VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TA:\L- EN LETTERKUNDE. IS9S. Mei, Juni. GENT A. SIP FER Drukker ,Ier /(ol/fllk/ijkt' Vlallmsc!u •. Academie VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. 1898. Januari, Februari, Maart en April GENT A. SIP FER Drukker ,Ier /(ol/fllk/ijkt' Vlallmsc!u •. Academie . tjI EN VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLUKE VLAAMSCHE ACADEIVIIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. 1S9S. I IP E BE der Koninkluke Vlaamsche Academie 1898 VERSLAGEN EN DER ACADEMIE VOOR LETTERKUNDE . • 898. GENT A. SIPPER Drukker der IConz"ttklijke Viaamsche Academie Zitting van 17 Januari 1898. Aanvvezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris ; de heeren Claeys, Gailliard, Gezelle, Hiel, Willems, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, Arnold, werkende leden ; de heeren jhr. de Gheldere, Janssens, Segers en de Vreese, briefwisselende leden ; de heeren jhr. de Pauvv, Genard, Hansen en baron de Maere verontschuldigen schriftelijk hunne afwezigheid. De zitting open verklarende, staat de heer Bestuurder recht en drukt zich volgender wijze uit : Heeren, geachte Medeleden der Academie, Bij de vvisseling des jaars en vooral bij het aanveerden des ambts, hetwelk mij door u is opgedragen, heb ik de eer u. hartelijk welkom te heeren in deze zitting. Betrouwende op de ongemeene vlijt, voorzichtigheid en wijsheid door mijnen verdienstelijken voorganger te dezer plaatse, baron de Maere, en door u alien steeds getoond, zal mijne taak niet moeielijk zijn in uw midden, waar altoos de meest weldoende eensgezindheid tusschen bestuur en de leden der Academie heeft geheerscht. leest het verslag over de hetwelk wordt goedgekeurd. BOEKEN. de Regeering : Belgique, nrs 23 en 24 srsten2atiques, 1896. nationale, I4e deel, 2e aflev. maatschappij van Geschied- en Gent, 5 e jaar, nrs 5 en 6. Wallonia, nr 12. I. Bruxelles, jaar, nrs 1, 2, ?Academie royale des Sciences,. et des Beaux-Arts de Belgique, 1897, nri I. de l' Academie, Musee beige. de philologie classique, nr 4. bibliographique pedagogique - Musee beige, 8, ro. Hagelander, 1896-1897. d'Histoire, 17e deel, nr 4. beer S. DAEMS : Uit het leven der pauselijke- Touaven. beer D. CLAES : of de Minderbroedersklokken St.-7 ruiden. -6- het bestuur en de leden der Academie heeft geheerscht. (Toejuiching.) De Bestendige Secretaris leest het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk \\'ordt goedgekeurd. AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Bibliographie de Belgique, 1897, nrs 23 en 24 en Tables systématiques, Biographie nationale, 14e deel, 2 e aflev. Bulletijn der maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, se jaar, nrs S en 6. lVallonia, 1897, n r De Taalstrijd hier en elders, 1897-1898, nr I. Revue de Bruxelles, 8e jaar, nrs I, 3. Bulletin de I'Académie rCljl'ale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arls de Belgique, 1897, nrII. Annuaire de I'Académie, 1898. Le Musée beige. Revue de philologie classique, nr 4. Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée beige, nrs 8, 9, 10. De Hagelander, Commission royale d'Histoire, 17e nr Door den heer S. DAEMS : Voor twee vaders. Uit het leven der pauselijke' {ouaven. Door den heer D. CLAES : Broeder Jan, of de Minderbroedersklokken te St.-1 ruiden. — 7 — Door den beer BROECKAERT De Raeds-Pensionarissen der stad Dendermonde. Door den heer PRA_YON : L'egalite des langues. Lettre ouverte a M. Tournay-Detillieux, sdnateur, par LUCIUS VINDEX. Door den heer JOHAN WINKLER : Herinneringen uit den tijd der liffstraffelijke rechtspleging. Door den beer J.-H. GALLEE : Handivoordenboek van Nederlandsche Synoniemen, door J.-V. HENDRIKS. Vierde uitgave. Met eene voorrede van Dr. J.-H. GALLEE. Van de Societd d'Enzulation, te Brugge, de 4e aflevering, 1897, barer Annales. Van de Maatschappij der Nederlandsche Taalen Letterkunde, te Leiden : Handelingen en Mededeelingen, 1896-18)7. Levensberichten der afgestorven Medeleden, 1897. Door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen : Zelandia illustrata, 2e vervolg. Geschiedkundige beschrijving van Tholen en omstreken, door A. HOLLESTELLE. Van den heer Th. Sevens : De kerk van 0. L. Vrouw te Kortrijk. Door den beer Leopold internationaal Privaatrecht in het Burgerlijk Wetboek voor beer A. Siffer : Belfort, nr de Uitgevers van Student, I8e jaar, e aflevering. Door de opstellers van jaar, nr 9e jaar, nr I. Briefwisseling. afschrift van het koninklijk besluit, gedagteekend 2 December 1897, waarbij bestuurder, en die onderbestuurder, voor het jaar 1898, worden goedgekeurd. Commission. bestendige Commissie voor Middelnederlandsche letterkunde deelt heer Gailliard deze besloten : de Pauvv to belasten met de uitgave van rol uit de XI Ve eeuw, betrekkelijk een geding tusschen leperen en Poperinge. Gailliard en de Vreese, -8- heer Leopold de Vos Het internationaal Privaatrecht in /zet ontwerp van Burgerlijk Wetboek voor België. Van den heer A. Siffer : Het Belfort, 1898, I. Door de Uitgevers van De Student, 18e jaar, Ie aflevering. Biekorf, 8e jaar, nr 24, ge jaar, nr I. Ontvangen een afschrift van het gedagteekend 2 waarbij de kiezing des heeren Alberdingk Thijm tot bestuurder, en die des heeren van Even, tot onderbestuurder, jaar 1898, worden goedgekeurd. Commissiën. Namens de bestendige Commissie voor Middelnederlandsche letterkunde deelt de heer Gailliard mede, dat door deze besloten is : Jhr. de Pauw te belasten met de uitgave van eene perkamenten rol uit de XIVe eeuw, betrekkelijk tot een geding tusschen Ieperen en Poperinge. Aan de heeren de Flou, Gaillîard en de Vreese, — 9 — met de medewerking van Dr. Stoett, de zorg op to dragen eene critische en vergelijkende tekstuitgave het licht te geven. De Commissie verzoekt de Academie over beide bij dringendheid, uitspraak te doen. De vergadering, geraadpleegd, keurt deze voorstellen goed. den Bestendigen Secretaris worden de handschriften ter tafel gelegd, ingezonden voor de dezes jaars PRIJSVRAAG. l'aalkundige over het middelnederlandsch proTa (Oost- en West-Vlaanderen), gelijk voorkomt in ambtelijke bescheiden en andere Beene letterkundige strekking vertoonen. Eene met kenspreuk : Wie warren one voorvaderen? PRIJSVRAAG. Geschiedenis der Zuideli lice Nederlanden, van XVIe eeuw E6ne verhandeling, kenspreuk : ZESD E PRIJSVRAAG. VerTameling en oude en kinderspelen in Vlaamsch -9- medewerking de zorg op te e€ne critische en vergelijkende tekstuitgave van Sidrac in het licht te geven. Commissie verzoekt de Academie over beide voorstellen, bij dringendheid, uitspraak te doen. vergadering. voorstellen goed. Door .Bestendigen Secretaris \vorden de ter de letterkundige wedstrijden dezes jaars TWEEDE PRIJSVRAAG. Taalkundige studie over het middelnederlandsch prol a (Oost- en West- Vlaanderen), gelijk .het voorkomt in ambtelijke bescheiden en andere opstellen, die geene letterkundige strekking vertoonen. Eéne verhandeling, met kenspreuk: wa1"en onl e voorvaderen? DERDE PRIJSVRAAG. Geschiedenîs der Nederlandsche taalkunde in de ZuidelUke Nederlanden, van de XVIe eeuw tot 1886. Eéne verhandeling, met kenspreuk Ecce iterum. ZESDE PRIJSVRAAG. Verl ameling en beschrijving van de ouáe en hedendaagsche kinderspelen in Vlaamsch België'. - TO - Drie verhandelingen. I°, met kenspreuk : Kinderen, speelt, 2°, met kenteeken J. A. K. 3°, met kenspreuk Uit die kennisse komt die minne. ZEVENDE PRIJSVRAAG. De opvoedkunde, het vaderlandsch en het nzaatschappelijk belang eischen, dat het kind onderweTen worde door middel zijner moedertaal. Drie antwoorden : I°, met kenspreuk : Quid leges sine moribus. 2°, met kenspreuk Eene ongekende Taalc aanleerend bij middel van eene niet goed gekende taal strijdt rechtstreeks met de geTonde rede. 3°, met kenspreuk : De taal is de Tiel der natie. 13uiteng;ew•ane prij5k.arrip. Idioticon van het Antwerpsch dialect. Eerie verzameling, met kenspreuk : De yolkstaal is eene onuitputtelijke mijn. Bibliographische aanteekening. In naam des Schrijvers heb ik de eer aan de Academie een exemplaar aan to bieden van een bundel gedichten voor de jeugd, getiteld Kinderlust. Deze bundel, het werk van ons talentvol medelid, dell peer Th. Coopman, had de eer in het -- - 1897 met eenen « J. de Keyn-prijs bekroond worden. En deze eer was ten voile verdiend. een vak de kinderpoezij Beperkt alle letterkunde is het getal der die zulke gedichten juisten toon treffen, het kind, het jonge hebben voorgesteld zooals het werkelijk met naieve en frissche denkbeeiden en gevoelens. 1k mij aan geene overdrijving schuldig te beweer de Nederlandsche geene volmaaktere gedichten de nu aan de Academie dat Coopman's worden naast de Van meesterwerk voor de meer jeugd. bundel, sierlijk gedrukt door A. Siffer, onzer Academie, is opgeluisterd met penteekeningen van 's dichters zoon, die, alhoewel van jongen kunstenaar, den geest kindergedichten treffend schilderen. WILLEMS. Dagorde. gekozen leden der Commissie van Rekendienst, loopende jaar : de heeren Claeys, jhr. de Pauw en Obrie. -- J 1 - jaar 1897 met eenen « J. de Keyn-pri j s» bekroond te worden. En deze eer was ten volle verdiend. Eenieder weet hoe lastig een vak de kinderpoezij is. Beperkt in alle letterkunde is het getal der dichters, die in zulke gedichten den juisten toon hebben weten te treffen, en het kind, het jonge kind, hebben voorgesteld zooals het werkelijk is, met zijne naïeve en frissche denkbeelden en gevoelens. Ik meen mij aan geene overdrijving schuldig te maken, wanneer ik beweer dat de N ederlandsche Letteren geene volmaaktere gedichten voor de eerste jeugd bezitten dan die, welke ik nu aan de Academie aanbied, en dat Coopman's Kinderlust waardig is geplaatst te worden naast de Zonnestralen van Droogenbroeek, dat meesterwerk voor de meer gevorderde jeugd. De bundel, sierlijk gedrukt door A. Siffer, drukker onzer Academie, is opgeluisterd met penteekeningen van 's dichters zoon, die, alhoewel eerstelingen van den jongen kunstenaar, den geest dezer kindergedichten treffend schilderen. P. Worden gekozen : Tot leden der Commissie van Rekendienst, voor het loopende jaar: de heeren Claeys, jhr. de Pauwen Obrie. •••••n••• I 2 --- Tot leden van de keurraden voor de wedstrijden : Tweede vraag : de heeren de Flou, Gezelle en de Vreese ; Derde vraag : de heeren Coopman, Arnold en Claes ; Zesde vraag : de heeren Coopman, Bols en Broeckaert ; Zevende vraag : de heeren Coopman, Claes en Sermon ; Buitengewone prijskamp : de heeren Coopman, Coremans en Sermon. De heer bestuurder verleent het woord aan den beer De Vreese, die, naar aanleiding van den omzendbrief vanwege de Commissie tot onderToek van het Woordenboelc der Nederlandsche Taal, aan de leden gezonden, eenige inlichtingen geeft over den toestand van het apparaat van het Woordenboek, en uiteenzet hoe het de Redactie meestal stoffelijk onmogelijk is recht te doen aan de klachten, die in Zuid-Nederland zoo vaak vernomen worden. Hij richt ten slotte een warmen oproep tot de leden, om de Redactie in haar moeilijk werk te steunen, door op de door de Commissie voorgestelde wijze hunne medewerking te verleenen. De zitting eindigt te 4 uur. - I3 - Zitting van i6 Februari 1898. Aanwezig de heeren van Even, onderbestuurder, Potter, bestendige secretaris; heeren jhr. de Pauw, Gailliard, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Bols, de Flou, baron de Maere, Claes en Arnold, werkende leden ; heeren Janssens en Segers, briefwisselende beer laat weten dat hij ter niet kan aanwezig zijn, moetende de vergadering van eenen keurraad, te Brussel, biiwonen. beer Genard laat schriftelijk dat hij is aanwezig te zijn. worth het uit Loven medegedeelde beer Willems, werkend lid, en in bedenkelijken toestand verkeert. Na vorige de bestendige secretaris de lijst neder der de Regeering : contre l'Alcoolisme par le H. Boens. biographiques Saint Fredegand. de l' Academie royale des Sciences, Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1 2 . - 1 898, nr 1. - 13- 16 Februari 18g8. heeren onderbestuurder. de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Bols, de Flou, baron de Maere, Cia es en Arnold, werkende leden; de heeren Janssens en Segers, briefwisselen de leden. De heer Alberdingk Thijm laat weten dat hij ter zitting niet kan aanwezig zijn, moetende de vergadering van eenen keurraad, te Brussel, bijwonen. De heer Génard laat schriftelijk weten dat hij verhinderd is ter zitting aanwezig te zijn. Met spijt wordt het uit Loven medegedeelde bericht ontvangen dat de heer \Villems, werkend lid, ziek is en in bedenkelijken toestand verkeert. N a goedkeuring van het verslag over de vorige zitting legt de bestendige secretaris de lijst neder der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering; Manuel populaire contre l'Alcoolisme par Ie Dr. H. Boëns. Notices biographiques sur Saint Frédégand. Bulletin de l'Académie royale des Sciences. des Lettres et des Beaux-Arts de Befgique, 1897, nr 12. - 1898, nr I. — 14 Revue sociale catholique, 1897, nrs I, 2, 3. Bulletijn der maatschappij van Geschiedenis en Oudheidkunde to Gent, 1897, nr 7. Bulletin de l' Agriculture, 1897, nr 6. Door den heer J. MUYLDERMANS : Verhandeling over het patriotismus door 7. Lublink. — Lofrede op 7. Lublink door Westerbaen. Met aanteekeningen heruitgegeven door J. MUYLDERMANS. Door den beer GENARD : Viff gedichten, (1854-1873.) Door den beer GEZELLE : Reynaert den Vos ofte het Oordeel der Dieren, (uitgave van 't einde der XVII le eeuw.) Door den heer V. DE BELIE : Stemmen des gemoeds in lijden en verblijden. Door het Verein fur niederdeutsche Sprachforschung : Jahrgang 1896. Door den beer J. -H. GALLEE Middeleeuwsche kloosterreg-els. Oudsaksische Genesis Vs. 288. Openingsrede der vergadering van het Prov. Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Mittelniederdeutsches ArTeneibuch. Segensprfiche. / 5 Door de Academie royale d'Archeologie : Annales, 5e deel, I e aflev. Bulletin, 1898, nT 1. Door den beer Fr. van Veerdeghem : Willem van Afflighem's Sint-Lutgart. Brussel, 1897. Door den beer EDM. DE GEEST : Ken u zelf! Nederlandsche dicht- en fabelenkrans. Brussel. 1897. Door de Uitgevers van Belfort en Biekorf, de laatstverschenen afleveringen dezer tijdschriften. Briefwisseling. Mededeeling wordt gedaan van eenen brief des heeren Dr. B. Stallaert, die namens de familie van wijlen den heer K. Stallaert, lid der Academie, de voortzetting vraagt van het Glossariu;n van verouderde rechtstern2en. Uit de verklaringen der heeren de Flou en Gailliard blijkt, dat met de aanteekeningen, door K. Stallaert nagelaten, weinig of niets to doen is; een geheel nieuw werk moet geleverd worden, wat veel onderzoek en tijd zal verger. Op voorstel des heeren de Pauw wordt de brief van Dr. B. Stallaert verzonden naar de Commissie - 16 voor MMididddeelnlnedederelralnandsdcshceh e letteren, die in de eerstvolgende maand vergaderen zal. De beer Coopman brengt verslag uit namens de Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde. Aangaande de hersamenstelling der twee nieuwe Commission stelt de afdeeling voor Nieuwere Taalen Letterkunde voor, dat de Academie zich houde aan hare in September 1897 genomen beslissing tot verdediging van de belangen der Commissi6n. Zij verzoekt dat het Bestuur der Academie de uitgave van den catalogus der aan de Academie behoorende boeken zooveel mogelijk bespoedige en de boekerij voor de Leden toegankelijk stelle. Ook dat de uitgave van het werk : Onkruid onder de Tarn'e, bespoedigd worde. De beer Coopman leest daarna het verslag over de ill 1897 verschenen afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal, bestemd voor den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs. De beer Broeckaert biedt, namens de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographic, verslag over hare laatstgehouden zitting. 17 De Commissie vraagt, ingevolge het 3e artikel barer wetten, de toelating om de eerste aflevering van het Biographisch Woordenboek der Zuidnederlandsche Schrijvers in druk to geven. De kopij dezer aflevering, bevattende de levensschets der Schrijvers, vvier naam begint met de. letter A, is nagenoeg drukvaardig, zoodat er niet langer met de uitgave dient gewacht te worden. Door de Commissie is besloten nadien een exemplaar der gemelde aflevering te zenden aan den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, orn dezen hoogen ambtenaar, bij de aanvraag van een buitengewoon hulpgeld ter bestrijding der kosten, het bewijs te leveren dat bedoeld werk hoegenaamd niet te beschouwen is als eene doublure of als eene vertaling van de Biographie rationale, met de milde ondersteuning van het Staatsbestuur uitgegeven door de Academie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux- Arts de Belgique. De Commissie noodigt andermaal de heeren Academieleden, die niet tot de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographic behooren, vriendelijk uit tot medewerking aan de ontworpen uitgave, welker nuttigheid door de Academie reeds erkend is. Na eene korte bespreking over het vraagstuk words beslist, dit aan de dagorde te brengen van de volgende zitting. --- 18 — Bibliographische aanteekening. Ik heb de eer, de Academie een afdruksel aan te bieden van Historisch verslag over Joannes Petrus Minckelers, haar toegezonden door den, schrijver JOZEF DE RAS, Stadsarchivaris van Maastricht. Dit werkje is weinig uitgebreid, als niet meer dan 15 bladzijden bevattende, maar 't mag gezegd worden bijzonder zaakrijk te zijn. Het maakt ons bekend met een hoogstverdienstelijk man, die in de voorgaande eeuw tot de geleerdste leeraren der Lovensche Hoogeschool gerekend en door de mannen van wetenschap, ook buiten Nederland, ten zeerste gewaardeerd werd. Natuurwetenschap was zijn vak. Toen in het jaar 1783 te Parijs de eerste proef gel ► omen was met de opstijging van eenen luchtbal, vverd onze geleerde, met Thysbaert, van Boekhoute, aanzocht ons naar een goedkoop en licht gas te zoeken, waardoor de luchtballen gemakkelijk konden naar de hoogte stijgen. Reeds bet jaar nadien waren beide geleerden met hunne proef klaar en de toepassing er van, met luchtballen, te Heverlee, te Loven en te Antwerpen, gelukte volkomen. Van meerder gewicht was de ontdekking van Minckelers nopens de ontvlambaarheid van het kolengas, hetwelk reeds in 1785 (versta wel : in i785) in de leeszaal van den professor te Loven tot verlichting vverd aangewend. Om der vvaarheid wille dient gezegd, dat het hydrogeen reeds in den w I n - aanvang der XVIIIe eeuw in Engeland was opgemerkt, maar eerst in 1774 of 1775 bestudeerd en van andere gassoorten onderscheiden. Men nzme in aanmerking dat eerst in 1799, dus veertien jaren na de vinding van Minckelers, te Parijs door den scheikundige Lebon kolengas werd gebezigd, en niet voor 18o4 in Engeland, door de zoogeheeten « uitvinders » Murdoch en Windsor. De thermolamp van Lebon geraakte evenwel gauw in onbruik, en vergeten. Wel is waar verkreeg Minckelers vinding aanvankelijk geene algemeene toepassing, maar dit doet weinig ter zake : professor Morren, Dr. Knapp, Dr. J.-D. Boeke, Paul Guerin en andere geleerden van naam en gezag op wetenschappelijk gebied, erkennen den Maastrichtenaar als den wezenlijken uitvinder van het lichtgas, uit steenkolen verkregen. Het komt ons voor dat de heer de Ras den dank van alien Nederlander verdient om nogmaals, en ten duidelijkste, de aandacht onzer tijdgenooten gevestigd te hebben op eenen maar te lang vergeten landzaat. De vreemdeling, die over onze Zuidergrens inzonderheid, heeft meer dan eons gepoogd, zonder het minste recht, tegen alle waarheid in, gevvichtige uitvindingen, door Nederlanders gedaan, aan zijne natie toe te schrijven, en beroemde landgenooten tot Franschmannen om te scheppen. De geschiedenis, die onverbiddelijk het ware van het valsche scheidt, zal die kleiiigeestigheid wel voorgoed beletten wortel te schieten. - 20 -- Hiertoe echter, zou, naar onze bescheiden meening, de stad Maastricht vooral dienen mee te werken. Haar plicht is, door eene openbare veree ring de groote verdiensten van Minckelers in het voile licht te doen schitteren, den geleerden Lovenschen hoogleeraar eene duurzame hulde te bewijzen. Zijne ontdekking deed niet alleenlijk de scheikundige wetenschap vooruitgaan, maar zij bracht in het verlichtingstelsel van geheel de beschaafde vvereld) eene ontzaglijke omwenteling te weeg. FR. DE POTTER. Dagorde. De vergadering keurt het ontwerp van begrooting goed, door de Commissie van Rekendienst voorgelegd. De hersamenstelling der twee nieuwe bestendige- Commissien, volgens de opmerkingen door den beer - Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, wordt verdaagd. Het Bestuur zal, samen met de voorzitters der Commission en met de heeren Coremans en Janssens, den beer Minister over de zaak gaan spreken. De beer Broeckaert leest een opstel, getiteld : Nog iets over one oude liedjeszangers, hetwelk, opvoorstel van den Neer onderbestuurder, in de Ver slagen en Mededeelingen zal opgenomen worden. Te vier ure wordt de zitting geheven. - 21 - Lezing. NOG IETS OVER ONZE OUDE LIEDJESZANGERS, door JAN BROECKAERT. In het « voorhangsel » van den Boerenkrijg, ,door CONSCIENCE, alsmede in het derde hoofdstuk van het volksverhaal Jan de Lichte en Tijne bende, door onzen schoonbroeder ERN. TERNEST, komt eene getrouvve schets voor van den Vlaamschen liedjeszanger, zooals wij hem alien hebben gekend, met de onmisbare viool en eerie toegerolde, ruw geschilderde afbeelding van de « laatste moord , van het eerie dorp naar het ander reizende om er, na het eindigen van den goddelijken dienst, of ten dage der wekelijksche markt, zijne liederen ten gehoore te brengen en voor eenen spotprijs, gewoonlijk eenen halven kluit, aan den man te helpen. Ook in het uitgebreide historisch gewrocht over het oude Gent, van onzen onvermoeibaren secretaris, zijn enkele bladzijden gewijd aan den man, die gedurende ongeveer veertig jaren de geliefkoosde zanger was van de Vrijdagmarkt (1). (1) Namelijk PIETER EGGERICKX, te Gent in 1797 geboren en aldaar in 1868 overleden. "Lie ook over dezen liedjeszanger FL. VAN DUYSE, Het eensteminik Fransch en Nederlandsch wereld.. 4 k lied, bl. 410 en vlg. - 2 2 - Zijnerzijds vergastte een andere onzer vrucht-- baarste schrijvers, de heer POL. DE MONT, ons in het folkloristische tijdschrift Volkskunde op eene belangrijke studie over onze Vlaamsche « componisten ofte liedjeszangers », vvelke door FL. VAN DUYSE, in zijne bekroonde verhandeling over Het eenstemmig Fransch en Nederlandsch wereldlijk lied in de Belgische geniesten, vooral met het oog , op de zangwijzen, werd benuttigd. Met Dr SNELLAERT, den uitgever der Oude Vlaemsche liederen, overtuigd dat de liedjes onzer oude marktzangers zoo zeer niet te misprijzen zijn, ja, dat onder vele der bewaard geblevene de stof ligt besloten tot de kennis van den openbaren geest, van de zeden en gewoonten des yolks, ondernamen wij, voor een paar jaren, op onze beurt, eenige opzoekingen over het oude straatlied, welke wij de eer hadden der Koninklijke Vlaamsche Academie mede te deelen. Nieuvve opzoekingen, ons ten deele vergemakkelijkt door de vriendelijke hulp van onze geachte collega's, de eerwaarde heeren Bols en Muyldermans, stellen ons heden in staat over - eenige onzer oude liedjeszangers nadere bijzonderheden te doen kennen, welke wij hopen dat ze der aandacht evenzeer niet zullen onwaardig zijn. Zij betreffen eerst en vooral den beroemdsten onzer componisten, of rolzangers, met name JOZEF SADONES, van wien Dr SNELLAERT terecht schreef dat de 'icicle voor taal en kunst tot zijne nakome- 23 - lingen is overgegaan. Niet min dan een honderdtal liedjes, door dien rondreizenden marktzanger opgesteld, kwamen ons onlangs van •rechts en links onder het oog en versterken ons in de overtuiging dat de man, bij eene betere letterkundige opleiding, een niet onverdienstelijk volksdichter zou geworden zijn Men verlieze echter niet uit het oog dat de taalstudie hier te lande in zijnen tijd deerlijk was veronachtzaamd, zoodat er in de geschiedenis der Zuidnederlandsche letterkunde weinig dichters van wezenlijk talent in de tweede helft der XVIIIe eeuw zijn op te noemen. JOZEF SADONES, van vvien men gezegd heeft dat hij eerst op vierentwintigjarigen leeftijd leerde schrijven, was met eene zeldzame natuurlijke begaafdheid bedeeld. Toen hij nog geene pen op het papier kon zetten vloeiden de verzen, of, zoo men wil, de rijmen, hem met een wonderbaar gemak uit het hoofd. Lustig van aard en jegens iedereen gedienstig, was hij dan ook te Geeraardsbergen, alvvaar hij zich enkele jaren later had nedergezet, de vriend van het yolk, en wij twijfelen er niet aan of hij zal in deze stad een der ieverigste leden geweest zijn van de rederijkkamer, zooals hij in zijn geboortedorp geene enkele vertooning van de Constminnende liefhebbers ende confreers van het gilde van het H. Cruys zal hebben laten voorbijgaan. Wat hij nadien voor het tooneel vervaardigde is evenwel niet tot ons gekomen. — 4 — In een zijner liedjes maakt hij ons bekend wie de vrouw was, welke hij tot gezellinne zijns levens had uitgekozen 't was Joanna-Philippina van Werelijkhuy'sen, dogter van Jan-Baptist, Den Antwerpschen componist, Die over vyf en dertig jaer Het lied in 't land bragt openbaer Van den vermaerden corporael. Deze dochter van den Antwerpschen componist, wiens naam wij in de registers van den burgerlijken stand der stad Geeraardsbergen aantroffen, deelde het zoet en zuur• van haren echtgenoot, 't is te zeggen dat zij in dorp en stad, overal vvaar hij zijnen staak sloeg, zijne liederen meezong, zooals uit eene Korte Samenspraeke tusschen den Sanger Sadones, zijne Vrowve en Dogter en meer andere zijner stukken is op te maken. Zij hield er daarenboven eenen winkel op na en overleed in genoemde stad, dertien jaren na haren man, den 8 Maart 1829. Het mag ter eere van JOZEF SADONES worden herhaald dat, op weinige uitzonderingen na, de deugd en de zedelijkheid in zijne liederen niet gekwetst werden (I) ; integendeel, wat hij zijnen toehoorderen voorzong waren hekelingen van alles (I) Tot de hier bedoelde uitzonderingen behoort het lied, aanvangende met dezen regel M'hoord de Neerlands Meyskens zingen x>, voorkomende in Volkskunde, 1890, bl. 71. — 25 — wat hem slecht voorkwam, de boozen kastijdende en de onschuld verdedigende ; waren wijze lessen en raadgevingen, verzuchtingen tot God en belijdenissen van een diep ingeworteld geloof ; was, in een woord, alles wat stichtend en zedelijk is, •weshalve hij op het yolk eenen wezenlijk beschavenden invloed moet hebben uitgeoefend, Men heeft den man verweten dat hij in zijne historische liederen zich zelven niet altijd gelijk bleef, heden verguizende wat hij gisteren had bewierookt ; nu eens den lof uithazuinende van den kleinzoon van Maria-Theresia, om weinige maanden nadien zich te verheugen bij den val van het oude regiem ; dan weer zich in bittere woorden uitlatende over de •reedheden van het Schrikbewind, om later, bij het optreden van Napoleon, in nieuwe geestdrift te ontvlammen en bij dezes ondergang geene scheldnamen genoeg vindende om hem nog hatelijker te maken. Deze onstandvastigheid van onzen liedjeszanger, eigen aan het yolk, waarmede hij verkeerde, is, inderdaad, niet te loochenen, en worth door hem zelven, overigens, ootmoedig beleden in een zijner liedjes, alwaar hij zegt : « Gelyk volgens den wind die waeijd, Den haene op den thoren draeijd, Zoo heb ik, zanger, ook gedaen, Om gerust over 't land te gaen ; — 26 — op eene andere plaats even openhertig verklarende: dat, zoo ..... de Liedjes-zangers Schaer ses mael op seven jaer Met goeste... of tegen dank, schilderij en zang (moesten) veranderen D, zulks, alleen geschiedde « voor hun brood » ! Dat SADONES het in den beginne, als zoovele anderen, met Napoleon hield, met den man, dien hij ten hoofde van een zijner liedjes « den herstelder der religie en verdelger der dwingelandij noemde, hoeft, ten andere, zoozeer niet te verwonderen, wanneer men weer dat de groote BILDERDIJK zelven hem, in een oogenblik van vervoering, een zijner schoonste lierdichten toewijdde. Men tong in het openbaar toen ook niet wat men wilde immers het dient te worden aangestipt dat de meeste liedjes van SADONES tijdens de Fransche overheersching de goecfkeuring dragen van Mr le sous pre de Gand, bewijs nog eens te meer dat de geestesvoortbrengselen der Vlamingen onder dit beheei ., tot het eenvoudige yolkslied toe, aan de censuur waren onderworpen. Wat weinigen vveten is dat SADONES gedurende verscheidene jaren, in 't begin dezer eeuw, eenen almanak uitgaf. Een dezer -volksboekjes, welke hij liet drukken bij J. Snoeck-Ducaju, in de Korte Munte, te Gent, is getiteld Nieuwen Zang almanach voor 't jaer O. H. 7. C. 1810, inhoudende boven de Weer-Voorzegginge, Jaen-- 27 - en Peirdemerkten etc. De Christelyke Moeder die met den Gulden A. B. C. het Geloof uytlegt van aen den val van Adam tot aen de Hemelvaert Christi. Den geleerden beminden Vader ondervraeg ende Tijnen Toon die letterkundig beantwoord hoeveel Vocalen, Klinkers, halve Klinkers en mede-Klinkers er Tijn, volgens des Roches, Teer voor alle scholieren. Voorders Rijn bijgevoegd vele andere Tedige en vermaekelijke geTangen kluchtige verskens etc. (I). In dit ongenummerde bladzijden men onder de Saemenspraeke tusschen vader en Toon geleerdhyd verzen : « Indien ik broeders heb onder ons zangers stoet, Die met misagtinge dit lied zullen beoogen, Indien zy voorder zyn in 't letterperk gevoed, Zy konnen 't door hun penn' hun medebroeders toogen almanak van 1811 behelst, onder andere, de berijmde van den verloren Toon, aen de vliegende schietspoel de VrugtelooTe trouw-ontraeding. dit laatste lied legt vader, wiens in het huwelijksbootje to stappen, de volgende vermaning in den mond : e Jaco, en trouwt u levee niet, Als gy wilt meester blyven, Of gy zult komen in 't verdriet! Daer zyn veel kwaede wyven, I) In de Bibliotheek der Gentsche Hoogeschool. Peirdemr!rkten De Christelyke Moeder den Gulden A. B. C. het Geloof l!Ytlegt van aen den val van Adam tot aen de Christi. Den geleerden beminden Vader {ijnen {oon die letterkundig beantwoord hoeveel Vocalen. Klinkers, halve Klinkers en mede-Klinkers er {ijn, volgens des Roches. {eer nuttig voor alle scholieren. Vaarders {ijn er bijgevoegd vele andere {edige en vermaekelijke ge~angen en kluchtige verskens etc. In dit boekje van 32 ongenummerde bladzijden leest men de tusschen vader en {oon wegens de geleerdheyd deze verzen: « ik broeders heb onder ons zangers stoet, misagtinge lied zullen beoogen, voorder zyn in 't letterperk gevoed, door hun penn' hun medebroeders toogen •. De almanak van 181 I behelst, onder andere, berijmde Historie van den verloren {aan, den Lof aen de vliegende schietspoel en de V"ugteloo{ e trouw-ontraeding. In dit laatste lied legt hij eenen vader, wiens zoon in het huwelijksbootje wenscht te stappen, de volgende vermaning in den mond: c trouwt u leven niet, gy wilt meester blyven, lwmen in 't verdriet! veel kwaede wyven, (1) In de Bibliotheek der Gentsche Hoogeschool. • 28 - Die scheuren broek en den jupon, La faridondaine, la faridondon. En by den bessem staet pipi barbari, A la facon de barbari, mon ami. 20 De laatste ons van hem bekende almanak verscheen in 1813, drie jaren v6Or den dood van den toen 58jarigen marktzanger. Wij zegden elders dat JozEF SADONES een zoon had, met name HENDRIK, die zich door zijne hebbelijkheid in het liedjesmaken insgelijks vvist te onderscheiden. Als eene biographische bijzonderheid kunnen wij er bijvoegen dat deze opvolger van zijnen vader, na, volgens zijne eigene getuigenis, het Vlaamsch en het Fransch te hebben geleerd, gedurende 14 maanden en r 0 dagen als klerk op een bureel schreef, toen hij gedwongen werd den ransel op te nemen. Gelukkig voor hem dat de veldtochten van Napoleon toen op hun einde liepen, zoodat de jeugdige krijgsman, die op tien dagen fourier werd, zijn vaderland niet verlaten moest. Hoezeer hem de dienst onder den e grooten keizer D tegen de borst stootte, hoe gelukkig hij zich gevoelde bij de overwinning der Verbondenen op de legers van den Korsikaan, is te zien in een zijner liedjes, getiteld Maet-geTang op de luysterlyke victorien behaelt door de geallieerde troepen op de legers van Napoleon in de voorledene maend 1814, waarvan het slotvers van ieder koeplet luidt : - 29 - Laet nu de Fransche sauf qui peut dansen, De geallieerde trekken in Parijs. Een der dichterlijkste zijner liedjes, hoe gebrekkig dan ook, is zijn .des en twintigste Meylied, uit hetwelk wij de volgende regelen overschrijven : c Het pluymgediert Dat vliegt en zwiert, Het pypt, het zingt en tiereliert Elk in zyn tael Maer principael Den nachtegael Doet door zyn stemme En aengenaemen zang De herten zwemmen In vreugden, nagten lang. Met wat genugt En lief genugt Vliegt de leeuwerik naer de lugt, Geeft door zyn zang Ende geklank Zyn eedlen Schepper dank. Ook de oudste zoon van JOZEF SADONES,. genaamd JAN-BAPTIST, had de dichtergaven van zijnen vader overgeerfd en was insgelijks moeten soldaat vvorden. Na den veldslag van Waterloo' was hij nog immer onder dienst. Wij kennen van hem een zestal liedjes, waaronder een Vermae- Icelyk Mey-liedeken, een Sedig en vermaekelyk Liedeken ofte Samenspraek tusschen eenen jongman en eene dogter, enz. Tot zelfs de dochter van JOZEF berijmde eene Samenspraek tusschen Leo en Sophia, vvelke als vliegblad uitgegeven werd. — 3o — met de vermelding, dat het was a de eerste cornpositie van Sadones dogterken, maer door haer vader gecorrigeert. » Laten wij bij deze gelegenheid herinneren dat een der kleinzonen van den volksgeliefden zanger gedurende verscheidene jaren te Geeraardsbergen de tooneelkunst beoefende, als declamator in meer dan eenen prijskamp bekroond werd, en ook dezes noon Leo, als tooneelliefhebber, te Gent genoegzaam bekend is. Een andere uit de vergetelheid te halen liedjeszanger van de tweede helft der verledene eeuw was de Antwerpenaar JAN-BAPTIST COESEMANS, in onze oogen JOZEF SADONES als componist zelfs overtreffende, In een zijner liedjes, ter eere van den bisschop Jacob-Thomas-Jozef-Wellens, overleden in 1784, noemt COESEMANS, zich « den oudgrootvader van al de Lied-zangers van Vlaenderen en Braband. » Hij ook liet geene gelegenheid voorbij gaan om de staatkundige gebeurtenissen te bezingen en berijmde, onder andere, in niet onaardige trippelverzen, eene « Vermaeckelijcke clucht voorgevallen op de vermaerde prochie van Broechem, van een grouwsaem vet vercken, dat daer is geslagen soo mager als eenen Spaenschen anther ten respecte van den erm-meester. Wil men er een staaltje van ? Men luistere : Sa Ranst en Hommegom, al by een, Balder en Kessel en Heylen te been, 3 Komt al te samen naer hier toegeloopen, Coes zal u aerdige kluchten verkoopen, Een geestigheydt, hoort myn bediedt, 't Is op de prochie van Broechem geschiet. Onderaan dit pawn lezen : Gerymt en gesongen door Coesernan Jan-Baptist, Tot Loven wyt vermaert voor goeden componist. Vermaekelijk Liedeken tot lof der Boeren, 4 (zoo staat er) door vermaerden Coesemans, van Antwerpen a, vangt aldus « Sa, vrienden, aenhoort in musicael Den lofzang van de boeren ; Dat mynen stoel is een ockzael, Gelorie in zegenprael. Hoe dat den molen keert of draeyt, den wind door fortse waeyt, Hoe het proces bier draeyt of keert, Den landman moet toch zijn geeert, Den boer die is den Vader. Na aldus in zestien strophen lof der hebben bezongen, zijn lied dezen volgenden : Vaert wel dan Boerkens excellent, 't Is vyf en twintig jaeren Dat. ick, Jan Coes, dan heel present tafel was bekent. 1k sag, ouden dag. Myn hair word grys, myn kooten styf, Beel, myn wijf, een slegt kattijf, en Vader. » - 31 - al te samen naer hier toegeloopen, Coe. n aerdige kluchten verkoopen, geestigheydt, hoort myn bediedt, op de prochie van Broechem geschiet. :0 jacturn staat te lezen: « gesongen door Coeseman Jan-Baptist, Loven wyt vermaert voor goeden componist. » Zijn Liedeken tot lof der Boeren. « gecomponeert (zoo staat er) door den wyd vermaerden J.-B. Coesemans, van Antwerpen ll, vangt aan aldus « Sa, vrienden, aenhoort in musicael lofzang van de boeren; mynen is een ockzael, in zegenprael. dat den molen keert of draeyt, Naer dat den wind door fortse waeyt, het proces bier draeyt of keert, landman toch zijn geëert, is den Vader. » N a aldus 10 zestien strophen den lof der boeren te hebben bezongen, eindigt hij zijn lied met dezen volgenden Adieu .. « dan Boerkens excellent, vyf en twintig jaeren Dat Co es, dan heel present U tafel was bekent. Ik neem afscheyd, soo ik sag, Door oorsaek van den ouden dag. grys, myn kooten styf, En Beel, myn wijf, een slegt kattijf, Adieu dan, Boer en Vader. » 3 Wij kunnen aan den lust niet wederstaan, betere man, hier het op Dood van jantje Coes, met permissie door J.-opgesteld, letterlijk over te schrijven : Liedjens zangers al te gader, Wilt nu weenen, kleyn en groot, Want Jan Coes, den ouden vader, Onsen goeden vriend is dood. Hy heeft acht-en-dertig jaeren Desen schoonen stiel gedaen, Zonder schatten te vergaeren, Gelyk het met ons kan gaen. Liedjens zingen is•geen schanden, Die den stiel doet na 't behoort, Het zyn mannen van verstanden Die iet raers kan brengen voort, Sonder iernants eer te raeken, Sonder erg ofte schandael, En soo aen het geld te geraeken, Dat is "loch het principael. Maer wat kan ons schreeuwen ba En het plaisier, 't Zy op merkten of op straeten, Het papier veel te dier. de Doter daer beneven, den broodkant van gelyk ; 't Is van over lang geschreven : zelden ryk. Heb het zelven ondervonden, zing al twintig jeer; 1 leb gedaen zoo meen'ge ronden en Oudenaer ; Maestricht, langs alle zyden, Holland, Goes. reysen moet veel lyden, vader Coes. 32 - kunnen aan den lust niet wederstaan, ter betere kennis van den man, hier het Lied oy de Dood van Jantje eoes, zekeren J .-B. opgesteld, letterlijk over te schrijven; « te gader, nu weenen, kleyn en groot, eoes, den ouden vader, dood. heeft acht·en-dertig jaeren schoonen stiel gedaen, te vergaeren, ons kan gaen. is· geen schanden, den stiel doet na 't behoort, zyn mannen van verstanden DIe iet raers kan brengen voort, iemants te raeken, ofte schandael, 500 aen het geld te geraeken, is uoch het principael. ons schreeuwen ba, het zingen met plaisier, 'I Zy op merkten of op straeten, Hel papier is veel te dier. Ook de bOler daer beneven, En den broodkanl van gelyk ; r, van over lang geschreven: Zangers worden zelden ryk. 'k Heb het zeI ven ondervonden, J k zll1g nu al twintig j"er; 'k Ileb gedaen zoo meen'ge ronden :. Brugge, Oostende en Oude.naer; Maestricht. Luyk, langs alle zyden, HoIJa"d, Zeeland en ter Goes. Die veel rey3en moet veel Iyden, Gelyk onsen vader eoes. - 33 - Maer nu is den man gestorven Door het zingen met geweld, Want zyn borst was g'heel bedorven En zyn ingewant ontstelt. Hij was noch zoo kloek van herte, Dat hy maer had kunnen gaen, En weer zingen zonder smerte, Maer het was er mee gedaen. Hoort van Coes zyn laetste woorden, Korts naer Vasten-avond-dag, Dat eenider wel aenhoorden, 't Was noch eenen viesen slag : Ik ben aen myn laetste lieken, Ja ook aen myn leste vois. Adieu, Balten, Trien of Mieken, 'k Ga nu zwygen voor altoos. Heel het land Lai staen verwondert, Lokeren en Sint Niclaes, Boom en Schel niet uytgezondert, Daer was Coes altijd den baes. Bever heeft veel botervrouwen, En cleyn Brabant niet te min, Die van Coes zyn deuntje houwen Als het ging na hunnen zin. Maer wat kan het zeggen baeten ? Coes is dood, hy leeft niet meer ! Wy moeten 't ook al verlaeten, Zoo heeft ieder zynen keer. Laet ons Godt zyn ziel opdraegen, 't Is het allerbest van al, Niemant weet of kan gewaegen Wie Jan Coes eerst volgen zal. Adieu Coes, ouden grootvader, Man van acht en zestig jaer ; Jan Baptist komt ook al nader Met de zangers al te gaer. — 34 'k Hoop den S: pepper aller dingen Lai ons geven al gelyk Dat wy saemen mogen zingen In de vreugd van 't hemelryk. Indien wij ons niet bedriegen was de maker van dit lied de hooger genoemde JAN-BAPTIST VAN WERELIJKHUYSEN, die, onder andere, zijne snaren stemde bij den dood van « onse genadige souvereyne Maria-Theresia, van een koude valling en het borstvvater overleden in den ouderdom van 63 jaeren, tot Weenen den 29 November 1780. » Dit « treur-gezang » eindigt met het volgende tweeregelig vers : « gesongen door Jan-Baptist, sanger componist. » Deze JAN-BAPTIST VAN WERELIJ KH UYSEN, een der laatste Antvverpsche marktzangers, voordat de Republiek hen het zwijgen oplegde, overleed in den ouderdom van 73 jaar den 4 Mei 1795, en werd daags nadien op het O.-L.-Vrouwkerkhof ter aarde besteld (I). Voegen wij bij de reeds opgerakelde namen van op het in het begin der XIXe eeuw die van ANDRIES VAN LAER en zijnen Bezel PIETER STEENKISTE; van JAN van Meer POFFE, wiens werk in de 18' eeuw na den inval der Franschen, belangrijke Antwerpsche straatzangers worden Hoop den Schepper aller dingen Zal geven al gelyk wy saemen mogen zingen de vreugd van 't hemelryk. niet bedriegen was de maker dit lied de hooger genoemde JAN-BAPTIST die, onder zijne van « onse genadige Theresia, een koude valling het borstwater den ouderdom van jaeren, Weenen den 29 November 1780. )) « treur-gezang)) volgende tweeregelig : « Gereymt ende gesongen door Jan-Baptist, Liekens-sanger en componist. » JAN-BAPTIST VAN WERELlJKHUYSEN, der laatste Antwerpsche marktzangers, voordat Republiek hen het zwijgen oplegde, overleed in ouderdom 4 1795, werd het O.-L.-Vrouwkerkhof ter aarde (I). opgerakelde namen van liedjeszangers op het laatste der XVIIIe en in het der XIXe eeuw die van ANORIES VAN LA ER zijnen gezel PI ETER STEENKISTE ; van JAN (I) Mededeeling van den heer ED. POFFÉ, in wiens werk: Antwerpen in de 18' eeuw na den inval der Fransehen, belang. rijke bijzonderheden over de Antwerp5clle straatzanger,; worden aangetroffen. — 35 — RAMACH en CHRISTIAAN SCHOEN EN, welke laatste, met medewerking van MARTEN DE WEIRDT, een spotlied schreef op Napoleon, getiteld : Liedeken van den nieuwen Klaes, om te eindigen met de mededeeling van een lied : Den lof der Boeren, welks vervaardiger wij niet weten te noemen. Het werd gezongen op de wijze van den Koekoek. « Wie is den vader van het land ? Den boer. Wie werkt er met een goet verstand ? Den boer. Wie is 't die 's morgens vroeg op staet ? Wie werkt er vroeg en 's avonds laet ? Den boer, den boer, den boer. Wie moet nu geven zyn leste duyt ? Den hoer. Wie schudt nu al zyn borzen uit ? Den hoer. \Vie geeft er een groot huer en pacht ? Wie wordt er by mynheer verwacht ? Den hoer, den boer, den boer. Wie wint de boekwy, terf en graen ? Den boer. Wie moet zyn oorden nu gaey slaen ? Den boer. Wie moet nu zorgen voor mynheer ? Wie heeft Been hors met kroonen meer ? Den boer, den boer, den boer. Wie laeft de menschen, kleyn en groot ? Den hoer. Wie geeft den armen een stuk brood ? Den hoer. Wie is 't die caritaeten doet ? Wie troost zoo menig armen bket ? Den hoer, den boer, den hoer. - 36 - Wie is het die zyn vrouw bemint ? Den boer. Wie is tot werken meest gezind ? Den boer. Wie leest er eer het haentje kraeyt ? Wie is 't die heeft zyn vrouw gepaeyt ? Den boer, den boer, den boer. Wie wint er vlas en meerder goet ? Den boer. Wie wint potagie in overvloed ? Den boer. Wie maakt met ryk en arm accoord ? Wie kweekt zijn hinders nae Gods woord.? Den boer, den boer, den boer. Wie is er vriend van al dat leeft ? boer. is 't die alle menschen geeft ? boer. Wie hon. 1 de en kleyn "V,n dof , ters die bedrogen zijn ? Den hoer, den boer, den boer. ,Vie 't die leeft nae 't woord van God ? hoer. voldoet aen Gods gebod ? boer. 's zondags een pint bier ? vrouw en kinderen maekt plaisier ? hoer, boer, den boer. Wie dan weerd to zyn bemind ? boer. Wie is het die den lof verdient ? boer. Wie is 't die zegenpraelen zal ? Wie is den vader van ons al ? boer, den boer. » 36 - \Vie het die zyn vrouw bemint? boer. is tot werken meest gezind? boer. "\Vie leest er eer het haentje ktaeyt? "\Yie is 't die heeft zyn vrouw gepaeyt? den boer, den boer. wint er vlas en meerder goet? boer. "\Vie wint potagie in overvloed? boer. "\Vie maakt met ryk en arm accoord? 'Vie kweekt zijn ldnders nae Gods woord.? den boer, den boer. \\'ic is er vriend van al dat leeft? Den boer. ie is 't di~ alle menschen geeft? Den boer. \'.ïe h(m1 de kinderen groot en kleyn V .. doders die bedrogen zijn? Den' boer, den boer, den boer. ',ï0 is 't die leeft nae 't \Voord van God? Den boer. '\ï.', die yoldo2t aen Gods gebod? Den boer. ',Fie drinkt er 's zondags een pint bier? ~. !.,( vrouwen kinderen maekt plaisier? Den boer, den boer, den boer. \Vie is dan weerd te zyn bemind? Den boer. 'Vie is het die den lof verdient? Den boer. 'Yie is 't die zegenpraelen zal? 