VERSlj\GEN MEDEDEELINGEN OEn KO~I;-':KLIJ KE VLAAMSCHE ACADEMIE T. \AL- EN LETTERKUNDE ~1l~-2~lJ'~ 2 dc aflevering. - Augustus-September. GE~T DRUKKElU] S. LELlAEIU. \ . SIFFER & 0' n ) ' u7>,ke~'~ del'!Koniahlijk.e Vlaams.he A.cadelllit HOOGPOORT, 52 VOOR I887 EN VERSLAGEK MEDEDEELINGEN I liER KO lNKLI]KE VLAAMSCHE ACADEMIE vnOR T.\AL- E~ LETTERKllNDE GENT DRUKKI-:n.I] s . LEI,L\L:RT, ,\. SIFFER & 0 - 1100GllOOR T, j ~ I887 EN VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. GENT DRUKKERIJ S. LELIAERT, A. SIFFER & Cie Drukkers der Koninklijke Vlaamsche Academie HOOGPOORT, 52 1887 Zitting van 27 October 1886. Zijn aanwezig de heeren P. Willems, bestuurder, J. van Beers, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ; De heeren H. Claeys, J. de Laet, D. Delcroix, Jr Nap. de Pauw, Edw. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, Em. Hiel, J. Nolet de Brauwere van Steeland, M. Rooses, A. Snieders, E. Stroobant, F. van der Haeghen. De heer Roersch laat bij brief weten dat hij wegens ongesteldheid de zitting niet kan bijwonen. Het eerste punt aan de dagorde is de kiezing van zeven werkende leden, ingevolge het 5e artikel des koninklijken besluits aangaande de inrichting der Vlaamsche Academie ; en de kiezing van een achtste werkend lid, ter vervanging van den heer de Hondt, die het lidmaatschap niet heeft aangenomen. De heer van Beers stelt vo or als kandidaten de heeren Antheunis, de Geyter, de Mont, Sleeckx en •Vuylsteke, daarbij verklarende dat, bijaldien en geene andere, niet gekozen worden, hij het lidmaatschap zal neerleggen. heer Rooses sluit zich bij de verklaring des heeren van Beers aan. De heer Hiel neemt de voorgestelde kandidaten aan, maar verklaart dat hij zijn ontslag zal geven in 't geval die niet mochten gekozen zijn. Verder stelt hij als kandidaten voor de heeren C.-J. Hansen, J. van Droogenbroeck en . heer de Laet worden als kandidaten de heeren Alberdingk Thijm, Hansen, Mathot, Micheels, Obrie, Sleeckx Droogenbroeck. voorgesteld, door den heer Delcroix de heeren Coopman en Stallaert; door heer de heer Haerynck. de stemming bekomen : de heeren Sleeckx van Droogenbroeck (ieder) stemmen; de en Obrie (ieder) Daems, I I stemmen ; de heeren Alberdingk en Mathot (ieder) 10 stemmen; de heer stemmen. zeven kandidaten de volstrekte meerderheid stemmen bekomen hebbende, zijn tweede stemming zijn er maar vijftien briefjes ; Micheels volstrekte meerderheid. -6- deze vijr, en geene andere, niet gekozen worden, het lidmaatschap zal neerleggen. De heer Rooses sluit zich bij de verklaring heeren Beers aan. heer Hiel neemt de voorgestelde kandidaten maar verklaart hij zijn ontslag niet zal geven in 't geval die niet mochten gekozen zijn. Verder stelt hij als kandidaten voor : J. Hansen, J. van Droogenbroeck en Alfons Willems. Door den heer de Laet worden als kandidaten opgegeven : de heeren Alberdingk Thijm, Daems, Hansen, Mathot, Micheels, Obrie, Sleeckx en van Droogenbroeck. Worden nog voorgesteld, door den heer Delcroix : de heeren Coopman en Stallaert; door den heer Stroobant : de heer Haerynck. In de stemming bekomen: de heeren Sleeckx en van Droogenbroeck (ieder) 13 stemmen; de heeren Hansen en Obrie (ieder) 12 stemmen; de heer Daems, I I stemmen; de heeren Alberdingk Thijm en Mathot (ieder) IQ de heer Micheels 8 stemmen. Deze zeven kandidaten de volstrekte meerderheid der stemmen bekomen hebbende, zijn derhalve gekozen. Bij de tweede stemming zijn er maar vijftien geldige briefjes; de heer Micheels bekomt de volstrekte meerderheid. _ 7 _ De Academie beslist, dat hare gewone verga deringen zullen plaats hebben den derden Woensdag eiker maand, te 2 uren. Zij gelast de 'eden van het bureel, met de heeren Delcroix en Obrie (laatstgenoemde nadat zijne kiezing door Koninklijk besluit zal goedgekeurd zijn), een ontwerp van Wetten op te stellen, waarover in de eerstvolgende zitting zal beraadslaagd worden. De zitting wordt te 4 1 12 uren geheven. November 1886. Zijn aanwezig de heeren Claeys, S. Daems, J. de Laet, D. Delcroix, Fr. de Potter, bestendige secretaris, E. Gailliard, P. Genard, G. Gezelle, C.--j. Hansen, Em. Hiel, L. Mathot, J. M ich.eels, J. Nolet de Brauwere van Steeland, J. Obrie, A. Snieders, E. Stroobant. F. van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. De heeren Willems, bestuurder, Alberdingk Thijm, de Pauw en Roersch laten weten, dat zij belet zijn de zitting bij te wonen. Aan de vergadering wordt een schrijven medegedeeld van den heer van Beers, gedagteekenk': 14 November, en een ander van den heer Rooses, gedagteekend 16 November, waarbij zij berichten hun ontslag als leden der Academie te geven. dagorde de beraadslaging over het ontwerp van Wetten, opgesteld leden van het bureel, met de heeren Delcroix en Obrie. voorstel des heeren Nolet de Brauwere Steeland zal gezegd ontwerp onmiddellijk gedrukt en eene proef er van aan de Leden gezonden De beraadslaging daarover wordt bepaald 1 r 's namiddags te 2 uren. Academie het uitschrijven van wedstrijd. Zij de volgende lijst der kandidaten voor de drie zetels opmaken. 8- Zitting van 17 November 1886. heeren H. Claeys, Daems, J. de Laet, D. Delcroix, Fr. de Potter, bestendige E. Génard, G. Gezelle, C.-J. Em. Hiel, L. Mathot, Michecls, J. Nolet de Bral1\vere van Steeland, J. Obrie, Snieders. Stroobant. F. van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. heeren \Villems, bestuurder, Alberdingk Pauwen Roersch laten weten, dat zij zitting bij te wonen. vergadering wordt een schrijven medegedeeld den heer van Beers, gedagteekenl~ I4 een ander van den heer Rooses, I 6 ~ ovember, waarbij zij berichten ontslag als leden der Academie te geven. Aan de dagorde staat de beraadslaging over het van Wetten, opgesteli door de leden van bureel. met de heeren De1croix en Obrie. Op voorstel des heercn N ol et de Brauwere van Steeland zal gezegd ontwerp onmiddellijk en eene van aan de Leden gezonden worden. De beraadslaging daarover wordt bepaald op 25 November, 's voormiddags te J I, en 's namiddags te 2 uren. De Academie besluit tot het uitschrijven van eenen letterkundigen wedstrijd. Z ij zal in de volgende zitting de lijst der kandidaten voor de drie openstaande zetels opmaken. - 9 Namens den heer Nolet de Brauwere van Steeland leest de . heer Daems eene nota over hetgeen in de Octoberzitting der Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten, met betrekking tot de Koninklijke Vlaamsche Academie, gezegd is. De zitting eindigt te 4 1/2 uren. Brauwere van Steeland heer over hetgeen Octoberzitting der Koninklijke Academie van Schoone Kunsten, met tot Vlaamsche Academie, 1/2 uren. Zitting 25 November 1886. Zijn aanwezig de heeren P. Willems, bestuurder ; Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren P. Alberdingk Thijm, H. Claeys, J. de Laet, D. Delcroix, Jr N. de Pauw, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, C.-J. Hansen, Em. Hiel, Mathot, J. Micheels, J. Obrie, A. Snieders, E. Stroobant, F. van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. De heeren Daems, Nolet de Brauwere van Steeland en Roersch laten schriftelijk weten dat hun onmogelijk is ter zitting aanwezig te zijn. AANGEBODENE BOEKEN : Namens het Staatsbestuur : Woordenboek, door EELCO VERWIJS en VERDAM, eerste deel, en de 7 eerste afleveringen van het tweede deel. CanTonen, BOHL. goddelijke Komedie, door DANTE, vertaald door BOHL. 3 deelen. Refereinen, ANNA BIJNS. stad Diest, door Voorgeboden der stad Gent, N. DE PAUW. die beroerlicke tijden, MARK VAN uitgegeven F. VAN DER HAEGHEN, deden. IQ - van 25 November 1886. heeren P. Willems, bestuurder; de Potter, bestendige secretaris; heeren Alberdingk H. Claeys, J. Laet. Delcroix, de Pauw, E. Gailliard, L. Micheels, Obrie, A. Snieders, Stroobant, van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. heeren Daems, N olet de Brauwere van Roersch laten schriftelijk weten dat het onmogelijk ter zitting aanwezig te zijn. BOEKEN: het Staatsbestuur : Middelnederlandsch Woordenboek, en VERDAM, eerste deel, en 7 eerste van tweede deel. Can{onen, door BOHL. De goddelijke Komedie, DANTE, vertaald BOHL. 3 deelen. Nieuwe Refereinen, door ANNA BIJNS. Keurboek der stad Diest, uitgegeven door K. STALLAERT. De Voorgeboden der stad Gent, uitgegeven door N. DE PAUW. Van die beroerlicke tijden, door MARK VAN VAERNEWIJCK, uitgegeven door F: VAN DER HAEGHEN, 5 deelen. Petit recueilli par DE Gent, door VAN DEN VIVERE. Uitgegeven door DE POTTER. Berchem, door wijsheit, door installation o„ i icielle de l'Académie flamande, namens (afdruksels) . den Reinaard, door VAN archivaris van 's-Gravenhage (I 8 afdruksels). Vlaamsche door (z 8 afdruksels). Door den heer Alf. Siffer : treurspel in 5 bedrijven, door VONDEL. Taal- en letterkundig verklaard door VER -STRAETEN, S. J. dorpspastoor, door VERSTRAETEN, S. Spaansche naar het Fransch JOS. MAISTRE. Luchtvaart electriciteit, door voor de Fransche door A. JOGS. door denzelfde. » » Magasin littéraire et scienti ique. 3e jaargang. Réglements provinciaux. - IIPetit Cartulaire de Gand, FR. DE POTTER. Chronijcke van Gent, JAN VAN DEN VrVERE. FR. DE POTTER. Geschiedenis van Berchem, STOCKMANS. Spieghel der wijsheit, JAN PRAET. lnstallation oificiel/e de l'Académie royale jlamande, HET STAATSBESTUUR \25 afdruksels). Over den Reinaard, SERVAAS VAN ROOYEN, 's-Gra venhage (18 afdruksels). De Waarheid aan het Vlaamsche volk, DAVID TRAETS (18 den : Lucifer, 5 VONDEL. en verklaard VERSTRAETEN, S. J. Een dorpspastoor, VERSTRAETE!\. S. J. De Spaansche Inquisitie, Fransch van JOS. DE MAlSTRE. Luchtv.lart en electriciteit, DIERCKX, S. J. Eenige wenken voor het onderwijs van dè Vlaamsche en Fransche taal, JOOS. Vlaamsche Spraakkunst, denzelfde. Spraakkunst en Volkstaal, » Le Magasin littéraire et scientifique. 3e jaargang. Recueil des Règlements provinciaux. j 2 - Door den heer C.-J. Hansen, de volgende door hem opgestelde werken : Reisbrieven in Dietschland en Denemark. Noordsche Letteren. en Nederlandsch. De Roem van Antwerpen. Vlaanderen gered (gedicht). Dietsche Vondel (Voordracht en Gedicht). Ons Dietsch, of het Nederduitsch in Duitschland. register der periodische door TORFS en HANSEN). en (idem). Willebrord et son église a Anvers (idem). Door Th.-Ign. Welvaarts, kanunnik der abdij Postel, de werken, door hem geschreven : Geschiedenis van Corsendonck. Twee deelen in gr.-80 den Glénisson. (gedicht) in-gr. aan den eeres. heer Victor Glénisson (gedicht) . Herder (gedicht). van de drie balsemvaten. dubbel Tilveren jubelplechtigheid de abdij van Postel. en Tjjn vroegere invloed in Nederland. Drie vlugschriften. - 12- den Hansen, de hem werken Dietschland en Denemark. Letteren. Platduitsch en Nederlandsch. Antwerpen. gered beweging. het Nederduitsch in Duitschland. Tijdmatig l'egister der periodische drukpers (dool' TORFS en HANSEN). Nederlandsche krijgs- en partijnamen Saint Willebrord et son église à Anvers Welvaarts, van hem geschreven: van Corsendonck. deelen In gr.-8o Aan den Hr Jacob Glénisson. 80. Hulde aan den eerw. heer Victor Glénisson gedicht). De Herder Legende van de drie balsemvaten. Feestmededeeling der dubbel i.ilveren jubelplechtigheid in de abdij van Postel. Postel en r.ijn vroegere invloed in Nederland. vlugschriften. 1 3 -- Levensschets van Cornelius van Boesdoncq. Reusel, naar de archieven van Postel's abdij. De Beersche processie naar Scherpenheuvel. Levensschets van Hermanus-Josephus Beugels. Geschiedenis der abdij van Postel, naar hare eigene archieven. 2 deelen. De Academie beslist dat de bestendige Secretaris, in haren naam, aan al de schenkers van boeken eenen dankbrief zal zenden. De heer de Laet vraagt dat er aan het Staatsbestuur zou verzocht worden het recht der Vlaamsche Academie te bepalen op de bezetten, gedaan ten voordeele van de beoefening der Nederlandsche taal en geschiedenis, bezetten waar tot hiertoe de Koninklijke Academie van Brussel over beschikt heeft. Spreker zou insgelijks het recht willen zien vaststellen der Koninklijke Vlaamsche Academie op het beoordeelen der andere officiele prijskampen, voor welke er Vlaamsche stukken worden ingezonden. De heer Delcroix meent te mogen verzekeren dat het vraagstuk der bedoelde bezetten door het Staatsbestuur onderzocht wordt ; de andere prijskampen, althans wat de samenstelling der jurys betreft, hangen at van een koninklijk besluit. De heer de Pauw vraagt dat het Staatsbestuur aan de Koninklijke Academie van Brussel al de archieven zou verzoeken, met betrekking tot de uitgaven van oude gedenkstukken der Nederlandsche -- 1 4 taal, en dat die archieven aan de Koninklijke Academie zouden toevertrouwd v4 orden. De heer Delcroix drukt de meening uit dat dit punt geregeld zal worden na de stemming des budgets van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken. De Academie vangt de beraadslaging aan over het ontwerp van Wetten. Te 5 uren wordt de zitting geheven. 15 -- Zitting van i5 December 1886. Zijn aanwezig : de heeren P. Willems, bestuurder; Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren P. Alberdingk Thijm, H. Claeys, S. Daems, J. de Laet, D. Delcroix, Jr N. de Pauw, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, C. Hansen, Em. Hiel, L. Mathot, J. Micheels, J. Nolet .de Brauwere van Steeland, J. Obrie, L. Roersch, A. Snieders, E. Stroobant, F. van der Haegen, J. van Droogenbroeck. De bestendige secretaris deelt eenen brief mede vanwege den heer Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken, meldende dat bij besluit van 22 November laatstleden door het bestuur van den Post een dienstbevel is uitgevaardigd betrekkelijk de vrijstelling van postvracht voor brieven en andere mededeelingen, tussschen den bestuurder en den bestendigen secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie, en de leden, gewisseld. AANGEBODENE BOEKEN. Door den heer Nolet de Brauwere van Steeland, zijne volledige werken, keurig gebonden : Gedichten, 3 deelen. Godsdienstige oefeningen, i deel. ProTa, 2 deelen. ProTa en Po4ij, 2 deelen. Door den heer Daems, een afdruksel zijner werken : 1 6 -- De Kruiwagens. Deugd en Vreugd. Twee mysteriën of gewijde dramas. Gedichten. Luit en fluit. den Serrure : La langue des Gaules, depuis César jusque sous Charlemagne, C.-A. SERRURE. Etudes sur la numismatique gauloise. Le gaulois, expliqué au moyen de l'archéologre. Idem. Bulletin mensuel de numismatique et d'archéologie, par RAYMOND SERRURE. cinquiéme. den Suffer : Joef in Dothan, VONDEL, taal letterkundig verklaard door A. NERSTRAETEN,-e n J Huiselijke godsdienst onter voorvaderen, door FR. DE POTTER, 2e Studiën Vondel en rijn 7otef in Dothan, door A. VERSTRAETEN, S. J. de Volkstaal. Eenige duitenden gerangschikt en verklaard door AM. Joos. Vera Diximus : Betty, of Antwerpen in 183o. den J. Claerhout Kruiwagens. en Vreu8d. 16 - mysterien of gewijde dramas. en fluit. Door den heer C.-A. Serrur.e : lan8ue des Gaules, depuis César jusque Charlemagne, par C.-A.numismatique gauloise. Idem. expliqué au moyen de l'archéologie. mensuel de numismatique et d'archéologie, Tome cinquième. Door den heer Alf. Siffer : JO{if in Dothan, treurspel van taaIen 1'erklaard yERSTRAETEN, S. J. onrer voorvaderen, door DE POTTER, ze uitgave. Studien over Vondel en rijn JO{if in Dothan, VERSTRAETEN , S. Schatten uit de Volkstaal. Eenige duirenden volksspreuken, gerangschikt en verklaard door JOOS. Door Vera Diximus : Bet{y, of Antwerpen in 1830. Door den heer J. CIa er hout : De Franken de FrieTen, J. CLAERHOUT. Door den heer Baes, professor Izegem, 25 afdrukken van verhandeling : Geu'estspraak algemeene Door den Brouwers GOETHE'S Herman and Dorothea, Lierdicht heer Floris van Westervoort (Ketman), tooneelstukken, hem geschreven : van de brievenbus, Vlaanderen, Academie over tot de kiezing van drie werkende leden, in vervanging heeren Beers, Rooses en Sleeckx, ontslaggevers. volstrekte meerderheid, in de : de heeren Amand de en in tweede stemming de Coopman. Tot onderbestuurder, in des Beers, kiest de Academie Jr Pauw. voor onderscheiding, welke hem te valt. Hij betrekking onderbestuurder met te aanvaarden en in de mate zijner - 17 - en de Frieten, door J. CLAERHOUT. den Baes. professor te _ Izegem, zijne verhandeling: Gewestspraak en algemeene taal. den heer Brouwers : Nederlandsche vertolking van GOETHE'S Herman und Dorothea, door BROUWERS. aan Alfons van den Peereboom. Idem. Door den heer Floris van Westervoort (Ketman) , drie tooneelstukken, door hem geschreven : Nou! blijspel. Door 't spleetje van de brievenbus, idem. Margareta van Vlaanderen, treurspel. De Academie gaat over de kiezing van werkende leden, in vervanging der heeren van Beers, Rooses en Sleeckx, ontslaggevers. Worden met volstrekte meerderheid, in de eerste stemming, gekozen : de heeren Amand de Vos cn Karel Stallaert, en in tweede stemming de heer Th. Coopman. - Tot onder bestuurder, 10 vervanging des heeren van Beers, kiest de Academie Jr Nap. de Pauw. De heer de Pauw drukt zijnen dank uit voor de onderscheiding, welke hem te beurt valt. Hij verklaart de betrekking van onder bestuurder met genoegen te aanvaarden en in de mate zijner krachten te zullen medewerken ter bereiking van het verheven doel der Academie : de studie en de bevordering der Nederlandsche taal- en letterkunde. De Academie zet de beraadslaging voort over het ontwerp van reglement, en vordert daarmede van het 17e tot en met het 43e artikel. De zitting wordt geheven te 4 1/2 uren. - 18- medewerken bereiktng van verheven : studie en de der N ederlandsche en letterkunde. Academie de beraadslaging voort over ontwerp van reglement. en vordert daarmede het 17e en met het 43& artikel. ûtting geheven 4 r/2 uren. Zitting 1886. De zitting wordt geopend te I I 1/4 uren Zijn aanwezig : de heeren P. Willems, bestuurder; N. de Pauw, onderbestuurder; Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren Alberdingk Thijm, H. Claeys, J. de Laet, D. Delcroix, Edw. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, C.-J. Hansen, Em. Hiel, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, L. Roersch, F. van der Haeghen. De heeren Daems, Nolet de Brauwere van Steeland, Snieders, Stroobant en van Droogenbroeck laten weten, dat zij de zitting niet kunnen bijwonen. De heeren Coopman, de Vos en Stallaert Academie, bij brief, hunnen dank voor hunne benoeming tot werkend lid. AANGEBODEN BOEK. den : sijn suverlike hevet ghemaect pater SERVATIUS De Academie beslist dat er aan Z. M. den Koning zal gevraagd worden of hij gelieft op Nieuwjaardag eene afvaardiging der Academie te en de wenschen de beschermheer is, bieden. - 19- van 22 December I886. zitting wordt geopend 11 1/4 uren voormiddag. aanwezig: Willems, bestuurder; Jr de Pauw, onderbestuurder; de bestendige secretaris; heeren P. Alberdingk Thijm, Claeys, J. D. Delcroix, Edw. Gailliard, P. Génard, Hansen, Em. Hiel, L. Mathot, J. J. Roersch, F. van der Haeghen. heeren Daems, Nolet de Brauwere van Stroobant en van Droogenbroeck zij de zitting niet kunnen bijwonen. heeren Coopman, Vos en Stallaert betuigen de Academie, bij brief, hunnen dank hunne benoeming werkend lid. AANGEBODEN BOEK. Door den heer Daems : Dit suverlike liedekens, die hevet ghemaect pater DAEMS. beslist dat er M. den zal worden of gelieft op te ontvangen, gelast om hem de hulde en de wenschen der instelling, waar hij de beschermheer van is, aan te bieden. - 20 - Het onderzoek der Wetten, te beginnen van het 43e artikel, wordt voortgezet en ten einde gebracht. De zitting, te i ure onderbroken, wordt te 2 1 /2 uren voortgezet en te 4 uren drie kwaart geheven. 2I - Zitting van ig Januari 1887. Zijn aanwezig de heeren P. Willems, bestuurder ; Jr Nap. de Pauw, onderbestuurder ; Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren P. Alberdingk Thijm, H. Claeys, Th. Coopman, D. Delcroix, Am. de Vos, Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, Em. Hiel, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, L. Roersch, A. Snieders, K. Stallaert, Eug. Stroobant, F. van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. De heeren Daems, de Laet, Hansen en Nolet de Brauwere van Steeland laten weten dat zij verhinderd zijn de zitting bij te wonen. AANGEBODENE BOEKEN. Geschiedenis der Vrijheid Arendonk, door TH.-IGN. WELVAARTS, prior der abdij van Postel (2 exemplaren) . De bestendige Secretaris geeft lezing van de koninklijke besluiten, bij welke de kiezing der heeren Coopman, de Vos en Stallaert, tot werkende leden, en die van Jr de Pauw, tot onderbestuurder, goedgekeurd wordt. Aan de Academie wordt mededeeling gedaan van den brief, door den heer minister Ridder de Moreau namens Z. M. den Koning gezonden en waarbij haar bericht wordt dat zij op Nieuwjaar-- 22 dag aan het hof niet kan ontvangen worden, dewij l. alléén te Brussel zetelende overheden op gemelden dag dáár toegelaten zijn ; nochtans zal de Koning het zich tot een genoegen rekenen, de Vlaamsche Academie op eenen anderen dag te ontvangen. Ten gevolge van dit schrijven wordt het bestuur gelast, onmiddellijk aan Z. M. een bijzonder verhoor te verzoeken. De Academie gaat over tot het stemmen der Wetten. Eene commissie van vijf leden, namelijk het bestuur en de heeren Génard en Gezelle, zal voor de Februari-zitting het program opstellen der letterkundige wedstrijden voor 1887 en 1888. De zitting wordt te 5 uren geheven. -- 2 3 Zitting van i8 Februari 1887. Zijn aanwezig de heeren P. Willems, bestuurder ; Jhr. de Pauw, onderbestuurder; Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren P. Alberdingk Thijm, H. Claeys, Th. Coopman, D. Delcroix, A. de Vos, Ed. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, C.-J. Hansen, Em. Hiel, L. Mathot, J. Micheels, J. Nolet de Brauwere van Steeland, J. Obrie, A. Snieders, K. Stallaert, Eug. Stroobant, F. van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. De heeren de Laet en Roersch laten weten, -dat zij belet zijn de zitting bij te wonen. AANGEBODENE BOEKEN. Door den heer Am. de Vos een afdruksel zijner volledige werken : Een Vlaamsche jongen. Tweede, omgewerkte en vermeerderde uitgave. Langs ruwe paden. Poëzie. In de natuur, dichtwerk. De .critiek en « Een Vlaamsche Jongen ». Nog over critiek. Eene herfstTQttigheid onder de « Lentesotternijen ». Poets wederom p....toets. Warenaar over het verslag der jury voor den vijfjaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche letterkunde. Max Rooses tegen Warenaar. over den vijfjaar— 24 _-.- lijkschen prijskamp van Nederlandsche letterkunde. Door A.-M. Verstraeten, S. J., de twee door hem geschrevene werken : Joef' in Dothan, taal- en letterkundig verklaard. Studiën over VONDEL's « Joef in Dothan ». Door den heer Gailliard, zijn Glossaire flamand de l'inventaire des archives de Bruges, de M. L. GILLIODTS. De Academie benoemt tot leden der commissie van rekendienst (met de leden des bureels), de heeren Delcroix, de Vos en Stroobant. Op voorstel der commissie, gelast met het opstellen der prijsvragen, wordt het program van deze vastgesteld als volgt : Wedstrijden voor het jaar 1887. EERSTE VRAAG. Oudgermaansche Taalkunde. Men vraagt eene verhandeling over de verbinding der vol. innen in het Gothisch. De schrijver Tal niet alleen de verschillende wijten van samenvoeging aanduiden, maar ook het gebruik der tempora en modi in den biyin onderToeken en de gevallen aangeven, waarin een biyin door den infinitief of het participium vervangen wordt. TWEEDE VRAAG . Middelnederlandsche Taalkunde. Men vraagt eene stelselmatige lijst van al de uitgaven van Middelnederlandsche werken en van de studiën over Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde, verschenen het4ij afzonderlijk, hetzij in uitgaven van geleerde Genootschappen, Tijdschriften enT. ile mededinger raadplege, onder andere, de werken van VON GOEDEKE (KARL) : Grundrisz zur Geschichte der deutschen Dichtung aus den Quellen, Dresden, 1862. (Ter Boekenverzameling van de Gentsche Hoogeschool.) HOFFMAN VON FAL: Uebersicht der mittelniederlandischen Dichtung -(Zweite Hannover, 1857. (Ibidem). Catalogus der de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde Leiden. (Ibidem.) Men zal, zoo veel mogelijk, de boekenverzamelingen aanduiden, waar de aangehaalde werken te vinden zijn. VRAAG. Taalzuivering. alphabetische lijst opmaken van onnederlandsche die bij 't of in gedrukte schriften worden; voegende elk Tulk woord het Nederlandsch woord, voor Tooveel nog," Tij enkele plaatsen, 't Tij overal, in levend te vinden Tij. VRAAG Letterkunde. Willems. de diensten doen uitschijnen, door den Vlaamsche aan taal, de letterkunde en het volk bewezen. De zal vooral in aanmerking VIJFDE VRAAG. Vaderlandsche geschiedenis. boek, in den volkstrant, waarin beweren wordt welke het Belgische volk genieten mag, niet danken fijn aan de Fransche republikeinen van het einde eeuw. VRAAG. Vaderlandsch tooneel. het belang, dat het Vlaamsch tooneel inboezemt. men niet betwisten dat onze schouwburg invloed van vreemde tooneelen gesticht werd. dienen genomen te op ons eenen oorspronkelijken, eigenaardigen drukken. De Academie verlangt hedendaagsch Nederlandsch tooneel België. — schrijver zal, na eene bondige historische inleiding, de 183o ter heropbeuring van genomen, en de duiden, die dienen te gewrochten eene degelijke te geven. 25 - L ERSLEBEN : U ebersicht der mittelniederländischen Dichtung (Zweite Ausgabe). Hannover, 1857. (Ibidem). Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. (Ibidem.) Men zal. zoo veel mogelijk, de openbare boekenverzamelingen aanduiden, waar de aangehaalde werken te vinden zijn. DERDE VRAAG. Eene alphabetische lijst opmaken van ol1nederlandsche of bastaardwoorden, die bij 't volk of in gedrukte schriften meest gebruikt worden; voegende naast elk {ulk woord het evenveel beduidend echt Nederlandsch woord, voor {ooveel het nog. - 't {ij in enkele plaatsen, 't {ij overal, inlevend gebruik te vinden {ij. VIERDE VRAAG Lofrede op Jan-Frans Wil/ems. De schrijver zal de diensten doen uitschijnen, door den hoofdman der Vlaamsche beweging aan de taal, de letterkunde en het volk bewezen. De stijl zal vooral in aanmerking genomen worden. VIJFDK VRAAG. Va derlandsche geschiedenis. Een boek, in den volkstrant, waarin beweren wordt dat de vrijheden, welke het Belgische volk genieten mag, niet te danken {ijn aan de Fransche republikeinen van het einde der vorige eeuw. ZESDE VRAAG. Groot is het belang, dat het VJaamsch tooneel inboezemt. Echter kan men niet betwisten dat onze schouwburg onder den invloed van vreemde tooneelen gesticht werd. Ernstige maatregelen dienen genomen te worden om op ons vaderlandsch tooneel een en oorspronkelijken, eigenaardigen stempel te drukken. De Academie verlangt eene verhandeling over het hedendaagsch Nederlandsch tooneel in België. - De schrijver zal, na eene bondige historische inleiding, de maatregelen onderzoeken, sedert 1830 ter heropbeuring van dit tooneel genomen, en de baan trachten aan te duiden, die de schrijvers dienen te volgen om aan hunne gewrochten vaderlandsche, degelijke en oorspronkelijke richting te geven. 26 -- Voorwaarden. Voor de «edstrijden worden enkel handschriften en niet te voren uitgegeven stukken aanvaard. De werken moeten leesbaar in het Nederlandsch geschreven en voorzien zijn van eene kenspreuk ot teeken, te herhalen op den gesloten omslag van eenen brief, behelzende den naam en de woonplaats van den schrijver. Volkomt deze aan de laatste bepaling niet, dan kan de prijs hem geweigerd worden. De schrijver van elk bekroond werk zal namens de Academie eene belooning ontvangen van 600 francs, ofwel eenen gedenkpenning van gelijke waarde. De mededingende handschriften moeten bij den bestendigen Secretaris (Fr. de Potter, Godshuizendreef, 29) ingezonden zijn vóór den i November 1887. Degene na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke, welker opstellers zich op eenige manier zullen doen kennen, worden uit den wedstrijd gesloten. De Academie eischt de grootste nauwkeurigheid in de aanhalingen en vraagt uit dien hoofde, dat de mededingers de uitgaven, alsook de bladzijde der door hen aangehaalde boeken, zouden aanduiden. Eindelijk meent de Academie den mededingeren te moeten berichten dat al de handschriften, aan haar oordeel onderworpen, als haar eigendom in hare archieven bewaard blijven. Niettemin zullen de mededingers er, te hunnen koste, een afschrift van kunnen bekomen mits. overeenkomst met den bestendigen Secretaris. Gent, i6 Februari 1887. De bestendige Secretaris, FR. DE POTTER. De zitting eindigt te 4 Ijl uren. De Bestuurder, P. WILLEMS. -- 27 -- Zitting van 16 1887. Zijn aanwezig de heeren : P. Willems, bestuurder, de Pauw, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris ; de heeren P. Alberdingk Thijm, Claeys, J. de Laet, D. Delcroix, A. de Vos, Em. