VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE - --- .890 December. GENT .A._ SIFFER HOOGPOORT, 52 & 54. 1890 .. VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE 1 SOO GENT A_ SIFFER Drukker der Koninklijke Vlaamsche Academie HOOGPOORT, 52 en 54 1890 5 Zitting van 15 Januari i8go. Aanwezig de heeren Em. Hiel, bestuurder, A. Snieders, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, Ed. Gailliard, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, C. Hansen, L. Mathot, J. M i cheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, werkende leden; A. Prayon, briefwisselend lid. De heeren S. Daems, J. de Laet, P. Génard, G. Gezèlle, L. Schuermans, werkende leden, K. de Flou en V. de la Montagne, briefwisselende leden, verontschuldigen hunne afwezigheid. De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk goedgekeurd wordt, en legt de lijst over der AANGEBODEN BOEKEN. Vanwege het Staatsbestuur Mémoires de l'A cadémie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de . Belgique. Deel XLVII, 1889, 40. Mémoires couronnTés et mémoires des savants étrangers pu bl iés par l'A cadémie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. Deel LI. 1889, 40. 6 — Briefwisseling. De bestendige secretaris deelt de vergadering het onderstaande schrijven mede van den heer M. de Vries, buitenlandsch eerelid der Academie. Aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, te Gent. Zeer Geleerde Heeren, Hooggeachte Medeleden, Het is mij een aangename plicht, U mijnen diepgevoelden dank te betuigen voor het vereerende schrijven, dat ik den 28sten November 11., bij de gedachtenisviering mijner veertigjarige ambtsvervulling, vanwege de Koninklijke Vlaamsche Academie mocht ontvangen. Onder al de bewijzen van achting, . genegenheid en vriendschap, die mij op dien merkwaardigen dag te beurt vielen, had Uw hartelijke gelukwensch voor mij eene bijzondere waarde. Gedurende al den tijd dat ik mij toewijdde aan de beoefening onzer Moedertaal, ben ik altijd doordrongen geweest van de overtuiging, dat voor den toekomstigen bloei der Nederlandsche taal, voor de ontwikkeling van den Nederlandschen stam, voor de vervulling der schoone taak waartoe ons Nederland geroepen is, niets dringender vereischt werd dan de nauwe aansluiting aan de Vlaamsche broeders, de erkenning en duurzame bevestiging der eenheid van taal in Zuid en Noord, de eendrachtige samenwerking van beiden tot bereiking van het hoog e Vaderlandsche doel. Naar mijn beste vermogen heb ik getracht in dien geest werkzaam te zijn met en nevens de uitstekende letterkundigen in het Zuiden, die voor dezelfde goede zaak ijverden en in wier getrouw bondgenootschap ik mij mocht verheugen. En nu, na veertig jaren terugziende op het vervlogen tijdperk, strekt het mij tot innige vreugde, dat wij onze wenschen ruimer en vollediger vervuld mogen zien dan wij ooit te voren hadden kunnen verwachten. De verbroedering tusschen leden van den Dietschen stam laat niets meer te wenschen over : schoone en blijvende onzer vriendschappelijke taalcongressen. De eenheid der Nederlandsche taal in het Zuiden en een onbetwistbaar feit geworden, door van tot onderpand de toekomst, door het Nederlandsch voor altijd gewaarborgd. De samenwerking Vlamingen op het gebied en letteren is meer en meer toegenomen in de laatste jaren, de stichting der Koninklijke Vlaamsche Academie, ware door hoog gezag bekrachtigd. mij eene streelende voldoening, dat ik het tot deze heerlijke uitkomst de mate mijner krachten mede te werken, al ik te wel, hoe verre die krachten beneden mijne wenschen zijn gebleven. Van U, zulk een vleiend getuigenis arbeid, zulk een onwaardeerbaar Naar mijn beste vermogen heb getracht dien geest werkzaam te zijn met nevens de uitsteken3e letterkundigen in het Zuiden, die voor dezelfde goede zaak ijverden en in getrouw bondgenootschap mij mocht verheugen. nu, na veertig jaren terugziende op vervlogen mij tot innige wij onze wenschen ruimer en vollediger wij ooit te voren verwachten. De verbroedering tusschen de den Dietschen stam laat niets wenschen over : schoone en blijvende vrucht onzer vriendschappelijke taalcongressen. De der N ederlandsche taal het Zuiden en Noorden is een onbetwistbaar feit geworden, door gelijkheid van spelling bevestigd, en, als tot onderpand voor de toekomst, door het Woordenboek gewaarborgd. De samenwerking van Vlam1l1gen en Hollanders op het gebied van taal en letteren is meer en meer toegenomen en vruchtbaar geworden, en nu in de laatste jaren, door de Koninklijke Vlaamsche Academie, als 't ware door hoog gezag bekrachtigd. Het is mij eene streelende voldoening, dat ik het voorrecht mocht hebben, tot deze heerlijke uitkomst naar de mate mijner krachten mede te werken, al gevoel ik maar al te wel, hoe verre die krachten U, Hooggeachte Heeren, zulk een vleiend getuigenis omtrent mijnen arbeid, zulk een onwaardeerbaar 7 sympathie streven, en zulk een heilwensch te mogen ontvangen ziedaar het schoonste loon, dat mijne pogingen bekronen Aanvaardt en tevens welgemeende verzekering, dat mij gelukkig mij de werkkracht verleend wordt, met LT te blijven arbeiden de bevordering den bloei onzer gemeenschappelijke Nederlandsche taal. Met bijzondere hoogachting heb ik de eer mij te noemen buitenlandsch Medelid DE VRIES. Leiden, December de la Fruin voor hunne benoeming, briefwisselend, de tweede als buitenlandsch eerelid. den bestendigen secretaris wordt opgemerkt het Staatsblad in het nummer van 11. der instellingen, en openbare ambtenaren, aan welke, krachtens een koninklijk besluit, vrijstelling wordt brievenvracht, maar hij op deze lijst te vergeefs den naam der Koninklijke Vlaamsche Academie heeft gezocht, hoewel deze gezegd -8- blijk van sympathie voor mijn streven, en zulk een warmen heilwensch te mogen ontvangen : ziedaar schoonste dat mijne pogingen bekronen kon. Aanvaardt mijnen oprechten dank, en tevens de welgemeende verzekering, dat ik mij gelukkig zal rekenen, zoolang mij het leven en de werkkracht verleend met U te blijven arbeiden aan de bevordering van den bloei onzer gemeenschappelijke N ederlandsche taal. hoogachting heb eer mij noemen Uw buitenlandsch Medelid M. DE VRIES. 20 1889. De heeren Victor de la Montagne en R. Fruin zeggen de Academie dank voor hunne benoeming, de eerste als briefwisselend, de tweede als buitenlandsch eerelid. Door den bestendigen secretaris wordt opgemerkt dat het Staatsblad in het nummer van 13-14 Januari 11. de lijst afkondigde der instellingen, genootschappen en openbare ambtenaren, aan welke, krach tens een koninklijk besluit, vrijstelling wordt verleend van brieven vracht , maal' dat hij op deze lij st te vergeefs den naam der Koninklijke Vlaamsche Academie heeft gezocht, hoewel deze gezegd — 9 ..— voordeel geniet krachtens ministeriëele beslissing van 20 November 1886. -- De vergadering geeft den bestendigen secretaris last om de aandacht des heeren Ministers van Spoorwegen ,P osten en Telegraphen op die vergetelheid te vestigen. Bestendige Commissiën. Door den heer Gailliard wordt verslag gelezen over de 's voormiddags gehouden zitting van de bestendige Commissie van Middelnederlandsche Letterkunde en Dialectstudie. Deze Commissie drukt den wensch uit, dat de Academie een afschrift zou laten nemen van een deel der Xve eeuwsche Hollandsche vertaling der kroniek van FROISSART, gemaakt door GERIJT POTTER VAN DER LOO, en waarvan het lis. berust in de boekerij der Hoogeschool van Leiden. Jhr. N. DE PAUW licht dit ontwerp, door hem eenigszins gewijzigd, als volgt toe : Naar aanleiding van het wedervinden en aankoopen door het Nederlandsch Staatsbestuur in de erfenis van SIR THOMAS PHILLIPS, te Cheltenhani, van een Handschrift inhoudende een groot deel tiener mnl. vertaling van FROISSART's algemeene kroniek van zijnen tijd, werd de aandacht der beoefenaars onzer oude letterkunde en geschiedenis geroepen op een ander en vollediger Hs. derzelfde vertaling, dat sedert meer . dan anderhalve eeuw in de Universiteits-Bibliotheek van Leiden berust. Immers, in het Tijdschrift voor Nederl. taalen letterkunde, (1889), VI I I, blz. 264-275, beschreef onlangs Dr J.-W. MULLER, niet alleen het nieuw aangekochte Hs., nu te Utrecht en bestemd voor den Haag (376 blz., col., elk van 36 regels), dat in sir PHILLIPS boekerij uit die van den boekhandelaar THORPE was verhuisd, ten jare 1564 in bezit was van « CLAES VAN BRONCHORST, Canonick te Voirne » en rond 143o schijnt afgeschreven, maar ook het Hs. van (2 deelen, 176 en 263 blz., 2 col., van 47 tot 64 regels), dat, in 1470 voltooid, reeds in 't begin der XV I I Ie eeuw in de boekerij der Universiteit berustte en was beschreven Catalogus Bib. pub., 1716, blz. 324). De heer MULLER leert ons, in de eerste plaats, dat het Utrechtsche- Haagsche Hs. overeenkomt met het 21.E deel van Leidsche, voornamelijk de belangrijkste mede den vertaler van het geheele in de twee Hss., terwijl hij tamelijk groote brokken van de vertaling laat drukken, tevens om geven van zijnen stijl en om eene nieuwe proef van mnl. proza te doen kennen. Die mededeelingen zijn van het hoogste gewicht, want, het spoor van zijne voorgangers in het vak (1), (1) LEENDERTZ, Potter's Minnenloep, uiig. 1845), voorrede. -- M. VAN DEN Atheneum, (1853), blz. 264-275. — TE WINKEL, Geschiedenis der Letterkunde, d. I (1887), blz. 498 — J. TEN BRINK, d. II, blz. 357-404; 362- — BUSKEN HURT, van Rembrandt, d. I, 250-274. -- JO - taaIen VIII, beschreef J.-vVo MÜLLER, het nir.uw te bestemd voor 2 coL, van 36 regels), dat PHlLLlPS uit dIe den boekhandelaar was verhuisd, jare 1564 in was van « CLAES VAN BRONCHORST, Canoniek Vairne» 1430 schijnt afgeschreven, het Leiden deelen, 2 van tot 64 regels), dat, in I 470 voltooid, begin der XVI Ie eeuw in boekerij der U niversiteit aldaar berustte en was beschreven (Catalogus Bib_ pub., 324)- heer MüLLER de eerste plaats, dat het Utrechtsc1zcHaagsehe Hs_ overeenkomt met het 2 1" deel het Leidsehe, en deelt voornamelijk de belangrijkste inlichtingen mede over den vertaler van hrt geheele werk in de twee Hss_, terwijl hij tamelijk groote brokkèn de vertaling laat drukken, tevens om een staal te geven van zijnen stijl en om eene meuwe mnI. proza te doen kennen, Die zijn van het hoogste gewicht, want, op het spoor van zijne voorgangers in het vak (I), LEENDERTZ, Dirk Patter's J1inlzenlaep, uitg_ '1845), voorrede, - M_ DEN BERGH, Nederlandsch Atheneum, (1853), blz. 264-275. - Dr TE WINKEL, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, d, I (1887), blz. 498 volg. - Prof. J. TEN BRINK, Nederland (1888), d. Il, blz. 357-404; 362- 366. - BUSKEN HUE'f, Het Land van Remb,-andt, d_ I, 250-274. bewijst hij dat de vertaler van het heerlijk gewrocht van onzen grooten, gemoedelijken en prachtigen verteller uit Henegouw der XIVe eeuw geen ander was als de zoon van den roemrijken rnnl. dichter van der Minnen loep, DIRK POTTER uit Holland. En inderdaad, IiE RIJT POTTER VAN DER LOo, aldus genaamd van een leen, dat hij in 1428 erfde . van zijnen vader DIRK POTTER, secretaris van den Hertog van Bourgonje en balduw van den Haag (1408, 1428), was zelf balduw van 's Gravenzande, en raad van Hollands hof (1438 tot 14541, en leefde waarschijnlijk nog in 1478. Gelijk zijn vader, zijne gewichtige en ernstige ambtsbezigheden met aangename literarische uitspanningen afwisselende, had hij, gelijk deze ook, gedurende zijne reizen in de Zuidelijke Nederlanden en in Frankrijk, vaar hij te Parijs ten jare 1425 doctor in de Rechten was uitgeroepen, gelegenheid kennis te maken met de lettervruchten in het Fransch opgesteld, waarin zijne meesters de Graven van Blois eene groote rol speelden, en wel persoonlijk met den grooten Zuid- Nederlandschen verteller, J EHAN FROISSART, kanunnik te Chimai, die slechts in 410 schijnt te betrekking geweest zijn. Men begrijpt hoe belangrijk voor ons, Nederlanders, wier vaderland beide (oorspronkelijke schrijver en verdienstvolle verhaal de geschiedenissen eenen zoo roem- oproervollen als de van -- Ir -- het heerlijk gewrocht onzen grooten, gemoedelijken en prachtigen Henegouw der XIVc eeuw geen ander de zoon van den roemrijken mnl. dichter Minnen loep, uit Holland. En inderdaad, GERIJT POTTER VAl'\ DER Loo, hij in 1428 erfde zijnen vader DIRK POTTER, secretaris van Hertog van Bourgonje bcdjuw van den ((408, t 1428), was zelf baljuw van 's Gravenzande, en Hollands hof ([438 tot 1454), en waarschijnlijk 1478. Gelijk ernstige ambtsbezigheden met aangename literarische uitspanningen afvvisselende, had hij, gelijk deze ook, gedurende zij ne reizen in de Zuidelijke Nederlanden Frankrijk, \\aar hij te Parijs ten jare 1425 de Rechten was uitgeroepen, gelegenheid in het Fransch meesters Graven van Holland en Blois eene groote rol speelden, en kon ook wel persoonlijk met den graoten ZuidNederlandschen verteller, JEHAN kanunnik te Chimai, slecbts 14IO schijnt overleden te zijn, in betrekking geweest zijn. N ederlanders, aan wier vaderland beide (oorspronkelijke schrijver en verdienstvolle vertaler) behooren, het verhaal moet wezen van de geschiedenissen van eenen zoo roel11- als oproervollen tijd als de Kroniek van 85), eenen Waal, waar niet altijd het Vlaarnsche karakter onze taal verstond, sprak (1 ), die, Vlaanderen tijdens de gereisd en uit mond van de burgers inlichtingen genomen hebbende, dubbele verdienste van eenen ooggetuige en tooverachtigen schilder van en toestanden heeft. Welnu, het gelukkig toeval heeft gewild dat geheele van Vlaanderen, weet, FROISSART zoo veel hield dat een afzonderlijk had gemaakt (ons te Kanierijk, in beide hooger vermelde mnl. Hss., der algemeene Kronijk behelzen, de eer aan de Vlaamsche voor stellen dit gedeelte van Leidsche reeds nu door de welwillendheid Boekbewaarder der Universiteitsbibliotheek van Leiden, DU RIED, voor 3 maandels in bezit, te laten afschrijven, om het in taal stijl te bestudeeren en er het geheele verhaal den zevenjarigén Vlaamschen oorlog der X,IVe eeuw van te geven, met de noodwendige (1) scai francois, et thiès, car partout m'avés- vows n FROISSART Did don zijn (Uitgave Bu.:noa,t. I 1 I , p. 5o5.) - 12 -- Vlaanderen (1378-85), geschreven door een en "'aal, die wel is \vaar niet abjd het Vlaamsche karakter getrouw wedergeeft, maar toch onze taal verstond, misschien sprak (I), en die. in Vlaanderen tijdens de gebeurtenissen gereisd en uit den mond van de heeren en burgers inlichtingen genomen hebbende, de dubbele verdienste van eenen ooggetuige en van eenen tooverachtigen verteller en schilder van daden en toestanden heeft. het gelukkig toeval heeft gewild dat de geheele Kroniek ]Jan Vlaanderen, waarvan, gelijk men weet, FROISSART zoo veel hIeld dat hij er een afzonderlijk boek van had gemaakt (cms in 3 fransche Hss., te Parijs en Kamerijk, bewaard), geheel en al in beide hooger vermelde mn!. Hss., die slechts de helft der algemeene Kronijk behelzen, te vinden is. Ik heb dus de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor te stellen dit gedeelte van het Leidsche Hs., reeds nu door de welwillendheid van den Boekbewaarder der U niversiteitsbi bliotheek Vdn Leiden, Dr DU RI EU, voor 3 maanden in ons bezit, te laten afschrijven, om het in taal en stijl te bestudeeren en er het geheeIe verhaal van den zevenjarigen Vlaamsehen oorlog der XJVe eeuw van uit te geven, met de noodwendige (1) « Je spi trançois, anglois et tlziès, cal' partout m'ayés « vous porté » zegt FIWISSART in zijn Diet dou Florin, dit zijn geldstuk hem latende toespreken. (Uitgave BCHoN,t.llI,p. 505.) -- 13 — noten uit onze Vlaamsche oorkonden, rekeningen en kronijken, ten einde de onnauwkeurigheden van den Waalschen, eenigszins vreemden oorspronkelijken schrijver, en van den Hollandschen vertaler, te verbeteren (i) . De eerste is, om zoo te zeggen, de eenige gelijktijdige geschiedschrijver der Vlaamsche toestanden en gebeurtenissen van ons land in de XIVe eeuw ; de tweede, schrijvende nauwelijks eene halve eeuw daarna, in eene taal die dezelfde was als degene welke alsdan in ons • Vlaanderen werd gesproken, zal daarbij de onprijsbare verdienste hebben, ons eene proef van mnl. proza van het beginsel der XVe eeuw, waarvan de voortbrengsels in onze letterkunde nog als schaarsch zijn, voor oogen te leggen. Het werk zou in druk voorloopig kunnen (i) In zijn belangrijk artikel, zegt reeds Dr MULLER van GER'JT POTTER : « Zijn werk kan op geene hooge waarde « aanspraak maken. Niet alleen dat hij slechts eene getrouwe « vertaling geeft, voor den geschiedschrijver zonder belang ; « ook de stijl is middelmatig. Van Gene uitgave van de • 2 lijvige folianten ;Tal dan ook wel nimmer sprake kunnen « ,rijn. Juist om die reden echter meende ik hier enkele « proeven te mogen mededeelen uit een tot nog toe onbekend « werk, dat als omvangrijk prozaverhaal uit de latere middel « eeuwen, geschreven door den zoon van een verdienstelijk « dichter, onze belangstelling verdient. » -- Sedert, bij het heusche aanbieden van een overdruk zijns werks, herhaalde mij de achtbare taalkundige den wensch van de uitgave « toch zeker slechts van eenige gedeelten ». — 1144 — berekendworden op een 400 tal blz. in 80, niet inbegrepen de noten en tafels, waarvan de groottee slechts na de kopij zal kunnen worden bepaald. De Academie neemt de besluitselen der Commissie aan. In de zitting der Commissie van Geschiedenis en Bibliographic, welke onmiddellijk voor de vergadering plaats had, werden verschillige belangrijke punten met betrekking tot de uitgave van de Levensschets der in België geboren Nederlandsche schrijvers besproken. De voorloopige lijst van de namen der te vermelden schrijvers wordt bereids door de Leden der Commissie volledigd. Dagorde. De Academie kiest : tot leden der Commissie, gelast met het voorstellen van prijsvragen voor de letterkundige wedstrijden van 1891: de heeren Coopman, de Potter, de Vos, van Droogenbroeck en P. Willems. Tot leden der Commissie van Rekendienst : de heeren de Pauw, Mathot en Obrie. --- 15 — Lezingen. De Faustsage in de Nederlandsche Letteren, door P. ALBERDINGK TH1JNI, werkend lid. fn1i Thing. Er bestaat bij onze Duitsche naburen een spreekwoord, leerende dat elkeen die invloed, naam, roem wil verkrijgen, beginnen moet zich zelven, zoo niet voor eenen man van groote beteekenis, dan ten minste voor iemand te houden welke die grootheid kan bereiken. Op die wijze zullen zijne tijdgenooten, en nog veel meer de nazaten, hem eeren, en de meening aanhangen welke zulk een man van zich zelven heeft gehad. Dat spreekwoord luidt : « Vertraue nur Dir selbst, so werden auch die Andern Dir vertrauen ». (« Stel vertrouwen in u zelven, dan zullen ook anderen vertrouwen in u hebben »). De geschiedenis van Dr. Johann Faust, of Sabellicus (0), gelijk hij zich gaarne noemde, levert daarvan een der treffendste bewijzen die ooit gegeven zijn. Dat is te zeggen : de kunst en de macht, die Faust zich zelven toeschreef, heeft de wereld zoodanig verblind, dat men dezen vagant of reizenden scholier als eenen in de natuurwetenschap- (i) Marc. Ant. Cocc. Sabellicus, 1436-1506, leer, der Rom. en Gr. letteren en boekbewaarder te Venetië, bekend als een der hoofden van de cl. richting in de studiën der jonge It. geleerden. Vgl. MOLLER, Diss. de Sabellico. Altdorf, 1698. -- 16 - pen uitstekenden man, of ten minste als iemand heeft beschouwd die buitengewonen moed en groote energie betoonde tot de nasporing der natuurkrachten, en daartoe de grootste offers, ja eindelijk zelfs dat van zijn leven, zijn lichaam en ziel heeft gebracht ; waaruit de volksmond, niet minder die der protestanten dan die der katholieken, afleidde, dat Faust meerdere jaren lang, in dienst van den duivel, met bovennatuurlijke middelen had gewerkt. Lee vaganten nu, of zoogenaamde reiende scholieren, hielden het midden tusschen geleerden en landloopers ; men vond er van allerlei soort, de eenen meer, de anderen minder geleerd. Het waren meest jongelieden welke vóór het voleindigen hunner studiejaren soms in kostelijke kleeding, soms half in lompen gehuld, maar steeds gewapend, het land afreisden. Zij waren menigmaal toekomstige geneesheeren, hielden er, als ware kwakzalvers, huismiddelen tegen alle ziekten, panaceeën op na, boden levenselixers te koop, hingen overal den meester uit, namen weg wat zij op de eerste aanvraag niet verkregen, bestormden en plunderden soms de slaaphuizen (d. i. hospitalen), om met den degen in de vuist aan hunne buitensporigste verlangens te voldoen, en hetzij door bedrog of geweld op kosten van anderen te leven (1). (1) J. U. M AI ER, Discursus hist. philos. de Vagantibus scholasticis, 1675, 4n loochent wel dat Faust een vagant zij geweest, maar alle bijzonderheden. die wij uit Faust's studiejaren kennen, pleiten voor het tegendeel. - I 7 - Ook de geschiedenis der Belgische herbergen of gasthuizen weet van zulke kalanten te verhalen, gelijk ik dit elders heb bewezen (i). Onder deze jongelieden zocht, gedurende zijne studiejaren, onze Faust, die zich doctor noemde, blijkbaar zijn gezelschap. Hoe die kwakzalverij dikwerf de menigte verraste, moge reeds hier het herhaaldelijk geboekte voorbeeld leeren der verpesting van de koestallen door zoogenaamden wolvendrek, dat de vaganten daartoe bezigden. Het wild wordende vee scheen dan betooverd, en de eigenaar geloofde dat slechts de vagant zelf dit bovennatuurlijk verschijnsel kon bezweren (2). Van denzelfden aard is een verhaal der r6e eeuw, uit eene kroniek van het dorp Zimmern, in Baden, mededeelende dat een vergramde vagant aan zekere kloosterlingen een spook in huis wist te tooveren (3). De bijzonderheden uit het leven van Faust leeren ons, dat hij in al zulke grappen deelde. Zoo was het ten allen tijde met de gewaande tooverij. Het volk liet zich verblinden. In de elfde eeuw werden immers de natuurkundige Gerbert (later paus Sylvester II), in Maerlant's tijd Albcrtus de Groote (aan wien onze dichter zooveel te danken heeft), ter zelfder tijd (1) De gestichten van liefdadigheid in België, van Karel den Groote tot op de Testiende eeuw. Brussel, Hayez, 1883. (2) Zie FALIGAN, La légende de Faust, bl. 63. (3) Zie b. v. ENGEL, Volksschauspiel, Dr. F. bl. 15, n• 28. de beroemde Engelschman Roger Baco enz. door het volk als zwarte-kunstenaar (r) beschouwd. En onder Faustus tijdgenooten werden de beroemde natuurkundigen K. Cornelius Agrippa (2) en Johann von Heidenberg, genaamd Trithemius (3), de vermaarde abt van Sponheim, bij Kreuznach onder den omgang onderaardsche geesten beschuldigd. Was niets vreemds dat onze Faust, blijkbaar de goochelkunst geoefend, tot de toovenaars en waarzeggers werd gerekend, waartoe wilde behooren. Het onderscheid van onzen met bovengenoemde geleerden bestond echter dat genen ons eene reeks van vruchtbare, Faust verloren brieven, zijne tooverregels en genoemd worden. oorzaak van het voortleven der het medegevoel, wat den mensch onwillekeurig bevangt bij van eenen met dwalingen en teleurstel- i) pivarte zooals men Latijnsche nigromantia, wat per aan Grieksch (vezpop.avta;.a) ontleend, hetgeen doodenbevvering 1535. torn. Lugdun. 166o 258: « Magia... santma scientia » II, vanitate scientiarum. (3) 1462, gest. Würzburg, d. 16`' Dec. 15 16. - 18 beroemde enz. door volk als zwarte-kunstenaar (I) beschouwd. onder Faustus tijdgenooten werden de K. Cornelius Agrippa (2) J ohann Heidenberg, genaamd Tritbemius (3), vermaarde van Sponbeim, bij Kreuznach (Coblentz), onder vele anderen, van den omgang met (lnderaardsche geesten beschuldigd. 't niets vreemds dat onze Faust, blijkbaar in de goochelkunst geoefend, tot de toovenaars en waarzeggers werd gerekend, waartoe hij wilde behooren. Het onderscheid van onzen held met bovengenoemde geleerden bestond echter daarin, dat genen ons eene reeks van vruchtbare, geleerde schriften hebben nagelaten, en van Faust alleen eenige verloren brieven, zijne tooverregels en zijne kunststukjes genoemd worden. Men heeft de oorzaak van het voortleven der Faustgeschiedenis dikwerf gezocht in het medegevoel, wat den mensch onwillekeurig bevangt bij het lijden van eenen met dwalingen en teleurstel- (I) Het woord {warte kunst is, zooals men weet, eene vertaling van het middeleeuwsch Latijnsche woord nigromantia, wat per abuis aan het Grieksch (VEXpO[l.Cl'i'tsict) is ontleend. hetgeen doodenbe{wering beduidt. (2) Gest. 1535. Opp. in duos tom. conc. digesta. Lug· dun. 1660 I. 258 : « Magia ... ab. antiqq. santma scientia habita. )) Cf. Il. De vanitate scientiarum. (3) Geb. den eersten Febr. 14(;2, te Trittenheim, a. d. Moezel; gest. te \Vürzburg, d. 16' Dec. J5IÓ. - 1 9 lingen worstelenden natuurgenoot, die iets hoogers zoekt dan alledaagsch genot. (I) Ofschoon daarin een grond van recht bestaat, bedenke men hierbij in welk tijdperk Faust zijne rol speelde. De geest van de zestiende eeuw was, hoewel van de eene zijde een geest van onderzoek en kritiek, toch van de andere zijde er toe geëigend uit Faust een der populairste verschijnselen in de geschiedenis der zeden, der letteren, der plastische, en eindelijk zelfs der muzikale kunst te maken. Paracelsus (half geleerde, half kwakzalver) werd toenmaals ten hemel verheven ; sterrenwichelarij, alchimie, cabbala waren mode geworden ; het was of alle phantastische wezens der Romeinsche en Noordsche godenieer de hoofden verwarden, en alsof de aarde weder bevolkt vn as met nymfen, nixen, . melusynen, sirenen, gnomen, sylphiden, aardmannetjes, dwergen enz. Allerlei geheime kunsten, planetenboeken enz., om heksen en duivels te verjagen, of zich onbrandbaar te maken, werden door rondleurders onder de boeren verspreid. Omgekeerd werd dan ook de duivel als een' machtige held in duizenden van duivelsboeken besproken ; zijne woning, zijne kunsten en de middelen om met hem te verkeeren werden beschreven ; ja, zelfs aan scholier en moest het « verbond sluiten met den duivel a verboden (i) Eene studie over dit onderwerp, van P. G. GIETMANN, verschijnt in de derde of vierde aflevering 1890 der Dietsche Warande. -- 20 - worden (r). Eene groote heksenjacht en ontelbare heksenprocessen volgden (2). In den aanvang der 16e eeuw wemelden de Nederlanden van bezeten nonnen. In de helft dier eeuw werden personen aangesteld om de kloosters uit dat oogpunt te onderzoeken (3). Van de 16e op de I7e eeuw groeide in de Republiek der Vereenigde Nederlanden de smaak voor tooverij en wichelarij steeds aan. Het was het gulden tijdperk der kaartlegsters. De planeetboeken werden ongphoudelijk herdrukt. Had men geene oorspronkelijke werken genoeg, men vertaalde dan uit het Engelsch en het Fransch. De chiromantie of handkijkerij was door ieder gezocht. Wij vinden daarvan de sporen in de tooneelstukken dier dagen. De zoogenaamde physionomische almanakken bewijzen hoe geliefd de kunst van Lavater werd. Werken als Herman Rensen's Verhandeling over den steen der ivijTen toonen de liefde van het Nederlandsche volk voor alchimie en andere geheime kunsten (4). (1) LóSCHKE, Die relïg i5se Erriehung, Breslau, 1846. - JANSSEN, Gesch. d. D. Volkes, VI, 440-508. (2) Men verg. de werken van POLLACK, Mitteilungen fiber den Hexenprocess in Deutschland, enz. Berlin, 1883; BAUMGARTEN, Die deutschen Hexenprocesse, Frankfurt, 1883; LEITSCHUH AUSKUNFT, Beitrage Tur Gesch. des Hexenwesens, Bamberg, 1883; BING, Dr. Johann Meyer, Bonn, 1886; J. DIEFENBACH, Der Hexenwahn. Mainz, 1886; enz. (3) LECANU, Histoire de Satan, Hgd. vert., bl. 315. — (4.) SCHOTEL, Vaderla'zdsche Volksboeken, I, bl. 132, vlgg. Nog in de achttiende eeuw ondersteunde zelfs de geleerde Musschenbroek (1) dat bijgeloof, in zijne vriendschap voor Petrus Rabus, den rector der Erasmiaansche school te Rotterdam en diens dochter, beiden groote fabrikanten van zoogenaamde wichelroeden of tooverstokken. Toen de Faustsage, aan 't einde der zestiende eeuw, in Nederlandsch gewaad verscheen, vond zij een voorbereiden grond, toegang overal, en werd met gretigheid verslonden. De werken over Faust en de Faustsage, sedert dien tijd geschreven, zijn zoo talrijk, dat reeds in het jaar 1849 Franz Peter, te Leipzig, een bibliographisch werk daarover schreef (2), wat in 185o moest herdrukt worden. Het bevatte eene lijst van verschillende boeken over het onderwerp. De derde uitgave, van 1857, noemt ons meer dan het dubbele getal boektitels. Daarbij had Max. Oettinger in 't Fransch een dergelijk werk (3). schrijvers leverden kleine totdat in het jaar 1 874 Karl 't Hoogduitsch een overzicht Faustliteratuur, welke alle dergelijke werken in volledigheid waarvan sedert 1885 de tweede (1) t i761. Literatur 1848: Tusammengestellt. biooraphique, Leipzig, Engelmann, 185o, in-8°, 193 bladz. Bibliographic. -- 21 _.- in de achttiende eeuw ondersteunde zelfs I) bijgeloof, zijne voor Rabus, den rector der Rotterdam en diens groote fabrikanten van zoogeJlaamde wichelroeden tooverstokken. de 't einde der zestiende in Nederlandsch gewaad vers.:heen, vond zij voorbereiden en werd gretigheid verslonden. Faust en de Faustsage, sedert geschreven, zijn zoo reeds in jaar 1849 Franz Peter, te Leipzig, een bibliographisch daarover schreef (2), 1850 Het bevatte eene lijst van 180 onderwerp. 1857, noemt ons meer dub bel e getal boektitels. Daarbij had Ed. M2X. Oettinger in 't Fransch een dergelijk werk geschreven (3). Andere schrijvers leverden kleine bijdragen, totdat eindelijk in het jaar 1874 Karl Engel in 't Hoogduitsch een overzicht gaf der Faustliteratuur, welke alle dergelijke werken in volledigheid verre overtrof, en waarvan sedert 1885 de tweede I) Prof. te Leiden, -r 1761. (2) Die Literatm' der Faust-Sage bis Ende des Jahres 1848, systematisch iusammengestellt. (3) Bibliographie biographique, 1850, gr. in.go, 193 bladz. Bibliog,'aphie. -- 22 - uitgave, bij Schulze in Oldenburg, is verschenen. Het boek bevat eene opgave van 623 nummers, werken van algemeenen aard, volksboeken, volksliederen, dramatische bewerkingen, in Duitschland, in Nederland en elders, pantomimen enz. enz. ; dan volgen 741 werken, groot en klein (met uitzondering van de schoolschriften), over Gothe's Faust, met de omwerkingen voor het tooneel, de vertalingen enz. ; daarna een verslag van allerlei romans, novellen, sagen enz., welke over . het onderwerp handelen, zonder zich aan de bestaande overleveringen te houden : 178 nummers. Vervolgens komen de teksten, die in muziek gezet zijn en andere toonwerken, die op Faust betrekking hebben, de voortbrengselen van plastische kunst enz., ten getale van 384 stuks. Ten slotte worden de tijdschriften opgeteld, benevens de werken en verhalen die met de Faustsagen in verband kunnen worden gebracht. Hun aantal is 785. Het werk omvat dus, behalve de bijvoegsels, 2714 titels van boeken en werken (veelal kort omschrevon), welke over den invloed van de Faustsage in de letteren en andere kunsten handelen. I. JOHANN FAUST, reeds v66r het einde der zestiende eeuw, eene halve eeuw na zijnen dood, een « weitbeschreyter Zauberer und Schwarzkunstler » (een « wijdberoemde toovenaar en zwarte-kun-- 2 3 — stenaar ») genoemd, was, gelijk nu zeker is, te Knittlingen, of kort daarbij in Unter-Bewischheim, een gehucht in het koninkrijk Wurtemberg, geboren. Eene Nederlandsche sage echter zoekt zijn geboortegrond in de provincie Gelderland, op het Gelderland. slot Waardenburg, bij Bommel. Aldaar is nog heden zijne historie gekend , ofschoon zij met varianten verhaald wordt. Men spreekt van zijn bouwen van bruggen en wegen, zijn uitrijden, nu weer op een ton bier, dan weer op een wijnvat (de bekende vertelling uit Leipzig) (I), van de sneeuw in den zomer, de druiven in den winter enz. ; ook zijne bloedige handteekening en 7jarig verbond met den duivel enz. Of Faust aan de geleerde scholen van Wittenberg en Weimar studeerde is onzeker. In de studentenlijsten van Heidelberg in die dagen staat een verblij g g Wittenberg en « Johann Faustus » opgeteekend. In elk geval hield te Heidelberg. hij zich ook te Wittenberg op, en vertoonde aldaar meerdere kunststukjes. Luther en, naar men zegt, ook Melanchton, verweet hem de tooverij. De meeste groote steden van Duitschland, zoowel als van de Nederlanden, werden door hem bezocht. Daardoor is voorzeker de gave eener snelle verplaatsing van het eene oord naár het andere door den volksmond aan hem toegeschreven. Men ver- (1) WOLFF, Niederl. Sagen, bl. 355, no 266. O. G. HELDRING, Oudheidk. Wandelingen (Kunst- en letterblad, 1841), bl. 65. Se e pi nell aatsing vr- . -- 24 - zekerde in later dagen dat de duivel die snelheid aan Faustus had verleend. In een groot aantal Nederlandsche en andere schriften, vooral in het c{ Volksdrama », wordt daarop gezinspeeld. Mogen eenige verschijnselen in Faustus' leven op natuurlijke vv ijze niet te verklaren zijn, voorzeker stroomden hier en elders waarheid en verdichting door elkaar, zoo dat een aantal zijner Waarheid en kunststreken eenvoudig en natuurlijk uitgelegd kunvinding. nen worden. Wij willen onmiddellijk een voorbeeld aanhalen. Oudste getuige Johann Weier of Wier (Wierus), te Grave in in Nederland. Noord-Brabant in 1515 geboren, lijfarts van den hertog van Kleef, en een der helderste hoofden zijns tijds, een nuchtere en hevige bestrijder van de vervolging der heksen en toovenaressen, schreef een werkje om te bewijzen hoe vele mannen en vrouwen in zijnen tijd valschelijk van tooverij be - schuldigd en ter dood gebracht zijn. Dit boekje draagt den titel : De praestigiis daemonum et incantationibus ac veneticiis (Over giftmeng s els en bezweringen). Het is in elf drukken en meerdere vertalingen verschenen. In den vierden druk, van het jaar 1568 (1), wordt Faust allereerst door eenen N ed erl an d sc h e n schrijver genoemd, en dat wel om aan te toonen dat diens tooverijen allen valsche kunstgrepen waren. (1) KARL ENGEL, Zusammenstellung der Faust- Schriften, Oldenburg, 1885, bl. 5, no 5. — 25 — Wier was een leerling van den bovengenoemden Cornelius Agrippa. Wij leerera van Wier dat Faust vóór 154o naar Polen (i) reisde om velerlei kunststukken te leeren, welke hij kort daarna geheel Duitschland door vertoonde (2). Wier, gelijk Trithemius en andere tijdgenooten, beschou wt Faust als eenen leugenaar, eenen bedrieger, eenen ijdelen marktschreeuwer, die een duchtig pak slaag heeft verdiend, en verhaalt verder hoe de kunstenmaker te Batenburg, aan de Maas, zijne toeren kwam vertoonen. Hij werd wegens zijne buitensporigheden op 't voormalig kasteel Batenburg gevangen gezet. De geestelijke van het oord behandelde hem uit medelijden met veel welwillendheid. En wat was diens loon ? (i) In Polen was een kern van alchimisten. Olbracht Laski, paladijn van Sieradz, zelf eeg- groot liefhebber van het vak, ontbood derwaarts o. a. den beroemden « zwarten - kunstenaar » Dr. Joh. Dee uit Engeland. Deze verkeerde daarna aan het hof van Rudolf II, te Praag. Hij riep door middel van eenen glazen bol allerlei geesten op. ALEX. KRAUSIíAR, Portrait hist. de Olbracht Laski, Cracovie, 1882, 2 deelen. Verg. ADELUNG, Gesch. der mensch. Narrheit, VII, bl. 365, vlgg. (2) MART. ANT. DEL RIO, S. J . stelt, in zijn uitgebreid werk, Disquisitionum magicarum, Lib. VI, Superstitionis confutatio, Leuven, 1599, 40. Bk. II, bl. 167, of in de uitgave van Mainz, 16o3, 1624, enz. f'. Bk . II, bl. 131, Faust en Agrippa als toovenaars op eene en dezelfde lijn, en twijfelt niet aan hunne helache kunst. --- 26 — Op zekeren dag, zegt de Nederlandsche schrijver, toen de kapelaan van Batenburg naar het nabijgelegen Grave wilde gaan om zich den baard te laten afscheren, beloofde Faust hem een gemakkelijker middel aan de hand te doen, mits de kapelaan, met name Dr. Jan Dorsten ,, hem daarvoor goeden wijn wilde schenken. Dit geschiedde. Faust ried hem nu het gelaat met rattenkruid in te wrijven. Hierdoor werd natuurlijk niet alleen de baard, maar ook de huid en het vleesch van de kin weggebrand. De bekende kapelaan heeft dit herhaaldelijk aan Johann Wier medegedeeld (i). Wier laat dit verhaal volgen door dat van Faust's ongelukkig einde, zeggende hoe deze met verdraaiden nek aan den voet van zijn bed werd gevonden, wat bij anderen eveneens staat geboekt. Wier moet goed onderricht geweest zijn, daar hij van de landstreek spreekt, waar hij zelf geboren was. Dat Johann Faust zich a Dr. » noemt, moet, volgens alle berichten daaromtrent alleen aan zijne Praalzucht. praalzucht toegeschreven worden, die eenstemmig wordt erkend door allen, die over hem hebben geschreven of van hem hebben hooren spreken, van den oudsten schrijver, waaraan hij bij name l) SCHEIBLE, Kloster, 11, 192. Merkwaardiger wijze komt dit verhaal in de Ned erlandsche uitgave van 15go en 1592 niet voor; ofschoon het in de Hoogduitsche van 1587 te lezen staat. Kloster, II, io53. Faust op Batenburg. Kunststukje. -- 27 -- bekend was, namelijk van den genoemden Trithemius, tot op heden. Uit praalzucht, en om zich gewichtig te maken, noemde hij zich evenzoo Sabellicus en Faustus secundus (1), en later Dr. Johann Faustus, ofschoon hij niet dan bachelier in de godheid kan geweest zijn (2). Kortom, Faust trad op gelijk lieden nog de marktschreeuwers en kwakzalvers het doen. Uit praalzucht gaf hij dan ook voor, verloren handschriften van Terentius en anderen te kunnen terugvinden ; verder, indien de schriften van Plato en Aristoteles verloren waren, die uit het hoofd te kunnen herstellen ; aan het leger des keizers de overwinning te kunnen verschaffen ; te kunnen vliegen enz. Doch als hij de proef van deze kunde moest afleggen, mislukte zij vaak. Dat is bekend. Menigmaal echter geloofde men hem op zijn woord, en schuwde uit angst voor den duivel zijn gezelschap. Ondertusschen bleef de eigenaardigheid van het vliegen aan zijnen naam verbonden (3). In de volksspelen ziet men ook nog andere personen dan Faust, zoogenaamd door Mephistopheles' macht, plotselijk van het eene oord naar het andere door het luchtruim heengevoerd. (1) Zie daarover FALIGAN, La légende de Faust, bl. 55, vlgg. Dezelfde schrijver vertaalde een werkje over Faust van W. Molitor. Zie Le Contemporain, i881, Paris, Lévy. (2) Id. bl. 49, vlgg. (3) Bij voorb. VON GRIMMELSHAUSEN in zijn Simplicissimus van 't jaar 1669 e. a. m. ENGEL, no 463, bl. 186. Luchtreizen.. Zijn dood. Wonderlijk snelle verplaatsing vindt men steeds met gretigheid vermeld; zoo bijv. in den nairaculorunz van Caesarius van Heisterbach, die in de i 3e eeuw eenigen tijd in de abdij van Villers verbleef. Wij vinden bij Thomas van Cantimpré eene verplaatsing naar Palestina, een priester op een vliegend paard uit de kerk gevoerd enz. Zulke verhalen herinneren dan weder aan den Wenschmantel en aan het ros Sleipnir uit de noordscha godenleer, Von Grimmelshausen verhaalt ook dat in zijnen tijd t 66o) voorstellingen werden gegeven, waarin Faust met een groot aantal personen als duivels gekleed verscheen. Doch onder die duivels waren er wist of het natuurlijke wezens waren. spreekwoord zegt : « Man muss den Teufel nicht die Wand malen, » want anders verschijnt hij. Of Johann Faust wellicht bij een zijner natuurkundige proeven omkwam, en in welken ouderdom hij stierf, is geheel onzeker. Het staat vast dat hij 154o meer tot de levenden behoorde (1), en geenen hoogen ouderdom bereikte, gelijk langen tijd is beweerd. Maar zijn leven was lang genoeg hem in de verbeelding zijner tijdgenooten, en van hen welke onmiddellijk daarop volgden, van eenen eenvoudig losbandigen jongeling, tot eenen (1) uitgave van 1592 geeft op : Geboorte : 1491 ; verbond met den duivel : 1514; tweede verbond : 1531 t 23-24 Oct. 1538. - 28- men steeds in den Dialogus miraculorum C::esarius Heisterbach, die de de de a bdij van Villers Wij Thomas van Cantimpré Palestina, een priester op de kerk gevoerd enz. Zulke weder den Wenschmantel het ros Sleipnir uit de noordsche in (1660) voorstellingen een aantal personen als duivels gekleed Doch duivels waren er ook van wie men niet wist of het natuurlijke wezens Het spreekwoord zegt : Man muss den Teufelnicht malen, » want anders verschijnt hij. Zijn doud. J ohann Faust wellicht bij een zijner welken ouderdom is onzeker. Het vast dat hij omtrent 1540 niet meer tot de levenden behoorde (I), geenen bereikte, gdijk langen is beweerd. Maar zijn leven was lang genoeg om hem in de verbeelding zijner tijdgenooten, en hen welke onmiddellijk daarop volgden, van tot cenen (I) De Nederlandsche uitgave van 1592 geeft.op: Geboorte: 1491; eerste verbond met den duivel: 1514; tweede verbond: ; t 23'24 1538. - 29 _. bedriegelijken landlooper en eindelijk tot eenen Wezenlijken genoot van den duivel te maken. Het is bekend dat het oudste gedrukte verhaal, waarin een geheel overzicht van alle zwarte- De del ouverhale dste et n nkunststukken gegeven wordt, dagteekent van het zijner wonderen. jaar 1587, en uitgegeven is te Frankfort, door den drukker Spies. De oncritische wijze, waarop hier een overzicht van Faustus' heldendaden wordt gegeven, doet ons vermoeden dat wij eene verzameling voor ons hebben van links en van rechts bijeengebracht, om den lezer te vermaken. Maar Faust wordt door den bovengenoemden Trithemius 1516) in eenen brief van 't jaar 1507, aan den meetkunste- Verdere getuigen. naar Wurding geschreven, doch eerst in 1536 uitgegeven, herdacht (i). In 15 t 3 wordt hij door den even beroemden als JZudt, nu Mutianus. (i) « Homo ille de quo rr.ihi scripsisti, Georgius Sabellicus, qui se principé necromanticorum ausus est nominare, gyrovagus, battologus, et c ► rcumcellio est, dignus qui verberibus castigetur... Vide stultam hominis temeritatem. » Enz. Afgedr. bij Engel, t. a. p. en Housse, Die Faustsage, bl. 117, enz. (2) FALIGAN, La légende de Faust, bl. 52. (3) Ook afgedrukt bij Housse, Die Faustsage, bl. 118, vlgg. en bij Kuhne, Schulprogramm des Francisceums Zerbst, 1860, bl. 9. bescheiden rechtsgeleerde Mutianus Rufus, of liever Konrad Mudt (2), kanunnik te Gotha, in Tentzel's Supplementum. historiae Gothanae vermeld. Mudt schrijft namelijk eenen brief over Faust aan Hendrik Urbanus, hofmeester te Erfurt (3), en -- 3o -- noemt hem daarin « merus ostentator et fatuus » (« een ijdelen, opgeblazen prater »), die alleen door het onbeschaafde volk bewonderd wordt. Ph. Begardi, keizerlijke lijfarts te Worms, bespreekt onzen Dr. in z;ne verhandeling over de gezondheid of Index Sanitatis, van 't jaar 1539, en wel met duidelijke schildering van den persoon. Faust komt vervolgens in. i 56o voor, bij Mennel of Manlius (I), den geschiedschrijver van keizer Maximiliaan II. Luther veroordeelt verder Dr. Faust als ijdelen praler en bedrieger. Een andere tijdgenoot, de protestantsche godgeleerde Johann Gast, wiens Tafelgesprekken (Sermones convivales) volgens sommigen (2) reeds in 't jaar 1525, maar voorzeker in 1543 verschenen, is nauwkeurig met Faust bekend. — Al deze mannen, waarvan de laatstgenoemde het bijgeloovigst, en de eerste is die Faust bepaald eenen kameraad des duivels noemt -- al deze mannen, en nog vele anderen , van eenigszins latere dagteekening, de godgeleerde Lavater (1576), de geleerden Wolfgang Butner- (id.), Conrad Gessner (1577), Lercheimer von Steinfelden (3), vóór 1586, (i) Locorum communium collectanea, alwaar de schrijver door Melanchton laat verhalen dat Faust zijn eigen ongelukkig einde heeft voorspeld, en een zeer ondeugende knaap was. Melanchtons naam is hier echter onkritisch gebezigd. Zie Kuhne, Schulprogramm des Francisceums Zerbst, 186o, bl. 14. (2) ENGEL, bl. 6, n° 3. (3) Een leerling van Melanchton; hij schreef tegen de vervolging der. heksen . 3, — enz., enz., alle dezen, welke openlijk over Faust het oordeel hadden uitgesproken, gaven aanleiding genoeg om uit eene verzameling van aan hem toegeschreven kunststukken eene goede handelsonderneming te maken. En dat geschiedde ook aldus. Het werk van Spies was weldra uitverkocht, Oudste diakker en werd in 1588 reeds tweemaal, in 1589 en in d^t uit in 't ho , n - 5ch. 1591 ( i) herdrukt. Ondertusschen waren in 1587 ook reeds nadrukken aan 't licht gekomen ; in Frankfort zelf reeds drie van 't zelfde jaar 1587 (2) ; te Hamburg verscheen er eene in 't zelfde jaar, zoowel als eene andere, zonder naam van drukker of stad ; eene berijmde geschiedenis verscheen in 1588 te Tubingen (3), nog eene andere werd in 't Platduitsch te Liibeck in 1588 uitgegeven. In 1589 kwam opnieuw een druk zonder naam noch drukoord aan het licht. In 1590 verscheen eene uitgave te Berlijn (4). In 1592 werd deze uitgave te Frankfort herdrukt (5). De uitgave van 1589, zonder naam van drukker, werd zonder jaartal herdrukt, en diende tot de vertaling in 't Nederlandsch, die in 1592 ver- I,, ^ Nederscheen. Hierop volgden eene uitgave in 't Hoog- iandsch. (i) Id. no 215, 219. (2) Id., no 208, 209, en 211. (3) ENGEL, n° 212, bl . 69 bovenaan; n" 213, bl . 71. (4) Id ., n° 216, no 218. (5) No 220. — 32 __ Duitsch, in 1596, in 1599 de ten onrechte beroemde, uitgebreide, doch erg verwaterde uitgave van Georg Rudolf Widman, arts van graaf Frederik van Hohenlohe-Langenberg, en de geheele 17e eeuw door (waaronder die van Nicolaas Ptitzer) herhaalde uitgaven, tot in de helft der achttiende eeuw, ja tot in onzen tijd toe. Daartusschen werd het oudste Faustboek van 1587 nog steeds afgedrukt. Al deze uitgaven en de vertalingen daarvan achterwege latende, willen wij ons alleen bij de Verdere oudste Nederland sc he bewerkingen bepalen. iN ederlanCsche bewerkin;g 'n. De oudste mmiijj bekende Nederlandsche tekst is de genoemde. Zij verscheen te Emmerik in t jaar 1592, en is eene vertaling van het oudste Faustboek van 1 587 (i). Andere uitgaven verschenen hiervan in 1607 te Delft in 80, 1608 in q.