'Vi e is {l en vader van ons al? Den boer, den boer, den boer. » — 37 — Bij het mededeelen dezer staaltjes van met geheel te versmaden volkspoezie, hoe kunsteloos ook en hoe verre van de naieve liederen onzer middeleeuwsche voorouders, kunnen wij ons niet onthouden het verschil te doen opmerken tusschen het straatlied van vroeger en dat van heden, welke pogingen men v66r eenige jaren hebbe in 't werk gesteld om in den deswege aangeklaagden toestand te verhelpen. Laat het ons onbewimpeld bekennen : nog wordt het volkslied ten onzent niet genoeg als een der doeltreffendste middelen ter beschaving en verzedelijking der menigte aangewend. Terwijl in het naburige Duitschland de volkszang, en wel het .allermeest het vaderlandsche lied, hoog in eere wordt gehouden en men zich in Holland het hoofd ontbloot bij het aanheffen van TOLLENS' Wien Neerlands bloed, bezit Belgie niet eens een eigen nationaal lied, om in dagen van feestviering en vreugde, ter vervanging van het onnoozele tralalala, op de wijze der Brabanconne, te kunnen gezongen worden. De Vlamingen, het is vvaar, hebben hunnen fieren, brullenden Vlaamschen leeuu', welke, met enkele andere bekende strijdliederen, populair is geworden en blijven zal ; doch op hoevele liederen van eenen anderen aard, in stad en dorp vveergalmende, kan er gewezen worden, welke als de uitdrukking van een rein en edel gevoel onvoorwaardelijk verdienen te worden aangeprezen? (I) (I) Dit zij gezegd zonder de loffelijke pogingen te minachten, door meer dan eenen onzer Vlaamsche dichters ter versprei— 38 — Vooral het straatlied, door onze langs om schaarscher wordende marktzangers uitgekraamd en uit het brein ontstaan van den eenen of anderen rijme laar is, over het algemeen, zoo plat, zoo onkiesch geworden, dat men er waarlijk voor blozen moet. Wij hebben bier niet te onderzoeken waarbij het komt dat de meeste onzer Vlaamsche dichters er niet in gelukt zijn hunne liederen bij bet yolk te doen ingang vinden ; in 't voorbijgaan zij enkel gezegd dat het gebrek aan genoegzame geestesontwikkeling der lagere standen daar wel grootendeels de oorzaak van is ; dat de schuld ook,, eensdeels, bij sommige liederen- en muziekdichters zelven ligt, die den eenvoudigen volkstoon niet weten aan te slaan. Konden de toongevende marktzangers, onder andere, er toe overgehaald worden of te zien van de ellendige rhapsoden, waarmede zij, tot ontstichting van ieder eerlijk gemoed, voor den dag komen, om die te vervangen door beter gestelde, met den aard en de verzuchtingen des yolks overeenstemmende liederen, de volksbeschaving zou er niet weinig door gebaat zijn ; de taal zou eene nieuwe glansrijke overwinning te gemoet gaan. ding van het volkslied aan:ewend. Op straat of in het werkhuis worden hunne liederen evenwel niet genoeg, in Vlaamsch- Belgie, aangeheven, en 't is juist omdat zij te luttel bekend zijn dat wij den wensch uitdrukken daaraan, door alle mogelijke middelen, te verhelpen. - 39 - Zitting van 16 Maart 1898. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder ; van Even, onderbestuurder de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jlir. de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Bols, de Flou, baron de Maere van Aertryke, Claes, Arnold, werkende leden ; de heeren de Ceuleneer, jhr. de Gheldere en de Vreese, briefvvisselende leden. Door de heeren Janssens, Segers en Muyldermans is bericht gezonden dat zij verhinderd zijn de zitting bij to wonen. Na lezing van het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk goedgekeurd wordt, deelt de bestendige Secretaris de titels mede der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering Bulletin de l' Agriculture, 140 jaar, nr Compte rendu des seances de la Commission royale d' Histoire, 1897,. nr 5. Bulletin de l' Academie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts, 1898, nr 1. Revue sociale catholique, 1897-1898, nrs 4 en 5. Bibliographie de Belgique 1897, nrs 1, 2, 3. — 40 — Door den heer J. BROECKAERT : Nog iets over onTe oude liedjesTangers. 1898. Door het Historisch Genootschap van Utrecht : Documents concernant les relations entre le Duc d' Anjou et les Pays-Bas. Tome IV. Door den beer Dr. GRAEVELL Die vilimesche Beniegung vom alldeutschen Standpunkt aus dargestelt vom HAROLD ARJUNA. Berlijn, 1897. Klassisch oder Volksthrtmlich? Leipzig, 1896. Dr. Graevell versus Mr. Pray-on. Door den heer J. BOUCHERY : Gedichten en GeTangen, 1897. Door den heer Arseen van der Schelden : Kleine Nederduitsche Spraekkunst, door J. V(AN) B(rEsBRoucK). Ieperen, 1844. Nederduytsche Spraekkunst, door J.-A. TER BRUGGEN. Antwerpen, 183o. Nieuwe Nederduytsche Spraek-konst, door J. DES ROCHES. Gent, 1827. Kleyne Fransche Spraekkunst, door P. BEHAEGEL. Brugge, 1836. Door den heer A. de Schacht, te Ieperen : Heibloenzen. Dicht- en prarastukken uitgegeven door de Rederijkkanzer « Trouw en Broeder liefde » te Turnhout. 184o. — 41 — Door de Uitgevers van Biekoil De 5e en 6e afleveringen, ge jaar. Door den beer A. SIFTER : Het Belfort, 1898, nr 3. Briefwisseling. Mededeeling wordt gedaan van het overlijden des heereri P. Willems, werkend lid. — Het Bestuur heeft aan de familie des ontslapenen eenen brief van rouwbeklag gezonden. De heer Bestuurder staat recht en doer lezing van de redevoering, welke hij namens de Academie in het sterfhuis, v66r de begraving, heeft uitgesproken : Als bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Academie wensch ook ik, in naam dier Academie, een afscheidsgroet uit te spreken, ter eere van ons afgestorven hooggeacht meJelid. De vereerde overledene Loch was het, die de eerste hand aan 't werk sloeg, om de nieuwe stichting in 1887 te helpen opbouwen. Hij was daarvan de eerste bestuurder, en sedert dien tijd heeft hij niet stil gezeten door woord en daad den bloei der instelling te bevorderen. Blonken andere leden uit door dichtkunst of redenaarstalent, Willems was het middenpunt der — 42 n••n•n groep die zich bijzonder met de taalwetenschap in 't algemeen, en met die der oudste Nederlandsche dialecten in 't bijzonder bezig hield. In deze eigenlijke philologie was hij een meester. Deswege ook verkoos men hem tot voorzitter der afdeeling. ter verspreiding van oude, nog in 't stof der archieven berustende handschriften. De waarschuwing van zijnen in 1846 gestorven naamgenoot, door dozen in den Messager des sciences historiques uitgesproken — « Les strangers emportent les tresors de nos ancetres » moest meer en meer overbodig gemaakt worden. Belgi6 zou zijne aloude schatten van letterkundevoortaan op geene wijs meer prijs geven, maar die zelf opdelven en aan 't licht brengen. Door Willems opgewekt, zetten zich de mannen zijner onmiddellijke omgeving met vlijt en geestdrift aan het werk. Eene statige rij van boekdeelen prijkt heden reeds als de vrucht van lien arbeid. Vervolgens bewijzen de tien jaren Verslagen en mededeelingen der Academie hoezeer hij ook werkzaam was als mede-versiaggever der ingezonden antwoorden bij den jaarlijkschen wedstrijd. Steeds was hij met een paar andere leden der Academie de aangewezen persoon om de studiai to bevorderen betreffende de taal, welke in onze gewesten geschreven en gesproken vverd, van den tijd of dat het Nederlandsch, of liever het Dietsch, zich van de andere Germaansche spraken duidelijk laat onderscheiden. - 43 — Hij hechtte, zoowel uit overtuiging als uit lokaal-patriotismus, zeer sterk aan de oude Limburgsche taal en meende niet, gelijk J.-F. Willems en anderen voorheen, dat het oudste Dietsch zich van de tegenwoordige Fransche grenzen in West- Vlaanderen naar andere provincial had uitgebreid, maar wel, dat de taal der Maasoevers veel ouder Dietsch laat onderscheiden ; eene meening, welke (niet onnatuurlijk) door vele Duitsche geleerden, van onzen tijd wordt bestreden, die in de Nederlansche spraak van omtrent goo meer de elementen van het tegenwoordig Hoogduitsch, dan van ons Nederlandsch willen terugvinden. Wat er ook van zij — het handhaven der oudheid onzer landstaal strekt in elk geval den geleerde tot eer. En wat nu verder zijne werking in de Academie zelve betreft hij was het ook die den geest van samenwerking, zonder aanzien van uiteenloopende meeningen, in de Academie zocht to handhaven. Alle partijzucht moest bier uitgesloten blijven, elke overtuiging geeerbiedigd ; want men verstond de spreuk van het wapen « Eendracht is macht » en « Concordia parvae res crescunt ». Voor die deugden voor de ernst zijner wetenschap, voor zijnen onvermoeiden arbeid zij zijne nagedachtenis in eere gehouden, en roepen wij hem toe : « Requiescat in pace » « Tot wederziens ! De teraardbestelling werd bijgewoond door drie — 44 — leden van het bureel : de heeren Alberdingk Thijm, van Even en de Potter, en door de heeren Claeys, Daems, Bols, Claes, Gailliard, Muyldermans, de Ceuleneer, Segers, jhr. de Gheldere en Janssens. Door de heeren Coopman, Daems, baron de Maere d'Aertrycke, de Pau w, de Potter en Hiel words voorgesteld, flat het bestuur der Academie de Regeering zou verzoeken het portret te laten schilderen van den beer Willems, als hulde aan Karen betreurden eersten bestuurder, om in het lokaal der Academie te plaatsen. Aangenomen. De beer de Ceuleneer belast zich met het -schrijven der levensschets van P. Willems voor het eerst te verschijnen 5aarboek. Door den beer Alberdingk Thijm vvordt, namens de schrijvers, de derde aflevering aangeboden van het Worterbuch der Elsassischen Mundarten bearbeitet von E. MARTIN and H. LIENHART. Deze aflevering bevat de woorden Hud-Kur en blijkt even merkwaardig te zijn als de vorige. De heer Th. Arnold vraagt en bekomt het woord voor de volgende mededeeling In c'e dude uitgaaf van het bekende werk Gendsche geschiedenissen... door pater Bern. de - 45 -- Jonghe (r), wordt gezegd, daar waar sprake is van de gebeurtenissen die plaats grepen in het Wonderjaar (r566) : « ... op den 22. [Juli predikte] wederom « eene andere buyten de Petercelle-Poorte ontrent • de Stad op den Driesch van S. Pieters-Aelst. • Hier hadden zy gelyk eene Legerplaetse opgerecht, die zy met Karren en Wagens beschansd hadden, • om door niemand onvoorziens verstoort te worden. Aen alle de Toegangen waeren verscheyde • Schildwachten gesteld, van welke zommige gewapent waeren met Pyken, andere met Bylen, en vele met Vuur-roers : en op de Wegen waeren wederom andere, die aen het toevloeyende Volk « den weg aenwezen, om te komen ter plaetse van de Predikatie. Daer waeren ook verscheyde • Boek-kraemen voorzien van Psalm-Boekskens en andere volgens de Ketterye van Calvyn, gelijk als den Heydelbergschen Catechismus, den welken « Petrus Dathenus overgezet hadde in 't Vlaemsch. Men zeyde, dat'er wel acht ofte negen duyzend Menschen waeren ; voor de welke den Minister a Hermarius Struycker [ook Strijker genoemd, maar meer bekend onder den naam Moded], verheven cc staende op eenen Wagen, predikte tegen de Roomcc Superstitien. Naer de Predikatie wierden de a Psalmen gezongen van de geheele menigte, het • gene zeker meer moest gelyken naer een Gehuyl, (i) Gent, Wed. Mich. de Goesin (1781), dl. I. blz. i 1. — 46 — als naer een Gezang, om dat zy alle in het zingen u onervaeren waeren... » Zooals bekend is, vervaardigde Petrus Dathen (Dathenus) zijne vertaling der Psalmen in Nederlandsch dicht te Franckenthal, in den Pfaltz, van waar hij in 1566 hi zijn vaderland, de zuidelijke Nederlanden, terugkeerde; nog in ditzelfde jaar vinden vvij hem onder de haagpredikers, te Gent. Van deze eerste volledige Nederlandsche psalmberijming verschenen, voor zoo ver bekend is, drie verschillende drukken met het jaartal 1566 : r°, gedrukt te Heidelberg, bij Mich. Chiraet, 2°, Ghedruckt buyten Londen bij mij Merten Wendelen den 2. dach November, en 30, Ghedruckt inden Tare ons Heeren M. CCCCC.LXVI., zonder naam van plaats en drukker. Voor het oogenblik daargelaten of Heidelberg, Mich. Chiraet en Merten Wendelen geen schuilnamen zijn blijit nog de vraag, vvelke van deze drie uitgaven de eerste is. Als zoodanig beschouwde men tot heden n° 2, ghedruckt buyten Londen... Het hierboven medegedeelde uittreksel uit de Gendsche geschiedenissen levert eater het bewijs dat deze meening niet de juiste kan zijn, aangezien deze druk eerst op den 2. dach November 1566 de pers verliet, tervvijl reeds op den 22. Juli van datzelfde jaar, te Gent, gedrukte exemplaren der psalmberijming van Dathenus werden verkocht en gebruikt. De groote moeilijkheid om hierin tot de waarheid te komen lag tot hiertoe in de omstandigheid, dat — 47 — men de uitgaaf genoemd no 3 slechts uit aanhalingen kende, en nog niemand daarvan een exemplaar had gezien. Deze moeilijkheid, welke gisteren nog bestond, bestaat echter heden niet meer. Van de uitgaaf Ghedruckt inden lare ons HeerenM .CCCCC.LXVI., zonder naam van plaats en drukker, is thans een exemplaar aan het licht gekomen. Het werd ontdekt door een stadgenoot, den bekenden musicoloog en kenner van het Nederlandsch Lied, den beer Florim. van Duyse. Door den .gelukkigen bezitter van deze buitengevvone bibliographische zeldzaamheid in de gelegenheid gesteld .daarmede kennis te maken , maakte ik daarvan gebruik om te onderzoeken waar en door wien het boek werd gedrukt. Mijn eerste gedachte was, dat het een voortbrengsel zou zijn van de Antwerpsche pers, maar hoe ik ook naar dien kant zocht, de drukker bleef onvindbaar ; slechts vond ik dat Jan van Waesberghe aldaar, een jaar later (1567), het boek herdrukte. Van Antwerpen keerde ik mijne nasporingen naar onze goede stad Gent, en dit met beter gevolg. Na lang zoeken vond ik, dat de uitgaaf der Psalmen van Petrus Dathenus, met muzieknoten, Ghedruckt inden _fare ons Heeren M.CCCCC.LXVI, afkomstig is van de pers van den Gentschen boekdrukker Gelein de Man of Manilius, die van 1559 tot 1573 drukte. Alle lettersoorten en beginletters bij den druk van dit psalmboek gebezigd, zelfs het versiersel voorkomend aan het einde van het Register, vindt men terug in de andere — 48 -- uitgaven voortkomende uit dezelfde voortreffelijk ingerichte boekdrukkerij. Een andere merkwaardigheid is, dat aan het hoofd van het bock een gedicht is geplaatst, getiteld : Tot de Ghemeente Christi, welk gedicht geteekend is met de spreuk : Vreest wt liefden, d'Heere. Deze kenspreuk, die men zou kunnen verstaan als to beteekenen : Vreest uit lief de de Heer, dat is : God, verbergt echter inderdaad den naam van den, bekenden Gentschen schilder en rederiiker Lucas d'Heere, den vriend van Marcus van Vaernewijck, Abraham Ortelius, Hubertus Goltzius, Pieter de Rijckedoris Wybo, Cornelius Grapheus, Jan Fruytiers, Willem Borluut, Jan Radermacher, Philip van Marnix, Philippe de Mornay, Dominicus Lampsonius, Karel Utenhove en vele anderen, inzonderheid van Petrus Dathenus, den dichter der bier besproken eerste Nederlandsche psalmberijming. Opmerking verdient de omstandigheid, dat Lucas d'Heere slechts hier de genoemde kenspreuk bezigde; gewoonlijk teekende hij zijne letterkundige voortbrengselen met eene letterkeering van zijn naam : Schade leer u. Dezelfde schilder-rederijker liet, een jaar vroeger (r565), eenige psalmen in Nederlandsch dicht en met de muziek drukken door denzelfden Gelein Manilius, Volge nog de boekbeschrijving van de nieuwontdekte bibliographische zeldzaamheid : Alle de Psalmen Dauids. Ende andere Lof— 49 — sanghen wt den Fransoyschen dichte [int ?] Nederduytsch ouerghesett, fi Door Petrvm Dathenvm. 11 De welcke men voortaen inde Neder-Illandsche Ghemeynten ghe-Ifbruycken zal. Jacobi 5. vers. 13. II Is yemant in lyden onder v? Die bidde : Is II yemant goets moets? Die singhe Psalmen. Ghedruckt inden Iare ons Heeren M.CCCCC.LXVI. ii In-12 0, sign. * en A — Z, 576 ongenommerde blzz. Titel ; keerz. onbedrukt; Voorreden..., gedagteekmd 7ot Franckenthal den 25. Marti 1566 ... Petrvs Dathenvs.; Register aller Psalmen., aan het einde der laatste blz. een figuurlijn ; onbedrukte blz. en Tot de Ghemeente Christi., aan het einde Vreest wt liefden d' Heere.; Twee onbedrukte blzz.; Psalmen ..., aan het einde Eynde der Psalmen Dauids.; Die Mien ghebodIden des Heeren....; Den lofsangh Zacharie ...; Een lofsangh... Marie ...; Den lofsangh van it Simeon...; Symbolum Apostolollrum...; Dat . ghebet onses Heeren ...; Een cort ghebet voor de Predi cati e. II Ian Wtenhove. Aan het einde der laatste bladz. : Eynde. (de Y rom., de drie andere letters goth.). Het eerste couplet van alle psalmen en lofzangen, met de muziek. Misschien behooren achter de Gezangen nog de Formulieren en de Catechismus die ook achter de !atere uitgaven der Psalmen voorkomen. Dit zal echter eerst uitgemaakt kunnen worden wanneer een tweede exemplaar zal gevonden zijn. De laatste katern (Z) bestaat hier uit een volledig vel druks. De heer de Vreese drukt den wensch uit, dat de Academie den beer Minister van Justitie zou opmerkzaam maken op de taalfouten, vvelke het Staatsblad ontsieren, en van welice hij enkele staaltjes mededeelt. — 5o — Nopens dit punt ontstaat eene woordenvvisseling, waar deel aan namen de h2.eren jhr. de Pauw en de Vos. Laatstgenoemde acht het noodig dat eene Commissie van bevoegde vertalers der Belgische Wetten ingericht worde. De vergadering beslist dit punt nader to zullen bespreken als het wetsvoorstel der heeren Coremans en de Vriendt door onze beide wetgevende korpsen gestemd zal zijn. Dagorde. De beer Hiel leest een dichtstuk, getiteld : De Vorster, hetwelk, op voorstel van den beer bestuurder, in de Verslagen zal worden opgenomen. Vervolgens wordt door den beer bestuurder verslag uitgebracht nopens het bijzonder gehoor, door het bureel bij den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs aangevraagd. Op verzoek der Academie hadden zich bij de afvaardi. ging gevoegd de heeren Daems, voorzitter der Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde en Janssens, lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers. De Neer Coremans, ook daartoe _uitgenoodigd, had zich wegeris ongesteidheid verontschuldigd. De beer Minister heeft met de grootste welwillendheid een geruimen tijd met. genoemde Leden de verschillende punten aangaande de inrichting der nieuwe CornmissWn en de uitgave der Biographie van a.. 51 de Zuidnederlandsche schrijvers besproken, waarna hij verzocht de aanvrage schriftelijk in to zenden. Tot vollediging dezer mededeeling leest de bestendige Secretaris de nota, door hem aan den beer Minister overhandigd nopens de door de Academie ontworpen uitgave van de Levensschets der Zuidnederlandsche schriivers. Deze nota luidt als volgt : Het biographisch werk, door de Koninklijke Vlaamsche Academie ontworpen, zal niet eene vertaling of doublure zijn der Biographie nationale, welke de Academie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts sedert 32 jaren onafgebroken voortzet. De Biographie nationale verrneldt niet alleen de in Belgie geboren Nederlandsche schrijvers, maar ook staatsmannen, vorsten, veldoversten, heiligen, kerkvoogden, mannen van allerhande wetenschap en kunst, en alle schrijvers van ons land, om het even in welke taal hunne werken zijn opgesteld. In het werk der Koninklijke Vlaamsche Academie zal enkel sprake zijn van Nederlandschschrijvende Belgen, namelijk van zulke, die minstens ties jaren overleden zijn. Derhalve mag gezegd worden dat dit werk ongeveer drie vierden minder uitgebreidheid zal hebben dan de Biographie nationale. Te duidelijker zal dit blijken, wanneer wij er op wijzen dat zekere levensschetsen in de Biographic eenen buitengewonen omvang hebben : b v. het artikel 46 kolommen, Charles-Quint, 336 kolommen druks. Nu, de Cornmissie van Geschiedenis, Bio• en Bibliographic heeft beslist, dat Beene leveosschets meer dan tien kolommen druks zal mogen beslaan. Andere vergelijking. Het Biographisch Woordenboek der heeren FREDERIKS en VAN DEN BRANDEN (2e vermeerderde uitgave) behelst qi3 bladzijden, en daarin wordt melding gemaakt van de Nederlandsche schrijvers, zoovvel die in het Noorden als in het Zuiden geboren. Men vindt daarin enkele biographische bijzonderheden, zonder eenige uitweiding, en de beknopte lijst van de uitgaven der vermelde schrijvers. Neemt men nu in aanmerking dat het Biographisch Woordenboek der Koninklijke Vlaamsche Academie meer zal bevatten, narnelijk, zooveel mogelijk, eene beoordeeling der aangehaalde schriften, alsmede dezer volledige Bibliographic, dan mag men zeggen dat de door ons ontworpen uitgave hoogstens 4 of 5 deelen, als het werk van FREDERIKS en VAN DEN BRANDEN, zal uitmaken. Aan den beer Minister is ook eerie lijst medegedeeld der namen van Zuidnederlandsche schrijvers, gerangschikt onder de letter in de Biographic Deze namen zijn ten getale van 25, eigenlijk maar een twintigtal, devvij1 daaronder nog een zestal namen voorkomen, Welke onder letter - 52 - nationale buitengewonen hebben : v. het artikel Charlemagne, kolommen, Quint, Nu, de Commissie Bio- en Bibliogra phie heeft geene leve,~sschets meer dan tien kolommen druks zal mogen beslaan. vergelijking. Biographisclz Woordenboek heeren FRE:DERIKS en VAN DEN BRANDEN (2e vermeerderde: uitga vel gl8 bladzijden, en daarin wordt van al schrijvers, zoowel die in het Noorden als in het Zuiden enkele biographische bijzonderheden, en de beknopte uitgaven der vermelde schrijvers. Neemt aanmerking dat het Biographisch Woordenboek Koninklijke Vlaamsche Academie meer bevatten, namelijk, eene beoordeeling der aangehaalde schriften, alsmede dezer Bibliographie, mag men zeggen dat door ons ontworpen uitgave hoogstens of als het werk van FREDERIKS en VAN DEN zal uitmaken. heer Minister ook eene lijst medegedeeld namen van Zuidnederlandsche schrijvers, letter A, de Biographie nationale. zijn ten getale 25, dewijl daaronder zestal welke V — 53 — zouden dienen te staan. De lijst der Koninklijke Vlaamsche Academie behelst 69 namen, beginnende met letter A, zonder diegene te rekenen, welke na het drukken der lijst opgenomen zijn. Uit dit alles blijkt dus, dat het door de Koninklijke Vlaamsche Academie ontworpen werk gebeel anders zal zijn dan de Biographie nationale, althans niet als doublure of als eene vertaling daarvan zal kunnen beschouwd worden. De heer Broeckaert stelt, namens de Commissic van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, voor, de eerste aflevering van bedoeld ‘verk ter perse te laten leggen, de Commissie, in zitting van heden, het besluit genomen hebbende om met het werk voort te gaan, ook al zou de Regeering het daarvoor gevraagde hulpgeld weigeren. — De vergadering keurt dit voorstel goed. De zitting wordt te 4 uur geheven. - 54- Lezi i-i g. DE VORSTER. EERSTE ZANG. Het westen vvalmt ; wild waait de wind Door 't Buggenhoutsche bosch. Stil aan den boschkant zit een kind, De blonde haarlok los. Ze zit, in droom, ter zodenbank, Voor eenes Vorsters stulp ; Ze kijkt door 't ruischend loover bang, Als zoekt ze steun en hulp... Ze ziet de groene weide niet, Waaruit de mistwalm doomt, Ze merkt niet 't hemelsch blauvv verschiet, Heur herte blijft beschroomd. Ze luistert niet naar 't liefdelied, Dat 't boschrijk weiland zingt, Waardoor 't gevoel der Godheid dringt, Dat uit den hernel springt. • • • • -• • • • • 0, Moederaarde, Godes pracht Wordt over u verspreid ! 't Is daarom, dat, ge in liefde, lacht, Door 's hemels heerlijkheid. » 55 Ze ziet van tijd naar 't uurwerk been, In hare stulp. « 't Staat stil. » Zucht zij, omdat to traag verscheen Heur man, naar haren wil. Doch kalmte golfde rondom haar, Angst drukte op 't zacht gemoed, Toen weende zij, met bang bezwaar, Dat vveenen deed haar goed. Maar trapplend dreunt een sterke slap, Daar klinkt een lustig lied... Ze springs vooruit, met handgeklap, En weg vlucht haar verdriet. Dan juicht ze, met verliefde stem : Hij is 't ! 't is hij ! 't is hem ! LIED IN HET BOSCH. Flink is mijn vrouwken, Vlijtig en kloek Altijd is 't vrouwken Naar mij up zoek. Ben ik aan 't jagen, Diep in het bosch... Hee, mijne zinnen Laat ze niet los. Waaija, o waaija, Waai wilde wind! Draag snel mijn liedje Aan lieve kind. — 56 — Plots vloog zij aan den kloeken hals Van haren kloeken man ; Zij zoende hem zoo zacht en malsch... Vogels vvat denkt ge ervan? De vogels vlogen, knikten toe, Kwetterden lang en luid : « Die minnen, zijn nooit zoenensmoe! Nooit gaat hun heillicht uit. » Het goud der zon, omstralend 't paar, Speelde van brank tot brank, En wierp op 't stroomend kroezelhaar, Van haar, Robijnen sprank, bij sprank... 't Was of gebloemt van brand en blood, Door 't geurend loover blonk, Terwijl het vogelkoor, vol gloed, Wellustig zong en sprong. 't Was of het kreupelhout verheugd, Ook zijne stem verhief, En ritslend ronkte : « Lieve jeugd, Gij stoute zoenendief. n Diep keek hij in haar tooveroog, Blauw als het rein azuur, Een oog, dat hem nog nooit bedroog, Puur, als een parel puur! Dan lachten ze, als een vliegenzwerm, In 't gui geglans der zon ; Weer vlogen ze in elkanders arm : - 57 - c o, Liefde, o, hemelbron ! • o, Liefde, o, vredebron ! » Dan zaten zij zich aan den disch, Den groenen disch in 't gras; Dan aten zij, onschuldig, frisch, Niet wetend wat boozes was; Dan dronken zij van 't bruine bier, Vertellend dit en dat... Blijblakend, steeds vol liefdevier : « o, Liefde, hoogste schat ! « o, Liefde, bloemenpad ! Totdat verdween de zonneschijn, De mane zwervend trekt Den mist, die 't slapend bloemelijn, Als zilvren sprei bedekt. En eer ze gingen gul to bed Zacht rusten in de stulp, Dan stortten zij een vroom gebed, Aanroepend Godes hulp. GEBED. Hi Heer, Ge zijt groot! zoo roepen wij, uw kinderen, Wanneer de zon, in tooverglans, ten westen daalt ; De maan, gelijk een maagd, in reinen eenvoud dwaalt. Zooals de meerderen vreezen U de minderen, Want zon en starren vvorden door U overstraald. Doordringende glanzende Godheid ! Heer, Ge zijt groot ! — 58 — Zij. Heer, Ge zijt goed ! 'k Voel vrede, vreugde vloeien Van nit de kl'einste bloern tot in het menschenhert ; Waarin Gij liefde stort voor elke zielesmert ; Het herte dat steeds moet voor U ontgloeien, Dan zelf, wanneer het door 't onrecht gefolterd werd. Doorgloeiende glansende goedheid ! Heer, Ge zijt goed ! Te Tamen. Heer, Ge zijt mild! Hoe zullen wij U loven, Opdat Ge ons 't daaglijksch brood steeds edelmoedig geev' Ons werken laat met vlijt, en nog daarboven, Ons hopen laat, dat 66ns voor ons een engel zweev' ? o Machtige, minnende mildheid ! Heer, Ge zijt mild ! Heer, Ge zijt schoon! Gij stort in onze zielen De liefde, die ons t' samen levenscheppend brengt... De liefde, die verjongt en 't doodsch vernielen Van de aarde drijft, terwijl.ze uw schoonheid diep bedenkt. o Scheppende schittrende schoonheid ! Heer, Ge zijt schoon! ....... . . ... Ze sliepen zacht, in diep gedroom, Terwijl de zonne zonk ; En boven hen, van boom tot boom De wind door het loover drong, Terwijl hii wisplend zong : Een lied van trouwe minne - 59 - Voor 't lievend huisgezinne. En bij den milder rnanestraal, Zoo rein, als maagdelijk kristaal, Zingzangde zoet de nachtegaal... Terwijl bij zilvren starrenglans, De ranken, als in tooverdans, Zich wederzijds ontmoetten, Zich streelend fluistrend groetten... En verder, 't golfgeruisch der Schelde, Verleidend lekte en lokkend zwelde, Van liefde en wellust milderend klonk, Den sterrenglans rnalsch smpkkend dronk... Verwekkend voile harmonij, Zoo warm, zoo diep, zoo hoog, zoo blij 1 Frischlievend als het zoenend paar, Gezegend door d'Alzegenaar... Dan bergden starren teer hun licht Voor der mane minnend aangezicht, Die goot heur lichtgloed lachend uit, Of was de stulp haar liefdebuit... Waarin het zoenend zalig paar Bedankte diep d'Alzegenaar. TWEEDE ZANG. Zaagt ge ooit in 't bosch den winternacht? De sneeuw slaapt, als een lijkenvacht Op 't kaal geboomte op 's Vorsters stulp. De wind woelt door die woesternij d— 6o — Vergeefs!... en smeekt zoo ruw om hulp ! Wie heeft hier hert en medelij? 't Is niet het bladerloos geboomt, Waarin geen vogelnestje droomt. Niet 't landschap, treurend droef in drang Van 't ijs... Geen vogelzang, geen klank, Geen bloemenhang bekoren 't land... 't Is of het bang lag door de schand Te zijn zoo naakt, to zijn ontbloot Van 't kieurig kleed. Het scheen den dood Gelijk. De wind verhief de stem, Doorvaagde wild den boezem van Den sneeuvv, en wierp de vlokken dan In 't duister... Maar een reuzenrem, Het bosch, zoo machtig, weerhield hem. Hij vluchtte 't ijs der woeste Scheld, Die kermde, knarsde, met geweld; Hij wrong zich vvervlend rond het bosch, Als slang. 't Bosch wederstond zoo trots, 'Nen reus gelijk; maar 't zuchtte diep, Of 't, met gekraak, vergifnis riep. Geen glans der maan of sterren scheen, Terwijl ter Vorsters stulp, alleen Het vrouwken spon, bij 't lampenlicht ; Met blozend bevend aangezicht, Opwachtend heuren echtgenoot. Want schoon ze zich alleen verdroot, • 61 - Ze spon steeds neerstig, als een spin, En zong een lied vol milde min. SPIN N ELIED. Des zomers voor de hanen kraaien, Zit ik aan 't spinnewiel to draaien; Ik zin : Terwijl 't gekwik des kwartels schalt, Terwiil het jachtroer vlamt en knalt. Ik min Den Vorster, Moen en kloek, Ten bosch naar wild op zoek. ik spin : Rom, rom, mijn wielken... 'k Verlange naar een zielken. Des winters, wen de boomen bibbren, De haasjes op het ijs slim slibbren, Ik zin Hij moet door 't killig aaklig weer... o, Dat hij dra, dra wederkeer' Ik min Den man, den braven man, Die meer doet dan hij kan! Ik spin : Rom, rom, mijn wielken ! 'k Verlange naar een zielken. Hij heeft mij, als een lam, genomen, Ik ben tot hem, als lam, gekomen. -- 62 — Ik zin : Een wilddief loert thans op mijne eer... o Lieve Vorster, keer dra weer! Ik min, Met open hert en arm... Kom, dat ik mij verwarm' ! Ik spin : Rom, rom, mijn wielken ! 'k Verlange naar een zielken. Aan hem wijd ik mijn minnend herte, Nooit wekte hij in mij de smerte. Ik zin : 'k Bewaar der vrouwen deugd en roem, Gelijk de maagd der reinheid bloem. Ik min Den man, mijn liefdelicht... o Kvvame dra ons wicht! Ik spin : Rom, rom, mijn vvielken ! Verlange naar een zielken. Ach, in den woesten winternacht, Terwijl ze koortsig hem verwacht... Hij jagend zonder maan of ster, Geslingerd door den wind, ver, ver Van haar, terwij1 haar angst vermeerdt, Terwijl de wind, een reuzenzweerd, De branken breekt, de boomen beukt, Voelt zij heur harte krank gekreukt, — 63 — Voelt zij een siddring in den schoot, Dat levee meldde en niet den dood. En door den angst, verrukt-gezind, Denkt zij aan 't komend schreiend kind, Denkt zij aan 't komend zuigend kind, Denkt zij aan 't komend lachend kind! Geschenk van hem, dien zij bemint. Doch plots geschokt uit dezen droom, Vernam zij, ach, vol schrik en schroom, Hol huivrend huilen rond haar stulp, Alsof een wolf, door honger krank, Haar wou bedwelmen, door gejank... Ze richt zich op, en zoekt naar hulp... Ze luistert. Siddrend stolt heur bloed... Ze hoort grof grollen « wilde woed ! » Ze zvvijmelt voort en roept naar hulp, Maar niets gaf antwoord in haar stulp. De dog alleen bast op heur klacht... Wee! zwarter werd de zwarte nacht ! o Kwam hij snel weer van de jacht. Ze wacht naar hem .. ze wacht... ze vvacht. Plots ploft een klop op hare deur : « Doe op! — Gij hebt noch kans, noch keur. Dan schalt een vloek, een schaterlach... Hier hielp geen kreet, geen angstig ach ! Een tweede klop, een derde klop Stampt in de deur. — 64 — Met rosten kop, Stond daar de woeste wilddief veur... Een afgewezen vrijer, wild Gelijk een everzvvijn... Ze rilt! Heur stemme stokt. — Hij neemt heur vast... Hij rukt ze mee, de ruwe Bast. Een rosse bloeddog springt vooruit, En bijt hem bloedig in de kuit... Hij zwaait zijn bijl, en met 'nen slag Doodt hij den dog, die spartlend lag In 't bloed, en rolde voor den voet Stuiptrekkend, van 't lief trouwig wijf. « Geen moed verloren ! schimpt hij laid... Hij grijpt haar weer. Gelijk 'nen stack zoo stijf Valt zij ten grond, de schoone bruid. Losdonderend knalt door 't bosch een scho Hij vlucht en laat haar aan heur lot. • , • o, Toen de man 't lief vrouwtje vond, Haar zoenend de oogen, wang en mond, Ze droeg to bed. Wen hij vernam Heur leed, dan weende hij... Dolgram Zwoer hij Geen ruste voor de wraak! Den dood des schelms, dat is mijn taak Nog dezen nacht. Eerst haar gesust — 65 — In slaap » Dan trok hij voort Onmenschlijk wreed en boos belust Op moord! o, Heere God, Gij, goedheid, zweef Met liefde door het bosch. Geef, geef, Gevoelens van vergiffenis, Hoewel de straf rechtveerdig is. o, God, schoon thans uw rijke pracht, In 't vvintervvoud, niet geurig lacht; Schoon er geen bloem, geen zwanendons, Geen vogelzang, geen biegegons Uw mildheid melden, malsch en sterk... o, Heer, volbreng genadewerk! Schoon alles treurt in doodschen sneeuw! Vermurw het hert van dezen leeuw; Straal in zijn ziel 't genadelicht... Laat 's vrouwkens deugdzaam aangezicht Hem lokken naar heur kamerkijn, Want vveldra zal ze moeder zijn. o, Heer, uw stem words niet verhoord! Hij vloekt en vliegt vol ‘v ra akzucht voort, In 't donkerdiep, dol aangespoord Door eenen wilden vvinterzang, Die klonk zoo aaklig, barsch en bang WINTERZANG. De wind waait moord! Het bosch braakt moord! —b6 — De sneeuvv smacht bloed! Gansch beheerscht door Satans woord, Huilt het hert des wrekers : moed! Voort! voort! voort ! De nacht is zwart, De wraak is zwart„ Die snakt naar bloed. Door den helschen gloed getard, Huilt het hert des wrekers : moed! Hard! hard! hard ! Het wraakgenot Behoort aan God In 's boozen bloed... Door den dollen drift gedrild, Huilt het hert des wrekers : moed ! Wild ! wild! wild ! DERDE ZANG. Hij kwam to huis. Zijn vrouwtje had Een kind g2kont, een zoontje, dat Ze in pijnen baarde... vvijl ze zocht Zoo koortsig naar den man. Verknocht Aan liefde en Leven, had ze alleen De proeve doorgestaan. Geween, Zoo malsch als melk, wiesch 't rood gelaat Van 't schreiend wicht. En desperaat, Ach! kreet ze naar den echtgenoot... — 67 — Vat is de moederliefde groot ! Ja, hemelsch groot! — Ze straalt uit God, Die troostend glanst in 't ergste lot. Hij kwam to huis. Zijn vrouwtje stak Het zoontjen uit naar hem ; hij brak In tranen los, verplet door smert. Hij kuste 't kind niet, zag Naar niet, Maar kloppend joeg 't gezwollen hert ; Hij zuchtte diep, in bang verdriet ; Hij raasde dom en halfbevvust, o, Vrouw 'k heb u nog niet gekust ! Ach, ach, waar is uw lieve lach ? Ha, Gij beziet me niet? gij rust Gelukkig ? — Gij hebt niet gemoord ! En toch, ik vind hier bloed... ach ! ach ! o Somber visioen, vveg ! voort ! voort ! Diep ingevallen, stom en bleek, Bekeek de moeder haren man. Hij keek geknield ten gronde, keek En zuchtte : « Word niet gram !.. wee !.. dan ! » Dan sprong hij op, hij zag net wicht, En zoende driftig 't aangezicht Der bleeke moeder, die schooner scheen Dan ooit, en, met een schor gesteen, Omhelsde en lekte hij het kind, 68 -- En raasde weder half ontzind ; Zij vveent van vreugde en van verdriet... Hij niet ! want tranen had hij niet. Niet meer ! o, Heer! Hij Mijne geliefde, 'k heb u, ach, vernietigd, verdaan, Mijne geliefde ! Knielend beken ik den moord, staak uw bitter getraan, Mijne geliefde ! Siddert mijn hert, en ach, siddert uw Iiidende schoot, Mijne geliefde ? Baart ge rnij 't leven tervvijlent ik bracht, ach, den dood, Mijne geliefde ? Hij zwijgt een poos. Ze luistert... hoort. Dan raast hij driftig, angstig voort : cc Liefde en de dood zijn te zamen gestrengeld, Geliefde,! Liefde en de dood zijn te zamen gemengeld, Geliefde ! Laat ons te zamen thans vluchten, Geliefde ! Laat ons te zamen thans zuchten, Geliefde ! Laat ons de helle verwerven, Geliefde Laat ons, in wanhoop, dan sterven, Geliefde ! — 69 — En beiden kermden « sterven ! sterven ! Wij willen den afgrond thans erven. D In 't duister diep van 't wilde woud, Door maan• noch sterrenglans beschouwd, Kroop rochlend op den killen grond, Een man, als een gewonde bond ; Het was de wilddief. 's Vorsters schot Had hem de levenskracht geknot. Hij kermde « Heere, ware ik dood ! Wie helpt mij in mijn naren nood ? Ach, mijne zonden zijn te groot.... 'k Voel in mijn lijf zijn moordend lood. Ach, waarom is zij toch zoo schoon ? lk minde haar... Mijn min tot loon Ontving vernieling. o Mijn God! Tweemaal doet zij me sterven... Spot Had zij voor mij slechts over... Min Ja, diepe min voor hem ! 'k Begin Den dood te voelen... wee ! is 't kwaad Te minnen ? o Voor hem, haat ! haat ! Vloek ! vloek ! den Vorster vloek en wraak Te laat ! o Heer, vergiffenis Vergiffenis ik dwaal ! ik mis 1 » - P/- 0 --- Hij krimpt in6en, vol kwijl en bloed, Zijne oogen rolden rood, vol gloed ; Hij rekte zich plots uit... en beet Dolgulzig in den sneeuw ; maar Beet En stikkend bleef zijn dorst. Hij dacht Weer aan de schoone vrouw ; hij lacht Waanzinnig, dan greep hem 't berouw. Hij wilde zich oprichten. a Vrouw ! o Kreet hij : a Vergeef mij, man ! » kreet hij. a Genade, Heer, heb medelij !. 'k Beveel u, God, mijne arme ziel, Die, ach, zoo boos, in zonde viel.., Heer, laat me komen in uw rijk, Gereinigd van het wereldsch slijk. Ach, gansch het woud vlamt mij vol vuur ! Dit vuur verslindt mij op den duur... Wee ! val ik levend in de hel ? o Schoone vrouw, vaarwel !... vaarwel ! Nog wreeder werd zijn angst vergroot, Hij hoort een huilend wolfsgejank... In 't stervend herte galmt 't gezang Des weerwolfs, aaklig, woest en bang. ZANG DES WEERWOLFS. Des nachts, in het duister, in 't diepste van 't bosch, Daar sluipen de wolven bijeen 71 Daar woedend van honger, ter prooi gaan ze los, Hun huilen versmacht elk geween. Wilde woud ! woud ! woud ! Wilde woed ! woed ! woed ! We zijn stout : We smachten naar vleesch en naar bloed. Wilde woed ! Ze zoeken de prooi en verslinden die ras, Met hunnen knarstandenden kop Ze slurpen het bloed, dat verspat in 'nen plas... En vreten de knoken gear op. Wilde woud ! woud ! woud ! Wilde woed ! woed ! woed ! We zijn stout : We smachten naar vleesch en naar bloed. Wilde woed ! Het vlucht voor hen, wat er wegslibbren kan, Beangstigd door vrees en door schrik. Wee, wee, aan het dier, aan het kind, aan den man ! Door hunnen groenglansenden blik. Wilde woud I woud ! woud ! Wilde woed ! woed ! woed ! We zijn stout : We smachten naar vleesch en naar bloed. Wilde woed! Het monsterdier, dat lijken uit de graven haalt, 't Gediert, waarvan het ooge scheel, venijuig straalt, Gediert, dat snood zijn eigen kroost verscheurt, verslindt, - 72 - Door wraatzucht nooit verzaad, door honger steeds verblind, Schoot huilend op hem af... Hij merkt hun tintlend oog... Hij nijpt zijne oogen toe, wij1 hem de ziel ontvloog... De gruwel van den dood, ach, brak zijn angstig hert, Zie, van nabij en uit de vale verre vert ! Verschenen golven wolven, nederploffend op Het lijk! — ze rukken grollend hem den rossen kop Van 't lijf... en vochten 't sarnea, als de hel verwoed. Des morgens gleed de zon in eenen plas van bloed, Gestold op de ongewroete korst van doodschen sneeuw. . De rave vlood voor 't licht, met knorrend knarsgeschreeuw GEHEIME STEM. BIDDEND. M isericordia, 0, Heere schenk gena ! De zondaar heeft geboet ; Verloor zijn driftig bloed Voor eene schoone vrouw, Voor eene vrome vrouw ! Hij voelde diep berouvv... Heb deernis net zijn lot... Voor hem, o milde God, Misericordia, 0 Heere, schenk gena VIERDE ZANG. Het Dendersteedje words bemind, Door alien, die het kennen De vreemdling, is hij braaf gezind, - 73 - Kan daar zich goed gewennen. Het yolk is neerstig, nut den geest, Het houdt ook veel aan spotten Is het niet stout, 't is onbevreesd, Het laat zich niet bedotten. In deze stad, zoo hoog van moed, Zoo klein van goed ! Was 't paarken komen wonen, De Vorster werkte daaglijks noest Voor zijne vrouw, de lieve vrouw ! Hij dacht door vlijt te toonen, Dat zij den moord vergeten moest, Dat zij vergeten moest den rouw... Hij dacht : met hair te wandelen Langs Tragel, langs Sint-Odulfs-dijk, Te dempen dezen ruwen rouw . Ach, gansch zijn liefdehandelen Verzonk, gelijk 'nen steep in 't slijk. Hij toont haar 't groene Denderwater, Hij toont de Schelde, de schallende, De meeuwen, met hun schor geschater, Slank zwierend en dan vallende Den zilvren spiering happend, En dien in 't rietbosch knappend.., De zwaluw, met haar schel geschreeuw, Die sneller vliegt dan de erge meeuw... Wij1 van den stadhuistoren, De klokjes klinkklank klepperen ; De windjes, wild verloren, 74 In notelaren snepperen... Die trots Tangs Scheldedijken staan, donkre stijve Die geven uit den sterksten geur, Verdrijvend alle zielgezeur... Hij toont der weiden malsch smaragd, een lustig liedeken lacht WEIDELIED. — BOERSCH. Op eene groene weide, Droomt 't meisje frisch en fijn. flikflooien, Sprak « word het lieveken mijn ! gij zittersbok, flok... Slaap rok. zijn, de groene weide ! eene groene weide frisch en fijn, gezellen e onzer, maagdelijn ! — neen, gezellen, slecht en slim, trim... k frim weide! Droomt 't meisje, frisch en fijn - 74- I nnotelaren snepperen ... langs Met hunne donk re stijve blaàn .. den sterksten geu r, zielgezeur ... der weiden malsch s:naragd, Waarop de meid de koeien wacht, En soms een lustig liedeken lacht WElDELlED. - BOERSCH. weide, meisje en fijn. Een snijder kwam flikflooien, Sprak: « word het lieveken mijn! - Neen, neen, gij zittersbok, Flik den frak, vlieg in uw flok ... 'k Slaa p liever in mijn wollen rok. Eens andren zal ik zij n, Al op de groene weide! Op eene groene weide Droomt 't meisje, frisch en fijn, Daar zuchten vele gezellen: « Word onzer, maagdelijn ! » - Neen, neen, gezellen, slecht en slim, Ik loop niet geeren op den trim ... 'k Heb liever onzer boeren frim Eens andren zal ik zijn, Al op de groene weide! Op eene groene weide, frisch fijn — 75 Een Vorster, vroom van herte, Sprak : « Liefste kind, wees inijn! » ja, ja, o Vorster, struisch en trouw, 'k Word seffens uvve trouwe vrouw ! Al brak die trouw, mijn hert door rouw... 'k Zal nooit eens andren zijn, Al op de groene weide Ze luistert niet naar '.t boertig boerenlied, Ze ziet die uitgebreide schoonheid niet, Die haar omringt... ze zinkt in haar verdriet Terug... Ach, soms een zuren sombren lach, Was 't, wat hij op haar aanzicht glimmen zag. Neen, niets, niets beurt haar levenslustig op... Ze denkt steeds, met verkleinden kranken kop, Aan 't zalig kind, ook aan den wreeden moord... In haar gemoed verneemt ze een droef accoord. Ach, 't hert der vrouw is raadselachtig zoet, Maar in die zoetheid nestelt zwart gebroed. ACCOORD. Wie is de moeder ? Wie is haar geliik ? Loop door de wereld, zoek in 't hemelrijk, Indien gij ooit een schooner wezen vindt, Dan zij die baart 'nen engel, — 't zuiver kind ! Ze glanst zoo puur, als 's hemels milde zon, Doch reiner is zij dan die levensbron ! Ze is eeuwig door haar vruchtbren liefdeschoot... — 76 — De moeder overwint gestaag den dood ! o, Moederlief, gij delste sprank van God, Hoe wrang en wreed is soms uw somber lot. Haar boorling was gestorven. Melkloos door Verdriet, hervond zij niet het liefdespoor, Dat haar moest geven wil en kracht en moed, Om sterk te worstlen in den tegenspoed. Zij lieten dan het bosch. De stad, Zoo meenden zij, biedt aan een rijken schat Om 't leed te lindren... Maar, wee! overal Vervolgde heur de schim des wilddiefs na... Vervolgde heur de schim van 't kindje na. . Hij vverkte fel, maar wroeging kwelde hem, En moedloos werd hij somber, stuursch weldra.,. treurde in 't huisje, zuchtend in den klem Der wanhoop, dat naauw hoorbaar kloeg haar stem. KLAAGLIED o Laat mij weenen, vveenen is geen schande, o God, 'k Breng u mijn iced ter offerande, Schenk mij 't lief zoontje weer, als Godsgezant, Als engelzoet.... 't Slaapt thans in 't doodendal, Met bloemen op zijn graf, met 't blij geschal . Der vooglen... o, 1 k tracht ook dood te zijn, Om weer mijn kind te zien. Neem in uw hand Mij !... God, wees goed, wees goed! ach, ach, mijn man! — 77 — Een moordenaar! o, welke folterpijn ! Een moordenaar! Hij, hij, hij kwijnt ervan. Heer! Heer! o weet het niemand, niemand niet? 'k Ben bang!.. God, die het weet, die alles ziet... Voor God blijft niets verborgen, goed noch kwaad. MO man, de brave, wreekte rnijnen smaad... o, Goede God, ach, is dit kwaad, ach, kwaad? Waar blijft uw raad? Waar blijven troost en raad? Mijn zoontje stierf ervan. De straf is groot. Verlos, o Heer, ons beiden uit den nood! De wroeging is een hellevuur voor ons : De wooden kloppen, 'k hoor hun wraakgebons. Ze viel geknield. Fleur man verscheen, Hij zei : a o Vrouw, staak uw' geween. De braakloop snelt, rukt door de stad verwoed, Ontbindt, verslindt en rijk — en arrem bloed... Ik ging naar menig ziekenbed Te hidden, thans ben ik besmet. • Hij lei zich neder, 't hoofd in brand, Blauw werden neus en mond en hand, Dan paars, ijskoud als marmersteen. Zijn vrouwtje knielde in angstgeween. Zijn polslag stokte, 't hert sloeg traag, Geen?, antwoord gaf hij op heur vraag... Zij lekte druk zijn vunsig vleesch. Zijn oog zonk diep, zijn stem klonk heesch... En rolde 't oog in zwarte kringen, Gereed om binnen 't hoofd to dringen, — 78 — Hij kronkelde in de kwaadste krampen... Verviel hij in dolzinnig stampen; Zij bleef aan hem, als klimop klampen... Zij kermde schor « Heer, kunt gij hem niet nemen? Dan vloek ik. Doch, met teeder angstig fleemen, Hernam zij : « Heere God, zoo goed, zoo groot, Laat mij den man, o schei ons niet!... De dood is mij ook welkom. Zie, de morgen kwam, Een morgen koel en vochtig. Grillend gram Sprong 't schuim uit zijnen dorren mond. Het vuur Des braakloops brandde bliksmend hem door de aadren... Zijn blikken smeekten ; « wil mij toch niet naad'ren. Zij kustte 't schuim van zijnen mond... Hoe zuur! Ze viel getroffen nevens hem op 't bed, En stervend zuchtten zij het boetgebed : « o Heere, gun ons uw genadewet, Laat onze liefdezonden onverlet! Laat ons, met diep berouw, to zamen sterven, Laat ons met tear betrouwen 't hemelrijk verwerven. » ZANG EENS ENGELS Ik wacht zoolang, in hemelpracht, Naar mijne moeder, zoet en zacht, Naar mijnen vader, koen vol kracht. o Koomt, mijne ouders lief! Ik vvacht ! ik wacht — 79 — Is er ten hemel schrik noch schroom, Is er ten hemel slechts een droorn Van Godes vreugde, vrij en vroom... o Wacht, mijne ouders lief! Ik koom ! ik koom ! Ik haal uw beider zielen af; Il laat ze niet in 't gulzig graf. . Dit ware God, to wreed een straf. Klimt op, mijne ouders lief! 