ISSN 0770-786X 1988 Aflevering 1 VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN VAN DE KONINKLIJKE ACADEMIE VOOR NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUNDE NIEUWE REEKS NOOR nebeRlanose crr) c-I ^^^^ c-I 0 ani • .10. _IIIWAMMIRMI5'44 °I)IngsstRaat • ge 1988 SECRETARIAAT DER ACADEMIE KONINGSTRAAT 18 GENT INHOUD 1988 — Aflevering 1 1. Verkenningen in vroegere vertalingen 1450-1600. Vertalers en de tad. Zij twijfelden, aarzelden en vertaalden toch, door J. F. VANDER- HEYDEN . 1 2. Genusfouten : hollanditis in Vlaanderen ?, door G. GEERTS . 68 3. Jan-Baptist Broeckaert (Wetteren 12 februari 183 7 - Dendermonde 9 februari 1911), door A. KEERSMAEKERS . 79 4. Een literair curiosum : een aan Anna Bijns toegeschreven satirisch to- neelwerkje, door L. ROOSE 91 5. Zin en onzin in het literaire leven of de kat de bel aangebonden, door H. LAMPO 109 VERKENNINGEN IN VROEGERE VERTALINGEN 1450-1600 * VERTALERS EN DE TAAL ZIJ TWIJFELDEN, AARZELDEN EN VERTAALDEN TOCH door J. F. VANDERHEYDEN ( t ) EERSTE DEEL : TWIJFELS I. TWIJFEL AAN EIGEN KUNNEN EN KENNEN Inleiding De oorzaken van de twijfel die een vertaler soms bevangt en waaraan hij uiting geeft zijn grotendeels subjectief: zelfkennis, besef van de grenzen van zijn persoonlijk kennen en kunnen. Dit erkennen en uit- spreken van zijn persoonlijke beperktheden gaat soms gepaard met een opwelling van deemoed en gevoel van bevanging van angst of althans van schichtigheid t.o.v. het grootse avontuur dat de vertaler wacht. Gedeeltelijk spruit deze twijfel uit de taalwerkelijkheid zelf: deze van de basistekst, en deze van het alaam dat hij hanteren zal, zijn status en zijn staat. Leerrijk in dit opzicht zijn alleszins de vroeger geciteerde gevallen : Moretus, Lorich en terloops Feyerabend ; deze laatste hier getuige als uit- gever van vertalingen, de eerste twee in hun hoedanigheid van vertaler. Alle drie zijn zich bewust van hun gaven ; alle drie kennen hun tekort- komingen op het stuk van taal, van taal- en talenkennis ; alle drie erken- nen vrijmoedig hoe zwaar en lastig het overzetten van een tekst soms vallen kon. Hier spelen inderdaad allerlei factoren een soms zeer inge- wikkeld spel. Zakelijke — zelfs niet-taalkundige — factoren, zowel als strikt persoonlijke kunnen de houding en gedragingen van de vertaler in dit verband be1nvloeden, want zijn gevoelen van wantrouwen t.o.v. (*) Op 21 oktober 1987 zou Prof. Vanderheyden een lezing houden in de Aca- demie. Bij zijn plots overlijden op 9 oktober bleek de tekst van zijn lezing bijna — nog niet helemaal — klaar te zijn. Hier en daar dienden nog paragrafen in 't net overgeschreven te worden ; sommige referenties moesten nog worden aangevuld en alle voetnoten moesten nog een volgnummer krijgen. Ik heb de tekst zo goed mogelijk persklaar gemaakt en heb daarbij gemeend Prof. Vanderheydens manus- cript zo getrouw mogelijk te moeten volgen ( M. De Smedt ). 2 eigen mogelijkheden kan uit verschillende gronden opwellen. Zo mondt b.v. een of andere innerlijke spanning — gegroeid uit het besef van een zekere onwennigheid van omgang met de taal waaruit of waarin vertaald moet worden — uit in de erkenning en aanvaarding van twijfel aan eigen vertaalvaardigheid. Rechtgeaarde en eerlijke vertalers — uit eerbied voor de te vertalen tekst en diens auteur, voor hun publiek en voor zichzelf — aarzelen dan ook niet openhartig en ondubbelzinnig deze situatie te er- kennen, en meteen een zeker gemis aan zelfverzekerdheid te bekennen. Er zijn echter buiten dergelijke onverbloemde uitingen over mangel aan kunde en kunstvaardigheid andere bepaalde verklaringen die afge- legd worden, wendingen die gebruikt en formules die overgenomen en ingeschakeld worden die eveneens ditzelfde besef van gebrek aan zelf- verzekerdheid verraden. Een gelijkaardige erkenning van het besef van een zekere schichtig- heid, dat in sommige vertalers leefde, verraadt uiteraard een gewis ge- voel van onvoldaanheid over de vertaalde versie die ze voorleggen. Zij wijst tevens op de begrijpelijke hoop, die ze alien koesterden en die ve- len uitspraken, nl. een vertaling te leveren die leesbaar, zelfs genietbaar zijn zou qua vorm, en die, inhoudelijk gezien, een trouwe weergave zijn zou van de ideeen en gevoelens en het echt relaas van het feitenverloop dat zij in de basistekst vonden. En sommige vertalers mikten nog ho- ger ! Zij beoogden tegelijkertijd een vertaling voor te leggen die in een correcte en zuivere taal zou gesteld zijn en die meteen in geen enkel op- zicht het eigene van him eigen taal geweld zou aangedaan hebben ; een vertaling die tevens het eigene van de taal van de basistekst scrupuleus zou geeerbiedigd hebben. Wie, in voile kennis van zichzelf en van de teksten in de talen die hij hanteren moest, dit avontuur dan toch aan- durfde, moest aldra in alle deemoed erkennen dat hij over een totaal welslagen van zijn vertaalpogingen twijfel koesterde. Of zijn echt of ver- meend falen dan te wijten was aan zijn beperkt kennen en kunnen in- zake taal, ofwel aan de beperkte mogelijkheden van de taal die hij be- zigen moest, komt niet altijd klaar en ondubbelzinnig tot uiting. Zelfs niet bij een Valentin Boltz ! Zijn geval kan zelfs in dit verband als ty- pisch vermeld worden. Boltz wist wat hij wilde, en nam bij beoordeling van eigen of vreemd werk geen blad voor zijn mond. Doch zelfs zo ! Op de achtergrond van de verklaring die hij in de opdracht van zijn Duitse Terentius-vertaling van 1539 aflegde, blijft er stil en mysterieus een grauw mistig wolkje drijven. Hij wist wat hij aankon ; hij wilde zelfs met het typisch Latijns waarmerk, waarmee Terentius zijn taal geijkt had, re- 3 kening houden ; d.i. , so vil immer muglich was" de , eygenschafft des Lateins " eerbiedigen ! Geloofde hijzelf dit keer in het welslagen van zijn poging ? Ik betwijfel het ; het gebruik van de onbepaalde, onpersoon- lijke formule en wending „ so vil immer muglich " spreekt m.i. boe- ken (1). * lste formule: Als is can Een van de handige formules, die nogal eens door een vertaler in ver- band met dit gevoelen en deze uiting van zijn twijfel over zijn taalvaar- digheid gebezigd wordt, luidt , als ik kan ", of een zegswijze in die zin. Inderdaad, , als ik kan " klinkt meer dan eens op daar waar de verta- ler, bewust als hij is of voorwendt te zijn van echte of vermeende zwakke plekken in zijn versie, meent te moeten mededelen dat hij zijn ba- sistekst, zo goed als het hem mogelijk was, vertaald heeft. Deze uitdruk- king doet soms als een blote deemoedsformule aan, die zo losweg en vrijelijk uit de pen van de vertaler schijnt te vloeien. Een topos waarmee hij speelt ! De vraag kan echter gesteld : zou er in sommige gevallen ach- ter deze woorden niets meer schuilen ? Opvallend is alleszins : men kent het in alle talen ! Voorbeelden ? De overzetter van de de Consolatione peccatorum seu Christi et Be- lial coram Salomone iudice van Jacobus de Teramo vertaalde dit , boeck ' , alsmen best heeft connen doen ' (2). Vertaalde Albrecht von Eyb stukken van Plautus, dan meende hij in zijn , Vorred " in zijn uiteenzetting over , Die matery vnd auftailung dises puchs ' te moeten verklaren : , hab ich auss latein in teiitsch ge- bracht nach meinem vermagen... ' (3). Ook Dietrich von Pleningen (1) P. Terentius Afer : Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tu- bingen, 1540. Cfr. fol. [ A ill()) : „Darumb ich mich dessen auch gentzlich geflis- sen hab : dass ich mein Translatz / bei gefundner eygenschafft des Lateins / so vil immer muglich was / hab Lassen bleiben ". (2) Jacobus de Teramo : Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal den helschen procureur ... ende Jesu Christo. Antwerpen, 1516 (2de verbeterde druk). Cfr. fol. A ij : „ ...soe is dit teghenwoerdighe boeck ouer gheset in duytsche ... historische gewise sonder yet daer toe te doen oft te vermeerderen mer volghende den text van den latijne alsmen best heeft connen doen... ". (3) Cfr. Albrecht von Eyb : Spiegel der Sitten ... Dabey auch nachu6lgklich Co- medien Plauti. Augsburg, 1511. Daarin fol. C iiij : „ ... solh baide Comedien ... hab ich auss latein in teUtsch gebracht nach meinem vermUgen... ". 4 stelde dat hij , souil [ ihm ] moglichen ' de typische eigenaardigheden van Plinius de Jongere , onuerkdert behalten "had (4). No Wittig, die de Duitse Livius-vertaling, die Bernhard Schofferlin inzette, vol- tooide, wenste de lezers te verwittigen dat hij , solch dritt vnd letst theyl der ROmischen historien Titi Liuij auss Lateinischer sprach (so vil mir muglich sein ... ) zii eynem theyl inn Teutsch zil bringen ... furgenom- men " had (5). De verklaring die Simon Schaidenreisser in de , Vor- red " van zijn Homerus-vertaling van 1537 aflegt wasemt veeleer de geur van een nederig vergeet-mij-nietje uit en heeft in feite veel weg van de traditionele deemoedsformule. Anderzijds alludeert zijn opmerking wel- licht nog op iets anders en op iets meer dan op eenvoudige taalproble- men die zich voor hem bij de vertaling stelden. Dit neemt echter niet weg, meen ik althans, dat ook de verklaring, die hij in dezen aflegde, in dit verband geciteerd kon worden (6). Het jaar daarop , nl. in 1538, liet dezelfde Simon Schaidenreisser een vertaling van de Paradoxa van Cicero bij dezelfde drukker Alexander Weissenhorn verschijnen. In zijn korte opdracht maakt hij andermaal allusie op zijn zware inspanningen om een nieuwe Duitse versie van dit werk zijn beschermheer aan te bie- den. Al het mogelijke heeft hij gedaan om deze onderneming tot een goed einde te brengen, zij het ook dat taal, stijl en materie van zijn ba- sistekst het hem niet licht maakten (7). (4) C. Plinius Caecilius Secundus : Gay Pliny des andern Lobsagung ... Durch Dietrichen vonn Pleningen ... getheutscht . Landshut, 1515. Cfr. fol. [ A iiin- [ A iiii]]. (5) Titus Livius : Titi Liuij ... R6mische Hi storien. Mainz, 1538. Cfr. fol. [ CIXCv°] : in „Die vorrede inn das dritt they! der ROmischen historien Titi Li- uij " : „ hab ich Iuo Wittig ... mir solch dritt vnd letst they' der ROmischen histo- rien Titi Liuij / ... / auss Lateinischer sprach (so vil mir muglich sein / vnnd sich Christlicher ordnung vnnd giiten sitten gezimen will) za eynem they! inn Teutsch za bringen furgenommen " . (6) Homerus : Odyssea. Augsburg, 1537. Cfr. fol. [V] : „ ... so hab ich ... mich erstlich vnderfangen ainzige biicher Odyssee Homeri zii) Teiitsch zebringen / vnnd ... / das gantze werck Odysseam nit von wort za wort / sunder sinnsweiss wie ich die rechte mainung am r6.chsten vnd deiitlichsten hab kiinnen bekummen / nach meinem geringen klainfagen verstand vertolmetscht / vnnd offentlich inn truck Las- sen aussgeen , ... " . (7) M. Tullius Cicero : Paradoxa. Augsburg, 1538. Cfr. fol. [ 2 ] : , Vnd als ich in. erwegung meines vermOgens / alles zilgeringschetzig gefunden / hab ich von frOmbden reichtumb vnnd schetzen ain entlehnen gethan / vnd behend das ver- borgen / scharpf / vnd tieffgegrundte !Duch Ciceronis Paradoxa / ... so vorhin in teutscher sprach nye in truck kommen ist / zil transsferieren mich vnderfangen / dasselb nit on schwerhait / dann (nahend so vil sententz als wort oder clauseln da- 5 Johann Sieder moet zich lang bedacht hebben voor hij Apuleius aan- durfde. Inderdaad, dat hij niet zo zeker van zijn stuk was toen hij de vertaling van de Apuleius-Metamorphoses aanvatte leert de lezer uit de bekentenis van Johann Sieder aan „ dem giltwilligen vnnd fraintlichen Leser ". De mengeling van heerlijke leer met spetterend jolijt, die in dit verhaal van Apuleius de lezer te wachten lag, had hem aangezet dit stuk te vertalen, zij het ook dat hij aldra aangevoeld had dat hij dit werk niet ten voile aankon (8). Zijn bekentenis ? Ze klonk als volgt : ik liet me verlokken het , ihn teutsche sprach zubringen wiewol vber mein ver- mogen " ! Dit is het woord — nl. , vermiigen ' , , vermOgen ' en , vermo- gen ' — of de uitdrukking : , klein fiigiger verstand ' — die Melchior Ambach nog te pretentieus bleek te vinden, hij die verkoos zijn nietig- heid ter sprake te brengen. Inderdaad, hij zette het werk over de An- tichrist van Heinrich Bullinger in 't Duits over. In 1541 kwam deze be- werking van de pers. In het voorwoord gaf hij een verantwoording van zijn vertaalwerk. Dit was in zijn ogen een vorm van dienstbetoon aan zijn medemensen. Hij wilde hen die nog in de macht en onder het juk van de Antichrist en het Pausdom leefden, bevrijden. Zijn bewerking was tevens een uiting van zelfbemoediging, want hij was zich maar al te scherp bewust van zijn geringheid inzake kunnen en kennen op het stuk van vertaling van dergelijk werk (9). Of slaat , gerinheit ' veeleer op zijn gevoel van geestelijke onwaardigheid die hem ongeschikt maakte om dergelijk verheven onderwerp te behandelen ? Ondubbelzinnig is zijn verklaring alleszins niet ! rin verfasset seind ) auss oratorischen latein / in vnser vnregulierte sprach verwan- delt auff das alley treulichste aygentlichste vnnd rainnste als vii in so schsther vngewonlichen materien mir mOglich gewest " (8) Apuleius : Ain Sch6n Lieblich auch kurtzweylig gedichte Lucij Apuleij von ainem gulden Esel. Augsburg, 1538. Cfr. fol. [ a iij ] : , Also das sich die hohe ver- nunfft vnd meisterschafft Apuleij dem leser entgegen tragen je bissweilen mit so ernsthafftem gedicht das dir die hare mOchten zu berg steigen vnd die stirn vol runtzeln werden Auch etwann mitt so lecherlichem geschwetz das ehs. nit on vererung des angesichts milterung ernstlicher geberde vnnd etwas mitt la- chen mag gelesen werdenn das mich bewegt dasselb bachlin jhn teutsche sprach zubringen wiewol viler mein vermOgen " (9) H. Bullinger : Vom AntiChrist vnnd seinem Reich ... Durch Melchior Am- bach verteutscht. Frankfurt a.M., 1541. Cfr. fol. A ij : , Solchen leuthen zu helffen / hat mich dieses bUchlein ... inns Teutsch nach meiner gerinheit bringen fill- gut ansehen " 6 In 't midden van de XVIde eeuw getuigt de toenmalige vertaler van Ps. Constantinus Porphyrogennetus dat hij door zijn vertaling iets heeft willen bijdragen ten goede van het Duitse yolk en ter bevordering van het algemeen welzijn in 't land. Dit Joel heeft hij nagestreefd en ook verwezenlijkt voor zover zijn fysische en geestelijke krachten hem dit toelieten : , souil ich vermOcht vnd verstanden hab ' (1o)! Ook uit het Engels vertaalwerk zijn er enkele voorbeelden van cfeze vorm van uiting van zelfmishagen en van twijfel aan eigen kunnen als vertaler voor te leggen. Vertaalde Goddred Gilby in 1561 Ad Quintum fratrem van Cicero, dan sluit hij in zijn , To the Reader " zijn pessimistische schildering van de maatschappij van toen af met de vingerwijzing voor hen die de Kerk en haar woordvoerder afwijzen — , especially ... a man that is learned in gods worde " dat ze bij Cicero — de hoogstaande heiden — zou- den te rade gaan en diens , Exhortacion unto hys brother Quintus ' ter hand nemen zouden. Dit is thans mogelijk voor elkeen die Engels le- zen kan. Want, zegt hij : „ I haue translated [ it ] as I could into our na- tiue language " co .) , As I could ' ! Arthur Golding, die o.m. Caesar overzetten wilde, begon een nieuwe vertaling in plaats van — zoals hij aanvankelijk gepland had — een on- voltooid gebleven bewerking van John Brend ( of Brende ) af te maken. Hij begon ab ovo en , accordinge to the first I I Authors meaning ( as nere as I could ) translated it throughout ' (12). (10) Constantinus Porphyrogennetus : Der veldtbaw. Strassburg, 1545. Cfr. fol. =ij - [c:7-ijv°] : , Souil die sprach belanget acht ichs nit hoch ich weyss wol das ich in Kriechischer sprach nit vil verstudiert hab auch nye keyn leermey = ster eyn stund gehabt / der mich Kriechisch gelert hen Darumb hab ich den Teiitschen zugiit vnd furderung gemeyns nutzs gethon souil ich vermOcht vnd verstanden hab ". (11) M. Tullius Cicero : Ad Quintum fratrem An Epistle, or letter of exhorta- tion... Translated into Englyshe by G[Oddred] G[ilby]. London, R. Hall, 1561. Cfr. fol. A iij. (12) C. J. Caesar : The eyght booker of C. Julius Caesar ... translated ... by A. Goldinge. London, W. Seres, 1565. Cfr. fol. [*II"]-[*III : „ And / therevpon laying aside maister Brendes copie, to vse it rather as a counseller whan the thing was done, than as a praesident in doing, I haue begonne the whole worke now againe, and accordinge to the first I I Authors meaning (as nere as I could ) trans- lated it throughout ". — De zaken liggen ietwat anders in het woord , To the Rea- der " dat Arthur Golding in 1564 aan zijn vertaling van Trogus Pompeius meegaf. 7 Op 't einde van de eeuw verscheen te Londen een Engelse vertaling van de de Constantia van Justus Lipsius ; John Stradling was de maker ervan (13). Deze bewerking was voor privegebruik bedoeld, nl. ten ge- rieve van Edward Stradling ; in feite werd ze echter in 1595 in druk ver- spreid. Revelerend voor de mentaliteit van de vertaler is diens , Epistle to the Reader ' naast de opdracht van 13 juni 1594. In het woord tot de lezer heeft hij het inderdaad over het doel dat hij met deze vertaling beoogde, en over zijn vertaalmethode. In alle simpelheid verklaart hij : „ In Englishing whereof I haue endeuored the best I could to performe the duetie of an interpreter " ! * 2de formule: Pogen - beproeven Een andere veelzeggende term — in dit verband alleszins — is , beproe- ven ' of , trachten " . Cornelis van Ghistele, die zoveel klassiek dramatisch en episch werk „ rhetoryckelick " vertaalde, waagde zich eveneens aan de vernederland- sing van het de Lingua van Erasmus (14). Hij vreesde echter voor kri- tiek. Zijn aanmatiging of althans onverschrokkenheid moest vele col- lega's en geleerden mishagen ; zijn onderneming moest sommige criti- casters een doom in 't oog zijn. Hij kende immers zijn pappenheimers ! Schreef hij niet : , hieromme / ducht ick / sal menighe mi ooc schande na segghen I omdat ick ( die maer een slecht clerck en ben ) mi onder- wonden hebbe dit boeck ghenaemt Lingua in onser duytscher talen ouer te setten... ' (15), iets wat hij , stoutelijck bestaen ' heeft. Inderdaad het is niet , as I coulde", doch , yf I coulde" en dit laatste slaat veel- eer op zijn hertewens Latijnonkundige Engelsen door zijn vertaling van nut te kun- nen zijn ! (13) Justus Lipsius : Two Bookes of Constance ... Englished by John Stradling. London, 1595. (14) D. Erasmus : Lingua Erasmi dat_ is dye tonghe. Antwerpen, 1555. (15) D. Erasmus : Lingua Erasmi dat is dye tonghe. Antwerpen, 1555. Cfr. fol. [Niet ingevuld (MDS)]. , Onderwinden " heeft ook de betekenis van , beproe- yen, trachten, zijn best doen om". Cfr. Ain/. W/db. V. Dl. 's-Gravenhage, 1903. Col. 461. — Trouwens, , onderwinden " kan ook gelezen worden als , beproe- ven", d.i. , beproeven" in de zin : datgene trachten te doen wat door een verbaal znw. wordt aangeduid. Cfr. li/NT. He Dl. le Stuk. 's-Gravenhage, 1898. Kol. 1831. In Plantin : „sich onderwinden sijn ampt te volstrecken. - s'efforcer et ta- cher a parfaire son office " - als citaat s v° : onderwinden. 8 Zelfs een Bernhard Schafferlin gebruikte de ondubbelzinnige formule „ versuchen " (16), dezelfde term die eveneens in de Apuleius-vertaling van Johann Sieder (1538 ) voorkomt. Deze vertaler erkent trouwens in zijn opdracht hoe zwaar het taalgebruik van Apuleius hem deze verta- ling gemaakt heeft. Daarenboven was het de eerste maal dat hij gepro- beerd had werk in 't Duits te vertalen (17). In zijn opdracht van zijn bewerking van een werk van Curtius Rufus (1553 ) maakte John Brend (e) een toespeling op zijn vroegere , pogin- gen ' om een geschrift van deze auteur te vertalen. Jaren later beet hij pas door, en in 1553 verscheen een volledige bewerking, nl. The Histo- rie of Qvintvs Curcius (18). Was hij in die enkele jaren, die hij er had laten over heen gaan, zich stilaan in 't Engels, in 't Latijn of in beide talen beter thuis gaan voelen ? Of wortelde zijn jonge zelfverzekerdheid in andere dan taalkundige gronden ? Op 't einde van de XVIde eeuw was er eveneens P. Holland, Engelse vertaler van Titus Livius. Deze vermeldde eveneens in zijn „ To the Rea- der " dat hij in zijn bewerking getracht had de ware bedoeling van de auteur te achterhalen en weer te geven (19). (16) Titus Livius : Titi Liuij R6milfche Hirtorien. Mainz, 1546. Cfr. fol. [ : „ vnd will versuchen ob es inn Teutscher sprach lieblich zuhOren siisslich lauten / oder icht fruchtbars daruon entspringen w011 ". (17) Apuleius : Ain Scheon Lieblich auch kurtzweylig gedichte Lucij Apuleij von ainem gulden Esel. Augsburg, 1538. Cfr. fol. [a iij ] : „ ... so diss das erste ist da- rin ich versucht wess min in solcher handt arbeit miiglich were / ". (18) Curtius Rufus : The Historie of Qvintvs Curcius ... translated ... by John Brende. London, 1553. Op 't einde van zijn opdracht : , I therefore hauyng al- wayes desired that we englishmen might be founde as forw. arde in that behalfe as other nations which haue brought all worthie histories into their naturall language, did a fewe yeares paste attempte the translacion of Quintus Curtius, and lately vpon an occasion performed & accomplished the same ". (19) T. Livius : The Romane Historie written by T. Livius of Padua ... Transla- ted ... by P. Holland. London, A. Islip, 1600. In zijn : „To the Reader" : „ I proposed unto my selfe in making him english ; endevoring by conference espe- cially of the select copies in Latin ... to come as neere as possibly I could, to the true meaning of the Author... ". (Geen foliering ; geen paginering ). Voor de be- tekenissen van „endeavour" als : , to try, to make an effort for a specified object, to attempt strenuously" of zelfs als „ to attempt " tout court, cfr. NED. Vol. III. Oxford, 1897. P. 158. 9 3de formule : Onvoldaanheid over eigen werk Vertalers zelf hebben soms de indruk dat de vertaling die ze voorleggen niet is wat ze zou moeten zijn, en sommigen hielden deze opvatting niet voor zich. De oorzaken van dit onbehagen liggen niet altijd in het vlak van de eigenaard van de taal, stij1 of inhoud van hun basistekst te zoeken. Ex- terne factoren kunnen, zoals gezien, ook hier een rol spelen. Zo klagen vertalers vaak over de korte tijdsspanne die hun gegund werd om hun werk in alle rust en sereniteit af te werken. Overhaasting resulteert im- mers soms in een vormgeving die de vertaler zelf niet ten voile bevre- digen kan (20). Zo is er de vertaling van de de Materia medica van Di- oscorides. De inhoud — , sinn vnnd meynung des Dioscorides " — werd door de overzetter, Johann Dantz, geeerbiedigd : deze kwam tot zijn recht ; de vorm had echter beter verzorgd kunnen worden ; ais een juweeltje had hij hem kunnen slijpen en politoeren, indien de drukker niet zo overhaastig geweest was (21). Deze wilde immers nog de , Ba- chermesse", die voor de deur stond, halen ("). Toen Philipp Beck in 't midden van de XVIde eeuw een Duitse versie van een technisch werk van Georg Agricola te Bazel drukken liet dan meende hij in de opdracht zijn gevoel van onvoldaanheid over zijn vertaling te kunnen verklaren niet alleen door het feit dat het hier om zijn eersteling ging, doch ook door de krappe tijd die hem toegemeten was geworden om dit stuk wer- kelijk af te maken (23). Trouwens reeds in 't begin van de XVIde eeuw verzocht Matthias Ringmann zijn lezers welwillend rekening te willen houden met het feit dat hij slechts over vijf maanden kon beschikken (20) Cfr. supra. (21) Dioscorides : Kreutter Buch. Frankfurt, 1546. Cfr. fol. [ a ij v°] : „ Zierlicher / besser poliert / vnd geschliffen / hette ich solchs mOgen zu wegen bringen / wenn mir die zeit gegiinnet worden were ". (22) Dioscorides : Kreutter Buch. Frankfurt, 1546. Cfr. fol. [ a ill : „ Wolt Gott das ich genagsame zeit zu diessem werck gehabt hette / vnnd alles nach mei- nem gefallen zuuolnbringen. Denn der trucker ... der solchs Buch zu trucken an- genommen / hatt das zu trucken angefangen / ehe denn der halber they! iiber- schriben worden ist / vnnd fast sehr geeilet ehrgegen der nechsten zukomment mess giglicher vrsach halben / solchs werck volnbringen mOchte / ... " . (23) Gregorius Agricola : Thom Bergkwerck XII. Bhcher ... verteutscht lurch ... Philippum Bechium. Basel, J. Froben, 1557. Cfr. fol. [ a 3"°]-[ a 4 ] : „Wiewol ich aber in etlichen stucken mir im vertiert nicht hab gnag thin kOnnen / von kiirtze wegen I I der zeit / vnd auch dessenthalben dass ich vormals das Latein ins Teutsch zibringen mich nie hab vnderwunden / ... " . 10 om, dan nog tussen zijn andere bezigheden in, Julius Caesar te verta- len. Die , kurtzen zeit nemlichen funff monat ' kon een of andere misslag in zijn Duitse bewerking verklaren ! Want ook hier is toepasselijk de aloude wijsheid die zijn lezers zouden mogen indachtig zijn, , das lange weil zu giitem volkummenen werck gehOret ' ("). Zo is er ook — om hier terloops nog een geval van bij ons te vermelden — een Ni- colaas van Winghe. Deze klaagde over , die cortheyt des tijts", die hem voor 't persklaar maken van zijn nieuwe Bijbelvertaling gegund werd, wij1 drukker en sponsors erop uit waren binnen de kortst mogelijke tijd met het afgewerkte produkt op de markt te verschijnen. Koopmanschappelijke towel als ideologische overwegingen wogen soms bij de bepaling van de inleveringsdatum van het handschrift van de vertaling zwaar door. Zo zal de Leuvense drukker , Bartholomeus van Graue " bij Nicolaas van Winghe op spoed aandringen. De opdracht- gevers van de drukker-uitgever wensten immers de spreiding van , val- sche ende incorrecte Bybelen " zo snel mogelijk tegen te kunnen gaan. Hijzelf stond erop dat hij in de gelegenheid zou gesteld worden om zo spoedig mogelijk de oneerlijke mededinging van buitenlandse collega's de pas of te snijden ("). * Het was dus niet immer twijfel aan eigen kunnen en kennen die ver- talers noopte op hulp van elders een beroep te doen. De termijn die drukkers (of/ en uitgevers ) voor 't inleveren van de nieuwe versie be- (24) Caius Julius Caesar : Von seinen kriegen. Strassburg, 1507. Cfr. fol. [ A in - A iii : , Thaten die selbigen solichs vss giltmiitiger begirde etwas zil erkun- den / so miisste ich sie als flyssige loben / so sie aber days mit bosshafftigem ge- miit vnnd fiimemen thiln / mer das sie die schelten / vnnd mich begryffen ( als der verkerten gewonheit ist) If Bann class sie frucht dar vss nemen / vnnd etwas lernen / bit ich sie ziim ersten class sie der kurtzen zeit nemlichen fiinff monat (in denen ich vnder andern geschefften solichs transferiert / vnd volbracht hab ) achtnemen vnnd gedencken w011en das lange weil zu gatem volkummenen werck gehOret " . (25) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. [ C iij"] : „ Maer bouen al nochtans heeft my van dit werck veruaert die swaricheyt des wercs / ende cortheyt des tijts / want die printer seer haestich was / eensdeels want hem beuolen was dat hy hem haesten soude / om dat die valsche ende incorrecte Bybelen te eer wter luy- den handen souden ghenomen worden / ende eensdeels / om dat hy oock verno- men hadde darter sommighe ondercruypers op hande hadden desghelijcs werck buytens lants te doen prenten / te sijnen grooten achterdeele / alst namaels ghe- bleken heeft ". 11 paald hadden, kon hier eveneens een rol spelen. Inderdaad, deze perio- de viel naar de zin van de vertalers veelal al te kort uit. De voornaamste bron van dit gevoel van onvoldaanheid over het re- sultaat van hun vertaalwerk welt echter veelal uit diepere gronden op, o.m. het besef van hun tekortschieten inzake taalbeheersing. De juiste term ter aanduiding van een ding of ter verwoording van een begrip — die hun nochtans klaar voor de geest stonden — hebben ze niet vin- den kunnen. Niet dat ze daarvoor de voile schuld op zich namen ; ge- deeltelijk valt de blaarn voor dergelijke tekortkomingen ook op de taal of talen die bij het vertaalproces betrokken waren. Vertalers zoals een Nicolaas van Winghe (*), Jakob Selbet, Jakob Vielfeld of Michael Herr gaven openlijk uiting aan dit soon onbevredigdheid dat hen soms be- ving. Een Jakob Selbet weet en erkent dat hij in zijn Valerius Maximus- versie er niet immer in geslaagd is het juiste Duitse woord op de kop te tikken ("). Jakob Vielfeld geeft eveneens te kennen dat, toen hij Sue- tonius vertaalde, hij het niet altijd getroffen heeft met de accurate Duitse verwoording die hij voor objecten of begrippen, die hem noch- tans klaar voor de geest stonden, zocht (27). Blijkbaar rustig de receptie van zijn werk afwachtend schrijft Michael Herr heel onbevangen in de opdracht van zijn Der veldtbaw dat hijzelf geen al te hoge dunk van zijn overzetting heeft. , Tadler vnnd Feygentrescher ' zullen het z.i. niet moeilijk hebben fouten en feilen in zijn bewerking van de Ps. Constantinus Porphyrogennetus aan te wijzen. Wat het taalaspect ervan betreft wist hij , naar eigen zeggen, dat zijn vertaiing niet schitterend (*) In het manuscript van Prof. Vanderheyden zit hier een blanco-bladzijde : het voorbeeld van Nicolaas van Winghe diende nog verder uitgewerkt te worden (MDS). (26) Valerius Maximus : Von geschichten der Nmer vnd aussers volcks ... Durch Petrum Selbet verteutscht. Strassburg, 1533. Cfr. fol. ij : „ ... denn ich mass bekennen / dass ichs offt besser im kopff / dann zil worten hab mOgen bringen / ... vnd mir offt auss eym haffigem lett ein krauss ist worden ". (27) C. Suetonius Tranquillus : Von Gebiirt / Leben / Thaten vnd Tode ... der XII. ersten Nmi schen keyser. Strassburg, 1536. Cfr. fol. ij : „Dann ich muss ja vor alien dingen bekennen / das mir wol hierinn mag widerfaren / als der Poet sagt / das ich hett w011en eyn haferi formiren / aber im lauff dess radts eyn kriig da- rauss worden / besser im kopff gehabt dann ich es inns teutsch mocht bringen ". 12 kon uitvallen : zijn kennis van het Grieks, waaruit hij vertaalde, was ... om het mild te zeggen ... gebrekkig (28). * Ode formule : Beroep op externe hulp Inleiding Al deze ervaringen en beschouwingen, al deze moeilijkheden van in- terne en externe aard waarmee vertalers of te rekenen hadden hebben hen doen uitzien naar hulp, d.i. hulp van buiten ! Inderdaad, verscheidene vertalers komen er soms openlijk voor uit dat ze bij 't maken van hun vertaling van andere reeds bestaande overzet- tingen van de tekst van „ hun auteur" gebruik gemaakt hebben. Anderen onder hen zullen naar hun opzoekingen in andere hand- schriftelijke of gedrukte versies van het werk, dat zij ter vertaling voor- liggen hebben, verwijzen ; m.a.w. zij alluderen op een soort „ collatie " die zijzelf of anderen in opdracht uitgevoerd hebben. Sommigen doen een beroep op deskundigen tijdens of na het vol- tooien van hun vertaalwerk. Anderen weer distantieren zich van en verzetten zich al tegen kritiek die ze menen te mogen verwachten. * 1. Beroep op vertalingen Nicolaas van Winghe nam, naar eigen zeggen, bij het maken van zijn Bijbelvertaling, die in 1548 verscheen, Nederlandse en Duitse versies van de Bijbel die toen in omloop waren, ter hand (29). In de opdracht van (28) Constantinus Porphyrogennetus : Der veldtbaw. Strassburg, 1545. Cfr. fol. c:r. ij : „ Nun weyss ich wol das dise mein arbeyt auch win jhre tadler vnnd Feygen- trescher haben / die vil Baran schantzlen werden / villeicht der sprach halb / ... Souil die sprach belanget / acht ichs nit hoch / ... ". — Hoe Michael Herr echter dan over de waarde van zijn stuk — inhoudelijk bekeken — zwijgen kon, is mij een raadsel ! (29) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. [ e iij'] : , Want sonder een duytsche Bybel ouer tseuentich iaer in Hollant ghedruct. Item noch twee verscey- den hoochduytsche bybelen / waer aff die eene ouerghesedt was vanden hooghe gheleerden heere Joannes Eckius / die ander vanden eerweerdighen Joannes Die- tenbergius ... / so heb ick noch sonderlinge behelp ende onderwijs ghehadt van twee eerweerdighe wel gheleerde heeren ende meesters / M. Peeter di ( sic ) Cone ... ende van M. Godeuaert Strijrode... " . 13 de nieuwe Duitse uitgave van de Vitae van Plutarchus die Sigmund Fey- erabend, uitgever ervan, in 1580 op de markt bracht, kionk diens oor- deel over de vorige Duitse editie verre van mild. Was de vaststelling van slordigheden en nalatigheden in deze druk in zijn ogen de gezochte ge- legenheid om de nadruk op zijn inspanningen om een degelijke uitgave te bezorgen, te leggen ? In elk geval, hij beklemtoont dat hij moeite noch kosten ontzien heeft om de mogelijkheden te scheppen om bij zijn nieuwe versie , vreemde " vertalingen te kunnen raadplegen (30). Een geroutineerd vertaler Arthur Golding, die werk van o.a. Trogus Pom- peius, Caesar, Ovidius en Seneca in 't Engels overzette, geeft geredelijk toe dat hij bij zijn bewerking van de de Bello Gallico achteraf een Caesar-vertaling van John Brende raadpleegde : , to vse it rather as a counseller whan the thing was done / than as a praesident in doing ' (31). Toen P. Holland Livius vertaalde nam ook hij buiten de Latijnse versie, die hij in zijn basistekst vond, reeds bestaande vertalin- gen — , other translations " — van de Ab Urbe condita van Livius eveneens ter hand (32). Trouwens bij het overzetten van Grieks werk vertrokken onze westeu- ropese vertalers meestal — althans in de eerste helft van de XVIde eeuw — van Latijnse vertalingen. Daarenboven werd, alleszins in Engeland, door vertalers — ook door hen die nochtans van een Griekse basistekst uitgingen — eveneens van Latijnse of andere vertalingen, die van dit Grieks geschrift in omloop waren, inzage genomen (33). (30) Plutarchus : Hziftorien Leben Handlungen. Frankfurt a.M., Sigmund Feyr- abend, 1580. Cfr. fol. ( ? ) iij : „ Derentwegen nicht one Mithe vnnd Vnkosten es auffs new mit besonderm fleiss Reuidiren / mit andern Spraachen Conferiren vnd etlichs besser darauss verteutschen ". (31) C. J. Caesar : The eyght booker of C. Julius Caesar conteyning his martial/ exploytes in the Realme of Gallia ... translated ... into English by A. Goldinge. London, 1565. Cfr. fol. [.ir°] : „ And therevpon laying aside maister Brendes co- pie, to vse it rather as a counseller whan the thing was done, than as a praesident in doing, I haue begonne the whole worke new againe ". (32) T. Livius : The Romane Historie written by T Livius ... Translated ... by P. Holland. London, A. Islip, 1600. In zijn , To the Reader" : „I proposed unto my selfe in making him ( = T. Livy) english ; endevoring by conference especially of the select copies in Latin, yet not reiecting other translations ... to come neere as possibly I could, to the true meaning of the Author... ". (Geen foliering ; geen pa- ginering ). (33) C. H. Conley : The First English Translators of the Classics. New Haven Con. , 1927. Cfr. p. 16 voetnoot nr. 36 : „ According to Woodward ( Cambridge History of English Literature. 1909, 3 : 424 ) no translator „ Savile excepted'' ren- 14 In verband met reeds bestaande vertalingen die als basistekst gebezigd werden, worden er herhaaldelijk toespelingen gemaakt op de contami- natie van de taal van deze tekst door elementen die wezensvreemd zijn aan de taal van deze vertaling, doch die essentieel-kenmerkende elemen- ten zijn van de taal van het werk in zijn oorspronkelijke vorm. Anders ge- zegd : de „ maker " van de basistekst, waarover sprake, is zozeer in de ban geraakt van bepaalde woorden, vormen of wendingen, eigen aan de taal van de grondtekst, ofwel is zijn aanvoelen van en inzicht in het taaleigen van zijn eigen taal, waarin hij vertaalt, zo weinig scherp, dat hij niet be- seft dat hij, door overname van bepaalde elementen uit de taal van zijn grondtekst, zijn eigen taal bezoedelt en geweld aandoet. Haast klassieke gevallen in dit verband zijn het voorkomen van hebraismen in Latijnse vertalingen van gewijde teksten en de infiltratie van deze en soortgelijke wezensvreemde elementen in de nieuwe overzettingen van deze geschrif- ten in een Westerse landstaal. Dit is onder meer de bevinding van Nico- laas van Winghe. Hem lijkt de Latijnse versie van de Bijbel die hij te ver- talen krijgt, in dit opzicht althans, niet zuiver ; zij is z.i. gecontamineerd door restanten van de taal van het oorspronkelijke. Want, moeten wij Ni- colaas van Winghe geloven, dan zat de Latijnse versie van de Bijbel, die hij voor zich liggen had, vol hebraIsmen, wat elke rechtgeaarde humanist huiveren deed. Trouwens, volgens de Leuvense vertaler, verwekte het voorkomen van deze vreemde elementen, die in de Latijnse versie ingeslo- pen waren, bij de vertalers een gevoelen van onbehagen. Hun aanwezig- heid was een bron te meer van last en hinder, van moeilijkheden bij het vernederlandsen van de tekst (34). De Duitse uitgever van een Duitse Livius-Florus-bewerking, Theodosius Rihel, stelt eveneens vast dat Latijnse versies van het Oude en Nieuwe Testament vol hebralsmen zitten ("). dered a Greek author without recourse to a French version. Barker..., Drant..., Sanford..., and Wilson may have constituted further exceptions to this statement " . (34) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. C-iij : „ Besonder aenghe- merct dat die heylighe scriftuere niet alleen en is diep van verstande/maer oock te veel plaetsen seer vreemdt in manieren van spreken wt die Hebreussche tale co- mende is / die seer vreemdelijck luyden in ghemeynder talen / ende quaet sijn om ouer te setten ". Op de spelling na dezelfde tekst in de uitg. van 1553 fol. χ iij. (35) T. Livius & Lucius Annaeus Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des R6- mischen Reichs. Strassburg, Theodosius Rihel, 1574 (?). Cfr. fol. *iij : , Schier eyn jedliche Sprach" wordt op een of ander speciaal kennisgebied gebezigd , wie auss der Geometria vnnd Philosophia / welche alleyn bei den Griechen / Imisprudentia, welche bei den ROmern / Theologia, welche von den Hebreern vnnd Aposteln zu- nemmen / welcher Schrifften voll Hebraismis vnd frembder eygenschafft der Sprach / kgslich erscheinet ". 15 In 1574 meende deze Theodosius Rihel, drukker en uitgever te Straats- burg, dan ook, echo's te kunnen opvangen van soortgelijke klachten over gebrekkige Duitse vertalingen van klassiek werk, die vaak , ob- scure'' en „ barbare " gemaakt zijn. M.a.w. ze vielen duister uit en de- den vreemd en lomp aan. Een van de oorzaken van dergelijke mislukte vertalingen lag, volgens hem, in de aanwezigheid in de taal van zijn ba- sistekst van wezensvreemde elementen die onoordeelkundig uit de grondtekst overgenomen werden, al druisten zij tegen de , eigenaard " van de taal van dezelfde basistekst in. Dergelijke kritiek op de taalzui- verheid van basisteksten is z.i. gedeeltelijk verantwoord. Hij acht ze al- leszins gefundeerd daar waar het gaat om verduitsingen van werken over „Theologia, welche von den Hebreern vnnd Aposteln zunemmen / wel- cher Schrifften voll Hebraismis vnd frembder eygenschafft der Sprach / kUrlich erscheinet ' (36). Het overhevelen van vreemde woorden uit de grondtekst is daaren- boven, volgens sommige vertalers, een oorzaak van wrevel, te meer daar dezen maar al te scherp beseffen dat dergelijke praktijken tot navolging zouden kunnen aanzetten en aldus een oorzaak van verdere taalbezoe- deling kunnen worden. Heeft Kaspar Hedio zich ook niet beklaagd dat het langs een dergelijk achterstraatje is dat al te veel vreemde woorden in 't Duits ingeslopen zijn ? (*) * (36) T. Livius & Lucius Annaeus Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des R6- mi schen Reichs. Strassburg, Theodosius Rihel, 1574 (?). Cfr. fol. *iii : , Vnd dises seind gemeyne schiden vnnd fehl / darzu noch nit eyn schlechter zu rechnen / dieweil vii in den Sprachen also geartet / dass es auch nit wol mOglich in eyn an- dere Sprach zuuetindern / vnnd schier eyn jedliche Sprach ihr eygens hat / wie auss der Geometria vnnd Philosophi a / welche alleyn bei den Griechen / Iurispru- denti a, welche bei den ROmern / Theologi a, welche von den Hebreern vnnd Aposteln zunemmen / welcher Schrifften voll Hebraismis vnd frembder eygen- schafft der Sprach / klarlich erscheinet / In welchen Sprachen alien vil wOrter seind / die gantz vnd gar nicht kOnnen vertolmetschet werden / ohne rii.rcklichen abbruch jeder Sprachen eygenschafft / wie denn auch solches zum offtermal ob- scure & barbare geschehen muss. Vnd darff solches wenig beweisens / man besehe alleyn etliche Philosophiae Interpretes / welche auss not newe vocabula rerum, zu erdencken getrungen / die gantze Philosophiam damit nicht alleyn verunreyniget / sondern auch verralscht / verkehrt / verduncklet vnnd schier gar aussgetilget ". (*) In het manuscript is bier plaats voorzien voor aanvulling en een voetnoot ( MDS ). 16 2. Andere drukken en handschriften Niet alleen vertalingen, ook handschriften of drukken van de , ba- sistekst'' of zelfs van de „ grondtekst " werden door vertalers voor, ge- durende of na het vertaalwerk ter hand genomen. Bij dergelijke tekst- vergelijkingen of , collaties " zijn het echter tekstkritische overwegingen en beschouwingen die de doorslag geven. En daarover gaat het later (37) * 3. Beroep op deskundigen Dit zoeken naar bijstand bleef niet altijd beperkt tot het hanteren en raadplegen van geschriften en boeken ; menselijk contact wend soms ge- zocht met het oog op het oplossen van o.m. taalmoeilijkheden, die zich reeds bij 't eerste contact voordoen konden, of die in de loop van het vertaalwerk opgerezen waren. Inderdaad, vertalers zagen soms een derde uitweg, nl. in 't betrekken bij hun werk van taaldeskundigen of specialisten in een of ander be- paald yak. De bedoeling was aldus de accurate betekenis van een woord, of wending of passus, die in hun basistekst voorkwam, te achterhalen, of om de juiste term of termen in hun landstaal, ter vertaling van een woord, uitdrukking of passage in hun zgn. , legger ' te vinden. Want met papieren wijsheid nam niet elkeen vrede. Sloeg b.v. een Nicolaas van Winghe of en toe een oog op Nederlandse of Duitse ver- talingen van de Bijbel, die toen op de markt waren, dit belette hem niet nu en dan het advies van terzake deskundig geachte geleerden over een of ander moeilijk taalgeval in te winnen. Hij noemt zelfs de namen van hen die hem bij zijn Bijbelvertaling bijstand verleend hebben (38). Stiet hij bij het overzetten van de de Bello Judaico van Flavius Josephus in zijn , basistekst ' op passages die hem weinig verstaanbaar voorkwa- men dan nam hij een gedrukte Griekse versie van dit werk ter hand en trachtte , door hulpe van sommighe mijn goede vrienden inder Griec- scher talen wel gheleert " ter zake bescheid te krijgen (39). In de reeds herhaaldelijk aangehaalde voorrede van de vertaling Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal ... ende Jesu Christ° belicht de ver- (37) Cfr. hierover infra, de behandeling van het probleem van de betrouwbaar- heid van de , basistekst" in de ogen van de vertaler. (38) Cfr. citaat uit Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Fol. [C-iij"°]. Cfr. voetnoot nr. 29. (39) Flavius Josephus : Seuen boecken van die Joetsche oorloghe. Antwerpen, 1580. Cfr. fol. [iiij"°]. 17 taler zijn werkmethode. Zo vermeldt hij o.a. zijn beroep op deskundigen op het stuk van de rechten, zowel als op dit van de bijbelstudie (40). Ook Johann Kaner stond soms plots perplex voor een moeilijkheid. Dan ging hij bij een collega, Prof. Dr. Michael Herr, te rade, temeer daar deze toen reeds verscheidene vertalingen van wetenschappelijke werken op zijn naam had (41). Kaspar Hedio wist eveneens een paar vrienden te mobiliseren om een soort achterafse controle van zijn ver- taling van Josephus uit te voeren. Dankbaar inderdaad herdenkt hij in zijn opdracht de hulp die hij van M. Melchior Ambach en Wolfgang Musculus mocht ontvangen (42). 4. Parade van verwachte aanvallen Soms sloeg dit verzoek om medewerking op de bij stand en — con- creet gezien — op inlichtingen die de lezers na 't verschijnen van de uit- gave aan de vertaler zouden kunnen verlenen. Het werd nu eens — zo- als uit een paar daareven vermelde gevallen blijkt — tot deskundigen gericht, dan weer werd ogenschijnlijk het algemeen lezerspubliek erbij betrokken ; en het gebeurde ook dat de vertaler een heel speciale groep op 't oog had, nl. deze van de criticasters. Veelal ging het om 't inwinnen van inlichtingen over 't gebruik van bepaalde technische termen — nieuwe of heropgediepte — waarbij de '40 k ) Jacobus de Teramo : Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal den helschen procureur ... ende Jesu Chrirto. Antwerpen, 1516. Cfr. fol. Aij : „ ... (hij heeft vertaald ) alsmen best heeft connen doen. Niet alleen na dat verstant ende begrijp des translateerders ende ouersetters. mer oec na die conste van enighe clercken die in die rechten ende in die heylighe scriften gheleert sijn. die daer ouer ghenomen sijn in hulpe alst van node was ". (41) Aulus Cornelius Celsus : Die acht Biicher ... von beyderley medicine. Mainz, 1531. Cfr. fol. a ij - [ a ij v° ] : , Ich hab aber hierinne meinem eygen kopff vnnd verstande / den ich noch / Gott w011 es bessern / fir gering vnd klein achte / nit w011en vertrawen / sonder babe darza den hochgelerten Mathematicum / vnnd der Artzney Professorem D. Michahelem Herum If von Speyr erbeten / vnd mich souil bey jm erworben / das er sich der Correcture diss bachs / mir za dienst vnnd gefallen gattwilligklich vnnd frundtlich vndernommen / dasselbe nach nod- turfft inn meinem beysein vberlesen / vnnd alles was dem eygentlichen rechten synne ( dess doch nit seer vil gewest ) zuwider ware gar aussgetilget / vnnd dasselb aller ding genksamlich ( ... ) mit hochstem / muglichem fleyss / vngesparter miihe vnnd arbeite durchsuchet / vnnd one clag emendirt hat / " . (42) Flavius Josephus : Josephus Tatsch. Strassburg, 1531. Cfr. ook de paragra- fen infra over de betrouwbaarheid van de basistekst. 18 vertaler niet al te zeker van zijn stuk leek te zijn inzake de juistheid van de benamingen die hij had voorgesteld. Geen enkel vertaler droeg de „ niders " of criticasters in zijn hart om- wille van hun kleinzielige betweterij en hun bittere bedilzucht die zij op een geschrift — vooral dan op een vertaling — botvieren moesten. Dit neemt echter niet weg dat vertalers soms ook ervan overtuigd wa- ren dat er onder hun lezers ernstige, objectieve, tot medewerking be- reide en bevoegde sympathisanten te vinden waren. Vandaar dan in be- paalde opdrachten of voorredes van vertalingen het verzoek om construc- tieve suggesties of gebeurlijk om rechtzettingen in verband met door hen voorgestelde benamingen van bepaalde dingen of verwoordingen van sommige begrippen ! Dit verzoek om medewerking vanwege hun lezers heeft daarom niet immer een bittere nasmaak. In koele, kalm-geformuleerde, vlotte uit- spraken rimpelt soms zelfs een vleugje humor. Hun parade van de ve- nijnige stoten, die ze vanwege deze , niders " verwachtten, herleidden ze dan tot de vaststelling dat hun bijdrage geen beletsel voor anderen was om hun geluk even te beproeven, en dit vertaalwerk eventueel beter te doen. „Leven en laten leven " was hun ontwapenende filosofie ! Hoe menselijk klinkt niet de uitnodiging van Michael Herr, die hem, die het beter kan en doet, loven en danken zal ! , Wer lust vnnd verstandt hat I der thia das sein auch / vnd machs besser / dem will ich der ehren gern giinnen / vnd darneben lob vnd danck sagen ' (43). Was het uit zijn omgang met Terentius dat Valentin Boltz de wijsheid putte om , gelerten " te verzoeken om zijn werk, dat hij dan ook luchthartig een „ oefening " noemde, gebeurlijk te verbeteren (44) ? Wie zal het zeg- gen ? In elk geval, Valentin Boltz zal alleszins graag , lob vnd danck " overhebben voor hem die het penseel beter hanteren zou dan hij dit bij de weergave van Terentius vermocht te doen. Want — besluit hij fijn- zinnig — alleen wie 't beter kan heeft recht op spreken : , Dann kei- (43) Constantinus Porphyrogennetus : Der veldtbaw. Strassburg, 1545. Cfr. fol. [c:7-ij"°]. Veel Grieks had Michael Herr niet gestudeerd. , Darumb hab ich den TeUtschen zugfit vnd furderung gemeyns nutzs / gethon souil ich vermocht vnd verstanden hab. Wer lust vnnd verstandt hat / der tha das sein auch / vnd machs besser / dem will ich der ehren gem gunnen / vnd darneben lob vnd danck sa- gen (44) P. Terentius Afer : Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tu- bingen, 1540. Cfr. A iij : „Darumb will ich alle gelerten gebetten haben das sie solche mein abung nit allein scheltten / sonders auch bessern w011en / ... " . 19 ner wirdt etwas verdammen : er w611 dann ein bessers an die statt ma- chen " (45). * ** Een dergelijke instelling t.o.v. hun werk vertoont raakpunten met de soms ironiserende of dan weer humorvolle houding die vertalers of en toe tegenover criticasters aannemen konden, zij het ook dat hun reac- tie meestal meer dan enkel het zuiver taalaspect van hun werk gold. Ontwapenend waren o.m. ook het verzoek aan hun belagers de voor- gelegde vertaling als een stapsteen te willen beschouwen op de weg naar de volmaakte weergave van de basistekst, en de wens hun werk te aan- zien als een uitnodiging om het alles door anderen te laten overdoen. Soms nam hun allusie op de mogelijke tekorten van hun vertaalwerk de vorm aan van een verzoek welwillend het gebrekkige in de vertaling weg te werken. De vertaler van de Consolatio peccatorum seu /is Christi et Beli al coram Salomone iudice van Jacobus de Teramo bidt o.m. „ al- len gheleerden ' dat , si en willent duechdelic corrigeren ende beteren daer ghebreck oft faute is : ... " (46). ) Trouwens, vertalers over 't alge- meen waren manmoedig genoeg om alle blaam voor feilen en fouten in hun werk voor hun rekening te nemen, daarentegen , dat wel is gedaen dat salmen god toe schicken " (47) schreef de vertaler van 't Leuen van (45) P. Terentius Afer : Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tu- bingen, 1540. Cfr. fol. A ij - fol. [ A ill : , Vnnd wa sich aber hiezwischen kunfftig begeb / dass einan derer maler dise mein arbeit besehe vnnd auss specu- lierte / vnd befinde noch etwass mangels daran / dass er dar abpfuchtze I I oder die nasen rummpffe : Sonders den binsel bald in sein hand nemme / vnd daran sein meyster stuck beweiss / den mangel vnd presten daran zebesseren. So will ich jm lob vnd danck darumb sagen / vnd jn fur ein meister halten. Dann ichs zum meisten darumb hab angefangen : damit ich etwen eim gelertern ein freundtlichen trotz anbiette / das er beursacht werd ein bessers herfur zebringen. Dann keiner wirdt etwas verdammen : er wall dann ein bessers an die statt machen ". (46) Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal den helschen procureur ... ende Jesu Christ°. Antwerpen, 1516. Cfr. fol. A ij : „ ... biddende allen gheleerden oft anderen die het lesen en beter beuoelen sullen dan die gheen die dit heuet ouer- gheset. ende dat gheen clerck noch wijs van verstande en si. si en willent duech- delic corrigeren ende beteren daer ghebreck oft faute is : ... ". (47) Leuen van Sinte Bernaert. Antwerpen, 1515. Op 't einde van de „ Pro- loghe ' fol. [ a jvl : , Vint ghi in die ouersettinge yet dat wel is gedaen dat sal- men god toe schicken sonder wiens gracie wi niet doen en moghen maer vint ghi contrarie dat salmen mijnder simpelheyt goedertierlijck vergheuen ende beteren 20 Sinte Bernaert. Pragmatisch zijn raad en bede van de vroege vertaler van Boethius in 't Nederlands : Pluk het goede emit, wees mild voor wat er verkeerd in schijnt, en verbeter daar waar iets fout zijn zou (48). Het bos moest men echter blijven zien, en bezien, en niet alleen de bomen ! Hartelijk en menselijk klinkt dan ook de bede van Nicholas Grimalde die de de Officii s van Cicero in 't Engels overzette. Men leze er de op- dracht van zijn vertaling op na ( 1556 ) om te ervaren welk hoogstaand mens hier aan 't woord was ; hoe waardig zijn woord, hoe echt zijn be- wondering voor Cicero, hoe groot zijn waardering voor diens leer, hoe zielsdiep zijn verering voor ware levenswijsheid als dusdanig was. Wie dit indachtig is — meent onze vertaler — en de vormelijke schoonheid, en de zedelijke verhevenheid van Cicero's leer gedenken wil, zal zijn fa- len als vertaler grootmoedig beoordelen (49). II. TWIJFEL AAN DE MOGELIJKHEDEN VAN DE EIGEN TAAL I. Duits Een andere factor, waarmede de lezer van nu rekening houden moet, is de twijfel, die in sommige Westerse vertalers leefde, over de moge- lijkheden van de taal waarin ze vertaalden ; op een paar uitzonderingen na was dit uiteraard hun moedertaal. Veelal lieten ze doorschemeren of erkenden ze openlijk dat zij bij hun vertaalwerk persoonlijk hadden moeten ervaren dat hun taal in een of ander opzicht tekort schoot. Van- daar dat vertalers herhaaldelijk verklaren dat vertalen, zo niet in alle ge- vallen onmogelijk, dan toch in vele moeilijk was, en dat misslagen uit- eraard onvermijdbaar waren. Inderdaad, hun vertaalavontuur en hun er- (48) Boethius : de consolations phzlosophiae. Ghend, Arend de Keyser, 1485. , Biddende eenen ygheliken die den seluen bouc horen of lesen sal. dat hine ten besten sinne betrecken wille. ende vindt hijre wat in dat hem behaecht / dat hijt voor hem neme ende te werke stelle / vindt hij wat anders / dat hijt minlike be- gripe ende corrigiere " . (49) M. Tullius Cicero : Thre bokes of duties ... turned ... into english by Ni- colas Grimalde. London, R. Tottel, 1556. Cfr. fol. CC-VI : , These points as I haue studied to perfourme : so where I haue not allwaies atteined vnto them : I shall de- sire you, gentle reader, gentely to consider bothe the excellence of the author, who is a perfit oratour : and also the greatnesse of the mater, which is profounde phi- losophie ". 21 varingen terzake hadden huns inziens uitgewezen dat het de staat en stand van hun taal waren aan dewelke in zekere mate hunne gebeurlijke missla- gen te wijten waren. Het gaat bier niet in eerste instantie om feilen, die in het verschil van taaleigen of van wezenlijke taaleigenaardigheden van de target-taal en deze van de taal van hun basistekst hun oorsprong vin- den kunnen, doch om feilen of onvolmaaktheden uit de tekortkomingen zonder meer van de taal waarin ze vertaalden. Zo zag het althans een Peter Selbet die naar de , schweche der Teutschen sprach ' — de woordarmoede — verwees als een van de oorzaken van sommige onvolmaaktheden van zijn Duitse versie van Valerius Maximus (5°). De Duitse vertaler van Pli- nius de Jongere, nl. Dietrich von Pleningen, deed hetzelfde ; hij sprak zich nochtans in mildere woorden uit toen hij de lezer van zijn vertaling van. de Panegyricus verzekerde dat hij zijn basistekst zo trouw mogelijk ge- volgd had, voor zover hijzelf daartoe bij machte geweest was, en voor zover zijn moedertaal het dragen kon N. Wanneer Valentin Boltz in de op- dracht van zijn Terentius-vertaling verklaart dat hij zich ingespannen heeft om ook het Latijnse taaleigen in zijn overzetting , so vil immer muglich was " te eerbiedigen (52), dan mag men zich bier toch afvragen of hij op dit moment ook geen uiting geeft aan een pessimistische bevlieging in ver- band met de mogelijkheden van het Duits van toen ! Tenzij ! Ja, tenzij men daarin enkel een bevestiging wil zien van zijn geloof in het bestaan van het taaleigen, en een getuigenis van zijn klaar en juist inzicht in de uniciteit van het wezenlijk eigene van elke taal, van het taaleigen in casu van het Latijn en van het Duits. Straffer en ondubbelzinnig is daarente- gen de uitspraak van Gerhard Lorich, de commentator van de Ovidius-be- werking van JOrg Wickram ( 1545 ). Het is z.i. een ijdele droom zich zelfs maar in te beelden dat de sierlijkheid van de poezie van de Metamorpho- ses van Ovidius in het toenmalige Duits zou weer te geven zijn. Het (50) Valerius Maximus : Von geschichten der R6mer vnd aussers volcks ... durch Petrum Selbet ... verteutscht. Strassburg, 1533. Cfr. fol. ij : „ ... denn ich mass be- kennen / dass ichss offt besser im kopff / dann za worten hab mOgen bringen / villeicht zil zeyten durch schweche der Teutschen sprach... ". (51) C. Plinius Caecilius Secundus : Gay Pliny des andern Lobsagung ... Durch Dietrichen vonn Pleningen ... getheutscht. Landshut, 1515. Cfr. fol. [ A iii "° A Hui j : „Nun hab ich ... souil mir mOglichen : vnnd If es vnser muterliche sprach erleiden hat mOgen : dy arte auch dy natur diser lobsagung ... onue6nclert behalten... ". (52) P. Terentius Afer : Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tu- bingen, 1540. Cfr. fol. [ A ij"°]: „Darumb ich mich dessen auch gentzlich geflis- sen hab : dass ich mein Translatz / bei gefundner eygenschafft des Lateins / so vil immer muglich was / hab Lassen bleiben ". 22 is waanzin te menen dat zulks doenlijk is. Het Duits is immers een taal voor kinkels en dwazen ; zij mist elke finesse en elke elegantie van een beschaafde taal (53) ; om zijn woorden te gebruiken : , die Teutsch sprach ist ghar vnedel vnd TOlpichs / ist aller edelen sprachen zier ohn I ... " . Ook Marcus Tatius nam geen blad voor zijn mond, en meende zelfs te kunnen stellen dat een volmaakte ver-taling van een Latijnse tekst niet binnen het bereik van een Duitstalige ligt (54). ZO ver echter waagde het Theodosius Rihel niet te gaan : deze uitgever was inderdaad in dit opzicht minder radikaal ingesteld ! Toch is z.i. een van de door een vertaler na te streven idealen het wezenlijk-eigene van beide talen, waarover het gaat, te eerbiedigen. Doch dit principe toepassen maakt het vertalen in sommige gevallen , nit wol mOglich " schrijft hij. Voor wie deze regel van dubbele aanhankelijkheid beleven wil is vertalen, uit gewijde talen althans, niet doenlijk : de vertaler moet de eigenaard van een van de twee betrokken talen geweld aandoen, indien hij de klip van een duistere en plompe vertaling in een landstaal wenst te vermij - den (55). Strakke rechtlijnigheid in het denken moet men echter m.i. bij Theodosius Rihel niet zoeken. Een formule als , nit wol moglich " als het over vertalen in 't algemeen gaat, of de uitspraak over 't voor- komen in 't Hebreeuws, Grieks en Latijn van woorden , die gantz vnd gar nicht konnen vertolmetschet werden / ohne rrircklichen abbruch (53) Ovidius : P. Ouidij Nasoni s ... Metamorphosis. Mainz, 1545. Cfr. fol. [B IV"° ] : , Auch ist zu wissen / das es vnmaglich ist soliches Poeten vnnd andere mit jrer zier zu vertolmetschen. Dann die Teutsch sprach ist ghar vnedel vnd TO1- pichs / ist aller edelen sprachen zier ohn / ... " . (54) Sextus Julius Frontinus : Kriegsanschlege. Durch ... Marcus Tacius transfe- riert. Ingolstadt, 1542. Cfr. [ A iij ] : , Halt auch der Kriegrische wort halben / mich von niemand zeschelten / dann ob ich schon weiss zu Latein / was Pedites Equites, Classes ... &c. seind / vnnd zu Ceiitsch ( sic ) auch / was ein Feldhaubt- man / Musterherr / Marschalck / ... / vnnd der gleichen / noch dennocht / ist kain Lateinischer nam / der etwann mit eim obermeltem Teiitschen wort / sich durch- auss vergleiche ... " . (55) Titus Livius & Lucius Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des R6mirchen Reichs. Strassburg, 1574. Cfr. fol. *iij : „ ... darzu ( = bij de , gemeyne sch- den " ) noch nit eyn schlechter zu rechnen / dieweil vil in den Sprachen also geartet / dass es auch nit wol mOglich in eyn andere Sprach zuue6ndern / vnnd schier eyn jedliche Sprach ihr eygens hat / wie auss der Geometria vnnd Philosophi a / welche alleyn bei den Griechen / Iuri sprudenti a, welche bei den ROmern / The- ologi a, welche von den Hebreern vnnd Aposteln zunemmen / welcher Schrifften voll Hebrai smis vnd frembder eygenschafft der Sprach / kUrlich erscheinet / In welchen Sprachen allen vil wOrter seind / die gantz vnd gar nicht kOnnen vertol- metschet werden / ohne rrthcklichen abbruch jeder Sprachen eygenschafft / wie denn auch solches zum offtermal obscure & barbare geschehen muss : " . 23 jeder Sprachen eygenschafft " steekt of tegen zijn beroep op Varro die, volgens hem, zich zou beklaagd hebben over de moeilijkheid in 't Grieks gestelde geschriften over natuurkunde en over meetkunde in het Latijn — en dit in een verstaanbare taal — over te zetten N. Van , onmogelijkheid" is hier geen sprake ! (57) * 2. Engels Ook op 't Engels jachtrevier kan zo'n vosje opgejaagd worden. In En- geland waren er eveneens vertalers die aan de doelmatigheid van het En- gels twijfelden, eens ze voor de werkelijkheid van het vertalen stonden. Zo b.v. een Henry Savile die o.m. werk van Tacitus in 't Engels be- werkte (58). In zijn bloemerige taal meende hij, die nochtans het En- gels zo zwierig hanteren kon, te moeten opmerken dat het Engels niet het ideale handzaam instrument was, zoals men zich dit gewoonlijk voorstelde, om een bevredigende vertaling van een Latijns woordkunst- werk te maken. Bij 't vertalen boet een werk, zoals dit van Tacitus is, veel van de luister van zijn heerlijkheden in, en zeker bij het overbren- gen ervan in een vreemde taal, zoals 't Engels, , perchance not so fit to set out a peece drawne with so curious a pensill " (59). * (56) Titus Livius & Lucius Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des R6mischen Reichs. Strassburg, Th. Rihel, 1574. Cfr. fol. (*lir ] : „Eben also lehret er auch / dass / was in Physica oder Geometria beschriben / mit Latinischer Sprach / mit grosser mahe vnnd arbeyt / vnd doch beschwerlich / dass mans verstehe / kOnne aussgeredt werden ". (57) In het manuscript van Prof. Vanderheyden vond ik (MDS ) een voetnoot die nog diende ingeschakeld te worden, en wellicht het best hier geplaatst kan wor- den. Het is een tekst van M. Ringmann Philesius bij zijn Caesar-vertaling : C. Ju- lius Caesar : Von seinen kriegen. Strassburg, 1507. Cfr. fol. [ A ij v° ] : , Dess hab ich M. Ringmannus Philesius mich geflissen in tutschung der nach volgenden corn- mentarien vnnd biichern die Julius Cesar ... selbs zil latin ... geschriben hat / das es nit allein mir ( ... ) sunder einem iedlichen schwer vnnd gar nah vnmuglich ist / solichs nit mer Bann eins theils imm ti tschen zil thiln /". (58) Tacitus : The ende of Nero and beginning of Galba ... The life of Agri- cola. London, 1581. ( Op het titelblad staat 1591 ). (59) Tacitus : The ende of Nero and beginning of Galba ... The life of Agri- cola. London, 1581. Cfr. fol. C 2. — Voor , to set out " cfr. Oxford English Dic- tionary s.v° set, p. 546 : To set out = To furnish a translation (op 't einde van de XVIde eeuw ). 24 3. Nederlands De opdracht van Jan Gymnick van de Nederlandse Livius-uitgave van 1541 is grotendeels een pleidooi om de kleingelovige „ Nederlanders " te overtuigen van de mogelijkheden van het Nederlands als volwaardige cultuurtaal. De Nederlandse taal is in zijn ogen een doelmatig alaam, ook voor het vertalen, wat men hierover in 't verleden ook moge ge- dacht en geschreven hebben ! Hoe intensiever ze beoefend wordt, hoe vaker Nederlands-schrijvenden zich van haar bedienen zullen — ook voor 't vertalen van uitheemse geschriften — hoe rijker, sierlijker en handzamer zij worden zal. Dit is het leitmotiv dat hij hartstochtelijk aanheft, herhaalt, en in een belijdenis van zijn geloof in de levenskracht van 't Nederlands uitklinken laat. Zijn pleidooi is terzelfdertijd een onrechtstreeks getuigenis van het ook toen nog doorwoekeren van de kanker van het wankele geloof van een gedeelte van de , Nederlanders ' in hun taal. Hier moet echter aan toegevoegd worden dat verklaringen betreffende twijfel aan de bruikbaarheid van een taal voor vertaalwerk niet altijd on- dubbelzinnig aandoen. Slaan zij op de gebrekkigheid van de taal- en ta- lenkennis van de vertaler en verklaart wellicht dan diens onwennigheid met, of diens onkunde van de betrokken talen zijn aarzelingen en zijn uitspraken ? Of wellen het wantrouwen en de twijfel op uit het besef van het onoverbrugbaar verschil dat er tussen de twee talen bestaan zou ? Kan deze dubbele mogelijkheid onder ogen genomen worden in 't geval van Jakob Selbet en in het eveneens vroeger vermelde van Jakob Vielfeld, dan is een dubbele interpretatie van een verklaring terzake van- wege Nicolaas van Winghe evenmin uit te sluiten. Deze Leuvense ver- taler beweert dat talrijke geleerden uit onze streken, wij1 ze nochtans een klaar en juist inzicht in de betekenis van bepaalde gebruikte Latijnse ter- men hebben, er niet in slagen in 't Nederlands de passende tegenhan- gers van deze woorden te vinden. De oorzaak van een dergelijk misse- lijk avontuur ligt zijns inziens gedeeltelijk in het onderling verschil dat deze talen in kwestie, nl. het Latijn en het Nederlands, kenmerkt ; en gedeeltelijk in de mangel aan parate kennis van het Nederlands vanwege de vertaler. Hij schrijft : , Daer en bouen / soo is die duytsche tale zeer onghelijck den Latijne / soo we! in manier van spreken / als in woerden. Want het is een eyghen tale / niet ghemaect oft ghesproten wten Latijne I als die Ytaliaensche / Spaensche / ende Walsche spraken die wten La- tijne comen zijn / ende daer om meer dan half latijn sijn. Waer om dat 25 het latijn oock veel lichtelijcker ende beter mach ouerghesedt worden in een van dien talen dan int duytsche. Wantmen dicmael gheen bequaem duytsche woerden vinden en can / om die Latijnsche woerden oprech- telijck te vertalen. Alsoo oock veel gheleerde dicmael beuinden en be- kennen / dat sij veel woerden / ende sententien die sij int Latijn wel verstaen / niet bequamelijck en connen verduytschen / om die groote onghelijcheyt der talen'' (60). Is menselijke tekortkoming te verhelpen, wezenlijke verschillen inzake aard van de taal zijn in feite niet uit te schakelen ; ze zijn part and par- cel van de eigenaard van elke taal. Onvervreemdbaar ! Vast ! Zo zag hij dan ook het lot van de vertaler, Coen hij schreef dat zijn nooit aflatende betrachting in zijn vertaling geweest was , seer scerpelijck den voorsey- den latijnschen text " te volgen, , niet alleen inden sin der redenen / maer ooc in die maniere van spreken der heyligher scriftueren / ende int veruolch der woerden / soo verre alst die duytsche tale lijden mocht... " (61,.) M.a.w. een compromis — hoe schijnbaar onmogelijk ook — dringt zich op, doch hierin blijven de primauteit en rechten van de gewijde tekst onaangetast. Het waren trouwens niet alleen vertalers van historisch werk, van ge- wijde geschriften of van technische bijdragen die of en toe, uit overwe- gingen van taalkundige aard huiverig tegen hun basistekst opkeken. En terecht ! Door het te vertalen werk stonden ze inderdaad eensklaps en onverhoeds in een vreemde wereld. Waar zouden zij ineens het passend taalgoed vandaan halen ter juiste verwoording van vreemde begrippen en ter accurate benaming van de nieuwe dingen uit deze plots gereve- leerde wereld die grondig anders was ? Doch ook litteraire teksten wek- ten vaak in vertalers een fatalistisch gevoelen van onmacht op, en dit op grond van gelijksoortige consideraties over de taal waarin ze gesteld en deze waarin ze moesten overgezet worden ! Zo opperde een Cornelis van Ghistele ook zijn twijfel over de mogelijkheid in „ ons slechte tale " een perfekte vertaling van een letterkundige Latijnse tekst te kunnen ma- ken (62). (60) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. C-iij. — Dezelfde tekst in de uitgave van 1553. fol. --4 iij. (61) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. [ C-iij J. (62) Terentius : Terentius Comedien. Antwerpen, 1555. Cfr. fol. [ χ iij ] : „Hoe veel te min soude yemant dan de proprieteyt en de Elegantie vande Latijn- sche woorden, so volcomelijck in ons slechte tale ouerghesetten connen". 26 Trouwens dit gevoel van onmacht en twijfel is een oud mensenzeer. Vroegere vertalers, zelfs dezen uit de Oudheid die nochtans over een rijke en soepele taal beschikten, hebben het gekend. In dit voorbeeld zagen hun zestiende-eeuwse collega's een excuus voor hun wankelmoe- digheid, en meteen een verzachtende omstandigheid bij de verklaring van hun gebeurlijk falen bij 't hanteren van hun , slechte tale " , hun simpel, sober en eenvoudig Nederlands. Cornelis van Ghistele zocht schut en heil in dergelijke argumentatie. Inderdaad, volgens hem zijn de Romeinen er nooit in geslaagd Griekse teksten , volcomelijck ' of „ perfect inden Latine'' te vertalen. Hoe zouden wij dan Latijnse ge- schriften „ so volcomelijck in ons slechte tale ouerghesetten connen " ? Kon onze Antwerpse dichter klaarder laten uitschijnen dat in zijn ogen zijn Nederlands niet over alle middelen beschikte om al de stijl- en taal- geheimen van het klassieke Latijn in al hun heerlijkheid als een vol- en evenwaardige taal weer te geven (63) ? De maker van de vertaling van de Brevisima Relacion de la Destruycion de las Indian — auteur Barto- lome de las Casas — als Spieghel der Spaenscher tyrannye in West- Indien beweert dat hij bij 't overzetten , in de Brabantsche Tale ' zich aan zijn Spaanse tekst gehouden heeft. Naar eigen verklaring heeft deze onbekende , Oversetter " , niet versiert / noch toe noch of ghedaen / ghelijck als dit metten Spaenschen Origenalen confererende wel blijcken sal / soo veel als onse Tale vermach ' . Ook hij maakte voorbehoud over 't vermogen van zijn taal (64) ! (63) Terentius : Terentius Comedien. Antwerpen, 1555. Cfr. fol. [ χ iij ] : , Soe eest my oock dan wel te vergheuen heb ick dese ooc soe wolcomelijck ( sic ) na der elegantien eysch in onser tale niet ouer ghesedt. want alsmen de proprieteyt van de Griecxsche woorden, soe perfect inden Latine (dwelck nochtans een suyuer vol- comen sprake is) niet ouerghesetten en can, Hoe veel te min soude yemant dan de proprieteyt en de Elegantie van de Latijnsche woorden, so volcomelijck in ons slechte tale ouerghesetten connen " ? (64) Bartolome de las Casas : Spieghel der Spaenscher tyrannye in West-Indien ... In Spaenscher Talen beschreven. A'dam, 1596. Het citaat is uit deze uitgave, de tweede, herkomstig. De lste uitg. verscheen in 1578 onder de titel : „ Seer cort Verhael van de Destructie van d'Indien ". Dezelfde tekst, op enkele spellingsva- rianten na, eveneens aldaar. 27 III. TWIJFEL OVER DE BETROUWBAARHEID VAN DE BASISTEKST 1. Inleiding Een oorzaak van moeilijkheden voor de vertaler, een bron van missla- gen in diens nieuwe versie, ook een reden van zijn aarzeling om een ge- schrift, na een eerste contactname, in eigen taal over te brengen, ligt soms te zoeken in de materiele toestand of staat waarin het document — handschrift of druk — dat de basistekst bevat zich bevindt op het moment dat de vertaler dit werk ter vertaling ter hand neemt. Niet min- der belangrijk is de toestand of staat, anders gezegd : de kwaliteit van de tekst zelf die moet vertaald worden. Theodosius Rihel, de uitgever van de Duitse Livius-Florus-Epitoma maakt een niet te misduiden toespeling op de toenmalige verslonzing van overgeleverd antiek tekst- materiaal daar waar hij stelt dat deze verloedering van de tekstoverleve- ring gemakkelijk , auss der Alten Bucher vnd Schrifften " kan geil- lustreerd worden. Uit een onderzoek van deze documenten uit de Oud- heid of Middeleeuwen zal onweerlegbaar blijken , wie dieselben mit grossem vnuerstand vnnd Irrthumm verfalschet / verkehrt / vnd anders gedeutet worden ... " (65). En Rihel noemde namen ! Herodotus, Thu- cydides, Dioscorides, Plutarchus, en zelfs Livius zijn z.i. slachtoffers ge- worden van dergelijke ongure practijken en hun rampzalige gevolgen, zoals vervalsingen, verdraaiingen en uiteenlopende interpretaties (66). Een kaskade van aantijgingen als deze van Theodosius Rihel kan in al haar generaliteit en verscheidenheid nog als een algemene aanklacht of, zo men wil, klacht beschouwd worden. Er zijn echter concrete gevallen waarin blijkbaar specifiek naar de ma- teriele toestand van de drager van de basistekst verwezen wordt, of waar (65) Titus Livius & Lucius Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des Rimischen Reichs. Strassburg, 1574. Cfr. fol. *iij : „ Letzlich vom tritten Stuck zu reden / desswegen die Versiones verworffen werden / ist kundbar vnd am tag / kOnte auch mit vnzahlbaren klaren zeugnissen auss der Alten thacher vnd Schrifften dar- gethan werden / wie dieselben mit grossem vnuerstand vnnd Irrthumm verfal- schet / verkehrt / vnd anders gedeutet worden / ... " . (66) T. Livius & Lucius Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des R6mischen Reichs. Strassburg, 1574. Cfr. fol. *ij - [*ii° ] : , Dann in gemeyn von alien Ver- sionibus zureden / ist offenbar / dass trei m5Icklicher I I grosser schclen darauss entspringen : Die hinlissigkeyt vnd versaumniss der ffirtreffenlichsten Sachen wis- senheyt : Verachtung vnnd verkleynerung herrlicher guter Kansten : Verfalschung vnnd veranderung der alten Auctorum Iiiicher vnd Schrifften " . 28 de vraag rijst of de vertaler al dan niet over een volledige of verminkte tekst beschikken kon. Kaspar Hedio alludeert m.i. op de verwaarlozing, schending en ver- nieling waaraan boeken in de toenmalige , geuerlichen zeiten ' bloot- gesteld waren. Zelfs de hoogste kerkelijke waardigheidsbekleders — de natuurlijke beschermheren van kunsten en geloof — bleven toen in ge- breke ("). Is de materiele vorm van de drager van de basistekst niet altijd gaaf, ook de tekst vertoont soms leemten, leproze vlekken en verdachte pas- sages. 't Is over deze tekstanomalieen, en niet zozeer over stoffelijke on- regelmatigheden van een handschrift of druk, dat de vertaler zich meestal zorgen maakt. Kaspar Hedio kan nochtans het bittere lot van de vertaler die derge- lijke hachelijke mistoestanden meemaakt poetisch verwoorden. De be- werking van de Contra Appionem van Josephus werd een zware opgave, want hier vie! een pad te betreden dat vol distels, doornen en ste- kelstruiken stond (68). Hij stelt vender met leedwezen vast dat de Latijnse tekst die door hem aan Rufinus toegeschreven werd, verre van volledig was. De tekst van Contra Appionem b. v. heeft hij dan ook gepoogd via een vergelijkende studie, die G. Bude gemaakt had, te reconstrueren (69). Vertalers lieten het gewoonlijk bij koele en zakelijke vaststellingen van het voorkomen van anomalieen in de taal of in het taalgebruik van de (67) Chronica der Altenn Christlichen kirchen ... durch D. Caspar Hedio ver- teutscht. Strassburg, 1530. Cfr. fol. a : , Bey den Christen / ist der alten lerern bieicher / Chrysostomi / Hieronimi / Cypriani / Augustini vnd anderer nit tinge schmach vnd verletzung widerfaren / vileicht wie zU besorgen ist / in den letsten geuerlichen zeiten da die Bishoff jrs ampt nit gwartet / vnd die bUcher in deren gwalt gwesen sint / die rechte ware kunst mit sampt warem gotsdienst / nit hoch geachtet / sunder haben vntergon lassen " . (68) Flavius Josephus : Josephus Tefitsch. Strassburg, 1531. Cfr. fol. =V - [=.Vv° ] : , Vnd ich gleichsam auff eim weg der voller distel dorn I I vnd hecken hab wandlen miissen ". (69) Flavius Josephus : Josephus Tetitsch . Strassburg, 1531. Cfr. fol. =V : , In den biichern wider Appionem / ... / ists woll nit alles so hell offenbar vnnd ver- stendig / als ich gem wolte / vnnd das Griechisch Exemplar hett geben mOgen / doch hab ich auss Gwilielmo Budeo ... bach de asse et partibus. Ein on oder. xiij. so er vss Griechischem Josepho restituiert / vnnd gentzet hat / hernaher w011en setzen / den leser freiintlich vnd fleissig zil bitten / disen mein gneigten willen jm zia dienen vnd willfaren aller besten meynung auffzunemen " . 29 „ maker " van hun basistekst. Niet alien, echter ! Al en toe is er b. v. een die naar de oorsprong van deze onderlinge tekstafwijkingen zoekt, en soms ondubbelzinnig als verantwoordelijken voor een intake taal opval- lend manke basistekst ofwel de „ maker " zelf van deze tekst, ofwel ko- piisten of drukkers aanduiden zal. Als voorbeeld van de eerste groep is allicht het geval Hedio aan te ha- len. Deze Duitse vertaler van Josephus — die op basis van de Latijnse zgn. Rufinus-vertaling van de Griekse versie werkte — laat verstaan dat deze zijn basistekst verminkt was (70). Het vertaalwerk van de Duitser werd daardoor niet vergemakkelijkt. Integendeel ! Kaspar Hedio zag zich daarenboven verplicht, wegens deze soms misselijke tekstoverlevering, zoveel meer kostbare uren in het maken van een aanvaardbare Duitse vertaling te steken : , Mich hat offt der verlateiner Ruffinus nit wenig gesaumet ' ("). Het is dezelfde Kaspar Hedio die de zgn. Hegesippus ook in 't Duits overzette. Deze Hegesippus (ofte Josephus latinus ) zou op 't einde van de IVde eeuw een vrije Latijnse bewerking van de de Bello judaico van Flavius Josephus geleverd hebben. Wie de eigenlijke , maker " van deze Latijnse tekst is blijkt voorlopig een mysterie ; Kaspar Hedio vertaalde hem echter ; en zijn Duitse versie verscheen te Straats- burg in 1532. Gemakkelijk viel dit werk niet uit o.m. wij1 het op meer- dere plaatsen in potjeslatijn geschreven was ("). Pro memorie slechts dit avontuur van Kaspar Hedio, die op ondubbel- zinnige wijze de taal en het taalgebruik van de maker van zijn basistekst aanklaagt. Daarnaast is er echter de massa-zonder-gelaat van anonieme tekstbedervers. Hun sporen doorkruisen het gebied in alle mogelijke rich- tingen, al zijn ze slechts van tweeerlei aard. Inderdaad, neemt men ze onder de loupe dan blijkt aldra dat sommige van deze discrepancies of andere anomalieen niet altijd toevallige fouten zijn die door kopiisten (70) Flavius Josephus : Josephus Teiitsch. Strassburg, 1531. Cfr. fol. [ Deze voet- noot is niet volledig ( MDS )]. (71) Flavius Josephus : Josephus Tefitsch. Strassburg, 1531. Cfr. fol. [ Deze voet- noot is niet volledig ( MDS ). Op een afzonderlijk notitieblaadje noteerde Prof. Vanderheyden de betekenis van „ saumen " zoals hij die in het Dt. Wtb. gevon- den had : „ einen saumen, auf-, zuriickhalten, hemmen " (Dt. Wtb. VIII. Bd. (Leipzig, 1893), col. 1911-1912)]. (72) Hegesippus : Egesippus Tefitsch. Strassburg, 1532. Cfr. fol. [ iiij ] : „ Aber die Doctorey wolte vii litres geschwetz / allfentzische vmb treiben / vnd der an- dern giiten hellen verstandt / durch it nit latein / sunder wie mans auss Italia gelert / Gottisch / oder wie bey vns gesagt / kuchin latein verduncklen ". 30 of letterzetters begaan werden ; zij ontpopten zich soms als het resultaat van een bewust ingrijpen in de tekst. M.a.w. vertalers beseffen dat hun tekst bewust en soms zelfs moedwillig vervalst werd. Theodosius Rihel — zoals zoeven gezien — maakte allusie op dergelijke met voorbedachte rade gepleegde misleidende ingrepen (73) en hij komt daarop zelfs terug ("). Kaspar Hedio was het die in 1530 in zijn vertaling getiteld Chronica der Altenn Christlichen kirchen de nefaste invloed van de „ Monche vnnd Nunnen ' op de tekstoverlevering aan de kaak stelde. Hun ingrij- pen in de teksten die zij keurig en getrouw afschrijven moesten doet Kaspar Hedio aan het onmanierlijk gedrag van de onbeschaamde koe- koek denken, want zij ook hebben , wie der guck-gauch yre eyer in frOmbde nester gelegt'' (75) (76). Het weten of vermoeden dat wezens- vreemde elementen door onbevoegden en kwaadwilligen in zijn ba- sistekst ingebed waren moet Kaspar Hedio meer dan eens zware kopbre- kens bezorgd hebben. Geen wonder dan ook dat hij dankbaar de hulp (73) T. Livius & Lucius Annaeus Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des R6- mi schen Reichs. Strassburg, 1574. Cfr. fol. [*ij"] : Hij heeft het daar over : , Die hinIssigkeyt vnd versaumniss der fiirtreffenlichsten Sachen wissenheyt : Verach- tung vnnd verkleynerung herrlicher guter Kimsten : Verfalschung vnnd ve6nde- rung der alten Auctorum Biicher vnd Schrifften " (74) T. Livius & Lucius Annaeus Florus : Von Ankunfft vnnd Vrsprung des R6-- mi schen Reichs. Strassburg, 1574. Cfr. fol. *iij : Vertalingen zijn bronnen van ver- valsingen en verkeerde interpretatie van de teksten, want , ist kundbar vnd am tag kOnte auch mit vnzahlbaren klaren zeugnissen auss der Alten Bucher vnd Schrifften dargethan werden wie dieselben mit grossem vnuerstand vnnd Irr- thumm verfalschet verkehrt vnd anders gedeutet worden " (75) Chronica der Altenn Christlichen kirchen auss Eusebio Ruffino Sozo- meno Theodoreto Durch Caspar Hedio verteutscht. Strassburg, 1530. Cfr. fol. a. In de „ Verwarnung " in het 3e deel : „ So ist auch die iibung biicher ab za- schreiben vor zweihundert jam vast bey den MOnchen vnd Nunnen gewesen / die haben nun zum offtermall wie man sagt ein x fur ein v gemacht vnnd wie der guck-gauch yre eyer in frOmbde nester gelegt ". (76) Chronica der Altenn Christlichen kirchen durch D. Caspar Hedio ver- teutscht. Strassburg, 1530. Cfr. fol. a : , So ist auch kein wunder ob disen bii- chern beschehen were / wie andern meer / bey nach in alien sprachen auch bey den Heyden vnnd Christen / das sy vermischt geschwecht vnd gefelscht worden sint vnd etwas darzu kummen das sich so libel reymet als so einer groben zwilch / an ein purper kleid neyen wolte. Homerus / Plato / Aristoteles / Cicero / Quin- tilianus Boetius vnd vil andere kostliche biicher bey den Heyden sint gefelscht worden vnnd hat man ynen zugeschriben dass jrm Stilo gar zuwider ist ". 31 herdenkt die hij van twee vrienden , M. Melchior Ambach " en Wolf- gang Musculus ontvangen mocht. Beiden hadden hem geholpen een juist inzicht to krijgen in sommige , wOrter ... die gantz gefelscht gwe- sen'' waren (77). Wat in de Middeleeuwen met afschriften van eigentijds werk kon ge- beuren kon zich eveneens in de tekstoverlevering van antieke geschriften voordoen. En dit deed zich ook voor ! Niklas von Wyle maakt in de aanhef van zijn gedrukt traktaatje over het juist gebruik van aanspreektitels en titulatuur in 't algemeen allu- sie op een fragment van een afschrift van een vroeger essay van hem dat nooit in druk verschenen was. Ongelukkig was de tekst inmiddels ver- broddeld en was er met de spelling ervan geknoeid — , corrupt vnd vnrecht geschriben " (78). Zet Dietrich von Pleningen zich aan 't verta- len van Plinius clan heft hij een klacht aan, niet alleen over de duistere, zware en moeilijke taal en stiji van , zijn auteur ", doch ook over de be- zoedelde en bedorven tekstoverlevering. Onbevoegde kopiisten waren z.i. hiervoor verantwoordelijk ; zij hadden de tekst , deprauirt oder be- fleckt " (79). En Johann Kaffner, die de de Medicina van Celsus ver- taalde, moest eveneens vaststellen dat zijn basistekst , deprauirt " was (80). (77) Cfr. de „ Vorred D. Caspar Hedions in alle biicher Flauij Josephi" in : jo- sephus Tefitsch. Strassburg, 1531. Daarin fol. [E7Vv°] : , So hat days wenig so mir Gott in sprachen verlauhen etlicher wOrter halb die gantz gefelscht gwesen in verstand verholffen deren ich etlich hernaher im Entscheid der schweren wOrter setzen will ". (78) Nicolaus von Wyle : Translation ... des hochgeachten Nicolaus von Wyle etlicher lzcher Enee Siluii Pogii. Augsburg, 1536. Cfr. fol. [ a vj }. Het traktaatje waarvan sprake is „Die XVIII gschrifft ist Nicolai von Weil / von gepurlichen Tittlen / oder vberschrz:fften der stenden" : , Ich bin inngedencke mich (wie du schrybest) etwas hieruon gesetzet haben : es ist aber hingenommen vnd zertragen worden das mir des kayn abschrifft bliben ist. Aber vmb das ich dir zu willen wurd hab ich hienach forsch gehapt : Vnd an eim ort des ein sex- ternlin funden doch corrupt vnd vnrecht geschriben das ich dir als vil des ist : nit volt verhalten : sonder corrigiert abgschriben als meinem bestenn fretind schi- cken : " (79) C. Plinius Caecilius Secundus : Gay Pliny des andern Lobsagung. Landshut, 1515. Cfr. fol. [ Deze noot is niet volledig (MDS )]. (80) Aulus Cornelius Celsus : Die acht Bucher ... von beyderley Medicine. Mainz, 1531. Cfr. fol. [ a : Hij raadpleegde een heel stel andere Latijnse drukken „ (nach dem Bann das Latein inn den alien Exemplarien an vil orten deprauirt ist )". 32 Dat hun basistekst — taalkundig gezien — niet altijd zuiver op de graat was, was dus een ervaring die vertalers licht maken konden. Meestal lieten ze niet na hierop te wijzen. Want lag in deze foutieve taal van hun basistekst niet een van de oorzaken van taalmoeilijkheden bij hun vertaalwerk ? De risico's daardoor een gebrekkige vertaling te leve- ren werden er alleszins niet door verminderd. Integendeel ! Wie zou uit slecht Latijn b.v. een degelijke Duitse tekst kunnen distilleren ? Kaspar Hedio wijst — zelfs tweemaal ! — in de voorrede van dezelfde vertaling van een Latijnse versie van een werk van Flavius Josephus op dit pro- bleem. Inderdaad, dit historisch werk dat oorspronkelijk in 't Aramees geschreven, en dan in 't Grieks door Josephus vertaald was, was in de Late Middeleeuwen en in de XVIde eeuw bijzonder populair in 't Westen. In talrijke vertalingen in verschillende cultuurtalen drong het in al onze westerse taalgemeenschappen door. Deze vertalingen in de landstalen waren echter niet op de Griekse, doch op een Latijnse versie van de grondtekst gebaseerd. Deze Latijnse bewerking zou van de hand van Rufinus geweest zijn. Ook de Duitse vertaling die Kaspar Hedio van Josephus bezorgde, ging op de Latijnse tekst van deze Rufinus terug. Kaspar Hedio voelde zich niet al te gelukkig met de Duitse bewerking die hij voorlegde. Dat deze er niet feilloos Duits uitzag noch zuiver Duits klonk lag niet aan hem, Kaspar Hedio — meende hij —, doch veeleer aan het Latijn van de maker van de Latijnse versie waarop hij steunen moest, d.i. Rufinus. Hij roept inderdaad het , base Latein " van zijn basistekst ter vergoe- lijking van schijnbaar minder gelukkige overzettingen, die hij voorlegt, in, al heeft — voegt hij er geruststellend aan toe — deze gebrekkige La- tijnse tekst hem niet belet de ware zin van 't verhaal te achterhalen en gaaf weer te geven (81). Schreef hij dit in 1531, een kleine vijftien jaar later klinkt zijn kritiek echter schamperder en scherper : , Auss bOsem latein giatt teiitsch zu machen ist nit yedermans ding ' ("). Of moet (81) Flavius Josephus : Josephus Tefitsch . Strassburg, 1531. Cfr. fol. =V : , In den nachuolgenden history bilchern ists on gross gefar / so hart man auch gmeyn- lich den sententz / wiewol bass latein nit iiberall aussbundig gut tetitsch hats ge- ben mOgen ". (82) Flavius Josephus : Zweyntzig bi;cher von den alten geschichten ... Siben bkcher von dem Jkdi schen krieg vnd der zerst6rung Hierusalem. Strassburg, 1544. Cfr. fol. [ a VIII]. En hij ging voort : , Doch wie der Maroneer Wein / ob man schon vil wassers darein schUttet / so behalt er doch sein krafft / also auch ein gut nutzlich bach / ob jm schon an etlichen sententzen vnd wOrtern &let / vnnd 33 deze uitlating als een uitdaging aan 't adres van venijnige betweters en keffende criticasters opgevat worden ? Kortom, feit is dat sommige vertalers zich ervan bewust waren dat hun basistekst inzake taalvorm geen getrouwe en meteen geen betrouw- bare weergave was van de auteursversie of anders gezegd van de grond- tekst. * Het is de uitgever van Plutarchus, Sigmund Feyerabend, die zijn tekstbezorgers het nodige materiaal ter hand stellen wenste, met het oog op het collationeren van de nieuwe vertaling en de vermoedelijke ori- ginele versie, die signaleert dat een vroegere Duitse versie , an etlichen orten dermassen vertunckelt vnnd verwirret / [ war ] dass sich schwerlich vnd misslich darauss zu richten ' was (83). * Twijfel over de mogelijkheid in een vertaalde of hertaalde versie een accurate weergave to kunnen leveren van de uitingen van de gevoelens en gedachten, zoals de maker van de basistekst deze verwoord had, of van de betogen, verhalen of beschrijvingen die hij daarin had opgeno- men, sproot dus sours voort uit de indruk of bevinding van de vertaler ( of hertaler ) dat zijn basistekst — qua taalvorm — verdachte aspecten vertoonde. Komt daarbij dat deze twijfel aan de betrouwbaarheid van de ba- sistekst in bepaalde gevallen nog vergroot wend door het weten dat deze laatste zelf reeds een vertaalde versie van het oorspronkelijk geschrift was. De vraag of deze basistekst overeenkwam met de auteurstekst words daarom echter niet immer expliciet gesteld. Het naar gevoel of vaag be- sef echter dat er wel discrepanties zouden kunnen bestaan tussen auteurstekst en hun basistekst komt evenwel op een drietal manieren tot uiting. mit Barbarischer / red vermengt ist / kan es doch den geschmack seines innhalts nit gar verlieren " . (83) Plutarchus : Hi storien Leben Handlungen . Frankfurt a.M., 1580. Cfr. fol. ( ? ) iij• 34 Zijn er eerst de verklaringen — uitdrukkelijke of onrechtstreekse — die vertalers terzake aflegden. Ten tweede is er de houding die ze in dit verband aannamen en verder de gedragingen die ze hadden ten over- staan van de problemen die uit deze verdachte tekstoverlevering voort- vloeiden en de praktische maatregelen die ze desgevallend troffen. Zijn er eerst hun uitspraken terzake ! Boven werd er al aan herinnerd dat vertalers in hun opdracht of voor- woord het bederven, verminken en vervalsen van teksten aan de kaak stelden. Hunne uitspraken waren soms zeer lapidair : hun basistekst was of leek hun , corrupt ' of , deprauirt ' ! De neerslag van dit ingrijpen door „ onbekenden " en „ onbevoegden " in de tekst, die zij te verta- len kregen, werd soms als een mogelijke oorzaak van gebeurlijke missla- gen in hun vertaling gesignaleerd (84). Doch buiten deze directe, open- lijke en onmiskenbare uitspraken, die niet mis te verstaan zijn en die alle in feite negatief klinken of als dusdanig voorkomen, zijn er eveneens onrechtstreekse getuigenissen van het besef, dat in sommige vertalers leefde, van het bestaan van een binding zoals zij , de vertalers, deze tus- sen de kwaliteit van hun basistekst en deze van hun eigen vertaling er- van zagen. Een goede basistekst gaf haast automatisch aanleiding tot een goede vertaling : d.i. een trouwe, heldere versie van het oorspronkelijke stuk. Een uitspraak van Niklas von Wyle is in dit opzicht kentekenend voor dergelijke indirecte kritiek. Deze Duitse vertaler hield namelijk voor dat een Latijnse tekst die in een keurig, sierlijk en mooi-gebouwd Latijn voorlag — in „ giitem zierlichen vnnd wolgesetztem Latein " — en die deskundig in 't Duits vertaald werd, in deze Duitse versie ervan noodzakelijkerwijze eveneens in degelijk, sierlijk en feilloos Duits, dat alle lof en prijs waardig was, gesteld zou worden (85). Uiteraard bein- vloedde, in geval van hertaling, de taalkwaliteit van de basistekst even- eens — zij het onrechtstreeks — de betrouwbaarheid van een nieuwe versie in de landstaal. Dirk V. Coornhert meende te kunnen verklaren (84) Cfr. supra. (85) Niklas von Wyle : Translation ... etlicher Bucher Enee Siluii Pogii. Augs- burg, 1536. Cfr. fol. a iij : Niklas von Wyle vertelt dat hij in Nurenberg „Herrn Gregorien Haymburg" heeft horen zeggen „das ein yegklich teiitsch : das auss gil- tern zierlichen vnnd wolgesetztem Latein gezogen / vnd recht vnd wol getransfe- riert wer / auch gilt zierlich Teiitsch vnd lobs wyrdig / hayssen vnd sein miisst / vnd nit wol verbessert werden mOchte". Voor „wohlgesetzt ' cfr. Dt. Wtb. XI V. Bd. II. Abt. (Leipzig, 1960). Cfr. col. 1148. 35 dat het feit dat zijn eerste vertaling van Boethius' de Consolatione phi- losophiae niet insloeg, te wijten was aan de misslagen van de drukker, want zijn , hertaling" van toen was , zo zeer schandelycken mesdruct " . Zou de oorzaak van deze faling, gedeeltelijk althans, eveneens niet te zoeken vallen in de taalkwaliteit van de basistekst zelf van zijn eerste be- werking ? Bij 't maken ervan was hij immers toen niet eens van de La- tijnse versie zelf uitgegaan, doch van een reeds bestaande vertaling, die echter, naar zijn eigen zeggen, in , oude ende duystere vlaamsche tale " gesteld was (86). Het bleef echter niet enkel bij woorden ! Vertalers spanden zich in om door praktische maatregelen de onzekerheid betreffende de betrouw- baarheid van hun basistekst weg te werken. Niet alle vertalers die, om ene of andere ervaring bij hun contact met de basistekst, door twijfel nopens de betrouwbaarheid van deze tekst be- vangen werden, zijn daarom altijd even expliciet in de uiting van hun wantrouwen t.o.v. hun basistekst. Ze verraden nochtans de perplexiteit die in hen broeide of zelfs het wantrouwen, dat hen beving, door zinspeling op hun vergelijken (of kunnen we het collationeren noe- men ? ) van hun basistekst met een of meerdere andere versies van de oorspronkelijke tekst die in omloop waren, of met andere vertalingen in een klassieke of in een moderne taal. Hun beroep op buitenstaanders kan eveneens in zekere mate beschouwd worden als een uiting van het bevreemdend gevoel dat hen, bij hun contact met sommige tekstgedeel- ten, beving. M.a.w. : op drie verschillende manieren hebben zich dus vertalers van deze twijfels over de betrouwbaarheid van hun basistekst, op het stuk van de taalvorm, trachten te bevrijden ; nl. ten eerste door de reeds vermelde raadpleging van reeds voorhandene vertalingen ; ten tweede door beroep op bijstand vanwege deskundigen en ten derde door collationeren. * Vertalers namen inderdaad soms bestaande vertalingen ter hand, om o.m. het tempo van het vertaalwerk te kunnen opjagen. In de raadple- ging van deze vertaalde versies zagen zij tevens een middel om, bij het oprijzen van vragen over de juiste betekenis van bepaalde woorden, (86) Boethius : Boethius vande Vertroosting der wysheyd : uyt t' Latyn opnieus vertaalt. Leiden, Chr. Plantyn, 1585 . Cfr. fol. [A 2 v° ] 36 wendingen of passages, het gevoel te verkrijgen vastere grond onder de voeten te hebben. Deze werkmethode kon niet alleen het vertaaltempo verhogen — en tijd was soms in het vertaalproces een heel belangrijke factor — doch ook het geloof van de vertalers in de juistheid van de ver- sie die zij voorleggen wilden, versterken. Dit laatste wordt zelden of nooit door de betrokkenen erkend. Zelfs vertalers van formaat, zoals een Nicolaas van Winghe bij ons, een Arthur Golding in Engeland, of Feyerabend in Duitsland in ver- band met de bijdrage van zijn medewerkers aan zijn Plutarchus- uitgave (87), gaven geredelijk toe dat zij niet geaarzeld hadden bij hun vertaalwerk bestaande overzettingen te betrekken. 2. Collatie De tweede tactiek die een vertaler toepassen kon om zich van de ware bedoeling van de oorspronkelijke auteur van een werk te vergewissen daar waar hij de indruk of zekerheid had dat zijn basistekst verdachte of echt leproze tekstgedeelten vertoonde, was door vergelijking met an- dere versies, die van het werk in omloop waren — in de oorspronkelijke taal of, bij Grieks werk b.v. , in Latijnse overzettingen ervan — tot het bepalen van een beter aanvaardbare lezing te komen. Stieten vertalers door dit collationeren op andere soms beter passende lezingen die naar alle waarschijnlijkheid deze van de auteur benaderden of ermee samenvallen konden dan werd van het bij dit collationeren op- gediepte taalmateriaal door de vertalers dankbaar gebruik gemaakt. Veelal konden deze lezingen de nieuwe vertaalde versie, die aangebo- den werd, klaarder en geredelijker aanvaardbaar maken ; meteen kon- den ze de taak van de vertalers verlichten. Van de drie voornaamste vor- men van tekstvergelijking, die vertalers soms ondernemen, was dit type van collatie van de basistekst, die voorlag, met andere versies — hand- schriftelijke of gedrukte van de grondtekst — en/of met versies in de- zelfde taal als deze waarin de basistekst gesteld is, de meest voorko- mende, de gewone ! Of dergelijk collationeren stelselmatig voor het ge- heel van de tekst in een adem en voorafgaandelijk uitgevoerd werd en tot het vastleggen van de nieuwe , legger ' of basistekst, die de verta- ler als uitgangspunt bezigen zou, leidde, of het daarentegen naar gelang (87) Cfr. supra. 37 van het beloop van het vertaalwerk trapsgewijze uitgevoerd werd, is niet altijd uit te maken. Daarnaast zijn er nog andere vormen van tekstvergelijking die verta- lers toepasten, en waarop trouwens reeds gewezen werd, o.a. het gere- geld raadplegen van een of meer bestaande vertalingen in een landstaal. Dit werk kan parallel met het maken van de eigen nieuwe vertaling ver- lopen, d.i. al naar gelang de vertaler op een of andere moeilijkheid in zijn basistekst stoten zou. Een derde vorm is de achterafse controle, met in eerste instantie de bedoeling na te gaan of de nieuwe vertaling, die voorgelegd wordt, vol- ledig en juist is. Hier treedt soms een , derde ' op, d.i. hierbij wordt al eens een buitenstaander betrokken. Van het antwoord op de vraag of dit collatiewerk, al naar de vorm, voor, gedurende of na het vertaalwerk gebeurde, hebben vertalers ogen- schijnlijk geen geheim gemaakt. Toch zijn er weinig vertalers die zo vrij en onbevangen hun lezers in de arcanen van hun werkprocedes hebben binnengeleid als een Nicolaas van Winghe. In zijn , Prologhe des Trans- lateurs " van zijn vertaling van de de Bello judaico erkent hij dat hij of en toe zich genoopt voelde om de Griekse tekst van Josephus te raad- plegen omdat hij den „ rechten sin dickmael wten Latine niet wel en (heeft ) connen begrijpen " (88). Eveneens in , Den Prenter totten Le- sers " wordt allusie gemaakt op de „ Griecxsche exemplaren Josephi / onlancx te Basel ghedruct ' (89). (88) Flavius Josephus : Seuen boecken van die Joetsche oorloghe. Antwerpen, 1580. Cfr. fol. [ -4 iii "° ] : , Dus ... / heb ick dese Hystorie verduytscht / niet sonder grooten arbeyt / te veel steden / meer den sin dan die woorden volgende / hoe wel ick den rechten sin dickmael wten Latine niet wel en heb connen begrij- pen / maer dien moeten soecken wten Griecschen exemplaren / onlancx te Basel ghedruct / door hulpe van sommighe mijn goede vrienden inder Griecscher talen wel gheleert ". (89) Flavius Josephus : Seuen boecken van die Joetsche oorloghe. Antwerpen, 1580. Cfr. fol. [ 44 V' ] : „ ... waer wt ghenoech blijct hoe seere dat Schastianus Munsterus ooc verdoolt is / die om dese Hebreeussche Hystorie eenichsins in de- zen te verantwoorden / seyt voor zijn goedtduncken / dat die Latijnsche exempla- ren wt den Griecxschen ouergheset / desen poinct aengaende / incorrect oft qua- lijck ouergheset zijn / welc der waerheyt contrarie is / alst blijct wt die Griecxsche exemplaren Josephi / onlancx te Basel ghedruct / die in desen metten Latijnschen exemplaren accorderen ". 38 Op 't einde van de eeuw toen P. Holland Livius in 't Engels ver- taalde, collationeerde hij de Latijnse basistekst, die hij gebruikt had, met een keur andere Latijnse versies van de Ab Urbe condita (90). Collatie was nog meer verantwoord daar waar een vertaling op een reeds bestaande overzetting in een andere vreemde levende taal terug- ging. John Harrington, die werk van Cicero vertaalde, moet dit aange- voeld hebben na de voleinding van zijn Engelse overzetting van de de Amiciti a van Cicero op basis van een Franse versie (99. Eenmaal de vertaling voltooid werd ze, op zijn verzoek, door anderen met de oor- spronkelijke Latijnse tekst vergeleken. „ I caused it to be conferred with the latine auctor ' (92). Kaspar Hedio had, zoals reeds gehoord, geen hoge dunk van de taal van de Latijnse Josephus-versie die Rufinus gemaakt had. Hij trachtte dan ook voor bepaalde passages door , Collation ' en , vergleichung " van verscheidene handschriftelijke en gedrukte Latijnse versies van de Rufinus-tekst de ware bedoeling van Josephus to achterhalen. Hij nam hiervoor de tijd, las bedachtzaam, wikte en woog vooraleer hij een be- paalde lezing uitpikte en aannam (93). Jakob Schenck ging bij zijn vertaling van het Enchiridion van Epic- tetus van een Latijnse versie uit. De oorspronkelijke Griekse tekst werd echter geregeld bij zijn vertaling betrokken. Dat hem dit werk niet over- bodig leek en in feite niet onvruchtbaar was blijkt uit de formulering (90) T. Livius : The Romane Historie written by T. Livius of Padua ... Transla- ted ... by P. Holland. London, A. Islip, 1600. In zijn „ To the Reader " : „ ... I proposed unto my selfe in making him ( = T. Livy ) english ; endevoring by con- ference especially of the select copies in Latin, yet not reiecting other translations ( ... ) to come as neere as possibly I could, to the true meaning of the Author: ... ". (Geen foliering ; geen paginering). (91) John Harrington maakte deze Engelse bewerking toen hij als krijgsgevan- gene in Frankrijk verbleef. (92) M. Tullius Cicero : The Booke of freendeship. London, 1550. Cfr. fol. [ A iii vo ] . (93) Flavius Josephus : Josephus Teutsch. Strassburg, 1531. Cfr. fol. [cfr V"' ] : In de Latijnse hss. en drukken van de Rufinus-tekst komen talrijke misslagen voor : „Welche ich zum teil durch Collation vnnd vergleichung viler Exemplarien ge- schriben vnnd getruckte / vnd durch bedachtlich verweylet lesen vnd erwigen ver- merckt / ersehen vnd aussgerechnet habe / ... " . 39 van zijn mededeling dat in menig geval de Griekse lezing boven de La- tijnse als uitgangspunt verkozen werd (94). Stelt Sigmund Feyerabend een nieuwe uitgave van de Vitae van Plu- tarchus voor dan laat hij niet na te herinneren aan een herhaald verzoek vanwege sommige geleerde en ervaren belangstellenden. Dezen wensten dat een nieuwe Duitse editie op de markt verschijnen zou — dit ter ver- vanging van een vroegere versie in de landstaal, doch die , an etlichen orten dermassen vertunckelt vnnd verwirret / dass sich schwerlich vnd misslich darauss zu richten ' was. Ten alien prijze wilde Sigmund Fey- erabend dat hem in dit opzicht geen verwijt treffen zou. Derhalve zorgde hij ervoor dat de nieuwe Duitse tekst van zijn heruitgave , ge- gen dem Original mit besserm fleiss durch [ge] sehen " zou worden (95). Hij komt daarop terug en verwijst naar zijn bezorgdheid om door een nauwgezette herziening van de tekst en een uitgebreide collatie — , Reuidiren " en , Conferiren " — een nieuwe en merkelijk betere Duitse versie aan te bieden (96). Een gewetensvol vertaler blijkt ook Johann Kiiffner geweest te zijn. Vertaalde hij A. Cornelius Celsus dan bleef her niet eenvoudig bij , ver- teutschen ' ; ook , collimiren ' nam een groot stuk van zijn tijd in (94) Epictetus : Eyn schon nutzlich Nchlin genant der Sticher ... Auss Kriechi- scher vnd Lateini scher sprach jnn taitsch durch ... Jacoben Schencken... gezogen. Basel, 1534. Cfr. fol. [ A in : , Deshalb diss teiltscher Epictetus an mehr enden dem Lateinischen sich nit gantz vergleichet ". — De formulering van de titel is trouwens veelzeggend. (95) Plutarchus : Historien Leben Handlungen. Frankfurt a.M., Sigmund Feyer- abend, 1580. Cfr. fol. ( ?) iij : , Vnd ob wol solch Werck vor etlich Jaren in Teut- sche Spraach ist transferiret / vnd nachmahls in Truck (aber doch nicht zum fleis- sigsten ) verfertiget worden / sintemahl vnnd dieweil die Truckerey zur selbigen Zeit / noch nicht / als Gott lob heut zu Tag / im schwang gewesen. Also haben mich Hochverstendige vnnd erfahrne Leut / gedachts Buch / in wechlem ( sic ) er etlicher Vortrefflicher Leut leben vnnd Thaten mit grossem fleiss beschrieben / ge- gen dem Original mit besserm fleiss durchsehen / vnnd ... drucken zu lassen / zum offtermahl bittlich angesucht / dieweil der vorige truck / an etlichen orten dermassen vertunckelt vnnd verwirret / dass sich schwerlich vnd misslich darauss zu richten ". (96) Plutarchus : Historien Leben Handlungen. Frankfurt a.M., Sigmund Feyer- abend, 1580. Cfr. fol. ( ? ) iij : „ Derentwegen nicht one Male vnnd Vnkosten es auffs new mit besonderm fleiss Reuidiren / mit andern Spraachen Conferiren vnd etlichs besser darauss verteutschen / ... also / dass ich verhoff / dieweil es vormahls / da es gantz incorrect / fast jedermnnigklich so werth vnd anmiitig / es werde nun vmb so viel desto mehr vielen behaglich / gefellig vnd nutzlich sein ". 40 beslag (97). Inderdaad, hem werd het reeds na kort contact met zijn basistekst klaar, dat de tekst ervan „ deprauirt " was ! Zo zag hij zich ge- noopt buiten zijn Keulse basisdruk andere uitgaven, o.m. uit Lyon, Flo- rence en Parijs, ter hand te nemen, en heel bijzondere aandacht te schenken en belang te hechten aan de uitgaven uit de officina van de Aldo's en aan deze van de drukkerij die Johannes Setzer opgericht had. De hem daarin voorgelegde teksten kwamen hem het betrouwbaarst voor (98). Het collationeren werd ook bij het maken van vertalingen van niet- klassieke teksten toegepast. Beleefde Michael Beuthner, de vertaler van Johannes Sleidanus, het geluk heruitgaven van zijn overzetting getiteld IF arhaftige Beschreibung allerley furnemer Handel voor te stellen dan maakte hij en in de for- mulering van de titel en in de opdracht allusie op de collatie van zijn herziene versie met de oorspronkelijk Latijnse tekst (99). Hij verant- (97) Hebben de Engelsen „ to confer " en „ conference ", Duitse vertalers ge- bruiken , conferiren " en , Collation " , naast de algemenere termen , verglei- chen ' en , Vergleichung ". Hier duikt plots , collimiren ' op, denkelijk in de zin van , vergelijken ", , laten samenvallen ", , samenpassen ". Vermoedelijk een ha- pax legomenon, in geen enkel Duits woordenboek terug te vinden. [ De hier op- gegeven tekst staat op een kladblaadje en was kennelijk nog niet voltooid (MDS )]. (98) Aulus Cornelius Celsus : Die acht Bucher ... von beyderley Medicine. Mainz, 1531. Cfr. fol. [ a ij"] : , Fiirnemlich aber hab ich mich / auss anregen dess obgedachten meines mit correctors beweget / nit allein am verteiitschen / son- der auch an dem collimiren / der Cesarischen editione oder drucks ( so mir vil scho- nen adnotaten / durch den selben hochgelerten Doctor Johannem Cesarium von Coln kurtz verschiner zeite herfurgemuntzet ) gehalten. Dar neben aber auch / so was vnserm beduncken / nach vnuerstindtliches ( nach dem dann das Latein inn den then Exemplarien an vil omen deprauirt ist ) furfiele / zum besserm behilff an- derer biicher / souil wir deren gehaben mOchten / als Lugduner / Florentiner / vnnd Parrhyser / doch inn all wege des Aldischen / vnnd Setzerischen druckes am meisten gebrauchet / dann sy mein vnnd jhenes bedunckens vnder den oberzl- ten allen / die gerechtisten vnnd aller ansehlisten seind " . (99) Johannes Sleidanus : W/arhaftige Beschreibung allerley Arnemer Handel. Frankfurt a.M., 1564. Cfr. het titelblad : , Mit sonderm vleisss / in rechtgeschaf- fen Teutsch gebracht / vnd nuh zum vierden mal / gegen dem Latein auff das ge- nawest verglichen / ... " — Cfr. ook fol. A ij : „ ... woke ich von wegen der freundschaffte / so sich etwa zwischen dem Sleidano vnd mir erhalten / nicht vnterlassen / das gantz Werck von newem farzunemen / vnd in rechtgeschaffen Teutsch zuuersetzen / wie ich denn solches nuh zum vierden mal vbersehen / mit dem Latin auff das genawest verglichen / ... " . 41 woordt zelfs deze werkwijze, die, zijns insziens, noodzakelijk was wilde de vertaler een trouwe en klare weergave van de tekst van de oorspron- kelijke auteur geven (100). Een ervaren vertaler zoals een Kaspar Hedio beweerde zelfs dat wie ook een juiste en heldere vertaling van een tekst leveren wilde deze weg opgaan moest. Hij wees trouwens hierbij op het voorbeeld van de com- mentator op wie men zich zou mogen verlaten. Wilde deze een secure interpretatie van bepaalde moeilijke woorden, wendingen of passages geven dan moest ook hij aan tekstvergelijking doen (101). ) En vertalen impliceerde verklaren ! Was het trouwens dezelfde Kaspar Hedio niet die na 't voltooien van een vertaling op een vroom en geleerd man een be- roep deed om o.a. na to gaan of zijn versie, die hij als een trouwe en licht verstaanbare Duitse versie bedoeld had, sevens volledig de Latijnse basistekst weergaf (102) ? Over een soon collatie , apres coup ' , d.i. over een nacontrole door vergelijking van de nieuwe vertaling met de basistekst, werd reeds ge- handeld. De vertaler zelf staat hiervoor niet in ; hij doet veeleer een be- roep op een derde. * /100 k ) Johannes Sleidanus : Warhaftige Beschreibung allerley fhrnemer Handel. Frankfurt a.M., 1564. Cfr. fol. [ A in : , Souil denn die andere vorhin zu Franckfurt ausssgangene Exemplar meiner Tollmetschunge belangt / wil ich die- selbige / ausss vrsachen / dasss im vorigen Trucke / etwa gantze won in gar fremde gestalt verkehrt / aussen gelassen oder zuuil gesetzt / vnd andere dergleichen au- genscheinliche jrthumme eingeschlichen / ja dasss sie noch darzu / vber meine dises falls geschehene miindliche warnung / von etlichen mutwilliger weise / also vnerledigt jetzangeregter mengel / nachgetruckt worden / fin die meine forthin nicht erkennen ". (101) Sanctus Augustinus : Augustini ... Ha &etcher von Christlicher leer ... Durch Doctor Caspar Hedion vertolmetscht. Strassburg, 1532. Cfr. fol. [ ij "° ] : , Hie wirt man auch gelert / das wa in der gschrifft ein dunckel ort fiirfellet / das man das gegen einem andern liechtern ort hebe / vnd auss der Collation vnnd ver- gleichung der ort hellen vnd offenbaren verstandt ersiiche. Des sich dann die al- ten in jren commentarien vnd ausslegungen geflissen haben " . (102) Sanctus Augustinus : Augustini ... MI. Bhcher von Christlicher leer ... Durch Doctor Caspar Hedion vertolmetscht. Strassburg, 1532. Cfr. fol. [ lin) ] : , Ich hab mich der arbeit nit dauren lassen / so vil muglich dem leser vffs versten- digst vnd treiiwlichest alle ding fin zulegen / darzil min der gottsfOrchtig vnnd gelert herr Emericus Giessius im widerlesen geholffen / damit nichts aussgelassen / vnnd seind abet wol ettliche vnleyische tunckele wOrter / als Barbarismus sole- cismus / allegoria / Ironia / Eterosis / Synechdoche. etc. deren erklirung ich her- naher gsetzt hab " . 42 3. Conclusie Een dergelijke gedraging vanwege vertalers valt niet als een uiting van gemis aan moed te beschouwen. Inderdaad, de lezer van nu kan daarin veeleer een blijk zien van de kritische geest waarin sommige vertalers hun taak opvatten. Dergelijke gedraging kan tevens een uiting te meer zijn van de gewetensvolle betrachting en van de wil vanwege vertalers om uit eerbied voor , hun auteur ' en voor hun lees- en hoorpubliek, in de mate van het mogelijke, een Licht leesbare en voor alles een be- trouwbare versie te geven van wat de oorspronkelijke auteur bedoelde. Daarenboven is het m.i. geoorloofd en zelfs billijk in dergelijke opvat- tingen en gedragingen van vertalers een bewijs te zien van hun taal- en talenkennis, van hun taalgevoel en van hun gave de taal- en stijleigen- aardigheden van 't werk van een bepaalde vreemde auteur aan te voe- len en te erkennen. TWEEDE DEEL : EN TOCH WERD ER VERTAALD ! I. INLEIDING Vertalen werd dus — van taalstandpunt bekeken — door meer dan een vertaler ( en uitgever van vertalingen ) als een moeilijke opdracht be- schouwd. Slechts een kleine keur van vaststellingen en beschouwingen vanwege vertalers en uitgevers werd hier ten titel van voorbeeld geme- moreerd. Uit de verdere uiteenzetting zal blijken hoe algemeen ver- spreid en hoe diep ingeworteld deze opvatting was (103). En toch ! Vertalers lieten zich niet afschrikken ; ze lieten zich niet ont- moedigen. In sommige landen trof het zelfs tijdgenoten — en ook ver- talers — hoe vertalingen in groten getale van de pers kwamen en in dui- zenden exemplaren als het ware over West-Europa toen neerdwarrel- den. (103) Cfr. trouwens een paar vroegere opstellen in deze reeks, nl. , Vertalen is gheen cleen dinck'" in : Verslagen en Meded. v.d. Kon. Acad. v. Ndl. Taal- en Letterkunde. Jg. 1983, p. 413-472, en : „ Vertalen is ' gheen cleen dinck' . Waar- om?" in : Verslagen en Meded. v.d. Kon. Acad. v. Ndl. Tad- en Letterkunde. _Jg. 1984, p. 121-210. 43 Hoe ten gevolge van de lage prijzen van gedrukte werken steeds meet en meet geschriften hun weg onder een steeds ruimer wordend publiek — en dit gemakkelijker dan ooit — vonden was ook een Nicolaas van Winghe niet ontgaan (104\ .) En Dirk Coornhert had het over „ de nutte conste van Boecprinten " toen hij in Haarlem, dat eens door sommige Noord-Nederlanders als de bakermat van de boekdrukkunst beschouwd werd, zijn Cicero-vertaling verschijnen liet (105). Geen wonder dan ook dat in het land van Gutenberg vertalers met bewondering voor deze uitvinding en met lof en dank over sommige drukkers en uitgevers spraken. Meer in 't bijzonder prezen zij hen die vertaalwerk uitlokten en aldus tot de spreiding van klassieke geschriften in de landstaal daadwerkelijk bijdroegen. Zo is er b.v. Gerhard Lorich die commentaar bij de Ovidius-bewerking van Jorg Wickram bezorgde, en No Schaffer en zijn familie roemt voor hun uitgaven van Duitse ver- sies van Livius, Tacitus en Ovidius (106). (104) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. Aij : Daar heeft Nicolaas van Winghe het over , die sonderlinghe conste der Prenterien onlancs ghevon- den ". „Ende besonder soo went die heylighe scriftuere / welck men noemt den Bi- bel / nu van nieuws ouerghesedt niet alleen wten Hebreusschen / ende Griexschen inden Latijne / maer oock in Duytsch / Walsch / ende ander ghemeyne talen. Ende die selue zijn oock soo goeden coop / alsoo datmen een Bibel ( die hier voor- tijts pleecht ghescreuen dertich / veertich / oft vijftich gulden to ghelden) nu mach hebben gheprent omsoo veel stuuers ". (105) M. T. Cicero : Officia Ciceronis ... vertaelt ... door Dierick Coornhert. Haarlem, 1561. Cfr. fol. *2. (106) Ovidius : Metamorphosis. Mainz, 1545. Cfr. fol. [ b j") waar de commen- tator Gerhard Lorich schrijft, waar hij de uitgevers van vertalingen van , Heidni- sche Histori vnd Philosophy " looft : , Inn disem vor nemlich der Ersam vnnd weiss Juo SchOffer Buchtrucker zu Meyntz eynes ewigen numbs werdt ist / das seine eltern / vnd er durch jre verleg vnnd vnkosten / die theuren Authores / Li- uium / Cornelium Tacitum / Vnnd jetz den Ouidium / inn Teiitsch sprach ver- tolmetzschet / zu tag bracht haben etc. Es ist ja eyn klerlich GOtlich versehens / das sollichs geschicht durch denen / des Vranich die Druckerei / hie inn diser gul- denen ( ... ) statt Meyntz erfunden ist ". En ietwat verder : „ Ich halt es werde eyn jeder verstendiger die kunst der Druckerey auch eyn kunst / vnnd deren Erfindung auch eyn Erfindung sein lassen / solt sich eyner derhalb verwunderen / das nicht die gantz Statt Meintz / ich geschweig den stamm der SchOffer gedachter kunst eynen vrsprung / vil reichlicher gebessert hab. Diss will ich noch der berhambten Stadt Meyntz / noch dem gedachten stamm der SchOffer nachtheilig / oder ver- echtlich / sunder der kunst der Druckerey / zu rhum gesagt haben / also das bil- lich beide / Stadt vnd gedachter stamm / vil mehr wider jetz / zugenommen solten haben. Nun sthet von Gots gnaden / die sach noch allenthalben woll zu tragen. 44 Anderzijds worden soms de willekeur en eenzijdigheid van de keuze van de werken die ter vertaling uitgelezen werden betreurd, aangeklaagd of soms koelweg aangestipt. Factoren van zeer uiteenlopende aard speel- den bij het kiezen, maken en verspreiden van een bepaalde vertaling een rol, o.m. : het cultureel en godsdienstig klimaat, de geestelijke in- stelling en persoonlijke voorkeur van de vertaler, de wisselende nukkige smaak van het publiek zowel als de belangrijke technische en economi- sche factor op dit stuk, de boekdrukkunst. Deze laatste was van uitzon- derlijk belang, wijl zij een goedkope en massale produktie en meteen een mime verspreiding van gedrukte teksten mogelijk maakte. Dus ook van vertalingen (1°7). En vertalers waren niet blind voor dit verschijnsel en voor de verschil- lende facetten en resultaten ervan. Wat sommigen o.m. trof was de massa vertalingen die op de markt gegooid werden. Ten tweede was er het opvallend succes van sommige litteraire genres. Inderdaad, Marcus Tatius, alhoewel geen Duitser van herkomst, ver- taalde in 't Duits, o.a. Dictys Cretensis en Dares Phrygius. In de op- dracht van zijn vertaling van 19 juni 1536 aan Hieronymus Fugger, uit hij zijn verbazing dat er toen, d.i. in 1536, nog geen Duitse vertaling van deze geschriften bestond. Hij vindt dit opzienbarend. „ Kainer " , roept hij uit, heeft zich voor het vertalen van dit werk in 't Duits in de Duitse taalstreek willen inspannen, al lopen de vertalers daar zo dik ! — , dieweyl souil der furpindigen dolmetschen jetzt in Teiitschen I I landen seind " (108,.) De reeds geciteerde Gerhard Lorich zette alle namen van klassieke auteurs van wie het werk in 't Duits door de , Schaffer- stamm ' — zoals hij schreef — uitgegeven wend, op een rijtje ; hij ver- noemde Livius, Tacitus en Ovidius (109). Die Stat Meyntz hat dannocht die Glori das gedacht kunst / inn jr erstlich ist auff- kommen. Der Liuius / Tacitus etc. thun auch bei dem Ersamen vorsichtigen Juoni wol / also das er noch der massen der heyligen Christlicher gemein / beide mit sei- nen sinnen vnnd verleeg dienen kan / " . (107) Cfr. supra. (108) Dictys Cretensis & Dares Phrygius : Warhafftige Hi stori vnd beschreybung von dem Troiani schen krieg vnd zerstorung der Stat Troie ... durch Marcum Ta- tium ... ins Tatsch verwandelt. Augsburg, H. Steiner, 1 536. Cfr. fol. [ a ij" ] - fol. a iij : , Derhalben ich mich offtmalen gross verwundert / dieweyl souil der fur- pindigen dolmetschen jetzt in Teiitschen 1 I landen seind / das jr kainer den ge- schichtschreyber Dictym Cretensem (wOlcher selber personlich vor Troiam gelegen / vnd den selben krieg nach gruntlicher warheit / wie er sich dann auch verloffenn / trealich beschribenn hat ) zil verdolmetschen sich nie annemen hat w011en " . (109) Cfr. supra, noot 106. 45 Ook bij ons zal Cornelis van Ghistele erop wijzen dat geleerden in het Europa van toen Griekse auteurs als een Homerus, Euripides en Sopho- cles „ ende noch meer ander int Latine ouer gheset'' hebben ; en zulks doen ze nog , daghelijcx ' . Zo wordt de klassieke literatuur van Hellas in 't Westen gemakkelijker toegankelijk, en zo wordt ook zij, gedeel- telijk althans, opgenomen in die rijke en verscheiden pool van klassieke teksten die toen overal in West-Europa door Italianen, Duitsers, Fransen en Spanjaarden in hun moedertaal overgezet, gedrukt en verspreid wor- den. De ondervinding van elke dag leers dit, want dit vertaalwerk staat niet stil, wij1 alle Westeuropeanen (de Engelsen bestaan voor hem niet) in hun „ tale daghelijcx ( soe men siet ) ouersettende zijn " (Ho). Met deze standvastig aangroeiende produktie bleven drukkers of , boecvercopers " niet zitten : de lage aanmaakkosten werkten de ver- spreiding van het drukwerk in de hand, zoals o.m. een Nicolaas van Winghe dit bij ons in zijn Bijbelvertaling van 1548 opmerkte, nl. in zijn stuk : „Een goet onderwijc van die weerdicheyt / nutticheyt / ende diep- heyt der heyligher Scriftueren" van 1548 (111). Er was tevens de leeshonger van 't groot publiek die stilling eiste, ge- deeltelijk ook door vertalingen, zoals een Duits vertaler dit liet uitschij- nen. Het omstandig getuigenis terzake van een Flavius Josephus-vertaler, nl. dezelfde Nicolaas van Winghe (112\ ,) en dit van de maker van Jose- (11°) Terentius : Terentius Comedien. Antwerpen, S. Cock, 1555. In zijn , Tot den Leser " : , Maer waerom dan hebben so veel gheleerde mannen de Griecxsche Poeten / ghelijc Homerum Euripedem / Sophoclem / ende noch meer ander int Latine ouer gheset / en noch daghelijcx doen : wort de Griecxsche sprake ( die soe groot gheacht is ) daer door eenichsins vercleynicht ? Ende noch ooc / meest al dwelck men int Latijn bescreuen vint / de Italianen / Ouerlanders / Franchoysen / ende de Spaensce natie elck in zijn tale daghelijcx ( soe men siet ) ouersettende zijn ". (1 11) Cfr. supra. ) Flavius Josephus : Seuen boecken / van die Joetsche oorloghe. Antwerpen, (112\ 1580. Cfr. fol. χ ij. Nieuwsgierigheid en leergierigheid zijn de mens aangeboren, schrijft de vertaler, Nicolaas Van Winghe : „ ... aengesien dat die menschen on- der veelderhande lusten vander natueren ingheplant / oock een sonderlinghe be- gheerte ende lust hebben / om alderhande onbekende oft vreemde dinghen te we- ten / ende van alles kennisse te hebben / so gheschiet dat veel lieden gheen dinck lieuer en doen / dan Hystorien / Croniken / ende oude voorleden gheschiedenissen lesen / oft hooren van voorleden tijden / verre landen / oft vreemde volcken / oft van bysonder merckelijcke personen / midts dat sy daer door kennisse crijghen van veelderhande saken ende vremde gheschiedenissen / die som seer ghenoechlijck 46 phus Teutsch, met name Kaspar Hedio (113), in de voorredes van hun bewerkingen van het oeuvre van de Joodse historicus, zijn in dit verband veelzeggend . Het is ook niet toevallig dat de meeste verklaringen van dien aard in liminaria van vertalingen van historische werken afgelegd worden. Histo- risch werk werd beschouwd als lectuur die in de rangorde van waarde en nut onmiddellijk na de bijbel geplaatst werd (u4) Het nut van het raadplegen van geschiedkundig werk — antiek of modern — was onmis- kenbaar en in de XVIde eeuw algemeen erkend. Zelfs meer : het Hora- tiaans ideaal , utile dulci ' werd bier in zijn volheid verwezenlijkt. Het zal moeilijk vallen een titelblad of voorwerk van een vertaling van een historisch werk te vinden waarin niet betoogd wordt dat de lezer bij de lectuur van dit geschrift baat vinden zal, en tevens aangenaam be- koord zal worden. Een paar voorbeelden ! Op het titelblad van de Duitse vertaling van een werk van Francesco Guicciardini wordt ons verzekerd dat dit werkje „ sehr nutzlich vnnd lustig zu lesen " is (115), en dat echoot in de aanhef van de opdracht die hij als volgt inzette : , WJe nutzlich vnnd lustig / ... I Historien alien menschen zulesen sind / kan man nicht gnugsam ende som oock profijtelijck zijn om lesen / dwelck aenmerckende sommighe Dich- ters / Schrijuers ende Prenters / haer eyghen bate meer dan tGhemeyn profijt soe- ckende / aenghesien dat sulcke Boecken seer ghesocht ende wel vercocht pleghen te werden / hebben in voortijden vele verscheyden ydele ende loghenachtighe Hystorien ghedicht / gheschreuen / oft oock gheprent / die sulcke wt haren eyghen hoofden versiert hadden / ... " . (113) Flavius Josephus : Josephus Teutsch ... Durch D. Caspar Hedion. Strass- burg, 1531. Cfr. fol. [= ill - c:7-iij : , Dieweil ich aber seyther auch von etli- chen eiiwer meiner gnedigen herren / vnnd andern verstanden / wie das mann nach vertolmetschung Josephi ( ... ) fragens vnd begird habe / hab ich auch in sol- chem souil mir maglich gewesen ist / I I vnd ichs der Exemplar halben gernOcht zu wegen bringen / den gantzen Josephum angefangen z5 verteiitschen / vnnd ( Gott sey lob ) die sach gliickseliger dann ich anfencklich selbst verhoffet / zum end bracht / ... ''. (114) Olav Magnus : Beschreibung allerley Gelegenheyte / Sitten / Gebrauchen vnd Gewonheyten / der Mitnachtigen V6lcker. Strassburg, 1567. Cfr. [ a vj ] : , Wie denn die lesung derselbigen [ = Historien ] / neben der heiligen schriffte / eyn recht Thrstlich werck / vnnd zu Regierung Land vnd Leuthe seer dienstlich / vnd derohalben wolwindig ist / ... " . (115) Francesco Guicciardini : Grundtliche Vnnd W/arhafftige beschreibung aller Furnemen Hi stori enn Ietzund ... in Teutsch gebracht. Durch Magistrum Georgium Forberger. Basel, S. Apianus, 1574. 47 sagen I ... " (116,.) En ook de opdracht van de Hegesippus-bewerking beklemtoont het belang van historische lectuur (117). Men vertaalde ; men vertaalde zelfs veel ; uit sommige sectoren werd bij voorkeur overgezet, te meer daar een nieuw mechanisch procede een vlugge, goedkope en ruime spreiding van teksten mogelijk maakte en er geleidelijk en gelijktijdig zich een gretig lezerspubliek ontwikkelde. Allerlei drijfveren hebben hier een rol gespeeld, o.a. nationaal zelf- besef, gevoel van wedijver onder naties, persoonlijke ambitie of plichts- besef, etc. (118). * De vraag kan echter gesteld worden of er buiten deze beschouwingen — van diepere of van minder grondige, van algemene of van persoon- lijke aard — zich geen andere deden gelden die met taal en taalgebruik te maken hadden en die sommigen meteen tot het vertalen van vreemde teksten hebben bewogen ! En die waren er gewis ! De vraag die hier gesteld wordt spitst zich op het plan van de taal toe. Ons probleem hic et nunc is te achterhalen welke overwegingen, rede- nen of feiten in het vlak van de taal vertalers van toen toch aangezet of gedreven hebben om zich aan 't vertalen te wagen, al werd geregeld be- weerd en betoogd — ook door de meesten onder hen — dat in hun taal juist en klaar te vertalen moeilijk was, al werd of en toe zelfs voorgehou- den dat het onmogelijk was. (116) Francesco Guicciardini : Grundtliche Vnnd Warhafftige beschreibung aller Furnemen Hi storienn . Basel, 1574. Cfr. fol: ):( ij : „ WJe niitzlich vnnd lustig / ... / Historien alien menschen zulesen sind / kan man nicht gnugsam sagen / vnd ist auch vnnOtig / dieweil jederman von jhm selbst solches verstehet / daher sie denn auch bey alien VOlckern vnnd alien stenden / vor alien andern schrifften in grossem brauch sind ". (117) Hegesippus : Egesippus Tatsch. Strassburg, 1532. Cfr. fol. ij : , Dann ob gleich vnder disen zweyen historischreibern / Josepho vnnd Egesippo / keiner / oder ein ringer vnderscheid were / der doch mercklich ist / noch dannocht so hat es bede / sein lust vnd nutz / solche wichtige ding / mer dann bey einem histori schreiber zulesen ". (118) Het opstel in Verslagen en Mededelingen van de Kon. Academie voor Ndl. Taal- en Letterkunde. Jg. 1981. Cfr. p. 123-144 : „ Verkenningen in vroeger vertaalwerk 1450-1600. De „ anderen" vertaalden ook !" . 48 Deze beweegredenen zijn, blijkens verklaringen van vertalers in de li- minaria van hun vertalingen, van zeer uiteenlopende aard. Vertalers willen soms het tastbaar bewijs voorleggen dat vertalen in hun landstaal wel mogelijk is. Sluiten hierbij aan een zeker aantal geestesge- noten die hun vertaalwerk in een ruimer kader willen gezien hebben, en die erop uit zijn, in eerste instantie zelfs, te bewijzen dat vreemd werk in eigen taal overzetten even goed mogelijk is als in welke andere taal ook. Een derde groep omvat dan hen die vertalen omdat zij in vertaalwerk een middel zien om zich in 't gebruik van hun taal te oefenen. Ook zijn er die vertaalwerk beschouwen en beoefenen als middel ter verheffing, verrijking en vervolmaking van hun landstaal. Voor andere vertalers is vertalen dan weer als het bewandelen van een weg die hen leiden moet tot een klaarder, scherper en juister inzicht in, en een grondigere kennis van het Latijn of van het Grieks, de taal van hun basistekst. Het ligt voor de hand dat in meer dan een geval de motivatie meer- voudig zijn kan. II. WAAROM WERD ER VERTAALD ? a. Vertalen in eigen taal is mogelijk Een reden om zich aan het overzetten van een tekst te wagen — want in de ogen van velen was het een vermetele en overmoedige, om niet te zeggen, onmogelijke onderneming — was de verbeten wil aan twij- felaars en critici het bewijs te leveren dat vertalen in de eigen landstaal vast en zeker doenlijk was. Een dergelijke stellingname was verant- woord ; een dergelijke affirmatie zelfs nodig. Inderdaad, zelfs in deze eeuw, die toch de periode van de herwaardering van de westerse talen op bijna alle fronten was, leefden in sommigen nog altijd tergend-taaie diepingewortelde vooroordelen betreffende de aard, karakteristieken en mogelijkheden van de landstalen voort. Nochtans, al blijken toenma- lige vertalers weinig van de literatuur van de Middeleeuwen of te weten, dat er vertaalde volksverhalen toen in omloop waren, en betrekkelijk vroeg zelfs in druk werden verspreid, was hun alleszins niet onbekend. De uitval van een Nicolaas van Winghe tegen dit voort lectuur dat ook in de XVIde eeuw een zekere populariteit kende, is veelzeggend (119). (119) Flavius Josephus : Seuen boecken / van die Joetsche oorloghe. Antwerpen, 1580. Cfr. fol. - ij : Nicolaas van Winghe, de vertaler, klaagt de plaag van het suc 49 Daarenboven, een Don Quichotte-houding was hun stellingname niet ! Konden zij zich trouwens niet op een eeuwenoude traditie en op een stel illustere voorgangers beroepen ? Hadden b.v. de Romeinen geen Griekse geschriften in hun moedertaal vertaald ? Cornelis van Ghistele maakt dan ook in zijn Terentius-vertaling een toespeling op de vertaal- activiteit van , so veel gheleerde mannen ' die Grieks werk in 't Latijn vertaalden ! Dacht hij dan alleen aan humanisten van zijn dagen of om- sloot hij daarin eveneens Romeinen van vroeger die Griekse geschriften vertaald hadden (120) ? Een zestiende-eeuwse vertaler als de Duitse Caesar-vertaler Philesius Ringmann had reeds in 't begin van de eeuw gesignaleerd dat sommige Latijnse vertalingen van Griekse geschriften die door Romeinen in de klassieke periode gemaakt waren, geen aangename lectuur voor oor of geest vormden wij1 ze slaafse woordelijke vertalingen waren : , zu vil getrwlichen von wort zu wort ' (121). Bij ons was het Nicolaas van Winghe die in zijn bewerking van de Bellum judaicum over zijn ervaringen met Latijnse vertalingen van Grieks werk spreekt (122). Dat anderzijds gewijde geschriften vertaald en devotieboekjes en le- gendenverzamelingen in de volkstaal overgezet en in de volkstaal ver- spreid waren, kon hun evenmin onbekend zijn. ces van de vervalste „Hystorien / Croniken / ende oude voorleden gheschiedenis- sen " aan die toen „ ghedicht / gheschreuen / oft oock gheprent " werden „ die dicmaels nerghens toe en dienen / dan den tijt ( die bouen maten costelijck is) on- nuttelijck ouer te brenghen / ende somtijts oock veel onnutte ghedachten ende quade lusten daer wt te crijghen / als zijn die Hystorien vanden vier Heyms kin- deren / van Amadijs en Gaulen / Coninc Karel ende Elegast / ende dyer gelijcke meer ander in Walsche ende duytsche " . (120) Terentius : Terentius Comedien. Antwerpen, 1555. (121) C. J. Caesar : Julius der Erst Romirch Keiser von seinen kriegen. Strass- burg, 1507. Cfr. fol. [ A ij"°]. (122) Flavius Josephus : Flauij Josephi ... seuen boecken van die Joetsche oor- loghe. Antwerpen, 1580. Cfr. fol. -. iij - [ -. iij "° Hieronymus had Josephus , den Griecxschen Liuium " , genoemd " , hem oock seer verwonderende dat sulck een Hebreeusch man van ioncx in die Hebreeussche schriftueren ghewent ende ge- oeffent / die Griecxsche tale hadde so volcomelijck moghen leeren / ende so veel Griecxsche boecken lesen / als by een gheboren Grieck had = I I de gheweest / ende van ioncx anders niet gheleert en hadde / welcke conste van spreken die o- uersetters int Latijne veel te min wy wt den Latijne in Duytsche niet wel en heb- ben moghen volgen om der talen ongelijcheyt in manieren van spreken " . 