe men in weinig dagen veel en naauwkeurig zien kan, wanneer men zich eerst maar heeft gelieven to onder- rigten van datgene wat to zien is en waarop men bepaaldelijk to letten heeft. Met bet grootste genoegen las ik dit stuk vroeger in de ))Revue" en verheugde mij, dat ook de lezers van ))De Globe" er op vergast zouden worden. De beschrij- ving van een stierengevecht mogt natuurlijk niet ontbreken en is dan ook werkelijk in bet stuk to vinden, zonder al to veel akeligheden op to leveren. Verder vinden we eene mede- deeling over den tegenwoordigen toestand op Haiti, een stuk waarop later noodwendig een vervolg zal moeten komen, sedert Keizer FAUSTIN SOULOUQUE uit zijn gebied verjaagd en het geheele eiland thans onder een min of meer republikeinschen DE GLOBE. 429 regeringsvorm staat. 't Zou wel wonder zijn als bet daar met de republiek beter ging dan in Frankrijk in der tijd, maar in ieder geval blijkt nit bet stuk, dat hot order SOULOUQUE be- spottelijk toeging, met zijne soldaten b. v., waarvan de een eene mouw van den rok, de ander cone pijp van de brook kwijt is, waarvan sommige met geweren, andere alleen met bajonetten voorzien zijn, terwijl sommige groote zwaarden en weder andere al doze wapenen to gelijk dragen , en wat de kleeding betreft dikwijls eon rijke corporaal eon armen generaal in de schaduw stelt. Hot zal eon prachtig schouw- spel hebben kunnen opleveren om hot Haitische leper to zien marcheren met de patroontasschen - blikken bussen, waarin zeep en kaarsen uit Boston ingevoerd worden - op het bloote hoofd, en daar die bussen, (alias: patroontasschen) met bet merk van bet handelshuis voorzien zijn, zou men in de dragers van bet motto: ))de firma E. A. & w. wiNCFHESTER, zeep en kaarsen", eer vastenavondgasten of knechts, die op een vijan- digen concurrent van bet handelshuis lostrekken, vermoeden, dan een leper. Eene heerlijke maatschappij daar l waaruit ik niet zou willen afleiden de ongeschiktheid van den Neger voor hoogere beschaving, maar waarop men toch wel eons gewezen heeft om zijne vatbaarheid to bewijzen, en wat vinden we dan? eBestendige bnrgerkrijg, bloedvergieten en roof, onbestendig- heid van regering, onzekerheid van leven en eigendom, ver- mindering van welgesteldheid zijn de kenteekenen van de Neger- beerschappij op Haiti." Hot volgende stuk bebandelt den Trans-Atlantischen tele- graaf; dat stuk is thans (op bet oogenblik der aankondiging), door bet ongeval dat met den draad gebeurd is, verouderd en ik spreek er dus maar niet verder over. Eenige belangrijke korte mededeelingen besluiten de cerste drie afleveringen waaruit dit stuk van ,,De Globe" zamen- gesteld is. Verder vinden we een allermerkwaardigst stuk uit ,,Das Ausland" overgenomen, getiteld: Ontwikkeling en bloei van Algerie, door KARL ZILL, Maire van Fillla (Philippeville). De voorstanders van de zaak der colonisatie in de Nederl. Oost-Indie kunnen daaruit zien, dat volgens doze berigten bet climaat van Algeria ook voor bet Germaansche ras niet zoo ongunstig schijnt to zijn, ale uit de opgaven, voornamelijk van BOEKBESCII. 1859. N". IX. 29 430 DE GLOBE. BOUDIV zou moeten blijken. Hoewel nu de hier to vinden op- gaven niet geschikt zijn om tegenover die van BOUDIN gesteld to worden, daar bepaalde cijfers geheel en al ontbreken, ver- dient de Schrijver echter allezins bij ons gehoord to worden om de belangrijkheid van de zaak der colonisatie, die zich aan zijn stuk knoopt, eene zaak die aan den eenen kant met evenveel vuur en ijver verdedigd als aan den anderen kant met bekwaamheid bestreden wordt. Verder vinden we een stuk: )Tien jaren nit de gesehiedenis van California", weder hoogst merkwaardig, omdat men er nit leert, dat zelfs daar waar eene maatschappij zich vormt nit gaauwdieven en schurken, het goede in de menschelijke natuur tech ten slotte boven komt. )7I-let troostrijke en leerrijke in deze wonderlijke vereeniging is," zegt FBOBEL, ,,dat zoodra die gevaarlijke elementen in elkanders nabijheid waren, de voormalige vijanden van eene welgeordende maatschappij de ijverigste verdedigers van then nieuwen staat werden. Eigen behoefte leidde tot vorming en tot veredeling der mensche- lijke maatschappij. Er bleef bun, mag men zeggen, geene andere keus over, dan om als burgers to leven, als zij leven wilden. " Het laatste grootere stuk geeft het berigt van een ooggetuige over de belangrijkheid der Russische bezitting aan de Amur- rivier, grootendeels bevestigende hetgeen men of van andere zijden reeds wist, of gegronde reden had om to vermoeden. Uit deze opgave van den inhoud en hetgeen daarvan nader gezegd ward, zal men wel de overtuiging kunnen erlangen, dat )De Globe" in dit stuk getrouw ebleven is aan hat pro- m dat nit bet vorige stuk to lezen was, en dat het tijd- schrift dus voortdurend ondersteuning verdient. De eenige opmerking, die nog (,emaakt mag worden, zou deze zijn, of platen zooals er ook nu weder eene bij dit stuk gevoegd is, niet veel gevoegelijker vervangen zouden kunnen worden door iets anders, hetzij eene kaart, of een vel druks meer, of wel eene meer belangrijke afbeelding. In een Atlas pittoresque moge bet niet onbelangrijk zijn om ook eene af- beelding to hebben van )Loehoe nit zee gezien met het blok- huis", ik geloof dat de meeste lezers der ,,Globe" zich even- veel als Ref. - dat wil zeggen, zoo wat niets - er voor interesseren zullen, om die plaat zoo enkel to hezitten. DE GLOBE. 431 Eindelijk zij den Redacteur nog de belofte herinnerd, om grootere reisbeschrijvingen door korte uittreksels meer alge- meen toegankelijk to maken. A. S. Romeinsche Antiquiteiten van Dr. KopP bewerkt door Mr. J. A. SCANEITBER, Rector to Groningen. Groningen, J. B. Wolters. 1858. In 8vo. 196 bl. f 1 - 60. )Is bet boekje goed," zegt de Schrijver in zijn voorberigt, )dan komt bet er niet veel op aan, wat van den oorspron- kelijken auteur, wat van den bewerker is; is bet slecht nog minder." Ik wil bet daarom op zich zelf, niet in vergelijking met bet origineel, beschouwen en Mr. SCUNEITBER alleen aan- sprakelijk rekenen voor zijn arbeid. In bet algemeen kan men van bet werkje mijns inziens een zeer gunstig getuigenis afleggen : bet uitwendige (de platte- grond van Rome natuurlijk uitgezonderd) zoowel als de in- houd maken aanspraak op veler belangstelling. De afbeeldingen vooral bij N°. VIII zijn allezins geschikt om een geed denk- beeld to geven van zaken, die men zich niet gemakkelijk voor- stelt en waarvan niettemin de kennis onmisbaar is. De tekst heeft bij aangenaamheid van stijl groote duidelijkheid. 't Boekje gelijkt meer naar een leesboek dan naar een leerboek. De taal laat bier en daar wel eens iets to wenschen over, b. v. als ))sui juris" door izelfstandig" (bl. 56) vertaald en op bl. 58 gezegd wordt, )dat do kiezers in de kiezersvergaderingen" een )wastafeltje" kregen in plants van een wassen tafeltje; ook vind ik bl. 162 )beursje" voor )peculium" minder geschikt en bl. 173 'letteren" onbegrijpelijk, omdat er van letteren in die § ~,eene sprake is; misschien bedoelde de Schrijver )letters." Vergelijkt men Mr. SCUNEITER's Antiquiteiten Met BOJESEN'S Ilandboek, dan valt de vergelijking zeer zeker ten gunste van den eerste nit: bij hem toch worden de tijdvakken scherper afgescheiden en de organische ontwikkeling van bet staats- leven beter in het licht gesteld; bij hem is ook aan de geo- graphic van bet Romeinsche rijk en aan de topographie der stad eene ruimere plants toegstaan, en aan bet privaat leven grootere zorg besteed dan bij BOJESEN, door wien dat alles slechts ter loops wordt aangestipt. Over 't algemeen geeft Mr. SCBNEITHER een goed denkbeeld van bet geheel en zijne 29 432 Mr. J. A. SCHNEITHER, deelen, BOJESEN niet zoo zeer. Toch zou ik het Handbook van dozen ongaarne van de Gymnasia gebannen zien : de toe- komstige regtsgeleerden zouden er groote schade bij lijden, want wet is in het werkje van Air. sCHVEITHER eigenlijk over de judicia gezegd, dat kan vergeleken worden met hot- been BOJESEN geeft? Inderdaad iets dergelijks had de eerste niet mogen achterwege latent het is, al was 't alleen om CICERO to verstaan, volstrekt noodzakelijk. Bovendien had Mr. SCHNEITHER aan de verba concepta der Romeinen naast de Nederduitsche uitdrukking eene plants moeten geven, iets, dat BoJESEN, waar 't noodig is, altijd doet. Bij eene tweede uitgave moge daarin worden voorzien. I-let boekje tot in de kleinste bijzonderheden to beschouwen en alle ook de ge- ringste feilen aan to wijzen zou vervelend zijn; daarom be- paal ik mij bij een paar opmerkingen. Allereerst over § I, die tot opschrift heeft »Stichtingssage". Men mope over het begin der Rom. Geschiedenis denken wet men wil, zij het dat men tot de behoudende partij behoort of mythe van historie onderscheide, - men moot beginnen met het onderwijs der Rom. Geschiedenis zooals ze door de Romei- nen zelven word geloofd en door hunne organen is medege- deeld. Hoe immers zal men , ik zeg niet kunnen medepraten, maar op goeden grond oordeelen over verhalen, die men niet kent, hoe bruikbare hypothesen aangeven over datgene, wat men zijne aandacht niet eens waardig schijnt to keuren? En bovendien, joist omdat de Romeinen, het meerendeel ten minste, vast in den geloove waren aan de wolven die ROMULUS zoogden en aan het mystiek schoolgaan van NUMA; joist omdat die geschiedenis, zij moge dan waar of onwaar zijn, onafschei- delijk met die der staatsinstellingen verbonden is en er telkens weer op teruggekomen en gedoeld wordt, joist daarom is eene echt Romeinsche voorstelling nuttig en noodig. De Schrijver maakt zich mijns inziens al to gemakkelijk van zijne tank af: het opschrift »Stichtingssage" had mij meer doen verwachten, ofschoon eigenlijk het verhaal der stichting in dit werkje in het geheel niet to huis behoort. Eene andere opmerking geldt de etymologien van sommige Latijnsche woorden. De Schrijver geeft er vele, bl. 2, 6, 45, 47, 97, enz. Ze kunnen good zijn: van de meeste echter be- twijfel ik do juistheid, om reden dat de Romeinsche taal- ROMEINSCAE ANTIQUITEITE?I. 433 kundigen op dat punt al zeer weinig geloof verdienen. Ik zal mijn beweren staven. De Romeinen aarzelen Diet om ons wijs to maken dat ,,frater" hetzelfde is als ,,fere alter", ntestamen- tum" gelijk ,,testatio mentis", ,agnatus" gelijk na patre cogna- tus", ispurius" gelijk )sine patre"; dat ,,sacellum" is afgeleid van »sacer" en ,,cella nequam" van ,,ne" en »quidquam" (nets-- waardig dus!), "+vestibulum" van »ve" (intensief) en ))stare" (antichambre dus waar men Lang staat!), nfestinare" van >>fari"; zij vinden den naam nsoror" zeer natuurlijk: eene zuster trouwt, verlaat bet ouderlijke huis, gaat dus been; wie aarzelt »seor- sum" voor grondwoord van nsoror" to erkennen 1 ,,mutuum", wie ziet daarin Diet »quod a meo fit tuum", 't ligt immers voor de hand. Credat Judaeus Apella, ik geloof er Diets van. Eene derde opmerking betreft de beschouwing der oudste Romeinsche mythologie, bl. 93. Of men met de gedachte aan de oudste Rom, godsdienst mag getuigen, dat rich daarin openbaart 'een heilige ernst, een vrome zin en eene reinheid van voorstelling van bet hoogste wezen met een diep gevoel van afhankelijkheid des menschen", meen ik niet zonder grond to molten betwijfelen. Wat was zij anders dan eene natuur- dienst, die geboren was uit welbegrepen eigenbelang en vreeze voor ramp of onspoed? De namen hunner goden, d. i. der goden die echt nationaal kunnen genoemd worden, zooals FAUNUS, SATURNUS, VERTUMNUS toonen dat reeds genoegzaam aan; in ruwe natuurkrachten, waarvan zij van tijd tot tijd de nadeelige werking moesten ondervinden; in onheilen, die zij to duchten hadden, vind ik den oorsprong der Rom. eere- dienst. In waarheid waren de Romeinen Diet zeer pious en kunnen op dat punt Diet met de Grieken vergeleken worden. Wat is er in de Rom. mythologie dat eenigzins aan den pRo- METnEUS der Grieksche beantwoordt? En gebruikten zij later, toen niet meer de krachten der natuur maar de wufte menigte op den campus Martius hun vreeze inboezemde, de godsdienst Diet om staatsstormen to bezweren? Was toen bet ,,alio die" van den Augur Diet hun Credo? Het is mij onverklaarbaar, hoe de Schrijver de Grieken in tegenstelling met de Romeinen zinnelijk en aan de vormen van het schoone verslaafd kan noemen. Wat ~ 141 betreft, waarin van bet burgerregt door CARA- CALLA aan alle inwoners van bet Rom. Rijk verleend, melding 434 11'11'. J. A: S~;IINEITDER- ROMEINSCRE ANTIQUITEITEN. gemaakt wordt, mijns inziens behoorde hierbij to zijn (yevoegd, dat dit alles gold van de toenmalige inwoners en Diet van hen, die or later, door overwinning b. v. enz., zouden bijkomen. In § 59 wordt gezegd, dat de >)tribuni plebis" bet ,,jus intercedendi" badden, en zeer to refit. Veelal wordt dit bet refit van bet Veto genoemd, men denkt dan misschien aan Poolsche landdagen of N. Americaansehe congressen ; in de Rom. Litteratuur komt bet woord Veto in die beteekenis, als ik mij Diet vergis, slechts eenmaal voor: ))intercedere" is de ware uitdrukking. Bij § 68 was bet misrchien Diet overbodig geweest GELLIUS X, 15 aan to halen en bij § 58 na de woorden )nooit heeft een Dictator hot bewind langer dan zes maanden gevoerd", bij wijze van exceptie de namen CAMILLUS, L. PAPIRIUS CURSOR en Q. FABIUS MAXIMUS to lezen. De tegenspraak waarin bl. 15 en 19 met elkander zijn ten aanzien van den brand onder NERO (op de eene plaats woedt bij zes, op de andere negen dagen) is eene kleine vergissing. Hij duurde zes dagen en zeven nachten en begon 19 Julij 64 na CIIR. - Ik eindig met den wensch, dat bet boekje voor zeer volen eene goede voorbereiding voor hot hooger onder- wijs zijn zal; wanneer bet dat Diet is, ligt de schuld stellig Diet aan den Schrijver. Junij, 1859. II. E. M. GRIFFO de Salier. Dramatiesch gedicht door w. J. HOFDIJK. Tweede druk. Amsterdam, Gebr. Bingcr. 1858. Eene zeer groote voorliefde voor de oude historic onzes lands en onzes yolks, lokt telkens den beer IIOFDIJIK naar bet door velen zoo geminachte, zoo miskende tijdperk der middel- eeuwen. Wie hem over doze voorliefde, over doze rigting van zijne studie, hard mode vallen - niet wij, die zoo menige gave op prijs stellen, van doze studio do vruclit, en (frond hebben, om in hot voor korten tijd door den beer BOFDIJI aangevangen work, cone wezenlijke verrijking onzer histori- sche letterkunde to verwachten. Ook bet hierboven genoemde gedicht getuigt van doze voorliefde: bet verplaatst ons in den tijd van KAREL DEN GROOTE, na bet einde van den langdurigen en bloedigen strijd tot onderwerping der Saxes; hot schildert IV. J. HOFDIJK, GRIFFO DE SALIef. I i5 den onwil waarmede de overwonnenen bet Frankische juk torschten en de mislukte poaing om bet of to werpen, door sommigen hunner gewaagd. Het stuk verplaatst ons alzoo in ons geheel vreemde tijden en toestanden, die zonder toelich- ting en opheldering niet altijd voor ieder even begrijpelijk zouden zijn, to minder, dewiji HOFDIJK zich vooral beijvert, om zooveel mogelijk de locale kleur in zijne tafereelen to bewa- ren. Evenwel, de kunst is van alle tijden en plaatsen, omdat zij den mensch ons wil doen aanschouwen, den mensch ook altijd in den grond dezelfde, onder alle wisselingen en in alle omgevingen. Het doet er weinig toe, of de dramatische dichter zijne personen hult in de classieke tunica, dan of hij bun de Germaansche beerenhuid om de schouderen werpt, mits wij slechts menschen aanschouwen, met zuiver mensche- lijke gewaarwordingen, aandoeningen en drijfveeren;karakters en geene marionetten. Zoo zijn ons ook de Saxers en Fran- ken van den beer HOFDIJK even welkom ale de Grieken en Romeinen van vroeger tijd; ja nog welkomer, want, hoe ver van ons verwijderd, ze staan ons altijd nog nader, veel nader, dan dezen. - De vraag is slechts: zijn ze als drama- tische personen, als menschelijke karakters, waar? is de han- deling op zich zelve goed gemotiveerd en natuurlijk - dat is noodzakelijk - ontwikkeld? De hoofdpersoon van bet drama is GRIFFO de Salier, hoe- wel hem die plaats betwist wordt door CAEDMON, cen Sax en adeling nit Kinheim, die misschien met meer refit de hoofd- persoon genoemd may worden. Bij de sehildering dezer twee karakters hebben den dichter- 't blijkt, dunkt mij, overtui- gend, - twee grootsche wel bekende typen voor den geest gespeeld: JAGO, nit SHAKESPEARE'S Othello, en HAMLET. De- zelfde valschheid, dat zelfde listige overleg en fijn gesponnen verraad, dezelfde tegenwoordigheid van geest en juistheid van oordeel, dezelfde werkzaamheid en beradenheid, die alien JAGO kenmerken, zijn ook de meest sprekende karaktertrekken van GRIFF0; doch tusschen beiden is dit groote verschil, dat alleen afguust, persoonlijke wraakzucht en afkeer van bet goede als zoodanig de drijveren zijn van JAGO'S gedrag, ter- wiji daarentegen GRIFFO - zij bet dan ook door verkeerde en snoode middelen - eon voor 't minst lofwaardig en edel doel nastreeft: de verlossing zijus yolks van bet vreemde juk. Im- 436 w. J. HOFDIJK, mers GRIFFO do Salier, de gewaande Frank, is niemand an- ders dan SEXWULF, de breeder van den grooten wITICnIND, den dapperen hertog der Saxen, then hij gezworen heeft to wreken, en wiens mislukte taak hij, door list en overleg, ge- lukkig ten einde wil brengen. Hij wil den Saxischen adel tot opstand bewegen tegen KAREL's gezag, en om dat to doen doodt hij een aanzienlijk Saxisch edelman, met name ETHEL- RED, die zijne plannen vermoedde, en dien hij trouw aan den keizer wilt. Dan beticht hij van dien moord den Franki- schen graaf THEUDEBERT, den vriend des verslagenen, om de woede der Saxische edelen to prikkelen, bovenal om ETnEL- RED'S zoos, CAEDMAN, zich aan de spits des opstands to doen stellen. Waarom hij dit juist zoo vurig verlangt, is niet refit duidelijk: zoo lemand dan is zeker CAEDMON voor eene dergelijke rol ongeschikt; en waardoor doze bij voorkeur zulk eon grooten invloed heeft, dat een wenk van hem genoeg zal zijn, om den wel ongeduldigen, maar zoo dikwijls verslagen adel andermaal naar bet zwaard to doen grljpen, blijkt niet. Genocg, GRIFFO gebruikt hem als zijn werktuig, maar ook als zoodanig doet hij zoo weinig dienst, dat hem, bij bet beramen van den aanslag, zoo good als bet stilzwijgen opge- legd wordt, en zijne aanklagt tegen graaf THEUDEBERT, die de algemeene verontwaardiging moest opwekken, als eene bijzondere grieve, een persoonlijk feit, ter zijde gesteld. Hot blijkt dan ook, dat nict ETHELEEDS moord - waarvan nie- mand den dader kent - maar do overheersching der Fran- ken, de schending hunner rationale wetten en gebruiken, de vernietiging hunner volksgodsdient, de drijfveeren zijn die de Saxische adelingen tot opstand aansporen, en CAEDMON, de gefranciseercle Sax, de vriend van THEUDEBERT, is in hun kring dan ook volslagen vreemdeling. Een vreemdeling, en dat no, wel een Frank, is ook GRIFFO, evenzeer een vriend van THEUDEBERT; en niemand der Saxische adelingen schijnt eenigen achterdocht to vooden jegens den ongeroepen bevrij- der, die zijn ijvcr zoo onvoldoende verklaart door de herin- nering, dat hij in Saxen is opgevoed. Dat hij SEXWULF, do brooder van hun onvergetelijken, roemruchtigen Hertog «'ITI- CHIVD, is, maakt hij hun -- vreemd genoeg - niet bekend: zij vernemen dat eerst in bet allerlaatste oogenblik, als hij rich doorsteekt. Deze ;eheimhouding van iets, clot zoo ge- GRIFFO DE SALIeR. 437 wigtia ter bereiking van zijn doel schijnt, is to vreemder, daar GRIFFO reeds kort na de eerste ontmoeting, aan CAEDMON zijn waren naam noemt, - aan CAEDMON, die wITICHIND slechts bij geruchte en WITICHI\DS brooder in bet geheel niet kent; die dan ook de bekentenis van GRIFFO geheel onopoemerkt laat voorbijgaan. Inderdaad, hoe meer wij de verhouding tusseben die twee personen ontleden, des to onverklaarbaarder schijnt ons GRIFFO'S gedrag, die zijn vriend in bet ongeluk wil storten, zonder dat daaruit voor hem zelven of voor zijne zaak eenig ziatbaar voordeel to trekken valt; nit loutere boosheid dus. Maar waarom? wat is er in bet halfslachtig, besluiteloos, onmannelijk karakter van den zoo ligt bedrogen en telkens door elken indruk meegesleepten CAEDMAV, dat hetzij den naijver hetzij de vrees van iemand als GRIFFO kan opwekken, dat hem kan doen wenschen lien man als zijn werktuig to gebruiken of als zijn offer to doen vallen? Wij weten bet niet; en deze onzekerheid verlamt den geheelen gang der handeling: de rol van CAEDMON, op wiens deelne- mina aan den opstand eerst alles schijnt aangelegd, wordt, hoe meer bet beslissende oogenblik nadert, steeds onbeduiden- der, en in de vergaderingen der zaamgezworenen maakt hij - de bedoelde hoofdporsoon - eene waarlijk droevige figuur; goon mensch let op hem, geen mensch hoort hem, en als hij (uiet GRIFFO) THEUDEBERT van z1jns vaders moord besehuldigt, wordt men ongeduldig, en zegt dat hij die aanklagt maar voor den regter meet brengen, en zijne bijzondere zaken niet voortrekken aan hot algemeen belang. Toch moest THEUDE- BERTS gewaande misdaad de smeulende vonk ten vlam doen worden 1 En nu de ontknooping? De aanslag is good beraamd, alles is geregeld en gereed: morgen, bij de uitspraak, zal graaf TIIEUDEBERT door de zaamgezworenen overvallen worden - tech mislukt alles. Waardoor? Door cone schier bovennatuur- lijke tusschenkomst. ETHELRED, door GRIFFO en liens vriend CHARIBERT vermoord, was niet dood: de hond van een ',woud- hermiet" ontdekte bet haastig gedolven graf; de kluizenaar nam den stervende in zijne woning op, doze herstelde langzaam, en komt nu juist ter gelegener tijd op zijne hoeve aan, om alles to vernemen. Als Benedictijn vermomd treedt hij onbe- nierkt de zaal in, waar, na bet vertrek der zaamgezworenen, 438 W. J. HOFDIJK, CHARIBERT hardop - een gebrek van meer theaterhelden - bet plan van den aanslag aan zich zelven staat to verbalen. Nu is CHARIBERT joist iemand, die een geweldige vrees voor dooden en verschijningen heeft, ja, die eigenlijk aan deze zwakheid zijne plaats in bet stuk dankt; zoodra hij dus, bij bet hooren der stem, in den geheel in zijn kleed gewikkelden monnik, den dood gewaanden ETHELRED herkent, raakt hij geheel zijne bezinning kwijt en bekent alles. ETHELRED neemt nu ook verder de rol van deus ex machina op zich: waarschuwt THEUDEBERT, waarschuwt CAEDHON, die - min- der oplettend dan CHARIBERT - hem volstrekt niet herken- nen, en verijdelt aldus den geheelen aanslag. Eerst bij de slotscene, bij de wederherstelling aller dingen, ontdekt zich ook deze uit bet graf verrezene, ontmaskert GRIFFO, doet CAEDMIOx de waarheid kennen, en is getuige van eene verzoe- ning tusschen hem en THEUDEBERT. Voor GRIFFO blijft nu niets over dan zich to doorsteken - en hij doet dit ook op eerie wijze, die zeer sterk aan de laatste oogenblikken van OTHELLo herinnert. Wij zullen nu niet vender bij de personen of de bandeling stil staan, en vooral niet CAEDMON van naderbij beschouwen, den jammerenden, zwakken, altijd met zich zelven in strijd zijnden CAEDMON - een gevaarlijk karakter voor een dichter, vooral wanneer hij bet in de negende eeuw, onder de Saxi- sche adelingen, wil plaatsen - die altijd dobbert tusschen zijne begeerte om den moord zijns vaders to wreken, en zijne vriendschap voor den gewaanden moordenaar. Het is jam- mer, dat een misgreep in den aanleg der bandeling, bet ge- heele drama, althans in ons oog, bederft en schier al de personen - de beide hoofdpersonen voor 't minst - in eene valsche, onmogelijke verhouding plaatst. Als gedicbt munt ook dit drama uit door hetgeen meestal aan HOFDJJKS poezy eigen is: kernachtigheid en schilderachtigen gloed; evenwel is bet evenmin vrij van zijne gewone gebreken: gedwongenheid en overspanning, welke gebreken natuurlijk 't meest bij CAEDMON in bet oog vallen. De dialoog is doorgaans leven- dig; de beste spreker, zoowel als de meest invloedrijke en de snelste in daad, is GRIFFO: de anderen zijn maar al to veel- gelijk CHARIBERT ze noemt - de poppen, die werken naar zijne draden; welke eigenschap hun in een drama joist niet tot aanbeveling strekt. GRIFFO DE SALIeR. 439 Om de poezij en verschillende treffende toestanden zal dit gedicht missehien bij eene declamatorische voordragt bevallen ; als drama kunnen wij er weinig verdiensten aan toekennen: het mist zoowel zuiver opgevatte en logische karakterontwik- keling ale natuurlijke en bevredigende oplossing. In de dra- matische poezij evenwel worden deze gebreken door geene schoonheden van anderen aard - hoe voortreffelijk overi- gene - opgewogen. Levens-Phantasie, door e. VAN KOETSVELD, a.EZ. Uitgegeven tot een liefdadig doel. 's Gravenhage, At. J. Visser. 1859. In gr. 8vo. 16 bl. f : - 30. Noblesse oblige, ook die van talent; die een beroemden naara draagt rust onder de verpligting om then roem ongeschon- den to bewaren. De heer C. VAN' KOETSVELD, C.EZ. gaf reeds meermalen refit tot de verwachting, dat hij, in zijn genre, een naam, beroemd door menig uitstekend geschrift, geen oneer zou aandoen. Op grond dier billijke verwachting, zou- den wij hem ernstig in overweging geven, om Diet meer het veld to betreden, waarop wij hem nu ontmoeten: welk ook zijn genre moge zijn, dit stellig niet, - en hij beklage zich des niet. Daar is in dit gedicht iets - ja, wel zeer veel - van dat ziekelijke, schemerende, overspannen sentimentele en nevelachtige, dat sommige producten onzer Vlaamsche broe- ders kenmerkt, doch zonder de naiveteit die hun tevens daarbij eigen is. De toestand - een meisje dat krankzinnig wordt nit bedrogen liefde - is zeer zwak opgevat; terw1jl toch al- leen eene krachtige, korte, aangrijpende schildering een der- gelijk onderwerp redden kan. Maar neen, MARIA en RUDOLF blijven twee schimmen, twee nevelheelden, die elkander na- deren en dan ontvlieden; die, met tusschenpoozen, even on- bestemd en onduidelijk voor onze oogen treden, en ons ein- delijk alleen laten staan op een kerkhof, waar wij veronder- stellen dat beide ongelukkigen rusten. Eer wij op dit kerkhof belanden, hebben wij eene wandeling gemaakt door eene nklaver- wei" waar, op n een schoonen lentemorgen in de lieve maand van Mei", MARIA liep to dartlen; verder door een bosch, waar RUDOLF bij haar komt en hair hart wint; dan door eene kamer, waar MARIA vergeets op RUDOLF staat to wachten, en 440 C. VAN KOETSVELD, C.EZ., eindelijk door een krankzinnigengesticht, waar zij nu treurt over haar schoon verleden. 't Is voorwaar somber genoeg ; dat is, de somberheid wordt van buiten aangebragt, met akelige woorden, uitroepingen, klagten, afgebroken regels en vooral ook door stippen. De vreesselijke ernst van dit levensdrama treedt nergens op den voorgrond: daartoe ware bet noodig geweest ons inderdaad een blik to doen werpen in bet hart van RUDOLF en MARIA, en niet alleen op hunne omnevelde aangezigten. Gekunsteldheid en onnatuurlijkheid heerschen overal: zulk eene wereld- en levensbeschouwing is blijkbaar den jeugdigen dichter vreemd; de schildering van eene figuur als MARIA zoo moeten zijn om belang in to boezemen, buiten zijne sfeer en - voor alsnog althans - boven zijne magt. Maar, indien hot ons vergund ware om hem een raid to geven, bet zou zijn, om zijne krachten en gaven niet to verspillen aan de behandeling van dergelijke onderwerpen, die gemak- kelijk schijnen en inderdaad eene geoefende meesterhand en een niet minder geoefenden en scherpen blik vorderen, willen zij niet in onbeteekenend en alledaagseh gerijmel ondergaan. Hij late vooreerst de krankzinnige MARIA'S, de ontrouwe Ru- DOLF's en al dergelijke figuren - hoeveel billijk medelijden en even billijke verontwaardiging zij hem ook inboezemen - stil rusten, en geve ons de ongekunstelde en natuurlijke uitingen van zijne eigene frissche, gezonde levensbeschouwing, van zijn eigen jong, dichterlijk gemoed; wij zullen er hem dank- baarder voor zijn dan voor deze proeve van would-begevoels- poezie. En nu de vorm, de taal? Dat ook doze maar al to dik- wijls lien stempel van eenvoudigheid en waarheid mist, die zich zoo voortreffelijk ook met do meest dichterlijke voorstel- ling verdraagt, spreekt, na bet boven opgemerkte, van zelf. Er is to veel opwinding, to veel jagt maken op verrassende wendingen, op effect en schittering; er is een spel met woor- den, dat niets beteekent en de ledigheid der gedachte noode verbergt. En dan daalt op eens de toon tot haast beneden bet nicest gewone. \Vat toch is bet, wanneer een meisje - en dan flog wel de etherische MARIA - wordt betiteld, als: ,,'t Doeleind eens verliefden helds"; wanneer RUDOLF bij den lezer wordt ingeleid met de opmerking »'t was een fiksche jongen'; wanneer wordt medegedeeld dat de gelieven arm in LEVENS-PHANTASIE. 441 arm gingen wandlen, nwaar, ZOO GROOT, bun beider namen In een stam gesneden staan"; of wanneer straks de dichter zeif zijn eigen tafereel, onder den invloed van eene of andere herinnering, een cyclorama (!) noemt? Hot zou gemakkelijk vallen om deze voorbeelden, uit de eerste bladzijden van bet gedicht genomen, to vermeerderen; maar liever wijzen we op eenige andere onnaauwkeurigheden, die misschien ligter to vermijden zijn. e't Was wel RUDOLF, then zij minde: De af- gebeden levensvreugd." Daargelaten de wonderlijke zamen- hang dier beide regels, zoo is de herhaling dier toonlooze klank aan bet einde van den eersten en bet begin van den tweeden regel hoogst onwelluidend. Evenzoo is bet vers: ,,En de knapen (benijdden) hem zijn lot" niet sierlijk. Misschien is bet ook minder juist om van den »Schepper van bet Licht" to getuigen, dat bij evoor 's menschen legerstede waakt." Over to laten rijmen op zuo very' gnat in bet geheel niet aan. Wat zijn ,droeve melodien van 't verouderd zieleleed"? en wat is de zin van regels als deze: Arme krankenn arme kranken! ('t geldt krankzinnigen). Eenmaal is uw lijden uit, En uw sombre, woeste kranken Sterven weg voor 't feestgeluid. Doch wij willen eindigen, en vertrouwen dat onnaauwkeu- righeden als rede voor reden, 't zaem voor to zamen, stout en zinn'loos kind, voor stout en (?) kind; kan voor ken, had' voor hadd', weer voor meer, erreurs de plume of drukfouten zijn. Spoedig, hopen wij, zal de beer KOETSVELD ons iets beters geven, waaraan wij eerie meer onverdeelde goedkeuring kun- nen schenken ; wanneer hij niets zal nederschrijven, zonder eerst zich zelven of to vragen, wat hij eigenlijk zeggen wil.- Overigens, daar bet boekske met een weldadig doel word uit- gegeven, is hot in zoo verre goed dat er, zoo wij meenen, eene tweede oplage van verschenen is. KORTE MEDEDEELINGEN. De predikant j. j. swIERS, die door zijne practische werk- zaamheden toont een waardig discipel der Groningsche school 442 KORTE MEDEDEELINGEN. to zijn, heeft bij een door hem uitgegeven )Katechismus over den we(, der zaligheid", thans gevoegd: een Hulpboek voor zijne leerlingen ten gebruike bij den Catechismus. De Groningers ge- bruiken vreemde woorden. Onlangs maakten wij daarop reeds opmerkzaam: misschien is het een gevolg van hun afgezon- derd wonen, zonder spoorwegen. Van een hulponderwyzer, een hulpboek van leering hadden wij meer gehoord. Een Hulp- boelc is ons nieuw. Over bet algemeen kunnen wij ons wel met de inrigting van dit Hulpboek vereenigen. De uitbreiding der antwoorden van den Catechismus is eenvoudig, naar de bevatting van hen voor wie bet bestemd is. Om bet met den inhoud geheel eens to zijn, moet men zich met de Bijbel- beschouwing der Groningsche school kunnen vereenigen, die hier natuurlijk telkens voor den dap, komt. Vie dit niet kan, wie daarin bij eenig licht flog to veel duisternis ziet, bij eene schijnbare logica to veel inconsequentie, voor then is het boekje onbruikbaar. Daarbij zijn er nog andere bezwaren om dit Hulpboek op de catechisation to gebruiken ; het kost 90 cts. Op zich zeif is die prijs niet veel, maar niet ieder catechi- sant behoort onder de min of meer gegoeden. Onthoudt bet dan aan de minder bedeelden, zegt ge; doch juist deze hebben het meest voorlichting en hulp noodig. Ook kleeft aan derge- lijke geschriften altijd het gevaar van een pons asinorum to worden: bet denken to voorkomen, in plaats van to bevorderen. De toepassing van het Reglement op de Diakonien, door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk in 1856 uitgevaardigd, heeft, zoowel op zich zeif ais in verband tot de Staatswet op het Armbestuur, op vele plaatsen moeije- lijkheden opgeleverd. De Zutphensche procureur PENNINK heeft over dat onderwerp eene brochure uitgegeven, met voorslagen, meer doortastend dan voorzigtig, meer in overeenstemming met de letter der wet dan met hare bedachtzame toepassing, meer ijverig dan uitvoerbaar. Tegen die brochure is gerigt eene andere, ons ter aankondiging toegezonden ; namelijk Beschou- wingen en Opmerkingen, naar aanleiding van het aangehaalde stukje, door M. POT, Diaken by de Ned. Here. Gemeente to Vlissingen, en aldaar uitgegeven bij P. G. DE vEY MESTDAGH. 12 bladz. Vele zaken kunnen in een zoo klein bestek niet gezegd worden, vooral niet door iemand, die zijne gedachten KORTE MEDEDEELIN(EN. 443 niet zeer beknopt weet uit to drukken. En het: »onzes in- ziens", nons dunkt", mope getuigenis dragen van loffelijke be- scheidenheid, hout snijden doet bet met vrij weidschen titel prijkende boekje in geenen deele. Verscheidenheid en Eenheid. Christelijke Gezangen. Leyden, P. ENGELS. 1858. Dit bundeltje bevat eene bloemlezing van godsdienstige liederen, zoo van vaderlandsche als van vreemde dichters; alleen van deze laatsten zijn de namen genoemd. De oorspronkelijke gezangen zijn veelal vervaardigd op onder- werpen, die tot dusver bij de verzameling van godsdienstige liederen minder de aandacht schijnen getrokken to hebben; en wij meenen dat zij naast en boven vele anderen eene plaats verdienen. Dichterlijke verheffing, rijkdom van gedachten, schoonheid van beelden, moet men hier niet zoeken, en dit is ook niet altijd noodig. Wet aan godsdienstige gezangen - vooral de- zulke die voor openbaar gebruik bestemd zijn - de grootste waarde geeft, is juist zekere eenvoud, de ware ongekunstelde toon des harten dat zich uitstort voor God, en welks sprake verstaan wordt door alien, geleerden en ongeleerden. Dat deze toon soms moeijelijker getroffen wordt dan de hoogste dichterlijke vlugt (schijnbare vlugt), zal ieder toestemmen, die zich ooit op dit veld waagde. In vele der in dit boekske verzamelde liederen schijnt ons die toon werkelijk goed ge- troffen, hooren wij inderdaad de taal van bet geloovige hart; en wij vertrouwen dat deze »Christelijke Gezangen" (vrij van alle partijkleur en bekrompenheid) ook Christelijke stichting kunnen bevorderen. Als zoodanig wenschen wij ze in veler handen, hun verzekerende dat de woorden van mannen als HIUSS, MELANCD:TON, CAPITO, JUSTUS JONAS en anderen, som- migen van wier zangen wij bier vertaald vinden, voedsel zullen bieden voor geest en hart. - De prijs van het boekje (om met iets zeer practisch, maar dat tot aanbeveling strekken kan to eindigen) is zeer gering: bet kost ingenaaid f 1 - : en in linnen gebonden f 1 - 40. Een huis van verpleging voor Tonglyders. Voorlezing voor het Volk; gehouden in de Alkmaarsche afdeeling der Mlaatschappij Tot Nut van 't Algemeen, door J. DORPER, Predikant to Alk- maar. Te Alkmaar, by Herman Coster en Loon. 1859. In 444 KORTE AIEDEDEELINGEN. post 8vo. 22 bl. f : - 15. - Die titel is, bij de eerste in- zage, meer vreemd dan piquant, loch blijkt allezins gepast to zijn, zoodra men zich met den inhoud van bet kleine ge- schrift heeft bekend gemaakt. Zoowel de behandeling van bet onderwerp, als de losse en onderhoudende stijl waarin do sehrijver zijne denkbeelden heeft voorgedragen, voldoen aan de eischen, die men aan voorlezingen voor het volk, naar bet voorbeeld van VAN EFFEN en FOKKE SIVIONSZ., stellen meet. Dat Ds. DOEPER door bet verhaal van een droom aan zijne hoorders en hoorderessen - want de auteur trad eerst als spreker op, alvorens hij bet gesprokene nitgaf - eene aan- schouwelijke voorstelling heeft willen even van bet talrijke personeel, dat de tong niet weet in toom to houden en zich aan praatzucht, grootspraak, lastertaal, enz. schuldig maakt, behoeft naauwelijks herinnerd to worden. Door talrijke aan bet werkelijke leven ontleende voorbeelden doet de schrijver niet alleen de verschillende soorten en verscheidenheden van bet genoemde gebrek kennen, maar hij wijst tevens ook, in korte en treffende woorden, de middelen aan, waardoor de heersehappij over de tong kan herkregen worden. De door den schrijver, in zijne inleiding, gebezigde vergelijkina van de tong met bet roer van een schip is minder eigenaardig, en hij heeft zich waarschijnlijk tot die verkeerde beeldspraak laten verleiden door de bekende woorden van JACOnus (III vs. 4), minder juist op to vatten en toe to passen. Moge het bookie, gelijk bet verdient, vole lezers en lezeressen vinden en uit- gebreid nut stichten ! Gij hebt uit de couranten kunnen zien, lezer! hoe in Zwolle met succes een kluchtspel is vertoond, waartegen refits-ingang is verleend en later weer ingetrokken. Men wilde dat er beleedigende personaliteiten tegen een zeker persoon in ten tooneele werden gevoerd. Dat kluchtspel van den beer KROP- vELD beet Jonas de Bankroetier, en men heeft ons verzocht bet aan to kondigen. W ij doen dat dan ook, en vergenoegen ons met to zeggen dat wij ons, wanneer or werkelijk perso- naliteiten in gevonden worden, begrijpen kunnen hoe do toe- schouwers zich hebben kunnen amuseren, anders is 't ons een raadsel. BOEKBESCHOUWING. Moorman en Luipaard. Een hoog ernstig woord tot mjjne Ge- nteente, na eene ontzettende misdaad. Door c. E. VAN KOETS- VELD, Predikant to 's Gravenhage. 2e druk. 's Gravenhage, M. J. Visser. 1859. In yr. 8vo. 24 bl. f : - 30. 't Is aan niemand onbekend, die eenigzins door ervaring met de ars homiletics is vertrouwd, dat welligt geene soort van preken meer moeijelijkheden oplevert dan de zoogenaamde gelegenheidspreken, waartoe ook bovengemelde behoort. Er behoort veel tact, wijsheid, menschenkennis, ook geoefendheid, ja eene soort van gave toe om er gelukkig in to slagen. Toch gelooven wij dat zulke preken, kinderen des oogen- bliks die zij zijn, onder eene diepe, levendige, magtige im- pressie opgesteld en ter neergeschreven, veelal hoogst vrucht- baar werken; ja wij zouden zelfs de stelling durven uit- spreken, dat geene preek goed is, die niet in zelceren zin eene gelegenheids-preek is, d. i. die niet uit een inwendigen drang en door op dat oogenblik ons voor den pest zwevende bepaalde behoeften, toestanden of omstandigheden wordt to voorschijn geroepen. Hoe 't zij, gelukkig prijzen wij den man, die de gave bezit of door oefening en opmerking zich heeft eigen gemaakt, om steeds zorgvuldig op de ,teekenen der tijden" acht to geeen, en die van iedere omstandigheid, hoe Bering ook, weet partij to trekken, om aan zijne prediking dat ver- eischte bij to zetten, wat men niet ten onregte noemt le merite de l'a-propos. De Heer VAN KOETSVELD bezit die gave in uitnemende mate, en onder de groote verdiensten die wij over 't geheel aan zijne preekmethode toekennen, behoort vooral ook deze, dat hij zonder in personnaliteiten of (wat maar al to vaak geschiedt) in platheden of trivialiteiten to vervallen, de dingen des dagelijk- schen levens, en daaronder ook zulke die gewoonlijk minder aangeroerd worden, weet op den kansel to brengen, - en dat niet met zulke sierlijke en ingewikkelde omschrijvingen, dat niemand de eigenlijke bedoeling vat, maar in flinke, ronde BOEKBESOH. 1859. N°. X. 30 446 C. E. VAN KOETSVELD, bewoordingen en, gelijk men zegt, op den man af. Werd deze methode over 't algemeen meer gevolgd en daalden de Heeren Theologen meer van de hoogte der studeerkamer af, om nota to nemen van hetgeen er zoo al om en digt bij hen geschiedt, er zou, gelooven wij, beter gepreekt worden, en de afstand zou minder groot zijn tusschen bet publiek en hem die spreekt. Maar dit en passant. Wij zouden de leerrede van den Heer VAN KOETSVELO bespreken. Bekend, ja overbekend is de treurige misdaad door een taehtigjarigen, een met roem overdekten grijze, maar een slaaf helaas! van de meest onreine, de meest gruwelijke hartstog- ten, onlangs in het vorstelijk 's Gravenhage gepleegd. Naar aanleiding van die misdaad besloot of liever verzocht de Heer v. K. (wet hem ook door vriendelijken afstand van een zijner collega's werd toegestaan) een woord tot zijne ge- meente to spreken, niet om den ongelukkigen grijsaard nog harder to verguizen of een steen to meer op hem to werpen, maar om, met bet oog op de diepte des zedelijken verderfs, op den jammervollen toestand van geheele verdierlyking (een toestand, helaas! lang niet zeldzaam), waaruit gemelde misdaad is voortgesproten, een iegelijk tegen bet ontzettende er van en bet zetten van den eersten stap op den we, die er toe leidt, to waarschuwen en tot ernstige zelfbeproeving op to wekken. Zal oolc een 3loorman zijn huid veranderen, of een luipaard zone vlekken? zoo zult gglieden ook goed kunnen doen, die ge- leerd zijt kwaad to doen. (Jerem. siii: 23.) Dit zijn VAN KOETS- vELD'S tekstwoorden; en nu schetst hij, na korte voorafspraak en aanwijzing van het verband waarin ze voorkomen, op meesterlijke wijze, eerst bet onverbeterlijke Israel tegenover de profetie, daarna den onverbeterlijken zondaar tegenover bet Evangelie, eindel~lc de noodlottige overmagt der zonde tegenover 's menschen betere natuur. Wij kunnen ons voorstellen hoezeer doze schildering, die ge- heel naar waarheid ons den mensch doet kennen, gelijk hij, door de magt der zonde overheerscht en verdierlijkt, evenmin de zonde meer kan nalaten als bet den Moorman mo,elijk is zijn huid to veranderen of den pardel zijne vlekken, een diepen indruk moet hebben gemaakt op zijne talrijke hoorders. - Op hoogst kiesche wijze, en slechts eene enkele mail als ter loops, wordt daarbij op bet bedroevende feit van den hoog- bejaciden misdadiger ,ewezen. MOORMAN EN LUIPAARD. 447 Maar vooral ook bet tweede deel verdient hoogen lof. Ernstig toch trekt v. K. daarin to velde tegen de verkeerde gevolgtrekking, die mogelijk door sommigen nit den behandel- den tekst zou kunnen worden afgeleid, als ware de mensch die in bet zedelijke zoo diep gzonken is, nu ook werkelijk geheel buiten schuld daarin vervallen, en als ware bet hdm niet to wijten dat hij zoo is en bleef. - Alleen toch door de gewoonte van zondigen wordt de zonde alzoo den mensch als tot natuur. Alleen door altijd toe to geven aan zijne zinne- lijkheid en booze lusten, verliest hij zoo geheel alle zedelijke kracht, en, wel verre van ook maar eenigzins lijdelijk to zijn, kan hij, ook in dien toestand gekomen, of nog dieper zinken, of (ook in den Heer v. K. begroeten wij met vreugd een be- strijder van bet onbepaalde Determinisme) zich opheffen van zijn diepen val, - opheffen wel niet door eegen kracht, maar aan de hand van CHRISTUS, den grooten Medicijnmeester, die ge- komen is om allen, ook doodkranken, to redden en to genezen. Zoo wordt den zondaar elke verontschuldiging afgesneden, maar behoeft tevens ook niemand aan de mogelijkheid van zijn herstel to wanhopen. Intusschen, er ligt ook no, een derde gevaar voor de hand, en hierop maakt de Heer V. K. in de laatste plaats zijne toehoorders opmerkzaam. Het bestaat hierin, dat velen zich ligt zullen inbeelden dat, omdat zij zoo diep niet gezonken zijn en gruwen van het gepleegde misdrijf, de zonde bij hen ook die hoogte nimmer bereiken zal of kan. Ook dien waan ontneemt v. K. zijne hoorders en toont hun aan, hoe op een zondig beginsel in bet harte alles aankomt en men ge- heel willekeurig veelal onderscheid maakt tusschen groote en kleine zonden. Ook dit gedeelte is regt kracbtig en bet slot van de preek vooral meesterlijk en hart aangrijpend. Mogen wij ons echter ddne aanmerking veroorloven, bet zou deze zijn, dat wij juist dit flog wel iets meer hadden willen zien uitgewerkt en aan- gedrongen. De groote massa der toehoorders toch, hoewel ze terugschrikt van in bet oog vallende en krachtige uitingen der zonde, bedenkt gewoonlijk to weinig hoezeer zij zelve in 't kleine en in beginsel althans vaak dezelfde zonde bij zich voedt en aankweekt. Tirades tegen grove uiterlijke zonden, als b. v. dronken- schap, wellust, diefstal rigten daarom meestal weinig uit, en 30 448 C. E. VAN KOETSVELD, ook v. K., hoewel hij in deze preek niet nalaat er op to wijzen, verzuimt o. i. toch to veel nog die kleine fijne nuances aan to geven, in welker schildering een BEETS b. v. zoozeer uitmunt. Hoe meer wij toch van de uitwendige daad tot de verborgen wenschen en drijfveeren doordringen, hoe meer wij alle, ook de fijnste vertakkingen van het zondig beginsel in den mensch ontdekken en bloot leggen, - zooveel to meer zal ook ons woord in algemeene toepasselijkheid en dadelijke bruik- baarheid van het leven moeten winnen. Niet van zonden, maar van zonde de menschen to overtuigen moet ons streven zijn. Wij eindigen nogtans met den wensch, dat veler leerredenen (ook derzulken die, even als v. K., op den naam van ))weten- schappelijk man" aanspraak maken) in practicale waarde en bruikbaarheid voor het leven meer op de zijne mogten gelijken. leder prediker behoudt natuurlijk zijne individualiteit. Ook VAN KOETSVELD zouden wij niet gaarne in alle opzigten als model aanprijzen. Maar hoog staat nogtans de kanselarbeid aange- schreven van een man, die zoo blijkbaar toont - en dat zegt veel in onze dagen - ook bij zijne uitnemende wetenschap- pelijke gaven, voor en in de Gemeente to leven; die zich tot leus heeft gesteld: non scholae, sed vitae, die rustig voortgaat, ook bij den strijd onzer dagen, als een goed en wel onderwezen Schriftgeleerde, uit zijn schat nieuwe en oude dingen voort to brengen, en wiens streven is om alle zijne gaven - en die zijn vele - to stellen in de dienst van zijn Heer, zonder zich to bekom- meren over hetgeen menschen voor of tegen Hem zullen getuigen. No- iets: de Heer v. K. kent de menschen, en wie als hij die kennis bezit, is wel eens genoodzaakt dingen to zeggen die minder aangenaam of liefelijk zijn om to worden gehoord. Van daar dat tegen het slot van zijne preek nag al wat stemmen zich schijnen to hebben verheven. Nu, CLAUDIUS zegt to refit aangaande de waarheid: Gut eingerieben that sie wehe, en vleijend is de navolgende zin zeker niet: »Het is de schuld van onze hofstad, waarin, als wilde zij wedijveren met andere hofsteden van Europa, hoererij en zelfss overspel schaamteloos gedreven wordt op voorgang der grooten, waar men in hooge eer en magt durft stellen en zelfs zitting geven in bestuur, in reytbank of raadzaal, die geene zedelijke menschen zijn." MOORMAN EN LUIPAARD. 449 Gelukkig nogtans dat de waarheid voor zich zelve spreekt. Gelukkig de gemeente welke leeraren bezit, die zoo zonder bedekselen de waarheid durven uitspreken. God geve den Beer VAN ROETSVELD flog lang zulk een waardig getuige van CBRISTDS to zijn, en zijne krachten dienstbaar to stellen aan cone gemeente, welke hij zegt en ook toont waarlijk en van harte lief to hebben. P. B. Fondsen en de kosten van de Eeredienst by de Hervormde Gemeenten in Nederland, met Aanteekeningen van Mr. E. A. JORDENS, enz. Arnhem, Is. An. Nijhoff en Zoon. 1859. In 8vo. 207 bl. f 2 - De jurist moge al leeren dat bet jus ecclesiasticum een deel uitmaakt van bet jus publicum, en dus ook een deel van bet aantal wetenschappen die hij moot doorworstelen of in welke hij ten minste collegie meet houden, in den regel blijft bet kerkregt hem vreemd. Geen wonder 1 Zelden wordt hij geroepen daar- over zijn advies uit to brengen, ja niet eens zijn de bronnen voor hem altijd toegankelijk, althans veelal moeijelijk op to sporen. De beer JORDENS, door zijne betrekking in kerkelijke aangelegenheden en als jurist beiden volkomen bevoegd om over bet kerkregt to spreken, heeft de moeite niet ontzien de Pro- vinciale Reglementen op de Administratie der kerkelijke fond- sen en de kosten van de Eeredienst to verzamelen. Dit zon zeker weinig beteekenen indien wij hier die stukken overge- drukt ontvingen, maar de schrijver heeft daarvan een syste- matisch overzigt gegeven, en alles vereenigd wat op elk der onderdeelen betrekking had, met aanwijzing hoe dit alles in de onderscheidene provincien (Limburg uitgezonderd, dat geen reglement bezit) geregeld was. Bij elk artikel wordt de lezer verwezen naar de regtspraak of decisien en 1Vetten of konink- lijke besluiten, welke op dat onderwerp betrekking hebben, terwijl de kennis en ondervinding des schrijvers ook veelal strijd of duisterheid opheft door zijne eigen aanmerkingen. Wanneer wij op dezen arbeid bet oog slaan, dan erkennen wij gaarne, dat de schrijver daaraan veel tijd en moeite besteed heeft, hoe nederig ook dit boekske verschijne, en dat alleen hij die ondervinding in kerkelijke zaken heeft, in staat was om dat werk to ondernemen en zoo glukkig to volbrengen als Provinciale Reglementen op de Administratie der Iierkelijke 450 PROVINCIALE REGLEMENTEN, ENZ, de beer JORDENS dit deed. Hij bewees aan elk die door zijn be- roep verpligt is de kerkelijke wetten toe to passen, eene wer- kelijke dienst, en zij die deze niet ondankbaar willen afwijzen haasten zich om dit work to koopen, dat zij bij voorkomende gelegenheden met vrucht kunnen raadplegen, waarin een vrij uitvoerig Alphabetisch register aan bet einde afgedrukt, hen helpen zal. A. Kort begrip der Dampkringekunde. Door A. WINKLER PRINS, Math. et Phil. Nat. Cand. (Volksbibliotheek, N. 11.) Am- sterdam, H. W. Weytingh. 1858. In kl. 8vo. 73 bl. f : - 50. Het aangekondigde werkje maakt een gedeelte nit van eene uitgebreide onderneming der uitgevers, welke aan de eischen van dezen tijd voldoende, zeer veel kan bijdragen tot ver- spreiding van nuttige kennis. Het is geschreven ten behoeve van bet yolk, aithans dit mag men nit den algemeenen titel »Volksbibliotheek" afleiden, en daarom kan men bier geene streng wetenschappelijke behandeling van bet onderwerp ver- wachten. Daarenboven hangt het er veel van af, op welk standpunt van ontwikkeling bet yolk, waarvoor over derge- lijke onderwerpen wordt geschreven, ondersteld wordt to staan.- Uit de wijze van bewerking van dit nommer, blijkt al heel spoedig, dat aan bet begrip, 't welk gemeenlijk door nvolk" wordt uitgedrukt, niet al to streng moet worden vastgehouden. Een groot deel zou bet onvoldaan ter zijne moeten leggen, want tot regt verstand van het bebaudelde behoort, behalve eene bepaalde zucht om v;t.n het onderwerp wat to leeren, eene zekere mate van 'o,kvikkeling in het algemeen en van natuurkennis in bet bijz. n,ier. Bestaat deze, dan kan men hier voor vijftig centen cone reeks van bijzonderheden leeren kennen den dampkring betreffende, die ieder mensch in zijne betrekking van een uitgebreid nut kunnen zij». In een af- zonderlijk werkje vindt men hier, hetgeen in grootere werken over natuurkunde, onder den afzonderlijken titel van meteo- rologie wordt aangetroffen. Schrijvers doel bij de zamen- stelling van dit eKort begrip" was volstrekt niet om iets nieuws to leveren, maar alleen om bet belangrijke onderwerp meer onder bet bereik van velen to brengen. Achtereenvolgens worden bier besproken de lucht in den toe- stand van rust en van beweging, de waterdamp, de voort- A. WINKLER PRINS, KORT BEGRIP DER DAMPKRINGSKONDE. 451 brengselen van den waterdamp, de warmte der lucht, de winden, de dampkringsverschijnselen van bet licht en van de electriciteit. Moor tot de bijzonderheden afdalende, zoo vindt de lezer eene beschrijving van de meest in gebruik zijnde werktuigen tot meting van den druk, van de warmte en van de vochtig- heid der dampkringslucht, van de kracht der winden, van de hoeveelheid regen die gevallen is, enz. - Van sommige wordt ook gezegd hoe zij zijn ingerigt om zelf hun stand, hetzij op bepaalde tijden, hetzij doorloopend aan to geven, dat is zelfregistrerend to zijn. - Verder treft men er verklaringen aan van bet ontstaan van nevelen, van wolken, van den regen, sneeuw, hagel, rijp, ijzel, dauw, honigdauw, bet weerlicht, den bliksem, volgens meeningen die in dozen tijd voor de meest waarschijnlijke worden gehouden. Over bet algemeen hebben wij bet met genoegen gelezen; bier en daar wordt van den lezer wel wat veel gevergd ; dit is inzonderheid bet geval in verklaringen en beschrijvingen als van den aneroide-barometer, den maximum- en minimum- thermometer, thermometrograaf en nog enkele; doze zijn niet zoo duidelijk en eenvoudig als zij konden en behoorden to zijn. Daarenboven troffen wij bier aan dat GALILEI en TOR- RICELLI in 1640 den eersten barometer vervaardigden; dit is Diet geheel juist, daar, volgens bepaalde bescheiden, zulks alleen door TORRICELLI in 1643, en dus een jaar na GALILE S dood, geschied is. Algemeen wordt TORRICELLI voor den uit- vinder van dit nuttige werktuig gehouden, hoewel bet on- twijfelbaar is dat GALILEI'S inzigten aangaande dit onderwerp, hem niet weinig van dienst zullen geweest zijn. - Bij bet be- bandelen der winden vinden wij vermeld dat op de Londensche tentoonstelling eene kaart aanwezig was, waarop door be- weegbare pijltjes aangegeven ward hoe de wind op ruim dertig plaatsen op een zelfde oogenblik van den dag was geweest. De Schrijver had er kunnen bijvoegen, dat eene dergelijke kaart in bet kristallen paleis to Sydenham aanwezig is, ten bewijze hoe groot bet verschil in rigting van den wind kan zijn voor twee of meer niet zeer ver verwijderde plaatsen. - Vreemd is bet ons voorgekomen, dat de Schrijver bij bet be- palen van de grootte van afstanden, of uitgebreidheid, zoo weinig eenheid heeft gevolgd; nu eens gebruikt hij ,kilometers", 452 A. WINKLER PRINS, KORT BEGRIP DER DAMPKRJNNGSKUNDE. dan ntoises" en ngeogr. mijlen"; dan is de maatstaf nkoperen teerlingen, van welke iedere zijde duizend ellen Lang is". Zoo ook kwam ons de voorstelling als,deed nde dampkringsdruk den mensch ongeveer 17500 pond dragen" (?), niet zeer juist voor. Hoewel wij gaarne bekennen willen, dat bet zeer moeijelijk is om over dergelijke onderwerpen zoo eenvoudig to schrijven als vereischt wordt, hebben wij niet geaarzeld den Schrijver enkele deelen, die in dit opzigt to wenschen overlieten, onder de aandacht to brengen. Zich overal een joist begrip to vor- men van de behoefte en de mate van ontwikkeling der- genen voor wie men schrijft, is gewis ten alien tijde wensche- lijk; in dit geval is bet een hoofdvereischte, dat zoo min mogelijk mag voorbijgezien worden. In weerwil van de ge- maakte bedenkingen vinden wij ons volstrekt niet bezwaard om bet ter lezing en herlezing aan to bevelen. Wij hopen zelfs dat bet in veler handen kome, en dat bet mope mede- werken ter verspreiding van die kennis welke zoo zeer kan bijdragen om vooroordeelen to bestrijden en duidelijke begrippen van hetgeen om en boven ons in den dampkring gebeurt, to bevorderen. De uitvoering is zeer good; de beide kaartjes op bl. 47 en 61 zijn intusschen niet zeer duidelijk, en bovendien weinig geschikt om een gunstig denkbeeld van de vaderlandsche hout- gravures to geven. V. D. W. Anti-Napoleontische Vertoogen van Mr. G. w. vREEDE. Utrecht, L. E. Bosch en Zoon. 1859. In kl. 8vo. X en 75 bl. f : - 60. Hot was een gelukkig denkbeeld van den Hoogl. VREEDE om onderscheiden kleine vertoogen, achtereenvolgens in de Utrechtsche Courant geplaatst (7 Dec. 1851 tot 23 Dec. 1858), in een bundeltje to vereenigen en thans in een zoo onrust- wekkend tijdsgewricht in bet licht to geven. Velen toch, die bet dagblad niet lezen, waarin zij oorspronkelijk versehenen, zullen zich verkwikken door de rondborstige en eerlijke taal van den Schrijver; anderen, en wij mogen hopen velen, zullen uit den noodlottigen slaap (*) worden opgewekt, die hen belet (*) De geachte medewerker blijve aansprakelijk voor dit zijn gevoelen. Wij voor ons gelooven, dat men beter doet eene overdreven vrees, steu- nende op de gelijkstelling van NAPOLEON III Met NAPOLEON I, to ver- minderen, dan to vermeerderen. RED. Mr. G. W. VREEDE, ANTI- NAPOLEONTISCHE VERTOOGEN. 453 bet gevaar to zien, waarin Diet alleen de eerzucht van den gebieder eener groote natie, maar ook vooral bet onverklaar- bare en beginsellooze gedrag der diplomatie geheel Europa gebragt heeft. Wie in de eerste jaren na 1813 mogelijk had geacht, 't Been thans geschied is en flog geschiedt, zou voor krankzinnig zijn gehouden. Dat men de lessen der geschie- denis vergeet, is Diet ongewoon, maar, waar die geschiede- nis nog zoo weinig van onzen tijd verwijderd is, waar zij voor vele tijdgenooten ervaring is, kan men er zich Diet ge- noeg over bevreemden. Mogt bet Diet to laat zijn als men eindelijk de oogen openen wil! Wij zeggen bet een grooten Dichter na: Der Mensch, der zur schwankenden Zeit auch schwankend gesint ist, Der vermehret das Uebel, and breitet es welter and welter. En voegen er gaarne met hem bij Und gedachte Jeder wie ich, so stande die Macht auf Gegen die Macht, and wir erfreuten uns Alle des Friedens. De geheele strekking van dit bundeltje blijkt uit bet motto van DUPIN: »De quel droit aller troubles les gouvernements strangers, sous pretexte de donner aux peuples des constitutions plus parfaites? Chacun chez soi - chacun son droit." Moge bet vele lezers en bij ons althans, die Dog onlangs den gedenk- dag van Waterloo vierden, een algemeenen bijval vinden. J. V. D. H. Beschouwingen over Land- en Waterwegen, ook uit het oogpunt der verdediging beschouwd, door een oud Soldaat. Te Arnhem, bij J. F. Thieme. 1859. In gr. 8vo. :III en 111 bl., met kaart. f 1 - 80. De spoorweg-quaestie is belangrijk, en de pers geeft wel blijken van belangstelling in haar. Het hoofd van den minister van binnenlandsche zaken moet wel duizelen van alle ver- zoeken welke tot hem gerigt worden, van alle projecten welke hem aan de hand worden gedaan. Waarlijk, evenzeer als men eenige jaren geleden, toen de orde van de Eikenkroon wat kwistig werd uitgedeeld, met regt zich verbaasde over den rijkdom van ons vaderland aan uitstekende mannen, zoo mug bet thans verwondering baren, dat er zooveel steden en dorpen van aanbelang in Nederland zijn. Overal schijnt men 454 uESCHOUWINGEN de grootste aanspraak op een spoorweg-station to hebben. - Een oud soldaat, die reeds vroeger zich gunstig bekend heeft gemaakt door een uitvoerig geschrift over De Nederlandsche Hoofdrivieren en de plannen tot hunne (hare?) verbetering, beeft ook de spoorweg-lectuur met eene welgeschreven brochure vermeerderd. Ik wil aanvangen met den sehrijver to prijzen wegens den populairen toon die in zijn werk heerscht, en de grondigheid waarmede hij de zaken die bet onderwerp van zijn geschrift uitmaken, heeft onderzocht; bet blijkt dat de sebrijver iemand is, die gegevens tot zijne beschikking heeft, welke slecbts onder 't bereik van weinigen zijn, maar tevens een man, die in staat is om wat hij weet aan anderen bekend to maken. Hij begint met een overzigt to leveren der belangrijkste vlugschriften over dit onderwerp, levert daarna belangrijke beschouwingen over land- en waterwegen, nit een handels-oogpunt beschouwd, geeft eene opgave der belangrijk- ste non- aan to leggen spoorwegen, en toont natuurlijk ge- heel op zijn terrein to zijn, wanneer hij vervolgens de rivier- verbetering, den aanleg van kanalen en den invloed der voor- gestelde werken op de verdediging bespreekt. De Iaatste heeft van bet geschrift is gewijd aan eene ver- gelijking van de voorgestelde spoorweg-rigtingen met andere projecten, aan eene beschouwing van de financiele zijde zijner plannen, en van de wijze van uitvoering der spoorwegen. De schrijver heeft in zijne voorstellen de onpartijdigheid willen in acht nemen, en dit moue hem voor bet grootste gedeelte gelukt zijn; maar Diet in alle opzigten heeft hij ze in acht genomen. De Zeeuwsche steden hebben Diet zoo zeer in zijne gunst gedeeld, als de beide groote Hollandsche koop- steden in de eerste plaats, en andere b. v. Harlingen in de tweede plants, en zeifs ten nadeele der eerstgenoemden ge- troost hij zich eene inconsequentie en valsche beweringen. Ziet slechts: op bl. 11 verwijt de sehrijver aan den auteur der Spoorwegbeschouwingen, dat deze met twee maten meet, omdat hij partij kiest voor de rigting van Harlingen over Zwolle en Almelo, onder anderen ook wegens den korteren afstand, daarentegen een omweg geen bezwaar rekent, wan- Deer deze om Amsterdam en Rotterdam wordt gemaakt. En wat doet hij zelf op bl. 31 ? Daar beweert hi j, dat het beter is de toegangen tot de bestaande groote koopsteden, waar OVER LAND- Ell WATERWEGEY. 455 niet enkele maar welligt honderden millioenen schats in allerlei werken, havens, kaaijen, sluizen, bruggen, entrepots, enz. voorhanden zijn, to verbeteren, dan om nieuwe koopsteden to stichten, waar dat alles nog nu ontbreekt. Hoe is dit nu overeen to brengen met des schrijvers plan, om Middelburg, zoo goed voorzien van vele dier behoeften, om Vlissingen, met zijne onvergelijkelijk goede haven, buiten to sluiten van bet spoorwegnet, en dat wel ten behoeve van eene weinigbetee- kenende plaats als Stavenisse, waar niets van al bet genoemde aanwezig is ? Zen daarenhoven Stavenisse ooit eene haven kunnen worden, welke zelfs in de verste verte de vergelij- king met die van Vlissingen zou kunnen doorstaan? De auteur schijnt bet zelf gevoeld to hebben, dat zijn pleidooi voor Stavenisse niet sterk was, en zoekt bet to vergoeden door ons vrees aan to jagen, dat Vlissingen bij eventuele directe verbinding aan bet spoorwegnet meer de voorhaven van Ant- werpen dan van Rotterdam dreigt to worden. Wij houden dit voor eene uitvlugt, en meenen dat de schrijver hier waar- lijk ten bate der Hollandsche koopsteden met twee maten meet, en met twee gewigten weegt. Later wil hij wel dat de spoor- weg naar Vlissingen zal worden doorgetrokken ; maar wan- neer ? N.B. als na bet Ieggen van een dam in de Oosterschelde, deze stroom-arm nagenoeg geheel zal zijn toegeslibt ; iets waarop men misschien eene eeuw zou kunnen wachten. Voor de belangen der IJsselsteden is de beer STIELTJES als kamp- vechter opgetreden, en onze auteur wijst er op hoe deze daar- voor door de belanghebbenden met gesebenken overladen is. Waarlijk, hij zelf heeft aanspraak op dergelijke erkentelijk- heid van Amsterdam, Rotterdam, Harlingen, enz. Wij willen onze aankondiging niet verlengen met verdere aanmerkingen; er zijn nog wel andere zaken waarin wij van des schrijvers opinie verschillen; maar 't zoo to verwonderen zijn, zoo dat niet bet geval ware; omdat in groote mate van de spoorweg-quaestie geldt: zooveel hoofden zooveel zinnen. Alleen hebben wij eene opmerking gemaakt als de boven- staande, omdat zij iets tot voorwerp had, dat ons bijzonder getroffen had. Aan alien bevelen wij deze brochure ten zeerste aan; zij is zeker een der voortreffelijkste geschriften welke over dit onderwerp hot licht zagen. I-let kaartje achter dit vlugschrift geplaatst is zeer slecht; 456 BESCIIOUWINGEN, ENZ. Doesburgh b. v. dat aan den IJssel ligt, Hut op deze kaart er minstens 21, uur van af, en dat is toch wat grof. De uitgever heeft voor eene letter gezorgd, waarover zelfs de kippigste menschen zich niet zullen beklagen. Beschouzvingen over de taktiek der Infanterie in Europa door den Generaal RENARD, Adjudant van Z. M. den Koning der Belgen, Chef van den Generalen Staf. Uit het Fransch ver- taald door a. M. F. LANDOLT, 1s11 Luitenant der Grenadiers. Te Amsterdam, by H. W. Weytingh. 1859. In gr. 8vo. XXVIII en 180 bl. f 2 - 10. Toen wij dit werk ter hand namen rees bij ons onwille- keurig de gedachte op: ,,alweer eene vertaling van een tac- tisch werk, dat waarschijnlijk weinig of niets nieuws bevat!" Bij nadere inzage echter ontwaarden wij spoedig, dat wij to voorbarig in ons oordeel geweest waren, dat de in dit werk vervatte beschouwingen zeer veel nuttigs en wetenswaardigs inhouden, tevens veel dat waardig is om overwogen en be- tracht to worden, alsmede dat daarin zeer vele tot heden niet algemeen genoeg bekende aangelegenheden, betreffende de tac- tische zamenstelling en werking der verschillende Europesche legers, behandeld worden. Wij hebben bet boek dan ook met genoegen en belangstel- ling doorgelezen, en de weinige aanmerkingen, welke wij to maken hadden en die wij bier laten volgen, mogen meer gelden als een bewijs onzer belangstelling dan wel van onze zucht tot vitterij. Bi. 12 wordt de invoering van veldartillerie aan FREDERIK den Groote toegeschreven. Dit was reeds vroeger door GUSTAAF ADOLF gedaan (Cf. DECKER, I, pag. 40). - Ook wordt op de- zelfde bladzijde beweerd dat men aan FREDERIK II bet alge- meen worden van bet gebruik der houwitsers in het weld to danken had. Zij waxen bij ons to lande reeds voor 1681 in- gevoerd, terwijl de Franschen er eerst na den slag bij Neer- winden (1693) mode bekend raakten (of. BOSSCHA, K. G., p. 135). Deze vertaling, voor Nederlanders bestemd, had naar onze meening hiervan in eene aanteekening wel eenige melding mogen maken, vooral omdat bet onzen landaard zoo eigen is, om bet vreemde to bewonderen en to bewierooken, al is 't ook met verloochening van eigen verdiensten. RENARD, BESCHOIIWINGEN, ENZ. 457 Bl. 17 worden ALEXANDER, HANNIBAL, CAESAR, FREDERIK HENDRIK, GUSTAAF ADOLF en FREDERIK II als de eerste man- nen op bet gebied der veldheerskunst genoemd. Wij hadden in de plaats van FREDERIK IIENDRIK liever den naam van MAURITS gelezen. Deze toch wordt algemeen als de hervormer der tactiek erkend, terwijl FREDERIK HENDRIKS room hoofd- zakelijk daarin bestaat, dat hij een groot stedenbedwinger was; als veldheer stond hij verre bij zijn brooder MAURITS achter. Bi. 104 misten wij in fig. 46 bij de 19f0 brigade ddn linie- regiment (fuseliers). Bl. 115. Hebben wij bet behouden van drie posten afstand tusschen de 1.11 en 2de linie, evenmin als de afstandsvermin- dering tot op 150 passen kunnen begrijpen. Bl. 118-144 wordt bet Oostenrijksche Reglement op de ma- noeuvres behandeld; met hetgeen hierover in dit werk gezegd wordt (wij merken bet op voor hen die een juist begrip over deze zaak willen verkrijgen), vormt bet door ons in een vorig nommer van de Vaderl. Letteroefeningen aanbevolen werk van den verdienstelijken gep. Gen.-Maj. VAN MERLEN, naar ons inzien een volkomen geheel. In dit gedeelte der Beschouwingen wordt (bl. 120) eene Oostenrijksche veldbatterij gezegd to bestaan uit zes stukken, terwijl in de ophelderende figuren 49-60 or steeds acht worden gevonden. Dit brengt den minbekende in onzekerheid of hij zich aan den tekst of aan de figuren moot houden. Bl. 146 wordt de toegevoegde artillerie bij eene divisie ver- meld twee 6 f~R en twee 12 €g batterijen to hebben, terwijl de or onder staande fig. 66 drie 12 (, en een 6 % batterij aan- duidt. Deze font in do fignur, even als die op bl. 104 en 115 komt ons echter in geenen deele van groot belang voor; - hij die slechts eenige tactische kennis heeft zal ze weten to rectifieren, en hem die er to weinig van weet zullen ze zeer zeker niet hinderen. Hot is dus verre van ons, dat wij den verdienstelijken vertaler wegens zoo geringe onnaauwkeurig- heden zouden willen hard vallen; wij wijzen er alleen op, opdat in geval zijn arbeid eene tweede uitgave (die deze wer- kelijk verdient) mogt to beurt vallen, die fouten mogen ver- beterd worden. Bl. 152, reel 11 v. o., zouden wij liever in de plaats van gevecht lezen verspreid gevecht. Onze aankondiging dezer vertaling (welke wij niet met bet 458 RENARD, BESCHODWINGEN, ENZ. oorspronkelijke hebben kunnen vergelijken) besluiten wij met als onze meening nit to spreken, dat de Beschouwingen voor elken militair, van welken rang ook, alle aanbeveling ver- dienen. Zij die bet lezen en bestuderen zullen er ongetwij- feld hunne tactische kennis door bevorderen, en menigen nuttigen week en goede aanwijzing ontvangen voor bet legerbestuur, om daar, waar nog wel wat to verbeteren overblijft, in toepassing to brengen. Wij vereenigen ons volkomen met bet gevoelen van den geachten vertaler: ndat bet onderwerp en de meesterlijke wijze waarop de Gen. RENARD zijne beschouwingen heeft be- bandeld", wel eene Nederlandsche vertaling waardig map ge- oordeeld worden, en brengen nit naam van bet Nederlandsche leper den Luitenant LANDOLT onzen dank toe voor zijn in ons oog zoo welgeslaagden arbeid. Beschouwing over de doorgraving van Holland op zijn smalst, en proeve tot wegneming der bezwaren hiertegen ingebragt. Door J. D. DIETS, oud Koopvaardij-Kapitein en Boekhouder van de reederij der drijvende drooge dokk en. Met eene plant. Te Amsterdam, bg ten Brink en de Vries. 1858. In gr. 8vo. 16 bl. f :-25. Naar onze meaning is door dozen ervaren zeeman met zijne voordragt tot de daarstelling eener buitenhaven op zekeren of- stand binnen het strand een wenk gegeven, welke wel de over- weging waardig is, en zoo men ze wil opmerken, nuttig werken kan voor bet voorgestelde doel. Daar wij ons volkomen met de zienswijze van den beer DIETS vereenigen en zijn arbeid toejuichen, zoo hopen wij, dat do weinige bedenkingen, die bij de lezing dezer brochure bij ons opkwamen, en welke wij bier mededeelen, door den schrijver zullen beschouwd worden als vruchten alleen van belangstelling in de zaak, en vreemd van alle vit- en bedil- zucht. Onze bedenkingen zijn de volgende: Wij vragen of bet niet doelmatiger zou zijn, om in de plaats van de twee aan elkander gelegen scheepvaartsluizen aan de zuidzijde der buitenhaven, or ter wederzijde ecn to plaatsen met de spuijing in bet midden, en den spuiboezem to vormen door de ruimte daartusschen en bet punt van zamentreffen J. D. DIETS, BESCHOUWINO, ENZ. 459 met het Kanaal, hetzij dan in den vorm van een gelijkbeeni- gen driehoek, hetzij in dien van een cirkelsegment of anders. Hierdoor zou men niet alleen een veel ruimeren spuiboezem verkrijgen, maar men zou dien ook tevens als binnenhavenkun- nen dienstbaar maken, waartoe dan de beide scheepvaart- sluizen zoodanig binnenwaarts zouden behooren geplaatst to worden, dat er, zonder de vrije sluispassage to belemmeren (even als in de buitenhaven), ter beider zijde de noodig lig- plaatsruimte bleef bestaan. De afzonderlijke plaatsing der sluizen zou volgens onze meening ook het voordeel hebben, dat zij het gebruik ge- makkelijker en meer onbelemmerd zou maken, daar toch de beide naast elkander gelegen sluizen, in geval van gelijktijdig gebruik, vooral voor groote schepen, niet geheel zonder weder- zijdsche belemmering zou kunnen plaats hebben. Daarenboven zullen dan de reparaties, enz. zeer zeker met meer gemak kun- nen worden aangebragt, zonder stoornis van passage of arbeid, beter dan bij de aaneengelegen sluizen (dubbele sluis). Het verschil der bouwkosten zal Been beduidend nadeel kunnen geacht worden, evenmin als de vergrooting van den spuiboezem (tot binnenhaven) van eenigen overwegenden invloed op de algemeene kosten zou kunnen zijn. Dit waren de bedenkingen welke wij to maken hadden; overigens verklaren wij herhaaldelijk groote voorstanders to zijn van het plan door den heer DIETS voorgesteld, om eene binnenhaven op eenigen afstand van het strand to graven; to meer no- daar wij dit niet alleen in het belang van den handel, maar ook tevens ter krachtige bevordering van het defensie- wezen onzer kusten als hoogst wenschelijk beschouwen. De teruggetrokken haven, zou nit dit laatste (oorlogs-) gezigtspunt beschouwd, dan toch beter eene voorwaartsehe krijgskundige dekking veroorloven, terwijl ze tevens aan onze oorlogsvaar- tuigen de gunstige gelegenheid zou aanbieden, om zich er in to verzamelen, en steeds bij de hand to zijn om naar gelang van omstandigheden,hetzij aanvallend of terugtrekkend agerendo, er eene uiterst gunstige partij van to trekken. En ook bij deze veronderstelling zou een ruime spuiboezem (of binnen- haven) uitstekend to pas komen, en dan voorzeker zou men dit punt erkennen als eene gewenschte en zeer gunstige, ja noodige en onmisbare aanvulling van de thans bestaande 460 J. D. DIETS, BESCHOUWING, ENZ. gaping, die in onze kunstverdediging tusschen den Helder en den Maasmond nog aanwezig is, eene aangelegenheid die bij de doorgraving van Holland op zijn smalst wel door de departementen van Oorlog en Marine in overweging mag worden genomen. Nog moeten wij bier bijvoegen, dat de door den schrijver voorgestelde slangvormig gebogen ingang, behalve de door hem aangewezen voordeelen, ook tevens van een militair standpunt beschouwd, het zeer groote voordeel oplevert, dat daardoor bet Kanaal van nit zee niet in lengte kan beschoten (bestreken) worden, en dat daardoor de sluis- werken van bet Kanaal voor eene spoedige vernieling van die ongetwijfeld meest to duchten zijde, zouden gewaarborgd zijn. Hieruit volgt ook nog, dat bet van belang is, de plaat- sing der haven (zooveel bet kan) zoodanig to bepalen, dat zij door bet aangrenzend terrein (de duinen), voor zooveel de plaatselijke gelegenheid dit veroorlooft , aan de strandzijde tegen vijandelijke vernieling gedekt zij. Wij wenschen dat bet Rijksbestuur, in geval bet tot eenige subsidie (waarop in bet voorwoord van den beer DIETS ge- doeld wordt) mogt besluiten, bet daaraan de voorwaarde zal verbinden, dat bet ten alien tijde en op elk punt van bet Kanaal, waar zulks voor de algemeene landsverdediging moot noodig geacht worden, geheel vrij en onvoorwaardelijk eene gemeenschap, hetzij tijdelijk of duurzaam, zal kunnen daar- stellen, - eene voorwaarde to meer billijk, omdat de bedoelde subsidie algemeen zou gedragen worden, en daardoor ook wederkeerig bet algemeen belang (waarmede dit byzondere ten naauwste verbonden is) hierop een niet to betwisten aanspraak verkrijgt. Voor wij van den belangstellenden lezer afscheid nemen, achten wij ons verpligto verklaren, dat voor zooveel bet zeevaartkundige betreft, wij ons misschien wel wat ver op een ons weinig bekend terrein gewaagd hebben, en in dat opzigt volgaarne onze meening voor die van meer deskundigen willen prijs -even. Van onze opmerkingen betreffende bet belang dat bet defensie-wezen onzer kust, bij de uitvoering van een plan als dat van den beer DIETS heeft, durven wij echter de verantwoording wel op ons nemen. `Vij besluiten onze aankondiging met de aloude verkoopformule: nieder hoore de conditie en doe zijn profijt!" A. ELWES, DE ZEE EN HARE BEHEERSCHERS. 461 De Zee en hare beheerschers, of beknopte geschiedenis der voor- naamste Zeemogendheden van vroegeren en lateren tad. Naar het Engelsch van ALFRED ELWES. Voor Nederlanders be- werkt door Dr. A. A. DEENix. Twee Deelen. Te Sneek, b van Druten en Bleeker. 1859. In 12mo. 368 bl. f 1 - 70. Met deze twee deeltjes zien bet negentiende en twintigste deel van VAN DROTEN EN BLEEKER's Goedkoope Bibliotheek bet licht, eene serie van werken over allerlei vakken van weten- schap, waarin reeds menig aanbevelenswaardig boek is opge- nomen. Ref. mag beginners met de betuiging, dat hij dit werk eene goede aanwinst vindt voor de genoemde reeks van uitgaven; de keuze is zeer gepast en pleit voor bet oordeel der uitgevers. Er bestond ten onzent behoefte aan een boek van dezen aard; voor eene natie als de onze, welke bij bet zeewezen zooveel belang heeft, en in bet bezit is van zoo uitgebreide colonien, is de geschiedenis der ontwikkeling van bet zeewezen, zooals dat zich van de vroegste tijden tot op heden bij de voornaamste zeemogendheden vertoonde, eene studie welke wel verdient beoefend to worden, maar waaraan bij ons toch weinig gedaan is en no, wordt. De werken welke in onze taal over dit onderwerp geschreven zijn, behandelen meestal slechts eene specialiteit van de zaak, en met elkander vormen zij eigenlijk niet veel meer dan eene verzameling van bouwstoffen voor bet geheel. Het groote werk van onzen ge- leerden DE JONGE vormt wel een uitmuntend op zich zelf staand geheel, maar bet geeft alleen cone Geschiedenis van bet Nederlandsche zeewezen. Eene complete geschiedenis van alle zeemogendheden zou zeker een grooten omvang vereischen, ten minste als zij naar evenredigheid van de uitvoerigheid van bet zoo even genoemde werk van DE JORGE moest zijn zamenge- steld. Deze to leveren was echter Diet bet doel van den schrijver wiens werkje Ref. bier aankondigt. Het moest beknopt zijn en, toch zooveel mogelijk naauwkeurig en veelomvat- tend; bet moest de resultaten geven van naauwgezet historisch onderzoek, maar in aangenamen populairen vorm; bet moest een leesboek zijn, maar dat ook als studieboek Diet geheel to verwerpen was. ELWES is naar Ref.'s meening bij uitstek gelukkig geslaagd. In boeijenden vorm doorloopt hij de ge- BoEKBESCH. 1859. N°. X. 31 462 A. ELWES, schiedenis van de beheersehers der zee, schetst welke de volken waren die dezen naam molten dragon, hoe zij tot bloei en magt zijn gestegen en elkander hebben opgevolgd. Phoe- niciers en Aegyptenaren, Grieken, Carthagers en Romeinen, Venetianen, Pisanezen en Genuezen, Portugezen en Span- jaarden, Nederlanders en Engelschen zijn achtereenvolgens voorwerpen zijner beschouwing, en in alles goat rijkdom van zaken gepaard met beknoptheid en aangenamen vorm. In een vorigen jaargang van ons tijdschrift had Ref. reeds zich bekend gemaakt met een klein gedeelte van ELWES' werk, en dit was voor hem eene aansporing om dadelijk met het geheel kennis to maken, en toen hij dit gedaan had, moest het hem wel genoegen doen, toen er eene vertaling voor Nederlanders werd aangekondigd, vooral omdat dit in zulk eene uitgave zou ge- schieden, waardoor het onder het bereik van velen zou komen. De inzage van het oorspronkelijke Ocean and her Rulers had bij Ref. reeds den wensch doen ontstaan, dat die vertaling in sommige opzigten eene omwerking mogt zijn ; het boek toch was voor Engelschen geschreven, en daardoor was aan de geschiedenis van Engeland als zeemogendheid eene naar even- redigheid grootere pluats ingeruimd dan aan die der overige beheersehers der zee, en was vooral aan Nederland minder moeite besteed dan voor een werk voor ooze natie passend is. Ook deze wensch is vervuld: de verdienstelijke vertaler heeft zijne taak begrepen, en heeft door zijne omwerking ELWES' boek tot een voor Nederlanders geschikt werk ge- maakt. De hoofdstukken over Nederland en Engeland han- delende, zijn in eene andere verhouding tot het geheel gebragt, en als Dr. DEENIK in zijne Voorrede verklaart, dat het niet ter zijner beslissing staat, of zijne poging om die omwerking in den geest van het overige to doen zijn, geslaagd is, dan ma, Ref. hem ale zijne meening mededeelen, dat hij zeer gelukkig zijne tank volbragt heeft. Uit de ver- meerdering der namen, die wij op de lijst der bronnen op- merken welke door den schrijver geraadpleegd zijn, moge blijken dat de vertaler niet zonder opzettelijke studie zijn werk ondernomen heeft. De onpartijdigheid door Dr. D. in zijne beschouwingen in acht genomen, zonder dat men zelfs maar eenigen schijn van laakbare reconstructie opmerken kan, mag zeer prijzenswaardig worden genoemd. DE ZEE EN HARE BEDEERSCHERS. 463 Kleine aanmerkingen to maken zou Ref. niet moeijelijk vallen ; het spreekt van zelf, dat bij het bewerken van een geschrift van grooten omvang in een klein bestek, de een op sommige punten wat uitvoeriger zou to werk gaan dan de tinder, omdat zij meer zijne persoonlijke belangstelling wekken, ter- wijl hij weder andere zaken minder uitgebreid zou hebben be- handeld. Maar waartoe zou Ref. daarvan in deze aankondiging melding maken ? Alleen raakte hij bij eene kleinigheid bijna in verwarring: het sneuvelen der beide zeehelden, die den naam van CORNELIS EVERTSEx droegen, had wel eene ophel- dering gevorderd, dat er van twee verschillende personen sprake is; onkundigen zouden hier aan eene vergissing kunnen denken. Wij wenschen aan dit in zijne soort allezins doelmatige werk een uitgebreid debiet toe. R. Aemstels Oudheid, of Gedenkwaardigheden van Amsterdam, door Dr. P. SCHELTEMA, Archivaris der hoofdstad en van Noord- Holland. Met een portret. Derde Deel. Te Amsterdam, by J. H. Scheltema. 1859. In gr. 8vo. 259 bl. f 2 - 80. Allen beoefenaars en liefhebbers van degelijke historie-studie zal de uitgave van dit derde deel van het belangrijke werk van den geleerden Archivaris SCHELTEMA hoogst welkom zijn. Daarin verkrijgen zij wet zij met refit mogten verwachten van een man, die zich reeds door zoo menig geschrift ver- dienstelijk gemaakt heeft, en in de beide eerste deelen van Aemstels Oudheid getoond heeft, met hoeveel ijver en bekwaam- heid hij ii zijne betrekking werkzaam is. De stukken in dit deel opgenomen zijn alien belangrijke b jdragen tot de geschiedenis van Nederlands hoofdstad. Hot eerste is eene korte kronijk van bijzonderheden Amsterdam betreffende, van 1300-1611, door LAMBERT CPSY, waarin veel belangrijks wordt gevonden. De Archivaris heeft de aantee- keningen van den schrijver dezer kronijk gerangschikt, ge- zuiverd en verbeterd, en in de annotaties welke hij er aan toegevoegd heeft veel verklaard en gerectifieerd, wat door WAGENAAR en andere geschiedschrijvers der hoofdstad ver- keerd was opgegeven. 31* 464 Dr. P. SCHELTEMA, In bet tweede stuk gaat SCHELTEMA voort met zijne ge- schiedenis der Amsterdamsche kloosters; hebben wij in de vorige deelen de geschiedenis van de Minderbroeders- en Kar- thuizer-kloosters ontvangen, thans wordt ons die van 't klooster der Paulinianen geschonken, welks kerk wij in de Oude Waal- sche kerk terugvinden. Weinige berigten konden hieromtrent worden gegeven, maar wij mogen ons verheugen, dat door s.'s werk dit weinige tech tot ons is gekomen, en hopen hartelijk dat de Schrijver mag voortgaan met de geschiedenis der kloosters in Amsterdam na to vorschen en nit to geven ; met belang- stelling zien wij zijne geschiedenis van bet Reguliers-klooster to gemoet, waarvoor hem ongetwijfeld vollediger berigten ten dienste staan. Hot Geschiedkundig onderzoek naar het leven en de verrigtin- gen van WILLEM EGGERT, Heer van Purmerende, met de daar- aan toegevoegde uitgave van Charters betreffende EGGERT en Purmerende mag wel bet belangrijkste stuk genoemd worden, dat wij in dit deel aantreffen. Hoe bekend de naam ook moge zijn van den man, wiens geschiedenis bier bet onder- werp is van SCHELTE1IA's onderzoek, bet is zeker waar dat er over 't algemeen weinig van hem bekend was, en van dat weinige nog veel, dat minder juist was. De eerste beer (niet de stichter, zooals s. to refit opmerkt) van Purmerende is een historisch onderzoek overwaardig, en de onderzoeker heeft zich met naauwgezetheid van zijne taak gekweten, zoodat ons in dit stuk een aantal zeer wetenswaar- dige zaken wordt medegedeeld. Hetgeen de Schrijver levert over den beroemden portret- schilder FERDINAND BAL, is eene voortreffelijke bijdrage tot de historic van de Rembrandtsche school, en vormt een uitmun- tend pendant met hetgeen wij reeds vroeger van s. over REMBRANDT en GOVERT FLINIc ontvingen. Met de uitgave van bet register van Het historisch-diploma- tisch Archief van Amsterdam heeft de arehivaris een werk van blijvende waarde verrigt, en velen zullen hem dank weten voor de groote moeite die hij daaraan besteed heeft. Door zijne inrigting van dat Register, heeft hij bet archief voor de onderzoekers toegankelijk gemaakt, en tevens aan de geschie- denis van onze diplomatie cone zeer groote dienst bewezen. In bet stuk : De aanvang van de openbare prediking der AEMSTELS OUDHEID. 465 hervormden to Amsterdam in 1566 en 1567, volgens de resolu- tie'n der Amsterdamsche Vroedschap, vinden wij authentieke be- rigten omtrent de bewegingen en beroerten in die jaren, welke zeer de mededeeling waardig zijn, en worden ons vele bij- zonderheden medegedeeld, welke to zamen den toenmaligen stand van zaken in een helder licht stellen. De laatste stukken : Spitsbergen, eene Nederlandsche bezitting; Korte beschryving van het gebeurde by de ontvangst en het ver- blijf der vorstelyke familie binnen Amsterdam in de maand September van het jaar 1788; De Weteringspoort, en Eenige opnaerkelgke posten uit de oude Thesauriers-rekeningen van Am- sterdam, strekken alien deze belangrijke verzameling tot eer. Ongetwijfeld verdient een degelijk werk eene degelijke uit- gave, en wij molten getuigen, dat in dit opzigt aan Aemstels Oudheid refit is geschied. Druk en papier zijn uitmuntend, en bet portret van WILLEM EGGERT, dat voor den titel prijkt, is niet alleen goed, maar fraai. Bgdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, verzameld door Ji. Q. JANSSEN en J. H. VAN DALE. Tweede Deel, Afl. 1, 2 en 3, en Derde Deel compleet. Te Middelburg, by J. C. en W. Altorffer. 1857, 1858. f 4 - Langen tijd heeft bet zevental afleveringen van deze Baj- dragen op onze tafel gelegen en op eene aankondiging ge- wacht. Zooals de lezer uit de titelopgave zien kan, ontbreekt ons eene aflevering van bet tweede deel, en in de hoop dat ons deze nog zou worden toegezonden, hebben wij steeds nit- gesteld de pen op to nemen ten einde bet gebeel aan to kon- digen. Wij moesten eehter zorgen dat van uitstel geen afstel kwam, en daarom vatten wij nu onze taak op. Den aard van dit periodieke werk to beschrijven zou noodeloos zijn, daar deze onzen lezers to goed bekend is uit den vroegeren arbeid van de verdienstelijke redacteurs en hunne medewerkers. Evenmin zullen wij behoeven to verzekeren dat de inhoud veel belangrijks heeft. In de rubriek waarmede elke afleve- ring wordt geopend, vinden wij de meest uitgebreide stukken, onder den naam van Verhandelingen. Onder deze zoowel als 466 BIJDRAG3EN VAN onder bet overige is wel veel dat moeijelijk de algemeene belangstelling wekken kan, maar alle stukken getuigen van naauwgezette studie , zoo archaeologische als historische. Zeeuwsch-Vlaanderen is wel een gedeelte van ons vaderland, dat volkomen de eer verdient van con afzonderlijk historisch onderzoek, maar alleen dan, wanneer de feiten welke op dat terrein geschied zijn, zamenhangen met de algemeene belangen van ons vaderland, kan hunne mededeeling aanspraak maken op algemeene belangstelling. En dat er onder de Verhande- lingen zijn, welke to veel gelsoleerde zaken tot onderwerp hebben, die geheel en alleen van gewestelijk belang zijn, valt Diet to ontkennen ; en is Zeeuwsch-Vlaanderen dan niet van to kleinen omvang, dan dat daarvoor genoeg belangstel- ling kan worden gevonden? Neem b. v. de eerste verhan- deling van bet tweede deel, die van den beer JANSSEN, over bet dorp Knokke. Hot is een model van historisch onderzoek, maar zoo vele particulariteiten omtrent een dorp, welks naam aan de meesten ter naauwernood bekend zal zijn, en dat geene bijzondere rol in onze geschiedenis gespeeld heeft, kunnen over 't algemeen alleen voor de bewoners van Zeeuwsch- Vlaanderen belangrijk zijn. De geschiedenis en de be- schrijving van de kerk van Knokke, de lotgevallen van bet dorp voor de hervorming, tijdens de hervorming en na de herstelling der Roomsche Godsdienst zijn gedeelten der ver- handeling waarvan ook anderen kunnen profiteren, maar de naamlijst van priesters en de geschiedenis van de beide predi- kanten, de opgaven van de kerkelijke bezittingen, inkomsten en uitgaven, zijn alleen van belang voor bewoners van Zeeuwsch- Vlaanderen en voor de weinigen die zich op dergelijke specia- liteiten toeleggen. Hetzelfde geldt van de verhandeling over Groede van denzelfden geleerde, in de vierde aflevering van bet derde deel, en van menig ander artikel, hoe belangrijk elk op zich zelf ook mope zijn. Van meer algemeen belang zijn de Losse aanteekeningen betrefende den vrgheids-oorlog, van Prof. VAN vLOTEN; onder doze zal men veel aantreffen, dat over menige zaak een nieuw licht verspreidt; de verhandeling van Ds. JANSSEN: PETRUS DATHENUS, aan den avond zgns levees. Een bezoek by hem to Staden, is eene belangrijke bijdrage tot de levensgeschiedenis van den beroemden of liever in sommige opzigten beruchten Rooden leeraar; een man over wien 't zoo H. Q. JANSSEN EN J. R. VAN DALE. 467 uiterst moeijelijk is een oordeel to vellen, om wien to be- grijpen men wel zooveel mogelijk zijne levensbijzonderheden dient op to zamelen, en vooral ook naauwkeurig den tijd dient to bestuderen, waarin bij leefde. In 't voorbijgaan maken wij den lezer van dit tijdscbrift opmerkzaam op een belangrijk academisch proefschrift, dat eenigen tijd geleden over DATHENUS is verschenen, namelijk van Dr. H. TER HAAR, dat wel waardig is dat bet door eene vertaling onder bet bereik worde gebragt van ben die Been Latijn verstaan. - De mededeeling van A. P. VAN GRONINGEN, betreffende Twee Watergeuzen, is in deze bijdragen geheel op hare plaats, en tevens weder eene schrede tot completering van de geschie- denis der Watergeuzen, waarvan de auteur zulk eene belang- rijke studie gemaakt heeft. - Het stuk van den redacteur VAN DALE over de heerlykheid Breskens, zoowel als zijne ver- handeling, getiteld: Lets over de stichting van de kerken der Hervorniden to Zuidzande en to Nieuwvliet in 1658 en 1659, mogen met lof vermeld worden. De historisch-juridische bijdrage van Mr. J. EGBERTS RIS- SEEUW over de Vonnissen van het watterregt to Damme en van het reglement van tal en navigatie op het Zwin beweegt zich op eenigzins ander terrein dan de overige verhandelingen ; Ref. heeft ze met aandacht en genoegen gelezen. Het onderwerp, zooals men weet, is hoogst belangrijk door do quaestie of de Fransche vonnissen van den IVatterregte, les jugements d'Oldron, nit do vonnissen van Damme ontstaan zijn, of wel of de laat- sten aan de eersten ontleend zijn. - JANSSENS verhandeling: Eene bede aan de Nederl. Herv. Gemeente to Thetford in Enge- land tot ondersteuning van Prins WILLEM I in 1573, doet ons een diepen blik slaan in de ellende waarin bet vaderland in then tijd verkeerde. - Westdorpe, door J. V. D. BAAN, be- weegt zich weder to veel in particulariteiten, dan dat Ref. er over oordeelen kan; de mededeeling van JANSSEN: De beide alba van j. J. CALLENFELS, hebben zeker velen met genoegen ge- lezen; de publicering van zulke alba is eene zeer aanbevelens- waardige zaak. In do tweede rubriek der Bydragen, welke aan de Bronnen voor de geschiedvorschers gewijd is, zijn vele onuitgegeven stukken en oorkonden gepubliceerd, waarvan velen de goede diensten zullen ondervinden , terwijl in de derde rubriek kleine 468 BIJDRAGEN VAN H. Q. JANSSEN EN J. H. VAN DALE. aanteekeningen worden gegeven, die over 't algemeen zeer belangrijk zijn, maar zich to veel uitsluitend op Zeeuwsch- Vlaamsch grondgebied bewegen. Ref. mag niet eindigen, alvorens hij een woord gesproken heeft over hetgeen hij vermeld vindt op den omslag van Afl. I en II van bet derde deel. De Redactie klaagt daar over bet verminderende getal van abonnenten op hunne Bydragen, en wel zoo, dat de gedachte aan staking deswegen wel eons bij haar is opgekomen. Daarbij echter laat zij blijken, dat zij no,, van stof ter publicering heeft. Deze Bydragen zijn to belangrijk, dan dat Ref. ze niet, met bet oog op bet woord van de Redactie, ook bier met aandrang zou aanbe- velen. Dat alle vrienden van Geschiedenis en Oudheidkunde door bunne belangstelling verhinderen, dat ons publiek van een zoo degelijken arbeid als doze verstoken wordt, is Ref.'s hartelijke wensch. VoNDEL Gekroond. Lyriesch-dramatiesch Gedicht door w. J. HOFDIJK. Amsterdam. Gebr. Binger. 1858. In roijaal 8vo. VI en 56 bl. f 1- De krooning van onzen grooten dichter der 17e eeuw, door de leden der Sint LUCAS Broederschap to Amsterdam, heeft de beer HOFDIJIC herdacht en hezongen in een schoon gedicht, dat gewis reeds aan velen bekend zal zijn, ware bet slechts door de opvoering bij onderscheiden Rederijkerskamers, ten vorigen jare. Toch verdient dit gedicht nog wel in herinne- ring gebragt to worden, als eene welkome gave van onzen geliefden, begaafden dichter en kunstenaar. Schoone, krach- tige, verheffende poezij ruischt ons tegen in dit lied; schoone, zuivere poezij, bijna geheel vrij van die eigenaardige ge- broken, die de vaak zoo voortreffelijke verzen van IIOFDIJK aankleven. Met zeer weinige uitzonderingen ontmoeten wij bier geene van die vreemde, verouderde of willekeurig ge- vormde woorden en woordvoegingen, die zonderlinge, soms wel gewrongen construeties, die van bet streven naar over- groote kortheid en sehilderachtige kernachtigheid vaak onaf- scheidelijk schijnen to zijn. Dat de toon der optredende per- sonen bier en daar niet van eenige gemaaktheid of gezwol- W. J. HOFDIJK, VONDEL GEKROOND. 469 lenheid is vrij to pleiten, valt, dunkt mij, niet to loochenen. Denk b. v. aan de zonderlinge beeldspraak van REMBRANDT, die ziin medekunstenaars toeroept, om de koorden der kunst to ontvlechten en ze tot een ladder JAcons to knoopen, die tot aan de hemelen spant, en waarlangs de engelen nederdalen; of aan voNDEL's antwoord op de verontsehuldiging dat men hem niet is to gemoet getreden Zoo hoffelijk een woord verslaat met reuzenkrachte Het grimmigste verwijt, hoe sterk 't in 't harnas zat - of, eindelijk, aan de zeker wel overspannen toast van LINGEL- BACH, waar wij vernemen van de aarde, die op de majesteit van 't Goddelijk gelaat d' ontzetbren omvang leest der schep- pende gedachte; en van het heir der engen dat zich bij den aanblik van den pas gescbapen mensch in naaktheid gevoelde en in eerbied wegsmolt. - Maar nu genoeg hiervan. Van heeler harte herhalen wij den wensch, reeds meermalen door anderen geuit, dat de heer HOFDIJK, then wij vereeren en hoogschatten, zich toch geheel mogt bekeeren van datonaesthe- tisehe streven, em de kracht en schoonheid der poezij to zoeken in ongewone, grillige, overspannen uitdrukkingen en vormen. Hij staat er to hoog toe: om dichter to zijn, om schoone poezij to geven, behoeft hij zijne toevlugt niet to nemen tot deze kunstgrepen der middelmatigheid. Wilt gij eene proeve, eene nit velen? Gij hebt straks REMBRANDT zien jagt maken op eene onware, uiterst vergezoehte en overgekanstelde verge- lifting: hoor hem nu, als hij antwoordt op de eenstemmige nitnoodiging van allen, dat hij - de priester in het rijk der kunsten - VONDEL, den vorst der dichteren, kroonen zal: 0 mannen! dat weet God, hoe luttel ijdelheden Mijn hart beroeren, of mij porren tot den strijd Om eerste of Iaatste; hoe 'k mijn baan ben opgetreden, Met hart en ziele en zijn geheel der kunst gewijd; Gants machtloos van mij zelf, en zonder kracht of wille, Maar immer voortgestuwd door d' innerlijken gloed: Als 't rollend zonnerad om de onverwrikbre spille, Dat niet van stilstaan weet, maar immer weutlen moet; Of liever: als de twijg, die nitbot aan de kroone, En groent, en hooger wast, en knop en blaadren schiet, En bloesem drijft en vrucht - en niet om dank of loone, Maar wijl natuur ze dwingt: iets anders kan ze niet. 470 w. J. HOFDIJK, Hoor ook de schoone woorden van VONDEL, als hem de lauwerkrans op de grijze lokken is geplaatst: 'k Was van mij zelven niets; maar 'k had een stem vernomen, Die ruischte in hemel en op aard; Toen is Uw kracht gedaald en over mij gekomen, En heeft mijn gulden harp besnaard. Ik heb gezongen near de stemmen Uwer sfeere; Ook waar ik 't schepsel zong, zong ik des schepsels Heere, En om geen glorie dan om de Uwe, en om geen eere Dan de Uwe alleen. U dus mijn lauwer, roem, en eer. Niet mijner - Uwer zijn ze, Heer! Ik leg ze aan Uwe voeten neer. En vergelijk met bet lied van LINGELBaCH de heerlijke lier- zang van EvERDINGEN, naar mijne meening cen der scboonste die HoFDIJK ooit dichtte niet alleen, maar ook ten voile eene plaats waardig naast de uitnemendste voortbrengselen onzer lyriek. Doch wilden wij al de schoone plaatsen, de enkele schoon- heden, van dit dichtstuk mededeelen, wij zouden de voor deze aankondiging gestelde grenzen ver moeten overschrijden. Het is blijkbaar den dichter en kunstenaar nit bet hart geschre- ven, bet is de uitstorting van zijn innigste gevoel, van zijne diepste overtuiging: de heerlijkheid en hooge roeping der kunst. En al ware bet alleen daarom, roepen wij HoFDIJK eene hartelijke groete van erkentenis toe en van dank, dat hij op nieuw, in dezen tijd van eenzijdige verstandsbeschaving en heerschappij des stofs, den adel en bet geed regt der poezij, der kunst, zoo schitterend heeft gehandhaafd. Van zijn ge- heele gedicht zeggen wij ook 't Is op de aanmatiging den Kunstnaar fier gewroken. En to meer brengen wij HOFDIJK onze hulde en onzen dank, omdat, waar hij de heerlijkheid en Aerie der kunst verheft, hij nooit vergeet haar tevens hare hooge roeping, bare heilige tank to herinneren. ,,Hemelsch is de kunst," roept REM- BBANDT nit, )en daar heur vaderland." En al is ze nu mis- schien nog meer eene stemme van de aarde, dan een woord uit den hemel, toch moet ze dien hemel op de aarde doen nederdalen, naar dien hemel heenwijzen. Hare taak is, om de edelste krachten van geest en hart to vormen en to ont- wikkelen, door bet streven naar bet ideale, door de schier stervende herinnering levendig to houden aan bet eeuwig VONDEL GEEROOND. 471 ware en schoone, waarin de menschelijke pest zijn hoogste goed erkent. Treffend schoon wordt deze roeping der kunst uitgesproken in den krachtigen, welluidenden lierzang, waar- mede REMBRANDT VONDEL begroet en hem kroont als ,,hoofd der volksverlichtren", als ,Gods getrouwe en wapenknecht", door Hem gezonden Om de harten die verkillen, Die versteenen, log en grof, Weer van vuurgloed to doortrillen, En to heffen nit het stof; Om, in 't wentlen en in 't woelen, Zielen, aan den twijfel krank, Weer zich zelf to doen gevoelen En hear eeuwgen levenssprank. Schrijft ze op uwe banier, die woorden, dichters en kunste- naars dezes tijds ! blijft aan die roeping getrouw, om de onstoffelijke gedachte in lijnen en in kleuren, in toonen en woorden, nit to spreken en bet rijk des geestes to verkon- digen aan de vereerders der materiel Nog is uw vermogen groot, nog bezit gij bet magtige tooverwoord, dat in duizende harten weerklank vindt, en de krachtigste en te6rste snaren trillen doet - treedt gij dan voor ons op, als gidsen en leids- lieden des yolks, en zoekt niet uwe plaatse onder de laagste menigte, door bet vleijen barer driften en neigingen, door bet streelen barer zinnen, bet prikkelen barer lusten. Ver- dienen dan Neerlands staatslieden no, altijd de beschuldiging, bun hier door EVERDINGEN voorgeworpen, - Neerlands yolk zal toonen, dat bet nog hart heeft voor de vaderlandsche kunst, bet vaderlandsche lied, en ze als lets meer beschouwt dan als 't nutteloos »verguldsel op een harrenas". Juist omdat dit gedicht den kunstenaar uit bet harte is gevloeid, zal bet - wij hopen en vertrouwen zulks - in- gang vinden in veler harten. Het is geen drama, bet is een lierzang, slechts eenigermate gedramatiseerd; hij de lyrische episoden verschijnt de dialoog flaauw, en ook in then dialoog heeft telkens bet lyrische element de overhand. Dit nu is Been verwijt; want de dichter zelf noemde zijn werk: een nlyriesch-dramatiesch gedicht"; er kan dus van dramatische handeling, veelmin van dramatische karakterschildering, geene sprake zijn. Der kunst, der vaderlandsche kunst in haar schitterendst tijdperk, gewijd, zij bet eene stemme der opwekking 472 W. J. HOFDIJK, VONDEL GEI EOOND. en bezieling, die weerklank mope vinden en prikkelen tot den edelen wedstrijd met de grooten en uitnemenden, in wier schitte- renden kring ons de dichter verplaatste. J. M. OTTO LUDWIG. Tusschen Hemel en Aarde. Een Verhaal, naar het Hoogduitsch, door J. J. A. GOEVERNEUR. Leeuwarden, G. T. N. Suringar. 1859. In gr. 8vo. 2 en 240 bl., met gelith. titelvignet. f 2-70. Twee beroemde voortbrengselen der Duitsche romanliteratuur zijn in den laatsten tijd bij ons publiek ingevoerd: de roman, waarvan wij den titel hierboven afschreven, en GUSTAV FREY- TAG'S Soll and Haben. Het kan niet in onze bedoeling liggen om deze beide werken thans to vergelijken: wij voegden ze alleen daarom bij elkander, omdat deze beide geschriften, in meer dan een opzigt, karakteristiek mogen heeten, en een maatstaf aan de hand geven voor de waardering der heden- daagsche romanliteratuur bij onze oostelijke naburen. De toe- juiching, waarmede OTTO LUDWIG en vooral ook GUSTAV FREYTAG bij hunne landgenooten begroet werden, bewijst zeker wel dat de dagen van BRINE, van GUTZKOW, van Mevr. HAH.4-HAHN voorbij zijn; en dat de - soms wat al to nuchtere - ont- nuchtering, die op den roes van 1848 gevolgd is, ook op dit gebied der bellettrie zich laat gelden. Wij hebben de hooge aristocratische salons, de democratische clubs, verlaten, en wandelen nu rond door eerzame burgerwoningen, door koop- manskantoren en werkplaatsen, waar voor 't minst cone minder bedorven, meer zuivere en gezonde atmosfeer ons tegenwaait. De roman schijnt in Duitschland tot bet besef gekomen, dat hare roeping in de eerste plants is, den mensch to schilderen in de werkelijke omstandigheden des levens, in strijd met het werkelijke kwaad, het waarachtige onheil dezer wereld, en niet in de lucht schermende tegen allerlei fantastische vijanden, of blindelings stormloopende tegen alle maatschappelijke en zedelijke instellingen en pligten. Het haar vreemde gebied van bespiegelingen en theorien, van democratische propaganda en quasi-wetenschappelijke polemiek verlatende, is de roman teruggekeerd tot den bodem der werkelijkheid, ja der zeer alledaagsche werkelijkheid. Of zij er bij verloren heeft? Wij ge- looven het niet, ook al zou het moeijelijk vallen om de meerdere voortreffelijkheid van elke barer nieuwe scheppingen to bewijzen. 0. LUDWIG, TUSSCHEN HEMEL Ell AARDE. 473 De alledaagsche werkelijkheid! Inderdaad, de kring waar- in 0. LUDWIG ons binnenvoert, sag wel zeer gewoon en alledaagsch genoemd worden: eene leidekkersfamilie in eene kleine Duitsche stad. En - want de geschiedenis dier men- schen kon buitengewoon wezen - bet is een eenvoudig ver- haal, zoo eenvoudig en to gelijk van zoo in bet oog vallende strekking, dat wij soms in de verzoeking zouden komen, om to gelooven dat bet boek om de moraal geschreven is, die aan bet slot, met groote letters, staat to lezen. Ja bet is zoo: aan bet einde van zijn verhaal gekomen, treedt de kunste- naar op eenmaal als zedepreker voor ons en rigt tot alien eene zeer ernstige vermaning. 't Is sticbtelijk ; maar is bet ook schoon? Vorderen wij van den romandichter, dat hij dus eensklaps volte face make, en ons nit de liefelijke wereld der verdichting, op eenmaal nederwerpe in de treurige wereld onzer eigen zondigheid en ellende? En wanneer wij bij bet licht dier slotvermaning nog eens bet geheele book overzien, is dan bet vermoeden zoo ongegrond, dat, nevens de aesthetische, ook flog eene zedelijke gedachte en bedoeling des schrijvers pen be- stuurde? Hoe dit zij, wij willen om die reden bet werk niet vol- strekt veroordeelen; hoezeer wij hartelijk en opregt onze zwakke stem voegen bij die van meerbegaafden : dat toch onze dicbters en kunstenaars wilden bedenken, dat aesthetiek en moraal twee zeer onderscheiden zaken zijn ; dat zij zich alleen ernstig- lijk om de cerste bekommerden, in bet voile vertrouwen dat zij juist daardoor de andere best dienen : want waarachtige schoonheid is ten naauwste aan ware heiligheid verwant. Daar lit over dezen roman iets hoog ernstigs, iets sombers schier; bet is een stoicijnsche roman. De held van bet ver- baal, APOLLONIUS NETTENMAIR, is bijna iemand, die to hoop- staat voor onze gewone schatting: geen vlek of rimpel ontsiert bijkans dat angstvallig nette en zorgvuldlg reine beeld: alleen zou bet de vraag kunnen zijn, of deze reinheid gescbikt is om ons voor hem in to nemen. Hij staat zoo alleen, zoo afge- zonderd, zoo plegtig zwijgend, ook daar waar de geringste toenadering, een enkel woord, zijn geluk en dat van anderen die hem dierbaar zijn, zou hebben bevestigd. En die toe- nadering blijft achterwege, en dat woord wordt niet gesproken, omdat een voor 't minst zeer overdreven, ja in zijne eigen oogen verkeerd geplaatst, eergevoel hem wedrhoudt. Toch prijst de sehrijver dit in zijn held; toch doet hij hem boeten 474 0. LUDWIG, voor eene schuld, die niet de zijne, die eigenlijk in het geheel geene schuld is; toch drijft hij de eischen zijner moraal tot eene hoogte, waarop wij vreezen dat zij uiterst na aan onnatuurlijkheid en conventionele kieschheid verwant is. Is de reden, waarom APOLLONIUS zich zelven een huwelijk met de weduwe zijns broe- ders ontzegt,inderdaad en in de gegeven omstandigheden,voor de regtbank van het gezond verstand en van het natuurlijk zedelijk gevoel houdbaar? Ik durf gelooven, dat weinigen die vraag toestemmend zullen beantwoorden: APOLLONIUS zelf kan het niet. Doch de geheele sfeer waarin APOLLONIUS leeft, is geheimzinnig: hij keert zich wel niet, in bitterheid en vijand- schap, van de wereld af, maar hij plaatst zich toch buiten haar; zelfs staat hij veelmeer nevens dan in den kleinen kring, waarvan hij het middelpunt is. »Het is een eigenaardig zamen- leven in dat huis met de groene blinden", verzekert ons de schrijver meermalen: een zamenleven, dat hij herhaaldelijk met den misschien min gelukkigen naam van , zwoel" karak- teriseert; en inderdaad, de verhouding tusschen de leden dier familie is zeer vreemd, en de atmosfeer in dat huis is wel zeker weinig opwekkend, zelfs nadat de oorzaak der stoornis en verwarring was weggenomen. Het is alsof een geheim- zinnig noodlot de barten, bestemd om elkander in liefde to naderen, voor eeuwig gescheiden houdt, en de lippen ver- zegelt, die van begeerte brandden om zich to openen en het innigste zielsgevoel uit to spreken. Hot is zoo, de grond dezer zonderlinge verhouding ligt hoofdza- kelijk in het karakter van APOLLOxIUS en zij wordt daardoor vol- doende verklaard; maar daarom juist maakt het beeld van den held een onbevredigenden indruk; daarom juist dunkt het mij moeije- lijk to begrijpen, waarom bij voorkeur zulk een karakter dienen moest tot bewijs van de uitspraak, dat de mensch zelf zijn geluk scheppen en den hemel in zijn eigen hart kan doen nederdalen. Ik zou meenen, dat hij, in wiens hart werkelijk alzoo de hemel gekomen was, ook meer warmte, indien dan ook niet meer licht, om zich heen zou verspreiden , - eene warmte, die den noodlottigen ijsmuur zou doen smelten, welke thans de harten van alien omschorst. Ondanks al zijne voortreffe- lijkheden, al zijne edelaardige en stille werkzaamheid en op- offering voor anderen, schijnt er, op den diepsten bodem van APOLLONIUS' hart, een eigenaardig egoisme to sluimeren, dat hem belet zijne weldaden to verhoogen en to voltooijen, door TUSSCHEN HEMEL EN AARDE. 475 de overgave van zich zelven. Allen zien tot hem op, als tot een heilige; liever ware het ons geweest, indien hij, van zijn voet- stuk dalende, in hun midden ware getreden, en, mensch onder de menschen, alien in de oogen had gezien en in bet hart ge- lezen. APOLLONIUs' karakter mist, ondanks, juister misschien nit hoofde van zijne voortreffelijkheid, dat eigenaardig karakte- ristieke, dat relief, 't welk hem geschikt maakt voor de kunst. Zijn broeder, in elk opzigt ver zijn mindere, wint bet hierin, en boezemt joist daardoor meer belangstelling in. Tusschen Henael en Aarde beet bet boek, en deze titel is symbolisch. Tusschen hemel en aarde is des Ieidekkers rijk; en de roman beweegt zich dan ook voor een goed deel in dat tweeslachtig gebied. De toren van de Sint-Joriskerk speelt in bet verhaal eene zeer gewigtige rol: bijna nooit verliezen wij hem nit bet oog; gebeurt dit al eens voor een oogenblik, zoo keeren wij er toch spoedig terug; om dien toren beweegt zich de handeling nog meer dan in bet huis met de groene blinden. Immers daar, op dien toren, beleven de handelende personen hunne gewigtigste oogenblikken. Dat deze titel, dat deze geheele inkleeding symbolisch is, blijkt alweder nit bet slot, waar tot ons de vermaning wordt gerigt, dat ook onze wandel, in zedelijken zin, moet zijn tusschen hemel en aarde. Die toren moet dus voornamelijk dienen tot aanknoopings- punt voor eene stichtelijke opmerking. Evenwel moeten wij erkennen, dat, nu hij er eenmaal is en geroepen om een middelpunt des verhaals to zijn, de hande- ling zich vrij en ongedwongen om hem beweegt; en dat de sehrijver niet in de font vervalt van aan zijn toren meer moeite to besteden en meer beteekenis to geven dan aan zijne karakters: de menschen ondergeschikt to maken aan de steenen. De Sint-Joris wordt voor hem geene Notre-Dame. 0. LUDWIG is een fijn en scherp opmerker: bet blijkt nit de schier overspannen, angstvallige naauwgezetbeid waarmede hij de toestanden en aandoeningen zijner personen, tot in de kleinste bijzonderheden, ontleedt. Dat hij hierin soms to ver gaat en door iets schemerends en duister diepzinnigs zijn land- aard verraadt, is evenzeer waar, als dat bij meesterlijke tafe- reelen schetst , en treffende toestanden uitstekend weet to schilderen. Het karakter van FRITS, APOLLONIUS' broeder, is, vooral in zijne voortgaande en onvermijdelijke verbastering, of liever noodzakelijke ontwikkeling ten kwade, bij uitnemend- 476 O. LUDWIG, TUSSCHEN HEMEL EN AARDE. heid schoon en waar, zoowel in verbouding tegenover de echtge- noote als tegenover den brooder. De uitvoerige en tot in de ge- ringste details treffende schildering van dit karakter en dezen toe- stand, eene schildering geheel door een waarachtig zedelijk ge- voel beheerscht, toont, dunkt mij, de onbetwistbare meester- hand. Moot soms wat to vaak de redenering de plaats der bandeling innemen, episoden als die van de ontmoeting van FRITS met zijn vader op den Sint-Joris-toren, en de brand van then toren, bewijzen even onbetwistbaar, dat de schrijver de gave van levendige, bezielde, aangrijpende schildering bezit. Een enkel woord over de vertaling. Ik had, ronduit ge- zegd, ze van den beer GOEVECNEUR beter gewacht. Dit boek to lezen is zelden aangenaam: de taal en stijl zijn stroef, bier en daar zelfs bepaald onhollandsch. Wil men bewijzen: zie bier eenige uit vele dergelijken. ))Op de bank voor hun huis een luchtje scheppende buren"; nniet met aan een dubbele lijn to droogen uitgespannen waschgoed"; 'als men bedenkt, hoe veel scherper dan lets een naar buiten afgesloten leven in den regel wordt nagerekend"; )speelden hare kinderen Diet om haar toe ?" (Groningsch); 'het geweten beeft zijne ziel uitgediept"; nartsenijen moeten, in overgroote giften toegediend, bet tegen- deel bewerken" (?) ; ,,hoe menig daad vertoont ongeboren reeds der moeder ziel zijn beeld vooruit"; - ',de bevruchtende warmte van een onmiddelbaar gevoel", enz. )Toegedaan" voor , toe- genegen"; ,op zijne linkerhand" voor ,aan zijne linkerhand"; ,naar links"; 'maling" voor 'roes",'feestvreugde"; ,gedachten- scbip", en dergelijke woorden meer zijn, op zijn zachtst ge- nomen, vreemdsoortig en ongewoon. 't Is jammer, dat bet boek op zoovele plaatsen zoo sterk zijn Germaanschen oor- sprong verraadt, en ons maar zoo zelden vergunt to vergeten dat wij eene vertaling lezen. Dit is to meer jammer, omdat daaruit zekere stroefheid en stijfheid ontstaat, die, gevoegd bij des schrijvers eigen gansch Diet luchtigen en lossen ver- haaltrant en de ernstige naauwgezetheid zijner analyse, bet boek voor de gewone romanlezers minder aantrekkelijk zal maken. Die deze gebreken en zwarigheden evenwel wil over- winnen, en zich de moeite geven van na to denken over hetgeen hij leest, zal voor die moeite zeer goed beloond worden. De druk en uitvoering zijn netjes; bet vignet, als naar gewoonte, slecht, en, in verband met de episode die bet moet voorstellen, bovendien bespottelijk en onwaar. J. M. M. MAC-INTOSII, EINUELIJK GEVONDEN ! 477 Eindel jk gevonden! (VIOLET, or found at last.) Door MARIA MAC-INTOSH, Schr~fster van: "MARY en EVELINE", "ISASEL en GRACE", enz. II Deelen. Amsterdam, J. D. Sijbrandi. 1859. In gr. 8vo. 2, 293 en 2, 291.bl., met gelith. titel- vignet. f 6 - "Iedereen heeft zijn kruis, en hij kan geen waarachtig geluk vinden tenzij hij bet op zich neemt en geduldig draagt. Ieder- een heeft bet, maar niet iedereen draagt bet. Sommigen slaan er tegen en stooten bet weg en bezeeren zich en lijden nog meer, dan zij zouden doen, als zij er gedwee de schouders onder bogen (1); anderen ontvlugten bet in genot, in dwaasheid, zelfs in zonde. Dezulken lijken (!) misschien vrolijk, maar zijn niet gelukkig." Doze stelling met juistheid en diepte opgevat in verband met die van PAULUS, dat bet geloof eene kracht is, eene kracht ook om dat kruis to dragen, - zietdaar de grondslag, waarop deze Transatlantische zuster haren roman heeft gebouwd; dat is de gedachte die in haar ziel heeft ge- woond en die ze door haar work heeft gepredikt. »Ja maar, als ik gesticht wil worden, dan ga ik naar de kerk; daarvoor lees ik geen roman!" zoo spreekt de positive man, die alles op zija tijd en geen twee dingen to gelijk doet. Neen, beste vriend! geen duizend preken zullen u dat zoo aanschouwelijk voorstellen, zullen dat zoo duidelijk maken voor uwe ziel, die toch altijd klaarder indruk ontvangt van een sprekend en good uitgewerkt voorbeeld, dan van abstracte redeneringen. Wat preken en stichtelijke bespiegelingen u alleen als wenschelijk en mogelijk kunnen voorrekenen en be- toogen, dat ziet ge hier in werkelijkheid voor u, wel in cen bepaalden vorm, die met menschelijkheid ook zijne gebrek- kigheid heeft, maar in werkelijkheid. En trouwens, waarom neemt ge een roman ter hand? Om bezig gehouden, geamuseerd to worden, niet waar? Om uit de eentoonigheid van eigen leven en eigen ziel, door avon- tuurlijkheden en verrassingen, door beschrijving van heerlijk- heden en afschuwelijkheden, van groote genietingen en zwaar Teed, to worden opgewekt en geprikkeld, - is bet niet? Nu! neem dan toch gerust dozen roman ter hand. De gewone humbug van avonturen en toevalligheden, then een roman even- BOEKsESCH. 1859. N°. X. 32 478 M. MAC-INTOSII, zeer noodig heeft om door de wereld to komen, als de mensch zijne spraak, zal u ook bier niet ontbreken. Al wat ge van dien aard wenschen kunt zult ge vinden. Schipbreuken die hot bal openen, geheimen die eerst op bet laatst worden opgehelderd, listige strikken met duivelenboos- heid gespannen en door providenciele toevallen verijdeld, ver- volgers en beschermers der onsehuld, schilderingen van de neerdrukkende natuur van bet kale zeestrand en tooneelen van de heerlijkheid des subtropischen hemels, de ruwste en verachtelijkste ondeugden naast de heerlijkste vrouwenliefheid en de innemendste mannendeugd, tooneelen onder hot yolk en soirdes bij de rijken, vrijaadjes zoo lief als gij ze nooit hebt gevrijd noch ik, en liefdesaspiraties die uwe sympathie niet zullen opwekken, - bet al voorgedragen in regt onder- houdenden vorm en daarbij die eigenaardige aantrekkelijkheid der romans, dat de helden dat ddne obstakel niet kennen, wat alle werkelijke menschen altijd aan zekere banden legt, be- perktheid van de beurs, - waarlijk ook in dit opzigt zal uw romantische zin niet onbevredigd zijn. Toch kan ik kwalijk begrijpen, hoe eene Engelsehe recensie in bet Athenaeum, die mij toevallig onder de oogen kwam, bet boek alleen van doze zijde beschouwt, alsof hot slechts een zamenraapsel der gewone romantische onwaarschijnlijkheden en toevalligheden behelsde, en overigens bet bespreken naauwe- lijks waard ware. Neen, daartoe heeft bet to veel goeds. 1k beschouw al dien romantismus als de eenmaal onontbeerlijke versierselen, even als de rhetorische figuren in eene rede. Maar bet geeft meer dan al die versieringen: bet boek heeft ook inhoud. Hot is eene degelijke gedachte, om door een ver- heal eene voor elk bevattelijke voorstelling to geven van de wearheid, dat do godsdienst niet moet zijn een bijlap, een figurant in ons bestaan, waaraan wel de officiele eereplaats is afgestaan, doch die in werkelijkheid niets in to brengen heeft bij onze innerlijke beweeggronden en handelingen; maar dat zij, zal zij werkelijk zijn wat zij beet to wezen, bet leidende, bet krachtgevende beginsel moot zijn, hetwelk toch ook de vrolijk- heid niet dooft of de menschelijkheid niet verdringt, maar in- tegendeel met die menschelijkheid geheel is zamengegroeid. Zulke godsdienst vindt ge in VIOLET, - »een ideaal1" zult gij zeggen; zeker, doch geen zinnelijk ideaal van sup of een EINDELIJK GEVONDEN! 479 ander, maar een christelijk ideaal, en toch met smack ge- dacht. Ik zet bet u, om dat ideaaltje niet lief to hebben, en wat ge misschien denken zult, dat bet sentimentele preekjes zal houden, als BEECHER STOwE's al to vrome personen, - daar is zij weer to natuurlijk voor. Van bet Americaansche godsdienstig leven worden ons vrij zonderlinge dingen verhaald: dat bet is een mengelmoes van democratische ongeregeldheid met stijf dogmatismus, van streng- beid in bet uitwendige met gebrek aan inwendig levee, - eene caricatuur, in con woord, van de reeds niet behagelijke Engelsche godsdienstigheid. Voor een groot deel geloof ik dat, en zelfs vindt men er hier en daar enkele sporen van in de figuren van dezen roman ; maar men ziet ook weder hier, dat elk yolk ook eene meer verborgen zijde heeft, die door den gewonen reiziger niet zoo ligt wordt opgemerkt. Uit hetgeen 11. MAC-INTOSII ons hier geeft, blijkt, dat er ook gods- dienstig leven van beter gehalte op America's bodem to vinden is, daargelaten of zij tot de Unitarians behoort of niet. Gebrek aan gevoel en kieschheid is, geloof ik, de hoofdkwaal, die aan der Americanen godsdienstig en maatschappelijk leven die voor ons zoo onaangename tournure geeft. Nu, dat is dan zeker de bekoorlijkheid van onze Schrijfster, dat het haar niet aan fijn en echt vrouwelijk gevoel ontbreekt. Ik noem bet b. v. fijn gevoel, de wijze, waarop zij bet cone meisje de lieve krullende lokken van bet andere laat prijzen, wel to ver- staan zonder eenige arriere pensee van afgunst of piquanterie, omdat zij geheel door hare wezenlijk goede eigenschappen is in- genomen. En ik zou een aantal van dergelijke, wel minutieuse, maar tech fijne trekken kunnen opnoemen, gelijk b. v. de schil- dering van den domino in DI. I, bI. 80, of den vader met zijn stervend kind, of den Doctor, die DIO1c's arm bestrijkt. Ik wil niet verder alle karakters en alle afzonderlijke voor- vallen met u bespreken. Daarin zou men wel eens overdreven voorstellingen of onwaarschijnlijke combinaties kunnen aan- wijzen. Zelfs bet hoofdbeloop des verhaals is wel wat gechar- geerd. Men wordt bijna moede als men de lieve heldin meet volgen, hoe ze door bet lot telkens weer met nieuwe en over- zware beproevingen wordt overladen en den bitteren kelk der smarte, gelijk haar pligt haar voorschrijft, tot den laatsten druppel moet ledigen. De dosis is wat sterk; maar de hoofd- 32 ~' 480 M. MACINTOSH, EINDELIJK GEVONDEN! indruk van bet geheel zal toch bij bet meerendeel der lezers ongetwijfeld aangenaam en gunstig zijn. Hot was dus een goed denkbeeld, om dozen roman to ver- talen, maar bet zoo nog beter denkbeeld geweest zijn om bet wat zorgvuldiger to doen. Over bet algemeen is de vertaling wel vrij good, maar er zijn toch eon aantal van die kleine aanstootelijkheden in, die to minutieus zijn om ze nu juist in een lijstje med to deelen, maar toch hinderlijk. Missehien zijn ze wel eerder aan den corrector to wijten, zoo de ver- taler dit zelf niet is geweest, maar dan zou ik hem stork aanraden, dit in bet vervolg zelf, en met meer zorg to doen. Den uitgever zij dus in 't algemeen geluk gewenscht met zijne goede keuze, waardoor hij aan bet publiek eene groote dienst bewijst en zich zelven bet voordeel verschaft, dat zijn naam onder de bakens worde opgenomen, waarop lezers en leesgezelschappen gerust kunnen afzeilen. De Familie ATHELING, of de Brie gaven. Twee Deelen. Am- sterdam, P. N. van Kampen. 1859. In 8vo. 237 en 230 bl., met vignet. f 4 - 80. Teen eZAIDEE" verscheen van de destijds nog onbekende schrijfster, heb ik bet gelezen en vond bet geene zeer krach- tige lectuur; maar wel verre van in dit nieuwe work, dat thans van dezelfde hand uitkwam, eenige vordering to be- speuren, moot ik erkennen, dat bet er, mijns inziens, nog bij acbterstaat. Hot eerstgenoemde was een eenigzins flaauwe roman, die, bij gebrek van iets beters, voor jonge dames een ledig oogenblik kon vullen, maar bet verhaal was ten minste afgewerkt en men zag dat bliss OLIPHAN^T to huis was in den kring waarin hare verbeelding zich bewoog. Ook in bet eerste deel van De Familie ATHELING heeft zij zich bepaald tot too- neelen die binnen bet bereik van haar talent lagen (altijd in zoo verre talent veroischt wordt om to beschrijven hoe eene kamer is behangen, en hoe de familie om hare eigen tafel zit thee to drinken en couranten to lezen, of zulks, tus- sebenbeide, voor de verandering eons bij de buren pat doen); maar in bet tweede deel heeft zij zich boven bare gewone spheer willen verheffen, en helaas! bet is baar als wijlen ICARUS gegaan, en ik zou haar de woorden wel willen toe- Miss OLIPHANT, DE FAMILIE ATHELING. 481 voegen die zij zelve, D. I, bl. 75, gebruikt: neen boek is daarom no, niet goed, al heeft men er een uitgever voor ge- vonden." - Zij heeft pogingen gedaan om krachtige elementen in haar verhaal to leggen; om den lezer to schokken wilde zij zedelijke monsters scheppen en hem doen ijzen door ver- schrikkelijke voorstellingen van misdaad, onregtvaardigheid, ongeloof en wanhopigen trots; maar het is grootendeels bij den goeden wil gebleven, want hare magt om die plannen to ontwikkelen was gering; de situaties zijn niet behoor- lijk uitgewerkt, en de schets, die misschien onder eene be- kwame hand tot iets goeds had kunnen worden, maakt nu zoo wat den indruk van eene kom met water en melk, waar- in eenige ongemalen peperkorrels ronddrijven, die, juist om- dat zij niet gemalen zijn, hunne kracht niet aan het flaauwe vocht mededeelen (men vergeve het mij, dat ik voor zulk een huiselijk boek, mij van een huiselijk beeld bedien). - De familie ATHELING bestaat uit een vader die eene volmaakte nul is, van wien men weinig meer verneemt dan dat bij, als klerk, getrouw naar zijn kantoor gaat en daar twee-bon- derd pond verdient; uit eene moeder, wier bestaan ook weinig tot het belang der geschiedenis bijdraagt, en uit eenige kinderen, waarvan bij de eerste beschrijving gezegd wordt, dat MARIANNE de gaaf der schoonheid had, AGNES die van (schoon geheel onbekend met de buitenwereld en bijna zonder het zelve to weten) romans to schrijven, en CHARLES de gaaf der volharding. Men zou nu denken de hoofdpersonen voor zich to hebben, maar neen, de knoop des verhaals slingert zich om geheel andere menschen, en noch zij, noch hunne gaven hebben met de ontwarring iets to maken, behalve CHARLES die, om naar een geheim huwelijk onderzoek to doen, naar Italie wordt gezonden en zijne bevindingen daaromtrent in een paar laconieke brieven en een zeer droog gesprek mede- deelt. Overigens wordt hij steeds genoemd nde lompe jongen" en zijne zusters zijn twee smelterige, zenuwachtige wezentjes, die bij de geringste aanleiding beven en verbleeken en dan gaarne »het gelaat met de handen bedekken". De eigenlijke helden zijn LOUIS en RACHEL, tweelingen, over wier geboorte een geheimzinnig duister ligt en die van hunne regten zijn verstoken door een oom die hen op alle Ivogelijke wijzen ver- nedert; het wederspannige karakter van LOVIs komt daartegen Miss OLIPHANT, DE rAMILIE ATHELING. 482 op, maar RACHEL is eene zeer inconsequente figuur, nu eens vinden wij haar afgeschilderd »trotseh als eene koningin", dan, in weerwil van hare twee-en-twintig jaren, als ,,het arme kleine meisje." - Eindelijk komt de waarheid aan bet licht: zij worden in bun rang hersteld, en Lord WINTERBOURNE, de bron van al bet kwaad, maakt zich uit de voeten. Deze persoon van wien nog al partij to trekken was geweest, gaat slechts een paar malen als eene vlugtige verschijning voorbij onze oogen, en bet eenige karakter dat boven de anderen uit- steekt is Miss ANASTASIA RIVERS. Van de zoo geroemde gaven wordt later met geen woord gewag gemaakt, en ik zie ook niet in dat de bezitters bet zooveel verder in de wereld brengen dan menig ander. CHARLES wordt na bet noodige hoofdbreken en studeren een knap regtsgeleerde; MARIANNE wint door hare schoonheid de liefde van den toen nog armen en verworpen LOUIS. Wat de romanschrijvende zuster betreft, zij ontmoet een ongeloovigen predikant, een Atheist, die waarschijnlijk ook bestemd is om den vromen lezer schrik aan to jaren, en brengt hem door een enkel woord tot inkeer, zoo zelfs dat hij als zendeling gaat zwerven en volgens zijne eigen getui- genis ,,wonderen doet in den naam des Heeren." Men sluit bet laatste deel met bet vermoeden, of'schoon niet met de zekerheid, dat AGUES zijne echtgenoote wordt, en ik wil deze beoordeeling besluiten met den wensch, dat dit bet laatste werk van Miss OLIPHANT moge zijn dat ons Hollandsch publiek wordt aangeboden, en dat de Heer VAN DAMPEN zijne keurige uitvoering mope besteden aan werken die zulk eene zorgvuldige behandeling door hunnen inhoud beter verdienen, en zijn welverdienden goeden naam als uitgever niet in de waagschaal stellen. M. P. H. LAURENS COSTER. - Tijdschrift voor Beoefenaren en Voor- standers der Boekdrukkunst. Eerste Jaargang. Aflev. 2-12. Utrecht, W. J. A. Mulder. 1858-59. In kl. 8vo. Per Jaargang f 1-20. In onzen vorigen Jaargang (Vaderl. Letteroefeningen, N°. IX, bl. 444-447) gaf ik eene aankondiging van de eerste Aflevering van bovengenoemd tijdschrift, waarin ik aan bet slot de hoop LAURENS COSTER. 483 to kennen gaf: ,van de volgende Afleveringen eene gunstiger getuigenis to kunnen afleggen." In hoeverre die wensch vervuld is, moge de lezer beslissen. De tweede Aflevering wordt geopend met een ,Persisch (sic) en Arabisch Alphabet", waarbij geen ander onderrigt gevoegd is, dan de enkele benaming der letters, en (twee bladzijden verder) dat de ,,Lam" sluitletter, en de ,Nun" middelste letter genoemd wordt. - Daarop volgt een ,Hebreeuwsch Alphabet", dat mij niet in alle opzigten accuraat voorkomt, want: x is niet A. De Hebreeuwsche letters zijn alle medeklinkers. I Sajin (lees: Zain) is niet zoozeer de s als wel de ds. ri Cheth = Ch, goed, als men er maar niet dnze ch onder verstaat. 't Is eene geadspireerde g. Jod is in geenen deele de vocaal i, om 't zelfde als boven gezegd, dat de Hebr. letters alle consonanten zijn. Zij wordt echter meerendeels gebruikt als rustende letter, om er de Chirec (lange i), door eene punt onder de voorgaande letter aangeduid, in to doen rusten; zonder de Jod is de Chirec eene korte i. 5 beet Caph, en niet Chaf. ~t Ajin (lees: Ain of Gnain). In geenen deele eene e, wel foei! De Ain is eene geheel Oostersche letter, die eigenlijk in de Westersche talen geen equivalent heeft. Zij komt, volgens de uitspraak der tegenwoordige Joden, eenigermate overeen met onze ng, b. v. in gang. beet Iioph, en niet Kuph. U Schin = Sch, goed, namelijk als zij met eene punt staat boven den eersten arm e ; dezelfde letter met de punt op den derden arm v is Sin - s. Wanneer de Cholem (de lange o), eene punt boven de letter, voorgaat of volgt, smelt ze zamen met de punt der e of U. De slot-letters, de naar onderen verlengde Caph, Nun, Phe en Tzade, en de meer vierkant gemaakte Hem, moesten noodzakelijk mede in de eerste kolom staan ; nu zou men denken, dat ze alleen als getal-letters werden gebruikt, terwijl ze altijd aan bet slot der woorden dus geplaatst worden. De verbreede Tau, Hem, Lamed, He en Aleph dienen niet alleen ,waar geen divisie mag gebruikt worden"; in 't Hebr. wordt nooit een woord afgebroken. ,Letters, welke ligt to verwisselen zijn." Dit kan alleen 484 LAURENS COSTER. bet geval wezen bij slechte typen , zooals men bier heeft gebezigd, of bij onduidelijk schrift. Bl. 35. )Bij bet ... wordt gezet." 't Getuigt van volslagen gebrek aan kennis der zaak, den auteur to vergeven, zoo hij er dan ook maar Been onzin over schrijve. In bet Hebr. dienen dezelfde teekens tot accentuering en tot interpunctie. Er is altijd Hebr. gezet of met of zonder punten. - ,Enkele teekens, zooals de Patach, Segol, Chirec, en Kamez kunnen er zeer goed door den zetter worden bijgemaakt." Eilieve! van de Patach en Chirec Iaat ik 't gelden, maar van de Segol en Kamez (deze laatste voornamelijk) - de zetter zou er veel tijd aan moeten opofferen en -- nog gebrekkig work leveren. Weet de schrijver dan niet, dat bet vindingrijke vernuft andere middelen heeft bedacht om bet den zetters gemakkelijk to maken? Niet slechts tegenwoordig, maar reeds sedert geruimen tijd giet men immers de Hebr. letters zoodanig overhangend, dat de Patach, Segol, enz. er naast worden gezet, en dan juist onder de letters komen to staan. - Nat er verder volgt over de Hebreeuwsehe zetterij heeft niet veel to heduiden. Bl. 50. Brochure. Dat verklaart al razend veell In ouden tijd, toen men no- wat minder drukte, en bet innaaijen, ligt en digt, voor grootere boeken nog niet in de mode was, maar de boeken gebonden werden, en slechts kleine geschriften van den dag, schotscbriften, werden ingenaaid, was zoo'n vlugschrift eene brochure, omdat bet slechts ingenaaid was; ook wet blaauwboekje, omdat bet slechts met een eenvoudig blaauw papier werd omgeplakt. Bruto. ... ',ter onderseheiding van Tarra, hetwelk de juiste gewigtsopgave aanduidt." Ik kan 't mij niet verklaren, dat men zulke dingen 't publiek durft aanbieden l Bruto staat tegenover netto , en tarra is bet verschil tussehen beiden, zooveel bet gewigt betreft. Bul is niets van 't geen daar staat. Bul is of een Pauselijk document van beslissing in grootere zaken; of een academisch document, bewijs van doctorschap; of een stier; of ook eene soort van koek (Leidsche bul, waar veel zeep in komt). De ' Mijmeringen van een Letterzetter" vind ik in 't geheel niet geschikt om de leerlingen aan to moedigen. In de derde Aflevering wordt eene uitvoerige beschrijving gegeven van bet zoogenaamde nlosse-proef-trekken", waarbij LAURENS COSTER. 485 ook bet onderrigt gevoegd is, orn losse proeven to corrigeren. Worden de zetters genoodzaakt, deze methode dikwijls in practijk to brengen, dan vinden zij bier hunne gading. - Voorts eenige » Dicktmatige regels om Drukkers-proeven to corrigeren." ))Nog al aardig, en leerzaam ook", zal menigeen zeggen. Doch van de twaalf zetters zullen er peen drie de teekens begrijpen, om ,,twee interlinien meer" tusschen do repels to zetten, of or twee ))uit to halen", als ze hun z66 door den corrector worden aangewezen. - Op bladz. 78 en volgg. vindt men eene verklaring der Romeinsche cijfers. - Verder een dichtstukje van den pseudoniem PRACTlCUS,'t welk ik met genoeaen heb (relezen. - Dan volgt eene historische anecdote, getiteld: ))Eene drukfeil, die niet zonder gewigtige gevolgen was." Zulk Alengelwerk is juist geschikt, omdat de leerlin(,en daarin opmerkzaam worden gemaakt op de onheilen, die er kennen ontstaan, wanneer er door zorgeloosheid niet gelet wordt op bet uitvallen der letters, zooals 't geval is geweest op bladz. 65, alwaar staat : )IBEHOOREND ." lees: BEUOORENDE; - benevens een 66k historisch stukje ))Over den oorsprong der Almanakken." Do vierde Aflev. geeft eene »Verduidelijking van Abreviations." Waarom niet eenvoudig: Verduidelijking van verkorte of ge- abrevieerde woorden? - De volgende bladzijde levert eene verklaring van den ))Dierenriem en andere Heinelteekens", zeer nuttig voor de leerlingen, wanneer zij later een sterrekundig work onder handen krijgen. - Het onderrigt in 't ))distribueren" vind ik allezins voldoende. - De ))kouten persen" zal ik in onze ))snelpers-eeuw" maar laten rusten. - De beschrijving van de ))ijzeren persen" is to mager, - de jeugdige drukkers zullen er hun werktuig niet grondig uit leeren kennen. - Ofschoon bet Nengeiwerk, getiteld: ))De goede, oude tijd", niet bepaald geschreven is om kweekelingen to vormen, zoo bespreekt de schrijver, met krachtige taal en in goeden stijl, den achteruitgang van de boekdrukkunst. Hij wil maatregelen nemen - of Rover hij geeft voorloopig de middelen aan de hand - tot bet daarstellen van eene ))Vaderlandscke Boek- drukkers-Vereeniging." Velen zullen er zeker zijn, die den wensch met zich omdragen: ,,Dat zulk eene vereeniging spoedig tot stand kome!" Maar ik vraag: wie zal den eersten steen leggen? 't Is zoo'n liefelijke theorie, die zeer bezwaarlijk in practijk zal to brengen zijn. 486 LAURENS COSTER. Wat er in de vijfde Aflevering van de nDrukpersen. - SneZpersen" gezegd wordt, is in zooverre bruikbaar, omdat men daarin niet slechts eene beschrijving vindt van de hoofd- bestanddeelen der machine, maar de benaming en afbeelding van de plaatsing der rollen ; alhoewel men hierdoor nog niet tot een volmaakten machinemeester gevormd zal worden. - Vijf bladzijden zijn gewijd aan het )Overslaan der vormen." Van hoeveel belang dit niet alleen voor de leerlingen, maar ook voor elken zetter is, zal niemand kunnen tegenspreken, en de accurate bewerking verdient lof. Wanneer ge eens, lezer 1 wordt uitgenoodigd, om eene zetter to bezigtigen, ziet dan dat ge tegen then tijd de zesde Aflev. in uw bezit krijgt. Daarin vindt ge het letterzetten zdo juist en duidelijk, ja zelfs tot in de geringste bijzonderheden beschreven, dat ge zult zeggen: );de schrijver heeft er eer van." Maar gij zult u ergeren aan de menigte »dezelve's" en ))hetzelve's". Op sehier iedere bladzijde, waar de leerlingen onderrigt ont- vangen, moeten zij eene groote dosis van die zoo gemakkelijk to vermijden woorden slikken. Doch nu moet en kan ik mij (om niet to wijdloopia to worden) meer bekorten; want de zevende Aflev. geeft in 't geheel acht bladzijden ten gerieve van de leerlingen. - In de achtste Aflev. vindt men volstrekt geen onderrigt. - De negende Aflev. wijdt ddne bladzijde aan de nBerekening hoeveel exemplaren men uit een riem, boek of vel verkrijgt." En de tiende, elfde en twaalfde Aflev. geven weinig, wat tot onderrigt en vorming van kweekelingen zou kunnen strekken. Maar op bl. 313 belooft de Redactie: nom den tweeden jaargang meer aan het vak dienstbaar to maken." Als die belofte zich maar niet slechts tot die bladzijde bepaalt, even als in de eerste Aflev. (op bl. 7), alwaar sprake is om ))eerlang ook een afdruk van deze [eene gewijzigde] letterkast to leveren", voor- komende in bet Handb. voor Letterzetters, waarnaar ik nog altijd vruchteloos uitzie. Wel is er op bl. 53 een verzoek ingezonden, om daarmede zoo lang to wachten, ))tot er flog meer kunstbroeders met hunne opinien komen opzetten"; maar daardoor had de Redacte zich niet van haar voornemen moeten laten terughouden. Over het algemeen kwamen mij de nBerigten en Mededee- lingen" belangrijker voor dan in de eerste Aflevering. Maar LAURENS COSTER. 487 als men 't kaf van het koren scheidt, zou er misschien twee derden overblijven. Van al de »Helbakjes" trek niet ddn zoozeer mime aandacht als dat in de Iaatste Aflev. (bladz. 359). Daar toch staat eerie zamenspraak tussehen JAN en zijn Meester. Doze vraagt aan gene: ),Hoe denkt Me over de algemeene strekking van dit tijdschrift?" waarop de eerste antwoordt: ... „Het komt mij voor dat er veel nuttigs in gevonden wordt; maar daarentegen ook veel, dat er niet in moest staan." Hieraan hecht ik vol- komen mijn zegel. En opdat men mij niet van eenzijdigheid beschuldige, moet ik hier bijvoegen, dat daar gedoeld wordt op een twistgeschrijf, voorkomende in hot ,,Helbakje" opbladz. 152 en vol-. Vraagt men mijn oordeel daarover, dan wil ik er niets meer, maar ook niets minder van zegrogen, dan dat die as president (v.B. het hoofd van eerie vereeniging die leiden moet tot verbroedering) - een van zijne leden de pen latende op- vatten, om over het in bezit zijn van eene barrier hevig to velde to trekken - zich moest schamen. Verlangt ge nu ook nog, lezer! een woord over de typo- graphische uitvoering? Misschien voert ge mij wel to gemoet: »o neen; want op een tijdschrift, dat niet alleen moot dienen om jeugdige zetters en drukkers to vormen, maar ook strekken moot tot memorandum voor ouderen in hot vak - daar zal men wel niets op kunnen afdingen." Misgeraden 1 Van de weinige drukfouten heb ik geene aanteekening ge- houden. Ook wil ik den zetter van het tijdschrift niet hard vallen over de onduidelijke woord-afhreking. Maar hot komt mij voor, dat hij zijn werk slordig heeft afgeleverd; want nu eens voor- dan weer achteraan do regels (op bladz. 204 twee regels onder elkander) zijn de letters of punctuaties voorbij hunne plaats geschoven. Ook de drukker verdient goon lof voor zijn arbeid; want het was mij eerie grieve toen ik bladz. 16 en 17 met elkander vergeleek. Eerstgenoemde bladz. sehijnt een schaduwbeeld voor to stellen, terwijl de tweede u aan de duisterheid van den nacht doet denken. Op meer dan eerie plaats zijn niet alleen de noten, maar zelfs de tekst z6o onzuiver afgedrukt, dat hot is alsof men mij eerie »pers-revisie" in plaats van een „goed exemplaar" heeft gezonden. Eindelijk drukke de Heer IuULDFR zijn binder wat meer 488 LAURENS COSTER. zorg op 't harte omtrent bet vouwen der bladen. Want in de achtste Aflev. is 't laatste vel geheel 't binnenste buiten gevouwen. Misschien ben ik de cenige (ik hoop bet ten minste) die hierover reden tot klagen heeft. De algemeene omslag ziet er form nit; maar eon algemeene Inhoud ontbreekt. En toch, in weerwil van mijne bedenkingen (aanmerkingen wit ik ze niet noemen, om den niet eervollen titel van twitter" niet op mij to laden), moet ik erkennen, dat er wel 't een en ander in gevonden wordt, wat menigeen niet zou verwachten, en dat toch wezenlijk nut kan aanbrengen. Daarom zullen de leerlingen zich (mits zij aan de band van een ervaren aids geleid worden) hunne vier-en-twintig stuivers niet beklagen. A. Junij 1859. F. KORTE MEDEDEELINGEN. Van den Catechismus des Bijbels, of Onderwys omtrent den inhoud der Heilige Sehrift, naar F. A. KRUMMACHER, op nieuw bewerkt door fi. J. SPIJKER, Theol. Doct. en Pred. to Amsterdam, word aldaar to dezen jare bij de H.H. J. H. EN G. VAN HETEREN een 21 druk (in kl. 8vo., VIII en 136 bl., a f : - 55) in 't licht gegeven. Het boekje is dus getrokken, en, ziet men alleen op de voortreffelijkheid van den inhoud, dan verdient bet dit zeker ten voile, gelijk trouwens de naam van SPIJE:ER- die van KRUMMACHER, den schrijver der Parabelen, heeft 66k wel een goeden klank, maar van hem is bij eene bewerking voor Nederlanders en voor den tegenwoordigen tijd weinig kunnen overblijven - op de meest voldoende wijze daarvoor borg spreekt. Maar nu lezen we in 't Reglement op het Gods- dienstig Onderwys in de Ned. Herv. Kerk, dat dit onderwijs behoort to omvatten nhet verstandig Bijbellezen, de Bijbelsche en Kerkelijke geschiedenis, en de Christelijke geloofs- en zedeleer"; en de vraag is bij ons opgekomen, of zelfs ndis- cipelen van bescbaafde opvoeding" - voor wie deze Hand- leiding alleen bestemd is en bestemd zijn kan - nadat zij door hare 136 bl. en de daarbij aangehaalde talrijke capittels in bet verstandig Bijbellezen en in de Bijbelsche geschiedenis zullen zijn geoefbnd, nog genoegzame tijdruimte vddr bet KORTE MEDEDEELINGEN. 