'k Daal af, 'k daal af! De Heere God is mild en goed, De moedermaagd bermhertig zoet. Ze wachten u, in hemelgloed. Klimt op mijne ouders lief! Met moed ! met moed! VIJFDE ZANG. Avond was 't. — Daar stegen de zielen op naar den hemel Vluchtend de schuimende Schelde, door 't vroolijke Vlaandren ; Vluchtend de wouden met 't weemlende loof van srnaragd ; Poelen en heuvlen met spelende beken en bloemen ; Weiden bedauwd, gansch verzilverd, met dwaallichts doorslingerd ; Steden in puinen en steden die rezen als reuzen Vluchtend der vogelenzangen, het dierengehuil, Menschen gejuich, en gevloek, en gezucht... Zij, ze vlogen Dwars door de wielende woelende werelden, blakend in wording. 8o — Bliksemend, dondrend door 't eindlooze ruim in eeuwigheid! 't Vrouwtje helblinkend in reinheid, als parel der schepping, Zuiver, doorzichtig, als schittrende lichtgloed der zonne; Mengsel van leeljen en rozen scheen 't vleeschlijk omhulsel ; Frisch de maged gelijkend, zoo luchtig, zoo lievend, Zweefde haar ziel, vol verrukking, ter eeuwige lichtbron. Wereldsche schoonheid, als bloeme, neen, had haar nog niet begeven Blonde lokken, als vleugelen, golfden haar op den rugge, Fladderend, bij geurige vvinden, door de stroomen van 't licht. 't Fonkelend oogje verhelderd door 't blauwe des hemels, Lachte verlangend vol hoop en vol troost en vol liefde 't Mondje voor 't zoenen geschapen, sidderde als 't roosje, En haar boezem, zwellende en dalende voelde de Godheid. Blozende poezelige armkens omknelden de krachtige Ziele des mannes, een zwarte gestalte, verlammend de Klimmende schoonheid naar God. Somber hing hij aan haar, 't Geweten, onrustig gekwollen, door knagende wanhoop ; Beladen met wraakzucht en moord. Hare verschijning in 't oord der Lichtende liefde verwekte een gezang, om de stervenden In het leven to lokken. Terwijl haar hoofdje hel glansde Als in een stormval van stralende diamanten, rolden Ruw en grolden grof, ten voeten des mannes, de donkerste Wolken, waaruit bliksmende donders schoten. Lager loeide een warlende afgrond, waaruit de Wanhopige zielen kermden vergeefs « ontferming ! » Ziet, geesten zweven tusschen sterrenglansen, 81 Ze wachten naar de reine ziel, de trouwe ; Want God verleende haar genadekransen... De geesten zongen : « Kom, o schoone vrouwe. Aan zijne voeten golfde een aaklig brullen, Als gingen duivlen gansch 't heelal vernielen ; Ze huilden « kwaaddoen moet het ruim vervullen, Door wraak en haat ! wij eischen deze zielen ! » En al wat kon heur lieflijk hoofd verlichten, Straalde uit 't verhevenst' deel der hemelgouvve ; De geesten zongen « Duivels moeten zwichten ! Kom, klim ten hemel ! kom, o schoone vrouwe ! Een star der hope blonk voor hem in 't duister, Als reine glinsterbloem, die hij betrachtte ; Het was zijn zoontje, dat vol hemelluister, Op hem zoo teeder, als op moeder lachte. Voor den troon der Godheid waren zij verschenen ; God was vlammenoogend, peilend tijden, die verdwenen ; Eeuwig scheppend bij 't lofjuichen rond hem henen ; Scheppend schoonheid, goedheid voor de ziel, de zinnen ; Scheppend waarheid, voor die wijsheid willen winnen ; Scheppend roues en ramp voor hen, die boosheid spinnen ; Voor die boetvol beetren, zuivren hunne zonden, Is God 't loutrend vuur, dat nooit en is ontbonden ! Is God 't eeuwig licht, dat nooit en is verzwonden ! Menglend de eelste, reinste, rijkste tooverkleuren, Wekkend de allerfijnste wondervolste geuren, Schenkend troost en zoetheid aan die minnend treuren. • 82 - Bij de mildste melodijen, Roerend zuchtend bij het zilvren licht der mane ; Bij de orkaansche reuzenharmonijen, Dondrend glorievol ter grenzelooze zonnenbane. Over berg en woud, ter woestenij, ter Wilde zee ; Scheurend door het ijs, schuiflend over sneeuw ; Bij 't onnoembre van het eindeloos geloei der stormen, Bij 't krioelen, ach ! der miljarden, miljarden wormen, Bij de diepe kalmte, met rusteloos het zonnezaad to vormen, Troont de Godheid in den onverdoof bren luister, Stralend met zijn daadkracht door het ondringbaar duister. Niet 't geringste ontsnapt aan Godes vlammend oogen En God zag de zielen naar Hem komen toegevlogen. BOOZE GEESTEN Ontsluit niet 's hemels poort. Zij heeft verleid, bekoord, Door schoonheid, blank als lelie, rood als roze... Hij heeft door wraak vermoord ! Dus dienden beiden 't helsche booze ! Hee ! Wij eischen deze twee We sleuren ze mee, In den afgrond der duisternis, vol wanhoop en wee ! Hee ! GOEDE GEESTEN. De liefdegloed, met zijnen zaligen zegen, Straalt God, in voile reinheid, voile schoonheid tegen. Ach, met haar diep gefolterd hers, — 83 — Gevoelt ze wear gansch de aardsche smert ! God, laat ze zweven in het oord van vree ? Kom mee, o zuivre ziel, kom mee ! God is bermhertig, goed, oneindig groot ! BOOZE GEESTEN. Hij is aan ons zij is aan ons ! de dood Is sterk 1 de hel heeft nood ! Hij is aan ons ! zij is aan ons ! VERHAAL. En duivlen klampen zich aan hem. Zij prangt hem in den slanken klem Der armen, heil ! door warme liefde vastgedrukt. Zij werden beiden roekeloos omlaag gerukt, In donkre diepten, over helsche vlammen... Die smakken aaklig, bij 't vloekend grollen van verdoemden Bij Godes straffend hoofdgefrons !. EENE STEM. Wee ! de valsche deugdverbloemden ! BOOZE GEESTEN. Sterk is de dood ! Aan ons ! aan ons ! De hel heeft nood ! Stort ze in den vlammenden afgrond.. Stort ze in den ijskouden afgrond, Waar ons voor eeuwig de straf bond. Met ons ! met ons ! - 84 - VERHAAL. Door barer liefde toovermacht Redt zij hem uit der duivlen klauwen, En streeft omhoog, met voile kracht... Tot dat zij wederziet de hemel blauwen... En ver, zeer ver, zeer ver Het scheemrend licht van eene liefdester. Duch duivlen volgden steeds bun spoor, Steeds vloekend grof bun gruwelkoor, Bij 's Heeren gram wenkbrouwgefrons • « Aan ons ! aan ons aan ons ! a Aan 's hemels poorte stond Maria zoet, De reine Moeder Gods, in stralengloed. Haar groote blauwe treurige oogen Bekeken de arme ziel, met mededoogen, Bekeken 's Vorsters vrouw. Maria zei : « Kom ! « Kom in der liefde heiligdom ! Kom in mijne armen blij gevlogen. Ik draag u voor den rechterstoel van God. Gij hebt onwetend diep gezondigd, zijtgereinigd door der liefde lot ! De ziele zucht : o vlekkelooze Moedermaagd, Die 't weldoen in uw blikken draagt, o Lieve Vrouw, zoo godlijk schoon ! Getvveeen, ja, voor Godes troon... Moeder der zeven wean, Getweeen, ja, getweeen ! — 85 — Ik laai hem niet ! ik laat hem niet! ik laat hem niet I Gij weet Maria, wat het is to scheiden... heb erbarmen! » Ze sloot den lieven man nog vaster in hare armen... Maria schudde 't hoofd, met diep verdriet. De ziele snikte voort : « ik laat hem niet! ik laat hem niet! » De duivels huilden voort : « Zij heeft verleid, bekoord! Hij heeft door wraak vermoord ! Voort ! voort! voort! In 't oord - Der duisternis! de Hellepoel heeft nood ! Het kwaad alleen is groot ! Sterk is de dood ! Ze zijn aan ons! aan ons! Dan sprak de Vorster vroom en vroed : « Ga plukken 't frisch gebloemt. Ten hemel, ja, met vrede in 't mild gemoed. Erf heerlijk hemelrij . k... Geef mij nog uwer liefde blijk. Ga, pluk het frisch gebloemt 'k Verlaat u, o laat mij... Ik ben verdoemd ! Vrouwlief, ik ben verdoemd ! » De duivlen grepen fluks naar hem, Zijn vrouw kreet, met bedrukte stem : « o Man, ik ben met u, dan ook verdoemd ! 'k verlaat u niet! 'k verlaat u niet! » De duivlen grepen ook naar haar, — 86 — En vloekten vol genot. Doch ziet, In 't ergste van 't gevaar, Verfrischten tranen zacht Maria's wang... Zij opent plots de hemelpoort, En roept . o Heere God, mijn zoon, erbarmen ! Mijn liefdewoord hebt gij steeds mild verhoord; Genade, zoon, o Heere God, erbarmen! » De duivlen vluchten vloekend voort ; Ze tuimlen, ze storten, ze vallen, ze zinken ter helle, Met huiverend geschal, Ter belle! Waaruit de flakkrende vlammende welle Opborrelt met bruisend en bulderend geknal... De zielen knielden neer voor Godes troon, Bij der engelen juichenden zang, Bij der bazuinen schallenden klank, In sneeuwglansend gewaad, onnoembaar schoon ! Heil! de alontfermende God, nam ze in zijn vaderarmen Vol erbarmen ! Hij hiet ze welkom in den eeuwigen vrede... En 't englenkoor zong, met de beide zielen, juublend mede. ENGLENKOOR. Groot is de Heer ! en groot ook zijne daden Door 't kwade te versmaden , Het goede te beloonen, De deugden rein te kronen. 87 — Van hemelsfeer tot hemelsfeer, Groot is de Heer ! Hij, die 't heelal in zijne liefde sloot. God is groot! Schoon is de Heer, en schoon door zijne glansen, Waarin de zonnen dansen, Om 't Heelal te verlichten, Het menschenhert te stichten, Door schoonheidspracht, door schoonheid teen, Schoon is de Heer! Hij, die de liefde schonk, als schoonheidsloon. God is schoon! Goed is de Heer in zijne heerlijkheden, Vergeefs wordt nooit gebeden Door stormen, sterrenstralen, Voelt men ziin goedheid dalen, Mild als 't onmeetbaar meer. Goed is de Heer ! Hij, die de moeder schonk, als hemelgloed. God is goed ! — 88 — Zitting van den zo April 1898. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris ; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Snieders, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, baron de Maere, Claes, Arnold, werkende leder' ; de heeren Segers en de Vreese, briefwisselende leden. Door de heeren Genard en Muyldernians is bericht gezonden dat zij verhinderd zijn de zitting bij to wonen. De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk goedgekeurd wordt. AANGEBODEN BOEKEN. Sommaire iddologique des ouvrages et des revues de philosophie, publid par la revue ndo-scolastique de Louvain. I e jaar, all. I-XI. Revue neo-scolastique. Ve jaar, nr I. Bibliographie de Belgique, 1898, nrs 5 en 6. Le Musde beige, revue de philologie classique, 1898, Ilr 2. - 89 - Bulletin bibliographique et pedagogique du Musee bel8e, 1898, nrs 1 3. Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde to Gent. jaar, nrs 1-sociale catholique, nr 6. de l'e'glise de Liege,III. de l'abbaye de St. Martin, a I. Vl e jaar, ifs 1-3 en inhoudstafel voor jaargangen I-De Vlaamsche Kunstbode, 1897. Bulletin de l' Academie royale des Sciences, et des Beaux-Arts de Belgique, nr 2. Memoires couronnes et autres memoires publides par l' Academie, 80. den beer DAEMS : KongoTending. aan den hoogniaardigen heer Adrianus Deckers, abt der rending in Kongo. de heeren Taalstrijd hier en elders, 1897-1898, 2 5. heer G. : en bruin. verhalen. beer J. Bouchery Kunstbode, 28e nrs t tot 4. beer ZUYLEN : L'egalite langues nationales. Rapport pre- 89- bibliographique et pédagogique du Musée beige, 1898, nrs I tot 3. der Maatschappij van Geschied- en te Gent. 6e jaar, nrs 1-3. Revue sociale catholique, 1898, nr Cartulaire de l'église St. Lambert de Liége, lIl. Cartulaire de l'abbaye de St. Martin, à Tournai, I. Wallonia, VIe jaar, nrs 1-3 en inhoudstafel voor de jaargangen I-V. Vlaamsche Kunstbode, 1897' de I'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1898 2. Mémoires couronnés et autres mémoires publiées par I'Académie, tome 55. 8°. Door den heer DAEMS: De Kongorending. Liederkrans aan den hoogwaardigen heel' Fr. Adrianus Deckers, abt der Norbertijner rending in Kongo. Door de heeren COOPMAN en SIFFER : De Taalstrijd hier en elders, 1897-1898, nrs 2 tot 5. Door den heer G. SEGERS : Licht en bruin. Twee verhalen. Door den heer J. Bouchery: De Vlaamsche Kunstbode, 28e jaarg., nrs I Door den heer PRAYON-VAN ZUYLEN: L 'égalité des langues nationales. Rapport pré90 — sente au nom de la Commission parlementaire de la conference fiamande du Barreau de Bruxelles par Me A. PRAYON-VAN ZUYLEN. Door den beer F. BUITENRUST HETTEMA : Taal en Letteren, 1898, nrs tot 4. Door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden : Tijdschrift, 1898, i e aflevering, Door den beer V. de Vos, hoofdman van Kersouwken, te Loven : Letterkundige Bijdragen (dier Vereeniging) 1897. Door de Uitgevers van Biekorf, 1898, nrs 6 en 7. Door den heer A. Suffer : Het Belfort, 1898, nr 4. Briefwisseling. De bestendige secretaris deelt de vergadering een schrijven mede van den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, betrekkelijk de ontworpen uitgave van de door den heer Van Veerdegem onlangs ontdekte fragmenten eens levens van Ste Lutgardis, in de Koninklijke Bibliotheek van Kopenhage. Reeds heeft de Maatschappij der Nederlandsche 91 letterkunde te Leiden, een aanbod gedaan tot uitgave van dit gedenkteeken, maar de heer Van Veerdegem heeft gemeend zich eerst tot de Belgische Regeering te moeten wenden met de vraag : of een echt Belgisch letterkundig gedenkstuk, het leven eener nationale heilige, in den vreemde en op kosten van vreemden in 't licht mag gezonden worden. — De vergadering geraadpleegd, drukt de meening uit, dat een zoo belangrijk gedenkstuk onzer literatuur zou dienen in Belgi6 uitgegeven te worden, en zij gelast het bureel deze zienswijze aan den heer Minister mede te deelen. De vergadering brengt een gunstig advies uit over de vraag van den « Werkmanskring » te Borgerhout, strekkende om eenige door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgegeven werken voor zijne Volksboekerij te bekomen. Namens de Commissie voor Nieuwere Taalen Letterkunde biedt de heer Coopman verslag aan over hare te middag gehouden zitting Door deze afdeeling wordt de vraag gesteld hoever de werkzaamheden betreffende de terminologie der Nederlandsche spraakkunst gevorderd zijn en of er geene reden bestaat tot het vervangen van de afgestorven Leden dier Commissie, welke dat onderwerp behandelt. 92 - Zij legt tevens navolgend voorstel over : « De Bestendige Secretaris zal elk jaar, in de « openbare zitting, een door de Academie goed- « gekeurd heknopt verslag over de uitgeschreven • wedstrijden voorlezen. Namens de Commissie tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche taal, legt de heer Coopman eenen brief (ion Maart 1898) van den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs over. « Het is mij aangenaam schrijft de Heer Minister — « aan die commissie, en in het cc bijzonder aan haren Secretaris, den beer Coop- « man, mijnen dank te betuigen voor de zorg e waarmede zij mij inlichten over een viertal onlangs ec verschenen afleveringen van het Woordenboek. » « Hij verlangt « dat de achterstallige verslagen hem zoo spoedig mogelijk toegestuurd worden » en « dat voortaan elke nieuw verschenen aflevering tot een verslag aanleiding geve. » Uwe Commissie zegt de beer Coopman heeft eenen staat van zaken opgemaakt. Daaruit blijkt dat over al de afleveringen van 1896 en 1897 verslag werd uitgebracht. Er bestaan eenige leemten over het jaar 1895 en over 1890 tot 1892. De commissie zal ze zoo spoedig mogelijk aanvullen en, voor het overige, zich beijveren den Heer Minister te voldoen, daar zij hem dankbaar is om zijne hoog gewaardeerde belangstelling in hare werkzaamheden en vooral in den — 93 — grooten arbeid van de geleerde Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. (Toejuichingen.) Bij doze gelegenheid mag Uwe commissie niet nalaten een woord van hartelijken dank te richten tot verscheidene geachte Leden der Academie, die begrepen hebben dat het ook voor de Koninklijke Vlaamsche Academie taak en plicht is, het hare bij te dragen tot de voltooiing van ons Nederlandsch Taalmuseum, die grootsche schepping van haar betreurd lid M. de Vries. Met het oog op het excerpeeren van oudere en nieuvvere Zuidnederlandsche schrijvers hebben de heeren Arnold, Bols, Broeckaert, Claes, Claeys, Daems, de Potter, Gezelle, Segers en Sermon zeer bereidwillig hunne medewerking toegezegd om aldus de Redactie in haren moeilijken arbeid te steunen. (Toejuichingen.) Uwe Commissie houdt zich overtuigd dat nog andere Leden dat goede voorbeeld zullen navolgen en lijsten van en aanteekeningen over ten onzent in gebruik zijnde woorden, uitdrukkingen en beteekenissen opmaken. Daartoe zou het raadzaam zijn volgenderwijze te •erk te gaan. Voorop dient gesteld te worden, dat de medewerking liefst betrekking moet hebben op in bewerking zijnde woorden of reeksen van woorden (voor het tweede deel, wat onmiddellijk volgt Op Believen ; voor het derde, op Breien ; voor het vijfde ; op Ham; voor het elfde, de samenstellingen met Op), — 94 — Om de Redactie te kt4nnen dienen met een opgave van Zuidnederlandsche woorden, uitdrukkingen en beteekenissen, neme men een der bestaande woordenboeken, b, v. en liefst de nieuwe uitgave van Van Dale, alsook de verschillende Zuidnederlandsche idiotica, en teekene op wat het lezen der artikels in die werken ingeeft en strekken kan hetzij tot aanvulling, hetzij tot verbetering van het gelezene. Wanneer de uitspraak van een woord van de algemeene Nederlandsche verschilt, trachte men die zoo nauwkeurig mogelijk te omschrijven hetzelfde geldt, wanneer geslacht, meervoud of vervoeging van de gewone afwijken. Wat het excerpeeren, d. i. het aanteekenen van woorden uit een gegeven werk, betreft, aan iedereen words natuurlijk overgelaten die geschriften te nemen, welke hij verkiest. Het zij ons echter vergund, daarbij op technische werken uit vroeger en later tijd de aandacht te vestigen. Door de zorgen Uwer Commissie zullen aan alle Leden, die zich bereid verklaren hunne gewaardeerde hulp te verleenen, de noodige pasklaar gemaakte papierstroken ter hand gesteld warden. Desverkiezend zullen ook aanwijzingen verstrekt worden over die werken uit vroeger tijd, waarvan het bijzonder wenschelijk is dat ze zouden geexcerpeerd worden, en verder alle verlangde inlichtingen. In hare voorlaatste zitting heeft uwe Commissie onderzocht of het niet mogelijk is de aandacht van het publiek in Vlaamsch-Belgi op het Neder- 95 - landsch Woordenboek te vestigen. Uit, den toestand blijkt — Spreker haalt verscheidene kenmerkende feiten aan dat de uitgave van het standaardwerk der Nederlandsche taal, buiten een beperkten kring belangstelletiden, in Zuid-Nederland niet genoegzaam bekend is. Als een eerste middel tot ruimere verspreiding heeft zij den beer W. de Vreese verzocht een beknopt opstel over de geschiedenis van het Woordenboek te schrijven. Ons geacht medelid heeft bereidvaardig die taak op zich genomen. In Mei of Juni e. k legs hij ons zijn opstel over en uwe Commissie zal U alsdan om opneming van dat stuk in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vl. Academie vragen. Afdrukken daarvan zullen aan de Zuidnederlandsche tijdschriften en dag- en week.- bladen, aismede aan de voornaamste taal- en letterlievende genootschappen gezonden worden. Ten slotte heeft uwe Commissie zich afgevraagd of ze hare bevoegdheid zou te buiten gaan door, nevens uwe vlijtige Commissi6n voor Middelnederlandsc he taal- en letterkunde, voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographic, voor nieuwere Taal- en Letterkunde, iets te beproeven waardoor niet alleen de Redactie van het Woordenboek in hooge mate zou gebaat worden, maar te gelijker tijd kan dienen tot bevordering der taalstudie, vooral der historische lexicographic, of ze namelijk geen nut zou stichten met elk jaar iets uit te geven van de vele kleine en grootere Latijnsch-Nederlandsche en Fransch-Neder- 96 - landsche woordenboeken of glossaria enz. uit de 15de en de 16de eeuw, die thans weinig of niet meer bekend zijn en waarvan er niet zelden maar een exemplaar is overgebleven In hare jongste zittingen heeft uwe Commissie een ontwerp opgemaak 't dat de beer Dr. W. de. Vreese U aanstonds zal overleggen en toelichten. Zij hoops dat het U behagen zal op uwe begrooting over het loopend jaar 1898 een Bering hulpgeld uit te steken ten einde haar te vergunnen althan& een paar werkjes bij wijze van proef te laten drukken. Mocht na die proefneming tot de algeheele verwijzenlijking van het ontworpen plan besloten worden, dan zal uwe Commissie de vrijheid nemen de medevverking in te roepen van al de Leden der Academie, die zich willen belasten met de bewerking en uitgave van een bepaald boek. In afwachting leg ik, namens de Commissie, het volgende voorstel over : « De Kon. VI. Academie keurt, in grondbeginsel, het ontwerp der Woordenboek-Commissie goed en veroorlooft haar als proef uit te geven : 1° het Vocabulaer van Noel de Berlaimont (1542) ; 2° het Vocabulario para ap•ender Franches Espannol y Flamincq (1520) D. De heer Bestuurder verleent nu het woord aan den beer de Vreese, die het bovenbedoelde ontwerp volgenderwijze uiteenzet en toelicht : — 97 — « Er is geen vverk van historischen aard, waarbij men straffeloos kan nalaten kennis te nemen en gebruik te maken van hetgeen reeds door anderen verricht werd, en op geen ander van dat slag is dit misschien in zulke hooge mate van toepassing als op het schrijven van een woordenboek, al is het gebruik in dezen in tallooze gevallen misbruik gesvorden. Maar dit mag ons niet tot onbillijkheid doen overslaan, en de oogen doen sluiten voor de gewichtige diensten vvelke de oudere woordenboeken aan den jongeren woordenaar bewijzen of althans ktinnen bewijzen. In de eerste plaats zijn ze van het hoogste belang voor de chronologie van de woorden of van dezer beteekenissen ze stellen ons in staat na te gaan, in welk jaar een zeker woord voor het eerst werd opgeteekend, wat natuurlijk slechts zelden, ja nooit bevvijst dat het tot dan toe onbekend was, maar meestal dat het tot dan toe nog tot een bepaald gewest of een bepaalden kring beperkt was en nog niet in de algemeene, beschaafde taal werd opgenomen. Het is b. v. algemeen bekend hoe talrijk de woorden zijn, waarvoor geene oudere bewijsplaats op te geven is dan het woordenboek van Kiliaan maar wie met eenigeaandacht de kolommen van het Woordenboelc d. Nederlandsche Taal doorloopen heeft, zal weten dat ook andere, veel jongere woordenaren dan de beroemde corrector van Plantijn soms in dat voorrecht deelen. Met zooveel te meer reden mag men dus verwachten, dat ook zijne voorloopers ons dergelijke diensten zullen bewijzen. Hetzelfde — 98 — geldt de beteekenissen der woorden, en nog in meerdere mate de minder of meer geijkte uitdrukkingen waarin ze v'oorkornen, spreekwoorden en zegswijzen, welke iedereen gebruikt en verstaat, maar land; niet altijd begrijpt,omdat er van zoo vele in den loop des tijds een gedeelte, gewoonlijk nog wel het voornaamste gedeelte, is weggevallen. Denk maar eens aan zegswijzen als : alle baten helpen, hij slaat er naar. Wat hebben ze voor eigenaardigs, als u de daarbijbehoorende vergelijking, die ze tot een geestig of kernachtig gezegde stempelt, onbekend is, als ge niec weet dat ze oorspronkelijk luidden, en in de volkstaal ook nu nog vaak luiden : alle baten helpen, Tel de muis, en Te piste in de Tee; hij slaat er naar, als de blinde naar 't ei. Soros zit de kracht niet in eene vergelijking maar in eene tegenstelling; zoo klinkt het b. v. vrij flauw, als men zegt Droomen is bedrog; maar hoort ge — met uw verlof — uit den mond van een ongepolijsten Gentenaar: Droomen is bedrog, maar schijt in u bedde, ge vindt het nog, eerst dan zijt ge overtuigd dat droomen geene werkelijkheid is. Welnu, dit moge u duidelijk ma ken, welk belang voor taal- en volkskunde de oudere woordenboeken opleveren, aangezien ze de spreek- en zegswijzen, die thansalleen nog verminkt uit onze pen komen, meestal in hun voiledigen vorm opgeven ; en waar dit niet het geval is, heeft dit begrijpelijkerwijze alweer zijne waarde. Maar er is nog meer. De oudste en daardoor de belangrijkste onzer woordenboeken, d. w. z. nagenoeg — 99 — alle diegene welke in de i 5de en in de I6de eeuw verschenen, vverden vervaardigd in een tijd toen er wel al een schrijftaal was, maar nog geene algemeene schrijftaal, zoodanig dat zij alle, het eene wat meer dan het andere, de taal der streek of stad, waar ze ontstonden, weerspiegelen. Ze leveren aldus een ko6tbaar en tot nog toe zeer verwaarloosd materiaal voor de klankleer onzer taal, en daarenboven kunnen de er in vermelde dialectische vormen in de harden van een ervaren linguist vaak dienen om de etymologie van algemeen bekende, maar duistere vvoorden duidelijk bloot te leggen. Men leze maar eens het artikel belcaaien in het Woordenb. d. Nederl. Taal. Voor dit woord werden talrijke verklaringen bedacht, de eene al even onmogelijk als de andere. Eerst nu is door Dr. A. Kluyver de ware etymologie gevonden, en dit zou hem waarschijnlijk niet gelukt zijn, indien hij niet bekend was geweest met het Zaansche (en dan ook bij BOEKENOOGEN vermelde) bekeeun-'en, dat hij in verband kon brengen met het bij Bredero voorkomende Hollandsche kauwen, vvaarnaast een vorm kaaien zeer natuurlijk is. Dergelijke dialectische vormen zijn ook in de oude woordenboeken volstrekt niet zeldzaam. lk zou nog lang kunnen voortgaan met het nut dezer oudere woordenboeken te betoogen in 't algemeen en in 't bijzonder, maar tegenover deze vergadering is dit waarlijk overbodig. Het zij genoeg te zeggen dat, toen Uwe Commissie tot onderzoek van het Wdb. d. Ndl. Taal naar middelen omzag om - I 00 - de Redactie van ons nationaal Taalmuseum in haren moeilijken arbeid te steunen, al dadelijk hare aandacht op deze soort van werken vverd gevestigd, en zij daarover hare gedachten liet gaan, met den uitslag dat zij besloot U voor te stellen, dat vanwege de Academie zou uitgegeven worden eene reeks herdrukken van oudere woordenboeken, hetzij door leden Uwer Commissie, hetzij door andere leden der Academie, die daartoe bereid zullen bevonden worden. Het is daarmede niet uitsluitend de bedoeling, der Redactie van het Woordenb. d. Nederl. Taal hulp en bijstand te verleenen, maar in 't algemeen ook de historische studie der Nederlandsche lexicographie te bevorderen, waaraan tot nu toe nog zoo bitter weinig is gedaan. Hoe betrekkelijk gering zijn b. v, nog altijd onze inlichtingen over de bronnen van Kiliaan, ook nog na de onderzoekingen van Dr. Kluyver? Het heeft onze geleerden blijkbaar minder aan ijver ontbroken dan aan goede gelegenheid om de stof te bewerken, aangezien de meeste woordenboeken uit de 15de en I 6 de eeuw zeer zeldzaam zijn; ja van sommigen is wel de titel, maar geen exemplaar bekend. Indien de Academie het plan barer Commissie goedkeurt, zal ze dus een in veel opzichten nuttig werk mogelijk maken en in eene werkelijke leemte voorzien. Het komt er nu op aan te beredeneeren, wat er zal uitgegeven worden en hoe dit zal moeten geschieden. Op de eerste vraag kan het antwoord luiden, - 101 - dat in 't algemeen in aanmerking komt alles wat voor 1573, d. i. voor PLANTIJN'S Schat der Nederduytscher Spraken verschenen is. Daarvan is reeds een zeer bruikbaar, ofschoon nog voor aanvulling vatbaar overzicht geleverd door ons geacht medelid Sermon, in zijne in de Verslagen over 't jaar 1891 medegedeelde bibliographie der Vlaamsche Vertaalen Woordenboeken, v. h. begin der bockdrukkunst tot den fare 1700. Daaronder vallen al dadelijk of de groote polyglottische woordenboeken, in dewelke er aan het Nederlandsch slechts zeer weinig aandacht is geschonken onder hetgeen er dan nog overblijft, verdienen de zeldzaamste en ontoegankelijkste dan natuurlijk de voorkeur. VVat de tweede vraag betreft, de wijze van uitgave zal dienen te verschillen al naar het werk dat aan de beurt komt. De oudste en belangrijkste zijn immers niet alleen woordenboeken, maar ook handleidingen om te leeren spreken, zoogenaamde vocabularen ; die dienen dus herdrukt te worden en voorzien van een register, waardoor men een overzicht krijgt van al de Nederlandsche woorden die er in voorkomen. Voor de vvoordenboeken in engeren zin, met de vreemde taal, Latijn, Spaansch of Fransch, voorop, dient er overwogen te worden of daarbij hetzelfde stelsel zal gevolgd worden, ofwel datgene door Prof. Verdam gevolgd bij de door hem bezorgde nieuwe uitgave van VAN DERSCHUEREN'S Theutonista. Uwe Commissie is van meening, dat het vooralsnog niet wenschelijk is daaromtrent een vaste beslissing te - 102 - nemen, maar in elk bijzonder geval de zaak nauwkeurig te overwegen. Daarentegen kan wel eene algemeen geldende beslissing genomen worden omtrent de inleiding tot elk werk : daarin zal telkens het dialect en de woordenschat, het ontstaan en de betrouwbaarheid van het opnieuw uitgegeven werk aan eene grondige critiek dienen ondervvorpen, en verder alle mogelijke bibliographische bijzonderheden dienen medegedeeld worden. Op de geheele verzameling zou dan ten slotte een algemeen register kunnen gemaakt worden, waarin men met een blik zou kunnen zien, in welke der• uitgegeven woordenboeken een bepaald woord al of niet voorkomt, en zoo omtrent zijne lotgevallen zou ingelicht worden. Dit is, in korte trekken, het plan dat de Commissie aan de goedkeuring der Academie onderwerpt, en waarvoor zij verzoekt dat de noodige credieten zouden toegestaan worden. De verzameling zou kunnen begonnen worden met de uitgave der twee volgende werken T° het Vocabulaer van Noel de Berlaimont, voor het eerst verschenen in T5 T 1 : daarvan is echter geen exemplaar bekend het werd opnieuw gedrukt in T542, van welke uitgave het eenig bekende exemplaar in de bibliotheek van den heTtog van Arenberg te Brussel berust. 2° het Vocabulario Para apt-ender Franches Espannol y Flamincq (sic) zonder naam des schrijvers bij Vorsterrnan te Antwerpen in 152o verschenen. Van dit werk, waarvan het bestaan slechts kort - 103 - geleden aan het Licht kwam, berust een eenig exemplaar in dezelfde particuliere bibliotheek. De Commissie twijfelt niet of dit plan za1 uwe goedkeuring verwerven. Er zijn al dikwijls klachten vernomen, dat de Academie alleen Middelnederlandsche werken uitgeeft; die klachten zijn wel niet volkomen billijk : de omstandigheden hebben het tot nog toe zoo meegebracht, maar dit is een reden te meer om de handen uit de mouvven te steken en te bevvijzen dat ook andere uitgaven wel degelijk onze aandacht bezig houden ». Door toejuichingen betuigt de vergadering hare instemming met het plan der Commissie tot onderzoek van het 1Voordenboek der Nederlandsche Taal. Het voorstel zal op de dagorde der volgende zitting gebracht •orden. De bestendige secretaris vraagt het woord en doer lezing van het volgende voorstel, door hem ondervvorpen aan het bureel der Academie, hetvvelk er zijne goedkeuring aan gegeven heeft : « De Koninklijke Vlaamsche Academie, ingesteld ter bevordering van de Nederlandsche Taal en Letteren, in Belgie; g Overtuigd dat een der grootste hinderpalen om de beoogie bevorderin,; te bekomen, tot gister bestond in den achterlijken toestand onzer taal, gevolg van het voorrecht, dat de Franschsprekenden in Belgic, hoewel in minderheid tegenover de Vlamingen, sedert 183o genoten ; - 1 04 - « Overtuigd, gelijk de Academie in zitting van 18 November 1896 verklaarde : dat het belang van het Vlaamsche yolk dringend eischt, dat het wet svoorstel betreffende het gebruik der talen in de wetgeving spoedig en onveranderd door den Senaat gestemd worde »» ; « gezien de stemming in den Senaat van 15 April 1898, « betuigt hare oprechte hulde en erkentenis, aan de achtbare Leden der Kamer van Volksvertegenwoordigers en van den Senaat, die bedoeld wetsvoorstel, op grond van recht en waarheid, verdedigd en gestemd hebben; « 2° aan de heeren J. de Vriendt en Coremans, door wie het voorstel in de Kamer der Yolksvertegen• oordigers was aangeboden ; « 3° aan de Regeering, wegens haar onverzettelijk handhaven van den onverminkten tekst des voorstels, hetwelk, thans wet geworden, de Vlamingen, na een 68jarigen, steeds in de wettelijkheid gebleven kamp, de gelijkheid op taalgebied verzekert. » De vergadering juicht dit voorstel toe en beslist dat het zal opgenomen worden in het verslag over de zitting van heden. Daarna brengt de heer Bestuurder den heer Coremans, namens de Academie, hulde wegens zijn aanhoudend streven in de Wetgevende vergadering ter bate van de volkstaal. (Toejuichingen.) De heer Coremans spreekt eenige woorden van dank uit en herinnert, dat de heeren van - 105 - Cauwenbergh, verslaggever over het vvetsontwerp in de Kamer, en van Vreckem, verslaggever in den Senaat, mede de erkentenis aller Vlamingen verdienen. (Toejuichingen.) Jhr de Pauw wijst er op, dat twee te Gent verblijvende leden van den Senaat, de beer en Th. Leger en J. Lammens, in de hulde der Academie niet vergeten mogen worden ; beide hebben er veel toe bijgedragen om de bespreking over het vvetsvoorstel, in den Senaat, met een gelukkig gevolg te doen bekronen. Op zijne beurt herinnert de heer Claeys de vele en buitengewone pogingen, welke van verschillige zijden gedaan zijn om tot een goeden uitslag te komen, onder andere de Vlaamsche drukpers, inzonderheid het Handelsblad van Antwerpen, opgesteld door den heer Snieders (Toejuichingen) en het veertigtal volksvergaderingen in al de deelen van het Vlaamsche land, onder voorzitting van den beer Obrie. (Toejuichingen.) De beer Segers deelt aan de vergadering mede, dat hij, gezamentlijk met den beer Edward Adriaensen, gemeentesecretaris te Hoogstraten, sinds eenigen tijd zich bezighoudt met het verzamelen van bouwstoffen tot het schrijven eener geschiedenis van hun geboortedorp. Er bestaat in genoemde Kempische gerneente eene maatschappij van Rederijkers, Het Eglantier- I 06 - ken. Zij werd gesticht in het jaar 1533 door Antoon van Lalaing, graaf van Hoogstraten. Bij den voorzitter der maatschappij bevinden zich een aantal tooneelstukken, welke vroeger door de leden der kamer werden opgevoerd deze bestaan namelijk uit 15 handschriften en 44 gedrukte stukken. Spreker heeft nog den tijd niet gehad die stukken aandachtig te onderzoeken hij hoopt dit weldra te zullen kunnen doen en in eene der volgende zittingen der Academie daarover verslag te geven. Hij leest, als proef, eene voorrede tot een stuk, Urbina, in 18o5 afgeschreven, en geheel in den toon der oude Rederijkers opgesteld. Dagorde. De vergadering gaat over tot de kiezing van een werkend lid, ter vervanging van wijlen den heer P. Willems. De beer A. Janssens, briefwisselend lid, wordt gekozen. Worden benoemd tot leden der Commissie, die, met de leden des Bestuurs, candidates zullen voordiagen voor de opene plaatsen, de heeren, Claeys, de Vos en Obrie. - 1 07 - Daarna verleent de heer Bestuurder het woord aan den heer Seders, die een opstel leest over de Onovikkeling onTer taal. Dit stuk zal iri de Verslagen worden opgenomen. De zitting eindigt to 4 uur. - 108 - DE ONTWIKKELING ONZER TAAL. door GUSTAAF SEGERS. M. H. Ware ik u een onbekende, zoo zou de titel dezer voordracht meer beloven, dan ik in staat ben te houden. Ike uitstekende geleerden, die wij in onze Academie hebben, en die, door hunne schriften over vergelijkende taalwetenschap, over den oorsprong en het wezen onzer taal, over hare ontwikkeling door de eeuwen been, zulken schoonen naam hebben vervvorven, konden allicht wanen, dat ik het wagen zou hun spoor te drukken. Doch, zij hebben mij aan het werk gezien zij wezen, dat dit boven mijne macht zou wezen. Misschien is het hun ook niet onbekend, dat ik den schoonsten tijct mijns levens aan het onderwijs onzer moedertaal heb gewijd. Zij zullen het mij aldus niet ten kwade duiden, wanneer ik door de ontwikkeling der taal, niet hare vervorming en veredeling door de eeuwen heen versta , maar wel hare innerlijke loutering, hare verspreiding bij het yolk en de studeerende jeugd. In andere woorden, ik vraag de toelating u enkele beschouwingen over het onderricht onzer Moedertaal in het Lager en Middelbaar Ondervvijs mede te deelen. ik durf verhopen, M. H., dat dit onderwerp, hoe nederig het ook schijne, op uwe welwillende - I 09 -- aandacht aanspraak mag maken. In gemoede durf ik verklaren, dat niets zulken invloed uitoefent op den wezenlijken bloei onzer taal en letterkunde, en zelfs op de eigenaardigheid, op de oorspronkelijkheid van ons Vlaamsch volkskarakter, en aldus op de ontwikkeling der schoone kunsten in ons heerlijk land als het onderricht der moedertaal. « Om aan die bestemming te beantwoorden (de denkbeelden en gewaarwordingen bij den lezer op te wekken, zijn taalbewustzijn te verhelderen, het aan te kweeken tot eene zedelijke kracht) moet zij (de taal) bovenal op het onderwijs haren invloed doen gelden. In het onderwijs ligt de toekomst der natie, en bij dat gewichtigste aller volksbelangen staat het onderricht in de moedertaal op den voorgrond, want daarin ligt het krachtigste middel tot ontwikkeling van den geest, tot waarachtige vorming van den mensch. Maar het is, helaas ! niet te ontkennen, dat het taalkundig onderwijs hier te lande niet altijd is vvat het behoorde te wezen. Wij zijn gelukkig den tijd te boven van die geestdoovende e redekunstige ontleding, » die zoo lang als een vloek op onze lagere scholen rustte. Men begint het doel en de strekking van het taalonderricht beter te begrijpen. Doch, hoe dikwijls sukkelt men nog voort in de oude sleur! Dorre spelregels en spraakkunstige voorschriften, stijve vormenleer en verwarrende cacographieen maken nog een al te groot deel, der lessen uit. Er moet in dat onderwijs meer eenvoud, meer natuur, meer leven -komen ; het moet, van den geest der taal de moedertaal bevvijzen- geven van de vormende het, goed aangelegd, zoo hooge mate bezit r). » de beroernde Nederlandsche Hoogleeraar bier, met eene aangrijpende waarheid, toestand onderwijs zijn land, en H en hij doet dit, op eene zoo beknopte tevens volledige bij mijne nog niemand heeft gedaan. In de eerste plaats zij gezegd, dat, wil men het taalonderwijs bekomen, het vooral is, de onderwijzers en leeraars volkomen op Is dit het zoo zullen al de opofferingen, vvelke dE de Gemeentebesturen en de Bijzonderen zich niets leiden, zullen al uwe raadgevingen, uwe voorschrifiten kianken blijven. die leert, noch eerst de wijsheit zoecken, dwaelt heele meester dwaelt, den Vondel. Zoo ook Friedrich Riickert : Ick lerne nur mit Sicherheit, Wo ich den Lehrer selber sicher sehe ; Des Fiihrers Zuversichtlichkeit, Macht, dass ich zuversichtlich gehe. (I) M. DE VRIES, Woordenboek der NedfrlantFche erste Deed. In!eiding LXXXVI. - IlO - zelve doortrokken, meer liefde voor de moedertaal wekken, meer bewijzen geven van de vormende kracht, die het, goed aangelegd, in zoo hooge mate bezi t (I). )) Waarlijk, de beroemde Nederlandsche Hoogleeraar schetst hier, lTIet eene aangrijpende waarheid, den totstand van het lager onderwijs in zijn land, en ook in het onze. ij leert ons tevens hoe dit onderwijs zou moeten zijn, en hij doet dit, op eene zoo beknopte en tevens zoo volledige wijze, gelijk dit, bij mijne wete, nog niemand heeft gedaan. I n de eerste plaats zij gezegd, dat, wil men uitslagen in het taalonderwijs bekomen, het vooral noodzakelijk is, dat de onderwijzers en leeraars volkomen op de hoogte hunner taak zijn. I s dit het geval niet, zoo zullen al de opofferingen, welke de Staat, de Gemeentebesturen en de Bijzonderen zich getroosten, tot niets leiden, zullen al uwe raadgevin· gen, al uwe voorschriften ijdele klanken blijven. Moet hij, di.e andren leert. noch eerst de wijsheit zoecken, Zoo dwàelt het heele school, terwijl de meester dwaelt, zegt Joost van den Vondel. Zoo ook Friedrid Rückert Ick Ieme nur mit Sicherheit, "\Vo ich den Lehrer selber sic her sehe; Führers Zuversichtlichkeit, dass ich zuversichtlich gehe. M. DE VRIES, FVoordenboek der Ned:'rlan lsche Taal erste Ded. In:eiding LXXXVI. is inderdaad eene waarheid, welke alien vaststellen, die het onderwijs zijn : de leerlingen hebben juist dezelfde dezelfde gebreken als hunne Ik ken lagere onderwijzers, die zulken de wiskundige dat zonder professor, aan de de schitterendste onderscheiding, examen die wetenschappen aflegden. Welnu, leerlingen van zulken onderwijzer, jeugdige hadden het stel- de meetkunde zoover gebracht, dat een Professor van de school bezocht, zijne kon gelooven. heb onzen Meester Benoit kinderen eener gemeenteschool, jaren oud, .die noot muziek kenden, in enkele lessen oratoria zien aanleeren. Zoo wist de poezie, er in opgesloten ligt, de kleurschakeeringen te verklaren, men het gelaat der kleinen zag, dat eene wereld in lk ben overtuigd, indien onze geachte Jhr. de Pauw, voor eene lagere klas plaatste, hij de jongens geestdrift voor de geschiedenis der rechtspleging doen ontvlammen, er in slagen zoude deze zoo ingewikkelde leerstof volkomen te .doen waar voor het onderwijs, ook de opvoeding. Daar is een geheime - 111 Het is inderdaad eene waarheid, welke allen hebben kunnen vaststellen, die in het onderwijs werkzaam zijn: de leerlingen hebben juist dezelfde eigenschappen, juist dezelfde gebreken als hunne ieeraars. Ik ken lagere onderwijzers, die zulken buitengewonen aanleg hebben voor de wiskundige wetenschappen, dat zij, zonder professor, aan de hoogeschool, met de sc hitteren"dste onderscheiding, hun examen in die wetenschappen aflegden. Welnu, de leerlingen van zulken onderwijzer, jeugdige volkskinderen, haliden het in de stel- en de meetkunde zoover gebracht, dat een Professor van hooger onderwijs, die de school bezocht. zijne oogen niet kon gelooven. Ik heb onzen Meester Peter Benoit aan kin, deren eener gemeenteschool, van twaalf iaren oud, die geene noot muziek kenden, in enkele lessen een oratoria zien aanleeren. Zoo bevattelijk wist hij hun de poezie, die er in opgesloten ligt, de bewegingen en kleurschakeeringen te verklaren, dat men op het gelaat der kleinen zag, dat eene nieuwe wereld in hen opging. Ik ben overtuigd, dat, indien onze geachte collega, Jhr. de Pauw, zich voor eene lagere klas plaatste, hij de jongens in geestdrift voor de geschiedenis der rechtspleging zoude doen ontvlammen, en er in slagen zoude hun deze zoo ingewikkelde leerstof volkomen te doen verstaan. Hetgeen waar is voor het onderwijs, is ook waar voor de opvoeding. Daar is een geheime tusschen leeraar den leerling. Al de deugden, de ondeugden, de gewoonten hebbelijkheden vinden een her jeugdige gemoed. Dit is zoo dat, b. v. om te vergewissen of de verschillende boeken leerlingen goed gehouden zijn, het volstaat de leeraars te onderzoeken. vraag verschooning, M. H. u met deze zijde bezig te houden. Van eenen ik erken het volmondig, ben ik het onderwijs te spreken, dat men onze dagen, tot eene zoo brandende partijzaak verlaagd, waarvoor wij alien bier zulke rechtzinnige liefde gevoelen. Ook Wilde zoo goed mogelijk, het hooge gewicht van de onderwijzers leeraars doen uitschijnen. zij de kennis onzer moedertaal doorgedrongen, naarmate zij geestdrift taak gevoelen, mogen ook de uitslagen onderwijs worden. is op niet genoeg, dat onze leeraars op de bun vak zijn. Zij moeten daar liefde het vermogen om die liefde in doen overgaan, volgens het schoone van Dr Mulder : « Onderwijzen doen liefhebben, men wil aanleeren. D onderwijzers, leeraars de taak ? is uiterst kiesch op vraag te antwoorden. die in hunne - 112 - band tusschen den leeraar en den leerling. Al de deugden. zoowel als de ondeugden, de gewoonten en hebbelijkheden vinjen een echo in het jeugdige gemoed. Dit is zoo waar, dal, b. v. om zich te vergewissen of de verschillende boeken der leerlingen goed gehouden zijn, het volstaat de boeken des leeraa rs te onderzoeken. Ik vraag verschooning, M. H. u met deze paedagogische zijde der zaak bezig te houden. Van den eenen kant, ik er·ken het volmondig, ben ik gelukkig u over het onderwijs te spreken, dat men eilaas, in onze dagen, tot eene zoo brandende partij zaak heeft verlaagd, en waarvoor wij allen hier zulke rechtzinnige liefde gevoelen. Ook wilde ik, zoo goed mogelijk, het hooge gewicht van de opleiding der onderwijzers en leeraars doen uitschijnen. Naarmate zij in de kennis onzer moedertaal zijn doorgedrongen, naarmate zij geestdrift voor hunne taak gevoelen, mogen ook de uitslagen van hun onderwijs verwacht worden. Het is op verre na niet genoeg, dat onze leeraars op de hoogte van hun vak zijn. Zij moeten daar liefde voor hebben, en het vermogen om die liefde in anderen te doen overgaan, volgens het schoone woord van Or Mulder: « Onderwijzen is de kunst datgene te doen liefhebben, wat men wil aanleeren. J) Zijn onze onderwijzers, hoogte hunner taak? Het deze vraag te antwoorden. onze leeraars op de is uiterst kiesch op Ik, die in hunne — 113 — wereld leef, mag getuigen, dat wij een knap onderwijzerskorps bezitten, dat vele leeraars zich door hunne groote verdiensten onderscheiden, en dat de liefde tot hun ambt het kenmerk is van de meesten, die gelast zijn onze taal te onderwijzen. Intusschen meen ik te mogen zeggen, dat het getal waarlijk bevoegde leeraars in