50 Al dit vertaalwerk neemt echter niet weg dat bepaalde vooroordelen tegen 't bezigen van de volkstalen in sommige sectoren van 't geeste- lijk en 't intellectueel leven of en toe oprispten. Ze waren zo oud als de straat en zaten diep vast, niet alleen in het wereldlijk vlak doch ook in aangelegenheden van geestelijke aard. Vooroordelen bestonden inderdaad niet alleen op het stuk van sprei- ding van wereldlijke literatuur in de volkstaal. Er bestond van oudsher in de pas gekerstende westerse landen benoorden de Alpen een zeker scepticisme betreffende de mogelijkheden van de landstalen terzake. Otfrid von Weissenburg die in de IXde eeuw een bewerking van Evan- gelieteksten in 't Frankisch leverde meende in 't Latijns voorwoord van zijn bewerking 't aanwenden van deze taal te moeten verantwoorden. De reden ? Van deze taal werd toch beweerd dat zij , inculta et indisci- plinabilis " was ! M.a.w. inzake grammaticale structuur stond de gebrui- ker van deze taal voor een chaotische toestand. Erger dan dit ! Deze taal was „ indisciplinabilis " , d.i. voor regeling en orde uiteraard zelf niet vatbaar. En dit gold niet enkel op het , grammaticale ' plan ! Hoe lang zal men ten andere bij ons, in Engeland en in de Duitse taalstreek niet horen en lezen moeten dat de landstaal door sommigen als een „ bar- baarse " taal beschouwd werd die voor wetenschappelijk of litterair ge- bruik niet als een volwaardige cultuurtaal kan beschouwd worden ? Hoe lang zal het niet duren eer ook in het geestelijk vlak, na de wonderbare bloei van de vertaling van Bijbelteksten in de westerse volkstalen ook bier de ogen zullen opengaan ? Paradoxale tijd inderdaad ! Want inmid- dels bloeide er in deze Germaanse landen in dicht en later eveneens in proza, fris en ferm een rijke literatuur open, waarvan ons nog enkel een brok gaaf of gedeeltelijk ongeschonden, bereikt heeft. Dit alles terwijl, of zelfs soms voor men in de XVIde eeuw deze denigrerende opvattin- gen inzake waarde en gebruiksmogelijkheden van deze talen door taal- kundige argumenten terloops of systematisch trachtte te weerleggen, en tevens door geschriften in deze talen — op allerlei gebied — zowel als door praktische realisaties o.m. op het stuk van spraakkunst, spelling en lexicografie de volwaardigheid van de westerse talen trachtte in het licht te stellen. Werk van lange duur. Er lag inderdaad al een goed stuk van de XVIde eeuw achter de rug, voordat de meeste vooropgezette meningen terzake in het cisalpijns gebied uit de weg geruimd waren. In dit valoriseringsproces van de westerse talen hebben ook vertalers een rol gespeeld. Ze deden dit in het theoretische vlak zowel als op het praktische plan, door hun verklaringen en door hun vertaalwerk zelf. In- 51 derdaad, in de liminaria van hun vertalingen stellen ze soms de diagnose — anders gezegd : leggen ze beweringen die terzake geuit werden, of ver- klaringen, die in verband met de aanwendingsmogelijkheden van de landstalen afgelegd werden, vast. Doch bij een nuchtere, koele consta- tatie bleef het meestal niet. Veelal koppelen ze daaraan beschouwingen en argumenten om de bruikbaarheid van de landstaal te betogen. Het vertaalwerk zelf dat ze voorleggen moet daarenboven voor ieder- een die te goeder trouw is het tastbaar en onwederlegbaar bewijs zijn dat een poging om in de landstaal te vertalen niet noodzakelijk op onover- komelijke moeilijkheden stranden moet. * Uit elk taalgebied, dat tot hiertoe bij deze „ verkenning " betrokken werd, kunnen een paar gevallen aangehaald worden ter illustratie van de uitgesproken wil van vertalers om door hun vertaalwerk de bruikbaar- heid van hun taal terzake te bewijzen. Duits Een meester in 't vak, Gregorius Heinburg, had Niklas von Wyle eens voorgehouden dat bijna alle , figurae grammaticales " en , colores re- thoricales " , die in 't Latijn aangewend werden, ook in een Duits ge- schrift van toepassing waren. Niklas von Wyle wilde de validiteit van deze bewering nagaan, vertaalde in 't Duits en kwam tot dezelfde con- clusie als zijn zegsman (1"). Ging allicht zijn belangstelling eerst naar de stilistische mogelijkheden van het Duits, feit is dat het Duits als taal in hun beider ogen — van Heinburg en van von Wyle — een volwaar- dig instrument voor beoefening van kunst en wetenschap was. In de Duitse taalstreek is er ook de uitspraak en het vertaalwerk van Willibald Pirckheimer. Deze Duitse humanist die niet alleen uit 't (123) Nicolaus von Wyle : Translation ... des hochgeachten Nicol. von IFyle ... etlicher Bucher Enee Siluii Florentini. Augsburg, 1536. Cfr. fol. [ a iij" j : „ ... ( der Doctor Gregorius Heinburg ) der zii meinen zeyten zil Niirenberg ... auff einmal zil mir redet : das er inn der Lateinischen Rethorick / ein wenig etwas fund / zil zyerung vnd hofligkayt lOblichs gedichts dienende : das nit inn dem teatsche auch statt haben / vnnd zil zierung sollicher teiitscher gedichten / als wol gebrau- chet werden mOcht / als inn dem Latein / etc. ' . — Ietwat verder : , Auss der satzung Prisciani de verbi propinquioris conformatione also / vnd dem gleich mu- gen die Colores rethoricales / vnnd die Transumptiones gar nahe alle inn teiitschen gedichten wie inn dem Latein gebraucht werden : ... " . 52 Grieks in 't Latijn vertaalde, doch ook Latijns werk in 't Duits overzette, schreef in een brief aan Johann von Schwarzenberg het volgende : , Zum dickern mal hat E. G. von mir gehort das meines bedunckenns muglich sq alle ding So jn einer sprach geschriben sind jn ein anndre verstennt- licher weys zubringen / vnangesehen das jr etlich vermainen vnmoglich zu sein / das latein volkomen jns teutsch zuverwandeln ' (124). Hij noemt deze laatste bewering een , jrrsal " ; 't is niet 't Duits, 't zijn de taal- en talenkennis en de stijlopvattingen van de paladijnen van deze theorie zelf die hier fout zijn ! Niet minder kordaat is Hieronymus Ziegler. In zijn Boccaccio- vertaling meent hij nog te kunnen vaststellen dat het Duits vele Duit- sers nog immer als een ruwe, ongeschaafde taal aandoet ; leden van an- dere naties, die geen Mad voor hun mond nemen, blijven het Duits nog immer als een barbaarse taal beschouwen (125). * Nederlands In het Nederlands taalgebied is het nog rond het midden van de XVIde eeuw dat Jan Gymnick — niet een vertaler, doch een uitgever uit het Antwerpse ! — meent zich te moeten schrap zetten tegen alien die het Nederlands toen nog afschilderden als een taal die voor vertaalwerk on- geschikt zou zijn. Volgens sommigen was ze immers „ aerm / ongheciert I oft onbequaem ' (120 .) In de opdracht van zijn Nederlandse-Livius- uitgave van 1541 zette hij zich in niet mis te verstane termen tegen deze beweringen af. Tevens laakte hij daarin het defaitisme van bepaalde tijd- genoten. Daartegenover stelde hij zijn optimistische visie op de gunstige (124) Cfr. supra. De volledige oudst bewaarde versie van deze brief is te lezen in : Niklas Holzberg : Willibald Pirckheimer. Griechi scher Humanismus in Deutschland. Munchen, Fink Verlag, 1981. Cfr. p. 237. — Dezelfde tekst — op enkele spellingsvarianten na — is eveneens te vinden p. 65 in Teatrum Virtutis et Honori s ; Oder TugendBfichlein ... jetzo erst an tag geben. Nurenberg, 1606. (125) G. Boccaccio : Fornemmste Hirtori en vnd exempel von Viderwertigem Gluck. Augsburg, 1545. Cfr. fol. ij : „ ... so hat yhe das Latein / in alien dingen zu beschreyben mer kunst / holdtsligkait / vnd aigenschafft der wOrter / dann vnsere TeUtsche spraach / wOlche Von art grob / vnnd von andern Nationen all- zeit Barbarisch genennt wirt ". (126) Titus Livius : Titus Liuius, Dat is / de Roemsche hi storie oft Gesten. Ant- werpen, 1541. Cfr. fol. *ij : Jan Gymnick kan niet begrijpen , dat onse nederlant- sche taele also aerm / ongheciert / oft onbequaem ghehouden wort... / ". 53 ontwikkeling van het Nederlands tot een volwaardige cultuurtaal. In zijn ogen leverde zijn Livius-uitgave tevens het bewijs van de deugdelijkheid van de Nederlandse taal op het stuk van vertaalmogelijkheden. Oefe- ning en beoefening zullen haar tot voile ontplooiing brengen, en van haar een volwaardige cultuurtaal maken. De geschiedenis van het Latijn is daar om de mogelijkheden van de opgang en ontwikkeling van een taal dank zij , oefening en beoefening ' te bewijzen. Nederlandsspre- kenden zouden derhalve niet mogen versagen ; vertaalwerk in eigen taal is mogelijk ; in dit geval is het zelfs noodzakelijk. * Engels De Engelsen bleven op dit stuk niet achter, zij het ook dat in hun uit- spraken terzake stijl- en taalbeschouwingen veelal door elkaar spelen. Zo kleeft een zekere dubbelzinnigheid de verklaringen van de Engelse ver- taler van fragmenten van de Aeneis aan. Inderdaad, door zijn vertaling The seuen first bookes of the Eneidos (London, 1558 ) wolde Thomas Phaer in de eerste plaats het bewijs van de stilistische en verstechnische mogelijkheden van het Engels leveren. Ook in zijn voorwoord tot de dichtbundel van de Earl van Sussex ( 1557 ) is het de betekenis en waarde van het Engels als dichterlijke taal die hij voornamelijk beklemtoont, en niet de intrinsieke kwaliteiten die het Engels als bruikbaar en volwaardig vertaalinstrument zouden eigen zijn ("7). Subtiel is eveneens de uitspraak van een Sir Thomas Elyot, die de Ad Nicoclem van Isocrates vertaalde. Voor hem was deze vertaling een test ! Voor hem rees de vraag : is het Engels een taal waarin even gevat en even juist als in 't Grieks filosofische ideeen — zoals deze door een Isocrates uitgedrukt werden — te verwoorden zijn ? Overeenkomsten tussen deze twee talen waren hem na dit experiment klaarder dan vroeger voorgeko- men ; het Engels bleek aan zijn verwachtingen te hebben voldaan (128). * (127) Cfr. hierover : R. F. Jones : The Triumph of the English Language. Stan- ford Cal., 1953. Cfr. p. 170. (128) Isocrates : The Doctrinal of Princes made by the noble oratour Isocrates. London, 1534. Cfr. fol. A ij : , I haue translated out of greeke ... to thintente onely that I wolde assaie, if our Englisshe tunge mought receiue the quicke and propre sentences pronounced by the greekes. And in this experience I haue founde (if I be not muche deceiued) that the forme of speakyng, vsed of the Greekes, called in greeke, and also in latine, Phrasis, muche nere approcheth to that, whiche at this daie we vse : than the order of the latine tunge : I meane in the sentences, and not in the wordes : ... ". Bijzonder belangwekkend is de korte commentaar hierop door R. F. Jones : The Triumph ..., p. 13, voetnoot nr. 25. 54 b. Vertalen in eigen taal is even goed mogelijk als in om het even welke andere taal Dat af en toe in verklaringen van vertalers allicht een nationalistische noot doorklinken zou ligt in de aard der dingen. Vertalers die hun werk verdedigden, m.a.w. die het goede recht van het overzetten en het ver- spreiden van litterair vreemd goed bepleitten, wezen niet alleen op de uitvoerbaarheid van een dergelijke onderneming, doch zetten zich ook in om meer in 't bijzonder de nadruk te leggen op het feit dat hun moe- dertaal — zowel als welke andere moderne taal ook — ter vertaling van wat ook kon gebezigd worden. Zo hielden zich een Pirckheimer noch een Gymnick strikt aan algemeen-geldende uitspraken, maar ze dach- ten hierbij ook, of zelfs eerst en vooral, aan hun eigen taal. Trouwens, wat anderen konden, waarom zou dit voor hen als onmogelijk gelden ? Dit was een redenering die dan ook in meer dan een opdracht, voorrede of inleiding door vertalers of hun uitgevers zou gehouden worden (1"). Soms ging men nog vender ! Wie zou durven beweren dat men in zijn eigen taal soms geen vertaling van een uitheems werk zou kunnen le- veren die zelfs , beter " zijn zou dan deze die een anderstalige collega in eigen taal van hetzelfde werk gemaakt had ? Een dergelijke mening was een Dirk V. Coornhert toegedaan. Inderdaad, zo sterk was diens ge- loof in eigen kunnen en in de mogelijkheden van het Nederlands van toen dat hij een Nederlandse vertaling van Seneca meende te kunnen voorleggen die inzake juistheid, klaarheid en leesbaarheid een bestaande Duitse overzetting overtreffen zou (139. * c. Vertalen is een middel om zich te oefenen Vertalen werd af en toe als oefening beschouwd en bedreven. Als taal- oefening ; ook als stijloefening (131). Sommigen zagen in een overzet- ) Mag ik hier naar een van de vorige , Verkenningen ' verwijzen, nl. De (129\ „anderen" vertaalden ook ! P. 123-144 in : Versl. & Meded. v. d. Kon. Acad. voor Ndl. Taal- en Letterkunde. Jg. 1981. (130) L. Annaeus Seneca : vanden Weldaden ... in nederlantsch vertaelt duer Dierick Coornhert. Haarlem, 1562. Cfr. fol. [*2v0]. Hij wou bewijzen dat de „seuen boecxkens" „claerder ende verstandelijcker in nederlantsche vertaelt moch- ten werden " dan in de Duitse vertaling het geval was. (131) Daarover ging het al in een vorige , verkenning ", in 1982 verschenen, nl. Vertalen als taaloefening. P. 98-126 in : Versl. & Meded. v. d. Kon. Acad. voor Ndl. Taal- en Letterkunde. Jg. 1982. 55 ting een middel om zich in 't correct bezigen van eigen taal te bekwa- men ; anderen beschouwden vertaalwerk als een gelegenheid om zich in het stijlvol hanteren van de taal waarin ze vertaalden te vervolmaken. Dit mocht een klassieke taal zijn die zij leerden, of een moderne — ei- gen of vreemde — die zij dagelijks bezigen wilden. Vertalen wend dan als een leerschool beschouwd, als een praktische inleiding in de ars recce dicendi en in de ars bene dicendi. Taal en stij1 willen scheiden is zich aan een subtiel koorddansersspel wagen, te meer daar vertalers zelf, nu het ene, dan weer het andere aspect van hun beweegreden accentueer- den. Denk aan het geval Sir Thomas Elyot ; denk aan de uitspraak van de wijze classicus Nicolas Grimald. Voor Grimald was vertalen blijkbaar een goede oefening in de beheersing van eigen taal. Doch nu eens was taal voor hem een uiterst genuanceerd, zij het ook koel en nuchter com- municatiemiddel, dan echter weer plots een geraffineerde kunstvolle uit- drukkingsmogelijkheid van ideeen en gevoelens (132). Anderen daaren- tegen houden van klaar en strak getrokken lijnen en blijken eerst en vooral, zoniet uitsluitend, in vertaalwerk de gelegenheid te zien om hun vaardigheid in artistieke expressie te verfijnen. Zette een Willibald Pirck- heimer zich aan de vertaling van een werk van Lucianus dan zou hij dit beschouwd hebben als een Latijnse stijloefening (133). Het is eveneens in diezelfde geest dat een Jan Moretus zich in 1584 aan de vertaling van Justus Lipsius waagde. Ook hier waren het stilistische overwegingen die als verantwoording voor zijn poging tot vertaling doorwogen (134). (132) Dit lijkt me alleszins de betekenis.te zijn van zijn opdracht van de verta- ling van de de Officiis die hij in 1556 drukken liet, d.i. : M. Tullius Cicero : Thre bokes of duties ... turned into english by Nicolas Grimalde. London, 1556. Cfr. fol. [ CCVIv°] : „ Be it so, one bathe neyther the latine, nor the english elo- quence : yet, by the benefite of nature, sythe a man may do much : namely if he therto adioyne vse, & exercise : here is for him occasion bothe to whet his wit, & also to fyle his toung. For allthough an English man bath his mother toung : & can talk apace, as he lerned of his dame : yet it is one thing to title tattle, I wott not how, or to chatter like a iaye : & an other, to bestowe his wordes wiselye ". (133) Volgens : Karl Schottenloher : Die W/idmungsvorrede im Buch des 16. Jhts. Munster (Westf. ), Asschendorffsche Verlagsbhdl., 1953. ( Reformationsge- schichtliche Studien and Texte. Heft 76/ 77 ). Cfr. p. 14-15. (134) Justus Lipsius : Twee boecken vande Stantvasticheyt. Antwerpen, 1584. Cfr. fol. *3 : Jan Moretus verklaart : ik heb , sommighe Capittelen daer wt begost ouer te setten / meer om te beproeven al spelende / oft die rijckelijcke schoon ver- cierde Latijnsche wtspraeck ( die ick stoutelijck wel mach segghen dat den Autheur / als de croon der gheleerden / eyghentlijcken nu heeft) in onse Duytsche tael so soude moghen ouergheset ende naegevolcht worden ... " . 56 Dit neemt niet weg dat veelal vertalingen als doelmatig middel voor 't aanleren van een landstaal, zelfs van de eigen moedertaal beschouwd werden. Duitse vertalingen konden, volgens Niklas von Wyle, die dit reeds in 1478 schreef, door leerlingen, die zich in hun moedertaal be- kwamen wilden, als oefenlectuur gebruikt worden. Door het lezen van deze teksten in de landstaal zou in hen op een geheimzinnige, door nie- mand to ontraadselen wijze, geleidelijk een neiging tot het verwerven van een onbetwistbare vaardigheid in het hanteren van het woord groeien, of het nu om 't gesproken of om het geschreven woord ging, om proza of om dicht. Door deze zielsgesteldheid en kunde zouden ze zich van anderen wezenlijk onderscheiden (135). Twee voorwaarden dienden echter vervuld : ten eerste moest het een juiste en goede Duitse vertaling zijn die in een zwierige en onberispelijke taal de Latijnse tekst weergeven zou ; ten tweede moest de basistekst zelf door een zuivere en correcte verwoording uitmunten (136). De daad bij het woord voegend is het in deze geest dat hij een stuk van Aeneas Sylvius Piccolomini ver- taalde dat in 1478 ten behoeve van jongelui, voor wier opvoeding en opleiding hij instond, verscheen. Hij moest ze o.m. , inn obgemelter kunst / schreybens vnd dichtens zia Instituieren / zii leren vnd zil vnder- weysen " ("7). * (135) „ Vnd sagend die bayd / das durch solich emsig lesung gater vnd zierli- cher gedichten : dem lesenden menschen / haymlich vnnd verborgenlich nach vnd nach wachse / ein naygung geschickligkayt vnd art : das der seib mensch auch auff solliche formm vnd mass / arten zil reden / zfi schreyben vnd zil dichten ". Cfr. Fol. A iii. [ De titel van het werk waaruit dit citaat komt was nog niet ingevuld. Denkelijk gaat het om de uitgave die reeds in de noten ( 85 ) en ( 123 ) werd ver- meld, nl. Niklas von Wyle : Translation ... etlicher Bucher Enee Siluii Pogii. Augs- burg, 1536. Hetzelfde geldt dan voor de noten ( 136 ) en ( 137 ) ( MDS ) J. (136) ... er sagt : das ein yegklich teiitsch : das auss giltem zierlichen vnnd wolgesetztem Latein gezogen / vnd recht vnd wol getransferiert wer / auch gut zier- lich Teiitsch vnd lobs wyrdig / hayssen vnd sein miiesst / vnd nit wol verbessert werden moechte / dem allem nach... " . Cfr. Fol. A iij. (137) Hij vertelt dat zo : „ ... diser dreyer hoechstgelerter mannen raet vnnd lere / die mich bewegeten / das ich versilchen wok : etlich kostlich / zierlich vnd ver- ruempte Lateinisch gedicht von den gelertesten mannen vnser zeyten inn diser kunst : gemachet inn teiitsch zil bringen / vnd allermayst die / so disen meinen jungern lustig vnd kurtzweilig wurden zii. lesen : vmb des willen das auss dero em- siger lesung inn jnen die art wachs daruon obgemelt ist / ... " . Cfr. Fol. A iij. 57 d. Vertalen is een middel om de eigen taal te vervolmaken en haar prestige en gebruik te bevorderen In deze eeuw van opbouw en herwaarderictg van de westerse landstalen was vertalen in de ogen van bepaalde vertalers en promotoren van ver- talingen ook een middel om enerzijds bij te dragen tot de vervolmaking van deze talen, en ten tweede om hun gebruik te bevorderen en hun prestige te behartigen. Een taal wordt versoepeld en verrijkt, m.a.w. hanteerbaarder en voor 't litterair en wetenschappelijk bedrijf geschikt gemaakt, wanneer zij door schrijvers — scherpzinnige en rijkbegaafde geesten — niet alleen bestudeerd, doch ook in verschillende kennisge- bieden en in 't artistiek vlak met vaardigheid en kritische zin gebezigd wordt. , Conste / practijcke / ende scherpsinnicheyt ' liggen aan de ba- sis van haar veredeling, verrijking en volmaakte bruikbaarmaking. In dit vlak speelt ook vertaling een onmiskenbaar belangrijke rol. Overzetten uit het Latijn in eigen moedertaal, schrijft Jan Gymnick (138), is een vorm van beoefening bij uitstek, die bijdragen kan tot de verheffing van het Nederlands tot dezelfde graad van „ perfectie " als deze die het La- tijn bereikt heeft — het Latijn dat , doer scherpsinnighe ende vernufte mannen nu also vol / oueruloedich ende volcomen is... " (139). Dit was de theorie die Jan Gymnick, die onze eerste Nederlandse Livius-vertaling sponsorde en op de markt bracht, in de opdracht van deze uitgave voor- hield. In vertaalwerk zag hij een dubbele mogelijkheid : in casu ten eerste het onmachtig en pover geachte Nederlands van men nieuw bloed en leven toe te voeren, en ten tweede het gebruik en gezag ervan te ver- hogen, zodat het , meer ende meer gheoefent ende gheacht mach wer- (138) Titus Livius : Titus Liuius, Dat is / de Roemsche historie oft Gesten. Ant- werpen, 1541. Cfr. fol. *ij : „ Ist nu dat de Latijnsche spraecke doer conste / prac- tijcke / ende scherpsinnicheyt der gheenre diese gheoefent hebben tot alsucker per- fectien comen is / waerom hebben wy ons dan laten duncken / dat onse Nederlant- sche spraecke niet en soude moghen doer oefeninghe ende tractactie van de ghene diese wel verstonden ende daer in langhe haer gheoefent hebben tot volmaecktheyt connen comen ? Maer ist dat wy alsulcke werck ( te weten ouersetten in onser tae- len ) niet doer alsulcke persuasie / maer om dat ons den arbeyt verdroot ende te moeyelijck was achterghehouden hebben / voerwaer so moghen wy ons onser trae- cheyt wel scamen / dat wy om cleynder moeyten ende arbeyt so costelijcke ende profitelijcke scatten onderghehouden, is den ghemeynen man ontstolen hebben ". (139) Titus Livius : Titus Liuius, Dat is / de Roemsche historie oft Gesten. Ant- werpen, 1541. Cfr. fol. *ij. 58 den'' (140,. ) En aan het toenmalige Nederlands zouden dergelijke injec- ties toen best gelegen komen (141). ) Verrijking van de taal door vertaal- werk was een van de meest opvallende bijdragen tot de ontplooiing van de landstaal. Het contact met een andere, met een soms totaal vreemde wereld eiste uiteraard een uitbreiding van de voorradige woordenschat ter verwoording van de nieuwe begrippen en ter aanduiding van de nieuwe dingen waarover het in het uitheemse werk ging. Liefst gebeurde dit zonder beroep op vreemd taalgoed of op al te losse en omslachtige omschrijvingen (142). ) Hiermede hangt samen de strijd, ook via vertalin- gen, tegen het misbruiken van het vreemde woord, tegen de dreigende overwoekering van eigen taal door dit uitheems element. Inderdaad, in verschillende taalgebieden kwam er reactie tegen deze nodeloze invasie van vreemd goed. Ook in dit verband bleven sommige vertalers niet in gebreke en zetten ze zich in voor de , voorderinghe onzer talen zuive- ringhe ' , zoals D. V. Coornhert deze actie heette. Vertalers ijverden meestal voor een gematigd purisme. Vertalers mengden zich echter niet alleen in lexicale debatten ; zij lie- ten zich ook noodgedwongen in met spellingsproblemen, en ijverden voor een regeling van de orthografie van de moderne talen (143). (140) Titus . itus Livius : Titus Liuius, Dat is / de Roemsche hi storie oft Gesten. Ant- werpen, 1541. Cfr. fol. [ *iij vci : J. Gymnick sluit zijn opdracht of met de wens dat de , eerweerdighen wijsen ende seer voersienighen Heeren / Burghemeesteren / Sce- penen / ende Raedt "van de Stad Antwerpen , dese onse ionstelijcke dedicatie (schrijft hij ) van uwen goetwillighen ende onderdanighen dienare ende medebur- gher int goede ... nemene [ zouden ] ". En dit , op dat inden iersten doer desen on- sen arbeyt de kennisse van ouden autentijcken historien in onser moederliker spra- ken een beginsel hebbe / Ten anderen op dat de selue onse moederlike sprake doer dese oersake voortane meer ende meer gheoefent ende gheacht mach werden " . (141) Volgens M. L. Clarke was het feit dat het toenmalige Nederlands , as a li- terary medium " , undeveloped " was de eerste reden waarom Erasmus niet in 't Nederlands zou geschreven hebben. Cfr. de uitspraak van M. L. Clarke in de bij- drage The Educational Writings of Erasmus, p. 25-26 in : Erasmus in English. A Newsletter. (Toronto ), VIII, 1976. (142) Dezelfde opvatting terzake kleefde later een Leibniz aan. Deze was erop uit de vertaling te gebruiken als een middel om het in zijn ogen sedert de XVIde eeuw — sedert Luther — verwaarloosde Duits te verrijken. , Im Grunde geht es Leibniz nur darum, Uebersetzungen zur Bereicherung der Sprache und zur Gewin- nung von Wortern fruchtbar zu machen, von Wortern, die Umschreibungen un- notig machen ". Cfr. Winfried Sdun : Probleme und Theori en des Uebersetzens in Deutschland vom 18. bis zum 20. Jht. Miinchen, Hueber, 1967. Cfr. p. 21. ) Op deze plaats liet ik een onvoltooide zin weg ; er was tevens ruimte voor- (143\ zien voor een voetnoot ( MDS ). 59 Dit alles ligt in de lijn van hun ageren ten voordele van de westerse landstalen die, volgens hen, in menig opzicht als cultuurtalen de status en staat van de klassieke talen zoniet evenaren, dan toch benaderen kon- den. In de XVIde eeuw kon dit moeilijk anders ! Was het niet in deze pe- riode dat in alle westerse taalstreken met man en macht gewerkt werd aan de verheffing van de landstalen ? Vestiging van een rijke, zuivere, geregelde eenvormige eenheidstaal — een gemeenschappelijke taal naast en boven de talrijke dialecten — was de betrachting en gemeenschap- pelijke doelstelling geworden van velen die zich toen voor taal, litera- tuur en wetenschap interesseerden. Of deze ijveraars voor het recht, sta- tus en uitzicht van de landstalen onder invloed van reformatorische of van humanistische stromingen of tendenzen hebben gehandeld of om nationale redenen zich voor hun taal hebben ingezet, verandert niets aan het gemeenschappelijk einddoel dat ze beoogden : nl. het scheppen van een rijke, zuivere taal die in alle domeinen van het dagelijks leven, in gesproken en in geschreven vorm als volwaardige cultuurtaal doeltref- fend zou kunnen aangewend worden. Op cultureel gebied is dit een van de merkwaardige verworvenheden in de westerse geschiedenis. Hebben vertalers van toen op dit stuk ook hun man gestaan ? Of heb- ben ze deze beweging ten bate van de status en staat van de landstaal 144 langs zich laten gaan ( ) ? Het antwoord op deze laatste vraag is : neen ! Inderdaad, uitingen van de opvattingen die vertalers toen terzake voorstonden liggen over de liminaria van toenmalige vertalingen in op- drachten, voorredes en inleidingen te kust en te keur. Nederlands Weinigen zijn er die in de opdracht van een vertaling in 't Nederlands het probleem van zoveel hoeken uit bekeken hebben als de uitgever Jan Gymnick. Weinigen zijn er die zo hartstochtelijk en scherp zo vele po- sitieve bijdragen van vertaalwerk tot verbetering, verheffing, verfijning, verrijking van de landstaal in het licht gesteld hebben als Jan Gymnick. Ook de gunstige inwerking van vertaalwerk op het stuk van het verwer- (144) Ook dit probleem werd reeds onderzocht in monografieen die de jongste jaren aan de geschiedenis van de westerse talen in de XVIde eeuw gewijd werden. Cfr. supra. Wij bepalen ons bier en in wat onmiddellijk volgt tot de vermelding van bijdragen vanwege vertalers en dan nog voor zover we iets uit de liminaria van hun vertalingen ter aanvulling putten konden. 60 yen van vaardigheid in het schrijven en spreken van eigen taal heeft Jan Gymnick con brio uiteengezet. Ook was Jan Gymnick de overtuiging toegedaan dat in 't Nederlands vertalen tijd- en taalgenoten aanzetten zou om het Nederlands te gebruiken (145). Tegen het einde van de eeuw toen de strijd tegen het vreemde woord nog verre van geluwd was, zal de vertaler van Buchanan, Jan van Houtte, nogmaals de nadruk leggen op de wenselijkheid voor een ver- taler het bezigen van vreemde woorden tot het uiterste te beperken. Zijn vertaling van Buchanan wil een illustratie zijn van zijn opvattingen in dezen en tevens het bewijs zijn van de mogelijkheid het bastaardwoord zonder scha of schand links te laten liggen. Sommige taalopvattingen van Dirk V. Coornhert kan men o.m. ook uit de liminaria van zijn vertalingen aflezen. Verrijking en zuivering van het Nederlands zijn twee slagwoorden die ook in zijn opdrachten van vertaald werk opduiken. Lees er even de , toewijding ' van zijn , nieuwe of herboren vertalinge ' van Boethius op na, ofwel deze van de door hem vernederlandste de Officiis van Cicero ! De „ voorderinge ende verryckinge van onze moeders taal " of, zoals hij het vender in deze opdracht schrijft, de , meerder voorderinghe onzer ii talen zuive- ringhe ' (146), ) ziet hij niet in 't inschakelen van vreemd taalgoed ! Het opdiepen en kritisch opnemen van , oude vergeten ende versleten ne- derlantsce I I duytsch " is z.i. te verkiezen (1"). Het aanboren van deze (145) Titus Livius : Titus Liuius, Dat is / de Roemsche historie oft Gesten. Ant- werpen, 1541. Tweemaal heeft hij het over dit thema. Cfr. fol. *ij : , Maer ist dat wy alsulcke werck (te weten ouersetten in onser taelen ) niet doer alsulcke persu- asie / maer om dat ons den arbeyt verdroot ende te moeyelijck was achterghehou- den hebben / voerwaer so moghen wy ons onser traecheyt wel scamen / ... Nu om dat voortaen een ieghelijck hem vercloecken soude / so heb ick den wech voor in- ghegaen / ... ". — Cfr. fol. *iir : „Nu / eerweerdighe / wijse / ende voersie- nighe Heeren / op dat inden iersten doer desen onsen arbeyt de kennisse van ou- den autentijcken historien in onser moederliker spraken een beginsel hebbe / Ten anderen op dat de selue onse moederlike sprake doer dese oersake voortane meer ende meer gheoefent ende gheacht mach werden / ... so heb ick den seluen tot uwer E. ende der voorseyden stadt eeren ... inden druck laten wtgaen / ende den seluen uwer E. (na ouder costumen ) gedediceert ende toegescreuen... " . (146) ) Boethius : Boetius vande vertroosting der wysheyd. Leiden, 1585. Cfr. fol. A2, resp. fol. A2 - [A2v1. (147) Cicero : Officth Ciceronis ... vertaelt ... door Dierick Coornhert. Haarlem, 1561. Cfr. fol. [ *6 ] - [ *CI heeft hij het over de , roeckeloose versuymers der be 61 verborgen woordenschat is de aangewezen oplossing ter aanvulling van een woordvoorraad die toen soms maar al te schraal uitviel. Engels Vertalen van Latijns werk in 't Engels zou volgens John Palsgrave, de vertaler van The Comedye of Acolastus, bijdragen tot het vergroten van de eenvormigheid van de landstaal en tot het verzekeren van haar sta- biliteit (148). Duits De Duitse vertaler had natuurlijk ook zijn problemen. Bij het vertalen van wetenschappelijke bijdragen,. en niet 't minst van technische geschriften, stelde zich het probleem van de terminologie waarvoor er toen in de landstaal nog geen eigen tegenhanger voorhan- den was. Een tweede moeilijkheid dook op daar waar een benaming van een bepaald voorwerp, dat inmiddels ook verdwenen was, tezamen met het ding in 't ijle was opgegaan. Een nieuwe naam moest dan bedacht en voorgesteld worden. M. Herr vertaalde , herba medica ' door , heyd- nischer klee " en , Cythisum " werd , weisser klee " . De vertaler stelde grauen rijcdommen onser nederlantscher talen " en dan zijn wens : „ ... dat sulcke inden handen (somen seyt) spouwen ende wercx beginnen souden om onse sprake te beteren, van vreemde woorden te reynighen / van verdoruene te ghenesen / ende met haren eyghen natuerlijcken aert te eeren doort afschuymen, wtmonste- ren ende wech / barmen vande Latijnsche, walsche ende vreemde woorden : dat sy oock daer teghens vlijte souden doen om door henluyder grooten name van ghe- leertheyt het oude vergeten ende versleten nederlantsce I I duytsch weder int ghe- bruyck te brenghen, ... ". Dat in dit verband ook omzichtig moet te werk gegaan worden beklemtoont hij ietwat verder ( cfr. fol. [ *7"0] en [ *8 ] ). (148) THE Comedye of Acolastus translated into oure englysshe tongue, after ruche maner as chylderne are taught in the grammer schole, first worde for worde, as the latyne lyeth, and afterwarde accordynge to the sence and meanyng of the la- tin sentences : by chewing what they do value and counteruayle in our tongue. (Ti- tel van druk van 1540). Daarnaast : The Comedy of Acolastus. Translated from the Latin of Fulonius by John Palsgrave. Ed . . by P. L. Carver. London, 1937. (Early English Text Society. Or. Ser. Nr. 202 ). Uit de uitgave van 1937, p. 10 : „Fyrst, for if this kynde of interpretation maye take effecte, and be put in execution, not only the speache of your graces subiectes shoulde by that meane haue a great ad- uauntage to waxe vniforme, throughe out all your graces domynions, but also the englysshe tonge, which vnder your graces prosperouse reygne is comme to the hyg- heste perfection that euer hytherto it was, shulde by this occasion remayne more stedy and parmanent in his endurance, not onely by the well kepynge of his per- fection alredy obteyned, but also haue a great occasion to come to his most hyg- hest estate, ... ". (EETS. Orig. Ser. Nr. 202 ). 62 alleszins deze benamingen voor, doch zocht inmiddels raad en bijstand, gebeurlijk andere suggesties bij zijn lezers (149). Af en toe behielp men zich echter in dergelijke gevallen met vreemd leengoed. Te vaak, naar het gevoelen en de smaak van sommige Duitse theoretici van het woord en van bepaalde vertalers. Inderdaad, ook Duitse vertalers marcheerden soms op in de schaar puristen die voor de gaafheid van het Duits opkomen durfden. Zo een Kaspar Hedio ! In deze reactie tegen het inschakelen van 't vreemde woord is de strakke stellingname van Kaspar Hedio bijzonder opvallend. In zijn betoog in het voorwerk van zijn vertaling van de geschiedenis van de pausen en keizers van Sacchi de Platina verzet hij zich heftig tegen het gebruik — het overdadig gebruik althans — van vreemde woorden door schijnge- leerden. Zijns inziens sprong men toen te lichtzinnig met leenwoorden om, vooral in de administratie. Hij achtte dit onverantwoord wij1 het niet noodzakelijk was de sluizen voor deze vloed van neologismen open te zetten. Het Duits van toen was in zijn ogen een rijke en volwaardige taal. Dit nieuwe soort Duits was onder de handen van deze ijveraars voor de gewone man een onverstaanbaar jargon geworden, alleszins voor wie geen Latijn gestudeerd had. Daarenboven, dit toegeven aan derge- lijk snobisme en dit opgaan in deze vreemde praktijken druisten volgens hem tegen alle Duitse traditie in (150). (149) Lucius Junius Columella : Das Ackerwerck. Strassburg, 1538. Cfr. fol. A iiij - [ A iiij"] : , So hab ich auch mich eyner freiheyt gebraucht ( ... ) inn dem das ich ettlich ding genennt hab mit newen / vnd bei mir gewachsen namen ( ... ) als da ich herbam Medicam den heydnischen klee / vnd Cythisum den weissen klee nenn / die sunst keyn namen vnd erkantnis mehr 11 bei vns haben / wie ander vil ding / die etwann inn grossem werdt vnnd brauch gewesen / vnd yetz sampt jren namen verloren sind worden " . (150) B. Sacchi de Platina : Platinae Historia von der Bapst and Keiser Leben. Strassburg, 1546. Cfr. fol. [ Cein : , Demnach die Teiltsche sprach zu eigner ge- schrifft bracht / auch alter dingen wOrter an jr selbs reich vnnd volkommen gniig ist / klagen etliche trefliche menner / vber die Tetitschen Cantzler vnd Consisto- rischen schreiber, das sie die Teiitschen wOrter wider za Latin bringen / kOnnen nit ein linien on Latinische wort schreiben / so sie doch der Teiitschen gniig het- ten / machen das mancher gemeiner man so kein Latin kan / nit wissen mag was es bedeate / oder wie ers verstohn sol. W011en also vnser Tetitsch so ein ehrlich sprach ist / verachten / brauchen auch etwa falsche wort / so doch all ander spra- chen die vnser nit / ansehen / darauss kumpt das man nach vnd nach nit weiss was Teiitsch ist / In den alien Teatschen findet man kein Latin / sonder alles Teiitsche woe rter / . 63 Valentin Boltz, de vertaler van Terentius, beklemtoont zelfs dat het inzicht in het mysterieuze van het Latijn, , macht vns teiitschen / das wir [ druk heeft : mir ] erst anfahen vnser eygen spraach regulieren vnd wolstellen ' (151). , Regulieren ' ! Dat is wat ook H. Ziegler als heel belangrijk punt in de , verbetering ' van het Duits aanstipt (9. * e. Vertalen is een hulp voor Latinisten Vertalen zou ook een middel zijn om grotere vaardigheid in 't hante- ren van de zgn. target-language — de taal van de nieuwe versie — te verwerven. Deze mogelijkheid gold uiteraard niet alleen in verband met de moderne talen, doch ook op het stuk van de studie van de klassieke talen. Trouwens, antieke paedagogen hadden reeds dit procede als mid- del ter verdere bekwaming in een taal aanbevolen. Geen wonder dat hu- manisten zoals een Erasmus de overtuiging toegedaan waren dat uit het Grieks in het Latijn vertalen het aanleren van het Latijn bevorderen zou (153). Willibald Pirckheimer vertaalde Lucianus in 't Latijn om zich in Latijnse stijl en taal te oefenen (154). Zestiende-eeuwse vertalers gin- gen echter nog verder. Vertalingen van klassieke teksten in de landstalen konden de studie van antieke talen en literaturen ook onrechtstreeks ver- gemakkelijken. Inderdaad, volgens hen was een vertaalde versie van een tekst uit de Oudheid een ideale uitvalbasis voor vruchtbare vertaaloefe- ning in verband met een of andere antieke taal. William Barker laat (151) Terentius Afer : Sechs verteutschte Comedien ... Durch Valentin Boltz. Tubingen, 1540. Cfr. fol. [ A iir ] : „Darab werden auch vil stoltz gelerten mur- ren / vnd sagen / es sey nit loblich / das man alle ding also in teutsche spraach bring / das Latein werd dardurch verachtet. Ich sag nein darna, Es ist der Lateini- schen spraach ein treffelicher rum vnd hoher preiss / das sie so hohe wunderpar- liche ding hinder jr verborgen hat gehan / vnd macht vns teaschen / das [w] ir erst anfahen vnser eygen spraach regulieren vnd wolstellen ". — In de tekst leest men : „ ... das mir erst ... ". (152) G. Boccaccio : Fornemmste Historien vnd exempel von W/iderwertigem Gluck. Augsburg, 1545. Cfr. fol. ij : , Doch sehen wir das tglich nichts dest minder die Teasche sprach / so hoch ziinimpt vnd steygt / das sy ja auch leicht- lich articuliert / reguliert / vnnd inn ain gewise kunst gar nahen ( ... ) gezogen wer- den mOcht ". (153) Cfr. M. L. Clarke : The Educational Writings of Erasmus. P. 23-32 in : Erasmus in English. VIII (1976 ). Cfr. p. 27. (154) Cfr. supra. 64 soortgelijk argument gelden ter verantwoording van een Engelse over- zetting die hij van de Cyropaedia van Xenophon maakte. Z.i. zouden de kinderen van zijn beschermheer door gebruik te maken van zijn En- gelse versie meer bedrevenheid in 't vertalen van Engels in Latijn op- doen. Naar zijn ervaring was dit soon oefening nog de beste die hij kende om op een gemakkelijke manier een degelijke kennis van Latijn te verwerven (1"). Zelfs meer : „ Latinisten " konden, volgens vertalers van toen, in meer dan een geval heil en solaas in een vertaling in de landstaal vinden. In- derdaad, vertaalwerk en het resultaat ervan konden bijdragen tot een zinnige reconstructie van een of andere gehavende Latijnse tekst van een werk dat voor vertaling ter hand werd genomen. Ten tweede kon een vertaler in zijn voorgestelde versie zelfs een geoefend „ Latinist'' een hulpvaardig hanclje toesteken. Hij kon deze inderdaad of en toe leiden tot een juist inzicht in passages die deze classicus tot dan toe duister, verward en verwarrend voorgekomen waren. De redenering hierbij was de volgende. , Latinisten " zouden niet mogen vergeten dat niet alle vertalers zich zo maar kritiek- en gedach- tenloos op de eerste de beste versie wierpen, deze vertaalden en botweg het groot publiek voorlegden. Meer dan een vertaler getuigt dat hij in de jungle van de tekstoverlevering zijn weg zocht en vond, en na kie- zen, keuren en collationeren van handschriftelijke en gedrukte versies van de tekst , van zijn auteur ' een tekst als het ware samenstelde die z.i. 't dichtst de auteursversie benaderde. De Duitse vertaler van Flavius Josephus, Kaspar Hedio, vertelt over zijn bedacht- en behoedzaam door- waden van dit moeras, over zijn zoeken en tasten, over zijn ontdekken (155) Xenophon : The booker of Xenophon contayning the discipline, schole, and education of Cyrus ... Transl... by Wyllthm Barkar. London, 1560 ( ? ). De ver- taler draagt deze vertaling op aan „Wyllyam Earle of Pembroke " als blijk van waardering. Hij gaat dan vender (cfr. fol. [ A VII - [ A VII"' ]) : „ And if this thing moued me not, yet an other might : your children whom ye loue and bryng them vp in learninge, ... The readyng hereof ( = of this translation) to them may double profit them, both to learn the matter which is good and pleasant, and also to learn to turne latine out of English which way although it seeme triflinge to I I some, yet is it the rediest exercise that euer I cold ( sic ) find, to make a child ea- sili tattain to that profit, which els with labour they shall not hit at all... " — De verklaring is tevens een argument, meen ik althans, om aan te nemen dat William Barker niet van een Griekse doch van een Latijnse basistekst uitging. Cfr. over de werkwijze van W. Barker : C. H. Conley : The First English Translators of the Clas- sics. New Haven Con. , 1927. Cfr. op p. 16 vervolg van voetnoot nr. 36. 65 en keuren van vaste grond vooraleer hij zich aan de vertaling van een bepaalde passus waagde. Wie onder de classici ( ofte , Latinisten ' ) 't avontuur van een nieuwe Latijnse uitgave van Flavius Josephus aandur- ven zou, zou uit zijn Duitse bewerking heel wat materiaal kunnen op- diepen om de leproze en andere zieke vlekken in de in omloop zijnde Latijnse versies weg te werken ("6). Tweede punt : een vertaling in de landstaal kon zelfs een geroutineerd latinist nog op een andere wijze van nut zijn. Ze kon hem inderdaad tot een juist begrip en correcte inter- pretatie van een tekstgedeelte brengen. Dit is althans de stelling die die- zelfde Kaspar Hedio bij het voorstellen van zijn Josephus-vertaling in 1531 verdedigde (157). En Kaspar Hedio stond niet alleen om deze dubbele stelling te verdedigen. Opvallend in dergelijke gevallen is dat de vertalers als het ware om hun lezers de gelegenheid te geven de waarde van hun bewering onmid- dellijk na te gaan, bij hun vertaling de basistekst, van waaruit ze ver- trokken zijn, voegen. In 1568 verscheen een nieuwe uitgave van de vertaling van Nicolas Grimald van de de Officiis van Cicero ; de eerste uitgave zou van 1553 zijn. Bevreemdend is dat de Latijnse tekst benevens de Engelse vertaling afgedrukt werd. Van op het titelblad wordt de lezer hierover ingelicht, want hij leest daar : „ whereunto the latine is adioyned'' . Waarom de tekstbezorger de Latijnse versie in zijn heruitgave opnam heb ik niet kunnen achterhalen (158). (156) Flavius Josephus : Josephus Tefitsch ... Strassburg, 1531. Cfr. fol. [ c:7-Vv°] : , Man besehe alle biss hieher truckte Exemplarien so wart der vnpar- theysch leser sagen milssen / wie das ein grosser vnderscheyd seye zwischen disen Teiitschen vnd den vorigen Lateinischen Josephis. Bedarff mich wol hOren lassen wie dass dem Lateinischen truckten Josepho in vil hundert Erraten durch disen Teiitschen mag geholffen werden. Vnd so der Lateinisch solt widerumb von etwan eim im druck aussgon / das man jhm vil wunden mOchte heylen / das auch das malzeichen nit mehr gesehen wurde. Welche ich zum teil durch Collation vnnd vergleichung viler Exemplarien geschriben vnnd getruckte / vnd durch bedachtlich verweylet lesen vnd erNO.gen vermerckt / ersehen vnd aussgerechnet habe... " . (157) Flavius Josephus : Josephus Tatsch... Strassburg, 1531. Cfr. fol. iij. (158) Marcus Tullius Cicero : Marcus Tullius Ciceroes three bookes of dueties, to Marcus his Sonne, turned out of latine into english by Nicholas Grimalde. Whe- reunto the latine is adioyned. London, R. Tottel, 1568. (Volgens H. R. Palmer : List of English Editions and Translations of Greek and Latin Classics Printed be- fore 1641. London, 1911. Cfr. p. 34 ). Het was mij onmogelijk een exemplaar van deze uitgave in te zien, al berust er een in het British Museum. 66 Barclay, die Sallustius vertaalde, bezorgde een tweetalige uitgave, dit met het oog op lezers die voor een vertaling die afzonderlijk aangebo- den wend, hun news ophalen zouden. Bij vergelijking van de Engelse en Latijnse versies zouden bepaalde passages allicht aan deze kieskeurige le- zers eenvoudiger en klaarder, d.i. lichter verstaanbaar voorkomen. Zo kon wellicht zijn vertaling dezen helpen de ware zin van een aantal pas- sussen ten voile en juist te begrijpen (159). * Algemener meenden sommigen zelfs te kunnen stellen dat vertalin- gen in de landstalen het prestige van het Latijn ten goede komen kon- den. Zo zag het althans dezelfde Alexander Barclay toen hij in 1520 de opdracht van zijn Sallustius-vertaling schreef. Inderdaad, door deze ver- taling zouden , many noble gentylmen " , volgens hem, , haue some help to ward the vnderstandyng of latyn : whiche at this tyme is almost contemned of gentylmen " (160). Ook bevorderde de verspreiding van in de landstaal overgezette La- tijnse geschriften in boekvorm de kennis van de Latijnse taal en litera- tuur en van de Romeinse cultuur. Het succes van de opeenvolgende uit- gaven van Duitse vertalingen van Livius die de Schoffers van Mainz drukten en verspreidden, bracht een lid van de „ Schoffer-stamm " op het idee een Latijnse Livius-uitgave op de markt te brengen. Deze zou meteen de naam en faam van de Romeinse historiograaf beter bekend maken, niet alleen in de Duitse gewesten, doch overal in alle landen waar het Latijnse woord nog klonk — , non per Germaniam modo, ue- rum ubicumque Romanus esset sermo " schreef Nikolas Carbach, een van de Duitse Livius-vertalers van de ploeg van de Schoffers (161). Dit (159) Sallustius : Here begynneth the famous cronycle of the warre. London, 1520. Cfr. fol. [ a IV"°] : „ ... whose ( = Sallustius) wordes in latyn I haue also ad- ded vnto the marge of this my translation to thintent that such as shal dysdayne to rede my translation in englysshe : may rede this hystorie more compendyously & more obscurely written in laten. Which hystorie : parauenture shal apere more clere & playne vnto theym in many places by help of this my translation ". (169 Sallustius : Here begynneth the famous cronycle of the warre. London, 1520. „ For by the same they shal haue some help to ward the vnderstandyng of latyn : whiche at this tyme is almost contemned of gentylmen ". (161) Cfr. het opstel : De boekdrukkunst en de opkomst van de neofilologie. In : Verslagen en Meded. van de Kon. Vla. Academie .Jg. 1965. Voor het getui- genis van Nikolas Carbach, cfr. p. 14-15. 67 illustreert andermaal de universele rol die vertalingen spelen kun- nen (162). (162) Het manuscript eindigt hier ; de laatste zin was overigens alleen op een kladblaadje geschreven. 1k geloof dat de tekst naar de inhoud hier min of meer vol- tooid is, maar ik ben ervan overtuigd dat Prof. Vanderheyden ongetwijfeld van plan was nog een besluit of enkele slotbeschouwingen bij zijn tekst to voegen ( MDS ). GENUSFOUTEN : HOLLANDITIS IN VLAANDEREN ? door G. GEERTS Lid van de Academie 0. De brief van de heer De Wandeler van 3 augustus 1987 betreffende een mogelijke vorm van „ Hollanditis " en het antwoord daarop van de Academie van 23 oktober 1987 heeft mij aanleiding gegeven tot ener- zijds ( en ten eerste ) enige inhoudelijke beschouwingen over de aan de orde gestelde problematiek en anderzijds ( en ten tweede ) tot enkele overwegingen van taalpolitieke aard t.a.v. de problematiek in kwestie en t.a.v. de positie, de rol, en de taak van de Academie daarbij. 1. WAT IS HET PROBLEEM ? 1.1. De heer De Wandeler is de zoveelste lezer van , een Nederlands boek ' wiens , haren ten Berge rijzen wanneer het gaat over de persoon- lijke voornaamwoorden " . U weet waar het over gaat : , men maakt ... geen verschil meer tussen hem, haar en zijn" . U weet ook dat dat niets nieuws is. Ik hoef u dus niet uit to leggen dat het om een ontwikkeling van ten minste een half millenium gaat, waarbij de genusclassificatie van de Nederlandse substantieven enerzijds tweeledig is geworden ( en wordt, want het eindpunt is nog niet bereikt ) met een onderscheid tussen de- en het-woorden, en anderzijds twee- slachtig, met een onderscheid tussen de namen van wezens met een re- levante seksuele kwaliteit en de namen van al het andere. Voor de ad- nominale woorden heeft dat geleid tot een voorlopige reductie tot twee vormen : de en het — ik zeg voorlopig, omdat het niet onwaarschijn- lijk lijkt dat het op den duur ook nog verdwijnt (verg. met wat in het Engels is gebeurd ). Voor de pronomina tot een verdeling in woorden met een geslachtelijke referent ( man, vrouw, kat, kater ) die met hij, respectievelijk zij worden aangeduid en woorden met een geslachtsloze referent, ( tafel, waarheid, boek, bond ), die met hij worden aangeduid als ze tot de de-klasse behoren, anders met het. Er zijn allerlei nuanceringen, enerzijds als gevolg van regionale ver- schillen, anderzijds onder invloed van de grammaticale traditie, die sinds Christiaen van Heule in 1625 tot de Woordenlijst van 1954, geprobeerd (3) 69 heeft het tij te keren. Met het eerste bedoel ik o.m. de Hollandse ge- woonte om bepaalde stofnamen met ze aan te duiden (koffie, thee, ha- ring). Met het tweede, de pogingen van opeenvolgende grammatici om wat als een verloedering werd beschouwd — vooral omdat het verdwij- nen van het onderscheid tussen masculiene en feminiene woorden het buigingssysteem van de adnominale woorden opruimde — tegen te gaan door vol te houden, dat stoel hij was en tafel zij en door bepaalde categorieen ( abstracta b.v. , of formeel herkenbare woorden b.v. die op -heid of -ing) te vormen die de taalgebruikers enig houvast konden bie- den op het moment dat ze hun zgn. genusgevoel kwijtraakten. Ook dat is U zo bekend dat het niet nodig is er hier aandacht aan te besteden. U bent het dan ook zeker met me eens dat het onzin is de ontwik- keling in kwestie „ onzin " te noemen, zoals de heer De Wandeler — en zeker niet alleen hij — doet. 1.2. Het ergste komt nu pas. Want de heer De Wandeler constateert „ dat niet alleen de Vlaamse kranten die onzin overnemen, maar dat ook de televisie die weg opgaat' . Is dat geen gekke toestand, zo vraagt hij zich vervolgens of — en hij verbindt daar meteen de vraag aan.of er een verklaring te geven is voor het feit , dat men deze verminking in Vlaanderen zo maar klakkeloos overneemt " . Hij gebruikt het woord , verminking'' , omdat hij van oordeel is dat er een reductie plaatsheeft van het aantal bruikbare pronomina. „ Er bestaan schakeringen " zo schrijft hij , en men schijnt ze te willen afbouwen " . In andere geval- len daarentegen „ gaat men aan het jubelen telkens als men een nieuw woord vindt " omdat daardoor „ de rijkdom van de taal verhoogt en schakeringen aanbrengt " . De Academie antwoordt op 23 oktober dat , de ontsporingen die u in het hedendaags taalgebruik in Vlaanderen constateert'' haar niet on- bekend zijn, maar dat zij , wat gebeurt niet kan beletten. Ze heeft ook geen normatieve bevoegdheid " . Mijn reactie op de laatste zin komt verderop in § 4. Op dit moment constateer ik dat ons geleerde genootschap het met de heer De Wande- ler eens is over het voorkomen van , ontsporingen ' , terwij1 een kwa- lificatie als „ taalkundige ontwikkelingen " om allerlei redenen onget- wijfeld passender geweest zou zijn. En bovendien is het veelzeggend dat de Academie haar correspondent niet de verklaring geeft waar hij om heeft gevraagd, maar uit de brief de veronderstelling afleidt dat haar ge- vraagd wordt het geschiedende kwaad te bestrijden. 70 (4) Een en ander wijst er misschien toch wel op dat u het me niet kwa- lijk zult nemen als ik mijn antwoord op de brief van de beer De Wan- deler gebruik om ook uw geheugen even op te frissen. Het is u immers bekend dat het publiceren van onderzoeksgegevens uit ons vak meestal niet volstaat om misverstanden uit de wereld te helpen. En degenen die wel eens een taaladvies hebben geformuleerd weten, dat zelfs , bis re- petita ' helemaal niet voldoende zijn. Ik durf te hopen dat ze u op dit moment zullen behagen. Mijn antwoord herhaalt dus 1. dat er geen sprake is van ontsporin- gen, maar van ontwikkelingen, 2. dat er geen sprake is van , overne- men " — laat staan van „ klakkeloos overnemen " — maar van een in- tratalige evolutie en 3. dat het geen zin heeft die evolutie te betreuren laat staan te bestrijden —, maar dat die om een bepaalde taalpolitieke reden juist toegejuicht moet worden. 2. VERANDERING IN GENUSSYSTEMEN 2 . 1 . De ontwikkeling van een drieledig naar een tweeledig genus- systeem is misschien wel duizend jaar geleden begonnen toen het flexie- systeem van substantieven in adnominale woorden in het ongerede be- gon te geraken. Dat verschijnsel king weer samen met de reductie van de voile vocalen in de laatste lettergreep tot sjwa, een sjwa die, zoals u weet, behalve in het noordoosten en in het zuidwesten van het Neder- landse taalgebied, vervolgens ook nog geapocopeerd werd. Zoals Van Haeringen destijds heeft betoogd heeft het Nederlands in dit — en an- dere opzichten — zodoende deelgenomen aan een Westgermaans ver- anderingsproces op zo'n manier dat het , tussen Duits en Engels ' is ko- men te staan. In het Engels is , de oude morfologische rijkdom wel het radikaalst gereduceerd ' (Van Haeringen 1956, 37 ). Het Engels heeft dan ook alle substantieven in een enkele klasse samengebratht : alle En- gelse substantieven zijn the-woorden en als anaforisch pronomen is uit- sluitend it gebruikelijk, behalve als het om levende wezens gaat. Bij de namen van levende wezens wordt het pronomen ad sensum gebruikt : he als de referent een mannelijk, she als het een vrouwelijk wezen is. Het Duits heeft de formele kenmerken grotendeels bewaard en de , for- mele aanduiding van de oude genera'' is in die taal dan ook nog vol- komen levend ... al is dan, over het geheel genomen, een adnominaal woord wel onontbeerlijk : der Stuhl, die Bank, das Haus. Maar vormen als des Tages, dem Tage zijn toch nog voorbeelden van gedeeltelijke ge- nusaanduiding van het woord zelf: men ziet immers daaraan terstond (5) 71 dat het woord Tag geen feminimum is. (Van Haeringen 1956, 8). Het Nederlandse woord dag is niets meet dan een de-woord, net zogoed als nacht. Het Nederlands heeft evenwel ook nog een zeker aantal — het aantal wordt wel op 25 % geschat ( Geerts 1975, 120) — het-woorden. In dit opzicht staat het dus iets dichter bij het Duits. , Maar overigens moeten we constateren dat het onderscheid tussen masculinum en fe- minimum, en in eigen vorm en in begeleidende adnominale woorden, weg is : er bestaat alleen een „ genus commune " tegenover het oude neutrum, er is alleen, om het te noemen naar begeleidende pronomina, een die-genus en een dat-genus " (Van Haeringen 1956, 29 ). In dit op- zicht staat het Nederlands dus weer dichter bij het Engels. Sinds de 17e eeuw hebben grammatici met bepaalde taalpolitieke op- vattingen, geprobeerd de ontwikkelingen in kwestie terug te draaien. Zij wilden, naar het voorbeeld van de klassieke talen, het flexiesysteem restaureren en hadden daarbij uiteraard behoefte aan de herstelling van het genussysteem. De geschiedenis van hun inspanningen hoef ik hier zeker niet te beschrijven. Ook een overzicht van hun tegenslagen en suc- cesses moet achterwege blijven ( zie Geerts, 1966 ). Maar de bekroning van hun inspanningen — en die van hun vele navolgers in de 18e en de 19e eeuw — is ongetwijfeld de regeling die in de jaren zestig van de vo- rige eeuw werd getroffen door de spellinghervormers De Vries en Te Winkel. Hun regeling van de genustoekenning is in hoofdzaak gebaseerd op het belang ervan voor het gebruik van de beruchte buigings-n. Omdat men in Nederland niet meer wist of men moest schrijven op den stoel of op de stoel en op de tafel en op den tafel werd van de in hun woor- denlijst opgenomen substantieven ook het genus bepaald. Aangezien aan de beschaafde omgangstaal (waarop hun spellingsregeling is geba- seerd ) geen zekerheid meer te ontlenen viel, werd het genus op etymo- logische gronden bepaald. Waar de algemeen beschaafde omgangstaal geen -n lies horen en men op etymologische gronden zekerheid had dat men met een vanouds feminien substantief te maken had, waren er van- zelfsprekend geen problemen bij de officiele genustoekenning. Het ge- brek aan etymologische kennis speelde de taalgebruikers uiteraard wel voortdurend parten. Ze moesten nu immers bij hele reeksen substantie- ven, die ze in hun beschaafde omgangstaal nooit met -n-adnominale vormen verbonden, maar pronominaal toch door hij-vormen vervingen, feminiene pronomina gaan gebruiken, maar bij hele reeksen anderen, die ze op precies dezelfde manier gebruikten, masculiene. Aileen de ety- mologie, die ze veelal niet kenden uiteraard, kon hen helpen. 72 (6) U weet dat het met die regels in de schrijftaal een gesukkel geweest is zonder weerga ( zie de beschrijvingen van G. Royen ! ). U weet dat de re- geling van de Nederlands-Belgische Woordenlijstcommissie, gepubliceerd in 1954, de talige werkelijkheid wat meer recht heeft gedaan door bij een aantal v-woorden van De Vries en Te Winkel de hij-aanduiding toe te staan. De voordelen daarvan heeft Pauwels — m.betr.t. de de-woorden ( zie Pauwels 1954, 54-81 ) — als volgt samengevat : , De Noordnederlan- ders mogen nu, in overeenstemming met hun natuurlijk taalgevoel, alle de-woorden, behalve de vrouwelijke persoonsnamen en de formeel geken- merkte abstracta, m.betr.t. de-woorden, als hij-woorden gebruiken. De Zuidnederlanders zijn ook niet langer verplicht een vrij groot aan- tal woorden die voor hun taalgevoel mannelijk zijn, als zij-woorden te behandelen. Vele van de vroegere v-woorden kregen het distinctief m. in de nieuwe woordenlijst ( ... ). Ook waar het distinctief v. (m. ) is ge- handhaafd, als bij biet, bleek, boekweit, cholera (enz...), heeft de Zuidnederlander het recht hij voor te trekken, wat hij rustig zal doen als zijn taalgevoel hem dat voorschrijft " . ( Pauwels 1954, 76 ). 2.2.1. Vijfendertig jaar na het verschijnen van de Woordenlijst is dat Zuidnederlandse taalgevoel nu duidelijk aan het veranderen en dat leidt vaak tot het pronominale gebruik dat onze correspondent , onzin " heeft genoemd. Dat betekent uiteraard niet dat de Zuidnederlanders nu vaker gebruik maken van de hun geboden mogelijkheid om de v. (m. )- woorden aan te duiden met de facultatieve masculiene pronomina, maar wel dat ze net als vroeger waarschijnlijk, hun taalgevoel hun gebruik la- ten bepalen. De geconstateerde „ onzin " moet dus wijzen op verande- ringen in dat taalgevoel. Die veranderingen zijn het gevolg van de ont- wikkeling van hun dialecten naar wat de sociolingu1sten regiolecten pie- gen te noemen : vormen van taalgebruik die een continuum vormen met de standaardtaal en daar in sterke mate door beinvloed worden. Deze invloed moet m.i. onderscheiden worden van de overname van vormen, omdat het om veranderingen gaat die zeker niet opzettelijk, bewust, ge- wild zijn. Niets wijst er immers op dat de Zuidnederlandse taalgebrui- kers zich in hun standaardtaalgebruik nu meer naar het Noordneder- landse standaardtaalgebruik richten dan 35 jaar geleden — integendeel mag ik misschien wel zeggen. , Hollandse aberraties ' worden zeker niet opzettelijk nagevolgd. De geconstateerde feiten moeten dus wel op een intratalige basis be- rusten, een basis die door het contact met gestandaardiseerd (schrijf) taal- gebruik dan uiteraard versterkt kan worden. (7) 73 2.2.2. De Groningse sociolinguist Cor Hoppenbrouwers heeft een en ander duidelijk kunnen aantonen voor Westerhoven, zijn Oostbrabantse geboortedorp met 1600 inwoners op 18 km ten zuiden van Eindhoven. Omdat ik (voorlopig ) nog niet over onderzoeksresultaten beschik voor Belgische Zuidnederlandse plaatsen, en omdat ik ervan overtuigd ben dat die fundamenteel niet van die van Westerhoven zullen verschillen — zoals u waarschijnlijk zelf zult kunnen ondervinden als u van het on- derzoek van Hoppenbrouwers kennis hebt genomen — vat ik hier zo dadelijk zijn bevindingen samen. Eerst wil ik nog iets zeggen over zijn uitgangspunt. Wat dat betreft lijkt het me nl. niet uitgesloten dat de situatie in Noord-Brabant wel enigszins verschilt van die bij ons. , Het is " , zegt Hoppenbrouwers, , intuItief aannemelijk dat in het proces van standaardisering het on- derscheid (m ) - (f) het eerst zal verdwijnen waar het het nadrukkelijkst aanwezig is. Voor zover er bij dialectverlies sprake is van systematische geleidelijkheid kunnen we daarom verwachten dat het verschil in de pro- nominale aanduiding het snelst zal vervagen. Pas in tweede instantie is te verwachten dat ook de inmiddels redundant geworden vormkenmer- ken in adjectiva, pronomina en lidwoorden verloren zullen gaan' . " ( Hoppenbrouwers 1983, 7 ). Het lijkt me niet uitgesloten dat bij de Noord-Brabanders het prestige van de Nederlandse standaardtaal zo groot is, dat men het geleidelijk aan ongepaster vindt zij-vormen te ge- bruiken waar standaardsprekers hij zeggen. Dat is inderdaad een opval- lend verschil, waarvan het aannemelijk is dat men het zal willen laten verdwijnen. De vormkenmerken zijn zeker minder opvallend en kun- nen daardoor misschien minder schadelijk zijn voor het prestige van het eigen taalgebruik en dus langer standhouden. Bij ons lijkt men het behoud van zij minder als afwijking van de stan- daardtaal — en daardoor als genant — te ervaren. Het is zelfs niet uit- gesloten dat sommige Vlamingen het als sjibbolet cultiveren, om zich juist van de „ Hollandse " standaardtaalsprekers te kunnen blijven on- derscheiden. Ook dit zal reader onderzocht moeten worden. Onder in- vloed van de schrigtaal lijken mij bij ons in de eerste plaats de vorm- kenmerken hun prestige verloren te hebben. Daardoor verdwijnt, zeker bij de jongere taalgebruikers, die niet meer in een autochtoon dialect gesocialiseerd worden, maar zowel thuis als op school een niet al te ver van de standaardtaal liggend regiolect leren, het genusgevoel dat bij de anderen op het formele houvast van de vormkenmerken gebaseerd is. En dat bevordert weer de uniformisering van het pronominale systeem — misschien zoals in het 17e-eeuwse Hollands ( zie Geerts 1965 ) aan- 74 (8) vankelijk door uitbreiding van het ze-gebruik, geleidelijk evenwel, en dit dan mede onder invloed van de Noordelijke standaardtaal, door ver- vanging van ze door hij. Of waarschijnlijker : door vervanging eerst van haar door zijn ( over haar: zie ook Geerts 1977 ) en daarna ook van ze door hem en tenslotte ook van ze door hij. Hij is immers de meest op- vallende afwijkende vorm, zowel in formeel als in taalpolitiek opzicht : hij is zowel emfatisch als „ Hollands " . En dit laatste is zeker bij ons geen aantrekkelijkheidverhogend kenmerk. Doordat ik zoeven heb aan- gegeven dat in de ontwikkeling verschillende, niet willekeurig op elkaar volgende fasen onderscheiden kunnen worden en iets eerder ook van verschillen tussen ouderen en jongeren heb gesproken, heb ik de mo- gelijkheid geintroduceerd om over een veranderingsproces te spreken volgens een model dat gebaseerd is op implicationeel geordende scha- len. Voor Westerhoven heeft Hoppenbrouwers inderdaad dergelijke scha- len kunnen construeren. Bovendien heeft hij geconstateerd dat ook het geslacht van de taalgebruikers van belang is voor hun gedrag op dit stuk. Implicationele schalen „ bieden de mogelijkheid om de gegevens zo- danig te ordenen dat een positieve score op een hoger schaalniveau een positieve score op een lager niveau impliceert ( Hoppenbrouwers 1983, 11 )• De gegevens van Hoppenbrouwers betreffen de in een interview aan 57 informanten ontlokte adnominale en pronominale gebruiksvormen die in de oorspronkelijke, ongewijzigde dialectgrammatica van de stan- daardtaal afwijken : , zo is bijvoorbeeld wel het gebruik van het onbe- paald lidwoord, nen auto, ne fiets in het onderzoek betrokken en niet en kachel, en plaat (f) met een onbepaald lidwoord dat qua vorm met het standaardtalige samenvalt " . ( Hoppenbrouwers 1983, 8 ). Extra aandacht is besteed aan het ontlokken van een verwijzend voor- naamwoord bij 12 substantieven die in het dialect tot de f-groep beho- ren : mat, lamp, klok, ruit, flex, trui, broek, pan, .chop, pen, kart en tafel. Dit onderdeel van de enquete heeft de resultaten opgeleverd die figuur 2 voorstelt. Daaruit kan worden afgeleid dat alleen nog de taalgebruikers die Abraham hebben gezien, het oorspronkelijke genussysteem volledig be- heersen. Bij de jongere informanten kon dus verwacht worden dat het veranderingsproces begonnen is. Uit tabel 2 is of te leiden hoe dat in zijn werk gaat. (9) 75 figuur 2 100 93 El man ill 62 53 .........1^, vrouw 21 15 0 48-60 38-47 28-37 18-27 12-17 I II III IV V tabel 2 25 Groep 0 I II III IV V Sekse m 1 v m v m , v T m . v m v Informant 12345112345 12345112345 12345.12345 12345112345 1234567 1234567890 Art (-def) (n) +- --•++!++,-- +++--;+---- ; Pro aand. (f) + --+++1+++++ +++++•++.1±- +++.±±i± ++±±±1±---- ±• Adj (f) , + --+++.+++++ ++++-, ++++ +++++1++++, +++++I++++- ++++--- +++ Dem (m) -n , 1+ + + + + ---++,+++++ +++++,+++++ ++++.1I+++±.1 +++++ ++++- ++4-0.•- ++.1.! Poss (m) -, ---++1+++++ +++++•+++++ +++++i+++++ +++++ ++++- +++++-, +++± Adj (m) -n +--++i+++++ +++++1+++++ +++++.+++++ +++++ ++++t +++,++, +++,--, Art (m) nieuw +--++1+++++ +++++1+++++ +++++•+++++ +++++•++++- +++++-- +++++ Art (m) -n +--++L.++++ +++++i+++++ +++++i+++++ +++++ ++++- . ++++++t ++++++ . Art (m) ne + +++++I+++++ 4.4.4.4.4.14.4.4.4.4. 4.4.4.4.4.:4.4.4.4.4. 4....4.+4.4...++++4.4.+±•... Dem (n) + +--++1+++++ 4.,-..4.4. +++4.4. . 4.4.4.4..14.4.4.+4. 4.4.4.4.4.14.4.4.4.4. 4.4.4.4.4.14.4.4.4.4. +++++++1+++++++++- Leeftijd 65+ 48-60 38-47 28-37 18-27 12-17 a b c d e f g h i j ...... a b C d e f 9 h 1- 7 Deze figuur vermeldt de individuele scores per informant ; de informan- ten zijn naar leeftijd en geslacht gedifferentieerd. Aan de linkerkant staan steeds de ( + ) dialectische varianten m.betr.t. 10 variabelen (a-j ). Telkens als de informanten de dialectregel in kwestie toepassen — en dus de dialectvariant gebruiken — wordt dat weergegeven door een + . Schaal (a) betreft het vervangen van het dialectische (3) door het Ne- derlands (3n) als lidwoord van onbepaaldheid bij neutra. Dit is het on- derdeel waar de dialectgrammatica het meeste terrein heeft prijsgegeven behalve bij de mannen boven de 48 en bij enkele mannen en vrouwen boven de 37 wordt de dialectvorm niet meer gebruikt. 76 (10) Schaal ( b ) specifieert de keuze van figuur 2 per informant. Een ( + )- score houdt in dat minstens 10 van de 12 verwijzingen plaatsvonden met een ( f) pronomen. De ( + )-score staat voor 6 t /m 9 „ correcte " verwij- zingen, zodat ( — ) correspondeert met Oen tot minder dan de helft van de pronominale verwijzingen in de vrouwelijke vorm. „ In groep II be- ginnen de vrouwen, in groep III ook de mannen de f-vormen te verlie- zen. In de jongste groep is het onderscheid vrijwel opgeheven : alle meis- jes en vrijwel alle jongens uit de enquete gebruiken hier consequent kJ, ie of (h)em, waar de oudste sprekers uitsluitend ze gebruiken. De aan- wezigheid van een geheel of gedeeltelijk besef van het genusonderscheid op zinsniveau dat blijkt uit de scores ( + ) c.q. ( ± ) op schaal (b) impli- ceert dat alle lagere schalen ook positief zijn. De centrale rol van dit ge- geven in de regiolectische verschuivingen in het genussysteem mag hier- mee duidelijk zijn geworden " . (Hoppenbrouwers 1983, 13 ). Schaal ( c ) laat zien wie nog de (a) weglaat bij f. -adjectieven en bij m- en n- adjectieven in het meervoud ( en ouw taffel)(gruun appel)(jongkalver). De schalen ( d ) ( e ) (f) en ( h ) betreffen het al dan niet optreden van de bekende buigings-n en ( g ) het al dan niet vervangen van ne door een bij , recentelijk verworven nomina " ( Hoppenbrouwers 1983, 14 ): terwijl bij andere ( echte dialectische ) masculina ( schaal (i)) ne nog nau- welijks wordt vervangen door een, gebeurt dat bij woorden als conrec- tor, dekaan, driehoek en gradenboog al geregeld bij de jongste infor- manten. Schaal ( j ) laat zien dat het demonstratieve deer bij neutra nog nau- welijks terrein prijs geeft. Het zal duidelijk zijn dat de veranderingen in het genussysteem in Westerhoven niet het gevolg zijn van pure willekeur, maar systematisch verlopen. Dat neemt niet weg dat op de cruciale punten bij de betrok- kenen onzekerheid en sours ook wel verwarring bestaat. Op die punten ( ± in de tabel ) betrappen we dan ook de verandering a.h.w. in vivo. Maar uit de figuur is ook of te Leiden dat de verandering in iets meer dan een generatie voltrokken kan zijn. Wat zich bij oppervlakkige waarneming voordoet als een chaotische verspreiding van vrije variatie, zo concludeert Hoppenbrouwers dan ook terecht „ blijkt bij nader inzien in hoge mate gestructureerd te zijn, zo- wel taalintern als naar externe factoren gerekend " ( 1983, 21). Nader onderzoek in onze dialecten zal moeten uitwijzen of en in welke mate het veranderingsproces in kwestie zich daarin op dezelfde manier voltrekt. Maar voorshands lijkt het mij niet nodig our eraan te twijfelen dat er ook daar een systematiek in te onderkennen zal zijn. (11) 77 3. TAALPOLITIEKE ASPECTEN 3.1. Tenslotte wil ik enige aandacht besteden aan de taalpolitieke kant van de zaak. Terecht heeft de Academie de heer De Wandeler op 23 oktober 1987 laten weten dat zij , wat gebeurt niet kan beletten ". Of het even evi- dent is dat zij , geen normatieve bevoegdheid " heeft is echter niet zo zeker . Behalve in een zeer legalistische opvatting van wat taalpolitiek gezag en dus normatieve bevoegdheid is, wordt de linguistische gezagsdrager niet aangesteld of benoemd, maar erkend, als hij door zijn positie, zijn gedrag en zijn adviezen de overtuiging heeft weten te vestigen dat hij het voor het zeggen heeft. Los van de vraag dus of de Academie in kwesties als degene die ons hier bezighouden officieel iets te beslissen heeft, bezit ze m.i. niet alleen de mogelijkheid om zich, gezien haar positie, haar samenstelling en haar traditie, over dergelijke kwesties met gezag uit te spreken, maar bovendien over het prestige bij de leden van de taalgemeenschap dat nodig is om van haar uitspraken navolgenswaar- dige adviezen te maken. In het concrete geval dat de heer De Wandeler haar heeft voorgelegd had zij m.i. van die omstandigheden gebruik kunnen, misschien zelfs moeten maken. Daar zouden we het met elkaar over eens moeten pro- beren te worden. In het licht van haar taalpolitieke bedoelingen — waarvan ik nu even aanneem dat die expliciet genoeg geformuleerd zijn of dat op z'n minst zouden kunnen zijn als de bevordering van de stan- daardtalige eenheid in het Nederlandse taalgebied — in het licht daar- van dus zou ze de ontwikkelingen in kwestie positief kunnen waarde- ren als een aspect van het eenwordingsproces en het als zodanig kunnen toejuichen. Ze zou dan ook met een advies kunnen komen dat leraren en inspecteurs, ambtenaren en andere belangstellenden ertoe zou kun- nen aanzetten de geconstateerde feiten in dezelfde zin te interpreteren en dus niet langer in termen van verloedering te bespreken, te bestrij - den of te bestraffen. Het is niet mijn bedoeling om meteen ook maar een plan te onder- werpen voor de praktische consequenties van deze positiebepaling. Ik zal me ook nu niet bezighouden met een inventaris van de vergelijk- bare hete hangijzers in de standaardiseringsdiscussie, waarbij een soort- gelijke aanpak door de Academie voor zekerheid en rust zou kunnen zorgen. 78 (12) 3.2. Wel lijkt me in dit verband nog de vraag te stellen wat de verhou- ding is, moet of zou kunnen zijn tussen de Academie en de Neder- landse Taalunie. Enige maanden geleden heb ik er terloops al op gewezen dat de Aca- demie kennelijk buitenspel staat bij de pogingen van Taalunie om de spelling bevredigender te regelen. Nu, zult u zeggen, dat is in 1946-1954 ook al het geval geweest toen de Nederlands-Belgische Woor- denlijstcommissie aan het werk was. Er is dus nu niets biezonders aan de hand. Toch is dat m.i. wel degelijk het geval. Door het bestaan van de Taal- unie hebben de Belgische en de Nederlandse regering m.betr.t. talige zaken als de spelling, de terminologie en de genusregeling hun be- voegdheden overgedragen aan een internationale instantie die voor beide partijen bindende voorschriften kan uitvaardigen. Als de Academie van de Belgische overheid op het stuk van de taalpolitiek een bepaalde taak toebedeeld had gekregen, dan zijn er in de huidige situatie daarin on- getwijfeld veranderingen opgetreden, die totnogtoe niet of nauwelijks zijn besproken. Naar mijn oordeel zou de Academie die in eerste instan- tie zelf aan de orde moeten stellen. Een en ander zou ongetwijfeld vanzelf leiden tot een bezinning over de taak die zij op het stuk van de taalpolitiek te vervullen heeft. Bij het begin van de tweede eeuw van haar bestaan lijkt mij althans dat geen overbodige luxe. BIBLIOGRAFIE Geerts, G. , 1965: De valentie van ze in vroegnieuwhollands taalgebruik, in Han- delingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Let- terkunde en Geschiedenis 19, 339-350. Geerts, G. , 1966: Genus en geslacht in de Goude Eeuw. (Tongeren) Michiels. Geerts, G. , 1975: De nominale klassifikatie van Engelse leenwoorden in het Ne- derlands en in het Duits, in Spel van Zinnen, Album-Van Loey 109-117. Geerts, G. , 1977: Het collectivum als haar-syndroom, in Tijdschrift voor Neder- landse Taal- en Letterkunde 93, 153-200. Haeringen, C. B. van, 1956: Nederlands tussen Duits en Engels. Den Haag : Ser- vire. Hoppenbrouwers, C., 1983: Het genus in een Brabants regiolect, in Tabu 13, 1-25. Pauwels, J. L. , 1954 : Toelichting bij de Nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse Taal. Leuven : De Vlaamse Drukkerij. JAN BROECKAERT Ontvanger Weldadigheid Wetteren, 1859 Gemeentesecretaris, 1870 Griffier Vredegerecht Wetteren, 1872 Griffier Rechtbank van Eerste Aanleg Dendermonde, 1888 Lid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde, 1887 Geschiedschrijver JAN-BAPTIST BROECKAERT (Wetteren 12 februari 1837 - Dendermonde 9 februari 1911) door A. KEERSMAEKERS Lid van de Academie Op de lange lijst van overleden academieleden voor wie geen gebruike- lijk Levensbericht in het Jaarboek van de Academie is verschenen, komt ook de naam Jan Broeckaert voor. Diezelfde Jan Broeckaert was gedu- rende bijna een kwarteeuw in de volste zin van het woord een , wer- kend lid " van de Academie geweest, een zeer werkzaam lid. Een half jaar na zijn overlijden, op de vergadering van 19 juli 1911, was jonkheer Mr. Napoleon de Pauw belast met het schrijven van een levens- schets (1), maar enig verder spoor daarvan is niet te vinden in de Jaar- boeken noch in de Verslagen en Mededeelingen. In 1938 heeft Lode Monteyne die nalatigheid enigszins goedgemaakt, toen hij bij de feeste- lijke herdenking van de honderdste verjaring van Broeckaerts geboorte te Wetteren als lid van de Academie een toespraak hield met de titel Jan Broeckaert als persoonlijkheid (2). Intussen echter was de afstand te groot geworden voor een getuigenis van iemand, die de herdachte nog echt-goed in omgang en in werkzaamheid zou hebben gekend. Een le- vensbericht, geschreven door een tijdgenoot en goede bekende, dat nog getuigt van de warmte van de vriendschap en waarin de schrijver de her- dachte weer oproept voor de tijdgenoot, zoals Jan Broeckaert zelf dat ge- daan had voor zijn vriend en medewerker Frans de Potter (3), dat blijft een — uiteraard onherstelbaar — tekort. Gelukkig zijn er verschillende beknopte tot zeer beknopte , In memoriams " n.a.v. Broeckaerts over- lijden : hoe summier ook, ze zijn toch geschreven door tijdgenoten die Broeckaert nog in levenden lijve hebben gekend, waardoor die herdenkings-berichten een authentiek-eigentijds karakter hebben be- waard. (1) Zie VMKVA 1911, blz. 428. (2) Die lezing werd opgenomen in Jan Broeckaert. Zijn leven en werk. Wette- ren 1940, blz. 29-46. (3) Jaarboek KVA 20 (1906), blz. 121-188. 80 (2) Op 24 april 1987 werd te Wetteren o.a. „ 150 jaar Jan Broeckaert " herdacht met een academische zitting en met een rijke tentoonstelling. Voor die gelegenheid werd aan de Academie gevraagd, een „ Evaluatie van het literair werk van Jan Broeckaert en zijn inbreng in de Vlaamse Beweging ' te geven. Daarvan zijn de volgende beschouwingen de neerslag (4). Achtereenvolgens worden drie facetten van de figuur van Jan Broec- kaert behandeld : de autodidact, de Vlaamse taalminnaar, de geschied- schrijver. Aldus kunnen de belangrijkste gegevens in verband met leven en werk van de herdachte aan bod komen, zodat zijn betekenis en in- breng enigszins duidelijk worden. Vooreerst : de autodidact, de self-made man. Als zodanig lijkt me Jan Broeckaert een typerend voorbeeld van de groei van een intellectuele en artistieke flaminganten-stam uit de vorige eeuw, een stam die Vlaams bleef. In 1886 werd de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Let- terkunde opgericht. Broeckaert behoorde tot de eerste groep van brief- wisselende leden en hij was de eerste van die groep, die gekozen werd tot gewoon (werkend ) lid : op 16 augustus 1888, ter vervanging van de overleden Nolet de Brauwere van Steelandt. Frans de Potter, de eerste vaste secretaris van de Academie, had geijverd voor de verkiezing van zijn vriend Jan Broeckaert, met wie hij toen reeds een paar decennia sa- menwerkte en wiens gaven en energie hij dus door en door kende. Dat de autodidact Jan Broeckaert tot lid van de Academie werd ver- kozen was op het einde van de vorige eeuw helemaal niet bevreemdend : onder de eerste 25 leden waren er reeds vier die, net als Jan Broeckaert, alleen lager onderwijs genoten hadden, nl. de dichter Emmanuel Hiel, de archivaris Pieter Genard, de geschiedschrijver en letterkundige Frans de Potter en de journalist-romancier August Snieders ('). Dat zijn elk voor zich namen die in de geschiedenis van het culturele leven in ons land hun plaats veroverd hebben. (4) Een beknopte maar informatieve catalogus werd door de Gemeente Wette- ren daarbij uitgegeven : 150 jaar Jan Broeckaert 1837-1911. Tentoonstelling 25 april - 15 mei (1987 ). Toen verscheen ook een uitvoerige documentaire studie van Joris Clinckspoor, Jan Broeckaert 1837-1911. Wetteren, uitg. Universa, 1987. (5) W. Rombauts, De Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letter- kunde (1886-1914). Haar geschiedenis en haar rol in het Vlaamse Cultuurleven. Dl. I. Gent 1979, blz. 227. (3) 81 Toen Jan Broeckaert tot academielid werd verkozen, had ook hij reeds zijn sporen verdiend. Op 13 februari 1837 was hij geboren te Wetteren uit een stam, die ge- neraties lang van beroep landbouwers had geleverd. Vader Benedikt Broec- kaert was vlaskoopman, nadien winkelier. Maar floreren deed de zaak niet. Daardoor hield voor zoon Jan, de oudste van het gezin van zeven kinde- ren, het schoolgaan op toen hij dertien werd. Dat betekende echter niet dat zijn , leertijd " voorbij was. Toen vader Benedict in 1854 stierf, achtte de zeventienjarige zoon het zijn plicht te zorgen voor het ganse gezin ; dat deed hij inderdaad, totdat de laatste van de kinderen de thuis verlaten had. Pas toen, in 1866, trouwde hijzelf. Intussen was de energieke jonge- man in 1859 ontvanger-secretaris van het , Bureel van weldadigheid ' ge- worden. Hij werkte zich op tot gemeentesecretaris van Wetteren ( 1870 ), nadien, in 1872, tot griffier van het vredegerecht aldaar. In 1888 werd hij griffier bij de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, een betrek- king waarin hij omwille van zijn flamingantisme heel wat te verduren had. De overplaatsing betekende ook dat het gezin Wetteren verliet en zich te Dendermonde vestigde. In 1907 werd hem eervol ontslag verleend en ere- griffier Jan Broeckaert overleed op 9 februari 1911. De jonge Broeckaert heeft het geluk gehad, een paar mensen te ont- moeten die hem de weg wezen, die op een voorbeeldige wijze de weet- gierige en werkzame autodidact hebben geholpen. Frans de Potter werd reeds genoemd ; de vruchtbare samenwerking tussen die twee , boezem- vrienden ' komt nog ter sprake. Een van de eerste voor Broeckaerts leven zeer belangrijke ontmoetin- gen was ongetwijfeld die met de onderwijzer Karel-Lodewijk Ternest ( 1812-1887 ). Deze , schoolmeester ' , die in 1855 als hoofdonderwijzer naar Wetteren was gekomen, was of werd niet alleen de auteur van ver- schillende veelgebruikte schoolboeken ; hij was vooral een talenkenner en een man met vooruitstrevende gedachten inzake spraakleer en uit- spraak van de eigen moedertaal. Zijn boek Uitspraakleer der Nederland- sche Tad, bekroond en uitgegeven in 1860, nadien herdrukt, was ruim een halve eeuw het werk bij uitstek, de norm voor een , beschaafde uit- spraak " , waarin de Noordnederlandse vormen niet in alle gevallen de dialectische inbreng verdrongen. Pas in de twintigste eeuw werd zijn werk „ overbodig " gemaakt door het verschijnen van twee ( nieuwe ) „ handleidingen voor de beschaafde uitspraak " , nl. die van Evarist Ver- achtert en Prof. Scharpe ( 1911 en 1912 ) (6). (6) Zie Dr. T. J. Suffeleers, Taalverzorging in Vlaanderen. Een opiniegeschiede- ni s. Brugge-Nijmegen (1979), blz. 79. Zie ook een in-memoriam door F. de Potter 82 (4) De kennismaking met meester Ternest moet voor de jonge Broeckaert de ontmoeting met een wijze leidsman zijn geweest. Later zal hij daar- van dankbaar getuigen (7). Niet alleen leerde Broeckaert bij deze be- gaafde pedagoog Duits. Ook voor zijn taalkundige opvattingen, voor zijn literaire belangstelling, naar de tijdsgeest gericht op Bilderdijk, Tol- lens, Beets, Da Costa, David, Willems, voor zijn literaire vorming, voor zijn verering voor de moedertaal, voor zijn „ flamingantisme " was die kennismaking met Ternest van doorslaggevend belang. De oudste van de twaalf kinderen uit het gezin Ternest waren leef- tijdgenoten van de jonge Broeckaert. Vier van hen werden, zoals hun vader, onderwijzer en twee waren, in alle bescheidenheid overigens, li- terair werkzaam. Dat de literaire waarde van de gedichten van vader Ter- nest, van de toneelstukken voor kinderen en van de volksverhalen van de zonen Ternest (8) gering is, lijkt me in de contekst van leven en werken van Jan Broeckaert minder belangrijk dan het felt, dat ze zich literair verdienstelijk poogden te maken : de sfeer in de huiskring werd daardoor getekend. En in die familie zou Jan Broeckaert introuwen : op 14 juli 1866 huwde hij met de oudste dochter, Steefken ( Maria Stefa- nie 20 aug. 1837 - 21 jan. 1914 ). Uit hun gezin van acht kinderen groeiden o.a. twee artsen en twee juristen ; een van de geneesheren, Wilfried ( 1877-1948 ), schreef luimige, folkloristische schetsen, waaron- der Kwil jongen of de lustige folklore minder guitenjaren ( Antwerpen 1925 ), dat niet alleen de sfeer van de Wetterse tehuis oproept, maar te- yens dankbare portret-schetsen van zijn ouders bevat (9). Een andere zoon was de veelzijdig-begaafde Herman Broeckaert (1878-1930 ), de , schilder-dichter van de Scheldeboorden ", die al vroeg bekendheid ver- in Het Belfort 2 (1887), blz. 480-483: „Men mag zeggen dat Ternest een der beste taalmeesters van Belgie was" enz. (7) Van de grote verering die Jan Broeckaert zijn schoonvader toedroeg getuigt zijn uitgave van de Taal- en Letterkundige Nalatenschap van K. -L. Ternest (Gent- Wetteren 1888 ). In een tamelijk uitvoerig voorbericht geeft hij een bewonderend overzicht van leven en werk van Ternest ; vooraf verklaarde Broeckaert, dat de uit- gave vooral bedoeld was om , eenen tol van dankbare hulde te betalen jegens den man, wien ik mijne letterkundige opleiding ten grootsten deele verschuldigd ben " ( blz. (I)). (8) Vermeldenswaard is dat Ernest Boudewijn Ternest (1841-1897) de eerste volksroman schreef over Jan de Lichte en zijne bende, naar de echtste bronnen be- werkt ( Gent 1874 ). Andere titels worden gegeven in Fr. de Potter, Vlaamsche Bi- bliographie . Gent 1893. (9) Zie o.a. blz. 12, 18-19, 40-41, 44-45, 86-93, 96, 100-101, 268-273. (5) 8 wierf als schilder van de zgn. Dendermondse School en als een van , de meest representatieve volksdichters ' naast Omer Karel de Laey en Rene de Clercq (1. Al zullen vader en moeder Broeckaert hun zorgen hebben gehad met hun gezin en in het bijzonder met de artistieke bohemien Herman, het was een familie waar culturele en intellectuele waarden hoog werden ge- schat. In het spoor van grootvader Ternest gaf vader Jan Broeckaert het voorbeeld met zijn ijveren voor de , volksverheffing " en dat niet alleen door b.v. de stichting in 1877 reeds van een Davidsfondsafdeling to Wetteren ; die zorg voor de volksverheffing bleek vooral uit zijn werk- zaamheid op de gebieden van de studie van de moedertaal en van de plaatselijke geschiedenis. Tot de kundigheden van een begaafd man hoorde, zeker in de vorige eeuw, het schrijven van gedichten en verhalen. Ook de jonge Broeckaert heeft daaraan zijn tol betaald. Al in 1854 — Broeckaert is dan 17 ! — schreef hij gedichten, waarvoor hij niemand minder dan baron Jules de Saint-Genois om raad en hulp verzocht (11). Enkele gedichten en frag- menten van verhalen van hem werden uitgegeven, maar tot een bun- deling is het nooit gekomen ("). Wel werd zijn uitvoerig stuk De Volkstael, in betrekking met 's lands voordeel en roem, en gehechtheid aen den Vorst in 1858 to leper bekroond, maar de langademige titel laat al vermoeden dat daarbij verheven gedachten en hooggestemde senti- menten belangrijker waren dan poetische zegging. Flamingantische be- zieling en volkse humor waren blijkbaar de aanleiding tot het schrijven van rijmende gelegenheidsliedjes, zoals de koorzang Taelmin, in 1855 geschreven naar aanleiding van het achtste verjaringsfeest van de Wet- terse maatschappij de Vlaemsche Taelmin. De beginstrofe is ook bier geen veel-belovende aanhef: Juichen wij , o taelgenoten Op deze echte broederfeest; Dat ons hart zij overgoten Van den waren Vlaemschen geest. Stemmen wij , o taelminnaren (10) Zie Lectuur-Repertorium. 2de uitg. Dl. I, Antwerpen-Tilburg 1952, blz. 300. Ook Dr. J.-P. De Bruyn, De Dendermondse Schilderschool. Een kunsthi sto- rzIrche benadering. (Dendermonde 1982), blz. 155-161. (11) Zie J. Clinckspoor, a. w. , blz. 104, 105, 110. (12) J. j T i C inckspoor, a. w. , blz. 104-110 geeft verschillende voorbeelden. Een ver- zameling van Broeckaerts gedichten in handschrift berust in Wetters prive-bezit. 84 (6) De onvervalschte Vlaemsche snaren ; Dat zij galmen in deez' zael : Leve ! leve ! Vlaemsche Tael !! ("). Grote en blijvende weerklank schijnt de maatschappij zelf overigens niet geoogst te hebben : wat Broeckaert er enkele jaren later over schreef in zijn Geschiedenis van Wetteren bewijst alleen hoe moeizaam een Vlaams bewustzijn werd gewekt in de bredere lagen van de eigenste be- 14, volking (14). En een geboren dichter was Jan Broeckaert beslist niet ; wel erfde een van zijn kinderen een sterker talent. Jan Broeckaert zelf was een vurig Taalminnaar. Hij volgde het spoor van zijn schoonvader Ternest en van de hoogvereerde Dendermondse dichter, taalkundige, geschiedschrijver Prudens van Duyse (1804-1859 ). Diens leuze : , de Taal is gansch het Volk ! " was ook die van Broeckaert en zijn werkzaamheid stond z'n leven lang in het teken van die leuze. Het ontbrak Broeckaert beslist niet aan ijven en werkkracht. In de , zitting van 18 februari 1887 " — de vijfde vergadering van de nieuwe Academie, werden zes prijsvragen „ voor het jaar 1887 " uitgeschreven. De antwoorden werden ingewacht , voor 1 november 1887 ". Op 7 de- cember 1887 werden de „ verslagen der keurraden " van de zes prijsvraag-antwoorden voorgelezen. Achteraf zou blijken, dat Jan Broec- kaert twee antwoorden had ingezonden ("). De tweede prijsvraag gold de Middelnederlandse Letterkunde : , Men vraagt eene stelselmatige lijst van al de uitgaven van Middelnederland- sche werken en van de studien over Middelnederlandsche Taal- en Let- terkunde, verschenen hetzij afzonderlijk hetzij in uitgaven van geleerde Genootschappen, Tijdschriften enz. ' (16). Broeckaert zond een antwoord in op deze prijsvraag onder de kenspreuk , Mijn werk was geen spel / Maar lastig was 't als mijnwerk. " Zowel P. Willems ( eerste verslaggever ) als F. van der Haeghen ( derde (13) De tekst werd me destijds bezorgd door Mevr. Ann Veeckman, die ik daar- voor graag dank. — Tekst ook in J. Clinckspoor, a. w. , blz. 105-106. (14) In 1862 schreef Broeckaert : „Dat de Taelmin hare edele zending niet ver- gete ; dat zij opsta uit de werkeloosheid waerin zij sedert eenigen tijd schijnt te zijn vervallen ( ... ) Om zulks te weeg te brengen zou zij eene wijze hervorming behoe- ven, en daerop durven wij de aendacht barer voorstanders inroepen. De Vlaemsche Taelmin kan, wel ingericht, de bron worden van een nieuw leven in de gemeente, en haren invloed zelfs uitoefenen in de omliggende dorpen " ( blz. 180). (15) Zie VMKVA 1887, blz. 24-26, 217-276 en 282-283. (16) VMKVA 1887, blz. 24 en 233. (7) 85 verslaggever ) had veel lovende woorden ervoor over, terwijl Jhr. Mr. N. de Pauw ( tweede verslaggever ) zich in amper vier regeltjes beperkte tot de mededeling, dat hij zich „ na een grondig onderzoek volkomen ak- koord verklaarde met 'de besluitselen' van Willems " (17). Broeckaerts werk bestond uit , eene inleiding en ongeveer 3.000 af- zonderlijke bulletijns, waarvan elk een nummer bevatte " (18). ) Be- kroond werd de inzending van , de heer Louis-D. Petit, bewaarder der drukwerken aan de Bibliotheek der Hoogeschool te Leiden'' . In 1888 werd diens Bibliographie der Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde vanwege de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde uitgegeven te Leiden. Het was voor Broeckaert al een hele eer, te moe- ten wijken voor een zo deskundig bibliograaf van de Middelnederlandse Letterkunde als Petit. Aan het werk van Broeckaert werd, samen met dat van een ongenoemde auteur van een vierde inzending een , eervolle ver- melding " (19) toegekend, wat voor de autodidact inderdaad eervol mag heten. De twee belangrijkste werken van Broeckaert, uitgegeven door de Academie, zijn ongetwijfeld zijn volumineus Bastaardwoordenboek ( 1895 ; XXIII-439 blz. ) en, in samenwerking met Theofiel Coopman (1852-1915), de tiendelige Bibliographic van den Vlaamschen Taalstrijd (verschenen tussen 1904 en 1914 ). De twee werken pasten overigens vol- komen in de doelstellingen van de nog jonge Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde . Het Bastaardwoordenboek was een antwoord op de derde prijsvraag van 1887, de allereerste inzake Taalzuivering : „ Eene alphabetische lijst opmaken van onnederlandsche of bastaardwoorden, die bij 't yolk of in gedrukte schriften meest gebruikt worden ; voegende naast elk zulk woord het evenveel beduidend echt Nederlandsch woord, voor zooveel het nog, 't zij in enkele plaatsen, 't zij overal, in levend gebruik zij " (20). De prijsvraag was uitgeschreven op initiatief van Guido Ge- zelle. Op de korte tijd van zeven maanden — zoals voor de andere reeds vermelde prijsvraag — waren drie antwoorden klaargestoomd en inge- zonden. De beoordelingen ( door Gezelle, Micheels en Stallaert ) be- (17) VMKVA 1887, blz. 241. (18) VMKVA 1887, biz. 236; Van der Haeghen schreef (blz. 241): „omstreeks 2.500 losse blaadjes". (19) VMKVA 1887, blz. 342. (20) VMKVA 1887, blz. 25. 86 (8) moeilijkten een definitieve keuze, zodat ten slotte twee werken werden bekroond : dat van Broeckaert en dat van Craeynest (21). Maar alleen dat van Broeckaert droeg de echte goedkeuring weg. Het andere, ver- dedigd door Gezelle, was te Westvlaams en moest voor de uitgave , in zuiver Nederlandsch " omgewerkt worden. Bioeckaert werd verzocht dat werk op zich te nemen, omdat de auteur zelf, Jan Craeynest, daartoe niet bereid was (22). Of die omwerking , in zuiver Nederlandsch ' ge- beurd is, blijft een open vraag. Toen Broeckaerts werk in 1895 ver- scheen, werd daarvan alleszins niet gerept. Met dat werk stelde Broec- kaert zich in de illustere rij en in de traditie van de , taalzuiveraars ' en , taalpuristen " sedert de zestiende eeuw, die alien bezield waren met een hoge eerbied en verering voor de rijkdom, de oudheid, de oorspron- kelijkheid en de woordvormingsmogelijkheden van de onvoiprezen moe- dertaal. Broeckaerts standpunt was evenwel niet , extreem puristisch " ; hij Wilde , alleen de niet ingeburgerde, en dus misbare bastaardwoor- den afkeuren ' (23). Zijn pleidooi voor zuiverheid van taal in de inlei- ding is een treffend voorbeeld van zijn belezenheid en zijn niet- aflatende ijver. Met zijn Bastaardwoordenboek bewees hij zijn werk- kracht en wellicht ook die van zijn helpende omgeving. Taalzuivering blijft intussen een probleem, waarmee de Academie nog lange jaren haar zorgen had en waarmee de huidige generaties nog altijd worstelen, en dat niet alleen in het Nederlandse taalgebied... De Bibliographie van den Vlaamsche Taalstrijd sloot aan bij een oude, algemene wens : het schrijven van een geschiedenis van de Vlaamse Beweging (24). Een eerste vereiste daarvoor was natuurlijk : een onderzoek naar en van de bronnen. In 1901 besloten Broeckaert en Coopman daarvoor samen te werken en alle brochures, tijdschriften en krantenartikels, affiches en andere documenten op te sporen en te be- schrijven ; literaire werken alleen waren uitgesloten (25). Het werd een enorme onderneming : tien delen van tussen 350 en 450 blz., samen 7.734 nummers, gaande van 1787 tot 1886, met voor haast elk nummer een objectieve karakteristiek van de inhoud aan de hand van citaten. De in het tweede deel beloofde „ Inleiding " en de „ systematische in- (21) VMKVA 1887, blz. 246-255 en 342. (22) VMKVA 1888, blz. 94 en VMKVA 1892, blz. 61 en 87. (23) T. J. Suffeleers, a.w., blz. 182. Zie ook W. Rombauts, a.w., blz. 111 en 297. (24) W. Rombauts, a.w., blz. 335. (25) W. Rombauts, a. w. , blz. 336. (9) 87 houdstabellen " enz. , noodzakelijk voor een vruchtbaar gebruik van de bibliografie, verschenen echter nooit : Broeckaert zelf zou de verschijning van de laatste twee delen niet meer beleven en Coopman overleed in 1915. Daardoor ontbreken de registers, die wel voorzien waren. Tot in de vijftiger jaren werd nog gedacht aan een voortzetting van het werk, maar daarbij bleef het. De eminente bibliograaf Dr. Rob. Roemans noemde het , een monument qua inhoud en qua uitwerking ", maar tevens onbruikbaar door het ontbreken van registers. Een oproep om die op te stellen vond nog in 1953 weinig weerklank (26). Het materiaal, bijeengebracht door Broeckaert en Coopman, ligt er evenwel en is on- misbaar voor elke studie van de Vlaamse Beweging in de achttiende en de negentiende eeuw. Vermeld moet nog worden, hoezeer Broeckaert, samen met De Potter en Coopman, zich van bij het begin, sedert 1888, ingezet heeft voor de publicatie door de Academie van een bio-bibliografisch woordenboek van Vlaamse auteurs (27). Dat moest een tegenhanger zijn van de Bio- graphie Nationale, uitgegeven door de franstalige Academie Royale. Tussen 1900 en 1907 verschenen Brie afleveringen van Leven en Wer- ken der Zuidnederlandsche Schrijvers (de letters A-C, 266 blz. ). Maar het werk voldeed niet ; de financiele middelen schoten te kort en de me- dewerking liet bepaald te wensen over : van de 137 notities van de letter C, d.i. praktisch de volledige laatste aflevering, was meer dan de helft (77) van de hand van Broeckaert. Later, in 1912, werd wel aan voortzet- ting gedacht, maar ook toen bleek het plan een utopie (28). Een halve eeuw later zou het ambitieuze plan gelukkig gerealiseerd worden door de gezamenlijke Vlaamse Academien met het Nationaal Biografisch Woordenboek. Tot Broeckaerts werkzaamheden als „ taalminnaar " moeten ook ge- rekend worden zijn talrijke bijdragen in verband met het literaire ver- (26) R. Roemans, 'Fie redt Th. Coopman en Jan Broeckaert' s „Bibliographie van de Vlaamschen Taalstrild" ? in : IV etenschappelijke Tijdingen 14 (1954), kol. 175-180. De verwijzingen naar 1953-1954 ald. in noot 4. Citaat kol. 176. — In 1919 had Isidoor Teirlinck aanvaard het werk van de overleden Coopman voort te zetten ; van een verdere uitgave kwam evenwel niets terecht. Zie VMKVA 1919, blz. 62-63. Zie ook J. van Hove, Het bibliographisch werk der Koninklijke Vlaamse Academie. II, in : IV etenschap in Vlaanderen 2 (1937), blz. 84. (27) Zie VMKVA 1888, blz. 126-128. (28) Zie hiervoor J. van Hove, Het bibliografi sch werk der Koninklijke Vlaam- sche Academie, in : W"etenschap in Vlaanderen 2 (1937), blz. 68. 88 (10) leden en zijn tekstuitgaven. De meeste verschenen in de Verslagen en Mededeelingen van de Academie en in de Gedenkschriften van de Oud- heidkundige Kring van Dendermonde of elders (29). De historische ge- gevens zijn vaak zeer summier en dat de auteur tekort schoot in de fi- lologische uitgave-techniek en in de weleens zeer moeilijke taak van woord- en tekstverklaring zal geen verwondering wekken : daarvoor ont- brak hem, en de meeste van zijn Vlaamse tijdgenoten, de vereiste scho- ling. Toch blijft zijn werk verdienstelijk, omdat hij aldus redde wat an- ders wellicht verloren was gegaan : het basismateriaal bleef aldus be- waard. De literair-historische publicaties vormen de verbinding tussen de bij- dragen van de , taalminnaar ' Jan Broeckaert en die van de geschied- schrijver, het derde facet dat de aandacht verdient. In 1862 — hij is dan 25 jaar ! — publiceert Jan Broeckaert zijn Ge- schiedenis van Wetteren, gevolgd van eene historische schets der omlig- gende gemeenten. Op de titelbladzijde staat een opmerkelijk motto, een citaat uit het Middelnederlandse Dystorie van Saladine: „Het is een tijtcurtinghe vol van glorien, op voorledene saken meerken " . Hij kende dus — bezat wellicht — de uitgave van de , Maetschappy der Vlaem- sche Bibliophilen ' , in 1848 bezorgd door C. A. Serrure. In een woord vooraf schreef de jonge self-made geschiedvorser een paar uitspraken, die de man en zijn werk typeren : plaatselijke geschiedenis is noodzakelijk voor een gefundeerde nationale geschiedenis ; zij is het middel bij uit- stek om , vaderlandsliefde ' op te wekken. Het werk van een autodi- dact is misschien minder geslaagd dan dat van een , geleerde ' , maar de waarde van alle arbeid dient en verdient eerlijk afgewogen te worden. De taal moet als communicatiemiddel zuiver en eenvoudig zijn. Aldus had de jonge Broeckaert drie principes geformuleerd, waaraan hij zijn leven lang trouw zou blijven. Als schrijver van dorpsmonografieEn is de naam Jan Broeckaert ver- bonden met die van Frans de Potter. Het begin van hun samenwerking heeft Broeckaert zelf verhaald toen hij in 1906 een levensschets schreef van De Potter : , De schrijver dezer levensschets had toen ( nl. in 1861 ) pas de Geschiedenis van Wetteren, zijne geboorteplaats, uitgegeven, en het was zijn voornemen ook die van al de andere gemeenten des (29) Zie de bibliografie in het werk van J. Clinckspoor. Bij nr. 98 ( blz. 147) hoort het jaartal 1892 en vooral de in boekvorm door de Academie uitgegeven Re- derijkersgedichten der XVIe eeuw (XX-70 blz. ). (11) 89 bestuurlijken arrondissements Dendermonde onder handen te nemen. De vriend De Potter ( ... ) stelde den schrijver van genoemde monogra- phie voor, te zamen het nog onbeploegde veld der historie van al de ge- meenten der provincie Oost-Vlaanderen te bearbeiden. De geschiede- nis der tien rond Gent liggende dorpen, in 1864 verschenen, was de eerste vrucht dezer gezamenlijke onderneming. — Een veertigtal jaren lang werd door de beide schrijvers besteed aan deze moed en geduld vergende taak " (30). In de „ bibliografie " van De Potter wordt de Ge- schiedeni s van de gemeenten der provincie Oost- Vlaanderen vermeld : 1864-1903, „ 46 deelen van ruim 300 blz. ieder " (31). In het korte woord vooraf bij het verschijnen van de „ eerste reeks " ( 1870 ) wezen de auteurs erop, dat reeds zeer veel archiefstukken verloren waren gegaan door slordigheid, onwetendheid of onbegrip en dat de tijd voor het schrijven van dorpsmonografieen „ reeds lang gekomen was'' . Bij hun opzoekingen stuitten ze wel eens op onbegrip en , eene waarlijk ont- moedigende onverschilligheid " , maar ze mochten ook steun en aanmoe- diging ondervinden. Hun enige bedoeling was : , Nuttig te zijn ". En dat is hun werk zeker geweest, is het voor vele plaatsen nog (32). Buitendien werkten beide self-made men samen voor verschillende andere uitgaven. Een drietal werd bekroond en uitgegeven door de Aca- demie Royale de Belgique : in 1869 hun Stati sti sche verhandeling over den voormaligen en hedendaagschen stoffelijken en zedelijken toestand der gemeente Nazareth, vier jaren later hun Antoon van Dijck en zijne werken en in 1880 hun Geschiedeni s van den Belgi schen Boerenstand De grote verscheidenheid van titels, de , omvang " van het behandelde onderwerp maken duidelijk, dat hun werk niet altijd aan de strikte nor- men van wetenschappelijkheid voldoet ; dat betekent evenwel niet, dat een aanzienlijk deel ervan , onwetenschappelijk " zou kunnen genoemd worden. Die vele werken blijven bovendien slaande bewijzen van een enorme werkkracht, een vlotte pen, een bewonderenswaardige belezen- heid en een alzijdige belangstelling. *** (30) VMKVA 1906, blz. 146-147. J. Clinckspoor, a.w., blz. 154, nr. 170 van z'n bibliografische lijst, vermeldt ten onrechte „Jaarboek Davidsfonds, 1905, A. Suffer" ; het moet zijn : Jaarboek Kon. Vlaamsche Academie voor Taal- en Letter- kunde, Gent 1906, blz. 121-188. — A. Suffer schreef we1 een bijdrage over Frans de Potter in : Jaarboek van het Davidsfonds 1905. (Ieperen 1905 ), blz. 140-180. (31) VMKVA 1906, blz. 182. (32) W. Rombauts, a.w., blz. 54. 90 (12) In de voorgaande beschouwingen werd gepoogd, de figuur van Jan Broeckaert te belichten als autodidact, als , taalminnaar " en als lokaal- historieschrijver. Veel bleef daarbij onvermeld. Maar de verscheidenheid en tevens de samenhang van zijn zo uitgebreid werk werd er wellicht toch duidelijk door, omdat een drijvende kracht hem bezielde : de liefde voor zijn volksgemeenschap en haar taal. Tot slot passen een paar citaten uit de lijkrede van Isidoor Teirlinck, voorzitter van de Academie bij het overlijden van Jan Broeckaert ; aldus kan nog een beeld van Jan Broeckaert-bij-leven opgeroepen worden : , Jan Broeckaert was niet alleen een zeer verdienstelijk Vlaamsch schrijver, een overtuigd Vlaamsch strijder, maar ook een eerbiedwaardig man, met helderen geest en gouden hart. „ Dit gouden hart straalde langs zijne goedige, zachte oogen naar buiten en dwong de warmste sympathie of bij al wie hem naderde. Ik zie hem nog voor mij staan, mager en slank, ( ... ) met den schoonen kop onder het grijze voile haar dat nog opkrullen wilde, met de fijne lippen waarvan de bovenste door den knevel lichtjes was overschaduwd, met de nette, om- lijstende bakkebaarden, tusschen dewelke het klare, denkende voorhoofd glom. ( ... ) De zedigheid, hem als aangeboren, verschuchterde hem en be- lette hem in onze vergaderingen dikwijls het woord te voeren. Doch als de geleerde man sprak, luisterde men met eerbied en achting. Jan Broeckaert was vooral een werker, niet met het woord, maar met de pen. , En wat heeft deze self made man — want deze titel komt aan dit volkskind ten voile toe — met die viugge, gemakkelijke pen niet al voort- gebracht ? Veel, zeer veel — want werkzaam en onvermoeibaar als weini- gen zijn, voerde hij in zijn schild de leus : rust roest ! , Broeckaert was een Vlaming uit den heele — van hart en van ziel ! Deze door en door bezadigde, bedaarde, vredelievende man kon vol gloed en verontwaardiging opspringen, daar waar het de verdediging onzer taal- rechten gold. Broeckaert ( ... ) begreep dat het eenige doelmatige middel tot ontvoogding, verheffing van den Vlaamschen stam, de Vlaamsche taal moet zijn. En daarom ( ... ) zal zijn aandenken als dat van een weldoener van het yolk bij ons bewaard en gezegend blijven " (33). (33) VMKVA 1911, blz. 94-96. EEN LITERAIR CURIOSUM EEN AAN ANNA BUNS TOEGESCHREVEN SATIRISCH TONEELWERKJE door LODE ROOSE Lid der Academie Aan Drs. M. De Schepper dank ik de mededeling dat zich in de ste- delijke bibliotheek te Haarlem een toneelstukje bevindt dat op de titel- pagina en in de opdracht aan Anna Bijns wordt toegeschreven. Het gaat om een tekst in een convoluut die de signatuur 37 F 27 draagt en in fraktuur is gedrukt. Drs. De Schepper bezorgde mij ook een fotocopie van bewuste tekst. De conservator van genoemde bibliotheek, Jonkheer H. J. Duijzer was zo vriendelijk mij nader over de convoluut in te lich- ten. Zij bevat 19, meestal korte, gedrukte gelegenheidswerkjes, uit het eind van de 18de eeuw, meer bepaald van tussen 1781 en 1794. Het aan Anna Bijns toegeschreven stuk is het 13 de uit de reeks en telt 14 blad- zijden, zonder vermelding op de titelbladzijde van datum, drukker of uitgever. Wij laten de tekst met woordverklaring bier onmiddellijk volgen en reserveren onze commentaar voor het einde. De versnummering is van ons en de u werd aan het moderne gebruik aangepast. Ook de sprekende personages, in de druk afgekort, geven we volle- dig (cursief) weer teneinde het lezen te vergemakkelijken. Met , Hoerengordynxkens ' in de titel worden de haarlokken van no- vicen als teken van wuftheid, wereldse neigingen in het algemeen be- doeld. Tone Leringhe van die driftige Paterkens in het bizondere / die SCANDALEUSE HOERENGORDYNXKENS wehggescoven deur Pater CNIPSCHERE Poeetscher wijze veurgestelt ende verthoond binnen Hantwerpen / Anno Incarnationis 1592. Gemaect met groter const deur de seer vermaerde Maghet ANNA BYNS Cate Zetinabe ban bfe brill* Pattelittl# in bet bf;ontlere/ tie Xeten,003.(etiZCi tpeceselioetvagtoyDepA b3ebneftoben. tat PattreD2pkewetie Poidifiber ligne beurgeffert Me batboanbbinnenRant^ tumpen / Nana Sntarnatiofibi 1592. 413etnaeet nut grater coat brut be feet banurabt PeMg aftraw 251402. 94 (4) [ biz. 1] OPDRAGT Aan die Jonge Dochterkens van Antwerpen. Zeer discreete (a) Maegdekens ! van eenen uwer stedegenooten / ontvanget ghy hiere een oud rymstucksken / by zyn weeten nemmer veur dezen gedruckt. De naam van Anna Byns / eene eerweerdige Godvruchtige Catholycke / die ter tyde van heur lee- ven / die Jonckheid in het oprecht geloov was instrueerende / zet niet weinigh authoriteit ende gezagh by an dit wercksken van ver- nuftige inventie. Daer myne ziel altyd is brandende voor uwe in- tressen / heb ik het niet willen verduisterd onder die bancke la- ten liggen / en consacreer (b) het u met alle integriteit (9 en de- votie Amen Jerolimo Bassonpierre 't Hantwerpen 1 Sept. 1792 A2 [biz. 3] VERTHOONDERS Dat Zondelicke Vleische. Die maghet Johanna / disciplenne (d) in dat klooster der H. Bri- gitta binnen Hantwerpen. Pater Hieronymus Cnipschaere / Prioor ende Biegtvader van dat kloostere. De Heilige Furie. De Prince der Camere / 't lelyken van Calvarien / in liefde bloey- ende. (a) discreete: wijze (b) consacreer het u: draag het u op (0 met alle integriteit : zonder verkeerde bedoeling (d) di sciplenne: novice ( discipel ). (5) 95 bl. 5 Die A3 SCANDALEUSE HOERENGORDYNXKENS wehggescoven Dat Zondelicke Vleische / inne de ghedaante van eene nakende (e) Jonckvrouwe / komt in hoerder spiegele zig sphieghelende en spreekt. Hoe daer oock inne dit kloostere die heilige Furrie / Mit hoer helsche vileinige clergie / Agiert teghen myn ende myner machtene / Ik zal hoer den paepe en de paepinne verkrachtene. 5 Ick hebbe alrede de Maeghet Johanna beloeret / Die zoo veel zugtekens looset / als sy hoer hairlocken snoeret. Hoere preufjahren die lopene vast tot eenen ende / Ende zij anschouwet de klostere vol van ellende. Na datte ick kenne mercken zeer bezwaerlyck / 10 Staet de Maghet / want datte is zy claerlyck / Nu uit hoeren bedde ; daer hoer ick ze stappen / Ende de mufekens klik klik op de stienen klappen. bl. 6 Ick zal / omme dat lief kynd niet to verschricken / Zagtkens met mynen pinklyn op de deure ticken. Zondelicke Vleische tickt De Maghet Johanna 15 Whie tickt daer zo ontidelick an myner deure. (e) nakende : naakte 2. vileinige clergie: boosaerdige geestelijken. 3. myn : mij. 4. verkrachtene : ten onder brengen. 9. kenne: kan. 12. mufkens: eigenlijk handschoenen, hier wellicht pantoffels of schoenen 14. pinklyn : pinkvingertje.' 15. ontidelick : ongewoon vroeg. 96 (6) Zondelicke Vleische Ick ben het / vrundin / laet my maer in doer de sceure. Maghet Johanna Zyt ghy het / Zondelicke Vleische / zyt ghy't ? Zondelicke Vleische Ick ben het / doe open / Maegdeken gebenedyd. Maghet Johanna Ick meinde dat het patere Borsoete zou wesene. Zondelicke Vleische 20 Comt die dan hier wel uwe pyne genesene ? Maghet Johanna Paterken Borsoete / o dat is die einige man / Die vry myner smerten hier smydighen kan. Zondelicke Vleische Hy heeft / zo ik hope / op uw harte grote vermoghe. Maghet Johanna Ja lieve ! en ick hou er ouwe lessen wel in het oghe. bl. 7 Zondelicke Vleische A4 25 Ghy doet wel / myne schatte ! maer hoerde ick „ to niet zegghen / Ick zou haest die redene met gronde suffisant wederlegghen. Want claerlyk bespeur ik die / tot myner doctrynen / 16. sceure: schier. 22. smydighen : week maken. 24. ouwe: uwe. 26-28. 1k zou uw woord met argumenten weerleggen, want ik zie dat uw haarlok- ken aan het verdwijnen zijn, maar niet afgeknipt. 27. Tot myner doctrynen : in overeenstemming met wat ik voorhoud. (7) 97 Dat die bruine lockens / die mooi meiskens gordynen / Aen de slagen van uw veurhoofd zyn an't verdwynen. 30 Dat is my tot miner groter ergenis geblekene. Maghet Johanna Ik zal / zonder vaer / tot u de waerheyd blotelyk sprekene Om pater Cnipschaere heb ik ze wegh gestreckene. Hy viel my met dreighementen vervaerlyk Op myn maegdelyke swackheid an so swaerelyk / 35 Dat ick / om myne lockens my een luttel te behouwene / Maeckte / dat ze niemand degelick kon anschouwene. Zondelicke Vlei sche Wat dwase immoverye is in uwe ziele ghevaeren / Geef hier uwe kamme / zo kem ick uyt die hairen / Ende zo Pater Cnipschaere u quamet bespringhen / 40 Sal ik-dien duvele in die netkens verdringhen, Want denck / is Pater Borsoet alleine goet / Gheen Patere of Nonneken gaet 'er op ienen voet. Maghet Johanna Ilc zouder uwe consultatien zeer gaerne lovene ; Maer my dunckt / dat gaet myner kraften te bovene. 45 Wil 'er myne jeugdelyke zwackheid nog watte spaeren / Want ik ben er nog maer effen vyvthiene jaeren. bl. 8 Zondelicke Vlei sche Kyk nu eens jonckvrouwe / kyk eens in myner spieghele / Ghy lykt my so schoon / als Bathseba of Abighele / Hoe krollen die loxkens / langs uwen zwaenen witten hals / 50 En de gordynxkens / zo vollekens / staen frai boven als. 37. immoverye : koppigheid ? (non movere ? ). 38 . kemme: kam . 42. gaet 'er op ienen voet: volgt een gedragsregel, beperkt zich tot een houding? 48. Bathseba : dochter van Eliam, door haar schoonheid door David verleid. Abighele : Abigail, vrouw van Nabal, bekend om haar scherp verstand en schone gestalte. 98 (8) Maghet Johanna 0 Hoe begin ik veur pater Cnipschaere te schromene / Me dunkt daer lyket wel iemant op de trap te convene. Zondelicke Vleische Gha ghy dan maer binnen / is het pater Borsoete / Dan zal ik hem innelaeten ; erst minnelyk groete. 55 Maer is het pater Cnipschaere / die zone patere / Dan zult ghy my hooren lachen ende schateren. Maer myn lief maegdeken / 14ch ghy om het geestlike bedrogh / En verthoon zonderschreumen / uw zyloxkens toch. Ik zal pater wel tracteeren zo assurantlyk / 60 Dat ghy 'er zeker zult afkomen heel triomfantelyk ? Pater Cnipschaere Wie zie ick daer by de kamere van Johanna zweeven. Zondelicke Vleische lacht den patere uut Hah / hah / hah / hah / ick mot lachen om my te beseven. Pater Cnipschaere Zyt ghy het Zondelicke Vleische / die daer zo omme waeret / En zo wat zielkens voor dat helsche vuur beschaeret. Zondelicke Vleische bl. 9 65 Hah / hah / hah / zie maer thoe / dat ghy daer niet bradet. A5 Pater Cnipschaere Ick zal wel zorghen / dat ghy my niet radet. 51. schromene : vrezen. 58. schreumen: schromen, vrezen. 59. tracteren : onder handen nemen. 62. om my te besevene : nu ik dat ervaar? 63. waeret : waart, ronddwaalt. 64. beschaeret : (in groepen) bijeen vergaard. 65. bradet : braadt (in het helse vuur). 66. dat ghy my niet radet : dat gij het niet op mij gemunt hebt, dat ik niet het slachtoffer ben. (9) 99 Zondelicke Vleische Wel pater Cnipschaere / as ghy my dan recht besiet / Dan ben ick emmers zo geheel verworplyck niet. En wilde ghy my niet in uw harte conterfaeijen / 70 Dan zoudt ghy my wel spoedig den rugge toedraeijen. Ick houde het althans veur sekerlick ende ghewis / Dat het patervieisch / hoe gecastyded / menschenvleisch is.  ΨοT)ΠΑ](ΠΕj"°Υ) ΠΕj"#Ύ"ΰ?υ)  Ziet ghy niece / hoe myne oogenlyns u toe blincken / Kom ghae an myne zyde zagtekens neer zincken. 75 Ick zal 'er veur den onbyt uut het vateken gaen tappen / Dan zullen wy enkaer over uwe zaecken snappen / Ghy zult my dan uute vriendscap wel doers verstaen / Wat of 'er al in de Biechte der Nonnekens is ommegegaen. Pater Cnipschaere Ghy pratet zo aertiglyck / ick wil wel eens met dy kouten / . Zondelicke Vleische 80 Ick corn aenstonds weder en pak dy dan in myn bouten. Pater Cnipschaere Ick voel nog door myne schramme leden onstichtelyk / Een flamme myner natuire / niet om blussen lichtelyk ; Maer wie zie ik my daer van verre genaecken / Ick hoer daer de Heilige Furia kwaecken. Heilige Furia op / met eene gheestelsweepe die by elken slag vyer ende voncken afschyet 69. conterfaeijen : namaken, dezelfde gezindheid aannemen. 73. oogenlyns: oogjes. 75. onbyt: ontbijt. 76. enkaer: elkaar. 80. pakt u dan in myn bouten : neem u dan in mijn macht. 84. hoer: hoor. gheestelsweepe : geselzweep ? 100 (10) bl. 10 85 Wech wech mit alle zondaren klein ende groot In de hellen moeten zy sincken als in zee een dieploot / Wech wech die nonnekens / mit al haer discippelinnen / Die onder de heiligen huicke nog het onheilige beminnen. Ick moet by anhoudende continuacy instimuleeren / 90 Ende sweepen voort die dikke vette geestelicke heeren / Die te log zyn om t'wyngaerdenieren recht pertinent / 't Wordt tyd dat ik my na pater Cnipschaere went I Die om de glorie van dees Heiligen stede te augmenteeren / Daghelycksch de Maghet Johanna moet tormenteeren / 95 Paterken Cnipschaere / waer schuilt gy in den hoeck ? Pater Cnipschaere 't Is tyd / Heilige Furia / dat ik de Maghet in hoerder cel bezoek Heilige Furia Ghy gaet sleepende voort. Pater Cnipschaere Myn ganck wordt wat styvere. Heilige Furia Eenen willigen os behoeft geenen dryvere. Hebt ghy al om Johanna's harte te knedene / 100 Haer de loxkens / de hoerengordyntkens afgesnedene [ ?] Pater Cnipschaere Bl. 11 Heilige Furia / dat en heb ik tot nog toe niet onderstaen / Maer zy hevet die loxkens reeds onder hoere kapoot ghedaen. 86. dieploot: lood om water te peilen. 89. instimuleeren : ophitsen. 91. 't wyngaerdenieren : het ambt uit te oefenen. 96. hoerder: haar. 101. onderstaen : ondernomen. 102. kapoot: kapmantel, dus waarschijnlijk : kap. Heilige Furia slaet met hoere zweep ende spreeckt. 0 Dy vermaledyde luye yverloose pater Cnipschaere / Cnip of momenteelyck / die goddelooze geile hairen / 105 Of uw estimatie zal als dagon worden neer gesmeeten. Pater Cnipschaere Ick heb eilacie / by abusse / myner schaere vergheeten. Heilige Furia Daer is 'er die schaere /' waer mee Franciscus voor deezen / Doer my in de schoole der Religionsheid onderweezen / Zig den eenen lock afsneedt van zyn heilige hairen / 110 Daer zult ghy het mee effectuweeren / pater Cnipschaere. Pater Cnipschaere Heilige Furia / ik zal u in alles obedieeren / En nu dochterken Johanna doen provenieeren. Dochterken Joanna / dochterken Joanna / myne beminde ! Doe open u deurken / op dat pater Cnipscheere u vinde. Heilige Furia 115 Ick zal my wat an een zye gaan houwen / Om de vivase vigeur van den pater te schouwen. gaat uut. Johanna De / pater / so matineus alreeds / ik lag haest nog op myn bed / Ick had myn huifken nog maer halfwegen opgheset. 104. of: af. 105. estimatie: verering. Dagon : een in oorsprong Amoritische god, door de Filistijnen vereerd, maar wiens heiligdom verwoest werd door Jonathan. 110. effectuweeren: uitvoeren. 112. doen provenieeren : te voorschijn doen komen. 115. an een zye: opzij. 116. vivase vigeur: felle levensdrift. 117. matineus : vroeg in de morgen. 102 (12) Pater Cnipschaere Ba / ba / daar zie ickke weder / die vermaledyde hairen / 120 Die hoerengordynxkens / die my zo lang een argernis waren. Johanna op haer knyen. Ick bid u / wil ze sparen / ghezonde pater Cnipschaere / Anzie myne jonkheyd / en zy niet zo vol crudeliteit. Pater Cnipschaere Die Hoerengordynxkens meriteeren geen barmhartigheid / Von dese schaer / my door de heilige Furia ghegeeven. Johanna 125 Heilige patere / ick bid u / ghenade / ghenade / laeten ze leeve . Pater Cnipschaere Neen obstinate Joanna neen / vermetene discipelinne / Ick cnip ze u van het hoofd / uit puure minne. Cnipschaere cnipt Johanna met de schaer van heilige Furia de zylokken van het hoofd. Johanna valt den pater om den hals Uit puure minne / o geeft gy my dan wat meerder gratie. Pater Cnipschaere bl. 13Heilige Furia / geeft my kragten in deezer temptatie / 130 Die oogkens van het maegdeken / die ooghen / zo ydoone. Heilige Furia verlos uit deezen labyrinth uwen zoone. 124. von : waarschijnlijk drukfout voor van. 126. vermetene : aanmatigende, pretentieuze. 130. ydoone:mooi. (13) 103 Heiige Furia Eilacie myn zoone / my is de potestas ontnomen / De Zondige Vleische is my daer tege ghecomen / En heeft my myn zweep en myn pylen ontnomen. Johanna 135 Ei Patertje luister ghy niet na dat ouudwysche teemen / Laten wy samen in myn cel wat jonste neemen. Ghy hebt myn maegdelyke hairkens afgesneden / Dat moet ghy my vergoeden door uwe andere goedigheden. Pater Cnipschaere Wel meisken / de Furia heeft my wat heel ver doen treden / 140 Daer komt juist vleislicke zonde met het vateken gegangen. Zondeli cke Vleische op En by is ree in de nettekens / hem ghespannene / ghevangen. Zo paterken / paterken / dat zie ick met jolyt der oghen / Heevet zusterken Joanna op dy zo veel vermogen. Heilige Furia van afteren Zo triumfantlyk stelt zich vleischlike zonde nu an / 145 Daer ik tandknars om het pericul van den heiligen man. M. 14 Zondelick Vleische Mooglik zal paterken Cnipschaere / door myn stimulo gedreeve / 't Geslagt der Cnipschaeren twee eeuwen na zynen dood doen leeven. Prince der Camere Ydere strecke het tot zyne beteringhe en bekeeringhe / En bizonderlicke aan de heilige Paterkens tot leeringhe / 135. ouudwijsche teemen : ouderwetse gepastheid? 144. van afteren : van achter de schermen. 146. stimulo : aansporing. 104 (14) 150 Niet al te veele na die oorblazing der heilige Furia te luistren / Om datte die zich zo ligt door vleischlicke zonde laten kluistren. W . C . ( vignet ) COMMENTAAR Volgens de titelopgave van bovenstaand toneelstukje zou het spel op- gevoerd zijn in het jaar 1592 — zeventien jaar na Anna Bijns' dood — en werd het volgens de datum onder de opdragt voor uitgave gereed- gemaakt in 1792. Dit stemt overeen met de laatste regels uitgesproken door de , Prince der Camere ' : Mooglik zal paterken Cnipschaere door mijn stimulo gedreeven 't Geslagt der Cnipschaeren twee eeuwen na zy- nen dood doen leven. In de lijst der „ verthoonders " wordt genoemde prince als hoofd van de kamer 't lelyken van Calvarien met de spreuk , in liefde bloeyende " vermeld. Dit letterkundig gezelschap staat als Antwerpse papkamer be- kend, maar haar eerste optreden dateert, in zover archiefstukken ons le- ren, van 1610, hoewel dan met het devies „ in liefde groeyende " , niet „ bloeyende ". Volgens Prof. Keersmaekers kwam een door haar uitge- zonden kaart op 8 aug. 1610 op de kamer 't Spelkoren van Haarlem toe en twee maand later, op 9 oktober kreeg hetzelfde Haarlemse genoot- schap een uitnodiging om een boertig refrein en een liedeken te dich- ten, waarvoor het prijzen behaalde. Ook volgens Keersmaekers zou het bij het noemen der Antwerpse kamer om een door Kops gemaakte ver- gissing gaan en zou aan de Oranje lelie uit Leiden moeten gedacht wor- den die de kenspreuk , in liefde groeyende ' voerde (i). Nu is het Loch merkwaardig dat ons toneelwerkje juist in Haarlem bewaard wordt waar de schrijver van het ons hier interesserende stuk de benaming 't le- lyken van Calvarien op dokumenten kan ontmoet hebben. (1) Geschiedenis van de Antwerpse rederilkerskamer in de jaren 1585-1635 , Aalst 1952, bl. 26. Voor Keersmaekers beweringen over 't Lelyken van Clavarien steunde hij op W. Kops Schets eener geschiedenis der rederijkers, Leiden 1774 en verder op mededelingen van Jonkheer mr. B. W. Riemsdijk. (15) 105 Is het werkje van Anna Bijns ? Ons lijkt het stuk niets anders dan een satire van een 18de-eeuwer te zijn. Naast de toeschrijving op de uitgave is er weinig dat ons aan de Antwerpse polemiste als auteur kan doen denken. Wel komen er woorden in voor die typisch 16de-eeuwse rede- rijkerstaal zijn, zoals b.v. ydoone (vs. 130 ) waarvan de laatste vindplaats uit 1621 dateert (cf. WNT, VI, 1364-65 ), maar daarentegen bevat onze tekst ook termen die ofwel niet voor de 17de eeuw in gebruik zijn ( b.v. schreumen, cf. MW, VII, sub. schruimen) of nergens bij Anna Bijns ge- lezen worden, zoals hoer en hoerder voor haer. . Ook de spelling wijkt van die van Anna Bijns af, tegen welke taalverschijnselen wel kan op- geworpen worden dat de tekst door de uitgever aan taal en plaats van de tijd werd aangepast, dit zou dan Holland zijn. De auteur moet wel in zekere mate vertrouwd geweest zijn met het sin- nespel van de rederijkers. Hij laat immers een allegorische figuur optre- den zoals dat , Zondelicke Vleische ' dat tevens als een sinneken kan opgevat worden, maar de schrijver is blijkbaar vergeten dat in sinnespe- len normaal twee sinnekens optreden. De , Heilige Furia ' kan niet als dusdanig geinterpreteerd worden, want zij is geen samenzweerster met , Zondelicke Vleische ' , maar integendeel haar vijand. Wij menen in haar de verpersoonlijking van de goddelijke gramschap te zien. In de vermelding voor de eigenlijke titel , Totte Leringhe van die driftige Paterkens " klinkt duidelijk een anti-clericaal geluid. Uit de op- dracht spreekt een moraliserende bedoeling die men evenwel geneigd is ironisch te interpreteren. De dichteres wordt er met lof overladen maar in termen die bijna letterlijk overgeschreven zijn van de titelbladzijde van haar derde refreinbundel (1567 ), die ook in latere uitgaven over- genomen werden. De , Opdragt " spreekt van , eene eerweerdighe Godvruchtige Catholycke die ten tyde van heur leeven die Jonckheid in het oprecht geloov was instrueerende ' waar wij in de editie van 1567 lezen „ ghemaect... door die eerwerdige Godvruchtige Catholycke ende seer vermaerde Anna Bijns, ... de Jonckheyt instruerende in het oprechte Catholijck gheloove ". Dat de „ opdragt " ondertekend is door iemand die zich Jerolimo noemt moet wel — men denke aan het hoofdpersonage in Bredero's Spaan- schen Brabander — een poging zijn om bij de auteur van de opdracht aan iemand uit de Spaanse Nederlanden te doen denken. Maar de po- ging is wel erg doorzichtig. In de lijst der , verthoonders ' is sprake van een prior van het klooster der heilige Brigitta te Antwerpen. De volge- lingen van Brigitta van Zweden, ook Birgitta genoemd — en niet te ver- warren met de heilige Brigitta uit Ierland ( ca. 453 - ca. 523 ) — droe- 106 (16) gen de naam Brigitessen of Brigitijnen. Zij vormden een zgn. dubbel- klooster met zusters en paters die in een gebouw, maar volkomen ge- scheiden leefden. De vrouwelijke groep had dan ook geen , prior " , maar een abdis. Hier blijkt dus wel enige onkunde van de schrijver, die nog verergerd wordt door het feit dat er zich in Anna Bijns' tijd in Ant- werpen geen zulk klooster bestond. Wel kwam er in de 17de eeuw der- gelijke ordegemeenschap in Hoboken tot stand (2). De intieme verhouding die de novice Johanna met pater Borsoete heeft ( zie vss. 21-24) — wiens naam mogelijk een obscene connotatie heeft ( Borsoete = Boor soete ? ) — kan men moeilijk verwachten van ie- mand die het Roomse kloosterleven genegen is. En zo is ook de insinu- atie dat pater Cnipschaere geen geheelonthouder is ( cf. vs. 75) niet van aard om ons in de ware vroomheid van dit personage te doen geloven. In dit spel behaalt , het goede " — het afstand nemen door Johanna van de wereldse verleiding — uiteindelijk de bovenhand, maar als wij de hele inhoud van het spel overlopen kunnen wij er onmogelijk het werk van een Rooms-katholiek moralisator in herkennen. Wat behelst de inhoud ? Het „ Zondelicke Vleische " ( wij zullen het , hij " noemen ) wil, na vernomen te hebben dat men zich in Johanna's klooster tegen de , heilige Furie ' verzet op de novice en haar biecht- vader wraak nemen en ziet daartoe de kans schoon omdat Johanna zich als een gemakkelijk slachtoffer laat kennen. Zij is immers niet geneigd haar haarlokken (staande voor wuftheid en wulpsheid) te verwijderen. Hij wil in Johanna's cel binnengelaten worden. De novice denkt dat pa- ter Borsoete, met wie zij zich nauw bevriend voelt bij haar aanklopt. Maar „ Zondelicke Vleische " maakt zich bekend, waarna Johanna met hem een conversatie begint. Hij merkt op dat Johanna haar lokken sti- laan doet verdwijnen, maar de kloosterlinge stelt dat ze de lokken al- leen verbergt uit vrees voor pater Cnipschaere ( hier als overste en als dusdanig tuchtmeester in het convent voorgesteld). , Zondelicke Vlei- sche'' bezweert haar voor deze pater geen vrees te koesteren en zet haar aan haar lokken toch zichtbaar te laten. Hij zal „ Cnipschaere'' wel on- der handen nemen. Intussen is deze pater zelf aangekomen, nadat hij de verleider opgemerkt heeft. Deze nodigt hem uit samen een bekertje te drinken, hopend op die manier iets uit de biecht der nonnen te ver- nemen. Cnipschaere voelt zich zwak worden in zijn vlees, maar ontwaart (2) L. J. Rogier, Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16de en 17de eeuw, 13, Amsterdam-Brussel, 1964, bl. 50-51. (17) 107 op dat ogenblik ook de „ heilige Furie " . Deze verdoemt alle zondaren, ook de nonnen die de haarlokken nog laten groeien, wat — zoals gezegd — betekent dat zij onder hun hulk nog het onheilige beminnen. Hij richt zich nu in het bijzonder tegen „ Cnipschaere " in diens optreden tegen Johanna, aangezien hij haar haarlokken nog niet afgeknipt heeft. , Cnip- schaere'' antwoordt verontschuldigend dat Johanna deze toch reeds onder haar kap verborgen heeft. De Furie gaat tegen „ Cnipschaere'' geweldig te keer, waarop deze Johanna te voorschijn roept om de wil van Furie met een door deze geleende schaar of te snijden. Johanna ondergaat deze be- handeling met tegenzin. Het gevolg is dat zij , Cnipschaere " om de hals valt en eist dat hij met andere , goedicheden ' vergoeden zal wat hij haar aangedaan heeft en samen in haar cel „ wat jonste zullen neemen " . , Cnipschaere ' bekent dat hij onder dwang van de Furie gehandeld heeft. „ Zondelicke Vleische'' stelt tot zijn vreugde vast dat „ Cnip- schaere " ( want die zal met hij bedoeld zijn in vs. 141 ) door de macht van Johanna zich heeft laten vangen, waarbij „ Zondelicke Vleische " knarsetandt om het , pericul van den heiligen man ' . Het knarsetanden zal geen uitdrukking van spijt zijn, want hij hoopt dat het geslacht der Cnipschaeren nog twee eeuwen na zijn dood zal mogen leven. Paradoxaal zijn de woorden die de „ Prince der Camere " als besluit tot de toeschou- wers richt : , Hij hoopt dat het voorgestelde eenieder en vooral de , Hei- lige Paterkens ' tot les moge strekken en dat zij niet te veel naar de raad- gevingen der , heilige Furia ' zouden luisteren , om datte die ( dit zijn de paterkens ) zich zo ligt door vleischlicke zonde laten kluisteren ' . In het hele toneelwerkje heeft de Furie zich als de grate vijand van de zonde gedragen en nu zou de woordvoerder van de auteur de raad geven de in- fluisteringen van Furia in te volgen. Geeft de auteur zich hier bloat en wil hij ons doen begrijpen dat zijn literair product geen aansporing tot het beleven der kristelijke moraal inhoudt ? Veel waarschijnlijker is het dat bier een persoonsverwisseling is gebeurd en dat wij i.p.v. Furia in vs. 150 weer , Zondelicke Vleische ' moeten lezen. Uit al het voorgaande kan m.i. toch met zekerheid afgeleid worden dat Anna Bijns niet de schrijfster van de Hoerengordynkens geweest is. Alle mannelijke en vrouwelijke kloosterlingen worden er in een on- gunstig daglicht geplaatst. Wie dan wel de auteur is blijft voor ons een raadsel. Welke persoon achter de initialen onder het stuk W.C. schuil- gaat hebben wij niet kunnen achterhalen. Dit konden wij evenmin vin- den voor de ondertekenaar die zich , Bassonpierre ' noemt. Ook Jonk- heer H. J. Dwijzer slaagde er niet in Bassonpierre te identificeren. Wij danken hem hierbij voor de door hem genomen moeite. 