489 afleggen bunner belijdenis zullen overhouden, om zich op gelijke schaal in de Kerkelijke geschiedenis, waarvan bier niets, en in de Christelijke geloofs- en zedeleer, die bier slechts naar den leiddraad der Bijbelboeken, en dus zonder orde of zamen- hang en zonder achtgeving op do geschilpunten, voorkomt, to bekwamen. Is deze onze vrees echter ongegrond - wie bet boek voor hunne leerlingen gebruiken, kunnen best daarover oordeelen - dan stellen wij s.'s arbeid z6o hoop, dat de sterkste aanbeveling ons nog to flaauw zou dunken. En in elk geval onderschrijven we onvoorwaardelijk en met nadruk de in de voorrede gemaakte opmerking: ,,Zelfs voor beschaafde en geoefende gemeenteleden bevat dit leerboek menige aan- wijzing tot refit verstand der bijbelschriften en van Karen altijd belangrijken inhoud." V. P. Hot verslag, dat jaarlijks op verschillende plaatsen wordt uitgebragt aangaande den staat en de werkzaamheden van bet Nederlandsch Bijbelgenootschap, draagt bier en daar ook deze vrucht, dat er opwekkende toespraken worden gehouden om de Bijbelverspreiding aan to bevelen. Geschiedt dit door degelijke, verlichte mannen, dan laten zij doorgaans deze gelegenheid niet voorbijgaan, zonder een woord in bet midden to brengen omtrent bet eigenaardige van den Bijbel, die door velen soms nog zoo verkeerd wordt beoordeeld. Dit geschiedde in bet afgeloopen jaar (28 Oct.) to Amsterdam. Als spreker trad toen Ds. sr1JKER op, wiens naam reeds voldoende is, om iets goeds over den Bijbel to verwachten. Hij stelt die verwachting niet to lour. In zijne opwekkingsrede over ,,de onmisbaarheid en ongenoegzaamheid der Bijbelverspreiding", (Amst. JOANNES MULLER), leert hij ons den Bijbel kennen als een boek, onmisbaar tot verbreiding van Christelijke kennis en zedelijkheid en de Bijbelverspreiding als ongenoegzaam, tenzij dat boek gelezen, verstaan en in zijne heiligendekracht niet belemmerd worde. Wij bevelen deze rede, wegens de nuttige opmerkingen en wenken die er in voorkomen, als een geneesmiddel tegen alle Bijbelvergoding en Bijbelverachting, aan alle vrienden van waarheid en Christelijk leven aan. Een good en doeltreffend woord word er op den jongsten tweeden Kersdag to 's Hage gesproken door Ds. J. MOLL, bij 490 ICORTE MEDEDEELINGEN. gelegenheid der eerste gods then stoefening in de nieuw gebouwde kerk voor bedeelden en behoeftigen. Men weet dat deze kerk uit verzamelde liefdegiften werd gesticht op de plaats, waar vroeger het bestedelingshuis stond. Een onbekende schonk een orgel, een ander den toestel tot de gaz-verlichting en een derde een aantal Bijbels. Zoo kwam deze kerk, die de spreker voorstelt met den naam van Bethlehemskerk to noemen , als een schoon gedenkteeken van Christelijke weldadigheid tot stand. De toespraak, ter inwijding van het gebouw, door het gezang van de gemeente en van de kinderen der beide Diaconie-inrigtingen afgewisseld, zal gewis een goeden indruk bij de aanwezigen hebben achtergelaten. Zij is uitgegeven to 's Hage, bij M. J. VISSER, a 30 cts.; de opbrengst heeft gediend als nieuwjaarsgift aan de Diaconie der gemeente tot aankoop van spijskaarten voor den volgenden winter. Een ongenoemde bragt onlangs, in eene brochure uitgegeven to Amsterdam bij de Wed. BORLEFFS EN TEN HAVE bet onder- wijs in de Oost-Indien ter sprake. De oorzaak der min gunstige resultaten, welke de Academie van Delft oplevert, wat aangaat de jongelieden, die naar bet radicaal van Ambtenaar der tweede klasse voor onze Oost-Indische bezittingen dingen, zoekt de schrijver in de onvoldoende kennis van hen, die ten gevolge van een of jelegd examen aan de Academie worden toe- gelaten. - Deze woorden bevatten een vrij seherp verwijt voor de Heeren Examinatoren met het admissie-examen belast; met voordacht onthouden wij ons op dit oogenblik de gegrondheid van dat verwijt to beoordeelen. - De onderwijzers, die den Oosterschen kweekeling tot bet examen (vooral voor dat in 't Nederduitsch) zullen voorbereiden, komen er niet beter af; want, zegt de schrijver, om hem het redekundig ontleden of de Analyse vtzn Prof. ROORDA to onderwijzen, daartoe kan de onderwyzer slechts van buiten laten leeren, en niet al to stipt onderzoeken, wat de woorden die hij hem laat leeren, beteekenen. Dat sommige onderwijzers zich no, steeds aan eene afrigtings-, eene dresseer-methode bezondigen, is ons, helaasl bekend; maar, zooals de S. het bier voorstelt, dit komt ons tech wat sterk gekleurd voor. Over het geheel is bet onderzoek naar de oorzaken van bet niet slagen van eenigen der Delftsche studenten bet zwakste deel der brochure. De daarin voor- FORTE MEDEDEELINGEN. 491 gestelde maatregelen ter verbetering van bet lager onderwijs op Java schijnen ons doelmatiger to zijn. Of bij de ten uit- voer legging dier voorstellen niet onverwachte moeijelijkheden zich zullen voordoen, hiervoor meenen wij met reden to moeten vreezen. Er zou echter reeds veel gewonnen zijn, wanneer deze brochure de aandacht van onbevooroordeelde deskundigen op dat onderwerp vestigde, en het Gouvernement, door dezen voorgelicht, er eene impulsie door kreeg, om in deze hoogst gewigtige aangelegenheid handen nit de mouw to steken. In zooverre kan zij veel goeds bewerken. 13 Julij 1859. PIIILALETIIES heeft eene zeer goed geschreven brochure in 't licht gegeven onder den titel: Oostenryk en NAPOLEON III. 's Gravenhage, 11. C. SUSAN, c.x.z., in gr. 8vo. 56 Ll. f : - 60. Zij beviel ons beter dan eene andere bij Gebr. BINGER uit- gekomen: ))Over de Nationaliteit of onafhankelijkheid van Italie, vertaald nit bet Engelsch", die bet sterkst van alien lijdt aan de zomerkwaal van dit jaar - Napoleontophobie. Van die kwaal is ook niet vrij : ,,Nederland en bet Oorlogsgevaar (Brief), to Rotterdam, bij OLDENZEEL", die anders van veel zaakkennis getuigt en ons wel in de eerste plaats belang moet inboezemen. Hot is pligt, onaf'schuifbare pligt in deze tijden om alle drie to lezen, en zij verdienen bet wel. Wij meenen er echter op bet oogenblik niet verder over to moeten nit- weiden, omdat wij ons voorstellen in het Mengelwerk de Italiaansche zaak, en dan ter barer tijd ook deze brochures uitvoeriger to bespreken. Van de vele kaarten van bet tegenwoordige oorlogstooneel is ons toegezonden de ,,Kaart van SardiniO en aangrenzende landen", gedrukt en uitgegeven door VAN HOOGSTRATEN en GOITER to Zwolle (a f : - 50). Zij is voldoende om een generaal overzigt van de ongelukkige landen to verkrijgen, die voor de honderdste maal weder tot oorlogstooneel gepromoveerd zijn. Zij munt echter noch door uitvoerigheid, noch door typographische zorgvuldigheid uit. Doch dat bevordert in zeker opzigt de duide- lijkheid, die weder door de verbazende uitvoerigheid b. v. van de schoone kaart van den KiEPERT door bet Geographische Institut to Weimar uitgegeven (1859) benadeeld wordt. 492 FORTE MEDEDEFLINGEN. Eene weinig beduidende uitgave is bet boekske, getiteld: Ifrygsmansdeugd, aangewezen in een viertal edele voorbeelden, door D Met twee afbeeldingen. Voor rekening van den Schrijver. Te Utrecht, bij A. VAN DORSTEN, JR. 1859. Drie van de vier voorbeelden waren reeds in 1847 in bet 1llaand- schrift De Protestant geplaatst. Zij bestaan in verhalen van edele daden van DE RUITER, den Pruissisehen generaal vox zrETHEN, en van den Franschman DROUOT. De schrijver meende dat er een geschikter geheel zou gevormd worden (waarom?) wanneer ook een voorbeeld van een Engelschman genoemd en verhaald werd, en daarom voegde hij er eene beschouwing (?) van den generaal I3AVELOCx bij. De voorbeelden zijn 'wel goed, maar zij zijn op weinig uitstekende wijze medegedeeld. De schrijver heeft met zijn eigen werk, blijkens bet Naschrift, echter flog al wat op, meer dan Ref. De plaatjes zijn lief, bet laatste vooral. Nader berigt over Miss DEBRNY'S Protestant. (2° druk.) Aan de Redactie der Vaderl. Letteroefeningen. Alleen op uw bepaald verzoek kan ik besluiten een kort antwoord to geven op den mij toegezonden brief van den uitgever, waarin Z,Ed. zich beklaagt over mijne gissing (No. VIII v. d. Jaarg„ bl. 381), dat die 2° druk misschien slechts eene titel-uitgave zoude zijn. Anders zou bet mij aangenamer geweest zijn, om of niet, of iets uitvoeriger to antwoorden. Thans bepaal ik mij tot de erkenning, dat inderdaad nit den aangehaalden Jaarg. 1835 der Vaderl,. Letteroefeningen blijkt, dat de toen verschenen eerste druk, in twee deelen met een ver- schillend aantal bladzijden, verbiedt om bier aan eene titel- uitgave to denken. Van mijne overige beweringen behoef ik cebter niets terug to nemen, vooral niet van mijne klagt over den slechten druk, die wel aan een voor bona 25 jaren ver- schenen werk doet denken. Hoogachtend, enz. De recensent van Miss nEBx&Y's Protestant. (2° druk.) BOEKBESCROUWING. De Stichting der nieuwe Doopsgezinde Kerk to Harlingen. Redenen en geschiedkundige mededeelingen daartoe betrekkelijk, door P. COOL, Leeraar bij de Doopsgezinde Geneente to Harlingen. Harlingen, J. F. V. Behrns. 1858. In gr. 8vo. 64 bl. f : - 60. De MMlagt der Liefde. Opgedragen aan alien, die tot de stich- ting der Gemeente Halle, in Gelderland, medewerkten. Uit- gegeven geheel ten voordeele der nieuw gestichte Gemeente. Door A. H. V. D. HCEVE, Predikant to Keppel. Amsterdam, J. It. Gebhard & Comp. 1859. In gr. 8vo. 72 bl. f : - 60. Twee Tempel-Psalmen, overdacht by de laatste Godsdienst- oefening in het Oude - en de eerste zamenkomst in het ver- nieuwde Bedehuis der Doopsgezinde Gemeente to Woudsend. Tweetal Gelegenheids-Preken door J. D. V. D. PLAATS, Leeraar aldaar. Uitgegeven ten behoove en voor rekening van de Ge- meente. Te Sneek, bij F. Holtkamp. 1859. In gr. 8vo. 48 bi. f :-25. De Protestant moge niet kunnen wijzen op prachtige en luistervolle bedehuizen, die ook maar eenigzins de vergelijking kunnen doorstaan met die zijner Roomsch-Catholijke mede- broeders, hij behoeft hen daarom nog geenszins to benijden of aan de kracht van zijn eigen beginsel to twijfelen. Het blijkt gedurig onwedersprekelijk, dat hij bet good dozer aarde gaarne over heeft om op eene gepaste wijze den Heer van hemel en van aarde to verheerlijken, zonder daartoe ook maar eenigzins gedrongen to worden door de hoop op toe- komstige vergelding. De drie werkjes, weaker titels boven doze aankondiging zijn uitgeschreven, leveren or weer het be- wijs van; zij zijn sprekende getuigenissen voor bet ]even, dat in de gemeente werkt, en het eerste inzonderheid voor de broederlijke Liefde, die zoozeer in de versehillende afdeelingen der gezuiverde kerk tot haar regt komt, dat wij de uitwen- dige ddnheid der Roomsch-Catholijke kerk niet behoeven to bewonderen. BOEKBFSCH. 1859. v". XI. 33 494 P. COOL, A. IT. V. D. HTOi?CF RV J. D. V. D. PLAA'TS, Daarenboven toont bet Protestantisme in doze gelegenheids- geschriften zijne eigenaardige kracht, do kraehts des woords. t Zijn preken en al weer preken, op teksten gegrond, waar- mce deze kerkbouwingen zijn gevierd; dat toch niemand er om glimlagche of met to hooge ingenomenheid, bij enkele er van, in meegedeelde beurtzangen de sporen eener meer dan gewone liturgie onderscheide: het woord der prediking zij en blijve ons genoeg, zU en blijve ons het voornaamste! Maar dan ook met to meer naauwgezetheid op de wijze gezet, waarop dat woord wordt verkondigd, vooral ale het eens uitgesprokene waardig wordt geacht om onder de oogen van het publiek in druk to verschijnen ! Dan ook geprotes- teerd teen het uitgeven van allerlei preken, waarover de auteur zich vaak schamen mogt, dat hij ze ooit uitgesproken heeft 1 Vergunt ons, bij deze gelegenheidsleerredenen niet zoo naauw- gezet to zijn! Hot afbreken van oude kerken, het stichten van nieuwe, ja zelfs van nieuwe gemeenten, zijn van geschied- lcundigo beteekenis; het nageslacht wit gaarne van deze dingen weten hoe zij geschied zijn, gelijk do ooggetuige ze zich her- inneren wit. Al werd or dan ook nooit meer eene preek uit- gegeven, zoo zouden wij eene uitzondering willen maken ten opzigte van de leerredenen betrekkelijk kerkinwijdingen en ze meer als geschiedkundige gedenkteekenen beschouwen. Ale zoodanig hebben alle drie de werkjes die wij aankondigen, vrij wat waarde, het eerste vooral door de bijgevoegde ge- schiedkundige mededeelingen, terwijl het tweede zoo getrouw elke syllabe meedeelt, die er in 't openbaar bij hot stichten der nieuwe gemeente van Halle gesproken is, dat daaruit ge- makkelijk al wat tot de geschiedenis er van behoort, is op to waken. `Vat nu de preken zelven aangaat - het zij ons vergund om met een enkel woord den indruk meg to deelen, then zij op one maakten. In het voile besef, dat het allermoeijelijkst is, om voor zulke gelegenheden, niet toespraken naar aanleiding van eenige woorden der Schrift, maar leerredenen - die do kracht der Schrift rigten naar de gelegenheid des tijds - to ver- vaardigen, willen wij aan alle drie de leeraren gaarne de ge- tuigenis geven, dat zij niet ongelukkig geslaagd zijn. Hot best bevielen ons de preken van Ds. v. D. PLAATS, wegens de IDRfE GELEGENIIEIDSREDE\T. 49 ii juistheid en puntigheid waarmede hij zijne zaken behandelt. Alle preken geven woorden, maar niet altijd zaken, woorden, nog eens, maar niet altijd gedachten; de zijne zijn vol denkbeelden, die weer eens op eene eigenaardige wijze zijn voorgesteld en in een kernachtigen stijl zijn uitgedrukt. Ongelukkig was hij, dunkt ons, in de keuze zijner teksten. Een gansehe psalm, die vrij wat geexegetiseerd meet worden, leent zich minder goed voor buitengewone gelegenheden, waarbij de toehoorders niet zoo zeer gestemd zijn, om lange verklaringen aan to hooren; en hot valt ook zeer moeijelijk om de zaken, die men dan to zeggen heeft, aan de deelen van den tekst to verbin- den. De Heer V. D. PLAATS heeft dit zoo goed mogelijk ge- daan, en ook hierin zijne bekwaamheid getoond, maar hij heeft natuurlijk van Ps. 65 bij de nadere behandeling verscheiden verzen moeten laten liggen, voor welker verklaring hij eenige minuten noodig had en die dan ook tot zijn tekst behoorden. Of zijne hooge verheffing van de godsdienstoefeningen in kleine kerken boven die in grootere, onpartijdig en waar is, mogen wij betwijfelen. Ook hinderden ons enkele scherpheden, waar- toe nogtans wie in puntigen stijl schrijft zoo ligt vervalt. Zelfs de opsomming der leeraren, die de gemeente van Woudsend bediend hebben (bl. 17) is door sareasme piquant gemaakt. De preken van Ds. COOL, noch die van Ds. V. D. IIOEVE llebben'c~cne scherpheid, maar daarentegen ook meer van dat gewone preekachtige, van die whlbekende en honderdmaal herhaalde preekzinnen. Gelukkiger dan de inwijdingspreek over Ps. 103 vs. 1 van den eersten rekenen wij zijne leer- rede bij de Iaatste gezamenlijke godsdienstoefening van Her- vormden en Doopsgezinden to Harlingen. Reeds de tekst is geed gekozen: Gal. ii vs. 9, maar ware die tekst puntiger opgevat, dan zou, dunkt ons, bet beeld der liefde tusschen verschillende kerkgenootsehappen scherper geteekend zijn ge- worden. Waarom niet bijzonder acht gegeven op bet geven van de regterhand der gemeenschap, OPDAT 2v j tot de Heidenen, en zj tot de besnijdenis zouden gaan. Men spreekt tegenwoordig zoo veel van de behoefte, die de gemeenten hebben aan ont- wikkeling van godsdienstige kennis, maar denkt hierbij altijd aan dogmatische kennis. Liever zouden wij haar doorvoed willen zien met eene juiste ethische kennis; wij zouden wen- sehen, dat zij eens een precies denkbeeld kreeg van die boom 33, r0G P. COOL, A. TT. V. D. TTORVF RS J. D. V. D. PLAATS. geroemde Christelijke verdraagzaamheid, die tot flog toe door bet weinig gedecideerde van haar karakter allerlei Iaauw- heid in de hand werkt, die zich laat cajoleren bij bet waar- lijk nog niet zooveel beteekenende leenen van kerken. De preek over Ps. 103 vs. 1 lijdt veel meer aan 't gebrek aan juistheid en bepaaldheid, maar beiden geven blijk van de groote zorg, die Ds. COOL aan bet opstellen zijner leerredenen be- steedt, beiden geven blijk, dat hij de kunst verstaat om refit stichtelijk, gemoedelijk, welmeenend en eenvoudig-sierlijk to preken. Wie meenen mogt, dat de mensch alleen een ver- standelijk wezen is, noemt dit een schralen lof, maar wie bij 't preken-oordeelen nog aan de eischen van bet hart denkt, acht er den anteur hoop om, en hooger dan x. of r., die zulke degelijke stukken waken, welke stof geven tot koffijpraatjes, maar uw hart voor den Heer niet ontsluiten. Zeer prijzenswaardig achten wij de toespraak bij bet leggen van den eersten steen. De preken van Ds. V. D. xOEVE zijn goed, maar... to gewoon, to algemeen, to alledaagsch. Zal de Evangelie-prediking voort- durend belangstelling genieten, dan moet ieder prediker eigen- aardig zijn en zich wachten voor then stortvloed van alge- meene zinsneden, die men z66 en juist weer z66 duizend-en- ddnmaal gelezen of gehoord heeft. En ieder heeft zijue eigen- aardigheid, V. D. HOEVE vooral; maar op eigen gelegenheid elk in zijn bootje op bet slootje of riviertje to varen dat ons eigendom is, is zooveel moeijelijker dan in bet bekoorlijk schij- nende algemeene vaarwater to dobberen, terwijl daarenboven al onze bootjes wel van ijzer schijnen, en in 't midden van dat vaarwater een sterke magneet schijnt to werken. Dat de Heer v. D. rroEVE nog wel eons een tog tje op 't eigen riviertje maakt, getuigen zijne tekstkeuzen, die wij allergelukkigst noemen. Ook hebben wij op de indeeling geene aanmerking, maar de uit- werking %vijst op een gebrek, dat velen predikanten eigen is, en waarin zij zoo Iigt vervallen, omdat bet zich niet dadelijk wreekt. Altijd productief en ... ja wij weten wel, de hood is u veelszins opgelegd... maar de critiek moet onpartijdig zijn, al klinken hare uitspraken minder liefelijk en streelend dan de opvijzelende bazuintoonen, die wij b. v. in een ander Tijdschrift bij de aankondiging van deze Magt der liefde moesten aan- hooren. Alen versta ons wel: bet zijn goede, nuttige preken, volstrel:t niet van de minste soort. Er zijn er wel veel slech- tere gedrukt. SI,rVERINUS, IIAMAOL, DE RIJKE ARMS. 497 HAMAeL, de rake Arme. Bybelsch-Evangelische Novellette, door SEVERINUS. Te Amsterdam, bif P. B. van Waning Bolt. 1859. In post 8vo. VIII en 98 bl. f : - 80. Indien wij ontkenden dat bovengenoemd werkje, hoe vreemd de titel ook klinke en hoe weinig uitlokkend hot Voorberigt zij , met talent is geschreven, dan zeiden wij eene onwaarheid. loch valt bet ons moeijelijk om onze ingenomenheid er mede to betuigen, en wenschen wij niet dat de Schrijver met proeven in dit zelfde genre voortga. Het is wel aardig voor ddns, maar meer ook niet. Wij leggen daarbij de klem en op aardig en op eens. Aardig verzonnen toch, bet valt niet to ontkennen, is dit Bybelsch-Evangelisch (aan ddn der beide epitheta badden wij, dunkt ons, genoeg) ROMANNETJE, en op inderdaadpiquante en vernuftige wijze weet de Schrijver cene reeks van geschie- denissen en gelijkenissen die in de Evangelien voorkomen, to verbinden en aaneen to koppelen, ik zou haast zeggen: to fat- soeneren tot een niet onaardig verhaaltje, zonder dat wij meer dan een paar malen genoodzaakt worden tot een halsbreken- den sprong, of op eene tastbare onwaarschijnlijkheid stuiten, die ons bet genot der fictie bederft. De held van zijn roman is IIAMAOL, een zoon van Rabbi sIMEON den Vrome, die Lukas ii voorkomt. Deze IIAMAeL Yin, een zddr rijk man, komt op allerlei wijze met JEZUs in aanraking en wordt door al wat hij van dezen ziet en hoort, van lieverlede van zijn hoofdgebrek (overdreven ge- hechtheid aan geld en goed) genezen, ja eindelijk een opregt belijder van JEzus' naam, zoodat hij zelfs afstand doet van al zijne bezittingen, ze verkoopt en den prijs er van nederlegt »aan de voeten der Apostelen" (Hand. iv), en nu voortaan Wets meer hebbende, maar toch door bet geloof alles bezit- tende, ja rijk aan hemelsche schatten, slechts voor anderen gnat leven en een weldoener wordt der armen, ter wier be- hoeve hij van anderen datgene afbedelt, wat hij vroeger zelf in rijken overvloed heeft bezeten. Met groote kunst en ge- vatheid nu zijn door onzen Schrijver, ten behoeve van dezen IIAMAiiL, de schatkameren der Evangelische geschiedverhalen, ik mag wel zeggen, geplunderd. Geen rijke daarin voor~- komende, die nict cen vcert.jc tot opsiering van bet gehecl 498 SEVEaD, us, moet afstaan. De rake man nit de parabel, aan wiens poort LAZARUS lag, de rijke dwaas (Lukas xiv), de rake jongeling, de rij ken die hunne gaven in de schatkist wierpen (Lukas xxi) - ze komen er alien in to pas, en z66, dat de eenheid toch niet verbroken wordt. Om een enkel staaltje bij to brengen, zoo is b. V. HAMA2L zelf »de rijke jongeling"; later peen dergenen die veel geld in de schatkist wierpen"; vervolgens (mirabile dictu) » de rijke dwaas", hier uit de parabel geligt en tot een levend persoon gemaakt; - hij is aan bet gastmaal tegen- woordig van sinzox den Pharisaeer; hij hoort in zijn droom bet gekerm van zijn breeder (N.B. den rijke nit Luk. xvi), pijn lijdende in de hel; hij is getuige van de opwekking van LAZARUS. - Later is hij weer ',de jongeling" die Mark. xiv: 51, 52 voorkomt als getuige van JEzus' gevangenneming en die nit de handen der soldaten die hem grijpen willen ,,naakt ontvliedt". I3ij ziet voorts - en dit maakt diepen indruk op hem - bet ontzettende uiteinde van JUDAS den geldgierige; hij hoort de indrukwekkende rede van PETRUS op den Pinkster- dag; hij is getuige van bet wonder door dezen verrigt aan de poort van de Schoone, en nu eindelijk door dit alles geroerd en getroffen, trekt hij zijn hart voor goed van bet aardsche af, verkoopt al wat hij heeft en - wordt Christen. `\rij springen Dog eene menigte kleine bijzonderhede.n over, maar meenen intusschen toch genoeg gezegd to hebben, om den geest van bet geheel zoo wat to kenmerken en to doen zien, dat bet den Schrijver aan gelukkigen tact van opmerking en vernuftige Combinationsgabe geenszins ontbreekt. Maar nu - de zaak eens van eene andere zijde bezien - vragen wij in goeden ernst: waartoe dit alles? Is bet niet bloot, ja is bet wel iets meer dan eene aardigheid, geed voor eens, die een oogenblik de aandaeht kan opwekken, maar eigen- lijk tot niets dient? want om nog van enkele misstellingen als b. v. op bl. 37 niet to gewagen, zoo is toch bet geheel louter fictie en heeft als zoodanig volstrekt geene waarde. De Schrijver gewaagt in zijn Voorberiyt (dat zonderling op eene cacographie gelijkt en aan 't wejk nog al eenige addenda en corrigenda zouden zijn toe to voegen) van zijne bedoeling om bet »dichterlijk shoone" van den Bijbel meer to doen uit- komen. floe hij echter die bedoeling door deze proeve heeft 11AMA•OL, DE LUKE ARME. 199 when doen blijken, is ons niet regt duidelijk geworden. De schrijvers toch van de werken welke hij daar aanhaalt, b. v. VAN HERWERDEN, -let Evangelie van JOHANNES in zijne schoonheid, - Bybelsche Vrouwen, - Profeten en Apostelen, - ja zelfs TER HAAR, Johannes en Theagenes bewegen zich allen geheel op geschiedkundig terrein. En zeer teregt noemt dan ook SEVEAINUS zijne Novelle peen eenigzins eigenaardig genre." Nu, over bet meer of min gelukkige van zijn genre willen wij met hem niet twisten. Zelfs bevelen wij gaarne en gerustelijk zijn werkje ter lezing aan, overtuigd dat velen bet met genoegen, en misschien ook niet zonder nut zullen ter hand nemen. Alleen hopen wij dat bet bij doze proeve blijven moge, en achten wij de voortplanting van dit genre geeigzins eene wen- schelijke zaak. Vooreerst toch als men eenmaal aan bet phan- taseren gaat en der verbeelding den teugel viert, loopt men zoo Iigt gevaar (onze Schrijver zelf is gelukkig aan bet: est modus in rebus, sunt certi denique fines getrouw gebleven) van... tot uitersten to vervallen, die min wenschelijk zijn en waar- door de Bijbel soms in plaats van verheven, belagchelijk wordt gemaakt. Conf. HOOGVL1ET'S Hemelraad in zijn ABRAHAM de Aartsvader. - Ten andere hebben wij in onzen tijd, meer dan in eenigen anderen welligt, dringend beboefte aan waarheid. Wie over den Babel iets schrijft, hij doe bet dan vooral met bet oog op die behoefte. Hij stelle ons in de gelegenheid om iets meer to kunnen zeggen dan: »wel aardig". Wil hij zijne gedachten en opmerkingen in den Novellen-vorm wringen, wij hebben or volkomen vrede mode, mits bij ons van den Bijbel zelf maar liefst geen Ronlannetje opdissche. Dit laatste toch zou, vreezen wij, op den duur den honger slecht ver- zadigen en misschien ook - niet geheel zonder gevaar zijn. Trouwens voor eens en op eene wijze als onze Schrijver bet gedaan heeft, zal bet wel onschadelijk zijn. Tegen stgl en taal hebben wij (uitgenomen dat wanstal- tige Voorberigt, eene afzonderlijke critiek waardig) geene be- denkingen ; alleen hadden wij den eersten wel een weinig minder uitsluitend Bybelsch gewenscht en de laatste icts moor gezuiverd van leelijke Germanismen als b. v. clan voor toen e. a. Do uitvoering is overigens keurig net en doet den ITitgever, den Heer VAN WANING BOLT, eer aan. P. 13. 500 2Z. 1. LION, DE WET 01- HET REGT VAN SUCCESSIE, ENZ. De Wet op het Regt van Successie en van Overgang, verklaard en toegelicht uit de o iciele bescheiden, door Iz. I. LION. Te Haarlem, by de Erven F. Bohn. In 8vo. 216 bl. f 2 - 10. Na vele klagten zijn wij eindetijk van de successiewet van 1817 verlost, en hebben eene nieuwe wet bekomen, die dit moeijelijke onderwerp regelt. Of deze nieuwe regeling vrucht- baarder zal zijn en minder drukkend voor de belastingschul- digen, wenschen wij niet to onderzoeken. De beraadslagingen in de Kamers kunnen daarop nageslagen worden, die voluminous genoeg zijn en bet onderwerp bijkans bebben uitgeput. Wie zich echter aan bet Bgblad niet wagen wil, en alles bijeen- verzameld wil vinden wat daarover is gesproken, en de stukken wil kennen, daarover gewisseld, schaffe zich bet bier ver- melde werk aan, dat aan alien die middellijk of onmiddellijk met de successiewet in aanraking komen, hoogst welkom zal zijn. Zooals van zelf spreekt, is bier alleen sprake van trouwe compilatie en ordening van een al to rijken voorraad van letters. De beer LION heeft lien onaangenamen doch nuttigen arbeid met vrucht volbragt en velen eene dienst gedaan. De practijk en ondervinding leeren alleen eene wet toepassen; bij de invoering daarvan kan men slechts geven wat daarover gesproken en geschreven is. Eene uitvoerige inleiding be- handelt de hoofdquaestien in eene successiewet, h. v. de suc- cessieregten in de regte lijn op buitenlandsche effecten en be- zittingen, op goederen in de doode hand, enz. Elk dus die de nieuwe wet (p°. Julij 1859 is zij in werking getreden) moot toepassen, of successiergt to betalen heeft en dreigt in botsing to komen met de administratie, vindt bier apes wat voor bet oogenblik omtrent deze wet kan gegeven worden. Bet werk ware flog nuttiger geweest als de jurisprudence gegeven was op artikelen, die mutatis mutandis overgenomen zijn uit de vroegere wet en beginselen uitmaken; deze echter to geven lag niet in bet plan des verzamelaars, en wij zijn dus zeer tevreden met hetgeen ons bier gegeven wordt. A. LETS OVER DE VOEDI\G DER PLANTEN. 501 lets over de voeding der Planten. Proeven genomen door den Yorst zu BALM- EORSTMAR. Uit het Hoogduftsch door d. s. PAS, BZ., Landbouwkundige. Amsterdam, Erven H. van Munster en Zoon. 1858. In 8vo. 30 bl. f : - 25. De vorstelijke schrijver dezer brochure, even als velen van bet geslacht BALM (welken naam de vertaler - ik weet niet om welke reden - verhollandschte in ZALia) met eere bekend op bet gebied der natuurwetenschappen, had met de proeven waarvan de brochure de uitkomsten me5deelt, ten does om de anorganische voeding der planten to leeren kennen. Daartoe liet de Schr. eerst de zaden van eenige graansoort ontkiemen in zuivere kool, of zuiver uitgegloeid zand, zonder toevoeging van eenige hetzij stikstofhoudende, hetzij anorganische stof. Daarna werden proeven genomen onder toevoeging van eenige dier stoffen in een meer of minder zamengesteld mengsel. Uit die proeven leerde de Schr. niet alleen, welke stoffen tot bet be- staan en regelmatig voortgroeijen der planten meer of minder noodzakelijk waren, maar ook in welk tijdperk van bet leven der plant - bladvorming, bloei, zaadvorming - deze of gene stof meer onmisbaar was. Zulke proeven nu, waarvan den deskundigen de belangrijkheid wel niet behoeft aange- toond to worden, en waarvan ik voor hen die er niet van weten de belangrijkheid niet begeer to bewijzen, werden ge- nomen met witte haver, zomergerst, wintertarwe, zomertarwe, zomerkoolzaad en winterrogge. Ter loops wordt nog bij de proeven van winterrogge vermeld de verschillende invloed van bet licht der verschillende tijden van den dag, zoodat er be- paald onderscheid bleek to bestaan of de planten door do morgenzon of door de middagzon beschenen werden. Zeker to regt, verklaart de Schr. dit verschil of brengt bet ten minste in verband met de ontdekking der physici, dat in de middag- uren in bet licht die stralen toenemen, die voor bet oog on- zigtbaar zijn, maar sterke scheikundige working hebben. Deze stralen zijn bet vooral waaraan de plant behoefte heeft, want haar leven en ontwikkelen is een gestadig spel van scheikundige krachten, zoo stork, dat bet eerst aan de jongste tijden heeft mogen gelukken dat werken van verre na to bootsen. Die scheikundige stralen zijn bet ook die de photograaf uit bet 502 LETS OVER DE VOED1NG DER PLA\TEb. licht noodiheef, en daaruit Iaat zich verklaren, waarom in g bet middaguur zijne lichtbeelden sneller voortgebragt worden. De Heer PAS zou een verdienstelijk werk geleverd hebben, meer dan door de enkele vertaling van bet overigens (zooals men nit deze aankondiging zien kan) zeer bruikbare stukje, wanneer hij naar aanleiding van de proef, waarbij die verschil- lende uitwerkingen van bet licht aangewezen worden, zelf nadere proeven geleverd had. De aanwending van eene op- lossing van Sulphas Chininae, van chlorophyll, van bloed- kleurstof en andere middelen, die de onzigtbare scheikundige stralen in zigtbare en dus eigenlijke lichtstralen veranderen, zou daarbij in de eerste plaats van dienst hebben kunnen zijn. Moge hij nog, wanneer de omstandigheden bet hem toelaten, de opgewektheid voelen om die proeven to nemen, die in ieder geval voor de plan tenphysiologie, zeer zeker ook voor den tuinbouw en in meerdere of mindere mate ook voor den land bouw van belang zullen zijn. Als eene soort van aanhangsel tot de brochure worden proeven vermeld, genomen met bet doel om to onderzoeken, welke anorganische bestanddeelen den onvruchtbaren heidegrond van Westphalen ontbreken. Door toevoeging van verschillende anorganische stoffen in verschillende verhoudingen vond de Schr. middel om b. v. van witte haver, die op den gewonen heidegrond niet groeijen wilde, krachtige planten to krijgen. Die om zoo to zeggen rondtastende methode van onderzoek des bodems verdient zeker allezins aanbeveling voor velen, die bij bet bebouwen hunner gronden oordeelkundig wenschen to werk to gaan, maar die met scheikundige onderzoekingen, waarvan anders de uitkomsten spoediger to grijpen zijn, niet zoo gemeenzaam zijn. In ieder geval is de methode stellig zeer practisch, terwijl bij hare uitkomsten niet eerst nog de proef op de som genomen behoeft to worden. Uit bet aangevoerde zal men zien, dat wie eenigzins Wang stelt in wetenschappelijken landbouw zich de geringe kosten van bet aanschaffen van dit boekske niet zal behoeven to beklagen, dewijl bet, behalve bepaalde bruikbare uitkomsten, nader be- kend maakt met eene zeer gemakkelijke, hoewel wat langzame methode van onderzoek, die in bet bereik valt van ieder, die inet cenig geduld uaauwkeurig zijne proefplanten wil en ken gadeslami, A. s. G. DE JUNG, HAND\VOORDENLOEK, ENZ. 503' Handwoordenboek der Natuurkundige Wetenschappen, door cons- TIAAN DE JONG. Met zeer vele vermeerderingen geheel vrij bewerkt naar FLEISOHAUER s Physikalisches Lexicon. Aft. 2. (Aga-Beel). Haarlem, J. J. Weeveringh. In ro aal 8vo. f : - 40 per Aflev. Bij gelegenheid van de aankondiging der eerste aflevering van dit Woordenboek had Ref. gelegenheid om de opmerking to maken, dat de inteekenaren er voor moesten vreezen, dat de toezeindes uitevers van eene eregelde voortzettinggg g gg des werks niet vervuld zou worden. Immers na lang ge- wacht to hebben op eene tweede aflevering, had Ref. eindelijk besloten om van die eerste aflevering maar een voorloopig verslag to geven, niet wetende of eene tweede aflevering wel ooit verschijnen zou. Eindelijk ontving hij eene tweede afleve- ring, en hij begroet hare verschijning met welgevallen, om de vroeger reeds opgegeven redenen, dat bet werk den bescbaafde, niet juist gestudeerde (sit venia verbo!) veel nut, en den ge- leerde veel gemak zou kunnen opleveren. Den laatste vooral, omdat bet hem eene geschikte gelegenheid zou aanbieden om aanteekeningen over gemengde onderwerpen, die anders zoo ligt verloren gaan, of die men maar niet maakt, uit vrees dat zij tech to zoek raken, bij elkaar to houden. De eerste aflevering deed de vraag uiten, of bet Chemische niet wel wat schraal er of gekomen was? De tegenwoor- dige aflevering geeft reeds bij oppervlakkige inzage blijken van verbetering in dit opzigt. In bet geheel schijnt bet naar een berigt op den omslag dezer tweede aflevering, dat men voornemens is bet werk tot een flog meer zelfstandigen arbeid to maken dan vroeger bet plan was, waartoe vooral de ongetwijfeld zeer oordeelkundige opmerkingen van den Ileer LOGEMAN, den Redacteur zouden ter dienste staan. Ilet voorname doel dezer aankondiging is, om getuigenis of to leggen van bet voortdurend bestaan dezer onderneming des IIeeren j. J. WEEVERINGH, die zich in den laatsten tijd door vele goede, bruikbare uitgaven verdienstelijk gemaakt beeft. Hopen we alleen, dat bet werk zoo spoedig moge verschij- nen, als eene degelijke bewerking toelaat. Des noods zou Ref. den reeds vroeger gegeven raad willen herhalen, um laugzaan: 504 C. DE JONG, IIANDWOORDENBOEIC, ENZ. of to drukken, telkens een deel en portefeuille to houden om bet laatste gedeelte spoedig to kunnen afdrukken, en bet ge- heel daardoor zooveel mogelijk op de hoogte des tijds to kunnen houden. Van tijd tot tijd zal van eenige afleveringen, zoover ze uit- komen, in deze bladen verslag geleverd worden, hetgeen we hopen dat een even gunstig, ja nog gunstiger oordeel zal toe- laten dan dat over bet reeds geleverde. En hiermede zij deze uitgave weder aan de bijzondere aan- dacht des publieks aanbevolen. 3 Julij 1859. A. S. De inrigting voor Doofstommen-onderwjs to Rotterdam, of de kunst om Doofstommen to leeren spreken en verstaan, door Dr. B. MEYLINS. Dampen, K. van Hulst. 1859. In gr. 8vo. 29 bl. f : - 30. Naar den titel zon men missehien denken, dat men hier bet een of andere comediestuk voor zich had; dit is eebter niet zoo. De Heer MEYLINx bezigtigde de inrigting voor doofstommen-onderwijs to Rotterdam, liet zich eenige inlich- tingen geven aangaande de methode van onderwijs, die hier gevolgd wordt en overtuigde zich van do hoogstverrassende resultaten die dit onderwijs oplevert, zoodat men alien doof- stommen hier leert spreken, en wel to beter, to welluidender, naarmate de doofstommen op jeugdiger leeftijd - van 5 jaren b. v. of - aan de inrigting toevertrouwd zijn. Hij vergelijkt deze uitkomsten met die van bet Doofstommen- instituut to Groningen, de eerste inrigting van then aard in ons land, die in 1790 door den Heer $. D. GuYOT gesticht word, op bet voorbeeld van eene inrigting van gelijken aard to Parijs bestaande en door den abt DE i EPAE gesticht, van wien ook de methode van onderwijs die hier gevolgd wordt, afkomstig is. Die vergelijking brengt hem tot de uitkomst, dat bet onderwijs to Rotterdam om zijne uitkomsten verre ver- kieslijk is boven dat to Groningen, waar vinger- en gebaren- taal do hoofdmiddelen van onderwijs zijn, en spreken slechts als bij uitzondering geleerd wordt. Welke waarde aan do taal t;,,,ekomt zouwel voor hot individu in do maatschappij ali 1)r. B. MEYLINK, DE INRIG}TINC VOOR DOOrST03IMIEN-ONDERwIJS. 505 voor de voortgaande ontwikkeling der maatschappij, wordt door den Heer MEYLINK in het begin zijner brochure wel niet kort en bon dig - integendeel tamelijk ,breit gehalten" - maar toch vrij duidelijk uiteengezet. Niettegenstaande deze meerdere voortreffelijkheid welke de nieuwe methode van onderwijs aan de inrigting to Rotterdam verzekert, is bet echter verre van den Schr. - en billijkerwijze - dat hij laag zou ne6rzien op de inrigting to Groningen. Laat ons hopen dat de uitkomsten door de Rotterdamsche inrigting geleverd, ineer en meer zoo overtuigend blijk geven van de voorkeur aan de bier gevolgde methode to schenken, dat men algemeen de oudere methode laat varen. Zeker is er iets pijnlijks in, om een onderwijs, dat reeds zoovele on- miskenbaar voortreffelijke uitkomsten opleverde in een tijd toen men in het geheel geen raad wist om doofstommen iets to leeren, voortaan geheel op to geven, maar toch molten we hopen hot niet to lang to moeten aanzien, dat het to refit ge- vierde goede tegenover het betere in de verhouding kome van iets, dat betrekkelijk slecht is. Mop spoedig een grondig onderzoek van onpartijdige, onbevooroordeelde regters de waarde van beide methoden nader bepalen ; of de in Rotterdam ge- volgde Duitsche methode overal bruikbaarder is dan de in Groningen toegepaste Fransche ; of er ook gevallen voor- komen, waar de laatste voordeelen oplevert boven de eerste, en dergelijke. En dat men zich dan naar deze uitkomsten schikke, zonder of to wachten dat men - hotgeen op den duur niet zou kun- nen uitblijven - door de uitkomsten zelven in de rigting van het betere gedreven worde. A. S. Reis van den Mississippi naar de kusten van den grooten 0ceaan, door a. M1 LLHAUSEN. - Met een Voorberigt van ALEXANDER VON HUMBOLDT. - Vertaald uit het Hoogduitsch door Dr. II. C. MICHAiLIS. Twee Deelen. Met kaart en 2 platen. Zutphen, A. E. C. van Someren. In gr. 8vo. XIX, 360 en 369 bl. f 7 - 50. Onderscbeiden organen hier to lande hebben reeds hunne ingenomenheid betuigd met dit werk, dat ons bekend 506 r,. 1161.131AUSEN, of nader bekend doet worden met de streken van Noord- America's verre westen, die vroeger of in bet geheel niet be- kend waren, of alleen nit berigten van Spanjaarden, toen deze in die streken heerschappij voerden. Maar de hoofdverdienste van dit werk, datgene wat het bepaald aanbevelingswaardig maakt tot meer algemeene lectuur, ligt niet daarin, dat het ons be- kend maakt met vroeger geheel of gedeeltelijk onbekende streken. Dan vrees ik zou zelfs de groote aanbeveling: ,met een Voorberigt van ALEXANDER VON RUMBOLDT", den uitgever niet den verlangden afzet van exemplaren waarborgen. Immers van America's prairien en verdere meer of minder woeste streken met zijne bevolking, die zoo zeer ten onregte onder den gemeenschappelijken naam van Roodhuiden zamengevat wordt, meent men al ligt genoeg to weten, wanneer men do romans vooral van JAMES FENNIMORE COOPER gelezen heeft. Dat een wetenschappelijk werk over Africa verlangd wordt, laat zich veel meer begrijpen. Op de school immers was Africa altijd bet groote geographische raadsel, bijna zoo uit- sluitend, dat bet niet of ter naauwernood de aandacht trok, dat or b. v. ook van America Dog zoo groote streken bijna geheel onbekend waren. En er lag toch ook iets uittartends in, dat bet werelddeel, waarvan ten minste de noordelijke kusten reeds sinds eeuwen bekend waren en hot noord-ooste- lijke gedeelte de vroegste zetel der beschaving was, eeuwig onbekend zou blijven. Voor America slechts wat geduld, en in dat land van koortsaclitigen vooruitgang zelfs niet zoo heel veel, en men zal er van zelf wel mede bekend worden; van de oostkusten nit door den gestadigen drang naar bet westen voor landbouw, veeteelt en nijverheid; van het westen, vooral van California uit, door de jagt naar goud! Wanneer dus het werk van MOLLEAUSEN eene wetenschappelijke beschrijving was van weinig of in bet geheel niet bekende streken van Noord- America, de vertaling daarvan zou ten onzent waarschijnlijk weinig lezers vinden. Wie bekend zou willen zijn met de wetenschappelijke uitkomsten van den in dit werk beschreven togt van den Mississippi dwars door het vaste land tot aan de kusten van den Grooten Oceaan, zou zich moeten wenden tot bet officiele ,Report of Lieutenant wniPPLE", voorhanden in de boekerij der Koninklijke Akademie van Wetenschappen (zie Verslagen en Mededeelingen dier Akademie, Afdeeling Natuurkunde, Ite Deel, 1, Stuk, hi. cr.xin). R IS VAN DEN MISSISSIPPI, ESZ. 507 Doch bet wordt tijd om mede to deelen hoe de Heer M6LL- IIAUSEN in staat gesteld werd om het reisverhaal, waarvan one eene Hollandsche vertaling aangeboden is, to leveren. Van eene reis naar de Vereenigde Staten van Noord-America, waar hij lang onder de Indianen aan den Nebrasca geleefd had, in Belgie teruggekeerd, ping MoLLFIAUSEN in 1853 weder naar Washington, juist teen de regering der Vereenigde Staten van plan was, om drie expedition op verschillende breedtegraden naar California to zenden, ten einde eene geschikte baan voor eon spoorweg op to zoeken. Aan de eerste dezer expedition, onder bevel van den gouverneur STEVENS, werd opgedragen, om tusschen den 475ICn en 4951ei graad Noorder-Breedte west- waarts voort to gaan, de Rocky Mountains nabij de bronnen van den Missouri en Columbia River over to trekken, en do valleijen dozer beide rivieren met de minst mogelijke afwij- kingen to volgen, om naauwkeurig de voordeelen to leeren kennen, welke daze bij het aanleggen van eon spoorweg zouden aanbieden. De tweede, onder bevel van den kapitein GuNNISON, moest op den 38s1eII graad Noorder-Breedte reizen, dus op do lijn, die den naasten weg tusschen St. Francisco en St. Louis en de bevaarbare wateren van den Mississippi aanduidt, en tevens verlengd zijnde, hat gebied der Vereenigde Staten in twee bijna gelijke helften verdeelt. De derde eindelijk, aan- gevoerd door den luitenant wuIPPLE, moest Karen weg op den 355Len graad Noorder-Breedte zoeken, om op die lijn in de van wate-r schraal voorziene grasvlakten ten oosten van do Rocky Mountains, en in de eenzame woestijnen ten westen daarvan, uit de nevenstroomen van den Mississippi, den Rio Grande, en den grooten Colorado van het westen voordeel to kunnen trekken. Bij daze laatste expeditie, wier uitkomsten van then aard geweest zijn dat het leggen van een spoorweg fangs doze lijn de minste zwarigheden schijnt aan to bieden, word MOLLEAUSEN ale topograaph en teekenaar aangesteld, ter- wijl hem tevens opgedragen was om naturalien to verzamelen. (Zie Inleiding.) Als reisbeschrijving kan men het work van MOLLEAUSEN een meesterstuk noemen, onderhoudend, ja zelfs boeijend ge- schreven, en dat niet alleen voor een beperkten kring van lezers, maar voor ieder die zich bewust is, dat hij niet tot de geheel en al onontwikkelden behoort. Gaat do rein hod I:. MoLLIIAUSEN, door streken, die of om bet natuurschoon dat zij aanbieden, 6f door eenige andere bijzonderheid de aandacht van den reiziger bezig hielden - de besehrijving daarvan wordt den lezer zoo levendig voor oogen gevoerd, dat men bijna mode ziet en mede reist. En dat gevoel wordt nog levendiger op- gewekt, wanneer bij bet trekken door eentoonige streken de leden der expeditie elkander onderling vertelden, hetgeen zij op vroegere togten door onbekende streken van hetzelfde werelddeel zelf beleefd of van anderen gehoord hadden. Of bij die verhalen altijd alles waar, of niet soms de eene of andere bijzonderheid wat al to stork gekleurd, wat al to hoop opgehaald wordt, zou ik niet durven verzekeren. Maar wel, dat er geene tastbare onwaarheden den lezer op de mouw gespeld worden, en dat de onwaarschijnlijkheden ten minste niet grooter zijn dan ze in menig roman - zelfs buiten die van de Fransche school - opgedischt worden. Dit is in ieder geval zeker, dat de Schr., die onder den bescheiden naam van naturalienverzamelaar dikwijls zelf als verhaler optreedt van bet vroeger door hem beleefde, jaren lang onder de Indianen in Noord-America doorgebragt heeft en dus veel beleefd kan hebben, terwijl ik vertrouw, dat hij to veel achting gehad zal hebben voor ALEXANDER VON HUMBOLDT om met die vlag eene lading van vreemde ontmoetingen a la MuNCHHAUSEN to willen dekken. Die aanbevelende Voorrede van den ARISTOTELES onzer eeuw is overigens voor den Schrijver to meer vereerend en kan aan bet work tot grootere aanbeveling gerekend wor- den, naarmate zij zeldzamer was. En dat VON HUMBOLDT in zijne lange wetenschappelijke loopbaan niet dikwijls eene der- gelijke aanbevelende voorrede schreef, daaraan herinnert bij zelf: ,,In een zoo Lang tijdperk van een rusteloos leven heb ik zulke voorreden maar uiterst zelden ... geschreven. Doze werken waren naar tijdsorde: dat van onzen grooten geoloog LEOPOLD vov BUCH; de Reis naar de Noordkaap in de Fran- sche vertaling; de reisbeschrijving van Sir ROBERT SCHOMBURGH'S gevaarvolle onderneming, om de kusten van Guyana bij Esse- quibo astronomisch met bet meest oostelijke punt van den Boven-Orinoco bij de zendelingsvestiging Esmeralda to ver- binden, waar ik van bet westen of aangekomen was; do ori- ginele uitgave der gezamenlijke werken van mijuen onver- getelijken vriend PRANCOIS ARAGO, en eindelijk de Oost-Indisebe REIS VAN DEN MISSISSIPPI, ENZ. 509 en Thibetaansche reizen van den zoo vroeg gestorven bemin- nelijken prins WALDEMAR Van Pruisen." Men ziet - coed gezelschap, waarin hot work van MoLL- IIAUSEN op die wijze gebragt wordt. En z66 den algemeenen inhoud en de wijze van behande- ling des works opgegeven hebbende, zou ik doze aankon- diging hiermede kunnen besluiten, dewijl zij toch al to uit- voerig worden zou, wanneer de inhoud in bet bijzonder ter sprake kwam. Toch zij den oplettenden lezer dringend aan- bevolen zijne bijzondere aandacht to vestigen, vooral op het- geen over de Pueblo-Indianen, de Casas Grandes in de om- streken van Zuni en hun verband met de Azteken medege- deeld wordt. Vooral tot bet nader leeren kennen van die verhooding was de in dit work beschreven zuidelijke expeditie zeer vruchtbaar, en de gegevens op dozen togt verzameld, heb- ben reeds aanleiding gegeven tot eene geleerde verhandeling van Prof. BUSCIIMANN, waarin ook dit onderwerp ter sprake komt (Die Volker and Sprachen Neu-Mexico's and der Westseite des britischen Nordamerika's, in: Abhandlungen der %n. Akademie der Wissenschaften zu Berlin. Jahrg. 1857. Berlin, 1858. 4°.). `Vat de vertaling betreft, die is niet zeer to prijzen. De stijl is over bet geheel tamelijk los, maar Germanismen vindt men, helaas! in overrijke menigte, sommige waarsebijnlijk uit overhaasting ontstaan, maar verseheidene ook, waarbij dit niet eens tot verontschuldiging aangevoerd kan worden. En eigen- lijk kan overhaasting tegenover bet publiek ook als geene verontschuldiging aangemerkt worden ; als zoodanig kan zij alleen in aanmerking komen tegenover dengenen die zich van iemands bekwaamheid in eenig vak verzekeren wil. Maar bet publiek heeft zeker nooit begeerd eene enquete naar des Vertalers kennis van bet Duitsch to doen - heeft zeker nooit gedacht om er aan to twijfelen, en dus komen de Germanismen met bun voile gewigt ten Taste van den vertaler. Eenige Germanismen en onhollandsche uitdrukkingen molten bier naar de rij volgen, voor zoover ze mij in hot oog gevallen zijn. Bladz. VII: Voorredenen; 16: geroosterd; 17: Ierlander; 36: een weg teruggaan voor afieggen (Duitsch: riicklegen); 23: oogsten voor oogstten; 35: overlevering van eene groote rivier, meet zeker zijn: (water)vloed, ons zondvloed; 87: ik leid geen gebrek; 107: onwil voor bet Duitsche Unwillen; 123: dompig BOEKBESCH. 1859. N°. YI. 34 510 B. MOLLHAUSEN, REIS VAN DEN MISSISSIPPI, ENZ. Pollen van den donder voor het Duitsche dumpf, enz. ; 126: woe- dende buffels voor gewonde (Duitsch wund); 132: zij zaten voor gij zaat (Sie sassen); 170: lagen wy ons; 200: een groote too- venaar; 233: verwijderen durfde ik my niet voor mogt, enz. (Duitsch: durfde); 237: namelyk voor voornamelijk (Duitsch: namentlich); 275: zonder veel omstandigheid voor zonder veel omslag (Duitsch: viele Umstcinde); 314: Lang gehorende voor lang- hoornig; 332: voor noodig gerekend worden; 333: oogenschijnlijk door blijkbaar, een Germanisme waarop ik reeds eens opmerk- zaam maakte en die zoo zinstorend is, als ik er maar een ken; 339: op den naam bekend voor by name; 348: deel der wereld Voor het iets geheel anders beteekenende werelddeel. Men ziet dat de vertaling wet netter had kunnen zijn. 16 Jalij, 1859. A. S. Toelichting van de belangrijkheid en de rigting der noordelijkste Spoorwegen in Nederland; door U. G. SCHJLTHUIS, jz., Lid van de Gedeputeerde Staten der Provincie Groningen. Gronin- gen, de Erven C. M. van Bolhuis Hoitsema. 1859. In gr. 8vo. II en 86 bl. f 1 - 20. O£schoon ons Vaderland en de noordelijke provincien in 't bijzonder met hare onschatbare waterwegen en kanalen niet zoo ver ten achteren zijn, als vele klagers het wet willen doen voor- komen, is Loch eindelijk de tijd aangebroken, dat spoorwegen ook voor ons land eene wezenlijke behoefte zijn geworden. Dat nu elke provincie zich heist het eerst met dit nieuwe vervoermiddel begunstigd ziet, is waarlijk niet to verwonde- ren; dat er dus verschillende sprekers optreden, die trachten aan to wijzen, dat het in 't algemeene belang is ono die linie het eerst aan to vangen, die ook met het bijzondere belang van hunne provincie overeenstemt, was gemakkelijk vooruit to zien. Wij kunnen dan ook niet anders, dan er ons zeer in ver- blijden, dat de Heer SCHILTRUIS, Lid van de Gedeputeerde Staten van Groningen, de pen opgevat heelt nom ook de be- langen der drie noordelijke provincien uitvoerig in het licht to stellen en niet alleen de voor deze meest gewenschte rig- tingen der geprojecteerde spoorwegen aan to geven, maar tevens de wenschelijkheid to behandelen van het opnemen der U. G. SCHILTHOIS, NOOnDELIJKE SPOOItWEGEN. 511 Iijn van Groningen naar de Duitsche Westbaan in de eerste to geven concessie." Maar kan de Heer SCHILTHUIS in dozen geheel onpartijdig en onbevooroordeeld regter zijn ? Wij hebben geen regt om dit van hem to vragen , en hij behoefzich niet verpligt to achten bet bewijs van zijne onpartijdigheid to geven. De voorliefde, waarmede hij de zaak der Noordbaan voor zijne provincie bepleit, zal ons veeleer tot een waarborg verstrekken, dat hij zich de taak, die hij zich voorstelde, niet to gemakkelijk heeft gemaakt. Het komt bier op geene welsprekende redenerin- gen, maar op wel en grondig geconstateerde feiten aan. De Schrijver vond to meer aanleiding om de pen op to vatten, nomdat de toestand, de belangen en de behoeften dezer meer afgelegene provincien veel minder algemeen bekend zijn, dan dit met de zuidelijker gelegene bet geval is, zelfs bij hen, die op de daarstelling van spoorwegen den meesten invloed hebben. Hun, die zulks mogten betwijfelen, verzekeren wij, dat bijna alle in druk verschenen stukken en brochures, waarbij de noordelijke spoorwegen no- worden behandeld, zoowel als de courant-artikelen, daarvan bet overtuigendste bewijs op- leveren." Wij gelooven dit wel, maar wij zouden gaarne gezien heb- ben, dat de Schrijver eenige van de curieuste voorbeelden uit die brochures en dagbladartikelen in zijn geschrift had in- gelascht. Na met een enkel woord melding gemaakt to hebben van vroeger verleende concession, en van de redenen, waarom zij geen doel getroffen hebben, gaat de Schrijver over tot de be- schouwing der lijn van Harlingen over Leeuwarden, Groningen tot aan de Duitsche Westbaan. Hij verdeelt zijn onderzoek in drie afdeelingen. Eer$t handelt hij over de lijn van Harlingen over Leeuwarden in regte lijn naar Groningen; ten tweede over de lijn van Groningen over Winschoten naar de Westbaan, en ten derde over de riatingen zuid- en oostwaarts, van bet punt van aansluiting aan de Westbaan of gerekend. De Schrijver poogt dan met de meeste naauwkeurigheid bet booge belang van elk punt in bet licht to stellen. Wat de lijn van Harlingen naar Groningen betreft, vinden wij hier feiten vermeld, die aangaande bet drukke handels- verkeer in de noordelijke provincien eene getuigenis geven, 84 512 U. G. SCHILTHUIS, welke de gedachten van velen onzer landgenooten verte boven zal gaan. Zoo zijn er in bet jaar 1858, met de verschillende diligence-diensten van Groningen naar Leeuwarden of Har- lingen of tusschengelegene plaatsen, niet minder dan 16,756 personen vervoerd. Dit cijfer bevat echter alleen de diensten, welke doorgaan van Harlingen of Leeuwarden naar Groningen. Maar er zijn buitendien ondernemingen, welke dagelijks van Harlingen naar Leeuwarden en van vele dorpen in de pro- vincie Groningen en Friesland, aan die route gelegen, zoo niet dagelijks, dan althans op marktdagen, eene aanzienlijke menigte reizigers vervoeren. Zoo zijn ook de mededeelingen over bet vervoer van vee zeer belangrijk. Nog veel belangrijker mag men aebten, wat door den Heer SCHILTIIUIS wordt geopperd met betrekking tot de lijn van Gro- ningen tot de Duitsche Westbaan. Dit gedeelte is zelfs in de concessie SLOET-REUCULIV niet opgenomen. De vraag is bier: zal de Noordbaan in ons vaderland aan bet Duitsche spoor- wegnet aangesloten worden to Rheine of hoogerop? Opmer- kelijk is bet, dat de Gedeputeerde Staten van Friesland, hoe- wel erkennende, dat eene spoorwegverbinding van Leeuwarden over Zwolle en Rheine met Duitschland voor Friesland van bet allerhoogste belang zoude zijn, in een rapport van 5 Nov. 1857 toch verkiaren ,,dat eene aansluiting over Groningen naar de Hannoversche grenzen, met verbinding van den Emder- spoorweg bij Leer of eenig ander daar gelegen punt, het meest en bovenal dienstig zoude zijn om de belangen van dat gewest en deszelfs ingezetenen to bevorderen." De Schrijver geeft daarop een verslag van hetgeen er door eene commissie nit de Staten van de provincie Groningen ge- daan is, om de drie volgende punten to onderzoeken: 1°. of bet Hannoversche gouvernement eene aansluiting van nit (1) onze provincie met de Westbaan verlangt, 2°. zoo zulks bet geval is, op welk punt, en 3°, of dat gouvernement de kosten der lijn op zijn grondgebied en de daaraan verbonden waterstaats- werken voor zijne rekening nemen, of verlangen zoude, dat zulks ten laste kwam van degenen, die de lijn van Groningen naar de Hannoverscbe grenzen daarstelden. Het onderzoek, dienaangaande to Weener, Leer en Asehen- dorf gedaan, leidde tot de overtuiging, dat de regering van NOORDELIJKE SPOORWEGEN. 513 Hannover wel genegen zoude zijn tot zulk eene aansluiting; dat deze aansluiting aan de Westbaan bet doelmatigst zal kun- nen geschieden bij Ihrhove, omdat dit de meeste hoop geeft om de verschillende belangen van de steden Leer en Weener to ver- eenigen; dat echter voor alsnog niet to denken is, dat de regering van Hannover de verbinding van de Nederlandsche Noordbaan met de Duitsche Westbaan zelve niet zal ondernemen. Wij achten hier vooral van bet hoogste belang, dat Hannover geenszins, zooals men dikwijls meent, door eene overeenkomst met Pruis- sen verhinderd zoude zijn, om de concessie tot deze aansluiting to geven. De rigting, aan welke de Schr. de voorkeur geeft, is van Gro- ningen zoo kort mogelijk ten zuiden van bet Winschoter Diep in eene genoegzame regte lijn op Winschoten, en van daar ten noorden van de Aa, om de gemeente Beerta to doorloopen en nabij de Nieuwe Schans over de grenzen to gaan. Daar- door komt de welt in de nabijheid van zeer aanzienlijke en welvarende gemeenten, die to zamen eene zeer bedrijvige be- volking hebben van 50,780 zielen. Hij vermeldt daarbij, dat niet minder dan 616 bodems van Nederlandsche zeeschepen in genoemde gemeenten to huis behooren, dat door de gemeente Hoogezand, aan die lijn gelegen, op gewone dagen 8 diligences en 16 a 20 barges en trekschuiten, en op de twee marktdagen van Groningen 12 diligences en 34 schuiten passeren; - datddn aldaar gelegen verlaat, bij een matigen watertol, eene jaar- lijksche pacht opbrengt van f 13,588; - dat de drie tollen op den weg van Winschoten naar de Hannoversche gren- zen voor f 7840 jaarlijks zijn verpacht, hoewel de tolgelden slechts 50 pet. bedragen van die op de rijkswegen. Inderdaad feiten, die niet buiten aanmerking molten blijven bij de be- rekening der toekomstige opbrengst van den geprojecteerden spoor weg. Eindelijk gaat de Schrijver over tot bet betoog, hoe aan- zienlijk de geheele noorder spoorweg in waarde en belang zal toenemen door eene verbinding met bet buitenland. Wij kunnen bier onmogelijk alles opnoemen, wat door den Schrijver wordt aangevoerd om bet belangrijke vervoer aan to wijzen, hetwelk tusschen Emden, Leer en Weener en de provincien Groningen en Friesland plaats heeft; wij bepalen ons tot een enkel punt. In 1856 heeft de waarde aan boe- 514 U. G. SCHILTHUIS, ken, manufacturen, veelal per as langs die lijn ingevoerd, ruim f 100,000 bedragen. Uit Hannover werden ingevoerd 208,120 pond boter en eene aanzienlijke hoeveelheid gerookt vleesch, spek, eijeren, enz. To Nieuwe Schans werden ten uitvoer aangegeven 40,200 mudden haver. Alleen van rundvee werden in 1855 uitgevoerd 3864 stuks, en in 1856 ingevoerd 3895 varkens. Na then tijd is dit vertier, wat bet rundvee betreft, wegens de longziekte zeer verminderd. Wat bet vervoer van personen en goederen betreft, is bet opmerkelijk, dat de eerste tol aan de Nederlandsche grenzen in Hannover, op den weg van Nieuwe Schans naar Weener, de tol is, welke in bet geheele konink- rijk, op ddn na, bet meeste opbrengt. Nu de concessie voor de lijn van Bremen naar Oldenburg gegeven en er tot een spoorweg van Bremen naar Geestemunde nabij den mond van den Wezer besloten is, zal de noorder spoorweg daarbij zeker aanzienlijk winnen. Hot vervoer van alle soorten van slagtvee naar Engeland zal over de geheele lijn allerbelangrijkst worden, omdat zij zich van Harlingen tot aan den mond van den Wezer uitstrekt en verreweg den gemakkelijksten en veiligsten weg voor dit vervoer aanbiedt. De Schrijvor gaat daarna over om aan to toonen, hoe de geprojecteerde spoorweg niet alleen in bet belang van Gro- ningen en Friesland, maar niet minder in bet belang is van de overige Nederlandsche provincien, bijzonder van de Hoh landsche koopsteden, met name de hoofdstad van bet rijk, en wel bepaaldelijk de verbinding van Groningen met de West- baan en verder met Geestemunde, welke verbinding bij de bestaande en geprojecteerde spoorwegen de kortste vereeniging uitmaakt van den Wezer met bet IJ en de Maas. De wee, toch van Bremen naar Zutphen over Rheine bedraagt 343 mijlen, terwijl diezelfde wag over Groningen slechts 293 mijlen lang is. De weg van Rheine over Leer en Groningen naar Har- lingen is 250 mijlen, dezelfde weg over Zutphen en Groningen is 315 mijlen lang. Zutphen en andere zuidelijke provincien, gelijk eveneens de handelsteden Amsterdam en Rotterdam, zullen dus door do Noordbaan, zoo die aan de Duitsche Westbaan wordt aangesloten, 50 mijlen nader bij Bremen komen. Hij weerlegt daarop twee bedenkingen, die tegen de ver- binding van Groningen met de Westbaan gemaakt zijn: 1°. dat zij de IUn Leer-Rheine zoude voeden ten koste der Nederlandsche NOORDELIJAE SPOORWEGEN. 515 spoorweglijnen, en 2°. dat zij nadeelig zoude zijn voor den bandel van Amsterdam, Rotterdam en andere Zuid-Holland- sehe steden met Duitscbland. Dan gaat hij over tot de beschouwing van de lijn van Groningen of van Leeuwarden naar Meppel. Na vooraf het onraadzame aangewezen to hebben van de door sommigen voor- geslagen rigting van Leeuwarden op Beesterzwaag of Dragten, en van daar met een tak naar Groningen en een ander naar Meppel, - waardoor bet geheele spoorwegstelsel in de noor- delijke provincien altijd een gebrekkig werk zoude blijven en genoegzaam de geheele provincie Drenthe buiten de spoorwea communicatie gesloten zoude worden, - treedt hij in een naauw- keurig onderzoek, aan welke lijn de voorkeur dient gegeven to worden, aan die van Leeuwarden over Heerenveen of aan die van Groningen over Assen naar Meppel. Do Schrijver wijst hier vooral bet hooge belang van de laatstgenoemde lijn aan, en laat dan bet daaruit of to leiden oordeel aan den be- scheiden lezer over. Kortelijk maakt hij ook flog melding van den zijtak van Groningen naar Delfzijl, »eene lijn van 28 mijlen lengte, waardoor geheel Nederland in verbindtenis zoude gesteld zijn met dat uitmuntende zeegat, gelegen op den noord- oostelijken hoek van bet land." Wij hebben meer een verslag dan eene kritiek van bet werk van den Heer SCHILTauis gegeven. Het groote pleit over de vraag, welke rigting men aan de geprojecteerde spoor- wegen geven zal, is nog hangende. Onder de vele stemmen, die zich daarover laten hooren, vernemen wij nu ook de stem van een Groninger, die door zijne maatschappelijke positie geheel geregtigd en tevens in staat is om een woord mede to spreken. Wij achten dit geschrift eene van de afdoende stemmen in deze kwestie, omdat bier eene menigte feiten worden gecon- stateerd, die alien zamengenomen voor de zaak in geschil van bet grootste belang zijn. Zij die eenmaal tot de eind- beslissing in deze zaak zullen geroepen worden, molten dit ge- schrift niet ignoreren. Zij moeten de door den Heer sCBILTnvis aangevoerde feiten merle op de weegschaal leggen. De door hem zoo grondia en bondig bewezen noodzakelijkheid om de spoorweglijn van Harlingen over Leeuwarden naar Groningen, via recta, voort to zetten tot aan, ja tot over de grenzen,zoo 516 U. G. SCHILTIJUIS, NOORDELIJKE SPOORWEGEN. bet zijn moet, en met de Duitsche westbaan to verbinden, - is een punt van to veel belang, dan dat het bij de beraadsla- gingen over de eventuele rigting der spoorwegen buiten reke- ning may gelaten worden. Al ware bet dit punt alleen, dan zoude het publiek den Heer sOHILTRUIS dank verschuldigd zijn, dat bij dit met sprekende feiten en cijfers heeft aangewezen. Wat de uitslag van het lang gerekte wikken en wegen over de rigting der geprojeeteerde spoorwegen zijn zal - dat zouden wij niet vooraf durven bepalen. Maar zoo wij, alle provin- ciale belangen ter zijde stellende en alleen op bet groote be- lang des vaderlands ziende, het durfden wagen de toekomst to voorspellen, dan houden wij ons overtuigd, dat de gezonde, praktische zin, onzen landaard eigen, er eindelijk toe zal moeten komen, om 1°. spoorwegen aan to leggen, en 2°. daarmede een aanvang to maken, dat men uitgaande van Harlingen, hetwelk voor de noordelijke provincien de poort van Engeland is, refit door over Leeuwarden en Groningen een weg legge, die Harlingen met Noordelijk- en Midden- Duitschland verbindt. Wij voegen er cdn wensch bij: DAT DIT SPOEDIG GESCHIEDE! (*) R. Bydragen tot de kennis van den tegenwoordigen staat der pro- vincie Groningen. Uitgegeven door de commissie voor de sta- tistieke beschrjuing der provincie Groningen. 111, en 2d, Stuk. Te Groningen, by de Erven C. M. van Bolhuis Hoitsema. 1858. In 8vo. 108 bl. f 1 - 25. Deze zeer merkwaardige uitgave verdient op prijs to worden gesteld, en moge een voorbeeld zijn, dat in de andere pro- vincien van ons vaderland navolging vindt. Deze bijdragen moeten beschouwd worden als eon voorloopige arbeid, eene voorbereiding voor de uitgave van bet groote werk, tot welks zamenstelling de in den titel genoemde commissie zich ver- bonden heeft. Wij meenden eerst in deze hijdragen een eeniger- mate overbodigen arbeid to zullen aantreffen, en eene afzon- derlijke mededeeling er in to zullen ontvangen van een gedeelte van de algemeene rijks-statistiek. Maar al spoedig bemerkten (*) Reeds is het uitgemaakt, dat die wensch niet vervuld zal worden, BIJDRAGEN TOT DE STATISTIEK VAN GRONINGEN. 517 wij dat dit niet zoo was, dat wij niet alleen eene meer uit- voerige statistiek dan die van de rijks-opgave in de bijdragen ontvangen, maar vooral ook eene meer beredeneerde statistiek, die van de cijfers een pragmatisch gebruik maakt. Of het leveren dezer Bijdragen aan bevoegde handen is toe- vertrouwd? Lees slechts in de Voorrede, hoe de commissie en hare secties zijn zamengesteld, en gij zult u er van over- tuigd houden, lezerl dat men een uitmuntenden arbeid van eene vereeniging van zulke mannen Inag verwachten, en het zal u niet verwonderen, dat zij bijdragen hebben geprodu- ceerd, welke door Prof. VISSERING (Gids, Maart 1859) een model genoemd zijn van naauwkeurig onderzoek en goede bewer- king. De inhoudsopgave van deze beide stukken zal ook vol- doende zijn, om het vertrouwen op het voortreffelijke van dezen statistischen arbeid to wekken. Wij laten ze hier volgen. Mr. H. 0. FEITU en Dr. G. ACKER STRATINGII leverden de Aardryks- en Geschiedkundige schets van den toestand der pro- vincie G.; G. A. VENEMA, Bydragen tot de kennis van de aard- ri kskundige gesteldheid der provincie G.; E. A. wIJNNE behan- delt de Huishoudelij ke toestand der arbeidende klassen in de prov. G.; dezelfde en G. J. W EYLAND geven eerie Bij drage tot de kennis van de instellingen ter voorkoming van schade in de provincie G.; C. BRUNINGS en G. A. VENEMA, Bijdragen tot de hydrographie van de prov. G. De statistiek van de ambachts- en fabrijksnijverheid in de prov. G. in 1856 vergeleken met 1819 wordt bebandeld door u. G. SCHILTRuIS, J.z., terwijl eindelijk Dr. S. E. STRATINGH zijne krachten gewijd heeft aan eene Bij- drage tot de statistiek der steifte in de stud Groningen. Wan- neer men deze laatste bijdrage vergelijkt met de opgaven in de Rijks-statistiek, zou men bij oppervlakkige beschouwing een aanmerkelijk verschil meenen to bespeuren in de cijfers; als men de zaak wat nader onderzoekt, zal men bevinden dat dit verschil alleen in schijn bestaat, en hieruit to verklaren is, dat de Rijks-statistiek slechts over 12 jaren loopt en deze bijdrage zich uitstrekt van 1827-1856. Wij bevelen de uitgave dezer Bydragen ten zeerste aan, en zien met verlangen de verschijning van volgende stukken to gLmoet, terwijl wij de commissie van harte toewenschen, dat zij de groote taak welke zij op zich genomen heeft, in haar gehf,el moge ten uitvoer brengen op even degelijke wijze, als waarvan zij voorbeelden in deze Bijdragen geleverd heeft. 518 CURRER BELL, EDWARD CRIMSWORTH, of het leven van een Onderwijzer. Een Verhaal door CURRER BELL, Sehrijfster van: ),JANE EYRE", ),SHIRLEY", ,,VILLETTE", enz. Groningen, de Erven C. M. van Boihuis Hoitsema. 1859. In gr. 8vo. VI en 304 bl. f 2 - 90. Het is eene beleefdbeid van den vertaler, dat hij bet niet noodig geoordeeld heeft, om naast den pseudoniem den waren naam to plaatsen; want hij kon veronderstellen, datelkelezer CHARLOTTE BRONTE wel kent. Het kan ook wel eene beleefd- beid zijn, dat hij achter do drie titels van bare vroegere werken een vleijend enz. beeft geplaatst, ofschoon ieder weet, dat er niets anders van haar in druk verschenen is; in de vreemde interpunctie echter van den titel zie ik noch beleefd- heid, noch slimbeid, En bet is mij tamelijk onverklaarbaar, waarom hij den titel: ))The Professor, a tale", veranderd heeft in ))EDWARD C IXSWORTD, of het leven van een onderwyzer. Immere die onderwijzer (Professor) beet WILLIAM CRIMSWORTH: hij en in geenen deele ziju broeder EDWARD is de hoofdpersoon. Om nu maar in 4dnen adem door met den vertaler of to rekenen, - Miss BRONTE had een beteren vertolker v.erdient. Want om zich door bet Eng. woord like to laten verleiden, om (zooals in I, bl. 41) to vertalen; ))Hoe goed gelijkt gij op K. ?" (N.B, eene stad 1) dat is wat al to erg, Andere stuitende voorbeelden van vertaling volgens de methode voet- stoots, als : en vond (er) een; zij gaf net (er) een; God wil (bet) niet, zijn er niet weinige. Doch over bet algemeen is de ver•- taling toch Boo, beter dan men uit die enkele flaters misschieu zou opmaken. C. B. eebter moest met meer studie vertaald zijn. CHARLOTTE BRONTE is geene schrijfster van alledaagsch maak- sel. Er is in de laatste jaren in Engeland vrij wat over haar geschreven en z}j is eene letterkundige celebriteit geworden. Miss MARTINEAU beeft hare pen geleend tot eene biographie van de geheimzinnige onbekende, en R. MONTEGUT heeft haar naam op de bladen der Revue des deux Mondes in triumph over de woreld gevoerd. In navolging van hem zijn ook in ons Tijdschrift (Jaarg. 1857, N°. XIV en XV) haar persoon en haar work besproken, en wil men regt genot en begrip hebben van hare geestesproducten, dan raad ik met alle magt waar- mede ik raden kan, de lezing van die beide opstellen aan. EDWARD CRIMSWORTH. 519 Nadat C. BRONTE de Engelsche letterkundigen door haren Jane Eyre had verbaasd, werd dit eerste meesterstuk spoedig door Shirley en Villette achtervolgd. En hiermede was hare letterkundige loopbaan, en ook haar werkkring bier beneden, gesloten: lijden en inspanning hadden to vroeg delevenskracht verteerd, die door vreugde en genot to weinig gevoed was geworden. Eerst na haren dood versebeen The Professor. Echter is deze roman niet bet laatste work der geniale schrijfster ge- weest; ja hij mag in zeker opzigt niet onder hare werken gerangschikt worden. Haar echtgenoot, de predikantNICHOLLS, deelt ons in een nascbrift op hare voorrede mede, dat de stof van dezen roman door haar in Villette gebruikt en verwerkt is. Ofschoon dus oorspronkelijk wel voor de uitgave be- stemd, is hij toch door bet verschijnen der omwerking slechts tot eene studie, eene schets geworden. Dat hij echter tot de posthume uitgave er van besloten beeft, is den bewonderenden echtgenoot niet alleen to vergeven ; maar wij hebben er eene bijdrage to meer door voor de kennis van haren rijken geest. Wel is bet de grondstof van Villette, maar bet getuigt van den rijkdom en de scheppende kracht barer verbeelding, als wij beiden vergelijken. Werkelijk is bet hoofdbeloop bet- zelfde: de arme persoon, die uit Engeland naar Belgia over- steekt, om zonder eenige liefelijke of schitterende gave door arbeid, door arbeid alleen, zijn bescheiden deel der wereld of to dwingen. De indruk dien bet wasteland op den vreemde- ling - vreemdeling in den volsten zin - maakt, de typen der hoofdpersonen, zij zijn met wijzigingen in den vorm ge- heel dezelfde. En toch wat groote verscheidenheid l lees ge- rust Crimsworth, al hebt ge met Villette kennis gemaakt, hoe- we1 bet vrij wat belangrijker zou zijn om eerst Crimsworth en dan Villette to lezen. Want eerst in den laatste ziet ge c. SRONTE, in hare voile kracht, die geheimzinnige kracht, waardoor zij die soort van angstige gejaagdheid, die baar zenuwgestel eigen, en vooral op bet vasteland haar deel was, - u door elke bladzijde levendiger mededeelt en dieper in uw gansche wezen doet doordringen. Maar toch is bet er zeer verre af, dat do Edward Crimsworth zoo ver beneden Villette zou staan, dat na de uitgave van dezen de eerste beter en portefeuille ge- bonden zon zijn. Integendeel heeft hij in alien gevalle boven 520 CURRER BELL, Villette iets van dat frissche vooruit, waardoor de eerste op- welling boven bet zorgvuldiger gepolijste, de schets boven de omwerking zoo ligt uitmunt. Inleidingen die wat al to lang, tusschengeweven philosophaties die wat al to fraai, en redeneringen die wat al to uitvoerig zijn, maken de lezing van Villette wel eens wat vermoeijend. Het meer sobere van Edward Crimsworth heeft ook zijne verdienste. En, om ons nu bij dezen to bepalen, hij mop in sommige opzigten achterstaan bij de andere scheppingen van de Engel- sche predikantsdochter, als bet werk van haar blijft hij de meest aandachtige lezing overwaardig. Hij heeft minder dat verheven mystieke, dat slechts enkele lezers ten voile zullen waarderen, maar daardoor zal hij Diet minder in den smaak van bet algemeen vallen. En bet eigenaardige, ja geheel eenige karakter van Miss BRONTE'S werken vindt men er ook geheel in weder. Het is bij de lezing barer romans een ver- eischte om met bet leven en de lotgevallen der schrijfster be- kend to zijn. Eerst dan zal men ze genoeg waarderen en begrijpen. Een der eerste redenen toch waaruit zich de op- gang en de invloed dezer schrijfster laat verklaren, is juist dit, dat ze geheel en eenig en alleen zich zelve, hare ge- dachten, hare levensbeschouwing, haar diepe en rijke ziele- leven er in nederlegt ; bet is waarheid die zij geeft, wel eene subjective maar ook hoogst zuivere waarheid. En zij kon zich vergenoegen met zich zelve alleen to geven, omdat er in hare rijke en regtschapen ziel eene wereld was, waarin zij slechts behoefde to laten zien, om belangwekkend to wezen. Laat eene gewone vrouw als predikantsdochter met ontberin- gen en leed hebben to worstelen, genoodzaakt zijn om met hare mate van schuchterheid in eene groote vreemde stad in zulk eene betrekking haar levensonderhoud to zoeken, en bet be- proeven om hetgeen zij ondervonden en gedacht heeft, in den romantischen vorm der wereld to lezen to geven. Het zou klagen en verveling zijn, Diets anders. Maar wat C. BRONTE geeft is Diet neerdrukkend, maar versterkend voor den naar ligchaam en geest minder bedeelde; bet is Diet eentoonig, maar verrassend door nieuwheid en rijkdom. Zij stoat in zeker opzigt alleen in bet gilde der romandich- ters; daarom is zij vreemd, maar toch zeer verre van zonder- ling. Geene jagt naar zonderlingheid, maar groote zedelijke EDWARD CRIUSWORTH. 521 moed doet haar schrijven, ja dwingt haar tot schrijven: ,de nood is haar opgelegd." Zij heeft ondervonden en weet, dat de wereld minaeht en Diet telt al wat zich Diet zelf op den voorgrond stelt, al wie Diet met innemende schitterende eigen- schappen haar verblindt; - en toch voelt zij aan zich zelve, dat er onder die min geachten, met den stempel der nietsbe- duidendheid geteekenden, kunnen zijn van oneindig hoogere waarde dan tallooze andere flonkerlichtjes, die hoop, staan aan den maatschappelijken hemel. Welnu, dit is hare roeping, om op to treden als de voor- vechtster dier verstootelingen naar de wereld, maar Diet naar den geest. Zij wit hen refit doen wedervaren, hen opbeuren, en vooral hun iets mededeelen van die namelooze zedelijke kracht, die zelfgenoegzaamheid, waardoor zij zelve in zulken toestand zich gesteund vond en verheven zelfs boven die ver- hevelingen in schijn. Niet door de hardheid van die positie to bemantelen of onder bloempjes van phantasie to bedekken, maar door ze regt onder de oogen to zien, daardoor komt de kracht om er zich boven to verheffen. Ook zij zelve heeft bet gedaan, juist door haren levendigen zin voor al wat waar- heid en refit en pligt is. Dat is ook bet karakter, als ik bet zoo noemen mag, van hare romans, een onbedorven, nameloos levendig gevoel voor waarheid, regt en pligt, in den grond slechts een en hetzelfde beginsel, bet beginsel van refit. Zij kan niet worden met die Belgische meisjes, immers - zij liegen; dus is or Diets mee aan to vangen. Hare hoofd- personen staan zoo vast in hun gevoel van pligt, dat men at aanstonds gevoelt, dat bet ondenkbaar is, dat zij zonde, dat zij eene dwaasheid of eene laagheid zouden doen. Haar werk als romanschrijfster is dan ook van geheel anderen aard, dan in den regel de roman is. Haar hoofddoel is Diet den lezer to vermaken door afsehuwelijkheden aan den eenen, door idealistische liefelijkheden aan den anderen kant; zij wit alleen de waarheid, de waarheid die in haar is mededeelen, en die waarheid kan Diet anders dan leerzaam zijn. Wel is zij zich bewust, dat zij ook rekenen moet met den smaak des publieks, en kiest daarom den vorm des romantisehen ver- haals; maar toch heeft ook daarbij haar zin voor waarheid en werkelijkheid de overhand. Doch bet is eene gezonde werke- lijkheid, een echt realismus. Er wordt veel geschermd met 522 CURREIt BELL, lien naam realesmus, die bij voorkeur gegeven wordt aan eene rigting onder de romanschrijvers, die voorgeven de werkelijk- heid to schilderen, omdat zij slechts de donkere, de slechte zijde hunner maatschappij doen zien. Maar die afschuwelijke werkelijkheid wordt door hen zoodanig voorgesproken, ver- dedigd en in een verleidelijk licht gesteld, - geidealiseerd in een woord, dat zij niet anders zijn dan groote idealisten, slechts in omgekeerden zin, idealisten van het rijk der hel. BROwTE s rigting is daarentegen in dien zin realismus, dat zij het goede tracht voor to stellen en to verdedigen in zoo veel mogelijk alledaagschen vorm, met versmading van alle uitwendig vertoon, van al die overliefelijke beelden en ver- sierselen, waarin velen de aantrekkelijkheid zoeken. Zelfs kenmerkt zij zich door eene zeer sterke neiging naar al wat prozaisch, alledaagsch en nederig is. Duidelijk en moedig spreekt zij deze hare rigting nit in hare voorrede ,,Het was mijn plan, dat mijn held zich door het leven zoude heenworstelen, zooals ik werkelijk levende menschen zich hun pad had zien banen; dat hij nimmer een stuiver zoude verkrijgen, dien hij niet had verdiend; dat geene on- verwachte wendingen der fortuin hem op eens tot rijkdom en een hooger stand zouden verheffen; dat, hoe klein ook de som om in zijne nooddruft to voorzien mogt zijn, hij die in het zweet zijns aanschijns zoude verdienen ; dat, voordat hij eene haven zoude vinden om er zich in nedr to zetten, hij ten minste ter halver hoogte den heuvel der inspanning be- klommen moest hebben ; dat hij zelfs Been schoon meisje, noch eene dame van rang zoude huwen. Als een Adamszoon zoude hij het lot van ADAM deelen, en zoude hij een levensbeker uitdrinken, waarin de vreugde op eene matige wijze ge- mengd was." Ben zeker gevoel van beklemdheid overvalt u, wanneer gij haar zoo haren weg hoort afbakenen. En toch, volgt haar gerust op dien weg: er is geen gevaar, dat de lezing u een- toonig of ter nedrdrukkend zal voorkomen. - Ja, zij heeft hare belofte gestand gedaan. Haar WILLIAM CRIMSWORTH zal noch van adellijke ooms, noch van den schatrijken broeder een penning om niet ontvangen; door eigen inspanning, ont- bering en door zijn oud-Engelsch stijve, zelfgenoegzame karakter houdt hU zich staande, en bakent zich zijn weg. Zijne FRANCES EDWARD CRIMSWORTH. 523 is schoon noch liefelijk noch rijk, en zij beminnen elkaar met niet meer dan menschelijke liefde. Maar de wijze waarop dat verhaal voor u ontwikkeld wordt, is zoo verre van alle- daagsch; de gedachten die daarbij uit bet voile hart der schrijfster opwellen, zoo edel en grootsch, bij al hare positivi- teit; bare opmerkingen zoo fijn gevoeld, dat de lezing in vele opzigten verkwikkend genoemd mag worden. Er is haar wel eens verweten eene neiging tot bet zonder- linge, tot de bespreking van zulke toestanden en eigenaardig- heden, die de Engelschen forbidden topics noemen, punten, die gewoonlijk in romans niet worden aangeroerd. Zeker is dit bet geval; zij bepaalt dikwijls uwe aandacht bij die on- beschrijfelijke kleinigheden in bet dagelijksche leven, bij zulke platprozaIsche nesterijen, waar gij den mensch niet in bet gewone galacostuum, maar (sit venia verbo) als in nachtgewaad ziet. De onhandigheden en verlegenheid van een paar ver- liefden in tete-a-tete (b. v. bl. 247 en volgg.), en, op ontelbare plaatsen, die kleine kinderachtige gedacbten, die elk mensch heeft, maar zelden aan. zijn broeder en nooit aan bet papier toevertrouwt, - waagt zij onder de aandacht to brengen. Maar dit is juist eene van hare krachtige zijden, en geen gebrek, omdat bet geheel overeenkomstig hare natuur is, een gevolg van Karen zin voor de doodeenvoudige werkelijkheid. En zij doet bet z66 juist, zij is zoo volkomen to huis in deze kleine onbekende achterboekjes der menschelijke ziel, dat hare voorstelling daarvan iets ten hoogste verrassends heeft. Hare personen zijn geene halfgoden en titanen en hare feiten geene donderslagen, maar zij schetst u die personen, hunne karakters, hunne gedacbten tot in de allerfijnste nuances, ze ontleedt ze microscopisch; zij weet met de treffendste juistheid elken blik, elk onwillekeurig gebaar, elke spiertrekking des gelaats, elk schijnbaar nietsbeduidend woord to doen uitkomen, -- zonder in 't minst iets van kleingeestigheid to hebben. Hare wereld is klein, en haar gedachtenkring beperkt, zooals niet anders zijn kon bij de hoogst gebrekkige ontwikkeling dezer in vele opzigten slecht bedeelde vrouw. In zooverre staat zij daarom zeer verre acbter bij de mannelijke colossussen BULWER, THACKERAY, DICKENS, KINGSLEY; maar in then microcosmos is zij to huis meer dan eenig ander, en door bet glas van baren 524 CURRER BELL, EDWARD CRIMSWORTH. phantasierijken geest gezien, is hij dikwijls belangrijker dan de meer grootsche tooneelen van anderen. Er kan lets anders van haar gezegd worden. Terwijl ze meent zoo ten eenenmale niets anders dan de platte realiteit to geven, idealiseert zij in haren kring toch ook in hooge mate. Dat zij, terwijl zij meent dat haar held geen stuiver heeft verkregen then hij niet had verdiend, daarbij vergeet, dat zijne ooms hem toch eene gestudeerde opvoeding to Eton hebben laten geven - geene kleinigheid - willen wij niet to hoop aanschrijven. Maar in bet algemeen is hare werkelijkheid nog zeer ver van bet troostelooze en alledaagscbe, dat de werke- lijke werkelijkheid heeft. Hot vette dezer aarde moge cRlMs- WORTH en FRANCES niet toegesmeten worden, wat zij onder- nemen gelukt ban tech tamelijk wel; zij mogen niet schoon zijn, zij hebben toch beiden zulke zeer eigenaardige, hoogst zeldzame en uitstekende gaven naar den geest, dat zij ver boven bet gewone peil staan niet alleen, maar dat de grenzen van bet werkelijk bestaande bijna worden overschreden. Ook dit is idealismus, slechts van ligchamelijke en sociale toestan- den, of schitterende gaven, op meer dedelijke en solide eigen- sebappen des geestes overgeplaatst. Maar deze betrekkelijke inconsequentie is vooreerst geheel natuurlijk bij C. BRONTE, die wel eene zeer positive maar toch alles behalve eene plat prozaische persoonlijkheid is; ten anderen is bet een nood- zakelijk vereischte, zal de roman zich verheffen boven eene bloote chroniek des dagelijkschen levens. Geene drooge chro- niek, maar een waar beeld, altijd fraai, moet de roman- schrijver leveren. En in alien gevalle is zulk idealismus een zeer gezond idealismus. Engeland is zoo rijk aan zoogenaamde zedelijke of gods- dienstige romans, wier ontzettend flaauwe, niets leerende, nietsbeteekende water-en-melk-godsdienstigheid , maar al to gretie opname bij ons vindt, tot eene treurige getuignis van g den trap des godsdienstigen levens bij ons. Maar wil men romans, 66k van diep zedelijken inhoud, en met gezonde godsdienst doortrokken, niet vernist, en daarbij van dpoquemakende letterkundige beteekenis, - dan leze men C. BRONTE'S werken, en daaronder 66k haar posthume werk Edward Crim8worth. D-D. (C. A. WETTERBERGH), OOST, WEST, T'HUIS BEST. 525 Oost, West, t'huis best. Genre-stuk; door Oom ADAM (Dr. C. A. waTTERBERGH). Amsterdam, Gebroeders Binger. 1859. In 8vo. f 2 - 90. Gaarne zou ik eens een woord willen wisselen met then Mijn- beer c. E., die bij de vertaling van Oom ADAM's genre-stuk z6d- veel genot heeft gesmaakt, dat bij zijn lezers hetzelfde genoegen toewenscht, - want ik vrees dat negen van de tien met mij zullen zeggen dat bet gerust onvertaald bad kunnen blijven, indien ten minste de schuld niet aan den Vertaler zelf ligt, en hij niet met bet geheele werkje heeft geleefd als met den titel. Deze is in bet oorspronkelijke: Hemma, dat eenvoudig beteekent: to hods, en dus op den zeer kalmen inhoud veel beter toepas- selijk is dan: Oost, West, t'huis best, welke woorden ons ter- stond een aan de rust voorafgaand zwerven in de gedachten brengen. Het verhaal onderscheidt zich niet door een leven- digen stijl, noch door afwisselende tooneelen: bet is huiselijk, ja, tot platheid toe. Ale de Schrijver aan zijne verbeelding den vrijen loop laat, worden zijne metaphoren dikwijls zon- derling en moeijelijk to vatten; ik zou b. v. gaarne eens van hem de juiste explicatie willen hooren van de repels, waar de menschen bij broodjes in een bakkers-oven worden vergeleken, en ik schrijf bet aan mijne geringe natuurkundige kennis toe, dat ik mij ook geen regt begrip kan maken van compas- naalden die zich een Noorden kiezen, en dat behouden »zonder er zich om to behommeren waarheen de magnetische stroom later gaat. Tot hiertoe heb ik gemeend dat er nog zoo iets bestond dat men declinatie noemt, waaraan de compas- naalden niet geheel vreemd waren, en dit hebben mogelijk meer menschen geloofd, die dan even als ik groote verpligting aan Oom ADAM hebben, omdat hij ons nit den droom hielp. Maar, lezer! wat dunkt u van den bombast op bl. 31 en 32, over bet uurwerk der eeuwen, over het gebouw van het kunst- werk dat wy de menschheid noemen? Dit is trouwens niets ongewoons in de Noordsche letterkunde, en opdat ook bet bovennatuurlijke bier niet ontbreke, wordt eene geestver- scbijning voor goede munt opgedischt, en eene sage (?) ver- haald, waaruit door al de mystieke en phantastische beelden moeijelijk een helderen zin is to ziften. Dit alles moet dienen BOEKBESCH. 1859. N°. XI. 35 526 (C. A. WETTERBERGH), OOST, WEST, T'HUIS BEST. om de geschiedenis to kruiden, die anders zeer eenvoudig is, en, onder ons gezegd, het oververtellen kwalijk waard. Onder de voornaamste personen bevindt zich eene arme kapiteins- weduwe met vier dochters, van welke freules (want de titel moot de armoede vergulden) men de oudste en de jongste kan zien op het plaatje, dat op zich zelf niet onaardig is, maar toch cone eenigzins mislukte voorstelling van den tekst, die ons leert dat de treurige jufvrouw op de bank eene schalksche zestienjarige verbeeldt die zich in hare bloemen zit to ver- heugen. De uitgevers hebben zich anders good van hunne taak gekweten: papier, drnk en uiterlijk zijn zeer net en de fouten goring. M. P. II. URSULA. Een Verhaal uit het buitenleven. Door Miss ELIZA- BETH SEWELL, Schrijfster van: )GEERTRUIDA", "KATHARINA ASHTON", ,,CLEVE HALL", ',Ivoas", enz. enz. Uit het En- gelsch door ANTONIA. Twee Deelen. Te Amsterdam, bij P. N. van Kampen. 1859. In gr. 8vo. II, 326; II, 340 bl., met gelith. titelvignet. f 6 - 90. Zekerlijk vertoonen zich bona omina voor den lezer van dozen roman, alvorens hij zijne lectuur aanvangt. Eene met room bekende schrijfster, wier werken goed bij het publiek staan aangeschreven, cone vertaalster, welke meermalen bewezen heeft voor hare taak berekend to zijn, een uitgever, wiens naam op den titel van zoo menig uitmuntend book prijkt, - is dit alles niet voldoende om de vole leesgragen in Nederland belust to maken? Toch gelooven wij to kunnen profeteren, dat Miss SEWELL's naam door dozen roman bij ons publiek niet winnen zal, en dat velen in hunne goede verwachtingen omtrent URSULA zullen teleurgesteld worden; wij ten minste hebben er niet in gevonden wat wij meenden to zullen vinden. Vooreerst klagen wij de schrijfster aan van ongemeene Engelsche gerektheid: wij hebben ons door het verhaal moeten henen worstelen; moor dan eons hebben wij Ursula uit do handen moeten leg-en, omdat het ons verveelde. Vervolgens beschuldigen wij haar van aan haar verhaal eene intrigue ten grondslag to hebben gelegd, welke weinigbeduidend is en niets piquants bezit. Niemand kan minder dan wij een voorstander zijn van lien Miss ELIZABETH SEWELL, URSULA. 527 wonderbaarlijken, onwaarschijnlijken loop van omstandigheden, welke door velen in een roman gezocht en bewonderd worden. Wij vinden het jets dat zeer aanbevelenswaard mag genoemd worden, wanneer de schrijver van een roman Diet alleen voor zijne intrigue aan de eischen der mogelijkheid wil voldoen, maar ook zich ten doel stelt, om zijn verhaal waarschijnlijk en natuurlijk to doen zijn, en begrijpt dat eenvoudigheid der intrigue eene deugd moot genoemd worden. Maar dat wil Diet zeggen, dat wij gaarne in den loop van een verhaal Diets vinden van die fijngesponnen draden der intrigue, welke van het talent des auteurs, en van zijne menschen- en wereld- kennis getuigen. Wij verlangen geene opeenstapeling van on- gewone feiten in een roman, maar gewone zaken op eene buitengemeene wijze medegedeeld, blijken van studie in het naauwkeurig onderzoek van oorzaak en gevolg in elk feit, en een joist begrip van den zamenbang van elk feit met de ge- heele feitenreeks van het verhaal, - dat is het wat voor ons een roman aanbevelenswaard maakt. Niets daarvan merkten wij in Ursula op; wat er eenvoudigs is in den loop van het verhaal, is gezochte eenvoudigheid, een masker voor onbe- duidendheid. Wij zijn Dog Diet aan hot einde onzer beschuldigingen. Ook de karakterschilderingen in dit work konden ons Diet behagen. De naam lien wij op den titel lezen, is die van eene persoon, die de hoofdfiguur is; URSULA is echter alleen hoofdpersoon par droit de conquete, omdat zij het verhaal doet, de sprekende persoon is, omdat zij zich met alle personen die in den roman voorkomen, bemoeit. Er is echter meer noodig voor de hoofd- persoon van een goeden roman; naar onze meening moot doze op den voorgrond staan, het scherpste geteekend zijn ; die teekening mag niet verdrongen worden door de nevenfiguren; de hoofdpersoon moet do meest active zijn, zelfs wanneer 't noodig is, actief in hare passiviteit. Onze URSULA is Diets; zij is geen persoon, maar een instrument; het licht van den voor- grond beschijnt haar Diet, zij is eene nevelachtige figuur, en dit is naar onze meening eene capitale fout in den roman. De auteur wil wel vorming en ontwikkeling in dit karakter schil- deren, maar dit mislukt tota-,1; Miss sEwELL'S fictie wil ons een persoon schilderen, met gezonden en helderen geest; maar er blijft iets unbestimmts in URSULA door den geheelen roman 35 528 Miss EZIZABETH SEWELL, henen, dat ons hindert. Is er dan cene figuur, welke eigenlijk de hoofdpersoon moest heeten? Neen, dat niet, maar er zijn wel karakters in den roman, welker teekening meer precies is; een vooral, JESSIE is bet, waarin wij bet talent van de schrijf- ster zien doorblinken; daarin vinden wij eene vrucht der fictie, welker waarheid empirisch bewezen is; er is in dit karakter eene consequentie, zooals wij bet in bet werkelijke leven dik- wijls aantreffen. JESSIES aangeboren goedhartigheid, welke eerst dreigde verdorven to worden door hare ligtzinnigheid, de strijd tusschen deze beide karaktertrekken, en de einde- lijke overwinning van bet goede beginsel in haar, maken bet geheel tot eene aantrekkelijke figuur. Hetgeen URSULA echter tot deze overwinning toebrengt is nietsbeduidend. - Mw. WEIR is eene dame, ziekelijk naar bet ligchaam, en (althans naar de bedoeling der schrijfster) in vele opzigten gezond naar den geest; maar bet is eene matte, ziekelijke schildering, en bet karakter dat ons hier geleverd wordt is weinig doorzigtig. - In Miss MILLICENT heeft de auteur iemand willen schilderen, die onder de zonderlingste vormen, en bij uiterlijk meest ver- keerde handelwijze, een goed hart bezit; wij vinden ook deze mislukt, en de figuur maakt den indruk van eene krankzin- nige, meer dan van eene onder eene ruwe schors bedorven goedhartige. - Ook ROGER is weinig geacheveerd; hij moet eene soort ideaal van goedheid verbeelden, en zooals de auteur hem heeft geschilderd, is hij een zoetsappig schepsel, een sul. WILLEM, URSULA's andere broeder, gaat to weinig voor hoofd- persoon door, dan dat wij aanmerking op de halfheid dezer figuur zouden maken. Maar Mw. TEMPLE beet meer afge- werkt to zijn; de schrijfster laat hier en daar duidelijk blijken, dat zij in deze figuur een duidelijken type wil geven; en wij moeten alweder zeggen, dat zij naar onze meening ongelukkig daarin geslaagd is; tot op dezen oogenblik weten wij flog niet, wat wij aan Mw. TEMPLE hebben. De figuren op den achter- grond, zooals JANE PRICE, JOHN HERVEY, de familie KEMPS, zijn nog al aardig geteekend. Niettegenstaande onze weinige ingenomenheid met deze vrucht van Miss SEWELL's pen, erkennen wij gaarne, dat wij schoone ddtails hebben aangetroffen; een waarlijk godsdienstige geest straalt schier op elke bladzijde van bet werk door, en aan wekkelijk schoone opmerkingen ontbreekt bet niet. Vooral IIRSIILA. 529 maken wij opmerkzaam op hetgeen IIRSIILA tegen bet einde van bet tweede deel over de opvoeding van haar broeders kind zegt; dit is even schoon als waar. Wij eindigen onze aankondiging met de betuiging, dat bet ons feed doet, dat wij den beer VAN KAMPEN, die voor zoo goed eene uitgave gezorgd heeft, misschien hebben teleurge- steld met ons ongunstig oordeel, terwijl wij aan ANTONIA den lof niet willen onthouden van over 't algemeen in hare ver- taling goed to zijn geslaagd. De eerste dronk. Zedelijk tafereel ter overdenking voor ouders en opvoeders. Geschetst in eene Voorlezing door x. zEEMAN. Te Amsterdam, bij P. M. van der Made. 1859. In lang 4to. 15 bl., met 6 platen. f 1 - 50. Ref. acht zich verpligt in vertrouwen den lezer dezer aan- kondiging mede to deelen, dat hij niet de minste sympathie gevoelt voor de vereeniging tot afschaffing van sterken drank; maar hij voegt er bij, dat hij 't niet dulden kan dat men de leden dier vereeniging bespot. Al is volgens zijne overtuiging bet streven dier leden eene utopie, hij heeft eerbied voor bet welmeenende van hun pogen. Dat men echter bet lagchen niet onderdrukt bij de inzage van bovengenoemd album, mag Ref. aan niemand kwalijk nemen, want er is waarlijk lets echt bespottelijks in. De kostschoolhouder ZEEMAN is tot iets vervallen dat vrij alge- meen is; bij heeft in zijn afschaffingsijver (woede durft Ref. bet niet noemen) to veel willen bewijzen, en bewijst daardoor niets. De geheele redenering in de Voorlezing rust op eene valsehe gevolgtrekking. De cardo rei van bet tafereel, dat ZEEMAN zedelijk belieft to noemen, is gelegen in de eerste en de laatste plaat. De eerste stelt u voor, lezer! hoe een jongentje op zijn verjaardag eens van bet lepeltje nit Mama's liqueur- glaasje mag proeven, en dit allergewigtigste en zeldzaam ver- toonde feit is de eerste schrede tot de droevige voorstelling van de laatste plaat, waar dat zelfde jongentje, flu een jonge- ling, als vadermoorder wordt opgehangen. Nu hebben eigen- lijk de beide feiten van bet lepeltje en van den vadermoord niets met elkaar to maken; want de jonge mensch kwam tot die misdaad door de verkeerde opvoeding welke hem gegeven 530 11. ZEEMAN, DE EERSTE DRONK. was, en waarvan ons de voorstellingen gegeven worden in de tweede en derde plaat. Had bet kind zulk eene opvoeding niet gehad, en desniettegenstaande op zijn vijfden verjaardag van hetzelfde lepeltje uit Mama's g]as geproefd, waarschijnlijk ware bet dan niet tot zoo gruwelijk eene misdaad gekomen. Ref. ziet in bet feit van then eersten dronk niets anders dan dat iemand die een dronkaard is geworden, natuurlijk eens voor 't eerst van zijn leven spiritualia geproefd heeft, en dat hij nimmer een dronkaard zou geworden zijn, zoo hij niet eens voor 't eerst gedronken had. Do paedagogische blik van den beer ZEEMAN ziet echter een racer direct verband tusschen 't lepeltje en 't schavot; enfin! dit gaf hem een roerend onderwerp voor eene verhandeling. De platen van dit album zijn niet kwaad geteekend; de tekst, wat den vorm aangaat, emphatisch en gezwollen, wel geschikt om met accompagnement van een draaiorgel to wor- den voorgedragen op cone van de sluizen der hoofdstad. Wij eindigen onze aankondiging met de herhaalde betui- ging, dat wij geenszins bet streven van de vereeniging voor de afschaffing van sterken drank willen bespotten, maar zulke onhandige pogingen als deze om bet beginsel dier vereeniging ingang to doen vinden, belagchelijk moeten noemen. AIaandschrift voor Christelyke Opvoeding en Ciristelijk Onder- wys, onder redactie van i1. J. LEMKES, met medezverking van de Heeren: Dr. L. R. BEYNEN, D. BUDDINGH, J. W. VAN ECK, E. GERDES, A. MEIJER, M. D. VAN OTTERLOO en anderen. Eerste en tweede Jaargang. Utrecht, Kemink en Zoon. 1857, 58 en 59. Wij hebben eenige Nommers van den 1st en 2,1- Jaargang van bovengenoemd Tijdschrift voor ons liggen, met eene uit- noodiging der Redactie om er met eenige woorden aard en strekking van to bespreken. Beiden echter vertoonen zich reeds in den titel: 't zijn stemmen, uitgaande van onze zoo- genaamd »Christelijke onderwijzers." Ofschoon we niet gaarne iemand zijne individudle meening zouden betwisten, vooral wanneer die op humanen toon wordt uitedrukt, stuitte ons toch van den beginne die naam ),Chris- 0 MAANDSCHRIFT VOOR CHRISTELIJHE OPVOEDING, ENZ. 531 telijke onderwijzer" als ook de »Christelijke opvoeding", bet )Christelijk onderwijs" tegen de borst. De verreweg groote meerderheid onzer onderwijzers, die zich toch niet onder de vaan, met die kenspreuk geteekend, schaart, maakt evenzeer aanspraak op den naam van Christelijke opvoeders als gene. Alle onderwijs, als middel van opvoeding, is doelloos, wan- neer er dat element nit gemist wordt, dat ook zij )Christe- lijk" noemen. De naam door de voorstanders van zoodanig onderwijs gekozen, als zij door 't woord )Christelijk" to ken- nen geven, is daarom in zoover onjuist als hierdoor in dezen eene bepaalde kerkelijke rigting wordt aangeduid eene betee- kenis, die in bet woord zelf niet ligt. Bij bet nagaan van de ter onzer beschikking gestelde Nom- mers vonden we - en 't is ons aangenaam zulks to getui- gen - een tal van belangrijke stukken, door bekwame man- nen geleverd, terwijl we niets van dat ziekelijk godsdienstige aantroffen, dat velen reeds bij voorbaat bier zouden meenen to vinden, hoewel eenige opstellen de bijzondere kleur ver- toonen, waardoor zich de overtuiging, bier voorgestaan, ken- merkt. Ook onder de practische besehouwingen vonden we veel der lezing overwaard, terwijl verder eenige de school- wereld betreffende buiten- en binnenlandsche berigten de ver- schillende Afleveringen sluiten. Overigens meenen we slechts billijk to zijn door to ver- klaren, dat deze reeks van geschriften op eene waardige wijze die fractie van ons onderwijzend personeel vertegenwoor- digt, die zich door den naam )Christelijk" onderscheidt. A. B. M. Prdcis de mytbologie Grecque et Romaine, contenant des quatrains applicables a chaque buste en particulier, etc. Par GEORGE VdIn NET, ancien agrdgd a la facultc des Lettres de 1'Universitc d'Utrecht. Nouvelle Edition. Amsterdam, C. L. Brinkman. 1859. In-8vo. VIII et 340 pa--. f 1-25. Een verbazende titel, lezerl en lien ge best zult doen, even als wij, met veel geduld to lezen, ofschoon we hem bier, om uwentwil, en naar we hopen zonder aanleiding tot misverstand of onduidelijkheid gegeven to hebben, aanmerkelijk hebben 532 G. VAR1NET, ingekort. Dan, de reden van titel en ihhoud is alles behalve constant, en er is dus niet van den eerste tot den laatste to besluiten. Ofschoon aan de Mythologie in onze dap-en niet meer die rang onder de door onze jeud aan to leeren wetenschappen toe- C. wordt, dien zij er vroeger onder bekleedde, toen do poesie hier en elders wemelde van de vaak belagchelijke en onzinnige figuren en denkbeelden der heidensche volken, - blijft bet echter steeds, zelfs voor diegenen, wier studien zich niet tot do oude talen uitstrekken, belangrijk om niet geheel onbekend to zijn met al die goden en godinnen, halfgoden en helden, of liever met den trap van ontwikkeling, dien de godsdienst- begrippen der oude volken, met name der Grieken en Romei- non, bereikt hadden. Welk vak van studie men ook kieze, en ofschoon vaak 't eene oneindig hooger to stellen zij dan 't andere, zijn er altijd twee manieren, waarop men de vruchten zijner vlijt voor 't publiek brengt: die welke wij in een der vorige Nommers van dit Tijdschrift, insgelijks bij 't nagaan van 't gehalte van een boekje over Mythologie, deden opmerken, en de degelijke en grondige, bier door den Heer VE RENET gevolgd. Trouwens, alvorens bet werkje ingezien to hebben, was ons de naam des schrijvers genoegzame waarborg - de Gram- maire van den auteur bewijst ons dagelijks to goede diensten, om niet gunstig ingenomen to zijn voor een ander voortbrengsel zijner studie. Die goede meening is bij nadere kennismaking niet verminderd. Ofschoon we, gul gezegd, geene voorstanders zijn van volumineuse werken over Mythologie en, bij 't groote aantal der in onze dagen aan to houden leervakken, er weinig tijd voor over hebben, en daarom mythologische namen en feiten, bij voork9mende gelegenheid, liever in een Dictionnaire de la fable laten opslaan, hebben we toch achting voor de degelijkheid van bewerking, die we hier vinden. De geheele behandeling van 't werkje, de kiesche wijze, waarop de vaak onkiescbe manieren van JUPITER en consorten bier medegedeeld worden, maken bet hoogst geschikt, om aan jongelieden, ter vergelijking met de heldere, Christelijke denkbeelden, die bun van der jeugd of zijn ingeprent, en ter betere waardering van vele werken van kunst, schilderijen, standbeelden en allegorische voorstel- lingen, in handen to worden gegeven. PRI:CIS DE MYTHOLOGIE GRECQCR ET ROMAINE. 533 Voor zoover deze korte aankondiginer toe strekken kan, g bevelen wij bet werkje daarom gaarne onzen onderwijzers en onderwijzeressen aan. De uitvoering is degelijk, eene heldere letter op goed papier. A. B. M. Verzameling van vraagstukken en toepassingen, over de Hoogere Algebra. Door m. HENRIQUES PIMENTEL, Leeraar in de liskunde by de 's Gravenhaagsehe Teeken-Academie. 's Gra- hage, by de Erven Doorman. 1858. In 8vo. IV en 54 bl. f : - 60. Deze verzameling van vraagstukken en toepassingen is meer bepaald ter dienste van hen, die bij hunne studie gebruik maken van de lessen over hoogere algebra van den ver- dienstelijken hoogleeraar R. LOBATTO to Delft. Wanneer men bij de theoretische verklaringen en voorschriften gepaste vraag- stukken verlangt om de behandelde waarheid in toepassing to brengen - en wie is er, die zulks niet noodig hee£t? - zal men voor een goed deel zijn verlangen voldaan zien door de aanschaf- fing van dit werkje. - Het moge waar zijn, dat men in vele gevallen even gemakkelijk zich zelven voorbeelden en vergelij- kingen kan opgeven, doch hierbij tast men dikwijls in den blinde, zoodat de gekozen vergelijking of niet in alien deele de verlangde bijzonderheden bezit, of niet zeer geschikt is om de eigenschap op to sporen of to doen uitkomen. - Of echter dit met al de vergelijkingen die bier voorkomen bet geval is, kunnen wij niet met zekerheid zeggen ; wij vertrouwen dat de verzamelaar hierbij met de noodige omzigtigheid zal zijn to werk gegaan. Het heeft ons echter bevreemd geene opgaven aan to tref- fen, waarin de Newtoniaansche formule bare toepassing mist, of waarin de formule van CARDANOS ter oplossing eener vol- komene derdemagtsvergelijking moet worden aangewend; - dat bet kenmerk van deelbaarheid door 37 van den vorm a -{- m b of a - m b is, is wel wat onbepaald gevraagd, daar bet in 't algemeen zoowel den eenen als den anderen vorm kan bebben. Vreemd kwam bet ons voor uitgewerkte voorbeelden bier als nieuwe opgaven aan to treffen, b. v. V 19 op bl. 22 in eene kettingbreuk to ontwikkelen, wordt in bet werk van LOBATTO zelf uitgevoerd. Daarenboven zal in de 7c opgave van N°. 22 op bl. 22 voor den betrekkingswijzer 534 M. HENRIQUES PIMENTEL, HOOGERE ALGEBRA. V(n2-{-2n-1)=[n,(1,(n-1),),(1,(nenz.] dienen gelezen to worden deze laatste voldoet dan ook aan bet vereischte, dat bet laatste getal der periode bet dubbel is van bet eerste wijzergetal der breuk. Gebrek aan tijd was oorzaak dat wij niet zoo vele for- mulen konden toetsen als wij zouden gewenscht hebben, ten einde met meer grond over bet bruikbare dezer opgaven to oor- deelen. Wat wij echter gezien hebben geeft ons vrijheid, om bet werkje aan de aandacht van hen die met dit deel der algebra bezig zijn, aan to bevelen. De oplossing en beant- woording der opgaven en vragen zal hun wel eenige moeite kosten, maar ook veel bijdragen om hen dieper in bet onder- werp to doen indringen. V. D. W. KORTE MEDEDEELINGEN. Hoe men oordeele over de Wet, die bet onderwijs in de godsdienst van de openbare school heeft verbannen, lofwaar- dig zeker zal men algemeen de pogingen achten, die worden aangewend om op andere wijze godsdienstige kennis en gods- dienstzin aan to kweeken bij bet opkomend geslacht. Als zulk eene poging is de uitgave to beschouwen en to waar- deren van een werkje, door »de Vereeniging tot bevordering van Christelijke lectuur" uitgegeven , onder den titel: De Zondagsschool, door L. F. F. GAUTHEY, Predikant, Directeur der 1Vormaalschool to Courbevoie, enz. Uit het Fransch ver- laald onder toezigt van, en met eene Voorrede ingeleid door D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, Predikant to Leiden, by H. aovEKER, to Amsterdam. 1859. Het net uitgevoerde boekje, dat 159 bladz. in 12mo. bevat, is voor slechts 75 cents to verkrijgen. - De beer C. D. I.. s. heeft bet wensche- lijk geacht, de aandacht onzer landgenooten to vestigen ,op eene werkzaamheid, welke wel wat haren naam betreft, maar weinig wat de wijze aangaat waarop zij in Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten wordt opgevat, in ons vaderland bekend is." De Zondagscholen ten onzent ver- schillen veel van de inrigtingen, die in de genoemde landen zoo worden geheeten, en de laatste verdienen verreweg de voor- KORTE MEDEDEELINGEN. 535 keur boven de eersten. Dear toch bedoelt men met die be- naming: »uren van godsdienstige bijeenkomst voor kinderen, die nog niet in staat zijn met vrucht de openbare eeredienst bij to wonen ; hetzij deze uren dan beschouwd worden als de wekelijksche catechisatie bij den predikant ter zijde to pan en die to ondersteunen, of als daartoe voor to bereiden." Hoedanig nu dergelijke bijeenkomsten ingerigt, door wie, op welke wijze en in welke zaken daar onderwijs gegeven wordt, en welke vruchten men daarvan verwaehten malt - dat alles wordt eenvoudig en duidelijk in dit boekje besproken. Wel komt daarin vrij wat voor, waarmee Ref. evenmin als de schrijver der Voorrede kan instemmen; vooral in de voorbeelden van Schriftverklaring en behandeling van Bijbelsche geschiedenis; maar dat is geene reden om het gansche boekje of to keuren, dat inderdaad veel bevat wat de opmerking en de behartiging verdient van alien, die belang stellen in de godsdienst en in de kinderen. Aan de zoodanigen zij het ter overweging aan- bevolen. Niet dan met een enkel woord molten wij melding maken van een boekje, onlangs uitgegeven bij NOLET EN ZOOS to Utrecht. Hoe is het mogelijk dat iemand in het hoofd kreeg, om zijn tijd en vlijt ten koste to leggen aan de vertaling van zulk een prul? Dat liet werk then leelijken naam verdient, zouden wij bewezen kunnen achten alleen door den titel over to schrijven. Een ieder oordeele: »Het eerste Hoofdstuk van Genesis, voorgesteld in overeenstemming met de wetenschap, in eene reeks van onderwijzingen op eene Zondag-school. Vrij vertaald nit hot Fransch tot weldadige einden, waaronder de school voor havelooze kinderen to Utrecht, door M'. A'. v. T. V. S."- Zelden zeker is er op ongelukkiger wijze beproefd om de uitspraken der strong orthodoxe dogmatiek zoogenaamd wetenschappelijk to regtvaardigen. Zelden zeker is er onvruchtbaarder en on- geschikter onderwerp gekozen ter behandeling op eene zon- dagschool. Zelden zeker heeft een onderwijzer minder gelet op de vatbaarheid en de ontwikkeling zijner leerlingen, dan geschied is door den auteur van het genoemde boekje. I-let spijt ons om de weldadige einden, maar wij moeten een iegelijk ontraden om f 1.- daarvoor to besteden. 536 KORTE MEDEDEELINGEN. Met genoegen ontvingen wij, en met groote belangstelling lazen wij de eerste afleveringen van de nieuwe reeks van bet Tijdschrift voor het Armwezen, onder redactie van s. BLAUPOT TEN CATE en Mr, W. DE SITTER. Dit tijdschrift behoeft geene introductie, bet is in de kringen waar bet armwezen beoefend wordt, reeds lang een welkomen gast geweest, en men betreurde bet zeer, dat de omgang afgebroken werd. Bij de wederverschij- ning begroeten wij bet ook gaarne met een hartelijk » welkom". De wijze van bewerking is aan bet publiek bekend en de stuk- ken bier medegedeeld verdienen alien dat men ze leze. Men danke de redactie, dat zij de dikwijls besproken, maar dik- wijls slecht begrepen quaestie der MaatschappY van Welda- digheid ter sprake bract, en de aandacht vestigde op de kantwerkschool to Sluis, eene voortreffelijke instelling, welke ter beschaming moge strekken van groote steden die over groote middelen to beschikken hebben, en al praat men veel, toch geene wering van armoede door nuttige instellingen be- proeven. De Groninger Academic schreef eene prijsvraag uit: ))De bonorum possessione." Het antwoord van den beer HINGST werd bekroond uitgegeven en ook in dit tijdschrift met lof vermeld. De heer J. LOHMAN, Js. schreef nu over hetzelfde onderwerp zijne dissertatie en gaf ook deze to Groningen bij P. VAN WICHEREN, Hz. in bet licht. De dissertatie is een niet onbelangrijk stuk en getuigt van studie; maar bet schrijven, althans bet uitgeven daarvan, is bijkans overbodig na de publi- catie van de Commentatio van den beer IIINGST. Hetgeen in de inleiding deswegen gezegd wordt, heeft ons niet van bet tegendeel overtuigd. Wij passen bier dus wel eenigzins toe bet »Iliadem scribere post Homerum." De beer D. BUDDINGH gaf to Delft, 1858, eene belang- rijke brochure in bet licht over De Hoogere Burgerscholen. Hij wenscht bij de meerdere en betere ligchamelijke opvoe- ding en eenheid in bet onderwijs, bovenal naar hoogere burgerscholen, waar men practisch en theoretisch in landbouw, handel en nijverheid onderwezen wordt, en hij geeft dit denk- beeld aan bet Stedelijk Bestuur van Delft in overweging, bij KORTE MEDEDEELINGEN. 537 de regeling van bet onderwijs in die stad, ingevolge de Wet van 13 Augustus 1857 (Staatsbl. No. 103). Steller dezes is hoogelijk ingenomen met eene regeling van bet onderwijs zoo- als dit in America plaats heeft, waar de inrigtingen van op- voeding en onderwijs, onder ddne hoofdleiding, alles bevatten wat tot de vorming der jeugd noodig is, van de bewaarschool of tot de industrieschool toe; maar bet is aan twijfel onder- hevig of dit bij ons to lande - niet kan - maar zal worden ingevoerd. Overal treedt bet financiele bezwaar in den weg en men zal blijde moge zijn, wanneer bet lager onderwijs vol- ledig en voldoende geregeld is in elke gemeente van ons vader- land, ,,Maar bet onderwijs is toch bet voornaamste, en daar- voor mag men in de eerste plaats geld besteden 1" zei mijn vriend x., toen ik hem die bedenking maakte. Ik knikte toestemmend, maar zeide: ,,vriend, een financier zal anders spreken, ten minste anders handelen !" Wie of dan gelijk heeft, die financier of mijn vriend x.? Een anonymus klaagt (De Rang-examens, Amst., Wed. BOR- LEFFS EN TEN HAVE, in kl. 8vo., 15 cents) over de wijze waarop de onderwijzers geexamineerd worden, en huldigt ten then opzigte bet stelsel der Wet van 1806. Aan bet bestaande gebrek wil hij to gemoet komen door de instelling eener com- missie tot examinatie over bet geheele land. Wij begrijpen die wijsheid niet refit. Als de commission die nu examineren, of de opzieners en inspecteurs niet goed examineren, dan is dit treurig, zeer treurig; maar eene afzonderlijke commissie daarmee belast, zou bet ook wel eens slecht kunnen doen. Zoo die font bestaat, ligt ze niet in de wet, maar in bet per- soneel. Bij de vraag gerezen omtrent de Maatschappij van Wel- dadigheid, sprak de beer j. VAN KONIJNENBURG, Oz., een be- voegd spreker, een krachtig woord Over den toe8tand van de vrye Kolonie'n en het Znstituut to Wateren. Meppel, H. TEN BRINK. 1859, in 8vo. f : - 60. Vele administrative en andere bij- zonderheden zijn daarin vermeld. Het besluit dat de schrijver uit zijn vertoog trekt, is de wenschelijkheid van bet bestaan 538 KORTE MEDEDEELINGEN. der kolonie. Wie in de gewigtige zaak belang stelt, zij de lectuur van dit boekje zeer aanbevolen. Regtsgeding tegen den Heer D Officier van Gezondheid, door den ICrijgsraad van Noord-IIolland wegens vergiftiging ver- oordeeld en in appel door het Iloog Militair Geregtshof vrijge- sproken, medegedeeld door Mr. E. VAN LIER, Advokaat to Am- sterdam. Amsterdam, Gebrs. SINGER. 1859. f : - 80. - Het regtsgeding van den beer D.... heeft opspraak genoeg ge- geven. Velen zullen dus met genoegen cens willen lezen hoe de vork in den steel zit, en kunnen bier hunne nieuwsgierig- heid bevredigd vinden. Of dit echter de uitgave regtvaardigt, weten wij niet. Uit een wetenschappelijk oogpunt is de quaestie of compliciteit aan zelfmoord strafbaar, ja denkbaar is, zeker niet zeer gewigtig. In spijt van de redo van den kundigen advocaat-fiscaal VERNEDE, hellen wij er toe over om de uit- spraak van bet Hof een axioma to noemen, terwijl bet vonnis a quo naauwelijks gemotiveerd is. De beer VAN LIER wil de beschuldigde releveren door de uitgave der processtukken, maar ook dit motief is voor de critiek niet genoeg om onbelangrijke regtszaken to publiceren. De regtspleging voor bet illilitaire Hof in Utrecht is ongewoon, maar toch niet zoo vreemd of men kan in V. D. LINDEN'S Practijk to reqt komen, en ook daarom alleen was de uitgave niet to verdedigen. Andere gronden bestaan er volgens de voorrede niet, die tot bet drukken aanspoorden. Wij gelooven dus dat de beer VAN LIER zich voortreffelijk van zijne taak als verdediger heeft gekweten, maar ook dat de uitgave daarvan een noodelooze arbeid was. Het boekje maakt eon vreemden indruk, als go bet van uw boekverkooper ontvangt. Ge krijgt bet digtgeplakt ter inzage. Natuurlijk kunt ge bet dan zoo veel ge wilt van buiten be- kijken en betasten en daaruit besluiten of de inhoud u bevalt. Zijn zulke speculation Diet reeds voorlang bij den reelen boek- handel afgeschaft? A. Bloemen. Keur van Nederlandsche Poe'zij. Bgeenverzameld door Joss. HILMAN. Eerste verzameling. Derde druk. Amsterdam, P. M. VAN DER MADE. 1859. Waartoe een bundel als de hier aangekondigde eigenlijk dient, en wat nuttigheid hot heeft, om KORTE MEDEDEELINGEN. 539 aan het legio aantal Bloemlezingen uit onze vaderlandsche dicht- bundels telkens flog weer nieuwe toe to voegen, is eene vraag welker beslissing ons moeijelijk valt, en waarop H.H. uitgevers en verzamelaar gemakkelijker het antwoord zullen kunnen geven dan wij. De hier bijeenverzamelde dichtstukjes, op afschuwelijk graauw-grijs kaspapier gedrukt, munten in pen enkel opzigt nit boven die welke gewoonlijk in dergelijke verzamelingen voorkomen, - 't zijn meestal oude kennissen, met enkele nieuwe vermeerderd. Fijne bloemen telden wij or weinig onder. Maar zij zijn dan ook meest voor de declamatie bijeengezocht. Mogt de tweede ons beloofde bundel iets meer aangenaams en liefelijks hebben voor het oog, indien de kosten bet toelaten, wij zouden er ons van harte in verblijden. Voorts - Habeat sua fata libellus. P. B. De roof van den jongen Israeliet MORTARA, die ten vorigen jare zooveel gerucht maakte en stof leverde voor zoo oneindig vele dagblad-artikelen, heeft nu ook ten gevolge gehad, dat iemand hier to lande niet langer den lust kon wedrstaan om een gedicht to schrijven en zijn hart in rijm lucht to geven. Bij P. E. VAN BRAAT, to Dordrecht, is eon boekje van de pers gekomen onder den titel: MORTARA. Dichtregelen naar aanlei- ding van den Kinderroof gepleegd to Bologna. Dit gedicht be- hoort tot de categorie der overstroomings- en andere rampen- poezij : het had gerust ongedrukt kunnen blijven. Hot is in de eerste plaats veel to gerekt, zoodat de schrijver onophou- lijk in herhalingen vervalt: door achttien bladzijden been, worden twee of drie gansch niet ongewone of treffende ge- dachten gedurig en gedurig op nieuw herhaald. MORTARA wordt beklaagd; hem wordt herinnerd - alsof hij 't niet wist - hoe de zaak zich eigenlijk heeft toegedragen; hij wordt vriendelijk verzocht om deze misdaad toch niet op rekening van het Evangelie to stellen ; en de troost wordt hem aangeboden, dat hij zijn kind eenmaal, hetzij op aarde, hetzij in den hemel, zal weerzien. Tusschen deze opwekkelijke toe- spraken wordt eene vrij langdradige diatribe tegen de Room- sche kerk ingevlochten; en een niet minder langdradig go- jammer over een hypothetischen priester (de jonge MORTARA?), die vooral ook daarom beklaagd wordt, omdat hij niet trouwen 540 KORTE MEDEDEELINGEN. mag. Men ziet, bet gedicht beteekent niet veel, en onder- scheidt zich door niets van soortgelijk gerijmel, waarvan wij reeds veel to veel hebben. Wij hopen van harte, dat de Ita- liaansche en andere priesters zich voortaan tweemaal zullen be- denken, eer zij weder een kind stelen: al ware bet slechts om ons, onschuldige Nederlanders, dergelijke gelegenheidsverzen to besparen. The Historical Reader and Translator, by C. H. GUNN. Rotterdam, Oldenzeel. London, G. C. Palncer. 1859. Post 8vo. XII and 188 pagg. f 1 - 40. - Reeds sedert Lang zijn onze taalonderwijzers er op bedacht geweest, om de leesstof die zij hunnen leerlingen voorleggen, van zoodanigen aard to doen zijn, dat deze, bij 't aanleeren der vreemde taal, to gelijk be- kend worden gemaakt met eenig merkwaardig feit, hetzij dan op historisch of een ander wetenschappelijk gebied. Met hetzelfde doel heeft de Heer GUNN zijn Historical Reader and Translator zamengesteld en daardoor bet getal der reeds talrijke werkjes dezer soort met een zeer degelijk vermeerderd. Onder de schrijvers nit wier werken wij hier belangrijke fragmenten vonden, noemen wij: KNIGHT, WATSON, SCOTT, MACAULAY, terwijl wij tevens eenige zeer welgeslaagde ver- talingen van SISMONDI, MIGNET en TIIIERRY opmerkten. De keus der stukken, noodzakelijk de eenige verdienste van com- pilaties als deze, is die van iemand, bekend met den smaak en de behoeften der jeugd; we hebben verscheidene stukken, die we niet kenden, met belangstelling gelezen. De uitvoering is zeer net en degelijk , en doet den boekhandel des Heeren OLDENZEEL eer aan. A. B. M. De quaestie over de gunning van bet bespelen van den stads- schouwburg is door de stemming van den E. A. Raad uitge- maakt; daarom bepalen wij ons tot de mededeeling, dat ons door de Redactie van dit tijdschrift twee brochures van L. H. BEERSTECHER zijn toegezonden, welke v66r de beslissing mis- schien niet zonder belang waren, maar thans geene verdere aankondiging noodig hebben. BOEKBESCHOUWING, De Eschatologie of leer der toekomende dingen, volgens de Schriften des Nieuwen Verbonds. Een geschied- en uitlegkundig onder- zoek, door j. P. BRIeT. Tweede Deel. Te Tel, bij H. C. A. Campagne. 1858. In gr. 8vo. VIII en 477 bl. f 4 - 50. Met niet minder belangstelling dan wij badden kennis ge- maakt met bet eerste deel, hebben wij dit tweede deel van BR16T'S onderzoek ter hand genomen, en wij staan gereed om een beknopt verslag van zijn inhoud to geven. Wij verzoeken onzen lezer, indien hij daartoe in staat is, bet verslag van Deel I nog eens in to zien en zich dan gereed to maken om aan de hand van BRIT bet overige gedeelte des N. T.s to door- loopen en de eschatologische denkbeelden, die in de Schriften der Apostelen in rijken overvloed zijn to vinden, zooveel dat in een verslag als bet onze mogelijk is, to beschouwen en to leeren waarderen. Het zijn de geschriften van PETRUS, JAKOBUS, JUDAS, bet is de Hebraeerbrief, do apokalypse en de zoogenoemde tweede brief van PETRUS, maar bet zijn bovenal de brieven van PAULUS en JOAVVES, waarop ons oog wordt gevestigd; terwijl aan bet slot van dit deel en van bet geheele werk nog een overzigt over den geheelen arbeid is gevoegd, waardoor de resultaten van bet onderzoek des geleerden Schrij- vers als eene schilderij in eene lijst ons worden to aanschou- wen gegeven. Drie hoofdrigtingen merkt onze Schr. op, waarin de Chris- telijke eschatologie zich op N.-Testamentisch gebied heeft ont- xvikkeld. Vooreerst de Christelijke profetie der toekomende dingen, voorgedragen in eschatologischen vorm, en dat wel door die schrijvers, die bleven vasthouden aan hetgeen in JEzus' onderwijs een aanknoopingspunt vond in hunne vroegere ma- teriele, zinnelijke, Joodsche verwachtingen. Op een hooger standpunt staat PAULUS. Al is hij flog niet geheel en al vrij van die oude, Joodsche vormen, zijne eschatologie heeft een meer universalistisch, cen meer geestelijk karakter. JOAVSES staat op den hoogsten trap, aan de Joodsche vormen is hij BoFx$rscr.. 1859. N°. X11. 36 512 J. P. rudT9 b na geheel ontwassen, zijne eschatologie is niet verre van bet zuiver pneumatisch, Christelijk standpunt. Op deze drie- ledige onderseheiding grondt zich de orde, waarin a. dit ge- deelte van zijn onderzoek behandelt. Daar hij , in bet eerste Deel, de voorstellingen der Evangelisten onderseheiden heeft van JEzus' eschatologische verwachtingen, zoo kon bier cone afzonderlijke beschouwing van de eschatologische denkbeelden der Evangelisten achterwege blijven. To regt vereenigt do Schr. hetgeen omtrent zijn onderwerp in do Handelingen voor- komt, met de beschouwing van de brieven der Apostelen. Naar zijne meening toch zijn de woorden der Apostelen in LUKAS' tweede book, zoo al niet wat den vorm dan toch wat den inhoud betreft, naar waarheid weergegeven. Wij hebben alzoo in de eerste plaats met de redevoeringen en schriften van PETRUS. to doen. De Apostel der hoop verwacht, volgens de Handelingen, eene spoedige en zigtbare wederkomst van den Heer uit den hemel en stelt daarmede den aanvang der tockomende eeuw gelijk. Hot toekomstige rijk van den Messias is bij hem dan ook uitwendig en aardsch. Als de burgers in dat rijk noemt hij in de eerste en voornaamste plaats de Joden, maar sluit dan verder ook de Heidenen niet buiten. De opstanding der dooden is bij hem een ligchamelijk wederkeeren tot bet leven, waarop bet oordeel van ennnsTUS, den regter over levenden en dooden, volgt. De eerste brief, waarschijnlijk nit bet laatste tijdperk van zijn leven afkomstig, (c. 65-67) brengt ons iets verder. Opmerking verdienen daarin vooral de beide plaatsen (inn: 18-20 en iv: 6) over de zoogenaamde nederdaling ter belle, en wij kunnen ons niet onthouden van over deze vreemde zaak bet gevoelen van onzen Schr. bier mode to deelen. Hij bescbouwt de Evangeliepredi- king aan de ongeloovigen in bet doodenrijk, waarvan bier sprake is, ale cene vrucht van bet onder de Joden heerschende denkbeeld, dat de Godsmannen bun vroeger karakter ook na den dood behielden en daardoor onder gunstige omstandigheden, of onder bijzondere toelating van God, bet werk konden voort- zetten, dat zij onvoltooid bier op aarde hadden achtergelaten. In de meeste opzigten is de verwachting van PETxus in zijn eersten brief weinig verschillend van die der Handelingen. Bij eene naauwkeurige beschouwing evenwel valt bet niet to ont- kennen, dat hem eene meer geestelijke voorstellina eigen is ESCITATOLOGIE. 51$: geworden. Hot ligt in den aard van zijn schrijven, waarme8 hij de opbeuring en vertroosting der verdrukte en vervolgde Christenen bedoelt , dat hij met schitterende kleuren de toekomst, die aanstaande is, poogt of to schilderen. Wij kunnen onzen Schrijver niet volgen in zijne uitvoerige ver- klaring van de vole uitspraken, die hierop betrekking hebben. Hot zij genoeg als zijne slotsom mode to deelen, dat rETRUS hot heil van CIIRISTUS voorstelt als de vervulling der 0. Tes- tamentische profetien. De verdrukking, waaronder zijne lezers zuchten, is de voorbode dier vervulling: CIIRISTUS komt weer; bet Godsrijk wordt gesticht; de hoop is veranderd in vol- komen zaligheid. Hot eeuwige leven, door de zonde onder- drukt, is met nieuwe kracht ontwaakt. Hot oordeel, dat door CHRISTUS wordt gehouden, en dat den geloovigen heil en vrede schenkt, doet voor de ongeloovigen verderf en onheil aan- breken. Hierbij verdient opmerking, dat PETRUS, geheel in den geest van bet 0. T., onderscheid maakt tusschen zonden in onwetendheid gepleegd, waartoe zelfs de moord van den CHRISTUS behoort, en opzettelijke daden van ongehoorzaamheid, waarop bet zwaarste oordeel rust. En dit oordeel, bet is geenszins mechaniseh, maar dynamisch, en heeft ten deal, om zoo mogelijk, nog velen, nog alien to behouden. Doch niet cer zou dit oordeel aanvangen, dan nadat bet Evangelic in de geheele wereld gepredikt was ; dit neemt echter niet weg, dat die gezegende toekomst toch als zeer aanstaande word gedacht. Op de vraag, of wij bij PETRUS de verwachting aantreffen eener wederherstelling aller dingen, meent a. evenmin beves- tigend als ontkennend to kunnen antwoorden, hoewel de waar- schijnlijkheid, ondanks de bodenkingen van Dr. DOEDES, in bet oog van onzen S., ten voordeele dier verwachting pleit. De leer van onzen Apostel omtrent de nederdaling in bet doodenrijk, staat hiermede in bet naauwste verband. Korter dan in hot vermelden van PETRUS' denkbeelden kun- nen wij zijn in bet mededeelen der verwachtingen van JAROBUS. Doze Apostel toch bekleedt cone zeer geringe plaats op bet gebied der eschatologie. De praktijk is bij hem hoofdzaak. In bespiegelingen verdiept hij zich weinig. Werpt hij eene enkele maal den blik naar de toekomst, dan blijkt bet dat hij de parousie als nabij beschouwt; van opstanding der dooden gewaagt hij niet, en bet oordeel is bij hem alleen cone 36 511 J. P. Brii;nf, wedervergelding, geene openbaring van do werking der Evan- gelie-prediking. Niet duidelijk blijkt bet, hoe hij zich dat oordeel heeft voorgesteld; zijne denkbeelden daaromtrent zijn nog al zinnelijk. Kortom, JASOBUS verheft zich boven bet Joodsche standpunt niet; hij vermogt niet door to dringen tot den geest van JEZUS' onderwijs aangaande de dingen der toekomst. Nog lager dan JAKOBUS staat JUDAS in zijne eschatologische verwachtingen. Zijn korte brief doet ons zien, hoe weinig hi j vooral met bet cog des geestes door de schaal tot de kern wist door to dringen, hoe zeer hij aan den uiterlijken, zinne- lijken vorm bleef gehecht. Vatten wij de denkbeelden, die in den 13ebraeerbrief voor- komen, in korte trekken zamen, dan leert ons de onbekende schrijver, die in ,bet laatst dezer dagen" blijkt geleefd to heb- ben, dat de komst van CHBISTUS welhaast aanstaande is, en dat die wederkomst eene zigtbare wezen zal; bet hell dat de 1-leer aan do zijnen aanbrengt, komt bij hem voor onder bet liefelijk beeld eener sabbathsrust, die aan de vromen op de gelouterde aarde ten deel zal vallen; na de opstanding der dooden heeft bet oordeel plaats, niet door CHRISTUS, maar door God. Eene wederherstellina aller dingen schijnt niet door hem als eene onmogelijkheid to zijn verworpen. Nog blijven in dit eerste der genoemde drie tijdperken de Openbaring van JOANNES en de 21, brief van PETRUS over. De slotsom van B.'s onderzoek omtrent den schrijver van de Apoka- lypse is, wat den vorm zijner eschatologische verwachtingen betreft, deze. De verschijning van den ODRisTUS is eene zigt- bare, ligchamelijke, spoedig aanstaande wederkomst uit den hemel; nog in des Schrijvers leeftijd is zij to verwachten; door vreeselijke strafgerigten Gods op bet gebied der physische en menschenwereld wordt zij voorbereid en aangekondigd; door bet optreden van den Antichrist wordt zij onmiddellijk vooraf- gegaan; aan de openbaring zijner zegepraal over elken tegen- stand is zij kenbaar. Dan vergaat de wereld, de laatste dap, der tegenwoordige eeuw is daar; geene voortdurend geeste- lijke werkzaamheid van den verhoogden Heer is de parousie bier, maar eene in letterlijken zin historisch-zigtbare, mecha- nisch ingrijpende in do lotgevallen der volken. - En wilt gij nu ook booren, wat onze S, opgeeft als den wezenlijken inboud P.SCIIATOLOGIL. 545 van bet laatste Bijbelboek, als den zin der raadselachtige beelden en gelijkenissen, die bet bevat? ,Hoe veeg en ten bloede toe, dus luiden zijne woorden, ook do kampstrijd wezen mag tus- schen bet rijk des lichts en der duisternis, en hoe hagchelijk die kansen mogen zijn, al die kansen zijn door God berekend; het rijk van cinruSTUS ontwikkelt zich en breidt zich uit to midden van lien strijd en overwint ten slotte ook den felsten tegenstand. Aan bet einde breekt de heileeuw aan, die bet doel is van alle Gods leidingen met bet menschdom, komt de vorwezenlijking van bet plan des Eeuwigen met de schepping der menschen tot stand: de herstelling van de ware gods- dienst, de zalige openbaring van zijne genade door de verlos- sing, die in cnrISTUS is, de volkomen vereeniging van hemel en aarde tot cdn huisgezin, waar alle kinderen Gods van zonde, lijden en dood verlost, eeuwig zullen leven. ` Do tweede brief van PLTBUS, die ook door BRIeT voor oneclit wordt erkend, sluit do eerste reeks van geschriften. In bet algemeen komen zijne denkbeelden met die der schrijvers van slit tijdperk overeen. Alleen hierin blijkt hij van hen to ver- schillen, dat de komst van CIIRISTUS door hem niet als zeer nabij wordt beschouwd, maar in een ver verwijderd tijdperk gesteld. Merkwaardig is bij hem de verwachting, dat hernel en aarde zullen vergaan door middel van vuur, waardoor de goddeloozen worden uitgeroeid en waaruit eene nieuwe orde, van zaken to voorschijn komt. Hot tweedo tijdperk behelst de eschatologie van den Apostei PAULUS; hij vertegenwoordigt die rigting, die zich wel boven vole Joodsche vormen wist to verheffen, maar toch niet van alle Joodsche denkbeelden en verwachtingen vrij was. Onze Schr. meent, dat men van de ontwikkeling van PAULUS wel eens wat hoog heeft opgegeven. De tijd tusschen bet schrijven van zijn eersten en zijn laatsten brief strekt zich over niet moor dan eon twaalftal jaren uit, zoodat een zoo groote omme- keer in zijne denkbeelden als velen zich voorstellen, volgens B., psychologisch naauwelijks denkbaar is. Zijne vroegere be- grippen legde hij niet geheel en al af, maar zij werden ver- belderd en uitgebreid, zij werden gezuiverd van die vormen, welke allenas met den inhoud bleken in strijd to zijn. Na bet jaar 55, d. i. na bet schrijven der beide brieven aan de Thessalonicensen, hebben zijne verwachtingen, vat haar wezen 546 J. P. a3RIeT, betreft, geene noemenswaardige wijziging ondergaan. Alleen omtrent den tad der parousie van den Heer, is hij later min- der vast van overtuiging. Gelijkmatig was de ontwikkeling zijns geestes, maar hij bleef daarbij een kind van zijn yolk en zijn tijd, zoodat ook zijne verwachtingen den stempel dragen van de wereldbeschouwing dier dagen. Hierin versehilt hij van de andere Apostelen (JOANNES in zijne brieven uitgezonderd) dat zijne opvatting van diezelfde verwachtingen, die wij bij hen ontmoeten, veel zuiverder en dieper is. De bijzondere beschouwing der Paulinische brieven wordt door B. in de vijf volgende deelen gesplitst. Eerst spreekt hij over de parousie en bet einde der tegenwoordige eeuw, dan over de opstanding der dooden, dan over bet oordeel dat CHRISTUS bij zijne wederkomst houdt, dan over bet konink- rijk Gods, en eindelijk over de toekomende eeuw of de her- stelling aller dingen. Met groote naauwkeurigheid, dikwijls wat al to wijdloopig (bet is eene aanmerking, die op bet ge- heele werk betrekking heeft), gaat onze S. de denkbeelden van den Apostel na, bestrijdt met veel bezadigdheid do meenin- gen, die met zijne opvatting in tegenspraak zijn, en bindt dan aan bet slot van elke beschouwing de afzonderlijke halmen tot welvoorziene schoven to zamen, waardoor hij de lezing van zijn work, die over hot algemeen nog al inspanning kost, veelzins veraangenaamt en verligt. Omtrent bet eerstgenoemde punt is zijn resultaat bet vol- gende. PAULUS noemt do dagen, die hij beleeft, do laatste der tegenwoordige eeuw. Spoedig breekt haar laatste dag, de dag des Heeren, aan. Dan komt de Heer zigtbaar en ligcha- melijk, in al den luister zijner heerlijkheid, weder op aarde. Dan staan de gestorven geloovigen op, de levenden worden veranderd naar bet ligchaam, bet oordeel wordt voltrokken, de heerschappij van den CHRISTUS wordt voltooid. De voor- teekenen der parousie zijn bij PAULUS dezelfden als bij de synoptici en de overige schrijvers, die op Joodsch-Christelijk standpunt staan. Onverwacht komt do Heer, eerst meende de Apostel bij zijn eigen leven, later sprak hij alleen van bet toen levende geslacht. - Wat do opstanding der dooden be- treft, doze verwachtte PAULUS niet terstond na bun dood, (hij weerlegt bet gevoelen van hen, die vooral over dit punt andera dachten); met uitzondering van alien, die volgens ESCIIATOLOGIE. 547 2 Kor. I: 5 en iv: 10 bet Iijden en de dooding van den Heer JEzus in bet ligchaam hebben gedragen, met andere woorden, die, even als hij, verdrukking en die een geweldigen dood hebben ondergaan ter wille van hot Evangelie. Doze verbeiden den dag des Heeren niet in bet doodenrijk, maar in den hemel. De eigenlijke opstanding heeft op twee tijdstippen plaats, eerst bij de parousie van CHRISTUS, dan als CHuISTUs het koninkrijk overgeeft aan God, volgens 1 Kor. xv: 23-26, 55. Door eerstgenoemde onderscheiding tusschen de Christenen, die niet en die wel met den Heer geleden hebben en gestorven zijn, ontkomt s. bet bezwaar, dat er blijkbaar strijd is in de voor- stelling van PAULUS omtrent den tijd, wanneer de geloovigen wederkeeren tot bet leven. Aangaande bet oordeel geeft B. als PAULUS' meening op: eene beslissende scheiding tusschen boozen en goeden, ten gevolge der openbaring van CHRISTus' heerlijkheid. Daardoor wor- den alien tot de bewustheid gebrat van hun zedelijken toe- 0 stand; dat is hunne vrijspraak of veroordeeling. Eenmaal wordt echter de staat des doods, waarin de goddeloozen ten gevolge van hun ongeloof verkeeren, geheel opgeheven en CHRISTUS heerscht over alien. - Hiermede stemt overeen, wat P. leert omtrent bet koninkrijk Gods. De Schr. waarschuwt ons, dat wij aan then Apostel onze tegenwoordige beschou- wing van dat rijk niet moeten toedichten, daar zijne voor- stelling omtrent dit punt in menig opzigt tot die der Synoptici nadert. Hetzelfde, wat in bet eerste deel omtrent hot konink- rijk der hemelen geschreven werd, is dus ook bier van toe- passing. Maar de vergeestelijking der Joodsebgezinde ver- wachtingen treedt in de brieven van PAULUS nor veel duide- lijker aan bet licht. Het koninkrijk Gods is bij hem eene nieuwe orde van zaken, gegrond op zedelijke wedergeboorte, en voor alle volken en menschen bestemd; bet is eon heil- staat, waarin de geloovigen staan in gemeenschap met God, waarin bet geestelijke leven heerschappij voert; in geen uit- wendige vormen is bet to zoeken, want bet bestaat in kracht, in geregtigheid, in vrede, in blijdschap, kortom in bet bezit van geestelijke goederen. Toch zijn er, ook bij PAULUS, On- danks zijne geestelijke opvatting van hot koningrijk Gods, nog Joodsche denkbeelden overig. Hiertoe brengt onze Schr. Filpp. III: 20, waarin hij meent to bespeuren do ;edachte aan 548 J. P. BaieT, eene uitwendig zigtbare verordening, die in hot Godsrijk door r. wordt verwacht, en eenmaal op aarde zal worden ver- wezenlijkt. Het Godsrijk moot verder wel onderscheiden wor- den van hetgeen elders genoemd wordt: bet rijk van Caxisrus; beiden staan tot elkander in dezelfde verhouding als doel en middel. Het koninkrijk Gods, door de CnxrsTUS-regering voor- bereid, is do voltooijing van bet plan der liefde Gods. Niet enkel de geestelijke maar ook de stoffelijke wereld moet ver- nieuwd en gereinigd worden; zij gnat eon toestand van onver- derfelijkheid to gemoet, maar niet zooals in 2 Petri door middel van vuur; deze zinnelijke voorstelling is PAULUS to boven. Do wijze waarop bet geschieden zal, mat hij in 't midden, maar toch schijnt als zijne mooning to molten worden vastgesteld, dat de natuur door inwendige kracht eenmaal zal komen tot eon staat, waardoor zij in overeenstemming is met hot geheiligde menschdom. Die toekomst wordt door den Apostel des geloofs met de schoonste trekken afgeteekend. Zijne hoop is gerigt op den zaligen tijd, waarin Been enkele wanklank meer heerscht in de wereld der geesten, wanneer do gansche schepping als eon harmonisch geheel zich buigen zal voor den Vader, en God alles in alien zal wezen. Ten slotte blijft ons no- over, de eschatologie van den Apostel JOANNES in zijne brieven en zijn Evangelic. Het is de incest geestelijke rigting der Christelijke profetie, bet hoogste standpunt, waarop de eerste belijders van Jzzns zich met hunne verwachtingen van de toekomst hebben bewogen. Wordt als bron der eschatologie van JOANNES ook zijn Evangelic gebezigd, dit geschiedt met voile refit, want geen Evangelic is zoo subjectief als bet zijne. Het staat hooger, wat de ont- wikkeling des Schrijvers betreft, dan zijne brieven en vooral dan de Apokalypse. Zijne eschatologie kenmerkt zich op then hoogsten trap van helderheid, waartoe de N.-Testamentische schrijvers zijn opgeklommen, door volkomen terzijdestelling van Joodsche en Joodsch-Christelijke denkvormen. Ilet is onzen Schrijver bier niet to doen om eene breedvoerige be- schouwing der eschatologie van JOANNES to leveren, dan had hij veel moeten herhalen, wat reeds in bet eerste deel door hem word behandeld. Hij wil bier vooral bet oog vestigen op de ontwikkeling der denkbeelden van den Apostel in zijne onderscheiden schriften. Daartoe spreel:t bij eerst over het ESCIATOLOGIE. 549 komen van den CHRISTUS, en ontwikkelt bij die gelegenbeid de begrippen over "de wereld, de toekomende eeuw, de laatste ure." Waren in zijn eersten brief deze denkbeelden flog meer of min zinnelijk gekleurd, anders is bet in zijn Evangelie. Hier wordt niet aan eene zigtbare wederkomst van den Heer gedacht; zijn komen is een komen in de geloovigen, eene geestelijke gemeenschap tussehen hen en den Verlosser, waar- door al vat in hem is bun eigendom wordt. Dat komen is niet tot zijne bijzondere leerlingen beperkt, maar strekt zich uit tot alien, die hem toebehooren; alleen de ongeloovige wereld ken hem niet ontvangen. JOANNES is de eerste en eenige der N.