moedertaal, in de twee graden van middelbaar onderwijs, onvoldoende is, en dat, voor een niet gering aantal onderwijzers, eenige weaken niet geheel nutteloos zullen zijn. « In het volksonderricht, » zegt terecht Dr De Vries, « staat het onderricht der Moedertaal, op den voorgrond. » Velen hebben dit voor mij bewezen. lk acht het althans niet noodig daar stil bij te blijven. lk heb vooral te onderzoeken, waarin hoofdzakelijk het taalonderwijs in de lagere school hoeft te bestaan. In de eerste plaats moeten de leerlingen onze moedertaal zoo zuiver, zoo sierlijk mogelijk leeren spreken. Men kent het oude deuntje der vijanden onzer taal. De Vlamingen der verschillende gewesten verstaan elkander niet. Onze collega, de beer Coremans, heeft dit onlangs nog, in de Statenkamer, den bodem ingeslagen. Toch is het waar, dat de letterkundige taal in ons land minder gekend is, dan men zou mogen wenschen. In Nederland, Frankrijk, Duitschland en andere landen, bestaan, evenals te onzent, gewestspraken. Doch daar wordt aan de verspreiding der letterkundige taal meer zorg besteed, zoodat — het yolk zuiverder spreekt, over meer taalvormen beschikt, aldus een rniddel ter beschaving ter hand heeft, dat bier aan velen ontbreekt. Het is dan ook geen geheim, dat in menige streken land de gewestelijke taal bijna onbeperkt er scholen, vooral in de beide de letterkundige worth geroepen. De onderwijzers spreken dag in dag uit, het afschuwelijkste dialect komt het, dat de kennis onzer taal bij het yolk wenschen overlaat. der niet alleen het Ook het duidelijk, onderscheidelijk de juiste plaatsing van klemtoon, de evenredige bepaling van de waarde lettergrepen, allerbelangrijkst. daarop de taal onmiddellijk aan nadruk, en gespierdheid, en bewijst men het yolk van ons gevergd worden. goeden wil kan men bier in tijd de uitslagen verkrijgen. Ik ken dorpen de onderwijzers met onze zaak zijn, het hooge eener sierlijke uitspraak begrijpen. Geheel de bevolking spreekt er onze taal op eene wijze, die mijne hoogvereerde collegas met vreugde zou vervullen, indien zij er toe besluiten wilden met mij een kijkje in mijne verrukkelijke geboortestreek te nemen. Dat dit op de wellevendheid, en zelfs op de zachtheid -114 hé.t volk er zuiverder spreekt, over meer taalvormen beschikt, en aldus een middel ter beschaving hand heeft, dat hier aan velen ontbreekt. Het dan ook geen geheim, dat in menige streken van ons land de gewestelijke taal bij:~a onbeperkt heerscht. Ook bestaan er scholen, vooral in de beide Vlaanderen, waar nooit de aandacht op de letterkundige taal wordt geroepèn. De onderwijzers spreken er, dag in dag uit, h~t afschuwelijkste dIalect; zoo komt het, dat de kennis onzer taal bij het volk nog zoo veel te wenschen overlaat. De zuiverheid der klanken is niet alleen van het grootste gewicht. Ook het duidêlijk, onderscheiàelijk uitbrengen der medeklinkers, de juiste plaatsing van den klem~oon, de evenredige bepaling van de waarde der lettergrepen, is allerbelangrijkst. Waar daarop gelet wordt, wint de taal on middellijk aan nadruk, helderheid en ges?ierdheid, en bewijst men aan het volk en den Staat de edelste diensten, die van ons worden. Met goeden wil kan men hier in korten tijd de schoonste uitslagen 'Ierkrijgen. Ik ken dorpen in de Antwerpsche Kempen, waar de onderwijzers met geestdrift voor onze zaak bezield zijn, en het hooge belang eener sierlijke uitspraak begrijpen. Geheel er onze taal wijze, die collegas vreugde zou vervullen, indien zij er toe besluiten wilden met mij een te nemen. op de wellevendheid, en zelfs op de zachtheid 5 — zeden den gunstigsten invloed uitoefent, hoeft wel Been betoog. over de uitspraak. de der taal, uitbreiden van leerlingen. is oneindig doen. Wij mogen het verhelen : ons yolk gering. eenigszins van taal afwijken, hoort zoo te den van hen, die zich niet met bezighouden. Daarbij komt het, dat ons yolk belang in letterkundige geschriften. afstand tusschen zijne die des dichters prozaschrijvers te groot, dan dat er toenadering kunne bestaan. Deze armoede van ons yolk, vormen, is voor een oorzaak, de verhalen, door de pers verspreid, Vlaanderen zooveel bijval dergelijke hunnen de lage driften vleien, verwijdert hun bijna niet van de taal der onwetenden en •nbeschaafden. dan ik acht de yolksspraak niemand is dieper overtuigd, dat zij grondslag aan de schrijftaal moet dienen. Doch het van Palm : Ik vernederen, maar verheffen. Daarbij vergete men niet, dat slechts die volkeren, welke eene bezitten, zich ware letterkunde en wetenschap beroemen. Ik wil niet spreken over de - 115 - der zeden den gunstigsten invloed uitoefent, hoeft geen Zooveel over de uitspraak. Daarnevens komt de eigenlijke ontwikkeling der taal, het uitbreiden van den taalschat der leerlingen. Hier is oneindig veel te doen. Wij mogen het niet verhelen: de taalschat van ons volk is gering. Letterkundige vormen, welke slechts eenigszins van de dagelijksche taal afwijken, hourt men, om zoo te zeggen, niet in den mond van hen, die zich niet met letterkunde bezighouden. Daarbij komt het, dat ons volk weinig belang stelt in letterkundige geschriften. De afstand tussc:hen zijne taal en die des dichters en prozaschrij vers is te groot, dan dat er toenadering kunne bestaan. Deze armoede van ons volk, met het oog op de letterkundige vormen, is voor een groot deel de oorzaak, dat de verhalen, door de kleine verspreid, in zooveel bijval hebben. Behalve dat dergelijke geschriften, door hunnen inhoud, de lage driften vleien. verwijdert hun vorm zich bijoa niet van de taal der onwetenden en onbeschaafden. Niemand meer dan ik acht de volksspraak hoog, niemand is dieper overtuigd, dat zij tot grondslag aan de schrijftaal moet dienen. Doch hier vooral past het woord van Van der Palm: Ik wil u niet vernederen, maar verheffen. Daarbij vergete men niet, dat slechts die volkeren, welke eene algemeen erkende, letterkundige taal bezitten, zich op een voertuig van ware letterkunde en wetenschap mogen beroemen. I k wil niet spreken over de — 1'6 middelen, welke dienen aangewend, om de ontwikkeling der letterkundige taal te bevorderen. Dit zou beter op een paedagogisch Congres passen. Doch, aangezien wij ons voor eenigen tijd tot den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Qnderwijs gericht hebben, ten einde hem te verzoeken, zijn gezag te doer gelden, opdat de eenheid van spelling niet in gevaar worde gebracht, veroorloof ik mij uw'e welwillende aandacht op deze - aangelegenheid te roepen. Het belang onzer moedertaal eischt, dat de onderwijzers en leeraars zich steeds in eene beschaafde, ietterkundige taal uitdrukken, en dit ook van hunne leerlingen eischen. Men drijft weleens den spot met wat men de schoolmeesterstaal noemt. Men verlieze echter niet uit het oog, dat overdrijving bier niet schaadt, en dat de invloed der volksspraak zoo machtig is, dat het niet lang zal duren, of al wat dit onderwijsonnatuurlijks zou tevveeg gebracht hebben, zal verdwenen zijn, terwijl het goede zal behouden blijven. Ook in andere landen is men van het hooge belang van dit onderricht in de letterkundige taal overtuigd : getuigen hiervan de zoo ware woorden van den gekenden paedagoog Jessen Fur die grosse Mehrzahl der Kinder ist die Schule der einzige Ort, an dem sie in unsere volksverbindende Schriftsprache eindringen kOnnen. Das Vaterhaus umflutet sie mit anderen Tonen, mit dem Dialekt. Acht . Jahre sind eine kurze Zeit, jeder T .ag, jede Stunde ist getreulich zu beniitzen, urn den Schatz, der die I17 ......., deutsche Schriftsprache bedeutet, in das Herz des Kindes zu pflanzen. An der Schwelle der Schule muss ihnen diese Sprache entgegen tonen und sie ohne Unterlass bcgleiten, bis sie von der Statte der Bildung Abschied nehmen. Was ihnen die Jugendzeit nicht brings, das werden sie in spatern Jahren niemals erreichen. Vieles konnen sie in der Volgezeit noch lernen ; die Schriftsprache nicht mein .. denn draussen fehlt ihnen der Fuhrer, das Vorbild ; sie horen dort die reine Sprache ihres Lehrers nicht rnehr ; sie versinken ungetibt und ungefestet von den edlen Formen der Hochsprache in den niederen Fluten des Dialekts. » Hier raakt de schrijver een punt aan, dat niet uit het oog mag verloren wordenHij zegt, dat veel, wat in de school niet geleerd words, in het latere leven kan ingewonnen worden, iets wat met de letterkundige taal het geval niet is. Elkeen weet dan ook, dat in de laatste tijden, schier van niets spraak is geweest, dan van de programmas der lagere school zoozeer te verzwaren, dat voor de wezenlijke opvoeding en het eigenlijke taalonderwijs schier geen tijd overblijft. Verschei dene vakmannen zijn opgedaagd, elk met eene -specialiteit gewapend. Elkeen bewees er het hooge belang van ; het kreeg eene plaats op ons pro-. gramma, dat thans zoozeer overladen is, dat ik vele geleerden ken , die het niet belieerschen. Vooral streeft dit onderwijs er naar een encyclopaedisch karakter aan te nemen, dat ik als hoogst — ir8 — gevaarlijk beschouw. Het voert naar waanwijsheid aldus wordt ook de grondslag gelegd tot eene materialistische strekking, waarover ons betreurd medelid, de heer Micheels, verleden jaar in zulke verheven beschouvvingen trad. Zonder dezen kant der zaak thans uitvoerig te behandelen, zij het mij toegelaten u in bedenking te geven, dat het letter kundig onderwijs het doeltreffendste middel is om den idealiteitszin der jongens en meiskens te bevorderen. Behalve dat de ontwikkeling van geests en hart, van verstand en gemoed gelijken tred houdt met de ontwikkeling der taal, hebben wij daar een allerkrachtigst middel aan de hand, om het poetisch gevoel der kinderen te versterken.. Gij alien weet, dat de zoogenaamde humaniteiten den geheelen mensch vormen. De loutering van de taal der volkskinderen, de lezing en verklaring van het beste wat onze dichters en prozaschrijvers• in de kinderliteratuur hebben voortgebracht, en wat men de lagere humaniteiten heeft genoemd, veredelt, verfijnt, verbetert ook het jeugdige gemoed, wat eigenlijk het hoofddoel van het onderwijs, van de opvoeding is. Wij tellen leden onder ons, die uitmuntende leesboeken voor de jeugd hebben in het Licht gegeven. Zij hebben aldus een uitstekenden dienst aan onze taal, aan de volksopvoeding bewezen. « Das Lesebuch is nachst die Bibel, » zegt een Duitsche paedagoog, das vornehmste Buch der Schule. Es soil eine Auswahl des Besten aus dem .11.n 9 Geisteslehen zu einem wahren Volksbuche werden und Mittelpunkt far gesarnmten sein Es gilt nach einem Worte von J.-H. Voss in seiner Luise auszuwahlen : Was das Kindlein lieset mit Lust, und der Alte mit A ndacht ! waar woord, H. Opdat eerie bijdrage in een leesbock passe, van dien aard zijn, dat de knaap het met lust, de meer gevorderde met belangstelling leest. Is: es (das Lesebuch) der Jugend lieb in Schule, was bei Gebrauche nicht schwer halten kann, so, das Mannesalter hinilber genommen, dem selbst gegrundeten Hause noch oft gern wieder geleszqi werden. (I) nu de inhoud van het leesboek « Hier geht denn der .einfache \Veg der kindlichen Sage und volkstiirnlichen Marchen, von den Volksspriichen Sprichwortern, Priarneln und von dem und sinnigen Dorfgeschichte zu and bis zu den Meisterwerken u. u. herauf. Das Lesebuch soil nicht nur poetische Masterstilcke bieten Stelle muss auch in eingeraumt An ihr soil vorztigsweise Sprache der Schiller getibt werden; sie (i) Lehrbztclz der Aidogogik. von Dr CHR. SCHUAINNN. Zweiter Tell. Bl. 250. - Ilg- Geistesleben unseres Volkes sein, so das es zu einem werden Mittelpunkt für den gesammten Sprachunterricht sein kann. Es nach einem \Yorte \'on J.- H. Voss in seiner auszuwahlen: Kindlein lieset mit und der A ltè mit A ndacht! Een waar ","oorli, M. H. Opdat eene bijdrage in een leesboek pa~se, moet het van dien aard zijn, dat de knaa p het met I ust, de meer gevorderde met belangstelling Is: es (das Lesebuch) der J ugend wahrhaft lieb geworden in der Schule, was bei rechtem Gebra uche nicht sch wer halten kann, so wird es auch in das .\1an n<::salter hinüber genommen, und in d<::m sclbst gegrundeten Hause noch oft und gern wieder gdes:n werden. (I) Welk moet nu de in[lOuJ van het leesboek zijn? Hier geht denn der 'einfJche Weg der wahrhaften Bildung, von der kindlichen Sage und dem volkstümlichen Märchen, von den Volkssprüchen und Sprichvvörtern, von der Priameln und von dtm Volksliede und der sinnigen Dorfgeschichte zu der Kunstdichtung und bis zu den Meisterwerken unserer Volsepen u. s. u. herauf. Das Lesebuch soli aber nicht nur poetische Müsterstücke bieten; eine herrorvragende Stelle muss auch der Prosa 111 demselben eingeräumt werden. An ihr soU vorzügswei se die Sprache der Schüler geübt werden; sie I) Lehrbuch der P,ïdo:;o:;ik VOI1 Dr CHR. SCHU~!i\NS. Z\\'eiter Teil. BI. 250. I 20 - die Muster denen die Darstellungsweise der Schiller hat. Darum wird manches Milsterstiick Schriftsteller milssen. Vor ist es Aufgabe Prosa des Lesebuchs, deutsches und deutsches kentien lernen in ausgeiiihrten Bildern. Auch naturhistorische , geografische , geschichtliche und andere Aufsatze Meister gehoren in Lesebuch, wenn man nicht ein besonderes Lesebuch daneben einfilhren will. » (I) Duitsche letterkunde ongemeen rijk in vak. hier ter loops slechts vast, dat de geen hooren vvillen. Anderen o. a. « das Alte, das Bekannte Urbekannte, erkennbar, begreiflich, deutlich gemacht werden soll. » mannen van groot gezag, welke plaatselijk in het leesboek wenschen Aldus A. Eine zu Mundart warde dem Schiller engeren Heimat ohne Orientierung lassen, wilrde verachten was, unter Gesichtspunkten betrachtet, unsere voile wilrde den Schiller um einen filr Geist und Herz von (I) 120 - bietet die Müster denen die Darstellungsweise der Schüler nachzueifern hat. Darum wird manches besondere Müsterstück unserer grossen Schriftsteller Aufnahme finden müssen. Vor allem aber ist es die Aufgabe der Prosa des Lesebuchs, deutsches Land und deutsches Leben zu kennen lernen in lebendig ausgelührten Bildern. Auch naturhisto· rische, geografische, geschichtliche und andere realistische Aufsätze grosser Meister gehören in das Lesebuch, wenn man nicht ein besonderes realistisches Lesebuch daneben einführen will. » (I) De Duitscbe letterkunde is ongemeen rijk in dit vak. Ik stel hier ter loops slechts vast, dat de meeste onderwijskundigen hoegenaamd van geen dialekt willen. Diesterweg vragen dass das Neue durch das Alte, das Bekannte durch das Urbekannte, erkennbar, begreiflich, deutlich gemacht werden soli. )) Men vindt mannen van groot gezag, welke proeven van plaatselijk dialect in het leesboek wenschen opgenomen. Aldus A. Richter : Eine zu geringe Beachtung der Mundart würde dem Schüler in seiner engeren Heimat oh ne Orientierung lassen, würde verachten, oder veraçhten lehren, was, unter richtigen Gesichtspunkten betrachtet, unsere volle Achtung verdient, würde den Schüler urn einen Schatz bringen, der für Geist und Herz von (1) Ibi,~. - 121 - gleichem Werte ist, wenn man nur erst seinen Wert erkannt hat. » Doch, alien zonder onderscheid, zijn het eens te verklaren, dat de verheffing van de gewestelijke taal tot de letterkundige, het hoofddoel der school hoeft te zijn. Jets wat daartoe uitmuntend geschikt is, is het vertellen. De onderwijzer heeft de gelegenheid zich beschaafd, op gepasten toon uit te drukken; de leerlingen leeren vele vormen af, die zij anders bezwaarlijk hooren. Zij worden genoopt, op hunne beurt, het gehoorde na te vertellen, en oefenen zich aldus in de mondelinge voordracht. Bij dit alles streelt het de fantazij der kinderen, en bevordert het in hooge mate het schriftelijk opstellen. Het wezenlijke belang van het vertellen wordt door de opvoedkundigen volmondig erkend u Zeg mij of gij kunt vertellen u , zegt Leopold in zijne Opvoeding voor Huis en School, « en ik zal u zeggen of gij een goei onderwijzer zijt ». Wellicht legt meer dan een mij ten Taste, dat ik met den tijd niet medega. Leeren spreken, vertelseltjes vertellen, dat was goed voor honderd jaar. Leve de wetenschap ! de proefondervindelijke wetenschap ! Weg met alles wat niet door de zinne .n waargenomen wordt. Er zijn geene kinderen meer. De schade, door deze stelsels teweeggebracht, grijpt vender dan velen wel denken. Het kind moet als kind behandeld worden, « want » zegt de voortreffelijke Nederlandsche opvoedkundige Brugsma : « De kindsheid - 12 2 - is niet de mannelijke leeftijd, en maakt men kinderen tot mannetjes en de school tot cen Staatje zoo bekomt de Staat geene mannen. » Deze woorden verdienen ons alley aandacht. Onze letterkunde, wij mogen het met fierheid zeggen, is ongemeen rijk, aan schriften, die uitrnuntend voor kinderen geschikt zijn. Wij bezitten zelfs in ons midden drie dichters, welke, zonder tegenspraak, het beste hebben voortgebracht, wat tot de schoolliteratuur behoort. Ik bedoel : Coopman, Hiel en Van Droogenbroeck, wier Kinderlust, Liederen: voor groote en kleine Kinderen, Dit Rijn Zonnestralen, inderdaad op therkwaardige wijze den kin-- dertoon treffen, en een schat voor ons lager onderwijs mogen genoemd worden. Zij rnoeten veelvuldig van buiten geleerd en voorgedragen worden. Niets is nuttiger om het taalbewustzijn te versterken, den taalschat uit te breiden, en den letterkundigen zin te louteren. Eene zaak vooral benadeett het degelijk onderwijs der moedertaal : het is het al te vroegtijdig invoeren eener tweede taal. Het is bier de plaats niet dit punt breedvoerig te bespreken. Zeggen wij slechts, dat het in mijne streken niet veel kwaads heeft gesticht. In enkele groote steden daarentegen is de toestand zeer erg. Doch thans broedt weer iets, dat rnij met vrees vervult. Ziehier. Enkele opvoedkundigen, door het feit getroffen, dat het onderricht der tweede taal in ons lager onderwijs zulke geringe uitslagen oplevert, zijn tot de slotsom - 123 - gekomen, dat alles, wat tot hiertoe, op dit gebied vverd ondernomen, niet deugt. Zij zeggen : Onze kinderen, die vijf of zes jaren Fransch leeren, kennen die taal niet, terwijl een kind van vier jaar vlotweg zijne moedertaal spreekt, en een Kempische knaap, die twee jaar te Brussel het barbieren gait leeren, als een gestampte artiste de la coiffure terug komt. Zij willen in onze scholen op dezelfde wijze te vverk gaan, werpen alle spraakkunstregels over boord, doen alsof de moedertaal niet bestond, en spreken, van den eersten dag af, uitsluitend de vreemde taal. Zij beweren, dat dit volstrekt noodzakelijk is, en voegen er bij, dat de leerling in de vreemde taal moet leeren denken, en de uitdrukking rechtstreeks aan het begrip verbinden. Tot hiertoe heeft men twee methoden in dien zin voorgesteld : (daar zullen alras andere volgen) de zoogenaamde rechtstreeksche en de voorstellingsmethode. lk heb ze krachtdadig bestreden, en ben diep overtuigd, dat, moesten deze leerwijzen algemeen verbreid worden, dit het grootste gevaar zou opleveren voor onze moedertaal. Flet schijnt mij nutteloos daar op aan te dringen. Gij begrijpt, MM. dat dergelijke methode, meer dan elke andere, het taalgevoel der leerlingen bederft, en aldus aan het eigenaardig wezen der moedertaal een zvvaren slag toebrengt. Reeds thans hebben wij zooveel moeite om de galliscismen uit onze geschriften te wezen, thans reeds vindt men er zoovelen, vvier taal door een Franschen trechter - 124 - wordt gewrongen,maar wat zal het zijn wanneer men, in de lagere school zelfs, de moedertaal doet wijken voor de vreemde? Wij kennen de Vlamingen, die door eene vreemde kindermeid zijn grootgebracht. Hun mond is verwrongen. Wij kennen hen, die jaren in den vreemde hebben verbleven, en- er zich op beroemen verscheidene talen te spreken. Stellig, het is trevrig hunne taal to vergelijken met die van hen, welke ter plaatse bleven, waar hunne schommel stond, en waar de schoone, onvervalschte moedertaal in het gefluister der dennen, of boven de purpere hei op te vangen is. Het wezen van het Lager Onderwijs sluit overigens de studie der tweede taal uit. Zoolang di t niet begrepen wordt, zal het zeer moeilijk zijn in onze gewesten de algemeene, letterkundige taal ernstig te doen veld winners. Dit is even waar in Vlaanderen als het in Engeland, Frankrijk of Duitschland zou waar zijn. Zelfs mag men verklaren, dat daar, gelijk bier, de moedertaal, ik wil zeggen, de algemeene letterkundige taal, voor de kinderen, welke zich ter lagere school aanbieden, eene tweede taal is. Ziehier. In het land van Waas, gelijk in de koolstreek van Charleroi, in het Schotsche highland, gelijk in Thuringen, in het departement der Landes, gelijk in de provincie Toscanen, heerscht de gewestspraak, het dialect. Al de volkskinderen, welke ter schole komen, spreken deze taal Het is het hoofddoel der lagere school, ik kan er niet genoeg op drukken, deze gewestspraak tot algemeene, letterkundige taal - 12 5 — to verheffen. Dit is waarlijk lager onderwijs De beschaafde, veredelde gewestspraak, dat is de letterkundige taal. De onderwijzer, die de gewestspraak des leerlings tot de letterkundige taal verheft en veredelt, verheft en veredelt den ganschen mensch ; onze beschaving en ontwikkeling staat inderdaad in rechtstreeksche verhouding met de taat, die wij spreken. De onderwijzer, die de taal zijner leerlingen beschaaft en uitbreidt, draagt dus meer bij dan wie ook tot de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van een yolk. Hij stelt zijnen leerlingen het eenige middel ter hand, waarmede zij later aan eigen voortvorming kunnen arbeiden, en haalt den band nauwer toe, die ons als cultuurvolk vereenigt. De letterkundige taal moet in de oogen der leerlingen de taal der studie, der wetenschap, van het goede gezelschap ; in den woord van de ware beschaving wezen. Daarom moet zij als zoodanig in de school aanzien worden. `Vat gebeurt er integendeel, wanneer de Fransche taal ernstig in onze Vlaamsche scholen onderwezen vvordt ? Daar neemt deze, in de oogen des onderwijzers, en aldra, in die der leerlingen, de plaats van de letterkundige taal in. De moedertaal blijft de ondergeschikte rol van gewestspraak vervullen. Aan de vreemde taal al de zorg, wat zuiverheid van uitspraak en netheid van artikulatie betreft, terwijl slordigheid van voordracht en onbeholpenheid in den zinnenbouvv schering en inslag blijven, wat onze moedertaal betreft. Deze blijft de taal der onwetenden, der ruwheid, terwijl de vreemde taal als de tolk der geleerden en verfijnden - I 26 wordt betracht. Vandaar ook dit dubbele verschijnsel, dat, in landen, waar in de lagere scholen slechts de moedertaal onderwezen wordt, en dit heeft overal plaats behalve te onzent — de letterkundige taal zich dagelijks bij het yolk uitbreidt, terwijl men te onzent niet zelden het liedje hoort, dat het gansch nutteloos is dat de kinderen onze moedertaal in de school leeren, aangezien zij die te huis of op de straat hebben geleerd. Vandaar ook het zonderlinge gebruik, dat slechts te onzent bestaat, en u stellig dikwijls heeft getroffen. Velen onzer medeburgers, vvanneer zij zich in de Fransche taal uitdrukken, schamen zich om de minste four, die zij zich tegen de geslachten der naamwoorden of de vervoeging der werkwoorden begaan, terwijl zij er niet toe kunnen besluiten onze taal keurig trachten te spreken. Ja, velen meenen, dat slordigheid in de mondelinge en schriftelijke voordracht eigenschappen onzer moedertaal zijn. Dit is het rechtstreeksch uitvloeisel van het ondervvijs der tweede taal in de lagere scholen onzer Vlaamsche gevvesten, en van het overwegend gewicht, dat aan die taal wordt gehecht. Dit is misschien nog meer te betreuren, dan het nutteloos tijdverlies, hetvvelk dit invoeren ten nadeele van de studie onzer moedertaal, en zelfs van een degelijk volksonderricht, te weeg brengt. II. Ons lager ondervvijs is stelling voor verbetering vatbaar, wat de ontwikkeling onzer taal betreft. - 127 - de is goed daarom het niet te . betwijfelen, dat, dank an de strorning van onzen tijd, wij airas de beste uislagen mogen verwachten. daar, behoudens zeer zeldzame uitsluitend het voertuig van onderwijs. Leerlingen onderwijzers spruiten het eigenlijke yolk, uit de nijverige burgerij waar onze taal nog schier uitsluitend, en oorspronkelijk gesproken, en eere gehouden worth. met het middelbaar onderwijs gesteld. Daar zijn vele leerlingen, door de eerste opvoeding, door miuden, waarin zij terwij1 vele leeraars ofwel haar miskennen. Daar leerlingen, in hunne kinderjaren te gelijk hebben geleerd. Zij zijn plaag van de leeraars in de moedertaal. Bij is alle taalgevoel verloren daarom blijven ook bijna altijd achterlijk al de vakken die zoo gelukkig waren, logisch, gelijk natuur het wil, in de moedertaal ontwikkeld worden. in eene taal onderwezen. Dit gebeurt, zooveel ik weet, slechts in ons land. De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft eene prijsvraag uitgeschreven, waardoor de mededingers uitgenoodigd worden te bewijzen, dat moedertaal natuurlijk voertuig van onderricht lk ben overtuigd, dat onze - 127 - Doch, de geest is goed; daHom is het niet te betwijfelen, dat, dank aan de strooming van onzen \vi) alras de beste uislagen mogen verwachten. Onze moedertaal is daar, behoudens zeer zeldzame uitzonderingen, bijna uitsluitend het voertuig van het onderwijs. Leerlingen en ondenvijzers spruiten uit het eigenlijke volk, uit de nijverige burgerij voort, waar onze taal nog schier uitsluitend, en daarom vloeiend en oorspronkelijk gesproken, en rechtzinnig in eere gehouden wordt. Anders is het met het middelbaar onderwijs Daar zijn vele leerlingen, door de eerste huiselijke opvoeding, door het miuden, waarin zij leven, geheel ontaard, terwijl al te vele leeraars onze taal niet kennen, ohvel haar miskennen. Daar heeft men leerlingen, die in hunne kinderjaren verschillende talen te gelijk hebben geleerd. Zij zijn de plaag van de leeraars in de moedertaal. Bij hen is alle taalgevoel verloren; daarom blijven zij ook bijna altijd achterlijk in al de vakken tegen hen, die zoo gelukkig waren, logisch, gelijk de natuur het wil, in de moedertaal ontwikkeld te worden. De meeste leervakken worden in eene vreemde onderwezen. Dit gebeurt, zooveel ik weet, ons land. De Koninklijke Vlaamsche prijsvraag waardoor mededingers uitgenoodigd worden te bewijzen, dat de moedertaal het na tuurlijk voertuig van alle onderricht is. Ik ben overtuigd, dat onze 128 - leeraars in krijt zullen treden, en stelling op onwecierlegbare en onderwijskundige doen zien, dat de leerstof bij middel der onderwezen, de wetenschap het kan worden. Slechtsdaar de bediening bloed in het vervullen, zich terzelfder tijd hem vereenzelvigen, en overal gezondheid, en kracht aanbrengen. Het huidige uiterst schadelijk voor het taalgevoel , ontwikkeling taal, der wetenschappelijke het bijzonder., en niet het minst voor wetenschap Waar eene vreemde taal onderwijs wordt, zullen de antwoorden leerlingen to dikwijls bloote herhalingen onderwijs leeraars Wordt de in voorgehouden, o een van hun eigen wezen, » en wordt zij in s waarin de leerling zielsgevoel lucht geeft, zoo zal de tot geest doordringen de leerlingen zullen ze gevoelen, langs persoonlijke, eigenaardige zijde beschouwen, verwerken, en er aldus in hooge mate wij niet gevoelen, bezitten gelijk Friedrich Ruckert het zoo treffend zegt : du denkst, ohne es selbst zu fiihlen, ein Gedanke nur den andern weiterspiihlen. Nicht alles was du denkst, nur was du fiihlst ist wahr; Vlaamsche leeraars In het krijt zullen treden, en de stelling op onweclerlegbare ziel- en onderwijskundige gronden staven. Zij zullen doen zien, dat slechts daar, waar de leerstof bij middel der moedertaal wordt o:1derwezen, de wetenschap het geestig eigendom der leerlingen kan worden. Slechtsdaar kan zij de bediening van het bloed in het menschelijk lichaam vervullen, zich terzelfder tijd met hem vereenzelvigen, en overal gezondheid, versterking en kracht aanbrengen. Het huidige stelsel is uiterst schadelijk voor het taalgevoel, voor de ontwikkeling der taal, der wetenschappelijke taal in het bijzonder., en niet het minst voor de wetenschap zelf. Waar eene vreemde taal bi} het onderwijs gebruikt wordt, zullèl1 de antwoórden der leerlingen al te dikwijls bloote herhalingen van het onderwijs des leeraars zijn. \Vordt de wetenschap in de taal voorgehouden, « die een deel is van hun eigen wezen, ») en wordt zil ook uitgedrukt in de taal, « waarin de leerling zijn innigst zielsgevoel lucht geeft, » zoo zal de leerstof niet alleen onmiddellijk tot den geest doordringen; de leerlingen zullen ze gevoelen, ze langs hunne persoonlijke, eigenaardige zijde beschouwen, ze verwerken, en er zich aldus in hooge mate door versterken. Wat wij niet gevoelen, bezitten wij niet; gelijk Friedrich Rückert het zoo treffend zegt: Solange Ju nur deokst, ohne es selbst zu fühlen, Wird em Gedanke nur den andern weiterspühlen. :Nicht cu fühl;t wahr; - 129 - Durchs Denken wird in dir nur das G-efiihlte klar; Was du Gefiihltes denkst, das wiist du auch behalten, Und im G-edachtnis wird es ewig nicht veralten. Het gebruik der vreemde taal, bij alle wetenschappelijk onderwijs, heeft niet alleen tot nadeel, dat de wetenschap er door geschaad words, dat de leerlingen belet worden zich in de Nederlandsche vaktaal te oefenen. Het heeft daarbii den schijn, alsof de moedertaal noodzakelijk eene ondergeschikte rol moet vervullen, dat zij in de keuken te huis behoort, evenals hare hoovaardige mededingster in de klas, in de gerechtszaal, in de ernstige aangelegenheden van het maatschappelijk leven met een onbeperkt gezig moet heerschen. Intusschen moeten wij dankbaar erkennen, dat de wet van 1883 merkelijke verbeteringen aan den toestand heeft toegebracht. Eene zaak zouden wij zoo spoedig mogelijk moeten tracbten te bekomen, namelijk, dat de rekenkunde in onze taal aangeleerd werde. Vooreerst, omdat dit vak reeds al de aandacht der leerlingen vergt, dat het van hunnentwege, veel tot spreken aanleiding geeft, en dat daarbij onze taal, door hare logische kracht, door hare woordvorming, en vooral door de juiste, bepaalde, evenredige beteekenis harer woorden en uitdrukkingen beter dan welke andere tot dit vak geschikt is. De leeraar van moedertaal in onze gestichten van middelbaar onderwijs, heeft eene bij uitstek zware taak te vervullen. Zijn onderwijs heeft steeds — 3o -- te worstelen met dat zijner collegas; het feit zelf, dat deze, zoomin als de Bestuurder der school, onze taal niet kennen, vijandelijk jegens haar gestemd zijn, vverkt even nadeelig op den geest als op het gemoed der leerlingen. Intusschen hebben vvij, leeraars, — en zij zijn talrijker dan men denkt, — die zoo goed op de hoogte hunner taak zijn, zoozeer in liefde voor onze moedertaal opgaan, dat zij alle bedekte of open tegenwerking vveten te verijdelen, de leerlingen begeesteren, en uitslagen bekomen, die terecht verwonderlijk mogen heeten. In het Middelbaar Onderwijs moet de taalschat der leerlingen steeds uitgebreid en gelouterd worden. Zij moeten zich zuiver en sierlijk mondeling en schriftelijk leeren uitdrukken, terwij1 zij met de meesterstukken onzer letterkunde moeten vertrouw d gemaakt worden. lk kom op de gesproken taal terug. lk aanzie die, zelfs in het Middelbaar Ondervvijs, als den grondslag van alle taalonderricht. Konde men in onze middelbare scholen, ja in onze athenel, eenen leeraar aanstellm, welke uitsluitend zou gelast zijn de mondelinge voordracht der leerlingen te veredelen, zoo zou deze, indien hij waailijk op de hoogte zijner taak ware, aan den bloei onzer taal, zelfs aan de harmonische ontwikkeling der studenten, de onschatbaarste diensten bewijzen. In onze Muziekscholen en Conservatorien is men op den goeden weg. Daar houdt men zich met de grootste zorg, niet alleen met de uitspraak, ook / 3 / met de vorming der letters, lettergrepen en woorden bezig, en mag men zich in de schoonste uitslagen verheugen. Ook het zingen zelf bevordert in hooge mate de juiste, duidelijke, onderscheidelijke uitspraak, behalve, dat men er een krachtig middel ter esthetische, vaderlandsche en zedelijke opvoeding in aantreft. De letterkundige ontleding is een ruim veld, ,dat den leeraar de rijkste oogsten verzekert. Ik vvijs hier nog niet op de aantrekkelijkheid, welke dergelijk onderwiis oplevert ik hoef u niet te doen inzien hoezeer het den letterkundigen gezichteinder verruimt. Het beste, wat onze prozaschrijvers en dichters hebben voortgebracht, wordt aan het opkomend geslacht verklaard. Welke benijdenswaardige mak ! Meer dan een uwer stelt zich, evenals ik, eene gansche kias jongens van zeventien jaar voor, waar de Drie Zustersteden worden ,ontleed. 0, die trek van vaderlandsche trots op het gelaat der leerlingen, die trillende toon in onze ,eigen stem, hoe ruim weegt dit niet op tegen de zwarigheden, waarmede wij in onze loopbaan te kampen hebben ! Ik aanschouw hier de letterkundige ontleding als een middel ter verrijking van den taalschat, aldus van de ontwikkeling der taal. Daartoe moet de tekst volkornen begrepen, moeten de vormen duidelijk in het geheugen geprent worden. De keus der stukken is van het grootste belang. Het is 32 - inderdaad uiterst moeilijk, er hoeft een fijne letterkundige smaak en eene groote ondervinding toe, om te beslissen, welke stukken geschikt zijn, one verrijkend, veredelend op het taalgevoel der leerlingen te werken. Daar zijn prozastukken en gedichten, die volkomen voor het begrip der leerlin gen geschikt zijn, als taal onberispelijk moger heetea, en zich door hunne hooge letterkundige waarde onderscheiden, en nochtans, bij het onderricht, geene vruchten opleveren, omdat hun vorm niet met dien der leerlingen samensmelt. In dit opzicht, evenals in zooveel andere, spans Vondel de kroon. Waarlijk, M. H. gij zult het mij niet ten kwade duiden, dat ik voor 1.1 niet kan verschijnen zonder den lof van mijnen lievelingsdichter te verkondigen, die bier min daft elders lof noodig heeft. lk bevvonder en bemin den grooten Joost om vele redenen, niet het minst omdat hij de grootste van al onze taalleeraars is. Het is wonder, hoe gemakkelijk zijn vorm zich met de taal der leer-. lingen vereenigt, en welken veredelenden invloed hij daarop teweeg brengt. Ik meen de reden hiervaa te kunnen verklaren. De taal van Vondel is de natuurlijkste, rechtzinnigste uiting van een der natuurlijkste, rechtzinnigste menschen, die ooit hebben geleefd. Dit zal wel geene verklaring behoeven. Vondel heeft, om zoo te zeggen, zijnetaal uit den mond des yolks zelf opgenomen, en ze door zijn scheppend gemoed, en zijn onge— 133 — Evenaarden patischen geest verwerkt. Hij kon zijne toevlucht slechts tot weinige gedrukte bronnen nemen. Ik weet wel, dat mijne achtbare collegas, die zoowel te huis zijn in onze Middelnederlandsche Letterkunde, mij kunnen voorhouden, dat zich ook daar modellen van taal en stijl bevinden. Joost van den Vondel spreekt dan ook inderdaad van de « oudhollandsche liederen », welker natuurlijkheid hij prijst. Toch is het 7eker, dat zijne voorgangers aan den vorm hunner werken het belang net hechtten, dat Vondel er aan toekende, en dat geen hunner den blik zoo diep in het levee, in de wereld, in het dichterruim had .geworpen als zijn arendsoog. Hij was dan ook verplicht zijnen vorm grootendeels zelf te smeden, en hij was daartoe de man. Met onverdroten ijver arbeidde hij, en hij liet ons een meesterstuk gelijk wij er geen tweede kunnen aanwijzen. Wat ervan zij, wij vveten van Brandt, dat Vondel bij de levende volksspraak te rade ging. Hij eerbiedigde die, en veredelde ze terzelfder tijd. Reeds meer dan eens heb ik hier opgemerkt, dat hij niet alleen de volksuitdrukkingen van het Noorden overnam ; herhaalde malen heb ik er op gewezeu, hoe zijne werken van Zuidelijke wendingen krielen. Lucifer, ik herhaal het nog, vloeit over van uitdrukkingen en vormen, van vergelijkingen toespelingen, vvaarin mijne leerlingen, uit de verschillende gewesten van Vlaanderen, hun eigen taaleigen terugvinden, en die daar als — 134 spreuken Daarom lacht die von rn bun, zozer toe De lerlingen menen er huneigen terug te vinden, hoewel de eerste zoo is. Beide vormen vele elementen. Daarom vloeien gemakkelijk samen,. groot voordeel der die zich zelven gevleid gevoelen, en, dat het weten, op zulke streelende Dat de taal van Vondel zich door hare helderheid, juisth.tid en per. soonlijkheid springt den aandachtigen van Woordenboek der Nederlandsche Taal het oog. De opstellers daarvan halen uit de werken den grooten dichter aan. Welnu, elkeen heeft kunnen opmerken, hoe klaar, duidelijk, aanschouwelijk, schilderachtig beeld aldus wordt , hetwelk de willen voorstellen. om eene andere reden zijn deze werken bij ons taalonderricht hoogst welkom. reeds in de Academie over gesproken, komt het wonderwel te pas. In gestichten van middelbaar onderwijs moeten, kunnen Fransche, maar ook de Engelsche talen grondig onderwezen Met het oog op den oorspronkelijken stij1 de moedertaal, levers dit onderwijs gevaren te meer, daar vele leervakken de onderwezen worden, en deze te ook taal van het algemeen bespreuken gelden. Daarom lacht die VOl m hun zoozeer toe De leerlingen me.:!nen er hunne! eigen taal in terug te vinden, hoewel de eerste zoo oneindig boven de tweede verheven is. Beide vormen hebben vde gelijke elementen. Daarom vloeien zij zoo gemakkelijk samen, tot groot voordeel der studenten, die zich zeI ven gevleid gevoelen, en, zonder dat zij het weten, op zulke streelende wijze hunne taal louteren. Dat de taal van Vondel zich door hare helderheid, juisth.!id en persoonlijkheid onderscheidt, springt den aandachtigen lezer van Het Woordenboek der Nederlandsche Ta..tl in het oog. De opstellers daarvan halen vele uittreksels uit de werken van den grooten Welnu, elkeen heeft kunnen opmerken, hoe klaar, duidelijk, aanschouwelijk, schilderach, ig het beeld aldus wordt, hetv·.elk de schrijvers ons willen voorstellen. Nog om eene andere reden zijn deze werken van Vondel bij ons taalonderricht hoogst welkom. Ik heb daar reeds in de Academie over gesproken, doch hier komt het wonderwel te pas. In de gestichten van middelbaar onderwijs moeten, en kunnen niet alleen de Fransche, maar ook de Duitsche en Engelsche talen grondig onderwezen worden. Met het oog op den oorspronkelijken stijl in de moedertaal, levert dit onderwijs gevaren op, des te meer, daar vele leervakken in de vreemde taal onderwezen worden, en deze te onzent veelal ook de taal van het algemeen be— 135 — stuur der school is. Slechts de leeraar van moedertaal, die zijn yak volkomen beheerscht, en zijne leerlingen weet te begeesteren, is daartegen bestand. Vondel is zijn trouvvste, zijn krachtigste bondgenoot. Zijne taal is de beste borstvvering tegen de vreem ie indritigsters. Ik heb dit reeds vroeger doen uitschijnen, men zal zicli wellicht herinneren hoe prachtig Nicolaas Beets dezen kant der zaak uiteenzet. Een omzendbrief van den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, gedagtet! kenA van 2 `_;, October 1897, roept de ernstige aandacht van de Leeraars der Normaalscholen op de aanbevolen lezingen. Deze oefeningen waren reeds in genoemde gestichten in zwang. Gemelde omzendbrief zet andermaal de leeraars aan er al hunne zorg aan te wijden. Ik weet niet of de aanbevolen lezingen in de middelbare onderwijsgestichten ingevoerd zijn. Daar ik diep overtuigd ben, dat zij hoogst geschikt zijn, om, in den geest van Dr De Vries, meer natuur, meer eenvoud, meer leven in het taalonderwijs te brengen, hetzelve van den geest der taal te doortrekken, meer liefde voor de moedertaal te wekken, en meer bewijzen te geven van hare vormende kracht, veroorloof ik mij er bier een woord over te reppen. De leerlingen krijgen uit de bibliotheek der school een boek mede naar huis. Zij vertellen er, voor de klas, den inhoud van aan hunne makkers, of stellen de hoofdpunten te boek. Ik ken lagere onderwijzers, die deze oefening — 136 — sinds lang hebben ingevoerd. Men begrijpt hoe nuttig zij is met het oog op de loutering en uitbreiding van den taalschat, en van de letterkundige vorming der leerlingen. Zij geeft den leeraar nog de gelegenheid eene goede keus te doen, leers de jongens en meiskens met aandacht lezen, en bevordert het schriftelijk op.stellen. Ook kunnen de kinderen zich in het lezen zelf oefenen, jets waartoe in de school de tijd niet genoeg voorhanden is, en wat nochtans hoogst noodzakelijk is. Men moet inderdaad met het yolk omgaan, om te weten hoe velen er zijn, die niet behoorlijk kunnen lezen, hoewel zij een volledig lager onderwijs hebben genoten. Bij het verlaten der school hadden zij de stoffelijke moeilijkheden van het lezen niet overwonnea. Zij voelden er aldus geenen lust toe, zoodat de stroom van het leven alras alles wegspoelde, wat de school achtergelaten had. Het spreekt van zelf, dat de keus der boeken bier van het grootste belang is, zoovvel wat hun vorm als hun inhoud betreft. Dit is overigens eene zaak, waarmede wij ons zullen bezig te !louden hebben, vooral met de prijsboeken, veelal de eenige boeken, die den toekomstigen werkman mede in het leven gegeven worden, en die, wel gekozen, zooveel nut kunnen stichten. Al deze oefeningen strekken ter ontwikkeling der taal, doch op voorwaarde, dat de letterkundige vormen een diepen indruk op de leerlingen teweeg brengen. Niets is dus heilzamer dan het van buiten leeren, het voordragen van dichtstukken. - 137 - Gedichten voordragen in middelbare schoten? boor ik vragen. Ik antwoord : Zeker, en zelfs in de hoogste klassen van de Athenea. Dat is voorgeschreven « zegt men. » Ja, doch het gebeurt haast niet. In alien geval is het veel nuttiger dan die wetenschappelijke theorieen, welke in de Universiteiten te huis zijn, doch in de middelbare scholen haast geen nut opleveren. Gedichten moeten geleerd, goed geleerd en met gevoel voorgedragen worden. Van de laagste klas der volksschool tot de hoogste afdeeling van het college moet deze oefening worden voortgezet. Het is in het geheel niet moeilijk tien gedichten per jaar aan te leeren. Men oordeele welken schat van poezie de jongens en meiskens aldus, na hunnen schooltijd, mede in bet leven nemen. In de Normaalschool van Lier moeten de leerlingen elk jaar voor het minst vijftien gedichten kennen. Op het eindexamen hebben zij daarenboven verscheidene uittreksels uit een treurspel van Vondel voor te dragen. Het lot wijst het stuk aan, dat zij zullen uitgalmen. Deze oefening acht ik de nuttigste van alle. Ik spreek nog niet van den gunstigen invloed, welken zij op het gehoor uitoefent, en aldus medewerkt om de leerlingen een gekastijden stijI te doen schrijven. Het springt in het oog, dat zij het poetisch gevoel loutert, de beschaafde uitspraak, het spreken met de noodige klem, het behoorlijk plaatsen van den klemtoon bevordert ; ik wijs er slechts op, dat zij er vooral toe bijdraagt, om de gewestelijke taal tot de letterkundige taal te verheff.n. — 138 — Dat, M. H. is in mijne oogen het hoofddoel van het taalondervvijs Onze taal moet de natuurlijkheid, de ongekunsteldheid, de frischheid der volksspraak behouden, doch zij mag de eenheid en regelmaat der letterkundige taal niet ontberen. « De letterkundige taal, » zegt Dr De Vries, « is de rijpe vrucht van den vooruitgang der menschheid, eene onbeschrijflijke weldaad voor ons geslacht, de hoofdvoorwaarde voor den bloei der letteren. Zij is de afspiegeling en de kracht der nationaliteit, gelijk de volksspraak het is van het individueele leven. » Zeer juist. Doch, evenals de personaliteit des schrijvers immer in zijnen stijl moet doorstralen, moet ook de levende, lachende volkstaal door de letterkundige taal komen heenkijken. lk denk, dat men tot dezen uitslag zal geraken, indien men den leerling van jongs of veel tot spreken aanzet, zijne taal trapsgewijze uitbreidt, indien men hem vele, schoone letterkundige vormen ter beschikking stelt, zonder zijne eigen taal te willen onderdrukken. Wij alien hebben onzen vorm door studie en navolging geleerd. Wanneer vvij onze loopbaari begonnen, waren wij arm aan letterkundige uitdrukkingen, ja niet verre van geheel ledig. De must, die wij rond ons konden oprapen, was niet van zulk gehalte, dat wij er ons aanzienlijk door konden verrijken. Slechts door aanvverving van andermans goed zijn wij eigenaars geworden. Op deze wijze zijn wij er in gelukt, in mindere of meerdere mate, eene eigen, persoonlijke taal te krijgen, niet het minst, - 139 - daar wij het ruwe goud der volksspraak met de fijnges: nede juweelen, waarover wij beschikten, konden sarnenvoegen. Dit zal ook het geval zijn met onze leerlingen. Hun vormenvoorraad, hun woordenschat is arm en Bering, en dit kan niet anders zijn. Door de aaneigening van het schoonste wat onze meesters gedacht en gedicht hebben, moat hun voorraad verrijkt en veredeld worden In de veronderstelling, dat zij, in hunne mondelinge en schriftelijke voordracht, bij gepaste gelegenheden, met dit geleend goed pronken, zal dit geen erg zijn. Het zal, in alien geval, hunnen geest ontwikke len, hun gevoel verwarmen, en cp hunne taal beschavend werken. Doch, dit slaafsch navolgen is niet lang te vreezen. Na verloop van korten tijd worden de uitdrukkingen en zinswendingen