°, 1677, zonder drukoord in q° en in 1685 in 4°. De uitgaven van 1607 en r 6o8 geven bovendien het leven van Faust's knecht, Wagenaar, zijnen waardigen opvolger. De oudste druk heeft tot titel : « Die Historie (1) FALIGAN (1-listoire de la légende de Faust) meldt zonder opgave van bron, dat de oudste Nederlandsche uitgave reeds in 1 592 den t weed en druk beleefde en bij eenen drukker, genaamd Emmerick, werd uitgegeven. Dit schijnen een paar dwalingen te zijn ; want Faligan geeft (bl . 234), als titel dier zestiende-eeuwsche uitgave eenen titel der tSe eeuw, zonder naam van drukker of drukoord up. velg. ENGEL, no 280, hi. 112 ; FALIGAN, bl. 234 en 445. — 33 — van Doct. J. Faustus, die eenen uitnemenden groote Toovenar (-naer?) ende swert Constenar (-naer?) was, uit de Hoch-Duytschen oversier ende met Figuren verclart (-claert?) Emmerich, 1592, » in 8°. Eene vertaling, in hetzelfde jaar uitgegeven en die men wel eens de Vlaamsche pleegt te noemen, draagt den gewijzigden titel van : « Waerachtige Historie van Doctor Johannes Faustus, die eenen uutnemenden grooten Toovenaar (-aer?) en Swart -Constenaer was, van zijne duyvelsche verschrijvinge van zijn on- Christelijk leven, wonderlicke Aventuren en van zijn Schrickelicke en grouwelik eynde ende At-scheydt. Overgheset uut de Hoochduutsche sprake door Carol B. (i) Medic. Deut. 18, i o. Jacob t 4. v, 78. An ; 1592 ». kl. 80. (2) Laatstgenoemde uuiitgtaavvee is naar de Frankforter der verg oud e e lng. e - - Spies'sche, oorspronkelijke bewerking, uitgave van g d en erl, mveeLrtali hent t 588, gevolgd (3). boek v. 2 587. (i) De geleerde onder-boekbewaarder te Gent, de heer J.-Th.-I. Arnold, meent deze vertaling te moeten toeschrijven aan Carolus Baltus, die van 1593 tot 1598 stadsgeneesheer te Dordrecht was. (2) Tross, Serapeum, 185o. Wat Faligan over het onderscheid van Nederduitsch, Hollandsch en Vlaamsch zegt, willen wij wellicht bij eene andere gelegenheid wederlegger. Maar de schrijver, aan zijne woorden niet trouw blijvende, verzekert (bl. 235) dat de eerste uitgave (dus, volgens F., die van .... vóór 1592) door Tross beschreven is; terwijl de uitgave door Tross bestudeerd die van « Dr. Med. B. », volgens F. zelven eene latere uitgave en, altoos volgens F. bewering, eig. de derde zou zijn. (3) Een exemplaar dezer vertaling bevindt zich in de --_ 34 — Het heeft geen groot nut in de onderdeelen na te gaan, in hoeverre de reeks van Faustboeken van 1587 tot 1592 uitgegeven, van de Nederlandsche drukken verschillen. Wij weten in 't algemeen dat de meeste wonderen bij Spies verhaald, in alle volgende verzamelingen zijn overgenomen, doch dat er hier en daar aan werd toegevoegd of van afgenomen, naar tijdelijke en plaatselijke eischen. Ook schijnt het met deze sagen gegaan te zijn als met de verhalen omtrent koning Arthur, Diederic van Bern, Karel den Groote of als men liever wil, met de twaalf werken van Hercules (t). De geschiedenis van deze helden is bijna even wonderbaarlijk als die van Faustus, en aan al Oudere helden ale_:`,,,lust verge- de genoemde groote mannen zijn door den volksmond een aantal daden toegeschreven om hunne grootheid uit te drukken, hoewel die daden of wel nooit, of door andere helden bedreven waren. Zoo ging 't ook zonder twijfel met Faustus. De duivelsche of natuurlijke kunststukjes door zijne makkers als reizende scholieren uitgevoerd, mogen op hem als den bekwaamsten van allen overgebracht zijn. Wij willen er ons nu bij bepalen het oudste boekerij der Maatschappij van Ned. letterkunde, te Leiden, onder n° 118o, G. 5, met den algemeenen titel : Schatboeck der Historien. (i) Zoo wordt het kunststuk van menscheneten reeds van den Boheemschen toovenaar Zyto verhaald. Kuhne,t. a. p. 24. fiet oudste nederl. Faustboek in 't bijzonder. 35 -- der Nederlandsche Faustboeken wat nauwkeuriger te schetsen. II. Iedereen weet dat door Gothe aan Gretchen of Margaretha eene hoofdrol in Faustus' leven gaar x.11 ► Gretchen. v(V)r wordt toegedacht, en dat zelfs in de kunstwerken, Glith;`. die hieraan de stof ontleenen, onze held bij de vrouwen-figuur in belangrijkheid achterstaat, gelijk dit b, v. het geval is in Gounod's opera. Men weet dat de persoonlijkheid van Margaretha, door Gothe uitgedacht, in de Faustlegende en vele oude volksboeken niet voorkomt. Edoch in het oudste volksboek, dat van Spies, vinden wij een hoofdstuk, waarin van Faust wordt gezegd dat hij een huwelijk zoekt aan te gaan. De Geest, genaamd Mephostophiles, houdt hem hiervan met nadruk terug. Ditzelfde komt in de oudste Nederlandsche vertaling, van 1592, voor, en ook in het Faustboek dat in 1599 door den geleerden Widman werd uitgegeven, ofschoon het slechts voor een gedeelte de verhalen van vroegere Faustboeken bevat (1). In latere volksboeken, en bijzonder in dat door Marbach, ten jare 1842 naar oude voorbeelden gedrukt, wordt eene jonge dochter werkelijk opge- ( 1 ) ENGEL, N° 223. KUHNE, Ueber die Faustsage. Schulprogramm vom Francisceum Zerbst. 186o, bl. 42. — 36 — voerd; zij maakt kennis met Faust, ten einde met hem een wettig huwelijk aan te gaan. Een kern van Gothe's schepping van Gretchen was dus lang voorhanden. Maar de later ingelaschte verleidingstooneelen worden veeleer aan den Helena wordt naam van H e l e n a geknoopt, die, als bekend is ,. de eigenlijke vrouwelijke in Gothe's tweede deel voorkomt, wanneer Gretchen hoofdfiguur. dood en vergeten is. Doch over Helena later. De Nederlandsche uitgave van 1592, waarschijnlijk te Antwerpen gedrukt, draagt, wat de verhalen zelven betreft, geenerlei spoor van N ed er l a n d s c h e afkomst ; de taal alleen is Nederlandsch. Ook verklaart de vertaler dat hij weggelaten heeft al de u Formas Conjurationum » en voorts ook alle andere dingen « die eenichsins moghen ergherlick veesen »; dat overigens Faustus « noch in 40 jaren, (dus omtrent 155o) herwaerts geleeft en meest met zijn eyghen hans geschreven heeft ». Doch de vertaler heeft niet de overleveringen daaraan toegevoegd (1), welke, volgens Wolffs Niederlandische Sagen, in Gelderland leefden, noch de bijzonderheid dat Faust zich in Oostfriesland, in de landstreek Wursten, door allerlei tooverij bekend maakte (2), waarvan heden nog aan de Noord-Nederlandsche grenzen de zoogenaamde bewijzen worden getoond. (1) Dr. F . BOSTEAU, Schatboeck der Historien. (2) ENGEL, Das Volksschauspiel : Doctor 7ohann Faust; Geschichtliche Nachrichten, bl. 21, vlg. — 37 — De vertaler heeft dus niet gezocht, door toevoegselen van nationaal Nederlandschen oorsprong, den lezer gunstig voor zijn werk te stemmen. nader bewijs. reist op den rug van Mephistopheles, paard had veranderd (bl. 24 Europa rond. « Tot welcken eynde » (zegt het boek) « Mephostophiles hem (d. zich zelven) een Peert doch hadde hij vleugels, gelyc eenen..... Drommedaris (!) en voer alsoe waer henen Doctor Fausto geliefde. » Faust komt aldus naar Friesland, Vlaanderen, Brabant gereden ; doch de vertaler gebruikt de om deze provinciën te beschrijven, voorbeeld Rome, Keulen, Neurenberg, enz. schildert. zegt de oud-nederlandsche (I) dat wonderen nog in Wursten worden) in Gelderland op Waardenb u rg, geschied, Faust den duivel tot voorwaarde had gesteld, dat hij Faust) den winter steeds zomervruchten te genieten en altoos eenen geplaveiden zijnen wagen zou vinden. andere Nederlandsche het 1) WOLFF, Sagen, bi. 355, n° 266. O. G. H eldung, « Oudheidkundige wandelingen » letterblcd 1841, bl. g5. - 37 -- vertaler heeft dus niet gezocht, door toevoegselen van nationaal Nederlandschen oursprong, den lezer gunstig voor zijn werk te stemmen. Ziehier daarvan een nader bewijs. Faust reist op den rug van Mephistopheles, die zich in een paard had veranderd (bI. 24 verso) Europa rond. Tot » boek) « Mephostophiles hem (d. i. zich zelven) in een Peert veranderde; doch so hadde hij vleugels, gelyc eenen ..... Drommedaris (!) henen dattet Doctor Fausto geliefde. )) Faust komt aldus achtereenvolgens naar Holland, Friesland, Vlaanderen, Bra bant gereden; doch de vertaler gebruikt de gelegenheid niet om deze provinciën te beschrijven, gelijk zijn hoogduitsch voorbeeld Rome, Keulen, N euren berg, scnildert. Ondertusschen zegt ons de oud-sage (I) dat de wonderen (die nu nog in Wursten verhaald worden) in Gelderland op Waardenburg, bij Bommel, zijn geschied, vooral dat Faust aan den duivel tot voorwaarde had gesteld, dat hij (paust) in den winter steeds zomervruchten te genieten zou krijgen, en altoos eenen geplaveiden weg onder zijnen wagen zou vinden. Een andere Nederlandsche bewerker van het (1) WOLFF, Niederl. Sagen, bI. 355, 266. O. G. Heldung. ({ Oudheidkundige wandelingen)) Kunst- en lette rb/ad 1841. bI. 95. -- 38 -- Faustboek heeft beter partij getrokken van de Nederlandsche toestanden zijner dagen. Men weet dat bij Gothe de hoofdzakelijke dienaar van Faust den naam Wagner draagt. Deze is almede in de zwarte-kunst onderwezen, en zijn beschermende geest wordt Auerhahn genoemd (i). De geschiedenis van Wagenaar wordt dikwerf beschouwd als het vervolg op die zijns meesters, en is als volksboek reeds in 1607 en 16o8, uit het Hoogduitsch vertaald, te Delft verschenen (2). Een dergelijk werk kwam ongeveer 64 jaren later te Antwerpen aan het licht, onder den volgenden titel : cc Het vermakelyck Leven en de schroomelycke Doodt van Christoffel Wagenaer, den vermaerden Toovenaer, den welcken D. Faustus zynen Heer en Meester verre te boven gegaen heeft in alle soorten van aerdige konsten ende Boeveryen, die hy door hulpe des duyvels gedaen heeft. Men vindtse te koop, t' Antwerpen, bij de weduwe van Hendrick Thieullier in de Wolstraet » (zonder jaartal). Men kan echter het jaartal hiervan vaststellen volgens den inhoud. De laatste bladzijde vertoont (1) « Dat anderste deel van Dr .7. Faustus Historie, daerin beschreven wordt Christoffel Wagenaers Leven, enz. uit het Hoogduitsch, Delft 1607 ». (2) Een duivelsche geest Auerhahn komt reeds in den Talmud voor. Zie KUHNE, t. a, p. 78. de Fransche furie des jaars 1583 ; in § 13 wordt Bene stedelijke verordening van het jaar 1672, te Antwerpen gegeven, als iets nieuws meedegedeeld. Wagenaar nu dwaalt op avonturen met zijnen schutsgeest van Bazel naar Frankfort, Antwerpen, Mechelen, Brussel, Leuven, Parijs, La Rochelle, Wi ttenberg. De beschrijving dezer steden neemt de grootste ruimte in, en is door den vertaler opgesteld (I). Men vindt den held van het werk afgebeeld als eenen gdbochelden muzikant. Aan den beschreven titel ziet men hoe de boekhandelaar het publiek op nieuwe wijze voor de Faustsagen zocht te winden, door Wagenaar een volnzaakteren Faust te noemen. De reclame spreekt hier duidelijk. Ook bemerkt 161ó-164H ^^it^t gunstig; ^-u^► r men in 't algemeen, dat het tijdperk van den Faustbueken dertigjarigen oorlog aan den smaak voor Faustboeken niet gunstig was. Men had toen andere zaken aan 't hoofd dan droomgin en tooveren en allerlei bijgeloof, daar de bevolking van heel Duitschland onder de wapenen stond, in den reusachtigen burgeroorlog, door vreemde mogendheden (Zweden en Frankrijk) aangehitst. In de Nederlanden vinden wij uit de 17e eeuw uitsluitelijk den laatstgenoemden bundel. Het oudste Faustboek in de Neder 1. taal, wat ons na dien tijd bekend is geworden, is in het begin der 18e eeuw (1) Verg. ENGEL. No 3o3, bl. 143 en 144. — 40 --- It„ eeuwsche coedrukt, te Amsterdam, bij « Jean de Nivel zich Nederlandsche J uitgaven. wijt vermaert Manneken- pis, » dus waarschijnlijk een Brusselaar. Dit boekje, in 120, draagt het jaartal 1728. Ditmaal is het geene vertaling der oudste Faustboeken, en slechts gedeeltelijk naar de uitgave van 1589, gedeeltelijk naar Widmans uitgave van 1599 gevolgd. Eene uitgave van 175o in 4° , (die mij niet ter hand is gekomen) is waarschijnlijk een nadruk van deze, terwijl, eenige jaren later nog eene andere Nederlandsche uitgave in 8° het licht zag te Amsterdam, bij Hismanius vande Rumpel, a ontrent het oud steenhuis in de Lijnstraat ». Deze uitgave wordt aan het jaar 1790 toegeschreven (1). Men vindt hier de houtsnede terug, welke uit eene Fransche uitgave 1712 in de Nederlandsche van 1728 was overgegaan. dat met nieuwe uit de uitgave van 1728 gevonden, nevens het verhaal (wat bij Spies voorkomt) der verschijning van eene Verklaring- komeet te Eisleben. iler kome a. Faustus. verzocht zijnde den aard eener komeet te beschrijven, verklaarde dat het een hemellichaam is, het best bij en hoerenkind te vergeleken; want een monstrum, zeide hij. Als namelijk de (1) ENGEL No 283. De uitgave alhier onder n ° 280 is blijkbaar dezelfde als die onder n" genoemd . - 4° -- l~" eeuwsche gedrukt, te Amsterdam, bij « Jean de Nivel (zich N ederlandsch e lIitJ.(aven. noemende), Broeder van het wijt vermaert Man- VITklaring t1(·~· k()m(,l~t. neken-pis, I) waarschijnlijk een Brusselaar. Dit 12°, het jaartal 1728. het geene vertaling der oudste de uitgave 1589, naar uit;ave van [750 in 40, niet ter hand is gekomen) is waarschijnlijk naJruk deze, terwijl, eenige jaren later cene andere Nederlandsche 8° licht zag te Amsterdam, bij Hismanius vande « ontrent het de Lijnstraat) J. wordt aan hel Jaar 1790 (J). Men vindt de houtsnede welkE' eene Fransche uitgave van 1712 Nederlandsche 1728 was overgegaan. Wonderlijk is het dat zes kapittels met nieuwe verhalen uit Thuringen in de uitgave van J 728 hebben plaats gevonden, nevens bet verhaal (wat ook bij Spies voorkomt) der verschijning van eene komeet te Eisleben. verzocht zijnde den aard eener komeet te het een is, het best bij een hoerenkind te vergel:iken; want het is een Als namelijk de (Il ENGEL N° onder N° 280 gesteld is blijkbaar dezelfde al$ die onder ]1" 282 genoemd. __ 4 1 — zon te nabij aan de maan komt, wordt deze geheel rood ; bij 't bekoelen springen er stukken af, als groote wonder- en voorteekens van allerlei onheil! Zon en man heben dus monster geteld ! Dat is de komeet ! Het is niet van groot gewicht de uitgave van Amsterdam, die aan 1790 toegeschreven wordt, bij die van Spies te vergelijken. Een aantal anecdoten komen in de beide uitgaven voor, de volgorde is alleen verschillend. Doch de orde, die in de Amsterdamsche uitgave wordt in acht genomen, is dezelfde van de Nederlandsche uitgave waarnaar zij dan ook geheel bewerkt schijnt, ondanks dat de titel dit volstrekt niet vermeldt ; terwijl de Hoogduitsche bewerking van Spies, en de nadrukken daarvan, door de tweede hand van invloed op deze uitgave zijn geweest. Het baardaf- l)e boven aangehaalde geschiedenis van het s;.heren verdwijnt. baardafscheren komt echter noch hier, noch in het 1 592 voor, is daarentegen, hoewel van Nederlands c h e n oorsprong, bij Spies i) Behalve de verklaring der komet worden hier nog andere kunststukken verhaald, die uit Thuringen stammen. Men deelt van daar b. v. mede, dat Homerus uitleggende, de Grieksche helden verschijnen, dat een hs. van Terentius' brengen, enz., waarvan wel 1) SCHEIBLE, 11, 1o53, -- 41 - de maan komt, wordt deze geheel rood; 't bekoelen springen stukken af, als wonder- en voorteekens van allerlei onhei I! Zon en maan hebben dus een monster geteeld! is de komeet! niet van groot gewicht de uitgave van die 1790 toegeschreven wordt, van Spies te vergelijken. Een aantal anecdoten beide uitgaven voor, de volgorde alleen verschillend. orde, die in in acht genomen, dezelfde de N ederlandsche uitgave des jaars 1592, ook geheel bewerkt schijnt, de litel dit volstrekt niet vermeldt; Hoogduitsche bewerking van Spies, en nadru~ken de tweede hand van deze uitgave zijn geweest. Het b"ard"f- De boven aangehaalde geschiedenis van het s<;h~,ren vcr- (lwlJnt. baard afscheren komt echter nóch hier, nóch In het jaar 1592 voor, en is daarentegen, hoewel van chen oorsprong, bij Spies (I) te vinden. Behalve de verklaring der komeet worden hier Thuringen Men van daar b. v. mede, dat Faust, Homerus uitleggende, de Grieksche helden liet verschijnen, dat hij een hs. van Terentius' schriften wilde terecht brengen, enz, waarvan wel (I) SCHEIBLE, Kloster, I I, 1053, -- 42 — in de Nederlandsche uitg. van :392, maar noch bij Spies, noch bij Widman wordt gesproken. In de beide uitgaven vindt men echter hoe Faust eenen wintertuin in 't leven riep, en eenen druiventros aan den neus van een zijner gasten tooverde. Fen ander verhaal, dat niet minder op waarheid gegrond schijnt te zijn, omdat men het overal terugvindt, is, dat Faust op zekeren dag den knecht van eenen herbergier, die hem niet naar zijnen wensch bediende, schijnbaar inslokte; terwijl men den jongen een oogenblik later achter de stoof of de kachel vond liggen (I). In onzen tijd zou men waarschijnlijk van hypnotisme gesproken hebben, waardoor de toovenaar de oogen der aanwezigen verblindde. Zeker is het dat dergelijke middelen ter beschikking stonden der geleerden, en dat deze kunde zelfs vrij algemeen was. (1) T. z. p. II, bl. 207. Aldus verhaalt Lercheimer von Steinfelden, in zijn boek over de tooverij, hoofdstuk : Von gemeinen Gaukelbuben, die hij van omgang met den duivel niet vrijspreekt. Dit werk verscheen in 1535, in 1386 in 2 11 druk, vervolgens in 1597 en 1672, in 8' (ENGEL, H. 25, no 23.). Deze Lercheimer, schoon hij tegen het vervolg.e n en verbranden der heksen schreef (zie hierboven), geloofde toch weder aal. de tooverij van Gerbert (Sylvester II) en diens opvolgers, tot op Gregorius VII toe; hij beschuldigt ook Albertus den Groote, Paulus III, Maximiliaan, Agrippa, Trithemius enz. van omgang met den duivel. Het bijgeloof lag (gelijk gezegd is) in de 16e eeuw in de lucht. 43 _ Men leest toch reeds in het leven van Albert den Groote, Maerlant's voorbeeld, hierboven reeds genoemd, dat deze geleerde den Hollandschen graaf Willem II, tot Roomsch koning gekozen, te Keulen ontvangen hebbende, dien verraste door de vertooning van eene broeikas of wintertuin, met de schoonste bloemen en vruchten, die een oogen - blik te voren niet zichtbaar waren. Ook van Faust wordt, 25o jaar later, de kunst geroemd, tuinen uit gewone kamers te kunnen scheppen. De getooverde wintertuin was bekend, en schijnt in Maerlant's tijd en later geene uitzondering geweest te zijn. Evenzoo vast als men in de 16e eeuw geloofde aan de tusschenkomst des duivels, geloofde men aan het ijs en de sneeuw, die Faustus des zomers, en aan de druiven die hij in den winter liet verschijnen (1). Caspar Moir, van Erfurt, schrijft daarover aan twee zijner vrienden. Moir was een huisgenoot van Faust. Hij verzekert dat deze een door en door goedhartig man is, maar dat hij zijne liefelijke woning, vol van de schoonste vogels, niet laat zien dan aan personen, die hem vertrouwen en geen argwaan inboezemen. Er werden omtrent het begin der 19e eeuw Xegent.cndeeu vsche vernog andere vertalingen uit het Hoogduitsch in 't licht talingen. (1) WOLFF, Niederl. Sagen, n° 266, bl . 355. -- 44 -- gegeven, die echter daarom met Nederlandsche toestanden niet in betrekking werden gebracht. Zij allen werden vervolgens door Gothe's Faust in de schaduw gesteld. Doch wij bezitten b. v. nog een groot 80 boekdeel des jaars 1804 (t), gedrukt te Amsterdam bij Gerbrand Roos, onder den titel : Klingers Roman vin j& '4. Leven van doctor Faustus, naar den derden druk uit het Hoogduitsch vertaald, met platen versierd. Het is eene vertaling des romans van Frederik Maximiliaan von Klinger, geb. 1752, die door G6the voor zijne menschenkennis hoogelijk geprezen is, en wiens werk Faust's Leben, Thaten und Hbllenfahrt minstens tien keeren werd herdrukt. Dit werk van 3oo blz. bevat eene geheele t a n t asti sc he Faustgeschiedenis. Slechts weinige punten van overeenkomst met de oudste Fausthoeken zijn daarin te vinden. Ook de naam van Mephistopheles komt daarin niet voor. Een helsche geest, een snoever en pronker, wordt Leviathan, een andere Satan genaamd. Het werk bevat eene doorloopende kastijding der wulpschheid en der huichelarij; het behoort tot die boeken, welke , -sust nu't non Faust het naast met Don Juan willen vergelijken, J uan vereenigd. of de beide karakters in eenen persoon zoeken te vereenigen, zooals in onze eigene letteren de tooneelschrijver Hempel, waarover later, dit heeft gedaan. ( 1) ENGEL , n' 1374, N. 355 — 45 --- De schrijver laat bijna geene gelegenheid voorbij gaan om den geestelijken stand te smaden. Eene ont- De kloosterlin-- ;en gesch i i Berd. moeting met het pauselijk hof (waarvan ook in de oude volksboeken wordt verhaald) wordt met bijzonderheden gesierd, die met de oude overlevering daaromtrent niet in 't minst overeenstemmen. Doch niet alleen dit. De duivel wijst zijnen vriend ook op andere gruweldaden der menschelijke maatschappij, om hem aan de deugd te doen twijfelen en in pessimismus te doen ondergaan, nadat hij zijn eigen kennisdorst zal vervloekt hebben. Overigens betuigt de schrijver dat het zijn doel is de menschheid te onderwijzen in de zedeleer en haar af te houden van het toegeven aan slechte driften. Zoo ziet Klinger dan ook in het leven van Faust meer een zinnebeeldig verhaal dan eene onbestrijdbare waarheid, vervalt evenwel (zooals velen vóór hem) in de dwaling, dat Faust de boekdrukker Fustus is geweest, die door de teleurstelling, welke hij ondervond, zijne ziel aan den duivel zou hebben verpand. Aldus werden dan de volkssagen over Faust, van eeuw tot eeuw omgewerkt en vermeerderd, ook in de Nederlanden overgeleverd. Doch het eigenlijk Faustboek bleef eene vertaling, en verloor nooit zijn oorspronkelijk karakter dan in de onderdeelen. III In ddrraam atische n vorm richtte de Faustsage zich sedert de 1 te eeuw meer naar een Neder- , t" ,LUs)t "^' t tuonE^el. -- 46 Praag, 1651. 1)anzig- , 1 a n d s c h publiek, gelijk wij nu verder zullen zien. 'Wij lezen in een werk van Rob, von Mohl, over de zeden en gebruiken der studenten der hoogeschool van Tubingen, dat in April van 't jaar 1587, derhalve in 't zelfde jaar dat te Frankfort liet oudst bekende Faustboek gedrukt werd, door een besluit van den senaat der hoogeschool twee studenten gevangen zijn gezet, omdat zij eene comedic (Tractiitlein) hadden vervaardigd over den persoon van Faust (i ). Moge dit ook niet geheel klaar te bewijzen zijn, zooveel is zeker, dat, kort na de uitgave in proza, te Heidelberg eene berijmde bewerking der sage werd vervaardigd, en dat het verbod tegen een aanstootelijk spel waarschijnlijk dat gold, wat uit het gerijmde Faustboek was getrokken. Een en hetzelfde raadsbesluit spreekt van het berijmde verhaal en van de voorstelling, maar op onduidelijke wijze. Verder wordt verhaald dat van 1 651 af zich een Fauststuk op het répertoire van den keurvorstelijken schouwburg te Praag bevond. Maar het oudste zekere bericht omtrent het bestaan van een Hoogduitsch geschreven tooneelspel over ons onderwerp, komt voor in een handschrift, dat op de stadsbibliotheek te Danzig bewaard wordt (2). Het ver- (i) ENGEL, Das Volksschauspiel, Dr. .7. F. 2e aufl. Oldenburg, 1882, bl. 110, vlg. Dr. ALTFR. V. D. VELDE, Marlowe's Faust, Breslau, 1870, bl. 16, vlgg. (2) ENGEL, Das Vaksschauspiel Dr. .7. F., bl. 32, 34. -- 47 — meldt dat ten jure 1669 aldaar eene Commedia van Doct. Faustus bekend was. Verder weten wij dat te Berlijn in 170 een Berlijn, 1703. Faustdrama werd opgevoerd, waartegen het ministerie van geestelijke aangelegenheid zelfs met een verbod opkwam. Hebben wij nu geene zekere bewijzen dat in Duitschland vóór het midden der zeventiende eeuw de Faustsage voor het tooneel werd bewerkt, met Ino 't Engels`,1, voor Nederland de Engelsche letterkunde is het anders gesteld, en lJe eemd. Marde bewerking der Faustsage voor het Engelsch tooneel brengt ons van zelf weder op N e der_ l a n d s c hen bodem terug; namelijk op de volgende wijze. Ten jare 1604 verscheen te Londen, in 40, de oudstbekende uitgave van Marlowe's Dr. Faustus (1). Het stuk werd evenwel reeds vele jaren te voren en mogelijk reeds in 1587 (toen het eerste Faustboek te Frankfort verscheen) gespeeld. Ook is de tekst van 1604 wellicht niet de eerste en oorspronkelijke. Hij vertoont, volgens sommigen, bijvoegsels van eene tweede hand. Het blijkt uit echte rekeningen, dat het stuk (i) Verg. over den invloed der eng. letterkunde en der eng. tooneelspelers op Nederland Dr. WORP, De invloed der Eng. lett. op ons toon. in de 178 eeuw ( Tijdspiegel, 1888). TITTMANN, Die Schausp. der eng. Kom, in Deutschland (Die Dichter des i6. Jahrhdts. Deeltje no 13). ERNEST RHYS, The best plays of the old dramatists (Mermaid series) 1887. - 48 Oudste opvoe-in elk geval in 1589 werd opgevoerd. Eene uitgave ring en oudste drukken. van 1616 zou volgens de voorstelling van 16oz gedrukt zijn, evenals latere drukken, van 162o, i624, 1631, 1663 (r) enz.; terwijl de uitgave van 1604 in 40, in 't jaar 1609, eveneens in 40, werd nagedrukt. Het stuk kan zeer goed in Duitschland door Engelsche tooneelspelers opgevoerd, en over de noord el ij k e N e d e r l a n de n naar Engeland gekomen zijn. Want omtrent 1600 reisden meer Engelsche tooneeltroepen op het vaste land. Deze bezochten ook de Nederlanden. Men weet zeer bepaald, uit stedelijke rekeningen, dat de tooneeldirecteur Robert Browne, in het jaar 159o, te Leiden Engelsche vertooningen gaf. Op eene lijst van Engelsche tooneelwerken, ten jare 162o in Duitschland gedrukt, komt echter Dr. Faustus niet voor. Sedert 1663 werd de Engelsche Faust ook veel zeldzamer gedrukt, doch in de 19e eeuw herhaaldelijk uitgegeven; het best door A.-W. Ward, te Oxford. Prof. Modderman, die het stuk onlangs zetstuk van in Nederlandsche taal overbracht, toont uit den Marlowe is op toe N ed h et4 00rde and rs besche tekst zelven de dagteekening der oudste opvoering 7i'ken `1' aan. Tevens wordt daardoor bewezen dat de schrijver een N ede r l a n d s c h publiek op het oog heeft gehad. Dat het stuk na 1585 geschreven is blijkt (1) MODDERMAN, Het oudste Faustdrama, bl. 32, vlgg. 49 — uit de vermelding der inneming van Antwerpen door Parma, ten jare 1585. Maar tevens wordt die gebeurtenis medegedeeld als een feit, dat eerst kort te voren heeft plaats gehad. Faust drukt het verlangen uit, Parma's verworven macht weder te fnuiken, waartoe b. v. in het jaar 1588 geene aanleiding meer zou geweest zijn, daar de zoogenaamde « onoverwinnelijke » Spaansche vloot te gronde was gericht, en de Spaansche regeering de te Antwerpen behaalde voordeelen weder had verloren. Nog andere kleinigheden duiden aan dat hed nvan- Marlowe's Faust gespeeld werd toen in Duitsch- lowe's Faust. land de oudste Faustboeken onder het volk werden verspreid (1). Wij vinden dat in 1626 in Duitschland een Faust-spel door Engelsche kunstenaars voorgesteld werd. Het is echter onzeker of dit het stuk van Marlowe was (2). Het karakter, dat door Marlowe aan onzen held wordt gegeven, is meer energiek en bepaalder dan datgene wat uit de volksboeken spreekt, die slechts eene verzameling bieden van dichterlijke en ondichterlijke streken en geheel onsamenhangende voorvallen, waaraan geen bepaald beginsel, geen duidelijk streven te gronde ligt. Bij Spies en de Nederlandsche navolgers leest (i) « Die nachste Erwahnung eines Buhnen-Faust stamt aus dem Jahre 1651. » ENGEL, Volkssch., 32• (2) ENGEL, Volkssch, 31. -- 5o --- men eenvoudig dat Faust er naar stond, datgene te beminnen wat hij niet moest; dat hij adelaarsvl e u g e l e n aanschoot om alle oorzaken der dingen van hemel en aarde te doorzoeken, en dan ook den duivel opdaagde. Bij Marlowe daarentegen beklaagt zich Faust over de onvolkomenheid der , wetenschappen en wil eene bezwering doen, om .... God te zijn. Mephistopheles is bij Marlowe geen meester ; hij is in 't kwaad niet verhard; gedurig smacht hij naar verlossing en lijdt onder de wroeging, gelijk in sommige oude mysteriespelen; ik veroorlof mij hiervan een voorbeeld te geven (1), dewijl men merkwaardiger wijze zulke alleenspraak in het meer moderne Puppenspiel terug vindt (2). Wanhoop des In een der po p p e n s p e l e n vraagt namelijk duivels. Faustus zijnen geest, Mephistopheles, wat hij doen zou in zijne plaats, indien hij een mensch \ are ; waarop Mephistopheles antwoordt : « Ik zou God aanhangen; ik zou streven Zijnen wil te doen, en vele pijnen willen lijden om hem een oogenblik te aanschouwen n (3). Hier is eene zinspeling op het oudste Faustboek. (1) MONE, Schauspiele des 7t[ittelalters, 1846, II, bl. 1o3, v. 19 3v5,l gg. Diable! ie, beginnende op bl. 71. — In het spel De Resurrectione, bij ETTMUELLER, Das Spil van der Upstandinge, ged. 1464, Bibl. d. D. National-Litteratur Bd. : 31. Passionsspiel, II, 15o, volgg. (2) Volksschauspiel, 77, bl. 1 20 ; zie 241, noot, waar M eph. tot F. spreekt. (3) Verg. de ned. uitgave van 1592, bl. 16 en SCHEIBLE, Kloster, II, 793. 51 Maar in het Spil van der Upstandinge, eerst gedrukt in 1464, door ETTMUELLER aan 't licht gebracht, en in dat De Resurrectione door MONE uitgeven (1845), komt letterlijk dezelfde gedachte voor als in 't Poppenspel ; doch in 't Spil der Upstandinge zijn het alleen de duivels, die met elkander spreken, tot welke Lucifer, op wanhopend jammerenden toon, zich in het Mecklenburgsch der 15e eeuw (1464) aldus uit : « Dor mynen homut bun ik vorlaren, o wig dat ik je wart ghebaren ! o we walen my vul armen ! We schal sik over my vorbarmen dat ik hebbe ovele dan, mochte ik ruwe und buete an gan, de wolde ik gherne liden nu unt to allen tyden. hir schalde en Koch bom stan, de schalde wesen alzo ghetan : Van afgrunde up gheleydet unt myt scharpen schermessen umme cleydet, de scholden to beyden enden snyden, den wolde ik up unt neder riden we lte an den junghesten dach. des mot ik schrien o wig unt o wach, nu my des nicht mach beschen ; dat maked de homud over en. homud is en ambegyn aller sonde , homud heft us duvele senket in afgrunde (t). » Er is veel meer ernst in de overeenkomst die Helena in Mar Faust met den duivel sluit bij Marlowe, veel lowe's Faust. (1) MONE, Uebersicht, II, 102, 103. vv, 1928-47. -- 52 -- dieper geloof, dan bij voorbeeld bij G6the, waar het verbond door Faust zelf Eine FratTe wordt genoemd. In het zoogenaamde Volksschauspiel , van ouden oorsprong, maar in latere bewerking tot ons gekomen, beproeft Faust op 't laatst zijn hart nog eenmaal krachtig tot God te wenden, tot dat Mephistopheles, ten einde raad, hem de Grieksche Helena laat verschijnen, waardoor Faust geheel wordt verrukt en betooverd. Zij verandert evenwel in zijnen arm in eene ontzettende furie, waarop Faust aan zich zelven en aan het goddelijk mededoogen twijfelt, en aldus door de hel verslonden wordt. Bij Marlowe daarentegen is gedurige stijging Faust's klimmende hartstocht bijMar- van wellust en wanhoop. Faust zelf verzoekt lowe. Mephistopheles hem tot troost Helena te doen verschijnen. Hij wendt zich te nauwernood tot het gebed, ondanks de aansporing zijner vrienden. Hij roept God dan wel aan, doch twijfelt te gelijk aan Diens genade. Aldus komt hij wanhopend om. Hoogst poëtisch is daarbij dit gcheele tooneel. Jongere dra- In de tweede helft der achttiende eeuw namen st f in elke de Faust drama's met ongeloofelijke snelheid toe. Doch men speelde elkander niet na. Elke stad vond eenen eigenen bewerker van het onderwerp. Slechts enkele trekken hebben die stukken gemeen, waarin ook herinneringen aan veel oudere tooneelwerken terugkeeren, gelijk wij nu zullen zien. Vlaamsche too- Juist gelijk toenmaals in België, bijzonder te ceeuw.en in cie Ige Brussel, en in andere groote steden, het Fransche -- 53 -- tooneel het aloude nationaal N e d e r l a n d s c h e begon te verdringen, en op de Vlaamsche dorpen overlevering en geschiedenis voor 't bewonderende volk op de binnenhoven der herbergen werden vertoond, evenzoo zag men. in Duitschland op de dorpen overal de Faust-voorstellingen in de herbergen, op leggers en tonnen, zoo goed als het ging aaneen gestooten, gespeeld. Doch, terwijl bij tooneelvoorstellingen in Vlaanceren de rollen bijna zonder uitzondering door de eigene dorpelinge n, waaronder de kosters en onderwijzers, werden vervuld, waren 't bij onze naburen vaak omreizende troepen, welke de Faustfabelen handhaafden. Men vindt tot zelfs in 1834 Zigeuner vermeld, die dit lievelingsstuk vertoonden. Men zag het verder op het poppentooneel van Augsburg (1781), op dat van Frankfort, Hamburg, Lubeck, enz., in eene taal die aan de onze het allernaast komt (2). Marlowe's werk geraakte in vergetelheid. Maar Helena handhaaft zich in de personaadje Helena handhaafde zich zoowel Nederland. in N cd e r l an ds c h e als in andere stukken. In Hamburgs . Platduits c h leefde tot heden Parodie ^. p I`aust. de sage op het tooneel nog altoos voort, en de algemeene bekendheid, die Gounod's opera verwierf, gaf aanleiding tot meer dan eene geestige, pittige parodie, waarin de ambtenaren der « vrije (1) ENGEL, Zusammenstellung, n° 455. (2) N° 466. Verschil met de duitsche. --- 5r 4 .r stad » gegeeseld werden (I) . Nog in 188o werd deze parodie vertoond. Th. Piening (2) beschrijft ons dergelijke voorstelling op den volksschouwburg te Hamburg, waarbij ook H. Heine eens tegenwoordig was. De spelers gestraft als te Gelijk te Am s terdam, in Vondels deugd, Amsterdam ïr7 tijd. vlogen ook te . Hamburg in on.en tijd, appelen en notenschalen den spelers om de ooren, wanneer het publiek ontevreden was met den loop van het stuk. Het gebeurt wel dat Faust, op aandrang der toehoorders, Gretchen om vergiffenis moet smeeken voor het bedrog, aan haar gepleegd, en, verslindt hem vervolgens de hel, dan stijgt het hallogeroep tot over de daken (3). Verreweg in de meeste spelen van alle tijden vaart Faust dan ook ter helle. Daarin sprak zich het rechtsgevoel van 't volk uit. Enkele keeren wordt hij als door eenen Deus ex machina verlost. Wij vinden dit b. v. in een Neurenberger stuk van 1777, een allegorisch drama, waar Faust door den goeden geest, genaamd Ithuriël, wordt bekeerd, en het uit Gothe bekende a Gerettet ! » uitroept (4) . (1) GAEDERTZ, Die plattdeutsche Komodie im i gu 5ahr• hundert, II, 125, vlgg. (2) De Reis naa'n Hamborger Dom. Achte Oplag. Hamborg, 1875. GAEDERTZ, II, 99. 3) GAEDERTZ, Das mederdeutsche Schauspiel, II, 98, gg. (4) Eigenaardig treden hier ook allerlei personen op, die door Faust of verleid en geschandvlekt zijn, of die ondanks zijn bedrog (tot zijne spijt) aan het kwaad hebben wederstaan. - 55 — In een Nederlandsch tooneelstuk, door Rijndorp en J. van Hoven bewerkt en uitgegeven, te Amsterdam verschenen, bij Gerrit Bouman, in 1731, onder den titel : De hellevaart van Doktor Joan Faustus, tooneelspel, is de hier zeer poëtische doch minder natuurlijke goede geest Ithuriël vervangen door twee personen, Alphonsus en Fabritius geheeten, die Faust van zijne buitensporigheden zoeken terug te brengen, gelijk dit in andere stukken `ook bij Marlowe) voorkomt. Fabritius wil zelfs (naar hij zegt) sterven, indien hij zijnen vriend Faust van de eeuwige vervloeking kan redden. Wij zien hier een opmerkelijk verschil met Vergelijking van den ned. den Hornulus van Peter van Diest en den Spie- Faust bij den ned. Homulus. ghel der salicheyt van Elli erlyc (Homulus' voorbeeld) (i), waarin de door God opgeroepen wellusteling niemand vinden kan om hem op den weg ter eeuwigheid te vergezellen, zelfs indien daarvan de verlossing, de vergiffenis der zonden van den ongelukkige afhangt. Nevens Fabritius en Alphonsus komt in dit Nederlandsche spel toch nog een bijzondere schutsgeest van Faustus voor. Hij verschijnt slechts in den aanvang van het stuk, om Faust in 't alge- (i) Zie P. ALBERDINGK THIJM, Les qualités internationales de la littérature flamande. Louvain, 18Si . WOLFF ; Homulus, enz., in het Tijdschrift voor ned. taal- en letterkunde, 1890 bl. 12, vlgg. 56 — meen tegen de lagen des duivels te waarschuwen ; doch, daar hij zich afgewezen ziet, verdwijnt hij. In 't zooeven genoemde « allegorische drama » uit Neurenberg verschijnt de goede geest in alle gewichtige oogenbiikken, en aan 't einde van het spel, wanneer Faust ziet dat hij de oorzaak is waarom Helena zijnen vader vermoord heeft, en rouwmoedig op de knieën zinkt, verkondigt Ithuriël, in naam der barmhartigheid Gods, de redding van Faust, zoowel als die zijner geliefde. Bij deze gelegenheid zij nog vermeld welke plaats zE:lfmoord. in deze spelen Faust's poging tot zelfmoord inneemt, en hoe deze door Mephisto wordt beoordeeld. In 't brokstuk, dat wij van Lessings Faust bezitten, volgt Faust's redding na het drinken van den giftbeker. Ditzelfde geschiedt in het bovengenoemde. « allegorische drama ». Mephistopheles dwingt Faust den beker te drinken om zich beter van hem meester te maken. Faust gehoorzaamt, doch vindt een oogenblik later woorden van rouw ; hij bidt om genade, die hij ook vindt. Een N ed e r l a n d s c he tooneelschrijver, W. zempel's aust.Hempel, hierboven reeds genoemd, die in het ^ jaar 1838 een drama schreef : « Faust en Mephistopheles, of het verbond met den booze, volksvertelsel in 5 tafereelen, met een voorspel, uitgegeven bij L.-E. .Bosch, te Utrecht , » laat Faust in zijne vertwijfeling naar den dolk grijpen ; deze meent zich daardoor aan de macht des duivels -- 57 -- te onttrekken. Mephistopheles weerhoudt hem dan ook van die daad, eenvoudig verklarende dat Faust geheel in zijne macht is. Zoo zinken dan beiden ter helle. opvatting den zelfmoord dunkt mij zelfmoord beooreene wan- deeld in 't Nederlan dsche en vertwijfeling de oorzaak ziet waarom hij stuk. onder Mephisto's macht komt. Daar nu. de zelfmoord de hoogste uitdrukking der wanhoop is, kon Mephisto dien gerust toelaten ; tenzij hij meent dat Faust bij levendigen lijve ter helle moet varen, wat niet met het oude volksboek overeenstemt. Nu moeten wij nog een oogenblik bij den persoon van Helena stilstaan, die, van het oudste volksboek af, tot in de jongste bewerkingen Heleónáe ,tbiJ - der sage verschijnt. Helena wordt, gelijk men weet, ook in het van Góthe's Faust, na Gretchen's tot , tweede geliefde aan onzen doctor gegeven, door Mephisto als 't ware gelijk een laatste troef om Faust zijne netten te houden. Velal vertont zij zich op dezelfde wijze in het Nederlandsche als het Duitsche of Engelsche -schouwspel. scheen een axioma aangenomen : vertegenwoordigt, in oogen der zestiende en latere eeuvve;r, d e schoonheid. 't Is evenwel niet te gaan op welke verschillende behandeld Die vrouw waarom « de onttrekken. Mephistopheles weerhoudt hem dan die daad, eenvoudig verklarende dat Faust in Zoo zinken dan beiden helle. Deze opvatting van den zelfmoord d LInkt mij De l~lf111oord valsch beo oreene valsche, dewijl het volksverhaal in Faustus' wan- in Nederlandsche hoop en vertwijfeling de oorzaak ziet waarom hij stuk. Mephisto' s macht nu de zelfmoord hoogste uitd rukking wanhoop is, Mephisto dien gerust toelaten; tenzij hij meent Faust bij levendigen lijve ter helle moet varen, niet met het oude volksboek overeenstemt. moeten wij nog een oogenbhk bij den van Hel en a stilstaan, die, van het oudste Vo Ik s bo e k af, I. n de 'J ongste be wer k'm gen Helzeonnad ienr '.t bijder sage verschijnt. wordt, gelijk ook in het tweede deel van Göthe's Gretchen's dood, gelietde aan gegeven, ware gelijk een laatste troef uitgespeeld om Faust in zijne netten te Veelal vertoont zij zich op dezelfde wijze in het N ederlandsche als in het Duitsche of Engelsche schouwspel. Dit eene scheen als een axioma aangenomen : Helena vertegenwoordigt, in de oogen der schrijvers van de zestiende en latere eeuwe:l, de volmaakte schoonheid. 't Is evenwel niet zonder belang na te gaan op welke verschillende wijze zij behandeld is. Die vrouw waarom « de -- 58 --- Griek tien jaren oorlog voerde » (i) kon niet anders dan weergaloos schoon zijn. In vele oude Faustboeken, van 1587, 1589, in het Nederlandsche van 1592 (ofschoon niet bij Widman), zooals in het drama van Marlowe, wordt Helena's gestalte eerst door Faust opgetooverd, om aan zijne vrienden de studenten genoegen te geven. Later zelf door de herinnering daaraan verrukt, verzoekt hij Mephistopheles, reeds in 't oudste Faustboek, hem Helena lichamelijk te schenken. Bij geene der oudste schrijvers wordt echter deze gebeurtenis in dadelijk verband gebracht met Faust's ongelukkig uiteinde. Zij geschiedt zoogenaamd een jaar voor zijnen dood. Sommige tooneelschrijvers hebben echter van dit voorval op meer ingrijpende wijze gebruik weten te maken Wii hebben toch reeds hierboven verhaald, hoe in het volksspel Mephisto aan Faust de gewenschte gunst verleent, maar met onbeschrijfelijke boosheid aan Faust het voldoen van zijnen lust belet, door Helena in eene wraakgodin te veranderen en Faust aldus nog tot grootex wanhoop te prikkelen. In het « allegorische drama » des jaars 1777 (?' speelt eene jonkvrouw, Helena, genaamd eene geheel andere rol, waarvan wij reeds spraken. Zij zelve is een verdorven persoon; doch al wat zij doet verricht zij uit liefde tot Faust, met wien zij (1) MARLOWE, bij MODDERMAN, 112. 59 - sterft, schoon met Gods naam op de lippen (i). de Nederlandsche stukken der eeuw keert men tot de oudste opvatting terug. Zoo verschijnt in voorgenoemd tooneelspel, van 1731, De hellevaart van dokter Joan Faustus , van spookgestalte met Rijndorp en van Hoven, ene name Helena, op Mephisto's bevel, wanneer hij Faust in een oogenblik van wankelmoedigheid betrapt, en hem te vergeefs nog eens rijkdom en grootheid voorspelt, indien hij hem wil getrouw blijven. Als Helena nu optreedt vliegt Faust er mede weg, en men hoort van haar niet meer gewagen. Bij Marlowe verschijnt de Griekin, gelijk wij weten, op Faust's uitdrukkelijk verlangen, nadat Mephisto hem een huwelijk met de « schoonste maagd van 't Duitsche rijk » heeft afgeraden. Want een hu w el ij k is .geen duivelswerk ! In het drama van Hempel komt echter geene Helena voor. Faust wordt daarin geschilderd als de trouwelooze minnaar eener jonge dochter, met name Roosje. den als een ware ,. edele ridder aan eenen zekeren graaf Hugo den bewijzen Kunigunde uit de verlossen, hij eene nieuwe, minder onschuldige liefde met deze dame en vermoordt vervolgens Hugo zelven. Als nu tot Roosje wil terugkeeren, verneemt deze in den vloed. Kunigunde, omstandigheden vernemende, zweert wraak. ` 1 ) Z weite Auflage, V. 72, flg. - 59- met de lippen (I). In stukken der 18e tot de oudste opvatting terug. Zoo verschijnt in voorgenoemd tooneelspel, van 173 I, hellevaart dokter Joan Faustus, Rijndorp en van Hoven, eene He/ena, Mephisto's bevel, ,vanneer hij in een oogenblik van wankelmoedigheid betrapt, en hem te vergeefs nog eens rijkdom en grootheid hij hem wil getrouw blijven. optreedt er mede men hoort van haar niet meer gewagen. gelijk wij Faust's uitdrukkelijk verlangen, nadat huwelijk met de « schoonste Duitsche rijkheeft afgeraden. Want huwelijk geen duivelswerk! het drama van Hempel komt echter geene Faust wordt daarin geschilderd als trouwelooze eener jonge dochter, met Onder den schijn van als een wa~e, a .\loERKERil.El'I 1,50 Woordenboek op de Alexanders Geesten van JACOR I A.\ .\1 AEHLANT, uoor L. lZOERSCll (1 ,L. ajleverl1lg) 1,00 Jaarboek voor Ill88 (Met dc lijst der boeken toec) LlluOI ende aan de Academie, 2,50 Jaarboek voor 18ög (\let ue leycnsschets en het porlrel van Dl' R. Sl/iedcl's) 1,50 Het Roermondsch dialect, geloetst aan het Oud·Sak- ""Ir en Uud-, lUc!'· I I unkich, dOOl D" I. Smoris. 1,25 Van den vij Vroeden van binnen Rome, bezorgd door K. STALLAEItT. 3,00 Madelghijs' kintsheit, al de gchnue fragmenten, be· zorgu JOOl' jhr. Mr. NAP , Db PAUW. 2,50 Dit is die Istory van Troyen. bezorgd door Jhr Mr. :--'AI'. DE PAuwen Luw. (jAILL1ARO, 1". deel. 7,00 Jaarboek VQur lOgO. (.\let de levensschetsen en porlretten yan Dl'. L. DELOELlt en G. 001)0). 4,00 'fel' perse, ook voor de Koninklijke Vlaamsche Academie: Lijst der Bastaardwoorden, met de evenveel beduidende N ederlandsche woorden, door J. I3RoEcKAERT, F. CRAE~~EST CII Dr. G. GEZELLE. Dit is die lstory van Troyen, bezorgd door Jhr Mr. NAP. DE 1',\I';W Cli EDW. GAILLIARD, 2<10 deel. De Belgische Taalwetten toegelicht door Mr. A. PRAYON' VAN ZUYLEN. Zitting van IS Januari 1890. B"ie! WIlt den heer !toog/-el'aal' .vI. DE \' IHeS. • • . • • • • bI. IÏ On/weiT van l/itgalJe van eel! deel del' lJIjjtiCJldedlHVSc;le lJertaling del' Kl'Oniek IJal1 Vlaa>lderell door Jh!'. NAP. IIE P,,"\\'. bI. ~J De Fautllu HOOGPoORT 52 & 54. 18 90 UITGAVEN UER h.O, TI~KLl]KE VLAAMSCHE ACADEt-.'lIE Fr. C. Vl:rRlagcn en Mededeelingcn \' 001' 1887 ..f,oo Taarboek voor 1887 (\!et portretteIl van Z. M, Lco- }mld rT. en van dl' heeren ministers Bee/'I/Cler' en riJder de Jlol'call) 2,50 Df' Zevenste Bliscap van Maria. ~lysteriesptl der XVc eeu\\'. uitgegeven door K. STALLAERT 2,50 Woordenlijst \'001' de Zcvenstc Bliscap van Maria, opgesteld door K. STAJ.L.\ERT 0,50 Verslagen en Mededeelingen voor 1888 4,00 Verhandeling over de verbinding der v olzinnen in het Gotisch, door P.