-Testamentische schrijvers, die zich overtuigd houdt, dat hij niet enkel de laatste dagen, maar ook den laatsten dag of de laatste ure der tegenwoordige eeuw beleeft. De mededeeling van den geest der waarheid is daarvan bet teeken. Het komen en werken van dien geest is bet komen en werken van den Heer. Al wat ligchamelijk en zinnelijk aan den CImISTUS was gaat verloren, alleen de geest van CITRISTUS blijft tot in eeuwigheid. Het spreekt van zelf, dat deze denkbeelden van grooten invloed waren op zijne voorstelling van bet koninkrijk van God of van CIIRISTUS. De uitdrukking zelve komt in zijn Evangelic en in zijne brieven slechts tweemalen voor, maar de zaak, die daarmede wordt bedoeld, vinden wij op elke bladzijde. Zij wordt voorgesteld als de heerschappij van den geest der waarheid, der liefde en der heiligheid, die uitgaat van den Vader en in CnRISTUS wonende, door hem wordt meegedeeld aan alle aeloovigen. Aan eene zigtbare kerk, cene kerkelijke vereeniging kon dus aoavNES niet denken. Boven alle uit- wendige vormen was hij verheven, en erkende alleen een geestelijken band, die nEzus' belijders omsluit. De opwek- king der dooden is dan ook bij hem geheel en al van geestelijken aard. De dood is bet volkomen gemis van bet ware, goddelijke, onvergankelijke leven; bet Joel van cnRISTUS' komst in de wereld was, den mensch nit die zedelijke ellenda to verlossen en bet ware leven in hem to doen ontwaken. Deze opwekking geschiedt door middel van bet geloof, dat bet geestelijke leven, oorspronkelijk in CURISTUS wonende, overbrengt in zijne belijders. Door bet geloof ontstaat levens- gemeenschap met den Zoon van God en met den Vader zeif. 550 s. 1. BR1eT, Het leven, hierdoor in den geloovige gewekt, is eeuwig leven, het vergaat niet met den dood des ligchaams, maar duurt voort aan de overzijde van het graf. Het bezit van dat eeuwige leven hier op aarde is de grond der hoop op zalige onsterfe- lijkheid. Zoo is hot tegenwoordige en toekomende naauw ver- bonden; er is geene scheiding tusschen aarde en hemel, tus- schen tijd en eeuwigheid. Dit geldt ook van de denkbeel- den, die wij bij aoAVzFS omtrent het oordeel ontmoeten. Hot is eene scheiding, die hier reeds begint en in de toekomst wordt voortgezet; zij wordt gewerkt door de verschijning van den CHRISTus, tot wien de een zich voelt aangetrokken, van wien de ander zich voelt afgestooten. Niet eeuwig zal echter die scheiding duren; eenmaal zegeviert de ware godsdienst op aarde, en wordt de menschheid in hare ware betrekking tot God hersteld. Aan het einde van zijn historisch-kritisch onderzoek ge- komen, werpt de Schr. met zijne lezers nog een blik terug op den weg die achter hen ligt, en deelt in het kort de slot- som mede, waartoe hij is gekomen. Gaarne erkennen wij met hem, dat niemand, na de lezing van zijn belangrijk werk, meer klagen kan, dat de Eschatologie des Bijbels een dool- hof is, waarin geen weg is to vinden, eene vereeniging van de vreemdsoortigste begrippen en meest uiteenloopende ver- wachtingen, waarin geen organisch verband kan worden ge- bragt. Met hem zagen wij, dat de grond-idde der eschatologische verwachtingen, zoowel in het N. als in het 0. V., de komst en verwezenlijking is van het koninkrijk Gods op aarde, de wedergeboorte der menschheid, hare herstelling in de ware betrekking tot den Schepper. Dit gronddenkbeeld was bij jFzus' eerste belijders in den beginne vermengd met de eschatologische begrippen, waarin zij waren opgegroeid. Aanvankelijk dachten zij zich het konink- rijk Gods aardsch en zigtbaar, de komst van CfRISTUS als eene ligchamelijke wederkomst in zigtbare heerlijkheid, des to meer nabij, hoe meer de tijdsomstandigheden het schenen to vorderen. Allengs ging echter het oog huns geestes open voor eene zuiverder opvatting van den aard van Gods koninkrijk. Hun gezigtskring breidde zich nit, en de enge vormen, waarin hunne verwachtingen waren gehuld, vielen weg. PAULUS vooral bract veel bij tot verlleldering dier eschatologische begrippen, ESCIIATOLOGIE. 551 en gelukte bet hem niet volkomen, zich tot een zuiver geeste- lijk standpunt to verheffen, de profetie van JOAN S beweegt zich in den hoogsten kring en stelt de leer der toekomende dingen eerst in bet regte licht. Die zuivere voorstelling van JOANNES, zegt onze Schr., is evenwel niet door de Christelijke kerk tot haar eigendom gemaakt. Zij was daarvoor to hoog. Tot op dezen tijd heeft men zich vastgehouden aan de meer zinnelijke voorstellingen, in de schriften van PAULUS en PETmUS bewaard. Het is eene dringende behoefte van onze dagen, dat de Christenheid zich verheffe tot de zuivere verwachting van den Apostel der liefde. De grootste hinderpaal, die hier- aan in den weg staat, is de verkeerde opvatting van den aard der H. Schrift. Wie niet kan of wil erkennen, dat de schrij- vers der verschillende Bijbelboeken op een verschillend stand- punt van ontwikkeling stonden, en dat dus de een nader was bij een helder inzigt in de waarheid dan de ander, - nooit kan hij toestemmen, dat de eschatologische verwachtingen der meesten niet alleen in zinnelijk-Joodsche vormen zijn gebuld, maar ook met zinnelijk-Joodsche bestanddeelen zijn vermengd. De over-schatting van den Bijbel is eene kwaal ook nog van onzen tijd, maar eene kwaal, waarvan de genezing toch hoe langer hoe meer vorderingen maakt. Wij hopen, dat ons verslag van den hoofdinhoud dezer nEschatologie" velen zal hebben opgewekt om met dit grondig en belangrijk work zelf kennis to maken. Het is op zelfstandig en degelijk onderzoek gebouwd; voor den ,vetenschappelijken lezer heeft bet een ge- brek, namelijk to groote uitvoerigheid, die soms zelfs tot wijd- loopigheid overslaat; maar daardoor heeft het van do andere zijde dit voordeel verkregen, dat wij bet nu ook kunnen aan- bevelen aan alien, die eene heldere kennis begeeren van bet oorspronkelijk Christendom, zooals bet in ons N. T. is bewaard gebleven. Al zijn zij geene godgeleerden van be- roep, met vrucht en ingenomenheid zullen zij dit boek lezen; de voorbeelden daarvan hebben wij reeds ontmoet. Ieder waarachtig Christen is een profeet, heeft behoefte om zijn blik nit to strekken naar de toekomst en op die toekomst zijne hope to bouwen. Zoo is dan ook de volmaking onzer escha- tologische denkbeelden een deel onzer Christelijke ontwikke- ling, en mug bet niemand onverschillig zijn, wat daarover gcdacht en geschreven wordt. Zoolang wij nog niet tot de 552 J. P. BR1eT, ESCIIATOLOGIE. hoogte van een JOANNES zijn opgeklommen, moeten wij vooral bij then Apostel ter schole gaan, en door hem ons laten wijzen op de voltooijing van het heerlijk plan van God, dat bij in CBRISTUS wil verwezenlijken. Moge ook het werk van B. een kraehtig middel worden bevonden, om de Christenheid nader to brengen tot de toekomst, die zij tegengaat. -R- De Biddende JEZUS. Beschouwing van den Zoon in zijne ge- meensehapsoefening met den Vader, door Dr. J. C. ZAAL- BERG, Pz. 's Hage, M. J. Visser. In gr. Svo. IV en 432 bl. f 3 - 25. Wekstemmen ten Leven naar de zedelyke behoeften van onzen tij d. Leerredenen door j. C. ZAALBERG, Pz. I , II , III en V. 's Gravenhage, M. J. Visser. Iedere Leerrede a f : - 25. Van ))De Biddende JEZUS" is in dit Tijdschrift no- niet gesproken, omdat de medearbeider aan wien bet ter beoor- deeling is toegezonden, zich to innig over de verschijning dezer pennevrucht van een man als ZAALBERG bedroefde, om met bet spreken er over haastig to zijn. ZAALBERG, de man van zoo degelijke bekwaamheden, de zoo beminde prediker, de zoo moedige strijder, de zoo leven- dig en boeijend schrijvende auteur, was in ons oog gevallen, gezonken beneden het middelmatige. Hij was gevallen en 't is g hem openlijk en duidelijk en onwederlegbaar gezegd. Want moge men ook tegen de welbekende recensie van CD. BUSREv xoeT vele gegronde aanmerkingen hebben, moge men to regt beweren, dat, om het boek als stichtelijke lectuur to beoor- deelen, de beoordeelaar zich op het theologische standpunt des schrijvers had moeten plaatsen; niemand zal ontkennen, dat met juistheid en zonder verschooning is aangetoond, hoe z. ten- cenenmale gefaald heeft in zijne behandeling van den ' biddenden JEzuS", hoe zijn boek overvloeit van wansmake- lijkheden en bombasterij. Neen, Ref. ontkent niet, dat ook dit mislukte werk sporen draagt van eene zeldzame bekwaamheid en vlugheid, maar de gebreken van z. komen er op het allerkrachtigst in uit, die gebreken zijn er allerhinderlijkst. Dr. J. C. ZAALBEEG, PZ., DE BIDDENDE JEZIIS. 5510, Wij begrijpen zeer wel, hoe dat gekomen is. Een bombast- lievend publiek heeft den man door goedkeuring en toejuiching bedorven, en hij heeft gemeend alles en alles to kunnen. Maar misschien zon NAPOLEON I nog beter schaapherder in llrenthe geweest zijn, dan ZAALBERG, de strijder tegen Rome, auteur is van den biddenden JEZUS. Zoo bij eenig onder- werp, bij dit had hij zijne vlugt behooren to matigen. Maar integendeel. hij is woester en onbesuisder dan ooit geworden, en bet gevolg daarvan is bet litterarische wangedrocht, waar- over wij niet cdn woord meer willen spreken, terwijl wij ver- klaren er ons over to schamen, dat, zooals wij ergens lazen, een tweede druk er van noodig is. Voor ons echter heeft de IIeer ZAALBERG zich eenigzins in zijne eer hersteld door de nWekstemmen ten Leven", van welke wij er vier ontvangen hebben, terwijl er ddn (No. IV) achtergebleven is (*). Deze ',Wekstemmen" zijn of heeten preken naar de gelegenheid des tijds, wat wij van No. III, De Koning aan 't Kruis, over Jolt. xix: 19-22, niet begrijpen. Deze preek beviel ons verreweg bet minst. 't Is zeker niet gemakkelijk om over bet opschrift boven bet kruis eene goede lijdenspreek to maken, maar deze behandelt bet gezegde on- derwerp zeker niet, met haar titel De Koning aan 't Kruis en bare rammelende en ratelende verdeeling, die eer aan een nog piquanter thema: het kruis, doet denken. Hot is, met dat opscr'in zich sluit"; oorzaak daarentegen niets bijzonders, weshalve n,de uitwerking niets dan voortzetting van de oorzaak is. Tus- nschen grond en gevolg," zoo redeneert bij dan verder (blz. 190), nstaat bet Ik, - dat gelijk bet door vroegere daden zelf dien ngrond gelegd heeft - bet gevolg nit den grond to voorschijn ,,brengen moet. Er doen zich meerdere gronden op (door nmeerdere van elkander min of meer onafhankelijke wilsdaden not reeksen daarvan in ons gelegd); maar zij werken niet nmecbaniseh (27); neen, de mensch zelf brengt nit een dier ngronden de daad to voorschijn en maakt dus de andere gron- ,,den werkeloos." Daarom ontkent hij niet ndat overleggen, ,,berekenen, wikken en wegen aan ons handelen kan en moet nvoorafgaan;.... maar.... dat in de periode van wordende en nbij gevolg onbesliste zedelijkheid de motiven een volstrekt ndeterminerende kracht hebben" (biz. 193). ,,Er heerscht hier," andwoordt SCEOLTEN (blz. 131), nindien nik mij niet bedrieg, nbegripsverwarring tusschen considera- ntieen en motieven. Dat Diet elke considerans (28) oorzakelijk »invloed oefent op bet besluit van den wil, leert de ervaring, nmaar zulk een consideratie is dan ook voor den wil slechts neen sollicitans, geen motief (29). Motief wordt de conside- nratie eerst dan, wanneer zij op bet wilsbesluit dien invloed noefent dat uit de magt der consideratie de wilsdaad voort- ,,vloeit. Een motief dat niets in beweging brengt d. i. ver- ,,oorzaakt, is geene causa movens (30), geen beweegreden en "dus geen motief. Bij de voorstelling van den wil als bet "vermogen om tegen alien invloed, ook der krachtigste motieven, ,,zich to verzetten, kan geene sprake zijn van motief, want ,,motief is hetzelfde als eene oorzaak voor bet willen." Men kan tegen deze bepalingen opkomen, en staande houden dat (27) werktuigelijk. (28) overwegingsgrond. (29) prikkei geen beweegreden. (30) bewegende oorzaak. 658 S. IIOEKSTnA, I.Z., J. II. SCI10L•TEN E:v D. KOORDERS, beweegr°eden niet beteekent de reden die zelve iets beweegt, maar de reden waarin de geschiktheid ligt oma, onder zekere voor- waarden, bij gunstige omstandigheden euz. iets to bewegen, en dat dus een motif niet eene oorzaak van, maar eene aanleiding lot bet willen is. Erkent men echter dat dit der tail geweld aandoen zou wezen, dan meet men sCIIOLTENs bewering toe- stemmen, en daarmede aan Let geheele betoog van IIOEKSTRA op zijne leer van den wil en de beweegredenen gebouwd, ge- ,vigt ontzeggen. Nogthands eene verkeerde uitdrukking van den verdediger mag Been grond wezen om zijne zaak to ver- oordeelen. En indien nu HOEKSTRa cons niet van zedelijke en redelijke en zinnelijke en zelfzuchtige beweegredenen, maar van zedelijke en redelijke en zinnelijke en zelfzuchtige voor- stellingen, overzvegingen, _prikkels of iets dergelijks had ge- sproken? Zeker had 'hij dan de wet der oorzakelijkheid d. i. de wet volgens welke al wat is, uitgenomen God (die en omdat Hij de eerste oorzaak is,) eene oorzaak hebben moet, niet opgeheven ten aanzien van den wil. 1llaar hij had b. v. ins kunnen redeneren: Aanvankelijk is bet zinnelijke bet sterkst in den menseh. Is nu bet zedelijke altijd met bet zinnelijke in strijd (eene stelling die natuurlijk bewezen had moeten wor- den, maar niet moeilijk to bewijzen is) en besluit nog- thands do mensch tot iets zedelijks, dan verschaft hij aan bet zwakste de zegepraal over hot sterkste. Daar bet zwakkere niet nit zich zelf over bet sterkere kan zegevieren, moot in dat geval iets anders aan bet zedelijke to hulp komen. Wat is dat andere? En dan had hij op die vraag kunnen andwoorden: ))Do wil." Zoo ware do bestrijding van zijn betoog op zijn ge- bruik van bet woord motif gebouwd vervallen. Echter zou de determinist daarom niet van alle bestrijding behoeven of to zien. Zich beroepende op zijne verklaring van den wil ale A et besluit om 'tgeen de rode goedkeurt uit to voeren", zou hij de oorzaak van dat besluit op gaan sporen, en dus niet aan den wil maar aan de oorzaak die den wil determi- neerde, do zegepraal van bet zwakkere over bet sterkere toe- seLrijveo, Zoo zon do strijd op con ander gcbied overgebragt OVER DETEi2MINISME. 659 ,z~n misschien vruchtbaarder worden. Want daarbij zou moeten worden uitgemaakt of de bepaling van wil als )) 't besluit om nit to voeren wat do rede goedkeurt", proefhoudend was? of bet zinnelijke, al is 't aanvankelijk sterker dan bet zedelijke, ook bij voortduring sterker blijft, dan of men bet zedelijke zou mogen vergelijken bij eene plant, die ten gevolge barer groeikracht boven bet onkruid dat haar eerst to onder hield, nit wies, en bet op hare beurt door bet van licbt en lucht en warmte en voebt to versteken deed kwijnen en versterven? en dergelijke vraagstukken meer. Doch, 't geldt bier niet de vraag hoe gestreden had kunnen zijn, maar hoe werkelijk gestreden werd. Na de uiteenzetting der pier zoo kort mogelijk meegedeelde gronden zegt HOEKSTRA (blz. 195): ))Nog blijft een gewigtig gedoelte van onze taak ))onafgedaan, namelijk de toepassing van ons begrip van vrij- ),heid op de werkelijkheid, dat is op zedelijkheid en zondes ))want dat is bet gebied waarop do vrijheid zich uitsluitend ))bewee(rt. Bier moeten onze resultaten (31) zich laten regt- ))vaardigen, of zoo niet, dan moeten zij bezwijken voor de :)werkelijkheid," Uit doze woorden blijkt dat de strijd thands beet zal worden. Werkelijk neemt ook dit gedeelte zijner be- schouwingen de helft van nOEKSTRAAS book in. Desniettegen- staande zal 't verslag daarvan near evenredigheid veel be- knopter kunnen wezen, daar de kamp thands op meer bekend gebied wordt overgebragt en ook de voortaan gebruikte wapenen over 't algemeen meer bekend zijn; ofschoon van den anderen kant hetzelfde fiat gezegd kan worden van de wapenen der tegenpartij. Een eerste grond op dat gebied wordt ontleend aan bet wezen der deugd. ))Deugd is," volgens noEKSTRk (blz. 202), ))een ))zijn of leven in overeenstemming met onze ware natuur als ),menschen." Ze is ))strijd" (blz. 202, vgl. 204), want: ')alle ))deugd is eerst dan deugd als zij bet eigen toerekenbaar work ))van den mensch is.... Opdat de mensch bet (,oede als zijn ))eigendom zou bezitten en bet bezit van bet goede in hem tot ))natuur zou worden, is hij geschapen met vrijheid en kies- ))vermogen, waardoor bij in staat gesteld is om zich hot goede ))eigen to maken en bet uit zich zelf to volbrengen (blz. 205). 131) 510tsom. 660 S. H0EKSTRA, nz., J. II. SCIIOLTEN EN D. KOOEDEIis, ,,Deugd is dus bet volgen der natuur, dat van den beginne of r,onze eigene daad is" (blz. 208). SCHDLTEN andwoordt: »HOEaSTRA redeneert ook nu wedr, 'pin strijd met zijne eigene methode, aprioristisch uit een be- njrip van deugd, in plaats van empirisch to onderzoeken wat ndeugd is. Wordt de ervaring geraadpleegd dan is deugd: de ntoestand van den mensch die op zedelijk gebied de idee van ))mensch verwezenlijkt. Dat die feitelijke toestand door een nvrijen ... wil ontstaat, ziedaar wat bewezen moet worden" (blz. 170). Op zijne beurt beschrijft bij de deugd als ,een ntoestand die geboren wordt, waar bet zedelijk ware, d. i. "bet goede, door de rede erkend, en waar de wil door bet ))zedelijk gevoel of den ontvangen indruk van hetgeen als waar nen good is, tot handelen gedrongen wordt" (blz. 171). Hier is dus weder sprake van (Irang en derhalve van gedetermi- neerden wil. Of is niet ode erkenning der waarheid voor hem ndie haar erkent, bet gevolg van de betrekking, waarin de ))met rede begaafde mensch zich geplaatst ziet tot de objecten die »aan zijne redo zich voordoen en hem door opvoeding en on- »derwijs verklaard worden? Zou bet hier zijn: ik erken de „waarheid omdat ik hear wil erkennen .... of znoet ik ze in- ,>tegendeel, naar de mate van mijne ontwikkeling, erkennen, „wanneer zij mij duidelijk voor oogen treedt? (blz. 172). Do ndeugd.... is dus geen gewrocht van willekeur, maar een ,,product (32) van 's menschen geheele ontwikkeling" (blz. 174). Ook bij den determinist wordt ze alleen door strijd verworven. Want ze wordt slechts door zelfverloochening verkregen, en zelfverloochening is niets anders dan strijd van den geest met bet vleesch (blz. 175). Tevens wordt door deze beschouwing haar geene waarde, maar alleen verdienstel jlcheid ontzegd (blz. 177). Een anderen grond ontleent IIOEKSTRA aan do schaande. ,,Op den bodem van 's menschen ziel ligt een zeker gevoel, odat niet datgene wat hij actueel maar wat bij potentieel ))Is (33).... de kern van zijne persoonlijkheid uitmaakt.... ,,Deze bewustheid van to 1unnen is de volstrekte voorwaarde (32) vo.ortbrengsel. (33) In het nederduitsch: „niet hetgeen hij door ontwikkeling, maar'tgeen 1 ,ij naar zijncn aanle,g is." OVER DETERMINISME. 661 ,van alle zedelijke energie (34) (blz. 213). Niet wat ik ben, nmaar wat ik kan, niet wat tijdelijk in mijn bezit is, maar „wat ik mijn onvervreemdbaar en natuurlijk eigendom mat, „noemen, dat is de kern van mijn wezen, dat de maatstaf „van mijne waarde, ook in eigen oogen. Is dat waar, dan „zal de mensch eigenaardig datgene wat hij van nature heeft not wat hem aangeboren is, meer als stof van roem beschou- »wen en hooger waarderen, dan wat hij zich door zelfstan- „dige wilsbcpaling heeft verworven.... Waarom gevoelt men »zich gewoonlijk minder onaangenaam aangedaan als men zich „van moedwillige nalatigheid, dan als men zich van natuur- „lijke magteloosheid bewust wordt?.... Omdat in bet cone „geval alleen een voorbijgaande toestand, in bet andere de »potentie of bet vermogen van bet Ik beleedigd wordt, en „zulks in weerwil van de algemeene erkentenis dat alle stof „van roem of scbaamte alleen gezocht ma, worden op bet „gebied van den wil" (blz. 214). SCHOLTEV daarentegen schrijft dit verschijnsel daaraan toe, „dat onvermijdelijke gebreken" - zooals natuurlijke magte- loosheid zou wezen - „niet to verhelpen zijn; zedelijke wan- »hedrijven daarentegen" - b. v. moedwillige nalatigheid - „kunnen weggenomen worden. Dit laatste wordt ook op deter- »ministisch standpunt toegestemd. Dat zedelijke wanbedrijven +,uit kracht van 's menschen zedelijken aanleg, kunnen ver- „meden en nagelaten worden, erkent ook bet determinisme, ),al ontkent bet, dat die verkeerde handelingen op hetzelfde „oogenblik en onder die bepaalde uit- en inwendige omstan- »digheden evenzeer kunnen gepleegd als nagelaten worden" (bl. 211). Oak de determinist schaamt zich omdat uit zijne zondige daden moot worden opgemaakt, dat ook zijn zedelijke toestand niet is zooals die behoort to zijn. Want de toestand determineert hot wilsbesluit en bijgevolg de daad. Derhalve kan uit bet bestaan der scbaamte niet tot dat van den vrijen wil besloten worden. Ook op de natuurlijke verwantschap van den wil met de zedewet als 's menschen natuurwet, bouwt $OERSTRA de leer van den vrijen wil. Dat de zedewet 's menschen natuurwet is, blijkt reeds uit bet spraakgebruik, ,die getrouwe tolk der (34) kracht. 662 S. JIOENSTR , :.z., a. 11. SC1:OLTEN EN D. KOO1DEas, »algemeene bewustheid," 'twelk bet doen van bet kwade zeif vervreeieding, terugkeer tot bet goede tot zicH ZELVEN komen, ETCH ZELVEN wedervinden noemt" (blz. 217). Nogthands deter- mineert ook die zedewet den mensch niet altijd. Het feit der zonde zou eene voldoende weerlegging dier meening zijn (blz. 218). Vat SCHOLTEV hiertegen aanvoert zal in 't belang der orde eerst worden medegedeeld bij de aanwijzing van HOErrsTaans gronden aan de zonde ontleend. I-IoEKsTRA zeif erkent dat men om de hetrekking van de mensehelijke vrijheid tot den zedelijken aanleg juist to beoordeelen, niet de menschen meet waarnemen zooals ze zijn : maar zich een beeld van de oor- spronkelijke menschen, d. i. van den eersten mensch, zooals hij oorspronkelijk nit Gods band kwam, moet scheppen. - Dear echter hetgeen hij dienaangaande vervolgens uiteen zet »niet aan de geschiedenis maar aan de wijsgeerte ontleend" (blz. 220), en bovendien naauw met bet ontstaan der zonde en de leer der algemeene zondigheid verbonden is, behoort ook dit tot later orde. Doch HOEKSTaa poogt ook nit eene genetische beschou- wing (35) van bet wezen der zedelijkheid een grond voor den vrijen wil of to leiden. Zij zal naar zijn gevoelen ook den we- banen om to begrippen wat bet geweten is, en zijne wer- kingen in de verschillende menschen to verklaren. 't Geweten words door sommigen als jets naar den aanleg ingeschapens beschouwd, door anderen als eene snort van geheugen des verstands, wederom door anderen als iets dat afhankelijk is van heerschende begrippen. ,,In elke dezer meeningen is waarleid, maar goon van alle drukt de voile waarheid nit" (blz. 235). Het geweten is, naar de samenstelling des woords (ge en weten), »een medeweten alleen bij zamenwoning met ))anderen mogelijk; bet onderstelt gemeenschap; bet is in edn nwoord die stem der menschheid (en daarom van God) in den »mensch, die door bet leven in gemeenschap met menschen »ontwaakt (blz. 236). 't Is dus niet iets oorspronkelijks, maar 't is geworden" (in den mensch nl.) (blz. 237). Doch van waar nu die gemeenschappelijke wetenschap? ,,Oorspronkelijk ))kept de mensch alleen eoistische neiinon." Maar ,spoedig g gg (35) beschomving waarbij do nchcclc wordino van icts ~xordt nagcgcen, OVER DETERMINISME. 663 :,komen de egoistische neigingen van bet cene individu (36) ))met die der overige individuen in botsing, ten gevolge waar- »van de wederkeerige egoistische neigingen elkander binnen 9"zekere grenzen terugdringen.... Daardoor ontstaat van zelf ),bewustheid van de persoonlijke regten van anderen. De »natuurlijke zucht tot gezelligheid, gepeard met de behoefte )+aan vereeniging van krachten, die zich in klimmende mate eopenbaart, belet dat bij botsing der egoistische neigingen ))elk ten slotte zijn eigen weg gaat. Vandaar dat langzamer- » hand de bepaalde grenzen van bet egoisme en van de indi- ,,viduele regten van anderen georganiseerd (37) worden, al is vhet niet dadelijk door geschreven wetten, dan door open- »bare meeningen en gewoonten (zeden) die van zelf zich door 'bet zamenwonen vestigen. Zoo ontstaat bet begrip van mores- liteit of (empirischen) algemeenen wil (blz. 241). Voor zoover nnu elk individu tot bewustheid van dien algemeenen wil ge- ekomen is en hij dien algemeenen wil als maatstaf ter zelf- nbeoordeeling beschouwt, heeft hij deel aan de algemeene be- ,,wustheid (mecle-weten) (blz. 245). Dit is dus zijn geweten. »Te gelijk met dat gevoel van pligt dat nit de organisatie der '"verschillende individuele regten geboren wordt... ontstaat »noodzakelijk een ander en hooger pligtbesef" (blz. 246), dat namelijk van den eigenen wil nit liefde of sympathie aan den algemeenen wil to onderwerpen. ,,Niets is duidelijker dan ndat de algemeene wil, zooals die op elken oogenblik werke- »lijk aanwezig is, niet dan eene gebrekkige uitdrukking is ))van den algemeenen wil naar zijn idee (den Al-wil); want ode cerste hangt of van bet standpunt waarop de zedelijke »ontwikkeling van eenigen kring van menschelijke gemeen- nschap staat, terwijl de laatste bet ideaal van de hoogste »zedelijkheid is (blz. 247). Elk mensch neemt door zijne go- nmeenschap met de mensehenwereld gewillig of ongewillig dien ealgemeenen wil als levensnorm (38) in zich op, en kan zich oven de bewustheid dat die wil verpligtende norm des levees (36) Eigenlijk al wat ondeelbaar is, gewoonlijk dus elke mcusch op zich zelven: maar volgens JIOExsrn.n (bier aithands) de mensch in zooverre hi3 geen andere dan egoistische neigingen heeft (blz. 236). (37) welgeordend, tot con welgeordcnd samenstel gemaakt. (38) rigtsnoer des lcvens. 664 S. IIOEKSTRA, BZ., J. II. SCIIOLTEN EN D. KOORDERS, ' is, noolt geheel losmaken, ook niet al heeft hij daarin tegen- »zin (blz. 250). Zedelijkheid (nu) bestaat materieel in identi- ))teit (39) van den bijzonderen wit met den algemeenen wit" (blz. 253). Formeel echter is zij niet mogelijk zonder bet ge- lijktijdig bestaan van den algemeenen en den eigenen wit. ))IIieruit volgt dit: daar alle zelfzuchtige neigingen aan de nziunelijkheid gebonden zijn en er zonder zinnelijkheid geene ))zelfzucht of zonde mogelijk is, zoo is er ook geene zedelijk- ))heid mogelijk zonder zinnelijkheid... want de zelfzuchtige nwil is de zinnelijke wit of bet vleesch, en de algemeene wit ,,is de geestelijke wit of de geest (blz. 253)... en waar de »mogelijkheid tot zonde niet bestaat, bestaat ook de mogelijk- "heid tot zedelijkheid niet (blz. 255). IIit deze dupliciteit van ),Wit (40) worden in ooze ontwikkelingsperiode eene menigte nvan neigingen geboren, die elk voor zich ons zouden mede- ,,slepen indien zij alleen stonden, maar die nu keuze moge- >>lijk maken omdat zij to zamen in onze ziel aanwezig zijn" (biz. 256). SCIIOLTEN heeft dozen grond als ddn geheel genomen niet afzonderiijk bestreden, wel echter de deelen waaruit hij is saamgesteld. Dit treedt reeds aan bet licht, wanneer men opmerkt dat rIOExsTRA hier voortdurend zich weder op de bewustheid beroept en zich daarbij herinnert, wat SCIIOLTEN ten aanzien der geldigheid van dat beroep in bet midden bragt. Later b j de behandeling van geweten en scbuld zal dit overvloediger blijken. Ook is dit natuurlijk wanneer men bedenkt, dat IIOEKSTRAAs bewijs bij slot van rekening weder hier op neder komt: keuze is dus mogelijk en nood- zakelijk, en waar mogelijkheid of noodzakelijkheid van keuze bestaat moot wilsvrijheid wezen; eene wijze van betoog, die SCHOLTEN reeds op den door hem aange-wezen grond als on- juist had teruggewezen: daar keuze volgens hem een besluit niet van den vrijen -, maar joist van den door 't lagere ver- stand of de hoogere rede gedetermineerden wit is. Besluit DU IIOEICSTRA met de stelling: ))die onderwerping van den wit ,,zelven die zedelijk genoemd wordt" (de onderwerping van den (39) volmaakte overeenkomst. ( 0) Ilet bovenbedoelde gelijktijdig bestaan van den eigenen en den alge- rneenen wil. (`'gl. IIOERSTRA, blz. 233.) OVER DETE.RMINISME. 665 eigenen wil nl- aan den algemeenen) ,kan onmogelijk uit nood ,)geschieden : want zedelijk is zij alleen als zij gewillig ge- ,,schiedt" (blz. 256), dan zal zijn tegenstander hem verwijten dat bij weder aprioristisch redeneert, daar zijn besluit ge- bouwd is op de stelling, ndat alleen bet gewillige zedelijk is," eene stelling die SCHOLTEN nimmer voor iets meer dan eene meening kan erkennen, zoolang HOEKSTRA niet empirisch heeft aangewezen dat de deugd, bet zedelijk goede, geene deugd, niet zedelijk goed zou zijn, indien zij )even als zooveel ander nobjectief goed in de natuur, niet door vrijen wil tot stand ',kwam" (scx., blz. 177). Om dezelfde reden wachte men geene bestrijding van uoER- STRAAS grond voor den vrijen wil, gebouwd op 'tgeen hij in bet midden brengt ten aanzien der ,vrijheid in verband met ',de continuiteit van bet zedelijk leven" (blz. 257-291) als geheel opgevat. Want ook dit geheel bestaat nit onderschei- dene deelen, die reeds bestreden zijn of flog bestreden zullen worden. Ook hier kan dus ieder nadenkende lezer zelf na- gaan welke de wederlegging zou geweest zijn. Evenwel is er een onderdeel van dat betoog, dat en ter waardering van a-IOESSTRAAS verdediging en om de bestrijding door SCnoLTEN eenigzins breeder moot worden behandeld. Na op bet feit gewezen to bebben, dat juist wijl er con- tinuiteit van bet zedelijk leven bestaat, de vraag, ',welke ,)plaats blijft er dan over voor den vrijen wil? ja kan men ',wel van ddne enkele daad waarschijnlijk maken dat zij een »werk van den vrijen wil is?" menigeen in verlegenheid kan brengen, gaat bij voort: nWij antwoorden ... dat bet niet »alleen waarsch nl~yk maar volkomen zeker is, dat vole daden »hot werk van den vrijen wil zijn ; en ... dat de plants die r>er voor den vrijen wil overblijft, zich in hot algemeen met »groote naauwkeurigheid laat bepalen" (biz. 259). Om nu de gegrondheid van dit andwoord to staven, ontwikkelt hij zijno meening aangaande die werkzaamheid van den vrijen wil bij wendingen in bet zedelijk leven, - houdt hij staande dat bet deze, en niets anders, is, die zich dan werkzaam betoont, op grond dat die wendingen noch 't gevolg kunnen zijn van om- standigheden buiten ons, noch verklaard kunnen worden uit onze welligt gescherpte intelligentie, noch gevloeid kunnen wezcn uit hot vroeger verworven fonds van zedelijkheid (blz. 261); 666 S. HOF.KSTRA, nZ., J. H. SCHOLTENN EN Dr. D. KOORDERS, en gnat daarna dus voort: ,Voortreffelijk is doze stelling ont- ,,wikkeld door RITTER. Wij vatten zijn betoog... in enkele »stellingen zamen: "I. Op elken hoogeren trap van zedelijke volkomenheid Aeeft men iets verkregen wat men op den vroegeren niet bezat »een Plus (41). 'II. Dat Plus is niet uit then vroegeren ontwikkelinustrap >> to verklaren ; want »a Niets kan de grond zijn van iets dat het niet in »zich heeft; ,,b Ilet Plus dat ons op hooger trap onderscheidt, ))was op lageren trap ons eigendom non niet. »a nkarakter kan het niet voortkomen, volgens II. a. b. >'b ook niet uit den invloed der levensomstandig- "heden; want.... -"c evenmin is dat Plus een noodzakelijk product van »een in ons liggend vermogen of eene daaruit voort- 'vloeijende neiging; want.... Er blijft aizoo niets over dan de vrije wil, zonder welken »zich de wordende zedelijkheid niet denken laat" (blz. 261). Kortheidshalve zijn de gronden voor III. b en c niet over- genornen. Want, daargelaten dot liet een weinig to veel aan- druischt tegen de wetten van hot gezonde denken, wanneer iemand zegt: niets is goon noodzakelijk product van een in ',ons liggend vermogen of cone daaruit voortvloeijende neiging; >>DERHALVE is het cone working van den vrijen wil," terwijl hij den vrijen wil joist een vermogen heeft genoemd zooals HOEKSTRA deed (blz. 87, vgl. biz. 108 vv.) (42), of hij moest nu den vrijen toil een buiten ons liggend vermogen willen noemen, en zijn refit daartoe handhaven, wat HOEKSTRA wel niet zal willen; - de geheele redenering wordt door SCZIOLTEN (41) meer, verg. trap van „veel". (42) Blz. 87 schrijft hij : , Zij" - de psychologisehe indeterministen aan wier zijde hij zich schaart, - „ beweren dat... de wil... zich opcnbaart „ als het vermogen enz." B1z. 111. , dat de kiesvrijheid van hit wezen ,,van den wil nict geseheiden worden lean"; en b1z. 121 uuenit hij ,hice- „ vermogen ecn corns van den nil." »III. Dat Plus 'daad; want is noodzakelijk een product van de yr e nit de vroegere daden of het daardoor gevormde OVER DETERMIYIS3IE. (C7 teruggewezen met do enkele, eenvoudige opmerking: dat de sluitrede niet deugt, wiji de slotsom niet nit de voorafgaande stellingen volgt (biz. 158). Men zal dit inzien, wanneer men bedenkt: dat wanneer 'tgeen I OEKSTRA of RITTER een Plus noemt niet nit een vroegeren ontwikkelingstrap, noeh nit vroegere daden, of bet daardoor gevormde charakter, noeh uit den invloed der levensomstandigheden, noeh uit een in ons liggend vermogen of daaruit voortvloeijende neiging ontstaan kan, bet, ja! nit iets anders moot voortgekomen zijn. Doch dat dat andere de vrije wil meet zijn, zou eerst dan uitge- maakt wezen, tivanneer bet bewijs was geleverd dat bet niet nit no- iets anders kon zijn ontstaan, m. a. w. dat dit Plus of door do opgenoemde zaken of door den vrijen wil moest worden veroorzaakt. De val van doze RITTER-HOEKSTRAsche sluitrede maakt do mededeeling van 'tgeen daaruit door rIOEKSTRA wordt afgeleid natuurlijk overbodig. Is do stelling valsch dan zullen 't ook de gevolgen wezen. Is in de valsehe stelling de bewijskracht gelegen, dan kan do zaak die bewezen moest worden, wel niet als afdoende grond voor eene verdere ontwikkeling wor- den beschouwd. En daar nu alles wat over ,de wilsvrijheid >>bij erkenning van bet zedelijk karakter," en nde volstrekte »continulteit van bet zedelijk loven" wordt gezegd, zijn steun vindt in de slotsom van de teruggewezen sluitrede, moot na- tuurlijk aan de gevolgen de bewijskracht ontzegd worden die de stelling mist. Gaat nu HOERSTRA vervolgens aantoonen dat or een bliUvend fonds van zedel hheid is; want dat )bet anders ongerijmd ware ))van historische of dramatische (43) karakters to spreken, en »er zelfs voor de begrippen der evangelieleer: verlossing, Zveder- »geboorte, heiligmaking en dergelijke geene plaats ware" (blz. 281), dan behoeft hij ook bij dit betoog niet gevolgd to worden. Want ook do deterministen erkennen bet bestaan van zoo- danig bljvend fonds van zedelJkheid, - men denke slechts aan bet leerstuk van do volharding der heiligen, - ooh zij leiden daaruit verlossing, wedergeboorte enz. af: maar of er zulk een blijvend fonds van zedelijkheid bestaat of niet, is voortaan niet moor van gewigt voor bet indeterminisme, daar (13) gcschiedkundige of handelcnde (liever nog handelend optredende) 668 S. IIOEKSTRA, BZ., J. II. SCIIOLTEN EN D. KOORDERS, onbewezen bleef dat hetgeen dat fonds bijeenbragt, - do zedelijke handeling bij eene wending van bet zedelijk leven, - aan den vrijen wil mag worden toegeschreven. Doch als hij de onjuistheid wil betoogen van de bewering der determinis- ten, dat de door hem opgenoemde feiten ,al zulke vrijheid van ' wilsbepaling buitensluiten als waarvan de indeterministen »spreken" (blz. 281), dan is 't van hoop, belang voor bet vraag- stuk hem to hooren. - Dat betoog komt echter niet, zooals men verwachten zou, op eene handhaving van bet refit van bet psychologisch indeterminisme neder, maar op eene ont- kenning van dat van bet determinisme. Kortheidshalve - dit verslag wordt toch reeds van lieverlede schaamteloos lang! - worde voorbijgegaan wat 110EKSTRA zegt van historische en dramatische charakters, wijl 't noodzakelijk worden zou ter duidelijke voorstelling op nieuw in breede ontwikkeling van menig tot dit onderwerp behoorend begrip to vervallen. On- geoorloofd zal deze uitlating mede niet genoemd worden, daar IIOEKSTRA zelf op 'tgeen hij dienaangaande zeide, laat volgen: "Ook zijn er nog andere feiten die de deterministn aanvoe- nren, maar die in den grond der zaak met het zoover ontwik- ,,kelde feit identisch zijmi' (blz. 287). Ten bewijze daarvoor haalt hij aan wat JULIUS MULLER in zijne Lehre von der Suede an bet indeterminisme in verband met zonde, duivel, gods- rijk, wedergeboorte enz. schrijft. Hij dringt zelf's bet door den duitschen geleerde ten aanzien der verlossing in bet midden gebragte nader aan. Maar nu verder? Verder erkent hij dat bet determinisme door bet aangevoerde bet casuisme of ato- misme volkomen verslagen heeft; vracsgt hij : of 't echter refit had zich van de gebezigde wapenen to bedienen ? - beand- woordt hij die vraag ontkennend, op grond dat de meeste dier wapenen tegen bet determinisme gekeerd kunnen worden; - zegt hij: ialleen bet indeterminisme, zooals dit door ons voor- »gesteld en verdedigd wordt, blijft onaangetast" (blz. 289). En nu gnat hij voort: »Wij beweren dan dat op determinis- »tisch standpunt ook bet denkbeeld van verlossing verloren »gaat" (t. a. p.) Geene verdediging dus van bet psycholo- gisch indeterminisme, maar aanval op bet determinisme. Doch hoe wordt die aangelegd? en welke benden voert de determi- nist daartegen aan ? Ten betooge zijner stelling merkt I30EKSTRA op, dat zich op OVER DETERMIINISME. 669 deterministisch standpunt evenmin behoefte aan, als vatbaar- heid voor verlossing denken laat. De behoefte aan verlossing rust op hot gevoel van smart, geboren uit de bewustheid dat de toestend der ellende waarin wij verkeeren aan eigen schuld to wijten is. "Overtuig den zondaar dat hij onschuldig is: 'als hij bet in zijn hart gelooft, is or voor bet gevoel van » geestelijke ellende geene plaats meer, en h j zal alleen een 'zeker gevoel van smart behouden met dat bij ziekten of 'rampen to vergelijken." Dit gevoel wordt sterker nearmate de zondaar meer aan zich zelven ontdekt wordt. Bij den determinist ))meet juist bet omgekeerde plaats hebben; immers 'de zondaar, die waarlijk aan zich zelven ontdekt en van alle 'zelfmisleiding verlost is, zou dan met voile klaarheid inzien 'dat hij ook bij zijne allerzondigste daden volstrekt gedeter- ,,mineerd was en niet anders had kunnen handelen" (biz. 289). Maar SCHOLTEN andwoordt: "Zal de overtuiging dat bet niet not nog niet volkomen zedelijk goed zijn, bij de uitwendige omStan digheden en inwendige toestanden waarin wij verkeer- nden, iets noodzakelijks was, den mensch met hot objectief ngoede voor oogen, en met de bewustheid van ofschoon zon- ,,daar, tech good to kunnen worden, onverschillig kunnen laten 'omtrent bet bezit van bet goede? (blz. 183). Bij de bewust- nheid niet zedelijk goed to zijn is hij ootmoedig, nederig, klein, ,,en zet zich niet met stille berusting been over bet kwaad, 'als over iets dat niet to verhelpen is, maar ziet, in de be- nwustheid dat hij beter worden kan, met verlangen nit naar 'verlossing" (blz. 207). Nogthands hiermede is bet pleit niet beslecht. Niet sleehts wijl zich op deterministisch standpunt geene behoefte aan, maar ook wijl zich dan geene vatbaarheid voor verlossing denken laat, bewcert IIOEKSTRA dat bet denk- beeld van verlossing verloren gaat bij den determinist. Hij ontwikkelt de beschuldiging aldus: )vatbaarheid voor verlos- sing kan alleen dear bestaan wear mogelijkheid van weder- »geboorte is: wedergehoorte nu is bet begin van een zedelijk eleven naar een nieuw beginsel ; maar bet deterministisch 'stelsel laat geen beginnen, alleen voortzetten van bet zedelijk eleven toe" (blz. 290). De beteekenis die door hem aan dat nbeginnen" gebecht wordt, en volgens zijne redenering daar- aan door hem gehecht moet worden, blijkt uit bet boven (blz. 645) meegedeelde. SCFIOLTENS bestrijding dier voorstelling en de PoEKrrsCf. 1859. i t 670 s. IIOEKSTRA, nz., J. Ii. SCHOLTEN EX D. KOOEDERS, daaruit afgeleide gevolgtrekking is vroeger boven (biz. 654) ver- meld. Daar nu HOEKSTRAAS nredeuering zamcnhangt met zijn nbegrip van den wil als bet vermogen om nabsoluut nit zich nnzelf to beginnen," " beroept SCHOLTEN zich natuurlijk op zijne bestrijding van dat begrip. Verder houdt hij steande dat nde ,)stelling: nde wedergeboorte komt tot stand ten gevolge eener ,)nvrije, door niets gedetermineerde wilsacte" (44) zich op christe- ,,lijk godsdienstig gebied niet laat regtvaardigen" (b1z. 272). Want de wedergeboorte wordt in bet N. T. afgeleid van eene werking Gods. Niet de vrije wil, maar de geest (de heilige geest nl.) is de factor der zedelijke geboorte (blz. 273) (45). ,'Ware ,,nu... de hoogere geboorte iets volstrekt nieuws, een absoluut obeginnen, iets dat met vroegere toestanden, volgens de wet ,,der ontwikkeling, in geenen deele zamenhangt, men zou, daar nde wedergeboorte een werk Gods in den mensch is, haar ,)dan met de mystieken van een onmiddelijk ingrijpen van ,)God in de menschelijke natuur moeten afleiden, maar niet ,)van 's menschen vrijen wil" (t. a. p.). Maar dat ze iets nieuws is, icts dat met vroegere toestanden in geenen deele (44) wilsdaad. (45) Eene aanmerking op SCIIOLTENS exegese to dezer plaats mag niet teruggehouden worden. Hij zegt hier „de geboorte van hot zedelijk leven ,,in den mensch wordt gewerkt door den H. Geest, die, overeenkom- „ stilt het beeld aan do physische generatie, (stoffelijke voortteling) ont- „leend het zaad der wedergeboorte genoemd wordt, I Joh. III: 9, „I Petr. 1: 23." 't Beroep op deze plaatsen is onwettig, of de allei- ding van 't door hem voorgedragene uit die plaatsen onjuist. I Joh. ill: 9 wordt wcl van hat oaad Gods gesproken, maar niet gezegd wat daarmede wordt bedoeld. i\ u is 't, om Joh. 111: 5 , G en andere plaatsen, eel waar- schijnljk, dat ool, hier van den heiligen geest sprake is, zeker is het echter niet; want do uitdrukking „'t zaad Gods" zou evenzoer iets anders kunnen beteekenen, zooals in do tweede aangehaalde plaats I Petr. 1: 23, waar Diet de geest maar 't woord Gods het onverderfel jke ;aad der wedergeboorte wordt genoemd. - De exegetische font is dnidelijk. Echter vervalt sciioL- TENs beschouwing daarmede niet. Zij wordt slechts gewijzigd. Joh. ill: 5, 6 worde in overeenstemming met Joh. 1: 13 (waarop seiioLTEN zelf een oogen- blik vroeger woes) verklaard; dan wordt de geest niet hat middel, maar de kracht waardoor wordt voortgebragt, of, wil men, niet hat middel waar- door wordt voortgebragt maar degene die voortbrengt. Doch altijd blijft hij dan ,de factor der zedelijke geboorte", en 't was sexoLTEN slechts to doen om (lit to bewijzen, OVER DETER' IXISME. 671 samenhangt, volgt niet daaruit dat ze ook vernieuwing, en de wedergeborene ook een nieuw schepsel wordt genoemd. Want nook wat langs den weg der ontwikkeling van gedaante ver- eandert, heet in de schrift nieuw, b. v. wanneer de dichter nzegt, dat God het gelaat des aardrijks vernieuwt, Ps. civ: 30. ,,Dat nu God de zedelijke geboorte niet onmiddelyk, maar nvolgens zedelijke en psychologisch erkenbare wetten veroor- nzaakt, blijkt uit de wijze, waarop in de formule (46) zich ,,bekeeren evenzeer eene den mensch inwonende zedelijke kracht, pals in de formule bekeerd worden eene werkzaamheid Gods als noorzaak der vernieuwing ondersteld wordt, zoodat de be- ukeering of vernieuwing niet minder wordt voorgesteld als een nzelf opstaan des menschen uit de dooden, Eph. v: 14, en dus ,,als het eigen werk des menschen, dan als eene daad Gods, ,,die den zedelijk doode opwekt. De wedergeboorte is dos neene nieuwe levensphase (47), maar zij heeft plaats zonder nsprong, zoowel van Gods als van 's menschen zijde, en is ederhalve een verschijnsel, dat, zoo men slechts met alle ge- ngevens bekend is, even als alle andere verschijnselen, psy- nchologisch en oorzakelijk kan verklaard worden" (t. a. p.). (Iiet vervoly en slot in een volgend. Nonsecer.) Verslagen en Mededeelingen der It:oninll•~lce Akadenie van Weten- schappen. Afdeeling Letterkunde. Derde Deel, Derde Stuk, bl. 233-359. Vierde Deel, Eerste Stul, bl. 1-114. Tweede Stul, bl. 115-226. Amsterdam, C. G. van der Post. 1858 -59. In 8vo. leder Stul a f 1 - 20. (Vervoly op Jaarganq 1858, No. 17, Ii. 297.) Wij vervolgen weder onze aankondiging van een periodiek geschrift, dat en wegens de namen der medewerkers, en wegens de onderwerpen die zij behandelden, en wegens den rang, then de Koninklijke Akademie in onze wetensebappe- lijke wereld bekleedt, onze belangstelling allezins waardig is. (46) uitdrukking. (47) letterlijk levensversehijning, levensgestalte, en, daar de gestalte de vorm is waarin jets zich in een zeker tijdperk voordoet, hetzelfde als Let Cell tircinig lager gebezigde levensperiode, levenstijdperk. 4 4:4 672 VERSLAGEN E\ MEDEDEELINGE\i De drie Nommers, welke voor ons liggen, geven op nieuw een milden voorraad van opmerkingen, beoordeelingen, ge- dachten, die in de respective vakken van studie, waartoe zij behooren, van wezenlijk gewigt zijn. Evenwel schijnt bet vak der Archa;oloaie in hare ruimere beteekenis langzamer- hand meer den boventoon to voeren onder de handelingen der Akademie. In zekeren zin gelooven wij wel, dat daarin iets goeds ligt. Immers bet vak van Letterkunde, - wanneer men de critiek van bet tegenwoordige, met andere woorden, bet recenseren van nieuw uitkomende werken, buitensluit, - bet is geheel een historisch vak; de grammatica, de inter- pretatie, do tekstcritiek, de psychologische verklaring van de geschriften nit den verleden tijd, zij alle vorderen eene geneti- sche, dat is historische, of wil men archieologische, behan- deling. De historic zelve, wanneer men ze afscheidt van de eigenlijke letterkunde, en nit den aard der zaak, gelijk in de Ikon. Akademie, monographisch behandelt, wat wordt zij veel anders, dan klassieke, middeleeuwsche, vaderlandsche paheo- of archeologie? - beredeneerde kennis van bet verledene? Ook gelooven wij, dat eene inrigting, als de thans bestaande Afdeeling Letterkunde der Ikon. Akademie bij uitnemendheid geschikt is voor de behandeling eener groep van zoodanige grammatische of historisch-arch eologische wetenschappen, ter- wijl wij de I'ihilosophie, in weerwil van den hevigen strijd dien zij vaak met de Theologie voert, toch liever als een zuster- vak naast doze plaatsen, dan naast de eigenlijke Letterkunde of de Historic. Is er dus aan cone scherper afgebakende rig- ting van wat de Akademie bij voorkeur onderzoekt iets goeds verbonden, en wel bet voordeel van grondigheid en diepte van studie, wij ontveinzen ons niet, dat er daaruit tevens wel eenig gevaar kan ontstaan voor eenzijdigheid. Want bleef dit zoo voortduren, of word bet nog sterker gedreven, dan zou de Akademie door bet overwigt van uitstekende individuen onder hare leden op den duur weinig rneer dan een historisch genootschap en hare Verslagen en 1llededeelingen niet veel anders dan eon antiquarisch archief kunnen worden. Bijna uitsluitend van archceo- of pakeologischen aard zijri alle Verslctgen en 1llededeelingen in de drie aangekondigde Nom- mere. Doch hierop maakt vooral uitzondering bet Rapport der 11.11. rIULLEMAN, DELpRAT en KARSTEN over de Latijnsche DER ICONISRLLIkE SKADESMIE VAN WETE\SO}IAPPEY. 673 dichtstukken, ingekomen ter mededinging naar den prijs nit het legaat van fIOEUFFT. Het was ons refit aangenaam, daaruit to vernemen, dat er dit jaar vijf dichtstukken waren inge- zonden, en wel vier nit bet buitenland: twee nit I+rankrijk on twee nit Italie. Wel is waar, de waarde dier stukken schijnt niet groot, dear Been hunner der bekrooning waardig werd gekeurd. Ook heeft de Latijnsche poezij onze sympathie niet, en wij beamen ten voile hetgeen reeds vroeger in dit Tijdschrift gezegd werd, dat zij niet meer voorziet in eenige behoefte van de ecuw, waarin wij leven. Maar eene toezen- ding van vier gedichten nit bet buitenland, onr den wedstrijd met onze Latinisten to wagen ten overstaan der Kon. Aka- demie, doet ons Nederlandsch harte refit goed. Dit feit beurt onzen moed weder een weini op bij de algemeene vergetel- heid, waarin wij zijn vervallen, en bewijst, dat bet buitenland ooze nationale verdiensten op 't gebied der klassieke Letter- kunde niet ignoreert. De Commissie der genoemdo Heeren heeft de zaak ook alzoo beschouwd en ter eere der buiten- landeche inzenders haar Rapport zorgvuldiger en meer gemo- tiveeFd uitgebragt, dan wel vroeger. Hot munt waarlijk nit door zaakrijke en cestbetische beschouwingswijze boven zijne voorgangers. Des to meer doet bet ons leed op eene font to moeten wijzen, die wij er in aantroffen. Het is de fout van een lid, die zijn eigen gevoelen afzonderlijk verzocht op to geven, eene Pout echter, die door de Commissie niet is her- steld. Wij vinden hear IV, DI., bl. 217, wear de regel „Nil desperandum Phoebo dace et auspice Phoebbo" wordt gezegd aan VIRGILIUS ontleend to zijn ; terwijl hij dui- delijk ale „Nil desperandum Teucro dace et auspice Teucro" to lezen staat bij FIORATIUS, Od., I, 7, 27. Dit Rapport is echter, near wij zeiden, schier de eenige uitzondering op den historisch-arcb eologischen aard der ons aangeboden stukken. Zelfs bet Voorstel van den Heer LEE- MANS om de werkzaamheden der Akademie nit to breiden en er eene Afdeeling , Kunsten" aan toe to voegen, waarvoor van 's Rijks wege subsidie zou moeten worden a.angevraagd, zelfs dit heeft zijn oorsprong to danken aan de studi6n van then uitstekenden oudheidkenner , daar hij , volgens zijne eigen 674 VERSLAGES EN JIEDEDEE.LiNGE' verklaring, voor de kennis der overblijfselen van oude kunst bet ontwikkelde talent van hedendaagsche kunstenaars be- hoefde. Wij voor ons verblijden ons, dat bet Voorstel niet is doorgegaan, omdat wij in beginsel geheel instemmen met de rapporterende Commissie, dat de lc-unstenaar zijne aanmoe- diging en belooning moot vinden bij bet publiek, de man van wetenschap bij den staat. Evenzeer heeft de Verhandeling van den Heer JANSSEV over de nagelaten Handschriften van wijlen den Arnhemschen Rector PIENDRIK CANNEGIETER, vooral ten doel de antiquarische stu- dien van lien geleerde, met bet oog op de oudheden op Neder- landschen bodem gevonden, refit to waarderen, III, Dl., bl. 325. Met veel genoegen lazen wij de Verhandelingen van Prof. BAKE over eene Attisehe inscriptie, welke voor ruim dertig jaren een hevigen pennestrijd tusschen de Duitsche Philologen BOECKR en G. BERMAVY veroorzaakte, en van Prof. KARSTEY over bet Epitaphium in de Oratio van DEMOSTHENES pro Corona. Beide Verhandelingen handhaven waardiglijk den gevestigden roem dezer Geleerden in bet vak der klassieke letterkunde, maar ook beiden zijn monographieen van historischen aard. De eerste lost met eene eenvoudige, wel gevonden conjectuur, aoyirgw"v in plaats van ToyovTWv, de moeijelijkheden der in- scriptie voldoende op. De tweede beschouwt bet reeds ge- noemde Epitaphium op de gesneuvelden bij Chmronea als bet mislukte voortbrengsel van een lateren onhandigen gramma- ticus, die bet feitelijk verloren geraakte ware Epitaphium, waarvan de Oratio enkele woorden aangehaald had, wilde restaureren. In alien gevalle zeggen wij met den Hoogleeraar, dat bet Epitaphium, zooals wij bet hebben, en voor dat bet den critici gelukt een beteren tekst to reconstrueren, de eer onwaardig is, die de groote redenaar bet bewijst in zijn meesterstuk. Beide Verhandelingen verdienen wegens de kennis der Grieksche oudheid, de eenvoudigheid en tevens scherp- zinnigheid der behandeling, ten voile de aandacht van ons philologiseh publiek. Maar wij kunnen niet alles opnoemen en gaan dus met stilzwijgen voorbij de Adviezen der Heeren DE VRIES en DELPEAT over eene oude rekening der Abdij van Egmond, III, bl. 241, 251, slechts even aanstippende de verklaring des cersten van den verkleinings-uitgang - tiaen, welken hij DER KONINKLIJKE AKAD`r,.AIIE VAN \ETENSCIIAPPR . 675 beschouwt als den Westfrieschen vorm van den Hollandscben uitgang - kyn of - ken (ti, tj of tsj in 't Friesch = k, en aen ajen, yn, en). Evenmin willen wij ons ophouden met de twee Verslagen der Heeren BosscriA en DE vRIES over bet verzoek van den Minister van oorlog, betreffende de spelling der namen van de Nederlandsche plaatsen, ten behoove eener nieuwe uit- gave der kaart van KRAYENHOFF, IV, bi. 1-14, 121-130; met bet zeer belangrijke Rapport der Heeren BOSSCFIA en BAK- HUIZEx VAN DEN BRINK omtrent bet voorstel des Heeren w. J. KxooP, om de brorrnen en bouwstoffen der Nederlandsche krijgs- geschiedenis in 't licht to geven ; met den afdruk van 15 Chi- nesehe lettertypen , overgezonden door den Nederlandschen Commissaris in Japan, IV, bl. 92 (eene andere doch kleine uitzondering op bet door ons aangeduide karakter dozer Nom- mers). Wij noemen alleen de interessante Mededeeling van den Heer JANSSEN, over de oude muurschilderijen in de kerk to Emmen, Prov. Drenthe, bij 't afbreken ontdekt, IV, bl. 158; en bet Rapport der Heeren KARSTEN en IIULLEMAN %vegens de Verhandeling van Prof. BAKE over CICERO'S Orationes Catili- narice, wier echtheid hij betwijfelt, maar die door de Rap- porteurs verdedigd wordt, IV, bl. 195. De Etruskische oud- heden zijn weder ter sprake gebragt door de IIeeren JANSSEN en LEEMANS, IV, bl. 94, 147 en 150, doch ditniaal word slechts op eerie vreedzame wijze de methode van den Duit- scher STICKEL en den Italiaan TARQIIINI wederlegd, die alles uit hot Semitisch, met name hot Hebreeuwsch, willen ver- klaren, eerie oude afgedankte liefhebberij van vader nOCIIART C. S. Wij molten echter riiet nalaten een oogenblik langer stil to staan bij eene Verhandeling des Ileeren JANSSEN over oude Iileer-woningen (Pfaklbauten, Habitationes lacustres) in Zwit- serland gevonden, IV, bl. 169. Zij is eene gewigtige beschou- wing van eene zeer gewigtige ontdekking, welke de laatste drooge jaren ons hebben opgeleverd. Inderdaad schijnt bet, dat alles voor bet thans levende geslacht medewerkt om de kennis uit to breiden van de aarde en hare bewoners in lang vervlogen eeuwen. Denkt maar aan Pompeji, Ninevd, Hali- carnassus, enz., waarbij zich waardiglijk ook de pier genoemde ontdekking aansluit. ;,De la" waterstand, waardoor in de laatste jaren reeds zoo veel belangrijks uit de Europesche rivieren aan hot licht gebragt is, gaf aanlciding tot do ont- 676 vI:RSL:IGL\ 1 ULDLDLELIXG& dekkingen, die wij bedoelen. Het is ruim vijf jaren geleden, dat de eerste overblijfselen dier vroegste meerwoningen en meerbewoners in Zwitserland gevonden, immers als zoodanig erkend ziju. Sedert is men echter steeds, bij lage water- standen, met de nasporingen bezig gebleven, en zijn er ook gedurig nieuwe vondsten aan bet licht gekomen; zoodat thans in de meeste Zwitsersche meren, op meer dan zestig onder- scheiden plekken, de resten van aloude bewoning, bescha- ving en verkeer gevonden zijn" (bl. 170). De gevonden voor- werpen bestonden hoofdzakelijk uit paten, die op tamelijk evenwijdigen afstand van 1 tot 1i voet van elkander, regel- matige vierkanten of cirkels vormden, hier en daar nog zol- deringen of bevloeringen vertoonden, en door ander paalwerk, als overblijfsels van bruggen, met den vasten wal verbonden waren. Blijkbaar waren deze woningen in overouden tijd door vuur vernield. Men vond bij naauwkeuriger opdelving vele werktuigen van steen: wiggen, lans- en p1jipunten, mes- sen, priemen, slijpsteenen, haardsteenen, enz. Van been: bijien, heitels, messen, priemen, naalden; voorts beenderen van men- schen, zwijnen, herten, steenbokken, vossen, beeren, paarden, runderen, schapen, honden en katten. `Veinige metalen voor- werpen, maar veel huisraad van bij 't vuur gedroogde, niet in ovens gebakken aarde. Genoeg, om do aandacht der lezers van dit Tijdschrift to vestigen op dit belangrijke stuk, 'twelk ons een nieuw gezigtspunt opent op bet leven en bedrijf der aloude bewoners van Europa. Drie vragen meet zich hier de Archmoloog ter beantwoording voorstellen: 1°. Zijn doze gevonden meerwoningen met de andere daarbij behoorende over- blijfselen van Celtischen oorsprong? 2°. of Never van Germaan- schen? 3°, uit welk tijdvak ongeveer (want het zal moeijelijk op eene eeuw to bepalen zijn) zijn zij afkomstig? De Zuid-Duitsche en Zwitsersche geleerden gelooven aan een Celtischen oor- sprong, uit een zeer oud tijdvak, toen de Celten no, geen vol- doend gebruik wisten to maken van metalen. Andere oud- heidkundigen houden hat met den Germaanschen oorsprong, dus vd6r de bewoning van het land door de Helvetiers, een Gallisehen stam. Do tijd waaruit zij afkomstig zijn, is wel zeker de vodr-Romeinsche, en wordy door de Zwitsersche ge- leerden )tot eene verbazingwekkende voorchristelijke oudheid op evoerd." Geene der drie genoemde vraagpunten wordy DER KCNINKLIJKE AKADESIIE VAN N ETENSCHAPPEN. 677 door den Heer JANSSEN met eenig bepaald opgegeven gevoelen beantwoord. Alleen verklaart hij de verbranding der wonin- gen uit een vijandelijken inval, en bet gebrek aan munten onder de gevonden voorwerpen, ofschoon men deze anders volgens den beschavingstrap der gewezen bewoners had moo- ten verwachten, nit eene aigemeene en snelle vlugt dier men- schen, die naauwelijks nog even den tijd hadden om bet kost- baarste to redden. Hoewel leeken in bet vak, verwonderen wij ons ten hooste, dat wij in deze gebeele Verhandelingg en haar Toevoegsel volstrekt geene melding gemaakt vinden van de hekende poging tot landverbuizing der Helvetiers ten tijde van JULIUS CXESAR, ware bet maar alleen om minkundigen to overtuigen van de dwaasheid der meening om de bedoelde verbranding nit dit historische felt to verklaren. Wij voor ons hebben no, niets gevonden in de Verhandeling des Heeren JAVSSEV, wat deraelijk gevoelen ongerijmd maakt, en voor wij van dat ongerijmde overtuigd worden, vinden wij voorloopig do beste verklaring van bet verschijnsel bij CAESAR, Bell. Gall., I, 5, [Helvetii], ubi jam se ad eam rem paratos esse arbi- trati sunt, oppida sua omnia, numero ad duodecim, vicos ad quadringentos, reliqua privata mdificia incendunt. Frumen- tum omne, printer quod secum portaturi erant, comburunt; ut domum reditionis spe sublatA, paratiores ad omnia pericula subeunda essent: trium mensium molita cibaria sibi quemque domo efferre jubent." Voor 't overige hebben wij in deze Nommers niet bet minste gevonden, wat naar hartstogt in den strijd over controversen zou zweemen. Wij merkten dit op met groote vreugde en besluiten doze aankondiging met den hartelijken wensch, dat de Koninklijke Akademie van Wetenschappen ten alien tijde aan haren weidschen titel en aan de beroemde namen van hare leden ten voile moge beantwoorden. I. De Pegering van Pius IX en hare besehuldigers, door Dr. w. J. F. NUIJEVS. Te Amsterdam, b C. L. van Langenhuysen. 1859. In gr. 8vo. IV en 183 bl. f 1 - 50. II. Verdediging van het tydel k bestuur des Pauses, of de geneesiniddelen, door Lord DERBY, D'ISRAeLI en DE LA GU>+RO- aIERE tot herstel van den Iierkelyken Staat voorgeschreven, to 6 j 8 BROCHURES laat aangekomen. Naar het Italiaansch, door een R. K. Priester. Te Amsterdam, by C. L. van Langenhuysen. 1859. In gr. 8vo. II en 65 bl. f : - 50. III. Italie, wat het was en is. Overzigt der Geschiedenis, Aardrijkskunde en Statistiek van Italie, van den vroegsten tyd tot op onze dagen. Door Dr. OTTO FORSTER. Uit het IIoogduitscla vertaald door N. S. CALrsH. Te Amsterdam, by Gebroeders Binger. 1859. In post 8vo. VIII en 157 bl. f :- 90. IV. Aardrz kskundige Beschryving van de Italiaansche Staten; met historische en statistische opgaven. Te Groningen, by J. Oomkens, J.zoon. 1859. In yr. 8vo. 29 bl. f : - 30. V. Tweede Kaart van Feet tooneel des Oorlogs in Italie. Te Rotterdam, by O. Petri. 1859. 1 blad lith. in piano met blad tekst. f : - 20. VI. Tekst bij alle Oorlogskaarten van Italie. Te Amsterdam, b y Gebroeders Binger. 1859. In kl. 8vo. IV en 58 bl,. f : - 30. VII. Mat laeeft Europa en Nederland van den Oorlog in Italie to duchten? Te Amsterdam, by Gebroeders Binger. 1859. In gr. 8vo. 52 bl. f : - 40. Ref. is verlegen wat hij met deze collectie zal aanvan- gen; hij heeft deze uitgaven to zamen aan bet hoofd zijner aankondiging genoemd, omdat ze alien betrekking hebben op de jongste gebeurtenissen in Italie, maar zij behelzen toch niet beschouwingen over dezelfde zaak, en daarenboven hebben sommigen reeds le merite de l'a-propos achter zich, zoodat men ze veilig onder de lecture de jadis kan noemen. Om met I en II to beginnen, zij handelen over eene flog hangende quaestie, over welke bet zeer moeijelijk is een on- partijdig oordeel to vellen. Wat zal er van de wereldlijke heerschappij des Roomschen Opperpriesters, van den Kerke- lijken Staat worden? Hot is nog onbekend, en de sluijer welke bier de toekomst bedekt, is verre van doorzigtig. Hot verleden van die heerschappij valt wel order bet bereik van de geschiedenis, maar met reden mogen wij aannemen, dat misschien geene geschiedenis met meer voor- en tegeninge- nomenheid beschouwd wordt, dan die van den Kerkelijken Staat, en bij zulk gebrek aan onpartijdighcid kan men OVER ITALie. 679 niet nit die geschiedenis van bet verledene gevolgtrekkingen waken voor bet tegenwoordige en de toekomst. Is misschien dan alleen de tegenwoordige toestand van bet Pauselijk ge- bied onder bet bereik der beschouwingen, en kan men daar- van ten minste iets met zekerheid zeggen ? Ref. gelooft van niet; de partijdigheid in hot beoordeelen van deze zaak gaat zoo verre, dat zij de magt der statistiek zelfs overwint. Wij weten bet, als hoe diep rampzalig de toestand van bet Ro- meinsehe gebied zelfs door Katbolieken wordt afgeschilderd. Wij hechten er geloof aan, en wij laten ons daarvan niet af- brengen, wanneer vEOILLOT en anderen van zijne rigting op heftige wijze bet tegendeel beweren. Ook een geschrift als II is Diet bij magte ons gunstiger over den Kerkelijken Staat to doen denken dan wij deden; zonder gegronde argumenten, in hevige uitdrukkingen, bier en daar met eene soort van straatjongens-ironie wordt in deze naar bet Italiaansch be- werkte brochure bet tijdelijk bestuur des Pausen et tort et ca tracers verdedigd. De zaak verandert eenigzins, wanneer ons een »audi et alteram partem" wordt toegeroepen in I. De bezadigde wijze waarop Dr. NUIJENS zijne zaak bepleit, neemt ons reeds dadelijk voor hem in; de waarlijk goede vorm waarin bij zijne beschouwingen mededeelt, maken dat wij met ge- noegen zijn work lezen, en zoo wij ons door zijne argumenten al niet laten overhalen, wij komen or toch door op de ge- dachte, of de schilderingen van Romes ellende niet wat over- dreven zijn. Dr. NUIJENS heeft regt ons to verdenken, dat wij bier een grand mot gebruiken, wanneer wij beweren, dat zijne argumenten ons niet hebben kunnen overhalen tot eene bepaald gunstige meening aangaande den toestand van den Kerkelijken Staat; immers hij laat cijfers spreken, geeft sta- tistieke opgaven uit officiele bescheiden, welke niemand voor onwaar zal houden. Mar men hechte daaraan bier niet to veel waarde; ik wil b. v. wel gelooven, dat bet getal leeken, welke in de Romeinsche Staten officiele betrekkingen beklee- den, zeer groot is en dat der geesteljken verre overtreft; maar ik kan tevens de gedachte niet van mij afzetten, dat een zeer groot deel dier leeken geheel onder den invloed der geestelijken staan, en due niet veel racer dan werktuigen der hierarchie zijn; on in dit geval zegt bet niet veel, dat in den Kerkelijken Staat zoo velen aan hot bestuur zijn, die geene 680 BROCHURES OVER ITAL georde ade pr, esters zijn. Zoo ook, meent Ref., is er op de op- rave van veroordeelden, gevangenen, ballingen, enz. Diet zoo vast to bouwen, als bij den eersten oogopslag schijnt. Maar ge- noeg, - is partijdigheid tegen bet pauselijk bestuur getole- reerd, dan verdient partijdigheid er voor verschooning, en had de Pans in Nederland een advocaat noodig, hij kon er moeijelijk een beteren vinden dan Dr. NUIJESS; deze heeft zijn pleidooi met zele gevoerd, heeft daartoe een vorm gebruikt, waarop weinig valt at' to dingen, en verdient vooral wegens den gematigden toon welke in zijn geschrift heerscht, alien lof. Wat III betreft, het levert in een kort bestek zeer veel; het is een werkje zonder bijzondere verdiensten, maar waarin men geresumeerd vindt wat men met Bog al wat moeite in uitgebreider werken zoeken moet. De helderheid der voor- stelling is bier en daar wel eens opgeofferd aan de kortheid; de uitgave, vooral de omslag, is keurig. Van IV, V en VI kan men zeggen, dat zij door het sluiten van den vrede hun grootste belang verloren hebben; zij kun- nen echter nog dienstig zijn voor hem die, met oude nieuws- bladen voor zich, de gebeurde zaken non eens wil napluizen. Bij V (overgenomen, als Ref. zich niet vergist, uit eene der illustraties) behoort een eerste gedeelte, dat niet ter aankon- diging is ingezonden. Eindelijk, de vraag welke den titel van VII uitmaakt, is beantwoord; de ongeluks-profetie van den schrijver dezer bro- chure is gelukkig niet uitgekomen; wat zijne beschouwingen betreffen, er is zekerlijk veel in dat behartiging verdient, maar de man had een bijzonder somber voorgevoelen van de zaak. Hot is gebleken dat Nederland van den oorlog in Italie niets to duchten had; voordeel heeft bet er echter ook niet van gehad. Mogen ten minste H.H. uitgevers, die onder die om- standigheden poogden op bun getij to visschen, door den on- verwachten, spoedigen vrede niet al to groote schade hebben ondervonden. ICOETE 3ILDEDLELINGEN. 681 FORTE MEDED {'ELINGEN. CHRISTUS in al de zynen alles (Kol. III: lib): )ziedaar" - sprak Dr. DOEDES tot zijne Rotterdamsche gemeente, toen hij 19 Junij 1.1. hear vaarwel zeide - 'uwe geloofsbelijdenis, mijn afscheidswoord, onze vereenigingsleus." Die Afscheidsrede werd tot een aandenken voor de gemeente gedrukt, en is a 15 cts. to bekomen bij de H.H. KEDIINK EN zoov to Utrecht. Uit andere beoordeelingen van onze hand kan den lezer reeds gebleken zijn, dat wij met Dr. D. minder hoog loopen als homileet dan als theoloog. Van de scherpheid echter en korte volzinnen, die we hem elders moesten ten laste leggen, spreken we hem hier vrij. Eene eenvoudige, hartelijke af- scheidspreek... zooals er meer zijn. Neon toch, een en ander bijzonders is er in. Vooreerst: indien ge niet gelooft, dat CHRISTUS vats de Zoon van God geen schepsel is", moogt ge, ,,als gij u van geen ijdel woorden- spel bedient", ook niet gelooven, dat Hij in al de Zijnen alles is, want dit kan en mag God alleen zijn. Maar dan kan en wag, wanneer D. ,,zich van peen ijdel woordenspel bedienen", maar logisch voortredeneren wil, de Zoon van God het even- min wezen, tenzij hij vlakuit God zelf zij, en dat woord wit D. niet van de lippen. Tot geruststelling evenwel van wie daar zoo klakkeloos door D. verboden worden om in ansnsTUs hun alles to zoeken, kan welligt dienen, dat dit ',alles in alien zijn" niet afhangt van e nnsTUS' Goddelijk Zoonschap, maar van Zijn Middelaarsambt, wijl met der daad ook zeifs do Zoon van God iiiet alles in alien zijn rncig, dan voor zoo verre Hij hen dairmee als Middelaar hooger op tot God zdlven brengt. Ten tweede, is 't cone allerzonderlingste eigenschap van doze gedrukte afscheidsrede, dat daarbij al do toespraken, behalve die tot 's predikers leerlingen, hunne ouders, en de gemeente in 't algemeen, weggelaten zijn. Wie thans, zonder de Voor- rede ingezien to hebben, alleen de preek leest, zou op de ge- dachte kunnen komen, dat D. b. v. voor zijne medebroeders in de bediening nog geen vriendelijken afscheidsgroet over had gehad. En zoo wel, is de gemeente dan zoo totaal onver- schillig omtrent de bij alle onderscheid van rigting Christelijk- vriendschappelijke verhouding tusschen hare leeraren, dat hot 662 KORTE MEDEDEELTNGEN. woord des vertrekkenden brooders tot zijne broederen al to luttel belangstelling bij baar wekt, om 't haar nog eens to laten lezen? Dene inkorting als doze is eon ware misstand. V. P. Onder de speculation van den boekhandel op de ligtgeloo- vigheid van het publiek, dat door een mooijen titel wel eens misleid wordt, behoort ook de uitgave van eene brochure De Wetsbepalingen ointrent Jllaatschap, zedelyke ligchamen en Ven- nootschap van Iioophandel. (Rotterdam, H. NTJGIT. kl. 8vo.) Hij die dit boekje zamenflanste, sehreef de wet over en voegde er hier en daar eene zoogenaamde aanteekening bij. Het publiek ontvangt langzamerhand in kleinere doses zoo de geheele wet. Maar cui bono? Men rukt alles uit zijn verband, en dat dese- queren der wet is gevaarlijk wanneer een ongeoefende het mes voert. Kost hot den lijder geen arm of been, bet kost dik- wijls bet verlies van eene zaak. - Wij hebben er vrede mee, dat dezelfde uitgever de Loodswet met do tarieven verkrijg- baar stelde. Doze uitgave was voor velen eene behoefte, die de wet moeten kennen, en toch daarom Been geheel Staatsblad kunnen koopen. Res repetita placebit. Daarom een woord slechts van goed- keuring over de volledigheid en naauwkeurigheid, waarmede de hear SOSUURSIAN weder de jaargang 1813 van LUTTENBERG's Chronologische Verzanaeling behandelde. Dat enkele woord van goedkeuring moge den verzamelaar verzekeren, dat wij met het regtsgeleerd publiek hem voor zijn arbeid dankbaar zijn. I. De Drankduivel. Een droonn. Nuts-bipdrage. Te Sneek, b J. CAMPEN. 1859. f : - 25. - II. De .Teneverpest, of de zonde strait zich zelve. Eon Verhaal tot waarschuwing van Rijk en Arm, Jong en Oud. h of 1-Ioogduitsch van HETNRTOH zsennoKKE naverteld. Te Rotterdam, bij ALTMANN EN RoosENBURG. 1859. - Twee geschriften met betzelfde doel uitgegeven, bestrijding van een kwaad dat missehien moor clan eenig ander de maat- schappij teistert, kondigen wij to zamen aan. Hot doel is nitmuntend, en al heiligt hot ook de middelen niet, het kan do geldende reden zjn waarom b. v. I is uitgegeven ; zonder KOIITE MEDEDEELINGEN. 683 doze zou de schrijver (dichter mogen wij hem niet noemen, en rijmelaar klinkt zoo onpleizierig) zich misschien tevreden hebben gesteld met den bijval welke zijn werk in bet Nuts- departement waar bet werd voorgedragen, mogt inoogsten. \Fij voor ons vinden, behoudens eenige aardige passages, den Drankduivel meer lang dan mooi, maar zoo akelig is hij toch niet, of sommigen zullen hem met pleizier lezen; moge bet vers in dat geval ook eenig nut stichten! Het tweede van bovengenoemde geschriften draagt een be- roemden naam op den titel, en bet handhaaft den roem zijns schrijvers in vele opzigten. I:dne bedenking willen wij maken, welke niet alleen De Jeneverpest, maar zeer vele tegen den jenever geschreven boeken geldt; is bet wel eerie verstandige wijze van bestrijden, wanneer men door bet geven van over- dreven voorstellingen schrik voor bet kwade wil inboezemen? - Waariijk, men geloove dit niet! Door to veel to willen be- wijzen, bewijst men zeer ligt niets. De ijver tegen bet mis- bruik van sterken drank is een heilige ijver; dat men toch de zaak door overdrijven niet benadeele. Wij gelooven dat dit gemakkelijk door boekjes als De Jeneverpest gebeuren kan. JIet Krijgswezen van Duitschland, naar JULIUS VON WICKEDE; gevolgd van een overzigt der organisatie en sterkte van de krijgsmagt der Europesche lblogendheden, naar P. GOETSCII, Lui- tenant der Artitlerie in Pruissische dienst, door A. G. KEMPERS, 1st° Luitenant der Artillerie. Te Utrecht, Lrj j. G. 0ROESE. 1859. - De Luitenant A. G. KEMPERS heeft een goed werk verrigt met deze beide brochures in onze taal over to bren- gen, Diet omdat in ons land de kennis van bet Hoogduitsch zoo gering is, dat men deze geschriften niet in 't oorspron- kelijke zou kunnen lezen, maar omdat ze door eene vertaling in harden van eon grooter aantal belangstellenden zullen komen, terwijl anders velen zelfs van 't bestaan dezer brochures on- kundig zouden blijven. De eerste, die van den bekende VON wICKEDE, heeft wel wat van hare waarde verloren, doordat er sedert de verschij- ning van 't oorspronkelijke in Duitschland veranderingen heb- ben plaats gehad, en men dus hier niet precies den tegenwoor- digen toestand vindt a geschilderd. Gaarne hadden w gezien, 684 FORTE MEDEDEELISGEN. dat de geeerde vertaler verslag had gedaan van die verande- ringen; maar wij erkennen, dat, niettegenstaande dit niet ge- beurd is, vov wICIKEDE's work genoegzaam de lazing waard is, wegens de helderheid zijner beschouwing en voorstelling. De tweede brochure is meer recent; zij is zeer geriefelijk voor hem die zich met weinig moeite op de hoogte wil stellen omtrent de militaire sterkte en organisatie van de Europesche Staten. Vooral de recapitulatie op de laatste bladzijde is daartoe zeer geschikt. De Heer ICEMPERS geeft ons in zijne vertaling good Hol- landsch met weinig Germanismen to lezen, terwijl do uitgever zich ook good van zijne taak heeft gekweten. Engelsch Leerboekje voor eerstbeginnenden, door L. J. C. LUDOLPH. Rotterdam, HoOG EN TRENITIS. 1859. In kl. 8vo. VI en 144 bl. f : - 60. - Zou er wel een yolk in Europa zijn, dat moor prijs stelt op 't aanleeren van vreemde talen dan de Neder- landers, of onder 't welk de hulpbronnen daarvoor in ruimere mate voorhanden zijn dan onder ODs? Dagelijks verschaft do pers nieuwe voortbrengselen, en gerust durven we zeggen, dat, wanneer men de leerboeken, die men twintig jaren ge- leden bier to lande gebruikte bij de studie van vreemde talen, vergelijkt bij die welke thans daartoe dienen, men erkennen zal, dat er eene groote schrede voorwaarts is gedaan. Ook het voor ons liggende werkje levert er weer 't bewijs van. Onder den bescheiden titel van Engelsch Leerboekje heeft de Heer LDDOLPH een zeer bruikbaar boekje geleverd voor 't aanvankelijk onderwijs der Engelsche taal, en getoond op de hoogte der wetenschap to zijn. 't Is eene fiksche verzameling van uitdrukkingen, volzinnen en gesprekken, 't een en ander sterling English, en waarbij de grootste moeijelijkheden en onregelmatigheden der uitspraak door enkele teekens zooveel mogelijk nit den we- geruimd zijn. Met then inhoud is 't uiterlijke in overeenstemming. A. B. M. BOEKBESCHOUWING. Vrgheid in verband met zelfbewnstheid, zedelajkheid en zonde. Een psychologisch-ethische studie, door S. HOEIfSTRA, Bz., Theol. Dr. en Hogleeraar aan de Kweekschool der Algemeene Doops- gezinde Societeit. (Motto: Noli foras ire, in to redi; in interiori homine habitat veritas. AUGUSTINUS.) Amsterdam, P. N. van Kampen. 1858. In gr. 8vo. XII en 396 bl. f 3 - 90. De vr;je wil. Kritisch onderzoek van a. H. SCUOLTEV, hoog- leeraar to Leiden. Leiden, P. Engels. 1859. In gr. 8vo. XLVI en 400 bl. f 4 - 50. Over het determinisme van de leidsche school. Aanteekening op het jongste geschrift van den hoogleeraar SCIIOLTEN, door Dr. D. KOORDERS. Utrecht, Kemink en Zoon. 1859. In postform. 43 bl. f : - 45. (Vervolq en slot van blz. 671.) `Vat HOEKSTRi tot dnsverre in bet midden bragt over de wedergeboorte, moest alleen dienen om aan to toonen dat er op deterministisch standpunt geene vatbaarheid voor verlos- sing zou zijn. Hij pat echter verder ten aanzien der weder- geboorte op zich zelve. ',De deterministische wedergeboorte »zou op zijn hoogst kunnen zijn eene zedelijke verbetering, ))en deze zou tot stand moeten komen door verhoogde zede- >lijke kennis. Immers de dingen van buiten ... brengen alleen ,,uit ons to voorschijn wat inderdaad reeds in ons aanwezig »is" (blz. 290). Doch »dan is de wedergeboorte geene ver- nandering, maar alleen ontwikkeling en het begrip van weder- geboorte ontvalt ons...." (blz. 291). Vooreerst zou hier ge- vraagd kunnen worden of ontwikkeling dan geene verande- ring is? en zoo ze wel verandering is, waarom dan de hier bedoelde ontwikkeling geene wedergeboorte zou kunnen zijn?- vervoigens of wel waarlijk de wedergeboorte joist in die ver- andering bestaat welke door HOEKSTRk wordt bedoeld, en zoo- even door hem en in zijnen zin »het begin van een zedelijk eleven naar een nieuw beginsel" werd geheeten. Bij de beand- Borrcerscrr. 1859. N°. XV. 15 686 S. 110EKSTRA, BZ., J. 11. SCFIOLTEV EN D. KOORDERS, woording dier vraag zou dan gelet moeten worden op 'tgeen ten aanzien van dat beginnen straks door SCHOLTEN werd op- gemerkt, daarna ook op diens voorstelling van de wedergeboorte, welke hierop neder komt: ',Boven en behalve de geboorte nit r,vleeseh wordt eene hoogere geboorte van den mensch als „zedelijk wezen geeischt, eene geboorte die haren grond... in „een goddelijk levensbeginsel heeft" (blz. 275). De geboorte nit God (48), nit den geest, is die geboorte van den zede- lijken mensch (of liever: die zedelijke geboorte van den mensch). Want zij bestaat hierin dat de mensch den toestand der bloote natuurlijkheid verlaat en overeenkomstig zijn goddelijken aan- leg geestelijk begint to leven (t. a. p.). Na dezen uitval teen 's vijands slagorde keert IOEKSTRA terug tot den bouw van zijn stelsel. 't Zijn thands de gronden die in meer naauw en dadelijk verband met de zonde staan welke hij aanvoert. „Wij beweren," zegt hij (b1. 297), »dat er geen enkele „zondige daad is of zij is ter laatster instantie een werk van »willekeur (liberum arbitrium); want de zonde die nit habi- tude (49) voortkomt verdient geen anderen naam, omdat de „zondige habitude bet treurig product van onze vroegere zon- r,dige daden is.... Wij zijn ons bewust dat de zonde zonde is; deze bewustheid sluit de zekerheid in, dat zij niet tot het „gebied der noodzakelijkheid maar tot dat der vrijheid (der ))willekeur) behoort." Waartegen SCHOLTEN herinnert: e dat HOEKSTRA ook bier „weder redeneert nit een begrip van zonde, alvorens de zonde „als feitelijken toestand empirisch onderzocht to hebben" (blz. 178). Zonde is hem de toestand waarin de nheerschappij van den »geest over 't vleesch op zedelijk gebied niet bestaat, of ook, „waarin de vereischte evenredigheid ontbreekt tusschen de ,,rede en 't vermogen des gevoels" (t. a. p.). De zonde is der- halve natuurlijk en noodzakelijk eigen aan het dierlijke (nog (48) Geboorte nit God, nit geest, of van omhoog, is de uitdrukking door JOIIANNES gebezigd om eene verwarring to voorkomen, die nit bet gebruilc van bet woord wedergeboorte zou kunnen zijn ontstaan, daar ook do jood- sche godgeleerden van cene wedergeboorte spraken, doch daardoor flog iets anders bedoelden dan JoITANNES door de geboorte van omhoog wilde aan- duiden. Zic SC7tOLTEN blz. 274 v. (49) hebbclijkhcid (uoEnsTIaA b1z. 59). OVER DETERMINISME. 687 niet redelijke) leven en »bestaat dus zoolang met noodzake- nlijkheid, als de rede, bij gebrek aan genoegzame ontwikke- ding, den mensch niet heeft doen inzien, dat het egoistisch (50) »streven om op zich zelven to staan en als de dieren alleen voor »zich zelven to leven, in strijd is met de waarheid, dat ieder lid ))van de gemeenschap niet meer en niet anders mag zijn dan lid ))van de gemeenschap.... Die toestand van gebrekkige geeste- »lijke ontwikkeling maakt, waar hij feitelijk bestaat, het zon- ndigen of egoistisch handelen noodzakelijk, en het zondigen is shier niet het gewrocht van een vrijen wil... maar van's men- nschen nog gebrekkige ontwikkeling op 't gebied der zedelijke nkennis" (blz. 179) (51). Maar andwoordt HOEKSTRA: ,,'t is juist dat onvermijdelijke ,,waardoor het begrip zonde opgeheven wordt. Hierin toch ))bestaat het gevoel van smart en zonde, dat de mensch zich nbewust is het wet to kunnen helpen. Ben ik mU bewust dat "rmijn zondige daad... op dat standpunt mijner ontwikkeling ))en onder die bepaalde omstandigheden door God gewild en ""verordend... was... dan... mag ik er mij over bedroeven, »gelijk ik mij bedroef over ligchaamspijn; (dan) mag ik pogen »haar op to heffen: over de zondige daad die voorbij is als »zoodanig heb ik mij volstrekt niet to bekommeren of to ver- nontrusten; ik doe wel wanneer ik mij heenzet over de on- nwijsgeerige bekrompenheid van hetgeen gewone menschen Mroeging des gewetens noemen! Waarvoor God ons beware!" (blz. 298). ,,Wat Gods genade ons geve 1" andwoordt SCHOLTEN. Want daar is onderscheid tusschen wroeging en dat leedwezen over de zonde, hetwelk droefheid naar God wordt genoemd. ,,Niet ,,de godsdienstige mensch, de ware Christen, heeft wroeging, nmaar de onbekeerde ... die, zonder waarachtig leedwezen over ,,de zonde zelve, gekweld wordt, deels door de akelige voor- »stellingen zijner ontstelde verbeelding, deels door angst en nvrees voor de wraak van God,... deels en meerendeels door ,de vrees van ontdekt en ... gestraft of... geschandvlekt to »zullen worden. Len JUDAS heeft wroeging... een PETRUS (50) zelfzuchtig. (51) Zic zijue verdere uiteenzetting van dit punt b1z. 693 dezer beschou- wingen. 4.5 688 S. IIOEKSTPA, n7.., J. TI. SCHOLTEN Ev D. KOORDERS, ndaarentegen leedwezen" (blz. 205). Elders voert hij tegen HOEKSTRAAS beschouwing aan: ),De redenering ),is de zonde ),nnoodzakelijk, dan is bet mij om bet even of ik deugdzaam ),nben" getuigt van verregaande gedachteloosheid en zedelijke nlaagheid. Niemand zal beweren, dat een lijder of iemand, ))die eenig ligehaamsgebrek heeft, door de overtuiging dat dit »lijden of dat gebrek in eene of andere oorzaak noodzakelijk ngegrond is, er toe komen zal om to zeggen: nhet is mij on- nnverschilli, en ten gevolge daarvan zal ik nalaten de mid- 0 aan to wenden tot berstel"" (blz. 182). Doch IIOEKSTRA hervat: ,Zonde is geheel iets anders dan ,,onvolkomenheid of ziekte... de bewustheid van kwaad ge- ,,daan to hebben wekt in eene niet geheel ontaarde mensehen- nziel eene geheel andere snort van gevoel, dan de bewustheid ),van met ligchaams- of zielsgebreken behebt to zijn. Ook ),deze baart smart maar geene wroeging" (blz. 299). Over de laatste woorden heeft SCHOLTEN alreede zijn ge- voelen gezegd. De eerste stemt hij toe, dock voert er bij, dat de smart in bet zedelijke een ander charakter aanneemt (Ian die over Iichaamsgebreken enz., omdat de aart van eenig gemis natuurlijk invloed oefent op de soort van smart des- wegen, en omdat ))bet gemis van zedelijkheid to verhelpen ),is, en een ligchaamsgebrek (b. v.) ... niet altijd... BU de nbewustheid ... van zedelijk niet goed to zijn ... zet (de mensch) nzich niet met stille berusting been over bet kwaad, als over ),iets dat niet to verhelpen is, maar ziet, in de bewustheid ndat hij beter worden kan, met verlangen uit naar verlossing, ))en jaagt met PAuLus naar een beteren toestand" (blz. 207). Op nieuw verlaat IIOEKSTRA den hamer voor bet zwaard. ))Op zuiver (leterministisch standpunt blijft naauwelijks iets ))over van hetgeen wij geweten noemen, athans wanneer men ,,bij dit woord denkt aan den regter in ons binnenste, aan ),de ),gedachten onder elkander ons beschuldigend of ontschul- ))),digend" (Rom. II: 15). Althans men zou dan van bet ge- nweten geene andere bepaling kunnen geven dan deze, dat bet ,,is de bewustheid van de objectief zedelijke waarde der daden, nniet die van onze schuld of onsehuld" (blz. 300). SCHOLTFV herinnert dat IIOEKSTRA vroeger (52) eene andere (52) Zic boven b1z. 663. De door SCUOLTrx bedoclde plaats wordt bi; IIOERSTRA blz. 245 gevondcn. OVER DETERMINIS!MIE. 689 bepaling van 't geweten had gegeven. HOE KSTRA had bet daar een »medeweten der algemeene zedewet" genoemd, en SCHOLTE? »verklaart niet to begrijpen hoe bet geweten, zdo opgevat, ))met bet determinisme strijdig geacht kan worden, daar toch ,niets verhindert, dat op deterministisch standpunt zulk een umedeweten van de zedewet... pleats hebbe" (blz. 214). Nu verlaat ROFKSTRA de eerste bepaling voor eene andere. SCIIOLTEN echter meent dat geene van beiden kan worden toegelaten. ,)Geweten... is weten, maar niet een weten in betrekking tot »de zedewet, maar een weten van zich zelven,... een mede- nweten van den mensch met zich zelven. Hot leert niet en nbeveelt niet... wat goed en kwaad zij; dit is de taak der 1,rede; maar bet verkondigt den mensch, of hij zich zelven y"beoordeelende naar den maatstaf van goed en kwaad, lien 9nde rede hem leert kennen, al of niet dienovereenkomstig, d. i. P) goed of kwaad gehandeld heeft et geweten getnigt dus "alleen, of de mensch goed of kwaad, d. i. al of Diet naar 'ihetgeen de zedewet hem leerde good of kwaad to zijn, ge- nhandeld heeft, en de rode, na die getuigenis gehoord to beb- »ben, maakt als regter bet vonnis op" (blz. 215 v.). Gelijk overal in dit verslag oordeele de lezer zelf over do voorgedragene bepalingen. Op zijn standpunt, bij zijne be- schouwing des gewetens, zegt echter xoEKSTRA zeer na- tuurlijk : ))Met bet begrip geweten bang bet begrip berouw nonmiddelijk zamen" (blz. 301). Met dat begrip jal zal SCHOLTE$ andwoorden: >>doch dit doet niets af, daar 't niet ))hot juiste begrip is." Doch als nu I{OEKSTRA voortgaat: "be- nrouw is alleen mogelijk, als men zich bewust is dat men op ',dien bepaalden oogenblik anders had kunnen handelen, an- ders heeft men alleen leedgevoel of wat men in de volkstaal "spijt noemt" (t. a. p.); dan andwoordt SCHOLTEY: )wat de Heer riOLKSTRA van berouw zegt, is volgens de ervaring ,,niet aannemelijk" (blz. 198). "Want volgens hem is berouw leed, smart, spijt en dus in zedelijken zin »hartelijk leedwezen over ))do zonde als toestand, droefheid naar God, zooals de Apostel »het noemt (biz. 199). Zegt men ,,niet alle leedwezen is be- "rouw"... men bewijst dan nog geenszins dat berouw nog jets »anders dan leedwezen zou zijn. Leedwezen is hot geslacht 'waarvan berouw cone soort is." In 't geval dat i1a de oorzaak van cenig kwaad was, rrzal ik berouw hebben, niet in de 690 S. I30EKSTRA, IM, J. II. SCITOLTEN EN D. KOORDERS, ,'bewustheid, van op dat oogenblik en in dien bepaalden toe- ;stand ook anders to hebben kunnen handelen, maar juist nomgekeerd, in de bewustheid, dat mijn zedelijke toestand ))nog zoo gebrekkig was, dat ik op dat oogenblik zoo en niet »anders handelen moest" (b1z. 200). Maar is nu zonde niet schuld? en zoo ze dat is, wijst ze dan niet op bet bestaan van den vrijen wil? vraagtHOEKSTRA. Schuld wordt, zoowel volgens hem als volgens SCuOLTEN, opgevat als, 1° oorzaak (Hand. xix: 40) (53), 2° verpligting (Gal. v: 3), 3° misdaad (Luk. xxiii: 4), zooals eerstgenoemde, - nagelatene verpligting, strafschuldigheid (Matth. vi: 12), zoo- als zijn bestrijder haar noemt. HoEKSTaA nu vat in de vraag: is zonde niet schuld ? 't woord schuld in de derde der ver- melde beteekenissen op, en beandwoordt haar dan bevestigend. "Immers heb ik mijne zonde leeren begrijpen als volstrekt enoodzakelijke scbakel in den keten der door God gewerkte »dingen, dan wordt bet begrip van zonde als schuld ook sub- ejectief vernietigd ; ... de zonde is geen zonde meer ; waar zij eontstaat, is zij in bet volmaakte wereldplan Gods op hare juiste plaats, en bet is ongerijmd om haar verkeerd, nog nmeer ongerijmd om haar vijandschap tegen God to noemen" (blz. 307). Schuld is dus niet eenvoudig overtreding, zelfs niet alleen overtreding die ewillens geschied is, maar ook door eons op dien bepaalden oogenblik kon nagelaten zijn: en dan onderstelt bet begrip van schuld... bet begrip van vrijen wil" (blz. 308). SCIIOLTEN, al erkent hij dat bet woord schuld ook op zedelijk gebied in dien zin wordt opgevat, ontkent dat bet dus mag opgevat worden. In die beteekenis hangt bet begrip schuld met eene verouderde wettelijke zienswijze samen (blz. 222 vv.). eEen beter sehuldbegrip wordt door de ware zede- '>kunde in bet licht gesteld. De mensch is schuldig d. i. ver- epligt de idee van mensch to verwezenlijken, m. a. w. hij is ;schuldig, d. i. verpligt aan de zedewet to gehoorzamen. Maar ;hij moet dit niet op eenmaal, omdat hij bet niet op eenmaal ekan... Ook (op bet zedelijk standpunt) bestaat eene wet;... eeen hoogste moeten, naar een moeten, dat eerst Tangs den (53) Uit ooze overzetting dezer plants blijkt niet dat het woord schuld in de beteekenis van oorzaak wordt gebezigd. Maar in 't oorspronkeliike wordt hier hetzelfde woord gevonden, dat elders door schuld vertolkt is. OVER DETERMINISME. 691 nweg van innerlike ontwikkeling en dus trapsgewijze wordt „verwezenlijkt" (blz. 227). Maar de mensch zal toch ,,zich zelven naar dezelfde mate ))meer aanklagen (Rom. vii: 24) als hij minder de heiligheid ,,der wet die hem ten ]even gegeven is loochenen kan (vs. 10, ),12, 13)", zegt IIOEE:STRA (blz. 310). - nZelfverwijt °is een nverkeerde vorm van de zedelijke smart", had SCAOLTEx reeds vroeger (blz. 203) op die mede vroeger (II., b1z. 101) gemaakte bedenking geandwoord. Want ))verwijten is onzedelijk. God nzelf, het hoogste voorbeeld, verwijt niet, Jac. is 5" (t. a. p.). HOEKSTRA beroept zich dan op verandwoordelijkheid en toe- rekening (blz. 310). ))Toerekenen," herneemt SCHOLTEN, ))is „rekenen... De mensch, die in den natuurstaat het leven »enkel naar de uitspraak der zinnelijke natuur zich niet tot „zonde rekent, begint bij bet ontwaken zijner zedelijke natuur, ))dat leven, als strijdig met hetgeen hij naar aanleg en be- nstemming zijn moet, zich zelven als zonde toe to rekenen. „Die zedelijke toerekening bestaat dus wel degelijk op deter- „ministisch standpunt. Vat men echter de toerekening op „sensu forensi (54), dan behoort ook dit begrip tot bet wet- ))telijke standpunt, en moet, even als het wettelijk schuld- nbegrip, met bet wettelijke standpunt zelf ter zijde gesteld nworden... De volkomen zedelijke mensch, ))die als hij ge- „nscholden werd niet wederschold en als hij Teed niet dreigde," nrekende zijnen vijanden hunne zonden niet toe" (blz. 233). Wat de verandwoordelijkheid aangaat, ze is volgens hem )do nverpligting om to antwoorden op de vraag, waarom men zoo ngehandeld heeft.... Op zedelijk gebied is verantwoording bet- ageven van antwoord aan zich zelven op de vraag, of onze ehandelingen den toets der rede kunnen doorstaan.... Ver- nantwoordelijkheid is dus de gehoudenheid om zijne daden nvoor de regtbank der rede to regtvaardigen" (blz. 239). IIOEKSTRA gaat nu voort om zich op de justitie (55) to be- roepen, en betoogt dat deze niet to verzoenen is met het deter- minisme (blz. 311 vv.). SOIIOLTEN volgt hem ook op dat ge- bied (blz. 291 vv.) en betoogt dat het ware criminele regt (54) in regtsgeleerden zin. (55) hier hetzelfdc wat straks bet criminele regt wordt genoemd, dus: sirafrcgt. 692 S. HOEKSTRA, 1Z., J. H. SCHOLTEN EN D. KOORDERS, niet met bet indeterminisme verzoend kan worden. Koor,DERs "veroorlooft zich in 't voorbijgaan de verklaring of to leggen, "dat de paragraaf, die de beer SCHOLTEN aan 'bet criminele regt' "heeft gewijd, hem meer uit dan op de boogte schijnt" (blz. 37, noot 1). In dit verslag wordt geheel dat twistgeding ter zijde gelaten omdat de weg der empirie bier geheel verlaten wordt. Is bet determinisme niet in overeenstemming to brengen met bet strafregt, welnu de schuld han zeer goed aan bet straf- regt liggen en dit bewijst this niets tegen bet determinisme. Of kan bet indeterminisme niet in overeenstemming worden gebragt met bet strafregt: 't bewijst om dezelfde reden niets tegen bet indeterminisme. Summum jus summa injuria (56) is nog niet zoo bijzonder dwaas en ontoepasselijk een gezegde geworden. Van oneindig hooger gewigt is 't als HOEKSTRA over de volstrekte algemeenheid der zonde handelt. Hij erkent haar, hij geeft toe dat ze niet toevallig kan wezen (blz. 317), doch kent daarom nog geenzins aan 't determinisme bet regt too om zich op dit feit to beroepen. "Van waar bet kwade of do "zonde?" vraagt hij. Zelf staat hij verlegen met de beand- woording dier vraag, baalt de paradijsgeschiedenis aan en be- toogt dan dat ADAMS eerste overtreding geene zonde was (blz. 319): want ,,zal een daad zedelijk toerekenbaar zijn, dan "meet zij de volgende kenmerken in zich bezitten: dat zij vol- "bragt is: 1° objectief gelijk of ongelijk aan de zedewet; 2° met "vrijen wil; en 3° met (reeds aanwezige) kennis van goed en "kwaad" (blz. 322). Daar nu ecbter eerst op ADAMS daad (bet eten van de ver- bodene vrucht) do kennis des goeds en des kwaads kon vol- gen (blz. 319), ontbrak bet derde kenmerk aan ADAMS han- deling : derhalve was "zijn onregt nog geene toerekenbare "zonde...; maar nu verder verkrijgt elke volgende soortgelijke "daad of bet willend vasthouden aan de vroegere daad bet "karakter van schuldig stellende zonde (blz. 324). Dat de "mensch," zoo gaat hij dan, van de. noodzakelijkheid en al- gemeenbeid der zonde sprekende, voort, ))in 't algemccn tot "daden verviel die met de zedewet in strijd zijn, is hoogst (56) 't T3oogste regt (bier de hoogste mensehelijke regtsbedceling, de hoogste toepassing van hot menschelijk regt) het hoogste onregt. OVER DETER IINIS\iE. 693 »natuurlijk en kon wel niet anders; maar dat hij na ont- ))waakte zedelijke bewustheid deze of die bepaalde zonden ),pleegde, dat hij de magt der eens begonnen zonde niet weder- ),stond, dat is niets dan zijn eigen schuld, en wel in dezelfde ))mate meer zijne schuld als zijne zedelijke bewustheid hooger ))ontwikkeld was (blz. 328). Als men dan vraagt: ),Van waar ))))voortdurend de volstrekte algemeenheid der zonde?"... dan ))antwoorden wij : dit is alleen to verklaren nit de aangeboren ))praedispositie (57) tot zondigen" (blz. 330). De magt der zonde daaruit aanvankelijk ontstaan, vervolgens versterkt door bet doen des kwaads, is echter niet z66 stork of ))de mensch ))kan bij vasten wil bet Veto (58) der rede plaatsen tegen- »over de stem der begeerlijkheid, en haar overwinnen" (blz. 332). SCIIOLTEN verklaart bet noodeloos FIOEKSTRA to volgen in alles wat hij in deze bladzijden schreef. 't Is hem genoeg, dat hij de algemeenheid der zonde niet als een gewrocht van den vrijen wil, maar als eene noodzakelijkheid beschouwt. )Maar," vraagt hij (blz. 185), ))hoe is daarmee to rijmen ... ))de mensch »»kan bij vasten wil hot veto der rede plaatsen tegenover de »»stem der begeerlijkheid?" en op bl. 328: ),niettegenstaande ))die proedispositie, is bet »zijn eigen schuld dat hij de magt ))))der eens begonnen zonde niet weerstond?" Is bet zijne ),eigene schuld, kon hij dus willen de zonde wederstaan en ),werkelijk elke bijzondere verzoeking overwinnen, waarom "kleeft dan die schuld op alien, en met welk regt wordt in ))dit geval de algemeenheid der zonde objectief noodzakelijk ))genoemd?... Behoort de zonde niet tot hot gebied der nood- ))zakelijkheid, maar tot dat der vrijheid (der willekeur) dan ))is zij niet noodzakelijk. Is zij daarentegen blijkens bet feit »van de algemeenheid der zonde, niet toevallig, maar nood- »zakelijk, dan kan ze geen voortbrengsel zijn van den vrijen ),wil, en wederlegt de beer is. met de erkenning van de ))al- n>(remeenheid en noodzakelijkheid" der zonde zijne stelling, ),)dat or geen enkele zondige daad is, of zij is ter laatster )),,instantie een work der willekeur" " (blz. 186) (59). (57) voorbeschiktheid, ontstaan uit „ overerving van hetgecn oorspronkelijk alleen door oefening verkregen is en dan tot habitude (hebbelijkheid) wordt" (nOFFSTRA, biz. 56). (58) Ik verbied. (59) Ter aanvulling kan des begcerd vergeleken worden hot boven, b1z. 6S6 v., aangevocrdc. 694 S. I10EKSTRA, BZ., J. II. SCIIOLTEN EX D. KOORDERS, Tegen de leer der algemeene zondigheid zou een grond kunnen worden aangevoerd, ontleend aan de zondeloosheid van JESUS. HOEIISTRA echter wraakt de regtmatigheid van then grond. Hij verklaart dat feit uit een wonder, en ontzegt bet daardoor alle bewijskracht in deze zaak. To refit? To onregt? SCxoLTEN wijst ook hier gebreken in de redenering aan. Doch daar de indeterminist zich van dit wapen Diet wil bedienen, blijft volgens hem de leer der algemeenheid en dus ook - volgens bovenstaanden gang van gedachten - der noodzake- lijkheid van de zonde in haar refit. En dan? DZaar eene andere vraag doet zich aan fOEKSTRA voor: Iran de individuele vrijheid in verband gebra(rt worden met de zedelijke wereldorde? Ja! zegt hij. Hij erkent dat de ))geheele zedelijke ontwikkeling der wergild Diet lets Iouter toe- »valligs, Diet een speelbal van individuele willekeur kan, dat ))zij daarentegen eene noodzakelijke openbaring van de zede- ,,lijke wereldorde zelve moot zijn" (blz. 345). Van den an- deren kant echter merkt hij op, dat nde zedelijke wereld Loch ,,niet buiten de individuen bestaat, die naar willekeur zich nzelven bepalen, en de geheele zedelijke wereld-ontwikkeling „door middel van dozen tot stand moot komen" (t. a. p.). Hij vindt daarin Diets bevreemdends, want nop indetermi- ,,nistisch standpunt is elke afzonderlijke zonde, als work van ;,den vrijen wil lets toevalligs, doch volgt daaruit volstrekt ,)Diet, dat do zedelijke ontwikkeling van bet menschengeslacht nin haar geheel mode tot bet gebied van de toevalligheid zon ,,behooren. Hot moge oppervlakkig vreemd schijnen, bet is „toch zeer verklaarbaar dat de som van alle toevalligheden eene nnoodzakelykheid zijn kan. Immers elke eenzijdige rigting, nwanneer die stork ontwikkeld en tot eene zekere algemeen- ))heid gekomen is, roept noodzakelijk eene tegenoverstaande »zedelijke rigting to voorschijn, en daardoor blijft bet zedelijk ))geheel in evenwigt; op deze wijze wordt bij toevalligheid ))van de afzonderlijke zedelijke handelingen toch noodzakelijk- nheid geboren, wanneer wij zien op do som van alle zede- nlijke daden of rigtingen to zamen (blz. 346). Zonder bet to „weten of dadelijk to willen werkt de mensch in dienst van neon hooger doel, en 's menschen willekeur kan alleen in utegenspraak komen met bijzondere zijden van hot groot '~zedelijk geheel, maar zij kan nooit beheerscheres worden OVEN DETERMINISME. 695 ))van de totaliteit (60) zelve. De willekeur van den een heft "de storende kracht van die des anderen op" (blz. 348). Waar- tegen SCHOLTEN aanvoert: ,,Wanneer dus honderd menschen "eene kwade rigting willen volgen, dan is hiervan, volgens »a., bet noodzakelyk gevolg, dat honderd of meer anderen ',zullen willen den goeden of beteren weg inslaan. Maar als "die laatste honderd dit noodzakelyk zullen willen, omdat de »eenzijdige rigting van anderen hun anders willen to voor- vschijn roept, m. a. w. oorzaak wordt, dat zij anders willen ))en anders willen moeten, dan is immers dit willen niet vrij, ,,niet ongedetermineerd, maar gedetermineerd door bet willen ))van die anderen ?" (blz. 287). - ('t Behoeft geene herinne- ring dat de stelling ))de som van alle toevalligheden ken eene nnoodzakelijkheid zijn" reeds op zich zelve in de oogen van den fijnen en scherpen denker geene genade vond noch kon vinden.) Eene andere bedenking teen bet indeterminisme is aan de fysische (61) wereldorde ontleend. Er bestaat buiten kijf innig naauw verband tusschen den mensch en de aardscheschepping buiten hem. Lucht en water, om slechts iets to noemen, oefenen gewigtigen invloed op den mensch. Omgekeerd oefent de mensch invloed op die beiden, wanneer hij b. v. meeren droop maakt of wouden uitroeit. ledere zoodanige dead des menschen verbreekt derhalve den samenhang der natuur, en dat niet alleen voor een oogenblik maar voortdurend. ,,Als , nu", zooals do duitscher ROMANG, door HOEKSTRA aange- haald, opmerkte, pals nu tallooze vrije wezens op elken oogen- blik en op tallooze plaatsen op oneindig verschillende wijzen ,,werkzaam zijn, zoo moot daardoor op elken oogenblik en »overal en op allerlei wijzen de zamenhang der natuur ver- ,,broken worden, ja in pleats van zamenhang moet or eene nonbegrijpelijke verwarring van verschijnselen en bewegin- »gen ontstaan, die elkander zonder wet of repel kruisen" (blz. 356). - ,'Is doze gevolgtrekking juist, dan zeker is "rer Been uitweg tenzij in bet volstrekt determinisme," er- kent HOE1 STRA zelf. 't Ligt dus voor de hand dat hij zal trachten haar to ontzenuwen. Daartoe voert hij vier gronden aan. 10 De mensch bewoont de aarde niet toevallig en dus (G0) het geheel. Lettcrlijk „de geheelhcid". (61) stofrelijkc. 696 S. IIOEKSTRA, PM, J. II. SCIIOLTEN EN D. KOORDERS, is hij voor haar, en zij voor hem geschikt. Is dit zoo, ndan »ligt reeds bierin opgesloten dat de moederlijke natuur, daarom „dat zij zulke kinderen gebaard beeft, niet voor vernietiging" (door hen nl.) nheeft to vreezen, maar dat omgekeerddewille- ',keur der menschelijke daden juist binnen zulke grenzen be- „perkt zal zijn als noodig is voor de harmonie (62) der natuur r,zelve" (blz. 357). 2° Daar de som van alle toevallige daden zelve niet iets toevalligs is, zijn ,,de menschelijke daden ver- »dwijnende grootheden die den zamenhang der natuur onmo- ngelijk kunnen verbreken" (t. a. p.). Do natuur laat zich door den mensch niet dwingen, integendeel moet de mensch bij haar ter schole gaan om haar door hare eigene kracbten aan zich dienstbaar to maken (blz. 358). 3° ))De mensch mop ",doen wat hij wit, hij ontrukt aan geen enkel stofdeeltje ook „maar de geringste zijner immanente (63) krachten, hij ver- y,andert geen enkel element (64) in een ander element, en al r, zijn willekeurig handelen gaat dus buiten de wetten der »natuur om" (t. a. p.) 4° ,Moet men niet vergeten dat er in „de menschelijke maatschappij zelve een evenwigt-herstellende "kracht heerscht, waardoor bet maatschappelijk geheel paal ))en perk stelt aan de willekeur der afzonderlijke menschen... „Alleen in bet ondersteld geval dat louter willekeur of caprice (65) >,reuzenwerken tot stand brengt, dat wij b. v. enkel uit luim „maar overigens volstrekt doelloos zeeen droogmaakten, wouden „uitroeiden, enz., zou men van ingrijpen en storen kunnen spreken. „Maar dat ondersteld geval bestaat in de wezenlijkheid niet" (blz. 359). - ,,Met die erkenning (n°. 4 nl.) gaat echter de »indeterminist weder op bet gebied van bet determinisme over, "daar hij een wil erkent die door een doel... beheerscht en in » beweging gebragt wordt," zegt SCHOLTEN (blz. 291). Tegen den tweeden grond beroept hij zich op bet bovengezegde (blz.289) (66). De kracht van den eersten wordt wel eenigzins gebroken door bet feit dat er ontaarde kinderen bestaan. De derde doet weinig af: niet enkel verandering, ook verplaatsing der stof (62) verbinding, juiste verhouding, evenredigheid, dos samen- of overeen- stemming. (63) inwonende. (64) bestanddeel. Eigenlijk: grondstof. (65) luim. Beter: gril. (66) d. i. op 'tgeen hij blz. 287 geschreven had en op do vorige blad- zijdc van dit verslag is aaugehaald. OVER DETERSIINISME. 697 kan storend inwerken. Men denke aan de gevolgen der droog- making van polders op den gezondheidstoestand van aangren- zende streken. Met bet oog op de vraag: in welk verband staat de vrij- heid van wit met de continuiteit van bet zedelijk leven? han- delt HOEESTRA ten slotte over de zondige habitude. Eerst toont hij aan dat er in de zondige habitude continuiteit is, en wel eene zoodanige ,,die Diet alleen in cdn zondige rigting zich »openbaart, maar waardoor de meest opposite (67) zonden „zich aan elkander schakelen" (blz. 363), zooals b. v. wellust en wreedheid in den oosterling. Vervolgens betoogt bij dat die >,geheime en verborgen verwantscbap van schijnbaar op- posite zonden Diet op een verborgen gemeenschappelijk be- In wijst, waarvan de twee tegenover elkander staande »zonden de openbaringen zijn" (blz. 363 vv.). Want ,,zon- ndigen is beginselloosheid" (aangezien o. a. lets eerst dan een beginsel wordt als bet volkomen in 's menschen bewustheid en in zijnen wit opgenomen is, en verstandsverduistering altijd de zonde aankleeft (blz. 366)) ))en staat teregt over bet ban- ndelen nit beginsel" (blz. 366). Hij verklaart haar: uit eene inwendige tweespalt, ontstaan uit de heerschappij der zelf- zucht. „De zelfzucht, als zijnde de zucht om alle waarlijk ge- „voelde of ingebeelde behoeften to bevredigen voert... tot ,,deze zonderlinge tegenspraak dat zij zel've Diet bevredigd nworden kan zonder ook eene zekere bevredigingte vergunnen aan neigingen, die eigenlijk verloocheningen der zelfzucht „zijn" (olz. 367). Zoo kunnen zelfzucht en zelfverloochening, of gulheid samengaan. Ook ngaan zonde en deugd dikwijls onmerkbaar in elkander over" (blz. 369). Nu is 't echter »onmogelijk dat dingen die uit volstrekt tegenover elkander staande beginselen voortvloeijen, onmerkbaar in elkander over- gaan. Komt nu de deugd uit beginselen voort, en kleeft tevens elke zonde lets goeds aan, zonder hetwelk die zonde Diet zou kunnen bestaan (hoogmoed en fierheid, toorn en ver- ontwaardiging, gierigheid en zorg, verkwisting en mildheid), adan volgt daaruit dat wij aan de zonde een eigenlijk beginsel »moeten ontzeggen" (blz. 370). Er is dus Been zondig cha- rakter, of een zondige wit, die zich zelven gelijk blijft of stand- (67) tegenover clkander staanle. 698 S. IIOEKSTRA, BZ., J. II. SCIIOLTEN EV D. ic00RDERS, vastig is, omdat er geen beginsel van zonde kan zijn (t. a. p.). Derhalve is er ook bij erkenning der zondige habitude daarin geene volstrekte continuiteit. Want de eene zonde vindt een tegenwigt in de andere, de zonde van den eenen mensch in de wilsdaden en neigingen van de overige menschen, bovenal in het geweten. ',Daarom kan elke zondige habitude, gelijk zij ))door willekeurige wilsdaden gesteld is, ook door wilsdaden, "zoo Diet opgeheven, althans ten deele van hare determi- ))nerende kracht beroofd worden ... altijd echter is tot die ver- nandering de factor van den vrijen wil volstrekt onmisbaar." (Want) ',uit de zonde zelve komt Diets dan zonde voort, en ))onmogelijk het goede, tenzij door middel van het wilsbesluit, ,,waardoor men van de zonde afstand doet of waardoor men "bet nieuwe leven (niet nit de zonde, maar nit zich zelven) ))begint in overeenstemming met het geweten" (blz. 372). Verder gaat hij aantoonen dat "zelfs de betrekkelijke continuteit der »zonde alleen daarom mogelijk is, omdat de zonde altijd ge- "bonden is aan het goede, ja Diets anders dan het goede zelf ))in misvormde gestalte" (blz. 373). Zoo onderstelt haat de gelijktijdige aanwezigheid der Iiefde. ))Is nu elke zonde aan ))bet goede gebonden, dwingt de onveranderlijke zedelijke natuur "van den mensch hem om bet kwade in 't afgetrokkene to ))paten, terwijl de zondaar zelf alleen voor zich uitzondering ))wil zijn, maar toch zich zelven veroordeelen moet, dan is ))de toestand van den zondaar geheele disharmonie... (68) ))1°. disharmonie van de zonde nit zich zelve (en deze voert »bij ontwikkeling tot vernietiging van elke bgzondere zonde), en »2°. disharmonie van de zonde met 's menschen ... innigst ))wezen (en hierin ligt de mogelykheid tot volkomen overwinning "van alle zondea (blz. 381). Iffier op aarde kan reeds de voort- »gezette dienst van cane of enkele zonden den mensch tot ),zedelijke rune maken, zoodat voor hem de bekeering niet "meer mogelijk schijnt... Dlaar die... ellende kan niet ein- "deloos voortduren omdat 's menschen wezen onvernietigbaar ))is; daarom is bet einde van den vreeselijken weg der zonde ))noodzakelijke bekeering, ja de eeuwige ellende zelve moet de "barenswee zijn der wedergeboorte tot eeuwig ]even" (blz. 383). (68) het tegcnovergestelde van harmonic, zie noot 62, dus valsehe ver- houding, gebrek aan overeenstemming, iuwendige verdeeldheid, wanklank. OVER DETERMINISME. 699 Zoo poogt HOEKSTRA aan to toonen en dat er geene volstrekte zondige continuiteit is, en dat bet geloof aan eene eindelijk volkomene zegepraal van bet goede met bet indeterminisme kan samengaan. En dan, na de voltooijing van zijn gebouw werpt hij weder 't gereedsehap weg, om zich met bet zwaard in de hand tegen bet determinisme to keeren. ))Het determi- nisme moet bf volstrekte continuiteit van bet zondig leven ))leeren, en op dit standpunt zou er van eigenlijke weder- »geboorte geen spraak kunnen zijn, tenzij een deus ex macliina (69) ,,die continuiteit afbreke. Of bet moet de zonde beschouwen ,,als niets dan een minus (70) van deugd; dan zeker moet ook ))op deterministisch standpunt dat klein beginsel van deugd ))zich nit kracht van de idee" (bet wezen) ))dat in ons gelegd ))is, tot volmaaktheid ontwikkelen: maar dat is toch geen ))apokatastase of wederherstelling (71) in een normalen (72) ))toestand die streng genomen volgens bet determinisme ook „in de periode van zonde niet gestoord of verbroken was ))(sosoLTEN, L. d. H. If., II, 507). Het determinisme brengt ))de anthropologic (73) aan de theologie (74) ten offer; eene ))theologie die zulk een offer vraagt kan, naar mijne over- ))tuiging, onmogelijk de ware zijn en is zeker niet die van r,JEZus en de apostelen" (b1z. 384 v.). SCHOLTEN verbaast zich over deze gevolgtrekkingen. Met HOEKSTRA 't gevoolen toegedaan dat de zonde goon beginsel is, en herinnerende dat zij dus niet iets positifs maar iets negatifs (75) is, schrijft hij: ))Bestaat er mitsdien geen posi- ))tief kwaad beginsel, dan kan ook de mensch bet kwade niet (69) plotselinge bovennatuurlijke of, zooals men zegt: uit de lucht val- lends ingreep. (70) Het tegenovergestelde van jets stelligs. Zoo is schuld het minus van bezit. SexoLTEN heeft zich in dit opzigt o. a. blz. 178 en blz. 189 ver- klaard. Zijne woorden ziju boven (blz. 686 dezer besebouwingen) en beneden (blz. 700) aangehaald. (71) De omvang dezer aankondiging gedoogt niet op taal en stijl aanmer- kingen to maken. Anders hadden het fraaije , zulks" en dergelijke reeds raimschoots daartoe gelegenheid gegeven. Maar wederherstelling d. i. her- herstelling of wederwederstelling kan er toch niet door. Dat woord blijve den duitschers gegund. (72) geregeld. Dus: behoorlijk. (73) leer aangaande den mensch. (74) leer aangaande God. (75) positif: stellig; - negatif: ontkenncnd. 700 S. IIOEKSTRA, BZ., J. II. SCIIOLTEN RN D. KOORDERS, nnwillen, alleen omdat hij bet zoo wil, terwijl hij terzelfder »tijd in zijne magt zou hebben evenzeer bet goede to willen, »maar hij doet de zonde, omdat, bij gebrek aan zedelijke ont- nwikkeling, de lagere driften noodzakelijk heerschappij voeren, »en de mensch, bij gebrek aan geestelijke magt, om met ))PAULUS to spreken, zich aan de wet Gods niet onderwerpen ,,kan en dus, zoolang die toestand van gebondenheid voort- ,,duurt, bet goede of niet of nog niet in genoegzame mate kan mvillen... Bij de voorstelling van den vrijen wil, volgens IIOEKSTRA, bestaat er geen gebrek, geene zedelijke onmagt, ngeene gebondenheid hoegenaamd, maar bezit de mensch de "voile mat om bet goede evenzeer als bet kwade to kunnen »willen. Aan den wil als wil ontbreekt niets ... Op de nvraag...: »waarom wil de cdn bet kwade de andere hot ))goede, kan bier niet geantwoord worden: omdat de een niet ',of minder, de andere wel of meer zedelijk ontwikkeld is, ))want, beiden kunnen hetzelfde evenzeer willen als niet wil- nlen... Hier ligt dan de oorzaak van de zonde in den wil ',zelven dus in iets positiefs" (blz. 189). SVat voorts HO,EKSTRA gezegd heeft over de onmogelijkheid van eene volstrekte con- tinulteit van de zonde in iederen mensch stemt hij mode toe, maar nvraagt alleen: met welk refit kan dit op indetermi- »nistisch standpunt gezegd worden? Dat de zondaar, hoe verhard, zich eindelijk bekeeren kan, volgt ult den vrijen nwil, maar dat hij zich bekeeren meet, heeft geen zin dan in ,)de veronderstelling, dat or op zijnen roil vroeg of later deter- nminerende oorzaken ... zullen inwerken, die in bet eind zijne bekeering noodzakelijk waken. Iffier wordt dus de ein- edelijke bekeering onder de causaliteitswet (76) geplaatst en ,,mitsdien bet vrije, d. i. volgens n. door niets veroorzaakte »willen geloochend. Elders zegt de schrijver: »de bekeering ,,,)is aanvanq, geen continuiteit" " (zoo o. a. no, biz. 372, vgl. boven biz. 698). Ilier leert zij dat de eindelijke be- ' keering hot noodzakelijk product is eener oorzaak, en ont- nkent dus dat de bekeering aanvang is.... De ontkenning ))van de continuiteit der zonde hangt voorts bij iI. zamen ))met bet geloof aan 's menschen eindelijk herstel" (biz. 282). (76) wet der oorzakelijkheid. Nederduitsch. wet volgens welke aiets zonder oorzaak kan geschicdcn. OVER DETERMINISME. 701 IIij toont aan hoe, zooals reeds uit bet bovenaan(yehaalde bleek, dat herstel door ITOEKSTRA - wat natuurlijk is, - aan eene oorzaak wordt toegeschreven, en pat dan voort: )Zoo )wordt dan eindelijk de kiesvrijheid of de mogelijkheid van )anders to willen opgeheven, en de mensch, die bij ervaring )de zonde in al hare ellende leerde kennen, kan in de zonde )niet meer voortgaan.... Dit is determinisme en met de leer )van den vrijen wil in strijd. Bestaat de vrije wil, dan moet )het ook voortdurend in de magt des menschen blijven om )zich niet to bekeeren (blz. 283). Het dilemma (77) is hier: )of een vrije wil en de mogelijkheid, ofschoon in verband met )het toeval dat hier heerscht, niet de waarschijnlijkheid van )aller bekeering, of de zekerheid van de bekeeriag van alien, )maar dan ook geen vrye wil, maar een wil, die, onder den ))determinerenden invloed der waarheid, steeds meer ten goede )zich neigt en eindelijk, voor de magt der waarheid zwich- ,,tende, niets anders zal kunnen willen dan bet goede en een )toestand doen geboren worden, waarin de mensch niet meer )zal kunnen zondigen, omdat hij bet niet meer zal kunnen )willen" (blz. 284). Hierbij maakt hij nog do opmerking: ))De ))beer HOEKSTRA meent, dat de determinist van geene apoca- )tastasis of wederherstelling spreken kan. Dit Beef ik gaarne )toe. Ik sta niet op bet gebruik van dit woord dat Hand. III: ,21 voorkomt ter aanduiding van eene herstelling aller dingen ))tot de oorspronkelijke paradijsvolmaaktheid, die wel in de ))Joodsche voorstelling, maar nooit in de realiteit (78) bestaan )heeft. Liever spreek ik van den eindelijken triumf der zede- )lijkheid en godsdienst. Het begrip van herstelling onderstelt )een vroegeren normalen of volkomenen toestand, een staat ))van integriteit (79), die ook volgens IIOEIisTRA nooit in de )werkelijkheid bestond" (t. a. p., hoot 1). Tegen IIOEKSTRAAS beschuldiging: dat bet determinisme de anthropologie aan de theologie ten offer brengt, en een stelsel dat dit doet niet dat (77) tweeledige veronderstelling, eene soort van sluitrede in de logika, waardoor de tegenpartij tusschen twee verouderstellingen in de engte gedreven wordt. (78) werkelijkheid. (79) Eigenlijk: 'tgeen in zijn geheel en ongerept is. In 't godgeleerde spraakgebruik hier 'tgeen gewoonlijk met den naam van , staat der rcgt- heid" wordt aangeduid. I:OExi.ascu. 1859. N". XV. 1G 702 S. IIOEIiSTRA, PZ., J. 11. SCIIOLTEN EN D. KOORDERS, van JESUS en de apostelen kan zijn, verdedigt SCIIOLTEY bet nadrukkelijk. Hij wijdt daaraan vele, zeer vele bladzijden, waarin hij over godsdienst en godsdienstige begrippen, als gebed, openbaring, profetie enz. veel voortreffelijks in bet mid- den brengt, poogt aan to toonen dat niet bet determinisme, maar joist bet indeterminisme in strijd is met een zuiver godsbegrip, dat zijn godsbegrip niet pantheIstisch, maar zuiver theistisch is (80). Hem op dit gebied to volgen, zal evenmin noodig zijn als bet overige van den rijken inhoud der beide boeken (bet geschiedkundig overzigt, de beschouwing der kunstenarijen om allerlei voorstellingen met bet godsbegrip to vereenigen enz.) na to pan. Want de vraag is hier niet of 'tzij determinisme, 'tzij indeterminisme zich met andere zaken rijmen laat, (ze mogen dan strafregt of christendom beeten, daarom week ook bet boekjen van Dr. KOORDERS in dit verslag allengs meer naar den achtergrond) ; maar tot welk dier beide stelsels men langs den weg der ervaring komen moet. Overigens mag bij do erkenning van al bet voortreffelijke in Prof. SCHOLTENS werk eene opmerking van een zijner utrechtsche ambtgenooten niot verzwegen worden. Len der verdiensten van SCHOLTENS arbeid bestaat nl. hierin, dat hij niet, zooals men helaas! gewoonlijk pleegt, de woorden (de namen der begrippen) waarmede hij to doen heeft, een- voudivoetstoots in den gwonen zin opvat, om dan daaruit g gevolgtrekkingen of to leiden, maar ze eerst nagaat, ontleedt en zoo tot hunne ware beteekenis tracbt to komen. Zijne opvattingen zijn daardoor dikwijls nieuw. Bij velen nu is bet nieuwe wel geene aanbeveling, en voor dezulken is de vol- gende aanhaling geheel overbodig. Voor hen ware 't beter Lukas v: 33 vv. to lezen. Doch daar zijn er ook die tot een ander uiterste vervallen. Voor dezen sta hier bet ernstig woord van Mr. C. W. OPZOOMER (81), wanneer hij - doch niet van determinisme of indeterminisme sprekend - zegt: dat de voorstanders van eenige leer niet zelden al den opgang then zij gemaakt hebben alleen daaraan verschuldigd zijn: »dat (80) pautheisme: wereldbeschouwing volgens welke God en 't heelal naar hun wezen een of 'tzeifde zijn. Theismus: wereldbeschouwing volgens welke God van de wereld wel onderscheiden maar niet afgescheideu wordt gedacht. (81) De waarheid en hare kcubronnen (biz, 233). OVER DETERMINISME. 703 nzij de woorden van bet yolk in een geheel anderen zin ))nemen, dan waarin bet yolk zelf die bezigt. Op zich zelf ,,zou hieraan peen ander nadeel verbonden zijn dan dat eener ))schromelijke spraakverwarring. Maar veel bedenkelijker wordt ))de zaak, wanneer wij acht geven op 'tgeen inderdaad ge- ))schiedt. Zij vangen aan met de woorden in een geheel ))nieuwen, vreemden zin to nemen; op then weg verwerven ))zij zich onze toestemming en brengen de stem onzer be- adonkingen tot zwijgen. Maar als ze nu eens zoo ver zijn, ndan beginnen ze aan diezelfde woorden wedr hun oude ge- ))wone beteekenis to geven, en uit onze toestemming, alsof ))die, waren we op zoo iets gewapend geweest, ooit zou ver- ))leend zijn, trekken ze nu hunne gevolgen." Geene gedachte aan eene beschuldiging teen SCHOLTEV, als hadde hij to kwader trouw den weg ingeslagen door den utrechtschen hoogleeraar aangeduid, bewoog tot bet opnemen dezer woorden. Maar die schromelijke spraakverwarring, waarvan deze spreekt, is op zich zelve reeds erg en brouwt kwaads genoeg. En opdat blijke of er geen gevaar besta dat SCHOLTENS werk daartoe aanleiding geeft, en niemand op den klank der woorden of zich overtuigd achte eer hij overtuigd is, is bet ieders pligt de beteekenis door SCHOLTEN aan de woorden gegeven op nieuw aan naauwkeurig, eigen, zelfstandig onderzoek to onderwerpen. De laatste woorden werden afgedwongen door den ernst van dozen tijd, waarin weder zooveel gezworen wordt bij groote namen. Met bet oog op dat treurig verschijnsel mogten ze niet wecrhouden worden, waren ze noodzakelijk. Toch werden ze met weerzin neergeschreven. Niet omdat de gemaakte op- merking juist bij bet spreken over SCHOLTEVS werk moest wor- den gemaakt. Men zou dit kunnen vermoeden sedert Professor IIOFSTEDE DE GROOT de goedheid gehad heeft mij met zekere ironie nsaaOLTENs bewonderaar in de Vaderlandsche Letteroefe- nningen" to noemen (82), eon gezegde waarop ik mij gehouden acht straks to andwoorden, al vloeit daaruit, naar mijne meening, de verpligting voort om voor ditmaal den onpersoonlijken vorm, waarvan ik gewoon ben mij in mijne boekbeschouwingen to be- dienen, door 't gebruik van den eersten persoon, en mijn naam- (82) Beantwoording van s. n. SCHOLTEN (blz. 137, noot *). 46 :< 704 S. IIOEKSTEA, BZ., J. 11. SCHOLTEN EN D. ROORDEES, cijfer door mijnen naam to vervangen. - De bedoelde weer- zin heeft in geheel iets anders zijne oorzaak. Door die aan- haling van Mr. ohzoontaxs woorden treedt mUn verslag van het gebied der beschouwing op dat der beoordeeling over, 'tgeen ik liefst vermeden had, en waarvoor ik mij had trach- ten to behoeden, al glipte soms de voet onwillekeurig over de grens, die beschouwing van beoordeeling Scheidt. Want van hem die 't waagt als beoordeelaar van de boeken der beide hoogleeraren op to treden, zal natuurlijk in de eerste plaats andwoord gevorderd worden op de vraag: welke pleitbezorger won zijn pleidooi? En 't is juist om den genegen lezer in staat to stellen die vraag voor zich zelven to beandwoorden, dat ik mijn verslag zoo breed maakte, zoo naauwkeurig poogde to maken. Want mij aangaande, de zaak komt mij voor noch door HOEKSTRA, noch door SCHOLTEN uitgemaakt to zijn. Daar is door SCHOLTEN op anthropologischen grond to veel aange- bragt, en dear kan van then bodem zooveel worden saamver- gaderd, dat het mij dwaas schijnt mij to scharen onder de voorstanders van, - ik zeg niet het gewone indeterminisme in zijn besten vorm, maar zelfs - een zoogenaamd wijsgeerig in- determinisme, zoolang het niet bevredigender is dan dat het- welk HOEKSTRA voorstaat. Van de andere zijde echter blijft het mij onmogelijk eene plaats to kiezen onder de belijders van het volstrekte determinisme, al wordt dat bet zedelijke of zedelijk-godsdienstige geheeten, en als zoodanig zelfs door sommige tegenstanders erkend. Want hoe zuiver opgevat, voor mij blijft er iets stuitends in de gedachte, dat God mij zou doen lijden voor hetgeen Hij zelf mij gedwongen heeft to zijn of to doen. Dit toch volgt regtstreeks nit het determinisme. Men oordeele! Wat ik doe en wat ik ben, daartoe ben ik gedetermineerd. Door wien of waardoor? Ten slotte natuur- lijk door God. Ben ik nu slecht, dan ontstaat, vroeger of later is geheel onverschillig, in mij dat nameloos gevoel van ellende 'twelk PAULUS Rom. vu: 14-24 met eene meesterhand heeft geschetst. Dat gevoel kan mij, zal mij in 't vervolg ten zegen gedijen: ik stem dit toe. Maar voor den oogenblik, en wie weet hoelang? is 't een oubeschrijfelijk vreeselijk lijden. Doch ook dit heeft God in mij gewerkt. Slotsom: God doet mij lijden voor 'tgeen Hij zelf gewild, verordend heeft dat ilc zijn zou, m. a. w. voor 'tgeen IIij zelf mij heeft gemaakt. OVER DETERMTNISME. 705 't Is mij wel niet geoorloofd deswegen met mijnen vrijmag- tigen Maker to twisten. Maar 't is mij evenmin mogel lc bij die ervaring en die overtuiging Gods regtvaardigheid to er- kennen, ook al wordt die, volgens SCHOLTENS voorstelling, be- schreven als "hot zijn overeenkomstig hetgeen Hij als God "behoort to zijn" (blz. 370). Daarom kan ik zelfs 't meest veredelde determinisme niet aanhangen. Doch ook met bet indeterminisme in zijnen tegenwoordig hoogsten vorm niet bevredigd, ben ik overtuigd dat bet indeterminisme nog nader onderzocht moot worden, dat in de grondslagen van hetdeter- minisme flog eene dwaling schuilt, en dat ik de waarheid meet blijven zoeken: met Prof. 13OFSTEDE DE GROOT, - schoon dan ook op mijnen eigenen zoo even aangewezenen grond, en in de hoop eener meer bevredigende slotsom to vinden dan de zijne, - mij verzettende tegen SCHOLTENS not determinisme 6f 9,indeterminisme: een derde wordt niet gegeven"; indien hij namelijk niet den nog niet ontdekten maar den thans edelst geachten vorm van het determinisme bedoelt. Bij dat besef, bij die overtuiging, met 6dn woord in then toestand moet ik mij van een oordeel over den uitslag van den strijd onthouden. Maar nu door den gegevenen wenk ten aanzien van scnoL- TENS geschrift eene eerste sebrede op bet veld der beoordee- ling is gezet, gebiedt de billijkheid ook eene tweede to doer. Zijn work moet nu nevens dat van zijnen tegenstander wor- den geplaatst, opdat de schijn worde vermeden als moest de opmerking over SCHOLTExs book strekken om een blaam op zijnen arbeid to werpen, een schijn die zou kunnen ontstaan wanneer ik verzweeg welken indruk HOEKSTRans arbeid op mij maakte. Zoo word ik, hot oordeel opschortend over den uitslag van den strijd, gedwongen het nit to spreken over de wijze waarop hij word gevoerd. In dit opzigt echter schijnt mij geene aarseling mogelijk. Het book van HOEKSTRA ge- tuigt van zijne opmerkingsgave, toont wat rijken schat van ervaring hij verwierf door haar getrouw gebruik, verrast menigwerf door do geestrijke wijze waarop hij het waarge- nomene poogt to verklaren. Maar 't is van den anderen kant wanordelijk, verward, duister, brommend, onlogisch. Wan- ordelijk: wanneer b. v. in weerwil zijner eigene afkeuring van de aprioristische methode, aan zijne zelfstandige empiri- sche uiteeuzetting cone afdeeling "over do aprioristische en 706 S. UOEKSTRA, BZ., J. H. SCI:OLTEN EN D. KOORDERS, ,,bepaaldelijk theologische ontwikkeling of bestrijding van de ,)leer der menschelijke vrijheid" vooraf gaat, en daarin reeds kritik wordt geoefend op grond van feiten wier bestaan nog bewezen moet worden; - wanneer b1z. 48-62 de »bepaling ,)van eenige psychologisch-ethische begrippen die met de leer »der vrijheid onafscheidelijk zamenhangen" wordt gegeven en nogthands eerst veel later (blz. 268 vv.) de leer der habitude wordt ontwikkeld, of de behandeling van 't begrip charakter blz. 58-62 wordt aangevangen en blz. 268 vv. voortgezet;- wanneer hij hetgeen hij over de eerste menschen wil opmerken, blz. 220 vv., en wat hij van 't geweten zeggen wil, b1z. 235 aanvangt, maar niet uitwerkt om 't later weder op to vatten: bet eerste blz. 317 vv., bet andere blz. 300 vv.; of wanneer hij, gelijk telkens geschiedt, niet naar hetgeen reeds behan- deld is, maar naar hetgeen nog zal worden behandeld ver- wijst. Verward: wanneer hij zich vragen ter beandwoording voorstelt, maar bij 't zoeken naar de oplossing telkens zijde- sprongen maakt, van allerlei bijeenbrengt en beschouwt, dat wel met de zaak die in behandeling is in verband staat, maar vooraf had moeten ontwikkeld, of indien vooraf ontwikkeld nu als uitgemaakte stelling eenvoudig aangevoerd had moeten worden; zoodat bet den lezer groen en geel voor de oogen wordt en de draad hem telkens ontsnapt. Brommend: wan- neer hij met groote, hooge, holle woorden schermt gelijk op zoovele plaatsen geschiedt. 't Getal der aanhalingen wies reeds to ontzettend, om bewijzen voor deze beschuldiging in to brengen. Doch hare regtmatigheid bleek misschien over- vloedig als HoEKSTRA in de vorige bladzijden sprekend werd ingevoerd. Zoo niet, men leze plaatsen als b. v. blz. 6, 50, 108-111, 125, 143 v. enz. enz., waar de taal wordt ge- sproken welke de engelschen met den naam van humbug' bestempelen. Duister: omdat bet wanordelijk, verward en brommend is. Onlogisch : als bij zegt dat ADAMS neerste met ))de zedewet strijdige handeling onregt was en toch geene »zonde" (blz. 323 v.); - of dat de som van verschillende toe- »valligheden iets noodzakelijks kan zijn" (blz. 346); - of als hij bet geweten nu eens een medeweten (blz. 245), straks een regter (bl. 300) noemt; - of als wedergeboorte, bekeering eerst aanvang (niet veroorzaakte daden) zijn (blz. 290, vgl. b1z,111) om daarna wel veroorzaakte daden to worden (blz.383);- OVER DFTERMINISME. 707 of als hij telkens en telkens weder uitgaat van zijne beschou- wing aangaande den vrijen wil als factor der wordende zede- lijkheid, werkzaam bij wendingen in bet zedelijk leven, tenzij eenige zedelijke rigting ons tot waarachtig charakter gewor- den is, zonder in 't oog to houden dat bet geval waarin dit sntenzij" zou ontbreken, slechts bij een zeer klein gedeelte van ons geslacht (de voorbedachte schurken en de geheel verdierlijkten) denkbaar is. Letten we op dit alles, dan wordt $OE1STRAAS boek een pakhuis, volgetast met veel en velerlei goods, dock waarin juist de overmaat der aanwezige voorwerpen bet bin- nenvallend licht onderschept, zoodat zelfs de eigenaar bet pad bijster wordt in zijn magazijn. Aan de zwarigheden nit dit alles ontstaan worde 't dan ook toegeschreven, dat de aan- kondiging van zijn werk traag ter hand genomen, lang ver- schoven, spa verschenen is. Bij SCROLTEN daarentegen is alles helder, ordelijk, streng logisch, doorzigtig als glas en snijdend als diamant. Ook bij verschil van inzigt moet men erkennen dat zijne redenering klemmend is, en wordt daardoor genood- zaakt de oorzaak des verschils niet in de sluitreden maar in de grondstellingen to zoeken, zoodat men zelfs bij wraking van 't punt van uitgang nogthands de redenering daarop gebouwd bewondert. In ddn woodd: aOEKSTRA maakt den indruk van een reus die, sterkgebouwd en reeds daarom to duchten, nog daarenboven met tal van wapenen ter ver- dediging en aanval zich heeft omhangen, doch juist door 't wigt zijner rusting en de overmaat van zijn geweer in zijne bewegingen wordt belemmerd; - SCIIOLTFN daarentegen dien van een man van Diet minder athletischen bouw, die echter meer vaardigheid met lichaamskracht vereenigt, alles ver- smaadt wat hem hinderlijk zou kunnen wezen, zich ligter maar met oneindig meer naauwlettende keuze wapende, en thands met valkenoog den tegenstander bespiedend telkens diens zwakke plaatsen bemerkt. En is hij ook niet de syrische krijgsknecht die in 't wilde zijn pijl wegschiet, mikt hij, schoon bang noch angstig toch zorgvuldig, als die diens krijgers treft echter zijn schicht schier altijd tusschen den gesp en 't pantser. Daarom: al bevredigt mij sCnOLTESS slotsom even- min als die van IIOEcSTRA, - al erken ik veel to danken to hebben zoowel aan bet book des laatstgenoemden als aan dat van zijnen bestrijder, -- al zou ik wenschen dat beiden 708 S. HOEKSTR A, LZ., J. H. SCHOLTEN EN D. KOORDERS. ons wilden verrijken met eene anthropologie geheel op empi- rischen grondslag opgetrokken en zonder polemik volbouwd: - ik moet mijne ingenomenheid met SCHOLTENS werk boven dat van HOFKSTRA betuigen, op gevaar of van wederom met zekere minachting SCHOLTENS bewonderaar genoemd to worden. Be- wondering laat zich even weinig als liefde gebieden, tenzij dan door hetgeen ons bewondering of liefde waardig voorkomt. Treedt Prof. HOFSTEDE DE GROOT in zijne nVoorlezingen over ,)de opvoeding des menschdoms door God enz." als de schrift- geleerde op die oud en nieuw nit zijnen schat to voorschijn brengt, en als de volksleeraar die rijke geschiedkundige kennis, echte populariteit en warmen vromen ernst in zich vereenigt, dan schaar ik mij onder zone bewonderaars. Treedt hij of IIOEKSTRA daarentegen op als handhaver van den vrijen wil, en komt dan hunne verdediging mij niet gelukkig voor, ter- wijl SCHOLTENS bestrijding van dit leerstuk, al kan ik mij met zijne slotsom niet geheel vereenigen, mij in menig opzigt voor- treffelijk voorkomt, dan mag ik niet slechts, maar dan moet ik HOFSTEDE DE GROOT en HOEKSTRA de hulde onthouden die SCHOLTEN toekomt. Alleen die bewondering behoeft niet blind to zijn. Ze mag dat niet wezen. Doch ten opzigte der Initia was zij dat niet. Had de groninger boogleeraar mij de eer ganged tan van mijn verslag voor dat boek, waaruit hij aan- leiding nam tot den speldprik, geheel to lezen, dan zou hij dit zelf hebben moeten erkennen. Want dan zoude hij hebben gezien, dat ik bier en daar, o. a. bepaaldelijk ten aanzien van bet leerstuk over den vrijen wil, van SCHOLTEN verschilde en dat niet verborgen heb (83). Of niet mijne bewondering voor dit nieuwe werk des hoogieeraars mede vrij bleef van blind- heid en slaafschheid laat ik gerust aan de beoordeeling van onpartijdigen over, voor mij zelven bewust dat ik daarnaar althands getracht heb. Blinde, slaafsche bewondering ware al eene wonderlijke hulde aan den man wien ik bet boven alien dank, dat ik van geen ander gezag dan dat der waarheid de geldigheid erken. Alkmaar, october 1859. VAN HEIJST. (83) Mijne opmerkingen over dit leerstuk kunnen, si tanti videtur, gevonden tivordcn Taderl. Letteroef., 1858, n^. X, biz. 473 en 478. Ten aanzien van andere zaken zou men b. v. kunnen vergelijken de noten op biz. 463, 467 v., 471 noot 4, 474 noot 9, 11, de bedenkingen biz. 485, 491 enz. NIEUWE JAAErOEKEN VOOR WETENSCHAPPEL. THEOLOGIE. 709 Nieuwe Jaarboeken voor Wetenschappelijke Theologie, onder Redactie van Dr. D. HARTING, Pred. to Enkhuizen. Tweede Deel. Eerste en Tweede St-uk. 1859. Te Utrecht, b j IKemink en Zoon. 1859. In gr. 8vo. 432 bl. f 4 - De Nieuwe Jaarboeken voor Wetenschappelijlce Theologie zijn dan voor goed gevestigd, en hebben refit op den wensch naar langdurig bestaan en voorspoedige ontwikkeling. Reeds bij de aankondiging van bet Eerste Deel openbaarden wij onze ingenomenheid met deze onderneming van den geleerden en ijverigen Dr. D. HARTING, en hoopten dat hij in staat zou worden gesteld tot hare voortzetting, ofschoon wij niet schroom- den vrijmoedig onze aanmerkingen me5 to deelen op Karen aanvankelijken uitslag. Die aanmerkingen, vooral wat betreft bet opnemen van to weinig beteekenende of ten minste voor bet meerendeel der lezers to weinig belangwekkende stukken, golden Dog altijd eenigermate do ons nu toegezondene gedeelten van den tweeden jaargang, ofschoon wij met genoegen hierin vooruitgang bespeuren en met veel meer ingenomenheid bet tweede dan bet eerste stuk hebben gelezen. Dr. HARTING zelf opent de rij der opstellen met een, dat den titel heeft: »1858. Een terugblik." Wie zou niet gaarne onder geleide van den bekwamen en bezadigden man, de dingen die de godgeleerdheid in 1858 opleverde, gadeslaan? Maar wie zou na de lezing van zijn »terugblik" ook niet teleurge- steld zijn ? Meerendeels ontvangt gij eene besehouwing van hetgeen eene wet op bet hooger onderwijs aan de godgeleerd- heid verschuldigd is, van welke besehouwing gij bet verband met 1858 zeker niet inziet, terwijl alleen ter loops de strijd tusschen determinisme en indeterminisme, de bewegingen der »moderne theologie" en bet staken van Ernst en Vrede aan- geroerd worden. Hierop volgt eene voortzetting en voltooijing van bet stuk over ))de Chronologie der Evangelien", door G. W. STEMLER. Zijn resultaat is, dat de zaak niet bopeloos staat, maar dat hij zich bereid acht, om naar de beginselen, bier blootgelegd, bet loven van JEzus, naar volgorde gerangschikt,uitte geven. Op aller toestemming mag de geleerde man niet hopen, maar aller dankzegging mag hij vorderen. 710 NIEUWE JAARBOEI{EN Niet alzoo do Heer n. C. ROGGE, die de bijdragen zijner vruchtbare pen over JOHANNES IIYTENBOGAERT met nog eene kleine (50 biz.) vermeerdert. Op aller erkenning van zijn ijver mag hij rekenen, maar of or 50 zullen zijn, die hem ten einde toe volgen, is bedenkelijk. Wij vertrouwen, dat de aan- merkingen niet alleen door ons, maar bijna door alien een- stemmig met ons op zijn arbeid als schrijver gemaakt, door hem zullen worden ter harte genomen. De Boekbeoordeelingen en Verslagen worden met eene echt Leidsche aankondiging van Dr. VAN BELL geopend. Zij be- handelt den strijd van GORTER en SCHOLTEN en de bedenkingen van JORISSEN. Vooral wordt de laatste teregtgewezen, omdat hij schijnt to twijfelen aan hot Christelijk karakter der moderne theologen. Mogten zij zelven then zeker onredelijken twijfel maar niet opwekken, gelijk Prof. SCHOLTEN door zijne behan- deling van GORTER, OVER wien hij wel schrijven wil, nog onlangs deed! ... Dr. VAN BELL maakt van deze gelegenheid gebruik om eene onbestemde theorie van Dr. CRAMER to weer- leggen, en zijne dissertatie over Cpavepov"v en uaottuTv~r -r tegen gemaakte oppervlakkige bedenkingen to verdedigen. Gaarne nemen wij zijne opmerking over: »gelukkig, dat or evenmin eene alien zaligmakende wetenschappelijke overtuiging is, als een alien zaligmakend kerkgenootschap." Men zou or anders wel eens aan twijfelen of de moderne theologen bet bestaan van zulk eene overtuiging ontkenden, en nog veel meer of zij bet niet bestaan er van wel zoo heel gelukkig vin den. OSIANDER'S Commentar fiber den zweiten Brief an die Korin- thier wordt op voortreffelijke wijze aangekondigd door Dr. T. J. VAN GRIETHUYSEN. Tot de opname van zulke stukken wekken wij den redacteur met aandrang op. Zij zijn hoogst nuttig en bruikbaar voor den predikant, die zelfs niet bet belangrijkste lezen en zien kan wat Duitschlands theologiscbe literatuur oplevert, hetzij hem daarin gebrek aan tijd of do afgelegenheid zijner standplaats verhindert. Gaarne maakten wij even gunstige melding van Dr. VAN EYB;'s recensie van zAALBERG'S Biddende Jezus; maar bet ont- breekt, onzes achtens, den schrijver niet alleen aan de be- kwaamheid om in weinig woorden veel, maar zelfs aan die om in veel woorden iets meer dan weinig to zeggen. Hoe breed is deze recensie opgezet l En wat geeft zij ? Lone aan- VOOR WETENSCHAPPELIJRE THEOLOGIE. 711 merking op den bouw van bet bock, een bescheiden wensch naar eene eenigzins andere schikking... zietdaar alles op twee bladen druks. En wat nu de overige kortere aankondigingen, bijzonder van den Redacteur, betreft, wij zouden de auteurs er van beleefdelijk willen vragen om zich op de kunst toe to leggen om in weinige woorden veel to zeggen. Of zouden korte ver- slagen altijd de epitheta flaauw en onbeduidend moeten dragen? Hot tweede stuk van dezen tweeden jaargang beveelt zich vooreerst aan door een opstel van Dr. A. PIERSON tegen een vroegeren aanval van Dr. J. I. DOEDES. Het is getiteld met de vraag: Ligtgeloovigheid of Kritiek? en geeft eene nadere toe- lichting van de Empirische kritiek. Hoe men ook over do door P. gevolgde methode denke, to ontkennen valt bet niet, dat wat hij schrijft en om inhoud en om vorm de hooge be- langstelling der theologische wereld verdient. Een lied des vredes volgt op de dappere verdediging. 't IS W. FRANCREN, AZ. die bet aanheft. Zijne beschouwing van "LAVATER en MANNING" is door ons met ingenomenheid gelezen en heeft bij ons de erkenning gewekt van de hoogere eenheid, die deze beide zoo zeer uiteenloopende persoonlijk- heden verbindt. Zeer ingenomen zijn wij ook met »Een blik op theorie en praktijk der Evan gelieprediking in hot hedendaagsch Duitsch- land", door Dr. J. J. VAN OOSTERZEE. Zoo moeten de vluggen in den lande hen, die minder vlugheid hebben in bet lezen en oordeelen, ter hulp komen. Voor dergelijke voorregten - wie erkent bet niet sints jaren ? - geen beter dan VAN OOSTERZEE. En voor de homiletiek is hij geboren, Diet voor de... Exegese? Die bedoelden wij nog minder, maar wel do dogmatiek. Anders, zoo v. o. op homiletisch en apologetisch grondgebied wil blijven, 't is ons goed; voor bet exegetische zijn nog betere arbeiders. Jammer dat zij wel eens wat veel op hunne lauweren rusten, gelijk de auteur der geroemde dis- sertatie over va,ua en a?zpi , Dr. GRIETRUTSEN. De nNieuwe Jaarboeken" schijnen hem wakker gemaakt to hebben. Gelijk in bet vorige stuk bet vermelde verslag, zoo levert hij bier een )Onderzoek naar de denkbeelden van den Apostel PAULUS over bet lot der geloovigen terstond na hun ontslapen", - een 712 NIEUiWE J.IARBOEKEN VOOR WETENSCHAPPEL. THEOLOGIE. onderzoek getuigende van zijn bekenden exegetischen tact en zijne naauwkeurigheid. Dat Dr. S. HOEKSTRA, Bz., Theol. Prof., niet op zijne lauweren rust, behoeft geen betoog; 't zou eerder verdediging eischen, dat hij zich aan schadelijke veelschrijverij schuldig maakt. Maar vooral is bet bedenkelijk, of hij good doet met zich op exegetisch terrain to begeven, ja op bet exegetisch slagveld met een tegenpartijder als Dr. J. H. HOLWERDA. Zijn aanval op dozen geleerde heeft er ons nog niet van overtuigd, even- min als zijne hoogklinkende woorden, b. v. over eenige blad- zijden van n. dit oordeel: ,,'t Is bijna niet to gelooven, welk eene opeenstapeling van onkritiek en onbekookte stellingen die weinige bladzijden bevatten!" wij twijfelen niet, of de Heer H. zal zich iets dergelijks niet laten zeggen zonder er op to antwoorden en zijnen tegenstander, schoon gewapend met een aantal blinkende exegetisehe wapenen, terugdrijven binnen de grenzen der systematische theologie, waar hij t'huis behoort. Verscheidene korte verslagen besluiten dit tweede stuk. Wij hebben op doze veelszins dezelfde aanmerking als op die van bet eerste. Ook Dr. v. o. gaf daarin niet wat veel beteekent. En de Nekrologie van Dr. J. VAN GILSE van IIARTING's hand gelde toch voor niets meer dan voor eene Nekrologie. Christelijke WVeldadigheid. Jaarboekje. Proza en Poesy, Bij- dragen van de Ileeren: Ds. G. BARGER, Dr. N. BEETS, Ds. H. A. W. BRANDT, Mr. I. DA COSTA, Mevrouw E. VAN CALCAR, E. GERDES, DS. J. P. BASEBROEK, H. G. HARTMAN, JZ., Mr. H. J. KOENEN, Mej. W. J. VAN RAVENSTEYN, DS. G. H. SESBRUGGER, Ds. J. H. SONSTRAL. Uitgeyeven ten voordeele der Vereeni- ging to Amsterdam: tot ondersteuning van hulpbehoevenden, bet onderhoud harer bewaarscholen en de evangelieverkondiying in Suriname. Verzameld door ANNA A. BERGENDAHL. Te Am- sterdam, gedrukt by Metzler & Basting. 