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Nolet de Brauwere van Steeland, J. Obrie, Roersch, A. Snieders, Eug. Stroobant, van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. en Stallaert is bericht gezonden dat zij de zitting niet kunnen AANGEBODENE BOEKEN. heer Minister Nijverheid en Openbare Werken : Woordenboek, door VERWIJS en VERDAM, 2e 8e afleverig. Vlaamsche Kunstbode i6e jaargang.) heer Amaat : Schatten uit de Volkstaal. Eenige duiTenden gerangschikt en verklaard door JOOS. heer Is. Teirlinck : van Bargoensch (Dieventaal,), . IS. TEIRLINCK. Jr de Pauw vraagt inlichtingen omtrent - 27- 16 Maart de heeren : P. bestuurder, Jr Nap. de Pauw, onderbestuurder, Fr. de bestendige secretaris; Alberdingk H. Claeys, Delcroix, A. de Vos, Em. Gailliard, Génard, Gezelle, Hansen, L. Mathot. Micheels, J. N olet de Brauwere van Steeland, L. Snieders, Eug. Stroobant, F. van der Haeghen, J. van Droogenbroeck. Vanwege de heeren Coopman, Hiel en Stallaert bericht gezonden dat zij de zitting niet kunnen bijwonen. Door den heer Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken: Middelnederlandsch Woordenboek, VERWIJS en VERDAM, 2 e deel, Se afleverig. De Vlaamsche Kunstbode (l6e .:~ Door den heer Amaat Joos : uit de Volkstaal. Eenige duirenden volksspreuken, gerangschikt en verklaard door AM. Door den heer Is. Teirlinck : Woordenboek van Bargoensch (Dieventaal), door Is. TEIRLINCK. Jr Nap. de Pauw vraagt inlichtingen omtrent - 28 de onderhandelingen tusschen het Staatsbestuur en het schepenencollege der stad Gent, opzichtens het Toreken, hetwelk men zegt aangeduid te zijn om tot lokaal te dienen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Uit de mededeeling des heeren Delcroix blijkt, dat er inderdaad onderhandelingen tusschen beide openbare besturen voor den afstand van het Toreken aan de Koninklijke Vlaamsche Academie, aangeknoopt zijn, en dat de voorwaarden, namens de stad Gent deswege gesteld, reeds door de beambten van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken onderzocht en aanneembaar verklaard zijn. Jr Nap. de Pauw dringt op eene spoedige oplossing van het vraagstuk aan, en stelt voor, dat er eene commissie zou benoemd worden om de zaak te beijveren, de Academie niet behoorlijk hare zending kunnende volbrengen zonder eene eigene vergaderplaats, met bureel en boekenzaal. Dit voorstel wordt aangenomen, en de bedoelde commissie samengesteld uit de leden van het bureel, met de heeren J. de Laet, Eug. Stroobant, Delcroix en A. de Vos. De Academie gaat over tot het onderzoek harer begrooting voor 1887. Het ontwerp daarvan, door het bestuur en de commissie van rekendienst aangeboden, wordt goedgekeurd. Na grondige bespreking van een aantal voorgestelde prijsvragen aanvaardt de Academie het volgende program der -- 29 -- Wedstrijden voor i888. EERSTE VRAAG. Oudgermaansche Taalkunde. Verhandeling over het gebruik der bijvoegende wijs (subjunctief) in het Gothisch, Oud-friesch, Oud-saksisch en . Oud-hoogduitsch. TWEEDE VRAAG. Middelnederlandsche Taalkunde. Men vraagt het opstellen der klank- en vormleer van het Middelnederlandsche dialect der St.-Servatius- Legende van Heinrijk van Veldeken, uitgegeven door Bormans (Maastricht, 1858.) DERDE VRAAG. Nieuwe Taalkunde. Eene critische verhandeling over de vertaling onrerwetten sedert 183o. VIERDE VRAAG. Letterkunde. Lofrede op Hendrik Conscience. Voor dit werk, dat de diensten cal doen kennen welke Conscience aan het Vlaamsche volk beweren heeft, Tal vooral de stijl in aanmerking komen. VIJFDE VRAAG. Vlaamsche Beweging. Eene geschiedkundige en critische verhandeling over de drie taalwetten in België. ZESDE VRAAG. Vaderlandsch tooneel. De oorsprong van het burgerlijk blij- of kluchtspel in de Zuidnederlandsche gewesten, en de ontwikkeling daarvan tot omtrent i 5oo, met bijzonderen blik op de rol van den « Bow » (Lucifer, Satan, Sinneke enr. ) De schrijver zal, ter inleiding van zijn werk, in de geschiedenis der dramatische kunst opklimmen tot aan de eeuwen der Merovingische koningen. Vervolgens zal hij in 't licht stellen in hoe verre de wereldlijke tooneelvoorstel lingen zich van de kerkelijke (namelijk kluchtige) tooneelen hebben gescheiden en eindelijk weder daarmede zijn versmolten. -- 3o — der Academie besloten dat, onder prijsvragen later schrijven i Augustus 1889, volgende worden opgenomen : verlangt eene critische verhandeling betrekkelijk der oorspronkelijke Noord- en T oo geschiedkundige als rede- en karakterschetsende 178o met uitsondering levende schrijvers. Voorwaarden. Dezelfde als hiervoren medegedeelde; behalve de op den wedstrijd van 1888, vóór 1n Augustus 1888, romanliteratuur vóór 1n 1889 het bovengemeld adres van den Bestendigen Secretaris Academie moeten ingezonden worden.) 1887. Secretaris, Bestuurder, FR. DE POTTER. P. `WILLEMS. Lezing. leeraars der Nederlandsche taal op een Vlaamsch Athenaeum, J. Mi -CHEELS, wet van 1883, waarbij het gebruik der voor middelbaar geregeld wordt, heeft tot grondig moederspraak in het Vlaamsch gedeelte Rijk te bevorderen. Over de gebrekkige worden voortdurend klachten reden, want elk vertoog, - 30- In de Februari-zitting der Academie is besloten dat, onder de prijsvragen later uit te schrijven voor 1 Augustus 1889, de volgende zal worden opgenomen : Letterkunde. Men verlangt eene critische verhandeling betrekkelijk de verdiensten en de strekking der oorspronkelijke Noord- en Zuidnederlandsche, ,w geschiedkundige als iede- en karakterschetsende romans, sedert 1780 tot 1887 gedrukt, met uitiondering der levende schrijvers. Voorwaarden. (Dezeltde als de hiel'voren medegedeelde; behalve dat de antwoorden op den wedstrijd van 1888, vóór In Augustus 1888, en die betrekkelijk de romanlIteratuur vóór In Augustus 1889 aan het bovengemeld adres van den Bestendigen Secretaris der Academie moeten ingezonden worden.) De bestendige Secretaris, FR. DE POTTER. Gent, 20 Maart 1887. De Bestuurder, P. \VILLEMS. De N ederlandsche taal Athenaeum, door den heer J. MICHEELS, lid der Academie. De wet van 1883, waarbij het gebruik der Nederlandsche taal in de gestichten voor middelbaar onderwijs geregeld wordt, heeft tot doel het grondig aanleeren der moederspraak in het Vlaamsch gedeelte van het Rijk te bevorderen. Over de gebrekkige toepassing dier wet worden voortdurend klachten uitgebracht, en niet zonder reden, want elk vertoog, -- 31 -- dat over die aangelegenheid bij de openbare overheden ingediend wordt, berust op onwraakbare bewijzen. Dat gewichtig vraagstuk te bespreken lag evenwel niet in ons doel : wij wilden eenvoudig de openbare aandacht op diegenen vestigen, welke dat heden zoo belangrijk vak op de Vlaamsche Athenaea moeten onderwijzen, en hiermede doen uitschijnen. dat de werkkring dier leeraars, zoowel van het standpunt der opvoedkunde als van dat onzer onbetwistbare rechten, aanmerkelijk dient gewijzigd te worden. Tot 1878 was, behalve te Antwerpen en te Brussel, een enkele docent met den leergang der Nederlandsche taal en letterkunde gelast. Diensvolgens had hij twaalf klassen, en te Gent b. v. over de drie honderd leerlingen voor zijne rekening. Na het oprichten van het Ministerie van Openbaar Onderwijs werd in die Athenaea, welke doorgaans druk bezocht worden, een tweede leeraar daartoe aangesteld. Die maatregel was alleszins loffelijk, al stemde de toepassing ook niet ten volle met de voorschriften der opvoedingsleer overeen. Immers, in plaats van te bepalen dat, gelijk in alle gestichten voor het Fransch en in sommige voor het Hoogduitsch, ook voor het Nederlandsch de eene leeraar de lessen in de hoogere en de andere in de lagere klassen zou geven, beschikte de regeering dat ieder van hen eene geheele afdeeling voor zijn aandeel zou krijgen. Zou dit voorschrift ook mettertijd de studie onzer taal niet te goede komen, de toestand der leeraars was niette- 32 aanmerkelijk want hen zots meer arbeid dan van hunne ambtgenooten Dit duurde evenwel slechts een paar jaren ; het programma van 1881, waardoor het middelbaar onderwijs plats grep en dat nogeldig is, stelt ons zulke onze verplichtingen, alle opzichten, zijn, voor diegenen, afgelegd lichaamskrachten met hunne geestvermogens lieverlede zien afnemen. deze bewering niet uit de lucht gegrepen kan met het programma van een Athenaeum worden. Zoo heeft te v. een der die het Nederlandsch onderwijzen, de de I ste en . 2de der professioneele afdeeling en der zesde twee honderd andere de vijf klassen met leerlingen. Behalve twee uitzonderingen, zullen vermeld worden, bestaat elders hetzelfde stelsel. taak door het aantal leerlingen reeds. lastig, zij moeilijker ten van de moedertaal, en jonge lieden het gesticht bezitten, want dardor wordt het stipt uitvoeren der wet hast Zij een examen af leggen , evenals degenen , die gedur' ende het - 32- min aanmerkelijk verbeterd, want van hen zou voortaan niet meer arbeid dan van hunne ambtgenooten gevorderd worden. Dit duurde evenwel slechts jaren; 188., waardoor een geheele omkeer in het middelbaar onderwijs plaats greep en dat nog geldig is, stelt ons zulke hooge eischen, dat onze verplichtingen, in alle opzichten, wezenlijk te zwaar zijn, vooral voor diegenen, welke na eene lange, moeilijke loopbaan afgelegd te hebben, hunne lichaamskrachten met hunne geestvermogens van lieverlede zien afnemen. Dat deze bewering niet uit de lucht gegrepen is, kan met het programma van een Athenaeum gestaafd worden. Zoo heeft te Gent b. v. een der twee leeraars, die het Nederlandsch onderwijzen, acht klassen, namelijk de vijf Latijnsche, de Iste 2 de der professioneele afdeeling en de helft der zesde klasse met over de leerlingen te zamen, en de andere de overige klassen met ten minste honderd vijftig leerlingen. Behalve twee uitzonderingen, welke later zullen vermeld worden, bestaat waarschijnlijk overal elders hetzelfde stelsel. Is onze taak doOl' het aantal leerlingen reeds buitengewoon lastig, zij wordt nog moeilijker ten gevolge van de onvoldoende kennis der moedertaal, welke de ons toevertrouwde kinderen en jonge lieden bij hunne aanneming in het gesticht bezitten, want daardoor \yordt het stipt uitvoeren der wet haast onmogelijk. Zij hebben wel is waar een examen af te leggen, evenals degenen, die gedurende het -- 33 schooljaar niet genoeg gewerkt hebben en niettemin in eene hoogere klasse wenschen toegelaten te worden ; doch dat examen is alleen voor het Latijn en Fransch in de humaniora, voor het Fransch en de wiskunde in de andere afdeeling ernstig. Nooit, nooit hebben wij, niettegenstaande een herhaald krachtdadig verzet, kunnen beletten dat leerlingen, die weinig of niets van het Nederlandsch kenden, in klassen, waar zij onze lessen niet konden volgen, aangenomen worden. Dergelijke brekebeenen maken in de Latijnsche klassen doorgaans de twee derden, in de lagere professioneele klassen één derde der leerlingen uit. Die jonge lieden komen doorgaans uit verfranschte scholen ; zij behooren tot huisgezinnen, waar, om redenen, die ons niet aangaan, de Nederlandsche taal niet gebruikt wordt, en vinden het algemeen onnoodig er zich behoorlijk op toe te leggen, want zij zijn overtuigd en zeggen het zelfs, wanneer wij hen tot leeren opwekken, dat zij ook zonder die kennis wel door de wereld zullen komen. Naast deze zitten anderen, die van Waalsche ouders afkomstig, of in de Waalsche provinciën geboren en eerst later hierheen verhuisd, weinig of geene gelegenheid gehad hebben het Nederlandsch te leeren, en derhalve, wanneer de wet van 1 883 stipt uitgevoerd wordt, hoegenaamd geen nut uit onzen leergang kunnen trekken. Die leerlingen en nog meer de eerstgenoemde zijn eene ware plaag in onze lessen : daar het den leeraar, vooral in talrijke klassen, volstrekt onmogelijk is — 34 —. zich met hen bezig te houden, en zij in het algemeen geen lust en weinig aanleg voor ons vak toonen, moet het niemand verwonderen dat zij meer dan noodig is zijne aandacht in aanspraak nemen, zelfs wanorde veroorzaken en meermalen gestraft, ja buitengezet moeten worden. Natuurlijk geschiedt dat ten nadeele der goede leerlingen, want de oefeningen in het spreken, de letterkundige ontledingen, het beoordeelen der opstellen, kortom de geheele gang van het onderwijs wordt daardoor onderbroken. Het beste bestanddeel onzer klassen wordt door de zonen der kleine . burgerij, welke uit goed ingerichte lagere scholen komen, geleverd. Met deze kunnen wij het programma stipt uitvoeren; zij zijn naarstig, oplettend, brengen regelmatig hun goed verzorgd werk en stellen ons aldus in alles tevreden. Zij strekken het gesticht tot eer ; zij vergoeden het verdriet , dat hunne onwetende en moedwillige makkers ons berokkenen ; zij bewijzen door hunne benoemingen in de jaarlijksche wedstrijden, dat wij ten minste onzen plicht gedaan hebben. Maar, zeggen sommige brave lieden, in alle vakken worden leerlingen aangetroffen, die niet op de hoogte van den leergang zijn, en de geschiktheid eens leeraars bestaat juist daarin, dat hij de onbekwamen zoo ver moet kunnen brengen dat zij met de overigen gelijken tred houden. Eene dergelijke redeneering, wie ze ook moge vooruitzetten, houdt ten onzen opzichte volstrekt geenen 35 --- steek ; zij valt ten volle onder de toepassing van het eigenaardig Noord-Nederlandsch spreekwoord : K de beste stuurlui zitten aan wal ». Om dit wonder te kunnen verrichten zou een leeraar der Nederlandsche taal op een Vlaamsch Athenaeum de begaafdheid moeten bezitten van zeker berucht hoofd der policie te Parijs, in 1848, die, gelijk -destijds van hem gezegd werd, orde uit wanorde schiep. Het is stellig waar dat om redenen, welke hier niet kunnen besproken worden, de jonge lieden veel gemakkelijker dan eertijds van de eene klasse naar de andere overgaan, hetgeen tot gevolg heeft dat ook andere leeraars krukken op de banken hebben. Onder het vorig Ministerie heeft de heer Thonissen daarover zelfs in de Kamer geklaagd en ten volle doen uitschijnen dat die toegevendheid hoogst nadeelig voor den bloei der studiën moet zijn. Doch men verlieze hierbij niet uit het oog dat al de overige leergangen, op enkele uitzonderingen na, in een paar lagere klassen, in het Fransch gegeven worden ; daar nu al de leerlingen die taal ten minste verstaan, kunnen zelfs de onwetendste onder hen toch eenige kennis in de les opdoen. Zij weten overigens zeer goed dat indien hun gedrag den leeraar zou beletten ongestoord zijne taak te volbrengen, hunne ouders dringend zullen verzocht worden hen te huis te houden ; ook gebeurt het wel dat diegenen, wier bekwaamheid in de hoofdvakken, namelijk het Latijn, het Fransch en de — 36 -- wiskunde, al te veel te wenschen laat, somtijds tegengehouden worden en achterblijven, hetgeen hen voor het Nederlandsch niet dreigt. Blijkt uit het voorgaande dat de samenstelling onzer klassen geenszins aan de voorschriften der opvoedkunde beantwoordt, de schets van den ons opgelegden arbeid, zoo eenvoudig mogelijk geteekend, zal, hopen wij, al wie niet met vooroordeelen behebt is, doen inzien dat, onder zulk eenen last, ook het krachtigste gestel, de wakkerste geest op den duur moet te niet gaan. Het programma schrijft in alle klassen stijloefeningen voor. De onderwerpen dier oefeningen moeten natuurlijk in het bereik der leerlingen zijn. Maar dat is niet alles : van het begin af zijn wij verplicht hun in te prenten wat opstellen eigenlijk is, en hoe zij het moeten aanleggen om hunne denkbeelden duidelijk en tevens op eene bevallige en sierlijke wijze uit te drukken ; en dat kan niet beter dan door middel van hun eigen werk getoond worden. Derhalve moeten wij eenige opstellen van verschillende waarde vóór de banken lezen, bespreken en, waar iets hapert, de noodige wen ken geven. De ondervinding leert dat die methode de beste is, veel meer doeltreffend dan b. v. verkeerde woorden of uitdrukkingen schriftelijk door de vereischte vervangen en dan het stuk zonder verdere verklaring den belanghebbenden teruggeven, want de jonge lieden zijn maar zelden nieuwsgierig genoeg om naar de reden dier verbeteringen te zoeken. In weinig — 3 7 — talrijke klassen kan de leeraar hun die moeite sparen, doch dat is met ons zelden het geval ; hetgeen wij kunnen doen is die opstellen, welke wij uit gebrek aan tijd niet in de klasse kunnen behandelen, gedurende onze vrije uren nazien ; de grofste feilen, welke daarin voorkomen, aanteekenen, ten einde degenen, die ze neêrgeschreven hebben, ofwel in het algemeen, ofwel in het bijzonder te kunnen waarschuwen. Het is evenwel volstrekt onmogelijk aan dat gedeelte onzer werkzaamheden, stellig het gewichtigste, de noodige zorg te besteden : wij hebben te veel leerlingen, en tot het voorbereiden der dagelijksche lessen en beoordeelen der compositiën wordt te veel tijd gevorderd. Bij de besprokene bezwaren moet nog één, en dat wel het grootste, gevoegd worden, namelijk, dat de leeraar der Nederlandsche taal èn in de lagere èn in de hoogere klassen onderwijs moet geven, derhalve dat dezelfde man, die jonge lieden in het schrijven, de moeilijkste aller kunsten, tot gids moet dienen, hun de meesterwerken onzer letterkunde uitleggen, door zijne bezielende en geestdriftige taal het gevoel voor het ware, schoone en goede in hunnen boezem opwekken, na zich van dien last gekweten te hebben, verplicht is bij kinderen te gaan om deze te leeren verbuigen, vervoegen, een lidwoord van een voorzetsel onderscheiden enz. Kan dat samengaan ? Zal dezelfde persoon twee zoo hemelsbreed verschillende hoedanigheden -- 38 -- zich vereenigen? Zal iemand met denzelf den ijver,, als en tevens, schoolmeester optreden ? Eén voorbeeld om ongerijmdheid dat stelsel,,. zou willen verdedigen, tastbaar maken. Gij hebt b. v. Vondel's te aan de verheerlijking der Godheid, prachtigste, aangrijpendste, ooit uit ee n. gekomen. Gij doet om dat nooit volprezen stuk voor uwe ontleden ; hun uit Potgieters Museum voor, meester al de volheid de edelste geestdrift bezield, dichter huldigt, die zielverheffende poëzie glans van zijn eigen vernuft bestraalt; gij gelijker tijd in kennis met Schaepman's stuk : « Rijs nog eenmaal vóór » en voegt er Goethe's bekentenis bij . Gij ziet met genoegen uw e. worden ; al uit onwetendheid, hetzij uit aan belangstelling, met de verschuldigde uitleggingen en beschouwingen hebben, gij hebt gij niet vergeefs beste krachten hebt ingespannen, het door u gestrooide zaad op eenen goe d. is gevallen later zal gedijen. uur, de u toegemeten tijd is , verstreken, uit dien hemel van poëzie wordt gij op, - 38- in zich vereenigen? Zal iemand met denzelfden ijver, met dezelfde bevoegdheid als letterkundige en tevens. als schoolmeester kunnen optreden? Eén voorbeeld zij voldoende om de ongerijmdheid van dat stelsel, indien iemand het zou willen verdedigen, tastbaar te mJken. Gij hebt b. v. Vondel's Lucifer uit te leggen en zijt aan de verheerlijking der Godheid, de prachtigste, de aangrijpendste, die ooit uit een menschelijk brein gevloeid is, gekomen. Gij doet uw best om dat nooit volprezen stuk voor uwe hoorders in al zijne schoonheden te ontleden; daarna leest gij hun uit Potgieters Rijks Museum de fraaie plaats voor, waar de meester uit al de volheid van zijn gemoed, door de edelste geestdrift bezield, dien dichter huldigt, die zielverheffende poëzie met den glans van zijn eigen vernuft bestraalt; gij brengt hen te gelijker tijd in kennis met Schaepman's schitterend stuk: « Rijs nog eenmaal vóór onze oogen enz » en voegt er Goethe's bekentenis uit Faust bij. Gij ziet met genoegen dat uwe pogingen gewaardeerd worden; ofschoon niet al uwe leerlingen, hetzij uit onwetendheid, hetzij uit gemis aan belangstelling, met de verschuldigde oplettendheid uwe uitleggingen en beschouwingen gevolgd hebben, gij hebt toch bemerkt dat gij niet te vergeefs uwe beste krachten hebt ingespannen, dat het door u gestrooide zaad op een en goed voorbereiden grond is gevallen en later zal gedijen. Doch daar slaat het uur, de u toegemeten tijd is. verstreken, uit dien hemel van poëzie wordt gij op' 39 — eens naar de prozaische wereld teruggeworpen, uwe taak roept u elders heen, om kinderen de eerste beginselen der spraakleer te gaan inprenten. Verre van ons dergelijke oefeningen te laken ; zij zijn noodzakelijk en een dwaas alleen kan beweren dat eene bezigheid van dien aard tegen zijne waardigheid zou aandruschen ; doch het is even zoo onredelijk aan te nemen dat een en dezelfde man de stijlleer, de letterkunde en de grondregels der taal met denzelfden lust, met dezelfde geschiktheid, met denzelfden uitslag kan onderwijzen. Op welk Conservatorium wordt van den leeraar, die de aankomende componisten in de schoonheden van Lohengrin, Tannhauser, Fidelio, Don Juan, de Hugenoten, Guillaume Tell enz. moet inwijden, gevorderd dat hij tevens aan kinderen de solfège of notenleer uitlegge? En welke schilder is op eene Academie voor beeldende kunsten gelast de scheppingen van eenen Rubens, eenen Jordaens, eenen Rembrandt , eenen Ruysdael te ontleden, en te gelijker tijd neuzen en ooren te leeren zeekenen? Die verkeerde opvatting der opvoedkunde treft de leeraars der Fransche taal niet : zij mogen gerust aan de onvergankelijke gewrochten van Corneille, Racine, Molière, Lamartine, Hugo hun hart ophalen, want zij behoeven niet te vreezen dat hun geestesgenot door de klok zal gestoord worden ; hen wacht geene klasse, waar zij na Athalie of Andromaque het verschil tusschen het participe présent en het adjectif verbal of het gebruik van den subjonctif 40 moeten verklaren. Voor dat vak is steeds opperbest gezorgd geworden. Wij kunnen de Latijnsche klassen, waar het Fransch door den leeraar in de oude talen gegeven wordt, daarlaten en enkel de professioneele afdeeling beschouwen. Daar wordt met de vereischten van een grondig onderwijs en den bijzonderen aanleg der docenten behoorlijk afgerekend : een van hen gaat in de drie hoogere, de andere in de drie lagere klassen ; de eerste heeft tusschen de dertig en vijftig leerlingen, de andere honderd tot honderd twintig. Kan deze slechts een gedeelte der opstellen zijner leerlingen onderzoeken, gene integendeel heeft tijd genoeg om ze allen na te lezen en te verbeteren, hetgeen wij, door drukkende bezigheid overstelpt, onmogelijk kunnen uitvoeren. Wie nu zou meenen dat wij, gelijk dat meermalen aan de voorstanders van het Nederlandsch verweten wordt, die schikking ten voordeele van de studie der Fransche taal willen afkeuren of beknibbelen, die vergist zich grootelijks ; zij verdienen ten volle algemeene waardeering; zij zijn zeer goed, want zij strooken geheel en al met de begrippen der opvoedkunde. Maar juist daarom zal men het ons niet euvel mogen nemen, wanneer wij er voor uitkomen dat dezelfde maatregel, opde taal der Vlamingen toegepast, even zoo bevredigend zou werken. Wij stellen onze vorderingen niet eens zoo hoog : in plaats van enkel drie professioneele klassen te nemen, zou een van de leeraars onzer taal er drie Latijnsche kunnen bijvoegen, maar dan aan beide afdeelingen afzonder— 44 I1 ._ lijk en niet gelijk thans aan de twee eerste te zamen moeten les geven, hetgeen voor beide nadeelig is. Dat die wensch billijk en bezadigd is, heeft de regeering overigens zelve sedert eenige jaren erkend met de hier voorgestelde bepalingen te Antwerpen geheel en te Brugge bijna geheel in te voeren. Waarom zou het overal elders niet op dezelfde wijze kunnen toegaan? Het geldt hier een grondbeginsel, namelijk de volkomen gelijkstelling der beide landstalen. Het is een plicht voor alle weldenkende Vlamingen dat grondbeginsel altijd en overal met kracht en klem voor te staan, dat recht tegenover iedereen te handhaven, zonder de minste krenking daaraan te dulden. Onze landgenooten moeten nooit uit het oog verliezen dat van het al of niet grondig aanleeren der moedertaal het uitvoeren der wetten, welke tot hare bate gemaakt zijn en derhalve met haar innig in verband staan, grootendeels afhangt. De leemten, welke bij die studie voorkomen, en de middelen, om ze aan te vullen, hebben wij hier aangetoond ; thans is de beurt aan anderen, aan hen namelijk,, die daartoe den noodigen invloed bezitten, om de handen aan den ploeg te slaan en die voor ons allergewichtigste aangelegenheid, ja die levensvraag, door onze bewindvoerders te doen regelen. De zitting wordt te 4 1/2 uren geheven. — 42 — Zitting van zo April 1887. Zijn aanwezig : de heeren P. Willems, bestuurder; Jr Nap. de Pauw, onderbestuurder ; Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren Alberdingk Thijm, H. Claeys, S. Daems, J. de Laet, D. Delcroix, Am. de Vos, Ed. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, C.