vervormd en verwerkt. In de eerste periode dezer vervorruing treden slechts enkele woorden in de plaats der door den dichter gebruikte. Later schrijven de leerlingen, nicest onbewust, gelijkvormige zinnen, als die, welke zij bewonderd en opgenomen hebben, zij vormen er andere, die er veel gelijkenis mede hebben, en er oneindig van verschillen. Zij hebben zich geleidelijk, ongemerkt, eene zuivere taal aangeeigend, terwijl « ze de beste meesters der kunst afgeleerd hebben, en, behendig stelende, eenieder het zijne gelaten. s Ook ken ik geen enkelen onzer schrijvers, of hij weer, uit de werken onzer nationale dichters, eenen schat van zinnen en spreuken aan te halen, en ik heb opgemerkt, dat zij, welke den eigen -1 40— aardigsten stijl schrijven, ook het minst verlegen zijn met herinneringen onzer klassieken. Aldus kunnen zij, die het rijkst zijn aan eigen goed, best uitpakken met de schatten van anderen. Thans wordt het taalgevoel onzer leerlingen veelal bedorven. Het taalonderwijs is te dor, te onvruchtbaar. Aan onze moedertaal worden de noodige sapped onthouden. Zij wordt door de Naar omringende planten onderdrukt, welken men zoovele zorgen toedient. Wij moeten zorgen, dat de geliefkoosde boom welig tiere, en zich hoog boven de andere gewassen verheffe, die zijnen wasdom belemmeren. De onnatuurlijke stijl, de slordige taal waartegen in den schoot onzer Academie reeds zulke machtige stemmen zijn opgegaan, is, in hooge mate, te wijten aan ons taalonderwijs, niet het minst aan den gang bij het schriftelijk opstellen, die al te veel in onze Middelbare Gestichten wordt gevolgd. Men heeft geene zorg gewijd aan de gesproken taal, men heeft er niet aan gedacht den taalschat der leerlingen uit te breiden en te louteren, hoe wilt gij, dat zij een passenden vorm bij de hand hebben, wanneer zij hunne gedachten schriftelijk hebben uit te drukken? Zij vertalen of volgen na, maken opstellen over onderwerpen, die hun vreemd zijn, worden ziet zelden aanzocht dezelfde zinnen te gebruiken, zoodat de vorm niet met hen vergroeit, en zij nooit leeren opstellen, in den zin, dien wij met recht aan dit woord hechten. Daar, — 1 4 1 — de leerlingen gewoon zijn goed te spreken, waar ze veel hooren vertellen .en zelf veel vertellen; waar de ontleding goed geschiedt, waar veel buiten geleerd en uitgegalmd; een daar, waar den leerling het vverktuig ter het niet moeilijk het hem leeren hanteeren. keus der opstellen is van het allergrootste De ondervverpen het leven der jongens en meiskens genomen worden. Wij vergeten, dat wij zelven bezwaarlijk men ons een werk opleggen, geheel buiten onzen kring zou liggen. Het « nur ins voile is volkomen van toepassing. Men vergete ook dat eene oefening vooral dan vruchtbaar is, vvanneer zij vanwege den leerling eischt, dezen blijde aandoeningen vervvekt. onderricht der spraakleer mag natuurlijk ontbreken. heeft, in het lager, zoowel in het middelbaar onderwijs, steeds veel te overgelaten. Het bleef onvruchtbaar, en geene rekening ware eischen van degelijk taalonderricht. De meeste handboeken zelfs van die een zees goeden naam hebben, zijn geheel onbruikbaar in Men zou haast vvanen, dat de schrijvers spraakleer als Yak zich zelf beschouwen, dat geene betrekking heeft met de vvezenlijke taalstudie. Zij geven bepalingen, voorschrif- - J4 J - waar de leerlingen gewoon zijn goed te spreken, veel hooren vertellen zelf veel vertellen; waar de ontleding goed geschiedt, waar veel wordt van buiten geleerd en ui:gegalmd; in een woord, daar, waar den leerling het werktuig ter hand wordt gesteld, is het niet moeilijk het hem te leeren hanteeren. De keus der opstellen is van het allergrootste gewicht. De onderwerpen moeten uit het leven jongens meiskens genomen worden. Wij mogen niet vergeten, dat wij zei ven bezwaarlijk zouden slagen, moest men ons een werk opleggen, dat geheel buiten onzen kring zou liggen. Het « Greif nur hinein ins volle Menschenleben, » is hier volkomen van toepassing. Men vergete ook niet, dat eene oefening vooral dan vruchtbaar is, wanneer zij vanwege den leerling inspanning eischt, en bij dezen blijde aandoeningen verwekt. Het onderricht der spraakleer mag natuurlijk niet ontbreken. Dit heeft, in het lager, zoowel als in het middelbaar onderwijs, steeds veel te wenschen overgelaten. Het bleef onvruchtbaar, en hield geene rekening met de ware eischen van een degelijk taalonderricht. De meeste hand boeken van spraakleer, zelfs van hen, die een zeer goeden naam hebben, zijn geheel onbruikbaar in de school. Men zou haast wanen, dat de schrijvers de spraakleer als een vak op zich zelf beschouwen, dat geene betrekking heeft met de wezenlijke taalstudie. Zij geven bepalingen, voorschrif— 1 42 — ten, uitzonderingen op, die van buiten worden geleerd, zonder dat zij invloed op de taal der leerlingen uitoefenen. Een groot deel van den tijd wordt daaraan besteed. Daarin moet men nog eene der hoofdoorzaken zoeken van de geringe uitslagen, die ons taalonderwijs oplevert. Het is er verre van af, dat ik een vijand van grammaticale en philologische studien zou wezen. Zeker neen. Ik bevveer slechts, dat zij in de eerste graden van het onderwijs geen doel, slechts middel moeten zijn. (I) In de universiteiten is de theoretische taalstudie op hare plaats, en daar nog moet zij hoofdzakelijk dienen om de afkomst, de wording, de ontwikkeling der taal, hare overeenkomst met andere talon vast te stellen. Zelfs drukte Dr M. de Vries menigmaal de overtuiging uit, dat de vvetenschap, — waarvan hij een der edelste sieraden was, — steeds voor doel moet hebben, de taal in heel haren omvang en uitgebreidheid te leeren kennen, hare innige overeenkomst te doen uitschijnen met het land, waar zij gesproken wordt, om daar meer gehechtheid, meer liefde voor te kweeken, en aldus het stambewustzijn , de vaderlandsliefde , in den verhevensten zin, te versterken. (I) Dit houd ik voor zeker, dat men voor het onderwijs in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde aan een Gymnasium noodig heeft iemand, die is met voor alles linguist en grammaticus, maar voor alles een goed litterator, een man van smaak. (VAN HAMEL, Gids, 1893, bl. 505.) — 1 4-3 — Wat ervan zij, de voorschriften, die het gebruik onzer taal beheerschen, dikwijls zelfs de theorieen, welke daar de reden van opgeven, moeten in de school geleerd worden. Zij, die alle spraakkundig onderricht verbannen, bewijzen aan het taalonderricht den slechtsten dienst. De leerling gewent zich al te gemakkelijk aan willekeur en slordigheid toe te geven. Hij kept de vastheid der grondregels niet, welke nochtans onontbeerlijk is voor eene beschaafde, letterkundige en wetenschappelijke taal. Handboeken voor spraakleer voor het Lager en Middelbaar onderwijs zijn nog te schrijven, hoewel wij er dagelijks zien verschijnen. Men vvordt gewaar, dat slechts de meesters i7 het yak degelijk werk kunnen leveren. De Grondregels der Nederlandsche Spelling door Dr Te Winkel, en het Voorbericht van de Woordenlijst, laatste uitgaaf door Dr Kluyver, zijn meesterstukken in hunnen aard. De leeraar leest ze met de grootste belangstelling, omdat ze bij uitstek bruikbaar zijn, en omdat ze in eene heerlijke taal zijn geschreven, in 6en woord, omdat de hand des meesters overal voelbaar is. In deze orde van gedachten veroorloof ik mij de bijzondere aandacht op het Woordenboek der Nederlandsche Taal te roepen van allen, die in het onderwijs werkzaam zijn. Dit onvergelijkbaar werk is bier te lande op verre na niet gekend, gelijk het dit verdient. Ware het meer in — 1 44 — handen onzer letterkundigen, zoo zou hunne taal en hun stijl er in hooge mate bij winnen, werd het meer bestudeerd door onze leeraars, zoo zou zijn invloed op hun onderwijs allergelukkigst vvezen. De Vries verklaart dan ook, dat zijn streven niet alleen geweest is een werk te leveren, •aarin men omtrent eenig punt van spelling, spraakkunst, afleiding of beteekenis eenige oogenblikkelijke inlichting verlangt Hij wenscht tevens, dat het werk gelezen worde, in den zin, dien wij aan dit woord hechten. Gij zult 'het met mij eens zijn te verklaren, dat hij en zijne medewerkers er in geslaagd zijn het Woordenboek aantrekkelijk te maken. Ik althans, die geen taalkundige ben, mag U in gemoede verzekeren , dat geen letterkundig, werk mij zooveel genoegen verschaft, zooveel belang inboezemt als het Woordenboek. Ik spreek bier niet van de volledigheid, van de juistheid der verklaringen en afleidingen. Ik prijs vooral de zuiverheid, de keurigheid van den stijl en de voortreffelijkheid der methode. Studeert men met aandacht. de verschillende beteekenissen van een woord, zoo bevindt men zich in den toestand van den. Romeinschen redenaar. Wanneer ik in den .zonneschijn vvandel, » zegde hij, « wordt mijn aangezicht gebruind, hoewel ik om eerie andere reden wandel ; zoo ook voel ik mijnen stijl, bij de lezing van de werken der groote meesters kleuren. » De leeraar, die het Woordenboek bestudeert, leert niet alleen de juiste beteekenis der woorden kenX4 5 -- nen, die hij onder het oog heeft. Hij gewent er zich ook aan de andere op dezelfde wijze te verklaren, en daar deze methode, meer dan elke andere, echo heeft in de klas, voelen de leerlingen zich genoopt zich op de scheiding en schifting der vvoorden, op hunne juiste beteekenis en gebruik toe te leggen. Zij geven zich beter rekenschap van hunne vormen en wendingen, en leeren deze gebruiken. In een woord : zoo de geest van het Woordenboek ons taalkundig onderwijs kon bezielen zou de loutering, de ware ontwikkeling onzer taal met reuzenschreden voorwaarts schrijden. - 146 Zitting van i8 Mei 1898. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, Arnold, Janssens, werkende leden;. de heeren de Ceuleneer, Muyldermans, de Vreese, briefwisselende leden. De heer baron de Maere d'Aertrycke, werkend lid, verontschuldigt zich de zitting niet to kunnen bijwonen. Na lezing en goedkeuring van het verslag over de voorgaande zitting legt de bestendige secretaris de lijst neder der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Bibliographic de Belgique, 1898, nr 8. Revue sociale catholique, 1898, nr 7. Bulletin de l' Agriculture, 1898, nr 2. Revue de l'Universite de Bruxelles, 1897- 1898, afl. 4-7. Pour l' Art et le Progres, door EM. &IELKENS. Bulletin de l' Academie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1898, nr 3. Inhoud. Opgave der ingezonden verhandelinien over de wedstrijden Bibliographische aanteekening, door den heer P. WILLEms 10 Bibliographische aanteekening, door den beer FR. DE POTTER'. t8 Nog jets over onTe nude, liediesTangers, door den heer j. Bioge . . . . • • . . • • . . . . • . 2 1 Bibliographische mededeeling, door den, beer TH.q..1. ARNOLD 44 De Vorste'r, door den heer HIE!. • • • . • • • • . • • • 54 Verslag namens de ComMissie van Nieuwere Taal- en Letter kunde, door den beer COOPMAN, en voorstel tot bet leveren van bijdragen voor het Woordenboek der Nederi, taal, door den beer DR VREESE • • • . • • • . . . • . • • • 9 1 Voorstel tot het uitbrengen eener stemming van hulde en dank aan de Regeering en aan de Wetgeving wegens het stemmen des wetsvoorstels Corernans-de Vriendt, door den heer FR. DE POTTER • • • f. . • • • • • • • o3 De Ontwikkeling onTer taal, door'den heer SEGERS 1 o8 Cornmissie voor Nieuwere Taal en Letteren, Zating to I 114 uur stip. ICONINktijKt t. 5 aikyitstus M98: VLAAMSCHE ACADEMIC vook Taal- en Letterkunde. V6d. Pvcdt vezwit zittini • le women, we& zaitkats La. WeensdaI' I 0 tiezez, te 2 114 uze ski:, . ayozele. Waststeittny van de itn-sovayen vocz 4ei jaaz 1900 2. ..eeziny (lacy den Aez Ofaes : avez Wet /nem - zehet " eft „. DE BESTENDIGE SECRETARIS FRANS DE POTTER. Let wel WOENSDAG, io AUGUSTUS Gent, dr. A. Sifief — 1 47 — Mdmoires couronnes, 48e deel, 8°. Wallonia, 1898, nr 4 Le Musa' beige, Revue de philologie classique, 1898, nr 2. - Idern. Bulletin bibliographique, nr 4. Door den bestendigen Secretaris der Academie : De gesteendrukte portretten van Tollens, Maria Doolaeghe, Mathilde van Peene en den kunstschilder X. de Cock. Uit den Vreemde, door J.-P. HASEBROECK. Door den heer WILLEM DE VREESE Van Sivighen. (Overdruk.) Door den heer DE CEULENEER Ter nagedachtenis van Eugeen Zetternam, door vrouwe VAN ACKERE, geb. MARIA DOOLAEGHE. A propos du rapport de la Commission flamande, par LANGLOIS, 186o. Gedenicteeleen aen 7.-Fr. Willems toegewijd, 1848. Jacob van Maerlant, door C.-A. SERRURE, 1867. Vlaamsche PogiTij, door vrouwe COURTMANS, gel). BERCHMANS. Lof van den Landbouiv en der Plantenkweekerif in Vlaenderen, 1835, door DUMON. De drie Zangers, Willems, Ledeganck, Van Duyse, door K. BOGAERD. LEDEGANCK. Lof der Schilderkunst, en de ZinnelooTe, 1828. Aan mijne Medeleden der icon. Maatschappij .148 — van Rhetorica, te Gent, door C.-A. VERNIER. 1820. Door den beer Dr. A.-J.-J. VAN DE VELDE : Vijf voordrachten over de gisting. Door den beer J -H. BUITENRUST HETTEMA : Taal en Letteren, 8e jaar, 4e en 5 e aflev. Door de Societe d'Emulation, te Brugge, bijvoeglijke aflevering voor 1897. Door de Acaddmie royale d'archdologie de Belgique Bulletin, 111. 2, 1898. Door den beer A. Suffer Het Belfort, 1898, nr 5. Door de Uitgevers van Biekolf, 1898, nr 8. Door den beer Arseen van der Schelden : Nieuwe Fransche Spraekkonst ten gebruyke der Vlaemingen, 1836. Namens mejuffer Mathilda Ramboux biedt de heer H. Sermon, met een waardeerend woord, een exemplaar aan van den pas verschenen dichtbundel dezer Schrijfster Wat rei , ;vat Tong dat kwe- Teltje? HILDA RAM. - Een dankbrief zal aan de dichteres worden toegestuurd. — 1 49 De beer bestuurder wenscht den beer Janssens geluk wegens zijne benoeming tot werkend lid en de hem verleende bevordering tot officier der Leopoldsorde. De heer Janssens dankt de Academie voor de vereerende onderscheiding, hem door gezegde benoe-- ming bevvezen hij geeft de verzekering dat hij, in de wetgevende vergadering, en daar buiten, steeds de belangen der Nederlandsche taal en van het Vlaamsche yolk zal hlijven behartigen. (Toejuiching.) De beer Obrie stelt voor, dat het bestuur der Academie een schrijven zou richten aan den beer Minister van Justitie, met het doel zijne welwillende aandacht te vestigen op de noodzakelijkheid om het opstellen van den Nederlandschen tekst der wetten en koninklijke besluiten, met het oog op de uitvoering der onlangs gestemde wet, toe te vertrouwen aan bevoegde personen. Spreker zegt dat bijna al de vertalingen, die thans in het. Staatsblad voorkomen, met uitzondering van die, vvelke uitgaan van het Ministerie van Spoorwegen en Posterijen, doorgaans veel te wenschen laten. De beer Obrie vraagt dat zijn voorstel, bij dringendheid, in aanmerking genomen worde. De dringendheid words gestemd en de beraadslaging over het voorstel geopend. De beer Coremans drukt de meening uit, dat 15 0 - het nutteloos is bij den beer Minister aan te dringen, aangezien deze zich reeds met de inrichting van den vertalingdienst bezighoudt. Zijns. inziens ware 't beter een drietal maanden te wachten en daarna de Academie te laten tusschenkornen,, in geval de vertalingen niet zouden voldoen. jhr. de Pauw treedt de zienswijze des heeren Coremans bij, en acht het minder betamelijk dat, in de gegeven omstandigheid, de Academie op dit oogenblik zich tot den beer Minister zou richten. Hierop drukt de beer Obrie de meening uit, dat zijn voorstel niets onbetamelijks behelst. Hij acht het gevaarlijk, eene proefneming van drie maanden te laten doen ; moest deze niet goed afloopen, allerwege zou kfitiek ontstaan, wat zeker dient vermeden te worden. D e Nederlandsche tekst der wetten en besluiten behoort van eerstaf aan onberispelijk te zijn. De heer Claeys zou het voorstel eenigszins willen wijzigen. Hij wenscht dat het bestuur den heer Begerem, Minister van Justitie, de hulde en den dank der Academie zou betuigen wegens de stemming van het wetsontwerp der heeren Coremans en de Vriendt, en tevens de belangstelling der Academie uitdrukken in het werk, door de regeering begonnen om een degelijken vertalingdienst voor het Staatsblad te verzekeren : ook naafi - het oordeel der Academie is die vertalingdienst van het hoogste belang; van den beginne of moet — 151 — alles zoo worden ingericht dat er geene kritiek kan over gemaakt worden. (Aangenomen.) Dagorde. De vergadering gaat over tot het vaststellen der lijst van candidaten voor de opene plaatsen. Bij de namen, voorgesteld door de daartoe benoemde Commissie, worden eenige andere gevoegd. De Leden der verschillende keurraden voor de wedstrijden van 1898 deelen aan de vergadering hun verslag daarover mede. Ten slotte komt in behandeling een voorstel der Commissie voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal, strekkende tot het uitgeven, door de Academie, van het Vocabulaer van Noel de Berlaimont (1542), en van het Vocabulario Para aprender Franches Espannol y Flamincq (1`520). Na eene korte woordenwisseling, daartoe betrekkelijk, wordt het voorstel aangenomea. Te 4 uur verklaart de heer bestuurder de zitting geheven. - 152 - Zitting van 15 Juni. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, Arnold, werkende leden; de heer de Vreese, briefwisselend lid; Verontschuldigen hunne afwezigheid : de heeren baron de Maere en Genard. De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk aangenomen words. AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Revue sociale catholique, nr 8, 2e jaar. Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde to Gent. 6e jaar, nr 5. Handelingen (idem), 3 e deel, le afl. Door den Heer Minister van Binnenl. Zaken en Openbaar Onderwijs : Revue neo-scolastique, 1898, nr 2. Bibliographie de Belgique, 1897. Tables. Idem, r898, nrs 9 en io. — 153 — Bulletin de l' Academie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1898, nr 4. Tables generales des Memoires de l' Academie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique (1772-1897). Wallonia, 1898, nr 6. Handelingen der Maatschappij van Geschieden Oudkunde to Gent, 3e deel, I e aflev. Bulletin, idem, 6e jaar, no 5. Memoires de l' Academie, 53e deel, 4°. Bulletin des Commissions royales d'art et c.'archeologie. Nrs I i en 12, 1897. Door den beer S. DAEMS : Voor twee vaders. Tafereelen uit het leven der pauselijke Zouaven. Tweede uitgave. Door den beer G. GEZELLE : Liederen betrekkelijk de Belgische Omwenteling (183o). Den bekeerden Boer, of samenspraken tusschen eenen Patriot ende eenen Boer raekende de troebelen van deTen tijd. Gent, 1790. Door den beer P. GENARD : Mijne laatste nasporingen over de Geboort;- plaats van Quinten Massijs. 1898. Aan mijne schoonTuster Mevr. Alph. C.... bif de plechtige eerste mis van mijnen duurbaren neef... 1892. 54 - den beer baron MAERE D'AERTRYCKE de-mer. Du pier de Horst. Observations et critiques. beer L. SimoNs : .Kegge. beer P.-H. VAN MOERKERKEN : den beer VAN DEN BERGE-I : Martelaars der Vrijheid, te Mechelen, in 1898. heer G. VAN : Xlle Congres archeologique et historique. 1897 l e deel). bet Stadsbestuur van Antwerpen : Antiverpsch Archievenblad, 2 e' 3 e aflev. den heer SAGERS, te Haarlem over het Kegelspel (Bekroonde op de prijsvraag uitgeschreven Kegelclub « De Kroon n, te Haarlem). Mejuffer MARIA DU CAJU : jonge Huishoudster. Leerboek voor de en lagere scholen. afleveringen van (nr 6) en 9, io I I), en van Vlaamsche Kunstbode, nr 5, 1898. Door den heer baron DE MAERE D'AERTRYCKE: Bruges-port-de-mer. Du pier de Herst. Observations et critiques. Door den heer L. Sn.mxs : De familie Kegge. Door den heer P.-H. VAX MOERKERKEN Antikritiek, 1898. Door den heer FR. VAN DEN BERGH: der Vrijheid, te Mechelen, in 1798. Mechelen, 1898. Door den zeer eerw. heer G. VAX CASTER : XIIe Congres archéologique et historique. Mechelen, 1~97 (Je deel). Door het Stadsbestuur van Antwerpen: Antwerpsch Archievenblad, 2" deel, 3e Door deu heer FRANS SAGERS, Haarlem: Verhandeling over het Kegelspel Antwoorden ingekomen op de prijsvraag uitgeschreven door de Kegelclub « De Kroon )), te Haarlem). Door Mejuffer MARIA DU CAJU : De jonge Huishoudster. Leerboek voor de huishoudelijke en lagere scholen. Verder de afleveringen van Belfort (nr en van Biekorf (nrs 9, 10 en I I J, en van De Vlaamsche Kunstbode, nf J, 1898. — 15 5 — Briefwisseling. Mededeeling wordt gedaan van een koninklijk be-sluit, gedagteekend 17 Mei 1898, waarbij de kiezing des heeren Alf. Janssens tot vverkend lid wordt goedgekeurd. De rederijkkarner Het Kersouwke, te Loven, is voornemens den 26 Juni aanstaande haar 425jarig bestaan te vieren. Zij verzoekt de Koninklijke Vlaamsche Academie bij de feesten, welke te dier gelegenheid zullen plaats hebben, zich te laten vertegenwoordigen. — De vergadering duidt daartoe den heer van Even aan. De beer Gailliard rnaakt, namens de Bestendige Cornmissie voor Middelnederlandsche letteren, bekend, dat deze, tot vervulling der plaats van wijlen den beer P. Willems, voorstelt als candidaten : den beer K. de Flou. 2° » Edw. van Even. ii — 156 — DER VOOR 1898.. TWEEDE PRIJSVRAAG. « Men vraagt eene taalkundige studie over het middelnederlandsch ProTa (Oost en West- Vlaanderen) gelijk het voorkomt in ambtelijke bescheiden en andere opstellen, die Beene letterkundige strekking vertoonen, Tooals : charters, diploma's, renteboeken, rekeningen, akten van alien aard, brieven, verslagen, opschriften, enT. (± 1200 1500). » van den DE FLOU, eersten Deze vraag luidde eerst anders. De steller ervan historische ontwikkeling Oosten West-Vlaanderen alleen, maar over het geheele Zulk verhandeling werd echter door de Commissie voor het vaststellen prijsvragen to omvangrijk beschouwd ; is 't gekomen, dat de tekst der aangenomen ietwat geworden is het onderwerp betreft en veel meer beperkt in hare - 156- Dagorde. BEOORDEELING DER WEDSTRIJDEN VOOR 1898. PRIJSVRAAG. vraagt eene taalkundige studie over middelnederlandsch Pro{a (Oost en WestVlaanderen) het voorkomt in ambtelijke andere opstellen, die geene letterkundige strekking vertoonen, {ooals : charters, renteboeken, rekeningen, akten van allen aard, brieven, verslagen, opschriften, en{_ (± I.WO tot 1500). )) Verslag van den heer K. DE FLOU, eersten verslaggever. luidde De steller ervan had eigenlijk eene historische studie over de ontwikkeling der mnl. spelwijzen bedoeld, niet in Oosten over het geheele Nederlandsche taalgebied. Zulk eene verhandeling door de Commissie voor het vaststellen der prijsvragen als veel te omvangnJk beschouwd; en zoo is 't gekomen, Jat de tekst der aangenomen prijsvraag ietwat onbepaalder geworden is wat het betreft en meer beperkt hare omlijsting. Het gebied der Fransch-Vlaamsche dialec- J 57 - ten is aldus meteen buiten aanmerking gevallen, wat oprecht te bejammeren is. Hoezeer ook beperkt, kon het veld voor een ernstig onderzoeker nog ruim genoeg heeten : het eenig ingekomen antwoord, dat niet min dan 319 bladzijden met louter opgaven beslaat, zonder eene enkele overbodige uitvveiding, is daar een verheugend bewijs voor. Wij vinden in dat antwoord verbazend veel, hoe veel er overigens nog in ontbreke moge. De schrijver heeft zijne studie methodisch opgevat, daarin het werkplan volgende, dat door Dr. P. Tack, voor zijne Oudnederfrankische Grammatiek gevolgd werd. De provinci0 Oost- en West-Vlaanderen worden in dialectgewesten ingedeeld (er is zelfs eene schetskaart bij het werk gevoegd); dan komt voor ieder gewest de studie van zijn klankwezen, de samenvatting van de voornaamste kenmerken van dat klankwezen, en ten slotte de gevolgtrekkingen die er, uit een taalhistorisch oogpunt, uit of te leiden zijn. — Het tweede deel van het werk is gewijd aan de Vormleer, die uiteraard van kortere behandeling was. — Een derde deel, van enkele bladzijden, geeft de algemeene gevolgtrekkingen op. Het is ons, gezien de weinige dagen tijds waarover wij konden beschikken, niet mogelijk geweest, met de oorspronkelijke teksten in de hand, na te gaan of de conclusion wel altijd kloppen : trouwens wij achten nog immer van toepassing — 158 — hetgeen wij op blzz. 300-302 der Verslagen en Mededeelingen van 1895 meenden te moeten waarschuwen. Evenmin konden wij nagaan tot hoever de Schrijver kon afdwalen met zijn denkbeeld, dat in de bestudeerde oorkonden « de middeleeuvvsche volkstaal » tot grondslag gediend heeft en dat « het middeleeuwsch vlaamsch dialect met het hedendaagsch vlaamsch dialect overeenkomt ». Verre zou het ons leiden, moesten wij bier willen afpegelen in vvelke mate de i in n'air, dair, enz. aan hollandschen invloed in plaats van een bepaald spellingstelsel van 1300-r45o toe te wijten is. Maar korter kan ons bewijs zijn, dat zoo de ,T dikwerf de plaats der s innam, dit niet geweest is « om reden van het schrijven eener s... » eene lange S stond er immers wat gauwer dan eene kronkelige Z. Is dit nu eene strekking tot of keuring? Toch niet, en wij hopen wel, dat de Schrijver, die de kenspreuk : « Wie waren onze voorvaderen? » aannam, zijn arbeid niet te vergeefs zal verricht hebben. Onze geachte medeleden van den keurraad zullen ongetwijfeld wel de dialectische bijzonderheden nagaan en tevens de innerlijke waarde van het geleverde aan de eischen der taalwetenschap toetsen. Wij zelven hebben ons in de eerste plaats bezig gehouden met het nazien van een deel der bewijsplaatsen, die wij gaarne per datum gerangschikt hadden gevonden, om ze gemakkelijker met de « gevolgtrekkingen » te vergelijken, wat nu maar mankend gaat. — 159 Dit alles inziende, zouden wij willen besluiten tot het aanhouden der prijsvraag. Tweede verslag. Steunende op de bevoegdheid van den steller der tvveede prijsvraag, en van den derden verslaggever, laat ik geerne hun oordeel ook het mijne wezen. GUIDO GEZELLE. Kortrijk, 13 Maart 1898. Versiag van den heer WILLEM DE VREESE, derden verslaggever. Ik ben het met den heer De Flou eens, dat het ingezonden antwoord zeer veel bevat, hoe veel er overigens nog in ontbreken moge », als hij daarmede bedoelt : dat het zeer veel bouwstoflen bevat, waarvan het verzamelen geen geringe moeite gekost heeft, en ook ik breng den schrijver desvvegen gaarne de verdiende hulde. Maar het is niet genoeg met veel vlijt bouwmateriaal te verzamelen, men moet er ook een gesticht weten mede op te trekken, dat stevig in de voegen zit, om den uitgeloofden prijs te verdienen. En aangezien mijn collegas het om zoo te zeggen aan mij overgelaten hebben, het werk aan de eischen der taal— i6o — wetenschap te toetsen, moet ik in gemoede getuigen , dat het niet in zulke mate voldoet, dat het voor bekroning in aanmerking zou kunnen komen. Het zou wel niet zeer veel geestesinspanning kosten, om dit in bijzonderheden met bewijzen te staven ; maar daarentegen is er eene naar verhouding overbodige uitvoerigheid toe noodig. Daarom bepaal ik mij in hoofdzaak tot principieele kwesties Zoo is er in dit werk veel, dat ik waarlijk met geen ander epitheton dan het woordje « zonderling » weet te bestempelen ; dat men niet zou verwachten bij een man, die allerlei grammatica's van oudere en jongere Germaansche dialecten aanhaalt, en ze dus waarschijnlijk ernstig bestudeerd heeft ; een. mengsel van allernieuwste en van sedert lang verouderde theorien ; « Neugrammatiker » 's werk in dialectisch Nederlandsch geschreven ! Blijkbaar is de schrijver in de historische taalstudie niet zeer diep gegaan ; hij blijft aan de oppervlakte, en deinst terug voor de gevolgtrekkingen waartoe ze leidt. Of liever, ik vermoed dat hij aan die gevolgtrekkingen heelemaal niet denkt, of wel dat hij ze niet vat. Voor de grammatica der afzonderlijke Germaansche talen kent hij de nieuwste werken, maar voor de synthetische vraagstukken staat hij nog op een lang verouderd standpunt, al noemt hij Vercoullie's Algemeene Inleiding, waaruit toch al heel wat te leered valt, onder zijne bronnen. Het wil mij vooral voorkomen dat hij te weinig onderscheid maakt tusschen klanken en letters. i6 • Laat ik een voorbeeld onder vele aanhalen. Hoe kan een man, die elk oogenblik Oudhoogduitsche en Oudnederfrankische vormen aanhaalt, schrijven : « Weidra voegt men de oorspronkelijke vvoorden een of meer letters toe. Aldus zegt Gilliodts cc (In':r.) worden in, lit, Oc, is tot inne, jnne, uut; uute, uydt, uuydt ; oock ouch (lees ouck)... ick... I mmers bier worden gansch verschillende verschijnselen met elkander gelijk gesteld, en al kan b. v. voor gevallen als ick, uuydt in zekeren zin, net het oog op de k en de t, van een « toevoegen van letters » gesproken worden, in 't algemeen is dit toch eene uitdrukking die weinig historischen zin verraadt. In dezelfde paragraaf heet het verder nog Op het einde der 1 5e eeuw en in 't begin « der XVIe wil men zeker spelen en schrijft sommige 4( letters tweemaal als in erfve, graefve, cloochke, « hoorghele, zyencschene, kvvamp, boom pghaerdt, sa- # luudt (zie Gilliodts) ». Wederom worden bier verschijnselen van verschillenden aard met elkander gelijk gesteld. Maar vooral dat Teker spelen is kostelijk, want met niet geringe verwondering vraagt men zich af, welke letters bier tweemaal geschreven worden? Het is toch wel wat veel gevergd, to verlangen dat de lezer yin v en f, d en t, g en h, c of ch en lc, dezelfde letters zou zien. En waar moet hij ze zoeken in kwamp? 't Is meer dan bedenkelijk! Deze paragraaf geeft een voorbeeld van een 162 - andere fout, die in 't ingezonden werk meermalen voorkomt. De schrijver, die onder zijne bronnen vverken van Sievers, Braune, Paul, Franck, Van Helten, Vercoullie, Tack, opnoemt, heeft bij die rnannen nog niet genoeg geleerd om met een critisch oog gehruik te kunnen maken van hetgeen onze dilettanten hebben geschreven, in casu om te weten dat de bewerker van den Inventaire des Archives - de Bruges geen autoriteit is, met wie men afrekent. Het is natuurlijk volstrekt mijne bedoeling niet van den beer Gilliodts kwaad te spreken ; maar 't zal wel veroorloofd zijn te zeggen, dat het niet op het gebied der taaikunde is, dat de geleerde staatsarchivaris te Brugge uitblinkt, en ik beklaag den schrijver van dit werk, dat hij zijne autoriteiten niet beter weet te kiezen. Overal waar hij de klanken voor de letters vergeet, is zijn eerbied voor 't geen de beer Gilliodts geschreven heeft daar meestal de oorzaak van. Maar er is toch ook nog eene andere oorzaak voor zijn hangen aan letterteekens, nl. dat hij weinig of geen kennis heeft van palaeographie. 1k wed dat de schriiver nooit een Middelnederlansch handschrift gezien heeft. De bewering welke reeds door den heer De Flou aangehaald werd dat de ,T dikwiils de plaats der s innam, « om reden van het lastig schrijven eener s... D bewijst dit volkomen. Dit gebrek aan palaeographische kennis blijkt overigens nog op menige andere plaats van zijn werk; zoo heeft hij heel zeker zelfs geen flauw denk— 163 — beeld van de verhouding der teekens y, ij onder elkander, zooals uit zijn hoofdstak over de i ten overvloede blijkt. Fen gedeelte daarvan moge hier uitvoerig besproken worden : dit zal een uitmuntend denkbeeld van 't geheele werk geven. § i r8 wordt de lange i in Gentsche oorkonden behandeld. We lezen (ik schrijf letterlijk « Te Gent is oude i ongeschonden bewaard « even tot ± 1360 : wiken ... ripen Petit] de 49 0373) bliven PC 54 • tide PC 55 (1379) (volgen nog talrijke waarvan het jongste uit het jaar 1385 • met ie, y : scient S[aint] P[ierre] 338 (1265) blieven a Mem. Dier. III 610 (1290) (vercrieu ghee Mem. Dier. V. 134. (1455) sniedere Mem. • Dier. V 339 (1451); mien Mem: Dier. IV 188 • E. ; by id III 451 (1393) lyde ibidem ; • met ei ey of y = ei : kyserpoerten Mem. • 3oo — ryden, reyden Mem. V 559 Mem. V 561 (1480) cc Mem. Dier. 340 ( , 1 446) ; clynen • voorseyde Mem. Dier. V 626 ( 1 447) Mem. 105 (1405) IV eyser id (r454) eyserinne II 2.16 142o). a » nu tot grondslag voor volgende redeneering - 163 - beeld van de verhouding der teekens i, ii,y, jr, ij elkander, zooals uit zijn hoofdstuk over de î overvloede blijkt. Een gedetlte daarvan moge hier uitvoerig besproken worden: di t zal een uitmuntend denkbeeld van 't geheele werk geven. In § 118 wordt de lange î Gentsche oorkonden behandeld. We lezen (ik schrijf af!) : Gent is oude î ongeschonden bewaard geb!even tot ± 1360 : wiken... ripen P[etit] « C[artulaire de Gand] (1373) bliven 54 « (1373); zide PC 55 (1379) talrijke voorbeelden waarvan het jongste uit het jaar 13S3 dagteekent). « Daarnevens met overgangs ie, y: scient « C[artulaire] S[aint] P[ierre] (1265) blieven « Mem. Dier. III 6ro (1290) wie (wij) ibid; vercrie « ghen Mém. Dier. V. 134. (1455) sniedere Mém. « V 339 (r451); mien Mém, Dier. IV 188 « XIVe E.; hy id III 45, (1393) lyde ibidem; « En met ei ey of y = ei : kyOserpoerten Mém. « Dier. IV 300 (1383) - ryden, reyden Mém. Dier. V « 569 (1440) gheteyden Mém. Dier. V 561 (1480) « lyste leyste Mém. Dier. V 340 (1446); clynen o « voorsyde voorseyde Mém. Dier. V 6.1.6 (1447) « eysere Mém. Dier. IV !OS (1405) eydele id IV « 3 (1420) eyser id IV 7 (1454) eyserinne id 11 « 216 (14:Jo). )) Deze « tekst )) dient nu tot grondslag voor de volgende redeneering : — 164. — « Hier komt nu de vraag : wanneer en door cc welke omstandigheden is i in ei veranderd? « Wij hebben hooger gezeid dat om eenen klank te wijzigen men hem eene letter i of e cc toevoegde (ae ei oe ue) ; bijgevolg moeten wij in de vormen blieven (129o) sniedere (145r) ver- • crieghen enz. eenen tvveeklank aannemen ontstaan, even als in Oost Vlaanderen en soms in West cc Vlaanderen voor lange kliiikers onder invloed der volgende i (j) (mari) meere Aud. cleine (cleini Ohd) Denderm; gebruyckene (gibrilkan) enz, 4( ontstaan, zeg ik, natuurlijk onder invloed der Brabantsche en Nederfr. dialecten, en der vormen met ie nevens ee, ei, (stien steen cleen clien clein) door verkorting van twee lettergrepen, waarvan de laatste i of j bevatte, b. v. schinit schient schienen (Vgl hevet hevit heeft heift.). Deze ie vormen zijn dan langzamerhand met ee samengevallen en namen deel aan de gekende cc nederfrankische klankwijziging van 8 in ei (of y in navolging van oudere i ij) als delen deilen, is den clein — schie(ee)nt, scheint, schijnt. « Deze klankwijziging, welke in het Brabantsch reeds in het begin der 14e eeuw voorkomt, begon « ook hare werking te Gent (te Dendermonde, te Aalst nog vroeger) omstreeks 13oo (blieven 1290 cc Gent) en moet aldaar omstreeks 1360 als ei ey geklonken hebben ; want de schrijfwijze cc wordt alsdan zeldzaam en doorgaans treft men do er y, een letterteeken dat i-je oorspr. voorstelt, — 165 — doch met de weerde van ei ey (die reeds alsdan voorkomen), uit gewoonte voorkomt, cc Deze klankwijziging verraadt dus voor de e Gentsche en West-Oostvlaamsche dialecten een nederfrankischen oorsprong; integendeel pleit de cc zuivere 1, vvelke volgens onze oorkondcn steeds a in West Vlaanderen en zelts in Oost Vlaandecc tot Eecloo, Hansbeke, Nokere en Oudenarde cc stand hield voor een oorspr. Saksisch of Friesch ct dialect ; Immers in het Ofri in het Nieuwfri, in cc het Os. in (sic, lees en) in de Saksische dialecten (Gelderen) heersclit nog deze 1. Ons dunkens •0 kwam Nederfr. i (ei) in Westelijk Vlaanderen tegen een sterk Friesch element (i) stuiten. » Het is niet noodig de verklaring, welke de schrijver geeft voor den overgang van de (gesloten) tot den bekenden hedendaagschen ei-klank, in bijzonderheden te bespreken, die verklaring is volkomen mislukt, en mid dunkt dat zijn werk er zeer veel zou bij winnen, als hij deze en dergelijke uitweidingen, die nog al talrijk zijn, schrapt, en zich tot eene nauwkeurige beschrijving der feiten bepaalt. Laten we even nagaan of uit de aangehaalde bronnen het bewijs te putten is, dat de nieuwe klank ,omstreeks 1 3 6 o zou ontstaan zijn. Dat men soms de spelling ie vindt (die in alle gewesten voorkomt), bewijst vooreerst reeds tegen de hedendaagsche diphthongische uitspraak ; dat de es chrijver o nder die vormen met ie andere met y vermeldt, is zon— 166 --- derling, en bewijst dat hij de waarde der verschillende teekens niet kent. Immers, i wordt in lettergrepen eenvoudig geschreven ; in geslotene lettergrepen ii in de oudste stukken, maar al heel gauvv vrij algemeen if; bestonden de verschillende schrijfwijzen voor i , t. w. en, y, dit latste teken met of zonder punt er op. Natuurlijkervvijze ging men nu het eerie teeken voor het andere gebruiken, en treft men vaak y aan met de waarde eerier ij, en omgekeerd. Nu gebruikt onze man in zijne aanhalingen als in zijne redeneeringen het teeken y ; waar hij het vandaan heeft, of waarom hij het gebruikt, zegt hij nergens. In de door hem aangehaalde bronnen, noch bij DIERICX, noch in de in de heb ik dit teeken y gevo ► lden, zooals ik dan ook verwachtte. Zijne gevolgtrekking berust dus op met y voor ei krserpoerten, 2,29q (niet 3oo); clynen en voorsyde 2,626; en op zeven vormen met er voor i : 2,569; 2,56o (niet 561); leyste 2,34o; ersere 2,105; eydele 2,3 (a0 1421, niet 142o); eyser 2,7 ; (iyden en lyste 2,34o kunnen immers niet in aanmerking komen, aangezien de als ze juist is, gelijk staat met Maar het treft den lezer, dat al deze vormen,, die in zulk belangi ijk vraagstuk als bewijsplaatsen moeten dienst does, gevonden worden in een werk, onvertrouwbaarheid algemeen, - 166- bewijst dat hij de waarde der verschillende î wordt in opene eenvoudig i geschreven; geslotene : inde oudste stukken, maar al gauw vrij algemeen ij; daarnaast bestonden verschillende z, w. i en y, dit laatste teeken met of zonder punt er op. Natuurlijkerwijze ging men nu eene teekeu het andere gebruiken, men vaak y met de waarde eener omgekeerd. onze in zijne aanhalingen als in redeneeringen het teeken ; ; waar het vand'lan waarom het gebruikt, zegt de door hem aangehaalde bronnen, bij DIERICX, ir. de Costumen, noch de Cartularia dit teeken ;. gevOlJden, ik dan ook verwachtte. dus op drie vormen y voor : kyserpoerten, DIERICX 2,299' 300); c[ynen voorwde 2,626; zeven ey voor î reyden, DIERICX 2,569; gheteyden 2,560 56 I); leyste 2,340; eysere 2,105; 2,3 (ao '420); eysèr 2,7; eyserinne 2,216 (Iydell 2,569 [yste 2,340 kunnen aanmerking komen, aangezien de y, als ze juist is, gelijk staat met ij). lezer, dat al dtze vormen" in zulk belangt ijk vraagstuk als bewijsplaatsen doen, gevonden worden een werk. waarvan de volslagen onvertrouwbaarheid algemeen — 167 bekend is. En dit nu is een voorbeeld van een groote fout van 't ingezonden antwoord : de schrijver schijnt er niet het minste besef van te hebben, dat de vertrouwbaarheid van negen tienden zijner bronnen meer dan twijfelachtig is ; de waarschuwing van den beer De Flou, waaraan deze in zijn verslag zeer te recht herinnert, is blijkbaar niet voor onzen inzender geschreven. En we hebben het recht hem daarover lastig te vallen, want er zijn feiten die zijn critisch vermogen hadden moeten wakker schudden. Immers het lean hem toch niet onbekend zijn, dat bij schrijvers uit alle Nederlandsche gouwen in de 16de eeuw en in de 17de tot even voor 165o, rijmen van i op ie, of wat hiermede gelijkstaat, lang niet zeldzaam zijn. Zoo b. v. Spyse : ghyse (d. i. fr. guise) EVERAERT 25 en io5; ruwyne (fr. ruine) : zyne, 96; wys avys, ior; logys bevvys, 107; doctryne : zyne 147; motyfve : lyfve, 178; logyst ghewyst, 205; ruwyne : scyne, 248; tydt : niet, MARNIX, Psalm 89, vs. I I 1 : 112 ; ceremonien tyen (d. i. tempora), HOUWAERT, Milenus Clachte 117 ; ruvvijne : fijne, HOUWAERT, Pegasides Plein (ed. 1622) 358 ; spijs vijs (d. i. vies), Zeeunische Nachtegael 1,7o; nijt (d. i. afgunst) nijet (nihil) HUYGENS, Ged. 1,59; vysen (d. i. vieTen) wysen CATS 1,202a; wijs vijs (d. i. vies) CATS 1,5o5a ; vliet (d. i. v/ijt) : liet VONDEL, Pascha vs. 1245: '46 ; Afriken Rijcken, vs. 1127 : '28; jaargetije •Marije, VON DEL, Gijsbr. v. Amst. vs. 169 : 170; lije (d. i. (ik) lijd). Marije, — 168 -- vs. 1477 : '78; heerschappye Marye, VONDEL (ed. Unger) 7,145 ; rijmen : Hymen, VONDEL, Klaghteover C. Vos, vs. 13 : 16; Scyth lijd, VONDEL, Maeghden, vs. 677 : 67- 8 ; Sofye : schilderye, VONDEL (ed. Unger) 18,25; Sofye zye 30,341 ; enz. Me dunkt, dat deze voorbeelden, die met weinig moeite met vele andere te vermeerderen zijn, tot nadenken stemmen (1). Men lette verder nog op de spelling ijder, ofschoon men zeker nooit eider gezegd heeft ; op het Zuidnederlandsche iever en gerief, tegenover 't Noordnederlandsche ijver en gerijf, evenzoo op Zuidnederlandsch tiger, d. i. Heger, ook nog zoo bij Vondel, maar thans in Noord-Nederland sedert lang tijger, op Zndl. stiel (ambacht) en Nndl. stifi, eigenlijk 't zelfde woord. Als men dit alles voor oogen heeft, dan schijnt het niet alleen onmogelijk dat de diphthongische uitspraak der i reeds in de 14de eeuw zou ontstaan zijn, maar ook dat dit in de zuidelijke gewesten zou gebeurd zijn. Aan de laatste alinea der aanhaling wensch ik nog eene opmerking vast te knoopen Dezeltde gedachte spreekt de schrijver uit in zijne inleiding : « Het en hoeft schier niet meer bewezen, dat het • middelvlaamsch evenals het nieuvvvlaamsch dia- « lest doorgaans bepaald Oudnederfrankisch is ; (I) Natuurlijk komen er ook •rijmen voor van i op el; naar mijne ondervinding is hun getal , E'er gering. Eene nauwlettende studie er van zou zeker ook tot de oplossing van het twijfelstuk veel bijdragen. 169 — Et dat het Onfr de grondstof, het Ofri en soms het Os. eenige bijbestanddeelen hebben opge- « leverd ». Dat schier en het fraaie doorgaans zijn er waarlijk niet overbodig ! Niet alleen « hoeft het schier niet meer n , maar 't hoeft heelemaal niet meer. Wanneer zal men er in Belgie Loch uitscheiden met dat openstampen van deuren, die niet gesloten zijn ? Een uitdrukking, den schrijver van 't ingezonden antwoord als in den mond bestorven, is : verval der oude schrijfvvijze. Hij staat dus, evenals nog zoovele onzer landgenooten, op het standpunt, dat de vervormingen, die we in de taal waarnemen,verbasteringen zijn. Maar dat standpunt, door Max Muller het schitterendst verdedigd en daardoor het meest verbreid, is sedert lang onhoudbaar gebleken. Alleen in Belgie schijnen de meesten er nog altijd niet het flauwste begrip van to hebben dat er sedert lang betere en gezonder denkbeelden heerschen. Of van vvaar anders dit vasthouden aan allerlei vormen, die in de gesproken taal, hier evenmin als elders, al lang niet meer bestaan? Als er geen ontwikkeling, d. i. vooruitgang, is, maar verval, wel waarom dan geen Middelnederlandsch gesproken, wat zeg ik, Oudnederfrankisch, neen, Gotisch, of liever Oudgermaansch? `'Vie beweert dat het Nieuwnederlandsch een verbastering is van het Middelnederlandsch, beweert hetzelfde als hij, die zeggen zou dat de spoortrein ••••n••••n., 70 - een verbastering is van de diligence. Immers, waarom spreken wij? Ge zult zeggen om onze denkbeelden uit te drukken. Dit is wel vvaarheid, maar niet de geheele waarheid. Want wat hebben we er aan, onze denkbeelden uit te drukken, als er niet nog iemand bijkomt die ze in zich moet opnemen, . begiijpen. Het doel van ons spreken is dus : onze gedachten te doen vatten door een ander. Daaruit volgt noodzakelijk dat die taal het hoogst staat, of de beste is, waarvan men zeggen kan, dat ze veel doer begrijpen met weinig middelen. Vergelijk b. v. arts met zijn Middellatijnschen grondvorm archiater ;of priester met Tcpso-136Tepo;. Het eerste is beter dan het tweede om dezelfde reden, waarom een spoortrein beter is dan een diligence. Ik verwijs derhalve den schrijver van het ingezonden vverk naar het fraaie boek van Otto Jesperson, Progress in Language, waar hij beter dan ergens elders de overtuiging zal opdoen, dat de taal niet vervalt, maar vooruitgaat. Of at las hij zelfs maar het artikel van Prof. Logeman over Jesperson's werk, in den vijfden jaargang van Taal en Letteren verschenen, hij zou er al heel wat mede gebaat worden. Ook tegen de methode, door den inzender gevolgd, heb ik gewichtige bezwaren (ofschoon ik erken dat ze hare voordeelen heeft), o. a. dat er te veel van elkander gescheiden wordt, dat bij elkander behoort, en daarenboven en vooral, omdat hij uitgaat :an hetgeen hij moet bewijzen ! Hij zal, zegt hij, opge171 ven wat er van de Oudnederfrankische klanken in de dialecten van Brugge, Veurne, Gent enz. geworden is. Maar juist dat die dialecten bestaan moet onder .andere uit zijne studie blijken ! Is dus een bedenkelijkepetitio principii. Toch is het niet mijne bedoeling te bevveren; dat eene dergelijke schikking geheel verwerpelijk zou zijn. Integendeel, maar dan moet er eene verklaring voorafgaan, waarin de schrijver bewijst de er aan verbonden bezwaren te kennen, eene verkiaring die bier gemist wordt. Fen gebrek, dat licht le verhelpen is, bestaat hierin, dat de verschillende klanken die van een zelfden Oudnederfrankischen klank voortkomen soms alle ondereen staan. Als algemeene opmerking : de geheele verhandeling is klaarbliikelijk met de grootste haast bewerkt. De schrijver erkent in een hijgevoegd bericht, dat ze in alley haast is overgeschreven; ik kan hem niet kwalijk nemen, dat hij zijn zaak « op haar schoonste zegt, maar de haast blijkt niet alleen uit het verschrijven. Posten zijn opengelaten, talrijke cijfers der bewijsplaatsen komen niet uit, en vooral : de taal is niet verzorgd ; erger nog : ze is in hooge mate dialectisch gekleurd. Mij dunks, dit mag niet .geduld worden. De Academie heeft de nieuwe spelling, die in den grond toch een vooruitgang is, afgekeurd ; maar dan mag ze het gebruik eener dialectische taal niet goedkeuren, want dat is achteruitgang. - 172 - nog een punt. Oost- en West- Vlaanderen fleet de inzender naar de hedendaagsche dat is verkeerd, de letter van de prijsvraag hem daartoe . het recht. In zijne beordeling herinert de ber er aan, dat de vraag oorspronkelijk ander& luidde ; omvangrijker : het geheele Nederlandsche was in begrepen. De toenmalige geoordeeld, zeker niet onrechte, dat ze wel v•at te omvangrijk was, het onderwerp tot Oost- en \Vest-Vlaanderen men er goed over nadenkt, dan die beperking weer te groot. Immers het het zuidelijk Westvlaamsch de . tal van Fransch - eenerzijds, en tusschen Zeeuwsch-Vlaamsch anderzijds groot, ze niet van elkander mogen worden. taalgebied tusschen de Schelde de noordelijke grens van Fransch met dat van 't land van Aalst, dat het Brabantsch, is een rationeel te zijn, om een volkomen werk kunnen bekomen, de taal die streek het onderwerp van 't onderzoek zijn. en de verdiensten en gebreken ingezonden werk gewikt en gewogen, helY de eer aan de Academie voor te stellen : werk niet te bekronen, maar gedurende een aan te houden, en Ten slotte nog een punt. Oost- en V\,TestVlaanderen heeft de inzender naar de hedendaagsche politieke verdeeling opgevat, en dat is verkeerd, maar de letter van de prijsvraag gaf hem daartoe het recht. In zijne beoordeeling herinnert de heer De Flou er aan, dat de vraag oorspronkelijk anders luidde; ze was veel omvan~rijker : het geheele N ederlandsche taalgebied "as er in begrepen. De toenmalige commissie heeft geoordeeld, en zeker niet ten onrechte, dat ze wel wat te omvangrijk waST en het onderwerp tot Oost- en \Vest-Vlaanderen beperkt. Maar als men er goed over nadenkt, dan is die beperking nu weer te groot. Immers het verband tusschen het zuidelijk Westvlaamscil en de taal van Fransch-Vlaanderen eenerzijds, en tusschen noordelijk Vlaamsch en Zeeuwsch- Vlaamsch anderzijds is zoo groot, dat ze niet van elkander mogen gescheiden worden. Het taalgebied tusschen de Noordzee, de Schelde en de noordelijke grens van 't Fransch met dat van 't land van Aalst, dat den overgang vormt tot het Brabantsch, is een geheel. Om rationeel te zijn, om een volkomen afgerond werk te kunnen bekomen, zou de taal van die streek het onderwerp van 't onderzoek moeten zijn. Daarop gelet, en de verdiensten en gebreken van het ingezonden werk gewikt en gewogen, heb ik de eer aan de Academie voor te stellen: a) dit werk nict te bekronen, maar b) de prijsvraag gedurende een jaar aan te houden, en - 173 - er de letter zoo van te wijzigen, dat het geheele Vlaamsche, bovenomgeschreven taalgebied, er in begrepen zij, b. v. aldus : Men vraagt eene vergelijkende klank- en vormleer der verschillende Middelvlaamsche dialecten, zooals die uit oorkonden Iran opgemaakt worden. 