1859. In gr. 8vo. XVI en 270 bl., in heel linnen, verguld op suede, f 2 - 50. De titel van dit work getuigt wat hot is. Hot behoort tot de verschijnselen der hedendaagsche philanthropie, die zich bier in al hare kracht vertoont. Voor 't grootste deel alleen CIIRISTELIJKE WELDADIGIIEID. 713 den drang van bet liefhebbend hart volgende, doet de familie BERGENDABL wat maar hare hand vindt om to doen, naar eene opvatting van deze woorden, die Ref. niet tot de zijne kan maken. Rusteloos zijn hare pogingen om flog niet vol- slagen armen to ondersteunen, onvermoeid is bet streven van haar en andere vrouwen om nu en dan eenige Surinaamsche negers los to koopen. Alle middelen worden in 't werk ge- steld en uitgeput. Ook de literatuur wordt geexploiteerd. Met eenige moeite is een bundeltje bijeen to krijgen, dat wel veel kost om 't zoo keurig de wereld in to zenden, maar dat toch nog altijd bij verkoop lets opbrcngt, waarmed al ligt wear een neger kan worden vrijgekocht. Wat zullen wij van deze manier van philanthropiseren zeggen ? Wij hebben to veel eerbied voor de eerste bron, waaruit zij voortvloeit, ja to veel gevoel voor bet goede in eene ANNA BERGENDAHL om op bitteren Loon voor onze afkeuring er van uit to komen, ja zelfs om de minder edele drijfvedren, die daarbij werken, schoon bedekt voor de philanthropen zelven, koelbloedig bloot to leggen. Wie bet met deze wijze van weldoen eens is, wie bet goed vindt boeken die anders niet zouden uitkomen, voor een goed doel uit to geven, wie dat niet vindt uitpersen van de schijnbare weldadigheid, die schaffe zich veilig dit Jaar- boekje aan. Juff. BERGENDAITL is niet ongelukkig geweest in bet verzamelen van geschikt proza en poezij om bet in ccn bandje to vereenigen. BEETS en DA COSTA gaven wel ieder maar een klein stukje, maar de eerste een juweeltje, en bet boekske heeft alzoo toch flog meer dan hunne namen op den titel. Oak is er niets beneden bet middelmatige, en behalve met de niet onaardige manier van schrijven, die do verzamelaarster zelve heeft, maken wij hier kennis met den dichttrant van de H.H. $. G. RARTMAN, JZ. en A. J. G. S. Onder de proza-stukken is er meer dan een dat zich gunstig onderscheidt, b. v. het tweede van Mejufvr. wILH. JOHANNA VAN RAVENSTEYN, getiteld: Olivia, dat van ELISE VAN CALCAR, getiteld: Kinderspelen en De oude en nieuwe Whitefield, door G. BARGER. Ds. COHEN STUART gaf ook eene bijdrage ten beste; maar opmerkelijk is 't dat zijn naam niet op den titel staat. 't Is vast bij ongeluk vergeten, maar een spotter zou kunnen vragen: ',behoorde hij toch eigenlijk niet bij dit gezelschap?" Wanneer Mej. BERGENDAIIL meent to moeten voortaan met g 714 CIIRISTELIJKE WELDADIGIIEID. het verzamelen van proza en poezij ter bevordering van men- schenheil, dan hopen wij voor de eer onzer literatuur, dat zij daarin verder even gelukkig moge slagen ! Over den Eisch des Tej ds en de Wetensehap als geschikt orn aan then eisch to beantwoorden. Redevoering ter aanvaarding van het Hoogleeraarsambt aan de Hoogeschool to Utrecht, den 23at Junk 1859, uitgesproken door Dr. w. G. BRILL. Leiden, E. J. Brill. 1859. In rogaal 8vo. 40 bl. f : - 50. De Redevoering, waarmede de IIoogleeraar W. G. BRILL zijne taak aanvaard heeft, is een met warmte opgesteld vertoog, waarin de heerschappij van den geest over de stof als eisch des tijds gesteld, on de beoefening der taal als daaraan dienst- baar aangeprezen wordt. Voor eene ontleding is zij niet wel vatbaar. Er kunnen gewigtige redenen zijn geweest, die den spreker eon algemeen onderwerp bij voorkeur deden aan- grijpen; wij mogen den wensch niet onderdrukken, dat wij Never een meer bepaald en beperkt thema door den begaafden en zoo veelzijdig gevormden geleerde behandeld hadden gezien. Ilet kwam ons voor, dat een weinig meer betoog aan deze rede- voering en ook aan den stijl geene schade zou hebben gedaan. Hot Iigt misschien aan ons, maar na de lezing voelden wij ons niet bevredigd. Er is iets nevelachtigs en onbepaalds, dat ons verhindert het gebeel met klaarheid to overzien. Naar de meening van den Bee. spreekt men to veel van stoomwerktuigen, spoorwegen en vooral van telegraphen, als imiddelen die het materialismus in de hand werken. Hij kan zich een' materialist even zoo goed in eene trekschuit als in een spoorwagen voorstellen. Het is, zoo meent hij al verder, niet zeer doordacht, wanneer MIOIIELET, die hier wordt aan- gehaald, door de telegraafdraden eene ziel aan de aarde wil gegeven hebben. De hoogste waarheden, die een denkende geest ontdekt op het gebied der wetenschappen, zullen wel zelden door telegraafdraden worden medegedeeld. Telegraaf- draden zijn kostelijke dingen, maar zij zullen nit den aard der zaak vooral middelen zijn om tijdelijke belangen to be- vorderen, middelen, gelijk aan brieven, maar in spoed eischende gevallen boven brieven to verkiezen. Teen de brievenposten Dr. G. W. BRILL, OVER DEN EISCII DES TIJDS. 715 waren ingevoerd, behoefde men veel minder tijd dan toen men op gelegenheden moest wachten. Teen men postwagens had, behoefde men zich niet van loopers to bedienen. Het is in- derdaad zonderling, dat men thans zoo veel ophef maakt van 't Been slechts voortgaande ontwikkeling is van vroegere soort- gelijke vindingen. Het is evenwel zoo algemeen, dat men bet verklaren kan, dat ook denkende mannen van die hedendaag- sche uitvindingen cene herschepping van alles verwachten. Misschien zal men later inzien, dat de maatschappelijke toe- Standen van den mensch daardoor wel gewijzigd, maar dat bet ware wezen der menschelijke beschaving daardoor niet ver- anderd is. Van telegrafen verwacht ik voor de hoogere be- langen van den mensch volstrekt geen gevaar, maar evenmin ,-root gewin. %Vat one in deze Redevoering bet meest behaagt, is de ernstige opvatting van de schoone taak, waartoe een Leeraar aan de Hoogescholen, waartoe een Nederlandsch Leeraar aan eene vaderlandsche Universiteit geroepen is ; die gezindheid straalt ook vooral door in de woorden aan de verzorgers der Hooge- school en aan de studenten gerigt. J. Y. D. H. De herleving der Sterrekunde aan het einde der middeleeuwen. Redevoering ter aanvaarding van het Hoogleeraarsambt aan de Hoogeschool to Utrecht, den 24+11, Junij 1859 uitgesproken door Dr. DI. HOER. 's Gravenhage, Gebr. van Cleef. 1859. In gr. Svo. IV en 46 hl. f : - 60. Den 2451,° Junij van dit jaar aanvaardde de ter vervanging van den bekwamen sterrekundige OUDEMANS, wien eene andere betrekking in de N. Oost-Indian opgedragen was, nieuw be- noemde boogleeraar in de sterrekunde Dr. M. HOEK zijn ambt met eene sierlijke rede onder bovenstaanden titel. Zij behan- delt, zooals die titel aangeeft, een deel van de geschiedenis der sterrekunde, en wel meer bijzonder den tijd die onmid- delijk voorafging aan de ontdekking van America door COLUMBUS. Men vindt daarin aangetoond bet belangrijke aandeel dat de sterrekunde, of wil men liever de sterrekundigen, hadden in bet voorbereiden dier ontdekking, de geestkracht die COLUMBUS aan de overtuiging van den sterrekundige rosC.wELLI ont- 71G Dr. M. IIOEI1, leende en waardoor hij zich in staat voelde om gedurende achttien jaren van teleurstelling en bespotting niet to be- zwijken, alsmede welke diensten de sterrekunde verder aan de zeevaart bewees, waardoor de belangrijke ontdekking eerst refit vruchtbaar worden kon. De Schr. toont aan, dat in de behoeften van de zeevaart v6or en vooral na de ontdekking van America, eene der magtigste oorzaken van de algemeene belangstelling in do sterrekunde gelegen was. Onder andere oorzaken die de herleving dier wetenschap uit den eeuwen- langen slaap waarin zij na PTOLEMAEUS gevallen was, ten gevolge hadden, worden genoemd, de behoefte aan de rege- ling der Christelijke feestdagen, en verder de sterrewigchelarij. Bij hot aanstippen der beide laatstgenoemde oorzaken wordt er op gewezen, hoe de voorgangers der godsdienst, nadat zij eerst voor de behoeften dier godsdienst de hulp der sterre- kunde ingeroepen hadden en daardoor aan hare ontwikkeling bevorderlijk geweest waren, later aan den bloei dier weten- schap velerlei belemmeringen in den weg gelegd hebben, toen deze de van haar gevraagde diensten bewezen had en hare uitkomsten met de kerkleer in strijd kwamen. Wat daaren- tegen de sterrewigchelarij betreft - in zooverre zij de voedster der sterrekunde genoemd kan worden, word de kweekeling later de moordenaar zijner voedster. Dit is de hoofdinhoud dezer verhandeling in zooverre zij beantwoordt aan den titel, lien de Schr. daaraan schonk. Als inleiding gaat echter nog vooraf eene korte schets van de ontwikkeling der sterrekunde tot op PTOLEMAEUS. In dit ge- deelte draagt de Schr. cone stelling voor, waarvan eene nadere ontwikkeling zeker door velen, en niet het minst door Ref., gewenscht worden zou. Zij is doze: ,,de sterrekundige weten- schap is door de Grieken geschapen; op Phodus werden hare eerste grondslagen gelegd." Ik wensch geen twijfel aan doze bewering, die ook door het gezag van den grooten BESSEL gesteund is, to berde to brengen, vooral niet in zooverre er sprake is van ,eene wetenschap, die zich niet bepaalt tot het waarnemen der verschijnselen, maar opklimt tot hunne ver- klaring." Evenmin zou ik met grond kunnen beweren, dat de bedoelde stelling al to los weg tusscbengegooid was, want voor do ruimte van eene verhandeling steunt de Schr. ze met vol- doende gronden. Maar wij anderen, die gewoon wares de DE IIERLEVI\G DER STERREKUNDV. 717 Chaldmen, Chinezen en Indiers als vroegere beoefenaars der sterrekunde, en de Egyptenaren zelfs als de leermeesters der Grieken to beschouwen, we zouden den wensch, den beschei- den wensch, willen uiten om eene nadere ontwikkeling der stelling. Alen zou toch kunnen vragen, hoe bet mogelijk was, dat eenig yolk v66r de G-rieken eene reeks van opmerkingen en waarnemingen gedaan hebbende, doze verzameld zou hebben zonder naar een onderling verband dier verschijnselen to zoeken en dus eene poging tot verklaring to wagen, al was die ver- klaring in strijd met vele andere verschijnselen, die men toen nog niet of niet in hunne juiste beteekenis kende. En evenzoo wanneer de Schr. erkent, dat de Grieken toch iets van de Egyptenaren leerden, al was het ook ,,niets dan de lengte van het jaar en de helling der ecliptics, beide tamelijk geed bepaald", molten we immers vragen of de kennis daarvan niet berust op verklaring van waargenomen verschijnselen, en of dit niet (volgens des Schr.'s eigen bepaling der wetenschap) tot hot ligchaam daarvan behoort. Dat de verbandeling met belangstelling gelezen kan wor- den, daarvan zal men zich na de gegeven sebets van haren inhoud wel overtuigd houden, en sommige stork uitgedrukte meeningen dragen er zelfs niet weinig toe bij om die belang- stelling levendig to houden, ja gaandeweg to verhoogen. Aloge den nog jeugdigen Hoogleeraar eene lange en roem- rijke loopbaan beschoren zijn, en de wetenschap aan wier beoefening hij zich gewijd heeft, vele vruchten plukken van zijne werkzaamheid. A. S. Do l'influence sur quelques maladies de l'air et de l'eau de mer, d'apres lour degr6 rdciproque de temp6rature, aver trois tableaux mdtdorologiques, par r. M. MESS, Docteur en Dlcdecine, Chirurgie et Obstdtrie, Nddecin-Directeur aux dtablissements des bains de mer ii Schdveningue. La Haye, M. J. Visser, Libraire-dditeur. 1859. 4to. 30 pagg. f 2 - Onder de gegevens, die de geneesheer, zoowel bij de aan- wending van zeebaden, als bij de beoordeeling van de door dozen to weep gebragte gevolgen en uitwerkselen, in aanmer- BoEKBrSCR. 1859. N''. 1V. 47 718 P. M. MESS, DR L'INFLUENCE, ETC. king nemen en behoorlijk waarderen moet, behoort ook bet verschil in temperatuur, dat er tusschen de lucht en bet zee- water kan plaats hebben. Dat verschil toch is somtijds zeer groot en bedraagt enkele malen tot 7 graden REAuMax toe. Is dit bet geval, dan moeten niet alleen lijders die hun herstel in het gebruik der genoemde baden zoeken, maar ook gezonde personen die er gebruik van maken, door een zoo groot ver- schil in warmtegraad, waaraan bet ontbloote ligchaam gelijk- tijdig onder en boven water is blootgesteld, hoogst onaange- naam getroffen worden, en daarvan tevens niet zelden groot nadeel ondervinden. Bij bet steeds toenemende vertrouwen, dat men in de aanwending van zeebaden stelt, verdiende die zaak een nader onderzoek en eene, ook voor onkundigen ver- staanbare toelichting. De beer MEss heeft op eene lofwaar- dige wijze aan die beiden, zoowel door de wetenschap als door de kunst gestelde eischen voldaan, en to regt geoordeeld, dat bet door hem behandelde vraagstuk geheel op bet empirische gebied to huis behoort, en door geene theoretische of aprio- ristische beschouwingen, maar alleen door naauwkeurige waar- neming kan worden opgelost. Hij deelt daartoe de uitkomsten mede, door zorgvuldige, gedurende bet badsaizoen van de jaren 1855, 56 en 57 bewerkstelligde, thermometrische waar- nemingen opgeleverd, en meent daaraan, nit bet genoemde oogpunt, to meer gewigt to molten hechten, dewijl de wecrs- gesteldheid der drie genoemde jaren een groot verschil op- leverde en daarom meer geschikt was om den gemiddelden toe- stand der temperatuur to leeren kennen, dan als twee of meer warme zomers, gelijk laatstelijk in 57, 58 en 59 bet geval was, elkander opvolgen. Kortheidshalve onthouden wij ons van de mededeeling der gewigtige en dikwijls tot aanwijzing van vroegere dwaalbegrippen dienende gevolgtrekkingen, die de S. nit zijne, driemalen daags, telkens op denzeifden tijd, bewerkstelligde waarnemingen heeft afgeleid. Ook zou bet ons to ver leiden, indien wij met hem de verkregen uitkomsten wilden toepassen op bet verschil van den leeftijd der badgasten en op den aard der ziekten, tot wier bestrijding bet gebruik van zeebaden wordt aanbevolen. - In cen en ander geeft de S. loffelijke blijken van den lust en ijver, waarmede bij in zijne betrekking werkzaam is, en de wetenschappelijke specia- liteit, (lie daarmede in naauw verband staat, beoefent. Dr. S. SR. COROVEL, MIDDELOURG VOORIIEEN Ev TIIANS. 719 Middelburg voorheen en thans. 13 jdrage tot de kennis van den voormaligen en tegenwoordigen toestand van het arnawezen al- daar. Door Dr. s. SR. CORONEL, Stadsgeneesheer to Middel- burg. Middelburg, van Benthem en Jutting. 1859. In gr. 8vo. XVIII en 404 bl. f 3 - 60. Een zaakrijk, hoogst belanarijk boek inderdaad, dat veel meer is en geeft dan zijn eenvoudige titel : c Bijdrage", belooft. Het aetuigt evenzeer van een warm, mensch- lievend hart als van eene naauwkeurige, door juiste lang- durige opmerking verkregen kennis, een helderen blik, bij schrandere onderscheiding en zuivere, vaste staathuishoud- kundige begrippen. Blijkbaar kent de schrijver zijn onder- werp door en door; hij heeft zich de moeite gegeven om bet in zijn ganschen omvang to overzien en in zijne geheele diepte to peilen; en wat de ontwerpen tot verbetering van bestaande kwalen aangaat - hij weet wat hij wil en noch halve maat regelen, nosh utopien, nosh palliativen treft men bij hem aan. En voegt men daar nu no, bij , dat bet boek overal, waar bet onderwerp het slechts eenigerniate toelaat, geschreven is in een levendigen stijl en met groote aanschouwelijkheid van voorstelling, - dan gelooven we, niet to veel to hebben gezed en eene regtmatige hulde to hebben bewezen aan den g schrij ver. Doch met die algemeene lofspraak is noch hij, noch bet publiek gediend. De tijd is voorbij, waarin men zich in zijn oordeel over een boek - dat wil eigenlijk zeggen: ten aan- zien van bet al of niet koopen en lezen van een boek - leiden liet door de uitspraak van een Tijdschrift; en eon auteur, die schrijft om to onderrigten en op grond van ver- kregen kennis van zaken voor to lichten aangaande een be- langrijk onderwerp, heeft er regt op, dat de openbare boek- beoordeeling bet publiek in de gelegenheid stelle om zijn voor- deel to doen met bet gesehrevene. Trouwens, ofschoon de arbeid van Dr. CORO\EL bepaaldelijk Middelburg betreft, en in zoover zou kunnen geacht worden van een bloot localen aard to zijn, verdient bet boek echter nit algemeener oogpunt be- schouwd, en ook elders door philanthropic en staathuishoud- kunde behartigd to worden ; en dat wel in de eerste plants 47 * 720 Dr. s, sr. coroNE:r., met betrekking tot die steden, welke met Zeelands hoofdstad in bet helaas ! niet zeldzame geval verkeeren van haren voor- maligen bloei to hebben verloren, gedeeltelijk to moeten teren op vroegere welvaart, bij den bestaanden toestand van handel, nijverheid, enz. moeijelijk zich nieuwe hulpbronnen to kunnen openen, en de laagste volksklasse to zien gevoed door eene weldadigheid der gegoeden, die lof verdient in zoover zij uit een Christelijk-menschlievend beginsel ontspruit, maar de be- zorgdheid van den staathuishoudkundigen philanthroop ver- dient en wekt, daar hij or een palliatief in ziet, dat dit met de meeste palliativen gemeen heeft, dat bet de kwaal to on- merkbaarder, maar ook to zekerder verergert. Het ook elders behartigingwaardige van bet door Dr. CORONEL aangaande Middelburg in bet licht gestelde ligt dan ook daarin, dat bet onderwerp er in zijn ruimsten omvang in wordt opgevat. Dit blijkt uit een kort verslag van den inhoud. Na eenige algemeene aanmerkingen over philanthropie en pauperisme, met aanwijzing der voornaamste algemeene oor- zaken van het laatste, geeft de schrijver eene uitvoerige en naauwkeurige geschiedenis van bet armwezen to Middelburg. Die geschiedenis betreft niet alleen den loop van bloei en wel- vaart der stad in vroeeeren en lateren tijd, maar ook wat daartoe aanleiding gaf, zoo ten aanzien van staatsgebeurte- nissen als zaken van plaatselijken aard, en voorts hetgeen be- trekking heeft tot levenswijze, prijzen der levensmiddelen, enz., vooral ook wat in den loop der tijden gedaan is, en hoe men bet gedaan heeft, tot voorkoming van armoede en ondersteu- ning van behoeftigen en hulpbehoevenden, zoo door collecten als door liefdadige stichtingen, inrigting van armbesturen, enz. Dit alles is met groote naauwkeurigheid opgediept ook nit echte bescheiden, als: stedelijke verordeningen, rekeningen, enz., waarbij de schrijver de hulp van den bekwamen provincialen archivaris VA.17 VISVLIET erkentelijk vermeldt. Ilet zal naauwe- lijks noodig zijn to zeggen, dat geschiedenis en oudheidkunde in dit gedeelte des works no, menige tot de hoofdzaak niet onmiddellijk behoorende bijdrage ontvangen. Meer dadelijk Iigt het in den aard der zaak, dat over het policie-wezen en met name over hetgeen men de geneeskundi,e policie kan noemen - maatregelen in bet belang der algemeene ge- zondheid - vrij wat licht verspreid wordt. In dit opzigt MIDDEL[:URG VOORIIEEV EN TIIANS. 721 zijn over bet algemeen de oude keuren , resolution en rekeningen onzer vaderlandsche steden nog to weinig onder- zocht. Men komt dan somwijlen op kleinigheden, die naar de tegenwoordige denkwijze buiten de bemoeijing der policie liggen, maar toch en als bijdragen tot de geschiedenis van het volksleven, en als gezondheidsmaatregelen nog wel eenige opmerking verdienen. Zoo vond de schrijver dozes in de oor- konden der stad Zierikzee eene bepaling van bet jaar 1450, waarbij verboden wordt bet houden van eon maaltijd ten huize van vrouwen, die in bet kinderbed liggen. Zeer goede be- palingen vindt men ook in eene resolutie van 31 Augustus 1515 ter gelegenheid van de toen in de genoemde stad heer- schende pest. Hierbij valt ons in, de aandacht der beoefe- naars van geschied- en oudheidkunde to vestigen op betgeen welligt in de archiven onzer oudste steden flog zou to vinden kunnen zijn als bijdrage tot de geschiedenis van die merk- waardige pestziekte, die 1348--1350 heerschte en onder den naam van ,,zwarte dood" bekend is. De geleerde G. H. at. DELPRAT heeft daaromtrent een verslag gegeven in dit Tijd- schrift, 1832, Mengelw., bladz. 289-303, waarin echter slechts con paar berigten nopens ons vaderland voorkomen. Doch dit in hot voorbijgaan. Het hoofdgedeelte des books bestaat in do afdeeliug: ))Tegen- woordige toestand van hot armwezen to Middelburg." Door bet woord ),armwezen" wordt eigenlijk de meer uitgebreide bedoeling van den schrijver to eng beperkt. Trouwens hij vestigt eerst en opzettelijk bet oog op de onderscheiden soorten van armen, die hij onderscheidt in: hen, die tot de arbeidende klasse behooren - neringloozen en bedeelden - en de eigen- lijke proletariers. Men vindt daar zeer belangrijke opmer- kingen nopens de physieke en zedelijke eigenschappen, de godsdienstbegrippen, de voeding, de woningen, de hnwelijken en dergelijke onderwerpen; alles met cone uitvoerigheid, die den opmerkzamen beschouwer kenmerkt en aan de eene zijde niets voorbijgaat wat ter zake dient, maar zich ook aan den anderen kant onthoudt van nietsbeduidende aanmerkingen,ge- lijk wij over bet geheel den schrijver bet regt moeten latex wedervaren, dat hij volkomen naar waarheid zijne critiek kenschetst als betreffende altijd toestanden, nimmer personen. Hot volksleven en do volkstoestand worden bier geschilderd 72,x, Dr. S. SR. co1;0aiL, met eene waarheid, die zich, al is men nooit geweest waar bet boek ons brengt, Iaat voelen en tasten. Hier vooralopen-- baart zich dat plastische der voorstelling, dat we boven ver- meldden; men wordt de woningen der schamele volksklasse binnengeleid, men ziet lien als voor de oogen, en wie ooit zulks ergens in de werkelijkheid deed, then zal bet ware en onpartijdige niet ontgaan, dat in alles doorstraalt. Zoo is er, om slechts op die wine bijzonderheid to wijzen, in bet aan- gemerkte omtrent de prostitutie eene juistheid van opvatting, eene kaarheid en kieschheid, die niets to wenseben overlaten. En zoo onze auteur hier door waarheidsliefde genoopt wordt, cen gedeelte der schuld op de hoogere standen to leggen, - in de bewustheid van y,toestanden en geenszins personen" op bet oog to hebben, zegt bij vrijmoedig aan die hoogere stan- den de waarheid, voor zoover achteruitgang van de algemeene welvaart en bet schrikbarende toenemen van bet aantal be- hoeftigen aan hen is toe to schrijven. Hetgeen daaromtrent gezegd wordt, is voorwaar wel ook elders van toepassing, en indien men de oogen wil openen, ook geschikt om nadenken to wekken en verkeerdheden, bekrompenheid, eigenbaat, traag- heid tegen to gaan. Maar ook bet goede wordt met warmte in bet licht gesteld, niet in holle uitroepingen, maar met sta- tistieke naauwkeurigheid, die, gelijk dat van zelf spreekt, geheel en al locaal is. Doch inlichtende, en ten deele ook waarschuwende weaken vindt men in hetgeen gezegd wordt aangaande de to Middelburg bestaande inrigtingen, gestichten en vereenigingen voor weldadigheid, ziekenverpleging, enz. De inlichtingen, die Dr. eonoNFi daaromtrent van Let ge- meentebestuur, de kamer van koophandel, de predikanten, de besturen der godshuizen en weldadigheids-instellingen, als- mede aan zijn stadgenoot vEa11IILST, vroeger diaken, thane secretaris van bet burgerlijk armbestuur to danken heeft, zijn inderdaad uitmuntend besteed aan hunne, uitmuntend gebruikt aan des schrijvers zijde. Het is een geheel, zoo als to wen- seben ware dat aangaande al de voornaamste steden van one vaderland bestond. Het laatste gedeelte van bet boek wijst de middelen aan, door welke de toestand der armen zou kunnen verbeterd wor- den. Dat daarbij hot onderwijs op den voorgrond staat, is MIDDELIURG VOORIIEEN EN TTIAITS. 723. al aanstonds bet blijk, dat de doctor eene kwaal, wier oorzaken in de eerste plaats van zedelijken aard zijn, niet enkel met stoffelijke middelen wil genezen, hoewel bet van den nstads- geneesheer" zeer juist gezien is, dat hij, waar hij de armen al niet tot welvarender bestaan kan brengen, de nadeelige gevolgen der verarming voor de gezondheid door gezondheids- maatregelen wil voorkomen. De laatste opmerking van alle willen wij, en omdat zij ons zoo juist voorkomt, en omdat zij - hopen we - in ons verslag le naerite de Ti-propos heeft, overnemen: ,,Wanneer werkzaamheid en zedelijkheid meer bet levens- doel van den behoeftige zal zijn, dan zal hij, bij gebrek aan middelen, van zelf teruggehouden worden op de weldadigheid der meergegoeden to bouwen en hierdoor bet aantal armen to helpen vermeerderen. Ook zijne kinderen zal bij door zijn voorbeeld tot nuttige, werkzame burgers opkweeken. Dan zullen onze mindere standen eerst rijp zijn, om de vruchten to plukken, die eons de spoorwegen in onze provincie zullen opleveren; want bet tegenwoordige geslacht is er niet in staat toe: bet zou weggedrongen worden door sterkere, meer be- kwame en werkzame mensehen. Alleen cone jeugdige, krach- tige, nijvere en werkzame bevolking, in alle standen door, minder- en meergegoeden, rijken en armen, zal in staat zijn bet tegen die nieuwe en krachtige bron van werkzaamheid en welvaart vol to houden. " Inderdaad, nn de spoorwegen-quaestie aan de orde van den dag is, mag men wel wijzen op Middelburg, welks armwezen zulk een ernstig onderzoek noodig maakt, als in dit boek is nedergelegd. Middelburg is een waarschuwend voorbeeld voor -elke plaats, die met kleingeestige eigenbaat er op nit is, om de voordeelen, gehoopt nit werken van openhaar nut, aan zich en aan zich alleen to trekken. Toen Middelburg in 1816 eene nienwe haven noodig had, was bet oordeel van onpar- tijdige deskundigen, dat zij to Veere moest uitkomen, zoo tot voorkoming van verzanding als oindat er dan twee steden mode gebaat waren. Maar neon l Zeelands hoofdstad verkoos geen- gedeelto van de gehoopte welvaart aan bet vervallen Veere of to staan, en - reeds na veertig jaren is Middel- burg met do hand over hand meer verzandende haven bitter 724 Dr. S. SR. CORONLL, :VIIDDELCURG V00RIIEEN EN TITANS. weinig gebaat (°`). Waarlijk, in dit opzigt is een schip op do bank wel een baken in zee 1 Ofschoon met Middelburg sedert vele jaren - hoewel in de laatste drie, vier minder - vrij goed bekend, zou de schrijver dezes echter zich niet gaarne aanmatigen, de opgaven van Dr. CORONEL alle in hare juistheid to beoordeelen. Men zou daartoe inzage moeten hebben van al de gebruikte bronnen, en zoover gaat de roeping van den boekbeoordeelaar wel niet. Maar dit kunnen wij in bet algemeen opmerken, dat uit de ter kennis van den auteur gekomen feiten zulke resultaten zijn getrokken, die zijn book hoogst belangrijk maken voor iederen philantbroop en staathuishoudkundige. Waar wij voor ons tot andere resultaten zouden komen , is bet slechts met betrekking tot punten van ondergeschikt belang; en dat de lezer over bet eene of andere niet gansch eenstemmig denkt, spreekt wel van zelf, indien die lezer zelfstandig denkt. De uitvoering is zeer goed. De H.H. VAN BE--;THEM EN JUTTING mogen meer zulke rijpe vruchten aanbieden 1 O. 24 October 1859. V. O. Goud! Een Verhaal uit Ccalifornie. Uit het Iloogd. van FR. GERSTiiCKER, Schrijver van: n1Vaar Ameriha." Twee Deelen. Amsterdam, P. N. van Kampen. 1859. In gr. 8vo. 2, 345 en 2, 338 bl., met 2 gelith. titelvignetten. f 6 - 70. tiVij nijvere mensehen willen zoo gaarne twee dingen to gelijk doen, dat wil zeggen met de moeite voor eene zaak noodig er twee verkrijgen. In den regel is dit niet zoo ge- makkelijk als men wel denkt, maar bet is toch in sommige gevallen mogelijk. Onder anderen door bet lezen van dit ge- schrift van den veelzijdigen Duitscher; want bet kan niet missen of men zal er groot genoegen nit scheppen en werkelijk onderrigt worden tevens. Een roman is naar de schatting van velen niet veel meer dan een letterkundig stukje speelgoed, even gemakkelijk to maken als to breken. Maar even groot als bet verschil (c) Nog onlangs werd daarvan een wenk gegeven in dit TiUdscbrift, door e. NAGTGLAS, Mengelw. dezes jaars, bladz. 544. FR. GERSTatCKER, GOUD! 725 tusschen dichters ale DA COSTA b. v. en SCfRNKMAN, even groot on- derscheid bestaat or ook tusschen romanschrijvers. De knoeijer, die in een roesje van eigenwaan, met eene kleine dosis ver- beeldingskracht en een groot aantal gemeenplaatsen nit gelezen romans in bet hoofd, ook een verhaal zamenlapt en bet naar cen tijdschrift zendt of afzonderlijk uitgegeven krijgt, map niet op cone lijn gesteld worden met een degelijken romanschrij- ver, die dichter is, hoewel hij in proza schrijft. Om een roman to scheppen gelijk die van GERSTaCKER zijn, daar be- hoort cen leven toe, ale bij gehad heeft. Reeds als knaap trok bij de wijde wereld rond aan de hand zijns vaders, die bet zwervende en ondervindingrijke beroep eens opera-zangers had. Na diens dood (1825) waren eenige leerjaren in den handel en twee jaren van studie der econo- mische wetenscbappen hem slechts de voorbereiding, om met meer vrucht reizen van grooter omvang to doen. Naar Amerika 1 was toenmaals zijn doel, gelijk bet later de titel van een zijner goedeslaade producten is gworden. Daar stelden zijn karakter gg en zijne lotgevallen hem in staat om meer ondervinding op to doen dan tien anderen in tienmaal langer tijd. Eerst word met ruimte bet medegebragte schatje verteerd, daarop met mood een nieuw vermogentje den moeijelijk to vangen Yankee af- gewonnen. Alle Staten der Unie heeft hij gezien, en proeve genomen van eon aantal der meest tegenstrijdige beroepen, van stoombootstoker en houthakker of 'tot eigenaar van een grout logement toe. En als om de afwisseling tech vooral grout genoeg to maken, heeft hij niet alleen bet meer bedaarde farmers-leven geleid, maar ook geruimen tijd bet wilde avon- tuurlijke bestaan eens japers in de natuurwouden in bet Westen. Zoo was hij rijp geworden, en ook niet al to jong meer- 28 jaren - om op to treden ale schrijver en iets to leveren dat belang ken inboezemen. Dat hij in de vijf jaren, die hij hiertoe in zijn vaderland doorbragt, opgang maakte, is Diet vreemd, daar hij een fonds van kennis, ondervinding en ge- dachten had opgezameld, waaruit bij slechts behoefde mede to deelen, terwijl dan ook al zijne schriften - behalve enkele vertalingen - niet anders waren dan resultaten van bet door- leefde en opgemerkte in bet door nieuwheid frissche wereld- deel, in Amerika. Maar ook de rijkste schat wordt eenmaal uitgeput, zoo or nict bij verdiend wordt. Dat begreep GERSTdCKER, 726 FR. GERSTIICRER, en zoo ging hij nieuwe inspiraties en nieuwe onderwerpen voor zijn penseel zoeken in een tweeden grooten zwerftogt. Het was in den bloeitijd van de goudontdekkingen, de eerste phase van de goudkoorts, juist in bet midden dezer eeuw, die wel zingt l'or n'est qu'nne chimere, maar bet niet meent. Het mogt hem gebeuren de jonge goud- staten in Australia en California in bun tooverachtig ontstaan to aanschouwen en met eigen oogen to zien, en to begrijpen wat door de verwarde berigten den onbekende met die vreemde toestanden onbegrijpelijk scheen. Maar veel zien en veel beleven is nog maar ddn van de vereischten om een inhoudrijken roman to schrijven. Miaauw zeggen even als de poes, al komt hij van Rome, doen de meeste menschen; in dezen tijd nu JAN RAP even als zijn maat op reis pat, is men meer dan ooit in de gelegenheid dit op to merken. TOPPFER verhaalt ergens van een romanlapper, dien hij op reis aantrof, die wat sneeuw op de Alpen gezien had, en denzelfden avond furore romantico aan 't smeren ging over eene lawine, hoewel bij er evenmin begrip van had als de Keizer van Oostenrijk van eene voile schatkist. Zoo hebben ook GERSTaCKER'S reizen daarom alleen zooveel bijgedragen tot zijne ontwikkeling, omdat bij toegerust met rijke gaven en een opmerkzaam oog zijne reizen aanvaardde. In hooge mate heeft G. de gave om geheel vreemde maat- scbappelijke toestanden en de meest uiteenloopende nationali- teiten en karakters juist to vatten, - de gave der opmerking in ddn woord. Er zijn al vrij wat geschriften over California geschreven, - meer dan er goudgravers rijk van daan zijn gekomen ; - maar ik durf beweren, dat Been van die alien een zoo juist begrip geeft van die geheele vreemdsoortige maat- schappij, van de bewoners en toestanden aldaar, als deze een- voudige roman, waarvan bet geheel verdicht is, maar wiens deelen de inwendige kenmerken dragen van zuivere waarheid to zijn. Hij schetst u den mensch zoo als hij zich vertoond heeft in dien nieuwen toestand, die een noodzakelijk gevolg was van do eigenaardige wording en zamenstelling dier maat- schappij. Zoo iemand, dan heeft hij bet Americaansche, bet Yankee-karakter gevat, en bet zoowel van zijne verkeerde GOOD! 2 als ook van zijne gunstige zijde doen kennen. Ook den vreem- doling, den Duitscher vooral, schetst hij, hoe vreemd hij daar staat onder die menschen, die wel alien van gelijke bewegin- gen zijn als hij, maar toch zoo geheel anders dan hij ze in zijn vaderland gewoon was. Geene vermaningen en raad- gevingen voor den landverhuizer zullen hem zoo volledig de oogen openen aangaande hetgeen hij daar to wachten heeft - of toenmaals to wachten had - ala dit levende beeld, dat deze geniale schilder hem voorhoudt. Daarom meende ik to kunnen zeggen, dat de lezing van dezen roman even leerzaam als genoegelijk wezen zal. Want ook de eischen, die aan eene lectuur ter uitspanning gesteld worden, zijn bevredigd. Hot is geene reisbeschrijving, bet is een roman in den volsten zin des woords. Zelfs vrouwen - al zijn bet er maar weinige, - heeft hij tact en mood ge- noeg, om in deze wilde maatschappij in to leiden, en al is bet geene liefdeshistorie in den gewonen zin, die op bet stad- huis eindigt, bet liefdes-element ontbreekt er niet. Afschuwe- lijkheden zijn er ook, ja zelfs meer dan genoeg, maar bet is zeer mogelijk, dat a. bier zijn origineel - de Californische maatschappij - slechts getrouw heeft weergegeven, en dat bet hem gaat als sommige schilders, die slechts daarom schijnen to overdrijven, omdat zij al to trouw de natuur nabootsen. Nu moge men mij verwijten, dat ik veel van den schrijver en weinig van zijn werk heb gezegd, ik meen er genoeg van gezegd to hebben. Want zooals a. is, zoo zijn zijne romans, en zijne romans zijn, zooals slechts iemand als hij zou kunnen schrijven. En ik meen ook genoeg gedaan to hebben, wanneer ik u opgewekt heb om dozen roman to lezen. Dat hij u be- vallen zal, daaraan twijfel ik niet. Het is altijd jammer dat onze eigen literatuur zoo weinig belangrijks oplevert, en ook weinig opleveren kan, maar moeten wij dan aan 't vertalen, gelukkig dan wanneer bet alleen van zulke romans is, en zoo goed geschied, - hoewel toch ook niet geheel zonder germa- nismen. De uitgever schijnt in hoop mate de gave to hebben, om twee zaken to vereenigen, die anders dikwijls vechten: den smaak van bet romanpubliek en de eischen der aesthetiek. Vinde hij dus in een ruim debiet zijn loon. D-D. 728 IIAxDBOEI{JE Handboekje by het aanschouwelijk Onderwys omtrent voortbreng- selen van Natuur en Kunst, in de bewaarscholen. Te Haarlem, by de Erven F. Bohn. 1859. In post 8vo. VIII en 64 bl. f : -40. Reeds sedert lang hadden vele plaatsen zoogenaamde klein- kinderscholen, waar de kleinen voor de gewone dagschool nog to jong, werden gebragt om onder zeker opzigt bewaard to worden. De eene of andere, meestal vrouwelijke, persoon, door de omstandigheden gedrongen, zette zich als schoolhou- deres neder, hetwelk to gereeder kon gebeuren, daar er weinig of geene formaliteiten behoefden in acht genomen to worden, of door den invloed van medelijdende vrienden noodeloos ge- maakt werden. - Hoewel deze scholen in den regel niet an- ders dan bewaarplaatsen waren, hebben zij zoo niet veel goeds aangebragt, dan toch menig kwaad, dat aan zich zelven over- Platen kleinen al kan overkomen, afgeweerd. Maar wat met dat kleine volkje gedurende hun verblijf in de school aan to vangen? Ziedaar eene gewigtige vraag, wier beantwoording der theorie weinig, maar der practijk groote moeite oplevert. Dat naar eenige bezigheid voor de kinderen moest omgezien worden, werd door allen die zich hiermede afgaven, erkend, en naar de uiteenloopende bedoelingen waren die werkzaamheden zeer verschillend. Hier was men er schier alleen op nit om eene dragelijke stilte to hebben, ginds had men reeds eene bepaalde aanbrenging van kundigheden op bet oog, want, meende men, wat bet kind reeds in de bewaar- school heeft geleerd, is winst voor hem op de gewone school. Ongelukkige kleinen, die in hunne ontwikkeling de slagtoffers van dergelijke meeningen zijn. Hoe weldadig zon bet ver- blijf in de bewaarschool voor ben wezen in geheel hun vol- gende leven, als daar eenvoudige ontwikkeling van bet kin- derlijke verstand hoofddoel was geweest; wanneer zij daar hadden geleerd hoe to zien, hoe to onderscheiden, hoe to hooren, hoe to spreken; wanneer zij daar op de kinderlijke vragen, hoe komt dit of dat, een kinderlijk en eenvoudig antwoord kregen, en zich geene onaangename bejegening op den hals haalden; wanneer eindelijk daar werd goed gemaakt hetgeen vader of moeder door den drang der omstandigheden of door onkunde to veel verwaarloosden. IIIJ nET AANSCIIOUWELIJK ONDERWIJS. 9 De taak, die wij hierbij op de bewaarschool leggen, is voor- zeker niet gering, en veel behoort er toe om die naar eisch to voibrengen. Wij erkennen dit volgaarne, doch zien niet in, waarom wij om die reden de handen in den schoot zouden moeten leggen en alles aan den gewonen gang overlaten. Neen, hoe moeijelijk bet doel ook to bereiken zij, de hand moet aan den ploeg geslagen worden. De eerste ontwikkeling van de kleinen is geene onverschillige zaak; zij, de grondslag van alle volgende, verdient wel dat men er zijne aandacht bij bepale- en daarom verheugden wij ons toen bet bovengemelde boekske ons in handen kwam, want daarin vonden wij eene vernieuwde poging om bet onderrigt op de bewaarscholen to doen wor- den, wat bet zijn moot om aan bet duel to beantwoorden. De Schrijver geeft den onderwijzer of de onderwijzeres van een zestigtal artikelen, die voor bet meerendeel in bet dage- lijksche Ieven schier ieder oogenblik genoemd worden, eenige wetenswaardige bijzonderheden op, onmisbaar om de zaak in uiterlijken vorm, in wijze van wording, herkomst, en toepas- selijk gebruik 'twelk er in de huishouding van gemaakt wordt, duidelijk to leeren kennen. In alphabetische orde worden bier de artikelen behandeld, en om den lezer over de keuze dier artikelen to laten oordeelen, willen wij er eenige afschrijven: Amandelen, Anijszaad, Boekweit, Boonen, Chocolade, Erwten, Foelie, Garst, Gemberwortel, Gierst, enz. - Uit de alpha- betische orde kan men opmaken, dat de Schrijver geen plan heeft gehad den onderwijzer aan eene bepaalde orde te binden. Hij kan er nit kiezen welke hem voor zijne kinderen bet meest geschikt voorkomen, en die voor hen de meeste aantrek- kelijkheid hebben. - Om bet onderwerp meer aanschouwelijk to doen zijn, wenscht do Schrijver, dat de voorwerpen, waar- over wordt gesproken, in natura aanwezig zullen zijn en den kinderen ter beschouwing worden aangebodeu. Over de wijze van uitvoering wordt niet uitgeweid; doze wordt aan den onderwijzer geheel overgelaten. Wij erkennen volgaarne dat bet zeer moeijelijk zou wezen, hierin bepaalde voorschriften aan de hand to geven, omdat bier zoo veel, wij zouden haast zeggen alles, van de bijzondere omstandigheden afhangt, en bet niet zoo zeer eene bloote mededeeling als wel eene bespreking van bet onderwerp met de kleinen moot zijn. Dit neemt cehter niet weg, dat wij bij wijze van proof eene 730 IIANDROEKJE BIJ HET AANSCIIOU\W"ELIJK ONDERWIJS. behandeling van een of ander onderwerp in bovengemelden geest, zeer wenschelijk achten, omdat daaruit voor velen, die direct of indirect met deze soort van scholen in betrekking staan, zeer veel nut to trekken zou wezen. Hoewel de vervaardiger, volgens zijne eigene verklaring, geene aanspraak maakt op de verdienste van iets nieuws over de door hem gekozen onderwerpen to leveren, zoo zal het ons aangenaam wezen, wanneer hij weldra map ervaren, dat zijn arbeid heeft medegewerkt om het onderwijs der bewaarscholen niet verder uit to strekken, dan tot eenvoudige ontwikkeling van het kinderlijke verstand, zoodat doze inrigtingen hierdoor in waarheid eene goede voorbereiding zijn voor de gewone scholen. KORTE MEDEDEELINGEN. In den repel moot men een geschrift in zijn geheel voor zich hebben, om het to kunnen beoordeelen. Eerste afleveringen kunnen echter voorloopig worden aangekondigd. Met genoegen does wij dit laatste ten aanzien van: Rome en de Bijbel. Hand- boek by de behandeling der punt en van verschil tusschen de Roomsch-Catholieke en Protestantsche Geloofsbelydenis. Uit het Fransch van F. BUNGENER, vertaald door C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA. A)nsterdanz, L. VAN BAKKENES EN COMP. In 12mo. Volgens kennisgeving op den omslag zal het geheel ruim 500 bladz. groot zijn en f 1 - 75 kosten. Do naam van BUNGENER is een van die, door welke het ontvangen van iets voortref- felijks wordt gewaarborgd. Op het geschrift zelf komen we tern- als het compleet is. Nu volsta alleen aankondiging en - hetgeen zich trouwens aangaande beiden vooruit liet verwach- ten - lof An vertaler en uitgevers. Ons volk is flog zoo weinig industrieel, dat wij het niet anders dan toejuichen kunnen dat, zelfs naast de reeds bestaande periodieke geschriften aan de Industrie gewijd, zich nog een nieuw Tijdsclzrift heeft geplaatst, onder den titel: De Industrieel. T jdsclzrift tot verbreiding van het nieuwe en meest wetenswaar- dige op het gebied van Natuurkunde, TT erktuigkunde, Technologie, Telegrafie, Fotografie, 2lIeteorologie, enz. Onder Redactie van ROUTE MEDEDI:ELINGEY. 731 J. H. VAN I OTEN. Amsterdam, C. L. BRINKMAN. Maandelijks eene aflev. tegen f 3-50 de 12 is een geringe prijs voor de zeer nette uitvoering. Wij zouden eenige artikels afzonderlijk moeten bespreken, om ieder to doen zien, van hoe rijken, veel- (misschien to veel-) omvattenden inhoud het is. Daartoe ont- breekt ons do ruimte. Maar wij kunnen wel de verzekering geven, dat niet alleen de industrielen van beroep en de land- huishoudkundigen, maar ieder die op den naam van beschaafd aanspraak maakt, dit tijdschrift moest kennen. Geene afleve- ring of hij zal er van zijne gading in vinden, al worden ook dikwijls specialiteiten behandeld, die alleen voor een enkel vak van practisch nut zijn. Vooral de zeer fraaije lithogra- phien (4 in elken jaarg.) en de in den tekst bier en daar in- gevoegde houtsueden ter verduidelijking, maken het ook voor den leek zeer aantrekkelijk. En er geschiedt tegenwoordig zoo veel belangrijks op het gebied der industrie, dat men daarmede niet onbekend kan en mag blijven. De Deer Redac- teur toont zich ook hier weder als iemand, die zeer good den slag heeft om zijne kennis algemeen to verspreiden. Daarom vinde zijne onderneming een gunstig onthaal! Krachtig was het woord, gesproken in de brochure: Eene waarschuwende stem tot alien, die Indie voor Nederland wen- schen to behouden. Rotterdam, 11. NIJGH. 1859. In kl. 8vo. 40 bl. Zij heeft nog al opgang gemaakt, niet alleen, omdat zij kort na de schrikverwekkende gebeurtenissen op Borneo verscheen, maar ook wijl zij in mannelijke en - bij schrijvers over Indie een zoo verwaarloosd punt - in goede taal, de vele gebreken schetst (meer niet), waaraan ons Indisch bestuur lijdt. Waarom zijn die vele stemmen ter waarschuwing, die tegen dat bestuur al aangeheven zijn, tot nog toe als van roependen in de woestijn geweest? Omdat de koloniale opposanten meestal aan voortvarendheid to veel hebben, wat de oud-koloniale partij or to weinig van heeft. Men moest wat meer in het oog houden van hoe ontelbaar vele zijden de handen der regering gebonden zijn, en van wat onberekenbare gevolgen vele ge- eischte verbeteringen zouden kunnen zijn. Zoo is ook dit geschrift wat to veel onder den indruk van de laatste paniek voor onze O. I. Bezittingen geschreven, die nu gelukkig al weer merkelijk bedaard is. Er is nog veel to doen in Indie, 732 TORTE MEDEDEELINGEN r maar wij moeten bedaard vooruit werken. Om echter aan bet yolk eenig begrip to geven van dat vele dat daar nog gedaan moot worden, daartoe heeft doze brochure van een der zake bij uitstek kundige eene meer blijvende waarde dan alleen voor bet oogenblik. In den Jaargang van 1858, N II, hebben wij berigt ge- geven van Dick Tarleton, door J. F. SMITH. Dat was een vervolg- roman, en wij beloofden den romanlezers op de hoogte to hou- den als dat vervolg ook in onze taal zou zijn overgezet. Dit is nu - of eigenlijk reeds voor eenigen tijd - geschied, met een werk, dat een nieuwen titel draagt: Crowshall, enz., in twee Deelen. Alkmaar, H. J. VAN vLOTEN, 1858; maar dat even good Dick Tarleton Dl. III en IV had kunnen heeten. Hot is zooals bet vorige was, en zal ruimschoots die lezers bevredigen, die geboeid, gespannen willen worden door over- vloed van avonturen en afwisseling. Men moot echter niet zeer veel smaak hebben, als men er zoo onzinnig hoop mede wegloopt, als de vertaler in zijne opgewonden voorrede. Dat hopen wij - voor ons Nederi. publiek, dat bet geval niet zal zijn; maar aan Leesgezelsehappen, die zoo wat hun volkje kennen, kunnen wij bet als wel geene fijne specerij, maar toch als bruikbare en krasse peper aanbevelen. Het was nom in dozen Jaargang (Boekbesch., bl. 91-93), dat een gunstig oordeel geveld word over Mabel Vaughan. Door de Schryf'ster van ,,De Lantaarnopsteker". Uit het Eng. II Din. f 2-50. De wensch teen uitgesproken, dat »eene uitgave in kl. 8vo., en geschikt voor een boekgeschenk aan dames, weldra door de wakkere uitgevers in den handel gebragt" zou wor- den, is nu reeds vervuld. Van buiten zien die twee deeltjes er zeer net nit, maar druk en papier hebben de verklaring wel eenigzins noodig die in de woorden goedkoope uitgave op den titel opgesloten ligt. Dat kan echter den lof niet ver- minderen, die toen aan dit lieve en toch degelijke boekje is toegezwaaid. Wij derwijzen daarnaar, want bet zou over- bodig zijn, then hier to herhalen. De Reeks van Brieven, aan ieder, die hen lezen wil, to Tie], door de Wed. WERMESTERKENI, uitgegeven, waarvan wij hl. 755 van den vorigen Jaarg. den eersten en tweeden be- spraken, is met den lode" Brief' gesloten. Zij waren dikwijls aardig genoeg, om bet jammer to vinden, dat de Schrijver waarschijnlijk niet door genoegzaam debiet is aangemoedigd. Maar aan den anderen karat troosten wij ons met de gedacbte, dat wanneer dezelfde Schrijver zich op een degelijker werk dan zulke belletristische vlugschriften toelegt, hij geest en los- heid - eene niet to versmaden deugd in ons land - genoeg heeft, om meer genoegen van zijne pen to hebben, en meer nut er mode to doen. BOEKBESCIIOUWING. Aart en Oorsprong der Christelyke Godsdienst. Voor Nederlan- ders bewerkt door TITUS (naar DUPUIS). Met platen. Te Am- sterdam, by F. GUnst. 1859. In gr. 8vo. XXXIX e t 390 bl., met 5 gelith. platen. f 3 - Het stelsel van DUPUIS behoort reeds lang tot de geschie- denis der wetensehap. Zooals bekend is, wilde hij alle gods- diensten der wereld tot zonne-vereering herleiden, en trachtte hij aan to toonen, dat alle mythen, inzonderheid de zooge- naamde mythen der lijdende godheid, zonne-mythen waren. In dit stelsel ligt veel waarheid. Wil men de oorspronkelijke beteekenis van vele persoonlijke, inzonderheid beschavings- godheden, zooals RERAKLES, TIIESEUS, DIOYYSOS, opsporen, dan zal men ongetwijfeld in ben de zon, of liever in hunne geschiedenis den loop van dat hemelligchaam erkennen. Had DUPUIS zich tot deze aanwijzing bepaald, hij zou een groote dienst aan de godsdienststudie hebben bewezen. Nu echter heeft stelselzucht hem verleid, om eene algemeene wet to maken van 't Been als bijzondere opmerking, en binnen zekere grenzen, volkomen waar was. Uitsluitend hangende aan den vorm der mythen, beweerde hij dat alle godsdienst niets anders dan, meest opzettelijk vermomde, zonnedienst was. Indien men echter de godsdiensten der mensehbeid wil kennen, is bet niet genoeg op de vormen to letten. Vormen hlijven, vooral op dit gebied, meestal dezelfde. Maar de geest verandert, en daar- aan kent men de eigenaardigheid eener godsdienst. HERAKLES moge oorspronkelijk niets anders geweest zijn dan de Melkart der Phoeniciers, en de Bel der Babyloniers, de grieksche Heros is niettemin eene gebeel andere godheid, behoorende tot eene veel hoogere, veel meer ontwikkelde reliyie dan de Aziatische. Maar, steunde bet stelsel van DUPUIS op geheele miskenning van de meest ontwikkelde voor-christelijke godsdiensten, - waarbij wij niet mogen vergeten, dat bet gevormd word in een tijd, toen de indische godsdienst, zoowel als de germaan- sche nog volslagen onbekend, de aegyptische slechts gebrekkig BOEKBESCH. 1859. v°. XVI. 18 734 AART EN OORSPRO W onderzocht, en de perzische alleen bekend was nit de weinig beduidende schriften van HYDE, en nit de vertaling van de Zend-avesta door ANQUETIL DU PERROV, die slechts zelden den zin van bet oorspronkelijke weergeeft, - de ongenoegzaam- heid van dat stelsel bleek vooral toen hij 't waagde bet op de joodsche en op de christelijke godsdiensten toe to passen. Hot is dat gedeelte van zijn arbeid, dat door TITUS voor Nederlanders bewerkt is. Deze TITUS verbaasde zich, dat bet nederlandsche yolk nog niet wist, wat door DUPUIS reeds sinds zoovele jaren was geopenbaard, to weten, dat ook de chris- telijke godsdienst, een geheel uitmakende met de joodsche, niets anders dan eene vermomde zonnedienst is. Hij vond zich dus verpligt dit verduisterde licht wedr onder de koren- maat to voorschijn to halen, en bet hoop op den kandelaar to zetten. Wij zijn er hem dank voor verschuldigd. Geen boek dat zoozeer zichzelf oordeelt, als bet zijne. Spreekt hij bet als zijn stellige verwachting uit, ndat ieder geestelijke, roomsch of protestant, van de lezing van zijn arbeid zooveel mogelijk zal trachten of to schrikken, of daarvan afkeerig to maken," - ik voor mij zal dat niet doen. Ik vind geen heil- zamer en krachtiger geneesmiddel tegen hypothesenzucht dan bet lezen van zulk een zot boek. Ik raad dus iedereen aan bet to doorworstelen; als hunne godsdienst iets beteekent zal ze er geen schade bij lijden. Wij zijn evenwel verpligt de lezers van dit tijdschrift eeniger- mate op de hoogte to brengen van hetgeen zij in TITUS' geschrift zullen vinden. Daartoe weet ik niets beters, dan, met de eigen woorden van den schrijver, bet resultaat zijner zoogenaamde onderzoekingen mede to deelen: »Wij hebben gezien," zegt hij, b1z. 176 v., »dat de inhoud van bet tweede kapittel van Genesis, hoeksteen van de ge- heele Christelijke allegoric is; dat bet kwaad, dat daarin, als door de slang in de wereld gebragt, verondersteld wordt, niets anders geweest is dan de winter, met de aan haar ver- bonden koude en duisternis; dat zoodanig onheil alleen door de zon kon hersteld worden : dat die hersteller en verlosser derhalve geboren moest worden, en overwinnen op hetzelfde tijdperk des jaars waarop de zon geboren wordt en triom- pheert, en dezelfde lotgevallen moest ondervinden, welke de zon in alle zonne-eerdiensten ondergaat." En verder: ,,Der- DER CIIRISTELIJKE GODSDIEVST. 735 halve heeft CARISTUS noch in zijne geboorte, noch in zijn dood en opstanding iets, dat hem van de zon onderscheidt; of Never, alleen door deze kan men de buitengewone tradities verklaren, welke tot ons omtrent zijn wezen en zon, zijn overgekomen. Derhalve is in CARISTUS bet leven der zon beschreven, en is hij een zonne-incarnatie, een zon-mensch, een God-zon. CHRis- TUS en 't zonnegestarnte zijn identisch!" Het spreekt dan ook van zelf, en opdat er bij ons Been twijfel zou overblijven, verzekert TITUS bet herhaaldelijk, dat die CARISTUS nooit bestaan heeft, dat zelfs de eenvoudigste kern zijner historic louter verdichting is. Het geheele bewijs van CrRisTUS' identiteit met de zon rust op deze veronderstellingen : 1°. JEZUS CHRISTUS is, volgens de Christenen, geboren op den 25sten December (op then dag vierde Rome bet feest der nooit-overwonnen zon ; bet geboortefeest van JEZUS is dus niets anders dan bet feest van den winter- zonnestilstand) ; 2°. JEZUS is, naar de meaning van dezelfden, opgestaan op den 25sten Maart (de 25° blaart is de lente-eve- nin(r, wanneer de zon de natuur hernieuwt, en haar gezag over de duisternis herneemt). Met andere woorden : de viering van bet Kersfeest op 25 December en van bet Paaschfeest op 25 Maart kenmerkt bet Christendom als eene zonne-gods- dienst, en toont de eenzelvigheid van CnRisTUS met de zon. Wij laten voor een oogenblik de onjuistheid toe, dat bet. Paaschfeest op 25 Maart wordt gevierd. Maar dan vragen wij : wist TITUS dan niet - wat in populaire boeken zelfs to lezen is - dat beide bet Paaschfeest, en bet Kersfeest van latere dagteekenina zijn? Dat bet' Pascha der eerste Christe- nen niets anders dan eene voortgezette viering van bet jood- sche Pascha was, waaraan zij de herdenking van JEzus' op- standing verbonden? Dat dit joodsche Pascha oorspronkelijk een oogstfeest (begin van den oogst), daarna gedenkfeest van Israels verlossing nit Egyptes slavernij, zich als van zelf eigende tot gedachtenisviering van de verlossing door den dood van CHRISTUS (bet nude Christenpascha sloot den gedenkdag des doods in), indien bet tijdstip waarop die dood had plaats ge- had, bet Paaschfeest van Israel, daartoe aanleiding gaf? Dat eindelijk eerst in de tweede eeuw, toen ook Christenen uit de heidenen bet Paaschfeest begonnen to vieren, de vraag ter sprake kwam, of bet niet beter ware, bet Pascha niet ter- 45 736 AART EN 00RSPRONG zelfder tijde met de Joden, maar op een Zondag to houden, eene vraag, die na veel twistens eerst op bet Concilie van Arles (314) in den laatstgenoemden zin werd beslist; doch dat de viering van bet feest op een Zondag zelfs in 341 flog niet algemeen was? Was bet hem voorts onbekend dat de viering van het Kers- feest van flog veel later dagteekening is, want dat daarvan omstreeks bet midden der 4e eeuw de eerste sporen voor- komen, en wei in eene enkele gemeente? Dat daartoe de 25e December gekozen werd, was alleen op voordragt van de gemeente to Rome, daar anderen den 20'te° Mei, den 19de of 2011- April, den 5d°II Januarij voorsloegen. Zeker is bet, dat bet feest van de nooit overwonnen zon op die bepaling niet zonder invloed bleef. Het Kersfeest zal wel opzettelijk op denzelfden dag bepaald zijn. Want reeds toen openbaarde zich de neiging der katholieke kerk om bet heidensche to ver- christelijken, en in de oude vormen den nieuwen geest to gieten; eene neiging, die, hoe verderfelijk ook, dit zamen- vallen van bet heidensche met bet christelijke feest genoeg- zaam verklaart. Al de bewijzen, die DuPuIs aanvoert tegen de oorspronke- lijkheid der christelijke godsdienst, en die hij uit enkele over- eenkomsten tusschen later ingestelde christelijke en heiden- sche feesten, en andere overeenkomsten in de leer der Drie- eenheid geput heeft, hebben niet de minste kracht, omdat noch die feesten, noch dat leerstuk tot bet wezen, bet eigenaardig kenmerkende des Christendoms behooren. Even dwaas is bet en even weinig gegrond, als de schrijver do ebristelijke godsdienst telkens voorstelt als een uitvloeisel van de perzische of zoroastrische godsdienst, ja haar zelfs eens (blz. 8) ),de Mithraische sekte" (MIITHRAS was een perzische zonnegod) noemt, »algemeen bekend onder den naam van do Christelijke godsdienst." Geen onpartijdige wetenschap zal ontkennen, dat bet verkeer met Perzie in en na de babyloni- sche ballingsebap zeer groote wijzigingen in de godsdienst- begrippen der Israelieten gebragt heeft, en dat de groote ver- breiding der MITE RAS-vereering in bet romeinsche rijk niet zonder invloed op de room sch-katholieke kerk is gebleven. Hoeverre die invloed zich heeft uitgestrekt, moet nog door een naauwkeurig kritisch onderzoek worden uitgemaakt. Do Zend- i7ER C1IIIISTELIJKE CGUDSDIENST. 737 Avesta is nog to weinig verklaard, en de godsdienstleer der Perzen daarom nog to gebrekkig bekend, om nit onze kennis daarvan reeds genoegzaam zekere resultaten to trekken. Hoe weinig kritisch DUPUIS daarbij flog to work ging, kan daaruit blijken, dat hij de gansche Zend-Avesta aan zijne bewijsvoe- ring ten grondslag Iegt, en zijne bewering dat de joodsche godsdienst uit de perzische geput is, voornamelijk staaft met bewijzen uit den Boendehesh, een deel der Zend-Avesta, dat wel eenige oude bestanddeelen bevat, maar eerst in den tijd der Sassaniden (van 226 na enR. geb.), in de Huzwaresh- taal, en dus zeker meer dan drie eeuwen na bet sluiten van den Kanon des 0. T., en geruimen tijd na bet openbaar maken der N.-T.sche geschriften, is opgesteld. TITUS schijnt over 't geheel niet to vermoeden dat de godsdienstwetenschap sedert DUPUIS, ik zeg niet gevorderd, maar beoefend is. Hij spreekt in naam der wetenschap, en gevoelt zich in zijne roeping als haar priester (!) zoo verheven, dat hij verzekert de Christenen »geheel als onwetende ideen- en letterdieven ten toon gesteld to hebben, na ze naakt to hebben uitgekleed" ; waaraan hij deze liefelijke uitspraak toevoegt: »Het eenige wat hun toe- behoort, is de onafgebroken reeks van misdaden door hunne geestelijkheid gepleegd, en de vergrijpen dezer tegen de mensch- heid." Laat ons, bij wijze van nalezing, de wetenschappelijkheid van dezen nieuwen Sionsbestormer, dezen TITUS den kleine, van naderbij bezien en nit eenige kleine voorbeelden, eenige uit vele, aantoonen. De man heeft order anderen de volgende ontdekkingen gemaakt, of liever de volgende ontdekkingen van DUPUIS weder opgewarmd. Hij spreekt van eene sekte van ORIGsn ES, wier bestaan tot nog toe niet bekend (!) was (bl. 17). Hij zegt u met zekerheid to weten dat de goede moordenaar ter regter- en de booze ter linkerzijde van JEZUS gekruisigd werd (bl. 33), iets hetgeen LUKAS flog niet wist. Hij heeft ontwijfelbare berigten, dat bet Sabeisme (waarmee hij de ster- rendienst bedoelt; het Sabeisme was geheel iets anders; men zie daarover CHWOLSOIIN, Die Ssabier and der Ssabeismus, II Th., en vergelijke Prof. V TII in 't Bybelsch Woordenboek art. Sterren) door de voorouders der Joden beleden word. Hij maakt eene vergelijking tussehen de twaalf Apostelen van CIIRISTUS, en de twaalf teekenen van den dierenriem, de secondaire 738 AAItT E`t OORSPUOXO geniussen, beschermgeesten dier teekens en de 12 groote goden der Romeinen, en gelooft niet dat die overeenkomst toevallig is (blz. 91). Dat de geboorte en de opstanding van JEZUS to midder- nacht hebben plaats gehad, verzekert hij als stellig, waaruit blij- ken zou dat bet to Jeruzalem in April al omstreeks middernacht begon to lichten (Matth. xxviii: 1). En zoo gij nog niet wist dat bet aegyptisebe woord Orus of Horns (een Zonnegod of liever de Nijl-Delta) verwant is met bet hebreeuwscbe en fenicische Or, licht, dan kan TITUS met DUPUIS u dat zeggen. Soms verlaat onze nederlandsche wijsgeer de hand van zijn leidsman, en dan weet hij u flog veel verbazender dingen to verhalen. Zoo bewijst hij kortelijk dat JEZUS de zon is, op de volgende wijze: Jo. xi: 9 words de zon bet licht der wereld, genoemd, en op eene andere plaats van 't zellde evangelie wordt aan JEZUS diezelfde naam gegeven, ergo! Hij maakt zich de kritiek gemakkelijk op deze wijze: ,,ZOROASTER wordt voor een tijdgenoot van MozES gehouden, en door sommigen (nog sterker!) voor denzelfden persoon; - wanneer nu bet cos- mogonisch gedeelte van den Pentateuch eerst na de Babyloni- sche ballingschap is geschreven, volgt er van zelf nit, dat de Joodsche cosmogonie aan die der Perzen ontleend is; (wan- neer, ja!) - zijnde deze zoo niet van ZOROASTER, dan toch van een veel vroeger tijdperk afkomstig, dan dat der Baby- lonische gevangenis." Wij zagen straks dat de Perzische Cos- mogonie, de Boendehesh, eerst in bet begin der 3e eeuw na cnn. geb. is opgesteld. Hij schijnt voorts to meenen, dat Keizer JULIAAV in 't Fransch heeft geschreven, daar hij diens hymne aan de zon steeds aanhaalt als Hymne au soleil, het- geen bij DUPUIS stond. Eindelijk heeft hij aan zijn werk eon Register van eigen maaksel toegevoegd, dat eenige niet min opmerkelijke bijzonderheden bevat (boven en bebalve de tal- looze menigte spelfouten): to weten dat door de vermenging van hetEsseisme met deMithraische inwijding bet christelijk leer- stelsel ontstaan is; dat AERODOTUS 81 jaren later geboren is dan men gewoonlijk meent, ni. 400 j. v. ein. geb., en dat hij Aegypte, Griekenland en Italie bereisde, schoon men altijd gemeend heeft dat bet Been bereizen van een land kan heeten als men zich in eene plaats van dat land vestigt; dat JUPITER eigenlijk is zamengesteld nit Jao en pater, waarmede de ver- keerde meening van nicuwere geleerden, als ZOU JUPITER niets DER CllR1S1ELIJKE GODSDIE\ST. 739 anders zijn dan het Sanskr. Dyauspitar, geheel wordt omver- gestooten; voorts dat de Openbaring van JOANNES een versiag en verkiaring is van de Pepuziaansche inwijding, die haar oorsprong to danken heeft aan MONTANUS (173 n. CHR. geb.), schoon het tot hiertoe als een der zekerste resultaten van de Nieuw-Testamentische kritiek werd beschouwd, dat de Apo- kalypse voor het einde der eerste eeuw, en zelfs v66r de ver- woesting van Jeruzalem (70 n. cnR. geb.) is geschreven. Ein- delijk, om niet meer to noemen, heet DAMASCIUS bij hem een historieschrijver uit den tijd van IIERODOTUS (500-450 v. CHR. geb.). Nu wordt in het werk een zekere DAMASCIUS aange- haald (meer bekend onder den naam van DAMASCIUS DAMASCE- Nus), een heidensch wijsgeer van de stolsehe school, die ten tijde van JULIAA:I, in de 6e eeuw onzer jaartelling bloeide, en dus eene zeer slechte autoriteit voor de kennis der heiden- sche godsdienst mag genaamd worden. Deze DAMASCIUS heeft ATYS (een phrygischen zonnegod) een groot licht in het midden der duisternis genoemd. En wat heeft JESAJA van CHRISTUS (sie) gezegd? nHet yolk dat in de duisternis wandelde, heeft een groot licht gezien." Waaruit blijkt, dat JESAJA uit DAMASCIUS gestolen heeft. Zeker om aan dit laatste eenigen schijn van grond to geven wordt flu DAMASCIUS door TITUS tot een tijd- genoot van IIERODOTUS gemaakt, en dus tien eeuwen terug- geplaatst. Tenzij dat onze wetenschappelijke TITUS niet ge- weten hebbe wie DAMASCIUS was, en er maar stoutweg een slag in geslagen heeft, waarbij het dan ook op eene eeuw of tien niet aankomt. Deze en dergelijke zijn de waarlijk vermakelijke fraaiheden van dit boek, dat zeker niet bestemd is om het Christendom to schaden, cene hervorming to weeg to brengen of den dage- raad to doen aanlichten, ofschoon het daartoe zeker door den schrij ver-vertaler in het licht werd gegeven. Een ieder leze en oordeele. C. P. T. Disquisitio de LUDGERO Frisiorum Saxonumque Apostolo, cui accedit Commemoratio LUDGERI de S. BONIFACIO atque GRE- GoRIO; quam - Pro Gradu Doctoratus - in Academia Rheno-Traiectina - examini submittet GERRARDUS PARIS, Amstelaedamensis. A. D. xxvii M. Junii, anni MDCCLIx. 740 G. PARIS, Amstelaedami, apud H. A. Frijlink. 1859. Oct. maj. et 186 pagg. X11 Voor de onderzoekers en beminnaars onzer kerkelijke oud- heid, of liever onzer oudheid in 't algemeen - want kerk en staat gingen destijds althans hand aan hand - is bier rijke aanwinst, ruim genot to rapen. Welkom in hooge mate moet hun zijn eene zo6 degelijke monographie van den Iaatsten Apostel der Friezen, den eersten uit hun eigen midden, die den slotsteen leide tot bet gebouw, door WILLEBRORD onder hen gegrondvest, en op gelijke wijze de bekeering der West- falische Saksers voltooide, terwijl hij aan den avond zijns ]evens, met de zielzorg van beide volken belast, de eerste Bis- schop niet alleen, maar de Stichter van bet vermaarde Munster is geworden: welkom niet minder de vernieuwde uitgave der levensbijzonderheden van zijn leermeester GREGORIUS, door LUDGER ons nagelaten, en behalve als historische bron, ook als t eerste letterkundige voortbrengsel van Friesland merkwaar- dig, maar tot dusverre slechts in verzamelingen, ale van MA- BILLON of de BOLLANDISTEN, voorhanden, en dienvolgens ten onzent naauw verkrijgbaar. De monographie - waarbij , ale eigen week van den Heer r., we ons nu verder alldda hebben to bepalen - kenmerkten we reeds als ndegelijk"; en voorzeker, zij verdient dit epi- theton ten voile van wege hare naauwkeurige en volledige aan- wending en echt critische schifting der bronnen. En daarom ook juist was er dringende behoefte aan haar, getuige b. v. bl. 242 der Gesch. der invoering en vestiging van het Christen- dom in Nederland van den anders zoo d66rgeleerden ROIJAARDS, waarin wij zelven, lang v66rdat bet ons bier p. 154 werd aangewezen, eene amiserrima confusio" der tijden hadden op- gemerkt. Of nu intusschen de jeugdige criticus zich niet, naar hedendaagschen smaak, wat al to angstvallig aan zijne, buiten tegenspraak ddrste en bdste, bron, LUDGERS leven door zijn Nunsterschen nazaat ALTFRIED, gehouden hebbe, meenen we nowel eene vraag waard to zg jn. Ze is o. a. bij ons opge- komen p. 51, waar de oorsprong der gemeente, welke LEBUI- Nus, onder geleide van AIARCIIELMUS, to Wilp aantrof, »naar de meeste waarschijnlijkheid" aan den arbeid van WILLEBRORD en BO IFACIUS wordt toegeschreven; spijt de voorafgaande ver- DISQUISITIO DE LUDGERO. 141 welding van 't geen bij CIVCItiNIUS voorkomt aangaande een vroeger verblijf van MARCHELnIUS in dienzelfden omtrek, waaruit zich, dunkt ons, bet bestaan dier gemeente veel voegelijker laat verklaren, en waaraan zoowel de door GREGORIUS, toen LEBUINUS hem om een Bids verzocht, aan MARCUELMUS gegeven voor- keur, als de door dezen gemaakte schikking om zich met LEBUTNUS 6crst naar Wilp to begeven, vrij wat geloofbaarheid bijzet. Dus wordt ook bier en daar, b. v. p. 64 - al willen we daarom joist de feiten zelven nog niet in bescherming nemen - voor ons, die deze soort van bewijsvoering, welke slecllts in enkele gevallen iets afdoet, als eene ziekte der critici besehouwen, wat to veel klem gelegd op bet stilzwijgen van ALTFRIED, zonder to bedenken, hoeveel, wat 6ns nu hoop, be- langrijk toescbijnt, toenmaals min belangrijk kan geacht zijn, en hoe weinig wij ook alle andere redenen, die dit stilzwijgen kunnen veroorzaakt hebben, vermogen na to gaan. Ziehier voorts flog eenige historische bedenkingen van anderen aard, door ons opgeteekend. - De redenering p. 2, dat de namen der latere Nederlandsche Apostelen nAEQUE AC 17illi- brordi" behooren gevierd to worden, »quamquam negari nequit, Millibrorduna fundarnenta posuisse magni aedificii", pat geheel niet op, tenzij men wide beweren, dat AMERICUS VESPUCIUS even goed refit had zijn naam aan 't nieuwe werelddeel to ,,even als COLUMBUS. - Van de gansche dissertatie heeft Part. I, § 1, over de Friesche Apostelen v66r LUDGER en den kamp der Friezen met de Franken, ons wet 't minst voldaan; deels omdat bet ons in stet van een pragmatisch overzigt specialiteiten levert, en dus, als bloote voorbereiding tot LUD- GERS leven - want meer wil bet dan toch niet zijn - geene regte houding heeft; deels evenzeer, omdat bet, eenmaal tot die specialiteiten afgedaald, volledigheidshalve van WILLEBRORDS medgezellen en van WULFRAM althans niet minder had moeten gewagen dan van een AMAVDUS of LIVINUS. - In diezelfde §, p. 21, is in de aanwijzing, dat de dwaling, die WILLEBRORD, den Aartsbisschop der Friezen, tot eersten Bisschop van Utrecht heeft gestempeld, daaruit ontstaan zij, nquod fortuito WILLIBROR- DUS sedem dioecesis suae Traiecti habuerit" de uitdrukking »for- tuito" al zeer ongelukkig gekozen, daar Utrecht in ieder geval niet willekeurig, maar als oudste Christenstad op Friesch ge- bied tot zetel des Aartsbisschops werd verheven. - P. 89 zijn 12 G. PAIUS, al de verschillende verklaringen der Saksische Irminsul op- gesomd, behalve juist de eenvoudiaste en bijkans onbetwijfel- bare: Zuil van den God Irmnin (met of zonder beeld); vg. bet (anders ook aan r. bekende) Woordenboek der Ned. Mythologie van L. PH. C. VAN DEN BERGH in vv. Irmin en Urth. - P. 153 acht r. den bij BROWER voorkomenden titel van LUDGERS ge- schrift: Coname?noratio de S. BONIFACIO atque GREGORIO, als die den inhoud beter zal uitdrukken, aannemelijker dan den ge- wonen : Vita GREGORII abbatis; daar LUDGER zelf toch genoeg to kennen geeft, dat hij over den meester, van wiens geschie- denis hij daarom ook noch bet begin, noch bet einde verhaalt, alleen om des discipels wil handelt, en die tweede titel dus kenmerkender en ligt ook authentieker is dan de eerste, waarbij wij aan de emenderende hand van een naauwzienden librarius zouden denken. - Eindelijk begrijpen we volstrekt niet, waarom in de noten op GREGORIUS' leven p. 160 de z66 plausibele verklaring van Attingoheni door Achttienhoven, to vinden bij ROIJAARDS bl. 242, door r. niet is overgenomen. Dan, wat zeggen al deze kleinigheden to zamen op een getal van 186 bladzijden? wat zeggen een paar mistastingen of verzuimen tegen een overgroot getal van ware opmerkingen en belangvolle mededeelingen? Welk een blik werpt ge, om maar eens iets op to grijpen, zoo op 't heidendom als op de kerstening van Friesland, wanneer ge hier kennis maakt met LUDGERS grootvader, den Frieschen Edeling wURSING ADO, OM zijne onkreukbare regtvaardigheid door RADBOUD vervolgd en onder de Franken Christen geworden, later door zijn vorst teruggeroepen en sinds om zijn uitgebreiden invloed op 't yolk door WILLEBRORD en BONIFACIUS om 't zeerst gezocht; of met bet gezin van zijn zoon THIATGRIM, LUDGERS vader, wiens gade, nit eene Christenmoeder, die baren echtgenoot niet dan dochters ter wereld bragt, geboren, den dood naauw ontsnapt was, welken hare Heidensche grootmoeder, in deze reeks van dochters eene straf der vertoornde Goden ziende, ter hunner verzoening haar bereid had; of ook naderhand met LUDGERS vriend, den blinden Frieschen zanger BERNLEF, die vroeger in zijne ruwe liederen der Friezen Goden en helden verheerlijkte en alzoo hun Franken- en Christenhaat aanvuurde, maar later, door LUDGER bekeerd en van zijne blindheid genezen, met de van hem geleerde Psalmen DAVIDS zijne landgenooten tot den DISQUISITIO DE LUDGERO. 743 waren God en tot zachtere zeden hielp brengen ? Verlangt men, tot staving van ons gunstig oordeel, non, meer proeven? wij wijzen dan met ingenomenheid op die vele nuttige en aan- gename digression, als daar zijn over de kloosterscholen en bibliotheken, met name to Utrecht en York, over bet daar onderwezen trivium en quadrivium, over de kloosterregels van BENEDICTUS en CIJRODEGANG, en meer diergelijks, waardoor LUDGERS portret zich als in de lijst van zijn tijd aan ons ver- toont. Voorwaar, op zulk een kweekeling mag Prof. MOLL roem dragen, even als deze bet in zijne praefatio op hem doet. Zeer trok die praefatio ons aan, omdat het aan haren geheelen toon kennelijk is, dat inderdaad niet enkel de nmos, pius sane et haud eaprobandus", maar veelmeer de ,, animus gratus et memor" den Heer P. bij de afseheidsgroeten aan zijne leermeesters toe- gebragt, bezield heeft. Dachten alle leerlingen als hij, er zou onder onze academieburgers niet zulk een tal van half- en kwart- en ongeleerden worden aangetroffen. Al to stationaire of geIso- leerde Professoren dragen zeker een deel der schuld; maar zelfs van dozen liet zich, bij pioteit in stee van bespotting, bij zelfkennis in stee van waanwijsheid, bij solide studie in stee van oppervlakkig zwetsen, voor den aankomeling nog vrij wat wetenswaardigs opdoen ; en zouden zij dan ook zelven, onder den indruk van de vlijt en de achting hunner scholieren, er niet beter op worden ? Aan den Heer P. wenschen wij uit grond onzes harten toe - en we hebben goede hope op de vervulling van then wenscb - dat hij voor Prof. MOLL een discipel worde als deze is voor Prof. KIST, en als LUDGER was voor GREGORIUS, GREGORIUS voor 13OEIFACIUS! Daar is nog iets in die praefatio, dat om de ongemeenheid onze aandacht trok. Denk eens, de theologant P. heeft niet enkel in de gaauwigheid wat Grieksch en Latijn geleerd, en die oude, achter de bank geschoven klassieken ook niet enkel gebruikt, om er zich een ziertje taalkennis quantum satis uit eigen to maken, maar - hoe is 't nop hot verheven stand- punt der moderne wetensehap" ter wereld mogelijk? - hij is er Dr. aULLEMAN nog dankbaar voor, dat deze hem ,,Grae- corum elegantiam, Romanorum animos fortes" heeft leeren be- wonderen 11 Daarvoor evenwel schrijft hij dan nu ook geen Latijn met Hollandsche woorden, ook niet, alsof daar het taal- 744 G. PARIS, DISQU1SITIO DE LUDGERO. schoon in stak, een kruis en kras door elkaer gewrongen en alzoo onverstaanbaar Latijn, maar een eenvoudig, vloeijend, duidelijk, en dus een refit goed Latijn. Ware 't bij een werk als dit niet zoo moeijelijk to onderscheiden, wat van den S. zelven afkomstig en wat door hem aan zijne bronnen ontleend is, we zouden onze lofspraak gaarne met een of ander staal wettigen. Nu moeten we daarvan afzien, en integendeel, namens onze onpartijdigheid, P. met een paar exception op die lofspraak lastig vallen. Vooreerst namelijk betwijfelen wij zeer, of wel iemand, zoo de zamenhang hem er niet toe noopte, onder de nauctoritas papalis", p. 22, ooit verstaan zou een nbisschoppelijk gezag, door den paus bekrachtigd", en niet veeleer het »gezag van den pauselijken stoel zelven." Dan hebben wij p. 149 niet alto w6l begrepen, waarom het ge- bruikelijke vitio vertere met in vitium verwisseld zij, tenzij mis- schien omdat die spreekwijze bier niet, als gewoonlijk, met een datives, maar met cen accusativus cum inf. verbonden wordt, waarbij nu evenwel o. i. 't een zoo min als 't ander regt passen wil. En voorts is ons nom p. 71, al vatten we in 't algemeen den zin wel, de letterlijke beteekenis der navolgende periode een raadsel gebleven: »Nec defuerunt etiam tune, quae saepius repetita, omnia, quae de Francis sibi monerent, odio vehementi persequentibus Frisiis, iam prope moo esset factus." Misschien schuilt hier wel eene drukfout onder. Zoo weinig toch het book, zoo veel laat de uitvoering to wenschen over. Uitgesleten letter, dunne omslag, maar bovenal slechte cor- rectie. Ja, ware ze overal zoo erg, als op p. VIII-x der praefatio - waar we achter elkander benevolentiea, theolo- gics voor theologicas, Ecclesioe, ei voor et, amrre voor amore, practerire, studeae voor studeas, od voor ad, humonitatem, faaio voor facio, aanteekenden - dan ware het geschrift er bijkans onleesbaar door geworden. Toch noteerden we ook in de verhandeling zelve nog: exortae voor exortas, p. 23; Wiho voor Wibo, p. 34; oc currunt, p. 45; rebus gestis voor res gestas, p. 69; nullo voor nulla, p. 104; sinistro voor sinistra, p. 126; ministorum voor ministrorum, p. 128. Voor eene zoo treffelijke Dissertatie zijn de Theses ten deele wel wat mager uitgevallen. V. P. R. WESTERIIOFF, OVER DE IDOL- OF AEKSEKRINOEN. 745 Verhandeling over de Kol- of Heksekringen, ook wel Toover- kringen genaamd. Door Dr. R. WESTERaorF. Groningen, Erven C. M. van Bolhuis Hoitsema. 1859. In gr. 8vo. VI en 66 bl. f :-60. Onder dezen titel beeft Dr. WESTERrIOFF eene Verhandeling uitgegeven, die hij den 2d,° Februarij 1854 hield in de ver- gadering van bet Genootschap ter Bevordering der Natuur- kundige Wetenschappen to Groningen. Wat hem aanleiding gaf, deze Verhandeling to doen drukken, deelt hij in bet ,,Aan den lezer!" dat voorafgaat, mede. Het was vooral om- dat bet hem - na de vervulling der leesbeurt nog duidelijker dan vroeger - gebleken was, »dat slechts enkelen deze groene gras- en paddestoelen-cirkels opgemerkt hadden en kenden. In den Tijdspiegel voor 1858 was in een levensberigt van WILLIAM HYDE WOLLASTON - den eerste, die van dit ver- schijnsel eene op redelijke gronden steunende verklaring had gegeven - beweerd, dat er in ous land weinigen zijn, die ze niet nu en dan hebben opgemerkt. De Schr. bad daarentegen slechts zeer weinigen leeren kennen, die met bet bestaan der heksenkringen bekend waren, nen zelfs menig uitstekend ge- leerde, van wien men dit niet verwacht zou hebben, aange- troffen, die openhartig verklaarde, dat hij met dit verschijnsel ten eenenmale onbekend was." Van deze heksekringen onderscheidt w. een zestal ver- schillende soorten, die hij beschrijft, met opgave van die plaatsen, waar ze door hem of door anderen waargenomen zijn. Hoewel die indeeling mij toescbijnt wel gegronde aan- merkingen toe to laten, onthoud ik mij echter daarvan, omdat de Schr. waarschijnlijk niet streng zal staan op bet beginsel dat hij daarbij meende to moeten volgen. Ook schijnt de orde waarin die verschillende soorten na elkander beschreven wor- den, niet zeer geleidelijk, maar ook dht nader aan to wijzen, zou tot al to groote uitvoerigheid van deze aankondiging lei- den, en we gaan dus even als de Schr. spoedig over tot de beschouwing der meest algemeen voorkomende - zijne derde - soort van beksekringen. Deze soort van heksekringen, in bet oog springende door een ring van hoogstaand, levendig groen gras, dat eene plek met gewoon Bras begroeid, omgeeft, ontstaat door paddestce- 746 r.. WESTERUOPV, len, die men op zekere tijden van bet jaar een tiring om den zoom van hoog gras ziet vormen. Jaarlijks wordt die kring grooter, doordat de paddestoelen telkens verder naar buiten groeijen. Daarbij neemt dan weder hoog gras de plaats in, waar ten vorigen jare de krans van paddestoelen gevonden word. Dat werkelijk de paddestoelen de oorzaak dezer hekse- kringen zijn, blijkt daaruit dat, wanneer men doze telkens wegmaait, voordat zij hunne - alleen met bet microscoop zigtbare - zaden hebben kunnen uitstrooijen, de kring ver- dwijnt. Zoo ook wanneer men uit een gedeelte van den kring de paddestoelen wegneemt, is ten volgenden jare de kring op die plaats open. Zoover bet verschijnsel, waarover alien bet eens zijn. Niet zoo eenstemmig denkt men over de verklaring daarvan, dat de paddestoelen hier altijd, nadat zij als uit een middelpunt, b. v. van eene moederplant voortgekomen zijn, zich steeds verder van dat middelpunt verwijderen, in dier voege namelijk, dat zij op de plek waar zij eens groeiden, niet meer opkomen. Ook de zoom van donker groen gras, die telkens opkomt waar ten vorige jare de kring van padde- stoelen groeide, levert voor de verklaring moeijelijkheden op. In vroegeren tijd schreef men, zooals de naam reeds aanduidt, doze kringen toe aan do dansen van heksen, elfen, enz. Als zoodanig maakt ook SHAKESPEARE op twee plaatsen, die de Schr. aanhaalt, gewag daarvan; de krans van paddestoelen was hem bekend; ze behooren mode tot bet gebied der sage. In latere tijden heeft men eon meer natuurlijken grond van verklaring voor bet verschijnselgezocht,en WOLLASTOV meende, dat deze hierin gelegen was, dat de paddestoelen bij haren groei zeer spoedig den grond uitputten, en dus niet weder opkomen op eerie plek waar ze bet vorige jaar groeiden. Zij zouden bij de langzame ontbinding den grond bemesten en alzoo aanleiding geven tot den groeivan bet hooge,donker- groene gras, dat men altijd onmiddellijk aan de binnenzijde van den krans van paddestoelen vindt. Tegen deze verklaring brengt de Schr. nu zijne bedenkingen in bet midden, en draagt verder eene andere verklaring voor. Dat WOLLASTON'S meening slechts eerie schijnverklaring is, kan oak theoretisch aange- toond worden. Men mag immers vragen: hoe zal de grond door den groei der paddestoelen uitgeput warden? Wanneer or in de landhuishoudkunde sprake is van uitputtinvan den g grond, dan ligt hieraan do doodeenvoudige regel ten grond- OVER DE KOL- OF IIEKSEKRI\GI.1T. 147 slag: waar of gaat en niet bijkomt, dat mindert. `Vanneer van een weiland ieder jaar het gras als hooi weggevoerd wordt en daar niets voor op het land terugkomt, clan verliest dit zijne vruchtbaarheid, enz. Maar wanneer de paddestoelen groeijen spreiden zij, ja, hunne fijne zaden in den omtrek, waar die omtrek is toch, blijkens de geringe jaarlijksche uit- breiding van den tooverkring, zoo groot niet om daaraan zulk eene plotselinge uitputting van den grond to kunnen toeschrij- ven. En terwijl bet in den grond verborgen blijvende ge- deelte van bet ligchaam der paddestoelen, bij zijne verrotting den weligen groei van het gras dat in het volgende jaar daar opkomt, ten gevolge moet hebben, begrijpt men niet waarom de paddestoelen hier niet evenzeer als in het vorige jaar zou- den kunnen groeijen. Deze eenvoudige theoretische opmerking schijnt den Schr. ontgaan to zijn. Hij deelt echter proeven mede met betrekking tot dit onderwerp, die nader de on- houdbaarheid van wOLLASTON's theorie bewijzen. Hot binnenste van een heksekring werd namelijk twee jaren lang stork be- mest; toch - hoewel er nu natuurlijk niet meer van uitput- ting van den grond sprake kan zijn - bleven de paddestoelen geheel bij hunne vroegere middelpuntvliedende uitbreiding. Hot gevolg er van was echter dat de paddestoelen verdwenen, zoo- als ook andere planten uit dezelfde natuurlijke familie, b. v. de truffels, door bemesting verdwijnen. De Schr. zoekt daarentegen de verklaring voor de wijze van uitbreiding der paddestoelen in afscheidingen door de wortels (het mycelium) dier planten, zooals hij in het alge- meen die wortel-afscheidingen, die door de landbouwweten- schap der latere jaren op den achtergrond geschoven zijn, ook bij andere planten aanneemt en daarin de voornaamste reden vindt voor de noodzakelijkheid der afwisselende culturen. Met betrekking tot dit onderwerp nam de Schr. proeven en wel met Brabandsche klaver, die hem overtuigden dat uit- putting van den grond op verre na niet de hoofdreden is voor die door de ondervinding geleerde noodzakelijkheid. En werke- lijk, hoe veel de wetenschappelijke landbouw ook verschuldigd zij aan LIEBIG S onderzoekingen, die in hot licht gesteld beb- ben, waarom sommigplanten op den cdnen, andere planten weder op een anderen grond bet welist groeijen en de beste g voortbrengselen leveren, men moot niet nit het oog verliezen, zooals misschien al to veel gedaan is, dat het op verre na 748 R. R"ESTLRIIOFF, OVER DE IDOL- OF IIEKSEKRINGEj. geene verklaring geeft voor alle verschijnselen die men in do practijk opmerkt. Waarom zijn zoo vele op allezins weten- schappelijken voet ino rigte landbouw- en ontginnings-onder- nemingen reeds gestruikeld ? Omdat men met bet ABC to kennen, flog niet lezen en schrijven kan. De boeren zagen die mislukkingen en werden er door gestijfd in hunne vast- houdendheid aan den olden slender, die zoo veelvuldige ver- beteringen toelaat. Zij kenden wel niet bet alphabet der natuur, maar konden toch zooveel van haar teekenschrift lezen ale zij meenden noodig to hebben. Die afscheidingen nu door de wortels der planten worden door den Schr. to hulp geroepen tot bet verklaren van do groeiwijze der paddestoelen; die afscheidingen zouden nadeelig werken op den groei van nieuwe individu's van dezelfde soort. Ook bij andere planten zou ditzelfde verschijnsel zich in meer- dere of mindere mate openbaren. Verder herinnert de Schr. aan eenige oudere waarnemingen, die zich inderdaad goed door de onderstelling van wortel-afscheidingen laten verklaren, zonder dat men echter, naar mijn inzien, noodwendig tot die onder- stelling gedrongen is. Met de groeiwijze der champignons in hot bijzonder laat zich misschien vergelijken bet groeijen der korstmossen. Ook hier eene langzame uitbreiding lit cdn mid- delpunt, een gestadig grooter wordende kring, waarvan bet middelpunt weldra ledig wordt, omdat de individu's, die oor- spronkelijk daar ter plaatse groeiden, stierven en geene andere hunne plaatsen innamen, hoewel aan den omtrek de groei en de uitbreiding voortduurde. Hier geloof ik toch niet dat do theorie der wortel-afscheidingen (al houden we ons niet aan den eigenlijken, beperkten zin van dit woord) toegepast zou kunnen worden. Maar in ieder geval schijnt WESTERHOFF'S verklaring van bet verschijnsel der tooverkringen aannemelijker dan die van wOL- LASTON. Voldoende bewijzen voor de juistheid zijner meening heeft hij echter niet geleverd. Maar ook voor de onhoudbaar- heid der meening heeft de wetenschap geene voldoende bewijzen. Wanneer eenmaal de plantenphysiologe maar een vierde van bet aantal beoefenaars telt, dat zich met microscopische onder- zoekingen over haren fijneren bouw bezig houdt, zal ook die zaak, willen we hopen, zeker zeer ten Butte van den land- bouw, tot klaarheid komen. A. S. H. J. T1DEXAN, VERIIANDELING, ENZ. 749 Verhandeling over de Scheepsbouwkunde ale wetenschap, zamen- gesteld vooral met het oog op het geheel stelselmatig ontwerpen van Stoomschepen, voor Oorlogs-Marine en Koopvaardij. Door H. J. TIDEMAN. Amsterdam , Wed. G. Hulst van Keulen. 1859. In gr. 8vo. XVI en 346 bl., met 2 gelith. platen. f 5-40. De voorrede van den schrijver stemt reeds den lezer gunstig voor bet werk. Daargelaten den verschuldigden eerbied aan Z. K. H. den Prins van Oranje en de hulde aan ZExc. den Minister van Marine, komt de openlijke erkenning van den schrijver, dat hij gebruik heeft gemaakt van de aanteekeningen van den Hoofd-Ingenieur-Directeur voor den scheepsbouw, ons voor als een bewijs, dat hij de meerdere kennis en ondervinding van zijn chef op prijs stelt - hetgeen niet altijd plaats vindt, daar veel- tijds jongeren de vruchten der ondervinding van ouderen stout- moedig als de hunne doen voorkomen, en daardoor zich op een standpunt trachten to plaatsen waar zij niet behooren. De mededeeling in die voorrede, dat men van den lezer meer dan de eerste gronden der wiskunde veronderstelt, vindt men bij bet naslaan duidelijk bevestigd, en de schrijver veron- derstelt bij hen zelfs die der dynamica en integraal-rekening, waardoor de vrees ontstaat, dat bij kooplieden ten minste dit werk minder algemeen die kooplust zal opwekken, welke eene dergelijke onderneming zoo zeer verdient. Veelomvattend is de taak, welke de schrijver zich in Hoofdstuk I voorstelt in de 5 punten, op bladzijden 6 en 7 voorkomende, to behan- delen, - eene taak voorzeker niet gemakkelijk. In Hoofd- stuk II handelt hij over de vraag: moet men op zee zeilen of stoomen? en daar deze regelen zich hoofdzakelijk zullen bepalen tot dat gedeelte hetwelk de koopvaardijvaart betreft, vinden wij de bedekte bewering omtrent den braven koopman wel wat sterk gekleurd, als zoude zich deze niet bekreunen om de vraag, of beiden evenveel veiligheid voor de opvarenden opleveren, hetgeen wij to meer betreuren bij den schrijver to vinden, daar hij door een langdurig verblijf to Amsterdam vele kooplieden aldaar toch wel van eene gunstiger zijde had kun- nen leeren kennen. Zeer belangrijk zUn de vergelijkingen welke tot bl. 32 voor- komen omtrent oorlogschepen met hulpstoomvermogen en de later BQEKSESCH. 1859. N°. XVI. 49 750 11. J. TIDEMAN, gebouwde met stoomverinogende beweegkracht, zoo ook tot bl. 50, waar behandeld wordt bet bepalen der gevorderde snelheid, waterverplaatsing en afmetingen, en eenige niet onbelangrijke vergelijkingen omtrent de voorkeur welke ijzeren paketschepen boven houten opleveren, waarbij nog gevoegd worden eenige opgaven omtrent de kosten en uitrusting, de bemanning, enz. Tot bI. 78 behandelt de schrijver de theorien over den tegen- stand door verschillende schrijvers opgeworpen; toont de ge- breken van elk dezer aan, en geeft de moeijelijkheden op om tot eene bepaalde goede theorie omtrent den tegenstand to komen. - Over de wijze van scheepsmeten sprekende, geeft de schrijver bier in korte maar ware trekken bet gebrekkigo dier meting aan ; over de laadruimte zoo wel in ruimte of capaciteit als in gewigt sprekende, zoo wel naar de Engelsche als de bier to lande gevolgde wijze van meting, beeft bet onze bijzondere aandacht getrokken daarbij vermeld to vinden, dat bij de meting van onze oorlogschepen de Engelsche nieuwe meetwijze (New, Gros, or Register tonnage) officieel is aan- genomen. Eene tabel daarbij gevoegd, welke bet verschil der meting en belaadbaarheid bij Engelsche schepen opgeeft, staaft deze algemeen erkende onnaauwkeurigheid. Over den vorm der schepen, vooral voor en achter, worden zeer belangrijke uitkomsten medegedeeld. Zoo ook omtrent de meerdere snelheid welke schepen verkrijgen door bet veranderen der gedaante van die gedeelten, en verder vindt men beschou- wingen omtrent de voor- en nadeelen van den ronden, regten en scherpen boeg, naar JOHN RUSSELL, naar de door hem in bet leven geroepen theorie der golflijn, waarmede de schrijver niet ingenomen scbijnt, zonder daarvoor echter bepaald de redenen op to geven. Tot de stabiliteit overgaande, op bl. 95, ontmoeten wij hier zeer ingewikkelde theorien met formulen nit de hoogere wis- kunde, welke, hoe vernuftig ook uitgedacht en door den schrijver met zorg nagegaan en bewerkt, altijd slechts als be- naderingswijzen moeten beschouwd worden, en grootendeels on- geschikt voor den beoefenaar van den koopvaardijbouw, wiens wiskundige kennis, hoewel het to bejammeren is, zich meestal tot de beginselen der meetkunst bepaalt. Eene opsomming op bl. 131 van de resultaten daaromtrent, wederom met for- mules, ofschoon van mindere bongo wiskunde doormengd, sluit VERHANDELING OVER DE SCHEEPSBOUWRDNDE. 751 dit Hoofdstuk, waarin de beschouwingen, vooral omtrent de waarde door den schrijver aan het metacenter gegeven, niet onbelangrijk zijn. Over de beschieting en stuwing worden eenige algemeene regels opgegeven, welke door de ondervinding gestaafd zijn; en wij gelooven, dat de beschouwingen, om bij stoomoorlogschepen de jagers to doen vervallen, ten einde meerdere snelheid en sterkte to verkrijgen, zoo wel aan het voor- ale aan het ach- terschip, zeer juist zijn, zoodat ieder zich gaarne om de opge- geven redenen daarmede zal kunnen vereenigen. Over het twig op bl. 150 handelende, vindt men hier uit- eengezet op welken grondslag de afmetingen van het rond- hout moeten worden bepaald, en levert de schrijver het be- wijs, dat een breed, Lang tuig in de meeste getallen to ver- kiezen is boven een hoog en smal, hoewel niet altijd, vooral bij zulke kustvaarders, welke langs hooge kusten of bergen varende, daardoor den wind in de zeilen zouden missen. Daarna toont hij aan, dat er eene betrekking of verhouding moot be- staan tusschen de stijfheid en bet moment der zeilen, en be- handelt nu de plaats van het zeilpunt, zoo wel in lengte ale in hoogte, en vestigt hier bijzonder de aandacht op zeilschepen met stoomvermogen, waarbij eene eigenaardige uitdrukking wordt aangehaald van kapitein HALSTED, uit zijn work Screw- fleet: ;Sailpozver is the rule, steampower the exception." Hoofdstuk IV handelt over het in getallen uitdrukken van den vorm der schepen, en geeft eene beschouwing over het para- bolische systeem van CHAPMAN, met het doel om den vorm der schepen daardoor onderling to kunnen vergelijken, waarvan eene tabel is opgemaakt van schepen (ten oorlog varende); hoe volledig die tabel ook zij, is toch hier to lande de al- gemeene opinie, dat men de oorlogschepen, wat de snelheid betreft, niet in vergelijking kan brengen met vele koopvaardij- schepen, bijzonder die in de laatste jaren zijn gebouwd; dit vindt men ook bij de Americaansche Marine; in dat land waar de koopvaardijschepen, door den verbeterden vorm, zulk eene snelheid bereikt hebben, beweert men stoutweg, dat de Marine-schepen onvoldoende zijn, en velen ale mislukt kunnen worden beschouwd. Na het bepalen der coefficienten, wordt op bl. 178 behan- deld wat dan nog in den vorm der schepen onbepaald blijft, ale 49 752 n. J. TIDEMA i, stuurlast, valling der stevens, gedaante van het schip onder water, zoo wet naar voren als naar achteren, gedaante of beloop der verticalen, het gedeelte boven water, het beloop der strooken, enz. In Hoofdstuk V wordt bet ontwerpen behandeld, eene werk- zaamheid welke tot dus verre in de meeste theoretische wer- ken over den scheepsbouw niet behandeld is, of niet dan on- volledig. Hieromtrent is dit werk eene zeer belangrijke en vrij volledige handleiding, altijd de oorlogschepen op den voor- grond gesteld, waartoe de tabel op bl. 188 en volgg. veel bijdraagt, ofschoon op bl. 198 en 199 dan ook van enkele koopvaardij- en stoomschepen eenige opgaven voorkomen. Omtrent bet meer ingewikkelde vraagstuk, op bl. 186, om een ontwerp to maken, zeer van alle bestaande afwgkende, dan komt er meer ondervinding, meer juistheid van echatting to pas hadden wij, behalve de kleine opgave van den Leviathan, gaarne een voorbeeld gehad om tot handleiding to kunnen dienen, en om de krachten van den schrijver to leeren kennen. Over de verschillende berekeningen op W. 212 en volgg., omtrent de waterverplaatsing en bet drukkingspunt, de schaal van die waterverplaatsing of der tonnemaat, van bet onder- gedompelde deel van bet groot spant, van de oppervlakte der lastlijn, van de hoogte van bet metacenter, van bet moment der zeilen en bet zeilpunt, zullen wij heenstappen, daar die in de meeste der werken over den theoretischen scheepsbouw to vinden zijn. Het stoomwerktuig (bl. 230) behandelt de schrijver alleen met betrekking tot den vorm van bet schip, en toont het ver- schil aan dat er bestaat tusschen nomineel en e ff'ectief vermogen der machines, geeft daarna de wijze aan volgens PAMVOOR, hoe men den werkelijken door de machine geleverden nuttigen ar- beid kan berekenen. Bij bet behandelen van den voortstuwer op bl. 251, stipt de schrijver eenige vereischten aan, welke de schepraderen vor- deren, en somt de gevallen op waarin die gebezigd worden, om daarna de vereischten van de schroef als voortstuwer to behandelen, en wet omtrent de noodige middellijn en de plaats van aanbrengen, den spoed, bet aantal bladen en de slip der schroef, alles opgehelderd door tabellen, en eindigt met bet berekenen a priori van de snelheid onder stoom, een punt van VERHANDELING OVER DE SCUEEPSBOUWKUNDE. 753 het grootste belang, hetwelk door hem zeer volledig en naauw- keurig nit elkander gezet en met vele tabellen is verrijkt. In een appendix geeft de schrijver eene beschouwing over het trillen of schudden van de achterschepen bij schroefvermogen, en na de redenen daarvan to bebben ontwikkeld, de volgende hulpmiddelen aan om deze ongelijkmatige werking to ver- minderen: vermeerdering van bet aantal bladen der schroef, bet geven van eene groote middellijn aan de schroef, eene diepe indompeling, en een goed geproportioneerden spoed. Eene korte beschouwing over bet roer en bet sturen bij stoomschepen, eenige aanmerkingen over bet gemis aan goedo opgaven in de tijdschriften betrekkelijk de stoomschepen, en een vocabulaire van eenige in dit werk gebruikte scheeps- bouwkundige (ook andere) termen, besluiten dit waarlijk be- langrijke werk. In dit laatste komen tabellen voor omtrent bet gewigt van geschut, afmetingen van eenige Engelsche jagten, wigt en beproevingskracht van kabel- en Wig- tuig- kettingen, gewigt en afmetingen van barkassen, sloepen, gig en jollen, bepaling van verschillende snelheden in Ned. el, overeenkomstige uitdrukkingen voor den druk van stoom, wigt van kabels, jijns, trossen, lijken; afmetingen, wigt en prijs van victualie-vaatwerk, afmetingen, wigt en prijs van water- vaten en kisten, snelheid en druk van den wind, bestanddeelen van divers zeewater, afmetingen, oppervlakte der zeilen en hoogte van bet zeilpunt van Nederlandsche en Fransche oorlogzeil- schepen, Americaansche clippers, jagten en Nederlandsche oorlogschepen met stoomvermogen. Bij bet einde dezer opsommingen, en een blik slaande op den titel: Verhandeling over de Scheepsbouwkunde ale weten- schap, zamengesteld vooral met het oog op het geheel stelselmatig ontwerpen van Stoomschepen, voor Oorlogs-Marine en KoopvaardV, vragen wij ons af: bevat dit werk alles wat de titel opgeeft? en dan is bet antwoord: ja, ten voile. Het geheele werk draagt de onmiskenbare blijken, dat de schrijver de middelen had en den goeden weg is ingeslagen, om zich op de hoogte van den wetenscbappelijken scheepsbouw to stellen, alle bronnen beeft geraadpleegd en ze opnoemt. Al wat opgegeven werd heeft hij aan zijn oordeel en ondervinding getoetst en aan de strenge wetenschap of wiskunde, om to zien of die daarmede overeenkwamen. Het stelselmatig ontwerpen is door hem in 754 H. J. TIDEIIAN, OVER DE SCHEEPSBOUWIIUNDE. den zin van dat woord behandeld, en bet werk levert een geheel op, dat ieder die zich den bouw, de inrigting en bet ont- werpen van stoomschepen (vooral oorlogschepen) wil eigen maken, in staat stelt dit to doen. Den beginnende stelsel- matig to laten ontwerpen, is aan to bevelen en doelmatig; hij wordt daardoor belet groote fouten to begaan ; in lateren leeftijd en als hij meer ondervinding opgedaan heeft, ontslaat hij zich als van zelf van die knellende banden en behoudt daarvan alleen bet goede. Alzoo voortgaande kan en moet de wetenschappelijke scheepsbouw den rang die haar toekomt onder de wetenschap- pen innemen en blijven behouden, en den practicus tot be- wondering leiden. Van harte wenschen wij den schrijver zelfvoldoening toe voor zijn moeijelijken arbeid, en hopen dat welligt nieuwe mededeeling, even belangrijk als deze, uit zijne pen mogen vloeijen. X. Y. Z. JOHN HALIFAX. Uit het Engelsch door w. J. MIENSING. Twee Deelen. Amsterdam, P. N. van Kampen. 1859. In gr. 8vo. f 6 - 70. Als ik u een boek stuurde met bet berigt er bij, dat er noch avonturen, noch intrigues in to vinden zijn; dat de hoofd- persoon een leerlooijer en bet tooneel een binnenstadje is, dat ik op de kaart van Engeland niet vinden kan; dat Let ter aanprijzing niet eens den naam van een bekenden schrijver op den titel draagt, maar tot ons kwam aandrijven onder de al- tijd eenigzins twijfelachtige vlag van bet anonyme ... dan zoudt gij misschien van zulk een boek geene hooge verwach- ting hebben en bet slechts aannemen onder benefice van in- ventaris. - Geed, ga uwen gang, ik ben daarmede tevreden, en overtuigd dat, hoe meer gij onderzoekt, de held u des to meer zal innemen. Want dat doet JOHN HALIFAX; hij nestelt zich met zijn gezin in de harten zijner lezers: bet is een werk waaraan men ook nog wel eens denkt, al heeft men bet juist niet in handen, en ik heb er ter sluiks menig half uurtje aan gewijd, dat eigenlijk anders besteed had moeten worden. JOHN is een echt Engelsche type: die van den doortasten- den, volhardenden industrieel, en men zou denken dat de JOHN HALIFAX. 755 Sehrijver in hem de kracht van bet yolk had willen personi- fieren, indien niet telkens in zijn voordeel werd aangevoerd hoe hij uit de aanteekeningen in zijn ouden bijbel wist dat zijn vader een gentleman was geweest. Hoe dat zij, als do lezer kennis met hem maakt, vindt hij hem in de heffe des yolks; to trotsch om to bedelen, is hij echter hongerig genoeg om een stak brood dat hem nit een venster wordt toegeworpen, niet to versmaden, en op dezelfde plaats waar wij hem, voor den regen schuilende, voor bet eerst ontmoeten, bevindt zich op dat oogenblik ook een rijk burger nit de stad, met zijn gebrekkig zoontje, die aoHN voor- slaat om bet kind in zijn wagentje naar huis to brengen en dus eene kleinigheid to verdienen. Dit aanbod wordt met graagte aangenomen en is hot begin eener kennismaking die over aoxv's geheele toekomst beslist: de kleine, ziekelijke PHINFAS schept behagen in zijn nieuwen makker en hechtzich hoe langer hoe meer aan den sterken jongeling, die hem in alles helpend ter zijde staat, en dien hij weldra niet meer kan missen. Eerst als leerling in de looijerij van den vader zijns vriends opgenomen, wint hij door zijn eerlijk, krachtig en openhartig gedrag, de gunst zijns meesters, die hem later als deelgenoot in zijne zaken aan zich verbindt. Maar ook als vriend, als echtgenoot, als wader ontwikkelt bet karakter van HALIFAX zich voorbeeldig, in geluk en in tegenspoed: als hij einde- lijk op meer gevorderden leeftijd door zijn ijver tot hoogen rang en in bet bezit van grooten rijkdom is gekomen, erkent hij dien zegen door zich een zacht, regtvaardig en edelmoedig meester to betoonen en waar hij kan zijn naaste to onder- steunen, zijn naaste in de ruimste beteekenis van dit woord. Waarlijk, doze roman is een der weinige die nut kunnen stichten, want hij die bet bevel: hebt elkander lief! zoo in practijk brengt als JOHN HALIFAX bet doet, mag verzekerd zijn dat hij op den we, is om een good Christen to worden, en bet ware daarom to wenschen, dat bet work in veler handen mogt komen; bet ware to wenschen dat, om dit to bevor- deren, er eene goedkoope uitgave van verseheen, of dat bet b. v. werd opgenomen in de Guldens-Editie, welke verzame- ling meer zou winnen door zulk een vertaald stuk in zijns gelederen to tellen dan door men!, flaauw oorspronkel~rk pro- duct dat er aan wordt toegevoegd. ,Te prends mon Men oe& je le trouve, en aan dozen Engelschman ltan men gcrust bet burger- i 5G JOHN IIALIMAX. refit verleenen. - Vraagt men mij nu, of or op de voorge- stelde gebeurtenissen niet bier of daar eene kleine aanmerking zou zijn to maken, dan zou ik op mijne beurt aan den Schrij- ver kunnen vragen, of bet niet wat al to romantisch is, dat een meisje van goede geboorte zonder veel aarzelen er toe over- gaat om een looijersleerling tot Karen man to nemen? of bet zeer waarschijnlijk is, dat in ddn gezin vier menschen op de- zelfde wijze sterven, of liever zonder lijden inslapen, zoo als dat slechts zelden gebeurt? of de liefde der beide oudste zonen van den held op betzelfde meisje niet wat ongemotiveerd en donderslagacbtig in bet verhaal valt? Maar dit vragende zou ik meteen moeten erkennen aan vitterij schuldig to zijn, want doze kleine vlekken worden door ontelbare schoone en tref- fende tooneelen niet alleen weder goed gemaakt, maar geheel op den achtergrond geschoven. Ik verwijs den lezer onder anderen naar de handelwijze van Jonx bij bet brood-oproer, of naar zijn gedrag op bet kantoor van den ouden bankier, of dat ten opzigte der verlatene, krankzinnige lady CAROLINE BRITHWOOD. Een scbilder zou door de lectuur menige aanleiding vinden tot allerliefste buiselijke genre-stukjes, en welk eene roerende dpisode.is niet bet seven en sterven der blinde MURIeLI Ten slotte nog een blik op datgene waarmede de Schrijver niets to maken had: do vertaling is vloeijend; de druk en bet papier zijn aangenaam voor bet oog; de plaatjes zijn bet min- der, daar de teekenaar eene bijzondere voorliefde voor groote hoofden sebijnt to hebben, en bet nette, doch doodeenvoudige bandje is volkomen goed genoeg voor een werk als dit, dat boven de behoefte aan eon prachtband is verbeven. M. P. 11-et Koningrijk der Nederlanden, voorgesteld in eene reeks van schilderachtige gezigten zYner belangrijkste plaatsen, merkwaar- digste steden, kerken, kasteelen en andere aanzienlijke gebou- wen van vroegeren en lateren tijd, naar de natuur geteekend en in staal gegraveerd door onderscheidene kunstenaars, en beschreven door J. L. TERWEx. Te Gouda, bij G. B. van Goor. 1858 en 1859. Aft. 1-24. Een leelijke titel voor een waarlijk fraai plaatwerk, lezer! eon werk dat aanbeveling verdient, zoowel door zijne kunst- waarde, als door den ongemeen la.gen prijs waarvoor gij bet J. L. TERWEN, BET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. 57 u kunt aanschaffen. Geef den beer VAN GOOR niet de schuld van bet gebrekkige van den titel, want dit zou onbillijk zijn. Dit werk toch is eerst to Darmstad uitgegeven en toen door den tegenwoordigen uitgever overgenomen, zoodat wij niet eens den beer TERWEN durven beschuldigen, dat hij ons spreekt van "+schilderachtige gezigten van belangrijke plaatsen, enz." - Wij noemden bet werk fraai, en niet zonder reden; bet is eene verzameling van uitmuntende gravures, waarop werkelijk veel van bet scboone van ons vaderland is voorgesteld; wij noemden bet werk goedkoop, en ook dit mogten wij met refit doen; elke aflevering toch, bevattende bebalve een vel druks, drie der genoemde staalplaten, kost slechts f : - 50. Daar wij den tekst als bijzaak beschouwen - wij meenen den beer TERWEN hiermede geene ondienst to doen - willen wij eerst een woordje spreken over de platen, en wel vooral over de keuze. Een bepaald oordeel daarover uitspreken kun- nen wij niet, daar wij bet werk nog niet compleet gezien hebben, maar wij kennen toch de uitgave op weinige afleve- ringen na. De keuze dan kan over 't algemeen onze goed- keuring wel wegdragen, maar wij vinden aan den eenen kant to veel afbeeldingen van de groote steden Amsterdam, Rotter- dam en 's Gravenhage, terwijl wij aan den anderen kant to veel gedeelten van ons vaderland gebeel gepasseerd vinden. Nor, geene plaat hebben wij opgemerkt van Assen, door den Drenthenaar met zooveel fierheid de stad der paleizen genoemd; betzelfde moge golden van Maastricht, 's Hertogenbosch en Middelburg, alien toch hoofdsteden van provincien, welke bij de hooge regering wel niet in groote gunst schijnen to staan, maar die toch daarom no- niet in de ongenade van uitgevers van plaatwerken behoefden to vervallen. En toch, om maar alleen de St. Janskerk to 's Bosch en hot stadbuis van Mid- delburg to noemen, zijn deze niet overwaardig afgebeeld to worden onder de merkwaardigste gebouwen van ons land? Meer zekerlijk dan eene zeer gewone kerk to Groenendijk, dan een gezigt op de strafgevangenis to VToerden, of op een eilandje bij Edam, die men gerust onafgebeeld had kunnen laten. Men had bet aantal afbeeldingen vooral van Amster- dam en Rotterdam wat moeten beperken ; daardoor zou men plaats hebben kunnen geven aan andere, welke wij nu met leedwezen in doze verzameling missen. Behoorden niet, om nog con paar to noemen, do rube van EREDpRODE, do bouw- 758 J. L. TERWEN, BET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. vallen van ter Haar (bij Kleuten), eene plaats to hebben onder de merkwaardigheden van Nederland ? Zouden niet afbeel- dingen b. v. van bet kasteel Enghuizen (bij Hummelo), van bet slot to Keppel, van den burgt Eetsum (te Middelstum in Groningen), van den Assumburcht en van Marquette beter hare plaats innemen dan bet vermoeijend groot getal gezigten op Rotterdam ? Maar - niet alles kon afgebeeld worden, en laat ons tevreden zijn met 't pen ons gegeven wordt; mogt bet werk later eenige uitbreiding kunnen verkrijgen, bet zou ons aangenaam zijn, wanneer van onze wenken werd gebruik gemaakt. En nu de tekst? Ja, mooi zal niemand hem vinden, maar als bijzaak kan bet or mede door; bet is eene bijzonder dorre opgave welke de beer TERwES ons schenkt, die als zij minder slordig gestileerd was, iets beter zou voldoen dan zij nu doet. Misschien heeft de schrijver baastig er aan moeten werken, en haastigheid en schoonheid van stijl zijn onverzoenlijke vijandinnen. Uit de lijsten van inteekenaars moat ons blijken, dat de onderneming, thans in banden van onzen wakkeren VAN GOOK, genoegzame sympathie in ons vaderland heeft mogen vinden; een verder goed succes zij aan dit werk van barte toege- wenscht, terwijl wij bet gaarne onzen lezers nog eens in 't geheugen willen reopen, wanneer ons de overige afleveringen worden toed zonden. Het Kunstncineraalwater, zone bereicling en aanwending in ver- schillende ziektegevallen. Vrg naar het Hoogduitsch van Dr. w. KEIL. Arnhem, J. van Egmond, Jr. 1859. In kl. 8vo. IV en 44 bl., met houtsnee figuren. f : - 35. Onder dozen titel werd dezer dagen aan bet publiek een werkje aangeboden, dat aan eene behoefte honile voldoen, bij bet toenemend gebruik van kunstmineraalwateren en dran- ken in Nederland - indien de Schrijver aan bet publiek meer de zaak zelve, dan wel de toepassing er van bij verschillende ziektegevallen, enz. had verklaard. Dit laatste toch, geschikter in een geneeskundig werk, dan wel voor 't algemeen , vult bet grootste gedeelte van hot geschrift (25 blad- zijden van de 43), terwijl de fabrijkmatige bereiding, die voor W. KEIL, nET KUNSTMINERAALWATER. 759 velen nog een geheim is, zeer oppervlakkig wordt behandeld. Do Schrijver schijnt niet bekend met de uitgebreide mineraal- water-inrigting van Dr. STRUVE to Dresden, en de door dozen mede opgerigte Filialanstalten to Weenen, Berlijn, Hannover, Cleef, enz. - Eene verklaring toch b. v. van de zich bij laatstgenoemde (door zoo vele Nederlanders bezochte) plaats bevindende inrigting zoude zeer welkom geweest zijn. Wij raden echter ieder aan bet werkje to lezen, om meer bekend to worden met de bereiding en bet Joel der koolzuur bevattende wateren, en tevens bet vooroordeel weg to nemen, dat zelfs nog bij vele medici bestaat, als zouden door kunst bereide wateren niet in vergelijking kunnen komen met de natuurlijke bronwateren. Wij gelooven bet tegendeel; - altijd namelijk daar, waar die bereiding in handen is van vertrouwde en bevoegde scheikundigen, - icts, waarop bier to lande, helaas! niet kan worden gerekend. Amsterdam. V. C. De schaduwzyde der Nieuwe let op het Onderwijs, in Brieven. Eerste Brief. Algemeene beschouwinyen; middelbaar en lager onderwijs. Tweede Brief. Over de vakken van onderwijs in de lagere scholen; - voortgezet layer onderwys, volgens de nieuwe wetgeving. Te Amsterdam, by L. F. J. Hassels. 1859. In kl. 8vo. III en 48 bl. Eerste en Tweede Brief. f : - 40. Alles in de wereld kan van twee kan ten bekeken worden - chaque medaille a son revers - on bij gevolg ook de nieuwe wet op 't onderwijs. Van die beide kanten nu heeft de Schr. dezer Brieven den minst gunstigen gekozen, en is van daar uit zijne argumentatie begonnen, die wij, practicus als hij, intusschen niet altijd even practisch vinden. Wij behooren in 't geheel niet tot degenen, die zich onder de bewonderaars dozer nienwe wettelijke regeling onzer school- zaken scharen, gelooven ecbter, dat al de gevaren, lasten en sehade, die zich sommigen van haar voorspiegelen, niet zoo erg to duchten zijn, en dat de bekwame, degelijke onder- wijzer, onder deze wet als onder de voorgaande, zich wel zal weten to handhaven. We hebben doze twee Brieven gelezen, en gezien dat do thans vigerende Wet op 't lager onderwijs in 't geheel de nor 760 DE SCIADUWZIJDE DER NIEUWE WET niet heeft den Schr. to bevallen, en zij, volgenshem, eigenlijk gezegd, aan geene partij in den lande voldoet, omdat er geene bij gebaat wordt; verder, dat men van geen openbaar of bij- zonder onderwijzer, schoolopziener of inspecteur kan verwach- ten, dat hij zich de moeite zal getroosten zijne landgenooten voor to lichten omtrent hetgene wij ale resultaten dezer wet in 't vervolo to wachten bebben, de eersten om deze, de laat- sten om gene reden - die 't weten wil, koope 't boekje; waarom de Schr. er, zeker noode, toe heeft moeten besluiten zelf de handen aan 't werk to slaan: dit is, gelooven we, de conclusie. Enkele bladzijden nogtans lazen we met genoegen, schoon bet niet is, omdat wij hopen, dat er vooreerst veran- dering in zal komen, of dat de uitgave zijner Brieven of ons geschrijf bier eenige vrucht zal dragen. We bedoelen 't vol- gende: t,Er zijn eene menigte geleerden in ons land, die, wan- :'neer zij de theorie van bet onderwijs wilden bestuderen, daarin ,,zeer goed zouden slagen; maar om over eene nieuwe schoolwet »grondig to oordeelen, daartoe behoort kennis van de praktijk, 'eene kennis, die men op de studeerkamer niet kan verkrijgen, »die men zelfs door herhaalde schoolbezoeken niet opdoet." `Tat hier gezegd wordt van de zamenstelling der wet is evenzeer van toepassing op de daarop gevolgde regeling. Even toch als men vroeger bij voorkeur zekeren maatschappelijken stand koos tot opzieners en voorzitters bij 't onderwijs, schijnt nu de smaak op een anderen kuur gevallen to zijn, en slechts in weinige gedeelten van ons vaderland verheugt or zich de on- derwijzersstand in mannen aan 't hoofd geplaatst to zien, school- mannen in den vollen zin des woords, geheel bekend met de school en hare behoeften, die even ale DE RUYTER in zijn tijd den minsten matroos wist voor to gaan en 't werk nit do handen to nemen, ale 't hem niet beviel, den onderwijzer bij elk vak van onderwijs, practisch en voor de schoolbanken staande, kunnen toonen hoe 't zijn moet. Dan zoo voortpratende, zouden we ook haast brieven be- ginnen to schrijven over 't eon en ander 't onderwijs betref- fende - we keeren nog liever maar een oogenblik tot ens onderwerp terug. De Schr. volgt verder de Titels van 't Opstel der Wet, en deelt over 't goon achtereenvolgens daarin voorkomt, zijne op- en aanmerkingen mede; in deze twee Brieven komen slechts de Inleiding on Titcl I ter eprake. We kunnen zijne OP HET ONDERWIJS. 761 bedenkingen niet verder dan in aard en strekking doen ken- non, en deden dit reeds bierboven. Daarom nag slechts een enkel woord over iets wat we op bl. 43 en 45 vinden: ))In de eerste plaats moet ik u zeggen, ndat ik niet veel verwachting heb van een onderwijs (in talon ))en wetenschappen (?)) van 8 a 10 uren per week." En verder: ))Elk onderwijzer in de talen weet hoeveel tijd er noodig is, ))om ook slechts in ddne dezer talen to vorderen, en hoe weinig ,8 uren per week daaraan kunnen doen." 't Moot wel zijn, dat we den Schr., 't zij 't aan ons of aan hem Hut, bier niet verstaan: wie acht uren onderwijs per week in deze of gene taal krijgt, kan 't waarlijk niet aan den korten tijd dat hij onderwezen wordt, toeschrijven, zoo hij geene vor- deringen maakt. Zelden of nooit is er zooveel tij d voor to vinden. Bij genoegzame deelneming zullen op deze beide Brieven nog een tiental andere volgen. Dan gul gesproken, we molten niet met VAN ALFHEN eindigen: ,Die perzik smaakt naar meer." A. B. M. KORTE MEDEDEELINGEN. Hot geval heeft zich natuurlijk meermalen voorgedaan, dat in onze Indische bezittingen door de Zendelingen zulke Moham- medanen voor bet Christendom waren gewonnen, die krachtens de vergunning van den Islam met meer dan ddne vrouw ge- huwd waren. Daar nu bet Christendom bet monogamische beginsel uitdrukkelijk uitspreekt, ontstond de vraag, of de tot de Christelijke godsdienst bekeerde Mohammedaan zijne tweede, derde, vierde vrouw mogt behouden, dan of bij, Christen en dus monogamist wordende, deze moest wegzenden - met on- derhoud, dit was iets bijkomends; de hoofdvraag was, of hij zijne vrouwen mogt behouden. Een bekrompen dogmatisme, steunende op bet ellendige hangen aan de letter der H. Schrift, met voorbijzien van den geest des Evangelies, zeide: peen! Verstandiger geest zeide: ja! Hot Nederlandsche Zendeling- genootschap, dat in deze dagen wel een harden strijd heeft wegens zijn afkeer van dogmatisch rigorisme, schreef aan zijne Zendelingen bet volgen van eene gedragslijn in den laatsten, milden zin voor, doch hot schUnt, dat niet alle Zendelingen zich ten dozen aan hunne instruction gehouden hebben. Althans de vrceag: of een tot hot Christendom bel eerde Vahomedaan meer 762 FORTE MEDEDEELINGEN. dan edae vrouw mag behouden, heeft aan den ons overigens niet bekenden beer G. S. DE VEER aanleiding gegeven tot een On- derzoek, dat hij heeft nedergelegd in een stukje, to 's Graven- hage by de Gebr. VAN CLEEF uitgegeven en f : - 80 kostende. Het beslist de vraag mede in den toestemmenden zin, en dat is niet alleen niet in strijd met bet Christelijk-monogamisch beginsel, maar ook in overeenstemming met de burgerlijke wet- geving, in Nederlandsch-Indie geldende, gelijk de schrijver overtuigend aantoont. Blen bedroeft zich over de dwaasheid der- genen, die in zulke klaarblijkelijke zaken nog betoog noodig maken. Daar voorvallen in de levensgeschiedenis van bijzondere, overigens gansch onbekende personen, ofschoon door de druk- pers openbaar gemaakt, echter Been algemeen belang kunnen wekken, vermelden wij alleen met een woord, dat ons is toe- gezonden, een Wederwoord, door een zich noemenden ,,Vriend der waarheid", betrekking bebbende tot de veranderde denk- en levenswijze van zekere SIETSIcE ALBERTSMA. Het is uitge- geven to Leeuwarden, b u. PROOST, is 22 bladz. groot en kost f : - 15. De smededeeling" van den Eerw. G. T. HARDERS, Pred. to WVirdum, is bet eenige, wat eenig belang aan de voorstelling dezer bekeeringsgeschiedenis bijzet. Zekere Brief aan een Vriend naar aanleiding van de »WVenken opzigtelgk moderne Theologie", to Kanipen, by K. VAN HULST, a f : - 25, heeft alleen eenige waarde ale bijdrage tot do ge- schiedenis van den aan de godgeleerde wereld bekenden penne- strijd, maar eischt hier ter plaatse niets dan eenvoudige aan- kondiging. Lang na de brochure van den Vlissingschen diaken m. POT to hebben aangekondigd (zie Vad. Letteroef., 1859, bladz. 442), ontvingen we die, tegen welke de eerste gerigt is, ter aan- kondiging in dit Tijdschrift. Hetgeen we er toen van zeiden, zeggen we nog: Het Woord tot regt begrip en juiste toepassing van het Synodale Regleinent voor de Diaconien der Ned. Herv. Kerlc, door Mr. F. R. PENNINE:, Procureur to Zutphen (te Zut- phen, by A. E. C. VAN SOMEREN), is meer doortastend dan voor- zigtig, meer in overeenstemming met de letter der wet dan met hare bedachtzame toepassing, meer ijverig dan uitvoerbaar. NORTE MEDEDLELINGE`i. 763 Magaz jn voor Landbouw en Iiruidhunde, door Dr. a. C. BALLOT (Utrecht, NOLET EN zoos), is de titel van bet Tijdschrift, dat, aan bet einde van 1858 met de 12, aflev. bet Eerste Deel (eener nieuwe reeks?) ten einde heeft gebragt. Ref. meet betreuren, dat, zoo hij bet nog in dezen Jaargang ter sprake wilde bren- gen, hem niet dan zeer weinig ruimte door de Redactie kon toegestaan worden. Een tijdschrift aan de zaken des land- bouws gewijd, is eene onderneming, die allezins ondersteuning en toejuiching verdient. Want bet is treurig hoe de landbouw in ons land nog ten aebteren is, daar de geest van routine nergens meer dan bier aan vooruitgang in den weg staat. Bij de boeren is dit geheel natuurlijk; die vooruitgang moet van de meer ontwikkelden uitgaan. Maar die meer ontwikkelden zijn in den regel niet veel verder, dan dat zij weten dat vele der nieuwere verbeteringen de proef der ondervinding niet heb- ben kunnen doorstaan, en dat menig eerste beproever dier ver- beteringen zich heeft geruineerd; maar om to onderzoeken wat wel proefhoudend is bevonden, daartoe komt men niet. Daarom is al wat bet landbouwende publiek dienaangaande kan inlich- ten zoo noodig als brood - ja, als spoorwegen. Het Afagazyn doet dat door mededeelingen van allerlei aard, oorspronkelijke van inlandsche deskundigen en overgenomene uit vreemde Tijd- schriften, die meest alle belangrijk zijn, omdat de zaak be- langrijk is. De bijgevoegde meteorologische waarnemingen, ge- trokken uit bet Jaarboek van die inrigting to Utrecht (dat in handen van weinigen is), hebben ook hunne waarde, nogtans zullen zeer weinigen daar bet juiste gebruik van weten to maken. Wij juichen ook vooral de wijziging toe, die in den jaargang van 1859 is aangebragt. Behalve bet handzamer octavo formaat tracht de active redacteur er meer en meer cen middel van gedachtenwisseling over al wat den land- bouw betreft van to maken, en ook een vollediger overzigt to geven van geschriften, tentoonstellingen en andere feiten op den landbouw, vooral in ons vaderland, betrekkelijk. De stiji kon in den regel wel iets zorgvuldiger en vele stukken konden vat beknopter en zaakrijker zijn. Maar over bet algemeen kunnen wij dit Tijdschrift met ruimte aanbevelen. Den houders van en vooral den speculanten in de Oosten- rijksche fondsen worden dringend ter lezing aanbevolen de Lrieven, welke daarover to Haarlem, bii a. a. :rEEVERINGrr, in 764 KORTE MEDEDEELI\GEN. dit jaar zijn uitgegeven. Krachtig, met bewijzen gestaafd, toont de schrijver aan, dat nhet niet to regt komt" d. i. hij stelt de kans voor als 50 procent. In eene vierde brochure ontwikkelt de schrijver zijn denkbeeld over bet geldbeleggen en crediet. Aan alien die in geldzaken en geldbeleggen belang stelt (en wie doet dit niet?) wordt doze arbeid dringend ter lecture aan- bevolen. De speculatie om doze werkjes to koopen, zal welligt grooter winst of schadeverlies opleveren, dan de Makelaars ons kunnen waarborgen, in spijt van al hunne politieke kennis en beurs-operation. Holland op zyn smalst, zoo luidt bet tegenwoordige wacht- woord der Amsterdammers; bet plan der doorgraving is mooi, grootsch zelfs, en wij zijn to veel optimisten om do heerlijke verwachtingen welke de bewoners der hootdstad van dat plan hebben, voor enkel illusie to houden. Hot is een gepermitteerd egoisme dat hen zoo veel moeite doet geven om tot de ver- wezenlijking van hun plan to geraken; maar tevens vinden we bet zeer good to verklaren dat bewoners van plaatsen, welke door de gevolgen der doorgraving schade zouden lijden, die onderneming met een minder gunstig oog beschouwen. Dit doet o. a. de beer KIKKERT in zijne brochure: De Kust in gevaar; als bewoner van Texel is hij er van doordrongen, dat bet noordelijkste gedeelte van N.-Holland door de doorgraving veel zal verliezen. Zijne poging i wel wat onhandig, en met ons zullen velen nog niet regt vatten, waarom er bij eventuole ver- wezenlijking van bet gevreesde plan, gevaar voor de kust ontstaan zal; maar bet is eene onhandigheid gepleegd door den S. uit Iiefde voor de plaats zijner inwoning, welker belangen bij ook als lid der Prov. Staten moot voorstaan, en daarom to verschoonen. Eene vrije vertaling van bet Duitsche Stabchenlegen, is onder den titel: De Stokjes, tot spel en ontwikkeling van ligchaam en geest voor kleine kinderen, to Zutphen, by Gebr. WILLEMSEN Uit- gekomen. De man, wiens methode hier aangewezen wordt, de beroemde zRUBEL, is to gunstig bekend, dan dat zijn naam niet eene aanbeveling voor dit boekske zijn zou. Wij gelooven dat hier de vruchtbaarste methode van vormleer voor kleine kinderen gegeven wordt. Hot materiaal, daarvoor vereischt, de stokjes, is zoo onder bet bereik van alien, dat wij niet twijfelen, of op zeer vole plaatsen zal doze leerwijze vooral op bewaarscholen worden ingevoerd. REGISTER VAN DE BOEKBESCHOUWING. A. Blz. Aart en oorsprong der Christelijke Godsdienst. Door Titus. 733 Albers (J. F. H.), Handboek der Artsenijmiddelleer. 20 Albrecht (E.), De ziekten der Tandkiemen. 604 Almanak voor Protestantsche Nederlanders. 135 het Schoone en Goede. 129 voor Archief (Kerkhistorisch), door N. C. Kist en W. Moll. 257 DI. II. 1. Auerbach (B.), De Barrevoetgangster. 125 Aurora. Jaarboekje voor 1859. 48 H. 418 Bake (R. W. J. C.), Verhandeling over den opstand in Britsch-Indie. Barth (H.), Lotgevallen en Ontdekkingen. DI. II. 217 Baumeister's (W) Handleiding tot de Paardenkennis. 282 Beschouwingen over Land- en Waterwegen. 453 Berg (G. van den), Machteld. II Din. 77 Beschrijving (Aardrijksk.) van de Italiaansche Staten. 677 BOEKBESCH. 1859. w'. XVI. 50 REGISTER. Blz. Bladen nit Nicht Suze's Schetsenboek. (Guldens-Editie.) 382 Blikken in het Leven der Natnur. 1858. Afl. 2-5. 169 Boucher (Ph.), Doute et Assurance. 211 Bouwvallen (De) van mijn Klooster. II Din. 236 Brief (Open) aan D. S. Gorter. 105 Briet (J. P.), De Eschatologie volgens het N. V. DI. II. 541 Brill (W. G.), Over den eisch des tijds, enz. 714 Bronte (Charl.), Edward Crimsworth. 518 Brunings (P. F.), Nevel en Zonnescbijn. 84 Bungener (F.), Ambrosius en de We eeuw. 305 Burow (J.), Een Levensdroom. II Dln. 89 Busken Huet (Cd.), Overdrukjes. 189 Bijblad van de Economist. Door J. L. de Bruyn Kops. 117 Jaarg. 1858. Bijdragen tot de kennis d. provincie Groningen. St. I en II. 516 27 Vaderl. Geschiedenis. Uitg. door I. A. voor Nijho. Nieuwe Reeks. DI. I. 1. C. 333 Cadsandria. Zeeuwsch Jaarboekje voor 1859. Callenbach (C. 0.), Over de Vaccine. 18 Channing's Leven. 64 (Chantepie de la Saussaye (D.)), De nood der Kerk. 53 Chantepie de la Saussaye (D.), Conservatisme et Progres. 211 Sermon. Ch? s (P. 0. van der), De Munten van de Graafschappen 322 Holland en Zeeland. Cleef (H. M. F. van), Het ijzeren Schip. 240 Coehoorn (Baron van), Neerlandsch weerbaarheid. 387 Collins (Wilkie), Het doode Geheim. II Dln. 82 Cool (P.), De stichting der nieuwe Doopsgez. Kerk to 493 Harlingen. Coquerel (A.), De twee Eerdiensten. Leerrede. 66 Coronel (S. Sr.), Middelburg voorheen en thans. 719 Crarner (J.), De Arianismo. 1 Crerner (J. J.), Een Reisgezelschap. II Din. 323 (Cunningham (Miss)), Mabel Vaughan. II Dln. 91 REGISTER. D. Biz. Dagbladen (De) in Nederland. Door Philalethes. 97 Debray (Miss), De Protestant. (2c druk.) 381 Detrnar (D. A.), Gods vrijmagtige genade aan een zondaar 410 verbeerlijkt. Diephuis (G.), ` Qtgeving op bet Lager Onderwijs. 263 Diets (J. D.), Beschouwingen over de doorgraving van 458 Holland. Doedes (J. I.), Twaalf Preken. 256 Oratio de Critica. 555 Domela Nieuwenhuis (F. J.), Am. des Amorie van der $97 Hoeven. Dyk (L. C. D. van), Leven van Wemmer van Berchem. 365 E. 117 Economist (De). Red. J. L. de Bruyn Kops. 1858. Edward Crimsworth, zie Bronte. 342 Eisma (H.), Juiste inhoudsbepaling. Elwes (A.), De Zee en hare beheerschers. II Dln. 461 Epkema (P.), Epistola critica de Oratione Catilinaria I°. 21 Eyck van Zuylichem (F. N. 117.), Les Eglises Romanes. 187 F. 189 Familie (De) Atheling, zie Oliphant. Fern (Uit Fanny). Door Cd. Busken Hue't. Forster (0.), Italie, wat bet was en is. 677 Freytag (Gust.), Debet en Credit. III Dln. 79 G. 18 Geneeskunst (De Homoepathische). 50 REGISTER. B1z. Gerstacker (F.), De twee Gedeporteerden. II Dln. 41 Uit bet Matrozenleven. 332 Goud l Een Verhaal California. 724 nit II Dln. Girardin (E. de), Oorlog. 321 Globe (De). Schetsen, bijeenverzameld door K. H. Vink. 427 D1. XX. 2. Gorier (D. S.), De Theologie van J. H. Scholten. 105 Goy (P.), Brieven over Godsdienst en Christendom. 62 I-I V. Graham (S.), Voorlezing voor Jongelingen. 71 Guseck (B. v.), Girandola, Novellen. II Dln. 88 Gymnasium (Het) to Amsterdam. Cursus 1857-58. 362 H. 497 Hamael, de rijke Arme. Door Severinus. Hamilton (J.), Paradijsbeelden. 68 Handboekje bij bet aanschouwelijk Onderwijs. 728 Harrebomee (P. J.), Spreekwoordenboek der Nederl. Taal. 561 Dl. I. Helge (J. E.), Hoe komt dat? Leesboekje. 287 Hemkes (H.), Rekenboek voor Meisjes. III- St. 582 Herinneringen aan Baron Nahuys van Burgst. 76 Hoek (M.), De herleving der Sterrekunde. 715 Hoekstra, Bz. (S.), Godsdienst en Kunst. 359 verband met zelfbewustheid. 589 Vrijheid in 637 685 Hoeve (A. H. v. d.), De Magt der Liefde. 493 Hofdijk (W. J.), Kennemer-Legenden. St. I-III. 274 434 Griffo de Salier. 2e druk. 468 Vondel gekroond. Holland. Almanak voor 1859. 47 Horn (W. 0. von), De Watergeuzen. 45 Huis en Hart. 68 Huisaltaar (Het). 2e uitg. 410 REGISTER. J. Blz. Jaarboeken (Nieuwe) voor Wetenschappelijke Theologie. Red. D. Harting. Dl. I. 53 II, 1, 2. 709 Janssen (H. Q.) en J. H. van Dale, Bijdragen. 11, 1, 2, 3,111. 465 John Halifax. II Dln. 754 Johnston (W.), De Tweelingzusters. 379 Jong (Corstiaan de), Handwoordenb. d. Natuurk. Weten- 118 schappen. Afl. 1. Afl. 2. 503 Jordens (E. A.), zie Reglementen (Provinciale). 205 Jorissen (S. G.), Bedenkingen op bet gebied derGodgeleerd- heid. St. II. K. 677 Kaart (Tweede) van bet tooneel des Oorlogs. Kate (J. J. L. ten), Bloemen uit den Vreemde. 138 Keil (W.), Het Kunstmineraalwater. 758 Keller (G.), Het Huisgezin van den Praeceptor. (Guldens- 374 Editie.) Kikkert (P. J.), Wat zal langer duren. 284 Kingsley (C.), Twee jaren geleden. III Dln. 228 Perseus, Jason, Theseus. 239 Kloss (Horits), Halterboekje. 629 Kneppelhout (J.), Mijne Zondagen in bet Vereenigde 369 Koninkrijk. Afl. 1, 2. Koetsveld, C.E.z. (C. van), Levens-Phantasie. 439 Koetsveld (C. E. van), Moorman en Luipaard. 2e druk. 445 Koorders (D.), Over bet Determinisme der Leidsche School. 589 637 685 Kramers (J.), Nouveau Dictionnaire Franc.-Hollandais. 388 Afl. 15-21. Krecke (F. TV C.), Natuurkundige Aardrijkskunde. 3° druk. 627 I'VE GISTEI" L. B1z. Landolt (H. 111. F.), Geschiedenis van het Nederl. Zee- 605 wezen. Laurens Coster. Jaar. I. Aflev. 2-12. 482 g 176 Lettres inddites de J. J. Rousseau. Levens (Uit 's) Leersehool. Jaarg. I. Dl. I. 303 Linde (A. v. d.), De strijdende Geref. Kerk. 397 Longfellow (H. WV.), Outre-Mer en Kavanagh. 271 Lotsy (S. II.), Over Reederijen. 260 Lubach (D.), Eerste grondbeginselen der Dierkunde. 577 Lublink JVeddik (B. T.), Gedachten-Mozaiek. 277 Ludwig (0.), Tusschen Hemel en Aarde. 472 H. 530 Maandschrift voor Christel. Opvoeding. Jaarg. I en II. Mabel Vaughan. II Dln. 91 .111acaulay (Th. Bab.), Drie beroemde Engelsche Staats- 73 lieden. Macduf (J. R.), Herinneringen aan Gennesareth. 410 Mac-Intosh (M.), Eindelijk gevonden l II Din. 477 Mackenzie Daniels (M.), De jonge Weduwe. II Dln. 329 Marks (R.), Zeepreken. 10 Merlen (B. van), Handleiding voor de Evolutiiin. 335 Mess (P. M.), De l'influence de l'air et de 1'eau de mer. -717 111eyboom (L. S. P.), Leven van Jezus. Dl. I, Afd. II, St. 2, 3, Afd. III en Dl. II. 349 111eylink (B.), De inrigting voor Doofstommen-Onderwijs 504 to Rotterdam. 111ullhausen (B.), Reis van den Mississippi naar den 505 Oceaan. II Dln. Monod (A.), Wie dient gij? Leerredenen. 7 Mulder (L.), Vaderlandsche Geschiedenis. 24 ,1'ienwnn (II. H.), Twee Kapiteins van Willem 1. 230 REGISTER. B1z. Nugens (TV. J. F.), De regening van Pius IX. 677 0. (Oliphant (Miss)), De Familie Atheling. II Dln. 480 Oost, West, enz., zie Wetterbergh. 61 Opzoomer (C. W.), Lessing. Redevoering. P. 739 Paris (G.), Disquisitio de Ludgero. Passavant (T.), Abraham en Abrahams kinderen. 115 Paul Ferrol, of de raadselen van het menschelijke hart. 621 Philalethes, zie Dagbladen. 112 Pierson (A.), Een Pastorij in den vreemde. Pimentel (H.), Vraagstukken over hoogere Algebra. 533 Plaats (J. D. v. d.), Twee Tempel-Psalmen. 493 Pressense (Edm. de), De Verlosser. Redevoeringen. 4 Prins (J. J.), Leerredenen. 157 B. 317 Radetzky (Graaf), Eene levensschets. Reade (Ch.), Logens om bestwil. II Dln. 278 Recueil des Traits et Conventions des Pays-Bas, par 311 E. G. Lagemans. Vol. I. Bees (W. A. van), Montrado. 315 Reglementen (Do Nieuwe Kerkelijke), door H. Uden 308 111asman. Reglementen (Provinc.) op de Administratie der Kerkel. 449 Fondsen. Met Aanteekeningen van E. A. Jordens. Rekenlust. Tijdschrift voor Wiskunde. 1858. 1, 2. 339 Renard, Beschouwingen over de taktiek der Infanterie. 456 Ringnalda (H. N.), Dissert. de Oratione Montana. 253 Romeyn (A.), Phocion. 174 Boussel (Nap.), Hoe men niet moet preken. 557 Ruth en hare Vriendinnen. Door A. C. E. de G. 581 Rijnenberg (L.), Hot leeren der Chronologies enz. 3 St. 192 It EGISTER. S. Blz. Salm-Horstmar(Vorst Zu), lets over de voeding derPlanten. 501 Schaduwbeelden uit Suriname. Door Anna. 223 Schaduwzijde (De) der Nieuwe Wet op het Onderwijs. 759 Ie en Ile Brief. Scheltema (P.), Aemstels Oudheid. Dl. III. 463 Scheltema (C. S. Adama van), Perpetua en Miles Standish. 610 Schilthuis (U. G.), De noordel. Spoorwegen in Nederland. 510 Schneither (J. A.), Romeinsche Antiquiteiten. 431 Scholten (J. H.), Brief naar aanleiding van Gorter's geschrift. 105 De 589 vrije wil. 637 685 Schoolleeraar (De Nederlandsche). Red. H. Sluyters. Jrg. I. Afl. 1. 243 Selinger (J. C. M.), 't Was maar een Boer. Levensschets 12 van Priesnitz. Sewell (Miss E.), Ursula. II Dln. 526 Soeterik (D.), lets over Homoeopathie. 70 De brochure Kallenbaeh. 70 van Souvestre (E.), Een Wijsgeer onder de hanebalken. 87 Spat (C. J.), I)issert. de Sophoclis Oedipo Rege. 264 Spurgeon (C. H.), De heilige en zijn Zaligmaker. 215 Statius 1M1uller (W. D.), Leven van David. 168 Steyn Parvd (D.C.), DeBijbel, de Koran en de Veda's. IID1n. 418 Stieltjes (T. J.), Verslag over Spoorwegen. 95 Strootman (H.), Beginselen der Cijferkunst. 145 Swalue (E. B.), Justinus van Nassau. 38 Sweys (H.), Neerlands Vloot en Reederijen. 337 Sypkens (E. R.), Blikken op de Ruyter's Standbeeld. 29 T. 376 Tante Johanna en Maria van Halden. Twee Verhalen. Tebbenhof (C. A.), Handboekje. 195 Leiddraad 195 der Mythologic. 195 Fransche Litteratuur. PEGISTEIP. Blz. Teenstra (M. D.), Kronijk, enz. D1. I. 609 Tekst bij alle Oorlogskaarten. 677 Terwen (J. L.), Het Koningrijk d. Nederlanden. All. 1-24. 756 Thackeray (W. M.), De Virgini6rs. All. I. 620 Tideman (B. J.), Verhandeling over de Scheepsbouwkunde. 749 Timmer Westerouen van Meteren (H.), Dood en Leven. 280 Oratorium. Tijdschrift voor Wis-, Natuur- en Werktuigkunde. 1858. 339 All. 1, 2. V. 385 V. H. (A.), Het Geweten. Vaderland (ODs). Door G. Engelb. Gerrits. Dl. V, VI. 181 Verdediging van bet tijdelijk bestuur des Pausen. 677 Vdrdnet (G.), Prdcis de Mythologie. 531 Vergeet mij niet. Muzen-Almanak voor 1859. 93 Verslagen der Koninklijke Akademie. Afd. Letterkunde. 671 Dl. III, 3, IV, 1, 2. Vervolg van J. v. d. Water's Groot Plakkaatboek. Dl. I, 367 Afl. 1-4. Volger (W. F.), Chronologisehe Tabellen. III Stukken. 268 Volks-Almanak (Christelijke). 129 (Geldersche). 137 Volksboek (Het Praktisch). Me Jaarg. 625 Voorjaarsbloemen. Door A. de Visser en anderen. 372 Vreede (G. W.), Anti-Napoleontische vertoogen. 452 559 Oranje de Bataafsche Republiek in en betrekking tot Napoleon I. aV. 357 Waarheid in Liefde. Jaarg. 1858. Nat heeft Europa en Nederland v. d. oorlog to duchten? 677 Mill (A.), Tien maanden Volksheerschappij. 219 Weldadigheid (Christelijke). Jaarboekje. Red. Anna A. 712 Bergendahl. Wernink (J. R.), Exegetische Studien over,rw v:S en Brio vsuEiv. 301 Westerhof (R.), Over de Kol- of Heksekringen. 745 Wet (De) op bet refit van Successie en van Overgang. 500 Door Ix. I. Lion. REGISTER. B1z. (TYetterbergh (C. A.)), Oost, West, t'huis best. 525 WWiarda (J.), Huibert Duifhuis. 397 Wilk (L. van der), Beginselen der Cijferkunst. 338 TVnkler Prins (A.), Kort bearip der Dampkringskunde. 450 Witkamp (P. H.), Handboekje der Aardrijkskunde. 285 Ty itkop (J.), Voorlez. over h. wezen des Christendoms. D1.III. 414 TWrightson (R. H.), Geschiedenis van Italie. 34 Y. 121 Ystorien (Der) Bloeme, door A. C. Oudemans. Z. 211 Zaalberg (J. C.), Devrije openbaring der waarheid. Leerrede. 552 De biddende Jezus. 552 Wekstemmen leven. Leers'.1,11,111. V. ten Zeeman (H.), De eerste dronk. 529 Zschokke (J. H. D.) in de voornaamste oogenblikken zijns 307 levens. KORTE MEDEDEELINGEN. A. Adressen (De Surinaamsche). 289 Almanak tot gezellig onderhoud. 203 Ambrosius (Is.), Het zien op Jezus. (Nieuwe uitg.) 585 Amshoff, Rutgers en D. Lorgion, Vraagboekje. 202 392 Bijbelsche Gedenkspreuken. Auerbach (B.), Twee Vertellingen. 346 B. 297 Beeloo (A.), Geschiedenis des Vaderlands. Beerstecher (L. H.), Twee brochures. 540 Beets (N.), Paulus. 3c uitg. 102 li,EGISTEIt. BIz. Bemmelen (P. van), De meerderjarigheid van den Prins van Oranje. 155 Bielevelt (N.), Het cellulaire gevangenisstelsel. 632 Bletz (G. H.), Beschonwinoen. 155 Bliksemsehicht (Een) der XIXO eeuw. 343 Bloemlezing nit J. Cats. 251 Boneval Faure (R. T. H. P. L. A. van), Oratie. 633 Bosco's (Carlo) Tooverkabinet. 52 Brief aan een Vriend. 762 Brief (III,-Xe) aan ieder, die hem lezen wil. 732 Brieven over de Oostenrijksche Fondsen. 4 St. 764 Brink, Hz. (H. ten), De binnenkamer des Christens. 51 Brood (Het) des Levens. 149 Bruin (D. C. de), Aardrijkskunde v. d. O.-I. Archipel. 103 Buddingh (D.), De hoogere Burgerscholen. 536 Bungener (F.), Rome en den Bijbel. Afl. I. 730 C. 49 Calvijn's (Johannes) Gulden Boekske. Carlebur (TV. F.), Taalkundige Aanmerkingen. 290 299 Handleiding tot Opstellen. Chonia, Wat er van Diepenbeek werd. 3e druk. 149 Christenbode (De). 1859. 246 Cohen (B.), Over den Lijfsdwang. 343 Coolhaas v_ d. Woude (S.), Spoorwegen en Telegrafen. 635 Corstius, Euthanasia. 202 Crommelin (S.), Raadgevingen. 199 D. 492 Debray's (Miss) Protestant. (2e druk.) Dernme (G. H.), Pachter Martijn en zijn Vader. 2e druk. 151 Doedes (J. I.), Leerrede over I ol. iii: 11b. 681 Does de Beije (Ambroos v. d.), Nader Betoog. 249 Dorper (J.), Een huis van verpleging voor Tonglijders. 443 Drankduivel (De). 682 Duin (A. v.), Woorden van ernst en Iiefde. 251 E. 535 Eerste (Ilet) IIoofdstuk van Genesis. REGISTER. Blz. Ehrenberg (F.), Godsdienstig Huisboek. 201 Engelbronner's (D') Jaarboekje v. d. Regterlijke Magt. 633 Evangelie (Het) aan de Armen. No. 7-12. 394 F. 252 Familie-Magazijn. Afl. I. Flora en Pomona. Jaarg. IV. No. 1. 156 G. 395 Garner (J.), Staathuishoudkunde. Gauthey (L. F. F.), De Zondagsehool. 534 Geschiedenis der Kerkhervorming, naar ter Haar. 247 Gids voor hen die in opengevallen boedels belang hebben. 633 Godsdienstonderwijzer (De). Afl. I. 392 Goeverneur (J. J. A.), Reizen en Avonturen van Mijn- 204 heer Prikkebeen. 250 Versjes Kinderen. voor Gon Netscher (A. D. v. d.), Noodzakelijkheid van immigratie. 394 Goudsmit (J. E.), Oratie. 633 Groen van Prinsterer (G.), Proeve, enz. 631 Groot (H. de), van Herwerden en Amshof, Christelijke 147 betrachtingen. Gunn (C. H.), The historical Reader. 540 Gunning, Jr. (J. H.), Eene Bazuin Gods. 584 H. 104 Handboek van de vervoermiddelen. 633 de Practijk. voor Notariele Hebt de Dieren lief! 298 Heinechen, Onsterfelijkheid en wederzien. 50 Hertha, onder Redactie van J. J. L. ten Kate. Afl. 1, 2. 292 Hoist (C. P.), Proeve van Psalmberijming. 201 Hoogvliet (yr.), De werkkring van den Commissaris van 587 Politic, enz. Houwen (F. J.), De Aardbol. 295 I. 730 Industrieel (Do). Onder Red. van J. H. van Koten. Isbrandus (H.), Leerrede. Door B. Glasius. 245 REGISTER. J. lilz. Jaarboekje (Drentsch). 300 Jaeger (A.), Pocket Dictionary. 347 James, Gedachten van Pascal. 