-J. Hansen, Em. Hiel, L. Mathot, J. Micheels, J r Nolet de Brauwere van Steeland, J. Obrie, Aug. Snieders, Eug. Stroobant, F. van der Haeghen, J. Van Droogenbroeck. De heeren Coopman en Roersch zijn, eerstgenoemde wegens ongesteldheid, de tweede uithoofde van beroepsbezigheden, belet de zitting bij te wonen. AANGEBODENE BOEKEN. Door den heer K. Stallaert : Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, door K. STALLAERT (ie en 2e aflevering). Door den heer Servatius Dirks : Oud en Nieuw op het gebied der schoone Letteren, door SERVATIUS DIRKS. — 43 — Door den heer Jan Bouchery .: Twee Vlaamsche Strijders : dan-Frans Willems en Snelhert, door JAN BOUCHERY. Door den heer Th. Sevens : Palfyn's leven, werken en verdiensten, door Th. SEVENS. Bestendige commissie. . De bestendige commissie, ingevolge het 14e artikel der Wetten van de Koninklijke Vlaamsche Academie gelast met het bevorderen van de studi e der oudgermaansche en middelnederlandsch talen, met het uitgeven van middelnederlandsche werken en met het be Torderen van de studie der gewestspraken, wordt samengesteld uit de heeren Alberdingk Thijm, de Pauw, Gailliard, Génard, Gezelle, Roersch, Stallaert, van Droogenbroeck, van der Haeghen en Willems. De Academie beslist in grondbeginsel zich aan te sluiten aan de feesten, welke dit jaar in Noord- Nederland zullen gehouden worden ter eere van VONDEL, bij gelegenheid der driehonderdste verjaring van 's dichters geboorte ; de Academie zelve zal den grooten dichter in hare eerste openbare zitting plechtig herdenken. — 44 — Lezing. Terugkeer tot Vondel, door den heer H. CLAEYS, lid der Academie. Een paar aanhalingen tot inleiding. Het loopende jaar brengt ons den derden vereeuzwdag van Vondel's geboorte. Het was in 1587 (Mariaes moortjaer) (1), op den feestdag van Sint Gregorius Thaumaturgus den mirakeldoener — dus op 17 November, dat te Keulen, in het winkelhuis de Viool, de wonderwerkende harpenaar van Nederland werd geboren. Daar lag in beide vereenigde omstandigheden van dag en plaats een voorteeken, dat werd opgemerkt, schrijft van Lennep ; « een profecy, die later schitterend vervuld werd ». Wij hopen dat deze bladzijden aan Vondel gewijd, niet de laatste, maar w e 1 de geringste hulde zullen zijn, aan den Koning onzer dichters gebracht bij het ingaan van zijn driehonderdste levensjaar. Immers, hij leeft onsterfelijk ! En hoe hoop- en heilvol zou het voor de toekomst onzer letterkunde zijn, mocht Vondels leven van jaar tot jaar nog in kracht van werking en invloed toenemen ; mocht hij leven, niet alleen in zijnen roem, in hef verheerlijkt worden van (i) Zie Opdracht van het Treurspel Maria Stuart. - 45 - zijn vernuft en zijne gewrochten, maar leven als gids onzer schrijvers, als raadsman onzer taalkun digen, als vader onzer dichters, als leermeester vooral onzer scholen, waar hij met zijne kloeke taal en frisch gezonde geestvruchten de jeugd zou voeden, en tot verheven kunstzin en schoonheidsgevoel en mede tot echt Nederlandsche spraakvaardigheid doen opwassen. Busken Huet (i), die eens, in kwade luim, « met geheel de ziel en met al de krachten Vondel... verwenschte », stemt dit niettemin volmondig mede. u Groot en weldadig is de pcedagogische kracht, die van Vondel uitgaat : Geen onderwerp, geen stof heeft hij behandeld zonder over eenig deel een nieuw licht te doen opgaan; en altijd is dit licht van dien aard, dat men het niet kan opmerken zonder er tevens door gebaat te worden. Een jong mensch van den tegenwoordigen tijd, toegerust met de kennis van hetgeen Vondel wist, — wist van de wereld, van de geschiedenis, van de wetenschappen, --- zou een buitengewoon verschijnsel heeten; terwijl niemand aarzelen zou hem een genie te noemen, indien hij daarenboven toonde eenig gevoel te bezitten voor dien dichterlijken blik, waarmede Vondel de menschen en de dingen plag aan te zien. (1) Litterarische fantasiën en kritieken. - 46 ._ En welk voortreffelijk « Nederlandsch » zou die jongeling spreken en schrijven, mischien bezondigde hij zich in den eersten tijd aan een archaisme of wat ; en, sloeg hij aan het rijmen, dan zou het ongetwijfeld enige jaren duren er hij (den Vondeliaanschen zuurdeesem geheel uitgezuiverd (?)) en zijne oorspronkelijkheid voor goed op dien wegslependen meester veroverd had ». En verder : « nog verhevener zin dan voor onze hoogere burgerscholen zijn Vondel's werken als uitgezocht voor het universiteits-onderwijs der toekomst. Wij gaan de eeuw der objectieve methoden te gemoet ; en niemand heeft meer recht dan Vondel, zonder hartstogt of partijschap alle kanten opgenomen, alle rigtingen uit zuivere weetgierigheid bezien en in een voorwerp van te worden. Zijn gemoedsleven een bij uitnemendheid belangrijk zielkundig verloop ; dichterlijk is een dier waarop jaren lang met de meeste aandacht turen kan, zonder het ooit geheel te doorgronden, maar ook zonder het waarnemen moede te worden; zijne maatschappelijke positie is een van leven tintelend hoofdstuk uit de geschiedenis onzer beschaving in de 17e eeuw. Over zijn versbouw zou dezelfde persoon een 1) : Hollandsch. « \veIk voortreffelijk (( N ederlandsch )) (I) zou die jongeling spreken en schrijven, misschien hij zich in eersten tijd aan een archaïsme of wat; het rijmen, dan zou het ongetwijfeld eenige jaren duren eer (den Vondeliaanschen zuurdeesem geheel uitgezuiverd (1)) oorspronkelijkheid voor goed dien wegslependen )). (( In nog verhevener zin dan onze hoogere burgerscholen zijn Vonders uitgezocht voor het universiteits-onderwijs toekomst. Wij gaan de eeuw der objectieve ge moet ; niemand heeft meer Vondel, zonder hartstogt of partijschap van alle kanten opgenomen, in alle ngtlllgen doorkruist, uit zuivere weetgierigheid bezien en beschreven, in één woord tot een voorwerp van historische studie gemaakt te worden. Zijn gemoedsleven toont een bij uitnemendheid belangrijk zielkundig verloop; zijn dichterlijk genie is een dier ongemeene verschijnselen, waarop men jaren de meeste aandacht turen kan, zonder het geheel te doorgronden, maar ook zonder het worden; zijne maatschappelijke een van leven tintelend hoofdstuk de geschiedenis beschaving in de I7e versbouw zou dezelfde persoon een (I) De tekst geeft Hollandseh. Lee Bestendige Secretaris ontvangt voortdurend van Leden der Academie ongenoegzaam gefrankeerde brieven en drukproeven, waar de bedienden van den Post eenen bijtaks voor eischen. De eenen denken er niet aan, de anderen schijnen niet te weten dat er postvrijdom verleend is aan de stukken, tusschen het bestuur der Konink. Vlaamsche Academie en de Leden gewisseld. Wij herinneren : dat elk Lid aan den Bestuurder en nali den Bestendigen Secretaris brieven, drukproeven, kopie van handschriften en boeken in kleine pakken: zenden mag, zonder die te moeten frankeeren. Vergunning daartoe is verleend door het hoogere Bestuur bï j brief van 2 , November 1886, hetgeen men, desnoods, aan de postbureelen die zouden weigeren kosteloos te verzenden, mag herinneren. ;uien dient evenwel in acht te nemen dat alle verzending, zal zij kosteloos geschieden , onder kruisband moet gedaan worden, niet onder omslag, immers op de wijze, gelijk de verzendingen door den Bestendigen Secretaris worden gedaan. Op den adresband schrijve men, bovenaan : Koninklijke Vlaamsche Academie. -- De verzender moet ook zijn handteeken op dien band zetten, met bijvoeging : Lid der Academie. Zijn deze voorschriften niet in acht genomen, de Postbui'eelen eischen den taks. Al de stukken, welke men verlangt met postvrijdom te verzenden, mogen niet in de postbus geworpen , maar moeten in het postbureel AFGEGEVEN worden. — 47 — geleerd boek kunnen schrijven, en tevens op de onderhoudendste wijze kollege kunnen geven. Zijne taal, eindelijk, eene ware bonne fortune voor het hooger onderwijs, zou verdienen, door de Litterarische Faculteit naar den juwelier gezonden en met de meeste zorg gezet te worden. « De midden-eeuwen hebben in Nederland geen auteur opgeleverd die, uit dit oogpunt, zich met Vondel meten kan. Hij is in den loop van ons volksbestaan de eerste geweest, die om zoo te zeggen met vollen aptijt te gast ging op het Nederlandsch idioom. Hij heeft er het mes in gezet, dat het sap van alle zijden uit het roodgebraden rundvleesch stroomde; den malschen kalkoen heeft hij getroffen tusschen de vleugels en de borst; in breede strooken is onder zijne hand de schil gegleden der peer en der perzik, de droppelen van hun geurig nat hebben hem langs den baard gestroomd... » Het besluit komt tot deze stelling : « dat geen Nederlandsch dichter voor als nog in de schaduw van Vondel staan kan ». Met of zonder kennis van zaken treden de meesten die uitspraak toe. Maar bleef het bij een bloot vereeren en huldigen, al de goede vruchten, hooger aan onderwijs en studie getoond en aangeboden, liet men ongeplukt op den boom. En is 't niet zoo, tot zeker maat, het geval en de toestand? Tot hoeverre is Busken Huet in waarheid als hij schrijft : — 48 — Vondel heeft nooit geleefd, Vondel leeft althans op dit oogenblik niet, in het hart der natie ; met Bilderdijk heeft men ook met hem, in den laatsten tijd, proeve n. restauratie Men heeft hem herdrukt n'est pas possible de l'étre; hem begerlijk gemakt in de ogen van rijke koplieden gesteld voor misdeelde onderwijzers eer al de hulpmiddelen van het galvanismus uitgeput. Vruchtelooze pogingen ! Ongelezen en onopengesneden Bilderdijk de drie duizend inteekenaren ; . en ongelezen dommelt Vondel hem... « onze universiteiten staat Vondel op de lectionuin memorie uitgetrokken, en met den hoogsten lof kan men aldaar doctor in allerlei letteren bevorderd worden, in minst te weten of te willen weten Joost van zijne snaren leefde. « kring van Vondels vereerders is nooit zal dit nimmer worden ; doch geener tijd zullen zij te eenemaal ontbreken, — en die weinigen zullen de beste zijn, — voor omgang een verheven is. n Ten Brink wordt de toestand gunstiger geschetst. « Ondanks Van Lennep's arbeid, zegt hij, helaas ! dat de schoonste zangen den dichter der Leeuwendalers voor « nooit geleefd, Vondel leeft niet, in hart der nederlandsche natie; even als met Bilderdijk heeft met hem, in den laatsten tijd, proeven van restauratie genomen. Men heeft hem herdrukt comme il n'est pas possible de ['être; heeft hem begeerlijk gemaakt in de oogen van rijke kooplieden en verkrijgbaar gesteld voor misdeelde onderwijzers; heeft te zijner eer al de hulpmiddelen van het Vruchtelooze pogingen! Ongelezen en onopengesneden sluimert Bilderdijk in de boekekasten van twee of drie duizend inteekenaren; onopengesneden en ongelezen dommelt Vondel nevens hem ... Aan onze universiteiten staat Vondel op de Series lectio1Z1111l alleen voor memorie uitgetrokken, en met den hoogsten lof kan men aldaar tot doctor in allerlei letteren bevorderd worden, zonder in het minst te weten of te willen weten hoe Joost van zijne snaren leefde. De kring van Vondels vereerders is nooit groot geweest en zal dit nimmer worden; doch te geener tijd zullen zij te eenemaal ontbreken, - en die weinigen zullen de beste zijn, - voor wie zijn omgang een verheven genot 1S. )) Door Dr Jan Ten Brink wordt de toestand niet gunstiger geschetst. « Ondanks Van Lennep's arbeid, zegt hij, blijft het, helaas! waar, dat de schoonste zangen van den dichter der Leeuwendalers slechts voor -- 49 — eenige ingewijden schijnen geschreven , dat de belangstelling in den roem van onzen grootsten poëet zich slechts tot een schermen en knutselen met enkele aanprijzende bijvoegelijke naamwoorden bepaalt. « De wijze waarop men, een vijfentwintigtal jaren geleden, over Vondel sprak, zijn we nog niet te boven. Men zocht eenige epitheten, men vond den dichter verheven, stout en gemoedelijk vroom ; men rakelde daartoe een handvol citaten uit zijne werken op, en schikte ze onder de verschillende rubrieken in de naive overtuiging, dat men eene bijdrage tot « billijke » waardeering van 's dichters genie had geleverd. » Dr Jan Ten Brink haalt, met rechtmatigen lof, de verdienstvolle kunstrechters aan, die in de laatste jaren den goeden weg hebben gewezen ; maar « trots dit alles, besluit hij, bleef de « billijke » waardeering van dien meest bevoorrechten zoon der Nederlandsche Muzen nog altijd iets onbillijks, iets konventioneels, iets ploertigs aankleven. Men ging telken jare Gijsbrecht zien vertoonen, tot onherkenbaar wordens toe verminkt in zijne gekastigeerde tooneel-uitgave.... men las op school de eene of andere rei uit den Lucifer of den Palamedes; men leerde haar zelfs van buiten, maar vergat haar even spoedig en met even weinig gewetenswroeging, als men de zooveelste ode uit het zooveelste boek van Horatius lierzangen uit het geheugen verloor. Vondel was en bleef impopulair » ( 1). Impopulair is wel wat erg ; aan ongunst en hier toch niet te denken; eenigszins men, in dezelfde schrijven : niet populaire. het wel voor iemand eene teleurstelling zijn dat Vondel niet populaire in volk niet valt, het eigenlijk gezegde « volk » niet gelezen brengt tot eene verkeerde richting als men uit dit standpunt de zaak beschouwt. Het is om doen, Vondel als volksdichter uit te men ooit van eene volksuitgave werken, die benaming toch was eensluidend eene uitgave die, voor van dicht- en taalgenot stellen naar onze meening, en moet gewonnen worden, wat zelfs eenigerwijze, in te geringe maat, dees laatste het dat dezen die eene mochten genieten, hunne Vondel keeren, tot ernstige, grondige Vondel's werken voortdringen. zeiden -- er is vooruitgang ; 'tgeen we beoogen belooft allengskens tot verwezenlijking te Trouwens , onze meest proza-schrijvers en op als (1) JAN TEN BRINK. - 50 geheugen en bleef impopulair » (I). wel wat erg; aan ongunst en afkeer is hier toch niet te denken; eenigszins zachter kon men, in dezelfde taal, schrijven : niet Maar zal het wel voor iemand eene zijn Vondel niet is geworden, in den smaak van het volk niet valt, door het eigenlijk gezegde « volk )) niet gelezen wordt? Het brengt tot eene verkeerde richting als uit dit standpunt de zaak beschoU\vt. Het is hier niet om doen, Vondel als volksdichter uit te roepen. Sprak men ooit van eene volksuitgave zijner werken, die benammg toch W::1 s eensluidend met goedkoope uitgave, eene voor iedereen, onze mildste bron van dicht- en taalgenot genaakbaar stellen zou. Wat naar onze meening, kan en moet gewonnen worden, wat zelfs eenigerwijze, doch zeker in te geringe maat, dees laatste jaren werd bekomen, het is dat dezen die eene letterkundige opleiding mochten genieten, hunne aandacht tot Vondel keeren, tot ernstige, grondige bekendheid met Vondel's werken voortdringen. Wij zeiden - er is vooruitgang; 'tgeen we wenschen en beoogen belooft allengskens tot verwezenlijking te raken. Trouwens, onze meest gevierde proza-schrijvers en dichters treden op als (I) Dr JAN TEN BRINK. Litterarische schetsen en Kritieken. -- 51 -- bewonderaars van Vondel en in merkwaardige .studiën rechtvaardigen zij hunne bewondering. Zij spreken tot het Nederlandsch volk over de verdiensten, de vruchtbaarheid, de kracht, de gemoedelijkheid, de frissche taal en poëzie, het lustige lied, de hooge vlucht der bespiegelingen, de wijsgeerige juistheid; naast de ongedwongen, vrije beweging van het woord in het behandelen der meest afgetrokken onderwerpen, de weelderig rijke verbeelding die op den dorsten grond bloemen wint; zij spreken over het geeselend spotvers van het alles omvattende dichtvernuft ; zij wenken de jongelingschap tot dagelijkschen omgang met hem en wijzen haar met geestdrift de wegen en paden in zijne onmeetbare dichtwaranden : zij leeren Noord en Zuid hunne oude volkseenheid herdenken en erkennen in dat eeuwig gedenkteeken der ongekrenkte, gemeenzame moederspraak — voor Noord en Zuid eene eigen zelfde taal , een erfgoed en broedergrond, op wiens gebied wij ons innig saam gevoelen — broederen van 't zelfde huis, ver vaneen gescheiden ook in taalgebruik, maar bij Vondel weer elkander toegenaderd. En zou dit niets te beduiden hebben ? Zou bij lof en hulde rechtzinnige overtuiging ontbreken Zal men ook de besten van geveinsdheid verdenken ? Busken Hu& schrijft : « Altegader hebben wij « ons aan gemaaktheid bezondigd; hebben eens- « klaps voor Vondel eene bewondering geveinsd « die wij niet regtvaardigen konden; hebben ons -- 52 -- «. zelf en anderen het hoofd op hol gebragt. » . Wij hechten aan die beschuldiging geen geloof, ook niet voor zooveel zij zelfbeschuldiging is. Als men Vondel als het edelste sieraad van. Nederlands letterkroon erkent, als men in den lusthof zijner gedichten den eersten blijden bloei, de eerste deugdelijke vruchten onzer taal aanwijst en te proeven biedt, als men bevestigt en betoont dat wie bij Vondel te school gaat uit zijne aanhoudende lessen goedbeslagen taalkenner, geleerde en schrijver zal weerkeeren, heeft men dan niet reeds de bewondering gewettigd? Heeft men niet welsprekend gepleit om aan Vondel ruimer plaats in de school, ruimer plaats in lezing en studie te doen toekennen? En steunt zulke aanvraag niet op hooge waardeering van verdiensten, op ware bewondering voor vernuft en kunde? Aanhalingen, betrekkelijk dit punt, zullen hunne plaats vinden in een der hoofdstukken die ons werk verdeelen. De zitting wordt te 4 ure en een kwart geheven. 53 -- Zitting van 18 Mei 1887. Zijn aanwezig : de heeren P. Willems, bestuur- ,der; Jr Nap. de Pauw, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren P. Alberdingk Thijm, H., Claeys, Th. Coopman. J. de Laet, D. Delcroix, A. de Vos, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, C.-J. Hansen, Em. Hiel, L. Mathot, L. Micheels, Jr Nolet de Brauwere van Steeland , J. Obrie, L. Roersch , A. Snieders, K. Stallaert, E. Stroobaiit, F. van der Haegen, J. van Droogenbroeck. De heer Daems schrijft uit Herenthals, dat zijn ziekelijke toestand hem niet veroorlooft de reis naar Gent voort te zetten. AANGEBODENE BOEKEN. Namens het Staatsbestuur : De uitgaven der Commission royale d'Histoire, 73 deelen in-40 ; de Bulletins derzelfde vereeniging, 3e en 4e seriën, en andere uitgaven, samen 38 .deelen in-80. De Bulletins de l'Académie royale des sciences, des Lestres et des Beaux-Arts, 3e serie ; Mémoires (des Membres), en Mémoires couronnés et autres ; CEuvres des grands Écrivains ; GEuvres de la commission flamande ; Biographie nationale enz., -samen 125 deelen in-80. - 54 - Door den K. Stallaert : Glossarium van rechtstermen kunstwoorden en andere uitdrukkingen, uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden (3e aflevering) . l'État (Bruxelles, Liége, Bruges, Mons). 19 deelen in-folio. Door den J. van den Gheyn, S. J. : het Mechelen : de Bibliothéque de archives de Malines. deelen in -80. Door den Nolet de Brauwere van Stee -land : verkromd door Prof. BRINK anticritisch kaarsregt Door den Adolf : onTer Taken. Door den Ch. Gambier : Het boek der goede werklieden. Door den Nys de den heer Stallaert verouderde rechtstermen, Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, aflevering). Inventaires des archives de I'État Liège, Bruges, Mans). 19 heer J. van den Gheyn, J. De Wetenschap der godsdiensten aan de Hoogeschool te Leiden. Woordenboek der Nederlandsche Taal. Tweede deel. Namens gemeentebestuur van Mechelen : Catalogue méthodique de la Bibliothéque de Malines. Inventaires des archives de Malines. Zeven in-So. den heer N ol et de Brauwere van Steeland: De Koninklijke Vlaamsche Academie verkromd doOI' Dr JAN TEN BRINK en anticritisch weer kaarsregt hersteld. den heer Adolt Pauwels Het gebruik onter taal in strafrechterlijke {aken. den heer Cambier : werklieden. den heer P. N ys : Door de wereld. Gedichten. — 55 — den A. Suffer : Au cap Nord, PAUL RAEPSAET. et fjords, EUGÈNE DE GROOTE. les chauds, par le Dr DE GROOTE. de betooging ter eere Fr. de Potter en Verslag de werkingen va n Schoolpenning gedurende rijn lo bestaan. heer Bestuurder maakt bekend dat de in van heden, voorzitter heeft gekozen den heer P. Willems, tot secretaris den heer Gailliard. Naar van een in den van een door letterkundige vereeniging : Academie zitting Juni te zullen beraadslagen over de vraag, zij verzoekschriften, belang van de Nederlandsche taal, naar de wetgeving zal zenden. vergaderingen den donderdag der maand hebben. Valt een heiligdag dezen, dan is de zitting op eerstvolgenden donderdag bepaald. Hiel leest twee cantaten, getiteld Gemeentehuis Coninc. 55 - Door den heer Siffer : Au cap Nord, par PAUL RAEPSAET. Lochs et fjords, par GROOTE. L'Européen dans les climats chauds, Ie Dr PAUL DE GROOTE. Verslag over de feestelijke eere van Fr. de Potter en H. Claeys. Algemeen Verslag over de van den Katholieken Schoolpenning gedurende {ijn 10 jarig bestaan. De heer Bestuurder maakt bekend dat de Bestendige Commissie, in hare zitting van heden, tot voorzitter heeft geko~en den heer en tot secretaris den heer Gailliard. N aar aanleiding van een voorstel, in den schoot dezer Commissie gedaan, en van een ander, ingezonden door de letterkundige vereeniging Snellaertskring, besluit de Academie in de zitting der maand Juni te zullen beraadslagen over de vràag, of zij verzoekschriften, in het belang van de N ederlandsche taal, naar de wetgeving zal zenden. Voorloopig zullen de gewone vergaderingen den tweeden donderdag der maand plaats hebben. Valt er een heiligdag op dezen, dan is de zitting op den eerstvolgenden donderdag bepaald. De heer Hiel leest twee cantaten, getiteld het Gemeentehuis en Breidel en de Coninc. --- 56 -- Stichting van het Gemeentehuis te Schaarbeek. Simfonisch Gedicht. le TAFEREEL. ZIENER. Hier, waar de zee, vol hol gedruisch, In vroegere eeuwen, De golven eindloon huilend stiet Op 't zandig strand, met dollen dans, Bij 't loeiend windgeruis, Het schor geschrei der meeuwen En 't wilde Wikingslied .. . Hier waait het windje, thans, Met zoet gesuis En sidderwonne, Door 't geurig groen op 't vruchtbaar land, Zoo warm gekust door zonneglans, Bij 't murmlen zacht der liefdebronne Door 't zilvren zand. Hier, waar in 't heimvol woud en drasse kuilen, Bij wolfgehuil en beergebrom, Het schoon geslacht zich kwam verschuilen, Als in een somber heiligdom, Verborgen tegen 't Roomsch geweld... Hier, hier, waar vloekend viel zoo menig held, Bromt thans het honiggarend bietje, Kweelt thans de vogel 't minneliedje, Verheugd in bloemenvreugd, Bij zielezang en rondgedans der lieve jeugd. --- 5 7 -- MEISJES . En boven de bloemen, Die kindren der zonne, Zoo heerlijk te noemen, Bij 't borlen der bronne, Wat is er te roemen ? KNAPEN. Bij 't lachen der weiden, Het geuren der velden, Het dansen der meiden, Het juichen der helden, Wat is er te roemen? ZIENERIN. Ziet hier, thans 't vroolijk dorp, door rijk en arm bevolkt, Waar, boven elke schouw, de rook als welvaart wolkt; En waar, in ieder huisje, de stem des arbeids klinkt, De liefde, als blijde moeder, het aardig kindje zuigt ; En waar, in ieder herberg, de mensch met broeders drinkt, En waar de schoone schole van wetenslust getuigt!.. Ziet hier het dorp tot wijdsche stad verbreed, Met tempels, God ter eer, ten troost tot zieleleed, Waarin uit 't wierookvat, de heilige reukwolk walmt, Waar, uit den starbezaaiden dom, Het dreunend klokgebom De reuzenbede galmt... REI, geheimTinnig in de verte. Brim, bom, bom! Heer, Heer, Heer, Wij knielen in uw heiligdom, Godvruchtig neer... ZIENERIN En waar, bij golvenden orgelklank, 'Ten hemel klimt de zoettrillende maagdenzang... - 58 MAAGDENREI. Ave Maria gratia plena; Dominus tecum : Benedicta to in mulieribus, Et benedictus fructus ventris tui, Amen ! VOLLE REI. Amen ! ('t Getang der maagdenrei herneemt en sterft langfaam weg bij den rang des tieners en der tienerin . ) Waarboven 't klokgebom als reuzenbede galmt, Waarbinnen de orgel dreunt, de priester psalmt, De menschheid knielt, de wierook walmt...- ALLEN. Amen ! IIe TAFEREEL. ZIENERIAT. Ziet hier de ,tad, de tempel is haar hert Voor ieder die geloo ft , In vreugd of in smert .. . De tempel is de troost Voor elk, die nog vol onschuld bloost, Of elk, die boetend zuchten loost, Den Heere diep beminnend looft... Ziet hier de stad : de tempel is haar hert ! Doch waar, waar is heur hoofd ? MEISJES. Langs straten en wegen, Door vreugde gedreven, Vol liefde en vol leven, Juicht ieder vol zegen !... Wat is er te roemen ? - 59 - KNAPEN. En ouden en jongen En rijken en armen, In lustige sprongen Krioelen als zwermen... Wat is er te roe.nen ? DE ZIENER . Hoog, door het glansmeer, Gestroomd door ruischende zonnestralen, Die tintelend trillen en dalen, Rijst, als een schansweer Der vrijheid, Vol schoonheid en jeugdige blijheid, Het huis der Gemeente! Heil ! in dit kunstrijk gesteente Voelt de ziener beven Het Vlaamsche zieleleven, Den geest van 't Vlaamsche Volk! REI, somber en dreigend in de verte. 0, Geest van 't Vlaamsche Volk ! Gij, mild door vlijt en vrede, Gij, kalm in nood en droef gevaar, Gij, dol als 't onweer, ach, rukt u de tweespalt mede, Of tergt u erge dwang tot opstand, blind en naar?... 0, Geest van 't Vlaamsche Volk ! ZIENER. Welk erg misbaar! Daar nadert de nacht, Daar nadert de sombre macht... De markt verandert in woeligen kolk... 0 Volk! 0 Volk! Men wil u verdrukken; Men wil u voor 't geweld doen bukken !.. Hier, uit het huis der Gemeente, Hier, uit der vrijheid kunstgesteente, 6o - Roep ik u toe : 0 schand! Zijt ge uwe rechten moê? Vooruit! De stormklok luidt : Opstand ! opstand ! opstand ! HET VOLK, van alle kanten in optocht. Hoort, hoort, daar bommelt de klok, Ze roept ons : is 't brand? Ze roept ons : is 't bloed? Vooruit ! daar blaakt de wrok : Ter neer den vreemden dwingeland ! Hij rooft ons de vrijheid, Het heiligste goed l... VROUWEN. Weg, weg nu de liefde '. Weg, weg nu de blijheid ! Waar 't onrecht ons griefde, Daar zijn toch nog mannen met bloed ! MANNEN. Wij hebben nog wilskracht ! wij hebben nog moed ! ZIENER. Het huis der Gemeente wordt arsenaal, Het schenkt u het wrekend, het reddend staal, Met vuurmond en bliksemstraal... (Kanongedommel en rumoer.) VOLK. Opstand ! opstand I Losgedonderd op den dwingeland !... Schuld en schande schonk hij ons ! Hij verga zoo laf als hondsch ! Ram, Ram, bons ! .. ZIENER . O nare nacht ! als storm en vloed, huis der Gemeente 't gewapend volk... rolt, als vuurge wolk hel gebraakt, — slaakt : den dwingeland! opstand! den dwingeland !... schande schonk hij ons! Hij verga zo laf als hondsch ! . ram, bons ! ZIENER . slingrende haren... kindren... Wee! wee! wentlen t bloed. wee ! O nacht, thans de d wang in 't bloed versmacht? de schoone 't reinste goed?... het vlamt ! in puin! in warrelgloed !... - 6I - ZIENER. o nare nacht! als storm en vloed, Spuwt het huis der Gemeente 't gewapend volk .,. Het rolt, als vuurge Door de hel gebraakt, Verwoed, - En slaakt : Vloek! vloek! den dwingeland! VOLK. Opstand! opstand! Losgedonderd op den dwingeland ! ... Schuld en schande schonk hij ons! Hij verga zoo laf als hondsch ! ... Ram, ram, bons! ZIENER. Hier, meisjes met slingrende haren ... MEISJES. Wee! ZIENER. Daar, stervende moeders en kinJren ... MOEDERS en KINDEREN. \Veel weel ZIENER. Ginds huilen en wen tIen zich mannen in 't bloed. MANNEN. Wee! wee! wee! ZIENER. o nare nacht, Wordt thans de d wang in 't bloed versmacht~ Of is 't de schoone vrijheid, 't reinste goed~ ... Ziet! het stadhuis vlamt! en valt in puin I in warrelgloed ! ... - 62 -- EENE MOEDER. Heere God, wie zal mijn leed nu linderen ? Wie zal mijne doodsche smert bedaren Heere God, hebt gij geene goedheid meer voor kinderen ? Waar moet ik nu, arme, henenvaren? Heere God, ongoddlijk is uw handelen, 'k Moet nu kinderloos door de oode wereld wandelen... Hij heeft mijn zoontjen omgebracht, De dwingeland ! Op, mannen ! mannen, moed ! O wraak, waar is zijn bloed ? Ach, rijs op, mijn kind, mijn arrem kind, Ach, waarom beziet ge mij sterlings nu ? Het mondjen open, dat niet meer staamlen zal : o Moeder zoet ! Hoor de andre kindren roepen u, Met teergeschal.... Ze willen met u spelen... Ge zwijgt... o God, hoort ge mij niet? Waarom liet ge dien wreeden moord bevelen ?... Het zwijgt... God, God ! hoort ge me niet? Ik huil mij doof, ik ween mij blind : Mijn kind, mijn kind, mijn arrem kind I 0, dat de gloed van 't stadhuis mij verslind'... VROUWEN. Ons kind ! ons kind ! ons arrem kind ! VOLK. Opstand ! opstand ! Losgedonderd op den dwingeland Schuld en schande schonk hij ons ! Hij verga zoo laf als hondsch ! Ram, ram, bons ! IIIe TAFEREEL. ZIENER. Zilverklare regendroppen Spoelen 't bloed weg van de paden... - 63 - Wolken vluchten : ziet, de zonne Glinstert! — Vroom, door vrededaden, Murmelt 't Volk, verlost, in dank De schoone vrijheid tegen! 't Leeft weerom, gelukkig Door zijn werk, beloond met zegen... Viel 't Stadhuis, in eere Klom toch weer de macht der vrije burgers... Heil! heil! vernietigd is het Dom geweld des vuigen volkverwurgers!... JONGELINGEN en MEISJES. Heil! heil! Verdwenen is de dwang, Nu gaat weer het leven den lustigen gang! ZIENER. Hoort den rozenmond der frissche meisjes Liefdeliedren zingen; Laat, o knapen, diep in uw gemoed Dien lichtstraal dringen... JONGELINGEN. Heil! heil! ons herte gaat weer open Als een liefde heiligdom... Kom, liefste meid, er in geslopen ; Kom, o geurig bloempje, kom! REI VAN MEISJES. Eer-ze gaat naar 't hoogaltaar des Heeren, Wordt de bruid gesmukt met frisch gebloemt, Ten stadhuize, waar men reine trouwe roemt.... Ten stadhuize? 't is een puin, een naar gebouw Voor den kloeken man, de schoone vrouw... ZIENER Klinkt daar niet het statig zeegnend amen, Daar toch bindt de liefde bruid en bruidegom te zamen. - 64 ZIENERIN. Na de bruiloft bij het sterrenglansen, Hopsa! hopsa ! lieve paarkens dansen.... Doch, waar liefde zich met liefde spijst, Loopt, terwijl de maan ten tienden maal verrijst, Ter gemeente, fier de vader met de blijdste sprongen,.. Driftig juichend : 't is een jongen! Aan de wieg wordt roerend zacht gezongen : RBI VAN KINDEREN. Er is een kindeken geboren Op een kamerken van 't huis; Het kan nog niet zien, nog niet hooren, Doch het maakt al zooveel gedruisch... Sa, speleman, speel er nu zoete, De moeder is, ah, nog zoo ziek... Maar het kindeken begint stil te zuigen : Ha! de moeder is niet meer ziek... ZIENERIN. 't Kind wordt man, een kunstenaar met breeden schedel.. Al wat in zijn herre daalt, wordt edel Door 't gevoel, al wat uit den geeste straalt Is, ja, rijkgekleurd als morgengloed... 't Vlamt vol scheppingskracht, en hij moet, hij moet Vol begeestering, vol liefdedrang voor 't volk iets vormen Eigenaardig grootsch en schoon in Vlaamschen trant! Wacht en weer van 't volk, rust en roem van 't land, — Waar voortaan bedaren woeste stormen, Waar, en klein en groot hun recht verwerven, Waar elk burger is gelijk, 't zij in geboorte of sterven..._ Waar, in leed en iiood, de schaamlen erven Raad en onderstand, Hun wettig deel! REI, losbarstend. Hij, de Meester schonk dit kunstjuweel, 't Vlaamsch stadhuis aan zijn vaderland ! -- 65 -- doms te Deum de reuzengallemgaten, Klinglend Beiaards het feest op plein en straten... tamborijnen bazuinen klinken; reien, juichen, zingen : SLOTREI. der bevrijde Gemeente! Groet met uw toren het licht, glanslach des euwigen Gods! krachtige steun, bescherm steeds het recht der als Vlaanderens grond, versierd, vaadren schoonheid, om uw schoonheid gegroet, gegroet gij, kunstenaars verkondigt van 't neerstige yolk ! die samen.. verzwinden, rijst, eeuwig getuige van 't goed 1 t schoon, eeuwig getuige van roem! getuige van recht! Gegroet, gij, kunstenaars bloem! Gegroet ! - 65- ZIENER. Bomt de klok des doms te Deum Door de reuzengallemgaten, 't Klinglend spel des Beiaards roept het Volk ter feest op plein en straten .