-H. VAN ~ l oERKERII.E.." 1,50 Woordenboek op de Alexanders Geesten van JAcon VAN Î\lAERLAln, dour L. ROERSCIl (I"" ajleverillg) 1,00 Jaarboek voor 1888 (Met de lijst der boeken toebehool'ende aan de Academie, 2,50 Jaarboek voor 1889 (M et dc levensschets en het portret van Or R. SI/ieders) 1,:10 Het Roermondsch dialect, getoetst aan het Oud·Saksisch en Oud-Neder-Frankisch, door 0" L SI~IONS. 1,25 Van den vij Vroeden van binnen Rome, bezorgd door K. STALLAERT. 3,00 Madelghijs' kintsheit, al de gekende fragmenten, be· iorgd door Jhr . .\11'. 1\'.11'. UE PAUW. 2.50 Dit is die Istory van Troyen, bezorgd ,.leor Jhr ~Ir. NAI'. UE PAL'\V en Eow. G,\I1.L1AIW, I,IC deel. 7,00 I d. id . +t1c decl, afl. l 1,00 Het voornaamwoord Du, ,looI' IIII'PO\.!ET .\lEEIU 1,2~ Jaarboek \'001' 1 go. (~Iet de levensschetsen en porlretten van Dr. L. OELOEU1~ en G -J. DoDo). 2,()lJ Tel rcr~c, ook \OO!' de Koninklijke \ïaamsche AcacIemiL : Lijst der Bastaardwoorden, met de evenveel beduidende N ederlandsche woorden, door J. Bno"cK.\ ERT, I'. Cn.\EY'I'ST en 1)1'. G. GEZE1.lb. Dit is d,e Istory va'l Tl'oyen, bezorgd duor Jllr ~Ir. l\AP. OE P.\U\V Cl! ElI\Y. (JAJLLI.\IU), :1,11' deel. De Belgische Taalwetten toegelicht .100" ~lr .. \. I )G.\VO~V.\'< Zl'YLE~. - 69 — Zitting van 26 Februari i8go. Aanwezig : de heeren Em. Hiel, bestuurder, A. Snieders, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ; de heeren Jhr. N. de Pauw, G. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, F. van der Haeghen, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, K. Stallaert, J. Broeckaert, E. van Even, werkende leden; de heeren K. de Flou, A. Janssens en A. Prayonvan Zuylen, briefwisselende leden. Door de heeren H. Claeys, S. Daems, A. de Vos, J. Obrie, L. Roersch en L. Schuermans, werkende leden, is bericht gezonden dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen. Nadat de bestendige secretaris het verslag heeft gelezen over de voorgaande zitting, dat zonder aanmerkingen wordt aangenomen, deelt hij de titels mede der AANGEBODEN BOEKEN. Vanwege het Staatsiestuur : Ménzoires couronnés et autres mémoires publiés par l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. Deel XLIII. Annuaire de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1890. 70 - Bulletin de l'Acadénzie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux- Ars, 1889, NI' 12, en 189o, Nr I . Compte rendu des séances de la Commission royale d'Histoire. 1889, Nrs 3 en 4. Biographie nationale. we deel, 3 e aflevering. Nederlandsche Dich:- en Kunsthalle. De negen eerste jaargangen. De Vlaamsche Kunstbode. 19° jaargang. JOAS LAMBRECHT, Néderlandsche Spellynghe uutghesteld by vrághe ende anduoorde. 8°. Oude Nederlandsche Liederen ; melodieën uit de Souterliedekens, uitgegeven met inleiding, aanteekeningen en klavierbegeleiding door FL. VAN DUYSE. Eerste deel, 8° Werken van Zuster Had euiij ch . I. Gedichten, 1 e en 2e stuk. 8°. Het klooster ten Walle en de abdij van den Groenen Briel, verzameld en uitgegeven door V. VAN DER HAEGHEN. 8°. Vanwege den heer N. de PAUW : Dernières découvertes concernant le docteur solennel Henri de Gand, fels de Jean de Tailleur (Formator ou De Scheppere). Brussel, 1889, 8". Vanwege den heer L. MATHOT : De troebele Tijd. België onder de Fransche republiek, 1792-1799. 8°. 5toef II en i'ijne regeering in België. 16°. Het Davidsfonds. Letterkundig maandschrift — 7 1 — van de Antwerpsche afdeeling. Ie en 2e jaargangen. Vanwege den heer K. STALLAERT : Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden. 7e aflevering (gemoete-houwaert). Vanwege den heer A. DE CEULENEER, hoogleeraar De bespreking van het Wetsontwerp over het hooger onderwijs en het Vlaamsch in de Kamer. 80. Namens de o Liberale Vlaamschgezinden van Brussel », een exemplaar van een Open brief aan de Heeren Volksvertegenwoordigers Buls, 7anson en Lippens. Brussel, i 8yo. Vanwege de Société d'Histoire et de Géographie aan de Hoogeschool van Luik : Twee exemplaren van het Bulletin dezer vereeniging 089o). Vanwege het Historisch Genootschap, te Utrecht : Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. I e deel, 8°. Journalen van Constantijn Huygens, den toon, van 2 I October 1688 tot 2 September 1696. Eerste en tweede deel, 8°. Vanwege den heer LOOTEN, hoogleeraar te Rijsel : Etude littéraire sur Vondel. Rijsel, 1889, 8°. - 72 - Briefwisseling De bestendige secretaris maakt de vergadering bekend, dat de Academie sedert de maand December 1889 het verlies heeft te betreuren van twee harer buitenlandsche eerelelen, namelijk van de heeren Dr. J.-J. ten Kate en Ignaas de Coussemaker. Een bericht aangaande het afsterven van beide verdienstelijke mannen werd der Academie niet toegezonden ; alleenlijk ontving zij een afdruksel van de lijkrede, uitgesproken bij het graf des heeren de Coussemaker, en getiteld : Paroles prononcées à Bailleul le lundi 20 janvier 1890 sur la tombe de Monsieur de Coussemaker, vice-président du comité flanand de France, par M. ALEXAN DRE BONVARLET, Président de la société. -- De bestendige secretaris drukt de meening uit dat de Academie den grooten Noord-Nederlandschen dichter en den verdienstvollen schrijver uit Fransch-Vlaanderen zou dienen te herdenken met een levensbericht in een der eerstvoAlgende jaarboeken. De vergadering, dit voorstel bijtredende, gelast den heer G. Gezelle met het opstellen der levensschets van den heer de Coussemaker, en den heer Micheels met die des heeren ten Kate. Verder wordt aan de vergadering bekend gemaakt dat de heer Smitz-van Acker, beeldhouwer te Eekloo, de Academie vereerd heeft met een door hem vervaardigd, en, naar de getuigenis van bejaarde Eekloo-- 7 3 -- naren, zeer gelijkend borstbeeld van den dichter K.- L. Ledeganck. Het bestuur der Academie zal den edelmoedigen kunstenaar voor deze zeer gewaardeerde gift haren dank betuigen. Bestendige Commissiën. Door den heer Th. Coopman wordt een beknopt verslag uitgebracht over het verhandelde in de zitting der Commissie voor nieuwere Taal en Letterkunde, welke onmiddellijk voor de maandelijksche algemeene vergadering plaats had. Dit verslag luidt als volgt : Waren aanwezig : de heeren Dr. Hansen, voorzitter, E. Hiel, J. Micheels, Dr. A. Snieders, leden, Th. Coopman, secretaris. Na goedkeuring van het verslag over de voorgaande zitting werd een voorstel met toelichting van den heer S. Daems, betreffende de heruitgave der XVIIe eeuwsche vertaling van BOËTIUS de Consolatione philosophiae, door ADR. DE BUCK, besproken en gestemd. De commissie beslist de Koninklijke Vlaamsche Academie te verzoeken : i0 De toelichting van den heer Daems te willen opnemen in de eerstvolgende aflevering harer Verslagen en Med ed eel i nb en . 20 1-Iet bedoelde werk te willen uitgeven als eene eerste bijdrage tot de ontworpene 13loemlering uit de XVIIe en X VIJIe eeuzvsche schrijvers. — r 4 r Namens de commissie van toelichting voor de Vak- en Kunstwoorden, samengesteld uit de Heeren Coopman, Hansen, Obrie, Prayon, wordt door het eerstgenoemd lid een verslag uitgebracht dat in de eerstvolgende zitting der commissie voor Nieuwere Taal en Letterkunde zal besproken worden. De heer Bestuurder raadpleegt de vergadering over het voorstel der gezegde commissie aangaande het drukken van des heeren Daems toelichting, hetwelk bereids wordt aangenomen. Wat het voorstel nopens de uitgave van De Buck's overzetting betreft, daarover zal de Academie in de eerstvolgende zitting uitspraak doen. Vanwege de Bestendige Commissie voor Middelnederl3ndsche Taal en Letterkunde wordt aan de vergadering medegedeeld, dat zij besloten heeft de uitgave voor te stellen der vertaling van FROISSART's Kroniek van Vlaanderen, vertaald door GERRIT POTTER VAN DER Loo, in den zin, aangeduid door jhr. N. de Pauw in zijn verslag, ter vorige zitting medegedeeld De tekst zou opgehelderd worden door uittrekselen uit de rekeningen der baljuws en uit de kroniek van Brugge (nr 437), vvelke bijlagen geraamd zijn op i 5o bladzijden. De heeren Gezelle, Micheels en Van Droogenbroeck leggen het door hen opgesteld verslag neder over de eerste aflevering der heruitgave van 75 -- het Grand Dictionnaire national francais,flamand et flamand-f rancais, door J. VAN DE VELDE, na mens den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs ter beoordeeling aan de Academie gezonden. -- De verslagen der heeren beoordeelaars zullen onmiddellijk den heer Minister worden overgemaakt. Dagorde. De volgende prijsvragen worden aangenomen voor 1891 : EFRSIE VRAAG. Oudgermaansche Taalkunde. den infinitivus in de Oudgermaansche dialecten. TWEEDE Middelnederlandsche Taal- en is de rol, het middeleeuwsch drama toegeweren Lucifer, Satanas, Sinnekens enT. Wat Tijn daarvan alge werken, bijTondere karaktertrekken -menlen, in VRAAG. Nieuwere Taal- en Letterkunde. PRUDENS VAN DUYSE beoordeeld als taal- en letterkundige. VIERDE VRAAG. geschiedenis het gebruik der Nederlandsche in het lager, middelbaar en hooger onderwijs in 183o tot heden. schrijver Tal de oficiëele oorkonden : wetten, koninklijke en ministeriëele besluiten, omTendbrieven, programma's end'. bekend maken, des noods toelichten Dictionnaire français-Jlamand etflamand-français, J. van Binnenlandsche Onderwijs beoordeeling Academie gezonden. - De heeren beoordeelaars zullen onmiddellijk overgemaakt. volgende prijsvragen worden aangenomen voor 1891 : EERSTE VRAAG. De geschiedenis van den infinitivus in de Oudgermaanschg dialecten. TWEEDE VRAAG. en Letterkunde. Welke is de ,-ol, die in het middeleeuwsch drama wordt toegeweten aan het booze beginsel, onder den naam van Sinnekens en{. 'Vat rijn daarvan de algemee,! e en, zn sommige werken, de bij{ondere karaktert,-ehken? DERDE VRAAG. en Letterkunde. PRUDEl'S VAN DUYSE beoo,-deeld als taal- en letterkundige. VIERDE VRAAt>. Geschiedenis. De geschiedenis van lzet gebruik der N ederlandsche taal in het laffe,·, rn.iddelbaal' en hooger OIzde,-wijs België, van 1830 tot heden. De schriiver ral de officiëele oorkonden: wetten, koninklijke en ministeriëele besluiten, om{endbrieven, progmmma's en{. bekend maken, ontleden en des noods toelichten 6 -- Buitengewone Prijskamp voor 1890. Een gedicht ter gelegenheid van de 25e verjaring der troonsbeklimming van Z. M. Leopold II. VOORWAARDEN. Voor de wedstrijden worden enkel handschriften en niet te voren uitgegeven stukken aanvaard. De werken moeten leesbaar in, het Nederlandsch geschreven zijn. De schrijver stelt zijnen naam op zijn opstel niet; hij voorziet dit slechts van eene kenspreuk, welke hij, met opgave van zijnen naam en woonplaats, in een gesloten briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt. Voldoet hij aan de laatste bepaling niet, dan kan de prijs hem geweigerd worden. Eene belooning van 600 franken, ofwel een gouden gedenkpenning van gelijke waarde, zal gegeven worden aan den schrijver van elk bekroond werk. De mededi igende handschriften over de vier eerste onderwerpen moeten ten huize van den bestendigen Secretaris (den heet Fr. de Potter, Godshuizendr; ef, 29) vrachtvrij ingezonden zijn v6ór den i Augustus 1891. Het uiterste tijdstip voor het inzenden des gedichts is bepaald op 15 Juni 1890. De stukken, na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke, welker opstellers zich op Benige manier zullen doen kennen, worden uit den wedstrijd gesloten. De Academie eischt voor de proz iwerken de grootste nauwkeurigheid in de aanhalingen en vraagt uit dien hoofde dat mededingers de uitgaven, alsook de bladzijde der door hen aangehaalde boeken, zouden aanduiden. -- Zij meent den mededineren te moeten berichten dat al de handschriften, aan haar oordeel onderworpen , als haar eigendom in hare archieven bewaard blijven, en zij zich het recht voorbehoudt deze, geheel of gedeeltelijk, in druk te geven. Van de niet ter uitgave aangenomen stukken zullen de mededingers, te hunnen. koste, een afschrift k unnen bekomen, mits overeenkomst met den bestendigen Secretaris. — 77 — Voorstel tot herdruk eener vertaling der X VIIe eeuw van Boëtius' « De Consolatione philosophiae, » door ;NIER. DE BUCK, door den heer S. DAEMS. Eens schonk de zangster der Madelieven aan PRUDENS VAN DUYSE een werkie zoo onbekend om zijne zeldzaamheid en zoo merkwaardig om zijn gehalte, dat de geleerde en dichterlijke archivaris het, eenige jaren later, in het Taelverbond (i j afkondigde onder den aanlokkenden titel van « Een Lettervond ». Dat gewrocht is de « Troost- Medecijnewynckel der xedighe wijsheyt, voormaels in den kercker beschreven in 't latijne 1 tot versoetinghe sijns lijdens / Door SEVERINUS MANLIUS TORQUATUS BOËTIUS, Roomschen Borgheineester : Nu vertaelt I tot yghelijcks Troost ende Leeringhe I door D. ADRIANUS DE BUCK, Canonick Norbertijn der verinaerde Abdye van Sint' Niclays binnen Veurne, Pastor van Zouteraat'- en Egghewaerscappel. — Te Brugghe, bij Lucas vanden Kerchove, geswooren Boeck-drucker woonende in de Breydel-straet, in S. Anthuenis. — 1653. » En het is ditzelfde werk, dat ik de Commissie der nieuwere Letterkunde voorstel uit te geven als eerste deel harer Bloemlezing uit de schrijvers der X.VIIe en der XVIIIe eeuw. (1) Jaargang 1853, Afd. Geschied. Tael- en Oudheidkunde, bl. 23-38. — 78 — In VAN DUYSE's artikel straalt de spijt door, die hij gevoelde, omdat dit lettergewrocht zoo onbekend was en zoo weinig genaakbaar om zijne zeldzaamheid (t). Immers, na reeds verscheidene uittreksels gegeven te hebben, zegt hij : « De gedachte, dat het altijd weinigen Nederlanderen zal gelukken, dit merkweerdig letterwerk in de handen te krijgen, en het genot te smaken, dat ik kende, toen 't mij over eenige jaren door de Dichteresse van Dixmuide werd geschonken, beweegt mij nog een paer plaetsen af te schrijven » (2). Om u te overtuigen, Mijne Heeren en Hooggeachte Medeleden, van de degelijkheid des werks, ware er niets eenvoudiger en tevens gepaster dan u geheel de studie, door Van Duyse er aan gewijd, hier voor te lezen. Doch ik acht het overbodig, en vergenoeg mij, tot tijdsbeparing, u enkel in bondige woorden zijn gevoelen over — ik zei beter zijne ingenomenheid met DE BUCK's lettervrucht mede te deelen. Voor hem is, namelijk, zooals hij het reeds van den beginne verklaart de Veurnsche (i) In eene schriftelijke nota, op het schutvel van het hem behoorend exemplaar, dat thans in mime handen is, teekent de boekliefhebber Burggraaf de Jonghe aldus aan : « Adrien de Buck... nest pas mentionné dans la plupart des . biographies et bibliographies beiges... Il est cependant mentionné dans PACQUOT... WAGHENAERE... PACQUOT ignorait si 1'ouvrage de De Buck avait été imprimé... n (2) T a p., bl. 32. — 79 — kanunnik een man, « die wellicht den vlaern schen dichteren van dien onvruchtbaren tijd den letterpalm kan betwisten, ofschoon hij den schrijvers van geschiedenissen der nederlandsche Letterkunde, van critischen of biographischen Woordenboeken onzer dichters, of van bloemlezingen uit dezen, geheel en al onbekend is gebleven, en wel zooverre dat wij zijnen name bij geenen enkelen nederlandschen schrijver hebben aengetroffen » (I). En, na hem meermaals tegenover den bekenden volksdichter Poirters gesteld te hebben, sluit VAN DUYSE zijn artikel met de volgende woorden : « DE BUCK's proza is zuiver en gemakkelik. Hij verdient, wegens zijne dichterlijke tael, byna eene plaets nevens JUSTUS HARDUYN, wiens Goddelicke Zuchten tegen ZEVECOTE's gedichten mogen monsteren, al geve WILLEMS deze den naem van Prins der belgische dichters. Na dit alles vragen wij : Is het waer, zoo als men 't heeft beslist, dat POIRTERS de verdienstelikste vlaemsche dichter van 't midden der XVIIe eeuw is ? Ik durve 't betwijfelen ; een ander doe hier uitspraek ». Ook, al eischt hij voor den dichterlijker (i) T. a. p. bl . 23. — VAN DUYSE heeft hier ech ter PH. BLOMMAERT over 't hoofd gezien, die in het Belgisch Museum (1838, Deel II, bl. 362) over DE BUCK spreekt en zegt : « Zyne schriften moeten zoo wegens zuiverheid van tael, als sierlyke uitdrukking en gemakkelyken versbouw, voor die van den beroemden bE SWAEN niet onderdoen. » 8o -- Norbertijn wel niet « het hoogste voetstuk », toch wil hij hem -- en « ten rechte » zegt hij -- « na twee eeuwen, niet te min op eene uitstekende eereplaets stellen ». Zijns « dunkens ligt DE BUCK's verdienste daerin, dat hij veelal met stouten dichteriij ken woorden, waervan hij eene rijke keus bezit, weet over te brengen, terwijl ook zijn ongebonden stijl voor ons in zijner vlaemsche eigenaerdigheid, vrij wat meer belang heeft dan GARGON's (I), maer al te zeer met- eenen schoolvosstaerte geschuimde stijl ». VAN DUYSE's gunstig oordeel en ja bewondering voor den Veurnschen dichter staan hier niet bij stil. Na eenige uittreksels, zonder stelselmatige voorkeur uitgekipt — « alles » toch, zegt hij, schijnt ons hier van eene en zelfde gehalte » --. roept hij uit : « Dunkt het den lezer niet, dat na twee eeuwen de lauwerkrans des veurnschen Norbertijners nog groent? Menig dichter of rijmschrijver van onzen tijde zou zich zulker verzen toch niet moeten schamen. » Ei vervolgens geeft hij — « aerdigheids en misschien rechtvaerdigshalve », zoo luidt het - naast eene vertaling van DE BUCK, de bewerking van hetzelfde Boëtiaansch metrum door... niemand anders dan den befaamder Bilderdijk (2), en sluit de aanhaling (1) GARGON gaf te Amsterdam in 1703 eene vertaling van Boëtitcs uit. (2) BILDERDIJK, Kompl. Dichtui . IV, 389. — 8 1 — met het oordeel, dat « de behoorlike afstand van tijd en plaets in 't oog gehouden, » hem « De Buck's verzen die van BILDERDIJK niet onwaerdig » schijnen. Vast wel geen geringe lof ! « Maer wat ongewoon is, » zoo gaat onze dichter-archivaris, een weinig verder, voort, « vc at ongewoon is in dien dagen van volks- en taelverval, waerin pater POIRTERS het zinnebeeldige in zedelijke en devote rijmen uitputte, is dat de stijl van DE BUCK zich in eenige navolgingen tot eene lyrische vlucht verheft. » Doch genoeg reeds, MM. en Waarde Medeleden, om u, onder VAN DUYSE's geleide, te laten beslissen. Duldt enkel, dat ik u ten slotte een paar uittra ksels voorleze, om uw eigen oordeel te strijken over de ongedwongen taal, over den afwisselenden en fikschen versbouw, over de beeldrijkheid en dichterlijkheid van opvatting en ontboezeming, die onzen vertolker kenschetsen. Ik ben zeker, dat uw eigen gevoelen met dat van den kieskeurigen dichter van Dendermonde zal instemmen. Hier hebben we DE BUCK's tweede vertaling van het vierde gedicht des eersten boeks, ik zeg : tweede vertaling; want meermaals worden — « als ' t ware al spelend, » schrijft VAN DUYSE -- de gedichten tweemaal en in verschillend metrum nagevolgd : - 82 - Die eenmael heeft gheleert in rijckdom niet te sweilen, In armoe sijne ziel met droefheyt niet te quellen, Maer blijd' is van ghemoedt; Die in het koudt, en heet, in vreughden, ende smerten Eenparigh is van herten, Is hoogher in gheluck dan eenigh Prince doet. Die kan in eenen staet hewaeren bee sijn ooghen, En een verstaelde borst aen de Fortuyne tooghen, 'T zy dat ze vieyt of woedt, Alsulcken mensche zal altijdt op haere haeren (bock zonder vreese vaeren, En buyten allen anxt beschimpen haere vloedt. Laet d'ongheruste zee sich heffen uyt de gronden, En met haer bracke schuym beslymen d'hooghe ronden Van 's Hemels blaeuwe kleedt; Laet Gibel roock en vyer tot in de wolcken voeren; Sijn herte, zonder roeren, Blijft als een bergh gherust, en vry van alle leet. Den blixem kan sijn brandt wel opder aerden worpen, Vernielen bergh en dal, ja-steden ende dorpen In kooien doen vergaen; Den donder kan een rots wel scheuren in twee sticken; Maer, sonder te verschricken, Die vry van herten is, blijft in de ruste staen. Al dopt den fellen Mars wanhopen veele sinnen, Nochtans en kan hy niet ontrent de schanse winnen Daer vryen moet ghebiedt ; Den will', den vryen wil gaet boven alle berghen, En derf de wreedtheydt terghen, Hy vindt in 't suere soet, en blijdschap in verdriet. Wat vreest het aerme volck des weirelts stranghe mannen, Die maer het enckel lijf en dooden, ofte bannen, Maer d'edel ziele niet? Hun sinneloose macht in slechte menschen ooghen Schijnt wel van groot vermoghen; Maer aen een kloecke borst is 't een verd weende riet. (1) le Boek, I Ve Gedicht, 2' vertaling. 83 __.__ En wilt op aerde noyt iet hopen of begheiren, Wilt uyt u zielen-huys ghevaer, en vreese weiren, Staet als een vaste rots; Ghy zult de swacke nijdt, en alle d'aerdsche sotten Belachen en bespotten, En schimpen overluydt met hun verwaende trots. Maer die eens d'hope laet in sijn ghedachten woonen, En gaet in sijn ghelaet een bleecke verwe toones, Hy schudt sijn wapen uyt, Hy smeedt de boeyen self, en vlecht de vrome banden, Om met gebonden handen Te roeyen als. een slaef op der Fortuyne schuyt (1). « Welke rijmregelen des schrijvers van 't drieen- dertig malen herdrukte Masker van de n'ereld zal men » hier tegen « stellen? » vraag ik met VAN DUYSE. En met hem bid ik : « men sta mij toe, hier nog een ander fragment, in den beschrijvenden trant, bij te voegen... Het behelst eene dier breede perioden, welke zich stroomsgewijze uitzetten, en die men in menigen schriften der rijmschrijvers, die hunne bron maer dropjen by dropjen uit laten lekken, vruchteloos zoude zoeken (I). » Den desen, wiens ghepeyns hier voortijdts plaght te mercken Den grondt, en het bescheydt van alle wonder wercken, Die Godt den Heere maeckt in 's vei relts groot beslagh, Den desen, wiens bedenck de wel-ghedoken spinden Van haghel konde vinden, En wiste waer den rym verholen ligghen magh ; (i) T. a. p. bl. 36. -- Ik vang mijne aanhaling aan twee strofen vóór die bij VAN DUYSE. -- 84 -- Den desen, die den loop, het daelen en het rijsen, 'T ghesichte, kracht, en aerdt der sterren konde wijsen : Die wiste waer de locht Baer redhen-vat bewaert ; Die met den gheest doorgingh de kuylen en speloncken, De welcke felle voacken Van swivel ende veer, neerspauwen opder aerd'; Den desen, die wel eer dcor- wandelt heeft de bane, \Vaerdoor in elcke nacht de wanckelbare mane Met haer sneeu -witte peirdt, en silver wielen vlieght, Die door haer stille glans verlicht de sware lommer, En weirt den Bruck en kommer, Uyt 't perte vanden mensch, die sy in slaepe wieght; Den desen, die wel eer • met d'ooghe konde meten, Hoe verre dat van ons Saturnus is gheseten, Hoe hooghe dat den Beyr, en 't seven- sterre gaet; Die wylen met den gheest reedt op den Sonne-waghen, En sagh, hoe dat de daghen, Door dit gheweldigh vyer ontfanghen hun ghelaet; Hy, die oock wiste, vvaer den kercker is gheleghen, En 't afgeschoven hol, waer uyt de winden pleghen Te waeyen op de zee, met yselijck ghedruys ; En waerom dat de son haer aenghename straelen Gaet inden Oosten haelen, En daelt ontrent den tracht in 't Weste water-buys; Die wiste, welcken gheest ghestadigh, onghebonden Doet draeyen metter handt des hemels groote ronden, En als een ure-werck eenparelijck beroert; Wie dat het diere goudt doet groeyen in sijn aders ; Wie dat de snelle raders Van de planeten al door hunne straete voert; Wie dat den Lente-tijdt van blommen, ende kruyden Een blijde moeder maeckt, die Auster van het Zuyden Met sijn onnoosel blaes, en laeuvven adem broedt, Die Titan, wiet s ghesicht dan heele soetjes blakert, Met sijne straelen bakert, En die de koele nacht met dauwe-tranen voedt ; 85 — Den desen, die wel eer door-grondt heeft d'eyghen reden, Waeromme dat den Herft komt cierigh in-ghetreden, Met druyven overlast, en droncke van den wijn, Als Titan nu begint de Waghe te door-rijden, Wanneer aen alle zijden De tacken door de vrucht gants neer-gheboghen zijn; Den desen, wiens vernuft, en roo schaerlaken keirel Blonci in het R oomsche rijck ghelijck een klaere peirel Doet in het geele gout, die schijnt nu min als niet; Sijn lof, en eere light gheworpen heel ten onder Door slaghen vanden donder, Die ramp-fortuyne-nijdt uyt haere muyle schiet. ,T schijnt dat sijn manlijck hert verloren heeft de schansen Van een Romeynsch gemoet; men siet geen vlamme glansen Ghelijckmen eertijdts plagh van wijsheyt en verstant Sijn hooft en necke staen gheboghen door 't ghewichte, Ja zijn beweent ghesichte En werpt zijn ooghe niet dan op het dwase landt. (i) Ten slotte geve ik eene brok der eerste prose van het eerste boek, waarin Boëtius de verschijning der Wijsheid verhaalt. Zij diene tot staal van al het overige : Als Ick dese saecken aldus by my-selven overleyde, ende mijn treurigh bekiagh meynde te gaen stellen in geschrifte, my doekte, dat ick boven mijn hooft sagh eene seer treffelijcke Vrauwe, vol majesteyts, met brandende oogen, in klaericheyt verre overtreffende den ghemeynen glans der menschelijcke ghesichten. Haere verwe was boven maten levendigh, gheensins vervallen door ' ouderdom, hoe wel haere schoonicheydt ghenoegh te kennen gaf, datse van een ander eeuwe, dan d'onse, was. De grootheydt haers lichaems was wonderlijck twijffelachtigh om kennen ende seer ver- (1) 1 Boek, 2' ged. vert. — 86 _ schillende van haer-selven ; want som-wijlen vertoonde sy haer in eene lenghde overeen-komende met de ghemeyne ghestaltenisse der aerdsche menschen : ende korts daer naer, op eenen ooghen-blick, scheense met haer hoofdt den Hemel te ghenaecken : 'twelcke, als sy het somtijds noch wat hoogher verhief, sy en gingh niet alleenlijck te boven d'alder-verhevenste sterren van het firmament, maer ontweeck oock het ghesichte van alle menschen, die naer haer waeren kijckende. Naere kleederen en waeren niet min wonderlijck ende konstigh van maecksel, dan kostelijck van stoffe, door dien (ghelijck ick achter-naer van haer selve verstaen Nebbe) dat sy de selve met haere eyghen handen gheweven hadde. Dan de schoonicheydt deser kleederen was, ghelijck de beroockte beelden, een luttel verduystert, door den versuymden ouderdom. Inden nedersten kant van haeren rock was inghewrocht tusschen het borduersel een fl, ende inden oppersten een Q tusschen welcke. twee letteren, op de ghelijckenisse van leederen, sommighe trappen gheteeckent stonden, door de welcke men ciemmen koude van d'onaerste letter naer de bovenste. Dit schoone kleet nochtans scheen gescheurt te hebben gheweest met gheweldt door d'handen van sommighe roeckeloose menschen, de welcke wech ghedraghen hadden soo groote stucken, als het m; ghelijck was. Dese deftighe Godinne droegh in haere rechter handt eenighe tafelboecxkens, ende in de slinker handt een scepter. Dese, soo licht als sy by my ghewaer wierdt de Godinnen der Poëterije, ende verstont, dat sy my rijmen waren dichtende .volghens de gheleghentheyt mijnder droefheyt, wierdt als wat ontsteken met gramschap, ende naer een korte wijle uytberstende inde naer-volghende woorden, bestondt aldus tot de zelve te spreken met een deftigh ghelaet, ghemengelt met een statighe strafficheydt : Wie heeft (seyde sy) toe-ghelaeten aen dese schaemteloose vrauwen by desen siecken te komen ghemerckt dat het gheensins in hunne macht en is hem bequame remedien te gheven tot sijne sieckte, maer alleenelijck de zelve te voeden met ghesuyckerde ende naer het honich smakende fenijnen? enz. ja, en zoo voorts ; want VAN DUYSE's bevoegd87 — heid, en uw eigen oordeel, welke ik ter uitsluiting van mijne persoonlijke bewondering -- alleen wilde inroepen, zullen reeds volstaan - -- ik ben er zeker van -_. ter aanvaarding van mijn voorstel, het werk, dat overigens slechts een boekdeeltje uitmaakt van 318 bladzijden in-i 6, voor het proza met groote Gothische letter gedrukt, in zijn geheel heruit te geven. -- 88 -- Zitting van ig Maart i8go. Aanwezig de heeren E. Hiel, bestuurder, A. Snieders, onderbestuurder, F. de Potter, bestendige secretaris; de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, L. Roersch, F. van der Haeghen, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, E. van Even, werkende leden ; de heeren K. de Flou en A. Prayon, briefwisselende leden. Verontschuldigen hunne afwezigheid, de heeren L. Schuermans, werkend lid, en H. Sermon, briefwisselend lid. De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk goedgekeurd wordt, en legt over de AANGEBODEN BOEKEN. Vanwege het Staatsbestuur De Werken van y. van den Vondel, uitgegeven door Mr. .7. van Lennep. 16.11-1642. Argentina, lijnde eene beschrijving der Argentijnsche Republiek enT., door C.-H. en A.-F. MAR! CHAL. Brugge, 1889, I2 °. -- 89 -- Vanwege den heer G. DE DEKEN, te Brussel : De Antwerpsche Vlaamsche MuTiekschool «Koninklijk Vlaamsch Conservatorium. » Eenige vol- Tinnen uit een breedvoerig Verslag. Antwerpen, 1889, 80. Koninklijk Vlaamsch Conservatorium Fransche vertaling van het voorgaande) . Ibidem, 80. Vanwege den heer MOLTZER, buiten Academie : -landsch erelider Feestbundel ter gelegenheid Tijner ambtsbediening op den 28 November 1889 aan aan Vries door fijne leer--geboden lingen. 189o, 80. Bij brief van i o Maart 1890 betuigt de heer binnenlandsche Openbaar Onderwijs zijnen dank aan de Academie, inzonderheid de heeren Gezelle, Micheels en van Droogenbroeck, voor den ijver en de nauwgezetheid waarmede, op zijn verzoek, de eerste aflevering het francais- ,flamand, door gemelde Leden werd beoordeeld. De heer G. de Deken, te Brussel, verzoekt, een schrijven 17 Maart, dat de Academie invloed zou gebruiken bij het Staatsbestuur de Antwerpsche Muziekschool tot Koninklijk heer G. DE DEKEN, Brussel: A ntJVerpsche Vlaamsche M uriekschool « KoninklUk Vlaamsch Conservatorium. )) Eenige voltinnen een breedvoerig Verslag. 8°. KoninklUk Vlaamsch Conservatorium (de Fransche vertaling het voorgaande). Ibidem, 80 • deu H.-E. MOLTZER, buitenlandsch eerelid der tUner veertigjarige den aangeboden Matthias de Vries door tUne leerlingen. Utrecht, 1890, 80 , Briefwisseling. brief 10 Maart 1890 betuigt de heer Minister van binnenlandsche Zaken en Openbaar aan de Academie, inzonderheid aan de heeren GezelIe, Micheels en van voor de nauwgezetheid \'vaarmede, op zijn verzoek, de eerste aflevering van het Grand Dictionnaire national françaisflamand, gemelde Leden werd beoordeeld. G. de Deken, te Brussel, verzoekt, bij een schrijven van 17 Maart, dat de Academie haren invloed zou gebruiken bij het Staatsbestuur om de Antwerpsche Muziekschool tot Koninklijk 90 _. Vlaamsch Conservatorium te verheffen. Op voorstel van den heer Bestuurder zal het bureel in dezen zin schrijven aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs. Commissiën. De heer bestuurder verleent het woord aan den heer Coopman, die namens de bestendige Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde het volgende verslag mededeelt, aangeboden in buitengewone zitting van 19 Maart : Waren aanwezig : de heeren Hansen, voorzitter, J. Obrie, ondervoorzitter, Claeys, Daems, de Vos, Hiel, Micheels, Prayon-van Zuylen, A. Snieders, leden, Th. Coopman, secretaris. Na bespreking en goedkeuring van het Verslag (r) der Commissie van toelichting betreffende de « Vaken Kunstwoorden », wordt bij eenparigheid van stemmen besloten de Koninklijke Vlaamsche Academie te verzoeken dat stuk op te nemen in hare Verslagen en Mededeelingen. Daarna wordt overgegaan tot de samenstelling van den raad van redactie voor de « Vak- en Kunstwoorden ». Deze zal bestaan uit vijf leden, (i) Voorgelezen in zitting van den 26' Februari t 89o. — 91 — gekozen in den schoot der « Bestendige Commissie voor Nieuwere taal- en letterkunde ». Worden benoemd : de Heeren Coopman, De Vos, Micheels, Obrie, Prayon. Aan dien raad wordt het recht verleend zich zooveel medewerkers uit Zuid- en Noord-Nederland toe te voegen als noodig zal blijken. Op voorstel van den Heer Daems zal de u Commisie van uitvoering » (I) welke, in zitting van 2^n November 1889, belast werd met de Bloemlering uit onTe X VIIe en X Vllle eeuwsche schrijvers, eene voorloopige lijst opmaken van de te onderzoeken werken en ten spoedigste mogelijk bepaalde voorstellen indienen voor wat betreft de wijze van samenstellen en uitvoeren der bedoelde Bloemlezing. De Bestendige Commissie voor Nieuwere Taalen Letterkunde neemt aanteekening van verscheidene andere mededeelingen en voorstellen, welke zij in hare e. v. vergaderingen zal bespreken. (i) Samengesteld uit de heeren Daems, de Vos, Micheels en Hansen. - 92-- VAK- EN KUNSTWOORDEN. Verslag aan de heeren VoorTitter en Leden der Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. In zitting van 20 November 1889 hebt gij ons belast met een voorafgaand onderzoek betreffende de mogelijke stelsels van verzameling en uitgave der Nederlandsche Vak- en Kunstwoorden. Het beoogde doel is : het samenstellen en in het licht geven van een Algemeen Nederlandsch technologisch Woordenboek, bevattende de vakwoorden van alle ambachten, alle beroepen, alle kunsten en wetenschappen -- een reuzenwerk, voorwaar, dat vele jaren ernstige toewijding vergen, maar voor onze taal en voor het behoud van ons volkswezen heilzame vruchten afwerpen zal. De vraag is : hoe die onderneming op touw gezet ? Het stelsel, dat het eerst voor de hand ligt, is de algemeene bewerking naar de alphabetische orde ; maar het geldt hier niet de samenstelling van een gewoon woordenboek en derhalve meenen wij dat aan dat stelsel, althans in den beginne, niet kan gedacht worden. Van den eenen kant zouden onvermijdelijk tallooze uitdrukkingen vergeten worden en, van den anderen zou het practisch nut der uitgave, in elk geval het onmiddellijk nut, zoo goed als van geener waarde zijn. - 9 3 - Met het oog daarop en na ernstige overweging komt het ons voor, dat het beste plan ware, voor ieder vak, dat is voor ieder ambacht, voor ieder beroep, voor iedere wetenschap en eiken tak daarvan, eerst eene afzonderlijke lijst van woorden uit te geven. Lijsten van dien aard, door bevoegde personen samengesteld, zouden, in de eerste plaats, zeer volledig zijn ; in de tweede, voor het vakonderwijs dadelijk kunnen gebruikt worden, door de heeren leeraars geraadpleegd, en, in elk geval, zeer veel bijdragen tot de uitvoering onzer duur gewonnene Vlaamsche taalwetten van 1878, 1883 en 1889 omtrent het gebruik der Nederlandsche taal in het rechts- en bestuurswezen, en in het middelbaar en hooger onderwijs. Later, als de commissie voor Nieuwere Taalen Letterkunde of de door haar aangestelde « redactie », al of nagenoeg al de bronnen alzoo zou verzameld hebben, ware het betrekkelijk gemakkelijk het « Algemeen Kunst- en Vakwoordenboek » op te maken : het zou zijn de synthesis van al die afzonderlijke lijsten. Deze wijze van handelen schijnt ons tevens, als redetnatige voorbereiding tot het groote werk, de doelmatigste, aangezien uwe Commissie, naarmate de bedoelde afzonderlijke woordenlijsten verschijnen, alleszins beter zal kunnen oordeelen over dezer goede en min goede hoedanigheden, de aldus opgedane ervaring te nutte maken en telkens — 94 --- gepaste maatregelen nemen om het ontbrekende bij te werken. Om die redenen veroorloven wij ons dat stelsel aan te bevelen en er eenige beschouwingen bij te voegen omtrent de eigenlijke bewerking èn van de lijsten èn van het Algemeen Woordenboek. Het is klaar dat de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde in grondbeginsel zal gelieven vast te stellen dat zij zich niet kan inlaten met het uitgeven van woordenlijsten voor bepaalde vakken, die enkel met het spraakgebruik van het een of ander gewest, of liever van deze of gene school zouden rekening houden, d. w. z. dat de Commissie er volstrekt niet op uit is provinciale idioticons uit te geven, maar wel een werk van algemeen Nederlandsch belang. Daaruit volgt natuurlijk dat de opzoekingen niet zullen beperkt blijven bij Vlaamsch-België, maar ook Noord-Nederland begrijpen, al was het slechts omdat onze gemeenschappelijke taal aldaar over het algemeen, bepaaldelijk door de volksklassen, zuiverder wordt gesproken. Door het gesteld grondbeginsel wordt alle noodelooze uoordensmzederij veroordeeld; uitdrukkingen, die door een langdurig en algemeen verspreid gebruik burgerrecht hebben verkregen, als b. v. telegraaf, of die tot de a m titelij ke taal behooren, als b. v. openbaar ministerie, kunnen niet geweerd worden. Verder zal steeds de voorkeur worden gegeven .- 9 5 - aan reeds door het gebruik in spreek- of schrijftaal geijkte uitdrukkingen, voor zoover, natuurlijk, zij taalkundig juist gevormd zijn en het begrip goed wedergeven. — Niets belet, wel integendeel - dat, waar de gelegenheid zich voordoet, melding worde gemaakt van uitdrukkingen die vroeger werden gebezigd, doch nu in onbruik zijn gevallen en nochtans verdienen te herleven. Thans blijft de vraag : « hoe moet ieder woord behandeld of wat moet voor ieder woord aangeduid worden ? Een al te bepaald antwoord achten wij noch wenschelijk noch mogelijk, omdat, in hoofdzaak, rekenschap dient gehouden te worden met den toestand of beter met de noodwendigheden of vereischten en eigenaardigheden van elk ambacht, van elk bedrijf en van elke wetenschap; doch, mits die gewichtige voorbehouding, meenen wij, als ieiddraad, te mogen aanbevelen : I° de beteekenis van ieder woord, desnoods door goed gekozene voorbeelden toegelicht of opgeluisterd ; 2° de afleiding ; 30 de plaatsen, waar het in gebruik is ; 4° de synoniemen, met opgave van de streken, waar men ze bezigt ; 5° indien het een provincialisme geldt, de algemeene geijkte Nederlandsche uitdrukking ; en ten 6°, naar gelang het pas geeft, nuttig of noodig blijkt, de Fransche, Hoogduitsche, Engelsche of Latijnsche gelijkwaardige benamingen. 96 — Ten slotte en volledigheidshalve, hebben wij, in dit verslag, aanteekening gehouden van enkele punten, meestal wenschen, wier bespreking niet rechtstreeks tot de taak uwer Commissie van toelichting behoorde. Zoo was Dr C. Hansen van gevoelen r) dat « de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde wel zou doen, voor ieder vak, van een paar standaardwerken, Noord-Nez!er1andsche dus , uit te gaan, en dan in de nieuwere verzamelingen wel dubbels d. i. synoniemen en nieuwe benamingen op te nemen, doch geenszins zulke die reeds geijkt zijn . Het geheel kon dan later onderzocht worden door de Commissie in vereeniging met vakkundigen, waaronder een of meer Noord-Nederlandsche. Indien men nu samenwerking daartoe verkrijgen konde met een of ander Noord - Nederlandsch officieel gevestigd geleerd lichaam (Koninklijke Academie van Wetenschappen, te Amsterdam, Afdeeling taal- en letterkunde, uijsg . wetenschappen, of Maatschappij der Nederl. Letterkunde, te Leiden (niet officieel) j, dan zoude ten slotte iets degelijks kunnen geleverd worden. » Dr J. Obrie uitte navolgenden wensch « Om de woordenlijsten, althans bij het overgaan tot de bepaalde samenstelling der kunst- of vaktaal, inderdaad nuttig te doen worden voor (I) Brief van 17 Dec. 1889 aan den secretaris - verslaggever. — 9977 _ de algemeene Nederlandsche taal, zal daarover het oordeel van onze eereleden de Vries, Verdam enz. ingewonnen worden. » Door den heer Prayon werd een voorstel ingediend dat luidt aldus : « De Koninklijke Vlaamsche Academie zal, namens hare bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, eenen oproep richten tot al de vakmannen en taalgeleerden van Noord- en Zuid-Nederland, ten einde hunne medewerking aan de ontworpene bij uitnemendheid vaderlandsche onderneming te bekomen. » Aldus voorgelezen in zitting van 26 Februari 1890, besproken en goedgekeurd, in zitting van 19 Maart. De Commissie van toelichting : De . VoorTitter, C.-J. HANSEN. De Secretaris - Verslaggever, TH. COOPMAN. De Leden, Dr JULIUS OBRIE. A. PRAYON-VAN ZUYLEN. De heer de Potter doet volgenderwijze de werkingen kennen der Bestendige Commissie voor Geschiedenis en Bibliographic sedert rare laatste bijeenkomst : Aan de Commissie werd door hem, in de zitting - 98 - van dezen middag, de Vlaamsche Bibliographie van 1830 tot r 890 aangeboden. Dit werk is evenwel verre van reeds volledig te wezen ; edoch, voortgaande met het opsporen van allerlei boeken en vlugschriften over allerlei onderwerpen, hoopt de Secretaris, in eene der eerstvolgende zittingen der Commissie, het voorstel te zullen kunnen doen om de zoo zeer gewenschte uitgave der Bibliographie van 183o tot 1890 aan te vangen. Hij verzoekt de medewerking van al de heeren Leden der Commissie, gelijk ook deze zal worden gevraagd van al de Leden der Academie, vooral wat aangaat geschriften van louter plaatselijken aard, welke doorgaans niet bekend worden buiten de gemeente, waar zij het licht zagen, en onder welke er ongetwijfeld zijn die voor de studie der maatschappelijke vraagpunten, voor de plaatselijke geschiedenis en die der zeden en volksbeschaving niet zonder belang zullen bevonden worden. Ook legt de Secretaris ter tafel het eerste gedeelte van zijn onderzoek naar Nederlandsche, in België geboren schrijvers, wier levensschets deel zal maken van de Vaderlandsche Biographie. Uit oude catalogussen en andere uitgaven de titels overschrijvende van weinig bekende boeken, verzoekt hij zijne geachte Medeleden der Commissie mede een deel dier taak te willen aanvatten. Zeer veel blijft er onder dat opzicht nog te doen ; honderden namen zijn nog op te rakelen uit de Bibliographie gantoise, door F. VAN DER — 99 M HAEGHEN; uit de Biographie liégeoise, door DE THEUX; uit de Bibliographie namuroise, door DOYEN ; uit de Bibliographie yproise, door DIEGERICK, vader ; uit de Audenaerdsche drukpers, door VAN DER M EERSCH . Verder mag men 't voor zeker achten dat er ook Vlaamsche schrijvers zullen worden gevonden in de Bibliographie tournaisienne, door DESMAZIÈRES; in de Bibliographie montoise, door ROUSSELLE ; in de Bibliographie douaisienne, door DUTILL EUL, alsmede bij DE BACKER en RUELENS, Annales Plantiniennes; bij C.-J. N(UYTS), in zijn Essai sur l'imprimerie des Nutius a Anvers; in de verhandeling over yean Steelsius, libraire d' Anvers (1533-1575) ; in de Bibliographie de Mich. Hillenius de Hoogstraten, te Antwerpen, enz. enz. De verschillende kloosterorden in België hebben, gelijk algemeen bekend is, een aanzienlijk getal schrijvers opgeleverd, die mede moeten worden opgespoord. Een ijverig Vlaamschgezind lid van ééne dezer heeft zich bereids gelast met het opstellen der lijst van de schrijvers zijner orde. Mogelijk zou eene vraag, in dien zin, aan de oversten der andere geestelijke vereenigingen , niet zonder uitslag blijven, waardoor er kans zoude bestaan een zoo volledig mogelijk werk te leveren. De heeren de Pauw, Alberdingk Thijm en van Even doen de noodzakelijkheid uitschijnen van de aanwijzing der reeds geraadpleegde bronnen, en der orde, bij het voorbereidend werk in acht te nemen. - I00 -- Door den heer Génard wordt gevraagd dat de bestendige Commissie voor geschiedenis eene reeks levensschetsen zou opsLellen en afzonderlijk uitgeven van de voornaamste in België geboren Nederlandsche schrijvers, welk voorstel, naar de meening der Commissie, naderhand in bespreking kan komen. Nadat de heer Broeckaert bereidwillig de taak heeft aangenomen om uit de verschillige, zoo even vermelde Bibliographies, alsmede uit de Verhandeling over de Nederduitsche Taal- en Letterkunde, door J.-Fr. WILLEMS, en uit BLOMMAERT's lijst van Zuid-Nederlandsche schrijvers (i), de namen der aldaar voorkomende Vlaamsche schrijvers op te nemen, wordt de zitting gesloten. Waren aanwezig de heeren L. Mathot, voorzitter, jhr. N. de Pauw, ondervoorzitter, J. Broeckaert, P. Génard, E. van Even, K. de Flou, Fr. de Pótter, secretaris. Dagorde. De heer H. Claeys, ingeschreven voor eene lezing, bekomt, het woord. Hij zegt dat hij, naar aanleiding der Prijsvraag « over den oorsprong der hedendaagsche Belgische Vrijheden n, het woord (i) Voorkomende in de Nederduitsche Letteroefeningen, bl. 126-136. gevraagd had om uit een paar geschiedkundige bladzijden eenige bemerkingen aangaande de uitgebrachte verslagen op te halen en om voor de studie onzer vrijheden eene andere baan te zoeken dan die men eenigszins aangewezen had en die ingeslagen werd. « aard (zegt Spreker) hebben in de voorgaande zittingen mijne op de aangekondigde « mededeeling » verhinderd. « Nu, op zoo verren afstand van de Januarizitting, is het onmogelijk geworden de aandacht der Academie op de mislukte prijsvraag terug te roepen, en, daar intusschen reeds de prijsvragen voor werden vastgesteld, kan het kt niets helpen eene ter behandeling aan te toonen. » verklaart woord af te zien. punt aan de dagorde gebracht verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven. 1.1; 101 - had uit een paar geschiedkundige aangaande uitgebrachte op te en om voor de vrijheden andere baan te zoeken die men eenigszins aangewezen en die werd. (( Redenen van verschilligen aard (zegt Spreker) de voorgaande zlttingen mijne op de dagorde aangekondigde (( mededeeling II verhinderd. (( op zoo verren afstand van de Januarizitting, het onmogelijk aandacht der op te roepen, en, daar intusschen reeds de prijsvragen voor 1890 werden vastgesteld, kan het tot niets helpen nog eene stof ter behandeling aan te toonen. » Hij verklaart dus van het woord af te zien. Geen ander punt aan de dagorde gebracht zijnde, heer Bestuurder de zitting -- 102 ---- Zitting van i6 April. Aanwezig de heeren Em. Hiel, bestuurder, A. Snieders, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren H . Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, L. Roersch, F. van der Haeghen, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, I . van Even, werkende leden ; de heeren K. de Flou; jhr. K. de Gheldere, A. Prayon en H. Sermon, brietwisselende leden. Verontschuldigen hunne afwezigheid de heeren S. Daems, J. de Laet, L. Schuermans en K. Stallaert, werkende leden. Na lezing van het verslag over de voorgaande zitting, dat wordt goedgekeurd, worden door den bestendigen secretaris overgelegd de AANGEBODEN BOEKEN. Vanwege het Staatsbestuur : Gedichten van HILDA RAM. Eene bladzijde uit de geschiedenis der stad Nieupoort, door EDW. VLIETINCK. Oostende, 1889, 8°. Bulletin de l'A cadénzie royale des Sciences, -- 1 03 -- des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 189o. Nr 2. Nederlandsch Museum, tijdschrift voor letteren, wetenschappen en kunst. 1878-1888. Mémoires couronnés et mémoires des savants étrangers publiés par l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. Tome L. 40. Table chronologique des chartes et diplómes imprimés, par A. Wauters. Tome' VII, seconde pantie, 40. Oude Nederlandsche Liederen; melodieën uit de Souterliedekens, met inleiding, aanteekeningen en klavierbegeleiding, door FL. VAN DUYSE. Tweede deel, 8°. Proef eener geschiedenis der Gemeente Heule, door IVO VAN STEENKISTE. Kortrijk, 1889, 8°. Geschiedkundig Liersch Dagbericht met talrijke aanteekeningen, door ERN. MAST. Vanwege den heer J. VAN DROOGENBROECK : Antonius -Everardus de Espinosa, XIIe bisschop van Antwerpen, door FREDERIK PÉRIER. Uit het Fransch vertaald door mevr. ODILON PÉRIER, geboren WILHELMINA BOOT. Dendermonde, 1872, 8'. Vanwege de Société d' Emulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre : de 3e-4c afleveringen harer Annales (jaar 1888). Vanwege de heeren K. DE FLOU en DE SEYNVERHOUGSTRAETE : --- 104 - Teirlinck's Woordenboek van Bargoensch, door Roeselare, 1890, 80. Vanwege den heer H. KERN : en gesloten inTonderheid in Oztgeldersch. (Overdruk uit het Taal- en Letterkundig Tijdschrift.) Vanwege den heer j". GO ETSCHALCKX VerdraagTaamheid der Protestanten in de X VIe eeuw. (Overdruk uit Vanwege den heer L. -POL DE VREESE : lichtjes. bundel Versjes en Huis en School. Gent, 1890. 1 20 . Door den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs is een afdruksel nieuw reglement over den postvrijdom, aan de Staatsinstellingen, ook aan de Koninklijke Vlaamsche Academie, verleend. De bestendige secretaris deelt het overlijden mede van het buitenlandsch eerelid Dr. M.-F.-A.-G. Campbell. De vergadering verneemt dit nieuw verlies leedwezen ; zij voorstel van den Génard, die den overleden geleerde eene ver- - 1°4- Het Bargoensch van Roeselare. Een bijvoegsel aan Teirlinck's Woordenboek van Bargoensch, H. DE SEYN-VERHOUGSTRAETE. 189°, 8°. H. KERN : Over open en gesloten E, inronderheid in het OJstgeldersch. Letterkundig Tijdschrift.) heer J. GOETSCHALCKX : Verdraagraamheid der Protestanten in XVle eeuw. het Belfort.) heer L.-POL DE VREESE Dwalende lichifes. Een bundel Versjes en Liederen voor Huis en School. 189°. 12°. Briefwisseling. heer Minister van Binnenlandsche Openbaar Onderwijs is een afdruksel gezonden van het nieuw reglement over den postvrijdom, de Staatsinstellingen, aan de Vlaamsche Academie, verleend. deelt het overlijden mede F.-A.-G. Campbel!. De vergadering verneemt nieuw verlies met leedwezen; zij besluit, op voorstel van den heer Génard, die den overleden geleerde eene ver- 105 -- diende hulde brengt, dat aan zijne familie een brief van rouwbeklag zal gezonden, en de levensschets van den verdienstrijken man in het ,haarboek zal opgenomen worden. De heer Génard overhandigt het bestuur de levensschets van wijlen Dr. L. Delgeur, bestemd voor het Jaarboek. Bestendige Commissie voor Geschiedenis en Bibliographie. Namens de Commissie voor Geschiedenis en Bibliographic verzoekt de bestendige secretaris de goedkeuring der Academie voor het ter perse leggen van de voorloopige lijst der namen, welke in de Biographie der in België geboren Nederlandsche schrijvers zullen opgenomen worden. Hij deelt mede dat deze lijst, van nu af veel uitgebreider dan eenige andere voor soortgelijke uitgave, ook zal gezonden worden aan de bestuurders der openbare boekverzamelingen en andere boekgeleerden van ons land, alsmede aan alle personen, die verondersteld zijn nog onbekend gebleven namen of belangrijke inlichtingen te kunnen mededeelen. — De vergadering geeft de gevraagde toestemming. — 106 — Lezing. Zuiverheid van Taal, door J. OBRIE, werkend lid. De taal is de getrouwe weerspiegeling van het denken, van het leven van een volk : in haar ziet men een volmaakt beeld van zijne beschaving en zijne ontwikkeling. Zij is, zooals Flanor het ergens zegt, « een der kostbaarste schatten, die een volk bezit » (I). Op allen, die daartoe ook maar het geringste kunnen bijdragen, rust dan ook de plicht te zorgen dat die schat voor bederf, voor ontaarding bewaard blijve. Wanneer nu onze schrijvers in dag- of weekbladen tegen het gebruik van bastaardwoorden in Noord-Nederland ijveren, verrichten zij een goed w erk . Taalverbastering is het zeker, wanneer men uitdrukkingen bezigt als daverend applaus, brillante rede, hippique tentoonstelling enz., die men in Noord-Nederland nog maar al te dikwijls aantreft, en die toch zoo gemakkelijk door degelijke, echt Nederlandsche woorden te vervangen zijn. Zulke woorden zijn misschien op hunne plaats in de eigenaardige taal van kermisreizigers ()) Vlugmaren door Fianor in de Nederlandsche Spectator van 4 Februari 1882, blz. 42 en vlg. . — 1 07 — en kwakzalvers, die in het vaak zoo oppervlakkige Fransch steeds een ruimen voorraad hol klinkende, zinledige woorden kunnen vinden, wanneer zij den minder ontwikkelde willen verbluffen. Onverantwoordelijk is het hoe nog soms in Noord-Nederland vreemde woekerplanten boven gewassen van eigen bodem worden verkozen. Men herinnere zich hoe in Januari 1887 de Amsterdamsche gemeenteraad met 18 tegen 14 stemmen eene wijziging verwierp, waarbij in eene gemeenteverordening SLACHTPLAATS voor Abattoir zou gesteld worden! Toch zou het onbillijk zijn alle Noord-Nederlandsche schrijvers over één kam te scheren. Naast enkelen, die het nog op onze dagen deftig ot voornaam vinden, hunne taal met uitheemsche zegswijzen te doorspekken, zijn er velen, die liever op den eigen, rijken woordenschat te gast gaan dan bij den vreemdeling te borgen. Anderen nog zijn er, die op krachtige wijze den strijd aanbinden tegen alles wat de taal zou kunnen bederven (I). Dat men echter bij taalzuivering op zeer omzichtige wijze behoort te werk te gaan, wordt (t) Onder hen, die zich hierd ,or verdienstelijk maakten, behoort zeker in de e 2rste plaats genoemd te worden Mr. C. BAKE, voor zijne reeks van opstellen, onder den titel Taalpolitie in Noord en Zuid opgenomen. Ook de Nederlandsche Spectator mag in dat opzicht aanspraak maken op . de dankbaarheid van allen, die hunne taal waarlijk liefhebben. hier te lande maar al te dikwijls over het hoofd gezien. Bij het scheppen van nieuwe woorden behoeft men zich vooraf eene zoo duidelijk mogelijke voorstelling der aan te duiden zaak voor den geest te roepen. Op die wijze alléén kan het te scheppen woord de zaak goed uitdrukken. Niet alzoo echter zullen in den regel onze meeste schrijvers, en in de eerste plaats de dienaren van de machtige koningin der aarde -- de Pers — er over denken. Zij wanen maar al te dikwijls aan alle eischen te hebben voldaan, wanneer in hun schrijven niet één woord met Bij hen niet de vraag welk denkbeeld, welk begrip eigenlijk moet worden weergegeven. Alleen op het wordt gelet : enkel op aan dat het gebruikte woord Nederlandsch klinkre. Niet de eigenaardige eischen, die door den geest onzer taal gesteld worden, wordt geene rekening gehouden. Zoo komt men er toe op den duur eene taal te schrijven, die voor een beschaafd Noord- Nederlander ten volle ongenietbaar is. Vandaar dan grootendeels de geringe aftrek, dien op enkele werken in Noord-Nederland vinden. Daarin toch komen zoovele vreemdsoortige en zinswendingen voor dat om ze goed te verstaan, soms wel gedwongen zou wezen ze vooraf in het Fransch over te Hunne zoogenaamde Nederlandsche vertatalingen zelden dat gehalte het bastaardwoord, hetwelk heeten -- 108 - lande maar al te dikwijls over het hoofd scheppen \an nieuwe woorden duidelijk mogelijke der aan te voor den geest roepen. wijze te scheppen Niet alzoo echter meeste in de van de machtige koningin - Pers - er over denken. Zij wanen alle eischen te hebben voldaan, wanneer hun schrijven woord met een eenigszins uitheemschen klank voorkomt. Bij hen rijst niet de vraag welk denkbeeld, welk begrip worden weergegeven. het uiterlijke wordt gelet: het komt er enkel op aan het gebruikte woord Nederlandsch klinke. Met eigenaardige door den geest onzer wordt geene rekening gehouden. men er den duur eene te ~chrijven, die voor een beschaafd N oordNederlander ten volle ongenietbaar is. Vandaar dan ook grootendeels de geringe aftrek, dien op enkele uitzonderingen na, onze werken in Noord-Nederland vinden. Daarin toch konen ZOi)ve\e vreemdsoortige uitdrukkingen en zinswendingen vour dat men, OITI ze goed te verstaan, soms wel gedwongen ze in Fransch over te zetten. Hunne zoogenaamde Nederlandsche vertatalingen zijn niet zelden van dat gehalte dat het oorspronkelijke bastaard woord, hetwelk z j heeten te vervangen, veel gemakkelijker te verstaan is dan het zoogenaamde Nederlandsche woord. Wat men met den naam van Nederlandsch gelieft te doopen, is dikwijls niet anders dan eene gebrekkige vertaling uit het Fransch in eene tot nogtoe ongenoemde wartaal. De oorzaak hiervan is dat wij niet, als de Noord- Nederlanders dat fijne taalgevoel bezitten, hetwelk alleen ons tegen het schieten van al die bokjes zou kunnen behoeden. Dat wij niet zoo diep in den geest, in het wezen der taal weten door te dringen, is hoofdzakelijk een gevolg van het onnatuurlijke middelbaar en hooger Onderwijs dat de Vlamingen zoo wat als apen of papegaaien worden afgericht. Opmerkelijk is het dat over het algemeen zij, die op het platte niet zoo vroeg met dat verbasterende stelsel van opvoeding in aanraking omdat zij gedurende eenige jaren de dorpsschool bezochten, in den regel veel zuiverder zullen spreken en schrijven, dan zij die van hunne prille jeugd af met het verfranschte middelbaar onderwijs in de steden kennis maakten. Ook in de steden kan men waarnemen dat zij, die eerst d e, volksschool bezochten, doorgaans hunne moedertaal beter kennen en het dikwijls ook in andere vakken, z e lfs het Fransch, verder de kinderen van meervermogende ouders. dat het gebrekkige van het wel als eene verzachtende omstandigheid - 109 - vervangen, veel gemakkelijker verstaan IS zoogenaamde Nederlandsche \Vat naa m van N ederlandsch gelieft te anders dan eene gebrekkige uit Fransch in eene tot nogtoe o'ngenoemde wij als de N oordNederlanders fij ne taalgevoel bezitten, hetwelk ons tegen het schieten van al bokjes zou Dat in den weten door te dringen, hoofdzakelijk een het onnatuurlijke en de Vlamingen plegen te genieten, en waardoor zij zoo wat als of papegaaien worden afgericht. Opmerkelijk over algemeen op het platte land werden geboren en dus niet zoo vroeg met dat opvoeding in aanraking kwamen, omdat zij !;edurende eenige jaren de dorpsschool bezochten, den regel veel zuiverder zullen die van hunne prille met het verfranschte middelbaar onderw;js kennis maakten. Ook in de steden kan waarnemen dat zij. die eèfst J~ volksschool moedertaal beter kennen het dikwijls ook in andere vakken, zdfs in het Franseh, verder zullen brengen dan de kinderen van mec:rvermogende Guders. Gaarne erken ik Jat het gebrekkige van het onderwijs wel als eene verzachtende omstandigheid IIO voor de tekortkomingen van vele schrijvers mag gelden. Zij behoorden echter niet te vergeten dat de leemten en de gebreken van het door hen genoten onderwijs door zelfonderricht grootendeels aan te vullen en te verhelpen zijn. Ook geef ik gaarne toe bij de heeren der pers veel moet worden door de gezien : toch wo; den zij als het ware stoomkracht voortgestuwd; tijd ontbreekt hun om lang na te denken over den vorm, waarin zij hunne gedachten willen inkleeden Nochtans zij nooit mogen vergeten zij, meer wie het ook wezen moge, een overgrooten der taal kunnen uitoefenen. En mocht het hun bij hunne vaak drukkende bezigheden wat zwaar vallen zich al te zeer in de studie Noord-Nederlandsche schrijvers te ver- der diepen, zouden zij een krachtig hulpmiddel vermeerdering hunner taalkennis vinden in het Noord-bladen, waarop zij wel eens met eene soort van voorname, maar Lazen die bladen maar geregeld niet langer bij daaruit het Nieuws verhaal van eene knippen, dan zouden taal bastaardwoorden ontsierde volzin kan nog in goed Nederlandsch gesteld zijn : ten men te dikwijls dat niet - 110- de tekortkomingen van vele schrijvers mag behoorden te vergeten dat door hen genoten zelfonderricht grootendeels aan te te verhelpen zijn. Ook geef ik gaarne toe dat bij de beeren der pers veel moet worden door de vingers gezien: dikwijls toch wo; den zij ware door stoomkracht voortgestuwd; de tijd onrbreekt om lang na te denken over den vorm, waarin hunne gedae bten WIllen inkleeden Nochtans zouden zij nooit mogen vageten dat zij, meer dan wie het ook wezen moge, een overgrooten invloed op de zuiverheid der taal kunnen uitoefenen. mocht bet hun bij hunne vaak drukkende bezigheden zwaar zeer in de st udie der beste N oord-N ederlandsche schrijvers k verdiepen, dan toch zouden zij een krachtig hulpmiddel tot vermeerdering hunner taalkennis vinden in het lezen der Noord-Nederlandsche bladen, waarop zij thans wel eens met eene soort van voorname, maar tevens vrij belachelijke minachting nederzien. Lazen onze dagbladschrijvers nu die bladen maar geregeld door, en bepaalden zij er zich met langer bij daaruit voor het Gemengd Nieuws het verhaal van eene brandramp of van een moord te knippen, dan zoudel1 zij wel spoedig leeren beseffen dat zuiverheid van taal niet in den uiterlijken schijn der woorden ligt. Want zelfs een door bastaardwoorden ontsierde volzin kan toch nog in goed Nederlandsch gesteld zijn: ten onzent vergeet men maar al te dikwijls dat niet alleen de woorden, maar ook de zinbouw een hoofdbestanddeel der taal uitmaakt. Ook in dat opzicht zou dus het lezen der Noord-Nederlandsche bladen zeer nuttig zijn. Wij bezitten ongelukkig geene algemeene, beschaafde spreektaal. Zoo komt het dat wij steeds denken in die afschuwelijke, met allerlei Fransche zegswijzen en wendingen doorspekte bra bbeltaal, wij, vooral in de groote Vlaamsche steden, dagelijks te hooren krijgen. Bij het beter vertrouwd raken met de echt Nederlandsche schrijftaal zouden op den duur zuivere volzinnen als van zelve uit de pen onzer en juistheid van uitdrukking, maar ook aan teekenende kracht zou hunne taal oneindig winnen. Treffend is namelijk de verschillende wijze, waarop dezelfde gebeurtenis in een Noord- en in een Zuid-Nederlandsch blad wordt de een of ander den voorzitter der Fransche een bezoek heeft gebracht. In het Noord- Nederlandsch blad schrijven : « Bij zijne dadelijk naar het Elysée, o terwijl in het Vlaamsche luidm « Bij zijne begaf zich het Elysée. » bericht uit een Fransch maar het eerste stelde de zaak voor, zboals werkelijk voordeed : het tweede daarentegen om het letterlijke wedergeven Fransche « » is ook aan den invloed der natuur - 111 - woorden, maar ook de zin bouw een hoofdbestanddeel der dat opzicht het N oord- N ederlandsche bladen zijn. bezitten ongelukkig geene algemeene , spreektaal. Zoo komt dat wij steeds die afschuwelijke, allerlei Fransche brabbeltaal, die de groote Vlaamsche steden, dagelijks hooren krijgen. Bij het beter vertrouwd raken N ederlandsche schrijftaal zouden op den onzer schrijvers vloeien en niet alleen aan juistheid van aan teekenende kracht zou oneindig W1l1nen. Treffend is namelijk de wijze, in een Zuid-Nederlandsch blad wordt beschreven. Gesteld bij voorbeeld dat de een of ander hooggeplaatste persoon den voorzitter der Fransche Republiek een bezoek heeft I n het N oordNederlandsch blad zal men schrijven: (( Bij zijne aankomst reed hij " terwijl dat in het Vlaamsche blad zal luid~n : (( Bij zijne aankomst begcif hij lich dadelijk naar het Elysée. )} Beide bladen namen het bericht uit een Fransch blad over, maar het eerste stelde de zaak voor, z'ooals zij zich werkelijk voordeed: het tweede daarentegen bekommerde zich enkel om het letterlijke wedergeven der Fransche woorden : (( s'est rendu. )} De taal is ook aan den invloed der natuur~ --- wetten onderworpen : zij wisselt en verandert gedurig. Ware het anders, dan zou zij ophouden te leven. Met haar is het gesteld als met een eeuwenouden, forschen eik, wien de najaarsstormen telkens doode twijgen en verdorde takken ontrukken, maar die ook in het voorjaar telkens weder met nieuwe, krachtige loten wordt verrijkt. Doode twijgen zijn hier de woorden, di e verloren gan, omdat de denkbelden, die zij wedergaven, verdwenen of gewijzigd werden, en verdorde takken zijn die uitdrukkingen, welke buiten gebruik raakten, omdat midere van dezelfde beteekenis ze verdrongen. Vooruitgang van kennis en wetenschap moet noodzakelijk nieuwe denkbeelden, nieuwe begrippen in het leven roepen. Op uitbreiding van het veld der wetenschap volgt natuurlijker wijze uitzetting, verwijding van de grenzen der taal. Zoo ontstaat de behoefte aan het scheppen van nieuwe woorden. Hoe zal nu hierin worden voorzien? Op tweeërlei wijze kan dit gebeuren : uit reeds bestaande woorden men nieuwe samenstellingen men het ontbrekende aan andere talen ontleenen. Zoolang nu de nieuwe begrippen binnen den engen kring der geleerden besloten blijven, zal men in regel het laatste middel zijne toevlucht nemen. Met behulp van Latijnsche of Grieksche de benoodigde uitdrukkingen. zouden Cicero of Plato die niet erkennen of verstaan, maar Latijn en - 112 - : zij wisselt en verandert \\' are anders, dan zou zij ophouden leven. Met haar is het gesteld als met een eik, wien de najaarsstormen en verdorde takken ontrukken, ook in het voorjaar telkens wordt verrijkt. zijn d~ woorden, die verloren gaan, omdat de denkbeelden, die zij verdwenen of werden, en zijn die uitdrukkingen, welke raakten, omdat andere van dezelfde verdrongen. van wetenschap moet nieuwe begrippen het leven !·oepen. Op uitbreiding van het veld wetenschap volgt natuurlijker wijze uitzetting, van de der Zoo ontstaat behoefte het scheppen van nieuwe woorden. hierin word~ll voorzien? Op tweeërlei gebeuren: uit reeds bestaande woorden zal men nieuwe samenstèllingen vormen of men zal het ontbrekende aan andere talen ontleen en. nieuwe begrippen binnen den engen geleerden blijven; in den regel tot het laatste middel zijne toevlucht Met behulp van Latijnsche of Grieksche bestanddeelen smeedt men dan de benoodigde uitdrukkingen. Zeer zeker zouden Cicero of Plato niet erkennen of verstaan, maar Latijn en --- 3 — Grieksch werden zoo lang aan de wetenschappelijke doeleinden dienstbaar gemaakt men wist ze zoodanig te ontleden en aan stukken te knippen, dat daaruit op den duur eene soort van algemeene taal voor al de geleerden der beschaafde wereld werd geboren. Verkeerd echter ware het te gelooven dat die kunstmatige taal der geleerden een bijzonder eigendom van deze of gene natie zou uitmaken : zij is het gemeenschappelijk erfgoed van alle beschaafde volken. Eerst dan, wanneer eene wetenschap buiten den engen kring harer beoefenaars treedt, wanneer ook tot leeken, tot niet-geleerden doordringt, doorgaans het scheppen van nieuwe, aan de levende taal ontleende uitdrukkingen worden overgegaan. Nu kan het geval zich voordoen dat ook geleerden niet langer vrede hebben met de tot dan toe gebruikte benamingen, omdat zij hun te duister of te ingewikkeld voorkomen, en er in slagen in het dagelijksche spraakgebruik woorden te vinden, die de zaak uitnemend weergeven. Een treffend voorbeeld van dergelijke. taalverrijking verhaalde mij indertijd ons geleerd medelid, Professor De Vries. Op zekeren dag kwam zijn collega in de scheikunde hem vragen voor hem eens te willen zoeken naar eene goede Nederlandsche uitdrukking voor en was hem namelijk niet ontgaan dat zijne toehoorders niet altijd even gemakkelijk door de vreemde woorden uitge- - 113 - aan de wetenschappelijke dienstbaar gemaakt : meI> wist ze te stukken te knippen, op den duur eene soort van alge mee ne voor al de geleerden der beschaafde wereld geboren. echt er gelooven die geleerden een bijzonder eigendom deze ot gene natie uitmaken zij gemeenschappelijk erfgoed van alle beschaafde eene wetenschap buiten harer beoefenaars treedt, wanneer zij ook tot leeken, tot niet-geleerden doordringt, zal doorgaans tot het scheppen van nieuwe, aan levende tallontleende uitdrukkingen worden N u geval zich voordoen dat geleerden vrede hebben met de dan toe gebruikte benamingen, omdat zij hun duister of te ingewikkeld voorkomen, er dan in slagen in het dagelijksche spraakgebruik te zaak uitnemend weergeven. treffend voorbeeld van dergelijke. taalverrijking ons geleerd medelid. Professor De Vries. Op zekeren dag kwam collega in de scheikunde hem vragen voor te willen zoeken naar eene goede N ederlandsche voor geconcentreerd gedilueerd. Het was hem namelijk niet ontgaan dat zijne toehoorders niet altijd even gemakkeliJk het door de vreemde woorden uitge- 114 - drukte begrip wisten te vatten. Met echt Nederlandsche woorden zou dit wel beter gaan, meende hij. Nadat prof. De Vries zich de beteekenis der Fransche woorden duidelijk en volledig had doen verklaren, ging hij de zaak overwegen. Terwijl hij nog hierrneie bezig was, werd de koffie opgediend. Eensklaps ging nu een licht voor hem op. In de dagelijksche taal spreekt men gedurig van en slappe koffie. Welnu, die woorden sterk beantwoordden volkomen aan de begrippen geconcentreerd en gedilueerd, waarvoor hij eene passende uitdrukking zocht. zich het verschijnsel voordoen dat op eens -- hoe het kwari , weet men niet — een nieuw woord ontstaat, hetwelk de zaak zoo goed en toch zoo eenvoudig tevens uitdrukt, dat men werkelijk er over verbaasd staat dat het niet lang reeds door de geleerden werd gebruikt. Dat woord dankt zijn oorsprong aan het ongeletterde volk, aan hetgeen men noemt de spraakmakende gemeente. het nu de zaak zoo goed voorstelt, komt dat het volk bij het scheppen van dat woord zich hoegenaamd niet bekommert om het hem misschien onbekende bastaardwoord , maar indruk weergeeft, dien zaak op zijn geest maakte. Het vermogen, dat onze taal bezit om door middel van voor- of achtervoegsels of ook door woorden te scheppen, schenkt die verjongende kracht, welke het Fransch - 114- vatten. Met echt Nederlandsc! le woord eo beter gaao, meende ~ adat prof. De Vries zich de beteekenis der Fraosche volledig doen dp. zaak overwegen. Terwijl hij hiermeje bezig was, werd de koffie opgediend. ging nu ~en In de dageliJksche men gedurig van sterke die woorden en slap de begrippen geconcentreerd eene passende uitdrukking zocht. Niet zelden zal zich het verschijnsel voordoen - hoe het kwarrl, weet men niet - ontstaat, hetwelk de zaak zoo goed toch zoo eenvoudig tevens dat men er verbaasd staat het niet lang geleerden werd gebruikt. Dat woord oorsprong aan het ongeletterde volk, hetgeen de spraakmakende gemeente. Dat het nu de zaak zoo goed voorstelt, komt daarbij dat het volk blj het scheppen van dat woord niet hem misschien gansch onbekende bastaardwoord, maar enkel den indruk weergeeft, dieo de zaak op zijn vermot;:'o, onze taal bezit om door va n voor- of achtervoegsels of ook door samenstelling nieuwe woorden te scheppen, schenkt haar dle verjongeode kracht, welke aan het Fransch — I1 5 — ontbreekt. Vandaar dat terwijl de kunst- en vakwoorden voor e.;n Franschman, die niet eenigszins met de oude talen vertrouwd is, volkomen onverstaanbaar zijn, onze kunst- en vaktaal daarentegen door iedereen. ook door den niet wetenschappelijk ontwikkelde, zoo gemakkelijk verstaan wordt. Terwijl bij voorbeeld in het Walenland of in Frankrijk geen leek op het gebied der kruidkunde het woord infundibuliforme zal verstaan, kan de eerste Vlaamsche hoer de beste zonder moeite begrijpen wat met de uitdrukking trechtervormig wordt bedoeld. Sommige wetenschappelijke benamingen van vreemden oorsprong zijn zoozeer met de gewone spreektaal samengegroeid en worden ook door de ongeletterde menigte zoo volmaakt verstaan, dat aan hare vervanging door eigen, inheemsche woorden niet meer te denken valt. Voorbeelden daarvan zijn muziek, photograaf, telegraaf, enz Die woorden, welke bij ons evenals bij de andere Germaansche volkeren door een onafgebroken, dagelijksch gebruik het burgerrecht hebben verkregen, zijn zoo diep in de taal gedrongen dat hunne verbanning al even onmogelijk blijkt te zijn als die van de talrijke woorden der kerkelijke taal, waaraan wij zoo gewoon werden dat velen wellicht niet eens meer aa .1 hunne vreemde afkomst denken. Dit is o. a. het geval met altaar, kansel, klooster, mis, offer, priester enz. Blijft eene wetenschap een gesloten boek voor het volk, dan moet dit noodzakelijk op de ontwikkeling harer vakwoorden een verlam menden invloed hebben. Hierdoor is gedeeltelijk te verklaren hoe in de Vlaamsche gewesten de rechtstaal nog in een tijdperk van wording verkeert. Geene andere wetenschap dan de rechtskunde is er wellicht te vinden, waaraan (le menigte zoo volslagen vreemd bleef. Van de tallooze, meerendeels noodeloos tijden geldroovende vormen, die het den rechtzoekende soms zoo moeilijk maken recht te verkrijgen, heeft de leek niet het minste begrip. Uit het weinige, dat hem van het recht bekend is, blijkt overtuigend dat evenals bij elke andere wetenschap, zijne medehulp bij het scheppen van rechtsbenamingen niet te versmaden zou wezen. Enkele uitstekende uitdrukkingen, die eene rechtstermen in Noord- en Zuid-Nederland veilig kunnen doorstaan, mocht ik in den loop mijner ambtspractijk waarnemen. Zijn bij voorbeeld de uitdrukkingen los en vast in een gedeelte van Vlaanderen voor en onroerend even de laatstgenoemde woorden (I)? oorzaken werken hier en in het bestendigen van de verbastering der rechtstaal in de hand. i) De uitdrukking vast, ook elders In sommige streken van Noord-Nederland; namelijk Friesland, men ook den zin vast - 116- vakwoorden een verlammenden Hierdoor is gedeeltelijk te verklaren de Vlaamsche gewesten de rechtstaal nog tijdperk van wording verkeert. Geene andere dan er wellicht te waaraan de menigte zoo volslagen vreemd Van de tallooze, meerendeels noodeloos tijden geldroovende vormen. het den re::htzoekende moeilijk maken recht te verkrijgen, heeft het min~te beg ri p. Uit het weinige, hem van het recht bekend is, blijkt overtui - gend evenals bij elke andere wetenschap, zijne het scheppen van rechtsbenamingen te versmaden zou wezen. Enkele uitstekende eene vergelijking met de geijkte in en Zuid-Nederland veilig mocht ik in loop mij nel' bij voorbeeld de goed, die in een gedeelte Vlaanderen voor roerend onrnerend goed worden gehoord, niet even juist als de laatstgenoemde (J)? Nog andere oorzaken werken hier en in het Noorden het bestendigen van de verbastering der de hand. (IJ De uitdrukking niet los goed wordt ook elders gebruikt. In sommige streken van Noord-Nederland; namelijk in Friesland, gebruikt men ook vastigheid in den zin van of onroerend goed. - 1 1 7 - In de eerste plaats komt zeker het invoeren eenen vreemde rechtspleging, die onder het huis van Bourgondië aangevangen, door Keizer Karel den Vde werd voltrokken. Dat tot in onze eeuw de rechtswetenschap in de hoogescholen door middel van het Latijn werd onderwezen, droeg natuurlijk veel bij tot het instandhouden der afschuwelijke bastaardtaal, die ook in Noord-Nederland door het invoeren der Napoleontische wetgeving er zeker niet beter was op geworden. Aan ernstige pogingen tot het verhelpen van dat kwaad had het intusschen niet ontbroken, maar de stem van hen, die het in zijn voortgang wilden stuiten, bleek maar al te zeer die eens roependen in de woestijn te wezen. Tevergeefs had reeds twee eeuwen geleden de beroemde HUGO DE GROOT in de voorrede tot zijne uitstekende Inleydinghe tot de Hollandsche Rechtsgeleertheit de volgende, ook thans nog zoo belangrijke woorden geschreven : « Onze Duitsche moedertael heb ik ook hier, gelijk in de ses boeken, gesogt te vereeren ende te toonen, dat ook deze wetenschap in deselve tale seer wel kan verhandelt worden, waertoe ik mij beholpen heb met vele nu wat ongebruikelijke, dog goede oude Duytsche woorden, die in de oude Handvesten en Keuren bevonden worden : ook eenige woorden door samenvoeging gemaekt, dog zoo dat de sin daervan seer ligt is te vinden. » Wél beleefde zijnelnlerdinghe talrijke uitgaven, wél roemde men hare rechtskundige beteekenis, maar eerst in deze eeuw w erd hare hooge taalkundige verdienste naar waarde geschat. -- [ I ó --- Meer en meer ontstond -- in de laatste jaren althans — in Noord-Nederland Bene zucht om in het recht, naast juistheid van uitdrukking, ook zuiverheid van taal te behartigen. Hier te lande, waar men altijd meer op het uiterlijke dan op hef wezen der taal let, maakt men er steeds onze taalbroeders uit het Noorden eene grief van dat zij de rechtstaal door zoovele bastaardwoorden ontsieren. Zeker, men heeft altijd ongelijk eigene, bruikbare waar tegen vreemde, minder degelijke voortbrengselen te verruilen, maar men vergeet al te licht dat, indien zuiverheid van taal een eisch is, die den rechtsgeleerde mag gesteld worden, deze nooit ten koste van duidelijkheid en juistheid van uitdrukking, die twee hoofdvereischten bij het beoefenen van het recht, kan verkreen worden. Waar men de keus heeft tusschen een vreemd en een eigen woord, dáár verdient natuurlijk het laatste de voorkeur, wanneer het even juist en duidelijk is. Maar in vele gevallen zal die keus niet bestaan, en daar zou ik zonder aarzelen de voorkeur geven aan het bastaardwoord, dat 'door het gebruik werd geijkt. Uitdrukkingen, die de zaak maar half voorstellen en wier eenige aanbeveling daarin bestaat dat zij uiterlijk goed Nederlandsch schijnen te wezen, kunnen hier zeker niet in de plaats treden. Onze taal houdt niet van het kunstmatige, . het conventioneele, zooals het Fransch. Bij ons behoeft ieder vak- of kunstwoord eene duidelijke, — t i y — goed afgeronde beteekenis te hebben. de Fransche taal daarentegen gebeurt het niet zelden dat dezelfde term in verscheidene, zeer uiteenloopende beteekenissen wordt gebruikt, wat zeker voor de studie der rechtswetenschap niet altijd zeer bevorderlijk is. Bij ons is dat niet mogelijk : zoo zal men niet één woord vinden, dat de drie onderscheidene beteekenissen van het Fransche wedergeeft ; daarvoor bezitten wij drie uitstekende, zeer bevattelijke woorden, namelijk en aanleg. Het zoo vaak voorkomende bevoegdheid verkeerd gebruik van een dier drie woorden, b. v. van rechtsgebied in den zin van evenals de zinledige uitdrukkingen beambte in de plaats van uitneming voor exceptie, beroep inslaan voor in beroep gaan enz., maken onze rechtstaal tot iets zoo gedrochtelijks dat zij het Amsterdamsche taalcongres mr. zeker onrechte met den naam van caricatuur werd bestempeld. Zijn die talrijke ongerijmde letterlijke vertalingen in de hoogste mite stuitend voor hem, die echte zuiverheid van taal op prijs stelt, , niet minder is dit het geval met die zonderlinge zucht van sommige onzer letterkundigen, die zich werkelijk schijnen te willen afbeulen om nieuwe woordvormen in de wereld te zenden. Zoo vindt men gedacht voor uitsluitelijk voor medelijdig voor medelijdend, enz. Ook verliest men maar al te dikwijls uit het oog dat iedere taal - 119 - hebben. In de Fransche daarentegen het niet zelden dat verscheidene, zeer uiteenloopende \vordt gebruikt, de rechtswetenschap niet altijd zeer bevorderlijk is. dat niet mogelijk : zoo zal dat de drie onderscheidene beteekenissen van Fransche ressort wedergeeft; daarvoor drie uitstekende, bevattelijke woorden, namelijk rechtsgebied, bevoegdheid zoo vaak voorkomende gehruik van een dier v. den van aanleg, uitdrukkingen openbaar beambte de van openbaar ministerie, uitneming beroep zoo gedrochtelijks dat op het Amsterddmsche taakongres door mr. S. Katz zeker niet ten onrechte m~t den n:1am caric.ltuur ongerij mde de hoogste mlte stuitend voor hem, die echte van taal prijs stelt, minder is het geval met die zonderlinge zucht van sommige zich werkelijk schijnen willen afbeulen om nieuwe woordvormen de wereld te zenden. Zoo vindt men gedacht gedachte, uitsluitelijk uitsluitend, medelijdig medelijdend, Ook verliest men te dikwijls het oog dat iedere taal .._ 120 - hare eigenaardige wijze heeft om een denkbeeld voor te stellen : men beeldt zich in dat onze taal alles op dezelfde wijze als het Fransch moet uitdrukken en zoo komt men er toe fraaiigheden te schrijven, als : « Hij was van de eersten, die... enz. ; van blijmoedig en uilstortelijk als hij vroeger was, is hij thans... » enz. In stede van uitsluitend tegen de taalverbastering in Noord- Nederland te ijveren, ware het zeker niet minder nuttig ook hier het « Herzie u zelven » in toepassing te brengen. Jammer is het dat door de geringe bekendheid met andere talen men doorgaans zoo slecht op de hoogte is van wat er zoo al op het gebied der taal bij andere stam verwante volken gebeurt. Ware het anders, dan zou het meer algemeen bekend zijn dat ook de rijke Duitsche taal krielt van bastaardwoorden : zij heeft o. a. niet eens een eigen woord voor wijsbegeerte, dat Philosophie, en voor Hervorming, dat Reformation genoemd wordt. Dan zou men wellicht tevens weten dat ook dáár vanwege de regeering een verwoede strijd tegen de vreemde woorden wordt gevoerd. Ongelukkig wordt evenals hier die op zichzelven prijzenswaardige ijver soms wat al te ver gedreven, zoodat ook daar stemmen opgaan tegen ondoordachte taalzuivering. Zeer belangrijk voor dat vraagstuk is de studie van Dr. PAUL PIETSCH, Der Kampf gegen die Fremdworter. (r) Ook Das MagaTin für die Litteratur des (') Berlijn, Adolf Reinecke, 1887. --- 121 --^ In- und Auslandes, dat in zijn nummer van 19 Mei 1888 tot zijne medewerkers het dringend verzoek richtte dat zij voortaan in hunne bijdragen en opstellen alle onnoodige vreemde woorden zouden vermijden, voegde er tevens aan toe dat daarmede niet wordt bedoeld het weren van woorden, die niet behoorlijk kunnen vertaald worden : « Es wird sich nicht darum handeln, diejenigen griechischen und lateinischen Worter auszurotten, welche unentbehrliches Eigentum eines vielseitigen Denkens geworden sind, nicht darum, unersetzbare fremlandische Fachausdrucke (wie Z. B. « Poesie », « Lyrik », « Element », « Organ ») auszumerzen, sondern vor Allem jene zahllosen franzosischen, italienischen und sonstigen romanischen Wildlinge fernzuhalten, mit Benen das zeitgenossische Sprachwesen durchwassen ist. Wir werden nachsichtiger sein gegen englische, hollandische und nordische Fremdworte germanischer Abkunft, so weit aus denselben etwa eine verwandschaftliche Bereicherung unserer Sprache ohne Zwang sich ergiebt ;... ». Uit de laatste regels blijkt dat men in Duitschland niet zooals in Noord-Nederland zoo atkeerig is van het ontleenen van woorden aan eene verwante taal, wanneer die werkelijk tot verrijking van eigen taal kunnen bijdragen. Wellicht heeft men ongelijk sommige uitdrukkingen te verwerpen, alleen op grond dat zij op dezelfde wijze als het gelijk beteekenende Duitsche wcord zijn samengesteld b. v. leedvermaak en Sch ad en freud e. - - 122 _._. Wij laten Ons ongelukkig al te veel gelegen aan het laffe gebazel van enkelen, die met onze taal durven spotten, omdat daarin vreemde woorden voorkomen. Waren die spotters niet zoo onwetend, dan zou het hun bekend zijn dat geene beschaafde taal van vreemde inmengselen vrij is. Niet zelden gebeurt het dat wanneer men enkele onzer schrijvers op het verkeerde van sommige uitdrukkingen of wendingen wijst, zij die trachten te verdedigen met de bewering dat wat bij hen wordt afgekeurd, toch degelijk Nederlandsch is, omdat het tot de volkstaal behoort. Nu wordt ongelukkig van dat woord volkstaal een verschrikkelijk misbruik gemaakt. De volkstaal biedt zeker eene rijke mijn voor het in stand houden en het verrijken der algemeene letterkundige taal. Men vergete echter niet dat de daaruit opgedolven diamanten dikwijls nog in zeer ruwen toestand verkeeren, alsook dat er daarin meer waardelooze keien dan kostbare edelgesteenten worden gevonden. Dikwijls tracht men voor volkstaal te verslijten wat eigenlijk kromtaal, wantaal is. Dat men in novellen, waar men vooral plaatselijke toestanden wil schetsen of waar men het eigenaardige leven en denken van het volk aanschouwelijk wil voorstellen, dat volk zijne ruwe, ongekunstelde taal laat spreken, daartegen kan geen bezwaar bestaan. Zoo handelde Cremer in zijne Betuwsche novellen, Justus van Maurik in zijne Amsterdamsche schetsen, Heering in zijne Overijselsche vertellingen, Beunke in zijne WalZ 3 -- Limburgsche schetsen. niet kan gerechtvaardigd worden, het of werken eene zoogenaamde taal. Mochten schrijvers er toch hoe op die wijze vijanden taalbeweging de geven om ons te bestrijden! nog klinkt en dan het in 183o opgekomen deuntje --- zelfs de Wetgevende Kamers wordt het nog gehoord -- de Vlamingen geene algemeene taal bezitten, zij elkander niet verstaan. eerlang eene lijst niet germanismen, maar ook andere verkeerde woorden en wendingen, schoone dikwijls ontsieren, het moge zien, besluit ik deze vluchtige beschouwingen. en Seipgens in zijne Limburgsche schetsen. Maar wat niet kan gerechtvaardigd worden, is het doorloopend schrijven van letterkundige of wetenschappelijke werken in eene zoogenaamde gewestelijke taal. Moçhten die schrijvers er toch eens ernstig over nadenken hoe zij op die wijze den vijanden onzer taalbeweging wapens in de hand geven om ons te bestrijden! Want nog klinkt nu en deln het in 1830 opgekomen deuntje - zelfs in de Wetgevende Kamers wordt het nog gehoord - dat de Vlaming::n geene algemeene taal bezitten, dat zij elkander niet verstaan. Met den wensch dat eerlang eene lijst niet alleen van gallicismen en germanismen, maar ook van de andere verkeerde woorden en wendingen, die onze schoone taal zoo dikwijls ontsieren, het licht moge zien, besluit ik deze vluchtige beschouwingen. chersche, Misstelling. BI. '1'1 ~tnQI : Bingrapltir' li"!;rrllse. - l.ees: nibling/,{Iplrie li~ge()ise . Zitting van 26 Februari. Academische V."edsi/-ijdm voor 1801. P/'ogramma 75 Voo/'stel tot herd/'uk eene/' ve/'taling der XVII' eeUllJ pan Boëtius' « De Consolatiolle philosophiae )), dOOI' ADR, Db] BUCK, dooi' den heer S, ()AE~(S, bl. 77 Zitting van 19 Maart, Verslag aan de Iwerel1 Voor:rittel' ell LedelI der Bestendige Commissie 1'00/' NieUll'e/'e Taal ell Lette/', leultde, door del! heer Til, CO()P,\IAN, , , , , • bI. Vel'slag van del! heer DE POTTER ove/' de llIer":raamhedell der commissie 7'00/' Geschiedenis ,11 Bibliographie. Zitting van 6 April. ( -I Xl/llIed/cid pan Taal, dooi' dell /teer ]ULIUS OOIlW, bI. loli VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE 1890 - Mei en Juni. GENT, .A._ SIPPER-, DJ'ukkel' (~er KOIL/akCiJkc Vl(1ff lH.$che AcaaltmieHOOGPOORT. 52 en 54. !890. UITGAVEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE Fr. C. Verslagen en Mededeelingen voor 1887 4,00 Jaarboek voor 1887 (Met portretten van Z. M. Leopold 11, en van de Ileeren ministers Bee/'lIae/'t en I iddet· de Jlol'eau) 2,50 De Zevenste Bliscap van Maria. Mysteriespel der XV" eeu\\', uitgegeven door K .. STALLAERT 2,50 Woordenlijst voor de Zevenstc Bliscap van Maria, opgesteld dool' K. STALLAEnT 0,50 Verslagen en Med:!deelmgen voor 1888 4,00 Verhandeling over de verbinding der volzinnen in het Gotisch, door P.-l!. VAN MOERKERKEN t,50 Woordenboek op de Alexanders Geesten van JAcon VAN MAERLANT, door L. ROERSCII (t,to ajlcl'cl'illg) 1,00 Jaarboek voor 188H (~lét de lijst der boeken toebehoorende aan Je Academie, 2,50 Jaarboek voor 1889 (Met de lel·cnss.:hets el i het portret van Dl' R. Slliedc/'s) I,JO Het Roermondsch dialect, geloetst aan het Oud Sul,- sisch en Oud-Neder-Frankisch, door DI' L SDIO"S. 1,25 Van den vij Vroeden van binnen Rome, bezorgd door K. STALLAERT. 3,00 Madelghijs' kintsheit, uI de gekende fragmenten, bezorgd door Jhr. i\lr. l\AP. DE p,\uw. 2,50 Dit is die Istory van Troyen, bezorgd door Jhr Mr. NAP. DE PAuwen Eow. GAILLlAno, 1,'e deel. 7.00 Id. id. 1,00 Het voornaamwoord Du, dool' HIPPOLIET MEERT 1,25 Jaarboek voor 1890. (,\Iet de Ic\'~nsschetsen en portfelten V:1l1 Dr. L. DELGEUIl cn G.-J. DODO). 2,00 Ter perse, ook voor cic Koninklijke Vlaumsche Academie: Lijst der Bastaardwoorden, met de evenveel beduidende N ederlandsche woorden, door J. I3nOECKAERT, F. CnAEYI>EST en Dr. G. GElELLE. Dit is die Istory van Troyen, bezorgd door Jhr Mr. NAP. DE PAuwen Eow. GAILT.L\HO, 2,le deel. De Belgische Taalwetten toegelicht door Mr. A. PnAYONVAN ZU\'!.E:O< . -- I 2 5 -- Zitting van 2I Mei 18go . Aanwezig de heeren Em. Hiel, bestuurder, A. Snieders, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren jhr. N. de Pauw, Ed. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, Ed. van Even, L. Schuermans, werkende leden; de heeren D. Claes, K. de Flou, A. Prayon en jhr. K. de Gheldere, briefwisselende leden. Verontschuldigen hunne afwezigheid de heeren H. Claeys, J. de Laet, J. Obrie, F. van der Haeghen, werkende leden, en H. Sermon, briefwisselend lid. De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk wordt goedgekeurd, en deelt aan de vergaderiug de titels mede der AANGEBODENE BOEKEN : Vanwege het Staatsbestuur : Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle. I2e jaargang. Nederlandsch Museum. Jaargang 1889. Vanwege de Maatschappij der . Antn'erpsche -- 1 26 -- Bibliophilen, de uitgaven dezer vereeniging (1878- 1890) zestien deelen. 80. Vanwege het Stadsbestuur van Antwerpen : Antwerpsch Archievenblad, uitgegeven op last van het Gemeente- Bestuur door P. Génard, archivaris. Zestien deelen. Antwerpen. 80. VerTameling van Oorkonden, gekend onder den naam van Stadsprotocollen. AanwijTer opgemaakt in 1 869 onder het toelicht van P. Genard, door .7. Pauwels. Eerste deel. Antwerpen. 80. Vanwege de Commisste tot uitgave van de Graf- en Gedenkschriften der provincie Antwerpen, de zeven tot heden door haar uitgegeven boekdeelen. 40. Vanwege den heer P. - H. VAN DER KEMP, te Batavia : De Voorschriften op het Europeesch lager Onderwijs in Nederlandsch Indië. Batavia, 189o, 80. Vanwege de heeren J. CORNELISSEN, onderwijzer te St.-Antonius-Brecht, en J. -B. VERVLIET, letterkundige te Antwerpen : Ons Volksleven. Antwerpsch-Brabantsch tijdschrift voor Taal en Volksdichtveerdigheid, voor Oude Gebruiken, Wangeloofkunde enT. Eerste jaargang. Brecht, 1889, gr.-80. . Van den heer FERDINAND VAN DER HAEGHEN : Bibliographie gantoise. Recherches sur la vie - 1 27 .- et les travaux des ii nprimeurs de Gand. (1 483- 185o). Gent, 1858-1869. Zeven deelen. 