148 Jonge (C. de), De Gemeentewet. Art. 1-119. 344 K. 491 Kaart van Sardinie. Kaiser, Sterrekundig Jaarboekje. 203 Kalender voor Protestanten. 101 Karsten (S.), Prolusio Academica. 289 Kempers (A. G.), Het Krijgswezen van Duitschland, enz. 683 Keur van Nederl. Poezij. Bijeenverz. door J. Hilman. 538 Kiesregt (Het) in de Nederl. Herv. Kerk. 391 Kikkert (J. L.), De kust in gevaar. 764 Kikkert (P. J.), Koopmansboekhouden. 348 Raadgevingen Landverhuizers. 348 aan Kits v. Heyningen (G. P.), Bijbelsch Dagboekje v. 1859. 103 Koetsveld, C.Ez. (C. van), Kinderliederen. 247 Kong (C.), Het Schaakspel. 295 Konijnenburg (J. v.), De vrije Kolonien en het Instituut 537 to Wateren. Kraijenbelt (W.), De ware Zielespijs en Zestal Leerredenen. 147 Kreenen en van der Kloes, Grieksch Leesboek. 249 Kropveld, Jonas de Bankroetier. 444 Kruseman (J. D.), Het openstellen van havens. 250 Krijgsmansdeugd in vier voorbeelden. 492 L. 297 Lammers (L.), Kinderliederen. Lier (E. van), Regtsgeding tegen D... 538 Lohmann (J.), De bonorum possessione. 536 Lublink Weddik (J. W. Th.), Afscheidspreek. 152 Ludolph (L. J. C.), Engelsch Leerboekje. 684 Luttenberg's Chronologische Verzameling. 1842. 154 1843. 682 M. 636 11Iaatjes (A. 13.), Recueil Poctique. REGISTER. Biz. Mabel Vaughan. 2e druk. 732 Magazijn van Landbouw en Kruidkunde. Red. J. C. 763 Ballot. Merle d'Aubignd, Geschied. der Hervorming. Afl. 9, 10. 393 Meylink (B.), Beschrijving van Schokland. 293 Atoll (J.), Inwijdingsrede. 489 16Tolster's Nalatenschap. 102 Monnard (C.), Eene Christelijke vrouw en moeder. 248 Mortara. Dichtregelen. 539 Mulder (G. C.), Herinneringspunten, enz. 296 Mulder (L.), Jan Faessen. 2e uitg. 345 N. 491 Nationaliteit (Over de) van Italie. Nederland en het Oorlogsgevaar. 491 O. 490 Onderwijs (Het) in O.-Indie. Oom Karel. 151 Oomkens' Atlas der Aarde. 252 Oostenrijk en Napoleon III. 491 Opmerkingen en Mededeelingen, van Oudeman en Diephuis. 634 Opstand (De Britsch Indische). 199 P. 199 Pape (C. TV.), Onderwijs in bet Evang. Christendom. Penley's Handleiding. 52 Pennink (F. R.), Het Synod. Reglement voor de Diaconien. 762 Planter (De) Brunel en zijne slaven. 395 Pot (M.), Beschouwingen en Opmerkingen. 442 Pretmaker (De vrolijke). 294 R. 587 Ramaer (E. H.), brochure. Rang-examens (De). 537 Ranitz (R. At. S. de), Academisch Proefschrift. 153 Reiswij zer. 252 Rijle (J. C.), Leerrede, 630 REGISTER. S. BIZ. Sandw jk (G. van), Leer- en Leesboek. 346 Schaick (C. v.), Tafereelen uit bet Drentsch Dorpsleven. 345 2" uitg. Scheltenaa (C. S. Adama van), Hulde aan W. Eaeling. 199 Schotel (G. D. J.), Dordrecht. 11 St. 344 Seymour Mulder (W), Prettige Ernst. 296 Sinclair (C.), Jane Bouverie. (Nieuwe uitg.). 586 Smith (J. F.), Crowshali. II Dln. 732 Spyker (H. J.), Catechismus des Bijbels. 448 Spoor (W. C.), De Rozenteelt. 292 Staatswetten (Nederl.), door A. de Pinto. 155 Stem (Eene waarschuwende) tot alien die Indie wenschen 731 to behouden. Stokjes (De). 764 Successiewet (De Nieuwe). 587 Suringar (TV H.), Eene Stem nit Nederland. 290 Swiers (J. J.), Hulpboek bij den Catechismus. 441 Swieten (J. v.), Brief aan F. H. van Vlissingen. 249 T. 393 Tafereelen en Berigten uit de Geschiedenis der Protest. Kerk. Jaarg. 1858. Testament (Nieuwe), door Vinke. 11° Aflev. 152 Thenot, Werkdadige doorzigtknnde. 293 Tijdschrift voor bet Armwezen. Nieuwe Reeks. I. 536 Tooverij (De) van den dag. 588 Thorner (Ch.), Een Romanspiegel. 291 U. 588 Uit bet Pensionnaat. V. 156 Veen (H. G. van der), Spreuken en Rijmen. Veer (G. S. de), Onderzoek, enz. 761 Verscheidenheid en Eenheid. Christel. Gezangen. 443 Versiag van bet Bijbelgenootschap. 489 REGISTER. B1z. Verslag van de Telegrafen in Nederland over 1857. 396 Verwoesting (De) van den Aardbol. 248 Visser (Th H. de), Open Brief aan Bissch. J. B. Malou. 200 Vliet (W van der), Feiten en officiele stukken. 51 Vloten (J. van), Ben groot Vorst. 634 Vredepalm (De) voor orthodoxen en liberalen. 394 w. 343 Waarheid (De). Jaarg. I. Wagner's (K. A.) Bijbelsehe Verhalen. 153 Wederwoord over S. Albertsma. 762 Wet (De) van 2 September 1854. 154 Wetboek van Strafregt, door A. J. van Deinse. 396 Wetsbepaling (De) omtrent Maatschap, enz. 682 Wetsontwerp tot evenredige verdeeling der grondbelasting. 155 Wetten en Besluiten sedert 1808, enz., door W. Hoogvliet. 155 Woorden gesproken bij de begrafenis der Nanninga's. 632 Woordenboek (Bijbelseh) voor hetChristelijk gezin. 110M. 150 Z. 300 Zaak (De) van den Sergeant Hofman. Zschokke (H.), De Jeneverpest. 682 Zwaag (W. C. van der), Handleiding voor Katechisatie. 198 200843 008 vadOO3185901 Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1859, deei 1 MENGELWERK, VOOR 4 8 5 9. VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, OF TIJDSCHRIFT VAN lanolin Jen atm:44%41).n% WAARIN DE BOEKEN EN SCHRIFTEN , DIE DAGELIJKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRIJMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELIVERK, TOT FRAAIJE LETTEREN, KUNSTEN EN WBTENSCHAPPEN BETREKKELLIK. T WEEDE STUK. VOOR 1 8 5 9. MENGELWERK. TE AMSTERDAM, ELT P. ELLERM AN. 1859. INHOUD VAN NET MENGELWERK. Bladz. De Slavenhandel in vrije Negers. Door D-D. . . • 1 De vestiging van Nederlanders in verschillende streken van Europa. Door F. NAGTGLAS 24 Een Violist op Otahaiti 42 Con trasten. 52 De Beetwortelsuiker. Door w. N. 53 De Homerische Zangen. II. Naar het Fransch van ADOLPHE PICTET . 67 De Echtscheiding van NAPOLEON en JOSEPHINE. Vrij naar het Engelsch van JOHN ABBOTT . 87 Waarom ik den Winter liefheb. Naar bet Deensch. 98 Nieuwe-Jaarwenschen. 99 Hoogst zonderling voorval 99 IDA PFEIFFER. Door D-D . 101 Verblijf eener Engelsche Dame onder de Kaffers tijdens de laatste oorlogen . 122 De Waggon van PIUS IX. 140 De weg van alle oude Monumenten. 143 Verkoopen Meneer? 145 Nog eene Landengte om door to snijden 146 Ook de Duitschers! 147 De Chinezen in de verstrooijing 149 Stoom tegen Sneeuw. . . . , 178 De Scheiding. Eene Vertelling naar het Engelsch van JOHN OXENFORD 186 De Bevolking der Aarde. 193 De hoogste Berg. 195 De Zedeleer der hedendaagsche Fransche Romantiek. I Door u E 197 II 245 Een Duitsch veelweter to Amsterdam in den jare 1711 218 WILLIAM IIICKLING PRESCOTT. ...... • • • 237 GLAUKOS en rlimEmoN. Een Grieksch Verhaal. Naar FRIEDRICH THIERSCH vrij bewerkt, door Jon". H R JONCKERS• 264 SOULOUQUE. Naar CHAMBERS' Journal 281 Een Keizer en een Dagblad. 291 Onkiesche Liefdadigheid 292 INHOUD. Bladz. Het Straatgezang. Door Mr. J. A. HOLSTER 293 GEORGE STEPHENSON, de eerste aanlegger der groote spoorwegen. Door A. T. REITSMA. 314 Iets over vOOr-historische bewoners van Europa. Naar D. SCHA.FFHAUSEN. 339 Oostenrijks financiöle toestand. 341 Eene kennismaking met Chinesche Zeeroovers. . . • • 365 Ontdekkingsreizen in Africa. 380 Fransche plannen in Africa. 384 Russische pracht en Russische zeden. 386 Een Adreskaartje 388 De Volksstammen van den Oostenrijkschen Keizerstaat Door VON CZOERNIG. Medegedeeld door A. SASSE. 389 Het Meisje van Treppi. Novelle van PAUL HEYSE. 403 Over de bevordering van den Landbouw. Eene Verhandeling , gehouden in de Maatschappij Diligentia, to 's Gravenhage , 4 Februarij 1859. Door J. C. BALLOT. 437 De Kunst bij de Semiten. Door FRANCIS PULSZKY. . 461 Een togt naar de Guano-Eilanden. 472 Champagne-stijl. 480 Voorgenomen togt naar Sinai 484 Over de kunstmatige vormsverandering van bet hoofd en andere ligchaamsdeelen bij verschillende volkeren. Door Dr. VON JaGER. Met Aanteekeningen van Dr. A. SASSE. 485 De veldslag van Solferino . 498 Regtvaardiging der Muzelmansche veelwijverij in Algeriii en de woestijn. 519 HoLtowAY-Pillen, Door P 523 Het oudste vaste land der Aarde. 529 Eene nieuwe verbetering aan de Kaart van Europa. 530 De Croaten in Milaan. 531 Een Bouwval in Nederland. Door F. NAGTGLAS. . 533 De Reizen van Dr. H. BARTH in Africa. (Vervolg van bl. 692 van den Jaargang 1858.). . . 547, 581, 629 Nieuwe togt naar de Noord-pool. Door A. S. . . . 572 Siamesche beoordeeling van Europesche gewoonten. . . 577 Het edele metaal der toekomst. . . 578 De verrassing van Dordrecht in 1481 door Heer JAN VAN EGMONT, Historische Novelle. Door u. E. . . 595 Een Brief uit Modena. 623 GARIBALDI en de Italiaansche nationaliteit. . . . 617 De twee Spanjaarden. Door Mr. SCHOLTEN TOT GANSOIJEN 677 Weder een ster van den industriölen hemel 728 Kunst en Kerk in hall& 729 De Jager van de Parck. Eene Betuwsche Vertelling uit het laatst der xvie Eeuw. Door JOH% ELIr. JONCKERS. 743 MENGELWERK. DE SLAVENHANDEL IN VRIJE NEGERS. Toen in 1807 de Abolition act of slavery door het Engelsche Parlement werd aangenomen, waarvan WILBERFORCE de eer en FOX met zoovele anderen mede de moeite hebben gehad, ging er een juichtoon van opgewonden zelfvoldoening, eerst door der Britten land, toen door gansch Europa, en zelfs America blaakte voor een tijd van geestdrift voor het edele, grootsche werk. Dat was een feit in de geschiedenis der beschaving, door velen aan de Fransche revolutie in belangrijkheid gelijk, in schoonheid tegenover gesteld. Men scheen zich to verwonderen hoe het mogelijk was, dat die schandvlek zoo lang op het menschdom had gekleefd, dat die gruwel 18 eeuwen met en nevens het Christendom had kunnen bestaan. Maar nu de oogen der menschheid eenmaal opengegaan waren , nu zou men alle krachten der Christelijke liefde inspannen om dien smaad der volkeren van de aarde weg te vagen. Der 19° eeuw komt de eer toe, dat groote beginsel te hebben uitgesproken en erkend, en dat alleen zou genoeg zijn om haar boven al hare voorgangsters to verheffen. Niemand koestert voorzeker de gedachte, om iets of to dingen op de lofspraak, aan dat groote beginsel eenstemmig toegekend. Maar toch, na eene 50jarige ondervinding, is men wat koeler en bezadigder geworden. Het beginsel was wel schoon en treffend; maar er ligt eene groote, zeer groote schrede tusschen het uitspreken daarvan en het bereiken van het voorgestelde doel. leder die niet tevreden is met groote hervormingen op het papier, maar verbeteringen in werkelijkheid: wenscht te zien, zal moeten toestemmen, dat wat er werkelijk aangaande den slavenhandel in de 19° eeuw is geschied, niet allddn verblijdende, maar ook beschamende zijden heeft. Wij willen niet eens spreken van ddne schaduwzijde, die al spoedig in dit edele werk van Britsche fijngevoeligheid is MEXGELW. 1859. N.0. I. 1 2 D SLAVENFIANDEL opgernerkt. Velen toch zagen bij den aanvang al dadelijk in, dat hier de belangen van het rijkste yolk der aarde op eigenaardige wijze zamenvielen met zijne menschlievende begrippen. Want juist in de Britsche colonien was of het climaat, Of de toestand der bevolking zóó, dat daar de arbeid der zwarten geene behoefte scheen te zijn. Met de colonifin der Franschen , Spanjaarden en Portugezen en, voor een deel ook, met die der Nederlanders was het geval anders. De economische nadeelen der groote hervorming zouden dus vooral op het hoofd van die staten ne6rkomen. Doch men moet erkennen, dat Engeland nu ook de geldelijke opofferingen voor de goede zaak gewillig zich zelf oplegde , en in alien gevalle kan men wel aannemen , dat bij het opkomen van het denkbeeld deze arrierepense's niet bestond. Men had toen nog Diet genoeg endervinding van de werking der afschaffing , om deze practische zijde der zaak genoeg te doorgronden. Er is iets anders, waardoor de juichtoon over deze overwinning door de 19e eeuw behaald aanmerkelijk lager wordt gestemd. Het zijn de bezwaren, die zelfs 50 jaren van inspanning nog niet hebben kunnen overwinnen. Het zijn de listen en de tegenstand, die een gedeelte der menschheid aan de goede bedoelingen der andere helft heeft tegenovergesteld. Het is vooral de toestand waarin het jaar 1858 den slavenhandel , lien men reeds afgeschaft waande, gevonden heeft. Eene halve eeuw heeft men onafgebroken gearbeid , om deze gedachte der Christelijke liefde ten uitvoer to leggen. Maar men heeft dan ook rijkelijk de ondervinding opgedaan , dat het gemakkelijker is theoriön op te stellen, dan ze in practijk te brengen. Wilt ge in miniatuur, en dan nog maar voor een deel, de bezwaren zien waarmede men te kampen had, herinner u dan , wat er in de laatste jaren over de slavenemancipatie in onze colonie Suriname is geschied , — maar neon, niet geschied, — is gepraat. Enkele heethoofdige philanthropen willen wel met ddn slag al wat slaaf is vrijlaten. Zij stellen zich daarvan een genoegen voor gelijk aan dat van den knaap, die het kooitje van zijn vogeltje open zet, en trillende van eene eigenaardige soort van vreugde, den gevangene in vrije lucht de wiekjes reppen ziet. Jammer maar, dat de negerslaven geene vogcltjes zijn, en niet zoo gemakkelijk in de vrije natuur bun weg zullen vinden , en niet zoo ligtelijk gemist kunnea worden. IN VRIJE NEGERS. 3 De pogingen , de inspanningen en opofferingen door Engeland gedaan, om die bezwaren te boven te komen , om alle volkeren der aarde tot proselyten van hun geloof to maken, leveren inderdaad een verheffend schouwspel op. Een schouwspel te schoon om te zien , dan dat men zich het genot daarvan zou willen bederven door de gedachte, dat welbegrepen staatsbelang zich mengen zou in die daad der liefde. Veel is er dan ook geschied , om de dagen voor te bereiden , dat de panther naast het lam zal nederliggen , en de Africaan den Europe& na zal zeggen : »ik ben vrij 1" Oostenrijk , Pruissen en Rusland waren gemakkelijk te winnen. Zij hadden geene colonien. Frankrijk niet zoo ligt : het had colonitin , het had het tooneel op Haiti gezien, en het had NAPOLEON I. Maar naauw was die eerste Anti-Brit gevallen , of ook Frankrijk besloot om zich aan genoemde mogendheden aan to sluiten en den negerhandel op te geven (1816). Denemarken had het reeds vroeger gedaan, Zweden en de Nederlanden volgden weldra. Spanje maakte men met 400 duizend X negerlievend, en Portugal liet zich voor 100 duizend X minder vinden. America deelde zich spoedig in twee helften van abolitionisten en slavenhouders , al naar dat het climaat den arbeid der negers wenschelijk scheen te maken of overbodig. Het langst bood Brazilie weerstand; en het blijkt dat het niet ten onregte aan het genot der neger-armen gehecht was. Then het in 1830 voor den overmagtigen aandrang van Engeland bukken moest , schenen de krachten van het rijk der Braganza's verlamd, en ging het achteruit in dezelfde mate als bet eenmaal aanwezige aantal slaven verminderde. Tegenwoordig tracht het zich door den vrijen arbeid der Europesehe colonisten weder op te heffen. Maar die Europeanen zijn duur, en hebben nog het nadeel dat zij niet bedrogen en uitgezogen willen worden. Doch hoe dan ook, eindelijk had men het zoo ver gebragt, dat alle Europesehe mogendheden, nog wel niet de slavernij, maar den slavenhandel hadden afgeschaft , en dat men langzamerhand zich voorbereidde , om eenmaal ook de slavernij zelve te doen ophouden. Wel bleef Turkijö nog over, dat evenmin van zijne slaven geliefde afstand te doen als van zijne harems; maar geen wezen behandelt zijn slaaf zoo Christelijk als de Turk, en zij mogten dus wel voortgaan met slavinnen 1* 4 DE SLAVENHANDEL to koopen , om hun Turksch huwelijksgeluk to verrneerderen , en slaven in to voeren , die dikwijls tot belangrijke waardigheden opklimmen. Doch de afschaffing van den slavenhandel had twee zijden , eene officible en eene negotiele. Met de hoven en .cabinetten kon de zaak wel tot beslissing gebragt worden, maar bezwaarlijker was het met de particulieren , met de kooplieden , to onderhandelen. Het sprak van zelf dat, zoo lang er nog ddn land bestond waar slaven werden gebruikt en begeerd, de speculatiegeest alle verdragen ten spot handel in die winstgevende waar drijven zou. Daarom moest men eene schrede verder gaan. Alle hoven moesten niet alleen den slavenhandel afschaffen , maar bovendien moesten zij alien slavenhandel verbieden , onmogelijk maken , vervoigen en onderdrukken, — gelijk stellen in een woord met den zeeroof. Hier was het bezwaar, dat den goeden wil van Engeland zelfs to magtig is geweest. Nooit kon de smokkelhandel in dit artikel met wortel en tak worden uitgeroeid, zoo niet elke staat het regt had, om elk schip van dien handel verdacht overal aan te houden en te onderzoeken. Vele afzonderlijke verdragen om hiertoe to geraken zijn gesloten , maar geheel geordend werd deze zaak nooit. Vooral N.-America en Frankrijk waren er noode toe te bewegen, dat zij de vergunning gaven , dat elk schip onder hunne vlag varende door ambtenaren van een anderen staat onderzocht zou worden. En hadde Engeland, dat zich vooral die onderzoekingstaak oplegde, zijne geduchte marine niet gehad , dan hadden de slavenhandelaars hunne smokkelvoorzorgen wel geheel achterwege kunnen laten. En nog is het niet lang geleden , dat wij de Americanen, ondanks verdragen, toornig het hoofd zagen opsteken over de uitoefening van dat onderzoekingsregt, zooals het door de Engelschen toegepast werd. Nemen wij dus een overzigt van wat er in deze 50 jaren in het openbaar ten voordeele der emancipatiezaak geschied is, dan mogen wij zeggen , dat het veel, zeer veel is. De slavenhandel moge nog niet uitgeroeid zijn, regt van bestaan heeft hij niet meer. Bijna alle Europesche magten hebben het houden van slaven of afgeschaft , Of zij bereiden de eindelijke afschaffing voor. In de Engelsche bezittingen alleen is (1838) aan 639,000 slaven de vrijheid gegeven , waarvoor aan de VRIJE NEGERS. 5 planters de dnorme som van 20 millioen als schadeloosstelling is uitbetaald , terwijl het verlies van de kroonslaven door bet Gouvernement zelf is gedragen. Welke onberekenbare sommen uitgegeven zijn, om andere staten tot hetzelfde denkbeeld over te halen, om voor het lot der vrijgelatenen to zorgen, om eindelijk voartdurend op verschillende punten kruisers ter wering van den slavenhandel te onderhouden , wie zal het bepalen ? Van de Europesche staten heeft Spanje alleen nog eene slavenmagt van eenige beteekenis op Cuba, en in America zijn het alleen de zuidelijke der Vereenigde Staten, die slaven houden. De strijd die daar over de zaak wordt gevoerd, moge nog eenigen tijd kunnen aanhouden , zeer lang zal hij niet duren , en de meeste staatkundigen zijn van oordeel, dat algebeele afschaffing er het einde van wezen zal. Evenzoo zal ook in het algemeen de geheele opheffing der slavernij op de afschaffing van den slavenhandel eenmaal moeten volgen , als de bestaande slavenmagten niet door nieuwen aanvoer, maar alleen door voortplanting aangevuld kunnen worden. Zietdaar de openbare stand van het vraagstuk der slavernij. Maar nu de minder bekende, tevens de minder verblijdende zijde. Officieel is de slavenhandel wel afgeschaft, maar inderdaad heeft hij nog na de afschaffing grooter uitgebreidheid verkregen. Juist door de officiöle afschaffing werd die handel nog meer winstgevend dan vroeger het geval was. De kans van verlies der lading, zoo de slavenhaler opgebragt werd, maakte dat er voor eene behouden aangekomen lading veel meer werd betaald. Het gevolg was, dat de koopmansgeest van sommige volken de overhand behield boven de Christelijke liefde. Zelfs onze landgenooten konden niet altijd de verzoeking van dezen gruwelijken , maar grove winst belovenden handel weerstaan. Er zijn nog firma's onder de kooplieden van Amsterdam, die men bet nog wel eens fluisterende hoort nazeggen: »Dat fortuin is vroeger door den smokkelhandel in slaven gemaakt." Portugezen , Spanjaarden en Franschen bleven ongestraft dien handel drijven tot 1830, en ook na dien tijd hebben zij nog niet kunnen besluiten, om hem geheel op te govern Maar vooral door de Americanen werd het bedrijf van slavenhaler zonder schaamte en vrees voortgezet. Bij de spanning in het voorjaar van 1858 tusschen America en Engeland ontstaan over het visiteren van Americaansche schepen , is door den 6 DE SLAVENDANDEL Americaanschen minister van marine Mr. CASS een officieel rapport over den slavenhandel bij het Congres der Vereenigde Staten ingediend. Daaruit is tot verwondering der Americanen zelven gebleken, hoe groot het aandeel hunner schepen aan den slavenhandel was. In de eerste maanden van 1857 voerden van de 10 opgebragte schepen, 8 de Americaansche vlag. Bovendien werden er nog 19 andere schepen genoemd, alle door Americaansche huizen uitgerust , van wie men wist, dat slavenhandel het doel hunner reis was. Officieel heeft America het eerst (in 1808) den slavenhandel afgeschaft, maar feitelijk hebben steeds de Americanen er zich het meest op toegelegd. Zoo hebben dan ook inderdaad de Africaansche negers nog weinig gewonnen bij de liefdevolle bedoelingen der Europesche gouvernementen. Vroeger, voor 1789, berekende men het aantal negers, dat uit Africa werd uitgevoerd, gemiddeld op 74 duizend. En hoe groot was nu dit getal nog voor weinige jaren ? Aileen naar America meent men to kunnen bewijzen dat een getal van 200 duizend negers jaarlijks werd uitgevoerd. Als men daarbij rekent de verbazend groote menigte die bij het opvangen en het transport te land en ter zee omkomen, dan kan men veilig aannemen, dat die handel jaarlijks aan Africa een, verlies van 400 duizend (sommigen beweren 600,000) menschen kostte, meest in den bloei des levens. In zeker opzigt zijn juist de goede bedoelingen gebleken ten nadeele der arme negers te zijn uitgekomen. De meerdere zachtmoedigheid dezer eeuw — althans in de vormen —, en de ontwikkeling van het zeewezen zouden de gelegenheid gegeven hebben, om de kostbare waar op de zeereis goed to verzorgen. Maar nu men smokkelen moet, is de eerste vereischte van een slavenhaler, snel te kunnen zeilen, om den kruisers te ontkomen. De negers worden nu in kleine Americaansche clippers gestuwd, waar men geene ruimte en geen tijd heeft om ze te verzorgen. Zoodat het bezwaarlijk om te zeggen en bedroevend om te weten zou zijn, een hoeveelste gedeelte van de in goeden staat ingenomen lading levend op America's kusten aan wal wordt gezet. Meer en meer zijn de Engelschen er dus op uit geweest, om met die staten, die noode den visitatie-ijver hunner kruisers konden dulden , verdragen aan te gaan , dat zij dan voor de Iv VRIJE NEGERS. 7 schepen onder hunne vlag smokkelende eigen kruisers zouden uitrusten. Zoo heeft zelfs de laatste spanning met America het gevolg gehad, dat de Vereenigde Staten hunne kruisers bij die der Engelschen gevoegd hebben, en welgemeender dan ooit het onbeschaamde drijven van den gruwelijken handel schijnen te zullen tegengaan. Zoo stonden de zaken met den slavenhandel, toen een paar onbeduidende voorvallen hebben doen zien , dat men druk bezig was aan de eene zijde of te breken, wat aan de andere met zoo veel moeite, en dan nog maar zoo gebrekkig , werd opgebouwd. Reeds voor eenige jaren had men gehoord , dat eenige handelshuizen in Marseille bij de Fransche regering aanzoek hadden gedaan om de vergunning tot eene onderneming, die men zeer schoon wist voor te stellen. Het gold het aanwerven van vrije emigranten uit Africa, om in de Fransche colonien handenarbeid en ander werk te verrigten. De Regering heeft hieraan gaarne gevolg gegeven. Wel werd er in het Engelsche Parlement , gelijk naar alles, zoo ook hiernaar gevraagd , zelfs de vrees te kennen gegeven, dat deze vrije emigratie ligtelijk tot slavenhandel aanleiding kon geven , en in elk geval de contrOle over den verboden slavenhandel moeijelijk maken zou;- maar was Frankrijk dan ook geene beschaafde natie ? De regering des Keizers verklaarde zelve to zullen toezien , en voor elke ontaarding en elk misbruik van dezen maatregel to zullen zorg dragen. Daarmede werd het beginsel van vrije emigratie der negers aangenomen. In beginsel was dat ook zeer goed , zeer doelmatig , Christelijk zelfs. Men zou alleen het voordeel trekken van bun gestel, beter voor den arbeid in tropische gewesten geschikt, maar zij zouden gelijk staan met den daglooner in Europesche staten. Zij zouden daardoor in aanraking komen met der Europeanen beschaving en met Christendom, en alzoo zou juist hierdoor hun waarachtig heil bevorderd worden. Maar al te spoedig bleek het dat ook deze zaak twee handvatsels had, dat de vrees der Engelschen niet ongegrond was geweest. Een paar drama's uit de vele, die op Africa's westkust worden gespeeld, Wekten de openbare aandacht en bragten aan het licht, wat tot nog toe slechts aan weinigen bekend was. 8 DE SLAVENHANDEL In den loop van 1858 hoorden de bewoners van Europa en ook van deze landen, waar men naauwelijks om slavenhandel meer dacht en er weinig geloof aan hechtte, van eene treurige gebeurtenis op de westkust van Africa, die tot allerlei vermoedens en verklaringen aanleiding gal'. De zaak . zelve was reeds voor geruimen tijd voorgevallen (Nov.1857), maar eerst in Junij werd zij openbaar in het Eng. Parlement besproken. Zij was deze. Een Fransch schip, de Regina Coeli, Kapt. SIMON , lag voor de kust van Liberia ten anker, om vrije emigranten in te nemen. Reeds waren er 271 aan boord, terwijl de overigen weldra volgen zouden, toen plotseling deze »vrUe lieden", van wie men zulks niet verwachten zou, in opstand kwamen, het grootste deel der equipage vermoordden en zich meester maakten van het schip. Zij wilden den kapitein, die toevallig aan land was, niet aan boord laten, en gaven het schip eindelijk over aan den Engelschen consul, die de Ethiope afzond, om de Regina Coeli in beslag to nemen. Kapitein stmow protesteerde, en er verscheen een Fransch oorlogschip, dat de Regina Coeli van het tooneel verwijderde. Het tweeds feit dat de aandacht to meer op de emigrantenquestie vestigde, was de gebeurtenis met de Charles-George. Ook deze was op zich zelve van weinig beteekenis en is dit alleen geworden, door het verband waarin zij tot de zaak der vrije negers stond en de gebeurtenissen die er op gevolgd zijn. Met een enkel woord is er in een vorig N°. van gesproken, zoodat wij haar hier niet weder behoeven op to halen. Het spreekt van zelf dat deze beide gebeurtenissen, waarin de zoogenaamde n vrije emigranten" werden gezien, geketend en geboeid en zelfs in opstand tegen de Europeanen, die hun de weldaad bewezen van ze over te voeren, de vraag deden ontstaan, van waar komen die negers? Op welke voorwaarden zijn ze geengageerd? Het antwoord der Franschen was: »zij komen uit Liberia, de kolonie van vrije negers aan Africa's westkust. Zij werden vrijwillig overgevoerd tot vrijen arbeid in onze colonien." En onmogelijk was dit niet. rievreden kon men echter met deze verklaring niet zijn. Men had reeds genoeg gehoord, dat het daar te Liberia toch wat vreemd toeging, en men twijfelde. Doch die twijfel zal IN VRIJE NEGERS. 9 zekerheid worden, wanneer men eens 0a oed na0gaat wat dat Liberia eigenlijk is. Met weinig zaken is de wereld zoo bitter om den tuin geleid, als met de stichting van Liberia. De meesten houden het voor eene echt philanthropische onderneming, waarbij aan gewezen negerslaven de gelegenheid gegeven wordt, om weder in hun geliefd vaderland terug te keeren, en daar, onder beseherming van der Europeanen liefde, door eigen vlijt en onder eigen bestuur, at hunne wenschen bevredigd te zien. Maar hoe geheel anders is de ware toedragt der zaak, zooals die in het laatste No. van de Edinburgh Review, wij molten bijna zeggen, aan het licht gebragt is. Voor 26 jaren kwam een Americaan ELLIOT CRESSON in Engeland, om eene groote zaak te bevorderen. Hij was gezonden door de Americaansche Colonisation Society, die reeds sedert eenigen tijd uitvoering had gegeven aan een plan, vroeger door Engeland zelf met ongunstigen uitslag beproefd, terugvoering der bevrijde slagen naar Africa. Met al den ophef, voor goed slagen in deze wereld een vereischte, hield hij door geheel Brittannid lezingen over hetgeen hij als een nieuw plan voorstelde, om een eind to maken aan de slavernij, door de negers aan ”hun vaderland" weder te geven, waar zij als zendelingen des Christendoms en verspreiders van beschaving onder de barbaarsche stammen zouden optreden. Daardoor eerst zou de slavernij in wortel en oorsprong worden aangetast, want Africa eenmaal bekeerd en beschaafd, dan hielden negerjagten en slavenhalen van zelf op. Hij bezat eene verwonderlijke gave voor zulke lezingen en voor geheel zijn werk, en wist zijne argumenten naar verschil van omstandigheden en van smaak meesterlijk of te wisselen. Den kooplieden spiegelde hij bet openen van nieuwe handelsbronnen voor; aan populaire schrijvers een rijke bron voor nieuwe, schilderachtige onderwerpen; aan mannen van wetenschap de opening van den weg tot het hart van Africa; aan godsdienstigen groote winsten voor het koningrijk der hemelen; aan abolutionnisten de eindelijke opheffing der Americaansche slavernij. Doch mooi praten zonder zich vast te praten is op den duur moeijelijk. Weldra ging men aan het onderzoeken , waarbij een Americaan, Mr. GARRISON, toen juist in 10 DE SIAVENHANDEL Engeland , aanleiding en hulp gaf. Men vernam, dat deze vroeger zelf een lid en voorstander der Americaansche Colonisation Society geweest was, maar zich spoedig overtuigd had, dat de geheele toeleg eene uitvinding was van de slavenhouders der zuidelijke Staten van de Unie. Het was duidelijk dat hun doel er mede was, om zich van de tegenwoordigheid der negers, die toch eenmaal hunne vrijheid verkregen hadden, te ontdoen, en per slot van rekening den slavenhandel to bevorderen, terwijl zij de noordelijke staten wilden misleiden met het vooruitzigt, dat alzoo eene trapsgewijze emancipatie bevorderd en men eindelijk geheel en al van de kleurlingen verlost zou worden. Het aantal dergenen, aan wie de oogen opengingen groeide van dag tot dag aan, zoodat Mr. CRESSON'S triomph in Engeland van korten duur was. Sommigen begonnen zich te verwonderen, hoe men Africa het )7 vaderland" van de Americaansche negers kon noemen , daar de aanvoer van slaven in 1808 was afgeschaft, en zij die voor dien tijd waren ingevoerd te oud waren voor colonisatie. Ook was het niet uitgemaakt dat de Americaansche negers zelven op die wegzending gesteld waren. — Anderen vroegen, hoe toch slaven voor zendelingen geschikt konden gerekend worden; terwijl eenige practische hoofden uitrekenden hoe vele jaren en eeuwen er wel noodig zouden zijn, om de milioenen van negers te transporteren, en hoe zij in Liberia hun onderhoud zouden vinden. Ondertusschen had echter Mr. CRESSON tijd genoeg gehad, om geene kleine som in postjes van f 90 (volgens zijn beweren het vereischte bedrag, om een Americaanschen slaaf in een Africaanschen vrije to herscheppen) bijeen te brengen. Hij zeide geen geld te vragen, maar hij nam het algid aan, en talrijk waren de kinderen die hunne spaarpenningen aan hem hadden toevertrouwd en de dienstmeisjes, die hare overgelegde shillings aan hem gegeven hadden, verheugd te mogen helpen aan de verlossing van een slaaf, — totdat zij overtuigd werden, dat het juist een steun voor den slavenhandel moest worden, en dat er toch wel eenigen waarborg behoorde gegeven te worden, dat de plaats des bevrijden niet onmiddelijk door een nieuw slagtoffer zou aangevuld worden. Het eerst werd deze liefdadigheid tegengehouden door de hoofden der anti-slavery partij, WILBERFORCE, BUXTON, de CROPPERS, Sir GEORGE STEPHEN en IN VRIJE NEGERS. 11 anderen, die in 1833 openlijk protesteerden tegen elke ondersteuning van het schoonschijnende plan door Engelschen, op grond dat het was » een hinderpaal voor de afschaffing der slavernij, een uitvloeisel van fellen haat tegen de vrije zwarten, een dwangmiddel om hen kwijt te worden, eene aanleiding tot hunne onderdrukking in America, en bovendien eene list om den onbedachtzame of te houden van hetgeen werkelijk de afschaffing der slavernij zou bevorderen." De Americanen mogten eene colonie in Africa oprigten, zoo zij dit goed vonden; maar het zou een noodlottige misgreep zijn, wanneer Engelschen meenden daardoor de goede zaak to zullen bevorderen.• Sedert verschenen er meer onthullingen der groote mystificatie. Mr. CLARKSON, die nog lang onder den invloed van CRESSON'S gladde tong had gestaan, erkende eindelijk ook openlijk, dat hij van het onhoudbare systeem was teruggekomen. Hij voegde er bij, dat, wanneer de slaven waren zooals ze door hunne eigenaars werden afgeschilderd, zij Africa zouden bederven in plaats van evangeliseren; en dat, wanneer daarentegen alleen verlichte vrije negers gezonden zouden worden, de slavernij in America daardoor niet benadeeld maar veeleer bevoordeeld zou worden. Bovendien , de stichters van de Colonisation-Society waren slavenhouders, die openlijk verklaarden, dat de negers geene menschen waren, maar tot een lageren trap van wezens behoorden. In 't kort, het was een » duivels-plan" en »hij wenschte voor altijd zich de handen te wasschen van die onderneming." Dit was alles wat het meerendeel van het Engelsche publiek met Liberia te maken gehad heeft. Slechts weinigen bleven bij hunne illusies volharden en meenden hiertoe nog grond te vinden in het feit, dat eindelijk de Republiek Liberia door het Engelsche gouvernement erkend, en een verdrag met haren President werd aangegaan. Zien wij nu, hoe de Colonisation-Society in America optrad. Toen Mr. CRESSON in 1832 in Engeland verscheen, had dit genootschap reeds 16 jaren bestaan. Het was te Washington opgerigt en werd eerst door de planters met leede oogen aangezien , maar die tegenzin kon gemakkelijk overwonnen worden. Mr. MADISON en Mr. CLAY, na elkander een geruimen tijd Presidenten van het genootschap, waren zelve planters en verklaarden, dat zij volstrekt geen plan hadden om slaven vrij 12 DE SLAVENDANDEL te laten. Zij hebben er dan ook geen enkele naar Liberia gezonden, maar wel velen verkocht. Een ander lid beval, ook reeds bij eene der eerste bijeenkomsten van het genootschap, het plan aan, als een der beste waarborgen voor den eigendom in slaven. En diezelfde beschouwing vinden wij in alle Verslagen van de vergaderingen weder. Geen enkele slaaf zou er door vrij komen; maar hunne onderwerping zou des te vollediger zijn door de verwijdering van de vrije zwarten. Wel is waar, deze weigerden te vertrekken; maar een planter van Virginia verklaarde openlijk, dat hunne toestemming" verkregen moest worden, zooals die vroeger verkregen was » door eene heusche vermaning van duchtige zweepslagen." — »Even als de roodhuiden zoo moest men zich ook de zwartbuiden van den hals schuiven." — De President WISE sprak steeds van het »groote beginsel van het genootschap, vriendschap voor de slavenhouders." En zoo zouden er gansche bladzijden gevuld kunnen worden met dergelijke getuigenissen, die openlijk werden uitgesproken. Niet minder belangrijk zijn de practische resultaten van eon genootschap, waartoe op verschillende tijden bijna elk uitstekend man van de Unie behoorde, dat bijna door de geheele Unie van spreekgestoelten en door de openbare pers werd vertegenwoordigd, en door besluiten van het Congres en wetsbepalingen der afzonderlijke staten werd ondersteund. Terwijl Mr. CLAY aan de eene zijde sprak gelijk vermeld is, had hij, in 1835, nog de gewoonte om de aandacht van vreemdelingen en onkundigen op het genootschap te vestigen als het middel, waardoor de slavernij eindelijk in de Vereenigde Staten onderdrukt zou worden. Eindelijk vroeg hem iemand, of de geheele marine der Vereenigde Staten toereikende zijn zou om alleen den jaarlijkschen aanwas der slavenbevolking te transporteren, die volgens den officielen census meer dan 60,000 beloopt. Eene andere vraag was, hoe zulk een verbazend aantal gevoed zoude worden op een klein deel der Africaansche kust. Mr. CLAY klopte eens op zijn snuifdoos en antwoordde, dat hij hoopte, dat dit binnen weinige jaren zou kunnen geschieden." Maar tot nog toe is het daar nog zeer ver af. Gedurende de eerste 20 jaren bleef het aantal negers dat naar de beide colonien, Liberia en Kaap Palmas, gezonden is nog onder de 3000, ofschoon het transportatie IN VRIJE NEGERS. 13 systeem gebruikt werd om slaven kwijt te worden, die of wegens te geringe Of wegens te groote bekwaamheden lastig en gevaarlijk schenen. In 1853, nadat het genootschap 36 jaar bestaan had, had het nog maar 8500 negers in Africa aan wal gezet. Men moet ook zeer weinig gebruik van zijn verstand maken, zoo men gelooven kan, dat de zuidelijke staten, die altijd zeer naijverig waren op den aanwas der noordelijke staten door Europesche immigratie, zich werkelijk van bruikbare handen tot den arbeid zouden ontdoen. Tegenwoordig weet men dan ook volkomen, tot welk einde men van dit colonisatie-systeem gebruik maakte. Geen beter licht wordt daarover verspreid, dan door het bekende feit, dat de wegzending van negers naar Liberia zich geheel regelt naar den staat van den katoenoogst. Ofschoon altijd zeer gering, zijn de uitvoeren toch het talrijkst, wanneer de katoen laag in prijs is, en houden bijna geheel op als hij in waarde stijgt. In het eerste geval is men verlegen mdt, in het tweede verlegen Om werkende handen. In de laatste tien jaren was de katoen bijna verdubbeld in prijs, en toen hoorde men in America ook niet veel meer van Liberia. Gedurende de laatste prijsvermeerdering van den katoen en de slaven beiden, scheen de zaak ook verloopen te zijn. Nogtans werd het genootschap in stand gehouden, en hetgeen de Regina Coeli aan het licht heeft gebragt, geeft de verklaring waarom. Dat de Americanen er inderdaad belang bij hebben, om de vrije negers van het grondgebied der Unie te verwijderen, blijkt uit alles, wat ons van de houding en den toestand van dezen bekend is. Die zijn onlangs goed geschetst, hoewel in den vorm van een roman in WEBBE'S » The Garies and their friends", en men kan begrijpen, dat personen, van welk ras of gestel ook, die in het bezit zijn van huizen, schepen, winkels en publieke fondsen, ook gaarne hun eigen wil en eigen begrippen hebben. Al mag de kleurling ook Been grondeigendom bezitten, al verklaart het hoogste geregtshof ook »dat de zwarte geene regten heeft, welke de blanke behoeft te eerbiedigen", een ras, dat geestelijken, doctoren, advocaten, professoren en kunstenaars oplevert, kan niet nalaten aanspraak te maken op meerdere regten. Sedert eenigen tijd heeft men dan ook de teekenen kunnen waarnemen, dat de vrije negers 14 DE SLAVENHANDEL er naar streven , om hun stand to verheffen boven den druk, waaronder de Americanen hen leggen. Eene belangrijke demonstratie in dien geest heeft nog dit jaar (1858) plaats gehad, in eene vergadering van vrije kleurlingen van New-Bedford, eene bloeijende koopstad in Massachusetts. In de besluiten daar genomen drukken zij hunne overtuiging uit, dat de Americanen drie zaken ten hunnen opzigte wenschen: terugbrenging tot den toestand van slaverq , verwijdering uit het land, en vernietiging als een sociaal element. Maar zij verklaren , dat geene pogingen om hen te verbannen , door hun druk bestendig en meer en meer bezwarend te maken , ben er toe brengen zullen, om bun » vaderland" (hier America) te verlaten. Zulk eene uitspraak, nadat men 41 jaren proef had gehad van de colonisatie naar Liberia, is eene stemme zeker ook waardig gehoord te worden. Wenden wij den blik naar Liberia zelf, ook wat wij daar zien zullen is weinig geschikt, om onze sympathie voor het werk der Colonisation-Society op te wekken. Het terrein voor de Americaansche colonie gekozen was eene vrij bloeijende streek, voor dat de slavenhandelaars het vonden. Langs de rivier St. Paul en tusschen deze en Kaap Mesurado leefde eene landbouwende bevolking in eene reeks van dorpen , die tot op 2 mijlen landwaarts in van de oevers der rivier verspreid lagen. Na de verschijning van de Americaansche slavenhalers voor deze kust, werd alles verlaten. De bewoners werden weggevoerd of verspreidden zich, en hunne gehuchten werden verbrand. De Colonisation-Society koos eene strook grond langs de kust van omtrent 300 (Eng.) mWen lang en van afwisselende breedte. Zij wordt door verscheiden rivieren doorsneden , die echter niet bevaarbaar zijn en met zandbanken aan de mondingen , zoodat eene geschikte ankerplaats ontbreekt. Monrovia, de hoofdstad van Liberia, is eene ongezonde plaats, en moeijelijk genaakbaar van de zeezijde. Nooit heeft het die eigenaardige levendigheid gehad, die eene plaats van vertier kenmerkt , on het levert niets op om den treurigen indruk weg te nemen , dien men reeds dadelijk ontvangt bij het bestijgen van de slechte wegen , die er henen leiden. Het is verre van dat paradijs to zijn, zooals het wordt beschreven aan de colonisten buns ondanks , die er met geweld of met list worden henengelokt. IN VRIJE NEGERS. 15 Een paar geloofwaardige getuigenissen zullen ons nader inlichten wat Liberia is. Dr. BACON, in Engeland genoeg bekend dat men aan zijne verklaringen niet twijfelen kan, is de verlichte en ondernemende arts, door wiens mededeelingen de Engelschen voornamelijk den aard der colonie hebben leeren kennen. Dr. BACON ging er henen als een enthusiastische voorstander van de onderneming (*), even als zoo vele anderen om den tuin geleid. Hij landde er in 1837 aan en bleef er bijna twee jaren, terwijl hij nog een jaar in naburige streken doorbragt. Het getal Americanen (negers) dat hij er vond bedroeg niet meer dan 5000, tegenover 80,000 inboorlingen. Hij vond er ROBERTS, die later President geworden is (voor eenigen tijd overleden), fungerende als agent en handlanger van den slavenhandelaar PEDRO BLANCO, die daartoe te Gallinha een groot etablissement had. Hij vond er J. N. LEWIS, Scoretaris van de colonie, ook een agent van BLANCO, en verder den zoogenaamden zendeling PAYNE , formeel in dienst van de slavenfactorij van New-Sesters. ROBERTS bezigheid was, om opgebragte schepen te Sierra Leone te koopen, die BLANCO we6r als slavenhalers gebruikte, en LEWIS bezorgde de leverancie van goederen en koopwaren, die tegen slaven werden ingeruild. Het was iets van algemeene bekendheid in America, dat een der bronnen van bestaan te Liberia was het smeden van de ketenen voor de slavenladingen, die hier opgehaald werden. Duizende dollars werden er door deze drie agenten van de slavenhouders ontvangen, en van 1835 tot 40 was de colonie de hoofdsteun voor den handel, dien zij heette te zullen opheffen. Dr. BACON' zag niet minder dan 6 slavenhalers tegelijk voor Monrovia ten anker, en gedurende dien tijd dacht niemand om eenige andere broodwinning, dan het bezorgen van de treurige lading. Het spreekt van zelf, dat er verschillende listen moesten in het werk gesteld worden, om de waakzaamheid der kruisers te ontgaan , even als om de opgekochte schepen, die geen Engelschman of Spanjaard koopen mogt, aan PEDRO BLANCO in handen te spelen, om ze onder een anderen naam weder als slavenhalers in zee te brengen. (*) Volgens het plan zouden er maar twee blanken, een doctor en de hoofdagent, in de colonie zijn, om den marten de gelegenheid te geven, hunne eigene zaken te regelem 16 DE SLAVENHANDEL Doch alle wetten zijn te ontduiken, en vooral aan de Westkust van Africa. Dr. BACON verliet de colonie om de eenvoudige reden, dat het gebrek aan voedingsmiddelen zijne zelfopoffering nutteloos maakte, en het verhaal van zijn vertrek, waarbij velen, voortnamelijk pas aangekomen emigranten, hem smeekten om hen mede te nemen, is allerbedroevendst. Zij waren bereid om overal henen te gaan en in welke betrekking ook, als zij maar van die verschrikkelijke plaats afkwamen, waar niemand zich om de emigranten bekommerde en iedereen hen bestal en beroofde. Men zou kunnen zeggen: »dit alles is jaren geleden, het zal er nu wel beter uitzien". Niet veel. Nog een belangrijken berigtgever hebben wij in de brieven van A. WASHINGTON, uit Liberia gedateerd van Maart tot Junij 1854, die in het New-Yorksche dagblad de »Tribune" openbaar gemaakt zijn. Deze WASHINGTON was een vrije neger, door de Colonisation Society als zendeling naar Liberia gezonden. Hij had alle redenen om de beste gedachten te koesteren en althans de gunstigste getuigenis - af te leggen; maar ten laatste overwon het verdriet over het jammerlijke schouwspel, dat hij hier dagelijks onder de oogen bad, de vrees, die een zwarte agent van blanke slavenhouders nog altijd koestert. Hij besloot dus aan het genoemde dagblad de waarheid te schrijven: »vijf-ennegentig van de honderd, die hier met zoo goed als niets aankomen, hebben ongeloofelijke jammeren en ontberingen te lijden. De Morgan-Dix bragt hier 151 emigranten aan, en twee jaren later was de eenige vraag, of de overgeblevenen ten getale van 9 of 14 waren. Andere bezendingen verliezen maar een derde of soms minder; doch de sterile is toch altijd verschrikkelijk, en die het het best hebben geraken hiertoe alleen door het uitoefenen van eene vreeselijke tyrannij. De emigranten spelen den slavenhouder over de inlandsche negers en zij voeren de zweep zeer handig. Die eenig geld hebben, kunnen spoedig rijk worden; zij koopen verschillende producten van Engelsche schepen, en zetten die met grove winst weder af. Anderen, die eenige kunst of eenig handwerk verstaan of wat energie hebben om landbouw te drijven, kunnen hiermede althans het leven houden. Maar van de meesten komt weinig te regt. De zieke en noodlijdende emigranten IN VRIJE NEGERS. 17 'worden landwaarts in, de rivieren op, gezonden, ver genoeg dat men geen last van hen heeft. Dan verdwijnen zij, ten minste men geloofde vroeger dat zij uit het oog verloren werden. Eerst nu heeft men reden gekregen tot het vermoeden, dat dit niet zoo is. Het geval met de Regina Coeli en later met de Charles- George heeft licht verspreid over vele punten , die tot nog toe duister waren. Vooreerst, dat die vrije emigranten vrij waren niet als de vogelen des hemels , maar als de papegaai in zijne ijzeren kooi of met zijn geketenden voet. Vrije passagiers worden niet geketend en vermoorden de equipage niet, nog voor dat zij vertrokken zijn. En, als van Fransche zijde wordt beweerd, dat de Fransche officiele agent aan boord van de Charles-George een onbedriegelijke waarborg was voor de vrijheid der emigranten, kan ik mij niet weArhouden daarbij aan de argumentatie ex absurdo te herinneren , die een Engelsch dagblad hiertegenover stelde, »dat men dan even goed zou kunnen beweren, dat de Franschen vrij zijn, omdat de Keizer aan hun hoofd staat." Verder is er veel getwist over de vraag, of de emigranten van de Regina Coeli geboren Africanen of daarheen getransporteerde Americaansche negers geweest zijn. De Franschen beweren het laatste, ten bewijze dat zij werkelijk vrijwillig scheep gegaan moeten zijn. De Americaansche Colonisation Society ontkent het. Zonder de gevolgtrekking van de Franschen aan te nemen, schijnt het toch wel dat hun beweren de meeste waarheid bevat. In het Engelsche Parlement kon men zich maar niet begrijpen, hoe die emigranten Americanen konden zijn, daar zij toch blijkbaar niet van Monrovia, noch uit de naburige streken kwamen. Welnu I de moetjelijkheid lost zich op, als men om de ongelukkigen denkt, die wegens ziekte of nooddruft naar binnenslands worden gezonden. Daaruit zal wel grootendeels de lading zamengesteld zijn geweest. Het resultaat van Liberia is dus, dat Americaansche planters, zeer menschlievend, vrije negers naar dat land van belofte transporteren, en dat Fransche planters, even menschlievend, dezelfde negers uit dat Utopia uitvoeren als vrije arbeiders, die zoodra als zij zich van hunne boeijen kunnen ontdoen, de equipage vermoorden on naar land terugzwemmen. Geschieden deze transacties met goedvinden van de Liberi- MENGELW. 1859. IV. I. 2 18 DE SLAVENFIANDEL aansche autoriteiten ? Wie zal het beweren , wie zal het ontkennen ? Aan de eene zijde is het een feit, dat de grond van het verdrag tusschen Liberia en Engeland benevens andere mogendheden , en de voorwaarden waarop de republiek erkend is , bestaat in het verbod van uitvoer van elke soon an emigranten, tenzij van paspoorten voorzien , waardoor men altijd eenige contrOle kan uitoefenen. Ook verklaarden de autoriteiten van Liberia, »dat het gouvernement tot nog toe (tot de zaak met de Regina) niet wist hoe men zich die emigranten verschafte ; maar dat het later gebleken is, dat het grootste gedeelte er van geprest was en met geweld aan boord gebragt, zoodat het niet meer of minder is dan werkelijke slavenhandel." Aan de andere zijde zijn er feiten , die de zaak in een ander licht stellen. Eenigen tijd voor dat de Keizer van Frankrijk zijn contract sloot met de firma REGIS & c18., om vrije negers naar de Fransche colonien to transporteren , verheugde de toenmalige President van Liberia (RonEnTs) de kamer der vertegenwoordigers met het berigt van een geschenk van 1000 geweren met toebehooren , door den Keizer aan de Republiek geschonken. Dit zou vreemd zijn, zonder hetgeen er volgde. De agenten van REGIS & Cie. gingen nu aan het opkoopen van »arbeiders" langs de kust, en van bekende slavenhandelaars. Die kust moet men zich niet voorstellen als overal bewoond. Op eenigen afstand van Monrovia vertoont zij , behalve enkele dorpen , niet anders dan oneindige bosschen van amandelboomen en acacia's, alleen afgewisseld door ddn ding, en dat is — hier en daar een slavenbarrak. Men begrijpt , dat er dus wel middel was, om »arbeiders" to krijgen. Maar er was ane moeijelijkheid , die de geweren hadden moeten oplossen. Het schip moest to Monrovia uitgeklaard worden , wear de eenige haven was, en dat kon niet geschieden zonder paspoorten. Misschien had ROBERTS hier geene zwarigheid gemaakt , maar ondertusschen was BENTON President geworden , die wat minder gunstig voor de emigratiezaak gestemd schijnt to wezen. Eerst wilden de Fransche agenten hem dwingen om een generaal paspoort voor de geheele lading to geven, later betaalde de kapitein van de Regina Coeli 1564 piasters paspoortgeld voor 400 arbeiders, die bij hem aan boord waren of zouden komen. — Nog een ander feit met betrekking tot IN VRIJE NEGERS. 19 de Fransche patronage over Liberia is het volgende. Eenigen tijd na het vroeger vermelde geschenk had de Keizer aan de Republiek een nieuwe oorlogsbrik beloofd. Reeds was tijd en plaats voor de overdragt bepaald ; maar de belofte werd ingetrokken, omdat de Liberiaansche autoriteiten, gelijk wij zagen, den emigrantenhandel niet genoeg bevorderden. Ook sommige Americaansche bladen waren er op uit om den President BENSON en zijn bestuur van alle schuld in de zaak vrij te pleiten. — Wij zullen hun proses niet opmaken; zulke delicate quaesties zouden zelfs in een Europeschen staat, onder het licht der openbare pers , moeijelijk uit te maken zijn. Hoe zal men dan hier beslissen ? Nog een feit willen wij mededeelen , dat dezelfde zaak nog van eene andere zijde te beschouwen geeft, uit de Fransche colonies zelven. Te St. Pierre verschijnt een dagblad, de Outre-Mer, dat ook over de zaak gesproken heeft , maar waaraan het stilzwijgen is opgelegd. Doch Dominica is eene Engelsche bezitting, en door zijne ligging tusschen de Fransche, Martinique en Guadeloupe, natuurlijk best in staat om met den waren stand van zaken bekend te worden. Daar verschijnt ook een dagblad, maar een Engelsch, The Dominican, die in het N.. van den 16den Junij 1858 het volgende als een staaltje uit meerdere mededeelt. Den 2de° Mei landden er twee negers op Dominica, gevlugte slaven van Martinique. Den 15de. Junij verschenen er nog drie anderen, van welke dEin, ZARA , Engelsch kon spreken, en van hem vernam men de historie van alle vijf. Zij waren geboortig van eene streek bij de Fransche nederzetting Grand Bassin, aan de Cape-Coast (Engelsch). ZARA. had gewerkt voor Bristolsche en Liverpoolsche schepen, die op Cape-Coast voeren voor ivoor en goudstof, waarbij de kapiteins in dier voege te werk gingen, dat zij met het opperhoofd van het district, KINGH PETER, eene overeenkomst sloten, voor de dienst van een zeker aantal mannen (»boys") voor zes maanden, tegen een bepaald loon. Daze boys kwamen altijd op den bepaalden tijd weder naar huis met hun geld, zoodat zij geen het minste wantrouwen meer koesterden. Maar nu kwam er tegen het Bind van 1856 een Fransch schip , dat ook zulke mannen verlangde ”om te werken even als zij voor de Engelschen deden; alleen zouden zij iets verder ORB maar goed loon ontvangen, 2* 20 DE SLAVENHANDEL en na 6 maanden weder teruggebragt worden." Een veertigtal werd zoo aangeworven. De eerste verwondering veroorzaakte reeds het groote aantal mannen , die in dat schip bijeengebragt waren, en hunne verscheidenheid van ras en stam. Gedurende de reis hadden zij nergens over te klagen , maar hunne ontvangst op Martinique was geheel anders, dan zij zich voorgesteld hadden. Na een lang onderhoud tusschen den kapitein en den gouverneur werden ZABA en zijne 4 medgezellen, benevens nog een ander, , die later stierf, in volslagen slavernij overgegeven aan een Mr. JULES, den opzigter van een planter ENOU, eigenaar van de plantage l'Autrebord. De 34 anderen werden op dezelfde wijze weggevoerd , en zij hadden er nooit meer van gehoord. De slagtoffers van Mr. JULES moesten overmatig werk verrigten , met schraal voedsel , vele slagen en geen loon. Een van hen stierf ten gevolge der slagen, en toen zij van naar huis gaan spraken, zagen zij wel dat zij niets anders dan slagen waren. Na een jaar zeide ZABA, dat hij naar huis wilde, naar vrouw en kind, en dat ook zijne vijf medgezellen hunne vrijheid en hun loon verlangden. Maar de opzigter zeide hun dat zij nnikkers" en niets anders waren, en nooit terug zouden keeren. Thans was hunne eenige hoop gevestigd op den hoogen berg, die aan den horizont uit zee oprees, en "Engelsch land" was, gelijk zij vernamen. Twee ontsnapten , maar hierdoor werden er strenge voorzorgen genomen , en alle booten bij nacht goed vastgelegd. Het doet er weinig toe door welke listen, maar genoeg is het te zeggen , dat ook ZABA. en de beide anderen eene boot wisten los te krijgen en te ontsnappen. Zij konden echter niet eer gelooven dat zij werkelijk vrij waren, voor dat men hun herhaaldelijk had verzekerd, dat zij naar Liverpool en verder naar huis vervoerd zouden worden, zoodra zij met werken genoeg hadden verdiend , om hun overtogt te betalen. Zij hadden meer vertrouwen in de Engelschen , dan in de Franschen, die, zooals zij zeiden, »twee monden hebben , ddn (een suikermond) in Africa en een anderen, veel minder aangenaam , in Martinique." De medegedeelde feiten zijn voorzeker voldoende om te doen zien , wat men van de emigratie der vrije negers te denken hebbe, en dat ik het teregt een slavenhandel heb genoemd. IN VRIJE NEGERS. 21 Gelijk men begrijpen kan , de bovenstaande berigten over de Liberiaansche zaken zijn uit Engelsche bronnen geput. Waar zou men ook enders die bronnen gevonden hebben ? In Frankrijk is er betrekkelijk weinig over de zaak gezegd , en natuurlijk alles met het doel om elke smet van de natie of te wisschen. In Engeland is or veel over gesproken en daar kon men ook best over de zaak oordeelen en ingelicht zijn. De slavenquaestie is daar eene nationale zaak bij uitnemendheid, waartoe men met elle zorg steeds elk document bijeenverzamelt, gelijk dan ook het reeds genoemde artikel in de Edinburgh Review van Oct. 1858 getiteld : »The Slave-trade in 1858", waaruit ik de meeste feiten heb leeren kennen , onloochenbaar met kennis van zaken er over spreekt. Wel is het waar, dat de Engelsche Reviews in den laatsten tijd eene croisade contre 1' empire schijnen to voeren , gelijk de Franschen zich beklagen; maar de medegedeelde feiten dragen elle kenmerken der waarheid. Dit alleen zou men er tegenover kunnen stellen , dat de Engelschen te zeer geneigd zijn, om aan het Fransche gouvernement ten laste to leggen , wat misschien meer aan de winzucht der particulieren is toe to schrijven. Zeker is het, dat de Keizer de emigratie heeft willen bevorderen ; maar hebben de personen , met de uitvoering daarvan belast, er niet meer een werkelijken slavenhandel van gemaakt, dan het gouvernement kon weten , of althans wist ? Voor den Nederlandschen lezer, , die misschien minder met den toestand van Liberia bekend is, wil ik ter aanvulling van het reeds medegedeelde nog het volgende voegen. De vooronderstelling, dat de slavenschepen juist voorzien worden uit die negers , die als vrijen uit America gevoerd , maar in Liberia tot gebrek en ziekte vervallen en near het binnenland worden weggemoffeld , (om dit meer juiste dan schoone woord to gebruiken) — die vooronderstelling heeft meer bepaald betrekking op hetgeen met de Regina Coeli is voorgevallen. Doch men heeft reeds kunnen opmaken , dat het aantal slavenhalers , dat aan die kusten *hare levende lading opneemt, vrij aanzienlijk is. Van waar komt zulk een groot aantal menschen ? Zeker niet alleen uit de uit America aangevoerden , waarvan een deel tot eene zekere mate van welvaart komt, en een nog grooter deel door den dood wordt weggenomen , terwijl het gebeele 22 DE SLAVENITANDEL aantal immers in 1853 niet meer dan 8500 bedroeg. Doch men moet zich Liberia ook niet voorstellen als een staat, alleen uit die Americaansche emigranten zamengesteld. Deze jonge staat, sedert 1847 tot eene vrije republiek verheven, beslaat thans eene lengte van 76 Duitsche mijlen en eene gemiddelde breedte van 9. De aankomelingen uit America gingen al spoedig verdragen aan met de naburige neger-opperhoofden, waarvan sommigen zich aan den opkomenden staat aansloten. Zoo trad in 1843 het geheele District Cru of Kruh, met ongeveer 40,000 inwoners, en kort daarop dat van Klein-Bassa tot Liberia toe. Reeds in 1830 was het op deze wijze tot een staat van 300,000 inwoners geklommen, met verschillende scholen, kerken en zelfs drukkerijen en twee dagbladen. Ook drijft het wat handel en voert palmolie, ivoor, goudstof, enz. nit. Ongetwijfeld zijn de Americaansche emigranten de beste, althans de minst onbeschaafde bewoners, en wanneer alleen die werden uitgevoerd, zouden er spoedig niet anders dan bare negers overblijven. Maar dit is vooral het bezwaar dat ik tegen de Liberianen heb, niet, dat zij zich laten uitvoeren als slaven, maar dat zij de hand leenen om de inlandsche negers, gedeeltelijk tot bun land, gedeeltelijk tot naburige districten behoorende, den slavenhandelaars aan te brengen. Wat zien wij dear dus gebeuren? Menschen behoorende tot het ras, dat zoo lang onder een vloek door menschen alleen hun opgelegd zucht, zoodra zij tot vrijheid zijn gekomen en er in geslaagd zijn om zich even boven den stand van boschneger to verheffen, — zich verrijken ten koste van de vrijheid hunner stamgenooten, die maar een weinig minder gelukkig, of iets minder beschaafd zijn dan zij. Noch Franschen, noch eenig ander yolk zou hier ooit zijne slavenmagt kunnen recruteren, zoo zij niet juist in negers hunne ijverigste handlangers vonden. Ook hier zien wij dus hetzelfde verschijnsel als in de Europesche staten. Officieel heeft de staat Liberia al wat slavernij is afgezworen en afgeschaft, maar zijne burgers en zelfs vele overheidspersonen laten zich door winzucht verleiden , om al die schoone bepalingen ijdel te waken. Maar met dit verschil — een groot verschil, voorwaar — dat dezen niet de verontschuldiging hebben van het zoo algemeene denkbeeld, dat de neger toch eigenlijk eene mindere soort van mensch is. Zelven IN VRIJE NEGERS. 23 hebben zij misschien vroeger de zweepslagen des drijvers gevoeld , of weten dat vader of moeder daaronder hebben gezucht. En ziet, nu in het genot hunner vrijheid, nu deel uitmakende van een staatsligchaam, alleen uit mermen van datzelfde ras bestaande, — in pleats dat het eerste streven van den jongen staat wezen zal, om hun vertrapt ras op te heffen uit zijne vernedering, zijn zij de eerste steunpilaren der verfoeijelijke instelling, de geessel en de vloek van de gansche westkust van Africa. Weinige personen zijn misschien de spil waarop alles draait; maar die weinigen , zij zijn waard al het leed to dragen , dat hun gansche ras sedert zoo vele eeuwen heeft moeten verduren. Dat is eene laagheid met geene woorden to beschrijven. Voor het oogenblik is deze nieuwe phase van den slavenhandel weer afgeloopen. Na al wat over deze treurige zaak geschreven is, heeft de Keizer der Franschen aan eene commissie opgedragen, om de quaestie der emigranten to onderzoeken. Zijn brief aan Prins NAPOLEON, die aan het hoofd der commissie staat, gerigt , is gedateerd van den 30"en October, en heeft denzelfden geest van gevatheid en diplomatischen tact, die alles kenmerkt, wat uit het keizerlijke cabinet uitgaat. En terwijl ik dit schrijf leeren ons de dagbladen , dat het gevolg van dit onderzoek wel zijn zal, dat de uitvoer van vrije zwarten van Africa's westkust afgeschaft wordt. In zeker opzigt is in deze retractatie een bewijs van schuld gelegen , misschien ook een bewijs van Engelands magt en invloed. Maar in alien gevalle moet het erkend worden, dat het Keizerlijke gouvernement zeer te pas weet terug to treden, en ook wil terugtreden, als het noodig is. Maar nog, wie zegt het ons, dat niet eerder of later onder een nieuwen vorm hetzelfde verschijnsel zich weder zal voordoen ? Mag men geen slaven halen, dan haalt men vrije arbeiders , en mag men geen van beiden , dan smokkelt men. Zoo lang nog ergens slaven worden gebruikt , zoo lang zal Africa bezwaarlijk ruste vinden. Omdat Africa door hebzucht van vorsten , door onderlinge tweespalt , door onbeschaafdheid en laagheid zelf den rug naar de zweep keert. Daarom hebben de Engelschen meer en meer hunne pogingen , — zeggen wij Bever hunne wenschen — gerigt , om het kwaad in zijne bakermat , in Africa, zelf aan te tasten. 24 DE SLAVEMIANDEL IN VRIJE NEGERS. Daarom hoopt het door het licht des Evangelies en der beschaving den toestand van Africa eenmaal zoo verbeterd te zien, dat men er evenmin slaven zal gaan zoeken, als in Groot- Brittannie of Frankrijk. Het rust zijne zendelingen uit, nu met den Bijbel alleen in de hand, dan, gelijk LIVINGSTONE thans, met het doel, om landbouw, handel en nijverheid in het land der verstootelingen in te voeren. Het is de koninklijke weg, maar de langzame. Ook de groote Sahara kan in bouwland herschapen worden, mits water aangebragt en geduld geoefend, en zoo zal er nog al wat tijd verloopen, eer dat Africa, niet door officiöle verdragen en slechts in schijn, maar door eigen beschaving in werkelijkheid , tegen hebzucht en onmenschelijkheid beschermd zal zijn. D-D. DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS IN VERSCHILLENDE STREKEN VAN EUROPA. DOOR F. NAGTGLAS. Coelum, non animum mutant, qui trans mare currunt. Onder de opmerkelijkste verschijnselen in de geschiedenis der beschaving, mag voorzeker gerekend worden de zucht tot landverhuizing, die nu eens in meerdere dan weder in mindere mate bij de meeste volken kan worden waargenomen. Die vreedzame verspreiding der natien is eene hoogst gewigtige zaak , waaraan niet alleen het koloniserende yolk, maar ook de menschheid in het algemeen , veel is verschuldigd. En toch is de geschiedenis der landverhuizingen , en niet het minst in ons vaderland , wel wat verwaarloosd geworden. Voor haar schoten maar weinig bladzijden over in de reeks van bookdeelen , waarin sints eeuwen de zoogenaamde aistoire bataille" van Nederland tot in de geringste bijzonderheden werd beschreven. De eigenlijke ontwikkelingsgeschiedenis van het yolk bleef maar al to zeer verborgen onder den kruiddamp van zeegevechten en veldslagen. De historie van de verspreiding der Nederlanders in andere werelddeelen , hoewel soms verzuimd als die kolonien zelven, DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS , ENZ. 25 was meestal zoo naauw verbonden met de krijgsgeschiedenis van den staat, dat er daarvoor bouwstoffen genoeg voorhanden zijn, maar zooveel to meer blijft er nog to onderzoeken over aangaande de lotgevallen en den invloed der Nederlanders, die zich in vroeger en later tijd in verschillende streken van Europa hebben gevestigd. Was in ons land het lot dier nederzettingen genoegzaam onbekend , de vreemdeling heeft niet altijd vergeten op te teekenen , welke gewigtige diensten hem door de landverhuizers zijn bewezen. Tot onze landgenooten reken ik bij deze beschouwing ook de bewoners van Braband en Vlaanderen, die, al zijn wij thane door godsdienstige en staatkundige omwentelingen gescheiden , door afkomst, taal en zeden steeds naauw aan ons verbonden blijven. Reeds VONDEL zong : »De liefde tot zijn lent is ieder aengheboren" — en waar schijnt bet, dat alleen zeer gewigtige omstandigheden den mensch, en vooral den minder beschaafden , die gewoon is zich in een beperkten kring te bewegen en stad of dorp zijn wereld acht, dringen kunnen om de natuurlijke traagheid te overwinnen, waarmede hij aan oude gebruiken gehecht is. Uit enkele luim verlaat de mensch, door ADAM SMITH het moeijelijkst te verplaatsen voorwerp genoemd , zijn vaderland zelden of nooit, tenzij misleid door een ideaal, dat hij zich elders voorspiegelt. De Nederlandsche vestigingen in Europa waren dan ook aan belangrijke oorzaken hun ontstaan verschuldigd. Als wij de oude kronijken doorbladeren, vinden wij op bijna iedere bladzijde gewag gemaakt van ontzettende watervloeden , die deze lage landen teisterden, en uitgestrekte streken somtijds voor altijd bedolven. Zoo vindt men, om slechts een tijdperk te nemen, tusschen den Marcellusvloed in 1219 (waarbij tusschen Schelde en Wezer meer dan honderd-duizend menschen verdronken, en die vooral in Friesland zulke groote verwoestingen aanrigtte , dat zij nog eeuwen daarna een spreekwoord in deu mond des yolks bleef) en den bekenden St. Elisabethsvloed in 1421, waarbij de Dortsche waard inliep, zestien belangrijke overstroomingen opgegeven. Onder and eren brak op Rersmis 1277 de Dollard in, waarbij 35 dorpen genoegzaam verloren gingen , en bij den vloed die in 1374 Vlaanderen teisterde, werden er aan de Westerschelde 16 dorpen vernield. 26 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS Als men nu in aanmerking neemt, dat destijds de bezittingen van de meest gegoeden alleen in grond en in kostbaarheden bestonden, daar andere geldbelegging genoegzaam onbekend was, dan gevoelt men welke droevige gevolgen die onverwachte vloeden te weeg bragten. De kronijk.schrijvers verhalen het dan ook, en er ligt eene onbeschrVifelijke mate van jammer in de weinige regels, waarmede REIGERSBERG zijn verslag van den voor Zeeland zoo rampspoedigen vloed van 1530 besluit. »Daar waren menig honderd menschen, zegt hij, zoo mannen als vrouwen die zeer rijk waren en groote dominatie hebbende, dienaars en boden hidden, en die namaals zelven moesten gaan dienen en van huis tot huis moesten gaan mendiceren en brood bidden." Het verlies van uitgestrekte gronden gaf tot plotselinge overbevolking aanleiding en de verarming die hieruit voortkwam, deed den Nederlander, uit zorg voor zijn gezin, gretig gehoor geven aan de roepstem van geestelijke of wereldlijke vorsten uit het buitenland, om zich aldaar in vruchtbare en weinig bewoonde streken te komen vestigen. Zoo verlieten zelfs aanzienlijke geslachten den vaderlandschen grond. Onder velen herinner ik u slechts de ouders van JOHANNES WIER, een der verlichtste mannen van zijn tijd, die door overstroomingen van hunne bezittingen beroofd, uit Zeeland naar Duitschland verhuisden. Behalve de watervloeden waren het ook nog de onophoudelijke burgertwisten, veten en oorlogen, waardoor de beste krachten van onze gewesten verloren gingen, die tot verwoesting, verarming en alzoo tot verhuizing aanleiding gaven. Werden dus velen onzer landgenooten door onverwachte omstandigheden die hen geheel verarmd hadden , tot uitwijken gedrongen, anderen verlieten den vaderlandschen grond minder uit dringende behoefte, dan wel omdat zij elders meerdere welvaart hoopten te vinden. Ik noem slechts de boekdrukkers, die in de laatste helft der 15e eeuw uit Holland naar Italie en andere streken hunne kunst overbragten, zooals een FREDERIK DE COURCEELS, in 1459 of 1461, met zijne gezellen door schoone beloften naar Engeland werd gelokt, onze ingenieurs in Frankrijk, Engeland en Italie, onze geleerden, krijgslieden en kunstenaars in Rusland en Oostenrijk, en onze landbonwers in Denemarken, Frankrijk, Zweden. Van dien aard waren ook IN VERSCHILLENDE STREKEN VAN EUROPA. 27 de nederzettingen uit onzen handelsbloei ontstaan. De overgroote vermeerdering van kapitalen en eene welvaart die zich alleen tot de steden beperkte, bragten to weeg dat er voor overzeesche ondernemingen gemakkelijk geld te krijgen was, maar maakte tevens den toestand van de kleine kapitalisten niet zeer gunstig. Deze waren dus ligt tot verhuizen geneigd, zoo zij elders meerdere winsten konden behalen, en zijn de stamvaders geworden der meeste handelsfamilien van Nederlandsche afkomst , die in het buitenland gevestigd zijn. Zeker niet minder aanleiding tot emigreren gaf de zucht naar godsdienstige en staatkundige vrijheid. Toen de geest der Hervorming in Nederland veld won, doch het zwaard nog niet was gegrepen om den hopeloos schijnenden strijd te beginnen, waren er honderde Nederlanders, die Bever have en goed verlieten dan ontrouw to worden aan hunne beginselen. Van 1540-1545 staken er reeds vele onzer landgenooten naar Engeland over, en na het strenge plakkaat van 20 Augustus 1556 groeide het aantal uitgewekenen zoozeer aan, dat er te Londen, Sandwich, Colchester en Maidstone Hollandsche gemeenten tot stand kwamen. De aanzienlijkste vereeniging was echter de meestal uit Zeeuwen bestaande gemeente te Norwich, die eene eigene drukkerij en eene school had, en niet weinig tot den bloei dier stad bijbragt. Door de onverdraagzame MARIA vervolgd, weken velen dezer Nederlanders later naar Denemarken en vertrokken, toen zij zich daar te vergeefsch poogden to vestigen, gedeeltelijk naar Emden, gedeeltelijk naar Frankfort a/M. Ook hier werd hun het verblijf in 1562 moeijelijk gemaakt, en eene nieuwe verhuizing gaf aanleiding tot de vestiging van Nederlanders te Wezel , Aken , Keulen en elders, en tot de stichting der Hollandsche gemeente to Frankendahl in den Paltz. Onze landgenooten maakten daar en to Hanau eene op zich zelve staande kolonie uit, zij kozen er hunne eigene regering en genoten er vele voorregten, die zij met hunne taal, kleeding en gebruiken meer dan twee eeuwen behielden , en waarvan misschien nog de sporen te vinden zijn. Uit godsdienstvervolging ontstond zestig jaren later de Nederlandsche kolonie in Sleeswijk , dat rampzalige gedenkteeken van de onverdraagzaamheid der 17° eeuw. Een aantal uitgewekene Remonstranten zette zich onder WILLEM VAN DEN HOVE, Heer van Wedde en Westerwolde , in 1619 in die streken neder en bouwde in 1624 Frederikstad aan den Eider. 28 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS Onze staatkundige twisten gaven ook dikwijls tot verhuizing aanleiding, doch bij het wisselen der omstandigheden kwamen de uitgewekenen gewoonlijk terug. Zoo deed de komst der Pruissen in 1787 vele Nederlanders naar Belgie en Frankrijk en bepaaldelijk naar Rijssel en St. Omer de wijk nemen, en toen acht jaren later de omwenteling zegevierde, verplaatste zich menig gezin naar Hannover of Engeland. Wij willen thans de kolonisten in hun aangenomen vaderland nader beschouwen. De belangrijkste vestigingen van Nederlanders vond men in het noorden van Europa, in Zweden en vooral in Noord- Duitschland. Daartoe gaven waarschijnlijk onze aloude betrekkingen met de koopsteden der Oostzee aanleiding. Zeer vroeg, sommigen spreken van de 9e eeuw, had er reeds een levendig handelsverkeer plaats tusschen de Vlamingen, Hollanders, Friezen en de »CoopluUde van Oostland", de Oosterlingen, zoo als zij gemeenlijk genoemd werden. In het oosten, daar lag bet beloofde land, dat tegenwoordig zoo menigeen in het westen gaat zoeken. Gij herinnert u de versen van vowDEL, waar hij den aartsengel RAFAEL tot GIJSBRECHT VAN AMSTEL laat zeggen: Gods Wil is dat gij treckt naar 't vette land van Pruissen Daer uit het Poolech geberght, de Wijsselstroom komt ruisschen, Die de oevers , rijak van vrucht, genoegellick bespoelt. Vertron u daer en wacht tot dat de wraeck bekoelt , Gij zult in dat gewest een stad Nieuw-Holland bouwen En in gezonde lucht en welige landouwen, Vergeten al uw leet en overbroghten druk, Waerdoor u nazaet klimt, ten bergh op van 't geluck. Dat men echter reeds lang v66r VONDEL zoo dacht, blijkt uit een der schoonste liederen die uit de middeleeuwen voor ons zijn bewaard gebleven. Daar heet het: Naer Oostland willen wi varen , Naer Oostland willen wi mee, Al over die groene heiden Frisc over die heiden, Daer is een betere ate. De eerste sporen van Nederlandsche kolonisten vond men in Bremen. Die streken waren niet alleen uitgeput door do IN VERSCIIILLENDE STREKEN VAN EUROPA. 29 oorlogen met de Wenden (een volkstam die zich tegen het einde der groote volksverhuizing meerendeels in Nedersaksen , de zoogenoemde Marken, Pommeren en aan den oostelijken oever der Saale had nedergeslagen) maar waren ook nog geteisterd geworden en door gedurige invallen van noordsche zeeroovers en door overstroomingen. FREDERIK , aartsbisschop van Bremen en Hamburg, lokte in 1106 vele Nederlanders derwaarts, met het doel om de ontvolking te herstellen en de ondergeloopen landen weder vruchtbaar te maken. Deze kolonisten ontvingen eene moerassige streek niet ver van Bremen, het zoogenoemde Hollerland , ter bebouwing. De belangrijke oorkonde van de tusschen den bisschop en de landverhuizers gesloten overeenkomst is bewaard gebleven. Daaruit weet men dat voor iedere mansus of hoeve eene ruimte van 720 roeden lang en 30 roeden breed bestemd werd, waarvoor moest betaald worden 1 denaar huur, de elfde garve, van ieder veulen 1 penning, van een kalf 1 heller, benevens de tienden van vee, honig, was, enz. De boeren behielden regten als vrije mannen en kozen hunne eigene regters in het wereldlijke, doch het derde gedeelte der boeten kwam in sommige gevallen aan den bisschop. Hoewel het den kolonisten vrij stond om kerken te bouwen, bleven zij echter in het geestelijke aan den bisschop onderworpen. Eene halve eeuw later noopten dezelfde redenen graaf ADOLF II van Schaumburg om uit Vlaanderen, Holland, Westphalen en Friesland landbouwers te lokken door hen vele voorregten en grondbezit in Holstein, Wagrien en Westelijk Mecklenburg aan te bieden. Onder deze lieden werd het schier ontvolkte land verdeeld en iedere stam , als ik mij zoo eens mag uitdrukken , ontving de gronden die het best met zijn vaderlandsehen bodem overeen kwamen. De Vlamingen, waaronder ook wel Zeeuwen zullen geweest zijn, schijnen zich vooral in de omstreken van Kiel te hebben gevestigd , waar nog een dorp Flemhude ligt en eene straat de flamische Gasse genoemd wordt. Dat onze landgenooten aan de uitnoodiging tot verhuizing zoo gereedelijk gehoor gaven, is waarschijnlijk wel een gevolg geweest der groote overstroomingen, welke de regeringen van onze graven DIRK IV en FLORIS III zoo droevig onderscheidden , en die o. a. in de jaren 1129, 1135 en 36 en 1170 vooral Vlaandcren en Zeeland zwaar hebben geteisterd. 30 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS Toen andere Duitsche vorsten den gunstigen invloed der vlijtige en bekwame kolonisten bemerkten, lieten zij niets onbeproefd om ook die voordeelen deelachtig te worden. Niemand was Kier ijveriger in dan de vermaarde markgraaf van Saksen, later van Brandenburg, ALBRECHT, bijgenoemd de. Beer, die omstreeks het midden der 12e eeuw na langdurige worstelingen de Wenden terugdreef, en de nu ledige plaatsen oostwaarts van de Elve tot op de grenzen van Silesie en de Lausnitz, aismede ten zuiden van den stroom in Thuringen en de zoogenoemde goldene Aue, door kolonisten trachtte aan te vullen. Deze landverhuizers schijnen voornamelijk Hollanders, Zeeuwen en Vlamingen te zijn geweest. Een oude kronijk in het plat Duitsch, van CASPER ABEL, vermeldt dat de Hollanders eene streek ontvingen aan de Elve, waar zij Angermunde bouwden, en de Zeeuwen eene woeste plek digt bij dezelfde rivier, waar door hen eene stad gesticht werd, die zij naar hunne afkomst Seehusen noemden. De Vlamingen bouwden of herbouwden Stendhal, dat de hoofdstad van de zoogenaamde Altemark werd. Deze kolonisten stonden ook ALBRECHT ter zijde, toen hij aan den oever der Spree de naar hem genoemde stad BUrlein, het tegenwoordige Berlin, grondvestte. Door landverhuizers uit Westphalen werd de voorstad Köln gebouwd, welken naam tot heden toe een der vijf groote wijken van Pruissen's hoofdstad draagt. In Oost-Pruissen, niet ver van Elburg, zou het zoogenoemde Pruissisch Holland aan na den moord van moms V uitgewekene Nederlanders zijn oorsprong verschuldigd zijn. Ik herinnerde u reeds dat VONDEL daarop zinspeelt. Hoewel de naam de overlevering schUnt te bevestigen en er in die streken werkelijk eene Nederlandsche kolonie gevonden wordt, waarover straks nader, is het echter gansch niet zeker dat deze vestiging aan GIJSBRECHT VAN MOTEL haren oorsprong te danken heeft. De geschiedschrijver VAN SPAAN is van meening dat Heer GIJSBRECHT, door de omstandigheden tot een dolend ridder gemaakt, niet ver is uitgeweken, maar dat de half kindsche grijsaard zich na zijn vlugt in het land van Kleef gevestigd heeft. In Dantzig woonden al vroeg Hollanders en Vlamingen, daar zij bij name voorkomen in een privilegie, door koning CASIMIR JAGELLO in 1457 IN VERSCHILLENDE STREItEN VAN EUROPA. 31 aan genoemde stad verleend. Ook in het Maagdenburgsche, Anhalt en den Keurkreitz meenen sommigen in vele pleatsnamen den Nederduitschen oorsprong to herkennen. Zoo zou Kemerich of Kemberg, Kamerik — Brugk , Brugge — Mucheln, Mechelen — Gentin, Gent — Damra , Demme Niemeck, Nijmegen, enz. beteekenen. Andere taalkundigen beweren echter, dat de meeste der genoemde namen van Wendische grondvormen afstammen. Allerbelangrijkst is de invloed door deze landverhuizers uitgeoefend. De aankomst van honderde vrije lieden, waaronder van adelijken geslachte , beschermd in hunne persoonlijke vrijheid door bepaalde wetten, moest noodwendig terugwerken op het lot der oude bewoners en niet weinig toebrengen om de lijfeigenschap te verzwakken en langzamerhand bijna ongemerkt te doen ophouden. Maar Noord-Duitschland ontving van de kolonisten eene nog grootere weldaad; want de Nederlanders bragten er met de Christelijke leer Christelijke beginselen. Hierdoor werd de kiem gelegd tot bescbaving der Heidensche Wenden , en eene voortdurende ontwikkeling, die alleen het Christendom verschaffen kan , verzekerd. De bekwaamheid en vlijt onzer landgenooten deden ook den landbouw meer en meer toenemen , en de vrijheid die zij bedongen hadden liet ook daarop haren gunstigen invloed gelden. ANTON zegt daarvan in Geschichte der Teutschen Landwirthschaft: »De landhuishouding moest in hunne meer vrije handen eene andere gedaante aannemen, de beheerschers des lands moesten leeren inzien dat de landbouw, de gewigtigste bezigheid der menschen, niet tot slavernij gedoemd was, en dat hij steeds heer des lands zou blijven, ook wanneer zijne gronden zich in handen van meer vrije lieden bevonden." Deze vrijheid werd den kolonisten verzekerd door verschillende wetten, uit de Nederlanden afkomstig, en die hier en daar in Noord-Duitschland tot zelfs in het laatst der vorige eeuw zijn in stand gebleven. In de omstreken van Bremen vond men het ..Tus Hollandricum ; in Thuringen en de zoogenoemde Marken het Jus Flamingicum, welke in de hoofdbeginselen geheel overeenstemden. Deze belangrijke regtsbronnen zal ik echter hier niet nader beschouwen. Het zou ons te ver leiden om bijvoorbeeld te onderzoeken, wat het privilegie was aan 32 DE VESTIGING VAN tiEDERLANDERS onze landgenooten toegekend, om , in tegenstelling der inboora lingen, zonder VARE een eed te mogen afleggen , of cm over het regt te spreken, ZIP genaamd , waarvoor de Vlamingen in Meissen jaarlijks schatting betaalden (”Pro ea Justitia, quae Zip vocatur triginta nummos persolvunt.") De sporen dezer kolonibn zijn ook nog op te merken in de taal, al neemt men nog niet aan, wat een Duitsch schrijver beweert, dat het platduitsch eene dochter van het Hollandsch is en door de landverhuizers zou zijn overgebragt. Overal echter waar Nederlanders gevestigd zijn geweest, vindt men woorden in gebruik, die van deze afkomst getuigen. Zoo spreekt men b. v. in de buurt van Bremen van een dijksloot, van een snees-aal, van een blokland, van een vim-hout, enz. Ook in later tijd hebben zich in Noord-Duitschland vele Nederlanders gevestigd. Behalve die uitgewekenen , waarvan ik straks met een enkel woord reeds melding maakte, vestigden zich vele Hollanders tijdens de godsdienstvervolging aan de oevers der Oostzee, waar eene betrekkelijke vrijheid van geweten stand hield. Niet ver van Dantzig vindt men eene bloeijende streek, de Dantziger Werder genoemd , waar men zich in Nederland verplaatst waant te zijn. Tusschen de rijke weilanden met heerlijk vee bezet, ziet men nette boeren-erven en steeds werkzame watermolens. Die Waard werd , naar men zegt, in de 166 eeuw bevolkt door uit Nederland geweken Doopsgezinden, wier namen zoo als DIJK , DE VEER, enz. nog van hunne afkomst getuigen. De overbevolking uit deze buurt trekt van tijd tot tijd naar Rusland, waar aan de oevers der Molotschau geheele koloni6n met dorpen , die dezelfde namen dragen als in den Werder, bestaan en waar vele rijke Doopsgezinden wonen. Was de Nederlandsche invloed in Duitschland groot, het is bekend dat zij even gewigtig, zoo niet belangrijker, geweest is in Rusland. Holland was, gelijk de Russische vorstin CATSARINA I erkende, de wieg der grootheid van PETER I, van den man die een Rusland van hout bij zijne troonsbeklimming vond, en een Rusland van graniet heeft achtergelaten. Lang echter v6Or Czaar PETER waren onze handelsbetrekkingen met Rusland van het grootste gewigt. Czaar MAN WASILOWITZ II verkreeg zelfs in 1547 van KAREL V verlof IN VERSCHILLENDE STREKEN VAN EUROPA. 33 om in de Nederlanden 300 kunstenaars te mogen aanwerven caoudsmeden , papiermakers, metselaars, beeldhouwers, bouwmeesters, ja zelfs theologanten en juristen. Hoewel deze kolonisatie door de eene of andere omstandigheid niet naar wensch geslaagd is, zijn er vooral te Moscou, 'listing en Wologda nog vele nakomelingen dezer landverhuizers aan hunne Hollandsche namen, zooals JONGTHIJS, wITMOND, LOENEN, kenbaar. Aan de Witte Zee vestigden zich al vroeg Nederlanders. De in 1577 of 1578 uit Antwerpen naar Middelburg of Arnemuiden verplaatste kantoren van BALTHASAR DE MOUCHERON en GILLIS VAN EGCHELENBERG, gezegd HOOFMAN, waren de eerste die zich dezen handelstak aantrokken , daartoe welligt opgewekt door een schipper uit Colijnsplaat, FILIPPUS WINTERBONING geheeten, die zich een twintig jaren vroeger in Noorwegen gevestigd en met de Russen betrekkingen aangeknoopt had. In 1584 kwam MICHIEL MOUCHERON namens zijn broeder BALTHASAR en Fusscois LE FORT, koopman te Zierikzee aan de Dwina. Op zijn raad zeilde schipper KRIJT uit Vlissingen de rivier hooger op tot aan een eenzaam aan ST. MICHAeL gewijd klooster. her vonden deze Zeeuwen eene goede ligplaats. Zij rigtten er pakhuizen op en legden alzoo den grond tot de nog bloeijende stad Archanchel. Kort daarop waren er reeds 17 Nederlandsche handelshuizen gevestigd, en later werd er ook eene Hollandsche kerk opgerigt. In Novogorod, waar een Zeeuw, GERRIT VAN DER HEIDE genaamd en die zich veel met de alchymie ophield, eene vrij luidruchtige rol speelde, te Moscou en in andere gedeelten van het gebied van den Czaar waren mede vroeg Nederlanders gevestigd. Zoo werd er in de hoofdstad in 1629 reeds eene kerk gebouwd voor de Hollandsche Gereformeerde gemeente, misschien wel onder het toezigt van comic) MOUCHORON, die destijds fabriekmeester van den Czaar was. In 1628 werd een ander Nederlander, GILLIS VAN EBEL , 's vorsten goudsmid, naar Holland gezonden om kunstwerken te koopen en werklieden aan te werven. Dezen last had ook ieder gezantschap en men slaagde er meestal niet slecht in. Een Nederlander, PIETER MARCELIS, begon er de eerste ijzerwerken, en een ander, JOHAN VAN SWEEDEN, de eerste lakenfabriek, waarvoor hij werklieden uit Holland ontbood, even als voor de eerste papierfabriek, die hij in de buurt van Moscou stichtte. Beide manners verdienen ook genoemd te worden, MENGELW. 1859. N°. I. 3 34 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS omdat Rusland aan hen (1666 of 1667) de instelling van een postwezen te danke. had. In hetzelfde jaar zond Czaar ALEXIS, het gewigt eener zeeroagt inziende , personen naar Nederland, om bekwame scheepstimmerlieden over to balen zich naar Rusland te verplaatsen. Dit gelukte, en het zijn doze eenvoudige Noord-Hollanders en hunne opvolgers geweest, die door gemeenzamen omgang met den troonsopvolger PETER een zoo gewigtigen invloed hebben uitgeoefend op het lot van het Russische rijk. Van dien tijd of hield de Czaar een gemagtigde in Holland om bekwame lieden voor zijne dienst te werven. — Wij zijn eenigzins uitvoerig geweest in deze beschouwing, omdat men wel eens meent, dat onze betrekkingen eerst van den tijd van Czaar PETER dagteekenen, terwijl uit het medegedeelde blijkt, dat bij zijne geboorte , in 1672, reeds duizende Nederlanders in Moscovie gevestigd waren. Met de troonsbeklimming van dien vorst brak echter een nieuw tijdperk voor Rusland aan, en Been yolk had daarop meer invloed dan het Nederlandsche. Er is nog altijd iets zonderlings , dunkt mij , in de voorliefde van dezen in menig opzigt grooten Czaar year al wat Hollandsch was. kis men vermeld vindt, dat die ontembaar driftige man, wiens geheele karakter zoo in strijd scheen met het Nederlandsche phlegma, zich nooit gelukkiger gevoelde dan in het gezelschap van Noord- Hollandsche scheepstimmerlieden, en niets liever hoorde dan de Hollandsche taal, dan is men bijna geneigd het Zaandammer vrouwenportret in Peterhof te vergelijken bij den tooverring, die, volgens de legende, op eene andere reuzengestalte in de geschiedenis, op KAREL den Groote, zooveel invloed uitoefende. Toen PETER ons land voor de eerste maal bezocht, nam hij honderde werklieden mede. Op den 16 1en Mei 1698 vertrokken er alleen met de zoogenaamde Moscovische vroegvloot uit Texel naar Archanchel, behalve degenen die over land reisden, 640 handwerkers van allerlei aard. Zelfs de eenvoudigste bedrijven waren er vertegenwoordigd. Men vond er schoenpennensnijders en rottenvangers onder, en verscheidene vrouwen die de kunst van spinnen moesten gaan onderwijzen. Velen dezer landverhuizers vestigden zich aan de Witte of aan de Oostzee, onder anderen to Riga, waar spoedig eene Hollandsche gemeente tot stand kwam. De meesten echter gingen met der tijd de nieuwe hoofdstad bevolken, die PETER aan den mond van de Newa IN VERSCHILLENDE STREKEN VAN EUROPA. 35 grondvestte. De gunstige handelsligging dezer moerassige streek was reeds lang door de Nederlanders opgemerkt , en bij de oude schans had zich reeds veel vroeger een Hollandsch koopmanshuis gevestigd van DE VRIES of 'PRISMS, welk geslacht later als Baron VAN vuisminEnt in den Zweedschen adelstand is opgenomen. Jaren lang ging de verhuizing uit Nederland naar Rusland onophoudelijk voort. In 1702 kwam de admiraal CORNELIS CRUYS, uit onze dienst in die van den Czaar overgegaan, en die de grondlegger der Russische marine mag genoemd worden , naar Holland, met last om niet minder dan 200 zee-officieren , scheepsbouwineesters en andere in de zeevaart kundige personen aan te werven, waardoor vele jongelieden , sommigen uit aanzienlijke geslachten in Russische dienst overgingen. Het is bekend dat PETER in 1616 of 1617 voor de tweede maal ons vaderland bezocht, en toen het stoute voornemen opvatte om de Hollandsche taal in Rusland in te voeren, waarvoor hij bijbels in beide talen te gelijk liet drukken. Wij kunnen ons naauwelijks voorstellen , welken invloed het welslagen dezer zaak zou hebben te weeg gebragt. Doch zij mislukte, en dat kon ook wel niet anders , want zelfs een Czaar aller Russen kan het gevoel van nationaliteit bij zijn yolk, waarvan de taal de uitdrukking is, niet willekeurig veranderen. Dat na deze tweede reis de verhuizingen niet afnamen, laat zich begrijpen, en zij vermeerderden zelfs in die mate, dat de Staten er zich mede bemoeiden en in 1722 het vertrek van werklieden belemmerden. Na den dood van den vorst in 1725 kwam er spoedig verandering, en hoewel nog gedurende de geheele 18e eeuw vele geleerden en krijgslieden in Russische dienst gingen ik herinner u slechts aan CAU BGERHAAVE, DE GORTER, DE WITTE, VAN SUCHTELEN, VAN KINGSBERGEN en VAN HEIDEN, hield het eigenlijke emigreren onzer landgenooten ten laatste geheel op. Geheel afgescheiden van de genoemde verhuizingen, meent men in zuidelijk Rusland de sporen eener Nederlandsche kolonie to hebben ontdekt. HUGO DE GROOT merkt in zijne vergelijking der gemeenebesten op: »Dat men bij de toenmalige bewoners der Krim de zindelijkheid der Hollanders waarnam, en er ook in de taal overeenkomst bestond benevens met eene eenvoudigheid gepaard gaande schranderheid," wat de geleerde schrijver voor Been twijfelachtig bewijs houdt eener derwaarts gevoerde volk- 3 36 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS planting. Misschien verdient het ook opmerking, dat eene wandeling, eene soort van boulevard van Sebastopol, »Hollandia" wordt genoemd. Meer bekend zijn de Hollandsche nederzettingen in Zweden en Denemarken. In 1368 kreeg Amsterdam van ALBRECHT, Koning van Zweden, reeds eene strook lands op Schonen, waar zich vele Nederlanders kwamen vestigen, die er door een voogd, volgens de wetten van hunne moederstad, bestuurd werden. Bijna te gelijker tijd speelden onze landgenooten in het teen bloeijende Wisby in Gothland eene belangrijke rol, en in de oude geschiedboeken dezer zoo vermaarde stad komen vele Nederlandsche namen voor. De fabrieken van Utrechtsch fluweel en Amsterdamsch laken, waarvan in 1450 gesproken wordt, zullen waarschijnlijk wel in Hollandsche handen zijn geweest. Toen GIISTAIF ADOLF het door KAREL IX gestichte en in 1611 door de Denen verwoeste Gothenburg herbouwde, spande hij alle krachten in om de werkzame en nijvere Nederlanders to nopen zich aldaar te komen vestigen. Toen dit hem gelukte werd de regering er geheel op Hollandsche wijs ingerigt, on de Nederlanders waren daarvan niet uitgesloten, terwiji er bovendien bevolen werd: »dat alle Raads- en landsprotocollen, gerigts-, stads- on schepenboeken zoowel in het Hollandsch als in het Zweedsch moesten worden bijgehouden." In 1624 vestigde zich, volgens sommige schrijvers, eene kolonie van Hollandsche boeren nabij Jonkoping in Zweden, misschien wel door toedoen van zekeren NILS STIERNKOLD, die tweemalen Holland bezocht had en landdrost van deze plaats was. In Zweden worden de beste koeijen nog »Hollandsk" genoemd, en de hoeve van een veeboer heet, even als in Noord-Duitschland langs den Wezer, eene »Hollanderi". Nergens echter zijn, voor zoover mij bekend is, de vaderlandsche zeden langer bewaard gebleven, dan op het zuidwaarts van Kopenhagen gelegene eilandje Amiiger, gewoonlijk Amack genoemd. CBRISTIAAN II, Koning van Denemarken, gehuwd met ISABELLA, de zuster van KAREL V en bevriend met de welbekende Amsterdamsche SIGBRIT, die zelfs na den dood harer dochter DIIVEKE, 's Konings bijzit, hem geheel beheerschte, liet in 1515 vier-en-twintig boerengezinnen uit West-Friesland ontbieden en schonk hun vele voorregten, waarvan de oorspronkelijke oorkonde in 1668 bij de belegering van Kopen IN VERSCRILLENDE STREKEN VAN EUROPA. 37= hagen ongelukkig verloren is gegaan. Het eilandje Amager, dat 1% mijl lang en 3 4 mijl breed is, levert voornamelijk aardappelen en groenten op, waarmede de markt van de hoofdstad voorzien wordt. De 4000 inwoners zijn in twee kerkdorpen verdeeld , waarvan het eene »Hollanderbye" heet en voornamelijk door nakomelingen der kolonisten bewoond wordt. Onze landgenoot Dr. DASSEN, die het in 1837 bezocht, werd op zijne wandeling vergezeld door den kerkvoogd GERRIT CORNELIS BARKER. In de kerk vond men een Hollandsch opschrift, doch de bijbels waren in bet Deensch , zijnde de vroegere kort te voren door een brand vernield. In het laatst der vorige eeuw werden er echter voor deze gemeente nog boeken gedrukt, daar in 1783 to Kopenhagen het licht zag: Nedder-dfidersche kerchen and Huss Psalmboeck, to deenst der Hollander gemeene op Amack, en in 1788 F. C. SCHMITT°, Ordflung des Hells, durch den Catechismum LUTHERI torn gebruch der Datche gemene te Hollanderdorp op Amack. Tegen den kerkmuur stond te lezen: »Ann.. 1731 is deese kerk omgebouet op onse eigen bekostung", en op eene zerk van 1776 was gebeiteld: »De 3. November is hier under begraven worden de trouwe GREET, older in dessen wereldt is eweest 29 jahr, 9 maenden, 3 weeken ende 5 dagen." Tot voor weinige jaren werd op Amack nog in het platduitsch gepreekt, doch tijdens het bezoek van Dr. DASSEN waren er nog maar vier of vijf oude mannen die Hollandsch kenden , en die het alien evenzeer betreurden, dat de voorvaderlijke gewoonten op Amager zoo in verval geraakten , want in hunne jeugd mogt er op de boerenerven niets dan Nederduitsch worden gesproken. In de woningen en kleeding der dorpelingen waren ook nog overal de sporen hunner afkomst zigtbaar. Opmerkelijk was de belangstelling dezer eenvoudige lieden om iets van Nederland te vernemen. Onze geschiedenis was hun echter vrij vreemd, daar zij in 1837 aan Dr. DAsszx vroegen: »of wij Batavia reeds van de Belgen hadden teruggekregen", — een verlies, dat zij zich sterk hadden aangetrokken. De gebechtheid der Amagers aan het land hunner afkomst zou waarschijnlijk reeds lang uitgedoofd zijn, indien zij in Denemarken niet als eene soort van curiositeit werden aangemerkt, en ook velen onzer zeevarende landgenooten bet eilandje bezocht on er het bestaande gevoel levendig hadden gehouden. 38 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS De ligging van Groot-Brittannie ten opzigte dezer gewesten gaf aanleiding, dat er altijd vele verhuizingen, vooral van onze kustbevolking, naar Engeland en Schotland pleats grepen. De overlevering vermeldt, dat de akkerbouw in Groot-Brittannie 1% eeuw vdOr CHRISTUS' geboorte zou ingevoerd of 'lever verbeterd zijn door kolonisten uit Belgium, die er eene schuilpleats kwamen zoeken tegen uit Duitschland dringende stemmen. Meer zeker is het echter, dat in de eerste jaren der 12e eeuw Vlamingen , door watervloeden uit hun vaderland gedreven , zieh in West-Wales, op het schiereiland tusschen Swansea en Caermathen, hebben gevestigd , waar zij gedurende ruim 7 eeuwen hunne bijzondere kenmerken hebben bewaard en zich van de oorspronkelijke bewoners door zindelijklieid , orde en vlijt onderseheidden. Deze nederzetting stond waarschijnlijk ook wel in verband met de toenmalige betrekking tusschen Engeland en Vlaanderen , daar de Koning, HENDRIK I, zoon van WILLEM van Normandie, door zijne moeder de kleinzoon was van den Vlaamschen graaf BOUDEWIJN V. CAMBDEN deelt in zijn Brittannia een en ander van deze kolonisten mede. »Dit gedeelte van het land," zegt de oude schrijver, »is door Viamingen bewoond , die zich tot op dezen dag door hunne gewoonten en taal van de overige bewoners zijn blijven onderscheiden. Die taal heeft zooveel van het Engelsch , dat weder veel met Nederduitsch overeenkomt (!), dat de Britten gewoon zijn deze streek to noemen Klein Engeland aan gene zijde van Wallis. Het is een stout en welberaden yolk, doch door hunne onophoudelijke twisten hunnen naburen wel eene lastig. IJitnemend bekwaam echter zijn zij in nijverheid en handel en altijd gereed om hunne bezittingen ten koste van land- of zeegevaren te vermeerderen. Doch ook niet minder dapper en even bereid om het zwaard to grijpen, als om de hand aan den ploeg te slaan. Innig verknocht zijn deze Vlamingen aan Engeland en zijne vorsten." Het blijkt echter uit denzelfden schrijver, dat die krijgshaftigheid voor de kolonisten noodzakelijk was, dear zij zich gedurig tegen de aanvallen der Welschen, die hen het land uit wilden drijven , moesten verdedigen. Zoo werden in 1217 de Vlamingen , die het eiland Ross en Pembroke bewoonden, gedrongen den Welschen vorst LIIEWELYN UP JORWERT ale opperheer te huldigen , hem 1000 marken zilvers to betalen en IV VERSCHILLENDE STREKEN VAN EUROPA. 39 20 hunner voornaamste lieden als gijselaars over te leveren, wat echter niet belette dat drie jaren later dezelfde vorst een lager tegen hen afzond en hun land te vuur en te zwaard verwoestte. Eene andere kolonie van Nederlanders, naar ik vermoed Zeeuwen, ontstond uit de arbeiders die met onzen landgenoot uit Tholen, CORNELIS vEumui.mm, later Sir CORNELIUS VERMUYDEN, dijkgraaf der Britsche stranden, in 1626 near Engeland overstaken om de moerassen ten zuid-oosten van Doncaster in Hatfieldebase droog te maken. Deze aangewonnen landen werden evenals bij ons in kavelingen verdeeld en ieder stuk wordt nog tegenwoordig een Cavell genoemd. De nakomelingen dezer arbeiders zouden, naar een belangrijk opstel onlangs in de Quarterly Review medegedeeld (Difficulties of Railway Engineering), de overal bekende Engelsche aardwerkers ”de navvies" zijn. De merkwaardige Hollandsche huizen van een deel der arbeidende klasse in sommige streken van Lincolnshire en Cambridge, en bepaaldelijk tusschen de South Holland drain in het eene en de Great Vermuyden drain in het andere graafschap, bevestigen dit vermoeden. »Deze menschen," zegt genoemde schrijver, »bezitten van ouds eene bekwaamheid en handigheid in allerlei aardewerk, die hen onontbeerlijk gemaakt heeft bij de groote ondernemingen van den laatsten tijd." Van de menigte uitgewekenen, die ten tijde der Reformatie naar Engeland overstaken, heb ik reeds gesproken. Die arme vlugtelingen waren zeker in scherpe tegenstelling met de vele Nederlanders die ruim eene eeuw later WILLEM III vergezelden. Het is bekend hoe de meeste Hollandsche gunstelingen van dezen vorst ZOO als BENTINCK, REEDE, KEPPEL , NASSAU en anderen als graven van PORTLAND, ATHLONE, ALBEMARLE en ROCHFORT bet Engelsche pairschap verkregen. Doch ook de levendige handelsbetrekkingen die uit de politieke gebeurtenissen volgden, gaven aanleiding dat velen onzer landgenooten zich destijds naar Engeland verplaatsten. Dat sommigen onder hen tot aanzien en vermogen opklommen bewijzen de namen van VAN NOTTEN, VAN SITTART , en andere. Ook in Schotland vindt men sporen van Nederlandsche of Vlaamsche koloniön, en naar BUCHANAN vermeldt zou er zich in 1438 acne belangrijke nederzetting hebben gevestigd, waarorntrent ik echter niets vond aangeteekend. 40 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS De bekende vaardigheid onzer landgenooten om dijken aan te leggen en moerassen droog te houden gaf aanleiding, dat ook weer dan eens hunne hulp in Frankrijk werd ingeroepen. In een belangrijk opstel van Mr. s. DE WIND over LEEGHWATER wordt medegedeeld, dat deze vermaarde ingenieur in •1628 naar Bordeaux werd ontboden om een moeras droog te malen, en twee jaren later nabij Metz dezelfde dienst ging bewijzen. Zoo zijn ook de moerassen van Aunis, Poitou en Saintonge reeds vroeg door Hollanders drooggelegd. Koning HENDRIK IV ontbood uit Holland en Vlaanderen een groot aantal arbeiders onder zekeren HUMPHREY BRADLEIJ nit Bergen op Zoom, aan wien met den titel van maitre des digues de France de droogmaking der Fransche moerassen was opgedragen. Dit plan bleef door den dood des konings onvoltooid, doch werd dertig jaren later door LonEwmc XIII weder opgevat en toen onder de leiding van onzen landgenoot JAN VAN ENS, raadsheer des konings, waardoor uitmuntende werken tot stand kwamen aan den linkeroever der Rhone, in de nabijheid van Arles. Waarschijnlijk zijn vele der medegebragte arbeiders in Frankrijk gebleven , en men zegt dan ook dat de bewoners van Arles en St. Giles zich nog altijd door hunne bekwaamheid in het aanleggen van dijken onderscheiden, alsmede door zindelijkheid en orde, iets wat zij van de oude Hollanders zouden hebben overgenomen. Opmerkelijker nog zijn de berigten aangaande eene andere kolonie, voorkomende in een door SCHELTEMA vermeld reisjournaal van zekeren Mr. GIJSBRECHT DE WITT, die in 1634 eene Nederlandsche vestiging in westelijk Frankrijk aantrof. Niet ver van La Rochelle ligt eene vroeger moerassige streek, La Petite Flandre geheeten , omdat bet door boeren uit Holland (door de Fransehen gewoonlijk Flamands genoemd) bebouwd werd. Omstreeks 1600 werd het aan Hollandsche kooplieden vergund dit moeras droog to malen, waarna zij uit hun vaderland eenige boerengezinnen met de noodige gereedschappen ontboden. DE WITT trof er nog een twintigtal Nederlandsche familien aan, onder anderen zekeren PIETER TAS en JAN MARTENS, die nog goed Hollandsch spraken , en den reizigers zulke uitnemende Hollandsche boter voorzetteden , dat zij zich in hun vaderland verplaatst waanden. Ook aan de Garonne schijnen Nederlanders te hebben gewoond , Iv VERSCHILLENDE STREKEN VAN EUROPA. 41 waarvan ik echter geene bijzonderheden kon opsporen , doch alleen vermeld vond , dat aldaar de oudhollandsche boerenwagen nog altijd in gebruik is. In het midden der 18a eeuw werd er in Spanje eene kolonie van Vlamingen en Duitschers gevestigd , en wel op aanraden van den markies DEL PUERTO, destijds Spaansch gezant bij onze Republiek. De welwillende en verlichte Koning KAREL III sloot in 1766 eene overeenkomst met den Duitscher THIIRRIEGEL , waarbij deze zich verbond om 6000 kolonisten, voor de helft landbouwers , de andere handwerkslieden , over te brengen , terwijl de staat uiterst vruchtbare, maar verwaarloosde streken in de Sierra Morena zou beschikbaar stellen. De nieuwe bewoners , die alien Katholijk moesten zijn, zouden onderworpen wezen aan de bestaande wetten, doch bijzondere voorregten verkrijgen. De kolonie kwam werkelijk tot stand, doch velen der landverhuizers , die door de Spanjaarden voor ketters werden uitgekreten , bleken niet onder de eerlijkste lieden te zijn aangeworven. Er was veel gespuis onder, dat spoedig verliep. De schrijvers stemmen weinig overeen in hunne beoordeeling van de nakomelingen der kolonisten, die hunne oorspronkelijke taal geheel vergeten hebben, maar wier gelaatstrekken toch nog aan hunne noordelijke afkomst herinneren. Onbetwistbaar is het echter, dat hunne goedbebouwde akkers en nette witte huizen merkelijk afsteken bij hetgeen in andere streken van Spanje gevonden wordt, en dat de weg door de Sierra Morena, het werk der kolonisten, onder de schoonste en kunstigste van Europa kan gerekend worden. Van mindere bekendlieid is eene overoude nederzetting van Friezen of Noordduitschers , waarvan men de sporen in Boven- Italie , in de provincien Verona en Vicenza, meent gevonden te hebben. Deze kolonisten onderscheiden zich nog door hunne taal, die men voor eene vermenging van het Friesch en Deensch houdt, terwijl ook de landbouw door hen anders dan in het overige Italie beoefend wordt en op eene wijs , die aan Friesland en Noord-Duitschland herinnert. Aangaande den oorsprong dezer volkplanting , waarvan men in meer dan twintig gemeenten de sporen vindt , is, zoo ver ik weet , niets met eenige zekerheid te bepalen. Zoo zijn onze landgenooten schier over geheel Europa ver 42 DE VESTIGING VAN NEDERLANDERS , ENZ. spreid geweest,en nog tegenwoordig heeft die verhuizing niet geheel opgehouden. Kort geleden deelden de dagbladen mede dat een aantal tabaksplanters met hunne gezinnen naar Spandaw waren verhuisd, aangelokt door de schoone toezeggingen van groote grondeigenaren, welke in die streken de tabakseultunr wilden gaan beproeven, en nog later vond ik vermeld dat een gegoed landbouwer uit Overijssel zijne bezittingen had te gelde gemaakt en near Hongarije was vertrokken, waar velen hem zouden volgen, zoo er slechts goede berigten kwamen. Opmerkelijk is het echter dat waar ook Nederlanders in Europa gevestigd waren, htin invloed merkbaar is, en zelfs in streken waar de herinnering aan de oude kolonisten bij het yolk geheel is verflaauwd of wel verloren gegaan. Overal hebben zij zich onderscheiden door vlijt, orde en spaarzaamheid, en nog heden zijn dit de kenmerken der bevolkingen, waaronder zij zich nederzetteden en waarmede zij zich hebben vermengd. Die deugden zijn dan ook de kenmerken van ons yolk. Zij staan in naauw verband met den Nederlandschen bodem, voor een groot gedeelte de vrucht van onverpoosden arbeid, van eene vereeniging van kennis en kracht: eene krachtsbetooning die niet schitterde voor het oog der wereld, maar die door geduld en orde de grootste bezwaren te boven kwam. Daardoor heeft een klein yolk eene groote rol gespeeld op het wereldtooneel. Die rol, al schijnt zij door de ontwikkeling van andere natibn van minder beteekenis dan voorheen, zal niet afgespeeld zijn zoolang als de Nederlanders, zonder blind te wezen voor de gebreken, getrouw blijven aan de deugden der vaderen. November 1858. EEN VIOLIST OP OTAFIAITI. Muziekvirtuozen zijn zelden schrijvers, evenmin als koningen. Twee zulke eigenschappen in den persoon vereenigd is ook evenmin noodig als twee staarten aan eene comeet. Toch heeft zich onlangs zulk een verschijnsel voorgedaan, en wel in Duitschland. De in dat land (hier nog niet) bekende vioolspeler M. HAUSER heeft ter verpoozing van het strijken de schrijfstift ter hand genomen en een boek in de wereld ge MN VIOLIST OP OTATIAITI. 43 zonden , getiteld: Aus dent Wanderbuch eines ostreichischen Virtuosen (llerbig, Leipzig). Gelijk gij ziet, eene reisbeschrijving. Nu, daartoe kon hij stof opgedaan hebben; want, niet tevreden met het geluid van Europeesch handgeklap, heeft hij America van zuid tot noord rondgereisd en het zelfs niet yersmaad om den Polynesiers te leeren wat harmonie is. En wedergekeerd ins liebe Deutschland heeft hij zijne ontmoetingen en bevindingen tan zijne landgenooten verhaald. Vele reizigers wreken zich over de moeite, die het maken van een dagboek hun gekost geeft, door het publiek er op te vergasten. Van deze soort is HAUSER niet. Gemakkelijk, vlug en onderhoudend is zijn boek geschreven en schijnt bovendien nog de verdienste te hebben van niet alleen aangename, maar ook juiste schilderingen mede te deelen. Althans wanneer wij uit hetgeen hij over meer bekende plaatsen mededeelt, tot de juistheid van het overige mogen besluiten. Zeer aardig zijn zijne beschrijvingen van de muziekwereld te San Francisco en in de goudmijnen (ook daar!), en boeijend wat hij van bet leven in Lima, Valparaiso of San Jago di Chile verhaalt, terwijl hij eene innemende onbedorvenheid van oordeel heeft, die niet altijd bij zijne collega's gevonden wordt. In Duitschland begint het werk, geloof ik, reeds opgang te maken, en weldra zal het misschien ook wel de eer der vertaling — dikwijls even kwistig weggeschonken als ridderorden — waardig gekeurd worden. Nu, ik kan daar niet tegen hebben, daar ik zelf mij haast de gelegenheid tot kennismaking met hem tan te bieden. Zonder te willen beweren , dat ik juist het belangrijkste heb gekozen, meende ik dat enkele staaltjes, die hij van zijn verblijf onder de Polynesiers mededeelt, eene eigenaardige belangrijkheid hebben. Den 30"en Sept. 1854 was hij op Otahaiti of Tahiti aangekomen en bleef daar twee weken. Zijn intogt daar beschrijft hij aldus: ,)BORNE zegt: drie dingen vindt men overal: gebraden appels, verkoudheid en eene overheid. Pat bespeurde ik ook hier, want men heeft geen begrip, hoe men hier door de policie geplaagd wordt. Zij bestaat uit inlanders, die uit vrees voor de Franschen liever te veel dan te weinig dienstijver toonen. Geen vreemdeling mag zonder vergunning op het eiland overnachten, en wil hij langer blijven, dan moet hij passen en allerlei andere documenten aan de hoogwijze Otahaitische po 44 EEN VIOLIST OP OTAIIAITI. licie toonen, die dan na naauwkeurig onderzoek er toe overgaat, oat eene verblijfkaart aan hem of to geven. Dadelijk bij mijne aankomst vervoegde ik mij aan het bureau van policie, dat zich alleen door de Fransche vlag op bet dak van de hutten der inlanders onderscheidt. De ambtenaar zag er in zijn wijde witte buis, Franschen pantalon met roode strepen, waaronder zijne bloote gele voeten kwamen uitgluren, al vrij zonderling uit. Nadat hij mij van top tot teen nieuwsgierig had opgenomen, begon het viseren van mijn pas. Het Niel mij mede zoo meesterlijk als deze natuurzoon er in slaagde, om zijne in 't wild gegroeide physiognomie in de deftige trekken van een policiebeambte te plooijen ; maar nog meer stond ik verwonderd, toen de gele eilander een procesverbaal opstelde, zoo naauwkeurig als het in een geval van hoogverraad maar geschieden kan. Mijn beroep »toonkunstenaar" gaf hem het meest to doen. Toonkunstenaar en Flibustier scheen hem al tamelijk hetzelfde te zijn, en het woord vioolspelen was hem zoo duister en verdacht, dat hij verlegen de sehouders ophalende, eene gevaarlijke vrijbuiterij daarachter zocht. Hij zeide, dat de zaak hem niet rigtig toescheen, en schelde eenige halfnaakte dienaren, die mij zwijgend in hun midden namen. De beambte ging met alle deftigheid voorop, dan ik in het midden, en de dienaren achteraan, en zoo ging het naar den (Franschen) gouverneur. Ik kon mij niet houden van lagchen, hoe weinig vrolijk mijn toestand ook was, en hoe meer het natuurkind mij met woedende gebaren teregt wees, des te harder schreeuwde ik bet uit. Men denke zich mijne onschuldige persoon, in het midden van dezen imposanten trein, door de straten van Tahiti marcherende. De lieve straatjeugd en andere inlanders, die mij in de magt der philisters zagen, liepen juichend achteraan, en zoo hield ik mijn intogt, waaruit men ziet, dat een reizende virtuoos niet overal bloemen en lauweren oogst, ofschoon de laatsten hier in 't wild groeijen. De gouverneur ontving mij met Fransehe innemendheid, maakte zijne verontschuldiging over de strengheid die men mij betoond had en beloofde mij zijne ondersteuning. De bruine policiecommissaris, die zich den roem ontgaan zag van een gevaarlijken vrijbuiter ontdekt to hebben, maakte verder geene zwarigbeid, om mij eene verblijfkaart te overhandigen, of HEN VIOLIST OP OTAHAITI. 45 choon blijkbaar de mystische duisternis, die de woorden virtuous en viool omgaf, hem nog niet opgehelderd was. De Franschen hebben zich hier langzamerhand geheel heer en meester gemaakt, en strekken hunne bescherming zoo ver uit, dat de arme inlanders zeker veel liever zouden wenschen,- dat zij maar weggebleven waren. Overal zijn kanonnen geplant en liggen er soldaten in bezetting, die zwaar gewapend door de straten trekken, terwijI de halfnaakte inlanders in hun vreedzaam uiterlijk wonderlijk bij zulke troepenbewegingen afsteken. 's Avonds om acht uur hoort men een kanonschot, en daarna mag Been inlander meer op street gezien worden. Dan ziet men de Indianen bij troepen naar huis stroomen , en met gemelijk gezigt verlaten zij de drinkhuizen, die grootendeels door de Franschen tegelijk met de beschaving hun aangebragt zijn, maar op het karakter van dit yolk een hoogst nadeeligen invloed uitoefenen." Niet alleen van de grappige zijde schildert TIAUSEll het eiland. Hij heeft niet minder een geopend oog voor den rijken dos, waarin de natuur deze paradijsachtige streken hult, en voor de prachtige ligging der hoofdstad, binnen in een zeeboezem aan den rand van een palmbosch gelegen. De her en der verspreide Tahitische hutten, door palmen en bananen overschaduwd, en de talrijke Europesche huizen, met tuinen en villa's omgeven , vormen een bekoorlijk geheel. Eerst als men in de zeer levendige hoofdstraat komt, krijgt men den indruk van eene stad. Franschen, Engelschen , Negers , Portugezen en Chinezen , kooplieden en militairen doorkruisen de straten. Engeland en Frankrijk hebben ook hier hunne winkels opgeslagen , waar men meer dan Tahitische behoeften bevredigen kan, en de hotels en speelhuizen maken het eiland voor zeelieden van alle natien tot eene oase in deze woestijn der beschaving. nPommtE IV bewoont een geheel naar Europeschen trant ingerigt huis. Zij is gehuwd met een inlander, die zoo populair is, dat men hem dikwijls met de andere Indianen door de straten ziet wandelen. Het Gouvernementsgebouw, van steen opgetrokken en met vele torentjes en vlaggen versierd, is het schoonste van het eiland. De Fransche smaak heeft het zich ook hier zoo confortable mogelijk gemaakt. Elken zondag en donderdag is hier militaire muziek op een 46 EEN VIOLIST OP OTAIIAITI. ruim plein , in het midden door een palmbosch versierd. Dan ziet men hier le beau monde op en neer wandelen, en de fatjes loopen statig daarhenen in een opschik, waarvan men in de gansche beschaafde wereld de wederga niet vindt. Het haar is netjes opgemaakt, als hadde een Fransche.haarkunstenaar het gefriseerd, en het hoofd wordt met een scheef opgezetten breedgeranden palmhoed bedekt. Een dikke witte doek, die eene Europesche witte das moet beduiden, is op de onhandigste manier om den hall gewonden, en het bovenligchaam in een zwarten frac gehuld, zoo ongefatsoeneerd en wijd, dat hij voor een driemaal dikker persoon geschapen schijnt. Een wit vest vervangt zoowat de plaats van het gordelkleed ; maar de beenen — o wee! bedek de oogen, beschaving! — de beenen zijn naakt, zooals de•natuur ze hun gegeven heeft, en nog bovendien geel, groen of blaauw getatoeeerd. Ik moet zeggen, dat ik in lang niets zoo ontzettends gezien heb als deze vereeniging van Tahitische en Europesche mode, en telkens als ik naar de getatoeeerde beenen zag overviel mij een angst, die alleen tot bedaren kwam, als ik op de geciviliseerde bovenhelft lette. In dezen originelen opschik loopen de barrevoetige dandy's behagelijk op en neder en coquetteren met hunne dames, trots den besten Weener of Parijser lion. Hunne glimmende lichtbruine gelaatskleur steekt wonderlijk of bij de witte en roode gezigten der Engelschen en Franschen, die men of in gestreepte matrozenbuizen, of als heeren , of in schitterend uniform met spottende trekken en ondeugeuden glimlach Tangs deze exotische natuurproducten ziet henenwandelen. De vrouwen zijn welgemaakt, hebben een aangenaam gelaat, eene fijne taille, bekoorlijk ronde vormen en schoone oogen. Het fijne haar is ordelijk opgemaakt en boven het hoofd in vreemde strengen gevlochten. Met de mode nemen zij het zoo streng niet. Zij kleeden zich bf zeer weinig of in de prachtigste zijden stollen. Het kleed komt haar niet ver over de knie, zij hebben doeken om het hoofd gewonden of een stroohoed ; de voornamen versieren hare armen, ooren en beenen met paarlen, coralen en gouden ringen, maar gaan algid blootsvoets. Hare teal, half Fransch, half Tahitiesch, heeft iets weekelijks, hartstogtelijks en nonchalants, even als hare manieren. Dansen en paardrijden zijn hare hoofdver EEN VIOLIST OP OTAHAITI. 47 waken ; slechts een klein deel heeft smaak in Europesche bezigheden. In de liefde hebben zij den hartstogtelijken gloed van elle bewoneressen van het Zuiden , maar hare zeden zijn streng en echtelijke ontrouw is iets hoogst zeldzaams. ' Maar de vrouwen hebben hier eene magt en een aanzien, zooals alleen bij beschaafde natien gevonden wordt." Van het concert, dat hij hier den 6den Oct. 1854 gaf, verhaalt HAUSER het volgende : »Het locaal, thans in eene geimproviseerde concertzaal herschapen, was vroeger een afgodstempel geweest. Later werden bier, op bevel der Koningin, de afgoden verbrand; nog later werden hier door een Franschen krijgsraad de oproerige inboorlingen ter dood veroordeeld. En nu staat op dezelfde pleats een zwartgerokte virtuoos , en tracht met viool en strijkstok aan deze onbesnoeide natuurkinderen eenig denkbeeld to geven der hedendaagsche Europesche beschaving, van welke kennis de goede Voorzienigheid hen tot nog toe verschoond heeft. Regts, door tropische planten omgeven, zat de gouverneur en zijne gemalin, benevens verscheidene officieren in blinkende uniformen. Ter linkerzijde was de met stroomatten en draperien omhangen pleats voor de ongeschoeide Koningin. Het overige van de zaal was gevuld met de eigenaardige gestalten der inlanders, wier gehoorzenuwen tot heden nog gezond en onbedorven waren en nog meest met het gezang des nachtegaals hadden gedweept. Ik trad op, maakte eene buiging voor het auditorium en opende het concert. Trouwens het duurde eenigen tijd voordat men dit publiek aan het verstand kon brengen , dat men op een concert eigenlijk alleen hooren moet ; want zij babbelden zoo laid, dat ik dikwijls genoodzaakt was om op to houden. Ik speelde » Othello, phantasie van ERNST" ; maar een schetterend trompetgeschal met obligaat paukenspel zou den gelen eilanders zeker meer genoegen gedaan hebben dan mijn armzalig vioolspel, want behalve eenige welwillende Europesche handen kwam er geen vinger in beweging. Zoo onverschillig word ik nog door geen publiek ter wereld aangehoord. Eindelijk verscheen de Koningin met een kleinen jongen aan de hand en door hare hofdames begeleid, die blootvoets, even als hare meesteres, in phantastische toiletten de zaal intrippelden , en met verwondering en nieuwsgierigheid de dingen die komen zouden afwachtten. 48 EEN VIOLIST OP OTAHAITL De eerste muzikale celebriteit van Otahaiti, Mr. cAmiEux, chef van de Fransche kapel , een breedgeschouderde reus, verscheen nu en speelde een stuk op de fluit. Wat het was is vrij. onverschillig en was ook moeijelijk te herkennen, daar vele toonen alle gehoorzaamheid weigerden, hoewel de inspanning hem de zweetdroppels uit het voorhoofd joeg. Dat was echter eerder te vergeven dan de hardnekkigheid , waarmede hij , ondanks al mijne zeer duidelijke teekenen , maar altijd voortkwinkeleerde. Reeds zag ik tot mijn schrik de gapende POMARE opstaan , en de ongelikte autochthonen , die zich niet uit beleefdheid vervelen wilden , de zaal verlaten. Al mijne schitterende verwachtingen , om de Koningin der antipoden door mijn spel in verrukking to brengen, vloden henen. De vreeselijke fluitspeler werkte nog toen POMARE de zaal verliet — zonder mij gehoord te hebben. Nadat de Franschman eindelijk opgehouden had met blazed en mijn verontwaardigd gemoed wat tot bedaren gekomen was, trad ik weder op. 1k verzamelde al mijn moed , speelde sentimentele liederen en Paganinische hexen-variaties , maar to vergeefs ; geen teeken van goedkeuring beloonde mij; de gele Tahitiners bleven koel en onverschillig. Toen deden angst en ergernis mij een koen besluit vatten. 1k begreep te moeten bluffen , rukte driftig voor de oogen van het verbaasde publiek de snaren van de viool en speelde op de g-snaar alleen het "Carneval". Dat ging op. Een gemompel van verwondering vloog over de menigte en spoedig was ik omringd door de gele enthusiasten , die bij iedere passage, maar vooral bij de flageolettoonen, in een applaudissement uitbarstten , zoo als een publiek van kinderen der beschaving niet zou kunnen voortbrengen. Ik bleef maar altijd het Carneval spelen, bleef maar altijd nieuwe variaties improviseren, en hoe doller en baroquer deze waren , des te opgewondener jubelden mijne barvoetige bewonderaars, die niet eer de zaal verlieten , dan toen mijn arm van vermoeidheid den strijkstok niet meer hanteren kon. Na het concert was gansch Tahiti in enthusiasme. Al wat mond had vertelde van den vreemden vioolspeler, die zoo ver over zee gekomen was, en op zijn hout kon fluiten als een vogel. De schoonste bloemen en vruchten worden mij in het hotel toegezonden ; wanneer ik speel verzamelt zich eene schaar LEN VIOLIST OP OTAIIAITI. 49 bewonderaars onder mijn venster, en als ik uitga groet alles mij en komt mij vriendelijk te gemoet , — in 't kort, ik ben de held van Tahiti. En al die wonderen heb ik alleen aan het Carneval te danken. Trouwens anderen hellben met mij wel weer de magische werking van dat stuk ondervonden." Nog verhaalt HAUSER van eene soiree bij den gouverneur ; hoe hij ook hier weder zijne lachlust voelde wekken door de onhandig opgeschikte gestalten, die hunne naakte, getatoeeerde beenen bij den beschaafden Franschman onder den tafel staken; hoe zij evenmin met zijne messen en vorken als met zijne vreemde spijzen teregt konden. »En geen wonder", voegt hij er bij, »hoe zouden hun ook de puddings en liflafjes der Europesche keuken smaken , voor wie vOcir naauwelijks vijftig jaar een stuk menschenvleesch, gebraden of gekookt, eene lekkernij was." »De avond spreidde reeds," — zoo verhaalt hij verder, — »zijn valen sluijer over de bergen en bloemvelden van Tahiti, toen ik het kasteel van den gouverneur verliet. De verkwikkende schoonheid van een onbeschrijfelijk prachtigen tropischen nacht trok mij als door tooverkracht voort, en in gedachten verdiept, vervolgde ik tusschen bloeijende cactussen en alod's onder reusachtige palmboomen een weg, die naar het gebergte voerde. Op eens zag ik aan den zoom van een palmbosch een helder verlicht gebouw, waaruit orgelmuziek en gezang mij tegenklonken. Ik trad daar binnen en beyond mij in de eerste Roomsche Kerk van Otahaiti, waardoor Koningin POMARE in 1828 de afgodendienst verdrongen had. Vijf-en-dertig zware zuilen van broodvruchtboomen dragen het gebouw, dat inwendig eenvoudig maar feestelijk met bloemen gesierd was. Er werd mis gehouden. Inlandsche mannen en vrouwen lagen aandachtig ter neder geknield. Tahitische jongens en meisjes, in 't wit gekleed, zongen in het koor, door de statige toonen van het orgel begeleid , zOO aandachtig en ernstig, dat zelfs de triviale Fransche en Engelsche straatliederen, die de onschuldige natuurkinderen in langgerekte accoorden als kerkliederen gebruikten , niet in staat waren om den plegtigen indruk weg te nemen." Als wij niet nog nader met POMARE bekend werden , zouden wij te Rome geweest zijn en den Paus niet gezien hebben. MENGELW. 1859. It°. I. 4 50 EEN VIOLIST OP OTAHAITI. Daarom ten slotte nog de beschrijving van nAusEn's audientie bij H. M. »Naauwelijks werd mij den tijd gelaten om mij in hofgewaad te steken, of ik moest reeds den Missionaris, die tevens huisgeestelijke der Koningin is, naar de residentie volgen. Terwijl de geestelijke mij onderweg de pligten der hofetiquette zoo wat uitlegde, voeren wij in een bootje naar het eiland Papetde, de verblijfplaats van POMARE. Prachtiger aanblik kan men zich niet denken, dan dit lichtgroene eiland, dat als een toovertuin in het water drijvend, aan de ddne zijde door bekoorlijke huizen en tuinen, aan de andere door schuimende coraalriffen omgeven is. Door een klein palmbosch, aan het eind waarvan verscheiden inlandsche hutten verstrooid lagen, bereikten wij het paleis, dat verrukkelijk midden in de tropische plantenwereld gelegen is. Het heeft veel van een Europeesch woonhuis, is met sierlijke vensters, zelfs met een balcon voorzien, en eene gouden kroon, die boven op het dak in de zon schittert, kondigt den zetel der gele heerscheres aan. Een sehildwacht, half in uniform, half naakt, met geweer en sabel gewapend, liep statig op en neder; maar nadat wij hem een geldstuk in de hand gedrukt hadden, werd hij vriendelijker en opende ons bereidwillig de poorten tot den troon der monarchin. Terwijl de Missionaris de Koningin van mijne aankomst verwittigde, wachtte ik in een benedenvertrek, slechts met eene lange tafel gemeubileerd, waarop een zeer zwaarlijvige persoon in ietwat sterk ne'glige scheen te slapen. Kort na mijne binnenkomst kwam hij gapend overeind, hulde zich in een groenen frac, gespte een zwaren roestigen degen aan en scheen zeer verwonderd mij to zien. Onder het voltooijen van zijn toilet nam hij mij met waarlijk niet zeer vriendelijke blikken op en zette zoo'n diplomatisch gezigt, dat ik niet langer twijfelen kon, of ik had een kamerheer of wel een minister van H. M. voor mij. Spoedig maakte ik eene buiging tegen den gekleurden diplomaat, die juist van plan scheen mij vrij onzacht aan to spreken, toen de Missionaris terugkwam en mij bij de Koningin noodigde. Allerlei vertelseltjes van huidaftrekken, onthoofden en levend braden kruisten zich in mijn brein, toen ik, met mijne viool onder den arm, door de voorzalen der Indiaansche Koningin liep, die met allerlei mysti EEN VIOLIST OP OTAIIAITI. 51 sche gereedschappen, wapenen, krijgstropheen en schedels, misschien van opgegeten vijanden, behangen waren. Mijn begeleider voerde mij eerst in een vertrek, waar juist verscheiden hofdames in weinig bekoorlijk ndgligd haar toilet maakten, en eindelijk stond ik voor de hoogmagtige barrevoetgangster. Met de voeten onder het ligchaam geslagen, zat daar Koningin POMARE in een bont gedrapeerd, maar anders weinig gemeubileerd vertrek, terwijl een paar hofdames met groote struisvederwaaijers hare meesteres koelte toewaaiden. POMARE, ongeveer 36 jaar oud, is eerder groot dan klein en van welgevornaden ligchaamsbouw; hare houding is niet zonder majesteit en waardigheid, haar voorhoofd schoon gewelfd, en hare trekken, vol uitdrukking en leven, dragen nog sporen van vroegere schoonheid, ofschoon de wat vooruitstekende lippen en de gele kleur haar een vreemd aanzien geven. Zij was in een zeer kort doorschijnend mousselinen kleed van lichtblaauwe kleur gehuld, en overigens naar landsgebruik versierd, behangen en beschilderd. Om geene zonde tegen de Tahitische hofdtiquette te begaan, boog ik mij zoo diep ik kon en opende met eenige eenvoudige melodien dit vreemde hofconcert. Maar POMARE luisterde niet en praatte tot mijn groote verdriet voort met hare hofdames, wier gesnater mijn spel overschreeuwde. Reeds dacht ik, verdrietig over dezen treurigen uitslag, aan den aftogt, toen ik besloot, nog eene Iaatste proef te waren en »Das Veglein" liet hooren. De Koningin werd oplettender, het »Yankee Doodle" scheen haar niet onbekend, want als dit op de flageolet kionk, knikte zij met het hoofd en scheen zoo opgetogen, dat zij hare twee kinderen halen liet. Daaraan had ik een dankbaar publiek, want terwijl de Kroonprins, een kleine volwangige jongen, in de handen klapte, voerde de Prinses, een meisje van 13 jaren, op de maat der muziek een dans uit, waarover POMARE zoo verrukt was, dat zij weldra haar ganschen hofstoet om zich heen riep. De koninklijke gemaal, een jonge Indiaan van reusachtigen bouw, verscheen nu ook met een zwerm hovelingen, die in de meest avontuurlijke dragten zich om mijne erg in de klem gedrongen persoon groepeerden, dan mij, dan mijne viool aangaapten of in de snaren grepen, — in 't kort z66 om mij 4* 52 EEN VIOLIST OP OTAIIAITI. been fladderden en drongen, dat ik bijna geene ruimte meer had, om den strijkstok te bewegen. Eindelijk zond POMARE haar gansche hof weg en bleef met mij alleen. Zij wenkte mij tot zich en wenschte mijne viool te bezien. Ik was in verlegenheid; maar er viel aan Been weigeren te denken en na een oogenblik beraad gaf ik mijn schat in de handen der Indiaansche over. Terwij1 zij met de vingers aan de snaren morrelde, was ik als op de pijnbank; maar cone caprice der Koningin, en de viool was voor mij verloren. Gelukkig kreeg ik ze toch ongedeerd terug en ik haalde weder adem. Uit dankbaarhetd speelde ik nog een Tahitisch volkslied, dat haar veel genoegen scheen te doen. In gebroken Fransch vroeg zij mij, of ik ook uit het land der Franschen kwam, en toen ik dit ontkennend beantwoordde, greep zij mijne hand, drukte die en fluisterde: »ik houd niet van die menschen". — Wel heeft zij reden om op hen verstoord te zijn, die hare onafhankelijkheid aan banden legden, haar magt en heerschappij uit de handen wrongen, om haar tot eene naamkoningin te verlagen. Zij maakte een klein gouden kruis van haren coralen-ketting los en gaf het mij met de woorden: »dit als souvenir aan POMARE." Daarop maakte ik eene buiging voor H. M., en verliet met den Missionaris het paleis en het eiland Papetde." CONTRASTEN. Na de Septemberfeesten te Brussel, kwam daar ook het Congres bijeen voor den letterkundigen en artistischen eigendom. Groote regtsgeleerden, vruchtbare genieen en speculerende boekhandelaars uit gansch Europa kwamen daar bijeen, om te beraadslagen, hoe men de verwanten en kinderen van schrijvers, musici en andere artistes het best in het bezit der geerfde regten zou handhaven. Grootsch denkbeeld; maar waarvan zeker niet alle 452 milloen Belgen voordeel hebben zullen. De statistiek toch heeft doen zien, dat in datzelfde congreslievende Belgie een half millioen kinderen opgroeijen als de jonge beestjes in het woud of de lieve kalfjes in de weide, en dat een vierde van de verdedigers des vaderlands, het woord »Vaderland" niet zouden kunnen lezen of schrijven. In hetzelfde Brussel kon men onlangs eene andere demonstratie zien. Al de leerlingen van reaalscholen, gymnasia, en middelbare scholen werden per spoorwagen naar Brussel gebragt om daar examen of te leggen, feestelijk voor het paleis te defileren, te worden onthaald, toegesproken en bekeken. Even zorgvuldig werden zij weder naar huis gaxpedieerd. In ieder jongenstrein zaten twee doctoren en van de gelukkige aankomst werd per telegraaf berigt gegeven. Hoe zorgvuldig is de Belg, hoe mild in alles wat het enderwijs geldt, niet waar? Jammer maar dat de schoolmeesters ten platten lande daar honger lijden en zich behelpen moeten nog erger dan, — ja zelfs dan bij ons. MENGELWERK. DE BEETWORTELSUIKER. NAPOLEON I, die koninkrijken schiep en adeldom gaf aan zoo menig homo novas, heeft ook den beetwortel tot de gewigtige standplaats verheven , die hij in de tegenwoordige industriele wereld inneemt. En hij is niet de eenige zijner scheppingen, die, na eene verduistering van eenigen tijd, in dit tweede Napoleontische tijdvak weder tot groot aanzien is geklornmen. In den aanvang toen deze veelomvattende geest zijne pogingen in het werk stelde , om de fabricaat van beetwortelsuiker te bevorderen , ten einde alzoo den colonialen handel en dus ook den Engelschen afbreuk te doers, spotte men met dit weinig keizerlijke streven. De geschiedschrijver HEEREN beschrijft eene spotprent uit die tijden, die bewijst, hoe weinig sympathie men had voor deze plebejische plant, en hoe weinig geloof men hechtte aan hare edele hoedanigheden. Die prent stelt den toenmaligen keizerlijken prins , den koning van Rome voor, zittende op de knieen zijner doorluchtige moeder en, even als alle kleine kinderen, vervaarlijk schreeuwende. Het was nog in den tijd, dat de kinderen onsystematisch werden opgevoed , en dus wordt den kleine eene dot in den mond gestopt. Maar die dot is een colossale biet, die in den wijdgapenden mond wordt gewrongen met de woorden ; » Taisez vous done, mon prince, papa dit que c'est du sucre!" En Papa had gelijk. Wel degelijk was het suiker, en meer dan dit. — Tegenwoordig levert de beetwortel niet alleen millioenen ponden suiker per jaar op, maar speelt eene belangrijke rol in de industrie en den landbouw beiden, en dus in de geheele maatschappij. In ons land heeft de beetwortel zeker, tot nog toe — ik zeg zoo met opzet — weinig in te brengen , maar in de ons omringende landen , in Frankrijk, Duitschland en Belgie , in Rusland zelfs bekleedt hij eene voorname plaats in de industridle wereld, en velen voorspellen hem eene nog gewigtiger toekomst. MENGELW. 1859. N° . II. 5 54 DE BEETWORTELKIKER. Zeker is dit tijdschrift niet aan de belangen der industrie gewijd ; maar het heeft eene meer dan industriele , het heeft eene algemeen menschelijke belangrijkheid na to gaan, hoe die industrie, onder den invloed van verschillende omstandigheden ontstaan, gekoesterd en ontwikkeld, onder afwisselende lotgevallen eindelijk tot die hoogte is opgevoerd, waarop zij tegenwoordig staat. Zonder mij dus in de technische bijzonderheden te verdiepen, wil ik die geschiedenis in algemeene trekken nagaan. Geen profeet is geberd in zijn vaderland. En zoo is de beetwortel ook niet in zijn geboorteland, Italie en zuidelijk Europa in zijne voile waarde erkend , maar eerst nadat hij near het noordelijke Europa was overgeplant. Den Duitschers komt de eer toe, het eerst de groote chemische deugden van dezen onaanzienlijken wortel vermoed te hebben. Een Berlijnsch apotheker MARGGRAP had reeds in 1747 op het aanzijn van crystalliseerbaren suiker in den beetwortel openlijk gewezen. Ook de belangrijkheid van dit verschijnsel voor de landhuishoudkunde en het fabriceren van inlandschen suiker was hem niet ontgaan. MARGGRAP had wel gelijk, maar zijne uitvinding kwam to vroeg , zij maakte geen opgang en bleef eene halve eeuw rusten. Tegen het eind der vorige eeuw werd zij weder uit den slaap gewekt door zijn stadgenoot ACHARD, en, ofschoon nog in hare kindschheid, maakte zij toen meer opgang. In Duitschland en in Frankrijk verrezen er na eenige jaren enkele fabrieken, die op de toenmaals nog ruwe wijze de suikerdeelen uit den beetwortel trokken , en een niet zeer lekker substituut voor den colonialen suiker aan de landen aanboden , die van het bezit van colonibn verstoken waren. Waarschijnlijk ware de beetwortel weldra weder tot zijn vorig niet teruggezonken , zoo de politieke omstandigheden hem niet gunstig geweest waren. De wijze van fabriceren was nog te onvolkomen , het product nog te onsmakelijk — men kan zich dien smaak wel verbeelden , als men zich het flaauwe zoet van den beetwortel herinnert, — en de voordeelen van dit fabricaat te gering, dan dat het de mededinging met den ouderwetschen suiker uit suikerriet gefabriceerd zou kunnen voihouden. Maar ziet, daar treft dien classieken suiker de ban nit Parijs. leder kent de politiek van NAPOLEON I tegen Engeland, zijne pogingen om dat land in zijn hart, dat wil DE BEETWORTELSUMER. 55 zeggen zijn handel, te treffen door het vaste land voor elle overzeesche producten te sluiten, — in een woord, het eontinentaalstelsel. Het rijk van Engeland is er niet door omvergeworpen, maar dat van den beetwortel is er door gesticbt. Het spreekt van zelf, toen de coloniale suiker f 3 per en meer kosten moest, was men wel gedwongen om tot elken prijs het fabriceren van dezen inlandschen suiker te bevorderen , en zijne mindere zuiverheid van smaak to vergeten. Aan den anderen kant stelde het meerdere debiet en daarbij de krachtige ondersteuning van het keizerlijke bestuur de fabricanten in de gelegenheid, om hun fabricaat hoe langer hoe beter to maken. Premien van 100 duizend francs werden uitgeloofd, modelfabrieken gesticht, duizende bunders land voor den aanbouw van beetwortelen aangewezen, zoodat er fabrieken uit den grond verrezen als meibloemen , en het telkens nieuwe verbeteringen en uitvindingen regende als water. In 1814 bestonden er in Frankrijk 334 fabrieken en in Duitschland ongeveer 200. Het is waar, dat zij oneindig veel minder suiker bereidden dan tegenwoordig hetzelfde aantal fabrieken. Frankrijk b. v. brengt tegenwoordig met een nagenoeg gelijk getal fabrieken ruim 30 maal meet op, — maar de nieuwe industrie scheen toch eene schitterende toekomst tegen te gaan. Doch van dat onnatuurlijk hooge standpunt voor den toenmaligen tijd werd zij even spoedig weder afgeworpen, als zij er op verheven was. De keizerlijke vader van den beetwortelsuiker deed zijn togt near Rusland, — ook al om zijn continentaalstelsel — en de gevolgen zijn bekend. Weldra was NAPOLEON zelf in den toestand, waartoe hij den colonialen suiker veroordeeld had: het vaste land van Europa was voor hem gesloten. Met hem vielen de rijken en de toestanden , die hij had gesticht, en langzamerhand kwamen politieke en handelszaken weder tot haren normalen toestand terug. Dat was het meest critieke oogenblik in de geschiedenis van dit belangrijke fabricaat. Te gelijk met het ophouden der overdreven ondersteuning van deze industrie werd Europa weder voor de coloniale producten en dus ook den suiker geopend, en het inlandsche fabricaat was nog niet tot die ontwikkeling gekomen , dat het tegen het buitenlandsche product kon concurreren. In Duitschland verdwenen dan ook al de 5 DE BEETWORTELSUIKER. kortelings opgerigte fabrieken op twee na, en ook in Frankrijk was het er weinig beter mede gesteld. Waarschijnlijk zou de geheele industrie te gronde zijn gegaan , zoo bij velen de overtuiging niet bestaan had, dat zij geene kunstmatige middelen noodig heeft, om te kunnen bestaan. Geene industrie heeft misschien zoo groote geschiktheid, out zich naar de verschillende plaatselijke en algemeene omstandigheden te wijzigen als joist die van den beetwortelsuiker. Dat bleek vooral thans. Men had reeds te veal ondervinding opgedaan van hare veelzijdigheid in toepassing en inrigting, dan dat er niet enkele fabricanten zouden zijn, die de hoop op hare redding niet verloren gaven. En zij vond die redding, en wel voornamelijk in het naauwe verband , waarin zij tot den landbouw staat, in de groote voordeelen die uit haar voor den landbouw te putten waren. Dat de bereiding van dezen suiker van den aanbouw der beetwortelen , en dus van den landbouw afhankelijk is, spreekt van zelf. Maar evenzeer werpt daze industrie, mits wel ingerigt , weder hare voordeelen of op den landbouw. Het kwam er maar op aan, om hiervan partij te trekken, en daarin is men in Frankrijk uitmuntend geslaagd. Over bet algemeen heeft men in het buitenland, beter dan in ons vaderland, partij weten te trekken van de verbinding van verschillende takken van industrie met den landbouw, niet alleen ter wille van die industrien , maar ook ten voordeele van den landbouw. Van daar dat beiden in het buitenland op veel hoogeren trap staan , dan bij ons. In Frankrijk b. v. is er bijna geene landbouwinrigting op eenigzins groote schaal, waaraan niet de eene of andere fabriek betzij van suiker, hetzij van stijfsel, hetzij van alcohol verbonden is, eene verbinding, die alt ijd het voordeel oplevert, dat veel wat anders afval is, zonder kosten van vervoer, , als mest of voeder wader den landbouw ten goede komt, terwijl op vele andere wijzen deze vereeniging van consument en producent groote voordeelen oplevert. Doch keeren wij tot de geschiedenis van de beetwortelsuiker- industrie na NAPOLEONS val terug. Vroeger gebruikte men tot de zuivering van het suikerhoudende sap, even als tot het raffineren van den ruwen suiker, houtskool. Doch kort vcicir de opheffing van het continentaalstelsel had men eene andere zelfstandigheid hiertoc ontdekt , die belangrijke voor DE BEETWORTELSUIREE. 