• , Schellentrommels, tamborijnen Cimbels en bazuinen kiinken; Kinderen dansen rond in reien, Mannen, vrouwen juichen, zingen SLOTREI, Rijs ten hemel omhoog, gij, huis der bevrijde Gemeente! Groet met uw toren het licht, glanslach des eeuwigen Gods! Sterk, als krachtige steun, bescherm steeds het recht der [Gemeente, Slank als de bloeiende maagd, kleurrijk als Vlaanderens grond, Rijk met kanteelen versierd, verjongend der \'aadren schoonheid, Wees om uw schoonheid gegroet, gegroet gij, kunstenaars [bloem! Bloeme, die prachtig de kracht verkondigt van 't neerstige ,'olk! Bloeme, die vrijheid verwekt met liefde en met vrede te samen .. Tijden verzwinden, gij rijst, eeuwig getuige van 't goed I Eeuwig getuige van 't schoon, eeuwig getuige van roem I Eeuwig getuige van recht! Gegroet, gij, kunstenaars bloem! Gegroet! gegroet! -- 66 — BREIDEL en DE CONINC. 1302. Aan mijne achtbare Collegas en Vrienden, Jonkheer Napoleon de Pauw en Edmond Gailliard, Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie. REI VAN VLAAMSCHE VROUWEN EN KINDEREN. Arm Vlaanderland ! Gij, ons zoo lief als 't moederhert, Hoort, de zee huilt angsdig aan uw treurig strand, Terwijl wij snikkend weenen : Waar is uwe \\ elvaart , uwe vrijheid henen ? Gij kruipt vergeten in smaad en in smert, Gij stikt gekluisterd in schrik en in schand, Gij ligt te spartelen bang in het bloed, Gestampt door den Franschen dwingeland... Voor u zijn roem en eer verdwenen ! Wee, wee, wij weenen, Wij weenen tranen bloed... Wie , tusschen uwe zonen heeft nog moed ? Arm Vlaanderland ! KLAUWAARTS. Schild ende Vrind ! Zijt gij voor onze helden blind ? Ach, toen onze schoone stede Lag onder 't Waalsch geweld gevangen, In de bloeiende meienacht, Vol sterrenpracht en zoet verlangen, Wie trok het zwaard dan uit de schede ? Met mannenkracht Doorkervend kloek de vreemden ? Wie verloste onze erve en woning ? Hoort, hoort het ruischt in stoute zangen Door bloemenbarende beemden : Breidel en de Coninck ! - 67 -- BREIDEL EN DE CONINCK. Vooruit ! Vooruit! Naar 't Groeningveld Gesneld ! Vooruit ! Vooruit ! De vijands niet geteld ! MOEDERS EN KINDEREN. Heilige Maagd, troost der armen, Gij der menschenliefde bron, Heb met ons, met ons, erbarmen. Jezus, help ons door uw lijden... Kyrie eleison! Christe eleison! KLAUWAARTS. Wij strijden! LELIAARTS EN VERFRANSCHTE VROUWEN Wat geurt zoo zoet als eene leliebloeme, Wie schenkt aan Vlaandren hooger roeme, Dan Frankrijks koene ridderen? VLAAMSCHE MOEDERS EN KINDEREN. Wij sidderen! BREIDEL EN DE CONINC. Klau'vaart! klauwaart! Hoed u voor den Leliaard, Schud fier den langen baard, Onvervaard! 't Hoofd omhoog naar Vlaamschen aard! LELIAARTS EN VERFRANSCHTE VROUWEN. Foei! Foei! het ruwe Vlaamsche volksgeschreeuw! 'T VOLK. Vlaanderen den leeuw! -- 68 -- LELIAARTS EN HUNNE VROUWEN. Wee! wee ! Woest, bloeddorstig is die leeuw ; Maar wraakgierig zijn de Fransche ridderen,. Ach, moeders, moeders, gij moet sidderen! 'T VOLK. Vlaanderen den leeuw ! LELIAARTS EN HUNNE VROUWEN. Hee! Hee! Volgt, volgt de reine lelievaan, Of gij zult vergaan In den gulzig gapenden opstandskolk Van 't wildstormende Vlaamsche volk. .. 0 Moeders, moeders, hoort naar ons vermaan,. Houdt, door uw smeekgetraan, Uwe eedle zonen tegen, En zegen, Frankrijks milde zegen, Wordt uwe zoete heilbelooning. 'T VOLK. Heil, Breidel en de Coninc VERWARDE STEMMEN, WAPENGERAMMEL, GEHINNIK EN BRIESCHEN VAN PAARDEN, TROMMELSLAG EN BAZUINGESCHAL. Goedendag! Goedendag! Vaarwel dans en lach... Zoon, heb moed, Breidels ooge vlamt vol gloed ! Vaartwel, vrouw en kind, Teer als 't vaderland bemind! Ach! ach! ach! Staak dit naar geklag.. . Ik keer weer, Met roem en eer! Ook met buit... misschien... Kind, ik zal u nooit meer zien, Daar is mijn zegen... - 69 -- Vaarwel, zoetlief, Wees niet verlegen, Lach mij zoo droef niet tegen... Val ik neer Vergeet mij niet... Ach, keer weer, keer weer, 'k Laat u niet los !... Vaarwel, zoetlief, vaarwel, o liefdewoning... Wacharm, zadel mijn ros ! Ziet, ziet, fier stapt daar Coninc... Heil, Breidel en de Coninc ! Hier, de knods ! Frankrijk, wee ! voor haren bots .. Mijne bijl Snakt naar bloed in aller ijl! ALLEN. 1 ijl ! met ijl 1 (Het verward geruisch der stemmen verrwakt.) (Poore stilte. Breidel en de Conznck, optocht van het gewapende volk). Vooruit ! Vooruit ! 'Groeningveld, ! Vooruit ! vooruit ! vijands niet geteld ! VOLK. Vooruit ! LELIAARTS EN HUNNE AANHANGERS. Klauwaarts snood, schand en nood ! EERSTE REI. VOLK, TWEEDE REI. Goedendag ! walsch is valsch *Wij met spotgelach! dood ! en leger vertrekken juichend.) zoetlief, niet verlegen, Laeh droef niet tegen ... neer niet .•• keer weer, niet los! .•• vaarwel, 0 liefdewoning •.. Waeharm, mijn ros! ziet, Hoe fier stapt daar de Conine •.. Breidel en de Conine! de knods! wee I haren bots .. bijl aller ijl! ALLEN. Met ijl I met ijl! met ijl I verward geruisch der stemmen verrwakt.) {Pooie stilte. Breidel en de Comnck, optocht van het volk). Vooruit! Vooruit! Naar 't Groeningveld, Gesneld I Vooruit! vooruit! De vijands niet geteld! VOLK. Vooruit! LELIAARTS EN HUNNE AANHANGERS. 0, Klauwaarts snood, Vergaat, vervloekt in sehand en nood! VOLK, EERSTE REI. Goedendag! goedendag! Wij groeten u met spotgelaeh! VOLK, TWEEDE REI. Wat walseh is valsch is, Slaat al dood I (Volk en leger vertrekken juichend.) - 70 - EN DE CONINC. O Heer ! de gansche sombre nacht, wij diepbiddend doorgebracht... uwe lieve zonnestraal, zegepraal, vaderoog op Vlaandren daal !... onze vrouwen zijn verkracht, onze dochtren wreed geslacht, Ziet ! zonen laf versmacht hun onschuldig bloed... dorpen, steden staan in gloed, ploffen een smachtend puin.. hert, versterk den arm, geef ons moed ! het aaklig volksgekerm!' duin tot duin, stad, van bosch tot bosch wraakgeschreeuw als dolgedonder los... O daar naakt de groote stond, O Heilig vaderland, wij eten uwen grond leger -ingt angstig, doch hoopvol Antiphona morte H. Notker.) (i) morte volgt morte sumus; quxrimus adjutorem, Domfine, pro peccatis nostris irasceris? sancte fortis, misericors salvator, morti nos. vervaardigd H. Notker, bijgenaamd Hij in het St saga hij vervaardigd gde eeuw, toen hij, hij den Martins eene. (I) GROENINGERVELD. BREIDEL EN DE CONINC. o Heere, Heer! de gansche sombre nacht, Hebben wij diepbiddend doorgebracht ... Dat uwe lieve zonnestraal, Als zegepraal, Gelijk uw vaderoog op Vlaandren daal ! ... Ziet, onze vrouwen zijn verkracht, Ziet, onze dochtren wreed geslacht, Ziet! onze zonen laf versmacht In hun onschuldig bloed ... Ziet, dorpen, steden staan in gloed, En ploffen krakend neder in een smachtend puin •• Heere, sterk ons hert, versterk den arm, En geef ons moed! . Hoort, het aaklig volksgekerm ! Van veld tot veld, van duin tot duin, Van stad tot stad, van bosch tot bosèh Springt 't dolgedonder los ... o Heilig vaderland, daar groote stond, o eten uwen grond I (Het Vlaamsche leger knielt en :ringt angstig, doch hoopvol de Antiphona de morte van den H. Notker.) (1) (I) Antiphona de morte luidt in het Latijn als volgt Media vita In morte sumus; Quem qurerimus adjutorem, Nisi te Domine, Qui pro peccatis nostris Iuste il'asceris 1 Sancte Deus, sancte fortis, Sancte et misel'icors Amarae mOl'ti Ne tradas nos. Deze zang werd vervaardigd door den H. Notker, bijgenaamd Balbulus of stotteraar. Hij was monnik klooster van St Gallen. Volgends de saga zou hij dees lied vervaardigd hebben in de yde eeuw, toen hij, bij het bouwen eener brugge, over den Martins waterval, de arbeiders op eene ons leven dood omvangen, uw hulp begeven — zullen wij dan troost erlangen ? die door onzer zonden schuld, rechte door toorn vervuld... God, Sterke, vol geduld, in bitteren nood kwalen der dood. PRIESTER ZEGENT HET LEGER. voor dit o Heer, zegen door uwes dienaars mond. RIDDERS. Vlaamsche knielt neer, genade... Montjoie! en doodt het als een hond! VLAAMSCHE OPRIJZEND. U Heilig vaderland, naakt de groote stond, O Heilig vaderland, eten uwen grond. Amen ! als windgeruisch, stormgebruisch, dood over den afgrond zag. de zang door gansch Europa kruisvaarders op hunne tochten Media Vita wondere aanstemmen werd de zegepraal ontnomen, en zij, die hem de eerste aanhieven, slag- en steekvast en zeker van te winnen. Door gansch verscheidene veldslagen, gezongen, zal die zang de Vlamingen wel gekend geweest zijn. Bij Granson Murten, jare 1476, zongen hem de Zwitsers tegen die en zijn goed verloor, om later bij Nancy te sneuvelen. ;1 - Midden in ons leven Door de dood omvangen, Moet ons, Heer, uw hulp begeven - Waar zullen wij dan troost erlangen 1 Heer, die door onzer zonden schuld, Te rechte zijt door toorn vervuld .•. Heilige God, Heilige Sterke, Heilige Redder vol geduld, Help ons in bitteren nood Tegen de kwalen der dood. EEN PRIESTER ZEGENT HET LEGER. Verlossing voor dit volk, 0 Heer, En zegen het door uwes dienaars mond. Amen! FRANSCHE RIDDERS. 't Vlaamsche volk knielt neer, 't Smeekt genade ... Montjoie! Vooruit en doodt het als een hond! HET VLAAMSCHE LEGER OPRIJZEND. ü Heilig vaderland, daar naakt de groote stond, Ü Heilig vaderland, wij eten uwen grond. Amen! SLAG. Woest als het windgeruiseh, Wild als het stormgebruiseh, smalle plank, tusschen dood en leven, over den afgrond zweven zag. Weldra werd de zang door gansch Europa verspreid. De kruIsvaarders zongen dien op hunne tochten als krijgszang. Aan de Media Vita schreef het volk wondere tooverkrachten toe. Door zijn aanstemmen werd de zegepraal den vijand ontnomen, en zij, die hem de eerste aanhieven, waren slag- en steekvast en zeker van te winnen, Door gansch Duitschland, in verscheidene veldslagen, gezongen, zal die zang door de Vlaminsen wel gekend geweest zijn. Bij Granson en Murten, ten Jare 1476, zongen hem de Zwitsers tegen Karel den Stoute, die daar zijne eer en zijn goed verloor, om later bij Nancy te sneuvelen. 72 - Klinken kreten ten hemel... En in warlend gewemel Vallen Vlamings en Franschen In 't goor... Lansen en zwaarden wijzen vernielend hun spoor... Ach ! ach ! ach ! Daar groet der Klauwaarts Goedendag : 't Gudsend Gallenbloed Geeft hem wedergroet... Knodsen botsen, dof als lood, Bijlen bijten, door beuklaars en helmen, Den dood ! Raken rukken ruiters en rossen ten grond ! Wee !! met vloekenden mond Rollen ridders in kwelm en Stikken stervend in modder en bloed... Weken de Vlamings een wijl, verwoed Worstlen ze weer vooruit, gevoerd ten strijd Door Breidel en de Coninc... Leliaarts smeeken laf : respijt ! Geen verschooning Gold hier... 't Fransche heir versmolt hier Ten vernielingskolk. Weggejaagd, Weggevaagd, Door den moed van 't Vlaamsche volk. Heil ! Heil ! Heil ! Vlaandren den leeuw ! Dooft ten dood den laatsten Franschen schreeuw NA DEN SLAG, ZEGETOCHT NAAR BRUGGE. De Vlamings zegepralen ! Verscheurd is de lelievlag ; En eeuwen zullen herhalen Verheugd den verlossingsdag! En duizend guldene sporen Liggen op 't Kortrijksveld, Als stomme getuigen verloren, Naast menigen kloeken held. 73 In Vlaandren, in elke woning, Vertelt de moeder den zoon, Den roem van Breidel, de Coninck, Den roem, hun moed ten loon. En Brugge, de schoone stede, Viert thans, in pracht en in glans, Het feest vol vreugde en vol vrede Der beide kloeke mans! TE BRUGGE. Vlaandrens schoonen, Vlaandrens schoonen, Komt naar Brugge vreugdig af! Vlaandrens zonen, Vlaandrens zonen, Volgt ze fier, als steun en staf! Vlaamsche vrouwen, Vlaamsche vrouwen, Moeders, aan de zorg gewijd, Met uw kroost, vol zielvertrouwen, Komt naar Brugge, hoogverblijd! Vlaamsche mannen, Vlaamsche mannen, Gij, met 't hoofd vol geest en gloed, Thans de zorgen ras verbannen, Juicht thans : Brugge, wees gegroet! Hoort, terwijl Fanfaren schallen, Luid de Halletoren galmt, Rijst voor de oogen van ons allen, Wijl het feestvuur geurig walmt, Onze helden, Vlaamsche helden, Kunstrijk in het eeuwig brons!... Laat ons luid der wereld melden : Eeuwig leven zij in ons! Eeuwig leeft in ons de Coninck, Eeuwig Breidel, eeuwig groot... Zweren wij, tot eerbetonning, Vlaandrens wachtwoord : Vrij of dood! 4w9, — 74 — Zitting van g Juni. Aanwezig : de heeren P. Willems, bestuurder ; Nap. de Pauw, onderbestuurder; Frans de Potter, bestendige secretaris ; Alberdingk Thijm, Coopman, de Laet, Delcroix, de Vos, Gailliard, Génard, Gezelle, Hiel, Micheels, Obrie, Roersch, Snieders, Stallaert, Stroobant, van der Haeghen, van Droogenbroeck. Hebben zich, bij brief, verontschuldigd niet te kunnen aanwezig zijn : de heeren Daems, Hansen, Mathot en Nolet de Brauwere. wegens ongesteldheid ; en de heer Claeys, die dezen namiddag eene sedert lang beloofde voordracht moet geven voor een genootschap van taalvrienden, te Asper. AANGEBODEN BOEKEN. Door het Staatsbestuur : Catalogue des Ms. de la Bibliothèque royale, 4 deelen in-folio. Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts, 4e aflevering voor het loopende jaar. Bulletin de la Commission royale d'Histoire, I e aflevering voor 1887. Door het Gemeentebestuur van Brugge : Catalogue de la Bibliothèque de Bruges. Drie deelen in-8.. - 75 Catalogue des Ms. de la Bibliothégue de Bruges. Door den heer J. de Laet : Gedichten. Tweede uitgave. Palaniedes. Een klinkdicht van Vondel. Aanspraak bij de inhuldiging van Conscience's praalgraf. Door den Bestendigen Secretaris Een exemplaar der volledige dichtwerken van FR. BLI r CK, vier deelen in-80 (in twee deelen gebonden). Dagboek van Cornelis en Philip van Camperre, behelzende het verhaal der merkwaardigste gebeurtenissen, voorgevallen te Gent sedert het begin der godsdienstberoerten to den 5 April I 5 7 I . Geschiedkundig Mengelwerk , voornamelijk over de provincie West- Vlaanderen. Geschiedkundig Mengelwerk over Zeeuowsch- Vlaanderen. Door den heer J. van Droogenbroeck : Algemeen Nederlandsch Rijmwoordenboek . Verhandeling over de toepassing van het Grieksch en Latijnsch Metrum op de Nederlandsche poë^ij. Door den heer Roersch : Levensschets van J.-F.-7. Heremans. — 76 — Door den heer Gambier : Gesprek over de inrichting en het nut der vereenigingen van onderlingen bijstand. De Bestendige Secretaris deelt eenen brief mede, bij welken de heer Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken aan de Academie bericht, dat Z. M. de Koning, beschermheer der Academie, vergunning verleent om zijn gegraveerd portret te plaatsen in het eerste deel van de uitgaven der Academie (Jaarboek voor 1887) . Volgens hetzelfde schrijven geven ook de heeren Beernaert, minister van finantiën , ontwerper — en ridder de Moreau, minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken, insteller der Aca demie, toestemming tot het plaatsen van hun portret in gemeld Jaarboek. De Bestendige Commissie onderwerpt aan de Academie het voorstel tot de uitgave van vier werken : i0 Een glossarium op de Alexanders Yeesten van JACOB VAN MAERLANT (te bezorgen door den heer Roersch). 20 De 'evende Bliscap van Maria (uit te geven.. door den heer Stallaert, naar het handschrift, bewaard ter Koninklijke Boekenverzameling van . Brussel, Bibliotheek van Burgondië). • 30 Een glossarium op JAN PRAET's Speghel der Wijsheit (op te stellen door den heer Gezelle). 40 De chirurgie van JAN IJPERMAN (te bezorgen door de heeren Gezelle en Gailliard, naar de — 77 — handschriften berustende in de bibliotheek der hoogescholen van Gent en van Cambridge, in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, en naar de (gebrekkige) uitgave van Dr Broeckx). Dit voorstel wordt door de Academie aangenomen. Aan de dagorde staat, in de eerste plaats, de vraag : Zal de Academie, in het belang der Nederlandsche taal , verzoekschriften zenden aan de wetgeving? De heer Willems meent, dat de Academie eenen gevaarlijken weg zou inslaan, indien zij dit voorstel aanvaardde. Hem is geene instelling in den aard der onze bekend, die verzoekschriften naar de wetgeving zendt. De heer Obrie ondersteunt het voorstel. Letterkunde en taalbeweging zijn zoo nauw met elkander verwant, dat hunne belangen onmogelijk kunnen gescheiden worden. Van den vooruitgang in deze hangt de bloei van gene af : zonder lezers, geene ijveraars op letterkundig gebied. In de redevoering van den heer Gouverneur en in die des heeren bestuurders van de Academie, uitgesproken den i o October laatst, ligt het bewijs dat wij ons wel met de taalbelangen moeten bezig houden. De verklaring dat wij ons nimmer tot het handhaven der taalrechten tot de wetgeving zullen wenden, zou voor het Vlaamsche volk eene teleurstelling zijn. De heer Delcroix merkt aan dat het onvoor.- 78 .- zichtig ware dien weg te volgen, dewijl de Academie daardoor het politiek terrein zou betreden. De heer Obrie antwoordt, dat er tweederlei staatkunde is : die, welke het partijbelang beoogt, en waarmede de Academie natuurlijk niets te stellen heeft, en die, welke het algemeen, het landsbelang bevordert ; nu, voorzeker behoort tot deze laatste de herstelling onzer taalgrieven. De Bestendige Secretaris drukt de meening uit, dat de werking, welke de heer Obrie voorstelt, beter gedaan zou worden door de twee machtige vereenigingen, die den Vlaamschen taalstrijd voortzetten. Het Willemsfonds, van den eenen, en het Davidsfonds, van den anderen kant, hebben invloed op de staatkundige partij, in welker schoot zij ontstaan zijn. Spreker beschouwt de Academie als een studeerend, niet als een strijdend korps, en vreest dat eene inmenging in de politiek haar vroeg of laat ongunstig mocht zijn. De heer de Pauw verklaart zich insgelijks tegen het voorstel. De Academie hoeft niet te doen als tal van geringe letterkundige genootschappen, die bij elke gelegenheid verzoek- en vertoogschriften naar de Kamers sturen ; het zou wellicht gebeuren kunnen dat de eene of andere tegenstrever der Academie haar daarover zou aanranden, en zou zij dan met dezen in pennestrijd moeten komen? Wenschelijk ware het, dat de Regeering ons .raadpleegde bij elke gewichtige gelegenheid voor de Vlaamsche taalbelangen ; zou zij dat niet doen, dan 79 — kan de Academie den Minister, tot wiens bevoegdheid het te bespreken vraagstuk behoort, bij middel van een vertoog de noodige inlichtingen of terechtwijzingen geven. De heer de Laet acht het mede niet gepast, niet gevoeglijk zich te plaatsen boven het Staatsbestuur, dat de Academie inrichtte en van hetwelk zij afhangt ; ongetwijfeld zou zij dat doen door verzoekschriften naar de wetgeving te zenden. Evenwel, tegen het voorstel stemmen, ware de Academie binden, en dit is niet wenschelijk, dewijl er een dag zou kunnen komen dat zij tot plicht zou hebben een beroep op de wetgeving te doen. Daarom stelt Spreker voor, de quaestie van grondbeginsel vooralsnog onaangeroerd te laten, en voor elk geval in 't bijzonder te onderzoeken of 't nuttig of noodig zij, toevlucht tot de wetgeving te nemen. De vergadering treedt dit gevoelen bij. Het wetsvoorstel op het hooger onderwijs, onlangs in de Kamer der Volksvertegenwoordigers nedergelegd, geeft nu aanleiding tot eene ernstige bespreking. De wet van 1876 laat, voor het onderzoek van kandidaat in de wijsbegeerte en letteren, den leerling de keus tusschen de geschiedenis der Fransche en die der Nederlandsche letterkunde; volgens het nieuwe wetsvoorstel zouden voortaan alle leerlingen verplicht zijn het onderzoek op de geschiedenis der Fransche letterkunde te ondergaan. Alleenlijk zou men den leerlingen, die 't zouden verlangen, toestemming geven om zich over de 80 geschiedenis der Nederlandsche letterkunde te laten ondervragen, nochtans zonder dat een onderzoek daarover hun het minste voordeel zou verzekeren : de enkele vermelding van het feit, in het diploma, zou de belooning voor hunne studie zijn. De Academie acht deze wijziging zeer betreurlijk en zal den heer Minister van Openbaar Onderwijs verzoeken : 1° de gemelde bepaling der wet van 20 Mei 1 876 in zwang te laten, en 2° : in het wetsontwerp te voegen dat de graad is ingesteld van doctor in wijsbegeerte en Germaansche letteren. — Tevens wenscht de Academie het artikel van het certificaat der middelbare studiën te zien volledigen in dezen zin, dat de certificaten, afgeleverd door de gestichten der Vlaamsche gewesten, vaststellen dat ten minste twee vakken in de Vlaamsche taal zijn onderwezen geworden, overeenkomstig de artikels 2 en 3 der wet van 1.5 Juni 1883. Een afschrift van dit verzoekschrift zal gezonden worden aan den heer Voorzitter der middensectie van de Kamer der Volksvertegenwoordigers. Nog beslist de Academie, dat er aan den heer Minister van Openbare Werken, namens de Academie, gevraagd zal worden om eene vermindering van vrachtprijs te verleenen voor de drukwerken, uit België naar Holland, en wederkeerig, verzonden, ter bevordering van nauwere betrekkingen tusschen de schrijvers en de letterkundige vereenigingen van Noord- en Zuid-Nederland, en in het belang van den Nederlandschen boekhandel. — g I — Eindelijk de Academie aanvaardt het voorstel van den Bestendigen Secretaris, luidende als volgt : « Geene opstellen worden in de maandelijksche zittingen ter lezing aanvaard, indien ze niet geheel afgewerkt en voor den druk gereed zijn. « De Bestendige Secretaris mag oorlof geven om ter perse te leggen vier dagen na het zenden eener drukproef aan den Schrijver eener bijdrage, bestemd voor eene der Academische uitgaven.» De zitting wordt geheven te 4 1/4 ure. -- 82 -- Zitting van den 14 Juli. Aanwezig, de heeren Jr Napoleon de Pauw, onderbestuurder, Frans de Potter, bestendige secretaris ; Alberdingk Thijm, Claeys, Delcroix, de Vos, ,Gailliard, Génard, Gezelle, Hansen, Hiel, Mathot, Micheels, Nolet de Brauwere van Steeland, Obrie, Snieders, Stallaert, van der Haeghen. De heeren P. Willems en Roersch zijn, als leden der Hoogeschool-jury, Coopman en Daems wegens ongesteldheid, de Laet en Stroobant door de de Kamer der Volksvertegenwoordigers, en van Droogenbroeck hoofde beroepsbezigheden, belet. De Bestendige Secretaris legt de lijst over der : Namens het Staatsbestuur : des de la Bibliothèque de 1'Académie royale, 2e partie. woordenboek, 9e en I oe afleveringen. Vlaamsche Kunstbode, 15 deelen. Commissie. Amsterdamsche tooneel, door ATorische Eilanden, door werken, beschouwd als spiegel der XIIIe door TE WINKEL. - 82- I4 heeren Jr de Potter, secretaris; Thijm, Delcroix, de Gailliard, Génard, GezelIe, de Brauwere van Steela.nd, Obrie, Haeghen. heeren P. Roersch als Hoogeschool-Daems ongesteldheid, Laet en Stroobant door zitting van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, . en van Droogenbroeck uit hoofde van beroeps bezigheden, belet. legt AANGEBODENE BOEKEN : het Staatsbestuur : Catalogue des. livres de la Bibliothèque de tAcadémie ro..rale, 2e Middelnederlandsch woordenboek, ge en IOe De Vlaamsche Kunstbode, 15 dee1en. Vlaamsche Commissie. Het Amsterdamsche tooneel, WIJBRANDS. De Atorische Eilanden, BAUDET. Maerlant's werken, beschouwd als spiegel der XlIle eeuw, TE WINKEL. — 83 -- Geschiedenis der stad Halle, door EVERAERT en BOUCHERY. West- Vlaamsch Idioticon, door DE Bo. Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon, door TUERLINCKX. Geschiedenis van Berchem, door STOCKMANS. Het oud begijnhof van Hasselt, door Het Vlaamsch in onTe Ministerie's. (Vlugschriftje, uitgegeven door den Brugschen Klauwaartsbond.) Door den heer Micheels : natuur- en staatkundige aard- .rijkskunde, in het Nederlandsch vertaald naar LALLEMAND's de géographie physique politique. In antwoord op de uitnoodiging, namens de _Société d'Émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre, door den heer baron Kervyn de Lettenhove , als voorzitter, gedaan, benoemt de Academie den heer Gailliard als haar vertegenwoordiger bij het Congres van den Bond der Maatschappijen van geschiedenis en oudheidkunde van België, welk congres den aanstaande te Brugge zal geopend worden. Op voorstel van den heer Génard zal de Academie aan den heer Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken verzoeken voor- - 83- EVERAERT BOUCHERY. Vlaamsch DE Bo. Berchem, STOCKMANS. JULIAAN LAMBRECHTS. Vlaamsch in on{e Ministerie's. Vlugschriftje, Klauwaartsbond.) heer Micheels : Beginselen van natuur- en staatkundige aardrijkskunde, het Nederlandsch vertaald naar Éléments de géographie physique et antwoord op de uitnoodiging, namens de Société d'Émulation pour l'étude de l'histoire et la Flandre, den heer baron Lettenhove, ab voorzitter, gedaan, heer Gailliard als haar bij het den Bond Maatschappijen geschiedenis en oudheidkunde België, welk congres den 22 Augustus geopend worden. heer Génard zal de Academie aan den heer Minister van Landbouw, Openbare Werken verzoeken voor— 84 taan in aanmerking genomen te worden bij de samenstelling der jury voor eiken staatsprijskamp,. in welken Vlaamsche stukken zullen mededingen.. De heer Génard stelt ter beschikking van de Academie de wettelijke oorkonden, die de afkomst van VONDEL vaststellen en welke door den heer de Burbure en door hem in het stadsarchief van . Antwerpen opgespoord zijn. Deze oorkonden zullen met het verslag der huidige zitting gedrukt worden. Op voorstel des heeren Nolet de Brauwere wordt er eene commissie benoemd, gelast met het bezorgen van de teekening des gedenkpennings, als prijs voor de bekroonde werken uit te reiken, gelijkmede van het zegel, op de Academische diplomas te drukken, en van dat diploma zelf. Deze commissie zal het ontwerp leveren van den tekst van gezegd diploma, en maatregelen nemen om zonder verwijl het een en het ander in uitvoering te leggen. Ook het voorstel van hetzelfde lid om in de maand September tot de voorstelling, en in de maand October tot de benoeming van uitheemsche eereleden over te gaan, wordt aangenomen. De Academie aanvaardt insgelijks het voorstel des heeren Micheels, strekkende om den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en van Openbaar Onderwijs mededeeling te vragen van : 10 het ontwerp des nieuwen programmas voor de Konink lijke Athenea ; 20 het programma der leergangen van de Vlaamsche normale afdeeling bij de Hoogeschool van Gent. — Na ontvangst dezer stukken_ -- 85 — zal de Academie eenige harer leden aanstellen ten einde die programmas te onderzoeken, en er, zoo .noodig, aanmerkingen op te maken. Lezingen. jan-Antoon-Frans Pauwels (1747-1823 , door den heer L. MATHOT. Sinds den Munsterschen vrede beleefde het vaderland geene slechtere dagen dan in de eerste helft der achttiende eeuw. Door vreemde legers uitgestroopt, door volkswoelingen ontroerd, had de natie nauwelijks kunnen verademen en hare wonden heelen, als de vierjarige krijg voor de Oostenrijksche erfenis het laatste overschot van onze zedelijke en stoffelijke welvaart vernietigde. Na den vrede van Aken, en onder het zachte bestuur van Maria-Theresia, herleefden handel en nijverheid, maar de vooruitgang was traag, klein, onbevredigend. Op zedelijk gebied was 't nog erger gesteld : ons volk had het bewustzijn van . _zelfstandigheid en eigenwaarde verloren. De kunst • was kwijnend en verwijfd ; de wetenschap hol ,en dor ; de letterkunde mager en zonder bedui- Aenis. De pogingen der Regeering, om wetenschappelijk en kunstonderwijs te bevorderen, bleven -- 86 -- zonder voldoenden uitslag. Zelfs de oprichting van de keizerlijke en koninklijke A cademie var, wetenschappen en letteren, die volgens de berekening van het Weenerhof zulken weldoenden, beschavenden invloed op ons volk zou uitoefenen, ingesluimerde geestkrachten der Zuid-Nederlanders niet heropwekken ; zij werd een voertuig niet van verlichting en ontwikkeling, wel van verspreiding van de Fransche taal en begrippen in onze kringen (I). Prijsvragen werden over allerlei onderwerpen uitgeschreven en met geleerdheid beantwoord ; academische verhandelingen over historische en wetenschappelijke vraagpunten opgesteld, en te midden van wierookwalmen de vergetelheid begraven. Doch niemand benuttigde de verzamelde bouw stoffen ; niet een al deze acade mikers heeft de eeuw overleefd ; men moch t. den Duitschen schrijver de vraag toerichten : i) Opgericht brieven van i6 Dec. 1772. verhandelingen het Fransch . echter schier de Academie een voertuig van beschaving : overigens de Société littéraire, daarna de was, instelling het literarisch en onderwijs der van Leuven « ou l'étude de l'histoire et des belles lettres est entièrement negligée, pas dire tombée. » (Rel. de Charles de a Marie-Thérèse). de stukken betrekkelij k. de der zal gereedelijk dez e . bijstemmen. - 86 - voldoenden Zelfs de oprichting de kei,erlijke en koninklijke A cademie van en letteren, de berekening van het Weenerhof zulken weldoenden, beschavenden invloed ons volk zou uitoefenen, kon de ingesluimerde geestkrachten der Zuid-Nederlanders heropwekken ; zij een voertuig ontwikkeling, van verspreiding onze wetenschappelijke kringen (I). Prijsvragen werden allerlei onderwerpen uitgeschreven met schoolsche geleerdheid beantwoord; academische historische en wetenschappelijke opgesteld, en midden wierookwalmen plechtig in de vergetelheid begraven. benuttigde de verzamelde bouwstoffen; niet een enkel boek van al deze academikers heeft de eeuw overleefd; - men mocht hun met den Duitschen schrijver de vraag toerichten : (I) Opgericht door keizerlijke brieven van 16 Dec. 1772. Alhoewel de verhandelingen in het Latijn, Fransch. of Vlaamsch moesten opgesteld worden, genoot echter schier altijd en overal de Fransche taal het overwicht, en de Academie werd een voertuig van Fransche beschaving: overigens de li~téraire, en daarna de Academie, was. eene instetling regelrecht gericht tegen het literarisch en wetenschappelijk onderwijs der hoogeschool van Leuven ou l' étude I' histoire et des belles IeUres est entièrement négligée, pour ne pas dire tombée. » (Rel. de Charles de Lorraine à Marie-Thérèse). Wie de stukken betrekkelijk dp. oprichting der Academie naleest, zal gereedelijk deze bewering bij stemmen. 