80. Vanwege den heer H. SERMON : La Republique de Colombie, d'après M. Ricardo Becerral. Antwerpen, 189o. 80. Vanwege den heer WALTMAN VAN SPILBEECK : Tongerloo's kloostergemeente te 's-Hertogenbosch, 1578-1584. Helmond, 189o. 80. (Overgedrukt uit den Noordbrabantschen Almanak voor 189o.) De heer J. Micheels legt op het bureel neder -eene biographische en letterkundige studie, getiteld : Prudens van Duyse, {ijn leven en Tijne werken, met verzoek dit werk te beoordeelen en, in geval het mocht worden goedgekeurd, te drukken onder de Verhandelingen. Worden met het onderzoek gelast, de heeren } iel, Broeckaert en de Potter. Dagorde. De Academie kiest tot leden der jury, gelast met de beoordeeling van den dichtwedstrijd, welke eindigt op 15 Juni eerstkomende, de heeren Daems, Gezelle, Hansen, Hiel en van Droogenbroeck. - 128 -- Lezingen. Eenige volksuitdrukkingen verdedigd en aanbevolen. Door den heer D. CLAES, briefi'isselend lid der Academie. Toen, ruim dertig jaren geleden, een lid dezer Academie op aandringen van Met Tijd en Vlijt de hand aan 't werk sloeg_ om de zoogenoemde gewestelijke uitdrukkingen, over geheel ons land door leeraars en taalliefhebbers bijeengeraapt, te schiften, te schatten, te rangschikken en te volledigen, toen zal hij er wel niet aan gedacht hebben dat hij . met zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon, hoe overvloedig van inhoud, hoe rijk aan gehalte, slechts de baan had gebroken, waarop de Bo en Tuerlinckx . en na deze de Beer en Joos met vele anderen hem volgen zouden om even overvloedige, even rijke oogsten in te zam.:len. Het Tanten (gelijk het nu heet) van door het volk gebruikte, maar in de woordenboeken verwaarloosde uitdrukkingen, door den eerw. Heer Guido Gezelle op zulk eene keurige wijze verricht in zijn Loquela, en na hem door twintig tijdschriften en -schriftjes behartigd, het Tanten is tegenwoordig eene mode, ik ging zeggen eene aanstekelijke ziekte geworden, zoodanig dat - 129 - ernstige gesprekken, van welken aard ook, menigmaal op een zanterijtje uitloopen. En toch is het nut, door al dien arbeid gesticht, niet in evenredigheid met de belangstelling, welke hij overal inboezemt. Er worden, ja, in onze hedendaagsche schriften gewestelijke woorden gebruikt, in sommige zelfs te veel — ; maar menige lezer verstaat ze niet, en als hij zijn woordenboek daarover raadpleegt, zijn woordenboek blijft stom, en dan -- of ook wel zonder zich eenige opzoeking te getroosten -- legt of werpt hij het schrift terzijde, omdat het in brabbeltaal geschreven is ! Onder alle koren is kaf voorzeker, en er w orden vele uitdrukkingen geboekt, welke door 't onwetend volk uit overijling in plaats van de juiste en algemeen geldige worden gebruikt; doch daar zijn er ook eene meni ;te, welke door oudere schrijvers gebezigd, en onder 't volk voortlevende, in de woordenboeken of niet gemeld of als verouderd worden veroordeeld; andere, in vroegere tijden niet bestaande, maar ter gelegenheid van moderne toestanden of uitvindingen door de « spraakmakende gemeent » in het leven geroepen, worden evenmin officieel erkend, maar zien hunne plaatsen ingenomen door bastaardwoorden of lamme omschrijvingen. Het wordt dus tijd, dat de Academie haar voornemen ten uitvoer brenge en tot de wettige inburgering of herinburgering besluite van die groote menigte verstootelingen. En opdat zulk besluit niet top de lange baan geschoven worde, MM. H H., — I 3o -- zal ik het dossier van eenige dier verstootelingen u onder de oogen brengen, in de hoop dat gij het welwillend zult onderzoeken, en dat er bekwamere pleiters zullen opstaan om ook de overige onder hunne bescherming te nemen. Bank beteekent « alle verhevene plaatsen, zegt Weiland, die geschikt zijn om op te zitten, te leggen, of daarop iets te verrigten ». -- Rekbank geeft hij echter niet op ; hij heet dat gerief, waar schotels en tellooren op te drogen gezet worden, schotelrek. Heremans haalt schotelrek aan, en vertaalt het door dressoir, ofschoon hij rechtbank ook door dressoir,. buffet vertaalt. Die twee woorden beteekenen nochtans niet hetzelfde. Rechtbank heet bij L. Ten Kate in zijne Aanleidinge ook gerechtbank, « abacus, repositorium, een bank of tafel tot keukengerief om spijsgerechten of iet anders op te zetten. » (i ) – Dit leidt ons tot het woord Banken. — Voor dat werkw. geven de woordenboeken onderscheiden beteekenissen; ééne echter wordt vergeten. Wanneer in onzen jongen tijd (en dat zal nu nog wel plaats grijpen) eene juffer in 't begin van een bal wat al te preutsch was en te kieskeurig in het toezeggen van eenen dans, gebeurde 't wel, dat de jonge heeren te zamen spanden en haar hoegenaamd niet meer ten dans gingen (1) Bij Kiliaen is reckbank eene pijnbank. vragen. Men ziet van hier, wat er geschiedde ! 's Anderendaags werd overal verteld, dat juffer zóó eene ganschen had moeten banken. In 't fransch heet zulk een onaangenaam tijdverdrijf faire tapisserie. Is genoeg er een Beslag van te krijgen, of liever eene beroerte; wordt wel in vele streken uitsluitend om eene apoplexie te beteekenen ; maar de woordenboeken nemen het daarom toch niet op, evenmin als Bolling m., eene soort brood uit grof tarwemeel gebakken. Ten Kate geeft het woord bol, panis ons (bollink uitgesproken), heeft echter eene meer bepaalde beteekenis. En terwijl brood spreken, Breusem, mie de pain, breuzelingen, miettes, breuzelen, we in vvwbb. Bij Kate en Kiliaan als verouderd aangehaald, maar zij staan 't Is gemakkelijk zeggen : die woorden zijn verouderd ! Wat recht geeft dat, als zij op vele plaatsen nog frisch voortleven ? er voor talen ook eene soort Paris waar elkeen zich hoeft naar te regelen ? het doorlezen van Ten Kate's A en leid inge 't Frank-Theutsch of Alamannisch Er dera Sunna in Se dalkange, is de ion in Tee daalga, solem occasum, we dachten : Daal een adverbium, bij oude schrijvers - dl -- Men ziet van hier, wat er geschiedde! 's Anderendaags overal juffer zoó eene den gansehen avond had moeten een onaangenaam tijdverdrijf tapisserie. 't Is genoeg om er een liever eene want beslag vele streken ui tsluitend gebruikt om eene geraaktheid, beroerte, apoplexie beteekenen ; woorden boeken nemen het niet op, evenmin als tarwemeel Ten Kate geeft het woord rotundus; bolling (böllink heeft meer bepaalde beteekenis. En terwijl we van brood spreken, kruim, mie de pain, kruimels, miettes, émietter zoeken we tevergeefs in onze wwbb. Bij Ten Kate en staan zij als verouderd aangehaald, maar zij staan er. 't Is gemakkelijk zeggen : die woorden zijn verouderd! Wat recht geeft dat, als zij op vele pi aa tsen nog frisch voortleven ~ Of zou er voor de talen ook eene soort mode de Paris bestaan, elkeen hoeft naar te regelen ~ In het doorlezen van Ten Kate's Aenleidinge vielen we op 't Frank-Theutsch of Alamannisch : EI" dera Sunna in Se dalkange, dat is Eer de {on in tee daa/ga, ante so/em occasum, en we dar.hten : is een adverbium, dat bij oude schrijvers - r32 veel gebruikt werd (I), dat bij Kiliaan wordt opgegeven en in Limburg en Brabant (en zeker nog wel in andere streken) menigvuldig wordt gehoord in den zin van beneden, onder. Daalkomen, daalvallen, daalsverpen hoort ge daar alle vijf voet, en niet zelden daal alleen, als : hij is daal voor hij is beneden. 't Is waar, er wordt op alle tonen gepreekt, dat daalritten, b. v. eene lompe uitdrukking is; maar als iemand u met een goed hert en lachenden mond zegt : Zit een beetje daal, kunt ge dat lomp vinden? Floore (of fluëre), bij Kiliaan en Ten Kate Flore, homo futilis, thans kinderachtige mensch of jongen. Er zijn gevallen, waar men iemand niet kalf maar fluëre zal noemen, dat ligt aan de omstandigheid; daarbij de afwisseling bevordert de schoonheid. Geleeg onz. is nog een van die ballingen, die wederrechtelijk veroordeeld zijn geworden. Ten Kate geeft het reeds als verouderd op : « Geleeg, habitatio, villa, domus rustica » zegt hij. Kiliaan, bij wie 't nog niet verouderd is, voegt er de beteekenis bij van magalia (kleine woningen) en domicilium. Welnu, in die beteekenissen heb ik het altijd hooren gebruiken, als : een schoon geleeg 1) Zoo in Parthonopeus : Doe besach sine harde wale Hier en daer, op en dale (d. i. van boven tot onder). Vs 8148-49. 133 (hoeve); een groot geleeg (hoeve of woning in 't algemeen) ; jaag hem van 't geleeg af; woont gij Too moedermensch alleen op dat oud geleeg? Geleeg heeft bij onze woordenboekschrijvers het lot ondergaan van zijn evenzeer voortdurend gebruikt synoniem Winning vr., bij Kil. winhof, en winne, villa. — Eene winning is wat de Franschen une métairie, une borderie (ons boerderij) noemen ; 't is eene groote of tamelijk groote hoeve, omtrent hetzelfde als wat wij een hof heeten. Zoo herinneren wij ons de Gasthuis-winning, Terhage-winning, de Verbrande-winning, gelijk het hof te Mere, alle zeer voorname hofsteden; want aan kleinere hoeven geeft men die namen niet. Gezwaad onz., bij Kil. gheswade, i nanipulus, is in onze streken synoniem van pzvade, dat volgens onze woordenboeken eenen gang of eene rij afgemaaid hooi beteekent. Gepzvaad is regelmatig gevormd; eene swade is bij Kil. eene seysene; gepzvaad beteekent een voortbrengsel der werking, en doet het werkwoord pzvaden veronderstellen, dat is met de reis zwerken. Gepzvaad is dus voor t minst zoo goed als pzvade. Graaf m., bij Kil. graef, grave, fovea, fossa, bij Ten Kate, als verouderd wel te verstaan, aangehaald in de beteekenis vanf ovea, gracht, wordt te Hasselt, Tongeren en elders aldus nog gebruikt. Zijn vorm bewijst zijne wettelijke afstamming van graven (wij gingen zeggen dat het van graaflijken oorsprong — 134 ^ is), en het heeft vrienden genoeg om in zijn bestaan te voorzien. Een zijner verwanten, die meer getrouwen telt en toch door de woordenboeken verstooien wordt, is Grichten -- Hier dient herinnerd te worden, dat gracht zoowel de uitgegraven sloot als den grond, die langs de sloot OPGESCHOTEN is, beteekent. Welnu grichten is met de schup e n bij middel van grond, uit de sloot gestoken, de wanden der gracht, ook die honger liggen dan de straat of de v\ eide, weer in goeden staat stellen. B. v. In 't voorjaar, als de boomen gesleend Tijn, beginnen Te in de weiden te grichten. N. B. Sleenen of sleunen, bij Kiliaen sleunen, slonen, frondare, putare arborenz, en verder sleener, sleensel of sleen zijn eveneens verbannen en eigendunkelijk vervangen door snoeien, snoeier, snoeisel, alsof er geen verschil bestonde tusschen 't snoeien van eenen perzikboom en 't sleenen van eenen populier! — Bij zooveel ijver tot het verdedigen van arme ballingen ziet men weleens de onverschilligen Gremeelen of grameelen. Kiliaan en Ten Kate vertalen dit in 't latijn door subridere, renidere, in 't Fransch door grimacer, en de laatste leidt het af van 't oude grim, risus falsus (I). Hij moet het woord niet van nabij gekend (t) KIL. verwijst bij dit woord naar grenicken, en daar zegt hij : Renidere, subridere, irridere, falsè ridere, non -- 135 -- hebben, want zijn uitleg is niet juist. 't Is noch glimlachen, noch grimlachen, noch grijnslachen, maar 't is heimelijk of bedekt lachen, gelijk iemand lachen zou hij het binnenkomen van iemand anders, wien hij weet dat eerre verrassing (in 't goede of in 't kwade) te wachten staat. Gremeelen drukt dus een denkbeeld uit, wat door geen ander woord kan uitgedrukt worden; waarom het dan langer verbannen ! Het woord heulen (holen of hollen) zoekt ge te vergeefs in de woordenboeken ; uithollen dient daar voor creuser, Gaver en miner. Kiliaan en Ten Kate echter geven heulen, cavare, excavare en ons volk zegt dat ook. Wat meer is, het volk heeft van dat . woord een ander woord afgeleid, dat ook nog niet gewettigd is, namelijk Heuling vr., tunnel. In Brabant, te Cumptich namelijk, werd voor ons land de eerste maal de spoorweg onder den grond doorgeleid, en 't gedenkt ons nog eventjes dat de HEULING van Cumptich was ingevallen. Dat kunstwerk was zoo waarschijnlijk door eenvoudige vlaamsche aardwerkers 't eerst genoemd geworden, en heel de streek kende het onder geenen anderen naam, die toch aan ons vlaamsch verstand meer zegt dan tunnel; waarom zouden wij dan dergelijke kunstwerken anders dan ex animo ridere, tabus ridere, tingentium in modum renidere, ri'u simulato ridere, visum sardonicum ridere, et Ringere. 136 -- heulingen noemen? De zucht naar het nieuwe doet ons menigmaal schilderachtige uitdrukkingen verwerpen tot groote schade voor onze taal. Heulenteer werd ook al weggecijferd en door vlierboom vervangen, Holentere is echter door Kiliaan en Ten Kate geboekt. Vlierboom wordt door ons volk zeer zelden gebezigd en de stam vlier slechts in vlierbloemen, vlierthee, vliersiroop; als hout kent men slechts heulenteer : zoo zijn b. v. de heulentere vlegelgaer(d)en (en niet vlegelstokken!) de beste. Wij maken van deze gelegenheid gebruik om ook een plaatsje terug te eischen voor het noodwendige Kadeel of zoo gij wilt kardeel, in 't Fransch guide, en waar onze wwbb. leideel , leireep voor opgeven. — Ten Kate haalt kardeel aan als een saksisch woord, en voegt erbij : « nu bij ons kabeltouue, prymnesium » d. i. ankertouw. Z66 of daaromtrent geeft het ook Kiliaan en onze wwbb. Hoe 't zij, 't kardeel is een touw, en ons kadeel (of kardeel) is een touwtje, waar men een paard of een gespan mêe stiert, niet leidt. Kettel (of kertel) vr., is nog een woord, dat wij volstrekt noodig hebben. Lompen, lappen, vodden, zeggen hetzelfde niet als kettelen. Ten Kate leidt kertel, fimbria (franje) af van kerven ; Pomey vertaalt kertelen o. a. door fimbriare; een oud Dictionarium Germanico-Latino-Gallicum geeft : Kerven of herten, crenas scindere, crenare, crener, ._ 137 — tailler a en « een of kerf, crena, cran a. Kil. geeft omtrent hetzelfde. - Welnu, kettelen zijn ook de franjes der armoede, der haveloosheid, der slordigheid. dij uit Tij niets meer aan of dan vodden en kettelen En als deelwoord : kwamen verhakkeld en verketteld thuis. Van daar vallen wij op maar zoeken te vergeefs naar korven, dat is korven en manden maken, en het daarvan afgeleide korver. Die beide woorden zijn beter dan de omschrijvingen mandenmaker en maken. Om met minachting van den korver te spreken of om te verwijten, bestaat het woord wisschenwever (wij schreven liever wissenwever) ; die uitdrukking verdiende wel een plaatsje, evenals wisschenweier (wissenweier), waarvoor ge de in ons land min gekende teenland, griend zult vinden. Een volledig woordenboek opstellen is zeker geene gemakkelijke taak; komt hier geenszins te pas. maar geduldige en langdurige arbeid, wordt de nazoeker menigmaal teleurgesteld. v. en ge vindt het vertaald maar zoekt gefève mar-ais, dat vindt ge vertaald door Nu onze streek niemand en met reden; tuinboon : « naam. imers Weiland zegt bij men sommige aan de Roomsche boon. a Maar zoek nu boon, 't is niet vinden! )) ( een kerte coche ou I). geeft omtrent - Welnu, franjes, franjes der armoede, haveloosheid, der slordigheid. Toen {ij uit de stad terugkwam, had {ij niets meer aan oj om dan vodden en kettelen als deelwoord : De jongens kwamen verhakkeld en verketteld thuis. wij op korf, te naar korven, korven en manden en het daarvan afgeldde korver. beide zijn beter dan de omschrijvingen ma/tdenmaker manden maken. met minachting den korver te spreken of om te verwijten, woord wissehenwever schreven ; uitdrukking verdiende een plaatsje, evenals (wissenweier), ge land min gekende teenland , wijmland, griend vinden. volledig woordenboek opstellen is zeker gemakiq~lijke taak; spoed komt hier geenszins te pas. maar geduldige en langdurige arbeid, anders wordt de nazoeker menigmaal teleurgesteld. Ge zoekt b. v. labboon ge vindt het venaaid doorfève de marais ; gefève de marais, vertaald door tuinboon. N u tuinboon, dat verstaat in onze streek niemand en met reden; immers Weiland zegt bij tuinboon: « Dezen naam geeft men op sommige plaatsen Roomsche )) Maar zoek nu Roomsche boon, niet te vinden! -- 138 — Labboon is waarschijnlijk door samentrekking gekomen van laakboon gelijk het in Limburg nog wel gehoord wordt. Laeck of lack beteekent bij Kiliaan lacus; bij Ten Kate heet het reeds verouderd. De benaming laakboon geeft volkomen het gedacht weder van féve de marais en diende wel behouden te blijven. Als de laakboonen jong zijn en met schel en al geëten worden, heeten ze wollen vodjes of wollen wanten ; zijn de boonen echter dik geworden, en worden ze gepeuld geëten, dan heeten ze bij ons, als eene grovere spijs uitmakende, boeren-teereen. N. B. 't Werkwoord peulen, d. i. de peul afdoen, staat niet in onze woordenboeken ; bij écosser vindt ge slechts ontdoppen, uitdoppen, pellen. Meet vr. komt in onze wwbb. voor in de beteekenis van marque, noyon bij 't spelen. Eéne beteekenis wordt echter niet opgegeven, die nochtans volkomen strookt met die van kerf en van crena, fourchette d'une fleche, door Kiliaan en ten Kate eraan toegekend. Wij zeggen de meet van den pijl, en alle boogschutters gebruiken bij ons 't werkw. rneeten, d. i. de pees (of liever de tr ens) in de meet of de meet over de trens drukken (I). Opstal m. is volgens onze wwbb. « alles wat op eenen grond gebouwd is ». Bij . ons beteekent het ook een huis, waar samenkomsten toegelaten (I) Kil. heet dat deel des pijis evenals ook onze woordenboeken nokke, nok. — 139 _. worden, die voor de zeden gevaarlijk zijn. Ten Kate die 't woord verouderd heet, vertaalt het, naar Kiliaan, door receptaculum, latibulum, conciliabulum, een bewijs, dat wij 't goed voorhebben. En laat ons nu een officiëel woord vragen voor iets waar we als schoolman belang in stellen, namelijk het haagschool houden, het haagstooten, het achter de haag gaan, het spijbelen, gelijk onze vriend Jan van • Droogenbroeck het heet. Te Hasselt en elders bestaat eene uitdrukking, die wij aan de goedkeuring der taalkundigen willen onderwerpen. 't Is namelijk Ranén. Hij is ranen of hij is gaan ranen. Kiliaan geeft als oud Vlaamsch rannen = rennen, currere. Is 't misschien van de familie van randuinen, dat hij door currere cum in2petu vertaalt? (t ) Reen m. borne, limite, wordt reeds door Kil. en Ten Kate als verouderd opgegeven ; Heremans haalt het, als dusdanig, nog aan; Weiland, van Droogenbroeck en andere geven 't in 't geheel niet. En toch het woord leeft : die muur, die heg staat in den reen : welk ander woord wil men daar beter gebruiken? 't Werkwoord reenen en de samenstellingen reengenoot, reensteen, bij Kil. en Ten Kate nog als verouderd aangeha aid, zijn, evenals reenvoor, in de andere woordenboeken totaal doodgezwegen. Er is echter groot onderscheid tusschen reen en grens, -- reenen en grenTen, — reensteen en grenspaal. 't Is niet genoeg die woorden zoo maar verouderd te (i) Te Tongeren zeggen ze hagen. -- 140 heeten, zoolang zij nog goeden dienst bewijzen, vooral wanneer men niets beters, zelfs als men in 't geheel niets weet in hunne plaats te zetten ! Zoo heeft men het woord meere, meer, dat bij Kil, en Ten Kate terminus, meta, limes heet, ook laten in onbruik vallen. Aangename herinneringen uit onze kinderjaren worden gewoonlijk door ons gekoesterd ; een woord is soms genoeg om zulke herinneringen op te wekken, zona ls : Rijschok m. bij Kil. rijd-schot, rijs-koorde, touter; bij Ten Kate rijdschot, oscillum, slingerschop. Onze woordenboeken geven touter, schongel, schommel, slingerkoord, schopstoel, bije. Ons rijschok (of rijijok, gelijk we 't uitspreken) is toch wel zoo schilderachtig als die andere gewestwoorden; en rijschokken (rjzjokken) zoo schoon als schommelen of touteren. Rinnen, stremmen, het in kaas veranderen der melk. Onze woordenboeken geven 't niet , maar stellen runnen in de plaats en heeten dat natuurlijk een regelmatig zwak werkwoord. Wij hebben echter nooit gerunde melk hooren zeggen, steeds geronnen melk, en onze wwbb. geven geronnen en vertalen 't door caillé. Bij geronnen zegt Weilland : « Verleden deelwoord van het oudc rinnen, ronnen! a Zulke tegenspraak bewijst genoeg dat rinnen, waarvan ron, geronnen, de ware vorm is, te meer daar Kiliaan en Ten Kate het woord ook nog kennen. Hierui t. volgt insgelijks dat rinsel beter is dan 't nieuwere runsel. — 1 41 — Root vr. (zachtl. o) komt in de beteekenis van rangée, ligne misschien nergers meer voor dan bij Kil. en Ten Kate. 't Hangt echter nauw samen met rot, turma, bende; en overal spreekt men van eene root boomera, op root gaan, niet in de root blijven, drie keeren te root (achtereen). --- En waarom moet men tien woordenboeken te root doorzoeken zonder Rij eren te vinden, dat elkeen al heeft hooren gebruiken en misschien zelf gebruikt? Kiliaan geeft rijeren, van rijderen, tremere; juist dat beteekent het in den mond des volks, en zijne afkomst is evenmin te betwisten als die van redderen, beridderen, bibberen,stotteren en zoovele anderen frequentatieven. Min algemeen gekend is 't Hasseltsche Schalij onz., achterplaats van een huis, koer. Met zeker genoegen vonden wij dan ook het woord terug bij Ten Kate, die 't naar Kiliaen, als van Lovenschen oorsprong opgeeft, en 't vertaalt door « watersteen, impluvium ». Maar impluvium is ook eene koer, waar het water der daken neervalt. --- « Adelung -- zegt Weiland -- brengt het woord schaal tot het nedersaksisch schalen, spoelen, weshalve dit Schal in het hoogd. waterig zou beteekenen. » Zou men niet zeggen, dat Weiland den kersten brief van schalij heeft opgezocht? Een woord, dat ook ten onrechte verouderd geheeten wordt, is Schap onz., bij Kiliaan en ten Kate geboekt en vertaalt door theca, armarium, schaprade. In onze hedendaagsche wwbb. wordt het vertaald door rayon, -- 142 .-- tabletter maar van schap, armoire is geene spraak meer. In vele streken is deze benaming echter de Benige, die gebruikt wordt Daar is geen brood in 't schap --- de muilen liggen daar in 't schap dood (er is gebrek), — ge moet nooit het schap voor de dienstboden sluiten, — het schap hangt daar hoog (de boden krijgen daar geen eten), -- de mantel hangt in 't kleerschap, zijn uitdrukkingen die slecht kunnen vervangen, die niet kunnen afgekeurd worden. Schalmen, bij Kil. en Ten Kate door decorticare vertaald, afkomstig van schel, is zooveel als de buitenste schors van eenen boom op manshoogte over eene kleine oppervlakte afkappen en een nummer of ander teeken op de gelijkgemaakte plaats snijden of schrijven om de volgorde der verkooping aan te duiden. Elk nummer is een schalm ; het loon van dengenen, die de boomen geschalmd heeft, wordt gewoonlijk door den kooper betaald en heet schalmgeld. — Eene gracht schalanen (zie gracht) is de overtollige aarde met de schup wegsteken. -- Als men van iemand zegt : hij is geschalmd, dat wil bijna zooveel beteekenen als : de pieringen grinsen op hem of er is geen kruid voor hem gewassen. Waarom blijven in de meeste wwbb. die uitdrukkingen achterwege ? Schoep, vr., « pal a, rutell wn, rutrum, batillunz », zegt Ten Kate, die 't woord verouderd heet. — Onze woordenboeken geven schop, schup, spade als synoniemen ; wij, langs de Geet, niet. Eene schup dient om den grond mee te graven ; zij heet ook grichtschup (zie grichten), ter onder__ 143 ._._ scheiding van de distelschup. Met eene schoep, laadt men kolen en gruis : beiden zijn van ijzer of staal. Met eene schob zet men op zolder den koornhoop om, ten einde er de kalanders uit te houden (1). — Drukken deze drie woorden door hunnen vorm en hunnen klank niet treffend den meerderen of minderen wederstand uit, dien men bij het gebruik dier werktuigen gewaarwordt? Waarom dien rijkdom langer miskennen? Of wil men van onze kloeke, krachtig ontwikkelde taal zoo een nufje maken, die uit eene flesch zou eten, kaal en Smaal, als we het zoo zeggen mogen? Smal en smaal zijn in den grond hetzelfde. Ten Kate en Kiliaan vertalen smaal, smal door exiguus, tenuis; Kiliaan heet smale jonckers', smale heeren heeren van een gering aanzien en vermogen. 't Gebruik heeft echter de beteekenis van smaal beperkt tot smal van magerheid, gelijk ziekte of gebrek den mensch kan doen worden. Schakeeringen als deze laat men niet moedwillig verloren gaan. Er zijn uitdrukkingen die misschien weinig gebruikt worden, maar dat is geene reden om ze te verwaarloozen. Het woord saillir, van dieren gezegd, wordt in de wwbb. vertaald door bespringen, dekken. Welnu, van paarden (om nu maar bij (i) KIL, geeft ook nog 't woord schoelde, ot beter zegt hij school of schole, oven-gaffel, pala, infurnibulum. Dat tuig om brood in te schieten heet bij ons eene pvouw. ____ 144 - deze ééne diersoort te verwijlen), zeggen wij stalen. Ten Kate kent het woord en vertaalt h. t door saline. Waarom hij het verouderd acht, weten wij niet Kiliaan heet stalhengst, equus admissarius, in 't Fransch étalon. Startel of stertel, ligula, wordt door Kiliaan en Ten Kate nog als gangbaar opgegeven en luidt thans ook stattel of stettel volgens de streek. 't Is een sterke nestel, dat ziet men hem wel aan. Waarom wordt hij niet gebruikt? Op vele plaatsen hoort men in stede van verhuizen Uitvaren, en in plaats van in een huis trekken Invaren. -- Ze waren aan 't uit- of aan 't invaren; Te rijn deren morgen uit- of ingevaren zijn zeer gewone uitdrukkingen. Kiliaan en Ten Kate kenden uitvaren, want zij vertalen het door exire, egredi; invaren heet bij den eersten invehi. Vertijgen, vertijen, bij Kiliaan en Ten Kate door abnegare, renunciare juni et actioni vertaald, en door Weiland en Heremans als verouderd opgegeven, leeft in 't kaartspel lustig voort, en beteekent daar niet volgen, wanneer men de kaart in de hand heeft. Onze wwbb. hebben ongelijk naast het adj. vlug ook het verbum Vluggen niet op te nemen in den zin van plumescere, pubescere door Kiliaan en Ten Kate eraan gegeven ; want in beide beteekenissen van pluimen krijgen en huwbaar worden is het nog van dagelijksch gebruik. ---- 145 ..._ Vrijden, vrijen, bij ons vreên uitgesproken, kennen de wwbb. als libérer, exempter, maar niet als se'parer, door eenen vree (tuin) afsluiten; zoo komt het echter in onze landbouwstreken gedurig voor, even als Watervoor, bij Kiliaan elix, sulcus aquarius, lira, dat is eene vore, gewoonlijk met den ploeg in 't laagste gedeelte van den akker kruis over de panden (bedden) heen getrokken en met de schup uitgediept, opdat het overtollige water daarheen- en wegvliete. Een w oord, waarvan de oorsprong ons niet zeer klaar schijnt, maar dat toch een plaatsje diende te behouden, is Watig, dat te Tienen en omstreken gehoord wordt, en zooveel beteekent als wild en los. Een wazige ke(r)el is een mal jong mensch, een wien de weelde of de driften steken, en die alle soorten van watigheid of malligheid uitzet. Dat komt misschien wel overeen met het woord watig door Ten Kate als verouderd geboekt en vertaald door acutus. Ten Kate geeft ook als verouderd het woord « Weern of wernooge, hordeolum (i).... » Heremans heet het naar Kiliaen weeroog, anderen (i) Synoniem apostema, fr, apostème, apostume. 't Is al aardig, en door welken heelmeester mag 't wel gekomen zijn, dat een dikke bloedzweer, te Neerlinter, ook door arme, eenvoudige lieden een abesteun geheeten wordt? - 146 -- geven 't niet. -- Wij heeten het veendel, worl ; die van Hasselt, wjaan (i). Wedzelen, dat bij Kiliaen reluctari, weerstreven beteekent, komt bij ons voor bijna als stoeien, ravotten, maar van kinderen gezeid, die nergens hermen, dat is rusten noch duren kunnen ; doch er is de gedachte woelen en slijten, frétiller, bij verstaan. Wat ligt ge daar op dat bed te werTelen ? --- Vandaar komt w eelarar,, gewerTel, dooreenwerTelen. Wijp, vr., heet bij Kil. en Ten Kate fax, fakkel. In dien zin kennen wij 't niet meer ; maar wij gebruiken 't nog als een klein bosje stroo ter lengte van eenen elleboog, dat onder de dakpannen gelegd wordt om sneeuw en vochtigheid van den zolder te houden. — Van stroo gesproken, ieder weet wat een stroowisch is. Het woord Wisch (wesch) bestaat ook op zichzelf. Heremans vertaalt het door torchon, van Droogenbroeck door torchon, layette; Weiland heet het « iets waarmede men wischt ». Wij geven er nog de beteekenis aan van iets waaraan of waarop men wischt. Bij Ten Kate, evenals bij de buitenlieden en boterkoopers in onze streken heeft ;isch daarenboven nog de beteekenis van cesticillus (hoofd-wisch, hoofd-wronghel zegt Kiliaen) dat is een kussentje (i) Wjaan voor weern, gelijk zij gjaan voor geern, en kjaal voor keerl, kerel zeggen. 1 47 of wrong, gewoonlijk van opeengedraaide of opeengenaaide lappen, die men op 't hoofd legt om er eenen korf op te dragen ( : I ). Vele door ons verdedigde woorden zijn, 't is waar, meest door landlieden gebruikt; maar ze hebben daarom niet min recht op bestaan. Zang, vr., b. v., bij Kil, en Ten Kate « fasciculus spicarum a is eene handvol koren- of tarwearen, welke door de oogsters (nalegers zeggen de wwbb.) of de baaiers, gelijk de Tienenaars zeggen, een voor een tusschen de mandels of achter de oogstkar of den oogstwagen opgeraapt worden. Wat zullen onze schrijvers en dichters bij gelegenheid in de plaats van die woorden zang, marsdel, ( 2) Beleg, (3) heukel en zoovele andere niet geboekte woorden gebruiken, wanneer zij den veldarbeid beschrijven ot bezingen ? Omschrijvingen ? Maar hoe willen zij door t volk gelezen worden, wanneer , zij de taal des volks niet kennen? Zouw, vr., bij Kil. cloaca, bij Ten Kate (t) In het Keui boek der stad Diest vraagt de geleerde heer STALLAERT naar de beteekenis van 't woord bierwessche, dat op bl. 41, Codex B, nr 116 voorkomt. Bierwesch is waarschijnlijk de wisch, die als uithangboord boven de herbergdeur hing. -- Kruidwisch (kroeawesch) heet aar. den Maaskant een bundel bloeiend kruid, dat daar met Sinxen in de kerken gewijd wordt. (2) Bij KIL. mergetes duodecim, bij ons, tien, twaalf en ten hoogste vijftien schooven. (3, Bij KIL. Ghelegghe, schoot, merges, fascis sr, carum. -_.. 148 — « prove, rode, cloaca, puteus », beteekent thans nog bij ons ee ri e moddergoot of kleine moddergracht. Onze woordenboeken vertalen égout door goot ot riool. Nu, goot beteekent een waterloop zonder de nevengedacnte van modder. Wat riool betreft, Weiland legt dat woord uit door « ee ri e vuilniszijp » (1). Doch hij voegt er weldra bij « Het beteekende, volgens Kil., oulings niet slechts eene vuilniszijpe, maar ook elk ander kanaaltje en greppeltje, en bijzonderlijk eene akkervoor (watervoor?) » En dat beteekent riool nu nog 't is voornamelijk eene waterleiding of watervoor (zie dat voord) in eerie weide, terwijl eene watervoor eene waterleiding in eenen akker is. Hieruit volgt dat touw eerie bepaalde beteekenis heeft, en dus volle recht op bestaan. Wij zouden de lijst onzer beschermelingen nog aanzienlijk kunnen vergrooten, vreesden wij niet dat onze lezing te lang zou worden. Misschien komen wij nog ooit met eene nieuwe lijst hier weder ; doch wij zullen eerst afwachten welk lot aan de eerste zal te beurt vallen. Wij eindigen dus met het woord (i) Zijp heet hij « zekere lafidstreek in Noord-Holland. Ook een vaarwater bij Oost-Duiveland ». En verder niets. Alleen bij -ijpelen zegt hij : « van hier Tijp, 'ijpe, bij Kil. .sijp, sijpe, een riool ». Ergo : riool = rijp en 'ijp = riool! e n daarmee moet ge 't maar verstaan ! __ 149 . __ Zwielen, dat Ten Kate door fervere, bullire vertaalt (i). 't Is niet te verwarren met pvellen of {villen, want het beteekent veeleer inkrimpen dan uiteenTetten. 't Is nog van dagelijksch gebruik, wel niet als branden of koken maar in den zin van u fijn gesneden roode kooien met boter en een scheutje azijn eens even het vuur laten zien om er een warm salaad van te maken. » Sommigen zeggen peel; en, en de meesten vinden gepvielde of gepeelde rookoolen eenen aangenamen winterkost. Was ons pleidooi wat uitgebreid en wat verbrokkeld om de algemeene belangstelling gaande te houden, wij verzoeken de rechtzinnige rechters het op staai nog eens te overwegen ; licht zal daardoor nog menige uitdrukking opgewekt worden, die, gelijk het met oude geldstukken gaat, wel geenen wettelijken gang meer heeft, maar toch door 't volk aangenomen wordt. En indien zij recht op bestaan heeft, waarom zouden de schrijvers haar dan niet herkennen en waar 't pas geeft ook gebruiken ? Er zijn in onze woordenboeken (vooral in de noord-nederlandsche) zoo menige woorden, die wij Vlamingen nooit hebben hoorti n, misschien nooit zien aanwenden; zullen wij er daarom tegen schermen? Maar omdat zelfs Ten Kate of Kiliaan reeds een woord verouderd heet, of omdat het in (1) KILIAEN schrijft Twellen, heet het een kempisch woord en verwijst naar wellen, wallen, zieden. -- i5o Noord-Nederland niet meer gehoord wordt, zouden de Hollanders het daarom afkeuren, indien het bij ons springlevend is en de echtheid van zijnen nederlandschen oorsprong bewezen? Zulks aanzien wij als onmogelijk. Elke plaatselijke studie over onze taal doet ons eenen dieperen blik in haar wezen werpen ; en hoe grondiger wij haar leeren kennen, des te hooger zullen wij haar schatten, des te inniger zullen wij haar aankleven, des te standvastiger zullen wij haar beminnen. 'Le JAN-BAPTIST CYPERS, Vlaamsche dichter van het einde der 18e eeuw, door den heer EDW. VAN EVEN, werkend lid. Gedurende de laatste jaren van het beheer der keizerin Maria-Theresia bestond er te Leuven, hoe ver dan ook buiten het midden van Vlaamsch België gelegen, liefde en zin voor de volkstaal. Wat daartoe vast had bijgedragen was de stichting van een Vlaamsch weekblad, het Lovens Nieuws, hetwelk met 2 Mei 1 773 begon te verschijnen en tot 28 Juni 1789 werd voortgezet. Het blad had tot opsteller den notaris en procureur Jan-Baptist Staes, oudleerling der Hoogeschool, die de moedertaal hartelijk beminde. De man schreer — 5 — zijn blad, gelijk hij het verklaart, in « onze moeder- « lyke taele, te weten : het nederduytsch, wel wenschende dat men zyne moederlyke taele eerst « cc wel kende, aleer tot andere te verlangen, behalven, (zoo gaat hij voort), dat wy tot voldoeninge van « cc menigen, alhoewel tegen onsen dank, de oprechte nederduytsche woorden altyd niet en sullen derven « gebruyken, niet-tegenstaende wy ons sulk vastelyk ^c cc hadden voorgesteld » (1). De Leuvensche Kamers van Rhetorica de en de gaven gretig bijgewoonde vertooningen op de tweede verdieping Tegen het bestaande gebruik de eenige vlaamschgezinde leerlingen der Hoogeschool onder het getal harer leden opgenomen. Het laat zich verstaan dat de medewerking dezer jongelingen niet weinig tot den bloei der vereeniging bijdroeg. De student Thomas-Joseph Limelette, uit Brussel, was tot der. geworden. Den November 1775 hij licentiaat in de rechten. dezer gelegenheid werd hij « buytengewoonlyk « het luyden der groote klokke en « schieten van het kanon (2) ». Zijne Vlaamsche wijdden den « zeer raedsamen heer » gedicht, onder ander andere : i) Eerste deel, bi. 5 . Lovensch nieuws, 6e deel, bl. - iS, - blad, gelijk hij het verklaart, in « onze moeder Iyke weten : het nederduytsch, wel « da t moederlyke taele eerst « aL:er andere te verlangen, behalven, « wy rot voldoeninge van « regen dank, de oprechte {{ niet en sullen derven « niet-tegenstaende wy ons sulk vastelyk « voorgesteld j) (1). Leuvensche van Rhetorica de Roos de Kersouw ga ven gretig bijgewoonde vertooningen op de tweede verdieping van het Tafelrond. het bestaande gebruik had de Roos eemge Hoogeschool onder getal harer leden opgenomen. Het laat zich vers~aan dat de medewerking dezer jongelingen weinig tot den bloei der vereeniging bijdroeg. student Thomas-] oseph Limelette, uit Brussel, Prins der Kamer verkoren geworden. Den 28 November 1775 werd hij licentiaat in de rechten. Te dezer gelegenheid werd hij {{ buytengewoonlyk « vereert met het luyden der groote klokke en {( het schieten van het kanon (2) ». Zijne Vlaamsche vrienden wijdden den (( zeer raedsamen heer )) een Vlaamsch gedicht, waarin er onder ander andere gezegd wordt : (I) Eerste deel, bi. 5. (2) Lovensch nieuws, ,jed, bI. 361 __ 152 -- Als de Roes langs alle straeten Haeren Prins doet eere aen, Wy, syn trouwe medematen, Mogen ook niet agterstaen. Ras dan op! beminde vrinden, Die in staege liefde leeft; Gy moet lauwer-croonen binden, Voor wie sig gekweten heeft (i). Het zijn rijmen, doch Vlaamsche rijmen. Te Leuven werd de Vlaamsche poëzij beoefend door den Karthuizer Bruno van Heusden, den bloemschilder Marten van Dome en den advocaatfiscaal van den Dale. Twee Leuvenaars, Michiel- Francis Pelckmans en Jan-Michiel van Langendonck, schreven in de volkstaal, de eerste zijne Lovensche Kronyk, de tweede eene omwerking in proza van het Epos van Jan van Heelu, over den slag van Woeringen. De hoogleeraar Willem Leunckens vervaardigde eene Vlaamsche Kronijk van Leuven van 1599 tot 1766, welke wij hebben laten drakken (2). Een ander lid der Hoogeschool, Jan-Jozef van den Elsken, voorzitter van het Drie Tongencollege, schreef te Leuven zijne brieven van Ernest Keuremenne, 1788-89, en zijne VerTameling van stukken byeen vergaederd door Sincerus Rechtuyt, 1790 (3). Het zijn, als bekend is, bijtende hekel- (1) Tot Loven, by San-Baptist van der Haert, Boekdrukker en Boekverkooper, in den Gulden Helm. (2) Achter de Geschiedenis van Leuven door W. BOONEN, bl. 399-436. (3) Over dezen man lezen wij in de Kronyk van PELCKMANS het volgende : « Den i April i8o3 is in syne pastorye van Hoorbeek, -- 153 -- schriften tegen het Seminarie generaal van Jozef II, en in het belang der patriotiek. Over de Vlaamsche verzen van Jan-Frans van Hilleghem handelen wij later. alwaer hy maer wynigen tyd geweest was, overleden den Eerw. Heer van den Elsken, gewezen President van het Collegie der dry Tongen alhier, en nu zedert weijnigen tyd met den Heere Huleu, lid der Synode van den nieuwen Aertsbisschop van Mechelen. Hy is altyd gesuspecteert geweest als den autheur van de acht Brieven van Ernestus Keuremenne en de daer op volgende stucken, waer voor hy in gevaer geweest is van gevangen te worden in het Collegie van Atrecht, maer gelukkiglyk is ontkomen, in den hof van den heer Baelmans, daer nevens woonende, geraekt zynde. Ik zal hier aen ieder verzekeren dat M. van den Elsken noyt den autheur van de acht brieven van Keuremenne en van eenige andere daer op volgende stuxkens geweest is, maer alleen dengene die de manuscripta daer van kwam haelen om die aen den druker te draegen, tot zoo langh dat hy die liet, zonder eene letter daer aen te veranderen ; maer wanneer hy in een stuksken eene kleyne veranderinge gedaen had, heeft den autheur hem gezeyt dat, indien hy in het toekomende nog eenige de minste veranderinge dede, hy als dan de hand van hem zoude trecken, gelyk hy oock gedaen heeft, wanneer hy veel valsche logenachtige en faemschendende zaeken vertelt heeft, als van Mynheer Goemans, gewesen rentmeester der infirmereye van het groot Beggynhof, onder den naem van Pastor Poliphemus, van Mevrouw de de Beeckman, geboren de Vroey, onder den naem van de lange Jennemie, de welke, om de waerheid te zeggen, in dien tyd haer geboortestad Loven niet genegen was, en zoo den eertitel van Baron, door den keyser Josephus aen haeren man gegeven, en meer andere zaeken genoegh hebben doen zien; maer het was aen hem niet zulks te doen, alzoo dit niet baeten korde om het opkomen van het nieuw Seminarie te beletten, gelyk deden de brieven van Keuremenne, zoo uyt de woorden van den eersten minister te vatten was, de — 154 — Vast moesten deze pogingen, in het belang onzer letterkunde aangewend, goede uitkomsten opleveren, had de Fransche overheersching, eenige jaren later, met ons nationaal . gevoel, ook onze nationale taal niet komen onderdrukken. In het Leuvensch College der humaniora, de Heilige Drievuldigheid, werd het Vlaamsch niet alleen onderwezen, maar geacht en aangekleefd. Behalven Francis o'Hearn en Hubert Collin, deze een Ierlander, gene een Waal, telde de school een derden leeraar, ditmaal een Vlaming, die de vaderlandsche dichtkunst beoefende. Hij droeg den naam van JAN- BAPTIST CYPERS en was leeraar van syntaxis. Van hem vielen ons onlangs eenige gelegenheidsverzen onder de hand, die bewijzen dat hij zijne gedachten, op eene alleszins voldoende wijze, in Nederduitsche dichtmaat wist uit te drukken. Daar het, naar ons inzien. billijk is de mannen te herdenken die in de moedertaal schreven, welcke by ter tafel by den hertogh van Arenberg zynde, tot Heverlé, gesproken heeft : « Ce bougre de Keuremenne est la ruine totale du Seminaire général; ce malheureux fanatique nous jette plus de pierres sur un jour que nous pouvons ramasser sur deux mois. » En van dit gezeg van den minister magh men verzekert zyn, want men wist het al des anderdaeghs 's morgens, wanneer noghtans alle de caemerlingen die de tafel dienden, nog daer waeren, en sy van het Seminarie generael hebben beginnen te spreken, het welk den Minister wel heeft doen vloeken. » PELCKMANS, 11" deel, bl . 357. (Zie ook over. KEUREMENNE Den Spectateur Universeel, van 20 december 1789, nr 12, bl. 168). --- 15 5 --- in tijdstippen op welke zij, om zoo te zeggen algemeen verwaarloosd werd, hebben wij gemeend de Koninklijke Vlaamsche Academie eenige stonden met CYPERS te mogen onderhouden. JAN- BAPTIST CYPERS werd binnen Antwerpen geboren, den 7 October 1756. Na zijne humaniora voltrokken te hebben, werd hij te Leuven, in de Paedagogie de Valk, leerling van wijsbegeerte en wetenschappen. In den algemeenen wedstrijd tusschen de leerlingen der vier pxdagogia van de Hoogeschool, ten jare 1776 , bekwam hij , op 151 mededingers, de 31(‘ plaats. Leerling van godgeleerdheid in het College van den Heilige Geest, werd hij tot bacelier formeel bevorderd voor zijne wijding tot priester. CYPERS zong zijne eerste mis in de kerk der Amunciaten, te Antwerpen, den 3o December 1781. Bij deze omstandigheid werd hij, in name van zijnen oom en zijne moei Bekaerts, met een Vlaamsch vers vereerd, 't welk in druk uitging (i). Aanvankelijk werd CYPERS leesmeester van godgeleerdheid in het Vigliicollege, anders den tar)ven Schoof geheeten, omdat er een graanbondel in het wapen des stichters voorkomt. Den 14 Mei 1785 werd hij leeraar van Syntaxis in het College der H. Drievuldigheid, en, eenige dagen later, lid van den raad der faculteit van Wijsbegeerte. Ten jare 1790 (1) t' Antwerpen, bij Petrus L. Vander Hey, boekdrukker en boekverkooper op de Schoenmerkt, in Sint-Elias. — 156 -- bekwam hij den post van leeraar van poësis in vervanging van Hubert Collin, die tot den zetel van Rhetorica kwam geroepen te worden. Daarenboven verving hij doctor van Leemput als hoog • leeraar van Grieksche taal, in het Drie-Tongencollege. Het was tijdens zijn verblijf te Leuven dat CYPERS zich met de Vlaamsche poëzij ophield. Zonder een dichter van hooge vlucht ,te wezen, verdient hij echter eene melding in de geschiedenis onzer letterkunde. Ofschoon de klassieke geleerdheid het hoofdvak zijner werkzaamheden uitmaakte, zocht hij den tijd om de nationale dichtkunst te beoefenen, en anderen voor haar in liefde te ontsteken. De man was van zijnen tijd en dient als zoodanig te worden beschouwd. Hij schreef eene eenvoudige, duidelijke taal. Dat hij bij het vervaardigen zijner gedichten meer het oog had op hen, die beter met de gesprokene dan met de geschrevene taal bekend waren, lijdt geen twijfel. CYPERS was priester. De weinige gedichten, die wij van hem kennen, werden vervaardigd en gedrukt, op losse bladen, ter gelegenheid van eerste missen vair priesters en inkleedingen van Nonnen. De nederige man liet ze naamloos verschijnen. Het is dank aan eene aanteekening van een verzamelaar van soortgelijke stukken, dat wij den dichter kennen. De verzen van CYPERS verraden iemand van geoefenden geest en edel gemoed, gezet op elkeen te stichten in de leer van Christus. Zijne taal, reeds - 157 - hebben wij het doen opmerken, is zuiver en duidelijk. Zulks gaan wij door eenige voorbeelden toones. Het eerste ons bekend gedicht van CYPERS is een heilwensch aen de bruid volgende haeren bruYdegom op den Berg van Mirrhe en den heuvel van Wierook, afgebeeld in de deugdrarne en . Godminnende Juffrouw ANNA-THERESIA VAN H ERCK, nu .duster Agnes, gebortig van Iteyst ten Berg, plechtiglyk Tig aen God verbindende, door dryvoudige beloften, in 't vermaerd klooster der kanonikerssen regulier, geregt Sint Nicolaes-Berg, binnen Aerschot, den 18 July 178o (i ). Het is eene uitbreiding der woorden van het BOEK DER ZANGEN : voor dat de wind des dags blare en de schaduwen verdwijnen, ral ik naar den mirrhenberg en den wierookheuvel gaan. CANT. IV, v. 6. Deze verzen zijn ontwoekerd aan de snipperuren, welke de jeugdige leerling van Godgeleerdheid van zijne studien overgehouden en benuttigd had. Zij dragen sporen van overhaasting. Drie jaren later schreef CYPERS een gedicht ter eere van teer Eerweerdigen Heer Mynheer H ENRICUS J.