108 (18) Over de letterkundige waarde van het spel kunnen wij kort zijn. Een parodie of een pastiche kunnen wij het niet noemen. Daarvoor herin- nert to weinig aan het werk van Anna Bijns. Wij blijven bij de karak- terisering , satire ", want het is duidelijk een hekelwerk. Toch kan enig gevoel voor dramatische vormgeving aan de eigenlijke auteur niet ont- zegd worden wegens het gevarieerde optreden der , verthoonders ' en hun vaak direkte en vlotte dialoog. ZIN EN ONZIN IN HET LITERAIRE LEVEN of DE KAT DE BEL AANGEBONDEN door HUBERT LAMPO Lid van de Academie Voor een schrijver ziet het ideale circuit er als volgt uit. Hij maakt waar hij zin in heeft en via de boekhandel brengt zijn uitgever het bij het pu- bliek. Zo simpel is dat. Hiernaast is er het literaire leven. Ik houd er mij niet mee bezig. Maar, helaas, het houdt zich soms bezig met mij. Over deze confron- tatie wil ik summier en pointillistisch wat vertellen. Aangezien ik niet in andermans huid kan kruipen wordt het noodgedwongen een vrij sub- jectief verhaal, wat men mij ten goede houde. Dit literaire leven is een rare bedoening, met meer zots en zuurs dan zoets erin. Geenszins fundamenteel gaat het om een overkoepelend, rekbaar begrip. Ternauwernood heeft het met de beoefening der fraaie letteren zelf to maken en slaat dus hoofdzakelijk op dezer randgebieden. Onwillekeurig denk je aan de omgang, het gezellig vertier van letter- kundigen onder elkaar. Zo waren er bij voorbeeld de negentiende- eeuwse herbergavonden van de Antwerpse coryfeeen, Conscience, De Laet en anderen, in „ Het zwart Peerdeken " aan de Paddegracht. De herberg is er nog steeds, onder een andere naam thans druk door de Ufsia-studenten gefrekwenteerd. Onmiddellijk na de Tweede Wereld- oorlog kon je, vooral na afloop van de K.N.S.-voorstellingen, steeds een menigte plastische kunstenaars, schrijvers en acteurs aantreffen in , De Spaanse Brabander " op het Vleminckxveld in Antwerpen, waar de vriendelijke ouders van toneelschrijver Tone Brulin vaak tot laat in de nacht de deur openhielden. Nooit zijn zulke samenscholingen, spontaan of georganiseerd, geheel verdwenen. Ik gebruik een woord — , samenscholingen ' — van Herman Teir- linck, wat mij doet denken aan de rond Vermeylen en hem ontstane , Mijolclub " . De statuten bevatten in feite slechts een tweeledig arti- kel : , Gij zult de geuze beminnen en het tonspel in ere houden ". 110 (2) Nochtans werd aan buitenstaanders gesuggereerd dat er allerhande, het licht schuwende letterkundige en waarachtig zelfs politieke zaken wer- den bedisseld. Ik geloof, eerlijk gezegd, dat er wel eens een ambtelijke benoeming of een literaire prijs werd bekokstoofd, ofschoon men zich daar niet te veel van voorstelle. Ik herinner mij dat een geleerde vriend van Vlaanderen uit het Noor- den er was geinviteerd. Het toeval wilde dat diezelfde dag de eerste mi- nister de Koning het ontslag van zijn cabinet had aangeboden. Opzet- telijk binnen het gehoorbereik van de bezoeker oreerde gewezen hofle- raar Teirlinck : „ Welnu, waarde vrienden, wat doen wij met die nieuwe regering ? " Hierop werd terstond uitgebreid, erg serieus en niet zonder enige deskundigheid door het gezelschap ingepikt. Uiteraard was het een schertsgesprek, maar niettemin ontleende het een schijnbare grond aan de aanwezigheid van een paar Brusselse topambtenaren, waaronder secretaris-generaal Julien Kuypers. De Nederlandse gast is naar zijn va- derland teruggekeerd in de stellige overtuiging dat Teirlinck en zijn me- depinteliers bij het vormen van een Belgische regering beslist een vin- ger in de pap hadden. Zin voor humor was vermoedelijk niet zijn sterkste kant en het Zuidnederlandse woord , zwans ' kende hij blijk- baar niet. Hij was een heel ernstig man. Wegens de bezettingsomstandigheden heeft mijn generatie weinig aan clubjes en cenakels deelgenomen, ofschoon zij ontmoetingen als de bucolische, later op de avond dionysische Poeziedagen van Merendree bij de goede herder Basiel de Craene niet schuwde. Maar men leefden wij reeds in de euforie van de na-oorlogse jaren. Eenmaal de Duitsers afgetrokken kwamen mijn betreurde vriend Piet Van Aken en ikzelf vrij toevallig terecht in de Gentse „ Faun " , een be- scheiden tijdschriftje, gesticht door gewezen hogeschoolstudenten. Ik herinner mij dat wij er ons niet volledig op ons gemak voelden. Mis- schien stelden wij ons voor dat onze universitaire kameraden ons, niet- academici, wat neerbuigend plachten aan te kijken ? Of waren wij het daarentegen die vonden dat zij literair niet van tel waren ? Of beide sa- men ? In elk geval weigerden wij het gezag te erkennen van de redac- tionele , eminence grise " , bij name de Gentse dichter Paul Rogghe wie de toenmalige, niet te onderschatten vedettestatus van zijn stadsgenoot Johan Daisne na De Trap van Steen en W/olken vrijwel onverteerbaar op de maag lag. Overigens stonden wij critisch tegenover het feit dat hij weldra een korte roman publiceerde, Anna Golochin, waarvan wij bei- den, die tijdens de bezettingsjaren als bezetenen hadden gelezen, on- (3) 111 middellijk de onwelvoeglijke gelijkenis met een passage uit Stendhal's De l' Amour ontwaarden. Misschien dateert uit die tijd ons beider su- sceptibiliteit voor plagiaten, onder welke benaming ook gepleegd ? Dit alles heeft mij inmiddels niet verhinderd het clubje een positieve en sterk geidealiseerde rol toe te kennen in mijn roman De Ruiter op de Volken (1948 ) en deze aan de in de diaspora verstrooide gezellen van , De Faun ' op te dragen. Ik heb trouwens naderhand beseft dat het alleraardigste groepje met zijn vrij studentikoos karakter voor ons een verademing van vrolijkheid en ongedwongen openheid betekende na de troosteloze oorlogsjaren. Nog stond het ons levendig voor de geest dat een gleichgeschaltete krant van SS-inspiratie, „ De Gazet ", over Louis-Paul Boon schreef dat hij maar beter een kogel door zijn hoofd kon jagen. Wegens aanstootge- vende anglofiele degeneratie werd Johan Daisne aan de schandpaal ge- kluisterd. Piet Van Aken werd als socialist in de gaten gehouden, doch als oudleerling van De Pillecijn wist men niet zo best raad met hem. Door ene Jan Demets werd over mijn onschuldig essaytje De Jeugd als Inspiratiebron gezegd dat ik de „universaliteit" van Joodsch- human:. sti schen huize voorstond door o.m. instemmend over Paul Le- beau's Het Experiment te schrijven, voor die tijd een vrijmoedige ro- man. Trouwens, aldus dezelfde Jan Demets, ging mijn belangstelling uit naar een biologisch en geestelijk verjoodschte jeugd en veroorloofde ik mij de Joodsche popularisatie van de wetenschap en quasi-wetenschap van het geslachtelijke. Jawohl ! In tegenstelling tot Jeanne de Bruyn, de hysterisch-fanatieke kenau bij , Volk en Staat " , wilden niet alle critiekbeoefenaars ons in een werk-, lees concentratiekamp doen opsluiten. Hier en daar klonken er bezadigde stemmen. Mijn oud-leraar Paul de Vree, alsnog avant-gardist noch Pink Poet, recenseerde mijn novelle Don Juan en de laatste Nimf. Op geleerde manier vertelde hij merkwaardige dingen. Hiermee bedoel ik een savant verhaal over Don Juan van Oostenrijk die, jammer genoeg, hoegenaamd niets met mijn boek had te maken. Waar het am ging was gewoon de archetypische rokkenjager die bij Mozart-da Ponte don Gi- ovanni heet. De niet onaardige vondst dat ik deze naar het herfstelijke Vlaanderen van omstreeks 1585 teleporteerde ontging De Vree volko- men. Ondertussen vind ik het vrij ontstellend dat in een recent door de B.R.T. uitgegeven literatuurcursus zonder schroom ditzelfde door prof. Gerits nog eens wordt overgedaan. Verder in deze publicatie rekent hij 112 (4) Helene Defraye tot het magisch-realisme, hoewel een ieder weer dat het haast een schoolvoorbeeld is van de psycho-realistische roman. Onze aanvankelijke terughoudendheid tegenover „ De Faun'' was mede hieraan te wijten dat Van Aken en ik reeds tot het „ Nieuw Vlaams Tijdschrift ' behoorden. In verband hiermede heb ik een paar keren August Vermeylen ont- moet. De laatste maal, december 1944, gebeurde het op een naar- geestige mistige dag. Tot het gezelschap behoorden ook Raymond Her- reman, Maurice Roelants, prof. Closset, mevrouw Manteau en prof. Gaston Eyskens. Het Ardennenoffensief was volop aan de gang. , De naaste keen vergaderen wij in den amigo" , gekscheerde Vermeylen. Hij overleed weinig later en ons pluralistisch tijdschrift scheen in rook op te gaan. Gelukkig werd Herman Teirlinck bereid gevonden om het vender op poten te zetten. Insgelijks gecontacteerd vroeg prof. de Bruyne, de filosoof, wat te doen ingeval een werk in de aard van Wal- schap's Houtekiet zou worden ingezonden. , Opnemen natuurlijk ! " luidde het antwoord. Dit was het breekpunt, waarop de katholieke deel- nemers zich terugtrokken. Wie kon in de verte de komst van Johannes XXIII voorzien ? Trouwens stond , Dietse Warande & Belfort ' weer in de startblokken, net als „ De Vlaamse Gids " . Met beide zouden wij goede betrekkingen onderhouden en inzenders die bij ons werden af- gewezen, gaf ik wel eens de raad zich tot „ De Vlaamse Gids " te wen- den, meestal nog met gunstig resultaat ook... Nadat Angele Manteau finaal was teruggeschrokken voor de inder- daad erg dure onderneming werd het N.V.T. ondergebracht bij , Ont- wikkeling " in Antwerpen, uitgever van de , Volksgazet ' , orgaan van de toenmalige Belgische Werkliedenpartij. In tegenstelling tot wat la- ter soms op demagogische of opportunistische gronden is beweerd, was het nooit of nimmer als een socialistische publicatie bedoeld, ofschoon aldus opgevat door het ministerie, waar de Dienst voor de Letteren met de politieke , zuilen ' rekening diende te houden. In zijn grote tijd werd er welbewust gestreefd naar een optimaal pluralisme. Alle censuur afwijzend drukten wij de verzen van Weremeus Buning, tegen wie in Nederland een uitgaveverbod was uitgevaardigd. Wij publiceerden Filip de Pillecijn's charmante comedie Donna Mirabella wat, geloof ik, toen ook niet mocht, — reden temeer om het te doen. Overigens hadden kort tevoren de Antwerpse provinciegouverneur Richard Declerck, Piet Van Aken en uw dienaar een met succes bekroonde actie op touw ge- net om een eind aan De Pillecijn's internering te maken. Er kwam een (5) 113 petitie aan de regering bij te pas, waarop zowel links als rechts sig- neerde. Het was een artistiek geinspireerde onderneming die niet met politieke, ofschoon wel met humanistische tolerantie en begrip voor het menselijk falen had te maken. Veel later, nadat ik wellicht te roekeloos van het redactiesecretariaat had afgezien ( met 25 jaar vertraging vraag ik mij af, of ik er niet vrien- delijk uit werd gedrukt ? ) en Herman Teirlinck overleden was, zou een ongenietbare avant-garde, opvallend arm aan creatief talent, tot ons N.V.T. doordringen. Tot zijn ultieme doodsreutel ben ik passief maar principieel in de redactie gebleven als laatst overlevende medestichter. De verre van noodzakelijke, volgens sommigen veeleer kunstmatig ge- provoceerde ondergang van het tijdschrift, na de faling van „ Ontwik- keling ' door de uitgeverij Manteau onder Julien Weverbergh overge- nomen, werd geanalyseerd door prof. Georges Ade. Als laatkomer wist deze echter niet alles, hoewel zijn Dood van het N..T. interessant is. Zo speelde ook de evolutie bij , Ontwikkeling " op langere termijn een zekere rol. In de jaren zestig hadden zich hier nogal wat contesta- taire letterbeoefenaars binnengewurmd. De zolders begaven er onder atonale en dergelijke, overwegend onlees- en onverkoopbare ballast. Ik vond dat een Van Aken er niet thuis hoorde. Voortdurend herhaalde ik hem dat hij weer met zijn werk naar Holland moest, waar een aantal van zijn romans in de Arbo-reeks waren verschenen. Eigenzinnig van na- ture, geloof ik dat hij zich liet verblinden door het betrekkelijk succes van Klinkaart. Mijn raad legde hij naast zich neer. Had hij geluisterd, dan zou zijn carriere anders zijn verlopen. Het had zijn gemoedsrust be- vorderd, mogelijk zijn te vroeg afgebroken leven verlengd... Ik mag echter niet hoog van de toren blazen. Het scheelde nauwelijks een Naar, of ik trapte er zelf in ! Op aandringen van uitgever-senator Adolf Molter was ik er immers toe bereid op mijn beurt een boek aan „ Ontwikkeling " af te staan, de net tevoren integraal door het N.V.T. afgedrukte Komst van Joachim Stiller. Ergens vond ik dat van mezelf roekeloos, doch ik had nu eenmaal een bescheiden bijverdienste bij , Volksgazet " , net genoeg om de auto te bekostigen die ik als inspec- teur van de openbare bibliotheken broodnodig had en waarvoor het mi- nisterie slechts een bespottelijk deeltje vergoedde. Wekenlang wachtte ik op een beslissing, ervan overtuigd dat er geen vuiltje aan de lucht kon zijn. Coecliteur Donker uit Rotterdam vond het echter finaal maar niks. Hij had mijn roman aan zijn adviseur Rico Bul- thuis voorgelegd die voor een deskundige op het stuk van de fantasti- 114 (6) sche letteren doorging. Deskundige, jawel ! Ik mocht zijn rapport best eens lezen van onderdirecteur Willy Vaerewijck. Geen silbe deugde aan dat prulwerk van me ! Natuurlijk hoefde zo'n adviesje voor een uitge- ver helemaal geen wet van Meden en Perzen te zijn. Wie mij de defi- nitieve kool van de afwijzing heeft gestoofd, weet ik nog steeds niet. Dat het een beminnelijk man als senator Molter zelf is geweest, weiger ik, uit pieteit misschien, te geloven. Vermoedelijk werd ik het slachtoffer van de manipuleerbaarheid van een of andere zwakke figuur met beslis- singsbevoegdheid, door vooruitstrevende kompanen geIntimideerd... Slachtoffer ? Mijn nul op het rekwest bij het amateuristisch beheerde en vierkant draaiende , Ontwikkeling " zou definitief en op alleszins gelukkige wijze mijn toekomst conditioneren. Mijn gewone uitgever, A. A. M. Stols-J. P. Bart in Den Haag, be- toonde zich ingenomen met De Komst van Joachim Stiller en keek mij niet aan op mijn intentie tot vaandelvlucht, waarover ik mij achteraf nogal schaamde. Het boek verscheen onmiddellijk en kreeg kort daarop ( 1963 ) de Driejaarlijkse Staatsprijs voor het Proza, wat in die tijd nog iets had te betekenen. Wel gingen in de ondertussen als giftige zwam- men uit de grond schietende gepolycopieerde contestatietijdschriftjes de brulkikkers als bezeten aan het kwaken. Op een zo vernederend moge- lijke toon werd de jury de huid volgescholden en van incompetentie be- schuldigd omdat zij niet Boon of Claus had bekroond. Toen begon dat gezeur al ! Ondertussen was gans mijn werk door Meulenhoff in Amsterdam overgenomen, waar men een dynamische pocket-politiek voerde. Schaden konden de brulkikkers mijn plotse impact op het pu- bliek niet, die trouwens mijzelf meer verbijsterde dan wie ook. Inmid- dels vlogen hun fecaliEn wel om mijn oren. De modderigste aantijgin- gen waren niet grof genoeg. De Komst van Joachim Stiller moest dui- delijk in de vernieling worden geschreven. Inmiddels overschatte men niet de invloed van dergelijke door gefrustreerden voor andere gef- rustreerden gemaakte blaadjes, waarvan de buitenstaander nauwelijks weet had. Duidelijk waren die aanvallen voor een deel hieraan te wijten dat ik in mijn roman precies met de undergroundpers de vloer had aange- veegd, waarop Harry Kiimel bij zijn verfilming van het boek nog eens extra de nadruk zou leggen. Verder werd het mij als een verraad aan- gerekend dat voor mij, onkerks in de zoveelste generatie, ook de katho- lieke critiek opvallend positief uitviel. Het was de tol die ik nu eenmaal (7) 115 voor een niet onaardig welslagen hoorde te betalen. Tenslotte was het een nauwelijks vermeldenswaardig kwaad op een ogenblik dat in Zwe- den soortgelijke herrieschoppers een artiest als Ingmar Bergmann als do- cent aan de toneelschool het zwijgen probeerden op te leggen. Ik was dus in goed gezelschap ! Toch geef ik ronduit toe dat er mij iets dwars blijft zitten. Als met terugwerkende kracht schijnen het ge- tier en de verdachtmakingen van zulke demagogen sommigen die be- ter Koren te weten, academici inbegrepen, tot op de huidige dag te in- timideren. Vaak vindt het op concurrentiele gronden navolging in Hol- land. Het mime lezerspubliek ignoreerde het. Ofwel hadden de brutale bekken gelijk, ofwel bestaat de Lagelandse lezersgemeenschap uit ach- terlijken, u inbegrepen. Wat mij om statistische en andere gegronde re- denen volstrekt onwaarschijnlijk lijkt. Nu moet u mij wel even de chronologische inkonsekwenties van dit van-de-hak-op-de-takkerig verhaal vergeven ! Eind 1946 had ik Louis-Paul Boon in levenden lijve leren kennen. Ik was secretaris van het weekblad , Parool ' en zat in de Brusselse Broekstraat. Boon werkte voor „ De Rode Vaan " om het hoekje. Voor mij kon het best dat hij als notoire kommunist wekelijks een kolom- metje voor het sociaal-democratische „ Parool'' schreef. Als titel voor de reeks bedacht hij , Ook de Afbreker bouwt op ". Evenmin als van het voor mij te gewelddadige , Schop de mensen een geweten " , waarmee hij Mijn kleine Oorlog besluit, was ik daar bepaald weg van, maar kom. Hij zag er destijds zo hulpeloos en timide uit dat hij mijn tikjuffrou- wen vertederde als hij zijn kopij kwam brengen. De ene zette koffie, de andere liep om taartjes. Wij praatten wat en eens het lekkers ver- hapstukt stapte Louis maar weer eens op. Terug op de eigen redactie schreef hij dan een melig stukje, waaruit bleek dat mijn pijp mij best leuk stond, maar dat ik verder toch maar een bourgeoissschrijvertje was van onder de staart van de hond. Waarschijnlijk tilde hij aan een sociaal minderwaardigheidscomplex dat hij op mijn kosten compenseerde. Inmiddels boterde het niet zo best tussen die „ Rode Vaan " en mij. Aangezien ik geen sociaalrealistische dingen schreef, werden er mij de oren regelmatig gewassen door een geconstipeerde Maarten Thijs, de va- der van mijn lieve collega Dolores, die van literatuur trouwens geen kaas had gegeten. Men is nu eenmaal criticus als men het zelf zegt... Daar bij „ De Rode Vaan " waren het zoveel als scharlaken getuigen van Je- hova die, oervervelend door hun sours naar het hysterische zwemend 116 (8) Stalinistisch gedram, mijn burgerlijk kapitalistenzieltje wilden redden met drenzerige raadgevingen uit Marx, die er ondertussen ook niet kon aan doen. In die dagen is het geweest dat wij verbijsterd Arthur Koest- ler's De Jogi en de Commissaris lazen, wat ons voor dergelijke dialec- tische kunstjes des te ontoegankelijker maakte. Mettertijd scheen zelfs Boontje niet meet met hun autoritaire men- taliteit overweg te kunnen. Bij de eerste gelegenheid die zich aanbood stapte hij op naar de , Vooruit ' . Aan de voet van het Gentse belfort is men, gewend aan de tolerante , Boekuiltjes ' van de goedhartige hu- manist Raymond Herreman, blijkbaar niet zo gelukkig geweest met de troep malcontente Oostvlaamse leerkrachten die hij er als een bende van Jan de Lichte in zijn kielzog binnensmokkelde. Omstreeks die tijd waren in het blad een paar warme critische stemmen opgegaan, o.m. van Prosper de Smet en Jeanine de Rop, maar gauw werden deze over- schreeuwd. In , Vooruit ' , waar eens een Paul-Gustave van Hecke en een Emile Langui op hoog cultureel niveau de scepter hadden gezwaaid, kreeg een botte, agressieve toon van uit-de-weg-voor-ons en wij-hebben- altijd-gelijk de bovenhand. Onvoorziene en voze vrucht van het gede- mocratiseerd onderwijs begon zich een pseudo-literaire maffia of te te- kenen. Vermoedelijk in dit milieu Koren de figuren gezocht die door hen in de wacht gesleepte handschriften en andere herinneringen aan Boontje voor goed geld tot op de huidige dag aan de man proberen te brengen. U mag mij het adres vragen van de Antwerpse antiquariaatszaak, waar u dergelijke prijzige stukken kunt kopen. Maar vermoedelijk wenst u niet medeplichtig te worden aan zo'n onfrisse bedoening ? Mijn nooit bepaald solide relatie met Louis verslapte zienderogen, wat ik ergens betreurde, doch als mens zaten wij niet op dezelfde golflengte. Nochtans ben ik het geweest die hem , de tedere anarchist'' zou noe- men. Vrij trots op dit leuke epitheton was ik diep gevexeerd dat het mij zonder bronvermelding werd ontfutseld. Maar dat was dan weer Boontje : hij bazuinde het van de daken dat ik en niet Paul Dewispe- laere die naam voor hem had verzonnen. Achteraf bekeken heb ik daar misschien wat te gereserveerd op gereageerd. Zijn hooliganeske preto- rianen hadden mij echter inmiddels te vaak naar het leven gestaan. De jonge auteur Patrick Bernauw verzekerde mij onlangs dat het Boontje nog in het aanschijn van de dood zou hebben bezwaard. (9) 117 Ondertussen draaide Vondels aardkloot verder. Marnix Gijsen ontpopte zich als een attachant romancier, ofschoon Teirlinck hoorde te eisen dat hij zijn Joachim van Babylon in het N.V.T. niet onder pseudoniem of anoniem publiceerde. Raymond Brulez ont- waakte eensklaps uit zijn sluimer. Walschap was nog steeds kwaad op de pastoor, wat nauwelijks ophef baarde ; in Holland werd hij opzij ge- net wegens zijn nochtans genuanceerde evocatie van de bezettingstribu- latien in Zwart en Wit. Jonckheere dichtte fraaie verzen, ondertussen druk als literair adviseur nagelopen. De eens Franstalige Marthe Belief- roid werd de Vlaamse Rose Gronon en schreef het meesterwerk De Ram- koning. Inbegrepen de dappere Maria Rosseels, werkte mijn generatie als bezeten. Tot mijn verdriet ruilde Johan Daisne zijn romantisch voor een klassiek magisch-realisme, wat het genre ontkrachtte en zijn prille glans deed tanen. Net zo weemoedig stemde het mij dat Bert Decorte, eens als een tweede Rimbaud ingehaald, soms voor lange periodes het poetisch licht onder de ambtelijke korenmaat opborg. Dichters als An- ton van Wilderode, Hubert van Herreweghen en Jos Dehaes, alsook de ten onrechte verwaarloosde Herwig Hensen, bouwden verder aan een hoogst waardevol oeuvre. Na een paar traditionele romans werd No Mi- chiels een geduchte volgeling van de nouveau-roman, wat hem meteen voor de generatieconflicten veilig stelde. Grote debuten waren deze van Ward Ruyslinck en Jef Geeraerts. Ondertussen zochten Hugo Raes en Marc Andries hun Neil in Holland. Paul Snoek deed er de wereld kond van, hoe geweldig hij was. Hugo Claus ook. Intellectueel geschoolde stemmen hoorden Henri-Floris Jespers en Bernard Kemp toe. Middeler- wijl ging Roger van de Velde langzaam dood aan palfium. Niet de con- testataire, sociaal geengageerde herrieschoppers waren het, die hem ten slotte uit de gevangenis verlosten, helaas te laat, maar een groepje be- vriende collega's van alle pluimage. Van Aken bracht een plagiaatschan- daal aan het licht, doch hij was het die met de vinger werd gewezen en verontwaardigd tien jaar lang zou zwijgen, lafhartig door velen in de steek gelaten. Een gevolg was dat de jonge Herman Vos de Arkprijs van het N.V.T. ontsnapte voor zijn Argentijns verhaal De Zonen van Pepe Jimenez. Bijzonder knap als het was, waren er die vreesden dat ook hij zijn mosterd wel eens elders kon hebben gehaald. Waarvan, op mijn woord, geen sprake ! Het was zoveel als een voorspiegeling van de toe- komst : eerlijk talent werd gestraft, leep gefoeffel aanvaard en zelfs aca- demisch op het schild verheven. Om de veertien dagen ging , Vergeet niet te lezen ' op de B.R.T.- televisie. Ideologisch netjes gedoseerd bracht Valeer van Kerkhove zo- veel schrijvers mogelijk op de nationale beeldbuis, hoewel geen Zuid- Amerikanen en zo. Onder supervisie van Hubert van Herreweghen pro- duceerde hij ook Indere literaire programma's waarvan wij vandaag de dag niet meer durven dromen. Tot mijn laatste ademtocht blijf ik hem dankbaar voor de cultuurhistorische film over Koning Arthur, gereali- seerd door de knappe Anton Stevens, die hij mij lies schrijven en pre- senteren. Er was geen minister vandoen om er ons aan te herinneren dat Vlaan- deren leeft. Wij , die het deden en doen leven, wisten het zonder die slogan ook wel. Het budget van de Dienst voor de Letteren stond er ech- ter aanzienlijk beter voor. In de dagbladpers werd in levensgrote adver- tenties de literatuur niet opgedeeld in een Meester, enkele reuzen en het verdere plebs. Kennelijk werd hierbij uit het oog verloren dat Vlaamse reuzen konijnen zijn. Aangezien ik weiger aan om het even welke Meester ondergeschikt te zijn, bedank ik beleefd voor de Orde van het Konijn . Reeds uit de tijd van August Vermeylen dateerde de idealistische op- vatting dat alle schrijvers gelijken waren onder elkaar. Waar evident ta- lent aanwezig traden sommigen meer op de voorgrond dan anderen, doch van slaafse bewieroking en megalomane zelfverheerlijking was er alsnog geen spraak. Vermoedelijk in het teken van die gelijkheid kwam ik, officieel blijkbaar nog persona grata, wel eens in de juries voor de Staatsprijzen terecht, eer tegen dat met mijn zin. Vermoedelijk werd de visie gehuldigd dat een auteur ook iets van literatuur afweet. Dat er toen reeds professoren bij waren lijkt mij redelijk. Door terzake geinfor- meerde ministers werd ook met de Academie rekening gehouden. Hoogst dubieus vind ik het, er tegenwoordig soms journalisten zonder serieuze critische antecedenten of een algemeen erkend gezag aan te treffen. Akkoord met het cultuurpact, maar het mag tot geen paranoicie toestanden leiden ! Over het algemeen ging destijds alles vrij ernstig, maar aan zo'n Staatsprijs zaten er niettemin al eens zotte kanten. Een juryzitting voor de Driejaarlijkse Staatsprijs voor het Toneel, zo- wat omstreeks 1955. Ik herinner mij dat Fred Engelen er als theaterspe- cialist bij was. Voorzitter Teirlinck ontving zijn collega's in volgender voege : „ jongens, natuurlijk geven wij de prijs aan Hugo. Volgens het reglement moeten wij echter tweemaal vergaderen. Daarom gaan wij hier vandaag en ook de volgende keen wat zitten zeveren, wat van- zelfsprekend niets aan de uitslag verandert ! " Mijn genegenheid voor de schrijver van Mijnheer Serjanszoon verhinderde mij de biezen te pakken. Mea culpa. Later heeft Piet Van Aken het wel gedaan toen hij voelde dat men de prijs, althans volgens hem, aan de verkeerde man wilde toespelen, ofschoon er in zijn geval geen spraak was van een fait- accompli. Zijn bedoeling was eindelijk Boon bekroond to zien. Ik herinner mij nog zo'n anecdote, weliswaar minder genant. Voor- zitter Maurice Roelants stelde voor : , Laten wij de zaak eens anders aan- pakken. Wij overlopen de lijst van de alsnog niet afgewezen werken, waarna elkeen een geheime stem uitbrengt ! ' Zo gezegd, zo gedaan. Volstrekt als eerste kwam Van Aken's De Nikkers voor de dag. Maurice schrok zich een ongeluk maar opperde ad rem, dat zijn systeem blijk- baar toch niet het goede was. Ik verzette mij doch stond alleen met mijn protest. Na lang palaveren kwam finaal De Neusvleugel der Muze van Johan Daisne uit de bus. Ook dat was Maurices bedoeling niet, maar het lot was gevallen. Nadat Van Aken was uitgesloten en ik noodged- wongen mijn stem op De Neusvleugel uitbracht, maakte ik volgende restrictio mentalis : „ In feite geef ik nu voor mezeif de prijs aan De Trap van Steen en Waken die jaren geleden ten onrechte voor een literair knip- en plakselwerkje als Minne's Volfijzers en Schietgeweren tussen schip en kade viel ! " Overigens had men voor mijn part even goed Ruyslinck kunnen ver- kiezen wat, absurd genoeg, alsnog niet gebeurde, in hoge mate de re- lativiteit van dergelijke lauweringen aantoont en wijst op een verziekte plek in het vaak repetitief systeem. Eens zat ik in een Westvlaamse Provinciale Jury voor het bekronen van een onuitgegeven novelle die uiteraard anoniem diende ingezonden. Onverwacht kreeg ik een telefoontje van een dichter uit de westelijke contreien. , Moet je horen ", zegt hij met de argeloze zelfzekerheid van de locale glorie, „ jij bent in die jury niet ? Mijn vriendin, je weet wel, doet ook mee. Let nu goed op, haar verhaal is getikt met een paars lint op groen doorslagpapier. Ik reken op je, als je begrijpt wat ik bedoel. Vooraf bedankt he ! " Nooit had ik mij kunnen voorstellen dat wie ook mij voor corruptie vatbaar achtte. Daags nadien werd het verhaal, ge- tikt met een paars lint op groen doorslagpapier, met vier op de vijf stemmen bekroond. Zo gaat dat soms. Ach, conduit gezegd, al die prijzen, de meest luisterrijke inbegrepen, lijken mij een gedevalueerde en kleuterschoolachtige bedoening. Zo is er die vrij recente, door een boekenketen uitgeschreven ' Prijs van de Vlaamse Lezer ". Blijkbaar heeft men hierbij van tevoren een vermeend commercieel rendabele figuur op het oog. Veiligheidshalve wordt de concurrentie uitgeschakeld op grond van een tot en met , gearran- 120 (12) geerde ' voorselectie. Deze gebeurt door middel van drogredenen. Een argument tot eliminatie is op school worden gelezen, zelfs als het een heel ander boek betreft dat niet in de klas aan bod komt. Inmiddels is de stemmig door het publiek een lachertje. In „ De Standaard " pro- testeerde een door al dat gemanipuleer gebelgde lezer. Hij stelde dan ook voor voortaan bij het samenstellen van een nationaal elftal de beste voetballer in den lande te wippen, aangezien deze nu eenmaal te veel ballen in de netten trapt. Wat dagelijkse kost is in het literaire voet- balspel. Ik had het erover, hoe ik met mijn , tedere anarchist ' het slachtoffer van plagiaat werd. Het is een vreemde ervaring en je staat ervan ver- baasd dat je zelf de enige bent die het merkt ! In 1983 verscheen mijn roman Zeg maar Judith. In dit werk gaat het over een jonge man en een jonge vrouw die elkaar soms ontmoeten, maar elkaar dan weer herhaaldelijk uit het oog verliezen. Afgezien van het verrassend slot, is het hoogtepunt beider ontmoeting op een typisch met Koning Arthur verbonden plaats, namelijk te Glastonbury, Somer- set, op de heuvel, die men de Tor noemt. In 1984 verschijnt in Neder- land als Boekenweekgeschenk De Ortolaan van Maarten t'Hart. Het gaat over een jonge man en een jonge vrouw die elkaar soms ontmoeten, maar elkaar dan weer herhaaldelijk uit het oog verliezen. Tot daar aan toe. Waar echter ligt het hoogtepunt uit dit boekje ? Welnu, in de pas- sage waar zij elkaar ontmoeten op een typisch met Koning Arthur ver- bonden plaats, bij name de berg Arthur's Seat nabij Edinburgh. In geen geval kan dat zomaar een Coeval zijn. Hierbij komt dat ik, niet Maarten t'Hart, reeds van omstreeks 1970 of zelfs vroeger intens met Koning Arthur bezig ben, zie De Zwanen van Stonehenge . Tijdens een gesprek over plagiaten, een bijzonder actueel onderwerp, liet ik het mij tegen Wim Zaal ontvallen. Deze klom als solidaire Kaninnefaat prompt in zijn tikmachine om het in „ Elseviers Magazine'' te weerleg- gen. zijn argument was de korte tijd tussen het verschijnen van ons bei- der werken. Wat mij in feite tot een leugenaar stempelde ! Ik ben het volstrekt oneens met hem doordat ik weet waar het om gaat. Voor 1969 schreef ik zelf als eerste Vlaming zo'n cadeau-uitgave voor de , Commissie voor Propaganda van het Nederlandse Boek ", wat mij belangrijker leek dan welke prijs ook, hoewel het gerucht, geloof ik, niet tot Vlaanderen doordrong. Het werd De Goden moeten hun Ge- tal hebben, nadien herdoopt tot Kasper in de Onderwereld aangezien men in Holland die simpele titel niet zo best scheen te begrijpen. De zaak verloopt practisch als volgt. Tijdens de winter welke de pu- blicatie in maart-april voorafgaat, hoort de auteur zijn kopij in te leve- ren. Zeg maar Judith verscheen zomer '83. Van dit moment af had de als spurter bekend staande Maarten t' Hart nog ruimschoots tijd om maanden nadien de deadline voor zijn Ortolaan te halen, een boek, niet half zo lang als mijn Gorden-Kasper. Ik geloof niet in een mirakel, allerminst wat die Arthur-locatie be- treft. Mijn collega mag desnoods de telepatie inroepen en ik ben niet boos op hem. Evenmin wil ik wat ook dramatiseren. Het heeft in feite weinig belang ! Mij irriteert het evenwel dat men het niet ziet, het niet wil, het niet durft te zien, waar het nochtans de ogen uitsteekt. En asjeblief, geen geintjes over de edele kunst van de intertextualiteit, gelijk de goede Hugo Bousset het onlangs, Claus ten bate formuleerde, zonder wat late avondzon maar overigens wel met enen traan in zijnen baard. Stel je voor, zou ik het ook te pakken hebben ? Hoe dan ook, met heel Ant- werpen maar niet met mij ! Reeds is gebleken hoe, van omstreeks 1960 af, de vervuiling in de let- teren zou intreden. Ik zit ondertussen nog steeds te wachten op het grote boek, overtuigend bewijsstuk voor de superioriteit van deze bral- lerige generatie, door een van die zo zelfingenomen angry young men geschreven. Het is te laat, het komt er nooit. Vandaar de zielige be- hoefte om zich in critiekloze extase op te hijsen aan door hen zelf ge- consacreerde idolen. , Waterdragers ' heten die lui in de wielersport. Deze slavenmentaliteit is minder aanstootgevend dan menige ge- meenheid, in fascistokle tijdschriftjes gespuid. Ik kan onmogelijk bij alle stilstaan. Men moet zich maar eens op universitair niveau verdiepen in de leugenachtigheid, de verwaandheid en de agressieve crapulositeit die toen hoogtij vierden. Er is een schabouwelijk geval waarop ik de aandacht wens te vestigen. In een van die verloederde publicaties werd dapper verzamelen geblazen. De bedoeling bleek de inmiddels wegens kanker definitief veroordeelde en doodzieke Maurice Roelants, een voortreffelijk auteur en een vriende- lijk man die iedereen met rust liet, voorgoed in het graf te schoppen. Het is nog gelukt ook. Ik noem het een koel berekende, rucksichtlose geeste- lijke en zelfs fysieke moord. Ik bewaar de in-trieste brieven die Maurice mij schreef. Als ik mij wil verdedigen moet het een boek worden, zei hij, en daar heb ik de kracht niet meer toe. Ik beantwoordde zijn tragische missives met alle opbeurende argumenten die ik kon verzinnen. 122 (14) Had er op zo'n regelrechte misdaad geen openbaar protest Koren te volgen ? Daarentegen leek het er sterk naar dat ik alleen stond met mijn hulpeloze verontwaardiging en velen letterlijk geterroriseerd waren uit angst om zelf het slachtoffer van dergelijke agressie te worden. Voor mij reeds oude kost ! Ik insisteer niet om het zodoende te hebben over het welgevallen, waarmee sommigen hun collega's in de vernieling zien schrijven. Een blijk van solidariteit is zeldzaam op dit stuk. Persoonlijk werden zulke blijken mij door Raymond Herreman, Bernard Kemp en Jan Walravens gegeven, alsook door vele Nederlanders. Soms kon er in stilte wel eens een woordje van sympathie op if. Ik heb een goede uit- gever en was sterk genoeg om alleen mijn boontjes te doppen. Spoedig zou blijken dat de racketeers mijn werk niet kapot kregen, hoe zij ook tekeer gingen. Overigens bleven nieuwe, trouwhartige vrienden niet uit, vooral op buitenlandse universiteiten. Steeds meer uitgesproken ontstond er een kwalijke, grondig verziekte sfeer in de letterkundige randgebieden. Tot op de huidige dag is zij, ditmaal tot ruimere verspreiding voorbestemd, in bepaalde weekbladen toonaangevend. Het meest opvallend is hierbij de manipulatie en de techniek van de hersenspoeling, waarbij men van tevoren weet wie op- gekrikt en wie gekraakt zal worden. Het lichtend voorbeeld van ene dr. Joseph Goebbels heeft beslist sporen nagelaten, waarbij herhaaldelijk „ de moord op de vader " , zoals Marcel Janssens het noemde, aan zijn trekken komt. Het is geen typisch Vlaamse kwaal. Enige tijd geleden las ik een in- terview met de Nederlandse dichter Hans Plomp. Hij was zones uit , Vrij Nederland " gestapt en men vroeg hem begrijpelijkerwijze waar- om ? Ondubbelzinnig luidde zijn antwoord dat het hem de keel was gaan uithangen op redactioneel bevel het werk van zijn collega's in de grond te schrijven. Op redactioneel bevel ! Lekker vooruitstrevend en ge- zaghebbend, dat „ Vrij Nederland ", jawel, en zo bekommerd om de journalistieke en artistieke vrijheid ! De gehuldigde methodes mogen verder even blijken uit wat volgt. In 1985 was het 25 jaar geleden dat en Het Stenen Bruidsbed van Harry Mulisch, en De Komst van Joachim Stiller verschenen. Daar wilde „ Knack " beslist wat aan doen. Het gebeurde met perverse subtiliteit. Over Mulisch een volbladsinterview. Geen bezwaar. Maar quasi- onvindbaar op de achterzijde, getekend m.r., een entrefiletje van wel- gemeten 5 op 5 centimeter hooghartig geleuter over mijn roman. (15) 123 Deze kreeg enige bekendheid na de verfilming ervan door Harry Ku- mel. Dit is volstrekt onwaar en een opzettelijke verdraaiing van de wer- kelijkheid. Op dat moment was het boek aan zijn 22 ° oplage, een van de argumenten voor de B.R.T. om het, samen met de Avro, te verfil- men, waarbij inderdaad een ongewone kijkdichtheid werd bereikt. Ver- der zou Joachim Stiller slechts bijval vinden in de scholen. Weer een grove leugen. Als full-lengthroman is het werk, uiteraard ook door zijn prijs, niet zo geschikt voor klassikale studie, waarbij men doorgaans de voorkeur geeft aan dunnere drukseltjes. Mogelijk ligt het schoolgebruik nog behoorlijk hoog, maar het is verwaarloosbaar t.o.v. de ganse oplage, een occasionele, overigens niet speciaal voor het onderwijs bestemde bulk-boekeditie ten split, en niet door mij , laat staan door m. r. te con- troleren. Op het ogenblik dat hij koste wat wilde Joachim Stiller moest minimaliseren (wat gaat er om in zo'n schedeltje ? ), bereikte het zijn 33° (thans 41 ° ), Het Stenen Bruidsbed zijn 30° druk. So what? Waar- om al dat dialectisch geklets om een Vlaams werk weg te zaniken ten voordele van een Hollands ? En wat de lezers van , Knack'' vooral niet mochten weten was, dat De Komst van Joachim Stiller reeds aan zijn ze- vende vertaling, weldra aan zijn achtste toe is. Het enige wat voor een schrijver van belang is, werd ondertussen be- reikt. Regelmatig is mij door intellectuele lezers toevertrouwd dat Joa- chim Stiller een moment in hun leven placht te betekenen. Hieraan ver- anderen zurige journalistieke elucubraties van zulke m.r.-tjes niets. Volgens mij steken de kwestieuze redacties met zulke kunstjes de vin- ger in het eigen oog. Vindt hun publiek het zo leuk een schrijver van wie het houdt te zien afmaken ? Een voorbeeldje uit , Humo " . In zuivere '68-stiji werd zopas over Clem Schouwenaars beweerd dat hij, wacharme, niet kan schrijven. Wat vaker het geval schijnt bij auteurs die een brede lezerskring bereiken ! Kijk zelf maar eens, zegt de vernuf- teling in kwestie. Als bewijs voor zijn stelling drukt hij een aantal vol- zinnen af die gegarandeerd naar niks zouden lijken. Welnu, zelfs uit hun context gerukt is er geen enkele waar grammaticaal noch syntactisch wat ook aan scheelt. Geamuseerd herinner ik mij, hoe in Jules Romains' Hommes de Bonne Volonti de mislukte criticus George Allory, die zielig achter de Academie Francaise aanzit, al omstreeks 1910 precies dezelfde methode toepast. Oude kost dus ! Op goed geluk af citeert hij om het even wat. Nooit ontbreekt er wat aan, dock hij rekent erop dat het publiek het als een illustratie van zijn briljant critisch inzicht zal beschouwen, zo ad rem aangebracht dat zij door Naar gesofisticeerd karakter zijn niet gespecia- liseerd letterkundig petje te boven gaat. 124 (16) Duidelijk systematische, boosaardige heksenjacht en symbolische boekverbranding is vooral typisch voor , Knack ' . Zou men haast niet vermoeden dat er in verband met bepaalde, op ene zoveel als georga- niseerde manier te vervolgen auteurs, een ordewoord bestaat ? Ik denk aan een ditmaal uitgebreid artikel waaruit moest blijken dat niet een paar beruchte , intertextualisten " onze notoire en nationale letterdieven zijn, maar wei ondergetekende. Volgens de betweters van dit blad, moet u weten, plagieer ik mijzelf. Vermoedelijk his master's voice gehoor lenend, besloot een of andere snoeshaan van dienst daarom De eerste Sneeuw van het Jaar nog voor zijn verschijnen bij het publiek te discrediteren. De man signeerde Rob Hobin. Nooit heb ik die (schuil)naam gehoord. Wil deze Robin Hood even de vinger opsteken ? Een van de bewijzen voor mijn zelf-plagiaat was dat ik in Joachim Stiller Simone Marijnissen, die schat, een meisje van melk en bloed noem, en een kwarteeuw later het titelpersonage in Zeg maar Judith, begrijpelijkerwijze met een knipoogje naar mezelf, ein Madchen von Milch and Blut, zoals de Duitsers zeggen. Verder kan de man er in geen geval mee om, dat mijn heldinnen steeds keurig ondergoed dragen, wat een verkeerde indruk op hem schijnt te maken. Wat heeft hij erop te- gen ? Last met zijn bloeddruk soms ? Zo wordt er systematisch en tegen de klippen op gelogen, bedrogen, gemanipuleerd, gehuicheld en de brave lezer voor de gek gehouden. Wanneer het althans sommigen betreft. Zoals een ieder welbekend in den laude mogen anderen Faulkner, Caldwell, Steinbeck, ga zo door, parafraseren of plunderen zonder dat er een krantejongen kikt. Nie- mand protesteert wanneer men de plot overneemt van of woordelijk fragmenten licht uit Boll, Durrell of Michel Tournier. Onthoud vooral de laatste naam, die komt vroeg of laat nog wel ten berde ! Men vindt het best ( of is men onvoldoende belezen om het te zien ? ) dat er een ganse novelle van de Maupassant gejat en in een eigen roman wordt ver- werkt. Men betuigt luide instemming als een klassieke tragedie vanuit het Engels wordt vertaald, enkele fouten van de Engelse tekst inbegre- pen, en als eigen werk voorgesteld en gelauwerd. Gebrek aan literaire bagage ? Cynische medeplichtigheid ? Als evenwel mijn vrouwelijke protagonisten in meer dan een boek leuke lingerie dragen, plagieer ik mezelf. Waarom komt men op zo'n krankzinnig verhaal ? Opdat men, zoveel plagiaten in de lucht, het pik- ken door anderen niet zou merken ? Wat schuilt er in zulke verwarde hersenkronkels ? In hoeverre en door wie worden ze, eventueel centraal, gedirigeerd ? (17) 125 Maar goed. Bij menige lezers schoot het in het verkeerde keelgat ; sommigen zonden protestbrieven aan de redactie. Natuurlijk is die Lampo een plagiator, grinnikte er een olijkerd. Al vijf en veertig jaar ge- bruikt hij ongegeneerd dezelfde 26 letters van het alfabet. Maar, dpro- pos, zou men eens niet beter elders naar plagiaten gaan kijken... ? Wat mij betreft, een amusementje voor later. Niet minder sterk in zulke trucjes is , De Morgen ' , de krant die duift. In een Nederlands blad werd een novellenbundel van Jos Vande- loo met ongepoetste tanden en boosaardige hysterie aan flarden gere- ten. Heerlijk ! juicht een Morgenjongen en doet, zogenaamd als infor- matie, het vieze stuk nog eens uitgebreid over, duidelijk omdat hij het zo lekker vindt. Voor mijn gevoel is dat een gore proletenstreek, — met excuses aan het proletariaat waaruit ikzelf stam. Wel is het zo dat Van- deloo's protest werd opgenomen. Het is echter uitzonderlijk moeilijk het eigen werk te verdedigen, zo- dat de gemeenheid de bovenhand blijft behouden. In volgend geval kreeg mijn protest bij de progressieve hoofdredacteur geen kans. Nog onlangs was het een hoogstandje van hetzelfde blad een inlei- dende bijdrage tot de presentatie van mijn vertaling La Madone de Ne- dermunster op de R.T.B.F. leukweg om te turnen tot een publicitair ar- tikel vol bombarie over de tenoren van „ De Bezige Bij " . Van verre noch dichtbij hadden die wat ook met het kwestieus televisieprogramma te maken. Ik ben dergelijke onzin gewoon. Maar met vele anderen vraag ik mij af, hoe het werkt en van waar zulke ingrepen afkomstig zijn ? In- derdaad, wie intervenieerde er naderhand opnieuw opdat de presenta- trice van de R.T.B.F. aan , mijn ' uitzending nog eens extra Le Cha- grin des Belges zou ophangen ? Wie bracht dat opgetutte Trientje op het idee ? Kan men mij uitleggen hoe zo iets in elkaar zit ? Meer dan wie ook ken ik de grapjes van het toeval. Maar het hoort niet al te gek te worden ! Er is ook de techniek van het doodzwijgen. Een voorbeeldje uit hon- derden. In de jaren zestig nam , Het Vaderland ' in Den Haag een in Belgie uitgebroed artikel op over de relatie tussen Vlaamse schrijvers en Hollandse uitgevers. Twee Vlamingen, gepubliceerd door Meulen- hoff in Amsterdam, waren op dat ogenblik overwegend aan bod op de Nederlandse markt : Marnix Gijsen en uw dienaar. Met voorbedachten rade het beeld scheef trekkend werd hun naam nergens genoemd, wel deze van figuranten die er zomaar wat bij liepen. Wie wordt daar be- ter van ? Wie stelt zich voor, dat de Hollandse lezer zich zo gemak- 126 (18) kelijk laat beduvelen ? Waarop komt de uiteindelijke bedoeling neer ? Waarom moesten de meest gelezen Vlamingen doodverklaard worden ? Ik moge u verder herinneren aan de zachtere critische onzin van men- sen die „ zomaar wat zeggen ". Bij het verschijnen van Zeg maar Judith wees een betuttelende knaap in , Het Belang van Limburg " er op dat men mij nu al jaren voorhoudt hoe ik hoor te schrijven en, stel je voor, ik dat bedaard aan mijn laarzen blijf lappen. Zoveel naiefheid is haast ontroerend, maar ondertussen hebben zulke zielepoten het voor het zeg- gen ! Toen in 1960 De Komst van Joachim Stiller zijn langdurige tocht naar de lezer begon, profeteerde Hans Warren in „De Zeeuwse Cou- rant ' dat het — erg dom gokje ! — vast een eendagsvlieg werd. Soortgelijk geleuter trof ik dezer dagen aan in een recensie in het tijd- schriftje , Handen ", gewijd aan Ruyslinck's roman Stille Waters. Een mij slechts bij name bekende Jaak de Maere, die overigens wel een vriendelijk en achtenswaardig man zal zijn, zegt over mijn collega : Lk hoop dat hij ooit een boek schrijft dat zo goed is dat het in over- eenstemming is met de grote reputatie die hij in Vlaanderen heeft. Hoe vroom die wens ook, hij getuigt m.i. van een ontstellende zelfingeno- menheid. Hoort een aspirant-criticus zich niet of te vragen of hij over de nodige bagage, het onontbeerlijk prestige beschikt om over een schrijven te oordelen van wie hij qua stiji en zo nog alles kan leren ? Voelt hij de wanverhouding niet tussen het eigen , gezag" en de man, over wie hij dergelijke laatdunkende en oneerlijke uitspraken velt ? Trouwens, deze verhouding is een nevralgisch punt in gans het cri- tisch gedoe. Ik herinner mij dat Boon, over wie ik nogal wat vriende- lijks heb gezegd, ruim veertig jaar geleden Helene Defraye recenseerde, negatief uiteraard. Terugblikkend op die periode besef ik thans dat hij er niet toe in staat was om over een dergelijk boek de staf te breken. De socio-culturele context waar hij zat ingekapseld maakte dit, enige lite- rair feeling ten spijt, onmogelijk voor hem. In feite was zijn reactie er ene van haat tegenover een beschaafde, intellectuele wereld, hem net zo vreemd als Thibet. Blijkbaar is het de wat stroeve, ambigue verhou- ding tussen Louis en mij biijven beinvloeden. Hoogst waarschijnlijk moet ik menige aanval op mijn persoon aldus bekijken. Nog niet zo lang geleden publiceerde Bert Vanheste, docent in Nij- megen, in „ Creatief" een appreciabele studie over het kort na de oor- log verschenen weekblad „ Zondagspost " . Vrijwel buiten elk verband met zijn onderwerp haalt hij ineens uit naar mijn roman De Belofte aan Rachel. Waarom zo'n overbodige en hatelijke galoprisping ? (19) 127 Inplaats van eens in de spiegel te kijken, de hand op zijn hoofd te leggen en te zien, wie eronder staat, beweert Vanheste met duidelijk smalende bedoelingen, dat deze Belofte aan Rachel ( 1953 ) een werk is, berustend op de traditie van more brains. En dan ? Nog geen week ge- leden lees ik bij de opmerkzame Jooris Vanhulle dat met Brusselmans, Tom Lannoye en dergelijke haantjes-de-voorste de debilisering van onze letteren zienderogen toeneemt. Brains blijft een belangrijke materie in de strijd tegen zo'n debilisering ! Ook is die roman een V ermeyleni aanse zwanezang. Wat heb ik nou aan mijn frets hangen ? Eerstdaags kan Bert Vanheste de zestiende uitgave van me cadeau krijgen, dus ene om de twee jaar. Zwanezang ? Verder moest in 1953 dat boek vooral op de jon- geren wel overkomen als stammend uit een ander tijdperk. Ik heb het, nota bene, over de vrijheid en de strijd tegen autoritaire regimes a la Hitler en a la Stalin, waar wij zopas de deplorabele „ zegeningen " had- den van ondergaan. Wie verklaart mij waarom de afkeer voor totalitaire regimes Vanheste's wrevel zo sterk opwekt ? ... Volgens hem wordt de roman gekenmerkt door een vreemde wijsheid, een voor de jeugd van '53 onbegrijpelijk humani sme . Kijk eens ! Aan de wijsheid in De Belofte aan Rachel is er hoegenaamd niets onbegrijpelijk, ook niet in 1988. De ethica van de menselijke waardigheid wordt erin verdedigd. Een univer- seel gegeven, dacht ik ! En tellen verder de literaire aspecten van een boek niet meer mee, dock voortaan alleen nog de Maoistische inzet a la 1968, bij name : ote-toi de ld, que je m'y mette? Met een volkomen sereen geweten houd ik staande, dat De Belofte aan Rachel een actuele roman is gebleven waarin jonge en oudere lezers een zinvolle boodschap van rechtschapenheid, tolerantie en menselijke solidariteit aantreffen, wars van elke vorm van geestelijke kneveling. De heer Vanheste zegt bijaldien zomaar wat, ginds in Nijmegen ! Waarachtig, er gebeuren tegenwoordig rare dingen ! Telefonisch werd mij gevraagd om een hulde-adres bij Walschap's negentigste verjaardag te ondertekenen. Waarom niet ? Jarenlang heb ik vriendschappelijk met Gerard omgegaan. Eenmaal , ja ' gezegd kwam de aap uit de mouw. Ik bleek een publiciteitskantoor aan de draad te hebben. En of ik maar meteen 500 F. wilde storten ? ... De zaak werkt dus zo dat je betaalt en je naam mee in de krant mag. Mij niet gezien. Ergens vind ik dat een onbehoorlijke manier van doen. Waarbij het trieste is dat de betrokke- nen, hoe sluw ook, het vermoedelijk niet eens zelf beseffen. Met het volgende blijven wij op dezelfde golflengte. Uit een niet noodzakelijk verwerpelijke bron in de reklamewereld verneem ik dat je 128 (20) a rato van een veertigduizend frankskens in een bepaald, mij helaas niet bij name genoemd weekblad, op een gunstige recensie kunt rekenen. Of je een journalist betaalt of het blad zelf, werd niet gezegd. Maakt dat niet eensklaps veel begrijpelijk ? Denk eens aan die sempiterneel zelfde namen van uitgevers en au- teurs welke wij nu al jarenlang met een niet als toevallig aanvaardbare regelmaat en omnipresentie in de media zien verschijnen ? Ligt daar het geheim van een schijnsucces dat je uit geen lezersmond ooit bevestigt hoort ? Van die boeken, waarover eenieder zegt : na vijftig pagina's heb ik het voorgoed weggelegd, maar waarvoor in haast alle media dagelijks de Thebaanse trompetten worden gestoken ? Kom. Ik vind dat ik op een prettiger noot hoor to eindigen ! Mogelijk kennen sommigen onder u mijn eerder genoemde roman Zeg maar Judith waarin de mannelijke hoofdpersoon, Geert Claerhout, een boek schrijft over het fantastische in Vlaanderen. Ergens zinspeel ik op een oude kroniek, waarin words verteld hoe in 1514 in Antwerpen werd gesien, des avonts, eenen clomp viers, vliegende boven die huy- sen, al soo groot als eene biertonne. leder ziet de Ufo's die hij verdient, waarom het bij ons biertonnen zijn. Een Nederlands wetenschapsman vroeg mij , in hoeverre ik dit feno- meen uit mijn auctoriele duim had gezogen ? Ik stuurde hem de exacte bibliografische gegevens, zodat hij zich in de Antwerpse stadsbibliotheek kon bevragen. Enige tijd nadien ontving ik het gespecialiseerd scientifiek Amerikaans tijdschrift , Meteoritics ". Hierin een stuk van mijn cor- respondent, prof. Schuiling uit Utrecht. Het bleek namelijk zo dat ik in Zeg maar Judith een meteoriet heb , ontdekt ' die hij zopas kon dui- den als de tweede-oudste in West-Europa geregistreerd. Wie zei daar weer dat een magisch-realist zomaar wat verzint ? Ik moge nog een geval vermelden dat mij vrij aardig lijkt en dat overigens niet mijn enige magisch-realistische ervaring is met die vreemde Pieter-Frans van Kerckhoven. Bij het raadplegen van zijn erg schaars gestoffeerd dossier in het A.M.V.C. trof ik het handschrift van een gedicht van hem aan, an .rich een vrij prettige confrontatie. Wat mij direct opviel was het eigenaardig, schijnbaar „ modern " papier, waarop het werd geschreven : een licht, rooskleurig glace dat mij de in- druk gaf dat er iets niet klopte. Ik keer het velletje om en constateer dat het om de invitatie voor een culturele avond van het Willemsfonds gaat, zowat omstreeks 1900. Van Kerckhoven overleed in 1857. Het ge- (21 129 schrift was onmiskenbaar het zijne of er aithans identiek aan. Een prac- tical joke ? En waarom in 's hemelsnaam ? Wat mij betreft, ik ben er erg dankbaar om want deze rare anecdote wordt een van de uitgangspun- ten voor de roman waaraan ik momenteel werk ! Hoe schijnbaar uitvoerig dit stuk kan lijken, ik heb mij in feite tot weinig beperkt, ook wat betreft de afgezwakte eigen ervaringen. Deze zijn inmiddels tot op niet geringe hoogte net zo goed van toepassing voor velen onder mijn meest fatsoenlijke confraters. Een aantal sterke verhalen houd ik bij voorkeur in reserve voor later. Waar het om ging was het literaire leven. Veel belangrijker is de li- teratuur. Informeer u hieromtrent bij de kenners, die zijn er beslist. Uw buur- man bij voorbeeld. Vertrouw op uw eigen goed gesternte, op uw eigen smaak, op uw ei- gen voorkeur, eventueel op uw eigen vooringenomenheid. Het huis der letteren telt vele kamers. Keer de Blauwbaarden en andere chagrijninge slagersknechten de rug toe die u de toegang tot ene ervan willen ont- zeggen. Vat in een boekhandel eens post voor het rek met de , Pen- guins " . Zo zult u merken dat Wodehouse er met Bernard Shaw, Sha- kespeare of Graham Greene en John Fowles dicht bij elkaar kunnen staan. De goden moeten immers hun getal hebben ? Pas het toe op onze eigen literatuur. Lees waar u echt zin in hebt. Laat u niet beetnemen. Wijs elke geteleguideerde betutteling af, laat schouderophalend de schetterende publicitaire fanfares voorbijtrekken. En houd u vooral Goethe's bedenking voor ogen : Man muss etwas sein urn etwas zu machen. Kijk ons aan. Vraag u af wie er etwas ist. En aanvaard geen hersenspoeling, vanuit welke hoek ook. Lees omdat u er plezier aan beleeft. Er zijn boeken genoeg in de wereld. Lezing gegeven to Beauvoorde op 20 jufi 1988, aangepast voor publi- catie. ISSN 0770-781 1988 Aflevering 2 -, VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN VAN DE ' KONINKLIJKE ACADEMIE VOOR NEDERLANDSE TAAL- EN LETTERKUND NOOR nebeRlanOs 9Q11111Z1921.91 U9-11eva 0.4 .C% oningssutaat • ge 1988 SECRETARIAAT DER ACADEMIE KONINGSTRAAT 18 GENT INHOUD 1988 — Aflevering 2 1. De Belgen / Les Belges. Het dichterstornooi van Aalst, 3807-1810, door J. HUYGHEBAERT . 133 2. Het meervoudige ik-verhaal in de Nederlandse letterkunde, door M. jANSSENS . . 281 3. De mogelijke interferentie van commerciele naamgeving en woord- vorming in de standaardtaal, door M. C. VAN DEN TOORN . 292 DE BELGEN / LES BELGES HET DICHTERSTORNOOI VAN AALST, 1807-1810 door JOZEF HUYGHEBAERT Woord vooraf Sinds J. 0. de Vigne in 1873 zijn studie liet verschijnen over de Vlaamse letterkunde onder het Frans bewind, hebben weinigen zich nog in die stof verdiept. De zekerheid van een schrale literaire oogst zal voldoende afschrik hebben gewekt. We zijn echter van oordeel, dat sinds de baan- brekende studies van J. Smeyers en R. F. Lissens niet meer zo lichtvaar- dig met termen als armoede en schraalheid mag worden geschermd. Ook bij ons yolk leefden in de grote revolutietijd ideeen die de moeite waard zijn om dieper onderzocht te worden. De belangstelling gaat in de hier volgende bladzijden naar de twee- talige dichtwedstrijd van Aalst op het onderwerp De Belgen (Les Bel- ges ), geopend in 1807 en besloten in 1810. We onderzochten vooral het nationaal gevoel dat zich in de bewaarde inzendingen openbaart, en hebben ons daarbij ingespannen om de wedstrijd en de deelnemers te situeren in het hele Vlaamse literaire Leven van hun tijd. Hierbij weze verduidelijkt, dat het tijdskader samenvalt met de Franse overheersing ( 1792/94 - 1814 ) en het ruimtelijk kader met de toenmalige departe- menten van Leie en Schelde (thans de provincies West- en Oost- Vlaanderen ). We betuigen onze welgemeende dank aan de vele mensen die ons in archieven en bibliotheken hebben geholpen, en in het bijzonder aan de professoren Ada Deprez en Jozef Smeyers, op wier deskundigheid en welwillendheid we nooit vergeefs een beroep hebben gedaan. We dan- ken ook zeer oprecht de professoren A. van Elslander, R. F. Lissens en M. Hoebeke, die deze studie, verrijkt met hun suggesties, hebben willen voordragen voor publikatie door de Akademie. Destelbergen, 4 april 1986 DE LETTERKUNDE IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN ONDER HET FRANSE BEWIND Het toonaangevend literair centrum van Vlaanderen op het einde van de achttiende eeuw was ongetwijfeld Gent. Drukker Jan Frans van der Schueren (1751-1804) kreeg er in 1782 het drie jaar eerder opgerichte tijdschrift Den Vlaemschen Indi cateur in handen en bouwde het uit tot het orgaan van de vernieuwende krachten, ook al heeft het maar tot 1787 bestaan. Een jonge generatie kwam er aan het woord, die in eigen land een eigen Nederlands kultuurleven tot bloei Wilde brengen. Het tijd- schrift volgde o.a. op de voet de ontwikkeling op toneelgebied in Gent, waar enkele burgers in 1783 de planken betraden met de bedoeling, het monopolie van de Franse acteursgroep in het Grand Thatre te doorbre- ken. Uit dat initiatief ontstond een groep die de naam van de kwijnende, of wellicht zelfs ter ziele gegane rederijkerskamer De Fonteine overnam, maar die eigenlijk een merkwaardig modern literair genootschap vormde, met een toneelafdeling die weldra het Vlaams theaterleven domineerde. Naar aanleiding van de omwenteling tegen keizer Jozef II ( 1789-1790 ) kwam in dit Gent een opvallend vrijzinnige en anti- klerikale jozefistische kern aan het woord, gevormd door de artsen Jan Baptist Vervier en Bernard Coppens en de juristen Karel Lodewijk Die- ricx, Ignaas van Toers en Jozef Bernard Cannaert. Ze zijn verantwoor- delijk voor heelwat bijtend antiklerikale pamfletten, waaronder Dits die excellence Print-Cronike van Vlaenderen (1791). In Brugge waren de traditionele krachten sterker. Drie rederijkerska- mers waren er actief op het gebied van de dichtkunst, maar lieten de Franse alleenheerschappij inzake toneel (met dezelfde reizende troep als te Gent ) onaangetast. Van de drie kamers was wel die van het Heilig Kruis de nieuwe ideeen toegedaan. Aan zijn dichtwedstrijden ( een vijf- tal per jaar, evenveel als bij de Heilige Geest en de Drie Santinnen ) nam dan ook de verlichte rederijker Pieter Joost de Borchgrave ( 1758- 1819 ) uit Wakken deel — medewerker van de pasgenoemde Vlaem- schen Indi cateur — alsook de te Brugge verblijvende Hollander Bernar- dus Detert. Als progressistisch drukker, o.a. van Deterts tijdschrift De Rapsock. sten ( 1784-1785 ), bekleedde Jozef Bogaert (1752-1820) een po- side, vergelijkbaar met die van Van der Schueren te Gent. Hij werkte o.a. voor de Heilig-Kruiskamer en voor de jacobijnse club. In Kortrijk lijkt dan weer eerder het toneel op de voorgrond te zijn gekomen. De kamer der Kruisbroeders beoefende het met veel geest- 136 (6) drift. Haar voorman Jan Baptist Jozef Hofman (1758-1835 ) schreef tus- sen 1788 (De ware Vaderlanders) en 1815 enkele tientallen toneelwer- ken, veelal in de lijn van het burgerlijk treurspel. Heelwat toneelstukken schreef ook de kunstschilder Karel Lodewijk Fournier ( 1730-1803 ) te leper. De leidinggevende figuur bij de rede- rijkers aldaar was echter de arts Frans Donaat van Daele ( 1737-1818 ). Hij wend door de , spraakkunstenaar " Janssens in 1775 als enige Vlaamse dichter naast Vondel, Huygens en Cats geplaatst. Dat tussen hem en de Hollander Van der Palm persoonlijk contact bestond, zoals dikwijls wordt beweerd, blijkt door niets te worden gestaafd ( eenzelfde opmerking geldt overigens de even vaak vermelde vriendschap tussen De Borchgrave en Van Alphen ). Het meest opvallende fenomeen op het domein van de achttiende- eeuwse literatuur in Vlaanderen is de intensieve toneelbeoefening in dorpen en steden. Rederijkerskamers en ( dikwijls zeer jeugdige ) gele- genheidsgroeperingen brachten het liefst heiligenspelen, met uitgespro- ken voorkeur voor de laatste levensstonden van martelaren, en pseudo- historische stukken met veel wapengekletter. Dat repertorium was zo- als de volksboeken en de volksliederen op eeuwenoude leest geschoeid. Bewuste deelgenoten aan het maatschappelijk en geestelijk emanci- patieproces van de Verlichting wendden zich van die volkskultuur af. Classicistisch georienteerd, verkozen ze vertalingen uit de hoog aange- schreven Franse toneelliteratuur, met Voltaire voorop, of het meer ei- gentijdse burgerlijk drama, naar de recepten van een Lessing, Diderot, Mercier, waar ze zichzelf herkenden in een hoofdrol die voorheen vorste- lijke en adellijke figuren toekwam, en waarin burgerdeugden als ouder- liefde, huwelijkstrouw of vaderlandse verantwoordelijkheidszin zegevier- den. De Borchgrave en Hofman, die deze richting uitgingen, waren al- lebei in de eerste plaats geboeid door voorbeelden uit Holland, waar vanaf 1770 een beweging voor een eigen vaderlands repertorium was van de grond gekomen (9. In 1788, het jaar van Hofmans eerste drama, deed in Brussel J. B. C. Verlooy in zijn Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden een oproep tot het schrijven en spe- len van zulke vaderlandse stukken (2). (1) Ch. van Schoonneveldt, Over de navolging der klassiek-fransche tragedie in Nederlandsche treurspelen der achttiende eeuw, 1906, p. 14. (2) J. B. C. Verlooy, Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Ne- derlanden, 1788, p. 52-55, 94-96. t LJ wrtar onze eettw-ts voi van don ftreken: netewaartlig volkvereprodt uc1i wyd'en zydi Ma&r:kwed no &ILA, net d the ziels gebreken, Word °ens doei tyd dau. GOEDEN OMEN TrD. Karel Broeckaert in 1815 138 (8) Dit betere theater was het voorwerp van een in 1769 te Belle ( Frans- Vlaanderen ) gestarte reeks toneelwedstrijden. Niet toevallig drukte de Gentenaar Van der Schueren veelal de tekstboekjes en programmafol- ders. Enkele van de bij die wedstrijden aan bod gekomen titels : Zelmire en Mirope ( allebei in Geraardsbergen, 1776 ), Caliste ( Sint-Niklaas, 1777 ), Cleopatra (Poperinge, 1782 ), Mahomet (Kortrijk, 1783 ), De we- duwe van Malabar ( Gent, 1785, vertaald door Van der Schueren zelf), Ferdinand Cortez overwinnaar van Mexico (Diksmuide, 1785 ), Amelia ( Zomergem, 1786 ), Pyrrhus (Menen, 1786 ), Zaire (Tielt, 1787 ), De flood van Caesar ( Oudenaarde , 1787 ). . . De organisatie was in al de aangehaalde gevallen in handen van de plaatselijke kamer van rhetorica. Het repertorium geeft te kennen, dat de rederijkerij in de tweede helft van de achttiende eeuw niet zomaar de in middeleeuwse tradities vastgeroeste aangelegenheid was, die som- migen er blijven in zien. * De literatuurbeoefening kwam tussen 1789 en 1796 even in het ge- drang. De opstand van 1789-1790 ging niet voorbij zonder scheuring binnen sommige kamers, en de echte moeilijkheden kwamen er pas met de Franse inval van 1792, gevolgd door de Oostenrijkse restauratie van 1793 en de tweede Franse inval van 1794. De Zuidelijke Nederlanden werden op 1 oktober 1795 bij de Franse Republiek gevoegd. Enkele weken later nam in Parijs het vierjarig be- wind van het Directoire een aanvang. J. F. van der Schueren drukte va- naf september 1794 de sinds juli ( bij de terugkeer der Fransen ) niet meer verschenen Gazette van Gend. Daarnaast kwamen de Gentse re- publikeinsgezinden naar buiten met eigen kranten, waarin linksen en rechtsen elkaar bekampten : Den Demokraet (1795) kreeg het aan de stok met De Sysse-panne (1795-1798) van de Directoire-propagandist Karel Broeckaert, een zeldzaam taalvaardig talent. De Protocole jakobs van Jacob Jan Antheunis had wat later ( 1799 ) of te rekenen met een vervolgreeks op de genoemde Sysse-panne (3). De Gentse rederijkerskamer De Fonteine mocht al vanaf juni 1795 all enig genootschap in Vlaanderen zijn voorstellingen hervatten, omdat de Fransen zijn toewijding aan de revolutionaire idealen erkenden, maar (3) J. Huyghebaert, Karel Broeckaert, in: NBI -V , X, 1983, k. 49-60. (9) 139 toen het jaar daarop een voorheen nooit gekende communicatievrijheid doorbrak, hebben de stads- en dorpsgilden uit het oud bestel massaal hun bedrijvigheid hervat, veelal op de oude leest, met de titels uit het traditionele repertorium van martelarenstukken en historiespelen, bij- voorbeeld rond Diederik van de Elzas en het Heilig Bloed te Sint- Blasius-Boekel, in hetzelfde dorp de martelie van de patroonheilige Bla- sius ( , met eenen Broederlyken wensch opgedraegen aen onsen Heer en Godt, alsmede aen onse Geestelyke en Weireldlyke Overheden wie ons regeren " , zegt het programmablad ), in Merchtem een stuk over de martelares Barbara, in Oosterzele De Val van 't menschelyk geslagt, of gunstig uytvrogt van den weerspannigen Satan, enzoverder. Deze verbazende toneelexplosie van 1796-1797 bewijst dat in de li- teratuurgeschiedenis een overdreven belang words gehecht aan de kortstondige afschaffing van de rederijkerskamers onder het nieuwe Franse bewind. In het Scheldedepartement, waar het oude, volkse, in religie verankerde toneel meer dan in andere gewesten ingeburgerd moet zijn geweest, heeft de overheid er wel op 13 december 1797 paal en perk aan gesteld, een maatregel die kaderde in de linkse koerswending van het zgn. Tweede Directoire (4 september 1797 e.v. ). De genoemde maatregel diende op 7 februari 1799 te worden hernieuwd (4). Toen verkeerde het hele kultuurleven in een tijdelijke faze van verlamming, het gevolg van o.a. de repressiemaatregelen naar aanleiding van de Boe- renkrijg. Ook de in 1796 hervatte wedstrijdenreeks die het betere thea- tergenre propageerde (met naast de vele uit het Frans vertaalde stukken nu ook enkele moderne Duitse auteurs, August von Kotzebue in het bijzonder ) kende in deze zgn. beloken tijd een inzinking. De toestand verbeterde na de staatsgreep van Napoleon Bonaparte (9 november 1799 ). Zijn vredespolitiek en zijn concordaat met paus Pius VII (15 juli 1801 ) brachten rust. Het literaire leven in Vlaanderen trad nu een druk decennium in, door het verfranste openbare leven blijk- baar veeleer tot vlijt gewekt dan verlamd. Zowel het traditionele volkstoneel als de eigentijdse genres werden weer volop gespeeld en be- keken. (4) Het betrof een verbod van „representations de toutes les pieces qui portent l'empreinte du fanatisme, telles que les Croisades, le Jugement dernier, la Passion du Christ et autres ouvrages marques au coin de l'absurdite et .de la superstition". — H. van den Abeele, Geschiedenis der Rederykerskamer...Deynsse, in : Bijdra- gen tot de Geschiedenis der Stad Deinze,XII, 1945, p. 38-40; J. Neve, Gand sous la domination francaise, 1927, p. 305. TY:1)-VERDRY17., Non Laurus vacem , fed ilia MuCa rack; Nod) Latizver-kroon, nod) Sege-knit filler fine Korij? inaekt den PUIt. K t wyrele niet of dc: Gedicht-rechters tot WACKENt op den :9. S-rncr - dacn Jere hebben eat rechtveirdig vonnis L": tiy t r-nat.:r is goed om cat 1)::n uorL',e.:1 fi:et t,:thuni:ttli4 is gevi01: fy hebbeti Werk.,kes vol vf)l nicwe vol trottitert fwier en raire. , daer ruyver in tad', goed iii leg -wyrtri, fuyver :n verlren en rym -1E:gen, ryk its bediedenille, met :tflt: -corden in hunnen eygendotrt en op hunne plaetie, met rode - bloemkes , niewe dachten , nogtans uyte filek gel-logien en ter faelC dienende. oak niet aeliguseine cchi!deryen pronkende, in eenen ilerken en Loch facntvloeyenden trant gerchre- wen , fy hebben , leg ik , rulke Werkskes over 't hoot'4 , elide geticid chter yerhaellekes gemaekt man- neke your manneke, gelyk fur vele cinder die Ryme- ryen Fyn, londer ander vier, anderen flinger, als enigti ket.ren ... ik wil inet nielmnd in ilryd tr&den ; maer ik leg , dat ht:t hooguraeven.i (^/eAbtirme) van (lit half Vers " Scheyd Beyaerd, d'Ailnaf,a Iprekt, " Coo va weird is, als cen u,ekroond Werk. Wat rykdoin is'er niet in den eerilen fins omtrek ? der) Beyaerd word betwOren uyt lyne diepe kolken op ;e welled dry gewiOgc ftukken, den oirlprong van alle vulkeren , den eirlprong der rainpen van alle vol- taco, ea d'aluweyue vertivykliiis Y lict heel ReICICI Frans Donaat van Daele ( pseud. Vaelande) laat in zijn tijdschrift protest horen tegen de uitslag to Wakken, 29 juni 1806. De literaire productie van het pasgenoemde decennium 1801-1810 is anders van middelmatige kwaliteit. Van V.A.C. le Plat (1762-?) ver- scheen een berijmde satire tegen de opstandelingen van 1789, Virgilius in de Nederlanden (Brussel, 1802 ). De volkse veeldichter J. A. F. Pau- wels (1747-1823) publiceerde in drie delen Het nuttig Tyd-Verdryf, of geestelyke punt-dichten (Antwerpen, 1802, 1804, 1807 ). Kanunnik S. M. Coninkx (1750-1839) gaf twee delen Fabelen in het licht ( Sint- Truiden, 1806-1808). De Gentenaar Jan Antoon Stichelbaut (1746-1814) schreef de uitvoerige dichtwerken Heylzaem oogslag op het onbloedig Slagt-offer, in XII zangen (Gent, 1806 ) en De heylige Ma- get ende Moeder Godts Maria, in het helder daglicht gestelt tot haere verdeediging, in VI zangen (Gent, 1810). Zijn veel begaafder broer Al- beric Stichelbaut (1754-1837) schreef het epos Jerusalems Herstelling (Brugge, 1811). In Mechelen legde W. F. G. Verhoeven (1738-1809) in zijn sterfjaar de laatste hand aan zijn Belgiade oft Mannus (in 15 zan- gen, begonnen rond 1796 ). Het epos bleef ongepubliceerd. Enig ver- band met de Aalsterse belgenwedstrijd van 1807-1810 komt nergens aan het licht. Al werden to Kortrijk in 1806 onder de titel Nederduitsche Tooneel- poezy zes stukken van Hofman gedrukt, toch ging meer en meer de voorkeur naar de poezie. Dat is o.a. merkbaar aan de reeks dicht- wedstrijden die (naast de weliswaar verderlopende reeks toneelwedstrij- den ) in 1803 van stapel liep (5). Het is opvallend hoe deze hele wedstrijdliteratuur beperkt bleef tot het oude graafschap Vlaanderen, terwijl tussen Antwerpen en Maastricht het aantal begaafde dichters ze- ker niet schaarser was, wat trouwens blijkt uit de publikatielijst van daar- net voor het decennium 1801-1810. Aan deze lijst moeten, voor wat het genoemde oude graafschap betreft (onder Frans bewind de departemen- ten van Leie en Schelde ), de gedrukte wedstrijdbundels worden toege- voegd, waar van Rumbeke-1803 tot Gent-1812 ongeveer jaarlijks een specimen bij kwam. * De Borchgrave bleef in die dichterlijke ontmoetingen de dominerende figuur. Naast hem en zijn streek- en leeftijdgenoot Hofman debuteer- den nieuwe krachten, maar met uitzondering van de jongeren Leo (5) Zie verder het hoofdstuk Belgen en Vlamingen. 142 (12) d'Hulster (1784-1843, winnaar te Wakken in 1806 dankzij de afwezigheid-ter-proclamatie van de blinde Hollandse deelneemster Pe- tronella Moens) en Jan Frans Willems (1793-1846, op 19-jarige leeftijd laureaat te Gent in 1812 ) was het talent dun gezaaid. Franciscus Ludo- vicus Norbertus Henckel ( 1753-1835 ), Jan Jacob Lambin ( 1765-1841 ), Pieter Johan Robyn (1768-1823 ), Jan Baptist Frans Hoffmans ( 1772-1821 ), Pieter Albert Priem ( 1773-1829 ), Augustijn d 'Huygelaere ( 1774-1849), Thomas van Loo (1777-1851), David de Simpel (1778-1851) en Pieter Jan Renier (1795-1859) zijn de meest gelauwerde tweederangsfiguren onder de wedstrijddichters van deze tijd. Ook de al genoemde Karel Broeckaert ( 1767-1826 ) nam volop aan die prijskampen deel. Hij muntte er niet uit, maar onmiddellijk na het vertrek van de Fransen herontdekte hij zichzelf met almanakstukjes die aansloten bij zijn pittige proza van vroeger. Het verhaal Jaen en Mietje (1815 ) blijft een onvolprezen pareltje. Met Broeckaert en De Borchgrave behoorde de eveneens al genoemde Ieperling F. D. van Daele tot de begaafden. Hij publiceerde in 1805-1806 onder het pseudoniem Vaelande het literair en taalkundig tijdschrift Tyd-Verdryf, met sappige pleidooien voor een Westvlaams ge- tinte taal (6). Ook hij mengde zich overigens in de rijmtornooien. Broeckaert, De Borchgrave, Van Dade zijn sleutelfiguren met betrek- king tot de in 1807 te Aalst uitgeschreven tweetalige dichtwedstrijd die het onderwerp vormt van ons onderzoek. Ze behoren tot de vele Vlaamse schrijvers die in de Franse tijd een overheidsambt hebben aan- vaard. Dit aspect van de Zuidnederlandse letterkunde tussen 1794 en 1814 werd nog nooit bestudeerd, maar we kunnen er, met een thema als De Belgen, niet omheen. Naast het genoemde drietal verleenden nog andere literatoren hun medewerking aan Republiek en Keizerrijk. Zo- als Van Daele namen ook Verhoeven en Verlooy al heel vroeg onder Frans bewind plaats in het bestuur van hun stad. Onder het Directoire waren Van den Poel in Wakken, Robyn in Herzele (en van 1798 tot 1800 in Zele ) en de bekende drukker en pamflettist C. M. Spanoghe in Oosterzele plaatselijk commissaris van de uitvoerende macht, niet te ver- (6) L. Wils merkt terecht op dat deze taalparticularist vasthield aan de algemeen-Nederlandse taaleenheid. — L. Wils, De ontwikkeling van de gedach- teninhoud der Vlaamse beweging tot 1914, 1955, p. 13. Van Daele wilde, zoals ook latere zgn. „particularisten", bepaalde taaleigenaardigheden van zijn woon- gebied erkend zien als behorende tot het goed Nederlands. (13) 143 warren met politiecommissaris (welk ambt de genoemde Robyn, even- eens to Zele, van 1800 tot 1803 heeft bekleed ). Rond dezelfde tijd was Spanoghe burgemeester van Kallo. De Borchgrave was in Wakken be- lastingontvanger, en Broeckaert, in zijn journalistiek werk van 1792-1800 de republikeinse idealen zeer toegedaan, werd griffier van het Vredege- recht in Aalst. Daarnaast moet ook een P. A. Priem worden vermeld die in Brugge bediende was op de prefectuur van het Leiedepartement. Zelfs J. B. J. Hofman heeft als stadsomroeper van Kortrijk zijn plaats in it rijtje. Tot slot weze even opgemerkt, dat de vrij verspreide mening, als zou de letterkunde in de Zuidelijke Nederlanden tussen 1790 en 1815 haar historisch dieptepunt hebben bereikt ( , de donkere Franse periode " ), door de feiten en de publikaties words weerlegd. Er kan van een diep- tepunt geen sprake zijn, wel van een bescheiden bloei die volgde na een crisis van meer dan een eeuw, en die een zo mogelijk nog diepere in- zinking voorafging die zou duren van rond 1815 tot rond 1825 (men de generatie Ledeganck-Van Duyse-Doolaeghe aan het woord kwam ). Wel moet hier onmiddellijk worden aan toegevoegd, dat aan het einde van de Franse overheersing (1810-1814 ) censuurmaatregelen het literair leven in Vlaanderen ( zoals overal elders in het keizerrijk ) kun- nen hebben gehinderd (7). (7) Algemene bronnen voor dit overzicht : R. F. Lissens, De Vlaamse Letter- kunde van 1780 tot heden, 1967 (4), p. 13-35 ; J. Smeyers in: GLN, VI, passim; J. Smeyers, Literatuur en toned in de Zuidelijke Nederlanden in de 18de eeuw, in: AGN (2), dl. IX, 1980, p. 190-195. EEN DRIEVOUDIGE WEDSTRIJD Het bestuur van de rederijkerskamer der Catharinisten te Aalst besloot op 15 november 1807 tot het inrichten van een drievoudige wedstrijd. (Nederlands ) toneel, Nederlandse dichtkunst en Franse dichtkunst, in deze volgorde zijn in de priftkaart de drie onderdelen gerangschikt. Tot de toneelwedstrijd werden uitgenodigd , alle Kunst-genoot- schappen en liefhebbers van het Nederland " . Er zijn geen aanwijzin- gen dat met , het Nederland ' iets anders bedoeld was dan wat in de hedendaagse geschiedschrijving meestal de Zuidelijke Nederlanden wordt genoemd, d.w.z. de gebieden die tot 1792/1794 onder de Oos- tenrijkse keizer waren geweest en die sinds 1795 de meest noordelijke departementen van Frankrijk vormden. De deelnemers mochten ofwel een drama opvoeren, ofwel een zangspel (in de wedstrijddocumenten ook opera genoemd ) ofwel een drama en een zangspel. Het drama diende te worden gekozen uit het werk van de toen zeer succesrijke Duitse toneelschrijver August von Kotzebue ('). Van een gelijkaardige verplichting was geen sprake in het genre zangspel, maar hier werd dan wel benadrukt, dat de deelnemende groepen geen beroep mochten doen op acteurs, verbonden aan „ publieke theaters " . Zowel de groepen die een drama opvoerden, als de groepen die voor zangspel kozen, dienden na hun stuk een komisch „ naspel " te bren- gen. Voor ieder onderdeel werden aantrekkelijke geldprijzen opzijgelegd. De beurtloting zou plaatshebben op zaterdag 6 december 1807, mits een inleg van 30 frank. De organisatoren rekenden op minstens tien deelnemende gezelschappen, en voor de prijsuitreiking kozen ze de eerste zondag van augustus 1808 (2). Waarom alleen stukken van Kotzebue ? Deze bepaling moet in het reglement opgenomen zijn ter wille van Jozef Sacre. Dit lid van de Ca- tharinistenkamer, zoon van een bekend uurwerkmaker, was te Aalst als (1) August von Kotzebue, Weimar 1761-Mannheim 1819. Duits toneelschrij- ver, rond 1800 zeer succesrijk en alom vertaald. Zijn meer dan 200 stukken zijn, met sentimentele en komische situaties, afgestemd op een breed publiek. Hij werd vermoord op 23 maart 1819. (2) Voorziene prijzen : drama : 250, 160 en 70 fr. ; zangspel : idem ; nastuk : 10 fr. (15) 145 boekhandelaar gespecialiseerd in de verkoop van Hollandse vertalingen van de nieuwmodische Duitse toneelwerken, met de zeer vruchtbare Kot- zebue op kop (3). De man betrok zijn gerief van een boekhandelaar uit Amsterdam, en hij zou de rederijkersgilde van zijn stad een wederdienst bewijzen door te zorgen voor het contact met de letterkundige instelling te Amsterdam, die als jury diende op te treden voor de dichtwedstrijd. * Tot de wedstrijd voor Nederlandse dichtkunde waren toegelaten , alle nederduydsche Dichters ' . Met , nederduydsch ' (Nederduits ) is niet een natie aangeduid, maar een taal. Het was de gewone naam voor wat thans het Nederlands wordt genoemd. Al wie Nederlands schreef was dus welkom. Hier moet echter onmiddellijk worden aan toegevoegd dat, voor zover we weten, geen aankondigingen werden geplaatst in het toenmalig Koninkrijk Holland ( voorheen Bataafse Republiek ). De deelnemers dienden tegen 15 mei 1808 een dichtstuk in te stu- ren op het onderwerp De Belgen, minimum 300 en maximum 500 hel- denverzen ( alexandrijnen ) lang (4). Voetnoten mochten aan de tekst worden toegevoegd : , Het is niet verboden het Dicht-stuk met aentee- keningen te verryken " . De inzendingen zouden, weliswaar vergezeld van het oordeel van een eigen Aalsterse jury, worden voorgelegd aan een ( hier niet met name genoemd ) , bataefsch Genootschap ' (5). (3) Jozef Sacre, geboren te Aalst in 1778, gestorven te Brussel in 1846. Eerst drukker en uitgever te Aalst, nadien een tijdlang in Brussel. Zie M. Sacre, Antoon en Jan Frans Sacre; wereldberoemde horlogemakers der XVIIIde eeuw, in : De Bra- bander, I, nr. 4, 1921, p. 49-54. Zie ook De Brabander, I, nr. 6, p. 91-96, en nr. 9, p. 139-140. Sacre's vroegste advertentie voor toneelstukken, vooral van Voltaire en Kotzebue, vinden we in de Gazette van Gend van 4 Nivose X. (4) Te sturen naar notaris Cornelis Evit, depositaris van de wedstrijd. Deze no- taris zou in 1847 samen met een noon van de dichter Augustijn d'Huygelaere be- trokken zijn bij de stichting van een Vlaamsgezinde letterkundige maatschappij te Aalst, en in 1851 bijdragen tot de vernederlandsing van de notarissenvergadering van het arrondissement Dendermonde. Zie De Eendragt, I, nr. 20, 28 febr. 1847, p. 80, en V, nr. 26, 18 mei 1851, p. 104. (5) Art. 1 van het reglement : , Onzen wil zynde een alleronpartydigste ge- wysde over de mededingende Dicht-stukken uyt-te-spreeken, hebben wy besloo- ten alle de inkomende werken, met de opmerkingen onzer aengestelde keurders, ter beslissing en wysdom te zenden naer een bataefsch Genootschap, het welk zal verzogt worden ons zyn oordeel op eene wettige wyze te willen toezenden. " 146 (16) Een opmerkelijk punt is het spellingsvoorschrift : „ De geene die den vlaemschen schryf-trant willen volgen, zullen, om alle letter-ziftery te voorkoomen, hunne spelling gelieven te schikken na het woorden-boek van Des Roches, en de geene die dan hollandschen stiel verkiezen, na het woorden-boek van Halma of Winkelman ' (6). Sommige Vlaamse voorstanders van een Hollandse spelling gaven ze- ker de voorkeur aan het stelsel-Siegenbeek, sinds 18 december 1804 in het Noorden als de officiele spelling in zwang, maar de organisatoren waren misschien van oordeel dat nog te weinig Vlamingen met dat nieuwe systeern vertrouwd waren. Drie medailles werden uitgeloofd, een in goud, een in verguld zilver en een in zilver, alle ter grootte .van een vijffrankstuk. De uitreiking zou samenvallen met de proclamatie van de toneelwedstrijd op de eerste zondag van augustus 1808. Data van inzending en prijsuitdeling, aantal en aard van de prijzen en ook het onderwerp — Les Beiges — waren dezelfde voor de Franse dichtwedstrijd. Duidelijk was hier aangestipt dat enkel autochtone in- woners van het „ Belgische " gedeelte van het Franse keizerrijk moch- ten deelnemen. Ingeweken Fransen van buiten de negen departemen- ten waren bijvoorbeeld ongewenst (7). De Franse inzendingen zouden ter beoordeling worden voorgelegd aan Brie , professeurs de Lycee ' (8). De inrichters dachten zeer waar- schijnlijk aan geboren Fransen, werkzaam in de Lycles van Brussel, Gent, Brugge en Luik. * (6) J. des Roches (Voorburg 1740-Brussel 1787, aan het einde van zijn loop- baan o.m. inspecteur-generaal van het onderwijs in de Oostenrijkse Nederlanden). Auteur van : Nieuw Nederduytsch en Fransch woorden-boek. Eerste uitg. 1769. Fr. Halma ( boekhandelaar, dichter, t Leeuwarden 1722 ), auteur van : Woorden- boek der Nederduitsche en Fransche taalen-dictionnaire flamand et franfais. Eerste uitg. Amsterdam, 1708. 0. R. F. W. Winckelman (onderwijzer te Utrecht ), auteur van : Nieuw Fransch en Nederduitsch Woordenboek. Eerste uitg. Utrecht, 1783. (7) , Pour etre admis au concours, it faut etre Belge ne " . (8) „ Voulant decerner les prix au vrai merite, notre societe a resolu de nommer pour juges trois professeurs de Lycee, lesquels seront pries de vouloir motiver leurs jugemens. (17) 147 Deze groots opgevatte wedstrijd wend aangekondigd via de pers (9). Als bestuursleden staan vermeld J. J. de Ruddere, F. de Craecker, Ch. J. Servaes, Dominicus Frans Limpens, J. B. J. van der Gucht, Van der Gucht-Claessens, Guillaume de Clercq en Dominicus de Vos (secreta- ris van de Catharinistenkamer). Daarnaast werden twee plaatselijke dichters tot secretarissen van de onderneming benoemd, met name Karel Broeckaert en Jan Baptist Frans Hoffmans. Broeckaert, geboren te Gent in 1767, had zich tussen 1792 en 1800, zoals we al zegden, in zijn vaderstad laten opmerken als redacteur van enkele republikeinsgezinde blaadjes : Dagelyks nieuws van Vader Roe- land pendant van Nre Duchene (na enkele nummers : Dagelyks nieuws van Klokke Roeland), december 1792 - maart 1793, De Sysse-panne ofte den Estamini der Ouderlingen (1795-1798 ), en een soort vervolg op deze satirische Sysse-panne, onder afwisselende titels, in 1799-1800. Hij had zich daarin een (overigens zeer republikeins ) voorstander be- toond van ideologische tolerantie en allerlei linkse excessen gehekeld. Zijn Sysse-panne was trouwens gesticht om het Gentse blad Den Demo- kraet te bestrijden. Hij verkreeg in 1800 het ambt van griffier van het Vredegerecht te Aalst (1"). Jan Baptist Frans Hoffmans ( Aalst 1773-1821) was een minder opval- lende persoonlijkheid, maar de tijdgenoten vonden hem een beter dich- ter. In de grote wedstrijd van Wakken in 1806, waar het onderwerp de Kruisdood van Christus was, had hij de vierde van de vijf uitgeloofde prijzen behaald, terwij1 Broeckaert met ledige handen was naar huis gestuurd ("). * In de voorbije jaren hadden in Vlaanderen veel toneelwedstrijden en dichtwedstrijden plaatsgevonden, maar het samengaan van die twee dis- (9) Wij citeren alles uit de Gazette van Gend, 23 november 1807. (10) Zie vooral de twee bloemlezingen door A. Jacob uit de Sysse-panne be- zorgd : Borgers in den Estamini ( Antwerpen, 1922) en De jonge Tobias (Antwer- pen, 1924 ). Broeckaert was overtuigd republikeinsgezind, maar beantwoordt o.i. niet aan het jacobijnse beeld dat Jacob van hem schetst. (II) Over Hoffmans : F. de Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis der Stag Aelst, IV, 1875, p. 260-264; J. Smeyers in: GLN, VI, p. 395. 148 (18) ciplines, zoals te Aalst geschiedde, is voor de nieuwere tijd ( 18de en 19de eeuw ) een unicum. Wat de Catharinisten hun drievoudige prijskamp noemden was een uitzonderlijk ambitieus project : een dubbele toneelwedstrijd gekoppeld aan een dichtwedstrijd met een onderwerp van nationale allure in twee taalsecties en onder toezicht van de hoogste letterkundige instanties tot buyten het Zuidnederlands gebied. Vond de kamer de aanleiding in de ( vermeende ) zevenhonderdste verjaardag van zijn bestaan ? Hieromtrent zijn enkel de zinspelingen van twee deelnemers bekend (12). Velen hebben beweerd dat de Franse overheid de inrichters ertoe heeft gedwongen, de dichtwedstrijd ook voor Fransschrijvenden open te stellen (13). Enig steekhoudend bewijs is nergens te vinden. Alles wijst erop dat de organiserende kamer die beslissing vrij heeft genomen. Tweetaligheid droeg in ieder geval bij tot de glans van de onderneming. Een confrontatie tussen Nederlands schrijvende en Frans schrijvende Bel- gen rondom de lotgevallen van het eigen yolk was bovendien geen on- interessant denkbeeld. ( Tweetalig waren overigens ook andere activitei- ten van de Catharinakamer, zelfs onder Willem I, zoals toen in novem- ber 1818 een gouden jubilaris werd gevierd met een Nederlandse toespraak door de pastoor-deken van Aalst en een Franse door een geestelijke uit Brussel ("). De organisatoren hebben zich, bij monde van Broeckaert, gericht tot de prefect van het Scheldedepartement om zijn instemming te vragen. Ze wisten toen al dat prefect Faipoult aan maatregelen dacht om alle (12) NI. De Borchgrave en De Clerck. Zie een kritische opmerking in : Cl. Uyt- terspot en L. Kieckens, Inventaris van de archivalia en muzeologische voorwerpen van de Kon. Aloude Rederijkerskamer De Catharinisten Aalst, 1980, p. 4-5. (13) „Zeker was het louter uit dwang, uit hoogere orde, dat Aalst een wedstrijd voor beide talen omsloot. " — P. van Duyse, De Rederijkerskamers in Nederland Hun invloed..., II, 1900, p. 227. De Catharinistenkamer , was naar alle waar- schijnlijkheid van overheidswege verplicht, een Franse prijskamp uit te schrijven om een Nederlandse te mogen inrichten. , -F. van der Elst, De Lof der Belgen. Kant- tekeningen..., in : Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, X, 1955, p. 167 (o.i. eerder zwak geargumenteerd door een verwijzing, via J. 0. de Vigne (De Zuidnederlandsche Schrijvers), naar vier verzen uit een antifrans gedicht van 1799-1800: De Republyk is fyn om iemand Frans te maken. / Ziet wat vernuften vond om tot dit eind te naeken. / Al wie geen Frans wilt zyn van binnen in 't ge- moed / Verplicht zy zulks te zyn van buyten op den hoed). (14) F. de Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de Stad Aalst, II, 1875, p. 194. (19) 149 toneel in de Nederlandse taal uit zijn bestuursgebied to bannen. Zijn gunstig antwoord van 21 december 1807 betrof overigens enkel de dicht- wedstrijd. Hij gaf geen blijk van afkeuring voor het gebruik van het Ne- derlands, maar hij had wel speciale woorden van lof voor het feit dat het initiatief de beoefening aanmoedigde van het Frans ("). (15) „ J'ai rect.', Monsieur, le programme que vous m'avez adresse au nom de la Societe des Catharinistes d'Alost. Je ne puis qu'applaudir aux vues de cette societe puisqu'elles tendent ardemment a 1' encouragement de la litterature francaise et fla- mande. La culture de la premiere doit etre propagee par tous les moyens possibles ; elle est devenue indispensable pour les habitans de ce pays depuis la reunion a la France. — J'ai l'honneur de vous saluer. Faipoult. " — MN. 20, p. 228. Ons be- kend via Broeckaerts mededeling aan Dienberghe, 15 juli 1808. BELGEN EN VLAMINGEN De benaming Belgen zal velen aan iets anders doen denken dan wat onze voorouders in 1807 voor ogen stond. Wanneer Vlamingen, Braban- ders en inwoners van nog andere Zuidnederlandse gewesten in het begin van de negentiende eeuw hun verzamelnaam gebruikten, was dat nog altijd de oude naam Nederlanders. Zo ook noemden ze hun woonge- bied ( het ) Nederland. Dat die grond sinds enkele jaren door Frankrijk was ingepalmd veranderde daar niets aan. De artificiele humanistenterminologie Belgium, Belgica was tegen het einde van de achttiende eeuw wel doorgedrongen in de Franse taal, waar vooral het adjectief belgique in gebruik kwam, maar het Nederlandse equivalent Belgisch bleef alleen in overdrachtelijke zin gebruikt, zij het vanwege de antiquiserende tijdgeest nu ook niet zomaar een enkel keertje (1). Dat poeticum Belg riep nog volop herinneringen wakker aan de door Caesar geroemde dapperen van destijds, en waarom zou dat bij de orga- nisatoren te Aalst anders zijn geweest ? Tot voorbeeld strekten hun on- getwijfeld publikaties zoals Les Francs, door Lesur in 1797 te Parijs in het licht gegeven als , poeme herdique en dix chants " , of De Batavieren, ten tijde van Cajus Julius Caesar, wegens het hun voorgeslagen staatsverbond der Romeinen door Cornelis Loots ( Amsterdam, 1805 ). Als Karel Broec- kaert en zijn vrienden een herbronning naar de ( volgens toenmalige con- sensus ) zuivere volksaard voor ogen stond, zullen ze wel in dezelfde lijn hebben gedacht als twee theoretici van het nationaal gevoel in de Zuid- elijke Nederlanden, Willem F. G. Verhoeven en J. B. C. Verlooy (2). (1) Zie in onze bibliografie P. Bonenfant, L. Delfos, M. Dierickx, H. J. Elias, F. van der Elst, H. van der Linden, J. Smeyers ( Vlaams Taal- en Volksbewustzijn), V. J. Walgrave, A. W. Willemsen. (2) Voor Verhoeven beperken we ons tot J. Smeyers in GLN, VI, p. 516-517 : , Is de vroegere grootheid in vernal geraakt, de eigen aard zijn de Nederlanders steeds trouw gebleven, dat constateert Verhoeven telkens weer : „Uyt alle dit aen- gehaelde, komen de oorspronglyke zeden en den land-aerd onzer eerste vaderlan- ders genoegzaem te voorschyn ; en uyt het vervolg dezer verhandelingen zal voorder blyken, dat het vernuft, de oorlogsdeugd, en d'onafhangelyke vryheyd altyd eygen geweest hebben aan de Belgen, die door hunne uytheemsche togten, niets van dien oorspronkelyken aerd verloren hebben. " Zie ook R. F. Lissens, In het bronge- bied..., p. 203 e.v. Zie verder Verlooy's Verhandeling op d'Onacht (ed. J. Smeyers en J. van den Broeck, 1979), p. 89 (129) e.v. Dat de term Be1g zich nog niet had verplaatst van de literaire sfeer naar de omgangstaal is o.a. waarneembaar in de Aalsterse prijskaart van 15 november 1807, waar sprake is van het Nederland terwijl in de pas- sage die de Franse wedstrijdkategorie betreft alleen te lezen staat , it faut etre Beige ne " . Als Broeckaert in de keuze van het onderwerp De Belgen een belang- rijk aandeel heeft gehad, wat we vast geloven, dan zal een kleine terug- blik naar het tien jaar vroeger door hem onder woorden gebracht natio- naal gevoel niet geheel nutteloos zijn. We kiezen een samenspraak tus- sen zijn alter ego Bitterman en het met goedkope truukjes ( zoals dia- lektpraten ) als achterlijk ten tonele gevoerde Gysken in De Sysse-panne van 19 november 1797. Gysken : Maer my denkt, da da noyt niet effen en zal gaen tusschen de Franschen en de Vlaemingen. — Ze schillen te veel van gemoet om over een te komen, 'k en kan dat azoo niet zeggen gelyk of ik het gevoele, maer daer es daer iets dat steekt. Bitterman : Daer is zeker een groot onderscheyd te vinden tusschen het Fransch caracter en het geen der Vlaemingen, wanneer gy eenen van ons Daghuermannen wilt vergelyken by een Commissaire des Vivres, een Four- nisseur of een andere Leger-ratte. Den eenen is een uytterste van bottig- heyd en grove manieren, en den anderen is een extreme van eygen liefde, verwaentheyd en valsche politesse ; den eersten in zyne ruwe regtveerdig- heyd, kan niet dulden dat eenen opgekomen kaellaert hem over de schou- ders ziet, en den lesten, die zyne miserabele origine vergeten heeft, schynt maer te leven om zynen evennaesten te vernederen. Indien de vereeniging van ons Land en de overeenkomst der twee Volkeren moest bestaen uyt de daegelyksche ontmoetinge van zulke menschen, zeker zoude het Publiek veel bitterheyd ondergaen moeten. Tog de zaeke is heel anders, en aen geen van beyde kan men het nationaal caracter leeren kennen. Wanneer men wilt zien of de gemoederen van twee Volkeren over-een komen, dan moet men zyne opmerkingen [a]en ordentelyke luyden mae- ken, en men zal met verwondering ondervinden, dat de Burgers, die ee- nige educatie ontfangen hebben, bynae in alle landen in hunne gedoen- zels dezelve zyn. Daer en is dan geen ongemak te vreezen wegens de overeenkomst van de geaerdheyd en het civiel caracter der twee Natien, en wat de politieke positie der Nederlanders aentreft, de oude en nieuwe Schryvers zullen ons overtuygen dat zy altyd meer als eene andere Natie naer vryheyd gesnaekt hebben. 152 (22) Tacitus (a) (a) noemt ze de Beteugelaers van Brittannie, den schrik van Duytsland, de Noodhelpers van de Romeynen, dappere Helden, Verwin- naers veeler oorlogen, het beste Gelit van haer gansche heyrkragt, en daer ten hoogsten aengelegen was wie zy me of tegen vielen. Een Volk zegt by dat niet als andere volkeren gehouden wierd voor onderdaenen of voor vy- anden maer voor vrienden en medegezellen, voor broeders en bondgenoo- ten van den roomschen Staet. Die nog door tollen bezwaert, nog door de Tollenaers uytgezopen wierden : maer vry van alle buytengewoone laeten, even gelyk de Romeynen in tyde van nood te stade kwaemen ; zynde rid- derlyk te peerd, en strydbaer te voet, rap en handig te scheep, en wien het zwemmen als een eygen aert scheen aengebooren te zyn. In 't kort een Volk by hun geagt het vromste en 't moedigste onder alle die van Duyt- sche bloede en naeme waeren. Het waer een werk dat ik wel ten nutte van de Jongheyd zoude willen ondernemen, hoe den zugt tot Vryheyd in de Nederlanders, noyt heeft konnen uytgedooft worden, en hoe zy in de borsten aller Belgen steeds in wezen is gebleven, zelfs naer dat hunne Voorouders zig in de Spaensche slaeverny met ketenen van bygeloof hadden laeten knevelen, en laf genoeg waeren geweest om hunne boeyen in den zelven tyd met een deel hunner Landgenooten niet te willen verbreken. En trouwens indien de Ouders in plaetze van hunne kinderen in de win- tersche lange avonden bezig te houden met de Vertellingskens van blou- wen Baert, van 't rood Kapken, van Duymken, en diergelyke nietsbeduy- dende faebelen, dat zy hun leerzaeme vertellingen deden uyt de Vader- landsche Historien, en dat zy in de zomerdaegen in plaetse van onnutte wandelingen te doen, hun de Vrugten der Velden leerde kennen, en den dag door de weerde der koopwaeren, men zou meer ervaeren Mannen in ons Land ontmoeten, en min ruw-woeste-lompe Patrioten. Dit uittreksel bevestigt dat de naam Nederlanders voor ons yolk gewoner was dan de naam Belgen, maar wat ons meer interesseert is, dat het in een notedop de ideeen geeft die Broeckaert zelf tien jaar voor de wedstrijd in een dichtwerk over de Belgen zou hebben kunnen neer- schrijven. Hij legt een kritische instelling omtrent zijn volksgenoten aan de dag zoals we in geen enkele inzending zullen ontdekken. Hem irri- teert met name grofheid en bijgelovigheid. Een opvoedingsideaal zweeft hem voor de geest, waar een sterk nationaal bewustzijn, of althans een sterke nationale fierheid aan ten grondslag ligt : onze historische helden- daden en het hoge peil van onze landbouwproduktie moeten het aan- komend geslacht tot navolging en ijver wenken. Een roemrijk verleden en een bloeiende landbouw : de bekroonde inzendingen van de belgen- wedstrijd zullen precies dezelfde twee themas aansnijden. Voor de rest (a) In zyn vierde Boek, &c. (Voetnoot door de auteur zelf). (23) 153 stellen we vast dat voor Broeckaert in 1797 de opname bij Frankrijk de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld is, waar Tacitus' citaat omtrent de Belgen in Romeinse dienst met dezelfde vanzelfsprekendheid bij past. * Aan het schrijven van gedichten op een onderwerp als De Belgen blijkt geen enkel persoonlijk risico te hebben vastgezeten. Geruchten omtrent zulk risico zijn evenzeer uit de lucht gegrepen als de hoger weerlegde bewering, dat het gouvernement de wedstrijd pas liet door- gaan als ook de Franse taal er zou worden gebruikt. Overigens was de Aalsterse prijskamp niet de enige, en zelfs niet de eerste literaire krachtmeting waar in het bij Frankrijk aangehechte Vlaanderen enig nationaal gevoel aan bod kwam. Jets in dezelfde zin had zich enkele maanden eerder voorgedaan te leper, en het was de let- terlievende arts Frans Donaat van Daele die daar het initiatief had ge- nomen. Van Daele beraamde namelijk, na de stopzetting van zijn tijdschrift Tyd-Verdryf (1805-1806), andere middelen om zijn puristische en par- ticularistische ideeen inzake taal en spelling ingang te doen vinden (3). Hij vond de rederijkerskamer Getrouwe van Herten in zijn woonplaats bereid, een wedstrijd uit te schrijven, door hemzelf gereglementeerd en met prijzen begiftigd, en het genootschap verklaarde de kamp voor ge- opend op 5 juni 1807. Mecenas Van Daele liet de deelnemers een epi- sode kiezen uit de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen (4). Hij suggereerde hen daarbij , een greep te doen uit het bestuurlijke ofwel uit het kulturele verleden van genoemd vorstendom. Eigenlijk droomde hij (3) 0.a. ook door de volgende uitgave : Digt-konst van Boileau-Despriaux, nae- botsende de gine van Horatius Flaccus, vertaeld door J. Labare, op 't Fransch ori- gineel naegesien, in vertael- en tael-wetten verbiterd, en met niewe bemerkingen verrykt door F. D. Vandaele, m.l., leper, P. A. Annoy, 1810, VI en 34 p. (4) „De stoffe, het voorwerp, den grond ende den held des dichts, moeten ge- nomen worden uyt de geschiedenissen van het besonder Landdeel Vlaenderen. " Stuk 1 in : P. A. Priem, Lthderyk de Buck, Brugge, 1826. (Pieter Albert Priem, lau- reaat van Van Daeles wedstrijd, publiceerde zijn prijswinnend werk pas in 1826, met toevoeging van vijf interessante wedstrijddocumenten. ) 154 (24) van een nationaal Vlaams epos met in de hoofdrol een held of kunste- naar van eigen bodem (5): Korn, kunste-voeder, kom nae 't NEDERLAND gesegen, Besproey den Vlaemschen born met een gewyden regen (6) Geput uyt Castalis, maek, dat ons lauwergroen (7) Geen uytheemsch voedsel noch vremde aerde heb van doen. Gy ded weleer Homer de veldtrompette steken Den Griek ter eer, gy ded soo hoog in konst uytspreken Den onverwelkten lof van Trooy-italiaen Door den onsterfbren sang der Mantuaensche swaen : (8) Wie toefde Camoens, toen by met hooge toonen (9) en uytgeleerden trant den lof van Lusus Soonen Te samen synen naem de weireld door verbreyd Uyt vaderlandsche sucht gewydde aen d'eewigheyd ? Wie ging in 't kerker slot Voltaire geesten langen (m) Ter eer van Vorst en land in nooyt volprese sangen ? Wie ? wie dan gy ? wel stek ons ook nu in de hand Der Helden Lofbasuyn tot roem van 't vaderland. 'T sal syn : ik sie de Maegd door myn versoek bewogen Soo snel als een gepeys hier komen aengevlogen... Tot hier Van Daeles poetische smeekbede dat de muze eindelijk ook in Vlaanderen iemand zou inspireren tot een nationaal epos dat zou mo- gen prijken naast de meesterwerken van Homerus, Vergilius, Camoes en Voltaire... Voor hem was minstens even belangrijk, dat dit Vlaamse heldendicht zou geschreven zijn volgens de door hem ontworpen spelling, en dat het die spelling in de toekomst verder zou helpen propageren. Daarom (5) , Toond hoe de Vlaeming (schoon hun naem schynt to vergaen ) / Aen nie- mand wyken moest in konst en Helde-Daen " ( stuk 3 in Priems uitgave ). Elders noemde Van Daele het gevraagde dichtwerk , een Hoog-Werk ( Poeme-epique ), weiks Held uyt de Vlaemsche Vorsten, ofte andere uytstekende Personaesjen naer elks willekeur moet genomen worden " ( stuk 4 in Priems uitgave ). (6) Boni : bodem. (7) Castalis : Castalia, een bron aan de voet van de Parnassus bij Delphi. (8) De Mantuaanse zwaan : Vergilius. (9) Toeven : liefkozen, Camoes, Portugees dichter ( 1524 of 1525-1580 ), hier vermeld als de auteur van het epos Os Lusiados. (10) Langen : toereiken. Voltaire ( 1694-1778 ) wordt hier vermeld als de auteur van de Henriade. (2 5) 155 kreeg iedere mededinger een exemplaar van de twee jaargangen van Tyd-Verdryf (11). Hij had in het ontwerpstadium van deze wedstrijd gedacht aan een beschrijving van de veldslag bij Pevelenberg in 1304, en met name aan het optreden aldaar van de Ieperse stadsmilitie, die een nieuw soon ka- tapult van de Fransen onschadelijk had gemaakt (12). Die krachttoer van zijn stadsgenoten kan hem bij nader inzien zijn voorgekomen als te eng plaatsgebonden om alle Vlaamse dichters aan te spreken. Of zou hij het onderwerp laten varen hebben omdat het, om zijn regelrecht anti- frans karakter, inopportuun kon uitvallen ? Merkwaardig is zowel het lokaalhistorisch als het fransvijandig karakter van dat eerste idee, zeker als men vergelijkt met de tijdgenoten Jacob Goethals-Vercruysse, de Kortrijkenaar die zich toen toelegde op de eerste wetenschappelijke studie van de Guldensporenslag ( die in 1302 nabij zijn stad had plaatsgevonden ), en Norbert Cornelissen, de Gentenaar die in 1812 zijn middeleeuwse stadsgenoot Jacob van Artevelde in de belangstelling bracht. Goethals en Cornelissen werkten in eenzelfde geest van rehabilitatie, ingaande tegen algemeen voor waarheid geslikte stellingen van Franse origine (13). De inzendingen moesten op 15 juli 1808 te leper binnen zijn. De enige prijs was een medaille ter waarde van 61 gulden, wel niet teveel (11) „ Ons genootschap overtuygd, dat 'er menige vers-maekers ver of syn van de suyverheyd van tael en verssen, ende hoogelyks bekommerd met het toestappen tot de noodige verbetering, en luyster van den nederduytschen Sangberg, zal aen elken helde rede-stryder vereeren een afdruksel van het niew en leeringvol werksje in twee banden genaemd Tyd-Verdryf, niet soo seer voor hun, die het niet meer noodig hebben, maer voor hunne aenkweekelingen in de konst. " ( Stuk 1 in Priems uitgave. ) (12) Uit Van Daeles toespraak bij de prijsuitreiking, 12 november 1809 : , Den eersten spoorsiag heb ik in de herssenen gedrukt met selve op den 5 Grasm : 1807 een voorstel aen te bieden, om den lof der Ieperlingen behaeld by den Peuvelberg in 't overmeesteren van het niew-gevonden Fransch steenwerpende moord-getuyg heldhaftig te beschryven. De geesten syn hier aen 't gisten geslaegen, ende een helde-digt ten prys van Vlaenders Vorsten wierd het dryf-rad van eenen letter- stryd... " ( stuk 5 in Priems uitgave ). (13) Goethals-Vercruysse en Cornelissen worden terecht in een adem genoemd in : G. Schmook, Vooroefening, - VMKVA, 1955, p. 64. Goethals' studie ver- scheen in 1814-1815 in boekvorm, nadat ze ( vanaf 1805 ? ) broksgewijs een reeks lokale almanakken had helpen vullen. 156 (26) voor een epos van acht, tien of twaalf zangen, elke zang tussen 600 en 1000 alexandrijnen lang (14). * Wie zou op zijn minst niet vermoeden, dat een nationaal Vlaams epos, zoals op 5 juni 1807 in de gewezen hoofdstad van het voormalig West- vlaams gewest vanuit taalparticularistisch standpunt was gevraagd, de Aalstenaren op 15 november datzelfde jaar op het idee heeft gebracht, als ruimer onderwerp De Belgen te kiezen, met toelating van welom- schreven Hollandse en Vlaamse spellingssystemen, te weten Halma of Winckelman en Des Roches, en dus met impliciete uitsluiting van het eigenzinnige stelsel-Van Daele ? Voor de verstaanders toen misschien niet eens zo impliciet, want het reglement maakte duidelijk dat , letter- ziftery ' de inrichters niet interesseerde. In een uitnodigingsgedicht te leper n.a.v. een verlenging van Van Daeles wedstrijd in 1808, kwam een vers voor dat aantoont hoe de Ie- perlingen de rivaliteit uit Aalst hebben aangevoeld : , men wacht geen oordeel van uytheemsche Kunstelingen ' ("). De Aalstenaren zaten tot augustus 1809 inderdaad te wachten op de terugkeer van de naar Parijs gestuurde Franse gedichten, terwijl de Nederlandse toen pas enkele maanden uit Amsterdam terug waren (16). Van Daele schreef daar bovenop (17) : Hernemt op niews den moed roemwaerde Apollos soonen Toont dat gy syt geteld uyt schrander Belgisch bloed, Dat ge aen den Batavier noch Franken wyken moet, Op dat me u mag met noyt verwelkb're Lauw'ren kroonen. Het is mogelijk dat de spotvogel met de term Belgisch, die hij anders zeer zelden gebruikte, zinspeelde op de belgenwedstrijd van Aalst, waar men de deelnemers door Batavieren en Franken wilde doen lauweren. ( Let in het voorbijgaan op het naast elkaar plaatsen, blijkbaar satirisch bedoeld, van de archaiserende namen Belg, Batavier en Frank. ) (14) Stuk 1 in Priems uitgave. (15) Stuk 3 in Priems uitgave. (16) Zie verder, Amsterdam en Parlis. (17) Stuk 2 in Priems uitgave ( waarmee Van Daele, ontevreden over de inzen- dingen, in 1808 een verlenging aankondigde ). (27) 157 Van Aalsterse zijde is de stilte van het doodzwijgen de informatie- bron, maar het zou al te absurd zijn, te veronderstellen dat Broeckaert en zijn medecatharinisten geen weet zouden hebben gehad van Van Daeles initiatief. Aan oorzakelijk verband tussen leper en Aalst was in de geschied- schrijving nog niet gedacht, al had Snellaert oog voor de gelijkenis en gelijktijdigheid van de twee onderwerpen (18). (18) „ In 1809 beschreef de rederijkerskamer van leper, Alpha et Omega, eenen wedstrijd voor een gedicht op welken vlaamschen held ook ; het volgend jaar ko- zen de Katharinisten van Aalst voor onderwerp van eenen prijskamp de lof der Bel- gen. " - F. A. Snellaert, Schets eener geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, 4de uitg., 1866, p. 224. Corrigenda : in 1807 i.p.v. in 1809 ; Getrouwe van Her- ten i.p.v. Alpha et Omega ; hetzelfde jaar 1807 i.p.v. het volgend jaar ; de Belgen i.p.v. de lof der Belgen. DICHTWEDSTRIJDEN EN TAALPURISME Prijskampen zoals de kamers van leper en Aalst in 1807 organiseerden, waren toen in Vlaanderen pas een viertal jaren in zwang. In de pas voor- bije achttiende eeuw lijken ze bijzonder zeldzaam te zijn geweest (in te- genstelling tot de toneelwedstrijden waarover in volgend hoofdstuk zal worden gehandeld ), maar vanaf 1803 was de talloze rijmers nauwelijks tijd gegund om van de ene plaats naar de andere te hollen ('). Het begon in Rumbeke bij Roeselare. Op het programma stonden o.a. berijmde lofspraken voor eerste consul Bonaparte en voor de kato- lieke Kerk, wat zo kort na het Concordaat geen verwonderlijke keuze kan worden genoemd. Het winnend antwoord op een van de vragen was van David de Simpel uit Staden, lid van de kamer van rhetorica van Hooglede, en de Hoogledenaren waren het, die tegen het volgende jaar de dichters opriepen voor een nieuwe krachtmeting. Hier werden o.a. rederijkers uit leper en Torhout bekroond, en een jaar later (1805 ) had zowel in leper als in Torhout een dichtwedstrijd plaats. Daar te leper be- haalde Pieter Joost de Borchgrave de overwinning. Het genootschap van zijn woonplaats Wakken kwam daarop met een dichtwedstrijd aan de beurt het volgend jaar, 29 juni 1806. De winnaar, of eigenlijk de kamer waar hij toe behoorde, nam dus de taak op zich, de rijmbroeders een nieuwe gelegenheid tot kamp en samenzijn te bieden. In principe moet zulks tot de afspraken hebben behoord. Af en toe organiseerde iemand echter ook wel eens een wedstrijd op eigen houtje, bijvoorbeeld om uiting te geven aan een of andere vorm van ongenoegen. Ongenoegen op het gebied van taal en spelling bewoog niet enkel F. D. van Daele tot zo'n initiatief. Priester Franciscus Ludovicus Norber- tus Henckel had het hem in 1805 te Brugge voorgedaan door een prijs- kamp uit te schrijven bij wijze van protest tegen de volgens hem zowel door bastaardwoorden als Hollandse ingredienten uit de hand lopende taal van laureaat De Borchgrave te leper (2). (1) Een overzicht in : J. Huyghebaert, Dichtwedstrijden in Vlaanderen in de ne- gentiende eeuw, I ( 1803-1824), in : JF, XXXI (nieuwe reeks : nr. 23), 1980-1981, p. 57-86. (2) (F. L. N. Henckel), Hekel-dicht op de veersen van den dichter, voor kenspreuk voerende : Myd altyd Nyd, Door welke by binnen Y per den 15 van Herft-maend 1805, den goudenEer-prys behaeld heeft, door eenen anderen Dich- (29) 159 Frans Donaat van Daele was zeker zo puristisch ingesteld als Henckel, maar daarnaast veel enger afgestemd op de taal van zijn woongebied, het westen van het voormalig graafschap Vlaanderen. Hij spuide in zijn Tyd-Verdryf schampere kritiek op de uitslag van 29 juni 1806 te Wak- ken, en hij bracht bovendien een naamloos pamflet in omloop (3). Hij beschuldigde de Wakkenaar De Borchgrave er onder andere van, de be- kroonde tekst van D'hulster zelf te hebben geschreven (4). Daarnaast gaf hij weer ongebreideld of op Hollandse woorden en wendingen in de gelauwerde gedichten. * Naast Van Daele zou ook Henckel het zwart schaap worden van de or- ganisatoren van de belgenwedstrijd. De prijskampenreeks uit het eerste decennium van de negentiende eeuw heeft maar al te duidelijk de felste passies doen oplaaien, en wel niemand zal na al die tijd nog bij machte zijn om te bepalen welke factor het sterkst doorwoog : meningsverschil inzake taal en spelling, of frustratie na wedstrijddeelname die geen lau- werkrans opleverde. Het meest waarschijnlijke lijkt ons, dat het ene ge- voel van het andere leefde. Het zal intussen opgevallen zijn hoe zowel Henckel als Van Daele, de twee voormannen van het Vlaamse taalpurisme en particularisme van die tijd, hun kritiek concentreerden op De Borchgrave, primus inter pares ter, met ken-spreuk : De waerheyd zwigt, nog vuur nog schicht ; W'aer naer volgen de Prys aenkondigende Veersen, in-te-dienen tegen den 1 des Jaers 1806. Brugge, E. J. Terlick, 8 p. (3) Tyd-Verdryf, nr. 35, p. 1-3; nr. 36, p. 1-2; nr. (42), p. 8. Het pamflet, onder pseudoniem Veredicus : Aen de aengestelde Beoordeelaers der ingekomene Dicht-werken by het Konst-genootschap Ziet het groeyt onbesproeyd, in W/acken 29en Wey-maend 1806. Letter-kundige bemerkingen, uyt elken der vyf gelauwer- kroonde schriften inige staeltjens. leper, P. A. Annoy, 19 p. 14` k ) „ ...ende 't sy dat het schrift gemaekt is door den heer indiender 't sy door eenen der beoordeelaers, gelyk men wilt doen verstaen,... " - Pamflet p. 15. Zie ook Tyd-Verdryf nr. (42 ), p. 8 ( di. het allerlaatste stuk van de twee jaargan. gen ! ): „Geen wysre Dichter-schaer, als die van Wakkre-stad. / Hoe soo ? is 't Schrift soo schoon van die men met Laurieren / En met het Eer-metael sag rond de Sang-sael swieren ? / Schoon ? schoon is vel geseyd : maer hoort een kleyn bericht, / Mis- schien het vremdste van uw leven, / Dat die den Prys aenwyst het hadde self ge- dicht : / Soud by de kroon een andren Oven ? " 160 (30) der Zuidnederlandse poeten. De Aalsterse belgenwedstrijd zou mis- schien wel eens voortgesproten kunnen zijn uit een doelbewuste ver- standhouding tussen de vijanden van het genoemde particularisme, met zowel De Borchgrave als Broeckaert onder de prominenten. TONEELWEDSTRIJDEN EN TONEELVERBOD De aan de dichtwedstrijd gekoppelde toneelwedstrijd van Aalst was voorafgegaan door een reeks van tientallen zulke krachtmetingen, met aanvang te Belle in Frans-Vlaanderen in 1769 (i). Tot 1790 hadden in verschillende lokaliteiten minstens dertig van die ontmoetingen plaats gehad, waarbij de prijzen werden betwist door telkens gemiddeld een dozijn gezelschappen. Op zo'n wedstrijd vertoonden de deelnemende groepen, in een door het lot bepaalde volgorde, allemaal dezelfde tra- gedie. Bijna altijd een vertaald stuk van een Franse schrijver. Daarop volgde doorgaans een komisch nastuk van eigen keuze. De reeks werd na de politieke troebelen hervat in 1796 te Kort- rijk (2). In 1797 volgde Middelburg-in-Vlaanderen (3). In ditzelfde jaar was Wetteren aan de beurt, en Voltaires Mahomet, al om prijs gespeeld te Kortrijk in 1783, was weer aan de orde in 1798 te Zeveneken. Dat jaar organiseerde in Aalst , het Konst-Genootschap van Rhetorica " , waaronder de Catharinistenkamer schuilging, een wedstrijd waarbij de deelnemers hun stuk vrij mochten kiezen, als het maar, naar de eis van het Directoirebewind, vaderlandse en republikeinse gevoelens opwekte. De Gentse Fonteinisten behaalden er de overwinning met Brutus naar Voltaire (4). In Ledeberg in 1799, waar Zarucma, naar Cordier, op het programma stond, nam weer een kamer uit Aalst, heel zeker dezelfde groep van daarnet, aan de beurtloting deel. Gent (De Fonteine ), Evergem, Zomergem en Geraardsbergen heb- ben de toneelgezelschappen uitgenodigd in 1801. In laatstgenoemde stad hadden de deelnemers de vrije keuze, maar er werd hen wel een lijst van aanbevolen stukken voorgelegd, met o.a. Nathan de IFijze (1) Rederijkerswedstrijden \root. de 18de eeuw laten we buiten beschouwing. Over de in 1769 gestarte reeks : F. van den Hende, Rederijkersgenootschappen in Vlaanderen gedurende de tweede helft der achttiende eeuw werkzaam, in : JF, IX (nieuwe reeks: 1), 1959, p. 105-137. (2) J. Huyghebaert, Toneel in Vlaanderen in 1797, in : Spiegel der Letteren, XXIII , 1981, p. 81-97. (3) J. Huyghebaert, De rederijker Pieter Frans van Hollebeke uit Middelburg- in-Vlaanderen, in: Appeltjes van het Meetjesland, XXXIV, 1983, p. 181-187. (4) J. Smeyers in : GLN, VI, p. 344. 162 (32) ( G. E. Lessing ), Zoe (L. S. Mercier ) en verschillende titels van Kotze- bue. In 1802 waren Eeklo en Gent aan de beurt, in 1803 Steenvoorde ( Frans-Vlaanderen ), in 1804 Sint-Winoksbergen (Frans-Vlaanderen) en Roesbrugge in de Westhoek. De Vlaamse rederijkers uit het tijdvak van de Franse overheersing be- leefden hun gouden jaren. In 1805 loofden de Kruisbroeders van Kort- rijk prijzen uit voor de beste opvoering van Philoctetes op het eiland Lemnos van J. F. de la Harpe (naar Sofokles ). Eens te meer won De Fonteine van Gent. In ditzelfde jaar was er ook in Evergem bij Gent weer een wedstrijd. Eeklo voerde er De Corsikaen van Kotzebue op. Evergem nodigde de toneelmaatschappijen opnieuw uit in 1806, terwijl nu ook Mariakerke, in dezelfde onmiddellijke buurt van Gent, zo'n prijskamp op touw zette. Een initiatief te Leisele, in de Westhoek, werd in 1807 afgeremd door een te laag deelnemersaantal. In dit jaar riep ook Drongen, in de schaduw van Gent, de liefhebbers op. Wedstrijden hadden in 1808 plaats in Tielt, nogmaals Evergem en Aalst ( met name onze Catharinisten met hun , drievoudige prijs- kamp " ), terwiji het in Veurne bij plannen bleef omdat maar een ge- nootschap daar de oproep beantwoordde. In dit jaar 1808 zou de reeks toneelwedstrijden een voorlopig eind- punt vinden, tot ze na het heengaan van de Fransen weer opgenomen zou worden. Die voorlopige beeindiging was het onrechtstreeks gevolg van een maatregel uit Parijs. Op 8 juni 1806 was daar een keizerlijk decreet uit- gevaardigd, onder andere bepalende dat in de grootste steden van het rijk hoogstens twee schouwburgen en toneelgezelschappen mochten voorzien in de theaterbehoeften van het publiek, en in de andere ste- den maar een. Gent behoorde tot de steden waar een schouwburg in werking mocht blijven. Prefect Faipoult deelde de minister van binnenlandse zaken op 29 juli 1806 mee, dat de Fonteinisten enkel in het Nederlands speelden, wat automatisch wilde zeggen dat dit gezelschap niet de minste kans kon hebben om het enige toneelgezelschap van Gent te worden. Die posi- tie was uiteraard voor de troep Franse acteurs van het Grand Thatre voorbehouden. De prefect voegde daaraan toe, dat van de stukken die De Fonteine opvoerde de minst slechte gewoon vertalingen waren van het middelma- tigste uit het Franse repertorium, en dat daarnaast de eigen Vlaamse stukken, op weinig uitzonderingen na, enkel geschikt waren om de (33) 163 mensen van alle goede smaak te beroven (5). Faipoult was nu van plan, de schouwburg van de Fonteinisten bij herberg De Parnassusberg vanaf 1 januari 1807 te sluiten, en hij bracht de burgemeester in novem- ber van dat voornemen op de hoogte (6). * Voor de Franse kolonie in de hoofdstad van het Scheldedepartement was het keizerlijk decreet een gedroomde kans om een hinderlijke toneelri- vaal uit de weg te ruimen. De Fonteine oogstte immers met haar Ne- derlandse opvoeringen succes, en liet overigens in haar zaal De Parnas- susberg tussen 1800 en 1808 ook geregeld een troep uit Holland optre- den (7). En dat terwijl datzelfde Gent voor het Frans gezelschap van het Grand Thatre niet leefbaar was. Het lokale Franse almanakje van 1805 schreef dus maar dat de Fonteinisten het aantal toeschouwers in hun zaal berekenden op basis van de leeggedronken kroezen. Voor de loop van het jaar 1806 diende het succesrijke gezelschap van De Parnas- susberg daarenboven de som van 700 frank of te dragen aan de direc- teur van het Grand Thatre ten einde de schade te vergoeden die het de Franse toneeltroep door zijn concurrentie berokkende (8). Heeft de prefect zich met zijn plan, om zich van die Fonteine op 1 januari 1807 te ontlasten, vergaloppeerd ? Het keizerlijk decreet van 8 juni 1806 zou pas van kracht worden door een uitvoeringsbesluit van 25 april 1807 (9). Faipoult zou vervolgens op eigen houtje de verbodsbe- palingen uitbreiden tot alle Nederlandse toneel in zijn hele bestuursge- bied. Deze maatregel formuleerde hij op 27 november 1807, en hij zou hem uiteindelijk na ministeriele goedkeuring van kracht zien worden op 14 juni 1808. Tot zolang is in het Scheldedepartement nog in het Ne- (5) „ ... que le theatre de la Rhetorique ne joue que des pieces en flamand dont les moins mauvaises ne sont que la traduction de nos ouvrages mediocres. Les productions flamandes, a tres peu d' exceptions pres, sont plus propres a detourner de la connaissance du vrai gout qu'a donner celui qu'inspirent les bons ouvrages. " Geciteerd in : J. Neve, Gand sous la domination francaise, 1927, p. 310. (6) P. Claeys, Histoire du theatre d Gand, 1892, p. 259-260. (7) J. Smeyers in : GLN, VI, p. 392-393 (naar een manuscript van J. J. Stey- aert ). (8) J. Neve, p. 310. (9) P. Claeys, p. 140. 164 (34) derlands geacteerd. Dat de Fonteinisten by. nog tot 1808 actief bleven, wordt bevestigd door hun deelname aan de toneelwedstrijd van Aalst, en overigens zijn de ter sprake gekomen Hollandse acteurs tot datzelfde jaar in De Parnassusberg blijven spelen. De Gentse toneelhistoricus Claeys heeft ten onrechte gemeend dat alle theateractiviteit in de Ne- derlandse taal vanaf 1 januari 1807 uit het Scheldedepartement was ge- bannen. Velen zijn hem daarin gevolgd (m). * Die 27ste november 1807, Coen Faipoult zijn maatregel neerpende, was de beslissing van de Aalsterse Catharinisten tot het inrichten van hun toneel- en dichtwedstrijd twaalf dagen oud, en de bekendmaking in de Gazette van Gend pas vier. De prefect stipte aan, dat hij zijn ( door het keizerlijk decreet ver- eiste ) goedkeuring enkel al gegeven had aan het Grand Thatre van Gent. In de hoofdstad geen probleem dus, de Fonteine zou verdwijnen. Maar de beleidsman wilde, zoals gezegd, het hele departement met zijn beschavingswerk bestrijken. Vooral in plattelandsgemeenten werden stukken gespeeld, zo schreef hij , die in strijd waren met de goede smaak, en enkel geschikt om het yolk ondergedompeld te houden in onwetendheid, dwalingen en vooroordelen. Hier kwam nog bij, dat de schouwburgen, die de scholen van de zedelijkheid moesten zijn, waar wellevendheid en deftig vermaak dienden te heersen, overal op het platteland vergaderplaatsen waren waar ongebondenheid troef was, en waar de meest bedroevende buitensporigheden al waren geschied. Tijd dus om in te grijpen. Prefect Faipoult schreef dan ook voor, dat al de niet door hem goedgekeurde schouwburgzalen door de burgemeesters verzegeld zouden worden. Aanvragen voor openstelling en gebruik dienden via diezelfde burgemeesters de prefect te bereiken, en wie zon- (10) P. Claeys, p. 259-260 ; M. Deneckere, Histoire de la langue franfaise dans les Flandres (1770-1823), 1954, p. 235; G. Schmook in: AGN, IX, 1956, p. 425; H. J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, I, 1963, p. 100. Andere au- teurs weken nog verder van de werkelijkheid af, door te schrijven dat een over- heidsmaatregel in 1806 voorschreef dat geen Nederlands toneelstuk mocht worden opgevoerd tenzij samen met een Frans. Aldus Th. de Ronde (Het tooneelleven in Vlaanderen, 1930, p. 144) en in zijn spoor vele anderen. (35) 165 der deze toestemming zou spelen stelde zich bloot aan de strengste sanc- ties (11) Deze maatregel zou, zoals gezegd, pas op 14 juni 1808 in werking treden. De toneelwedstrijd van Aalst was tegen die tijd al achter de rug, maar nog niet de prijsuitreiking. Voor Jozef Sacre, de boekhandelaar die zich te Aalst had gespeciali- seerd in Hollandse Kotzebue-vertalingen, moet het besluit van Faipoult het verlies van een broodwinning hebben betekend. Hij lijkt een uitweg te hebben gevonden in de muzieksector (12). De instrumentale mu- ziekbeoefening kende in dat eerste decennium van de 19de eeuw ove- rigens een zeer snelle opmars. Er mag zeker niet over het hoofd worden gezien dat Faipoults maat- regel zowel tegen het plattelandstoneel als tegen het stadstheater was ge- richt. Doordat de tekst van zijn besluit tot nog toe in de theatergeschie- denis onbekend is gebleven (13), heeft zich de opvatting verbreid, dat de prefect het Nederlands toneel alleen uit de steden heeft verbannen. Deneckere dacht zelfs dat de genoemde maatregel buiten de steden niet nodig was omdat het Vlaamse plattelandstoneel door gebrek aan be- langstelling zijn natuurlijke dood nabij zou zijn geweest (14). * (11) , Considerant...que dans les communes rurales surtout les pieces qu'on y represente sont generalement reprouvees par le bon gout et ne peuvent avoir d'au- tre effet que de maintenir le peuple dans l' ignorance, l'erreur et les plus tristes pre- juges ( ... ) que les theatres qui doivent etre des ecoles des Mozurs ou l'urbanite, la delicatesse et les plaisirs decens regnent exclusivement, sont partout dans les cam- pagnes des lieux de reunion ou regne une licence et un dereglement de mceurs qui ont dιjΰ eu les plus tristes suites et qui en auroient de Bien plus grandes encore si l'autorite publique ne prenoit de mesures severes pour arreter ce desordre. " - RA Gent, Scheldedepartement, nr. 98 (Besluiten van de prefect 5 november 1807 - 30 maart 1808). We hebben niet kunnen nagaan of de kerkelijke overheid, ten zeerste tegen toneel gekant, haar invloed met het oog op deze maatregel bij de prefect heeft aangewend. ) Jozef Sacre was in 1813 muziekhandelaar. RA Gent, Scheldedepartement, (12 nr. 369 (Drukkers en boekhandelaren). (1) De tekst is gedeeltelijk, en in Nederlandse vertaling (naar een gedrukt aan- plakbiljet van 1808 ) gepubliceerd in : H. van den Abeele, Geschiedenis der Rede- rykerskamer...Deynsse, in : Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze, XII, 1945, p. 28. We kennen geen ander werk waarin Faipoults besluit al aandacht heeft gekregen. (10 M. Deneckere, p. 241 (misleid door het satirisch gedicht van Ferrary, waar- over straks meet). 