87 — — Zult gij dan eeuwig koken ; zal de volkstafel nooit gedekt worden ? n (I) En het Vlaamsche volk, in dit tijdvak, werd geen ander geestesvoedsel voorgezet dan de rijmwerken van vader Cats, de schriften van den gemoedelijken pater Poirters, en eenige zeldzame werken van zededichters, die hetzelfde voetspoor drukten, maar met minder welgelukken. Tusschen deze laatste schrijvers verdient, mijns dunkens, in de eerste plaats genoemd te worden de Antwerpenaar Jan Pauwels. Met onverdroten iever en onvermoeide werkzaamheid schreef deze verdienstelijke man een verbazend getal werken over velerlei onderwerpen ; gedurende meer dan eene halve eeuw leefde hij met en vóór zijn volk, bezong het wel en wee van zijne moe4erstad, en in de rouwvolle dagen der vreemde overheersching stichtte, vertroostte en beurde hij zijne stadsgenooten op. Jan-Antoon-Frans Pauwels, uit een treffelijken en ouden burgerstand gesproten , ontving den I o September 1747 te Antwerpen het levenslicht (2). Met groote zorg door zijnen vader, een (i) « Wolt ihr ewig kochen, solt der Tisch nie gedeckt worden t » A usgaew : SkiTen zend ErTaehlingen von LUDWIG BORNE, II. (2) Gaspar-Antonius Pauwels en Jacoba de Bruyn , ouders van onzen dichter, liggen begraven bij hunne voorouders in de 0.-L.-V.-Kerk, aan de noordzijde in den omgang. Ver;ameling der graf- en gedenkschriften van de Provincie Antwerpen. Cathedrale kerk, bl . 151. — 88 — rijke zijdewever, opgevoed, volgde de jongeling de leergangen der humaniora in het toenmaals beroemde gymnasium der paters Augustijnen ; anderen beweren dat hij te Brussel in de kostschool der Jezuieten tot de wetenschap werd opgeleid (i). Wat er van zij of niet, het doet weinig ter zake; althans staat het vast dat Jan Pauwels op zestienjarigen leeftijd zijne klassische studiën voltooid had, en voortaan al zijne krachten onverdeeld aan de beoefening van wetenschappen en letteren toewijdde. Zijne belezenheid in de oudere en nieuwere Latijnsche schrijvers was buitengewoon, en zeldzaam feit, welk voor die tijden verdient aangemerkt te worden, uit menige bladzijde zijner schriften blijkt, dat de beste Hollandsche dichtwerken, vooral degene uit de gulden eeuw van Vondel en Cats, hem niet onbekend waren. Reeds in 1769, nauwelijks twintig jaren oud, trad onze Pauwels als dichter en prozaschrijver op, met De verkeerde Wereld tot het goed aengen'ackert, of den dagelykschen handel Beloont (t) C.-P. Serrure zegt dat hij een geschreven handboek van Pauwels gezien heeft : Themata Rhetoricce facultati propria quce in classe eloquentice Bruxellis, dictata sunt in fine anni 1766. Volgens de aanteekeningen van den heer Taeymans, welke over den schrijver vele wetenswaardige bijzonderheden, uit familieoverleveringen , verzameld heeft, had Pauwels zijne studiën gedaan bij de paters Augustijnen. Waarschijnlijk was Pauwels na het eindigen der humaniora, door zijn vader naar de beroemde kostschool der Jezuïeten gezonden om er de lessen der Rhetorica bij te wonen; des te meer daar, zoo het scheen, de jongeling aarzelend bleef om eene loopbaan te verkiezen. 89 - naer werken (i). Het boek, opgesteld in den trant van het Masker van de wereld, in rijm en in onrijm, getuigde van eene grootere ervarenheid in de moedertaal dan men bij gelijktijdige Brabantsche schrijvers aantreft. Zou ik mij bedriegen, indien ik beweerde dat toen geen schrijver in de Oostenrijksche Nederlanden zoo bevallig, vloeiend en gemoedelijk een onderwerp kon behandelen als onze jonge dichter? En om mijne meening te staven, zal ik mij veroorloven eenige versregels uit het werkje aan te halen. Handelende over de vergankelijkheid der aardsche dingen, schrijft hij : (2) wy schoonder de roosen sy op het beste staen, op hunnen tijd wel bloosen eenen wind vergaen? groender als de boomen 't aerdsche kruyd ? snelder als de stroomen, is het spel verbruyd : gaet naer syn verdwynt niet haester spoet, dit zeker meynde . zoudt vasten voet zonder spreken zal worden uwen keer; Leven loopt met dagen, weken verschynt niet meer. Mensch, ik laet u overpeyzen met u wezen zal, bladers ryzen komen den val... » i) Gedrukt : t'A ntwerpen bij y.-P. Cort, 1769. wereld, bl. 204. - 89- werken (r). boek, opgesteld den trant Masker van de wereld, in rijm en in eene grootere ervarenheid de moedertaal dan men bij gelijktijdige Brabantsche aantreft. mij bedriegen, beweerde geen schrijver in de Nederlanden zoo bevallig, vloeiend gemoedelijk een onderwerp kon behandelen onze jonge dichter? om mijne meening te zal ik mij veroorloven eenige versregels het werkje aan halen. Handelende over de schrijft hij: (z) « Zyn wy schoonder als de roosen Als sy op het beste staen, Die op hunnen tijd wel bloosen Maer met eenen wind vergaen 1 Zyn wy groender als de boom en Jeugdiger als 't aerdsche kruyd 1 Zyn wy snelder als de stroomen, Strackx is als het spel verbruyd Alles ga et eens naer syn eynde En verdwynt met haester spoet, Waert dat gy dit zeker meynde Gy zoudt gaen op vasten voet : Dit vermaent u zonder spreken Het zal worden uwen keer; 't Leven loopt met dagen, weken Eens voorby verschynt niet meer. Menseh, ik laet u overpeyzen Wat het met u wezen zal, Bloemen ruyven, bladers ryzen Gy zult komen tot den val...)) (1) Gedrukt: t'Antwerpen bij J.-P. de CO/ot, 1769, (2) Verkeerde wereld, bI. 204. - 90 - deze rijmen — indien men dan toch weigert ze verzen te noemen — niet verre uit in sierlijke eenvoudigheid en lossen zwier boven de wansmakelijke opstellen der rederijkers, welke « het choorig heir der melodieuse musen » vans Parnassusberg om « op het veirdig riet of op het wondersnaerenspel van Phoebus D holklinkende rijmelarij te. in de wedstrijden der dichtgenootschappen, « borstsieraad » wegdroegen? was de beoefening der wetenschap ernstige zaak, om den te verkwisten het i). « Wij doen ons — — aen den brengen, hetgene door syne vermakelykheyd en door syne stigtbaerheyd vermaekt (2) D . een andere uit : « Weg Flora, weg Pomóon, weg Ceres Diaen -- Is om de waerheyd hier, niet om 't bedrog gedaen (3)1... » het boek van den. i) Gij hebt niet, zoo als ik, op hun vervelend spoor tijd verkwist dien ik onnut verloor. tijds° ekening ofte onderroek van fupiter, begrip van het deugdryk leven van Franciscus Hieronymo, 3. Munten deze - toch ze verzen te - in en boven de rederijkers, welke « het negen-choorig heir der melodieuse musen » van den Parnassusberg riepen, om « op het veirdig riet van Pan of op het wondersnaerenspel van Phrebus » hunne duistere en holklinkende rijmelarij uit te~ galmen, en, in de wedstrijden der dichtgenootschappen, zegevierend « het borstsieraad )) wegdroegen? Voor Pauwels was de beoefening der wetenschap en der letteren eene te ernstige zaak, om den lieven, kostbaren tijd onnut te verkwisten op het vervelend spoor dezer rederijkers (r). « Wij doen ons uyterste best - zegt hij ergens - om iets aen den dag te brengen, hetgene door syne vermakelykheyd stigt, en door syne stigtbaerheyd vermaekt (2) •. En op een andere plaats roept hij uit : \Veg Flora, weg Pomöon, weg Ceres en Diaen - 't Is om de waerheyd hier, niet om 't bedrog gedaen (3) I ••• » De verschijning van het eerste boek « van den. (I) Gij hebt niet, zoo als ik, op hun vervelend spoor Den lieven tijd verkwist dien ik onnut verloor. (Tollens.) (2) Nauwkeurige tijds/" ekening ofte onder{oek van Jupiter, blz. 6. (3) Kort begrip van het deugdlyk leven van FI"anciscus de Hieronymo, blz. 3. __.- 91 — geestryken ende jongen autheur » maakte niet weinig ophef in de Antwerpsche letterkringen, en men voorspelde van den jeudigen schrijver, dat indien hij « zig begaf tot hoogere wetenschappen, metter tyd iets groots af te verwachten was. » ( 1) Deze hoop werd niet te leur gesteld. Reeds het volgende jaar gaf Pauwels een bundel Latijnsche puntdichten in het licht, welke bij den geestelijken boekenkeurder zulkdanige bewondering opwekten, dat hij geestdriftig uitriep : Aspicias faciem, juvenem bene dixeris esse, Inspicias librum, dixeris esse senem (2). « Welke de verdiensten zyn van de Latynsche gedichten van Pauwels -- zegt wijlen hoogleeraar Serrure -- daerover ken ik mij niet bevoegd genoeg om uitspraek te doen. Nochtans zou ik durven zeggen (i) « Waert zaeken den geest-ryken ende jongen Autheur, die maer 21 jaeren oud is, zig begaf tot hoogere weten schappen, daer zoude metter tyd, als het oordeel (hetgene met de jaeren groeyd), ryper geworden zoude zyn, iets groots af te verwachten zyn... J.-B. FICHTE, 1. b. censor. » (2) Delectus Epigrammatum, sive varia acuté et breviter expremendi Methodus, authore .7. A. 7. Pauwels, A ntverpiensi. Antv. typis 7.-P. de Cort, 1770 (in-12°, p. mi.) Lib. secundus verscheen in 1772. « Approbatio.... sed contra, summun erga Deum amorem, comptemptum divitiarum ac mundane glorie inculcat, et hoc in pluribus breviter, nervosè, acutè, quod mirum in auctore 22 annorum, quare ut puto in eo ve maximè locum obtinet : Poeta nascitur : atque de eoderm auctore accino : Aspicias etc. 7. B. Fighé S. T. et 7. U. L., pastor Begg. » -- 92 --- dat onder de Latijnsche dichters, welke Peerlkamp in zyn Liber de vita, doctrina, facultate Nederlandorum, aenvoert, er eenigen zyn welke door Pauwels overtroffen worden. a En om een bewijs te geven van zijne zonderlinge bedrevenheid in de puntdichten, zal ik er enkele afschrijven : Ad Poëtam. Censuram proprio queris de carmine, vates? Dicam : metra adsunt, judiciumque deest. Eene oude en altijd nieuwe waarheid. Even snedig is het puntdicht : De Homine. Omnis homo est animal, cuncti dixere sopbistw Ast, animal quodvis est homo, nullus alt. Het hekelvers van Horatius tegen gedruischmakende en opgehemelde volksschrijvers, zoo gepast onlangs nog door onzen geachten collega Dr Nolet aangehaald, werd bondig teruggegeven in het volgende distichum (1) : Ad Amicum, qucv sit laus optima. Te laudant multi; melius sed, crede sodali, est Laudari paucis si meruisse potes . Elders hekelt hij vinnig de baatzuchtige vader- (i) De Koninklijke VlaamsctJie A cademie, Gent, 1887, bl. 33. . . . • neque, te ut m iretur turba, labores, Contentus paucis lectoribus . . . --- 9 3 -- landsliefde, waarschijnlijk met het oog op menig Oostenrijsch staatsbeambte , die zich toen zoo talrijk in 's lands bestuur genesteld hadden : De patrid optimá. Illa mihi patria est ubi nascor, non ubi pascor, Et cupio patriá ponere corpus humo ; At fallor : patria est ubi pascor, non ubi nascor, Res mihi, nequaqpam nomen inane, placet . De Epigrammen verwierven aan onzen jeugdige n . schrijver niet weinig vermaardheid ; zij waren de sleutel om den toegang te openen tot alle geleerde genootschappen, geestelijke huizen en kloosters zijner moederstad. Latijn was nog steeds de wetenschappelijke taal gebleven, de taal der hoogeschool van Leuven, de taal der wereldlijke en gekloosterde geestelijkheid ; zij werd slechts langzaam uit de ambtelijke besturen, uit de geleerde genootschappen, zelfs uit de Brusselsche hofkringen, door het Fransch weggedrongen (I). De beoefening van de Nederlandsche taal, alhoewel in Vlaanderen, en in . Brabant, en in Limburg, de bestuurlijke en rechterlijke taal, werd meer en meer verwaarloosd en in minachting gehouden. Een schrijver, wilde hij voor een fatsoenlijk man doorgaan, moest ten minste van tijd tot tijd een Latijnsch of Fransch boek in het (i) Zooals men weet waren de Oostenrijksche Aartshertogen, onze landvoogden, zeer bedreven in 't Latijn; vooral Aartshertogin Elizabeth onderhield zich vlotweg in deze taal met de leeraars der hoogeschool van Leuven. — -- licht geven ; anders bleef hij gansch zijn leven door gedoemd om te verkeeren in den engen kring van kleine burgers en boeren (I). Na de verschijning van de Latijnsche puntdichten werd de jeugdige schrijver, door den algemeenen roep, tot stadsdichter bij uitmuntendheid gewijd, indien ik mij zoo uitdrukken mag ; oud en jong noemde hem : Voortaan zou geen eeuwgetij, geen kerkelijk of burgerlijk feest meer gevierd worden of onze dichter moest het bezingen. Latijnsche en Vlaamsche :gedichten vloeiden bij tientallen uit zijne rustelooze pen. Er is bijna geen deftig en oud burgersgeslacht in Antwerpen of het bewaart, in zijne familiepapieren, het een of het ander rijmdicht van den poëet Pauwels. boven al deze gelegendsheidrijmen de en goede Tonge, dat in 1774 uitgegeven werd en een algemeenen en langdurigen bijval genoot (2) . De goede en slechte (i) Hierover uitvoeriger door J.-F. WILLEMS, over de Nederduy-tsche tael- en letterkunde, 1820- II, 178 v. (2) Hedendaegsche afgebeeld in twaelf Tinne-beelden, beTonderste Eygendommen van eene Ongeregelde betreffende : aengenaeme Poësie het Tinnebeeld ontvouwende en klaerlijk voor oogen stellende, verciert en Op lang en breed, tot van Zin, bondiglyk uytgeleyd : enT. J. Cort, op de Lombaerde-vest, in den Bybel, 1774, in-12°, bl. 392. nood4akelyke wel geregelheyd der Tonge, aengetoont in twaelf Tinne-BeTonderste Eygendommen van Goede bevattende : vermakelijke Poësie, het - 94 -- geven; bleef gansch zijn leven door om den engen kring van en boeren (I). N a algemeenen roep. gewijd, indien ik mag; jong noemde hem : den Poëet! zou geen eeuwgetij, geen kerkelijk worden of onze dichter moest het bezingen. Latijnsche en Vlaamsche zijne rustelooze Er is bijna geen deftig en oud burgersgeslacht of bewaart, in zijne familiepapieren, van den poëet Pauwels. Doch ver boven al deze gelegendsheidrijmen stellen wij zijn werk over de Kwade en goede Tonge, 1774 en een algemeenen en genoot 2). slechte I) Hierover uitvoeriger door J.-F. WILLllMS, Verhandeling ove,' de Nedaduytsche tael- en letterkunde, Antwerpen, 1820- 1824, II, blz. 178 en v. (2) De Hedendaegsche Lang-tonge, afgebeeld in twaelf tinne-beelden, de betonderste Eygendommen van eene Ongeregelde Tonge betreffende: Met aengenaeme Poësie het tinnebeeld ontvouwende en klaerlijk VOOI' oogen stellende, verciert Op-geheldert : in 't lang en breed, meerder begryp van den eygen Zin, bondiglyk uytgeleyd : ent. t' Antwerpen, bij J. P. de Cart, boekdrukker op de Lombaerde-vest, in den Bybel, 1774, bI. 392. De noodtakelyke wel-geregelheyd der Tonge, aengetoont in twaelf tinne-beelden, de Bqonderste Eygendommen van eene Goede Tonge bevattende: met vermakelijke Poësie, het — 9 5 — hoedanigheden der tong waren ieder in twaalf zinnebeelden aangetoond, Het werk, in den trant van het Masker van de wereld, afwisselend « in rijm en onrijm » opgesteld, mist misschien oorspronkelijkheid. De hoofdgedachte was ontleend aan het Orbis phaëton van den Duitschen Jezuiet Jeremias Drexel, meer bekend onder den naam van pater Drexelius (i) ; maar de inkleeding, de voorstelling, de verklaring van het onderwerp waren gansch nieuw, en met verwonderlijke behendigheid op de Brabantsche zeden toegepast. Mijns inziens, verscheen er in dit tijdvak geen verdienstelijker en eigenaardiger boek in de Zuid-Nederlanden. Over zijne vlugheid in het rijmen moge de beschrijving des dageraads ten voorbeeld verstrekken : De zonne wederom verschynt; geheel verdwynt ; dageraed straelen opengaet, met syn gedienstig licht ampt en pligt : man náe syn werk, beêld voór-oogen in Breed tot genoegzaem begreyp van bekwáemelijk enz. deel. J.-P. 1774, blz. 392. 1) Orbis Phaeton, Universis vitiis linguae, Heremia Drexelio é Societate Jesu. Colonize, apud Egmond • Drexel 058i-1638). schreef omne scibili zin handelde Orbis-nebeldige lesen. Phaeton patientice. P. cap. IV. zinnebeelden aangetoond. den trant het van de « rijm en )) opgesteld, mist misschien oorspronkelijkheid. het den Duitschen Jezuïet Jeremias Drexel, van pater Drexelius (I) ; inkleeding, voorstelling. de verklaring onderwerp met de Brabantsche zeden dit tijdvak verdienstelijker en eigenaardiger' boek de vlugheid in het rijmen de beschrijving des dageraads ten voorbeeld : « De zon ne wederom verschynt; De duysterheyd geheel verdwynt; Den lang-gewenschten dageraed Met helder straelen opengaet, En roept met syn gedienstig licht Elk weder tot syn ampt en pligt : Den lands-man treéd vroeg nae syn werk, zinne-beêld opentlijk voór-oogen stellende, opgeluystert : in 't Lang en Breed tot genoegzaem begreyp van Een-ider bekwaemelijk af-gebeeld : enz. tweede deel. t' Antwerpen bij P- de Cort 1774, in-12°, blz. 392. (I) Orb is Phaëton, hoc est de Universis vitiis lingu(J!, auctore Heremia Drexelio é Societate Jesu. Colonire, apud Cornel. ab Egmond 1631. Deze Jeremias Drexel was geboren te Augsburg en overleed te Mainz (1581-1638). Hij schreef de om ne scibili in zijne zinnebeeldige lessen. Hij handelde over de Tong in zijn Orbis Phaélon en in zijn Gymnasium patientice. P_ I, cap. V, § IV. - 96 - Tot spitten, ploegen even-sterk, Syn Vrouw of Meyt, niet luy of loom Ontlast de koey van haeren room : Den Maêyer inaekt zig weder re' Om met syn zeysse, scherp van sné, Do6r 't gras te gaen, dat versch gevelt Het land in goede reuken stelt : Den koopman dryft syn' naeken voort Zoo hy maer eens het haentjen hoort, Alreê zoo-bezig als hy mag; 't Gewoel vermeerdert met den dag : Ik hoore dissel, hamer gaen, Ik hoor gedommel en gesláen : 't Is alles in den vollen gank 't Is alles in den vollen zwank, Op hoop voor lof, van baet, en loon Te spoêyen by een lamp zoo schoon... (i) » Op 't gevaar af al te langdradig te worden, , • vvedersta ik den lust niet om nog de beschrijving; van Mintje de kat aan te halen : Dat gaet het Mintjen nae den eysch : Sy streelt, sy voegt haer by den eért, En swiert en kwispelt met den steért, En vleyd, en zoekt gevleyd te syn, Dog niet van ieder in 't gemyn : 'T is maer van Thrien en Pier den kock, En alles om een lecker brock : Sy springt op 't lyf, sy carresseert, Sy tuymelt eens, sy saluëert, Sy jouwt, sy fleemt, ik weet niet wat Al doet ons alderliefste Kat; Zeer liefgetallig in den schyn, Doch argelistig in het zyn... (2) » (i) Goede Tonge, II, blz. 215 en v. (2) ,Kwade 7 onge, I, blz. i o5 . — 97 — Verraden deze regelen geene hooge dichterlijke vlucht, toch getuigen zij van eene helderheid van voorstelling, van eene spraakvaardigheid in voordracht, die door weinige zijner tijdgenooten geëvenaard werd. Spijtig maar, onze schrijver kon zijnen rijmlust niet besnoeien : herhalingen, stopwoorden, schoolvossige spits vinnigheden ontsieren menige plaats van zijne schriften ; nochtans is het werk een echt volksboek, opgevuld met stichtende zedelessen, en 't getuigt tevens van eene buitengewone belezenheid. In proza overtrof hij insgelijks de meeste der toenmalige schrijvers, en om deze bewering te staven zal ik eenige zinsneden aanhalen uit zijn : Berigt van het vermakelyk geelschap of de noodige kennisse der Nederduytsche spreekwoorden (r) : a Gy zult het voor nut en voordeelig houden -- zoo schrijft hij als gy gaet inzien, dat het fracy en loffelyk is uwe moederlyke tael, die zoowel als eene andere haere grondregels hebbende en overvloedig woórdenryk is, de daerin meest voorkomende manieren van bondig-te-spreéken, weéten te verstaen en uyt-te-leggen : gy (1) Berigt van een nieuw werk voorgesteld bij inschrijvinge en voor titel voerende : Het vermaekelyk geelschap, of de noodige kennisse van het- gebruyk der Nederduytsche spreekwoorden. Waarschijnlijk werd dit boek niet uitgegeven. Dat bezigt, waarin de schrijver de lijst van al tot dit tijdstip uitgegevene werken opgeeft, zag het licht in 1787. — 98 — zult het daerby zelfs voor noodzaekelyk agten, gemerkt het meestendeel (waeronder veéle voor wyzen en ervaeren willen gehouden worden) niet en weét waervan sommige ligte en veel-voorkomende spreékwoórden hunnen oorsprong hebben. » 't Is dan niet alleen nut en voórdeelig, maer zelfs ook noodTaekelyk, byzonder aen de zoogezeyde Geletterden, dat sy den oorsprong, aerd en eygendommen van alle spréekwoórden kennen, en bekwaem gevonden worden om die grondig te konnen uytleggen en ontvouwen, hetgeen eenen bezonderen smaek geéft aen hunne redevoeringen. Neémt dat nu eenen min-ervaeren dusdanige zoude ondervraegen nopens eenig-maer gemyn en niet duyster spreékwoord; zoude dit hen tot groote schande strekken, dat ze zoo-ligte en gemakkelyke vraegen niet konden beantwoórden ?.. . » Wy spréeken, en wy weéten niet hoe en waer-van wy spreéken; 't is schande in die dingen zelfs, dewelke wy als met de moedermelk hebben ingezoógen, en die met ons opgewassen zyn, zoo bot en onervaeren te blyven ; ja, het is meer dan verfoeylyk, dat wy, zelfs al spreékende roór verstandig willende gehouden worden in eene diepe onweétenheyd verblyven, staende verbaest als imand ons den uytleg vraegt van die zin-greépen, dewelke wy gedurig in den mond hebben?... » Zou men dit geene nette, keurige, klare schrijfwijze mogen noemen in vergelijking van den barbaarschen, duisteren, slordigen stijl van vele zijner — 99 — tijdgenooten? Het was louter Brabantsch, ja, want in spelling, bewoordingen, zinbouw en voordracht der zaken bleef onze Pauwels steeds een echt Antwerpenaar. Daarbij de Brabantsche tongval had in de schrifttaal der zuidelijke Nederlanden, evenals het Hollandsch in Noord-Nederland, den voorrang op de andere gewestelijke tongvallen verworven, èn door het politiek overwicht van dit gewest, èn door een aanzienlijker getal volkschrijvers en kanselredenaars. Zou het te veel gewaagd zijn te beweren, dat het Brabantsch beter algemeen verstaan wordt, de gansche Nederlanden door, dan welke andere gewestspraak onzes vaderlands? In de achttiende eeuw werd meer dan eene poging aangewend, en door den tooneeldichter Neyts, en door den spraakleeraar Van Daele, om in de schrifttaal aan het zachtvloeiende West-Vlaamsch eenig overwicht te geven ; al deze pogingen waren ijdel of nagenoeg. Verre echter zij van mij het gebruik van dialectische woorden en spraakwendingen af te keuren : het strekt niet tot verarming, maar tot verrijking van den algemeenen letterschat des Dietschen volks; het is een middel van hereeniging, niet van verscheuring van het groote vaderland. Mag men hier niet toepassen wat de schrijver van « de Hellas » over oud Griekenland zegt : « Een andere band, die Volkeren en Staten van Griekenland onvatte, was spraak, kunst en beschaving. Hoe verscheiden ook de heerschende tongvallen waren, zij werden toch door alle stammen --- 100 -- verstaan. De dichters, en later ook de redenaars, en de leeraars der wijsheid gebruikten verschillende tongvallen en werden niettemin door de burgers van al de steden verstaan (I). » Omtrent 1790, of reeds eenige jaren vroeger,. ontstond in Brabant, en nog meer in Vlaanderen, eene neiging om de Hollandsche spelling, ja woordvoeging, zinbouw en schrijfwijze na te bootsen. Vele Noord-Nederlanders baanden zich eenen weg door de zuidergrens, sinds de Omwenteling der zestiende eeuw, een ondoordringbaren wal, nog meer misschien door verschil van godsdienst dan door politieke scheiding. In 1789 hadden een groot getal uitwijkelingen, een opstand beramende tegen het Oostenrijksch beheer, eene schuilplaats gevonden in de Baronie van Breda, en wel onder de heimelijke bescherming van het Huis van Oranje. Daar geraakten zij meer bekend met de beschaafdeen luisterrijk herbloeiende literatuur onzer Noorderbroeders. Bellamy , Van Alphen, Nieuwland werden gelezen en bewonderd door onze rederijkers, en geen, die meer opzien baarde en begeestering verwekte dan Helmers. Gedurende het tijdvak der Fransche overheersching werden zijne gedichten in onze rederijksgenootschappen in hooge eere gehouden. Eilaas , onze dichters slaagden (i) Hellas, door WILHELM WAGNER, Leipzig 1867. II,, P. 143. alleenlijk in de nabootsing van de opgezwollen en _holrammelende verzen van Helmers, maar zijne dichterlijke beelden , zijne stoutheid en kracht dvan zeggen , zijne begeesterde scheppingsmacht konden zij niet evenaren. De Borchgrave, de zoo gevierde en gemedailleerde Oost-Vlaamsche rede- .rijker, is een toonbeeld van deze machtelooze navolgers (I). Onze Antwerpsche dichter liet zich door den opkomenden stroom niet medeslepen, en hij stemde ten volle in met zijnen vriend van de Sande, den opsteller der Gatette van Antwerpen. « Men wil heden -- zegt hij in de voorrede van het Oud konst-tooneel van . Antwerpen (2) -- in de Neder- i) Zie : Gedichten van de Borchgrave . Doosse- 'laere, 1861. Oud konst-tooneel van Antwerpen of historische denkschriften de academische instellingen, de vermaerdste •en der Nederduytsche Rhetorijcke de belgische provintiën, voornamentlyk in het doorlugtig Hertogdom Braband, en bezonderlyk binnen de Hoofdstad het Markgraefschap van het Ryk; verzaemeld uyt menigte Griksche, Romynsche nieuwtydsche voornamentlyk uyt ordonnantiën, Registers, Manuscripten, oorspronkelyke gedenkstucken wettelyke Bywys-schriften en gedicht wyze van zamenspraek, en opgeklaerd met Historische, Chronologische, Iconogra- ,Politische, Critische en opmerkingen. 'T Antwerpen bij Van der Hey, 1781. werk, bij gebrek aan inschrijvers, werd nooit het lijvige folianten, in het archief van Antwerpen berusten. - 101 in nabootsing de opgezwollen en .holrammelende verzen van Helmers, zijne beelden, zijne en kracht 'van zeggen, zijne begeesterde scheppingsmacht evenaren. Borchgrave, zoo rede, een toonbeeld van deze machtelooze (1). door den ,ke~'~ del'!Koniahlijk.e Vlaams.he A.cadelllit HOOGPOORT, 52 I887 EN — 1 97 — Zitting van ig October 1887. Zijn aanwezig de heeren P. Willems, bestuurder, N. de Pauw, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren H. Claeys, J. de Laet, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, Em. Hiel, J. Nolet de Brauwere van Steeland, L. Roersch, A. Snieders, E. Stroobant, F. van der Haeghen ; P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, j. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, Am. de Vos, K. Stallaert. De bestendige Secretaris legt de lijst over der AANGEBODENE BOEKEN. Door het Staatsbestuur : Compte-rendu des séances de la Commission royale d'histoire, 2` bulletin, 1887. Bulletin de l'Acadé;nie royale de Belgique, N r 8. Door den heer Am. DE VOs, lid der Academie : Prijskamp en Academie. Een deel in-80. Door den heer DAEMS, lid der Academie : Tan van Droogenbroeck. Door den heer M ICH EE LS, lid der Academie : Kort begrip der algemeene geschiedenis ten gebruike der middelbare scholen en lagere klassen 14 — 198 — der Koninkl. Athenea, door A. en F.