-J. GENOELS, Tyne eerste onbloedige offerande aen God opdragende, in de kerke van den H. Carolus Borromeus, binnen Antwerpen, ptne geboortestad, op den 23 April 1783. (i) Gedrukt tot Loven, bij Ludovicus-Josephus Urban, boekdrukker en verkooper, recht over de Halle. — 158 - de moeder van den neomist richt hij de : Wat groot geluk voor U, ó Moeder, die dit aerdsche gift, geschonken hebt het leven! gaet nu, uyt wedermin gedreven, U, den Oorspronk zelf, daer 't leeven uyt begint, liefdeteeken geven! ik zie van very' als eene versche jeugd, Doer deezen zielentroost vernieuwen uwe daegen, eene nieuwe kracht door all' uw aders jaegen ; Uw en zijne vreugd, altaer God zal vraegen. In hetzelfde wijdde hij een gedicht Aen Juf. BARBARA-ELISABETH ZEGHERS, DOROTHEA, gebortig van Loven, doende haere plechtig? beloften in 't vermaerd klooster van Berg, Aerschot; den g Julius 1783 t). beoefende toonkunst. zong speelde aangenaam het De onder anderen : Mij hoor alreeds heel zoetjes wedergalmen gebergt, van dank- en gloriepsalmen, hert en mond, uyt waere dankbaerheyd, bruydegom eenvoudiglyk zult kweelen ; met even kunst en vlyt, op 't orgel laeten speelen. en uw gezang zal zig aldus vermenglen verheven en zoet gejuyg der Englen, Waer uw geest en ziel, als uyt het lyt vervoert, zal aen 't onderm . die aerd en hemel roert, alleen te wekken. t) Gedrukt tot Loven, by- i'an der Haert, Merkt, - 158 Tot de moeder van den hij volgende verzen : \Vat groot geluk voor U, ó Moeder, die dit kond, Hoewel een aerdsche gift, geschonken hebt bet leven 1 Dat zelfde kind gaet nu, uyt wedermin gedreven, Zig U. den Oorspronk zelf, daer 't leeven uyt begint, Tot liefJeteeken geven 1 Mij dunkt ik zie van verr' als eene versche jeugd, Do('r deezen zielentroost vernieuwen uwe daegen, En cene nieuwe kracht door all' uw aders jaegen; Hetgeen' ook uwen zoon, tot Uwen zijne vreugd, Aen 't altaer God zal vraegen. I n hetzelfde jaar wijdde hij een gedicht A en Juffrouw Jujf. EuSABETH ZEGHERS, nu doende haere plechtig,? beloften in Ot vermaerd klooster van Sint-Nicolaes-Berg, binnen A erschot; den 9 julius r783 (r). Deze jeugdige vrouw beoefende de toonkunst. Zij zong lief en speelde aangenaam het orgel. De dichter zegt haar onder anderen : dunkt ik hoor alreeds heel zoetjes wedergaltnen Dees daelen en gebergt, van dank· en gloriepsalmen, Die gy, met hert en mond, uyt waere d&nkbaerheyd, Voor uwen bruydegom eenvoudiglyk zult kweelen; Of wel wanneer dat gy, met even kunst en vlyt, Uw rappe vingers zult op 't orgel la eten speelen. Uw stemm' en uw gezang zal zig aldus vermenglen Met dat verheven lied en zoet gejuyg der Englen. Wa er door uw geest en ziel, als uyt het Iyt vervoert, U, en die het hoort zal aen 't onderl11 ensch onttrekken, Om onze ziel tot hem, die aerd en hemel roert, Zelf onberoerelyk, alleen maar op te wekken. (I) Gedrukt tot Loven, by ,'all del' Hacrt, aen de Mel'kt, ^ 1 5 9 ._.... CYPERS schreef een Vlaamsch gedicht ter eere van een oudleerling van het College der H. Drievuldigheid, die later bekendheid verwierf, namelijk PIETER-THEODORUS VERHAEGEN, doende fijne eerste onbloedige offerande in de Parochiale Kercke van den H. Remisius, binnen fijne geboorte plaets Haecht, den 18 Juni 1786. Deze jonge priester had, in 1781, bij de Leuvensche Alma Mater den academischen lauwer weggedragen. Na den Primus te hebben herinnerd hoe hij, bij zijne terugkomst uit het Belgisch Athenen, in de kerk van Haacht was onthaald geworden , gaat de dichter aldus voort : Maer nu gy andermael in dezen tempel treed, Met 's priesters macht en glans zoo heerelyk bekleed, Vo. r wie dat alle macht moet wyken, Voel ik door zoetre vreugd myn het t en ziel ontroerd, En my door stil gewelt ten hemel opgevoerd, Terwyl dit grootsch vertoog myn zinnen doet bezwyken. Hertroerende vertoog ! Hier zie ik 't deftig paer, Hetgeen zyn zevental reeds vyf en twintig jaer Zoo ie \ rig voed, met mond en zeden. Ik zie ook zonnekleer uyt hun gesteltenis Dat hunne ziel met vreugd als overgoten is, Wanneer z'hun oudsten zoon ten outaer op zien treden. Mij dunkt, hun dankbaer hert berst in dees woorden uyt : Ontfang, verheven God ! ontfang ons oudste spruyt, « Tot uwen heyl -gen dienst verkoren. « Wij schenken u uw gift, gelyk zijn naera bediet (1), « Daer d'hemel wonderlyk hem zoo meê noemen liet, « Toen hy door d'heylzaem bron des doopsels wierd herboren. ^ i ) Theodorus. -- 160 -- Theodorus Verhaegen had eene schitterende loopbaan. Na den graad van licentiaat in de Godgeleerdheid en in de geestelijke rechten verworven te hebben, werd hij, in 1790, leeraar van wijsbegeerte in de Paedagogie de Valk. De kardinaal de Francken berg benoemde hem, in 1791, tot boekkeurder. Ten jare 795 werd hij regent in de Pxdagogie het Castrum, en, in 1796, bekleedde hij de hooge waardigheid van Rector magnificus der Leuvensche Hoogeschool. Hij was insgelijks kanunnik van liet kapittel van Ronse. Na het concordaat werd Theodorus Verhaegen pastoor te Munte (1803), pastoor van het Klein Begijnhof te Gent ([806), en lid van den raad van het bisdom (1807). Ten jare 1814 verkoor de prins Maurits de Broglie hem tot officiaal van het bisdom van Gent, in welke stad hij overleed den 20 December 1822, oud 61 jaren (i). Theodorus Verhaegen was de oom van wijlen den beroemden advocaat Verhaegen, voorzitter van de Belgische Kamer der Volksvertegenwoordigers. Van onzen CYPERS kennen wij nog een gedicht aen Juffrouw ELISABETH- MARIA-FRANCISCA BASTEYNS, nu MARIA-H EN RICA -ROSA, geboortig van Antwerpen, doende plechtiglrk hare drrvoudige beloften, onder den regel van den Seraphienschen vader Franciscus, in 't vermaerd klooster der reli- (1) Zie ARTHUR VERHAEGEN, les 5o dernières années de l'ancienne Université de Louvain (174o-17g7). Liège, 188.4, bl . 447 et v . -- 161 — gieusen Capicienerssen, binnen Sint Truyen, den 17 October 1790. ( i) Het gedicht vangt aldus aan : Gods Geest, bestuer myn pen ! En gy, ó hemelingen, Die staeg u bezig houd met Godes lof te zingen, Ontsteekt my door uw voer, en helpt my in dit werk, Opdat het zy tot eer van God en zyne Kerk! Ik zong den zegeprael, ik zing de offerhande Van eene teere Maegd die zig aen God verpandde, Om in hoetveerdigheid, vol liefde, vry en reyn, De voorspraek van ons land by Godes troon te zyn ; Die om het vvaer geluk van hare ziel te vinden, Kwam heden plechtiglijk zig hier aen God verbinden ; Verlaetende daervoor, met waren helden-moed, En huys, en stad, en land, en erf, en goed en bloed, Om, zonder eygenwil, met zuyver hert en zeden, Haer levensloop voor God alleen te gaen besteden ; Met God alleen te vreê, verr' van het aerdsch gedruys, En zoekt zy geenen troost als aen den voet van 't kruys. Had zy voor haeren roep haer ,00ges toegeloken, Daer had haer geenen keus voor eenen man ontbroken, Gezond van lyf en leên, gezwind, en wel ter tael, Niet minder van verstand als klinkende metael. Daer by, wel opgevoe !, door ouders, welkers oogen Geen kwaed of slim bedryf en konden ooyt gedoogen, En welkers zorg en deugd hun kinders 't voorbeeld geeft, Hoe dat er dient gewerkt, hoe dat er dient geleeft. Ons bruyd bedankt daer voor haer vader en haer moeder, En laet ook vryen keus aen zuster en aen broeder ; Haer deel, haer beste deel is dit geheyligd slot, Daer zoekt zy haeren Al, daer zoekt zy haeren God. Het liedeken, dat volgt op het gedicht, vangt aldus aan : (1) Het vers is gedrukt tot Loven, bij J.-P. Michel, regt over 't Wit- Heeren College, drukker der Vaderlandsche legers. -- 16 2 -- Zuyvre geesten, schaer der Englen, Koomt vereeren dit ons feest; Koomt uw zoete stemmen menglen, Want zij passen hier het meest. Koomt met ons den lof verkonden Van een welberaede maegd, Die, door Godes liefd' verbonden, Zig aen hem geheel opdraegt. Het eindigt op de volgende wijze verleen haer veele jaeren, tot haer en ons geluk, van rampen en bezwaeren, haer volle jubelkruk. Laet de glaezen hier op klinken en bly geluyd, ons de gezondheyd drinken Seraphiensche bruyd. Vast moet CYPERS meer Vlaamsche gedichten hebben nagelaten, die, wij hopen het, zullen worden Den 7 Mei 1791 werd Cypers door de grootvicarissen van Doornijk bevorderd tot de pastorij van het aanzienlijk dorp Beveren, in het Land van Waas. Gelijk het was te voorzien, wist hij, zijne hoedanigheden, achting vertrouwen parochianen te verdienen. Weldra echter hade nieuwe pastorampspoedige dagen te doorleven. De omwenteling, in Frankrijk uitgebroken, strekte hare woede ook tot ons vaderland uit.. België werd ee .1 wingewest groote republiek, zuchtte onder den der overheersching. plunderingen lasten des luyvre geesten, scha er der Englen, Koomt \'ereeren dit ons feest j Koomt uw zoete stemmen menglen, Want zij passen hier htt meest. Koomt met ons den lof verkonden Van een welberacde maegd, Die, door Godes liefd' verbonden, Zig aen hem geheel opdraegt. eindigt op de volgende wijze God verleen haer veele jaeren, En tot haer en ons geluk, Vry van rampen en bezwaerE:n. Tot haer volle jubelkruk. Lae! de glaezen hier op klinken Met een hel en bly geluyd, Laet ons de gezondheyd drinken Van ons Seraphlensd1e bruyd. moet CYPERS meer Vlaamsche gedichten hopen het, zullen worden teruggevonden. M ei 179 I door de grootvicarissen van bevorderd de pastorij aanzienlijk dorp het Land \Vaas. Gelijk het WJS te voorzien, WIst hij, door zijne voortreffelijke hoedanigheden. de achting en het vertrouNen zijner parochianen te verdienen. Weldra echter had de nieuwe pastoor rampspoedige doorleven. omwenteling. Frankrijk tot ons vaderland uil. België werd ee.l wingewest der groote republiek, zuchtte onder den druk der over heersching. Vervolgingen, plunderingen en lasten des 163 --- oorlogs waren de droeve gevolgen er van. Het Land van Waas anders vrij afgelegen, deelde ruimschoots in het treurig lot. Als bekend is, waren het vooral de priesters die het hadden te bezuren. CYPERS , . een toonbeeld van een vroom en priesterlijk leven, kon niet onderdoen voor de trawanten der republiek. Het afleggen van den eed van haat tegen het koningschap geweigerd hebbende, werd hij uit zijne pastorii gezet, zag zijnen tempel sluiten en zijne kerkgewaden, onder zijn oog, openbaar verkoopen. In die bange dagen, in die dagen van kommer en nood, verliet de moedige pastoor zijne parochianen niet. Om niet aangehouden en naar Cayenne vervoerd te worden, legde hij voor tijd en wijl de priesterkleederen af en wist hij zich bij vrienden te verbergen. Des nachts verrichtte hij, zoo binnen Beveren als in de omliggende dorpen, de herderlijke plichten, ging hij mis lezen, biecht hooren, huwelijken inzegenen of zieken bedienen CYPERS liet een boek bevattende het verhaal dezer gebeurtenissen, dat in de archieven der kerk van Beveren voorhanden is. In dit boek, 't welk mede van 's mans uitgebreide geleerdheid getuigt, heeft hij aangeschreven al wat er in dien rampvollen tijd, dag bij dag, door de agenten der Republiek, in en rond Beveren is verricht geworden. Aan den a ll October 1797 leest men deze twee woorden : Incipit desolatio! Al wie met de geschiedenis dier dagen eenigszins bekend is, zal verstaan wat deze woorden al bitters bevatten, ._ r64 - Na het Concordaat hernam CYPERS zijne herderlijke bediening. Hij had het genoegen nog achttien jaren in het midden zijnel:parochianen ie mogen doorbrengen. Tot groote droefheid van allen overleed de brave pastoor te Beveren den 21 Maart 182o, oud 64 jaren. Zeventig jaren zijn er verloopen sedert zijn afsterven en nog is zijne gedachtenis bij de ouderlingen van Beveren in gezegend aandenken. Dit werd ons bericht door den tegenwoordiger pastoor dezer parochie, den weleerw. heer A.-J. Vyt, wien wij voor zijne vriendelijke mededeeling onzen hartelijken dank betuigen. -- 165 -- Zitting van 18 Juni z 8go Aanwezig de heeren Em. !Eiel, bestuurder , A. Snieders, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ; heeren H. Claeys , jhr. N. de Pauw, Gailliard, Génard, G. Gezelle, L. Roersch, Haeghen, P. Willems, Alberdingk Daems, Hansen, Mathot, J. J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. J. Broeckaert, Copman, A. de Vos, K. Stalaert, van Even, werkende leden ; Flou en jhr. K. de Gheldere, leden. afwezigheid de heeren J. Laet en L. Schuermans, werkende leden, H. Sermon, bestendige leest het verslag over vorige zitting, hetwelk wordt goedgekeurd, en deelt de vergadering lijst mede der het l'Academie royale Sciences, Lettres, et des Beaux-Arts de Belgique. 40 . des livres la Bibliothèque l'A cadémie des et des - 165- 18 1890 de Em. !-liel, bestuurder, onder bestuurder, Potter, bestendige secreta ris; de heeren H. Claeys, jhr. de Pauw, E. P. Génard, G. GezelIe, L. Roersch, F. van der Haeghen, P. Willems, P. Thym, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. 0 brie, J. van Droogenbroeck, Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, Ed. van Even, werkende leden; de heeren K. de Flou en jhr. K. de Gheldere, briefwisselende leden. Verontschuldigen hunne afwezigheid de heeren J. de Laet en L. Schuermuns, werkende leden, en H. Sermon, briefwisselend lid. De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk wordt goedgekeurd, en aan de vergadering de lijst mede der AANGEBODEN BOEKEN. Vanwege Staatsbestuur : Bulletin de I'Academie des Sciences, des Letlres, et des Beaux-Arts de Belgique. 1890, Nr 40. Catalogue des livres de la Bibliothèque de I'Académie royale des Sciences, des Lettres et des -- 1 66 -- Beaux-Arts de Belgique. Seconde partie. Ouvrages non périodiques, 3e fascicule. Sciences morales et politiques. Beaux-Arts. De Werken van .7. van den Vondel, uitgegeven door Mr. .7 . van Lennep. Herzien en bijgewerkt door J.-H.-W. Unger. XIe deel, 1645. -- XI I° deel 1646. Relations politiques des Pays-Bas et de l'Angleterre, sous le règne de Philippe II, publiécs par le Baron KERVYN DE LETTENHOVE. IV, première partie, 40. Vanwege den heer G. GEZELLE Lauwertaksken geplant op het graf van de God- en deukdlievende jou (rouw Justina Goethals, stichteres eenen stichting tot onderhoud der arme en ouderlooTe jeugd van het vrouwelijk geslacht binnen Kortrijk, door J. HOFMAN. Kortrijk, wed. L. Blanchet, 1838 (I V)-8 bl. 16°. Bekroonde Dichtwerken op het afsterven van . -B. - Hofman, dichter en tooneelminnaer. Kortrijk, 1836, 8°. 1781. Mijn eerweerden Heer Joseph Ignatius Michaël van Dale, .zaliger gedachtenisse, koopman, priester, vader der armen. Kortrijk, 1881, 16°. De Reisduif. Theoretisch en praktisch Handboek voor de Liefhebbers en kweekers van duiven, door SI LVAI N WITTOUCK. Kortrijk, 1878, 8°. Vanwege den heer J. VERDAM, hoogleeraar te Amsterdam : - 167 •^ Geschiedenis der Nederlandsche Taal, in hoofdtrekken geschetst. Leeuwarden, 189o. Vanwege den heer MORIZ HEINE, het 2e deel van zijn Deutsches Wbrterbuch. Vanwege den heer ALEXIS CALLANT : Een Fransje Gedichten voor onTe kleinen. Met 39 plaatjes. Gent, 189o, 120. Vanwege het stadsbestuur van Antwerpen : Antwerpsch Archievenblad, 17e deel, 2e afl. Vanwege den heer Jozef Splichal, uitgever te Turnhout : Kempisch Museum. Maandschrift gewijd aan Geschiedenis en Oudheden, 1890. Eerste jaar, de 5 eerste afleveringen. WEDSTRIJD VAN DICHTKUNDE. De bestendige secretaris maakt bekend dat, ter beantwoording van de prijsvraag : « Een gedicht ter eere van Z. M. Leopold II, bij de 25 e verjaring zijner troonsbeklimming », op den bepaalden tijd acht dichtstukken zijn ingezonden, voorzien met de volgende kenspreuken : Nr I. Geregend het Land Waar de weldoende vrede De olijvenkroon spant. (LEDEGANCK). 168 — Nr 2. Gunst baart kunst. Nr 3. De Militair. Nr 4, Vivat Rex ! Nr 5. Heil hem, die in 't bestaan, dijn vlijt'ge [levensschreden Aan 't luk van 't vaderland en 't mensch- [dom wil besteden ! Nr 6. Kunst fonder wetenschap baart hooimoed. Nr 7. Vincet pax patriae. Nr 8. L'édifice, dont le Congrès a jeté les fondements, peut s'élever et s'élèvera encore. (LÉOPOLD II). De heer P. Willems vraagt het woord en verzoekt de zitting van October te verschuiven tot den vierden woensdag dier maand. De vergadering neemt dit voorstel aan. Door den heer J. Obrie wordt aan het bestuur in bedenking gegeven of 't niet mogelijk ware de jaarlijksche plechtige vergadering en het banket der Academie te houden op een tijdstip, gunstiger voor het reizen dan de maand December. Hij zegt dit eensdeels voor de in België gevestigde bejaarde Academieleden, anderdeels voor de leden uit Noord- Nederland, die in een beter seizoen wellicht naar Gent zouden komen en deel nemen aan onze vergadering. De heer P. Willems treedt dit voorstel bij. — 169 .— Zijns inziens zouden zulke bijeenkomsten de Nederlandsche Congressen, die uitgeleefd schijnen, voordeelig kunnen vervangen. Het bestuur zal het voorstel onderzoeken en in de eerstvolgende maandelijksche vergadering er verslag over mededeelen. Bestendige Commissie van Middelnederlandsche Letterkunde. De heer Gailliard, secretaris der commissie, biedt het volgende verslag aan : « De bestendige Commissie heeft, in zitting van heden, besloten den heer Alberdingk Thym, mits goedkeuring der Academie, te gelasten met de uitgave van twee middelnederlandsche kalenders uit de XIVe en XVe eeuw, die als eene merkwaardige bijdrage voor de zedengeschiedenis mogen beschouwd worden, namelijk ter wille van de voorschriften van gezondheidsleer, welke bij iedere maand te vinden zijn. De uitgave zal ongeveer 5o bl. beslaan. « Op voorstel van jhr. de Pauw beslist de Commissie, de Academie te verzoeken aan den Groot-Hertog van Baden mededeeling te vragen van het fragment van Reinaert de Vos, onlangs in de Hofbibliotheek van Darmstadt ontdekt ». De Academie neemt het voorstel ter uitgave - 170 - van de hoogergemelde middelnederlandsche kalenders aan, en gelast het bestuur om door bemiddeling van den heer Minister van Buitenlandsche Zaken de mededeeling va het bedoelde fragment te bekomen. Bestendige Commissie van nieuwere Taal en Letterkunde. Door den heer Coopman, secretaris dezer commissie, wordt het volgende verslag medegedeeld : Verslag der fitting, gehouden op 21 Mei, 1890. Aanwezig : de heeren Hansen,voorzitter, Daers, De Vos, Hiel, Micheels, Prayon, Snieders, leden, Coopman, secretaris. Afwezig : de heeren Claeys, wegens ambtsbezigheden, Mr. Obrie, uitlandig. De Voorzitter verklaart de zitting geopend ten i u. en verleent het woord aan den secretaris om lezing te geven van het verslag der voorgaande vergadering. Dat verslag wordt goedgekeurd. DAGORDE. 10 Bloemlefing uit de werken onfer X VIIe- en X VIIIe-eeuwsch c schrijvers. 2° Bijfondere verfameling der voorname tooneelwerken van schrijvers sedert het begin der XVIe eeuw. --- I 71 — De heer SNIEDERS verklaart dat hij voornemens was het voorstel eener algeheele uitgaaf der vertaling van Boëtius' Troost-Medecijne-Wijnckel (De Buck) bij te treden. Bij nadere overweging, is hij tot het besluit gekomen dat goed gekozen gedeelten uit dat werk wellicht beter zullen beantwoorden aan het voorgestelde doel. Eene algeheele uitgaaf zou een voorgaande stellen, dat ons tot in het oneindige zou leiden. Daarbij zijn volledige uitgaven niet alleen hoogst kostbaar, maar, in waarheid, niet zelden nutteloos. Overigens, is het der Koninklijke Vlaamsche Academie niet te doen deze werken in hun geheel te bezitten, gelijk meesterstukken der oudheid ; het is haar voldoende dat met zorg gekozen brokstukken de letterkundige waarde dier geschriften, op behoorlijke w i;ze, in het licht stellen. Dit is insgelijks het geval met de tooneelwerken. Dr. Snieders treedt vervolgens in eenige beschouwingen betreffende de eigenlijke samenstelling en uitgaaf der bloemlezing. Zullen wij daarin de werken van schrijvers of dichters opnemen die, — bij voorbeeld, na den overgang van Antwerpen, in den aanvang der XVIIe eeuw — Vlaanderen en Brabant verlieten en in het Noorden gevestigd bleven ? Zoo waren, om er slechts enkelen te noemen, Gasparus Barleus, Van den Berg (Montanus), Peter van den Broeck, de gekende zeevaarder. - 172 - Naar zijne meening, moet men deze ter zijde laten; immers, geboorte zegt niets; ontwikkeling zegt alles. Vooreerst zijn de werken dier mannen geene zeldzaamheden of curiositeiten, in Nederland. Die schrijvers, in 't Noorden ingeburgerd, bedienden zich van den aldaar gebruikelijken taalvorm; dan, voor wat taal en stijl betreft, hebben zij voor ons, Vlamingen, niets eigenaardigs. Zij schreven werken, die zich door niets onderscheidden van die, welke, te dien tijde, in Holland verschenen. Voor ons, is het hoofdzaak eene uitgebreide studie te leveren op de eigenlijke Vlaamsche letterkunde van die dagen, hare gehalte, stijl, taal en ontwikkeling. Zoo beperkt, d. i., tot de schrijvers en dichters die hier te lande hebben geleefd en lieten drukken, zou de commissie twee wegen te volgen hebben : 1O de werken van schrijvers en dichters behandelen, naar gelang het jaartal der uitgaven ; 20 de werken kiezen naar willekeur in beide eeuwen. De eerste wijze van uitgave zou stellig de beste en de regelmatigste, maar tevens niet altijd de meest practische zijn. Inderdaad, alvorens eene letter te laten drukken, zouden wij al de elementen moeten bijeen zoeken en deze schriften en indeelen -- een reuzenwerk, dat ons meer dan eens, niettegenstaande de nau wgezetste zorg en toewijding van onzentwege, van vergetelheid van dezen of genen dichter of schrijver zou doen beschuldigen. - 17 3 De tweede wijze is : wij kiezen rechts en links, zonder volgorde in acht te nemen. Dit is ongetwijfeld het meest doeltreffend middel om den ontworpen arbeid onmiddellijk aan te vatten en voort te zetten. De voorhanden letterschatten zijn overgroot ; men vindt niet alleen geestelijke werken, maar tevens werken over kunst, taal en zedeleer, critische beschouwingen, geschiedenis, reisbeschrijvingen en vooral eene vracht tooneelstukken, die wij knogen beschouwen als de laatste uitingen, de laatste snikken der vroegere rederijkers. Ten slotte stelt de heer SN1EDERS voor : . 10 De commissie ,al rich bepalen bij de uitgave eener bloemleTing van het jaar 1600 af tot het ,daar 1800, en Tich beTighouden met de Vlaamsche dichters en schrijvers, die .voor de letterkunde het eigenaardigst Tijn ; 20 Zij zal nemen wat haar onmiddellijk onder de hand valt of, beter geegd, wat haar het belangrijkst voorkomt, uit welk vak dan ook; 3" Zij .dal aan ieder lid eenen schrijver reit voormelde eeuwen aanduiden en hem, mits hare goedkeuring, de over te nemen stukken laten kieren ; .dij Tal hem tevens belasten met het opstellen eener biographische of bibliographische nota over den behandelden schrijver of dichter. Het lid Tal dit stuk metfijnen naam onderteekenen. — 1 74 — 4° De bloemle.ing Tal verschijnen in gr. octavo, in twee kolommen druks en kleine tekstletter. De kolommen vullen breed genoeg zijn om de alexandrijnen niet te moeten 50 De uitgaaf .dal geschieden in afleveringen van honderdtal bladtijden, op onregelmatige tijdstippen te verschijnen; vier afleveringen 'ouden een boekdeel vormen. 6° Het geheele werk wordt voorafgegaan door eene schets der letterkunde in de X VII' en X V^^IIe schets Tal in de eerste aflevering ofwel bij de vierde gevoegd met verschillende paginatje. De heer Voorzitter verklaart de bespreking betreffende de « Voorstellen ván den heer Aug. Snieders » geopend. De heer S. DAEMS herhaalt zijne reeds vroeger afgelegde verklaring, dat hij, tegen dank, afziet van zijn voorstel, strekkende om de vertaling van Boëtius in den geheele uit te geven (1). --- hij bekent het volgaarne • — is geene in Bene bloemlezing, waarin eene zekere verhouding moet bestaan in opzicht van den omvang der opgenomen stukken. 1) der Koninklijke Vlaamsche Academie (26 Februari 18go - 174- bloemlqing {al gr. octavo, twee kolommen druks en kleine tekstletter. De kolommen {uilen breed genoeg rijn om de alexandrijnen niet te moeten afbreken. 5° uitgaaf {al lil afleveringen van een honderdtal blad{ijden, op onregelmatige te verschijnen; vier afleveringen {ouden een boekdeel vormen. geheele werk wordt voorafgegaan door in XVII" en XVIIIc eeuw. Die schets {al de eerste aflevering plaats vinden ofwel bij de vierde gevoegd worden, met verschillende paginatie. heer Voorzitter verklaart de bespreking de « van den heer Aug. » S. DAEMS zijne reeds vroeger afgelegde dal tegen dank., zij n voorstel, strekkende om de vertaling Boëtius den geheele uit te geven (r). DaarvQor -- hij bekent het volgaarne- is geene plaats in eene bloemlezing, waarin eene zekere bestaan in opzicht omvang opgenomen stukken. (I) Zitting ,icr Koninklijke Vlaamsche Academie (26 Februari 1890. - 175 ._ Hij is het eens met zijn achtbaren collega, voor wat betreft de Noord-Nederlandsche werken : wij moeten ons bepalen bij den toestand der Vlaamsche letteren van dien tijd. Hij kan echter niet ten volle instemmen met de meening dat de commissie geene rekenschap zou dienen te houden met tijdsorde of alphabetische orde. Hij acht het niet gepast of geraadzaam zoo maar de hand aan het werk te slaan, op goed valle 't uit. Daarentegen heeft hij vrede met het voorstel van den heer Snieders, aangaande de versmelting der tooneelbibliotheek met de bloemlezing, aangezien het tooneel slechts eene afdeeling is van de algemeene letterkunde en het geenszins het doel der commissie was, een repertorium te vormen, dat, overigens, met het oog op de vereischten van den huidigen tijd, van geenerlei nut zou wezen. Daar de versmelting der beide werken en bijgevolg der beide commissiën van uitvoering niet vastgesteld schijnt, verzoekt de heer Daems zijnen achtbaren collega Snieders, als art. 1 van het voorgelegde voorstel te willen aannemen : Art. 1 . In de bloenzlefing u:t de werken onfer X VIIe- en X VIIIe-eeuwsche schrijvers, rijn de tooneelwerken van schrijvers sedert het begin der X VIe eeuw mede begrepen. De twee commissiën van uitvoering, benoemd in fitting van 20 November, 1889, 'ijn tot éene versmolten. — 176 -- Ook drukt de beer Daems den wensch uit dat de Commissie -- welke voortaan zal samengesteld zijn uit de heeren Claeys, De Vos, Hansen, Micheels, I'rayon, Snieders en Daems dadelijkk zou overgaan tot het vaststellen eener voorloopige lijst van schrijvers en dichters uit die tijden. Alvorens art. r in stemming te leggen, wijst de heer Voorzitter op het verschil van eeuw, in dat art. t vervat. Daarin is spraak van de XVIe eeuw voor de tooneelwerken en slechts van de XVIIe en de XVIIIe eeuw voor de andere. In afwachting dat de Commissie dat punt regele, stelt hij voor als eindpunt aan te nemen het jaar 1815. De heer PRAYON wenscht te weten wat zijn achtbare collega den heer Snieders eigenlijk bedoelt met Vlaamsche of Zuid-Nederlandsche dichters of schrijvers? Wij mogen immers niet uit het oog verliezen dat Noord-Brabant en Nederlandsch-Limburg, Fransch- en Zeeuwsch-Vlaanderen destijds van ons vaderland deel uitmaakten. De heer SNIEDERS verklaart dat het wel degelijk zijne bedoeling was de schrijvers en dichters uit die afgescheurde gewesten in de bloemlezing te zien opgenomen worden. Verder stelt de beer PRAYON voor, als beginen als eindpunt aan te nemen twee heuglijke dagteekeningen uit de geschiedenis van ons vaderland : de bloemlezing zou aanvangen met den -- 177 « val van Antwerpen » en eindigen met den « slag van Waterloo ». Na eene gedachtenwisseling, waaraan al de aanwezige leden deelnemen, stelt de heer Prayon zijn voorstel aldus op : Art. 2. — De Commissie verdeelt de bloemlering in vier tijdvakken : l e tijdvak : Van den val van Antwerpen tot den vrede van West falen (1648) ; 2e tijdvak : Van 1648 tot den vrede van Utrecht (1713); 3e tijdvak : Het Oostenrijksch Bewind; 4e tijdvak : Het Fransch Bewind tot en met 1815. Tot nadere regeling der werkzaamheden, en, met het oog op den wensch van den heer Daems, wat betreft het opmaken van voorloopige lijsten van schrijvers, dichters en tooneelletterkundigen, verlangt de heer Prayon dat zoo mogelijk, in de eerstvolgende zitting der commissie, de schrijvers zouden aangeduid worden, met dewelke de commissie van uitgave eerst zal beginnen. Hij slibt zich aan bij het voorstel van den heer Snieders, om, bij de behandeling der werken of uittreksels dezer, niet het jaartal van de geboorte der schrijvers, maar wel het jaartal der verschijning hunner werken in acht te nemen. De heer SNIEDERS verklaart ten volle in te stemmen met de zienswijze uitgedrukt door zijne achtbare collega's de heeren Daems, Hansen en Prayon. ----- 178 — De heer Voorzitter brengt de navolgende bedenkingen in het midden • Het ware te vvenschen dat voor elk werk, waaruit wij brokstukken zullen overnemen, aangewezen worde waar het verschenen en waar het nog te vinden is, als inlichting voor de personen die, na de verschijning onzer bloemlezing, het geheele werk zouden willen inzien. Tevens zou de bewerker den geheelen inhoud voldoende moeten opgeven, opdat de lezer zich een nauwkeurig en helder denkbeeld kunne vormen van het behandelde. Het is klaar dat de bewerker alle aanmerkingen en toelichtingen aangaande taal, stijl enz. in nota's aanteekenen, doch den eigenlijken tekst eerbiedigen zal. Dan stelt de heer Voorzitter de vraag of de bewerker eene studie moet leveren over iederen genoemden of beter gezegd iederen schrijver waarvan stukken opgenomen worden in de bloemlezing? Hij bedoelt eene critische uitgave in den zin van die van Jonckbloet over Reinaart de Vos? Ook ware het nuttig te weten hoeveel boekdeelen het werk zal vormen, met het oog op de kosten van uitgaaf, welke door de Koninklijke Vlaamsche Acadetnie vooraf moeten goedgekeurd worden. De heer SN I ED ERS meent dat de Commissie van uitvoering slechts om de twee, soms om de drie jaren, een boekdeel in vier afleveringen, te zamen - 1 79 - ongeveer 4.00 bladzijden, zal uitgeven. Het geldelijk belang der Koninklijke Vlaamsche Academie is dus, vooralsnu, niet bijzonder in aanmerking te nemen, daar de uitgave van twee, soms van éene aflevering in 't jaar gemakkelijk kan gedekt worden door de jaarlijksche begrooting, zooals deze thans is vastgesteld. Het achtbaar lid beveelt het drukken op twee kolommen aan. Voor biographieën enz. zal eene groote, voor de uittrekselen eene smalle letter gebruikt worden. In afwachting stelt hij voor, inlichtingen te nemen bij den heer drukker der Koninklijke Vlaamsche Academie en dezen te verzoeken eene verzameling zijner letters te willen voorleggen aan de commissie. De heer PRAYON stelt voor opvolgenlijk te onderzoeken : i° Het geschiktste formaat; 2° Drukken wij op eene of op twee kolommen ? 3° Welke letter kiezen wij? De heer Voorzitter meent dat heden geene beslissing daarover kan genomen worden en stelt, met den heer Snieders, voor, dat twee leden der Commissie zich zouden willen belasten met het aanwenden der noodige stappen bij den heer drukker. Door de Commissie worden aangewezen de heeren De Vos en Micheels welke, voor de aanstaande zitting, de verlangde inlichtingen zullen bezorgen . -- ISO - In dezelfde zitting zal de heer Daems zijn ontwerp van namenlijst der te behandelen schrijvers voorleggen. De heer Voorzitter HANS EN vat de bespreking samen. De Commissie voor Nieuwere Taal- en letterkunde beslist : 1e -- De twee Commissiën, welke, in zitting van 20 November, 1888, benoemd en belast werden de eene met de « samenstelling eener bloemlezing uit onze XVIIeen XVIII -eeuwsche schrijvers », de andere met het bezorgen eener « bijzondere verzameling der voorname tooneelwerken van schrijvers sedert het begin der XVIe eeuw, » worden tot éene Commissie versmolten. 2e De bloemlezing, waarin de tooneelletterkunde begrepen is, wordt verdeeld in 4 tijdvakken, te weten : Ie tijdvak : Van den val van Antwerpen tot den vrede van Westfalen (1648); 2e tijdvak : Van 1648 tot den vrede van Utrecht (1713) ; 3e tijdvak : Het Oostenrijksch Bewind; 4e tijdvak Het Fransch Bewind tot en met 1815. 3e -- In de bloemlezing worden alleen opgenomen : de, voor hunnen tijd en voor onze letterkunde, eigenaardigste schrijvers en dichters uit Zuid-Nederland (met inbegrip van Noord-Brabant en Nederlandsch-Limburg, Fransch- en Zeeuwsch-Vlaanderen), welke in Zuid-Nederland geleefd en daar hunne werken uitgegeven hebben. 4e -- De Commissie van uitvoering wijst iederen medewerker eenen of meer schrijvers uit die tijdvakken aan en laat hem, mits hare goedkeuring, de over te nemen stukken kiezen. Zij belast hem tevens met het opmaken van een - 181 -- biographisch of bibliographisch opstel over den behandelden schrijver of dichter. Elke medewerker onderteekent zijne bijdrage. 5' — De bloemlezing verschijnt in afleveringen van een honderdtal bladzijden druks, op onregelmatige tijdstippen. Vier afleveringen vormen een boekdeel. 6e Het geheele werk wordt voorafgegaan door eene verhandeling over onze letterkunde in de voormelde eeuwen. Die verhandeling verschijnt in de eerste of de vierde aflevering, met afzonderlijke benommering der bladzijden. Verdere punten, aangewezen door de achtbare heeren Snieders, Daems, Prayon enz. zullen in de eerstvolgende zitting besproken en beslist worden ; vooralsnu stel ik vast -- zegt de heer Voorzitter — dat de voornoemde voorstellen zijn aangenomen. (Algemeene goedkeuring.) Aan het bestuur der Koninklijke Vlaamsche Academie zal oorlof gevraagd worden tot het houden eener buitengewone zitting der commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde, in Juni t. k., ten einde de werkzaamheden der commissie voor de bloemlezing volledig te kunnen regelen. De Secretaris verlangt dat, in die buitengewone vergadering eene beslissing genomen worde betreffende de afzonderlijke zittingen, te houden door den raad van redactie der Kunst- en Vakwoorden. Deze heeft een ontwerp van rondgaanden brief op te stellen, te bespreken en daarna te onderwerpen aan de commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde. Tot — 182 - heden was dit niet mogelijk, aangezien die raad daartoe niet gemachtigd was. Het is eveneens in het belang der commissie voor de bloemlezing dat zulks, in de e. v. vergadering, geregeld worde. (Aangenomen.) I)e dagorde der buitengewone zitting van Juni t. k. wordt aldus vastgesteld : a) Bloemlezing. b) Afzonderlijke zittingen der beide sub-cornmissiën. De heer Voorzitter verklaart de vergadering gesloten te 2 1/2 uren. Aldus voorgelezen, goedgekeurd en onderteekend, in zitting van 18 Juni, 1890. De VoorTitter, DR. C.-J. HANSEN. De Leden : S. DAEMS, DR. AM. DE VOS, E. HIEL, J. MICHEELS, A, PRAYON, DR. AUG. SNIEDERS. De Secretaris-Verslaggever, TH. COOPMAN. — 183 -- Dagorde. Jhr N. de Pauw bekomt het woord voor zijne aangekondigde Mededeeling over een nieuw fragment van REINAERT DE VOS. Ik heb de eer de bijzondere aandacht van de Koninklijke Vlaamsche Academie te vestigen op het laatste werk van ERNST MARTIN : Neue Fragmente des Gedichts VAN DEN VOS REINAERDE und das Bruchstiick VAN DEN BERE WISSELAUWE, verleden jaar uitgegeven in de 65e Heft der Quellen und Forschungen Tur Sprach - und Culturgeschichte der Germanischen Vcelker, te Straatsburg, waarvan het voor hare Bibliotheek aangekochte overdruk nevens zijne voortreffelijke uitgaven van den Vlaamschen en den Franschen Reinaert is nedergelegd. Gelijk mijne achtbare collegas het weten, is het aan dezen Hoogduitschen geleerde, thans Director van het Seminarium van Philologie ter Universiteit van Straatsburg, dat de beoefenaars van middeleeuwsche letterkunde de laatste en beste uitgaven van ons mnl. meesterstuk in beide nationale talen van België te danken hebben. Niet alleen heeft hij de eerste, gebrekkige uitgaven van den Vlaamschen ReinaeK van GRIMM, WILLEMS, SNELLAERT en JONCKBLOET door eene definitieve, op de hoogte der hedendaagsche wetenschap, vervangen, maar hij heeft den samenhang der 32 branches van WON _. 184 ._ en CHABAILLE opnieuw bestudeerd en er de uitgave volgens al de bekende handschriften van bezorgd. Het geldt nu niet min als de vondst, hem door den Bewaarder der Groothertoglijke Hof- Bibliotheek van Darmstadt aangemeld, en de uitgave door hem zelven gedaan van een nieuw fragment van het wonderlijk dieren-epos van « WILLEM, die den MADOC maecte ». Die mededeeling is ons dubbel kostbaar, daar zij eenen nieuwen tekst levert, denkelijk ouder dan de volledige vijftiendeeuwsche handschriften van Stuttgart (uit Cornburg) en van Brussel (uit Amsterdam) of andere gekende fragmenten (A), en daar het toeval wil dat in de twee hervondene bladen juist een gedeelte behandeld wordt van het oorspronkelijk werk van onzen Vlaming, namelijk de allerbelangrijkste episode, waar Reinaert aan coninc Lyoen het gewaande en geveinsde bestaan meldt van den schat van coninc Hermenrijc (in den nieuwen tekst keyser Heimeric), dat te Kriekenputte (Crikeputte) bij Hulsterlo ligt, en waar hij den hase Cutvaert (Cohart) als getuige roept, die er met het hondekijn Rine en met Rernout den Vries (...munt de Sies) valsche munt zou hebben geslagen (vers 2590-2728). Verder handelt het nieuw fragment over de gewaande pelgrimsvaart van Reinaert naar Rome, met Cuivaert den haas en Belijn den ram, en de wreede moord des eersten in zijne burcht Maupertuus in bijzijn zijner vrouw Ermeline en zijner jonge welpen (v. 3024-3165). Men ziet dus dat die twee kostbare pertij SOA aa ,1421aVN OORSPRONKELIJKE TEKSTEN EEUW ^ , FORMAAT ONTDEKKER GEDRUKT a b d e p r Hs. I, Comburg, 1° ig,-213, . te Stuttgart (n, 22, poet ) Hs. II, Amsterdam, Copij Claes van Aken, te Brussel ( nr 14601) Hs. II, papier (f. XXXIII-VIIII) 'Hage (1,814) Druk II, proza en 222 verzea, (1513-189o), te Cambridge Hs. I, v. 2590-2728 ± 3o24-3165 te Darmstadt (nr 3321), Druk, Reinardus Vulpes Druk II, Reinaert proza, te 's Hage, (Gheraert Leeu , Gouda, Herdruk van Delft, te Lubeck) ._._. Druk II, Reineke, te Lubeck I XV. 1 begin ! Idem 14-5 Xlve 1473 1479 1485 1498 346 120 6 7 2 kl. fol. id. id. in-4° kl. fol. 2 X 42 i X 34 4>K 46 2 X 36 3476 7794 io38 288 8o5 i85o 1889 1859 1834 1834 Weckherlin, Beitrage, 125- 151, Stuttgart) 1811. Gmter, Odina, 1812 Breslau), Willems ., van Avondstonden, blz. 273. Culemann (Schmidt (brief uit Darmstadt). Campbell, Grimm. Hoffrnann von Fallersleben ILiAbben Gr.ter, Grimm, r_., Willems Snelaert, Jonckbloet, Martin, Van Helten Grimm, gehrceder, Hoffmann, Martin, Campbell, Knorr Sal Hoffmann Schroeder Breslau Berlijn Gent id. Groningen Paderborn Groningen Berlijn Leipzig Straatsburg 's Hage Eutin Lubeck Breslau Oldenburg Leipzig I Si V J 1834 1836 185o 1856 1874! 1887 I 1834 1 852 1862 1889 '859 186o 1783 1834 1852 1867 1872 -I l il' 2 11 ;'i 11 5; I" 1 ~ OORSPRONKELIJKE TEKSTEN EEUW I ~ FOR>lAAT I1 ~ ONTDEKKER GEDRUKT I ;» 1I ----~ ... _--'_._-----'----=., -'------- C.omburg , 192' -213b .! XVe 11346 kl. fol. col. v. il Beitráge, 12S-[Grreter, 'ir8~! te Stuttgart (nC 22, poet) begin' 2 42 I Stuttgart) 181 \. Grre- Grimm, I , ter, id. IS12 (~ I I lau), I, 224, 265, '. ! I Wïl G srl IHI, ll, Amstel'dam, Copij Claesj l,iem I 120 id. 1 X 34' 7794 1836 \lVillems S 11~ms, 'dnt ISSb,., van Aken te Brussel ( nr 14601)! 11 ne aert, I,. 1 Ol , I I ]onckbloet, GroDlngen 1856 , . Martin, Paderborn 1874' ~ Van Helten Groningen 1887' tzj 4 46:1 103S 1800 Van Wijn, IGrimm, Berlijn 18341 Z 1I blz. 273. ',' "",., I ~ 11 18So Culemann Hanover) r~reder, Leipzig 18521 ~ 1 IHotfmann, 18621 ..., 2 Schmidt brief Darm-II~~'~<;;~, Straatsburg ;88~' t:I I stadt), 1 tzj 11 1 I 1 á I1 111859 ,KCanmorprb ell, 'Es uHtinag e 11885690) en I I·S34;Gdmm Sohl I1 Lubeek 1783 • I 1 18341 1834 Hotfmann von Fallersleben Hotfmann I Breslau 1852 I Lübben jOI. denburg 1867 I Schrreder i , IH" II, p"pl."I" XXX lil-VII II'I '4' ,1, 6 id. te 's Hage (nl' 814) , d Druk Il, en 222 verzen, I1 7 4° (1513- te Cambridge I e I Hs. I, 2590-2728 3165 XIVe il 1 kL te Darmstadt nr 3321), : 1\ I I I I Druk, Reinard: 1473 il I1 I 1 p II,Reinaert proza, te 's Ha- [ (Ghel'aert Leeu, Gouda, Herdruk van te Lubeek) 1485 i r I II, Reineke, te Lubeek 1 ~ <:> ~ ~ '" ~ ;.;<: l :J z r.rï :;: ~. $::i ~ I1 f FORMA:J __ l 11 ONT~EKKER I1 GEDRUKT f - --;----'- ---- ----. ------- a IHs. I, Comburg, 1° 192C I. 346 Ik!. 1 3476111805 Weckherlin, Beitn:zge, 125-IGrreter, Breslau i'8~1 nr 22, poët) begin I X 421 1 (J.ürimm, Berlijn ~ I I Bres- I I l, 265. i b IHI. 11, Amste"dam, Claes'I,' 1em 341 779411836 Villems ISWillljemst' Ged·nt 188536: van Ak en, te B l'usse I n r 14 6 Ol ) I 1I1 .] onnec kabelro e, t, GIro. ningen 1I 85O6l 1 Paderb.orn 1874! iIj . . 11 .. Va.n Helten Gro~~ngen 1887' ~ c I Hs. Il, papIer (fo XXXIII-VIIIl) 14' 5 X 46111038 WIJn, Avondstonden, IGnmm, BerlIJn Z te s 0" 814) 1I blz. 27 3. .' c... . I g; I proza 7 in-40 i 2116 1850 (U'reder, 18521 iIj 1513-189°), Cam bridge I IHoffmann, 1862' ..., IHs. v. 259°-+ 3024-3165, XIV" 2 kl. 288 Darm_II~'~'rt;;;" ;88~1 tl (I I stadt). I t%:I - I I 1-< I Reinardus Vulpes 1473 !II 1/Campbell, s Hage 1859: g. _ I KnolT Eutin 1860 l IDruk Il,proza. 1479 I ge, Gheraert ! Delft, 1485 I Druk Il, 1498 [I i 1834 1 Grimm. i 18341 Hoffmann I Sühl Hoffmann Lübben Schroeder Lubeek I'1 8341 Oldenburg 1867 Leipzig 1 1872 -- i 86 kamenten bladen (ruim 288 verzen) voor ons Vlamingen de belangrijkste zijn, en dat, hadden wij moeten kiezen onder de bladzijden van het door domme boekbinders van de XVIe eeuw aan repels gescheurde handschrift der X I Ve eeuw, wij wellicht deze zouden hebben verkozen, wel te verstaan na het eerste en het laatste, die ons nieuwe inlichtingen over den schrijver en het aanleggen zijns werks hadden kunnen verschaffen. Is alle hoop tot het wedervinden van andere bladen van hetzelfde Hs. verloren? -- In het minste niet. Andere boeken en incunabelen, in de XVIe eeuw gebonden, kunnen te voorschijn komen. Ik kan niet genoeg mijne achtbare medeleden, die in archieven of bibliotheken verkeeren, aanwakkeren om zorgvuldig de oude boeken en registers te onderzoeken, die dikwijls in hunne eerwaarde ingewanden zulke kostbare, aan oningewijde oogen gedokene schatten behelzen. Wat een voorraad van nieuwe -- oude -- woorden, wat onverwachte openbaringen voor onze mnl. letterkundige geschiedenis kunnen daaruit niet rijzen! Men herinnere zich den geestdriftigen opgang, die in Noord-Nederland en België de ontdekking maakte, door ons achtbaar medelid Dr FERD. VAN DER H AEGH EN , van die gouden brokken, als schutbladen van registers der ontvangers van Wateringen bij Brugge, welke ons den heelen samenhang van den Spieghel Historiael, en zijne verdeeling tusschen zijne opvolgenlijke schrijvers, JACOB VAN MAERLANT, PHILIPS UTEN - I 87 ,_ BROUKE en VAN VELTHEM, openbaarden. Welnu, die opsporingen zijn nog ten einde niet. « O ! » schreef mij, den Nov. 1888, de grijze, zieke VRIES, « met aandoening » IVe deel van den Historiael van mij vernemend, « o ! « daar ligt zeker in Gent, Brugge en omstreken « zoo veel dat aan licht « zal komen, wanneer men maar ieverig zoekt ». Die voorspelling krijgt alle dagen bevestiging; ik zelf vond reeds twee nieuwe, nu uitgegevene fragmenten van den Madelghzjs, en, indien ik nog voorrede de woordenlijst dezer uitgave aan de Academie en aan haren en mijnen « vriend » prof. JAN BRINK (i) schuldig blijf, het omdat ik alle hoop niet verloren heb, . dat het grootste fragment (van 794 verzen), dat door in de Bibliotheek van Antwerpen of Gent werd ontdekt, en door 1837 de onophoudende opzoekingen uit eenen of anderen hoek eener boekenverzameling eerlang nog te voorschijn zal komen. Zoo had ik de kans onlangs in de Bibliotheek Brussel een' fragment van den ontdekken, dat . over vijf en dertig jaren werd i) Vlaamsche aan arbeid, in he Je 1887, nr 357. LODEWIJK VAN VELTHEM, openbaarden. zijn ten einde (( O! )) schreef mij, den 12 1888, grijze, zieke DE VRIES, (( aandoening )) eenige nieuwe vondsten over het IYc deel van den Spieghel Historiael mij vernemend, (( o! « ligt zeker in Gent, Brugge en omstreken (( nog zoo veel verscholen, dat allengs aan 't licht «( komen, wanneer men maar ieverig zoekt ). alle dagen bevestiging; zelf vond reeds twee nieuwe, nu uitgegevene den Madelghijs, nog altijd de voorrede en de woordenlijst dezer uitgave Academie aan haren en mijnen «( vriend)) prof. TEN BRINK (I) blijf, zoo is het omdat ik alle hoop niet verloren heb, grootste fragment (van 794 door prof. C.-P. SERRURE de Bibliotheek van Antwerpen en door MONE in 1837 beschreven, dank aan de onophoudende opzoekingen onzer medeleden, uit den eenen of anderen hoek een er boekenverzameling te voorschijn zal komen. ik de kans onlangs in de Bibliotheek van Brussel een fragment van den Limborch te dat over vijf dertig jaren werd (1) De Vlaamsche Academie aan den al'beid, het weekblad De Amsterdammer, October 1887, n' 357. ---- 188 - beschreven in den Messager des Sciences historiques (1855), p. 98, en dat, verloren gewaand, nu juist te goeder ure komt, daar men in Noord-Nederland eene nieuwe uitgave van dien heerlijken oorspronkelijken ridderroman voorbereidt (1). En zoo vond een mijner vrienden, Jhr. ROBERT SCHOORMAN, bediende bij het Staatsarchief te Gent, een gansch nieuw mnl. fragment van Valentijn en Nameloos, dat hij mij welwillend mededeelde, en dat ik met een aantal kleinere fragmenten weleens voor de Academie zal uitgeven. Om tot de nieuwe brokken van den Vos Reinaerde weder te komen, zij schijnen mij zoo belangrijk dat, alhoewel zij allerbest (eerst diplomatisch, dan critisch) door ERNST MARTIN _ zijn uitgegeven, ik aan de Academie het verzoek moet doen (mij reeds door de Bestendige Commissie toegestaan) door bemiddeling van het Staatsbestuur aan den Groot-Hertog van Hessen officiëel mededeeling te vragen van die kostbare vellen perkament. Deze vorst, die ze reeds van Darmstadt naar Straatsburg liet reizen, zal ze nu ook wel (i) Het ware te wenschen dat PETIT'S voortreffelijke Middelnederlandsche Bibliographie volledigd werde door eene aangifte van alle bekende oorkonden in Handschriften en Incunabelen, liefst in tafels gerangschikt gelijk hierboven, met de plaats waar zij zich nu bevinden. Zoo zou men tevens vele nu zoekgeraakte fragmenten kunnen hervinden, en bestatigen welke oorspronkelijke stukken nog niet uitgegeven zijn. ^ 1. 8 9 aan de Koninklijke Vlaamsche Academie v► i11ei ; daarin het voorbeeld volgen van den vorst van Furstenberg, die een fragment den Alexander, sedert 1865 door Dr. BARACK vermeld, en warvan ik nu ok vor de Academie genomen, welwillend heeft toegezonden. inzage van Reinaert's ons misschien nog iets leeren, en wellicht zullen oogen er en daar iets in ontdekken den Hoogduitschen geleerde is ontsnapt. die sinds lange jaren een nederige traqueur -in de vossenjacht, bijna eene mannen van genie of talent als GCETH GRIMM, GERVINUS, MONE, WILLEMS, JONCKBLOET zoo veel anderen voortgezet (1), het mij een groot genoegen verschaffen,- want die klasse boekworm;:n, WAGNER (van G ETHE's Faust bij iedere nieuw ontdekte handschriftelijke : Und enirollst du ein w irdig Pecgamen, steigt der gaine Himmel Tic dir neder ! onder dit oogpunt, ten dat is in 1) Zie mijne werken : Etudes sur le poéme et le roman du Renart. Overdruk van de levensschets : Guillaume, de Biographic Nationale, t. VIII 1884), p. 449-466. -- fonghe, Baudouin, Latijnsche vertaler van den eersten Reinaert t. V p. 207.21o. --- den Madoc van Willem, den Reinaert maecte. Overdruk uit de Verslagen der Koninklijke Vlaamsche Academie 1887). - 189 - nan de "Koninklijke VJaamsche Academie \\ iilen toevertrouwen j hij zal daarin het voorbeeld volgen van Fürstenberg, die een fragment van den A lexander, J 865 Dr. BARACK vermeld, en waarVan ik nu ook voor de Academie kopij heb genomen, wel willend ons hedt toegezonden. De inzage van fragmenten zullen misschien lets leeren, en wellicht zullen Vlaamsche oogen er hier en daar iets in ontdekken dat den Hoogduitsehen geleerde is ontsnapt. Voor mij, die sinds lange jare:1 een nederige traquelll' ben ·in de vosserljacht, sedert bijna eene eeuw door mannen van genie of talent als GCETH E, GRIMM, GERVINUS, MONE, WILLEMS, ]ONCKBLOET en zoo veel anderen voortgezet (I), het zou mij een groot genoegen verschaffen; want ik behoor ongelukkiglijk tot die klasse boekvvorm.::n, gelijk WAGNER (van GCETHE's namelijk), die bij iedere nieuw ontdekte handschriftelijke oorkonde geestdriftig uitroepen ; Cad ach! elltrollst dil gar eill wü/'dig PergallleJl. So sleigt der gal/re Himmel ril dir neder! En onder dit oogpunt, tfm minste, dat is in (I) Zie mijne werken : Études SUl' Ie poême II! I'omall dil Rellart. Overdruk van de levensschets: GuillawllP, in de Biograplzie Naliollale, VlIl (188+), p. 4+9,+GG. - De JOlIghe, Bal/dol/ill, Latijnsche vertaler van den eel'sten Reillaert (Ibidem, t. (1875), p. 2°7'210. - Over den Madoe Ilan Willem, die dell Reinaert maecle. Overdruk uit de Ver~lagen der Koninklijke Vbamsehe Academie (1887)' - 190 _. dit najagen van oude prullen, gelijk ik aan den eersten voorvader, van wien ik mijnen naam ontving : Dese PAU slacht den man Die meer begeert dan God hem an (1). Het tweede punt aan de dagorde is de lezing van een monodrama, Mathilda van Denemark, door den heer HIEL. De achtbare bestuurder verzoekt deze lezing te mogen uitstellen tot de eerstvolgende vergadering en verklaart de. zitting geheven te 4 uren. (i) 5uno an den Pau, fabel in den Ysopet. Zitting van 21 Mei. Eenige lfolksuitdl'lIkkingen verdedigd en aanbevolen, door den heer D. CLAES, bl"ie/wisselend lid der Academie. . . " . " . . . . . . . . . . . obl. 128 Jan"Baptist Cypers, Vlaamscfte dichte," van het einde del" 18" eemv, door den heel" EDW. VAN EVEN, lVerkel1ll lid" . • .. ... . . . . • • . bI. t50 Zitting van 18 Juni. Verslag namens de Bestendige Commissie van Middel· nederlalldsche Lettel'hlmde, dOOI' den heer GAILo LARD •••••••••••••••••••• bI. 1(1, Vel'slag namens de Bestendige Commissie I'an nieuwere Taal· en Letlel·klll~1t:.. door den hee," COOPMAN bI. 170 lrfededeel(ng over eell nieulv fragment vall Reinaert de Vos, door jhr. N ,IP. DE PAUW •••••• blo 183 VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR T AAL- EN LETTERKUNDE ---- I890 Juli en Augustus. GENT, A-_ SIFFER, D;~ljûû(jlJi' dei' l\oai'1'l,.MrJ /i.