166 (36) De al sinds 1769 lopende reeks toneelwedstrijden is niet met die van Aalst geeindigd. Er kwam een prijskamp achter, met name te Evergem. De inrichters aldaar hebben als enigen van enkele tientallen indieners van verzoekschriften Faipoults toestemming gekregen om alsnog tot 1 december 1808 in het Nederlands te spelen (15). Een zekere Jean Fer- rary, afkomstig van Toulouse en belastingontvanger voor een f gebied waar Evergem toe behoorde (16), was door de organisatoren aangespro- ken om bij de prefect te bemiddelen. Ferrary vond het resultaat blijk- baar ook voor hemzelf een succes. Hij kwam er in ieder geval op terug met een satirisch gedichtje in zijn Petit Almanach sans pritention, didie aux jolies femmes (17). Het ging over een in lompen gehulde Vlaamse muze die bij hem was komen aankloppen. De welgeklede belastingont- vanger voegde daar de stelling aan toe, dat het Vlaams toneel ten on- dergang was gebracht door le bon goz2t en le bon sens. Een normale do- sis goede smaak en gezond verstand volstaat om in te zien dat die on- dergang door een dwangmaatregel was teweeggebracht. De Kersouwieren van Oudenaarde hebben in december van dat jaar 1808 geprobeerd, de toestemming te verkrijgen voor een nieuwe toneel- wedstrijd, maar ook zij botsten op een veto als de stukken niet in het Frans zouden worden gespeeld (Is). Wat in zulke omstandigheden de rederijkers van Geen Konst zonder Nyd te Deinze heeft bezield om in 1810 op hun beurt voor de dag te komen met plannen voor een toneelwedstrijd, is onduidelijk (19). Mis- schien de nieuwe prefect d'Houdetot, sinds het begin van 1809 Fai- poults opvolger, lichtelijk onderschat. In ieder geval hebben de Dein- zenaren hun gedachten gauw genoeg op een dichtwedstrijd gezet, en niet minder dan vijfendertig rederijkers uit heel Vlaanderen scherpten bijgevolg hun pen op het offer van Abraham. (15) Faipoult stond het genootschap van Evergem op 13 augustus 1808 toe, tot 1 december in het Nederlands te spelen. - RA Gent, Scheldedepartement, nr. 373  Ε ΕΘ (Toneel). (16) Hij was ook vrijmetselaar. Zie H. de Schampheleire en Els Witte, m.m.v. F. V. Borne, Vrijmetselaars in Gent tijdens het Empire en de Hollandse periode  Ε ΕΘtΕ0ΒϋβΡd ΨF½"πvb`ή&" O" O" (1804-1824), in : Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheid- kunde te Gent, N.R. XXV, 1971, p. 134. (9 Jean Ferrary, Petit almanach sans pritention, dedil aux jolies femmes, 1809. Gent, A. B. Steven, p. 96-98. Over deze satire : M. Deneckere, p. 241-24  Ε ΕΘtΕ0ΒϋβΡd ΨF½"πvb . (18) RA Gent, Scheldedepartement, nr. 373. (19) Volgens aankondiging in de Gazette van Gend, 17 september 1810. (37) 167 In het Leiedepartement zou nooit zo'n radikaal verbod op het Neder- lands toneel zijn uitgevaardigd (20). Toch waren ook daar tussen 1808 en 1815 geen toneelwedstrijden meer te beleven. Een reden kon alvast zijn, dat uit het aangrenzend departement van de Schelde geen deel- nemers zich nog meldden. (20) H. J. Elias, I, p. 100. We hebben de indruk dat het geschiedkundig onder- zoek nog onvoldoende is gevorderd om aan een vergelijking met de departementen Leie ( Brugge ), Dijle (Brussel ), Twee Neten (Antwerpen) te beginners. STEUN UIT BRUGGE Het gerucht deed de ronde als zouden, in strijd met de geplogenheid, ook leden van de organiserende kamer aan de belgenwedstrijd deelne- men. Er werd bijverteld dat de Hollandse jury niet al de inzendingen te zien zou krijgen, maar dat van die mensen enkel werd verwacht dat ze hun instemming zouden betuigen met het oordeel van de eigen jury te Aalst. Een logenstraffing, met datum 24 maart 1808, verscheen in de pers, aangevuld met de opmerking dat de in het vooruitzicht gestelde bun- del niet enkel zou bestaan uit de bekroonde gedichten, maar uit de beste twaalf, of zelfs, wanneer de belangstelling voldoende groot zou zijn, uit alle inzendingen (9. Ook op dat punt was dus roddel ver- kocht. Deze reactie kwam onder de ogen van Jan Baptist Dienberghe, on- derpastoor van de Sint-Annaparochie te Brugge en gewezen geestelijk proost van Kunst en Eendragt ( de nieuwe naam van de vroegere rede- rijkerskamer van het Heilig Kruis ) (a). Hij volgde het literaire leven in Vlaanderen op de voet. Op 9 april zond hij naar Aalst de bood- schap, dat hij ter compensatie twee zilveren medailles wenste te schen- ken voor mensen van de Catharinistenkamer die wilden „ de Belgen (1) Gazette van Gend, 28 maart 1808. Het Catharinistenbestuur tilde zwaar aan de uitgebrachte kritiek : , Het aloude Gilde der Catharinisten binnen Aelst, onderricht zynde, dat de laetdunkenste ( sic ) verwaentheyd van zekere persoonen, alom mistrouwen en twist zaeyt, nopens den uytgeschreven Tooneel- en Letter-stryd ( ... ), en dat zy zelfs door verdichte brieven den argwaen zoo verre by zommige af- gelegene konst-genootschappen hebben aengeblaezen, dat zy, door die lastertael misleyd, zig hebben laeten aentuygen, al of ons genootschap, in overtreding der aloude ende onschendbaere wetten der prys-kampen ( ... )" We durven her voor mogelijk houden, dat ook achter deze campagne de Ieperse arts en taalparticularist F. D. van Daele schuilging. Verder wijzen we naar een al- lusie op laster uit de mond van een van de feestredenaren bij de proclamatie te Aalst in januari 1810 ( zie verder, hoofdstuk De Prijsuitreiking). (2) J. B. Dienberghe, Brugge 1756-1812, vanaf 1792 onderpastoor op de Sint- Annaparochie van zijn geboortestad. Zie over hem : J. Smeyers, Achttiende-eeuwse en vroeg-negentiendeeeuwse Zuidnederlandse manuscripten uit de Bibliotheque nationale te Parilf , in : Liber Alumnorum Prof dr. E. Rombauts, Leuven, 1968, p. 252-253. (39) 169 bezingen " . Ze moesten hun werk tegen 15 mei maar naar hem stu- ren (3). Hij ontving een antwoord van Broeckaert en een antwoord van Hoff- mans. Dit gebrek aan taakverdeling maakt een vreemde indruk. Beide wedstrijdsecretarissen zouden enkele jaren lang met de Brugse geeste- lijke een briefwisseling voeren, die dikwijls alleen hun persoonlijke be- langen raakte. Broeckaert antwoordde de eerste (20 april ). Hij wees de onverwachte mecenas op de onvervulbaarheid van zijn aanbod. Geen enkel Aalsters dichter was immers een gedicht op de Belgen aan het schrijven. Wel be- reidden hijzelf en Hoffmans zich voor om bij de prijsuitreiking op pas- sende wijze het woord te voeren. Hoffmans schreef zes dagen later. Ook bier een beleefde afwijzing, maar vergezeld van een nogal omvangrijk manuscript, met name een vertaling van Conseils d'un pere, een opvoedkundig rijmwerk door N. L. Francois de Neufchateau. Deze gewezen minister was sinds enige tijd door Napoleon benoemd tot titularis van de senatorerie Brussel, omvat- tende de departementen Dijle, Twee Neten, Jemappes, Schelde en Leie. Hoffmans was wellicht op het idee gekomen toen de senator op 25 augustus 1806 een bezoek bracht aan de school van Aalst. Zijn ver- taling dagtekent althans van 19 september van hetzelfde jaar. De leer- lingen hadden de bezoeker natuurlijk verwelkomd met aanhaling van enkele verzen uit zijn bedoeld werk (4). Ofschoon een Nederlandse vertaling door C. M. Spanoghe enkele ja- ren tevoren al was verschenen (5), vertaalde Hoffmans het werk dus (3) MN 20, p. 15-16. Al de verder in dit hoofdstuk volgende bijzonderheden omtrent Dienberghes contacten met Aalst zijn geput uit deze Parijse handschrif- ten 20, 21 en 22 ( tenzij in geval van andersluidende vermelding in voetnoot ). (4) Dialogue prononce par deux ileves de l'Ecole communale de la vide d'Alost, le 25 Aolit 1806, jour de la distribution des prix, en presence de S.E.M. Francois de Neufchateau. Brussel, Andre Leduc, 8 p. (5) L'institution des enfans (...) - De Onderwyzinge der Kinderen, of Raedgie- vingen van eenen Vader aen zynen zoon. Getrokken uyt de gedichten die Muret (...) Zoo het Fransch van den Burger N. Francois (de Neufchateau ;) als het La- tyn van Muret nagevolgt. Door den Burger C. M. Spanoghe. Gent, J. F. van der Schueren, jaar VII (1798-1799). Spanoghe, toen notaris te Bottelare, zal het werkje van N. Francois de N. wel hebben vertaald om zich aan die men erg machtige per- soon ( minister onder het Tweede Directoire) op te trekken. Ook Hoffmans' keuze getuigt van zulk opportunisme. Nog een andere ( fragmentaire ) vertaling van de Conseils d'un pere, wellicht van de hand van F. D. van Daele, verscheen in Tyd- 170 (40) nog een keen. Dienberghe zond hem ter aanmoediging een zilveren me- daille met inscriptie, en ging bovendien zelf voor een uitgever zorgen. De brief waarin de kapelaan dat alles meedeelde (3 mei) bevat een post- scriptum dat aangehaald verdient te worden : , P.S. Belieft te weten Mynheer, al ist dat ul. maetschappie de Belgen niet en zingt (6), zullen de eerpenningen tot dit eynde geschikt aen haer geworden, want te betragten de Belgen te zingen dunkt my naest het opperwezen te beminnen het godvrugtigste voorwerp des werelds. Mishaegt dit eenen verstaender (7) der fransche taele dat dien eens hoort wat Pels, die groote kenner zoo van zyne eyge als andere taelen in zyn gebruyk en misbruyk des tooneels, vers 331 zegt (8): De nederlandsche Maegd heeft niemand dank te weeten, o Amsterdam ! dan uw doorluchtige poeeten, en zuyv're schryv'ren, dat zy, treedende onverminkt in hooge laarzen, zich laat hooren dat zy klinkt, in haare moedertaal, en dat ze zich durft roemen met eigen woorden, al, wat weezen heeft, te noemen, 't geen Engeland, noch Spanje, Itaalje, Portugaal, Noch Vrankryk doen kan dan met hulp van vremde taal. ' * De twee medailles bleven de inrichters dus toegezegd. Over het pro- bleem van hun bestemming zou nog menig briefje tussen Aalst en Brugge worden gewisseld. Tussen allerlei andere tijdingen door, want letterlievend Vlaanderen was een dorp vol nieuws. Dienberghe bezorgde de twee wedstrijdsecretarissen enkele uittreksels uit de Guicciardini-uitgave van Petrus Montanus, die hij , mynen zeer Verdryf (leper), 1805, nr. 15, p. 4-8. Van de Franse tekst verscheen ook bij Jozef Bogaert te Brugge een uitgave ( zonder jaartal). (6) Lees : ook al neemt niemand van de Catharinisten aan de eigen wedstrijd op De Belgen deel. (7) Voorstander. (8) Andries Pels, Amsterdam 1631-1681. Medeoprichter van Nil Volentibus Ar- duum. Vertaalde Horatius' De arte poetica en schreef een soon vervolg erop : Ge- bruyck en misbruyck des Tooneels. De door ons geciteerde passus m.b.t. Pels is al gepubliceerd in : J. Smeyers, Achttiende-eeuwse..., p. 256. ouden oom " noemde (9), en Hoffmans deelde hem heet van de naald mee dat de greffier der Aalsterse Catharinisten, Dominicus de Vos, „ met wiens koddige vaerzen de geheele stad hier de spot dryft ", nu ter ere van mecenas Dienberghe een dichtwerk had voltooid , waerdig van de tyden van Melis Stoke ' (10). Intussen zorgde de geestelijke ervoor, dat in Brugge met bekwame spoed Hoffmans' vertaling van het werkje van Francois de Neufchateau wend gedrukt ("). De milde man hield zelfs een medaille klaar voor de onderwijzer die het grootste getal exemplaren voor zijn school zou bestellen. De correspondentie met Hoffmans was tot nu toe uitvoeriger en har- telijker dan met Broeckaert. Deze sloeg weldra de weg in die zijn vriend en rivaal met zijn Neufchateau-vertaling zo succesrijk bewandelde. Hij stuurde met name een gedichtje op voor de aanstaande intrede van de pastoor van Aalst, met verzoek tot het aanbrengen van correcties. Op 31 mei van dit jaar 1808 was er eindelijk weer nieuws over de dichtwedstrijd. Hij was nu afgesloten. Een van de drieentwintig inzen- dingen droeg als kenspreuk Schilderend-Dicht-Muziek, wat, zo merkte Broeckaert in zijn brief op, in de dichtwedstrijd van Wakken twee jaar vroeger vermeld stond als het devies van een deelnemer uit Brugge. Dienberghe ontsluierde in zijn antwoord feiten die zijn soms raadsel- achtige bemoeienissen met literaire prijskampen in een verrassend dag- licht plaatsen. Hij liet weten dat de genoemde kenspreuk toebehoorde aan „ zekeren Priem vreemden schryver in de prefecture der Leye (12), (9) Petrus Montanus, Gent ca 1560-Amsterdam 1628. Leraar klassieke talen, ge-. huwd met een zuster van de cartograaf Jodocus Hondius. Zijn door Dienberghe be- doelde uitgave : L. Guicciardijn, Beschryvinghe van dle de Nederlanden (...) over- gheset in de Nederduytsche spraecke, door Cornelium Kilianum. Nu wederom met verscheyden Historien ende aenmerckinghen vermeerdert ende verciert door Petrum Montanum, Amsterdam, 1612. Zie verder : J. G. C. A. Briels, Petrus Montanus, in: NBW/, VI, 1974, k. 687-690. (10) Melis Stoke, auteur van de Rymkroniek van Holland, einde 13de e. (11) Onderwyzing voor Kinderen, of Onderrigting van eenen Vader aen zynen Zoon, door Muretus gemaekt eertyds in het Latyn, tot gebruyk van zynen Neef; En nu naer de fransche Overzetting van S. E. den Senateur en Graeve des Keyzer- ryks, etc. etc. N. Francois (de Neufchateau). In nederduytsche Veersen gesteld door J. B. F. Hoffmans, Secretaris van het Concours van Digt- en Tooneel-kunde in Aelst. Tot nut van alle schoolieren. Brugge, E. J. Terlinck. (12) Pieter Albert Priem, geboren in 1773 to Hooglede, hier wellicht als ingewe- ken Bruggeling „ vreemd" genoemd door de geboren Bruggeling Dienberghe. 172 (42) die zyne werken bekleed met de vederen van andere dichters gelyk on- dervonden is in verscheyde vonnissen door onverschillende regters ge- veylt ; by schynt of wilt bezitten een hoogdravenden hollandschen styl " . De eerwaarde briefschrijver had een pijnlijk half jaar achter de rug, en de oorzaak van alle ellende was die Priem geweest. Het was begonnen met de dichtwedstrijd van 29 november 1807 voor de leden van de Brugse Heilig-Kruiskamer ofte Kunst en Eendragt, zo'n binnenskamerse wedstrijd zoals dat genootschap er sinds mensenheuge- nis een stuk of vijf per jaar organiseerde (13). Proost Dienberghe schonk die keer de prijzen en schreef de opgave. De volgende verzen kwamen erin voor : Waerom regtvaerdigheyd minst aller deugden bloeyd In onze Brugsche stad, en wat haer takken snoeyd. De uitdrukking „ in onze Brugsche stad " was in de plaats gekomen van wat Dienberghe eerst had geschreven ( „ Alom by vele lien'' ), en dat op voorstel van Eugeen van Damme, kunstgreffier van het genoot- schap ( en in de Vlaamse literatuurgeschiedenis bekend gebleven om zijn tweede plaats na Jan Frans Willems in de Gentse dichtwedstrijd van 1812 ter ere van keizer Napoleon ). Het medelid Priem, zoals gezegd bediende op de prefectuur van het Leiedepartement, had ter attentie van prefect Chauvelin de verzen van die prijskaart vertaald, al was hij daar ex officio helemaal niet toe ge- noopt. Maar de uitslover had , regtvaerdigheyd ' vertaald door justice, inplaats van vertu of (quite te schrijven, met het gevolg dat de prefect de wedstrijd liet verbieden wegens het toebrengen van smaad aan het Brugse gerecht. Dienberghe werd als geestelijk proost van het genoot- schap ontslagen, en kreeg door al die plotse ellende een beroerte die hem op de rand van het graf bracht. Hij leefde sindsdien met het bestuur van het genoemde genootschap in onmin. Misschien sproot zijn initiatief van april 1808, om de Catha- rinisten van Aalst twee medailles te schenken, voort uit zijn wrok tegen die eigen Brugse kamer, die hem, zijn mecenas, in het conflict had laten vallen. Men moet hierbij weten, dat hij in 1808 en 1809 zijn morele steun en zijn metalen aan nog meer rijmgenootschappen schonk, zoals Priem was bediende in de prefectuur van het Leiedepartement. Zie over hem het artikel van L. Willems in BN., XVIII, 1905, k. 248-249. (13) Zulke dichtwedstrijden, in principe voor eigen leden, moeten in vrij veel kamers tot het gebruik hebben behoord. (43) 173 die van de kleine plaatsjes Moorsele en Izegem (14). Hij legde het klaarblijkelijk erop aan, de Bruggelingen te doen aanvoelen wat ze nu als gevolg van hun trouweloosheid moesten missen. * Wat ook in zijn hoofd lijkt te hebben gespookt is het wereldwijde succes van de Duitse toneelschrijver August von Kotzebue. Toen hij op 10 juni Broeckaert de titels mededeelde van de negentien stukken die hij van die dramaturg al bezat, zal hij bij de bestemmeling en in heel Aalst wel sensatie hebben gewekt met het bericht dat hij Kotzebue persoonlijk had , gekend en gezien ' (15), en meer nog met de toevoeging dat de beroemde man, naar een vriend hem verzekerde, onlangs gestorven was. Hij dichtte een toepasselijke klaagzang die zonder dralen Aalst bereikte. Broeckaert suggereerde veertien dagen later voorzichtig, dat de eer- waarde Brugse vriend zich vergist moest hebben. Kotzebue was namelijk nog in leven. Als bewijs gold een brief van hem, de voorbije maand ge- schreven aan de Amsterdamse boekhandelaar Esveldt-Holtrop, die com- merciele contacten had met de Catharinist Jozef Sacre. Mede op grond van nog andere plaatsen in de correspondentie waar een zekere onevenwichtigheid aan de dag treedt, durven we Dienberg- hes zonderlinge vergissing omtrent Kotzebue toeschrijven aan de zieke- lijke toestand waarin hij ( voor zover we weten ) sinds zijn beroerte leefde. Toen hem uit Aalst duidelijk was gemaakt hoe voorbarig hij om de grote man had gerouwd, reageerde hij : , Mynheer, ik ben verblyd dat Apollo gemist is over de dood van Kotzebue den tweeden ik, in 't sterven, want myn cabinet en goed was over acht maenden al verdeelt en god lof ik leef nog ' (16). In de eerste dagen van juli heeft Karel Broeckaert van een reis naar Oostende gebruik gemaakt om zijn vriend in Brugge op te zoeken. Zijn vrouw en haar zuster waren mee. Ze legden het traject tussen Gent en . (14\ j J.u) H yghebaert, De leder-I./kers van Izegem in de Franse tijd, in : Ten Man- dere (Izegem), XXII, 1982, p. 185-233. (15) In een volgende brief zou Dienberghe toegeven dat hij Kotzebue hoogstens een toevallige keer van ver gezien kon hebben. (16) „Want myn cabinet en goed... " : acht maanden geleden waren mijn be- zittingen ei zo na verdeeld (d.w.z. : was ik ei zo na dood ). Het doer vreemd aan hoe iemand die bijna tot stervens toe had geleden onder onheuse bejegening, zich vereenzelvigt met een voor dood gehouden schrijver die later (nl. in 1819) zou worden vermoord. 174 (44) Brugge of met de trekschuit, zoals in die tijd gebruikelijk. De priester wachtte zijn gasten op met , verscheyde geestige vrienden en poeten, genoodigt om de overkomste te vereerlyken " . In de eigen woonst aan de Stalijzerstraat kwam , eene flassche zeer goeden en ouden rynsschen wyn " op tafel. De gastheer kreeg een door Hoffmans gepenseeld portret van de vereerde Kotzebue, alsmede het al ter sprake gekomen huldege- dicht dat Dominicus de Vos voor de nieuwe mecenas van de Cathari- nistenkamer had geschreven. Het gezelschap bezocht de Jeruzalemkerk, het Hoveken van Plaisance en het lokaal van Kunst en Eendragt. Laatstgenoemd pand zou de kape- laan wel eens opzettelijk betreden kunnen hebben om, geflankeerd door de vermaarde schrijver uit Aalst, de heren eens te laten zien wat dat weg- gestuurde proostje van hen in de Vlaamse letterwereld wel betekende. De gasten vertrokken bevracht met geschenken, ander andere voor Hoffmans de Guicciardini-uitgave van betovergrootoom Montanus, en voor Dominicus de Vos een zilveren medaille met het opschrift , Aen Mynheer Den Grooten Vos van Aelst " . Broeckaert stelde persoonlijk zijn pasgenoemde stadsgenoot het ver- siersel ter hand. „ Ik hebbe my op het plegtigste ten zynen huyze be- geven en hem in zoo vele poetique uytdrukkingen als het my mogelyk was UE. geschenk aengeboden ", seinde hij achteraf Bruggewaarts. , Ik kan UE. geen denkbeeld geven van de gestaetheyd waer in hy zig be- vind, geduerende acht daegen heeft hy niet opgehouden van huys tot huys zyne lauwers rond te draegen en ter zelver tyd by elkeen zyner vrienden een ballot (17) versen voor te zingen. Eyndelinge is hy geraekt in onze Societeyt litteraire, waer zig een groot getal onzer confraters be- vonden, en waer men zyn paerdjen een uer of dry in gang hield, maer ongelukkig ontfutselde men hem aldaer eenige rollen digten, en ter zel- ver tyd zyne medaille. " De drommel leek zinneloos geworden. Hij beweerde dat hij nog liever zijn huis had zien afbranden. „ Eyndelinge " , zo vertrouwde Broeckaert zijn pennevriend toe, „ nam die badinage een eynde en alles wierd hem wedergegeven. Zedert hebbe ik hem in verscheyde dagen niet gezien zoo dat ik meyne dat hy aen een groot werk bezig is. " De kornuiten maakten plannen voor , een plegtige inhulding zyner lauweren ' tijdens het feestmaal na de proclamatie van de belgen- wedstrijd, om Dienberghe , het vermaak te geven hem in zyne groot- ste originaliteyt te leeren kennen " . (IT) Ballot (fr.): kleine baal. HET VERLOOP VAN DE TONEELWEDSTRIJD Niet alle groeperingen die aan de toneelprijskamp deelnamen zijn ge- kend. Er is zekerheid omtrent drie genootschappen die zowel een drama van Kotzebue als een opera of zangspel hebben opgevoerd, en omtrent drie andere die alleen met een drama zijn aangetreden. Naar de beide prijzen dongen de Fonteinisten van Gent, de Kersouwieren van Oude- naarde en de rederijkerskamer De Wyngaerd van Brussel. Tot het op- voeren van een drama beperkten zich de genootschappen van Lebbeke, Deinze en Zottegem ('). Een groep uit Kortrijk had wel aan de beurtloting deelgenomen, maar daagde verder niet op. Al evenmin bekend zijn de begindatum en de einddatum van de reeks voorstellingen. De groep uit Deinze was aan de beurt op 15 mei 1808 (2). Een algemene apotheose voor de toneelprijskamp en de dubbele dichtwedstrijd was oorspronkelijk voorzien op de eerste zondag van au- gustus 1808, maar die plechtigheid werd dan verschoven naar de tweede zondag van september ('), waarvoor via de pers als reden werd opgege- ven dat de Franse dichtwerken, voorgelegd aan het Institut imperial te (1) De Fonteine speelde Armoede en Grootheid van Kotzebue en het zangspel Camille of het onderaerdsch gewelf (MN 21, p. 46-47 ). Deze twee stukken zijn tot heden bewaard in de toneelbibliotheek van dit genootschap. Zie V. Speeckaert, Ar- chief der Fonteine. Toneelbibliotheek (Inventaris), nr. 64 en 193. De Wyngaerd speelde Kotzebue's Adelaide van Wulfingen en het zangspel Loderstia of de Tar- taren (MN 21, p. 46-47 ), en als komische nastukken : De twee Jagers en de Melk- meid, en Jeannot of de onnoozele betaelt de boete (C. de Baere, De bedrijvigheid der Brusselse compagnies, in : JF, 1948-1949, p. 85 ). De Kersouwieren van Oudenaarde, in 1806 heropgericht, zouden volgens D. J. van der Meersch (Kronyk der Rederykkamer van Audenaerde, in : BM, VII, 1843, p. 415) pas vanaf 1812 weer toneel hebben gespeeld. Ze voerden echter te Aalst in 1808 Kotzebue's Onechte Zoon op (MN 21, p. 46-47). De groep van Lebbeke speelde van Kotzebue het stuk Robert Maxwell (zelfde bron ). Over deze groep : J. Dauwe, Het toneelleven te Lebbeke van de XVIde eeuw tot de XIXde eeuw, in : JF, XXI-XXII (nieuwe reeks : 13-14), 1971-1972, p. 91-106. De kamer Geen Konst zonder Nyd van Deinze speelde Kotzebue's Onechte Zoon, en als nastuk Jocrisse weggejaegd, naar het Frans van Duval (MN 21, p. 46-47 en H. van den Abeele, p. 28 ). Van Zottegem weten we alleen dat juffrouw Ceuterick een van de indivi- duele prijzen won (MN 21, p. 50). (2) H. van den Abeele, p. 28. (3) MN 20, p. 230. Hoffmans aan Dienberghe. 176 (46) Parijs, niet tijdig konden worden teruggestuurd, laat staan tijdig ge- drukt (4). In werkelijkheid was ook van een terugkeer van de Neder- landse gedichten uit Amsterdam nog lang geen sprake. Op die tweede zondag van september zou dus alleen de proclamatie van de toneel- wedstrijd plaatshebben. Zo trok op zondag 11 september vanaf twee uur in de namiddag een feestelijke stoet door Aalst, geescorteerd door gendarmerie. De Fonteinisten van Gent kregen de eerste prijs voor het drama. Tweede was Geen Konst zonder Nyd uit Deinze, derde waren de Leb- bekenaren. Dezelfde Gentse groep kreeg ook voor het zangspel de eerste prijs. De Wyngaerd uit Brussel was tweede, en de Kersouwieren uit Oudenaarde waren derde. De enige prijs voor het nastuk ging naar de genoemde Brusselaars. Winnaren van individuele prijzen waren de juffrouwen Hanssens en Van Santen en de heren Watthee, Van Geert, Van Loo en Hanssens uit Gent, juffrouw De Visscher en de beer De Pauw uit Brussel, de beer Brandt uit Lebbeke, de beer Michiels uit Deinze, juffrouw De Blon uit Oudenaarde en juffrouw Ceuterick uit Zottegem (5). Deinze kreeg de prijs voor het van verst komende genootschap (6). De prijs voor de beste kledij was voor De Wyngaerd van Brussel (7). Na de plechtige overhandiging van al die prijzen bracht De Fonteine Kotzebue's Menschenhaet en Berouw ten tonele, en daarop volgde tot laat in de nacht souper en bal (8). Een Frans lied is bewaard, bij het souper gezongen door een lid van het dubbelgelauwerde Gentse genootschap. De auteur, en ongetwijfeld ook de zanger, was Norbert Cornelissen (9). (4) L' Oracle de Bruxelles, zaterdag 30 juli 1808 ; Gazette van Gend, maandag 1 augustus 1808. (5) MN 21, p. 44, 49-50. (6) H. van den Abeele, p. 28. (7) V erslag over Stroobants Jubelfeest , p. 103. Zie alhier ook een beschrijving van de feestelijke thuiskomst van de to Aalst gelauwerde groep. (8) MN 21, p. 44. (9) Couplets chantis par un membre de la Societe de Gand, I la fete de la distri- bution des prix du concours dramatique a Alost le 11 septembre 1808 (7 strofen van 8 verzen ), gedrukt, in : UB Gent, G 8733/26. Kopie in : MN 21, p. 51-52. De au- teur, Cornelissen, keert in ons verder verhaal nog enkele keren terug. (47) 177 Broeckaert sprak de feestrede uit : , Ontfangt, geroemde kunstenaers, onzen gullen dank ; volherd in uwen iver ; dat eens uwen naem nevens die der berugste Bataven in het boek der onsterfvelykheyd mag geschre- ven staen en boven al geeft aen onze gewesten het voorbeeld van goe- den smaek in den keus der tonneelstukken, verliest noyt uyt het geheu- gen het gene den beer prefect van ons departement, ridder en lid van het Legioen van Eere, in zyn merkwaerdig besluyt van den 27 novem- ber lest gezeyd heeft. De tonneelen, zegt hy, zyn de schoolen van ze- digheyd, welgemaniertheyd en goeden smaek en alwaer een heusch en stigtend vermaek alleen mag heerschen. Ook is het onder de vleugelen zyner edele bescherming dat onze beschryving (10) gerust heeft, eene bescherming die by aen geene genootschappen zal weygeren indien de goede zeden hunner vergaederingen en den keus hunner tonneel-spelen met zyne zuyvere en weldoende inzigten overeenkomen ' (19. * Die vleiende bewoordingen aan het adres van prefect Faipoult zullen wel wat verbazing hebben gewekt. De feestredenaar heeft zich trouwens ver- gist. Het merkwaardi g besluit van de prefect tegen Nederlands toneel, dat op 14 juni 1808, na goedkeuring door de minister van binnenlandse zaken, van kracht was geworden, werd streng toegepast, en de toestem- ming die er moet geweest zijn om op die Aalsterse proclamatiedag van 11 september eens te meer een stuk van Kotzebue naar voor te brengen, behoorde werkelijk tot de allerzeldzaamste uitzonderingen. Tussen juni en september hadden tal van toneelinrichters in het Scheldedepartement, gehoor gevend aan de bepalingen van het besluit, ter prefectuur een aan- vraag ingediend om in hun taal te mogen blijven spelen. We hebben al gezien dat een genootschap van Evergem bij wijze van uitzondering nog tot december het Nederlands mocht laten Koren op zijn planken. Bij de indieners van zo'n verzoekschrift waren ook de Catharinisten van Aalst. Ze kregen enkel toestemming om in het Frans te acteren (12). We (1") Beschryving : organisatie van de wedstrijd. (11) MN 21, p. 48-49. (12) De toestemming gold vier operas (Camille ou le souterrain, Felix ou l'en- fant trouve, Les deux avares, Guluare) en vier blijspelen (Le tambour nocturne door Destombes, L'Avare door Moliere, Le bourgeois gentilhomme door dezelfde, en Les deux Freres, vertaald uit het Duits van Kotzebue ). - RA Gent, Scheldede- partement, nr. 373 ( Toneel). 178 (48) hebben de indruk dat ze dat hebben gedaan, net zoals ook de rederij- kerskamer van Deinze ("). Voor de Fonteinisten van Gent stond die mogelijkheid niet eens open. Het enige toneelgezelschap dat krachtens keizerlijk besluit in hun stad mocht bestaan, was de Franse troep die optrad in het Grand The-a- t-re . Ook de rederijkerskamer van Lebbeke had bij Faipoult het vereiste verzoek ingediend om te mogen blijven spelen. Dat was op 20 augustus gebeurd via de onderprefect. De sollicitanten haalden aan hoe hun groep was geevolueerd van de traditionele , barbaarse ' stukken naar to- neelwerken die „ le Premier Siecle du monde, le siecle de Napoleon le Grand ' waardig waren. Stukken dus van de grote Franse dramaturgen, vooral Corneille, Racine en Voltaire, die echter wel in vertaling dienden te worden gespeeld omdat de inwoners van Lebbeke , ne sont pas en- core a la hauteur pour goilter les beautes du Theatre francais " . De Lebbekenaren zullen Broeckaert op de plechtigheid van zondag 11 september graag horen verkondigen hebben dat zulke verantwoorde stukken de prefect zouden vermurwen. Ze kenden twee dagen later de waarheid. Faipoult antwoordde namelijk op 13 september dat het op- voeren van de door hen voorgestelde stukken van Franse auteurs in „ la langue flamande " strijdig was met de geest van de theaterdecreten en theaterreglementen. Een bijna gelijkluidende aanvraag werd op 13 fe- bruari 1809 ingediend en op 4 maart op haar beurt afgewezen ('4). Tot slot brengen we nog even in herinnering dat de Oudenaardse Kersouwieren in december 1808 vergeefs toestemming hebben gevraagd om op hun beurt een toneelwedstrijd in te richten. Het heeft dus een tijd geduurd vooraleer iedereen besefte dat voor theater in de moeder- taal het doodvonnis was getekend. (13) H. van den Abeele, p. 48-51. (14) J. Dauwe, Vlaams toneel in Lebbeke van 1808-1809, in : Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kling van het Land van Dendermonde, 4de reeks, nr. 3, 1977, p. 159-162. AMSTERDAM EN PARIJS De inrichters wensten vanaf de aanvang, dat het eindoordeel over de Nederlandse inzendingen zou worden uitgebracht door een Hollands ge- nootschap, en dat drie professeurs de Lycie over de Franse gedichten uit- spraak zouden doen. Aan welke personen daar in Aalst toen werd gedacht, is niet duide- lijk, maar Broeckaert richtte op 25 mei 1808, tien dagen na afsluiting van de inzendtermijn, een verzoek tot de Tweede Klasse van het Ko- ninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten te Amsterdam. Die Tweede Klasse was de Klasse der Letteren (1). Deze hoge instelling, de gezagvolle nationale academie naar Frans model, was toen pas opgericht, nl. door koninklijk decreer van Lodewijk Napoleon op 4 mei 1808. Het schrijven uit Aalst is de eerste brief, door de Tweede Klasse in de loop van haar bestaan ontvangen ('). De Aalstenaren hadden aanvankelijk misschien gedacht aan de Ba- taafsche Maatschappij , de instelling die door de genoemde Tweede Klasse werd opgeslorpt. De meeste leden waren zo uit die Maatschap- pij overgestapt : Willem Bilderdijk, Jeronimo de Bosch, Rhijnvis Feith, Paulus van Hemert, Cornelis Loots, Johan Meerman, Jonas Daniel Meij- er, Jan Hendrik van der Palm, Jan Scharp, Matthijs Siegenbeek en Pe- tals Weiland. Aan deze elf werden bij de omvorming van mei 1808 toe- gevoegd de heren Herman Bosscha, David Jacob van Lennep en Jacobus Scheltema 0. De Catharinisten zouden zich al gelukkig prijzen, zo schreven ze, als maar enkele leden van dat geleerde gezelschap op hun verzoek wilden ingaan (4). De Tweede Klasse hield haar eerste werkvergadering op 6 juli. De he- ren bevestigden er het lidmaatschap van de genoemde drie bijkomende leden, waarna diende te worden gewacht op bekrachtiging van de zijde van koning Lodewijk Napoleon. Zolang dat niet was gebeurd, kon de vergadering geen wettige initiatieven nemen. (1) Over de geschiedenis van deze instelling, zie J. Huizinga, Van Instituut tot Akademie, in : Verzamelde Werken J. Huizinga, VIII, 1951, p. 426-449. (2) AKNAW Amsterdam, Brieven P. Ilde Klasse, Notulenboek (I-IV ), nr. 1. (3) AKNAW Amsterdam, Handelingen TIde Klasse, eerste vergadering, 16 mei 1808. (4) AKNAW Amsterdam, Brieven P. IIde Klasse..., nr. 1. 180 (50) De op de dichtwedstrijd betrekking hebbende stukken kwamen in- tussen al aan bij de Amsterdamse boekhandelaar J. S. van Esveldt- Holtrop, de Kotzebue-specialist over wie we het al even hebben ge- had (5). Dit gebeurde in het begin van augustus via Jozef Sacre. De Amsterdammer werd ertoe verzocht, als de definitieve installatie van die Tweede Kiasse te lang mocht uitblijven, enkele van de leden persoon- lijk te willen aanspreken om hun mening over de gedichten te kennen. Tot zulke ongerustheid bleek alras geen reden te bestaan, want op 30 augustus meldde secretaris Meijer het Aalsterse genootschap, dat de Tweede Kiasse haar werking officieel kon beginnen. Meteen kreeg Esveldt-Holtrop van het Catharinistenbestuur tot opdracht, de documen- ten te bezorgen aan dezelfde heer Meijer (6). * In tegenstelling tot wat in den beginne was voorzien, werd ook de beslissing inzake de Franse gedichten toevertrouwd aan een zeer hoge instantie buiten de Zuidelijke Nederlanden. De al genoemde N.L. Fran- cois de Neufchateau, bekend literator en agronoom, titularis van de se- natorerie Brussel, werd aangesproken in zijn functie van lid van het In- stitut imperial, wat een nieuwe naam was voor de Acadimie franfaise. Hij werd ertoe verzocht, enkele leden van de genoemde instelling bij- een te roepen om onder zijn voorzitterschap een oordeel uit te brengen. Voor de rest bevat de aanvraag inhoudelijk veel gelijkenis met het ver- zoek dat naar Amsterdam was gestuurd. De senator heeft op 3 juni vanuit Parijs zeer gevleid ingestemd (7). Zowel in Amsterdam als in Parijs zou zoveel vertraging optreden dat, zoals al gezien, de prijsuitreiking voor de twee dichtwedstrijden niet kon samenvallen met die voor de toneelwedstrijd. Af en toe kwam in de correspondentie van Broeckaert en Hoffmans met kapelaan Dienberghe die vertraging ter sprake. In afwachting ble- yen de brieven tussen Aalst en Brugge elkaar kruisen, want op de (5) J. S. van Esveldt-Holtrop, boekhandelaar te Amsterdam, later ambtenaar. Vertaalde enkele tientallen toneelstukken, vooral van Kotzebue. — A. J. van der Aa, BiographzIcch W/oordenboek der Nederlanden, VIII (2), 1867, p. 1017-1018. (6) AKNAW Amsterdam, Brieven..., nr. 3. (7) MN 20, p. 224-227. Vlaamse Parnas was wel altijd iets te beleven. Zo was tussen juli en sep- tember 1808 niets minder dan weer zo'n prijskamp voor de poeten aan de orde, en het ging dan nog om een initiatief van Dienberghe zelf, al berustte de organisatie officieel bij het Brugse Kunst en Eendragt, de ge- wezen Heilig-Kruiskamer. Dit genootschap poogde er zogezegd het con- flict met zijn gewezen geestelijke proost mee goed te maken. Daarom was het onderwerp De Laster (8). Broeckaert maakte Dienberghe wijs dat hij niet zou deelnemen zolang de Brugse kamer geen eerherstel had gepleegd voor de onheuse behan- deling van zijn eerwaarde proost. Het spreekt vanzelf dat de man deel- nam, net zoals Hoffmans. Beiden met alle denkbare succes, daar zorgde Dienberghe voor. Broeckaert voegde voor de aardigheid voetnoten in spiegelschrift bij zijn gedicht, en Dienberghe antwoordde onmiddellijk dat hij van de 27 gegadigde letterhelden veruit de beste was (9). De twee Aalstenaren kwamen op 4 september te Brugge hun eerste prijs afhalen, Broeckaert voor de heldenverzen op De Laster, Hoffmans voor het liergezang ( het genre dat traditiegetrouw als nevenwedstrijd gold ) op De Vriendschap. Toen het dichterpaar enkele dagen later met deze verse lauweren zijn vaderstad betrad, bleek een spoedbericht van Dienberghe de burge- meester en de pastoor al te hebben bereikt. Versierde straten vol fiere burgers waren daar de vrucht van. De Brugse onderpastoor vergat ook Dominicus de Vos weer niet, duidelijk met de bedoeling dat de viering zou uitdraaien op dol vermaak ten zijnen koste. „ Hadde den grooten De Vos medegekomen, by zoude zonder twyffel de eerste prys der ka- mervraege bekomen hebben " , liet hij burgemeester Terlinden ver- staan (10). Om het cynisme van de briefschrijver ten gronde te kunnen smaken, moet men weten wat zo'n kamervraag inhield. Het was een traditionele test bij prijsuitreikingen, in theorie bedoeld om te kontroleren of ieder- een zijn ingediende teksten wel zelf kon hebben geschreven. De deel- nemers dienden daarom een kort gedicht te improviseren op een thema waar ze vooraf geen weet van hadden. Zo kon bij de niet aanwezige De Vos uiteraard van een kamervraag geen sprake zijn. (8) De Laster (in 80 a 100 heldenverzen ). Daarnaast was ook een „vyfpoozig liergezang" gevraagd op het onderwerp De Vriendschap. - MN 20, p. 234, 236-238. (9) MN 20, p. 241, 252-253, 260. (10) MN 21, p. 30-34. 182 (52) De literaire loopbaan van die De Vos, pas laat begonnen, was kort maar hartstochtelijk. Hij was al door de vijftig, en zou als notaris een gerespecteerd man zijn gebleven, als de snel groeiende roem van zijn stadsgenoten Hoffmans en Broeckaert in hem niet een verterende am- bitie had doen oplaaien. Filip Rogghe, een satiricus die zijn kuren al had getoond in het almanakje Den Aelsterschen Guychelaer, kleedde de nieuwbakken poeet genadeloos uit. Dit hekelschrift was blijkbaar ook een late afrekening tussen voor- en tegenstanders van keizer Jozef II ("). * Een erg verontrust deelnemer aan de dichtwedstrijd op De Belgen was intussen eerwaarde heer Josse Bernard de Clerck, pastoor van Dender- windeke bij Ninove (12). In zijn geboortestad Aalst ging hij halfweg september bij de al meer genoemde Dominicus de Vos polsen wanneer de prijsuitreiking nu eindelijk plaats zou hebben. De rijmzieke secre- taris van de Catharinistenkamer moet zich tegenover zijn bezoeker erg geestdriftig hebben uitgelaten over Dienberghe, wat resulteerde in een brief van de pastoor aan de Brugse onderpastoor. Het was het eerste stuk van een drukke correspondentie. De Clerck wantrouwde de inrichters : , ...ja, men begint to zeggen dat de heeren van Aelst die [ gedichten ] zelve gaen examineren ende de plaetsen stellen. Ook hebbe ik reeds onderhoord dat zy de pryzen vol- gens caprice toeschryven aen de harmonie der versen en niet aen de historie der Belgen" (13). (11) Dominicus de Vos, Aalst 1754-1828. In 1780 koning der jonkheid bij de Catharinisten (medegedeeld door de heer L. Kieckens, Aalst ). Rogghe's spotge- dicht : in AMVC Antwerpen, Codex 283. Enkele verzen eruit : , 0 droef en slegt poeet gy slechtsten der poeeten, / In zulk een compliment is duyzendmael ge- scheeten. / Ten heeft noch hoofd noch gat, 't en heeft geen eenen voet / Die aen uw droef verstand een weynig eer aen doet. / Meyer wat gaet u dog over, / 0 die versen die syn pover, / Doet dog uwen degen aen / Dat zy van u loopen gaen ( ... )" (12) Josse Bernard de Clerck was voor de Franse tijd monnik geweest in de abdij van Ninove, , alwaer onder ons confraters de poesis in agtinge geweest is en ik ook al wat mede gedaen hebbe ". - MN 21, p. 83. Een confrater in die abdij was Jan Baptist Luyckx, sindsdien pastoor van Ninove en deelnemer aan dichtwedstrijden. (13) MN 21, p. 82-83, 121-122. (53) 183 Tot de nieuwtjes die Broeckaert dezelfde Brugse correspondent intus- sen doorseinde, behoorde het feit dat hij in Ninove het feest had bij- gewoond waarmee pastoor Jan Baptist Luyckx, nog zo'n wedstrijddichter uit die dagen, zijn overwinning in het Westvlaamse Moorsele vierde (14). Op 22 november stuurde Broeckaert Dienberghe het ontwerp van een episch gedicht, waaraan hij tijdens de komende winter zou werken, ge- titeld Diederik van Elsatien , en handelende over de historie van de re- likwie van het Heilig Bloed in Brugge. Dienberghe, die al enkele maan- den met ongeduld zat te wachten op een gedicht over hetzelfde Heilig Bloed dat Dominicus de Vos hem had beloofd, vernam in dezelfde brief dat de man op aandringen van vrouw en vrienden het dichten vaarwel zegde, en al zijn handschriften had verbrand (15). * Uit Amsterdam en Parijs intussen nog altijd niets, en de prijsuitreiking voor de toneelwedstrijd was allang achter de rug. Pastoor De Clerck van Denderwindeke vertrouwde zijn Brugse confrater van de Sint- Annaparochie in januari 1809 toe, dat de organisatoren te Aalst niet meer in goede verstandhouding leefden : „ inter se divisi sum, omdat `er eenige wat buytengewoonelyke zaeken begeeren, deze zyn oorzaek dat de stukken zyn gezonden naer de batavische academie, van waer zy noyt antwoord zullen bekomen " . Het is de eerste keer dat ik aan een wedstrijd deelneem maar het zal ook de laatste keer zijn, verzekerde de zieleherder (16). Nog tot 11 mei 1809 zou het duren eer Broeckaert dan toch kon jui- chen : , Eyndelinge zyn dezen morgent onze prysstukken uyt Holland, na lang op de douaenen gereden te hebben en veel aengewende moeyte, alhier gearriveert, dog alzoo de zelve nog niet geopent zyn (het gone met ceremonie moet gebeuren) zal par naesten den uytslag daer- van aen UE. discretie mededeelen ' (9. (14) De dichtwedstrijd te Moorsele ( bij Kortrijk ): 14 augustus 1808. Zie daar- over F. Rens, Johan B. Luyckx, in : NLJ 1843, p. 142-144. (15) MN 21, p. 161-162. Over een gedicht van Broeckaert over Diederik van den Elzas en het Heilig Bloed is verder niets meer te vernemen. (16) MN 21, p. 229-230. (17) MN 21, p. 268. Broeckaert aan Dienberghe, 11 mei 1809. 184 (54) De man liet het pakket dus ongeopend tot de bestuursleden van de Catharinistenkamer er plechtiglijk omheen stonden geschaard. De ce- remonie waarmee het openmaken dan geschiedde, zal wel in een scene omgeslagen zijn toen van beoordeling door een Hollandse jury geen snipper te vinden bleek. De stapel was teruggekeerd zoals hij een jaar tevoren was verstuurd. Weldra kwam aan het licht, dat het pak al die tijd de woning van boekhandelaar Esveldt-Holtrop in Amsterdam niet had verlaten. Geen enkel lid van het Koninklijk Instituut had dus iets van de inhoud on- der ogen gekregen. Dit verzekerde op 25 juni ook Jacobus Scheltema, dienstdoend secretaris der Tweede Klasse. De schuldige was gauw ontdekt. Het was boekhandelaar Jozef Sacre. Bij de Catharinisten om „ onstuimig gedrag " aan de deur gezet, had hij zich gewroken door zijn Amsterdamse zakenrelatie Esveldt-Holtrop ertoe te bewegen, de dichtstukken in te houden. Dat was althans de uit- leg die Broeckaert gaf (18). Ook tussen Broeckaert en Hoffmans boterde het al een tijd niet meer, maar nu gingen op laatstgenoemde verdenkingen wegen, gewoon omdat hij met de weggejaagde Sacre bevriend was gebleven. Was Dienberghe de Catharinisten in juli van dat jaar 1809 in hun Abdera niet gaan op- zoeken, dan zouden ons via de brieven alleszins meer inlichtingen over die zaak hebben bereikt. De twee Aalsterse poeten trokken wel tegen 30 juli naar Oostende, voor een van de vele Vlaamse letterkampen van die dagen. De reis zul- len ze wel samen hebben ondernomen, maar dan in een min of meer omvangrijk gezelschap van medecatharinisten. Tot overmaat van ramp voor de lichtgeraakte Broeckaert werd daar van hen beiden weer eens al- leen Hoffmans met een prijs bedacht, zij het dan met een wel niet zo buitengewoon eervolle tweede plaats voor de lierzang (19). De minst fortuinlijke van de twee kwam enkele dagen later tegen de avond thuis en schreef 's anderendaags naar zijn eerwaarde vriend uit Brugge : , D' beer Hoffmans is kinderagtig genoeg geweest, hem voor zoo eenen geringen prys te laeten inhaelen. Hy was te Oordeghem bly- ven slaepen en zynen boezemvriend Sacre dede de boodschap " (20). Dit zegt meer over Broeckaert dan over Hoffmans. (18) MN 21, p. 302-303 ; AKNAW Amsterdam, Notulenboek Ilde Klasse 1808-1812 (I), p. 132. (19) J. Huyghebaert, Dichtwedstrijden in Vlaanderen... , p. 65-66. (20) MN 21, p. 306-307. (55) 185 Deze laatste klaagde op 25 september bij het bestuur van de Catha- rinistenkamer zijn medesecretaris aan van pogingen om hem uit te slui- ten uit de zaken rakende de belgenwedstrijd. Broeckaert heeft daar daags nadien droog op geantwoord : , Den heer Prins heeft my gelieven mede te deelen UE. brief van gisteren in welken gy niet voor de eerste mael uwe onbezonne gevoelens te mynen opzigte durft onderteekenen. Lang hebbe ik ondervonden en genoegzame bewyzen hebbe ik reeds ter hand van de heymelyke en kruypende lasterrol die gy ten mynen opzigte speelt... De byeenkomst van den eed gisteren, op myn verzoek, had enkel betrekking op het on- beoordeelde terugkeeren van onze stukken uyt Holland, en waerlyk zon- der UE. in iets te beschuldigen, gy moet bekennen daer gy op het naeuwste in vriendschap met d' heer Sacre verknogt zyt, niets gedaen te hebben om ons in die zaeke eenen gewenschten uytslag te doen hebben. Dit is het goone ik u voor zoo veel my betreft te zeggen heb... " (21). * Even terug naar Dominicus de Vos, die de her had weggeborgen toen hij begon door te hebben welk figuur hij met zijn verzen sloeg. De lezer zal zich herinneren dat Dienberghe Broeckaerts wrede spel had mee- gespeeld. Op 9 augustus 1809 betuigde Dienberghe dezelfde Broec- kaert, hoezeer hij de beklagenswaardige De Vos, die, naar men zegde, op het punt stond uit Aalst te verhuizen, , een treffelyke en geleerde man " vond, in het geheel niet beantwoordend aan het karikaturale beeld dat was opgehangen „ door Hoffmans en sommige guychelaers van Aelst " (22). Sommige guichelaars betekent sommige giechelaars, spotvogels. Niet te verwarren met sommige huichelaars. (21) MN 22, p. 58-61. (22) MN 22, p. 1. BROECKAERT EN HET KONINKLIJK INSTITUUT De dienstdoende secretaris van de Tweede Klasse van het Koninklijk In- stituut van Amsterdam, Jacobus Scheltema, had bij zijn antwoord van 25 juni 1809 een persoonlijk schrijven gevoegd, bestemd voor Broeckaert. Hij sprak in die brief zijn belangstelling uit voor het literaire leven in Vlaanderen, vooral voor de geschiedenis van de rederijkerskamers, een onderwerp dat sinds de Schets eener geschiedenisse der rederiykeren, door Willem Kops in 1774 bij de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden gepubliceerd, menigeen in Noord en Zuid sterk boeide. Broe- ckaert heeft deze kans tot blijvend contact met de Amsterdamse letter- wereld niet laten liggen. Zijn antwoord was al klaar op 27 juni (9 : , De bezondere en hoogstvereerende letteren waar mede UE my ge- lieft te begunstigen in dato 25 dezer, zyn veel te vleiend om aan UE. voorstel niet door alle myne vermogens te beantwoorden ; geern zal ik alle de oogenblikken die myn amps my overlaat ten dienste van het Ko- ninglyk Instituut besteden, en UE een nauwkeurig berigt geven van de gestaatheid en voortgang der schoone Letteren en Wetenschappen in deze Landstreken ; ik steun hierin op de egte aanteekeningen die de ver- scheide genootschappen en geleerde onzer provintien, met meest alle welke ik in verstandhoudinge ben, my dienaangaande konnen geven. De wetenschappen zyn in deze gewesten zedert de gebeurtenissen van de 16de eeuw byna in eene staat van kindsheid gebleven, als te zeer aan gewetensdwang onderworpen zynde ; thans zedert de leste omwentelin- gen en den aanvang der nieuwe Monarchy (2), meer vrye lucht gekre- gen hebbende, schynen de Belgen (3) met sterke schreden voort te stappen om het punt van kennissen, door de nabuerige volken bereikt, ook te naderen. De Rhetorique kamers hernemen hunnen eersten luister, en beroepen elkander beurtelings op schoone prys-vraegen ; op het einde van de ge- (1) AKNAW Amsterdam, Brieven P. Ilde Klasse. Notulenboek (I-IV), nr. 4. Over Scheltema (Franeker 1767-Utrecht 1835 ): A. J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, XVII, 1874, p. 264-273. (2) Bedoeld is her bewind van Napoleon, eerste consul sinds 1802 en keizer sinds 1804. (3) Hier dan toch de term Belgen voor (Zuidelijke) Nederlanders. In contacten tussen Noord en Zuid nogal voor de hand liggend (naast Bataven ), gezien de ge- meenschappelijkheid van de benaming Nederlander. (57) 187 passeerde zomer waaren tot Brugge in Vlaanderen ( waar ik het geluk had de gouden eerpenning te winnen ) zeventhien der oudste rethori- que kamers te zaamen gekomen. Ik neme den grootsten intrest in de voortgang van het nieuw bataafs woordenboek ; lang liep het gerugt dat men de Nederlandsche grond- taal ook in Holland wilde versmagten, dog myn vrees verdween men ik in de leste werken van de heeren Siegenbeek en Weiland en het nati- onaal decreet van den 18 december 1804 (), de nieuwe grondsteenen tot het herstellen der taal gelegd zag : ik kon my des tyds niet weerhou- den op de rug van het tytelblad van Siegenbeeks spelling te schryven deze oude vaarsjes van Anslo (5): 0 neerland, wie is u in spraak gelyk ? Zo kort, zo net, zo zin-, zo woordenryk ? Niet dat ik, van een ydele waan bezeten, wil onze taal de paradystaal heeten ; maar 't dunkt my ivriend, dat gy uw zuivre spraak besmet, en vind in een onzuivre smaak : wilt gy uw goud voor zilver gaan opzetten en wisselen uw zyd' voor vuile sletten ? Zoo komt het, als ge uw eige taal versmaad, dat gy u zelf nocht anderen verstaat. Ik belaste my dan met vermaak aan UE vraag zoo veel het in myn ver- mogen is te zullen beantwoorden, met over te schryven alles wat by ons tot de historie der Schoone Letteren eene gevoeglyke betrekking kan hebben, en ik zal het my voor eene hoogste eer rekenen wanneer my- nen yver en neerstigheid zoo veel mogen verdienen dat ik my onder de uitlandsche geaffilieerde correspondenten van het Koninglyk Institut mag gesteld zien ( ... ) " . * Op het ogenblik dat Broeckaert dit schreef telde de Tweede Klasse vijf corresponderende leden uit de Zuidelijke Nederlanden, geleerden met een faam waar de gewezen redacteur der Sysse-panne en winnaar van die (4) Op 18 december 1804 werd in de Bataafse Republiek het spellingontwerp van Siegenbeek officieel. (5) Reyer Anslo, Amsterdam 1626 - Perugia 1669. Broeckaert citeert Anslo's gedicht Op den Nederlantschen W7oordenschat van Joan Hofman. 188 (58) ene medaille te Brugge wel niet aan tippen kon : de Gentenaren Karel van Hulthem en kanunnik Maarten de Bast, de te Parijs verblijvende Bruggeling Jozef van Praet, de Brusselaar Georges Joseph Gerard en Jan Jozef Raepsaet uit Oudenaarde, welke laatste als dank voor de benoe- ming het Instituut in 1810 zijn Mimoire sur l'origine des Belges op- droeg, een nieuw bewijs voor de belangstelling die leefde voor het oudste verleden van het eigen yolk. Broeckaert stuurde binnen de kortste keren de recente studie van De la Serna Santander naar Amsterdam, met de aantekeningen van Gerard over de oude rederijkerskamers in de Zuidelijke Nederlanden (6), en hij hengelde bij vriend Dienberghe naar informatie over de Brugse ka- mers voor zijn „ rapport aan de koninglyke Academie van Amsterdam waer in ik UE geern met aenzienelykheyd zoude noemen ' (7). Het contact met de Tweede Klasse was helaas al dadelijk weer verbro- ken. Scheltema verhuisde in 1810 van Amsterdam naar Zaandam en is van toen of uit de geleerde vergaderingen weggebleven. Pas op 2 febru- ari 1815, na de eenmaking der beide Nederlanden, schreef Broeckaert hem voor het eerst weer een brief, en daar komt duidelijk tot uiting dat hij al die tijd zonder nieuws was gebleven. Wat hij in het begin van 1815 zo dringend te melden had, was de publikatie van zijn verhaal Jellen en Mietje in een Gentse almanak. Hij stuurde twee exemplaren, en ondertekende het begeleidend schrijven als secretaris van het Genootschap der Catharinisten in Aalst, in Vlaande- ren (8): „ Zedert eenige jaaren is onze onderhandeling afgebroken geweest, door de onderdrukkingen die wy in de leste afgeloopen tyden hebben uitgestaan : byna wierd de yver tot Schoone Letteren alhier uitgedooft en de genootschappen en Rethorique kamers gingen langzaam te niet. Dog thans zedert de leste gelukkige gebeurtenissen en onze vereeniging met Holland beuren zy te gelyk het hoofd wederom op, en zullen wel haest in eenen grooteren luister als ooit erbloeyen, zoo dat ik hoope in- dien UE zig wel wilt verwaardigen onze oude briefwisseling te ernemen, (6) Ch. A. de la Serna Santander, Me-moire historique sur la Bibliotheque de Bourgogne, prisentement Bibhotheque publique de Bruxelles. Brussel, 1809. Met een Notice sur les Chambres de rhetorique door G. J. Gerard. - AKNAW Amster- dam, Notulenboek IIde Klasse 1808-1812 (I), p. 161 (vergadering van 14 septem- ber 1809). (7) MN 22, p. 142-143. Broeckaert aan Dienberghe, 6 december 1809. (8) AKNAW Amsterdam, Brieven P. IIde Klasse. Notulenboek (I-IV), nr. 48. (59) 189 ik aan UE nu en clan lets belangryks nopens den voortgang der Schoone Letteren in deze landstreken zal konnen mededeelen. Een myner vrienden die onlangs een speelreysje in Holland gedaen heeft, verzekert my dat eenige leden van het Instituut zig bezig houden met een tractaatje over de verscheyde Dialecten dezer gewesten. In Bien zin zende UE een kleyn werkje dat ik in dezen geest bereid hebbe ; ik zende UE hetzelve niet als een voortbrengzel van vernuft, maar als een bewys van de smaak des grootste gedeelte der vlaamsche lezers ! zoil UE konnen gelooven, dat het maar alleen onder het kleedzel van triviaale praatjens is, geschreven in de bezondere spraakwyze van het land, dat men eenige zedige of staatkundige stellingen, over het alge- meen niet kan doen doorgaan, wanneer men het bestaan durft in de ne- derlandsche taal te schryven (9). Tot zoo ver heeft het fransch de moe- dertaal in deze gewesten ten onderen gebragt, dat deze even als de doode taalen maar van eenige geleerde gekend is en verstaan word, en om in het nederduitsch gelezen te worden, moet een schryven zig alhier zoo ver onder zyne gewoone denkwyze buigen, als by zig elders daar bo- ven moet verheffen, dog alles doet verhoopen, indien de Batafsche Aca- demies en genootschappen hunne nieuwe broeders onderschraagen, dat welhaast niet alleen een algemeen nationaal Caracter, maar ook eene zelfste Dialecte, de twee vereenigde volkeren op het nouwste en voor al- toos zal verbinden. " Voorzitter Bilderdijk bracht in de vergadering van 23 februari 1815 dit schrijven en de twee exemplaren van de almanak ter tafel. Broeckaert kreeg een afgemeten dankbrief, en schijnt die Academie van Amster- dam voor de rest uit zijn hoofd te hebben gezet. Het is goed mogelijk dat Bilderdijk, Van Lennep en de anderen niets van zijn Gentse verhaal van Jellen en Mietje hebben verstaan, maar het behoort tot de weinige leesbaar gebleven Nederlandse geschriften van die tijd. (9) I.p.v. niet kan doen doorgaan bedoelde de schrijver kan doen doorgaan PARIJS EN LEUVEN Senator N. L. Francois de Neufchateau stuurde op 22 augustus 1809 uit Parijs de gevraagde beoordeling omtrent de Franse gedichten naar Aalst (1). De door hem in de schoot van het Institut imperial ge- vormde jury wees eenparig gedicht nr. 2, met kenspreuk Salve magna parens frugum (...) magna virum, als het beste aan, en gedicht nr. 6, met kenspreuk Je mettois mon plai sir a celibrer mes freres, als verdie- nende een accessit. De auteur van het eerste werk was Philippe Lesbroussart en het tweede was van Adrien J. J. le Mayeur, maar de organisatoren waren geacht de identiteit van de deelnemers tot op het ogenblik van de prijs- uitreiking niet te kennen. Over een derde prijs werd door de Parijse jury blijkbaar niet gespro- ken. Hij zou wel worden toegekend, blijkbaar door eigen beoordelaren te Aalst, aan Pierre Benau. Omtrent de winnaren en hun werk zal ven- der meer worden gezegd. De Franse gedichten, die aanvankelijk zouden beoordeeld worden door een jury van drie ( waarschijnlijk uit Frankrijk aflcomstige ) lyceumleraren, hadden dus de weg naar het buitenland gevonden, maar de Nederlandse inzendingen verging het net andersom. Toen in mei 1809, na bijna een jaar wachten, de gedichten ongelezen uit Amsterdam waren teruggekeerd, namen de organisatoren hun toevlucht tot twee geleerden uit Leuven, die ook als dichter enige faam genoten, met name Hubert Collin, regent van het nieuw college aldaar, en Emmanuel Balthazar van den Gheyn, priester en gewezen hoogleraar aan de voormalige katolieke universiteit (2). (1) Een uittreksel uit deze brief is opgenomen vooraan in de Franse wedstrijd- bundel. (2) Hubert Collin, van Waalse afkomst, voor de Franse overheersing leraar in het H.-Drievuldigheidscollege te Leuven. Was daar een collega van Jan Baptist Cypers en de Ier Francis O'hearn, eveneens dichters. - E. van Even, Jan Baptist Cypers, in : VMKVA, 1890, p. 154-156. Emmanuel Balthazar van den Gheyn, Leuven 1748- Brugge 1810, zoon van de vermaarde orgel- en beiaardspeler Matthias van den Gheyn, was priester en hoogleraar. - X. van Elewyck, Matthias van den Gheyn, le plus grand organiste et carillonneur beige du XVIIIme siecle, et les celebres fondeurs de cloches de ce nom depuis 1450 jusqu'd nos fours, 1862, p. 25-26. De vroegste inlichting omtrent de keuze van Collin-Van den Gheyn tot nieuwe ju- ryleden : in een brief van B. J. de Clerck, pastoor van Denderwindeke, aan Dien- berghe, 9 augustus 1809 (MN 22, p. 16 ). Het oordeel van Collin en Van den Gheyn klonk hard : geen enkele deelnemer verdiende eigenlijk een prijs. Het strenge tweetal merkte ook op, dat in het door de Aalstenaren zelf als het beste gekwoteerd gedicht het geloof werd aangerand. Kon een genootschap dat de katolieke leer beleed aan zo'n werk een prijs toekennen (') ? De onvoorziene jury wraakte hiermee de beslissing van Broeckaert en compagnie om Pieter Johan Robyn te bekronen. Deze had erg lovende Bingen geschreven aan het adres van de vrijheidsstrijders van de 16de eeuw. Willem de Zwijger was zijn held, Egmont en Hoorn waren in zijn ogen martelaren. Bij een Hollandse jury zou het gunstig oordeel van de Aalstenaren niet op bezwaar zijn gebotst, maar voor priester Van den Gheyn en zijn gezel was de bewuste passage onduldbaar (4). Het nieuws sijpelde lang voor de proclamatie door tot een deel van het publiek. Zo kon pastoor De Clerck, Dienberghes zeer ijverige cor- respondent, in oktober in volle opwinding schrijven dat hij zich , den geheelen bras van de Aelstersche fantasie ' niet meer aantrok, nu , on- getwyffeld het stuk behelsende de leeringe contrarie aen onse religie ge- kroont ende gedrukt [ zou ] worden " . Hij moet gedacht hebben dat de Catharinisten het bezwaar van de Leuvense beoordelaren naast zich neer zouden leggen, en verontwaardigd besloot hij : , quidquid sit dat ze met hunne klodde welvaeren ' (5). Ook Robyn wist geruime tijd voor de prijsuitreiking wat er gebeurd was, en hij was beter ingelicht dan De Clerck, want hij werd inderdaad uit de uitslag geschrapt en hij eiste daarop zijn inzendingen ( hij had twee gedichten ingestuurd ) terug. Om welke reden of onder welke druk was het genoemde Leuvense tweetal uitgenodigd om in de plaats van de Hollanders het eindoordeel te vellen ? Al stonden Collin en Van den Gheyn als dichters ongetwij- feld in aanzien, ze hebben de Zuidnederlandse muzenberg van hun tijd niet in die mate gedomineerd, dat aan hen niet kon worden voorbijge- gaan. Dat de Aalstenaren bij hen aanklopten is des te merkwaardiger, omdat ze op zijn minst konden vermoeden, dat hun eigen gunstig oor- (3) MN 22, p. 58. (1) Ons onderzoek bevestigt de stelling van Prudens van Duyse, als lag Robyns behandeling van de 16de-eeuwse vrijheidsstrijd aan zijn deklassering ten grondslag. Zie P. van Duyse, Pieter Johan Robyn, in : BM, VII, 1843, p. 213. (5) MN 22, p. 76-79. De Clerck aan Dienberghe, kort na 12 oktober 1809. Quidquid sit (Latijn): hoe dan ook. 192 (62) deel omtrent Robyn zou worden gewraakt. Wat een zwenking, van het aan het katholicisme geheel vreemde Amsterdamse gezelschap naar dit klerikale tweetal. Zeker is wel, dat de Catharinisten de gemiste inbreng van het hoogstaand Amsterdams Instituut maar konden goedmaken door een beroep to doen op mensen van vergelijkbaar academisch ni- veau. Maar ze kunnen daarnaast ook hebben geluisterd naar protesten van kerkelijke zijde tegen hun eerste keuze. INTERMEZZI MET HENCKEL EN VAN DAELE Toevallig verbleef in 1809 te Aalst Franciscus Ludovicus Norbertus Hen- ckel. Deze geestelijke, die we in 1805-1806 te Brugge met een dicht- wedstrijd zagen reageren tegen de taal van de in leper bekroonde De Borchgrave, naar zijn smaak te zeer verhollandst en verbasterd, was in de Denderstad opgedoken als leraar in het stedelijk middelbaar onder- wijsinstituut. (Directeur Jean Baptiste Lesbroussart had via de Gazette van Gend van 20 april 1809 gezocht naar een priester van rijpe leeftijd voor de klassen van grammatica en syntaxis. Het betrof waarschijnlijk de opvolging van zijn zoon Philippe. ) Henckel was met zijn wedstrijd in Brugge een onmiddellijke voorloper geweest van Frans Donaat van Daele, de Ieperse arts die in 1807 de E.- teraire krachtmeting had ingericht waartegen de Aalstenaren hun bel- genwedstrijd hadden op touw gezet. Henckel en Van Daele moeten el- kaar hebben gekend. Ze hebben allebei een rol gespeeld in het „ won- derbaer en ruchtbaer leven ' van pater Vervisch (9. Het is ons echter niet bekend of hun strijd tegen Hollandse taalbeinvloeding in onderling overleg werd gestreden. In ieder geval was de priester-leraar bij velen in het Vlaamse schrijverswereldje een onpopulaire figuur. Hij had veel vij- anden gekregen door in zijn genoemde Brugse wedstrijd van 1805-1806 de eerste prijs aan zichzelf toe te kennen. Broeckaert herinnerde boven- dien niet ongaarne aan 's mans jeugdzonden, zoals ze destijds door pa- ter Vervisch aan het klokzeel waren gehangen (2). Heel recent nog had Henckel zich weer op zijn smalst getoond met een hekelschrift, nu tegen de in Moorsele bekroonde pastoor Luyckx van Ninove (3). (1) Wonderbaer en rugtbaer leven van den ex pater Auxilius van Moorslede alias Pieter-Francis-Dominiq Vervisch, dl. I, p. 221-229 ( over F. D. van Daele), 311-314 (over Henckel, hier genoemd Fr. Albertus Enkels ). Over Vervisch : Y. van den Berghe in : NEW, III, 1968, k. 906-909. Over Henckel : A. Viaene, Kanun- nik Henckel van Veurne, een puristisch rederijker uit de Franse Hid, in : Biekorf, LXV, 1964, p. 306-307. (2) „ ...het beschryf van den beruchten bondgenoot van P. Vervisch Dhr. Henckel schynt kleynen voortgank te hebben, ik hebbe de voorlede weke eene wandelinge gedaen naer West-Vlaenderen en men heeft overal kleyn vertrouwen in zynen persoon. " - MN 22, p. 50. (3) MN 22, p. 53. 194 (64) Hij schreef op 31 juli 1809 een wedstrijd uit op het onderwerp Den Jongsten Dag des Oordeels (). De inzendingen dienden tegen 30 sep- tember binnen te komen in , de Oeffen-school van Mynheer Lesbrous- sart, Aelst ". Net zoals enkele jaren voordien te Brugge was de initiatiefnemer ge- dreven door bekommernis om taalzuiverheid. Gedichten, ontsierd door wat hij onduytsche woorden\of onegtelingen noemde, zouden, hoe ver- dienstelijk ook geschreven, in geen geval voor bekroning in aanmerking komen. Als onecht of onduits, lees onnederlands, beschouwde hij ieder woord dat niet vermeld stond in het woordenboek van Des Roches. De prijsuitreiking had al plaats op zondag 22 oktober 1809. J. B. Go- brecht uit Hazebroek in Frans-Vlaanderen was eerste, Augustijn Eugeen van den Poel uit Wakken tweede en L. J. van Huffel uit Brussel derde. Van den Poel zou de eerste prijs hebben gekregen, indien hij niet her bastaardwoord safer had gebruikt inplaats van zwavel (5). Karel Broeckaert was op de plechtigheid aanwezig en slingerde Hen- ckel enkele verwijten naar het hoofd : onder de fictieve naam Gobrecht ging de eerwaarde heer inrichter zelf schuil, wat betekende dat zijn sma- keloze frats van enkele jaren vroeger te Brugge een herhaling kreeg, en bovendien stond in een der uitgaven van Des Roches' woordenboek sol- fer als goed Nederlands geboekt, maar was metael, een woord uit het zogezegd vlekkeloze werk van de zogenaamde Gobrecht, daar als bastaardwoord gebrandmerkt... Her laatste wat we over de zaak vernemen is, dat Broeckaert in op- dracht van Van den Poel priester Henckel voor de rechter daagde (6). Henckels methode om de Vlaamse dichters her gebruik van bastaard- woorden of te leren mag bizar lijken, toch dreven de tegenstanders de zaak wel op de spits door de man te doodverven als iemand die alleen maar wedstrijden inrichtte om zichzelf te kunnen bekronen. En wat Broeckaert betreft met zijn afgebeten reactie, die lijkt her slecht te heb- (4) Aangekondigd in de Gazette van Gend van 7 augustus 1809. „Den jongsten dag des Oordeels" : het Laatste Oordeel. (5) Dit incident i.v.m. de inzending van Van den Poel is in de geschiedschrij- ving al ruimschoots aan bod gekomen (J. 0. de Vigne, J. te Winkel, J. Smeyers e.a. ). Alle versies gaan terug op P. van Duyse, A. E. van den Poel, Vlaemsch dich- ter, in: BM, VII, 1843, p. 96-103. (6) MN 22, p. 104-106. De rechter liet de nog onverkochte voorraad wedstrijd- bundels aanslaan. Het betrof: Den Jongsten Dag des Oordeels, in helden-verssen ten prys-stryd opgehangen binnen Aelst, den 22 van Wyn-maend 1809. Aalst, J. J. du Caju, 16 p. • trrr,,irff,-(Ar-rticfric r r (Tr.(' trcr rersrc 1 IN"-AC--7'—' • 41.• .14 • 44,44444,o444.4 .44.41RT4:4,47.4410-4, . L- AENSPRAEK Tot de vergiidering der naemscher Tael-belusters in het Gildhof der GETRAUWIGEHERTEN IEPER, op den i 2 Slag- amend i8o9, dad der itytrgling van den Gouden Eer-loon. -44111^41•4:^tfo4a41.44amOqi.-4•410.,---, ENE geligendheyd, gelv• dese , geeerde Konst-mirtutersot heb ik in mynen onsekeren , mast met - sekerheyd kone& It -ens loop niet weer te verhOpen : waniieer sal het my Tvi gelukken soo treffelyken en soo talryken sacmenvloed Ian: konst-kenners en honst-betrachters by to vvOnen. ? deft hat 'k de Yergadering eene kurte aenspraek met geduld te aen•. hooren : 'apt dock.% it rackt &etre an 't v:iderland iu 't vul- maul.en eta grundvesten der tad. is Vliiender liet minste, liet slechtste , liet ver•orpenste, order alle lauddeelezi ? syn de V1:aningen bet uytschot der olkeren? en wy naemenilvk westerling•n sy n wy suo .er ge-, b:-Hgt , sou beer Neu:Alen , Been a•nsiclit weer du•‘eu: tumuli , wy vast. (Alter, dfn rug slam niet alleeu %an in•o-ders %au groote en vet-- Leine N ken, illael Self, Nail on,e tiebuerniannen de Hollanders., tV(.1 is gewest dat den mien' der Liiningen in de, almian bekonde weireld net bernehtheyd gimeld M(. ac hri ekinuereu noE, de vtlluuse outelucgcu E li lereewig- Feestrede door F. D. van Daele 196 (66) ben verteerd dat Henckel met zijn op 31 juli geopende en in oktober al afgesloten blitzprijskamp de inrichters van de al meer dan twee jaar aanslepende belgenwedstrijd de les scheen te spellen. * Drie weken na Henckels incidentrijke prijsuitreiking had in leper de slotplechtigheid plaats van de door die andere purist uitgeschreven let- terkamp. Het merkwaardige verband tussen deze organisatie van F. D. van Daele en de belgenwedstrijd hebben we al ruim besproken. Even merk- waardig was het parallelle verloop. Zowel in leper als in Aalst had de voorziene proclamatie in 1808 niet plaats kunnen vinden. Terwij1 te Aalst het wegblijven van de naar Amsterdam en Parijs gestuurde stuk- ken de oorzaak van alle vertraging was, gaf de Ieperse initiatiefnemer de mededingers een bijkomend jaar om hun inzending bij te schaven. Hij vond de teksten namelijk in onvoldoende mate geschreven volgens de taal- en spellingsopvattingen die hij in zijn Tyd-Verdryfhad gepropa- geerd. Uiteindelijk kon de prijs dan worden uitgereikt op 12 november 1809, en Van Daele sprak de feestrede uit (') : , Is Vlaender het minste, het slechtste, het verworpenste ander alle landdeelen ? syn de Vlamingen het uytschot der volkeren ? en wy nae- mentlyk westerlingen (8) syn wy soo ver gebragt, soo seer vervallen, dat wy geen aensicht meer durven toonen, dat wy als voet-slepers, als slep- draegers achter den rug staen niet alleen van inwonders van groote en verlichte Ryken (9), maer selfs van onse gebuermannen de Hollan- ders ? - Den tyd is gewest, dat den naem der Vlamingen in de alsdan bekende weireld met beruchtheyd gemeld wierd... " Van Daele verdedigde zijn spellingssysteem, en zal wel aan de Aalste- naren met hun tegenwedstrijd hebben gedacht : „ bier sullen wederom de aenhangers van dolingen, uytberstende, misschien in schamper woor- den schreewen van kibbeling en lettervitterye... " (7) (F. D. van Daele), Aenspraek tot de verge-doing der Vlaemsche Tael- belusters in het Gildhof der Getrauwige Herten binnen leper, op den 12 Slag- maend 1809, dag der uytreyking van den Gouden Eer-loon, p. 1, 3-4. Ook in: P. A. Priem, Liederyk de Buck, stuk 5. (8) Westerlingen : Westvlamingen. (9) Hiermee is Frankrijk bedoeld. (67) 197 En dan klonk weer zijn vaste refrein : , D'aenporring tot dese aenspraek is eene sterke, misschien buy- tenspoorige, liefde tot d'eer der Westvlaemingen ten opsichte der we- tenschappen ; eene vaste inbeldinge gevoed door overtuygende bewysen, dat Westvlaender geensins den minsten is onder de stammen van Ne- derland ( ... ) ; vervolgens dat het eene domheyd van desen tyd is syne oude gebruyken of te stappen... ". * De enige prijswinnaar was Pieter Albert Priem, de van Hooglede af- komstige bediende op de prefecture van het Leiedepartement te Brugge. Hij had tot held Liederik de Buck gekozen, volgens oude kronieken de grondlegger van de grafelijke dynastie van Vlaanderen (10). In ieder ge- val een representatieve Vlaamse protagonist van het wijdverbreide feno- meen stichtingslegende. Met dit dichtstuk, dat overigens in alles behalve zijn omvang tekort schiet, bewandelde Priem de oude weg van mythe en dynastie. Met zijn belgengedicht te Aalst, want ook daar nam hij deel, ging hij gelijktijdig de nieuwe weg op van geschiedenis en yolk. (10) Over Liederik hadden al verscheidene auteurs geschreven in de 17de en 18de eeuw : Joost Mattelaer, Jan Droomers, J. F. van der Borght. In de 19de eeuw inspireerde de held o.a. Ph. Blommaert, Pr. van Duyse, J. Berlant, J. J. Steyaert, J. A. de Jonghe. DE PRIJSUITREIKING De Catharinisten beleefden hun grote dag op zondag 14 januari 1810. De schouwburgzaal liep vol, op het podium zetelde plechtig de eed (het bestuur ) van het genootschap, en notaris Evit, depositaris van de wedstrijd, las het proces-verbaal voor. Tussen enkele toespraken door, waarover straks meet, werden voor de beide taalrollen drie prijswinna- ren bekendgemaakt. De gelukkigen ( of in minstens een geval van af- wezigheid een vertegenwoordiger ) stonden achter een deur of een gor- dijn dat ogenblik of te wachten, en terwij1 buiten een kanon vreugde- salvo's vuurde, de beiaard klepelde en de grote klok aan het luiden ging, kregen ze om beurten een medaille om de hals en een lauwer- kroon op het hoofd. Daarna kwam de voorlezing van hun werk. Terwiji vervolgens burgemeester Terlinden de genodigden ten stadhuize een verfrissing aanbood, werd het podium van de schouwburg herschikt voor een zangspel (1). Een feestmaal voor zestig personen en een bal beslo- ten de gevulde dag (2). De man die als groot laureaat in de Nederlandse dichtkunst krans en medaille in ontvangst mocht nemen was Pieter Joost de Borchgrave uit Wakken. Tweede was David de Simpel uit Staden en derde Augustijn Eugeen van den Poel, dorpsgenoot van de primus, en enkele maanden eerder in de actualiteit gekomen door de betwiste deklassering in de wedstrijd van Henckel in hetzelfde Aalst. Van dit drietal was alleen De Simpel niet opgedaagd. Broeckaert stuurde zijn medaille naar Dienberghe, die ze doorgaf aan graaf de Car- nin, beer van Staden, met winterverblijf te Brugge. Het was de bedoe- (1) Omtrent dit zangspel kondigden de Catharinisten in de Gazette van Gend van 11 december 1809 aan : „De heeren van het konstgenootschap gekent onder den tytel van les amis de la bonne foi van Brussel beloft hebbende die feest met hunne tegenwoordigheyd te vereeren, zullen ter dier gelegenheyd in onze schouw- burg een konstig zang-spel vertoonen ( ... )". Broeckaerts verslag aan Dienberghe ( zie volgende voetnoot ) zegt : , ( ... ) een schoon zangspel hetwelke door de hee- ren van het genootschap van goede trouw te Brussel gratis vertoond wierd ( ... )". Het betrof waarschijnlijk de Brusselse „ compagnie " De Goede Hoop. Zie C. de Baere, Het Nederlandsch tooneel te Brussel tijdens de regeering van koningWil- lem I (1815-1830), in: Eigen Schoon en De Brabander, XXVII, 1944, p. 45, 46. (2) MN 22, p. 286-287. Verslag van Broeckaert aan Dienberghe, 15 januari 1810. (69) 199 ling dat de graaf de bestemmeling, die te Staden in een van zijn eigen- dommen woonde, het metaal ter hand zou stellen (3). Over de Fransschrijvende laureaten hebben we het al even gehad. De winnaar van de eerste prijs, Philippe Lesbroussart, een jonge man van 29, had sinds kort de Aalsterse school van zijn vader verlaten en woonde nu als leraar te Gent, terwijl vader Jean Baptiste rond het tijdstip van deze proclamatie eveneens verhuisde, maar dan naar Brussel, waar hij tot hoogleraar was benoemd aan de nieuw opgerichte Keizerlijke Aca- demie. Jean Baptiste Lesbroussart, een geboren Fransman die in de Oosten- rijkse Nederlanden onder Maria Theresia een schitterende loopbaan was begonnen in het onderwijs, en die toen ook de onderwijshervorming van de overheid in een interessante publikatie had verdedigd (s), verdiepte zich al vroeg in de geschiedenis van zijn nieuwe vaderland, zoals ver- scheidene titels bewijzen (5). We vragen ons of of deze kenner van het Zuidnederlandse verleden als Aalsters schooldirecteur in 1807 niet be- trokken kon zijn geweest bij de keuze van het wedstrijdonderwerp De Belgen / Les Belges. Zoals laureaat Philippe Lesbroussart woonde ook de winnaar van de derde prijs, de jonge Pierre Benau, in Gent. De winnaar van de tweede prijs, de Henegouwer Adrien Jacques Joseph le Mayeur werd rond dat tijdstip benoemd in hetzelfde nieuwe Brusselse instituut voor hoger on- derwijs als vader Lesbroussart. Ook de twee destijds door Dienberghe geschonken borstmetalen von- den hun bestemming. Ze gingen naar de Nederlandse inzendingen met de beste geschiedkundige voetnoten. Een troostprijs bijgevolg voor (3) MN 22, p. 244, 301. De Simpel had geluk dat in het wedstrijdreglement geen sprake was van verplichte aanwezigheid op de prijsuitdeling. Zo'n verplich- ting was bij de toenmalige rederijkerswedstrijden regel. Het duidt op een moderne geest vanwege de inrichters, dat ze van die regel afweken. (Zo verviel automatisch ook de klassieke kamervraag. ) (4) J. B. Lesbroussart, De l'aucation belgique, ou Re-flexions sur le plan d' e-tu- des, adopte- par Sa Majeste- pour les Colleges des Pays-Bas autrichiens, ... Brussel, Lemaire, 1783. (5) Hij bezorgde te Gent een heruitgave van de Annales de Flandre van d'Ou- degherst (1789 ). Rond dezelfde tijd schreef hij o.a. Projet d'une nouvelle histoire du comte- de Flandre, waarin hij historische kritiek leverde, o.a. op wat de kronie- ken beweerden aangaande de Forestiers (o.w. Liederik de Buck). Zie over de ac- tiviteit van J. B. Lesbroussart onder het Oostenrijks Bewind : J. Smeyers, Vlaams taal- en volksbewustzijn, p. 270. 200 (70) pastoor De Clerck van Denderwindeke, en met hem werd ook zekere Bataille, brouwer te Avelgem, voor zijn voetnoten beloond (6). * De eerste redenaar van de dag was Karel Broeckaert geweest. De aan- hef is nog het horen waard : , In den stond dat alle kunsten en wetenschappen hunne poogingen verdobbelen om het roemrugtigste tydperk der geschiedenis met de eeu- wige kransen hunner ontdekkingen te omstringelen, en het nakomeling- schap met verbaestheyd te doen bewonderen hoe hoog het vernuft kan klimmen, wanneer het op arendsvlerken den geleygeest, die onze we- reld een nieuw wezen gaf, wilt nazweven, en een gedeelte van zyne on- sterfvelykheyd herlangen (7), wilde onze maetschappy die in de gulden tyden van Philippus den Goeden (8) zoo aenzienlyk was, en zedert (9) zoo vele eeuwen van rampen en wederwaerdigheden overleeft heeft, ook een kleyn kransken vlegten dat tot de groote keten der gebeurtenissen zoude mogen ingeschakelt worden. Hiertoe besloot zy in haere buyten- gewoone vergaederinge van den 15 van Slagtmaend (10) 1807 alle de nog in wesen zynde genootschappen voor dicht en tonneelkunde op een viervoudige (") pryskamp uyt te noodigen. " Na een vrij onvolledige opsomming van de hinderpalen waarmee te kampen was geweest en een dankwoord voor de niet aanwezige Dien- berghe, volgde dit slot, een merkwaardig getuigenis van wat aan nati- onaal gevoel heeft geleefd in de man die hoogstwaarschijnlijk voor de keuze van het NA, cdstrijdonderwerp verantwoordelijk was (12): (6) MN 22, p. 177-178. (^) Herlangen : verkrijgen. Met geleygeest is Napoleon bedoeld. (0) Filips de Goede, hertog van Bourgondie, bekend als eenmaker van de Ne- derlandse gewesten (regeerde van 1419 tot 1467 ). (9) Zedert (sedert) betekent bij Broeckaert doorgaans sindsdien. (1") Slagtmaend : november. (11) Viervoudige prijskamp. Het programma van 15 november 1807 sprak van een drievoudige wedstrijd (toneel, Nederlandse dichtkunst, Franse dichtkunst ). Tot viervoudig kwam de spreker waarschijnlijk door de toneelgenres drama en zangspel voor twee te tellen. (12) MN 22, p. 288-293. Het door ons aangehaalde slotgedeelte werd al gedeel- telijk gepubliceerd in : J. Smeyers, Achttiende-eeuwse en vroeg-negentiendeeeuwse Zuidnederlandse manuscripten... , p. 255, en in: Id., GLN, VI, p. 396. (71) 201 , Hooggeachte Kunstbroeders, gy die deel in onzen letterstryd geno- men hebt en aen uw vaderland een gedenkzuyl hebt opgeregt waervan de afgeloopen eeuwen geen voorbeeld opleveren, gy die door het zin- gen van den heldenmoed, aerd en schranderheyd der Belgen uwen ey- gen naem onsterfvelyk maekt, verdobbelt uwen yver voor de voortplan- ting der konst, betragt boven al de ongeschondentheyd onzer moeder- tael te behouden, en zyt zeker indien dikwyls onze dichters op vader- landsche voorwerpen zig beoeffenen, dat de zuyvere zeden onzer voor- ouderen, die de Romeynen overleeft en de sterkste dwingelanden wederstaen hebben, noyt zullen uytgeroeyt worden, ja dat tot aen het laetste der tyden onze naneven trots op hunne geboorte voor het oog al- ler volkeren zullen mogen uytroepen : wy, wy zyn Belgen. " Sprekers opvatting omtrent ongeschondenheid of zuiverheid van taal en zeden is de echo van gedachten die een generatie vroeger ook door een Willem Verhoeven onder woorden waren gebracht ("). Het is merkwaardig hoe Broeckaert die zo nodig te beveiligen zeden doet op- klimmen tot voor de Romeinse overheersing, wat als de logica zelve uit- mondt in de slotverzuchting dat onze mensen tot het einde der tijden diezelfde Belgen dienen te blijven. Een puur stuk goudentijdperkmy- the, waarin de hedendaagse onderzoeker zich niet kan verplaatsen zon- der een aanzienlijke vracht kennis omtrent de geschiedkundige symbo- len van de negentiende-eeuwse Vlaamse Beweging van zich te hebben afgeschud. Tot slot merken we op, dat achter de formulering , en de sterkste dwingelanden wederstaen " ongetwijfeld velen een zinspeling op keizer Napoleon zullen zoeken. Het bedoelde stukje toespraak lijkt inderdaad maar geheel tot zijn recht te komen wanneer men er de doortrekking in ziet van de vroegstbekende vreemde overheersing, i.c. de Romeinse, tot die van de eigen tijd. De aanwezigen hoorden vervolgens J. B. F. Hoffmans' Aenspraek by de uytdeeling der Eer-pryzen in vierentwintig kwatrijnen : •••• De midden-eeuw herleeft, wanneer m'op land juweelen Apollos zoonen zag verciert met 't eer metael, Wanneer gansch nederland daer in om stryd wou deelen, (13) Zie R. F. Lissens, In het brongebied van de Vlaamse herleving..., vooral p. 203 e.v. 202 (72 En ieder roemde op zoo schoonen zege-prael. Die kunst-min, schoon gebluscht, door binnenlandsche krygen, Door ramp van 't vaderland, was dog noit uytgedooft ; De burgers des Olimps die schenen wel te zwygen, Maer noit wierd vlaendersch jeugd van haere harp berooft. Z'haelt adem, overal bloeid weer die kwynend iever, Wyl ook onz' maetschappy des neerlands dichters nood Te zingen Belgis Kroost,... • • • o Barden onzer eeuw ! gy hebt naer eysch gezongen Grootvaders oude deugd, den roem van Nederland ; • • • De termen Nederland (sch), Belgis ( en Belgen ), Vlaenderen ( naast Vlaendersch ) zijn, zoals bij meer auteurs uit die tijd, door elkaar ge- bruikt. De dichter handelt in een historisch overzicht eerst over het niet meer te achterhalen begin van ons volksbestaan, en vervolgens over de wel- gekende „ kloekste van de Gallen'' (naar Caesars woord) en hun strijd tegen de Romeinen. Daarop komen de kruisvaartheld Godfried van Bouillon en de in Gent geboren Keizer Karel op het voetstuk. De vrijheidsstrijd tegen Filips II en Alva wordt niet uit de weg ge- gaan, en de auteur kiest in het volgende fragment van zijn aenspraek tot de gelauwerden duidelijk de zijde van de opstandelingen : Uw vindingryk pinceel verbeeld ons naer het Leven Der oud'ren vryheyds-min, hun dorst naer helden-daen, Die 't spaensche juk verbrak, den grooten Phlips deed beven, En 't monster Alba durfd' manmoedig wederstaen. Na een eresaluut aan Egmont en Hoorn vestigt hij vluchtig de aan- dacht op koophandel, landbouw, kunsten en wetenschappen in verle- den en heden, om de deelnemers vervolgens te verzekeren : Uw kunst bouwt 't vaderland, voor alle na-geslachten Een eer-zuyl, die den tyd uyt eerbied voor u spaert ; Een pronk-stuk, 't welk uw' naem voor altyd zal doen agten, Zoo lang ons land en tael bestaen zal op der aerd. Een aantal kerngedachten zijn geput uit de inzendingen van De Borch- grave en Robyn. De dertig inleidende verzen, en de twintig die het ge- heel afronden, zijn onmiskenbaar schatplichtig aan het begeleidend ge- dicht dat eerstgenoemde, zoals hij ook als deelnemer aan andere dicht- wedstrijden placht te doen, aan zijn inzending had toegevoegd. Ook de opsomming van tegen de Romeinen strijdende Belgen, Godfried van (73) 203 Bouillon en Keizer Karel verraadt invloed van Wakkens veelgeprezen puikpoeet. De acht verzen waarin de strijd tegen Spanje wordt behandeld zijn anderzijds zo goed als zeker geinspireerd door Pieter Johan Robyn. Hij is althans de enige Nederlands schrijvende deelnemer, voor zover we we- ten, die de bedoelde gebeurtenissen in noemenswaardige mate heeft uit- gewerkt. Dat Hoffmans een aantal elementen zo duidelijk overnam uit het werk van de beste kandidaten is de logica zelve, want hen spreekt hij de hele tijd in de tweede persoon aan. Hij legt hun bij wijze van hulde hun eigen woorden in de mond. Interessant is voor ons uiteraard dat hij dit lofdicht dus geschreven moet hebben men nog vaststond dat naast De Borchgrave ook Robyn zou worden bekroond. Het mag zeker merkwaar- dig worden genoemd, dat het stuk in de wedstrijdbundel werd opgeno- men zonder aanpassing aan de nieuwe situatie die door Robyns verwij- dering was ontstaan. We durven niet verzekeren of Hoffmans ook heeft geplukt uit de in- zending van nog een derde dichter. De veronderstelling dat hij dat ge- daan heeft, klinkt op het eerste gezicht aannemelijk, maar we herken- nen niet direct brokstukken of ideeen uit het werk van De Simpel of Van den Poel. We hebben wel de indruk dat de Aalstenaren zowel op de Nederlandse als op de Franse taalrol twee werken, en geen drie, bo- ven alle andere hebben gewaardeerd ( met name enerzijds De Borgh- grave en Robyn, anderzijds Lesbroussart en Le Mayeur ). * Als laatste spreker nam de 26-jarige Gentenaar Jean-Baptiste Wallez het woord in het Frans. Deze leraar aan het Lycle van zijn vaderstad, col- lega dus van Philippe Lesbroussart, prees het proclamatiefeest als lets unieks in de geschiedenis der letteren : voor de allereerste keer liet al- hier een literair genootschap werk van eigen bodem beoordelen door een jury die niet was samengesteld uit Zuidelijke Nederlanders. Hij weidde daarop even uit over de bloei van de Nederlandse dicht- kunst (la poisie Belgique) in de periode die voorafging aan wat hij bestempelde als de Spaanse tyrannie (14). (14) ,, ...avant que la tyrannie Espagnole eilt enfante la liberte Batave" (p. 1) 204 (74) Een politieke en godsdienstige scheidingsmuur tussen ons en het noor- den van Nederland, de gewapende invallen van de Fransen en de vreed- zame opmars van hun onweerstaanbare taal, dat waren volgens hem vanaf de tijd der aartshertogen ( begin-17de eeuw ) tot rond het einde van de regering van Lodewijk XIV ( begin-18de eeuw ) de oorzaken van het verval van rederijkerij en letterkunde. In de loop van de 18de eeuw, en onverminderd tot op heden, worden de Nederlandse taal en dicht- kunst in Vlaanderen gelukkig weer met alle zorg gecultiveerd, zoals de Catharinisten hier op schitterende manier demonstreerden (15). Na dit alles hernam de spreker wat hij in de aanhef van zijn rede had aangestipt, om daarmee te beklemtonen dat van al het goede dat van het Aalsterse genootschap gezegd kon worden, niets zo voortreffelijk was als het openstellen van zijn dichtwedstrijd voor de Franse taal (16). (15) „ Mais pendant le siecle qui vient de s'ecouler, et de nos jours sur-tout, la Belgique a vu renaitre la sollicitude des veritables amateurs de la langue et de la poesie flamandes. ...Fideles aux lois de vos fondateurs, vous avez fait, Messieurs, de la langue de nos aieux, l' objet d' une etude et d'un soin constans. Des prix an- nuels sont offerts, par vous, aux successeurs de nos anciens poetes Belges : et sou- vent vainqueurs vous memes dans les concours nombreux ou tous les corps litterai- res repandus dans ces provinces sont appeles, par les Academies flamandes, a dis- puter la couronne poetique, vous recevez des villes voisines l'hommage di5 au ta- lent de rivaux qui, a leur tour, en ce jour solennel, deviennent juges et dispensa- teurs de la gloire. Nos deux collegues qui ont ouvert la seance (de spreker bedoelt Broeckaert en Hoffmans die voor hem her woord hebben gevoerd) pouvaient, mieux que moi, vous parler de la litterature nationale dont vous avez hate les progres. Le premier a ete admis dans le sein de l'academie Batave et associe a l'Institut royal (hiermee nam Broeckaert o.i. zijn wens voor werkelijkheid): ils ont ete couronnes l'un et l'autre dans plusieurs Concours : " (p. 3-4 ). ) „ Parmi tant de titres que vous vous etes acquis, Messieurs, a l'estime de (16, vos concitoyens, it n' en est point de plus glorieux que l'heureuse innovation dont vos statuts n'avaient pu prevoir la necessite, mais dont les esprits justes et eclaires, libres de toute prevention, devaient s'empresser d'accueillir l'idee. Devenus fran- cais, vous avez souhaite que cette nouvelle partie du grand Empire, l'une des plus fertiles, remarquable par l'industrie de ses habitans, par le commerce, par les ma- nufactures et par une agriculture parfaite, se distinguat egalement par des produc- tions litteraires dans la langue que nous avons revue de la victoire et de la politi- que ; vous avez voulu fixer sur nous l' attention de nos freres adoptifs : grace a vos soins genereux, nous pouvons dire aux francais de l'ancien territoire : et nous aussi, nous savons &rife la langue de Racine et de Voltaire " (p. 4-5 ). Uit dit citaat words wel definitief duidelijk, dat de Catharinisten hun wedstrijd voor de Franse taal hebben opengesteld zonder daar door de autoriteiten toe ge- dwongen te zijn. (75) 205 Een nieuwe historische terugblik diende dan om aloude uitingen aan te halen van Franstaligheid in onze streken. Prinsen, edelen, geleerden en staatslieden plachten volgens hem bijvoorbeeld al vanaf de twaalfde eeuw naar die taal te grijpen. Toegegeven, vijftien jaar terug kostte het hemzelf veel inspanning om ze op zijn beurt onder de knie te krijgen, maar het resultaat loonde volgens hem de moeite (17). Deze met zijn taalkennis zo gelukkige feestredenaar stond model, toen Van der Elst schreef dat de rederijkerskamers onder het Keizerrijk werden „ ingeschakeld in de Franse propagandapolitiek " : „ Franse agenten ziet men op rederijkersfeesten optreden als propagandisten voor de verfransingspolitiek ; zij voeren er het woord als feestrede- naars " (18). Dat Wallez de Franse taal stond op te hemelen is onloochenbaar, maar op grond daarvan hoeft hij nog niet als Frans agent te worden bestempeld, en van inschakeling van de rederijkerskamers in de Franse propagandapoliti ek kan geen sprake zijn, daar in de geschiedenis van de rederijkerij tijdens de Franse overheersing, met meer dan veertig gekende dichtwedstrijden voor dichters uit heel Vlaanderen, deze toespraak een volstrekt uniek geval is ( tenzij ook Norbert Cornelissen met zijn rede- voering op de Gentse Fonteinistenwedstrijd van 1812 als Frans agent zou zijn opgetreden, wat in ieder geval nog of te wachten valt ). Een tweede door Van der Elst naar voren gebracht argument, inhou- dende dat naast ieder Nederlands stuk ook een Frans stuk moest wor- den opgevoerd of voorgedragen, is al eerder in onze studie ongegrond gebleken. * (17) „ Cependant, cette langue qui allait devenir la notre, etait encore pour nous, it y a quinze ans, un objet d' etude que l' education nous presentait, a l' age ou Rome et Athenes commencaient a ouvrir pour nous les immortelles archives de la Science et du Genie. Desormais, unis par les memes lois, nous le serons par la meme langue ; elle n'a pas ete celle de notre enfance, mais route une generation, jeune encore et form& aux ecoles nouvelles, l'a proclamee la langue de nos rela- tions sociales" (p. 6-7 ). (18) F. van der Elst, De Lof der Belgen..., p. 162. In eenzelfde richting inter- preteerde ook Deneckere Wallez' toespraak : , Sous l' impulsion des autorites, on introduisit l' etude du francais dans les principales societes de rhetorique " (zie M. Deneckere, Histoire de la langue franfai se dans les Flandres, p. 255, waar bewijs- voering geheel ontbreekt). 206 (76) Wat Wallez daar kwam vertellen contrasteert zo sterk met de strekking van Broeckaerts rede dat de vraag rijst hoe twee zo uiteenlopende stel- lingnamen op eenzelfde manifestatie naar voren konden worden ge- bracht. Die vraag kunnen ook wij niet beantwoorden. Wel hebben we nog niet eens het sterkste staaltje geciteerd, met name Wallez' uitroep : „ it n'y a plus de Belges " (19). Onder het Verenigd Koninkrijk als drukker en uitgever in Den Haag gevestigd, zou hij het land uitvluchten om to ontsnappen aan een sanctie voor overtreding van de perswet. Hij kreeg na de scheuring een functie op de Belgische ambassade in Londen, waar Sylvain van de Weyer met grote luister resideerde. Acht jaar later nam hij , in de mening dat een pro- motie hem was onthouden, ontslag, en bestookte vervolgens vanuit Parijs zijn vaderland met wrokkige pamfletten tot zijn dood in 1847 (20). * We keren nog even terug naar zijn toespraak omdat hij daar een uitval in deed tegen de auteur van een anonieme brochure, verschenen in 1808, waarin „ de meest eerbare schrijvers van de Zuidelijke Nederlan- den ' op een schandelijke manier waren onder handen genomen. Hij gispte die publikatie om haar beledigende taal, haar sarkastische toon en haar insinuaties. We vragen ons of of hier niet de aantijgingen wa- ren bedoeld waartegen het bestuur van de Catharinisten op 24 maart 1808 protest had aangetekend, en waaromtrent we al hebben veron- dersteld dat het een zoveelste initiatief van F. D. van Daele betrof (21). (19) „Mais que dis-je, le nom Belgique ? Il n'y a plus de Belges. Nous sommes Francais autant que les habitans de la Bretagne, de la Bourgogne, de la Franche- Comte et de la Lorraine, unis a la France a des ιpoques moins recentes, mais stran- gers, comme nous, pendant des siecles, a ce grand Empire ou viennent se confon- dre tons les etats qui touchaient a ses limites" (p. 17). (20) R. Demoulin, J. B. Wallez, in: BN, XXVII, 1938, k. 76-79. (21) Zie hoger, hoofdstuk Steun uit Brugge. De passage in kwestie bij Wallez : „( ... ) Et ce scandale unique nous ne le verrons plus se reproduire. L' oeuvre de la sottise a ete ecrasee ; les injures, les sarcasmes, les fausses allegations de la mauvaise foi, repousses par la raison victorieuse et par les argumens irresistibles du savoir et de la logique, ont valu a l' auteur de la premiere diatribe deshonorante pour no- tre litterature le mepris de ses concitoyens. S' it s' agite encore, it n'osera plus... " Hierbij in voetnoot : „L' auteur d'une brochure publiee en 1808, oil l' on dechire sans raison les Ecrivains Belges les plus estimables. ' (p. 11-12). DE TWEE BUNDELS Op die feestelijke veertiende januari kwam rond de middag een aantal wedstrijdbundels aan van bij de drukker te Gent (1). Het duurde ech- ter nog tot donderdag de vijfentwintigste vooraleer in de Gazette van Gend onder de titel Leeskundig bericht een eerste aankondiging ver- scheen voor de beide bundels, de Nederlandse en de Franse : „ ...Deze beyde boek-deeltjens bevatten de belangrykste gebeurtenis- sen onzer jaerboeken, en de aengelegenste omstandigheden die betrek- king hebben tot den aerd, de schranderheyd, zeden, konsten en weten- schappen der Belgen ; en daer de voornaemste dichters van het Neder- land hunne poogingen vereenigt hebben om den lof hunner voorvade- ren na verdiensten op te haelen, mag men met recht van deze twee werkjens zeggen, dat noyt in de afgeloopene eeuwen een schoonder ge- denkzuyl voor ons vaderland is opgerecht geworden " . * De Nederlandse bundel (2) bevat vooraan een afbeelding van de ver- eerde grootheid uit eigen midden Willem Caudron ( Aalst 1607-1692), en een aantal Latijnse epigrammen, waaronder de namen prijken van de beoordelaren Collin en Van den Gheyn. De ware auteur was pastoor De Clerck van Denderwindeke (3). Een van deze epigrammen trok de aandacht van enkele auteurs omdat er een besef van de relatie tussen taal en zeden uit spreekt. Ze citeer- den slechts de eerste vier van het zes verzen tellende gedichtje (4) : Carmina sed merito quis te celebrabit, Alostum, Quum patriam gaudes sic decorare tuam ? Ut facis, 6 linguam Flandrorum perge fovere, (1) MN 22, p. 287. Broeckaert aan Dienberghe, 15 januari 1810. (2) Verzaemeling der Dichtwerken over de Belgen, door het aloude Gilden van Dicht- en Tonneel-kunde, gezeyd de Catharinisten in Aelst, gekroond in haere zit- tinge van den XIV van Lauwmaend MDCCCX. Gent, P. F. de Goesin-Verhaeghe, 1810, 4 + 24 + 16 +20 p. (3) Zie J. Huyghebaert, De Izegemse Rederijkers..., p. 215. (4) L. Nils, De ontwikkeling van de gedachteninhoud der Vlaamse Beweging tot 1914, 1955, p. 10 en F. van der Elst, De Lof der Belgen... , p. 168. 208 (78) Flandrorum mores si retinere cupis ! Virtutesque sequere, artesque et decora alta parentum : Exemplum serae posteritatis eris. (Wie zal u naar verdienste bezingen, Aalst, Nu gij uw vaderland zo overvloedig eert ? Blijf altijd voort de taal der Vlamingen koesteren Als gij de zeden der Vlamingen in stand wilt houden ! Volg de deugden, vaardigheden en roemrijke daden der voorouders na, En gij zult het verre nageslacht tot voorbeeld strekken. ) Hierachter komt de berijmde Aenspraek by de uytdeeling der Eer- penningen, vier bladzijden lang, zonder auteursnaam, geschreven door J. B. F. Hoffmans, en daarop volgen de drie bekroonde gedichten, ieder afzonderlijk gepagineerd. Dat van De Borchgrave beslaat 24 bladzijden (met inbegrip van twee bladzijden inleidende opdracht aan het organiserend genootschap en twee bladzijden voetnoten ). Het ge- dicht van De Simpel is 16 bladzijden lang, en dat van Van den Poel 20 Aileen de bekroonde gedichten zijn dus gedrukt. Dat was, waar- schijnlijk helemaal niet zo toevallig, een van de lastergeruchten geweest die de inrichters via de pers in maart 1808 hadden gemeend te moe- ten logenstraffen. Ze hebben allicht inderdaad gedroomd van een uit- gave met al de ingestuurde gedichten, naar het voorbeeld van de wedstrijden in Rumbeke in 1803, Hooglede in 1804 en Wakken in 1806, maar zoiets moet al vroeg onuitvoerbaar zijn gebleken, alleen al omdat de enkele tientallen ingestuurde werken met hun tussen de 300 en 500 varierend aantal verzen een al te omvangrijk geheel vormden ( en wellicht haalden heelwat meet deelnemers dan De Borchgrave, Van den Poel en Robyn het maximum van 500). Er is dus een kans verlo- ren gegaan om het nationaal gevoel in onze gewesten bij het begin van de negentiende eeuw te leren kennen uit een rijke voorraad literaire ge- tuigenissen. Opvallend aan de bundel is de ongelijke spelling van zijn onder- delen. De titel, het inleidend gedicht van Hoffmans en het dichtwerk van Van den Poe! zijn met ae gespeld, De Borchgrave en De Simpel hebben de spelling met aa verkozen. Dat betekent dat de winnaars van de eerste en tweede prijs het systeem van Halma of Winckelman hebben gevolgd, en de winnaar van de derde prijs dat van Des Ro- ches. Dat De Borchgrave , vanaf 1810 reeds de Hollandse spelling (aa) ge- bruikte " , is een van de vele onjuistheden die omtrent deze dichter de /4c-c. 0894- VERZAEMELINd DER DICHTIVERKEN OVER DE BELGEN, DOOR HET ALOUDE GILDEN VAN Dictr— EN TONNEE, RUNDE GEZEYD DE CATIIARINISTEN t,Zi AELS'f, viz"sliN411.3/0141TrlxcE V.AN DEN XIV TA'N LAUW;AEND • TOT GEND, Uyt de Drukkerye van P. F DE GDESIN.VERRAZGRSy' op dliougruorre N. 222. 1510. De bundel met de inzending van De Borchgrave, De Simpel en Van den Poe l 210 (80) ronde doen (5). Al in 1804 te Hooglede en in 1805 te leper schreef hij aa, zijn Aalsterse prijsstuk met aa is van 1808 en niet van 1810, hij zou in 1811 in de wedstrijd van Deinze ae schrijven en in 1812 in die van Gent opnieuw aa, hoewel de brieven die hij de inrichters van deze laatste prijskamp toestuurde weer met ae zijn gespeld (6). * De Franse bundel (7) bevat vooraan, net zoals de Nederlandse, het portret van de 17de-eeuwse Catharinist Caudron. De feestrede van Wal- ler neemt 18 bladzijden in beslag. Niet minder dan 43 bladzijden kreeg vervolgens Lesbroussart toebedeeld ( het gedicht : 1-21, de voetnoten : 22-43 ). Ook het werk van Le Mayeur valt met zijn 30 bladzijden vrij lang uit ( gedicht : 1-19, voetnoten : 20-30 ), en Benau's stuk beslaat 28 bladzijden ( gedicht : 1-21, voetnoten : 22-28 ). Zo is deze bundel met zijn ruim 120 bladzijden bijna dubbel zo om- vangrijk als de Nederlandse. De ijver van deze Fransschrijvende auteurs om met voetnoten te werken inspireerde Norbert Cornelissen, dezelfde van het feestlied bij de bekroning der Fonteinisten in de toneelwedstrijd van 1808, tot een van die leuke opmerkingen waarvoor hij een zekere faam genoot (8). (5) De bron van dit gerucht : J. (d.i. Ivo) de Borchgrave, Inleiding tot Gedich- ten van De Borchgrave, 1861, p. LVI. Overnamen o.a. bij J. 0. de Vigne, De Zuidnederlandsche Schnivers van het tijdstip der Fransche overheersching..., p. 11; H. J. Elias, I, p. 162. (6) De Borchgraves brieven aan De Fonteine (Gent) in 1812 waren „sterk vol- gens Des Roches" gespeld. - Ada Deprez, Uit het archief van De Fonteine. Pieter Joost de Borchgrave en De Fonteine : een pennetwist uit 1812, in : JF, XVII (nieuwe reeks : 9), 1967, p. 141-142. (7) Recueil des poemes couronnis par la Societe littiraire Bite des Catharini stes, a Alost dipartement de l'Escaut, dans sa seance du XIV janvier MDCCCX. Gent, P. F. de Goesin-Verhaeghe, 1810, 18+ 43 + 30 + 20 p. Deze Franse bundel werd besproken in : Journal de l'Empire (Parijs), 17 augustus 1810. (8) In Cornelissens feestlied La Flore d' hyver, cellbrie a Gand, le 6 Fivrier 1810 (gedrukt, 4 p., UB Gent, G 8733/27). DE GELAUWERDE DICHTERS VAN DE BELGEN Pieter Joost de Borchgrave, 52 jaar en ontvanger van de directe belastin- gen te Wakken aan de Mandelmonding, als dichter herkenbaar aan het devies Myd altyd Nyd, betoogde in de inleidende verzen van zijn Bespiegeling over de Belgen (zo klonk inderdaad de door hem gekozen titel ), hoe hij niet , langs een fabelweg ' tot de verste oudheid zou trachten door te dringen. Dan had hij in weinig tijd veel bijgeleerd, want pas in 1806 had hij, in zijn Oorsprong der Belgen, de geheel ver- zonnen versie van Marcus van Vaernewyck (1518-1569) nagevolgd om- trent de stichting van de stad Belgis door de Trojaanse held Bavo (1). De meer wetenschappelijke weg kan hem gewezen zijn door Jacob Goethals-Vercruysse, de Kortrijkse industrieel en bibliofiel die hij van op de schoolbanken moet hebben gekend, en die vooral faam heeft ver- worven als pionier van de studie van de Guldensporenslag bij Kortrijk op 11 juli 1302 (2). De dichter heeft ter voorbereiding van zijn deel- name aan de wedstrijd de geleerde man opgezocht en met hem gecor- respondeerd (3). Onder een motto naar Ovidius ( , Het is een loffelyken arbeid / De daaden des Vaderlands te verhaalen ' ) en zinspelend op de Roomsche Monarchy door Abraham Bogaert ( Amsterdam, 1700 ) steekt De Borch- grave van wal : Laat Bogaerts schrandre veer aan Berg en Tiber-zoomen, Den roem van Romlus vest, het trotsch en edel Roomen, Vry schetsen vol van zwier, in keur van heldendicht, Ja, Roomens Monarchy doen schittren in 't gezigt : (1) Oorsprong der Belgen (in: Gedichten van De Borchgrave, p. 187-196). Hier voorzien van het jaartal 1806. Dateringen blijken in deze uitgave wel eens on- betrouwbaar te zijn. Als het jaartal 1806 klopt, rijst de vraag of dit gedicht de or- ganisatoren te Aalst in 1807 , De Belgen I Les Beiges ' heeft doen kiezen. (2) Zie hoger, hoofdstuk Belgen en Vlamingen. (3) Enkele brieven van De Borchgrave aan Goethals m.b.t. de belgenwedstrijd in : SB Kortrijk, Brieven Goethals-Vercruysse, bundel C. Een ervan is afgebeeld in : 0. de Borchgrave, Petrus Judocus de Borchgrave Vlaamse Rederijker, Wakken 1758-1819, in : Wakken herdenkt, 1963, p. 123. Een uittreksel : , Aangezien myne werking voor Aelst in de eerste dagen moet voltrokken worden verzoeke ik op alle vriendschap my eene kleyne note te laeten toekomen van de aen my opgegevene groote onzer Belgen om daer van in de aenteekeningen te konnen gewaeg mae- ken. " ( Het ging hier om Verbiest, Griffoen en Van Busbeke ). Zia (8 2) Ik zing, ontvlamd van drift, myn' dierb're landgenooten ! Ik zing het heldenbloed, waar uit ik ben gesprooten! Kortom, ik zing den Belg, zyn onverschrokken trouw, Zyn kunst, zyn koopmanschap, zyn land- en akker-bouw. •••• Wat bier aan , daaden des Vaderlands ' op volgt is niet zeer uitge- breid : de strijd tegen de Romeinen, de kruistochten ( met Robrecht II van Vlaanderen, Godfried van Bouillon en Diederik van den Elzas ), de Guldensporenslag, Keizer Karel, en daarbij alleen nog het dapper ge- drag van landgenoten die in Franse legerdienst de jongste jaren de hoogste onderscheiding (het Cordon de la Legion d'honneur) wisten te verwerven. Het handvol verzen dat over de Slag der Gulden Sporen handelt, ove- rigens al door veel auteurs geciteerd, is voorzien van een verwijzing naar Dewez, die zopas zijn boek over de geschiedenis van de Zuidelijke Ne- derlanden had op de markt gebracht. De Vlaamse overwinning van 1302 was daarin, geheel volgens de traditionele Franse versie, voorgesteld als het resultaat van een onwaardige list (4). De verwijzing naar deze au- teur doet vreemd aan, omdat het gedicht die antivlaamse voorstelling der feiten volstrekt niet volgt, en omdat we al weten dat de dichter te Kortrijk de man had geraadpleegd die met de fransgezinde versie heeft afgerekend (5). Hier volgen De Borchgrave's bedoelde (armtierige ) verzen : Men vliegt, ontzelfd van woede, in d'armen van de dood : Een kenmerk, uit wat bloed onz' Belgen zyn gebooren ! Een' luister, dien het goud, de vier paar duizend spooren, ontrukt met eigen hand aan Vrankryks ruitery, Hoe schoon, hoe luisterryk, zet allen luister by. Wat een afstand had de dichter ogenschijnlijk afgelegd, toen hij, wel- licht kort voor zijn schielijk overlijden ( 18 19 ), zijn dichtwerken met het oog op een bundeling herzag en „ Frankrijks ruiterei " (sic) deed rijmen op , uw Vaderland wierd vry ! " (6). In werkelijkheid greep hij met () „ ...ils (les Flamands) avaient recouvert ce fosse de branchages et de gazon, et ils avaient employe les nuits a cet ouvrage pour cacher leur ruse aux ennemis. " - L. D. J. Dewez, Histoire ginirale de la Belgique, III, 1806, p. 84. (5) J. Goethals-Vercruysse, Jaerboek der Stad en Oude Casselry van Kortryk, verzameld uyt menigvuldige auteurs en hand-schriften. Kortrijk 1814. (6) Gedichten van De Borchgrave, 1861, p. 225. Op deze tekstwijziging werd gewezen in : J. Smeyers, Vlaams taal- en volksbewustzijn..., p. 380. (83) 213 deze wijziging terug, over de napoleontische en republikeinse tijdvak- ken heen, naar zijn vrijheidsverheerlijking van 1790, toen hij, in het ka- der van de opstand der Zuidnederlandse gewesten tegen keizer Jozef II, de guldensporenhelden Breydel en De Coninck (naast Artevelde) had opgeroepen als strijders voor de politieke onafhankelijkheid (7). * Wat vrijheid voor onze Wakkense dichter onder het regime van Napo- leon betekende, lijkt ons onmogelijk te definieren. We laten liever en- kele brokstukken volgen zonder ons te verliezen in speculaties : 'k Zie in dit moedig yolk, in die doorluchte telgen, Die met den ed'len naam, die met den naam van Belgen Door Caesar zyn beeerd, het overheerlyk bloed, Waar aan ons Vaderland zyn' oorsprong danken moet. Gelyk de held're zon, met donkerheid bedoken En na een lange wyl, aan 't sterflyk oog ontbroken, Haar goud en hemelgloed spreid met een' nieuwen glans, Zoo gloort myn Vaderland, omzwagteld met een krans Van eik, van mirthegroen en kraakende eerlauwrieren : Zoo schitterd zynen moed, in schaduw der banieren, Die zich van agter 't gaas der tydsgordynen wont En tot dit heuglyk uur ons vrye ziel bewoont. , Dit heuglyk uur" betekent de dichtwedstrijd van Aalst. (7) „Zich vereen'gend met de Franken / Schudt de Belg 't Roomsch knegt- schap af: / Dra doet Frankryk's yzren staf / Op myn voorvaders grond op nieuw de Vryheyd wanken. / Nieuwe helden ryzen op : / Breydel, Koninck, Artevelde / Morzlen 't jok dat burgren knelde ; / Doch, trots hun bloed, stygt nog de Tyranny haar kop. / / Als een speelbal van het lot, / En van hand tot hand geworpen, / worst'lend maer nooyt onderworpen, / Zagt gy, o Belgenland ! uw tael en naem bespot. / Spagnie, Frank- en Oostenryk / Gordend om uw' hals hun keten, / Krenkten vryheyd en geweten, / En streden, eeuwen lang, voor uw gemarteld lyk. " - Ode aen de Vryheyd, met jaartal 1790, in : Gedichten van De Borchgrave, p. 66-70. Zie A. Viaene, Vaderlandse verzen van P. J. de Borchgrave, 1790-1810, in : Biekorf, 1955, p. 223-224 ; W. Muylaert, Sporenthematiek in de Zuidneder- landse dichtkunst voor Consciences „Leeuw van Vlaanderen" (1838) , in : Het Brugs Ommeland, XVII, 1977, p. 209-211. 214 (84) Geen ' Albe, geen' tyran, geen' snooden Attila, Dat schrikdier van zyn' tyd, die well' van ongena (•• ) Konde aan onz' Heldenschaar noch schrik noch yzing geven. Deze vermelding van Alva en Attila heeft al iemand de opmerking ontlokt dat De Borchgrave , ter nauwernood een blad voor de mond nam om op Napoleon af te geven " (8). Wij zijn veeleer van mening dat, als hij bier inderdaad de Franse keizer op zijn nummer wou zetten, hij dat nauwelijks met een groter blad voor de mond had kunnen doen. Maar aan afgeven op Napoleon zal onze letterlievende belastingontvan- ger, benoemd door het Franse bestuur, wel niet in de verste verte heb- ben gedacht. Hij rondt zijn overzicht van vaderlandse heldendaden lie- ver af met een eresaluut aan volksgenoten, die in dienst van Napoleon de hoogste Franse militaire onderscheiding hebben behaald. Dit is dan wel de konsekwente uitkomst van een korte passage die was gewijd aan het feit, dat Belgen destijds dienst hadden genomen bij de Romeinse troepen. Niets wettigt het kommentaar van Blommaert bij de gedichten die De Borchgrave en de verder te bespreken Robyn naar Aalst hadden gestuurd : , Het was eene enkele stem, welke zich uit het midden der Natie tegen de overheersching verhief, en de gevoelens der gansche be- volking te kennen gaf; gevoelens welke eenige jaren later den Belg de wapenen in de hand gaven, om, ter behouding zyner onafhankelykheid, te Waterloo zoo moedig te stryden ' (9). Latere auteurs namen dergelijke interpretaties des te gemakkelijker over omdat het door kleinzoon No geschetste portret van De Borchgrave ( 1861 ) in dezelfde lijn lag. De dichter verschijnt daar bijvoorbeeld als iemand die in zijn streek een gewapende opstand tegen de Franse be- zetter organiseerde, en die om zijn notoir antinapoleonisme aan opeen- volgende huiszoekingen heeft blootgestaan. We blijven maar liever op bewijzen wachten. * (8) Th. de Ronde, Het tooneelleven in Vlaanderen door de eeuwen heen, 1930, p. 145 () Ph. B(lommaert), Karel Broeckaert , in : NLJ, 1837, p. 129. Bijna letterlijk herhaald in : Id. , De Nederduitsche Schryvers van Gent, 1861, p. 184-185. (85) 215 Bij het hierboven aangehaald vers , Geen' Albe (Alva), geen' tyran... " zullen Collin en Van den Gheyn wel de wenkbrauwen hebben gefronst, maar buiten deze luttele woorden is de dichter de godsdienststrijd en de scheuring der Nederlanden uit de weg gegaan. De voor de hand lig- gende werkwijze voor een katholiek die een protestantse jury niet voor het hoofd durfde stoten, en die desgevallend naar buiten wilde komen met een bekroond dichtwerk dat ook zijn geloofsgenoten aangenaam kon zijn. Zijn roomse gezindheid uitte zich liever met minder contro- versiele materie, bijvoorbeeld to vinden in de katholieke universiteit van Leuven of bij enkele geloofszendelingen, onder wie streekgenoten uit Pittem en Kortrijk, met name Verbiest en Griffoen (waarvoor weer Goethals-Vercruysse de nodige inlichtingen had verstrekt ). Deze vijfhonderd verzen Lange Bespiegeling over de Belgen eindigt aldus : Ga voort, 6 Lang berucht, 6 glorieryk geslagt ! Toon uit wat heldenbloed, wat stam gy zyt gesprooten, Bezoedel noit den naam der vroegste landgenooten, Zoo zal den ed'Ien Belg, met onverwelkb're blaan, By 't laatste nageslagt, nog in zyn grootheyd staan. * Met die vroegste landgenoten treedt nog eens aan de dag hoe letterlijk de Belgen uit de opgave werden geidentificeerd als het yolk van acht- tien en meer eeuwen geleden. Hedendaagse lezers zullen de Wakkenaar met meer genoegen volgen als hij rustieke paden inslaat, zolang hij tenminste niet dat agronomisch comparatisme beoefent waarin vertegenwoordigers van cultuurarme na- ties zich specialiseren. Dat onze landbouwvoortbrengselen de overzeese produkten over de hele lijn overtreffen, is een redenering die in bijna alle inzendingen haar plaats heeft gekregen, en het doet hier niet veel ter zake dat de Vlaamse landbouw toen inderdaad op een zeer hoog peil stond, want het blijft appelen met citroenen vergelijken : o Veld ! 6 lust-prieel ! 6 Eden onzer dagen ! Waar voert gy mynen geest door uw aanvallig schoon, Het geen van plant tot plant zoo cierlyk staat ten toon ! Hier ziet men 't goud-geel graan en oog en geest verrukken ! 't Gewigt van zyne bloem doet aar en halem bukken En blinkt door 't donzig vlies, dat haar besloten houd ! 216 (86) Daar ziet men een gezigt, een' stroom van golvend goud, Een uitgestrekte vlakt' schier zonder perk of paalen, Met ryp en ryzig vlas, in vollen luister praalen. Ginds levert ons het veld een koolzaad schildery, Zoo heerlyk voor natuur, zoo nut en vol waardy Die overvloeit en giet een zee van oliedroppen, Terwyl de klimmend' hopp' haar' groene malsche toppen Voert hutslend langs de stang gedreven door de lugt. o Ciersel van het veld ! σ wonderbaare vrugt ! Wie zal, hoe afgerigt, de duist en duizend bellen, Geslingerd door elkaar, aan uwe ranken tellen ! Myn Zangster moet verrukt in uwe reien staan, Omschaduwd van uw groen, en schoon gepaarde blaan. Dat vry Oostindien zyn roem draage op muskaaden, Japan en Borneo met Kamfer overlaaden, Zich kroonen met de bloem van dit welriekend hout : Dat Tymor en Solor in 't schoone zandelwoud, Het geen hun eiland ciert, een trotschen toon doen hooren : Ja, dat America zyn kakauw sta to vooren, En Java zich verheffe in zyne koffy plant ; De vrugt, die 't lagchend veld van 't dierbaar Vaderland Verschaft uit zynen schoot, en reikt door duizend handen, Trotseert, in heerlykheid, die roostende Oosterlanden, Ja, streeft hun vremd gewas, hun heete specery, En geurig balsemhout oneindig ver voor by. * David de Simpel uit Staden, een veel krachtiger temperament dan de laureaat en twintig jaar jonger, had enkele jaren Franse legerdienst ach- ter de rug, gevolgd door een korte studieperiode in Eeklo onder leiding van een Franciscaner monnik die zijn aanleg enige ontwikkelingskans had gegeven. David las in die tijd naast Racine, Voltaire, Rousseau, Corneille en andere vermaarde Fransen ook Hollanders zoals Vondel, Cats, Abraham Bogaerd, Antonius van der Goes, Versteeg, Hoogvliet, (87) 217 Nomsz, Feitama en „ de klinkdichten van Agatha Deken en Maria Bos " (10). Hij wend De Borchgraves grote rivaal in de dichtwedstrijden. In leper, waar tegen 15 september 1805 de Verwoesting van Jeruzalem op de dag- orde stond, en waar de uitslag ook 1. De Borchgrave, 2. De Simpel luidde, had hij de winnaar, die gedrukte exemplaren van zijn prijsstuk ter plaatse uitdeelde of verkocht, in het publiek betrapt op plagiaat naar de Hollander Johannes le Francq van Berkhey (11). De Simpel stuurde zijn dichtwerk uit Staden naar Aalst onder de titel Lauwerdingende Vaarzen op de Belgen, en onder de rederijkers- kenspreuk Door Tyd en Vlyd. Hebben al vrij veel auteurs de guldensporenpassus in het gedicht van De Borchgrave opgemerkt, minder opvallend is een overeenkomstige (maar zo mogelijk nog nietszeggender ) passage bij De Simpel geble- ken (12). Hier volgt het bewuste fragment in een ietwat ruimer geheel, dat als proef van 's mans verbaal geweld moge dienen. De leestekens, een domein van de schrijfkunst waar de dichter niet goed in thuis was, zijn aangepast : Het overstulpt gebeent nog rustend in den grond, (13) Getuigt, hoe den Romein bier 's levens eind-paal vond, Of nouw door stroomen bloeds, geweld, en duurzaam rampen, Kon dwars het spits der flits dees krygers neder kampen, Alwaar by vaak met schand door 't punt der lans gewond, Moest braaken ziel en bloed, uit d'opgesperden mond. De Gallen konnen me/6 zyn kragt en vroomheid tuigen, Daar zy hoe fier, nog voor zyn moord-staal moesten buigen, Als voor den kling gedaagt, in 't woedend heldenperk, Zyn moed en reuzekragt hun dappr'heid viel to sterk. Zy zien hem fluks hun kroon van bukkende hoofden rukken, De klaauw zyns guide leeuws de zilv're Lelien plukken ( Dien leeuw die in de vaan op 't hoofd der krygers grimt, En schitterd toen de vraak in gloende blikken glimt ). (10) Archief KANTL, Gent, Verzameling Van Duyse, Autobiografie van David de Simpel (hs ). Zie verder J. Huyghebaert, David de Simpel, VIVS-Cahiers, nr.ˆňαiB @χΠkΗX ο 70, 1977, 16 p. (11) J. Huyghebaert, Plagiaat van P. J. de Borchgrave (1805), in : JF, XXVII (nieuwe reeks: nr. 19), dl. I, 1976-1977, p. 112-119. (12) Wel opgemerkt in : J. Smeyers, Vlaams Taal- en volksbewustzijn..., p. 38ˆňαiB @χΠkΗX οψ»I(F˜ . (13) Een verwijzing naar de tumuli. 218 (88) Als 't zwangere metaal, d'ontrolde zege-stand'ren, Gelast, getorscht, gevoert door d' arm der Nederland'ren, Den kryg to velde uitriep, alwaar een kop're mond De dood in blixems spoog, en vol salpeter zond, Hoe zag men niet den Belg in 't bloed der Gallen rooken ! * Het gedicht besteedt ongeveer het eerste derde van zijn inhoud aan de militaire deugden van dit yolk. Dat gebeurt met een vrij uitvoerige evo- catie van de strijd tegen de Romeinen, met de pasgeciteerde, eerder korte passage gewijd aan de strijd tegen de Fransen, en met een weer wat uitgebreider stuk, waarin de dapperheid van de kruisvaarders wordt bezongen. Ons yolk heeft nooit gevochten uit baatzucht of uit staats- zucht, nooit voor goud of voor schaamteloos genot, nooit uit zugt tot heillooze eer of met roofals oogmerk, zo vat de dichter zijn ongecom- pliceerde visie op dat wapengekletter samen, maar het trok er uitslui- tend op uit voor 't hell des vaderlands, voor de vryheid en voor 't ge- loof. Een tweede groot onderdeel, ongeveer een kwart van het geheel, wordt ingeleid met de bekentenis dat de auteur liever tijden van vrede dan van oorlog bezingt, waarop een beschrijving volgt van de werklust van zijn yolk en de daaruit voortgevloeide welvaart. Ongeveer even uitgebreid staat hij stil bij de godsdienstigheid die de- zelfde bevolking doorheen de tijden aan de dag heeft gelegd. Toen van kerstening nog helemaal geen sprake was, vielen de Belgische stammen al op door hun zuivere zeden, hun huwelijkstrouw en hun gastvrijheid, zegt hij op gezag van Des Roches' Histoire ancienne des Pays-Bas, het enige werk dat hij in voetnoot aanhaalt. Courante gruwelen van het hei- dendom zoals mensenoffers hebben ten onzent nooit bestaan, en sinds hun kennismaking met het ware geloof boden onze mensen zijns inziens glansrijk weerstand aan elke vorm van ketterij. Na gedane opsomming van vaderlandse beroemdheden op het gebied van schilder- en beeldhouwkunst (Rubens, Teniers, Breugel, Van Dyck, en de tijdgenoten Suvee, Odevaere, Calloigne, drie Bruggelingen ) er- kent de dichter, allicht niet zonder nevenbedoeling ten aanzien van de aangekondigde Hollandse beoordelaren (maar daarom zeker niet op een (89) 21 slaafse toon ), de meerwaarde van de buitenlandse literaturen, die van Holland inbegrepen, maar hij hoopt op snelle beterschap : De hoef-bron, daar zo lang de snedige Bataven, De Gal en Italiaan hun dorre borst aan laven, De hoef-beek, waar hun pen voor lang wierd ingedopt (Daar nog hun waan om zwelt ten boezem vol gepropt ) Laat haar berugten stroom ook voor der Belgen ved'ren Van Pindus kronk'len, aan wiens voet wy ons verned'ren, En stil ons weet-lust voen, grimlachend men den nyd Van spyt zyn smaad uytbraakt en op de vingers byt. ( • • • • ) Den drift tot helden-toon en guide maat-gezangen, Schoon wy nog dorstig aan Minerva's boezem hangen, Zal toonen of eerlang ons versch gesnaarde her De kunst-vlag stryken moet voor Gal of Batavier. •••• De lezer van vandaag heeft met deze De Sim el natuurlijk meer moeite dan met De Borchgrave. De Stadenaar forceerde zich voortdu- rend om alles zo krachtig mogelijk to verwoorden, en zijn inadekwate terminologie schept keer op keer onduidelijkheid. Die dorre borst van Bataven, Gallen en Italianen uit het tweede geciteerde vers heeft bij hem helemaal geen pejoratieve betekenis, het zich vernederen aan de voet van het Pindusgebergte houdt niets vernederends in, maar betekent gewoon neerzitten, en de schrijver heeft nooit vermoed dat zijn lezers achter het werkwoord grimlachen de minachtende, bittere of boosaar- dige lach zouden zoeken die Van Dale's Groot Woordenboek der Ne- derlandse Taal erin ziet. * J. F. Willems heeft in zijn bekende Verhandeling De Simpels belgen- gedicht vergeleken met dat van De Borchgrave (14). Hij vond dat het werk van laatstgenoemde „ los en ongedwongen daerheen vloeyt " , maar merkte bij zijn rivaal , veel minder samenhang (14)., j T F. Willems, Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, opzigtelyk de Zuydelyke Provintien der Nederlanden, II, 1819-1824, II, p. 220- 221. 220 (90) en zuyverheyd van tael". Dat hij zijn uittreksel uit De Borchgraves ge- dicht maar citeert na enkele minder geslaagde verzen te hebben wegge- snoeid, is op zichzelf niet erg (15), maar het fragment van De Simpel dat hij daar tegenover plaatst heeft hij dermate geamputeerd, dat een constructie, die ondanks al het retorikaal gedreun logisch in elkaar steekt, inderdaad als een brok wartaal overkomt. Hier volgt de hele passus, met cursivering van het door Willems ge- citeerde. Merk wel op, dat deze laatste zijn citaat begint met , Geen ( i.p.v. een ) dwaas strafwaarder stuk ' , en dat het haakje op het einde van het daarop volgende vers bij hem een komma wordt : 't Verleidende gedrogt, met schellen voor 't gezigt : Die 's waarheids zuiv're straal en held're fakkel zwigt, De helsche kettery, (volleerd in snoode listen, Om 't naakt geloofs-geheim te draaien, te betwisten ; Die leunt op 't zelf-begrip, en nimmer zal nog kan Dien wierook zwaaien als aan d' eigen harssen-pan ; Een wezendlyker en meer onverdraagbre zotheid Als t'off'ren voor een blind gedrogtelyke godheid, Een dwaas strafwaarder stuk, als 't smettend outer-vier 't Ontsteken voor een beest, of menschverscheurend Bier) Uit 's afgronds zwelg-muil en zyn strafkuil opgespogen, Bezwangerd met een wrok van ziel-gif gal en logen, Zoo scherp als Babels kroes, een gruwel doemens waard, Heeft noit der Belgen stam besmet, bezwalkt, ontaard, Die als een doove rots, onbuigzaam tegens 't woeden Van 't springend pekelschuim, en dolgejaagde vloeden Wiens razend stormgeweld op haar al klotzend breekt, Daar zy nog 't voorhoofd trots op 't ruischend vlak opsteekt En tart op haare borst all' d'ongetemde baaren; Blyft onverschrokt en pal in dreigende gevaaren. Dezelfde Willems, die even tevoren in voile ernst van De Borchgrave een passus citeerde waar de superioriteit van niets minder dan koolzaad boven koloniale waren wordt gepostuleerd, waarschuwt snaaks geamu- seerd dat hij nu aanhaalt , eenige regelen van diegenen waerin de heer De Simpel onze voorouderen vrypleyt van de aentyging, dat dezelve zich (15) Zie hierboven ons eigen citaat uit De Borchgraves belgengedicht, van 6 Veld! 6 lust-prieel tot Zich kroonen.... Willems liet weg : van IFie zal, hoe afge- rigt,... tot en schoon gepaarde blaiin. (91) 221 aen Egyptische afgodery zouden hebben overgegeven " . Hij kon natuur- lijk niet vermoeden dat de man zijn opgewonden apologetische uiteen- zetting wel in Staden zou hebben gelaten, als er die onroomse beoor- delaren uit Holland niet waren geweest. Al gaf De Simpel toe dat ner- gens in de Lage Landen de letteren zo welig tierden als in het Noorden, toch mochten die heren van de jury nu eindelijk eens vernemen hoeveel malen hun dwaalleer verfoeilijker was dan heidens afgodendom. Dit en niets anders is de boodschap van het pasgeciteerd brokje. Dezelfde onbevangenheid spreekt onder andere uit het feit, dat hij ook geen enkele inspanning heeft geleverd om bij de Franse machtheb- bers in het gevlei te komen. Hij zag ze eigenlijk niet staan. towel bij hem als bij De Borchgrave weerspiegelt het hoofdstuk „ Belgen onder de Romeinen " de eigen mening omtrent de heerschap- pij van Frankrijk, maar De Simpel rept dan bijvoorbeeld met geen woord over Belgen in Romeinse krijgsdienst. Hem troost integendeel de gedachte dat de overweldigers hun uiteindelijke zege toen duur hadden betaald, dit wil zeggen met veel mensenlevens, en dat onze economie, ondanks veel nadeliger omstandigheden inzake bodem en klimaat, de Romeinse achteraf ver was voorbijgestreefd (wat ons onwillekeurig ook doet denken aan dergelijke voorbijstrevingsgedachte in zijn hoger aan- gehaalde vergelijking met andere naties op het gebied van literatuur ): Waar schuilt gy Latium ? waar steken zig die helden, Die veld en akkerbouw voor Mayors eerkroon stelden, Om wiens onkrenkbre deugd de mond der zwang're faam, Het bochtig koper ronkte en blies hun grooten naam, En aan wiens naarstige hand, Italien had te danken Haar vrugt van aar en tros aan kronkelende ranken ? ... Ei ! al uw roem verwelkt als ge op ons Neerland ziet, En zakt met u om laag in den vergetel-vliet. Wanneer uw goudziek hart, vol gloriezugt al d'aarde Bezat, toen gy uw zwaard op uitheemsche hoofden schaarde, De krygs-tors in de vuist, naa 't roemryk Belgien trok, En als verwoeden, met een fel gedreven schok, Op 't brieschend oorlogs-paard, met kletterende klingen, De dierb're vryheid aan de Belgen wou ontwringen, Hoe duur hebt gy uw zege op dezen grond geboet, Die nog uw beend'ren knaagt, geverft met stoltend bloed, .••• Ook in bijkomstigheden toont de man met de eenvoudige naam zich een persoonlijkheid die wars van kleine consideraties en speculaties zij 222 (92) weg volgt. Bij hem by. nergens een speciale attentie voor Aalst (wat noch De Borchgrave, noch Van den Poel, noch Robyn hebben verwaar- loosd ). Bij hem ook niet dat vlijtig vijlen en lijmen tot vijfhonderd ver- zen rond (zoals zijn drie pasgenoemde mededingers deden ). Hij houdt er al bij vers 376 mee op. * De winnaar van de derde prijs, de chirurgijn Augustijn Eugeen van den Poel, meestal schrijvende onder de kenspreuk Suum cuique pulchrum, was een dorps- en leeftijdgenoot van de laureaat (16). Geen yolk heeft vasten stand : 't is beurt'lings vry of slaf. Nu, daer den vromen Belg van in zyn' vroegste stonden Dees' wispeltuerigheyd heeft veeltyds ondervonden, En, als een weerhaen heeft na alle zy gedraeyd, Nadat den dwarlwind van 't noodlot heeft gewaeyd, Hoe zal myn dicht-penceel by zulke omstandigheden, Ontbloot van vasten stand, de Belgen dan ontleden ? zo vroeg Van den Poel zich in het begin van zijn dichtstuk af, diep overtuigd dat „ in elke eeuw den Belg toont ander aengezigt ". In tegenstelling tot de andere twee bekroonden wijdt hij geen speciale aandacht aan de oorspronkelijke Belgen. Voor hem heeft de opgave be- trekking op het yolk gedurende zijn hele geschiedenis, en de eigentijdse landgenoten delen duidelijk in de eer wanneer hij 80 verzen lang de ka- raktertrekken van de Belgen bestudeert, kompleet vergetend dat ze zo- veel verschillende aangezichten hadden vertoond als er eeuwen waren verstreken : Komt, laeten wy den Belg van lid tot lid ontleden ; Komt, stellen wy ten toon aert en hoedaenigheden, Dat hunnen inborst thans voor 's werelds oog verschyn' : Beziet hun beeldtenis, ziet wie de Belgen zyn. Goedaerdig, heus, beleefd, zagt en beschaafd in zeden ; Regtzinnig, gastvry, met een spraek vol minzaemheden : (16) Twee exemplaren van Van den Poels Belgengedicht zijn in hs. bewaard to Aalst. Zie C. Uyttersprot en L. Kieckens, Inventaris van de archivalia ... De Catha- rim:sten, Aalst. 1980, p. 3. Suum cuique pulchrum : elk vindt het zijne mooi. (93) 223 Men word aen ed'Ien treed, gang, houding en gebaer, Een groote ziel, en een verheven geest gewaar. Welsprekend, schrander, rap, diepzinnig, opgetogen ; 't Welk aenwyst overvloed van geest en denkvermogen : Met een karakter, door geen laegheyd oyt gekrenkt, 't Welk voorgeeft dat de ziel iet groots, iet godlyks denkt. Rondborstig, fraey, oprecht, vol moed, vol drift en leven : Niets schuylt in 't hers of 't staet op 't aengezigt geschreven : ( . ) Gezellig, staetig, slim, gedienstig en rechtvaerdig, Spitsvinnig, snel, doortrapt, blymoedig en goedaerdig; In alles slinks en rechts, vol hupsheyd, braef en goed, En ryklyk van natuer voorzien van helden-bloed. Pas na dozijnen verzen meer van dat slag besluit onze dichter : En zoo volmaektheyd nog op onzen aerdbol zy, Van alle volken grenst den Belg daer 't dichtste by. Wie zal hem tegenspreken. Van hetzelfde gehalte zijn 's mans raad- gevingen aan kunstbroeders met het penseel : Wie ondernemen wilt de Belgen of te maelen, Moet 't edel en het grootsch doen door elkand'ren straelen, Met eene verf die leeft, die opheft, die verrukt ; En dat manmoedigheyd op 't voorhoofd sta gedrukt : Hunne oogen hemelwaerts, als in bespiegelingen, Naer 't sterren-hof gerigt, als of zy wilden dringen Op vleuglen van den geest in 't ongeschaepen licht, Eer nog de dood hen heeft getroffen met den schicht. •••• De niet minder fabelachtige godsdienstigheid van deze Uebermen- schen wordt vervolgens afgemaald in vijftien verzen en hun landbouw- kundige bedrevenheid in ongeveer honderd. Documentaire waarde bezit dit stukje lofzang op de Vlaamse boeren: Gy, die door keur van mest de groeykragt op kunt beuren, En op gepaste diept' de gronden weet te scheuren, En afmeet, hoe veel jaer elk land te wagten heeft, Voor dat het wederom de zelfde vrugten geeft. Gy, die door zeker vogt het zaeygraen weet te prikk'len, En naspeurt, op wat wys de keest best kan ontwikk'len, Uw' herssen-veeren spant, om alles ga te slaen, 't Zy wegens 't jaergety, of invloed van de maen : 224 (94) Ruim vijftig verzen lang weergalmt dan de lof van enkele steden, waaronder Gent met Keizer Karel als beroemdheid en Leuven met zijn katholieke universiteit. Daarop stapt de Wakkense idealist over naar het domein van strijd en dapperheid, al van bij het begin verzekerend , dat icl'ren Belg is eenen Hercules ". De lezer wordt wel even gewaarschuwd : Denkt niet, dat ik den Belg wil als barbaer opgeven, Neen, neen 't is ondanks hem, als by doet and'ren sneven, Hy vegt maer, als het heyl van 't Vaderland zulks vergt ; Als bewijs voor deze laatste bewering gelden de kruistochten ( met vermelding van Godfried van Bouillon ) en de recente opstand van de Patriotten tegen Jozef II, een op zichzelf nochtans weinig roemrijke on- derneming, waar De Borchgrave en De Simpel bijvoorbeeld stilzwijgend aan voorbijgingen. Onze geneesheer had zijn revolutionaire gezindheid in 1790 gedemonstreerd door ( net als de opstandelingenleider Raepsaet ) zijn oudste zoon de namen Leo Fidelis to geven (17). Van dat oproer gaat zijn dichtwerk over naar de Franse invallen van 1792 en 1794 en de Franse overheersing die sindsdien voortduurde. Voor hem zijn de Fransen bevrijders geweest. Ook met deze affirmatie staat hij ten opzichte van zijn medelaureaten alleen : Geen wonder, dat 't blazoen der Belgen leeuwen draegt, Als Vrankryk op het eynd' van d'eeuwe, lest geleden, Gedompeld in een' poet van netelagtigheden, Al 't oorlogs wapen-tuyg van gansch Europa zag Zyn grenzen naed'ren, daer het ingesloten lag : Heeft Belgisch leger niet aen 't hoofd der Fransche schaeren, Met 't blanke stael in d'hand, in 't yss'lykst der gevaeren De leger-keten van den vyand doorgekapt ? En met het grof kanon ver vooren-uyt gestapt ? ( • • • • ) Ja, hebben Belgen niet, een korten tyd daer naer, Op zynen eygen boom den trotsen Adelaer, (18) Als Oostenryk dorst op der franschen neerlaeg mikken, (17) J. Devadder, Leo-Fidelis van den Poel (1790-1837), de dokters zoon uit Wakken, in: Handelingen Genootschap voor Geschiedenis, Brugge, CXX, 1983, p. 110. (18) De trotse Adelaar : Oostenrijk. - „Op zynen eygen boom" : op zijn eigen bodem. (95) 225 't Zweerd uyt den klauw gerukt en helpen kortvleriken ? Wie evenaert den Belg in 't ondermaensch gewelf ? Hy kept geen weergae, neen, ten zy zyn eygen zelf. De gewezen uitvoerende commissaris van het Directoire in het kan- ton Wakken prijst wat verder Napoleons Continentale Blokkade : Den moed begeeve u niet, naer eenen korten tyd, Uw trotsche nagebuer, den engelsman, zal moeten Van op zyne oevers, u als oppermeesters groeten : Toont aen, in weerwil by op goud en zee-magt steunt, Dat gy u zelven spyst, dat g'hem ontbeeren kunt. •••• Besteedt Van den Poel helemaal geen aandacht aan de vrijheidsstrijd in de zestiende eeuw tegen Spanje, hij heeft wel, zo goed verdoken dat bij ons weten geen vorser het al heeft ontdekt, een vluchtige vermelding van de Guldensporenslag ingelast. Dit maakt dat de drie bekroonden van de Nederlandse taalrol dit feit van 1302 wel degelijk hebben in her- innering gebracht, zij het geen van drieen gedreven door de nationale bezieling die enkele decennia later de dozijnen guldensporendichters kenmerken zou. Maar voor guldensporenromantiek kan Napoleons kei- zerrijk overigens ook niet de ideale voedingsbodem zijn geweest, zoals we al suggereerden bij de passus die De Borchgrave aan de Slag van 1302 heeft gewijd. Bij Van den Poel zijn het twee woorden : Daer is noch eeuw noch jaer, hoe ver terug men gaet, Die van hun kloekheyd geen gedenkstuk na en laet : Hier sleutels van klaer goud, aldaer vergulde spooren, En ginds eer-schak 'len voor hun helden-da'en beschooren •••• Die vermelding van gouden sleutels naast gulden sporen heeft Van den Poel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te danken aan kontakten met De Borchgrave. Ook uit nog andere overeenkomstighe- den blijkt tussen beide Wakkenaren verstandhouding te hebben ver- staan (19). (19) Op inhoudelijk gelijkenis wordt gewezen in : J. te Winkel, Ontwikkelings- gang... VI (2de uitg. ), 1925, p. 379. BELG DOOR bat& de ktindige en hbogwvertichte teeters der roomier.; en' Dichtkundige Alantscilappil ender beseherming der 114arte1ares en bloedgetizige de heilige ^ binnen de Belgen, I van den 13 fiber 1807. hebben wean to veldoen j voornamelyk dat de nederdititiche dichtstukkett door een shollandsck dichtkundig genootsch ap zottde ge- keird lworden iteb ik myne weriten van die biclit erg niet zan hunnert uitegeven pri jskamp • nopens topneelkundiat minschen!,. (goede kernel ..3 weder- ageischt. frelks stukken zij mti op eene erg treifilijke wijza hoogstwaardig dier hdLonsde bazen‘* Ziit eerie tweede hand na twee mizanden dralens heb- , ben 14ten wederhalen in stede van zmj $ volgens verzoek weder te sturen. Zie hier lezer de beide ,stuk ken $ die ik den 9 deter heb geweest ligten. Cy hebi kier door gelegenheid Qin z e met de ilripstukken te vergelif ken., .