1k ben overtuigd dat door eene dergelijke beslissing de Academie aan de wetenschap en vooral aan den schrijver van het ingezonden antwoord een grooten dienst zal bewijzen. De vergadering, geraadpleegd, sluit zich aan bij het gelijkluidend oordeel van de drie leden des keurraads. DERDE PRIJSVRAAG. De geschiedenis der Nederlandsche taalkunde in de Zuidelijke Nederlanden van de X VIe eeuiv tot 1886. Verslag van den heer TH. COOPMAN, eersten verslaggever. De eenige in 1896 ingezonden verhandeling werd, alhoewel ze veel degelijks bevatte, om hare onvolledigheid en haar ondoelmatig plan niet bekronenswaardig geacht. Van eenen tweeden Schrijver, wien « persoonlijke omstandigheden het onmogelijk gemaakt hadden den eens op touw gezetten arbeid geregeld voort te zetten », ontving de Keurraad een dertigtal bladzij— X74 — den als proeve van bewerking. « Werd het onderwerp niet behandeld » berichtte de Schrijver dan zou hij het gaarne verder bestudeeren, waartoe de toekomst hem wel den tijd zou geven. De Koninklijke Vlaamsche Academie hield niet alleen de vraag aan voor 1898, maar zij 'verhoogde tevens aanzienlijk het bedrag van den uitgeloofden prijs; zoodat ik mij destijds met de hoop vleide, dit jaar ten minste twee Mededingers in het strijdperk te zien treden. In weerwil van de belangrijkheid van het onderwerp, is er maar een antwoord ingekomen. Schrijver grifte er de Latijnsche, ietwat afgeknotte kenspreuk « Ecce iterum... » op, welke ik, beleefdheidshalve, maar niet volledigen zal; immers, in zake vvedstrijden, wordt zelfs het werk van den vervelendsten Crispinus met Acaclemische heuschheid behandeld en met de gestrengste onpartijdigheid beoordeeld. « Ecce iterum... » die, naar het mij .toeschijnt, niet zonder eenige vreesachtigheid zich nogmaals aanmeldt, weze onbezorgd : de Koninklijke Vlaamsche Academie heeft bewezen, dat zij met hare -prijskanwen geen ander doelwit beoogt dan Schrijvers tot arbeiden aan te porren en hunne aandacht te vestigen op onderwerpen, die zij anders, om menigvuldige redenen, wellicht niet eens zouden aandurven ; ook, dat de Academie, weeral in den milden geest der aanmoediging, niets liever verlangt dan jaarlijks vele schriften te bekronen en te drukken — 175 — die, al mochten ze zelfs in sommige opzichten te wenschen overlaten, aanleiding kunnen geven tot critiek, tot diepgrondiger studie, en bijgevolg tot verdere volmaking. In een land als het onze, waar nood en plicht gebieden antwoorden uit te lokken op de vraag « of onze kinderen niet door middel van hunne moedertaal moeten onderwezen worden?! », behoort meesterwerk, natuurlijk, tot de zeldzaamheden; maar de uitslagen, welke de Koninklijke Vlaamsche Academie reeds verkregen heeft door hare wedstrijden en vooral het nut dat deze stichten, laten verhopen dat zij eenmaal hoogere eischen zal molten stellen en koningswerk lauweren. Dat zij inzonderheid gezegd voor alle gemoedelijke menschen uit het Noorden, die ons uitschrijven van prijsvragen « verouderd » heeten, daar zij met onze toestanden weinig of niet bekend zijn. De aangeboden verhandeling (5o2 bladzijden) is verdeeld in 7 tijdvakken : I. — 1475 — 1575; II. — 1575 --- 1665; III. — 1665 — 1797; IV. — 1799 — 1815; V. 1815 — 183o, VI. — 183o — 1864; VII. — 1864 — 1886. Op de onderverdeeling dier tijdvakken valt, bier en daar wel wat aan te merken, soms of te — 176 – keuren; maar het plan dat « Ecce iterum... » verkozen heeft, is, over het algemeen, verdienstelijker als opvatting en krachtiger van bouw dan het niet zeer oordeelkundig -opgetimrnerd gestel van het in 1896 aangeboden werk. Mogen enkele deelen wel is waar wat ruw behakt en behamerd en andere met geen passer afgemeten zijn, zij vormen niettemin met de overige een geheel dat, al staat het niet haaks, toch geen onaangenamen indruk maakt. De verhandeling levert het bewijs, dat mijn voorgaande, wellicht al to breedvoerig verslag geen nutteloos werk is geweest : van alles vvat daarin voorkomt heeft Schrijver bijna niets onverlet gelaten. De invloed van het Latijn en de worstelstrijd onzer taal tegen het Fransch worden duidelijk voorgesteld; de oudheid van de verlenging der a met haarzelve juist berekend ; eene bone bent uit het leger vvoordenboeken, dank aan eene behoorlijke indeeling, zoo nauwkeurig mogelijk gemonsterd ; de onvvetenschappelijke vvoordafleidkunde op vvetenschappelijke xvijze afgekeurd. be versbouwkunde der rederijkers « die tot in het begin onzer eeuw den eeredienst onzer taal onderhielden » bleef niet langer onbesproken, en in het opstel over « taalzuivering » bekleedt Ph. van Marnix de hem toekomende plaats. Op Des Roches' nagedachtenis vvordt niet meer gesmaald 's mans werk, onzalige invloed en benevelde tijd worden nagenoeg behandeld zoo niet naar den trant toch met de bedoeling welke den onbevooroordeelden geschiedschrijver betaamt. — 1 77 — Schrijver wijst op het kwijnend kaarslicht onzer taal in den benarden nacht der Fransche overheersching; op hare opglinstering, onder Willem I, tot eene morgenstar in de ochtendschemering van eene nieuwe toekomst vol schitterende vervvachtingen ; op het onheil dat Naar na de omwenteling weeral met uitdooving bedreigde. Kortom, menigen vvenk heeft hij begrepen ; menige vingerwijzing gevolgd : hij tracht den spellingsoorlog en dezes wisselvalligheden to schetsen, mede het leven en streven van Willems, David, Snellaert, Blommaert en van andere verdienstelijke geleerden Bormans wordt terecht gehuldigd ; edoch, het kunstig gebeiteld beeld van den onvergetelijken man, dat in de vroeger aangeboden verhandeling werd be Qvonderd en geprezen, komt mij bier zoo verminkt voor, dat ik wel genoodzaakt ben mij ditmaal openlijk of to vragen of ik wel den in 1896 besproken schrijver voorheb? Bormans, aan wien wij voor het overgrootste deel de eenheid in spelling danken, is na twee jaar wellicht nog hooger in mijne schatting geklomrnen, zoodat een eenvoudig borstbeeld niet meer genoegen * kan. Tamelijk bevredigend, alhoevvel daarom nog op verre na geen volledig werk, levert de Schrijver met zijne hoofdstukken over de woordafleidkunde, de spraakleer, het XIXe-eeuwsche woordenboek, de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen, de uitgave van de oude gedenkstukken onzer taal, de rechtsgeleerde en andere bijdragen ; maar zijn opstel over de versbouwkunde valt in 't geheel niet mede. 178 - Daarin staat te lezen, blz. 474 : « Voor navolgingen van klassieke verzen, worde cc bier erop gewezen — zegt Prof. Vercoullie dat cc de Grieksche en de klassiek Latijnsche klemtoory kan daarvoor in aanmerking komen ()). • Uitgaande van dat grondbeginsel, in algecc meenen zin althans, schreef de beer J.-A. van Droogenbroeck-Asselberghs zijne bekroonde ver- « handeling over de toepassing van het Grieksch cc en het Latijnsch metrum op de Nederlandsche « pazij (2). D Uit die woorden zal iedereen natuurlijk opmaken, dat hoogleeraar Vercoullie, als voorganger, een grondbeginsel heeft vooruitgezet, waarop de beer J.-A. van Droogenbroeck zijn werk gesteund heeft. Om de waarheid te zeggen en zonder ietwat of te dingen op de waarde van Professor Vercoullie's grammatica, dient aangestipt dat de verhandeling van den dichter Van Droogenbroeck verscheen in T886 en het bock van den Gentschen Hoogleeraar eerst in 1892 het licht zag. Dat te verhelpen is niet moeilijk ; maar als de Schrijver eenige regelen verder vrij onduidelijk laat hooren dat de beer Van Droogenbroeck van eene geheel andere stelling uitgaat dan die, welke Prof. Vercoullie wordt toegeschreven, dan ziet de zaak er ki) Schets eener historische Grammatica, bl. 12. (2) Hayez, Brussel. — I~9 — bedenkelijker ult. Mijns dunkens vraag ik niet te veer zoo ik om eene volledige omwerking van dit gedeelte verzoek, dat ook in andere opzichten te wenschen overlaat, daar het al te haastig, zonder de vereischte aandacht, geschreven werd. Buiten vele leemten welke in de verhandeling voorkomen, zijn talrijke sporen van overijling in meer dan een hoofdstuk en op menige plaats waar te nemen : soms words een als boomvast aangestipt feit schier ontworteld, of eene uitgedrukte bronheldere meening onklaar, enkel door de schuld van eenen twijfelachtigen volzin of van eene ongenoegzaam bepaalde aanhaling uit eenig werk. Dit is echter, in zekeren zin, te vergoelijken, daar de schrijver aan het opgaren van zijne stof uit allerlei boeken en tijdschriften blijkbaar veel tijd besteed en, derhalve, uit nooddwang, zijne aanzienlijke hoeveelheid ingezamelde aanteekeningen met veel minder zorg verwerkt heeft ; zelfs treft me soms in zijne verhandeling eene al te vriendelijk gekleurde herinnering aan door hem benuttigde opstellen van andere schrijvers ; zoo o. a. in de studie over het Rederijkersvers ; ook in het zaakrijk I Ile tijdvak : de gevolgen der scheuring van Noord en Zuid; ook in het zeer verdienstelijk hoofdstuk over de taalzuivering. Tot het vervaardigen van dit laatste heeft hij een opstel uit het Nederlandsch Museum (I) : (1) 6' Aflevering, 25 December 1874, blz. 297. — 18o — De TaalTuiveraars der XVIe en XV1Ie eeuw oogenschijnlijk wat langer bekeken dan wenschelijk was. Al is wat « Ecce iterum.... n over bedoeld ondervverp mededeelt, vollediger, voor zoo onergdenkend kan ik hem toch niet houden, dat hij niet bevroeden zou hoe er altijd en overal vriendschappelijk- gezinde menschen zijn, die spijkers op laag water zoeken en die hem, ten onrechte maar niet zonder eenigen schijn van waarheid, het vervvijt zouden toeduwen zijne pen eventjes te hebben gedoopt in den inktpot van den beer J. Ochtmans Sz... Om bestvvil, verlieze hij dit alles niet uit het oog bij het aandachtig lezen van de drukproeven. Blz. 52 staat : « Zijne [Kiliaan's] Synonymia latino-teutonica worden uitgegeven te Antwerpen door Emiel Spanoghe sedert 1589. De eerste aflevering zag het licht in 1889. Dat is ja eene schrijffout, maar wat ik betreur is, dat de vermelding van die voortreffelijke uitgave buiten 'Schrijvers bestek ligt ; want anders zou hij, die Kiliaen's feilen met zorg aanhaalt, na ernstige overweging van Prof. Spanoghe's merkwaardige inleiding en aanmerkingen, het door hem gebroken evenwicht tusschen goed en ongoed herstellen, niet ten bate van den onverminkten en onschendbaren roem van onzen geleerden Duffelaar, maar ten aanzien van de volledigheid en de onpartijdigheid van de hier besproken verhandeling. / 8 / Wil hij dat beproeven in eene nota onderaan hlz. 52, mijn dank zij hem vooraf toegezegd. Dat hij de streng getrokken grens van de prijsvraag niet imrner eerbiedigt en uit andere gewesten wetenswaardigheden aanvoert welke hem, tot opklaring van de geschiedenis, onontbeerlijk toeschijnen, zij den Schrijver als eene verdienste aangerekend, daar hij doorgaans op niet ongepaste wijze te werk .gaat, alsof het hem duidelijk ware dat het in de bedoeling van de Koninklijke Vlaamsche Academie ligt, eerlang eene dergelijke prijsvraag te stellen betreffende de Noordnederlandsche taalkunde en ,daarover een deel te verlangen, dat met het zijne een aansluitend geheel zou kunnen uitmaken. In zijne Algemeene beschouwingen handelt schrijver over het begrip Taalkunde met het oog op zijn onderwerp, en bcspreekt hij met lang Been onaardig zelfvertrouwen de zienswijze daar omtrent van geleerden als von Raumer, Bockh en Elze, om, ten slotte, eene bepaling vooruit te zetten, welke hij als de degelijkste tot richtsnoer aanneemt, daar ze, volgens hij beweert, van aard is om de lastig- ste haarkloovers te bevredigen. Zij luidt aldus « De philologie heeft tot doel : de kennis van « al de uitingen van het geestesleven eens yolks, « bepaaldelijk op het gebied van taal- en letter- « kunde. » Dat is voortreffelijk. Edoch, ik houd het niettemin met hen, die het veel omvattend begrip - 182 philologie nog eenvoudiger en tevens breeder uitdrukken, en wel nagenoeg als volgt. De philologie is de vvetenschappelijke studie cc van het leven der taal, in verband met de- « geschiedenis en het leven des yolks. o Schrijver heeft, gelukkig genoeg, zijne taak. in meer beperkten zin opgevat en gepoogd, op een historischen achtergrond, de geschiedenis van de beoefening der taalkunde in Zuid-Nederland teschetsen. Meer werd van hem niet gevraagd, tenzij de best mogelijke uitvoering. Deze is, in het opzicht van den stijl (I) ea het evenwicht tusschen de onderscheidene deelen,, waarlijk niet meesterlijk; maar de aangeboden verhandeling is goed gedoctin2enteerd zoodat zij, als eene eerste proeve van dien aard in Zuid-Nederland, in weerwil van hare onvolrnaaktheid, kan dienen tot grondslag, vvaar anderen kunnen op voortbouwen. In dien zin, en met het oog zoowel op de moeilijkheid van den verlangden arbeid alsop het nut, voor het onderwijs, van deze verdienstelijke bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche taalkunde in Vlaamsch-Belgie, veroorloof - ik mij de Koninklijke Vlaamsche Academie teverzoeken den uitgeloofd en prijs aan de ingezon den verhandeling toe te kennen en deze te laten (I) Ook op de taal valt wel iets aan te merken zoo lees ik o. a. bij n2iddel, beamten„gewetensvol, in een woord, Henegouwen, Braband, Oudenuerde enz., enz. -- 183 — ,drukken, met dien verstande dat Schrijver de proefbladen zorgvuldig nazie. Brussel, I o April 1898. Verslag van den heer D. CLAES, tweeden verslaggever. Uit het verslag van onzen achtbaren Collega, den beer Coopman, ziet men duidelijk het plan van het aangeboden antwoord. Ik sluit me bij hem aan oai de deugdelijkheid van dat plan en, in 't algemeen, de rijke uitbreiding daarvan te erkenrren. Als ik zeg « rijke uitbreiding », dan is dit echter meer met het oog op de overvloedige, soms ongeschikte bouwstoffen, door den schrijver bijeengebracht, dan op de harmonic der samenstelling, die op vele plaatsen den kunstzin onvoldaan laat. Tusschen de groote en ook tusschen de kleinere deelen van het opstel ontbreekt menigmaal die geleidelijke overgang, die schier onmerkbare ineensmelting, waardoor het lezen van een werk zoozeer vergemakkelijkt wordt. Hier en daar staan de bijzonderheden nog los naast elkander, ja zouden er soms niet bij verliezen met van plaats te verwisselen, en gansche reeksen, b. v. van woordenboeken, lexicons en, op 't einde, eene litanie van zes en veertig titels van tijdschriften, worden aangehaald zonder een woordje waardeering er bij, hetgeen den lezer tot weinig of geen nut kan strekken. — 184 — Wat schrijver in zijn « I Ile Tijdvak :• over het gebruik van het Fransch in 't onderwijs zegt„ is niet volkomen juist. Onder het Oostenrijksch bestuur gaven de JezuIeten Neclerlanasche schoolboeken uit « tot het gebruyk der jonkheyt welkers. onderwijsinge toevertrouvvt is aen de Paters der societeyt Jesu in Neder-Land o. a. eene « Landbeschryvinge » van 242 blz., ac gedrukt tot Brussel bij P. de Bast, op den Berg van het Hof » in 1762 ». Het « Ve Tijdvak » (18r,,-183o), zoo dicht bij ons en toch zoo weinig gekend, blijft ook hier in de schaduw. Schrijver verdedigt Kinker en Schrant tegen de ingebeelde beschuldiging, als zouden zij de oorzaak zijn onzer achterlijkheid omstreeks 182o; hij hadde beter gedaan met hunnen invloed to prijzen op de schaar geleerde Vlamingen (en zelfs Walen), die na 183o bij ons hebben geschitterd. De benaming Nederlandsch, waardoor thans onze taal wordt aangeduid, was toen niet zoo algemeen, als schrijver zegt. De wet van 1 5den September 1819 noemt de « taal des lands » alleen de « Vlaamsche taal ». Geschiedkundige bijzonderheden als dat onder het Voorloopig Bestuur, « ons leger ontredderd en door korpsen vrijwilligers vervangen werd » bleven liever achterwege. Wat niet bestond kon toch niet ontredderd worden? En dergelijke onjuistheden komt men meer — 185 — tegen, b. v. : « Zooals de regeering [na 183o] cc het voorschreef waren die werken [het Wonder- « jaer van Conscience en Eigenaerdige Verhalen van van Rijswijck] volgens de oude spelling cc geschreven. Maar de meesterstukken van hunne • Noorderbroeders deden hun beseffen hoe gering hun lezend publiek was, hoe verre verheven in cc opzicht van vorm die werken waren en zij lieten hunne misnoegdheid hooren omtrent die • verachterde schrijfwijze. » (Biz. 297.) In die aanhaling ziet men tevens een staaltje van redeneering en stiil. De regeering had in wetenschappelijke. zaken aan vrije Beigen niets voor to schrijven ; zij zou overigens niet geweten hebben welk stelsel, daar zij eerst in 1836 hare prijsvraag voor een ver beterd spellingstelsel, uitzond en de aangehaalde werken reeds in 1837 verschenen. De schrijver geeft me dat zelf toe, waar hij, twee blz. verder, zegt a De prijs werd ezhter niet toegekend, daar, onzes inziens, zich schaarden -aan de zijde van Bormans, een weinig de voorschriften (?) van « het staatsbestuur ontvvijkend aangaande 't alge- « meen gebruik. » lk heb dezen volzin letterlijk afgeschreven, en van dat gehalte komt men er in het werk meer tegen; zoo staat nog op dezelfde bladzijde de volgende alinea Deze commissie, welke Willems tot voor— 786 — « zitter had gekozen en Bormans tot schrijver. » De Spellingsoorlog behoort tegenwoordig tot de geschiedenis en had •el wat breeder mogen ontwikkeld worden, evenals de taalbeweging in oostelijk Brabant en in Limburg, waar ik in mijn verslag van 1896 reeds de aandacht op gevestigd heb. In 't vervolg van het opstel schijnt de schrijver vasteren grond te hebben dan in hetgeen \oorgaat. De bemerking echter, dat Delfortrie de baan der nieuwere taalkundigen niet gevolgd heeft, verliest veel van hare waarde, als men zich herinnert dat de man v66r 1858 zijne verhandeling schreef. Ook ziet men Prof. David niet gaarne aanhalen als een man, die « eenige handboeken van • spraakleer heeft gefabrikeerd » en die zich dan « meer en meer begon te bekreunen ,orn de innigste « geheimen der taal ». « Met belangstelling, gaat de schrijver voort, « zag David het werk « van Delfortrie verschijnen en las hij het met... • voldoening... » Verder wordt er aan de verdienste van David nog al hulde gebracht ; maar toch heeft de man zich vergist in de etymologie van ochtend, welke etymologie door schrijver letterlij k naar Yercoullie's Etymologisch Woordenboek, dat in 1890 het licht zag, verbeterd wordt. Schrijver vergat dat hij geschiedenis, geene lettercritiek moest leveren. De biographie van J.-Fr. Willems laat veel te wenschen over, en die van David komt niet op hare plaats. Wat « den eerw. beer Stroobant » betreft, dien kan ik niet t'huis wijzen.... — 187 — Ja, 't einde van dit werk zou wel « losse blades » kunnen heeten, op de laatste ure met overijling bijeengeraapt en verzonden. De taal, waarin het is geschreven, is van 't begin tot het einde stroef en weinig in overeenstemming met het behandelde onderwerp. De schrijver ligt met den zinbouw en niet zelden ook met de spraakkunst en de spelling overhoop. Zijn Stijl is ongelijk en aanmatigend, gehakt en soms triviaal, slordig en vol oneigen uitdrukkingen en vreemde figuren, als ware hij niet gewoon in 't Nederladdsch te schrijven. Zelfs de redeneering is op vele plaatsen uiterst zwak. Wij bevinden ons dus tegenover Pen werk, dat allerbeste hoedanigheden met a fzichtelijke gebreken vereenigt. Moest het zoo voor het publiek verschijnen, al de nauwziende lezers zouden heel vat anders voelen dan bewondering. Welnu, eischt -de Academie in deze omstandigheid hij den schrijver .al geen feestgewaad, zij kan hem toch ook niet in zijn nachtcostuum ontvangen, Ik stem bijgevolg tegen de bekroning. Ten bewijze echter dat ik het met den schrijver wel meen, zou ik hem voorstellen zijnen arbeid in alle opzichten zorgvuldig te herzien, en aan de Koninklijke Vlaamsche Academie, hem, indien zij het werk kan uitgeven, bij wijze van aanmoediging, de helft van de uitgeloofde som te schenken. Kamen, 26sten April 1898. — 188 — Verslag van den heer Th.-J A. ARNOLD, derden verslaggever. Om zich een juist denkbeeld te kunnen vormen van den inhoud en de waarde van dit tamelijk breed opgezette werk, is het noodig te doen wat de S. verzuimd heeft, namelijk daarvan een korte inhoudsopgave op te maken. Deze volge dus A lgemeene beschouwingen. a. Over het begrip taalkunde, met het oog. op ons onderwerp (blzz. 1-7). b. Geraadpleegde boeken en bronnen (blzz. 7-1o). c. Beredeneerd plan (blzz. 11-18). le Tijdvak, 1475-1575. (Van het jaar der uitgave van Van der Schuere's Teuthonista, tot de stichting der Universiteit te Leiden). Inleiding (blzz. 19-34). Velerlei woordenboeken (blzz. 35-39). A. Vergelijkende woordenboeken (blzz. 39-64). B. Natuurkundige woordenboeken (blzz. 65-8 I). Synonymia (blzz. 82-94). Woordenboeken van nieuwere talen (blzz. 95-102). Spraakleeren (blzz. toq-124). 2e Tijdvak, 1575-7665. (Van de stichting der Leidsche Universiteit, tot de scheiding van Noord. en Zuid-Nederland). 1. Onwetenschappelijke woordafleidkunde (blzz. 125-145). 189 — 2. Versbouwkunde der Rederijkers (blzz. 146- 164). 3. Taalzuivering (blzz. 165-194). 4. Nog Woordenboeken. a. Klassieke (blzz. 195-198). b. Natuurkundige (blzz. 198-199). c. Voor nieuwere talen (blzz. 200-206). 3 e Tijdvak, 1565-1797. (Van de scheiding van Noord en Zuid tot den inval der Franschen in Belgie). Gevolgen der scheiding (blzz. 207-235). 4° Tijdvak, 1797-180. (Van den inval der Franschen tot de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden (blzz. 236-265). 5 e Tijdvak, 18r5-183o. (Van de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden tot de Belgische omwenteling (blzz. 266-294). 6e Tijdvak, 183o-1864. (Van de Belgische omwenteling, tot op de invoering der eenheid van spelling). [Inleiding], blzz. 295-297). a. De Spellingsoorlog (blzz. 297-338). b. De Woordafleidkunde (blzz. 339-372). c. De Spraakleer (blzz. 372-380). d. Woordenboeken (blzz. 381-383). e. De oude gedenkteekens onzer taal (blzz. 383-440)- 7e Tijdvak, 1864-3886. (Van de invoering der eenheid van spelling tot de oprichting der Kon. Vlaamsche Academie). 1-- 190 - [Inleiding] (blzz. 441-442)• a. De congressen (blzz. 442-445). b. De tongvallen (blzz. 445-472). c. Versbouwkunde (blzz. 473-477). d. Volkszeden. Benamingen (blzz. 48o-486). e. Rechtsgeleerde en andere .bijdragen (blzz. 487-493 )- f. Tijdschriften (blzz. 494-499). Besluit -(blzz. 5uo-5o2). Wanneer men een oog slaat op deze tafel moet men bekennen, dat de aanmerkingen, door de HH. Coopman en Claes gemaakt met betrekking tot de indeeling van het vverk, volkomen juist zijn. lk zwijg van de tijdvakken deze zijn hoogst moeilijk of to bakenen„ aangezien de geschiedenis der Nederlandsche taal in Belgic veelal in verband staat met staatkundige gebeurtenissen.De onderverdeelingen dezer tijdvakken zijn echter zeer onregelmatig, soms allerzonderlingst gekozen. Waarom, b. v., drie hoofdafdeelingen, tellende acht onderverdeelingen, zonder eenig onderling verband, aan de Woord-enboeken gewijd, terwijl de Spraakkunst zich met dale hooldafdeeling van een en twintig, en acne onderafdeeling van acht blzz. moet vergenoegen? Waarom, naast het zwakke hoofdstuk waarin over de oude Rederijkers wordt gesproken, niet een ander gesteld over de in BelgiZ zoo talrijke en invloedrijke Dichtgenootschappen van later tijd, vvaarin de overleveringen der Rederijkers tot nog in onze eeuw werden voortgezet? Waarom - 191 - de Woordafleidkunde in twee afdeelingen behandeld, weder ook zonder eenig onderling verband? W.aarom, in het reeds genoemde aanhangsel, opgenomen een hoofdstuk : Rechtsgeleerde en andere bijdragen, wanneer van die andere geen spoor te vinden is? Kortom, wat de beer Claes zegt over de indeeling is volkomen waar en niet te sterk gekleurd. Het geheele werk, zooals het daar voor ons ligt, bestaat uit een reeks van monographieen, die men sons best in een andere volgorde zou kunnen plaatsen zonder dat dit door den lezer zou worden bemerkt. En dan die onregelmatige indeeling, met en zonder groote en kleine letters en cijfers, waarvan de waarde, weike de S. er aan toekent, twijfelachtig blijft, terwijl voor het 3e, 4e en 5 e tijdvak geen onderverdeeling wordt aangenomen! Beschouwen wij thans het werk zelf eens wat nader. In de afdeeling « Geraadpleegde boeken en bronnen noemt de S., voor de geschiedenis der taal, geen andere werken dan die van Ypey, Verdam, te Winkel, de Flou en Herm. Paul. Zij die meerdere bronnen willen kennen, verwijst hij naar het Biographisclz Woordenboek van Frederiks en Van den. Branden, de Vlaamsche Bibliographie van Fr. de Potter, waaruit de lezer die zelf kan opzoeken of kiezen, en naar de werken over letterkundige geschiedenis van Jonckbloet, ten Brink en te Winkel. Verder kunnen een 192 - twaalftal tijdschriften en de Jaarboeken der Kon. Vlaamsche Academie ook nog dienst doen. Na aldus naar zijne meening aan de eischen van het opschrift te hebben voldaan, eindigt de S. met de woorden « het is natuurlijk onnoodig voor een • omvangrijk werk als dit eene lijst der geraadcc boeken op te maken ; deze werken wora den enkel gedeeltelijk ingezien en. kunnen Beene • eigenlijke bronnen worden genoemd. » Maar waarom dit dan maar niet alleen gezegd, zonder een hoogst oppervlakkig en onvolledig hoofdstuk te betitelen : « Geraadpleegde boeken en bronnen »? Wat de afdeeling : « Beredeneerd plan D aangaat, hieromtrent komt mijne meening overeen net die mijner mede-beoordeelaars. Het plan, de grondslag van het gebouw zooals het daar geschreven staat, is zoo kwaad niet. Was de opbouw nu ook maar in overeenstemming met het plan! Een enkele blik op de tafel is echter voldoende om aan te toonm waar de muren niet vvaterpas en uit het lood staan, waar sommige te zwak zijn, waar het verband met andere te gering is en niet zelden geheel ontbreekt. Na in de Inl2iding tot het le tijdvak (1475- '575) een kort overzicht van den toestand der Zuidelijke Nederlanden te hebben gegeven op staat-, taal- en letterkundig gebied, bespreek t de S. Vander Schuere's Teuthonista, een paar vocabulaires en het Spel van den helighen Sacramente vander Nyeuwervaert. -- 193 — Op deze Inleiding volgt eene afdeeling 4. Velerlei woordenboeken », wederom voorafgegaan door een overzicht van den toestand der Zuidelijke Nederlanden na de Hervorming. In de onderaf- .deeling « Vergelijkende Woordenboeken », maken wij dan kennis met Curius, Dasypodius, Servilius, Calepinus, Meunier, Berkelaer, Gallus en Paludanus, om zoo te komen tot Plantijn en Kiliaan. Van de meeste dezer schrijvers vindt men echter niet meer dan de titels hunner werken opgegeven, soms vergezeld van eene korte levensbeschrijving. Aan Meurier vooral wordt veel te weinig aandacht gewijd. In een dozijn regels wordt met hem afgerekend. Slechts het woordenboek van Kilaan wordt nog al uitvoerig besproken, aan de hand van de H H. Herm. Paul, Em. Spanoghe en Kluyver. Het hierop volgende hoofd : « Natuurkundige 'woordenboeken » is niet te best gekozen, aangezien in dit hoofdstuk van niets anders sprake is dan van een paar kruidkundige werken : Den Herbarius... in dietsche, Den groten Herbarius, .de lijst van Vlaamsche plantennamen door de H H. Gailliard en De Flou ontdekt, en het Cruy-dtboeck van Dodoens. Van de beide eerstgenoemde werken worden slechts de titels vermeld. Uit het voorlaatste worden de letters C, 0 en P overgeschreven, vijf blzz. die niets anders bevatten dan .eene dorre opsomming van Latijnsche en Nederlandsche plantennamen, van te minder belang omdat de bier opgegevene Nederlaiidsche namen — 1 94 — slechts plaatselijk zijn, zooals o. a. genoegzaam blijkt uit Paque's Vlaamsche volksnamen der planten. Ten aanzien van Dodoens is de S. eenigermate uavocriger. doch ook over hem hooren wij niets ' anders dan eenige biographische en bi bliographische bijzonderheden. In het hoofdstuk « Synonymia » worden eerst drie uitgaven genoemd van Pelegrom's Synonymorum silva, en daarna het aan Kiliaan en de gebroeders van Raphelingen toegeschreven Promptuarium, uitgegeven door Em. Spanoghe. De S. maakt zich echter ook hier het werk weder zeer gemakkelijk, door niet minder dan negentien kolommen vvoorden of te schrijven, zonder er eenige aanmerking of een enkel woord van waardeering aan toe te voegen. Het hierop volgende hoofdstuk : « Woordenboeken van nieuvvere talen begint met de opgave der titels van eenige schoolboeken in 1581 te Oudenaarde in gebruik, waaronder Een cort ondersouck des Gheloofs, De Catechismus, De Fonteyne des levens, De Psalmen Davids, den Zieken-Troost, en eenige andere, die met taal en taalkunde niets anders gemeen hebben dan dat ze misschien in de taal van dien tijd geschreven werden, iets wat overigens nog volstrekt niet zeker is. Wil men op deze wijze te werk gaan, dan is het niet moeilijk nog eenige honderden titels aan deze lijst toe te voegen. Het overige van dit hoofdstuk bevat ook weder niets dan datitels van eenige Woordenboeken, van 1537 tot 1573 verschenen. Slechts bij de Diction___ /9 5 naire flames Francois van Hendrik van den Keere staat de S. eenige oogenblik ken stil de overige titels werden uit bibliographieen afgeschreven. Het hoofdstuk « Spraakleeren » (waarom niet Spraakkunst?) begint nog al goed, en bespreekt in de eerste drie bladzijden het gebruik der klinkers en medeklinkers in het Nederlandsch der 16e eeuw. Vcrder noemt S. een paar andere taalkundige werken van Macropedius en Meurier, oin daarna over te gaan tot een uitvoerige bespreking van de Nederlatsche S'pellijnghe van Joos Lambrecht., en eenige andere werken door denzelfden schrijver uitgegeven. Deze bespreking bevat echter weinig oorspronkelijks, maar werd voor een goed deel getrokken uit de inleiding van het bock, uit die van den nieuwen druk bezorgd door de H H. Heremans en Van der Haeghen, uit Blommaert's Nederduytsche schrijvers van Gent, en eenige andere werken. Aan het einde, eenige vergelijkende aanmerkingen op de werken van Lambrecht en de Nederduytsche Orthographie van den Noord-Nederlander Pontus Heuterus, Het 2 e tijdvak telt vier hoofdafdeelingen, waarvan de laatste in drie onderafdeelingen is verdeeld. In de eerste hoofdafdeeling : K Onwetenschappelijke woordafleidkunde n behandelt de S., na eerst een paar Duitschers te hebben genoemd, werken van Gor. Becanus, Abrah. van der Mijle, Casaubonus, Vulcanius, Van Szhrieck, Lipsius, Stevin, Frans van Raphelingen en Franc. Junius. Ofschoon in — 196 — dit hoofdstuk bier en daar enkele juiste aanmerkingen voorkomen, bestaat het loch ook voor het grootste gedeelte uit niet veel anders dan algerneenheden, bio- en bibliographische inlichtingen. Vreemd is het bovendien bier mannen als Lipsius, Stevin, Junius e. a. in een hoofdstuk getiteld « Onvvetenschappelijke woordafleidkunde behandeld te zien te gelijk met Becanus en Van Schrieck, en dit zonder eenige onderlinge vergelijking. De Versbouwkunde der Rederijkers », waarover een lijvig boekdeel zou te schrijven zijn, vvordt in achttien blzz. meestal uit aanhalingen bestaande, afgehandeld. Van de tallooze Zuidnederlandsche Kamers worden er zeventien genoernd, zonder dat wij aangaande haar en hare werken ook het geringste vernemen. Verder bevat dit hoofdstuk weinig anders dan eenige bijzonderheden betreffende de blazoenen der Kamers, en eenige korte biographische aanteekeningen over De Roovere, De Dene, Corn. van Ghistele, Colyn van Rijssele, Houwaert, Van der Meulen, Van Dale en een paar minderen : Matthijs de Casteleyn en diens Const van Rhetorike wordt nog al uitvoerig behandeld, maar van andere wetgevers op den Rederijkers-parnas : Jan van Mussem, Ant. Smijters, Ymmeloot en Bauwaert hoort men niets anders dan de namen, en over de voor de geschiedenis der taal zoo belangrijke werk,n door de Rederijkers nagelaten geen woord. De derde onderafdeeling handelt over « Taalzuivering » en bevat wel iets goeds, maar te weinig. — 1 97 — Acht van de dertig blzz. zijn gewijd aan Jan van den \Verve en ziin Tresoor der duytsscher talen. Behalve een uittreksel uit de voorrede van dit werk vindt men ook hier vveder weinig meet - dan biographische, bibliographische, genealogische en zelfs heraldische berichten, en ook deze zijn bovendien niet altijd nauwkeurig. Zoo verzekert de S. ond. and., dat het werk van Van den \Verve zevenmaal werd herdrukt, terwijl ons daarvan minstens dertien drukken bekend zijn. Verder treffen wij in dit hoofdstuk nog aan : korte berichten over Pieter Heyns, Marnix en Vondel, doch ook deze bestaan meestal uit eenige uittreksels uit hunne geschriften en uit vverken van de HH. Paul Fredericq, Fruin, Ochtman, e. a. Aan het slot zijn eenige blzz, gewijd aan de Noord-Nederlanders Coornhert, Spieghel, Roemer Visscher en Hooft. Ten aanzien van Vondel gaat S. eenigermate to werk zooals zij die van Rubens een Duitscher zouden willen maken. In de nag weder in drie onderafdeelingen gesplitste hoofdafdeeling : « Nog Woordenboeken » worden ook weer de titels opgegeven van eenige woordenboeken en andere vverken uit de 17e eeuw, zonder dat die worden besproken. Onder de « Klassieke » worden genoemd die van Vladderacke, Van Vvraesberghe, de Wauquier, Pasor, bevverkt door Van der Hooght (geen Zuid-Nederlanders), Vaerman en Binart. Onder de « Natuurkundige » vindt men wederom niets anders dan de Kruidboeken van Clusius en De Lobel, en onder de « Lexikons - 198 - voor nieuwere talen a vvorden vermeld die van Taye, Verviers, Mellerna, Sasbout, Rodriguez, De la Porte, Smyters en een paar anonieme. Bi'j de uamen van Sasbout en De la Porte treft men eenige taalkundige aanmerkingen aan, bij de overige bepaalt de S. zich, zooals gewoonlijk, bij het opgeven der titels. Ik zou M H H. te veel van uwen tijd en van, uwe aandacht vorderen, indien ik voortging op= dezelfde wijze het geheele antwoord op de prijsvraag te ontleden. Het zij genoeg door eene uitvoeri.ge bespreking der beide eerste tijdvakken te hebben. aangetoond, hoe fragmentarisch en oppervlakkig die zijn bewerkt Wel is waar is er in de niet in onderdeelen gesplitste tijdvakken 3-5 iets meer samenhang en jets meer gang, maar toch zijn de reeds opgenoemde gebreken ook daarin m.erkbaar. Zoo vind ik het wel wat veel in een hoofdstuk van dertig blzz. (het 3 e tijdvak) twaalf blzz. of te schrijven uit een verhandeling van A. de Jager, en evenzeer twaalf blzz. van d2 dertig (het -4e tijdvak) te vullen met beschouwingen over Des Roches en zijne werken, terwijl in nog zes andere blzz. slechts sprake is van Noord- Nederlanders : Ten Kate, Huydecoper, Frans. Burman, Clignett en Siegenbeek. In het 5 e tijdvak spreekt de S. bijna uitsluitend over De Simpel en Behaeghel, en meer bepaald over den laatstgenoemde, terwijl met een paar Noord Nederlanders, die in Zuid-Nederland werkzaam vvaren, Kinker en Schrant, die toch wel eenige waardeering verdienden, in eenige weinige regelen wordt afgerekend. — 1 99 — tijdvakken zijn vveder onderafdeelingen gesplitst. In 6 e vindt men eenige « Spellingsoorlog », meerendeels uit van en ook Aan het slot een blzz, gewijd Rask en de Grimm, hunne werken. -- « Woordafleidkunde », « Spraakleer » « Woordenboeken » ook reeds vroeger men zoekt hier to vergeefs naar verband. — In « Woordafleidkunde » worden blzz. afgeschreven de bekroonde verhandeling Delfortrie. 7e tijdvak bestaat uit zes nagenoeg geheel zich zelf staande artikelen, die misschien elk plaats zouden zijn in eenig tijdschrift. Daarin wordt gehandeld over « Congressen », « », nog eens weder over « Versbouwkunde », over « Volkszeden [Volks]benamingen bijdragen en « ». In « » weder uittreksel van werken van Schuermans Dale, terwijl de lijst van tijdschriften en meer belang is voor bibliothecaris voor den boekhandelaar, dan beoefenaar taal of van hare geschiedenis. vvat dit werk een zuiver antwoord op de vraag, maar daarin hoofdzakelijk slechts schrijvers worden - T99- De beide laatste tijdvakken zijn weder in onderafdeelingen gesplItst. I n het 6e vindt men eenige beschouwingen over den « Spellingsoorlog )), meerendeels aanhalingen afgeschreven uit werken van David en Bormans, meer ook niet Aan het slot worden een paar blzz. gewijd aan Rask en de gebroeders Grimm, met uittreksels uit hunne werken. - - Over « Woordatleidkunde )), « Spraakleer» en « Woordenboeken » werd ook reeds vroeger gesproken, maar men zoekt hier te vergeefs naar eenig verband. - In « Woordatleidkunde )) worden dertien blzz. afgeschreven uit de bekroonde verhandeling van Delfortrie. Het tijdvak bestaat uit zes nagenoeg geheel op zicb zelf staande artikelen, die misschien elk voor zich op hun plaats zouden zijn in eenig tijdschrift. Daarin wordt gehandeld over « Congressen », Tongvallen ", nog eens weder over « Versbouwkunde )), over « Volkszeden en [Volks] benamingen», Rechtsgeleerde bijdragen en Tijdschriften . In (( Tongvallen » vindt men weder een uittreksel van veertien blzz. afgeschreven uit de werken van Schuermans en Van Dale, terwijl de lijst van tijdschriften en tijdschriftartikelen eigenlijk van meer belang is voor den bibliothecaris en voor den boekhandelaar, dan voor den beoefenaar der taal of van hare geschiedenis. Uit al wat voorafgaat blijkt, dat dit werk eigenliil( niet is een zuiver antwoord op de vraag, maar dat daarin hoofdzakelijk slechts schrijvers worden - 200 --- genoemd, die door den bewerker eener geschiedenis der taal met vrucht kunnen worden geraadpleegd, want aangaande hunne meening vindt men hier over het algemeeii bitter weinig. Evenmin als een hoop steenen, een stapel hout en een put rnortel een gebouw daarstellen, vormen ook de tallooze hier opgesomde titels, bio- en bibliographische bijzonderheden, geen geschiedenis der taalkunde. Het volgende nog als een staaltje hoe oppervlakkig S. soms to werk gaat. Onder de door hem opgenoemde titels noemt hij ook « de Sermoenen van Pieters », waarvan hij zegt,, juist alsof dit een zeer bekende zaak was, dat deze in 154o zijn verschenen. Aangaande den inhoud en de taal van dit boek verneemt men verder geen woord. De S. heeft hier op het oog de Sermoenen uitgegeven op den naarii van K Niclaes Peeters, Minnebroeder ende Gardiaen » en met het jaartal i52o. Ik zou S. wel eens willen vragen, op welke gronden zijn zoo stellig uitgedrukte meening berust, dat dit werk in 1540 en niet in 152o werd gedrukt, en houd mij verzekerd dat hij op deze vraag geen antwoord zou kunnen geven, aangezien deze zaak nog niet uitgemaakt is en zelfs nog in het geheel niet werd besproken. Wel is waar vond juist uw verslaggever eenige bibliographische aanvvijzingen voor deze meening en heeft S. misschien daarover wel eens hooren spreken, maar deze gronden werden nog aan niemand medegedeeld, en kunnen bij gevolg nog door niemand worden aangenomen of verworpen. Alles bepaalt zich tot hiertoe nog tot het vermoeden, 201 - dat de Sermoenen waarvan hier sprake is en die werden uitgegeven met het jaartal 1520, zeer waarschijnlijk eerst in 154o het Licht zagen. Taal, stijl en betoogtrant van dit antwoord werden door de II H. Coopman en Claes voldoende gekarakteriseerd, zoodat ik volstaan kan met naar hunne uitspraak te vervvijzen. Om al de aangevoerde redenen moet ik tegen de bekroning stemmen, en ben ik zelfs van meening dat de Academie het werk, zooals het daar ligt, niet kan laten drukken voorzien van haren stempel. Met den heer Claes stel ik dus voor, den S. bij wijze van aanmoediging de helft van den uitgeloofden prijs toe te kennen, de vraag aan te houden, en daardoor den S. in de gelegenheid te stellen van zijne vele bibliographische aanteekeningen gebruik te maken, orn daaruit samen te stellen een eigenlijke Geschiedenis der Nederlandsche taalkunde in de Zuidelijke Nederlanden, van de I6e eeuw tot op het jaar 1886. De Academie, geraadpleegd, beslist dat de prijs voc4. de derde vraag, niet kan toegewezen warden. ZESDE PRIJSVRAAG. Men vraagt eene Too volledig mop,-elijke ver Tameling- en nauwkeurige beschrijving van de rude en hedendaagsche « Kinderspelen » in Vlaamsch-Belgie, met aanteekening - der daarbij geTongen liederen (woorden, en in Too ver het mogelijk is, de muTiek). - 202 - Verslag van den heer TH. COOPMAN, eersten beoordeelaar. Drie antwoorden : Nr i met kenspreuk : Kinderen, speelt ; Nr 2 kenspreuk o Kindren, ik Tie u Too gaarne spelen; 't Spelen, dat staat u nog Too wel. PR. VAN DUYSE. Nr 3 : Uit de kennisse komt die minne. Van de drie verzamelingen is nr 3 verrevveg de rijkste; tevens de voormamste in het opzicht der verscheidenheid. Zij bevat : I. Spelen van navolging; II. Spelen van behendigheid(lichaamsoefening); III. Spelen van behendigheid (geestesoejening); IVV . Machtspelen; V . Springspelen; VI. Loopspelen ; V II . Evenniichtspelen ; Zangspelen, en liedjes en rijmkes gebruikt in rondedansen fonder gebaren ; IX. Lijdende spelen ; X Kansspelen: XI. Marbelspeleis; XII. Kaartspelen voor de kinclers ; XIII. Pandspelen ; XIV . Kaatsbalspelen ; - Z03 - XV . Topspelen ; XVI. Schietspelen ; XVII. Spelen met allerlei speeltiiig ; XVIII. Spelen met levende dieren; XIX. Kleinekinderspelen; XX. Handwerkspelen ; XXI. Plaagspelen; XXII. Raads:pelen ; _XXIII. Aftebviken. In de A-B-C-wijze opgemaakte lijst der vermelde en beschreven spelen komen niet minder dan 788 benamingen voor, en daaronder zijn de nrs van hoofdstuk XIII niet eens begrepen. Voorwaar, eene aanzienlijke hoeveelheid! Op de waarde van de m. i. redematige indeeling valt er niet bijzonder veel of te dingen. Edoch, de vraag is veroorloofd of het misschien niet beter geweest ware eene andere te volgen, en wel zulk eene die tot gemakkelijk gebruik van dergelijke verzameling wellicht geschikter is : b. v. per PLAATS en per JAARGETIJDE; spelen van LICHAAMSOEFENING en spelen van VAARDIGHEID; spelen tot NABOOTSING van groote menschen daden, als ambachten, kluchten enz.; spelen van•DIERENBEDRIJF of met DIERENVERBEELDING koetjes koopen, paarden beslaan, de kat en de muis enz. ; HUISSPELEN ganzenbord, kaarten, popjes, koken-eten, schaduwen op den wand, zingen enz., enz. Oogenschijnlijk is nr 3 het werk van verschei- Liene personen. - 204 - Een der vlijtige Bijdragers count bovenal uit door de schilderachtige beschrijving der spelen, welke hij opgeeft. Hierdoor wint de verzameling zeer aan belangrijkheid. Ongelukkig genoeg, la ten andere bladzijden, met het oog op de heldere voorstelling, te wenschen over. Het muzikaal gecleelte is