~ Y"taamsche Academie HOOGl'OORT, 52 en 54. !890. — 191 -- Zitting van 16 Juli i8go. Aanwezig de heeren Em. Hiel, bestuurder, A. Snieders, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, Ed. van Even, L. Schuermans, werkende leden ; de heeren K. de Flou en Prayon-van Zuylen, briefwisseletde leden. Verontschuldigen hunne afwezigheid, de heeren J. de Laet, werkend lid, H. Janssens en H. Sermon, briefwisselende leden. Na lezing en goedkeuring van het verslag over de voorgaande zitting biedt de bestendige secretaris de lijst aan der AANGEBODEN BOEKEN : Vanwege den heer L.-W. SCHUERMANS, werkend lid : Vocabularius optimus Gemma dictus, qui fere in duobus milibus vocabulis. prius neglectis. haud modico labore adauctus, et emendatior effectus - 192 __ est. Expertissimorum virorum testimonia lucide subinducens vulgarique eloquio succinctim omnia perstringens cuilibet legenti multum profuturus. (Kl. 40; het laatste blad ontbreekt.) Vanwege den heer J. VAN DROOGENBROECK : Essai sur l'histoire de la littérature néerlanelaise, par J. DE 'S GRAV EN WEERT. Amsterdam, 183o, Q°. Vanwege de heer G. GEZELLE : De Rijm - Wercken van wijlen den heere ende meester Aernout van Overbeke. De Negenste Druk. Amsterstam, 1709, 16°. Vanwege het Historisch Genootschap , te Utrecht : Bijdragen en Mededeelin en. XI I e deel, 1889, 8°. Documents concernant les relations entre le duc d' Anjou et les Pays-Bas (1576-1583), publiés par P.-L. MULLER et A. DIEGERICK. Tom II, Utrecht, 189o, 8°. Brieven gaan R.-M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. IIIe deel, 8° . Vanwege den heer A.-G. LoRIAUx, leeraar aan het Koninklijk Atheneum van Leuven : Langue fiamande. Langage usuel. Nouveau cours pratique a l'usage des Wallons. 189o. 8°. Vanwege de Fédération archéologique et historique de Belgique - 193 - Compte rendu des Travaux du Congrés tenu a Anvers et Middelbourg (Zélande) les 2, 3, 4 et 5 Septembre 1889, par AUG. VAN SPEYBROUCK. Brugge, 189o, 80. Briefwisseling. De Fédération des Sociétés d'Histoire et d'Archéologie de Belgique noodigt de Academie uit tot het benoemen van een harer leden als afgevaardigde bij het zesde Congrés historique et archéologique, dat te Luik den 3 Augustus 1890 zal geopend worden. -- De vergadering duidt den heer L. Roersch aan om haar op gezegde vereeniging te vertegenwoordigen. Bibliographische aanteekening. Bij het aanbieden van het zeldzame Vocabularius, Nederduitsch-Latijnsch woordenboek, wijst de heer Schuermans er op, dat het, vermoedelijk, de vierde druk is van dat boek, te Antwerpen in 1486 bij Geeraard Leeu, te Deventer, bij Jacob van Breda in 1498 en in i So5 ter perse gelegd. Deze uitgave moet van de vorige merkelijk verschillen, dewijl de titel vermeldt dat ze met ruim 2,000 woorden vermeerderd of verbeterd is. Aan ons Vocabularius ontbreekt ééne bladzijde, de laatste (Ll vj), met de subscriptie : Impres94 — sum Daventrie p. me Richardum Paf raet Anno domini M. CCCCC. V. Mensis Mareij altera die Gregorij. werd in November te de der bibliotheek van de Meyer, verkocht i oo fr. ; een ander (Antwerpen, 1486) voor franken, Pieter Kockx, in stad, in eene catalogussen aanbood voor prijs van 250 fr. Deze aanhalingen bewijzen groote zeldzaamheid van boek, dat overigens de aandacht der taalkundigen niet onwaardig is. Bestendige Commissie voor Geschiedenis en Bibliographie. de heden gehouden vergadering dezer Commissie, door heer L. Mathot, werd den secretaris verslag uitgebracht over hetgeen verschillige Leden reeds was bijgebracht tot opstellen Lijst van de in België geboren Nederlandsche tijdschriften moeten nog nagezien worden. Daartoe verbinden zich : heeren Alberdingk voor de Warande; de heer Broeckaert, voor Eendragt en heer Flou, Middelaer, het Kunst- en Letterblad, den Heerd, de Vlaamsche Biekorf en de - 194- Davenl1'ie me Richardum Pajraet Anno CCCCC. V, Mensis Mareij die GregoriJ. Een afdruksel van het Vocabularius (Deventer, 1498) werd in November 1869 te Gent, op de veiling der bibliotheek van Jan de Meyer, verkocht voor 100 fr.; een ander (Antwerpen, 1486) voor 176 franken, terwijl de boekhandelaar Pieter Kockx, laatstgenoemde stad, het werk onlangs ion eene zijner cat~logussen aanbood voor den prijs van 250 fr, Deze aanhalingen bewijzen de groote zeldzaamheid van het boek, dat overigens de aandacht der taalkundigen niet onwaardig is, voor Geschiedenis en In de heden gehouden vergadering dezer Commissie, voorgezeten door den heer L. Mathot, werd door den secretaris verslag uitgebracht over hetgeen door verschillige Leden reeds was bijgebracht t(')t het opstellen der Lijst van de in België geboren N ederlandsche schrijvers. Eenige tijdschriften moeten nog nagezien worden. Daartoe verbinden zich: de heeren Alberdingk Thijm, voor de Dietsche de heer Broeckaert, voor de Eendragt het Nederduitsch Tijdschrift; de heer de Flou, voor de Middelaer, het Kunst- en Letterblad, Rond den Heerd, de Vlaamsche Biekorf en de — 19 5 — Broederhand; de heer Mathot,voor het Nederduitsch Overlicht. Verder werd, na beraadslaging, voor de uitgave beslist : de naamloos uitgegeven schriften te bespreken in een Aanhangsel, op het einde van het werk ; den echten naam op te sporen der schrijvers, die hun werk lieten verschijnen onder eenen verdichten naam; de alphabetische orde in acht te nemen, ook voor de doopnamen, gelijk gedaan werd in het Biographisch Woordenboek der Nederduitsche Dichters, door WITSEN GEYSBEECK; in het Vervolg op dit werk door A.-J. VAN DER AA, alsmede voor de Levensberichten van verdienstelijke Zeeuwen, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen enz. enz. Dagorde. Door den bestendigen secretaris wordt, namens het Bestuur der Academie, lezing gedaan van het volgende verslag, in antwoord op de voorstellen der heeren J. Obrie en P. Willems ter zitting van Juni 1.1., betrekkelijk de jaarlijksche openbare vergadering der Academie : In zitting van r8 Juni 11. drukte ons achtbaar :medelid, de heer Obrie, het verlangen uit, de jaar-' ._ 196 - lijksche plechtige vergadering der Academie te houden in de maand September, welk voorstel onmiddellijk gevolgd werd door een ander, vanwege ons achtbaar medelid den heer P. en strekkende om door het bestuur der Academie te onderzoeken of mogelijk ware gemelde plechtige bijeenkomst belangwekkender te maken door bijwoning van onze Noord-Nederlandsche Eereleden, aan wie, te dier gelegenheid, reisvergoeding zou worden gegeven. Geen wonder, dat de beide voorstellen door al de Leden zonder aarzelen werden bijgetreden. Imers, te recht zegde de her Obrie dat het reizen in het hart van den winter hoegenaamd voor sommigen onzer, die eentn zekeren ouderdom hebben bereikt, gevaarlijk kan zijn, zoodat zelden een volledig opkomen te voor eene bijeenkomst, welke gezegd mag worden uitermate gezellig, genoeglijk en opwekkend te Van zijnen kant bemerkte de heer Willems niet ten onrechte, dat de nu uitgeleefd schijnende Nederlandsche Letterkundige vrucht zouden kunnen vervangen door eene jaarlijksche vergadering van. Nederlandsche schrijvers, in schoot onzer Academie. kwijting van den hem opgedragen last Academie eer, daarover het oordeel zijner achtbare onderwerpen. Academie te de maand September, welk voorstel vanwege achtbaar medelid den heer Willems, en om bestuur der Academie te laten onderzoeken of het mogelij\ ware gemelde maken bijwoning van onze Noord-Nederlandsche aan wie, te dier gelegenheid, reisvergoeding worden gegeven. de beide voorstellen door de Leden zonder aarzelen werden bijgetreden. Immers, te recht zegde de heer Obrie dat het in hart van den winter hoegenaamd niet aantrekkelijk, ja voor sommigen onzer, die zekeren ouderdom hebben bereikt, gevaarlijk zijn, zoodat zelden een volledig opkomen te verwachten is voor eene bijeenkomst, welke gezegd worden uitermate gezellig, genoeglijk en opwekkend te wezen. Van zijnen kant bemerkte de niet nu uitgeleefd schijnende N ederlandsche Letterkundige Congressen met vrucht zouden kunnen vervangen worden door eene jaarlijksche vergadering van N ederlandsche geleerden, dichters en schrijvers, in den schoot onzer Academie. Ter kwijting van den hem opgedragen last heeft het bestuur der Academie de eer, daarover eenige bedenkingen aan het oordeel zijner achtbare Medeleden te onderwerpen. 197 — Vooreerst zijn wij, door het 4e artikel onzer Wetten, verplicht eene openbare zitting te houden in de maand December, zoodat er aan het voorstel des heeren Obrie geen gevolg zou kunnen gegeven worden zonder van de Regeering eene wijziging in dien zin bekomen te hebben. Wij nemen aan, dat de verandering licht te verkrijgen zoude zijn ,. dewijl het enkel eenen datum geldt, zonder het minste nadeelig gevolg voor 's lands schatkist of voor de kas der Academie; edoch, anders is het eenigszins met het tweede voorstel, namelijk dat des heeren Willems. Is de regeling onzer openbare zittingen geheel aan ons overgelaten, niet de toekenning van reisgeld. Het bureel mag geene andere der werkende leden eene dergelijke vergoeding geven, Pn een voorstel aan het Staatsbestuur om daar wijziging aan toe te brengen, zou, wij zijn er zeker van, niet worden aangenomen. Wanneer de briefwisselende leden, die deelmaken van eene bestendige commissie en dezer vergaderingen bijwonen, geen reisgeld kunnen bekomen, dan is stellig nog minder kans om dit te verkrijgen voor buitenlandsche Eereleden, al zou het ook maar ééns in het jaar zijn. Veronderstellen wij nog, MM., tegen alle waarschijnlijkheid, dat de heer Minister het den Noord-Nederlandschen letterkundigen, leden onzer Academie, mogelijk make om aan onze plechtige openbare zitting deel te nemen -- dan komt een tweede bezwaar in den weg, en wel een, dat onoverkomelijk is : onze geldelijke toestand. — 198 — Deze, gij weet het, MM., is zóó gering, dat aan eene vermeerdering van uitgave, welke niet in verband zoude zijn met de gewone werkzaamheden der Academie, volstrekt niet te denken valt. Ten gevolge van de inrichting der twee nieuwe Bestendige Commissiën is het bedrag der reispenningen merkelijk gestegen, tot zoo verre, dat waarschijnlijk het derde deel onzer middelen daaraan zal moeten besteed worden, terwijl de som, bij de begrooting bepaald voor onze boekuitgaven, geen duit te verminderen is. Integendeel zou de Academie al haren invloed op gezaghebbende vrienden dienen aan te wenden, ten einde eene nog al merkelijke vermeerdering van . krediet te bekomen, eensdeels om gevolg te kunnen geven aan de talrijke werken, welke, in 't belang der taalwetenschap en der letterkunde, op het getouw te zetten zijn, anderdeels Om eenigszins op gelijken voet te komen met de koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België. Zoo lang laatstgenoemde inrichting gelast was met de uitgave van Middelnederlandsche schriften, beschikte zij daartoe over eene jaarlijksche som van 5,000 franken; maar nu datzelfde werk is toevertrouwd aan de Koninklijke Vlaamsche Academie en deze met onverdroten ijver daaraan hare krachten wijdt, blijft er enkel eene som van 2,000 franken beschikbaar, zonder zekerheid dat er ieder jaar zoo veel aan de uitgave van Middelnederlandsche schriften zal kunnen besteed worden. 1 99 De twee nieuwe bestendige Commissiën, het spreekt van zelf, zijn niet tot stand gebracht om enkel ontwerpen te maken en in de maandelijksche vergaderingen daar verslag over te geven. Zijn de uitgaven der Bestendige Commissie van Middelnederlandsche Letteren vooral geroepen om Nederlands taalgeleerden voldoening te geven, om de taalkundige wetenschap ten onzen op de hoogte te houden, waar zij zijn moet, deze der Bestendige Commissiën voor Nieuwere Taal en Letterkunde en voor Geschiedenis, Bibliographie en Biographie zullen , eenigerwijze als onmisbaar, of ten minste als hoogst wenschelijk beschouwd, van dien aard zijn, dat zij, onder het volk verspreid, der Academie eene populariteit, ja een gezag zullen ve rschaffen, volstrekt noodig tot haren meerderen bloei en ontwikkeling. Uit dit vluchtig vertoog, MM. HH., ziet gij, dat de toestand der Academie, onder het opzicht der geldmiddelen, juist niet zeer schitterend is, ja zelfs niet bemoedigend zou zijn indien ons geene hoop op verbetering overbleef. Wij durven inderdaad betrouwen dat twee der ontworpen uitgaven van de nieuwe Commissiën eerlang zullen kunnen begonnen worden ; althans het is te denken, dat de Vlaamsche Academie voor de Biographie der in België geboren Nederlandsche Schrijvers, alsmede voor de Algemeene Ribliographie sedert 183o, een bijzonder hulpgeld zal bekomen, als wordt verleend aan de Koninklijke Academie van Weten- 200 schappen, Letteren en Schoone Kunsten voor de Biographie nationale, en aan eenen Brusselschen uitgever voor de Bibliographie de la Belgique. Ten slotte, MM. H H., wij meenen bewezen te hebben dat er geene mogelijkheid bestaat om zelfs het allerminste deel onzer gelden, ten titel van reisvergoeding, af te staan aan onze achtbare Medeleden van het buitenland. De heer P. Willems merkt op, dat het verslag onvolledig is, als de quaestie van 't verschuiven der jaarlijksche plechtige bijeenkomst niet oplossende. Hij dringt er op aan, dat dit punt nader worde onderzocht, en, dewijl het der Academie aan middelen ontbreekt om gezegde bijeenkomst meer luister bij te zetten, vraagt hij dat het bestuur zich zou wenden tot den heer Minister van binnen-. landsche Zaken en Openbaar onderwijs om daarvoor een hulpgeld te bekomen. Aan de beraadslaging, uitgelokt door het verslag en door de opmerking des heeren Willems, nemen deel de heeren Génard, jhr. de Pauw, de Potter, Loopman, Daems en van Drongenbroeck. Ten slotte besluit de vergadering dat de jaarlijksche plechtige bijeenkomst der Academie zal gehouden worden in de eerste helft van Augustus, zoo veel mogelijk in het begin dier maand; dat er aan het Staatsbestuur eene wijziging zal worden verzocht der Wetten, wat betreft den datum der bedoelde ver--- 201 -- gadering en al hetgeen daarmede in verband is; en dat ene comisie, samengesteld uit de leden des bestuurs, met toevoeging der heeren de Pauw, van Droogenbroeck en Willems, de gemelde punten opnieuw zal onderzoeken en trachten op te lossen. De zitting wordt te 3 1/2 uren geheven. - 20I - al hetgeen daarmede in verband is; en dat eène commissie. samengesteld uit de leden toevoeging heeren Pauw, Droogenbroeck gemelde punten onderzoeken trachten op te lossen. 3 2 uren geheven. - 202 - Geheime zitting van 20 Augustus. Aanwezig de heeren E. Hiel, bestuurder, A. Snieders, onderbestuurder, F. de Potter, bestendige secretaris ; de -heeren jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, F. van der Haeghen, P. Alberdingk Thijra, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, E. van Even, werkende leden. De heeren H. Claeys, L. Schuermans, L. Roersch en P. Willems verontschuldigen hunne afwezigheid. Na lezing van het verslag over de vorige zitting, dat goedgekeurd wordt, deelt de bestendige secretaris aan de vergadering de titels mede der AANGEBODENE BOEKEN : Vanwege het Staatsbestuur : Bulletin de l'A cadémie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1890, N° 6. Woordenboek der Nederlandsche taal. Vijfde deel. Eerste aflevering : Glaasje-gloed, bewerkt door Dr. A. BEETS en Dr. J.-W. MULLER. -- 203 -- Inventaire des chartes des comtes de Namur, anciennement déposées au château de cette ville, par CH. PIOT, archiviste général du royaume. In-folio. Concours décennal de philologie (ire période : 188oá 1889). Rapport du jury. 189o. Correspondance du cardinal de Granvelle. Vanwege den heer K. STALLAERT : Glossarium van verouderde woorden en rechtstermen, kunstwoorden en uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden. Achtste aflevering : Hauweitclocke-Hummen. Vanwege den heer J. Splichal, uitgever te Turnhout : Kempisch Museum, 189o. Eerste jaargang, Nr 6. Vanwege den heer H. KERN, eene verhandeling, getiteld Ast, eest, o'd, overgedrukt uit het Taal- en Letterkundig Tijdschrift. Vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, de derde aflevering, negende deel, van het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Vanwege de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, te Amsterdam : De Verslagen en Mededeelingen, alsmede het Jaarboek dezer instelling voor 189o. Anior. Carmen elegiacuna Rudolphi van Oppen— 204, — raaiji Bemmela-Gelri in certarnine Hceu^tiano praemio aureo ornatum. Amsterdam, 189o. Briefwisseling. De heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs zendt een afschrift van het Koninklijk besluit, waarbij de vijfjaarlijksche prijs van Nederlandsche letterkunde voor het . tijdvak 1885-1889 toegewezen is aan het werk, getiteld : Gedichten, door mej ufvrouw MATH I LDA RAMBOUX, te Antwerpen. De uitslag van dezen prijskamp zal, op last van den heer Minister, afgekondigd worden in de eerstkomende open bare zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie ; aan de bekroonde dichteres zal, namens het Staatsbestuur, te dier gelegenheid eene zilveren vergulde medaille overhandigd worden. Wedstrijden. Zijn ingezonden voor den i Augustus, drie verhandelingen ter mededinging in de wedstrijden van het loopende jaar. Ter beantwoording van de tweede prijsvraag : De klank- en vormleer van het Middelnederlandsch dialect der St.-Servatiuslegende van HENDRIK -- 205 -- VAN VELDEKEN, éene verhandeling, met kenspreuk : Hij hadde sinte Servaes verkoren Te patrone ende te heren. (Serv., II, 2.922.) In antwoord op de vierde prijsvraag : Eene Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche woordenlijst van rechtstermen en -uitdrukkingen, twee opstellen : Nr i met kenspreuk : Eigen recht in eigen taal. Nr 2 : Rust roest. Voor den wedstrijd van 189 r is ingezonden Bene verhandeling ter beantwoording van de derde prijsvraag : Prudens van Duyse beoordeeld als taal- en letterkundige, met kenspreuk : Ende omdat ic Vlaminc ben, met goeder herre biddic hen, die dit dietsche sullen lesen, dat si miins genadich ivesen . Commissiën. De heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Coopman, die, namens de bestendige Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde, de volgende beknopte verslagen mededeelt. In de zitting van i8 Juli waren aanwezig : de Meeren Hansen, voorzitter, J. Obrie, ondervoor- 206 zitter, Daems, de Vos, Hiel, Micheels, Prayon-van Zuylen, Snieders, leden, Coopman, secretaris. Na eenige mededeelingen betreffende de « Vaken Kunstwoorden », wordt, met het oog op de MoemleTing uit onTe XVII' en X VIII° eeuvsche schrijvers, eene voorloopige lijst van te onderzoeken werken en te behandelen schrijvers, overgelegd door den heer Daems. De leden der commissie van uitvoering zullen die lijst overzien en, zoo noodig, volledigen. Voor de BloemleTing, wordt; mits goedkeuring der Academie, het groot formaat van de uitgaven der Koninklijke Vlaamsche Academie aangenomen. Tot vert ere voorbereiding van de werkzaamheden, bepaalt de vergadering dat de beide subcommissiën zullen bijeenkomen : die voor de « Vaken Kunstwoorden », in de maanden Januari, April, Juli en October; die voor de « Bloemlezing » in Maart, Juni, September en December. De gewone algemeene zittingen blijven bepaald op Februari, Mei, Augustus, November. Al die vergaderingen zullen beroepen worden op den dag van de maandelij ksche zittingen der Academie. Ter zitting van 20 Augustus waren aanwezig : de heeren Hansen, voorzitter, Obrie, ondérvoorzitter, Daems, de Vos, Hiel, Micheels, Snieders, leden, Coopman, secretaris. - 207 - van de voorgaande zitting. Dat verslag wordt goedgekeurd en de heeren leden onderteekend. 1° EN KUNSTWOORDEN. : Een ontwerp van Nederlandsch- Fransche technologische woordenlijst betreffende het wordt verslaggever benoemd. 2° BLOEMLEZING. lijst schrijvers . De heeren en Snieders geven Benige mededeelingen en « Commissie van uitvoering » houden. der kosten ; type papier en letter ; en.T.: Commissie heer drukker der Academie een paar uit den eenen of te aan het Academie te onderwerpen. WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL. zitting van 19 Maart 11., werd de aandacht voor Letterkunde op feit dat de Redactie van Woordenboek Nederlandsche zoo « » de werken onzer Nederlandsche dichters. bevat de XIVe aflevering, i i ie 479 - z07 - Deze geeft lezing van het verslag over de voorgaande zitting. Dat verslag wordt goedgekeurd en door de heeren leden onderteekend. ,0 VAK- EN KUNSTWOORDEN. Ontvangen .' ontwerp van N ederlandschFransche technologische woordenlijst betreffende het leger. De heer de Vos wordt tot verslaggever benoemd. ZO BLOEMLEZING. Voorloopige lijst der schrijvers: heeren Hansen en Sn ieders geven eenige mededeelingen en inlichtingen, waarvan de « Commissie van uitvoering ) aanteekening zal houden. Berekening der kosten; type van papier en letter; prijs en{. : Vooraleer eene beslissing te nemen, zal de Commissie den heer drukker der Academie verzoeken, een paar bladzijden uit den eenen of den anderen schrijver, te willen zetten, en aan het oordeel der Academie te onderwerpen. 3° DER NEDERLANDSCHE TAAL. In zitting van '9 Maart H., van de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde gevestigd op het feit dat de Redactie van het \Voordenboek der Nederlandsche Taal zoo weinig « voorbeelden » aanhaalt uit de werken onzer Zuid-N ederlandsche prozaschrijvers en dichters. Zoo bevat de XIVe aflevering, BIe reeks, 479 - 208 — citaten, waarvan 457 getrokken zijn uit Noord- Nederlandsche en slechts 22 uit Zuidnederlandsche dichters, te weten : 2 uit Anna Byns, r » Poirters, » Marnix, r » Van Mander, i » W. Ogier, r » Casteleyn, 2 » De Meyer, 3 » Coninckx, 3 n J. van Beers, 2 » Fr. de Cort, r » Mev. van Ackere, I » Mejr Rosalie Loveling, r » J. van Ryswyck, en 2 » Mejr Helene Swarth. In de XVe aflevering werden aangeteekend : 678 citaten, waarvan slechts 3i uit 15 Zuidnederlandsche dichters. Die 15 zijn : Voor de oudere dichters Anna Byns, met 8 citaten, W. Ogier, » 6 van Mander, » 4 n Poirters, » 2 » Hauwaert, » i citaat, Casteleyn, » i » 209 -- Voor de XIXe eeuwsche zangers : Dautzenberg, met 3 voorbeelden, Mev. van Ackere, » 3 » Mejr Virginie Loveling, » 3 » J. de Geyter, » 3 K.-L. Ledeganck, » 2 » J. van Ryswyck, » i voorbeeld, Blieck, » r » J. van Beers, » I » Mejr H. Swarth, » r » In de andere afleveringen zijn onze dichters even stiefmoederlijk behandeld. Zoo komen in de aflevering III van het IIe deel 744 aanhalingen voor uit 102 dichters, en slechts 44 uit 10 Zuid-Nederlanders, te weten : K.-L. Ledeganck, met 14 aanhalingen, J. van Beers, » 8 » Mev. van Ackere, » 6 » Dr. J. Nolet, » 6 » Th. van Ryswyck, » Jan van Ryswyck, met Frans de Cort, » Coninckx, » Pr. van Duyse, » i aanhaling, en Mej. Loveling, a I » Onze prozaschrijvers werden, tot heden, even karig bedeeld. De bewijzen liggen voor de hand. De onderteekenaars van de toelichting, waarin voormelde cijfers voorkomen, verklaarden : 2 » 2 » 2 » 2 » - 2I0 -- « Verre van ons de gedachte den hooggeschatten taalgeleerde profr M. de Vries en zijne bekwame medewerkers in het minst te verdenken van stelselmatige verwaarloozing of uitsluiting hunner Zuiderbroeders. « Wij houden ons, integendeel, voor overtuigd dat de bedoelde leemte hoofdzakelijk te wijten is aan het feit dat de geëerde Redactie wellicht minder bekend is met de werken der Vlamingen dan met die der Noord-Nederlanders. » De onderteekenaars achtten het des te betreurenswaardiger dat onze schrijvers in het Woordenboek de plaats niet bekleeden op welke zij, met recht, aanspraak maken, aangezien « i° In de werken der Vlamingen vele uitdrukkingen voorkomen die misschien heden niet meer gebruikelijk zijn in 't Noorden, maar toch tót den gemeenschappelijken taalschat behooren; « 2° De beoefening der Nederlandsche Taal en Letteren, in Vlaamsch-België, na i83o, eene uitbreiding en zelfs, in menig opzicht, eene vlucht heeft bekomen welke noodzakelijk, vooral met het oog op de geschiedenis van ons taalleven, moeten aangestipt worden in het bedoelde standaardwerk, (al zij het dan ook onrechtstreeks) bij middel van een ruim aantal aanhalingen of citaten uit de gewrochten der Vlamingen ; « 3° Deze, en vooral de Belgische Regeering, ruimschoots het hunne bijdragen om de onderneming en de uitgave van het Woordenboek der - 211 Nederlandsche Taal te steunen en mogelijk te maken, alhoewel de Zuid-Nederlanders niet vertegenwoordigd zijn in den raad van Redactie. » Derhalve stelden de onderteekenaars, na toelichting, voor : « 10 Met het oog op de volgende afleveringen van het Woordenboek, zal de Bestendige Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde eene verzameling van ongeveer een duizendtal aanhalingen of citaten uit de werken der Zuidnederlandsche schrijvers opmaken ; « 2° Zij zal oordeelen of het noodig is een beroep te doen op de medewerking van andere leden der Koninklijke Vlaamsche Academie; « 30 De verzameling zal, hetzij door de Commissie, hetzij door de Academie, bij behoorlijk schrijven en officieus, den Redactie-raad van het Woordenboek worden aangeboden, met verzoek daaruit te kiezen wat wenschelijk of nuttig schijnt; « 4° Uit het gunstig of ongunstig antwoord der bedoelde Redactie zal blijken of de Bestendige Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde verdere maatregelen voorstellen moet. » De Commissie nam het voorstel en de toelichting in aanmerking en besloot dezelve te onderzoeken en te bespreken, in hare zitting van 20 Augustus e. k. In deze, werd mededeeling gegeven van den inhoud van deel V, aflevering I van het Woordenhoek. aanhalingen, aanhaling, » )) --- 212 - Daaruit bleek dat, op 116 aangehaalde met 701 citaten, er slechts 12, met 26 voorbeelden, tot Zuid-Nederland behoren, namelijk Vuylsteke, met 8 van Beers, Marnix, de Cort, » 1 Coninckx, » I Duyse, » I Dautzen berg T Ledeganck, » i J. van Ryswyck, » Byns )) » » i )) I )) )) r » eene bespreking, deze leverde uitslag. Een ander voorstel werd aangenomen met 6 stemmen tegen 3. volgt : « De Bestendige Commissie voor nieuwere Letterkunde wenscht dat de Koninklijke wende tot den heer Minister Binnenlandsche en Openbaar Onderwijs, bijzondere aandacht te vestigen op de wijze, de Zuidnederlandsche worden aanhalen voorbeelden, het Woordenboek Nederlandsche dat, insgelijks met Belgische » - 212- bleek op II6 aangehaalde dichters, 70l citaten, er slechts l2, 26 tot Zuid-Nederland behooren. namelijk 8 aanhaliiîgen, Beers, » 7 )) )) 3 )) Fr. de Cort, II )) » van Duyse, » Dautzenberg » )) » J. van Ryswyck, » )) Anna Byns )) )) Hauwaert, )) Blommaert, Voormelde voorstellen gaven aanleiding tot eene uitgebreide bespreking, doch deze leverde geenen uitslag. Een ander voorstel werd aangenomen met stemmen tegen 2. Het luidt als volgt : « De Bestendige Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde wenscht dat de Koninklijke Vlaamsche Academie zich wende tot den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, om zijne bijzondere aandacht te vestigen op de stiefmoederlijke wijze, waarop de Zuidnederlandsche schrijvers behandeld worden bij het aanhalen van voorbeelden, voorkomende in het W oordenboek der N ederlandsche Taal, dat, insgelijks met de ondersteuning van de Belgische Regeering, wordt uitgegeven. » 213 -- Het verslag des heeren Coopman leidt tot de volgende gedachtenwisselingen : De heer J. van Droogenbroeck betreurt, dat de Opstellers aan de reeds vroeger gemaakte opmer - king omtrent het niet of al te weinig aanhalen van Vlaamsche schrijvers geen gevolg gegeven hebben, doch hij kan het voorstel der Commissie niet bijtreden. Het Staatsbestuur heeft met de Noordnederlandsche Regeering eene overeenkomst getroffen om de uitgave van het Woordenboek te verzekeren ; deze overeenkomst heeft uitsluitend voor doel eene toelage door de beide Rijken aan de Redactie uit te betalen bij het verschijnen van elke aflevering ; er zijn geene voorwaarden gesteld ; ook wordt geen verslag over de belangrijkheid of andere hoedanigheden der afleveringen gevraagd; de Belgische Staat heeft volle vertrouwen gesteld in de bevoegdheid en het gezond oordeel van den Hoofdopsteller, Dr M. de Vries. Indien het voorstel der Commissie moest aangenomen worden, zou de Regeering waarschijnlijk antwoorden dat, om de aangehaalde redenen, het haar onmogelijk is met de Redactie in briefwisseling te treden omtrent een punt, waarvan in de overeenkomst met Noord-Nederland niet gesproken werd. Daarbij staat het nog te bezien of eene onderhandeling met de Noordnederlandsche Regeering wel een gunstig gevolg zou hebben ; spreker gelooft n i et dat één der beide Rijken zich geneigd zal gevoelen, -- 214 - omtrent de keuze van voorbeelden en aanhalingen van schrijvers bij de Redactie opmerkingen te maken. Zijns inziens heeft de Academie het recht zich te wenden tot de Redactie zelve en deze hare medehulp aan te bieden ; want de vervvaarloozing der Vlaamsche schrijvers zal noodlottig ten gevolge hebben dat het. Nederlandsch Woordenboek onvolledig zij ; — en sedert Dr A. de Jager niet meer daar is om het verwaarloosde, onopgemerkte , vergetene na te sprokkelen -- en de verschijning der afleveringen slechts als een onbeduidend nieuwsje — zelfs in De Gids aangekondigd wordt, is de vrees voor onvolledigheid nog meer gegrond. De Koninklijke Vlaamsche Academie hoeft niet te gaan klagen over eenen betreurenswaardigen toestand, wanneer zij zelve, en zij alléén, het middel aan de hand heeft om dien toestand te verhelpen. Dit middel is aangeduid in de drie eerste voorstellen der commissie : waarom deze niet aangenomen werden, is hem moeilijk te begrijpen. Hij hoopt dat de commissie op haar besluit zal terugkomen. De heeren Daems, Obrie en Coopman drukken ,de meening uit, dat het beter ware officieus aan den heer M. de Vries te schrijven. Daarentegen acht de heer Hiel het noodig, den heer Minister opmerkzaam te maken op het aangeklaagde gebrek, dewijl het Woordenboek gedeeltel Lj k door het fonds der Academie wordt bekostigd. De heer Alberdingk Thijm zegt dat hij in het -- 2 I 5 — Woordenboek nog een ander gebrek vindt : is er, wat de Zuidnederlandsche schrijvers betreft, armoede en gebrek van citaten, van den anderel kant treft men er, voor vele woorden, zulk een overvloed van aan, dat vele gansch nutteloos, en enkel maar herhalingen zijn. Tot voorbeeld wijst hij op het woord glad, dat meer dan acht kolommen beslaat, terwijl daarnevens andere woorden, zooals : b. v, glasvenster, maar terloops zeer kort behandeld worden, ofschoon meer uitleg vvenschelijk, ja noodzakelijk zou zijn. Het ware, meent Spreker, goed, de Redactie van het Woordenboek op een en ander opmerkzaam te maken. Ten slotte wordt het voorstel der Bestendige Commissie voor nieuwe Taal- en Letterkunde aangenomen. Dagorde. De Academie kiest tot leden der jury, gelast met het beoordeelen van de handschriften, ingezonden voor de wedstrijden des loopenden jaars Voor de tweede prijsvraag : de heeren Roersch, Gezelle en Willems. Voor de vierde prijsvraag : de heeren Loopman, Obrie en J. van Droogenbroeck . - 216 - Buitengewone Prijskamp voor i8go. Een gedicht ter gelegenheid van de 25e veiyaring der troonsbeklimming van Z. M. Leopold II. Verslag der jury. In hare vergadering van 13 Augustus heeft de jury, bestaande uit de heeren Hiel, voorzitter, Daems, Gezelle, Hansen en J. van Droogenbroeck . uitspraak gedaan over den buitengewonen prijskamp van poëzie, voor 1890. Acht dichtstukken werden ingezonden, namelijk N° i . Bij het 25° verjaren der troonsbeklimming van Zijne Majesteit Leopold II, als Koning der Belgen. Kenspreuk : Geregend het Land Waar de weldoende vrede De olijvenkroon spant. (K.-L. LEDEGANCK.) N° 2. Lofdicht op Z. M. Leopold II, ter gelegenheid Tijner vijf-en-twintigjarige regeering. Kenspreuk : Gunst baart kunst. N° 3. Voor Zijne Majesteit Leopold II, Koning der Belgen, als hulde opgedragen ter gelegenheid Tijner XXV jarige troonsbeklimming. - 2 17 --. Kenspreuk : de Militair. N° 4. Ter gelegenheid van de 25° verjaring der troonbeklimming van Z. M. Leopold II. Kenspreuk : Vivat Rex. • N° 5. Aan Zijne Majesteit Leopold II, Koning der Belgen, met den diepsten eerbied en de vurigste vaderlandsliefde gewijd, ter gelegenheid van de vijf-en-twintigste vei jaring Tyner troonsbeklimming. Kenspreuk : Heil hem, die in 't bestaan, rijn'vlijt'ge levensschreden A an't luk van 't vaderland en 't menschdoin evil besteden. No 6. Gedicht. Kenspreuk : Kunst zonder wetenschap baart hoogmoed. N° 7. Aan Leopold II, ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig jubelfeest Tijner troonsbeklimming. Kenspreuk : Vincet pax patriae. N° 8. Bij den vijf -en-twingtigsten verjaardag der inhuldiging des Konings. Gedicht. Kenspreuk : L* édifice, dont le Congrès a fete les fondements, peut s'élever et s'élèvera encore. (Léopold II.) Deze prijskamp heeft aan de verwachting niet beantwoord. -- 2I8 --- Geen dezer werken werd der bekroning waardig gekeurd ; alle blijven verre beneden de vroegere gedichten van dezen aard, als van DE f.JEYTER, VAN DUYSE., M`v M" COURTMAr s en andere ; ja zelfs zijn verscheidene beneden alle critiek. Dit laatste verschijnsel zal echter niet veel verwondering baren bij hen, die vroeger meermaals als leden eener jury zetelden; deze heben schier telkenmalenige handschriften te lezen gekregen, die aan de verzen van des brouwers zoon uit Conscience's van Felix deden denken : dit is dus de zwarte zijde niet van deren prijskamp. Maar wat de jury pijnlijk getroffen heeft is de algemeene middelmatigheid der ingezonden stukken. Misschien is die ongunstige uitslag wel toe te schrijven aan den betrekkelijk korten tijd, binnen welken de gedichten moesten ingezonden worden; misschien ook wel aan eerre zekere onverschilligheid voor wat eenig officieel karakter heeft; wij mogen het niet verhelen dat de miskenning taalrechten onze Vlaamsche letterkundigen sedert lang misnoegd heeft en dat, zoo de liefde tot Vorst en Vaderland bij ons volk nog diep is ingeworteld, de vernedering zijner taal niet van aard is om die liefde aan te wakkeren. De Vlaamsche dichters zijn grootendeels uit het volk gesproten, zwijgen mag beschouwd worden de zuivere uitdrukking van hetgene dit volk - 218 - der bekroning waardi,.;gekeurd; alle blijven verre beneden de vroegere van als van f3EYTER, VAN BEERS, VAN DUYSE, Mw VAN ACKERE, Mw COURTMA!\ S en andere; zelfs zijn verscheidene alle Dit laatste verschijnsel zal hen, die als jury zetelden; deze hebben schier telkenmale eenige handschriften tI:' lezen gekregen, die verzen van des uit Conscience's Oom van Felix Roobeek denken: i~ dLls de zwarte zijde van de:;en jury pijnlijk getroffen is algemeene middelmatigheid der ingezonden is ongunstige uitslag wel te schrijven aan den betrekkelijk korten tijd, welken de gedichten moesten ingezonden misschien ook wel aan eene zekere onverschilhgheid voor alles wat eenig officiëel karakter heeft: mogen niet verhelen dat de miskenning der taalrechten onze Vlaamsche letterkundigen dat, zoo de liefde Vorst en Vaderla nd ons volk nog diep is vernedering taal niet van is om die liefde aan te wakkeren. De Vlaamsche grootendeels het volk gesproten, hun zingen of hun zwijgen mag beschouwd worden als de zuivere uitdrukking van hetgene dit volk gevoelt. 219 - Wij bekennen gaarne dat in de jongste tijden voortreffelijke maatregelen genomen werden om het ongelijk te herstellen, dat den Vlamingen werd aangedaan ; doch de uitwerksels dezer maatregelen zullen niet zoo spoedig den betreurenswaardigen gemoedstoestand, gevolg van stiefmoederlijke behandeling, doen verdwijnen. Er zullen. nog jaren verloopen eer de wonden zullen genezen en het leed zal vergeten zijn. Ook in 188o werd dit stilzwijgen der Vlaamsche dichters waargenomen en aan dezelfde oorzaak toegesch reven . Slechts drie gedichten konden, na eene eerste lezing, in aanmerking komen; het zijn de nummers 2, 7 en• 8. Nummer 2 is, uit het oogpunt der versificatie beschouwd, tamelijk goed; er zit eenige harmonie in de verzen ; doch de gebruikte strophe-vorm (zes verzen, twee drielingen eindigende op een vrouwelijk rijml is te zwak en te eentonig voor eenen liei'zang. De Mal is ook niet feilvrij. Nummer 7 is als opvatting misschien wel het beste gedicht ; het verheven onderwerp is wel begrepen, doch taal en verzen laten zeer veel te wenschen . Nummer 8 is breed aangelegd en nog breeder uitgewerkt; eenige deelen getuigen van gevoel en geestdrift; doch het geheel is door woordenpraal en herhalingen zeer ontsierd. -- 220 - De jury kan dus, tot hare spijt, der Academie niet voorstellen den prijs toe te kennen ; zij geeft tevens in overweging of voor het nr 8 eene eervolle melding met medaille kan worden gestemd; doch zij onthoudt zich, hierover een bepaald voorstel te doen. De Verslaggever, De Voorvitter, J.-A. VAN DROOGENBROECK. EM. HIEL. De heer Bestuurder raadpleegt de Academie over het al of niet toekennen eener onderscheiding in den dichtwedstrijd. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. - 22I -- Lezing. MATHILDA VAN DE N EMARK. Lyrisch monodrama, door Em.. HIEL. 0, God keep me innocent, and make the others great. (Sfirenk van I o llafhildla í!a 11 Denel/1ark.) Verblijf der koningin op den Christiansburg te Kopenhagen. Nacht van 16 tot 17 januari 1772, onder de regeering van Christian VII. Gansch het Paleis is verlicht. Dansfeest. De slaapzaal der koningin is in halve duisternis ,gedompeld. Mathilda komt haastig.,, en aangejaagd op. Le is gekleed als Ondine : zilversluier die gansch het lichaam omhult ; lischkroon om het hoofd; de golvende blonde lokken om hare schouders. De wonderbaar schoone vrouw is in haren twintigjarigen leeftijd. In de verte zachte dansmuziek, bijwijlen door gezang en door het stormgeloei der sneeuwjacht onderbroken. MATHILDA. Ach, ik ben afgedanst, vermoeid, Terwijl 't gemoed vol hartstocht gloeit Door liefde, driftig, ongezond! 'k Was dezen middag op de Sund, De toegevrozen zee, ter jacht, Met paardenrid, in volle pracht. Neen, Kroonsberg trok mijn oog niet aan De vesting rijst, een moordvermaan In ergen krijg; een Staatsgevang In vreê, als sombre vrijheidsdwang. Poo'e. - 222 -- 0 welk een leven ! welke vreugd, O Struensee! Gij kent mijn jeugd, Mijn diep gevoel, mijn wanklend hert, Gij, trooster mijner zielesmert ! Gij, stichter van een heldenrijk, Waar 't volk van zijne rechten blijk Door u, ja, geven mag en kan... Sloegt gij den adel in den ban, Zijn trots verdient die straf, zijn trots !.. . Verheven geest, gij, sterk als rots! Poole, denkend : Doch ik verdwaal. be middagstond Was heerlijk op het ijs der Sund. Daar blonk voor ons de spiegelzee, Ginds 't beukenbosch, bedekt met sneevv ; Op Seeland, 't Skandinaafsche strand, De winterwei, gloeddiamant ; Voor mij, het eiland, 't lieve Amack, Waar eens de Vlaamsche tuinman brak Den dorren grond, de onvruchtbre hei, Hem in een bonte bloemensprei, Met groensel rijkbedeeld, herschiep, En heil en weelde in 't leven riep. O Vlaandren, gij gaaft kleur en klank En voedsel aan Euroop ! Heb dank Klein land; heb dank, groot volk! Mijn geest Is steeds in u verrukt geweest. 223 -- Zie, verder, Hamlet's treurig graf. o Hamlet, wie u 't leven gaf Is Shakspeare ! ... ach, 'k verdwaal... Ophelja, ach, uw liefdekwal Vult mijne ziel met liefdewee, o Struensee! o Struensee ! De meeuwen dwarlden als een droom, Een droeve droom, vol schrik en schroom; Maar toen ge liet de valken op, Gezeten fier ten hengst — uw kop Geleek een leeuwenkop. En thans? Toen ik met u, ei, vloog ten dans, Gij ruktet mij, een lichte fee, Halfwakend in den hemel meê. o Vroolijkheid, o zaligheid ! Ik had u toch zoo lang verbeid... Maar, hoor, daar stijgt in mijn gemoed Een ernstig liedje, streng en vroed, Eens Deenschen dichters, vol verwijt, Vol galle voor den levensstrijd. Lied. Ach, minnelust, Ter dood heeft menig zich door u gekust. Uw kittlend, uw spranklend dartellicht Verblindt en verslindt het verliefde wicht! De honig verzuurt, dien mild biedt de meid. O ijdelheid ! O ijdelheid ! - 223 - treurig graf. HamIet, 't leven gaf Shakspeare 1. .. Opheelja, ach, uw liefdekwaal met liefdewee, 0 Struensee! meeuwen dwarlden als een droom, schrik en schroom; de valken op, fier ten - uw kop leeuwenkop. thansT ei, vloog ten dans, een lichte fee, hemel meê. 0 zaligheid! had u toch zoo lang verbeid ... stijgt in mijn gemoed liedje, streng en vroed, Deenschen vol verwijt, voor den levensstrijd. minnelust, dood heeft menig zich door u gekust. kittlend, uw spranklend dartellicht j verslindt het verliefde wicht! honig verzuurt, dien mild biedt de meid. o ijdelheid! o ijdelheid! 224 ._ En kroon en kram, Ach, schenken die rust met eer en met glans? Ei, de afgunst vervolgt ons, als wind zoo vlug, Die giftspin danst spottend op onzen rug. Wat baten en troon en majesteit? O ijdelheid! O ijdelheid! Hoe snel vervalt t Geen de wereld groet als de schoonste gestalt? Fen zeepbel is het, die stuivend verspat, Een schimmenschaduw, een rommelend vat! Armzaligheid, ach, dor denijd geleid, O ijdelheid! O ijdelheid ! MATH! LDA. word melancholisch, voorwaar. Mijn kranke gade was ook daar, Hij, Koning, zonder wil of macht, Hij, zonder zedelijke kracht... zonder geest ! man, zonder moed ! Wat is hij, ach, een arme bloed! Struensee! o Struensee! Bracht ge in mijn huisgezinne, vreé, Gij staakt ook in mijn' geest den brand 't recht, volk 't Mar tevens ok den vurgen gloed, Die mij plicht vergeten doet - 224- kroon en krau:., die eer en met glans? de afgunst vervolgt als wind zoo vlug, onzen rug. baten en troon en majesteit? o o snel vervalt Geen de wereld groet als de schoonste gestalt? Een zeepbel het, die stuivend verspat, schimmenschaduw, rommelend vat! Armzaligheid, ach, door den nijd geleid, o o ijdelheid! MATHILDA. Ik word melancholisch, voorwaar. daar, Koning, zonder wil of macht, zonder zedelijke Man, zonder geest! man, zonder moed! hij, ach, een arme bloed! o Struensee! 0 StruensE'e! mijn huisgezinne, vreê, mijn' geest den brand Voor goede, 't recht, het volk en 't land! Maar tevens ook den vuurgen gloed, mij den plicht vergeten doet Y/ n ( ^ — ^ ^/ Der kuische vrouw, der ware vrouw, Stilgeurend door oprechte trouw. 'k Weerstond uw zoet getoover. niet, Bij 't luistren naar uw wonderlied. 