~.4.101111101111111311111111111101111141iirmiromo In eigen beheer. PIETER JOHAN ROBYN Pieter Johan Robyn (Vrasene 1768-Gent 1823 ) behoort met Broeckaert tot de generatie tussen de ongeveer tien jaar oudere schrijvers De Borch- grave en Van den Poel, en de ongeveer tien jaar jongere De Simpel. Vanaf de Franse overheersing leek voor hem een loopbaan weggelegd zoals die van een Norbert Cornelissen : enkele maanden indoctrinatie te Parijs, in Robyns geval de Ecole normale , om vervolgens een sleutelpo- sitie te bekleden in de administratie of de republikeinse propagandapers van het ingelijfd Zuidnederlands gebied (1). Wanneer in Zele in 1798 de plaatselijke uitvoerende commissaris van het Directoire door opstandelingen werd vermoord — het eerste dodelijk incident van de Boerenkrijg — werd uitvoerend commissaris Robyn uit Herzele overgeplaatst om de ongelukkige op te volgen (2). Zijn gezind- heid had zich al eerder gemanifesteerd met een Dichtstuk op de Ver- eeniging der Belg aen den Frank, in oktober 1795 te Gent gedrukt. In het Gentse blaadje De Sysse-panne waarmee Broeckaert zich vanaf 31 oktober 1795 bezighield, werd onze poeet of en toe op een scheutje sysse (saus) getrakteerd, o.a. als auteur van een schimpschrift tegen de in zijn ogen reactionaire Sysse-panne en ter verdediging van Den De- mokraet , orgaan van de linkse vleugel bij de Gentse republikeinen (3). Wat kan van zulke meningsverschillen tussen Broeckaert en Robyn tien jaar later nog hebben geleefd ? Die vraag kan voorlopig niet worden beantwoord. Robyns loopbaan vanaf 1803 is immers een groot vraagte- ken. * Robyn moist al in de laatste maanden van 1809 dat het onvoorziene duo Collin-Van den Gheyn hem zijn prijs had ontfutseld. (1) Zie L. Francois, Norbert Cornelissen, in : JF, XXI-XXII (nieuwe reeks: nr. 13-14), 1871-1972, p. 120-130. (2) P. Limpens, Het zevende jaar van de Franse Republiek te Zele, in : Jaarboek Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, 1974-1975, p. 17-22. (3) J. 0. de Vigne, De Zuidnederlandsche Schrzivers..., p. 8-9 ; J. Smeyers in: GLN, VI, p. 391. Verder ook P. van Duyse, Pieter Johan Robyn, in : BM, VII, 1843, p. 209-226. 228 (98) Hij kreeg na twee maanden aandringen zijn werk op 9 januari 1810 terug, en Loch trachtte hij het nog tegen de proclamatieplechtigheid van vijf dagen later gedrukt te krijgen. Of hij met uitdeling of verkoop van dat afgewezen werk het letter- feest in Aalst is gaan storen is ons niet bekend, maar 's anderendaags verscheen al een aankondiging in de Gazette van Gend: , By den drukker dezer (4) word verkocht een dicht-stuk, getytteld : de Belgen, handelende over de Belgen in het algemeen, door P. J. Ro- byn, het welk door den zelven van de tooneel- en dichtkunde maet- schappy binnen Aelst is weder geeyscht, als hebbende deze heeren aen hunne uytgegevene voorwaerden van den 15 november 1807, niet weten te voldoen. Het tweede stuk, handelende over onze onnavolgelyke ne- derlandsche schilders, door den zelven, zal eerstdaegs te bekomen zyn. " Robyn had inderdaad twee dichtwerken naar Aalst gestuurd. Aan zijn gedicht De Belgen had hij namelijk De Belgische Schilders toegevoegd, van dezelfde lengte, om de inrichters te bewijzen — zo klonk tenminste zijn uitleg achteraf — dat het door hen gevraagde onderwerp , de Belgen in het algemeen ' onmogelijk in 500 verzen kon warden behandeld (5)... Op het tijdstip van de prijsuitdeling te Aalst was nog maar alleen zijn De Belgen gedrukt, een boekje van 16 bladzijden met op het titelblad een brok schimpend kommentaar aan het adres van de Catharinisten- kamer (6). (4) De drukker van de Gazette van Gend, F. J. Bogaerts-De Clercq. (5) Aantekening in De Belgische Schilders, p. 3: , Dit stuk diende hoofdzake- lyk om het kunstryk aalstersch Katrynegilde te toonen, dat een enkel voorwerp om vyf honderd versen op te dichten vergenoegzaemt, en om die meesters in de kunst hunne groeve misgreep te bewyzen die zy begaen hebben, wanneer zy de Belgen in het algemein hebben voorgedragen, waar aan men ten minsten vyf duizend versen kan verzingen. Dus verre van vyf honderd. " (6) „ Daar de kundige en hoogverlichte leden der Tooneel- en Dichtkundige Maatschappij, onder bescherming der Martelares en bloedgetuige de heilige Ka- trijn, binnen Aalst, niet aan hunnen uitgegeven prijskamp, nopens de Belgen, van den 15 9ber 1807, hebben weten te voldoen ; voornamelyk dat de nederduitsche dichtstukken door een hollandsch dichtkundig genootschap zouden gekeurd wor- den, heb ik myne werken van die Dicht en tooneelkundige menschen ! ... (goede hemel ! ... ) wedergeeyscht. Welke stukken zij mij, op eene billijke en treffelijke wijze, hoogstwaardig diet helikonsche bazen, uit eene tweede hand, na twee maan- den dralens, hebben laten wederhalen, in stede van ze mij , volgens verzoek, terug te sturen. Zie hier lezer de beide stukken, die ik den 9 dezer heb geweest ligten. Gy hebt hier door gelegenheid om ze met de prijsstukken te vergelijken. " (In werkelijkheid liet Robyn zijn stuk over de Belgische Schilders pas enkele weken of maanden na zijn belgengedicht verschijnen. ) (99) 229 Het dichtstuk draagt als motto : , Al wie zijn Vaderland bemint, en eert en acht, / Zal 't zingend' loven, geeft Apollo hem de magt. " De aanhef volgt de klassieke redenering van laat anderen X bezingen, ik bezing Y, zoals we ook bij De Borchgrave hebben aangetroffen: Een ander mag den roem der dappre Franschen zingen, En hunnen wakkren held door lucht en wolken dringen, Bazuinen zijnen lof ... (de verzen 2 tot 12 zijn gewijd aan Napoleon) Mijn pluim is niet geschikt dien halven God te malen : Mijn Zangnimf zou veellicht in dezen doolhof dwalen : Maar 'k zing de Belgen ; 'k vest op 't Nederland mijn oog, ( -.. ) Een evocatie van de oorspronkelijke Belgen komt neer op de para- dijsmythe in een zoveelste nationale versie, met lieden in opperste za- ligheid jagende den hags en 't wilde zwijn, verschalkende het schubbig vischjen en hoedende het wit gewolde vee in malsch begraasde dalen tot dit alles fataal ten gronde prig: Waarom, o goude tijd ! vloodt gij zoo snellijk heen ? Waarom liet gij hen toch niet in dien heilstaat leven ? Waarom hen niet altoos, ja eeuwig, bij gebleven ? De snodaards waren de Romeinen. Voor het eerst in hun bestaan dienden onze voorvaderen te vechten. Met ruim 240.000 trokken ze erop los om te kampen voor hun Erf: •••• De krijg wordt heet als gloed ; 't raakt alles aan den slag. De Flitsen snorren, op deez' gruwelyken dag, Verward en kruisgewys, gelijk de honingbijen, Die uit hunn' stroeije hut, bij lent- en zomertijen, Steeds hene en weder, en op wilg en linde vlien, Om aan hunn' huisvoogd 't zoet der bloemen aan te bien. Bij twintig duizenden, zoo Belgen als Romeinen, Zijn reeds een prooi des doods ; nog ziet men niet verkleinen Den moed des krijgers, ook hoe fel de nood hen perst, Elk spreekt zich wraak in 't hart ; elk op zijn' tanden knerst ; En beet op eere en roem, gelijk den prins der dieren, Ziet men ze kampen, schoon er duizend bloedrivieren Reeds rond hen stroomen, door hunn' makkers opgepropt. Al wie van deinzen rept word uit den rei geschopt. Een sterke Belg, hoogst grof van spieren en van handen, Durft Cesar, onversaagd, met dubble kracht aanranden : 230 (100) Hij grijpt hem bij den baard, en boft hem op den grond : Ja scheurt zijn' Beuklaar weg. Hij had, ter zeiver stond, Het wreede schrikdier wis den bittren dood doen smaken, Zoo niet een twintigtal Romeinen straks kwam naken, 'T welk hem hun Legerhoofd heeft uit de vuist gerukt. Het is ons een raadsel hoe dit gerijmel voor een prijs in aanmerking is kunnen komen, en hoe ook Prudens van Duyse het achteraf nog op- hemelen kon (7). * Na zijn kleurrijke weergave van de strijd van de Belgen tegen die Ro- meinse overweldigers — meer dan 100 verzen op een totaal van precies 500 — besteedt de dichter nog wat meer aandacht aan de economische welstand in heden en verleden. Zijn werk wordt op slag een stuk geniet- baarder : Wat niet al Molens zoo met Wieken als met Rossen, Of langgehorende en krachtrijke kempische Ossen, Zijn steeds te Lokeren en Rijssel aan den gang ! Om vettige Olie, door de hei en spitse prang, Uit 't gladde lijnezaad, bij beken, voort te teelen ! Wat lieve vingren zie ik niet, al dartlend' , spelen, Met ebben klosjes en den uitgekipsten twijn, In 't vrolijk Brussel, en het sterke Valencijn ! Gij schrander Brittenland, zoo sterk in watermagten ! Zoo vol van konstwerk en van hooggevierde schachten, Hier duikt gij echter voor het snedig Nederland; Hier jaagt ge uw' guinjes heen voor zijn vermaarde kant, Om uwe Ladys, op 't bekoorlijkst' , te versieren. Robyn, die weet wat Brugge onder keizer Maximiliaan geleden heeft, spreekt de Zwinstad aldus toe : Had gij dit wandier, toen 't bij u gevangen lag, De hersenpan geknakt, met eenen enklen slag, (7) P. van Duyse, Pieter Johan Robyn... , p. 211. (101) 231 In steede van het weer in 't wild te laten loopen, Weer ruim honderd verzen heeft hij vervolgens nodig voor de vrij- heidsstrijd tegen de Spanjaarden, waarna ongeveer de laatste honderd verzen gewijd zijn aan de schitterende culturele bloei van Hollands Gou- den Eeuw. De tirades tegen Filips II, Alva en Inquisitie zouden een met puur li- teraire maatstaven metende Hollandse beoordelingscommissie zeker niet veel meer hebben bekoord dan de geciteerde verzen over het neerbof- fen van een baarddragende Julius Caesar : 0 ! Alva ! moet uw' naam ook uit mijn veder vloeijen, Gij, die mijn vaderland zoo ijselijk dorst boeijen, Zijn Burgers folteren en zengen door het vuur ? Gij afschrik van al de Aard' , gij afschrik der natuur ! Gij die deez' vrijen staat bevrachtte met schavotten, En Hoorn en Egmond 't hoofd deedt van het ligchaam knotten, Door stapels beulen 't Land geheel hebt opgepropt, En u aan 't Goud des Belgs, tot walgens toe, verkropt. Hoovaardige !... Het aan Egmont en Hoorn gewijde gedicht waarmee Tollens in 1806 bij de Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde was bekroond, was Robyn misschien niet onbekend. Over het genoemde heldenpaar zou hij tien jaar later ook nog een toneelstuk schrijven (8). * In staatkundig opzicht stond hij als enige mededinger van de Neder- landse taalrol op een algemeen Nederlands standpunt (9). Eigenlijk is zijn gedicht in zijn eerste helft een louter Zuidnederlandse aangelegen- heid, maar verplaatst zich alles vanaf de moeilijkheden met Spanje naar het Noorden. , Juicht ! Fraaie letteren, juicht ! gij hebt niet meer te duchten ", jubelt hij , , schoon gij , uit Vlaanderen, naar Holland heen moet vluchten " . De voetnoot bij dit laatstgeciteerde vers staaft dan toch (8) Geschreven voor de rederijkerskamer van Zottegem n.a.v. het ontdekken van Egmonts gebeente aldaar in 1819. - P. van Duyse, p. 223. C) Over Robyns grootnederlands standpunt, zie F. van der Elst, p. 172-173 en H. J. Elias, I, p. 158. 232 (102) zijn standpunt dat de Hollanders tot het yolk der Belgen behoren (1°). En dan volgen ongeveer vijftig namen uit het Hollandse glorietijdperk, dat samen met de politieke vrijheid aanbrak, beginnend met de schrij- vers, Erasmus als lichtend voorbeeld aan het hoofd. Uit het Zuiden zijn aan die lijst enkel wat namen van schilders toegevoegd. Een stoet van vijftig namen, dat is Robyn. Laat de vreemde snoesha- nen die bier de plak zwaaien daar maar eens iets naast proberen te plaatsen, moet hij gedacht hebben. Des te begrijpelijker wordt zijn idee, een apart dichtstuk te wijden aan het kunstdomein waar volksgenoten inderdaad de hoogste toppen hebben bereikt. Met de volgende verzen neemt hij afscheid : 'K weet 'er zijn vlegels die het ne'erlands durven doemen ; Die rijke en zuivre taal, als hoog ontuchtig noemen ; Maar daarom niet gevreesd ; zij zal de proef doorstaan, Wat Domoor of 'er ooit de klaauwen aan durft slaan. Zij is oorspronkelijk ; zij wist zich zelv' te teelen ; Daar andre het Latijn en 't Grieksch, op 't snoodst, bestelen ("). Stijgt dus ten zangberg op ; o Belgen ! snaart uw lier, En zingt de schilderkunst met eenen eedlen zwier (9. Homeer, uw' Landgenoot, zal mild u onderschraagen ("), En 't helikonsche vuur in alle uwe adren jagen. Sa, wakker ! niet gedraald ! Aalst strekt u tot een steun ; En slaakt zoo hoog een' Loon dat Frankryk 'er van dreun. (Einde ) * (10) „ Min-kundigen zouden zich bedriegen met te wanen, dat de Hollanders geene Belgen zijn, om dat men ze gemeinlijk Batavieren noemt ; deze naam komt slechts voort om dat hunn' Aanvoerder een Kat of Hessenlander, Bata genaamd, zich op het eiland, tusschen de Waal en den Rijn, nederzette : maar of schoon een Italiaan zich hier plaatse, zijne afstammelingen laten daarom niet minder Belgen te wezen. " (11) De gedachte, dat het Nederlands een oorspronkelijke taal is en daardoor hoger in waarde dan het Frans e. a. talen die hebben „ gestolen " van het Latijn, was in de loop van 16de, 17de en 18de eeuw veelvuldig geuit (o.a. Spiegel, Ste- vin, Schrieckius, Becanus, zelfs nog Verhoeven en Verlooy ). (12) Robyn kondigt bier zijn tweede ingestuurde dichtwerk aan, De Belgische Schilders. (13) Robyn is bier beinvloed door de Gentenaar Karel Jozef de Grave (1736-1805), met name door die zijn postume werk La Republique des Champs- Elysees ou Monde ancien (1805). (103) 233 Wat later dan gepland zag Robyns tweede gedicht, De Belgische Schil- ders, het licht (14). Een lofzang voor Van Eyck, Rubens, Van Dyck, jordaens, Rembrandt en de meer modernen, zowel uit Noord als Zuid. De oproep tot de jonge kunstenaars van de eigen gewesten, waarmee dit gedicht eindigt, is het aanhalen waard, omdat hier eenzelfde stem wordt gehoord als in het besluit van het andere stuk. Vlegels en domo- ren noemde Robyn de waanwijze Fransen daar, hier heten ze zwetsers : Gy jonge Belgen, door een edel vuur aan 't blaken, Streeft deze meesters na, op 't onverganklyk spoor ; Maakt dat gy eenmaal tot die steilte ook kunt geraken ; Maakt dat ge ook eenmaal stygt in 't hooge Schilderkoor ! Toont dat dier mannen vuur, hoe of de nyd moog' lastren, In uw ontvonkte brein, in volle vlamme gloeit ; Toont dat hun ware kleur by u niet zal verbastren, Al word' ze somtyds, door een weetniet, vuil beroeid. Wacht u die doodsche verw der gallen ooit na te apen, (15) Het is geen vleesch, 't is kleem dat zy ons laten zien. Gy moet het MOLLIG VLEESCH der Flaamsche school, betrapen, En, van die anders leert, als voor de pestplaag vlien. Toont dat me ook een werf van uw' namen moog' gewagen, Op dat men uwe daan, met waar genoegen, pryz' : Ja tracht als Odevaer den palmtak weg te dragen (16) In 't kunst opwekkend', weidsch en schilderziek Parys. Wilt steeds die zwetsers, die zoo zwaar en windrig blazen, Doen bukken voor den BELG ; vertrapt ze in 't drabbig slyk. Wilt hen als Rubens, weer op nieuw, ten top verbazen ; Ja doet ze zwichten voor uw hand, als voor Van Dyck ! Merkwaardig is de agressiviteit waarmee Robyn in zijn ene dichtwerk de taal van zijn yolk, in zijn andere de schilderkunst van dat yolk hoog- houdt tegen de opdringerige Buren uit het Zuiden. De lyrisch vervoerde (14) De Belgische Schilders, door P. Johan Robyn. Den Oeffenaaren en hoog- achtren der goddelyke Schilderkunst toegewyd. Gent, F. J. Bogaert-De Clercq, 15 p. Vroegste advertentie in Gazette van Gend: 30 juli 1810. Een versie in hand- schrift berust in het Archief van de Catharinisten te Aalst. (15) Kursief gedrukte woorden in de uitgave-1810. (16) Voetnoot door Robyn : „De Heer Odevaere van Brugge, heeft over twee jaar den eereprys weggevoerd van de schilderkunst binnen Vrankryks hoofdstad. De heer Caloigne, ook van Brugge, verleden jaar, dien van de Beeldhouwkunde. " 234 (104) voorstander van de annexatie in 1795 had na ruim tien jaar samenleven die zendelingen der beschaving door. We kunnen daarbij de indruk niet van ons afzetten, dat hij bij deze uitvallen tegen domoren en zwetsers het Gentse wereldje van echte en ingebeelde Fransen voor ogen had. * Hij kon zijn achteruitstelling te Aalst moeilijk verwerken. De Borchgrave zat daar zeker voor niets tussen, maar Robyn, voor wie het lijkt te heb- ben vastgestaan dat hij de eerste en De Borchgrave de tweede prijs had moeten krijgen, heeft misschien verwacht dat de man van Wakken hem met een sportief gebaar de medaille toe zou sturen. Hij nam het volgende jaar al weerwraak in de dichtwedstrijd van Deinze, waar Het Offer van Abraham aan de beurt was. De jury had De Borchgrave de eerste prijs toegekend, maar de ter proclamatie aanwezige mededingers kregen ook hun stem in het kapittel — een bedenksel van Henckel — en Robyn, zelf slechts derde gerangschikt (en overigens voor die eer bedankend ), maakte van de gelegenheid gebruik om te wijzen op een paradoxale formulering in het aanvangsvers van zijn rivaal (17). Hij vond daarmee gehoor, zodat De Borchgrave werd gedeklasseerd naar de tweede plaats. Een jaar later zetelde Robyn in de jury van de dichtwedstrijd ter ver- heerlijking van Napoleon, ingericht door de Fonteinisten te Gent (27 juli 1812 ). Hij liet zijn tegenstander nu struikelen over het laatste vers van zijn intending. „ Die groote Scaevola voor yolk en Vaderland " , zo had De Borchgrave van zijn keizer bewonderend afscheid genomen. Ro- byn kwam aandraven met de opmerking dat Scaevola een held was uit het republikeinse tijdvak van Rome, en dat zijn roem op een moord be- rustte. De Borchgrave, die blijkbaar met zekerheid moist dat de lauwer- krans voor hem was bestemd, heeft vruchteloos geprotesteerd (18). Volgens Van Duyse is Robyn zijn slachtoffer tot in de dood blijven achtervolgen. Dus tot 1820, toen de rederijkerskamer van Deinze het re- cente overlijden van de Wakkense prijsdichter herdacht met een (17) Dit aanvangsvers : „Wie schuift voor mijnen geest de vroegste tijdsgordij- nen ? " Volgens Robyn bedoelde de auteur openschuiven maar kon zijn zins- constructie niet anders worden geinterpreteerd dan als toeschuiven. (18) Ada Deprez, Uit het archief van De Fonteine..., p. 131 e.v. (105) 235 wedstrijd voor rouwverzen. „Robyn, met diens dichtery niet zeer hoog loopende, vierde zyne vitzucht ook by deze gelegenheid bot, en zyn werk werd letterlyk achter de deur der kamer gehangen ' (19). (19) P. van Duyse, Pieter Johan Robyn..., p. 219. DE GELAUWERDE DICH1ERS VAN LES BELGES Philippe Lesbroussart ( Gent 1781 - Elsene 1855 ) gaf na een korte ad- ministratieve loopbaan te Brussel vanaf 1804 les in de middelbare school van Aalst waar zijn vader directeur was. Dat deed hij blijkbaar ook nog in 1807, toen de plaatselijke rederijkerskamer de tweetalige dicht- wedstrijd op De Belgen uitschreef. In datzelfde jaar verscheen zijn eerste publikatie in boekvorm, een Franse vertaling van de Engelse roman Fanny Seymour (Parijs, drie delen ). In 1809 werd hij in Gent leraar van het Lyceum, en in die functie ontving hij in januari 1810 te Aalst de gouden medaille voor zijn inzending Les Beiges (9. Al valt zijn stuk wat dor uit om een geslaagd dichtwerk te mogen he- ten, het is misschien de interessantste tekst geweest van alles wat was in- gestuurd. Dit land moet het stellen zonder edelmetaal in zijn bodem, zonder watervallen en vuurspuwende bergen, zonder hemelhoge rotspieken, zonder gifslangen, en uithongering blijft zijn grote steden bespaard, zo- dat de klassieke onderwerpen voor epische taferelen niet voor het grij - pen liggen, zo overpeinst de auteur in de aanhef. De natuur is integen- deel mild en lief, de beekjes murmelen vreedzaam, de streek van Aalst en het Waasland munten uit door hun rijke landbouw, en heerlijk is in de buurt van Brussel het Zonienwoud. In dit Zonienwoud waar de gecultiveerde stadsmens graag wat geidea- liseerd landelijk geluk komt inademen, leven de autochtone bewoners nog volop in strenge deugdzaamheid. Van deze uit onze verdorven tijd ontsnapte lieden verglijden de gedachten van de dichter als vanzelf naar de Belgische stammen uit het grijs verleden, alsof daar in de schaduw van Brussel hun primitief bestaan al twintig eeuwen ongemoeid was ge- bleven : Mais de ce sol cheri si notre ceil enchante Admire la richesse et la fertilite, Au peuple dont les mains cultivent ce rivage Qui pourroit refuser un legitime hommage ? Qui n'admireroit pas ces austeres versus, Beaux debris, echappes a nos temps corrompus ! (1) A. Quetelet, Philippe Lesbroussart, in : Annuaire de l' Acadimie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, XXI, 1855, p. 198-239. (107) 237 Que de nobles exploits rappelle a la memoire Le nom fameux du Belge et son antique histoire ! Lorsqu'on voyoit aux fers des superbes Romains ( — ) Een opstand tegen de Romeinse bezetter in het bloed gesmoord, dan weer Vandalen en Franken die moordend en brandend binnenrukken... Het verleden biedt wel ten overvloede de stof voor heroische scenes die het heden ons onthoudt. Gelukkig voor de voorvaderen brak weldra een langdurige periode van vrede aan, waarin ze door eigen prinsen werden bestuurd en waarin duizenden op kruisvaart trokken... De laatstgenoemde dapperen werden op de duur weer uit het Oosten verdreven, maar onze mensen verwierven nieuwe glorie door winstge- vende koophandel onder het bestuur van prinsen, die eerder bescher- mers dan vorsten waren. Het was een tijd van voorspoed, helaas al te kortstondig, want het monster oproer stak de kop op. Hier behandelt de dichter, die zijn kinderjaren te Gent had doorge- bracht, zijn stadsgenoot Jacob van Artevelde, leider van de opstand te- gen graaf Lodewijk van Nevers (1337-1345 ). Hij doet dat op een ma- nier die al wat inks heeft doen vloeien. Nu is bij Lesbroussart opletten geblazen. Lof voor de loyauteit van onderdanen voor hun vorst loopt juist als een rode draad door het dichtwerk. Tegen de bloedige twisten in de middeleeuwse steden heeft hij bovendien het soort humanitaire afschuw dat de verfijnde achttiende-eeuwse mens ten zeerste kenmerkt, en dat bijvoorbeeld ook in het geschiedkundig werk van Willem Ver- hoeven valt waar te nemen. Zo'n auteur nam onwillekeurig de geschied- kundige traditie van de in vorstendienst geschreven kronieken over, als zou Jacob van Artevelde een woesteling van lage komaf zijn geweest, na een kortstondige machtsusurpatie door , zijn gelijken ' om het leven ge- bracht (2). Er wordt gewoonlijk over het hoofd gezien dat de dichter deze tradi- tionele Franse versie heeft opgedist terwijl hij minstens twijfelde aan haar juistheid. In een voetnoot verklaart hij immers zelf, dat de alge- (2) „Un citoyen puissant, idole du vulgaire, / Ardent, audacieux, mais sur-tout sanguinaire, / Et de robscurite s'elancant aux grandeurs, / De son ambition sig- nala les fureurs. / En le nommant Brutus, les peuples le servirent. / Ses egaux etonnes un instant obeirent : / Mais, lasses d' honorer l'ouvrage de leurs mains, / Briserent par sa mon ses superbes desseins. / Son fils, digne heritier de son audace altiere, / Succomba comme lui, mais du moins par la guerre, / Et le vrai souve- rain, long-temps persecute, / Remonte, plus heureux, au trone ensanglante. " 238 (108) meen verspreide mening, als zou Jacob brouwer zijn geweest, op een vergissing berust : de opstandelingenleider behoorde namelijk tot een edel geslacht (3). Lesbroussart heeft dus de in zijn ogen foutieve versie verkozen boven de juiste, omdat zo'n woelige duisterling beter aan de filosofie van zijn gedicht beantwoordde dan een nobel staatsman. Na Artevelde komt de andere Gentenaar Keizer Karel aan de beurt. Hij legde zijn scepter , in fatale handen ", die van zijn zoon Filips, , ty- ran en beul ", die , iedere burger zijn geloof wilde opdringen ". Tyran- nie en terreur wettigden die ene keer de opstand, vindt de dichter. De zeventiende en achttiende eeuw bieden hem de gelegenheid om over te stappen naar de wereld van de kunst, met Rubens, Teniers, Wauwermans, Jordaens, Van Dyck en „ l' energique Rembrandt, Sha- kespeare de la peinture " . Er is misschien ruggespraak geweest met de in schilderkunst gespecialiseerde Robyn, die in zijn gedicht over de Bel- gische Schilders dezelfde Rembrandt met Milton had vergeleken. Ook de musici Mehul, Gossec en Gretry krijgen hun plaats. De gro- ten uit de literatuur ontbreken, maar deze lacune wordt via een verwij- zing naar voetnoot 32b — wat wijst op een laattijdige inlassing — goed- gemaakt met een lange verhandeling, deels geput uit aantekeningen van de Brusselse geleerde Gerard. Enkele bladzijden over de vrij recente op- bloei van handel en nijverheid vormen aanleiding voor een loftirade aan het adres van keizerin Maria Theresia ( 1740-1780 ) en Naar landvoogd Karel van Lorreinen. Voor Jozef II toont de dichter niet veel begrip, maar oak de patriotten kunnen daar, zwak door tweedracht als ze wa- ren, niet op rekenen. Naar het einde toe vinden we verzen gewijd aan het feit dat onze jeugd optrekt met de alom zegepralende Franse troepen, en zinspelin- gen op de vrije Scheldevaart en de vrijmaking van de wereldzeeen uit Britse overheersing. Het is echter duidelijk dat de auteur de vele aan- slepende oorlogen verafschuwt. Na die oorlogen, zo verzekert hij , ontrolt zich voor ons yolk der Zuidelijke Nederlanden een heerlijke toekomst. Al te lang heeft de slaap van die , afstammelingen van Rubens ' ge- duurd, maar nu klinkt de wekroep van , de beschermengel uit het rijk (3) , Jacques Artevelde, de Gand, qu'on croit generalement, mais a tort, avoir ete brasseur, et qui meme appartenoit a une famille noble, fut le chef de la revoke qui forca le Comte de Flandre Louis de Nevers a abandonner ses etats, et a se re- tirer en France ( ... )". Lesbroussart verwijst voor deze voetnoot naar Meyerus en Oudegherst. (De kroniek van deze laatste was in 1789 door zijn vader J. B. Les- broussart uitgegeven. ). (109) 239 der kunsten ' : de kunst is het voorbestemde domein waarin ons yolk zijn verloren grootheid herwinnen zal. Lesbroussart leefde blijkbaar, zoals zoveel andere deelnemers, in de euforie van enkele recente successen door Vlaamse kunstenaars in Parijs behaald. Zijn slotbeschouwing doet een beetje denken aan het stand- punt van Robyn. Hij geeft wel nergens blijk van een zo sterke wrok te- gen de Fransen, wat voor de zoon van een ingeweken Fransman natuur- lijk niet vreemd is, maar we vinden anderzijds niet dat zijn gedicht emit ziet als het werk van iemand die met de Franse overheersing en het re- gime van Napoleon vrede nam. Daarvoor heeft hij het net lets te vaak over de zegeningen van een bewind met eigen vorsten, en de naam van de Franse keizer komt in het stuk zelfs niet voor. Biograaf Quetelet vond dit gedicht over de Belgen „ misschien Les- broussarts beste werk ' . Hij voegde daar ten onrechte aan toe, dat de verdiensten alleen op het vlak van de verwoording liggen aangezien de structuur de deelnemers was opgelegd (4). Er was de deelnemers hele- maal geen structuur opgelegd, wat iedereen kan kontroleren door de in- houd te vergelijken met wat de anderen hadden geschreven. Het is mo- gelijk dat Lesbroussart, die bij de Omwenteling van 1830 vooraan stond, en die nog leefde tot 1855 (onder andere als administrateur-generaal van Openbaar Onderwijs en als hoogleraar te Luik ) niet graag aan zijn on- liberale gedicht van 1807-1810 terugdacht. * De Henegouwer Adrien Jacques Joseph le Mayeur de Merpres et Roge- ries, geboren in Bergen in 1761, behoorde met De Borchgrave tot de oudere deelnemers. Hij had rechten gestudeerd en had in 1789-1790 de opstand tegen Jozef II bezongen in geestdriftige verzen. Hij veraf- schuwde daarentegen de idealen van de Franse Republiek, zodat hij Na- poleon kon begroeten als een redder (5). Hij verdeelde zijn gedicht in twee zangen, waarvan de eerste de bestuurlijke geschiedenis behandelde, de tweede kunst en cultuur. (4) A. Quetelet, Philippe Lesbroussart, p. 203, 223. Overgenomen in : A. le Roy, Philippe Lesbroussart, BN, XII, 1892-1893, k. 6. (5) L. Devillers, A. J. J. le Mayeur de Merpres et Rogeries, in : BN, XI, 1890-1891, k. 790-793 ; F. van der Elst, De Lof der Belgen..., p. 164. 240 (110) Bij de stammen der Belgen onderscheidde hij naast Eburonen, Ner- viers of Menapiers ook de Bataven, en hij wees, net als De Simpel, op het feit dat de Romeinen hun overwinning duur hebben betaald. Het kan geen verbazing wekken dat geestdrift voor de Franse overheersing ook bij hem ver te zoeken is. Juist hij blijkt trouwens van alle gekende deelnemers het duidelijkste nationale concept voor ogen te hebben ge- had. Nadat hij de middeleeuwen in snel tempo had doorlopen, kind van zijn tijd, besteedde hij des te ruimer aandacht aan de woelige ja- ren tussen 1568 en 1648. Filips II miskende onze rechten, wat een vrij- heidsstrijd tot gevolg had waarin zich helaas ook mengde wat onze dich- ter , de ketterij ' noemt. Een breuk van de staat in twee stukken was het rampzalige gevolg. Met evenveel recht vieren beide delen thans hun helden, het ene Farnese en Don Juan, het andere Willem en Maurits van Nassau, zo merkt Le Mayeur op, maar liefst zou hij deze twee brokstukken zo snel mogelijk in voile verstandhouding herenigd zien (6). Vanaf de 17de eeuw overschouwt hij eigenlijk parallel twee geschie- denissen, die van het Noorden en die van het Zuiden, en dit tot de ei- gen tijd (7). Een nieuwe, uitgebreide versie zou hij publiceren in 1812. Na lang- durige studie verscheen een nog uitvoeriger herwerking, met overvloedig veel voetnoten, in 1830 (8). De bejaarde voorstander van de eenheid van het Nederlandse yolk zag die bekroning van zijn levenswerk samen- vallen met de vernietiging van het staatsideaal dat hij erin beleden had. * De dertigjarige Pierre Benau, winnaar van de derde prijs, was een kind van revolutie en republiek. Hij had gestudeerd aan de (in 1798 opge- richte ) Ecole centrale van het Scheldedepartement in zijn vaderstad Gent. In 1809 publiceerde hij een Nederlands-Frans en Frans- Nederlands woordenboek voor schoolgebruik. Hij was ook de auteur van (6) „Tous deux ( ... ) / Au rang de leurs heros placent avec justice / Farnese, Dom Juan, et Guillaume et Maurice. / Puissent-ils desormais, reunis par l'amour, / Se souvenir du tronc qui leur donna le jour ! " (7) Zie de zeer duidelijke uiteenzetting hieromtrent in : F. van der Elst, p. 170 (8) De editie van 1812 (Les Belges) : II + 359 p. ; de editie van 1830 (De la Gloire belgique. Poeme national): in twee delen, IX + 461 en 675 p. (111) 241 twee maconnieke gezangen die werden ten gehore gebracht bij de ope- ning van de Gentse vrijmetselaarsloge Le Septentrion. Hij zou op 36-jarige leeftijd overlijden (4 november 1815 ) (9). Ook hij heeft op de middeleeuwen een misprijzende kijk. Niets dan oorlogen en onlusten, hij kon er zich niet haastig genoeg vandaan rep- pen (10). Eindelijk beterschap vanaf de vijftiende eeuw. De Bourgondi- sche hertogen beginnen de gewesten te verenigen. Keizer Karel voltooit het werk, maar door de schuld van zijn zoon Filips stort alles in elkaar. En daar komt Benau aan het eigenlijke onderwerp van zijn gedicht, het verhaal van de oorlog tussen Nederlanders en Spanjaarden. Bijna twee derden van het geheel is daaraan besteed. Een schoolboekachtige uiteen- zetting met veel feiten en namen, af en toe onderbroken door uitval- len tegen Alva, Granvelle en dergelijke meer. Onder de Oostenrijkse vorsten leefden we gelukkig, voegt Benau er tegen het einde snel aan toe, een uitzondering makend voor Jozef II, maar de vreugd steeg pas ten top met de aanhechting bij Frankrijk en met de regering van keizer Napoleon. * Er werd al eens een poging ondernomen om gezamenlijke kentrekken in de gedichten van de Nederlands schrijvende bekroonden af te wegen tegenover het gemeenschappelijke van de drie Franstaligen ("). Een eerste vaststelling was, dat voor Lesbroussart, (vooral) Le Mayeur en (in mindere mate ) Benau de term beige de hele Nederlanden om- vatte. Het standpunt van de bekroonde stukken in het Nederlands is , veel enger Vlaams, bijna provinciaal ' ; , de Franstalige schrijvers den- ken nog in de humanistische traditie der XVII gewesten wanneer zij het verleden van hun land verheerlijken, de Vlamingen hebben hun hori- zont vernauwd tot het engere Zuiden, het zijn haast provincialisten ge- worden " (12). () E. de Busscher, Pierre Benau, in : BN, II, 1868, k. 151-152; F. van der Elst, p. 164 ; H. de Schampheleire en Els Witte m.m.v. F. V. Borne, Vrijmetselaars te Gent..., p. 76. (10) „Hatons-nous de percer la nuit de notre histoire. " (II) F. van der Elst, p. 169 e.v. In verkorte vorm overgenomen in : H. J. Elias, I, p. 157-158. (12) F. van der Elst, p. 170. 242 (112) De Vlamingen ? Van de zes auteurs die hier ter sprake komen woonde alleen Le Mayeur niet in Vlaanderen. En de pas op de valreep niet- bekroonde Robyn rekende de Bataven uitdrukkelijk tot de Belgen. We zien een grootnederlander bij de franstaligen en een bij de nederlandsta- ligen. Dat zijn Le Mayeur en Robyn. Voor de rest kan alleen gezegd worden dat naast Le Mayeur ook Lesbroussart en Benau de vrijheidsstrijd tegen de Spanjaarden hebben behandeld, waardoor noodzakelijkerwijze het Noorden binnen hun gezichtsveld kwam, en dat De Borchgrave, De Simpel en Van den Poel die episode liever hebben verzwegen om rede- nen die we al meer dan een keer hebben aangehaald. Met een onver- wachte eindjury als het tweespan Collin-Van den Gheyn kunnen inzen- dingen met enige aandacht voor de strijd tegen Spanje, en daaruit voort- vioeiend een ruime Nederlandse dimensie, alleen maar bij de onbe- kroonden worden gezocht. Als tweede punt van onderscheid werd genoemd , de positieve hou- ding ten overstaan van Frankrijk en Napoleon " , aangenomen door de drie Fransschrijvenden, waartegenover de drie Vlamingen , met ledige handen staan " (13). Dezelfde auteur voegt daar onmiddellijk aan toe dat De Borchgrave waardering aan de dag legde voor dragers van het Li- gion d'honneur in de Zuidelijke Nederlanden, en hij wijst terecht op nogal wat meer Fransgezinds bij Van den Poel. Van drie Vlamingen met ledige handen kan dus gewoon geen sprake zijn. Robyn bewierookt Na- poleon zelfs, maar dan op zo'n won dat men zich inderdaad mag af- vragen of in die verzen niet wat satire steekt (14). Twee van de zes gelauwerden hebben o.i. van de gelegenheid gebruik gemaakt om een ondubbelzinnige waardering te laten blijken voor de Franse overheersing en voor Napoleon. Opnieuw een Nederlandstalige en een Franstalige, namelijk Van den Poel en Benau ( overigens beiden winnaar van de minst interessante prijs). De vier anderen zijn misschien niet gemakkelijk volgens afnemende graad van fransgezindheid op een rijtje te plaatsen, maar we proberen het toch maar, van lauw tot koud : Lesbroussart, De Borchgrave, Le Mayeur, De Simpel. (N) F. van der Elst, p. 170-171. (14) F. van der Elst, p. 173. ANDERE MEDEDINGERS Pastoor Josse Bernard de Clerck van Denderwindeke had de kenspreuk waaronder hij zijn gedicht instuurde afgeleid van het ( door hem als jaar- schrift gelezen ) devies der Catharinisten : VInCIt aMor. Letterwissel: 6 InCItaMUr (i). De inleiding loopt tamelijk vlot : Ik weet dat ik niet mag aen all' de versen rieken Die t'Aelst tot loon der prys te lezen zullen zyn. Homerus ben ik niet, noch Plato by de Grieken, Ook niet Horatius, den Eersten in 't Latyn. Myn Ampt dat ik bedien, bestaat wel in het zingen, En doe dat op myn' tyd, maer altyd niet om prys ( ... ) Het gedicht bevat van al de bewaarde inzendingen veruit de meest gedetailleerde reconstructie van het verleden en is van zeer veel voetno- ten voorzien. Dit betekent niet dat de man een talentvol historicus was. Zijn werk blijft een ongenietbare compilatie. Vooraan zijn al de bekende Belgische stammen opgesomd. Hierop volgt een hoofdstukje , Kloekmoedigheyd der Belgen ", vervolgens wor- den de godsdienstigheid, de koophandel en de uitvindersgeest van hun afstammelingen doorheen de eeuwen onder de loep genomen. Voor dit laatste gedeelte beperkte de dichter zich zoals heelwat schrijvers voor hem tot wat bij Guicciardini was te vinden (2). Dat brengt mee dat hij ook van Noordnederlandse ontdekkingen melding maakt, terwijl in de andere gedeelten van zijn werk helemaal geen grootnederlandse visie aanwezig is. Eerwaarde heer De Clerck was ervan overtuigd dat niemand de ge- schiedenis der Belgen uitvoeriger onder woorden had gebracht, en hij kantte zich dan ook bij voorbaat tegen een beoordeling op esthetische gronden. Een van de door Dienberghe geschonken medailles is hem te beurt gevallen om zijn voetnoten. (1) AC Aalst. Inzendingen wedstrijd De Belgen (handschriften). Vertaling van zijn Latijnse kenzin : De liefde wint ( ... ) 0 wij worden aangespoord. (2) Lodovico Guicciardini ( 1521-1589 ), auteur van Descrittione di tutti i Paesi Bassi (1567). Ook andere auteurs haalden Guicciardinis opsomming van uitvindin- gen aan, o.a. Balduinus Janssens ( Verbeterde Vlaemsche spraek- en spel-konste, Brugge, 1775) en J. B. C. Verlooy ( Verhandeling op d'Onacht..., 1788 ). Zie R. F. Lissens, Letter en Geest, 1982, p. 201, 234. 244 (114) De Bruggeling Pieter Albert Priem had deelgenomen onder de kenzin die hij al bij veel prijskampen had gebruikt : Schilderend Dicht- Musiek (3). Die gebalde intentie heeft hij nooit waar kunnen maken, ook niet in het epos Liederyk de Buck waarmee hij in de wedstrijd van de taalparticularist Van Daele te leper was bekroond. Priem bleef lang stilstaan bij de Belgische stammen, met naast hun obligate dapperheid ook veel aandacht voor hun zeden en gebruiken, en hij legde in zijn verder historisch overzicht een geestdrift om de roomse trouw van dat yolk aan de dag die aan zijn vriend De Simpel doet denken. Het eigenzinnigste bewaarde gedicht draagt als Bevies Pen en penceel / myn liefste deel (4). Dat de dichter tevens kunstschilder was blijkt ook uit het motto (5) en uit het aanvangsvers (6). Hij woonde in Geraards- bergen, dat clan ook model staat bij zijn beschrijving van de opkomst der middeleeuwse steden. Zijn geschiedkundig overzicht is rijk gevuld, met o.a. de eerste fo- restier Liederik de Buck, graaf Boudewijn Hapkin, de moord op graaf Karel de Goede, kruisvaarder Godfried van Bouillon, maar zonder Gul- densporenslag en zonder de godsdiensttroebelen onder Filips II. Bij kei- zerin Maria Theresia (t 1780) wordt herinnerd aan de rouwklacht- wedstrijd van 1781 te Wakken (7). Wat verder prijken de namen van zeven Vlaamse tijdgenoten-schrijvers. Het betreft Jan Frans van der Schueren uit Gent en de gewezen Geraardsbergenaar Jozef Michils (wel niet toevallig de laureaten, naast de inmiddels overleden Pieter de Ry- ckere uit Roeselare, van de genoemde Wakkense wedstrijd); verder Rens (waarschijnlijk Adriaan, weer een man van Geraardsbergen ), een zekere (3) De tekst van Priems inzending : in MN 20, p. 129-151. Zie hoofdstuk Steun uit Brugge. (4) AC Aalst. Inzendingen (dit gedicht in twee exemplaren ). (5) Pictoribus atque Poetis quidlibet audendi semper fuit aequa potestas. - Horatius, De arte poetica. Vertaling : Schilders en dichters hebben altijd de volste vrijheid van handelen genoten. (6) Appelles, 't is uw beurt ; schetzt 't weezen van de belgen. (Misschien wordt de identificatie van deze deelnemer uit Geeraardsbergen vergemakkelijkt door wat hij schreef over de schilderkunst (we nemen zijn spelling over): , 'k Zing Rubens, en Van Dyck ; Brouwer, verschoon zyn dwaling, / Herreyns, Verhagen, Lens ; Van Huffel, Fris en Paling. " . (7) Zie Prysverzen, op het afsterven van onze genaedige en grootmagtige vorstinne Maria Theresia (...), Wakken, 13 Bloey-maend 1781. Gent, J. F. van der Schueren, 1781. (115) 24 Busschere ( allicht de toen beroemde marktzanger Jan de Busschere, stadsgenoot van de zopas genoemde De Ryckere ), Pieter Joost de Borch- grave en het Aalsterse wedstrijdduo Hoffmans en Broeckaert. De opgegeven term Belgen klonk voor deze dichter ontegenspreke- lijk als een archaIsch synoniem voor dapperen: op ons voOrvaders-naem, elk zich, als Belg, beroemt : maer het vier-oordig-rond, ons neederlanders noemt. Die zogenaamde Belgen zijn thans in diep verval, dit als gevolg van hun opstandigheid tegen keizer Jozef II in 1789-1790. Ze zijn tot sla- vernij gebracht, wat maar net beter is dan het lot van de reuzen uit het verste verleden van hun land, over wie vorst Bavo, legendarisch stichter van Belgis, had gezegevierd : Wy, Belgen, danken God dat wy nog zyn tot Slaeve ! Rechtve'erdig hebben wy verloozen onzen grave ! (8) Den arend vloog nae 't oost, en was zyn veder kwyt : (9) den arend van het west moedigt den leeuw ten stryd ('°) ( .. ..) ik weet nu van dry soort van Belgen te verhaelen : de wysgeeren zyn griek, de helden zyn latyn, de domme, in groot getal, van 't rot der reuzen zyn. (Einde) Dit is het enige bewaarde gedicht waarin verbittering spreekt om het politieke lot van de Zuidelijke Nederlanden onder Frans bewind. Het verdient zeker samen met zijn auteur grondiger te worden bestu- deerd. Minder boeiend lijkt ons het rijmkraam, ingestuurd onder de kenspreuk Er is geen ruste sonder toom, geen wysheyd sonder sorge ("). Het is een moraliserend betoog, door de ons onbekende au- teur voorgesteld als , myn onderh(ou)d op menschens hertstogten ge- schreven in Nederduytsche sangen " . Ook een Frans handschrift is bewaard met als kenspreuk Plai sir & Vertu (12). Een passage met enige zinspeling op de Slag van de Gulden Sporen mag even worden aangehaald : (8) Rechtve'erdig hebben wy verloozen... : verdiend hebben wij verloren. Onzen grave : de Oostenrijkse keizer. In bredere zin : onze eigen nationale vorst (uit het Oud Bestel) ; de schrijver bedoelt dus : onze onafhankelijkheid. (9) De arend van het oosten : de Oostenrijkse keizer. (10) De arend van het westen : de keizer der Fransen. (11) AC Aalst. Inzendingen. (12) AC Aalst. Inzendingen. 246 (116) Toi Gand, combien de fois, (5 cite redoutable ! N' as to livre toi seul un combat memorable ? Fort comme un grand Etat, alors combien de fois Soutint-tu le fardeau des forces des Valois ? Et combien de Courtray, propice pour tes armes, Le jour causa de deuil, de regrets et de larmes ? Tant, par son grand pouvoir, et par son riche aspect, La Belgique en ces temps, imposa le respect. Mais Belges quel Demon exila de tes villes Ces millions d' artisans, et leurs secrets utiles ? Op die vraag waarom de beste stielmannen uit onze steden naar het Noorden zijn uitgeweken, antwoordt de auteur dat het een gevolg was van de troebelen onder Filips II en Alva. Een tweede gedeelte is, zeer traditioneel, gewijd aan de kunst ( met name Rubens, Van Dyck, Teniers, De Craeyer en Jordaens ) en aan de economische situatie ( met een ware lofzang op het Vlaamse platteland en zijn bloeiende vlasnijverheid ). Dit gedicht, zeer duidelijk geschreven door een Vlaming, eindigt met een verheerlijking van keizer Napoleon, wiens politiek tegen Engeland voile instemming oogst : La France, dans ce jour to Patrie adoptive, A l'Anglois veut ravir la richesse exclusive, Que ce Tiran des Mers sur 1' Europe usurpa... De auteur van een ander Frans gedicht gaat schuil onder de kenzin L'Echo du Parnasse (13). Ook hij dweept met Rubens en Van Dyck, hij vermeldt zoals verschillende andere deelnemers de to Parijs gelauwerde Brugse kunstenaars der jongste jaren Odevaere en Calloigne, en zeer re- torisch galmt ook door zijn verzen de weerklank van het Groeningege- beuren : Gaulois, je ne dis point, combien de fois nos plaines Furent engraissees du sang qui coulait de tes veines, Dans ces combats douteux ou le Beige vainqueur, Plongea son coutelas et trempa dans ton coeur, Pendant que ses Lions, que le fureur enrage, Depouillent de vos Lys l'eclatante feuillage... (13) AC Aalst. Inzendingen. (117) 247 Mais je ne pretends point de montrer a nos yeux Les merveilleux exploits d'un peuple belliqueux... De Sporenslag, waarover de drie bekroonde Franse gedichten zwijgen, vinden we dus vermeld in de twee bewaarde Franse manuscripten die ongelauwerd bleven. (En dit terwij1 het bedoelde gebeuren een plaats vond in de drie prijswinnende Nederlandse werken, maar dan weer niet in de onbekroonde werken uit deze taalgroep. ) Niets werd teruggevonden van de (om haar voetnoten mede met het werk van De Clerck bekroonde ) inzending van brouwer Bataille uit Avelgem. De Ieperse historicus en rederijker Jan Jacob Lambin wordt ergens als deelnemer genoemd (14), maar ook van zijn stuk is ons nets bekend. Een twijfelgeval is Jan Frans Willems, in 1808, het jaar van inzending, pas 15 jaar. Zijn rond die tijd geschreven gedicht De Scheldstroom (waarmee de rivier de Schelde is bedoeld ), in handschrift bewaard, kan ontstaan zijn naar aanleiding van de belgenwedstrijd, wat natuurlijk niet hoeft te betekenen dat het werd ingestuurd. De knaap doet aan het adres van keizer Napoleon zeer uitbundig. Zijn dichtstuk heeft vender veel te danken aan de Hollandse stroomdich- ters, van wie hij Vondel en Antonides van der Goes noemt. „ Maek u den eedlen naem van Belg, van strydbaer, waerd ", schrijft hij (15). Ook voor de allerjongste kon de term Belg dus nog zeer ar- chalsch klinken. In functie van wat we hoger over de houding van een aantal deelnemers tegenover Napoleon hebben gezegd, is heel opmer- kenswaardig wat bij Willems onmiddellijk bij het pasgeciteerde aansluit : en, stryd voor vrankryk, ter bevrediging der aerd' ! 0 Zoo zal de vreolyf uw' medewerking kroonen ; Zoo zal geluk en vrede uw vrugtbaer oort bewoonen ; Zoo koome er zelfs een stond waerop, Myn dierbre Scheld ! Hy die ons thans beheerscht, den keyzerlyken held, Als Caesar zeggen zal van uw heldhafte telgen : De dapperste van al myn gaulen zyn de Belgen ! * (14) MN 20, p. 260-261. Dienberghe aan Broeckaert, 30 augustus 1808. (15) Ada Deprez, Jan Frans Willems. Een bijdrage tot zijn biografie tot 1824, in : Handelingen van de Kon. Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal en Letter- kunde en Geschiedenis, XIX, 1965, p. 274. 248 (118) Een laatste bewaard dichtwerk draagt als titel De Vereerlyke (sic)Bel- gen vertoond in het beroemde Vlaenderen, afgemaeld in heldendicht, en is ingezonden ( met als datum van voltooiing 2 mei 1808 ) onder de kenzin A Suprema assentia erudior (16). Dit handschrift beslaat twee zangen, en er kan niet de minste twij- fel over bestaan dat de auteur alleen deze twee zangen ter mededinging heeft aangeboden (hij bereikte er nl. het opgelegde verzenaantal mee ). Ditzelfde gedicht is, uitgebreid tot vier zangen, als zelfstandig boekwerk gepubliceerd te Brugge in de zomer van 1809. Van de pas aangehaalde Latijnse kenzin prijkt in deze uitgave een vertaalde versie (Men leerd door 't Opper-wezen ). De auteur, Amandus Missiaen, was een 24-jarige stoelmaker uit Gits in de buurt van Roeselare ("). Onder het devies Door God leer A had hij recentelijk deelgenomen aan dichtwedstrijden in de kamer der Dry Santinnen te Brugge, zich kennelijk specialiserend in de godsdienstige poezie, in casu het Lijdensverhaal (18). Het is in ieder geval merkwaardig dat deze jongeman zijn inzending ( aangevuld ) in het licht zond toen de Aalsterse wedstrijd nog niet was afgesloten door de prijsuitreiking. Hij kan natuurlijk met anderen over- tuigd zijn geweest dat het er te Aalst nooit meer ging van komen. Hij kan evengoed op grond van indiscreties al vroeg hebben geweten dat hij voor de prijzen niet in aanmerking kwam. Hij moet overigens tot de zwakkere deelnemers worden gerekend. De eerste zang handelt over de stichting van de stad Belgis door de uit Troje gevluchte vorst Bavo ( naar de veelgelezen fantast Marcus van Vaernewyck ), en over de Belgische stammen, die vanzelfsprekend ook bij Missiaen uitmunten in reinheid van zeden, vredelievendheid, dap- perheid en zelfs bescheidenheid, en die als enige yolk in de toenmalige wereld geen mensenoffers brachten, wat ook Missiaens streekgenoten De Simpel en Priem ten felste waardeerden. Daarop volgt de Romeinse overheersing, en deze eerste zang wordt afgesloten met de overgang van de Belgen naar het kristendom. (16) AC Aalst. Inzendingen. (17) Over Amandus Missiaen (Gits 1785-Lichtervelde 1857 ), zie A. T. van Bier- vliet in NBW/, III, 1968, k. 563-565. Zie verder De Vereerlyke Belgen, in vier zan- gen, door Amandus Missiaen, in Gidts. Brugge, P. de Vliegher, 1809, 40 p. De eerste twee zangen zijn, op weinig details na (waaronder dan toch ae i.p.v. aa!) identiek aan het in Aalst bewaarde handschrift. In de uitgave wordt nergens op de wedstrijd van Aalst gezinspeeld. (18) SA Brugge, Dry Santinnen, nr. 6, Wedstrijden 1698-1812. (119) 249 De tweede zang, die de periode van vijfde tot zestiende eeuw bestrijkt, bevat veel lof voor de kruisvaarders en voor Keizer Karel ( en zegt niets over de Slag der Gulden Sporen ). Deze twee zangen waren dus in mei 1808 naar Aalst gestuurd. Het afbreken van het historisch overzicht bij Keizer Karel maakt een vreemde indruk, zeker als uit de Brugse uitgave van 1809 blijkt dat een derde zang de godsdienstoorlog en de scheuring van de Nederlanden vanuit een strikt katoliek standpunt bekeek : •••• , Triumph ! roept Holland nu, wy zyn nu vry geheel, In Godsdienst en in Wet gevallen ons ten deel ! " Maer neen, daer gy nu waent, nu vry te zyn erbooren, Gy hebt het waer Geloof voor alien tyd verlooren... Wyl Vlaenderland zoo wel als gy de vryheyd heeft, En in het Roomsch Geloof in schoonste zeden leeft. Het is natuurlijk ondenkbaar dat onze dichter pas na het versturen van die abrupt bij Keizer Karel ophoudende twee , zangen'' ontdekt zou hebben, dat de verdere loop der geschiedenis volop de kans bood om lucht te geven aan zijn strijdende roomsheid. De jongeman heeft, zoals meer deelnemers, zijn contrareformatorische ideeen eenvoudig ver- zwegen om bij de jury te Amsterdam zijn kansen op een waarderend oordeel te doen stijgen. Om dezelfde reden gebruikte hij daar, zoals al gezegd, de aa-spelling (ae in de Brugse uitgave van 1809 ). Het gedrukte dichtwerk eindigt met een vierde zang, die bestaat uit twee gedeelten die eigenlijk niets met elkaar te maken hebben : , den lof der Belgen over hunne standvastigheyd in het Roomsch Ge- loof" en een brokstuk dat enerzijds de wreedheid van de oorlog aan- klaagt en anderzijds de genoegens van de vrede bezingt (19). Tot nog toe heeft bij de geschiedschrijvers niet de opvallend strij- dende en onopvallend diplomatische roomsheid van , Men leerd door 't Opperwezen " veel aandacht gekregen, maar wel zijn oproep, in een soort epiloog ( Toe-zang aen het geleerdsheyds-minnende Jongelings- schap ), om de bedreigde moedertaal in bescherming te nemen (20) : Jongheyd die myn vrienden zyt, Kon myn iever u behaegen, (19) Met laatstgenoemd fragment had hij waarschijnlijk deelgenomen aan de dichtwedstrijd te Moorsele bij Kortrijk op 14 augustus 1806. Het onderwerp was de oorlog en de vrede. (20) Geciteerd in : J. Smeyers, GLN, VI, p. 554. 250 (120) Wilt met my den Zang-berg schraegen, Die nu heden veele lyd. Helpt met my ons Moeder-tael Aen den vreeden tyd ontrukken, Die ons nae-gebuers verdrukken, (21) Tot zy is in zegenpraal. De jongeman richtte zich bier tot jongeren zoals hij er in eigen dorp rond zich schaarde in het genootschap De Jongheyd, dat in 1807 een dichtwedstrijd had uitgeschreven, met De Weldadigheyd als onderwerp en David de Simpel uit Staden, de man waar de hele streek naar op- keek, als winnaar. In november 1808 legde Missiaen, met twee medebestuursleden van de pas genoemde Jongheyd, bij de prefect van het Leiedepartement een klacht neer tegen de burgemeester van zijn dorp. Deze had zich name- lijk verzet tegen het opvoeren van een toneelstuk (Ansberta, blijkbaar het stuk van de Brugse pater kapucijn Seraphim (Pieter)de Vos, geschre- ven in 1720 ), wat volgens de aanklagers enkel stoelde op vrees dat in zijn herberg tijdelijk minder klanten over de vloer zouden komen (22). Had burgemeester Bouckaert, herbergier in De Gitsberg, die toneel- opvoering in de dorpskom, een kwart mijl van zijn drankhuis verwij- derd, inderdaad om die reden willen verhinderen ? Een onderzoek had in december tot resultaat dat de burgemeester gelijk kreeg : het to- neelstuk in kwestie was volgens de prefect enkel goed om de bevolking fanatiek te maken en de tijden van onwetendheid en onbeschaafdheid, zoals dat in de geijkte termen allemaal heette, terug te doen ke- ren (23). Het is mogelijk dat de burgemeester zijn optreden heeft willen goed- maken door de uitgave te bekostigen van Missiaens V ereerlyke Belgen. Dit dichtwerk verscheen namelijk met een tot hem gerichte op- dracht (24). (21) Vers 2 en 3 zijn wellicht door de drukker van plaats verwisseld. (22) M. Deneckere, Histoire de la langue francaise dans les Flandres, 1954, p. 240 ; RA Brugge, Leiedepartement, nr. 2681 (klacht van J. de Wilde, J. Maer- tens en A. Missiaen, 23 november 1808). (23) M. Deneckere, p. 240. (24) Opdragt aen den Geleerden Heer, Mynheer Pieter Bouckaert, Meyer in den Dorpe van Gidts (8 x 4 verzen). DE DROOM VAN DE FOERE In Roeselare, een boogscheut onder Gits, verbleef de jonge geestelijke Leo de Foere, titularis van de poesisklas (het voorlaatste humaniorajaar). Hij was op 1 oktober 1805 binnengetreden in het Seminarie te Gent, en twee jaar nadien, pas twintig, als leraar van de genoemde klas naar het Roeselaars Klein Seminarie gestuurd (1). Na twee schooljaren, in 1809 dus, moest hij naar Gent terug om zijn opleiding tot priester te voltooien (2). Omtrent die verwijdering vinden we kommentaar in de briefwisseling van Jan Baptist Dienberghe en Josse Bernard de Clerck, de twee geestelijken die zo nauw bij de Aalsterse dichtwedstrijd betrokken waren. Dienberghe stuurde zijn confrater op 16 september 1809 een exem- plaar van Missiaens pasverschenen dichtwerk De Vereerlyke Belgen, en hij stak daar een brief bij : , lk zende UE. hiernevens de Vereerlyke Bel- gen in vier zangen enz. (3) benevens eenen Prospectus enz. (4) die op- gesteld is door dheer Dufour (5) geboortig van Thielt en professor der poesis in het collegie van Rousselaere, theologant van 1 of 2 jaar cours, welken prospectus voor uytwerking gehad heeft dat hem menigvuldige genaemde en ongenaemde brieven gezonden zyn over zyne verwaen- theyd, afgesteld is van zyn professorschap en weder keert naer het Se- minarie tot Gend om zyne theologie te voleeren (6) zoo dat geheel de- zen prospectus onderblyft — eenige konstyveraers worden opgehitst om (1) De humanioraleergangen in Roeselare waren gestart in het schooljaar okto- ber 1803-augustus 1804. De poesis, als vijfde van de zes opeenvolgende klassen, bestond dus vanaf deze oktobermaand in 1807. Zie A. C. de Schrevel, Histoire du Petit Siminaire de Roulers, I, 1906, p. 152. Over De Foere : F. Simon in NBI , III, 1968, k. 313-324. (2) Volgens de Nieuwe Gazette van Brugge, 29 maart 1817, gaf De Foere te Roeselare les tot augustus 1809 (einde van het schooljaar ), en werd hij naar Gent teruggeroepen op 10 oktober 1809 ( bij het begin van het nieuwe schooljaar). Deze data komen niet overeen met wat we uit Dienberghes brieven aanhalen. (3) We citeren letterlijk naar onze bron (zie voetnoot 7 ). „Enz. " staat voor de rest van Missiaens titel. (4) Zelfde opmerking als in vorige voetnoot. De titel van De Foeres thans on- vindbare prospectus blijft voor ons dus onbekend. (5) Dufour : De Foere. (6) Voleeren : volleeren, voltooien van studie. •1# E VEREERLYKE 4 BELGEIN • IN VIER ZANGEN, DOOR AMANDUS MISSIAEN IN G ID TS. 'T Peri:and door itinit ter Deugd geleyd, ("rad Luat en ilrerkstsemitejd t - Pr)s 8 stuyvers. eb,,,,,,,,,yerftelioM.W.MOILAM1016.W.A^Mr% TOT BRUGGE, Uyt de Drnkkerye van P. DE VI. IEGIIER in St.-Jacobs-straet • Nu• 5 .4 M. D C. C. C. IX. • • • t-, 41- 2.52.52.52.52EaS25 (12 3) 253 den zelven werkstellig te maeken waertoe ik dikwilder als dikwils ver- zogt ben maer tot nog toe vrugteloos ' (7). De Foere heeft dus als 22-jarige poesisleraar in 1809 een prospectus de wereld ingestuurd. Omtrent de aard van die prospectus valt uit het aangehaalde brieffragment helaas zeer weinig of te leiden. We onthou- den voorlopig dat kapelaan Dienberghe een exemplaar meestuurt met Missiaens Vereerlyke Belgen. Het ene drukwerk staat van het andere niet volledig los. Diezelfde dag stuurde hij de prospectus (maar dan zonder het dicht- werk van Missiaen) ook aan twee Aalsterse vrienden die hij leren ken- nen had door de belgenwedstrijd, met name Karel Broeckaert en Do- minicus de Vos (niet J. B. F. Hoffmans ! ). Hij merkte daar voor de eerst- genoemde bij op, maar we moeten jammer genoeg weer vrede nemen met de kopie vol weglatingen : , ik zende den Prospectus enz. Ik bidde UE. UE. Vriendschap niet quaelyk op te nemen ziet folio 44 hier voo- ren " (8). Broeckaert, medeorganisator van de belgenwedstrijd, kon dus aan de inhoud van De Foeres prospectus aanstoot nemen. Een punt waar we nog op terugkomen. Op 12 oktober schreef Dienberghe weer een brief aan zijn confrater De Clerck van Denderwindeke : , Eerw. beer Mr. Dufour van Thielt, is wedergekeert naer zyn professorschap van zyne poesis tot Rousselaere, maer ik meene dat by met zynen lest gezonden prospectus niet zal voorsgaen " (9). Broeckaert was aan de beurt op 26 oktober, toen hij Dienberghe om toesturing verzocht van De Vereerlyke Belgen, welke publikatie hij via De Foeres prospectus had leren kennen (10). En de Aalstenaar schreef vervolgens op 29 december zijn mening over dat , gedicht over de Bel- gen tot Brugge gedrukt het welke ik veel te mager vinde om den voor- loper van onze prysstukken te zyn " (1l). (7) MN 22, p. 44. (8) MN 22, p. 46-47. „Ziet folio 44" : Dienberghe verwijst naar zijn eigen ko- pie van zijn brief aan pastoor De Clerck (vermeld in onze voorgaande voetnoot). (9) MN 22, p. 72. Dat De Foere gedurende het schooljaar 1809-1810 weer in Roeselare heeft les gegeven, is in tegenspraak met wat tot nog toe over zijn le- vensloop is geschreven. (10) „ Daer moet in Brugge een werk gedrukt zyn over de Belgen waer van ge- wag gemaekt word in den prospectus die gy my gezonden hebt ". - MN 22, p. 96. (11) MN 22, p. 181. 254 (124) We sommen deze gegevens hier zo gedetailleerd op omdat ze voor al- les wat De Foeres prospectus aangaat een onvervangbare bron zijn. De jonge Roeselaarse poesisleraar zou er het werk van zijn streek- en leef- tijdgenoot Missiaen in aangediend hebben als een voorloper van de Aalsterse belgenwedstrijd. Dat hij deze laatste onderneming niet al te vriendelijk gezind was, was al af te Leiden uit de voorzichtige opmerking van Dienberghe aan het adres van Broeckaert ( 16 september ). In De Vereerlyke Belgen moet De Foere vooral op prijs hebben gesteld dat de heftig beleden nationale fierheid er fierheid bleek te zijn om de trouw van het eigen volk aan het roomse geloof. Juist vanuit zulk standpunt zal hij hebben betreurd, dat het eindoordeel te Aalst was toe- vertrouwd aan een officiele en dus onroomse instantie uit Holland, wat de deelnemers onvermijdelijk in de verleiding moest brengen om een stukje katolieke Vlaamse eigenheid van zich af te schuiven. We vragen ons af of hij Missiaen persoonlijk heeft gekend, en of hij heeft geweten dat ook dit goede voorbeeld had deelgenomen met ver- zwijging van zijn oncecumenische gevoelens. * De Foere was toen al een aanhanger van de zgn. taalparticularistische stroming die zich in Vlaanderen afzette tegen invloeden uit het Noor- den. Hij zou vanaf het bestuur van koning Willem I de voorvechter wor- den in de strijd voor een soort Vlaams, dat door enkele op zichzelf fu- tiele karakteristieken, zoals ae of ey i.p.v. as of ei, zich distancieerde van wat sommigen Hollands dachten te zijn. De geschiedschrijvers nemen van elkaar over dat onze man in de periode onmiddellijk na de eenma- king van de Nederlanden nochtans heel korte tijd de Nederlandse taal- eenheid van Zuid en Noord heeft onderschreven, en dit op menige plaats in zijn tijdschrift Le Spectateur beige (12). We geloven niet dat hij daarom bereid was zijn Vlaamse spellingsvarianten op te offeren ( zie trouwens straks een citaat uit die tijd in een soort desrochiaans ) maar het is wel waar dat een alles overstemmend antifrans ressentiment hem in de eerste nummers van zijn tijdschrift in noordelijke richting dreef. De bevrijdingsroes van 1814-1815 eenmaal achter de rug is hij snel terug- gekeerd naar zijn standpunt van 1809. (12) F. Simon in NBI F , III, 1968, k. 316. (125) 255 De Westvlaamse taalpropagandist F. D. van Daele heeft hem in dat jaar 1809 als een bondgenoot beschouwd, wat blijkt uit zijn al aange- haalde feestrede bij de prijsuitreiking van zijn dichtwedstrijd op 12 no- vember : , De geesten syn bier aen 't gisten geslaegen, ende een helde- digt ten prys van Vlaendrens Vorsten, wierd het dryf-rad van eenen letter-stryd : een dier werken gaet het licht sien (13). Ach ! had het door het sift van Mynheer De Foere grooten letterkundigen te Rousselaere ge- buydeld gewest ! ' (1). Het is ons niet duidelijk of de vergrijsde kamper voor de Westvlaamse taaleigenheid op dat ogenblik meer van de jonge geestelijke afwist dan wat deze zopas in zijn prospectus had wereldkundig gemaakt. Als Van Daele alleen zou hebben gesteund op die ene publikatie van de al even hard op die belgenwedstrijd gebeten leraar, dan moet daar ook op taal- gebied van enige antihollandse gezindheid blijk zijn gegeven. * Na zijn priesterwijding (22 september 1810 ) werd De Foere, met weer een omweg langs het Roeselaarse Klein Seminarie, verrassend gauw onder- pastoor op de Sint-Annaparochie te Brugge, kennelijk als opvolger van Dienberghe, maar dat kan toeval zijn geweest. Vanaf zijn aankomst op 20 oktober 1810 heeft hij de studiearbeid voortgezet, die hem ertoe moest voorbereiden om bij de bevrijding van zijn yolk leiding te geven voor een nationaal moreel herstel. Zo werden de zaken althans na het vertrek van de Fransen in 1814 voorgesteld. De genoemde rol nam hij dan op zich met het tijdschrift Le Spectateur beige, erg tegen zijn zin in het Frans, met in de eerste nummers vrij veel Nederlandse bijdragen ( waarin hij de naam van het tijdschrift vertaalde als den Nederlandschen Aenschouwer) ("). (13) Er is ons geen publikatie van een inzending uit deze Ieperse wedstrijd bekend voor die van laureaat Priem in 1826. (14) k i D. van Daele), Aenspraek tot de vergadering der Vlaemsche Ta- Tae l belusters..., leper, op den 12 Slag-maend 1809..., p. 2-3. Wat met sift (zeef) en bui- delen was bedoeld, wordt duidelijk uit volgende bepaling bij bud in Van Dales Groot Woordenboek der Nederlandse Taal : werktuig, bestaande uit een grote cilindervor- mige zeef, besloten in een houten kast, waardoor de Bakker ( of molenaar ) in het groot de versch. soorten van bloem en de zemelen uit het meel scheidt. (15) „ Quand un jour les Belges entendront leurs veritables interets, ils souffriront que je leur defriche un champ patriotique de sept annees et au dela de lecture et d' etude " . - Le Spectateur beige, I, nr. 1, p. 9. 256 (126) De oprichting van dit tijdschrift had hij aangekondigd met een prospectus — zijn tweede ! — in november 1814 (16). Er zal van 's mans ideeen van vijf-zes jaar tevoren nog wel een en ander in dit ini- tiatief zijn weerspiegeling hebben gevonden. , Cet ouvrage historique, litteraire, critique et moral est destine a reveiller l' esprit national, et a rappeler les moeurs et la religion des belges " , zo stelde hij zijn tijd- schrift voor. En uit het eerste nummer (p. 44 ) citeren we een typische reactie op de pas voorbije Franse overheersing : „ Wie heeft de poogin- gen niet gemerkt die men aenwendde om het eygen bestaen der land- schappen (17), om deezer volkig aenwezen t'ondermynen door het ont- zenuwen hunner tael- en letterkunde ? En waerom geene tael verdrukt om de onderscheyde volkkarakters te verdooven, en zoo tot eene aenstootelyke eenheersching te komen, Baer men over bloed en lyken stapte om tot het zelve doelwit voordterukken ? Gelukkiglyk zyn wy aen die noodlottige tyden ontkomen. Wy gaen onzen ouden neerlandschen geest weer aennemen, en ons volkig bestaen aenmaetigen : ( )" Dacht De Foere ook al in 1809 aan zo'n tijdschrift ? Toen, in het spoor van Van Daeles Tyd-Verdryf, allicht eerder tegen Hollandse taal- invloed dan tegen verfransing ? Heel zeker droomde hij ook toen van de kulturele heropstanding van dat eigen yolk van eertijds. Een halve eeuw later droomde ook Gezelle die Broom. Hij deed dat voor dezelfde Roeselaarse poesisklas waar ze allebei zo weinig jaren mochten staan. (16) Gazette van Gend, 17 en 18 november 1814. Aankondiging alleen in het Frans. (17) Landschappen : landen ; hier veeleer : volkeren. DE HOLLANDSCHE NATIE Snellaert vermoedde dat de Aalsterse wedstrijd op het vaderlandse on- derwerp De Belgen de Amsterdammer Helmers op het idee heeft ge- bracht, zijn beroemde gedicht in zes zangen De Hollandsche Natie (1812) te schrijven (1). Had Snellaert geweten dat de mededingende gedichten uit Aalst naar Amsterdam waren gestuurd, dan zou dat zijn vermoeden waarschijnlijk nog hebben versterkt. In de Tweede Klasse van het Koninklijk Instituut zetelde bovendien Helmers' zwager, de dichter Cornelis Loots. Er is evenwel geen reden om aan te nemen dat de auteur van De Hol- landsche Natie zich door enig Zuidnederlands initiatief heeft laten bein- vloeden. Hij bevestigde in 1809, bij het verschijnen van het eerste deel van zijn Gedichten, dat hij toen al tien jaar met zijn genoemd natio- naal poeem bezig was (2). In ieder geval schreven hijzelf en anderen inderdaad al \root. 1800 Tier- en lofzangen op hun land en yolk, Loots bijvoorbeeld met De overwinning der Nederlanders bij Chattam ( 1799). Andere voorbeelden van zulke vaderlandse poezie hebben we al uit het- zelfde Holland en ook uit Frankrijk aangehaald (3), en ook in de Zuid- nederlandse gewesten waren de Catharinisten helemaal geen voorlopers in het genre ( Willem Verhoeven werkte aan zijn Belgiade vanaf onge- veer 1796, De Borchgraves Oorsprong der Belgen zou van 1806 zijn en uiteraard was ook Van Daele met zijn wedstrijdopgave te leper de Ca- tharinisten voor ). Snellaerts veronderstelling heeft intussen toch tot recente tijden een vruchtbare nawerking gekend. Knuvelder zette bijvoorbeeld Verhoevens Belgiade, Missiaens Vereerlyke Belgen en de Aalsterse dichtwedstrijd op een rijtje, met hun data die de limiet 1810 niet overschrijden, en riep (1) „ Opmerkelyk is het dat de Hollandsche Natie de dichtstukken op de Bel- gen, door de stad Aelst bekroond, dicht bij opvolgde ; ja ik ben niet ongeneigd te vermoeden dat de vlaemsche kampstrijd, tijdig gegeven bij een yolk dat niet ver- gaan wilde, den hollandschen dichter kan ontvlamd hebben. " - F.A. Snellaert, Schets eener Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, 18 (4 ), p. 233-234. (2) J. Haantjes, Helmers en De Hollandsche Natie, in : De Nieuwe Taalgids, XXXIX, 1946, p. 33-43 ; C. G. N. de Vooys, Nederlandse dichters tegenover Na- poleon, in : Publicaties van het Genootschap voor Napoleontische Studien, afl. 4, juni 1953, p. 275-287. C) Zie het hoofdstuk Belgen en Wamingen. 258 (128) dan verbaasd uit : , dat is dus allemaal enkele jaren voor 1812, het jaar van Helmers' De Hollandsche Natie " (4). Hij gewaagde zelfs van „ de in dit opzicht geavanceerde Vlamingen " . De omstandigheden waarin in januari 1810 de twee wedstrijdbundels zijn verschenen en twee jaar later het groot vaderlands dichtstuk van Helmers, zijn zo verschillend, dat vergelijken een zinloze bezigheid wordt. Het Koninkrijk Holland hield op te bestaan toen Napoleons broer in juli 1810 als koning aftrad. Het gebied werd toen bij Frankrijk ingelijfd. Vanaf hetzelfde jaar 1810 ( februari ) bestond in dit Franse rijk ook de censuur, teken van een verharding van het regime. Helmers' Hollandsche Natie kwam slechts na kontrole van de censuurdienst van de pers. Het geweldige succes dat dit werk onmiddellijk te beurt viel, bewijst dus niet dat het opstandige ideeen bevatte. Wim Zaal merkte by. terecht op, dat niet de inlijving bij Frankrijk voor Helmers de aan- leiding was om het glorierijke verleden tegenover het ellendige heden te plaatsen, aangezien hij dezelfde vergelijking tussen heden en verle- den al maakte in 1795 (5). Een taaie legende houdt staande dat Helmers om het succes van zijn Hollandsche Natie door de overheid werd gezocht, en dat enkel zijn on- verwachte dood een hechtenis overbodig heeft gemaakt (6). Ons scep- ticisme geldt natuurlijk niet het feit dat een merkwaardig groot aantal lezers zich op het dichtwerk stortte. Niets wijst erop dat de Aalsterse lau- reatenbundels het Zuiden in een vergelijkbare vervoering hebben ge- bracht. * Toch heeft de belgenwedstrijd in het Noorden weerklank ontmoet. Jo- han Kinker reageerde met name als op een teken des tijds. Dat deed hij in het nog zeer leesbare gedicht Stile Bemoediging na de inlijving van (4) G. P. M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Letter- kunde (5), III, 1973, p. 539. Knuvelder verwijst naar de opmerking van Snellaert die we daarnet zelf hebben aangehaald. (5) W. Zaal, De duizend doden van IF. Helmers, in : De Gids, CXXIX, 1966, p. 298-302. (9 Zeer sceptisch is Johanna W. A. Naber, Overheersching en vrilwording, Haarlem, 1909, p. 189, 197 e.v. (129) 259 Holland in het Fransche Keizemik, kort na de inpalming van 9 juli 1810 geschreven (7). , Het Vaderland bestaat, wat lot ons zij beschoren ", bezweert hij zijn volksgenoten, „ ( ... ) zoo lang zijn schoone spraak voor 't oor niet gaat verloren ". Doorheen die taal , stroomt, met een' vloed van zwellende gedach- ten, / De stoute geest van 't yolk, dat zich zelv' vormde, en schlep " , zo wordt in de vijfde strofe verkondigd. Intussen heeft de dichter het woord ook tot de zuiderburen gericht : , Roemt, Belgen ! roemt vrij op de heldendaen der vaderen : / Maar laat het nimmer zijn ten hoon van 't nageslacht ! ' (strofe 3 ). De aldus aangesproken Belgen die op de heldendaden der vaderen roemen, zijn de mensen die enkele maanden vroeger in Aalst hun wedstrijd hebben beeindigd. Nu Holland sinds zijn inlijving het lot van de Zuidelijke Nederlanden deelt, wordt het opwellen van enig gevoel van solidariteit overigens een begrijpelijke zaak. Kinker voegt bij die op- welling de daarnet aangehaalde vermaning — zorg dat uw roemen op uw voorouders niet iets wordt waarmee uw nageslacht zal spotten — omdat hij weet hoe snel de Vlamingen de schat der gemeenschappelijke eigen taal dreigen te zullen kwijtspelen. Vaak kan in de strijd meer eer worden behaald door het achteruitdeinzen te staken, dan door aan te vallen, zo probeert hij bij hen het tij te doen keren (8). Dat hij in de politieke omstandigheden van 1810 de teloorgang be- treurt van de Nederlandse taal in de Zuidnederlandse departementen, vloeit logisch voort uit zijn overtuiging dat een natie pas verdwijnt met het verdwijnen van haar taal. Solidair zullen Zuid en Noord die taal in hun bezit houden als, in bijbelse taal gezegd, hun ark en bondskist ( strofe 4 ) : Uw rijke taal blijft de ark, die wij vereenigd dragen, Waarin het nageslacht der vaadren geest aanschouwt. Al praalt die bondkist thans niet op een' zegewagen, (7) Johan Kinker, Nieuwer-Amstel 1764-Amsterdam 1845, jurist, taalkundige, filosoof. Van 1817 tot 1830 hoogleraar Nederlandse letterkunde te Luik. (8) Strofe 3 : Roemt, Belgen ! roernt vrij op de heldendaen der vaderen : Maar laat het nimmer zijn ten boon van 't nageslacht ! Vaak valt het ligter, de eer te kluistren, onder 't naderen, Dan, deinzend, met beleid zijn krachten te vergaderen, En post te vatten, bij het vallen van den nacht. 260 (130) Al torschen wij Naar voort : - laat ons niet suffend klagen, Maar waken bij dit pand aan onze zorg betrouwd. Er is geschreven dat sommige Hollandse dichters in die tijd de term Belg als poaicum hanteerden in algemeen-Nederlandse, of zelfs in be- perkte Noordnederlandse zin (9). Bij Kinker was dit volgens ons niet het geval (1°). De hele inhoud van strofe 3 wijst op het meest zuide- lijke taalgebied, waar de verfransing al ver was gevorderd ( en overigens voor de annexatie ingezet ), en het beeld van het vereenigd dragen van ark of bondskist in strofe 4 kan alleen maar bevestigen dat Kinker aan dat bedreigde Zuiden van de Lage Landen dacht. (9) 0.a. V. J. Walgrave, Belgica. Losse bedenkingen..., p. 681-682 ; L. Delfos, Onze nationale naam..., k. 50. (10) De term Belgen in onderhavig gedicht van Kinker wordt nochtans ver- klaard met „hier: Nederlanders ; licht een nawerking van het klassiek Belgi" in: J. Koopmans, Bloemlezing uit de „vrijheids"-literatuur van ± (1810-1813), 1913, p. 23. Met gelijkaardige verklaring wordt naar ditzelfde gedicht van Kinker gewezen in : F. van der Elst, De Lof der Belgen, 1955, p. 178. DE LAATSTE DICHTWEDSTRIJDEN IN DE FRANSE TIJD In Roeselare had op 17 juni 1810 bij de Zeegbare Herten de prijsuit- reiking plaats voor De Verwoesting van Troyen. Uit Aalst namen twee poeten deel. Hun naam is ons niet bekend. Ook De Simpel, Priem, Henckel en Jozef Missiaen, de vader van Amandus, hadden iets in- gestuurd (9. Op 19 augustus hetzelfde jaar deelden de Vredeminnaars van Kort- rijk, bij de plaatselijke bevolking ook als de Papieristen bekend, de prij- zen uit voor De Vrede beschouwd in hare onwaerdeerbare Nuttigheyd. Henckel merkte op dat vrede mannelijk is, en De Borchgrave trok weer met de eerste prijs naar huis. We vinden dat de gedrukte wedstrijdbun- del invloed uit Aalst vertoont, o.a. doordat slechts de drie winnende ge- dichten zijn opgenomen. Om nog een andere reden doet deze Kortrijkse wedstrijd denken aan die van acht maanden eerder in Aalst. Zoals Robyn toen met een pu- blikatie op eigen kosten tegen de uitslag protesteerde, gaf ook hier een niet bekroond deelnemer op zijn eentje zijn ingestuurde tekst in het licht, en weer niet de eerste de beste : Frans Donaat van Daele, de be- jaarde ijveraar voor een van Hollandse en Brabantse invloeden gevrij- waarde (West)vlaamse schrijftaal (2). Zeer succesrijk was, met zijn 35 deelnemers, de wedstrijd op Het Of- fer van Abraham te Deinze, waarvoor het genootschap Geen Konst zon- der Nyd op 29 juni 1811 de prijzen uitdeelde. We haalden al aan hoe Robyn van het aan de mededingers toegekende recht op inspraak ge- bruik maakte, om De Borchgrave op grond van een foutieve uitdrukking te doen deklasseren naar de tweede plaats ; Robyn zelf weigerde de hem toegewezen derde plaats te aanvaarden, waardoor de op hem volgende deelnemers een rang naar omhoog schoven ('). De lastige Gentenaar (1) Voor deze en de verdere wedstrijden, zie J. Huyghebaert, Dichtwedstrijden in Vlaanderen..., I, p. 68-72. (2) Pooging ten Prys-kamp, voorengesteld door de Maetschappye der Vride- Minnaers binnen Kortryk, versoekende te beschryven Het Nut van den Vride ti- gen 19 Augusti 1810, door Cano Flandrica Flandriae. leper, Annoy-Vandevyvere, 12 P C) De nieuwe uitslag : 1. Adriaan Meynne ( Nieuwpoort ), 2. P. J. de Borch- grave, 3. Placide Soenen (Wakken ), 4. J. B. J. Hofman (Kortrijk), 5. J. J. Lam- bin (leper). 262 (132) had zich in zijn aanvangsverzen overigens wel zeer vrijpostig over het wedstrijdonderwerp en over zijn collega's uitgelaten : 0 Zoon van Noachs Zoon ! op Hoogvliets goude her Zoo vloeyende als vol kracht, zoo edel als vol zwier, Zoo ryk als grootsch van trant, en heerlyk opgezongen, Thans gaat een Rymers' hoop, verdraaid, verwrikt, gewrongen, Op eenen schorren bas, ten schrik van 't keurig oor, Uw lof uitbrommen in een ieverig Dichterkoor. Ilc die me ook reken by die onbedreven knapen, Wil van de Maaszwaan mee het hoog gedicht na apen ( • ) Tot de niet-bekroonden behoorden vader en zoon Missiaen en priester Henckel, die na zijn leraarschap in het Aalsterse instituut van Lesbrous- sart was terechtgekomen in een kostschool te Deinze en daar blijkbaar weer niet Lang had gewacht om de plaatselijke rederijkerskamer een dichtwedstrijd te doen uitschrijven. De literaire krachtmetingen waar hij het initiatief toe nam zijn als zovele sporen van zijn nomadisch itine- rarium. We vermelden in dit verband nog twee dichtwedstrijden die hij in 1814 en 1815 tot bejubeling van Napoleons val te Oudenaarde zou organiseren. Jets geheel speciaals was het akkoord ofte concordaat , in 1810 gesloten tussen Kunst en Eendragt ( de voormalige Heilig-Kruiskamer ) van Brugge, de Getrouwe van Harten van leper, de Vredeminnaars van Kortrijk en Wat Ryp, wat Groen, komt Wysheyd voen van Oostende. Het betrof een beurtrol om jaarlijks een prijskamp in te richten voor de dichters der betrokken kamers. Op 1 september 1811 ontving Brugge al- dus de Ieperlingen, Kortrijkenaren en Oostendenaren, in 1812 was leper en in 1813 Kortrijk aan de beurt om voor de organisatie in te staan. Pas in 1816 kon de eerste ronde in Oostende worden afgesloten (waarna van 1817 tot 1820 de beurtrol nog een keer werd hernomen ) (4). * Enkele wedstrijden waarover weinig inlichtingen bereikbaar zijn, en die veelal van beperkt plaatselijk belang moeten zijn geweest, laten we links (4) J. Huyghebaert, Het Kunstverdrag van de rederijkers uit Brugge, leper, Kortrijk en Oostende, 1810-1820, in: Biekorf, LXXVII, 1977, p. 65-76. (133) 263 liggen, maar in aansluiting tot de Aalsterse belgenprijskamp verdient ze- ker het letterfeest van Gent in 1812 enige aandacht. Dit initiatief wordt trouwens heel dikwijls met De Belgen / Les Belges in een adem ge- noemd, omdat ook bier in Gent zowel Franse als Nederlandse dichtwer- ken mochten worden ingestuurd. Andere sporen van zulke tweetaligheid zijn in de lange reeks literaire ontmoetingen in de tijd van de Franse overheersing niet te vinden. Het was daar te Gent een organisatie van de rederijkerskamer De Fon- teine, die, door toedoen van prefect Faipoult in 1808 afgeschaft, in het begin van 1812, dankzij een tussenkomst van de in 1809 benoemde pre- fect d'Houdetot, vanuit Parijs de toestemming had verkregen om haar werkzaamheden te hervatten. Die nieuwe Fonteine was sterk op Franse leest geschoeid, zo lijkt de algemene indruk te zijn. De werkelijkheid was volgens Ada Deprez anders , De inrichting van de kamer was ( vooral naar buiten toe ) tweetalig. Bij het naslaan van de processen-verbaal en de andere over- gebleven bescheiden komt echter duidelijk de tendens naar voren om doeltreffend voor de rechten van de Vlaamse leden te zorgen : ( ) bij declamatietornooien werden beide talen op gelijke voet behandeld en de toneelopvoeringen, die reeds in augustus van datzelfde jaar ( d.i. 1812 ) begonnen, geschiedden praktisch uitsluitend in de moeder- taal " (5). De Fonteinisten besloten op 7 maart tot het inrichten van een „ vier- dubbele kampstrijd " met poezie, declamatie, schoon geschrift en har- monie. Het genoemde onderdeel poezie stond zoals gezegd open voor Frans en Nederlands. De dichters van de beide taalsecties kregen als on- derwerp De V eldslag van Friedland en de Vrede van Tilsit, wat betekent dat ze keizer Napoleon dienden te verheerlijken om zijn overwinning bij Friedland op het Russische leger (14 juni 1807) en om de vrede van Tilsit (in latere tijden Sovjetsk genaamd) op 8 juli, waar Pruisen grond- gebied diende of te staan en waar de tsaar beloofde, zich te zullen aan- sluiten bij het Continentaal Stelsel. We zouden niet durven beweren dat het bestuur van De Fonteine de Napoleoncultus in onze gewesten per se wilde stimuleren. De keuze van het onderwerp was een logisch uitvloeisel van de omstandigheden waarin het genootschap recentelijk zijn heropstanding had mogen beleven. (5) Ada Deprez, Rondom bekroning door de „Fonteine" in 1812, in : jF , XII-XIII (nieuwe reeks : nr. 4-5 ), 1962-1963, p. 66. 264 (134) Tot de jury voor de Nederlandse inzendingen behoorde Pieter Johan Robyn, lid van de organiserende kamer ( terwiji in de Franse jury o. a. Philippe Lesbroussart en Benau plaats namen, de twee Gentse prijswin- naren op de Franse taalrol in Aalst ). De lezer weet al. hoe Robyn ook bier een bekroning van De Borch- grave onmogelijk heeft gemaakt. De eerste prijs werd op 27 juli toege- kend aan de 19-jarige Jan Frans Willems, verblijvende te Antwerpen, ter proclamatie afwezig (Eugeen van Damme uit Brugge, een goede be- kende van Dienberghe , werd tweede, en Jan Jacob Lambin uit leper derde ). Bij de mededingers die de Franse taal gebruikten werd Pierre Blanfart, leraar te Dendermonde, tot laureaat uitgeroepen, was de tweede prijs voor Cesar Tinel uit Montpellier, en werd de 25-jarige Ju- docus Frans de Hoon, oudleerling van de Gentse Ecole centrale, genees- heer in Bassevelde en toekomstig schoonvader van Ledeganck en Here- mans, derde (6). Alleen de inzendingen van de Nederlandse taalrol, 28 in aantal, zijn in de gedrukte wedstrijdbundel opgenomen. Weer een element dat de fransgezindheid van de Fonteinisten betwijfelbaar maakt. Er zag ook een tweede publikatie het licht, maar die betrof de Franse feestrede van Nor- bert Cornelissen, gevolgd door enkele gegevens met betrekking op de uitslag (7). Op die feestrede van Cornelissen hebben geschiedkundigen en spe- cialisten van de Vlaamse Beweging al ten overvloede gewezen. Vooral een uitvoerig aanhangsel over Jacob van Artevelde trok hun aandacht. Cornelissen trachtte er te bewijzen dat de Gentse voorman uit de veer- tiende eeuw niet zomaar een muitziek Brouwer was geweest, zoals hij in de Franse historiografie werd afgeschilderd, maar een edelman met staatsmanskwaliteiten. Om deze reden wordt Cornelissen beschouwd als de man die Artevelde heeft gerehabiliteerd (8). Enkele auteurs zijn van (6) Verzameling van alle de Nederduitsche Dichtstukken, die medegedongen hebben naer de Lauwerkroonen, uitgegeven door de Maatschappij van het Rheto- rica binnen Gend, den 27 jai 1812. Gent, J. Begyn, 108 p. Over J. F. de Hoon, zie Lut Troch in NBIF, X, 1983, k. 261-263. (7) De Porigine, des progres et de la de-cadence des Chambres de Rhe-torique, e-tablies en Flandre; avec une notice sur Jacques van Artevelde. Extrait d'un me-- moire, lu le 27 juillet 1812, lors de la distribution solennelle des prix au grand con- cours de la Rhe-torique de Gand, par N. Cornelissen, (...). Gent, J. Begyn, 60 p. (8) Cornelissens faam, Artevelde te hebben gerehabiliteerd, gaat terug tot A. Voisin, Examen critique des hi storiens de Jacques van Artevelde ou un grand (135) 265 mening dat de spreker met die aantekeningen over Artevelde wou af- rekenen met wat zijn collega uit het Lyceum Philippe Lesbroussart in zijn twee jaar eerder te Aalst bekroond gedicht had geschreven (9). We vragen ons af, of Cornelissen zijn bedenkingen met betrekking tot Artevelde inderdaad in zijn toespraak heeft te pas gebracht. In de gedrukte tekst wijst allies op een achteraf bijgevoegd appendix, dat met het eigenlijke onderwerp van de feestrede zelfs heel weinig te maken had. Dat onderwerp was de oorsprong, bloei en ondergang van de Vlaamse rederijkerskamers. Men doet de spreker onrecht aan, door de aandacht uitsluitend te richten op zijn misschien niet eens uitgesproken mededelingen met betrekking tot Artevelde, want zijn wel uitgespro- ken betoog omtrent de kamers van rhetorica was beslist van niet min- der rehabiliterende strekking. Als hij heeft gereageerd op wat te Aalst in 1810 was gezegd, dan was die andere lyceumcollega Wallez zeker evenzeer het mikpunt als Lesbroussart. Zoals Wallez toen bij een viering van het eigen yolk der Zuidelijke Nederlanden wat al te zeer de loftrom- pet had laten schallen voor de Franse taal, nam Cornelissen nu een li- terair feest ter ere van de roemvolle keizer der Fransen te baat om het oude Vlaanderen te verheerlijken in zijn hoogste culturele glorie. zijn evocatie van de verfransing sinds de 17de eeuw blaakt zeker niet van rechtzinnige geestdrift (10). Dat hijzelf zich bijna altijd in het Frans uitdrukte verandert daar niets aan. Hij roemde het nationaal karakter van de oude kamers van rhetorica, en zijn uiteenzetting betreffende de ondergang van die genootschappen — zie de titel van zijn toespraak — kan, bij deze manifestatie van de heroplevende Gentse kamer, de goede verstaanders best hebben geamuseerd. homme re-habilite; avec pieces justificatives, 1841, p. LXXXIII. Zie ook J. Vermeu- len, De groei en de bloei van de Arteveldefiguur in de Vlaamsche volksziel, s.d., p. 7-12. (9) J. Vermeulen, p. 7-8 ; L. Francois, Norbert Cornelissen, in : JF, XXI-XXII (nieuwe reeks : nr. 13-14), 1971-1972, p. 110; J. Smeyers in : GLN, VI, p. 390- 391. (10) Tot eenzelfde besluit kwam L. Francois (p. 109). LUST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN AC Archief van de Catharinisten AGN Algemene Geschiedenis der Nederlanden AKNAW Archief van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Weten- schappen AMVC Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven BM Belgisch Museum BN Biographie Nationale EVB.Encyclopedie van de Vlaamse Beweging GLN Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden JF Jaarboek de Fonteine KANTL Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde KVATL Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde ( thans : KANTL ) MN Manuscrits neerlandais ( in Bibliotheque Nationale, Parijs ) NBW" National Biografisch Woordenboek NLJ Nederduitsch Letterkundig Jaerboekje RA Rijksarchief SA Stadsarchief SB Stadsbibliotheek UB Universiteitsbiblioteek VMKVA Verslagen en Medede (e)lingen van de Koninklijke Vlaams (che) e Academie voor Taal- en Letterkunde BRONNEN EN LITERATUUR I. ARCHIEFBRONNEN AALST Archief Catharinisten ( AC) Inzendingen wedstrijd De Belgen 1807-1810 (handschriften, onvolledig ) ; schrift Broeckaert, Hoffmans e. a. AMSTERDAM Archief Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschap- pen ( AKNAW), Tweede Klasse Brieven en verslagen 1808-1815 (in 1981 door ons geraad- pleegd in de toenmalige bewaarplaats, het Trippenhuis to Amsterdam ; sindsdien overgebracht naar het Rijksarchief in Haarlem ) ANTWERPEN Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven ( AMVC) Cod. 282 (hekeldicht Ph. Rogghe) en 283 (dankgedicht J. B. F. Hoffmans ) BRUGGE Rijksarchief (RA ) Leiedepartement, 1168, 1169, 2680, 2681 ( toneel en publi- katies ) Stadsarchief ( SA ) Archief van de drie Brugse rederijkerskamers BRUSSEL Koninklijke Bibliotheek (Willem Verhoeven, Belgiade, 1809 ) GENT Rijksarchief (RA ) Scheldedepartement, 334, 368, 369, 373 ( toneel en publi- katies ) Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde ( KANTL) Verzameling Prudens van Duyse ( vooral brieven) Universiteitsbibliotheek (UB ) R1580 , R1581 , R1582 ( overwegend gelegenheidsgedichten, blijkbaar uit het bezit van J. B. Dienberghe ) 268 (138) KORTRIJK Stadsbibliotheek (SA ) Brieven Jacob Goethals-Vercruysse PARIJS Bibliotheque nationale Manuscrits neerlandais (MN) 20, 21, 22, 24 (samengesteld door J. B. Dienberghe ) II. DAGBLADEN EN PERIODIEKE PUBLIKATIES Den Vlaemschen Indicateur ofte Aen-wyser der Wetenschappen en Vrye Konsten. Met Privilegie Exclusif van Haere Keyserlyke en Koninglyke Ma- jesteyt, voor Haere Nederlanden. Gent. Gimblet (vanaf 1782 J. F. van der Schueren), 1779-1787. 18 Din. Gazette van Gend. Gent, J. Meyer (1761-1794 ), J. F. van der Schueren (1794-1804), F. J. Bogaert-De Clercq (1804-1826 ). De Sysse-panne, ofte den Estamini der Ouderlingen. Gent, J. B. Dulle, 31 okt. 1795 - 20 mei 1798. 8 Din. Gazette van Belgis ( vanaf nr. 4 : Vlaemsche Gazette, vanaf nr. 66 : Nieuwe Vlaemsche Gazette). Gent, J. B. Dulle, 76 nrs ons bekend (18 Nivose VI - 19 Messidor VI, d.i. 7 jan. 1798-7 juli 1798). Protocole Jakobs, Soone Johans, Soone Balthazars, die de Vryheyd der Gaulen, ende de goede uytvoering hunner Wetten lief heeft. Gent, Emm. t'Ser- vrancx, (1799). 3 Din. Briefwisseling tusschen Vader Gys en verscheyde andere geleerde persoonen van zynen tyd (vervolg op De Sysse-panne, in afleveringen onder wisselende ti- tels). Gent, J. F. (en P. A. ) Kimpe, 1799-1800. 3 Din. Tyco'-Verdryf. Ondersoek op de Niderduytsche Spraekkonst, met de noodige lessen op de Vers-maekerye, kort geseyd De Schole der Schoolmeesters ende Oefenperk der Dichters, doorsaeyd met stukskes van allerhande slach soo ten voorbilde voor alsnog onbedrivene schryvers, als tot voedsel en vermaek des geests van alle slach van menschen, door Vaelande van leper. leper, Laur. de Varver, 1805-1806. 2 Din. (Vaelande : pseud. van F. D. van Daele. ) L'Oracle de Bruxelles, jg. 1808 (onvolledig). Journal de l'Empire (Parijs), jg. 1810 (onvolledig). Le Spectateur beige (Brugge), jg. I en II (1815-1816 ). (139) 269 III. BRONNEN IN BOEKVORM 1. Individuele publikaties P. J. de Borchgrave, Gedichten van De Borchgrave, ed. J. (Ivo) de Borchgrave, Gent, 1861. K. Broeckaert, Borgers in den Estamini ( bloemlezing uit De Syssepanne, ed. A. Jacob), Antwerpen, 1922. K. Broeckaert, De jonge Tobias (vervolg van de bloemlezing uit De Sysse- panne, ed. A. Jacob), Antwerpen, 1924. K. Broeckaert, Helden-dicht over den Laster, gekroont met den gouden Eer- penning in het luysterlyk Prys-geding, uytgeschreven door de Maetschappy van Rhetorica, onder tytel, Kunst en Eendragt en ken-spreuk : Slaet d'oog op Christi Kruys, binnen Brugge. Door Ch. Broeckaert, medelid der al- oude Maetschappy van Tael- en Dicht-kunde, gezeyd Catharinisten binnen Aelst, Aalst, J. J. du Caju, (1809), 8 p. (K. Broeckaert ), Jellen en Mietje, hunne vryagth, en hoe dat een dingen som- wylen komt voor een enkel woord, in : Den Nieuwen Dobbelen Schaepers- almanach, voor het jaer O.H. Jesu-Christi M.D.CCC.XV., Gent, J. N. Houdin, (jan. ) 1815, p. 19-28. (Met vervolg in De Dobbele Schapers Al- manak voor het schrikkeljaer Ons Heere Jesu Christi 1816, Gent, G. de Bus- scher en zoon, p. 41-86). N. Cornelissen, De Porigine, des progres et de la dicadence des chambres de rhitorique, itablies en Flandre ; avec une notice historique sur Jacques van Artevelde. - Extrait d'un memoire, lu le 27 juillet 1812, Tors de la distri- bution solennelle des prix au grand Concours de la Rhitorique de Gand, par N. Cornelissen, (...), Gent, J. Begyn, z.d., 60 p. (F. D. van Daele, pseud. Veredicus), Aen de aengestelde Beoordeelaers der in- gekomene Dicht-werken by het Konst-genootschap Ziet het groeyt on- besproeyd, in W/acken 29en Wey-maend 1806. Letter-kundige bemerkin- gen, uyt elken der vyf gelauwerkroonde schriften Inige staeltjes. leper, P. A. Annoy, (1806), 19 p. (F. D. van Daele), Aenspraek tot de vergidering der Vlaemsche Tael-belusters in het Gildhof der Getrauwige Herten binnen leper, op den 12 Slag-maend 1809, dag der uytreyking van den Gouden Eer-loon. (leper, z.n., z.d. (1809), 8 p. Ook in het verder te noemen werk van P. A. Priem, voorin, stuk 5. (F. D. van Daele), Pooging ten Prys-kamp voorengesteld door de Maetschap- pye der Vride-Minnaers binnen Kortryk, versoekende te beschryven het Nut 270 (140) van den Vride taken 19 Augusti 1810, door Cano Flandrica Flandriae. le- per, Annoy-Vandevyver, (1810), 12 p. J. Ferrary, Petit Almanach sans pritention, de-die aux jolies femmes. An 1809. Gent, A. B. Steven, (1808). (J. Goethals - Vercruysse ), Jaerboek der Stad en Oude Casselry van Kortryk, verzameld uyt menigvuldige Auteurs en Hand-schrtften. Kortrijk, L. Blan- cher, 2 dln., 1814-1815. (F. L. N. Henckel), Hekel-dicht op de veersen van den dichter, voor ken- spreuk voerende : Myd altyd nyd, door welke by binnen Yper den 15 van herft-maend 1805, den gouden Eer-prys behaeld heeft, door eenen ande- ren Dichter, met ken-spreuk : De waerheyd zwigt, nog vuur nog schigt ; Waer naer volgen de Prys-aenkondigende Veersen, in-te-dienen tegen den 1 des Jaers 1806. Brugge, E. J. Terlinck, (1805), 7 p. J. B. F. Hoffmans, Onderwyzing voor Kinderen, of Onderrigting van eenen va- der aen zynen zoon, door Muretus gemaekt eertyds in het Latyn, tot ge- bruyk van zynen neef; en nu naer de fransche overzetting van S. E. den Se- nateur en Graeve des Keyzerryks, etc. etc. N. Francois (de Neuf-chβteau.) In nederduytsche Vaersen gesteld door I B. F. Hoffmans, secretaris van het Concours van Div- en Tooneel-kunde in Aelst. Tot nut van alle schoolie- ren. Brugge, E. J. Terlinck, (1808). Am. Missiaen, De Vereerlyke Belgen, Brugge, P. de Vliegher, 1809, 40 p. P. A. Priem, Liederyk de Buck, eerste Forestier van Vlaenderen. Brugge, C. de Moor, 1826. P. J. Robyn, De Belgen. Gent, F. J. Bogaert-De Clercq, 1810, 16 p. P. J. Robyn, De Belgische Schilders. Gent, F. J. Bogaert-De Clercq, 1810, 16 p. C. M. Spanoghe, L'Institution des Enfans, ou conseils d'un pere a son fils. Imi- tic des vers que Muret a icrits en latin, pour l'usage de son neveu, et qui peuvent servir a tous les jeunes icoliers. Par N. Francois (de Neufthii- teau). - De Onderwyzinge der Kinderen, of Raedgievingen van eenen va- der aen zynen zoon. Getrokken uyt de gedichten die Muret, tot gebruyk van zynen Neve, in het Latyn geschrieven heeft, en die kunnen tot nut strekken aen alle jonge Schoolieren. Zoo het Fransch van den Burger N. Francois (de Neufthateau) als het Latyn van Muret nagevolgt. Door den Burger C. M. Spanoghe. Gent (J. F. van der Schueren), An VII. Alb. Sticheibaut, Jerusalems Herstelling, gedicht in twaelf zangen. Brugge, P. de Vliegher, 1811, 223 p. (141) 271 W. F. Verhoeven, Algemeyne Inleyding tot de al-oude en midden-tydsche Bel- gische Historie, Voor zoo veel de Togten der Belgen in verre Landen, en hunne Woon-verplaetsingen ofte Verhuyzingen betreft; midsgaeders den invloed dezer op den Land-aerd en op de zeden onzer Vaderen, Verdeelt in verscheyde oordeelkundige verhandelingen en tyd-perken. Brussel, J. Er- mens, (1780). J. B. C. Verlooy, Verhandeling op d'Onacht der Moederlyke Tael in de Neder- landen. 1788, 100 p. (nieuwe uitg. door J. Smeyers en J. van den Broeck, Den Haag, Noorduijn, 1979). P. F. D. Vervisch, Wonderbaer en rugtbaer leven van den ex pater Auxilius van Moorslede alias Pieter-Francis-Dominic Vervisch. 3 dln. , (Brugge, 1791). C. Viry, Memoire statistique du dipartement de la Lys, adressi au ministre de l'Intirieur, d'apres ses instructions, par M. C. Viry, prefet de ce diparte- ment. Parijs, an XII, 180 p. 2. Publikaties van genootschappen Prysversen, op het afsterven van onze genaedige en grootmagtige vorstinne Ma- ria Theresia (...), W'akken, 13 Bloey-maend 1781. Gent, J. F. van der Schueren, 1781, 96 p. Verzaemelinge van Letter- en Dicht-kunst, afgelezen op de Reden-zaele der Konstminnende Rooze binnen Rumbeke, op den 21 Thermidor jaer XI. Kortrijk, R. Gambart, 1803, 56 p. Prys-bedingende Versen toegezonden aen de Rede-gilde in Hooghlede onder ken-spreuk Op d'Hoogde groeit den Olyvboom, uyt kragte van vooraf- gaende beschryving, en door de zelve bekroont met zes goude gedenk- penningen op den 15. July van den jaere 1804. Drie verschillende drukkers, 72 p. gepagineerd + 63 p. ongepagineerd. Prys-versen, behelzende : Den mensch, door Adams val, gebragt in slaeverny ; gerukt, door 's Heylands dood, uyt Satans heerschappy. Wacken 1806. Gent, F. J. Bogaert-De Clercq, 1806, 152 p. Recueil des discours et poemes, qui ont itiprononcis, et des morceaux de mu- sique executes par un orchestre de 43 premiers musiciens, sous la direction du professeur de musique M. Charles Hanssens, a l'occasion de l'installa- tion publique et solennelle de la Societe de la Rhitorique a Gand, le 20 d'avril 1812. Gent, J. Begyn, 31 p. 272 (142) Verzameling van alle de Nederduitsche Dichtstukken, die medegedongen heb- ben naar de Lauwerkroonen, uitgegeven door de Maatschappy van het Rhe- torica binnen Gend, den 27 jail 1812. Gent, J. Begyn, z.d., 108 p. Verzaemeling der nae-prysdingende Dicht-werken, op het voorwerp : Schets dan met uw penseel ons af Napoleon, Die door zyn' grouweldaen, (...) Voorgesteld door de Maetschappy van Welspreekkunde, gezeyd Kersouwie- ren, binnen de Stad Oudenaerden (...) jegens den 2 van W/yn-maend 1814. Gent, wed. A. B. Steven, (1814), 87 p. IV. WERKEN 1. Naslagwerken A. J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden. Biographie nationale. Brussel, 1866 - Th. Coopman en J. Broeckaert, Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd. Gent, 1904-1914, 10 dln. Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt-Utrecht (resp. Amsterdam), 1973-1975, 2 dln. J. G. Frederiks en F. J. van den Branden, Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde. Amsterdam (1891) (2de uitg.). Leven en Werken der Zuidnederlandsche Schrilvers. Gent, 1900-1907, 3 aflev. (A-C). Nationaal Biografisch Woordenboek. Brussel, 1964 - 2. Studies H. van den Abeele, Geschiedenis der Rederykerskamer met kenspreuk Geen Konst zonder Nyd „opgeregt door de Leerzugtige Iveraeren binnen de stele van Deynsse" 1789-1858, in : Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze, XII, 1945, p. 23-114. C. de Baere, Het Nederlandsch tooneel to Brussel tijdens de regeering van ko- ning Willem I (1815-1830), in: Eigen Schoon en De Brabander, XXVII, 1944, p. 43-49. C. de Baere, De bedrijvigheid der Brusselse compagnies, in : JF, 1946-1947, p. 106-119; 1948-1949, p. 54-93. (143) 273 Y. van den Berghe, J. Smeyers en A. van den Abeele, Het culturele leven in onze provincies in de 18de eeuw. West-Vlaanderen, in : Gemeentekrediet van Belgie,XXXVII, 1983, p. 117-141. A. T. van Biervliet, Amandus Missiaen, in: NBW, III, 1968, k. 563-565. Ph. Blommaert, Karel Broeckaert, in : NLJ voor 1837, p. 127-133. Ph. Blommaert, Geschiedenis der Rhetorykkamer De Fonteine te Gent. Gent, 1847. Ph. Blommaert, De Nederduitsche Schryvers van Gent. Gent, 1861. E. de Bock, Verkenningen in de Achttiende Eeuw. Antwerpen, 1963. P. Bonenfant, Du Belgium de Cesar a la Belgique de 1830. Essai sur une evo- lution semantique, in : Annales de la Societe royale d'Archeologie de Bruxelles, L, 1961, p. 31-58. E. de Busscher, Pierre Benau, in: BN, II, 1868, k. 151-153. Pr. Claeys, Histoire du theatre d Gand. Gent, 1892, 3 din. Pr. Claeys, Melanges historiques et anecdotiques sur la ville de Gand. Gent, 1895. Pr. Claeys, Memorial de la ville de Gand, 1792-1830. Gent, 1902. F. Courteaux, Koninklijke Aloude Redetijkerskamer De Catharinisten. Hoofd- kamer van het Land van Aalst, in : Het Land van Aalst, XXIII, 1971, p. 241-310. J. Dauwe, Het toneelleven te Lebbeke van de XVIde eeuw tot de XIXde eeuw, in : JF, XXI-XXII ( nieuwe reeks : nr. 13-14), Gent, 1971-1972, p. 91-106. J. Dauwe, Vlaams toneel in Lebbeke van 1808-1809, in : Gedenkschnften van de Oudheidkundige Kling van het Land van Dendermonde, 4de reeks, nr. 3, 1977, p. 159-162. L. Delfos, Onze nationals naam bij het einde van de 18de eeuw, in : Weten- schappelijke Tijdingen, XX, 1950, k. 49-59. R. Demoulin, J. B. W/allez, in: BN, XXVII, 1938, k. 76-79. M. Deneckere, Histoire de la langue franfaire dans les Flandres (1770-1823). Gent, 1954. Ada Deprez, Rondom Willems' bekroning door de „Fonteine" in 1812, in: JF, XII-XIII (nieuwe reeks: nr. 4-5 ), Gent, 1962-1963, p. 65-110. 274 (144) Ada Deprez, Jan Frans Willems. Een bijdrage tot zijn biografie tot 1824, in: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XIX, 1965, p. 265-318. Ada Deprez, Uit het archief van de Fonteine. Pieter Joost de Borchgrave en de Fonteine : een pennetwist uit 1812, in : IF, XVII, (nieuwe reeks : nr. 9), Gent, 1967, p. 131-149. Ada Deprez, Pieter Judocus de Borchgrave, in : NBIF, III, 1968, k. 99-103. J. Devadder, Leo-Fidelis van den Poel (1790-1837), de dokters zoon uit Wak- ken, in : Handelingen Genootschap voor Geschiedenis, Brugge, CXX, 1983, p. 109-123. L. Devillers, A. J. J. le Mayeur de Merpres et Rogeries, in : BN, XI, 1890-1891, k. 790-793. L. Dhondt, Oost- Vlaanderen. Van de „Republiek van de Elyseesche Velden" tot , Arm Vlaanderen", in : Gemeentekrediet van Belgi 0, XXXVI, 1982, nr. 139, p. 15-36. M. Dierickx, „Belgie" of „De Nederlanden". Beschouwingen over onzen na- tionalen naam, in: Steven, XII, 1945, p. 169-178. Pr. van Duyse, Pieter Johan Robyn, in: BM, VII, 1843, p. 209-226. Pr. van Duyse, Augustijn Eugeen van den Poel, Vlaemsch dichter, in : BM, VII, 1843, p. 96-103. Pr. van Duyse, P. J. de Borchgrave, in : BM, VIII, 1844, p. 427-449. Pr. van Duyse, David de Simpel, in : NLJ voor 1852, p. 151-158. Pr. van Duyse, De Rederilkerskamers in Nederland Hun invloed op letterkun- dig, politiek en zedelijk gebied. Uitg. door F. de Potter en Fl. van Duyse, Gent, 1900, 2 dln. X. van Elewyck, Matthias van den Gheyn, le plus grand organiste et carillon- neur beige du XVIIIe siecle, et les cilebres fondeurs de cloches de ce nom depuis 1450 jusqu'd nos jours. Parijs, Brussel, Leuven, 1862. H. J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte. Antwerpen, 1963-1965, 3 dln F. van der Elst, De Lof der Belgen. Kanttekeningen over het nationaal bewust- zijn in Zuid-Nederland, naar aanleiding van de priftkamp der Catharinisten van Aalst in 1810, in : Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, X, 1955, p. 161-179. (145) 275 K. de Flou, De censuur onder de regering van Keizer Napoleon I in het De- partement der Leie. Bibliografische aanteekeningen, in : VMKVA, 1912, p. 597-634. L. Francois, Norbert Cornelissen, in : JF, XXI-XXII (nieuwe reeks : nr. 13-14), Gent, 1971-1972, p. 107-130. L. Francois, Norbert Cornelissen, in : NBW, VI, 1974, k. 123-128. G. de Groote, Poetae minores, in : Miscellanea J. Gessler, I, Leuven, 1948, p. 364-375. J. Haantjes, J. F. Helmers en de Hollandsche Natie, in : De Nieuwe Taalgids, XXXIX , 1946, p. 33-43. F. van der Haeghen, Bibliographie gantoise. Recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand (1483-1850). Gent, 1858-1869, 7 dln. F. van den Hende, Rederijkersgenootschappen in Vlaanderen gedurende de tweede helft der achttiende eeuw werkzaam, in : JF, IX ( nieuwe reeks: nr. 1), Gent, 1959, p. 105-137. V. d'Hondt, Geschiedenis van het tooneel to Aalst en bezonderlijk van de Ko- ninklijke Redenjkkamer De Catharinisten onder kenspreuk : „aMor VIn- CIt". Aalst, 1908. G. Huet, Catalogue des manuscrits nierlandais de la Bibliotheque nationale. Parijs, 1886. J. Huizinga, Van Instituut tot Akademie, in : Verzamelde Werken Johan Hui- zinga, VIII (Universiteit, Wetenschap en Kunst), Haarlem, 1951, p. 426-449. J. Huyghebaert, Plagiaat van P. J. de Borchgrave (1805), in : JF, XXVII (nieuwe reeks: nr. 19), dl. I, Gent, 1976-1977, p. 112-119. J. Huyghebaert, Het Kunstverdrag van de rederijkers uit Brugge, leper, Kort- rijk en Oostende, 1810-1820, in : Biekorf, LXXVII, 1977, p. 65-76. J. Huyghebaert, Dichtwedstrijden in Vlaanderen in de negentiende eeuw. I (1803-1824), in : JF, XXXI (nieuwe reeks : nr. 23 ), Gent, 1980-1981, p. 57-86. J. Huyghebaert, De rederijkers van Izegem in de Franse Hid, in : Ten Mandere, XXII , 1982, p. 185-233. J. Huyghebaert, Karel Broeckaert, in: NBW, X, 1983, k. 49-60. J. Huyghebaert, De redo-0er Pieter Frans van Hollebeke uit Middelburg-in- Vlaanderen, in : Appeltjes van het Meetjesland, XXXIV , 1983, p. 167-190. 276 (146) A. Jacob, Willem Verhoeven over de volkstaal en het schoolwezen aan den drempel van den Franschen tijd. Overdruk uit het Van Gansen- gedenkboek, Antwerpen, 1943. G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, dl. VI-VII. Groningen, 1910, 1912. G. P. M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Letter- kunde, 5de uitg. , dl. II-III. 's Hertogenbosch, 1971-1973. J. Koopmans, Bloemlezing uit de „Vnjheids"-literatuur van ± (1810-1813). Groningen, 1913. P. Limpens, Het zevende jaar van de Franse Republiek to Zele, in : Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, Jaarboek 197 4-1975 , p. 17-22. H. van der Linden, De namen Belgie en Nederland door de eeuwen heen, in: Bulletin de I Acadimie royale de Belgique, Classe des Lettres, 5de reeks, dl. XVII, 1931, p. 189-216. R. F. Lissens, De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden. Brussel, Amster- dam, 1953 (4de uitg.: 1967). R. F. Lissens, Letter en Geest. Opstellen over Nederlandse Letterkunde. Ant- werpen, 1982, p. 187-216 en 232-235 (In het brongebied van de Vlaamse herleving. De „Oordeelkundige V erhandelingen" van Willem Verhoeven in de context van een tijdvak). F. Loise, Jean-Baptiste Lesbroussart, in : BN, XII, 1892-1893, k. 2-3. D. J. van der Meersch, Kronyk der Rederykkamer van Audenaerde, in : BM, VI, 1842, p. 373-408; VII, 1843, p. 15-72, 232-253, 386-438; VIII, 1844, p. 373-408. W. Muylaert, Sporenthematiek in de Zuidnederlandse dichtkunst voor Con- sciences „Leeuw van Vlaanderen" (1838), in : Het Brugs Ommeland, XVII, 1977, p. 203-241. Johanna W. A. Naber, Overheersching en vrijwording. Geschiedenis van Ne- derland tijdens de in/living bij Frankrijk, nieuwe uitg. , Haarlem, 1909. J. Neve, Gand sous la domination franfai se, 1792-1814. Gent, 1927. F. de Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis der stad Aalst. Gent, 1873-1876, 4 dln. A. Quetelet, Philippe Lesbroussart, in: Annuaire de l' Acadimie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, XXI, 1855, p. 198- 239. (147) 277 F. Rens, Johan B. Luyckx, in: NLJ voor 1843, p. 140-145. Th. de Ronde, Het Tooneelleven in Vlaanderen door de eeuwen heen. Brugge, 1930. A. le Roy, Philippe Lesbroussart, in : BN , XII, 1892-1893, k. 3-19. M. Sacre, Antoon & Jan-Frans Sacri, wereldberoemde horlogemakers der XVIIIde eeuw, in: De Brabander, I, nr. 4, sept. 1921, p. 49-54. M. Sacre, De boekdrukker Jozef Sacri (1778-1849). Bijdrage tot de geschiede- nis der Aalstersche en Brusselsche drukpers, in : De Brabander, I, nr. 6, jan. 1922, p. 91-96. H. de Schampheleire en Els Witte, m.m.v. F. V. Borne, Vrijmetselaars te Gent tijdens het Empire en de Hollandse periode (1804-1824), in : Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, XXV, 1971, p. 73-209. G. Schmook, Vooroefening, in : VMKVA, 1955, p. 53-71. G. Schmook, Het culturele leven in Belgie, in : AGN, IX, 1956, p. 418-444. Ch. van Schoonneveldt, Over de nawerking der klassiek-fransche tragedie in Nederlandsche treurspelen der achttiende eeuw. Doetinchem, 1906. Ch. A. de la Serna Santander, Mimoire historique sur la Bibliotheque de Bour- gogne, presentement Bibliotheque publique de Bruxelles. Brussel, 1809. F. Simon, Leo de Foere, in: NBW/, III, 1968, k. 313-324. J. Smeyers, Vlaams tall- en volksbewustzijn in het Zuidnederlands geestesle- ven van de 18de eeuw. - Kon. Vl. Ac. voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr. 83, Gent, 1959. J. Smeyers, Achttiende-eeuwse en vroeg-negentiendeeeuwse Zuidnederlandse manuscripten uit de Bibliotheque nationale te Panjs, in : Liber Alumnorum Prof Dr. E. Rombauts, Leuven, 1966, p. 251-265. J. Smeyers, De Nederlandse Letterkunde in het Zuiden (18de eeuw), in : GLN, VI, 1975, p. 329-595. J. Smeyers, Literatuur en toneel in de Zuidelijke Nederlanden in de 18de eeuw, in: AGN, 2de uitg., dl. IX, 1980, p. 190-195. F. A. Snellaert, Schets eener Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, 4de uitg. , Gent, Utrecht, 1881. E. van der Straeten, Le thatre villageois en Flandre. Brussel, 2 dln. Lut Troch, Judocus Frans de Hoon, in: NBIF, X, 1983, k. 261-263. 278 (148) Cl. Uyttersprot, Karel Broeckaert zijn tijd, in : Het Land van Aalst, XXIX, 1977, p. 166-184. Cl. Uyttersprot en L. Kieckens, Inventaris van de werken in de Bibliotheek van de Kon. Aloude Rederijkerskamer De Catharinisten, Aalst. Aalst, 1979. Cl. Uyttersprot en L. Kieckens, Inventaris van de archival/.a en muzeologische voorwerpen van de Kon. Aloude Rederijkerrkamer De Catharinisten, Aalst. Aalst, 1980. P. Verhaegen, La Belgique sous la domination franfai se, 1792-1814, Brussel, Parijs, 1922-1929, 5 dln. J. Vermeulen, De groei en de bloei van de Arteveldefiguur in de Vlaamsche volksziel. Gent, s.d. A. Viaene, Vaderlandsche verzen van P. J. de Borchgrave, 1790-1810, in : Bie- korf, LVI, 1955, p. 223-224. A. Viaene, Kanunnik Henckel van Veurne, een puristisch rederijker uit de Franse tijd, in: Biekorf, LXV, 1964, p. 306-307. J. 0. de Vigne, De Zuidnederlandsche Schnjvers van het tijdstip der Fransche overheersching. Antwerpen, 1873 (uit: Vlaamsche Kunstbode). A. Voisin, Notice biographique et littiraire sur J. Goethals-Vercruysse. Brus- sel, 1839. A. Voisin, Examen critique des hi stori ens de Jacques van Artevelde ou un grand homme re-habiliti. Gent, 1841. E. Voordeckers, Bijdrage tot de geschiedenis van de Gentse pers. Repertorium (1667-1914). Leuven, 1964. C. G. N. de Vooys, Verzamelde Letterkundige Opstellen. Nieuwe bundel, Antwerpen, Amsterdam, 1947, p. 269-285 (Nederlandse letterkundigen te- genover de Franse overheersing). C. G. N. de Vooys, De letterkunde van de negentiende eeuw tot ongeveer 1885 in Noord-Holland, in : GLN, VII, 1948. C. G. N. de Vooys, Nederlandse dichters tegenover Napoleon, in : Publicaties van het Genootschap voor Napoleontische Studien, aflev. 4, juni 1953, p. 275-287. V. J. Walgrave, Belgica. Losse bedenkingen omtrent de historiek van ons Ne- derlandsche volksbewustzijn, in : Kultuurleven, XII, 1945, p. 677-688. J. F. Willems, V erhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde op- zigtelyk de Zuydelyke Provintien der Nederlanden . Antwerpen, 1815-1824, 2 dln. (149) 279 L. Willems, Pieter Albert Priem, in : BN ,XV1I1, 1905, k. 248-249. A. W. Willemsen, De Vlaamse Beweging. I. Van 1830 tot 1914 (Twintig Eeu- wen Vlaanderen , IV, Hasselt, 1974). L. Wils, De ontwikkeling van de gedachteninhoud der Vlaamse Beweging tot 1914. Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, 1955 (Katholieke Vlaamse Ho- geschooluitbreiding, XLIX, nr. 442-443). J. to Winkel, De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde. V. Ge- schiedeni s der Nederlandsche Letterkunde van de Republiek der V ereenigde Nederlanden , dl. III. Haarlem, 1924 (2de uitg. ). W. Zaal, De duizend doden van J. F. Helmers, in : De Gids, CXXIX, 1966, p. 298-302. HET MEERVOUDIGE IK-VERHAAL IN DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE door MARCEL JANSSENS Lid van de Academie 1. In een vroegere lezing, die overigens gepubliceerd mocht worden in de Verslagen en Mededelingen (9, heb ik het object van een onder- zoeksproject, met name het meervoudige ik-verhaal in de moderne li- teratuur, in z'n theoretische en comparatistische aspekten beschreven. Ik somde toen een aantal verwante teksttypes op en trachtte het eigen- lijke meervoudige ik-verhaal precies daartegenover of to lijnen, zodat een instrument ontstond met behulp waarvan ik een waterdicht corpus sa- men kon stellen. Ik hield twee beslissende „ distinctive features " van de bedoelde narratieve techniek over : 1. de ik-vertellers ( of sprekers, stemmen, bewustzijns, instanties, enzovoort ) moeten gecoordineerd ge- schakeld zijn in een nevengeschikte volgorde zonder subordinatie door een ander ik, of een hij , of een raamverhaal, of iets dergelijks ; 2. de verscheidene ikken moeten verwijzen naar verschillende vertellers (of sprekers, enzovoort ). Verscheidene ikken die een bepaald bewustzijn in telkens andere fazen van zijn of haar bestaan vertolken — zoals dat bij voorbeeld in romans van Maarten 't Hart het geval kan zijn, heb ik bui- ten beschouwing gelaten. Ik deelde toen mee dat die criteria tot dusver een corpus opleverden van ongeveer 150 teksten, waaronder een zestigtal uit de Nederlandse literatuur, zowel kortverhalen en novellen als ro- mans. Op die Nederlandse componente van het corpus wil ik vandaag wat nader ingaan. 2. Vooraf breng ik de uitgangshypothese van het onderzoek nog even in herinnering. Ik test de hypothese uit dat bepaalde multiperspectivisti- sche narratieve teksten van William Faulkner met hun typische veelvul- digheid van gezichtspunten, zowel door middel van ik- als van hij- (1) Het meervoudige ik-verhaal. Een onderzoeksproject, in : Verslagen en Mede- delingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 1986, afl. 1, p. 153-163. 282 (2) focussen, een krachtige invloed uitgeoefend kunnen hebben op het ver- halend proza van deze eeuw vanaf het Interbellum, in het bijzonder wat de verspreiding van de meervoudige ik-techniek betreft. Zoals ik verder nog betoog, wens ik zeer omzichtig met de term „ invloed " om te springen, en wil ik de hele proliferatie van dit fenomeen niet uitsluitend op rekening van William Faulkner schrijven, maar hoe meer feitelijke gegevens verzameld worden, des te plausibeler lijkt de uitgangshypo- these voor de dag te komen. Faulkner heeft het procede zeker niet uitgevonden. De roman Drei Federn van Wilhelm Raabe, gepubliceerd in 1865, is al helemaal ge- construeerd volgens het zogenaamde Faulknerprocede van verscheidene en verschillende, in dit geval : drie, nevengeschikte ik-vertellers. Het pro- cede zoals het in zijn meest strikte vorm binnen dit onderzoeksproject afgebakend werd, de zogenoemde , Faulkner device ' of Faulknertruuk, duikt dus al lang voor deze eeuw op. Misschien is er zelfs in de evolu- tie van verhaaltechnieken weinig nieuws onder de zon, en zijn alleen nieuw de doseringen en de frequenties die dan aanleiding geven tot door ons achteraf onderkende codes, modes of zelfs , rages ". Om zo'n reeks van „ creatieve imitaties " die na de Tweede Wereldoorlog tot een ware „ rage " uitgestulpt zijn, gaat het in dit korte verslag. In deze eeuw is het oudste mij bekende voorbeeld een roman van Ra- bindranath Tagore, The House and the World, uit 1919, die misschien ook bij ons in de expressionistische en post-expressionistische jaren van het Interbellum enige bekendheid kan genoten hebben. Nog iets dich- ter bij ons ligt de roman Climats van Andre Maurois uit 1928, een lief- desgeschiedenis in de vorm van een dubbel ik-verhaal. Andre Maurois is allicht een geschikt referentiepunt voor Maurice Roelants die bij mijn weten het oudste meervoudige ik-verhaal in de Nederlandse literatuur geschreven heeft, met name de roman Alles komt terecht uit 1937. Roe- lants zal de door en door Franse romans d' analyse van Maurois wel ge- kend en geapprecieerd hebben. Komt in zijn verhaal De Jazzspeler (1928) niet een Ariel-figuur voor die hij ontleend kan hebben aan het boek Arid ou la vie de Shelley (1923) van Andre Maurois, vermits Roe- lants zijn verhaalpersonage, een burgerlijk meubelfabrikant, oplaadt met een dosis romantisch-agressieve anti-burgerlijkheid die Maurois in Shel- ley als opstandige Ariel geprojecteerd heeft ? Roelants heeft het procede dus evengoed kunnen erven van Maurois als van Faulkner. Feit blijft inmiddels dat er alvast twee klinkende namen, Tagore en Maurois, met meervoudige ik-verhalen voorafgaan aan de publicatie van Faulkner's meest geruchtmakende specimen van de soon, met name de (3) 283 ikjes-roman bij uitnemendheid As I Lay Dying uit 1930. Toch blijft voor mij aannemelijk dat Faulkner's zo pas genoemde roman aan de basis ligt van de echte rage van ikjes-verhalen na 1945, ook in onze literatuur. 3. Precies dat historische proces van proliferatie wil ik over een afstand van ongeveer een halve eeuw in onze literatuur kort overlopen. De ter- mini zijn : 1937, de publicatiedatum van Alles komt terecht, en 1986, de publicatiedatum van Vrouwen voor Bakelandt. Een apologie , door Paul Vanderschaeghe. ( Het kan best zijn dat ik tegenwoordig het zoe- ken naar ikjesverhalen een beetje beu ben, maar sindsdien heb ik er in onze literatuur althans geen meer gevonden. ) Ik wil er nog eens op wijzen dat ik niet de bedoeling heb, direkte fi- liaties of , invloeden " te demonstreren. Zoals ik al suggereerde, kan Faulkner niet de enige bron van de proliferatie van de meervoudige ik- techniek geweest zijn, hoewel ik ervan overtuigd blijf dat verder onder- zoek de „ links'' tussen Faulkner en het optreden van de bewuste Faulkner-truuk in ons naoorlogs verhalend proza meer en meer evident zou kunnen maken. Veel moet immers nog onderzocht worden. Mijn eigen opzoekingen bestonden er tot dusver voornamelijk in, ongeveer 150 exemplaren op te sporen en te beschrijven ; in een verder stadium van het project zouden ook allerhande meta-teksten ( zoals kritieken, correspondenties, interviews, dagboeken ) betrokken moeten worden. Voorlopig partieel onderzoek van het Nederlandse tijdschriftenwezen in het Interbellum laat al uitschijnen dat Faulkner daar praktisch afwezig is. Gerard Walschap, bij voorbeeld, betrekt in z'n , voorpostgevechten " voor de vernieuwing van het Vlaamse proza wel Russen, Skandinaven, Fransen en Engelsen, maar zeer zelden Amerikanen. In Walschaps ver- handeling voor de Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding, Ui- tingen in de moderne Wereldletterkunde , onder invloed van Eduard En- gel, Was bleibt ( 1928 ) geschreven en gepubliceerd in 1930, komt de naam Faulkner niet voor. Faulkner wordt voor de oorlog wel al vertaald in het Nederlands en na z'n Nobelprijs in versneld tempo veelvuldig vanaf 1951, maar een Nederlandse vertaling van As I lay Dying onder de titel Uitvaart in Mississippi verschijnt niet voor 1955. Kort na de oor- log kunnen Claus en Boon dus de tekst in het Frans gelezen hebben. Het hele literaire systeem in de Nederlanden na de Tweede Wereld- oorlog zou moeten doorgelicht worden, en meer in het bijzonder : het import van vertalingen van eigentijdse Amerikaanse romans. Belangrijke mutaties in het verhalend proza in de Nederlanden, en niet het minst in Vlaanderen, zowel in thematisch als in structureel opzicht, voltrok- 284 (4) ken zich na 1945 immers onder impuls van de kennismaking met en vertalingen van Amerikaanse romanciers als Hemingway, Steinbeck, Dos Passos, Caldwell en Faulkner. Die teksten hadden toen niet de status van perifere curiosa, maar hadden wel degelijk postgevat in het centrum van het systeem. Onder meer dankzij de pocketbookformule wend er toen in hoofdzaak en bij voorkeur Amerikaans gelezen en vrij vlug ook geschreven, terwij1 de kritiek die nieuwe geluiden enthousiast opving en versterkte. Dat was toen overigens niet alleen bij ons het geval, maar in heel West-Europa. Een belangrijke „ bemiddelaar " in dit canoniseringsproces van de ei- gentijdse Amerikaanse roman is Jean-Paul Sartre geweest. In de periode onmiddellijk na de oorlog kwamen existentialisme, hardgekookt Ame- rikaans realisme en zogenaamde , device novels " van Amerikaanse ma- kelij tesamen op de Europese scene. Sartre heeft in dat proces gefunc- tioneerd als een versterkend doorgeefluik. Zijn gezag op verschillende terreinen (als filosoof, auteur en criticus ) beinvloedde het gunstige image van de nieuwe „ hardboiled novel " uit de Verenigde Staten, zo- wel in de sectoren van de produktie als van de receptie in de kritiek. In Augustus 1946 publiceerde hij in de Atlantic Monthly een artikel getiteld American Artists in French Eyes, waarin hij de invloed van Amerikaanse romans in hoofdzaak situeerde op het technische vlak : , een technische revolutie ", aldus Sartre (2). Twee artikels van hem over Sartoris en The Sound and the Fury van William Faulkner, date- rend uit 1938 en 1939, werden herdrukt in de essaybundel Situations I van 1947, een toen veel gelezen volume, waar een Jong auteur als Hugo Claus, toen in het spoor van Jan Walravens in het existentialisti- sche vaarwater, mee vertrouwd kan geweest zijn. Existentialistisch ver- lorenheidsgevoel en Faulkneriaanse thema's zoals de incestueuze broer- zus-relatie, zwakzinnigheid en zwoele sensualiteit worden verbonden in zijn eerste roman De Metsiers van 1950, een authentieke Faulkneriaanse , device novel ' en een schoolvoorbeeld van een imitatie van de meer- voudige ik-techniek. De naam van de niet zo snuggere Bennie in De Metsiers klinkt zelfs ongeveer als die van de zwakzinnige Benjy in The Sound and the Fury... (3). Sartre sprak in het genoemde opstel van (2) Cf. Jean-Paul Sartre, American Artists in French Eyes, in : Atlantic Monthly, nx 178, (August 1946), p. 117-118. (3) Cf. Joris Duytschaever, History as a Massive Continuum in Absalom, Absa- lom I and in Claus De Verwondering, in : Faulkner and History. Salamanca, Uni- versidad de Salamanca, 1986, p. 168-169. (5) 285 1946 van Faulkner's „ trick novels " , die hij aan jonge Europese schrij- vers voorstelde als een nieuwe, originele en stimulerende techniek. In 1947 vertegenwoordigde die Faulkneriaanse „ truuk " om zo te zeggen de heel aparte aantrekkelijkheid van de zo pas ontdekte en enorm po- pulaire literatuur uit de USA (4). De Franse , nouveau roman ' die in de jaren 1950 tot voile bloei zou komen, exploiteerde maximaal de techniek van losgehaakte interne mo- nologen en onverhoeds verspringende perspectieven en focalisaties. De , nouveau roman " ging een verhaal vertellen vanuit verscheidene ge- zichtshoeken tegelijk die allemaal een verschillend maar evenwaardig fa- cet van een stuk „ werkelijkheid " lieten zien. Een verhaal werd beke- ken met een , facettenoog " ( zoals het een aantal jaren later in de ti- tel van een essaybundel van Paul de Wispelaere, gewijd aan dergelijke fenomenen, zou staan ), een sluitende visie op een , geheel " was al lang opgegeven. Dat multiperspectivisme van de , nouveau roman" lag heel dicht bij de ook formeel volledig voltrokken opsplitsing van ikken in de Faulkneriaanse , device novel " . Een reden te meer om al die ikjesver- halen niet uitsluitend te verbinden met Faulkner's , device " als unieke stimulus ; voorzichtiger is het in vele gevallen, te gewagen van conver- gerende lijnen dan van direkte ontleningen of nabootsingen (5). Vaststaat evenwel dat de verschuivende gezichtspunten of focalisaties in The Sound and the Fury en nog meer expliciet in As I lay Dying de ka- leidoscopische manipulaties van het gezichtspunt bij , nouveaux roman- ciers " als Claude Mauriac, Nathalie Sarraute, Robert Pinget, Claude Si- mon en een paar anderen voorafspiegelen, en dat het spoor van de meervoudige ik-techniek in het bijzonder het makkelijkst van al naar As I Lay Dying terug gevolgd kan worden, en niet zozeer, bij voorbeeld, naar het werk van James Joyce of Virginia Woolf, die weliswaar de ro- manstructuren nog radikaler dan Faulkner in de jaren 1920 en 1930 ver- nieuwden, maar die , trick structure " van de onderscheiden ikken niet zo systematisch en als het ware zo nabootsingsvriendelijk uitgewerkt hebben. Vergeten we niet dat de roman The Sound and the Fury, hoezeer die geboudeerd geworden was door de Amerikaanse kritiek, in Frankrijk op slag zeer populair werd. Hij werd er in 1938 vertaald. Ook As I Lay Dy- (4) Cf. Jean V. Alter, Faulkner, Sartre, and the „Nouveau Roman", in : Sym- posium, Summer 1966, p. 102. (5) Cf. Jean V. Alter, o.c., p. 110. 286 (6) ing werd praktisch onmiddellijk vertaald, met name in 1934, en uitge- geven in de Collection , Du Monde entier ' van Gallimard met een Pre-- face van Valery Larbaud. Diezelfde vertaling van Maurice E. Coindreau onder de titel Tandis que /agonise werd nog eens gedrukt in 1946. Met de vermelde essays van 1946 en 1947 kon Sartre over het intermezzo van de Wereldoorlog aanknopen bij een onbetwistbaar , succes d'estime " van Faulkner's romans. In de buurt van Jan Walravens kunnen Hugo Claus en Louis Paul Boon de Franse vertalingen ervan, als ook het bie- zonder gunstige respons in de kritiek, hebben leren kennen. Rond 1950 verbleef Claus twee keer voor een min of meer lange tijd in Parijs. Via het Franse intellektuele milieu zal hem ook de mode-auteur William Faulkner, die in 1949 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg, wel vertrouwd geworden zijn. Het lijkt me zelfs waarschijnlijker dat hij, al of niet door bemiddeling van Sartre, de , trick structure " van De Metsiers van Faulk- ner overgenomen heeft dan van onze eigen Maurice Roelants of Arthur van Schendel, die respektievelijk 13 en 12 jaar vroeger beiden een voor- treffelijke toepassing van die techniek hadden afgeleverd. Zoals dat met zovele avant-gardefenomenen in onze literatuur het geval geweest is, stemden de jongeren toen hun ontvangstapparaten liever of op het bui- tenland. Het klonk toen (en allicht nu nog) , chiquer ' te zeggen : , Ik heb dat van Faulkner'' , dan : , Maurice Roelants heeft ook al eens zo iets gedaan ". Behoort het niet bij de strategie van zelfaffirmatie van elke avantgarde, bepaalde, eventueel zelfs misleidende, sporen over te pro- fileren om er andere, misschien banalere, uit te kunnen wissen ? 6 4 21 22 8 1937 1950 1955 1969 1979 1986 I II III IV V (7) 287 4. De chronologische distributie van de 61 teksten in de Nederlandse literatuur wordt weergegeven in de blokken van het diagram. Het eerste blokje (romeinse I) strekt zich over 13 jaar uit en 'evert 6 voorbeelden op waarvan de bekendste zijn, naast de al vermelde romans van Roelants en Van Schendel : De duivel vaart in ons van Piet van Aken uit 1946 en De wereld verandert van Frans van Isacker uit 1948. Als vroege voorbeelden verdienen zeker een vermelding het toen zeer experimentele romantechnische hoogstandje Polyfoto van Jan Schepens (1939) en de roman Het zwakke verzet uit 1942 van Hendrik Prijs, van wie men dergelijk structureel modernisme niet zo direkt zou verwach- ten. De vraag naar de herkomst van het procede kan met betrekking tot Van Aken en Van Isacker even pertinent gesteld worden als straks voor Claus en Boon. Het modelkarakter van De duivel vaart in ons en van De wereld verandert lijkt me echter niet zo dwingend te hebben ingewerkt als de specimens van Claus en Boon een paar jaar later. Het tweede tijdssegment van 6 jaar tussen 1950 en 1955 levert maar 4 exemplaren op, maar welke ! Naast een roman van P. H. Dubois, Een vinger op de lippen (1952 ), twee verhalen van Hugo Claus, de roman De Metsiers en het verhaal Gebed om geweld in de bundel De zwarte keizer, en Louis Paul Boons Menuet, dat vrij vlug de status van klassie- ker in het genre zou verkrijgen. Met de publicatie van De Metsiers en Menuet begint de , device ' pas echt goed aktief te worden in het systeem. De Metsiers kreeg haast onmiddellijk een krachtige promoti- onele push mee van recensenten met naam als Maurice Roelants in El- sevier's Weekblad (21 april 1951), Simon Vestdijk in Algemeen Han- delsblad ( 21 juli 1951 ) en Paul Rodenko in Critisch Bulletin (1951 ). Alle Brie onderstrepen en verwelkomen de , Amerikaanse slag ' in dat boek. Rodenko spreekt zelfs van een „ Amerikaanse injectie " in ons ver- halend proza en vermeldt wel de monologues interieurs van Faulkner's The Sound and the Fury als referentiepunt, maar niet As I Lay Dy- ing (6). Roelants vernoemt Erskine Caldwell en John Steinbeck, maar niet Faulkner. De techniek van dat boek met z'n opeenvolging van , monologues interieurs ", zo zegt hij nogal inadekwaat, doet hem den- ken aan... Arthur van Schendel. In 1953, na de publicatie van De Hondsdagen, vermeldde Louis Paul Boon in een bespreking van Claus' eerste twee romans de Amerikanen Ernest Hemingway, William Saroyan (6) Paul Rodenko, Een Amerikaanse injectie, in : Critisch Bulletin, 1951, p. 366. 288 (8) en William Faulkner onder de schrijvers die de „ bekende truk " van de meervoudige ik-vertelling al jaren tevoren voortreffelijk aangewend had- den (7). Nadat Claus zelf in tal van interviews Faulkner als model voor De Metsiers aangewezen had, is die uit de Claus-literatuur niet meer weg te denken. Toch moest onze collega Jean Weisgerber in 1970 nog als eerste expliciet de aandacht vestigen op The Sound and the Fury en vooral As I Lay Dying als onderliggende structurele rasters voor Claus' debuut als romancier (8). Menuet, dat misschien niet zo druk gelezen werd als De Metsiers, werd spoedig in kritiek en essayistiek grondig uitgepluisd en werd als het ware het nieuwe paradigma van de modernistische vertelwijze op het raakvlak van een Franse thematiek en een Amerikaanse techniek. Na De kapellekensbaan van 1953, dat daar nog tussen zit, werd Boons werk, alvast in Nederland en allengs ook in Vlaanderen, „ gecanoniseerd " in her hartje van het systeem. En met die algemene faam ook de Faulkner- truuk uit Menuet, die sindsdien een enorme populariteit geniet en ten overvloede geimiteerd gaat worden. Na de publicatie van Menuet is het hek van de dam, om het zo te zeggen, zoals het blok romeinse III laat zien, maar nog niet direkt. Na Menuet verlopen nog vier jaar eer De Dioskuren van Bernard Kemp ver- schijnt, een zeer zinvolle aanwending van het procede tegen een achter- grond van levensbeschouwelijke discussies. Ik wil aan dat boek niet een belang toekennen dat het niet heeft, noch intrinsiek noch als schakel in een filiatie van impulsen en nabootsingen van nabootsingen. Sinds De Metsiers zijn nu al 10 jaar verlopen en de incubatie- of socialisatieperi- ode van het procede is nu stilaan voltooid. De publicatie van De Dios- kuren heeft daar wellicht niet zoveel gewicht meer aan toegevoegd. Toch moet er rekening mee gehouden worden dat Bernard Kemp in die ja- ren een alomtegenwoordig en smaakmakend criticus was in verscheidene weekbladen, tijdschriften en kranten, voor de radio en voor de TV. Hij wierp zich op als gezaghebbend pleitbezorger van het grensverleggende proza in de trant van Boon en Claus, al belette die gunstige vooringe- nomenheid voor de modernistische tekst hem niet, bepaalde waarden (7) Boontje, Geniaal, maar met te korte beentjes. Van de „Eendenjacht" naar de „Jacht op Bea". Een kleine studie over de romanschnjver Hugo Claus, in : De Vlaamse Gids, jg. 87, 1953, p. 558. (8) Cf. Jean Weisgerber, Hugo Claus, Experiment en traditie. Leiden, A. W. Sijthoff, 1970, p. 20 ; cfr. Johan Snapper, Hugo Claus, in : Encyclopedia of World Literature in the 20th Century, New York, Ungar, 1981. (9) 289 en structuren van de traditie te blijven in ere houden. Toen Kemp zelf met de Faulkner-truuk voor de dag kwam, bezegelde hij als creatief au- teur al zijn kritische en essayistische pleidooien voor de vernieuwing van ons verhalend proza. Ook hij heeft dus op dubbele wijze de meervou- dige techniek helpen , canoniseren " . Hoe dan ook, na die incubatietijd van ongeveer 10 jaar, vermenigvul- digen de voorbeelden zich in versneld tempo : het derde blok van 1955 tot 1969 telt niet minder dan 21 items, en het vierde blok, dat ik ook maar op de grens van de volgende decade afbaken, zelfs 22. De Claus- en Boon-klassiekers stonden daar ongetwijfeld model voor, naar ik aan- neem voortaan zelfs zonder de verder afliggende mediaties van Faulk- ner of Sartre, zelfs niet van Roelants of Van Schendel, misschien nog wel gedeeltelijk van Piet van Aken. In een verloop van twintig jaar werden 43 meervoudige ik-verhalen in de Nederlandse literatuur geschreven, zo- ver ik zie een respectabel aantal in de internationale context. En allicht is die hoge frequentie toe te schrijven aan de paradigmatische statuur van De Metsiers en Menuet. Het laatste segment ( romeinse V, van 1980 tot 1986 ) laat de slin- kende aantrekkingskracht van het procede zien : nog slechts 8 teksten in 7 jaar, dat is gemiddeld meer dan de helft minder dan in de twee vo- rige decaden. Dat verlies van aantrekkingskracht en prestige moet ver- bonden worden met de achteruitgang van de zogenaamde , experimen- tele literatuur ' in nagenoeg alle genres tijdens de laatste 10 a 15 jaar. Tat ik hier ooit trachtte aan te tonen aan de hand van de vermagerings- kuur van het personage in het , experimentele verhaal ' en van het weer dikker wordende personage in een weer meer traditioneel voorkomende vertelling vanaf pakweg 1970/75 (9), moge hier nog eens blijken uit de frequentietabellen van meervoudige ik-verhalen. De Faulkner-truuk be- hoort bij het arsenaal van modernistische technieken die het alternatieve schrijven van fictie domineerden tussen ongeveer 1960 en 1975. De pie- ken in ons diagram ondersteunen die stelling : voortgestuwd door de hele experimentele trend in het midden van het systeem gedurende on- geveer 15 jaar, kende de meervoudige ik-techniek haar hoogtepunt van populariteit in diezelfde tijdspanne, om dan zelfs vrij bruusk haar wer- vingskracht te verliezen, bij zover zelfs dat ze uit het centrum van het (9) Cf. Marcel Janssens, Over personages in narratieve teksten, in : Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letter- kunde, jg. 1987, afl. 2, p. 1-17. 