57 deelen oplevert, het beenzwart. Wel is waar, het dnurde een geruimen tijd alvorens men dat op de meest voordeelige wijze gebruikte en ook al het gewigt daarvan inzag, en van daar ook de langdurige kwijniug van deze industrie tusschen 1814 en 1828. Maar langzamerhand en vooral in dit laatste jaar, begon men het juiste gebruik en het gewigt van dit nieuwe ingredient in te zien. Eerst gebruikte men het in gepulveseerden staat, doch later bleek het dat het gebruik van meer grove korrels veel voordeeliger was. De werking van het beenzwart om te ontkleuren en to zuiveren is 10 maal sterker dan die van houtskool, waardoor eene belangrijke besparing van onkosten en verbetering van het fabricaat werd verkregen. Maar het beenzwart had nog eene andere eigenschap, waaraan deze industrie vooral hare herleving to danken had. Nadat het in de suikerfabrieken zijne dienst had gedaan, leverde het eene zeer vruchtbare meststof op, door het phosphorzure zout der beenderen en de stikstofhoudende bestanddeelen van het ossenbloed en andere stollen, die het bij de clarificatie opgenomen heeft. Langzamerhand werd dan ook het gewigt van deze meststof begrepen , zoodat zij tegenwoordig een belangrijk artikel van handel uitmaakt. Ook de raffinaderijen van colonialen suiker leveren dezelfde stof op. Het is mij echter niet genoeg bekend of het in ons land zelf veel gebruikt wordt; ik geloof dat een groot deel naar buitenslands wordt uitgevoerd. In Frankrijk heeft men de ondervinding opgedaan , dat 5 of 6 hectoliters per bunder van deze stof, bij andere rneststoffen gevoegd , op sommige gronden den oogst verdubbelen. Maar nog meer. Later bleek dit beenzwart der raffinaderijen vooralgeschikt te zijn voor de ontginning van heidegronden. Vet scheidene groote landeigenaars hebben de ondervinding gehad, dat 4% hectoliter van dit zwart op een bunder heide den wasdom van het graan zoodanig bevorderde, dat de opbrengst van den oogst al de kosten van ontginning dekken kon. Spoedig zag men dan ook deze meststof, vroeger verwaarloosd, nog hooger in prijs stijgen , dan versch beenzwart. Frankrijk had niet genoeg aan zijne eigen opbrengst van deze stof en trok ze in groote hoeveelheden uit Duitschland en Rusland; evenzoo ook Engeland , het land waar het meststelsel tot eene ware mestwoede is opgevoerd. Voor de suikerfabrieken zelve levert bet, behalve de verbetering in de clarificatie, dit groote voordeel 58 DE BEETWORTELSUIKEE. op, dat de fabricanten , die meestal hunne eigene beetwortelen verbouwen , deze mest voor hun eigen land gebruiken, en zoo doende die gronden niet alleen voor uitputting behoeden, maar ze zelfs voortdurend verbeteren. Sedert het gebruik van dit ingredient in de Fransche beetwortelsuikerfabrieken algemeen is geworden , is dan ook deze industrie weder herleefd uit het verval, waarin ze een tijd lang verkeerd had. Men kan stellen, dat eerst in 1828 alle eigenschappen van het beenzwart ten voile erkend en gewaardeerd waren. Sedert dat jaar is dan ook de productie van den beetwortelsuiker van 2,685,000 kilo's tot 77 millioen gestegen, welk cijfer zij reeds in 1855 bereikt had ; later is zij nog aanmerkelijk toegenomen. En niet alleen in Frankrijk heeft deze industrie sedert dien tijd zulk eene hooge vlugt genomen. Toen de Duitschers zagen, dat de beetwortelsuiker ook zonder continentaalstelsel rekening kon geven , haastten zij zich, om de vroeger geleden schade weder in te halen. Wel riepen velen , dat het fabricaat zich alleen staande hield door de bescherming, die het nog altijd in Frankrijk frenoot ; maar ondertusschen werden de Duitsche industrielen op nieuw door de beetwortelsuikermanie aangegrepen. En inderdaad bleek het rimer dan eene manic te zijn. De proefnemingen slaagden zoo goed, dat er, onder de bescherming van het tolverbond, in 1836 reeds 122 fabrieken uit Duitsche bieten Duitschen suiker drukten , welk getal in 1856 bijna verdubbeld was (233 fabrieken). Men begrijpt ligt , dat het niet alleen het gebruik van het beenzwart was, waardoor de industrie van den beetwortelsuiker zich zoo ontwikkelde. Gelijk wij reeds zagen, zij werd ook steeds zoo veel mogelijk door beschermende regten als anderzins ondersteund. Het Fransche gouvernement heeft zich steeds veel aan deze industrie laten gelegen liggen, al ware het maar alleen om ook in dit opzigt onafhankelijk te zijn van het buitenland , vooral van Engeland. Bovendien werden er in andere onderdeelen der machinerie en bewerking allerlei verbeteringen aangebragt , waardoor men met steeds minder kosten meer suiker uit dezelfde hoeveelheid grondstoffen haalde. Hoeveel men hierin vooruitging, blijkt uit de omstandigheid , dat men vroeger niet meer dan 2 tot 3 percent suiker uit den beetwortel wist to halen, terwijl men er tegenwoordig 6 en 6i percent DE BEETWORTELSUIKER. uittrekt. Er blijft echter in dit opzigt altijd nog veel to doen, want de chemie weet 10 percent suiker in den beetwortel aan te wijzen. Het is echter niet mogelijk , om al de verschillende verbeteringen op te noemen , die langzamerhand in de suikerbereiding zijn aangebragt. Het is ons hier meer te doen om de hoofdphasen van hare ontwikkeling. Met voile regt kan echter die naam gegeven worden aan hetgeen sedert 1843 met de suiker-industrie voorviel, en waarbij ze weder een eigenaardig voorbeeld opleverde van hare geschiktheid, om zich naar omstandigheden te wijzigen. Door een vreemden zamenloop van omstandigheden deed zich omtrent dien tijd het geheel eenige verschijnsel voor, dat to gelijker tijd in drie hoofdvoortbrengselen van den landbouw eene groote schaarschte kwam. De aardappel werd aangetast door die geheimzinnige ziekte , ons alien bekend, en kort daarop vertoonde zich een gelijksoortig bederf aan den wijnstok. Hiermede ging eene schaarschte en prijsverhooging van het graan hand aan hand. Die tijden liggen nog it versch in het geheugen , dan dat wij daar meer van behoeven te zeggen. Trouwens, nu zijn het juist deze drie producten , die de hoofdingredienten uitmaken, waaruit sterke dranken werden gestookt. Nu is het wel waar, dat het menschdom bezwaarlijk den aardappel, het graan en den wijn kan ontberen, maar even waar is het, dat het zonder sterke dranken ook niet konde of wilde leven. Werden dus de genoemde voedingsmiddelen met driedubbele prijzen betaald, evenzeer bood men ontzettende prijzen voor de alcoholische dranken, — in Frankrijk het vierdubbele. Maar wat to doen ? Waaruit alcohol te stoken, als de aardappelen en het graan aan de kostelijke spiritualia onttrokken , en — o gruwel! — voor het bevredigen van des menschen eerste behoeften werden gebezigd. Wel grepen de distillateurs naar vijgen, pruimen , peren en andere vruchten; maar Frankrijk moest 500,000 litres alcohol opdrinken of uitvoeren , en genoemde substituten konden geen twee derden daar van ople veren. In dezen hoogen nood waren het de beetwortelsuikerfabrieken die uitkomst bragten, en daarbij zelve groote winsten realiseerden. Met weinig verandering werden zij zoo ingerigt, dat zij in plaats van sulker alcohol uit den beetwortel stookten , 60 DE BEETWORTELKIKER. en de eerste fabricanten, die op dit denkbeeld kwamen , oogstten eene winst van 100 percent. Dat was to verleidelijk, en weldra zag men in de meeste fabrieken door geheel Frankrijk in plaats van kookpannen en koelpannen , distilleerketels en verder toebehooren. Er waren beetwortelen genoeg in Frankrijk, om in de alcoholbehoefte te voorzieu. Wel werden nu de liefhebbers van suiker opgeofferd aan de liefhebbers van gedistilleerd , maar dat moest men zich getroosten : de fabricanten voeren er wel bij. Doch, gelijk bekend is, langzamerhand week de aardappelziekte en de druivenkwaal, en daalde het graan weder nagenoeg tot vorigen prijs. Moesten nu al die gewijzigde fabrieken weder tot de oude inrigting worden teruggebragt ? Dan ware de winst zeer voorbijgaande en misschien enkel denkbeeldig geweest. Inderdaad keerde een groot deel der fabrieken weder tot hare oude bestemming terug ; maar toch heeft de geheele industrie een blijvend voordeel uit deze omstandigheid getrokken. Men heeft daarbij geleerd , dat het fabriceren van sterke dranken uit beetwortelen ook zonder buitengewone prijzen van de spiritualia voordeel kan opleveren , en vooral door het nut dat het den landbouw aanbrengt ; — dus alweder door het verband tusschen industrie en landbouw. In den aanvang ging de brei, die na de gisting overbleef, bijna geheel verloren , daar met die bewerking tevens de voedende bestanddeelen daaruit verdwenen waren. Maar een bekwaam fabricant, de Heer CEIAMPONNOIS kwam op het denkbeeld om eene zeer vernuftige wijziging in de bewerking aan te brengen , waardoor alleen de suikerbestanddeelen in alcohol werden veranderd, maar overigens alle voedende bestanddeelen behouden. Door deze methode hield men 75 percent van den beetwortel, als een zeer geschikt beestenvoeder over. Dit voeder wordt niet enkel aan het vee gegeven , maar vermengd met ander gewoon voedsel; (loch dan heeft het nog het voordeel dat het sommige bestanddeelen van dat voeder meer assimilable maakt, dat wil zeggen , geschikter voor de maag , om er voeding uit to trekken. Daardoor wordt de beetwortel in een voedsel veranderd veel geschikter dan de bij ons gebruikelijke mangelwortel , vooral geschikt, wanneer het in de juiste verhouding wordt toegediend. Een bunder land brengt gemiddeld 30,000 kilo's beetwortelen op (soms wel 51,000); dat is dus DE BEETWORTELSUIKER. 61. 22,500 kilo's red beestenvoeder, genoeg om (met bijvoeging van % ander voeder) twee stuks vee een jaar te onderhouden. Bovendien hebben dan diezelfde 30,000 kilo's beetwortelen opgeleverd 135 litres alcohol van 94 graden. In zeker opzigt geschiedt hetzelfde in de Nederlandsche aardappeljeneverstokerijen. Ook daar wordt de aardappel (met eenig koren vermengd) nadat door de gisting de alcohol er uitgestookt is, als eene warme pap aan de beesten gegeven. Groote stallen met mestvee zijn dus ook gewoonlijk aan zulke fabrieken verbonden. Maar er is groot verschil in de wijze van behandeling. De Fransche stokers van alcohol uit beetwortel trekken eerst het suikerhoudende sap uit den beetwortel, en dit wordt alleen te gisten gezet, terwijl de overblijvende brei verder onaangeroerd blijft. Maar in onze jeneverstokerijen worth de geheele massa (aardappelen en koren) in gisting gebragt. Het zal nog to bezien staan , of daardoor niet een groot deel der voedende bestanddeelen verloren gaat, — een inconvenient dot echter niet te vermijden is, daar de aardappel niet op dezelfde wijze als de beetwortel kan behandeld worden. Nog een aanmerkelijk verschil is dit. In onze jeneverstokerijen is het stoken hoofdzaak en de landbouw accessoir. Het mestvee wordt aangekocht, de grondstof, aardappelen en koorn, wordt insgelijks aangekocht en niet door den fabricant zelven verbouwd. De kostelijke economische regel, om alien arval als voeder of mest weder aan het land terug te geven ter onderhouding of zelfs verbetering, en dus eigenlijk alleen zulke bestanddeelen uit den grond (of liever uit de lucht) te putten, waardoor het land niets aan vruchtbaarheid verliest, — daarvan kan Kier geene sprake zijn. In Frankrijk is de zaak omgekeerd ; daar is de landbouw hoofdzaak, en de fabriek dient slechts, om de producten van dat land zoodanig te verwerken, dat zij aan de eene zijde het meestmogelijke voordeel opleveren , aan de andere zijde het land zoo min mogelijk verarmen, zonder dat er meststoffen van buitenaf met groote kosten behoeven te worden aangevoerd. Door deze vernuftige en in de bijzonderheden vrij ingewikkelde combinatie heeft dan ook de alcoholbereiding uit beetwortelen zich na bet ophouden der bovengenoemde gunstige omstandigheden naast de suikerbereiding kunnen staande houden. 62 DE BEETWORTELSUIREIL En bovendien is zij eene zeer heilzame industrie, want terwijl zij slagtvee en alcohol voor het verbruik oplevert , opent zij de gelegenheid, om bij eene goede economische besturing, de vruchtbaarheid van den bodem van Frankrijk to vermeerderen , ja zelfs in enkele gevallen het bebouwbare land uit to breiden. Daarom is dan ook deze industrie zoo belangrijk, en is men er zoo op uit om haar te begunstigen. Daarom hoopt men dat het verbruik van suiker in Frankrijk nog aanmerkelijk zal toenemen. En dit kan ook wel ; het geheele verbruik is 168 millioen kilo's, dat is 4 2/3 per hoofd, terwijl Engeland 16 kilo per hoofd gebruikt, waarschijnlijk dank zij der Britten grogliefde. Evenzoo kan het ons niet verwonderen , dat Duitschland, in het fabriekwezen Engeland en Frankrijk steeds zoo na op de hielen , hare .Rabenzuckerfabrikation met naijverige zOrg koesterde. Een bewijs hoeveel belang men ook daar in den beetwortel stelt, hebben wij nog verleden jaar gezien bij de langdurige en vervelende discussies in het Pruissische Abgeordnetenhaus over den Babenzuckersteuer. De zaak was ingewikkeld en netelig, maar juist daarom netelig, omdat men zoo noode besluiten kon , om deze inheemsche industrie hooger te belasten , terwijl toch de belangen der schatkist dit zoo dringend noodzakelijk maakten. Doch eenvoudige statistieke opgaven — niet zoo erg vervelend, wanneer zij met mate worden toegediend , — zullen het best het gewigt dezer industrie in Europa aantoonen. Daar de cijfers tegenwoordig doen, wat in de tijden van AESOPIJS of LAFONTAINE de dieren deden , zullen wij enkele sprekende cijfers laten aanrukken. Gelijk wij zagen , is het aantal fabrieken in Duitschland in de laatste 20 jaren van 122 op 233 gestegen ; maar vrij wat belangrijker is de toename van den geproduceerden suiker. Die bedroeg in 1857 bijna 83 millioen kilo's, volgens de officiele opgaven, en volgens sommigen in werkelijkheid wel 120 millioen„ ,aangezien onze naburen 66k met den suiker weten to smokkelen , — troost voor ons ! Pruissen staat het hoogst aan den beetwortelhemel, daar het 174 (van de 233) fabrieken bezit , en de provincie Sachsen alleen 160. De grootste fabriek van het Zollverein is die der Badische Gesellschaft far Zuckerfabrikation to Waghiiusel, die alleen in een saisoen uit 63,670,000 DE BEETWORTELSUIK ER. 63 kilo's beetwortelen bijna 8 millioen kilo's suiker fabriceert. Dat de coloniale suiker hieronder zwaar te lijden heeft, begrijpt men. In de laatste tien jaren is het gebruik daarvan verbazend achteruitgegaan. Immers, terwijl het tolverbond in 1847 81,967,800 kilo's suiker verbruikte , waarvan slechts 18,779,500 beetwortelsuiker was, consumeerde het in 1857 121,645,400 kilo's suiker; maar hiervan bedroeg de coloniale niet meer dan 17,092,550 kilo, m. a. w. terwijl het verbruik per hoofd van 5 3/„ tot 8 t1 steeg, werd er ruim 354 maal minder coloniale suiker gebruikt. Nog eene opgave van het fabricaat van beetwortelsuiker over geheel Europa voeg ik hierbij. Het tolverbond fabriceert in 233 fabrieken 103,300,000 kilo's. Frankrijk » 338 82,500,000 Rusland » 360 n 15,000,000 1) Oostenrijk » 171 12,500,000 Belgie » 40 7,100,000 Polen 11 » 42 3,000,000 Engeland 2 350,000 Zamen 223,750,000 kilo's. De rietsuiker is echter nor, verre van verdrongen te zijn. Hij levert nog 2057,500,000 kilo's op, dus bijna tien maal meer dan zijn jonge Europesche mededinger. Na zooveel van dit belangrijke fabricaat gezegd to hebben, rust bijna de verpligting op mij , om ook nog me6 te deelen, op welke wijze dat fabriceren toegaat. Daar echter alle menschen geene chemici zijn, zullen wij dit slechts in de hoofdtrekken nagaan. Er is echter zoo veel aan vast, eer deze roode wortel lekkeren, blanken suiker geeft, dat het niet onbelangrijk is, hem in de hoofdphasen van deze metamorphose to volgen. Al aanstonds is er veel gelegen aan de keuze der goede soort van beetwortelen. Het systeem van rasverbetering is ook hier toegepast, en eindelijk heeft men ook zoovele soorten verkregen , dat het is l'embarras du choix. De witte Silesische biet schijnt het meest de vereischte eigenschap, zooveel mogelijk suikergehalte in zoo gering mogelijken omvang, te vereenigen. Chemiseh onderzocht , kan hij 12 tot 14 percent suikerdeelen bevatten. Daar men er tegenwoordig hoogstens 61 DE BEETWORTELSUIKER. 8 percent uit trekt, blijft er dus nog een wijd veld voor vooruitgang aan deze industrie open. Wat voor grond te kiezen , hoe te mesten, of men de zaaimethode of de plantmethode volgen zal, ziedaar weder vragen, die de verbouwer zoo goed mogelijk moet zien op .te lessen. Ook op den tijd van oogsten komt het zeer veel aan. De beetwortel is eigenlijk eene tweejarige plant en bevat in het voorjaar den meesten suiker. Maar hij is niet bestand tegen den winter der noordelijke landen en moet dus in het najaar geoogst worden. Nu echter vertoont zich weder een bezwaar; de fabriek kan niet op eens den geheelen oogst verwerken , en gaat de vrucht bij het bewaren tot rotting of gisting over, al is het in geringe mate, dan vermindert dit dadelijk het suikergehalte. Het komt er vooral op aan, om den wortel te beschutten voor vorst, te groote warmte , licht en vocht, en tech voor behoorlijke luchtverversching te zorgen. Op verschillende wijzen heeft men al getracht de beste bewaarmethode op to sporen. Meestal geschiedt het in daartoe ingerigte kuilen. Maar een geheel voldoend middel moet nog gevonden worden. Daarom is er ook bij sommige fabricanten eene geheel verschillende methode in gebruik gekomen. Volgens deze wordt de beetwortel dadelijk na den oogst in stukken gesneden en gedroogd en dan later de suikerdeelen hier weder uitgewasschen. De gewone methode is echter zuiniger en dus voordeeliger. Deze bestaat hierin. De wortel wordt door eene kolossale rasp, die 7 tot 800 keer in de minuut omdraait en 4 tot 5 duizend kilo's beetwortelen in het etmaal bewerkt, fijn gemaakt. Eerst dan is het mogelijk om met hydraulische of stoompersen al het sap er uit to drukken. Wat er overblijft is veevoeder, , en nu begint met het sap eene rei meest chemische bewerkingen , om uit dat roode vocht alle andere bestanddeelen te verwijderen en alleen den ruwen suiker over te houden. Dit geschiedt met kalk en zwavelzuur en daarna filtreren door het bovengenoemde beenzwart; doch alweder naar verschillende systemen en met inachtneming van een tal van omstandigheden, die wij hier niet alien kunnen ontwikkelen. Dan hebt gij wit suikerwater, en dit moet verkookt worden, dat ook weder hetzij in vrije pannen , hetzij onder vermindcrde luchtdrukking geschiedt. Wat men dan overhoudt DE BEETWORTELSUMER. 65 is zoetigheid , maar nog niet zuivere, gecrystalliseerde suiker. IIij moet afgekoeld worden, en in vormen of potten gegoten om te crystalliseren, en den siroop (melasse) te laten uitdruipen. Dit laatste geschiedt ook somtijds in eene draaijende machine, waarin de siroop door de centrifugaalkracht uitgedreven wordt, of ook door verhoogde luchtdrukking, gewoonlijk echter door het zoogenaamde dekken, het leggen van eene laag vochtige kern of ook wel eene suikeroplossing op de potten, die de melasse onder uit den pot drijft. Die melasse is niets anders dan suiker, die zich niet crystalliseert. Wil men nu den fijnsten witten suiker fabriceren, dan moet hij nog eens geraffineerd worden, wat door ossenbloed en beenzwart geschiedt , eene bewerking in ons land genoeg bekend. Ziedaar de grondtrekken van deze in hare bijzonderheden allerbelangrijkste, maar ook zeer omslagtige bewerking. Gelijk men ziet, het is een chemisch proces en het laat zich hooren, dat deze industrie vooral haar ontstaan en haren bloei te danken heeft aan de verbazende vorderingen, welke de chemie in de laatste jaren gemaakt heeft. Nog is de volkomenheid niet bereikt; maar bijna jaarlijks gaat men vooruit en in vereenvoudiging of bezuiniging der bewerking, en in zuiverheid van het product zelf. Tot nog toe had de beetwortelsuiker steeds een bijsmaak, waardoor hij altijd bij den rietsuiker achterstond. Maar het is reeds chemisch bewezen, dat er uit den beetwortel even goed reine suiker te trekken is, als uit het suikerriet. En inderdaad heeft men het reeds zoover gebragt, dat het verschil bijna niet merkbaar is. Lang zal het niet meer duren en de beetwortelsuiker zal volkomen gelijk zijn aan den rietsuiker. Heeft men dat bereikt, dan zal het vooroordeel, dat er tegen bestaat, langzamerhand ook geheel verdwijnen, en men zal suiker fabriceren zoowel uit beetwortelen als uit riet, al naar dat door plaatselijke of andere omstandigheden de eene of de andere soort het meeste rekening geeft. En hoe is het met Nederland gesteld? Zal daar deze industrie geheel buitengesloten blijven ? Zeker niet. Het is zoo, Engeland en Nederland, in het bezit van rijke colonien, hebben geene behoefte aan dit inlandsche product. Van daar dat 66 DE BEETWORTELSUIKEE. dan ook deze industrie daar niet op die bepaalde ondersteuning kan rekenen , die zij in de opgenoemde landen geniet, en waaraan zij grootendeels haren bloei te danken heeft. Van daar ook, dat het vooroordeel tegen dezen suiker als het ware door den nationaaltrots gevoed wordt. Maar het is grootelijks de vraag ,. of hij niet weldra de concurrentie met den rietsuiker zal kunnen volhouden zoowel in de winst , die hij den producent oplevert , als in aangenaamheid van smaak voor den consument. Is dit het geval nog niet, met de steeds toenemende verbetering zal het dit weldra worden. Reeds begint de beetwortelsuiker langzaam zijn intogt in ons land te doen. Nadat v66r eenige jaren eene fabriek, in een der schoonste deelen van Gelderland opgerigt , weldra weder is opgeheven , hebben verleden jaar de nieuwsbladen ons gesproken van eene nieuwe fabriek, op Hollandschen bodem verrezen. De ondervinding zal nog moeten leeren , of die onderneming stand zal houden. Den ander feit is niet minder belangrijk. Terwijl Nederland zich nog een weinig verheven waant boven den beetwortelsuiker, zijn buitenlandsche fabricanten bezig om one dat product zonder onze voorkennis to doen proeven. Altlaans, mij is door een handelaar in coloniale waren verhaald , dat men juist tegenwoordig er op uit is, om den beetwortelsuiker ale handelsartikel in ons land in te voeren , daar de consument hem in den smaak toch niet van onzen gewonen suiker kan onderscheiden. Is dat het geval, dan wordt het hoog tijd , dat wij Bever zelf dit artikel fabriceren , dan dat wij alleen gebruiken , en dus betalen, wat het buitenland produceert. Ik voor mij houd de invoering van deze industrie voor zeer wenschelijk. Het is waar, cornmercible en industriöle omstandigheden zijn hier weder geheel anders dan in Duitschland en Frankrijk. Maar het groote voordeel , dat Frankrijk voor zijn landbouw uit deze industrie trekt, kan bij ons ook bestaan. Al zijn die groote exploitations agricoles , die men daar aantreft, bier nog eene zeldzaamheid, ook op 'minder groote schaal is de zaak uitvoerbaar en kan zij rekening geven. Juist daarom heb ik op het naauwe verband gewezen , waarin deze industrie tot den landbouw staat, hoe de inrigting z66 moet zijn, dat de fabriek en de omringende landerijen wederkeerig elkander dienen. Wordt dat DE BEETWORTELSUTKER. 67 systeem — hier onmogelijk in de bijzonderheden nader to ontwikkelen — wel begrepen en good toegepast, dan kan deze industrie ook bij ons, ten minste in de eigenlijk gezegde landbouwende streken, op hare plaats zijn. — Het is de vraag niet: hebben wij behoefte aan beetwortelsuiker ? want de colonien zijn voldoende om ons rietsuiker in overvloed to verschaffen. Maar het is de vraag: zou onze landbouw niet grootelijks worden gebaat door eene zoo vernuftige vereeniging met deze industrie, zooals zij b. v. in Frankrijk gevonden wordt ? Voor ieder, , die weet hoe de Nederlandsche landbouw (uitgenomen de grasbouw) bij dien van andere landen achterstaat , kan het antwoord hierop niet twijfelachtig zijn. De Heer PAYEN, die in het jaar 1857 eene belangrijke studie over den beetwortelsuiker en den beetwortel-alcohol leverde, eindigt zijne beschouwing met deze woorden , die ik tot de mijne maak. »De ontdekking van kostbare meststoffen , de opening van nieuwe bronnen voor de alcoholproductie (niet minder belangrijk voor den Nederlander, , die daartoe thans kostelijke voedingsmiddelen verstookt) en voor de voedering van het vee, — ziedaar in hoofdzaak de voordeelen , die men aan deze industrie to danken heeft. Doch behalve deze gelukkige resultaten is er nog een , dat wij ten slotte willen vermelden. Het is de vestiging van fabrieksnijverheid op het platteland, met harm aanhang van ingenieurs, meesterknechts en bekwame werklieden. Het land zou hier grootelijks bij winnen , maar de grootere steden niet minder ; zoodat dezelfde zaak en den materidlen rijkdom en gezondheid en zedelijkheid bevorderen zou." w. N. DE 11011IERISCHE ZANGEN. II. NAAR HET FRANSCH VAN ADOLPHE PICTET. Bijaldien de taak, welke HOMERIIS in de schepping van het Grieksche heldendicht vervulde , geweest is die van genialen rangschikker , zamenvoeger , bearbeider der reeds bestaande bouwstoffen , ten einde daaruit een grootsch geheel to vormen, dan moet men vooronderstellen, dat de heroIsche po6zij reeds v66r HOMERUS zich krachtig en heerlijk had ontwikkeld. Deze G8 DE HOMERIScHE zANGE'S• vooronderstelling wordt bevestigd door de bewonderingswaardige volkomenheid der dichterlijke taal en versmaat van DOMERUS; eene volkomenheid, die niet dan langzamerhand en door de medewerking van vele verheven geesten kan worden bereikt. De overlevering deed de uitvinding van den Hexameter tot de hoogste oudheid opklimnaen , en schreef die aan APOLLO toe. De beroemde namen van LINTS, AMMON, MUSAEUS, MELAMPUS, ORpHEUS en anderen , zoowel als de wonderdadige invloed aan hunne zangen toegeschreven , toonen ten duidelijkste , dat de dichtkunst eeuwen vddr RomEEns beoefend werd en in hooge achting was. Uit bet weinige, 't welk men van deze eerste voortbrengselen der Grieksehe Muze weet, moet men echter opmaken , dat ze meer Lyrisch dan Episch, eer van godsdienstigen dan van historischen inhoud waren , en dat ze in geen regtstreeksch verband tot de Homerische poözij hebben gestaan. Deze namelijk ontstond en ontwikkelde zich eerst sedert de Thebaansche en Trojaansche oorlogen , welke, na al de krachten van het jeugdige Griekenland tot ddn doel to hebben doen zamenwerken , voor de volgende geslachten eene onuitputte4jke bron zijn geworden van historische volksgedichten. Hoewel de geschiedenis hierover zwijgt, vinden wij in de Homerische zangen, en vooral in de Odyssea, onschatbare aanwijzingen omtrent die vroegste dichterlijke proeven , en omtrent de eerste tolken der Griekseh-nationale Muze. Bij alle volken , welke op eene eigen epische podzij kunnen wijzen, zien wij hare ontwikkeling zeer naauw verbonden aan de instelling van volksbarden , wier waardigheid en werkkring bij alien de grootste overeenstemtaing heeft. Die zangers worden geijerd en geacht als bewaarders der roemrijke volksoverleveringen ; men beschouwt ze met eerbiedige bewondering, vooral wegens hunne dichterlijke geestvervoering, die als van een bovenaardschen , goddelijken oorsprong getuigt ; men ziet reikhalzend naar hen uit , daar zij door hunne boeijende dichtverhalen een nieuw genot , eene betooverende bekoorlijkheid aan de gastmalen en plegtige feesten bijzetten. Bij sommige oorlogzuchtige stammen , zoo als bij de Xelten en Germanen, deelen ook zij in de gevaren van den strijd , en, to midden van het gekletter der wapenen, heffen zij den oorlogszang aan, en doen zij den moed der krijgers tot onteugelbare woede stijgen. 13ij de Hindoes bestuurde de Seta, of Bard, in het gevecht DE FIOMERISCRE ZANGEN. 69 den strijdwagen van het opperhoofd, en bezong na de overwinning de roemrijke daden van welke hij getuige was. Bij de Grieken van het Homerische tijdvak echter hadden de Barden niet dat krijgshaftige karakter ; na den oorlog, wanneer de helden naar hunne haardsteden waren teruggekeerd , grepen zij de her op en schetsten met dichterlijke vervoering de heldendeugd , de vaderlandsliefde der strijders. Voor de Grieken bleef de dichtkunst steeds eene genieting en verkwikking voor den geest, waarmede geen ander doel beoogd werd; en van dear die kalmte , die fijnheid van gevoel, die teederheid van aandoeningen, die verheven eenvoud, welke er de kenmerkende sieraden van zijn, en welke zoo zeer verschillen van de lyrische en dikwijls onbeteugelde vervoering, den oorlogsbarden eigen. Ook komen de 14011)1, of Barden, in de Ilias niet voor; het woelige krijgsrumoer ontnam bun elke gelegenheid om hunne zangen to doen hooren ; men leest zelfs (Odys.III, 267) dat AGAMEMNON zijn Bard, of hofzanger, in Argos had achtergelaten, en hem de zorg over CLYTEMNESTRA. had opgedragen. Het is waar, ACHILLES, in zijne tent teruggetrokken , zingt tot lof der helden en begeleidt zijn gezang met de her (Il. IX, 186); doch het was de knellende werkeloosheid , waartoe de verontwaardigde ACHILLES zich veroordeeld had, die hem de Her in de hand gaf; en dat speeltuig was niet door ACHILLES nit Griekenland naar Troje medegevoerd; het was een deel van den buit, hem bij de inneming van ENions stad ten deel gevallen. Behalve dit eenige voorbeeld wordt in de Ilias, wat zangen betreft, slechts van een loflied ter eere der overwinning van ACHILLES Op HECTOR gesproken (II. XXII, 391), en van een lied, gezongen ter verzoening van APOLLO (11.I, 473). — Het is alleen op den Olympus, to midden der bijeenvergaderde hemelbewoners, dat APOLLO de her tokkelt, en met de Muzen den maaltijd der onsterfelOken door goddelijke zangen opluistert. In de Odyssea daarentegen komen de Barden menigmalen voor; zoodat wij ons van hun werkkring eene vrij volledige voorstelling kunnen vormen. Hun maatschappelijke rang was hoogst aanzienlijk ; wij zagen immers reeds dat AGAMEMNON, gedurende zijne afwezigheid , aan zijn hofzanger de zorg over CLYTEMNESTRA. had opgedragen. Zij werden in de paleizen MENGELW. 1859. N°. II. 6 70 DE HOMERISCHE ZANGEN. der vorsten genoodigd , om op de gastmalen hunne liederen voor to dragen, en zij namen daar steeds de eereplaats in. De titels van »goddelijke, beroemde, door de menschen geierde, en door de Goden benzinde zangers" werden hun gegeven ; en teen ULYSSES al de minnaars van PENELOP.g doodle, spaarde hij evenwel den zanger PHEMIUS. Uit [Liles blijkt, dat die oude itoaol, of Barden, een hoogen rang bekleedden , en onafhankelijk genoeg waren , om zich geheel en uitsluitend aan hunne kunst to kunnen toewijden. Maar welke was die kunst ? deze vraag is hoogst gewigtig voor de geschiedenis van den oorsprong en de ontwikkeling van het Ileldendicht. De aanduidingen , welke dienaangaande in de Odyssea gevonden worden, zijn onschatbaar, omdat zij licht verspreiden over een tijdvak, dat niet door de fakkel der geschiedenis beschenen wordt. Wij willen nagaan wat de Odyssea ons meldt aangaande de zangen van DEMODOCUS bij de Phaeaciers (Od. VIII, 74), en die van PHEMIUS bij de minnaars (Od. I, 326). DEMODOCUS, aan wien de Godheid de even bekoorlijke als benijdenswaardige gave der zangkunst had geschonken , wordt met vele eerbewijzingen ontvangen, en in de vergadering der Phaeacische vorsten binnengeleid , waar hij eerst deel neemt aan het gastmaal, en daarop zijne her aangrijpt, en de twist van ULYSSES en ACHILLES bezingt ; het was een fragment van een dichtstuk, waarvan de roem tot de hooge hemelen was doorgedrongen. Uit deze plaats blijkt, dat er then reeds een groot en beroemd gedicht in Griekenland bestond , uit hetwelk de Bard eene episode koos , om die aan de gasten voor te dragen. Doze episode had wel betrekking op den Trojaanschen oorlog, doch niet op dat gedeelte 't welk den inhoud der Ilias uitmaakt. Zij had tot onderwerp den twist van ULYSSES en ACHILLES op een feestmaal, dat na eene offerande gevierd werd , eene gebeurtenis, die voorviel na de ter aarde bestelling van HECTOR, met de beschrijving van welke plegtigheid de Ilias eindigt. Dat dit gezang slechts een fragment was van een grooter dichtstuk, dit blijkt hieruit, dat ULYSSES eenige oogenblikken later (v. 492) DEMODOCUS aanspoort om voort to gaan, en to zingen van het houten paard van EPEUS, en van de verwoesting van Troje, terwijl DEMODOCUS aan die uitnoodiging voldoet. DE HODIERISCHE ZANGEN. 71 En wat de voordragt van PHEMIUS betreft, deze had tot onderwerp de rampen door de Grieken, op hunne terugreis naar bun vaderland, geleden. PENELOPE. , die in het vrouwenvertrek dat lied duidelijk hoorde, komt pnErnus daarover verwijtingen doen, en herinnert hem, dat hij vele andere heerlijke gezangen kent, vele heldhaftige daden van stervelingen en Goden , welke door Barden gezongen worden. — Wij worden dus hier nog eens gewezen op den epischen cyclus dien PHEMIUS in het geheugen had. Ook de terugkeer der Grieken maakte het onderwerp uit van eene menigte gedichten, v6svoi geheeten; de Odyssea was een dezer poetische voortbrengselen. In de toespelingen , welke er op die zoo rijke stof gemaakt worden, onderscheidt men duidelijk het onderwerp van verscheiden dichtstukken , zooals de wederkomst van MENELAUS, die van AGAMEMNON, doch bovenal eene ORESTAA aan welke TELEMACHUS de onsterfelijkheid voorspelt. — Behalve op deze dichtstukken , die door hunne uitgebreidheid reeds verscheidene afzonderlijke heldendichten vormden, en die alien op den Trojaanschen oorlog betrekking hadden, wordt er nu en dan ook gezinspeeld op andere zangen, op overleveringen van veel vroegeren tijd. Talrijke plaatsen, die spreken van de heldenbedrijven van HERCULES, van den Thebaanschen oorlog, van OEDIPUS, THESEUS , enz., wijzen ons op even zoo vele gedichten van vroegeren oorsprong over die onderwerpen; gedichten zeg ik , want de poetische inkleeding was toen nog de eenige vorm , waarin de gebeurtenissen van den verleden tijd voor de nakomelingschap bewaard werden. Wij kunnen over het karakter en dd verdiensten dier vddr- Homerische dichtvoortbrengslen niet dan bij gevolgtrekking oordeelen, door op to sporen welken indruk zij op hunne hoorders maakten; en dan mogen wij daaruit besluiten, dat zij, wat ware natuurschildering, kracht, nadruk en verhevenheid betreft, de poezij van HOMERUS nagenoeg evenaarden. Treffend zijn in dit opzigt de woorden waarmede ULYSSES zijn dank aan DEMODOCUS betuigt voor het genot, dat hem diens zangen hebben verschaft. (Od. VIII, 487): »Ik prijs U", zegt hij, »boven alle menschen. Zeker heeft eene der Muzen, die dochters van JUPITER, of wel APOLLO zelf u die zangen ingegeven ; want gij bezingt met juistheid de daden en rampen der Achivers ; het is alsof gij zelf er bij tegenwoordig waart, 6* 72 Da TIOMERISCHE ZANGEN. of dat een ander u die gebeurtenissen verhaahl had. Welaan, ga nu voort, en zing van het houten paard en van de verwoesting van Troje. Schilder mij dit naar waarheid, dan zal ik overal verkondigen, dat eene goedgunstige Godheid u dat goddelijke lied ingaf." — Deze laatste woorden geven, dunkt ens, aanleiding om aan eene extemporale voordragt te denken. Het is zeer waarschijnlijk, dat PITEMIUS en DEMODOCUS de namen zijn van twee beroemde dichters, die voor nomErtus, met vele anderen hadden gearbeid aan de vorming en ontwikkeling van hat heldendicht. Men stelle zich echter deze mannen niet voor als ware improvisatoren, die de gebeurtenissen, onmiddellijk nadat zij voorgevallen zijn, opvatten om ze to bezingen. Ongetwijfeld heeft ook in Griekenland deze extemporale dichtkunst eenmaal gebloeid; maar zij kon ook &tar niet anders voorthrengen dan liederen van geringe uitgebreidheid, in den vorm van Balladen, en ingegeven door de gebeurtenissen van den nag. Beide bovengenoemde Barden waren dat punt van oorsprong reeds ver voorbijgestreefd. Zij hadden eene menigte van reeds beroemd geworden, bezongen overleveringen in het geheugen; deze droegen zij voor, braken ze af, hechtten ze aaneen, hervatten ze, al naar de gelegenheid waarbij zij zongen, of naar de wenschen hunner hoorders. Echter waren zij niet eenvoudig Rhapsoden, die slechts opzongen wat zij van anderen hadden overgenomen; zij konden aanspraak waken op den naam van ware dichters, door de Muzen, door APOLLO met edit poetischen gloed bezield; zij waren hun talent, veer een groot deel, aan zich zelven verschuldigd , zooals dd hoedanigheid van at'PrOMagTO; , die MMUS zich toekent, duidelijk aanwijst. Zij zongen dus als zelfatandige, als scheppende dichters; doch zij behandelden onderwerpen, die hun in dichterlijken vorm waren overgeleverd, en van welke zij niet konden afwijken zonder het nationale gevoel der Grieken levendig to kwetsen. Deze overleveringen konden, in die vroege eeuwen, nog niet anders wezen dan mondeling voortgeplante heldenzangen. De taak, die HOMERUS in de zamenstelling der Dias en der Odyssea vervulde, wordt door deze feiten eenigzins verklaard, en onze vooronderstelling er zeer door bevestigd. De groote volksbard maakte gebruik van de van oudsher bijeengebragte die'nterlijke schatten; en wat de epische cyclus als bet verhevenste DE 110111ERISCIIE ZANGEN. 73 en schoonste kon aanwijzen, werd door hem op meesterlijke, onnavolgbare wijze om ddn schitterend middenpunt gerangschikt, en tot ddn geheel vereenigd. Die langzaam voortgaande , doch onophoudelijke en zich telkens afwisselende arbeid van scheppen , zuiveren en veredelen , die werd voortgezet onder het wakend oog des yolks, dat deze overlevering als heilig beschouwde, verklaart beter dan elke andere vooronderstelling de innerlijke , bijna onovertrefbare volkomenheid der Homerisehe pasty. De bewonderingwekkende waarheid en juistheid in de plaatsbeschrijvingen , de naauwgezetheid in de schildering der voorouderlijke zeden en gewoonten , tot in de kleinste bijzonderheden blijkbaar, de heilige eerbied voor de volksoverleveringen, die iedere afwijking eener levendige verbeelding verbiedt en belet, zij zouden onverklaarbaar wezen, wanneer men rtoxtzuus als den zelfstandigen , den eenigen dichter der Bias en der Odyssea beschouwde; want ddir man kan niet alles weten, vooral in die tijden niet; an man kan niet alles zien , de blinde DOMERUS zeker niet. — Doch een Bard, die den schat der vroegere nationale dichtvoortbrengselen in zich heeft opgenomen , ziet als het ware door het oog zijner voorgangers ; en welligt is dit de ware zin van de overlevering omtrent de blindheid van nomEnus hij miste het gebruik zijner oogen, om door die van anderen meer en beter te zien. GOTHE bewonderde, zonder ze echter te verklaren , die eigenaardigheid der Homerische poesij. In zijne reis naar Sicilid zegt hij : >yen wet TIOMERUS betreft, het is alsof mij een blinddoek van de oogen is genomen. Zijne vergelijkingen , beschrijvingen , schilderingen komen ons dichterlijk voor, en toch ze zijn slechts waar, en van eene onnavolgbare eenvoudigheid , hoewel geschetst met eene zuiverheid en natuurlijkheid, welke de meesterhand verraden. Zelfs de meest zonderlinge , de meest onwaarschijnlijke gebeurtenissen dragen een stempel van werkelijkheid, dien ik nog nooit bespeurd of vermoed had, 'Mew ik de plaatsen, waar de Dichter ze doet voorvallen , zelf in oogenschouw had genomen. Om mijne denkbeelden daarover in weinige woorden zamen to vatten: MOMERUs schildert de werkelijkheid, wij schetsen den indruk dien zij maakt ; hij beschrijft 't geen bekoorlijk of sohrikverwekkend is, wij trachten op eene bevallige of vrees inboezemende wijze to beschrijven. Van dear bij velen onzer 74 DE ITOMERISCDE ZANGEN. dichters dat overdrevene , gedwongene , gezwollene en hoogdravende ; men overdrijft immers zoodra men slechts effect poogt te maken." Om zich de uitstekende eigenschappen van het Grieksche heldendicht te kunnen verklaren, moet men echter nog eene andere, veelvermogende kracht niet uit het oog verliezen , die met het verheven dichtvuur, het genie der volksbarden , dat van HOMERUS ingesloten , tot de schepping er van heeft medegewerkt ; wij bedoelen den invloed van het Grieksche yolk zelf, dat niet alleen een luisterend oor leende aan de voorgedragen zangen , maar ze ook beoordeelde. Misschien werd tot heden aan deze kracht niet die invloed, niet dat gewigt toegekend, 't welk zij ongetwijfeid moet hebben uitgeoefend. Wanneer wij ons den bard tegenover zijne hoorders voorstellen , dan zullen wij den wederkeerigen invloed eenigzins kunnen bevroeden, dien de tolk der nationale heldenpodzij en zijn gehoor op elkander moesten uitoefenen. — Daar treedt de zanger met de Her in de hand te midden der menigte, die bijeengekomen is om hem te hooren ; achtbare grijsaards , beroemde legerhoofden , vaderlandlievende burgers , alien zijn even begeerig naar zijne voordragt , alien even bekend met de roemvolle overleveringen van den voorttjd , welke zoo menigmalen reeds in hunne tegenwoordigheid werden bezongen. Hij begint onder eene indrukwekkende stilte ; en naarmate zijn verhaal vordert, zijne tafereelen zich ontrollen , en de herinnering aan het verledene , op treffende wijs , wordt verlevendigd , naar die mate maakt eene algemeene belangstelling zich meester van aller harten. Op de welluidende toonen van de Her des bezielden zangers begint een ander speeltuig harmonisch mede te klinken ; een indrukwekkend speeltuig, waarvan eene geheele natie het ligchaam vormt, en welks snaren zijn zamengesteld uit al wat, in een krachtig en forsch ontwikkeld volkskarakter, goed, edel, grootsch en verheven is. Hoe groot moest niet de wederkeerige, regtstreeksche en aanhoudende invloed zijn, dien en yolk en zanger op elkander uitoefenden. Zal deze niet al zijne krachten inspannen, ten einde zich op de hoogte van zijn onderwerp te houden ; en zal hij niet tevens trachten zich te vrijwaren van elke afwijking van de eerbiedwaardige overlevering , eene afwijking die een wanklank zou vormen tusschen zijn individubel DE IlOMEDISCDE ZANGEN. 75 gevoel en de levendige, innerlijke overtuiging zijner hoorders? Zal men het kunnen ontkennen, dat er uit deze steeds op elkander werkende krachten een gewrocht moet ontstaan, 't welk men als het gemeenschappelijke voortbrengsel zal dienen te beschouwen van twee verscbillende en tech zamenwerkende vermogens ; namelijk van het edele dichtvuur des zangers en van het kunstgevoel des yolks ? Al wat onwaar, flaauw of kwijnend is, al wat geen echo vindt in de historische herinnering en de godsdienstige overtuiging des yolks, in ddn woord, al wat maar eenigzins in strijd is met het nationale gevoel, dat wordt zonder genade veroordeeld, gelaakt, verworpen. De dichter moge met adelaarskracht en snelheid de hem door de heilige overleveringen afgebakende baan inslaan ; zoo hij in zijne vlugt begint to vertragen , van den aangewezen weg begint of te wijken , dan wordt hij terstond door de vermogende en invloedrijke. stem zijner beoordeelaars aangespoord, gewaarschuwd en teruggeroepen. Deze dubbele en onophoudelijke arbeid van scheppen en voortbrengen aan de eene, en toetsen en beoordeelen aan de andere zijde, stelt in zijne vereeniging de beide krachten voor, die in denzelfden persoon werkzaam zijn, wanneer iemand, na rijpe overweging, eenig onderwerp uitwerkt. Het groote onderscheid bestaat daarin , dat de individuele dichter, die de voortbrengselen zijner Muze zelfstandig bearbeidt en in schrift brengt , aan misgrepen en feilen onderhevig is, die blijven bestaan in den bepaalden , door hem daaraan gegeven vorm; terwijl de volkszanger, die alleen de gesproken taal ter zijner beschikking heeft, zijne afdwalingen en fouten terstond ziet aangewezen, veroordeeld en aan de vergetelheid prijs gegeven. — Zoo komt men, hoe wonderspreukig dit aanvankelijk ook klinken moge, tot deze onverwachte uitkomst, dat het gemis der schrijfkunst, ten minste hare niet-toepassing op de eerste vorming der heldendichten , heilzaam op de wording en ontwikkeling er van werkte, en dat juist de mondelinge voordragt der verschillende zangen, in de openbare vergaderingen en feesten, onder het wakend oog des yolks, aan het nationale heldendicht die mate van voortreffelijkheid heeft geschonken, waardoor het zich zoo zeer onderscheidt. Die hooge voortreffelijkheid moet men echter niet zoeken in de juiste, kunstmatige schikking der onderdeelen, en in een rijpelijk 76 DE DOMERISCIIE ZANGEN. overwogen plan, dat word uitgewerkt volgens bepaalde, of door het gevoel aangewezen kunstregels. De eenheid van ontwerp, die het gevoig kan zijn van eene zamenvoeging van dichterlijke overleveringen om ddn groot onderwerp gerangschikt , en van een arbeid, die slechts mondeling werd verrigt, kan niet dezelfde wezen als die, welke men•met regt mag eischen in een dichtstuk , ontworpen en uitgewerkt door ddn maker, en beschaafd in de kalme rust eener langdurige afzondering. Men moet die voortreffelijkheid uit een ruimer en hooger standpunt beschouwen. Dit is misschien het teederste , en zeker het meest betwiste gedeelte van dit groote vraagstuk ; de geliefkoosde en krachtigste bewijsgrond der voorstanders van een individuelen rIOMERUS. Om dat punt naar vereischte te behandelen , zouden wij moeten kunnen beschikken over meer ruimte, dan ons bier is toegestaan. Wij zullen ons daarom tot eenige weinige bedenkingen bepalen en ons voornamelijk aan de Dias houden , daar deze aanleiding heeft gegeven tot den hevigsten strijd. Bijaldien wij de zangen van nOMERUS bezaten in denzelfden vorm, waarin hij ze aan zijne opvolgers , de Homeriden , heeft nagelaten , dan zou het pleit spoedig beslist zijn; doch wij hebben gezien dat dit het geval niet is, en dat de Homerue, dien wij bezitten , bet gewrocht is van een eeuwen Lang voortgezetten arbeid van mondelinge mededeeling, van besehaving en verbetering. Ongetwijfeld stelde men zich met dien arbeid voornamelijk ten doel, de oorspronkelijke eenheid dier gedichten, hun echten vorm (door eene mondelinge voortplanting van vier eeuwen, zoo al niet verloren gegaan , ten minste aanmerkelijk gewijzigd en veranderd) zoo veel mogelijk te herstellen. leder stemt toe, dat men van oudsher heeft getracht die gedichten in hunne oorspronkelijke zuiverheid te herstellen, de aanwezige gapingen door invoegselen aan te vullen , den zamenhang der onderdeelen te verbeteren; doch wanneer men de plaatsen zal aanwijzen , welke die herstellingskuur hebben ondergaan , dan houdt die eenstemmigheid op, verschil van meening openbaart zich ; en men mag het met regt betwijfelen, of er wel immer dienaangaande eensgezindheid van gevoelen zal heerschen. Het is de taak der Philologie de bijzondere, betwiste punten te onderzoeken , die vraagstukken te behandelen, welke geene betrekking hebben DE IIGMERISCHE ZANGEN. 77 op den band, die bet geheele gedicht moet vereenigen , noch op bet geheele weefsel der Ilias en der Odyssea. De algemeene zamenstelling, de eenheid en volledigheid dier dichtstukken , doze zijn bet over welke wij bier spreken, en welke dienen beschouwd te worden uit een tweeledig oogpunt, namelijk dat van eenheid van onderwerp, en dat van eenheid van uitvoering. Dat de Ilias en de Odyssea, vooral de laatste, als heldenzangen, in hooge mate ddnheid bezitten , kan niet worden ontkend; dat die denheid slechts het gevoig kan zijn van den doordachten arbeid van een uitstekend genie, van HOMERUS zelven , ook dit, meenen wij, zal men moeten aannemen, wil men niet iets hoogst onwaarschijnlUks vooronderstellen; hierin juist heeft HOMERUS zijne taak van rangsehikker zoo voortreffelijk vervuld. Doch men zal ook tevens moeten toegeven, dat vd6r hem de vele zangen , welke over den Trojaanschen oorlog bestonden , zich als van zelf schaarden om de beide hoofdpersonen , die het meeste uitkwamen, en alle anderen zoo zeer overtroffen ; dat dus die eenheid, welke HOMERUS zoo goed bewaard heeft , in zekere mate reeds aanwezig was in de bouwstoffen , die hij vereenigde. En werkelijk zijn ACHILLES en ULYSSES de beide geidealiseerde grondvormen van den tweevoudigen aard des Griekschen volkskarakters, dat in beide helden volkomen en met juistheid wordt geschetst. In ACHILLES zien wij dien ontembaren moed, die snelheid van handelen , die gloeijende zucht naar eer en krijgsroem geschilderd, welke den Hellenen zoo eigen waren , en die, in vereeniging met eene hartstogtelijke vaderlandsliefde, zoo vele wonderen hebben voortgebragt. In ULYSSES bewonderen wij dat aan hulpmiddelen zoo vindingrijke verstand, 't welk niemand ooit verlegen laat ; die omzigtigheid, welke in geval van noodzakelijkheid ook list te baat neemt; die onuitputtelijke bespraaktheid , die gespierde onwederstaanbare welsprekendheid, welke de Grieken tot de grootste redenaars der wereld heeft gemaakt. ACHILLES en ULYSSES zijn als het ware de beide brandpunten der ellips , die het Grieksche volkskarakter omsloot; niets was natuurlijker, dan dat alle pAtische overleveringen der natie zich naar die beide brandpunten neigden. HOMERUS vend dan ook zijne onderwerpen zoo goed als gereed; 78 DE HOMERISCHE ZANGEN. zij wachtten sleehts op het genie dat er heldendichten van zou vormen. De Verheerlijking van AcIIILLEs schijnt ons het onderwerp der Ilias, even als de Verheerlijking van ULYSSES dat der Odyssea to zijn. De vele twisten, die gevoerd werden over de eenheid in beide dichtstukken, zijn daaraan hun oorsprong verschuldigd , dat men zoowel aan de Ilias als aan de Odyssea een te naauw beperkt onderwerp, een te eng bepaald doel toedichtte. Een nationaal heldendicht is een kleine wereld, wier middenpunt verlicht wordt door den schitterenden glans van een of ander grootsch en roemrijk denkbeeld , waarvan de stralen naar alle kanten tot aan den omtrek uitschieten, en om 't welk kleinere ligchamen in eigene banen rondwentelen, en toch door het grootere ligchaam worden beheerscht. Als men, op de eerste woorden der Dias steunende , den toorn van ACHILLES als het onderwerp van dat gedicht aanneemt , heeft men eene menigte gegronde tegenwerpingen te duchten. Te regt heeft men doen opmerken, dat dit onderwerp aan alle zijden wordt overschreden , en dat HOMERUS van het begin des gedichts tot aan het IX' gezang ACHILLES, die zich in zijne tent aan den strijd en aan aller oogen onttrekt , ale het ware vergeet. Men heeft de vraag geopperd, welke toorn van ACHILLES de eenheld van onderwerp in het gedicht insluit; want ACHILLES is vertoornd op AGAmEnrsoN, die hem zijne ERISEIS ontneemt, en de gevolgen van dozen toorn zijn noodlottig voor de Grieken; niet minder hevig is zijn toorn tegen HECTOR, die PATROCLUS doodde, en doze toorn is het behoud der Grieken, welke door de Trojanen hevig worden benaauwd. In de beide laatste zangen wordt er noch van de eene, noch van de andere dier gemoedsaandoeningen meer gesproken. — Sommigen hebben aangetoond, dat men over het algemeen to veel waarde hechtte aan de eerste woorden der Ilias ; want dat het gi.jvtv gEJE es?‘ de gewone en geliefkoosde uitdrukking was, waarmede de oude zangers hunne liederen aanvingen , en dit zoowel bij Heidenzangen, ale bij de Hymnen ter eer van eene of andere Godheid. Doch al doze tegenwerpingen verliezen hare kracht, zoodra men de eenheid des gedichts niet in den toorn, maar in de verheerlijking des voorvaderlijken holds ACHILLES plaatst. De Ilias geeft meer dan eens bepaalde aanleiding om die verheerlijking als het hoofdonderwerp des gedichts te beschouwen. DE HOMERISCHE ZANGEN. 79 Reeds in het eerste gezang (v. 509) smeekt THETIS dat JUPITER de Trojanen zoo lang de overwinning zou laten behalen , totdat de Grieken haren zoon ACHILLES in zijne eer zullen hebben hersteld; en in het begin van het XV" gezang herinnert JUPITER zich die belofte, en voegt er bij: ,,ik zal niet toelaten, dat een der Goden aan de Grieken eenigen bijstand verleene, v6Or aan den eisch van PELEUS' zoon voldaan, en hij zelf in zijne eer hersteld zij." Van deze vooronderstelling uitgaande ziet men, dat de drijfvee'ren der onderscheiden handelingen, en de wisselingen der gebeurtenissen op eene eenvoudige en natuurlijke wijze zich tot den geheel vereenigen. De langdurige werkeloosheid van ACHILLES, zijne afwezigheid van de kampplaats, en al de rampen die daaruit voor de Grieken, in weerwil van het bewonderenswaardige moedbetoon hunner overige legerhoofden, voortvloeijen , dienen slechts om de magt, de onmisbaarheid van den onweerstaanbaren held te meer te doen uitkomen , en de hoorders op den beslissenden invloed van zijne medewerking voor to bereiden. Hoe verheven is niet de wederverschijning van ACHILLES Op het slagveld geschilderd, toen hij ongewapend de legerplaats verliet, en zich voor de gracht vertoonde, het hoofd door MINERVA met een goddelijken glans omhuld; toen, alleen op het geluid zijner stem, schrik, angst en verwarring zich reeds van het zegevierende Trojaansche leger meester maakten ! Met bliksemsnelheid voltooit de held, in de zangen die nog volgen , de reeks zijner overwinningen, totdat eindelijk HECTOR onder zijne slagen valt. De beide laatste zangen zijn, wanneer men den toorn van ACHILLES als het hoofdonderwerp des gedichts aanneemt, overbodig, noodeloos, ja ongepast; doch zij waken een onmisbaar deel uit van de verheerlijking van ACHILLES; men zou ze niet kunnen wegdenken , zonder aan dien held den stralenkrans te ontrooven, die zijne verheerlijking volkomen doet zijn. Nooit vertoont ACHILLES zich grooter, verhevener en indrukwekkender dan bij de lijkplegtigheid van zijn vriend, wear hij eene meer dan vorstelijke rol vervult. En wanneer, in den laatsten zang, PRIAMITS zich aan de voeten van ACHILLES nederwerpt, en op zielroerende wijs diens ouderlievende gevoelens en medelijden inroept; wanneer men den woesten, onverzettelijken held tranen ziet storten op de bitten weeldagten van den rampzaligen 80 DE FIOMERISCIIE ZANGENI. grijsaard, die door het ongeluk er toe gebragt was om de vijandige hand to kussen van den moordenaar van zoo velen zijner zonen, dan overtreft HOMERIIS zich zelven. Het is niet slechts de Grieksche held, die ons daar in verheven poezij gesehilderd wordt; het is de mensch van alle tijden en plaatsen., met die mengeling van edele gewaarwordingen en laakbare hartstogten. In den innerlijken strijd van dat edele en grootmoedige, doch te yens hartstogtelijke karakter,, worden de wanklanken der woeste driften eindelijk opgelost, en zij smelten te zamen in een harmonisch en streelend sluitakkoord. Ofschoon de eenheid der Dias niet ontkend kan worden, maakt echter dat gedicht een indruk, als ware het een overheerlijk fragment, een stuk verheven beeldwerk , losgemaakt van het fries van een ontzagwekkenden tempel, veeleer dan een op zich zelf staand, volkomen geheel. De belangstelling, die het in ons heeft opgewekt, wordt niet bevredigd; wij verlangen te weten welk lot aan ACHILLES beschoren is, aan hem, die een vroegtijdigen , eervollen dood verkoos boven een ling, doch roemloos leven ; wij zijn ongeduldig te vernemen wat den overigen Griekschen helden te wachten staat, wat den Tro janen, van hun heldhaftigen en edelen verdediger beroofd, boven het hoofd hangt. Ongetwijfeld hadden de latere gebeurtenissen tot op de verwoesting van Troje, en de terugkeer der helden in hun vaderland het onderwerp voor vele nationale gedichten geleverd; het voorbeeld van DEMODOCUS bewijst zulks. HOMERUS heeft uit dien grooten cycles slechts ddne episode ter bewerking gekozen ; ook zou de arbeid, vereischt om al de verschillende deelen van de dichterlijke bewerking dier groote volksonderneming tot edn geheel te vereenigen, de krachten van edn enkel genie ver hebben te boven gegaan. De eenheid van onderwerp in de Ilias sluit echter de eenheid van uitvoering niet in zich; men kan niet ontkennen, dat er in de Ilias onachtzaamheden en tegenstrijdigheden voorkomen, dat er bier en daar iets onwaarschijnlijks, iets onbestaanbaars in gevonden wordt, 't welk moeijelijk te verklaren is in den arbeid van een en denzelfden dichter. Wij bedoelen bier niet gedwongen overgangen, min dichterlijke plaatsen, anctehronismen, vermenging van tongvallen, enz. enz., omdat dit alles aan de afschrijvers, bijwerkers en verzamelaars kan worden geweten. WOLF en anderen hebben eenige voorbeelden van 11011ERISCHE ZANGEN. 81 tegenstrijdige en onwaarschijnlijke feiten aangeteekend ; wij zullen er een paar van aanhalen. Bij voorbeeld, volgens Iliad. V, 576, sneuvelt PYLAEMENES door de hand van MENELAtis , en later (//. XIII, 658) volgt diezelfde PYLAEMENES weenende het lijk van zijn zoon HARPALION , die door MERLON gedood werd. — SCHEDIUS, de bevelhebber der Phocears, wordt nu eens (//. II, 517) genoemd zoon van IPHITUS ; dan weder (//. XV, 515) zoon van PERIMEDES. — EURYPYLUS doodt (IL XI, 578) den Trojaan APISAON, herder der volken en zoon van PITAUSIAS; terwijl later (//. XVII, 348) APISAON, herder der volken, doch zoon van HIPPASUS door LYCOMEDES gedood wordt. — DEYPHOBUS kwetst (II. XIII, 411) HYPSENOR, den herder der volken, en zoon van HIPPASUS, die hier als Griek voorkomt; terwijl (//. XI, 426) ULYSSES twee zonen van den Trojaan HIPPASUS doet sneuvelen ; voorzeker eene zonderlinge naamsverwarring, welke zonder aan die tegenstrijdige opgaven een verschillenden oorsprong toe te kennen, moeijelijk kan verklaard worden. Er bestaat eene even zonderlinge tegenstrijdigheid in het tweeledige verhaal, 't welk VULCANUS van zijn val en verbanning uit den hemel geeft. Volgens het eerste (//. I, 590) wilde hij eens zijne moeder tegen de harde verwijtingen van JUPITER verdedigen , toen deze, in woede ontstoken, hem bij den voet greep, en hem in de ledige ruimte wegslingerde. VULCANUS viel gedurende een geheelen dag, en kwam eindelijk half dood op Lemnos neder, , waar de Sintiers hem opnamen en verpleegden. Volgens het tweede verhaal (//. XVIII, 396), insgelijks nit den eigen mond van VULCANUS vernomen, was het JUNO , zijne goddelijke moeder, die hem wegens zijne mismaaktheid in zee wierp, om daar voor altijd in bedolven te blijven. Ook was niet Lemnos het oord waar hij nederkwam en eene schuilplaats vond , dock hij viel in zee, word door THETIS en EURYNOME, eene dochter des Oceaans, opgenomen , en vertoefde negen jaren bij zijne redsters, in eene rotsgrot voor aller oogen verborgen. Wat zullen wij zeggen van die strijders, die de gevaarlijkste wonden ontvangen , en terstond daarop weder ongedeerd zich in het strijdgewoel mengen. In de beschrijving van het gevecht tusschen TLEPOLEMUS en SARPEDON ( //. V, 655) sneuvelt de eerste, en SARPEDON wordt zoo zwaar gewond door de 82 DE IMMERISCHE ZANGEN. werpspies zijns tegenstanders, dat de tusschenkomst van JUPITER door den dichter noodzakelijk gerekend werd om den dood van hem of to weren. Gewis zouden er ten minste eenige weken moeten verloopen, eer hij weder aan den strijd kon deelnemen. Verre van daar ; twee dagen later (R. XII, 290) ziet men hem met leeuwenmoed de wallen der legerplaats bestijgen, en wonderen van dapperheid verrigten, zoodat AJAX on TEUCER vereenigd naauwelijks in staat zijn hem het binnendringen in de legerplaats te beletten. — Op eene andere plaats (Il. VIII, 324) wordt diezelfde TEUCER getroff'en door een rotsbrok , dat, door den krachtigen arm van HECTOR geslingerd, hem tusschen hals en borst treft; eene doodelijke plaats, voegt de dichter er bij. TEUCER valt magteloos ter aarde, en wordt naar de schepen weggedragen. Den volgenden dag echter (II. XII, 388) ontmoet men hem weder midden onder het slaggewoel, medestrijdende als of hem niets geschied ware. Iets dat weer dan onwaarschijnlijk is, en de grenzen der dichterlijke vrijheid van fictie al te ver overschrijdt, is, dat de muur, die met zijne hooge torens en stevige poorten het legerkamp en de ligplaats der vloot omgaf, en ook de met eene sterke palissadering voorziene breede en diepe gracht, binnen de tijdruimte van ddnen dag, en wel zonder eenige goddelijke tusschenkomst, gebouwd en gegraven was. Ook merkt men nu en dan tegenstrijdigheden tusschen de woorden en handelingen van denzelfden persoon op, en zelfs binnen een zoo kort tijdverloop, dat ze niet aan gedachteloosheid van de zijde des dichters kunnen toegeschreven worden. Zoo hoort men bij voorbeeld (D. VI, 129) DIOMEDES midden in den strijd eene lange rede houden over het gevaar van zich met de wapens in de vuist, met de goden te when meten; het voorbeeld van LYCURGUS, zoon van DRYAS , is alleen voldoende, zegt hij, om mij daarvan terug te houden. En hij spreekt aldus , ofschoon hij weinige oogenblikken vroeger (Il. V, 337) VENUS vervolgd en gekwetst had, hoewel hij bewust was van hare goddelijkheid ; tot viermalen toe met woede op APOLLO was aangevallen , »want hij vreesde dien grooten god niet", voegt de dichter er bij; ja, zelfs den vreeselijken krygsgod zelven eene zware wond had toegebragt (11. V, 855). »Had ik, zoo klaagt MARS, mij niet door cone spoedige vlugt aan de woede van DIOMEDES onttrokken , ik zou langdurige smarten DE HOMERISCHE ZANGEN. 83 onder de menigte van gesneuvelden hebben moeten doorstaan." Het zou niet moeijelijk vallen, om het getal dezer opmerkingen te vermeerderen. Alleen in de optelling der Grieksche en Trojaansche strijdkrachten vindt men er meer dan ddn voorbeeld van: zoo voeren, onder anderen in den scheeps-catalogus, sommige legerhoofden bevel over andere troepen dan in het gedicht zelf. Deze en dergelijke onnaauwkeurigheden versterken ons in de voorstelling dat de Ilias niet het werk is van een eenigen dichter. Zelfs al wilde men ze pogen te verklaren , door ze als min juiste toevoegsels en inlasschingen van latere afschrijvers te beschouwen , ook dan nog zou men moeten aannemen , dat zij , die deze vervalschingen in den oorspronkelijken tekst der Ilias invoegden , of geen volledig afschrift van het gedicht bezaten , of het niet goed in hun geheugen hadden, daar zij anders zulke grove vergissingen en tegenstrijdigheden zouden hebben vermeden. Er kunnen nog andere opmerkingen worden gemaakt, die tot dezelfde gevolgtrekking leiden , en waarvan wij met een enkel woord willen gewag maken. Wij bedoelen de woordelijke herhaling niet alleen van enkele verzen (deze komt tallooze malen voor), maar van sommige vergelijkingen en beelden ; het verdient opmerking, dat deze vergelijkingen juist de treffende, de meest dichterlijke zijn. De overheerlijke en poetische vergelijking van PARIS met een edel strijdros (//. VI, 506-512) vindt men later (//. XV, 263-269) nog eens letterlijk herhaald , doch op HECTOR toegepast, terug. De even schoone vergelijking van den terugtrekkenden AJAX , met een van alle kanten besprongen en bedreigden leeuw (//. XI, 547 —555) komt nog eens van MENELAUS voor (//. XVII, 657— 665). De dichterlijke beschrijving van bet Trojaansche kamp bij nacht (//. VIII, 551 sqq.) leest men nogmaals bijna letterlijk eenige zangen later (//. XVI, 299 sqq.). — In de vooronderstelling van een eenigen dichter kan men zich dergelijke herhalingen moeijelijk verklaren ; doch in het tegenovergestelde geval worden zij zelfs natuurlijk. Nationale dichtstukken, door eene menigte zangers voortgebragt, bewaard, beschaafd en aan de nakomelingschap overgeleverd, worden een gemeenschappelijke schat, waaruit ieder put, omdat ieder heeft medegewerkt tot de wording er van. Die schat bestaat niet slechts uit geheel bewerkte onder 84 DE IIOMERISOHE ZANGEN. werpen , in zangen, die reeds ontelbare malen, met kleine wijzigingen zijn gehoord ; maar ook uit een tal epische zegwijzen , dichterlijke gemeenplaatsen , die telkens gebezigd worden, wanneer de gang der poetische inkleeding zulks medebrengt , en die de improvisatie aanmerkelijk gemakkelijker maken. Deze dichterlijke vormen schijnen van oudsher bij de Grieken zeer geliefd te zijn geweest ; ook komen zij nergens in rijker glans en grooter verscheidenheid voor dan bij hen. De vergelijkingen van HOMERIIS zijn kleine, doch geheel afgewerkte tafereelen , die door waarheid , volledigheid en verhevenheid , door levendigheid en verscheidenheid uitmunten. Niet cone nationale epische potizij , zelfs niet die der Hindoes, hoe prachtig, verheven en rUk die ook zij, kan in dit opzigt de vergelijking met de Homerische doorstaan. Eene zoo hooge voortreffelijkheid is echter niet plotseling, en als met ddnen slag to bereiken. De eerste epische liederen zijn verhalend, en te gedrongen , te beknopt, om meer dan korte vergelijkingen toe to laten ; doch die beelden zijn treffend en levendig. De schoonsten worden niet alleen overgeleverd en blijven dus voortbestaan, maar zij breiden zich gedurig uit, ontvangen telkens nieuwe toevoegsels , waardoor die vergelijkingen des te meer voltooid en volmaakt worden, naar gelang de epische poUzij zelve zich veredelt en verheft. Elke zanger ontleent aan dien voorraad van patische kleinoodi6n hetgeen hem, ter opluistering zijner voordragten , het meest passende schijnt. Van daar die menigvuldige herhalingen van dezelfde beelden; herhalingen die des te verklaarbaarder worden, naar mate die beelden schooner en treffender zijn. En wanneer dan later de menigte van heldenzangen geschift, en tot den groot episch gedicht wordt ineengesmolten, dan wijzen die herhalingen ons op den veelvuldigen en verscheiden oorsprong van het heldendicht. De zangen van OSSIAN leveren er de bewijzen van, en ongetwijfeld zullen er in de heldendichten der Hindoes talrijke voorbeelden van gevonden worden, terwijl men ze te vergeefs zou zoeken in die epische zangen, welke het gewrocht zijn van een eenigen dichter, , die arbeidde naar een vooraf gevormd en overwogen plan. Wij meenen hiermede onze opmerkingen aangaande de sporen der verschillende bronnen van het Grieksche heldendicht te kunnen besluiten. Duitsche Geleerden hebben gepoogd de DE DOMERISCHE ZANGEN. 85 Eamenstellende deelen, vooral der Ilias, te onderscheiden en aan te wijzen. WOLF beschouwt de Ilias als uit drie dichtstukken bestaande, welke tot onderwerp zouden hebben: de toorn van A.CHILLES zijne verzoening, en zijn verheerlijking. GROTEPEND meent er de kenteekenen in te zien van verscheiden opvolgende zamenstellingen; eene vOOr-Homerische, eene van HOMERUS zelven , en van twee Homeriden, opvolgers van den dichter, en eene der Rhapsoden, der Diaskeuasten, der Alexandrlynen, enz. LACHMANN gaat in de verdeeling der Ilias nog veel verder dan WOLF. Deze geleerde telt in de tien eerste zangen der Ilias reeds negen onderscheiden dichtstukken van verschillenden oorsprong , van ongelijke verdiensten , en door meer of min gelukkige en passende invoegsels met elkander verbonden. — Het uiteenloopende der gevoelens van WOLF, GEOTEMEND LA CHMANN om van anderen niet te spreken, toont reeds genoegzaam aan, dat deze geleerden het gebied der gissingen, der onzekere vermoedens zijn binnengetreden; en, ofschoon er in hun arbeid vele fijne en scherpzinnige opmerkingen, vele diepzinnige navorschingen voorkomen, zij zijn echter niet overtuigend, naauwelijks overredend. Hun arbeid Levert het bewijs, dat men zich op het veld der gissingen niet te ver mag wagen , maar zich moet bepalen tot zulke gevolgtrekkingen , welke voortvloeijen uit niet twijfelachtige feiten, en algemeen geldige , overeenstemmende opmerkingen. De meest waarschijnlijke slotsom van hetgeen wij, voornamelijk near Duitsche critische schrijvers, hebben ontwikkeld, komt ongeveer hierop neder: De Hornerische zangen, zooals wij ze nu bezitten , zijn niet de dadelijke, regtstreeksche schepping van 66n en denzelfden dichter. Hun oorspronkelijke grondslag is geweest eene ongetwijfeld zeer rijke verzameling van nationale heldenliederen, voortbrengselen der Muze van ongenoemde barden , in verschillende deelen van Griekenland bloeijende. Die liederen namen steeds in aantal toe, werden tot heldenzangen van telkens meerder uitgebreidheid, en grooter omvang vereenigd, totdat zij eindelijk in het verheven genie van een hoog dichterlijken man, een HomEuus of rangschikker vonden , die op deze zangen den stempel van zijn zelfstandigen, onvergelijkelijk verheven dichterlijken geest drukte, zonder daaraan hun karaktertrek van improvisatorisch ontstaan, en mondelinge vnordragt MENGELW. 1859. sc.. II. 7 86 DE TIOMER1SCDE ZAICGEN. te ontnemen. Van dat oogenblik nu werd de arbeid van schikken en zamenvoegen gedurende verscheiden eeuwen, onder medewerking van vele soorten van medearbeiders en helpers, voortgezet; scheppend en uitbreidend door de Homeriden, bewarend en voortplantend, ook wel eens vervalschend door de Rhapeoden; totdat PISISTRATDS de verspreide gedeelten van het oorspronkelijke geheel voor goed vereenigde, om ze aan navolgende geslacbten over te leveren , ongeveer in den vorm waarin wij ze nu bezitten. De arbeid der geleerde Alexandrijnen had slechts de verandering en verbetering van eenige punton van ondergeschikt belang ten doel, en bragt geene groote wijziging in de zamenstelling van het geheel, dat door de bemoeijingen van PISISTRATII8 was bezorgd. Wij nemen dus twee krachten aan, die te zamen de Homerische heldendichten tot hunne algemeen erkende volkomenheid en voortreffelijkheid hebben gebragt ; namelijk eene vrije, eigene schepping, en eene van daarop gevolgde schikking en zamenvoeging. Beide krachten werden aangewend door de gezamenlijke inspanning van bet genie der vereende Grieksche natie; dit sluit echter den overwegenden invioed van een boven alien verheven, dichterlijken geest niet uit, een poetisch genie, dat onsterfelijk geworden is onder den naam van den eenigen nOMERUS. Wij gelooven dat de Rims en de Odyesea haren• oorsprong, voor een groot deel, aan dien HOMERUS verschuldigd zijn ; doch dat men hem niet mag beschouwen als den eenigen dichter dier echte volks-heldenzangen , of hem houden voor dengenen , die den dubbelen arbeid van voortbrengen en rangschikken volbragt. Wij zijn tevens overtuigd dat zij, die poogden de onderscheiden gedeelten van verschillenden oorsprong en van andere bewerkers, te schiften en aan to wijzen , iets hebben ondernomen, dat niet alleen hoogst moeijelijk , maar zoo goed als ondoenlijk is. Laat ons daarom die heerlijke gewrochten beschouwen els de ware en zuivere uitdrukking van het dichterlijke genie van het jeugdige Griekenland, zonder naauwkeurig te willen bepalen hoeveel wij daarvan of aan dezen , of aan genen verschuldigd zijn. Schrijven wij aan den ouden, geeerbiedigden nontutus de onovertrefbare schoonheden toe, die ten alien tijde elk dichterlijk gevoel in de Ievendigste vervoering bragten, en stellen wij de smetjes , de zwakke plaatsen , waar de DE HOMERISCHE ZANGEN. 87 verheven dichter zou kunnen gezegd worden in to sluimeren , op rekening van min gelukkige, min verhevene inlasschers en tekstherstellers. Op deze wijze zullen wij ons gevoel van achting en eerbied voor den grooten, door alle eeuwen bewonderden Dichter in overeenstemming brengen met de onbetwistbare regten der critiek en der wetenschap. DE ECHTSCHEIDING VAN NAPOLEON EN JOSEPHINE. VRIJ NAAR HET ENGELSCH VAN JOHN ABBOTT. NAPOLEON beminde met bijna vaderlijke liefde zijn nog jeugdigen kleinzoon , den Groothertog van Berg en Kleef, oudsten zoon van HORTENSE BEA.UHARNAIS en van zijn broeder LODEWIJK. Dit knaapje was hoogst lieftallig, en gaf reeds, hoe jong nog, blijken van die geestkracht en stoutmoedige geaardheid, welke den Keizer steeds zoo welgevallig waren. Het is meer dan waarschijnlijk, dat NAPOLEON dezen jeugdigen Prins tot zijn opvolger bestemd had ; in Frankrijk en ook in Holland hield men zich daarvan overtuigd, en JOSEPHINE voelde zich gelukkig door die streelende gedachte, welke een lenigenden balsem legde op de smart, die haar de kinderloosheid harer echtverbindtenis met NAPOLEON berokkende. In het vroege voorjaar van 1807 tastte een hevige aanval van kroep dezen Prins, voor wien eene zoo groote bestemming scheen weggelegd, aan, en binnen weinige uren bezweek hij onder die vreeselijke ziekte. Deze slag was even verpletterend voor de ouders als voor JOSEPHINE. Bij de diepe smart wegens het onverwachte verlies van haar aanvalligen , eersten kleinzoon voogde zich nog de onuitsprekelijke bekommering, welke toch wel voor haar de gevolgen zouden wezen eener gebeurtenis , wier hoog staatkundig gewigt zij zich niet ontveinsde. Zij wist dat NAPOLEON haar innig liefhad, doch zij kende tevens zijne onbegrensde eerzucht, en was overtuigd, dat hij zijne teederste gewaarwordingen zou kunnen opofferen , wanneer dit dienstig kon zijn ter bevestiging van zijne magt, en ter bevordering van zijne heerschzuchtige bedoelingen. Dagen aaneen verliet zij hare bijzondere vertrekken niet, onttrok zich aan eller oogen, en gaf zich aan eene aan wanhoop grenzende smart over. 7 * 88 DE ECHTSCHEIDING NAPOLEON ontving de treurige tijding van het overlijden zijns geliefden kleinzoons , toen de veldtogt tegen Pruissen hem naar Duitschland had geroepen. Op bijna wonderdadige wijze, met verbazende snelheid had hij over zijne vijanden gezegevierd ; geheel Pruissen was in de magt van den. onwederstaanbaren held. Zijn aanzien, invloed en magt waren grooter dan de meest buitensporige voorstellingen eener opgewonden verbeelding hem ooit hadden durven voorspiegelen. Het scheen bijna eene dwaze roekeloosheid zich tegen zijn uitgedrnkten wil te verzetten. NAPOLEON was de schepper geworden van nieuwe koningrijken, en de fierste, magtigste vorsten van Europa voelden zich als, genoopt, naar zijne bevelen to luisteren. In het voile genot van al dien roem , te midden zijner schitterende overwinningen , werd de magtige veroveraar door die treurige tijding uit zijne zoete droomen opgewekt. Doch ook nu verliet hem zijne zelfbeheersching niet. Hij zette zich zonder een woord to spreken neder, verborg zijn gelaat in beide handen, en scheen gedurende eene lenge poos in de ernstigste en smartelijkste overpeinzingen verdiept. Een paar malen hoorde men hem op somberen , klagenden toon deze woorden bij zich zelven fluisteren : aan wien zal ik nu dit cities nalaten? — In zijn binnenste greep eene vreeselijke worsteling plaats tusschen zijne opregte en innige liefde voor JOSEPHINE, en zijne onbegrensde zucht om eene nieuwe dynastie to stichten, en zijn naam in de beheerschers van een magtig en onmetelijk rijk te doen voortleven. Zijne gelaatstrekken, zijne onrustige blikken verrieden de hevige spanning waarin hij verkeerde, eene spanning welke hem eetlust en slaap roofde. Doch de ijzeren wil van NAPOLEON deed hem onwankelbaar bij zijn genomen besluit volharden. Met eene geestkracht en karaktersterkte, waarvan de geschiedenis geen tweede voorbeeld oplevert , had hij zich den weg, dien hij meende te moeten inslaan , voorgeschreven. Om het groote doel dat hij beoogde te bereiken , was hij bereid alles op te offeren, zijne teederste gewaarwordingen, zijn huwelijksgeluk, zijn gevoel van erkentelijkheid en regt ; hij was in staat daarvoor de naauwste en stevigste banden van liefde en innige verkleefdheid met eigen handen los te rukken en te verbreken. JOSEPHINE kende NAPoLEON; zij was ten volle bewust, dat eer- en staatszucht meer op hem vermogten , dan elke andere VAN NAPOLEON EN JOSEPHINE. hartstogt. Met een door het zorgwekkendste voorgevoel beklemd hart beweende zij den dood van haar geliefd kleinkind , en sidderend van angstige onzekerheid wachtte zij de terugkomst van haren keizerlijken gemaal af. De dagbladen verspreidden gernchten van geheimzinnige beteekenis en raadselachtigen inhoud , waarin gezinspeeld werd op de mogelijkheid en noodwendigheid eener voorgenomen echtscheiding, en van het wenschelijke eener verbindtenis van NAPOLEON met eene Prinses nit een der Europesche hoven. In October 1809 kwam NAPOLEON van Weenen , waar hij FRANS I tot een nadeeligen vrede gedwongen had, te Parijs terug. Zijne ontmoeting met JOSEPHINE kenmerkte zich, ook van NAPOLEONS zijde, door de grootste hartelijkheid; doch weldra bespeurde de Keizerin dat een zware last op zijn gemoed drukte, en dat zijne gedachten geheel werden bezig gehouden door een gewigtig onderwerp, misschien wel dat gevreesde en beslissende vraagstuk. Hij was in zich zelven gekeerd, neerslagtig en scheen geslingerd te worden tusschen hetgeen zijn belang en zijn pligt van hem eischten ; telkens hield hij met enkelen zijner ministers geheime en langdurige beraadslagingen. Eene zekere gedwongenheid maakte zich weldra van de keizerlijke hofhouding meester. NAPOLEON zelf waagde naauwelijks de oogen op zijne beminde JOSEPHINE te slaan, alsof hij vreesde dat alleen bet gezigt van haar, die hij, in weerwil van het wreede vonnis dat hij over haar zou uitspreken , toch zoo innig beminde, nog te veel magt op hem had om het te durven trotseren. Ook JOSEPHINE verkeerde in een toestand van koortsachtige onzekerheid en bekommering; en toch was zij genoodzaakt om den schijn eener rustige kalmte en ongedwongenheid voor te wenden. Tot nog toe waren het alleen onheilspellende voorteekens van het vonnis dat haar wachtte, welke haar beangstigden. Met knellende bezorgdheid sloeg zij elken oogopslag des Keizers gade, luisterende met oplettende onrust naar elk zijner woorden , en gaf naauwkeurig acht op den toon zijner stem. Iederen dag werd hare vrees door nieuwe verontrustende voorteekens grooter en sterker. De Keizer werd meer terughoudend , zocht het gezelschap van JOSEPHINE telkens minder, en deed zelfs zijn bijzonderen toegang tot hare vertrekken sluiten. Sedert dien tijd trad hij slechts zeiden hare kamer binnen, en 90 DE ECHTSCHEIDING deed zulks nooit dan na eerst te hebben aangeklopt. Tot nu toe was er tusschen hem en JOSEPHINE geen enkel woord over dat ernstige onderwerp gewisseld. Telkens echter wanneer zij bet geluid zijner naderende voetstappen vernam , greep haar een namelooze angst aan, dat hij kwam om haar de verschrikkelijke tijding van de noodzakelijkheid eener op handen zijnde scheiding to brengen. Hare aandoeningen waren dan zoo hevig, dat zij naauwelijks in staat was om met waggelende schreden hem te gemoet te gaan, en dat zij aan wand of huisraad een steun moest zoeken. Zoo gingen de maanden October en November voorbij ; en ofschoon de Keizer met zijne ministers de zaak , die zijne geheele ziel vervulde , behandelde , voelde hij echter geen moeds genoeg om nu reeds aan JOSEPHINE een enkel woord daarover te uiten. De klaarste en duidelijkste bewijzen zijn voorhanden, dat hij met onbeschrijfelijke smart en aandoening de voor zijne staatkundige bedoelingen noodzakelijke scheiding te gemoet zag; doch die hevige inwendige worstelstrijd kon zijn ijzeren wil niet buigen , noch hem in zijn eenmaal genomen besluit doen wankelen. — Zijn roem was nu zoo hoog gestegen , de grootte en uitgestrektheid zijner magt was nu zoodanig, dat er bijna geen vorstelijk huis in Europa was, 't welk het niet als eene eer zou hebben aangemerkt , wanneer hij zijne bruid daaruit had willen kiezen. Aanvankelijk was NAPOLEON van plan om zijne keus te vestigen op eene Prinses uit het huis van BOURBON, om zoodoende de belangen der pas gevestigde dynastic met die van de wettige erfgenamen der kroon van Frankrijk to vereenigen. Eene koningsdochter van Saksen kwam later in aanmerking. Hoogst gewigtige overwegingen maakten eene huwelijksverbindtenis met eene der Grootvorstinnen van het ontzagweltkende Russische rijk wenschelijk , en dat hof werd gepolsd omtrent een huwelijk van NAPOLEON met eene zuster van Keizer ALEXANDER, Eindelijk werd er besloten, dat de hand van MARIE Lontss , dochter van den Keizer van Oostenrijk, voor NAPOLEON zou warden gevraagd. Daar brak de morgen van den laatsten November 1809 aan, de dag waarop JOSEPHINE de zoo lang gevreesde tijding uit den mond van haren gemaal zelven zou vernemen. De Keizer en de Keizerin zouden dien dag te zamen, en gelled alleen, VAN NAPOLEON EN JOSEPHINE. 91 het middagmaal gebruiken. Het schijnt dat JOSEPHINE bewust was, dat haar vonnis geveld was, ten minste zij vermoedde, dat de vreeselijke beslissing naderde; want dien geheelen dag had zij haar bijzonder vertrek nog niet verlaten, en (liar aan bare wanhopige smart den vrijen teugel gelaten. Toen het uur van het middagmaal naderde trachtte zij door koudwaterwasschingen de duidelijke blijken harer vreeselijke zielesmart, zigtbaar in hare rood geweende oogen, eenigzins te doen verdwijnen, en zij deed zich geweld aan om kaim te schijnen. Beiden zetten zich stilzwijgend aan tafel. NAPOLEON brak dat stilzwijgen niet af, en de innig geschokte JOSEPHINE had noch den moed, noch de kracht om ddn enkel woord te niten. Ook gebruikte geen van beiden iets van de verschillende geregten, die na elkander werden opgedragen ; onaangeroerd werden zij weder weggenomen. Eene doodelijke bleekheid verried bij beiden de vreeselijke spanning waarin zij verkeerden. NAPOLEON sloeg, in sombere en diepe gedachten verzonken, aanhoudend en onwillekeurig met zijn mes tegen zijn glas. Waarschijnlijk was niemand ooit getuige van droeviger en treuriger maaltijd. De bedienden, door die onheilspellende stemming getroffen , vervulden hunne pligten met eene schroomvalligheid als waren zij in de kamer eens afgestorvenen. Eindelijk was de maaltijd afgeloopen , de bedienden hadden zich verwijderd; toen stond NAPOLEON op, en sloot met eigen hand de deur der eetzaal; hij was nu met JOSEPHINE alleen. Er volgde een oogenblik van volslagen , angstwekkende stilte, waarop de Keizer doodsbleek , en met eene zenuwachtige trilling in leder zijner gelaatstrekken JOSEPHINE naderde. Hij nam hare hand; legde die op zijn hart, en zeide met eene afgebroken , stamelende stem : ,,JOSEPHINE! mijne geliefde JOSEPHINE! gij weet hoe vurig ik u heb bemind. Ann u alleea ben ik de weinige zalige oogenblikken mijns levens verschuldigd. Mijne bestemming heeft echter meer magt dan mija wil; mijne dierbaarste, teederste gevoelens moeten onderdoen voor hetgeen de belangen van Frankrijk dringend eischen." Plotseling duizelde alles voor de oogen van JOSEPHINE; haar bloed stroomde met geweld naar het hart terug, en zij stortte bewusteloos op den grond neder. NAPOLEON, vol ontroering en ontsteltenis, haastte zich de deur der eetzaal te openen, en om hulp to roepen. Hofbedienden en hovelingen snelden uit .92 DE ECIITSCD EWING de aangrenzende zalen tot bijstand toe. NAPOLEON sprak geen woord , nam een waslicht van den schoorsteenmantel , en doodsbleek, over zijn geheele ligchaam sidderend, beval hij den Graaf DE BEAUMONT de Keizerin op te nemen. Deze was nog altijd magteloos en zonder bewustzijn, en toch hoorde men haar op den toon der hevigste zielesmart de volgende, afgebroken woorden stamelen: nNeen, neen! dat — zult — gij — niet — doen! Gij — zoudt — mij — dooden." — De Keizer ging met het licht vooruit, door een vrij duisteren gang, die naar den trap der vertrekken van de Keizerin geleidde. De ongerustheid van NAPOLEON nam hoe langer zoo weer toe; hij uitte eenige weinig zamenhangende woorden van een hevig zenuwtoeval, een aanval van beroerte, enz. Toen hij zag, dat de Graaf DE BEAUMONT zonder hulp de magtelooze Keizerin onmogelijk naar boven zou kunnen dragen, gaf hij het waslicht aan een der bedienden over, en zeif de Keizerin mede ondersteunende, bereikte hij eindelijk, met DE BEAUMONT en hun gezamenlijken last, de deur van de slaapkamer der Keizerin. NAPOLEON deed hierop de kamerjuffers van JOSEPHINE roepen; op een teeken des Keizers verwijderden zich alle aanwezigen, en hij beide haar toen op het vorstelijke ledekant neder, boog zich over haar been met de uitdrukking der teederste liefde en der innigste bezorgdheid, totdat zij weder eenige teekenen van Leven begon te geven; doch op bet oogenblik dat er genoegzame hulp aanwezig was, en dat Naar bewustzijn scheen terug te keeren, verliet hij de kamer. Het was echter niet om rust te vinden; NAPOLEON ging dien nacht zelfs niet naar bed; hij wandelde tot het aanbreken van den morgen zijne kamer op en neder. De keizerlijke geneesbeer CORVISART bragt den geheelen nacht aan de legerstede van JOSEPHINE door. Telkens kwam NAPOLEON, in onlijdelijke ongerustheid, aan de deur van JOSEPHINE'S kamer naar haren toestand vragen. Toen deze weder tot haar zelve kwam, sloeg zij hare verbaasde blikken op CORVISART, die naast haar ledekant zat, en bemerkte daarop hare dochter HORTENSE , die bitter weende. »Neen!" zeide zij later, »ik kan het verschrikkelijke en ijselijke van mijn toestand in dezen nacht niet beschrtjven I Zelfs de levendige on hartelijke belangstelling des Keizers in mijn zielelijden scheen mij eene marteling te meer. VAN NAPOLEON EN JOSEPHINE. 93 Ik had wel reden , om vrees en angst te gevoelen then hij mij de keizerlijke kroon op het hoofd zette." Veertien dagen gingen voorbij, in welke NAPOLEON en JOSEPHINE elkander slechts zelden zagen. Gedurende dezen tijd werd de jaardag van NAPOLEONS krooning en van zijne overwinning bij Austerlitz plegtig gevierd. Geheel Frankrijk, vooral Parijs, weergalmde van al de vreugdebedrijven ; het vrolijk gelui der klokken deed zich overal hooren , en eene algemeene, schitterende verlichting der hoofdstad toonde duidelijk de deelneming der bevolking. JOSEPHINE was verpligt om bij alle feestelijke plegtigheden tegenwoordig te zijn. Zij was overtuigd dat de gekroonde hoofden en vorstelijke personen, toen in Parijs aanwezig, hare op handen zijnde ongenade vermoedden , zoo niet kenden. Al die vreugdeklanken , al die bewijzen van feestelijke opgewektheid klonken haar in de ooren als het sombere gebom eener doodsklok , die haar eindvonnis, hare onherroepelijke veroordeeling aan de millioenen van feestvierenden verkondigde. Ofschoon een oplettend beschouwer in hare, door onophoudelijk tranenstorten gezwollen oogen, in de doodelijke bleekheid barer wangen , in hare matte blikken de blijken zou hebben bespeurd van het geheime Teed, dat haar ondermijnde, verliet echter in het openbaar de lieftalligheid en aanminnigheid , die al hare bewegingen onderscheidden , haar geen oogenblik. Horrmsz , even kwijnende, evenzeer onder nameloos lijden gebukt als JOSEPHINE, doch zich zelve minder rneester, , verzelde de Keizerin bij elke openbare plegtigheid. Eindelijk brak de noodlottige dag aan, die bestemd was voor de voltrekking der echtscheiding; het was de 15de December 1809. NAPOLEON had alle koningen, prinsen en prinsessen der keizerlijke familie, benevens de voornaamste officieren en waardigheiddragers van het rijk in de groote zaal der Tulleribn doen bijeenkomen. In die talrijke vergadering was niet dOn , die niet doordrongen was van den hoogen ernst en het somber treffende der op handen zijnde plegtigheid. NAPOLEON nam aldus het woord: ”De staatsbelangen mijner monarchie, de wenschen van mijn yolk, die steeds mijne handelingen hebben geleid , waken het noodzakelijk , dat ik aan een erfgenaam , die ook mijne liefde voor Frankrijk erven moge, den troon nalaat, waarop de Voorzienigheid mij heeft geplaatst. DE ECIITSCHEIDING Sedert jaren heb ik de hoop opgegeven, dat mijne vurig beminde gade, de Keizerin JOSEPHINE, mij een afstammeling zou schenken. Deze overweging dwingt mij de teederste gewaarwordingen mijns harten op te offeren , alleen het welzijn mijner onderdanen te raadplegen , en de begeerte te uiten., dat ons huwelijk worde ontbonden. Daar ik mijn veertigste levensjaar pas ben ingetreden , mag ik de billijke hoop koesteren, nog lang genoeg te zullen leven om de kinderen, met welke de goddelijke Voorzienigheid mij zal willen zegenen, op te voeden in den geest mijner eigene denkwijze en regeringsbeginselen. God alleen weet, hoeveel dit besluit mij heeft gekost, welk een strijd ik in mijn binnenste heb gestreden; doch geen offer is mij te groot, wanneer ik, door het to brengen , de belangen van Frankrijk kan bevorderen. Ver van eenige reden tot ontevredenheid of klagen to hebben, voel ik mij gedrongen te erkennen, dat ik niet dan met den hoogsten lof kan spreken van de teedere en innige gehechtheid mijner gade aan mijne persoon. Zij heeft gedurende vijftien jaren mijn leven opgeluisterd, en mij al dien tijd een ongekend geluk doen smaken; de herinnering daaraan blijft voor eeuwig in mijn hart gegrift. Door mijne hand werd zij gekroond, daarom zal zij den keizerlijken rang en titel blijven behouden. Moge zij nimmer aan mijne gevoelens omtrent haar twijfelen , maar mij steeds als haren besten, dierbaarsten vriend blijven beschouwen; — dit is hetgeen ik boven alles vurig wensch en smeek." JOSEPHINE antwoordde hierop, met eene door geweldige aandoening bijna gesmoorde stem, terwij1 heete tranen haar langs de wangen biggelden : »Ik billijk al de gevoelens des Keizers, en stem toe in de ontbinding van ons huwelijk, 't welk voortaan een hinderpaal zou wezen voor het geluk en het welzijn van Frankrijk, dat verstoken zou blijven van het voorregt eenmaal bestuurd te worden door de afstammelingen van dien verheven man, die kennelijk door de Voorzienigheid geroepen werd om de rampen eener verschrikkelijke en bloedige omwenteling uit te wisschen, en de godsdienst, het aanzien des troons en de maatschappelijke orde to herstellen. Zijn voorgenomen huwelijk zal echter in geenen deele de gevoelens mijns harten kunnen wijzigen. De Keizer zal mij steeds als zijne opregtste vriendin kunnen beschouwen. Ik weet hoeveel dit besluit, door de staatkunde en de hoogste belangen van Frankrijk VAN NAPOLEON EN JOSEPHINE. 95 gevorderd , aan zijn hart heeft gekost ; doch wij beiden roemen in de offers, die wij in staat zijn aan het welzijn van ons land to brengen , en ik verhef er mij op, de kracht to bezitten tot het geven van het grootste blijk van gehechtheid , liefde en zelfverloochening, dat ooit op aarde geleverd werd." Deze waren de woorden die JOSEPHINE in het openbaar uitsprak ; in de eenzaamheid van hare vertrekken echter gaf zij zich aan de volheid harer smart zoo zeer over, dat zij door het aanhoudende weenen met blindheid bedreigd werd. Den volgenden dag kwam diezelfde vergadering op nieuw in de groote zaal bijeen, om getuige te zijn van de wettelijke echtscheiding. De Keizer trad , toen alien bijeen waren, de zaal binnen , gekleed in zijn indrukwekkend en prachtig statiegewaad , doch doodsbleek en met gelaatstrekken waarop innig leedgevoel en matheid , doch tevens onwrikbare zelfbeheersching te lezen stonden. Het geluid zijner langzame doch vaste schreden stoorde alleen de volslagen stilte, die in deze talrijke vergadering heerschte. Op eenigen afstand van den keizerlijken zetel, en van alien verwijderd, bleef NAPOLEON staan , leunde tegen eene kolom, sloeg zijne armen op de borst over elkander, en verzonk in diep en somber gepeins; hij was spraak- en bewegingloos als een standbeeld. In het midden der zaal zag men eene ronde tafel, waarop een gouden inktkoker stond met de overige schrijfbenoodigdheden; een armstoel was bij die tafel geplaatst. Nooit sloeg eene bijeengevioeide yolksmenigte met meer spanning, schrik en ontzetting de blikken op bet schavot , de moordbijl of de guillotine, dan de bijeengeroepen koningen , prinsen en prinsessen , hovelingen en hofdames deze werktuigen van een nog betreurenswaardiger en hartverscheurender vonnis aanschouwden. Eindelijk werd de doodsche stilte afgebroken door het geluid eener opengaande deur, en de nadering van JOSEPHINE. Eene lijkkleur bedekte haar gelaat , en eene uit wanhoop geboren onderworpenheid scheen haar eene tijdelijke kalmte te geven. Zij leunde op den arm van HORTENSE, die, niet met dezelfde zielskracht als hare moeder bedeeld, geheel buiten magte was om de hevigheid harer aandoeningen te bedwingen; haar zoon zuGhNE ging aan de andere zijde naast haar. De teergevoelige HORTENSE barstte , bij het binnenkomen, in tranen uit, en kon gedurende het geheele droevige tooneel haar stuipachtige 96 DL' ECIITSCHEIDINO snikken niet meester worden. De vergadering gaf bij het binnentreden van JOSEPHLNE de ondubbelzinnigste blijken van eerbiedige deelneming; alien waren tot tranen toe bewogen. Met die bevallige waardigheid, welke in alle omstandigheden elke harer bewegingen kenmerkte, trad zij zwijgend oaar den voor haar bestemden zetel. Zij nam plaats , en, het hoold met de hand ondersteunende, luisterde zij met stille onderwerping naar het voorlezen der seheidings-acte. De plegtige atilte, die in de zaal heerschte, werd alleen afgebroken door het zenuwachtige snikken van HORTENSE , en door de ernstige en afgemeten toonen der stem van hem , die diep getroffen de acte voorlas. Toen dit geschied was, scheen het dat JOSEPHINE al hare krachten verzamelde ; zij drukte haren zakdoek krampaehtig aan hare roodgeweende oogen, en toen, statig oprijzende, sprak zij met eene duidelijke en welluidende, hoewel eenigzins bevende stem den eed uit, dat zij in die scheiding bewilligde. Daarop ging zij weder zitten , nam eene pen, en onderteekende de acte ; eene daad waardoor zij de teederste banden haars harten voor altijd verbrak , en hare zoetste hoop en streelendste wenschen voor immer vernietigde. Daarna stond zij op, en verliet met vorstelijke waardigheid, schijnbaar kalm en gelaten, de vergaderin ga , gevolgd door de bijna bewustelooze FIORTENSE, en den ernstigen , zich zelven beheerschenden EUGiNE. Nog was echter JOSEPHINE'S verschrikkelijke strijd niet volstreden. In hare vertrekken teruggekeerd, werd zij bijna ijlhoofdig van smart en hartzeer bij de gedachte, dat zij nog een laatst afscheid moest nemen van hem, dien zij zoo innig beminde, en nog tot even te voren haren echtgenoot had mogen heeten. Zij wachtte daar, in sprakelooze droefheid, het oogenblik af, waarop NAPOLEON gewoon was zich ter rust te begeven. Deze was juist, in hevige spanning, zijn slaapvertrek binnengetreden, en zijn kamerdienaar was gereed om zich te verwijderen, toen de bijzondere deur van zijn vertrek zacht geopend werd, en JOSEPHINE sidderend binnenkwam. Hare oogen waren rood en gezwollen , achteloos golfden hare lokken haar om de schouders, en zij vertoonde in haar geheelen persoon het beeld der onuitsprekelijkste smart. Waggelend trad zij tot in het midden der kamer ; toen bleef zij op eenigen afstand van NAPOLEON besluiteloos staan , verborg haar gelaat in beide VAN NAPOLEON EN JOSEPHINE. 97 handen, en barstte in een vloed van tranen uit. Het scheen, alsof een gevoel van welvoegelijkheid voor een oogenblik haar belette verder te gaan , alsof de overtuiging bij haar levendig werd, dat zij geen regt meer had om die kamer to betreden; doch in het daarop volgende oogenblik was zij niet langer in staat zich zelve geweld aan te doen, hare sinds zoo lang in haar binnenste besloten en verborgen liefde voor NAPOLEON to beteugelen. In de volheid van hare zielesmart alles vergetende, snelde zij op NAPOLEON toe, sloot hem in hare sidderende armen, en snikte luid en op hartverscheurenden toon de woorden uit: »Mijn echtgenoot! mijn echtgenoot!" — De onbegrijpelijke, ijzersterke zelfbeheersching van NAPOLEON was door deze onbedwingbare ontboezeming van JOSEPHINE geheel te niet gedaan , en ook hij barstte in tranen en snikken uit. Hij bezwoer JOSEPHINE zijne liefde, zijne vurige, eeuwigdurende liefde, en stelde al het mogelijke in het werk om haar te vertroosten, en hare onbeschrijfelijke smart to lenigen; beide rampzalige echtgenooten klemden elkander een tijd lang in de armen. NAPOLEON gaf den kamerdienaar zijn afscheid , en gedurende ruim een uur bleven de pas gescheiden echtelingen in hun laatste, bijzondere onderhoud vereenigd. Daarna verliet JOSEPHINE onder den druk eener smart, als welligt nooit op aarde werd ondervonden, voor altijd den man, dien zij zoo lang, zoo innig en zoo trouw bemind had en nog beminde. Nadat de Keizerin, met de wanhoop in het hart, zich in hare kamer van onnatuurlijke weduwschap had teruggetrokken , kwam , op een teeken van NAPOLEON, de kamerdienaar diens slaapvertrek binnen , om de lichten weg te nemen. De Keizer had zich onder de dekens als begraven, en sprak geen woord; de waskaarsen werden weggenomen, en de ongelukkige Monarch bleef alleen, in het duister en de stilte van den nacht aan de ijselijkheid zijner verwijtende gedachten overgelaten. Den volgenden morgen bewezen de doodelijke bleekheid van zijn gelaat , de matte blikken , en de lichtschuwe, wilde opslag zijner oogen, dat de Keizer een door gewetenskwellingen slapeloozen nacht had doorgeworsteld. Hoe groot het onregt en het Iced ook waren, die NAPOLEON aan de edele , waarlijk verhevene JOSEPHINE door deze nieuwe misdaad zijner grenzenlooze eerzucht toevoegde en deed verduren, men zal moeten erkennen , dat iets krachtigs, iets 98 DE EEETSCITEIDING , ENZ. ongewoons deze laakbare daad kenmerkt; dat zij het sterkste bewijs oplevert van den ijzeren wil en de onwrikbare onverzettelijkheid van NAPOLEON, die alleen door zijne eigen heerschzuehtige bedoelingen heheerscht werd. WAAROM IK DEN WINTER LIEFHEB. 't Was lente ; 't was ochtend — ik zat bij MINONE, De zon drank den dauw van het glinstrende kruid; Ik vroeg haar : „Wilt gij nooit beminnen , o schoone , En zal ik u ninnner omhelzen ale bruid P" — „ Neen, nimmer !" was 't antwoord , „ neen! vraag het mij niet, Want liefde vervliegt als de dauw van de blaaren , En, vlagt zij... dan voelt men nog smart bij 't ontwaren, Dat zij ons verliet." 't Was zomer ; 't was middag — en hoog aan den hemel Stand gloeijend de zon, als een vnurbol; de lucht Verschroeide de bloemen, verslapte de twijgen; 'k Was diep in de grot met MINONE gevlugt. „ Gij mint niet? 0! moet dan de liefde weldra Als 't zonnevnur d' oogst , mij het harte verbranden P" Zij bloosde, en zij vouwde toen lagchend de handen En antwoordde : „ Jai" 't Was herfst en 't was avond — eer d' aarde ging rusten, Bood zij nog haar gouden en geurigsten schaal ; De zon daalde neer in de golven, en hate MINONE de wang met een purperen straal. „ Natuur strooit vergeefs haren schat om u keen, Gij weigert haar lieflijkste gaven to plukken. Zal u dan all6en nooit de liefde verrukken P" Zij fluisterde : „ Neen !" 't Was winter ; 't was nacht — en het stormde daar buiten ; Ik zat met MINONE bij 't knappende Amur; De maan blonk door 't vorstige blad op de ruiten , Ben sneeuwkleed omhulde de gansche natuur. „Gij mint mij niet?" vroeg ik, „ gij spot met mijn smart 0, laat mij met bloemen uw levensweg tooijen, Tot d' ouderdom sneeuw in uw lokken zal strooijen !" — Zij zonk aan mijn hart. Naar het Dcensch. siEuwE-JAARwENsenEN. 99 NIEUWE-JAARWENSCHEN. Kent ge onbeduidender woorden, dan de gewone expectoratios , waarmede op den eersten dag des jaars de reeks van onbeduidendheden , die dat jaar nog geduldig aan te hooren zal hebben, wordt geopend ? Het gewone gevolg bepaalt zich meestal tot een handdruk of een zoen , een kwartje en een borrel; en meer invloed hebben ze zelden , die woorden van den dag, waarop ieder mensch nog iets weer dan anders de rol van automaat vervult. En toch kunnen omstandigheden aan die N.-Jaarwenschen nog at gewigt bijzetten. Op 1 Jan. 1859 kwam een mensch als een ander, , de gevolmagtigde van Oostenrijk, bij den Keizer van Frankrijk , ook een mensch, om hem te complimenteren, anders niet. En hij zeide wat hij zeggen wilde of moest, en hem werd geantwoord, zooals het behoorde, met eene kleine toespeling op hunne wederzijdsche zaken. En die nietige omstandigheid is genoeg om Europa in rep en roer te brengen. Een DE MORNY wint er eenige millioenen mede, alleen omdat zijne voorkennis van de keizerlijke woorden, hem in de gelegenheid stelt, om goed te speculeren. In Italie begint het te gisten, en Oostenrijk ziet zich genoodzaakt eenige duizenden Croaten , Hongaren en andere militairen, tot wezenlijk heil van zijne ietwat onbesuisde Trans-alpische kinderen, in de wapens te roepen en op te zenden. Sardinia begint te hopen ; Engeland te brommen en te overleggen wat het doen zal; Rusland de ooren te spitsen, nog meer dan het altijd doet; Pruissen komt nog een keer te meer tot het besluit, dat het maar weer onzijdig blijven zal. En de dagbladen , niemand — de Oostenrijksche policie in Italie alleen uitgezonderd, — heeft het drukker dan de dagbladen , om te raden , te liegen, te voorspellen , op te ruijen , tegen te spreken , of gerust te stellen, al naar den geest hunner abonnd's. De effecten dalen en kooplieden verliezen of worden geruineerd, Italianen worden gevangen gezet , en militairen aan het slijpen van hunne degens. Of er nog meer gebeuren zal, weet men niet. 'Waarschijnlijk zal de innemende voorkomenheid van een 150,000 Oostenrijkers in Milaan en zooveel andere duizend in de overige deelen van Italie, de goede gezindheid der schiereilanders en de rust in Europa wel bewaren. Maar het zegt nog at wat, dat alles met een paar woorden te veroorzaken. Vergelijk daarmede eens de wisseling van Nieuwe-Jaarsgroeten tusschen U en uw vriend den aschkarreman. — Atte menschen zijn gelijk , maar alle wenschen niet. HOOGST ZONDERLING VOORVAL. Het Algeineen Hanclelsblad van 26 Nov. deelt bet volgendo mode: 100 HOOGST ZONDERLING VOORVAL. »In den Courrier des Etats-Unis leest men als volgt: In de nabijheid van Philadelphia heeft een hoogst zonderling voorval plaats gegrepen. Een zadelmakersknecht, door zijne onmatigheld in het gebruik van sterken drank bekend , beyond zich onlangs in een kroeg , waar hij met eenigen zijner kennissen den avond met drinken doorbragt. Eensklaps komt hij op het zotte denkbeeld om to wedden , dat hij een brandend papier zoude inslikken. Daar men dit niet wilde gelooven, maakte hij zich gereed , om den aanwezigen zijne kunst to vertoonen ; doch naauwelijks had hij het vlammende papier in den mond gestoken, of hij uitte een zwakken kreet , en zeeg tot alter verbazing op den grond neder. Alstoen zag men eene blaauwe vlam rondom zijnen mond zweven ; men trachtte hem hulp to verleenen , doch weldra ontwaarde men, dat de ongelukkige inwendig brandde. Na verloop van een half uur was het hoofd en het binnengedeelte der borst verkoold. Twee er bij geroepen geneesheeren verklaarden , dat de van sterken drank doortrokken man, ten gevolge van wijngeest-ontbranding was overleden." Hoe geheimzinnig en tragisch staat het daar: »doch weldra ontwaarde men, dat de ongelukkige inwendig brandde." Toen viel er aan geen blusschen meer to denken , niet waar? De schrandere physicus die dit schreef, heeft zeker nooit als ondeugende knaap een lucifersdoosje aangestoken, en dat dan gebluscht door het eenvoudig to sluiten. Dan zou hij weten , dat zulk inwendig branden van een mensch even onmogelijk is als het inwendig branden van een gesloten lucifersdoosje of van een doofpot. Of als hij nadacht zou hij begrijpen, dat een menschelijk ligchaam , waarvan alle arteridn en vaten met vochten opgevuld zijn, wel door een grooten vuurgloed verkoold kan worden, maar met eene kleine vlam even bezwaarlijk in brand gestoken wordt als een natte doek met een zwavelstok. En die vochten worden wel gewijzigd door een alcoholiserend dieet, maar worden zelve geen alcohol. Al was men zoo kinderachtig van to gelooven, dat de adorn eens menschen, omdat hij met eenige deelen wijngeest bezwangerd is, zou branden alsI de spiritus onder mijn trekpot , — begreep men dan niet, dat die inwendige brand met het sluiten van den mond, dadelijk gebluscht zou zijn ? Hoogstens zou de fameuse Amerikaan zijne domme lippen gebrand hebben , maar daar evenmin aan gestorven zijn als de berigtgever aan het branden van zijne vingers. Dat een Amerikaansch blad zulke sprookjes van Moeder de Gans aan de Yankees opdischt , laat zich begrijpen ; maar belagchelijk is het, dat men in Frankrijk zich haast om zoo iets over to nemen , en uiterst vreemd , dat een fatsoenlijk en degelijk blad als het Handelsblad , daaraan nog een oogenblik aandacht schenkt. MENGEL WERK. IDA PFEIFFER. "De beroemde IDA. PFEIFFER is dood," — hebben de dagbladen ons voor eenigen tijd aangekondigd. En waar is het, dat deze energieke vrouw, zat maar niet verzadigd van onrust, het haar zoo bekende wereldrond heeft verlaten. Maar of het ook even zeker is, dat zij ten voile op den eeretitel van beroemd aanspraak kan waken, mag betwijfeld worden. Bekend , wereldbekend mag zij voorzeker heeten , en bekend in een goeden zin, wat met vrouwenbekendheid niet altijd het geval is; maar om even beroemd te zijn, als zij bekend is, daartoe wordt meer vereischt. Ongetwijfeld heeft zij die bekendheid verdiend door den onbegrijpelijken moed, waarmede zij zee en land omreisd , cannibaal en Chinees en Americaan bezocht heeft, door de vruchten, die zij, overal lezende , ook Kier en daar voor de wetenschap geplukt heeft. Maar om beroemd te zijn, moet het doel ook even grootsch en belangrijk wezen als de krachten, die in het werk worden gesteld. De krachten van ligchaam en geest, die zij in het najagen van haar doel heeft ten toon gespreid, waren zeker groot, verwonderlijk groot voor eene vrouw ; maar wat was haar doel? De wetenschap te vermeerderen ? Welke wetenschap dan ? Was het om eenig nut aan te brengen, hetzij den volkeren, die zij bezocht, hetzij der natie, wEiartoe zij behoorde? Men kan dit niet bepaald aangeven. Was het om onbekende landen op te sporen ? Zij wist niet, waar ter wereld nog een nieuw land te vinden zou zijn. — Was het om onbezochte streken nader te onderzoeken ? Zij heeft niet zoo zeer onbereisde streken voor het eerst bezocht, als wel in onbereisbare streken haar leven gewaagd. Was het een innerlijke aandrang die haar dreef, eene welgegronde overtuiging, dat zij het uitverkoren, dat wil zeggen, het geschikte werktuig was om juist dat werk zich op de schouderen te leggen ? Hoe groot haar moed en hare volharding ook waren, zij was niet genoeg wetenschappelijk MENGELW. 1859. N°. III. 8 102 IDA PFEIFFER. gevormd en had niet genoeg het bevorderen eener bepaalde wetenschap ten doel, om vruchten te kunnen hopen aan dien cooed en die volharding geevenredigd. Ook had haar moed iets onbesuisds, waardoor hij meer op overmoed geleek; en, dat zij niet veel eerder voor een der tallooze gevaren, die zij ongewapend trotseerde, bezweken is, mag in vele opzigten louter geluk genoemd worden. Het was ja, een innerlijke aandrang die haar dreef; maar was die aandrang veel meer dan eene instinctmatige behoefte? Zelve was zij ook te eenvoudig en te waar, om veel grootere waarde daaraan toe to kennen. In de voorrede voor hare eerste wereldreis zegt zij: »Gelijk de schilder zich gedrongen voelt om te schilderen, en de dichter om zijne gedachten uit te drukken, zoo is het mij eene behoefte, om de wereld te zien — reizen was de droom mijner jeugd, herinnering van het geziene, de verkwikking mijns ouderdoms." Het was hare natuur, de nood was haar opgelegd; en zij heeft gehoorzaamd. Als het waar is, dat ware grootheid niet door den tijdgenoot gewaardeerd wordt, dan mist IDA. PFEIFFER ook dit merkteeken der grootheid. Van haar is een roep uitgegaan door gansch Europa, en tot aan alle einden der wereld is haar naam doorgedrongen , al was het maar, omdat zij tot aan alle einden der wereld hare persoon gebragt heeft. Dien naam to verkleinen is geenszins mijn doel, maar wel de al te groote opgewondenheid over haar, die ik wel eens bij sommigen heb waargenomen, binnen zekere grenzen te houden. Het nagaan van hare levensgeschiedenis zal dit van zelf doen, terwij1 aan de andere zijde, het vernemen van wat zij heeft gedaan en gewaagd onze verwondering kan gaande maken, waarbij ik aan ieder de vrijheid laat om te bewonderen waar ik mij slechts verwonder. Mij schijnt zij meer eene curiositeit, dan eene celebriteit; maar eene curiositeit, die opgang genoeg gemaakt heeft en belangrijk genoeg is, om eenige oogenblikken onze aandacht bezig te houden. Hetgeen IDA PFEIFFER meest tot eer verstrekt, is niet dat zij zoo veel gereisd heeft, maar dat zij zoo laat begonnen is te reizen. Van hare jonkheid of waren jongensspelen en ligchaamsoefeningen hare geliefkoosde bezigheid , verslond zij reizen en geographische werken en dweepte met energische historische personen, als LEONIDAS , DIUCIUS SCAEVOLA, BRUTUS IDA PFEIFFER. 103 of CATO, - in 't kort toonde zij zulk eene overkrachtige natuur te bezitten , die een uitweg moest zoeken in een meet handelend optreden, dan der vrouw gewoonlijk wordt toegestaan. Doch dón ding was er, dat haar terughield om bU de eerste gelegenheid de neiging hears geestes te volgen : gevoel van pligt, en wel moederpligt — een bewijs, dat zij niet behoorde tot die halfslagtige wezens, die niet nalaten kunnen een onaangenamen indruk te maken, tot de onvrouwelijke vrouwen. In 1797 geboren , huwde IDA in 1820 met den advocaat PFEIFFER, een ongelukkig huwelijk, dat weldra werd ontbonden en waarbij IDA haar vermogen inboette en twee zonen overhield. Ofschoon thans vrij , ging het vervullen van hare moederpligten haar boven elle andere neiging. Zij bleef te Weenen, totdat beide hare zonen een beroep gekozen en zich gevestigd hadden. Toen eerst, nadat zij tot den einde toe den weg der huiselijke pligten had afgewandeld , begon de oude neiging weder met kracht op haren geest te werken , en na met sparen en inspanning eene som van 1000 florijnen bijeen gebragt te hebben, ging zij voor hare eerste reis uit. Dit was den 22"en Maart 1842, en de moedige vrouw was dus reeds bijna 45 jaren oud. Deze eerste reis was slechts een pelgrimstogtje. Over Constantinopel en door Klein-Azie trok zij op haar doel, Jeruzalem en het Heilige land, aan, en keerde over Aegypte en Italie naar Weenen terug , wear zij in Dec. van hetzelfde jaar aankwam. Het was haar proeftogt, waarop zich de noodige eigenschappen in haar ontwikkelden, om later met veel geringer middelen veel verder en gevaarlijker reizen te volbrengen. Tevens deed zij ook nu haar debut in de tweede eigenschap, waarin zij voor de wereld optrad , als schrijfster. Ofschoon met tegenzin en altijd verklarende , dat zij dien naam van schrijfster niet waard was, gaf zij de naauwkeurige aanteekeningen, die zij op hare reis gemaakt had, uit, onder den titel: Reim einer Wienerin in das Heilige Land (Wien, 1843. 2 Bde). Eigenaardig is het, dat juist wat haar meest ongeschikt scheen te maken, door hare geheele loopbaan als reizigster en schrijfster haar beste steun en de voornaamste oorzaak van haren naam is geweest. Het scheen eene ongerijradheid, dat eene vrouw, vooral op reeds zoo gevorderden leeftijd, op eene reis rondom de wereld zich aan de ongekende bezwaren die 8' 104 IDA PFEIPPER. haar wachtten, zou blootstellen. Maar ziet, juist daardoor alleen werd zij beschut tegen de galanterien der besehaafden en de gastronomische lusten der cannibalen , die, het eene zoowel als het andere, voor eene jonge vrouw of een krachtigen man onoverkomelijke hinderpalen zouden geweest zijn. Het scheen eene onmogelijkheid, om zonder een uitgebreid vermogen te bezitten reizen te doen , zooals anders alleen op gouvernementskosten worden ondernomen. Maar nu was zij wet genoodzaakt, om zoowel door het uitgeven van hare reisbeschrijvingen, als door het opzamelen van naturalia uit alle oorden der wereld, die zij aan musaea en particulieren verkocht, zich een inkomen te verschaffen. Daardoor heeft zij in zekere mate tot verspreiding van kennis en bevordering der wetenschap bijgedragen , terwijl zij enders welligt hare gewaarwordingen en haren oogst voor zich zelve bewaard had. Evenzoo ging het met haren schrijversnaam: het scheen onwaarschijnlijk, dat zij, die zich nooit had toegelegd, om de hooggestemde eischen der moderne litteratuur te bevredigen , door hare pen roem zou inoogsten. Doch juist daardoor had haar verhaal eene eenvoudigheid en waarheid, die bij de meeste reisbeschrijvingen in de zucht om zeer fraai te beschrijven en zeer diep te oordeelen, verloren gaan. Weinige reisbeschrijvers, misschien geen enkele, hebben zoo trouw en onvermengd wedergegeven wat zij gezien en ondervonden hebben. Daarbij kwamen echter twee andere voorname eigenschappen, zonder welke en haar geheele leven en haar naam onverklaarbaar zouden zijn. Het was vooreerst eene ontzettende energie en een moed, zooals die in enkele gevallen alleen bij de vrouw, die niet redeneert maar de inspraak des harten volgt, gevonden worden ; aan de andere zijde een ingeschapen levendig gevoel van regt en eene krachtige liefde tot waarheid, weardoor at wat leugen en ostentatie was haar een gruwel moest zijn. Uit de gelukkige vereeniging van at deze omstandigheden en eigenschappen ontstond de ondernemende reizigster, die alles wilde zien en wie alles gelukte , en de geloofwaardige schrijfster, die en door inhoud en door vorm harer schriften de algemeene aandacht wist te boeijen. Ondertusschen stelde de goede ontvangst van haar werkje haar in staat , om verder de lust haars harten te volgen. Twee jaren na hare terugkomst in hare vaderstad, had zij IDA PFEIFFER. 105 weder fondsen genoeg bijeenverzameld voor eene nieuwe reis. Fondsen genoeg voor haar, want een gewoon reiziger zou zich met zulk eene schraal voorziene beurs niet gewaagd hebben aan de hebgierige handen van logementhouders, schippers, voerlieden en elle andere philanthropen , die voor en van de reizigers leven. Maar het was haar eene studie, om overal de goedkoopste gelegenheden op te sporen , en zij bragt het in deze kunst eindelijk tot eene aanmerkelijke hoogte. Zoo was zij dan den 10de° April 1845 weder marschvaardig , thane het aangezigt near het Noorden gekeerd. Zij zag Kopenhagen , beklom den Hekla op Deland en keerde over Noorwegen en Zweden den 4dell Oct. te Weenen terug. Weder werd den volke verslag gegeven van haar wedervaren in hear werk: Reise nach dem Skandinavischen Norden and der Lased Island. (Pesth. 1846. 2 Bde). Dat verslag was belangrijk, ook weder grootendeels om de ware getrouwheid, waardoor menige overdrijving van vorige reizigers over de phantastische natuurtooneelen van het Noorden werd teregtgewezen. Behalve de opbrengst van dit werk zag zij zich nu ook eene andere bron van inkomsten geopend in den rijken schat van naturalia, uit de landen die zij bezocht had. Ofschoon niet met de wetenschappelijke kennis toegerust , die hiertoe vereischt wordt, zoodat zij dikwijls iets ale belangrijk medebragt dat geene waarde had, verkreeg zij toch langzamerhand een zekeren tact om die belangrijkheid te gissen, en was vooral in het van gen van insecten en kleine vogels den Duitschen entomologen en ornithologen van onberekenbaar nut. Met het welslagen van hare eerste togtjes nam ook hare reislust in verdubbelde mate toe. Te huis had zij geene rust weer, zij moest de wijde wereld in, de wijde wereld in den volsten zin des woords wilde zij van elle kanten zien. Een winter was haar genoeg geweest voor het vervaardigen van hear boek , het realiseren van haren schat naturalia en het maken van dit nieuwe, groote reisplan , en cten 1 sten Mei 1846 had zij Weenen weder acbter zich, moedig genoeg en, near hare wijde van zien, rijk en jong genoeg, om de wereld rond te reizen. Te Hamburg ging zij scheep op een Deenschen brik en was na eene reis van bijna drie maanden (!) te Rio-Janeiro. In Zuid- America zwierf zij rond, met haar vatbaar gemoed genietende 106 IDA. PFEIFFER. van de pracht der tropische natuur; maar zij had het alleen aan haar gelukkig gesternte toe te schrijven, dat zij niet reeds hier onder het mes van een weggeloopen slaaf den dood vond. In het voorjaar van 1847 keerde zij der gehate bevolking van Zuid-America met afkeer den rug toe, en hoopte natuurlijker menschen op Otahaiti te vinden , hoewel zij zich daar weder ergeren moest aan de verregaande onzedelijkheid, die Fransche beschaving, hier niet door Fransche etiquette gebonden, onder deze al te natuurlijke kinderen gebragt had. Wij kunnen begrijpen, met wat groote verwachtingen Mevr. PFEIFFER korten tijd daarna voet aan wal zette in het Hemelsche rijk, waar zij haren onverzadigbaren dorst naar kennis en curiositeiten met voile teugen hoopte te lesschen. Maar helaas! slechts met veel voorzorg mogt zij enkele merkwaardigheden bezigtigen ; een lang verblijf en dieper voortdringen in het land der geheimenissen werd haar niet vergund. Het onzedelijkste yolk der wereld vond zich te zeer geergerd aan eene 50jarige vrouw, die alle wetten van hunne eerbaarheid zoo schaamteloos dreigde .te vertreden. Voort ging het dus naar Engelsch India. Geen land ter wereld heeft zij misschien zoo opmerkzaara bereisd als dit groote tooneel van der Britten schuld en der Britten straf, als hadde zij een voorgevoel van de dingen die daar gebeuren zouden. Behalve de Presidentschappen Madras en Calcutta mogt zij met eigen oog Allahabad, Cawnpore, Futtehpore, Delhi en zoovele andere plaatsen aanschouwen, wier namen weldra zulk eene bloedige vermaardheid zouden krijgen, en misschien is er ook geene betere verklaring van de gruwelen die daar gezien zijn , dan hetgeen zij als onpartij dig ooggetuige en zonder eenig vooroordeel van der Engelschen wijze van omgang met de inlanders verhaalt. Van Bombay was haar oog naar Perzie en de classieke landen Assyrie, Babylonie, Mesopotamia gerigt. Menig geleerde en oudheidkenner zou haar benijden wat zij op deze hoogst belangrijke togten zag, maar de gevaren en ontberingen zeker niemand. Toen zij na eene reis van ettelijke dagen en van namelooze ellende door de woestijn van Mesopotamia, Tebris bereikte, wilde de Engelsche consul niet gelooven, dat zij werkelijk dien togt had afgelegd. En als ware het haar beschoren om op deze reis alle plaatsen to IDA PrEIFFEII. 107 zien, die in de tweede helft der negentiende eeuw beroemd zouden worden, dreef haar reizigers-instinct haar door Armenia, Georgia en MingrelW langs Russische voorposten en Russische wegen naar de Krim. Redutkale, Kertch, Sebastopol zelfs heeft zij gezien, zonder de Tartaarsche bevolking to benijden noch de Russen lief to krijgen. Nog een vlugtigen maar zorgvuldigen blik wierp zij op Constantinopel, Griekenland en de Jonische eilanden, en stond den 4den Nov. 1848 voor de poorten van Weenen. Weinige dagen te voren was de stad door het leger van vorst WINDISCHGRaTZ ingenomen ; de rust, die zij hoopte te vinden, vond zij dus in hare geboortestad niet. Doch zij sprak wel van rust nemen, het was haar echter nog geen ernst daarmede. L'appelit vient en mangeant, en zoo werd hare behoefte om meer te zien en to ondervinden door al wat zij gezien had slechts des to meer onbevredigbaar. Zij begon thans eene persoon van beteekenis te worden, en de publieke aanmoediging, die haar misschien niet geheel onverschillig was (hoewel zij altijd dezelfde bescheiden, eenvoudige vrouw bleef) vuurde haren ijver nog aan , zoodat het te vergeven is, dat zij haar aanvankelijke plan om thans te rusten op hare lauweren , varen liet. Zij gaf hare Frauenfahrt urn die Welt (Wien, 1850. 3 Bde) nit, verkocht hare medegebragte naturalien en nam 18 Maart 1851 den wandelstaf weder op in hare als verjongde handen. Zelfs ontving zij nu eene ondersteuning van 1500 florijnen van bet Oostenrijksche gouvernement, sedert de revolutie met een ongekenden ijver behebt, om al wat wetenschap is, of wetenschap zou kunnen zijn, te ondersteunen. En ofschoon al wat zij nu bij elkander had verre van voldoende was voor eene wereldreis, ging zij toch, vertrouwende op haar gelak, op weg. Aanvankelijk schijnt ze nu zelfs geen bepaald reisplan gehad to hebben , en begon met Londen , om de Kaap de Goede Hoop als tweede station to nemen. Hadden hare middelen het haar veroorloofd, dan zou eene ontdekkingsreis in het binnenland van Zuid-Africa juist in haren smaak gevallen zijn; maar zulk cone reis had een te grooten nasleep van uitrusting, begeleiding , enz. Ook van Australia moest zij afzien , want juist toen zij te Louden was, waren daar de groote goudvelden 108 IDA PFEIFFER. ontdekt en alles stroomde en stormde daarheen, waardoor het leven daar niet zonder gevaar en — wat het ergste was — zeer duur werd. ZU besloot dus de Nederlandsche Oost-Indian tot hoofddoel van hare reis te maken en verklaarde later zich daze keuze niet te hebben moeten beklagen. Van de Kaap bezocht ,zij voor de tweede maal Singapore en van daar Borneo. Daar werd zij vriendelijk ontvangen door den Heer (wilt ge Rajah) BROOKE, wiens persoon juist in onze dagen nog al ter sprake is gekomen ; maar zij behoefde niet te onderzoeken of zijn kunstrijkje den Hollanderen aangenaam was of niet. Moeijelijker was het, om zich door de onafhankelijke Dayakkers goed te doen ontvangen, waar het koppensnellen nog onder de uitspanningen behoort ; zij kwam er echter heelshuids en zonder hoofdverlies of en bereikte de Hollandsche residentie Pontianak. Hare geheele reis door den Indischen Arcbipel is uitvoerig in haar laatste work (Heine zweite Weltreise. Wien, 1856. 4 Bde) beschreven. Die beschrijving heeft vooral voor ons hare belangrijkheid en aantrekkelijkheid, daar zij de voornaamste eilanden en punten bezocht, en als onpartijdige, eerlijke ziel, niet medezingt in het spotlied , dat andere reizigers over ons meenen te molten aanheffen. Zij laat den Hollanders regt wedervaren en prijst openlijk de voorkomende, vriendelijke behandeling, die zij zonder uitzondering van alle Nederlanders ondervond. Haar verblijf to Batavia was eene soort van ovatie; met de meeste voorkomendheid werd zij behandeld en ook door den toenmaligen Gouverneur-Generaal DUYMAER VAX TWIST tot eon bezoek in zijne residentie uitgenoodigd. Bovendien werd de karig gevoede beurs der oude dame zooveel mogelijk gespaard en haar eindelijk door eenige kooplieden vrije overtogt been en terug naar Sumatra aangeboden. Het is vooral hare togt naar de Batakkers op Sumatra, die haar groote vermaardheid heeft verworven; doch ook hieruit ziet men weder van welke soort hare beroemdheid eigenlijk was. Gelijk men weet, is het menschen-eten bij dozen wilden stam nog in zwang, van daar dat hunne streek nog onder de zeer weinig bekende behoort. Ernstig werd dan ook daze reis Mevr. PFEIFFER afgeraden ; maar juist dat onbekende was haar eene aantrekkelijkheid, en cannibalen, echte cannibalen IDA PFEIFFER. 109 te zien, die verzoeking was haar te groot. Zij vertrouwde op hare zwakheid, en zag hierin misschien juist. Toen het er werkelijk toe scheen te zullen komen, dat zij het slagtoffer van hunne lekkerbekkerij zou worden, wist zij de hongerige vrienden aan het lagchen te brengen. Zoo'n oud wijf als ik ben zal niet lekker zijn , maar hard en taai" — en deze grap, juist grof genoeg voor deze heeren, redde haar het ]even. Doch als men dien geheelen togt leest , moet men erkennen, dat het blind geluk was, zoo zij niet hier of daar onder deze vreemdsoortige gastronomen den dood vond. Zij is er in geslaagd, om verder in deze streek door te dringen, dan eenig Europeesch reiziger; maar de aanwinst van kennis door haar verkregen, is niet evenredig aan het gevaar, en ik kan deze onderneming niet anders dan roekeloos en onverantwoordelijk noemen. Wat zij verder van hare togten door de binnenlanden van Sumatra en Java, naar Macassar, Banda, Celebes, enz. verhaalt, zal elk Nederlander met groot nut en groot genoegen lezen. En hij is daartoe in de gelegenheid, daar deze reis in het Hollandsch vertaald, in 1856 is uitgekomen. Een Americaansch scheepskapitein bood haar vrijen overtogt aan naar California, en zoo stak zij dan in eenen adem over naar het goudland (10150 zeemijlen), en landde den 27'"" Sept. 1853 te San Francisco. Van de wilde cannibalen was zij dus op eens verplaatst te midden van de cannibalen der beschaving, door de ruime goudbeloften dezer streken van heinde en ver hierbeen gelokt. Tech moest zij alles zien, en de behandeling, die zij ondervond, viel haar mede, al was de duurte van alles haar een gruwel. De goudwasscherijen, de mijnen en eindelijk ook de wigwams der Indianen werden met een bezoek van haar vereerd. Tegen het eind van 1853 ging zij weder scheep, langs Panama naar de Peruaansche kust. Voor haar, die thans tot alles in staat scheen, was het eene kleinigheid, om dwars door Zuid-America over de Cordilleren naar Brazilie over te steken. Toch maakten de onveilige wegen , in deze streken van opstanden en revoluties, en der Zuid-Americanen ontrouw haar dit onmogelijk. Wel beproefde zij het, en besteeg digt bij den Chimborazzo de bergketen der Cordilleren. Ook zag zij de uitbarsting van den vulkaan Cotopari, een genot, dat VON HUMBOLDT haar later sterk benijdde; 110 IDA PFEIFFER. maar zij moest eindelijk toch terugkeeren , om over de landengte van Panama America's oostkust te bereiken. Van Zuid tot Noord doorkruiste zij het land der vrije Americanen. De kalme dweepster met al wat natuur en natuurpracht is mogt de boorden van den Mississipi aanschouwen, en de vallen van de St. Antony-rivier en den Niagara. Zij bragt bezoeken aan Duitsehe colonisten en ballingen, als b. v. den badischen democraat HECKER, aan Chirokee'sche Indianen en aan Mormonen, en bewaarde de steden New-York, Boston, enz. voor het laatst. Den 21"en Nov. was zij gelukkig te Liverpool aangeland; maar moest nog een klein uitstapje maken, eer zij deze tweede wereldreis wilde afsluiten. Een van hare twee zonen was op een der Azorische eilanden San-Miguel gevestigd, en hem bragt zij een bezoek. Tot Mei 1855 bleef zij bij hem en keerde over Lissabon, Southampton en Londen naar Weenen terug. Vooral van deze ruim vierjarige wereldreis bragt zij een schat van vogelen, insecten (zelfs de Dayakkers hadden haar helpen vangen, hoewel zij het eerst wel wat kinderachtig vonden), conchyliön en ethnographische voorwerpen mede. Onder dezen maakten vooral die uit de Batta-landen opzien; de naturalia werden grootendeels voor het British Museum en de musaea van Weenen aangekocht. Haar naam was thans gevestigd, en zelfs ALEXANDER VON HUMBOLDT en de geograaph KARL RITTER te Berlijn toonden de hoogste belangstelling in de moedige vrouw; gelijk zij ook op hun voorstel tot eerelid van het Berlijnsche Geographische Genootschap benoemd werd. Ook begiftigde de Koning van Pruissen haar met de gouden medaille voor wetenschap en kunst. Hoe ingenomen met, en dankbaar voor deze eerbewijzingen, vooral HUMBOLDT'S vriendschap, zij ook was, zij bleef er hetzelfde zelfstandige en bescheiden karakter onder bewaren. Doch hetzij omdat geen profeet geeerd is in zijn vaderland, hetzij omdat het oordeel over haar nog al uiteenloopende was, te Weenen zelf werd haar veel minder eer bewezen, dan te Berlijn. Ofschoon zij bij hare laatste tehuiskomst er nog aan gedacht had om eindelijk ruste te nemen van den arbeid, thans dacht zij daar geen oogenblik aan. Het boven verwachting welslagen van de task, die zij zich voor haren ouderdom gesteld had, bragt haar meer en meer tot de overtuiging, dat zij IDA PFEIFFER. lil werkelijk nut stichtte door de zorgen en gevaren , die zij zich oplegde. Zij begreep nu ook der wetenschap van eenige dienst te zijn , en werkelijk had zij ook, voor zoo veel zulks nog mogelijk was, zich met vele kundigheden, hiertoe noodig, verrijkt. Met het toenemen in jaren en bekwaamheid in het vak, werd dus tevens deze natuurlijke neiging tot reizen als 't ware veredeld. Terwijl wij gerust kunnen aannemen , dat zij aanvankelijk reisde alleen om haar zelfs wille , om hare eigene behoefte des geestes te bevredigen , straalt ons bij hare latere reizen hoe langer hoe meer het streven door, om haar werken ook voor het algemeene belang meer vruchtbaar te maken, door overal de zuivere waarheid aan het licht te brengen, en waar zij kon bouwstoffen voor wetenschappelijke onderzoekingen aan te brengen. Daarom rigtte haar oog zich nu bij voorkeur naar een land, dat nog weinig bekend was en waar eene ontdekkingsreis groote verdienste hebben zou , — het eiland Madagascar. Het hielp niet, dat VON numBoLurr haar dit waagstuk afraadde en haar dan liever voorsloeg het binnenland. van Mexico te bereizen ; zij was niet gewoon om een eenmaal opgevat voornemen zoo spoedig te laten varen, en bleef bij haar plan. Van deze laatste rein is, zoover ik weet , nog Beene volledige beschrijving uitgekomen ; roaar de hoofdomstandigheden daarvan vond ik medegedeeld in de laatste aflevering van Unsere Zeit, pas bij BROCKHAUS te Leipzig uitgekomen , en wel door iemand, die, volgens de verzekering der Redactie, persoonlijk met IDA. PFEIFFER in betrekking had gestaan. Hij verhaalt ons daarvan het volgende : In Mei 1856 verliet IDA. PFEIFFER Weenen en ging over Berlijn naar Parijs , waar zij tot eerelid van de Societd Gdographique benoemd werd. Hier won zij echter zulke afschrikkende berigten over Madagascar in, dat zij haar voornemen voorloopig opgaf en vooreerst besloot nogmaals den Indischen Archipel te bezoeken. Men deelde haar namelijk mede, dat in Madagascar eene wreede en den Europeanen vijandige koningin heerscbte , waardoor het verkeer met het eiland geheel afgebroken was en maar zelden een schip het waagde , om deze ongastvrije kust te naderen. Mevr. PFEIFFER ging dus den 31"en Aug. 1856 naar Indio scheep ; doch toen zij in de Kaapstad aan land ging, werd zij door een Franschman 112 IDA PFEIFFER. LAMBERT opgezocht, die haar voorsloeg, zoo zij vast besloten had om Madagascar te bereizen , om dan gezamenlijk dien togt te ondernemen. Zoo nam zij met gretigheid haar eerste plan weder op en ging dadelijk met LAMBERT naar het eiland Mauritius, waar de Franschman gevestigd was, en van .waar uit alle voorbereidselen tot de onderneming getroffen werden. Doch over deze expeditie zweefde een ongunstig gesternte. LAMBERT was reeds vroeger, in 1855, op Madagascar geweest en had toen met den erfgenaam des troons , prins RAROTO, een vriendschapsverbond aangegaan. Volgens IDA. PFEIFFER'S brieven is prins RAKOTO een uitmuntend, menschlievend man, die zeer afkeerig is van de wreede regeringswijze zUner moeder, de koningin NANAVALO , en die Madagascar voor den Europeschen invloed en het Christendom openen wil. Hij had daartoe met LAMBERT een plan beraamd, waardoor de oude koningin van den troon gestooten en de prins de teugels van het bewind nemen zou. LAMBERT zou naar Engeland en Frankrijk reizen , om beide mogendheden tot eene interventie in Madagascar te bewegen. Pit plan leed echter schipbreuk waarschijnlijk op den naijver dier mogendheden, die elkander het schoone eiland niet gunden , en dus verklaarden zich niet in de aangelegenheden des lands te willen inmengen. Toen LAMBERT het mislukken zijner pogingen aan prins RAKOTO medegedeeld had, besloot deze, om zich met eenige voornamen des lands te verstaan en op eigen hand de koningin met geweld van de regering te verwijderen. Maar het karakter van de Hova's, den heerschenden volkstam op bet eiland, is valsch en laf. Toen het dus op de uitvoering aankwam werden de meesten afvallig en de zaak sprong af. Het Engelsche zendelinggenootschap, schrijft IDA. PFEIFFER, was naauwkeurig met LAMBERT'S plannen bekend, en daar men met den Franschen invloed ook tevens de invoering van het Catholicisme op Madagascar vreesde, zond dat genootschap een missionaris, ELLIS genaamd , naar Tananarivo, de hoofdstad des rijks, die alles aan de koningin verraden en haar voor LAMBERT en den prins waarschuwen moest. Onder doze ongunstige omstandigheden kwam IDA PFEIFFER met LAMBERT op Madagascar, waar men echter de beide reizigers met alle eerbewijzingen ontving. Toen zij, den 7den Mei 1857, te Tananarivo kwamen, zond het hof hun vele officieren IDA PFEIFFER. 113 en soldaten met een corps muziek te gemoet. De ontmoeting van den prins en LAMBERT was zeer hartelijk , en zelfs de koningin liet alle dagen naar LAMBERT'S gezondheid vernemen, toen hij aan de Madagascarsche koorts ziek lag. Ondanks de intrigues der zendelingen stonden dus de zaken der reizigers niet slecht, toen op zekeren dag een bekeerde Hova, RATSImArnmso genaamd, alle Christenen onder zijne landgenooten (verscheiden duizend in aantal) verried. Hij leverde eene schriftelijke lijst van alle Christenen in, die echter gelukkig eerst in RAKOTO'S handen viel en dadelijk door hem verscheurd werd. Velen werden hierdoor van den dood gered ; maar zij vlugtten toch alien naar de bosschen in het binnenland, en de koningin woedde op de wreedaardigste wijze onder alle Christenen, die zij magtig kon worden. De eerste minister, een vijand van LAMBERT, maakte no van deze gelegenheid gebruik, om den vreemdeling als een zamenzweerder bij de koningin aan te klagen. LAMBERT en IDA PFEIFFER waren nvermomde republikeinen", die naar Madagascar gekomen waren om de bestaande orde van zaken om te keeren. Alles keerde nu den in ongenade gevallen LAMBERT den rug toe. Hij werd met zijne gezellin gevangen genomen, en zij bleven veertien dagen in de angstigste onzekerheid aangaande hun lot. Men was voornemens hen in het openbaar ter dood te brengen. Prins RAKOTO trok zich hunne zaak echter zoo krachtig aan, dat de koningin — misschien ook uit vrees voor de Europesche mogendheden — de executie niet toestond , doch beiden dadelijk uit het land verbannen liet. Hun vonnis werd bun op eene formele geregtszitting voorgelezen, en daarop werden zij, onder begeleiding van 50 soldaten en 25 officieren naar Tamatave, eene havenstad aan de oostzijde van het eiland, getransporteerd. VO6r hun vertrek hoorden zij nog van gruwelijke executies, die de koningin ten uitvoer brengen liet. De reis van Tananarivo naar Tamatave kan gemakkelijk in acht dagen volbragt worden ; maar IDA PFEIFFER en LAMBERT werden 53 dagen in deze ongezonde streken heen en weer gesleept, op de brutaalste wijze behandeld, en van alle mogelijke geriefelijkheden beroofd, Geen wonder, dat zij, uitgeput door onophoudelijke koorts, in een erbarmelijken toestand te Tamatave aankwamen en doodziek op Mauritius aanlandden. 114 IDA. PFEIFFER. Dit titles berust op de schriftelijke of mondelinge mededeelingen van IDA PFEIFFER zelve. Op Mauritius Meld zij zich tot herstel harer gezondheid nog eenigen tijd op; maar de verschrikkelijke behandeling op Madagascar had de gezondheid der 60jarige vrouw geheel geknakt. Zij kon niet weder tot bare krachten komen, en kwam sukkelende en uitgeput den &Wen Mei 1857 in Engeland en den 12den Junij in Hamburg aan, waar zij eerst bij bloedverwanten, en later op haar eigen wensch, in het hospitaal onder geneeskundige behandeling bleef. De geruchten, alsof zij in geldgebrek en bitteren nood van alle vrienden verlaten in Hamburg ziek lag, waren ongegrond. Het heeft haar nooit aan geld ontbroken , daar zij zelve eenig vermogen bezat, en vrienden en bloedverwanten zich altijd harer aantrokken. Op de nitnoodiging eener vriendin reisde zij later naar Berlijn, waar zij zich 14 dagen ophield en van ALEXANDER VON HUMBOLDT een deelnemend bezoek ontving. Doch, als dreef de onrust aan zenuwziekten eigen haar steeds verder, begaf zij zich daarna naar eene zeer goede vriendin in de nabijheid van Wieliezka. Ondertusschen nam hare kwaal zeer toe, en begon zij eindelijk naar hare geboorteplaats te verlangen, zoodat hare familie Naar afhaalde en naar Weenen bragt. Hier bleef zij bij haar broeder in huis, totdat zij , zes woken later, stierf. Ten gevolge der namelooze vermoeijenissen en der groote verzwakking door aanhoudende koarts, was bij IDA. PFEIFFER eene ontaarding der lever ontstaan , die haar erge zenuwaandoeningen veroorzaakte. Zij werd voortdurend door On en eene groote gejaagdheid gekweld, kon bijna geen woord weer over de lippen krijgen, en vermagerde zoo zeer dat zij geheel onkenbaar werd. Slechts zeer weinige bezoekers ontving zij bij haar ziekbed, aan wie zij zich door teekens en haar altijd nog zeer sprekende oog verstaanbaar maakte. Wanneer men haar van genezing sprak, dwaalde een half ironische half melancholische lath om hare lippen. In het laatste van hare ziekte was zij in hare koortsige droomen dikwijls bezig met het op Madagascar uitgestane Teed. Dagelijks kwamen uit alle oorden der wereld brieven aan, om naar den toestand der zieke te vernemen, een bewijs hoe haar lot algemeen belangstelling wekte. Eindelijk den 28"e' Oct. 1858, des morgens om 1 uur, bezweek zij in den laatsten strijd. Zij werd IDA PFEIFFER. 115 op het St. Maxer-kerkhof bij Weenen begraven. Vele notabiliteiten en geleerden volgden hare lijkbaar. Een Duitsch biograaph zegt van haar, dat men lang met haar moest omgegaan hebben, om haar karakter goed te waarderen. Het kan zijn, dat dit den Duitscher en vooral den Weener, , die gewoon is door eene zekere winderigheid te verblinden, moeijelijk voorkwam ; maar een moeijelijk te raden karakter schijnt ze niet bezeten to hebben. Alleen moest men jets dieper zien dan de bovenste oppervlakte. Haar geheele voorkomen, haar gansche zijn had jets eenvoudigs , zoodat ze aan geheel onbekenden als eene dood gewone , alledaagsche vrouw voorkwam. In den aanvang van hare reis-carriére was zij ook geheel doordrongen van hare onbeduidendheid ; eerst later scheen zij zich wel jets op bare ongewone ondervindingen te laten voorstaan. Maar dit was niet te verwonderen bij de eerbewijzingen , die een noodzakelijk gevolg waren van hare zoo in het oog vallende loopbaan. Die kleine streek van pretentie kwam echter alleen voor den dag tegenover hooger geplaatste personen , vooral als men haar met een air tie protection naderde. Maar tegenover eenvoudigen en bescheidenen vertoonde zij geen spoor van hoogmoed. Aan kleederen en opschik besteedde zij geen penning meer dan noodig was; alleen voor de armen veroorloofde zij zich wel eens eene kleinigheid van hare gespaarde reispenningen of te zonderen. Hare energie is uit haar geheele leven zelf duidelijk genoeg. Doch men moet dan ook haar trouwe en gedetailleerde verhaal zelf lezen. Wanneer men bedenkt, hoe weinig de vrouw gewoonlijk in de beschaafde wereld tot physische inspanning in staat schijnt, en daarbij vergelijkt wat voor haar slechts eene kleinigheid was, dan komt men tot de erkenning, dat die zwakheid der vrouw eene conventionele dwaling is. Voetmarschen van 10 uren en meer, onder brandend heete zon, langs ongebaande wegen ; nachtverblijf in de open lucht of in de onbeschutte slaapplaatsen der natuurkinderen , of in bosch of woestijn bij het gevaar van verscheurende dieren en slangen; gevaarvolle beklimmingen van bergen — niets is haar onmogelijk. Waar bet noodig is overwint zij den natuurlijken afkeer tegen onbeschrijfelijke morsigheid van menschen waarmee zij in aanraking komt, of zelfs van voedsel , dat zij zich bij gebrek 116 IDA PFEIFFER. aan beter gevallen laat. Reeds zagen wij een van hare overmoedige waagstukken op haren togt onder de cannibalen ; niet minder waagt zij zich en neemt met kalmte hare voorzorgen tegen roovers of dieven , die zij op weg kon ontmoeten , of zelfs als gidsen of voerlieden bij zich heeft. Jammer is het altijd, dat hare kennis, vooral van natuurwetenschappen, te gering was, dan dat die verbazende werkzaamheid en doorgestane moeite evenredige vruchten voor de wetenschap kon opleveren. In hare jeugd bemoeiden zich zelfs de mannen zeer weinig met natuurkennis, zooveel minder de vrouwen. Later zag IDA. PFEIFFER zelve wel in, van hoe oneindig grooter gewigt hare voorbeeldelooze omzwervingen zouden zijn , als zij in pleats van algemeene begrippen, kennis van natuurlijke geschiedenis en verwante wetenschappen bezat; maar het lag ook niet in hare natuur om zich met stille, ingespannen studie te kunnen vergenoegen , en voor systematische kennis had zij ook geen smaak. Van zeer geringe beteekenis zouden dan ook hare reizen en hare berigten zijn , zoo niet hare onbegrensde waarheidsliefde er eene bijzondere belangrijkheid aan gaf. Dat is hare sterke zijde ; wat zij nu mededeelt , men kan er op vertrouwen , dat werkelijk zoo hare ontmoetingen en hare bevindingen zijn geweest. Wear zij oordeelt , — en zij doet het zelden over zaken die buiten haar bereik liggen , — daar kan men aan dat oordeel wel eenig gezag toekennen ; in alien gevalle is het een onpartijdig oordeel. Eigenaardig is bij haar eene zekere voorliefde voor onbeschaafde stammen en volken , wier barbaarsche zeden zij herhaaldelijk in vergelijking brengt met gewoonten der beschaafden , die dan wel beter schijnen , maar het in den grond niet zUn. Die neiging is verklaarbaar bij hear onbedorven gevoel van regtvaardigheid. Zij kan niet goed verdragen, dat de beschaafde zoo diep minachtend op den wilde nederziet ; haar instinctmatige afschuw voor al wat valschheid en schijn is, komt daar tegen op. Een nog al sterk sprekend voorbeeld daarvan vinden wij in hetgeen zij over de Dayakkers zegt. Nadat zij het een en ander over hunne liefhebberij van koppensnellen gezegd heeft, dat geschiedt zoowel om aan eenige religieuse verpligting te voldoen, als om wreak te nemen , en zelfs op rooftogten uit IDA PFEIFFER. 