't Viel van uw lippen in mijn hert, Als hemelbalsem, voor mijn s mers . MANNENSTEM, geheimTinnig Wat geeft het mij of de eedlen mij versmaden, 't Bedrogen volk mijn edel doel miskent ; Wen ik mij in uw' liefdegloed mag baden, En gij me door uw' tooverschoonheid ment... Mijn herte stormt, die dran `.; drijft mij verloren, Wen ik vergeefs aan uwe voeten kniel. o, Laat uw' blikken in de mijne smooren, Stort uwe ziel in mijn ontvlamde ziel... In eenzaamheid, bij 't daaglijksch zwoegen, denken, Geleidt ge mij, als hemelsch liefdelicht, Ik volg, in diepe zaligheid, uw' wenken... Ik droom van u, vergetend Staat en plicht. Gelijk de bloem zich opent voor de zonne, Het luchtruim met heur fijnen geur bewalmt, Zoo geurt uw hert voor mij, als wekkingsbronne, Terwijl mijn hert voor u in geestdrift psalmt : 0, u te kussen, u, te kussen mogen, Wat heil ! wat heil ! zoo 'k aan uw' boezem hong, o, Englands engel, 'k wil het pogen, Al sprong de dood op mijn vermeetle tong. -- 226 - MATHILDA. Ja, kwam ik van der Barden strand, Hij kwam uit 's Minnezangers land. Toen ik den rijken Thames verliet, De zee zag buitlen, in 't verschiet, Nog dronken door 't gejuich van 't volk, Scheen mij de zee een zwijmelkolk, Die gansch mijn heil, mijn droom verzwolg.. Doch mijn getrouw en mild gevolg, Mijn trouw gevolg van Engeland, Sprak aan mijn hert, aan mijn verstand : « De zee is machtig. God bestuurt Den storm, de kalmte en elk verduurt Gods wil ! Betrouw, Vorstin, op God ! Gezegend blijft dan steeds uw lot.... Gelukkig zijt ge schoon te zijn, Te weten dat ge een geestespijn Eens braven Vorsten teer geneest... Die, wen hij in. uw blikken leest, Hoe goed ge zijt, hoe rein ge zijt, Hoe gij als engel hem verblijdt... Te weten hoe ge als liefdetolk, Het heil bewerkt van 't Deensche volk. Te weten, hoe ge in vreugd en nood, Steeds bidt : o God, maak ieder groot, Maar laat mij immer schuldeloos, Als de onbevlekte doornenroos. u -- 227 - Terwijl ik al die hulde ontving, Zong daar aan boord een jongeling, Een stuurman, met zijn volk, in koor, Een lied, dat ik nog droomend hoor. Lied. Daar zat een kranke Koning, Op Denemarke's troon ; Hij vond in Castle, Een vorstin, jong en schoon. jonge stuurman, vaartuig over zee ; staarde naar de schoone, oog vol liefdewee. « o slanke Jonkvrouw, min uw zoet gezicht, golve zilvren zonnelicht. » ---- o Stuurman, stoute stuurman, Wees getrouw en goed, ben ik niet mijn eigen, Schenk u toch mijn gemoed. koenen stuurman, brengt u schande en nood. Ja, beiden zult ge sterven naren dood. - 227 - al die hulde ontving, aan boord een jongeling, koor, lied; dat ik nog droomend hoor. een kranke Koning, Denemarke's troon; vond in Windsors CastIe, jong en schoon. Daar voer een jonge stuurman, Het vaartuig over zee; Hij staarde naar de schoone, Het oog vol liefdewee. « Vorstin, 0 slanke Jo~kvrouw, Ik min uw zoet gezicht, Gelijk de groene golve Het zilvren zonnelicht. -- 0 Stuurman, stoute stuurman, \Vees mij getrouwen goed, Ach, ben ik niet mijn eigen, 'k Schenk u toch mijn gemoed. Mint gij den .koen~n stuurman, Dat brengt u schande en nood. J a, beiden zult ge sterven Een bitter naren dood. -- 228 -- ► -- Ai, kan ik hem niet hebben, Die heeft mijn hert gewond, Wel delf dan eenen grafkuil, Ginds in der duinen grond. En sterven wij te za men, Delf 't graf dan diep en groot, Zoodat de stoute stuurman Kan rusten op mijnen schoot. MATHILDA. Zoo zeilde ik zacht ter Noorderzee. 't Gemoed gewiegd door liefdevreê ik des hemels heerlijkheid, des daags, vol majesteit ! Mij dacht, dat bij den morgengloed De zon me zond heur warmsten groet ; Mij dacht, dat de elvenglans der maan aan... Het sterrenvonklen, 't golvenspel, Ja, stemden mijne ziele wel ; ik den stuurman vroeg : lidren? « Ja, genoeg, hij : « 0 hemelsch vorstenbeeld, Indien mijn zang u niet verveelt ? » We voeren in het Skager Rak ; hij bekeek me strak. - 228 - Ai, kan ik hem niet hebben, heeft mijn hert gewond, delf dan eenen grafkuil, der duinen grond. sterven wij te zamen, graf dan diep en groot, stoute stuurman rusten op mijnen schoot. zeilde zacht ter Noorderzee. Gemoed gewiegd door liefdevreê Zag ik des hemels heerliikheid, Des nachts, des daags, vol majesteit! bij den morgengloed me zond heur warmsten groet; dact.Jt, dat de elvenglans der maan Mij zag aanminnig streelend aan ... sterrenvonklen, 't golvenspel, J a, stemden mijne ziele wel; Zoo wel, dat ik den stuurman vroeg Kent gij nog lièdren 1 « genoeg, Sprak « 0 hemelsch vorsten beeld, niet verveelt? » het Rak; Hij zong en hij bekeek me strak. - 229 _. Lied. Ik was een kale riddersman, Ik wilde gaan uit het vrijen, Daar trad ik over een rozenplan, 'k Sliep in, vol droomerijen, Sinds ik haar de eerste maal zag. Ik legde mijn hoofd in 't bloeiende groen, Mijn hoofd werd dwaas bevangen, Daar kwam de Koninginne koen, Mijn herte was vol stil verlangen, Sinds ik haar de eerste maal zag. Ze sprak tot mij, met rozenmond, Hare oogen begonnen te glansen, Dan zei ze zacht : 0, ridder terstond Zult gij met mij gaan dansen. Sinds ik haar de eerste maal zag. Het ging er op aan, het ging er op af... danste me dol en dronken, ik met haar, als helsche straf, Ben in de verdoemnis gezonken. de eerste maal zag. Was 't een voorzegging? — 'k het niet! Mar tergend kwelt me nog dit lied. thans mijn leven weeg, door die helleveeg, heur gluuroog het bal, 229 - was een kale riddersman, I k wilde het vrijen, ik over een rozenplan, Sliep in, vol droomerijen, de eerste maal zag, 't bloeiende groen, dwaas bevangen, Koninginne koen, vol stil verlangen, de eersté' maal zag. mij, met rozenmond, oogen begonnen te glansen, 0, ridder terstond met mij gaan dansen, de eerste maal zag. op aan, op at... Ik danste me dol en dronken, Tot ik met haar, als helsche straf, de verdoem nis gezonken. Sinds ik haar de eerste maal zag. MATHILDA. 't een voorzegging1 - 'k Weet het niet! Maar tergend kwelt me nog dit lied. Wanneer ik thans mijn leven weeg, Vervolgd, ach, door die helleveeg, Die met heur gluuroog op het bal, -- 230 -- Mij naspeurde, als een slang, vol gal, De giftspin Juliana die Ook Struensee vervolgt !.... 0, zie, Wat sluipt daar door de sneewjacht vocrt, Als spoken? Open is de poort Der Burcht. 't Is of hier binnendringt Een krijgerstroep.. , . De koning zingt Beschonken, woest gelijk een dier. Zijn zang, och God, verneem ik hier, En gansch zijn' schuimersgild zingt meé... Waar zijt ge? Help hem, Struensee! Gij, die zijn geest in 't leven hieldt, Gij, die zijn herte soms bezielt Met warm gevoel, gezonde vreugd, O Gij, verloor hij zijne jeugd Door 't aaklig gift, hem 't leven gaafs... Waar zijt ge, Struensee? ge laaft Zijn' krankheid door uw blik... o, Red den Koning, ik, ach, ik Ben machteloos, o wee, op hem... Ach, luider klinkt zijn dronkaards stem, Bij Juliana's schrillen lach... Wat moet ik al verduren, ach ! DE KONING Tingt, beschonken. Vult nog de schalen, met Schuimenden wijn ! Laat ons verdwalen, het Lenigt de pijn, -- 23 I -- Drinken is 't streven, bij 't Zoeken naar kracht! Drinken is 't leven, bij Dag en bij nacht. Drinken maakt zot ons, vol Wereldschen lust! Drinken maakt God ons, dol . Minnend gekust. 't Zoenen der zon, in der Duistere nacht; 't Sparkelen der bron, in der Lievende macht. Drinken, verwarmender Heimelikheid! Eeuwig in de armen der Streelende meid. Vult, vult de schalen, met Schuimenden wijn! Laat ons nu smalen, met 't Eeuwige zijn! MATHILDA, smeekend roepend : Is liefde grooter dan de zorg, Help hem,.. de liefde blijft u borg! Poole. Ach! word ik krank? Waar bruist ge, zee? Gij, die verzwelgt het wel en wee; --^ 232 -- Gij, die met rusteloozen vloed Verwekt of dooft den levensgloed ; Gij, die met uwen reuzenzang 't Gemoed bedwelmt, wanneer het bang Naar liefde snakt, wanneer het blind Vooruitspringt als een weerloos kind... Mijn kind! o, booze, die ik ben ! Vergeet ik herteloos... Ik ren In 't wilde, met mijn drift... Vouwt de hinden en blikt ten hemel. Vergeef Me, .God, vergeef me. . God! ik leef In overspel... Springt op Waar bruist ge, zee? Dat ik in u mij dompel... Wee! Van God verworpen, hier en hiernamaals!.. Het leven is geen zier Mij waard... Als deern' heb ik bemind! Mijn kind!... 'k Moet leven voor mijn kind. Lange poo' e. Daar rijst voor mij, mijn prille jeugd. 'k Was puur als 't licht. -- Met welke vreugd Schonk ik mijn alles aan dien vorst. Hij heeft. o foei! mijn lijf bemorst... Foei! 'k Mag er niet aan denken. God! De ziel bleef grootsch in 't aaklig lot... Maar moeder ben ik... ach mijn zoon, -- 233 — Ach, Struensee genas ons... 't loon Voor hem was, ja, mijn hert, mijn ziel! Vergifnis, kind... ik viel, ik viel... Knielt en snikt ,veenend. Wild en somber gelang van Krijgslieden onder haar venster. Ten mast stond koning Christian stout, In rook en damp ! Zijn staal verbrijzelt 's vijands hout, Hij slaat hun hijgend perte koud... Weg zonk de Zweedsche vloot, zoo stout, In rook en damp! Vlucht, riep de Zweed, wie vluchten kan ! 'die tart nog Koning Christian, Ten kamp (1). MATH I LDA, opgewonden. Dat was een man, Vorst Christian, Dien Denemark vereeren kan. Hij schonk het moed, hij schonk het macht, Als bliksem schoot hij door de nacht, Als zon rees hij uit 't nevelkleed, Toen hij, fier zegepralend, streed Ter Kjoger bocht, der Zweden graf... (1) Koning Christian IV. Het nationaal lied der Denen gezongen door JOHANNES EWALD, Denemark's eersten treurspeldichter, geboren den 18 November 1743, in Kopenhagen . Na zeer treurige lotgevallen gestorven, in achtendertigjarigen leeftijd, 1781. _ 234 ._ Nog meer opgewonden._ Heldin had ik dan kunnen zijn, En 'k waar' nog rein als morgenschijn! Poore, neerslachtig. En thans... Hier heerscht, zoo dierlijk laf Een andre Koning Christian, Mijn man, eilaas, mijn arme man. Krank, zonder wil en medelij, Die mij vergeet... ons kind erbij! Wee mij ! welk woest rumoer... alarm ! o, Mijne vrouwen... hulp! erbarm ! Mathilda's kamenieren dringen, hafaangekleed en diepontroerd bin-- nen, weeklagend. Wee ! wee ! wee ! MATHILDA. Welk angstgehuil,.. En Struensee? EENE HOFDAME. Gevangen, Majesteit, o wee ! MATHILDA slaat de handen voor het aangericht en tucht wanhopig : Gevangen, hij ! .. verloren, hij !.. Voor eeuwig ! eeuwig, ach, wee mij ! Staat bewusteloos als door den dood getroffen. Graaf Ransau en de- Luitenanten Beck, Bay en Oldenburg en andere samenzweerders. rukken gewapend binnen. a- 235 .--- MATHILDA, opschietend. wijkt! vuig gebroed Koningin moed diep treffen .. verried gij... ach, liegt niet, liegt niet? Ter Tijde : schonk eer en kroon roem, uit liefde voor mijn' zoon. Met fierheid en beradenheid. hij laf en valsch ? Blijf trouw. klaar, hoe hij drijft ? in ketens, moedig blijft ?.. steun zijn geest ! stelp zijn smert, kracht wil en hert. Trotscher : eedle man verried me niet. bedriegt me schandlijk... ziet de oog me, lafaards... durft ! niet... Kent hem... Ge liegt ! ge liegt ! samenpweerders grijpen vast. Ze leeuwin, breekt - - Verraders wijkt! wijkt, vuip; gebroed Voor uwe Koningin Zijn moed Zal u diep treffen ., Hij verried Me, zegt gij ... ach, liegt niet, liegt niet? tijde: Eilaas, ik s::honk hem eer en kroon En roem, uit liefde voor mijn' zoon. en beradenheid. Ach, werd hij laf en valsch? 'k Blijf trouw. Zeg mij het klaar, hoe hij he: drijft? Of hij, in ketens, moedig blijft?. Ik steun zijn geest! ik stelp zijn smert, Met al de kracht van wil en hert. Tro/scher : Neen, de eedle man verried me niet. Gij, gij bedriegt me schandlijk ... ziet In de oog me, lafJards ... durft! Bedriegt Mij niet ... Kent hem ... Ge liegt! ge liegt! De samen1weerders springen op haar los, grijpen haar vast. Ze worstelt verwoed als eene leeuwin, breekt -- 236 — de ketting, loopt naar het venster, rukt het open en wil .zich in den afgrond storten. De verraders omringen weer de ongelukkige. Daar vat haar weder een der schurken. In gloeiende gramschap pakt Tij den ellendeling bij het haar en slingert hem op den bodem ; dan een' tweede, tot Tij eindelijk, door allen te gelijk aangevallen, na eene schrikkelijke worsteling, ademloos, halfnaakt met wildgolvende lokken nederTinkt.,en sidderend, mergdoordringend huilt (r) : Ge liegt! Plots bemerkt Te des konings stiefmoeder, de oude koningin, de giftspin 7uliane, die hoonlachend op haar nederblikt. MATHILDA, geknield. Die daar ! die daar, o wee! Help, koning, mij... help, Struensee! (1) Zie: Menschliche Tragikomedie, Gesammelte Studien, Skieen und Bilder, door wijlen mijn afgestorven vriend JOHANNES SCHER. Sechster Band. Mathilde von Danemark. Zitting van 16 Juli. Bibliogl'aphisclle aanteekelling doOI' den heel' SCIIl;ERMANS. • • •• '" _ • • • • • • • • • bI. 19) Verslag der Bestendige Commissie voor Geschiedenis ell BibliograpJzic. . • • . . . _ •• . ... .• bI. 19~ Verslag namens hft Bestwil' der Academie betrekkelijk de jaal-lijksche openba'-e vcrgaderillg del' A cademic door den bestendigen Secl·elaris . •....••. bI. 195 Zitting van 20 Augustus . H'edstrUdCIl. . . . . . . . . • . bI. VC/'slag van dcn fleel' COOP~IA;-{ namel/s de 13cSICl/digc Commissie I/oor nicl/Jvc Taal ell Letterkunde. . bI. 20~ Ferslag pan d,:'/ !/Ccr J .-A. VAN DROOr."~I> niet als « aandeel in eene erfenis » --- « kindsdeel » --- « aandeel in een geschil, in eenen twist » enz. Ook aandeelhebber, aandeelhouder ontbreken. Van Aanbrenger = verklikker, aanklager, - 299 - aangever is er geene spraak, evenmin als van verklil€- ker, aanklager. Bij pleiten staat eenvoudig, plaider en pleitver zorger = avoué. Het pleit, pleitdag, bepleiten, pleiter, pleitkamer, pleittaal, pleitrede, pleidooi, enz. blijven onvermeld. Eigenlijke rechtsuitdrukkingen of geijkte zegswijzen laat de verzamelaar geheel en al weg. Zoo b, v. in het Fransch : A dire d'experts — en foi de quoi --- en son absence parlant á... -- servir ou valoir ou il appartiendra, -- après lecture entendue, --- a farmer sous serment le procès-verbal être sincère et véritable en tout son contenu, om er slechts enkele te noemen. Voor het Nederlandsch grijp ik blindelings in den verwaarloosden tas : Afnemen van het getuigenverhoor. Aftrekken van den rechter. Afdoening van rechtsgedingen. • Afloop van rechtsgedingen. Bedingen tusschen partijen. Gevolgtrekking uit feiten. Met hypotheek belasten. Met erfdienstbaarheid bezwaren. Behandeling van een geschil. De rechtsmacht van het hof. De rechtsmacht inroepen. Met voorbijgang van de rechtbank. Een vonnis wijzen. Vervolging inspannen, instellen. Oordeel vellen. Een recht vervreemden. Recht overdragen (aan een ander). — 3oo — Vestigen van het recht . Eene vordering toewijzen of ontzeggen. Het spraakgebruik der wet. De rechterlijke waardigheid. Openbare terechtzitting. Merkelijke achteloosheid . Onafzetbaarheid des rechters. Vatbaar voor beroep. Oordeelen in hooger beroep. Schadevergoeding toewijzen. Voorziening in verbreking. Mondelinge n oon. Handelende in strafzaken . Wetboek van strafvordering. Leiding van een faillissement. Te zamen of uitzonderlijk (condamné à.... et a.... ou a rune de ces peines seulement). Voorwaardelijke invrijheidstelling. Wanbetaling van geldboete. Duur der hechtenis . Verzachtende omstandigheid. Met of zonder oordeel des onderscheids handelen . Veroordeeling tot levenslange vrijheidstraf. Voorwaardelijke strafvermindering. Ontzetting van bepaalde rechten. Uitsluiting der strafbaarheid. Strafrechtelijk vervolgen. Gebrekkige ontwikkeling der verstandsvermogens. Ziekelijke storing der verstandsvermogens. Poging tot overtreding, tot moord. Ik meen mij te mogen bepalen bij dien enkelen greep. Het werk bevat een niet onaanzienlijk aantal gevvestvvoorden, en, in de nota van zijn « Voorbericht » drukt de verzamelaar den wensch uit, dat « welhaast het verschijnen, in alle Vlaamsche gouwen, van deugdelijke idioticons en het bewerken - 30I - van een algemeen Vlaamsch Idioticon door onze Academie eene nieuwe bron (zou) openen voor de vertalers van kunstwoorden. » Het woord vertalers had schrijver, in deze zaak, gerust achterwege mo gen laten, om vele redenen. Profr Schramt heeft, voor jaren reeds, gewezen op het nut van de kennis der volkstaal voor den rechtsgeleerde, alhoewel niet gansch, mijns erachtens, in den zin, welken schrijver bedoelt. Voorzeker is het nuttig, zelfs, in menig geval, noodzakelijk, dat rechter en advocaat vertrouwd zijn met de gewestspraak van de streek, waar zij werkzaam zijn ; maar zij dienen, in de allereerste plaats, op de hoogte te wezen van de algemeene Nederlandsche rechtstaal. Mochten wij er maar eenmaal in slagen dit hooge doel nabij te streven, dan zal het, naar alle waarschijnlijkheid, niet ontbreken aan Godsadvocaten ter opsporing en verdediging van verouderde, gewestelijke of andere woorden en uitdrukkingen, tegen wier geldigheidsverklaring of verheerlijking allerhande Duivelsadvocaten dadelijk zullen optreden. Dan zal beider wetenschappelijke strijd een zegen zijn voor de verrijking en loutering onzer moederspraak. Maar thans stelt zich als vanzelf de vraag voor, of het wenschelijk en doelmatig is, woorden van dien aard op te nemen in eene Woordenlijst als door de Koninklijke Vlaamsche Academie verlangd wordt ? Hoe het zij en alhoewel het niet zeer moeilijk is -- 302 — 'schrijvers gewestelijke termen tehuis te wijzen, had hij, m. i. , nuttig werk verricht met de streek. op te geven waar de door hem aangeteekende woorden in gebruik zijn. Ik meen de verouderde spelling, die hier en daar gevolgd wordt, alsmede de gebrekkige spelling van vele Nederlandsche termen onvermeld te mogen laten : deze wijt ik liefst den kopiist en voor gene pleit ik zeer verzachtende omstandigheden, daar het mij toeschijnt dat de verzamelaar ze, zonder erg, nageschreven heeft uit « Vlaamsche vertalingen » van wetten of wetboeken, welke voor 1864, dus vóor de regeling der Nederlandsche spelling, verschenen zijn. Gansch anders is het gesteld met het eigenlijk gehalte van sommige rechtstermen, welke hij daaruit overneemt, alhoewel ze reeds vroeger door bevoegde mannen geheel of gedeeltelijk gewraakt werden. Hier is mij wel de taak opgelegd des schrijvers werk te beoordeelen, maar niet de vertalingen van K. - L. Ledeganck en van andere, nog levende Zuidnederlandsche rechtsgeleerden, naar dewelke hij in zijn Voorbericht en in zijne Woordenlijst verwijst. Ik laat dus, kieschheidshalve, die woorden ter zijde en verklaar iuij ten volle bereid mijne aanteekeningen betreffende dat punt, afzonderlijk mede te deelen aan de overige leden van den keurraad, indien deze het wenschelijke achten. Uit de verzameling blijkt insgelijks ten overvloede dat Noordnederlandsche rechtsboeken of — 3o3 --- -schriften niet eens ingezien werden. Misschien heeft schrijver eenigen tegenzin gevoeld voor eene rechtstaal, die hij zoo dikwijls, ten onzent, voor eene wartaal heeft hooren uitkrijten omdat zij, in de practijk, krioelt van bastaardwoorden, als b. v. Abolitie — actor -- enquête en contra-enquête — adieeren -- affiniteit -- garand - prescriptie aliënatie - avarij grosse -- cohabitatie — letteren van attache -- conventie en reconventie --- arrementen amoveering -- assignatie -- assurantie — exceptie dilatoir - concludeeren — desertie -- dispositief van arrest --- defaillant geïntimeerde stateeren -- promoveeren --- gradueeren --- executeurs - executorialen ----- nonappellabiliteit -- surogatie --^ requeste ciarel testateur -- clausule — surcheance van executie enz, of van volzinnen als b. v. De geintimeerde hebben verder nog bij conclusie verklaard te persisteeren bij den eisch, onder bereidverklaring tot productie, voor het geval het hof van oordeel mocht zijn, dat op hen de plicht rust om alsnog bewijs te leveren, waarna de appellanten bij conclusie dat subsidiair incidenteel verzoek tot productie hebben bestreden, als niet ter zake dienende en afdoende (I) » (1) Uit een gewijsde uitgesproken, op 8 October 189o, door de Kamer van burgerlijke zaken, Leeuwarden. (Zie Paleis van Justitie, nieuwsblad gewijd aan Binnen- en Buitenlandsche Rechtspleging, 19e jaargang, nr 81. Onder Hoofdredactie van Mrs E. Van Lier en D. Simons voor Nederland en W Julius Obrie voor België`. — 304 — Voorzeker kunnen er nog heelti reesems van dergelijke beroerde woorden en uitdrukkingen, die ons taaleigen ontsieren en ontzenuwen, voorgebracht worden. Hun gebruik werd o. a. veroordeeld op het laatste Nederlandsch taal- en letterkundig Congres, gehouden te Amsterdam; maar daarnevens is het vast niet moeilijk te wijzen op uitnemend veel goeds en schoons dat in het opzicht van taal en stijl, onze gading is. Dit is in de eerste plaats, het geval met het nieuwe Wetboek van Strafrecht, waarvan het taalkundig overzicht werd toevertrouwd aan Nederlands uitstekenden taalgeleerde, Prof. M. DE VRIES en dat, naar het oordeel van ons hooggeacht medelid, Dr. J. OBRIE, « in zich de bewijzen omdraagt niet alleen van de scheppende, maar tevens ook van de verjongende kracht onzer moedertaal » (1). Dit had onze verzamelaar niet uit het oog mogen verliezen. Is er, bij de samenstelling zijner lijst, mangel aan een vasten regel, in dien zin, b. v., dat nu eens de woorden in het enkelvoud, dan weer, zonder reden, in het meervoud opg,momen zijn, dat een naamwoord door een werkwoord vertaald is, zoo geldt dezelfde opmerking, en wel in hoogere mate, wat de eigenlijke opvatting van het werk betreft. Hier is een volslagen gebrek aan methode of plan. (1) Het Vaderlandsch Wetboek van Strafrecht, door Dr. J. OBRIE. (Zie Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, 9e jaargang, ie aflevering, blz. 29-45. — 30 5 -- Schrijver had — naar ik vermeen -- vooraleer over te gaan tot de algemeene alphabetische indeeling van links en rechts samengeraapte woorden, zijnen arbeid moeten voorbereiden en schikken -- om niet te spreken van de rechtswetenschap -- b. v. naar de inrichting en verdeeling onzer rechtsmacht, in dezer verschillende trappen of graden ; eiken graad in het bijzonder beschouwen met zijne eigene onderverdeeling in takken en diensten, met de pleegvormen en bescheiden welke tot eiken graad behooren, met het personeel aan eiken dienst verbonden en de hoofdaken die door elke rechtbank behandeld worden ; immers, de verlangde lijst diende een zoo volledig mogelijk Handboek te wezen, dat door de belanghebbenden gemakkelijk kon geraadpleegd worden, wat betreft de meest gebruikelijke bewoordingen. Maar de steller van het proefschrift is er klaarblijkelijk niet op bedacht geweest, bij de behandeling der overvloedige stof, welke voor hem lag, eenen leiddraad te zoeken, die hem zou aangewezen hebben welke woorden en uitdrukkingen hij opnemen moest en welke hij verwaarloozen mocht. Hij heeft zich bepaald bij het eenvoudig afschrijven van Fransche en Nederlandsche woorden, zonder hunne onderscheidene beteekenissen en schakeeringen na te gaan en op heldere en kernachtige wijze uit te drukken. Dat was nu juist het geschikte middel niet, om zijne bedrevenheid op rechts- en taalkundig gebied te doen gelden en hem, die zijn werk --- 3o6 — raadplegen zou, vertrouwen in te boezemen in de degelijkheid der geleverde Woordenlijst. Nr ", met kenspreuk « Rust Roest » geeft nagenoeg hetzelfde aantal woorden op als Nr 1, wel te verstaan als men in aanmerking neemt dat zij alle feitelijk tot de rechtstaal behooren. Het proefschrift laat zich gemakkelijker raadplegen dan Nr I. Zoo b. v. vermeldt het, met het woord Pacht = Bail, loyer. Pachter = Fermier, locataire, preneur. Pachisom = Fcrmage, loyer. Huispacht = Bail à loyer. Landpacht == Bail a ferme. Veepacht = (Bail a) cheptel. Veepacht op halve winst •__ (Bail a) cheptel à moitiê. Napacht = Sous-bail, sous-location. Pachtverzaking = Renon. Gemeen = Commun. en onmiddellijk daarna : Gemeene muur = Mur rnitoyen. Gemeenheid Mitoyenneté. Gemeenschap -- = Communauté. Wettige gemeenschap = Communauté légale. Algemeene gemeenschap = Communauté universelle. Gebruiker = Usager. Vruchtgebruiker = Usufruitier. In mora stellen • In gebreke stellen = Mettre en demeure. In vertoef stellen — 307 __ Onverdeeldheid = Indivision. U t onverdeeldheid scheiden = Sortir d'indivision. Onverdeeld toebehooren aan Appartenir par indivis a. Dat is nu wel in het geheel Diet volledig, maar de wijze van bewerking of voorstelling laat reeds genoegzaam vermoeden dat de steller, in dat opzicht, de bedoeling der Academie beter begrepen heeft. Dit blijkt insgelijks uit het feit dat hij aan de eigenlijke rechtsuitdrukkingen de haar onontbeerlijke plaats heeft ingeruimd. Zoo b. v. : In beroep tegen een vonnis. In bloedschand geboren kind. In rechte staan, handelen. Baten en lasten der gemeenschap. Locative herstellingen, herstellingen ten laste des huurders. In curatele stellen . App e ler (fun jugement, aller en appel co ntre un jugement • Enfant né dun commerce incestueux. Ester en justice. Actif et .passif de la commu sauté. Réparations locatives. Mettre en curatelle. Daarentegen bevat het werk een niet gering aantal gesmeede woordkoppelingen en vertalingen die mij op verre na niet gelukkig voorkomen : Beambte van den burgerstand = Officier de l'Etat Civil. Briefje aan order = Billet à ordre. Handelsrede = Firme, raison sociale. Mandaat aan order = Lettre de change. Minzaam order = Ordre amiable. Krenking der zeden — Atteinte aux mceurs. Dul opbod, dulle verdieping = Folle enchère. Dul opbod heb ik nooit aangetroffen ; ik meen altijd, zoowel in Zuid- als in Noord-Nederland gelezen te hebben : rouwkoop. --- 3o8 — Moet ik nu mededeeling geven van al de uitdrukkingen die mij schijnen vertaald te wezen, zooals men zegt á coups de dictionnaires? en in verdere bijzonderheden treden over de weinige zuiverheid en juistheid van andere bewoordingen? - Nr 2 is immers even onvolledig als Nr t en werd ook samengesteld zonder vooraf doordacht plan of eenige blijkbare methode. Dit is immers, naar mijne opvatting, afdoende om te besluiten tot niet- toekenning van den uitgeloofden prijs. Verlangde de Koninklijke Vlaamsche Academie, bij het uitschrijven harer prijsvraag, iets nieuws, dat voor haar nooit beproefd werd of waarvan geene voorbeelden bestaan in ons of in eenig ander land? — In 't geheel niet. Reeds in 't Noorden wil ik wijzen en om slechts van. vroeger te spreken, op het « Hollandsch regtsgeleerd Woordenboek van Pr. L. KERSTEMAN (1768 - 1773, 3 deelen), — op het « Regtsgeleerd Woordenboek of alphabet der voornaamste ivoorden en Taken in de Hollandsche regtsgeleerdheid voorkomende » (t) -- of, om op te klimmen tot het jaar 1664, toen het gebruik van het Latijn nog (i) Te Rotterdam, bij J. Hendriksen « Ten dienste van hun, die zich in dat gewigtig vuk opleiden, en de Judicieele en Notari.eele Praktyk openen willen. Naar aanleiding der leere van de voornaamste Regtsdoctoren, Wetten, Decreten, Besluiten, te zamen gebragt. » Het werk dagteekent van het begin dezer eeuw. -- 309 -- eene overwegende rol speelde in de rechtswetenschap, op 't Nieuw Woorden-Boek der Regten ofte een vertalinge en Uytlegginge van meest alle de Latijnsche woorden, en wijse van spreeken, in alle Regten en R egtsgel eend ers Boeken en Schriften gebruykelijk enT . Dit is een merkwaardig boekje, waarop ik, bij deze gelegenheid, nuttig oordeel de aandacht te vestigen van de beoefenaars der Nederlandsche rechtstaal in België en, inzonderheid van de Koninklijke Vlaamsche Academie, aangezien het, in alle opzichten, opgevat en samengesteld werd in haren geest, -- dat, volgens mijne bescheiden meening, zeer goed als uitgangspunt dienen kan voor hare begeerde Handleiding en zelfs eene nieuwe uitgave --- al of niet bewerkt met het oog op de behoeften van onzen tijd en met bijvoeging van een Fransch gedeelte overwaardig is. Het bevat, na een woord aan 'schrijvers « Goedgunstige Leesers » I° Eene Latijnsch-Nederlandsche Woordenlijst, waarin, naar mijne oppervlakkige schatting, ongeveer 3000 zuiver Nederlandsche rechtstermen en -uitdrukkingen voorkomen ; 2° een « By-Voegsel van nog eenige overgeslagen woorden, dewelke wy nog noodig geagt hebben om hier agter te voegen, tot vermeerdering van de woordenschat. Dit bijvoegsel beslaat 107 bladz. (237 tot en met 344) en vermeldt de Nederlandsche vertaling en — 310 — verklaring van ongeveer een duizendtal Latijnsche termen. 3° Eene « Anwijsing om Vertaling en Uytlegging der Bastaart-woorden, de welke in de Regtsgeleertheyd en Regts-vordering gebruykt worden, in de Woorden-Schat of in het By-Voegsel te kunnen vinden. » Reeds in dit hoofdstuk alleen komen t o65 bastaardwoorden voor met verwijzing naar de echt Nederlandsche uitdrukkingen. Ik denk wel te doen met, in de hier navolgende Bijlage, eenige aanhalingen en voorbeelden uit het bedoelde werk neer te schrijven en houd den Woordenschat -- dien naam alleszins waardig --- ter beschikking van mijne hooggeachte medeleden van den Keurraad. BIJLAGE. 't Nieuw Woorden-Boek der Regten ofte een Vertalinge en Uytlegginge van meest alle de Latijnse woorden, en wijse van spreeken, in alle Regten en R egtsgel eend ers Boeken en Schriften gebruykelijk : Ten deele uyt de Schriften van de Heeren H. en W. DE GROOT, en andere versamelt en by een Bestelt, ende ten deele nu eerst uyt het Latijn in 't Nederduyts tot dienst en nut van alle Practisijns en Liefhebbers overgeset; door Mr A. K. (I). ( t) t'AMSTELREDAM By de Weduwe VAN Jan Hendriksz Boom, zalr. Boekverkoopster, op de Cingel, bij Jan-Roon- Poorts-Toorn, in de Boek-binder, 1664. 311 - GOEDGUNSTIGE LEESERS. Den inzigt, dat ik by de Latynse woorden van de Hooggeleerde Heeren H. en W. DE GROOT, in Nederduyts vertaalt, nog veel meer woorden, en wijse van spreeken, in de Regts-geleertheyd en Regts-vordering gebruykelijk, heb bijgevoegt, en is niet geweest, om daar door een naam van geleerthevd te bekomen, of eenigsins vermaard te worden ; maar 't is alleenlijk mijn welbehagen geweest, en den lust, die ik hadde, om mijn eygen Moeder-taal wat te vermeerderén, die my hebben angeport, omdie moeyte op my te neemen. Ten is ook niet tot verminderinge van de Regts-geleerdheyd, of Regts-vordering, datse geheelijk in goed Nederduyts wel soude konnen beschreeven worden , maar veeleer tot grooter agtinge ; want heerlijke wetenschappen moogen ook wel in een uytsteekender en treffelijker taal, als daarse in beschreeven zijn bekent zijn, en beschreeven worden. De beweegrede dan, dat ik deze Vertaalinge en Uytleg ;inge, de welke ik voor mijn selven en tot mijn eygen behaagen geschreeven had, an den drukker heb gegeeven, om door den druk gemeen te maaken, is, om dat ik dagre, ofse iemand meer mogt behagen en een wel-gevallen daar in hebben, dog diese niet en en behaagt, om de geringsheydswil, de zelve en kan ik geen groot ongelijk geeven, maar wil alleen op die versoeken, dat hij de selve eens verbetene en vermeerdere, t welk my ten hoogsten angenaam zoude zijn, te meer dewijle ik selve dit werk soo volkomen ten eersten niet heb konnen maaken, sonder dat hier of daar, niet wel een misslag soude in gesloopen zijn, want hebbende maar moeten volgen een weg sonder _._, 312 ..._ spoor, daar soo hier en daar maar eenige voetstappen stonden, kan men ligtelijk eenmaal missen, 't welk daar na als de weg wat meer betreeden en bekent is, ligtelijk kan worden voorgekomen. Ook kan sy gedingbezorgers, openbaar schrijvers en andere, de welke onkundig zijn in de Latijnsche taal, gelijkse meest alle zijn, en nogtans niet willende schijnen minder te weten, als die de welke in de taal kundig zijn, gaerne om Beleert te schijnen, mede die Latijnsche, en van 't Latijn afkomende woorden en wijse van spreeken, gelijk als ook Fransche en andere Schotse woorden meer, in haar geschriften en spreeken, gebruyken, gelijk den Indiaanschen klap-vogel, die ronder verstant de woorden der menschen nabootst, nog dienstig zijn, om den zin en uytlegging der selver woorden, ingevalle zij de selve willen gebruyken, al hoe wel het veel beter was, dat sijse nimmer gebruykte, daar in na te soeken, op dat zij de selve (gelijk 't wel dikwils gebeurt) niet kwalijk en soude gebruyken. De goed gunstige Leesers netmen dit dan voor tegenwoordig aan, dewijle het toekomende zeer onseker is, de meering is wel om in tijd en wijle dit Boekje vat- te verbeetere en te vermeerdere, dog overmits iemands voorneemen door veelderley toevallen kan belet worden, soo en kan ik mede van het toekomende niet zekers seggen. Hier mede blijve, UE. Toegenegene A. K. -- 3 1 3 - Blz. 53. Es alienum, uyt-schuld) dat wy aan een ander schuldig sijn en betaalen moeten. "Es alienum remittere, de schuld kwijtschelden ;' ten goede schelden/ ontslaan van de schuld. Es nostrum, in-schuld/ dat een ander aan ons schuldig is en betaalen moet. Estimare, waarderen/ schatten/ agten/ looven. Estimatio, waardering/ agting/ schatting. Estimator, waard eereier/ agter/ schatter. Etas minor, de tweede mind er-jaarigheyd/ jongelingschap de%A, elke is van i 1 of 12 jaaren/ tot 20 of 25 jaaren is bij de Romers wanneer de weesen of liever minder/ jaarigen onder versorgers stonden. Etas pupillaris, de eerste minder-jaarigheyd/ kindsheyd is als de weesen by de Romers onder voogden stonden/ 't welk is van de eerste jaaren tot 14 in de knegtjens/ ende 12 jaaren in de meyskens. Agere, dingen/ ding-taal voeren/ regtspreeken/ voor-regtspreeken ; handelen/ iets doen of bedrijven/ drijven/ t. w. beesten. Agnatio, vriendschap/ of maagschap van 's vaders sijde. Agnatus, een vriend of mage van 's vaders wegen, een neef. Agnata, een nigti een vriendinne of mage van 's vaders wegen. Agri novales, nieuwe angewonne landen/ dries landen, Alea, een dobbel-steen/ allerley tuyschspel/ of dobbel-spel, Alimenta, onderhoud/ kost en kleederen. Alienare, .iervremden/ eens anders eygen worden; 't welk geschied door verjaaring; vervreemding geschied door verkooping/ opdracht van eygendom/ schenking; ende voorts . al waar door den eygendom van iemands goed aan een ander komt. Alienatio, een vervremding/ eens anders eygen geworden. Alienatus, vervreemt/ eens anders eygen geworden. Allegationes, bybrengingen/ antrekkingen. Allodialia (scil. bona) on-leen goederen. Alluvio, aanwerp van slijk of verdroogde stroom-gronden. Alvei, verdroogde gronden; als een loopend waters of riviers - 3 14 - bloed verandert wort ;' werden die gronden daar het water eerst sijn loop had/ droog weidende/ verdroogie gronden Benoemt. Amita, een moey van 's vaders wegen; d. i. mijns vaders suster/ sijnde in sijde maag-taal het derde gelid. Amita major, een over-oude moey ; d. i. de suster mijnes over-groot-vaders/ bestaande my in sijde maagschap in het vijfde gelid. Amita maxima, een bet over-oud-moey; d. i. de zuster mijns oud over-groot-vaders/ sijnde in sijde maagschap het seste gelid. Amitina, nigt/ een moeys kind ; d, i. mijns vaders susters kind/ in sijde maagschap het vierde gelid. Amitinus, neef/ een moeys kind ; d. i. mijns vaders susters kind/ in sijde maagschap het vierde gelid. blz. 57. Ante moram, voor verloop/ voor de wan-betaalinge/ voor de vertoeving, Ante litis contestationem, voor gedings bevesting/ voor begonne regts-pleeging; voor de voldinging. Antidorum, een weldaadschuld/ een tegengifte of tegen-schenking; als iemand van een ander wat geschonken is/ dat hij dien wederom iets schenkt. Anticipare, vervroegen de gesette paaltijd van een beroep/ de gesette tijd eens regt-dags verkorten/ de gesette paaltijd van een beroep verkorten/ vervroegen om de zaake eerder te doen dienen ; vervroegen/ verkorten/ te voorera neemen/ voor een anderen besitten. blz. 59. Appellare, beroepen/ herroepen/ hooger betrekken ; iemand van een lager voor een hoogex regter beroepen of betrekken/ herroepen van een gewijsden van een laage regter tot een hooger met opschorsinge van de kragt van 't gewijsde. Appellans, beroeper/ herroeper/ hooger betrekker; die iemand voor een hooger gerigte roept of betrekt. Appellatus, beroepene, hooger betrokkene; die van iemand voor een hooger gerigte beroepen of betrokken is. Appellatio, beroep; herroep/ hooger betrek ; beroep met opschorsing van het gewijsde des laager rechters. - 315 Appellatio frivola, beroep/ onregt beroep/ een beroep welk 't onregt of kwalijk gedaan en angelegt is. clausula suspensiva seu effectu suspensivo, met bijvoegsel van opschorsing van 't gewijsde. intro -luctio, de inbrenging van beroep; de van een wanneer een beroep angeteykent ingebracht/ 'welk binnen thien geschieden moet. vangen/ antasten. vange:,isse/ antasting. gevange/ gegrepe/ 142. regtelijkJ regt. geregtigheid/ regtvaardigheid/ regts-kennisse. cornmutativa, vergeldende regtvaardigheyd . Justitia distributiva, begevende regtvaardigheyd. legalis, wettelijke regtvaardigheyd. universalis, algemeene regtvaardigheyd. 176. pactum. Pactum, verdrag/ voorwaarde/ toesegging/ verbond. non petendo, toesegging van schuld niet te eyschen. personale, toesegging seeker mensch. 21 1. insetten/ instellen/ wille-keuren/ bevestigen/ bevelen seekere boete of straffe. ingeset/ ingestelt/ gewillekeurt/ bevestigt/ bevolen een seekere boete of straffe. insetting/ instelling/ wille-keur/ bevel op een seekere of straffe. insette, / insteller/ bevestigen. Sarta in goeden raake/ in een goeden stand ; huysen goeden raake/ sonder ueselve laaten vervallen. leesting/ hebbing/ genoeg-doening; genoegdoening iets anders. -- 3r5 - AppeIJatio frivola, k\\alijk beroepj onregt beroepj een beroep 't welk 't onregt of kwalijk gedaan en angelegt is. Appellatio cum clausuia suspensiva seu effectu suspensivo, een beroep met bijvoegsel van opschorsing van 't gewijsde. Appellationis intro .Iuctio, de inbrenging van een beroep! de aanteykening van een beroep/ is wanneer een beroep werd angeteykent en ingebracht/ 't welk binnen thien dagen geschieden moet. Apprehendere, vangenf antasten. Apprehensio, vange:,issej antasting. Apprehensus, gevangej gegrcpej gevat. blz. 142. Justè, regtelijkj te regt. Justitia, geregtigheid! regtvaardlgheidj regts-kennisse. Justitia commutativa, vergeldende regtvaardigheyd. JuStttia distributiva, begevende regtvaardigheyd. Justitia legalis, wettelijke regtvaardigheyd. Justitia universalis, algemeene regtvaardigheyd. blz. 176. Pactio. Siet Pactum. een verdrag( voorwaarde! toesegging! Pactum de non petendo, to,segging van niet te eyschcn. Pactum personale, toesegging strekkende op seeker mensch. Blz. 211. Sancire, insettenf instellen/ wille-keuren/ bevestigen/ bevelen op seekere boete of stratle. Sancitum, ingeset! ingesteltf gewillekeurt/ bevestigt! bevolen op een seekere boete ot straffe. Sanctio, insettingj instelling! 'mlle-keur( bevel op een seekere boete ot stratle. Sanctor, in5ette. j insteller/ bevestiger. Sart a tecta, in goeden raake/ in een goeden stand; huysen moet men onderhouden in goeden raake} sonder ûeselve te laaten vervallen. Satisfactio, leestingj gemoed-hebbingj genoeg-doening; genoegdoening met iets 3nders. -- 31 6 — Blz. 101. Prodigi, kwint-goederen/ verkwisters/ doorbrengers. Prodigi quibus bonis interdictum est, des lands of stads kinderen; die het bewind van haar goederen verboden is. Producere, overleggen ; t. w. de stukken ; d. i. geschriften des gedings/ waar mede de zaak beweert word ; overleggen! is voor den regter brengen de bewijsstukken ; maar voornamelijk is overleggen/ als de geding-bezorgers ten wedersijden tnaikanderen de bewijsstukken toonen en laaten sien. lI. Aanvang om de Vertaaling en Uytlegging der Bastaartwoorden/ de welke in de Regtsgeleertheyd en Regtsvordering gebruykt worden/ in de Woorden-Schat of in het By-Voegsel der Woorden-schat te konnen vinden. Den Leeser gelieve te letten, dat de woorden waar bij een i staat, in de Woorden-Schat, en waar bij een 2 staat, in *t By-voegsel te vinden zijn. Advis, siet Opinio. 2. meyning/ goed dunken. Griffier, » graphiarius. 1, een hofs-schrijver/ des hofs geregtschrij ver. Hypotheecq, » hypotheca, t. Vast cnder-pand/ grondbrief/ ondersetting; als men vaste goederen in onder-pand geeft/ 't welk geschiet bij geschrift. Hypotheca conventionalis, besprooken ondersetting/ besprooken vast onder-pand/ bedonge ondersetting/ bedonge vast onder-pand; 't welk men bespreekt of bedingt. Hypotheca leglis , stil-swijgende ondersetting/ stil swijgende vast onder-pand; d. i. 't geen men stilswijgende door de wet verkrijgt. Hypothekeren. » hypothecare. 1, veronderpanden; d. i. eenig vast goed tot versekering van een schuld verbinden. In persoon, siet in persona. 1. in eygen hoofde/ self; die --- 317 - voor den regter moet komen sonder te mogen een senden . Juwele, ornamenta pretiosa, t. Kleyn-nodien, kostelijke gesteenten en peerlen. siet conjectio causae, 1, een begrijp van zaake/ 't 't kort den inhoud van gantsche begrijpt ; een kort verhaal van de eene zaak; zaaks gelegentheyds verhaal. Per brevem causae conjectionem monitoria juris, zaaks gelegentheyds met bevestinge van wetten. siet monitoria juris. een vermaaninge van regten/ of regts delen ; de gronden van een zaak/ die met rcgts-plaatsen bevestigende. siet bona mobilia, tilbare goederen/ roerende goederen ofte haven/ een boedel.) simt 1, een gemagtigde/ besorger, klaag - vorder/ volmagt. Vonnis, sententia, 1, gedenk-spreuk/ een gewijsde/ oordeel/ doem. Sententia definitiva, een eynd-oordeel/ wijsdoem/ laaste gewijsde in een zaake. Sententia interlocutoria, een bij-oordeel/ tusschen-oordeel/ een gewijsde begin en het eynde van een geding/ eenige schik of stel/ dien angaande gestelt Sententia provisionalis, een iniddelerwijls gewijsde/ waar iemand ondertusschen men daar om ding-taal voert,' word toegeweren ; houd het selve soo lange stan3/ tot dat de zaak overwoogen/ by eynd-oordeel word ge vesen. i self voor den regter moet komen sonder te mogen een volmagt sen den . ]uwele, siet ornamenta pretiosa, I. Kleyn-nodien, kostelijke gesteenten en peerJen. Memorien, siet conjectio caus> 91. -- Idem tot lid van de Commissie voor de uitgave der bloemlezing uit onze XVIIe en XVIIIe eeuwsche schrij vers, 91. — Tot lid der Commissie voor het voorstellen van candidaten, 277. Tot ondervoorzitter der Commissie van nieuwere Taalen Letterkunde 280 (M.), brief aan de Academie G. GAILLIARD, Verslag der Bestendige Commissie van Middel Letterkunde, 169. — Gekozen tot lid der-nederlandsche commissie voor het voorstellen van candidaten . . . . 2 77 vestigt de aandacht der Academie op een openbaar tooneelspel in de stad Antwerpen, 240. — de oude naa?nvalcbuiging-250. van biographz;cchen . . 325 (G.). Verslaggever de eerste aflevering heruitgave van het national francaisfiamand et slamand f rancais, 74. - Benoemd lid van den keurraad voor tweede prijsvraag, 215. — Benoemd tot lid der jury in den dichtwedstrijd . . . . 227 HANSEN, Benoemd tot lid van de voor uitgave der Bloemlezing uit onze XVII© XVIIIe eeuwsche schrijvers, 91. — Idem lid der jury in den dichtwedstrijd 227 (Ear.), Mathilde Denennark, 221. Charlotte lyrisch monodrama, 387. — AND. CHÉNIER'S gedicht : Charlotte Corday, 409. — Heildronk op het banket — Benoemd tot lid der jury in den dichtwedstrijd . . . 227 J JANSSENS Koning, 242 L . FELI () den wedstrijd voor middelnederlandsche taalkunde 348 Bladz. DE VOS tot van den redactieraad \'OOT de Vak- >, 9I. - Idem de voor uitgave der bloemlezing uit onze XVII' en XVIII' eeuwsche schrij,>ers, 9I. - lid Com missie voorstellen van candidaten, 2 7ï. ondervoorzitter der Commissie nieuwere Taal· en Letterkunde • • > . • 280 DE VRIES 11.), de Academie • • . • • • " 6 G. GAILUARD, Commissie Middelnederlandsche r69. - der candidaten. • • 277 GÉNARD, de - Over de oûde naamvalsbuiging-en der Nederlandsche eigennamen, 250. - Snipperingen van biographz:'chen aard 325 GEZELLE (G_). over de aflevering der Grand Dictionnaire national françaisjlamand et flamand:français, ----- tot lid voor de prijsvraag, 215. - Benoemd der jury in den • • . • 227 H. HANSEN, lid van de Commissie voor de Blo~mlezing onze X VIIo en X VIII' 9I. - tot lid der jury in • . . . . . . • . • . . . . . . 227 HIEL EM.), van Denemark, 221. - Charlotfe Corday, - Vertaling van AND. CHÉNIER'S A Charlotfe Corday, 409. - het der Academie, 350. - tot jury in den dichtwc\lstrijd. • . 227 JANSSENS (ALF.), De Koning, gedicht . • . . . • . • • 242 L. LEVITICUS (FELIX) prijswinnaar in den wedstrijd YOOI' middelnederlandsche taalkunde • • . • . . . . • . • . 348 -- 416 -- M. B1adz. MICHEELS (J.), benoemd tot lid van den Redactieraad voor de « Vak- en Kunstwoorden », 91. -- Idem tot lid van de Commissie voor de uitgave der Bloemlezing uit onze XVIIE en XVIII' eeuwsche schrijvers, 91. -- Verslag over de eerste aflevering der heruitgave van het francais flamand flamandfraniais, 74. — Biedt eene biographische en letterkundige studie aan op Prudens van Duyse, 127. — Gekozen tot onderbestuurder voor 1891 286 N. (W.-gekozen buitenlandsch eerelid . . • 349 0. OBRIE (T.), benoemd tot lid van den Redactieraad voor de « Vak- en Kunstwoorden, » 91. — van tob. — Stelt voor de jaarlijksche plechtige vergadering der Academie te houden in den zomer, 168. -- Benoemd tot lid van den keurraad voor de vierde prijsvraag, 215. — Gekozen tot voorzitter der bestendige Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde, 280. —Verslag over den prijskamp van Nederlandsch-Fransche Fransch-Nederlandsche 318 DER (GERRIT). Afschrift genomen zijne vertaling kroniek Froissart. 9 VAN benoemd lid van den Redactieraad voor « Vak- Kunstwoorden. » . . . 91 Prijskamp dichtkunde . 167 Prijskampen (gewone) Academie 75, 204, 216 R. RAMBOUX (MATHILDA), bekroond in den vijfjaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche letterkunde 204 ROERSCH (L.), benoemd tot lid van den keurraad voor de tweede prijsvraag, 215. - over den pr ijskamp middelnederlandsche taalkunde . 287 M. Rladz. MICHEELS (J.), lid van den Redactieraad voor Vak- en Knnstwoorden '>, 91. - Idem tot lid van Commissie de nitgave der Bloemlezing onze XVIIe XVIII· eeuwsche schrijvers, -- Verslag eerste aflevering heruitgave van het Grand Dictionnaire national français-flamand et ftamand· français, - eene biographische en letterkundige aan Prudens van Duyse, 127. - Gekozen tot onderbestuurder voor 189 I .••••••• 286 N. NUYENS ('V.-J.), tot buitenlandsch eerelid ..• 349 o. (T.), benoemd tot Redactieraad voor de « Kunstwoorden, » 91. - Zuiverheid van taal, 106. - de jaarlijksche plechtige vergadering te zomer, r68. - lid van den keurraad voor de vierde prijsvraag, 2 I 5. - Gekozen tot voorzitter der bestendige nieuwere en Letterkunde, 280. - Venlag over den prijskamp van Nederlandsch-Pransche en Pransch-Ned