290 (10) systeem verdrongen werd. Wie nu, tegen het eind van de jaren 1980, nog de Faulkner-device aan zou wenden, zou het risico lopen met een truuk uit de oude doos voor de dag te komen. In 1953 al sprak Louis Paul Boon in z'n , kleine studie ' over De Metsiers van , een zekere verhaaltrant, die niet meer zo modern is als men ten onzent meent, en die reeds gevaar loopt nog slechts als bekende truk' te moeten die- nen " (10) . kunnen zijn, een kwarteeuw later ? Zo mobiel en dynamisch ( en zo snel ! ) doen zich de verschuivingen voor tussen centrum en periferie in literaire systemen, zoals in alle communicatie- en gedragssystemen ove- rigens waar factoren als saturatie, slijtage, mode- en codebewustzijn mee gemoeid zijn. Een zekere „retraditionalisering ", zo wordt gezegd, kenmerkt de ja- ren 1980. Langs Neorealisme, New Journalism, documentarisme en historisch narrativisme heeft het verhalend proza zich bijna overal in de Westerse litaraturen en ook bij ons weer ten dele , herbrond " aan een hoe dan ook eigentijds bijgestuurde traditie. De nieuwe- romantechnieken hebben nu als dominanten in het systeem grotendeels afgedaan. De Faulkner-techniek, die zo stevig-centraal uitstraalde vanaf 1945 en, afgezien van z'n strikte observantie, zelfs op de nouveau- roman-structuren verregaand inwerkte, werd inmiddels mede , abge- dunkelt ' en is naar de periferie afgezakt. 5. Ik heb vandaag al een paar keer de unieke positie van William Faulk- ner in het geschetste proces gerelativeerd. Ik zou dat nu ten slotte ook met de dominante rol van Hugo Claus en Louis Paul Boon willen doen. Ze zijn onder hun beiden noch de enige twee initiators van het hele proces geweest, noch de enige stimulators ervan gedurende een tijdsver- loop van twintig jaar. Zoals gezegd, zou het hele systeem met al zijn vertakkingen en met al zijn import moeten in kaart gebracht kunnen worden. Ik denk aan Jean-Louis Bory, Mon village ei l'heure allemande, Prix Goncourt in 1945, een roman die technisch gezien niet voor de voile 100 percent aan het Faulkner-model beantwoordt, maar die door Louis Paul Boon in 1953 toch als een Faulkner-imitatie werd herkend ; ik denk aan de roman van Heinrich Boll, Und sagte kein einziges Wort van 1953, ook een schoolvoorbeeld van een Faulkner-roman, en aan De- gm's van Michel Butor, gepubliceerd in 1960 in het hoogseizoen van de (10) Boontje, o.c. , p. 557. nouveau roman. Ook werd de film van de Japanner Akiro Kurosawa Rashomon, gemonteerd volgens het meervoudige ikjes-procede, in rou- latie gebracht in 1950, het jaar waarin De Metsiers werd gepubliceerd. Ilc wil maar zeggen dat er nog zoveel draden in dit onderzoek niet gesponnen en uiteraard nog niet geknoopt werden. Die meervoudige ik- jes treden op als een steen in een vijver, en de rimpelingen zijn niet te- gen te houden. Ze allemaal te beschrijven zou zowat de taak kunnen zijn van meervoudige ikken H. (11) Sommige gegevens uit dit opstel komen ook voor in mijn bijdrage A Faulknerian Device in Dutch Narrative Prose tot Modern Dutch Studies. Essays in honour of Peter King, Professor of Modern Dutch Studies at the University of Hull on the occasion of his retirement. Edited by Michael Wintle. Co-editor Paul Vin- cent. London and Atlantic Highlands, NJ, The Athlone Press, August 1988, p. 152-159. DE MOGELIJKE INTERFERENTIE VAN COMMERCIELE NAAMGEVING EN WOORDVORMING IN DE STANDAARDTAAL door M. C. VAN DEN TOORN Buitenlands Erelid van de Academie Binnen de systematiek van een natuurlijke taal vormen de eigennamen een aparte categorie, die fonologisch, morfologisch, syntactisch en se- mantisch — ja zelfs ortografisch — allerlei afwijkingen vertoont die moeilijk in die systematiek te vangen zijn (vgl. Algeo 1973 ). Gardiner definieert een eigennaam als volgt : , A proper name is a word or group of words which is recognised as having identification as its specific pur- pose, and which achieves, or tends to achieve, that purpose by means of its distinctive sound alone, without regard to any meaning possessed by that sound from the start, or acquired by it through association with the object or objects thereby identified. " (Gardiner 1954, 73 ). Maar ook als men deze definitie als uitgangspunt aanvaardt, blijven er legio problemen die alle terug te voeren zijn op de marginale status van de eigennamen binnen een taal. Ongemotiveerdheid en etymologische duisterheid (Kurylowicz 1956 ) zijn daarbij nog maar van ondergeschikt belang ; zelfs de fraaie theorie van de structuralist Trnka (1982 ) leidt tot onbeslisbaarheid wanneer we recente ontwikkelingen in het oog vatten. Volgens Trnka zijn de eigennaam Smid en de soortnaam smid leden van een semantische oppositie, waarvan de eigennaam gemarkeerd is, de soortnaam ongemarkeerd. Naast de grote groep namen die deelhebben aan deze oppositie onderscheidt Trnka dan propri a tantum, vormen die alleen als eigennaam kunnen optreden ( bijv. Allen, Austin, Lee) en communia tantum, vormen die alleen als soortnamen kunnen dienen ( bijv. ceiling, chair, adult). Dit laatste criterium blijkt ondeugdelijk sinds televisie-artiesten zich tooien met namen als Barend Servet , Jac- ques Plafond, Gre- Braadslee of Mien Dobbelsteen. De problemen worden er niet minder op als we ons realiseren dat het bestand aan namen niet alleen uit persoonsnamen en aardrijkskundige namen bestaat, maar dat er in de laatste eeuw onvoorstelbaar veel corn- merciele namen bijgekomen zijn. Alleen in Europa zijn al drie miljoen (3) 293 merknamen geregistreerd waarbij de woordenschat van een taal als het Nederlands ( dat in de grote Van Dale met ongeveer 230.000 trefwoor- den vertegenwoordigd is ) kwantitatief pover afsteekt. Alleen al in 1987 kwamen daar nog eens 15.300 merken bij , waarvan 7485 van Neder- landse oorsprong ( volgens opgave van het merkenbureau Markgraaf te Amsterdam }. Al deze commerciele namen zijn met zorg bedacht, soms zelfs langdurig getest en uitgeprobeerd en de vormingsprincipes die door de bedenkers van commerciele namen gehanteerd zijn, kunnen in veel gevallen nog achterhaald worden. Vanzelfsprekend blijkt daarbij dat de creatoren van merknamen zich bewogen hebben binnen de grenzen die de fonologie en de morfologie van een natuurlijke taal — en liefst van meer dan een taal, want een merknaam dient bij voorkeur ook interna- tionaal bruikbaar te zijn — stellen. In die zin heeft de natuurlijke taal een kader-stellende functie bij de commerciele naamgeving. Anderzijds zijn wij van mening dat ook deze commerciele naamgeving de woord- vorming van een natuurlijke taal niet onberoerd laat. Sommige woord- vormingsprocedes hebben ook buiten de commerciele sfeer geducht om zich heengegrepen en ze zijn zonder die merknaamvorming zelfs moei- lijk voorstelbaar. Mogelijke interferentie dus ; beinvloeding naar beide kanten, maar van verschillende intensiteit al naar gelang het naamge- vingsprocede dat is toegepast. Achtereenvolgens beschouwen we de ver- schillende soorten commerciele naamgeving en daarna besteden we aan- dacht aan de beinvloeding van de standaardtaal door het bestand van handels- en merknamen. Onder een handelsnaam verstaan we de naam waaronder een onder- nemer zijn bedrijf of handel uitoefent, terwij1 een merknaam de wet- tig gedeponeerde naam van een produkt of artikel is. In veel gevallen kunnen handelsnaam en merknaam samenvallen, maar dat is niet altijd zo : uiteindelijk zijn er heel wat firma's die geen produkten vervaardi- gen, maar bijv. alleen dienstverlenend zijn. De oudste gewoonte bij de commerciele naamgeving is het aanwen- den van de familienaam voor het bedrijf of het produkt. Dergelijke naamgeving is linguistisch gezien ongemotiveerd. Hoewel veel familie- namen van oorsprong uiteraard doorzichtig zijn (Bakker als naam van een bakker ), is in de loop der tijd de band tussen naam en naamdra- ger arbitrair geworden. De verbinding nu van een familienaam aan een firma of produkt is daardoor even arbitrair : het is toevallig dat een be- paald vliegtuig door een zekere Fokker gemaakt werd en daarom nu Fokker heet, zoals ook de naam Droste voor chocolade op een toevallige 294 (4) samenloop van historische omstandigheden berust. Het toepassen van de eigennaam — in vroeger tijd ook als handtekening — is echter op z'n retour. Bij een onderzoek van 500 Duitse merknamen van voedings- waren, bleek dat slechts in 20 % van de gevallen eigennamen als firma- naam gebruikt werden (Werkman 1974, 20). Op de duur werd natuur- lijk ook duidelijk dat er veel meer commerciele namen nodig zijn dan er familienamen voorhanden zijn. Onder de vertrouwde commerciele namen die op familienamen terug- gaan zijn verschillende varianten mogelijk. Er zijn de achternamen zon- der meer, zoals Fokker, Philips, Bols, Droste, Van Nelle, er zijn de ach- ternamen voorafgegaan door een voornaam, zoals Douwe Egberts, Al- bert Heijn, Simon de Wit en er zijn de verbindingen van twee familie- namen, zoals Vroom en Dreesman, Peek en Cloppenburg, Van Kem- pen en Begeer, combinaties die soms weer tot initialen zijn teruggebracht, zoals V en D, P en C, en als bijzondere variant C en A, waarbij de initialen van de voornamen van Clemens en August Bren- ninkmeyer ( die in 1841 hun firma oprichtten ) dienst doen. Naast deze categorie van ongemotiveerde commerciele namen is er de onafzienbaar grote groep van gemotiveerde namen. Allereerst Koren daartoe de bedenksels van veel middenstanders die hun zaak een sym- bolische naam geven : Wasserij Vertrouwen, Autorijschool Correct, Ty- pebureau Accuraat e.v.a. Dergelijke namen zijn in feite overgemotiveerd en ze zijn fantasieloos geworden. Minder duidelijk gemotiveerd, maar toch altijd naar herkomst traceerbaar zijn de geografische vernoemings- namen (voor dit begrip zie men Rentenaar 1984 ): Amstel ( bier), De Betuwe (jam ), Breda (bier), Leerdam (glas). We kunnen ze halfgemo- tiveerd noemen : de plaats van herkomst berust soms op een toevallige omstandigheid, soms echter is er een minder toevallig verband (bijv. in het geval van De Betuwe, dat verwijst naar een streek met aanzienlijke fruitteelt ). Ze vormen een soort overgangsgebied naar de met zorg ge- kozen en duidelijk overwogen namen. Als eerste categorie denken we daarbij aan de voornamen. Dat kun- nen voornamen van bestaande, d.w.z. levende personen zijn, dan wel namen van historische persoonlijkheden, eventueel ook aan de literatuur ontleend. Een voorbeeld van het eerste type is Mercedes, de naam van de dochter van de Oostenrijkse zakenman Emil Jellinek, die in 1901 voor het eerst aan autoraces deelnam met een door Daimler vervaardigde auto onder de naam Mercedes. Pas in 1926 werd het een automerknaam (Ni- cholson 1970, 78 ). Bij het tweede type geven we als voorbeeld Peter Stuvi,c3ant, een sigarettemerk dat genoemd is naar de man die in 1647 (5) 295 aan de mond van de Hudson nederzettingen stichtte, die in 1653 onder de naam Nieuw Amsterdam, het latere New York, samengevoegd werden (Muller 1969, 217-8 ). De tabaksfirma Turmac volgde met deze naamge- ving de traditie van de vele sigaremerken, die op namen van historische personen teruggaan. Als voorbeeld van een markante ontlening van een literaire naam vermelden we Wimpy voor een keten van hamburgerrestau- rants. De naam is te danken aan een van de figuren uit de beroemde Popeye-strips en tekenfilms, J. Wellington Wimpy, een kiaploper die er steeds in slaagt zijn vriend Popeye een hamburger of te zetten. ( Room 1982, 188 ). De herkomst van veel van dit soort namen is soms uiterst ver- rassend, maar te anecdotisch om in enige linguistische systematiek te pas- sen. Niet verklaarbaar is overigens bijvoorbeeld waarom uit fantasie ge- kozen voornamen als Laila, Lolita, Romy, , Sissi, Cora e. a. nu juist zo aan- trekkelijk waren voor bloeses en T-shirts ( zie Kosz 1976 ). Gemotiveerde naamgeving is voorts aan te treffen bij de keuze van dierenamen voor firma's of produkten. Een voorbeeld van een goed- geslaagde keuze is jaguar dat in 1936 voor het eerst gebruikt werd om een snelle, laaggebouwde auto te benoemen (Nicholson 1970, 24 ). Even symbolisch is de uit 1892 (volgens andere bron uit 1902 ) daterende merknaam Gazelle voor een ranke en snelle fiets ( Visser en Heyning 1985, 6 ) of de uit 1947 daterende naam Vespa voor een scooter (Room 1982, 182 ). Maar ook bier zijn toevalligheden aan te treffen, zoals Pe- likan , een merk dat in 1878 in Hannover geregistreerd werd voor kan- toorartikelen : het beeldmerk stamde uit het familiewapen van de fabri- kant, Wagner. (Bongard 1964, 189 e. v. ). De keuze van een goede merknaam is van levensbelang voor een fa- brikant. Verstandelijke motivering is daarbij dikwijls afwezig, maar ook de door intuRie ingegeven namen rekenen we tot het gemotiveerde type. Dat geldt voor het zeepmerk Sunlight, dat door William Hesketh Lever in 1884 bij ingeving gekozen werd en een doorslaand succes werd ; er werd zelfs een aparte publikatie aan gewijd (Williams 1984 ; ook Wil- son 1954, I 38-40). Nu heeft het woord sunlight in de algemene taal een eigen betekenis, maar de beste merken hebben zo'n betekenis niet : we denken daarbij aan merknamen als Vim (uit 1904 ) of Omo ( dat al in 1908 voor een waterontharder gebruikt werd en sinds 1952 in gebruik is voor een detergent-wasmiddel). Het klassieke voorbeeld voor dit soort naamgeving is denkelijk wel Kodak, een arbitraire schepping van Geor- ge Eastman uit 1888, waarvan alleen bekend is dat de maker een K in de naam wilde hebben, omdat de familienaam van zijn moeder met een K begon ( Mencken 1967, 172). 296 (6) Het merk Kodak wordt daarom zo succesrijk geacht, omdat het geen descriptief merk is. Men is namelijk gaandeweg tot het inzicht gekomen dat een merknaam niet beschrijvend moet zijn, maar liever emotief, suggestief of affectief. Een descriptieve naam is te weinig distinctief (vgl. Holmqvist 1971, 18 ) en waartoe dat laatste kan leiden blijkt uit de ge- schiedenis van Formica dat in 1913 als substituut „ for mica " bedacht wend. Het kwam de producent op een reeks processen te staan om zijn merknaam te beschermen tegen ieder die er een soortnaam van wilde maken. En een tweede vereiste voor een nieuw-gecreeerde merknaam is dat er voor de beoogde clienten geen taboe geschonden wordt. Soms is moeilijk te voorzien of een naam wellicht in de Arabische wereld of in het Verre Oosten een ongunstige connotatie heeft ( Aman 1982 ), maar ook kunnen met zorg tegemoetgeziene mislukkingen geheel onverwacht uitblijven : het Engelse merk Vicks is in Duitsland onder de naam Wicks in de handel gebracht, maar eventuele associatie met wicksen „mastur- beren " heeft de verkoop niet beinvloed. Overigens kunnen verkeerd uitgevallen namen het bedrijfsleven voor tientallen miljoenen schade berokkenen ( zie o.a. Van Lier 1986 ), waar- bij het raadselachtige is dat zich volkomen onverwachte en onvoorspel- bare mislukkingen voor kunnen doen. Zeer berucht is het voorbeeld van een autotype van Ford. Specialisten kozen uit een lijst van 6000 namen, waaruit tenslotte na allerlei empirisch onderzoek overbleven Corsair, Ci- tation, Pacer en Ranger. In het voorjaar van 1956 koos men toch nog een andere naam : Edsel, de voornaam van een voormalige president van de Ford Company. De Edsel bleek vrijwel onverkoopbaar ( misschien door associatie met diesel, bad sell?) en leverde een miljoenenstrop op (Werkman 1974, 340-341). Een goed gelukte merknaam daarentegen vormt een kostbaar bezit en een eigenaar van een succesvol merk moet dan ook alles in het werk stel- len om zijn naam tegen misbruik te beschermen. Zoiets gebeurt wel door naast een merknaam allerlei erop gelijkende merknamen wettig te deponeren, zodat een mogelijke concurrent bij voorbaat de voet dwars gezet wordt. De fabrikant van het bekende mondwater Odol heeft als zgn. , Defensivzeichen oder Umgrenzungsmarken ' ter bescherming ge- deponeerd : Odole, Odolin, Odolol, Odontol, Odot, Ohdol, Oldol, Olol, Ondol, Otol, Ozol, Idol, Lodol, Udol, Anglodol, Francodol, Ita- lodol (Reif 1937, 58 ). Het betreft hier een typisch gevolg van het com- mercieel gebruik maken van talige structuren. Dat levers juridische im- plicaties op, waarmee taalkundigen nooit te maken krijgen in de natuur- lijke taal. (7) 297 Na dit overzicht van commerciele naamgeving, zowel ongemotiveerd als gemotiveerd, beschouwen we de onafzienbare hoeveelheid artificiele bedenksels, die onder de noemer verkortingen en afkortingen te subsu- meren zijn. Een chronologie is daarin moeilijk aan te brengen, hoewel sommige types het primaat boven andere lijken te hebben. We denken in de eerste plaats aan de acroniemen, waarbij verschillende typen te on- derscheiden zijn : a. Het eerste type is het zgn. initiaalwoord, waarbij de namen van de letters elk afzonderlijk worden uitgesproken. In feite zijn deze acronie- men nevenschikkende woordgroepen bestaande uit twee, meestal drie, soms meer namen van letters, zoals het uit 1887 stammende AEG, voor Allgemeine Elektiicitiits-Gesellschaft. Niet altijd is na te gaan of van het begin of zulke initiaalwoorden als zodanig in zwang zijn geweest of dat pas in later tijd uit de behoefte aan efficientie de afkorting als naam in gebruik genomen is. Enkele bekende voorbeelden zijn : (1) WDE ( 1806 ) Weduwe Douwe Egberts (opgericht 1753 ) in 1919 verkort tot DE ACF ( 1881 ) Amsterdamsche Chinine-Fabriek KNP ( 1892 ) Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek RVS ( 1895 ) Rotterdamsche Verzekering-Societeiten SHV ( 1896 ) Steenkolen-Handels-Vereeniging H-0 (1897 ) Hall-Oats ( havermout ) KLM (1919 ) Koninklijke Luchtvaart-Maatschappij BP (1921 ) Britisch Petroleum ( Company ) b. Het tweede type is een echt letterwoord, waarbij de initialen als fo- nemen in een woord gerealiseerd worden. Tot de zeer oude voorbeel- den behoren het bekende Agfa van Aktien-Gesellschaft fur Anilin- Fabrikation, dat in 1897 als merk gedeponeerd werd en het in 1899 ge- creeerde F.I.A. T. uit Fabbrica Italiana Automobili Torino, dat in 1906 als Fiat geschreven werd. Dat laatste wijst erop dat men de afkorting als woord uitgesproken wenste te hebben. De schrijfwijze varieert van merk tot merk : volledig in kapitalen of alleen een hoofdletter aan het begin. Enkele oude gevallen zijn : (2) HAL (1896 ) Holland- Amerika-Lij n (Kaffee) HAG ( 1906 ) (Kaffee- ) Handels-Aktien-Gesellschaft AMEV ( 1920 ) Algemeene Maatschappij tot Exploitatie van Verzekeringsmaatschappij en Remia (1926) De Rooy Electrische Melange-Inrichting Amers- foort DAF (1928 ) Van Doornes Aanhangwagen-Fabriek 298 (8) DOMO (1938) Drentse Ondermelk-Organisatie Ikea (1946) Ingvar Kamprad Elmtaryd Agunnaryd De uitspreekbaarheid als woord is van groot belang ; merkwaardige spel- lingen met als laatste letter een V ( in AMEV) of een H ( in Edah voor het in 1917 opgerichte levensmiddelenbedrijf van de heren Ebben, Da- men, Aukes en Hettema ) storen daarbij blijkbaar niemand. Als crite- ria voor de keuze van de naam van de verzekeringsmaatschappij Aegon (gekozen uit 700 verschillende voorstellen) golden volgens informatie van de Raad van Bestuur : kort en krachtig, internationaal bruikbaar, as- sociatief neutraal tot gunstig, en vooraanstaand in alfabetische rangschik- kingen. De naam Aegon werd in 1983 gevormd na de fusie van AGO en Ennia, die resp. in 1968 en 1969 uit de samenvoeging van verschil- lende andere maatschappijen ontstaan waren. De naam is aldus samen- gesteld : A = Algemeene Friesche Levensverzekering Mij (1844 ) (AGO) E = Eerste Nederlandsche Verzekerings Mij op het Leven en tegen Invali- diteit ( 1882 ) ( Ennia ) G = Vereeniging van Levensverzekeringen en Lijfrente „De Groot-Noord- hollandsche van 1845" ( AGO) 0 = Olveh, d.w.z. Onderlinge Levens-Verzekering Eigen Hulp van 1879 (AGO) N = Nilmij, d.w.z. Nederlandsch-Indische Levensverzekering Mij van 1859 (Ennia) Uitspreekbaarheid is een eis van de taalgebruiker. Hoewel omroepsters voor de televisie altijd opvoedkundig van de N.O.S. spreken, maakt de spraakmakende gemeent' daarvan unverfroren nos ; dat blijkt onafwend- baar. Anderzijds gebeuren ook onvoorspelbare dingen : terwijl de Amsterdamse Vrije Universiteit bij afkorting altijd de VU (vu) genoemd wordt, noemt niemand de Katholieke Universiteit van Nijmegen de ku, maar altijd de Ka-U. c. De behoefte aan uitspreekbaarheid heeft ook geleid tot het ontstaan van syllabische letterwoorden : de namen van de letters worden daarbij volledig uitgeschreven en dienen als componenten van een nieuwe naam. Een duidelijk voorbeeld levert de naam van de door John Roc- kefeller in 1888 opgerichte Standard Oil Company van New Jersey. De afkorting van Standard Oil: S.O. is bekend geworden als Esso. Andere voorbeelden zijn : (3) Enka ( 1911 ) NK, d.w.z. Nederlandsche Kunstzijdefabriek Erres (1926) RS, d.w.z. Rafael en Samuel Stokvis en Zonen (9) 299 Oce (1927) 0.C., d.w.z. Ohne Componente (sc. in de pa- piersoort) Enkabe (1932) NKB, d.w.z. Nederlandse Kruideniers-Bond en als mengtypes ( met telwoorden ) komen daar nog bij : (4) Tweka (1916) badpakstof 2 K, d.w.z. Kleur en Kwaliteit 3 Es (1956) limonade 3 S, d.w.z. drie gebroeders Swinkels d. Een vierde type naamgeving berust op een verkorting van een Ian- gere naam, zodanig dat een herkenbaar stuk overblijft. Als voorbeeld diene de naam van de in 1863 opgerichte Internationale Crediet- en Handels-Vereeniging „Rotterdam ", die mettertijd Internatio genoemd werd (sinds 1970 Internatio-Muller). Een ander voorbeeld levert de fris- drank Fanta, na 1945 als verkorting van Fantasie gevormd (Room 1982, 76 ) en de oliemaatschappij Fina, 1958 verkort uit Purfina, dat zelf weer via een ingewikkelde geschiedenis van fusies teruggaat op de in 1920 op- gerichte Compagnie Financiere Belge des Paroles (Petrofina). Een cu- rieuze volksvorm is ook nog het bekende sigarettepapier Rizla dat be- rust op Riz la + , d.w.z. rijstpapier van Lacroix. e. Met de laatste soon naamgeving, de enkelvoudige verkorting (d.w.z. een verkorting uit een woord ), hebben we de overgang bereikt naar het procede waarbij splinters van woorden componenten voor een nieuwe naam gaan leveren. Onder een splinter verstaan we een niet- etymologisch gesegmenteerd deel van een morfeem, zoals Am van Amsterdam en Ro van Rotterdam, twee splinters die samen optreden in de naam van de in 1964 door fusie ontstane Amro-bank, uit Amsterdam-Rotterdam-Bank ( zie Van den Toorn 1983 ). Het betreft bier een naamgevingsprocede dat al door Willem Elsschot geironiseerd werd met de merknaam Savygnatuni, uit Savon Hygiinique National Universe/ (in De Verlossing, Bussum 1921, blz. 111 ). Dergelijke splintercomposita zijn soms al van respectabele ouderdom, De oudste ons bekende formatie van dit type is de naam van de in 1863 gestichte Schiedamse werf Gusto, die teruggaat op de voornamen van Gustaaf en Cateau Smulders, de kinderen van de oprichter. De naam leeft nog voort in de naam van de offshore constructie-maatschappij IHC-Gusto ( IHC = Industriele Handels-Combinatie ). Een aantal voorbeelden van firmanamen volgt hier : (5) Hero ( 1880 ) Henckell and Roth, Lenz burg Borsumij (1883) Borneo-Sumatra-Handelmaatschappzj 300 (10) Texaco (1901) Texas( Fuel )Company ( zie ook Sampson 1975) Turmac (1920) Turkish-Macedonian Tobacco Company Conimex (1932) Conserven-Import en Export Page (1936) Papierfabriek Gennep Coberco (1965) Comego ( = Cooperatieve Melkonderneming Gelderland-Overijsel) + Berkelstroom poederfa- briek Lochem + Condensfabriek Deventer Daarnaast geven we enkele bekende produkt-merknamen : (6) Aspirin (1899) Azetyl + Spirsaure + suffix -in Osram (1906) Osmium + Wolfram Persil (1907) Perborat + Silikat (vgl. Romer 1980, 66) Aspro (1917) George Nicholas Product Leica (1924) Leitz- Camera Jozo (1928) Jodiumhoudend zout Biotex (1965) Biologisch textielreinigingsmiddel Niet altijd is precies vast te stellen of een splintercompositum van de oprichting van een firma of in zwang is geweest of dat pas later gebruik is gemaakt van een nieuwe naam uit splinters samengesteld. In ieder ge- val zijn er voorbeelden te vinden van meer dan een eeuw oud ; het type is heel produktief. f. Een variant van het volledig splintercompositum ( als onder e) is het linksledige splintercompositum : alleen het linker lid is een splinter, de rest van de naam is een volledig woord of een initiaal ( of initialen ). (7) Linoleum (1860) Lineum „ vlas " + oleum „olie" Etam (1916) Etablissement Meilleur Technicolor (1917) Technical + color Unilever (1929) Margarine Union + Lever Brothers Ltd. Philishave (1938) Philips + shave Nescafe (1938) Nestle + cafe g. Een andere variant is het rechtsledige splintercompositum : (8) Cemsto (1909) Chemische en mechanische stofbestrijdingson- derneming ERU (1919) Egbertus Ruys (kaashandel) Hema (1926) Hollandsche Eenheidsprijs-Maatschappij Infraphil (1945) Infra(rood) + Philips Adidas (1948) Adi (bijvorm van Adolf) Dassler h. Niet essentieel verschillend, maar wel etymologisch doorzichtig zijn de splintercomposita op basis van (neo) -klassieke elementen ( zie Hat- cher 1951 ). Voor klassiek geschoolden zijn bijv. de volgende namen be- trekkelijk doorzichtig ( evenals trouwens de reeds genoemde Biotex en Linoleum): (9) Kaloderma (1857) kalos , schoon ' + derma , huid" Leukoplast (1884 ) leukos „wit" + plastos , buigzaam " Lysol (1891 ) lusis , oplossing" + -o/ (uit creosol) (Flood 1963, 134 ) Odol (1893 ) odous/odontos , tand ' + oleum , olie ' (Suhr 1961 ; Bongard 1964 ) Cellophane (1913 ) cellulose + phanos „helderschijnend" Cinerama ( 1951) cinema , bioscoop " + panorama , geheel over- zicht " i. Als volgende categorie vallen te noemen de afleidingen van splinters, meestal dienend als stofnamen ; vooral -ite en -ine zijn daarbij favoriet. (10)(a) Ovomaltine (19e eeuw) moutdrank, ovo van ovum , ei " + malt „mout" + in e Chefarine (na 1933 ) pijnstiller van Chefaro (= Chemische Fabriek Rotterdam) (b) Bakeliet (1909) kunststof genaamd naar uitvinder Leo Baeke- land (1863-1944 ) (vgl. Catalogus 288 Museum Boymans) Norit (1912 ) aktieve kool : noir „ zwart " + -i(e)te; vereen voudigd tot Norit Philite (1930) kunststof van Philips (vgl. Catalogus 288 Mu- seum Boymans) Gisolite (1931) kunststof van Gi so (< Gisolf), een merk van Gispen. (c) Nivea (1905 ) huidcreme, van niveus „ sneeuwwit " (Bongard 1964, 159) (d) Kelvinator (1914 ) koelkast genaamd naar Lord Kelvin (1824-1907 ) (vgl. Mencken 1967, 215 ) Bij deze groep afleidingen zijn ook te noemen een aantal chemische stoffen op -en (e) en kunststoffen die gekenmerkt worden door de uit- gang -lon ( van nylon): (11)(a) Indanthren (1901) kleurstof van Indigo + Anthrazen (Romer 1980, 67 ) Terylene ( 1951 ) kunststof van terephthalic acid + ethylene glycol Hostalen ( 1955 ) kunststof van Hoechst = Hostat + len ( uit ae- thylen ) Diolen (tijd?) kunststof van Diole + len (V oigt 1982, 59) 302 (12 (b) Nylon (1938) kunstvezel van Du Pont de Nemours ; herkomst onbekend Perlon (1938) idem, uit Perle (?) + lon (Voigt 1982, 60) Orlon (1959) idem, ongemotiveerde naam ( Praninskas 1968, 14, 51) Enkalon (tijd?) idem, van Enka ( zie onder (3)) Dralon (tijd?) idem, waarschijnlijk uit Dormagen + lana „wol" , Dorlan, met metathesis tot Dralon ge- worden (Voigt 1982, 59) j. Tenslotte zijn er allerlei formaties die alleen bij merknamen optreden. In de eerste plaats zijn daar de suffixen -ax, -ex, -ix, -ox, die zuiver com- mercide suffixen zijn. Hun waarde is niet anders dan „ This is a product which is for sale " ( Praninskas 1968, 44 ) en men zou kunnen stellen dat de genoemde suffixen allomorfen van elkaar zijn. Enkele voorbeelden mogen volstaan : (12) -ax Tampax (1936) op basis van tampon -ex Pyrex (1915) PP " pyr „vuur" Cutex (1916) ,, cuticle , nagelriem" ( Campbell 1964) Kotex (1920) PI cotton Kleenex (1924) PI clean Ampex (1942) PP Alexander Matthew Poniatoff Datex (1983) IP data -ix Glorix (1962) PI PP 7, chloor -ox Xerox (1948) PP xeros „droog" Een ander commercieel suffix is voorts -ette, dat vooral in de laatste de- cennia een sterke verbreiding kent. Bijv. : (13) Gilette (1902) op basis van eigennaam (Gillet) Mobylette ( ± 1950) '' '' ,, mobiel Wasserette (1959) 7 , wasserij ( Mars 1966) Rutonnette (1960) P7 7 7 Ruton Keukenette (1987) PP PP keuken Buiten beschouwing laten we hier, o.m., de handelsnamen die op basis van getallen tot stand zijn gekomen, zoals voor de eau de cologne 4711 (in 1915 in Duitsland officieel geregistreerd ) of het benzinemerk Q8, dat in 1986 geintroduceerd werd : de Engelse uitspraak [ kju-e:t ] is vrij- wel identiek met de dito uitspraak van Kuwait. En eveneens zien we of van een behandeling van veelvoorkomende bindfonemen als -o- (bijv. in Bon-o-mel of morfemen als -matic, -master, -rams e.a. (zie daarvoor Pound 1951; Minton 1958 ; Praninskas 1968 ). Als overzicht van de behandelde vormen diene het volgende schema: commerciele naam Iongemotiveerd Igemotiveerdl ifamilienaam ivernoemingsnamen] korte vormen een naam twee of meer namen geografisch verkorting acroniemen VROOM + DREESMAN LEERDAM Ipersoonsnaaml INTERNATIO zonder met voornaam voornaam ALBERT als afkorting echte persoon historisch initiaalwoord KLM letterwoord AEGON VERKADE HEIJN V & D MERCEDES of fantasie WIMPY TOSCA syllabisch splinter- letterwoord compositum ERRES AMR() gedeeltelijk volledig LEICA linksledig rechtsledig NESCAFE HEMA splinterafleiding BAKELIET 304 (14) Wat is nu in de standaardtaal merkbaar van invloed van eigennamen, resp. commerciele namen ? Van marginaal belang is daarbij de appel- lativisering van eigennamen, die al lang de aandacht van taalhistorici heeft gaande gemaakt (vgi. Nauta 1900 ). We hebben daarbij niet het oog op metonymisch gebruik (een Nestor, een Croesus) en produktna- men (een Rembrandt, een Mercedes), maar wel op de overgang van en- kele familienamen op produkten, zoals flikjes (< Caspar Flick ), hopjes ( < baron Hop ), hansop (< Hans Soep ), macadam (< Mc Adam ) of een afleiding als nicotine (< Nicot ) ; ook zijn er nog de verba die van een eigennaam zijn afgeleid, zoals jonassen, judassen, belazeren, pasteu- riseren, galvani seren, boycotten, lynchen. Het betreft hier echter steeds toevallige, niet systematische overname van eigennamen, waarvan het ontstaansproces ver achter ons ligt. Evenzeer onsystematisch is de verrijking van de standaardtaal met een aantal eigennamen die soortnamen geworden zijn. Het betreft hier merk- namen waarvoor niet zelden verwoed gestreden is om ze als merknaam te behouden, maar in een aantal gevallen zonder resultaat. Van een reeks namen, vooral van stoffen, is de taalgebruiker zich niet bewust dat hij al dan niet als soortnaam gelegaliseerde merknamen hanteert. We noemen hier aspirine , bakeliet , carbolineum, cellofaan, celluloid, gillette , gram- mofoon , linoleum, Lysol, maizena, martini, muzak, nylon, pi anola, Pri- mus, vaseline , wasserette . Op weg naar een soortnaam is ook een spa' tje (van Spa), een ontwikkeling die de fabrikant probeert tegen te houden. We kunnen iets vergelijkbaars waarnemen bij een fordje , dat eens popu- lair voor , een auto " in gebruik is geweest, maar dat door een grote mer- kenbewustheid van het publiek t.a.v. auto's weer verdwenen is. Ontwikkelingen als hier geschetst pleiten natuurlijk voor de popula- riteit van een produkt, maar van merkenrechtelijk standpunt is zoiets een regelrechte ramp. Datzelfde gebeurt als van een produktnaam een werkwoord gemaakt wordt. Door televisiereclame heeft men getracht een werkwoord tjolken voor , drinken van Tjolk " een soon melkdrank ) in- gang te doen vinden. Merkenrechtelijk kan het niet dommer toegaan, zoals ook blijkt uit het verbum schuppen (sjoepen , zich wassen met shampo van Dr. Schupp " , een handeling die men natuurlijk met een willekeurige zeep kan uitvoeren. We kennen trouwens al langer wecken, tectyleren en xeroxen. Voor de taalkundige is dat een interessante ob- servatie, de reclameman vindt het een succes, maar de merken-jurist heeft op alle fronten verloren. Naast de ongemotiveerde naamgeving onderscheidden we hiervoor de gemotiveerde en in dezelfde volgorde als zoeven beschouwen we de (15) 305 overeenkomsten en de eventuele interferenties op het gebied van de ge- motiveerde morfologische processen. a. Tot de initiaalwoorden rekenen we hier slechts enkele gevallen. Het afkorten van woorden d.m.v. hun beginletters is al oud : we kennen het gebruik uit de traditie waarbij men in handschriften om perkament to sparen volstond met een initiaal voor veelvoorkomende woorden. Der- gelijk gebruik is in de geschreven taal in allerlei vormen gangbaar ge- bleven. Pas wanneer die geschreven taal zozeer aan invloed wint, dat men die initialen niet meer oplost, maar ze als initialen uitspreekt, kun- nen initiaalwoorden ontstaan. De datering daarvan is lastig ; denkelijk zijn de meeste pas uit onze eeuw, maar met stelligheid is al voor de 17e eeuw de uitspraak UE aantoonbaar bij Huygens ( Kern 1911). Modern zijn een n. v. , een b. v. , een b. h. en de door sommige taalgebruikers als initiaalwoorden gesproken vormen a. u. b. , s.v.p., t. z. t. , o. a. enz. Daar- bij komen de vele in initialen uitgesproken namen voor overheidsinstel- lingen en -reglementen als : A.O.W., PTT, IF.V.C., 0 en IF, M.O. - A en honderden andere. Een teken van integratie in de standaardtaal is het verschijnsel dat deze initiaalwoorden volledig deelnemen aan de- rivatieprocessen : A. 0. W. 'er, b.h.'tje, n.v.'schap. b. De echte letterwoorden, waarbij de initialen van de afgekorte woor- den als fonemen gerealiseerd worden, zijn eveneens al van respectabele ouderdom. Zumthor (1951 ) wijst op het uit de oudheid stammende lx0t4 als herkenningsteken van de vroege christenen, we kennen al heel lang acrosticha, en in meer recente tijden zijn vooral de perioden van de twee wereldoorlogen rijk geweest aan nieuwe letterwoorden. Ze be- reiken ons ook via andere talen, zoals Flak (Flugzeug-Abwehr-Kanone) en Radar (Radio Detecting and Ranging). Een RIAGG is een Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg en CARA is een al ingeburgerde naam voor Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoe- ningen, en een verzekeringsmaatschappij adverteert met de zin , Uw verzekerings-adviseur " weet meteen wat u bedoelt, als u om een BAP vraagt ". Dat woord BAP wil men dan ingang doen vinden ter aandui- ding van Betaalbaar Aanvullend Pensioen ( advertentie Nationale- Nederlanden d.d. 17-3-88). Hieraan ligt typisch het streven ten grondslag een algemeen bruikbaar woord to creeren. c. Syllabische letterwoorden ( van het type Erres voor R.S.) hebben we in de algemene taal niet aan kunnen treffen ; dit in tegenstelling tot het volgende type. 306 (16) d. Verkortingen zijn frequent aan te treffen. Het type waarbij het eind van een woord behouden blijft is waarschijnlijk taalgenetisch primair. Jespersen (1922, 169) schrijft dit snort verkortingen — stump-words — toe aan invloed van kindertaal, waarin de neiging tot echoIsme bestaat. Daaruit zijn namen als Bert ( ' -.101....74e--,..7---; ..1, p...--,...:s F5 -...:47.. F,•,, , „..„. ,, Ivo, *140,ir• .., • ,, ., ... ' , t 3., , . .... • ,"...'S ,he ...?f,4,-irrir- free, bYt 4 , 4 4„.. in:- i"..V47.' "Ult.41 ' i 04. • , .4;4 phigi,, ,, ..k.ri, , • . .. . ^ 61.L7 7 4- C.044r 4.-rt.-4,04.10-' , , * ,, ., ^ Ak., 1.... , .s. .1, , ... , ,' , 1 + , .1, ,..` /"...o....iy• N-,07 1.14a.r.l.t.1- bireib.7 VIP, ;ftio: 4-...,,,,,......- „.3.,,,...., ., ,...,........ , , 4 ' 4 1 sa,A lilt *14.**""" Ilk, C« • ,,,.. •' • ._‘ . ift‘ii, 1 '. far,ii;-. :".4‘,. ..•;., Vi't wit: per' ' ' LTC:-4: ' tr- 1, • .s. • 14 , ii jc, ... . , ' . ., , 4 , 4AelkAli TO ' /flap., Y4:4).10)64.; 1Y, 1' 4141440, .. • • , ss ,..,, ....0.4. ,1.44.61.,,i10,., , ft, r.„„:,,i ,:ii.,;, t,,,,,,,,,,„,, 412100. , • ' ^ ',%,,:. -- ' ear, - '''.0.6...r4.4 i'l....rit: : tik.71 - 4:::‘, • , " , • 4* -, ' ' ...t....,..r to,' friweir - 4...,^ .1., ,, 3; .• ' Oto‘L'uri-4 ... ...:- „4 • ..- i,;:ii"' "1•:':?‘ 40•0-wertny.- 11.10 ''-•"*"*". .,. , is • ***' 16*ov .4713 • .• 4,„.......4.3...._ • 15!",. ftir- ue........1- •...''......, ‘,,,,ii.: ' ''' • .. .m i V ' " . ' ..; ' ' ' ' ' :' ' "Ai AM•1—'07, , , 4.....z ' ,,, 4 .; ., , , ;*• : : ':` 11 . t 4)-F----4'W-i- 'L. .,, , , . • ...w., ......"4 .,47,,,it,,,,,, —, , - A-rs--ief.x.. 1 J.: 3 y , i''''''":44-4,ir 4 r Amu, IP: .4% lir I ..., 7,. „ « 4 < . ohm. ...a tAL 4.e.411•;•kerhfr.,..../.11.44.7‘;'; itiliZ irt,Zir < .7.17. 1,77 54,7 1.7.411.2‘, , • i ....., ' '..."...I.:: ' •. • I ...4....% - -• VA, ••".****1,10 , r • , .4 • 11, (25) 337 Mulier StuIttis ca(n)tat hei las heij las Jaij perdu mes solas Quot su (n) t modo stulti Stultus Respo (n) det (ur) wat seyse dwas ? hic ego su (m) ten bat ghien drale Certe valde multi want soe hebbic gheheete al my(n) daghe stultils Mulier Mochte se alle dese caproe(n) heij las heij las qui me co(n)fortras stultus Res / ad su (m) ad su (m) ziet bier den dwas aldus draghe alsoe wij doe(n) Mulier stultus tace tace ghij lourifas plures noscere (n) tur een cantkin caes plus co (n)veniret Dander my(n) heere hebbe se v(er)ghete(n) stultils se segghe (n) de duere heeft of ghebete (n) Een caluer excusatie wat seyse vellet mecu (m) dormiret maer van staende werde wij moede och marotkin dic quid firet quid e(st) solus ego ni d (at) ic se zoude koene behaghe qua(m)mer nyeme(n)t in met mi Ic ca(n) zy(n)ghe spri(n)ghe en(de) danse ea(m) visere ubi mane(n)t ? duca(m) corea(m) an cana(m) lepide Non facia(m) ic wine bier bliue ic en mach oec n (iet) falle aldoe ic se Marotkin seght het es bier vastenave (n)t bidde Miru(m) si quis mihi potu(m) ghaue dus wilic my (n) kele make (n) los Dat(ur) ei potus et post potu (m)et soluere guttura i(n) modulos stultils dicit populo que diale so (m)mes no (us) mors Nu bemic verlicht ic wil ghae (n) het voer ee(n) ma(n) zy(n) haudt drave (n) met zy(n)ne waghene et sic spectare quid veniet nv wilic ghae (n) da(n)se zo (n) d (er) drale ca(n) ic {se} vp ic sal wel nedere Ide (m) lusori Stultus corisat et p(ost) heus to mince spilt hie ons wat corea(m) mfilieri loquit(ur) up Nu (m) quid n° (n) bene factu (m) Tu (n) c corisat p (ost) chorea(m) Mulier millier exeu (n) ti loquit(ur) bellissime certe Ecce diu expectatu(m) Stultus dus soeme de belle doe (n) clottere (n) can ic se cloquer sine dubio erit mea Mocht ic se bier mede behaghe Sis salua sis grata diu expectata Nu (m) q (uam) fore letior 338 (26 (27) 339 Mulier simtilat se Quare vt fiat properabo recedere dicens ludentiq (ue) i (n) timabo ludat carme (n) optimu (m) Vbi vbi nu(n)c suaviu(m) meu(m) Telo quitorsit corculu(m) ad lusore (m) du (m) quisq(ue) gaudet maceror heils to curaru (m) domitor Amans exiens quo nec tuba ditior je vo(us) e(n) prie ung amariche oh dij Boni quid co(m)misi Tela nati veneris Ide (m) millieri p (ost) chorea(m) me foderu (n) t misere Och pote(n)s Rha(m)mnusia Quicquid feci precor modo sat torsiti ja(m) vocata quale sit hoc no (n) spectato Fac p (re) sens amasia veru (m) gratis accipe Eccu (m) me si {c} hec amare velit nolo recusare / sed affari / leni /Stultus ter Salve victura p (er) he (n) niter Certe lusit lepide Mulier ama(n)ti Mulier Expectatus diu venisti nihil mihi magis gratu(m) hos qui osellos diluisti e (st) a quoqua (m) vnq (uam) datu (m) tua (m) ob absentia (m) scito formosissime Stultus Amans dij beatior beato {equide (m)} heij wast dat wast dat { qi} Equide (m) qui nactus fato ic en can ic en can meu (m) perpetuu (m) solame (n) Maher Inilidus subintrans populo loquitur sed hic circu (m) duc chorea(m) qua solata fac vt fia(m) Nactus e (st) credo grauame (n) passi doloris i (m) memor blanditur ludit et {que (m) ridet} que (m) elusit ridet misere / {misere} Amans Stultus heus incassu (m) quid dep(re)cafis Jube passibus Ljui no(n) raris Kere tace tace dicto prius fecero quid e(st) ne spes ad o(m)ne bonu(m) Inuidus poptilo quo no (n) potest magis donu (m) A beatis tribui No (n) ne i (n) ique co (m) paratu (m) {h} hanc etate integra(m) vult hic fedidissim (usl 340 ( 2 8 ) wss,,,; • :11 ies_irr„...- 1.4 • . cfr, r4 4. • . cy:C. " 4,1 • 11601?#.04.2 Obit- • .1. %. •Ac fr),;1: • 4,4.65 • •.,3., -kr . L.4 44 rim", F.; .1‘,sys,44. AL • : .retql1r110...... ' - 14.6.46, 40 ,i,„. . , , -:•"-. ' • -> • reS 412vor , •:,,,. A t . .• , ., f. I ;74 N4.-.1 A•zr.nr.'' (29) 341 factis volo co(m)placere Quid ia(m) refers o Jntacta verba quide(m) lepida Et vt decet no(n) i(n)fecta huic aufera(m) spero duca(m) Ab hoc fedidissimo Ide (m) mulieri Mulier Oh tu male fortunata Multa dicis parvi pe(n)do Huic fere vxorata Nihil queris i (m) petra (n) do Statim ntibas itiniori Firmiti(m) hoc polliceor Hic e(st) ne(m)pe vir austerus Qua(m)q(uam) visu sit sinceras Iniaidus popillo Et no(n) minus i(m)probils Qui to male acceptabit Primu (m) iter arduu (m) Aliasq (ue) adamabit crebro pulsata facilior Te relicta venere solet esse millier Q(uod)si mecu(m) co(m)morari Tu {v} no (n) velis i(n)ficiari Stuleus Te sta{s}tim acceptailero leta viues et quieta Ja bis vel ter Nullis modis co (n) turbata Jn superbis edibris Ethiops subintra(n)s plura possem polliceri populo frustra na(m) tuo severi vultus herant pectori Quid hic i (n) ers circu(m)ilagor Et si lubet hec te(n)tare Et cu (m) gaudente maceror leniterq (ue) chorisare Ibo nu(n)c {celeor} celerior vis ta(m) dignas iudicer Et cu (m) reliquis i (n) quira (m) hosq (ue) leues amatores visa e (st) mihi turgida Quos vidisti ditiores No (n) me spernet garrula spero superauero Ide(m) mulieri Stultils Ego {s} tibi sat decori haer vp hier vp nv ghaet he (m) toe dediteq (ue) molliciej Multu(m) salutis i(m)precor Inuidils lusori hisq (ue) tibi co (m)placere Cupiens celerrime heus tu i (n) ante bonis vno cursu propero Musica(m) qua(m) appellam (us) Je vous en prie vng amilrisse Ide(m) lusori Ide (m) mulieri p (ost) chorea (m) Cur ne mora chytarede Qui {s} sis sector melpomenis Je vo (us) en prie vng ameurisse Ide (m) mulieri post choream 342 ( 3 0 ) , 111,1 40. 't f. k 44.44714;:•40 #64.7;SNI041044....A 0.* p 7.0 tykk.te-f 41, r-175 7 • > < < 4/v46:at de4. Ng' 1..-",0%;e4,114 t 1 444441)„. 44)41444 • '"*.% 07444.‘""‘ C atco. gr Cri r 4?-c r vt—frIt- 1,44,,s7Q's75 . 0 2 • " 'yfs! iv x ..,. 2.-;.S. 40. (4474.444' %1/444.44.1.161 441.1,":4: , . . . . .....„, tsar ti4 tu ^44- -9' 'to. h .• wir 4frod .."444L-4,--tio if,,,,,,,, - ' fa .11 0:i 4. o1r---711.4) t AK. • 1 *,-*Timiler"46- kts,P*NonslorAilralimiewieviwompagai,......4 (31) 343 Sint he res ia(m) gratis capte Qua(m)vis ante min (us) recte Ama(n)s mulieri p(ost) facte su (n) t pro viribils chorea(m) Maher Deprecor te no(n) i(n)experta vtina (m) efflagitare (m) Tuu (m) gratu (m) tuaq (ue) grata Mecu (m) decorea (m) Et si dissimilis formula Qua(m) in nano a te cupere(m) Miilier Stultiis Lfibens facia(m) et parata Asin (us) stramina (m) mauult qua(m) Subire tua queuis ma(n)data ailru (m) Repulsa(m) certe no (n) patieris Ergo suscipiet me et relinqUet Amans cu (m) milliere mauru (m) chorisat / Mulier Ethiops amanti p (ost) chorea(m) Nulla fides haut valde {parve} parva Tu tuaq(ue) placuistis babe (n)da e(st) in p(er)fida na(m) miltatur datis ex pignorib (us) istis da (n) do vt ve (n) to vertu (n) t (ur) linthea cor velim tu co (n) spicias area (n) que licet vilia ti Maher Fronte t(ame)n no(n) subducta Suscipe queso Ja(m) adsitis vos vocati Remeabitis dotati Amans Quare vt quisq (ue) superet hic vt cepistis ia(m) ducetis Me pre ceteris electu (m) Nfilla lege vt doletis Sat habeo collectu(m) gijru(m) plane lepidu(m) Quare spe viue (n) du (m) e (st) Amans Stultils Och dy boni quis hoc neget Certe dabis pare (m) credo Inuidus Mulier i(n)uido Quis iussus mox no (n) properet go Tibi tuoq(ue) no(n) ineptu(m) Ethiops Oda in velim tu hoc no (n) male raptu(m) Tibi vt hoc no (n) male quadret Quis talia demens abnilat Stultils Intiidils Wats dat wats dat volght al nae my(n)ne staep Tuc o (m) nes una chori sant 344 (32) I 9.14 . ,,1%44:1 AZIftk' 1 t tilcy • 14, ' * rAilV P-rraq- 4.7" cit." ri fr144 67.1. ....fr:•6 ("44 ,m,..bealfro***44 re 10441, %Xt.,- g-I. • dr.1::44 44" 44164.4144,4,:ot44.4 tf! tore #44. 4- irwri...tt-wkirS;( . 4""IN # 44.• 471,4414, 4,,g'b A, Ailk:Utir 4/40: is', . , • ri~oliworsk. .f,„_ „„„.... Zd;Z4> 4.44404411.4. loot. ..0k4 t'... V. —wiwv • • ,....,, , .....r......,, 7- .. - - , . i - A'''' ' QS S 44-- (444 (1 dotirir • . ' - • " (114:644111:1' 1411:11e* • „,fribT,,4,241"p ;;;;.> • • • 41 mr, ;44,. orri4,r4vp, 44#,sh 10.4 1144.6‘. PO4.- v14v1_ J' . ...7 , , ' , • 0 6 1 5.4 4 .49 r ail 117 ' , w 'at , 41+4! i r or* ,24.4 iLtts;.0. ea. .::4.“ 4. #0; vis7-. pi: •."` At ::**- p-11**6 - --r40.4 4144 !. .3- 44.4 art? 20.4 6:1 ...,„-- h.. ..e.4.3....4"--, AL, N.Slre- ZrZS.E.40, 1.... , s ,- „.Vm 1.411.‘""p4,/-•-•44.,f44 (1544,14., ,COO.44.479;Ka,i, 4 ..4 TI; ,' < `1. .21 coVrt4 .."'S • cc......: ....44fla air , titli4ay. ..-Zeifv144:ftio. ' • , • t i. • ....itt-40441413•1310:ii • • s*".',4` ' 4 (33) 345 Inilidtis Hells sine me lugere mea(m) sorte(m) rogo ca(n)dide Que o mulier celesta Neq(ue) te neq(ue) tua dona Ide(m) poptilo Certe magni facio Quisquis no (n) admonitils Ide (m) populo Me i(n)specto citius linque millierculas Och male miser miserandus Q(uod) ia(m) vel feditior qua(m) truculenter hic su (m) amissils Haru(m) venenis traditils Cora(m) o(mn)i populo Redibis vel insanior Och quid restat faciu (n) du (m) An abeu (n) du (m) an mane (n) du (m) Mulier ethiopi Penitils su (m) nescius hec que quoda(m) no(n) nisi mea Nec minime te abire da ndo No(n) hu(n)c no(n) illu(m) sed me Sina(m) cu(m) ad te venirecrepu (n) di solu (m) Tu no (n) recusaveris liquit ia(m) miserrimu (m) Ethiops Stultus Restat m (ihi) gratificari 0 bene factu(m) No (n) acceptu (m) placide Inilidris popillo Mulier Quid redibo ia(m) ama(n)tiu(m) Reddidisti satis chorea(m) Si philosophis crede (n) du (m) e(st) belle duxisti et me tua(m) varia occuru (n) t mentibils Arte tua co (m)parasti muta(n)t ictu(m) miita(n)t factu(m) Eijciu(n)t reilocant {Stust} Stultus Se (m) perq (ue) parendu (m) Et si eiectus properabo Ghij hebts se haud se vaste Ethiops i(n)uido Ethiops popillo Quid deliras quid i(n)sanis Qua(m)vis ei nu(n)c su(m) addictus Quid hac mulier{e} vagaris Nu(n)c sensus iste cras alius Quesitu (m) nu (m) qua (m) co (n) sequi- Quare to {li (n)} li (n) quere turas Ne(m)pe docti et autores Est hic alius amictus Vere co (n) dempnaru (n) t prisca veste sat formosus Jnquit e(n)im ma(n)tuantis his i (m) plevit corculu (m) (Cui equ (m) e (st)) credamils Mulier nagigerula Inuidus ethiopi 346 (34) -'1,„,...--.": 1"..".. --"----------------„-------------- _______,„ .._,......_,.......______„-„, -,--, • 41 fir, ...ti,-.•,,i, , .., .4, il. (4- • , , ., ...4r • lir ift 44.$44. ,.....,,,,s.4 . • N.,: 7 / .,i .... , 61 ttolk rii.w' (at" i AN 4Li .111, :mmo /3 4 .j ,44440411***440.4.— e-th, 4,-.-rtd. (4 ..6.441414S 4.4irmAiD 4,114`1,21.. 4-110,44;47 0 Nc..< ,r .1„...**,43•4007 4.1e•t• dZA-4,64, 044?t4.4.7%. is44.::. or 4*. .e:" 144 *4*-- th, .• • . # I fvac1bf4. 4,1r74.91% 147: :41441) A. 47 6 _te ,1014 0401017.--#1 s pp i 7- ...--- ..,,...,i S.6.`". s* , .,. . i • „„ .. .,.. . ... • -4,- .. ..t. .... (Sw:......;::",r4 ,,,,7- '( • , T- t. . „.,. f'-'-' .... ^ ` , „..... 4 ikisr............:41147 4Slif.,... :::^::::,- ..,;cd,:.,...: mf:. 0,941 , i .........: . . • A , , , , .. .1, .• .., ., .' .. i ' . 7.1.4":441'.. . # •:;;::44,1 4......t.: .0, ••• , .:*,„ , '......^;.., • ‘,w ., .... .1,. • ' ' :. :'`: : ` , - 4 tbsve, fr00104, . .,.. '.. , ;,,,t, .),.....;.,...,-,,, ,--40., ."4 - '-', ''')0.7S •,4,7741-7„.... r , • I • • 1 1 --4.01484,10010.04,4444. • , • lafigsmakektre.-*" 4te.,4, /4-644, • ••• (35) 347 Foret quoq (ue) nintis lo (n) gu (m) Nec ornatu (m) nec politu (m) Seua mors differ donec Rece (n) sere o (mn) is Testame (n) tu (m) co (n) damils Qure libet subticere Et cetera ad tantu (m) iter Na(m) i(n)cassu(m) e(st) docere Necessaria preparamus Quod plerig(ue) nouerint Mors Mulier stulto Cur no (n) preparastis cu (m) vos da (n) do Stolido nil potius e(st) tribue(n)do toties admonuerim pomu (m) Qua (m) mala mitia ad co (m)mes- sa (n) du (m) Amans Vt hiantia ora i (m)pleat Dic quaeso cu (n) ctaru (m) d (omi) natri Stultus rem (m) qu(an)do nos monilisti Aliud nil cupivi dan dat dit wille is ghae (n) lappe (n) i(n) my (n) gat Mors En (de) bitte(n) daer i(n) tot de hoere(n) toe No (n)ne cu (m) no (n) solu (m) equales Mulier v(est) ros veru (m) etia(m) pueros rapiebam Sed habeo hic prediolu (m) vos admoniii mortalitatis v(est)re Ad quod vos ones inilito Quare absq (ue) mora vos properate vt vna genio i(n)dulgeamils Stultus Amans Hei hoert wat ee (n) ste(m)mekin Och dij boni quis hoc neget Mors Ethiops Quare age stulte Quis talia deme (n) s abnilat hos mo (do) no (n) cras Fata requiru (n)t Stultus linque choreas Atq (ue) tuoru (m) Wats dat wats mox socioru (m) Volght al naer my (n)ne staep vadere gressus hier eist dat wij sijn wille Stultus Mors Hei qualis mopsus es dat 0 (mn) e creatu (m) hic ego subda(m) Mors Et vaga cura(m) Subdere que (m) q (ue) Stulticijs et facetijs tu Maher morio parce 348 (36) ; 7.1arit, Awik.• ret k- ,V4A. 41- fv- &Cr% a Ire ars. et7 Iv 5-447 (Lip' irt,vvr‘ 4-Zes;r4.6 ft.041q.",..44 plAr*****Us44444-: 1 t 11. 44.11 t, irteikr '14 ft.4. 4I'' Iktt C.6141....16.11141,14040, •.• •• 1 • • I ' r, • • • ' < , - s'sv.v e. • 1/44, < . 5 sr. C.4.1. No .ar fau „6 43, '1......::ir 4 * t....44. 4.... p,?4,4444.4 Fy.... p,"4 404. kr . .. CI ......Jet.- irliNd'Ut It 44111- u.it 11-1‘17.Vre4.4m., 4 ,,*:r,k4Z1 ^•,:ra,..••i 4 ...14Z . if-744v0,44-54.**44`Ar- : - •, ..., _ i . Apwv. *us firlIVO.10 6,6,04/00.- 41.'14.40.114 ..StIt IC kirr"....T1 4S r 40140. Is 744, Ili ro ‘1"4 .714 sz4.4 tit:;4.447 •* j.",..4,..7 f,-74.1. v ANZZZAr'. . • It. .- , S- rc......44 ,4_ ..ct,:t... lout ;4446,04 • 4.. n' fa.....t. ‘" • 1.. 1.4 „4.4) . I: IA 'no In. , 4,, ....., 41.• ti. , i tA. tzr, ,,..„..,1 ;... , .4! • • • z • • "VW41470 •1';'' • — '41:,..:1;41.4111"'"1"14, (37) 349 Mox morieris Nosce te ipsu (m) Felices frustra nob (is) promittim (us) a(n)nos Massa {e} a(n)i(m)aq(ue) e(st) Se (m) per e (n)im cure tristitieq (ue) premu (n. Et sua queq(ue) Postqua(m) divitijs fuerint et honore potiti Ja(m) separare Mors ho(m)i(nu)m triplici corpora fauce vor: hospitia optant Sig(ue) iocosa placet vob (is) fabella valete Et seve mortis plaudite vos {yob} Stultils memores Ex libro me {v} lopt ghij te verre Finis Ghy moest anders singhe Soude is springhe Oft ghij zoudt mij In hu netkin bringhe Mors Me veniente nulla repulsa e(st) Turbinis instar Te properato Illecebras vite moles deus odit oli(m)pi Clausa voluptati desidieq (ue) domus Premia co (n) spiciens lo(n)gi sildoris arator Gaudet frugifere Messis adesse die (m) Terra domus no (n) e (st) a (n) i (m) us acco (m) moda n (ost)ris Aldus it n (ost)re co(n)ditionis honor Qui nimiu (m) terras amat et mortalia tecta Fallitur e(st) alio patria n(ost)ra loco Hic sum (us) extorres alienaq (ue) regna tenem (us) Sub gravis exilij seruicijq(ue) Jugo Nu(n)c a(n)i(m)us curis coquit(ur) nu(n)c corpora morbo Et stumillos affert quelibet hora nouos 0 felix que (m) res no (n) i(m)plicare caduce Qua (m) nullus retinet posteritatis amor 350 (38) 2. Kritische uitgave en vertaling [Proloog] Ik kan me maar niet genoeg verbazen over die opkomst van een fijn publiek als u. Ik zie dat u, talrijk opgekomen, zo aandachtig de oren spitst, dat volgens mij een proloog niet hoeft om uw geestdrift voor mij te winnen. Uw gezichten gaan verrast en vrolijk aan het glimmen. Hoe dat komt, begrijp ik niet goed. Of hoopt u soms iets ernstigs, een Fabricius waardig, te Koren te krijgen, iets waarvan de titel alleen al volstaat om elk spoor van somber- heid uit uw hart weg te nemen en uw geest met een nooit geziene vrolijkheid op te frissen ? Maar hunkerende wolven zien zich in hun verwachting teleurgesteld. Er is iets luch- tigs op til. Pas op ! Luister goed en geloof me vrij : niet al- tijd moet men de ernst van Fabricius achterna. De meest fatsoenlijke heren hebben wel eens gegekscheerd. Want met het verstand dat de studie buitenmate toegewijd is, gebeurt veelal zoals met het veel te strak gespannen touwtje : het begeeft. Zo moet men toch enige tijd vrijmaken voor ontspan- ning, maar dan wel van intellectuele en hoogstaande aard. XV Hiermee is heel dit stuk volgestouwd. Spits intussen maar de oren en let zorgvuldig op ! Nar verschijnt voor het publiek Al wat hij zei, heb ik gehoord. Waarom hoop ik met mijn makkers, voor een zeer hoge som ingehuurd, 5 hier zo meteen toneel te brengen, dat heel en al vrolijk is, boordevol grollen en grappen, en dat in weinig woorden toch veel om het lijf heeft ? 10 Let maar eens op ! Ik zal beginnen. Nar zingt Hoeveel zotten zijn er dan wel ? (39) 351 [Prologus] f. 2' Non possum satis mirari quid plausibilis vester consessus velit. Tam enim, quotquot adestis, aures attendere video, ut non putem opus esse prooemio quo animos vestros mihi conciliem. Ora vestra nova quadam hilaritate enitescere in- cipiunt. Qui autem fiat non sat scio, nisi forsitan speratis quippiam Fabricii gravitate dignum vos audituros, quod solo nomine , quicquid est in animo tristitiae , tollere potest et mentes vestras nova quadam hilaritatis specie exhilarare. Verum lupi hiantes spe frustrati sunt. Nonnihil ioco dabi- tur. Vos attento animo audite et scite non semper Fabricii gravitatem esse sectandam ! Iocati sunt quandoque sanctis- simi viri. Dum enim plus aequo meditationi mens addicta, fit plerumque, veluti funiculus nimium laesus, rumpatur. Dandum igitur est quippiam iocis, sed doctis et non animo XV omnino insulsis, quibus hic totus actus scatet. Vos interim attento animo diligenter advertise ! Stultus exiens ad populum Omnia audivi quae hic dixit. Cur spero cum sodalibus summo conductus pretio hic subito perficere 5 actum plane lepidum, iocis et facetiis plenum, paucis tamen verbis multa concludentem ? Iam vos advertite ! 10 Ic sal ghaen begheunnen. f. 2" Stultus cantat Quot sunt modo stulti ? IV-V incipiunt : correximus ex incipiut B VI gravitate : correximus ex gravita tem B 8 multa : correxit scriba ex multum B. 352 (40) Antwoord Beslist heel veel. Nar Als ze allemaal deze kap Antwoord droegen, zoals wij dat doen, Nar 15 zouden wij er meer zien. De anderen, mijnheer, hebben ze vergeten. Ze zeggen : „De deur heeft de smoes van kaalkoppen afgebeten ". Maar van at rechtstaan worden wij moe. 20 Wat is er ? Ben ik alleen ? Kwam er niemand met mij binnen om haar to bezoeken ? Waar blijven ze ? II( zal niet weggaan. II( wil hier blijven. Mijn marotje zegt : , Het is hier vastenavond ". 25 Misschien kan iemand mij een slok geven. Men schenkt hem drank in en na zijn dronk zegt de nar tot het publiek Nu ben ik opgemonterd. II( wil gaan draven en zo een kijkje nemen wat er komen zal. Dezelfde tot de muzikant He man, speel jij ons eens iets Hij danst en na zijn dans spreekt hij tot de vrouw die verschijnt Kijk, lang genoeg gewacht. 30 Willen we dan de bellen doen klingelen ? Als ik haar kan kozen, zal ze zeker van mij zijn. Dag schat, ik heb allang op jou gewacht. (41) 353 Respondetur Certe valde multi. Stultus Mochten se alle dese caproen Respondetur aldus draghen alsoe wij doen Status 15 plures noscerentur. Dander, mynheere, hebben se vergheten. Se segghen : „De duere heeft afghebeten een caluer excusatie ". Maer van staende werden wij moede. 20 Quid est ? Solus egoni ? Quammer nyement in met mi eam visere ? Ubi manent ? Non faciam. Ic wille hier bliven. Marotkin seght : , Het es bier vastenavent " . 25 Minim si quis mihi potum ghave. Datur ei potus et post potum stultus dicit populo Nu bemic verlicht. Ic wil ghaen draven et sic spectare quid veniet. Idem lusori Heus to mince, spilt hie ons wat up ! Tunc chorisat. Post choream mulieri exeunti loquitur Ecce, diu expectatum. 30 Dus soeme de bellen doen clotteren ? Can is se cloqueren, sine dubio erit mea. Sis salva, sis grata, diu expectata. 28 hie B: nonne hu legendum ? 28-29 mulieri : correximus ex mulier B 3 cloqueren : correximus ex cloquer B 354 (42) Vrouw Helaas, helaas, ik ben het kwijt, mijn solaas   ΪΆ!˜o ! Nar Wat zei ze ? Dwaas ? Hier ben ik. 35 Wachten baat niet, want zo heet ik al mijn leven lang. Vrouw Helaas, helaas, wie zal mij opbeuren ? Nar Ilc ben er. Ik ben er. Hier zie je de dwaas. Vrouw Zwijg, zwijg, jij deugniet ! 40 Een broodje kaas zou mij beter staan. Nar Wat zei ze ? Ze wou met mij naar be ? Ach lieve zotskolf, zeg wat ik moet doen om haar to behagen. Ilc kan zingen, springen en dansen. 45 Moet ik reidansen ? Iets pittigs zingen ? Ook als ik ze beide doe, mag ik niet falen. Zo wil ik mijn keel vrijmaken en honderd uit zingen. Que diable ! Sommes-nous morts ? " 50 , Het voer een man zyn haudt met zynne waghene " . Zonder dralen wil ik nu gaan dansen. Als ik omhoog kan, kan ik wel weer omlaag. (43) 355 f. 3r Muller Heilas, heijlas, j' aij perdu mes solas! Stultus Wat seyse ? Dwas ? Hic ego sum. 35 Ten bat ghien dralen, want soe hebbic gheheeten al mijn daghen. Muller Heijlas, heijlas, qui me confortras ? Stultus Adsum, adsum. Ziet hier den dwas. Muller Tace, tace, ghij lourifas! 40 Een cantkin caes plus conveniret. Stultus Was seyse ? Vellet mecum dormiret ? Oh Marotkin, dic quid firet dat ic se zoude koenen behaghen. Ic can zynghen, springhen ende dansen. 45 Ducam choream an canam lepide ? Ic en mach oec niet fallen, aldoe ic se bidde. Dus wilic myn kele maken los et solvere guttura in modulos. ,, Que diable ! Sommes-nous mors ? " 50 , Het voer een man zyn haudt met zynne waghene ". Nu wilic ghaen dansen zonder dralen. Can ic up, ic sal wel nedere. 49 diable sommes : scripsimus pro duobus verbis quae in codice vix legi pos- sunt 356 (44) Nar danst en na de dans spreekt hij tot de vrouw Toch wel knap , niet ? Vrouw 55 Heel mooi, zeker. Nar Als ik haar hiermee kon behagen, nooit zou ik me blijer voelen. Vrouw doet alsof ze zich terugtrekt met de woorden Waar, waar is nu mijn snoesje ? Met een pijl trof hij mijn hartje. 60 leder heeft plezier, maar ik kwijn weg. Minnaar verschijnt Goede goden, wat heb ik gedaan ? De pijlen van de zoon van Venus hebben mij deerlijk doorboord. Machtige godin uit Rhamnus, 65 u heeft mij genoeg gekweld. Doe mijn liefje verschijnen, nu ik haar geroepen heb ! Ik ben paraat ! Als zij zou willen beminnen, zeg ik beslist niet nee, maar wil ik zachtjes kennismaken. 70 Goedendag, voor eeuwig mijn meesteres. Vrouw tot de minnaar Lang verwacht en toch gekomen ! Door jouw afwezigheid liet je uit mijn oogjes een zondvloed ontspringen. (45) 357 Stultus chori sat et post choream mulieri loquitur Numquid non bene factum ? Maier 55 Bellissime certe. Stultus Mocht is se hiermede behaghen, numquam forem laetior. f. 3,, Muller simulat se recedere dicens Ubi, ubi nunc suavium meum telo qui torsit corculum ? 60 Dum quisque gaudet, maceror. Amans exiens Oh dii boni, quid commisi ? Tela nati Veneris me foderunt misere. Oh potens Rhamnusia, 65 sat torsisti. Iam vocata fac praesens amasia! Eccum me ! Si haec amare velit, nolo recusare, sed affari leniter. 70 Salve, victura perenniter. Muller amanti Expectatus diu venisti, hos qui ocellos diluisti tuam ob absentiam. 54 non : supra lineam additum B 57 forem : correximus ex fore B 64 Rhamnusia : correximus ex Rhammnusia B 65 torsisti : correximus ex tor siti B 68-69 discripsim us 358 (46 Dwaas Hela, wat is dat ? Wat is dat ? 75 Ik maak geen kans ! Ik maak geen kans ! Vrouw Vooruit, dans hier in het rond. Troost mij hiermee en maak dat ik het leed dat ik geleden heb, vergeet. Mmnaar . He, het is niet nodig dat je smeekt. 80 Spreek ... en met elegante passen is het eerder gedaan dan gezegd. Wat ? Is er hoop op absoluut geluk ? Een milder gift kunnen goden niet schenken. 85 Daarom zal ik mij haasten jouw wens to vervullen en zal ik de speelman om een heerlijk nummer verzoeken. Tot de muzikant He jij, die de liefdessmart stilt, zelfs een trompet haalt jouw volume niet ! 90 „Je vous en prie, ung amuriche ". Dezelfde tot de vrouw na de dans Hoe ik ook gedanst heb, ik vraag enkel : bekommer je niet om de kwaliteit, maar neem het minzaam aan. Nar Hij bracht conduit een fijne show. Vrouw 95 Niemand schonk mij ooit iets leukers, weer je, scat. (47) 359 Status Heij, wast dat, wast dat ? 75 Ic en can, is en can! Muller Sed hic circumduc choream ; qua solata fac ut fiam passi doloris immemor! Amans Heus, incassum quid deprecaris. 80 Iube ... Passibus non raris dicto prius fecero. Quid ? Estne spes ad omne bonum, quo non potest magis donum a beatis tribui ? f. 4r 85Quare, ut fiat, properabo ludentique intimabo ludat carmen optimum. Ad lusorem Heus to curarum domitor, quo nec tuba ditior! 90 „Je vous en prie, ung amuriche " Idem mulieri post choream Quicquid feci, precor modo : quale sit, hoc non spectato, verum gratis accipe ! Status Certe lusit lepide. Muller 95 Nihil mihi magis gratum . est a quoquam unquam datum, scito, formosissime. 360 (48) Minnaar Goden, geluk boven geluk ! Stellig heb ik dank zij het lot 100 mijn eeuwige troost te pakken. Nijdas sluipt binnen en spreekt tot het publiek Ja, een bron van smart, geloof ik. Ze vleit, ze schertst, ze houdt je voor de gek en lacht je genadeloos uit. Nar Scheer je weg ! Zwijg, zwijg ! Nijdas tot het publiek 105 Dat is toch geen eerlijke regeling. Verlangt die stinkerd dat jonge ding ? Door mijn daden wil ik haar behagen : aan mooie woordjes is er geen gebrek ! 110 1k hoop haar te schaken en te huwen. Dezelfde tot de vrouw Ach, het zit je niet mee. Bijna was je zijn vrouw. Hopelijk huw je meteen een jonger iemand ! 115 Al kijkt hij nog zo argeloos, hij is beslist een nukkig man en een even doortrapte schurk. Hij zal jou slecht behandelen en van vreemde meiden houden, als Venus jou verlaten heeft. 120 Heb je er niets op tegen om met mij te verkeren ? Voor jou sta ik onmiddellijk paraat. Vrolijk zal je leven, rustig en geenszins van de wijs gebracht 125 in een schitterende woning. 1k zou meer kunnen beloven. (49) 361 A mans Dii, beatior beato equidem qui nactus fato 100 meum perpetuum solamen. Invidus subintrans populo loquitur Nactus est, credo, gravamen. Blanditur, ludit et quem elusit ridet misere. Status Kere ! Tace, Lace ! Invidus populo 105 Nonne inique comparatum ? Hanc aetate integram vult hic foetidissimus ? f. 4v Factis volo complacere. Verba quidem lepida! 110 Hinc auferam, spero, ducam. Idem mulieri Oh tu male fortunata, huic fere uxorata statim nubas iuniori! Hic est nempe vir austerus, 115 quamquam visu sit sincerus, et non minus improbus, qui te male acceptabit aliasque adamabit te relicta Venere. 120 Quodsi mecum commorari tu non velis infitiari, te statim acceptavero. Laeta vives et quieta, nullis modis conturbata 125 in superbis aedibus. Plura possem polliceri, 362 (50) En dan zouden kille blikken vergeefs op jouw boezem rusten. Als je zin hebt in dit proefje, 130 als je zalig wenst te dansen, zou ik jouw goedkeuring krijgen ? En de wufte minnaars met meer centen, die je op het oog had, zal ik, hoop ik, overwinnen. Nar 135 Hierlangs, hierlangs. Ga maar naar hem toe Nijdas tot de muzikant He jij, virtuoos in de zogenaamde muziekkunst ! „Je vous en prie, ung amurisse". Dezelfde tot de vrouw na de dans Wat zeg je nu, frisse meid ? Zoals 140 het hoort, heeft die stinkerd geen vinger naar jou uitgestoken. Vrouw Jij babbelt veel. Dat zegt me niks. Door aan te dringen win je niets. Dat beloof ik jou stellig. Nijdas tot bet publiek 145 De eerste stappen zijn moeilijk. Als men een vrouw vaak prikkelt, geeft ze gewoonlijk nogal gauw toe. Nar Ja, tot tweemaal, driemaal toe ! (51) 36 frustra nam tuo severi vultus haerent pectori. Et si lubet haec tentare 130 leniterque chorisare vis, tam dignus iudicer. Hosque leves amatores quos vidisti ditiores, spero, superavero. Stultus 135 Haer up, hier up, nu ghaet hem toe ! Invidus lusori Heus to in arte bonus musicam quam appellamus ! „Je vous en prie, ung amurisse ". Idem mull eii post choream f. 5r Quid iam refers, o intacta 140 et, ut decet, non infecta ab hoc foetidissimo ? Muller Multa dicis. Parvi pendo. Nihil quaeris impetrando. Firmum hoc polliceor. Invidus popido 145 Primum iter arduum. Crebro pulsata facilior so et esse mulier. Stultus Ja, bis ye! ter! 128 haerent : correximus ex herant B 136 bonus : correximus ex bonis 144 firmum : correximus ex firmium B 364 (52) Moor sluipt binnen en zegt tot het publiek Waarom zwerf ik hier doelloos rond 150 en kwijn ik bij die dolle pret ? Met heftiger aandrang zal ik nu zoals de rest mijn kans wagen. Ik vond haar trots. Mij zal die klapekster wel niet afwijzen. Dezelfde tot de vrouw 155 Heel aangename kennismaking, erg knappe en verfijnde dame. Omdat ik jou met wat volgt een plezier wil doen, haast ik 160 mij pijlsnel, in gestrekte draf. Dezelfde tot de muzikant Waarom wachten, citerspeler ? Jij bent toch een volgeling van Melpomene ! , Je vous en prie, ung ameurisse ". Dezelfde tot de vrouw na de dans Hopelijk neem je dit nu minzaam aan ! 165 Ook al ging het minder stijlvol, ik heb mijn uiterste best gedaan. Vrouw Ik vond jou en je nummer wel fijn, hoewel je schoonheid, die ik geenszins van jou zou verwachten, uit de Loon valt. Nar 170 Stro verkiest de ezel boven goud. Zo neemt ze mij en laat de Moor haar koud. (53) 365 Aethiops subintrans populo Quid hic iners circumvagor 150 et cum gaudente maceror ? Ibo nunc celerior et cum reliquis inquiram. Visa est mihi turgida. Non me spernet garrula. Idem mulieri 155 Ego tibi sat decori deditaeque mollitiei multum salutis imprecor. Hisque tibi complacere cupiens celerrime 160 uno cursu propero. Idem lusori Curne mora, citharoede qui sis sector Melpomenis ? , Je vous en prie, ung ameurisse " . Idem mulieri post choream f. 5v Sint hae res iam gratis captae ! 165 Quamvis arse minus rectae, factae suns pro viribus. Mulier Tuum gratum tuaque grata, etsi dissimilis formula, quam in nullo a to cuperem. Status 170 Asinus stramina mavult quam aurum. Ergo suscipiet me et relinquet Maurum. 154 spernet : hoc verbum in codice vix legi potest 170 stramina : correximu ex straminam B 366 (54 Moor Een schalkse vrouw mag men niet vertrouwen, of toch heel weinig. Want zij wisselt, zoals de zeilen in de wind. Vrouw 175 Ik roep jullie. Komt eens hier. Met een schat zullen jullie vertrekken en daarom hier nu, om de zege, zoals bij de aanvang, met voile overgave een heel 180 vrolijke rondedans inzetten. Minnaar. Goede goden, wie zou dat afslaan ? Nijdas Wie zou bij zo'n bevel niet snel rennen ? Moor Wie zou zo zot zijn om zoiets to weigeren ? Nar Wat is dat ? Wat is dat ? 185 Stappen jullie maar achter mij aan. Allen dansen clan samen. Minnaar tot de vrouw na de dans Ik smeek jou, daar je wel van wanten weet : mien hartewens was dat jij met mij zou dansen. Vrouw Graag gedaan, ik sta klaar om mij (55) 367 Aethiops Nulla fides aut valde parva habenda est in perfida. Nam mutatur ut vento vertuntur lintea. Muller 175 Iam adsitis vos vocati. Remeabitis dotati. Quare, ut quisque superet, hic, ut coepistis, iam ducetis, nulla lege ut doletis, 180 gyrum plane lepidum. Amans Oh dii boni, quis hoc neget ? Invidus Quis iussus mox non properet ? Aethiops Quis talia demens abnuat ? Status Wats dat, moats dat ? 185 Volght al nae mynne staep ! Tunc omnes una chorisant. f. 6r Amans mulieri post choream Deprecor te, non inexperta, utinam efflagitarem: mecum dechorea. Mulier Lubens faciam et parata 172 valde : supra lineam additum B 185-186 tunc : correximus ex tuc 188 dechorea : correximus ex dechoream B 368 (56) 190 naar al jouw grillen to schikken. Jii zal zeker geen blauwtje lopen. Minnaar danst met de vrouw. Zij tot de minnaar na de dans, terwiil ze hem een hart aanbiedt jij beviel me met je nummer. Van deze liefdespanden zou ik willen dat je dit bekijkt. 195 Misschien betekent het niet veel, maar neem het toch met opgeruimd gezicht aan, toe nou. Minnaar Ilc ben boven de rest verkozen ! De buit is binnen. 200 Daarom moet ik vol hoop leven. Nar Flauw geschenk zeker, geloof ik ? Vrouw tot de nijdas, terwiji ze hem onkruid in de handen stopt Dit past you en jouw vertoning. Kijk eens aan : zorgvuldig geplukt, opdat het jou perfect zou staan. Nijdas 205 Wat een helse feeks ! Voor jou en jouw giften heb ik zeker geen grote waardering. Dezelfde tot het publiek Arme sukkelaar die ik ben. Hoe wreed ben ik voor het hele 210 publiek hier aan de kant gezet ! (57) 369 190 subire tua quaevis mandata Repulsam certe non patieris. Amans cum muliere chorisat. Mulier amanti post choream Tu tuaque placuistis. Datis ex pignoribus istis velim tu conspicias 195 quae, licet vilia, fronte tamen non subducta suscipe, quaeso. Amans Me prae ceteris electum ! Sat habeo collectum. 200 Quare spe vivendum est. Status Certe dabis parum, credo. Mulier invido Tibi tuo que non ineptum. Velim tu hoc non male raptum, tibi ut hoc non male quadret. f. 6" Invidus 205 Quae o mulier scelesta! neque to neque tua dona certe magni facio. Idem popido Oh male miser miserandus, quam truculenter hic sum amissus 210 coram omni populo ! 194-195 dando cor amanti in margine sinistro B scriptum 203-204 dando vi lem herbam in margine sinistro B scriptum 204-205 verbum invidus iterum scriptum delevimus. 370 (58) Wat rest mij nog to doen ? Weggaan ? Blijven ? Ilc ben echt radeloos. Deze vrouw, die ooit alleen van mij was, heeft nu niet hem of hem, 215 maar mij alleen met vreselijke rampspoed in de steek gelaten. Nar Bravo ! Nijdas tot het publiek Waarom zou ik weer weggaan ? Indien men filosofen mag geloven, 220 hebben minnaars grillige gedachten. Hun interesse verspringt, hun aanpak verandert. Ze geven de bons, roepen terug en altijd moet men instemmen. Ondanks dat blauwtje zal ik me weren. Moor tot de nijdas 225 Wat raas je toch ? Wat doe je toch gek ? Waarom hang jij om die vrouw rond ? Wat je betracht, zal je nooit verkrijgen. De ander hier is wel erg mooi in een waardig pak uitgedost. 230 Hiermee heeft hij Naar hartje vervuld. Nijdas tot de Moor Ach, laat mij kniezen om mijn eigen lot. Dat vraag ik jou, waarde vriend. Dezelfde tot het publiek U allen, die niet gewaarschuwd waart, en nu mijn geval bekeken hebt, 235 laat snel de meisjes waar ze zijn. (59) 371 Oh, quid restat faciundum ? An abeundum ? An manendum ? Penitus sum nescius. Haec quae quondam non nisi mea, 215 non hunc, non ilium, sed me solum liquit iam miserrimum. Stultus 0 bene factum ! Invidus populo Quid redibo ? Iam amantium, si philosophis credendum est, 220 varia occurrunt mentibus. Mutant ictum, mutant factum. Eiiciunt, revocant semperque parendum. Etsi eiectus, properabo. Aethiops invido 225 Quid deliras ? Quid insanis ? Quid hac muliere vagaris, quaesitum numquam consecuturus ? Est hic alius, amictus prisca veste, sat formosus : 230 his implevit corculum. Invidus aethiopi f. 7r Heus, sine me lugere meam sortem, rogo, candide. Idem populo Quisquis non admonitus, me inspecto citius 235 linque mulierculas, 214 quondam : correximus ex quodam B 220 occurrunt : correximus ex occu- runt B 226 muliere : ultima littera e atramenti macula legi non iam potent 372 (60) Want gauw zal je als slachtoffer van hun venijn huistoe keren, nog meet bedorven of nog gekker. Vrouw tot de Moor, terwiji ze hem een ratelaar schenkt Ook jou laat ik maar al te graag 240 vertrekken, hoewel je niet geweigerd hebt naar mij toe te komen. Moor Dan rest mij nog jou te danken. Vond je het niet fijn ? Vrouw Genoeg gedankt. Je hebt de dans 245 keurig geleid. Met jouw knepen heb je in mij een liefje veroverd. Nar Je hebt haar. Houd haar vast ! Moor tot het publiek Ook al ben ik haar nu toegewijd, vandaag dit, morgen dat gevoel. 250 Zo zal jij verlaten worden. Want geleerden en auteurs hebben waarlijk hun afkeuring betoond. Zo heeft de Mantuaan gezegd — en het is niet meer dan billijk dat wij hem geloven — : 255 „De vrouw beuzelt maar wat " . Alles opsommen zou te lang Buren, niet galant en niet beleefd zijn. Zo zwijg ik maar beter. Want het 260 is vergeefse moeite aan te leren wat de meesten kennen. (61) 373 quod iam vel foetidior harum venenis traditus re ibis, vel insanior. Mulier aethiopi Nec minime te abire 240 sinam, cum ad me venire tu non recusaveris. Aethiops Restat mihi gratificari. Non acceptum placide ? Mulier Reddidisti satis. Choream 245 belle duxisti et me tuam ante tua comparasti. Stu/tus Ghij hebts se, haud se vaste ! Aethiops populo Quamvis ei nunc sum addictus, nunc sensus iste, cras alius. 250 Quare tu linquere. Nempe docti et auctores vere condemnarunt. Inquit enim Mantuanus - cui aequum est credamus - : 255 , Mulier nugigerula ". f. 7v Foret quoque nimis longum nec ornatum nec politum recensere omnia. Quare libet subticere. 260 Nam incassum est docere quod plerique noverint. 240-241 dando crepundia in margine dextro B scriptum 240 me : correximus e te B 256 nimis : correximus ex ninus B 259 quare : correximus ex qure B 374 (62) Vrouw tot de nar, terwill ze hem een stuk fruit geeft Een zot schenkt men best alleen maar malse appelen om op te smullen en zo zijn hunkerende mond te vullen. Nar 265 Ik heb enkel daarnaar verlangd. Dit wil ik naar binnen spelen en erin bijten tot over mijn oren. Vrouw Maar ik heb bier een optrekje. Daar inviteer ik jullie om 270 ons eens samen uit te leven. Minnaar Goede goden, wie zou dat afslaan ? Moor Wie zou zo zot zijn om zoiets te weigeren ? Nar Wat is dat ? Wat is dat ? Stappen jullie maar achter mij aan. 275 Hier is het waar we willen zijn. Dood Elk schepsel zal ik bier knechten. Alom zal ik rennen om alien te knechten. (63) 375 Maier stulto Stolido nil potius est tribuendum quam mala mitia ad comessandum, ut hiantia ora impleat. Status 265 Aliud nil cupivi dan dat. Dit wille is ghaen lappen in myn gat ende bitten daer in tot de hoeren toe. Mulier Sed habeo hic praediolum, ad quod vos omnes invito 270 ut una genio indulgeamus. Amans Oh dii Boni, quis hoc neget ? Aethiops Quis talia demens abnuat ? Status Wats dat, wars dat ? Volght al naer mynne staep ! 275 Hier eist dat wij sijn willen. Mors Omne creatum hic ego subdam et vaga curram subdere quemque. 262-263 dando pomum in margine sini stro B scriptum 262 tribuendum cor- reximus ex tribuendo B 269 omnes : correximus ex ones B 273 iterum da addidimus versibus 74 et 184 collati s 278 curram : correximus ex curam B 376 (64 Vrouw 280 Hardvochtige Dood, geef uitstel om ons testament te maken en om al wat vender moet voor zo'n helse reis te klaren. Dood 285 Waarom waren jullie niet klaar ? Ik heb jullie toch zo vaak gewaarschuwd. Mznnaar. Zegt u alstublieft eens, heerser over alle dingen, wanneer heeft u ons gewaarschuwd ? Dood Was het niet Coen ik naast volwassenen ook kinderen meesleurde, dat ik 290 jullie voor je broosheid gewaarschuwd heb ? Vooruit, haast je zonder dralen ! Nar Hei, luister eens wat voor een stemmetje ! Dood Vooruit, schiet op, nar ! Meteen, niet morgen, 295 eist het lot hen op. Verlaat nu maar vlug de reidans van jouw gezellen. Ga weg, zet een stap terug ! Nar 300 Hei, wat voor een rare kwast is dat ? (65) 377 Maier f. 8' 280Saeva Mors, differ donec testamentum condamus et cetera ad tantum iter necessaria praeparemus. Mors Cur non praeparastis, cum vos 285 toties admonuerim ? Amans Dic, quaeso, cunctarum dominatrix rerum, quando nos monuisti ? Mors Nonne cum non solum aequales vestros verism etiam pueros rapiebam, 290 vos admonui mortalitatis vestrae ? Quare absque mora vos properate ! Stultus Hei, hoert wat een stemmekin ! Mors Quare age, stulte ! Hos modo non cras 295 fata requirunt. Linque choreal atque tuorum mox sociorum vade regressus ! Stultus 300 Hei, qualis Mopsus es dat ! 299 vade regressus : correximus ex vadere gressus 378 (66) Dood Hou je fratsen en je stommiteiten voor jezelf, hansworst ! Dra zal je sterven. 305 Ken jezelf! Vlees en geest, daar gaat het om. Onder 't zelfde dak willen zij beslist niet langer blijven. Nar 310 Volgens mij gaat u uw boekje te buiten. U zult anders moeten zingen, als u wilt dat ik spring of dat u mij in uw netje strikt. Dood 315 Wanneer ik verschijn, kan weigeren niet. Haast je als de wind ! [Ep ilo o g] Zoete verleiding in het Leven verfoeit de god van de Olympus 320 zijn huffs blijft dicht voor luiheid en genot Uit op loon voor hard labeur glundert de Boer : daar is dan de dag van de vruchtdragende oogst. De wereld is voor onze ziel geen geschikt verblijf. De eer van ons bestaan reikt hoger. 325 Wie al te tuk is op aards comfort, ziet blind : ons vaderland is elders. Wij zijn verjaagd ! Onder het slaafse juk van pijnlijke ballingschap bewonen wij hier vreemd land en wordt ons hart door kommer getekend, ons lichaam door ziekte. (67) 37 Mors Stultitiis et facetiis, tu morio, parce ! f. 8' Mox morieris. 305 Nosce te ipsum ! Massa animaque est et sua quaeque iam separare hospitia optant. Stultus 310 Ex libro me lopt ghij te verre. Ghy moest anders singhen, soude is springhen oft ghij zoudt mij in hu netkin bringhen. Mors 315 Me veniente nulla repulsa est. Turbinis instar tu properato ! [Epilogus] Illecebras vitae molles deus odit Olympi , 320 Clausa voluptati desidiaeque domus. Praemia conspiciens longi sudoris arator Gaudet frugiferae messis adesse diem. Terra domus non est animis accommoda nostris. Aldus it nostrae condicionis honor. 325 Qui nimium terras amat et mortalia tecta, Fallitur. Est alio patria nostra loco. Hic sumus extorres alienaque regna tenemus Sub gravis exilii servitiique iugo. Nunc animus curis coquitur, nunc corpora morbo 319 molles : correximus ex moles B 323 animis : correximus ex animus 380 (68) 330 Elk uur veroorzaakt nieuwe pijn. Gelukkig hij die niet verstrikt is in efemere sleur en nooit naar roem bij 't nageslacht zoekt. Vergeefs beloven wij onszelf voorspoedige jaren. Want altijd drukken zorgen en verdriet. 335 Overstelpt door rijkdom en eer, verslindt de Dood, met zijn drievoudig strot, het lijf van de mens. Als u dit stukje prettig vindt, tot ziens ! Applaus ! En denk eraan : Hij is niet mals, de Dood. Ein de (69) 381 330 Et stimulos affect quaelibet Nora novos. 0 felix, quem res non implicuere caducae, Quem nullus retinet posteritatis amor ! f. 9r Felices frustra nobis promittimus annos. Semper enim curae tristitiaeque premunt. 335 Postquam divitiis fuerint et honore potiti, Mors hominum triplici corpora fauce vorat. Sique iocosa placet vobis fabella, valete Et saevae Mortis plaudite vos memores ! Finis 331 implicuere : correximus ex implicure B 332 quem : correximus ex quam 382 (70) D. Commentaar Lijst van veel gebruikte afkortingen : Du Cange = Glossarium mediae et infimae latinitatis conditum a Carolo du Fresne Domino du Cange, auctum a monachis ordinis S. Benedicti ..., 10 vols. ( Pa- rijs, 1883-87 ; herdruk in 5 vols : Graz, 1954 ). Huguet = Huguet E. , Dictionnaire de la langue francaise du seizieme siecle, 7 vols (Parijs, 1925). LTL = A. Forcellini e.a., Lexicon Totius Latinitatis, 6 vols (Bonn, 1864-19264; her- druk Padova, 19652 ) . Mak = Mak JJ., Rhetoricaal glossarium (Assen, 1959). MLW = Mittellateinisches Worterbuch bis zum ausgehenden 13 Jahrhunderts (Munchen, 1967- ) MN! F = Verwijs E. - Verdam J. - Stoett F. A., Middelnederlandsch Woordenboek (' s-Gravenhage, 1885-1929 ; herdruk 1969-1971). TLL = Thesaurus Linguae Latinae (Leipzig, 1900 - ). Alle verwijzingen naar klassieke auteurs gebeuren volgens het systeem van de TLL. Tresor =Trisor de la langue francaise. Dictionnaire de la langue du XIX' et du XXe siecle (1789-1960), publie sous la direction de Paul Imbs de l'Institut (Parijs, 1971-). Walther = Walther H. , Carmina Medii Aevi Posterioris Latina .1,1. Initi a carmi- num ac versuum Medii Aevi Posterioris Latinorum ( Gottingen, 19692); II. 1-6. Proverbia sententiaeque Latinitatis Medii Aevi ( Gottingen, 1963-69); II. 7-9 Proverbia sententiaeque Latinitatis Medii ac Recentioris Aevi. Nova Series ( Gottingen, 1982-86) I-XVI Non possum satin ... In Duitse vastenavondspelen neemt een heraut de proloog voor zijn rekening. Uit de regieaanduidingen kan men niet opmaken wie hier het stuk inzet. Om het rumoerig publiek voor zich te winnen en in te tomen, herneemt hij bij de inleiding van het onderwerp verscheidene gedachten tweemaal : , Ora vestra nova quadam hilaritate enitescere " (r. IV) in , men- tas vestras nova quadam hilaritatis specie exhilarare ' (r. VIII) en „Fabricii gra- vitate " (r. VI) in „Fabricii gravitatem " (r. X-XI); , attento animo " verschijnt in r. X en r. XVI. I Non possum satis mirari De proloog begint met een typisch Ciceroniaanse wending. In de nat. deor. , 1, 95 staat te lezen : „Equidem mirari satis non pos- sum ... " ( zo ook Cato, 55 ; dom. , 110 ; epist. , 12, 13, 1; Sest. , 134). I quid ... velit Reeds deze eerste zin is vatbaar voor verschillende interpretaties. De eerste en meest voor de hand liggende is : , ik blijf me afvragen wat dit pu- bliek precies verwacht ". In een tweede interpretatie wordt , quid velit " gelijk- gesteld met , quid sibi velit ", wat de volgende betekenis oplevert : „ik blijf me constant verbazen over uw talrijke opkomst ". Omwille van de herneming in r. II , quotquot adestis " verdient deze laatste interpretatie wellicht de voorkeur. (71) 383 V-VIII nisi forsitan speratis ... Vol ironie houdt de auteur het even voor mo- gelijk dat een stuk met een stijve boord de toehoorders zou kunnen opvrolij- ken. Dat verlangen de luisteraars op vastenavond natuurlijk niet. VI Fabricii G. Fabricius Luscinus was een Romeins veldheer en staatsman uit de 3e eeuw v. C. , die later voor zijn integriteit spreekwoordelijk werd (cf. Cic., Planc., 60 ; Val. Max., 4, 3, 6). XIII fit plerumque, veluti funiculus nimium laesus, rumpatur Dit bijbelse beeld (cf. Vulg. , eccles. , 4, 12 : , Ecce funiculus triplex, qui difficile rumpi- tur " ) was vrij goed gekend (zo ook Walther II/ 3, 16939). X/V-XV iocis, sed doctis et non animo omnino insulsis Ongetwijfeld knipoogt de auteur hier naar D. Erasmus' Laus Stultitiae. Enkele opvallende parallellen met de inleidende brief aan Thomas Moms (a, c) en met de eerste paragrafen (b, d) van het werk zelf zijn hiervoor onomstootbare bewijzen. Om dit aan te tonen plaatsen we hier enkele passages uit ons vastenavondspel (links) en Erasmus' meesterwerk (rechts) naast elkaar. Voor de Laus Stultitiae maakten wij gebruik van de recente editie van C. H. Miller, Moriae encomium, id est Stultitiae Laus, Opera Omnia D. Erasmi ( = ASD) IV. 3 (Amsterdam - Oxford, 1979). Twee fragmenten vertonen vrij woordelijke overeenkomsten: a. „Dandum igitur est quippiam io- „ ... propterea quod soleas huius ge- cis, sed doctis et non animo om- neris iocis, hoc est, nec indoctis, ni nino insulsis, quibus hic totus actus fallor, nec usquequaque insulsis, im- scatet " (r. XIV-XV). pendio delectari, ... " (p. 67, r. 13- 16 ). b. , Ora vestra nova quadam hilaritate „ ... sic repente omnium vultus nova enitescere incipiunt " (r. IV). quadam atque insolita hilaritate eni- tuerunt, sic ... " ' (p. 71, r. 5-13). De volgende zin staat in de proloog eigenlijk vrij los. Hij vat waarschijnlijk bon- dig Erasmus' uitvoerige verontschuldiging voor de humor in zijn werk samen. Zo verantwoordt de auteur waarom hij verkozen heeft frivool toneel deels in het Latijn te stellen. c. „Iocati sunt quandoque sanctissimi „Verum quos argumenti levitas , et viri" (r. XI ). ludicrum offendit, cogitent velim, non meum hoc exemplum esse, sed idem iam olim a magnis autoribus factitatum. Cum ante tot secula Pa- tpaxopoptocxCocv luserit Homerus, Maro culicem et moretum, nucem Ovidius. Cum Busiridem laudarit Polycrates et huius castigator Isocrates, iniusticiam Glauco, Thersiten et quartanam fe- brim Favorinus, calvicium Synesius, muscam et parasiticam Lucianus. Cum 384 (72) Seneca luserit aito9€c,uacv, Plutarchus Grylli cum Ulysse dialogum, Lucianus et Apuleius asinum, et nescio quis Grunnii Corocottae porcelli testamen- turn , cuius et divus meminit Hierony- mus" (p. 68, r. 25-33). Andere gelijkaardige ingredienten steunen onze hypothese. Soms lijkt de au- teur wel opzettelijk een andere woordkeuze to hebben gemaakt (p. 71, r. 5 14 ) d. - , , ... plausibilis vester conses-... hunc coetum frequentissi- sus ... " mum ... ... quotquot adestis ... vi- ... quotquot undique praesentes deo ... " intueor ... " ... quicquid est in animo ... cum antehac tristes ac solliciti tristitiae ... " sederitis... " - , , Qui autem fiat non sat , , Caeterum quemadmodum fieri sclo ... " consuevit, ut ... " Deze verwijzingen leveren ons alvast als terminus post quem 1511 op, aange- zien Gilles de Gourmont de Laus Stultitiae in dat jaar to Parijs publiceerde. Het bock werd zo druk gelezen, dat het tussen 1511 en 1540 38 herdrukken be- leefde. Bovendien werd het in diverse talen overgezet. Vgl. Miller, Moriae encomium, pp. 36-41. XV - 1 exienr Hiermee wordt de komst van een personage aangekondigd. Ook Georgius Macropedius gebruikt deze term in zijn Bassarus ( cf. ed. Engelberts, 1968, p. 70). Het is niet duideijk of de nar via een deur of van achter een dock de toneelruimte betreedt. Misschien komt hij doodgewoon naar voor vanuit een groep toneelspelers, dansers of feestvierders . 2-9 Cur Spero ... multa concludentem ? Deze retorische vraag speelt in op de woorden van de persoon die de proloog uitgesproken heeft. In vers 9 en 10 geeft de nar vastbesloten to kennen tot wat hij in staat is. Een andere interpunctie is mogelijk. Als de vraag na „ plenum " (v. 6 ) ein- digt, volgt een drieregelig antwoord . In dat geval sluit , , concludentem " (v. 8 ) aan bij „ me'' , het verzwegen lijdend voorwerp van „ advertite " (v. 9 ) : „ Let maar eens op mij ; met weinig woorden omsluit ik veel " . 11-IS Quot .cunt modo ... Het spel zet in met een grappige dialoog tussen nar en zotskolf. Hij is geinspireerd op de bekende thema's : , , Stultorum plena sunt omnia " (cf. Cic . , epist. , 9, 22 , 4 ; JValther II / 5 , 3 04 3 3 a) en „ Stultorum in- finitus est numerus " (cf. Vulg. , eccles. , 1, 15 ; TValther II! 5 , 30430 ). Dit laatste gold als devies op het zegel van „ Mere Folle " to Dijon en prijkte op de vlag van het zottengilde to Amiens. In de Narrenbeschworung ( 15 12 ) van Tho- mas Murner zaait gekheid gekheid. Het denkbeeld dat de wereld vol zotten is, was in de middeleeuwen zeer verbreid en reikte langs Erasmus' Laus Stultitiae tot in de Renaissance. Vgl. Enklaar, Varende Luyden (zie n. 10), p. 53. Beide adagia komen trouwens ook in de Lof der Zotheid voor ( Miller, Moriae enco- mium, p. 180). (73) 385 13 caproen Hiermee wordt niet zomaar de middeleeuwse muts bedoeld (MNJV III, k. 1193), maar wel de bekende narrenkap met ezelsoren en belletjes. 15 -25 Indien men de regie-aanduidingen mag geloven, zijn deze verzen een monoloog van de nar ; wellicht wordt met , mynheere ' dan de gastheer aan- gesproken. Is het echter helemaal uit te sluiten dat de dialoog tussen nar en zotskolf verder gaat ? En spreekt de nar dan de zotskolf aan met „mynheere ", of is het eerder omgekeerd, en dienen de vv. 15-19 aan de zotskolf te worden toegeschreven ? 17-18 De duere heeft afghebeten een caluer excusatie Een uitstekend middel om haaruitval te verbergen, is een muts ( „ caluer • excusatie " ) te dragen. „ Caluer " is genitief meervoud van het hier gesubstantiveerd adjectief „ calu " : „ kaalkop " (MNJV III, k. 1132 ). De nar suggereert dat de toeschouwers wel een narrenkap op het hoofd hadden, toen ze zich naar de plaats van opvoering begaven. Ze behoren wel degelijk tot de gekken. Maar toen ze binnenstapten, heeft de lage deurstijl ( „ duere " ) hen die van het hoofd gegraaid ( „ afbi- ten ) 19 van staende Contaminatie van , staende ' en , van staen ". 20-25 Quid est ...? De nar ziet dat hij de vrouw alleen zal moeten aanpakken. , Non faciam " begrijpen wij als , ik zal niet weggaan ". 21 visere Infinitief van doel. Vgl. vv. 278-79 : „ curram / subdere ". 20 egoni Aangezien deze vorm naar de betekenis niet verdedigd kan worden in de context, werd hij waarschijnlijk door het rijm met , mi " (v. 21 ) opge- drongen. „Egone " zou juister zijn. 24 Marotkin Het zotskolfje van de nar (MNW' IV, k. 1195 ; Mak, p. 247 ). 25 Mirum si gulls ... Taferelen, waarin drank ter sprake komt, zijn in vastena- vondspelen niet ongewoon. De indruk wordt gewekt dat de nar onverwachts met zijn spelersgroep een drankgelegenheid binnengevallen is, of dat hij zijn verschijning maakt op een of ander (vastenavond) banket. 27 veniet Men verwacht natuurlijk , veniat " . Doch in de afhankelijke vraag komt de indicatief wel vaker voor, vooral bij niet-klassieke auteurs ( Plautus ! ) en in de omgangstaal. Vgl. ook Engelberts, Macropedius : Bassarus, p. 54. 27-28 lusori Een muzikant begeleidt de dansen. Uit vers 89, waar hij een pluimpje op zijn hoed krijgt, kan misschien afgeleid worden dat hij op een be- scheidener blaasinstrument speelt, zoals op een schalmei. 28 mince Ongewone schrijfwijze voor „ mens " (MNW/ IV, k. 1427). spilt up „ Opspelen " betekent eigenlijk „ op een instrument een stukje muziek inzetten " ( WNT XI, k. 1227). 28-29 mulier exeunti Indien de nominatief , mulier " van het hand- schrift behouden blijft, zou men de volgende interpretatie kunnen naar voor schui- ven. „ expectatum " , dat dan slaat op de nar, kan men als accusatief laten 386 (74) aansluiten bij , ecce ' ; in dit geval gebruikt de nar niet tweemaal een vorm van het werkwoord , expectare " in dezelfde repliek. Deze positieve elementen wegen echter niet op tegen de negatieve : indien , mulier " behouden blijft, dan moet bij , exeunti " noodzakelijkerwijs „ stulto " worden bijgedacht, en dit slaat dus op de nar ; doch die term duidt de komst van personages op de scene aan (cf. supra : , exiens " ), terwijl de nar al de hele tijd aan het woord is. In dit geval zou de vrouw, naast de Dood (vv. 275-76) het enige personage zijn, wiens komst niet via regieaanduidingen is aangegeven. Daarenboven lijkt zeker v. 31 aan de nar te moeten worden toe- geschreven ; indien men zou aannemen dat v. 30 door de vrouw wordt uit- gesproken, zou dit een obscene verwijzing inhouden naar de geslachtsdelen van de nar ; een dergelijke weinig elegante uitspraak past minder in de mond van de vrouw. Tenslotte is de nar wel verheugd de vrouw te zien, doch het omge- keerde is zeker niet het geval. Zij zit verveeld met zijn aanwezigheid (vv. 39-40) en wacht op haar minnaar (vv. 58-60, 71). Om die redenen lijkt de emendatie van „ mulier " in „ mulieri " verant- woord. De vier verzen worden door de nar uitgesproken : de eerste drie terzijde, met het vierde richt hij zich tot de vrouw. In deze interpretatie vormt , expec- tatum " (sc. „ est " ) een onpersoonlijke constructie (vgl. v. 54, 105 en 145), indien men tenminste , expectatum " niet wil emenderen tot , expectatam ". 30 De belle doen clotteren Nar en marot pogen samen (aldus verantwoorden wij het meervoud in , soeme " ) de aandacht van de vrouw te trekken door de bellen van hun kap te doen rinkelen. 31 cloqueren Betekent , liefkozen " ( WNT VII, k. 4235, s. v. klokeren). 32 Sis salva, sis ... Het klankenspel van , s " en , a'' geeft samen met het bin- nenrijm deze zin een vleiend effect. 33 solas Deze term wijst zowel op lichamelijk als geestelijk genot (MNW VII, k. 1500). De vrouw maakt haar entree met twee Franse versjes, die frivool en pathetisch zijn, en de lachlust bij het publiek opwekken. 34 Dwas Het rijm ondersteunt in deze passage (v. 33-41) dubbelzinnigheid en misverstand. In , solas ' boon de nar , dwas ", in , conveniret ' (v. 40) , dor- miret ". 35 Ten Samentrekking van „ het en ". 37 confortras Kreeg zijn uitgang in functie van het rijm met „ dwas " (v. 38). Correct zou zijn „ confortra". 40 cantkin Verkleinwoord van , cant " (MNIV III, k. 1172 en 1177), dat , een stukje, een brokje " betekent. 42 fret Deze vorm is waarschijnlijk door het rijm uitgelokt. „Fieret " zou juister zijn. 49-51 Que Viable ... Dit zijn de titels of beginregels van twee liedjes, die de nar zingt. De liedaanhef „Het voer een man zyn haudt met zynne waghene " moet in de zestiende eeuw een vrij bekend lied hebben ingeleid. (75) 387 In een liedboek uit 1539 kreeg een lied als wijsaanduiding mee , Het voer een man ten houte". Cf. D. F. Scheurleer, Een devoot ende profitelijck boecxken, inhoudende veel ghestelijcke Liedekins ende Leysenen, diemen tot deser tijt toe heeft connen ghevinden in prente oft in ghescrzfte. Geesteliik Liedboek met melodieen van 1539. Opnieuw uitgegeven en van eene inleiding, registers en aanteekeningen voorzien ( 's-Gravenhage, 1889), p. 201 (nr. 168 ). Vgl. NK I, 1370. In De wijngaard met pachters, een Nederlands toneelstuk uit 1593, kondigt een personage aan een lied te zullen zingen, dat als volgt begint : „Daer voer een man ten houte met zynen waeghen ". Zie voor dit spel Hummelen, Reperto- rium, pp. 156 en 386 (nr. 2.21). Het lied is ook terug te vinden in een Duitse liedbundel, die uitgegeven werd door F. M. Bohme, Altdeutsches Liederbuch. Volkslieder der Deutschen nach Wort and Weise aus dem 12. bis zum 17. Jahrhundert (Leipzig, 1877 = herdruk Hildesheim, 1966 ), pp. 587-89. In het Locheimer Liederbuch ( Beieren, 1452-1574 ), dat tussen 1530 en 1540 in Nurnberg circuleerde, ver- schijnt : „Es fur ein pawr gen holtz mit seiner hawen ". In een codex uit Ba- sel (1544-1574) tenslotte krijgen we : „Es fur ein Bawr in das holtz mit seinem waglin stoltz ". Als dit lied bedoeld is, hebben we hier met een typische kopiistenfout te ma- ken, die erin bestaat dat , zynne ", dat bij , waghene " hoort, reeds bij , haudt " geanticipeerd wordt. 49 mors In het hedendaagse Frans zou men „ morts " schrijven. 58 Ubi, ubi nunc ... De vrouw wordt niet langer door de ruwe nar bestookt. Echte hoofse minnaars treden aan, die uitsluitend Latijn spreken, bij voorkeur in terzetten. De vrouw gebruikt termen uit de liefdeslyriek. We vinden de klas- sieke tegenstellingen terug in „suavium " (v. 58) en , torsit " (v. 5 9 ), , gau- det " (v. 60) en „maceror ". Dit laatste staat tevens lijnrecht tegenover , lae- tior " (v. 57). Eigenlijk is zij niet opgezet met het aandringen van de nar. Ook in de verzen 72 ( , ocellos diluisti" ) en 77-78 ( „solari", „passus dolor " ) wor- den T6not uit de liefdeslyriek aangesneden. 61-70 Oh dii Boni, ... De minnaar neemt handig de woorden van de vrouw over. „Telo qui torsit" (v. 59) wordt in , tela me foderunt ' (v. 62) en „sat torsisti" (v. 65) hernomen. De minnaar verkeert trouwens in dezelfde hogere sferen als de vrouw. Na de dans spreekt zij tot hem in termen als „ gratum " (v. 95) en „formosissime " (v. 97) en hij voelt zich , beatior beato " (v. 98). Geen wonder dat ze hem later als de ene, onvervalste „ vrijer" zal uitkiezen (v. 189-191). 64 Rhamnusi a Hiermee wordt de godin Nemesis bedoeld. Zij had een tempel in Rhamnus, aan de noordkust van Attica. Deze godheid geeft ieder wat hem toekomt. Speciaal sinds de hellenistische periode wreekt en bestraft zij de trot- sen, die de liefde versmaden (cf. Ov. , met. , 3, 406 ; Apul. , met. , 11, 5). 65 fac praesens amasia Op grond van Plaut. , Persa, 438 en Pseud. , 481 te ver- klaren als , fac < ut > praesens < sit > amasia ''. 388 (76) 74 wast Op basis van de verzen 184 en 273 verwacht men eerder , wats ". 74-75 Heij, wast dat ? ... De nar is verbaasd om de reactie van de vrouw. Hij heeft nu pas begrepen dat ze eigenlijk niet hem op het oog heeft, en hij ziet in dat hij , bij de knepen van een echt hoofse minnaar, niet in staat is ( „ic en can ' ) om haar nog voor zich te winnen. 88 curarum domitor Cf. Sen., Ag. , 75-76: „... non curarum somnus domi- tor / pectora solvit ". Daar is de titel op Hypnus van toepassing. 90 Je vous en pie, ung amurichl (naast amurisse (v. 138) en ameurissi (v. 163) ). Waarschijnlijk vormt dit vers de beginregel van een liefdeslied, dat ach- tereenvolgens door de Amans, de Invidus en de Aethiops worth aangeheven. Cf. Tresor, II (Parijs 1973 ), p. 839 s.v. amouracher ; Huguet I, p. 199. 100-101 Invidus subintrans Het valt op dat towel de nijdas als de Moor (v. 148-149) heimelijk binnensluipen. Tegenover nar en minnaar zijn zij de nega- tieve polen in het stuk. Samen zullen ze bijtende commentaar op de vrouw hebben. 101 Nactus gravamen Deze reactie op , nactus solamen " (v. 99-100) van de minnaar is karakteristiek voor de nijdas. Als hij de kans ziet, breekt hij zijn te- genstanders af. Zo ook poogt hij met „ te statim acceptavero " (v. 122 ), dat staat tegenover „ qui te male acceptabit " (v. 117), de concurrentie te vlug af te zijn. 105 comparatum < mihi est> Naar Ter. , Phorm. , 40 : „ Quam inique com- paratumst, ... ". 112 uxorata Synoniem voor „ nupta " (Du Cange VIII, p. 397). 119 te relicta Venere = „ nadat jij door Venus verlaten bent ". Een andere in- terpunctie en interpretatie is eveneens mogelijk : , aliasque adamabit, te relicta, venere " = „ hij zal andere meiden beminnen met zinnelijke hartstocht, nadat hij jou in de steek heeft gelaten ". 126 Plura possem polliceri Het stafrijm zet deze bewering kracht bij. 135 haer Synoniem voor „ hier " (MNJV III, k. 12 ). hem De nar doet de nijdas bij de minnaar aansluiten. Ook hij zal een liefdesdans brengen en haar met zijn danspassen proberen te lokken. 136 in arte bonus Het handschrift biedt „ bonis ", wat de volgende vertaling kan opleveren : „He jij , die behoort tot de specialisten in de zogenaamde mu- ziekkunst. De correctie van „ bonis " tot „ bonus " gebeurde omwille van het rijm. Daarin toonde de nijdas zich in de vorige passage (vv. 111-134) juist heel erg bedreven. 142 Multa dicis De nijdas heeft de vrouw eerst met een vurige liefdesverklaring (v. 111-134) voor zich proberen te winnen. Ambitieus als hij is, heeft hij de an- deren nauwelijks aan het woord gelaten. Zo heeft de vrouw sinds vers 97 niets meer kunnen zeggen. (77) 389 148-149 Aethiops Maakt de duivel bier in de huid van een Moor ( cf. v. 171: „ Maurum " ) de vrouw het hof? In haar boeiende studie over dit fenomeen in de 16e-eeuwse literatuur stelt L. de Bruyn, Woman and the Devil, pp. 95-97, dat de duivel, die vaak in mysteriespelen en ballades verscheen om vrouwen te verleiden, geleidelijk op de achtergrond verdween omwille van het naeve ka- rakter van de literatuur, waarin hij optrad. Daarom ontwierp men in drama en poezie een nieuwe schurk, die, erger nog, als handlanger van de duivel optrad. Naast de Jood en de Turk, twee gezworen vijanden van het christendom, was dat vooral de Moor, niet omwille van zijn afkomst, maar omwille van zijn huidskleur. 150 cum gaudente maceror Vgl. vers 60. Ook de Moor is meteen op de vrouw verliefd. 155-56 decori / deditaeque mollitiei In proza hoort het encliticon „ -que " bij het laatste lid, en zal men lezen : „ deditae decori mollitieique " . 162 Melpomene Een van de negen Muzen, die sinds het hellenisme patrones van de tragische dichtkunst werd. Hier worth ze niet in haar specifieke functie aangehaald. Als mute moet ze de kunstenaar inspiratie brengen. 164-166 Sint hae res ... Deze bescheidenheidstopos staat minnaars wel ( zo ook v. 91-93 ). Hij past echter niet bij de hautaine houding van de nijdas (v. 139-141). 167 Tuum gratum tuaque grata Hier wordt de Moor reeds met een formule aangesproken, die voor minnaar en nijdas pas bij de uitreiking van de geschen- ken gebruikt zal worden (v. 192 en 202 ). 168-69 etsi dissimilis formula In onze interpretatie heeft , formula " dezelfde betekenis als bijv. in Plaut. Persa, 299 : „ hanc vigilare oportet fomulam atque aetatulam ". Een andere mogelijkheid is „ formula " te interpreteren als „ norm, regel ", en dan kan men vertalen : „ ... hoewel het afwijkt van de gewone normen ; dit kon ik enkel van jou verwachten ". Daarmee zou de vrouw dan aanduiden dat de dans van de zwarte ( een Afrikaanse dans ? ) niet strookt met het conventionele, westerse patroon. In dit geval dient een tekstcorrectie te worden doorgevoerd, en dient men te lezen „ ac te " i.p.v. „ a te ". 170 Asinus stramina[m] mavult ... De nar haalt bier een welbekende gnome aan (cf. Walther II/ 7, 3495 5a ; 11 / 9, 43094a1), die des te lachwekkender over- komt, als we weten dat hijzelf eigenlijk als een „ ezel " bestempeld moet wor- den. Wellicht is onze verbetering van „ straminam " tot „ stramina " overbodig, en hebben wij bier te maken met een fenomeen dat wij ook elders aantreffen. Het meervoud van heel wat Latijnse onzijdige woorden werd immers geleidelijk als een vrouwelijk enkelvoud beschouwd, zoals men kan aflezen uit het eindpro- dukt in de Romaanse talen. Aldus liggen , gaudia ", , chronica ' , , studia " aan de basis van „ joie ", „ chronique ", „ etude ". 390 (78) Aan , stramina" lijkt echter geen Romaans woord te beantwoorden, dat een- zelfde evolutie zou kunnen bevestigen. 181-184 Oh dii boni, quis ... Het eindrijm en de anafoor van „ quis " beklem- tonen de gretigheid, waarmee ze met het voorstel van de vrouw instemmen. Dat doen ze mooi in de volgorde, waarin ze opgekomen zijn. De nar rijmt mee in zijn boerentaaltje en sluit zo de rij. 183 Quid talia demens abnuat ? Cf. Verg. Aen. , 4, 107-108 : „ ... Quis talia demens / abnuat ? ". 185 Volght ... nae „Naevolghen" en „naervolghen" (v. 274) betekenen bei- den „ achternagaan " (MNIF IV, k. 2120 en 2225 ). staep Betekent „ voetstap " (MNJV VIII, k. 1941). 188 dechorea Deze vorm treffen we in woordenboeken niet aan. Hij is onge- twijfeld van , choreare " (Du Cange II, k. 314 ) afgeleid, zoals , saltare " aan- leiding gaf tot de vorm , desaltare " (cf. Suet. , Cal. , 54 ), waarvan LTL (II, p. 81) zegt : , Desalto est idem ac salto, seu vehementer salto ". 191 Repulsam ... non patierzir Cf. Ov. met. , 2, 97 ; 3, 289: „ ... nullam pa- tiere repulsam ". 192-197 dando cor amanti De minnaar wint het hart van de vrouw. De sym- bolische betekenis van dat geschenk is duidelijk. Cf. J. Timmers, Christelijke Symboliek en Iconografie (Antwerpen, 19855), p. 150 (nr. 382). 202-204 dando vilem herbam „herbam dare " is een spreekwoordelijke uit- drukking, die duidelijk maakt dat men zich gewonnen geeft (cf. TLL VI, kol. 2621). Hier ironisch gebruikt. Door de nijdas wat onkruid ( , vilem herbam" ) in de handen te stoppen drukt de vrouw meteen haar depreciatie voor hem uit. 203 Velim tu De aanvulling van deze elliptische constructie ge- beurt op grond van de verzen 194-197: „ ... velim tu ... quae ... suscipe ". 203-204 hoc non male Uit de herhaling van deze woorden blijkt hoe de nij- das zijn geschenk met de nodige portie ironie aangeboden krijgt. 206 neque te neque tua Bona De nijdas riposteert met de spreekwijze van de vrouw uit de verzen 167, 192 en 202. 221 mutant factum Cf. Ter. , Andr. , 40 : , Haud muto factum ". 227 quaesitum numquam consecuturus De Moor zegt hier wat de vrouw de nijdas reeds in de verzen 143-144 duidelijk gemaakt had. 232 candide De auteur spot hier op een onderhuidse manier. , Candidus" be- tekent zowel „ oprecht " als „ wit ". De Moor heeft natuurlijk een zwarte huids- kleur. 236-238 Rekening houdend met de rijmwoorden en met de gewoonten van de auteur kan men zich afvragen of v. 238 niet onmiddellijk op v. 236 moet vol- gen. (79) 391 239-241 dando crepundia De Moor krijgt een stuk speelgoed, een ratel of een amulet ( TLL IV, k. 1174 ). Misschien schenkt ze hem een rommelpot, waarmee men onder andere op vastenavond muziek maakt. Volgens dezelfde redenering als in vers 202-204 denken wij dat hij met dit ratelend speelgoed, dat voor de kindsheid symbool staat, als een onvolwassen persoon de laan uitgestuurd wordt. Hij kan zich beter nog wat met speelgoed bezighouden, want voor vrou- wen is hij nog niet rijp. 239 Nec minime Betekent „ ook maar al te graag ". De vrouw ziet de Moor maar al te graag weggaan. Door „ nec " te gebruiken wijst de vrouw erop dat hij zo het voorbeeld van iemand anders zal volgen. Hieruit kan men afleiden dat de nijdas na vers 238 diep ontgoocheld afgedropen is. Hij komt in het stuk verder trouwens niet meer aan het woord. 253-255 Mantuanus ... muli er nugigerula Wie , Mantuanus " hoort, denkt au- tomatisch aan Vergilius, en een denigrerende opmerking over de vrouwelijke sekse misstaat niet bij iemand, wiens , varium et mutabile semper / femina " (Aen. 4, 569-70) spreekwoordelijk geworden is. De uitdrukking „ mulier nu- gigerula'' komt evenwel niet voor bij Vergilius, en past trouwens niet in de dac- tylische hexameter. Om die reden zou men op zoek kunnen gaan naar een andere , Mantua- nus ", die niet hoog oploopt met de vrouw. Bijna even beroemd als Vergilius in zijn tijd was Battista Spagnuolo (1447-1516 ), die beter bekend is als Bap- tista Mantuanus, en die door Erasmus „ christianus Maro " wordt genoemd. Zijn 10 eclogen werden onder de titel Bucolica seu Adolescenti a voor het eerst in 1498 gepubliceerd, en kenden tussen 1500 en 1536 meer dan 20 herdrukken. In de veelgelezen vierde ecloge (Alphus sive de natura mulierum) velt de Ita- liaanse humanist een vernietigend vonnis over de vrouw. Is Baptista dus de „ Mantuanus " die wij zoeken ? Ook hier hetzelfde probleem : in gans Baptista Mantuanus' oeuvre komt de term „ nugigerulus " — voor zover we hebben kunnen nagaan — niet voor. Het woord „ nugigerulus " is overigens vrij zeldzaam : het is een hapax bij Plautus (Aul. 525), en zelfs daar nog vrij verdacht en door de moderne uitge- vers meestal verwezen naar het kritisch apparaat. Het duikt integendeel wel op in de Homulus van Christianus Ischyrius ( ed. A. Roersch, Gent - Antwerpen, 1903 ), v. 165, een werk dat in 1536 te Keulen voor het eerst werd gedrukt ; en nog eens in v. 151 van de Asotus van Georgius Macropedius ( ed. H. P. M. Put- tiger, Nieuwkoop, 1988 ). Het lijkt aannemelijk dat Macropedius, die zijn Aso- tus in 1537 publiceerde, hier door Ischyrius werd beinvloed, en dat onze ano- nieme auteur op zijn beurt op een van beide teruggaat. Dit zou dan meteen een tweede terminus post quem opleveren voor ons vastenavondspel. Doch daarmee is het probleem van de relatie tussen , nugigerulus " en „ Mantuanus'' niet opgelost. Een mogelijk spoor biedt het voorkomen van de term in het werk van de gezaghebbende grammaticus Priscianus. In zijn Par- titiones XII versuum Aeneidos principalium ( ed. H. Keil, Grammatici latini III, Leipzig, 1859 = Hildesheim, 1961) leest men op p. 503, r. 39: , Gerulus, unde componitur nugigerulus". Ligt het niet voor de hand dat de combinatie van de 392 (80) term met de Aeneis uit de titel van het werk waarin de term voorkomt, onze auteur tot zijn uitspraak verleid heeft ? En dus is , Mantuanus " wel degelijk Vergilius en , mulier nugigerula" is geen letterlijk citaat, doch enkel een parafrase van Vergilius' vrouwvijandige houding. 262-264 dando pomum Reeds in de Oudheid gold het toewerpen van een ap- pel als een liefdesverklaring. In de erotische poezie stond hij symbool voor de vrouwenborst, de verleiding en de vruchtbaarheid. Maar sinds de christelijke tra- ditie met het verhaal van de zondeval stelde hij ook de boosheid van de beko- ring voor. Cf. Timmers, Christelijke Symboliek, pp. 216-17 (nr. 611). 264 comessandum De vertaling „ gulzig opeten " wijst op een intensivum van , comedere ". Het werkwoord , comessare " wordt slechts aarzelend vermeld in TLL (III, k. 1781). Men kan hier beter terecht bij AILIF (II, k. 918 en 959, s. v. comes (s) are ) en MNW ( IX , k. 2326, s. v. wertscapen ). 266 lappen Betekent „ stoppen in " (MNIF IV, k. 156 ). 270 ut una genio indulgeamus Cf. Pers., 5, 151: , Indulge genio, carpamus dulcia, nostrum est ". 271-274 Oh dii boni, ... Cf. verzen 181-185. Vermits de nijdas reeds na vers 238 van het toneel verdwenen is, ontbreekt zijn bewering hier. Is het dan ook niet ietwat tegen de logica van het stuk in dat de Moor in vers 272 zijn enthou- siasme voor de vrouw laat blijken, als hij Naar even voordien samen met de nij- das verwenst heeft ? Het ligt in de lijn van het verhaal dat de Moor na vers 261 afdruipt. In ieder geval laat hij na vers 272 niet meer van zich horen. 275-276 Mors Ondanks de overvloedige regieaanduidingen wordt de komst van de Dood niet met , exiens " of , subintrans " aangekondigd. Doemt hij als het ware uit het niet op ? Of speelt een ander personage zijn rol en hoeft hij dan ook niet meer to , verschijnen " ? De Moor en de nijdas komen voor deze rol in aanmerking. De Moor moet zich wel het minst omkleden, maar spreekt nog in vers 272. Het ligt dus meer voor de hand dat de nijdas in een andere huid opkomt. De reden waarom hij in de verzen 271-274 niet aan bod komt, zou dan ook van zuiver speltechnische aard kunnen zijn. En wat voor een schok brengt de verschijning van de Dood teweeg ! Terzet- ten gaan de mist in. „ Versus adonii " duiken op (vv. 276-279, 293-299, 301-309 en 315-318), die niet zozeer melodisch, maar eerder ritmisch de ma- cabere sfeer onderlijnen. Meteen kan men zich de vraag stellen of de Dood hier bij deze ritmische recitatie aan het dansen gaat. Zeker is dat deze passage nauwe banden met het dodendansthema vertoont. 276-291 Omne creatum... Hier worden de vrouw en de minnaar met de neus op de dood gedrukt. We kunnen dit tekstgedeelte in vier blokjes van vier ver- zen indelen. De Dood spreekt drie keer en de andere twee krijgen de kans op een repliek van evenveel verzen als de Dood uitgesproken had. Door de replieken been worden enkele woorden met klem herhaald, waar- door deze passage een netwerk van echo's wordt. Letten we op de volgende (81) 393 vormen : „subdam " (v. 277) - „subdere" (v. 279); „praeparemus " (v. 283) - „praeparastis " (v. 284); , admonuerim " (v. 285 ) - „monuisti " (v. 287) - „ admonui" (v. 290). 278-279 curram / subdere Na werkwoorden van beweging wordt in het Latijn in de alledaagse spreektaal en bij dichters de infinitief i.p.v. het supinum ge- bruikt om het doel aan te duiden. Cf. A. Ernout-F. Thomas, Syntaxe latine (Parijs, 19846), § 275. Vgl. ook v. 21: „ Quammer nyement in met mi / earn visere ? ". 287 quando In deze vraag wordt de bijbelse stijl geparodieerd. In het Nieuwe Testament worden verscheidene vragen tot Christus gericht, die met , quid ", , cur" of , quando " ingeleid worden (cf. Mt. , 24, 3 ; 25, 37-40, en vooral 44 ; Mc. , 13, 4-5 ; Lc. , 21, 7). Hiermee wordt het bovennatuurlijk statuut van de ongenaakbare en onwrikbare Dood alleen maar bevestigd (cf. de aanspreking in v. 286 : , cunctarum dominatrix return "). 291 vos properate Zowel tegenover de minnaar en de vrouw, als tegenover de nar besluit de Dood op dezelfde manier (cf. v. 318 }. 294 Hos modo non cras Hiermee wijst de Dood naar de minnaar en naar de vrouw, die het bevel gekregen hebben om meteen met hem mee te komen. 299 vale regressus Indien de vorm „ vadere" behouden zou blijven, zou men daarvoor een van beide ( minder waarschijnlijke) verklaringen kunnen aanvoe- ren : (1) men zou kunnen denken aan een , infinitives iussivus ". Voor deze zelden voorkomende constructie bestaan toch enkele interessante parallellen. Cf. Ernout-Thomas, Syntaxe, § 284. (2) ofwel heeft men bier te maken met een passieve vorm van „vadere". Reeds in de Oudheid ontstond er verwarring tus- sen actieve en deponente werkwoorden. Cf. Ernout-Thomas, Syntaxe, § 225 ; het is dan ook begrijpelijk dat men in latere periodes nog meer ging verwarren. Waarschijnlijk verkoos de auteur bier de medio-passieve vorm om metrische re- denen. 305 Nosce te ipsum Is de Latijnse vertaling (cf. Cic., fin., 5, 44 ; Tusc. , 1, 52) van de Griekse wijsheid, „Tv(7)0t, aeocu-c6v ", die prijkte boven de Delfische tern- pel van Apollo (cf. Plato, Prot. , 343a ; Aristot. , Rhet. , 1395a ; Paus. , 10, 24, 1 )• 310 Ex libro Is het regieboek bedoeld ? Misschien wil de nar gekscherend aan- geven dat de Dood eigenlijk dingen zegt, die niet in het scenario staan. Feitelijk was er afgesproken dat hij hem niet zou moeten volgen. 316 repulsa In tegenstelling tot de andere aanbidders aanvaardt de Dood geen negatief antwoord. 319-338 Illecebras vitae males ... Het is mogelijk dat diegene die de proloog uitgesproken heeft, ook de epiloog brengt. Elk distichon vormt een syntactisch en semantisch geheel. De verzen 323 tot 338 kunnen moeilijk allemaal op re- kening van de auteur gebracht worden. De vv. 323-28 zijn immers terug te vin- den in een 15de-eeuws handschrift (Cod. Ms. Philos. 3) uit de Niedersachsi- 394 (82) sche Staats- and Universitatsbibliothek Gottingen ( cf. Walther 111, 19227). Deze drie disticha worden daar gevolgd door : , Est illic natale solum nostrique penates, Regnat ubi in decimo maximus orbe pater " . Deze verzen kunnen verder niet thuisgebracht worden. Het handschrift kwam in 1812 via de universiteit van Helmstedt in Gottingen terecht. In de catalogus van Helmstedt ressorteerde het onder de titel , Manuscripta ". Bovendien zijn ook de verzen 333-334 in andere verzamelingen van spreu- ken te vinden ( Walther 11/2, 8919 ). 322 frugiferae messis Cf. Ov. , met. , 5, 656: „ frugiferas messes alimentaque mitia reddant " . 326 fallitur Door de plaatsing van dit woord, in enjambement, wordt de ijdel- heid van het aardse leven beklemtoond. 336 triplici fauce Door middel van deze poetische constructie doet de auteur de Dood aansluiten in de rij van antieke monsters, die een of meerdere li- chaamsdelen in drievoud bezaten. Van de lugubere verschijning bij de Dicte- grot, die Cadmus moet verslaan, vooraleer hij Thebe kan oprichten, zegt Ovi- dius ( met. , 3, 34 ): , Tresque micant linguae, triplici stant ordine dentes ". Vooral de identificatie met de hellehond Cerberus kan bier een rol gespeeld hebben. Apuleius (met. , 6, 14, 3 ) stelt het gedrocht met een driedubbele rug voor. Ovidius wijst op zijn , triplex forma ' (met. , 9, 185), schildert hem met , tria colla " ( met. , 10, 65-66 ) en zegt op een andere plaats : „ ... tria Cerbe- rus extulit ora / et tres latratus semel edidit ... " (met. , 4, 450-451). 337-338 valete ... plaudite Is de traditionele manier om een blijspel of te slui- ten, ook bij Plautus en Terentius. WERKZAAMHEDEN VAN DE ACADEMIE IN 1988 Vergaderingen van 20 januari 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en VAN ELSLANDER, plaatsvervangend secretaris ; mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, ROELANDTS, VANACKER, GYS- SELING, MOORS, LEYS, DECORTE, COUPE, DE BELSER, COUVREUR, DES- CHAMPS, DE PAEPE, WILLEMYNS, VAN HERREWEGHEN, GEERTS, JANS- SENS en VEULEMANS, leden. Afwezig met kennisgeving : de beer HOEBEKE, vast secretaris ; mevrouw D'HAEN, de heren ROOSE en GOOSSENS, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING Aangezien de heer HOEBEKE afwezig is, wordt het secretariaat waar- genomen door de beer VAN ELSLANDER. VASTSTELLING VAN DE AGENDA NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering en van de commissieverga- deringen van 16 december 1987 worden goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Bestuur voor 1988. De verkiezing van het Bestuur voor 1988 werd op 28 december 1987 bij besluit van de Gemeenschapsminister van Cultuur goedgekeurd. 396 II. Lidmaatschap. De verkiezing van de heer VEULEMANS tot gewoon lid van de Acade- mie werd bij ministerieel besluit van 3 december 1987 goedgekeurd. III. Onderscheiding en gelukwensen. Eind december 1987 werd onze collega Christine D'HAEN vereerd met de driejaarlijkse cultuurprijs van de Stad Gent. De Vaste Secretaris deed op 28 december jl. aan collega D'HAEN, mede namens de Academie, gelukwensen toekomen. Mevr. D'HAEN, dankte bij brief van 18 januari 1988. IV. Dankzegging. Bij brief van 22 december jl. dankte de heer COUPE het Bestuur en de Academie voor de gelukwensen die hij n.a.v. de toekenning van de driejaarlijkse staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan van het Bestuur mocht ontvangen. V. Nationaal Biografisch Woordenboek. Zopas verscheen het 12e deel van het Nationaal Biografisch Woorden- boek. De leden van onze Academie kunnen op hun verzoek gratis een exemplaar krijgen. Het volstaat dat degenen die een exemplaar wensen te ontvangen mij hun wens te kennen geven, hetzij door mij te schrij- ven, hetzij door op de in de zaal circulerende intekenlijst naast hun naam hun handtekening te plaatsen. OVERDRACHT VAN HET AMBT VAN VOORZITTER De heer DE BELSER, aftredend voorzitter, draagt zijn ambt over aan de heer KEERSMAEKERS, voorzitter voor 1988, die zijn ambt aanvaardt. ( voor de teksten, zie beneden ) MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR EN VAN DE COMMISSIES I. Ingekomen stuk. Verzoek om een jury samen te stellen. Bij brief van 7 december 1987 ( ontvangen na 16.12.87 ) verzoekt de Schepen van Cultuur van de Stad Brussel de Academie een jury samen te stellen voor het beoordelen van de werken die voor de letterkundige prijs van deze stad in de loop van 1988 zullen worden ingezonden. De prijs wordt in 1988 uitgeschreven voor een dramatisch werk. In 1986 was 397 het de beurt aan het epische genre : roman, verhalen en novellen, in 1987 van de poezie. Zowel voor 1986 als voor 1987 heeft de Academie de collegae DECORTE, VAN HERREWEGHEN en JANSSENS als lid van de door de Stad Brussel gewenste jury aangewezen. Na bespreking wijst de Academie mevrouw DEPREZ en de heren DE- CORTE en JANSSENS aan om in deze jury zitting to nemen. II. Aangeboden bijdrage. Goedkeuring. Door Dr. W. L. BRAEKMAN werd een bijdrage voor publikatie in de „ Verslagen en Mededelingen " aangeboden : „ Een merkwaardige col- lectie `Secreten' uit de vijftiende eeuw ". De Vaste Commissie voor Ou- dere Taal en Letterkunde heeft het gunstig advies van de heren GYSSE- LING en DESCHAMPS, commissarissen ter beoordeling, goedgekeurd. De Academie bekrachtigt deze goedkeuring. LEZING II Quebec en Vlaanderen : overeenkomsten en verschillen" , lezing door de beer WILLEMYNS. GEHEIME ZITTING I. Lidmaatschap. Opvolging van de heer Demedts. Ter vervanging van de beer DEMEDTS, binnenlands erelid, wordt de heer Willy SPILLEBEEN tot lid van de Academie verkozen. II. Samenstelling van de jury's belast met het beoordelen van de prijs- antwoorden voor 1988 : Prijzen voor taalkunde. a) Op de prijsvraag , Een vergelijkende historische fonologie van het middeleeuwse Nederlands en het Duits " werd ingezonden : „Hi stothch-vergleichende Phonologie des mittelalterlichen Nieder- kin& sch and Deutsch" , door Luc DRAYE, Belsenakenstraat 32, 3020 Herent. Voorstel: de heren GOOSSENS, VANACKER, MOORS en G. DE SMET ( toegevoegd ). b) Op de prijsvraag „ Een toponymie van Lommel'' werd ingezonden : „Toponymie van de VrijheidLommel" , door Victor MENNEN, Mo- lenstraat 13, 3900 Lommel. 398 Voorstel: de heren ROELANDTS, GYSSELING en HOEBEKE. De voorstellen worden goedgekeurd. III. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie. Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 16 de- cember 1987 wordt aan de Academie voorgelegd. II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE LETTEREN Verslag door de heer DE BELSER, wd. lid-secretaris. Aanwezig : de heren LAMPO, voorzitter, JANSSENS, ondervoorzitter, en DE BELSER, wd. secretaris ; mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, DECORTE, COUPE, VAN HERREWEGHEN en VEULEMANS, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, VANACKER, GYSSELING, MOORS, LEYS, COUVREUR, DESCHAMPS, KEERSMAEKERS, DE PAEPE en GEERTS. Afwezig met kennisgeving : mevrouw D'HAEN, lid. AGENDA 1. Charles Joseph de Grave, of Atlantis in Vlaanderen, lezing door de heer LAMPO. Aan de bespreking namen de collega's COUVREUR, KEERSMAEKERS en ROELANDTS deel. 2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. 3. Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering. (16 maart 1988 ). VASTE COMMISSIE VOOR OUDERE TAAL- EN LETTERKUNDE Verslag door de heer VANACKER, lid-secretaris. Aanwezig : de heren GEERTS, ondervoorzitter, en VANACKER, secre- taris ; de heren ROELANDTS, GYSSELING, MOORS, LEYS, COUVREUR, DES- CHAMPS, KEERSMAEKERS en DE PAEPE, leden. 399 Hospiterende leden : mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, DECORTE, COUPE, DE BELSER, LAMPO, VAN HERREWE- GHEN, JANSSENS en VEULEMANS. Afwezig met kennisgeving : de heren ROOSE, HOEBEKE en GOOSSENS, leden. AGENDA 1. Willem de Vreese herdacht, lezing door de heer VAN ELSLANDER. Collega Van Elslander herdenkt Willem de Vreese naar aanleiding van zijn afsterven op 10 januari 1938. Hij herinnert eraan dat op de verga- dering van 14 juli 1937 prof. Frans Daels, toen nog lid van onze Aca- demie — hij zou in 1938 overgaan naar de toen pas gestichte Academie voor Geneeskunde — de hoop had uitgesproken dat de verwijdering van De Vreese uit onze Academie ongedaan zou worden gemaakt. Tot een herverkiezing, zoals met prof. Bellefroid was gebeurd, is het echter niet kunnen komen. Wel heeft Dr. Rob. Roemans kort na De Vreeses over- lijden, op het Veertiende Vlaams Filologencongres te Leuven een lezing gehouden over , De Koninklijke Vlaamsche Academie en Dr. Willem de Vreese " . Die tekst vond later een plaats in Roemans' gedocumen- teerde studie , Het werk en de betekenis van Prof. Dr. Willem de Vreese ' , gepubliceerd in 1950. Op 7 juli 1953 promoveerde P. J. H. Vermeeren te Amsterdam over De Vreeses levenswerk, de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, en in 1962 bezorgde hij een geannoteerde edi- tie van „ Tien codicologische Studien " van De Vreese onder de titel , Over Handschriften en Handschriftenkunde " . Onze Academie is bij dat alles niet ten achter gebleven. Onze be- treurde collega E. Rombauts hield tussen 1959 en 1963 niet minder dan zeven lezingen over , Willem de Vreese, de Bibliotheca Neerlandica Ma- nuscripta en de Academie ". Collega J. L. Pauwels wees op De Vreeses verdiensten als taalzuiveraar (Verslagen en Mededelingen 1968, pag. 297-313 ). In de door de Academie bekroonde tweedelige verhandeling van Dr. W. Rombauts „ de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde ( 1886-1914 ) " , 1979-1981, werden de vooraanstaande rol en de grote verdiensten van De Vreese voor de Academie voortref- felijk belicht. Collega Van Elslander is ervan overtuigd dat de Academie over de no- dige specialisten beschikt om in dit De Vreese-jaar — dat trouwens al op 16 januari door het ANV. Oost-Vlaanderen te Gent wend ingezet — de boeiende figuur van De Vreese aan bod te laten komen als taalkundige 400 en codicoloog, als hoogleraar en bibliothecaris, als activist. De spreker leest als besluit de tekst voor die hij over Willem de Vreese voor het Na- tionaal Biografisch Woordenboek heeft geschreven. Bespreking : Bij deze goed gedokumenteerde lezing stellen de col- lega's DEPREZ, LISSENS, DESCHAMPS en ROELANDTS nog enkele vragen o.m. over de lezingen die wijlen collega ROMBAUTS in de Academie heeft gehouden over W. de Vreese. 2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. De heren GYSSELING en DESCHAMPS brengen een gunstig verslag uit over de aangeboden bijdrage van Dr. W. Braekman „Een merkwaardige collectie `Secreten' uit de vijftiende eeuw ". 