te verbeteren : de noteering is onduidelijk en de becifferin,g ziet er, ronduit gesproken, insgelijks onbeholpen uit. Ik ben zoo vrij daarop de gansch bijzondere aandacht der Verzamelaars te vestigen, opdat zij dit alles met zorg zouden overzien. Evenmin geldt ten voordeele van de Opstellers, dat zij meer dan een lied hebben overgenomen uit het werk van Lootens en Feys zij vonden bier de taak goed voorbereid. Zij zeggen dat zij al de kinderliederen, welke niet met spelen gepaard gaan, hebben ter zijde gelaten. Mijns erachtens is dat te bejammeren. Trouweris, de scheiding tusschen de spel-liedjes en de andere is nauwelijks te hepalen. Of is het zinged, in menig geval, ook al geen spel voor de kinderen? — Natuurlijk hangt bij het verzamelen veel, indien niet alles, van de goede keuze af. Eindelijk is er aan te merken dat het aangeboden handschrift maar handelt over 6ene streak : West-Vlaanderen. Die wijze van Tanten is geenszins af te keuren, daar zij instaat voor de zekerheid en de getrouwheid. Maar de gestelie prijsvraag vergt 205 - ten minste dat er, bij vergelijking, gesproken wordt over andere gewesten en plaatsen ; dat ook de varianten van menig spel en lied opgegeven en inzonderheid de verschillende benamingen, onder dewelke sommige spelen elders in Zuid-Nederland bekend zijn, aangestipt worden. Een blik op de lijst der werken, welke de Schrijvers geraadpleegd hebben, Levert dadelijk het bewijs dat zij verscheidene schriften, die reeds over de stof bestaan, en die to vinden zijn in Zuid- en Noordnederlandsche tijdschriften, hebben verwaarloosd. En waarom ter loops en als het past geen uitstapje gewaagd op het gebied der Duitsche, Fransche, Engelsche of Waalsche Folklore? Volgens de letter van de prijsvraag hoeft dat niet; mar vluchtige aanteekeningen en zeer beknopte vergelijkingen blijken hier zoo nuttig, dat ze tot het opbouvven van een volledig en tevens aantrekkelijk werk, in meer dan een geval noodzakelijk mogen heeten. Het handschrift Nr r bevat 120 spelen; Nr 2 weinig minder dan de helft van N' 3. Nr 2 verdeelt zijne verzameling als volgt I° Spelen voor jongens, met speelgerief ; 2° Spelen voor meisjes, met speelgerief ; 3° Spelen Tonder gerief ; 4° KindergeTegden bij het spelen. - 206 Hij geeft tevens iets over het talon, waarmede elk spel gewoonlijk begint, en over het pand verbeuren, dat sommige spelen besluit. Nr i biedt geene indeeling ; ook geen muzikaal gedeelte. Dat van Nr 2 is zeer gering. In 'vide handschriften worden de spelen op duidelijke wijze uirgelegd. De Schrijver van Nr I is zelfs een aangenaam verteller. Eene bijzondere vermelding verdient Nr 2 • de Verzamelaar beproefde sommige deelen van zijn werk met penteekeningen van het speelgerief op te helderen. Dat is, ontegensprekelijk, eene gelukkige gedachte en eene navolgenswaardige poging. Ik betreur dat geen der aangeboden handschriften voor den uirgeloolden prijs in aanmerking kan genomen worden ; maar ik vlei. mij met de hoop dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, uit hoofde van den veelbelovenden en aanzienlijken arbeid, welken de werkzame Mededingers reeds volbracht hebben, de prijsvraag tot het jaar !goo zal aanhouden. Brussel, 14 Maart 1898. Verslag van den heer J. BROECKAERT. tweeden beoordeelaar. Met mijn geacht medelid, den heer Coopman, druk ik mijn spijt uit dat geen der drie ingezondene handschriften zoo volkomen aan .de gestelde prijsvraag beantvvoordt om te kunnen bekroond worden. - 207 - De verzamelaar van N° 3 heeft zich ontzaglijk veel moeite gegeven en verdi-ent eene zeer eervolle melding Op volledigheid mag zijn werk evenwel geene aanspraak maken. Het is blijkbaar dat hij buiten West-Viaanderen op het veld der kinderspelen al niet ve21 meer geoogst heeft dan wat er in een drietal tijdschriften : Volk en taal, Ons Volksleven en 't Daghet in den Oosten, is aan te treffen. De vergelijking van zijn handschrift met die zijner mededingers levert het bewijs dat hij zijne verzarneling aanmerkelijk hadde kunnen verrijken. Zoo beschrijft N° 2 een aantal .kinderspelen, welke door N° 3 zijn voorbij gegaan of op -eene geheel andere wijze worden voorgesteld, als : boschken schieten, fletsen, flikkeren, hillepillen, kartetsen, kegelen, klepperen, of klakkeren, kletsen, loteren, netten breien, pimpeeren, rekkerekketifTer, den ring doen rollen, rommelpot, op stelten loopen, slef onder door, schalnzei, tuimelingen nzaken, uitklossen, de .verkeerde wereld, Telderen, enT., terwijl de volgende spelen, behandeld door No r : anzeretsen, achternadoen, baardje scheren, botten2aat leggen, dretsen, frullen, keperen, knopken tukkelen, koekoppen, kruiskampen, keele kuile, lijnen, naaldeken door den draad, nonnen, ruiteren, rijrij, schoentje, sieken, schaalke spring en, steene,steene van staken,uurjagen, wijTerken loopen en enkele andere, eveneens bij N° 3 gemist worden. De taal van N° 3 is daarbij ook te West2C8 — Vlaamsch, wat door de Academie niet mag worden geduld. Eene niet onbelangrijke bijdrage is No 2. Zuiverder van taal dan de voorgaande worden de spelen er alleszins aantrekkelijk afgeschetst, hoezeer het te betreuren valt dat er van de liederen, welke met de spelen gepaard gaan, zoo weinig rekening is gehouden. De verzameling is, ongelukkiglijk, maar half zoo groot als die van N° 3. De schrijver van N° i heeft gemeend verschillige spelen, welke, volgens hem, tot de eigenlijke Vlaamsche kinderspelen niet behooren, zooals die met de kaart, het lotospel, het dominospel, het ganzekens- en arlekijnspel, het damspel, het kiemspel, enz., te mogen onverlet laten. Zijne bijdrage is, voor het overige, geenszins onverdienstelijk. Ik vereenig mij bij het voorstel van den heer Coopman om de prijsvraag opnieuw uit te schriiven. Verslag van den heer J. BOLS, derden beoordeelaar. Nr 1. De 120 spelen van deze verzameling zijn levendig en aantrekkelijk beschreven, en bier en daar door kleine teekeningen aanschouwelijk gemaakt. Spijtig is't dat nr 1 volstrekt gees muziek geeft : zoo ontbreekt een noodzakelijk deel van hetgeen bij de spelende kinderen gehoord words. Ook wenschte ik orde, in het aanhalen der spe- 209 - len ; eene goede inhoudstafel hadde dit gebrek eenigszins kunnen verhelpen; maar die ook ontbreekt. N" 2. Rond de 3oo spelen worden ons bier aangeboden een zeer aanzienlijk getal ! En zoo keurig zijn de twee derden der spelen opgesteld (ik bedoel vooral de ongeveer 20o spelen door eenen der twee verzamelaars ingezonden), zoo netjes staan ze daar afgeschetst, dat ze mij haast drukveerdig voorkomen 't is een waar leesboek. In dit opzicht geven bedoelde stukken meer dan in de prijsvraag vereischt werd een bondige maar juiste uitleg was voldoende, aihoewel ik bier het quod abundat non vitiat met dankbaar herte toepas. De muziek, bij 26 spelen gevoegd, de klare teekeningskens en de gemakkelijke volgorde der stukken verhoogen merkelijk de weerde van deze zeer verdienstelijke verzarneling. Nr 3 geeft ons — en ik sta er verbaasd van — bij de boo spelen (zonder die to tellen, welke uit de Bo's Idioticon, uit Gezelle's Loquela, en uit de folkloristische tijdschriften Volk en Taal, Ons Volksleven en 't Daghet in den Oosten werden overgenomen), en, onder die 700 spelen, een honderdtal met muziek, — de uit Lootens en Feys verzamelde niet medegerekend. Eene heerlijke verzameling ! Voegt daarbij eene goede indeeling, de verscheidene namen der spelen met zorg aangestipt, de aanduiding der plaatsen waar de spelen werden opgeteekend, eene doorgaans sobere en toch nauw-- 2 I 0 - teekeningen ter . - opheldering, hier en dar vergelijkende nota's met naar oudere en nieuwere schrijvers vak, en dit alles met eene alphabetische: voltooid. Is op nr 3 nogal lets of te keuren ? Ja -wel : opstellen die er aan , gearbeid heben, zijn volstrekt niet van gelijkegehalte, een paar stukjes in cijfermuziek werden groote haast en daardoor min duidelijk afgekribbeld. sorntijds zeer - Westvlaamschen versra mij wel wensch ik, ook in folkloristische vverken als deze, te zien voor het del vark eenvoudig verhaalt hoe de kinderen handelen, doch,de Tingend zal men vol.- strekt angstvallig werk en hun naiet hunne schilderachtige uitroepen, zelfs hun.ne wondere verminkingen woorden vreemde de aftebviken) kan met al de eigenaardigheden van wedergeven : men schrijve echter in de de mogelijke inachtneming spraakleerregels. wordt er gehandeld de folkloristische schriften en liederverzamelingen. In het onlangs verschenen Deutsches and Kinderspiel, gewrocht professor BoHME, dat voor het 2de deel -, 210- keurige beschrijving, eene menigte teekeningen ter' opheldering, hier en daar vergelijkende nota's met verwijzingen naar oudere en nieuwere schrijvers over het vak, en dit alles met eene alphabetische: inhoudstafel voltooid. I s "p nr 3 nogal iets af te keuren? Jawel: De opstellt.'!n der verschillige personen, die er aan' gearbeid hebben, zijn volstrekt niet van gelijke gehalte, en een paar stukjes in cijfermuziek werden met te groote haast en daardoor min duidelijk afgekribbeld. Ook klinkt de taal somtijds wat te zeer naar den Westvlaamschen tongval. Men versta mij wel: de algemeene taal wensch ik, ook in folkloristische werken als deze, gebruikt te deel van de beschrijving der spelen, waar men eenvoudig verhaalt hoe de kinderen handelen; doch.waar men de kinderen sprekend of ringend opvoert, zal men volstrekt niet angstvallig te werk gaan, en hun naïet gesnap, hunne schilderachtige uitroepen, zelfs hunne dikwijls wondere vermiukingen en geradbraakte woorden uit vreemde talen (b. v. in de aftelwijren) zoo getrouw als het kan met al de eigenaardigheden van den tongval wedergeven: men schrijve echter aangenomene spelling en met de mogelijke inachtneming der sp filakleerregels. Zoo wordt er gehandeld in de folkloristische schriften en liederverzamelingen. In het onlangs verschenen Deutsches. Kinderlied und Kinderspiel, een nieuw gewrocht van professor BÖHME, ddt voor het 2 de deel (Kinderspiel), als mij, voor eery door onze prijsvraag bedoeld werk dienen kan, wordt hetzelfde stelsel aangenomen. Zelfs geeft BOHME de liedjes veelal geheel — spelling — streek waar ze vandaan komen. ingezonden werken is dees : Drij kostelijke bijdragen zijn het, niet alleen om tot kinderspelen in Vlaamszh-Belgie, maar ook om, door de ongeboekte uitdrukkingen, ter verrijking te dienen van onzen woordenschat. belangrijker zijn deze verzamelingen, dat zij werden drij verschillende Vlaamsche nr r Oost-Vlaanderen, nr en nr. 3 in West-Vlaanderen. bekennen zoozeer ben ik met den deze ik, min mijne geachte medeleden MM. Coopman Broeckaert, de volgende onderscheidingen door Academie toestaan : den prijs aan nr 3, eene zeer eervolle melding aan eervoile 1. vergadering beslist, geen te bekronen. - :tIl - (Kinderspiel) , als model, zoo dunkt mij, voor een door onze prijsvraag bedop-Id dienen kan, wordt hetzelfde stelsel aan5enomen. Zelfs geeft BöHM E de liedjes veelal geheel - ook voor de spelling - in den tongval der streek waar ze \'andaan Het besluit van mijn onderzoek der drij ingezonden dees : bijdragen zijn het, alleen t~t eene volledige verzameling te geraken van de kinderspelen Vlaams.:h-België, door de menigte schilderachtige nog ongeboekte uitdrukkingen, ter verrijking te dienen van onzen woordenschat. Te belangrijker zijn deze verzamelingen, dat zij ingeoogst \vtrden in drij verschillende Vlaamsche gouwen, nr I in Oost-Vlaanderen, nr 2 in de Kempen, nr 3 in West-Vlaanderen. Ik moet het bekennen: zoo zeer ben ik met den uitslag van deze prijsvraag ingenomen, dat ik, min streng dan mijne geachte medeleden MM. Coopman en Broeckaert, de volgende onderscheidingen doof de Açademie zou willen zien toestaan: den prijs aan 3, eene zeer eervolle melding aan nr 2, en eene eervolle melding aan nr I. De vergadering beslist, geen der ingezonden verhandelingen te bekronen. - 212 - PRIJSVRAAG. Waaronz eischen de opvoedkunde, het vaderfandsch het maatschappelijk belang, dat het onderweTen ;vorde middel van Tijne Verslag van den Heer TH. eersten beoordeelaar. onze taal en voor ons yolk alleszins gewichtige vraag werd beantwoord door vier verhandelingen. Nr i kenspreuk « mcribus. 29 bladzijden. 2 kenspreuk : ongekende Tactic aan- « leerend bij middel van eene niet goed gekende « strijdt rechtstreeks met de geTonde rede ») :94 bladzijden, kl.-fort. 3 (kenspreuk : « jiel der ») groot 6: bladzijden, (kenspreuk : « tale gaat het verloren. — Fr. Cort ») 64 Nr I een frisch en vloeiend geschreven uitboezeming een echt vveeklaagt de gevolgen in Vlaamsch-Belgie, en toornt daaruit voortvloeiende verspilling van kracht, om het onschatbaar verlies voor beschaving yolk en voor het 212 - ZEVENDE PRIJSVRAAG. Waarom eischen de opvoedkunde, het vaderlandsch en het maatschappelfjk belang, dat het kind onderweren warde door middel van tfjne moedertaal Heer COOPMAN, beoordeelaar. Deze voor onze taal en voor ons volk alleszins gewichtige vraag werd beantwoord door vier ingezonden verha ndelingen. Nr I (kenspreuk: « Quid leges sine 11lcribus. Cicero) telt 29 bladzijden. Nr 2 (kenspreuk: Eene ongekende {aak aall~( leerend bfj middel van eene niet goed gekende taal strfjdt rechtstreeks met de getande rede ))) bevat :94 bladzijden, kl.-fort. Nr 3 (kenspreuk : (( De taal is de tiel der natie ))) is groot 61 bladzijden, gr.-ft. Nr 4 (kenspreuk (( Met de ta Ie gaat het vaderland verloren. - Fr. de Cart 11) beslaat 64 bladzijden. Nr I is een frisch gedacht en vloeiend geschreven opstel, eene warme uitboezeming van een echt Vlaamsch gemoed, dat weeklaagt over de gevolgen van het verfranschend onderwijs in Vlaamsch-België, toornt om de daaruit voortvloeiende verspilling tijd en geld; om het onschatbaar verlies de beschaving van ons volk en voor het - 21 3 - algemeen zedelijk en stoffelijk welzijn ; dat iedereen met kracht en klem opwekt om vastberadener dan ooit stelling te nemen tegenover de jammerlijke verbastering die onzen landaard bedreigt. Nr i is grootendeels louter gevoel; een strijdkreet mag het heeten; maar niet een wetenschappelijk werk. Daar ik het stuk beschouw als eene boeiende volksvoordracht — de Schrijver zal wellicht zijrien arbeid tot dat doel weten te benuttigen mag ik niet nalaten zijne aandacht te vestigen op eene zeer gewaagde bewering welke in zijn werk voorkomt. Wat wij [Vlamingen] ook willen » — zegt hij « is dat de Walen onze taal leeren. » Dat is volkomen mis. Wat de Vlamingen willen is : « In Vlaanderen Vlaamsch ! » niets min, niets meer. Die leiv.e, waarin hunne kracht besloten ligt, is de kernachtige uitdrukking van een natuurrecht da‘ t zij willen winnen en geeerbiedigd zien, en dat hun, op straffe van ontheiliging van hun zuiver vaderlandsch credo en van ontzenuwing in den taalstrijd, het plegen of wenschen van eenig onrecht ten strengste verbiedt. Proefondervindelijk weten wij maar al te wel dat het aanleeren van eene tweede taal in de lagere school eene paeiagogische ketterij is. Of zou, wat schadelijk is voor het onderwijs van onze - 21 4 — kinderen, wellicht voordeelig wezen voor de ontwikkeling van de kleine Walen ? Men werpe niet tegen dat het aantal Walen,. die zich de Nederlandschz taal eigen maken, met elk jaar klimt. Dat de studie van het Hoogduitsch als tweede verplichte taal in de meeste Waalsche athenwa vervangen werd door de studie van het Neder-- landsch, is geenszins aan eenige bemoeiing van den Vlaming of aan de geringste drukking van de Regeering te wijten wet aan de vrije keuze onzer Franschsprekende landgenooten De Waalscheouders, die hunne zonen bestemmen tot het ambtenaaisieven, beseffen dat het bij den Vlaming allengs. ernst wordt met zijn « In Vlaanderen Vlaamsch ! Tevens zij er bijgevoegd dat de Waalsche industriel en koopman, ten gevolge van het steeds toenemend handelsverkeer tusschen Noord en Zuid, meer en meer de ervaring opdoet dat hij met zijn Fransch niet. overal recht komt over den M oerdijk. Wel is waar verzacht Schrijver zijne bewering : de Vlamingen willen dat de Walen de Neder-- landsche taal aanleeren, « niet om hunne taal, • hunne letterkunde te verdrijven, — niet om « hunne ontwikkeling te belemmeren, noch om « hun ras in de toekomst te onderdrukken, maar « integendeel om den band onzer nationale cent( heid dichter toe te halen, om de ware versmela Ling der twee vaderlandsche stammen in de •1 toekomst te verzekeren. » - 2 1 5 — Dat zijn maar woorden. Edoch, bij nadere overweging zal het den Schrijver duidelijk worden dat er, in een tweetalig land, van geene volledige, geene innige broederlijkheid tusschen beide rassen spraak kan wezen, zoolang beide dezelfde rechten niet genieten, en dat opslorping door een van deze, soms voor alle twee doodelijk is. Schrijver is ook weinig vertrouwd met den vroegeren en huidigen toestand in het Elzas- Lothari nger Rijksland, waar, volgens hid vermeent, de Fransche volkstaal « vernietigd » wordt. Tot in 1849 bleef het Diltsch de voertaal van het onderwijs in de Elzasser lagere school, niet in het lycxum. Het tweede keizerrijk verfranschte geheel en al het middelbaar en hooger onderwijs. Toen het, in 1858, de geestelijkheid van het bisdom Nancy liet verzoeken om hare hulp te verleenen tot invoering van het uitsluitend Franszh onderricht in de lagere school, teekenden 53 dekens, pastoors en professors verzet aan (1). Wij vragen — schreven zij o. a. — wat de pastoors a van al de provincien vragen waar het Fransch niet de yolks- « taal is, in Bretagne, in Provence, in Beam, in Vlaanderen : • dat onze taal, het Duitsch, bewaard blijve in onze gemeente- • scholen als grondslag van het godsdienstonderwijs, en beoefend • worde als nationale taal., want het schijnt ons natuurlijker van a het bekende naar het onbekende over te gaan dan omgea keerd : de kinderen te leeren lezen, schrijven en rekenen a in het Duitsch, alvorens hun dat alles in het Fransch te • leeren ; ze vroeg vertrouwd te maken met het onont— 216 — VOor het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog, telde Duitsch-Lotharingen 465 gemeenten met 297,50o inwoners. Volgens Nabert, waren er maar 75 gemeenten met enkel 33,000 inwoners, dus geheel verfranscht. Voor onze vlaamschgezinde leeraars bevat de goschiedenis van het onderwijs in Elzas-Lotharingen, inzonderheid tijdens het tweede keizerrijk, veel stof tot ernstige studie. Nr 2 is een omvangrijke arbeid. Het bevat, na een voorbericht, eene lijst der aangehaalde vverken en eene inleiding, drie deelen, waarvan het eerste handelt over den invloed der voertaal van het onderwijs op de opvoeding » ; het tweede over den invloed van eene vreemde voertaal van het onderwijs op de belangen des vaderlands » ; het derde over den « invloed dier vreemde voertaal op de maatschappelijke belangen ». Elk deel 13-2staat uit hoofdstukken en deze weer uit verscheidene afdeelingen. Wel een bevvijs dat Schrijver zijn onderwerp ernstig heeft ontleed. • beerlijk werktuig tot hunne zedelijke opvoeding, iets wat • stellig veel nuttiger is voor hen dan eenige kwalijk begrepen e en spoedig vergeten woorden Fransch te stamelen.... «.... Wij meenen dat er geene dringendheid bestaat om uit • onze scholen de traditioneele taal te verbannen : dat kleed « van onze gedachte, die onmiskenbare tolk van onze aanhou- « dende betrekkingen met de naburige bevolkingen van den Elzas, de Moezel- en de Rijn-provincien. » (Zie De Taalstrid Hier en Elders, Deel III, blz. 254.) - 2 17 — Niet zonder belangstelling heb ik het lijvig handschrift en sommige bladzijden herhaalde malen gelezen. Edoch, al het goede dat ik over deze verhandeling zou kunnen zeggen, zou niet opwegen tegen een hoofdbezwaar. Ik verhaast mij te verklaren dat mijn hezwaar niet ligt in het gehalte of de strekking van hetgeen het stuk bevat, maar wel in hetgeen dit niet bevat, d i. de rijpe vrucht van eigen denken en ondervinden. Schrijver heeft zijn werk zoodanig overladen met allerlei, sours bladzijden lange, geleerde en veelal boeiende aanhalingen uit Dupanloup (t), Charbonneau (2), Mercier (3), Braun (4), Overberg (5), A. Van Driessche (6), Spaeninckx (7), J. A. Robyns (8). enz., enz., at ik, tijdens de lezing, niet zelden het spoor bijster ben geworden, en mij onwillekeurig de vraag heb gesteld of de Koninklijke Vlaamsche Academie eene bijdrage tot de loutere opvoedkunde had verlangd ? Schrijver heeft het eigenlijk onderwerp onder eene vracht veelkleurige bloemen versmacht. Nr 2 bevat evenvvel veel nuttigs en leerzaams voor den onderwijzer; maar het beantvvoordt geenszins aan de eischen der Academie. Taal en still laten nogal te wenschen over. (I) De l'Education. — (2) Cours the'orique et pratique de Pe'das ogle. — (3) Cours de Philosophic. — (4) Cours theorique et pratique de peclagogie. — (5) Anweisung zum zwechmassiger Schulunterricht. — (6) Algerneene Methodeleer. — (7) De opvoengsleer. — (8) Beknopte leergang van opvoedkunde. 2 18 - - Nr 4 volgde nagenoeg dezelfde methode, met veel minder pxdagogische kennis of belezenheid, met meer handigheid. Hij verzamelde het uit de geschriften van- Jan van Beers, David, J.-F. Willems, Rooses, Conscience, Hansen en anderen uit de Vlaamsche week bladen De Kleine GaTet, Flaming-ant, Zveep; de tijdschriften Toekomst, De Vlaamsche School, T Art moderne, maandblad het Willems- Fonds enz.; zoodat hij, ten slotte, een wel is waar onvolledig, niettemin lezenswaardig overzicht leverde van hetgeen over het bier besproken Vlaamsche strijders werd gezegd en .geboekt. eene boeiende bladzijde uit de geschieklenis Beweging. 3 is de, mijns erachtens, alleszins uitmuntende van een' man, die met degelijke vak.- kennis het kalmen blik ,overziet. beschouwing onze het gebied van het onderwijs, slotte : Het eenige doelmatige redmiddel voor de 4( van Vlaamsche ligr in het 4 De Vlamingen voor hunne 1( vervlaamsching middel- - 218 Nt 4 volgde nagenoeg dezelfde methode, met minder p>. I Men heeft er ten overvloede op gevvezen, dat eene degelijke ontwikkeling vereischt wordt om Vondels werken te verstaan. En inderdaad men kan den dichter van drie zijden beschouwen. Als Nederlander en Amsterdammer der 17e eeuw ging hem het veelzijdig leven en streven van zijnen tijd ter harte. Als navolger der ouden bepaalde hij zich niet, als de Rederijkers, bij eene oppervlakkige kennismaking met de godenwereld, maar -trachtte hij in hunnen geest door te diingen ofschoon dit niet wegneemt, dat hij meer dan eens b. v. in verscheiden hekeldichten, den ouden goedlachschen en niet al te kieskeurigen volkstoon weet te treffen. Als godsdienstig man ten slotte toont hij door de meesterlijke wijze, waarop hij in zijne leerdichten de gronden van zijn nieuw — 248 — geloof blootlegt, dat zijn overgang tot de Katholieke kerk geen onberaden stap is geweest. Binnen- en buitenlandsche gebeurtenissen, Grieksche en Latijnsche schrijvers, Bijbel, Godgeleerdheid, Kerkgeschiedenis en Wijsbegeerte, ziedaar zooveel vakken, welke zijn dichterlijk vernuft ten dienste stonden en welke de moeilijkheden, voortspruitende uit zijnen gespierden stiil en zijne meer dan gewone lyrische vlucht, niet weinig, vermeerderen. Het scheen mij daarom wenschelijk eenige beschouwingen in het midden te brengen over Vondels wijsbegeerte, die het breede en zekere spoor volgt der scholastieken, vooral van hun onovertroffen banierdrager, den H. Thomas, door hem « de godverlichte Aquijn geheeten. (Bespiegelingen van God en Godsdienst III, 162.) Op deze Alpentoppen van het menschelijk. denkvermogen heeft hij het hoogste aangedurfd, de Theodicea of Godswetenschap, evenals de twee dichterlijkste wijsgeeren Plato en de H. Augustinus. Zijne denkbeelden heeft hij in twee gedichten neergelegd, schoon op verschillende vvijze : beknopt. in den wereldberoemden Rei uit Lucifer, breed uitgewerkt in het te weinig gekende leerdicht Bespiegelingen van God en Godsdienst, in vijf boeken of zangen. Het ligt niet op onzen weg, dit leerdicht te ontleden, wig zullen er slechts gebruik van maken in zooverre het ter toelichting kan strekken van — — Rei uit Lucifer ; nochtans durven vvij beweren dat het, vat afdoende bewijzen, logischen en verheven godsvereering ondienst zou doers als dichterlijk der Theodicea. drie eerste boeken bedoeld, wier gehalte zuiver wijsgeerig is. verkiaren van dezen Rei, (( den schoonsten door ongewijde lippen de gezongen gevveest », zal mij alleen het wijsgeerig houden ; mag ziehier de reden. Telkens ik een der talrijke schooluitgaven doorbladerde, mij afgevraagd, waarom er enkel en alleen werd van de taal- en .letterkundige ophelderingen, terwiji zoo dais Loch bier eenige toelichting vergen, onder dompertje werden gehouden. twee bronnen ontleend : de H. aan de Indien* met vordert, zullen wig over de bijbel- de zit. net teksten, in de meeste schooluitgaven naslaan, heenstappen. klaar begrip te hebben van den Zang Tegenzang, wij eerst die algemeene van Theodicea uiteen te zetten, vvelke in Rei van toepassing zijn. handelt over zaken : Gods natuur en Gods eigenschappen. Uods bestaan. Twee wegen kennis staan voor ons verstand open. - 249 - den Rei uit Lucifer; nochtans durven wij beweren dat het, wat afdoende bewijzen, logischen gedachtengang, innige en verheven godsvereering betreft, geen ondienst zou doen als dichterlijk handboek der Thp.odicea. De drie eerste boeken zijn bedoeld, wier gehalte zuiv~r wijsgeerig is. Bij het verklaren van dezen Rei, « den schoonsten lofzang die ooit door ongewijde lippen de Godheid is gezongen geweest )), zal ik mij alleen met het wijsgeerig gedeelte bezig houden; dit mag ongerijmd schijnen, maar ziehier de reden. Telkens als ik een der talrijke schooluitgaven doorbladerde, heb ik mij afgevraagd, waarom er enkel en alleen werk gemaakt werd van de taal- en letterkundige opheldering.en, terwijl de gedachten zelf, die, zoo ooit, dan toch hier eenige toelichting vergen, onder het dompertje werden gehouden. De gedachten zijn aan twee bronnen ontleend: aan de Schrift en aan de Wijsbegeerte. Indien de ZI .. net nIet vordert, zullen WIJ over de bijbelteksten, welke men in de meeste schooluitgaven kan naslaan, heenstappen. Om een klaar begrip te hebben van den Zang en Tegenzang, dienen wij eerst die algemeene beginselen van de Theodicea uiteen te zetten, welke in Lucifers Rei van toepassing zijn. Deze wetenschap handelt over drie zaken : Gods bestaan, Gods natuur en Gods eigenschappen. Beginnen wij met Gods bestaan. Twee wegen tot kennis staan voor ons verstand open. — 250 - Men kan van de feiten uitgaan en van het bijzondere tot het algemeene, uit het gevolg tot de oorzaak besluiten. Deze van de ervaring uitgaande weg beet a posteriori, van achteren, (bij Vondel ook nog : van onder. Besp. I, 367) en is die van de natuurwetenschappen, taalkunde enz. Men kan, buiten de ervaring om, van het wezen eener zaak uitgaan en van het algemeene tot het bijzondere of uit de oorzaak tot het gevolg besluiten. Deze methode of leerwijze, welke b. v. in de meetkunde worth toegepast, beet a priori, van voren. Welnu, Gods bestaan words a posteriori, uit dat der vvereld bewezen. In het eerste boek der Bespiegelingen betoot de dichter dat bestaan door middel van een tiental op den H. Thomas steunende bewijzen wij zullen er drie van overnemen, omdat zij ter verklaring zullen dienen van drie plaatsen uit den zang het eerste is getrokken uit de werkende oorzaken, het tweede uit de bevveging en het derde uit de verschillende graden van volmaaktheden. I° Wij nemen in de natuur eene reeks oorzaken waar, waarvan de eene de andere voortbrengt. Daar het onmogelijk is tot in het oneindige van oorzaak tot oorzaak op to klimmen, moeten wij bij eene eerste oorzaak stilstaan : Een eenige oorzaak en aloudste is werker van Al wat men met verstand of zinnen grijpen kan, En die nit zich ontstaat, dat 's God en 't godlijk wezen, - 25 1 - Van iedereen bestemd : want alle werken rezen Uit eenen weiker, niet van zich, dewijl geen schijn Beweert dat jet zijn zelfs beginsel zoude zijn En oorzaak. Alle werk, of 't hoogste of 't allerneerste, Neemt van eene andre macht en van eene allereerste Grondoorzaak zijn begin, die zelf geen oorzaak kept, Tenzij men steigren wil en klimmen zonder end Van trans in trans. (Besp. I, 447-57.) (a) 2° Alle beweging is ten slotte tot eenen beweger, die onbevvogen is, op te voeren. Al wat bewogen wordt, van buiten wordt bewogen. De zon in haren loop bevestigt aan onze oogen Dat iet bewogen wordt, en dees beweging ziet Op een beweger, die zelf stille staat of niet. Indien hij stille staat, zoo blijkt door deze gronden, Dat de onbeweegde draait zooveel gestarnde ronden. Dees onbeweegzaarnheid wordt God met recht geacht. Beweegt zich dees, zoo wordt hij door een hooger macht Bewogen; en men moet oneindig opwaart stijgen, Om den beweger, die zich niet beweegt, te krijgen; Doch reden laat niet toe oneindig voort te gaan. Besp. I, 385-95. (b) 30 De aardsche zaken zijn, met elkander vergeleken, meer of minder goed of volmaakt ; dus bezitten zij hare volmaaktheden niet van natuur, maar van een wezen dat door zijne natuur bestaat. Om dit te begrijpen houde men in het oog, .dat alle volmaaktheid een zeker Tijn, alle onvolmaaktheid in meerdere of mindere mate een gebrek aan zijn is; zoodat het niet geen m,erkelijk maar enkel een denkbeeldig bestaan heeft. De wereld schuift ons op een heerlijk schouwtooneel Van allerhande goed. Het een geniet een deel - 252 - Of min of meer van 't eerste en beste goed van alien, In schoonheid, deugd en kracht, — nahr ieders gaven vallert Uit 's hemels vollen schoot, die min of meer bestort Naar zijn bescheidenheid al wat deelachtig wordt Van dees weldadigheid. — Het kan dan geenszins falen Of alles moet van een, der gaven oorsprong, halen Den nooddruft en den schat, van boven uitgeschud, Ter ijl de bronaar springt, die nooit wordt uitgeput. (Besp. I, 475-84.) (c) Er bestaat dus een eerste oorzaak en beweger van al het geschapene, een wezen .dat door zich zelven, dus noodwendig bestaat er, dat de eenige bron is van al het goede, dat wij op verschillende wijzen in de verschillende wezens waarnemen. Dit wezen heeten wij God. Gaan wij nu over tot het tweede punt, Gods natuur. Het begrip, dat wij ons van God vormen, is dat hij een oneindig volmaakt of, korter gezegd, een oneindig wezen is; d. i. dat hij alle inogelijke volmaaktheden op de volmaaktste vvijze bezit. Hier mangelt niets, bier is niets anders bij te voegen. (Besp. II, 404.) (d) Tot dit begrip kunnen wij langs twee vvegen geraken : a priori, door uit eerie, om het even welke, eigenschap Gods tot de overige eigenschappen te besluiten ; b. v. uit het boven verkregen gegeven, dat God door zich (a se) bestaat, volgt, dat hij noodwendig bestaat en bijgevolg het voile zijn, dus alle volkomenheden bezit. (e) — 253 — Men kan ook a posteriori redeneeren door de volmaaktheden der schepselen, doch met uitsluiting van alle beperking, aan God toe te wijzen (f). Doch stelt het begrip, hetwelk wij ons van het oneindig vvezen uitbeelden, God voor zooals hij in zich, in werkelijkheid is? Neen, want er is eene volmaakte en eene onvolmaakte voorstelling van God; en op dit onderscheid berust juist de indeeling van Lucifers rei in Zang en Tegenzang. Eene volmaakte voorstelling (idea adaequata) van God behoort tot de -onmogelijkheden, omdat een eindig verstand, zij het mensch of engel, een oneindig vvezen niet kan beva nen. (g,. Het ligt dus voor de hand, dat onze voorstelling van God aan de werkelijkheid geenszins beantvvoorch, niet alleen wegens de beperktheid van ons denkvermogen, maar ook omdat wij genoodzaakt zijn den Schepper uit de volkomenheden der schepselen te achterhalen, die slechts eene flauvve afspiegeling zijn van zijne onbegrensde volmaaktheid. (h} De onmooglijkheid van God in zijn volkomenheden, Gelijk de schepsels, klaar te kennen spruit uit reden. Het werk der schepsels en 's werks oorzaak staan gelijk En even eng bepaald, de Godheid en de blijk Der Godheid in zijn werk al te ongelijk. De palen Des schepsels kan men eens, maar nimmer achterhalen Den onbepaalden (I) God. Geene evenredigheid (1). Vondel bezigt onbepaald in den zin van « onbegrensd, oneindig en niet in dien van « indetermine Unger's uitgave heeft dit niet altijd voor den geest gehad, vandaar de verkeerde foot bij Besp. II, 126. - 2 54 - Is tusschen deze bei : want de Allerhoogste ontzeit Zijn werk de oneindigheid en sloot het binnen perken. (Besp. II, 47-55.) Alvorens tot de opsomming van Gods eigenschappen te komen, is het onontbeerlijk een onderscheid to maken tusschen de wijze, waarop de begrensde volmaaktheden in de schepselen en de onbegrensde in God zich bevinden. Bij de schepselen worden de eigenschappen van elkander en van de natuur -des schepsels onderscheiden. Schoonheid, kracht, verstand enz. zijn verschillende hoedanigheden, en ofschoon niet aile menschen schoon, krachtig, ver- -standig enz. zijn, zijn het toch alien van nature redelijke wezens. Niet zoo bij God, immers daar alles, wat in God is, noodwendig is, vallen zijne eigenschappen met zijn natuur of wezen samen en kan er geen spraak zijn van hoegenaamd welke samenstelling. (i) Het wezen wordt gevolgd van toeval (I) min volkomen. Dit gaat Gods kroon te na, die wordt hem niet benomen Door onvolkomenheid. Gods loutre eenvouwigheid edoogt in ons begrijp ter nood het onderscheid Van zellefstandigheid en toeval. In Gods wezen Wordt de enkle wezenheid ten hoogste aangeprezen : Want God is enkel zijn en wezen ; daarom sluit Gods loutre eenwezenheid alleen den toeval uit. (Besp. II, 159-66.) (I) Toeval, accidens, wat aan eene zaak of persoon behoort, maar er even goed niet aan behooren kon als schoonheid, kracht, kleur enz. Elders geeft Vondel een juister term : gebeurlijk (I, 463), gebeurzaam (II, 84o), gebeurzaamheid (II, 777.) — 255 — Indien wij dus in God verschillende eigenschappen aanwijzen, is dit alleen aan de beperktheid van ons verstand te wijten, dat slechts door abstiactie of ontleding in bestanddeelen te werk gaat. Indien bier middel waar' Gods wezen te bevatten Op eene wijze en blik en zonder uit te spatters Tot dees verscheidenheen, wij schoven fluks een schot Voor dees vrijmoedigheid en riepen : God is God. Maar dan bleef Gods natuur met zijn hoedanigheden Nog even onbekend en buiten 't perk van reden : Dies dwingen reden, nood en nut ons toe te treen Op dees verscheidenheid, om dit eenvouwigste Een Te grijpen dus beknopt, gelijk gemengde dingen, Die door hun form en stof (I) en anders samenhingen. (Besp. II, 203-12.) Welk zijn dan de eigenschappen Gods? Men onderscheidt twee hootdgroepen, de onvoorwaardelijke en betrekkelijke eigenschappen (attributa absoluta en relativa), naar gelang God opzich zelf of met betrekking tot andere vvezens (i) Form en stof : forma substantialis en materia prima,. de twee beginselen die, volgens de scholastieken, het wezen der stof uitmaken. De materia p. is passief en onbepaald, de forma s. actief en bepalend; beide kunnen niet afzonderlijk bestaan. De forma s. maakt de op zich zelf onverschillige materia p. tot dit of dat lichaam, bewerkt dus de soort (espece) van lichaam. Bij uitbreiding wordt ook de naam van forma (bij Vondel form) aan de ziel gegeven, omdat zij het mensche4ik lichaam, dus de scort, daarstelt, loch deze forma verschilt van de vorige, omdat zij op zich zelf kin bestaan. In dezen zin is o. a. Besp. III, 1035 te verstaan : eene plaats waarvan Unget's uitgave geene poolshoogte kan krijgen.. Men leze er de nota. — 256 — beschouwd wordt. De eerste houden geen rekening van }'et werkelijk bestaan der schepping b. v. de eeuwigheid, de onmetelijkheid ; de laatste veronderstellen dat bestaan b. v. de voorzienigheid. (j). Daar Vondel zich aan deze algemeene indeeling houdt, is eene verdere splitsing overbodig. Van Gods enkelvoudigheid (simplicitas), door Vondel ook « ongemengdheid, eenvouwigheid, onverknochtheid, louterheid, evenaardigheid, evenwezenheid » geheeten, is reeds gesproken. (Vgl. i.) Zij sluit alle samenstelling uit, zoowel stoffelijke als metaphysische (b. v. vvezen en eigenschappen) en logische (b. v. geslacht en soort) (u). In God is alles wezen (essentia). Deze enkelvoudigheid « het spits van alle punten », naar dichters heerlijk beeld, en Gods enkelheid (unicitas) dienen uiteengehouden te worden : Er is maar een God (k). Vondel voert verschillende bewijzen aan, wij geven er 6611 van : Naar de allerhoogste macht in velen zit gedeeld, Is geene monarchij; want geen regeerder scheelt Van anderen, naardien zij evenmoedig draven En een . gemeenen last gelijkerhand handhaven : Dus blijkt in dit gebied een meedeelachtigheid Van macht en van gezag en glans en majesteit; Want ieder draagt zijn deel : zal nu de staatband klemmen, Die dees gedeeldheid bindt, zoo geldt er overstemmen, En elk bijzonder zwicht voor 't algemeen gebied Dat voegt den aartsmonarch des hemels zeker niet; Dies zit een enkle macht in top van 't rijk der rijken En 't lager moet de vlag voor 't enkel eenig strijken. (Best. II, 453-64). - 257 - De onveranderlijkheid (immutabilitas) vrijwaart Gods vvezen van alle wijziging (m). Op drie wijzen kan jets veranderen; naar de zelfstandigheid, (welnu God is geen stof); naar de gebeurzaamheden of accidentia, (God is eenvoudig); naar de handelingen, (God is loutere werkstelligheid, actus purus ; iv4yeux, naar het diepzinnige vvoord van Aristoteles) (1) De eetavigheid behelst drie bestanddeelen : uitsluiting van begin, van einde en vooral van alle opeenvolging of verandering van bestaan. Voor God is alles tegenwoordig (ii). Zoo loochent de eeuwigheid in God begin en ende Want wat beginsel heeft en endt, dat komt en pat' En lijdt door 't schokken en verandren van zijn staat, Gelijk een schepsel lijdt en duldt, bij welleks tijden De tijd bestaat en rolt op wisseling van tijden En beurt van ', jet en jet te wezen, of van jet Het wezen van het jet te smitten zien als niet. (Res,. II, 876-82.) De alomtegenivoordigheid (ubiquitas), door Vondel ook a alomheid, overalheid, alomwezenheid » geheeten, is die eigenschap, waardoor God bij alle bestaande wezens onmiddellijk, in natuur en in kracht, nabij of tegenwoordig is (o). Zij mag niet vervvard worden met de onmeetbaarheid of onmetelijkheid (immensitas), vvaardoor God niet alleen bij alle bestaande maar ook bij alle mogelijke vvezens onmiddellijk tegenwoordig is (p): De alomtegenvvoordigheid is betrekkelijk en beperkt, de onmetelijkheid onvoorwaardelijk en on-. eindig. kracht en 't wezen van de Godheid leeft volkomen de allerminste Waar God niet wordt vernomen nergens : is al seffens, raar zijn inacht Geen duisternis, geen nacht Ontschuilt zijn alziende oog. Geveinsdheid noch gepeinzem Ontschuilen 'heenstraalt door het veinzen, hart zit, en van 't oog der ziel de nevels vaagt; met recht den naam van hartekenner draagt. school-) de Godheid ons gedachten klaar kan weten de alomwezenheid, nochtans Gods ongeme/en hierin volkomener in glans, wezenlijk en eigenlijk en gansch al vervult en propt en niets laat ledig blijven, Zoowel beneen gestarnte als daar geen starren drijven. (Besp. II, 695-7o8.) wezen of natuur alomtegen-- woordig is, valt zijn wezen (essentia) nietsamen met dat der schepselen; want dit laatste regelrecht tot het pantheisme of de vereenzelving van God met natuur of schepping. Alles is in Gods wezen er toch werkelijk van onder scheiden, alles is en er toch oneindig vervvijderd drukt zeer goed uit in de volgende: repels : God is plaatseloos alzins in alle dingen tegenwoordig, hij alles kan doordringen En blijven smetteloos in wezen, endloos wijd .Gescheiden van al 't plaatse en tijd. blijft in louterheid van wezen dichtgesloten. hij verre en dicht, bijeen en uitgegoten. (Besj5. II, 7 5-20.) komen de betrekkelijke eigenschappen aan beurt. God is alwijs alwetend. In een en - 258 - De kracht en 't wezen van de Godheid leeft volkomen In de allerminste stip. Waar God niet wordt vernomen Is nergens: want hij is al seffens, raar zijn macht EI' wezen, overal. Geen dui,ternis, geen nacht Ontschnilt zijn alziende oog. Geveinsdheid noch gepeinzeTh Ont.chuilen 't eeuwig licht, dat heemtraalt door het veinzen, In 't hart zit, en van 't oog der ziel de nevels vaagt; Dies God met recht den naam van hartekenner draagt. Maar schonn de Godheid ons gedachten Idaar kan weten Door de alom wezenheid, nochtans Gods on,femelen Hoegrootheid is hierin volkomener in glans, Naardien ze wezenlijk en eigenlijk en gansch Het al vervnlt en propt en niets laat ledig blijven, Zoo wel beneên 't gestarnte als daar geen starren drijven. (Besp. Il, 695-708.) Ofschoon God in wezen of natuur alomtegen-woorc! ig valt zijn wezen (essentia) nochtans nier samen der laa tste leidt het pantheïsme of de vereenzelving natuur of schepping. Alles is in Gods (essentia) en er toch werkelijk van onderscheiden, alles is God nabij en er toch oneindig van verwijderd (q). Vondel drukt dit zeer goed uit In de volgende regels: Want Goel is plaatseloos alzins in alle dingen Zoo tegenwoordig, dat hij alles kan doordringen En blijven smetteloos in wezen, endloos wijd Gescheiden van al 't geen bestaat in plaatse en tijd. Hij blijft in louterheid van wezen dichtgesloten. Zoo blijft hij verre en dicht, bijeen en uitgegoten. (Besp. Il, 713.20.) Nu komen de betrekkelijke eigenschappen aan de beurt. God is alwijs of alwetend. In een en - 2 59 - denzelfden blik ziet God zijn wezen (essentia) en in zijn wezen alle zoowel bestaande als mogelijke zaken. Daar God de wereld niet blindelings geschapen heeft, maar, evenals elk verstandig kunstenaar, volgens een in zijn geest ontworpen plan, door-- schouwt hij zijn oneindig wezen niet alleen zooals het in zich zelve is, maar ook zooals het op onuitputtelijke wijze navolgbaar is door de schepselen. De schepping is dus niets tinders dan de verwezenlijking van eenige dier oorbeelden Gods of ideeen, zooals de goddelijke Plato ze heet (r). De wijsheid is in God een kennis, die het al Wat was van eeuwigheid, en is, en worden zal, Door de allerhoogste en eerste oorzaken, in haar klaarhcid Bespiegelt in God zelf, den spiegelkloof der waarheid. 