117 bloote liefhebberij, verhaalt zij, dat zij )) zoo gelukkig geweest is van een paar schoone oorlogstropheeen van twee versch afgehakte menschenhoofden te zien." (*) — Men ziet, de goede dame is niet overgevoelig. Als zij dan echter voortgaat te beschrijven hoe afschuwelijk die hoofden waren toegetakeld , en met welke wilde vreugde de Dayakkers haar die tropheeen toonden en daarbij in het doode gelaat spogen, dan wordt het haar ook te erg. Maar dan vervolgt zij huiverde , maar kon niet nalaten mij zelve of te vragen, of, per slot van rekening , wij Europeanen niet inderdaad even slecht of nog erger zijn dan deze verachte wilden. Is niet elke bladzijde van onze geschiedenis vol van afschuwelijke daden van verraad en moord ? Wat zullen wij zeggen van de godsdienst-oorlogen van Duitschland en Frankrijk ? van de verovering van America ; van de geweldenarijen in de middeneeuwen ; van de Spaansche Inquisitie ? En zelfs wanneer wij aan de nieuwere tijden komen , nu wij uitwendig meer beschaafd zijn, zijn wij in den grond zachter en genadiger jegens onze vijanden ? Niet slechts eene armzalige but onder de wilde en onwetende Dayakkers, maar mime zalen en uitgestrekte paleizen zouden door menig Europeesch vorst versierd kunnen worden met de hoofden, die ter bevrediging hunner zelfzuchtige oogmerken gevallen zijn. Zouden de oorlogen van NAPOLEON ze niet bij millioenen opleveren ?" en zoo gaat ze voort de jammeren des oorlogs onder ons met de gruwelen der wilden te vergelijken , — ja zelfs als nog erger voor te stellen. Er is zeker wel wat waars in hare opmerking, maar het is toch ietwat paradoxaal. Juister is hetgeen zij bij eene andere gelegenheid opmerkt. De reis van Pontianak naar Batavia deed zij met den Christiaan Huigens , die een transport van 120 soldaten en 46 vrouwen aan boord had. Onder de soldaten waren 30 Europeanen, maar de overigen , zoowel als de vrouwen, waren Javanen , en ik moet tot mijn leedwezen er bijvoegen ," zegt zij, ,dat er vrij wat meer op het gedrag der Europeanen dan op dat hunner meer onbeschaafde broederen te zeggen viel. Ik dankte God, dat ik geene dochter of jong meisje bij mij (*) Bij gebiek aan het oorapronkeltke, dat ik niet magtig kon worden, heb ik de Engelache vertaling gevolgd. 11ENGELW. 1859. N°. III. 9 118 IDA PFEIFFER. had, want ik zou haar in hare but hebben moeten opsluiten. Onder de half naakte Dayakkers zag ik nooit iets waarover eene inderdaad onschuldige en zedige vrouw zich zou behoeven te ergeren ; maar het spijt mij to moeten zeggen , dat zoo ver als ik de Christenen in deze streken gezien heb , • hetzij zij zich Protestanten of Catholijken noemen, zij veel zedeloozer in hun gedrag zijn, dan de Mahomedanen en Heidenen. Zelfs de officieren van deze troepen verklaarden , dat zij de inlanders liefst als soldaten hadden , en dat zij weer ordelijk en handelbaar zijn en veel minder aan dronkenschap overgegeven." Haar oordeel over de Chinezen , hunne zedeloosheid , laagheid en laffe wreedaardigheid is natuurlijk ook niet gunstig. Maar nog meer misschien heeft zij tegen de Zuid-Americanen. Trouwens, zij had er ook reden voor. Verbeeldt u, toen zij in Ecuador van Savonetto naar Guayaquil reisde, had zij het ongeluk van uit het roeibootje te vallen , dat haar langs de rivier Guaya brengen moest. Zij was niet erg geschrikt, want ofschoon zij niet zwemmen kon , dacht zij dat de roeijers dit toch zouden kunnen en haar helpen. Maar toen zij wear boven water kwam zag ze hen dood bedaard in de boot zitten zonder een winger voor haar te verroeren. Bovendien was de rivier vol caimans. Doch door een bijna wonderbaar geluk bragt ze het zelve zoo ver, dat ze de boot te vatten kreeg, en mogt toen eindelijk van een passagier eene kleine handreiking ontvangen. Toen zij later de verschrikkelijke geschiedenis vertelde, vend niemand er iets vreemds in ; men verzekerde haar alleen , dat het wonder was, dat men haar weder in de boot had laten klimmen , daar bet niets vreemds was, dat zij een reiziger opzettelijk in het water wierpen, om zich zijne bagaadje toe te eigenen. Andere staaltjes van afzetting en laagheid die zij hier ondervond , zijn weinig beter. Ook bier ontmoette ze weder Indiaansche stammen, zoo ellendig, dat zij nog beneden de negers stonden, die hen diep verachtten, gelijk deze wear door de Spanjaarden werden veracht. »Maar toch," zegt zij, 77 zijn die Indianen de beste en eerlijkste bewoners van de geheele streek." De dweepers met De Negerhut en dergelijke overgevoelige schilderingen van de jammeren der negers zullen ook met groot nut haar hooren spreken over de slavernij. Zij is zeer verre van blind te zijn voor bet gruwelijke daarin gelegen, IDA 1'141117FM 119 maar ale zij over de Russisehe lijfeigenen begint, daft bewijst ze u , dat die dikwijls nog erger worden uitgezogen; en tegenover vele voorbeelden van slechte behandeling, heeft zij ook dikwijls plantages en slaven in zeer goeden toestand gezien. ,Ofschoon ik zeker zorg droeg goed nit mijne oog,en te zien, kon ik niet nalaten te denken, dat wanneer de slavernij overal zoo was, het een oneindig beter lot moet zijn, dan dat van velen uit onze werklieden en zelfs boeren in Europa." Op eene andere plaats over Brazilid sprekende, maakt zij ook eene niet onaardige opmerking. Het wordt nu meer en meer bekend en zij heeft er op hare reis de bewijzen van gezien, hoe de emigranten , die op alle mogelijke wijze near Brazitid gelokt worden, gruwelijk en schandelijk worden bedrogen. Zij waarschuwt hare Duitsche landgenooten voor hetgeen hen daar wacht, en voegt er bij: »Er zijn mensehen in Europa, die geen haar beter zijn dan de Africaansche slavenhalers, en dat zijn die agenten , die arme drommels ore den tuin leiden met overdreven schilderingen van America's rijkdom en de voordeelen die hen daar wachten, terwijI hunne slagtoffeis eerst to laat ontwaren, dat zij hun toestand in pleats van verbeterd verergerd hebben, en dikwijls ale eleven worden verkocht en behandeld." Gelijk wij zagen is zij met de Hollanders in Indic ingenomen geworden, hoewel zij gulweg verklaart, dat zij eerst weinig goede gedachte van hen had, wegens de voorstellingen die men haar altijd van hen gegeven had. Zelfs de Americanen zijn haar in vele opzigten medgevallen, hoewel zij veel heeft te verhalen van hunne ruwheid en ongemanierdheden. Maar met de Hollanders hebben zij toeh dit gemeen, dat hear op de stoombooten van beiden bijna altijd vrije overtogt werd aangeboden. De Engelschen bevallen haar over het algemeen niet bijzonder. nMet hoeveel ingenomenheid de Engelschman ook van zijne philanthropie spreekt, op zijne stoombooten doet hij zich geheel anders voor. Ofschoon men de Americanen verwijt dat zij om niets anders dan om de dollars denken, verkies ik ze op hunne schepen ver hoven de Engelschen. Ik wil hier eene kleine sehets geven van de inrigting op zulk eene stoomboot. De hutten der eerste classe, vooral die der dames zijn zoo eng, dat er naauwelijks plaats is om zich to kleeden. Wanneer de hutten vol zijn, moeten zij die zich 9 * 120 IDA PFEIPPER. later aanmelden in de eetzaal slapen, want men wijst geene passagiers af. Komen er nog meer, , dan stuwt men ze in het vooronder, , in eene nette kamer wel is waar, meat die niet in hutten is afgedeeld , terwijl de slaapplaatsen alleen door gordijnen zijn afgesloten. En beide sexen moeten zich daarmee vergenoegen , hoewel de Engelschman in zijn land zoo overkiesch is, dat op verscheiden spoorweglijnen een man niet in de wachtkamer der dames mag binnenkomen. Maar alle consideraties zwijgen als er geld te winnen is." Gezond verstand spreekt ook uit hare niet onbelangrijke mededeelingen over de werking der zendelingen, die zij zelve aan het werk heeft kunnen zien. In China, in de nabijheid van Canton, had zij het genoegen een riviertogt met een dier heeren te doen. De zendeling was zoo vriendelijk van haar te vergezellen, en nam deze gelegenheid te baat om onder de inboorlingen het goede zaad to strooijen. Hij had 500 tractaatjes bij zich, en zoo dikwijls als zij eene andere boot ontmoetten, reikte hij zoo ver mogelijk over boord met een half dozijn daarvan in de hand, en wenkte om nader bij te komen en ze aan te nemen. Wanneer zij dit niet deden , dan werd naar hen toegeroeid en de zendeling begiftigde hen met zijne tractaten bij dozijnen en vervolgde zijn weg met vreugde over het goed, dat zij zonder twijfel stichten zouden. Maar wanneer zij aan een dorp kwamen, dan werden er nog vrij wat grooter zaken gedaan. Zijn bediende moest gansche pakken tractaten daarheen brengen , dig in een oogenblik onder de nieuwsgierigen verdeeld werden, die zich in grooten getale om hem verzamelden. »leder nam ," zoo gaat ze voort , »wat hem geboden werd aan, daar het niets kost , en al kon hij ook niet lezen , — ofschoon de tractaten in het Chineesch waren , — dan had hij toch altijd zoo veel papier. De zendeling keerde verheugd naar huis. Hij had zijne 500 exemplaren uitgedeeld. WM' schitterend nieuws voor het Zendelinggenootschap, en wat een fraai artikel voor de berigten die hij nu zonder twijfel naar Europa overzondr Evenzoo in Engelsch Indie. Ook daar verontwaardigt zij zich over het gemakkelijke en hoofsche leven dat de dienaren des woords leiden, zoo weinig geschikt om hun het vertrouwen der inlanders te verschaffen. Zij houden van tijd tot tijd lange preken en zenden dan hoogdravende berigten op over IDA PFEIFFER. 121 de groote massa's die onder hun gehoor geweest zijn , alsof die daarom reeds tot het Christendom bekeerd waren. »Maar wanneer eens Chinesche , Indiaansche of Perzische priesters in Europa kwamen preken in hun nationaal costuum , zouden zij niet evenzeer grooten toeloop hebben ?" Een geheel ander tafereel hangt zij op van de Hollandsche zendelingen, en zulk een berigt van eene zoo onbevooroordeelde en geloofwaardige zijde heeft zeker hooge waarde. Op Celebes, in de residentie Manahassa, zag zij ook zendelingen, en zegt van hen het volgende : »De levenswijze van de zendelingen hier scheen mij oneindig beter voor het doel geschikt , dan die van Americaansche en Engelsche zendelingen, die ik in Indi8, Perzid en China heb gezien. Zij vestigen zich op ddne plaats en vliegen niet het land door, sours 50 en meer uren ver om te preken voor lieden die geen voorafgaand onderrigt gehad hebben en dus weinig begrij pen van die lange redevoeringen. Als hun werkkring te uitgebreid wordt voor de krachten van ddn, dan verzoeken zij om een assistent en zoo gaat het werk stap voor stap voort. De Hollandsche zendelingen ontvangen een zeer matig inkomen van het Genootschap en leven zeer eenvoudig, zonder de weelde en grootheid der Americaansche en Engelsche verkondigers des Evangelies onder de heidenen. Maar hunne kudde voelt zich veel meer door hen aangetrokken, daar er niet zulk een groot verschil in de uitwendige positie is. De inlanders kwamen den Heer scRwARz bezoeken brengen , en elk zendeling heeft eenige inlandsche jongelingen en meisjes bij zich aan huis , die voor schoolmeesters of voor andere doeleinden worden opgeleid. Zelfs achten zij het niet altijd beneden zich, om met beschaafde inlandsche meisjes te huwen. Mevr. SOHWARZ is niet van Europesche afkomst, maar zij volbrengt hare pligten zoo goed en beter dan de vrouwen van andere zendelingen ; en noch zij noch hare kinderen vin den het noodig our reizen naar Europa te doen ter herstelling hunner gezondheid , — iets wat anders een belangrijk artikel onder de uitgaven der zendelinggenootschappen is. Na mijn bezoek hier begon ik vrij wat meer eerbied voor zendelingen te koesteren dan ik ooit te voren had gehad." Maar de elf deelen reisbeschrijving, waarmede IDA PFEIFFER de wereld begiftigd heeft, behelzen te veel dan dat wij eene 122 IDA. PFED¦FER. bloemlezing daaruit zouden kunnen geven. Het vorige gelde als een paar proeven van hare wijze van reizen , opmerken en vertellen. Zij heeft niet alleen schoone landen aanschouwd, merkwaardigheden bezigtigd, statistieke opgaven onthouden; zij heeft menschen gezien , den mensch waargenomen in al zijne verschillende vormen, op alle deelen der aarde, en hare rijke ondervinding heeft haar een juisten, onpartijdigen en alles omvattenden blik gegeven , zoodat zij met eigen oogen ziet en den lezer de zaken zoo trouwhartig voorstelt, dat het hem is als hadde hij zelf de wereld aan hare hand rendgewandeld. Tellers hebben berekend, dat zij 150,000 (Eng.) mijlen ter zee en 20,000 to land heeft afgelegd. Niemand zij het toegewenscht door zulk een onwederstandelijken zwervenslust te worden voprtgejaagd. Maar haar die het beschoren was zij dank gezegd, dat zij met zoo geringe gaven der wereld zoo veel nut heeft aangebragt als in haar vermogen was. D-D. VERBLIJF EENER ENGELSCHE DAME ONDER DE KAFFERS TIJDENS DE LAATSTE OORLOGEN. Vreemde avonturen hebben altijd eenige aantrekkelijkheid; raw zij krijgen nog belangrijkheid bovendien , wanneer zij waarheid behelzen. Als zoodanig meenen wij het hier volgende verhaal te kunnen aanbieden. Het is getrokken uit een veelgelezen Engelsch boek , verleden jaar uitgekomen: Adventures of Mrs. Colonel SOMERSET in Cafraria during the war. Ed. by J. D, rBliTON. London. Deze vrouw, die, door toevallige omstandigheden onder de bewoners van Zuid-Africa vervallen, door eerie overspannen fijngevooligheid zich eene vrijwillige ballingschap onder hen oplegde, is aan de Kaapkolonie onder de Engelschen genoegzaam bekend. De noodige papieren en bewijsstukken tot hare geschiedenis behoorende, waren in handen van eon schoolmeester in de Kaapstad , en daaruit benevens andere inlichtingen heeft de Heer FENTON die geschiedenis opgesteld. Aileen heeft hij de namen veranderd en enkele omstandigheden verzwegen , om der familie de lasten der publieke nieuwagierigheid te besparen. Mrs. SOMERSET was de vrouw van een jongeren zoon eener VERBLIJF EENER ENGELSCHE DAME, ENZ. 123 voorname familie, die eerst in de koninklijke, later in de Indische armde diende , en weldra tot den rang van colonel opklom. Het geluk dezer echtverbindtenis werd eerst gestoord, toen de gezondheid der beide eenige kinderen, twee dochters, zorgwekkend begon te worden , zoodat de doctoren op hare verwijdering uit het Indische climaat aandrongen. In Engeland vonden zij echter volkomen herstelling, en het werd haar weder vergund tot hare ouders in India terug te keeren. De moeder reisde haar tot aan de Kaap te gemoet , — want het was nog in de dagen voor de stoombooten en den overlandweg naar India. De colonel zelf werd door zijn militairen pligt verhinderd om haar te vergezellen. In de Kaapstad knoopte Mrs. SOMERSET enkele vriendschapsbetrekkingen aan, die op haar volgend lot van gewigtigen invloed zouden zijn, haastte zich echter toen hare kinderen aangekomen waren om met de eerste scheepsgelegenheid naar India te komen. Doch weinige dagen na het vertrek werd dit schip door een dier geduchte stormen beloopen, die aan deze streken zulk eene treurige vermaardheid hebben gegeven. Reeds had de kapitein de booten in gereedheid gebragt, toen het vaartuig op het rotsachtige strand gedreven werd. Mrs. SOMERSET had hare dochters op het dek laten komen en was er in geslaagd, om haar te bewegen , dat zij blindelings hare bevelen zouden gehoorzamen. Zoo had zij het geluk, van ze in eene der volgeladen booten gebragt te zien , toen de tweede, waarmede zij zelve het wrak hoopte te verlaten , met alien die er reeds in waren voor hare oogen omsloeg. Twee vrouwen, die in haren radeloozen angst over boord waren gesprongen en zich aan de boot vastklemden, waren oorzaak van dit ongeluk, en de andere boot roeide in allerijl weg , om niet aan dezelfde kans bloot te staan. De kapitein, die met Mrs. SOMERSET en eenige manschappen op het schip overbleef, troostte haar met de hoop, dat hij het door pompen nog zoo lang boven water zou kunnen houden, totdat de boot wederkeerde. In den nacht echter verdubbelde de storm in woede, en eene hooge golf sloeg eindelijk het lekke schip tusschen twee klippen , waar bet, hoe beschadigd ook, toch althans vast zat. Maar diezelfde golf had ook den kapitein en alien die op het dek bezig waren weggespoeld, en Mrs. SOMERSET bemerkte tot hare ontzetting, dat zij alleen op het wrak achtergebleven was. 124 VERBLLIF 'RENEE ENGELSCRE DAME ORDER DE RAPPERS Toen zij, na een korten slaap, waartegen zij zich door vermoeidheid niet had kunnen verzetten , wakker werd, brandde de zon uit den helderen hemel neder. De zee was rustiger geworden, en het schip, in het lang gespleten , zat tusschen twee klippen, digt bij den oever. Mrs. SOMERSET had nog geen tijd gehad om over haren toestand na te denken , toen een zwart hoofd boven het scheepsboord zich vertoonde, en een paar oogen , half verwonderd , half verschrikt , haar aanstaarden. Eindelijk verzamelde de bezoeker zoo veel moed, dat hij op het dek klom en haar naderde. Hij bevoelde hare hand en haar gelaat, en nam alles met groote nieuwsgierigheid op. Toen de dame hem echter door teekenen te kennen gaf, dat zij aan land gebragt wenschte te worden, nam de wilde in schichtigen angst de vlugt. Ondertusschen hadden eene menigte zijner medgezellen , aan het strand verborgen, het gebeurde waargenomen ; toen begon eene ernstige beraadslaging , en ten slotte kwamen verseheiden inlanders aan boord, die, nadat zij het schip van alle kanten hadden opgenomen, Mrs. SOMERSET gelukkig aan land en Tangs de steile klippen naar boven bragten. Voor hare veiligheid behoefde onze schipbreukeling , gelijk ze weldra bespeurde, niet bezorgd te zijn, want de inlanders, een gemengd ras van Hottentotten en Boachjesmannen , schenen zeer bevreesd voor dit vreemde schepsel, dat in hunne handen gevallen was ; want, gelijk later bleek , behoorden zij tot een kleinen stam, die met Europeanen tamelijk onbekend gebleven was. Het was geheel toevallig , dat zij zich op dat oogenblik juist aan het strand bevonden, want hunne gewone verblijfplaats was diep in het binnenland; maar hongersnood had hen uit hunne woonplaats gedreven, en deze troep was naar zee gezonden , om eenige visschen magtig te worden. Mrs. SOMERSET werd door een brandenden dorst gekweld, daar echter nergens water te vinden was, moest zij hoogst dankbaar de Borst van eene der vrouwen, die haar aangeboden werd, aannemen. De wilden begaven zich toen op marsch naar de legerplaats van hun stam, en droegen Mrs. SOMERSET, die niet in staat was om hen te volgen, op een geimproviseerden draagstoel mede. Na eene korte rust bij nacht bereikten zij eindelijk de legerplaats, en bragten hun wonderlijken buit voor hun opperhoofd, een oud, gebrekkig man, TUDENS DE LAATSTE OORLOGEN. 125 die op een met dierhuiden bekleeden troon onder zijne vrouwen zat, die met groote oogen de blanke vrouw alles behalve vriendschappelijk aanzagen, in de vrees dat Z. M. de vreemdeling tot zijne eerste gemalin verheffen zou. Maar het opperhoofd was reeds boven zulke jeugdige dwaasheden verbeven, en nadat hij haar even verwonderd had beschouwd, als wij b. v. eene Aegyptische mummie , gaf hij de colonelsvrouw aan den wilde, die haar het eerst gezien had, ten geschenke. Deze was met dit geschenk tamelijk verlegen , bragt haar aan de hand in zijne hut, zette eene schaal met melk naast haar en verwijderde zich daarop in allerijl. Mrs. SOMERSET verkwikte zich aan den koelen drank en viel weldra in een gezonden slaap. Naauwelijks was hem dit uit hare zware ademhaling gebleken , of de kleine zwarte gestalte van dezen nieuwen echtgenoot trad steelsgewijze de but weder binnen en knielde oust haar neder. Het scheen hem genoegen te doen , dat de melk opgedronken was, alsof hij hierdoor eenig geloof aan hare menschelijke natuur gekregen had; maar zijne bespottelijke vrees keerde terug, toen hij uit nieuwsgierigheid horologe en ketting zijner gevangene in de hand had genomen. Het horologe namelijk , dat slechts om de acht dagen opgewonden behoefde te worden , liep nog, en toen hij bet tikken hoorde, verbeeldde hij zich dat dit de Fetisch der blanke was. Maar toen hij de beweging van den secondenwijzer zag, werd het hem al te bang en wierp hij het uurwerk vol schrik in den schoot der vreemde neder, en rende schreeuwende weg. Spoedig echter keerde hij met twee vrouwen, zijne oudere ega's, terug, die insgelijks het uurwerk beschouwden en niet lang daarna zachtjes de dierenhuid , waarop Mrs. SOMERSET lag, opbeurden, en met de slapende den marsch naar het binnenland vervolgden. Half wakende , half slapende liet zij zich voortdragen, totdat men na het aanbreken van den dag eene rustplaats bereikte. Daar beyond zich eene soort van hol, in den heuvelwand uitgegraven , waarin zich, bij een helderbrandend vuur slapende, eene boschjesman-vrouw (boschjes-vrouw?) beyond. Mrs. SOMERSET was niet weinig verrukt toen deze, wakker gemaakt zijnde , haar in gebroken Engelsch toesprak en gerust stelde. Later hoorde zij , dat deze vrouw als tienjarig kind door hare moeder bij een hongersnood voor 10 pond meel aan 126 VERBLIJF EENER ENGELSCIIE DAME ONDER DE KAFFERS een Engelsehen colonist op de grenzen verkocht, en toen zij volwassen was, bij eene strooppartij van Kaffers in de naqheld, weggeloopen was. Aan deze goedaardige vrouw deed de voorzigtige boschjesman zijn geschenk , waarmea hij geen raad wist, over. Zij nam de uitgeputte Engelsche mede in hare but of hol, ontkleedde haar en begon hare huid met olie in te wrijven , waarna zij haar in wollen dekens hulde en met welgevallen hare blijkbare verkwikking waarnam. Weldra vertoonde zich ook de overige familie, man, zonen en dochteren , die alien hunne vreugde over de onverwachte gast to kennen gaven. Zoo gingen er verscheiden weken zonder andere gevaren voorbij , dan dat op zekeren nacht Mrs. SOMERSET door gebrul wakker werd en twee gloeijende oogen door de afsluiting voor het hol heengluurden ; maar reeds toen zij begon te begrijpen, dat een leeuw haar een bezoek wilde brengen , had het galante dier zich weder verwijderd. Eenige dagen later bespeurde Mrs. SOMERSET eene bijzondere levendigheid in de gesprekken van hare gastvrienden , en toen zij zich des morgens alleen in de woning zag, meende zij , dat men haar verlaten had. Maar op haar roepen verscheen SILLA , hare goedaardige verpleegster, , en bragt haar de weinig opwekkende tijding , dat men sedert eenige dagen reeds in zwaren hongersnood verkeerde, en dat de anderen op de jagt gegaan waren. Des avonds was de familie wear Njeen , maar allen waren met leege handen huiswaarts gekeerd. Zoo besloot men dan deze plaats to verlaten en meer binnenslands andere gronden van den nomadischen stam op te zoeken. Daar Mrs. SOMERSET hare hoop om weder onder Europeanen te komen bij elke schrede landwaarts verminderen zag, was deze tijding haar zeer onaangenaam; maar er was niets aan te doen , integendeel moest zij de goedaardigheid der boschjesmannen bewonderen , die tot zoolang hunne verlegenheid niet eene hadden laten bemerken en hunne gast getrouw haar dagelijksch rantsoen gebragt hadden. Zoo brak het nomadische huisgezin dan op, en gedurende den marsch, die verscheiden dagen duurde, moest men zich met de alles behalve lekkere knollen van een uijachtig gewas voeden. Na den vierden nacht eindelijk , juist toen men weder marschvaardig was, liet zich in de verte een geraas hooren, niet ongelijk aan het zacht donderende geluid van een naderend TIJDENS DE LAATSTE OORLOGEN. 127 regiment ruiterij. Toen bet nader kwam grepen de wilden hunne speren , wierpen zich op den grond en trokken Mrs. so- MERSET ook neder, terwijl de oude haar alleen het woord »wild" toefluisterde. Hetgeen zich over de vlakte bewoog , was eene dier verbazend groote kudden uit gnu's, (*) herten en zebra's bestaande, zooals ze in Zuid-Africa worden aangetroffen. Reeds waren de koppen van eenige prachtige bokken boven het gras zigtbaar, , toen plotseling de voorsten terugschrokken , dear zij waarschijnlijk de lucht van de loerende vijanden kregen. Toen volgden eenige oogenblikken van groote spanning, want het minste toeval had misschien de geheele slimme kudde eene rigting ter zijde doen nemen. Maar de achtersten drongen op, hun geschreeuw word steeds luider, en eindelijk viogen de aanvoerders der kudde met koene sprongen over de hoofden hunner vijanden voort. Een van hen viel door eene speer getroffen neder, maar zijn angstgeschreeuw kwam to laat; want de geheele kudde drong kop aan kop voort, en vermeed alleen door nog grooter sprongen de pleats waar hun versiagen makker lag, zoodat het ondanks de schoone gelegenheid niet mogelijk was om meer dan nog een stuk wild te vellen. Oogenblikkelijk werd het vel afgestroopt, het vleesch in lange reepen gesneden en opgehangen, om te droogen. Daar echter Mrs. so- MERSET nog niet besluiten kon , om naar der Boschjesmannen aard , raauw vleesch te eten , werd voor haar een vuur aangestoken en een stuk geroost. De reek van het vleesch had verwonderlijk spoedig eene schaar gieren aangelokt, waartegen men den jongsten Boschjesman als schildwacht aanstelde. In het eerst hadden zij ontzag voor hem, ten laatste echter werd bun appetit zoo overweldigend, dat zij op het vleesch aanvielen en het niet eer opgaven , voor dat er een stuk of drie waren doodgeslagen. Des nachts had men echter erger gasten te vreezen , de leeuwen. Daarom werd de grond ijlings opgegraven, het vleesch in eon kuil gestopt, die weder met aarde bedekt werd, waarna men er een groot vuur op aanstak. Om de beurt hielden nu de volwassen kinderen de wacht. Wij (*) Antilope gnu, een dier van de grootte eens ezels, van geelbruine kleur, , tot het rundergeslacht behoorende, maar met bonding en maven als een paard. 128 VERRUIP EENER ENGELSCHE DAME ORDER DE RAPPERS willen gaarne gelooven, dat Mrs. SOMERSET van angst geen oog sluiten kon ; op eens sprong eene der zwarte deernen haastig overeind en riep: »leeuwen I" Alles werd wakker en luisterde, maar weldra zeide de oude boschjesman: »Geene leeuwen , maar menschen." En nog eer SILLA. haar deze woorden in het Engelsch overgebragt had, kwam eene bende Kaffers aan, die insgelijks eenige dagen zonder voedsel ronddwaalden , het vuur gezien hadden en daarop waren afgegaan. Toen men hun echter tot verzadiging toe van den voorraad mededeelde, vergaten zij weldra alle ontberingen weder. Hier had onze heldin de gelegenheid , om voor het eerst echte Kaffers te zien, en zij stond niet weinig verbaasd, toen het helder brandende vuur en de spaarzaam aangebragte kleeding haar die schoone gestalten te aanschouwen gaf, die leder beeldhouwer als model zou kunnen gebruiken. Even leelijk en vermagerd als de Boschjesmannen er uitzagen , even schoon ontwikkeld en edel zijn de gestalten der Kaffers, wel te verstaan van die stammen, die niet door de colonisten en hun brandewijn bedorven zijn. Al hunne bezigheid in de twee eerstvolgende dagen bestond slechts in eten en drinken , want, even als alle wilden , verroeren ook de Zuid-Africanen geen vinger, zoo lang zij nog te eten hebben. Eerst toen alles op was scheidden Boschjesmannen en Kaffers weder. De eersten bereikten met hunne blanke gast weldra een vrolijken stroom , die zich door rijke grasvelden voortkronkelde. Hier bevonden zich in overvloed gnu's en herten , die zij met ijver en goeden uitslag in kuilen vingen. Daar bij alle Zuid-Africaansche stammen de vrouw den last van het huiswerk dragen moet, trachtte ook onze dochter Albions door tuinbouw hare wilde beschermers van nut te zijn. Overal vergezelde zij hen, zelfs op de vergaderingen , waar gewoonlijk , daar bier de jonggezellen en jonge dochters bijeenkomen , de huwelijken gesloten worden. Daar maakt men ook afspraken voor gioote gemeenschappelijke jagten, en wij willen hier een paar bijzonderheden van zulke jagten, die in het boek des Heeren FENTON worden medegedeeld, inlasschen. Een belangrijk jagtwapen van de Kaffers en de Boschjesmannen zijn lange speren met een bos struisvederen aan het achtereind. Ze worden gebruikt bij de leeuwenjagt, en wel TIJDENS DE LAATSTE OORLOGEN. 129 op het oogenblik dat het dier zich in postuur stelt, om op den jager aan te vallen. Deze plant de speer digt voor zich in den grond , zoodat het achtereind met den vederbos eene trillende beweging maakt. De leeuw, door den strijd in woede gebragt, houdt dan steeds den vederbos voor het hoofd des jagers, die daardoor den sprong van den leeuw ontwijkt en hem eene werpspiets in de weeke ribben jaagt. Niet minder merkwaardig zijn de oliphantenjagten. In het binnenland van Zuid-Africa vindt men nog groote kudden dezer dieren bUeen , en daar zij niet met schietgeweer gevangen worden, zijn zij alles behalve schuw. LIVINGSTONE zag daar, in de grassteppen ten noorden van den Zambese, het indrukwekkende schouwspel van ettelijke honderd oliphanten met zebra's te zamen grazende, die de reizende karavanen met volmaakte onverschilligheid lieten voorbij trekken. Op eene der genoemde volksvergaderingen werd door een troep Kaffers besloten , om zulk eene oliphantenweide op te zoeken, en zij vonden weldra in een zonnig dal eene kudde van eenige honderd stuks. Het nagebootste geblaf van een wilden bond diende daarbij aan de her en der verstrooide jagers tot signaal. De kudde vermoedde volstrekt geen gevaar ; de oliphant, die nog niet door den angst der vervolgingen ontaard is, doet zich veel natuurlijker, , bijna zou men zeggen , naiver en kluchtiger voor, dan zijn door de beschaving bedorven broeder. De exemplaren, die wij in onze menagerien en zoologische tuinen zien , geven slechts een zeer onvolkomen denkbeeld van den reusachtigen bouw en de statige bewegingen dezer dieren in de Zuid-Africaansche vrijheid. De oliphanten lagen argeloos en slaperig op de eene zijde , en hieven slechts nu en dan den snuit omhoog , om van een tak die in hun bereik was iets of te snoepen. De jagers kozen nu het beste stuk , naar de grootte der tanden, uit , omsingelden hem in stilte en joegen hem te gelijk hunne speren in 't ligchaam. Het dier gaf door luid schreeuwen zijne smart te kennen en oogenblikkelijk verzamelde zich de kudde om hem heen , waarbij zij hem door een eigenaardig geluid hun medelijden betuigden. Toen begon de oliphant met zijn snuit zijne vonden met water te bespuiten , en zijne kameraden wandelden al om hem peen, blijkbaar getroffen over zijn ongeluk, als wilden zij hem helpen. Eindelijk atrompelde het dier een paar schreden vooruit , en viel 130 VERBUUP EBNER ENGELSCHE DAME ONDER DE KAFFERS toen met zijn gansche gewigt op een zijner groote tanden , die met eene knap als een geweerschot afhrak. Ondertusschen had men er ook nog verscheiden anderen aangeschoten ; terwijl de overigen thans het gevaar inziende op de vlugt gingen , was er een die zich woedend naar zijne vervolgers omkeerde. Deze ontsprongen hem, behalve een, die voor het eerst sulk eene jagt bijwoonde. Hij verloor zijne tegenwoordigheid van geest, struikelde en viel. Oogenblikkelijk had de oliphant den snuit om zijn ligchaam geslagen , en tilde den armen jager hoog in de lucht, waarbij hij een vreemd geluid uitstiet, alsof het een kwaadaardig lagchen ware. Toen smeet hij zijn slagtoffer met zalk eene kracht op den grond, dat hem alle ribben braken; dit herhaalde hij eenige malen, totdat er niets dan een onkenbare bloedige klomp overbleef, en dien stampte hij met de kniedn in den weeken grond. Daarbij was hij van verwoedheid blind voor at wat er rondom hem voorviel, en zoo kon een der jagers bet waren, om met apenvlugheid op zijn rugs te kinderen en hem viak achter den kop een mes in den nek te stooten , waarop het dier ineenzakte. De beide dochters van SILLA hadden op deze jagtverzameling mannen opgedaan , met wie zij heengetrokken waren, terwijI de overige familie naar de eenzame woning in de steppen wederkeerde. Toen dus op zekeren avond SILLA uitriep: »Zij komen, zij komen I" verwachtte Mrs. SOMERSET niets anders, dan dat na eene soort van bruiloftsreis de jonggehuwden wederkeerden. Dit was trouwens geene Zuid-Africaansche gedachte. Ook waren het geene zwarte maar Engelsche reizigers, die naderden , gelijk de oude Boschjesman vast beweerde. Spoedig zag men in de verte den rook van eon wachtvuur opstijgen, en de Boschjesman pakte eenige huiden en andere ruilwaren bijeen , om zich naar de aankomenden to begeven. Zooals later bleek , had hij daarbij de listige gedachte, om bun zulke versohrikkelijkheden van vijanden en wilde dieren te verhalen, dat hij hen tot den terugtogt zou overhalen , want het lag niet in zijn plan, om de Engelsche vrouw, die hem de waarde van eene soort van huisgodheid had, uit te leveren. Nog denzelfden avond eehter zag Mrs. SOMERSET een welbekend gezigt voor zich, ALICK WAUGH, een vroegeren bediende, dien zij in de Kaapstad aan eene vriendin afgestaan had. De eerste vragen waren natunrlijk naar het lot van hare kinderen. TIJDENS DE LA ATSTE OORLOGEN. 131 Zij hoorde nu dat de boot, waarin deze geweest waren, eindelijk eene landingsplaats bereikt had en de geredden zich over Natal naar de Kaapstad begeven hadden. Van daar uit had men narigten over het wrak trachten in te winnen , waarvan echter niets dan de verstrooide planken gevonden waren. Eindelijk kwam colonel SOMERSET uit Indie, om zijne dochters te halen en naar zijne vermiste vrouw navrage te doen, en bij hem had zich een matroos aangemeld, die hem de hartbrekende geschiedenis van het vergaan van het schip had meegedeeld. Hij verklaarde zelf de achtergeblevenen en daaronder Mrs. SOMERSET te hebben zien verdrinken. De colonel liet aan Mrs. NEIL, eene vriendin quer vrouw, eene som gelds achter, om daaruit den matroos eene kleine lijfrente te betalen en vertrok zelf met zijne dochters weder naar Indie. Mrs. NEIL echter begon na eenigen tijd vermoeden tegen den matroos op te vatten , wist zich eene lijst van de manschap van het verongelukte schip te verschaffen , en toen zij zijn naam daarin niet vond , was het niet moeUelijk , om den bedrieger geheel te ontmaskeren. Toen begreep Mrs. NEIL, dat men de navorschingen naar de vermiste veel te vroeg gestaakt had, en begon weder hoop te koesteren , dat hare vriendin misschien nog wel aan de schipbreuk ontkomen was. Toen bewoog zij den bij haar achtergebleven getrouwen knecht, AMOK WAUGH, om zich bij eene handelscompagnie in de stad als reiziger en agent te engageren en dan op zijne reizen onder de Kafferstammen to onderzoeken , of hij ook ergens sporen van Mrs. SOMERSET ontdekken mogt. Meer dan 18 maanden waren er reeds sedert de schipbreuk verloopen en ALICK was reeds van twee vergeefsche reizen teruggekomen, toen hij op de derde eenige Kaffers tegenkwam , die hem van eene blanke vrouw diep in het binnenland verhaaiden. Dit vuurde zijn ijver aan, totdat hij eindelijk op het regte spoor kwam. Op verdere vragen gaf de wakkere man geen bescheid, dear brieven van Mrs. NEIL, die hij bij zich had , het overige bevatten zouden. Om deze brieven to halen, keerde hij naar zijne rustpleats terug; maar eerst den volgenden dag last bragt ALICE'S Hottentotsche knecht aan Mrs. SOMERSET een pakje schrift met de boodschap, dat zijn meester voor zijne handelszaken een paar dagen dieper in het binnenland gaan moest; maar op 132 vEnnu.no EENER ENGELSCFIE DAME ONDER DE KNEFERS zijne terugreis haar zou komen afhalen , terwijI hij zijn wagen bij haar achterliet. Verwonderd over deze handelwijze opende Mrs. SOMERSET de brieven , waaronder een klein briefje van de hand haars gemaals het eerst bare aandacht trok. Het was eene schriftelijke mededeeling aan Mrs. NEIL, dat de overste het voor verstandig gehouden had, om de weduwe van zijn ouden vriend, den generaal M'KENZIE , Mrs. EDITH M'KENEIE , »die steeds zoo innig bevriend was met mijne arme, onvergetelijke vrouw," — zijne hand aan te bieden. Deze slag was verschrikkelijk , want op het oogenblik, dat alles zich weder ten goede scheen te keeren , moest Mrs. SOMERSET bijna wenschen , dat zij maar bij de schipbreuk het leven gelaten had. Hare eerste gezonde gedachte was, dat de overste toch nog altijd haar gemaal was, en dat zij slechts behoefde tot hem to gaan. De hartstogt bragt haar echter zoo geheel buiten zich zelve, dat zij zonder een woord van afscheid besloot, om den ongeluksbode ALICK , die haar een verrader scheen te zijn, na te zetten, zonder na te denken, of hij niet misschien met eene goede bedoeling zich slechts eenigen tijd verwijderd had, om haar rust tot kalm overleg te geven. Zij volgde dos zonder bepaald plan het spoor van den wagen, zonder dat zij, die haar tot nog toe verzorgd hadden, iets van deze vlugt wisten. Zij liep het eene uur na het andere, totdat de avond haar in de woestijn overviel. Toen eerst zette zij zich neder en begon na te denken over haren gewaagden stap , waardoor zij nu aan het gevaar blootgesteld was, om den nacht in eene door verscheurende dieren bevolkte steppe door te moeten brengen. Ook scheen het haar nu verkeerd toe, dat zij den kondschapper had willen achterhalen. Het kwam haar veel edeler voor, wanneer zij zich maar geheel aan de haren, die haar toch van de lijst der levenden hadden afgeschreven , onttrok , zonder de nieuwe huiselijke banden, die intusschen gelegd waren, te verbreken. Trouwens dat was een besluit, zooals alleen overprikkelde gevoeligheid haar kon ingeven ; want Mrs. SOMERSET legde zich een leven van ellende op, zonder zedelijken dwang en zonder eigenlijk iemand eene weldaad te bewijzen. Zij begon nu langzaam terug te keeren ; maar de duisternis nam zoo spoedig toe, dat zij vreezen moest, om het wagenspoor, TIJDENS DE LAATSTE OORLOGEN. 133 haar eenigen wegwijzer, te verliezen. Uit dezen angst werd zij echter verlost door het schijnsel van vuur in de verte, dat in de rigting van hare gewone verblijfplaats aangestoken was. Toen zij het bereikt had, vond zij de Boschjesmannen en ALICK met zijn knecht, die haar nagegaan waren totdat zij in de duisternis haar spoor niet meer konden zien, waarop zij een vuur aanstaken om haar een signaal te geven. Doch ingevolge haar genomen besluit, sprak zij met ALICK af, om aan niemand te zeggen dat zij nog in leven was, en haar alleen dan, wanneer er belangrijke t ijdingen uit Indie waren, nogmeals op te zoeken. Nadat Ames haar verscheiden Europesche artikelen uit zijn voorraad, en daaronder voor geval van nood een paar zakpistolen, achtergelaten had, nam hij den volgenden dag met belofte van stilzwijgendheid weder afscheid. Weinige weken later werd de vrede in deze woestenij verstoord door eene voorbijtrekkende bende Kaffers, die tegen de Britten te veld wilden trekken. Zij hadden de wagensporen ontdekt en de kleine but uit de verte gezien. Daarom vatten zij het vermoeden op, dat Europesche colonisten zich daar hadden willen nederzetten, en daar zij deze gevaarlijke naburen niet dulden wilden , zoo besloten zij de but in de duisternis aan te grijpen. De oude Boschjesman bemerkte niet eerder iets van hunne tegenwoordigheid , dan toen een pijl digt voorbij zijn hoofd vloog, terwijl hij juist de but wilde sluiten. De Kaffers, onder aanvoering van een hunner bekende opperhoofden , lucent°, drongen met geweld in het huis, wear zij tegen hunne verwachting slechts eene blanke vrouw vonden , welke de aanvoerder dadelijk beval te knevelen. Nadat de Kaffers te vergeefs naar de blanken, die zij in de nabijheid vermoedden , hadden gezocht, roofden zij uit de but wat hun goed dacht, en braken toen met hunne gevangene op, zonder zich om het gejammer van SILLA en de andere Boschjesmannen te bekommeren. Na een vrij langen marsch werd halt gehouden en het wachtvuur aangestoken ; Mrs. so- MERSET zonk van vermoeidheid spoedig in een vasten slaap. Toen men den volgenden morgen weder verder trekken zou, liet MACOMO de nog altijd schoone Engelsche vrouw wekken en beval haar zijn ontbijt gereed te waken. Mrs. SOMERSET had gedurende den tijd van haar verblijf in deze streken niet alleen MENGELW. 1859. N", III. 10 134 VERSVUF EENER ENGELSCRE DAME ONDER DE KAFFERS de taal van doze volkstammen , maar ook hunne zeden in zoo verre leeren kennen , dat zij zeer goed wist , dat de opvolging van dit bevel de erkenning van volslagen slavernij zou geweest zijn. Zij weigerde het dus bepaald en zocht ondertusschen , terwijl zij met haren shawl hare beweging verborg, voorzigtig in de zakken near hare pistolen. MACOMO scheen het er eerst voor te houden dat hij niet begrepen was, herhaalde bedaard' zijn bevel en wees daarbij op eenig gedroogd vleesch , dat voor hem lag. Mrs. SOMERSET weigerde bet andermaal standvastig. Toen vloog MACOMO overeind, zijn oog rolde, hij legde zijne hand op den schouder der vrouw en vernieuwde zijn bevel. Intusschen had de colonelsvrouw hare pistolen voor den deg gehaald , hield ze hem voor en dreigde vuur te geven als hij geweld gebruikte. Mikcomo was teruggesprongen en had speer en schild opgenomen , terwijl Mrs. SOMERSET in dien tusschentijd ook hare tweede pistool gereed gemaakt had. Zoo stond het paar een oogenblik strijdvaardig tegenover elkander ; maar reeds had de koene vrouw hare zaak gewonnep. De Kotler dacht , dat de blanks vrouw of eene koningsdochter, Of eene groote toovenares wezen moest, en in alien gevalle geene gewone vrouw zijn kon. Voor zoo iemand te zwichten scheen hem, zelfs voor een Kaffer-opperboofd, geene schande. Hij legde dus zijne wapenen weder neder en beval, op verlangen van Mrs. SOMERSET, ook aan zijne nledgezellen , die zieh bij hem gevoegd badden, hetzelfde te doen. Na dezen wapenstilstand zwoer MACOMO, volgens Kaffersche mode met de hand aan de heup, dat niemand haar eenig Teed zou doen. Zoo was de onversaagde vrouw niet alleen van slavernij en onteering gered ; maar zij kon nn ook zeker zijn, dat de Kaffers hear als eene krijgsgevangene van den hoogsten rang zouden behandelen. MACOMO bewees haar voortaan op marsch silo mogelijke oplettendheid, en noemde hoar voortaan nooit anders dan »den grooten Doctor". De Engelsche artsen namelijk worden door de inlanders, bij wie arts, priester en toovenaar tameiijk wel van gelijke heteekenis zijn, met vrees en ontzag behandeld, en Mrs. SOMERSET ward sedert dien tijd nolens volens tot het glide gerekend. Zij was gewoon op de rustplaatsen in harm zakbijbel te lezen , en MACOMO vroeg haar eens, Nvat dat was. »Het woord Gods", antwoordde zij , waarop de Kaffer er seer eerbiedig en vrees TIJDENS DE LAATSTE OORLOGEN• 135 achtig naar keek , en de naïve vraag deed, »wat dan wel de God der Europeanen aan de blanke vrouw zeide ?" Minder onschuldig waren andere vragen: »MAcomo," zoo sprak hij, »steelt voor zijne vrouwen kostbare dingen , zij dragon ligte kleederen en bonte paarlen. Well wil de blanke Doctor niet de voornaamste onder haar worden ?" Mrs. SOMERSET bedankte echter voor deze nooit gedroomde eer, , en zag met genoegen , dat hij zijn gedrag jegens haar in geenen deele veranderde. De bende van mAcomo vereenigde zich nu met den hoofdstam onder bevel van den beroemden SANDILI, die toen tegen de Britten in het veld was. Op zekeren dag kondigde MAcomo Mrs. SOMERSET aan, dat zij zich in de nabijheid harer landgenooten beyond. Hij voegde er zonder de minste onrust bij, dat de legerplaats der Kaffers van alle zijden door den *it'd bestaande uit Engelsche troepen, farmers en boogschutters der grenslanden , omsingeld was. Daar hij bevreesd scheen to zijn, dat de blanke Doctor naar hare landgenooten ontvlugten wilde , stelde Mrs. SOMERSET hem gerust door het voorwendsel, dat zij in haar vaderland eene erge misdaad had begaan , en dus zeer bevreesd was om in de handen der Engelschen te vallen. — De legerplaats der Kaffers stood vlak tegen een steilen, en, zooals de vijanden meenden, onbeklimbaren bergwand ; van alle andere zijden was zij ingesloten door de Britsche krijgsmagt , die no zeker meenden te zijn de tegenpartij in de val te hebben. Maar op een zekeren nacht klouterden de krijgers als katten tegen dien wand op, lieten • toen touwen neder, en trokken alles naar boven wat den steilen weg niet kon opkomen , zelfs het hoornvee, zoodat de Engelschen later niets vonden, dan de uitgaande wachtvuren. — Over het algemeen bestond de kracht der Kaffers in het stelen van vee. Zij verkleedden zich als Fingu's , een stam, die met de Engelschen in vredelievende betrekking als knechten bij den tros en het vee dienden. Zoo slopen de Kaffers zonder herkend te worden door de voorposten en tenten , en loerden totdat ergens een afgedwaalde bul in hunne handen viel, dien zij stilletjes wegdreven. Nooit gelukte het den toenmaligen Engelschen veldheer, , overate GRAHAM, om zijne tegenpartij tot het gevecht te brengen. Zij ontweken het overal, vertoonden zich dan van ter zijde, dan in den rug en 10 * 136 VERBULIF EENER ENGELSCHE DAME ONDER DE KAFFERS tastten de voorposten met hunne kleine vergiftige pijlen aan, die zij op grooten afstand met verwonderlijke wisheid konden afschieten. Bij deze strooptogten vielen den Kaffers een paar Engelsche dragonders in handen , die ten gevolge van de voorspraak van Mrs. SOMERSET gespaard en uitgewisseld werden. Zij had zich namelijk bij de Kaffers weldra in groot aanzien gebragt, daar zij , als vrouw van een militair in deze zaken niet onervaren , met behulp van eenige Kaffervrouwen , waaronder ook eene dochter van SANDILI , eene soort van hospitaal had tot stand gebragt. Zij verbond de wonden der krijgers en hield het opzigt over de verpleging der gekwetsten. Daarmede boezemde zij zoo groot ontzag in , dat de Kaffers haar niet enders dan de Doctor-koningin (Queen-doctor) noemden, en onder dezen naam werd zij weldra in het Kaapland bekend. De gewonde dragonders stonden niet weinig verbaasd, toen zij zich in de legerplaats der Kaffers door eene blanke vrouw verpleegd zagen. Zij wilt ook hare wilde vrienden tot eene uitwisseling van krijgsgevangenen te bewegen. Een van deze twee cavaleristen , een Schot, zocht door alle mogelijke middelen Mrs. SOMERSET tot de vlugt te bewegen, en deed haar zelfs in romantische opgewondenheid een huwelijksvoorslag. Zij weigerde echter volstandig, en om hare landgenooten nog zekerder te misleiden , gaf zij voor tot de zusters van liefdadigheid te behooren , en het gebied der vrije Kaffers tot haren werkkring gekozen te hebben. Hoe langer de oorlog duurde des te meer bevestigde zich bij de Kaffers het denkbeeld van hare verhevenheid. De Britten echter hadden den Kaffers spoedig hunne krijgslisten afgezien. Daar zij niet tot staan te brengen waren legde men hun hinderlagen , en daarin verviel eene bende, die juist eene gestolen kudde in veiligheid wilde brengen. De Kaffers kwamen er niet zonder bloedverlies af, en bij hunne vervolging ontdekten de Britten een verborgen pad, waar langs zij tot nog toe hunne overvallen zoo gelukkig uitgevoerd hadden. Langs dit pad kwam men tot hunne legerplaats en meende nogmaals den vijand in de val te hebben. Maar in den eerstvolgenden nacht hakten de Kaffers een anderen weg door het bosch, waar langs zich al de krijgers met het vee wegmaakten. Ter misleiding des vijands bleven de vrouwen den ganachen nacht TUDENS DE LAATSTE OORLOGEN. bij de wachtvuren, en trokken toen des morgens over den ouden weg henen. De Engelschen joegen ze ijverig na en bereikten ze ook den volgenden dag, bespeurden toen echter tot hunne groote teleurstelling dat alleen vrouwen in hunne handen gevallen waren, terwiji de weerbare manschap in tegenovergestelde rigting digt langs de Engelsche troepen ontkomen waren. Later vereenigden beide deelen zich dan weder in een afgesproken schuilhoek. Mrs. SOMERSET was ook bij deze gelegenheid voor hare landslieden verborgen gebleven. Thans viel haar de eer te beurt van bij een krijgsraad der Kafferhoofden toegelaten te worden. SANDILI legde haar eene Engelsche proclamatie voor, waarin de onlangs aangekomen nieuwe Gouverneur der Kaapcolonie een prijs op het hoofd van den Kafferheld gezet had. Hare wilde vrienden beweerden steeds dat zij in hun regt en de aangevallen partij waren. Ook was dit zoo. De colonisten aan de grenzen veroorloofden zich de vrijheid, om zich het vee der Kaffers toe te eigenen, als het in hun bereik kwam. Natuurlijk betaalden de Kaffers met gelijke munt; daar zij echter in bet stelen hunne tegenstanders zeer ver overtroffen , begonnen dezen telkens wraak te schreeuwen. Mrs. SOMERSET bood zich aan, om eene vredelievende boodschap naar de Kaap te schrijven; maar SANDILI lachte bitter over deze goede bedoeling zijner blanke zuster,, en hij besloot met zijne medgezellen op nieuw tot een bloedigen krijg tegen de Britten. De gouverneur verscheen weldra met een talrijk leger vrijwillige troepen, uit Kaapsche Boeren, Fingu's en Hottentotten zamengesteld , op het Gaika-gebied. Maar ook hij werd door het been en weer trekken zijner vijanden geheel afgemat. Er werd niets beslissends uitgevoerd en de Boeren begonnen te vreezen , dat de verschrikkelijke SANDILI hun in den rug had weten te komen om hunne ontbloote nederzettingen te plunderen. Zoo was het ook nagenoeg. SANDILI dacht aan niets minder dan aan een aanval op Grahams-town, waar onder anderen ook een kruidmagazijn was. De Kaffers werden en worden nog in vredestijd, zoolang zij betalen kunnen, door de hebzuchtige Engelsche kooplieden van geweer en kruid genoegzaam voorzien ; maar aan kruid begonnen zij toen gebrek te krijgen. SANDILI'S aanslag op Grahams-town gelukte volkomen, 138 VERDLIJF EENER ENGELSCHE DAME ONDER DE KAFFERS alleen de met de Britten verbonden Fingu's zetten hen na en ontroofden hun twee derden van de duizend stuks vee weder, ja zouden hun alles afgenomen hebben, ale de Kaffers niet uit kwaadaardigheid doodgeslagen hadden , wat zij niet meer verdedigen konden. Kort daarop gelukte hun een. dergelijke aanslag op Beaufort. Het was MACOMO, die zich dear met zijne krijgers tot onder de poorten waagde , eenige schoten op de stad loste en toen wegvlugtte. De Engelschen , woedend over deze stoutheid , zetten hem driftig na ; maar naauw was de bezetting uitgetrokken, of andere Kaffers kwamen uit eene hinderlaag te voorschijn en dreven van onder de muren der stad 50 stuks vee weg. Ook gedurende dezen oorlog was Mrs. SOMERSET als ziekenverpleegster ijverig bezig geweest ; ook werden er eenige Engelsche krijgsgevangenen opgebragt en weder uitgewisseld. Daaronder beyond zich eens een jong officier, wiens arm zoo gevaarlijk gewond was, dat Mrs. SOMERSET vreesde dat er amputatie zou moeten pleats hebben. Zij kwam echter in niet geringe verlegenheid , toen de ongelukkige gevangene zijn naam , KENNETH M'KENZIE , noemde, en het duidelijk bleek , dat hij een bloedverwant van SOMERSET'S tweede gemalin was. Nogthans bleef onze vrijwillige balling getrouw aan haar plan van geheimhouding en verzocht dadelijk van den Kafferaanvoerder de vergunning, om uit de Engelsche legerplaats een heelmeester te halen. Drie uren afstands over het heete zand moest zij afleggen, eer zij de voorposten bereikte. De schildwachten stonden niet weinig verbaasd , toen zij eene Europesche vrouw zagen , en lieten haar niet eer door voordat de officier van de wacht haar zelf naar den commandant bragt. Deze , een wapenbroeder van haar gemaal, werd door haar dadelijk herkend ; maar hare vreemdsoortige kleeding , hare rol als zuster van liefdadigheid en daarbij de omstandigheid , dat zij reeds zoo lang verdwenen was, verhinderden dat hij haar herkende. De Engelsche officieren gaven slechts hunne bewondering en dankbaarheid voor haren vrouwelijken heldenmoed te kennen, en binnen een half uur zat zij in den wagen des oversten met den chirurgijn naast zich. De gewonde arm moest werkelijk afgezet worden ; maar de jonge militair kwam de operatie gelukkig te boven en keerde genezen terug naar zijn regiment, dat ondertusschen naar Indiö verplaatst was. TUDENS DE LA ATSTE OORLOGEN. 139 Natuurlijk was KENNETH M'KENZIE op gemeenzamen voet met de familie SOMERSET, en toen hij eens de persoon van de raadselachtige ziekenoppasster onder de Kaffers beschreef, riep een der aanwezenden uit: »dat is juist alsof bet op Mrs. so- MERSET paste." M'KENZIE wierp toen voor het eerst een vergelijkenden blik op de dochter des oversten en werd nu eveneens op de gelijkheid opmerkzaam. Misschien had men ook dezen beteekenisvollen blik als een spel van het toeval spoedig weder vergeten , wanneer niet kort daarna een andere officier van hetzelfde regiment Miss ANNIE SOMERSET, het evenbeeld harer moeder, bad aangesproken en zijne verrassing te kennen gegeven, hoe levendig zij hem aan zijne verpleegster in de gevangenschap bij de Kaffers herinnerd had. Toen ter tijd had het Indische climaat de gezondheid der tweede vrouw van SOMERSET reeds zoodanig geschokt, dat de artsen haar dringend aanraadden , om voor goed naar Europa te gaan. De overste vroeg dus om zijn ontslag , ten elude naar Europa weder te kunnen keeren. Maar dit besluit kwam te laat: kort voor den dag van het vertrek was SOMERSETS tweede echtgenoot reeds gestorven. Zoo ging hij dus alleen met zijne kinderen scheep, die hij nu tot aan de Kaap begeleidde , om, terwijI zijne nu volwassen dochters onder veilig geleide hare reis vervolgden , nog eens naar zijne voor dood gehouden echtgenoot onderzoek te doen, daar zijne hoop door de bovengenoemde omstandigheden weder opgewekt was, te meer daar hij nu ook wist, dat die matrons, die voorgaf op het gestrande schip geweest te zijn, hem slechts bedrogen had, om er zijn voordeel te doen. Thans nu de hinderpaal niet nicer bestond , die Mrs. SOMERSET tot haar geexalteerde besluit gebragt had, was het vooruitzigt voor de arme vrouw beter. Er verliep echter een geruime tijd, eer ALICK WAIIGFI van eene zijner reizen terugkeerde , en de overste wilde toch op hem wachten , om in zijn gezelschap en geholpen door zijne plaatselijke kennis , het onderzoek voort te zetten. Bij de eerste bijeenkomst bekende de trouwe man , die nu zag dat de toestand der familie andere was, alles wat hij wilt, en toen bled er geen twijfel meer, dat Mrs. SOMERSET en de »Doctorkoningin" onder de Kaffers eene en dezelfde persoon waren. De overste en zijn voormalige dienaar maakten zich nu op 40 VERBLIJM EENER ENGELSCHE DAME ONDER DE RAFTERS, ENZ. weg naar den Kraal van MACOMO en kwamen daar ook, op een oogenblik van vrede , ongedeerd aan. Daar het verhaal des Heeren FENTON geen roman is, zullen wij, evenmin als hij, het woordenboek der pathetische termen plunderen , om dit wederzien te schetsen. Aileen melden wij, dat de Kaffers alle mogelijke moeite deden , om Mrs. SOMERSET te overreden, dat zij zou blVven of althans wederkeeren , daar zij haar alle eerbeNqzingen , waartoe deze natuurkinderen in staat zijn, voorspiegelden. Mrs. SOMERSET had langen tijd kracht gevonden in de gedachte, dat zij het uitverkoren werktuig der Voorzienigheid was, die haar duidelijk haren weg in de steppen van Zuid-Africa had aangetoond, misschien om door haar het Christendom onder deze wilden te verspreiden. Zij had zich ook vrij wat moeite gegeven , om als buitengewone zendeling onder de Kaffers werkzaam to zijn; maar zij moest opregt bekennen, dat het uitgestrooide zaad op onvruchtbaren bodem was gevallen. Want zij had slechts eene enkele ziel mogen winnen, namelijk eene dochter van SANDILI ed ook deze nog op zeer dubbelzinnige wijze , daar het bleek, dat deze prinses sterk verliefd was geworden op een gewonden Engelschen soldaat in het hospitaal van Mrs. SOMERSET, en vermoedelijk aan deze omstandigheid hare leerzaamheid to danken had. In de Kaapstad werd de raadselachtige zuster van liefdadigheid onder de Kaffers als een formeel wonder aangegaapt , door velen herkend en in 't algemeen als eene heldin met huldebewijzen overladen. Na eene scheiding van tien jaren werd de familie in Engeland weder hereenigd , en eerst door den oorlog in de Krim werd er een uit hun midden opgeeischt ; want KENNETH M'KENZIE , die tot den huiselijken kring behoorde , moest daar met andere kameraden onder Cathcart's heuvel begraven worden. DE WAGGON VAN PIUS IX. Behalve de berigten van benoemingen van geestelijken , gevangenzettingen van leeken en geldelijk onvermogen van alien, die wij gewoon zijn uit den Kerkelijken Staat to ontvangen, hebben wij onlangs van den prachtigen spoorwegwaggon gehoord , die de Pans ten geschenke heeft ontvangen. Dit denk DE WAGGON VAN PIUS Ix. 141 beeld der directie van den Pio-Latina-spoorweg was zeker niet ongelukkig, om daardoor misschien Z. H. eenigzins te verzoenen met de nieuwerwetsche spoorwegdrift. Immers tot nog toe wilde dit product der 19e eeuw, op Latium's classieken bodem — evenmin als constitutionele instellingen of andere niet middeneeuwsche zaken — kwalijk gedijen. Het is niet onbelangrijk om eene meer uitvoerige beschrijving van dit spoorwegkunststuk te hooren , vooral ook daar het een bewijs oplevert van de vorderingen der galvanoplastie, die hier vooral in toepassing is gebragt. Het is zeer eenvoudig om in bet ruwe deze bewerking te beschrijven. Een stuk gutta-percha in water geweekt en door eene hydraulische pers op eenig voorwerp gedrukt, geeft daarvan, door de fijnheid zijner moleculen , den zuiverst mogelijken afdruk. Dan laat men het op dien vorm weder bard worden , waarna het door zijne elasticiteit er gemakkelijk is of te ligten , terwijl het de fijnste reliefs en lijnen daarvan in afdruk vertoont. Deze afdruk wordt met een zeer fijn metaalpoeder bestrooid en dan in eene oplossing van koperzuur gedoopt ; waarin het, aan den invloed van den galvanischen stroom onderworpen, langzamerhand met eene dunne laag koper bedekt wordt. Die laag wordt dikker al naarmate men het korter of longer er in laat, (in 14 dagen 22 streep) en, na haar van de guttapercha afgenomen te hebben , heeft men dus geheel den oorspronkelijken vorm weder, met eene juistheid en zuiverheid , die vroeger door middel van gesmolten metaal nooit te bereiken was ; het behoeft niet meer bijgevijld en bijgewerkt te worden , en is dus oneindig veel goedkooper en beter, dan de best gelukte bronzen voorwerpen. Bovendien is het uiterst ligt, daar eene dikte van 2 strepen genoeg is, waar men bij het brons 3 tot 10 strepen noodig had. Tot nog toe echter maakte men van deze bewerking slechts gebruik bij de vervaardiging van kleine voorwerpen. Maar nu is het bij de versiering van dezen pauselijken waggon meer in het groot toegepast , en deze welgelukte proeve doet dus nog schitterender toekomst voor de galvanoplastie hopen. Het is weder aan Fransche kunstenaars dat de vervaardiging van dit kunststuk is opgedragen , dat wel niet goedkoop, maar toch voor den prijs uiterst prachtig moet zijn. Van buiten is de waggon geheel bedekt met koperen platen, 142 DE WACVION VAN P/DS IX. sommigen van 2 en een halve Nederl. el lang en coin breed, die op bovengenoemde wijze door de galvanoplastie verkregen, zoovele panneelen vormen met de schoonste symbolisafe figuren en relief. Behalve de volkomen zniverheid der figuren heeft men hierdoor nog een ander voordeel gewonnen, de meerdere ligtheid. Men berekent dat, zoo dezelfde figuren van gewoon brons gemaakt hadden moeten worden, de waggon 5000 Nederl. ponden meer gewogen zon hebben. — Deze koperen bekleeding geeft aan het geheel een deftig en ernstig voorkomen , zonder te groote eentoonigheid, daar hier en daar op enkele saillerende punters verguldsel is aangebragt. Het gebouw — want dien naam verdient het — is in drie afdeelingen verdeeld. Voorop de antichambre, dan de salon, van aehteren (dear waar de zetel des Pausen is) hoog oploopende on met een mijter gekroond, eindelijk de slaapkamer. Bovendien bevindt zich vooraan een terras, waar de 60jarige Pans ook op de spoorwegreis vrijelijk de frischheid der Italiaansche atmospheer kan inademen. Van buiten wordt de salon of zitkamer van de andere onderscheiden door drie hoofdfignren , het Geloof, bet Martelaarschap on de Waarheid , en zoo zijn overal de verschillende symbolische versierselen , wapenen van den Pans, insignien zijner viaardigheid, enz., met smaak en symmetrie aangebragt. Van binnen is het zoo prachtig gestoffeerd, dat het alle keizerlijke en koninklijke spoorwegpaleisjes, die tot nog toe over de Europesche rails worden getrokken, overtreft. FInweel, zijde, goud en schilderwerk betwisten elkander den voorrang, en de meubelen zijn met snijwerk en verguldsel versierd, of, gelijk in de slaapkamer, van het meer ernstige ebbenhout, met ivoor ingelegd. Het is altijd eene zware teak, om zooveel prachtigs als mogelijk is op 46n te hopen , zonder door overladenheid den goeden smaak te kwetsen , en flier Was die taak dnbbel raoeijelijk, dear de waardigheld van hem, voor wien het bestemd was, nog meer tot eenvoud en ernst der versiering noopte. Meesterlijk sehijnt men deze zwarigheid opgelost te hebben. Dat ook de beste kunstenaars hun penseel tot de schilderrersierselen hebben moeten leenen, begrijpt men, en dan is 20,000 (rands, alleen aan schilderwerk, niet veel. Der Pabst lebt herrlich in der Welt, DR WAGOON VAN PHIS IX. 143 en billijk was het, dat, daar hij zelf geen waggon betalen kon, zoo fraai als die van den Keizer en de Keizerin der Franschen, men er hem een gaf, die nog fraaijer is. Jammer maar, dat de maatschappij van den Pio-Latina-spoorweg, die dit kostbare geschenk aanbood, blijkbaar ook weer moed dan fondsen had. Ten minste, wij hebben moeten hooren, dat de fabricant Mr. CHRISTOFLE, vriendelijk bedankte, om het afgewerkte stuk nit de handen te geven voor bet tot den laatsten duit (40,000 francs ontbraken nog) betaald was. Ilij wist wel, dat men uit den Kerkelijken Staat gemakkelijker revolutionnairen dan scudi's of francs krijgt. DE WEG VAN ALLE OUDE MONUMENTEN. De Engelschen verheugen zich over een nieuwen diefstal van onbeheerd goed, die hun weder heeft mogen gelnkken. Als eksters slepen ze alle oude monumenten, die zij vinden, magtig worden, transporteren en bergen kunnen, near het groote nest, het British Museum, en zoo zijn daar onlangs weder eenige fragmenten aangekomen van het monument bij nitnemendheid, dat ze thans bezig zijn in te palmen, bet fameuse Mausoleum. Dien naam kent ieder en hij behoeft geen groote oudheidkundige te zijn, om te weten, dat die naam oorspronkelijk gegeven werd aan een verbazend groot gedenkteeken, dat de vorstelijke liefde van ARTEMISIA , Koningin van Carie, op bet graf van haren onvergetelijken MAUSOLUS oprigtte. Wat men er gaandeweg van gevonden heeft bewijst dat het niet ten onregte als type en voorbeeld van alle volgende grafteekenen gegolden heeft, zoowel wegens de grootschheid als de schoonheid van architectonische vormen. Volgens PLINTHS' beschrijving was het gebouw 63 voet Lang en bijna even breed; en bovendien blijkt bet nu, geheel door een zeer nitgestrekten ringmuur en plein omgeven te zijn, alles met de noodige versieringen. Misschien is het een en ander over de opgravingen Diet onbelangrijk. Reeds in Jan. 1857 schreef de Eng. Consul te Budrum het volgende aan Lord STRATFORD DE REDCLIFFE : nEen weinig benoorden Aga is eene plaats, waar reeds voor vele jaren 144 DE WEG4 VAN ALLE OUDE MONUMENTEN. Mr. DONALDSON de ruinen opgemerkt heeft van een prachtig Jonisch gebouw, waarvan hij enkele ornamenten afteekende. Groote fragmenten van Jonische kolommen lagen hier bij mijn eerste bezoek , en bij nader onderzoek van de plaats in de rondte vond ik overal groote blokken meest van Parisch marmer. De vorm van de kolommen, en de overvloed en schoonheid van de marmerblokken deden het mij voor waarschijnlijk houden , dat dit de plaats van het Mausoleum was, te meer daar nergens in de omstreken van Budrum zulke belangrijke ruffles gevonden worden. Ilt begon hier dus opdelvingen en vond, na twee dagen gravens, kleine fragmenten , die waarschijnlijk van een fries in hoog relief afgebroken waren , niet ongelijk aan die welke van bet kasteel van Budrum reeds naar bet British Museum overgebragt zijn." nTerwijl ik voortging met de opdelvingen, haalde ik een digt daarbij staanden muur omver, die bijna geheel uit groote stukken van kolommen en marmerblokken was zamengesteld. Daaronder ontdekte ik een gedeelte van een colossalen leeuw, volkomen gelijk aan die welke reeds op het kasteel zijn en van dezelfde grootte ; enz." — Zoo heeft de genoemde consul, de Heer NEWTON, sedert zijne onderzoekingen voortgezet en marmerblokken in massa naar Engeland overgezonden , waar zij weldra voor het publiek ter bezigtiging gesteld zullen worden. Dit schoone monument was waarschijnlijk door eene aardbeving omver geworpen en vernield. Later kwamen de ridders van Rhodus , die de beste en grootste brokken die bun pasten , gebruikten om er het kasteel van Budrum van te bouwen. Na de twisten met de Turken over deze plaats werden er maar steeds materialen en ornamenten, groote en kleine, van de roman weggehaald, totdat men nu eindelijk alles weder zuinig bij elkaAr begint te rapen en te bewaren. — Zoo is het lot van alle monumenten : opgerigt door de ouden , vernield door eene aardbeving of den tand des tijds , verstrooid door de woeste kinderen der Middeneeuwen , en opgegraven door de nieuwere tijden , om geborgen te worden in een British Museum. Het wordt te klein , dat groote strandvonderspakhuis. Welnu , dan zal men het uitbouwen. MU dunkt het moet een onaangenaam gevoel zijn voor een Engelschman, als hij de pyramiden van Egypte ziet , en zich onmagtig gevoelt om die ook me6 naar huis te nemen. DE WEG VAN ALLE OUDE MONUMENTEN. 145 Het zou toch schoon staan, het zou toch eervol en vleijend voor den nationaaltrots zijn, als men zoo'n pyramide ook kon stelen en, zoo al niet in, dan toch in de nabijheid van Londen plaatsen ! VERKOOPEN MENEER? Verbeeldt u, dat ge een gouden ring aan den vinger draagt, een aandenken , hetzij aan moeder of gade, hetzij, zoo het u niet 'nee is geloopen in de wereld, aan vroegere grootheid, — en dat een echte handeldrijvende zoon Israels u zijn solenneel verkoopen meneer? toegilt en reeds den prijs begint te bepalen, alsof het van zelf spreekt dat gij tot dien verkoop zoudt besluiten. Onaangenaam is zulk eene vraag altijd, maar zij zou het nog meer zijn, wanneer zij u door uw gelijke in vollen ernst en in vol gezelschap werd gedaan. Iets dergelijks heeft Spanje moeten ondervinden van Noord- America. Reeds lang heeft die Staat begeerige blikken geslagen op Cuba, dat door zijne ligging hun zoo juist te pas zou komen, en waarvan ze — en niet ten onregte — meenen meer voordeel te zullen trekken dan de trotsche Spanjaarden. Deden zij hun zin , dan stapten ze met revolver en bowie-knife op Cuba over, sloegen en joegen de Spanjaarden in zee, bouwden er koffijhuizen en kantoren , stichten er plantaadjes en maakten er goede zaken. Ongelukkigerwijze is het geen tijd meer voor zulke avontuurlijke plannen. Maar nu weten ze er wat anders op. Zonder er zich in het minst om te bekommeren of Spanje wel aan verkoopen denkt, overleggen zij met elkander wat ze er voor geven zullen. Eerst dient een lid van het Congres een formed voorstel in, om, »aangezien Cuba het vertier op de Mississipi-vallei bemoeijelijkt, en de Spaansche autoriteiten daar ons grootelijks tot last zijn, — aangezien wij het zeer goed kunnen gebruiken en de Spanjaard niet, — dat het Congres besluite, om dertig millioen dollars in handen van den President te stellen , ten einde Cuba te koopen." Zoo of zoo omtrent luidde dit voorstel. Men zou kunnen zeggen: America is niet verantwoordelijk voor wat een enkel lid op het Congres durft voorstellen. Maar neen ! Spoedig daarop komt de boodschap van den President, en inderdaad, ook daar worth in vollen ernst van den aankoop van Cuba gesproken. 146 VERKOOPEN MENEER ? Het is eene lompheid, zooals ze in het dagelijksche Leven van den ongemanierden parvenu tegenover den edelman kan voorkomen ; maar van een staatsligchaam tegenover een anderen Staat is het vrij zonderling. Watt de fiere Castiliaan , die zijne schulden wel niet betalen kan, maar desalniettemin de edelste edelman uit gansch Europa is, zal die dat eenige kleinood, hem gebleven uit de schoone dagen van roem , van magt en van rijkdom, zal hij dat verkoopen ? En al deed hij het nog zoo gaarne, is het niet schreeuwend onfatsoenlijk, om hem dat maar zoo op eens ten aanhoore van de oude en de nieuwe wereld voor te stellen ? Algemeen was dan ook de verontwaardiging der Madridsche grandee, en de gezant van Spanje to Washington heeft ronduit verklaard, dat als men weder de onbeschaamdheid had, om in het Congres over die zaak te spreken, hij onmiddellijk zijn paspoort zou vragen, om den transatlantischen koopman te leeren wat een edelman toekomt, al ware de degen en het gala-costuum, die hij van voorouderen geerfd heeft, zijn eenige rijkdom. Geheel anders des Spanjaards verbasterd nakroost, de Mexicanon. Pas hooren zij dat daar geld geboden wordt voor land, of een der gouvernementen, die daar het bewind in handen hebben, zoekt naar een paar hoekjes land, die Mexico wel missen kan en biedt die den man van den dollar voor eenige millioenen aan. Om daarop te antwoorden is nu weer de Americaan te trotsch, waarschijnlijk omdat hij met Mexico zijne eigen plannen heeft. NOG EENE LANDENGTE OM DOOR TM SNIJDEN. Het regt door zee is uit de mode, men wil nu regt door 't land. Het voorbeeld van den ouden Pers, die het schiereiland van den Athos tot een eiland maakte om den weg to verkorten , vindt eerst in onze tijden gereede navolging. Reeds heeft men geld bijeen , of zegt het te hebben, om de Africanen tot eilandbewoners to maken, en in het vooruitzigt dat America in tweeen gesplitst zal worden kibbelt men en diplomatiseert men reeds over het voorregt om den baas over dien weg te spelen. Maar dit is nog niet genoeg. Even als alle menschen die het druk hebben zich den Aid niet gunnen, om eerst het work dat onder handen is of te maken eer zij NOG EENE LANDENGTE Ot DOOR TE SNIJDFN. 147 aan iets nieuws beginnen , zoo zoekt onze rustelooze tijd wear naar nieuwe landengten om door te snijden. En men heeft er weder eene gevonden. Onbelangrijk is dat denkbeeld toch niet, ook voor den Nederlender niet. Het plan, dat nu onlangs ter sprake is gebragt, schijnt door den bekenden Engelschen gezant te Canton Sir JOHN Bowan,* ondersteund te worden. Het geldt hier het Maleische schiereiland , de zuidelijke spits van Achter-Indie, die den Engelschen, zoo zij van hunne India naar China willen gaan , noodzaakt om de straat van Malacca te passeren. Behalve dat dit altijd een geforceerde omweg is, is het Nederlandsch vaarwater, en de zelfstandige Engelschman vaart liever in eigen zee. Daarom alleen heeft hij in der tijd Singapore gesticht, om toch eenige magt in dat vaarwater to hebben. Tans wil hij nog beter. Ten zuiden van het koninkrijk Siam is de smalle strook die de Indische Zee van de Chinesche scheidt het smalst op eene plaats , de landengte van Kraw genaamd. Daar wil men doorheen. De afstand is 50 Eng. (12-1 geogr.) mijlen, en voor het grootste gedeelte kan men gebruik maken van eene rivier, , zoodat men misschien maar een 12 Eng. mijlen zal hebben door to graven. Op die wijze zou men den afstand tusschen Calcutta en Canton 1175 mijlen verkorten , en, wat de Engelschman nog hooger schat , misschien een eigen weg hebben. — Men zegt dat het Eng. gouvernement reeds bevelen heeft gegeven tot het noodige onderzoek. Of het er toe komen zal, weet ik niet, het schijnt niet onmogelijk , ofschoon de handelaren van Singapore er zich wel tegen verzetten zouden. De Times is er ook voor. Nu, voor ons is het misschien ook niet kwaad. Hoe minder de Engelschen in onze wateren te maken hebben, hoe minder ze troebel zullen maken. OOK DE DIIITSCITERSI Dat Albions zonen aan Nederland zijne rijke en rijkmakende bezittingen in den Indisehen Archipel misgunnen, hebben wij nu eenmaal bij ondervinding maar al te duidelijk geleerd ; het is de oude Davidszonde met het ooilammetje. Zelfs dat Frankrijk eene predispositie tot dezelfde kwaal heeft, laat zich verklaren , het heeft schepen genoeg, om colonien te bezitten, en geene colonRin genoeg, om zijne vloot te gebruiken. 148 001{. DE DUITSDFIERS Maar de Duitschers , die weinig meer scheepscanonnen hebben, dan zij couranten lezen ; die in Indie toch geen bier zouden kunnen drinken , — dat die ook mede zingen in het lied der afgunst , en, bij eigen onmagt om ons in die wateren break te doen, juichen in hetgeen anderen ons berokkenen, — wat zal men daarvan zeggen ? En toch, rustig zittende bij de thee en achter een tijdschrift, in het minst niet geneigd, om mij kwaad te maken , moest ik mij onlangs ergeren over eene ontboezeming , die van zulken coloniennaper getuigde in een Duitsch Tijdschrift, Das Ausland. Een opstelletje over »De vorderingen der Hollanders op Sumatra in de laatste 40 jaren", trok daar mijne aandacht. Ik wilde eens zien, wat de man — misschien een coloniaal, die in der tijd zijn Duitsche lijf en ziel voor Hollandsch handgeld gaarne verhuurde om thans van het verdiende in onze Oost met zijne lieben Freunde te genieten, — wat zulk een der . Germaniers van ons doen en drijven op Sumatra verkondigde. Nu, een sommair overzigt van de belangrijke vorderingen door ons Gouvernement op Sumatra's Westkust gemaakt , las ik en vond de feiten niet al te onnaauwkeurig. Maar de gezindheid jegens de Hollanders, die er in doorstraalde, verwonderde mij. Alsof wij het al heel erg maakten worden de Hollanders voorgesteld ala veroveringszuchtig en zelfa trouweloos jegens Maleijers niet alleen, maar ook andere Europeanen. En dat wel ons Indische gouvernemement , dat alleen op den Nederlander gebeten is, maar alle vreemde vlaggen en vreemde gelukzoekers zoo lieftallic, begunstigt ! Onder anderen verbal onze Duitscher met blijkbaar welgevallen , »dat in de laatste jaren andere Europeanen (nicht Hollander) het vertrouwen van verscheiden inlandsche Maleische vorsten op Sumatra hebben weten te winnen." Dat de »magtige Sultan van Djambi" zich aan het Nederlandsche oppergezag onttrokken heeft, en het zeker wel aan Britsche madgevers te danken zal hebben, dat de Oran Wolanda (de Hollanders) hem tot nog toe niet hebben kunnen tuchtigen. Dat ook in het groote rijk van Atschin (N.-Oostel. uiteinde van Sumatra) Fransche en Engelsche in vloed meer en meer veld wint, en het daardoor den Hollanders wel zeer bezwaarlijk zal vallen, om hunne heerschappij over gansch Sumatra uit te breiden." Eindelijk maakt hij de vernuftige opmerking, dat de Hollanders het daarom alleen tegen een dikwijls vier- of vijfmaal talrijker vijand hebben kunnen uithouden, omdat zij hier nog nooit granaten en kartouwen noch cavallerie tegenover zich zaven. Des Duitschers vreugde over Djambi kan door de laatste berigten wel wat bedaren , en men zou hem kunnen vragen of Duitschland er dan zooveel bij winnen zou als Engelschman of Franschman een deel of het geheel van onze overzeesche bezitzittingen had. Maar al is Sumatra of Java de Duitsche Rijn niet, het Sie sollen ihn nicht haben... zouden ook wij op de lippen kunnen nemen, ala bravades in een volkslied in onzen aard lagen. MENGELWERK. DE CHINEZEN IN DE VERSTROOIJING. Voor vele menschen behoort de Chinees, even als de eenhoorn , tot de fabelachtige dieren. Het groote mierennest aan gene zijde van den Chineschen muur schijnt hun toe zich ganschelijk to sluiten voor Europeesch verkeer, , en de denkbeelden van Chineesch zijn voor hen den met die van afzondering en stilstand. Vie echter eenigzins bekend is met toestanden en zaken van onze Overzeesche bezittingen , weet , dat dit verre van juist is. De grootste kwaal, het grootste gevaar, , wat daar dreigt, is misschien juist de overvloed van deze indringers, die daar eene niet ongelijke , maar veel gewigtiger rol spelen, dan de Joden, over gansch Europa verstrooid. Sedert eeuwen hebben wij daar het Chinesche vraagstuk, dat niet minder zorg baart, dan het Italiaansche vraagstuk aan de Europesche kabinetten , en dat met de gewone voortvarendheid van het Indische gouvernement ten eeuwigen dage onafgedaan blijft. Dat Chinesche vraagstuk begint echter in de laatste jaren meer en meer een algemeen , een wereldvraagstuk te worden. De quaestie der openstelling van China schijnt door de Chinezen zelf in omgekeerden zin opgevat te worden, als door de Europesche volken. Op alle pogingen der laatsten om tot die openstelling meer en meer te geraken, antwoordt China slechts door steeds talrijker driften zijner gele kinderen naar het buitenland te lozen , en thans is het niet bijna alleen de Indische Archipel waarheen zij verhuizen ; naar verschillende punten des aardbols, overal heen waar wat te verdienen en te winnen valt, rigt zich die stroom. Inderdaad in vele opzigten begint het halfrond onzer tegenvoeters gewigtig te worden voor de wereldgeschiedenis. Terwijl Hindostan reeds gedurende twee jaren de aandacht van gansch Europa gespannen houdt; tep41 Cochin-china eindelijk lang gekoesterde chimeres van Frankrijk schijnt te zullen verwezenlijken ; terwijl Japan behalve de Hollandsche ook Engelsche MENGELAV. 1859. N°. IV. 11 150 DE CHINEZEN en andere consuls zal toelaten ; terwijl Rusland van het Noordwesten op China aandringt, begint China aan zijn emigratiesysteem eene ontwikkeling to geven, die belangrijke toestanden kan doen geboren worden. Hoe druk wij het dus ook hebben met te luisteren naar hetgeen wij dagelijks moeten hooren van nieuwe industriele waagstukken en oude politieke verwikkelingen en bedreigingen; — al gebeurt er in Europa en America ook reeds zoo veel, dat wij naauwelijks een tiende van alle belangrijke berigten nagaan kunnen , — wij worden wel genoodzaakt om ook op de toestanden to letten die zich langzamerhand in het verre Oosten ontwikkelen. Reeds lang heeft de Chinees minder zwarigheid gemaakt om zelf naar vreemde landen over te gaan, dan om vreemdelingen in eigen land toe te laten. Doch tot voor kort geschiedde dit slechts naar enkele landen en als ter sluiks ; het heette dat het Hemelsche rijk ook zijne uitgangen sloot, opdat zijne Hove kinderen zich niet daarbuiten in de landen der Barbaren verliezen zouden. Maar wet en werkelijkheid zijn ook in China niet altijd hetzelfde. Ongestoord ging de uitstrooming der overvloedige bevolking uit China haren gang, en eindelijk is die zoo belangrijk geworden , dat het wel der moeite waard is voor de oogen der beschaafde wereld, om zich voor dat gewigtige verschijnsel te openen. Vele omstandigheden hebben zich vereenigd, om aan de emigratie uit het Chinesehe rijk in de laatste dagen eene geduchte uitbreiding te geven. Aan de eene zijde een langdnrige en geduchte opstand in het rijk zelf, met zijn aanhang van verwoesting moord , brandschatting — wat wel het voornaamste doel , en hongersnood , wat wel het voornaamste resultaat schijnt — waardoor de toestand der lagere classen in het Hemelsche rijk alles behalve hemelsch moest worden. Ook zonder dat zou er overbevolking bestaan ; maar nu was het zoo veel te meer noodig, dat de hongerende scharen naar buiten werk en brood gingen zoeken. Aan de andere zijde hebben Engelsche ruwheid , door Fransche vriendschap trouw geholpen , de Chinezen in het alternatief gebragt om te kiezen tusschen Europesche canonnen of Europesche barbaren. Van twee kwaden heeft de Neef der maan het geringste moeten kiezen, en het jongste verdrag van Pei-ho heeft het groote PC DE VERSTROOIJINTG. 151 Mongoolsche klooster at weder iets meer toegankelijk gemaakt voor buitenlandsch verkeer, , en het al weder iets meer bezwaarlijk gemaakt om de gegeven beloften dadelijk weder te verbreken. Daaraan heeft zich nog eene omstandigheid gepaard , die even als op de geheele beschaafde wereld, zoo ook op China belangrijken invloed schijnt te zullen oefenen. Die zoekt die vindt, en zoo is het niet to verwonderen dat de menschheid, die altijd goud zoekt, eindelijk belangrijke vonden begint te doen. Met California is de wereld en veine gekomen, en spoedig daarna heeft men ook op de Australische en New-Caledonische goudbeddingen de hand gelegd. En , hetzij dat de Chinees een ontzettend fijn gehoor heeft voor den klank des gouds, hetzij omdat zijne afzondering niet zoo erg is als men zich wel voorstelde, bijna even spoedig als America en Europa had China het schuim zijner bevolking naar de placers afgezonden. Zij kwamen niet bij honderdmaar, bij duizendtallen. En wat nu te doen ? Hen wegjagen, de lastige, vuile indringers ? Maar men kon ze toch ook zoo goed gebruiken, en ze waren zoo onderdanig en gedwee , zoo kneedbaar als was en mest. Men duldt ze dus. Maar nu men begint te zien, dat hoe meer Chinezen men heeft, men er des te meer heeft te verwachten, nu begint die verbazende toevloed toch niet alleen lastig, maar ook onrustbarend te worden. Meer dan alle andere volken hebben de Nederlanders er belang bij, om een naauwlettend oog to houden op de quaestie dezer Chinesche emigratie ; meer dan alle anderen hebben wij ze leeren kennen in onze O.-Indische bezittingen, bet eerste punt, waarnaar hun schuinsche, begeerige oog zich gerigt heeft. Waar Engelschman en Americaan nog vooreerst niet bang behoeven te zijn, dat deze ongenoode gasten hunner magt over het hoofd zullen groeijen , mag de Nederlander, , zooveel geringer in aantal, wel eons ernstig over deze mogelijkheid gaan nadenken. Waar de eersten hen nog niet anders hebben gezien , dan in de lage kruipende houding die bun eigen is, zoolang zij de zwaksten zijn, hebben wij op Borneo geleerd, waartoe zij in staat zijn, zoo zij eens de sterksten werden. Welke echter de mogelijke gevolgen zullen zijn van het meer en meer wegvallen der slagboomen tusschen het Mon- 11 * 152 DE CIIIViEZEN goolsche en het Caucasische ras, is onmogelijk thans te be-- palen. Maar zeker is het, dat het oogenblik gekomen schijnt te zijn, waarop de twee groote rassen, die eertijds aan de hellingen van de Himelaya en Altai zich gescheiden hebben, het eene, het blanke ras, om de boorden van den Atlanticus to gaan bevolken, het andere, het gele ras, om aan den Stillen Oceaan onmetelijke rijken te stichten, thans tot elkander zullen naderen en door hunne vereeniging eene nieuwe periode der geschiedenis zullen openen. En om zich eenig denkbeeld te kunnen vormen van wat de toekomst in barer' schoot verbergt, is het van het hoogste gewigt na te gaan welke eigenschappen , goede en kwade, ligchamelijke en geestelijke, de nieuwelingen aanbrengen, die voortaan bestemd schijnen te zijn, om in aanraking met ons te leven en op het wereldtooneel op te treden. Daartoe moet men hen volgen in de verschillende toestanden van hun nieuw bestaan, hen buiten hun land aan het werk zien, in de streken waarheen hunne emigraties zich rigten. Wij zullen dat doen aan de hand van den Franschman ALFRED JACOBS , die, naar aanleiding van eenige der jongste geschriften en documenten over California en Australia, de Revue des deux Mendes des vorigen jaars met een artikel hierover versierd heeft. Voor zoo ver echter hun optreden in de Nederlandsche colonien betreft, zullen wij het moeten aanvullen ; waartoe onder anderen het verdienstelijke werk van Prof. P. J. VETH over Borneo's Westerafdeeling en het ten vorigen jare verschenen ”Montrado" door w. A. VAX BEES gereede bouwstof opleveren. Deze emigraties zijn van tweederlei aard, in zoo verre zij van buitenaf zijn uitgelokt, of vrij en uit eigen beweging geschieden. In het eerste geval zijn de emigranten niet enders dan gehuurde werklieden, zoogenaamde koelies (coolies), voor rekening van de Europesche gouvernementen en particulieren aangeworven. In het andere handelen zij alleen volgens de wetten van eigen behoeften en eigen ,wil. Doze twee verschillende toestanden van hun verblijf buiten China moeten afzonderlijk in 't oog gevat worden , omdat zij zeer verschillende resultaten hebben ; de eene gelukt slechts ten halve, is reeds op den achtergrond getreden en schijnt te zullen verdwijnen , terwijI de andere bloeit, zich ontwikkelt, en allergewigtigste, zegenrijke , maar misschien ook wel gevaarlijke gevolgen voor de toekomst voorspelt. INT DE VERSTROOUNG. 153 I. DE CHINESCHE KOELIES. De afschaffing van den slavenhandel had het onde coloniaalsysteem een zwaren slag toegebragt , en de Engelschen zelf waren de eersten , die hiervan te lijden hadden. De blanken , ongeschikt voor zwaren arbeid onder de keerkringszon, moesten, zoo zij hunne colonien niet wilden verliezen , naar eene vervanging uitzien der arbeiders waarvan ze voortaan grootendeels verstoken waren. De Engelschen waren er eerst op uit om arbeiders te wervon op de westkust van hunne Indie. Oorspronkelijk werd aan deze Indianen de naam van koelies gegeven, die later aan elke soort van arbeiders gegeven is, hetzij onder de Chinezen hetzij onder de negers aangeworven. De Franachen van het eiland La 114union namen tot deze zelfde Indianen hunne toevlugt, alsmede tot de bewoners van Madagascar. Maar deze hulpbron , ofschoon voldoende voor de eilanden der Indische Zee, was niet rijk genoeg voor het uitgebreide coloniaalgebied der Engelschen. De Indianen weigerden om contracten aan te gaan voor to ver verwijderde streken ; ook zijn zij vrij lui en de Engelsche 0.-I. compagnie vond weldra reden om zich tegen hunne aanwerving te verzetten. Men moest dus naar een ander middel omzien, en toen wendden de Engelschen hunne blikken naar China. Engelsche agenten werden dus uitgezonden naar de digte bevolkingen van Fokien , Kwan-si en de andere provincien van zuidoostelijk China. Van uit Hong-kong en de andere vijf Chinesche havens rigtten zich hunne oproepingen en beloften naar het binnenland. Aanvankelijk deden er zich weinig personen op: de Chinezen hadden de gewoonte nog niet, om den blik verder to rigten dan de grenzen van hun land, en de wetten die de emigratie verboden waren nog in voile kracht. Tegenwoordig bestaan die wetten nog wel , maar zij worden zonder schroom en moeite ontdoken. Daar echter enkele pogingen gelukt waren, meen den de Europeanen het middel gevonden te hebben , om hunne suiker- en katoenplantages weder op te werken ; de Mandarijnen van Amoy en Canton, behoorlijk betaald , zagen het vertrek der ongelukkigen , waarvan de Chinesche steden overvloeiden , door de vingers; in het kort, de stoot was gegeven. Eenige Chinezen, na het verstrijken van hun engagement teruggekeerd , bragten de broodelooze en 154 DE CIIINEZEN havelooze menigte in verrukking door bet verhaal der rijkdommen en der ruime velden, die de vruchtbare akkers zonder bewoners besloegen. Een twaalftal jaren na 1840 ging dit zoo geregeld voort; de Chinezen lieten zich exporteren en werkten in de colonies en bewezen er eenige diensten. Cuba verzocht in 1847 van zijne Junta de vergunning om deze Aziatische colonisten in te voeren en beyond er zich zeer wel bij. Over het algemeen roemde men deze nieuwe koelies wegens hunne gedweeheid, matigheid en vatbaarheid. Verschillende omstandigheden bragten weldra wijziging in dezen staat van zaken : na hunne arheidzaamheid in dienst van anderen te hebben aangewend, begonnen de Chinezen te begrijpen , dat het voordeeliger zou zijn dit voor eigen rekening te doen. Velen wisten gedurende hun diensttijd, door zuinigheid en volharding, een vermogentje bijeen to scharrelen, en kozen het een of andere vrije beroep of gingen verhuizen naar de Philippijnsche eilanden. Bovendien hielden de planters zich niet altijd even trouw aan de gemaakte bepalingen: sommigen maakten geen verschil tusschen de negers , vroeger hun eigendom, en de Chinezen die niet anders dan huurlingen waren. Aan de andere zijde nam de handel in koelies nog meer toe, juist door de ontdekking der goudlanden, die anders de vrije emigratie meer in de hand werkte. Daardoor toch stroomden de Chinezen der zuidelijke districten naar de havenplaatsen, en wanneer zij de middelen niet meer hadden om als vrijen te emigreren, dan begonnen ze maar met het als koelies te doen. Maar met de uitbreiding van den koeliehandel vermenigvuldigden zich ook de naisbruiken. De Chinees werd als eene koopwaar behandeld, en de matrozen der schepen waarmee ze vervoerd werden, hadden de liefhebberij om hem op alle mogelijke manieren in zijne zeden en gewoonten to krenken: met zijn lange staart, zijn gekke gezigt en zijne zotte gewoonten was Jan Chinees (John Chinaman) het doelwit van eeuwigdurende plagerijen. Wat was dat wezen met zijn gele gelaat en schuinsche oogen hun ook anders dan een artikel van handel, een wezen van mindere soort, ook niet veel beter dan een slaaf! Overgeleverd aan de schraapzucht der agenten en de ruwheid der zeelieden, kreeg de emigrant volstrekt niet wat hem beloofd was; de eenen eigenden zich een TN DE VERSTROOIJING. 155 deel van zijn rantsoen rijst en thee toe, de anderen staken hem jammerlijk den gek aan. Zelfs zijn staart, het heiligste van zijn geheelen persoon, waaraan men niet raken mag zonder den vredelievendsten Chinees dol to maken, werd niet ontzien ; de matrozen kenden geen grooter genot dan om er eenigen met de staarten aan elkander te binden en ze dan te laten rondsukkelen ; somtijds ontzagen zij zich niet om ze of te snijden. John Chinaman verloor van tijd tot tijd zijne gewone bedaardheid en nam dan eene geduchte wraak. Onder de personen die in het wilde in de havens van Amoy en Shanghai aangeworven waren, behoorden velen tot het uitvaageel der bevolking, die voor moord en plundering niet terugdeinsden. Ook heeft men in de laatste jaren meer dan een verschrikkelijk tooneel hierbij zien plaats hebben. Tegen het einde van 1853 was eene Engelsche bark, de Spartan, van Amoy naar Sydney onder zeil gegaan, met eene lading van 250 koelies. Zij hadden een contract aangegaan, volgens hetwelk elke Chinees zich verbond oni den kapitein of elk ander persoon aan wie hij ze zou overdoen, voor vijf jaren te dienen ale herder, pachter, , dienaar of jets dergelijks, waartegen de kapitein van zijne zijde aan ieder eon bepaald rantsoen van suiker, , rijst, koorn , vleesch en thee had nit to keeren , tot 14 dagen na de aankomst in de colonie , wanneer het loon van 4 dollars per maand zou moeten aanvangen; bovendien had ieder 8 dollars handgeld ontvangen. De mannen waren gedurende den overtogt goed behandeld en hadden zooveel vrijheid genoten ale de scheepsruimte toeliet. AlIes ging goed gedurende de eerste acht dagen, maar de negende dag, toen de kapitein met den eersten stuurman midden onder de koelies stond en de mansehappen achter op het schip waren, grepen de Chinezen eensklaps den bootsman aan en trachtten hem over boord te werpen. Deze wist hun to ontsnappen en vlugtte in het wand. De Chinezen gingen naar de hutten en haalden de bajonetten van de geweren, waarschijnlijk omdat zij die zelf niet wisten to gebruiken. Vele mansehappen en ook de kapitein werden met mes- en bajonetsteken gewond, de tweede stuurman gedood. Ondertusschen echter begon de equipage, van den eersten schrik bekomen, zich zoo goed mogelijk te verdedigen ; de geweren begonnen mede in het spel to komen, een twaalftal Chinezen werden doodgeschoten en 156 DE CIIINEZEN in zee geworpen en de orde hersteld. De Spartan, begeleid door een Amerikaansch schip, dat toevallig ontmoet werd, zette koers naar Singapore en hier werd een gedeelte der Chinezen aan de regtbank overgeleverd. Nog veel verschrikkelijker was de zaak van den Robert Browne. Dit Americaansche schip had den 20aten Maart 1852 Amoy verlaten met 400 koelies aan boord voor Cuba en Peru; op de hoogte der eilanden Loo-choo , tusschen Formosa en Japan, had men eenig ongenoegen onder de Chinezen bespeurd , dat echter nog niet gevaarlijk dreigde te zijn , toen op het onverwachtst dertig Chinezen den kapitein aanvielen , hem den hals afsneden en een aantal matrozen vermoorden. De tweede stuurman met eenige manschappen op het voordek gevlugt, begon een wanhopigen maar vergeefschen strijd. Slechts negen matrozen die in de kajuit eene schuilplaats hadden gezocht werden gespaard ; de Chinezen bevalen hun met den dolk op de keel om het schip te sturen. Staande op de campagne gaf een Chinees van Amoy, die Engelsch sprak , met een revolver in de cone en een vaandel in de andere hand, het signaal tot de plundering, en in weinige oogenblikken vertoonde het geheele schip een tooneel der afgrijselijkste wanorde. De scheepspapieren , de instrumenten , het huisraad van den kapitein, alles lag door elkander met rijst , scheepsbeschuit, gedroogde visch en al wat het schip bevatte ; de Chinezen braken de chronometers, om to zien of het monteersel ook van good was, anderen amuseerden zich met het kwik van de barometers in bolletjes over de planken te laten loopen; 46n had de medicijnkist opengebroken en, meenende daar eens ,zeer kostbare liqueuren ontdekt te hebben, sloeg hij den inhoud der flesschen met gesopte beschuit naar binnen ; hij stierf dan ook weldra daarop. De zeekaarten, verscheurd en met blood bevlekt, zwiervea over het verdek en de Chinezen liepen been en weer met opgewonden gebaren en brulden alien te gelijk. Zij lieten naar een klein eilandje ten noorden van Formosa sturen en gingen met de booten aan land, terwijl er slechts 22 achterbleven om de negen matrozen te bewaken ; maar ondertusschen begon de landwind te waaijen en de Americanen kapten in stilte het anker ; door belofte en bedreigingen wisten zij hunne wachters meester te worden , en gelukkig kwam een schip dat zij ontmoetten bun te pulp, zoodat zij de haven van Amoy konden IN DE VERSTROOIJING. 157 bereiken. De reden of althans het voorwendsel tot den opstand was de slechte behandeling geweest, en vooral de krenking aan twee-honderd Chinezen door het afsnijden der staarten aangedaan. Deze en vele dergelijke voorvallen maakten in America en Aziki een geducht eclat. De dagbladen van Shanghai, van Hongkong en de Vereenigde Staten trokken partij tegen den handel in koelies en declameerden tegen hetgeen zij een handel in gele, in Chinesche slaven noemden. Maar men had toch altijd behoefte aan werkvolk in de colonien ; bovendien was het transport der Chinezen, afgezien van zulke enkele bloedtooneelen , zeer winstgevend; het hield dus niet op. Men trachtte zooveel mogelijk dezen handel te regelen en de voorwaarden der engagementen te bepalen , die den Chinezen vele voordeelen voorspiegelden, ala: vrijheid, om na anderhalf jaar terug te keeren , zoo de arbeid tegenvalt, vrijheid, om hunne vrouwen en kinderen mede to nemen , zorg voor een doctor en een tolk en dergelijke meer. De Americanen echter die er nooit belang bij gehad hebben, om in eigen land koelies in te voeren (wel om ze voor rekening van anderen to transporteren), en die het eerst ingezien hebben, dat de werkzame Chinees een lastige concurrent kon worden , verklaarden zich sterk tegen den koeliehandel. Van 1853 tot 1857 vindt men deze quaestie in alle legislative documenten van het Washingtonsche congres besproken. In de hevigste termen werd de handel afgekeurd, en in 1856 verklaarde het gouvernement bij publieke acte er zich tegen, dat Americaansche burgers er op eenige wijze deel aan namen. Doch men kon niet anders doen dan de scheepskapiteins dringend verzoeken zich van den handel to onthouden ; rnaar zoo gemakkelijk laat de Yankee eene winstgevende industrie niet varen. De eenige verbetering echter die aangebragt werd, was dat men in de Chinesche havens wat naauwkeuriger toezag op de wervingen, en zich zooveel mogelijk trachtte te waarborgen , dat de Chinezen van hunne zijde althans het contract trouw nakwamen. Ook werden aan de scheepskapiteins de zorgvuldigste recommandaties gegeven, om elke reden tot ergernis en ongenoegen te vermijden. Doch ondanks deze en derge 158 DE EIIINEZEN lijke voorzorgen is het gebruik der koelies afgenomen , tot op het oogenblik , dat de oorlog te Canton er den laatsten slag aan heeft toegebragt. Geheel heeft het nog niet opgehouden: uit Amoy, Shanghai, Hongkong zijn er nog wel uitgevoerd gedurende de vijandelijkheden tusschen het Hemelsche rijk en de westersche mogendheden, die zich tot Canton bepaalden; maar deze bron is geheel ontoereikend geworden. Van daar heeft in den laatsten tijd Frankrijk voor zijne colonie la Rdunion werklieden gezocht in de zoogenaamd vrije negers van Africa's westkust. Ook dat systeem heeft geen geluk gehad ; men weet wat daarover is voorgevallen (vergelijk het artikel »De Slavenhandel in vrije negers" in No. I van dezen jaargang) en in Jan. dezes jaars is dat emigratiesysteem dan ook formed afgeschaft. Maar als men het decreet leest , waarin dit aan den gouverneur van la Rdunion wordt aangezegd , dan zal men kunnen opmerken, dat daar alleen opgenoemd worden de plaatsen van waar men voortaan niet meer zulke emigranten zal mogen aanvoeren. Op de eene of andere wijze zal men dus hetzelfde of iets dergelijks spoedig weder zien, tenzij men tot de koelies terugkeeren kan , die men van zelf door hunne meerdere ontwikkeling, toch altijd iets beter dan slaven zal moeten behandelen. Engeland heeft er aan gedacht , om de overwonnen en gevangen Sepoys als arbeiders op de plantages te plaatsen, maar dit is eene bron, die altijd slechts een korten tijd zal vloeijen. Nog zijn er wel enkele Chinezen die zich aan den staat van koelie onderwerpen , maar zij zijn op verre na zoo werkzaam en ijverig niet als de Chinezen, die tegenwoordig voor eigen rekening emigreren. Dat is dan ook de vorm der Chinesche emigratie, die langzamerhand daarvoor in de plaats treedt. De koelieuitvoeren waren eigenlijk niet meer dan de oorspronkelijke vorm, die uitgangspunt en aanleiding geworden is tot de thans zich ontwikkelende vrije (werkelijk vrije) emigratie. Deze beide vormen zullen wel altijd in zekere mate nevens elkander bestaan , in zoo ver er altijd Chinezen gevonden zullen worden, die, eigen transport niet kunnende betalen, daarvoor den band van een koeliecontract wel willen aannemen ; maar de laatste zal voortaan de voornaamste zijn en haar willen wij thans in hare ontwikkeling nagaan. IN DE VERSTROOIJING. 159 II. DE VRIJE CRINESCHE EMIGRATIE. Hier komt in de eerste plaats in aanmerking de rol, die de Chinezen hebben gespeeld en nog spelen in den Indischen Archipel. Het zijn eigenlijk niet de Europeanen of Hollanders, maar de Chinezen, die deze streken ontdekt hebben. Wanneer zij er zich eerst gevestigd hebben, doet niets ter zake en is ook onbekend; maar zeker is bet, dat wij op Java en elders in den Ind. Archipel reeds de Chinezen onder de Javanen gevestigd vonden. Zij hadden er zich echter gevestigd als particulieren , niet van staatswege uitgezonden of ondersteund, en zoo leverden zij geen belangrijk bezwaar op voor de nederzetting der Nederlanders, enkele gevallen — men denke aan COXENGA, die echter ook slechts als particulier optrad — uitgezonderd. Integendeel wisten zij zich de overheersching der Nederlanders ten nutte te maken. Al spoedig werd de Chinees, wat hij nog is, eene soort van noodig, maar gevaarlijk tusschenpersoon tusschen den inlander en den Europeaan. Niemand beter dan hij geschikt, om pachten en tollen te innen en te doen valeren — natuurlijk juist omdat hij zoo goed de kunst verstaat, die men uitruigen noemt, — om als administrateur of planter van het grondbezit voordeel te trekken, om door kleinhandel een vermogentje bijeen te brengen, om handwerken nit te oefenen , om zich, terwijl hij ten koste van den inlander leeft, bij hem onmisbaar te maken en zich in zijne gunst in te dringen. De Chinees is een hoogst onaangenaam en lastig wezen. Gevaarlijk voor ons gouvernement omdat hij, hoeveel voordeel hij ook bij de overheersching des Nederlanders heeft, hem tech nooit goed gezind is. Herhaalde malen hebben wij opstanden der Chinezen ook op Java te onderdrukken gehad — zoo, om van vroegeren te zwijgen , in 1800 in Cheribon , 1832 in Krawang en 1832 te Batavia zelf —; bij opstand of oorlog met den inlander heeft de Chinees nooit vrijwillig onze zijde gekozen , maar wel, hetzij in het geheim hetzij enkele malen zelfs openbaar, , zich bij hem tegen ons gevoegd. En toch het vooral juist hunne knevelarijen die den inlander dikwijls 160 DE CIIINEZEN verbitteren en als eene der redenen van den grooten opstand van 1825-30 beschouwd moeten worden. In den oorlog is hij een niet te verachten vijand. Zijne constitutie is voor het climaat geschikt even goed als die des inlanders, maar hij overtreft dezen ver in spierkracbt en sterkte. Dat het hem niet geheel aan moed ontbreekt, is op Borneo gebleken , en daarbij maakt zijne verbazende laagheid en trouweloosheid , dat men voortdurend tegen hem op zijne hoede moot zijn. — In de kunsten en bedrijven des vredes is hij een magtig mededinger. De Chinees weet wat hij wil: hij wil geld verdienen en rijk worden ; hij weet hoe hij daartoe geraken moet: door onverdroten vlijt, door zich alles te getroosten, door geen list of laagheid te ontzien. Meestal komen zij zonder iets uit China over en werken als ezels ; zij getroosten zich alle ontberingen en schikken zich in alle omstandigheden met eene gelatenheid, die tot laagheid wordt. Die kunst, om zich in alles te schikken, daarin ligt de grootste kracht van den Chinees. HU weet zich klein te waken en te kruipen als een worm, zoo hij, gelijk in Australia en California of aanvankelijk op Borneo, onder volkeren komt die hem niet lijden mogen of nog te magtig zijn. Dat het echter geene natuurlijke gedweeheid is, blijkt uit zijne dagende houding, zoodra hij begrijpt dat hij de overmagt heeft. Hij verlaat zijn geboorteland zonder vrouw en stelt zich op Java met eene Javaansche, op Borneo met eene leelijke Dayaksche tevreden ; neemt er twee en meer zoo hij geld genoeg heeft, geene zoo hij het niet betalen kan, of gelijk de Hoer VAN REES verhaalt, twee arme Chinezen onderhouden zamen cone vrouw, baten en schaden eerlijk zamen deelende. Zijne list en oneerlijkheid in den handel is spreekwoordelijk. Wat mensch ter wereld zal tegen zulk een wezen concurreren ? Zoo ziet men dan ook op Java Chinezen met ontzaggelijke vermogens, zooals zelden een Europeaan bijeen kan vergaderen ; en zij geven voor landbezit geldsommen , die een Europeaan er moeijelijk voor geven kan. Ook hierin is eene der redenen gelegen dat men ze meent te moeten dulden : zonder hen zou landverkoop en landverhuring veel minder aan het gouvernement opbrengen. Als handwerksman en daglooner heeft hij zich ook in onze onmisbaar weten to maken. Wegens zijne uiterst IN DE VERSTROOIJING. 161 geringe behoeften, kan hij zich met zeer weinig loon tevreden stellen , terwijI hij in handigheid en arbeidzaamheid ver boven den inlander uitmunt. Het is eene eigenaardige , afgezonderde maatschappij, die de Chinezen in onze Indien vormen. Ofschoon naar de versehillende plaatsen en hulpbronnen van bestaan weder gewijzigd — ook met mijnarbeid en landbouw houdt de Chinees zich bezig, hoewel kleinhandel en administratie zijn hoofdvak is is het Chinesche karakter toch overal in de hoofdtrekken hetzelfde. In onze 0.-Indi6n hebben wij het bewijs , dat de Chinees van alle volkeren der aarde den meesten aanleg heeft om een coloniserend yolk to worden. Hoofdzakelijk ligt de verklaring reeds hierin , dat hij zich altijd vermengt met den volkstam, waaronder hij zijn verblijf kiest. Zijne onbehagelijke vrouwen schijnt het Chinesche rijk nog niet to willen missen. Maar daardoor ontstaat een gemengd ras, dat volkomen de geschiktheid heeft, om to wonen en te bloeijen in het land waar het geboren wordt, en toch het Chinesche element krachtig genoeg bewaart, dat zij niet met de inlanders versmelten, maar altijd eene scherp afgebakende zelfstandigheid daartegenover bewaren. In hunne afzonderlijke Chinesche kampongs, waar zij vrij en ongehinderd aan hunnen lust tot opium en smerigheid kunnen botvieren en ongestoord hunne godsdienstplegtigheden en godsdienstfeesten kunnen vieren , doen zij denken aan de Joden in hunne afzonderlijke wijken in sommige Europesche streken. Gelijk wij zagen , menig Chinees komt tot vermogen en zet belangrijke ondernemingen op touw, en dan zijn zij genoeg aan elkander gehecht , dat hij altijd liefst met Chinesche arbeiders wil werken. Van daar komt er steeds nieuwe toevloed uit China, die als nietsbezittende arbeiders, hetzij men ze koelies wil noemen of niet, in het land komen , en bet zeker niet verlaten voor dat zij een vermogentje verworven hebben, maar meestal hun nieuwe vaderland tot vaste verblijfplaats maken. Om deze en vele andere redenen is het dan ook niet te verwonderen dat velen met ernst hunne waarschuwende stem hebben doen hooren , om de vermeerdering en de overmagt dozer indringers zooveel mogelijk to keer te gaan. Reeds VAN IMHOFF, FOLANEN en ENGELHARDT drongen op maatregelen van voorzorg aan, en ook de Engelschman RAFFLES, gelijk ook de beroemde 162 DE CHINEZEN VAN HOGENDORP verklaarden zich sterk tegen deze kwalijkgezinde parasiten. Maar tot nog toe heeft het niet of weinig mogen baten. Wel zijn door verschillende Resolution, van 1827 en nog drie keeren later, beperkingen gesteld op het invoeren der Chinesche nieuwelingen ; maar krachtige maatregelen zijn niet genomen. Hoewel algemeen geklaagd wordt over de toenemende onbeschoftheid en zelfvertrouwende houding, die de Chinezen meer en meer beginnen aan te nemen; hoewel menigeen er een zeer dreigend gevaar in ziet, men laat de zaken drijven zooals ze gaan. Of het toe te schrijven zij aan vrees voor eene bevolking, die nu eenmaal zoo magtig is geworden , dat zij bijna tienmaal sterker is dan de Europesche (*), of dat men werkelijk gelooft, dat men ze niet missen kan, zoodat het nut dat men van hen heeft grooter zou zijn dan het gevaar, is moeijelijk te bepalen. Maar zeker is het, dat men tot nog toe niet dan halve maatregelen genomen heeft, om hun overmoed en overmagt te keer te gaan (1 - ). Op Borneo is men in de gelegenheid geweest te leeren wat de Chinezen zijn en wat men van hen te wachten heeft, zoo zij tot magt komen. Voor omtrent eene eeuw kwamen daar de eerste Chinesche emigranten op de reede van Sambas aan en smeekten met kromme ruggen en grijnzenden lath van een inlandschen Sultan, OMAR ALA MOEDIN , die toen nog iets te zeggen had, de vergunning of om in zijn land te mogen wonen. Toen stelden zij zich tevreden met in stilte de goudgronden te exploiteren ; maar hoe beter zij hierin slaaiden des te meer nieuwelingen kwamen er gaandeweg van China aanzeilen. Een tijdlang ging alles goed en de inlandsche worst kon zich niet anders dan verheugen over de aanwinst van nijvere, uiterst onderdanige onderdanen , die, met zijne eigene Dayakkers door huwelijken verbonden, beloofden weldra inheemsch te zullen zijn. Totdat de Chinezen, begrijpende dat zij nu magtig genoeg waren, op cell groot feest al wat zij konden van Dayakkers (*) Volgens het Regeringsverslag van den Staat onzer Kolonien over 1855 beliep het bedrag der (ik geloof alleen mannelijke) bevolking op Java, Europeanen 18,858, Chinezen 133,655, op de Baitenbezittingen, Europeanen 6,363, „ 66,891. Onder vele anderen heeft ook Mr. J. r. w. VAN NES een paar uitvoerige artikels over „ De Chinezen op Java" geschreven in het Tijdschrift Door Nederl. Indio , Jaarg. 13. 1851. IN DE VERSTROOIJING. 163 en Maleijers verraderlijk vermoordden, en sedert van kruipende onderdanen, meedoogenlooze heerschers werden. De Maleische vorsten waren niet opgewassen tegen de steeds vermeerderende Chinesche volkplanters, wier juk in de laatste helft der vorige eeuw zwaar op de Dayaksche en Maleische bevolking drukte. Eindelijk werd door Sultan ABOE-BAKARTADJOEDIN in 1818 de hulp van het Nederlandsche gouvernement ingeroepen, en van dien tijd dagteekenen onze worstelingen met de Borneosche Chinezen. En de weinige veerkracht , waarmede het Indische gouvernement toen vooral in de zoogenaamde Buitenbezittingen optrad, en de herhaalde trouweloosheid der Chinezen, en andere omstandigheden, zooals de oorlog van 1825-30 op Java zelf, waren oorzaak, dat zij langen tijd den spot dreven met de Hollandsche magt en van 1825-30 een onafhankelijken staat uitmaakten. In kleine republieken , Tongsies, verdeeld , die alleen van eigen verdeeldheid te lijden hadden, bleven zij in ,het ongestoorde bezit der goudmijnen en verrijkten zich ten koste der zwaar gedrukte Dayakkers. Eindelijk werd de groote expeditie onder luit.- kolonel A. J. ANDRESEN naar Montrado (het door de Chinezen bezette deel van Borneo) afgezonden (in 1854), die na een uiterst zwaren oorlog de volkomen onderwerping der Chinezen ten gevolge had. En zoo is het onnatuurlijke gezag dier Chinesche vreemdelingen , die den dwingeland speelden over den inlander, gefnuikt. Men verzekert ons dat Borneo's westkust , in den korten tijd dat bet weder onder ons bestuur is, ganschelijk onkenbaar is geworden. Nu de onbeschaafde maar goede Dayakker, onder bescherming van ons bestuur, zich vrijelijk begint te ontwikkelen ; nti de Chinees, in band en toom gehouden , alleen zijne arbeidzaamheid en nijverheid ten toon kan spreiden ; nu orde en regt voor onrust en dwingelandij in de plaats zijn getreden , — nu begint Borneo's rijke bodem schoone vruchten voor de toekomst te beloven. En wie nil de Chinezen aldaar ziet , en zich niet ergert aan hunne vuilheid , aan hunne voorliefde en gemeenzaamheid met zwijnen, aan hunne walgelijke communiteitsbegrippen over huwelijk en echtelijke trouw, aan hunne oneerbiedige en materialistische godsdienst , aan hunne Chinezerij en afzetterij in den handel, aan hun dierlijk en zinnelijk Leven in een woord, 164 DE CHINEZEN die sou al geneigd zijn, om het Nederlandsche gouvernement geluk te wenschen met deze ntjvere en ach I zoo gedweee onderdanen. Maar te vertrouwen zijn zij nooit , en het is te hopen , dat het Indische gouvernement, dat nu proef genoeg van China's kinderen gehad heeft, het beste middel zal aanwenden om hen lief en deugdzaam te houden , — eene genoegzame militaire magt, of in de nabijheid , Of gereed om hen dadelijk te komen bezoeken. Doch het wordt tijd , dat wij de Chinezen hun debut zien doen ook in andere streken en wereiddeelen. Het nieuws van de goudontdekkingen in California woei even spoedig over den Stillen Oceaan als over den Atlanticus. De Chinezen die naar de Europesche havensteden van China bijeengestroomd waren, hetzij om een engagement als koelies te krijgen , hetzij om eene gelegenheid te vinden om naar Borneo over te steken , rigtten thans hunne blikken naar die streken waar zich zulk een schoon veld voor hunne werkzaamheid opende. Reeds in 1850, een jaar na de ontdekking der mijnen, was er een genoegzaam aantal in California aanwezig, dat zij en corps konden deelnemen aan de begrafenis van den president TAYLOR en een adres indienden om het aandeel , door hen aan deze openbare rouwbetooning genomen, te verklaren. In de volgende jaren nam deze emigratie verbazend toe ; ook voor een deel waren het koelies, op wier aanvoering enkele compagnieen zich toelegden , doch niet velen , daar de Americanen altijd grooten afkeer voor deze soort van arbeiders hadden , — dat wil zeggen , om ze zelf te gebruiken , niet om ze met groote winst voor rekening van anderen te transporteren. Trouwens , weldra begon men den vrijen Chinees even ongaarne te zien. De aankomelingen onderscheidden zich van den aanvang af, door een bewonderenswaardigen geest van orde en gehechtheid aan hunne nationaliteit. Te midden van het nieuwe Babel, waar menschen van elle einden der aarde hunne begeerten en gewoonten kwamen vermengen , bleven de Chinezen altijd zonen van het Hemelsche rijk, en behielden hun bijzonder karakter. Zij trachtten volstrekt niet de afgezonderde positie te veranderen , waarin zij van zelf door hunne taal en zeden geplaatst waren ; zij organiseerden hun arbeid onder elkander en bleven ook bU hunne uitspanningen afgezonderd. Overigens IN PE VERSTROOIJING. 165 deden zij zich kennen als matig, geduldig, spaarzaam, arbeidzaam , tevreden met de geringste winst en voor geene bezwaren en moeiten terugdeinzende. In de mijnen verhuurden diegenen, die niets hadden om eene eigen exploitatie te ondernemen, zich voor het geringste loon: vier of vijf dollars per maand. Ondanks, ja juist ten gevolge van die eigenschappen kregen de Americanen al spoedig een hartelijken afkeer tegen de Chinezen. ,,Men kon," zoo lieten zich de Californische dagbladen hooren , ',John Chinaman, Jan Saffraankleur niet zien, nog minder dagelijks met hem in aanraking komen, zonder afkeer en walging." Hij is smerig en laf; zijne kleeding, kleur, gelaat en manieren — alles in hem is terugstootend. En toch was de arme Jorui van alle vreemdelingen de eenige, die angstvallig het hoofdgeld betaalde aan de mijnwerkers opgelegd; hij was gemakkelijk en vredelievend van humeur ; hij liet zich, als het de blanken in het hoofd kwam, uit de plaatsen die hij gekozen had gedwee weer wegjagen , en verstoutte zich nooit, om naar de rijke beddingen die de anderen zich toeeigenden de hand uit te strekken. De Americanen moesten erkennen, dat hij over het algemeen rustig, ijverig, liefderijk en liefdadig jegens zijne landgenooten was; dat hij zich nooit aan dronkenschap overgaf, aan zijne nabestaanden gehecht en vol eerbied voor den ouderdom was, die, zegt hij, de wijsheid zelve is. Al wat hij vroeg was eene plaats, hoe klein en gering ook, om te werken en te leven en dan naar het land zijner vaderen weder te keeren. Aardig, dat bier en op Borneo en in Australid datzelfde bij de mijnwerkende Chinezen plaats vindt, terwijI in andere streken diegenen, die zich aan den handel wijden , eerder hun geboorteland schijnen te vergeten. Maar waar zij zich ook vestigen behouden zij hunne gewoonten en hunne taal, en brengen als 't ware China met zich mede. Zoo echter al enkele Chinezen, na hun fortuintje gemaakt te hebben , weer vertrokken, kwam er daartegen zulk een groot aantal nieuwen toestroomen, dat de Americanen bang begonnen te worden voor dien toevloed. In ddne maand van 1852 kwamen er tien-duizend aan en men vernam dat nog een gelijk aantal onderweg was, Als het zoo voortging , dan zou gansch California nog een Chineesch land worden. Men begon ongerust te worden en riep om maatregelen om paal en perk MENGELW. 1859. N. IV. 12 166 DE CHINEZEN te stellen aan die Chinesche invasie. De president BIGLER stelde aan de wetgevende magt eene wet voor, om verdere emigratie to verbieden; maar zijn voorstel ward verworpen. No waren dan ook die Chinezen, hoe zorgwekkend misschien voor de toekomst, zeer bruikbaar voor het oogenblik: het was zoo gemakkelijk, om die menschen bij de hand te hebben, die voor nietig loon bet geringste en vuilste werk deden! Men vergenoegde zich dus met ze to verachten, terwijl men er dienst van trok. De Chinesche colonie mogt leven en zich ontwikkelen in California naar haar eigen smaak. Tegenwoordig is zij vijftig- tot zestig-duizend zielen stark en zij zou zeker nog veel talrijker wezen, zoo er geene Wielding gekomen was in Australiii. In San-Francisco zelf wonen eenige duizend Chinezen, voor zoo ver hunne verschillende beroepen het vereischen over de geheele stad verdeeld, maar anders meer bepaald in edne wijk bijeenwonende, die Klein-China wordt genoemd. Daar woont een groot aantal rijke Chinezen, die de verschillende voortbrengselen van hun land in hunne winkels uitstallen. Over het algemeen zijn zij vriendelijk en slim en somtijds vrij beschaafd en niet al te kleingeestig. Velen spreken vlot Engelsch, de anderen hebben tolken. In 1854 hebben zij eene wort van beurs gebouwd, natuurlijk speciaal voor hunne landgenooten, en den 29sten April van dat jaar verscheen het eerste Nommer van een Chineesch dagblad, The Gold Bills _News, een klein bled van 4 bladzijden. Gold Hills (de gouden heuvelen) is de naam, dien de Chinezen aan San-Francisco geven. De rijke kooplieden van Klein-China gaan zwierig gekleed; zij hebben mattresses die zij onderhouden, hebben clubs, waar hunne landgenooten van minderen stand niet toeplaten worden, en zij veroorloven zich meer geraffineerde en intellectuele genoegens dan de massa. In de stad zijn de arme Chinezen — verreweg het grootste getal — kruijers, bleekers of kleermakers; men ziet ze in menigte bij de putten en vijvers het linnen wasschen, of het met hunne kleine strijkij2ers strijken. Dit publiek vindt zijne uitspanningen in de straten Dupont en Sacramento, in een aantal speelhuizen, die dag en nacht vol zijn. De kamers bevatten drie of vier tafels met banken; achter in elke kamer is een orkest van vijf of zes musicanten, die met hunne IN DE VERSTROOIJING. 167 vreemdsoortige instrumenten de onwelluidendste toonen (voor niet Chinesche ooren) voortbrengen. Somtijds accompagneert een zanger met zijne schorre of schelle toonen. Men staat verbaasd, als men deze plaatsen van uitspanning binnentreedt, over het deftige en melancholieke voorkomen van deze Chinesche doordraaijers , en over hunne zonderlinge manier om zich te amuseren. Eene groote menigte koperen speelpenningen zijn over de tafel verstrooid, waarboven lantarens van gekleurd papier hangen te bungelen; de bankier met een Lang, dun stokje gewapend roert en telt de penningen af, terwijl de spelers met begeerige oplettendheid al zijne bewegingen volgen, en van tijd tot tijd hunne schorre keelgelaiden doen hooren. De weinige Chinesche vrouwen, die naar California verhuisd zijn, hebben voor haar deel de prostitutie ale beroep gekozen. Tot 1851 kwamen er maar zeer weinige, want de wetten die de emigratie verbieden zijn met betrekking tot de vrouwen zeer streng. Langzamerhand, daar de voordeelen to groot waren, nam dit aantal echter belangrijk toe, ondanks de Chinezen zelf, die al hun best doen om ze in China te houden. Zij waken, schijnt wel, het gemeenste en meest schaamtelooze gedeelte der geheele bevolking van San-Francisco uit. Behalve hunne speelhuizen hebben de Chinezen ook hunne schouwburgen; in 1852 kwam er een geregeld tooneelgezelschap uit Canton en vertoonde zuiver Chinesche stukken; reeds het volgende jaar werd er een tweede theater geopend. Ook hebben zij nog eene andere soort van uitspanning, die een zeker godsdienstig karakter heeft, en die twee malen in het jaar wederkeert, bij de lente en den herfst. Dan vormen zij processies en trekken in afzonderlijke lange treinen naar hun kerkhof, met banieren en muziek voorop. Op hunne groote vaandels ziet men vergulde draken, en zij dragen mede varkens- en gebraden geitenvleesch, wier geur, zeggen zij, aangenaam is aan hunne afgestorvenen. Zij steken dan klein vuurwerk af en branden cabalistische papierstrookjes, voeren vreemdsoortige dansen uit, en keeren in processie naar de stad terug, even als zij gekomen zijn, om te eten en zich te vermaken. Allen nemen aan deze nationale feesten deel. Er zijn echter vele Christenen onder hen en reeds is te San-Francisco zelf een zendelingspost georganiseerd. Anders zijn zij 12 * 168 DE CHINEZEN hardnekkig aan hunne vaderlandsche gebruiken gehecht, zooals onder anderen uit de volgende omstandigheid blijkt. — Den 268ten Mei 1856 kwam er in de haven van Hong-kong een schip binnen van California, met eene lading van — 300 lijken. De nabestaanden en vrienden van gestorven -Chinezen hadden die laten opgraven en van Sis-kyiou en Mariposa naar San-Francisco transporteren , ze daar in lenge kisten gepakt en vervolgens over zee laten vervoeren, opdat zij in het land hunner vaderen zouden molten rusten. Om dezen vromen pligt to vervullen, hadden zij zich niet ontzien groote sommen nit te • geven. Bij deze gelegenheid schreef de Daily California: ',California is zonder weOrga in de exportatie van den Chinees; de grondstof die wij invoeren is de Chinees in onbewerkten staat, levend; en wij voeren hem gefabriceerd en gepakt, als lijk, weder nit." De heeren Chinezen hebben ook een eigenaardig eergevoel. Men ziet niet zelden, dat hij die zijne schulden niet betalen kan, zich om 't leven brengt; dan vereffent de dood zijne rekening. Zelfs bij vrouwen, die hare engagementen niet kunnen vervullen, schijnt het wel voor to komen, dat zij zich met opium vergiftigen. Er schijnen ook zekere geheime genootschappen en wetten onder hen te bestaan, die hen besturen en de schuldigen straffen. Als de Californische policie die dan zag mishandelen door hunne landgenooten, wilde zij tusschen beiden komen, maar meestal te vergeefs; de gestraften weigerden, hetzij uit vrees, hetzij uit gehoorzaamheid aan onderlinge overeenkomst, om van die tusschenkomst gebruik te maken. Men kan niet te weten komen, ten gevolge van welke wetten en regelen zij zoo handelen: de Chinezen hebben nooit Anders dan leugens ten antwoord gegeven op hetgeen hen hieromtrent gevraagd werd. Ook moet men niet vergeten, dat zij zich bovendien geheel onderwerpen aan de wetten van den staat en de plaatselijke verordeningen, en zoo zij daar somtijds tegen zondigen , is het alleen uit onwetendheid. Ten gevolge der vele en groote branden , die San-Francisco geteisterd hebben, zijn de houten huizen door steenen vervangen , en deze steenen zijn van China gehouwen en gereed over den Oceaan aangevoerd. De Chinesche wijk is echter geheel van hout gebouwd en vele huizen zelfs uit bouwstoffen, die afgewerkt uit China zijn aangevoerd en hier alleen in elkkar DI DE VERSTROOMING. 169 gezet. De huizen zijn klein en slecht ingerigt, maar het is ongeloofelijk welk een aantal personen er in opeengepakt worden. Er zijn slechts zeer weinige Chinezen die de Europesche kleederdragt hebben aangenomen , de anderen behouden hun nationale costuum en langen staart. Aan dit zonderlinge uiterlijk en aan de groote bedrijvigheid, die er altijd heerscht, gelijk ook aan de gekleurd papieren lantarens heeft de CMsche wijk zijne eigenaardige physionomie te danken. In Australie hebben de dertig- of veertig-duizend Chinezen, in de verschillende gouddistricten verdeeld , insgelijks niets verloren van hun nationaal karakter. Melbourne heeft even als San-Francisco zijne Chinesche wijk. Sedert 1854 begon de emigratie, zonder California geheel te laten liggen , zich bij voorkeur naar Australid te rigten ; zeker alleen omdat het digter bij is, want bij de Engelschen vonden zij niet beter onthaal dan bij de Americanen. Toen men ze ook hier in zoo groote massa's zag aankomen, nam de wetgevende magt maatregelen, om hen zoo mogelijk tegen te houden. Zij stelde een hoofdgeld van tien X per Chinees, en bepaalde, dat Been schip meer dan den Chinees op elke vijf ton van zijn scheepslast mogt aanvoeren. Maar die bepaling was ligt te ontduiken. De schepen zetten hunne Chinezen aan andere havens of kustplaatsen af, die zich dan over land naar de colonie begaven. Daarbij leed tevens de handel van Melbourne, en zoo werd deze maatregel weer opgeheven en alleen de eerste behouden. Maar de Chinezen betaalden het hoofdgeld en de emigratie ging er haren gang om, maandelijks duizende arbeiders aanbrengende, zoodat men op nieuw ongerust begon to worden. De dagbladen voeren uit tegen die overstrooming, die de blanken tusschen de Mongolen en Chinezen dreigde te doen wegzinken »als naalden tusschen bet hooi." De kamer van koophandel hield eene buitengewone vergadering, om het Chinesche vraagstuk te behandelen en over de volgende punten te beraadslagen: Geven de verdragen tusschen Engeland en China de vrijheid aan eene Engelsche colonie om de onderdanen van het Chinesche rijk uit te sluiten? — Heeft het gouvernement van Victoria het regt, om het verkeer tusschen zijne en de Chinesche havens te beperken ? — Welke gevolgen zou eene uitsluiting der Chinezen kunnen hebben voor bet leven en den eigendom der Engelsche onderdanen in China 170 DE CIHNEZEN gevestigd ? — en welke gevolgen voor den handel van Engeland en de Australische colonieen met China ? — Welke maatregelen zouden genomen kunnen worden , om vrede en eendragt te stichten tusschen de Chinezen en de blanke colonisten ? Bij deze nienwe gevaren begonnen ook de Chinezen ernstig ongerust te worden. Zij beraadslaagden onder elkander en droegen eindelijk aan een oud man op, om eene verdediging van hen op te stellen , die het volgende stuk te berde bragt. ),QuANG-camv, een nienwe aankomeling, een man gezond van hoofd en hart, vijfde neef van den Mandarijn TA-QUANG-TSING-LOO, die vele tuinen bij Macao bezit." ”Deugdzaam yolk van het aanlokkelijke goudland I ik, eenige jaren ouder dan de meeste Chinezen, die op het gastvrije strand van uwe gele velden ontscheept zijn, en al dadelijk met allen eerbied de dankbaarheid en onderdanigheid wil.lende betuigen , die ik in mijn hart heb, gelijk ook al mime reisgenooten , zonder hen te vergeten die bescheidenlijk onderweg zijn; — ik, man van bezadigdheid en voorzigtigheid , bekwaam, om volgens het wijze voorschrift van CIING-FOO-TSEE en LAO-SHANG, eene zaak van beide zijden te bezien eer ik uitspraak doe, — ik kan Beene woorden vinden , om mijne verwondering nit te drukken over de knoestige en ruwe bamboezen , die, volgens rapport van onzen tolk ATCHAI, de ruggen der emigranten uit bet Hemelsche rijk , ons verre vaderland, bedreigen." ,,De mensch staat bloot aan vele dwalingen en is omringd door vele donkerheden ; hij moet zich gelaten onderwerpen. Hij moet geduldig en onderdanig zijn ; alle goede wetten leeren dit, en de Chinezen eeren en gehoorzamen de wetten, omdat zij de schoonste bloemen en de schoonste vruchten zijn, die de hemel nit de wortelen der wijsheid getrokken heeft. Ook moet de mensch zich krommen als een boog voor gouverneuren en superieuren (!), want dezen zijn de wortelen zelf der wijsheid. Daarom wenschen wij met alle gebruikelijke ceremonie4n te naderen en ons neer te buigen voor den gouverneur van deze stad." ,,Waarin toch hebben wij Chinezen , bescheidenlijk aangeland aan uwe overheerlijke kusten , gegronde reden tot uwen IN DE VERSTE001JING. 171 toorn gegeven ? Dat wenschen wij alien to weten. Altijd heeft de mensch onderrigting noodig, en vooral wanneer bij in vreemd land komt. Onze tolk ATCHA1 heeft ons teleurstelling willen sparen; ATORA1 is een braaf jong mensch, vroeger agent van HOUQUA en MOWQUA kooplieden in thee; maar hij kan uwe beraadslagingen verkeerd hebben verstaan en overgebragt. Dat is mijne opinie, en die van andere .eerbiedwaardige mannen." ,,Ik weet door de getuigenis van'vele aanzienlijke personen van ons land, en heb ook de verzekering van anderen, die in Australia hebben geleefd en naar het Hemelsche rijk zijn wedergekeerd, dat niet alleen het Engelsche yolk hier komt, maar ook dat van India, van Japan, van America en selfs van Frankrijk en van elders; dat geen yolk van eenig beschaafd land, waar de kunsten en nuttige werken beoefend worden volgens de wijsste en oudste voorschriften, uitgesloten wordt; maar dat zij integendeel alien van harte met beide handen worden opgenomen en met het spel van triangels en tam-tams worden ingehaald. Dus en dat in aanmerking genonaen, kan ik, stellar dezes, QuANG-CHEW, seer nederig persoon, maar met eenig verstand, niet denken dat de gouverneur, die de weegschaal der wijsheid in de hand houdt, en zijne hoop en wijze raadslieden (zijne Mandarijnen van de oranjeschil) voor zouden stellen, dat alle natieen welkom zouden zijn, uitgezonderd de Chinesche. Ik beroep mij op u alien, verschillende volken van het aanlokkelijke goudland; zou dat geene handelwijze zijn tegen billijkheid en regt? De gedachte, dat wij op jammerlijke wijze teruggestuurd zouden worden, zonder kwaad gedaan to hebben, ofschoon onschuldig, ofschoon zuiver van eenige misdaad, vervult ons met angst." Verder treedt de Chinees in eene uitvoerige optelling van de verschillende soorten van handwerkslieden , die zich onder hen bevinden, en wijst eindelijk op het voordeel dat ook de landbouw van den arbeid der Chinezen trekken kan, en ein digt : Andien deze redo eenigzins aannemelijk is, weet ik dat zij met een oplettend oor, het hoofd naar den eenen schouder geneigd, zal worden aangelioord. Ik wensch vurig, dat de gouverneur van deze stad en van alle omringende steden een weinig zal gelieven na to denken over mijne woorden, in welke 172 DE CHINEZEN hoop wij , met diepe onderdanigheid des harten en met het gebruikelijke ceremonieel , in stilte een gunstig ”vermillioenkleurig" antwoord afwachten." Vervelend maar curieus is dit uitgewerkte stuk van dezen Chineschen CICERO ; het is Jan Saffraan op en top, in zijne kruipende laagheid en sluwe voorzigtigheid. Maar het trof doel: de Chinees won zijne zaak. De kamer van koophandel verklaarde, dat het haar voorkwam tegen den geest onzer eeuw te zijn, en ook strijdig met de belangen der colonie en de verdragen met China, om eenige wet aan te nemen , die den Chinezen den toegang tot Australia zou verbieden. De goudstreken bleven dus geopend voor de werkzaamheid en de vlijt van die menigte menschen, die, door gebrek uit hun vaderland gedreven , aan de overige deelen der aarde arbeid en een weinig brood kwamen vragen. Maar even als in California, waren de Chinezen ook in Victoria het voorwerp van haat en afkeer. Zij mogten zich nog zoo nederig en klein houden, men bleef vooroordeel tegen hen koesteren. Vooral waren zij zeer lastig in de mijnen , waar men hen altijd uit den weg moest gaan, want zij gebruikten ontzettend veel water bij hunne goudwasschingen, en bovendien, het was in hunne nabijheid niet uit te houden van de morsigheid en den stank. Wel is waar veroorloofden zij zich niet eens, om nieuwe placers te exploiteren en vergenoegden zich met die welke door anderen verlaten waren; maar zoo doende sneden zij ook aan de colonisten de gelegenheid af, om zelf later near zulk eene mijn terug te keeren. En bovendien, hoe spijtig was het, om den Chinees zijn fortuintje te zien maken en dikwijls eene rijke vondst te zien doen op eene plaats, die de blanke eerst had uitgegraven en als niets opleverende weer verlaten had. De vijandelijke gezindheid der beide rassen had veelvuldige twisten ten gevolge. Herhaaldelijk werden voor het gerigt zaken behandeld als b. v. de volgende. Een Engelschman en een Chinees komen beiden eene klagte indienen, en door hun driftig gekijf heeft de regter moeite om den draad van de zaak te vatten. JOHN BULL getuigt, dat hij , des avonds door de Chinesche wijk komende met een kameraad die een extratje geproefd had, is aangevallen door /CI= , door AMIN en nog een twaalftal anderen en dat zij met scheldwoorden en slagen zijn overladen, zoodat hun Leven in gevaar was. Gelukkig IN DE VERSTROOIJING. 178 had het extratje de vuisten van JOHN BULL niet van hare kracht beroofd , zoodat hij zijne tegenpartij op de vlugt heeft kunnen jagen. Toen de beurt aan John Chinaman komt om te getuigen, is het er eerst om te doen om hem den eed of te nemen , en dat is geene gemakkelijke zaak. Somtijds verzekert hij dat hij Christen is, maar als dat niet behoorlijk bewezen is, dan gaat men over tot de plegtige proef der gebroken vaas. Daar de Chinees verbazend zuinig is en de wet zegt, dat de mystische vaas door de pleitende partij geleverd moet worden , heeft John Chinaman zich voorzien van eene gebarsten vaas, een fragment of soms enkel een handvatsel, om de waarachtigheid van zijne getuigenis te waarborgen. Hij van zijne zijde verklaart , dat hij zonder reden is aangevallen terwijl hij stil voor zijne deur neergehurkt zat, en ruw is toegetakeld. De zaak is echter deze, dat de Chinees altijd op den dronken Europeaan zit te loeren , om, zoo hij hem in een afgelegen hoek kan lokken waar hij geene hulp kan krijgen, hem behoorlijk te slaan en te mishandelen. Op deze wijze wreekt hij zich over de beleedigingen en verachting, die hij altijd moet verduren. Even als de Californische Chinezen hebben de Australische in gewoonten, feesten en maatschappelijke inrigtingen, geheel bun nationaal karakter bewaard. In Mei 1856 hebben zij even als gene een dagblad opgerigt, de Chinese Advertiser. In September daarop is het zoogenaamde Joss-House ingewijd; dit is een houten gebouw van twee verdiepingen, 70 voet lang en 35 breed, voor de uitoefening van hunne godsdienst bestemd. Dergelijke ondernemingen komen tot stand door middel van inschrijvingen en dan komt er altijd geld genoeg in. 'Pogingen door de protestantsche zendelingen gedaan , am zendingen op te rigten te Melbourne en Castlemaine zijn niet gelukt , zelfs die Chinezen die Christenen heeten behouden hunne grove bijgeloovigheden. Zoo b. v. zag men hen, bij de zon-eclips van 1856 in Australia, alien op koperen pannen en ketels slaan en trommelen , om den boozen geest weg te jagen, die de zon wilde opslikken. In de mijnen wordt op zondag niet gewerkt, en de Chinezen schikken zich hiernaar, hoe zeer het hun ook aan het hart gaat, om een dag te verliezen. Maar, zooals de zendelingen hoopten , naar de kerk gaan , al ware het maar uit verveling, dat doen zij niet; zij blijven in hunne 114 DE CDINEZ EN tenten, brengen hunne huishoudelijke zaakjes in orde, scheren hun hoofd en vlechten hunne staarten. Zij hebben bijna in bet geheel geene vrouwen mede naar Australia gebragt. Volgens w. WESTGARTH (1 is het uit geloofwaardige opgaven gebleken, dat er op dertig-duizend Chinezen maar 4 vrouwen waren. De gansche Chinesche bevolking wordt ook van de grootste onzedelijkheid beschuldigd. Sleehts een klein aantal hebben andere vrouwen getrouwd. Overigens is de toestand van den Chinees Kier in vele opzigten dezelfde als in onze O.-Indian. Behalve den mijnarbeid waarmede een groot deel zich bezig houdt, hebben de Chinezen zich den kleinhandel toegeeigend en leenen zich verder voor alle soort van zwaar en geminacht werk, waardoor zij aan de colonie groote diensten bewijzen. Daarom hebben zij dan ook, behalve het mindere yolk en de matrozen, die hen als nit instinct mishandelen en verachten, onder de meer ontwikkelden, zoowel voorstanders als tegenstanders. De eersten willen ze toegelaten zien zonder eenige beperking, in naam der menschelijkheid en beschaving; de anderen vreezen bun al te grooten toevloed, zij zijn beducht voor hunne geduldige en voihardende vlijt, en men moet ook inderdaad erkennen, dat de concurrentie van de Chinezen eene der groote vraagstukken van de toekomst is. Wrat andere deelen der aarde betreft, reeds v66r de bovengenoemde meer belangrijke verhuizingen vond men de Chinezen zoo wat overal op het vasteland en op de eilanden van Azie. In Japan hebben zij nog iets grooter voorregten dan de Nederlanders; in Nagasaki hebben zij ook hunne afzonderlijke wijk, die ongeveer twee-honderd huizen of pakhuizen bevat en met een muur omsloten is. Echter hebben zij de vrijheid om overal door de stad rond te loopen, hoewel altijd onder begeleiding van policiebeambten en eene menigte spionnen. Ook betalen zij aan den gouverneur van Nagasaki eene vrij hooge schatting, onder de poetische benaming van zilverbloem. Even als Batavia heeft ook Singapore zijne Chinezen. Ook dear hebben zij dezelfde bedrijvigheid, en zij zijn in den korten tijd dat Singapore bestaat tot eene rijke en gewigtige (k) In: Victoria and the Australian gold mines in 1857. London 1858. IN DE VERSTROOIJING. 