401 Toespraak gehouden door de heer DE BELSER, aftredend voorzitter. Waarde Collega's, Uit de lezing over , De kognitieve achtergronden van de konstruktie om + infinitief", die collega prof. Leys vorige maand in de Vaste Commis- sie voor Cultuurgeschiedenis heeft gehouden, is mij een voorbeeld bij- gebleven dat het efemere bestaan en dus ook de beperkte mogelijkhe- den van een voorzitter van deze Academie symboliseert. Dat voorbeeld luidde : , Het vliegtuig steeg op om even later neer te storten. ' Als voorzitter heb je inderdaad het gevoel dat je, wanneer je eenmaal in de lucht bent en de boordinstrumenten hebt gecontroleerd, onmiddellijk weer hoogte verliest. leder van ons, die ooit een bestuursverantwoorde- lijkheid heeft aanvaard, kent dat gevoel. Men kan bedroevend weinig verwezenlijken van wat men bij het begin van zijn ambtstermijn hoopt en denkt te kunnen doen. De tijd is een onverbiddelijk verslinder van dromen en Musks en de omstandigheden verplichten je wel eens wat gas terug te nemen. Bovendien blijken de constructieve ideeen en initiatie- ven, waarmee men de buitenwereld tot nauwere samenwerking uitno- digt, niet altijd naar waarde te worden geschat. Een van mijn eerste in- itiatieven als voorzitter bestond erin, namens onze Academie een brief te richten aan het Antwerpse stadsbestuur n.a.v. de benoeming van twee straten op de Antwerpse Linkeroever naar Noordnederlandse schrijvers. In die brief spraken wij er onze verwondering over uit dat een aantal prominente Antwerpse auteurs, die bij hun leven deel uitmaakten van ons Genootschap, voor een dergelijk eerbewijs niet in aanmerking sche- nen te komen. Dat het Antwerpse College zich niet eens verwaardigde ons een antwoord te doen toekomen en zijn standpunt nader toe te lich- ten getuigt niet alleen van gebrek aan fatsoen, maar m.i. ook van on- verschilligheid voor het culturele erfgoed dat wij als Vlaamse Academie verdedigen en levendig proberen te houden. Dit betekent ondertussen niet dat ik met gevoelens van teleurstelling aan het voorbije jaar terugdenk. Ondanks het gebrek aan tegemoetko- ming van bepaalde zijden, ondanks het feit dat wij van vier dierbare col- lega's afscheid moesten nemen (ons lid P. G. Buckinx en onze ereleden de professoren Rombauts, Van Loey en Vanderheyden ) zal ik me het jaar 1987 toch ook blijven herinneren als een jaar van bezielde werk- zaamheid, vruchtbare contacten en nieuwe perspectieven. Als u het goedvindt zou ik even met de natte vinger willen terugbladeren in de verslagen, en dan stel ik vast dat wij tot het Vondel- en Multatulijaar hebben bijgedragen met boeiende lezingen over deze beide onsterfelijke figuren uit de Nederlandse letterkunde. Wij betuigen hiervoor graag 402 onze dank aan onze aantredende voorzitter, prof. Keersmaekers, en aan onze collega prof. Janssens, die overigens ook met aardig wat andere re- feraten onze agenda in 1987 hebben verguld. In het voorbijgaan wil ik er de aandacht op vestigen dat ook de meeste andere leden niet heb- ben stilgezeten en dat in de commissievergaderingen niet minder boei- ende, taalkundige en literaire onderwerpen ter discussie werden gesteld door onze collega's Roelandts, Van Elslander, Leys, Decorte, Goossens, Deschamps, Lampo en Geerts. Bovendien hebben wij voor het eerst een publiek literair salon georganiseerd, met de geestdriftige medewerking van onze collega's Jonckheere en Decorte. De bijval die dit initiatief heeft genoten heeft mij persoonlijk althans ervan overtuigd, dat meer openheid in onze betrekkingen met de buitenwereld ons prestige en ons gezag alleen maar ten goede kan komen. Het is misschien niet zonder betekenis dat wij ons wazig imago voor de buitenstaanders wat duide- lijker hebben kunnen profileren in een decennium dat op het niveau van de internationale, politieke betrekkingen wordt gekenmerkt door , glasnost ' en , peresjtrojka ' . Verheugend is ook de vaststelling dat wij in 1987 konden overgaan tot de verkiezing van een nieuw lid, de dichter en prozaist Jan Veulemans, die als opvolger van wijlen P. G. Buckinx tot onze gelederen is toegetreden. Hij heeft bier vandaag, op de drempel van het nieuwe jaar, zijn entree gemaakt en ik heb als af- tredend voorzitter nog net de gelegenheid om hem zeer hartelijk in ons midden te verwelkomen. Ook twee nieuwe buitenlandse ereleden, en niet de geringste onder hun vakgenoten, mochten wij vorig jaar met hun verkiezing gelukwensen : nl. Mevrouw Hella Haasse en prof. Maar- ten Cornelis van den Toorn. Dat onze Academie geen schuthok voor af- gedankte literaire paradepaarden is, zoals sommige `reptilia Parnassi' willen doen geloven, is ten slotte gebleken uit de belangrijkste onder- scheidingen die twee van onze leden te beurt vielen : aan collega An- ton van Wilderode werd de driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een loopbaan toegekend en collega Christine D'haen werd met de drie- jaarlijkse Culturele Prijs van de Stad Gent gelauwerd. We hadden ove- rigens nog een andere reden om te vlaggen. Dat een filoloog tot lid van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis wordt benoemd mag toch ook als een uitzonderlijke onderscheiding worden beschouwd : deze eer, het is u bekend, viel onze Vaste Secretaris, collega prof. Hoebeke, in het afgelopen jaar ten deel. Uit deze — niet geflatteerde, maar flatterende — balans mag ik al- leszins concluderen dat wij een groot deel van de opdrachten, die ons krachtens art. 2 van het Huishoudelijk Reglement werden verleend, met 403 succes hebben vervuld. Ik ben me ervan bewust dat dit ook alleen maar mogelijk was dank zij uw aller dynamisme, uw loyaliteit, uw adviezen en opbouwende kritiek — ik zou bijna durven zeggen dank zij uw vriendschap, in de aristotelische betekenis die de Duitse dichter en dra- maturg Botho Strauss hieraan hecht. Ik vind zijn filosofie van de vriend- schap zo zinvol, dat ik de verleiding niet kan weerstaan ze even voor u te citeren : Freundschaft ist immer erzdhlen und fragen, ist ohne Begierde, ohne erkennbaren Vorteil, ohne Erkldrung einander versprochen sein aus tausend Gesprachen. Ist : mutig, jeder an freier Stelle, sein Amt erkennen, weil Verstandensein ihm Vernunft eingibt und Klarheit schafft, wo das Gestober der Gegner beginnt. Eenzelfde vriendschap , ohne erkennbaren Vorteil ' heb ik , wahrend tausend Gesprdche" mogen ervaren van onze beginselvaste, waakzame en wijze Vaste Secretaris, collega Hoebeke die helaas vandaag door ziekte verhinderd is, en van de zijde van de pragmatische, slagvaardige ondervoorzitter, onze huidige voorzitter collega Keersmaekers. Niet al- leen hun vriendschap, maar ook de manier waarop zij , , mutig, jeder an freier Stelle ", me hebben geholpen plooien glad te strijken en blinde klippen te omzeilen vervult me met dankbaarheid en nederige voldoening over wat we samen tot stand hebben kunnen brengen. Ook in de vergaderingen van de Bestuurscommissie heb ik, dank zij de fijngevoelige tussenkomsten en vriendschappelijke raadgevingen van de collega's Roelandts en Van Elslander, telkens weer dat door Botho Strauss bedoelde gevoel van , Verstandensein ' gehad, een gevoel dat me niet zelden , Vernunft eingegeben hat " en dat daarenboven , Klar- heit geschafft hat " in de netelige problemen en ingewikkelde materies waarmee een Bestuurscommissie wel eens wordt geplaagd. Ik heb veel geleerd van deze , homines multarum literarum ' , maar bovenal een kostbare levensles : nl. dat vriendschap inspireert tot verdraagzaamheid, en verdraagzaamheid tot wijsheid. Met een variant op het bekende ada- gium van Roger Ascham, de 16de-eeuwse Engelse pedagoog en lector in de klassieke talen, zou ik dan ook willen zeggen : , It is costly wis- dom that is bought by friendship ". Het zou onbillijk zijn als ik ook onze secretaris-beheerder, de heer Haeck, niet in mijn gevoelens van dankbaarheid zou betrekken. Als voorzitter kan men zich alleen maar gelukkig prijzen zo'n gedienstige en perfekt functionerende databank ter beschikking te hebben. Samen met de overige, geruisloze, niet altijd zichtbare, maar altijd efficiente 404 leden van het administratief personeel — en ik noem hier graag Me- vrouw De Wit, Mevrouw Roggeman en de heer Bauwens bij name — vormt hij, aangedreven door het vliegwiel dat onze Vaste Secretaris is, het onmisbare raderwerk dat de helaas alsmaar aangroeiende papiermo- len van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letter- kunde draaiende houdt. Mijnheer de Voorzitter, of laat ik toch maar heel even uit mijn rol vallen : vriend Gust, ik zal u missen, niet alleen aan de vergadertafel, maar ook aan de middagtafel, waar we zo mogelijk nog eensgezinder waren dan in de momenten van besluitvorming. Ik zal uw tact missen, uw bonhomie, uw relativerend gevoel voor humor, uw optimisme, maar ook uw klare inzichten en realistische denkbeelden. Nou ja, laat ik niet zelfzuchtig zijn : ik troost me met de gedachte, dat u al deze deugden en eigenschappen tot profijt van ons Genootschap zult kunnen aanwen- den. En mocht het voorzitterschap u of en toe tot een last worden, denk dan aan een uitspraak van Jerolimo, de u zo vertrouwde Spaanse Bra- bander van Bredero : „ Dat's een superbe last, gentiel en magnifiek ". Samen met onze nieuwe ondervoorzitter, collega Hubert Lampo, zult u, daar twijfel ik niet aan, met volle zeilen een veilige koers varen. Een optimistische realist als voorzitter en een gevierd magisch-realist als on- dervoorzitter : dat wekt hoge verwachtingen. Ik begeef me dan nu naar het parterre en vertrouw u graag het toneel toe. 405 Toespraak van de beer A. KEERSMAEKERS Geachte Collega's, Het is weer zover : de jaren gaan, de jaren komen en met elk wenden onder de hoede van de aloude Janus wordt in de Academie af- en aan- getreden. Tot de vaste ceremoniele geplogenheden horen woorden van dank ; die zouden als een plichtpleging kunnen klinken, maar de sfeer van vriendschappelijkheid die onze vergaderingen kenmerkt, verhoedt dat. Deze — eerste — gelegenheid neem ik te baat om U alien oprecht te danken voor het vertrouwen, dat U me zo gul hebt geschonken. Ik zal m'n best doen om de eer en de last van het voorzitterschap moedig te dragen en het vertrouwen niet te beschamen. De aftredende voorzitter, Collega Ward Ruyslinck, feliciteer en dank ik voor de voortreffelijke vervulling van zijn ambt. Na het zware eeuwfeest-jaar herbegon de gewone gang. We zien terug op een vrucht- baar jaar, onder hoffelijke en kordate leiding, die niet alleen een erfenis was van een zgn. , voorbereidings "-periode. In het bijzonder verheug ik me erover, mijn gewaardeerde voorganger te mogen feliciteren met het initiatief, om met een extra-openbare vergadering de Academie meer in de openbaarheid te brengen. Dat de knappe romancier- voorzitter Ruyslinck de besloten kring van een , literair-salon ' uit- breidde tot een openbare vergadering, was een behartenswaardig initi- atief; het verdient hemomen en voortgezet te worden. In een tijd, waar- van de sfeer beslist niet zo gunstig is voor officiele instellingen die los van alle politieke gebondenheid een eeuw oud wenden, is het goed te getuigen van leven en van zin voor initiatief. Waarde Voorganger, ik moge U danken en gelukwensen voor de wijze waarop U onze vergade- ringen hebt geleid en voor de extra-vergaderingen, waarop dezelfde sfeer van werkzaamheid in vriendschappelijkheid heerste. Dat ik daarbij de Collegae Roelandts en Van Elslander, leden van de bestuurscommissie, betrek, is een vanzelfsprekend blijk van erkentelijkheid. Een bijzonder woord van dank richt ik ook, niet uit gewoonte of plicht, maar in alle eenvoudige oprechtheid, tot onze Vaste Secretaris, Collega Hoebeke, vaste spil waardoor de werkzaamheden van onze Aca- demie in zo voorbeeldige orde en regelmaat verlopen. Allen kennen we zijn nauwgezetheid en zijn bestendige ijver voor het welzijn van onze Academie, de zorg waarmee hij de afwikkeling van de talrijke grote en kleine vragen, verzoeken en problemen, de eigen-waarde en de , aan- wezigheid " van de instelling behartigt. Collega Hoebeke heeft inder- 406 daad , hart " voor zijn en onze Academie. Allen kennen we ook de hulpvaardigheid waarmee hij onze wensen tegemoetkomt, dikwijls zelfs voorkomt. Om dat alles, en om de guile vriendschap waarderen we hem, daarvoor danken we hem. We betreuren het zeer dat onze Vaste Secretaris thans niet aanwezig kan zijn ; we wensen hem een spoedig herstel. Bij deze woorden van dank aan de leden van de bestuurscommissie en aan de — helaas afwezige — Vaste Secretaris, passen eveneens woor- den van waardering en dank aan de heer Haeck en de leden van zijn staf, die zoveel administratieve of materiele beslommeringen voor de Academie en haar leden opvangen. Waarde Collega's, met vertrouwen zie ik het nieuwe jaar tegemoet. Ik verheug me erop in het bestuur te kunnen samen-werken met de aantredende ondervoorzitter, Collega en Vriend Hubert Lampo : hij zal de pittige geur van poezie, beschouwing en vindingrijkheid en de Grob- bendonkse bossen meebrengen, zoals de aftredende voorzitter die van de bossen uit de onmiddellijke Pulse buurt hier had meegebracht ! Deze eerste vergadering in een nieuw jaar — waarvan de eerste maand intus- sen al wel voor twee derden voorbij is — biedt nog de gelegenheid U allen, waarde Collega's, een voorspoedig en vruchtbaar nieuwjaar te wensen. Moge 1988 voor U en voor de Uwen een goed jaar zijn. En moge dezelfde wens voor onze Academie werkelijkheid worden. Dat zal uiteraard mede afhangen van de inbreng van ons alien. Hier- bij meen ik de aandacht van alle Collega's te moeten vragen voor een bewijs en een blijk van levenskracht bij uitstek van onze Academie : de „ Verslagen en Mededelingen ". Naar onze Vaste Secretaris me bezorgd meedeelde, heerst hier werkelijk kopij-schaarste. Daarom is m'n eerste werk — indien dat , werk ' kan genoemd worden ! — een dringende oproep, om de traditie van degelijkheid van onze , Verslagen en Me- dedelingen " te helpen verzekeren. Dat is immers een zorg voor ons al- ien. En de Academie verdient het. Vergaderingen van 17 februari 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; mevrouw DEPREZ, mevrouw D'HAEN, de heren ROELANDTS, VANAC- KER, MOORS, VAN ELSLANDER, WEISGERBER, ROOSE, LEYS, DECORTE, COUPE, HADERMANN, DE BELSER, GOOSSENS, COUVREUR, DE PAEPE, WILLEMYNS, VAN HERREWEGHEN, GEERTS, JANSSENS en VEULEMANS, leden. Afwezig met kennisgeving : de heren LISSENS, GYSSELING en DES- CHAMPS, leden mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering am 14.15 u. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De Voorzitter deelt de vergadering mee dat de heer MOORS n.a.v. punt II. a van de notulen van de vergadering van 20 januari 1988 (ge- heime zitting) twee brieven heeft ingezonden, d.i. het punt dat betrek- king heeft op de samenstelling van de jury belast met de beoordeling van het prijsantwoord van de beer L. Draye over een , Historisch- vergleichende Phonologie des mittelalterlichen Niederlandisch and Deutsch " In haar vergadering van 20.1.88 had de Academie de jury als volgt samengesteld : drie leden van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde ( de heren GOOSSENS, VANACKER en MOORS). Aan de aldus samengestelde jury had de Academie ook een lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie, nl. de beer DE SMET toegevoegd. De eerste brief ( d.d. 21.1.88) van de beer MOORS was gericht aan de Voorzitter, de tweede (d.d. 10.2.88) aan de vaste secretaris. Kart samengevat kan war- den gezegd dat de heer MOORS vraagt of het niet verkieslijk is dat de 408 heer LEYS in zijn plaats wordt aangewezen en dat hij bezwaren maakt tegen de toevoeging van een vreemd lid. Volgens de heer MOORS druist die toevoeging in tegen artikel 36, § 1, van het huishoudelijk reglement, welk artikel betrekking heeft op de samenstelling van de jury's die belast worden met de beoordeling van prijsantwoorden. De Voorzitter stelt voor de kwestie te bespreken onder het volgende punt van de agenda : notulen. Zijn voorstel wordt aanvaard. Voorts herinnert de Voorzitter eraan dat in de vergadering van 20.1.88 was afgesproken, dat in de vergadering van vandaag aandacht zou worden geschonken aan de samenstelling van de jury's belast met het toekennen van de staatsprijzen voor literatuur. De vergadering is het ermee eens dat dit gebeurt onder punt 7 van de agenda. NOTULEN De Voorzitter snijdt de hierboven ingeleide kwestie aan en verleent het woord aan de beer MOORS, die zijn bezwaren uiteenzet en de toe- voeging van een vreemd lid als een overtreding van het reglement bestempelt. De Voorzitter deelt de mening van de beer MOORS niet. Hij wijst erop dat de zaak t.g.v. een vergadering van het Bestuur door de vaste secretaris ter sprake was gebracht en dat het reglement wel geraad- pleegd werd. Er werd toen geconstateerd dat art. 36 van het reglement zich over de mogelijkheid om aan de jury's belast met het beoordelen van het prijsantwoorden een `vreemd' lid toe te voegen niet uitspreekt, maar die mogelijkheid ook niet expliciet afwijst. De beer HOEBEKE zet dan kort uiteen hoe het idee bij bepaalde gelegenheden een beroep te doen op leden van de zusteracademie te Brussel ontstaan is : gesprekken met sommige leden en met de vaste secretaris van de Koninklijke Aca- demie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten over het inten- sifieren van de samenwerking tussen de twee academien en over moge- lijke vormen daartoe, en het feit dat de Brusselse Academie nu al een beroep wil doen op leden van onze Academie om in sommige van Naar jury's zitting te nemen en dat recentelijk heeft gedaan. De beer HOE- BEKE zegt dat hij het voorstel om de beer De Smet aan de bovenge- noemde jury toe te voegen in de vergadering van 20.1.88 aan de Aca- demie zou hebben voorgelegd, maar dat de omstandigheden ( ziektever- lof) hem hebben belet die vergadering bij te wonen. Daarop volgt dan de discussie, waaraan hoofdzakelijk de Voorzitter en de beer MOORS en voorts de heren LEYS, GOOSSENS, mevrouw DEPREZ, de heren WILLE- MYNS, COUVREUR en GEERTS deelnemen. Uit deze discussie blijkt dat 409 de meerderheid art. 36, § 1 van het huishoudelijk reglement strikt wil toepassen en de vergadering neemt het besluit de notulen van de ver- gadering van 20.1.88 in overeenstemming te brengen met het huishou- delijk reglement. De samenstelling van de jury voor het beoordelen van het prijsantwoord van de heer Draye wordt derhalve herzien en als volgt gewijzigd : de heren GOOSSENS, LEYS en VANACKER, in deze volgorde. Vervolgens worden de notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 20.1.88 goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Onderscheiding. Op woensdag 10 februari 1988 werd de heer GYSSELING t.g.v. de vol- tooiing van zijn , Corpus van Middelnederlandse teksten ( tot en met het jaar 1300 ) " te Antwerpen in het Provinciehuis door Prof. Dr. A. Kinsbergen, Voorzitter, en de leden van het Bestuur van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie gehuldigd. De beer GYSSELING werd benoemd tot commandeur in de orde van Oranje Nassau. Deze hoge onderscheiding werd hem toegekend om zijn grote verdiensten voor de Nederlandse taalwetenschap door de inventa- risering en beschrijving van het oudste Nederlands. De beer GYSSELING ontving de versierselen uit de handen van de Nederlandse Minister van Onderwijs en Wetenschappen, de beer W. J. Deetman. Bovendien reikte de Voorzitter van het I.N.L. aan de beer GYSSELING voor zijn ver- diensten op het gebied van de Nederlandse lexicologie nog de Matthias de Vriespenning uit. II. N.B.W. Namens de commissie voor het N.B.W. deed Prof. Dr. G. de Smet, redactiesecretaris van het N.B.W., aan de vaste secretaris van onze Aca- demie, die het N.B.W. mede patroneert, 30 ex. van een lijst toekomen met de namen van oud-leden van onze Academie van wie de biografie in ons Woordenboek ontbreekt. De redactie van het N.B.W. zou het zeer op prijs stellen dat deze lijst aan de leden van de Koninklijke Aca- demie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde wordt meegedeeld, in de hoop dat enkele leden bereid gevonden worden ofwel een aantal arti- kelen over personen uit hun discipline te schrijven of de namen mee te delen van gegadigden tot wie de redactie zich kan richten. Elk lid heeft een exemplaar van deze lijst op zijn tafel gevonden en de Vaste Secretaris, die met de heer LISSENS onze Academie in de redac- 410 tieraad van het N.B.W. vertegenwoordigt, spreekt de hoop uit dat een aantal collega's bereid zullen zijn mee te werken aan het N.B.W., waar- van de delen 13, 14 en 15 in het vooruitzicht zijn gesteld. MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR EN VAN DE COMMISSIES De heer HOEBEKE, secretaris van de Vaste Commissie voor Moderne Taal, deelt mee dat deze vaste commissie in haar vergadering van he- denochtend kennis gekregen heeft van de verslagen van de heren MOORS en GEERTS over het door de heer Th. Vindevogel als werk ter publika- tie aangeboden Uitspraakwoordenboek van eigennamen. Het blijkt dat beide beoordelaars tot de bevinding zijn gekomen dat het aangeboden werk niet geschikt is om in een van de reeksen van de Academie te worden opgenomen. Het werk behandelt immers een moeilijke, steeds wisselende materie en zou voortdurend correcties, ver- beteringen, aanpassingen en aanvullingen vergen. Na bespreking is de Commissie tot het besluit gekomen, dat het werk van de beer Vindevogel voor publikatie door de Academie niet kan wor- den aanbevolen. Op grond van het oordeel van de Commissie voor Mo- derne Taal beslist de Academie het werk van de beer Vindevogel niet uit te geven. LEZING „Een gedicht van Hugo Claus en een schilderij van Jeroen Bosch" , lezing door de beer JANSSENS. EVENTUELE VOORSTELLEN EN MEDEDELINGEN De Voorzitter brengt de kwestie van de samenstelling van de jury's voor de staatsprijzen en van de aanwezigheid van de Academie in deze jury's ter tafel. Hij verleent dadelijk het woord aan de beer JANSSENS. Deze heeft vastgesteld dat de Academie in zekere zin in de bedoelde jury's wel vertegenwoordigd is, doordat er geregeld leden van de Aca- demie zitting in hebben, maar dat die aanwezigheid niet het gevolg is van een recht dat de Academie is toegekend. De beer JANSSENS heeft nagegaan hoe de samenstelling van de jury's er in de laatste jaren heeft uitgezien. Er zijn 7 staatsprijzen voor literatuur, d.w.z. ook 7 jury's. Welnu over een periode van 1966 tot heden heeft hij de namen van 411 14 leden van de Academie aangetroffen. Wat de wijze betreft waarop de jury's voor de staatsprijzen worden samengesteld, deelt de beer JANS- SENS mee, dat de juryleden op voordracht van de Commissie der Lette- ren door de Gemeenschapsminister worden benoemd. Hij stelt de Aca- demie voor aan de Minister te vragen dat een , rechtsgrond " wordt ge- schapen waardoor de Academie het recht krijgt in elke jury belast met het toekennen van een staatsprijs door een lid vertegenwoordigd te zijn. De Academie moet bij de samenstelling van deze jury's evenzeer in- spraak hebben als de Commissie der Letteren. Op de vraag van de beer VAN HERREWEGHEN of er ook een staatsprijs voor T.V.-spelen bestaat, wordt geantwoord door de beer DECORTE : de bekroning van T.V.-spelen berust op inzending en de procedure is te vergelijken met die van onze prijsantwoorden. De beer JANSSENS heeft die prijs niet meegerekend. Tot slot van de bespreking formuleert de Voorzitter de conclusie als volgt : de Academie keurt het voorstel van de beer JANSSENS goed en de vaste secretaris zal, onder verwijzing naar de traditie en de statuten van de Academie, aan de Minister vragen dat de wens van de Academie in de jury's voor de staatsprijzen vertegenwoordigd te zijn wettelijk wordt geregeld. GEHEIME ZITTING I. Aanstelling van een Commissie van Voordracht voor de opvolging van mevrouw Rosseels. Het Bestuur stelt voor de heren WEISGERBER en COUPE aan het Bestuur toe te voegen. Dit voorstel wordt aanvaard. II. Samenstelling van de jury's voor de fondsprijzen. Er moeten jury's worden samengesteld voor het beoordelen van de werken die in aanmerking komen voor de in 1988 uit te reiken fondsprij zen . Op voorstel van het Bestuur en na bespreking worden de volgende jury's samengesteld. 1. A. Beernaertprijs (periode 1986-1987 ), ten bedrage van 50.000 F.: 4 leden van de Academie + 1 lid van buiten de Academie, door de Mi- nister aan te wijzen : de heren WEISGERBER, COUPE, KEERSMAEKERS en VEULEMANS. 2. N. de Tiereprijs (periode 1986-1987 ), ten bedrage van 20.000 F.: de heren DECORTE, LAMPO en VAN HERREWEGHEN. 412 3. J. Eeckhoutprifi- (periode 1986-1987), ten bedrage van 20.000 F. , de heren HADERMANN, KEERSMAEKERS en JANSSENS. 4. J. van Ginderachterprijr (periode 1984-1987 ), ten bedrage van 20.000 F. : de heren ROELANDTS, DECORTE en VAN HERREWEGHEN. 5. L. Baekelmansprils (periode 1985-1987 ), ten bedrage van 50.000 F. : de heren DE BELSER, LAMPO en SPILLEBEEN. 6. A. Merghelynckprijr: (periode 1985-1987 ), ten bedrage van 20.000 F. van poezie en 20.000 F. voor proza : mevrouw D'HAEN, de heren ROOSE en VEULEMANS. 7 . L. Willemsprijr (periode 1986-1987), ten bedrage van 50.000 F. : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, VANACKER, GYSSELING, VAN ELSLANDER en DE PAEPE. 8. Prof. L. Elautprijs (periode 1986-1987 ), ten bedrage van 100.000 F. : mevrouw DEPREZ en de heren LISSENS en COUVREUR. Aangezien er onder de vier werken die voor de Elautprijs zijn inge- zonden zich twee zeer lijvige typoscripten bevinden en de leden van de jury door de te leden massa overbelast dreigen te worden, wordt besloten dat mevrouw DEPREZ en de heren LISSENS en COUVREUR, onder het voorzitterschap van de heer KEERSMAEKERS, op woensdag 9 maart 1988 om 10 u. 30 in het Academiegebouw zullen vergaderen om de werken in het licht van het reglement voor de Elautprijs te schiften. III. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 4 februari 1988. De Voorzitter vestigt er de aandacht op dat collega WILLEMYNS voor de Verslagen en Mededelingen een bijdrage in het Duits heeft aange- boden, getiteld : , Dialekt als Schliisselbegriff der belgischen Sprachver- hdltnisse ' en dat de bestuurscommissie het oordeel van de Academie over publikatie in de Verslagen en Mededelingen in een vreemde taal wenst te kennen. Uit de bespreking blijkt, dat de meerderheid van de aanwezige leden geen bezwaar heeft. 413 II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COMMISSIE VOOR CULTUURGESCHIEDENIS Verslag door de beer DESCHAMPS, lid-secretaris. Aanwezig : de heren VAN HERREWEGHEN, voorzitter, LAMPO, onder- voorzitter, en DESCHAMPS, secretaris , mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, DECORTE, DE BELSER, DE PAEPE, JANSSENS en VEULEMANS, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, VANACKER, MOORS, WEISGERBER, LEYS, HOEBEKE, COUPE, HADERMANN, GOOSSENS, COU- VREUR, KEERSMAEKERS, WILLEMYNS en GEERTS. Afwezig met kennisgeving : de beer LISSENS, lid. AGENDA 1. , Reinaertbewerkingen: De gecastreerde neus en de talige verwerking van bet taboe", lezing door de beer GOOSSENS. Aan de bespreking die op de boeiende en merkwaardige lezing volgt, namen vooral de heren ROELANDTS en HADERMANN deel. 2. Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering. (20 april 1988) Deze agenda zal door bemiddeling van het secretariaat worden opge- maakt. VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE TAAL Verslag door de beer HOEBEKE, lid-secretaris. Aanwezig : de heren GEERTS, voorzitter, WILLEMYNS, ondervoorzit- ter, en HOEBEKE, secretaris , de heren ROELANDTS, VANACKER, MOORS, WEISGERBER, LEYS, COUPE, HADERMANN, GOOSSENS, COUVREUR en KEERSMAEKERS, leden. Hospiterende leden : mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, DECORTE, DE BELSER, DESCHAMPS, LAMPO, DE PAEPE, VAN HERREWE- GHEN, JANSSENS en VEULEMANS. Afwezig met kennisgeving : de beer GYSSELING, lid. 414 AGENDA 1. , De neerlandistiek te Gent van 1817 tot heden" , lezing door me- vrouw DEPREZ. Aan de bespreking die op de boeiende lezing volgde namen in hoofdzaak de heren Mooits en ROELANDTS deel, die om aanvullende in- formatie verzochten i.v.m. de activiteiten van Bormans te Luik. De heer DE PAEPE stelde de spreker enkele vragen m.b.t. de werk- zaamheden van P. Fredericq op het gebied van de Neerlandistiek te Gent en de heer DESCHAMPS wees op de belangstelling van Heremans voor de Nederlandse Literatuur (cf. De Nederlandsche Dichterhalle ). Ook de handboeken van Vercoullie kwamen ter sprake. De heer GOOS- SENS wees erop, dat die wel het resultaat van Vercoullie's colleges zul- len zijn. 2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. De heer HOEBEKE vraagt dat de commissie zich zou uitspreken over het al dan niet publiceren van het door de heer Vindevogel ter publi- katie aangeboden Uitspraakwoordenboek van eigennamen. Na de ver- slagen van de heren MOORS en GEERTS gehoord te hebben, komt de Commissie tot het besluit dat ze de uitgave van dit werk aan de Aca- demie niet kan aanbevelen. 3. Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering. (20 april 1988). Mevrouw DEPREZ zal het tweede deel van haar lezing over , De neer- landistiek te Gent van 1817 tot heden ' in de vergadering voor Moderne Letteren van 16 maart 1988 voortzetten. Vergaderingen van 16 maart 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; mevrouw DEPREZ, de heren ROELANDTS, VAN ELSLANDER, DECORTE, COUPE, DE BELSER, COUVREUR, DESCHAMPS, DE PAEPE, VAN HERRE- WEGHEN, GEERTS en JANSSENS, leden. Afwezig met kennisgeving : de heren LISSENS, VANACKER, GYSSE- LING, LEYS, GOOSSENS, VEULEMANS en SPILLEBEEN, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering om 14.15 u. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda words niet gewijzigd. NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering en van de commissieverga- deringen van 17 februari 1988 worden na een paar kleine correcties goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Lidmaatschap. De verkiezing van de heer SPILLEBEEN tot gewoon lid van de Acade- mie werd bij Ministerieel Besluit van 18 februari 1988 goedgekeurd 416 II. Onderscheiding. Aan de heer SPILLEBEEN werd onlangs de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies 1987 (Jeugdboek) toegekend. De proclamatie van de Provinciale Prijzen 1987 zal plaatshebben op zaterdag 26 maart e.k. om 16 u., in de Raadzaal van het Provinciaal Hof, Markt 3, te Brugge. De vaste secretaris deed op 10 maart ji. aan de heer SPILLEBEEN de gelukwensen van het Bestuur en de Academie toekomen. III. Nationaal biografisch Woordenboek (NBW). Medewerking aan een of meer van de delen 13, 14 of 15. De redactie van het NBW heeft gevraagd de oproep tot onze leden te hernieuwen om mee te werken aan een van de delen 13, 14 of 15 van het woordenboek en voor een van deze delen een of meer levensberich- ten van overleden leden van onze Academie te schrijven. De lijst van onze overleden leden van wie in het NBW nog geen levensbericht ver- scheen, werd in onze vergadering van 17 februari uitgedeeld. MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR Herziening van het reglement van de Karel Bouryprijs. Op 18 juni 1986 heeft de jury belast met het beoordelen van de wer- ken die voor de Karel Bouryprijs (periode 1982-1985 ) waren ingezon- den, laten opmerken dat het reglement voor deze prijs zou dienen te worden herzien. De jury, bestaande uit de heren VAN HERREWEGHEN , Lout, en CoRuN, was tot de bevinding gekomen dat er bij het publiek voor deze prijs geen belangstelling meer is. De jury was van oordeel dat de reden van dit gebrek aan belangstelling te zoeken is in het feit dat het van kracht zijnde reglement de in aanmerking komende genres, nl. „ Vlaamse school- en volksliederen " al te zeer beperkt. Ze stelde daarom voor de paragrafen 2 en 3 van het reglement te wijzigen en als volgt te formuleren : , 2° Te dien einde schrijft de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde prijskampen uit voor Vlaamse liederen. De ver- schillende liedgenres komen in aanmerking. " , 3° Om de vier jaren wordt een prijs van twintigduizend frank ( 20.000 F. ) uitgeloofd aan de toondichter van de beste onuitgegeven Vlaamse liederen. De teksten zijnde door de toondichter zelf gekozen. " 417 N.B. : het reglement bepaalt sedert de stichting van de prijs (1895-1909) ook dat er ten minste twee liederen moeten worden voorgelegd. In 1986 werd de Bouryprijs (periode 1982-1985) niet toegekend. In haar plenaire vergadering van 18.06.1986 besliste de Academie het reg- lement van de K. Bouryprijs t.g.t. te herzien (Verslagen en Mededelin- gen, 1986, 423 ) en in haar vergadering van 15 april 1987 heeft de Aca- demie kennis gekregen van het feit dat het Bestuur de vaste secretaris had opgedragen een ontwerp voor te bereiden. In het vooruitzicht van de volgende periode van vier jaar waarvoor de K. Bouryprijs kan worden uitgeloofd (1990-1993), heeft het Bestuur het ontwerp van de vaste secretaris in de vergadering van 4 maart jl. bespro- ken en aangepast. Deze versie wordt nu, samen met de van kracht zijnde versie ( 1932) aan de Academie voorgelegd. De door het Bestuur aangepaste nieuwe lezing luidt Artikel 1. - De Karel Bouryprijs is gesticht met het Joel Vlaamse lie- deren onder het yolk te verspreiden. Art. 2. - Te dien einde looft de Koninklijke Academie voor Neder- landse Taal- en Letterkunde prijzen uit voor Vlaamse liederen. Alle gen- res komen in aanmerking. Art. 3. - §1 Om de vier jaar kan een prijs van twintigduizend frank ( 20.000 F. ) worden toegekend aan de toondichter van de beste onuit- gegeven Vlaamse liederen. De teksten worden door de toondichter zelf gekozen. § 2 Er moeten ten minste twee liederen worden voorgelegd, die de toondichter t.g.t. op het secretariaat van de Academie doet toekomen. Art. 4. - Er kan bovendien een tegemoetkoming worden verstrekt om de toondichter te helpen de bekroonde liederen uit te geven. Art. 5. - De jury bestaat uit drie leden, die door de Academie wor- den benoemd. Art. 6. - De lopende periode zal worden gesloten op 31 december 1989. Na de bespreking, waaraan vooral de heren VAN HERREWEGHEN, DESCHAMPS en GEERTS deelnemen, wordt de tekst goedgekeurd, mits de volgende wijzigingen worden aangebracht : 418 a. Art. 2 : het woord przjzen wordt vervangen door een prijs en de groep Vlaamse liederen door het Vlaamse lied. De laatste zin wordt ge- schrapt. b. Art. 3, r. 2 : na het woord onuitgegeven wordt ingevoegd : of in de betrokken periode uitgegeven. c. Art. 6 : de werkwoordelijke groep zal worden gesloten wordt ver- vangen door : wordt afgesloten. GEHEIME ZITTING I. Vertrouwelijk verslag van de vergadering van de commissie van voor- dracht voor de opvolging van mevrouw Rosseels, binnenlands erelid. De Vaste Secretaris doer voorlezing van het vertrouwelijk verslag van de vergadering van de commissie belast met het voordragen van twee kandidaten voor de opvolging van mevrouw Maria ROSSEELS, binnen- lands erelid. Naar aanleiding van de bespreking van de kandidaturen vraagt de beer GEERTS of het niet wenselijk zou zijn dat de Academie lijsten aan- legt met de namen van personen die vroeger vergeten werden en daarom ook niet voorgedragen. Dat zou een middel zijn om de toeval- ligheid van het lidmaatschap, die thans tot op zekere hoogte bestaat, to vermij den . Mevrouw DEPREZ is van oordeel dat bij de kennisgeving van het ver- trouwelijk verslag van de vergadering van de commissie van voordracht, ook zou worden meegedeeld wie door wie schriftelijk als kandidaat voor het lidmaatschap werd voorgedragen. Uit de discussie blijkt dat de meningen over deze twee punten ver- deeld zijn en er worden i.v.m. deze suggesties geen beslissingen geno- men. II. Samenstelling van de prijsvragencommissie. De Vaste Secretaris herinnert de Academie eraan dat het reglement bepaalt dat de vier vaste commissies in deze commissie moeten vertegen- woordigd zijn en dat naar evenredigheid op ideologisch vlak moet wor- den gestreefd. Hij heeft al enkele collega's gepolst en wijst erop dat een mogelijke oplossing daarin bestaat, dat de collega's ROELANDTS en VAN ELSLANDER aan het bestuur worden toegevoegd. De Academie is het met deze samenstelling eens. 419 III. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie. Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 4 maart 1988 wordt aan de Academie voorgelegd. II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COMMISSIE VOOR OUDERE TAAL- EN LETTERKUNDE Verslag door de heer DE PAEPE, lid- wd. secretaris. Aanwezig : de heer GEERTS, ondervoorzitter , de heren ROELANDTS, GYSSELING, HOEBEKE, COUVREUR, DES- CHAMPS, KEERSMAEKERS en DE PAEPE, leden. Hospiterende leden : mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, DECORTE, COUPE, DE BELSER, LAMPO, VAN HERREWEGHEN en JANS- SENS. Afwezig met kennisgeving : de beer VANACKER, secretaris , de heren LEYS en GOOSSENS, leden. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de heer GEERTS, onder- voorzitter. AGENDA 1. „ Conscience en Nederland" , lezing door de beer KEERSMAEKERS. Aan de bespreking nemen de heren JANSSENS, COUVREUR, DES- CHAMPS, VAN HERREWEGHEN en LAMPO deel. 2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. De beer W. Braekman heeft als bijdrage tot een van de reeksen van de publikaties van de Academie een tekstuitgave van Marcus van Vaer- newijcks Catechismus der Minne aangeboden en de Commissie wordt gevraagd twee leden van de commissie als beoordelaars van deze bij- drage aan to wijzen. Na een korte bespreking worden de collega's KEERSMAEKERS en HOEBEKE met de taak belast. Een tweede bijdrage werd door bemiddeling van collega WILLEMYNS aangeboden door mw. Helga Bister, die handelt over Verdwijnende Ne- derlandse woorden in het dialect van Krefeld. De heren WILLEMYNS en GOOSSENS worden als beoordelaars aange- wezen. 420 VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE LETTEREN Verslag door de beer DECORTE, lid-secretaris. Aanwezig : de heren LAMPO, voorzitter, JANSSENS, ondervoorzitter, en DECORTE, secretaris ; mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, COUPE, DE BELSER en VAN HERREWEGHEN, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, GYSSELING, HOEBEKE, COUVREUR, DESCHAMPS, KEERSMAEKERS, DE PAEPE en GEERTS. Afwezig met kennisgeving : de heren LISSENS, VEULEMANS en SPITTE- BEEN, leden. AGENDA „De neerlandistiek to Gent van 1817 tot heden", vervolg van de lezing door mevrouw DEPREZ gehouden op 17 februari 1988. In dit gedeelte van haar lezing handelde Prof. DEPREZ over de Neer- landistiek sedert 1890. Vergaderingen van 20 april 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren LAMPO, ondervoorzitter, en HOEBEKE, vast se- cretaris ; mevrouw D'HAEN, de heren LISSENS, ROELANDTS, VANACKER, GYS- SELING, MOORS, VAN ELSLANDER, WEISGERBER, LEYS, DECORTE, COUPE, HADERMANN, GOOSSENS, COUVREUR, DESCHAMPS, DE PAEPE, VAN HERREWEGHEN, GEERTS, JANSSENS, VEULEMANS en SPILLEBEEN, leden. Afwezig met kennisgeving : de heer KEERSMAEKERS, voorzitter van de Academie ; mevrouw DEPREZ en de heer DE BELSER, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING Daar de Voorzitter afwezig is, neemt de heer LAMPO, ondervoorzit- ter, het voorzitterschap waar. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda words niet gewijzigd. NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering en van de commissieverga- deringen van 16 maart 1988 worden goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Vertegenwoordiging van de Academie. 1. Op zaterdag 19 maart jl. vertegenwoordigde de beer VAN ELSLAN- DER de Academie op de plechtige uitreiking van de „ Driejaarlijkse Cul- tuurprijs van de Stad Gent 1987 - Literatuur " aan onze collega Chris- tine D'HAEN. 422 2. Op maandag 11 april jl. vertegenwoordigde de Voorzitter de Aca- demie op de jaarlijkse Verenigde Vergadering der beide Afdelingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amster- dam 3. Op 16 april jl. vertegenwoordigde de beer LISSENS de Academie op de eerste Algemene Vergadering van de P. G. Buckinx-Stichting te Kortessem. Tijdens deze vergadering overhandigde Mw. Buckinx offi- cieel het archief van P. G. Buckinx aan de Stichting. De beer LISSENS hield ook de gelegenheidstoespraak. II. Werken uit ons boekenbezit die na het overlijden van bepaalde le- den door de familie niet werden teruggegeven. N.a.v. punt III. van het verslag van de vergadering van de Bestuurs- commissie van 5 april 1988 ben ik zo vrij de collega's te vragen mij zo- veel mogelijk nuttige inlichtingen te willen bezorgen betreffende de lot- gevallen van de bibliotheek van wijlen J. AERTS, R. BRULEZ, H. DRAYE, W. VAN EEGHEM, M. GILLIAMS, L. INDESTEGE, J. MULS en J. VAN DE WYER. De informatie moet het mogelijk maken de verloren boeken en werken op te sporen. Nuttige adressen zijn vooral welkom. MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR I. Nationaal Fonds voor de Letterkunde : Voorstellen van de bestuurs- commissie betreffende de samenstelling van de Commissie voor Advies. Aangezien de Voorzitter de wens heeft uitgesproken, dat de bespre- king van de voorstellen die de bestuurscommissie m.b.t. de bij de sa- menstelling van de Commissie voor Advies te volgen procedure heeft uitgewerkt in zijn aanwezigheid zou worden gehouden, wordt de behan- deling van dit punt verdaagd tot de vergadering van mei. II. Vertegenwoordiging van de Academie. De Vaste Secretaris kreeg van de Voorzitter van de Koninklijke Aca- demie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie een uitnodiging om op zaterdag 23 april 1988 de , Herdenking Burggraaf Gaston Eyskens " in het Auditorium van het Paleis der Academien te Brussel bij te wonen. Het Bestuur stelt voor de Vaste Secretaris als vertegenwoordiger van de Academie op deze plechtigheid of te vaardigen. Het voorstel wordt goedgekeurd. 423 LEZING „Een roman in een notedop. Over de proloog tot 'De Aanslag' van Harry Mulisch", lezing door de heer JANSSENS. GEHEIME ZITTING I. Lidmaatschap. Opvolging van mevrouw Rosseels. Ter vervanging van mevrouw ROSSEELS, binnenlands erelid, wordt de beer Rudolf VAN DE PERRE tot lid van de Academie verkozen. Naar aanleiding van dit punt van de agenda vraagt de beer GOOSSENS of de Academie de tijd niet gekomen acht, dat ze de criteria die ze bij de werving van nieuwe leden hanteert herziet. Op vraag van de Vaste Secretaris verklaart de beer GOOSSENS zich be- reid op het secretariaat een korte nota ten behoeve van het Bestuur te doen toekomen. II. Academische prijsvragen. De volgende prijsvragen worden uitgeschreven voor 1991: LETTERKUNDE: 1. , Tafereel van de belacchende Wereldt ". Een kermissatire van een poeta doctus, door Adriaen van de Venne. 2. De Vlaamse literatuur voor kinderen in de 19de eeuw. TAALKUNDE: - Een pragmatisch-syntactische analyse van pre- en postposities. Het voorstel van de commissie voor de prijsvragen om aan elke prijs een bedrag van 50.000 F. te hechten wordt goedgekeurd. III. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie. Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d.d. 5 april 1988 wordt aan de Academie voorgelegd. II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE TAAL Verslag door de beer HOEBEKE, lid-secretaris. Aanwezig : de heren GEERTS, voorzitter, en HOEBEKE, secretaris, de heren ROELANDTS, VANACKER, GYSSELING, MOORS, WEISGERBER, LEYS, COUPE, HADERMANN, GOOSSENS en COUVREUR, leden. 424 Hospiterende leden : de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, DECORTE, DESCHAMPS, DE PAEPE, VAN HERREWEGHEN, JANSSENS en VEULEMANS. Afwezig met kennisgeving : de heer KEERSMAEKERS, lid. AGENDA „Na 35 (18) jaar: De Nederlandse versie van de Belgische wetten", le- zing door de beer MOORS. In 1953 (35 jaar geleden) wend een Commissie opgericht , belast met de voorbereiding van de Nederlandse tekst van de Grondwet, de wet- boeken en de voornaamste wetten en besluiten ". In 1970 ( 18 jaar ge- leden ) hield spreker bier een lezing over haar werk. Nu haar werk ver gevorderd is, wil hij terugblikken op de afgelegde weg. Na een korte geschiedenis van de Nederlandse wetteksten in de twee vorige eeuwen expliciteert spreker het doel van de commissie ; hij be- schrijft haar methode, wijst op de tot stand gekomen vertalingen en op de belangrijkheid van de onderneming voor het Vlaamse yolk. Hij besteedt een groot gedeelte van zijn mededeling aan de voor- naamste ondervonden moeilijkheden : het Franse uitgangspunt is niet altijd duidelijk, de Franse en Belgische vaktaal is niet onberispelijk, de gewenste terminologische eenheid met Nederland is soms niet mogelijk. De beer MOORS laat ook een Frans-Nederlands vertalend woorden- boek rondgaan waarin hij , als secretaris van de Commissie, de gebruikte officiele termen heeft geinventariseerd met het oog op hun verspreiding bij de specialisten en het grotere publiek ( uitg. Die Keure, Brugge ). Aan de bespreking namen de heren GOOSSENS, DECORTE, GYSSE- LING, VEULEMANS, GEERTS en DESCHAMPS deel. De bespreking bestond grotendeels in het vragen naar en het geven van nadere toelichtingen. VASTE COMMISSIE VOOR CULTUURGESCHIEDENIS Verslag door de beer DESCHAMPS, lid-secretaris. Aanwezig : de heren VAN HERREWEGHEN, voorzitter, en DESCHAMPS, secretaris ; de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, DECORTE, DE PAEPE, JANSSENS en VEULEMANS, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, VANACKER, GYSSELING, MOORS, WEISGERBER, LEYS, HOEBEKE, HADERMANN, GOOSSENS, COU- VREUR en GEERTS. 425 Afwezig met kennisgeving : de heer LAMPO, ondervoorzitter , mevrouw DEPREZ en de heer DE BELSER, leden. AGENDA „Reinaertbewerkingen: mentaliteitshistorische achtergronden" , lezing door de heer GOOSSENS. Aan de bespreking namen deel : de heren GYSSELING, WEISGERBER, DE PAEPE, GEERTS, VAN ELSLANDER, JANSSENS, HOEBEKE en DECORTE. Ze werd overwegend gewijd aan de middeleeuwse en latere preutsheid en aan de geschiedenis van de mentaliteit inzake de seksualiteit. De tekst van de lezing zal elders verschijnen. Vergaderingen van 18 mei 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig: de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, en HOEBEKE, vast se- cretaris ; mevrouw D'HAEN, de heren LISSENS, ROELANDTS, VANACKER, MOORS, VAN ELSLANDER, WEISGERBER, LEYS, COUPE, HADERMANN, COUVREUR, DESCHAMPS, VAN HERREWEGHEN, GEERTS en SPILLEBEEN, leden. Afwezig met kennisgeving : de heer LAMPO, ondervoorzitter ; mevrouw DEPREZ, de heren GYSSELING, DECORTE, DE BELSER, GOOSSENS, DE PAEPE, WILLEMYNS, JANSSENS en VEULEMANS, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering om 14.15 u. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda wordt niet gewijzigd. NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering en van de commissieverga- deringen van 20 april 1988 worden goedgekeurd. MEDEDELING VAN DE VASTE SECRETARIS Dankbetuiging. Bij brief van 26 april jl. danKL de heer VAN DE PERRE de Voorzitter en de leden van de Academie voor zijn verkiezing tot lid en voor het vertrouwen dat ze in hem hebben gesteld. 427 MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR I. Ingekomen stuk. Brief van de voorzitter van de Vereniging Algemeen Nederlands. Steun gevraagd voor een actie voor versterking van het onderwijs van het Nederlands in de B.R.D. Bij brief van 21 april jl. vraagt Dr. F. Debrabandere, voorzitter van de VAN, de steun van de Academie voor de actie bij de Kultusministers van Niedersachsen, Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz ten gunste van het versterken of het op gang brengen van het onderwijs van het Nederlands in deze buurlanden. Het bestuur wil graag het standpunt van de Academie kennen. De vergadering is van oordeel dat de Academie aan de wens van Dr. Debrabandere tegemoet moet komen. II. Bekrachtigingscommissie 1988-1989. Bij brief van 29 april jl. vraagt de Dienst Universitair Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs de Academie Naar vertegenwoordiger in de commissie voor de bekrachtiging van de academische diploma's 1988-1989 aan te willen wijzen. Voor dit mandaat komen alleen als fi- loloog tot lid van de Academie benoemde leden die geen hoogleraar in functie zijn in aanmerking. De heer LISSENS, die al herhaaldelijk in deze commissie zitting heeft gehad, wordt door de vergadering aangewezen om het mandaat te ver- vullen. III. Vertegenwoordiging van de Academie. Op zaterdag 23 april jl. herdacht de Koninklijke Academie voor We- tenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie burggraaf Gaston Eyskens. Deze herdenking had plaats in het Paleis der Academien, Her- togstraat 1, 1000 Brussel. De heer HOEBEKE, vast secretaris, vertegen- woordigde onze Academie. De heer WALSCHAP, binnenlands erelid, woonde deze herdenking eveneens bij. Hij heeft de Vaste Secretaris gevraagd dat het Bestuur aan de collega's zijn groeten zou overbrengen. De heer WALSCHAP laat de collega's ook meedelen, dat hij het betreurt dat hij de vergaderingen niet meer kan bijwonen. Hij beschikt immers over geen vervoer en met de trein kan hij de reis niet meer maken. 428 BESPREKING VAN DE VOORSTELLEN VAN DE BESTUURSCO1VIMISSIE INZAKE DE SAMENSTELLING VAN DE COMMISSIE VOOR ADVIES VAN HET NATIO- NAAL FONDS VOOR DE LETTERKUNDE Het Bestuur stelt voor de aangekondigde bespreking te wijden aan de problemen die in de plenaire vergadering van 16 november 1987 i.v.m. de samenstelling van de Commissie voor Advies van het N.F.L. zijn ge- rezen. Bij deze bespreking kan uitgegaan worden van het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 5 april jl. , welk verslag het secretariaat tevoren aan alle leden heeft doen toekomen. In dat verslag vindt men : 1° een overzicht van de ontwikkelingsgang vanaf de instelling van de commissie (1949) tot heden ( zie punt I, blz. 1-2); 2° de grondregels die bij de samenstelling van de Commissie voor Ad- vies naar de mening van de bestuurscommissie dienen te worden gevolgd ( toerbeurt en rouleren zoals sinds 1972 gebruikelijk is) , 3° twee voorstellen van regeling : een waarbij uitgegaan wordt van acht mandaten en een waarbij uitgegaan wordt van negen man- daten. De Voorzitter zet de voordelen uiteen van de keuze ten gunste van 9 mandaten : het getal 9 is immers deelbaar door 3, zodat het rouleren veel gemakkelijker wordt dan wanneer een even aantal mandaten als uit- gangspunt wordt gekozen. Voorts vergemakkelijkt ook een verdeling 6-3, d.w.z. 6 mandaten voor leden van de Academie tegenover 3 man- daten voor de buitenstaanders, het rouleren. Na een gedachtenwisseling wordt dit basisprincipe met algemene instemming aanvaard. Vervolgens wordt de Vaste Secretaris verzocht enige toelichting te ge- ven bij de vraag hoe de zaak nu in de praktijk kan worden geregeld. De Vaste Secretaris brengt dan een voorstel ter tafel dat een uitvoering in drie stappen mogelijk maakt : 1. de mandaten van de thans fungerende 8 leden van de commissie, welke mandaten einde 1987 al voor een jaar werden verlengd, met ingang van 1.1.1989 opnieuw verlengen en wel voor 2 jaar. 2. per 1.1.1989 een derde mandaat voor een niet-lid van de Acade- mie creeren ; 3. op 1.1.1991 voor het eerst rouleren, met dien verstande dat de ontslagnemende leden — zoals vroeger — na drie jaar opnieuw voor een mandaat in aanmerking kunnen komen. Dit betekent ook dat de 8 leden van de huidige commissie nog tot 31 decem- ber 1990 hun functie blijven vervullen. 429 Na een korte bespreking wordt het voorstel aanvaard. Het Bestuur zal de aangenomen regeling nu verder uitwerken. LEZING „F. V. Toussaint van Boelare, een tekst en twee voetnoten", lezing door de heer LISSENS. Ter gelegenheid van deze lezing overhandigt de heer LISSENS namens Mevrouw Marcelle Toussaint, dochter van wijlen F. V. Toussaint van Boelare, aan de Voorzitter een dossier, dat deels met de hand geschre- ven, deels getypte brieven en documenten uit de nalatenschap van de schrijver bevat. De schenkster stelt als enige voorwaarde, dat het dossier niet toegankelijk wordt gesteld voor 1 mei 1998 en dat dus voor die da- tum generlei gebruik wordt gemaakt van enig document dat het bevat. De Voorzitter dankt de heer LISSENS voor zijn lezing en voor zijn be- middeling tussen Mw. Toussaint en de Academie en kondigt aan dat het dossier binnen afzienbare tijd zal worden geinventariseerd. Intussen zal de Vaste Secretaris aan Mw. Toussaint voor de schenking de dank van de Academie betuigen. GEHEIME ZITTING Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie. Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie d. d. 3 mei 1988 wordt aan de Academie voorgelegd. II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE LETTEREN Verslag door de heer DE BELSER, lid-wd. secretaris. Aanwezig : de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, WEISGERBER, COUPE, DE BELSER en VAN HERREWEGHEN, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, VANACKER, MOORS, LEYS, HOEBEKE, HADERMANN, DESCHAMPS, KEERSMAEKERS en GEERTS. Afwezig met kennisgeving : de heren LAMPO, voorzitter, JANSSENS, ondervoorzitter, en DECORTE, secretaris ; mevrouw DEPREZ en de heer VEULEMANS, leden. 430 AGENDA Literair salon : de heer VAN HERREWEGHEN leest voor uit eigen poezie in voorbereiding, getiteld , Twee patrijzen " en , Kort dag " . VASTE COMMISSIE VOOR OUDERE TAAL- EN LETTERKUNDE Verslag door de heer VANACKER, lid-secretaris. Aanwezig : de heren GEERTS, ondervoorzitter, en VANACKER, secre- taxis de heren ROELANDTS, MOORS, LEYS, HOEBEKE, HADERMANN, COU- VREUR, DESCHAMPS en KEERSMAEKERS, leden. Hospiterende leden : de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, WEISGER- BER, COUPE, DE BELSER en VAN HERREWEGHEN. Afwezig met kennirgeving: de heer WILLEMYNS, voorzitter ; de heren GYSSELING, GOOSSENS en DE PAEPE, leden. AGENDA „Genusfouten: hollanditis in Vlaanderen?" lezing door de heer GEERTS. Bespreking : Op deze belangrijke lezing volgt een uitgebreide bespre- king, waaraan de collega's LEYS, ROELANDTS, COUVREUR, MOORS en KEERSMAEKERS deelnemen. Vooral wordt hierbij gezocht naar factoren die de verglijdingen in de genera-aanduiding veroorzaken. Tenslotte beklemtoont collega KEERSMAEKERS de op het einde van de lezing beklemtoonde rol van de Academie in een to voeren taalpolitiek, wat neerkomt op het uitwerken van een samenwerking tussen de Taal- unie en onze Academie. De tekst van deze lezing is gepubliceerd in de , Verslagen en Mede- delingen " , jg. 1988, aflevering 1, blz. 68-78. Vergaderingen van 15 juni 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, en HOEBEKE, vast se- cretaris• de heren ROELANDTS, MOORS, VAN ELSLANDER, WEISGERBER, LEYS, DECORTE, COUPE, HADERMANN, COUVREUR en DESCHAMPS, leden. Afwezig met kennisgeving: de heer LAMPO, ondervoorzitter; de heren LISSENS, VANACKER, GYSSELING, GOOSSENS, DE PAEPE, WILLEMYNS, GEERTS, JANSSENS, VEULEMANS en SPILLEBEEN, leden mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering om 14 u. 15. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda wordt niet gewijzigd. NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering en van de commissieverga- deringen van 18 mei 1988 worden goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Ingekomen stuk : Brief van professor G. Verbeke, vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie betreffende de viering van het 50-jarig bestaan van de twee Vlaamse Academien to Brussel. In oktober 1988 zullen zowel de Koninklijke Academie voor Weten- schappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie als de Koninklijke 432 Academie voor Geneeskunde van Belgie de vijftigste verjaring van hun autonoom bestaan herdenken. Bij brief van 17 mei 1988 deelde de heer G. Verbeke, vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, aan het secretariaat van onze Academie een overzicht mee van de in het vooruitzicht gestelde plechtigheden en activiteiten. Op zater- dag 22 oktober om 11 u. zal in aanwezigheid van Hunne Majesteiten de Koning en de Koningin een plechtige zitting worden gehouden in het Paleis der Academien. Prof. Dausset, lid van het , Institut de France " en Nobelprijswinnaar, zal een lezing houden. Daarnaast zijn nog een reeks van andere activiteiten gepland, vooral colloquia. Tevens nodigt de heer Verbeke onze Academie uit om aan de plech- tigheden en activiteiten deel te nemen. Verdere inlichtingen zullen nog volgen. II. Vertegenwoordiging van de Academie. Op zaterdag 11 juni jl. vertegenwoordigde de heer VAN ELSLANDER de Academie op de plechtige uitreiking van de jaarlijkse prijs van de stad Gent voor een Wetenschappelijke studie over Gent — 1987 en van de jaarlijkse prijs van de stad Gent voor Nederlandse literatuur — 1987. III. Gelukwensen. Op 10 juni jl. deed het secretariaat aan Hare Majesteit de Koningin ter gelegenheid van Haar verjaardag een telegram met gelukwensen toe- komen ( 11.6.88). IV. Medewerking van de Academie aan de manifestatie , Vlaanderen leeft " gevraagd. Bij brief van 6 juni 1988 deelde de heer P. Dewael, Gemeen- schapsminister van Cultuur, de Academie mee dat in oktober 1988 te Gent de manifestatie „ Vlaanderen leeft'' plaatsvindt. Een deelaspect van deze activiteit zal bestaan in het houden van colloquia o. a. in het teken van de hedendaagse Vlaamse letterkunde. De Minister rekent in deze aangelegenheid ook op de medewerking van de Academie en ver- zocht de Vaste Secretaris op het Kabinet deze materie informeel te gaan bespreken. Aangezien de Vaste Secretaris op maandag 20 juni 1988 om 9 u. op het Kabinet opnieuw verwacht words voor een grondige bespreking van de voorbereidingen en hij bij die gelegenheid de beslissing van de Aca- 433 demie moet meedelen, vraagt hij dat de Academie zich zou uitspreken betreffende het al dan niet deelnemen van de Academie aan de be- doelde manifestatie. Na een kort overleg blijkt de Academie met het principe van de deel- neming in te stemmen. De Vaste Secretaris krijgt de opdracht te stre- ven naar een samenwerking met het Seminarie Nederlandse literatuur van de R.U.G. Hij zal op 28 juni e.k. bij de Bestuurscommissie rapport uitbrengen betreffende de stand van zaken. MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR I. Prof. Dr. Leon Elautprijs : wijziging van het reglement. Het Bestuur vestigt de aandacht van de Academie op punt III van het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 24 mei jl. Dit punt heeft betrekking op een wijziging van twee artikels van het regle- ment van de Prof. Dr. Leon Elautprijs. Naar aanleiding van de vragen die gerezen zijn i.v.m. de interpretatie van sommige artikels van het reglement van de Prof. Dr. Leon Elautprijs (vergelijk de vergadering van de Academie van 17 febrauri ji. ) en de bespreking van de kwestie op woensdag 9 maart 1988 door de beer KEERSMAEKERS, voorzitter, en mevrouw DEPREZ en de heren LISSENS en COUVREUR, leden van de jury, heeft de Vaste Secretaris op woensdag 4 mei met mej. Elaut, die optreedt namens haar moeder, mw. wed. Leon Elaut, een onderhoud gehad en de zaak besproken. Mej. Elaut is met de Vaste Secretaris tot een akkoord gekomen om de wijzigingen die in de vergadering van 17 februari jl. ter sprake zijn gebracht als volgt door te voeren : - art. 1 regel 4 : de lezing , op het gebied van de Vlaamse Cultuurge- schiedenis ' wordt vervangen door , op het gebied van de Vlaamse Cul- tuurgeschiedenis m.b.t. de Vlaamse Beweging " ; - art. 4, alinea 2 : deze alinea wordt vervangen door , Deze jury bestaa uit drie leden die door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde worden benoemd, bij voorkeur eigen leden ". De Bestuurscommissie stemde met deze wijzigingen in en verzocht de Vaste Secretaris het nodige te doen om die door de Overheid nog voor het einde van de periode 1988-1989 te laten goedkeuren. De Academie is het met de voorgestelde wijzigingen eens. 434 II. Taalunie. Werkgroep buitenlandse aardrijkskundige namen. Collega ROELANDTS heeft aanvaard zitting te nemen in de , Werk- groep buitenlandse aardrijkskundige namen " , die onlangs door de Taal- unie werd opgericht. EVENTUELE HERDENKING DUBBEL EEUWFEEST J. B. VERLOOY : PARLE- MENTAIRE VRAAG VAN DE HEER W. LUYTEN. Naar aanleiding van een mondelinge parlementaire vraag van de heer W. Luyten tot de heer P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur, en de heer G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve en Gemeen- schapsminister van Economie, over een mogelijke herdenking van het verschijnen van het manifest van J. B. Verlooy betreffende de veronacht- zaming van de Nederlandse Taal, vroeg de heer R. Eisen, adviseur-hoofd van dienst bij de Dienst Letteren en Dramatische Kunst, bij brief van 19 mei 1988 het advies van de Academie aangaande deze aangelegen- heid. Verlooys Verhandeling op d' onacht der moederlycke tael verscheen in 1788 te Maastricht. Uit de tekst van de vraag (R.v.O. art. 70 ) van de heer Luyten blijkt, dat hij alleen denkt aan een herdenking door de Vlaamse Regering en aan , het vooraanstaande medium dat de Vlaamse radio en televisie toch blijft " , die aan het verschijnen van de Verhandeling de nodige aandacht zouden dienen te geven. In haar vergadering van 24 mei jl. besliste de Bestuurscommissie de zaak vandaag aan de Academie voor te leggen en gezien de hoogdrin- gendheid een voorlopig advies te geven. De Voorzitter vraagt de aandacht van de leden voor het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 24 mei jl. , waarin de beslissing van de Bestuurscommissie is uiteengezet en dat alle leden t.g.t. hebben ontvangen en verzoekt de Vaste Secretaris de tekst van het antwoord dat hij aan de heer Elsen heeft gegeven voor te leden. Daarop leest de Vaste Secretaris de inhoud van de brief die hij op 26 mei 1988 aan de heer Elsen heeft doen toekomen voor. Deze brief luidde als volgt : Mijnheer de Adviseur-Hoofd van Dienst, De Bestuurscommissie van de Academie heeft in haar spoedverga- dering van 24 mei jl. een voorlopig advies uitgebracht betreffende de door U voorgelegde parlementaire vraag van de heer W. Luyten. De zaak zal op 15 juni e.k. aan de Academie worden voorgelegd. 435 Dat voorlopig advies luidt : , De Academie zou er zich over verheugen, indien een herdenking van Verlooy en van het verschijnen van zijn Verhandeling door de Overheid werd georganiseerd. Zelf heeft de Academie op de betekenis van de Verhandeling van Verlooy voor de Vlaamse taal- en volksbe- wustwording in het Zuiden in de 18e eeuw en op de eerste sympto- men van Vlaamse herleving in de jaren vijftig de aandacht gevestigd door een prijsantwoord van Dr. J. Smeyers te bekronen. De Acade- mie heeft dit werk in 1959 under de titel Vlaams Taal- en Volksbe- wustzijn in het Zuidnederlands Geestesleven van de 18e eeuw uitge- geven. De jongste uitgave van de Verhandeling werd trouwens bezorgd door dezelfde beer Smeyers, en wel in samenwerking met J. van den Broeck : , Jan Baptist Chrysostomus Verlooy, Verhandeling op d'On- acht der moederlyke Tael in de Nederlanden ( 1788 )". Ingeleid en toegelicht door J. Smeyers en J. van den Broeck. Den Haag ( Marti- nus Nijhoff) - Noorduijn (Tjeenk-Willink ), 1979 " . In de hoop U (voorlopig) van dienst te zijn geweest en met bijzon- dere hoogachting, get. M. HOEBEKE Vast Secretaris De aanwezige leden keuren de tekst goed en vinden het niet nodig dat er nog een aanvullend advies wordt gegeven. GEHEIME ZITTING Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie Het verslag van de vergaderingen van de Bestuurscommissie van 24 mei en 15 juni 1988 wordt aan de Academie voorgelegd. II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COMMISSIE VOOR CULTUURGESCHIEDENIS Verslag door de beer DESCHAMPS, lid-secretaris. Aanwezig : de heren VAN HERREWEGHEN, voorzitter, en DESCHAMPS, secretaris ; 436 mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, DECORTE en DE BEL- SER, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, GYSSELING, MOORS, WEISGERBER, LEYS, HOEBEKE, COUPE, HADERMANN, COUVREUR en KEERSMAEICERS. Afwezig met kennisgeving : de beer LAMPO, ondervoorzitter ; de heren LISSENS, DE PAEPE, JANSSENS, VEULEMANS en SPILLEBEEN, leden. AGENDA , Ger Schmook : een levensbericht", lezing door mevrouw DEPREZ. T.g.v. de bespreking vraagt de beer KEERSMAEKERS of het levensbe- richt van Ger Schmook, bestemd voor het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, eventueel in verkorte vorm, eveneens in de Verslagen en Mededelingen kan worden opgenomen. Mevrouw DE- PREZ verklaart dat ze in principe het daarmee eens is, mar dat vooreerst de toestemming daartoe aan de Maatschappij dient to worden gevraagd. VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE TAAL Verslag door de beer HOEBEKE, lid-secretaris. Aanwezig : de heren MOORS, wnd.-voorzitter, en HOEBEKE, secretaris ; de heren ROELANDTS, GYSSELING, WEISGERBER, LEYS, COUPE, HA- DERMANN, COUVREUR en KEERSMAEKERS, leden. Hospiterende leden : mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, DECORTE, DE BELSER, DESCHAMPS en VAN HERREWEGHEN. Afwezig met kennisgeving : de heren GEERTS, voorzitter, en WILLE- MYNS, ondervoorzitter ; de heren VANACKER en GOOSSENS, leden. AGENDA „Jan Broeckaert als lid van de Academie " , lezing door de beer KEERSMAEKERS. De tekst van deze lezing is gepubliceerd in de , Verslagen en Mede- delingen " , jg. 1988, aflevering 1, blz. 79-90, onder de titel „ Jan- Baptist Broeckaert " (Wetteren 12 februari 1837 - Dendermonde 9 fe- bruari 1911 ). 437 Aan de bespreking nemen de heer MOORS, voorzitter, en mw. DE- PREZ deel. Mevrouw DEPREZ doet opmerken dat de „Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd ' door Th. Coopman en J. Broeckaert ( zon- der registers) niet zo onbruikbaar is, maar dat registers wel zeer welkom zouden zijn. Vergadering van 13 juli 1988 PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; de heren ROELANDTS, VANACKER, VAN ELSLANDER, LEYS, DECORTE, DE BELSER, COUVREUR, DESCHAMPS, VAN HERREWEGHEN en VEULE- MANS, leden ; de beer LANGVIK-JOHANNESSEN, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving : mevrouw DEPREZ, mevrouw D'HAEN, de heren LISSENS, WEISGERBER, ROOSE, COUPE, HADERMANN, GOOSSENS, DE PAEPE, WILLEMYNS, JANSSENS en SPILLEBEEN, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering om 14.15 u. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda wordt niet gewijzigd. NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering en van de commissieverga- deringen van 15 juni 1988 worden goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS Gelukwensen. 1. Op zaterdag 9 juli jl. werd ons binnenlands erelid Gerard WALSCHAP 90 jaar. De Vaste Secretaris deed hem namens de Academie op 8 juli een telegram met felicitaties toekomen. 2. Op 28 juni jl. werd collega COUPE 70 jaar. De Vaste Secretaris hood hem bij brief van 27 juni ons aller gelukwensen aan. 439 De heer COUPE deed al op 28 juni zijn dankbetuiging op het secre- tariaat toekomen. MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR I. De deelneming van de Academie aan de manifestatie , Vlaanderen leeft ". De Voorzitter brengt de Academie ervan op de hoogte, dat de Vaste Secretaris op 5 juli jl. op het kabinet van de Gemeenschapsminister van Cultuur een tweede voorbereidende vergadering heeft bijgewoond en nu beschikt over concreter gegevens betreffende de inhoud die de project- leider aan de manifestatie wil geven en de richting die de meeste deel- nemers willen inslaan. De vergadering van 5 juli was trouwens gewijd aan de organisatie van de activiteit i.v.m. de literatuur. De Voorzitter stelt dan voor, dat de Vaste Secretaris verslag uitbrengt over deze vergadering, inz. betreffende de vraag wat van de Academie verwacht wordt. De Vaste Secretaris doer, dan mededeling van de namen van de ver- enigingen en instellingen die hun medewerking aan de manifestatie al definitief hebben toegezegd en geeft ook een overzicht van de verschil- lende voorstellen die ter tafel werden gebracht. Voorts karakteriseert hij ook de visie die de deelnemers over het algemeen op de happening heb- ben : de grote meerderheid is het er met de projectleider over eens, dat de manifestatie moet worden opgevat als „ animatie " en „ perfor- mance ". Volgens sommigen van de aanwezigen mag er geen plaats zijn op , Vlaanderen leeft ' voor academische tentoonstellingen en toespra- ken en wat voor de literatuur in aanmerking wordt genomen mag in het verleden niet vender teruggaan dan de jaren '60. De Vaste Secretaris heeft daarbij de opmerking gemaakt, dat de Academie met , animatie " en , performance " geen ervaring heeft en dat er voor wat ze wel had willen organiseren nl. een goed colloquium of een panel over het ver- talen van Vlaams literair werk naar vreemde talen, de tijd ontbreekt. Voorts heeft hij aan de projectleider ook meegedeeld, dat de Academie in haar vergadering van 13 juli 1988 een beslissing zou nemen betref- fende haar deelneming aan de manifestatie „ Vlaanderen leeft " . Na bespreking en overleg beslist de Academie van de deelneming aan de bedoelde manifestatie of to zien. De Vaste Secretaris zal de Minister van deze beslissing op de hoogte brengen. 440 II. Voorstel om de twee julivergaderingen van de Academie met een week te vervroegen. Aan het einde van de plenaire vergadering van 15 juni jl. heeft de heer LEYS het Bestuur er attent op gemaakt, dat de vergadering te Beau- voorde dit jaar wel erg laat valt en gevraagd of in de toekomst de juli- vergadering te Gent niet kan worden verschoven naar de eerste woens- dag van juli en de vergadering te Beauvoorde naar de tweede woensdag van de maand. Het Bestuur heeft toen bij monde van de Vaste Secre- taris beloofd de vraag in overweging te nemen. De Vaste Secretaris heeft er de aandacht van de andere bestuursleden op gevestigd, dat de gewenste verschuiving wel kan worden doorge- voerd, maar niet zonder enige bezwaren : de vergadering te Beauvoorde vindt sedert 1979 geregeld de derde woensdag van juli plaats, met een uitzondering in het jaar 1983 ( op 13 juli ), omdat de derde woensdag op 20 juli en te dicht bij 21 juli viel. Sinds 1984 zijn de vaste ope- ningstijden van het kasteel ( en het park ) ook meegedeeld aan het Commissariaat-generaal voor Toerisme, aan de toeristische informatie- bureaus van provincies en gemeenten en aan de redacties van reisgidsen, zelfs in het buitenland. Deze regeling is ook bij de ingang van het park sinds jaren geafficheerd. Ze werd getroffen om te vermijden, dat bezoe- kers en toeristen op de dag van de vergadering ( en op de twee vooraf- gaande dagen, die besteed worden aan de voorbereiding van de verga- dering van de Academie ), zich nutteloos bij de ingang aanmelden en onverrichter zake weg moeten gaan. N.a.v. de bespreking met en een nadere toelichting door de Vaste Se- cretaris doet het Bestuur het volgende voorstel : de huidige regeling be- houden, met dien verstande dat in de jaren waarin de derde woensdag van juli in de week van 21 juli valt, onze julivergaderingen met een week worden vervroegd. Uit de gedachtenwisseling die aan het voorstel wordt gewijd, treks de Voorzitter het besluit dat het verkieslijk is de kwestie in de vergadering van 19 oktober e.k. opnieuw ter tafel te brengen. GEHEIME ZITTING I. Toekenning van de prijzen van de Academie. Na kennisneming en bespreking van de verslagen van de jury's wor- den de volgende prijzen toegekend : 441 1. PRIJZEN VOOR TAALKUNDE : - aan de heer Victor MENNEN, Molenstraat 13, 3900 Lommel, voor zijn studie : , Toponymie van de Vrijheid Lommel " ; - aan de heer Luc DRAYE, Belsenakenstraat 32, 3020 Herent, voor zijn studie , Historisch-vergleichende Phonologie des mittelalterlichen Nie- derlandisch and Deutsch ". De som verbonden aan deze prijzen bedraagt telkens 50.000 F. 2. FONDSPRIJZEN : - August BEERNAERTPRIJS (periode 1986-1987 ), ten bedrage van 50.000 F. : aan de heer Ludo SIMONS, Clementinastraat 40, 2016 Antwerpen, voor zijn studie : „ Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. De twintigste eeuw " ; Arthur MERGHELYNCKPRIJS voor poezie (periode 1985-1987 ), ten be- drage van 20.000 F.: aan de heer Dirk DE GEEST, Poortveldenplein 17/4, 3220 Aarschot, voor zijn essay over gedichten , Onder woor- den " ; Arthur MERGHELYNCKPRIJS voor proza (periode 1985-1987), ten be- drage van 20.000 F. : aan de heer Hugo BOUSSET, Waterpoelstraat 71, 1641 Alsemberg, voor zijn essay , Grenzen verleggen. De Vlaamse prozaliteratuur 1970-1986 " ; Leonard WILLEMSPRIJS ( periode 1986-1987 ), ten bedrage van 50.000 F. : aan de heer Jozef D JANSSENS, Voskapelstraat 13, 1980 Tervuren, voor zijn gezamenlijk oeuvre op het gebied van de Middel- nederlandse literatuurstudie. De Nestor DE TIEREPRIJS (periode 1986-1987 ), de Jozef VAN GINDER- ACHTERPRIJS ( periode 1984-1987 ), de Lode BAEKELMANSPRIJS (periode 1985-1987) en de Prof. dr. Leon ELAUTPRIJS (periode 1986-1987) wer- den niet toegekend. Over het al of niet toekennen van de Joris EECKHOUTPRIJS (periode 1986-1987) werd nog geen beslissing genomen. N.a.v. de bespreking van de verslagen van de jury's doet de heer VEULEMANS opmerken, dat de jury belast met de beoordeling van de voor de Arthur Merghelynckprijs ingezonden werken problemen heeft gehad met de vraag betreffende het al dan niet verplicht inzenden van de werken. Hij vraagt dat het Bestuur daar in de nabije toekomst eens aandacht wil aan besteden. De Voorzitter antwoordt daarop dat wat de heer VEULEMANS vraagt in de eerstvolgende vergadering van het Bestuur ter tafel zal worden ge- bracht. 442 II. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie. Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 28 juni 1988 wordt aan de Academie voorgelegd. VERSLAGEN OVER BEKROONDE PRIJSANTWOORDEN HISTORISCH-VERGLEICHENDE PHONOLOGIE DES MITTELALTERLICHEN NIEDERLANDISCH UND DEUTSCH door Luc DRAYE Verslag van de heer J. GOOSSENS, eerste beoordelaar In deze studie gaat het om de vergelijkende afleiding van de fonologi- sche systemen van het Middelnederlands en het Middelhoogduits uit een gemeenschappelijke grondtaal, het Westgermaans. Het Middelneder- duits wordt buiten beschouwing gelaten, zodat de titel enigszins mislei- dend is. Het uitgangspunt is dus de fonologie van het Wg. Het gaat om een gelndividualiseerd ( segmenteel ) systeem, dat met veel geduld, grote acribie en in strenge systematisering wordt uitgebouwd. Het fungeert als referentiesysteem, niet alleen in die zin dat het middeleeuwse Nl. en Hd. door hun relatering eraan onderling kunnen worden vergeleken, maar ook in de zin van gemeenschappelijk voorstadium van die twee ta- len. Draye beschrijft de elementen van dit systeem en hun sequenties, aan de hand van deze gegevens bouwt hij dan een matrix op, hij for- muleert een aantal fonologische regels die daarop werken en bespreekt alle denkbare morfologische alternanties ( die hij , Lautverbande " noemt ); tenslotte behandelt hij uitvoerig de inperkingen van de sequen- tiestructuren der consonanten. Het theoretische kader van deze en de volgende beschrijvingen is zo weinig mogelijk met oncontroleerbare pre- supposities belast. Er wordt gebruik gemaakt van beschrijvings- en re- gelmechanismen die tot de waaier van generatieve formaliseringstech- nieken behoren, maar zij worden in principe ondogmatisch gehanteerd, wat niet wil zeggen dat het werk geen behoorlijke theoretische onder- bouw zou hebben. De gebruikte beschrijvingseenheid is de klank ( „ Laut, Lauttyp, Lautklasse " ). Deze wordt volgens de fonometrie van Zwirner als een overdraagbare en historisch verschuifbare norm gedefi- nieerd, die auditieve, fysiologische en acoustische aspecten vertoont. Draye wil niet met de , theoriebelaste ' taxonomische beschrijvingseen- heden allofoon, foneem en ook niet met het generativistische morfofo- 444 neem (segment) opereren. Ik heb met dat standpunt enige moeite, maar geef graag toe dat de auteur binnen het kader van zijn opvattingen zeer consistent werkt en erin slaagt, zeer nauwkeurige beschrijvingen van situaties en ontwikkelingen te geven. Zijn statistisch-fonetisch aandoende werkwijze krijgt een opvallende concretisering in de spelling van de Wg. klanken (vooral van de klinkers) en van hun opvolgers, die aan een re- latief verfijnd fonetisch schrift doet denken. Natuurlijk gaat het slechts om zones in b.v. vocaaldriehoeken die slechts bij de gratie van naburige zones bestaan en waarin het absolute normpunt niet is gefixeerd, maar toch verwekken zulke schrijfwijzen de indruk dat de auteur er met een registreerapparaat bij zou hebben gestaan Coen de Westgermanen hun klanken produceerden. In zijn behandeling van het Wg. getuigt de auteur van een grondige beheersing van de oudgermanistiek, hij is trefzeker, hij kan in de lite- ratuur over het onderwerp uitstekend het kaf van het koren scheiden en levers waardevolle bij dragen tot de discussie van specifieke problemen. Dat gebeurt o.a. in kritieken, b.v. op Antonsens visie op de ontwikke- ling van oerg. ei (p. 30-34 ), Fullertons behandeling van syncope- en apocopeverschijnselen in het Noord- en Wg. (p. 48-56 ), een aantal stel- lingen in verband met de Wg. consonantengeminatie (p. 57-74 ). Deze kritieken zijn scherpzinnig, zij leggen niet alleen de zwakke punten in de argumentatie van anderen bloot, maar dragen ook constructief tot de oplossing van de behandelde problemen bij. Soms krijgt men de indruk dat de exhaustieve behandeling van de genoemde aspecten der Wg. fo- nologie in zijn consequente systematisering tot overdreven gedetailleerd- heid leidt (dat is vooral bij de „ Sequenzstrukturbedingungen " het ge- val ), maar het valt niet te ontkennen dat op die manier een volkomen sluitende beschrijving tot stand komt, waaraan in geen geval fragmen- tarisme kan worden verweten. Uit dat Wg. leidt Draye dan in twee fasen en vergelijkend de mid- deleeuwse Nl. en Hd. systemen af. Die fasen zijn het Onl. resp. het Ohd. en het Mnl. resp. het Mhd. De stappen naar het Nni. en het Nhd. worden niet gezet. Zij waren ook niet onderwerp van de prijs- vraag, maar zij behoren wel tot de toekomstplannen van de auteur (p. 372 ). Bij de vier onderzochte fasen gaat het vanzelfsprekend weer om idealiseringen van systemen, waarbij het gekozen standpunt duidelijk is : de systemen van de moderne Nl. en Dt. standaardtalen moeten er direct uit kunnen worden afgeleid. De behandelingen van deze vier fa- sen hebben dezelfde opbouw als die van het Wg. , met natuurlijk tel- kens in het begin een toegevoegde paragraaf waarin de klankhistorische 445 ontwikkeling wordt beschreven die tot het ontstaan van de betreffende fase heeft geleid. Over de inhoud en de gestalte van deze afdelingen van het werk kan evenveel en hetzelfde goeds worden gezegd als over die van het Wg. deel. De diasystematische vergelijking van beide talen komt iets minder uit de verf : het afsluitend hoofdstuk, , Ergebnisse und Ausblick ", is zeer beknopt, maar het laat wel zien hoe de klankhisto- rische computer van de auteur werkt. Vanuit een gemeenschappelijke Wg. input komt hij deels via gemeenschappelijke, deels via gescheiden wegen, waarin de volgorde van de trajecten strikt bepaald is, tot de juiste dubbele output, waarbij hij niet alleen het aan germanistische taalhistorici intultief bekende feit constateert dat het Duitse consonan- tensysteem meer eigen metamorfosen heeft ondergaan dan het Neder- landse, maar ook het in hun hoofden veel minder bewuste dat het Ne- derlandse vocaalsysteem het produkt van meer eigen vernieuwingen is dan het Duitse. In een verslag van deze aard is het eigenlijk ongebruikelijk om te po- lemiseren, maar dat zal wel komen doordat inzenders van antwoorden op prijsvragen niet de behoefte voelen om met hun vermoedelijke be- oordelaars in de clinch te gaan. Dat Draye een stuk van mijn theorie over de i-umlaut in het Ni. dat ik zelf voor essentieel houd, verwerpt, vind ik sympathiek, omdat het van een lovenswaardige zelfstandigheid getuigt. Dat wil echter niet zeggen dat hij mij overtuigd zou hebben. Het gaat om mijn stelling dat de verdeling van de i-umlauten in het Nl. taalgebied, die op zichzelf niet wordt aangevochten, op een tegen- stelling tussen primaire en secundaire umlaut berust, waarbij de pri- maire in dat hele gebied gewerkt heeft en de secundaire alleen in zijn oostelijke helft is gefonemiseerd. Dat Draye deze stelling niet kan aan- vaarden (p. 174-179) hangt met twee van zijn uitgangspunten samen. Het eerste is al genoemd : hij verwerpt de synchronische begrippen al- lofoon en foneem en dus ook de diachronische allofonisering en fone- misering, die in mijn taxonomische behandeling, zoals overigens in an- dere structuralistische studies over de umlaut, een centrale rol spelen. Het tweede is de overname van het standpunt van die oudgermanisten, , die die Umlauterscheinungen in den gm. Sprachen als die Reflexe ei- nes `ganzheitlichen' Prozesses betrachten, d.h. als die Reflexe ein und desselben Lautwandels, den sie in die urgm. Periode einstufen ' (p. 22 ). Aan die twee principes kan men geloven net zoals men aan de rea- liteit van fonemen en allofonen evenals aan de spreiding in de tijd van klankhistorische processen die op elkaar gelijken kan geloven. Wie een keuze moet doen, kan zich afvragen welke uitgangspunten tot de ade- 446 quaatste beschrijving van de feiten leiden. Ik ben nog steeds van me- ning dat dit met de mijne het geval is. Immers, de geografische verde- ling van de i-umlaut in de Nl. dialecten kan met behulp van de begrip- pen primaire en secundaire umlaut en de toepassing van de begrippen allofonisering en fonemisering daarop als ordelijk beschreven en boven- dien in die zin historisch verklaard worden dat het resultaat niet toeval- lig is. In Drayes assumptie is die verdeling daarentegen willekeurig en slechts door het toeval verklaarbaar. Hij meent verder dat zijn analyse van mijn beschrijving hem tot consequenties verplicht, die hem ertoe nopen aan mijn stelling een nieuwe formulering te geven. Die analyse (p. 176-178 ) is op zichzelf juist, maar met de consequenties loopt het verkeerd : hij meent dat in mijn opvatting van het ogenblik of dat de primaire umlaut van a zich tot een secundaire van e (e) ontwikkeld heeft, , [e] als Allophon von /e/ and als Allophon von /a/ betrachtet werden (kann)" (p. 178). Dit is kennelijk onjuist : [e] is dan wel met /a/ complementair verdeeld, maar hij is er geen allofoon van, aange- zien de /e/ , die met de /a/ opponeert, ertussen zit. Er is dus geen sprake van moeilijkheden die , auf der phonemischen Ebene nicht ge- lost werden ( konnen ) " . Het feit dat [e] een intralexemische comple- mentariteit met /a/ vertoont, is evenmin een moeilijkheid. In de ver- voeging zijn er genoeg voorbeelden te vinden van zulke complementa- riteiten bij vocalen die verder uit elkaax liggen. 1k begrijp ook niet goed wat het argument van de negatieve teleologie van klanksystemen ( een tendens om niet slechter te functioneren ), waaraan overigens geen ab- solute geldigheid mag worden toegekend, hierbij komt doen. Verder is de verwijzing naar een theoretische moeilijkheid waar ik zelf op gewezen heb (noot 1 bij p. 179 ), niet ter zake. Tenslotte is niet in te zien waar- om mijn beschrijving moeilijkheden zou opleveren door een tegenstel- ling die er in het Ohd. zou bestaan tussen de niet-weergave in de spel- ling van alle secundaire umlauten die nog allofonen waren op een na en het wel weergeven van de secundaire umlaut van il door het grafeem < iu > (p. 175). Daarvoor heeft Moulton in PBB 83, 1961, 27 al een verklaring gegeven : deze secundaire umlaut is vroeger gefonemiseerd dan de andere, juist door de monoftongering van de diftong iii tot u, waarmee hij samenviel. 1k geloof met Draye en Antonsen (en anderen) ook aan de , Rechtschreibetradition ", d.w.z. aan een conservatisme in de spelling waardoor het lang zou duren (in mijn opvatting : ook na de fonemisering van umlautopposities ) eer alle umlauten ook grafisch min of meer systematisch werden weergegeven. Maar de umlauten van u en a (hier de primaire) laten zien hoe schrijvers bij fonemiseringen van um- 447 lauten tengevolge van foneemsamenval te werk gingen : in dat geval stond er vanzelf een teken ter beschikking om de umlaut weer te geven, en daar werd dan ook onmiddellijk gebruik van gemaakt. Het conser- vatisme werkt alleen bij fonemiseringen tengevolge van distributiesa- menval, d.w.z. bij een aantal secundaire umlauten. Tenslotte ga ik nog kort kritisch op twee andere punten in. In zijn bespreking van de Wg. consonantenrekking verwerpt Draye Moultons opvatting dat het Wg. na de apocope van finale onbetoonde klinkers lange finale occlusieven gehad zou hebben (p. 39-41 ). Hij doet dit of) „ fonetische " gronden : geminaten zouden per definitie over twee syl- laben verdeeld zijn. Bij apocope van auslautende klinkers zouden daar- aan voorafgaande geminaten automatisch verkort worden. Het eerste lijkt mij niet juist : het is zeer wel mogelijk op het einde van een klank- sequentie een gegemineerde occlusief te realiseren. Het tweede herin- nert mij aan een polemiek die ik vroeger in verband met een ander ge- volg van apocopes heb moeten voeren over het voorkomen van finale stemhebbende obstruenten in de voorgeschiedenis van het Nederlands, wat geloochend werd door opponenten die bij de apocope van een klin- ker een automatische verscherping van de medeklinker die daaraan was voorafgegaan, aannamen. Zedeles : Laten we niet te vlug op grond van een beperkte ervaring automatische begeleidingsverschijnselen aannemen wanneer aan het achterste eind van een taalhistorische salami schijfjes worden afgesneden. Door zijn assumptie blijft Draye met een moeilijk- heid zitten : Ohd. woorden als kropf, scaz, stoc, met een auslautende affricata of een k, die in het Wg. een auslautende (gegemineerde) con- sonant gehad moeten hebben. Hij lost die op de volgende manier op : in het paradigma zou bier telkens een auslautende korte consonant met een lange inlautende gealterneerd hebben. In de analoge nivellering van het consonantisme tussen het Wg. en het Ohd. zou dan helaas telkens die medeklinker verdwenen zijn die de stelling van de automatische fi- nale geminatenverkorting had kunnen staven ( d.w.z. de korte occlusief resp. — na de tweede klankverschuiving — fricatief die bier in zwakke positie had moeten ontstaan ). Een zekere steun krijgt die veronderstel- ling door de constatering dat bij -jan-werkwoorden in de 3e pers. ind. pres. in het Ohd. even goed een affricata of een k verschijnt als in de infinitief. Met het tweede argument om de niet geattesteerde ontwik- keling aanvaardbaar te maken heb ik meer moeite. Er bestaat een Vroegmhd. doublet stock /stock, waarin de geminatie ouder moet zijn dan het Wg. en wel zo dat het paradigma bier geen wisseling tussen lange en korte consonant kende. Dus, zegt Draye, gaat bier de verkla- 448 ring van uitsluitende rekking van de consonant bij direct contact met de rekkingsfactor en ontbreken van die rekking bij indirect contact niet op. Daartegen kan geargumenteerd worden dat het in die visie juist verwon- deren moet dat in een geval van een vroeger tot stand gekomen gemi- natie, waar dus meer tijd tot verkorting moet hebben bestaan, de twee elementen van het doublet zijn overgeleverd, terwijl dat bij jongere ge- minaties niet het geval is. Zou het niet veeleer zo zijn dat juist die lan- gere levensduur van de geminaat bier meer kans tot doubletvorming heeft geboden, b.v. — waarom niet ? — door verkorting in de auslaut ? De geminatieregel wordt op p. 57 in proza geformuleerd en ook ge- formaliseerd. In de prozaformulering ( , Im Wgm. werden Konsonanten im Inlaut des phonologischen Wortes durch pravokalische Sonoranten (j,w,r,l,m,n) gedehnt " ) is tussen durch en prilvokali sche het woord nachstehende in te voegen. De geminatiefactor staat immers steeds ach- ter de gegemineerde consonant, en wel zoals de formalisering aangeeft onmiddellijk er achter. Hij staat bovendien, zoals het citaat zegt, ( aan- vankelijk) voor een vocaal. Met dit laatste lijken mij in tegenspraak de structuren nr. 9 -VOSSV- op p. 86, nr. 17 -VSOSSV- op p. 89 en nr. 25 -VOOSSV- op p. 91 (0 = obstruent, S = sonorant ), waarbij telkens wordt aangenomen dat de (in nr. 25 de tweede) obstruent wordt gege- mineerd. De obstruent wordt bier immers telkens door twee sonoran- ten gevolgd, waarvan volgens de regel slechts de tweede als geminatie- factor kan fungeren. Het merendeel van de bier geformuleerde kritiek heeft niet het ka- rakter van voorstellen tot verbetering in een rapport, maar wel van dis- cussiebijdragen in een recensie. Dit is zo te interpreteren dat ik de in- gediende studie voor een uitgerijpt werk van zeer goede kwaliteit houd, waarmee men inderdaad in discussie kan treden. Ik kan dan ook zon- der voorbehoud voorstellen het te bekronen en aanbevelen om het uit te geven. Verslag van de beer 0. LEYS, tweede beoordelaar Dit werk biedt een beredeneerde inventaris van alle klanken en klank- verbindingen vanaf het Westgermaans tot en met het Middelnederlands en het Middelhoogduits. Wanneer de lijn eens zal zijn doorgetrokken tot aan het huidige Ndl. en Dt. — iets wat de auteur op biz. 372 laat verhopen ! — zullen we over een hoogst waardevol referentiekader be- schikken voor verdere al dan niet vergelijkende studies op het gebied 449 van de klankleer van de betrokken talen en taalperioden. Ook nu reeds zullen op grond van dit werk de bestaande handboeken over historische klankleer van het Ndl. en het Dt. op heel wat punten verbeterd of aan- gevuld kunnen worden. Dit werk is dus belangrijk. Doordat bovendien het teoretisch kader van de beschrijving sober wordt gehouden, zal het voor vakgenoten uit de meest diverse scholen en richtingen toeganke- lijk en bruikbaar zijn. Dit werk is met rigoureuze konsistentie opgebouwd. Als basis van de beschrijving neemt de auteur de klank, niet het foneem. Wie met deze aanpak akkoord kan gaan, zal m.i. verderop nog bitter weinig op dit werk aan te merken hebben. De auteur kent de vakliteratuur ; hij neemt er het relevante uit om dan telkens met grote trefzekerheid bewijsvoe- ringen voor of tegen een of andere stelling op te zetten. De resultaten van zijn besprekingen worden ook telkens weer samengevat in regel- en konstruktieschemata waarvoor diegenen die in die „ kunst " zijn inge- wijd wel niets anders dan respekt zullen kunnen opbrengen. Ik heb dus niets opgemerkt dat de voortreffelijkheid van dit werk zou kunnen aantasten. Ik kan hier dan ook slechts enkele kanttekeningen plaatsen die, zoals men zal kunnen vaststellen, niets meer behelzen dan wat voorzichtige vragen of aanbevelingen waarmee de auteur bij de uit- gave van zijn werk al dan niet rekening kan houden. * * * Wat allereerst de lay-out van het werk betreft, wil ik het volgende la- ten opmerken. Het Wgm., het Ondl. en het Mndl., het Ohd. en het Mhd. worden alle volgens hetzelfde streng symmetrische patroon behan- deld. Dat vergemakkelijkt uiteraard de vergelijkende studie, maar het dwingt de auteur anderzijds ook tot herhalingen, die by. i.v.m. de kon- sonantverbindingen zeer lang uitvallen. Het zou aanbeveling verdienen de beschrijving van deze verbindingen samen te brengen aan het eind van het werk, waarbij dan door typografische markeringen wordt aan- geduid wat typisch is voor het Ndl. of voor het Dt. Verder zouden hier en daar nog wat verduidelijkingen aangebracht moeten worden. De term fonologisch woord ( blz. 11 en elders ), die in een andere zin gebruikt wordt dan in de generatieve fonologie, zou om misverstanden te yermijden gedefinieerd moeten worden. De pijltjes die de elementen van de diftongen verbinden ( biz. 36, 191, 259, 320 en 350 }, zouden best ook de nummers dragen die de diftongen elders krij- gen toegewezen. De kommentaar op de ontwikkeling van vokalen en 450 konsonanten valt sours wat al te abstrakt uit doordat weinig of geen voorbeelden ter illustratie gegeven worden (vgl. blz. 245 ). Van sommige konsonantverbindingen in het Wgm. heet het dat ze fonetisch uitgeslo- ten zijn (by. blz. 87 ), er had, zoals bij de behandeling van het Ndl. en het Dt., toegevoegd kunnen worden waarom. Op blz. 290 zou een toe- lichting best verduidelijken hoe men de tabel moet lezen. Tenslotte heb ik een paar typ- of onoplettendheidsfouten opgemerkt die zeker hun weg niet zouden mogen maken tot in een definitieve pu- blikatie. Op blz. 117 staat onder V64 als ausgleichsvorm tioxan i.p.v. tioyan. Op biz. 251 verschijnt in de tweede tabel als verschuivingspro- dukt van t de lange affrikaat i.p.v. de korte. * ** Wat de inhoud van het werk betreft, is het natuurlijk altijd mogelijk het een of het ander te bedenken dat toegevoegd of weggelaten zou kunnen worden zonder dat daarmee echt kritiek op het werk wordt uit- geoefend. In die zin zijn ook de volgende bedenkingen te verstaan ! De term analoge umlaut, die van Antonsen wordt overgenomen (blz. 27 en elders ), verhult jammer genoeg het feeding-mechanisme dat bier aan het werk is. Daar zou mogen op gewezen worden. Door u-umlaut moet e allereerst een ongeronde velaar zijn geworden ( blz. 27 ) die vervolgens gesloten werd en tenslotte, nadat u zijn effekt verloor, tot i evolueerde ( blz. 180, 244 ). Deze gekompliceerde re- konstruktie gaat stilzwijgend uit van twee veronderstellingen die mis- schien best ergens in het werk gesignaleerd of zelfs besproken zouden worden. Ten eerste wordt het Wgm. niet alleen als een gereduceerd ter- tium comparationis gedacht, maar bovendien ook als een werkelijke taal met alle fonetisch-mogelijke ontwikkelingen vandien. Ten tweede wordt aangenomen dat de umlautsfaktor bier globaal en niet selektief via een kenmerk heeft gewerkt. Indien by. alleen maar de sluitingsgraad van u een invloed had uitgeoefend, zou e zich zonder omwegen tot i hebben kunnen ontwikkelen. Wat in de tabellen op biz. 31 en 32 een ontwikkeling zonder umlaut heet zou beter een ontwikkeling met syllabe-interne of homo-syllabische umlautung worden genoemd ; de traditionele i-, a- en u-umlaut moet dan natuurlijk als syllabe-externe of hetero-syllabische umlautung gel- den. Op blz. 59 kan akker naast aker niet alleen voor de eikel maar ook voor het bouwland gelden ( zie Schonfeld, Veldnamen blz. 15). 451 Op blz. 69 zou overwogen kunnen worden of de stemhebbende fri- katieven in geval van rekking tenminste toch niet de tendens tot okklu- sivering vertoonden. In verband met de zgn. aoristpraesentia verwerpt de auteur op blz. 107vv de tesis van Kurylowicz als zou de lange u van by. su:gan in het praet. plur. zelf ontstaan zijn en hij opteert dan meteen voor de oplos- sing van Hirt (later overgenomen door Van Coetsem en Born) dat u: in het praesens zou zijn ontstaan naar analogie van i: uit de lste klasse. Er is op zich zelf nog een andere denkpiste mogelijk, een compromisoplos- sing eigenlijk. Het praesens zou de korte u uit het praet. plur. hebben kunnen overnemen ( een beweging die in het latere verloop van de ablautreeksen geregeld voorkomt, zie H. Paul en Born) en daar zou korte u dan analogisch gerekt kunnen zijn. Overigens, de oorspronke- lijke aorist-teorie sprak van een overgeerfde lange u in het praesens. Wat dat precies betekende, zou eens moeten worden nagetrokken. De syllabegrens wordt niet opgenomen in de notatie van de konso- nantverbindingen (blz. 46 en elders ), hoewel de syllabe naast het (fo- nologische ) woord als domein van beschrijving geldt en de syllabegrens bovendien vaak onontbeerlijk is in de regelschemata. De uitspraak (op blz. 162 en 172 ) dat de sequentiele voorwaarden in de wgm. woor- dauslaut principieel dezelfde zijn als in de syllabe-auslaut zou ook beter gefundeerd geweest zijn indien de syllabegrens in de voorafgaande lijst van verbindingen was genoteerd. Overigens wordt over die auslaut niets meer in die zin gezegd bij de behandeling van het Ndl. en het Dt. en men vraagt zich af waarom niet eigenlijk. De indeling van de alternanties (op blz. 275 en elders) had allereerst kunnen gebeuren volgens alternanties die op diachrone ofwel op produktief-synchrone regels berustten. De auteur wenst lange vokalen en konsonanten niet als dubbele voor to stellen en dat is zijn goed recht. Anderzijds had deze alternatieve voorstelling wellicht af en toe bij de kommentaren betrokken kunnen worden, by. op blz. 311. Op die manier kon nl. het mechanisme ver- helderd worden dat werkzaam is bij monoftongering of diftongering. Hoewel de auteur zijn studie wil beperken tot de segmentele aspekten van de betrokken talen, had hij i.v.m. de rekking van korte vokalen in open syllabe ( blz. 311, 344 ) misschien toch kunnen wijzen op het parsing-probleem (syllabische dominantie vs morfemische ). Ter verklaring van het feit dat de gerekte gesloten vokalen niet gedif- tongeerd werden (blz. 344 ), overweegt de auteur de mogelijkheid dat die vokalen aanvankelijk met een licht kwalitatief verschil zouden heb- 452 ben bestaan naast de vanouds lange, die wel diftongeerden. Hij had er nog kunnen aan toevoegen dat die gerekte vokalen achteraf dan natuur- lijk in de plaats van de vroegere lange zijn geschoven, zodat het duide- lijk wordt dat zijn verklaring van systematisch oogpunt eigenlijk niet we- zenlijk verschilt van de verklaring die Born geeft. In beide gevallen komt het namelijk op een zgn. push-drain-mechanisme neer. Alleen wil de auteur nog een vertragingsmoment inbouwen waardoor problemen i.v.m. de chronologie van de fenomenen opgelost worden. * * * Uit wat voorafgaat moge duidelijk geworden zijn dat ik van oordeel ben dat dhr. Draye de jury een uitstekend werk heeft voorgelegd, een werk dat ik zonder enig voorbehoud bij de Academie wens aan te be- velen voor bekroning en publikatie. Verslag van de beer V. F. VANACKER, derde beoordelaar Bij de lof geformuleerd door de eerste twee beoordelaars van deze lij- vige en systematische studie sluit ik me volmondig aan. Het is een zeer degelijk werk, nauwgezet uitgewerkt, waarbij de auteur diskussie niet uit de weg gaat, maar toch erin slaagt zijn eigen opvattingen te verde- digen en in te bouwen in zijn uiteenzetting. In de eerste bladzijden situeert de auteur zijn onderzoek binnen het kader van de tegengestelde opvattingen over de verantwoording van de tweede klankverschuiving in het Rheinisch-Westmitteldeutsch. Om daarin een beslissing te kunnen nemen leek het de auteur noodzakelijk een systematisch vergelijkende fonologie van het Duits en van het Ne- derlands op te stellen. Voor beide talen behandelt hij de stadia oud- en middel- , uitgaande van het Westgermaans. zeer systematisch, met zin voor het detail, maar toch met de nodige dosis overzicht, leidt de au- teur de lezer door de moeilijke terreinen van de historische klankleer van het Duits en van het Nederlands. Als grens tussen oud- en middel- wordt 1200 genomen. Voor het Nederlands betekent dat het ontbreken van teksten die de overgang Wgerm. -Oudnl. zouden kunnen illustre- ren. De auteur is daardoor verplicht vaak met gerekonstrueerde vormen te werken. Bij de inhoud van de studie zelf, kan ik zeer weinig bemerkingen ma- ken. Meestal betreft het een randverschijnsel, wat dan ook impliceert dat 453 een dergelijk detail zeker niet de waarde van het werk van de beer Draye vermindert. Bij de verklaring van sommige vormen wordt ter illustratie ook een Nnl. woord vermeld. Daar het ABN als vertegenwoordiger van de pe- riode Nnl. wordt genomen, is het principieel niet verantwoord ook woorden uit Nederlandse dialekten op te nemen. Dat is o.m. het geval met diefte op pag. 199. Ik meen dat de auteur zijn standpunt t.o.v. het gebruik van dialektwoorden in die omstandigheden niet heeft bepaald. Het is duidelijk dat het werk van de beer Draye sommige voorstellin- gen van de feiten in de historische grammatica's zal doen wijzigen. Be- langrijk in dat verband vind ik dat de auteur een relatieve kronologie van de opgestelde regels om intern strukturele redenen mogelijk heeft gemaakt. Voor de vergelijkende studie van de evoluties in het Neder- lands en in het Duits lijkt me die relativering zeer belangrijk. Met de paginering en de nummering van de hoofdstukken heb ik moeilijkheden. In mijn eksemplaar volgt pag. 309 op pag. 243. Daar ontbreken dus de tussenliggende pagina's. 244-308. Die vindt de lezer terug na pag. 341. De hele zaak is echt verwarrend, hoewel na wat zoe- ken me duidelijk is geworden dat de auteur om een parallelle uiteen- zetting te kunnen geven de oorspronkelijke volgorde heeft gewijzigd. Nu behandelen de drie boekdelen elk een deel dat te karakteriseren is als Westgermaans, als Nederlands en als Duits. Oorspronkelijk werden voor de twee talen de periodes oud- en nieuw- beschreven. Nadien heeft de auteur een andere schikking in de uitwerking toegepast. Bij de pu- blicering van het werk zullen die verwarrende paginering en schikking weggewerkt moeten worden. Deze erudiete studie dient door onze Akademie zeker bekroond te worden. Over de vraag in welke taal die publikatie zal moeten gebeu- ren, spreek ik me voorlopig niet uit. TOPONYMIE VAN DE VRIJHEID LOMMEL door VICTOR MENNEN Verslag van de heer K. ROELANDTS, eerste beoordelaar De ingediende dissertatie is een omvangrijke monografie over de oude en moderne plaatsnamen van een uitgestrekte Kempense gemeente die o.m. in historisch en dialektgeografisch opzicht een bijzonder interes- sant grensgebied vormt. Het werk bestaat uit twee delen en een reeks van negen kaarten. Deel I bevat vooreerst een inleidende beschrijving van het verrichte onderzoek en een uitvoerige lijst van bronnen en geraadpleegde litera- tuur ( blz. I-LXXV ) ; vervolgens een veelzijdige studie van het onder- zochte gebied ( blz. 1-427 ), die grotendeels is opgesteld volgens het tra- ditionele plan, maar doorgaans breder is uitgewerkt. Voor de behande- ling van de gemeentenaam vind ik de opstelling als laatste rubriek van de , Geografische schets ' een minder gelukkige keuze. In de , Histo- rische schets " is ruim gebruik gemaakt van het persoonlijk archiefon- derzoek en bijzondere aandacht besteed aan naamkundig interessante aspekten van de sociaal-ekonomische ontwikkeling, de nederzettingsge- schiedenis en het verloop van de opeenvolgende ontginningsaktiviteiten van de middeleeuwen tot in de 20ste eeuw. Het hoofdstuk over het di- alekt van Lommel is een veelvoud van de traditionele dialektschets en is bovendien geillustreerd met een mime keuze van voorbeelden uit het namenmateriaal. Daarbij komt nog een aparte beschrijving van de in het dialekt gangbare antroponymische vormtypes en betekeniskategorieen, volgens het model dat door W. Van Langendonck is ontworpen. De laatste drie hoofdstukken ( blz. 265-427 ) handelen meer in het bijzonder over de Lommelse plaatsnamen. Hiervan is een vrij groot aantal afgeleid van persoonsnamen. In aansluiting bij J. Molemans words dit naamge- vingstype nader onderzocht naargelang van de aard en de vorm van het toponiem, de aard van de persoonsnaam enz. Het zwaartepunt van dit eerste deel ligt in Hoofdstuk VI : een syste- matisch overzicht van het toponymisch materiaal, ingedeeld in tien be- tekeniskategorieen die respektievelijk betrekking hebben op het onbe- bouwde land, de bodemgesteldheid en begroeiing, begrenzing en om- 455 heining, bouwland, hooiland, weiland, waterlopen, wegen, gebouwen, oude en jongere woonkernen. Binnen elke kategorie worden de desbe- treffende bestanddelen niet alleen met het oog op hun toepasselijke be- tekenissen onderzocht, maar bovendien met hun bepalende elementen in de voorkomende composita formeel ontleed en beschreven. Door- gaans zijn de specifieke betekenissen van elk bestanddeel overtuigend gemotiveerd, rechtstreeks steunend op excerpten met korresponderende appellatieve toepassingen, of onrechtstreeks verwijzend naar een over- eenkomstige hoedanigheid van de benoemde plaats. Soms is het moei- lijk uit te maken in hoever de betekenisontwikkeling van een bestand- deel gepreciseerd kan worden met behulp van de plaatsbeschrijvende kontekst van de ermee gevormde veldnamen. De aard of de bestem- ming van een perceel kan immers veranderen en de naam behouden blijven. Herhaaldelijk wordt dat aangetoond, maar een enkele keer Loch niet in acht genomen. Een excerpt als „ wei en bouwland, genaamd de Bogt " ( a° 1830 ) volstaat niet om aan te nemen dat het woord bocht in de toponymie — behalve , een door heggen besloten perceel, meestal bouwland ' — bier , ook gedeeltelijk grasland ' heeft betekend ( blz. 347, vgl. blz. 406 ). In zo'n geval is de kritische zin van de auteur blijk- baar verschalkt door de drang naar volledigheid. De laatste paragraaf handelt over de dia- en synkronische distributie van de lokalizerende voorzetsels bij de respektieve nederzettingsnamen. Daarop volgt ten slotte nog een hoofdstuk om duidelijk te maken in hoever de dialekt- geografisch relevante grensligging van Lommel ook in de keuze van be- paalde toponymische bestanddelen tot uiting komt. Het onderzoek is degelijk uitgevoerd en getuigt van een grondige vak- kennis. Toch zijn er een paar verbeteringen aan te brengen, vooral in technisch opzicht. De gebruikte afkortingen van de onuitgegeven bron- nen en kaarten zijn moeilijk in de bibliografie ( blz. XII e.v. ) terug te vinden, omdat ze daar niet in alfabetische volgorde zijn opgesteld. In die lijst ontbreekt V = volksmond ( de gebruikelijke afkorting die wel vooraf op blz. VIII genoemd wordt ) en bovendien lijken de daar bij de archivalia aangegeven datums niet in alle gevallen overeen te komen met die van de nadien geciteerde excerpten uit de bedoelde bronnen. Voorts kan de studie van het dialekt ( blz. 138-237) sterk ingekort worden, met een meer beperkte keuze van historisch strikt verantwoorde voorbeelden, maar natuurlijk met behoud van het relevante toponymisch materiaal. In een naamkundige dissertatie verwacht men immers geen dialektmo- nografie, die alleszins beter afzonderlijk wordt uitgewerkt. In het over- igens voortreffelijke overzicht van de nederzettingsnamen ( blz. 393 e.v. ) 456 duiden de erbijgevoegde bepalingen , primair ", , secundair ' enz. op de kronologische lagen in het ontstaan van de respektieve woonkernen. Dit is op het eerste gezicht hinderlijk en misleidend, omdat „primaire " resp. , secundaire nederzettingsnamen ' in de internationale vaklitera- tuur als geijkte termen gelden, die specifiek betrekking hebben op de naamvorming en naamgeving, o.m. in de diskussies over de stratifikatie van naamtypes, niet van nederzettingen als zodanig. Uit grammatikaal standpunt slaat een , primaire nederzettingsnaam " trouwens niet op de nederzetting, maar op de naam, i.c. een naam die gevormd is om de nederzetting direkt te benoemen. Daarentegen wijst „ secundair " in deze samenhang op een naam die in strikte zin b.v. eerst het terrein heeft aangeduid en van daar secundair op de nederzetting is toegepast. Blijkens de „Indeling van de nederzettingsnamen naar hun oorspron- kelijke betekenis " ( blz. 399-400) gaat het in Lommel haast uitsluitend om secundaire nederzettingsnamen, gebruikt voor gehuchten of woon- kernen waarvan het ontstaan in de vier bedoelde periodes rechtstreeks in verband wordt gebracht met de agrarische en recentere industriele ex- pansie. In bijlage is op de korresponderende verbreidingskaart terecht de term „ nederzettingen " gebruikt, omdat niet de namen worden be- doeld. Deel II bestaat uit een omvangrijk glossarium (1063 blz. ) waarin de oude en moderne Lommelse plaatsnamen onder 2570 lemmata zijn op- gesteld en zoveel mogelijk gelokaliseerd, topografisch gedefinieerd en taalkundig geinterpreteerd. Het is de vrucht van vele jaren volgehouden opzoekingen en onderzoek, uitgevoerd volgens de beproefde metode die traditioneel sedert Jan Lindemans in een groot aantal toponymische mo- nografieen is toegepast. De technische afwerking is uitstekend, op en- kele details na, waar het gaat om bepaalde grens- of twijfelgevallen bij de schifting van het materiaal, het al dan niet lemmatiseren, de vorm- keuze van de trefwoorden en het aanbrengen van (kruis)verwijzingen. Het aantal verwijzingen is opvallend groot, vele zijn overbodig ( bij ge- ring alfabetisch of grafisch verschil ), maar soms ontbreken er toch : vooral bij toponiemen of hoofdbestanddelen die ook in ( administra- tieve ) voorzetselbenamingen voorkomen en afzonderlijk op het voorzet- sel (Aan ..., Achter..., enz. ) gelemmatiseerd zijn. Soms is het hoofd- bestanddeel alleen onder het voorzetsel opgenomen en zelf niet op zijn alfabetische plaats in het glossarium terug te vinden. Dat gebeurt een enkele keen ook bij de antroponymische plaatsbenamingen die op de voornaam gealfabetiseerd zijn en waarnaar niet altijd op de familienaam wordt verwezen, hoewel deze in een plaatsaanduiding gemakkelijker 457 zonder voornaam een propriaal karakter kan krijgen. Buiten de ge- noemde types ontbreekt b.v. nog bij Scheldersveken een verwijzing naar Geldersveken en eventueel een trefwoord Scheldersgoed dat terloops bij nr. 2010 wordt vermeld. In al zulke gevallen is de alfabetische afstand te groot om de samenhang op te merken of het grondwoord te ontdek- ken. Wat de inhoudelijke bewerking aangaat, is het glossarium rijkelijk voorzien van topografische en lokaalhistorische gegevens, ontleend aan archivalische en uitgegeven bronnen, aangevuld met veldwerk en een grondige kennis van het bestudeerde terrein. Met de toponiemen (in de breedste zin) werden ook de relevante persoonsnamen en appellatieven in een verhelderende kontekst geexcerpeerd, om de naamverklaringen in vergelijking met de vakliteratuur zo goed mogelijk te kunnen opspo- ren en verantwoorden. Veel aandacht gaat daarbij naar de soms meer- zijdige betekenissen van de courante toponymische bestanddelen, die ook al in Deel I bestudeerd werden. De versnippering en de herhalin- gen van die interpretaties — inzake uitvang, magi, stee, euzel, dries enz., ook nit, volgens blz. 764 en 766 homoniem met net, maar tevoren ( op blz. 757 ) daarvan gescheiden — waren gemakkelijk te vermijden door elk bestanddeel op een enkele plaats kompleet te behandelen en daarnaar op de andere plaatsen (met een summiere uitleg) te verwijzen. Een soortgelijke concentratie is ook in acht te nemen bij het citeren van toponymische excerpten : zij horen alle thuis in het glossarium en zijn als zodanig niet relevant voor de overzichten in Deel I (o. a. biz. 114-133 en passim) ; daar kan men bij de plaatsnamen telkens zonder meer naar de bewijsplaatsen in het glossarium verwijzen. Op details in de interpre- tatie van bepaalde namen hoef ik hier niet verder in te gaan. In bijlage is gezorgd voor een stel grootschalige en volledige topony- mische kaarten. Op 5 bladen worden de respektieve kadastrale sekties weergegeven, aangevuld met twee afzonderlijke kaarten van de ontgin- ningsgebieden in de Lommelse Wateringen die in de 19de eeuw wer- den aangelegd. Een aparte ( al terloops vermelde ) kaart geeft een over- zicht van de evolutie der bewoning, ingedeeld in vier periodes vanaf de middeleeuwen tot na 1930. Ten slotte is het huidige stratennet eveneens afzonderlijk in kaart gebracht. De auteur heeft het terrein in alle hoeken en kanten, zowel in zijn historische ontwikkeling als in de moderne situatie, met grote vlijt en onmiskenbaar meesterschap bestudeerd. Het betreft een uitgestrekte grensgemeente, met een landschap waarin `zich eeuwenlang weinig in- grijpende wijzigingen voorgedaan hebben' ( blz. XI ). De jongere ont- 458 ginningen maken het mogelijk de evolutie van de naamgeving van nabij te volgen. Een meer specifiek kenmerk van de Lommelse toponymie ligt nog in de invloeden van de 175-jarige Nederlandse soevereiniteit (tussen 1648-1831), die hier — evenals de toponymische weerslag van het teu- tenbedrijf — duidelijk in het licht worden gesteld. De dissertatie van de heer Mennen is een verdienstelijke en interessante monografie die als antwoord op de gestelde prijsvraag ongetwijfeld voor bekroning in aan- merking komt. Voor de publikatie zou heel wat gesnoeid kunnen wor- den, zoals hierboven is aangegeven, zowel in elk deel afzonderlijk als in de koordinatie van beide delen. Verslag van de heer GYSSELING, tweede beoordelaar Dit is een enorme en tegelijk zeer degelijke toponymische monogra- fie. De weinige opmerkingen die ik heb, betreffen meestal moeilijke na- men : 30 Aard: voor de etymologie zie mijn bijdrage over de naam Oude- naarde in het Hulde-album Hoebeke. 102 Adelberg ( 1446 Aderberch): ik zie hierin niet ader met jongere betekenis `waterstraal, waterloopje', maar veeleer een oud woord dat ook in persoonsnamen voortleeft ( by. 649 Adroaldus) ; denkelijk IE. adh- waarvan een variant at- als superlatiefprefix optreedt in persoonsnamen, dus hoogstwaarschijnlijk met de betekenis `hoog' . 238 Blakke goren : niet bij Oudengels bk-/c dat immers beantwoordt aan Ni. Meek. Ik kan het oude woord blak ook moeilijk beschouwen als ontstaan uit vlak. Veeleer blak `schitterend, helder' , bij blekken, bla- ken en met nasaalinfix blank, blinken. Vergelijk het door Mennen zelf aangehaalde Blakenberg te Beigem. 256 Bocht `omheinde weide' : ik geloof niet aan etymologische sa- menhang met buigen, omdat de woorden met de betekenis `omheinen' doorgaans teruggaan op een oudere betekenis `behoeden'. Uitbreiding van IE. bhew- ' behoeden, omheinen'. 447 Duinenhoeve : de eenmaal optredende variant met ie wordt ten onrechte vergeleken met de variatie ie-uu in Duren troop . 517 Eltenbos kan wegens zijn t noch uit helde 'belling' noch uit ald `oud' ontstaan zijn. Veeleer een substraatnaam Altinon bij IE. alt `hoog' , zie mijn bijdrage over de naam Oudenaarde. 741 Hagelkrui s, doorgaans een stenen veldkruis. Ik vraag mij of of de huidige associatie met bagel niet op een volksetymologische reInterpre- 459 tatie berust en of we niet veeleer moeten uitgaan van een oudere bete- kenis van bagel `steen' ; dit woord is namelijk verwant met kei en met Grieks kachleks `steen'. 772 Haneneuzels en 914 Hinneputten : ik zie hierin veeleer haan en hen dan een persoonsnaam. Vergelijk Hanepuze in mijn Toponymisch Woordenboek. 789 Heerbaan `grote verkeersweg' : niet beer `feodale beer' (zoals in 's heren straat `openbare weg' ), maar heer 'leger, yolk'. 799 Heester: niet, in navolging van Tavernier-Vereecken, een sa- menstelling met trio 'boom', doch een afleiding met suffix -dra- . 855 de vrouwennaam Mabeli a (in mijn materiaal reeds 1130 Mabi- lia) komt van Latijn Amabili a, niet van Madelberta. 876 Hertebos : veeleer diernaam hert dan herde `kudde'. 1013 Horenloos : de gegeven uitleg hoer + `zeug' bevredigt niet, maar hoe `zonder horens' moet geinterpreteerd worden, weet ik ook niet 1033 hult is niet heul + paragogische t, maar Nl. holte . 1111 .loos is Judocus, niet Johannes. 1893 locht is m.i. een ander woord dan loch-tuun, dat blijkens Oud- engels leac-tun een moestuin is. 2255 Vaarakker (1340 Veracker) : ik geloof niet aan verband met va- ren „ rijden ", maar zie ook geen oplossing. Germaans ferh-o ' steeneik' ( zie mijn Toponymisch Woordenboek s.v. Veerle)? 2340 Vlutters (1689 Vleuters), appellatief ter aanduiding van hoog- liggende onvruchtbare akkers. Eventueel uit vluchters ? Cf. Vliegend zand. 2554 Zille 'clagwand' : niet, in navolging van Tavernier-Vereecken, bij Oudengels sulh 'yore, ploeg', Latijn sukus 'yore', wel bij Oudfrans seillon, Frans sillon 'yore', Oudfrans silier 'ploegen', uit IE sel-ej- , selj- , dus een substraatwoord. Dit werk verdient ruimschoots bekroning door de Academie. Het zou echter beter uitgegeven worden door het gemeentebestuur van Lommel. Verslag van de heer M. HOEBEKE, derde beoordelaar. Het uitvoerige verslag van de beer Roelandts over het voorgelegde werk in al zijn aspekten en de deskundige beoordeling van het glossa- rium door de beer Gysseling hebben mijn taak ten zeerste verlicht en ik kan mij aansluiten en bij de woorden van waardering en bij de kri- 460 tiek van de eerste en de tweede beoordelaar en het verder houden bij enkele persoonlijke beschouwingen en enkele kanttekeningen bij het glossarium. Met collega Roelandts ben ik van oordeel dat in het eerste deel, de Inleiding, het hoofdstuk over het Lommelse dialekt (hfst. III, blz. 138-237) sterk ingekort kan worden , met een beperkte keuze van histo- risch strikt verantwoorde voorbeelden, maar natuurlijk met behoud van het relevante toponymisch materiaal ' . Ik wil echter wat verder gaan dan collega Roelandts en stellen, dat het hoofdstuk over de , klankleer ' van het Lommels te weinig en te veel biedt. Te weinig omdat wat voor een toponymische studie nuttig kan zijn, nl. een overzicht van de klankwet- ten voor zover dat voor het Lommels dialekt nodig is, eigenlijk ont- breekt ; te veel omdat wat nu geboden wordt overbodig is, de uit- komsten van het strukturalisme negeert en niet voor een fonologie van het Lommels kan doorgaan. Het valt trouwens op, dat Mennen op zijn klankleer, niet of zelden een beroep doet om in twijfelgevallen te pro- beren via de klanken van het moderne dialekt uit te maken welke wgm. klank, inz. welke vokaal achter de grafieen schuilt. Ter illustratie ver- wijs ik naar nr. 283 Bonenven en nr. 529 Endels achter Boonen. Zijn de oude o (o)- spellingen te interpreteren als o of als 6 ( < wgm. au)? De familienaam Boone met O bestaat en wordt niet door iedereen afgeleid van de naam Bonifacius. Met de gegevens die Mennen verstrekt, kan ik ook niet uitmaken of er in het Lommels, voor n een ( groot) verschil is tussen 1(341 en 161. Een beetje meer toelichting zou niet misstaan en die zou best t.g.v. de behandeling van de lemmata en de , etymologieen " worden gegeven. Voorts vind ik ook dat de auteur wat meer aandacht had kunnen besteden aan de kronologie en de stratificatie in de betekenisontwikke- ling : er was daar immers herhaaldelijk gelegenheid toe, zoals bij de bespreking van de betekenisontwikkeling van de woorden hoeve en hof ( zie beneden bij nr. 917-952 ) duidelijk wordt gemaakt. Wat het uitvoerige en degelijke glossarium betreft, zal de auteur wel — zoals iedereen — zijn voordeel kunnen doen met de wenken en ver- nieuwende etymologische beschouwingen van collega Gysseling. Mijn rol kan beperkt blijven tot een klassieke benadering van het glossarium en beoordeling van bepaalde etymologische uitspraken. . 477 EGELSW"EG : het verband tussen een paal als grensteken en een egel of een echel is mij niet duidelijk. 543 ENNEVEN (< endenven): volgens Mennen zou in mnl. eyncle, ende ( een mogelijk my. van cent, ent, eynt, `eend') de din intervoka- 461 lische positie gestaan hebben en o.i.v. assimilatie in de volksmond ver- dwenen zijn. Bij Van Loey, Mnl. Spraakkunst II, Klankleer, 1980, blz. 112 (§ 115) waarnaar verwezen wordt, leest men echter heel wat anders. In e (e) nde (n) en var. staat de d niet intervokalisch, maar na nasale den- taal en Van Loey heeft het t.a.p. over de assimilatie van d aan n tot nn zoals in mnl. behennichede uit behendighede. En waar Mennen gevon- den heeft, dat eynde en ende het my. van eent, ent, eynt zijn, zegt hij niet, hoewel dat hier wenselijk is. 917 en 952 HOEF en HOF: de omschrijvingen van de primaire be- tekenis van hoef ( xt; vgl. nr. 1511, a° 1394 : int loect. Het is evenwel de vraag of de beteke- nis met de werkelijkheid strookt. 1930 REIKE, diminutief mnl. ree (MW, VI, 1167 ) en mnl. reye, reie (MW, VI, 1211 ) `waterloop, gracht' : Mennen zegt dat mnl. reie en va- rianten ontleend zijn aan Ofr. raie, reie, zelf uit latijn riga, afgeleid van rigare `bevloeien' en verwijst daarbij naar Schonfeld 1980 (volgens M. = Veldnamen in Nederland2), 258. Wat Mennen hier zegt is in velerlei opzicht onjuist : 1. De verwijzing naar Schonfeld 1980 is fout. Schonfeld behandelde de kwestie niet in zijn Veldnamen, maar wel in zijn Nederlandse Iraternamen (1955); 2. Schonfeld zegt daar ook niet (p. 258 ) wat Mennen hem laat zeggen; 3. Wie zegt Latijn moet ook zeggen welk Latijn hij bedoelt : klassiek La- tijn riga bestaat niet, wel Middellatijn riga `voor, lat. sulcus', dat ont- leend is aan Keltisch (Gallisch) rica, zelfde betekenis. Wel juist is dat mnl. ree, reie, reye en Westvlaams reie, ree ontleend zijn aan ofr. raie, roie, pikardisch rwe en rey (parallel met Luikerwaals roye, te Namen ruy en in Henegouwen roye, role ). Voor de etymologie van ofr. raie, reie zie W. von Wartburg, Franzosisches Etymologisches Worterbuch, X, 1962, 386-394 en de voorbeelden ; voor mlat. riga, teruggaand op Keltisch rica ' sulcus' , zie ook J. F. Niermeyer, Mediae Latinitatis Lexicon Minus, i.v. . nga. Wat (klassiek ! ) Latijn rigare `bevloeien' betreft, het is een rechtstreekse afleiding van een idg. wortel mg-, req , feucht, bewassern ; Regen" : A. Walde-J. Pokorny, Vergleichendes Worterbuch der Indo- germanischen Sprachen, Berlin-Leipzig, 1930 / 1973 , II, 365 . 2027 SCHIEVELVEN : het eerste lid wordt door de auteur verklaard uit de persoonsnaam Sceyvel (a° 1380 en later), evenwel zonder dat de fonetische samenhang van de ie van Schievel met de ei van Sceyvel wordt toegelicht. Indien in de naam Sceyvel mnl. scheef, scheyf `scheef schuilgaat, verdient de ie voor e uit wgm. ai de aandacht en een verant- woording. Hoewel er in de Academie een afspraak bestaat om bij de beoorde- ling van prijsantwoorden geen kommentaar te leveren op de taal, wil ik toch de aandacht vestigen op een paar eigenaardigheden en afwijkingen in het taalgebruik. Een formulering als , voor het lokaliseren van de to- poniemen maakten we gebruik van de volksmond" voor : steunden we ook op gegevens die we uit de volksmond optekenden, of iets dergelijks (I, X-6.1), maakt een zonderlinge indruk. De vormen personificering 464 (personifikatie), blz. 447 en personificeren , dat herhaaldelijk voorkomt voor personifieren, doen vreemd aan en vind ik niet in Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, noch in het Groot Woordenboek hedendaags Nederlands. En het meervoud driezen van dries, met s uit sx (< sk) voelt een Vlaming uit het Westen nog als een afwijking aan, maar het is mij bekend, dat het meervoud driezen in de Kempen heel gewoon is. Tot slot wil ik er nog op wijzen, dat in mijn exemplaar in het eerste deel de blz. 369 en 373 niet bedrukt zijn. De verhandeling van de heer Mennen is een verdienstelijk werk, waar- in veel tijd, veel moeite en veel arbeid is geinvesteerd, ze beantwoordt aan de gestelde prijsvraag en komt stellig voor bekroning in aanmerking, maar ze is zo lijvig (bijna niet handelbaar), dat er aan een uitgave door de Academie niet kan worden gedacht. Openbare vergadering te Beauvoorde (woensdag 20 juli 1988) Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LA1VIPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; de heren LISSENS, ROELANDTS, VANACKER, VAN ELSLANDER, LEYS, DECORTE, GOOSSENS, DESCHAMPS, DE PAEPE, VAN HERREWEGHEN, JANSSENS en VAN DE PERRE, leden ; de heren LANGVIK-JOHANNESSEN, ZAALBERG en SOTEMANN, buiten- landse ereleden. Afwezig met kennisgeving : de heren DE BELSER en SPILLEBEEN, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. In zijn openingstoespraak verwelkomde de heer KEERSMAEKERS, voor- zitter, de volgende prominenten : de heren H. Th. Schaapveld, Ambas- sadeur der Nederlanden ; A. de Schryver, Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent ; J. de Coene, Eerste Auditeur bij de Raad van State ; J. Ockers, Advokaat-generaal bij het Hof van Beroep te Gent ; E. de Ryck, Secretaris-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ; Fr. van Parys, emeritus Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent ; W. de Groote, emeritus Voorzitter van het Hof van Be- roep ; J. Mortelmans, Ere-Directeur-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ; M. Grommen, emeritus Eerste-Auditeur bij de Raad van State ; W. Juwet, Leidend Ambtenaar van de Administratie voor Kunst ; R. Elsen, wnd. Inspecteur-generaal van de Dienst Letteren ; Prof. Dr. A. Cottenie, Ere-rector van de Rijksuniversiteit Gent ; Prof. Dr. J. Maton, emeritus hoogleraar aan de R.U.G. ; Prof. Dr. R. van Caenegem ; L. Simons, Hoofdbibliothecaris UFSIA ; H. van Eecke, Staf- houder van de Nederlandse Orde van Advocaten bij de Balie te Brus- sel; Dr. P. Huys, Cultured Adviseur van de Provincie Oost-Vlaanderen ; mevrouw C. Maeyaert-Cambien, Gemeenteraadslid van de Stad Veurne, en de heren A. Dujardin, Vrederechter van Veurne-Nieuwpoort ; Dr. R. de Smedt, Departementshoofd bij de Koninklijke Bibliotheek van Bel- gie, Dr. E. Willekens, Ere-conservator van de Stedelijke bibliotheek en van het A.M.V.C. te Antwerpen. Voorts deed hij voorlezing van de lijst van de notabelen die een be- richt van verhindering hadden gestuurd. 466 Na zijn toespraak verleende de Voorzitter het woord aan de heer LAMPO die een lezing hield over : , Zin en onzin in de literatuur" . (De tekst van deze lezing is gepubliceerd in de , Verslagen en Mededelin- gen " jg. 1988, aflevering 1, blz. 109-129, onder de titel „ Zin en on- zin in het literaire leven of de kat de bel aangebonden " ). In zijn slotwoord dankte de heer KEERSMAEKERS de spreker en no- digde hij de aanwezigen uit tot het koffiepartijtje. Zoals gebruikelijk is, legde het Bestuur van de Academie bloemen neer op het graf van wijlen Jonkheer A. Merghelynck, erflater van het domein Beauvoorde. Vergaderingen van 19 oktober 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig: de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, ROELANDTS, VANACKER, MOORS, DECORTE, COUPE, DE BELSER, COUVREUR, DESCHAMPS, DE PAEPE, GEERTS, JANSSENS, SPILLEBEEN en VAN DE PERRE, leden. Afwezig met kennisgeving : de heren GYSSELING, VAN ELSLANDER, LEYS, GOOSSENS, VAN HERREWEGHEN en VEULEMANS, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering om 14.15 u. IN MEMORIAM De heer KEERSMAEKERS, voorzitter, sprak een in memoriam C. C. de Bruin uit. (voor de tekst, zie beneden) VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda wordt niet gewijzigd. NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering van 13 juli en van de open- bare vergadering op het kasteel Beauvoorde van 20 juli 1988 worden goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Overlijden. Op 9 oktober jl. overleed to Leiden de heer C. C. DE BRUIN, buiten- lands erelid van de Academie. De begrafenis had in besloten kring plaats op 13 oktober 1988. 468 De Vaste Secretaris liet aan de weduwe De Bruin het rouwbeklag van de Academie toekomen. II. Gelukwensen. 1. Op 7 september liet de Vaste Secretaris aan Zijne Majesteit Koning Boudewijn t.g.v. diens verjaardag een telegram met gelukwensen toe- komen. De Kabinetschef van de Koning dankte de Academie in naam van de Koning bij telegram van 30 september 1988. 2. Op 12 oktober jl. werd collega DEPREZ 60 jaar. De Vaste Secretaris deed haar de gelukwensen van de Academie toekomen. III. Onderscheidingen. 1. Het secretariaat van de Academie vernam uit de kranten van 16 sep- tember 1988 dat Maria ROSSEELS ten persoonlijke titel tot barones werd benoemd. De Vaste Secretaris deed bij deze gelegenheid aan mevrouw ROSSEELS de felicitaties van het Bestuur en de academieleden toekomen. Collega ROSSEELS dankt de hooggewaardeerde collega's schriftelijk voor de fijne attentie. 2. Eredoctoraat. Zopas bereikte ons het bericht dat de universiteit van Luik aan de heer Jan GOOSSENS een doctoraat honoris causa heeft toe- gekend. De Vaste Secretaris zal de heer GOOSSENS namens de Acade- mie schriftelijk feliciteren. IV. Lidmaatschap. De verkiezing van de heer Rudolf VAN DE PERRE tot gewoon lid van de Academie werd op 5 juli 1988 door de Gemeenschapsminister van Cultuur goedgekeurd. V. Dankz egging. 1. De secretaris van de Koningin dankte bij brief van 5 augustus 1988 de Academie voor de gelukwensen die de Vorstin van onze Instelling op Haar verjaardag mocht ontvangen ( 11 juni ). 2. Bij brief van 25 juli jl. dankt de heer L. Simons de Academie voor de bekroning van zijn werk met de A. Beernaertprijs (periode 1986-1987 ). 3. Bij brief van 19.10.1988 dankt collega DEPREZ de Academie voor de gelukwensen die de Vaste Secretaris haar t.g.v. haar 60e verjaardag deed toekomen en voor het ter beschikking stellen van de lokaliteiten van het 469 academiegebouw. Ze dankt ook de heer Haeck en het personeel voor de bijdrage die ze bij de receptie hebben geleverd. VI. Commissie van het Boek. In het B.S. van 10 augustus 1988 verscheen het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de benoeming van de leden van de Corn- missie van het Boek. Onze collega B. DECORTE werd in deze commis- sie als lid opgenomen. VII. Vertegenwoordiging van de Academie. 1. De beer DESCHAMPS vertegenwoordigde de Academie op het Te Deum dat op 21 juli 1988 t.g.v. het Nationale Feest in de Basiliek te Koekelberg werd gezongen. 2. Op 7 oktober 1988 vertegenwoordigde de beer MOORS onze Acade- mie op de opening van het academiejaar aan de Rijksuniversiteit te Luik 3. De Vaste Secretaris vertegenwoordigde de Academie op de volgende plechtigheden en zittingen : a. op 21 juli jl. op het Te Deum dat t.g.v. de verjaardag van de inhul- diging van Z.M. Koning Leopold I, stichter van de dynastie, in de Sint-Baafskathedraal te Gent werd gezongen en waartoe een afgevaar- digde van de Academie door de Gouverneur van Oost-Vlaanderen was uitgenodigd ; b. op 28 augustus jl. in de Aula van de Rijksuniversiteit Gent op de plechtige openingszitting van het Tiende Colloquium Neerlandicum, ingericht door het bestuur van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek ; c. op 3 oktober ji. op de plechtige openingszitting van het academie- jaar 1988-1989 aan de Rijksuniversiteit te Gent ; d. op 10 oktober jl. op de viering in de Aula van het 25-jarig bestaan van het International Training Centre for Post-Graduate Soil Scien- tists. Tijdens de zitting werd aan Z.K.H. Prins Albert het eredocto- raat van de Universiteit Gent voor Zijn betrokkenheid op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking uitgereikt. VIII. Lezing. Op 10 oktober jl. hield de beer LAMPO, ondervoorzitter, in de alge- mene vergadering van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam een lezing over het magisch realisme. 470 MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR I. Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren. Aanwij- zing van een lid van onze Academie om op 25 november e.k. voor de Conferentie een referaat te houden. Bij brief van 13 september 1988 liet de Heer Gemeenschapsminister van Cultuur aan Inspecteur-generaal Juwet, leidend ambtenaar van de Administratie Kunst, weten dat hij ingaat op een suggestie van de ge- noemde Administratie om naar de jaarlijkse Algemene Conferentie, die de Taalunie dit jaar op 25 november e.k. te Amsterdam houdt, een lid van de Koninklijke Academie voor de Nederlandse Taal- en Letterkunde als spreker of te vaardigen. De brief van de Minister werd op 26 septem- ber jl. aan de Vaste Secretaris overhandigd. De Algemene Conferentie wordt onder de titel , Mag het een ietsje meer zijn ? ' gewijd aan het buitenlandse taal- en letterenbeleid van Ne- derland en Vlaanderen. Het is de bedoeling van de Conferentie inzicht te krijgen in de manier waarop beleidsmakers, beleidsuitvoerders en par- ticulieren uit Nederland en Vlaanderen het buitenlands beleid op het gebied van de Nederlandse taal en letteren gestalte geven. In over- eenstemming met de thematiek en de aard van de Conferentie zijn een conceptlijst van de uit te nodigen personen en/of instanties en een pro- grammaoverzicht van de Conferentie bij de brief gevoegd. Het Bestuur constateert dat 25.11.1988 niet veraf is en dat bezwaarlijk kon gewacht worden tot de plenaire vergadering van 19 oktober e.k. om een afgevaardigde aan te wijzen en de naam van het door de Academie aangewezen lid aan de Minister en aan de Algemeen Secretaris van de Taalunie mee te delen. Het Bestuur is evenwel van mening dat de Aca- demie de kans die Naar hier geboden wordt om zich te manifesteren moet aangrijpen. Het is het Bestuur ook bekend dat de Minister een spoedig antwoord van de Academie verwacht. Het Bestuur onderzoekt vervolgens de doelstelling van de Conferentie en het voorgestelde programma en gaat na welke punten de spreker in het referaat zou kunnen verwerken en op welke wijze het secretariaat de nodige documentatie betreffende de internationale betrekkingen van de Academie, het Nationaal Fonds voor de Letterkunde en de ruil, te zijner beschikking kan stellen. Na bespreking heeft de Voorzitter zich bereid verklaard de taak op zich te nemen. De Vaste Secretaris heeft intussen de regeling via het hoofdbestuur aan de Minister meegedeeld. 471 II. Ingekomen stukken. 1. Brief van de Vereniging ter Bevordering van bet Vlaamse Boekwezen. Protest tegen een voorstel van Fnac. Bij brief van 22 augustus 1988 vestigt de VBVB de aandacht van de Academie op het voorstel van wettekst geformuleerd door Fnac om o.m. de B.T.W. op geluidsdragers te verlagen en als compensatie het B.T.W.-tarief voor boeken (en concert- en theatertickets enz. ) van 6 % naar 8 % op te trekken. De VBVB heeft daartegen geprotesteerd bij de Ministers van Financien, Economische Zaken en Cultuur en vraagt dat de Academie, indien ze reageert of acties overweegt, de VBVB daaro- ver inlicht. De Academie hecht haar goedkeuring aan het voorstel van het Bestuur om zich aan te sluiten bij het protest van de VBVB. Er zal wel duidelijk worden gesteld dat het protest van de Academie alleen betrek- king heeft op het verhogen van het B.T.W.-tarief op boeken. 