-A. MOUZON, vertaald door J. MICHEELS. Door Mgr. W. een afdruksel zijner Geschiedenis der Nederlandsche letteren. Een handboek voor gvmnasiën en hooge burgerscholen. Door den heer L. BACKER, uit Fransch- Vlaanderen : Histoire de la ville de Bourbourg. Door den heer JOOS, een afdruksel zijner Korte Spraakkunst van Jacob van Maerlant, volgens e Speghel historiael. » Door den heer J. DE HERT, S. J., een afdruksel zijner schriften : Vuurbergen. Pas-de-Calais. d'une 'He nouvelle dans l'Océan ' paci ague. terrasses blanche et rose de la Nouvelle- Zélande. Aan de Academie worden twee brieven medegedeeld den heer Ridder de Moreau, Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken. Bij den eersten wordt bericht dat door tusschenkomst des heeren Ministers van Buitenlandsche heer graa f de Loë, Wissen, gevraagd is of de heer Gailliard kennis en afschrift mag nemen van het handschrift door Jacob van Maerlant, dat in het kasteel van Wissen De andere brief heeft betrekking op onderhandelingen tusschen het Stadsbestuur .der Koninkl. Athenea, A. LALLEMAND J. MICHEELS. Mgr. W. EVERTS, afdruksel zijner Nederlandsche letteren. Een gvmnasiën en hooge burgerscholen. L. DE BACKER, FranschVlaanderen : de la ville de BOul·bourg. heer AMAAT JOos, afdruksel Spraakkunst van Jacob van Maerlant, ({ Speghel historiael. )) heer J. OF. HERT, S. J., : De Vuurbergen. Le Tunnel du Pas-de-Calais. Apparition d'une île nouvelle dans rOcéan pacifique. Les terrasses blanche et rose de la. NoullelleZélande. Academie worden twee brieven medegedeeld van den heer Ridder de Moreau, Minister Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken. den eersten wordt bericht dat door tusschenkomst des heeren Ministers van Buitenlandsche Zaken den heer graaf de Loë, te Wissen, of de heer Gailliard kennis en afschrift mag het handschrift de Historie van Troyen, J acob van ~v1aerlant, het kasteel van WIssen berust. - De andere brief heeft betrekking de onderhandelingen tusschen het Stadsbestuur — 1 99 -- van Gent en de Regeering opzichtens het der Academie toegedachte lokaal. De bestendige Secretaris deelt de gelijktijdige toezending mede van een telegram, door den heer Th. Coopman, en van eenen brief, door den heer J. van Droogenbroeck, het overlijden berichtende van den heer Dés. Delcroix. De heer Bestuurder drukt in den naam der Academie het gevoel van smart uit over het onvoorzien, plotseling afsterven van het achtbare medelid. Hij brengt hulde aan de groote verdiensten van Delcroix, en meldt dat eene afvaardiging der Academie, uit negen leden bestaande, het betreurde medelid naar zijne laatste rustplaats heeft vergezeld. De Academie zal aan de weduwe en zonen van Delcroix eenen brief van rouw en deelneming zenden. De lijkrede, door den heer Th. Coopman namens de Academie in het sterfhuis uitgesproken, zal in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden. In het Jaarboek voor 1888 zal de levensschets (te schrijven door den heer J. van Droogenbroeck) alsmede het gegraveerd portret des overledenen verschijnen. Voortaan zullen de maandelijksche zittingen der Academie weer gehouden worden den derden woensdag der maand. De bestendige Secretaris zal den heer Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare werken verzoeken bij den heer Minister van Buitenlandsche Zaken aan te dringen om spoedig gevolg te willen -- 200 -- geven aan de vraag der Academie omtrent het handschrift van den heer graaf de Loc. De Academie gaat over tot het aanduiden der candidaten voor de plaats van werkend lid, opengevallen door het overlijden van den heer Delcroix; stelt ook de voorloopige lijst op der candidaten voor briefwisselende en voor buitenlandsche eereleden. Deze lijst blijft open tot 31 October, waarna gedrukt en aan de leden zal gezonden worden. Ter beoordeeling van de schriften, mededingende in de ' verschil lige wedstrijden loopende jaar, worden benoemd : i e Prijsvraag. de verbinding der volTin nen het Gothiscli : Roersch, Willems en Gezelle. 2e lijst al de van Middelnederlandsche werken en van studiën Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde : de Pauw en van. der Haeghen. 3e Alphabetische lijst van onnederlandsche bastaardwoorden, bij 't volk of in schriften meest gebruikt; voegende naast Tulk het evenveel beduidend echt Nederlandsch : de heeren Gezelle, Micheels en op 'an-Frans Willems : de heeren Coopman, Nolet de Brauwere van Stee-- land en 5e Prijsvraag. Bewijs dat de vrijheden, welke - 200- g':!ven de vraag der Academie handschrift heer graaf de Loë. gaat het aanduiden plaats van werkend opengevallen door oVf:rlijden heer Delcroix; zij de voorloopige op candidaten blijft 3z October, waarna zij leden zal gezonden worden. de mededingende in de 'verschillige \vedstrijden voor het 100- pende jaar, worden benoemd : ze Prijsvraag. Over de verbinding der vol{innen in het Gotlzisch : de heeren Roersch, \Villems Gezelle. ze Prijsvraag. Stelselmatige lUst van al de uitgaven van Middelnederlandsche werkell en van de studiën over Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde: heeren Willems, de Pauwen van 3c Prijsvraag. Alplzabetisclze lUst van onnederlandsche of bastaardwoorden, bU 't volk of in gedrukte schriften meest gebruikt; voegende naast elk {ulk woord het evenveel beduiden d echt Nederlandsch woord : heeren Gezelle, Micheels en Stallaert. 4e Prijsvraag. Lofrede op Jan-Frans Willems : heeren de Brauwere van Steeland Stroobant. Se BewUs dat de vrUheden, welke - 201 -- het Belgische volk genieten ?zag, niet te danken zijn aan de Fransche republikeinen van de vorige eeuw (volksboek) : de heeren de Potter, de Pauw en M athot . 6e Prijsvraag. Verhandeling over het hedendaagsch Nederlandsch tooneel in België : de heeren Génard, Alberdingk Thijm en van Droogenbroeck. De zitting eindigt te 4 uren. Rede, bij de lijkplechtigheid van den heer Désiré Delcroix namens de Koninklijke Vlaam - sche Academie uitgesproken door den heer TH. COOPMAN. MIJNHEEREIv`, De Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taalen Letterkunde heeft mij belast met het uitspreken van een laatst vaarwel aan den man, die, in zeer ruime mate, heeft bijgedragen tot hare stichting. Deze behoorde tot het hoofddoel van zijn leven ; hij heeft die instelling vurig gewenscht, met bewonderenswaardig geduld voorbereid en betracht. Eindelijk, na 28 jaren toewijding, mocht hij zijnen vaderlandschen droom verwezenlijkt zien. Die schoone zegepraal van het Vlaamsche grond-- 202 - beginsel schonk den onvermoeibaren werker eetre nieuwe bezieling. a 't Schijnt me » -- aldus sprak hij onlangs, tot zijne vertrouwde vrienden u 't schijnt me dat ik weder jong ben geworden. » En inderdaad, zijn lust en zijne opgewektheid namen toe in den vooravond van zijn leven ;. wij zeggen niet zijne hoop ; want hij — de krachtige man, de immer jeugdige naar hart en geest - heeft nooit getwijfeld aan Vlaanderen's toekomst; op zijne Vlaamsche ziel had de wanhoop geenen vat. En daar rust Gij nu, Delcroix ! -- Gij, die op deze aarde geene rust gekend of verlangd hebt --- daar rust Gij nu in der Eeuwigheid !... Wie de betreurde afgestorvene was, hoe hij gewerkt, welke uitstekende diensten hij, als Vlaming, bewezen heeft, zullen meer uitvoerige levensberichten in het licht stellen; ook de bewijzen leveren van 's mans hulpvaardigheid en zedigheid tevens. Algemeen is bekend dat de bekroonde tooneeldichter van Lena, Elisa en Philippina van Vlaanderen 's volks gunst mocht verwerven; maar hoeveel zijn er, in den lande, die eenig denkbeeld, eenig vermoeden hebben van den reuzenarbeid door den hoogambtenaar volbracht ten voordeele onzer letterkunde, onzer miskende taalbelangen?... Dankt hem Vlaanderen niet — laten wij zeggen gansch Nederland : — de eenheid van spelling voor Zuid en Noord -- 203 -- — de toelating van de Nederlandsche dichtstukken in den tweejaarlijkschen Cantatenprijskamp voor den u Muziekprijs van Rome »? -- de officiele aanmoediging voor de Vlaamsche tooneelletterkunde en tooneelmaatschappijen? -- de ondersteuning -- van Regeeringswege verleend -- aan de Nederlandsche taal- en letterkundige Congressen? de milde tusschenkomst van den Belgischen Staat in die grootsche onderneming van het Nederlandsch Woordenboek, dat de nakomelingen ongetwijfeld zullen begroeten en vereeren als een XIXe eeuwsch standaardwerk der gemeenschappelijke moedertaal Ons volk zal weten dat de uitmuntende Vlaming die prachtige uitslagen niet verkregen heeft zonder langdurig, onverpoosd werken en worstelen ! Eerlang zal de Koninklijke Vlaamsche Academie Bene welverdiende, dankbare hulde wijden aan de nagedachtenis van haar duurbaar medelid, wiens onverwacht verlies door haar zoo diep gevoeld wordt. Zij zal een nieuw hoofdstuk voegen in het geschiedenisboek der Vlaamsche Beweging; Delcroix's geëerden naam schrijven nevens de onvergetelijke namen van Willems, David, Ledeganck, van Duyse, Snel-- laert, Blommaert, Rens, Michiel van der Voort, Bormans, Conscience... En Vlaanderen's volk, wiens zedelijk en geestelijk welzijn U, Delcroix !. zoo nauw aan het har t. lag, zal U de lauweren niet onthouden die het -- 204 - vlecht om de slapen zijner verdienstelijkste zonen ! Dit lang verdrukte volk is erkentelijk voor de trouwe en edele liefde, die al uw denken en doen, uw gansche leven deed toewijden aan den eeredienst zijner aloude taal en voorvaderlijke zeden. Uw aandenken gaat niet verloren ; uw naam, uw Vlaamsch voorbeeld, uw Vlaamsch werk blijven leven : zacht moogt Gij rusten ! - 205 - Zitting van 16 November 1887 Zijn aanwezig de heeren P. Willems, bestuurder, Nap. de Pauw, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren H. Claeys, J. de Laet, E. G aillia rd, P. Génard, G. Gezelle, E. Hiel, L. Roersch, A. Snieders, E. Stroobant, F. van der Haeghen, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert. Na lezing van het verslag der voorgaande zitting merkt de heer Hansen op, dat de eigenaar van MAERLANT's handschrift over de Historie van Troyen niet genaamd is « de La », maar dat hij, van Vlaamschen oorsprong, den naam draagt van « van Loo » ; verder, dat zijn verblijf niet is te Wissen, zooals werd opgegeven (welke plaatsnaam in geen aardrijkskundig woordenboek te vinden is), maar wel te Vieze. De heer van Loo onze taal machtig zijnde, kan de briefwisseling met hem in het Nederlandsch geschieden. De heer Nolet de Brauvvere van Steeland laat schrijven door zijnen zoon, dat hij door ziekte belet is op reis te gaan ; dat hij, om dezelfde reden, de zittingen der wintermaanden niet zal kunnen bijwonen en daarenboven voor zekeren tijd zich moet onthouden van letterkundigen arbeid -- 206 — Derhalve vraagt hij dat de Academie hem zou vervangen als lid van den keurraad voor de stukken, ingezonden ter beantwoording van de vierde prijsvraag. De heer Obrie verontschuldigt zijne afwezigheid wegens eene reis in het buitenland. AANGEBODEN BOEKEN. Door den heer JUL. OBRIE, lid der Academie Het ontwerp tot herTiening van het Nederlandsche Burgerlijk Wetboek. Door den heer P. ALBERDINGK THIJM, lid der Academie : Dietsche Warande. Tijdschrift voor Kunsten Zedegeschiedenis. Nieuwe reeks, 1 e jaargang, nr i . Door den heer K. STALLAERT, lid der Academie : Dichterlijke Nalatenschap van JAN - FRANS STALLAERT. Door de heeren A. SIFFER en P. KERKHOFS : Pater Servatius Dirks. Door den heer Ev. BAU WENS, S. J. Gebruik en oorsprong van het ontkennend en. Een wandelingsken door onTe letterkunde. Door den heer JAN BROECKAERT : Een woord over Middennederlandsche letterkunde. Door den heer AUG. BULTYNCK Liederen en Gedichten. 207 De Academie ontving in antwoord op de vijf eerste prijsvragen voor 1887 : EERSTE PRIJSVRAAG. Men vraagt eene verhandeling over de verbinding der volzinnen in het Gotisch. De schrijverzal niet alleen de verschillende wijzen van samenvoeging aanduiden, maar ook het gebruik der tempora en modi in den bijzin onderzoeken en degevallen, aangeven, waarin een bijzin door den infinitief of het participium vervangen wordt. met kenspreuk : 1. Vul Eila was, voor Too wij weten, de die Germaansche proTa schreef. 2. vaiht ist gahulith thatei ni andhuljaidau. (MATH. to, 26.) thatei ju anduemjau. Sprache fliest nicht aus der Grammatik, sondern die Grammatik aus der Sprache. vires, tamen est laudanda voluntas. toe bij gedeelten,. namelijk het eerste den 31 October, het tweede den November.) .- 2°7 - Wedstrijden der Academie. Academie In antwoord de vijf 1887 : PRIJSVRAAG. Oudgermaansche Taalkunde. vraagt eene verhandeling verbinding het Gotisch. De schrijver zal alleen de verschillende wijzen van samenvoeging het gebruik der modi in den bijzin onderzoeken en de gevallen. aangeven, door infinitief of het participium vervangen wordt. Vijf opstellen, met kenspreuk I. Vulfila was, voor {aa ver wij weten, de eerste, die Germaansche pro{a schreef. 2. Ni vaiht ist gahulith thatei ni andhulj.tidau. 10, 3. Ni thatei ju anduemjau. 4. Die Sprache fliest nicht aus del' Grammatik, sondern die Grammatik aus der Sprache. 5. Ut desint vires, tarnen est laudanda voluntas. (Dit laatste handschrift kwam toe bij gedeelten,. eerste den 31 October, het tweede den 13 November.) - 2oó - TWEEDE PRIJSVRAAG. Middelnederlandsche Taalkunde. Men vraagt eene stelselmatige lijst van al de uitgaven van Middelnederlandsche werken en van de studiën over Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde, verschenen hetzij afzonderlijk, hetzij in uitgaven van geleerde Genootschappen, Tijdschriften enz. Vier opstellen, met kenspreuk : i . Hier es over ghepijnt langhe stonde. (JAC. VAN MAERLANT, Rijmbijbel). 2. Mijn werk en is geen spel, Maar lastig was 't, als mijnwerk. (FERGUUT.) 3. « De Vlaming heeft geen taal!? » (LEDEGANCK.) 4. « 'ten vert nye meester gh eboren . » DERDE PRIJSVRAAG. Taalzuivering. Eene alphabetische lijst opmaken van onnederlandsche of bastaardwoorden, die bij 't volk of in gedrukte schriften meest gebruikt worden ; voegende naast elk zulk woord het evenveel beduidend echt Nederlandsch woord, voor zooveel het nog, t zij in enkele plaatsen, 't zij overal, in levend gebruik te vinden zij. - 209 - Drij opstellen, met kenspreuk : z . Geen rijker kroon, dan eigen schoon. (LEDEGANCK.) 2. Niets roo schoon als eigen schoon. 3. Geen rijker kroon, dan eigen schoon. VIERDE PRIJSVRAAG. Letterkunde. Lofrede op Jan-Frans Willems. Zes opstellen, met kenspreuk : 1. Rijpe vruchten plukt men best. 2. Vader Willems. 3. 7a, Jan - Frans Willems, in Vlaanderen Vlaamsch! q.. Hij, die geen onheil riet in laffe bastardij, Is veil voor vlek en schande en rijp voor slavernij. (LEDEGANCK). 5. Hij was een licht voor rijn volk. 6. 't Kan verkeeren. VJFDE PRIJSVRAAG. Vaderlandsche geschiedenis. Fen boek, in den volkstrant, waarin bewezen wordt dat de vrijheden, welke het Belgische volk genieten mag, niet te danken zijn aan de Fransche republikeinen van het einde der vorige eeuw. --- 2I0 -- Drie opstellen, met kenspreuk : t. Nescire autem, qui dantea, qua n natus sis, ,acciderit, id est semper esse puerum. (CICERO.) 2. De Vrijheid is ons duurbaarder dan het leven. 3. Go a head! Vaderland en Vrijheid! (Nr 3 werd te Gent besteld den i November.) De zesde prijsvraag : Verhandeling over het hedendaagsch tooneel in België, werd niet beantwoord. De heer A. Snieders zal den heer Nolet de Brauwere vervangen voor de beoordeeling der vierde prijsvraag. Op een schrijven van den heer J. Brouwers, te Bovenkerk, aangaande een feest, den 18 dezer te Amsterdam ter etre van VONDEL en ter bate van oude Nederlandsche strijders te houden, besluit de vergadering dat de bestendige Secretaris gezegden dag, namens de Koninklijke Vlaamsche Academie, een telegram zal zenden naar de Amsterdamsche Feestcommissie , ten blijke van hare instemming met die hulde aan Vondel. Aan de dagorde staat de kiezing van eenen bestuurder en van eenen onderbestuurder voor 1888, alsmede van tien briefwisselende- en van vijf-en-twintig buitenlandsche eereleden. Tot bestuurder wordt gekozen de heer Nap. de Pauw ; tot onderbestuurder, de heer J. de Laet. De heer de Pauw bedankt zijne medeleden voor het hem geschonken blijk van vertrouwen, en belooft uit al zijne kracht te zullen voortwerken tot de opbeuring en den bloei der instelling. — Ook de heer de Laet betuigt zijne erkentenis voor het bewijs van achting, hem gegeven ; wat er van zijne vroegere kracht en werkzaamheid nog overblijft, wil hij volgaarne besteden aan het welzijn der Vlaamsche Academie; evenwel maakt hij het voorbehoud om toekomend jaar, mocht de keus ter opvolging van den bestuurder hem gunstig zijn, deze waardigheid te aanvaarden of te weigeren. Ter vervanging van den heer Delcroix wordt als werkend lid gekozen de heer G.-J. Dodd, letter Brussel. kiezing voor de tien briefvvisselende leden geeft den volgenden uitslag : J. Broeckaert, letterkundige te Wetteren ; k. de Flou, idem te Brugge; Ed. van Even, archivaris stad Leuven ; L.-W. Schuermans, te Wilsele ; Prayon-van Zuylen, Gent; dr. Delgeur, oudheidkundige ; J. Bols, letterkundige te Alsemberg; H. Haerynck, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum van Brussel; H. Sermon en Fr. Willems, letterkundigen te Antwerpen. Deze heeren de volstrekte meerderheid der bekomen voorbehoud koninklijke goedkeuring, erkend als briefwisselende leden. - 211 - heer de Pauw bedankt zijne medeleden het hem geschonken blijk van vertrouwen, belooft uit al zijne kracht te zullen voortwerken de opbeuring den bloei der instelling. - heer de Laet betuigt zijne erkentenis voor bewijs hem gegeven; er van kracht en werkzaamheid nog overblijft, hij volgaarne besteden aan het welzijn der maakt hij het voorbehoud toekomend keus ter den bestuurder hem gunstig zijn, waardigheid aanvaarden te weigeren. vervanging den heer Delcroix wordt gekozen de heer G.-J. Dodd, letter kundige te Brussel. De kiezing voor de tien briefwisselende leden den volgenden uitslag : de heeren J. Broeckaert, letterkundige te Wetteren; K. idem te Brugge; Ed. van Even, der stad Leuven; L.-W. Schuermans, letterkundige te Wilsele; Mr. A. Prayon-van Zuylen, letterkundige te Gent; L. Delgeur, oudheidkundige te Antwerpen, ; J. Bols, letterkundige te Alsemberg; het Koninklijk Athemeum van Brussel: Serrnon Fr. Willems, letterkundigen te Antwerpen. heeren de volstrekte meerderheid der stemmen bekomen hebbende, worden, onder voorbehoud van de als briefwisselen de leden. - 2I2 -- De kiezing voor de vijf-en- twintig buitenlandsche eereleden geeft, in eerste stemming, den volgenden uitslag : Voor Noord -Nederland : de heeren dr. M. de Vries, hoogleeraar te Leiden; dr. N. Beets, letterkundige te Utrecht; dr. J.-A. Alberdingk Thijm, letterkundige te Amsterdam; dr. H.-J. Schaepman, letterkundige te 's-Gravenhage ; dr. J. Winkler, letterkundige te Haarlem; dr. R. Snieders, letterkundige te Turnhout; dr. J. Verdam, letterkundige te Amsterdam; mr. J. Bohl, letterkundige te Haarlem; dr. J.-J.-L. ten Kate, letterkundige te Amsterdam ; dr. W. Everts, bestuurder der scholen te Rolduk ; dr. J.-J. Habets, letterkundige te Maastricht; Mr. F.-A. Campbell, bewaarder der Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage; dr. T. Moltzer, hoogleeraar te Utrecht; dr. P. -J. Cosijn, letterkundige te Leiden; dr. H. Kern, letterkundige te Leiden; Th.-J. Arnold, hulp-boekbewaarder der Hoogeschool van Gent; dr. J. te Winkel, leeraar aan het Gymnasium te Groningen, en dr. A. Kluyver, letterkundige te Amsterdam. Voor Fransch- Vlaanderen : de heeren Ign. de Coussemaker en L. de Backer. Voor Duitschland : de heeren dr. Klaus Groth, hoogleeraar te Kiel; dr. Johan Franck, hoogleeraar te Bonn ; dr. G. Wencker, te Marburg; dr. M. Heyne, hoogleeraar te Goettingen. Voor Engeland : de heer James Weale, oudheidkundige te Londen. -- 2 13 Bovengenoemde kandidaten de volstrekte meerderheid bekomen hebbende , worden , insgelijks onder voorbehoud der koninklijke bekrachtiging, tot buitenlandsche eereleden uitgeroepen. De heer Bestuurder stelt voor, het eerste verjaarfeest der Vlaamsche Academie te vieren, na de plechtige zitting der maand December, met een banket, op hetwelk de heeren ministers Beernaert en de Moreau, benevens den heer Gouverneur van Oost-Vlaanderen zouden uitgenoodigd worden. De Academie treedt dit voorstel bij, het Bestuur en de te Gent gevestigde leden met de inrichting van het banket gelastende. De zitting eindigt te 4 uren en half. 15 - 2 14 - Zitting van 7 December 1887. Zijn aanwezig: de heeren P. Willems, bestuurder, Nap. de Pauw, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris. de heeren H. Claeys, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, E. Hiel, L. Roersch, A. Snieders, E. Stroobant, F. van der Haeghen, P. Alberdingk Thijm, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, Am. de Vos en K. Stallaert. De heeren S. Daems, J. de Laet en J. Nolet de Brauwere van Steeland schrijven, dat eene ongesteldheid hen belet naar de zitting te komen. Na lezing en goedkeuring van het verslag der vorige zitting vraagt de heer Génard of het ter kennis is van het bestuur, dat er eene wijziging zou toegebracht worden aan de wetten der Academie, namelijk wat aangaat de vergoeding van de reiskosten der briefwisselende leden. Ware dit zoo, dan zou hij voorstellen het bestuur te machtigen om pogingen bij het Staatsbestuur te doen tot het behoud dezer reiskosten. Mocht het bestuur hierin niet gelukken, dan zou de Koninklijke Vlaamsche Academie den heer Minister kunnen verzoeken hare eereleden, op dat punt, gelijk te stellen met de associés der koninklijke Academie, te Brussel. De heer bestuurder doet opmerken dat er geene sprake is iets aan de Wetten der Academie te veranderen, maar enkel een artikel van het koninklijk -- 2 1 5 -- besluit van z o Juli 1886 betrekkelijk de reis- en verblijfkosten der Leden. De heer de Pauw deelt mede, dat hij in 't bezit gekomen is niet alleen van de Hoogduitsche en de Fransche handschriften van den Malegijs Maugis), maar zelfs van al de bestaande Middelnederlandsche fragmenten, ook dat van Munchen, door prof. ten Brink onlangs vermeld, en hetwelk, zonderling genoeg, eenen « droom » (Madoc's droom?) behelst. Derhalve heeft hij nu de middelen in de hand om eene volledige en critische uitgave van al de Malegijsfragmenten , met vergelijking der verschillige teksten, voor de pers gereed te maken. Hij vraagt om deze uitgave te mogen verrijken met eenige der bedoelde fragmenten. -- De Academie willigt dit verzoek in. Staatsbestuur : Bulletin de l'Académie Sciences. Lettres et des No couronnés et autres memoires publiés l' Academie des Sciences, des Lettres et Beaux-Arts de Belgique. deel STALLAERT, werkend lid der Academie verouderde rechtstermen, kunstwoorden uitdrukkingen. aflev. DE VOS, werkend lid der Academie : verraad -Hoorde. DE VRIES : Woordenboek elfde aflevering. - 215- r 0 Juli 1886 betrekkelijk reis- en Leden. heer de Pauw deelt mede, dat hij in alleen van de Hoogduitsche de Fransche handschriften van den (Maugis) , al de bestaande Middelnederlandsche ook van Munchen, ten Brink onlangs vermeld, en hetwelk, zonderling genoeg, eenen « droom» droom 7) behelst. nu de middelen de hand om eene volledige en critische uitgave al de Malegijsfragmenten , met vergelijking verschillige pers gereed te Hij deze uitgave te mogen eenige fac-similés fragmenten. - De Academie willigt dit verzoek in. AANGEBODEN BOEKEN. Vanwege het Staatsbestuur: r Académie royale des Sciences. des Lettres et des Beaux-Arts, N° 9-10. Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par l'Académie royale 5ciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 40e in-8°. Door den heer Academie : Glossarium van rechtstermen, kunstIPoorden en andere uitdrukkingen. 4e Door den heer AM. Vos, Academie: Het verraad-van Door den heer M. DE VRIES: der Nederlandsche taal, derde reeks, 216 -- Door den heer IGNAAS DE COUSSEMAKER , buitenlandsch eerelid der Academie, het door hem uitgegevene Vlaamsche Livre de raison de Nicolas van Pradelles (1564-1637). Door den heer JAMES WEALE : Hans Memlinc, . rijn leven en fijne schilderwerken. Door den heer VAN BASTELAER, het 4e deel zijner Mémoires archéologiques. Door den Vlaamschen Broederbond, te Brugge : Bekroonde dichtstukken in de letterkundige prijskampen uitgeschreven door den Vlaamschen Broederbond, te Brugge, in de jaren 1879, 188o en 1883. Hendrik Conscience's Leven en Werken, door prof. Nelis. Teleurgestelde hoogmoed. Blijspel in drij bedrijven, door Hendrik Verwaetermeulen. Op het 25-jarig bestaan van den Vlaamschen Broederbond, letterkundige vereeniging te Brugge. Brugge, in-folio-plano. Door den heer G. CROMBEZ, uitgever te St. Nicolaas : 35o jarig yubelfeest der Rederijkkamer de Goudbloem, van St.-Nikolaas, 1536-1886, door P.-W. BEVEL. Adressenboek der stad St.-Nikolaas en der Besturen van het Land van Waas. 3e uitgaaf (1887.) De bestendige Secretaris deelt mede, dat al de nieuwbenoemde Leden het lidmaatschap hebben aanvaard, onder betuiging van dank voor de hun vereerende onderscheiding, en van hoogachting voor de instelling. Hij geeft lezing van den brief des hoog217 - leeraars MATTHIJS DE VRIES aan de Vlaamsche Academie, in antwoord op het hem gezonden bericht zijner benoeming. -- De vergaderitg, na deze lezing met belangstelling aanhoord te hebben, besluit dat de brief van den heer de Vries na het verslag der huidige zitting gedrukt zal worden. Door den heer bestuurder wordt lezing gegeven van den brief, hem door dr. G. Wencker, uit Marburg, onder dagteekening van November, toegezonden. Een uittreksel van dit schrijven zal eveneens in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden. De Academie stelt de gewone maandelijksche vergadering vast op den 27 December, te uren, en de openbare plechtige zitting op den 29 December, te 2 1/2 uren. Lezing wordt gedaan van de verslagen der keurraden voor de wedstrijden het loopende jaar. EERSTE PRIJSVRAAG. « vraagt eene verhandeling over de verbinding vollinnen in het Gotisch. De schrijver Tal de verschillende wijren samenvoeging aanduiden, maar ook het gebruik der tempora en modi in den bijkin onderroeken en de Bevallen waarin een bilTin door den het participium vervangen wordt. « - 217- DE VRIES aan Vlaamsche op het hem gezonden bericht - De vergadering, na deze lezing belangstelling besluit dat brief heer Vries na het verslag der gedrukt zal worden. heer bestuurder lezing gegeven brief, hem door dr. G. Wencker, uit dagteekening van 20 uittreksel van dit schrijven zal de en Mededeelingen opgenomen worden. Academie stelt de gewone maandelijksche vast 27 December, te 2 plechtige zitting 29 December, 2 '/2 uren. gedaan van de verslagen der keurraden yoor de wedstrijden van het loopende jaar. PRIJSVRAAG. Oudgermaansche Taalkunde. « Men vraagt eene verhandeling over de verbinding der vo/tinnen in het Gotisch. De schrijver tal niet alleen de verschillende wijten van samenvoeging ook het gebruik der en modi in den bijtin ondertoeken en de gevallen aangeven, 1Vaarin een biJtin dom" den infinitief of het participium vervangen wordt. « 2I8 Verslag van den heer L. ROERSCH, verslaggever. Niet min dan vijf verhandelingen zijn ons in antwoord op de eerste vraag toegezonden. Zij dragen volgende kenspreuken : i . Vulla voor Toover weten, de Germaansch proTa 2. vaiht ist gahulith, thatei ni andhuljaidau. To, 26. 3. thatei ju andnemjau. 4. Sprache,fliesst aus Grammatik, sondern die Grammatik aus der Sprache. 