175 colonic aangewassen. Zij bewonen de geheele linkerzijde van de haven en bovendien zijn de onderste verdiepingen der meeste huizen door Chinezen bewoond. Hunne woningen zijn meestal donkere en benaauwde krotten, waar een ongeloofelijk aantal levende wezens, mannen, vrouwen en kinderen door elkander krioelt — mierennesten gelijk, maar die er smerig en walgelijk uitzien. In het koningrijk van Siam zijn, volgens de getuigenis van PALLEGOIX , een zendeling, op eene bevolking van omtrent vijf millioen zielen, niet minder dan anderhalf millioen Chinezen. Wederom zijn het hier de nijverste bewoners des lands, alleen schijnen zij zich hier genoeg te huis te voelen om ook hunne dames mede to brengen, die even vlijtig zijn, en zich met het maken van fijne gebakken, het opkweeken van zijdewormen, mattenvlechten, weven , enz. bezig houden. Op de Philippijnsche eilanden zijn de Spanjaarden niet weer dan wij in onze Oost-India vrij gebleven van de Chinesche invasie. Zij bloeijen en groeijen hier weinig minder dan op Java. Eene wijk van Manilla is vol van hunne kleine winkels, waar zij met zeer veel tact hunne veelsoortige koopwaren weten uit to stallen. De winkel van den Chinees is tevens zijne woning; daar wordt eene gansche familie opeengepakt, en des morgens, als om vijf ure de straatdeur van die nesten opengaat, stroomt er u een verpestende stank uit tegen. Velen hebben kantoren op al de verschillende eilanden, en de rijkste kooplieden hebben, alleen in de stad Manila, een twaalftal winkels naast elkander liggen, waar zij tegen een gering loon een hunner arme landgenooten als bediende in plaatsen. Dit heeft het voordeel, dat als de kooper die den eenen winkel verlaat omdat de prijs hem te hoog is, in den anderen en overal dezelfde prijzen vindt, hij dan eindelijk maar besluit om te koopen. Sommige Chinezen doen belangrijke zaken met de voornaamste EngeLsche kooplieden; er zijn er die voor 10 a, 15000 dollars per maand inkoopen; zij hebben crediet, maar betalen ook stipt, op weinige uitzonderingen na. Ala koelies zijn zij meestal aangekomen en keeren dikwijls rijk wear naar China terug. Blijven doen zij dan nooit, daar het Spaansche gouvernement hen niet, zooals het onze, voile vrijheid laat. In Chili, Peru, Brazilia en Nicaragua, overal vindt men 176 DE CHINEZEN ze weder, , de langgestaarte zonen des Hemelschen rijks. Maar waartoe hen verder op hunne omzwervingen over de geheele aarde gevolgd ? Overal zijn zij dezelfde: arbeidzaam, vlijtig volhardend, niets meer vragende dan te leven en geld to winnen en daartoe zich met alles vergenoegende .en geene moeite ontziende. Het zijn menschelijke mieren , millioenen Joden, die over den aardbol worden uitgegoten en er dagelijks meer ruimte van innemen. Zoo is dan China geopend, men kan zijne bewoneren niet meer verwijten, dat zij zich in een hoek der wereld terugtrekken ; tusschen hen en ons is nu veelvuldige aanraking en de handeldrijvende volkeren hebben eindelijk het doel bereikt, waarnaar zoo lang gestreefd is. Maar nu mag de nijverheid van Birmingham en Manchester, van de geheele wereld, wel dubbel actief zijn. Al wordt ook het verdrag van Pei-ho niet in alien deele ten uitvoer gelegd , China komt tot ons ; zijne bewoners storen zich niet meer aan hunne eeuwenheugende wetten van afzondering; te vergeefs zou hun versleten gouvernement ze terug willen houden. Zij treden in gemeenschap met de westersche volken, en de markt die zij voor ons openstellen is van drie- (of vier-) honderd-millioen menschen. Al is het ook waar, dat de emigranten de armste kinderen van het Hemelsche rijk zijn, zal men niet waarschijnlijk dat handelsinstinct en dien geest van spaarzaamheid bij alle Chinezen vinden ? Pit ras is tot op zekere hoogte zeer inventief en heeft bovendien in hooge mate de gave des gedulds. De reden van hunne minderheid in vergelijking met ons ligt voornamelijk hierin, dat het hun nog aan die dingen ontbreekt, die voor one hulpmiddelen van volmaking zijn ; maar het is te voorzien , dat, eenmaal met ons in aanraking, zij niet achter zullen blijven om van ons te leeren. Zal de Chinees, van nature een navolger, , langen tijd noodig hebben, om het gebruik van den stoom te leeren en zich in handwerken te bekwamen? Het is niet waarschijnlijk. Dan zal die concurrentie, die zich tegenwoordig bijna alleen tot den mijnarbeid en den kleinhandel bepaalt, op grooter schaal werken , en misschien een belangrijk nadeel zijn voor de fabrieken, die het leven en de rijkdom der handeldrijvende volkeren zijn. IN DE VERSTROOIJING. 177 De Chinezen schijnen door hun instinct gedreven te worden om den handel in te nemen , en geneigd om de makelaars en de werklieden van de geheele wereld te worden. Zoo zij eens tot in de steden van Europa kwamen , om de kleine industrieen uit te oefenen , zou men ze weren ? En zoo men .het evenmin , of nog minder, wil en kan doen als in California en in Australia, zullen ze dan niet onze mindere classen van hunne reeds zoo geringe hulpbronnen berooven ? Dan zal de quaestie van het pauperismus nog zooveel te drukkender en gecompliceerder worden. Gelukkig, dat zij op Borneo, Celebes, Nieuw-Guinea, enz. nog ruime velden open vinden , al vorens ze genoodzaakt worden Europa zelf met hunne lastige tegenwoordigheid to vereeren I Zeker, , men behoeft geene groote vrees te koesteren dat de gemeenschap van het Caucasische ras met het Mongoolsche vooreerst in vermenging zal overgaan. Maar wat het zedelijke betreft, millioenen menschen komen niet dagelijks met elkander in aanraking zonder een zekeren ruilhandel van denkbeelden en gevoelens. En wat hebben dan de Chinezen, die veel van ons kunnen overnemen , ons daartegen te geven ? Zij zijn volhardend, matig en arbeidzaam , hunne eenige aristocratie is die der kennis , ook is hunne godsdienst in theorie hoogst moreel. Maar hoogere en edele begrippen ontbreken hun ten eenenmale. Zij zijn in hart en nieren materialistisch , en nergens ter wereld is de onzedelijkheid zoo groot als bij Chinezen en Japanezen. Hetgeen men dus vreezen moat is de opname in ons midden van die millioenen menschen, die geen anderen god kennen dan de menschelijke zaken , vooral in een tijdperk , dat ook in onze maatschappijen zoovelen, door hunne begeerlijkheden en onvatbaarheid voor geestelijke genietingen, reeds bij voorbaat de helpers schijnen te zullen worden van die materialistische rigting , waarmede zij de wereld bedreigen. Maar hier is het punt waar wij op moeten houden met ons in bespiegelingen over de onzekere toekomst to verdiepen. Voor negen eeuwen , zegt men, riepen onze voorvaderen , ingesloten in den engen horizon die voor hen de wereld begrensde , toen zij het jaar duizend zagen naderen , vol angst uit: »de wereld zal vergaan !" Wij willen niet hetzelfde doen. Tegen de nadering van het jaar twee-duizend, waarvan wij 178 DE CHINEZEN IN DE VERSTROOIJING. nog maar weinige geslachten gescheiden zijn, zien wij dat er groote dingen komen zullen; maar het werk der Voorzienigheid is niet afgeloopen, en evenmin als de physische wereld, zal de intellectuele vergaan. STOOM TEGEN SNEEUW. Wear ergens in Oostenrijk, weet ik niet, en wie het mij verteld heeft doet er ook niet toe; maar gebeurd is het volgende spoorweg-avontuur en gelezen mag het wel worden. »Terug! terug! gaauw !" roept de conducteur. »Terug!" schreeuwen de stokers, en springen van hun post tot aan de knieen in de sneeuw, die zich als water rondom hen sluit, en, met kracht opgestuwd door den storm, spoedig in elle hoeken en reten rondom en onder de wagens vastvriest. Langzaam en met moeite, als stenende door de inspanning, beweegt de zware machine zich rugwaarts. De widen zakken tot aan de assen in de sneeuw, die den voortgang belet, terwijl tevens de fijne vlokken, door de woede des winds als in stof herschapen, het gemaakte spoor dadelijk weder vullen. Ondanks de driftige sneeuwwolken en den scherpen wind, worden de wagenvensters neargelaten, on ang,stige gezigten er uitgestoken; maar men ziet niets dan een eindeloos verschiet van vlekkeloos wit, welks oppervlakte onder den adem des winds trilt en golft als de baren der zee. Door dit sneeuwmoeras ploegen de wielen met moeite voort, terwijl de sneeuw zich elk oogenblik hooger rondom den ter naauwernood vorderenden trein verheft. Eenige minuten schijnt het alsof de geboeide machine tech nog kracht genoeg zal hebben, om den trein uit de opgedreven sneeuw uit to trekken — ten minste in rugwaartsche rigting. Maar de stormachtige lucht is vervuld met dwarrelende vlokken, die onhoorbaar maar snel nedervallende, de machine al dieper en dieper begraven. Reeds is de locomotief zelf bijna ondergesneeuwd, de zuigerstangen kruipen reeds langzamer op en near; nog een paar onregelmatige schokken en alles is stil. En, als ware het STOOM TEGEN SNEEUW. 179 versterven van de kracht der machine voor den windgeest ten teeken, om met verdubbelde woede op zijn weérloozen vijand aan to vallen, barst de storm met nieuwe woede los; en de digte wolken, nog drukkender over het desolate tooneel nederhangende, ontlasten zich in digte massa's, die gemeene zaak waken met de dwarrelende jagtsneeuw. n't Is uit!" zucht de conducteur. »'t Is uit!" herhaalt de machinist, terwijl de stokers modestemmen in het treurlied. Door de vensters aan de beschutte zijde der wagens, komen de gezigten der passagiers voor den dag en interpelleren den ongelukkigen conducteur. »Waarom, in 's hemelsnaam, blijven wij hier staan midden in den storm ?" »Omdat wij in de sneeuw vastzitten." »Wanneer zullen wij te Ensfeld zijn?" »God weet het." »Maar dan toch van daag?" »Mogelijk; maar mogelijk ook niet voor overmorgen." »Goede hemel! Is er dan niets aan te doen ?" »Waaraan, Mevrouw!" »Conducteur!" roept een rijk heer. »Ik heb morgen eene comparitie in L., en ik heb er wel wat voor over, om er te komen." »Geld kan vrij wat doen, mijnheer! maar niets tegen wind en sneeuw." Eindelijk verliest de geplaagde beambte mooi zijn geduld, en roept vrij knorrig uit: »Wat deksel meenen de heeren dan wel? Ziet gij niet hoe de storm woedt? Kunt gij geen geduld hebben in uwe digte, warme wagens, terwijl wij hier buiten in koude en sneeuw werken? Wij kunnen niet meer doen dan wij doen. Wij hebben alles geprobeerd om los te komen." Er wordt een krijgsraad belegd terwijl de arme drommels tot aan het midden in de witte golven staan en hunne hoofden op zijde houden, om hun rood gezwollen gezigt en tranende oogen tegen den snijdenden wind te beschermen. Er wordt een berigt door den signaal-telegraaf (daar de electrische telegraaf nog niet tot in dit deel van Duitschland was doorgedrongen) naar het naaste station afgezonden, om een locomotief langs het linkerspoor op te zenden, daar dit spoor 180 STOOM TEGEX MEM. meer vrij van sneeuw semen te wezen dan dat waarop do trein stond. De vurigste wenschen van de passagiers en het geheele gezelschap achtervolgden het berigt, zooals het langzaam door de figuren van den telegraaf gespeld werd , terwiji men hard twijfelde of het door de verduisterde lucht zigtbaar zoude zijn. Ondertusschen werden de baanwachters naar het naaste dorp gezonden, om zooveel sleden en paarden, als zij vinden konden, bijeen to brengen en in alien haast te zenden. Het vuur van de machine wordt uitgedoofd en de noodige voorzorgen genomen , dat de buizen niet door den vorst zouden barsten. Nadat dit alles gedaan was, verspreidde zich eene doodelijke stilte over den trein. De vensters zijn gesloten en de passagiers zitten stil , ingekooid in een halfschemer ; want het licht van den korten winterdag dringt ter naauwernood door de bevrozen ruiten henen. De stokers kruipen in een coupd en alleen de wachter die bovenop zit, en de baanwachter, op post gezet om uit te kijken , zijn aan de aanvallen van den storm blootgesteld. Onvermoeid doen de demons van den storm hun best, om het lijk van den overleden trein te begraven ; zij storten de crystallen vlokken van boven near; zij hoopen ze van beneden op; zij gieten hunne woede uit tegen de zware wagens totdat zij trillen , en alleen in de enkele tusachenpoozen van den storm hooren hunne bevende ingezetenen het jagen der bevroren sneeuw tegen dak en vensters. Eindelijk , na twee uren van pijnlijk wachten, wordt er een zacht geklingel van klokjes op een afstand gehoord , dat de aankomst der sleden verkondigt. De stokers willen ze te gemoet gaan ; maar de deuren van hun coupd zijn door de sneeuw versperd, en als zij er eindelijk uitkomen, zakken zij ter halver lengte in de sneeuw. Niets dan twee kleine boerensleden , eene van welke slechts met een oud en vuil dekkleed voorzien is, waren in het dorp te vinden, en deze armzalige voertuigen worden tot op eenigen afstand van den sneeuwberg getrokken , daar men met de ellendige paarden niet verder durft gaan, uit vrees van er in to blijven steken. De stokers openen met moeite de portieren en deelen aan de reizigers mede, dat er nu eene gelegenheid is om naar het naast gelegen dorp to komen, en dat zoo iemand wil, hij er zich van kan bedienen. Maar het is duidelijk , STOWS TEGEN SNEEIIW. 181 dat de sleden niet meer dan tien personen kunnen bevatten, en bovendien is het zeer onzeker, of men, zoo men al in het dorp was, er wel weer uit zou kunnen komen en zijne reis voortzetten. De passagiers steken hunne halzen uit de vensters, om de voertuigen in oogenschouw te nemen, die, met sneeuw overdekt, naauwelijks boven de omringende vlakte zigtbaar zijn. Dat gezigt is zeker niet uitlokkend , want na ze eene poos treurig aangestaard te hebben , schudden zij hun hoofd met eene wanhopige uitdrukking en trekken zich in hun schuilhoek terug. Drie verschrikte dames, die vast besloten zijn om tot elken prijs den ongelukkigen trein te verlaten, een overmoedig jongman , blijkbaar vol eerzucht om de rol van cavalier voor de jongste te spelen, en een oudachtig heer, zijn de eenige personen, die de akelige slede en het nog akeliger dorp boven den wegzinkenden trein verkiezen. „Maar, hemel beware! hoe zullen wij door die vreeselijke sneeuw komen ?" roepen op klagelijken toon moeder en tante uit, terwijl de dochter, die de onvermijdelijke ontknooping reeds voorziet , bloost totdat hare frissche roode kaken, reeds purper van koude, een nog donkerder tint krijgen. »Gij zult gedragen worden dames," zegt de conducteur, een Lang, krachtig man, een gewezen militair. »Zeker, wij zullen u dragen," roept de cavalier met blijdschap uit, en zonder ontzag voor zijne gelakte laarsjes en dunnen pantalon , wipt hij uit den wagen in de sneeuw en zinkt weg tot aan zijn gouden horologieketting, die nog maar even zigtbaar blijft. Ondertusschen prikken de ijzige deelen kwaadaardig, als zoovele naalden, door zijne fraaije kleederen, zoodat zijne tanden klapperen en zijne knieen knikken , terwijl hij zijne armen uitstrekt, om de jonge jufvrouw op te vangen, die bedeesd in het portier staat en slechts eindelijk besluit om haar lieve persoontje aan de zorg van haren ridder toe te vertrouwen , nadat zij moeder en tante in de stevige armen van de wachters overgebragt ziet. Niet erg bemoedigd door den spottenden lath van de beambten, die er uitzien als noordsche beeren in bun pelzen kleed, neemt de avontuurlijke jongeling zijn schoonen last in de armen. Maar om tot aan het midden in de sneeuw te waden en bovendien vrij wat over de honderd pond achoonheid te torschen, is een heldenstuk, dat niet ieder reiziger bestaan kan. Wie MENGELW. 1859. N°. IV. 13 182 sroolt TEGEN SNEEUW. kan het hem dus kwalijk nemen dat hij, in plaats van den athletischen conducteur te volgen, den kortst mogelijken weg naar de slede neemt; dat eene verraderlijke sloot van 6 voet diepte, die langs den spoorweg loopt, juist in zijn weg zou liggen, had hij nooit gedroomd. De toeschouwera zien het gevaar. Terwij1 zij zich vermaken met het vooruitzigt van zijn ongeval en toch werkelijk bezorgd zijn over de gevolgen, roepen zij den hijgenden held na. Maar hunne stemmen kunnen den storm niet overschreeuwen, en plotseling zien zij, met eene mengeling van schrik en vermaak, den ridder en zijn last zonder geluid verdwijnen , als door een valluik op een tooneel, en de donzige sneeuw zich boven hen sluiten zonder een spoor van hen achter te laten. Met gesmoorde vloeken over zijne domheid en toch niet zonder eenige schuddingen van lagchen, banen de conducteur en stoker zich een weg naar de plaats des ongevals en terwijI de eerste de verschrikte schoone ontbolstert, als uit tallooze watten omhulsels, pakt de andere den snuivenden, half gestikten held bij zijne broek, delft den levend begravene weder op, schudt hem krachtig om hem van de sneeuw te bevrijden, en plaatst hem warmpjes tusschen twee van de dames in de slede. Nadat ook de oude heer op zijne beurt overgedragen was, zet de kleine caravaan zich in be weging en verdwijnt spoedig in de verduisterde lucht. De uren kruipen voort, de conducteur permitteert de passagiers van de derde classe, om zich-op de warme kussens van de wagens der tweede classe te bergen; ondertusschen neemt de korte winterdag de droevige tint aan van storm en avond. De moed van de passagiers zinkt lager en lager; de jagtsneeuw dringt door elke, zelfs de geringste opening en maakt hunne kleeding steeds vochtiger; de bevrozen olie wil niet branden; warmte ontvliedt de verstijfde leden; de luidruchtige grappen en het geforceerde lagchen over het ongeval die 's morgens nog gehoord werden, zijn in werkelijke klagten veranderd, en de onaangename toestand begint inderdaad een lijden te worden voor constituties, die aan geenerlei ontbering gewend zijn. Het treurige van de positie wordt nog vermeerderd door de ter neérdrukkende uitwerking van de vallende duisternis , de eindelooze kale vlakte , die zich aan beide zijden uitstrekt zonder een huis of zelfs een boom om het uitzigt iets STOOM TEGEN SNEEIIW. 183 te verlevendigen , den woedenden storm en het gevoel van volslagen hulpeloosheid tegen de opgewekte woede der elementen. Menigeen schrikt met angst terug op het denkbeeld van alzoo den langen winternacht door te brengen , en hoopt naauwelijks nog het aanbreken van den nieuwen dag te zullen zien. De conducteur, wiens geduld op zware proef wordt gesteld, kloutert van wagen tot wagen, dient comfort toe, zoo goed hij kan en verklaart dat het mogelijk is, dat een andere trein gezonden wordt langs het andere spoor, maar dat men ondertusschen niets anders kan doen , dan wachten, wachten, wachten Te midden van de algemeene en steeds toenemende duisternis, wordt er in eene kleine tusschenpoozing van den storm een schreeuw gehoord die als een triumphkreet klinkt: »Een licht, een signaal I" — Vlug als de gedachte zwaait de conducteur zich bovenop een wagen en kijkt met gespannen aandacht naar het donkerroode licht, dat in de verte door de duisternis flikkert. Dan verdwijnt het, dan komt het weer in 't gezigt, maar het wordt steeds helderder. Ten laatste , o vreugde! verdwijnt het niet meer ; het schijnt helder en krachtig vooruit, en lost zich langzamerhand op in drie roode punten. »Het is geen signaal !" roept de conducteur opgewonden uit, »het is de locomotief zelf en daarachter zijn de drie lantarens !" Dit berigt giet nieuw leven in passagiers en personeel. De vensters worden opengesmeten en vertoonen spoedig een aantal ingespannen gezigten , die naar de drie gloeijende punten uitzien, die door de dwarrelende sneeuw henen glinsteren en snel vooruit komen. Weldra zijn de verlichte vensters van de wagens zigtbaar en zij wekken een onbeschrijfelijk gevoel van verlossing in de gemoederen der belegerde reizigers op. Nu zijn zij tot op een honderd ellen genaderd Door den levenloozen sneltrein worden er signalen gegeven aan den reddingstrein ; doze antwoordt met zijn schel en gerekt fluiten, dat nu in de ooren der passagiers klinkt als een vreugdegezang, en spoedig ziet men den statigen redder majestueus langs het andere spoor naderen. Met vluggen draf komt hij aan, zijne magtige machine werkt zich met gestadige en onwederstandelijke kracht vooruit, en van uit hare ingewanden vertoont zich een hello gloed , die het 13* 184 STOOM TEGEN SNEEUW. »sheet in eene lichtwolk plaatst en er het voorkomen aan geeft van een monster, vuur- en rookwolken uitblazende. De flikkerende lampen van voren werpen een wijden trillenden lichtschijn op de vlekkelooze sneeuwvlakte , waarover zij voortschuiven , en laten de zware sneeuwstuwers zien , waarmede de machine gewapend is. Zij is aan den rand van den sneeuwberg , maar geen oogenblik ophoudende glUdt zij voort, terwijI de sneeuwstuwers, vooruitgedrongen door eene kracht van 300 paarden , zich in de massa sneeuw als begraven. De uitwerking is ontzagwekkend. Ale opgejaagd stof, dwarrelen de vlokkige sneeuwdeelen in digte wolken omhoog, die door den gloed van den oven worden verlicht en gekleurd en dan sissende en stroomende op de heete machine vallen , die niet ophoudt in zijn statigen gang, totdat de reddingstrein , overal gloeijende van leven en kracht en hijgende van edele inspanning , trotsch naast zijn hulpeloozen broeder staat. Met hunne heldere lantarens in de hand, wippen een aantal gebaarde personen van de machine of en smijten in alle haast de portieren open. »Gaauw, gaauw!" — roepen zij van alle kanten — over is geen oogenblik to verliezen, of wij sneeuwen zelf in !" Deze keer wordt er niet geaarzeld; badende en zwemmende door de sneeuw, strompelende en weer opstaande zoekt ieder zoo goed en zoo kwaad hij kan zich te bergen in de vrolijk verlichte wagens, terwijI de conducteur naar de deur van een wagen der eerste classe van den overleden trein gaat , waaruit gedurende den geheelen dag Beene beweging of geluid gekomen is. TerwijI hij de deur opent treft een vreemd schouwspel zijn blik en dringt eene verleidelijke geur zijne neusgaten binnen. Vier Engelschen zijn met alle aandacht over iets heengebogen , als in aanbidding van een heilig altaar. Op den vloer van den wagen , waarvan het karpet is opgenomen , staat midden in — eene beefsteak-machine met eene capitale spiritus-lamp er onder ; sneedjes ham liggen daarop to braden , lekkere broodjes liggen opgestapeld klaar; een theeketel zingt vlijtig voort, en drie van deze geroutineerde reizigers hebben glazen met dampenden punch in de handen, terwijI de vierde juist bezig is, om den ketel met sneeuw te vullen. STOOM TEGEN SNEiIINIT. /85 »Wel, oudjel wat moet je hier ?" — »Een glas grog hebben, om je ouden neus te warmen ?" — »Doe de deur digt en ga heen , of je zult ons dood laten vriezen !" zijn de verschillende exclamaties , die den indringer naar het hoofd worden geworpen , terwUl deze naauwelijks zijne gedachten genoeg bij elkaar kan roepen, om de vrolijke reizigers te berigten, dat er een trein aangekomen is, om hen te verlossen. „Wear wilt ge ons heen brengen?" vragen zij. »Terug naar N—." »Wat ! daar sliepen wij gisteren en slechter of duurder hotel is er niet in het gansche gebied des Keizers. Wij zullen hier in den wagen blijven." »Nu! ik waarschuw u, gij zult insneeuwen. Het kan wel tot morgen middag duren , eer gij ontzet wordt." »Dat doet er niet toe ; wij hebben het hier heel goed." »Maar gij moogt geen spiritus-lamp branden in ..." »Laat de dwaashoofden steam," fluistert de machinist hem in 't oor. »lk zal op alle manieren hier wel moeten blijven, en misschien willen zij mij een hoekje in hun wagen afstaan, als ik de wacht voor hen houd, terwijl zij slapen." De conducteur lacht en laat de kleine onregelmatigheid passeren , op conditie, dat de heeren den machinist willen toestaan, om den wagen met hen te deelen. »Wel zeker ; waarom niet? Laat je vriend maar binnenkomen." En de machinist, zijn bevrozen omhnlsel zoo goed hij kan van zich afsehuddende , sluipt voorzigtig naar binnen. »Hier, , kerel , neem aan!" — en zonder tegenstribbelen giet de conducteur een glas dampenden punch naar binnen. — »Maar, ik zeg u, gij moet ons Licht laten." Dus wordt er eene lamp aangereikt , de deur weder gesloten en zij aan hun lot overgeraten. De reddingstrein laat een wild en lang afscheidsfluiten hooren , boort zich door de sneeuw terug en is weldra uit het gezigt. Den geheelen nacht huilt de storm voort, en de overladen wolken gieten hun vlokkigen last uit. De sneltrein is letterlijk ingesneeuwd, niets is boven de oppervlakte zigtbaar, dan het dakhuisje van den uitkijker en een deel van den schoorsteen der locomotief. Het is middag 186 STOOM TEGEN SNEEUW. den volgenden dag, eer men de teak aanvaarden kan van de opgedreven sneeuwmassa's weg te scheppen, onder opzigt van den conducteur, die, eindelijk zeer ongerust over de gevolgen van de logeer-permissie die hij gegeven heeft, aan het hoofd van een troep mannen ter verlossing aansnelt. Eerst tegen den avond kunnen zij na de krachtigste inspanningen den rampzaligen wagen bereiken. Het voorhoofd druipende van zweet, zoowel ten gevolge der hevige inspanning als van den angst, schept hij de sneeuw weg, rukt de deur open; maar geene dooden zijn er in dit moderne Pompeji verborgen. Een warme damp stroomt near buiten in de koude lucht, de grogketel kookt voort en, in de hoeken van den wagen gedoken, liggen de krachtige gestalten en roode gezigten der gevangenen in diepe rust. »Wat doe je ons to storen?" gaapt er een, terwijl hij zich slaapdronken overeind werkt. »Nog een glas grog hebben?" stamelt een tweede. »Wij hebben een capitalen dut gedaan!" DE SCHEIDING. EENE VERTELLING NAAR HET ENGELSCH VAN IOHN OXENFORD. Voor u, kalme en geruste zielen, die met u zelven tevreden en aan de woeling en de botsingen der wereld onttogen, met welgevallen u hult in uwe innerlijke zelfvoldoening, voor u is dit verhaal niet geschreven. Het is veeleer bestemd voor die kranke en lijdende gemoederen, die niet alleen worstelen met de wereld buiten hen, maar wier zieleleven in aanhoudenden strijd is met eigene hartstogten en neigingen, en die de opene kampplaats slechts verlaten, om in hun binnenste een nog heviger strijd te voeren. Zij alleen zullen de kwellingen die ridder ALMANZOR moest verduren, kunnen beseffen. De Koning van Granada had eene dochter, zAndoRA geheeten , eene maagd omtrent wier schoonheid, hoe zonderling dit klinken moge, de meest uiteenloopende gevoelens werden gekoesterd. En waarlijk, wanneer zij met kieschen smaak gekleed was, wanneer de glimlach der welwillendheid haar DE SCIIEIDDiG. 187 gelaat opluisterde en leven bijzette ; maar vooral wanneer de verbeeldingskracht harer bewonderaars , door het overmatig gebruik van den verboden drank in sterke spanning was, kon bet Niemand bevreemden , dat zij een toonbeeld van vrouwelijke bevalligheden werd genoemd. Doch wanneer onachtzaamheid aan haar toilet had voorgezeten , wanneer zij , met of zonder gegronde redenen, eenigzins ontstemd was (en dit gebeurde niet zelden), wanneer hare beschouwers nog de naweedn gevoelden der woeste brasserij van den vorigen avond, dan had dit alles eene ontzaggelijke wijziging en in hare schoonheid , en in het oordeel omtrent hare bekoorlijkheden ten gevolge. Menig ridder, die des avonds eene lans voor haar zou hebben gebroken , zijn leven met wellust voor haar zou hebben gewaagd , ja opgeofferd , deinsde des morgens terug van weerzin , alleen op het denkbeeld haar zijne hulde te moeten brengen. Doch z66 was het niet met den ridder ALMANZOR, den uitverkoren minnaar der vorstelijke ZAMORA. gesteld. 't Zij de zon aan de oosterkimmen zich vertoonde, of in bet westen onderdook , 't zij de prikkel tot lafenis en voedsel hem zijne menschelijkheid herinnerde, of eene zekere lastige spanning in hoofd en ingewanden hem de overdaad van den vorigen dag to binnen bragt , altijd zag hij in haar het schoonste, het aanminnigste wezen dat ooit dit tranendal tot een Eden herschiep. Hij hield zich ten stelligste overtuigd , dat, bijaldien de beruchte ZULEIKA met slechts de helft van ZAMORA'S bekoorlijkheden ware begiftigd geweest , de kuische YOUSSOUF voor de verleiding zou zijn bezweken. — Het is overbodig to vermelden dat ZAMORA. met zulk een minnaar hoogst ingenomen was; immers, niet alle dagen vindt men een zoo teederen , zoo onwankelbaren bewonderaar ; en, als een wijs en verstandig meisje, rekende ZAMORA zich bovenmate gelukkig door zoo trouw en standvastig eene liefde. Weldra zouden ALMANZOR en ZAMORA door de banden des huwelijks met elkander worden vereenigd, en ieder meende regt te hebben tot het vermoeden , dat de jeugdige en vurige minnaar zich als in den vierden hemel verplaatst zou rekenen. — En toch, iedereen bedroog zich. Want ALMANZOR gaf in de laatste dagen v6Or zijne echtvereeniging de meest gegronde redenen tot de verdenking , dat hij zich niet op het toppunt 188 DE SCHEIDING. van aardsch geluk rekende. Nu eens doolde hij mijmerend en besluiteloos rond door de prachtige tuinen van het vorstelijke paleis ; dan weder zonk hij op een eenzaam plekje moedeloos neder, en zong smachtenden toon de hartroerendste klaagliederen. Het werd hun , die hem dan bij toeval beluisterden , regt jammerlijk te moede , vooral, omdat hij er nooit volkomen in slaagde om zijne luit juist en zuiver te stemmen. — Hij treurde in zijne zangen over een wezen, waarvan een wreed noodlot hem scheidde , dat hij vreesde nimmer te zullen wederzien, en dat hij als zijn tweede ik beminde. Te vergeefs trachtte men uit te vorschen wie die zoo eurig verlangde was ; niemand kon zelfs van verre raden , wie hij daarmede zou kunnen bedoelen. De prinses ZAMORA, door den vlijmenden dolk der ja- ]oerschheid getroffen , was meer dan eens op het punt ALMANZOR over het onderwerp dezer haar beleedigende jammerklagten to ondervragen. Hare maagdelijke fierheid echter, , zoowel als de verzekering van hare voedsterzuster FAME dat ALMANZOR een slechts denkbeeldig wezen bedoelde , en alleen voor zijn eigen genoegen zong, deden haar zwijgen. Er bestond ook niet de minste reden, om de waarheid vooral van dit laatste gezegde maar eenigzins in twijfel te trekken ; want het was ontegenzeggelijk , dat hij niet zong tot genoegen van iemand anders. Eindelijk brak de dag der verloving aan, en ALMANZOR sloeg, naar de gewoonte in de riddertijden , eene prachtige tent op, plaatste zich, van top tot teen gewapend, daarvoor, en verklaarde, dat hij op ]even en dood uitdaagde elken ridder, die zou durven beweren dat eene andere dan ALMANZOR'S ZAMORA. de schoonste der schoonen was, die sedert EVA op aarde verschenen. ZAMORA liet van hare verhevene zitplaats, in zoet streelende onrust en in gespannen verwachting, hare oogen over het tournooiveld weiden , en de oude Koning, haar vader, knikte haar lagchend toe, tot in de ziel verblijd dat zijn aanstaande schoonzoon zich als zoo dapper een held deed kennen. ALMANZOR had alle mogelijke kans, van zelfs zonder strijd te zullen zegevieren ; niet omdat er geen ridders waren wier schoonen zAmouA in bevalligheden verre overtroffen , en die ALMANZOR zelven uit den zadel zouden hebben geligt; — maar DE SCHEIDING. 189 zij herinnerden zich, dat ZAMORA de dochter was van een vorst, die de te vreezen hebbelijkheid had, om degenen die niet met genoegzamen eerbied van hem of de zijnen spraken, een hoofd kleiner te maken. Ondertusschen stapte AntAnna moedig voor zijne tent been en weder, nu eens zijne geliefde eene kushand toewerpende, dan weder zachtjes neurieende, terwijl hij met onbestemde blikken iets scheen to zoeken; maar altijd er op bedacht zijne nieuwe als zilver schitterende wapenrusting op het voordeeligste te doen uitkomen. En waarlijk, zij was prachtig, even als zijn schild, waarop een tevreden lagchend gelaat was afgebeeld, en de bus ”ik bewonder" te lezen stond. De zon was reeds sedert lang aan 't dalen, en nog had zich geen kampvechter doen aanmelden. De bijeengevloeide schare had reeds meer dan eens, met dof gemompel, blijken van onverholen ongeduld gegeven, toen op eens, terwij1 niemand een tegenstander meer verwachtte, eon in zwarte wapenrusting gehulde ridder verscheen, wiens schild een stuursch grijnzend gelaat vertoonde, met de woorden nik minacht." Deze zwarte onbekende trad, met miskenning van alle ridderlijke vormen, stout weg tot vlak voor den vorstelijken zetel, en de hand aan zijn zwaard slaande, brulde hij den lioning toe: »lk beweer, dat de prinses ZAMORA het leelijkste wezen is, dat mijne oogen ooit aanschouwden, en ik noem haar vader een ouden dwaas, die geen knip voor zijn neus waard is." De indruk, dien dit korte staaltje van kiesche welsprekendheld maakte, is niet onder woorden te brengen. ZAraoBA zeeg bewusteloos neder. De oude vorst bled' wel is waar zitten, maar verloor toch de overtuiging van zijn voortdurend bestaan, en hij zag niets meer dan kleine, schitterende lichtstipjes voor zijne benevelde oogen heen en weder dansen. Naauwelijks echter had hij zijne bezinning eenigzins teruggekregen, of zijne verbazing en toorn werden op nieuw gaande gemaakt; want hij zag zijn aanstaanden schoonzoon den onbeschaamden vreemden ridder, met de meeste hartelijkheid, in de armen snellen en broederlijk omhelzen. Eene gedachte, den bloeddorstigen CA LIGULA waardig, bliksemde hem door het gcschokte brein; hij wilde hen in hunne omarming, to 190 DE SCHEIDINa. gelijker tijd, met ddn zwaardslag doen onthoofden. Gelukkig hedwong hij die opwellende wraakgierige begeerte reeds bij haar ontstaan. Gelukkig, zeg ik, want het bespaarde hem ten minste ddn geregtelijken moord , daar er geene minuut verliep of Amoizon legde zijne verraderlijke vriendschap af, en viel den zwarten ridder met de grootste hevigheid en woede aan. Deze bleef niet in gebreke to toonen, dat hij vast besloten had de schitterendste bewijzen to zullen geven van zijne bijzondere geoefendheid in de behandeling van moordend wapentuig , eene geoefendheid, welke in die eeuwen het toppunt van alle menschelijke volkomenheid werd geacht. De vreeselijkste slagen, met moorddadige juistheid en bovenmenschelijke kracht toegebragt , werden met nog grooter behendigheid afgewend en met nog heviger slagen beantwoord; totdat eindelijk een wanhopige houw van ALMANZOR den helm en schedel des zwarten ridders kloofde en hem zieltogend deed neértuimelen. Plotseling omhulde eene donkere wolk de beide strijders, en verborg ze voor eller oogen. Even spoedig echter trok die nevel weder op; doch de zwarte, gesneuvelde held was verdwenen , en ALMANZOR stond allddn , kalm en bedaard, leunende op zijn van bloed nog druipend zwaard. Hij was echter niet geheel dezelfde ; zijne wapenrusting had eene zigtbare verandering ondergaan ; zij was niet meer zilverblank , maar met zwarte randen en figuren afgezet en versierd. — Van waar deze wijziging, wat was er van den vreemden ridder geworden ? — Op het feestmaal, dat dien eigen avond ter eere des overwinnaars gevierd werd, gaf ALMANZOR hiervan de volgende verklaring. Eenige jaren geleden (het spreekt van zelf, lang eer ik de schoone ZAMORA. had leeren kennen en beminnen) raakte ik verliefd op zuma, de eenige dochter van den magtigen toovenear ALBIIMAZAR. Deze hevige hartstogt had iets zoo zonderlings , zoo grilligs, dat ik dikwijls niet wist of ik ZIILIMA. minde , dan wel haatte. Nu eens schitterden hare volkomenheden mij zoo zeor voor de oogen, dat ik er door verblind scheen en niets zag dan hear, en haar allden ; dan weder bespeurden mijne adelaarsblikken in ZIILIMA. niets dan leemten, gebreken en terugstootende onbevalligheid. Het was mij onmogelijk een bepaald oordeel , of over hare schoonheid , of DE SCREIDING. 191 over mijne gevoelens omtrent haar te vormen. 1k was de rampzaligste , de ongelukkigste mensch ter wereld ; ik wist niet wat ik eigenlijk verlangde. De gedachte haar to zullen moeten missen was mij eene marteling , de vrees haar te zullen bezitten was mij nog onverdrage4iker. Mijn geest, in die knellende onzekerheid heen en weder geslingerd, leed onverduurbare smarten, alleen te vergelijken met de pijnen des misdadigers , wiens ledematen door wilde paarden worden vaneen gereten. Nergens vertoonde zich een rustpunt aan mijne zoekende blikken. Had ik zuumA. onvermengd kunnen beminnen, of volkomen onverschillig omtrent haar kunnen worden, ik zou mij onder de gelukkigsten der stervelingen geteld hebben. Ja, zij dwalen, die meenen dat een onvoldane wensch ons de grootste smart berokkent. Die kwelling is niet to vergelijken met het doodsbenaauwende eener onbestemde begeerte, met de worsteling van iemand die vurig iets wil, en die sidderend terugdeinst voor de uitvoering. Eens riep de toovenaar ALBIIMAZAR mij bij zich in zijne werkplaats, en zeide: »Ik ken uw zieletoestand- volkomen en verklaar u rondborstig, dat gij de echtgenoot mijner dochter niet worden kunt. Ik gevoel echter medelijden met u en wil pogen u van eene kwaal te genezen, die u anders welligt uw geheele leven bijblijft, en u het aanzijn voortdurend vergait. Deze kwaal bestaat in de hebbelijkheid om de zaken eenzijdig en van hare goede zijde to beschouwen , welke neiging echter wordt opgewogen door eene even sterke zucht om ze tevens van haren duisteren kant to bezien ; zoodat het u onmogelijk is om eenige keus te doen of eenig besluit to nemen. 1k wil u van die kwaal bevrijden. Mijne geneeswijze is wel wat forsch, ik beken het, maar dat mag u niet doen aarzelen." Naauwelijks waren deze laatste woorden uitgesproken, of ALEIIIMAZAR greep mij aan, en voor ik mij er tegen had kunnen verzetten, plofte hij mij. in een groot retort neder, waaronder een knappend vuur helder brandde. Ik gevoelde eene allerzonderlingste gewaarwording; volstrekt geene ligehamelijke pijn , doch mijn geest spleet als ware het in tweeen ; het was mij alsof ik aan twee dingen te gelijk kon denken. Eindelijk bespeurde ik duidelijk , dat ik mijn eigen ik aanstaarde ; mijn beide ik's waren volkomen en ge 192 DE SCHEIDING: heel van elkander geseheiden. De eene helft, tevreden en opgeruimd lagchende, zweefde boven in het retort; de andere, somber droevig en morrend, lag onder in de kolf des scheikunstenaars , en zag met een norsch gelaat naar boven. — Toen de chemische bewerking geheel volbragt was,. nam ALBDMAZAR mij beiden uit den distilleertoestel, en mij, den eene aan zijne linker-, den andere aan zijne regterhand geplaatst hebbende, sprak hij beiden aldus aan: nALmtaczoit! de bestanddeelen waaruit uw karakter zamengesteld was, zijn nu in twee onderscheiden massa's verdeeld. Dat ieder uwer in tegenovergestelde rigting zich verwijdere. Weet, dat gij niet weder met elkander zult vereenigd worden, voor een strijd op leven en dood beslist hebbe, wie uwer de magtigste is. Waiineer dit eenmaal zal uitgemaakt zijn, dan eerst zult gij beiden een zamengesteld geheel vormen, en gelukkig wezen. Vaarwel I" Ik omhelsde hierop den goeden toovenaar, nam afscheid van mij zelven, en ik ging ieder zijns weeps. Mijn eene ik zwierf morrend en klagend op aarde rond, ontevreden met al wat hem omringde; mijn ander ik leefde vrolijk, juichend en gelukkig voort, alleen dan droefgeestig peinzende, wanneer bij toeval het verlangen near de andere helft zijne ziel voor eene poos vervulde. Dan stortte dat deel zijne jammerklagten in hartroerende liederen uit. Ik behoef u gewis niet to zeggen dat hij, dien ge tot heden ridder ALMANZOR noemdet, mijn opgeruimd ik was, terwijl ge in dien zwarten onbekenden krijger, op wien ik heden de zege behaalde, mijn morrend ik zaagt. Deze overwinning op mij zelven schenkt mij het ontvloden geluk weder, en ik wijd mij geheel en voor altijd aan de schoone ZAMORA, die ik zeker met minder overdrijving, maar ook gewis met meer hartelijkheid en standvastigheid dan vroeger bemin. Het huwelijk van ALMANZOR en ZAMORA werd weinige dagen later, met oostersche pracht gevierd; en wijze, bezadigde mannen fluisterden elkander op dat feest de juiste opmerking toe: »ZAMORA mag het als een geluk rekenen dat de zwarte ridder het onderspit delfde." DE BEVOLKING DER AARDE. 193 DE BEVOLKING DER AARDE. C. W. F. DIETERICI, de bekwame directeur van het statistisch bureau te BerlUn , schat het aantal menschen die tegenwoordig (A.. 1858) op aarde leven, op bijna 1300 millioen, op de volgende wijze verdeeld: q Mijlen. Aantal bewoners. Bewoners per q mijl. Europa. 182.571 272.000.000 1490 Azia. 793 964 755.000.000 951 Africa 543 570 200.000.000 368 America.. . . . 750.055 59.000.000 79 Australia. . . 161.452 2.000.000 12 Zuidpoolland. 2.288 — 2.433.900 1288.000.000 529 Naar de verschillende menschenrassen verdeelen zich deze getallen , wanneer men BLDMENBACH'S indeeling in 5 rassen volgt, op de volgende wijze. 1. Caucasische ras. a) Europa, met uitzondering van de Laplanders en Finnen, ongeveer b) Azie: Aziatisch Turkija 15 mill.; Arabieren 5 mill.; bewoners van een gedeelte van Midden-Azie (Perzia , Afghanistan, Beludsjistan) misschien 11 mill.; een gedeelte van Siberia, ongeveer 3 millioen. Te zamen 34 millioen. De bevolking van India aan deze en aan gene zijde van den Ganges — te zamen 186 270 000.000 194 OE BEVOLKING DER AARDE. millioen — behoort voor het meerendeel bepaald niet tot het Caucasische ras; voor het grootste gedeelte behooren deze volkeren tot het Mongsolsche ras; een aanzienlijk deel behoort tot het Maleische ras. Bij de vele Engelschen en andere Europeanen die in deze streken leven, kan men wel 2 millioen van het Caucasische ras (Hindoes van de hoogste kasten) aannemen. Dus in Azle 36 000.000 c) Africa. In Noord-Africa , aan de Kaap de Goede Hoop en in de Europesche colonian kan men aannemen 4 000.000 d) America. De geheele bevolking, zonder de Indianen 58 000.000 e) In Australia en omliggende eilanden kan men aannemen als tot het Caucasische ras behoorende 1 000.000 369.000.000 2. Mongoolsche ras. Heeft zijn zetel in Azia. Hiertoe behooren de bewoners van het Chinesche rijk 400 000.000 Het grootste gedeelte in India aan deze en gene zijde van den Ganges, stellig 100 000.000 Tartarija, met Bucharije en Chicoa . . . . 8.000.000 In Perzia, Afghanistan en Beloedsjistan . . 9.000.000 Een groot gedeelte van de bewoners van Siberia 5 000.000 522.000.000 3. Aethiopische ras. De bewoners van Africa, met uitzondering van de 4.000.000 die voor de Caucasiers in Africa aangenomen zijn 196 000.000 4. Americaansche ras. De Indianen in America 1 000.000 DE BEVOLKING DER AARDE. 195 5. BIaleische ras. a) in Azie. Indische Archipel . . . . 80.000.0(10 Indict aan beide zijden van den Ganges 84 000:000 Japan 35 000.000 1)) in Australia 1 000.000 200.000.000 Algemeene som 1288.000.000 Volgt men deze indeeling, clan zal men dus ongeveer kunnen zeggen, dat 28.85 pct. van de bevolking der aarde Caucasiers zijn , 40.61 pet. Mongolen , 15.38 pct. Maleijers, 15.08 pet. Negers, en 0.08 pet. Americaansche Indianen. Naar de godsdiensten verdeeld vindt men, wanneer men voor de bevolking der aarde het ronde getal van 1300.000.000 menschen aanneemt : 1. Christenen 335 millioen =_—_ 25.77 pct. 2. Joden 5 » 0.38 » 3. Oost-Aziatische godsdiensten, godsd. van BUDDHA, FO , BRAHMA . . 600 =_-- 46.15 17 4. Mohammedanen . . . . 160 z_—_ 12.31 » 5. Heidenen 200 n _= 15.39 » Onder de Christenen kan men aannemen : Roomsch-Catholieken . . 170.000.000 =-_ 50.7 )9 Protestanten 89 000.000 =_- 26.6 Grieksch-Catholieken 76.000.000 22.7 DE HOOGSTE BERG. Onze kindermonden moesten den naam van den Chimborazzo zien uit te spreken , wanneer het er op aankwam den hoogsten berg te noemen en moesten er het getal van 20100 voet bij zien te onthouden. Maar ook die ear van de hoogste 196 DE HOOGSTE BERG. berg is vergankelijk als alle ondermaansche zaken. Later leerde men dat de piek van Sorate (23600 voet) en de Illimanni (22700) hooger waren, en eindelijk dat de Aconcagua ala het hoogste punt in America aangenomen moest worden. Maar men leerde ook, dat America dezen roem der hoogste verheffing zoude moeten missen. De talrijke bergtoppen in het Himelaya-gebergte leverden punten op die hooger nog het hoofd ten hemel hieven. Niet minder dan 18 bergtoppen zijn er reeds in de Hamalaya gemeten, die deze laatsten nog overtreffen. Eenigen tijd mogt de Dhaulagiri (of Dawalagiri) van 26,826 voet hoog zich in den hoogsten roem verheugen. Maar altijd hooger steeg men. Een der toppen van den Karakorum werd op 27,942 voet gesteld , de Kanchinjinga op 28,156, en eindelijk de Everest op 29,002. Deze is op het oogenblik de hoogst bekende. De jongste opmetingen, door Colonel A. s. WAUGH en Luitenant T. G. MONTGOMERY gedaan en in de Mittheilungen aus PERTHES Geographischer Anstalt, Dec. 1858, medegedeeld, hebben dit resultaat opgeleverd. En hunne meting mag ala betrekkelijk naauwkeurig beschouwd worden. Zij hebben zamen 84 verschillende bergen en toppen door driehoeksmetingen van verschillende punten nit opgenomen en den Everest den hoogste bevonden, hoewel er nog altijd eenige twijfel bestaat of deze dezelfde is als een andere top, die door de inlanders als de hoogste wordt opgegeven. Anders heeft men zich ook op dit terrein dikwijls vrij aanmerkelijk vergist. Zoo werd b. v. de Nanga Parbat of Dayarmur vroeger opgegeven als 19,000 voet hoog, en Luitenant MONTGOMERY heeft nu bevonden dat hij 26,629 voet hoog is; dat geeft een verschil van zoowat een half uur afstands. Errare humanum est, vooral wanneer de mensch in hooger spheren komt en boven lucht en wolken met zijn blik wil doordringen. Misachien worden er later nog wel hoogere ontdekt. Altijd is het der moeite waard om to weten, hoe digt men wel bij den hemel zou kunnen komen, mits men zich boven de behoefte aan lucht en andere aardsche dingen verheffen kan. MENGELWERK. DE ZEDELEER DER HEDENDAAGSCHE FRANSCHE ROMANTIEK. I. Honderd en meermalen is het anathema uitgesproken over de hedendaagsche romanliteratuur der Franschen ; ligtzinnig is ze genoemd en onzedelijk; ze wordt tot een contrast gesteld van het meer degelijke werk in dit genre van Britten en Germanen. Geen regtgeaard vader (in ons land is dit ten minste zoo) die niet zijn zoon waarschuwt tegen deze lectuur; geene brave moeder die niet rift 14 het denkbeeld dat bare dochter zich het hart verpest met bet lezen van Fransche romans; geen werk over opvoedkunde, waarin niet dezelfde boeken als de meest gevaarlijke worden aangewezen. Btj sommigen zelfs is de geheele romantiek in miscrediet gekomen, en dat grootendeels door de wijze waarop zij in Frankrijk vertegenwoordigd is. Heeft de Fransche romanliteratuur dit schier algemeen uitgesproken anathema verdiend ? Kunnen die velen die het uitspreken zich zelven en anderen rekenschap geven van hun beweren ? Zie daar, lezer! een paar vragen, die niet van belang ontbloot zijn. Wat de beantwoording der eerste vraag betreft, wij gelooven dat zij allezins bevestigend mag zijn; maar of dit met de beantwoording van de tweede het geval zou kunnen wezen, durven wij niet onvoorwaardelijk toestemmen. Waarom toch wordt er over 't algemeen met zulk een heiligen afschuw van den Franschen roman gesproken ? Waarom toch noemen de meesten hem in zoo hooge mate onzedelijk? Vraag het den vader, der moeder, den opvoeder, vraag het aan alien, en van de meesten zult gij tot antwoord bekomen, dat zij de Fransche romantiek daarom in zulk eene mate verfoeijen, omdat daarin tafereelen worden afgeschilderd die de zinnelijkheid opwekken en de hartstogten prikkelen , omdat zij jengdige menschen bekend maakt met zaken die beter voor hen verborgen bleven , maar bovenal omdat zij verderfelijke beelden voorspiegelt , die tot wellust en onkuischheid verleiden. 't Is MENGELW. 1859. rt°. V. 14 198 DE ZEDELEER waar, dit is ongetwijfeld iets dat bijdraagt om het lezen der Fransche romans gevaarlijk te maken; maar wij moeten er bij opmerken: och of dit het ergste ware! Het algemeene oordeel tegen de Fransche romantiek uitgesproken is oppervlakkig; het is een oordeel tegen het gevaarlijke in den vorm , terwijI toch het groote kwaad , dat wat het meeste en vreesselijkste onheil stichten kan, in den inhoud te zoeken is. Het is ons oogmerk in deze bladzijden te wijzen op het gevaarlijke van dien inhoud, een betrekkelijk kort overzigt te geven van de Zedeleer der Fransche romantiek. Wij doen dit aan de head van een ervaren gids, den beer EUGENE POITOU wiens d elijk werk Du Roman et du Theatre contemporains et de leer influence sur les moeurs in 1857 door de Academie des sciences morales et politiques bekroond is. Wij zouden een nutteloos werk verrigten , indien wij dezen onzen gids volgden in zijn gebeel omvangrijk onderzoek, vooral daar waar hij de zedeleer mededeelt van romans, welke in ons land niet bekend zijn geworden; daarenboven zouden wij daartoe meer ruimte behoeven clan ons door de redactie van dit tijdschrift kan worden toegestaan. Wij willen dus zooveel mogelijk de hoofdresultaten van EUGENE POITOU mededeelen , en wel voornamelijk die welke berusten op het onderzoek van romans, welke wij onderstellen mogen dat in one land bekend zijn geworden. Welke is de zedeleer der Fransche romantiek omtrent de pligten welke de menseh te vervullen heeft in zijne betrekking tot God, tot zich zelven, tot zijn naaste? Vangen wij ter beantwoording dezer vraag aan met een blik te werpen op de godsdienstige denkbeelden, welke wij in de Fransche romantiek vinden. Het genre van den Roman brengt mede, dat men niet vorderen kan dat deze denkbeelden als boofdzaken zoo op den voorgrond geplaatst zijn, dat elke roman eene uitvoerige geloofsbelijdenis bevat. Maar wel mogen wij vragen door welke godsdienstige denkbeelden deze literatuur bezield wordt; wel hebben wij regt om te onderzoeken welke hare meening is omtrent de gewigtige vragen die zich onvermijdelijk aan elk denkend wezen voordoen, to onderzoeken wat -ztj gelooft omtrent God, omtrent het geestelijk gedeelte van den menech en zijne bestecoming. Te weer hebben DFR IIEDENDA.AGSCHE FRANSCHE ROMANTIEK. 199 wij het regt om dit onderzoek in te stellen, dewijl de nieuwere romantiek zich zelve heeft opgeworpen en pogingeu heeft aangewend, om even als in andere zaken ook in de godsdienst eene hervorming te weeg to brengen. In de hedendaagsche Fransche romanliteratuur treffen wij twee van elkander vetschillende rigtingen aan; de eene is de materialistische, de andere helt near het scepticisme over. Het bestaan eener materialistische rigting in de romantiek heeft men geloochend of zoeken te verbloemen. Wanneer wij op den schijn afgaan wilden , zouden wij er toe kunnen komen om ook het eerste te doen. In welken roman toch wordt niet schier op elke bladzijde met ophef gesproken van de ziel, van God, van godsdienst en van het ideale leven des menschen? Wij moeten editor voorzigtig zijn; de uitdrukkingen zijn wet schoon, maar er sehuilt eon adder onder 't grail. Het materialisme van het einde der 18de eeuw, met zijne grove vormen , onbedekt ale bet zich vertoont, heeft to veel van zijn crediet verioren , den dat het zoo in onze tijden nog ingang vinden kan bij het publiek. Zoo men dit wilds betwerkeu , moest dat materialisme in een anderen norm gegoten worden. Dit heeft men in den Franechen roman onzer dagen , bier met meer dair met minder geluk, gedaan. Het wezen der zaak is hetzelfde gebleven , maar men heeft het zoo onakleed , aan het afschuwelijke zullr een schijn van schoonieid gegeven , zoo schoonklinkende termen gebezigd, dat men het naauwelijks herkennen kan. Zij die het monster met het meest kunstige masker bekleed hebben , zijn het gevaarlijkst. Minder zijn zij het, die door meerdere openhartigheid of mindere bek waamheid het masker niet zoo digt gemaakt hebben , dat Diet van tijd tot tijd het wezen der zaak zelf zich vertoont Zoo komt TH. GAUTIER in zijn Fortunio er some vrij openlijk mede voor den deg. ”Fortunio," zegt hij in zijne voorrede, »is een hymne aan schoonheid , rijkdom en geluk, de drie eenigste godheden die wij erkennen." Zijn hoofdpersoon laat hij op eene beschuldiging van atheisme uitroepen: »Ben ik een atheist? Ik heb drie goden, het good, de schoonbeid en het geluk." In een anderen roman van denzelfden schrijver, , verklaart dat sleclats twee zaken bier beneden to begeeren zijn, de vrouwen en het goud , dat schoonheid hetzelfde is els deugd. Gelijk wij zien is hier het materialisme te openlijk ver- 14 200 DE ZEDELEER kondigd, dan dat bet voor de menigte verleidelijk zou kunnen zijn. Andere schrijvers zijn met meer kunstvaardigheid te werk gegaan ; zij hebben hun materialisme met een mystiek waas overgoten , en alien die de kracht van mystieke vormen kennen, zullen inzien hoe groot een gevaar hier aanwezig is. Om niet van andere schrijvers te spreken , willen wij er hier eenen noemen , die zekerlijk meer dan alien in Nederland bekend is geworden ; wij bedoelen EUGENE SUE. In zijn Juif Errant, een roman die wereldvermaardheid verkregen heeft voert hij een persoon op, die ons uitmuntend tot een voorbeeld strekken kan van het fijne verborgen gespiritualiseerde materialisme, waarvan wij spraken. ADRIENNE DE CARDOVILLE is eene figuur waarin zich de tegenstrijdigste dingen vereenigd vertoonen ; het geleerdste epicurisme is in haar verbonden met de edelste deugd, de grootste goedheid met het meest verfijnde najagen van zinnelijke genietingen. Zij gebruikte," zegt sum, »hare godsdienst, om het gebruik der zinnen welke God haar geschonken had te verfijnen en te veredelen. Zij zou het als eene zwarte ondankbaarheid beschouwd hebben, die goddelijke gaven door buitensporigheden te verspillen of ze te verlagen tot een onwaardig doel... Schoon en leelijk vervulden bij haar de plaats van goed en kwaad In ddn woord, ADRIENNE was de volmaaktste , de meest ideale verpersoonlijking van de zinnelijkheid... Diet van de gewone , lagere zinnelijkheid, zooals die zich zonder geest of verstand vertoont, maar van die veredelde zinnelijkheid, die voor de zinnen is, wat de fijnste beschaving voor den geest is." »Juist omdat zij de godsdienst der zinnelijkheid bezat, omdat zij hare zinnelijke aandoeningen verfijnde en ze vereerde als eene aanbiddingswaardige openbaring der godheid, juist daarom kenmerkte ADRIENNE zich met betrekking tot het zinnelijke door buitengemeene kieschheid en schroomvalligheid ..." wij moeten hier opmerken dat ADRIENNE DE CARDOVILLE in SUE'S roman niet slechts een dwaas spel is van de phantasie des schrijvers, alleen uitgewerkt om stof tot vermaak te schenken aan de verbeeldingskracht der lezers. Neen, dit karakter heeft in de gedachte des schrijvers eene philosophische strekking : het is de verpersoonlijking van de ideale vrouw, van de vrouw der toekomst. In dit karakter ligt een geheel systeem. Mlle DE CARDOVILLE is de profetes en de priesteres van deze DER HEDENDAAGSCHE PRANSCRE ROM.ANTIEK. 201 nieuwe godsdienst der stof, wier eeredienst de dienst der zinnen is, wier dogma de wellust, wier zedeleer de meest verfijnde zinnelijkheid is. De zinnelijkheid als openbaring der godsdienst in den mensch, en bij gevolg goddelijk en aanbiddenswaardig , als hij die ze schiep, is in dit nieuwe evangelie de eenige God dien men huldigen moet en liefhebben en dienen. Goed en kwaad worden woorden zonder beteekenis; het schoone en het leelyke, het vermaak en de smart, ziedaar de geheele wet. Zooals wij reeds gezegd hebben , bestaat er naast de materialistische rigting in de romantiek eene andere welke overhelt tot het scepticisme. Zij zelve wil zich dien naam niet laten geven , maar noemt zich de spiritualistische school. Dat spiritualisme duldt niet dat men het van te nabij beschouwe; doet men zulks dan vindt men indedaad niets dan een kleurloos, wankelend deisme, vol twijfel en duisternis, onzeker omtrent zich zeif en omtrent het wezen dat er het voorwerp van is, zoodat de ware naam dezer rigting niet is eene spiritualistische, maar eene sceptische. Als voorbeeld willen wij een roman noemen, zeker aan vele onzer landgenooten niet onbekend, schoon wij niet gelooven, dat hij in onze taal is overgebragt. Het is er een van de beroemde schrijfster, die onder den pseudoniem van GEORGE SAND schrijft, en wel Lelia. In de voorrede betuigt de auteur, dat LELIA ons gegeven wordt als de verpersoonlijking van het spiritualisme dezer dagen. Laat ons zien met welk regt dit getuigd wordt. Het is moeijelijk om dit te onderzoeken ; want deze roman is vol zaken die met elkander in tegenspraak zijn; de meest tegenover elkander staande denkbeelden vinden wij hie onder elkander vermengd, zij stooten op elkander, strijden met elkander, omhuld door de schitterende wolken van een buitensporig lyrisme. Letten wij niet op die dichterlijke phantasifin, waardoor de gedachte des schrijvers van bet eene uiterste der morele wereld naar het andere gevoerd wordt, noch op die vervloekingen en lasteringen, noch op dien muitenden hoogmoed, die nu eens de voorzienigheid uitdaagt en beleedigt, dan weder haar bestaan ontkent, en haar de vorstin van het kwade noemt. Wij willen hier alleen het voorgewende spiritualisme onderzoeken. LELIA erkent een God, maar welk een God! Het is `202 DE ZEDELEER geen levende God, het is een koude, onverzoenlijke afgod, gevoelloos en blind; een afgod, zooals een vvelsprekend wijsgeer hem genoemd heeft, verbannen naar de diepten van 't oneindigs, eenzaam op den troon zijner stilzwijgende eeuwigheid. Zoo verheven is zijne plaats en zoo verre is hij van. ons, dat hij geen aeht kan slaan op de menschen en hunne smarten ; in brume oneindige kleinheid verdwijnen zij voor zijn oog. GEORGE SAND laat STENIO zeggen: ,Wat beteekent dit alles in het oog van God ? evenveel als in ons oog het onderscheid tusschen de verschillende grasschentjes op de weide van beteekenis is." En LELIA voegt er bij: ,Daarom bid ik nooit tot God. Wat zou ik Hem vragen ? Dat Hij mijn lot verandere? Hij zou om mij lagchen. Zou ik Hem bidden dat Hij mij kracht geve om tegen mijne rampen te strijden? Die kracht heeft hij reeds in mij gelegd; het staat aan mij om er gebruik van to makon." LELIA bfdt nooit tot God, door geene enkele handeling betuigt zij geloof, aanbidding en Fields; want zij bezit noch liefde noch geloof; in plaats van te aanbidden, lastert zij en vervloekt zij. Maar welk een God heeft zij ook! Hoor, hoe zij Hem beschrijft: »Gij vraagt of ik den geest des kwaads aanbid? De geest des kwaads en de geest des goeds is dezelfde geest, is God. Het is de onbekende en verhorgen wil, die verre verheven is boven 't geen wij widen. Wij hebben een onderscheid gemaakt tusschen good en kwaad. Bij God is daartusschen evenmin onderscheid als tusschen geluk en ongeluk." Het oordeel over deze godsdienstige denkbeelden laten wij aan den lezer over, en nemen afscheid van LELIA met een citaat nit het laatste gedeelte van het boek , waarin de sceptische rigting zich in bare voile kracht vertoont. LELIA sterft, nitgeput door ijdele pogingen om de waarheid te verkrijgen , moede van bet langdurig maar to vergeefs zoeken naar rust, verbrijzeld door den twijfel, der wanhoop tot prooi. Stervende roept zij als uit mate der geheele menschheid uit: )).0 wearheld! waerheid! Sedert tien-duizend jaren zoek ik v, maar ik heb u niet gevonden; geen ander antwoord heb ik op mijne kreeten pgehad, geene andere verligting in mijn doodsstrijd dan dat ik den wanhopigen snik der niets vermogende begeerte over dine vervioekte aarde hoor dwaden !" DER FIEDENDAAOSCRE FRANSCDE ROMANTIEK. 203 Wat leert de Fransche romantiek aangaande '8 menschen bestemming in deze wereld? Met deze vraag staat natuurlijk deze andere in naauw verband: Wat leert zij aangaande den zelfmoord ? Nemen wij SCE'S Juif Errant maar weder ter hand, en wij zullen zien , wat deze schrijver, dien wij de materialistische rigting in verfijnden zin laten vertegenwoordigen , daaromtrent leert. Zooals wij gezien hebben, heeft de schrijver van den Juif Errant in zijne Mlle DE CARDOVILLE ons het beeld geschonken van het verfijnde sensualisme; in deze figuur laat hij het systeem zich tot in het uiterste logisch ontwikkelen : hij doet zijne heldin sterven door een zelfmoord, een zelfmoord geheel geevenredigd aan haar leven, welke waardiglijk de kroon op dat leven zet. Zinnelijk was de godsdienst van ADRIENNE ; in zinsbedwelming, in wellustige vervoering moest zij den laatsten adem uitblazen. Zij wil sterven in de armen van haren minnaar: »Gij ziet het ," zegt zij tot DJALISIA , »de hemel wil dat wij elkander toebehooren en niets zal aan onze wellustige verrukking ontbreken Wij zullen onze onsterfelijke zielen uitademen in onze kussen , en nog bedwelmd van de liefde, zullen zij opstijgen tot dien aanbiddelijken God, die de liefde zelf is ... En toen zij wederom nederzeeg, omsluijerden de doorschijnende en ligte gordijnen als eene wolk dit bruidsbed, dat tegelijk een doodbed was." Dit is zekerlijk een zelfmoord, als waarvan EPICURUS en ARISTIPPUS droomden. Maar wat een kenmerk is van onzen tijd , het is de mystieke taal waarmede het materialisme in den nieuweren roman geheel heidenache denkbeelden uitdrukt ; het is de wijze waarop het onbeschaamd uitdrukkingen, aan de godsdienst ontleend, onder vruchten zijner losbandige verbeeldingskracht mengt, en den naam van God bezoedelt, door hem to mengen in de grofate buitensporigheden van den hartstogt. Vinden wij in den roman der zich noemende spiritualistisohe rigting eene betere oplossing van het groote probleem der be- stemming van den mensch ? geeft zij ons een beter antwoord op de vraag aangaande den zelfmoord? Keeren wij weder tot LELIA terug. SzEmo, die in dezen roman de type is van het enthusiasme en der poijsie , vat aldus de philosophie van dit boek to ;amen, terwijl hij er tevens de gevolgtrekkingen it opmaakt. 204 DE ZEDELEER »En gij ," roept hij nit, zich tot God wendende, »onbekende magt, welke ik voorheen in kinderlijken eenvoud aangebeden heb, ondoorgrondelijk meester onzer ellendige bestemming, dien ik nog erken, maar voor wien ik mij niet meer neerbuig, — zoo bet mijn pligt is voor u neder te knielen en u zegenend te danken voor dit leven vol smart, openbaar dan uwe tegenwoordigheid , en maak , dat ik ten minste hopen kan door u gehoord te worden!... Maar wat heb ik te hopen of te vreezen ? Wie ben ik, dat ik uwen toorn zou kunnen opwekken of uwe liefde verdienen ? Wat heb ik hier beneden goeds of kwaads gedaan ? Ik heb gedaan, zooals de gesteldheid van mijn wezen bet mij gebood... Ik heb mij gekweten van de taak welke den mensch opgelegd is. Zoo gij een wraakzuchtig en toornig meester zijt, zal de dood mij geese schuilplaats bieden , en ik zal niet kunnen ontsnappen , wat ik ook doe, aan de straffe die mij aan gene zijde van het graf wacht. Zoo gij regtvaardig zijt en goed, zoo zult gij mij met liefde opnemen en de kwalen die mij hebben doen lijden genezen. Zoo gij niet bestaat... o, dan ben ik mij zelven tot God en Meester, , dan kan en mag ik tempel en afgodsbeeld beiden verbrijzelen ..." En daar hij overal twijfel en nergens hope vond, daar hij moede was van het te vergeefs zoeken naar waarheid en geluk , maakte s.rillito een einde aan zijn leven. En STANIO had gelijk. Indien alles duisternis is voor den mensch, boven hem en rondom hem, duisternis in de toekomst, duisternis in het tegenwoordige ; zoo hij niet weet wat hij is, noch wat zijne roeping bier op aarde is ; zoo het leven eene verborgenheid en een onoplosbaar raadsel voor hem is, — waartoe kan dat leven dan nuttig wezen. Wanneer de mensch zoo onzer 't gewigt der smart gebogen gaat, dat geen genot het hem vergoeden kan ; wanneer hij het leven moede is; wanneer het hem verveelt, waarom zou hij het zich niet ontnemen ? Heeft hij daartoe niet het regt, zoodra hij er de magt toe heeft? — Welk eene akelige twijfelzucht, welk een gebrek aan geloof! G. SAND heeft in dezen haren roman en in meer anderen eene bepaalde apologie van den zelfmoord gegeven. Eene menigte Fransche romanschrijvers staan haar ter zijde; de beer POITOD levert nog vele voorbeelden daarvan , maar wij meenen aan de bovenstaande genoeg te hebben. ADRIENNE DE CARDOVILLE en DJALMA, de evenzeer bekende figuur uit DER HEDENDAAGSCHE FRAMER ROIRANTIEK. 205 sues roman , LA MAYEUX , STARR), en al die andere apologeten van den zelfmoord , zij boezemen ons afschuw in ; zij zijn gevaarlijke verleidors, omdat zij dat afschuwelijke in de edelste vormen hebben gekleed, en het longs de wegen der bedriegelijkste sophistiek zoeken te verdedigen. Volgen wij verder de moraal der Fransche Romantiek. staat het grofste determinisme voor, en wat anderen, die zulks ook doen, verzwijgen , spreekt zij nit ; zij deinst niet terug voor de vreesselijke consequentie , dat de mensch niet zedelijk verantwoordelijk is voor zijne daden ; dat hij geen meester kan zijn over zijne hartstogten ; dat niet de mensch, maar het onverbiddelijke fatum in den mensch het kwade doet. En onder dat fatum verstaat zij niet anders dan de drang der zinnelijkheid. De romanschrijvers waarover wij spreken , zijn de apostelen eener godsdienst, welke regt tegenover het evangelie staat; volgens hen moet de geest zich buigen onder de wetten van het vleescb. Wilt' ge hooren, hoe men het openlijk durft uitspreken, dat de mensch niet zedelijk verantwoordelijk is voor zijne daden, neem den Juif Errant weder op, en luister naar de woorden , waarmede IA MAY= hare zuster CAPRYSE gerust stelt, toen deze in diepe schaamte verzonken was over haar ongeregeld leven: »Denkt gij, dat God, daar hij u een zoo schoon ligchaam gaf, u levendige en vurige hartstogten schonk , en u met een karakter begiftigde, zoo bewegelijk, zoo vrolijk, zoo overhellende tot het genot, — denkt gij dat God heeft kunnen verlangen , dat gij uwe jeugd doorbragt op een ellendig, koud zolder-kamertje, waar gij de zon niet zien kondet, om daar steeds op uw stoel zittende, in lompen gekleed, aanhoudend en hopeloos te arbeiden ? Neen, want God heeft ons andere behoeften gegeven dan om te eten en te drinken. Heeft niet zelfs in den nederigen kring, waarin wij geplaatst zijn, de schoonheid hare optooisels noodig? Komt aan de jeugd niet beweging, vermaak en vrolijkheid toe?... Gij hebt dus slechts toegegeven aan eene onweerstaanbare noodzakelijkheid, omdat uwe behoeften grooter waren dan de mijne... Mijne goede CAPHYSE , gij zijt medegesleept, zonder dat ge er lets tegen vermogt te doen ; ware dit niet het geval, ik zou uw gedrag veroordeelen, in plaats van u to beklagen. Gij hebt uwe bestemming niet gekozen; gij hebt er u slechts aan onderworpen . . ." 206 DE ZEDELEER Welk eene vernuftige aanprijzing der zedeloosheid , en hoe gevaarlijk, niet alleen omdat ze vernuftig is, maar vooral omdat de schrijver ze LA MAYEUX in den mond legt. Had CtPHYSE dus gesproken , wij zouden het alleen beschouwen , as eene der vele wijzen waarop de zondaar de .stern des gewetens poogt tot zwijgen te brengen; maar nu als woorden van een voor 't overige zoo geidealiseerd persoon als LA MATEUX , zijn zij een voorbeeld van gevaarlijke en schandelijke zucht tot volksverleiding. Niet alleen de zonde der wellust, maar ook de misdaad wordt door deze beschouwing der romantiek geregtvaardigd. In de Mysteres de Paris, die schildering van de schrikkelijkste rnisdaden , werpt de Chourineur, , die dichterlijke type des moordenaars, alle schuld zijner moordzucht op zijn bloeddorstig temperament. Ook de zoogenaamd spiritualistische rigting in de romantiek maakt den mensch geheel en al slagtoffer van het fatalisme. LELIA, van TRENMOR sprekende, roept nit: »omdat hij door zijn noodlot medegesleept is, omdat hij, geboren onder een ongelukkig gesternte, op eene klip schipbreuk geleden heeft, zult gij hem zijn val verwijten!" TRENMOR is diep gezonken en heeft zich zelven geheel en al vergooid door uitspattingen het is de verderfelijke invloed van zijn gesteinte ! TRENMOR is moordenaar geworden: hij is ongelukkiglijk medegesleept door zijn noodlot! ... In denzelfden roman zegt LELIA: »God is schuldig, omdat hij den mensch veroorlooft dos te zondigen. Is er dos wel ddne overtreding, die wij geheel aan ons zelven wijten kunnen? Hebben alle menschen dezelfde vermogens? Hebben sommigen niet den aanleg ontvangen voor de gestrenge levenswijze welke bet godsdienstig geloof eischt, anderen voor de genietingen der wellust, weder anderen voor de verrigtingen en worstelingen van den hartstogt, anderen voor de zwevende droomerijen der poesie?" Gelijk wij zien , komen de beide rigtingen hierin volkomen overeen. Ran men aan den hartatogt goon wederstand bieden, de romantiek deinst er niet voor terug, om de slavernij aan den hartstogt wettig te noemen, ja G. SAND noemt het een goddelijk regt. Het evangelie des vleesches, dat in de hedendaagsae romantiek verkondigd wordt, is dit: nietigverklaring van het pligtgevoel, dat in one de lusten uitdooft welke God one DER REDENDA AOSCRE FRANSC•E ROMANTIEK. 207 niet geschonken beeft om ze of te zweren; heiligverklaring van 't dierlijk instinct en van den hartstogt, die juist daarom alleen omdat zij met den wil des menschen strooken , wettig zijn en een goddelijk regt genoemd worden. Wilt ge 't wederom in den verleidelijksten vorm hooren verkondigen, luister dan near stre's woorden in den ,Tuff Errant: »Bezielt niet de schepper alter dingen met zijn goddelijk vuur zoowel het lig- •haam als de ziel? Moet hij niet godsdienstig verheerlijkt worden zoowel in den geest, als in de zinnen, welke zUne vaderliefde den schepselen geschonken heeft? Goddeloozen zijn het dug en godslasteraars , die de zinnelijkheid , die goddelijke gave zoeken nit te dooven , in pleats van ze te geleiden en in overeenstemming te brengen met de goddelijke kracht die ze drijft!... Het is naderen tot God , wanneer men zieh met eene godsdienstige bedwelming overgeeft aan de edelste en onwederstaanbaarste der neigingen welke hij in ons gelegd heeft (de liefde): de eenige neiging welke de gever van alle dingen in aline aanbiddenswaardige wijsheid heeft willen gen , door ze te begiftigen met eerie vonk zijner seheppende godheid." Het laat zich reeds voorzien nit hetgeen wij omtrent de zedeleer der Fransche romantiek hebben medegedeeld, dat het huwelijk eene instelling moet zijn, welke de goedkeuring der romanschrijvers niet kan wegdragen. Is dat dan ook niet een aan banden leggen van de driften welke den mensch door God geschonken zijn ? Spreekt het niet van zelf, dat er your zulk eene beteugeling in het Evangelie des vleesehes geene pleats is? Het hnwelijk is dan ook volgens het oordeel der Fransche romantiek eene hatelijke instelling, uitgevonden door de heerscbzucht van den man , om gebruik te maken van de zwakheid der vrouw. Het huwelijk, geheiligd door de menscbelijke wet, is in strijd met de goddelijke; ontstaan als het is uit dien gekunstelden on valschen toestand der maatschappij, welke men besebaving noemt, strijdt het geheel en al met de wetten der natuur ; het moet verdwijnen zoodra de maatsehappij in een beteren toestand komt. Aan het hoofd van hen die strijd voeren tegen de instelling des huwelijks, staat alweder G. SAND. Hoort daze woorden uit hare Valentine, en wij vragen u lezer, of gij ze niet 208 DE ZEDELEER dubbel verfoeijelijk vindt, wanneer ge weet, dat eene vrouw ze geschreven heeft: »0, afschuwelijke schending der heiligste regten ; schandelijke dwingelandij van den man over de vrouw! Huwelijk , maatschappij, instellingen, ik haat u, ik haat u doodelijk I, En Gij, o God! door wiens wil alles geschapen is, die ons op deze aarde plaatst, en daarna weigert den verkeerden loop van ons lot te stuiten , die de zwakke aan zooveel willekeur en vernedering overlevert, ik vervloek u!" Volgens dezelfde schrijfster moet de rede de instelling des huwelijks eene ongerijmdheid noemen, en is zij regtens eene onbillijkheid. In een harer roman's, Jacques, laat zij haar hoofdpersoon dus spreken. »De maatschappij" zoo zegt hij tot haar met wie hij in 't huwelijk treden zal, »zal u eene eedformule voorschrijven. Gij zult bij eede beloven dat gij mij getrouw en onderworpen zult zijn ; dat is met andere woorden, dat gij nimmer iemand enders dan mij zult beminnen, en mij in alles zult gehoorzamen. Het eene gedeelte van dezen eed is eene ongerijmdheid, het andere eene laagbeid." Ja deze schrijfster aarzelt niet oproer te prediken tegen deze instelling. In hare Indiana lezen wij: »Het schijnt mij toe dat de individu (er is hier sprake van de vrouw) welke onder alien gekozen is om gebukt te gaan onder instellingen, welke ten voordeele van hears gelijke gemaakt zijn , zoo er eenige moed en kracht in bear karakter is, zich moet verzetten tegen dit willekeurige juk ..." Ook SUE blijft niet achter een aanval te rigten tegen het huwelijk ; wederom is 't het fatalisme dat dezen het huwelijk ongerijmd doet noemen; de echtgenooten moeten elkander getrouwheid zweren; het is eene belofte welker volbrenging niet in hunne magt staat. In den Juif Errant laat hij ADRIENNE this tot DJALMA spreken: »Aileen een God die de toekomstige gezindheid der harten kent, zou een onverbreekbaren band kunnen sluiten tusscben sommige wezens, om ben gelukkig te maken ; natter helaas! voor bet oog des menschen is de toekomst ondoordringbaar. Is het ook niet eene dwaze, baatzuchtige, goddelooze daad, om zulke banden aan te nemen, wanneer men alleen met zekerheid kan instaan voor de opregtheid van een tegenwoordig gevoelen ? Een eed om elkander altijd te beminnen, voor eeuwig elkander toe te behooren , niemand kan dien uitspreken zonder leugen en zonder dwaasheid ..." DER HEDENDAAGSCHE PRANSCRE ROMANTIEK. 209 Wat kan men ook anders verwachten van schrijvers die den hartstogt als de hoogste wet erkennen, die van strijd tegen en bedwinging van den hartstogt niets weten willen , voor wie de zinnelijkheid en haar drang een fatum is dat 's menschen vrije wil buitensluit ? Erkennen moeten wij dat zij logisch te werk gaan, want indien de hartstogt de grootate wet is, de onfeilbare wet door de natuur voorgeschreven, dan kan men niet beter doen dan er zich aan te onderwerpen en over te leveren. Volgens hunne leer heeft het huwelijk bepaald maar 66n doel, het genot; maar cone beweegrede , de hartstogt; en de strenge consequentie is, dat wanneer aan den drang der zinnelijkheid voldaan is, wanneer de hartstogt uitgebluscht is, het huwelijk het doel van zijn bestaan verloren heeft; de band moet verbroken worden op 't oogenblik dat de liefde die hem vormde ophoudt te bestaan. »Zoo wij elkander algid beminnen," zegt ADRIENNE DE CARDOVILLE , »waartoe zijn dan die banden noodig? Zoo onze liefde ophoudt te bestaan, waartoe dan die ketenen, die in dat geval niet meer zijn zullen dan eene afschuwelijke dwingelandij ?" • Welke leer de Fransche romantiek aangaande den echtbreuk verkondigt, last zich ligt vermoeden uit haar gevoelen over het huwelijk. Is dit laatste eene dwaasheid en onregtvaardigheid , moet dan niet echtbreuk iets zeer geoorloofds worden, een wederkeeren tot de wijsheid, eene herstelling van het natuurlijke regt? Een enkel citaat zij voldoende om dit aan te toonen. In G. SAND'S Jacques spreekt de hoofdpersoon, die de type moet zijn van de philosophische en ethische idean der schrijfster, in wien zij den deugdzamen maar verraden echtgenoot wil voorstellen, aldus zijn gevoelen uit: »Geen menschelijk schepsel heeft magt over de liefde; en niemand kan schuldig genoemd worden, omdat hij die liefde gevoelt of verliest. Het is de leugen welke de vrouw verlaagt. Echtbreuk heeft plaats niet op het oogenblik dat zij haren minnaar toestaat , maar in den nacht , welken zij goat doorbrengen in de armen eens echtgenoots dien ze niet meer bemint." Vrije liefde, hiervoor zal het huwelijk volgens den Franschen roman plaats moeten maken, zoodra de inrigting der maatschappij meer aan regt en rede zal beantwoorden. Verlangt gij te weten, lezer, hoe die nieuwe orde van zaken zijn zal, GEORGE SAND geeft er eene uitvoerige beschrijving van, 210 DE ZEDELEER in haren roman La Comtesse de RudoWade, welke wij Kier laten volgen: »Dat het sacrement (van het huwelijk) eerie godsdienstige toestemming zij, eene magtiging van de ouders en van de maatschappij, eene aanmoediging en vermaning tot de duurzaamheid der verbindtenis; maar dat het nimmereen gebod zij, eene verpligting, eene wet met bedreigingen en straffen , eene slavernij uit welke men zich niet losmaken kan zonder dat schande en kerker en boeijen het gevolg er van zijn ... Het afzweren van de individule vrijheid is werkelijk strijdig met de natuurwet, met de stem des gewetens, wanneer de menschen er zich mede bemoeijen, omdat zij er het juk van onwetenheid en onbeschaamdheid aan toevoegen; het is in overeenstemming met het verlangen van edele harten, en floodzakelUlt voor de natuurlijke neigingen der sterke wilskracht , wanneer God ons de middelen geeft om te strijden tegen alle valstrikken welke de mensehen bij het huwelijk gespannen hebben, om er van to maken het graf van liefde, geluk en deugd, een bezworen ontucht ..." EUGENE SUE heeft hieromtrent beschouwingen van denzelfden aard; getrouw aan zijne gewoonte stelt hij het nieuw georganiseerde huwelijk onder het gezag van het Christendom ; natter gelijk men weet is dat een eigen gemaakt Christendom , en de priester die bet huwelijk moet inzegenen is een socialistisch priester. ADRIENNE, in den Juif Errant de type eener vrije vrouw, zegt tot DJALMA: »Mijn wensch is dat gij u aan mij gehecht zult gevoelen door mijne bekoorlijkheden, u geboeid zult gevoelen door het geluk; ik wensch u vrij te laten, am u alleen onder eigen verpligting te brengen." En DJALMA antwoordt: »De leugen, de meineed, het onregt brengen mij even ale u tot tegenstreven; even als gij, meen ik dat een man zieh verlaagt, wanneer hij het regt aanneemt om willekeurig en laf te zijn, zelfs wanneer hij vast besloten heeft om van dat regt geen gebruik te maken. Even als gij, geloof ik dat er alleen in de vrijheid waardigheid is..." Waarop ADRIENNE wederom zegt: ak had geene andere gedachte clan die, namelijk om het middel te vinden om een verbond tussehen ons beiden to sluiten voor het oog van God, maar buiten de wet...; eene heilige vereeniging, die ons echter vrij zal laten, ten einde ons onze waardigheid te laten behouden." Nergens echter vinden wij de moraal eener vrije lietde, en DER DEDENDAAOSORE FRANSORE ROMANTIEK. 211 daardoor het verzet tegen het huwelijk onheschaamder voorgesteld en ontwikkeld dan in SAND'S roman Lucrezia Floriani: »Ben ik," roept daarin de hoofdpersoon nit, »ben ik eene vrouw, die een slecht leven leid ?... lk heb nooit twee mannen te gelijk bemind. Het heeft nooit plaats gehad, en het is ook nooit mijn voornemen geweest om gedurende een bepaalden tijd aan meer dan eenen toe te behooren, zoo lang mijn hartstogt duurde. Wanneer ik hem niet meer beminde, bedroog ik hem ook niet." Hiermede is echter nog niet genoeg gezegd. Niet alleen is die vrije liefde geoorloofd; niet alleen wordt de onwettige zamenwoning voorgesteld als zedelijk goed; maar in die liefde, aldus begrepen en in praktijk gebragt, is iets verhevens , verdienstelijks. Juist dit is eene der grootste aanmatigingen der nieuwere romantiek , dat zij deze leer onder de bescherming van het Evangelie heeft willen stellen. Men heeft er indedaad niet voor teruggedeinsd, om overeenkomst te zoeken tusschen het meest profane en het heiligste, cm de onreine wet van de vrije Heide , van den teugeloozen bartstogt te doen doorgaan voor de wet des Evangelies. Een paar voorbeelden uit de Lucrezia Floriani mogen den lezer deze afschuwelijke heiligschennis doen verfoeijen. De schrijver, sprekende van iemand die de begrippen pligt en deugd op de gewone wijze opvat, drukt zich aldus uit: »HU was een van hen, die meenen dat het deugd is zich van bet kwade te onthouden, en die niet het minste begrip hebben van het heerlijkste en verhevenste dat in het Evangelic te vinden is, namelijk die liefde tot den berouwvollen zondaar, die in den hemel meet vreugde veroorzaakt dan de volharding van honderd regtvaardigen; dat vertrouwen op het wederkomen van het verloren schaap; om kort te gaan , die geest zelf van JEZUS, die in zijne geheele leer boven aan staat en die al zijne woorden bezielt, to weten, dat hij die bemint, zelfs wanneer hij op een dwaalweg is, grooter is dan hij die zonder dwalen een kouden , eenzamen weg bewandelt." Doze geheele roman schijnt geschreven to zijn om dezen zonderlingen stelregel te bewijzem LueltELJA., eene vrouw, die de vrije liefde voor zich zelve in praktijk brengt , is een type van opoffering, van godsdienstige zelfverloochening, van verheven deugd, van heldhaftige liefde: zij, staat de ongelukkigen bij met al de teederheid eerier pleegzuster, die »te 212 DE ZEDELEER veel liefde gehad heeft voor hen die JEZUS CHRISTUS heeft willen loskoopen." Onderdruk uwe verontwaardiging lezer, , nog eene wijl, en boor hoe de schrijfster verder haar systeem uiteenzet. »De wet der liefde," zegt nucuEztA, »is niet bekend en de catechismus onzer genegenheden moet nog worden zamengesteld." — »Alzoo," zegt SALVATOR hierop, nhebt gij wel lang near de oplossing van het raadsel gezocht , maar ze niet gevonden?" - »Neen maar ik heb een zeker voorgevoel, dat die oplossing in het Evangelie te vinden is." - ”De liefde waarvan wij nu spreken, is in het Evangelie niet te vinden, mijne arme vriendin. JEZUS heeft haar veroordeeld , hij heeft er niets van willen weten. De liefde welke hij ons voorschrijft , is eene liefde voor de geheele gezamenlijke menschheid, maar niet eene liefde voor een enkel wezen." - »Ik weet er niets van ," antwoordt zij ; ”rnaar het schijnt mtj toe, dat al 't geen JEZUS gezegd en gedacht heeft in het Evangelie niet genoegzaam begrepen is ; en ik zou er op durven zweren , dat hij niet zoo onbekend met de liefde geweest is, als men het wil doen voorkomen ... Spot niet met mij, wanneer ik beweer dat JEZUS de liefde beter begrepen heeft dan eenig ander mensch. Zie slechts op zijn gedrag ten opzigte van de overspelige vrouw, , van de Samaritaansche, van MARTHA en MARIA, van MARIA MAGDALENA ; geef acht op zijne zoo verhevene en diepzinnige gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard. Al wat hij gedaan en gezegd heeft, al wat hij denkt, toont ons eene liefde, waarvan de oorzaak grooter is dan bet voorwerp; eene liefde welke winste doet met de onvolmaaktheid der menschen , welke zich aangemoedigd voelt om grooter en vuriger te worden naarmate de menschheid schuldiger is, en zwakker naarmate zij zich zulk eene edelmoedige liefde minder waardig betoont." — ”Ja daar schildert gij de christelijke liefde af." — »Welnu I Wat wij liefde noemen, zoo zij groot en wear is, is dat niet hetzelfde als de christelijke liefde, in toepassing gebragt op een enkel wezen ?" — »Hersenschimmen I De liefde is het baatzuchtigste van alle gevoelens, en is in onverzoenelijke tegenspraak met de christelijke liefde." DER HEDENDAAGSCHE FRANSCHE ROMANTIEK 213 »Dat is de liefde door u geworden, ellendige menschen!" riep LUCREzIA met geestdrift uit. »Maar de liefde zooals God ons haar gegeven heeft; de liefde die uit zijn heiligen boezem zuiver en vurig in den onze had moeten overgaan; de liefde zooals ik haar opvat, zooals ik haar mij gedroomd heb, de liefde welke ik nagejaagd heb, — zij heeft haren grond in de liefde, welke JEZUS CHRISTUS voor de menschen gevoeld en geopenbaard heeft. Het is eene afspiegeling van de goddelijke liefde : zij gehoorzaamt aan dezelfde wetten. Zij is bedaard, zachtmoedig en regtvaardig met de regtvaardigen. Zij is slechts onrustig, ontembaar en hartstogtelijk voor de zondaars. Wanneer gij twee echtgenooten , die zeer goed voor elkander zijn, elkander ziet berninnen op eene vreedzame, teedere en getrouwe wijze, noem het dan vrij viendschap; maar wanneer gij, edel en eerlijk man als gij zijt, gevoelt dat gij een vurigen hartstogt gevoelt voor eene ellendige bijzit als ik ben, wees er zeker van dat dat gevoel liefde is en schaam u ,er niet over! Op zulk eene wijze heeft CHRISTUS hen lief gehad die hem gedood hebben." Kunt gij u ongehoorder wonderspreuken en vreesselijker godsiasteringen voorstellen? Wordt daar niet moedwillig gif gehaald uit het heiligste dat bestaat? De liefde eener onkuische vrouw gelijkgesteld met de liefde van CHRISTUS, is het niet de uiterste grens eener lage en bedriegelijke sophistiek ? De romantiek kent eene heiligende kracht toe aan de zinnelijke liefde; zij wischt uit wat bezoedeld was, zij geeft aan de ziel de verloren onschuld weder. Een paar aanhalingen om dit aan te toonen, kunnen wij niet terughouden. Het eene is genomen uit den bekenden roman van ALEXANDRE DUMAS den zoon, getiteld: la Dame aux camellias; bet is wederom een staaltje van de gruwelijke heiligschennis, welke de romantiek tegenover het evangelie pleegt. »Het christendom," zegt DUMAS »vermaant one tot toegevendheid en vergevensgezindheid, in zijne wonderschoone gelijkenis van den Verloren Zoon. Jzzus was vol liefde voor die zielen die door de hartstogten der menschen gekwetst waren, welker wonden hij zoo gaarne wilde genezen, door den koelenden balsem uit die wonden zelven te trekken. Zoo sprak hij tot MARIA MAGDALENA : omdat gij veel hebt liefgehad , zal u veel vergeven worden ; zulk eene verhevene vergiffenis moest wel een verheven geloof doen MENGELW. 1859. r. V. 15 214 DE ZEDELEER ontstaan." Even zoo doet SUE in den Juif Errant zijn GARRIbL , den echt christelijken priester dus spreken : »Heeft cmosTos niet bij zijn Vader gesproken voor de zondige MARIA MAGDALENA. en voor de overspelige vrouw ? Arme schepsels, hij heeft ze niet teruggestooten , hij heeft ze niet -vervloekt, maar hij heeft ze beklaagd; hij heeft voor haar gebeden, omdat zij veel hadden lief gehad." Het is een schandelijk spelen met woorden , een gebruiken van bet beiligste tot aanmoediging van het booze. Het evangelie, dat strijd tegen het vleesch zoo op den voorgrond stelt, tot bron te maken eener godsdienst der zinnelijkheid , — wij kunnen schier geen naam vinden voor zulk eene misleiding, welke wij toch moeijelijk veronderstellen kunnen dat niet opzettelijk gepleegd wordt. De Fransche romantiek heeft op bet gebied der zedeleer, , schier overal haren vernielenden omwentelingsgeest doen werken. Zij tast het zedelijke leven overal aan , zij werkt op de fijnste zenuwen daarvan , maar vooral op de groote spieren, die het in beweging brengen. Verwarring te veroozaken tusschen zedelijk en onzedelijk, tusschen christelijk en onchristelijk, tusschen heilig en profaan , tusschen goed en kwaad, ziedaar de groote task welke zij op zich schijnt te hebben genomen. In de zedelijke denkbeelden heeft zij een staat van regeringloosheid gebragt, en met die regeringloosheid twijfel en duisternis. Sohier overal vinden wij sporen van dit misdadige streven. Hier zien wij VICTOR HUGO in zijn drama Lucrece Borgia het zuiverste en teederste der menschelijke gevoelens, de moederliefde, doen zetelen in het hart eener giftmengster, , eener vrouw door echtbreuk en onkuischheid bezoedeld; ginds plaatst dezelfde de grootste deugd, de verhevenste zelfverloochening, in de ziel eener onkuische vrouw (ANGELO). De romanschrijvers hebben de verwarring tusschen goed en kwaad zoo groot gemaakt, dat zij bijna niet te onderscheiden zijn. Het zedelijk schoone, ware en goede is niet meer het ideaal der romantiek. Hevige gemoedsbewegingen te verwekken , sterk op de verbeeldingskracht te werken, bet verstand in verbazing te doen staan, ziedaar bet doel dat zij zich voorstelt. Of iets laag en gemeen is komt en niet op aan , zoo he maar vreewd is; DER HEDENDAAGSCHE FRANSCHE ROMANTIEK. 215 men stoort er zich niet aan of iets alle schoonheid mist, zoo het maar verschrikkelijk is; het booze zelfs is welkom, zoo bet maar boos genoeg is. 't Valt niet te ontkennen dat SCHILLERS roovers en anioNs helden aan deze rigting in de romantiek den stoot hebben gegeven. Maar op den weg waarop zij weinige en voorzigtige stappen deden, heeft de Fransche romantiek reuzenschreden gedaan , met de meest mogelijke overdrijving en roekeloosheid; in elke misdaad ziet zij een teeken van kracht, in elken roover een groot man. Sterk sprekend komt dit uit in de volgende aanhaling uit den bekenden roman van fellgaGRIC SOULIg , Les deux Cadavres ,,Laat ons er voor uitkomen , de wet is in alles in tegenspraak geweest met het regt en met bet gezond verstand; en stellen wij van te voren vast, dat diegeen hooger te achten is, die jaren lang een voornemen tot wraak in zijn boezem kan vormen en zich op de uitvoering daarvan voorhereiden kan, dan de dwaas , die door toorn overmeesterd, zonder te zien of zonder te weten zijne slagen toebrengt. Gene is een man met een karakter dat men op prijs stellen moet, die een voornemen lang in het hart kan bewaren en koesteren , en het daarna ten uitvoer kan brengen zooals het besloten was; deze is een verachtelijk schepsel, die al wat hij doet bij toeval doet, onder den indruk van het oogenblik, dat hem geen tijd laat om over zijne daad na te denken. En zoo dat waar is, erken dan de meerdere waarde van een waardig karakter, zelfs wanneer het zich in de misdaad openbaart ; en daar de wet eene keuze doen moest tusschen deze beide menschen , bad zij ten minste aan dien de voorkeur moeten geven , die zich het best gevormd had." Deze leer, geheel vreemd aan het strafregt, laat de schrijver in dezen roman in practijk brengen. RICHARD, de held van het verhaal, is op het punt om een misdadigen aanslag to doen tegen zijne nicht die hij bemint: ontstond een oogenblik van twijfel en stilzwijgen. Aan welke zijde was de overwinning? Werd zij behaald door de liefde of door de wraak ? — Er is geene keuze voor hem, maar bij stort zijne liefde in zijne wraak over, opdat zij des to vreesselijker en te meer volkomen zij. Hij had nu eenmaal den voet op den weg der misdaad gezet, en thans begeerde hij hear in overvloed te bedrijven , en hij spiegelde 't zich voor dat hij 15* 216 DE ZEDELEER zijn aanslag eerbiedwaardig maken zou , zoo hij slechts sterk genoeg was." Het is ook een opmerkenswaardig verschijnsel, hoe de nieuwere Fransche romanliteratuur eene bijzondere voorliefde heeft om het kwade onder allerlei vormen te schilderen. Men schijnt er vermaak in te scheppen om op te voeren wat er in de misdaad afschuwelijkst is, te schilderen wat bet meest bezoedeld en verdorven is. De NOtre-Dame de Paris, de Han d'Islande van v. HUGO mogten hiervan reeds als krachtige voorbeelden genoemd worden, maar zij zijn overtroffen door 't geen de romantiek na hun verschijnen geleverd heeft ; en bevatten de romans van v. HUGO eene dichterlijke voorstelling van bet kwade, bij zijne opvolgers heeft deze plaats gemaakt voor een wijsgeerig leerbegrip dienaangaande. Zoo stelde SUE zich in zijne eerste romans de taak , om aan te toonen, hoe het booze Kier op aarde de zegepraal behaalt, hoe overal de ondeugd gelukkig en geeerd is, de deugd verdrukt en miskend. En waarom nam hij de verdediging dezer stelling op zich ? Omdat men naar zijn beweren , hoe meer men in het licht stelt , dat deugd en geluk in deze wereld onafhankelijk van elkander, ja met elkander in strijd zijn, des te beter de noodzakelijkheid van een toekomend leven kan bewijzen , waarin het evenwigt weder hersteld en aan de goddelijke regtvaardigheid voldaan zal worden. Bij zuivere redenering kan dit argument waarde hebben , maar is de zuivere logica bestand tegen de levendige indrukken der verbeeldingskracht ? En kan het den schrijver wel ernst zijn, wanneer hij beweert in eenige vernuftige syllogismen welke hij in eene voorrede geplaatst beeft , een tegenwigt te willen geven tegen de wanhopige schilderingen in zijne romans zelven ? Waartoe dient het overdreven voorstellingen te leveren van 't onaangename en ellendige van menschen toestand hier op aarde ? Waartoe het geluk dat der ondeugd te beurt valt, en de moeijelijkheden waarmede de deugd te kampen heeft, grooter gemaakt dan ze werkelijk zijn? Zoo bet gevaarlijk is den mensch te bedriegen door hem den weg der deugd zachter en gemakkelijker voor te stellen dan hij is, het is veel gevaarlijker om hem te ontmoedigen door hem dien weg moeijelijker en smartelijker voor te stellen dan God hem gemaakt heeft. Alar Gull en la Salamandre kunnen als voorbeelden ge DER BEDENDAAGSCFIE FRANSCHE ROMANTIER. 217 noemd worden van SUE'S pogen in zijne eerste werken, en moge hij al in zijne latere romans zich een ander doel hebben gesteld dan de zegepraal des kwaads te teekenen , den smaak om schilderingen van dat booze te leveren, heeft hij daarin niet verloren. Wien staan niet nog de verschrikkelijke figuren uit Mathilde, les Mysteres de Paris, le Juif Errant en zoovele andere werken voor den geest ? De akelige werkelijkheid was suE niet genoeg , en aan de bestaande gruwelen heeft hij gruwelen toegevoegd, die alleen de vruchten zijner verbeeldingskracht waren. FRADERIC soutiE staat den evengenoemde waardig ter zijde; Les Me'rnoires du Diable, Les quatre Soeurs , Les drames inconnus, om er geen meer te noemen , schilderen ook zij de wereld niet of als een roovershol, de maatschappij als zamengesteld uit schelmen en booswichten met hunne slagtoffers en beulen ? Zijn ook hier niet alle vrouwen overspelig, alle mannen laag of wreed ? Vinden wij ook hier niet eene ongeloofelijke opeenstapeling van mogelijke en onmogelijk% misdaden , van onwaarschijnlijke gruwelen, van onnoemelijke verdorvenheden ? Ook bij souLTA is de zegepraal van het booze de wereldwet. De ondeugd heerscht bier beneden, ja hij beweert dat het geluk dat iemand geniet en de achting welke de maatschappij hem toedraagt, in zekere verhouding staat tot zijne verdorvenheid. Naar de ellende en de schande van den mensch kan men zijne deugd afmeten. Een schoon criterium voor de zedelijkheid, is het niet, lezer ? Eene leer, wel geschikt om bet goede in eere te doen zijn, om zwakke zielen sterk te maken ! Wat de roman nog niet deed, heeft eene soort van blijspelen durven bestaan , iets nog gevaarlijker dan 't geen wij gezien hebben dat gene deed. Deze hebben de ondeugd in een belagchelijk pak gestoken. Het is slechte gevoelens levendig maken, wanneer men belangstelling wekt voor 't geen verschrikkelijk is; maar hetgeen onedel, laag en onzedelijk is tot een voorwerp van vermaak en vrolijkheid te maken, is de kiem vernietigen van den eerbied voor wat schoon en goed is. Gelukkig zijn slechts zeer enkelen dier voortbrengselen eener misdadige geestigheid in ons vaderland bekend ; zij zouden onder ons ook zooveel kwaad niet kunnen stichten als in Frankrijk, omdat het Fransche nationale karakter zoo oneindig veel meer 218 DE ZEDELEER, ENZ. dan het onze er toe overhelt om misbruik to maken van spotternij; datir is het — omdat men het er niet ongaarne ziet dat de deugd bespottelijk , de boosheid in aangenamen vorm wordt voorgesteld — een betrenrenswaardig gebrek vergrooten en eene gevaarlijke verkeerdheid aanmoedigen. Wij laten die blijspelen dus onaangeroerd, en stellen ons voor in eene der volgende afleveringen van dit tijdschrift, den heer POITOU te volgen in zijne beschouwingen over hetgeen de nieuwere Fransche romantiek leert omtrent den mensch in zijne verhowling tot de maatsdhappij, en de ongelukkige resultaten op te geven welke eene zoo verderfelijke zedeleer onvermijdelijk opleveren moet. II. E. (Wordi vervolgd.) EEN DUITSCH YEELWETER TE AMSTERDAM IN DEN JARE 1711. Onder de oudere reisbeschrijvingen van vreemdelingen in ons vaderland zijn er weinige, die zoo vele in alle opzigten opmerkelijke bijzonderheden behelzen als die van den FrankfOrtschen patricier, , ZACHARIAS CORNELIS VON IIFFENBACH. Hij mag met voile regt een man van zijn tijd genoemd worden. Zijn tijd evenwel was een voor de wetenschap onverkwikkelijke tijd, de eeuw der veelweterij (eaeculumpolyhistoricum), der verzamelingsmanie , der knutselaq , zoo onvruchtbaar voor zich zelve als heilzaam voor volgende tijden. Want groote verpligting hebben wij aan die mannen — de geleerde juffers niet te vergeten — die de bronnen van kennis met ongeloofelijken ijver opzochten, en met lofwaardige zorg verzamelden. Hoe vele handschriften, hoe vele kostbare en zeldzame boeken, oudheden en naturalien hebben zij niet voor een zekeren ondergang bewaard 1 Hoeveel zoekens hebben ze ons uitgespaard door hunne dikke folianten en kwartijnen, met twee regels tekst en vijftig regels noten van alle mogelijke geleerden op dine bladzijde I door hunne zeer geleerde en minutieuse verhandelingen, waarin alles bijeengepakt is wat de ouden en de lateren — maar vooral de ouden — over dit of dat onderwerp gedacht en geschreven hebben. Sla de ontzagchelijke reeksen acta erudita op onze bibliotheken maar eens gade, en wees dankbaar voor de zelfopofferende werkzaamheid onzer voorvaderenl EEN DIIITSCTI VEELWETF,11 TE AIKS,TERDAIK, ENZ. 219 ZikerrAuvis comisms is een van de eigenaardigste vertegenwoordigers van dien tijd der geleerdheid. Reeds als kind verzamelde hij boeken en las hijde boeken die over geleerden en over boeken geschreven waren. Daarmede verbond zich later de lust om te reizen en op die wijze de geleerden en de boeken nader te leeren kennen. Hij bezat vermogen genoeg om aan dien lust te voldoen, en bezocht vele zetelplaatsen der geleerdheid. Evenwel, IIFFENBAca's liefhebberij bepaalde zich niet tot boeken. Hij had een open oog en oor voor alles, ook in het practische leven , wat zijne kennis kon vermeerderen , eene neiging die door zijn broeder en reisgenoot, een kunstliefliebber, , werd aangekweekt. Van daar is zijne reisbeschrijving, te Ulm in 1753 en 1754 in drie dikke octaaf-deelen verschenen , niet alleen belangrijk om de opgaven van handschriften en zeldzaamheden die hij in openbare en bijzondere verzamelingen ontdekte, maar vooral ook om de aardige aanteekeningen over de menschen die hij aantrof en de velerlei zaken die hem onder de oogen kwamen. Een der merkwaardigste stukken, over Friesland namelijk , is niet lang geleden in het tijdschrift De Vrije Fries in zijn geheel overgenomen. her volge het voornaamste van wat hij over Amsterdam heeft opgeteekend , waaruit zeer bekende of volstrekt onbeduidende bijzonderheden zijn weggelaten , zoo ook de beschrijvingen van handschriften, munten en dergelijke. (*) .... Ten elf uur 's middags (17 Mei 1710) kwamen wij (van Utrecht) te Amsterdam en yonder' op den nieuwen Dyck in den grooten Kaysershoff of het wapen van Embden bij niffn Heer IIENCKEL goede huisvesting. 's Namiddags wandelden wij wat in de stad rond en gingen om half vier naar den schouwburg , die precies orn vier uur begint. Op de voorpoort van bet gebouw staat het bekende aardige versje De Wereld is e(e)n Schouw Toned Elck speett syn rol, elck kregt (krijgt) syn sleet. Het stuk dat ditmaal gespeeld ward, wordt door de Hollanders zeer hoog geschat ; de titel is: Mode, en de inhoud over (*) De cursief gedrukte Hollandsehe woorden zijn van zijne eigene spelling; alleen de hinderlijkste en druk-fouten zijn verbeterd. De punten geven nitlatingen te kennen. 220 EEN DIIITSCD VEELSVETER TE AMSTERDAM het kwaad en de schade der nieuwe moden. Het is een zinnespel, waarin de deugden en ondeugden de handelende personen zijn. Het is goed uitgedacht en uitgevoerd , aan vreemden echter komt de gedurige herhaling der namen als groos vader (sic), sparsamheyt (sic), mijn vrouw schynschoon (sic) en dergelijke, die in de Hollandsche taal gebruikelijk zijn, wat onnoozel voor; het kluyt-speel of nastukje van een moedwilligen matroos is grappig en werd zeer levendig voorgesteld. Over 't algemeen waren de acteurs zeer goed en ik heb Duitschers nooit zoo goed zien spelen (*); evenwel komen zij de Franschen niet nabij, die in het blijspel zeker alle andere natiedn overtreffen. Zij spraken zeer duidelijk en verstaanbaar, zoodat, wie maar een weinig met de taal bekend is en een boekgen of het stuk , dat men voor weinige stuivers in den schouwburg koopt, naleest, alles zeer goed verstaan kan. Na bet vierde bedrijf werd door twee mannen en eene vrouw zoo goed gedanst als ik nog nooit gezien heb, en na het laatste bedrijf door eene vrouw in bet Hollandsch en Duitsch aardig gezongen. De overige muziek en violen zijn bijzonder slecht (»ganz ungemein schlecht"), waarover men zich niet moet verwonderen , daar de muziek, als men het klokkenspel en de orgels uitzondert, in Holland over het geheel niets deugt. Den 18den Mei zondag namiddags bezochten wij den Heer HOFHAM in zijn tuin in de Plantagie, waar wij ook des avonds aten. Wij zagen in dezen tuin eene aardige soort van bijenkorf, die aan bet einde van de groote laan of allee stond ; het was een houten beeld van de god in FLORA , levensgroot, waaraan men niet zag dat het een bijenkorf was dan achteraan op den rug, waar een deurtje van glas was, dat men niet alleen openmaken en den honig snijden, maar waardoor men ook zeer aardig zien kon hoe de bijen werken. De uitgangen der bijen zijn zeer kleine gaatjes in de oogen , de ooren , den mond en de beide borsten. Op het voetstuk stonden deze aardige rijmen: Door Flora's bloem het bijtje leeft, Dal ons de mete boning geeft. Den 19den Mei 's maandags begonnen wij het een en ander (*) Quantum mutat= ab illo I IN DEN JAKE 1711. 221 dat wij noodig hadden te bestellen, want ons voornemen was om ons ditmaal niet in Holland op te, houden om wat te zien, maar alles tot onze , God geve I gelukkige terugkomst uit Engeland , waarheen wij reisden, te besparen. 's Namiddags zagen wij wederom een blijspel getiteld . den grooten Kurieen of Spanischen Bergmann (sic) en de ontvoogde Vrouw, kluchtspel, het laatste was zeer vrolijk en grappig, en de boosheid en heerschappij der Hollandsche vrouwen over hare mannen buitengemeen goed en natuurlijk voorgesteld. Den 20ste' Mei, dingsdags morgens gingen wij in verscheiden boekwinkels, en vervolgens in NIC. vJSSCHERS Konst en Kaertwynckel, waar mijn broeder vele fraaije koperplaten van oude meesters voor een billijken prijs kocht... Den 22't" Mei, donderdags morgens, bezochten wij den Heer VAN BEUNINGEN op den Singel by de Beguilers tooren •in het hugs van den Heer Scheepen Royal. Hij had ons in vissenEns winkel aangetroffen en ons verzocht zijne schilderijen, waarvan hij een groot liefhebber en kenner was, te komen zien. Wij vonden bij hem in drie groote kamers en een klein kabinet een voortreffelijken voorraad van omstreeks honderd en vijftig der schoonste stukken van de beroerodste meesters, waaronder wij vooral die moesten bewonderen waarop RIIBENS de beelden en BREUGEL de landschappen geschilderd had... (10 Febr. 1711). Wij reden dus 's middags om twaalf uur van Haarlem af. Daar wij onderweg altijd de zoogenoemde Amsterdamsche Vaart of het Kanaal, waardoor men anders met de schuit vaart, langs gingen genoten we veel, want we zagen ontelbare menschen, mannen, vrouwen en kinderen op schaatsen heen en weer loopen , namelijk deels naar Amsterdam, deels naar Haarlem. De schippers hadden de banen geveegd en de sneeuw weggemaakt, waarvoor ze van ieder die er op liep wat geld kregen. Onderweg zagen wij hier en daar vrouwen, die brandewijn en koek verkochten en stoelen hadden om uit te rusten ... Wij kwamen om half vier in Amsterdam aan, waar we weder in het wapen van Emden gingen logeren. Den 11den Febr. 's morgens gingen we eerst naar den expediteur MITTENDORP om te hooren, of de kisten die wij hem toegezonden hadden bezorgd waren ; daarna naar onzen koop 222 BEN DEUTSCH VEFLWFTER TF, AIVISTERDAM man den Heer MUNCHEN en 's namiddags naar een schilder LE BLOND (*) die van geboorte een Duitscher is. Zijne bijzondere uitvinding om de koperprenten als miniatuurschilderijen of te drukken, was ons geroemd geworden. Hij had echter slechts een enkel stuk, de boetvaardige zon dares MAGDALENA voorstellende, klaar, dat evenwel onvergelijkelijk was. Het was op perkament en men had het nimmer voor eene koperprent, maar voor eene schilderij aangezien. Het is dan ook niet te begrijpen hoe het toegaat en mogelijk is, dat de afdeeling en vermenging der kleuren door elkander zonder verwarring, zoo goed was uitgevallen. De Heer LE BLOND maakte er nog een groot geheim van en zeide, dat was voor groote Heeren, die hem de uitvinding, v6Or bij die gemeen maakte, goed betalen moesten. Mijn broeder meende, dat hij de gegraveerde koperplaat, zoo dikwijls hij eene nieuwe kleur noodig had, telkens versch beschilderde, en op nieuw afdrukte, zeodat de nieuwe nuancen der kleuren op de eersten kwamen en het goede koloriet gaven. Men denke hierbij echter, hoe het mogelijk is dat de plaat niet verschuift als men die zoo dikwijls op een papier afdrukt. De Heer LB BLOND verzekerde dat hij verleden December het portret van Prins EUGENICS zoo gemaakt had, dat goed was gelukt, en hem zeer goed bevallen was. Hij is anders een miniatuurschilder, waarvan hij ons verscheiden nette, maar juist geen extra-stukken toonde. Hij begint nu echter ook in 't groot in olieverw te schilderen , dear hij zijne oogen sparen wil. Hij is met deze proeven gelukkig en toonde er ons ook eenige. De Heer LE BLOND heeft ook eene groote menigte van allerlei soorten van bas-reliefs, beelden , standbeelden, handen, voeten, van gips en andere stollen, ook eene kleine maar zeer goed gemaakte ledenpop. Nij hebben zooveel dergelijke zaken bij geen schilder aangetroffen , behalve bij den Heer MIRIS (lees: VAN mutts) te Leyden. Den 1246° Fehr. zagen wij de komedie Orestes en Pylades of Iphigenie in Taurus uyt Frantse , en tot nastuk de gewaande Drees. Beide stukken werden goed gespeeld, maar vooral het (*) Jams CHRISTOPB LE BLOND, geboren te Frankfort in 1670 en gestorven te Parijs in 1741, heeft sick ala miniatuurschilder en gravenr een grooten naam gemaakt. IN DEN JARE 1711. 223 laatste; de Hollanders zijn dan ook peter in de nastukken dan in de hoofd- vertooningen 't huis, en weten die ongemeen natuurlijk voor te stellen. Den 13.de" Febr., 's morgens, gingen wij naar METZ in de Kalverstraat, bij wien mijn broeder de in den aanvang dezes jaars, toen we hier doorreisden , bestelde instrumenten afhaalde , namelijk een cirkel met toebehooren , een teekenpotlood van goede vinding, eene teekenpen met copieerstiften, een instrument van ovalen, een parallel-liniaal om vast te schroevett, en een kaartenpasser, te zamen voor zeven en twintig gulden, dat, daar alles zeer goed was gemaakt, zeer geedkoop was. Hij toonde ons eene bijzondere soort van geheele Astrolabia, waaraan op eerie liniaal een perspectief gemaakt was, waarmede men zeer ver rigten kon. Dit instrument moet , naar hij verzekert, naar Moskau; hij had dan ook voor den Czaar, die hier in zijne werkplaats bij hem geweest is en hem lang heeft zien werken , vele instrumenten moeten maken ook zou de Czaar, hij zeide het zonder er zich op te beroemen, hem zoo hoog schatten, dat toen men hem in Engeland allerlei instrumenten die daar gemaakt waren, had laten zien, hij geantwoord had dat hij in Engeland toch geen METZ vond. Het is dan ook inderdaad waar, , dat hem aan fijnheid en naauwkeurigheid in zijne instrumenten niemand nabij komt. Hij is daarvoor te weer te prijzen, omdat hij er zooveel ijver aan besteedt en in zijn prijzen zeer billijk is. In Engeland vindt men wel velerlei uitvindingen, maar hun arbeid is tegen dien van METZ ruw en bovendien knoeijerig. METZ toonde ons verder een bijzonderen maatstok , waarop men alle Iogarithmen en kubiek-rekeningen kon vinden. Hij was uitnemend schoon, zeer fijn ingedeeld en de lijnen waren toch diep genoeg. Hij klaagde dat hij buiten een eerlijken naam en zijn noodzakelijk brood niets verdienen kon, wat dan ook, als men zijn groote vlijt en naauwkeurigheid in aanmerking neemt, wel te gelooven is; maar behalve dat, hij is zeer opregt en een eerlijke Duitscher Den 14d" Febr. gingen wij naar de jonge Heeren WETSTEIN,, om naar eenige geleerde bibliotheken en kabinetten onderzoek te doen. Ze gaven ons niet alleen goed narigt, maar toonden ons ook onvergelijkelijke stukken, die de kunste 224 BEN DEUTSCH VEELWETER TE AMSTERDAM naar irrswicx (*) (van wien wij de fraaije tafel in Rotterdam gezien hadden) gemaakt had, die zij in commissie hadden om te verkoopen. Het eerste en kleinste was eerie bloemenvaas met bloemen, zeer fraai, voor 800 gulden. Het tweede , eene charitas met kinderen om zich heen , en veel bloemwerk was nog schooner, hoewel de menschelijke figuren niet zoo goed uitkomen en op deze wijze bewerkt kunnen worden als de bloemen. Het derde en grootste stuk was onvergelijkelijk en overtrof zelfs ook de groote tafel in Rotterdam. Het stelde de ijdelheid voor. Het was namelijk eene groote bloemenvaas, met de heerlijkste bloemen, zoo natuurlijk van kleur alsof ze leefden. Onderaan aan den kant doodshoofden , ook een zandlooper, , zoo natuurlijk gemaakt, alsof het zand werkelijk liep. Het schoonste evenwel was eene brandende lamp, waarvan bet Iicbt niet genoeg bewonderd kan worden. Hiervoor vroeg de Heer WETSTEIN 1200 gulden. Het is zeker dat geen schilderwerk zoo schoon is als deze arbeid ; er is ook niemand, die het meer doen kan. Deze stukken werden aan den schoonvader van den Heer WETSTEIN verpand; de kunstenaar die ze gemaakt heeft, is in armoede en ellende gestorven. Op de twee eersten stond DIRK VAN RYSWICK invent et fecit Amstelodami. Op het derde was slechts dit teeken YR. Den 15"* Febr. 's namiddags gingen wij de Uytertse poort uit om op de buyten Amstel de menschen te zien, die in ontelbare menigte op het ijs gaan wandelen , schaatsenrijden en sledevaren. De voornamen rijden met zoogenaamde narresleden , namelijk met schellen , de gemeene lieden echter hebben groote sleden , waarin wel twaalf personen, ieder voor een paar stuivers, rijden kunnen. Er waren daar het mooi weer en niet erg koud was, ontelbare menschen op den Amstel. Het is zeker heel aardig om te zien. Het curieusste dat wij opmerkten was, dat zelfs de Joden schaatsenrijden, hoewel men zegt dat ze enders niet gaarne op het water en op het ijs gaan, omdat het geen grond heeft. Den 16"' Febr. 's morgens gingen wij naar JAN PIETERSEN SOMER, Maakelaer (f). Wij bezochten hem, dear wij gehoord (*) Hij leefde omstreeks 1650. (f) Waarschijnlijk van dezelfde familie als de beroemde graveurs JAN en ram, SORER, die beiden in het laatst der lie eeuw in Amsterdam leefden. IN DEN JAKE 1711. 225 hadden, dat hij slechts verkoopingen had van schilderijen en wat meer tot de kunst behoort, daarvan zelf een goeden voorraad bezat en van die zaken ook goed narigt kon geven. Hij liet ons eenige fraaije schilderijen zien, wat echter de prenten betrof verontschuldigde hij zich, daar hij die, hoewel hij er over de dertig-duizend bezat, om de koude zelf niet kon laten zien, want ze stonden in eene kamer, waar hij geen vuur kon aanleggen. Het is een man van zestig jaren en vrij beleefd ; hij gaf ons dan ook vele fraaije kabinetten op, die wij noteerden om ze later to bezigtigen. Van hier gingen wij nog naar FRANCOIS BOITARD Hij leuterde veel over zijne voorname familie en over zijn leermeester LA PAGE. HU beklaagde zich dat hij door zijns vaders bonne chgre en door de vrouw die hij in Engeland getrouwd had, ongelukkig was geworden. Wij hadden echter reeds vroeger gehoord dat hij zelf geen zier deugde en ales wat hij verdiende nverhure and versaufe". Hij klaagde dat de Hollanders meer amateurs de fromage dan van de kunst waren. Tot bewijs Het hij ons twee zeer fraaije teekeningen van HEEMSBERCK zien, en verzekerde dat voor deze beide stukken , die ieder een Louis d'or waard waren, niet meer dan 24 stuivers geboden word. Hij, arme duivel, had niet meer dan dertig stuivers in den zak gehad , maar het was hem zoo aan het hart gegaan , dat hij het geld op tafel geworpen en gezegd had: Vendez du fromage, car vous autres Hollandais n'entendez point ces chosen. Hij roemde zijne groote kennis van schilderijen, teekeningen en prenten, en hoe gelukkig hij was ze to onderscheiden. Hij toonde ons het eerste deel van den Catalogue de l Abbd DE MAROLLES, die over geheele werken handelt. Hij had eene geheele kast vol van allerlei boeken, waarvan de meeste sotadici (galante boeken) waren, die de vuile vent ses livres de pietd noemde. Hij liet ons een kastje met zijne eigen teekeningen zien, die hij echter gering schatte , alsof ze slechts voor zijne leerlingen waren ; hij maakte niets goeds klaar of men moest het bij hem bestellen ; men had ons evenwel gewaarschuwd en gezegd dat hij daarna in staat was voor eene teekening tien en meer ducaten to eischen. Hij roemde zijn genie en kunst zeer, maar (*) De teekeningen die van hem overgebleven zijn, stellen meest bacchanalidu voor. 226 EEN DUITSCH VEELWETER TE AMSTERDAM wat te veel, en verzekerde, dat hij weer naar Frankrijk wilde gaan, daar hij toch bier, omdat hij Roomsch was, niet goed voort kon komen. Zooals men ons echter verzekert, kon hij zeer goed leven, ale hij maar vlijtig wilde werken en niet zoo liederlijk was. Den 17de' Febr. gingen wij naar JAN ROSZ , op de Prinzen Graft tegens over de oude Dollhof (sic), die de ruwe schelpen voor de liefhebbers glanst. Hij was zeer geheim met zijne kunst, hoewel mijn broeder er gaarne wat van geleerd had. Hierop gingen wij naar den prentwinkel van VISSCHER, op de Dam, waar wij van den Factor ANDRIES DE LETA , een regt eerlijken Mennonkt , prenten kochten en ik inzonderheid eenige landkaarten van BLAEU om mijn atlas te completeren. Hij leidde ons in zijn huffs rond, en toonde ons in een klein vertrek zes onvergelijkelijk fraaije stukken door LAIBESSE geschilderd. Hij verzekerde ons daarbij dat de man tegenwoordig blind en zeer arm was. In eene andere kamer zagen wij een stuk, de stad Amsterdam voorstellende, door VAN BERCHEM geschilderd. Verder de geboorte van CHRISTUS, de nederlaag van SANHERIB en de vlugt van HAGAR, alle drie zeer goede stukken van BLOEMAERT. Er stonden ook twee fijn en fraai geschilderde bloemvazen , die de Heer VISSCHER bij zijn leven uit Florence had laten komen (21 Febr.) Dear het sabbath was en de Joden in de synagoge te vinden waren, reden wij tegen den avond nog naar de Portugesche synagoge. Zij is wel groot , schoon en hoog, maar zeer eenvoudig en niet kostbaar wat bouworde of sieraden betreft , hoewel ze moot genoeg is voor eene Jodenkerk. Het beste en kostbaarste is het altaar. Zij schreeuwen niet als de Duitsche Joden, maar zingen ordentelijke wijzen ale wij Christenen. De voorzanger is ook niet met een overkleed omhangen. De Portugezen kleeden zich kostbaar en net; ze zien er ook niet uit ale andere Joden, zoodat men hen daarvoor niet zou herkennen. Ze hadden zeer veel lichten opgestoken. Wij gingen ook daartegenover in de smausen-(sic) of Duitsche Joden-kerk. Het is bijna een dergelijk gebouw, alleen is het kleiner en leelijker. Van binnen ziet het er ook veel vuiler uit. De voorzanger had den sluijer om, en de Joden huilden door elkander als bij one in Duitschland Den 23"e" Febr. 's morgens maakten wij het begin bier wat IN DEN JA.BE 1711. 227 goeds te zien. Want daar ten eerste om de groote koude (te meer daar men hier geene warme vertrekken heeft) van niemand te verlangen was dat hij ons een kabinet , bibliotheek of zoo iets zou laten zien, en bovendien onze bediende tot nog toe aan eene zinking ziek gelegen had en wij ons dus nergens konden laten aandienen , konden wij ook nergens gevoegelijk komen. Wij namen daarom nog een huurknecht aan voor zes gulden in de week , en daar het weer nog slecht was, bedongen wij eene slede, des daags voor twee en een halven gulden ... Wij reden naar Mevrouw MEDIAN. Zij is eene geboren Frankfortsche en de dochter van den beroemden MAT-. THEUS !dERIAN O. Zij is eerst met een perspectief-schilder te Neuremberg gehuwd geweest, waar het echter slecht en kommerlijk met haar is toegegaan. Nadat zij tien jaren te Neuremberg had gewoond en haar man gestorven was, ging zij naar Holland, in 1690, maar besloot met haar dochters-man en kleinzoon naar Suriname in West-Indie (t) te gaan , waar zij ook anderhalf jaar geweest is, en als zij de hitte en landsgebruiken had kunnen verdragen , gebleven was. Zij heeft haar eenig genot gezocht in het opzoeken en naar het leven schilderen van kapellen , planten en dergelijke. Zij is bij de twee-en-zestig jaren oud, maar nog heel vrolijk en eene zeer deftige vrouw ; zij weet zeer kunstig met waterverw te schilderen en werkt met vlijt. Eerst toonde zij ons een boek met ongeveer vijftig afbeeldingen op perkament, onvergelijkelijk naar bet leven met waterverw geschilderd. Het waren enkel dieren die zij in Suriname gezien had. Ten tweede een dikken hand, waarin zij alle zaken, die RUMPHIUS heeft beschreven , naar het leven geschilderd heeft, zoo ook de oorspronkelijken van haar eigen werk over de insecten, dat zij heeft uitgegeven. In de derde pleats een zeer groot deel van meer dan eene hand dikte, waarin allerlei, zoowel vreemde als Europesche planten en vruchten , ook naar het leven geteekend , alles op perkament. Ten vierde liet zij ons haar eigen werk zien over Surinaarnsche Insecten, dat zij zelve zeer net naar het Leven gekleurd heeft; zoo ook hare twee kleine werken in 4to. over insecten, het eene te Frankfort, het andere te Neuremberg (*) Beroemd graveur en boekhandelaar to Frankfort. (t) De kolonisatie naar Suriname werd teen zeer bevorderil. 228 EEN DIIITSCH VEELWETER TE AMSTERDAM uitgegeven. Hiervan heeft deze vlijtige vrouw de platen alle zelve gegraveerd. Ik kocht deze werken van haar, en moest haar voor het groote, dat anders slechts vijftien gulden kost, omdat zij zelve het met groote vlijt gekleurd had, vijf-enveertig gulden en voor de beide kleinere, die vijf gulden kosten, twintig betalen. Zij wilde er haren naam eigenhandig in schrijven. Ik kocht ook eenige originalia van haar. Den 24'ten Febr. kocht ik, bij BRAAKMAN, ADRIIEN KOERBACHS Woordenboeck voor vijf gulden. Hij verzekerde mij dat de schrijver langen tijd om dit book in het Tuchthuis gezeten .heeft (*). Het is dan ook een zeer slecht boek; ik vond dadelijk ontzettende dingen onder de woorden: Bijbel, Christus, Sabbath, enz. Daarna gingen wij naar de Mennonietsche JOHANNA KOERTEN BLOB, op den Nieuwen Dijk tegenover onze herberg in de Block, om de fraaije geknipte papieren zaken te zien. Zij had op het oogenblik twee-en-dertig stuks klaar, waaronder vele nieuwe, die ik de vorige maal niet gezien had, als bet portret van den Czaar, van DE WITT, Prof. FRANCIUS, enz. Haar voornaamste arbeid zijn dan ook portretten, die ze met veel kunst en gelijkenis teekent en waarvan ze dan met de scbaar de omtrekken en schaduwen uitknipt, en ze tusschen twee glazen vast maakt. De zwarte plank daarachter geeft de scbaduw door de uitgeknipte strepen, zoodat het schijnt alsof alles met de pen geteekend is. Zij had nu een paar zeestukken met schepen onderhanden. Een van de fraaiste stukken was eene bloemenvaas met allerlei bloemen, zeer fijn en naar het leven vervaardigd; daaronder stonden de aardige en wel passende woorden uit den Psalm: Vita nostra ut flos (Ons leven is als eene bloem)... (25 Febr.) Wij gingen ook naar de Beurs, om onzen koopman, den Heer MARTIN MUNCH, tusschen Num. 12 en 13, waar hij pleegt to staan, te spreken. Wij moesten, daar wij last kwamen, bij bet binnenkomen geld voor de armen geven. BmanEm (f) spreekt daarvan ook , maar het geld geven (*) Hij is daar ook gestorven. Zijn woordenboek of Bloenaof van allerley lieflyekheid sonder verdriet , een zeer rationalistisch boekske , dat met de „ geopenbaarde godsdienst" gelled in strijd was klerscheen in 1668. (t) In zijn Bollandisae Saul- and Kironenstaal. IN DEN JARE 1711. 229 begint niet meer zoo als hij zegt om twaalf uur, maar na half een. 's Namiddags gingen wij naar de Openbare Bibliotheek. Zij staat in de zoogenaamde Illustre School zeer hoog onder bet dak. Boven den ingang staat Athenaeum Illustre. De Bibliotheek staat op de vliering van het gebouw, die wel groot, maar zeer laag is. De voorraad is ook over 't algemeen gering, wat voor eene zoo rijke stad eene schande is (*). Eerst voor twee maanden is een nieuwe catalogus gedrukt, maar de verzameling weinig vermeerderd. Achteraan zijn eenige Handschriften vermeld , die wij echter ditmaal niet konden zien , daar de voorzanger (of zoo als hij zich zelf noemde choragus) van de Westerkerk, die daarvan den sleutel bezit, om vier uur in de kerk moest zijn. De boeken zijn alle aan kettingen vastgemaakt even als te Oxford. Er staan overal twee reijen boven elkander, in het midden echter is een leasenaar gemaakt, waarop men de boeken kan leggen en opslaan. De gedrukte catalogus is, zooveel op iedere rei staat, op de voorste plank vastgeplakt, wat zoo kwaad niet verzonnen is. Deze Bibliotheek staat woensdags en zaturdags middags altijd open. Wij bezochten ook den Heer LE CLERC of JOH. CLERICUS. Hij is een man van bij de vijftig jaren, zeer beleefd, maar toch wat droog , daar ik mij uit zijne schriften veel levendiger beeld van hem gemaakt had. Hij begon als de gemeene lieden met over het we6r te praten. Maar als ik hem op Engeland bragt klaagde hij over de groote luiheid der Engelschen en zeker met regt, dat zij, zulke groote beneficia en zoo schoone bibliotheken bezittende, zoo weinig in studiis voortbragten... Zijne vrouw, de dochter van den beroemden (1) GREG. LETI, eene oude , magere, en zeer leelijke vrouw, zat bij ons, had een groot boek voor zich liggen en praatte me& Hij sprak anders meest over onverschillige dingen en vroeg eenige malen of BENTLEY'S Horatius spoedig uitkwam, hij meende ad calendas graecas (dat het Dimmer gebeuren zou). Ik kon (*) Dit werd in 1711 aangemerkt. Nog in 1830 was de Bibliotheek op dezelfde vliering. Vandaar is zij verhuisd naar bovenkamers en zolders van het Geregtshof. Het is took vooruitgang ! MENGELW. 1859. r. V. 16 230 ERN MITSUI:I VRELWETER TE AMSTERDAM hem niet veel daarop antwoorden , om zijne groote twist met BENTLEY. Den 26"e° Febr. gingen wij het Raad- of Stadhuis bezigtigen. [Volgen eenige meest bekende bkjzonderheden].... Aan den ingang van bet Raadhuis, ter linkerhand- bemerkten wij eene kleine zwarte bus met eene opening als aan de posthuizen , waar men de brieven insteekt. Op deze bus staat: Bos van de weekelyckse Dooden. Hierin werpen de lieden, in wier gezin iemand sterft , den naam des gestorvenen. Daarnaast hangt een bordje , waarop het aantal der in het vorige jaar gestorvenen telkens vermeld wordt. Nu stond er: Dooden des Jaers 1710: 7661, wat zeker een groot aantal is, waaruit men over de menigte inwoners en de grootte der stad oordeelen kan. Wij verwonderden ons zeer over de slechte trappen die dit heerlijke gebouw heeft, dat echter voor een openbaar gebouw, um niet to zeggen voor eon achtste wonder, zooals de Hollanders het gewoonlijk in hunne verzen noemen, wel donker en ongemakkelijk is. Ook heeft het geen goed voorportaal, maar slechts zeven kleine deuren, die zooals men doorgaans voorgeeft de zeven vereenigde provincien moeten voorstellen. Maar ik houd het er voor, dat het meer is om zich voor oproer te beveiligen , daar men de kleine deuren inter en spoediger verdedigen en de menigte er ook zoo niet indringen kan .... De Heer VON GERSTORFP bragt ons 's avonds naar de Westerkerk , om den Heer CLERMONT een Duitsch organist, te hooren spelen. Dit orgel is zeer fraai en groot, door denzelfden Meester DRYSCUOT , die dat in de Nieuwe Kerk gemaakt heeft. Het doet ook even ale bet andere fluiten, trompetten , hautbois, bazuinen en menschelijke stemmen hooren, waarvan de eerste , in het bijzonder de fluiten, een zeer goeden on natuurlijken klank hebben. De menschelijke stem echter is, ale men bet iemand er niet bij zegt, moeijelijk te onderscheiden hij is zeer onduidelijk en klinkt, alsof men veel rcienschen in de kerk, vooral vrouwen die door den neus zingen, te zamen hoort. Dat zij echter klinken zou alsof men een goed zanger hoort, is geheel mis. Het orgel heeft overigens een zeer sterken klank en zoo diep, dat als men boven er bij staat, het iemands hoofd zeer doet. De pijpen zijn van zestien voet. De kerk is ook zeer goed gebouwd en heeft IN DEN JARS 1711. 231 eene voortreffelijke echo en resonans, zoodat de }leer CLERMONT zelf verklaarde dat hoewel hij veel had gereisd en menig orgel bespeeld, hij toch zulk eene resonans nergens gevonden had. De vleugels aan dit orgel zijn door den beroemden LAIRESSE geschilderd en moeten racer dan duizend gulden gekost hebben. Wij luisterden meer dan een uur met groot genoegen. Den 27.'" Febr. bezochten wij den Heer PIETER VLAMING [den bekenden dichter en taalkenner]. Hij is een jong man van dertig jaren , en hoewel hij in kaas, boter, , scheepsbehoeften en andere kleinigheden handelt , is hij echter, vooral voor een Hollander, een zeer beleefd en aardig, ook bovendien een zeer geleerd man en inzonderheid een goed dichter en criticus in de Latijnsche en Grieksche teal. Hij heeft ook eene wel middelmatige, maar toch met vele schatten voorziene bibliotheek Daarna gingen wij naar de Portugesche-Joden-synagoge, om de wet in het allerheiligste to zien brengen. Het gesehiedde met groot geschreeuw. Zij waren ook alle met witte sluijers of kleeden bedekt, die op de groote pruiken der meeste Portugezen .zeer gek stonden. Wij hebben zooveel kostbaars als men gewoonlijk daarvan ophaalt, niet kunnen zien. De wet was in zijde gewikkeld en het eind van de twee staven , waarom zij heengerold was, met groote zilveren knoppen en gespjes versierd. De vrouwen waren er nu ook, maar zaten boven achter traliewerk. Aan de kast waar de wet in geborgen werd, was ook niets bijzonders. Het bout zag donkerrood, gevlarnd »wie Sackerdamholz" (?). Daarna gingen wij naar MENSO HOVER, Tinnegieter. Wij wilden de tinnen doodkist zien , waarvan men een ongehoord leven maakt, hoewel ik die op vorstelijke begrafenissen in Duitschland even zoo sehoon, ja nog schooner gezien heb. Zij is voor den vorst in Oost- Friesland gemaakt , maar daar de betaling niet geschiedt, nog niet geleverd.... Voor zijn werk, namelijk het gieten en het tin moest hij duizend ducaten (ieder tegen drie gulden en drie stuivers) hebben. Er zijn echter ook vele wapens zeer schoon en verheven daarop uitgewerkt, door een voornamen graveur alhier. Op de vier hoeken ziet men de beelden van het geloof, de liefde , de hoop en de voorzigtigheid, door een yournamen beeldhouwer, VAN DER PLAATS, bewerkt.... 16 • 232 ERN DUITSCH VEELWETER TE AMSTERDAM Den leen Maart waren wij bij DAVID SIMMER, om zijne koperprenten te zien.... Hij heeft eene vrij groote verzameling, waaronder vele van REMBRANDT , doch niet de beste, zooals de Honderd-guldens prent ; voorts van ALBRECHT DURER, ALDEGRAVE, GEORGE PENZETE, zoo ook het lijden van Christus, in duodecimo, zeer zuiver en compleet, door LUCAS VAN LEYDEN, eene kruisiging in het grout, van ALBR. DURER, die zeer zeldzaam is, een tamelijk aantal van RUBENS en VAN DUCK. Verder had hij zeer veel van nieuwe meest Hollandsche meesters. Hieronder was bet beste werk van ROMEYN DE HOOGHE.... Hij is van religie Mennoniet, een zeer beschaafd en eerlijk man, bij de vijftig jaren oud. Hij is horologiemaker van ambacht, doch wegens zwakte zijner oogen nu boekhouder geworden.... Den 3den Maart reden wij naar den Heer JAN HOUBAKKER, een Mennoniet. Hij is een jong, beleefd man, die vele schoone insecten heeft, die hij echter, omdat de zaken hem geen tijd lieten, wilde verkoopen. Hij heeft bij de honderd doozen vol, waarvan bijna de helft inlandsche.... Des namiddags bezochten wij den Heer PHILIP VAN LIMBORCH. Hij is een zeer oud, maar regt beleefd en aardig man, en woont naast den Heer LE CLERC. Hij is veel geleerder en levendiger in zijne gesprekken dan deze. Hij sprak veel van Engeland en van de bekenden die hij daar gehad heeft, maar die meest alle gestorven zijn. Hij roemde in 't bijzonder de vriendschap die hij van LOCKE en HENRICUS MORUS ondervonden had. Hij klaagde dat deze op zijn ouden dag zoo in de cabbala vervallen was, waartoe hem de jonge HELMONT gebragt zou hebben. Hij zeide dat hem door een boekhandelaar een Systema Theologiae van MILTON gegeven was, om te onderzoeken of het voor den druk geschikt was, doch hij had het hem afgeraden , omdat het Arianismus daarin in de ergste mate door en door scheen. Waar het handschrift van daan gekomen was, wist hij niet. (4 Maart) Daarna reden wij naar het Dolhuis. De beide hoven waren op het oogenblik rondom geheel bezet, zoodat er nu bij de honderd menschen waren, wat dan erbarmelijk was om aan te zien. ZU kregen juist hun avondeten, waarom zij meest alien voor kwamen en zich lieten zien. ['t Is of er van de wilde dieren in Natura sprake is.] Er waren zeer IN DEN JARE 1711. 233 vele oude, ook zilvergrijze lieden onder. Wij verwonderden ons over de vreemde en afschrikwekkende gezigten. In bet midden van den grooten hof is een tuintje, waarin een goed gemaakt standbeeld geplaatst is. Het stelt eene dolle vrouw voor, die zich de haren uittrekt. [Hoe gepast i] Den Ede" Maart 's morgens gingen wij naar Jufvrouw CATHARINA LESCAILJE en kocht ik bij haar de door haar, deels zelf geschreven, deels vertaalde tooneelstukken, het waren er zes. Zij is bij de zestig jaren oud, ongehuwd, en woont in een winkel waar alleen tooneelstukken verkocht worden. Zij wordt voor eene van de beste dichteressen van dezen tijd gehouden. Zij werd ons aanbevolen toen wij naar CATHARINA QUESTIERS vroegen, door BORRICIIIUS in zijne Epistolae zoo hoog geroemd (*). Deze moet echter al lang dood zijn. Jufvrouw LESCAILJE gaf ons als een meesterstuk van tegenwoordige Hollandsche poezij De Wolf in 't schaaps vel ontdeckt door JACOB ZEEUS, tot Amsterdam 1711, in 8vo. Zij zeide dat dit tractaatje zeer zeldzaam en in Rotterdam, omdat er zeer scherp tegen de geestelijken in uitgevaren werd, verboden was.... Den 7den Maart, 's morgens, bezochten wij eerst den beroemden TIBERIUS HEMSTERHUIS, wij waren echter spoedig bij hem klaar. Want hoewel hij een zeer beleefd man is, van in de dertig jaren, die ons zeer vriendelijk ontving, vond ik toch dat bij van niets verder wist dan van zijne critiek, en daar deze voornamelijk over bet Grieksch gaat (t) kon hij ons noch wij hem veel genoegen geven. Wij praatten nog wat over Engeland en de daar levende geleerden, maar namen spoedig afscheid en gingen nog naar onzen buurman DE ROEDE, die ons allerlei curiosa en artefacta liet zien.... Verder eenige koperprenten van REMBRANDT , waarvan hij geen verstand had, zoodat mijn broeder de zoogenoemde honderd-guldens prent voor een gulden van hem kocht... Den 9den Maart, 's morgens, gingen wij naar Jufvrouw VAN DER lima, om den fraaijen gekleurden Atlas van BLAEU to zien, waarvoor de Graaf D'AVAIEX twintig-duizend gulden had geboden, die zij echter op vijftig-duizend gulden hield.... (*) Door VONDEL de tiende muze genoemd. Waarsehijnlijk al omstreeks 1670 overleden! (t) Waarvan de Heer UFFENBACH niet veel verstand had. 234 EEN DUITSCH VEELWETER Tr AMSTERDAM Toen zij ons dezen Atlas zelve liet zien, begrepen wij spoedig, waarom hij zoo kostbaar was, want men kan hem eigenlijk geen Atlas van BLAEU, maar men moet hem een regt koninklijken Atlas noemen. In plaats van 11 is hij 43 banden groot, en met uit de hand geteekende kaarten en andere teekeningen opgevuld, ook met geschreven heschrijvingen , ongemeen fraai en kostbaar, en in een uitmuntenden eigenaardigen band. De kaarten, titels, aanvangletters waren prachtig gekleurd en de randen met allerlei sieraden beschilderd , door den beroemden meester DIRK JANSSEN VAN SANTEN , die nu dood is; de teekeningen voor het meerendeel door w. SCHELLEKIIIS , wien de Heer VAN DER REMM daarvoor op zijne kosten zou hebben laten reizen. Vooral voor de Indian is deze Atlas belangrijk. De Bewindhebbers der beide Compagnien hebben daarom reeds herhaaldelijk veel geld voor die deelen geboden , maar Jufvrouw VAN DER REHM wil natuurlijk geene afzonderlijke deelen afataan. Haar vader had het bij zijn leven niet eens willen laten zien, deels om zich geene ijverzucht , deels om de menschen die hij daarvoor gebruikt en die hem het meeste verscbaft en vervaardigd hebben, geene schade en ongeluk op den hats te halen. Want vroeger was het streng verboden zulke reizen in India te doen. De compagnien moesten daarom znlk een werk zoeken to verkrijgen , al kostte het nog zooveel geld. [Volgt eene verdere merkwaardige beschrijving van dit kunststuk] Jufvrouw VAN DER BERM was over de vijftig jaren oud, Katholiek, en zooals men het in Holland noemt een klopje ; zij was ook zeer bijzonder gekleed, als eene non. [Volgt een bezoek bij den muntkenner ANDRIES SCHOEMAKER en anderend Den 13de' Maart, 's morgens, bezochten wij den Heer RAU, een beroemd en voortreffelijk ontleed- en heelkundige , den geweldigen aemulus van den Hoer nurser', wien hij echter door velen verre wordt voorgetrokken. Hij is een Duitsoher uit het Baden-Durlacheche, een man van in de veertig jaren. Hij was zeer beleefd, doch blufte verscbrikkelijk en deed terwij1 hij ons zijne zaken toonde als een marktschreeuwer: Ziet, mijnheer, enz. Hij heeft zeer vele en fraaije anatomische praeparaten, die hij echter, wat jammer en schade is, niet zindelijk en goad houdt. [Volgt de beschrijving dier praeparaten; voorts andere bezoeken, zoo ook aan de drie IV DEN JAHR 1711. 235 Doopsgezinde kerken. Van de Doopsgezinden zegt hij] Men ziet aan hunne kerken en godsdienst geen onderscheid van de Gereformeerden , behalve dat zij, zooals bekend is, geene kinderen doopen , geene linten en groote pruiken dragen , en verder zeer zedig gekleed, ”dannoch aber gar sauber and innerlich kostbar rind." Wij gingen ook nog op de Keizersgracht bij de Leliegracht, in de Quaaker-kerk ; er predikte of sprak ditmaal een koperen-knoopenmaker, die, achter het Stadhuis woont, met name JAN CLAUSE een oude man. Zijn thema was over de inwoning van bet licht of den geest. Hij maakte het waarlijk heel goed en ordentelijk , en men hoorde hem met genoegen. Iedereen was stil en aandachtig. Hij deed ook een schoon gebed uit het hoofd en daarmede was alles uit. Er waren niet meer dan dertig personen tegenwoordig. Zij moeten echter anders nog vele kleine zamenkomsten houden, waar echter geene onbekenden toegelaten worden. [Volgt een bezoek aan het wereldberoemde kabinet van den oudheidkenner JACOB DE WILDE, voorts aan den grooten ontleedkundige RUYSCH, van wien hij juist een college bijwoont]. ... Er waren acht hoorders , meest Engelschen. Ieder geeft hem acht ducaten voor een college dat acht weken duurt, dagelijks een uur, terwijl RAU van drie Zevenbergers die wij ken den, voor een college van twee maanden, vtjfhonderd gulden gevorderd had. De Heer RUYSCH heeft echter geene goede voordragt, maar de praeparaten die hij toont zijn schoon 's Namiddags gingen wij naar den Heer SCHELDE, een juwelier. Hij moet de voornaamste porseleinwinkel in geheel Holland hebben. Zij kost hem, zooals hij zelf zeide, meer dan tachtigduizend gulden. Het is een klein vertrek , maar rondom zoo volgepropt, dat men ook aan de muren niets ziet dan porselein. Hij vertelde ons dat Hertog ULRICH van Brunswijk, toen hij binnenkwam, dadelijk gezegd had dat de kamer niets deugde , omdat zij to klein was voor zoo vele kostbare en heerlijke zaken. Wij moesten eer wij binnentraden, degen en stok afleggen , want er kan zeer ligt iets afgestooten worden. Het bestaat alles uit enkel blaauw porselein , meest in schotels, bloemvazen en eenig groot vaatwerk. Er is, als men eenige groote chocoladekoppen uitzondert, geen koffijgoed of gekleurd goed bij. Hij maakte bijzonder veel ophef van zes-ennegentig groote schotels, of zooals zij ze bier noemen Larubetten, 236 EEN DITITSCFI VEELWETER TE AMSTERDAM die ook Prins EUGENICS had bewonderd. In bet midden van bet vertrek hangt eene kroon, alleen van schotels in elkaAr gezet, 'aan gebeeldhouwde en vergulde ringen. Er staat voor meer dan vijftien-honderd gulden porselein op en de schikking is zeer aardig. De schotels staan alle regt op en worden naar boven al kleiner. Toen wij ons over die breekbare curiositeiten verwonderden , zeide de Heer SCHELDE, er was bier niets breekbaars, nam een schotel in de hand en zeide : bent veel gebrekliker als deze schotel. Hij zeide verder, , dat die schotel al over de twee-honderd jaren oud was, ik zou hem maar eens iemand noemen , die zoo oud was of worden zou. Ook verzekerde hij dat hier geen stuk was, dat niet nog ouder was, want daarom was het oude porselein zoo duur en geacht. Deze zaken waren alle door de Portugezen uit Indid gebragt , v66r de Hollanders daarin gehandeld hadden. Het werd ook naar de Portugesche schepen , Kraaken geheeten, Kraak-Postelleyn genoemd , en hoe ouder dit was, des te beter. In zijn kantoor liet hij ons eene menigte juweelen zien , die ons liever waren geweest dan zijne schotels. Het voornaamste was een paar oorbellen van saffier, iedere steen een vingerlid lang en een duim breed. Er waren vier steenen , die zesduizend gulden moesten kosten. Een kruis van vier diamanten , niet veel kleiner, voor veertig-duizend gulden. Hij schertste en zeide dat voor twee jaren eenige dieven hem van de zorg voor dit kruis hadden willen ontslaan en het daarom gestolen hadden. Het had hem een paar duizend gulden gekost om de schelmen in Braband te pakken. Hij zeide dat dit wel, zooals er in den Bijbel stond, schatten waren, die geen mot noch roest verderft, maar de dieven groeven er toch gaarne naar. Hij toonde ons ook aanzienlijke paarlen, waarin, zooals hij zeide, zijn voornaamste handel bestond." Wij willen het hierbij laten en zullen de lezeressen der Vaderl. Letteroefeningen waarschijnlijk verpligten , door de Heeren MrEENBACH niet op hunne volgende bezoeken aan geleerden als LIJDOLP KOSTER, LAMBERT TEN KATE, JOH. THEODOR SCHALLBRUCH, SIMON SCHIJNVOET, CORNELIS DE BIWYN, kunstenaars als JAN GOEREE, TIMOTHEE PASTRE DE NISMES en andere te volgen. Zij waren daarmede tot den 28"en Maart bezig en bragten dus zes fi, zeven weken door met dagelijks — meestal meerdere — bezoeken of te leggen. Aardig is het IN DEN JARE 1711. 237 dan nog aan het eind de klagt te hooren, dat zij toch niet alles hebben kunnen zien, hoewel de verhaler er voor uitkomt dat hij het gewone Hollandsche compliment: isser iets van der Heeren dienst moede was. Onder bet meegedeelde mag nog veel onbeduidends zijn , W het kan tot bewijs strekken dat de Reizen van OFFENBACH ook menige niet onbelangrijke bijzonderheid behelzen. WILLIAM HICKLING PRESCOTT. Zoo gij weer dan ddn letterkundig tijdschrift inziet, waarde lezer! kunt gij er staat op waken links en regts necrologien te zullen zien van dezen beroemden Americaanschen historicus, die den 285ten Jan. dezes jaars overleden is. Ik heb er nu reeds drie buitenlandsche gelezen en de Hollandsche willen wij maar buiten spel laten, — alien kenbaar uit eene bron gevloeid , hetzij letterlijk vertaald — b. v. de Illustrirte Zeitung uit het Eng. Athenaeum, — hetzij ietwat bijgewerkt. Daarvan beviel ons het meest de vorm, waarin bet Athenaeum zijn berigt kleedt, omdat bet grootendeels de eigen woorden van PRESCOTT weclergeeft. Van de anderen dus alleen verschillende in de naIveteit, waarmede wij onze bron aangeven , laten wij dat hier volgen, slechts weinig wegkappende of bijvoegende. ,Op bet onverwachts is, nog in de kracht des levens, te midden van vrienden en boeken, en in het midden van eene groote letterkundige taak, de historicus PRESCOTT van ons henengegaan in den leeftijd van 63 jaren. Ten twaalf ure was hij in volmaakte gezondheid, te half een kreeg hij een aanval van beroerte, om twee ure was hij dood. Voor vier of vijf jaar ging er een gerucht door de Londenscbe clubs, dat hij volslagen blind was geworden, — daar bij het weinigje gezigt, dat hij nog bad, even als 'MERRY (*) bij het snuffelen in handschriften en inscripties verloren bad. Dit gerucht was echter onwaar. Reeds als jongeling had hij een (*) Dit is AUGUSTIN THIERRT, de schrijver van de Conquete de I'