2. Brief van de beer Leys betreffende het probleem van de omvang van de prijsantwoorden . In een brief van 21 juli jl. spreekt de beer LEYS de wens uit, dat het Bestuur het probleem van de omvang van de antwoorden op prijsvra- gen in de eerstvolgende vergadering van de Academie opnieuw aan de orde stelt. Het Bestuur is het met de beer LEYS ( en met vele andere collega's ) erover eens, dat de prijsantwoorden in de laatste tijd steeds omvangrijker worden en vaak de grenzen van een normale doctorale verhandeling overschrijden. Deze toestand heeft het het secretariaat al meer dan eens onmogelijk gemaakt belangrijke prijsantwoorden te publiceren of zelfs binnen een redelijke termijn in delen uit te geven. Het Bestuur legt de kwestie aan de vergadering voor ten einde de me- ning van de Academie te kennen. De beer ROELANDTS doet opmerken dat het moeilijk is van tevoren ( bij het uitschrijven van de prijsvraag) de omvang te beperken of een maximum aantal blz. te bepalen. Wat de mogelijkheid van uitgeven betreft, kunnen de jury's richtlijnen geven (wat ze trouwens al doen) betreffende de mogelijke schrappingen. De Academie sluit zich bij deze zienswijze aan. III. Julivergaderingen van de Academie : bepalen van een min of meer vaste datum waarop de julivergaderingen kunnen worden ge- houden. In haar vergadering van 13 juli 1988 heeft de Academie de moeilijk- heden besproken die gerezen zijn ten gevolge van de sedert 1987 van 472 kracht zijnde verplichting om in juli twee vergaderingen te houden en van het feit dat de laatste openbare vergadering te Beauvoorde voor 20 juli jl. (dus vlak voor 21 juli) werd geprogrammeerd. Het voorstel van het Bestuur om de sedert 1979 gevolgde regeling te behouden en de vergadering te Beauvoorde zoveel mogelijk op de derde woensdag van juli te laten plaatsvinden werd toen na bespreking door de aanwezige leden in beraad gehouden. Zie hiervoor en voor nadere gegevens het verslag van de plenaire vergadering van 13 juli 1988, sub. II. Onmiddellijk na deze vergadering, en wel nog op 13 juli, schreef de beer LEYS aan de Vaste Secretaris een brief, waaruit blijkt dat collega LEYS tot de bevinding was gekomen, dat zijn voorstel om de Beauvoorde-vergadering voortaan op de 2e woensdag van juli te plaatsen met zich zou meebrengen, dat deze vergadering of en toe op 11 juli valt, tenzij men er niets op tegen heeft die dag te Beauvoorde te ver- gaderen. Kort nadien heeft de beer LEYS in een telefoongesprek aan de Vaste Secretaris nog gezegd, dat het voorstel van het Bestuur nog het beste was en op 21 juli schreef de beer LEYS aan de Vaste Secretaris een brief waarin hij vroeg de datum van de vergadering te Beauvoorde op- nieuw aan de orde te stellen. De Vaste Secretaris vestigde er de aandacht van het Bestuur op, dat de moeilijkheden die sedert 1987 gerezen zijn niet alleen het gevolg zijn van de verplichting voor de Academie in juli twee vergaderingen te or- ganiseren, maar ook van het feit dat voor de Vlaamse Gemeenschap de maand juli twee feestdagen telt : 11 juli en 21 juli, en dat met een ver- schil van maar 10 dagen. Voorts is er de noodzaak om ten behoeve van het toerisme een pragmatische regeling van de openingstijden van het kasteel uit te werken, met een zo vast mogelijke week en dag voor de vergadering te Beauvoorde. Zelfs een vaste afspraak om deze vergade- ring te verschuiven naar de tweede week van juli wanneer de 3e woens- dag „ in de week van 21 juli valt'' ( zie het verslag van de vergadering van 13 juli 1988 ) is nog te ruim en zal wel meer dan eens voor moei- lijkheden zorgen, zoals al in 1989. In dat jaar valt de le woensdag van juli op 5 juli, de 2e woensdag op 12 juli ( d.i. de dag na 11 juli ! ) en de derde woensdag op 19 juli. Indien de vergadering te Beauvoorde vol- gend jaar de 2e woensdag van juli wordt gehouden, schuift de juliver- gadering te Gent naar 5 juli, wat geen bezwaar is, maar dan duiken an- dere moeilijkheden op : dan moet het onderhoudspersoneel binnen een termijn van 8 dagen, waarin een zondag en het 11 julifeest vallen on- afgebroken werken : naast het extra werk voor de voorbereiding van de vergadering gaat het gewone werk van alle dag immers door. De Vaste 473 Secretaris acht een oplossing die in de derde week van juli een beetje speelruimte laat de beste. Er zou b.v. kunnen worden afgesproken, dat de huidige regeling behouden blijft, d.w.z. dat de openbare vergade- ring te Beauvoorde zoveel mogelijk op de 3e woensdag wordt geplaatst, maar dat de woensdag van de 2e week van juli wordt gekozen, wanneer de 3e woensdag te dicht bij 21 juli valt. De julivergadering te Gent kan dan plaatsvinden op een dag in de le of 2e week van juli en zeds afhan- kelijk van de dag waarop de vergadering te Beauvoorde wordt gehou- den. De Voorzitter deelt de vergadering dan mee dat collega LEYS op 12 oktober jl. t.g.v. de huldiging van collega DEPREZ in het Academiege- bouw aan de Vaste Secretaris heeft gezegd, dat de meest pragmatische regeling, die de moeilijkheden uit de weg gaat, ook voor hem de beste is, en stelt voor het voorstel dat het Bestuur op 13.7.88 aan de Acade- mie heeft voorgelegd goed te keuren. Het voorstel wordt aanvaard. Iv. Staatsprijzen voor Letterkunde : samenstelling van de jury's. In haar vergadering van 17 februari 1988 heeft de Academie op voor- stel van de heer JANSSENS de Vaste Secretaris de opdracht gegeven aan de Gemeenschapsminister van Cultuur te vragen dat de wens van de Academie in de jury's voor de staatsprijzen vertegenwoordigd te zijn, wettelijk wordt geregeld. De Vaste Secretaris heeft die opdracht op 29 maart jl. uitgevoerd en op 1 augustus 1988 het antwoord van de Mi- nister ontvangen. De Minister heeft het advies van de Commissie van Advi es tot Bevor- dering van de Nederlandse Taal- en Letterkunde gevraagd en zich bij dat advies aangesloten. Het is in drie punten gesteld nl. : ,, a. In het verleden heeft de commissie er steeds naar gestreefd om bij de adviezen tot samenstelling van de staatsprijzen-jury's ook leden van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letter- kunde voor te stellen. b. De hierboven vermelde geplogenheid mag echter niet verworden tot een bij decreet geinstitutionaliseerde dwang, want de keuze .van de kandidaat-juryleden was steeds afhankelijk van de literaire ken- nis van de voorgestelde personen, en niet van het feit dat zij lid waren van de K.A.N.T.L. c. De commissie wijst erop dat zij op basis van wederkerigheid ook vertegenwoordiging in de jury's van de fondsprijzen van de K.A.N.T.L. zou kunnen opeisen ". 474 Na bespreking komt de Academie tot het besluit dat de Vaste Secre- taris aan de Minister een schrijven dient te richten waarin gewezen wordt op het feit dat voor de Fondsprijzen eigen reglementen van kracht zijn die steunen op KB's of Besluiten van de Vlaamse Executieve, zodat het argument van de wederkerigheid niet opgaat. V. Samenstelling van de Commissie voor Advies van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde. In aansluiting op de beslissing van de Academie de Commissie voor Advies voor de periode 1.1.1989 - 31.12.1990 met een niet-lid van de Academie uit te breiden, heeft de Vaste Secretaris bij brief van 22 juni 1988 een oproep gedaan tot de leden, met het verzoek hem namen en adressen van mogelijke kandidaten te doen toekomen ( zie het verslag van de plenaire vergadering van 18.5.88 en het verslag van de vergade- ring van 25.5.88 van de Bestuurscommissie ). Er werden in het totaal 15 kandidaten voorgedragen, wat veel is om dadelijk te stemmen. Het Bestuur stelt daarom de Academie voor een voorverkiezing te houden en in de vergadering van 16 november e.k. ( de uiterste datum ) te stemmen voor een beperkt aantal kandidaten ( 3 a 5 ). Intussen kan aan de personen van wie de kandidatuur na de voorverkiezing in aan- merking kwarn, worden gevraagd of ze bereid zijn het mandaat te aan- vaarden. Daarop brengt mw. DEPREZ een ander voorstel ter tafel. Ze vraagt of het niet mogelijk is eerst de Commissie voor Advies over de kandidaturen te laten oordelen en die te bespreken. Het voorstel wordt aanvaard en er wordt van de commissie verwacht dat ze uiteindelijk drie kandidaten voordraagt. VI. Door de Academie te voeren taalpolitiek. De Vaste Secretaris herinnert aan de vergadering van de Vaste Com- missie voor Oudere Taal- en Letterkunde van 18.5.88, waarin de heer GEERTS n.a.v. een brief van de heer Wandeler en het antwoord van de Academie over het onderwerp : , Genusfouten : hollanditis in Vlaande- ren ? " de vraag ter tafel bracht of het niet opportuur zou zijn, dat de Academie haar rol in een te voeren taalpolitiek bepaalt. Het Bestuur is van oordeel dat de kwestie best eerst in een commis- sievergadering wordt besproken en nadien aan de Academie kan wor- den voorgelegd. De heer GEERTS wordt daarbij gevraagd de bespreking in de commissievergadering te leiden. De Academie en de heer GEERTS gaan met deze oplossing akkoord. 475 VII. Werving van nieuwe leden - scheppende kunstenaars : te volgen procedure. In aansluiting op een voorstel dat hij in de plenaire vergadering van 20.04.88 m.b.t. de werving van nieuwe leden - scheppende kunstenaars heeft gedaan, heeft de heer GOOSSENS in een brief van 22 augustus jl. zijn zienswijze nader toegelicht. De heer GOOSSENS schrijft dat de , in de laatste jaren steeds sterker geprononceerde wijzigingen in de ideologische verhoudingen en in het levensbeschouwelijke klimaat in Vlaanderen tot gevolg (hebben) dat de toepassing van de procedure bij de verkiezing van nieuwe leden - schep- pende kunstenaars, bij wie in tegenstelling tot de taalkundigen en de literatuurwetenschappers een formeel selectiecriterium ontbreekt, in onze Academie niet meer bevredigend zal kunnen functioneren. Om in de toekomst bij deze verkiezingen bevredigende resultaten te kunnen waar- borgen lijkt het niet nodig de procedure als zodanig te wijzigen, wel in de toepassing ervan een grotere soepelheid aan de dag te leggen dan thans het geval is. " De heer GOOSSENS vat zijn zienswijze in de volgende punten sa- men : „ 1. De leden van de Academie zouden zich niet langer aan de onuit- gesproken restrictie dienen te onderwerpen dat de kandidaten die zij voordragen, tot dezelfde binair geinterpreteerde ideologische gezindheid behoren als het te vervangen lid ; 2. de Commissie van Voordracht zou bij de selectie eveneens niet langer rekening dienen te houden met deze restrictie ; 3. in de plenaire vergadering zou bij de verkiezing zelf de mogelijkheid moeten bestaan, voor kandidaten van verschillende gezindheid te stem- men. Dit impliceert dat het ook mogelijk moet zijn, bij de voordracht van kandidaten met gelijke gezindheid, in de vergadering waarin de ver- kiezing plaatsheeft een kandidaat van een afwijkende gezindheid aan de kandidatenlijst toe te voegen ; 4. indien de overheid het nodig acht, over het ideologisch evenwicht in de samenstelling van de Academie te waken, moet zij zelf maar na een verkiezing die dit evenwicht verstoort, maatregelen treffen om een cor- rectie tot stand te brengen. Het is niet de taak van de Academie, zich- zelf ideologisch te controleren " . Aangezien de beer GOOSSENS afwezig is, beslist de Academie de bespreking van het voorstel te verdagen. 476 LEZING „Het meervoudige ik-verhaal in de Nederlandse letterkunde" , lezing door de heer JANSSENS. De tekst van deze lezing is gepubliceerd in de , Verslagen en Mede- delingen " , jg. 1988, aflevering 2, blz. 281-291. GEHEIME ZITTING I. Toekenning van een fondsprijs. Na kennisneming en bespreking van het verslag van de jury wordt de Joris EECKHOUTPRIJS (periode 1986-1987 ), ten bedrage van 20.000 F. , toegekend aan de heer Philip VERMOORTEL, Nerviersstraat 13, 3000 Leuven, voor zijn werk , Multatuli. Ik kan met niemand mee- gaan " . II. Verslagen van de vergaderingen van de Bestuurscommissie. De verslagen van de vergaderingen van de Bestuurscommissie van 8 september en 19 oktober 1988 worden aan de Academie voorgelegd. II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COMMISSIE VOOR OUDERE TAAL- EN LETTERKUNDE Verslag door de heer VANACKER, lid-secretaris. Aanwezig : de heren GEERTS, ondervoorzitter, en VANACKER, secre- . tans de heren ROELANDTS, GYSSELING, MOORS, HOEBEKE, COUVREUR, DESCHAMPS, KEERSMAEKERS en DE PAEPE, leden. Hospiterende leden : mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, DECORTE, COUPE, LAMPO, JANSSENS, SPILLEBEEN en VAN DE PERU. Afwezig met kennisgeving : de heren LEYS en GOOSSENS, leden. AGENDA „Inleiding tot een typologie van het scheppingsverhaal in de Rijm- bijbel van J. van Maerlant", lezing door de heer DE PAEPE. Dank zij bijdragen van vooral W. Gerritsen, W. van Oostrom, e. a. heeft het oeuvre van J. van Maerlant veel meer , waarde ' gekregen 477 dan de literaire historiografie het vroeger wou toekennen. Maerlant heeft in vrijwel al zijn werken, de aristocratie van zijn tijd willen tegemoet- komen in haar zoeken naar eruditie. Detailonderzoek evenwel moet een antwoord geven op de vraag of Maerlant in zijn opzet geslaagd is. Het wil ons voorkomen dat dit niet altijd het geval is. In ieder geval is de bewerking van Comestors schep- pingsverhaal in het Diets niet een voorbeeld van een geslaagd werkstuk. Collega DESCHAMPS vraagt zich of waarom Maerlant als bron de Historia Scolastica heeft gekozen. Aanvullend hierbij wijst de spreker erop dat Maerlant teruggegrepen heeft naar geperimeerd werk. Waarom Maerlant de bijbel zelf niet heeft gebruikt, is daardoor te verklaren dat Maerlant dat als leek niet heeft gedaan. VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE LETTEREN Verslag door de heer DECORTE, lid-secretaris. Aanwezig : de heren LAMPO, voorzitter, JANSSENS, ondervoorzitter, en DECORTE, secretaris , mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, VAN ELSLANDER, COUPE, DE BELSER, SPILLEBEEN en VAN DE PERRE, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, VANACKER, GYSSELING, MOORS, HOEBEKE, COUVREUR, DESCHAMPS, KEERSMAEKERS, DE PAEPE en GEERTS. Afwezig met kennisgeving : de heren VAN HERREWEGHEN en VEULE- MANS, leden. AGENDA LITERAIR SALON : de heer SPILLEBEEN spreekt over zijn boek „De waarheid van Antonio Salgado" . De spreker verstrekte in zijn toespraak inlichtingen over het hoofd- personage en andere figuren van zijn nieuwe roman, waarvan het thema de uitmoording van de autochtone Indianen in het Braziliaanse oerwoud is. Hij gaf lezing van een fragment uit het boek, dat een waarheidsge- trouwe weergave blijkt te zijn van een op band vastgelegde biecht van een beroepsdoder. Verder becommentarieerde hij de bouw van zijn ro- man en legde hij uit welke de aanleiding is geweest tot het schrijven van, dit werk, dat evenals zijn overige geschriften in de grond een afspiege- ling is van het eigen wezen van de auteur. 478 In memoriam Prof. Dr. C. C. de Bruin door A. KEERSMAEKERS Voorzitter van de Academie Op 9 oktober laatstleden overleed Prof. Dr. Cebus Cornelis de Bruin, sedert 1976 erelid van onze Academie. We gedenken hem met een kort in-memoriam. Van in de jaren '30 werd de naam C. C. de Bruin bekend als die van de bewerker van een verwaarloosd terrein van onze letterkunde : de Ne- derlandse bijbelvertalingen. In 1934 promoveerde hij op een proefschrift over de .Middelnederlandse vertalingen van het Nieuwe Testament (Eerste deel). In 1937, toen het Brie eeuwen geleden was dat de Staten- bijbel verscheen, publiceerde De Bruin De Statenbijbel en zijn voorgan- gers en in 1940 volgde een „ Bloemlezing " Middelnederlands geeste- lijk proza, met een inleiding van Prof. De Vooys, die in 1934 zijn pro- motor was geweest. Aldus had de jonge geleerde zijn werkterrein als- maar uitgebreid : van de Middeleeuwen tot aan de Gouden Eeuw, van bijbelvertalingen tot geestelijk proza in het algemeen. Daarbij had hij echter nooit het eigenlijke vertrekpunt uit het oog verloren. Van die keuze-van-bij-den-beginne heeft De Bruin vele jaren later, in een dank- woord met de titel , Terugblik in dankbaarheid ' , getuigd dat die te- rugging op z'n familiale omgeving en op jeugdindrukken. Die keuze heeft zijn hele wetenschappelijke loopbaan bepaald en hem voortdurend geleid, tot hij in 1970 begon met de bekroning, het Corpus Sacrae Sciipturae Neerlandicae Medii Aevi - Verzameling van Middelneder- landse Bijbelteksten, een twintigdelige uitgavenreeks, die zo goed als voltooid was toen hem op 17 november 1984 de meesterschapsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden werd uitgereikt en hem het achttiende en het negentiende deel van de reeks werden aangeboden. Het advies van de jury voor de toekenning van die meesterschapsprijs begon aldus : , Het wetenschappelijk werk van De Bruin words gekenmerkt door de degelijkheid, een uitzonderlijke ho- mogeniteit, hoge kwaliteit en een grote omvang. Dit laatste treft te meer, als men bedenkt, dat de auteur meer dan vijfentwintig jaar als docent in de Nederlandse taal en letterkunde bij het toenmalige mid- delbaar en voorbereidend hoger onderwijs werkzaam is geweest. Eerst in 1956 werd hij aan de Leidse universiteit benoemd tot hoog- leraar in de Geschiedenis van het christendom en de leerstellingen van de christelijke godsdienst gedurende de Middeleeuwen. " 479 De Bruin heeft als filoloog en als historicus geschreven over de geeste- lijke evolutie in de Nederlanden vanaf de Middeleeuwen, over de Mo- derne Devotie, Erasmus, Calvijn, tot aan de pietistische sfeer van de achttiende eeuw, en dat met een niet aflatende ijver en een hoge ernst. Daarvoor vertoefde hij ook vaak in Vlaanderen, waar hij vele vrienden telde, niet alleen als man van wetenschap, maar bovendien als man van hoffelijkheid en milde vroomheid. Voor onze Academie hield Prof. De Bruin op 19 oktober 1977 — vandaag juist elf jaren geleden — een lezing over „ De Rijmbijbel van Maerlant : een der bronnen van het Luikse Diatessaron " . De toen ge- poneerde stelling dat de prozabewerker van het zogenaamde Limburgse Leven van Jezus Van Maerlants berijmd verhaal gekend en gebruikt had, die stelling vindt men ook weer in het zoeven vermelde achttiende deel van het CSSN. Op onze openbare vergaderingen hier te Gent en in Beauvoorde mochten we de vriendelijke Collega De Bruin herhaaldelijk ontmoeten, want hij kwam gaarne en voelde zich thuis in ons midden. Ook wij mochten hem leren kennen als een hoffelijke en beminnelijke geleerde, als een goede, nu betreurde Vriend. De Academie zal zijn nagedachte- nis in ere houden. Geachte Collega's, ik moge U verzoeken thans en- kele ogenblikken bij die nagedachtenis te verwijlen. Openbare vergadering van 26 oktober 1988 De jaarlijkse openbare vergadering werd gehouden in het Academie- gebouw te Gent op woensdag 26 oktober 1988. ilanwezig: de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, ROELANDTS, VANACKER, VAN ELSLANDER, LEYS, DECORTE, COUPE, DE BELSER, COUVREUR, DES- CHAMPS, DE PAEPE, VAN HERREWEGHEN, JANSSENS, SPILLEBEEN en VAN DE PERRE, leden. Afwezig met kennisgeving : de heren MOORS, GOOSSENS en VEULE- MANS, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. Om 14 u. 15 werden de eregenodigden door het bestuur en de leden in de salon van de Academie begroet. Onder hen bevonden zich : de heren Fr. VAN PARYS, emeritus Eerste Voorzitter van het Hof van Be- roep te Gent ; A. DE SCHRYVER, Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent ; J. DE COENE, Eerste Auditeur bij de Raad van State ; E. BONTE, emeritus Eerste Advokaat-generaal bij het Hof van Beroep te Gent ; J. ocKERs, Advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Gent ; E. DE RYCK, Secretaris-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Ge- meenschap ; M. DENEVE, Ere-Luitenant-generaal en Oud-Algemeen Commandant van de Rijkswacht ; J. FLEERACKERS, Voorzitter van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht ; W. JuwEr, wnd. Directeur-generaal van de Administratie voor Kunst ; R. ELSEN, wnd. Inspecteur-generaal bij de Administratie voor Kunst ; Prof. Dr. P. W. KLEIN, vertegenwoor- digt de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam ; Prof. Dr. J. MATON van de Rijksuniversiteit Gent ; W. J. WITKAM, Ambassaderaad voor Pers en Culturele Zaken bij de Neder- landse Ambassade te Brussel ; G. BRACKE, Schepen van Cultuur en Mid- denstand van de Stad Gent ; J. DECAVELE, Directeur voor Culturele Za- ken van de Stad Gent en G. STALMANS, Ere-Luitenant-Kolonel van de Rijkswacht . Het secretariaat ontving een bericht van verhindering van de heren W. MARTENS, Eerste Minister ; P. DEWAEL, Gemeenschapsminister van 48 Cultuur ; G. VERHEGGE, Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent ; R. DILLEMANS, Rector van de Katholieke Universiteit Leuven ; R. DE GEEST, Krijgsauditeur voor Oost- en West-Vlaanderen ; C. Goos- SENS, Administrateur-generaal van de B.R.T. ; van de Vaste Secretarissen van de „ Academie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux Arts de Belgique'' , van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Lette- ren en Schone Kunsten van Belgie en van de , Academie Royale de Lan- gue et de Litterature Francaises " en van de heren Prof. Dr. A. COTTE- NIE, Ere-rector van de Rijksuniversiteit-Gent en Ir. J. P. KORBEE, Consul der Nederlanden te Gent. De beer KEERSMAEKERS, voorzitter, opende de vergadering om 15 u. 10 en verwelkomde de prominenten, de laureaten en de belangstellenden. Na zijn toespraak verleende hij het woord aan de beer BUIJNSTERS die handelde over „Beeld en zelfverbeelding van Justus van Effen" . Na deze lezing begroette de beer JANSSENS collega SPILLEBEEN en bracht deze laatste hulde aan zijn voorganger bij de Academie de beer DEMEDTS, binnenlands erelid. ( voor de teksten, zie beneden). Daarna werden de prijzen voor 1988 uitgereikt : I. Pnjzen voor Taalkunde : - aan de beer Luc DRAYE voor zijn studie : , Historisch-vergleichende Phonologic des mittelalterlichen Niederlandisch and Deutsch " . - aan de beer Victor MENNEN voor zijn studie : , Toponymie van de Vrijheid Lommel " ; II. Fondspnjzen : - August Beernaertprijs (periode 1986-1987 ): aan de beer Ludo SIMONS voor zijn studie : , Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. De twintigste eeuw " ; - Leonard Willemspnis (periode 1986-1987 ) : aan de beer Jozef D. JANSSENS voor zijn gezamenlijk oeuvre op het gebied van de Middel- nederlandse literatuurstudie ; - Joris Eeckhoutpnis (periode 1986-1987 ) : aan de beer Philip VER- MOORTEL voor zijn essay „ Multatuli. Ik kan met niemand meegaan " ; - Arthur Merghelynckprift voor poezie (periode 1985-1987 ) : aan de beer Dirk DE GEEST voor zijn essay over gedichten „ Onder woorden " ; - Arthur Merghelynckprift voor proza (periode 1985-1987 ): aan de beer Hugo BOUSSET, voor zijn essay , Grenzen verleggen. De Vlaamse pro- zaliteratuur 1970-1986 ''. Na afloop van de vergadering werd in de salon van de Academie een staande receptie gehouden. BEELD EN ZELFVERBEELDING VAN JUSTUS VAN EFFEN door P. J. BUIJNSTERS Justus van Effen — roept die naam nog iets anders op dan de ge- dachte aan brave verstandelijkheid ? In een lang als slaperig voorgestelde achttiende eeuw scheen deze Utrechtenaar zonder twijfel de meest on- problematische figuur. Het weinige dat van zijn leven bekend was bood werkelijk niets spectaculairs : een bestaan in de luwte als gouverneur bij enkele vooraanstaande families. In het kielzog van zulke adellijke meesters mocht Van Effen mee op reis naar Engeland en Zweden. Zij bezorgden hem nadien een lucratief ambt als commies bij 's Lands Ma- gazijnen van Oorlog te 's-Hertogenbosch, zodat de gewezen huisleraar tenslotte het gewenste huwelijk kon sluiten en in alle rust zijn weekblad De Hollandsche Spectator schrijven. Daar kon hij met zijn wijze lessen nu het hele Nederlandse yolk bereiken. Jammer misschien dat het bij dit ene werk in de moedertaal gebleven is, want de spectator overleed al in 1735 op een-en-vijftigjarige leeftijd. Dit is in enkele trekken het beeld dat Van Effen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis heeft achtergelaten. Zijn reputatie kende geen grote schommelingen. Toen reeds halverwege de vorige eeuw de waar- dering voor de decadente < pruikentijd > tot een dieptepunt daalde, gold Van Effen als een gunstige uitzondering. Anderzijds profiteerde hij ook nauwelijks van de sinds 1960 gestegen belangstelling voor de Ne- derlandse Verlichting. Het onderzoek naar zijn leven en werk staat in eigen land al decennia lang op een spaarbrander. Om daar verandering in te brengen is het zaak eerst na te gaan welke resultaten tot dusver be- reikt werden en waarom die niet tot vender onderzoek hebben uitge- daagd. Nu is de moeilijkheid al meteen dat er om zo te zeggen twee Van Ef- fens bestaan : enerzijds de Frans schrijvende journalist van Le Misantrope (1711-1712 ), La Bagatelle ( 1718-1719 ) en Le Nouveau Spectateur Fran- fOiS ( 1725-1726 ) ; anderzijds een Nederlandse auteur met slechts een en- kel werk — De Hollandsche Spectator (1731-1735 ) — op zijn conto. Het gevolg is geweest dat Van Effen's oeuvre letterlijk verkaveld is in twee ongelijke, geheel op zichzelf staande delen. Het grotere Fransta- lige stuk viel van de aanvang of onder het verdict van een internationaal (3) 483 forum dat nauwelijks weet had van Van Effen's werkzaamheid voor ei- gen land en yolk. De neerlandistiek van haar kant rekende die Franse tijdschriften en vertalingen buiten haar competentie, lees : belangstel- ling. Ze worden hooguit in het voorbijgaan aangestipt, maar hun relatie met het latere werk komt nergens aan de orde. Het zal echter duidelijk zijn dat een literatuurwetenschap die die naam verdient het totale oeuvre van deze Europese schrijver in ogenschouw zou moeten nemen. Een tweede negatieve factor voor de reputatie van Van Effen vormt de anonimiteit waarachter hij zich als auteur en vertaler verborg. Geen enkel werk verscheen onder zijn eigen naam (i). Deze anonimiteit was een natuurlijke voorwaarde voor de zelfgekozen spectatorrol, maar heeft Van Effen's persoonlijke profilering als auteur lelijk in de weg gestaan. Dat zijn geschriften niettemin gedurende de achttiende eeuw in heel Europa gelezen werden, mag des te opmerkelijker heten. Een eerste de- sideratum zou daarom moeten zijn : een volledige Van Effen- bibliografie, inclusief de vertalingen. Verschillende publicaties zijn alleen van titel bekend ; van sommige bestaat nog slechts een enkel exemplaar. Bovendien weten we dikwijls niet wat Van Effen's aandeel was aan de met anderen geschreven boeken of periodieken, terwijl handschriften ge- heel schijnen te ontbreken. Men begrijpt dat zo ook het oordeel over Van Effen altijd slechts op een zeer partiele kennis van zijn geschriften gebaseerd is geweest. Maar hoe staat het dan met het biografisch onderzoek naar onze au- teur ? Als het goed is vormen immers bio- en bibliografie een comple- mentair geheel dat een feitelijke grondslag moet leveren voor het ei- genlijke tekstonderzoek. In het geval-Van Effen echter blijken alle tot dusver gepresenteerde interpretaties op een uiterst smalle basis ge- grondvest. Feitelijk is iedere belangstellende voor biografische informa- tie na 250 jaar nog steeds aangewezen op dezelfde twee documenten : de anonieme Hoge historique, in 1737 — twee jaar na Van Effen's dood — verschenen in de Bibliotheque Franfoise (2), en „ Het Le- (1) Aileen zijn toneelstukje Les Petits Maitres, Comedie. En cinq actes, La Haye 1719, draagt op het titelblad de aanduiding „Par Mr. I.V.E. ". (2) [anoniem], „Eloge historique de Mr. Juste van Effen", in : Bibliotheque Francoise, T. XXV, le partie, article viii (1737), p. 138-154 ; herdrukt voorin: Oeuvres diverses de Juste van Effen, dl. 1, Amsterdam 1742, en daar gevolgd door een „Lettre de Mr. P [otin] a l'auteur de L'Eloge de Mr. van Effen" met enkele belangrijke aanvullingen en correcties. 484 (4) yen van Mr. Justus van Effen " door Pieter Adriaensz. Verwer uit 1756 (3). Van die twee bronnen staat de Eloge historique het dichtst bij Van Effen. De Franse schrijver heeft hem persoonlijk gekend en beschikt over inside-informatie. Bij alle waardering voor Van Effen weer hij Loch vol- doende kritische distantie in acht to nemen. Verwer's biografie is veel uitvoeriger dan de Eloge historique, maar minder geprononceerd. Hij trof het dan ook slecht : zijn eerst aangewe- zen informanten gingen net dood, wisten weinig, of weigerden botweg hun medewerking. Bovendien bleken er bij de familie geen brieven of andere persoonlijke aantekeningen voorhanden waar Verwer zijn voor- deel mee had kunnen doen. Zijn levensverhaal vertoont daarom onver- mijdelijk vele hiaten, die soms gissenderwijs werden opgevuld. Toch ver- dient Verwer om zijn serieuze aanpak krediet bij latere biografen. Het zou echter lang duren voordat zich zo iemand aandiende. Voorlopig moest het publiek zich tevreden stellen met enkele bloem- lezingen uit De Hollandsche Spectator, die onbedoeld de indruk ver- sterkten dat Justus van Effen de auteur van maar een boek zou zijn. Pas in 1859 verscheen de monografie die tot op heden gezag zou hou- den : dr. W. Bisschop's prijsverhandeling Justus van Effen geschetst in zijn leven en werken (4). In bio- en bibliografisch opzicht is het werk inderdaad niet meer dan een vlakke schets, een portret achter matglas, grotendeels gemodelleerd naar de Eloge historique en naar Verwer. Ook heeft Bisschop diverse geschriften van Van Effen niet in handen kunnen krijgen. Betrekkelijk uitvoerig gaat hij in op de Haagse cercle rond Le Journal litteraire, waarbij hij als eerste gebruik heeft gemaakt van het rijke maar toen nog slecht geinventariseerde fonds-Marchand, dat sinds 1756 in de Leidse universiteitsbibliotheek berust. Dat hij ruim 100 van de 284 tekstpagina's besteedde aan een bespreking van De Hollandsche Spectator mag niemand hem kwalijk nemen. Zijn manco was echter het gemis aan diepgang en affiniteit, gemis ook aan internationaal perspec- tief, nog verergerd door een hinderlijk moralisme (5). Onder Bisschop's (3) P. A. Verwer, „Het Leven van Mr. Justus van Effen ", voorin : De Holland- sche Spectator. Tweede druk, dl. I. Amsterdam 1756, p. i-clx. (4) W. Bisschop, Justus van Effen geschetst in zijn leven en werken, Utrecht 1859 ; met goud bekroonde prijsverhandeling van het Provinciaal Utrechtsch Ge- nootschap. (5) Zo nam hij het Effen bepaald kwalijk, dat deze door het vertalen van Swift's A Tale of a Tub zou hebben meegewerkt aan de verspreiding van ongods- dienstige denkbeelden (Bisschop, p. 77-78 )! (5) 485 pen werd Van Effen de brave Hollandse schoolmeester die ons sindsdien is blijven vervelen. Puur biografisch gezien heeft het Van Effen-onderzoek na Bisschop geen enkele voortgang meer gemaakt. Belangstelling bleef er wel voor de auteur van De Hollandsche Spectator, maar die aandacht hield lang een diffuus karakter. De periode 1860-1920 staat bekend als een tijd van po- sitivistisch onderzoek. Men had dus mogen verwachten dat nu de Van Effen-studie vaste grond onder de voeten zou krijgen door systematische verkenning van de archiefbronnen. Het tegendeel bleek het geval. In 1922 promoveerde Willem Zuydam op een dissertatie getiteld :Justus van Ef- fen. Een bijdrage tot de kennis van zijn karakter en zijn denkbeelden (6). Het accent is hier geheel verlegd van feitelijke gegevens naar psychische achtergronden. Steunend op de thans vergeten karaktertypologie van Hey- mans probeert Zuydam met alle geweld Van Effen in diens temperamen- tenkubus onder te brengen. Zonder een spoor van twijfel meende hij al- dus niet alleen de „ ware acrd "van Justus van Effen maar ook de precieze dosering van kwaliteiten en gebreken in diens karakter te kunnen aange- ven. Daarbij werden door hem teksten kritiekloos als biografische bron ge- hanteerd, terwiji het eigenlijke biografische onderzoek geheel achterwege bleef. Aanzienlijk beter dan Zuydam's karikatuurbeeld is het proefschrift uit 1929 van de Zuidafrikaander W. J. B. Pienaar : English Influences in Dutch Literature and Justus Ilan Effen as Intermediary (7). Zoals de titel al aangeeft, fungeert Van Effen hier hoofdzakelijk als — belangrijke — schakel in de transmissie van cuituren. Omdat Pienaar's boek in het Engels geschreven was, kreeg het wijdere bekendheid dan de studies van Bisschop en Zuydam. Het vormde met zijn waarderende benadering van de auteur Van Effen tevens een heilzaam tegenwicht tegen het dedain waarmee van Franse zijde (8) vaak over hem gesproken werd. (6) W .Zuydam,Justus van Effen. Een bijdrage tot de kennis van zijn karakter en zijn denkbeelden, Gouda 1922 ( dissertatie R.U. Utrecht ). Kritiek op Zuydam's schoolse systeemdwang vindt men reeds in een recensie door.J. P[ersijn] in Tijdschnft voor Taal en Letteren XII ( 1924 ), p. 141. (7) W. J. B. Pienaar, English Influences in Dutch Literature and Justus van Effen as Intermediary, Cambridge 1929. (8) Cf. bijv. Pierre-Andre Sayous, Histoire de la littirature franfai se a l' &ranger depth le commencement du XVIII siecle , T. II : , Le dix-huitieme siecle " , Parijs 1861 ( Slatkine Reprints, Geneve 1971) ; en Virgile Rossel, Histoire de la littirature franfai se hors de France, Paris 1895 ; een gunstige uitzondering is het positieve oor- deel van de Nederlandse romanist Piet Valkhoff, , Justus van Effen en de Franse let- terkunde ' ' , in : De Gids, jrg. 1917, dl. IV, pp. 323-352 ; herdrukt in zijn Ontmoe- tingen tussen Nederland en Frankrij k ,' s-Gravenhage 1943, pp. 71-99. 486 (6) Toen in de jaren zestig de achttiende-eeuwse Verlichting plotseling sterk in de belangstelling kwam te staan, leek ook het moment aange- broken voor een revisie van het traditionele Van Effen-beeld. Er versche- nen nieuwe studies over figuren uit zijn omgeving, zoals Prosper Mar- chand (9) en Themiseul de Saint-Hyacinthe (10), terwijl met name het 18e-eeuwse tijdschriftenwezen en de daarin opererende journalisten aan- dacht trokken (11). Maar er gebeurde opnieuw niets in de neerlan- distiek. Alleen de Amerikaan James Lewis Schorr was intussen in 1978 aan de University of Texas te Austin gepromoveerd op een dissertatie over Justus van Effen and the Enlightenment (12). Sindsdien is Schorr zich blijven manifesteren als Justus' ijverigste pleitbezorger extra mu- ros (13). Nu bezit het proefschrift van Schorr stellig meer verdiensten dan de negatieve bespreking van neerlandistische zijde sugge- reerde (14). Maar die verdiensten schuilen juist niet in de zakelijke in- houd. Hoewel de auteur , an accurate biography ' van zijn held be- loofde te geven (15), is hij daar toch in de verste verse niet in geslaagd en ken hij ook niet slagen, omdat hij geen bronnenonderzoek heeft ge- daan. Wel heeft Schorr de Nederlandse journalist en vertaler Van Effen opnieuw in de internationale contekst van de Verlichting geplaatst, (9) Christiane Berkvens-Stevelinck, Prosper Marchand et l'histoire du livre, Brugge 1978 ( dissertatie Universiteit van Amsterdam); idem, Prosper Marchand. La vie et Pceuvre (1678-1756), Leiden enz. 1987. (10) Elisabeth Carayol, Themiseul de Saint-Hyacinthe 1684-1746, Oxford 1984 ( Studies on Voltaire and the eighteenth century, vol. 221). (11) Ik denk hier aan de onder leiding van Jean Sgard voorbereide Dictionnaire des journalistes (1600-1789), Grenoble 1976 + 4 supplementen, 1980-1985 ; met de daarmee corresponderende Dictionnaire des journaux ( nog te verschijnen); ver- der aan de reeks monografieen over diverse geleerdentijdschriften, die vanwege het Instituut voor Intellectuele Betrekkingen te Nijmegen onder leiding van Hans Bots sedert 1974 zijn gepubliceerd. /12 k ) James Lewis Schorr, Justus van Effen and the Enlightenment, dissertatie University of Texas at Austin, 1978 ; gepubliceerd : Ann Arbor 1981 (University Microfilms International). (13) Zo publiceerde Schorr in 1982 een populaire versie van zijn proefschrift on- der de wat weidse titel The Life and Works of Justus van Effen (University of Wy- oming), terwijl in 1986 nog een tekstuitgave volgde van Van Effen's Le Misanth- rope [!] ( Studies on Voltaire and the eighteenth century, vol. 248). (14) Door K. G. Lenstra in Documentatieblad W/erkgroep 18e Eeuw, nr. 46 (juni 1980), p. 33-37. (15) Schorr 1981, p. 5. (7) 487 waarbij hij hem zelfs als een belangrijk initiator en voorloper van de la- tere , philosophes ' presenteert. Al met al moeten we dus tot de slotsom komen, dat een reconstructie van Van Effen's leven nog helemaal in de beginfase is blijven ste- ken (16). We weten vrijwel niets over zijn afkomst, opleiding, beroeps- bezigheden, maatschappelijke positie, buitenlandse verblijven en lite- raire kontakten. Waarom schreef hij bijvoorbeeld een goed deel van zijn leven uitsluitend in het Frans om vervolgens schijnbaar ineens over te schakelen op het Nederlands ? Hoe beschouwde hij zichzelf en hoe za- gen anderen hem ? Welke plaats neemt Van Effen in op het brede spec- trum van de Verlichting — nationaal en internationaal ? Vragen bij de vleet ! Wat voor mogelijkheden liggen er nu om op al deze cruciale punten nieuw licht te brengen ? De belangrijkste, doch nimmer benutte bronnen werden al even aan- geduid : dat zijn de verschillende soorten archieven. Men hoeft de ge- wone wegen maar of te gaan om dingen te vinden die noch Verwer, noch Bisschop, noch Zuydam geweten hebben en die toch. het klassieke Van Effen-beeld ingrijpend wijzigen. Van eminente betekenis zijn vender de nog onvolledig geexploreerde handschriftenverzamelingen in allerlei Europese bibliotheken, zoals het door Christiane Berckvens-Stevelinck pas geinventariseerde fonds- Marchand in de U.B. Leiden (17) en het fonds-Des Maizeaux in de Bri- tish Library (18). Tenslotte levert ook het werk van Van Effen zelf — in combinatie dan met de uit archiefbronnen verkregen kennis — een onverwachte bijdrage tot herinterpretatie van zijn literaire persoonlijkheid. Onverwacht, omdat deze schrijver naar eigen zeggen de stelregel huldigde van het , Eviter de parley de soi-meme en Bien et en mal " (19). Hij heeft dan ook (16) Schrijver dezes werkt thans aan een nieuwe Van Effen-biografie. (17) Catalogue de la collection Prosper Marchand, par Christiane Berkvens- Stevelinck, avec la collaboration de Adele Nieuweboer, Leiden 1988. (18) The British Library, London, Additional Manuscripts 4281-4289 ; cf. J. H. Broome, An Agent in Anglo-French relationships: Pierre des Maizeaux, 1673-1745 , dactylographic thesis University of London 1949 ; Joseph Almagor, , Pierre des Mai- zeaux (1673-1745): the english correspondent of the Journal Litiraire between 1713 and 1723 ? ", in Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw, jrg. XVII, nr. 2 (1986), p. 165-193. (19) Le Misantrope, nr. 32 (28 dec. 1711), hier en elders geciteerd naar de editie-Schorr, p. 133. 488 (8) bijna systematisch alle sporen opgeruimd die ons naar zijn persoonlijke achtergrond zouden kunnen voeren. Toch is er een auto-biografisch ge- schrift van Van Effen waarin hij als handelend persoon optreedt, name- lijk het interessante, maar desondanks nooit onderzochte verslag van zijn Zweedse reis uit 1719 (20). Daar ligt echter de voile nadruk op wat de versiaggever ziet en meemaakt. Zijn reflecties betreffen niet hemzelf, maar de politieke en morele toestand in Zweden. Slechts eenmaal lijkt hij, zeer verhuld, ons een blik te gunnen in de binnenkamer van zijn ziel. Ik doel bier op de fameuze „ Lettre d'un homme d'age", waar de meeste Van Effen-onderzoekers met een wijde boog omheen zijn gelopen, maar die ik als een ware sleuteltekst in zijn oeuvre zou willen karakteriseren. Graag zal ik daarom de rest van de mij toegemeten tijd gebruiken voor een nadere beschouwing van de proble- matiek rond deze Brief. De „Lettre d'un homme d' age " verscheen voor het eerst in Van Ef- fen's Nouveau Spectateur Francois van 1725 (21) en werd nog in de achttiende eeuw zelf tot tweemaal toe in het Nederlands vertaald (22). Het is dan ook naar algemene opvatting een heel bijzonder document, deze terugblik van een bejaard man op zijn mislukt leven. De grond- toon is die van uiterste melancholie. De vraag is echter : in hoeverre heb- ben we bier met een min of meer versluierde autobiografie van Justus van Effen te maken ? Daarover lopen de meningen sterk uiteen. Bis- schop dacht van niet (23) en Zuydam besteedde zelfs een flink deel van (20) Relation d'un voyage de Hollande en Suede, voor het eerst gepubliceerd in de 2e druk van Le Misantrope, dl. II, La Haye 1726 (niet opgenomen in de editie- Schorr ! ). (21) Le Nouveau Spectateur Francois, La Haye 1725-1726, 2 dln. ; herdrukt in auvres diverses, dl. 5 (Amsterdam 1742 ), p. 344-406 ; de „Lettre d'un homme d'age" beslaat de laatste vier nummers. (22) Door Pieter Le Clercq als „Brief van een' bejaarden Man" in dl. 2 van De Misantrope (Amsterdam 1743 ), p. 461-533, waarnaar alle citaten ; en door een on- bekende als „Brief aan den Franschen Spectator behelzende de Historie van een bedaagd Heer " in De Algemeene Spectator IV (Amsterdam 1743 ), nr. 95-96 (p. 34-48), 99-100 (p. 65-80), 103-105 (p. 97-119). Deze vertaling in afleveringen verscheen in feite tussen 5 nov. en 10 december 1742 ! (23) Bisschop (p. 149-150) wil „ zonder nader bewijs " niet aannemen dat Van Effen in de „Lettre" zijn eigen karakter geschilderd heeft : de schrijver van die brief is immers, volgens zijn eigen zeggen, een zot geweest en heeft in zijn jonge jaren dermate losbandig geleefd dat een betrekking als gouverneur, nog wel op jeugdige leeftijd, in zijn geval ondenkbaar lijkt. Bovendien is er in de „Lettre " sprake van een onberaden huwelijk van de hoofdpersoon, terwijI Van Effen pas in 173 2 getrouwd is . (9) 489 zijn dissertatie om te bewijzen, dat de , homme d' age ' als vertegen- woordiger van , het nerveuse tiepe" karakterologisch tot een heel an- dere categorie behoorde dan de „ flegmaticus " Van Effen (24), welke opvatting door Schorr onderschreven werd. Volgens Schorr dienen we de , Histoire d'un homme d' age ' louter als fictie te beschouwen ("). Pienaar van zijn kant neemt eigenlijk een middenpositie in : zuiver naar de feiten bekeken heeft de „Lettre d'un homme d' age ' niets autobi- ografisch, maar op het psychologische vlak zijn er enkele overeen- komsten met wat we over Van Effen weten, , although some aspects of the character must be regarded as quite beneath him ' (26). Tegenover deze min of meer resolute afwijzing van het autobiogra- fische element in de „Lettre d'un homme d' age ' staan echter an- dersluidende verklaringen van veel oudere datum. In een ingezonden brief in de Bibliotheque Franfoi se van 1742 beet het : , Si tout ce qui est arrive a un Auteur, en qualite d' Homme, pouvoit trouver place dans son Eloge, mon Ami auroit pil allonger celui de Mr. van Effen de bien de fredaines de sa jeunesse, dont it nous a donne lui-meme le detail dans la Lettre d'un Homme d'age" (27). Ook voor de Boekzaal- recensent stond het anno 1745 wel vast, dat de beer die in de „Brief van een' bejaarden Man ' aan het woord kwam , ongetwyffelt den Schryver zelf" was (28). Zulke signalers zijn Bisschop kennelijk ont- gaan. Wel heeft de scherpzinnige Johannes van Vloten later in een reac- tie op Bisschop deze confessie als een beeld van Van Effen's innerlijke ontwikkelingsgang aangemerkt (29), overigens zonder nader onderzoek /24,u( ) Z ydam, p. 39-65, gebaseerd op de Classificatie der karakters van de psy- choloog prof. G. Heymans (1857-1930). (25) Schorr 1978, p. 125, 135-137. Wel erkent Schorr dat Van Effen hier, „like any good novelist, was able to draw on his own experiences " (p. 137). (26) Pienaar, p. 80. Met die — in vergelijking met de „ echte" Van Effen — ondermaatse karaktertrekken bedoelt Pienaar , the weak sentimentality and crimi- nally erotic nature of the hero ". (27) „Lettre sur la Nouvelle Edition des auvres de Mr. van Effen", in Biblio- thlque Franco:* se , T. XXXV (1742), pp. 157-165 ; citaat p. 160 (cursivering van mij ). De briefschrijver noemt zich een vriend van de auteur van de Eloge Hi sto- rique , maar is hoogstwaarschijnlijk die auteur zelf. (28) Zie de anonieme recensie van Le Clercq's vertaling in De Boekzaal van ja- nuari 1745, pp. 66-84 ; citaat p. 80. (29) J. van Vloten, „Justus van Effen en zijn jongste levensbeschrijver", in : De Nederlandsche Spectator, jrg. 1860, p. 132-135 ; Van Vloten's hypothese ligt ook ten grondslag aan het evenmin op biografisch onderzoek gebaseerde artikel van J. 490 (10) van de feitelijke achtergrond. In recente jaren tenslotte heeft wijlen K. G. Lenstra als zijn mening naar voren gebracht, dat de „Lettre " een aantal autobiografische elementen bevat, die echter alleen , vanuit ken- nis van de < objectieve > bronnen " te achterhalen zijn (30). Helaas heeft Lenstra zijn, ook door ons gedeelde, opvatting nergens geadstrueerd. Over het principe kan evenwel geen misverstand bestaan. De , Lettre d'un homme d' age ' is allereerst te lezen als een goed en voor onze literatuur zelfs uitzonderlijk vroeg voorbeeld van de psycho- logische memoir-novel (31), vergelijkbaar met de , Histoire d'une Dame Agee " van Marivaux (32). Zo'n vergelijkende analyse is overigens nog nooit beproefd en ik zal me er hier ook niet mee bezighouden. In plaats daarvan stel ik de literair-historische vraag : in hoeverre zegt die „Lettre " ons ook iets over de schrijver zelf ? Daarbij past natuurlijk, ge- geven de literaire conventies van het 18e-eeuwse classicisme, de aller- grootste voorzichtigheid. We mogen de „Lettre d'un homme d' age " nooit beschouwen als regelrecht feitenrelaas maar hooguit als indicatie hoe Justus van Effen in 1725 zijn eigen doen en laten interpreteerde. Alvorens nu het mogelijke realiteitsgehalte van onze tekst op enkele punten aan archiefgegevens te toetsen geef ik eerst een resume van de inhoud. Het is geen vleiend portret dat de bejaarde man — in de , Lettre " steeds naamloos — van zichzelf geeft. Vanaf zijn vroegste jeugd vormde eerzucht de drijfveer van al zijn handelen : Koopmans, „Wat Justus van Effen zijn Spectator deed schrijven", in : De Nieuwe Taalgids, jrg. 1 (1907), p. 6-19. Cf. voorts P. A. Meilink in stelling 14 van zijn Groningse dissertatie (onder leiding van J. Huizinga ! ) over De Nederlandsche Hanzesteden tot het laatste kwartaal der XIVe eeuw ( 's-Gravenhage 1912): „De `Lettre (s) d'un Homme d' age' van Justus van Effen bevatten een autobiografie". (30) Zie K. G. Lenstra, bespreking van Schorr's dissertatie, in : Documentatie- blad Werkgroep 18e Eeuw, nr. 45 (juni 1980), p. 33-37 ; citaat p. 35. (31) Cf. Henri Coulet, Le roman jusqu'd la Revolution. T. I. Paris 19673, p. 347 ; idem, Marivaux romancier, Paris 1975 ; Philip Stewart, Imitation and Illusion in the French Memoir-Novel, 1700-1750, New Haven-London 1969, passim ; Jean- Paul Sermain, Rhetorique et roman au dix-huitieme siecle. L'exemple de Prevost et de Marivaux, Oxford 1985 ( Studies on Voltaire and the eighteenth century, vol. 233). (32) In Marivaux' Spectateur Francais, nr. 17-19 (1723); overgenomen door Van Effen in zijn Le Nouveau Spectateur Francois (1725-1726), en vertaald als „Gevallen van een bejaarde Mevrouw" in De Algemeene Spectator III (1742), nr. 79-81 (p. 145-168 ). Cf. Marivaux, Journaux et ceuvres diverses, ed. par F. Deloffre et M. Gilot, Paris 1969 (Classiques Garnier), p. 106-267, 577-629. 491 Ik ben hovaardig geboren ( ... ) Eene vierige begeerte om uit te munten heeft zich voor het eerste licht der rede in my vertoont. Ik voelde eene soort van natuurlyk Don-Quichotismus in myne ziel heerschen zelfs eer ik de Pharamonds en de Cleopatras geleezen had (33). Gelukkig werd deze gevaarlijke neiging enigszins ingetoomd , door eene verstandige opvoeding, en door eene vry sterke neiging tot de deugd " . Op de ( latijnse ) school kreeg de verteller het moeilijk : Ik verkeerde met jongelingen die my en in geboorte en middelen te bo- ven gaande, my doorgaans bejegenden met die verachtinge die 'cinders van groot fatsoen gemeenelyk ontrent hunne minderen toonen. Het speet my dat ik zwygen moest als zy van luisterryke huishoudinge, en van den prachtigen stoet hunner ouderen, van de ampten en het aanzien van hun- nen oom den State-Generaal en van hunnen neef den Admiraliteyts-Heer spraken (34). Dergelijke ervaringen deden echter zijn eigen trots alleen maar toene- men. Wel benamen zij hem tegelijk alle levensvreugde : Ik geloove zelfs dat die ongelukkige bezigheid van mynen geest myne ziel eene zwaarmoedige plooi gegeeven heeft, die er in den gantschen loop van myn ongelukkig leeven niet uit te krygen was ("). Van de weeromstuit hield hij zichzelf steeds voor, dat geld en hoge ge- boorte niets met wezenlijke grootheid te maken hadden. Maar dat waren slechts drogredenen om zijn gekwetste eergevoel te troosten : , Het ade- lyk bloed had vooral groote bekoorlykheden voor my ; ik vervloekte het geval duizendmaal dat my van eerlyke burgerluiden hadt doen voortko- men " . Onder die omstandigheden maakte een bepaald voorval op school grote indruk op hem : Een van myne Meesters hadt verscheide maal opentlyk in School gezegd, dat ik een Princenhart had. Deeze woorden, met goude letteren in myne inbeeldinge geschreeven, erinnerde ik my dikwils (36). (33) „Brief van een' bejaarden Man", p. 463. Faramond ou l'Hi stoire de France (1661-1670) en Cleopatre (1647-1658) zijn eens veelgelezen heroisch- galante romans van de Franse schrijver Gautier de Costes, sieur de la Calprenede. Beide werken werden ook in het Nederlands vertaald : Faramond, Bolsward 1669, en Cleopatre, Amsterdam 1667. (34) A.w., p. 465. (35) A.w., p. 465-466. (36) A.w., p. 467. 492 (12) Na de met weinig vreugde beleefde middelbare-schooljaren volgde het vrijere studentenleven aan de universiteit. Ongelukkig voor hem mani- festeerde zich het standsverschil daar nog heel wat opzichtiger dan op de latijnse school : Wat slechte figuur maakte myn effen kleed, in myn oog, onder de galon- nen en 't borduursel van myne medestudenten ! Ik kost myn hovaardy dan niet anders voldoen als door hen te overtreffen in kennis ("). Behalve door studieprestaties tracht hij zijn medestudenten te impone- ren door fysiek bravour, mijn „ Artabaansche overmoed ", zoals hijzelf zegt (38) onder verwijzing naar zijn lievelingsheld Artabanus uit La Calprenede's roman aeopeitre. Het voornaamste speelterrein voor zijn , Romaneske hovaardy " levert echter de liefde. Hij stort zich in aller- lei amoureuze affaires, aanvankelijk uit oprechte verliefdheid, later uit depit omdat de voorname juffers hem vernederen. Intussen heeft hij toch, dank zij zijn intellectuele kwaliteiten, toegang gekregen tot die hogere milieu's. Reeds als student treedt hij op als mentor van een rij- keluiszoontj e : Zyn huis werdt bynaa het myne, en by [de vader] bekeef my als ik maar een dag van zyne tafel bleef. 1k had nu rede om wel in myn' schik te zyn: ik maakte goede cier, en, het gene my noch beter geviel, was dat ik my net kost kleeden, en ik verkeerde met jonge Heeren van 't eerste fatsoen N. Dit zoete leventje beantwoordde geheel aan zijn verlangen om te bril- leren. Van huis uit godsdienstig opgevoed, beschouwde hij de religie thans alleen , op eene bespiegelende wyze ' (40), terwiji zijn professo- ren van nu of bij hem als domme pedanten golden. Liever vermaakte hij zich in een kring van jongelui, voor wie een vernuftige gedachte meer waarde had dan gezond verstand. Hij is dan zelf pas achttien jaar oud. Plotseling echter wordt hij weer op zijn eigen kale armoede terugge- worpen. Zijn rijke beschermer beeindigt zijn dienstbetrekking van de ene op de andere dag : , Hy hadt my niet meer nodig, daarom gaf by my de zak : dat was naar den regel ' (41). Buiten staat om uit eigen (37) A.w. , p. 476-477. (38) A.w. , p. 478. (39) A.w. , p. 479. (40) A.w. , p. 480. (41) A.w., p. 501. (13) 493 middelen zijn fatsoen onder zijn gezellen op te houden, verlaat de af- gedankte < tutor> de academiestad om elders zijn fortuin te zoeken. Door tussenkomst van een van de weinige hem overgebleven vrienden geraakt hij nu in dienst bij een groot Heer, die hem behalve zijn tafel ook een behoorlijke wedde verschaft. En hier begint de misere pas goed : 1k meende dat myn gewaand fraai vernuft my heel gemeenzaam met dee- zen Heer zoude maaken, en dat ik een' vriend, eer dan een' meester, in hem zoude vinden. Maar hoe was ik in myne rekening bedrogen ! Het was de trotste en heerschachtigste man van de waereld. Zyn gantsch huisgezin schrikte voor den opslag van zyn gezigt, en by handelde zyne huisbedien- den als slaaven. ( ... ) Deeze spytige ontdekking maakte my verlegen, en vertoonde het naare gezigt van eene lastige afhangkelykheid voor myne ziel. Ik moest 'er my echter toe gewennen ; de slechte staat van myne zaa- ken maakte my die soort van slaverny noodzakelyk. Van dat ogenblik of aan werdt myne begeerte om myn vernuft te toonen gedoofd : ( ... ) myne eerzucht verborg zich in het binnenste van myn hart ; ik was eeniger maate vernietigd (42). Hoewel hij zich wapent met geduld, verloor zijn vernuft onder deze om- standigheden „ een groot deel van zyne flikkerende leevendigheid " . Winstpunt bij dit alles was evenwel een scherper inzicht in de wezen- lijke waarden van het leven. Eindelijk echter brak voor hem het moment aan van de bevrijding : Naa een slaverny van vyf jaaren begiftigde myn Heer my met een goed ampt daar ik rykelyk van leeven kost. Geen slaaf, die uit de hardste sla- verny te Algiers verlost wordt, was blyder dan ik. ( ... ) De vryheid welke ik genoot gaf myne inbeelding een gedeelte van haare leevendigheid we- der (43). Helaas stak nu zijn oude kwaal, hovaardij, weer de kop op, en zodra aan dat eergevoel iets in de weg werd gelegd kwana ook aanstonds zijn vroe- gere neerslachtigheid terug. Zowel in het sociale verkeer als in zijn lief- desbetrekkingen leed hij keer op keer schipbreuk door dit ingekankerde gebrek. De confessie van de bejaarde man eindigt op een moment dat hij althans hoopt tot innerlijke rust te zijn gekomen. Tot zover mijn sa- menvatting. Wat ontbreekt in deze door Van Effen geschreven Brief zijn concrete aanknopingspunten van historisch-topografische aard, die ons in staat (42) A.w. , p. 502-503. (43) A.w., p. 505-506. 494 (14) konden stellen om het vertelde met zekerheid aan zijn eigen lotgeval- len te verbinden. Maar dat de bekentenis van de bejaarde man een di- agnose inhoudt van Justus' ambities en teleurstellingen lijdt geen twij- fel. In een geschreven zelfportret aan het begin van Le Nouveau Spec- tateur Francois verklaarde Van Effen, dat hij door zijn fanatieke studie- ijver alle medeleerlingen ver achter zich lies (44). Dat stemt geheel overeen met de prestatiezucht van de homme d'age. Volgens de , Eloge historique de Mr. Juste van Effen ' was dan ook , Le desir de la gloire ( ... ) en lui la passion dominante " (45). Wie deze lofrede met bijge- voegde getuigenis van Justus' vriend Potin goed leest, merkt evenwel voortdurend het kontrast tussen wat Van Effen dacht te realiseren en wat hij werkelijk bereikte. De „Lettre " is een zelfgericht, geschreven door iemand die in 1725 alle reden meende te hebben om zich als persoon en als literator mislukt te noemen. Om dat te begrijpen moet men ech- ter eerst weet hebben van de biografische achtergrond. Ik zal me hier tot enkele punten beperken. Justus van Effen heeft zijn leven lang verkeerd in een tragische tus- senpositie : halverwege burgerij en adel, balancerend tussen kerkelijke orthodoxie en libertinisme, geloof en rede, enerzijds opterend voor franstaligheid, anderzijds voor een op de eigen moedertaal gericht schrij- verschap. Wel verre van een gepatenteerde schoolmeester te zijn, die vanuit eigen gevestigde positie anderen de les leerde, was hij een ont- heemde, zonder vaste bestaansmiddelen of thuisbasis. Er gaapt inder- daad een opvallende kloof tussen het klein-burgerlijk milieu waaruit hij geboren werd en de adellijke kringen waartoe hij zich blijkbaar on- weerstaanbaar voelde aangetrokken, zonder er zich mee te kunnen as- socieren. Een prinsenhart ? Maar dan toch een dat gedoemd bleek tot een slavenbestaan ! Van Effen's biografen hebben hem tot dusver steeds afgeschilderd als officierszoon : onbemiddeld maar van fatsoenlijke geboorte. In werke- lijkheid was hij de zoon van een soort veldwachter en kleinzoon van een uit Keulen afkomstige mosselverkoper (46). Tegen een oom van hem was wegens doodslag in Utrecht de doodstraf geeist. Geen stamboom dus om mee te pronken en dat deed Van Effen dan ook niet. Wel heeft (44) auvres diverses, dl. 5 (Amsterdam 1742 ), p. 13. (45) „ Eloge historique ", p. *4. (46) Ik moet hier alvast verwijzen naar mijn nog te verschijnen biografie van Justus van Effen, waar zijn afkomst en jeugdjaren uitvoerig beschreven worden. (15) 495 hij enkele malen zich een andere achternaam, Van Efferen, aangeme- ten — aldus bewust of onbewust verwijzend naar een Duits adellijk geslacht. Anderzijds kiest hij dan weer dwars tegen alle conventies en protesten in voor een < romanesk > huwelijk met een volksmeisje, daar- mee dezelfde ambivalence houding tegenover het patriciaat vertonend als de homme d' age. In dit verband krijgt de vraag die Gaspard Fritsch aan Prosper Marchand stelde over , Baron van Effen en zijn prin- ses " (47) een wel heel ironische bijklank. En ook Justus' eigen vertogen over ware en valse adel lijken tegen deze achtergrond een poging om zijn onzekere positie als verlicht burger-filosoof in een standenmaat- schappij to bepalen (48). Maar hij was niet de enige ! De vriendenkring waarin Van Effen zich bewoog bestond hoofdzakelijk uit hetzelfde soon van , displaced per- sons ", zoals Paul Maty, Prosper Marchand, Jean-Francois Potin en Pierre Cartier de St. Philippe. Het waren meest refugie's en zij occupeerden zich — precies als Van Effen — veelal met journalistiek of uitgeverij. Het beroep echter waarin deze staat van vreemdelingschap misschien wel het sterkst tot uitdrukking kwam was dat van gouverneur (49) : die kon elk ogenblik, wat de homme d' age overkwam, , de zak krijgen ". Justus van Effen heeft dit nomadisch bestaan bijna twintig jaar moeten verduren. Eind 1709 werd hij gouverneur ten huize van de familie Van Wassenaer in Den Haag. Als men Zuydam moest geloven behoorde de tijd die Van Effen daar doorbracht tot de gelukkigste van zijn le- ven (50). Hij werd er belast met het toezicht over de jonge Brielanus van Wassenaer (51) en mocht zelfs met diens vader, de baron, in 1715 mee op gezantschapsreis naar Engeland. Jammer genoeg voor Van Ef- fen kwam er aan dit eervolle bestaan plotseling een einde door de dood van zijn pupil. Als teken van waardering ontving hij bij zijn afscheid in (47) Brief van Gaspard Fritsch aan Prosper Marchand d.d. 7 sept. 1727 (UB Lei- den, fonds Marchand-1); in engelse vertaling gepubliceerd door Margaret C. Ja- cob, The Radical Enlightenment, London 1981, p. 277-279. (48) Cf. bijv. Le Misantrope, nr. 41 (7 nov. 1712). (49) Zie P. J. Buijnsters, „De gouverneur/ gouvernante tussen adel en burgerij. Enkele beschouwingen naar aanleiding van een vertoog van Justus van Effen uit 1734", in : Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw. Veertien verkenningen, Utrecht 1984, p. 86-98. (50) Zuydam, p. 20. (51) Bedoeld is Jacob Jan Brilanus van Wassenaer (27 november 1703-27 sep- tember 1717 ), oudste zoon van Arent van Wassenaer en Anna Margriet Bentinck. 496 (16) 1716 het secretarisschap van Geervliet, welk ambt hij echter niet zelf waarnam maar doorverkocht. Ziehier alles wat de Van Effen-biografen van Verwer tot Schorr ons berichten. Maar zelfs die weinige gegevens blijken bij nader onderzoek evident onjuist ! Van Effen is ruim een jaar \TO& de dood van Brielanus bij de familie Van Wassenaer weggegaan en er zijn tekenen dat de werkverhouding minder hartelijk was dan ge- meenlijk gesuggereerd wordt. Arent van Wassenaer (52) stamde uit een hoogadellijk geslacht, het oudste in Nederland, in aanzien enkel overtroffen door dat van zijn vrouw, een Bentinck (53). Hij was onmetelijk rijk door een cumulatie van lucratieve ambten. De familie bewoonde 's-winters een statig huis aan de Kneuterdijk in Den Haag (54) en 's-zomers het imposante kasteel Duivenvoorde onder Voorschoten (55). Bij zoveel voorspoed ontbraken toch ook de schaduwpartijen niet. Een opeenvolgende reeks van vroegtijdige sterfgevallen verijdelde telkens alle dynastieke berekeningen. De geschiedenis van het geslacht Van Wasse- naer lijkt in deze jaren een wanhopige strijd om het familieslot maar in handen te houden. Het werd haast een race tussen kraambed en doods- bed, waarbij tenslotte ook Brielanus, dat kwetsbare jongetje met zijn zestien kwartieren, op veertienjarige leeftijd kwam te overlijden. Dat ge- beurde op 27 september 1717 en het drama-Wassenaer was nog niet ten einde. Op 15 december 1721 stierf even onverwacht Arent van Wasse- naer zelf, juist op een moment dat er een aanklacht tegen hem was in- gediend wegens corruptie. Men fluisterde dat de beer van Wassenaer- Duivenvoorde zelfmoord had gepleegd (56). In elk geval gold hij als (52) Zie over Arent baron van Wassenaer (1669-1721) en zijn familie : H. G. A. Obreen, Geschiedenis van het geslacht van Wassenaer, Leiden 1903 ; Nieuw Ne- derlandsch Biographisch W/oordenboek II (Leiden 1912 ), 1518-1519; Nederland's Adelsboek 21 (1923), p. 176. (53) Anna Margriet Bentinck (1683-1763), dochter van Hans Willem Bentinck, le Graaf van Portland en intieme vriend van stadhouder-koning Willem III. Cf. over haar geslacht : Paul-Emile Schazmann, The Bentincks. The History of a Eu- ropean Family, London 1976. (54) Zie W. Moll, „Het Huis van Wassenaar-Duivenvoorde en zijn naaste om- geving ", in : Die Haghe. Jaarboek 1955, p. 1-34. (55) Zie E. A. Canneman en L. J. van der Klooster, De geschiedenis van het kasteel Duivenvoorde en zijn bewoners, 's-Gravenhage 1967. (56) Zie J. Aalbers, „Factieuze tegenstellingen binnen het college van de rid- derschap van Holland na de vrede van Utrecht ", in : Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, dl. 93 (1978), p. 412-445 ; speciaal p. 443-444. (17) 497 buitengewoon trots, opvliegend en geldzuchtig. , They are all afraid of Duyvenvoorde, who is of unmanageable, turbulent, interested spirit " , constateerde een Engels diplomaat (57). Voor Monsieur van Effen stelde hij een reglement op, waarin deze van uur tot uur kon lezen wat er van hem en van „ l' enfant ' ( Brielanus ) werd geeist en dat was niet ge- ring (58). Waarom van Effen onmiddellijk na terugkeer met de familie van Wassenaer uit Engeland zijn conge kreeg blijft onduidelijk. Maar het geeft toch te denken, dat hij — voor zover bekend — met geen woord gereageerd heeft op de reeks van rampen die het gezin Van Wassenaer- Bentinck kort na zijn vertrek troffen. Geen woord van deelneming over de dood van zijn gewezen eleve Brielanus, evenmin over het verschei- den van de heer Van Wassenaer zelf! Het lijkt wel of hij deze episode voorgoed uit zijn herinnering heeft willen bannen. Tenzij we de , Lettre d'un homme d' age ' als een zodanige terugblik mogen beschouwen. In elk geval correspondeert zowel de duur van zijn verblijf, het karakter van zijn principaal, als het verkregen ambt met de uit die periode over Van Effen bekende feiten. Zulke punten van overeenstemming zijn er meer. Een van de redenen waarom Bisschop weigerde verband te zien tussen de homme d' age en Van Effen was de in de , Lettre " geschetste amoreuze avonturen, inclusief een onberaden huwelijk. Zoiets icon nooit gelden, was zijn redenering, voor de auteur van de De Hollandsche Spectator, die pas aan een huwelijk was gaan denken, nadat hij zich van een fatsoenlijke kostwinning verzekerd had. De werkelijkheid was intussen wel heel anders, zoals stukje bij beetje duidelijk begint te worden. In 1719 was Van Effen verwikkeld in een on- aangename liefdesaffaire (59) en in 1725 verbrak Prosper Marchand juist wegens zo'n onbezonnen huwelijk met hem de vriendschap ! (60) Nu zwijg ik maar van de financiele perikelen waaronder zowel de , homme d' age ' als Van Effen zelf voortdurend gebukt gaan. Er zal echter nog veel onderzoek gedaan moeten worden om het spel van waarheid en verbeel- ding in de , Lettre d'un homme d' age ' beter te kunnen volgen. (57) John Drummond in een brief aan Harley, Earl of Oxford, 18 augustus 1713; geciteerd : Aalbers, p. 426. (58) Ik dank de kennis van dit document (ARA III, Huisarchief Duivenvoorde, nr. 109) aan Drs. L. J. van der Klooster. (59) Zijn plots vertrek naar Zweden op 1 juli 1719 hing daarmee samen. (60) Zie de minuutbrief van Prosper Marchand aan Justus van Effen, d.d. 27 juni 1725 (UB Leiden, Marchand-2). 498 (18) Waar het nu op aankomt is de vaststelling dat het geijkte beeld van Justus van Effen correctie behoeft. Hij was niet de huisbakken vertegen- woordiger van een Hollandse fatsoensmoraal, maar evenmin een zoge- naamd kosmopolitische slippendrager van de France civilisatie. Geen Mann ohne Eigenschaften, maar integendeel een literaire persoonlijk- heid van eerste orde. Temidden van talloze louter berichtgevende journalisten was hij ie- mand die werkelijk vanuit persoonlijke betrokkenheid als censor morum durfde op te treden. Dat hij daarbij ook zichzelf niet spaarde hoop ik hier voldoende duidelijk te hebben gemaakt. Gent, 26 oktober 1988 Begroeting van Willy Spillebeen als lid van de Academie door M. JANSSENS Mijnheer de voorzitter, Geachte genodigden, Waarde collega's, Dames en heren, Het decorum dat deze plechtigheid omgeeft, wijst erop dat de instal- latie van een nieuw lid in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde een heuglijke gebeurtenis is, niet alleen voor de betrokkene zelf, maar voor de Academie als college. Mij valt de eer te beurt, een leeftijdsgenoot, de auteur Willy Spillebeen, als nieuwverko- zen lid van dit genootschap ter opvolging van de heer Andre Demedts te mogen introduceren. Willy Spillebeen is nu ongeveer 30 jaar aktief als schrijver met een veertigtal boekpublicaties achter z'n naam, zonder z'n bijdragen in tal van literaire tijdschriften en andere periodieken mee te rekenen. Hij mag een generalist in de literaire bedrijvigheid genoemd worden : hij publi- ceerde dichtbundels, verhalend proza ( ook in de sektor jeugdliteratuur), essays, recensies en vertalingen. Hij zal op dit ogenblik onder het letter- lievende publiek in Vlaanderen en Nederland allicht het meest gekend zijn als romancier ; maar hij debuteerde met poezie waar hij in de jaren '60, maar ook later nog drie keen voor bekroond werd, en hij is onder de Vlaamse essayisten en literairhistorici tot dusver de enige die zich ge- waagd heeft aan de studie van Noordnederlandse poetische oeuvres als die van Martinus Nijhoff, Jan Hendrik Leopold en Ida Gerhardt. De Aca- demie verwelkomt vandaag dus niet alleen een , letterkundige ' die wig naast de tien zeer geleerde taalkundigen en de tien iets minder geleerde literairhistorici, critici en essayisten klasseren bij de derde groep van echte literatoren, de tien pronkstukken in ons literair salon ; neen, Willy Spil- lebeen is een all-round literator, „ un homme-plume " , zoals er in zijn generatie in de Nederlanden weinigen te vinden zijn. Zijn schrijversper- soon vertoont de veelkantigheid die z'n bewonderd voorbeeld, Martinus Nijhoff, zo geliefd was. De Academie neemt hem dan ook met biezon- der genoegen op. Hij heeft ons gezelschap gevoelig versterkt. Misschien zijn we dankzij zijn veelzijdigheid hier op slag wel met 31. Zoals dat bij elke rasschrijver, ook bij de op het eerste gezicht meest objectiverende romancier, het geval is, bestaat het nu al zeer omvang- rijke oeuvre van Willy Spillebeen uit een continue, maar telkens varie- rende reeks zelfuitbeeldingen of zelfspiegelingen op papier. De ik- 500 verteller uit de recente roman De engel van Saint-Raphael, bij voor- beeld, beet niet toevallig Willem Spiegeleire, ook met de initialen W.S. Die staat symbool voor het schrijfproject dat Willy Spillebeen eerst als dichter en gaandeweg vanaf de jaren '60 geprofileerder, intenser en va- ker als prozaist, aan het uitwerken is : het project van een voortdurend te herschrijven en bij te toetsen , Selbstverstandnis ' in geschrifte, dat zich vanaf 1975 ongeveer ontvouwt in de richting van de tegenwoordig zeer gegeerde familiegeschiedenissen tegen de achtergrond van het tijds- gebeuren zoals Hugo Claus er recent een geschreven heeft, en Monika van Paemel, en Walter van den Broeck, en in Nederland bij voorbeeld Adri Van der Heyden. Anders gezegd : z'n schrijfproject heeft zich aan- vankelijk opgetrokken aan de behoefte om het eigen ik op te klaren, om therapeutisch in het reine te komen met het eigen zelf, maar het heeft zich in de loop der jaren in altijd breder cirkels ontvouwd om eerst de eigen geboortestreek tussen leper en Roeselare historisch over een afstand van twee, drie generaties te gaan verkennen en vervolgens uit te zwer- men over de wereld, tot in Zuid-Amerika. Die horizontverruiming, waar ook een thematische verbreding mee gepaard ging, kan met een paar in- vloedssferen in verband gebracht worden : eerst de vroege Streuvels van o.m. Langs de wegen, dan via de complexe sociaal-kritische saga's van William Faulkner naar Zuidamerikanen als Neruda, Asturias, Vargas Llosa en Marquez. Na de agrarische leefgemeenschap in Westrozebeke en het kaalgehakte landschap langs de vaart in Menen, komen Brazilie, Guatemala, Mexico, de Maya's en Azteken. De twee thematische velden — het eigen ik in de geboortestreek en het vreemde Latijns-Amerika — zijn nochtans innig vervlochten. Het verre Zuid-Amerika met ogenschijnlijk extravert-epische vertellingen, die de gruwel van de genocide en de groteske niet schuwen, words evenzeer ingeschakeld in dat verruimde concept van autobiografisch schrijven als de in eigen bodem verankerde verhalen zoals De Varkensput met aan- knopingspunten bij de dynamitering van de IJzertoren of de roman Moe- der is een rat die wij zo op de Sluizenkaai in Menen kunnen situeren. De twee velden — hoezeer ook in ruimte en tijd gescheiden en on- derscheiden — zijn opmerkenswaardig congruent in een oeuvre, waarin dankzij de toegenomen objectivering de introverte ik-persoon van zijn gepieker is kunnen genezen, althans gedeeltelijk, althans voorlopig, voor de duur van een boek, tot het vliegwiel weer om z'n as draait in het vol- gende. Structureel gezien heeft Spillebeen z'n schriftuur voortdurend verfijnd met de inbreng en dosering van technische variabelen zoals ik- , jij-, hij 501 en wij-verhalen, inwendige monologen, terugblikken en cirkelstructu- ren, met daarbij lyrisch-bevlogen passages, zowel in de tedere als in de harde registers. Hij moet op dit ogenblik een van onze meest vormbe- wuste prozaisten geworden zijn. Spillebeens boeken zullen velen nogal somber voorkomen. Hij gelooft blijkbaar niet in de verbeterbaarheid van de menselijke soon. Z'n on- behagen met zovele structures, instellingen en vooral ideologieen, heeft hij nu al een paar keer geprojecteerd in z'n romanesk alter ego Jaak Tantasis, de gekwelde Sisyphus die z'n , steen des aanstoots ' de hel- ling op moet duwen, de zelfkweller ook die al schrijvende maar niet wil genezen. Of niet kan genezen. Want hij schrijft uit onvrede met wat is. In de bundel Torso staat dat schrijven `de geduldige harde daad (is) van een die weigert dat hij ondergaat', waarbij dat laatste werkwoord zowel gelezen kan worden als , onder- Oat " of „ ondergaat ". Al die kommer heeft hij geworpen op de rug van een vaderfiguur die alle verdrukkende instanties in een leugenach- tige en onrechtvaardige samenleving vertegenwoordigt. Zoals Aeneas loopt Jaak Tantasis met z'n vader op z'n rug. Willy Spillebeens werk staat in een moralistische ( maar allesbehalve moraliserende) traditie die wij nu , geengageerd ' noemen. Schrijven fungeert kennelijk voor hem als een geestelijke oefening in zelfkennis, als instrument van opheldering, maar ook van zelfbevestiging, en daar- naast ook als uitlaat voor een omvattend ongenoegen dat zeer diep moet zitten. Ik schrijf omdat ik niet instem, heeft hij gezegd. Wie z'n evo- lutie gevolgd heeft, weer dat dat soort dissidentie door elk welmenend lezer ernstig genomen moet worden. Voor dat oeuvre heeft Willy Spillebeen al een dozijn prijzen gekregen, ook de August Beernaertprijs van deze Academie voor de roman De vos- sejacht. Dit jaar heeft hij z'n vijftiende roman, De waarheid van Anto- nio Salgado, gepubliceerd. Vanaf september is hij niet meer als leraar werkzaam en is hij full-time schrijven geworden. Sinds geruime tijd heeft hij zich een tekstverwerker aangeschaft. In een nog niet gepubliceerde beknopte autobiografie schrijft hij dat hij sterk op z'n moeder lijkt, en dat hij , over haar nog moet schrijven ". Dus na de vader allicht nu een serie zelfspiegelingen via de moederfiguur ? Bovendien zegt hij dat de huiskamer op de ouderlijke hoeve, waar altijd een soort volksvergade- ring aan de gang was, in zijn geheugen voortleeft als een schatkamer van 502 geschiedenissen die hij nog eens zal moeten inventariseren. Dus de bin- nenste cirkel van het thematische landschap — Westrozebeke — blijkt ook nog lang niet te zijn afgegraven. Wij hebben kennelijk nog ettelijke boekdelen van hem te verwachten. Van Simon Vestdijk werd gezegd dat hij rapper kon schrijven dan God kan lezen. Het ziet ernaar uit dat Willy Spillebeen zσ snel is gaan schrijven dat de meest getrainde overlezer hem nog nauwelijks bij kan benen. Geachte Collega, Je wordt vandaag plechtig geinstalleerd in deze Academie. Je krijgt een zetel in deze historische zaal, waar onze plenaire vergaderingen op een wat moeilijk uur na de middag plaatshebben. In de ontvangstka- mer vooraan in dit gebouw zul je fauteuils en een bankstel vinden, een locatie waar de vriendschap gevierd wordt bij de ochtendkoffie en waar je de nieuwsjes uit onze kleine wereld zult kunnen beluisteren. In de belendende kamer, waar de commissievergaderingen plaatsvinden, staat een stoel voor je klaar. De fauteuil, de stoel en je zetel in de Academie, je hebt ze verdiend met wat je thuis aan de Sluizenkaai in Menen op de kantoorkruk achter je PC hebt gepresteerd en nog zult presteren. Je werk op die kruk gaf je het recht op deze zetel, waar je je vast en zeker niet in zult installeren. Voor ons is het een voorrecht, je bier als collega te mogen begroeten. Huldiging van ANDRE DEMEDTS door W. SPILLEBEEN Hooggeachte vergadering, „Doorgaans was hij een kalme, innerlijk tot weemoed geneigde man. Maar als hij van mensen of Bingen tegenkanting ondervond, maakte zich een verbeten beslistheid van hem meester. Dan werd hij weer een afi-tammeling van de ontginners, die zijn verre voorouders waren, in een nooit aflatende stnjd met de natuur, met vijandelijke mensen en mach- ten gewikkeld. Hij begon te handelen en ging daarmee verder tot hij een oplossing bereikt had die hem bevrediging schonk." Zo typeert Andre Demedts een personage uit het verhaal , Avontuur Onderweg ". Hij typeert ook zichzelf. Ook hij is een „ innerlijk tot wee- moed geneigde man ". Hij lijdt niet door, maar aan het leven. Een on- getwijfeld atavistische wezenstrek die ten dele de elegische toon en de melancholische inhoud van zijn poezie verklaart ; al werd de jonge dich- ter ook meteen geconfronteerd met het idealenfailliet van het humani- tarisme — vooral Achilles Mussche sprak hem zowel inhoudelijk als vers- technisch sterk aan : , deze avond is mijn droom als de zon doodgegaan en ik weet hoe ijdel mijn verwachten was " . Daarbij aansluitend, zelfs daar tegenin gaand onderkent Demedts in zijn personage , een verbeten beslistheid ". De daad staat in de dienst van de droom. Strijdbaarheid, levensinzet voor en trouw aan een taak, Andre Demedts heeft daar met zijn leven en zijn sterke persoonlijkheid als Vlaming en Groot- Nederlander overduidelijk van getuigd. Vooral in zijn proza heeft hij die „ beslistheid'' gepersonifieerd en gesymboliseerd. Ook die karaktertrek is atavistisch : zijn belangrijkste romanpersonages zijn mede geinspireerd door verre of nabije voorouders, de ontginners en de bewerkers van de streek tussen Mandel en Leie. Het staat te leven in zijn autobiografisch werk , De Weg terug " en , De dag voor gisteren ' . In en door zijn voorouders typeert hij zijn romanpersonages en zichzelf, zo kan — uiter- aard te weinig genuanceerd — gesteld worden. Andre Demedts werd in 1906 te Sint-Baafs-Vijve geboren uit een oud Westvlaams boerengeslacht, met een sterk stambewustzijn, traditie, ge- loof en cultuur als vaste waarden. Hij was zelf tot 1931 Boer op de voor- ouderlijke hoeve De Elsbos. Na zijn debuut , Jasmijnen ", nabloei en afscheid van het humanitarisme, in 1928, zou hij nog acht poeziebun- dels publiceren. Van 1937 tot 1949 was hij leraar Nederlands te Ware- 504 gem. In 1948 stichtte hij daar de Frans-Vlaamse Cultuurdagen. Vanaf 1949 was hij Diensthoofd bij de Gewestelijke Radio-Omroep te Kort- rijk. Hij was redacteur van , De Tijdstroom ' en , Vormen ' en is re- dacteur van , Dietsche Warande en Belfort ". Sedert 1963 is hij een ac- tief lid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde. Aan zijn prozadebuut „ Mannen van de straat " uit 1933 zou hij nog een dertigtal romans, novellen en jeugdboeken toevoegen. Hij schreef ook een vijfentwintigtal essays, zeven toneelstukken en luisterspelen en vele honderden literaire kronieken in dagbladen en tijdschriften. Hij stelde diverse bloemlezingen poezie en proza samen en gaf ongeveer 3.000 spreekbeurten. Een gigantisch oeuvre. Een verbijsterende lees- en schrijf- drift. Een onthutsende werkkracht. Een Spartaanse discipline. De dro- mer is een daadmens ! In zijn poezie behandelt Andre Demedts een romantische thematiek van vergeefsheid en wanhopige moed, met als enig houvast de op zich genomen taak, de strijdbare trouw aan een (desnoods verloren) zaak en het geloof als wilsdaad in de uiteindelijke verlossing na de dood. Slot- balans words dan een bewuste daad van levenswil en levensmoed, zelfs een , zich innig verblijden ". In zijn gedichten spreekt de melancholicus zich direct belijdend en zelden verhullend uit. De thematiek van zijn romans en verhalen is niet anders. Schrijvende heeft Andre Demedts een levensvisie en zodoende ook zichzelf willen uitbouwen en verwezenlijken. De wilskracht is daarbij essentieel. De wilskracht om te leven, om te geloven, om gelukkig te zijn, zelfs om te sterven. De hoofdpersonages zijn meestal gesloten naturen, die in sterke mate gebukt gaan onder hun onmacht om te leven. Vaak heeft een on- vervuld gebleven jeugdliefde hun leven tragisch getekend. Ze zijn niet beter dan de anderen, maar het ontbreekt hen nooit aan goede wil, hoe- wel ze zich bewust zijn van hun onmacht om de nood van anderen te helpen lenigen en om tegen hun eigen noodlot op te tornen. Hierop bouwde Demedts een herfstige levensopvatting van daadwerkelijke moed tegen beter weten in, van trouw aan vaste waarden, van stoicijnse levensinzet om zodoende te ontkomen aan de weemoed, de weke ( on- mannelijke ) kern van zijn wezen. In zijn eerste volkse verhalen, , Mannen van de straat " handelt De- medts over de ruwe fabrieksjeugd, die hij in zijn kajottertijd goed had gekend. Later komen zijn hoofdpersonages uit een gegoed milieu : een dokter, een fabrikant, een veearts, een advokaat, trotse boeren stonden tegenover de dorpelingen. Telkens waren het mislukte helden op wie een zwaar lot rustte : het lot van de mens die , anders gemaakt ' is dan 505 , iedereen ' en die daarom , gestraft ' is en , buiten moet staan ' , zo- als hij over zichzelf zegt in het gedicht , Wensen" uit „Daarna" . Meestal evolueren ze naar een milde, serene levenswijsheid. Het thema van het onbereikbare geluk is een typisch motief van Demedts, de hoge moed om de mensen tot verandering te dwingen is een ander. Een eerste grote worp is de trilogie van de rijpe leeftijd , Kringloop om het geluk " : een zoeken naar zelfverklaring, inzicht in de menselijke con- ditie en de allerlaatste zin van het bestaan. Tot nu toe verlangden zijn personages, die voor hun tijd oud en moe waren, naar de eeuwigheid , bier blijkt dat de zin van het leven ligt in de taak die men op zich neemt en in de overgave aan God. De kringloop om het geluk loopt via berusting, over zelfverzaking naar inzicht in zichzelf en de uiteindelijke (christelijke) zin van het bestaan, waarmee , de ring is gesloten", zoals het derde deel beet. Binnen deze kringloop zit het geluk gevangen. Belangrijk is vervolgens een reeks van vier romans waarin Demedts priesterfiguren tekent. De priester is een moreel richtsnoer voor het leven van de christen. De , overgave aan Degene die een bestemming gegeven heeft ", zoals Hugo Van Leyda, het belangrijkste personage uit , De ring is gesloten " , als levensinzicht had geformuleerd, toetst de auteur aan de levensinzet en het levenslot van deze priesters. Ontegensprekelijk is het beste boek uit deze reeks, misschien het belangrijkste boek dat Demedts schreef: , De levenden en de doden ' . Op het eerste gezicht een roman over de repressie en de naweeen van de tweede wereldoor- log, maar eigenlijk de roman van een mens, de onvergetelijke pater Ste- ven Van Huyse. Door zijn confrontaties met Hans Dammaert, de zwak- keling en Peter D'Hooghe, de communist, een van de sympathiekste personages van Demedts, kan Van Huyse zichzelf als mens voltooien. Sterker dan in vroeger, eerder stokijns-pessimistisch werk dat een om- lossing zag in de overgave en de gehoorzaamheid, geeft , De levenden en de doden ' een groei weer naar christelijk existentialisme. De leven- den zijn trouw en bereid tot het ( desnoods vergeefse ) offer en groeien naar vergeestelijking toe. De doden zijn zelfgenoegzame genieters. De grens tussen levenden en doden is evenwel moeilijk te trekken : pater Van Huyse en de communist D'Hooghe zijn levenden. Maar ook Dam- maert is een levende : ook hij heeft het betere gewild en gezocht, maar was a.h.w. voorbestemd om te falen. In deze roman treft men een le- venshouding aan van groeiende aanvaarding, trouw aan zichzelf en zijn eenmaal gestelde doel van dienstbaarheid, trouw ook aan het geloof en aan de taak die men op zich genomen heeft. In de vier priesterromans zal Demedts de kringloop om het geestelijke geluk maken : gehoorzaam- 506 heid, trouw, hoop en offerbereidheid zijn de trappen waarlangs de zelf- voltooiing gebeurt. Andre Demedts was bijna zeventig toen hij het reusachtige werk „De eer van ons yolk'' aanvatte : een tetralogie waarin hij zijn eigen fami- liegeschiedenis verstrengeld heeft met een belangrijke episode uit de ra- tionale geschiedenis : de Verenigde of Soevereine Belgische Staten na de Brabantse Omwenteling van 1789 tot 1815. In die periode was ons land het slagveld voor buitenlandse grootmachten, met alle kwalijke gevol- gen voor het yolk. Een sterk gedocumenteerd historisch relaas wordt ver- vlochten met het relaas van de volksgemeenschap op het platteland en met de levensloop van een mens en een familie. Karel Gillemijn, de trotse, onafhankelijke boer van , De Neringen ' , is een legendarische voorvader en een geestelijke dubbelganger van de auteur. Ook , De eer van ons yolk " wordt gedragen door de droom van een betere wereld, een harmonische samenleving. , Meer dan enig ander werk van De- medts is deze romancyclus ook toekomstgericht ", meent Rudolf Van de Perre, die in 1986 het standaardwerk over Andre Demedts heeft gepu- bliceerd. Demedts gelooft dat een wereld waarin mensen leven volgens het ritme van de natuur meer kansen biedt op menselijk geluk dan een geindustrialiseerde wereld. Een historicus weet geen raad met het geluk van de mensen — en bepaald daarover gaat de droom van het oeuvre van Andre Demedts. Paradoxaal : de harde stolcijn die zoveel deernis heeft voor de zwak- ken, de pessimist die op de bodem van zijn ontgoocheling het opti- misme vindt, de wanhopige die glimlachend relativeert. Wie zeer veel schrijft, heeft ongetwijfeld to veel geschreven. Dat gelds σσk voor An- dre Demedts. Hij hechtte meer belang aan het „ wat " dan aan het , hoe ' en verwaarloosde daardoor soms de technische opbouw en de sti- listiek van zijn proza. Maar ploegend door matte taalmatiere stoot men herhaaldelijk op pregnant geformuleerde wijsheden en aforismen. En de denker met zijn rijk gedachtengoed heeft een grote epische kracht en een merkwaardige karaktertekening. Maar altijd weer onderbreekt zijn meditatieve, melacholische geest de vaart van het verhaal ; altijd weer bezinnen de personages zich in stroeve, zware gesprekken over het men- selijke tekort. Ze worstelen met hun levenslot, net als hun maker, in een moeizaam doorleefde weemoed en eenzaamheid, meedogenloos voor zichzelf in hun zelfbeschouwing en illusieloze levensinzet. Deze levens- inzet, de moeilijke trouw aan hun yolk, aan de arbeid, de natuur, het verleden, het geloof en zichzelf zoals ze het zich in hun jeugd voorge- nomen hebben, brengt hun rust en levensaanvaarding. En het geluk ? 507 , Ik meen dat het geluk niet anders is dan zich verzoenen met al het bestaande, niet anders dan van het leven houden zoals het maar is " , zegt Arnout Gillemijn in , Hooitijd " . Demedts heeft vaak gezegd en geschreven dat hij schrijft voor mensen die denken zoals hij. Hij bedoelde : voor levenden ! En dat zijn alien die weigeren zich bij bestaande wanverhoudingen, zowel sociale als existen- tiele, neer te leggen, alien die het betere willen en zoeken, alle onver- zoenbaren. En die behoren zeker niet specifiek tot een enkel kamp ! Dat ik vandaag, Hooggeachte Vergadering, hulde mag brengen aan deze uitzonderlijke mens, vooraanstaande schrijver en grote Vlaming, bovendien een Westvlaming als ikzelf, en dat ik hem in dit eerbied- waardig instituut mag opvolgen, beschouw ik als een hoge eer en een veeleisende opgave. Ik zal er, met mijn mogelijkheden en op mijn ma- nier, aan proberen te beantwoorden. Ik dank voor het vertrouwen dat in mij wordt gesteld. Vergaderingen van 16 november 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; mevrouw DEPREZ, mevrouw D'HAEN, de heren ROELANDTS, VANAC- KER, VAN ELSLANDER, LEYS, DECORTE, DE BELSER, GOOSSENS, COU- VREUR, DESCHAMPS, DE PAEPE, VAN HERREWEGHEN, GEERTS, JANSSENS en VAN DE PERRE, leden ; de heer VAN DEN TOORN, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving : de heren LISSENS, MOORS, COUPE, VEU- LEMANS en SPILLEBEEN, leden ; mevrouw ROSSEELS en de heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, binnenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering om 14 u. 15. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda wordt niet gewijzigd. NOTULEN De notulen van de plenaire vergadering en van de commissieverga- deringen van 19 oktober 1988 en van de openbare vergadering van 26 oktober jl. worden goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Viering van het vijftigjarig bestaan van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie en van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van Belgie (21.10.88 - 16.12.88). Op 21 oktober jl. vertegenwoordigde de heer KEERSMAEKERS, voor- zitter, onze Academie op de Academische Zitting ingericht door de Aca- demie voor Geneeskunde. 509 De heren DESCHAMPS en HOEBEKE waren eveneens aanwezig. Op 22 oktober jl. vertegenwoordigde de heer HOEBEKE, vast secreta- ris, onze Academie op de Plechtige Feestzitting van de Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten. De heer KEERSMAEKERS, voorzitter, was verhinderd. De heren LISSENS en DESCHAMPS waren eveneens aanwezig. Op 28 oktober jl. vertegenwoordigde de heer HOEBEKE, vast secreta- ris, onze Academie op het colloquium ingericht door de Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten over het thema „Rol en betekenis van academien in deze tijd " . Ook de heren ROELANDTS, LEYS en DESCHAMPS woonden het collo- quium bij. II. Te Deum in de H. Hartbasiliek te Koekelberg op 15 november 1988. Vertegenwoordiging van de Academie. De heer DESCHAMPS vertegenwoordigde onze Academie op 15 no- vember jl. op het Te Deum dat t.g.v. Koningsdag in de Basiliek te Koe- kelberg werd gezongen. III. Gelukwensen. Mevrouw Christine D'HAEN werd op 25 oktober jl. 65 jaar. De Vaste Secretaris deed Naar namens de Academie gelukwensen toekomen. IV. Dankbetuigingen. 1. Bij brief van 28 oktober jl. dankt Prof. Dr. P. J. Buijnsters de Aca- demie voor de hartelijke ontvangst die ze hem op 26 oktober t.g.v. haar jaarvergadering heeft geboden. Het was voor hem , een bijzondere er- varing om in een zo indrukwekkende omgeving te mogen spreken ". 2. Bij brief van 31 oktober jl. dankt de heer GOOSSENS voor de ge- lukwensen die de Vaste Secretaris hem n.a.v. zijn doctoraat honoris causa aan de universiteit van Luik liet toekomen. MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR I. Lidmaatschap. De zetel van de heer C. C. DE BRUIN, buitenlands erelid, wordt va- cant verklaard ( art. 23 van het huishoudelijk reglement ). 510 II. Francqui-Prijs. Bij brief van 12 oktober 1988 herinnert de Gedelegeerd-Bestuurder van het Francqui-Fonds de Academie eraan, dat de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen 1988 ( groep geesteswetenschappen ) is vastgesteld op 31 december 1988. Onze. Academie behoort tot de instellingen die het recht hebben om kandidaturen voor de „Francqui-Prijzen " voor te dragen ( art. 4 van het Organiek reglement ). De voorgedragen kandidaten mogen op 1 janu- ari 1989 de leeftijd van 50 jaar niet bereikt hebben ( art. een van het- zelfde reglement ). Eventuele voorstellen worden uiterlijk 20 december ingewacht. III. Vertegenwoordiging van de Academie. Op 15 november jl. heeft de Vaste Secretaris de Academie vertegen- woordigd op het Te Deum dat in de Sint-Baafskathedraal te Gent n.a.v. Koningsdag gezongen werd. GEHEIME ZITTING I. Verkiezing van het Bestuur voor 1989. Overeenkomstig art. 25 van het huishoudelijk reglement worden de heren LA1VIPO en DE PAEPE resp. tot voorzitter en ondervoorzitter voor 1989 verkozen. II. Nationaal Fonds voor de Letterkunde. 1. Samenstell'ing van de Commissie voor Advies: In aansluiting op een beslissing van de Academie om de fungerende Commissie voor Advies van het N.F.L. om een advies te vragen betref- fende de in aanmerking te nemen kandidaturen voor de uitbreiding van de genoemde commissie met een derde niet-lid van de Academie, deelt de Voorzitter de inhoud van het uitgebrachte advies mee ( zie het ver- slag van de plenaire vergadering van 19 oktober 1988, sub. V ). Zoals door de Academie gevraagd werd, heeft de commissie van de vijftien door de leden voorgedragen kandidaten er drie behouden. Na bespreking wordt met handopsteken beslist, dat het advies van de commissie als bindend wordt beschouwd. Vervolgens wordt met gesloten briefjes gestemd en wordt de heer G. DURNEZ tot lid van de Commissie voor Advies verkozen. Het eerste mandaat loopt van 1 januari 1989 tot 31 december 1990. 511 2. Aanwijzing van de vertegenwoordigers van de Academie in het Co- mite van Beheer. Op voorstel van het Bestuur worden de mandaten van de heren WEIS- GERBER en COUPE verlengd. III. Werving van nieuwe leden - scheppende kunstenaars. Behandeling van het voorstel van de beer Goossens ( zie het verslag van de ple- naire vergadering van 19 oktober 1988, sub. VII). De Voorzitter brengt het genoemde voorstel ter tafel en vraagt dat de Academie zich over het voorstel zou uitspreken. De leden hebben via het verslag van de vergadering van 19 oktober 1988 kennis gekregen van de verschillende punten die in het voorstel vervat zijn. In feite gaat het om punt 1. van de gewijzigde en door de Academie goedgekeurde mo- tie Blancquaert, dat als volgt luidt : , Bij de benoemingen in de Aca- demie wordt naar een gelijke vertegenwoordiging van de levensbeschou- wingen gestreefd ". Zie het Jaarboek 1966, blz. 256-257. De Voorzitter verleent het woord aan de beer GOOSSENS, die zijn voorstel toelicht en argumenteert. De beer GOOSSENS verklaart dat zijn voorstel geen ingreep in de bestaande regeling betekent, maar als een aanbeveling voor de leden is bedoeld en een wijziging in het gedrag van de Academie bij het benoemen van scheppende kunstenaars bepleit. Voor deze groep ontbreekt immers een direct criterium voor het bepalen van de ideologie van de kandidaten en er dient rekening to worden ge- houden met de grote verschuivingen die zich in de laatste jaren in de mentaliteit in Vlaanderen hebben voorgedaan en nog voordoen. Zijn voorstel is trouwens niet uit de lucht gevallen : ook de politici zijn tot hetzelfde besluit gekomen, wat recentelijk is gebleken. De spreker ver- klaart voorts dat hij er geen bezwaar tegen heeft, dat men de versoepe- ling van de procedure ook voor de andere groepen binnen de Academie laat gelden. Daarop volgt dan een geanimeerde bespreking waaraan de volgende leden deelnemen : de Voorzitter en de beer GOOSSENS zelf, de heren DE BELSER, VAN ELSLANDER, JANSSENS en LAMPO, mevrouw D'HAEN ; ver- volgens weer de beer GOOSSENS en de heren LEYS, GEERTS, JANSSENS, VANACKER en DESCHAMPS. Wanneer het blijkt dat de bespreking rond is, stelt de beer LAMPO voor, dat bij de voordracht van de kandidaten degene die een kandidaat voordraagt in de plenaire vergadering de Aca- demie en de commissie van voordracht betreffende de verdiensten van zijn kandidaat omstandig voorlicht, met mogelijkheid tot discussie. De Academie sluit zich bij het voorstel van de beer LAMPO aan en er komt 512 spoedig een consensus tot stand. De heer GEERTS dringt er nog eens op aan, dat er een lijst worth aangelegd met de namen van vroeger voor- gedragen kandidaten, opdat ze niet vergeten geraken en de heer DES- CHAMPS verheugt er zich over, dat de Academie zich, dank zij het voorstel-Goossens, over de kwestie heeft bezonnen. Tot slot wordt het volgende overeengekomen : 1. De kern van de regeling die de Academie in 1966 heeft getroffen wordt niet gewijzigd, maar de regel zal soepel worden toegepast. 2. In de drie groepen moet de eerste voorwaarde zijn : voldoende kwaliteit. 3. De kandidaturen zullen in een daartoe geschikte plenaire verga- dering uitvoerig worden toegelicht, met mogelijkheid tot discussie. 4. Van de Commissies van Voordracht wordt verwacht, dat ze hun keuze voldoende motiveren. IV. Verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie. Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 3 no- vember 1988 wordt aan de Academie voorgelegd. II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE COM1VIISSIE VOOR MODERNE TAAL Verslag door de beer HOEBEKE, lid-secretaris. Aanwezig : de heren GEERTS, voorzitter, en HOEBEKE, secretaris ; de heren ROELANDTS, VANACKER, LEYS, GOOSSENS, COUVREUR en KEERSMAEKERS, leden. Hospiterende leden : mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, DECORTE, DE BELSER, DESCHAMPS en LAMPO , de beer VAN DEN TOORN, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving : de heren MOORS en COUPE, leden. AGENDA 1. , De mogeliike inteiferentie van commerciele naamgeving en woord- vorming in de standaardtaal'' , lezing door de beer VAN DEN TOORN, buitenlands erelid. Het bestand aan eigennamen is in onze eeuw aanzienlijk uitgebreid door de creatie van enkele miljoenen merknamen. Daarbij doen zich 513 nieuwe woordvormingsprocedes voor, in het bijzonder door het gebruik van velerlei acroniemen : initiaalwoorden, letterwoorden, afkortingen en samenstellingen van splinters van woorden of namen, zoals Amro, dat uit delen van Amsterdam en Rotterdam is gevormd. In de standaard- taal kennen we al heel lang allerlei soorten afkortingen en letterwoor- den, maar nieuw zijn in de laatste tijd de vele splintercomposita, zoals motel, sofinummer of bobo's. De vraag kan gesteld worden of deze nieuwe woordvorming zo sterk tot ontwikkeling zou zijn gekomen zon- der het voorbeeld dat de commerciele naamgeving heeft geleverd. In dat geval zouden we van interferentie kunnen spreken. De tekst van de lezing is gepubliceerd in de , Verslagen en Medede- lingen '' jg. 1988, aflevering 2, blz. 292-312. De volgende leden namen aan de bespreking deel : de heren JANS- SENS, LEYS, ROELANDTS, KEERSMAEKERS en GEERTS. 2. Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering (18 januari 1989). VASTE COMMISSIE VOOR CULTUURGESCHIEDENIS Verslag door de beer DESCHAMPS, lid-secretaris. Aanwezig : de heren VAN HERREWEGHEN, voorzitter, LAMPO, onder- voorzitter, en DESCHAMPS, secretaris , de heren VAN ELSLANDER, DECORTE, DE BELSER, DE PAEPE, JANS- SENS en VAN DE PERRE, leden. Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, VANACKER, LEYS, HOE- BEKE, COUVREUR en KEERSMAEKERS , de beer VAN DEN TOORN, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving : de heren LISSENS, VEULEMANS en SPILLS BEEN, leden. AGENDA 1. , Friet en patat. Over de woordgeografie van nominale ellipsen bij taalcontact", lezing door de beer GOOSSENS. (Belgisch- ) Franse nominale groepen worden vaak door (Zuid- ) Ne- derlandse dialecten ontleend en achteraf verkort, zodat of de substan- tivische kern of het attribuut (meestal een adjectief) bewaard blijft. Uit woordkaarten van de begrippen `frier' , `kunstmest' , `veearts', `politie- 514 agent' en `veldwachter' blijkt dat de ellips die ontstaat in de gebieden die de intensiefste contacten met het aangrenzende Waalse gebied on- derhouden, dezelfde is als in dat Waalse gebied (friet(en), engrais, ar- tist, agent, sjampetter), terwijl in gebieden die niet aan Wallonie gren- zen of er minder intensieve contacten mee hebben, de andere ellips voorkomt (patat, sjemik, vetirinaire, polis, garde ). De aard van de ver- korting speelt daarbij geen rol : bij de woorden van de eerste groep zijn aanvankelijk engrais, artiste en agent substantivistische kernen geweest, frites en champetre attributen, in die van de tweede patates en garde substantivische kernen, chimiques, viterinaire en (de) police attributen. Men kan dus in de gebieden met intensieve contacten van twee ontle- ningsfasen spreken. Het behandelde materiaal volstaat niet om de rol van de semantiek bij het ontstaan van de verkortingen to beoordelen. Zo goed als alle aanwezige leden namen aan de bespreking deel. 2. Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering (18 januari 1989 ). Vergaderingen van 21 december 1988 I. PLENAIRE VERGADERING Aanwezig : de heren KEERSMAEKERS, voorzitter, LAMPO, ondervoor- zitter, en HOEBEKE, vast secretaris ; mevrouw D'HAEN, de heren ROELANDTS, VAN ELSLANDER, WEISGER- BER, LEYS, DECORTE, COUPE, HADERMANN, COUVREUR, DESCHAMPS, WILLEMYNS, VAN HERREWEGHEN, GEERTS, JANSSENS, VEULEMANS, SPILLEBEEN en VAN DE PERRE, leden ; de heer LANGVIK-JOHANNESSEN, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving : mevrouw DEPREZ, de heren LISSENS, VANACKER, GYSSELING, MOORS, ROOSE, DE BELSER, GOOSSENS en DE PAEPE, leden , mevrouw ROSSEELS, heren WALSCHAP, PAUWELS en DEMEDTS, bin- nenlandse ereleden. AGENDA OPENING VAN DE VERGADERING De Voorzitter opent de vergadering om 14 u. 15. VASTSTELLING VAN DE AGENDA De agenda wordt niet gewijzigd. NOTULEN De Voorzitter komt terug op de afspraken die in de geheime zitting van de vergadering van 16.11.88 inzake de werving van nieuwe leden gemaakt zijn. Hij wenst verduidelijking van punt III.3, waarin gesteld wordt dat de kandidaturen in een daartoe geschikte plenaire vergade- ring uitvoerig moeten worden toegelicht, met mogelijkheid tot discussie. Hij verzoekt de heer LAMPO , op wiens voorstel de formulering van dit punt steunt, zijn bedoeling toe te lichten, zodat de Academie een eens- gezind standpunt kan innemen betreffende de vraag of in de toekomst alle schriftelijk voorgedragen kandidaturen in een plenaire vergadering ter discussie dienen te worden gelegd ofwel alleen de kandidaturen die 516 door de Commissie van Voordracht zijn aangehouden plus de kandida- turen die t.g.v. de bekendmaking van het vertrouwelijk verslag van de bovenvermelde commissie aan de definitieve lijst zijn toegevoegd. De heer LAMPO antwoordt daarop, dat hij niet heeft willen zeggen, dat dle kandidaturen moeten worden verdedigd en besproken, wel de kandida- turen die door de Commissie van Voordracht worden voorgedragen en de kandidaturen die op grond van artikel 23.6 van het H.R. aan de lijst worden toegevoegd. Uit de bespreking die op deze verklaring volgt, blijkt dat de Academie met deze zienswijze akkoord gaat. In samenhang daarmee wordt voorts ook overeengekomen, dat het secretariaat alleen de bibliografieen van de kandidaten die in de definitieve lijst van kan- didaten zijn opgenomen aan de leden zal meedelen. Dit zal, overeen- komstig art. 23.4 en art. 23.6, uiteraard in twee tijden gebeuren. Daarna worden de notulen goedgekeurd. MEDEDELINGEN VAN DE VASTE SECRETARIS I. Ingekomen stukken. 1. Voorstel van Fnac tot verhoging van de B.T.W. op boeken van 6 % tot 8 % . Antwoord van Minister W. Claes. N.a.v. de brieven die de Vaste Secretaris op 10.11.1988 richtte tot de Ministers van Financien, Economische taken en Cultuur om hun mee te delen dat de Academie zich bij het protest van de VBVB aansloot ( zie het verslag van de plenovergadering van 19.10.88) ontving het secreta- riaat op 23 november jl. een antwoord van Minister W. Claes. De Mi- nister is van oordeel dat m.b.t. de in het vooruitzicht gestelde harmo- nisering binnen het kader van de E.G. op termijn ook BelgiE niet meer dan 2 B.T.W.-tarieven zal mogen kennen en het hem niet geoorloofd lijkt een nieuw tarief van 8 % te introduceren. De ministers van Financien en Cultuur hebben (nog) niet geant- woord. 2. Commissie voor advies van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde. Brief van de heer Durnez. Bij brief van 22 november jl. deelt de heer DURNEZ de Academie mee, dat hij het mandaat dat de Academie hem als lid van de Commis- sie voor Advies heeft toevertrouwd aanvaardt. 3. 9e Jaak Ballingsprijs. Bij brief van 26 november jl. deelt de secretaris van het Veldeke- Leencomite te Hasselt mee dat de Jaak Ballingsprijs, een prijs ter be- 517 vordering van toneelwerken, voor de 9e maal wordt uitgeschreven. De prijs kan alleen aan auteurs die in Limburg geboren zijn of er op 31 mei 1989 al sinds vijf jaar wonen worden toegekend. Het bedrag dat eraan is verbonden bedraagt 20.000 F. II. Dankbetuiging. Mw. L. de Bruin-den Hartog deed op het secretariaat van de Acade- mie een dankzegging toekomen voor het medeleven dat de Academie haar en de familie betoond heeft na het overlijden van haar man, C. C. de Bruin. III. Vertegenwoordiging van de Academie. Op 7 december jl. vertegenwoordigde de beer KEERSMAEKERS, voor- zitter, de Academie op de voorstelling van „Liederen uit mijn landhuis, vijftig gedichten van Horatius, vertaald door Anton van Wilderode ", in het Huis van Chievres te Leuven. MEDEDELINGEN EN VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR I. Ingekomen stuk. Verzoek van de Stad Brussel een jury samen te stellen• Bij brief van 25 november jl. deck de Schepen van Schone Kunsten van de Stad Brussel de Academie mee, dat de Dienst Schone Kunsten zoals verleden jaar een wedstrijd voor letterkunde or- ganiseert. De prijs zal worden uitgeschreven voor een roman, verhaal of bundel novellen. De Schepen vraagt de Academie op dezelfde basis als verleden jaar een jury te willen samenstellen, d.w.z. een jury bestaande uit Brie le- den van de Academie. Deze jury wordt wegens de begrotingsmoei- lijkheden van de Stad, verondersteld gratis te fungeren. De Academie wijst de beer LISSENS, DECORTE en VAN DE PERRE aan om in deze jury zitting te nemen. II. Vertegenwoordiging van de Academie. 1. Op 1 december jl. vertegenwoordigde de beer HOEBEKE, vast secre- taris, de Academie op de plechtigheid die in de Aula van de Gentse Universiteit werd gewijd aan de toekenning van de G. Sarton Leerstoel voor het academiejaar 1988-1989. 518 Prof. Dr. Em. A. Luyendijk-Elshout hield een lezing over „ Con- cept en natuur in de geneeskunde van de 19e eeuw " . De Sarton Leerstoel wordt am de twee jaar toegekend aan een geleerde die zich verdienstelijk heeft gemaakt op het gebied van de geschiedschrijving van een wetenschap. 2. Op zaterdag 17 december jl. vertegenwoordigde de heer HOEBEKE, vast secretaris, de Academie op de openbare algemene vergadering van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie. III. Nobelprijs Literatuur 1989. Het secretariaat ontving van de Zweedse Academie 10 uitnodigings- formulieren betreffende de voordracht van een kandidaat voor de No- belprijs 1989. Ze zijn bestemd voor de leden van onze Academie die een kandidaat wensen voor te dragen. Het Bestuur zal aan de Academie voorstellen als kandidaat van de Academie de heer H. LAMPO voor te dragen. Alle voorstellen dienen uiterlijk 1 februari 1989 bij het Nobelcomite te zijn ingediend. Op voorstel van de Voorzitter beslist de Academie de heer LAMPO op- nieuw voor te dragen. IV. Onderscheiding. De Voorzitter doer er mededeling van dat de heer LAMPO vereerd werd met een eredoctoraat van de universiteit van Grenoble. LEZING „De Aeneis" versus „De levensreis van een man", lezing door de heer SPILLEBEEN. GEHEIME ZITTING Het verslag van de vergadering van de Bestuurscommissie van 13 de- cember 1988 wordt aan de Academie voorgelegd. 519 II. COMMISSIEVERGADERINGEN VASTE CO1VIMISSIE VOOR OUDERE TAAL- EN LETTERKUNDE Verslag door de beer VANACKER, lid-secretaris. Aanwezig : de heren WILLEMYNS, voorzitter, GEERTS, ondervoorzit- ter, en VANACKER, secretaris ; de heren ROELANDTS, GYSSELING, LEYS, HOEBEKE, HADERMANN, COUVREUR, DESCHAMPS en KEERSMAEKERS, leden. Hospiterende leden : de heren VAN ELSLANDER, WEISGERBER, DE- CORTE, COUPE, LAMPO, VAN HERREWEGHEN, JANSSENS, SPILLEBEEN en VAN DE PERRE; de heer LANGVIK-JOHANNESSEN, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving : de heren MOORS, ROOSE, GOOSSENS en DE PAEPE, leden. AGENDA 1. , De Grimbergse Oorlog. Overlevering van de rijmkroniek en van de prozabewerking", lezing door de heer DESCHAMPS. De tekst van de lezing zal in de V & M worden opgenomen. Bespreking Naar aanleiding van een vraag van collega KEERSMAEKERS over de chronologie van de handschriften, wijst collega DESCHAMPS erop dat de tekst over de Grimbergse oorlog drie eeuwen lang veel belangstelling heeft gewekt door zijn boeiende inhoud. 2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. De voorzitter deelt de commissieleden mee, dat door de heren G. Tournoy en H. Wittouck een bijdrage ter publikatie wend aangeboden, onder de titel : , Een meertalig Brugs vastenavondspel uit de zestiende eeuw ' De heren KEERSMAEKERS en VAN ELSLANDER worden als beoor- delaars aangewezen. VASTE COMMISSIE VOOR MODERNE LETTEREN Verslag door de beer DECORTE, lid-secretaris. Aanwezig : de heren LAMPO, voorzitter, JANSSENS, ondervoorzitter, en DECORTE, secretaris ; mevrouw DEPREZ, de heren VAN ELSLANDER, WEISGERBER, COUPE, VAN HERREWEGHEN, SPILLEBEEN en VAN DE PERRE, leden. 520 Hospiterende leden : de heren ROELANDTS, VANACKER, GYSSELING, LEYS, HOEBEKE, HADERMANN, COUVREUR, DESCHAMPS, KEERSMAEKERS, WILLEMYNS en GEERTS, de heer LANGVIK-JOHANNESSEN, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving : de heren LISSENS, DE BELSER en VEULE- MANS, leden. AGENDA II` Geboekstaafd' : een teug frisse bin' sche lucht" , lezing door de heer LAMPO. Naar aanleiding van het boek „ Geboekstaafd " , een lexicon van de roman in Vlaanderen sedert 1945, gepubliceerd door het Davidsfonds, formuleerde de spreker zijn eigen opvattingen inzake literaire kritiek en voorlichting. Bespreking : aan de bespreking namen de heren LAMPO , VAN DE PERRE, WEISGERBER, SPILLEBEEN en als laatste de heer JANSSENS deel. REGISTERS VERGADERINGEN IN 1988 Blz. Blz. 20 januari 395 20 juli ( openbare vergade- 17 februari 407 ring te Beauvoorde ) 465 16 maart 415 19 oktober 467 20 april 421 26 oktober ( openbare verga- 18 mei 426 dering te Gent ) 480 15 juni 431 16 november 508 13 juli 438 21 december 515 I. — ZAKEN A — Verkiezing voor 1988 goedgekeurd bij M.B. dd. 28/12/87: 395. Academische prijsvragen en -antwoor- — Bestuursoverdracht : 343, 401-406 den. — Verkiezing van het Bestuur voor — Zie : Wedstrijden. 1989: 510. B Bestuurscommissie van de Academie. Bekrachtigingscommissie van de wette- — Voorlegging van de verslagen van lijke academische diploma's. de vergaderingen: 16/12/87: 398; 4/2/88: 412; 4/3/88: 419; — Aanwijzing vertegenwoordiger : 427. 5/4/88: 423; 3/5/88: 429; 24/5 Bestuur van de Koninklijke Academie en 15/6/88: 435; 28/6/88: 442; voor Nederlandse Taal- en Letter- 8/9 en 19/10/88: 476; 3/11/88: kunde. 512; 13/12/88: 518. 522 Bibliotheek. H — Langdurige bruikleen : 422. Hof. Bouryprijs, Karel. — Gelukwensen : 432, 468. — Herziening van het regIement: 416-418. I C In memoriam. — In memoriam C. C. DE BRUIN : Commissies van de Academie. 478-479. — Verslagen: I. Vaste commissie voor moderne lette- ren: 398, 420, 429, 477, 519. K II. Vaste commissie voor oudere taal- Koninklijke Academie voor Genees- en letterkunde: 398, 419, 430, 476, kunde van Belgie. 519. — Viering 50-jarig bestaan : 431-432, III. Vaste commissie voor cultuurge- 508-509. schiedenis: 413, 424, 435, 513. IV. Vaste commissie voor moderne Koninklijke Academie voor Weten- taal: 413, 423, 436, 512. schappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie. Commissie van het boek. — Viering 50-jarig bestaan : 431-432, — Samenstelling : 469. 508-509. Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. E — Lezing door de heer LAMPO in de Elautprijs, Prof. Dr. Leon. algemene vergadering : 469. — Wijziging van het reglement : 433. L F Lezingen. Fondsprij z en . 1. Maandelijkse plenaire vergaderin- — Zie : Wedstrijden. gen. - JANSSENS ( M. ), Een gedicht van Francqui-Prijs . Hugo Claus en een schilderij van Je- — Voordragen van kandidaturen : 510. roen Bosch: 410. - JANSSENS ( M. ), Het meervoudige ik-verhaal in de Nederlandse letter- G kunde: 281-291, 476. - JANSSENS ( M. ), Een roman in een Gelukwensen. notedop. Over de proloog tot 'De — 438, 468, 509. Aanslag' van Harry Mulisch : 423. 523 - LISSENS (R. F. ), F. V. Toussaint van - VAN ELSLANDER (A. ), Willem de Boelare, een tekst en twee voetno- Vreese herdacht: 399. ten: 429. 5. Vaste commissie voor cultuurgeschie- - SPILLEBEEN (W. ), 'De Aeneis ` versus denis. `De levensreis van een man' : 518. - DEPREZ (A. ), Ger Schmook : een le- - WILLEMYNS (R. ), Quebec en Vlaan- vensbericht: 436. deren: overeenkomsten en verschil- len: 397. - GOOSSENS ( J. ), Friet en patat. Over de woordgeografie van nominale el- 2. Openbare vergaderingen. lipsen bij taalcontact : 513-514. - BUIJNSTERS ( P. J. ), Beeld en zelfver- - GOOSSENS ( J. ), Reinaertbewerkin- gen: De gecastreerde neus en de ta- beelding van Justus van Effen : 481, 482-498. lige verwerking van het taboe : 413. - GOOSSENS ( J. ), Reinaertbewerkin- - JANSSENS (M. ), Begroeting van Willy Spillebeen als lid van de Academie: gen : mentaliteitshistorische achter- 481, 499-502. gronden: 425. - LAMPO (H. ), Zin en onzin in de lite- 6. Vaste commissie voor moderne taal. ratuur: 109-129, 466. - DEPREZ (A. ), De neerlandistiek te - SPILLEBEEN (W. ), Huldiging van Gent van 1817 tot heden : 414. Andre Demedts: 481, 503-507. - KEERSMAEKERS (A. ), Jan Broeckaert als lid van de Academie: 79-90, 3. Vaste commissie voor moderne let- 436. teren. - MOORS (J. ), Na 35 (18) jaar: De Ne- - DEPREZ (A. ), De neerlandistiek te derlandse versie van de Belgische Gent van 1817 tot heden: 420. wetten: 424. - LAMPO (H. ), Charles Joseph de - VAN DEN TOORN (M. C. ), De moge- Grave, of Atlantis in Vlaanderen: lijke interferentie van commerciele 398. naamgeving en woordvorming in de - LAMPO (H. ), `Geboekstaafd': een standaardtaal: 292-312, 512-513. teug frisse kritische lucht: 520. Lidmaatschap van de Academie. 4. Vaste commissie voor oudere taal- en - Opvolging van wijlen de heer Bu- letterkunde. CKINX : de verkiezing van de heer J. - DE PAEPE (N. ), Inleiding tot een ty- VEULEMANS goedgekeurd : 396. pologie van het scheppingsverhaal in - Opvolging van de heer DEMEDTS, de Rijmbijbel van J. van Maerlant: binnenlands erelid. Opvolger : de 476-477. heer W. SPILLEBEEN : 397, 415. - DESCHAMPS (J. ), De Grimbergse - Opvolging van mevrouw ROSSEELS, Oorlog. Overlevering van de rijm- binnenlands erelid : 411, 418. Op- kroniek en van de prozabewerking: volger : de heer Rudolf VAN DE 519. PERRE : 423, 426, 468. - GEERTS ( G. ), Genusfouten : hollan- - Opvolging van de beer DE BRUIN, ditis in Vlaanderen?: 68-78, 430. buitenlands erelid : 509. - KEERSMAEKERS ( A. ), Conscience en - Criteria en te volgen procedure: Nederland: 419. 418, 423, 475, 511-512, 515-516. 524 Literair salon. — Mevrouw ROSSEELS : Benoemd tot — De heer VAN HERREWEGHEN : 430. Barones: 468. — De heer SPILLEBEEN : 477. — De heer SPILLEBEEN : Prijs voor Let- terkunde van de Vlaamse Provincies 1987 (Jeugdboek): 416. M Overlijden. Merghelynckprijs, Arthur. — De heer DE BRUIN : 467. — Reglement : 441. P N Publicaties. — Bijdragen aangeboden ter uitgave in Nationaal Biografisch Woordenboek. de Verslagen en Mededelingen: — 396, 409, 416. BRAEKMAN (W. L. ), Een merk- waardige collectie `Secreten' uit de Nationaal Fonds voor de Letterkunde. vilitiende eeuw: 397, 400. — Commissie voor Advies: WILLEMYNS (R. ), Di alekt als Herziening van de regel voor de Schliisselbegriff der belgi schen samenstelling van de commissie : Sprachverhaltni sse: 412. 422, 428-429, 474. BRAEKMAN (W. L. ), Tekstuitgave Verkiezing van G. DURNEZ tot van Marcus van Vaernewijcks 'Ca- lid: 510, 516. techi smus der Minne' : 419, zie V — Comite van Beheer. Samenstelling: & M 1989, 1. 511. BISTER (Helga), Verdwijnende Ne- derlandse woorden in het dialect Nobelprijs Literatuur 1989. van Krefeld: 419. — Voordracht van een kandidaat : 518. TOURNOY ( G. ) en WITTOUCK (H. ), Een meertalig Brugs vasten- avondspel uit de zestiende eeuw: 0 519, zie 313-394. — Werken ter uitgave aangeboden: Onderscheidingen. - VINDEVOGEL (Th. ), Uitspraakwoor- — De heer COUPE : Driejaarlijkse denboek van eigennamen : 410, staatsprijs ter bekroning van een 414. schrijversloopbaan : 396. — Mevrouw D'HAEN : Driejaarlijkse cultuurprijs van de Stad Gent : 396. S — De heer GOOSSENS : Doctoraat hono- Schenking. ris causa van de universiteit van Luik : 468. — Dossier uit de nalatenschap van de heer F. V. Toussaint van Boelaere : — De heer GYSSELING : Commandeur 429. in de orde van Oranje Nassau en Matthias de Vriespenning : 409. Staatsprij z en. — De heer LAMPO : Eredoctoraat van de — Vertegenwoordiging van de Acade- universiteit van Grenoble : 518. mie in de jury's: 410-411, 473-474. 525 T Vlaanderen leeft. — Medewerking van de Academie: Taalpolitiek. 432-433, 439. — Bepalen van de rol van de Acade- mie: 474. Taalunie. W — Werkgroep buitenlandse aardrijks- Wedstrijden. kundige namen : 434. — Prijsantwoorden voor 1988. So- — Algemene Conferentie van de Ne- menstelling van de jury's : 397-398. derlandse Taal en Letteren : 470. Wijziging : 407-409. Toekenning: 441, 481. Verslagen: 443-464. — Fondsprijzen 1988. Samenstelling van de jury's: 411-412. Toeken- V ning: 441, 476, 481. Veldeke-Leencomite. — Samenstelling van de prijsvragen- commissie : 418. — 9e Jaak Ballingsprijs : 516. — Academische prijsvragen voor 1991: Vereniging Algemeen Nederlands. 423. — Actie voor versterking van het on- — Karel Bouryprijs : herziening van het derwijs van het Nederlands in de reglement : 416-418. B.R.D. : 427. — Leon Elautprijs : wijziging van het reglement : 433. Vereniging ter Bevordering van het — Arthur Merghelynckprijs : regle- Vlaamse Boekwezen. ment : 441. — B.T.W.-tarief voor boeken : 471, — Omvang van de prijsantwoorden: 516. 471. Vergaderingen. Wedstrijd voor letterkunde van de Stad — Julivergaderingen : 440, 471-473. Brussel. — Samenstelling van de jury voor Vertegenwoordiging van de Academie. 1988: 396-397. — 421, 422, 427, 432, 469, 508, 509, — Samenstelling van de jury voor 510, 517, 518. 1989: 517. 526 II. — PERSOONSNAMEN B — Lid van de jury voor de L. Baekel- mansprijs : 412. BISTER ( H. ). — Aangeboden bijdrage : Verdwij- DE BRUIN (C. C. ), buitenlands erelid. nende Nederlandse woorden in het — Overlijden: 467, 517. dialect van Krefeld: 419. BOUSSET (H. ). DECORTE (B. ), lid. — Arthur Merghelynckprijs voor proza — Lid van de jury voor de wedstrijd (periode 1985-1987): 441, 481. voor letterkunde van de Stad Brus- BRAEKMAN (W. L. ). sel: 396, 517. — Aangeboden bijdragen: — Lid van de jury voor de N. de Tiere- - Een merkwaardig collectie `Secre- prijs : 411. ten' uit de viffliende eeuw: 397, — Lid van de jury voor de J. van Gin- 400. derachterprij s : 412 . - Tekstuitgave van Marcus van Vaer- newijcks `Catechirmus der Min- — Lid van de Commissie van het boek : ne' : 419, Zie V & M 1989, 1. 469. BUIJNSTERS (P. .j. ). DE GEEST (D. ). — Lezing : Beeld en zelfverbeelding — Arthur Merghelynckprijs voor poezie van Justus van Effen : 481, 482-498. (periode 1985-1987): 441, 481. C DE PAEPE (N. ), lid. — Lezing : Inleiding tot een typologic COUPE (C. ) ( Anton van Wilderode ), lid. van het scheppingsverhaal in de — Lid van de Commissie van Voor- Rijmbijbel van J. van Maerlant: dracht ( opvolging M. ROSSEELS ): 411. 476-477. — Lid van de jury voor de A. Beer- — Lid van de jury voor de L. Wil- naertprijs : 411. lemsprijs : 412. — Lid van het Comite van Beheer van — Verkiezing tot ondervoorzitter voor het N.F.L. : 511. 1989: 510. — Driejaarlijkse staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan : 396. DEPREZ ( A. ), lid. — Gelukwensen n.a.v. zijn 70e verjaar- — Lezingen: dag: 438. - De neerlandistiek to Gent van COUVREUR (W. ), lid. 1817 tot heden: 414, 420. — Lid van de jury voor de L. Elaut- - Ger Schmook : een levensbericht: prijs : 412. 436. — Lid van de jury voor de wedstrijd voor letterkunde van de Stad Brussel D 1988: 396. DE BELSER (R. ) (Ward Ruyslinck), lid. — Lid van de jury voor de L. Elaut- — Overdracht van het ambt van voor- prijs : 412. zitter : 396. Toespraak bij de ambts- — Gelukwensen n.a.v. Naar 60e ver- overdracht : 401-404 . jaardag : 468 527 DESCHAMPS ( J. ), lid. - Reinaertbewerkingen : mentali- — Lezing : De Grimbergse Oorlog. teitshistorische achtergronden: Overlevering van de rijmkroniek en 425. van de prozabewerking: 519. - Friet en patat. Over de woordgeo- — Vertegenwoordiging van de Acade- grafie van nominale ellipsen bij mie: Te Deum, Basiliek te Koekel- taalcontact: 513-514 . berg, 21/7/88: 469; Te Deum, Ba- — Lid van de jury voor het prijsant- siliek te Koekelberg, 15/11/88: woord : Historisch-vergleichende 509. Phonologie des mittelalterlichen Niederlandisch und Deutsch (H. DE SMET ( G. ). Draye) : 397, 407-409. Verslag : 443- — Lid van de jury voor het prijsant- 448. woord : Historisch-vergleichende Phonologie des mittelalterlichen — Beoordelaar van de aangeboden bij- Niederlandisch und Deutsch (H. drage : Verdwijnende Nederlandse Draye): 397; bezwaren: 407-409. woorden in het dialect van Krefeld, H. BISTER : 419. D'HAEN (C.), lid. — Voorstel i.v.m. de werving van — Lid van de jury voor de A. Merghe- nieuwe leden - scheppende kunste- lynckprijs : 412. naars: 423, 475, 511-512. — Driejaarlijkse Cultuurprijs van de — Doctoraat honoris causa aan de uni- Stad Gent: 396, 421. versiteit van Luik : 468, 509. — Gelukwensen n.a.v. haar 65e ver- jaardag: 509. GYSSELING ( M. ), lid. DRAYE ( L. ). — Lid van de jury voor het prijsant- — Prijs voor taalkunde : Historisch-ver- woord : Toponymie van de Vrijheid gleichende Phonologie des mittel- Lommel (V. Mennen): 397-398. alterlichen Niederlandisch und Verslag : 458-459. Deutsch: 398, 407-409, 441, 481. — Lid van de jury voor de L. Wil- Verslagen van de jury: 443-453. lemsprijs : 412. DURNEZ ( G. ). — Commandeur in de orde van Oranje — Verkiezing tot lid van de Commissie Nassau en Matthias de Vriespen- voor Advies van het N.F.L. : 510, ning : 409. 516. H G HADERMANN ( P. ), lid. GEERTS ( G.), lid. — Lid van de jury voor de J. Eeckhout- — Lezing : Genusfouten : hollanditis in prijs : 412. Vlaanderen?: 68-78, 430. GOOSSENS (J. ), lid. HOEBEKE ( M.), vast secretaris. — Lezingen: — Lid van de jury voor het prijsant- - Reinaertbewerkingen : De ge- woord : Toponymie van de Vrijheid castreerde neus en de talige ver- Lommel (V. Mennen): 397-398. werking van het taboe : 413. Verslag : 459-464. 528 — Beoordelaar van de aangeboden bij- Een roman in een notedop. Over drage : Tekstuitgave van Marcus van de proloog tot 'De Aanslag van Vaernewijcks ' Catechumus der Harry Mulisch' : 423. Minne' , W. L. BRAEKMAN : 419. Het meervoudige ik-verhaal in de — Vertegenwoordiging van de Acade- Nederlandse letterkunde: 281- mie : Herdenking Burggraaf Gaston 291, 476. Eyskens, Paleis der Academien te - Begroeting van Willy Spillebeen Brussel, 23/4/89: 422, 427; Te als lid van de Academie : 481, Deum, Sint-Baafskathedraal te 499-502. Gent, 21/7/88: 469; Openingszit- — Lid van de jury voor de wedstrijd ting van het Tiende Colloquium voor letterkunde van de Stad Brussel Neerlandicum, Gent, 28/8/88: 1988: 396. 469 ; Plechtige openingszitting van — Lid van de jury voor de J. Eeckhout- het academiejaar aan de Rijksuniver- prijs : 412. siteit Gent, 3/10/88 : 469 ; Viering van het 25-jarig bestaan van het In- ternationaal Training Centre for Post-Graduate Soil Scientists, Gent, K 10 / 10 / 88 : 469 ; Plechtige Feestzit- ting van de Kon. Ac. voor Weten- KEERSMAEKERS ( A. ), voorzitter. schappen, Letteren en Schone — Aanvaarding van het ambt van voor- Kunsten, Brussel, 22/10/88: 509; zitter : 396. Toespraak bij ambtsaan- Colloquium over „Rol en betekenis vaarding : 405-406. van academien in deze tijd " inge- — Lezingen : richt door de Kon. Ac. voor Weten- - Conscience en Nederland: 419. schappen, Letteren en Schone - Jan Broeckaert als lid van de Aca- Kunsten, Brussel, 28/10/88: 509; demie: 79-90, 436. Te Deum, Sint-Baafskathedraal te — In memoriam C. C. DE BRUIN : 478- Gent, 15/11/88: 510; Toekenning 479. van de G. Sarton Leerstoel, Gent, 1/12/88: 517; Openbare algemene — Lid van de jury van de A. Beernaert- prijs : 411. vergadering van de Kon. Ac. voor Wetenschappen, Letteren en Schone — Lid van de jury voor de J. Eeckhout- Kunsten, Brussel, 17/12/88: 518. prijs : 412. — Voorzitter van de jury voor de L. Willemsprijs : 412. J — Beoordelaar van de aangeboden bij- drage : Tekstuitgave van Marcus JANSSENS (J. D. ). Vaernewijcks `Catechismus der — Leonard Willemsprijs (periode Minne' , W. L. BRAEKMAN : 419. 1986-1987): 441, 481. — Vertegenwoordiging van de Acade- mie : Verenigde Vergadering der JANSSENS ( M. ), lid. beide Afdelingen van de Kon. Ned. — Lezingen : Akademie van Wetenschappen te - Een gedicht van Hugo Claus en Amsterdam, 11 /4 /88 : 422 ; Voor- een schilderij van Jeroen Bosch: stelling van , Liederen uit mijn 410. landhuis, vijftig gedichten van Ho- 529 ratius, vertaald door Anton van Wil- — Lid van de jury voor de wedstrijd derode ", Leuven, 7/12/89: 517. voor letterkunde van de Stad Brus- — Referaat op de Algemene Conferen- sel : 517. tie van de Nederlandse Taal en Let- — Vertegenwoordiging van de Acade- teren : 470. mie : Eerste Algemene Vergadering van de P. G. Buckinx-Stichting te Kortessem, 16/4/88: 422. L LAMPO ( H. ), ondervoorzitter. M — Lezingen : - Charles Joseph de Grave, of At- MENNEN ( V. ). lantis in Vlaanderen: 398. — Prijs voor taalkunde : Toponymie - Zin en onzin in de literatuur: van de Vrijheid Lommel: 397, 441, 109-129, 466. 481. Verslagen van de jury : - `Geboekstaafd' : een teug frisse 454-464. kritische lucht: 520. — Lid van de jury voor de N. de Tiere- MOORS ( J. ), lid. prijs : 411. — Lezing : Na 35 (18) jaar: De Neder- landse versie van de Belgische wet- — Lid van de jury voor de L. Baekel- ten: 424. mansprijs : 412. — Lid van de jury voor het prijsant- — Lezing in de algemene vergadering woord : Historisch-vergleichende van de Koninklijke Akademie van Phonologie des mittelalterlichen Wetenschappen te Amsterdam : Niederlandisch und Deutsch (H. 469. Draye): 397. Vervangen door de — Verkiezing tot voorzitter voor 1989: heer LEYS : 407-409. 410. Vertegenwoordiging van de Acade- — Voorgedragen als kandidaat voor de mie : Opening van het academiejaar Nobelprijs 1989: 518. aan de Rijksuniversiteit te Luik, — Eredoctoraat van de universiteit van 7/10/88: 469. Grenoble: 518. LEYS ( 0. ), lid. — Lid van de jury voor het prijsant- R woord : Historisch-vergleichende ROELANDTS ( K. ), lid. Phonologie des mittelalterlichen — Lid van de jury voor het prijsant- Niederlandisch und Deutsch (H. woord : Toponymie van de Vrijheid Draye): 407-409. Verslag: 448-452. Lommel (V. Mennen): 397-398. LISSENS ( R. F. ), lid. Verslag : 454-458. — Lezing : F. V. Toussaint van Boelare, — Lid van de jury voor de J. van Gin- een tekst en twee voetnoten : 429. derachterprij s : 412. — Lid van de jury voor de L. Elaut- — Lid van de prijsvragencommissie : prijs : 412. 418. — Lid van de Bekrachtigingscommissie — Lid van de Werkgroep buitenlandse van de academische diploma's : 427. aardrijkskundige namen : 434. 530 RoosE (L. ), lid. Phonologie des mittelalterlichen — Lid van de jury voor de A. Merghe- Niederlandisch and Deutsch (H. lynckprijs : 412. Draye): 397, 407-409. Verslag: 452- 453. ROSSEELS (M. ), binnenlands erelid. — Benoemd tot Barones : 468. — Lid van de jury voor de L. Wil- lemsprijs : 412. RUYSLINCK (W. ). — Zie: R. DE BELSER. VAN DEN TOORN (M. C. ), buitenlands erelid. — Lezing : De mogelijke interferentie S van commerciele naamgeving en woordvorming in de standaardtaal: SIMONS (L. ). 292-312, 512-513. — August Beernaertprijs (periode 1986-1987): 441, 468, 481. VAN DE PERRE (R. ), lid. — Verkiezing : 423, 426. Goedgekeurd SPILLEBEEN (W. ), lid. bij M.B. dd. 5/7/88: 468. — Verkiezing: 397, 415. — Lid van de jury voor de wedstrijd — Literair salon: 477. voor letterkunde van de Stad Brus- — Lezingen: sel: 517. - Huldiging van Andre Demedts: 481, 503-507. VAN ELSLANDER ( A. ), lid. - 'De Aeneis' versus 'De levensreis — Lezing : Willem de Vreese berciacht: van een man' : 518. 399. — Lid van de jury voor de L. Baekel- — Lid van de jury voor de L. Wil- lemsprijs: 412. . mansprijs : 412. — Prijs voor Letterkunde van de — Lid van de prijsvragencommissie: 418. Vlaamse Provincies 1987 (Jeugd- boek): 416. — Vertegenwoordiging van de Acade- mie : Uitreiking van de , Driejaar- lijkse Cultuurprijs van de Stad T Gent", 19/3/88: 421; Uitreiking van de jaarlijkse prijs van de Stad TOURNOY ( G. ). Gent voor een Wetenschappelijke — Aangeboden bijdrage : Een meerta- studie over Gent-1987 en van de lig Brugs vastenavondspel uit de jaarlijkse prijs van de Stad Gent voor zestiende eeuw: 519. Nederlandse literatuur-1987, 11/6/88: 432. TOUSSAINT ( M. ). — Schenking van dossier uit de nala- VAN HERREWEGHEN (H. ), lid. tenschap van haar vader : 429. — Literair salon : 430. — Lid van de jury voor de N. de Tiere- prijs : 411. V — Lid van de jury voor de J. van Gin- derachterprijs : 412. VANACKER (V. F. ), lid. — Lid van de jury voor het prijsant- VAN WILDERODE ( A. ). woord : Histori sch - v ergleich en de — Zie : C. COUPE. 531 VERLOOY (J. B.). WEISGERBER (J ), lid. — Herdenking : 434-435. — Lid van de Commissie van Voor- dracht (opvolging M. ROSSEELS ) : VERMOORTEL ( Ph. ). 411. — Joris Eeckhoutprijs (periode 1986- 1987): 476, 481. — Lid van de jury voor de A. Beer- naertprijs : 411. VEULEMANS (J. ), lid. — Lid van het Comite van Beheer van — Verkiezing goedgekeurd bij M.B. het N.F.L. : 511. dd. 3/12/87: 396. — Lid van de jury voor de A. Beer- naertprijs : 411. WILLEMYNS ( R. ), lid. — Lid van de jury voor de A. Merghe- — Lezing : Quebec en Vlaanderen: lynckprijs : 412. overeenkomsten en verschillen : 397 — Aangeboden bijdrage : Di aleckt als VINDEVOGEL ( Th. ). Schltesselbegriff der belgischen — Aangeboden werk : Uitspraakwoor- Sprachverhaltnisse : 412. denboek van eigennamen : 410, 414. — Beoordelaar van de aangeboden bij- drage: Verdwijnende Nederlandse woorden in het dialect van Krefeld, W H. BisTER : 419. WALSCHAP ( G. ), binnenlands erelid. — Betreurt het de vergaderingen niet WITTOUCK ( H. ). meer to kunnen bijwonen : 427. — Aangeboden bijdrage : Een meerta- — Gelukwensen n.a.v. zijn 90e verjaar- lig Brugs vastenavondspel uit de dag : 438. zestiende eeuw: 519. JAARGANG 1988 Inhoudstafel Aflevering 1 : 1. Verkenningen in vroegere vertalingen 1450-1600. Vertalers en de taal. Zij twijfelden, aarzelden en vertaalden toch, door J. F. VANDERHEYDEN . 1 2. Genusfouten: hollanditis in Vlaanderen?, door G. GEERTS 68 3. Jan-Baptist Broeckaert (Wetteren 12 februari 183 7 - Dendermonde 9 febru- ari 1911), door A. KEERSMAEKERS . . . . . . . . 79 4. Een literair curiosum : een aan Anna Bijns toegeschreven satin* sch toneel- werkje, door L. ROOSE . 91 5. Zin en onzin in het literaire leven of de kat de bel aangebonden, door H. LAMPO . 109 Aflevering 2 : 1. De Belgen / Les Beiges. Het dichterstornooi van Aalst, 1807-1810, door J. HUYGHEBAERT . 133 2. Het meervoudige ik-verhaal in de Nederlandse letterkunde, door M. JANS- SENS . . . 281 3. De mogelijke interferentie van commerciele naamgeving en woordvorming in de standaardtaal, door M. C. VAN DEN TOORN . . . . . 292 Aflevering 3 : 1. Een meertaligBrugs vastenavondspel uit de 16e eeuw, door G. TOURNOY en H. WITTOUCK . 313 2. Werkzaamheden van de Academie in 1988 . 395 3. Registers . 521