5. desint tamen est laudanda eene korte inleiding behandelt hoofdstukken, « het tijden, het wijzen, het gebruik der deelwoorden, der woorden in den zin, de verbinding de verkorting der bijzinnen door het den infinitief ». deze zes hoofdstukken kunnen slechts de antwoord op de gestelde vraag beslaan acht bladzijden van twee-waarin de geheele verhandeling is ; Schrijver heeft zijne stof niet uitvoerig bewerkt en ons onnoodig verder te nemen. Nr heeft zijn onderwerp breeder uitgevoerd; zijne verhandeling vult 145 bladzijden in-40. Zij verdeeld drie hoofdstukken « Over de ver- - 218- heer L. ROERSCH, eersten verslaggever. min dan vijf verhandelingen ons in op de eerste vraag toegezonden. Zij dragen de volgende kenspreuken : Nr I. Vulfila was, voor {oover wij weten, de eerste die Germaansch praia schreef. Nr 2. Ni vaiht ist gahulith, thatei ni andhuljaidau. Math. 10, 26. Nr 3. Ni thatei ju andnemjau. Nr 4. Die Sprache fliesst nicht aus der Grammatik, sondern die Grammatik aus der Sprache. Nr 5. Ut desint vires, tamen est laudanda voluntas. Ovidius. Na eene korte inleiding behandelt Nr 2, in zes hoofdstukken, « het gebruik der tijden, het gebruik der wijzen, het gebruik der deelwoorden, de plaats der woorden in den zin, de verbinding der zinnen, de verkorting der bijzinnen door het deelwoord of door den infinitief )). Van deze zes hoofdstukken kunnen slechts de twee laatste als antwoord op de gestelde vraag beschouwd worden. Zij beslaan acht bladzijden van de twee-en-twintig, waarin de geheele verhandeling bevat is; de Schrijver heeft zijne stof niet uitvoerig genoeg bevverkt en hierom dunkt het ons onnoodig zijne verhandeling verder in aanmerking te nemen. Nr 3 heeft zijn onderwerp breeder uitgevoerd; zijne verhandeling vult 145 bladzijden in-4°. Zij is verdeeld in drie hoofdstukken : « Over de ver__ 219 - binding der volzinnen ; Over de gevallen, waarin de bijzin vervangen wordt door het participium of den infinitief; over het gebruik der modi en tempora in den bijzin. » Zooals men ziet, heeft de Schrijver de verbinding der zinnen en het gebruik der wijzen en tijden in den bijzin afzonderlijk behandeld. Hij was hiertoe genoodzaakt door de inrichting, die hij aan zijn eerste hoofdstuk gegeven had. Als beginsel van indeeling neemt hij niet de innerlijke natuur van het zinsverband, noch de verhouding waarin de samengestelde zinnen tot elkander kunnen staan , maar den uiterlijken vorm der woorden, die tot verbinding dienen. Als zoodanig geeft hij aan voegwoorden , bijwoorden en voornaamwoorden, en wijl nu al de voegwoorden als voegwoorden gelijk staan , heeft hij ze niet anders weten te rangschikken dan naar de plaats, door de beginletter in het alphabet genomen. Hij komt dus tot eene bloote opsomming, zooals men die in alle woordenboeken aantreft, maar welke weinig geschikt is om den aard van het zinsverband te leeren onderscheiden. Hierbij komt nog dat de beteekenis der voegwoorden niet altijd juist is opgegeven. Ak, bijvoorbeeld, beteekent volgens hem want, zoovvel als maar. Om den zin van want te staven, verwijst hij naar Ephes. 2, Jo; doch hij bemerkt niet dat op deze plaats, evenals Joh. 16, 27, eene tegenstelling tusschen de verbonden zinnen bestaat, en dat bijgevolg de beteekenis van want slechts schijnbaar aan de partikel ak behoort. - 220 Bijzonder gebrekkig is het gedeelte over de verbindende voornaamwoorden. De Schrijver bepaalt zich hier ook bij eene enkele opnoeming en verklaart dat over het gebruik dier voornaamwoorden nog veel te zeggen zou zijn, doch dat « verder in bijzonderheden daaromtrent te treden zou wezen buiten de perken te gaan, waarin eene verhandeling der volzinnen in het Gotisch blijven moet. » Schrijver van No 3 heeft, naar ons inzien, de gestelde vraag niet juist begrepen, en hieraan zal het wel toe te schrijven zijn dat zijn arbeid geene voldoende vruchten heeft voortgebracht. No 5 is op den bepaalden dag onvoltooid ingezonden. Het bij tijds ontvangen gedeelte bevat V en 144 bladzijden in-4.0 : « Voorbemerkingen I-V . Eerste hoofdstuk. Bijschikking (bl. 1-48). Tweede hoofdstuk . Onderschikking, zelfstandige zinnen (bi. 49-92). Hoedanigheidszin (93-105). Bijwoordelijke bijzinnen : Bijzin van plaats (106-109). Bijzin van tijd (109-122). Oorzakelijke bijzinnen (123-128). Bijzinnen van gevolg (128-131). Bijzinnen van vergelijking (132-144). » Het ontbrekend gedeelte is den 13 November, dus dertien dagen te laat, door den bestendigen Secretaris ontvangen. Het behelst in 68 bladzijden : « de doelzinnen (bl. 147- 149) ; de zinnen van toegeving (bl. 149-152) ; de voorwaardelijke zinnen (bl. 152-170. Hoofdstuk I I I . Deelwoord (bl. 172-184). Hoofdstuk IV. Infinitief (185-213). » Bijna een derde der geheele verhandeling is -- 22I dus na den voorgeschreven dag ontvangen en moet, volgens art. 33 van ons reglement, uit den wedstrijd gesloten blijven. Wij hebben alzoo slechts de 154 eerste bladzijden te beoordeelen. De verdeeling der stof is die, welke door de meeste spraakleeraars voor den samengestelden zin wordt aangenomen. De Schrijver onderzoekt de zinnen volgens hunne betrekkingen, geeft bij ieder soort nauwkeurig den aard van samenvoeging aan, en bepaalt even zorgvuldig den invloed der verbinding op het gebied van tijd en wijze. Zijne verhandeling getuigt niet alleen van belezenheid, maar ook van zelfstandigen arbeid; de opsteller heeft zich geene moeite gespaard om alle gevallen in den tekst op te zoeken en voor ieder punt alle of de voornaamste plaatsen aan te teekenen. In volledigheid overtreft hij al zijne mededingers. Maar indien hij meer bouwstoffen vergaderd heeft, is het hem evenwel niet gelukt deze tot een geheel te verwerken. Hij klimt zelden op tot het beginsel der daadzaken ; vraagt bijna nooit naar den eersten zin der voegwoorden, en weet dus weinig rekenschap te geven van hun gebruik en hunne beteekenis. De tijd schijnt hem ook ontbroken te hebben om voor zijne gedachte altijd de gepaste uitdrukking te vinden. Wij lezen b. v. bl. 55 « in de onrechtstreeksche rede staan de werkwoorden van zinnelijke waarneming, enz. »; bl. 97 u hier hebben wij de anaphora of overgang van de naast elkander plaatsing der zinnen, welke bij de wieg der 222 - spraakleer moet hebben plaats gegrepen, naar de onderschikking, door middel van het betrekkelijk voornaamwoord. » Maar indien ook deze bladzijden, onder alle opzichten, volmaakt waren, bleef hun nog dit gebrek aankleven, dat zij de vraag niet in haar geheel beantwoorden ; de prijs zou hun dus moeilijk kunnen toegewezen worden. De Schrijver verdient evenwel eene eervolle melding; hij is wel ervaren in de Gotische taalkunde ; hij heeft de grondvesten zijner studie breed aangelegd en blijken gegeven van buitengewone vlijt. N° i en No 4 hebben ongeveer denzelfden omvang. No i beslaat 165 bladzijden in-40; No 4, 88 bladzijden in-folio. De indeeling is in het algemeen dezelfde als bij No 5. In No I treft men enkele afwijkingen aan ; hij behandelt b. v. de bijschikkende causale voegwoorden bij de onderschikkende. Voor sommige zinnen heeft hij andere benamingen; de zelfstandige zinnen heet hij, wel te recht, naamvalszinnen. Beide zijn minder uitgebreid dan No 5. Het hoofdstuk der bijschikking bedraagt bij hen dertig bladzijden, bij No 5 acht en veertig, uitbreiding die evenwel niet immer ten voordeele van No 5 is uitgevallen, daar de Schrijver, uit vrees van niets te verzuimen, veelal punten behandelt die niet tot het onderwerp behooren, b. v. jah, in den zin van ook, telfs; jah ni en niet versterkt door eene tweede ontkenning enz. Met elkander onder dit oogpunt vergeleken is No i op de meeste plaatsen vollediger dan No 4. Soms heeft deze wel het onderwerp breedvoeriger 22 3 behandeld, doch zijn meerdere rijkdom bepaalt zich gewoonlijk tot de voorbeelden of tot ontwikkeling van hetgeen N° r in korte woorden uitdrukt. Bij beiden stoot men hier en daar op eene onnauwkeurigheid. Zoo leest men in N° 1, bl. 97 : « Ter uitdrukking van het « waar » dient j5arei, voorafgegaan door een substantief of door 5aruh », in plaats van : of gevolgd door 15aruh. No 4 verwart soms voeg- en bijui, oorden : hij geeft aan als voorbeeld van jah, voegwoord, Math. V 39, waar jah bijwoord is. Dezelfde opmerking betreft Marc. XI, 13 voor de beteekenis van ni en voor de vraagpartikel uh, die bl. 1 2 als voegwoord wordt beschouwd : « In uitsluitende vragen, leest men daar, staat in het eerste deel geen voegwoord, tenzij uh; — is nochtans de vraag ontkennend, dan vindt men ibai. » Is de vraag ontkennend, is insgelijks onjuist voor : « wordt er een ontkennend antwoord verwacht. » Op bl. 16 beweert No 4, dat in de onderwerpszinnen de zinsverbinding bewerkt wordt door ei, gewoonlijk met de aantoonende wijs. » Uit de aangehaalde plaatsen blijkt integendeel dat de optatief talrijker voorkomt. Doch wij mogen gerust hier de bekende spreuk van Horatius toepassen : ubi plura nitent, non ego taucis offendar maculis. In Nr 4 valt meer te prijzen dan te laken ; het is een verdienstelijk werk. De Schrijver is geheel op de hoogte der wetenschap ; geene verhandeling over Gotische syntaxis heeft hij ongelezen gelaten, en de vrucht van eigen onderzoek voegende bij hetgeen door - 224 anderen gevonden was, heeft hij de vraag op vol-. doende wijze opgelost. Wij geven evenwel de voorkeur aan No 1. Deze verhandeling alleen maakt een geheel uit, waarvan de verschillende deelen innig samenhangen en waarin het afzonderlijke onder algemeene begrippen gebracht is. Men vindt hier niet eene dorre opsomming van feiten, maar eene wel beredeneerde aaneenschakeling van beginselen en gevolgen. No 4, bij voorbeeld, bepaalt zich met te zeggen dat het redengevend zinsverband uitgedrukt wordt door : a) unte, b) auk, raihtis, allis, c) nu en de verdubbelde vorm nunu, d) _panuh en i5an. No 5 treedt in bijzonderheden over het gebruik. Bij No i wordt het onderscheid van beteekenis niet alleen aangeduid, maar ook opgehelderd. « Unte, zegt hij, beteekent eigenlijk Toolang als, Toolang tot. In die beteekenis zullen wij het bij de tijdbepalende zinnen aantreffen. Evenals nu (zie § 19) van tijdbepalend bijwoord een gevolgaanduidend voegwoord wordt, zoo vloeit ook hier uit de tijdbepalende verbinding de redengevende; het gaat daarmee als met het Nederlandsch nu, in een zin als nu hij het 'egt, geloof ik het, of zooals met het Nederlandsch dewijl, dat oorspronkelijk ook tijdbepalend is. » Dan zegt hij verder : « Uit zinnen, waarin auk en unie onmiddellijk op elkander volgen, blijkt het onderscheid dezer beide; auk namelijk geeft eene ophelderende reden. » (Volgt als bewijs Luc. VIII, 28, 29; en Kor. -- 225 - XII, 14). « Deze verklarende (explicatieve) beteekenis maakt dat auk gebruikt wordt a) in tusschenzinnen b) in aanhalingen, en c) bij toelichtende voorbeelden. » (Volgen drie plaatsen tot steuning van het eerste gebruik, en twee als bewijs voor het tweede en het derde.) « Allis is eigenlijk genit. sing. van ails == in het geheel, omnino, bijv. Matth. V, 34, a^5an ik gij5a iTvis ni svaran allis. « Den overgang van beteekenis uit die van een bijwoord tot die van een voegwoord toont Kor. XV, 29 ( volgt de tekst ). « Overeenkomstig met zijne oorspronkelijke beteekenis leidt allis eene samenvattende, dikwijls eene spreukmatige gedachte in. » (Volgen zes voorbeelden) . No 4 verwaarloost al te dikwijls de verhouding aan te duiden, die tusschen de Gotische bijbelvertaling en het Grieksche originaal of de Latijnsche Itala bestaat. N° i verliest dit nooit uit het oog en geeft hierover nauwkeurige inlichtingen. Het volgende strekke tot voorbeeld : « In den regel, zegt de Schrijver bl. 19, dient ift ter vertaling van ai, als tegenstelling van 116v. Enkel in het evangelie van Johannes vinden wij ij gebruikt ter vertaling van ouv, welk voegwoord evenwel in het N. T. niet slechts de beteekenis van alToo, derhalve heeft, doch vaak aldaar den inhoud der zinnen met elkaar in zwakke tegenstelling brengt, met de beteekenis -- 226 - van het Nederlandsch nu. Trouwens op al die plaatsen geeft het Latijn autem. Derhalve verloochent i^ zijne adversatieve beteekenis nergens. » Bemerkingen van dien aard vindt men noch in N° 4, noch in No 5, die overigens meer dan N° 4 het Gotisch met het Grieksch vergeleken heeft. Naar ons inzien is de eerste vraag het best door No r beantwoord geworden. Op zich zelve beschouwd vormt deze verhandeling eene grondige bijdrage tot de kennis van een wichtig deel der Gotische syntaxis; zij verdient door den druk verspreid te worden, en wij verzoeken de Academie haar met den prijs te willen vereeren. Om het lezen ook voor diegenen nuttig te maken, die het Gotisch minder machtig zijn, zou de schrijver wel doen eene vertaling bij de aangehaalde teksten te voegen. Hij zou ook de waarde van zijn werk vermeerderen met in een bijvoegsel de paragraphen over den voorwerpszin eenigszins uit te breiden. Wij zagen gaarne al de werkwoorden, die eenen voorwerpszin regeeren, niet alleen in klassen of soorten verdeeld, maar ook elk afzonderlijk vermeld, en bij ieder de voorkomende constructies voegwoord, infinitief of deelwoord -- nauwkeurig aangegeven. Verslag van den heer P. WILLEMS, tweeden verslaggever. Ons geleerd medelid, Dr Roersch, heeft in zijn zoo beredeneerd verslag den omvang en het 227 plan der vijf ingezonden verhandelingen breedvoerig beschreven. Wat N. 2 en N. 3 betreft, deel ik volkomen in zijn gevoelen, dat deze antwoorden geene aanspraak kunnen maken op den prijs. Onnoodig derhalve er verder over te spreken. De drie overblijvende verhandelingen getuigen, zooals de heer Roersch het zeide, van bedrevenheid in de Gotische taal en van naarstige bewerking. Het plan is ongeveer op dezelfde wijze opgevat. N. 4 is het minst, n. 5 het meest uitgebreid. Bij no i vermis ik de aanduiding der benuttigde bronnen, die bij No 4 en No 5 talrijk zijn opgegeven. No i opent elk hoofdstuk en elke paragraaf met eene juiste beschrijving van de spraakkundige termen, en hij geeft aldus aan den lezer een algemeen en helder begrip van hetgeen verder omstandig wordt uitgevoerd. Hoewel deze inleidingen meer tot de algemeene spraakwetenschap dan tot de eigenlijke Gotische taalstudie behooren (en dit is waarschijnlijk de reden waarom de andere mededingers er zich van hebben onthouden), brengen zij nochtans veel bij tot de klaarheid en bondigheid der behandeling. Schrijver van No i legt ook bij de Gotische voegwoorden en bijwoordelijke uitdrukkingen de oorspronkelijke beteekenis en afgeleide beteekenissen uit, hetgeen allernuttigst is om de juiste beteekenis der verbindingen wel te verstaan, en bij de - 22ó andere mededingers vaak uit het oog is verloren. zijn de hoofdstukken over de betrekelijken de bijwordelijke zinen, vel over de naamvalszinnen en bijzonder onbepaalde en stijl zijn zeer verzorgd. kom te zeggen, in meerdere No i boven zijne mededingers staat, zijn waarin de verhandeling van N° 5 In volledigheid, zegt de overtreft al zijne mededingers ; bij, indien hij meer vergaderd heeft, het hem evenwel gelukt deze een geheel te verwerken. » ik niet volstrekt goedkeuren. de ontleding van het Gotische (was toch het hoofdpunt der vraag) hij dieper doorgedrongen N° 1. De samengestelde zin, naamvals- of zelfstandige de zin, en elke paragraaf, over gebruik der tijden en wijzen, dit alles is door hem vollediger dan i . tijd ontbroken heeft de volledige verhandeling i November in te zenden (iq.q. bladz. of 3 werden 3 i October ontvangen, i/3 o^ 70 bl. den 12 ook waarschijnlijk tijd om taal en nog eens nauwkeurig te zien. No hoewel van vlijt en kennis getuigende, - 228- mededingers vaak het oog is verloren. Bijzonder uitgebreid zijn de hoofdstukken over betrekkelijke en de bijwoordelijke zinnen, veel zwakker die over de naamvalszinnen en bijzonder over de onbepaalde wijs. Taal en stijl zijn zeer wel verzorgd. Indien, zooals ik kom te zeggen, in meerdere punten N° I boven zijne mededingers staat, zijn er andere punten waarin de verhandeling van N° de voorkeur verdient. « In volledigheid, zegt dé eerste Verslaggever, overtreft hij al zijne mededingers; maar, voegt hij er bij, indien hij meer bouwstoffen vergaderd heeft, is het hem evenwel niet gelukt deze tot een geheel te verwerken. » Deze meening kan ik niet volstrekt goedkeuren. In de ontleding van het gebruik der Gotische taal (en dit was toch het hoofdpunt der vraag) is hij dieper doorgedrongen dan N° I. De samengestelde zin, de naamvals- ot zelfstandige zin, de bijwoordelijke zin, de infinitief, en bij elke paragraaf, de vraag over het gebruik der tijden en der wijzen, dit alles is door hem vollediger behandeld dan door N° 1. Maar, evenals de tijd hem ontbroken heeft de volledige verhandeling vóór I November in te zenden (144 bladz. of 2/3 werden den 31 October ontvangen, 1/3 oi ongeveer 70 bI. den I2 November), zoo ook ontbrak hem waarschijnlijk de tijd om taal stijl nog eens nauwkeurig na te zien. N° 4, hoewel van vlijt en kennis getuigende, -- in innerlijke waarde en bewerking beneden No r en N° 5 te staan. In het er meer opsommingen van beredeneerde en onderverdeelingen, zooals in i en N° zijn van No 5 144 bladz. op het bij de uitgeloofde vragen binnengekomen. Een derde ongeveer slechts den 12 Gent Moet het werk daarom uit den prijskamp ? mijn gevoelen niet ; werd grootste en belangrijkste den gestelden tijd ingezonden ; tweede, de Academie voor dezen eersten zoo korte tijd den mededingers werd vergund, zoo streng het der niet toepassen. Indien N° 1 niet zou geenszins N° 5 toe wijl, volgens mijn gevoelen, de 144 tijdig ingezonden bladzijden meer het volledig No 4. No 1 ofwel N° 5 overtreft gelijken gesteld worden, en Schrijver van No r de tijdsvoorwaarden van prijskamp stipt heeft nagevolgd, sluit ik mij bij voorstel van den eersten , en na melijk den prijs toe te kenen an No i drukken, onder voorbehoud aanmerkingen gemaakt door Dr zou het betreuren, zoo de Schrij -- 229 schijnt mij in innerlijke 'vaarde en bewerking verre beneden No I N° 5 te staan. In het algemeen vinden wij er meer opsommingen van voorbeelden dan beredeneerde regels en onderverdeelingen, zooals in No I N° 5. Zooals hooger gebleken is, zijn van N° máár 144 bladz. op het bij de uitgeloofde vragen bepaalde tijdstip binnengekomen. Een derde ongeveer kwam slechts den 12 November te Gent aan. Moet het werk daarom uit den prijskamp worden gesloten 1 Zulks is mijn gevoelen niet; want, vóóreerst, werd het grootste en belangrijkste gedeelte op den gestelden tijd ingezonden; ten tweede, mag de Academie voor dezen eersten prijskamp, waarvoor een zoo korte tijd den mededingers werd vergund, zoo streng het punt der tijdsbepaling niet toepassen. Indien N° 1 niet mededong, zou ik geenszins aarzelen aan No 5 den prijs toe te kennen, wijl, volgens mijn gevoelen, de 144 tijdig ingezonden bladzijden meer waarde hebben dan het volledig werk van N° 4. Maar, wijl N° I ofwel N° 5 overtreft of ten minste op gelijken voet gesteld moet worden, en de Schrijver van N° I de tijdsvoorwaarden van den prijskamp stipt heeft nagevolgd, sluit ik mij aan bij het voorstel van den eersten Verslaggever, namelijk den prijs toe te kennen aan No I, en zijne verhandeling te drukken, onder voorbehoud der aanmerkingen gemaakt door Dr Roersch. Evenwel zou ik het betreuren, zoo de Schrij 16 - 230 - vers der twee andere verhandelingen, bijzonder die van No 5, niet eene eervolle erkenning ontvingen voor de verdiensten hunner bijdragen, en ik stel derhalve voor aan No 5 eenen eersten, aan No 4 eenen tweeden metalen eerepenning te verleenen. Verslag van den heer GUIDO GEZELLE, derden verslaggever. Daar zijn vier voltooide antwoorden, binnen den bepaalden tijd, door den heer Bestendigen Secretaris ontvangen, te weten : N° 1, 2, 3, 4. (z. Verslag van den ,heer Roersch). De Schrijvers van No 1, 2, 3, 4 alleen zijn, volgens mij, in bezit van het recht om meê te dingen, en te eischen dat hunne werken beoordeeld worden door de Academie. Dit hun recht zou, naar mijnen zin, miskend en gekrenkt zijn, ware 't dat de Academie het werk als meêdingend aanveerde van iemand . (No 5) die, op 29 Oct., bll. V. 144, op 13 Nov. (12 dagen buiten tijd) bll. 145-213 van zijn werk aan den bestendigen Secretaris liet geworden. Den bepaalden tijd (tot en met den 29 Oct.), heeft immers de schrijver van No 5, neffens de anderen, gebruikt om zijne eerste 144 bll. behoorlijk op te maken, te herzien en te verbeteren, het inzicht misschien wel hebbende van later 12 door 231 -- hem bijgevoegde dagen aan zijne 67 overige bll. te besteden, en toch meê te dingen. Hadden de schrijvers van No z , 2, 3, 4 ook over 12 dagen buiten den bepaalden tijd durven of kunnen beschikken, misschien ware hun werk vollediger en teenemaal vrij van zekere ingeslopene en niet bemerkte lapsus calami. Wegens de vier alleen (volgens mij) wettelijk meêdingende werken denke ik, zoals de heren Roersch en Willems bewijzen in hunne verslagen, dat No 2 en No 3 « geene aanspraak kunnen maken op den prijs ». Blijft No I en No 4. De verhandeling No 4 schijnt de vrucht van taaien arbeid ; « zij is inderdaad het verdienstelijk werk, » van een die, geheel op de hoogte zijnde der wetenschap, eigen onderzoek wist te voegen ik den heer Roersch volkomen toe. De schrijver van No i schijnt gemakkelijker eenen gelijken uitslag zijn. Zijne verhandeling blijkt mij als iemand die jaren wel te huis is in 't Gotisch in meer andere, zoo doode als levende talen. Ik achte het werk van No i gelijker weerden No 4. Nochtans, eer de twee eerste heeren Verslaggevers aan No z of No 4 den voorkeur geven, gelieve 't hun te bemerken eersten, dat No i talrijkere onnau wkeu- - 231 - bijgevoegde zijne bIl. en toch te dingen. Hadden de N° I, over 12 bepaalden durven of kunnen beschikken, werk vollediger en teenemaal zekere ingeslopene en niet bemerkte calami. vier alleen (volgens mij) wettelijk meêdingende werken denke ik, zooals de heeren Wil/ems hunne verslagen, dat No 2 No 3 ft geene aanspraak kunnen den prijs ». No I verhandeling No 4 schijnt vrucht van arbeid; zij is inderdaad het verdienstelijk van een die, geheel op de hoogte zijnde te voegen bij uitgebreide belezendheid. Dat geve ik den heer schrijver van N° I schijnt gemakkelijker schier zonder arbeid, tot eenen gelijken uitslag gekomen te zijn. Zijne verhandeling blijkt mij als van iemand die sedert jaren huis in Gotisch en in meer andere, zoo doode als levende achte het werk van No I gelijker weerden tegenover dat van No de twee aan N° I 4 den geven, hun te bemerken : Ten eersten, I talrijkere onnau wkeu- 232 -- righeden begaan heeft als degene, die het eerste verslag vermeldt ; B. V. (bl. 29) : Het is onnauwte zeggen dat daarop de letterlijke vertalinge zij van thanuh, daarop (op dat) of daarop (na dat), 't is gelijk welk van beiden schrijver bedoelt; thanuh is letterlijk onvertaalbaar in 't Nederlandsch. Het Grieksche tio'E en het Latijnsche tumque kunnen eenigszins als letterlijke vertalingen van 't Gotische thanuh gelden. Ten tweeden, N° i vergelijkt zeer dikwijls het Gotisch met het oorspronkelijk Grieksch en met het Latijn der Itala; zeer zelden, en dan nog niet altijd nauwkeurig, vergelijkt hij 't Gotisch met het Neerlandsch, en hij verwaarloost teenemaal sommige der menigvuldige Gotische voegwoorden, die in de Nederlandsche taal nog eenigszins vertegenwoordigd zijn, bij middel het Neerlandsch, verstaanbaar te maken. Het t'ransch puisque en het Engelsch till (bl. I o I) komen hem wel te passe; waarom niet, B. V. bij ith (bl. 18), het Neerl. ed-, in ederiken, Kiliaan Huerikken, edmaai of etmaal, edgroen of etgroen? Waarom bij 't Gotische unte (bl. 85) niet het Neerl. ont, onte, unte vermeld ? Waarom bij raihtis alleenlijk het hoedanigheidswoord recht en niet de voegwoorden rechts, en maar rechts? Bezit de schrijver van N° r maar Grieksche, Latijnsche, Engelsche taalgeleerdheid, en kent hij die Neerlandsche woorden niet, L. Dicfenbach, (Vergleichendes Wórterbuch der germ. Sprachen) — 233 -- die hem van zoo grootgin dienst was, zou ze hem gemakkelijk ter hand gedaan hebben. Ten derden, de stijl van N° i laat hier en daar te wenschen, als, om maar één voorbeeld aan te halen, z. op bl. 114, den kwalijk luidenden volzin, die eindigt met « . wel weg, » Enz. Mijn oordeel is dat de schrijver van No i en de schrijver van No 4 den uitgeloofden prijs verdienen. Wie van beiden hem best verdient, late ik liever beslissen door mijne zeer geleerde Mederechters en door de Academie. TWEEDE PRIJSVRAAG. letterkunde. vraagt eene stelselmatige lijst van al de uitgaven van Midelnederlandsche werken en de studiën over Middelnederlandsche Taalen Letterkunde, verschenen hetrij aftonderlijk, hetTij uitgaven van geleerde Genootschappen, enT. » Verslag van den heer P. WILLEMS, verslaggever. is uit te weiden over het doel, de Academie beoogde het stellen dezer - - van zoo groot~n hem gedaan hebben. derden, No I laat hier en te wenschen, als, om maar één voorbeeld aan halen, z. op bI. J 14, den kwalijk luidenden « evenwel ook wel weg, )) is van N° I en schrijver van No 4 den uitgeloofden prijs verdienen. van beiden hem best verdient, late ik beslissen door mijne zeer geleerde Mederech~ rs d00r de Academie. PRIJSVRAAG. Middelnederlandsche letterkunde. « Men vraagt eene stelselmatige lijst van al de uitgaven van Middelnederlandsche werken en van de studiën over Middelnederlandsche Taaien Letterkunde, verschenen het{ij af{onderlijk, het{ij in uitgaven van geleerde Genootschappen, Tijdschriften en{. )) WILLEMS, eersten verslaggever. Onnoodig is het uit te weiden over het doel, dat de Academie beoogde bij het stellen dezer --- 2 34 vraag. Sedert eene halve eeuw verschenen in Noord en Zuid en in Duitschland menige verhandelingen en uitgaven op het gebied van Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. Men begrijpt derhalve dat de bibliographische lijsten, over meer dan twintig jaren opgesteld, thans niet meer voldoende zijn. En nochtans, tenzij men de beoefenaars van het Middelnederlandsch dwinge aan langdurige opzoekingen kostbaren tijd te verspillen, is er geen werkmiddel dat hun zoo onmisbaar is als dusdanige Bibliographie. Met voldoening mogen wij het gunstig onthaal aanstippen dat de tweede prijsvraag ontving. Niet min dan vier antwoorden zijn ingekomen ; en, hoewel van ongelijke waarde, getuigen zij alle vier van naarstige opzoekingen en grondige bibliographische kennissen. De twee hoofdvereischten, die gevergd worden om aan de prijsvraag te voldoen, zijn volledigheid en gepaste rangschikking, zoodat de beoefenaar der Middelnederlandsche letterkunde, bij het bestudeeren eener quaestie en van een' schrijver, in de Bibliographie vermeld vinde al hetgeen over die questie of over dien schrijver gedrukt is. Het is met het oog op die twee hoofdvereischten dat wij de vier mededingende antwoorden zullen beoordeelen. No i draagt de kenspreuk : Hier es over ghepijnt langhe stonde : 273 bladTijden in folio. Het behelst i , 090 hoofdnummers, maar bij elk -- 235 gedicht of prozawerk zijn de verschillende uitgaven en studiën in ondergeschikte nummers vermeld. Zoo beloopt het gezamenlijk getal nummers tot ongeveer 2,60o. Het plan is volgenderwijze aangelegd : VOORREDE. A. Taalkunde. Inleiding. Geschiedenis. -- Spraakleer. -- Versbouw. Glossen, Woorden, Woordverklaring en Tekstcritiek. — Woordenboeken. B. Letterkunde. a) Inleiding. Geschiedenis. b) Levensbeschrijvingen van Middeleeuvvsche dichters en prozaschrijvers. c) Bibliographie en Handschriften. d) Tekstuitgaven en critiek. I. Verzamelingen. — I I. Bloemlezingen. — III. Germaansche sagen. -- IV. Classieke romans. — V. Frankische romans. -- VI. Britsche romans. VII. Oostersche romans. — VIII. Dierfabel en dierenepos. -- IX. Geestelijke gedichten. — X. Jacob van Maerlant. — XI. Berijmde geschiedschrijving. -- XII. Didactische Poezie, inzonderheid Jacob van Maerlants school. XIII. Boerden, Sproken, Verhalen, a) van bekende b) van onbekende dichters. -- XIV. Liederen. Inleiding. Verzamelingen . Geestelijke Liederen. Gebeden. Wereldsche Liederen. -- XV. Dramatische Poezie. Inleiding. Verzamelingen. Kerkelijk Drama. We --- 236 — reldlijk Drama. Samenspraken. -- XVI. Proza. - Verzamelingen. -- Vertalingen van Bijbelboeken. --- Leven van Jezus. — Stichtelijke Geschriften. — Legenden. e Levens van Heiligen. a) Verzamelingen b) Maria-legenden c) Levens van Heiligen. -- Sermoenen. — Spreuken. — Kronieken. — Reisbeschrijvingen en geschriften over natuurwetenschap. — Volksletterkunde. Alphabetische register. Nr 2 heeft tot kenspreuk : Mijn werk en was geen spel Maar lastig was 't als mijnwerk. Het bestaat uit eene inleiding en ongeveer 3,000 afzonderlijke bulletijns, waarvan elk een nummer bevat. De afdeelingen zijn de volgende : I. Ridderromans. II. Boerden, sproken, allegorische gedichten enz. I I I . Leerdichten. IV. Rijmkronieken. V. Geestelijke gedichten (Legenden, enz.) VI. Dramatische poezie. VII. Wereldsche Liederen. VIII. Geestelijke Liederen en Gebeden. IX. Fabels. X. Prozawerken van godsdienstigen en zedeleerenden inhoud. XI. Prozawerken van historischen en wetenschappelijken inhoud. XII. Wettelijke oorkonden . XI I I . Letterkunde a. Geschiedenis b. Studiën. XIV. Taalkunde. XV. Bloemlezingen. -- Aanhang. Handschriften. A. Verzen. B. Proza. N° 3 heeft tot kenspreuk : De Vlaming heeft -_–. 237 geen taal!? — Het behelst 131 bladzijden in-folio en ongeveer 1,30o nummers. Ziehier de onderverdeeling : Nevelingen-Lied. -- Reinaert de Vos. — Jacob van Maerlant. — Melis Stoke. — Jan van Heelu. - Lodewijk van Velthem. Jan van Boendale. -- Willem van Hillegaersberch. — Diederic van Assenede. -- Mindere Dichters en prozaschrijvers. - Berichten omtrent Dichters en prozaschrijvers. -- Geschiedenis-Verzamelingen. Tekstuitgaven en critiek. Godsdienstige stukken. -- Tooneel. — Volksliederen. — Rijmspreuken. Ordonnantiën, keuren, privilegiën enz. -- Naamlooze fragmenten. - Gemengde stukken. N° 4, eindelijk, draagt de kenspreuk : tEn vert nije meester gheboren, en beslaat 157 bladzijden in 40 met ongeveer i,600 nummers. De inhoud is de volgende : Bibliographie. A. — Taalkundig gedeelte. 1. Lexicographieën. 2. Spraakkunsten. — 3. Verspreide taalkundige opstellen. I. Van algpmeenen aard. II. Vormleer. A. Klankleer, gramm. figuren. B. Rededeelen. 1. Buiging der naamwoorden. 2. Telwoorden. 3. Werkwoorden. 4. Bijwoorden, voorzetsels. Voegwoorden. C. Woordvorming. 1. Afleiding der subst. en adject. a) door achtervoegsels b) door voorvoegsels. III. Syntaxis. 4. Losse studiën , beteekenis, afleiding van woorden en tekstcritiek rakende. 5. Tekstcritiek. -- 238 -- B. Letterkundig gedeelte. I. Letterkundige Geschiedenis. A. Handboeken en Bloemlezingen. B. Afzonderlijke studiën. Opstellen in tijdschriften van algemeenen aard. II. Uitgaven. A. Tijdschriften en verzamelwerken. B. Afzonderlijke uitgaven : 1. Romans. 2. Boerden en sproken. 3. Dierenepos en Dierfabel. 4. Geschiedbeschrijving. 5. Geestelijke poëzie en proza. 6. Didactische poëzie en proza. 7. Het Lied. 8. Dramatische poezie. -- De acht laatste afdeelingen zijn nog onderverdeeld in a) Bronnen en algemeene litteratuur. b) Tekstuitgaven. Uit het voorgaande blijkt, dat, wat de volledigheid betreft, No 3 en 4 van veel minderen omvang zijn dan No i en 2. N° 3 bijzonder is zeer onvolledig. De mededinger bekent dat de tijd hem ontbroken heeft om de vraag volledig te beantwoorden. Van taalkunde is er geen spraak, en het plan des Opstellers beantwoordt niet aan den huidigen toestand der wetenschap. — N° 4 is omvangrijker dan No 3. Het taalkundig gedeelte is bijzonder bewerkt, en onder alle mededingers, het doelmatigste gerangschikt. Maar dezelfde lof kan niet gegeven worden aan het letterkundig gedeelte, verreweg het uitgebreidste der prijsvraag. Onder dit opzicht staat No 4 verre beneden No 1. Wat het getal nummers aangaat, zijn No i en 2 ongeveer even uitgebreid, maar tusschen de bewerking der beide lijsten bestaat er een zeer groot verschil. - 239 No 2 geeft slechts hoofdverdeelingen aan, die gepaster zouden kunnen gerangschikt worden. De onderverdeelingen zijn niet gemaakt : elke hoofdverdeeling vereenigt eene lijst van nummers , alphabetisch gerangschikt, nu eens naar den naam des schrijvers, dan naar den naam des uitgevers. Men bespeurt seffens dat de mededinger den tijd niet gehad heeft de laatste hand aan zijn werk te slaan. No i, integendeel, is meesterlijk bewerkt. Het is een werk waarover de Schrijver, zooals hij zegt, lange jaren heeft gepijnd. Het algemeen plan, de hoofdafdeelingen, de onderafdeelingen, elk nummer in het bijzonder, alles is even wel aangelegd en uitgevoerd. Slechts enkele opmerkingen zal ik mij veroorloven te maken. Het gedeelte, dat over de taalkunde handelt, zou ik verlangen wat te meer zien uitgebreid, en bewerkt volgens het plan gevolgd door No 4. Bij de werken over wetenschappen is er geen spraak van geneeskundige werken. Zoo staat de naam van Yperman niet in de Bibliographie. De Opsteller zegt in zijne voorrede : « Verder heb ik gemeend mij te mogen bepalen tot alles wat de eigenlijk gezegde letterkunde, de fraaie letteren aangaat, en daarom heb ik alles wat ik vond en voorloopig aanteekende, met betrekking tot datgene wat niet daaronder gerekend wordt , zooals Rechtsgeleerdheid , Charters, Oorkonden, Aflaatbrieven enz. onvermeld gelaten. Deze beperking lag in mijn oorspronkelijk plan en ik meende geheel te handelen in de bedoeling der prijs240 - vraag, uitgeschreven door de Koninklijke Vlaamsche Academie van Taal- en Letterkunde (niet : Academie van Wetenschappen), wanneer ik, bij de bewerking dezer bibliographie, die beperking handhaafde. » -- Ik kan in deze meening niet volkomen deelen. De geschriften over Rechtsgeleerdheid behooren, mijns dunkens, tot de Letterkunde, en het is onder deze rubriek dat de Somme rurael van Jan Bouteillier moest worden geplaatst. De Opsteller zet ze onder de stichtelijke en godsdienstige geschriften (no 935). De uitgaven van Jan Bottelgier te Antwerpen, 15o3, 1520, 1529, 1542, en 155o zijn niet vermeld. Ik beken dat Charters, Oorkonden, Keuren, Rekeningen enz. meer een geschiedkundig dan een letterkundig belang opleveren; maar toch is het niet te ontkennen dat deze geschriften voor de Taalkunde van het grootste gewicht zijn, en dat, naar mijn inzien, eene volledige lijst der werken over Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde ook deze schriften moet bevatten. Mijn besluit is het volgende : Ik stel voor den prijs van 600 frank toe te kennen aan den Opsteller van No 1, en zijn werk te doen drukken. Men zou den Schrijver kunnen verzoeken een hoofdstuk over Charters en Wettelijke oorkonden er bij te voegen, tenzij de Academie verkieze in een volgend jaar eene bijzondere prijsvraag uit te schrijven voor de bibliographie van Charters, privilegiën, rekeningen enz. Indien mijne medebeoordeelaars van meening waren aan de opstellers van No 2 en 4 eene door de -- 241 - Academie te bepalen aanmoediging, b. v. eenen metalen eerepenning, te verleenen, zou ik zulk voorstel' volgaarne bijstemmen. Verslag van Jhr. N. DE PAUW, tweeden verslaggever. Na een grondig onderzoek der vier handschriften op de 2e vraag, verklaar ik mij volkomen bij het verslag van den heer Willems, en de besluitselen daarvan, te voegen. Verslagvan den heer E. VAN DER HAEGHEN, derden verslaggever. Aangezien de vier antwoorden, ingezonden op de 2de der door de Koninklijke Vlaamsche Academie voorgestelde prijsvragen, mij eerst den 5n dezer zijn ter hand gekomen, zal de vergadering gemakkelijk kunnen begrijpen dat het mij, nauwelijks drie dagen te mijner beschikking hebbende, niet mogelijk is geweest, ook maar slechts een enkel dier Hss. grondig te onderzoeken. De tijd, welke mij gelaten werd, was zelfs te kort om te doorlezen : een Hs. van 273 bladz. in-folio, een ander van 157 blz. in-40, een derde van 131 bldz. in-folio, en eindelijk omstreeks 2, 500 losse blaadjes. Het bovenstaande in aanmerking nemende, zal 242 de vergadering van mij geene doorwrochte studie over het onderwerp verwachten. Desniettegenstaande is het mij, die aan de behandeling van soortgelijke bescheiden gewoon ben, niet moeilijk geweest de meerdere of mindere waarde der vier mij toegezondene Hss. te bepalen. Ik aarzel dan ook niet te verklaren, dat de Nrs i en 2 ernstig opgevatte en met nauwgezetheid uitgevoerde werken zijn, die op voldoende wijze beantwoorden aan de billijke eischen en verwachtingen der Academie, ook zelfs al zijn ze niet de vruchten van nasporingen, gedaan binnen den tijd, in het programma vastgesteld. De uitschrijving van den prijskamp schijnt voor de samenstellers eene gelegenheid te zijn geweest om partij te trekken van een werk, reeds vóór vele jaren op touw gezet. No r, de kenspreuk dragend : « Hier es over ghepijnt langhe stonde », is inzonderheid merkwaardig omdat het een groot aantal wetenschappelijk gerangschikte titels bevat van artikelen, opgenomen in tijdschriften en verzamelingen. Vooral uit dit oogpunt beschouwd, is het een werk van onschatbare waarde voor den letterkundige. N° 2 bevat afdeelingen, welke door den bewerker van n° z geheel werden verwaarloosd. De « Keuren » b. v., welke gerekend worden te behooren tot de oudste en kostbaarste oorkonden der Nederlandsche taal, alsook de werken van wetenschappelijken aard, zoo nuttig voor de kennis ._ 243 der in de middeleeuwen gebruikte kunstwoorden, moeten hunne aangewezene plaats hebben in eene bibliographie, waarvan men mag vorderen dat ze alle gegevens bevat ter vergemakkelijking der studie van vergelijkende taal- en letterkunde. De Bewerker van No zegt echter met betrekking tot deze werken, dat hij gemeend heeft die niet te moeten opnemen. En inderdaad de vraag, zooals die door de Academie werd gesteld, vorderde op geene onbetwistbare wijze de opname dezer stukken. Bij het uitschrijven dezer prijsvraag stelde de Academie zich voornamelijk ten doel, den letterkundigen een stuk gereedschap ter hand te stellen, dat hun vele moeilijke ende iijdroovende nasporingen zou besparen, moeilijkheden soms onoverkomelijk voor hen, die geene uitgebreide boekerij te hunner beschikking hebben. Men moet derhalve trachten eene bibliographic te verkrijgen zoo volledig als slechts mogelijk is. Aangezien nu No 2, en ook No 3, inlichtingen bevatten, niet voorkomende in No 1, zou ik meenen dat men een hoogst practisch werk zou verrichten wanneer men aan de verschillende antwoorden datgene wilde ontleenen, wat aan het bekroonde mocht ontbreken. Hoe voortreffelijk ook eene bibliographic, zelfs die over een enkel vak , mag bewerkt zijn , toch blijven er altijd leemten, en ook dan nog wanneer men uitvoering zal hebben gegeven aan mijn voorstel, zal men het bekroonde werk niet anders kunnen beschouwen dan als een eersten 244 - druk, die wel is waar zeer goed zal zijn, maar voorzeker nog niet geheel volledig. ik veroorloof mij deze aanmerking te maken na mijne persoonlijke aanteekeningen te hebben geraadpleegd, ten aanzien van enkele artikelen, zonder eenig overleg gekozen. Zoo ontdekte ik b. v. dat twee uitgaven van de Historie van Karel ende Elegast , de eene van Hendrik Eckert van Homberg, c. 1520, de andere zonder jaartal, gedrukt door Jan van Ghelen, zijn vergeten. Verder noemt men geene enkele uitgave van den Sydrac, alhoewel er ten minste vijf bestaan : die van Leiden, 1495, en die van Antwerpen 1516, 1522, 1540 ende 1564. Een der deelnemers aan den prijskamp noemt de eerste uitgave van den Seghelijn van 5erusalem (Delft, Jac. Jacobsz. van der Meer, c. 1484); een ander kent die niet. Hetzelfde geldt voor het dichtwerk : de Stove, van Jan van den Dale. De Rhetoricale wercken en de andere gedrukte schriften van Ant. de Roovere worden niet genoemd. Ook in de afdeeling « Prozawerken » komen leemten voor, evenzeer als in de afdeeling aan de « Geschiedenis » gewijd. Zoo ontbreekt o. a. d'Excellente cronike van Vlaenderen, waarvan een gedeelte door de Roovere werd bewerkt; de reis van Joost van Ghistel enz. Men zal lichtelijk begrijpen dat het mij, bij gebrek aan tijd, niet mogelijk is geweest mijne onderzoekingen verder uit te strekken. Wanneer .._. 245 ^. men echter mocht besluiten het bekroonde werk ter perse te leggen, zullen de heer Arnold en ik ons gaarne belasten met de verbetering der drukproeven en met de invoeging van hetgeen mocht blijken te ontbreken. Na aldus N° I met N° 2 te hebben vergeleken, aarzel ik niet als mijn gevoelen uit te spreken, dat de palm der overwinning toekomt aan het Hs. N° I. Intusschen veroorloof ik mij nog een tweetal aanmerkingen op het laatstgenoemde werk. I°. Ten aanzien der algemeene inrichting zou ik de voorkeur geven aan eene alphabetische rangschikking van alle titels, onverschillig tot welke afdeeling die mochten behooren, gevolgd van eene uitgebreide wetenschappelijk ingerichte tafel. Een aantal werken toch kunnen in meerdere afdeelingen geplaatst worden, hetwelk veroorzaakt dat eene wetenschappelijke inrichting dikwerf zeer willekeurig is. 20. Indien besloten zal worden, in de alphabetische rangschikking de Schrijvers op hunne voornamen te plaatsen, zal het wenschelijk zijn eene verwijzing te maken op hun toenaam. Men herinnert zich niet altijd zoo dadelijk dat de voornaam van De Roovere Antonie is. Het is met de bedoeling het gebruik van het boek te vergemakkelijken en het geheel te doen beantwoorden aan het beoogde doel, dat ik deze beide wijzigingen aan de vergadering voorstel. 17 -- 246 — DERDE PRIJSVRAAG. Taalzuivering. Eene alphabetische lijst opmaken van onnederlandsche of bastaardwoorden, die bij 't volk of in gedrukte schriften meest gebruikt worden; voegende naast elk Tulk woord het evenveel beduidend echt Nederlandsch woord, voor Tooveel het nog, 't Tij in enkele plaatsen, 't Tij overal, in levend gebruik te vinden Tij. Verslag van den heer GUIDO GEZELLE, eersten verslaggever. De Verslaggever, steller van de derde vraag, had voor doel : Niet eene geschiedenisse te doen opmaken van de taalzuivering, Niet eene beschouwing te doen indienen over bastaardwoorden, Niet eene algemeene lijst van alle bastaardwoorden, benevens vertaling van elk dier woorden in het Nederlandsch, te doen verveerdigen ; Maar wel : Eene lijst van zulke echt Nederlandsche woorden te hebben, die, 't zij hier of daar, 't zij overal, nog in levend gebruik zijnde, door onnederlandsche of bastaardwoorden bedreigd worden, en staan om uit te sterven. — 247 — Die op gevaar loopende veege woorden ware het nuttig te vergaderen, te vergelijken, te toetsen en, tot het bestrijden van de kwaal der bastaardwoorden, de beoefenaars der Nederlandsche taal aan te bevelen. Tot het bereiken van dat doel wierd de vraag gesteld, goedgekeurd en uitgeschreven, ten hoofde ven dit verslag gedrukt. Dus moesten de antwoorden : A. Eene lijst van woorden zijn. B. Die lijst moest alphabetisch zijn. C. De woorden, die op die lijst gebracht waren moesten, iO Onnelederlandsche of bastaardwoorden zijn. 20 Ze moesten , bij 't volk of in gedrukte schriften, van de meest gebruikten zijn. 3° Naast elk zulk woord moest er een evenveel beduidend woord gevoegd zijn. 40 Dat evenveel beduidend woord moest een echt Nederlandsch woord zijn. 50 Dat evenveel beduidend echt Nederlandsch woord moest, 't zij in enkele plaatsen, 't zij overal, in levend gebruik nog te vinden zijn. Door i° worden uitgesloten alle woorden, Fransche of andere, die 't Nederlandsch teenemaal vreemd, dus geene bastaardwoorden en zijn. Door 2° worden uitgesloten zulke bastaardwoorden , die nooit of zeer zelden, althans niet nicest bij 't volk of in gedrukte schriften gebruikt en worden. --- 248 — Door 30 worden uitgesloten de niet evenveel beduidende synonyma of wisselwoorden. Door 4° worden uitgesloten de evenveel beduidende, niet echt Nederlandsche synonyma of wisselwoorden. Door 50 worden uitgesloten de evenveel beduidende, echt Nederlandsche synonyma of wisselwoorden, die versch gemaakt, gesmeed, maar nievers in levend gebruik te vinden en zijn. Op de derde vraag zijn drie antwoorden ingekomen. No 1, Kenspreuke Geen rijker kroon Dan eigen schoon. LEDEGANCK. N° 2, Kenspreuke Niets Too schoon als eigen schoon. No 3, Kenspreuke : Geen rijker kroon Dan eigen schoon. BEOORDEELING : A. No 1, N° 2 en No 3 leveren elk eene woordenlijst. B. De woordenlijsten No 1, N° 2 en No 3 zijn alphabetisch geschikt. C. De schrijver van No z levert twintig ten -- 249 -- honderd woorden, die door i °, 20, 30, 40 of 5 0 uitgesloten zijn. voorbeeld, door 10 of 10 en 20 : Abject, au-fond, ballon-captif, délice, monocraat, pharmaceut, privatiseeren, enz. enz. Door 30 : Attisch, balloteeren, barge, basiliek, binocle, carmagnole, cognac, doge, elixir, festival, herboriseeren, hétérodoxe, hiatus, kamfer, krisis, lavement, miniatuur, mythe, pateen, postuur, enz. enz. Door 40 : Apotheek, ascensoir, assignaat, cigarette, convoi, fabricage, fabuleus, gradueeren, jais, jubileum, kapok, karos, kastelein, kuras, mailbot, ofrande, ofreren, organist, pestilencie, pilastre, pluche, prébende, reverbeer, tapisserie, trombone, velours, vent, enz. enz. : Een maal op honderd laat de schrijver van No t weten, waar evenveel echt Neerlandsche woorden in zijn ; velen zijn bloote vertalingen, eigen hand gemaakt en nergens te vinden ; ofv% el 't zijn evenveel beduidende (enkele of saamgestelde) schrijver van N° 2 vijf-en-dertig honderd woorden, die uitgesloten zijn door 1 0, 20, 30, 40 of 50, bij voorbeeld : i0 i0 en 20 : accableet, adversaire, arrivée, bail, canif, caveau, ducale, empeigne, federeet, - 249- 10, 20, 30, 40 of 50 uitgesloten zijn. Bij voorbeeld, door 10 of 10 en 20 : Abject, au1ond, ballon-captij, délice, monocraat, pharmaceut, privatiseeren, enz. 30 : Albe, Attisch, balloteeren, barge, carmagnole, cognac, doge, elixir, festival, herboriseeren, hétérodoxe, hiatus, krisis, lavement, miniatuur, mrthe,pateen, plafond, postuur, enz. : ascensoir, assignaat, café-chantant, chartreus, cigarette, convoi, fabricage, fabuleus, gradueeren,jais,jubileum, kapote, karos, kastelein, kuras, mailboot, offrande, offreeren, organist, pestilencie, pi/astre, pluche, prébende, 1"everbeer, tapisserie, trombone, velours, vol-au-vent, Door 50 : Een maal op honderd laat van N° I weten, waar zijne evenveel beduidende echt N eerlandsche woorden nog in levend gebruik zijn; velen zijn bloote vertalingen, op eigen hand gemaakt en nergens te vinden; of V'. el 't zijn omschrijvingen, geen evenveel beduidende (enkele of saamgestelde) woorden. De schrijver van N0 2 levert vijf-en-dertig ten honderd woorden, die uitgesloten zijn door 10, 20, 30, 40 of 50, bij voorbeeld: Door 1° of 1° en 2° : Abbaye, accableet, accusé, adversaire, arrzvee, bail, brides, canij, carbonisée, caveau, ducale, empeigne, federeet, 250 frontiere, légume, nauvrage, port-de-mer, rafraichissement, sufrage universel, enz. enz. Door 3° : Accent, accoucheur, détail, plafond, enz. enz. Door 4° : (Adèle en 68 zulke eigennamen), acajou, calendrier, chicorée, chceur, style, train, velours, enz. enz. Door 5° : oorkondschap wegens levend gebruik ontbreekt teenemaal. Veel bloote vertalingen. De schrijver van N° 3 levert een woord, op honderd, dat zeker of twijfelachtig uitgesloten is, bij voorbeeld : Door z° : A f eris, dupe, doux. Door 4° : Académie, bal, buralist, classe, kassijn, docteur, enz. enz. Ingezien het hierboven verhaalde, en alles woord voor woord gelezen, gewikt, gewogen en geteld, verbeeldt Verslaggever de weerde van 't gevraagde werk door i o0 De weerde van 't ingezonden werk No r door 5o )) » )) 2 )) I )) )) » 3 )) go Verslaggever besluit, behoudens het oordeel der achtbare heeren Micheels en Stallaert, dat de prijs toe te wijzen is aan den schrijver van N° 3, dragende voor kenspreuke : Geen rijker kroon Dan eigen schoon. 25r Verslag van den heer J. MICHEELS, tweeden verslaggever. Na de drie antwoorden, welke mij ter hand gesteld werden, oplettend onderzocht te hebben, is mijne zienswijze omtrent de waarde dier opstellen als volgt. Nr 2 kan niet in aanmerking komen, omdat het de gestelde voorwaarden niet vervult. Nr 3 is beter bewerkt. Schrijver heeft het doel der Academie begrepen. Gaarne zou ik mij bij het gevoelen van mijnen geleerden collega, den eerwaarden heer G. Gezelle , aansluiten , hadde ik geene ernstige bemerkingen in het midden te brengen. Deze zijn : 1° De taal is geen zuiver Nederlandsch ; de eenvoudigste voorschriften der spraak- en stijlleer komen niet tot hun recht. Schrijver bezigt woorden en uitdrukkingen, welke slechts in een gedeelte der Nederlanden gebruikt en elders niet verstaan worden , ofwel eene andere beteekenis hebben. Zoo vind ik, b. v. : Tiek van verschot, verslagentheid als vertaling van alteratie, dat buiten West-Vlaanderen waarschijnlijk niet gehoord wordt. Verslagentheid is geen Nederlandsch en verschot beteekent algemeen hetzelfde als voorschot, nl. geld, dat men voor eenen anderen uitgeeft of vóór den bepaalden tijd op eene schuld betaalt. Abat jour heet in dit opstel blaker, terwijl - 25 2 -- wij daarvoor algemeen kap hooren zeggen. Immers blaker is een lage kandelaar, met een oor of handvat aan den gewoonlijk breeden voet. Bij bagage staat : gemeen volk ; dit is juist. Maar waarom zijn hier de echt Nederlandsche woorden grauw, het, janhagel weggelaten ? Elders worden Fransche uitdrukkingen opgegeven, die in Frankrijk niet voorkomen, b. v. Académie d'équitation voor manège, rijschool. Arsenaal heet hier wapenhuis, hetgeen tuighuis moet zijn, omdat in die bergplaatsen niet enkel wapenen, maar al de benoodigdheden van een leger bewaard worden. Ook moet Schrijver niet weten dat die naam in ons land aan werkhuizen gegeven wordt, waar uitsluitend wagens enz. voor spoorwegen vervaardigd worden. Dergelijke inrichtingen bestaan te Mechelen, Gentbrugge en Bergen. Ik zou nog veel meer feilen en tekortkomingen van dien aard kunnen aanhalen. Het bovenstaande zij nochtans voldoende om mijn oordeel te rechtvaardigen : de Academie mag, volgens mij, geene opstellen bekronen, welke niet in onberispelijk Nederlandsch geschreven zijn. Nr i voldoet mij veel meer : de taal is zuiver; Schrijver is met de beste werken over het vak vertrouwd. Op het gebied der geschiedenis onzer taal schijnt hij grondige studiën gedaan te hebben ; dit blijkt vooral uit de inleiding, welke, al strooke zij misschien niet geheel met de — 253 — inzichten der Academie, toch ten volle op de belangstelling van deskundigen aanspraak kan maken. Ik zou evenwel slechts dan mijne goedkeuring aan dit opstel kunnen hechten, indien het aanmerkelijk besnoeid werd. De opvatting is te weidsch, zeer vele woorden kunnen gemist worden en vele overtollige uitleggingen wegblijven. Verslag van den heer K. STALLAERT, derden verslaggever. Mijne achtbare heeren Collega's hebben reeds verklaard dat Nr 2 aan de vereischten der prijsvraag niet voldoet; ik deel in hun gevoelen. De uitspraak dezer heeren verschilt teenemaal nopens Nr I en Nr 3 ; de eerwaarde heer Guido Gezelle kent den prijs toe aan Nr 3, de heer Micheels aan Nr I . Mijn gevoelen is dat , hoe verdienstelijk de verzameling onder Nr 3 wezen moge, haar evenwel de voorrang niet kan of mag toegekend worden, om de door heer Micheels uitgesprokene reden : « dat de Academie geen opstel bekronen mag, welk niet in onberispelijk Nederlandsch geschreven is. » Afwijkend van dit grondstelsel, zou zij zich natuurlijk en met recht aan den blaam aller beoefenaars der zaalkunde en fraaie letteren in Noord- en Zuid- Nederland blootstellen en het doel harer inrichting, harer zending, grovelijk miskennen. 254 — Hoe groot een belang de ondergeteekende ook stelle in de opsporing en verklaring onzer dialecten door bekwame mannen, en inzonderheid van het bij uitstek eerbiedwaardige en rijke taaleigen van West- Vlaanderen , hij meent dat men , naar rede, het onbekende niet verklaart door het onbekende ; nu, men kan van eiken Nederlander niet verwachten dat de menigvuldige tongvallen, over het Nederlandsch grondgebied verspreid, hem bekend zouden wezen. De ondergeteekende kan gevolgenlijk den prijs der Academie niet toewijzen aan de verzameling onder Nr 3. De verzameling onder Nr i , met hare leerrijke en behagelijke Inleiding, bevalt hem oneindig meer, en voldoet in hooger mate aan de voorwaarden van den wedstrijd, ja, eenigszins in al te ruime mate ; tenware men de toepassing inriep der spreuk : Quod abundat non vitiat ; immers, ofschoon men niet al te gerechtigd zij aan deze verzameling de wijdloopigheid, die van eene Lijst een Woordenboek maakt, tot eene onvergeeflijke zonde aan te schrijven, dewijl de prijsvraag zelve slechts door de onbepaalde woorden « meest gebruikelijke », beperkt was, moet de ondergeteekende evenwel, met zijn achtbaar medelid den heer Micheels, verlangen dat deze verzameling merkelijk besnoeid worde en, jawel in de alphabetische orde blijve bestaan, doch in eenige, naar de wetenschap en het vooral het gemeenzaam gebruik bepaalde afdeelingen geordend worde. Onder beding dezer wijziging kent de ondergeteekende den prijs 255 toe aan de verzameling onder Nr i, tot kenspreuk voerend : « Geen rijker kroon Dan eigen schoon. » VIERDE PRIJSVRAAG. Letterkunde. Lofrede op dan-Frans Willems. Verslag van den heer Th. COOPMAN, eersten verslaggever. De Koninklijke Vlaamsche Academie kon niet nalaten, onmiddellijk na hare stichting, met dankbaarheid en fierheid de afgestorvene Vlaamsche mannen te herdenken, die, de eerste na 183o, hu n. leven wijdden aan de heropbeuring onzer miskende moedertaal, aan de ontwikkeling van ons volk. In de allereerste plaats behoorde natuurlijk in aanmerking te komen de grondlegger van den Zuid- Nederlandschen taalstrijd ; de te recht genoemde « Vader der Vlaamsche Beweging », wiens naam trouw bewaard en in hooge eer gehouden wordt door eiken beoefenaar, door eiken minnaar onzer herborene taal- en letterkunde. -- Onze hooggeachte Medeleden vernamen met genoegen dat zes stukken, Lofrede op Jan-Frans Willems, naar den palm dongen. Zij hebben tot kenspreuk : Jo Hij, die geen onheil riet in laffe bastaardij, Is veil voor vlek en schande en rijp voor slavernij. LEDEGANCK. 2° 't Kan verkeeren. 30Ja, Jan-Frans Willems, in Vlaanderen Vlaamsch ! 4° Vader Willems. Rijpe vruchten plukt men laat. 60 Hij was een licht voor rijn volk. (Van nummer 6 zijn ingekomen : bladz. op i Nov. 25-64 bladz 2 » n 3 ») Academie tot beoordeelaars aangesteld hare leden : Th. Coopman , Dr. Nolet Brauwere Steeland en Eug. Stroobant. Dr. Nolet de Brauwere moest door ongesteldheid van hem opgedragen taak. Deze door Academie den heer Snieders. verklaren de het onderzoek der handschriften niet onze verwachting. Geen mededinger schijnt de gestelde prijsvraag hebben begrepen. leverde eene korte, onvolledige en gansch biographische nota. "- 256 - hooggeachte Medeleden vernamen met dat stukken, Lofrede op Jan-Frans dongen. hebben tot kenspreuk: 1° die geen onheil fiet in laffe bastaardij, voor vlek en schande en rijp voor slavernij. 2° Kan verkeeren. 30 Ja, Frans Willems, in Vlaanderen Vlaamseh! 4° Vader Willems. 5° vruchten plukt men laat. 6° was een licht voor fijn volk. ingekomen: 24 I Nov. bladz. . 2 )) 65-86 » • 3 lI) De Academie had tot beoordeelaars aangesteld hare : Th. Coopman, Dr. Nolet de Brauwere van Steeland en Eug. Stroobant. Nolet de Brauwere moest door ongesteldheid afzien van de hem opgedragen taak. Deze werd door de Academie toevertrouwd aan den heer Aug. Snieders. Met leedwezen moeten wij verklaren dat de uitslag van het onderzoek der handschriften niet beantwoord heeft aan onze verwachting. de gestelde prijsvraag te hebben begrepen. Eén leverde eene korte, onvolledige en gansch onbeduidende biographische nota. 2 57 Een andere zond een tiental bladzijden vol bombast, aldus beginnende : « Voor het rechtvaardig wrekende woedevuur van België's trotsche zonen zijn hunne ontaarde cc Noorderbroeders schandig teruggekrompen ! Bries- « schende schudt de fiere Leeuw van Zuid-Nederland « zijne golvende manen, en vernietigend drukt hij cc zijnen plettenden klauw op de Hollandsche » dwingelandij ! Zegevierend wapperen, in Brabants cc hoofdstad, Brabants oude kleuren ! « Nog zwelgt het weidsche Brussel, met gansche cc stroomen, het bloed der gesneuvelde verdrukkers, « en reeds rolt dommelend, langs de vruchtbare « Scheldegouwen en de rijke Maasgebergten, een « ontzaglijk zegelied door een herworden volk, met krachtige stemme uitgegalmd. Maar helaas ! die « machtige kreten, ten groete van vrijheid en van cc vaderland, klinken in eene uitheemsche taal en cc schijnen als het nare doodsgebrom over het « koude lijk van Vlaanderens zelfsbestaan. » En z66 gaat het voort in denzelfden toon. Een derde handschrift krielt van taalfou ten ; de Schrijver stelt er in voor , bij zijne lofrede (28 bldz.) te voegen, als bijlage : I° Eene bibliographie der voornaamste schriften, waarin « over Willems gehandeld wordt ». 2° De volledige lijst zijner gewrochten opgenomen volgens eene nota van Willems' hand in het Annuaire de l'Académie royale de Belgique voor 1846 na de levensche(n)ts van Willems door P. de Decker n. 258 30 Eene volledige lijst zijner titels opgenomen door Snellaert op het einde van het Xe deel van het Belgisch Museum. « De bibliographie » — luidt het verder — « zou door den schrijver dezes kunnen opgemaakt cc worden. De lijst zijner werken moet insgelijks