'ant die zijn wezen kent begrijpt en kent meteen, Van haren oorsprong aan, zooveel geschapenheen En at wat mooglijk is te wezen en te worden, Te wassen, te vergaan, een ieder op zijne orden, Ook tot het minste toe; meteen wat ieder ding Vermag of niet vermag, naar elks bejegening. (Besp. II, 1077-86.) Men raadplege nog II, 1323-34. Deze idean van Plato, verbeterd door den H. Thomas, maken den laatsten grondsiag uit van alle kennis. Immers terwiji de mensch zelf en alles wat hem omringt vergankelijk, veranaerlijk, betrekkelijk is, is diezelfde mensch toegerust met kundigheden, die eeuwig, onveranderlijk, noodzakelijk zijn. Dit zijn de verheven kenmerken van al zijne begrippen omtrent het wezen der zaken (b. v. het wezen van een mensch, van een cirkel, van een driehoek - 260 - en van sommige zijner onmiddellijke gedachten als : het geheel is grooter dan een zijner deelen, geen gevoig zonder oorzaak, het kwade moet geschuwd worden enz. Waaraan ontleent het menschelijk verstand die kenmerken tenzij, in laatste reden, aan Gods eeuwige, onveranderlijke, noodzakelijke natuur, waarvan het wezen (essentia) der geschapen dingen eene afschaduwing is? (s) Ons menschelijk voorstellingsvermogen onderscheidt bijgevolg twee op elkander volgende handelingen : de bespiegeling van het wereldplan vanaf alle eeuwigheid en de verwezenlijking ervan in den tijd door de schepping. (x) Schoon Gods bespiegeling het al voorhenen zag En schikte op 't voorbeeld, dat in zijn voorbeelding lag Van eeuwigheid, nog stond de wereld eerst te stichten. (Besp. I, 899-901.) In werkelijkheid nochtans zijn beide handelingen een, daar Gods natuur enkelvoudig is. (Vgl. u.) Er blijft nog over, met het oog op den rei uit Lucifer, op vier eigenschappen te wijzen Gods aln-zacht, algoedheid, zijne instandhouding der schepping (conservatio) en voorTienigheid. Deze laatste vloeit voort uit Gods verstand, waardoor hij, gelijk wij zagen, de wereldorde van eeuvvigheid ontworpen heeft, en uit zijnen wil, waardoor hij in den tijd de middelen aanwendt om die wereldorde te handhaven. (t) - 261 - Komen wij nu tot de toepassing van deze beginselen, II Zang. Vie is het, die zoo hoog gezeten, Zoo diep in 't grondelooze licht, Van tijd noch eeuwigheid gemeten, Noch ronden, zonder tegenwicht, 5 Bij zich bestaat, geen steun van buiten Ontleent, maar op zich zelven rust, En in zijn wezen kan besluiten Wat om en in hem, ombewust Van wankea, draait, en wordt gedreven, Om 't een en eenig middelpunt ; Der zonnen zon, de geest, het leven; De ziel van alles wat gij hunt Bevroen, of nimmer meer bevroeden; Het hart, de bronaar, de oceaan 15 En oorsprong van zoo vele goeden Als nit hem vloeien, en bestaan Bij zijn genade, en alvermogen, En wijsheid, die hun 't wezen schonk Uit niet, eer dit in top voltogen 20 Paleis, der heemlen hemel, blonk; Daar wij met vleuglen de oogen dekken, En vallen, uit eerbiedigheid, Uit vreeze, in zwijm op 't aanzicht neder ? AVie is het? noemt, beschrijft ons hem, 25 Met eene serafijnenveder. Of schort het aan begrip en stem? Tegenzang. Dat 's God. Oneindig eeuwig Wezen Van alle ding, dat wezen heeft, Vergeef het ons ; o nooit volprezen 3o Van al wat leeft, of niet en leeft, Nooit uitgesproken, noch to spreken ; - 262 Vergeef het ons, en scheld ons kwijt Dat geen verbeelding, tong, noch teeken U melden kan. Gij waart, gij zijt, 35 Gij blijft dezelfde. Alle englenkennis En uitspraak. zwak, en onbekwaam, Is maar ontheiliging, en schennis Want ieder draagt zijn eigen naam, Behalve gij. Wie kan u noemen 40 Bij uwen naam ? Wie wordt gewijd Tot uw orakel? Wie durft roemen ? Gij zijt alleen dan die gij zijt, U zelf bekend, en niemand nader. U zulks te kennen, als . gij waart 45 Der eeuwigheden glans en ader ; Wien is dat Licht geopenbaard? Wien is der glansen glans verschenen? Dat zien is nog een hooger heil Dan wij van uw genade ontleenen; 50 Dat overschrijdt het perk, en peil Van ons vermogen. Wij "erouden In onzen duur; gij nimmermeer. Uw wezen moet ons onderhouden. Verhefi. de Godheid : zingt haar eer. (I) (I) Wij volgen de door Unger herziene uitgave van Van Lennep wat de plaatsing der leesteekens, maar niet wat de oude spelling betreft. Ik neem grif weg aan, dat eene critische uitgave aan Vondels spelling moet vasthouden, doch is dat aan te bevelen voor eene schooluitgave ? Vondels spelling wisselde af. Waartoe dan aan de jongelui de taak nutteloos saai en moeilijk gemaakt en hunnen geest afgetrokken van den letterkundigen inhoud om dien te hechten aan de doode letter ? En nochtans gaan er overal in den lande stemmen op, om de vereenvoudiging te eischen der huidige spelling, die op zich zelf reeds te veel tijd in beslag neemt! Daar wij toch van de scholastieken spreken, kunnen wij wei met een hunner uitroepen : Credo quia absurdum ! — 263 — V. 3. van tijd noch eeuwigheid gemeten = eeuwig. (Vgl. n) Jonckbloet (G. d. N. L. I V, 162) houdt dit voor zinledigen klinkklank : « mij geeft het althans geen denkbeeld van Gods grootheid, dat hij noch door den tijd, noch door de eeuwigheid bepaald is (gesteld al, de eeuwigheid ware een maatstaf); dat hij dus noch tijdelijk, noch eeuwig is. » En hij verwijst zeer joist naar eene plaats uit de Besp. 1, 459-61 : Geen wezen kan men ons betoonen, of de tijd Besluit het in zijn ronde, of 't spreidt zich evenwijd Zoo wijd als. de eeuwigheid, en voor en na oneindig. Inderdaad de eeuvvigheid is Gods eigen mat, God is zich zelf tot maatstaf. Cramer kan Jonckbloet's uitspraak niet onderschrijven ; en te recht, al is dan ook de uitdrukking « noch eeuwigheid gemeten » bij het eerste zicht wat zonderling. Men zou Racine hetzelfde voor de voeten kunnen werpen, als hij in Esther zegt : « Que son nom soft beni... au dela des temps et des ages, au dela de l'eternite. » Vondel was doorvoed met den Bijbel ; hij heeft dus zeker gedacht aan : Dominus regnabit in aeternum et ultra (Exod. XV, 18), zooals Busschaert in zijne schooluitgave aanteekent. Hetzelfde opvallend gezegde staat ook elders te lezen, een bewijs dat bier iets heel anders dan Coeval of slordigheid in het spel is 264 - En heerschen langer en nog wijder dan de ronden Der endlooze eeuwigheid, aan tijd noch plaats .gebonden.. (L. 396-97.) Daar duizendduizenden al juichende getuigen \Vat eer en majesteit, van eeuw noch kreits bepaald, Uit Gods volkomenheen door 's hemels kreitsen straalt. (Best. I, 18-20.) Men kan zelfs staande houden, dat de uitdrukking wijsgeerig to verdedigen is, daar wij Been volkomen begrip van de eeuwigheid hebben, gelijk zij in zich is; wij kennen immers deze eigenschap. aan God toe door vergelijking met het geschapene, door « ontzeggen en toe-eigenen, » zooals Vondel (Besp . II, 65), via remotionis et en2inentiae, als de schoolsche wijsbegeerte zich uitdrukt. (Vgl. f). In dien zin is het volkomen waar, dat God door de eeuwigheid niet gemeten wordt. De dichter verklaart dit elders door het volgende heerlijke beeld : Het leven nestelt hier in Gods turkozen daken En zweeft door de eeuwigheid, die, hoe men dieper ziet, Te minder wordt berezkt, en uit het oog verschiet, Dat, moede en afgemat van uitzien, in die ronden Een evenwijdde, nooit den omtrek heeft gevonden. (Besp. II, 996- moo.) V . 4. noch ronden : noch kreitsen of hemel- . rzngen, God is alomtegenwoordig. (Vgl. o) Het is bekend, dat Vondel de leer van Ptolemeils aankleefde, waardoor ons zonnestelsel in acht ringen verdeeld wordt, met de aarde tot , -niddelpunt, waarvan zeven voor de dvk aalsterren en de aehtste of buitenste voor de vaste sterren. — 265 God is eeuwig en alomtegenwoordig; ontkenning van tijd en ruimte gaan bier samen, evenals in de twee uittreksels, welke wij boven gegeven hebben. (L. 396, Besp. I, 18-2o.) 1k wijk of van de geijkte verklaring (1), volgens devvelke « ronden » niet op de ruimte zou zien, maar op den tijd : « de ronden der eeuwigheid ». (Busschaert.) Tot staving wijst men op Lucifer 396 (zie boven). Men zou ook nog het bier voren door Jonckbloet gegeven citaat uit de Bespiegelingen (1, 459) kunnen aanvoeren, en ik zelf zal er twee uit hetzelfde gedicht aan toevoegen (II, 954, 965) waaruit blijkt, dat Vondel zich de eeuuiigheid onder de gedaante van eenen « ring D dacht. Nochtans hoeft men niet diep na te denken om te zien, dat « ronden » in den zin van « eeuwigheid » geen steek houdt. « Van tijd noch eeuwigheid gemeten » kan door den beugel, wij hebben het aangetoond; doch « van tijd noch eeuwigheid gemeten, noch eeuwigheden a is eene lamlendige herhaling, welke Jonckbloet's afkeurende uitspraak in de hand zou werken. Dit is van den regen in den drop komen. (I) Ik moet nochtans eene uitzondering maken voor de verklaring van N. A. Cramer in de Zwolsche Herdrukken, blz. 115 : « noch van tijd en eeuwigheid noch van ronden gemeter, d. i. God is onmEetbaar, zoowel in den tijd als in de ruimte. Ronden zijn de sferen of kringen zoowel in het Heelal der werelt v als in der « Heem'len Hemel, en dus de grootst denkbare deelen der ruimte. — 266 — En buitendien is het aan te nemen, dat Vondel door zulk nietszeggend stopvvoord zijn sti,j1 zou verwaterd hebben en nog wel in een gedicht, dat door den spr:ngvloed van elkander steeds voortstuwende gedachten zoozeer de lyrische saamgedrongenheicl der Grieksche koren op zijde streeft? Ook valt het niet moeilijk heel wat meer bewijsplaatsen bij te brengen van het gebruik van « ronden a in de beteekenis van plaats, ruimte. Voor hemelringen : Gij ziet... Hoe deze star gedaald, en gene in top daarboven, De klaarste een minder klare in luister kan verdooven ; Hoe de eene een kleiner ronde en de andere een grooter schrijft, De laagste hemel snelst, de hoogste langzaam drijft. (L. 974 - 77.) Indien hij stille staat, zoo blijkt door deze gronden, Dat de onbeweegde -draait zooveel gestarnde ronden. (Besp. I, 389-90.) Zoo twee bewegers het beweegde rond bewogen. (Besp. I, 405•) Men vraag' naar 't hoogste goed en klimm' door alle ronden. (Besp. I, 485.) Dees zat van eeuwigheid, naar zijn begrijp, aan 't stuur Der Zaken, die rondom in eene ronde draaien. (Besp. I, 532-33.) terwijl hij eeuwig draait De hemelronden, dicht met starren overzaaid. (Besp. II, 137-38.) De starren zouden stil in hare ronde staari. (Besp. HI, 1275.) - 267 - Verder Besp. III, 257, 5og, 905. Elders staat « ronde » voor onbegrensde ruimte die alleen ontstond Van eeuwigheid uit zich, in 't onbepaalde rond. (Besp. I, 1087-88.) Insgelijks I, 1135. In plaats van « rond p komt ook K ring voor, doch toegepast op de ruimte dus stuit men dan op een Beweger, die zelf rust en draait al 's hemels ringen. (Besp. I, 402. Zoo ook II, 938.) 4. fonder tegenwicht : zonder tegengod; God is alleen of eenig. Eeti .tegenvvicht is eene kracht, die eene andere kracht to niet doet. Dit zou het geval zijn, indien er twee Goden, ook indien er twee vijandige beginselen bestonden, het eene goed en het andere kwaad, als bij Zoroaster en bij de Manichee&s. (Vgl. k.) 5. bij rich bestaat : door rich Telven. God is dP eerste oorzaak van alle werkende oorzaken. (Vgl. a.) Dit zelfbestaan (aseitas) is de eerste eigenschap, welke de redeneering in God ontdekt en waaruit al de andere a priori afgeleid worden. (Vgl. e.) Daarorn words de aseitas als Gods hoofdeigenschap (constitutivunz essentiae Dei) beschouwd. 5. geen steun van buiten ontleent : God is onafhankelijk ; eene uitbreiding van a bij zich bestaat ». — 268 — Ten bevvijze volgen bier eenige plaatsen, waar Vondel die twee begrippen bijna vvoordelijk vereenigt (1). (I) Als eigenaardigheid zij hier ter loops gewezen op. eenige reminiscentien, welke in de Bespiegelingen voorkomen. Het hoofd, gelijk een hof, voor 't rijk verstand gebouwd y (Besp. III, 107.) Het brein verstrekt haar hof (L. i2o.) Hoe blinkt het aangezicht, vol goddelijke zwieren, Ten hemel opgebeurd, terwijl alle andre dieren Ter aarde gaan gebukt. (Besp. III, i '3-15.) Een godheid geeft haar glans door 's menschen oogen hem De redelijke ziel komt uit zijn tronie zwieren. Hij heft, terwijl de stomme en redelooze dierea Naar hunne voeten zien, alleen en trotsch het hoofd Ten hemel op naar God, zijn schepper hoog geloofd. (L. 112-16.) En hoe de ziel alom gaat waren door de leen, Geheel in ieder lid. (Besp. III, 196-97.) De onzichtbre ziel bestaat uit geeft en niet uit stof, Ze is heel in ieder lid. (L. 119-2o.) Wat taai een band de ziele en 't lichaam samenhoudt, Een paar al te ongelijk van aard, oneens gezind, 't Welk jaren lang gehuwd zoo noode komt te scheiden, Dat 's een geheimenis. (Besp. III, 2 15 - 18.) Wie kan zoo geestig streuglen. Het lichaam en de ziel ? (L. 105-6.) Wat telen zee en land al visschen, vogels, dieren, Die bij hun element of aarde of water tieren Of zweven in de lucht ? (Besp. III, 281-83.) - 269 - De eenige oorzaak, niet te peilen, niet te gronden, Noch te achterhalen, die alleen nit zich bestzat, Van elders niets ontleent noch steunsel neemt te baat. (Besp. -I, 1022-24.) Ik zag den ommegang van honderd duizend dieren, Die op het aardrijk treen of in de wolken zwieren, Of zwemmen in den stroom, zoo ieder is gewend En leven schept in zijn bijzonder element. (L. 85-88.) Wat de schoonheid der vrouw betreft, zou men kunnen denken dat de dichter bezadigder is geworden; doch dacht hij niet aan zijne overheerlijke beschrijving uit Lucifer, als hij zegt : Ge zoudt in dit gezang de vrouw nog schooner hooren, Maar 'k vrees door dees meermin een Heilig te bekoren? (Besp. 11-1, 449-50.) Aan den rei uit Gijsbrecht herinnert : De kuische weduw volge in eenzaamheid de tortel Op haren dorren rank. (Besp. III, 638-39.) Men vergelijke : Door deze liefde treurt De tortelduif, gescheurd Van haar beminde tortel. Zij jammert op de dorre rank Van eenen boom, verdroogd van wortel, Haar leven lang. (1 2 69-74.) Gods wijsheid springt te rugge, om grooter sprong te doen (Besp. III, 1406.) kan gelegd worden naast de volgende plaats uit Joseph in Dothan : 't Gaat boven menschelijk vermoen, Dat wij met Joseph herwaart reizen Naar Dothan, en van Memphis deizen, Om derwaart grooter sprong te doen. (109-12.) - 270 - Het eerste wezen, dat alle andre wezens stelt, Bestaat b zich, door zich, ontleent Keen stain van buiten. (Best.. II, 8 io-ii.) Maar God bestaat byi zich, almachtig, rijk en wijs. Hij leent van buiten fiats. (Besp. IV, 217-18.) Men vergelijke nog : Besp. I, 653-55. De schepselen integendeel hebben wel degelijk eenen steun van buiten, d. i. buiten hunne enkelheid of individualiteit gelegen, noodig om te bestaan; 's menschen daarzijn b v. hangt van God, van de ouders en van honderden invloeden, als lucht, voedsel, enz af. 6. inaar op rich relven rust : is eene gevolgtrekking uit het onmiddellijk voorafgaande en behoort diensvolgens ook tot de ontvvikkeling van het begrip bij zich bestaat ». Al hetgeen buiten God bestaat kan aan zijne gerustheid of hoogste .geluk niet het minste ontnemen of toevoegen. Rust is bier niet in den gewonen zin op te vatten Een verrassend samentreffen is ook de beschrijving van den fenix in de Bespiegelingen (II, 499-51o) en in Joseph in Dothan We Bedrijf, laatste tooneel), ofschoon de dichter in het laatste werk heel wat meer kleuren aan zijn tafereel heeft ten koste gelegd. Voor Vondels vaardigheid om een zelfde denkbeeld in altijd nieuwe bewoordingen uit te werken pleit vooral Lucifer, waar de redenen tot ontevredenheid, door den oproerigen aartsengel in het s" tooneel van het 2de bedrijf uitgesproken, de schering en inslag zijn van het 2de, 3de en 4de bedrijf. - 27 1 - Een schepsel rust, wanneer het zijn arbeidsvermogen niet uitoefent, maar in God is geen arbeidsvermogen (potentia), in hem is alles loutere werkstelligheid (actus purus) (Vgl. 1); hij is « eeuwig werrekrijk », naar Vondels uitdrukking. (Besp. II, 829 ) 7-1o. en in Tijn weTen kan besluiten wat om en in hem.... draait en wordt gcdreven 0112 't een en eenig middelpunt : God is onmetelijk. (Vgl. p.) Om dezen zin aan 7-10 toe to schrijven lette men op den samenhang met vv. 11-13 : I. der Tonnen ion, de geest het leven bijstelling van « iniddelpunt » ro. 12-13. de Tiel van alles n-'at gij kunt bevroen, of nimmermeer bevroeden tweede bijstelling van « middelpunt ». 11-13 zijn de ontwikkeling van o wat... draait en wordt gedreven ». In andere woorden wat draait om God? 10 de stoffelijke wereld v. 11. 2° de verstandelijke wereld vv. 12-13 ; doch deze omvat twee ongelijksoortige bestanddeelen : de voorstelling van de bestaande dingen (van alles ;vat gij kunt bevroenl, de voorstelling en van de geheimnissen en van de mogelijke dingen (of nimmermeer bevroeden). Bij gevolg bevinden zich ook de possibilia in Gods wezen, en dit sternt met de begripsbepaling, welke wij van de onmetelijkheid gegeven hebben. Deze plaats is dus Beene herhaling van a noch ronden », v. 4. - 272 - Treden wij nu in bijzonderheden. In Tijn IveTen natuur, immers God is in wezen en in kracht tegenwoordig. Kan besluiten juister ware : « besluit ». W at om en in hem : twee punten zijn hier uiteen te houden. Alles hangt van God of om te worden en voort te bestaan (om hem); alles bevindt zich in Gods alomtegenwoordige, of beter, onmetelijke natuur (in hem), zonder nochtans, naar de pantheIstische zienswijze met zijne natuur vereenzelvigd te zijn. (Vgl. q.) In de uitgave van Verstraeten lees ik aan den voet der bladzijde : « Dit zelfde gedacht werd omtrent hetzelfde tijdstip door Pascal aldus uitgedrukt : Dieu est un cercle dont le centre est partout, et la circonference nulle part; d. i. ga waar gij wilt, immer zijt en blijft gij even ver van den omtrek (dien men veronderstelt Gods onmetelijkheid te bepalen), en pas zoover gevorderd, alsof gij nog in 't middelpunt van den cirkel stondt. » Deze diepzinnige gedachte staat reeds bij Vondel te lezen (I), door wien zij aan Hermes Trismegistus wordt toegeschreven men oordeele : (t) In Unger's uitgave (deel 1652-53, bl. 3o) wordt verklaard : w Mercurius of Hermes Lismegistus, aldus genoemd omdat hij wijsgeer, leeraar en koning was, zou, volgens de overlevering, voor Mozes' tijden in Egypte geregeerd en een aantal geleerde boeken en hieroglyphen geschreven hebben. » Onze dichter had veel op met dit fabelachtig personage; men leze Besp. IV, 1891-1124; V, 69-7o; 1455-56. Oorspronkelijk is deze Hermes - 273 — De groote Trismegist bestemt de vaste gronden, Daar nergens ommetrek en alzins wordt gevonden Een ze•e middelpunt in zijn volkomen kloot. (Bap. II, 735-37.) Men legge er nog de volgende verzen uit de Bespiegelingen nevens, waaruit eens te meer zal blijken, dat dit leerdicht onontbeerlijk is om Lucifers Rei naar waarde te kunnen schatten Oneindigheid, gij smilt ten leste in 't eenig een, Het eenig middelpunt, dat, buiten alle ronden En sender ommetrek, ook alzins wordt gevonden. (I, 1072-74.) Een nakiank van den rei vernemen wij uit L. 398. Om God, hoar middelpunt en omloop te gelijk zich draaien. Men leze nog Altaargeheimnissen I, J3o5-6. Onbewust van wanken bepaalt « hem » v. 8, en niet « draait en wordt gedreven », schoon dit laatste, doelende op vaste natuurwetten, ook een goeden zin geeft. Hierdoor rust de dichter God uit met de onveranderlijkheid (Vgl. in) en met de onbeweeglijkheid te midden van alles wat door hem bewogen wordt. (Vgl. b.) Wij verkiezen « onbewust van vvanken » met dezelfde als de Egyptische godheid Thot; later werd onder dien naam alles verspreid wat de Neoplatonische school over de geheimenissen leerde. — 274 — a hem » te verbinden, omdat Vondel op verschei-- den plaatsen juist deze tegenstelling tusschen Godsonbeweeglijkheid en de door hem bewogen natuur op den voorgrond plaatst. het onbewogen rijk, Des albewegers stoel, te schokken noch verzetten, Terwijl hij 't onder zich al omdraait naar zijn wetter. (Best. I, 424-26.) de onpente beweger Beweegt de lichamen en al 't gestarrend Leger, En blijft zelf onbeweegd, terwijl hij eeuwig draait De herneironden, dicht met starren overzaaid. (Best. II, 1 35-38 .) Terwijl hij alles hier beweegt en ommedtijft, En, eeuwig onbeweegd, in staat en wezen blijft. (Best. III, 1.191-92.) draait en wordt gedreven : God is de eerste. oorzaak der bevveging, de « drijfziel » van 't heelal, naar Vondels goedgekozen uitdrukking. (Vgl. b.) om 't een en eenig middelpunt : behelst twee verschillende eigenschappen; God is enkelvoudig (een) (Vgl. u), God is alleen (eenig) (Vgl. ic). I. der Tonnen ion: tegenwoordig zegt deze beeldspraak vrij wat meer dan Vondel kon vermoeden, daar hij, alhoevvel het stelsel van Copernicus kennende, de zon om de aarde laat draaien. de geest, het leven zinvervvant met « zon a en verbeteren er de zuiver stoffelijke beteekenis van. de Tiel van enz. God is de grondslag van alle kennis om drie redenen wij putten onze wetenschap uit de zinnelijke waarneming van her - 275 - door hem geschapene wij danken hem ons denkvermogen ; de kenmerken van onze voorstelling omtrent de wezens der dingen en van de allereerste betrekkingen dier wezens (essentiae) onderling berusten op Gods onveranderlijk wereldplan. (Vgl. s) Men verlieze niet uit het oog, dat de engelen bier Gods lofzang aanheffen en dat diensvolgens de eerst aangevoerde reden op hen niet toepasselijk is, want het zijn zuivere geesten. 14-15 het hart, de bronadr, de oceaan en oorsprong van ..iroovele goeden : God is de eerste oorzaak van alle goed of alle volmaaktheden (Vgl. goeden : goed, goede dingen (bona) of eenvoudig n-'erens; want de metaphysica leert, dat elk wezen goed is (omne ens est bonum). Wij hebben bier eene opeenstapeling van zinvervvante woorden, doch zoo dat elke term eene afzonderlijke zijde van bet denkbeeld uitwerkt. het hart : omdat volgens het algemeene spraakgebruik dc goedheid in het hart zetelt ; de bronadr of voornaamste ader omdat Gods goedheid die der schepselen overtreft. Dit eenig beste goed bestaat alleen in God, En buiten hem bestaan de valsche of mindre goeden, Gelijk de rede leert, bestemd bij alle vroeden. (Besp. IV, 718-20.) De oceaan omdat die hoogste goedheid onbegrensd is, « gelijk een endelooze en grondelooze zee. y) (Besp. II, 1158.) de oorsprong : vat eindelijk de drie beelden samen. 27 6 - 15-16. , Toovele goeden als uit vloeien en bestaan : oorspiong van alle goed, want en bestaat u it God. (Vgl. hem vloeien : schepping niet. bestaan Gods (conservatio). volgt (bij zijn genade en alvermogen en slaat zoowel op « hem vloeien » als « bestaan », dus zoowel op de schepping als de instandhouding der schepping. Beide creatio en de voorTienigheid (Vgl. 17. bij Tzin genade : goedheid ; hij schiep en bestaande uit goedheid. was niet gedwongen te scheppen, eenige is de eigen natuur, want dan schepping nooduiendig, oneindig volmaakt zijn ; iets strijdig met de feiten dat tot het pantheisme voert De ronde van den ring der wereld is beperkt, Ook haar volkomenheid : zoo moet hij, die dit werkt, werken en de wereld en de schatten Van haar volkomenheid begrijpen en bevatten : Want zoo het wezen van een onbepaalde macht werkt door dwang en arrebeidt met kracht, Het brengt iet voort, dat van geen palen wordt begrepen, Van geenen ommekreits besloten noch benepen. I, 9 67 - 74-) de wereld is ontstaan en voortbestaat is aan zijne goedheid liefde te danken. - 276 - 15-1@. Oorsprong van toovele hem vloeien en bestaan: oorspI ong van alle volmaaktheid vloeit en bestaat u it God. Vg!. c.) uit hem vloeien : door de schepping uit niet. en bestaan : door Gods instandhouding (conservatio). Wat volgt (bij zijn genade en alvermogen en wijsheid) slaat zoo wel op « uit hem vloeien )) als op Er bestaan )), dus zoowel op de schepping als op de instandhouding der schepping. Beide conservatio maken de voor{ienigheid uit. (Vg!. t) '7' bU {ijn genade: goedheid; schiep en onderhoudt het bestaande uit goedheid. Immers God was niet gedwongen te scheppen, noch door eenige andere oorzaak, want hij is de eerste oorzaak, noch door zijn eigen natuur, want zou de schepping noodwendig, bijgevolg oneindig volmaakt zijn; iets dat strijdig is met de felten en dat tot het pantheïsme voert ring der wereld is beperkt, volkomenheid : zoo dit werkt, Vrfiwillig wereld en de schatten haar volkomenhe;r\ begrijpen bevatten: zoo het wezen van een onbepaalde macht Noodwendig arrebeidt met kracht, brengt iet voort, dat van geen palen wordt begrepen, geenen ommekreits besloten noch benepen. (Besp. I, 967-74.) Indien de wereld is ontstaan en voort bestaat IS dit aan zijne goedheid of liefde te danken. - 277 - De Godheid voelde een gloed van liefde in 't hart ontvonken, "Toes goedheid en de glans der schoonheid in haar blonken, En onder 't spiegelen den wil met eenen trek Verwekten tot dit goed, dees schoonheid zonder vlek. Gods liefde, door den wil genegen zich te paten, Wordt zwanger door dien gloed en wil ten beste baren Dit wonderlijk heelal, wat leeft en niet en leeft, Daar Gods gelijkenis of min of meer in zweeft, Naardat ze die beschijnt, beschaduwt uit den hoogen, Gezind zijn heerlijkheid in ieder te beoogen En te openbaren, als in een ontsloten troon, Wat de opperste at bezit van 't endloos goed en schoon. (Besp. 1I , 1276-86.) en alvermogen : almacht. Jets uit niets voortbrengdn en behoeden voor het terugkeeren tot het Diet veronderstelt Gods almacht. Nu volgt de almogendheid, waarop - de goisdienst bouwt : Want God de werela schiep, regeert en onderhouilt Door de almacht, zonder wie nooit ware uit niet geworden Dit wonderlijk heelal, gesticht op zulk eene orden, Waardoor men zeker sluit, dat God dus werrekrijk Veel werelden uit niet kon scheppen te gelijk. (Besp. II, ioo 1-6.) en wijsheid : God heeft het plan der schepping getrokken en haar een doel aangewezen, naar welks vervvezenlijking hij streeft, nl. de verheerlijking zijner goedheid bij monde van de schepselen, zooals blijkt uit de voorlaatste aanhaling. (Besp. II, 1282-86.) 17-20. Bij Tijin genade, en alvermogen, en wijsheid, die hun 't weTen schonk uit niet, eer dit in top voltogen paleis, der heem'len hemet, blonk. - 278 - Alle door mij geraadpleegde uitgaven plaatserr een komma na niet, schoon ten onrechte ; doch wij zullen deze lezing voorloopig aannemen, om te toonen, tot welke onhoudbare uitkomsten zij leidt. 18. die hun 't weTen schonk uit niet : die hen schiep uit niet. In de door ons gewraakte veronderstelling kan die zoowel de drie (genade, alvermogen, wijsheid) bepalen als het laatste alleen; doch in dit tweede geval is de zip minder juist onder wijsgeerig oogpunt. 19-20 dit in top voltogen paleis : de hemel, waar de engelen dezen lofzang aanheffen. Welk is nu de samenhang ? God schiep door zijne genade, alvermog,en en wijsheid de vvereld, alvorens (eer) de hemel, het verblijf der engelen, geschapen was! Dit druist tegen het algemeen gevoelen in. Zulken onzin kan men kwalijk een man ten laste leggen, die en door de rechtzinnigheid zijner begrippen omtrent God en door de wiskundige juistheid, waarmede hij zijne uitdrukkingen als in eene goudschaal weegt, ons het bewijs levert, dat hij niet te vergeefs bij de scholastieken ter school is gegaan. Om dit euvel te verhelpen late men die alleen terugzien op wijsheid en verplaatse men het komma van niet naar schonk : En wijsheid, die hun 't wezen schonk, Uit niet eer dit in top voltogen Paleis, der heemlen hemel bionic. - 279 - uit niet bepaalt voltogen : eer dit paleis, uit niet in top voltogen (uit niet kant en klaar gemaakt), blonk. Nochtans heeft deze zinswending iets ongewoons, wij stemmen het toe. wijsheid, die hun'tkveren schonk: het denkbeeldige bestaan, dat het werkelijke voorafging. (Vgl. x). God heeft immers van eeuwigheid, dus ook eer het verblijf der engelen bestond, het scheppingsplan in zijnen geest ontworpen.(Vgl. r ) De vv. 18-2o ,ontwikkelen het begrip I« wijsheid », een der drie ,eigenschappen, die tot de schepping medewerkten. Eene biermede overeenstemmende aanhaling, 'welke tevens onze zienswijze komt bevestigen, yinklen wij in de Bespiegelingen : Voor 't scheppen van de hooge en hemelsche gewelven, Vol engelen, was God alleen en stil zich zelven Bekend, en zat gerust, vervullende den ring Van zijne oaeindigheid,. in een bespiegeling Van zich en zijn nature, in 't diepe licht verborgen, Dat geene beurten kent, float avondstond, noch morgen. (Besp. V, 841-46.) Er bestaat eene merkwaardige overeenkomst tusschen de voornaamste gedachten van dezen zang en eene plaats uit de Bespiegelingen, waar de dichter Gods onsterfelijk 'even schildert : de vaag des levens, door wiens zegen De godheid, buiten zich, alleen niet ziet bewegen roeren wat zich roert, in dien geschapen kring, Maar ook gedurig hangt in een bespiegeling Van hare louterheid verrukt en opgetogen ; Terwijl, gelijk om strijd, Gods wijsheid en vermogen En goedheid onderling in 't spieglen houden aan, - 280 En in 't beschouwen van Gods wezen roerloos staan Gespannen in haar kracht, op 't spits van alle punten, Die endeloos in Gods volkomenheen uitmanten. Zoo leeft de onsterflijkheid in zich, gerust en stil Terwij1 ze buiten zicla door haren vrijen wil Het al regeert en • stuurt, vrijwillig onbedwongen, En geenszins door de kracht van haar natuur gedrongen. (II, 859-72.) Deze verzen geven ons sevens den sleutel van op zich zeiven rust » v. 6. 21-23. Vondel bezigt hetzelfde beeld van de oneindigheid sprekende : Wie knielt niet, die dit hoort, en valt op 't aanzicht neder ? (Best. IV, 649.) 27. oneindie wezen samenvatting van den geheelen zang. (Vgl. d.) eeuwig weTen : ens en niet essentia, dit laatste zou hier eenepantheistische stelling opleveren.(Vgl.q.) 28. dat weTen heeft dat een bestaan, en wel een gebeurlijk bestaan heeft. 33. verbeelding : in den ruimen zin van verstandelijke voorstelling, begrip (idea). Vgl. v. 26 « of schort het aan begrip en stem? , De verbeelding is, in den engeren zin, het vermogen om, met behulp van het geheugen, de vroegere zinnelijke waarnemingen voor den geest to halen en onderling to verbinden (imaginatio). Daar God niet onder onze zintuigen valt, staat hij hiiten het bereik der verbeelding. In den mond der engelen heeft buitendien 281 — het woord, in de laatste streng wijsgeerige beteekenis genomen, slot noch zin. 34. Gij .vaart, gij gij blifft deTelfde God is eeuwig. 35-37. alle englenkennis enz. Ofschoon de engelen zuivere geesten zijn en God bij gevolg door inzage, dus nauwkeuriger dan wij, kennen, is hunne kennis nochtans van nature beperkt, daar zij schepselen, dus eindige wizens zijn. (Vgl. g.) ontheiliging en schennis : Vondel verwijlt gaarne bij deze gedachte. Geen letterkunstenaar, hoe taalrijk, hoe beslepen, Vindt rnerk of woord, dat Gods volkomenheid verbeeldt. En niet in stee van eer hem zijne glorie steelt. (Besp. I, 138.40.) Maar laat ootmoedigheid de stoute tong betoomen : Haar onvolkomenheici ontluistert Gods volkomen, En stamelt woord op woord. (Besp. II , 411-13.) Men vergelijke nog II, 41-46 ; 65-78; I, 32. 38.39 Want ieder draagt Tijn eigen naam behalve gij : de naam dient om verschillende individuen of enkelingen van dezelfde soort te onderscheiden, welnu God is alleen. Hij (Trismegist) noemt God naamloos ; want men hoeft hem [niet te noemen, Die geenen naam behoeft, nu 's wezens enkelheid, Zijn eigenschap, hem klaar van andren onderscheidt. (Besp. II, 520-22.) Men raadplege nog II, 571-75. - 2 8 2 - God ontsnapt ook aan elke begripsbepaling of ‘definitie, omdat zijne enkelvoudigheid alle geslacht .en soort buitensluit. (Vgl. u.) 42 8-ij Tip alleen dan die gij Tip: God als noodwendig wezen heeft de volheid van het Rijn, uitsluiting van alle Tijn of onvolmaaktheid. c.) aan den bijbeltekst : qui sum (Exod. III, 15). De scholastieken zeggen hetzelfde in andere woorden : esse est substantia. Vgl. i.) Maar Gods zelfstandigheid is eigenlijk zijn wezen : Dus is 't zelfstandigheid al wat Gods wezen heeft, Aan wiens eenvoudigheid geen toeval hangt of kleeft, Noch nimmer hechten zal, tenzij men ons wil leeren kan, vermindren en vermeeren. dit ontzeggen de bron een God zijn wezen natuur is, niet._ (Besp. II, 184-9o.) Daar hij zich zelven noemt in oud Hebreeuwsch : ik ben; naam, niet voller uit te spreken noch te lezen : wat is God? wat niet? wat is hij ? wezen. (1?esp. V , Telf bekend : hij oneindig is. kent zich zelve alleen geheel van binnen. (Best. I. 1 34•) Godheid alleen op 't allernauwst zich zelf. II, 26.) Een volmaakt begrip adaequata) aan elke begripsbepaling of definitie, enkelvoudigheid alle geslacht en (Vgl. gij rijt die gij {ijt: noodwendig ,vezen volheid van het rijn, met alle niet-rijn onvolmaaktheid. {Vgl. Vondel dacht hier aan den bijbelteks;t : Ego sum qui sum 11 I, [5). De scholastieken zeggen hetzelfde in andere woorden: substantia. (Yg!. is eigenlijk wezen: 't zelfstandigheid al wat Gods wezen heeft, toeval of kleeft, hechten zal, tenzij men ons willeeren Dat God verandren kan, vermindren en vermeeren. Uit dit ontzeggen vloeit, als uit de bron een ,liet, Dat God zijn wezen en natuur zs, anders niet .. (&sp. lI, 184-90.) hl] zich zei ven oud Hebreeuwsch : ik ben/ Een naam, niet voller uit te spreken noch te lezen: Want wat is God? wat niet?wat is hij? louter wezen. (!?esp. V, 64-66.) 43. u relf bekend: omdat hij alleen De Godheid kent zich zelve alleen geheel van binnen. (Besp. I. 134.) De Godheid kent alleen op 't allemauwst zich zelf. (Besp. IT, 26.) 44-47. Een volmaakt begrip (idea adaequata) - 283 - van het oneindig wezen is van natuur aan Been eindig wezen gegeven. (Vgl. d.) 48-49 dat rienis nog een hooger heil dan (het heil dat) wij van um, genade ontleenen Verstraeten teekent hierbij aan : « God te zien in zijne glorie is nog een grooter geluk dan het onze, mits de engelen (v6Or hunne beproeving) Gods aanschijn nog niet mochten aanschouvven. » Volgens het geloof zal ook de mensch dit heil deelachtig vvorden, want de uitverkorenen zullen hiernamaals God van aanschijn tot aanschijn aanschouwen, d. 1. God kennen als oneindig wezen. Vie zou niet wenschen met de Godheid te verkeeren, Om in ootmoedigheid en stilheid aan te leer: n, Totdat, van 't sterflijk pak ontslagen, dees gordijn Geschoven worde, en (jod ons levendig verschijn! (Besp. II, 299-302.) Op deze onmiddellijke inzage van Gods natuur berust het wezen van de mystiek. 50-51. dat overschrijdt het perk en peil van ons vermogen : God in rich te kennen als « der eeuwigheden glans en ader » als « der glansen glans is aan engel noch mensch vanwege hunne natuur (vermogen) gegeven, maar kan hun wel door Gods laatste en hoogste genade verleend worden. (Vgl. g.) Hiermede hebben wij den diepen zin van Vondels verhevensten lierzang in het licht gesteld. Een tegenvoeter van Lucifers rei had Vondel vOor dertig jaren in Palamedes geleverd, toen hij - 284 -- het noodlot op hoogdravend boertige wijze bezong, om de Contra-Remonstranten te . beschimpen : o Kracht, die niet en zijt te ontvlien, Geweld, dat tusschen uwe knien Beklemt de diamanten spil, Daar 't al op draait "mar uwen Die hebt , van eeuwigheid gezaaid 't Zaad, daar de tijd zijn vrucht of maait. o Dwangbestuurster van al 't werk, Die goon en menschen stelt een perk. Houvast en anker van 't gesticht Der wereld, die in tegenwicht D'hoofdstoffen houdt. 0 zuil, die zelf Draagt onbezwaard dat zwaar gewelf. O die met ijzren schepter heerscht En blijft er laatst en was er eerst, Die Hemel, Aarde en Hel bestiert En maakt dat elk uw Godheid viert. Die op haar beurt de sterren riept En meerdre en mindre Goden schiept. Indien men de ondeugende bedoeling ter zijde laat en den slatigen gang der verzen alleen in aanmerking neemt, valt het niet te ontkennen, of de dichter deed hier in dezen aanhef eenen eersten greep in dezelfde snaren, die later, in Lucifer, het lied der hemelen vanaf de aarde zouden begeleiden. Om te besluiten volge bier een overzicht van Zang en Tegenzang. De Zang ontwikkelt het onvolmaakt begrip van het oneindig wezen. i° absolute of onvoorwaardelijke eigenschappen Gods. (Vgl. j.) eeuwigheid (van tijd noch eeuwigheid gemeten); 285- -- alomtegenwoordigheid (1 ) (noch ronden); enkelheid (zonder tegenwicht) ; zelfbestaan (bij zich bestaat, geen steun van buiten ontleent, maar op zich zelven rust); on (en in zijn wezen kan wat en in hem draait en vvordt (onbewust wanken) ; 'eene middelpunt). 2° betrekkelijke eigenschappen. schepping en instandhouding van de wereld, i. van de stoffelijke wereld (der zonnen zon, het leven), van de verstandelijke wereld van alles wat gij kunt bevroen of nimmermeer en de zedelijke wereld bronaar, oceaan en oorsprong van zoovele goeden). 's menschen wil goede God is de oorsprong van alle « goeden ». Vondel stemt bier overeen met den Augustinus, drie zaken in het noodwendig wezen onderscheidt : finem boni, causam rerum, ratiocinandi fiduciam. c) zijn genade); (en hun 't wezen schonk, eer dit in top voltogen paleis, der heemlen blo.nk). Tegenzang antwoordt, dat het I) De alomtegenwoordigheid is eigenlijk eene betrekkelijke op hare plaats als onderdeel van Gods - 285 _ .. I) ronden) i enkelheid tegen wicht); zich bestaat, buiten ontleent, maar op zich onmetelijkheid (en in zijn wezen kan besluiten wat om en in hem draait en wordt gedreven); onveranderlijkheid (onbewust van wanken); enkelvoudigheid (om 't eene middelpunt). 2° relatieve of betrekkelijke eigenschappen. a) b) d. i. van de stoffelijke wereld (der zonnen zon, de geest, het leven), van de verstandelijke wereld (de ziel van alles wat gij kunt bevroên of nimmermeer bevroeden) en van de zedelijke wereld (het hart, de bronàar, de oceaan en oorsprong zoovele goeden). Immers 's menschen wil streeft naar het goede en God is de oorsprong van alle (( goeden )). hier overeen den H. Augustinus, die drie zaken in het noodwendig wezen : finern boni, causarn rerum, ratiocinandi fiduciarn. goedheid (bij zijn genade); dj almacht (en alvermogen); e) wijsheid (die hun 't wezen schonk, uit niet eer dit in top voltogen paleis, der heemlen hemel, blonk). De Tegenzang antwoordt. dat het volmaakt (r) De alomtegenwoordigheid is eigenlijk eene betrekkelijke eigenschap, doch is hier op hare plaats als onderdeel van Gods onmetelijkheid. — 286 — begrip van het oneindige wezen buiten het bereik der schepselen ligt : r° God to willen verklaren is heiligschennis, daar men aan zijne onmetelijke grootheid geen recht kan laten wedervaren. 2° God kent zich zelf alleen. 3° De volmaakte kennis van Gods natuur is ons door zijne genade weggelegd. Wij herinneren er nog eens aan, dat de vveinige verzen, die wij over het hoofd hebben gezien, aan de H. Schrift zijn ontleend en geene nadere opheldering vereischen. Dr L. SIMONS. - 287 - Openbare zitting van 16 Juni. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris ; de heeren jhr. de Pauw, Gailliard, Gezelle,, Hiel, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, Arnold, werkende leden; de beer de Vreese, briefwisselend lid; Verontschuldigen hunne afwezigheid : de heeren baron de Maere d'Aertrijcke, Claeys en Genard. Zijn verder aanwezig : de heeren baron R. de Kerchove, gouverneur van Oost-Vlaanderen ; Braun, burgemeester van Gent ; de heeren J. Lammens, senator; de Guchtenaere, lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, een aantal beoefenaren van de Nederlandsche letteren en leeraren van het middelbaar onderwijs. Te 2 1/2 uur verklaart de beer bestuurder de zitting geopend. Hij dankt de aanwezigen, vooral de overheidspersonen, voor het blijk van belangstelling, door hunne tegenwoordigheid aan de werkzaamheden der Academie betoond, en spreekt daarna de volgende redevoering uit : — 288 — Mijnheer de Gouverneur, Mijnheer de Burgemeester, Mijnheeren Senator en Volksvertegenwoordigers , Geachte Medeleden, Goedgunstige Hoorders en Hoorderessen, Ik zal een paar oogenblikken spreken over De duidelijkheid in de kunst. Het en zal geene zoogenaamde « acadernische redevoering » zijn maar ik voldoe gaarne aan den gewoonte-plicht van den bestuurder der Academie, de jaarlijksche plechtige zitting met eene toespraak te openen. Ik wil dan ook niet door zwierige volzinnen, maar wel door, naar ik meen, eenvoudige, gezonde gedachten uvv medegevoel trachten te. winnen.... De duidelijkheid in de kunst. Dit ondervverp schijnt al zeer eenvoudig, zeer nuchter.... En toch is er meer van te zeggen dan ik in dit oogenblik afhandelen kan. Wat ik door kunst, vooral door beeldende kunst versta, heb ik op deze plaats, bij eene andere gelegenheid, geschetst. Thans wil ik er alleen aan herinneren, dat tusschen alle kunsten een innig verband bestaat, en eene en dezelfde omschrijving of definitie zoowel kan gelden van de dichtkunst als van de toon-, schilder- en andere kunsten, ja zelfs van de kunst der voordracht met het gebarenspel, vroeger weleens danskunst geheeten.... - 289 - Dat de gedachte die de kunstenaar wil uitdrukken recht duid elij k aan 't licht moet komen, om op den toeschouwer of hoorder den gewenschten indruk te maken, dunkt mil eene stelling die Been bewijs behoeft, een axioma en toch schijnt zij menigmaal. door woord en daad geloochend te worden. Vele jonge schrijvers juichen •tegenwoordig de onduidelijkheid toe, en meenen dat de klank vOor de gedachte gaat. Zich verlatende op eenen zekeren bijval, achten zij het niet noodig volzinnen te schrijven (vooral in dichtmaat) wclke slechts eene enkele, bepaalde beteekenis kunnen hebben. Men bemerkt al ras dat zij zelven niet altijd eene juiste verklaring weten te geven van de volzinnen, van de woorden, die hunne geestdrift, welke zij gaarne exta7e noemen, bun heeft ingegeven. In an vvoord, er ontstaat tegenwoordig eene soort van babylonische spraakverwarring, in de plaats van een sinxenachtige klaarheid in de kunst. 't Is al te moeielijk hiervan voorbeelden te geven; men zou daartoe lange aanhalingen moeten doen, die de tijd niet toelaat, en den schijn van persoonlijke aanvallen konden hebben... Ondertusschen wil ik dan toch door het wijzen op eenige uitdrukkingen mijne bewering staven. Ik zal er niet bij stilstaan hoe lachwekkend het mij voorkomt, dat men bij voorbeeld het - 290 - woord bekoren en bekoring in de beteekenis van tenter, tentation, in den ban doer, zeggende het is bijkans verouderd, nap- ,enoeg verouderd, Df thans verouderd of eenvoudig, verouderd; en de « thans gewone beteekenis » is gelijk charme; terwiil men niet bedenkt dat m ill ioen en lippen, dagelijks betuigen dat de volksbeteekenis van bekoring juist gelijk is aan tentation... Doch dat is weinig (1). Wat zegt men van uitdrukkingen als « Opal, gedroom, »... « Oceanen van trillende niets, »... « Eene diep2 ongeborenheid »? Wat is « een dagende brand van daagschheid, die iemand dagelijks droomt a?... \Vat zijn a dooden die elken dag aan leven. verliezen »? Wat is « breed blinken van een zee die in mysteriehand ligt »? « Tranen die smelten wat was kloek en de vlam van den levenswil dooden. » Dat is nog. half mogelijk. Maar hoe denkt men zich : « Koelen balsem, blank van zilverbrand » of wat is « het blank van droomen en het blank (I) Iedereen verstaat op welk werk hier wordt gezinspeeld. De schrijver dezer bladzijden is bereid van deze en alle volgende aanhalingen, aan de heden meest gevierde dichters ontleend, de namen der schrijvers, met boektitels en bladzijden op te geven. Het is hem niet om de personen maar om gezonde kunst en waar heid te doen. - 29 1 - van sneeuw of een • lotus droomen op wijsheid vijver » ?. Wat is Al-God en Al-Natuur anders dan eenvoudig God en Natuur? En wat is voor een ziel een eeuw'ge extaTewel... t Is toch aan de taal geweld doen Zniaarmoed- voor zivaarmoedigheid to schrijven, als 't duitsche Schuiermut, of goudecht in plaats van als echtsoud; mysterzeivoud voor woudmysterie; « in Paradijs, » voor « in het paradijs »; « rijk Italie aan Renaissance », voor « Italie rijk aan Renaissance »; « Regenbogende vvaterklots » in plaats van als een « regenboog schitterende », gelijk het valsche vernuft, schittert in het bovenstaande.... De schrijvers van dergelijke taal zouden zich vvellicht met het voorbeeld der toonkunst willen dekken, zeggende dat, evenals in de absolute of orkestmuziek de gedachten onduidelijk, vaag zijn en daarom toch niet minder dichterlijk dan bouwof schilderkunst, evenzoo de kunstenaar van het woord rechte poezie in nevelachtigen vorm uitdrukt Dit is eerie valsche gevolgtrekking. De absolute muziek kan Beene gedachte, op litteraire wijze, beknopt en scherp uitdrukken, evenmin als een bloemstruik een' perzik kan voortbrengen. Stelt men dergelijke eischen aan de muziek, dan miskent men haar karakter... De du id el ij k he i d eener toonschepping bestaat alleen in de wijze van opeenvolging der klankverbindingen. 2 92 Wanneer deze aan de menschelijke natuur, aan verstand en hart beantwoorden, dan is het toonstuk duidelijk, klaar . Dat hierbij eene zekere oefening of aanleg van den hoorder geeischt wordt, spreekt van zelf. Evenzoo moet men eene taal kennen om een opstel daarin geschreven te verstaan. Dat de dichter, in zijne beeldspraak en andere eigenaardigheden van stijl, zich te richten heeft naar het yolk waarvoor hij werkt, heeft hij met andere kunstenaars gemeen. Dit werd ook gedurende omstreeks veertien eeuwen onzer jaartelling in Europa algemeen in acht genomen. Daarna ontstond eene kwijning in vele kunsten... Men ging voortaan met eene zekere dolzinnigheid uitsluitend aan Griekenland en Rome kunstvormen en beelden ontleenen. De valschelijk zoogenoemde Renaissance moest noodzakelijk de duidelijkheid der Nederlandsche kunst omsluieren, want de nieuwe begrippen waren niet uit de zeden en overleveringen des yolks opgegroeid. Door deze kunst bij overeenkomst, deze con - ventioneele kunst werd alzoo de aard des yolks miskend. Men herkende dezen niet meer in de bewoners van den Olymp. Het yolk geloofde niet aan Pan en de boschnymfen; het begreep niet waarom men vele schoolboeken Arcadia's noemde. De kunst werd het eigendorn der geleerder*. - 293 - De aloude heldendichters vond men nog slechts hier en daar op vuil, grijs papier herdrukt, of de handschriften onder de schimmel van muffige vlieringen. De aloude schilderwerken verdwenen onder de kalk, of bleven uitsluitend voor eenige rieuwsgierigen in eene of andere afgelegen zaal bewaard. Doch, na eenige groote omwentelingen, toen de 19e eeuw een goed stuk wegs had afgelegd, kwam weder eene meer duidelijke volkskunst voor den dag. Bilderdijk, Ledeganck, Tollens, en vele anderen kwamen schitteren in den kunsttempel als de van zon doorschenen beschilderde glasvensters der schoonste kunstperiode. Bilderdijk zelf gaf aan onverstaanbare Renaissancisten eenen duidelijkeren vorm. De b'ouwkunst ging langzamerhand weder aan hare eischen voldoen ; het stelsel der platte lijsten, der friezen en architraven, ofschoon heden nog als onkruid onuitroeibaar, werd stillekensaan verdrongen door natuurlijker en nationaler vormen. Men begon weder begrip ervan to krijgen dat de schilderkunst nog anders spreken kan dan in een gouden lijst gevat, op het doek, monumentaler blinken kan, als onderdeel van het bouwwerk y dat zoo ook de schilder- en beeldhouwkunst, zich aan de architectuur parende, door deze dienstbaarheid zelve menigmaal grooter beteekenis krijgt ; dat de toonkunst (die trouwens hare overleveringen minder dan andere kunsten had miskend) zich in - 294 - ha ren aard mot rich:en naar de eischen van doel, plaats, gelegenheid; dat het tooneel, de kerk, het huis eenen verschillenden muziekstijl vorderen. En wat de taal betreft het was allereerst Bilderdijk, vvelke haar ontdeed van de versleten lappen, die haar door gebruik en spelling waren omgehangen, en duideiijk leven daarover blies; gelijk de heerlijkste beeldwerken van vroeger eeuw, door slechtbegrepen vroomheid met smakelooze sieraden omhangen, op de altaren weder in oorspronkelijke schoonheid worden hersteld. De taal, zegt Bilderdijk, in 't jaar 1825, was geworden Een laf gezwets, en een onzinnig woordenkleppen, Waarvan men noch 't verband noch d'eigen aart beseft, Waarvan geen enkle klank bij 't tong en lippenreppen De ziel van die ze ontfangt, naar 't Eeuwig Woord verheft. En verder : Men volt, tot duizlens toe, het hoofd met vreemd gezwets, Raast in den Franschen roes, en draaft op Britsche weaken, Of neemt van Duitschen grond de wartaal tot zijn les. Zoo vcedt men kindren op. Bilderdijk herhaalde zijne woedende kreten tegen de verbastering in 1827 : ...Steeds gewoon in 't Fransch gareel to hollen, Deed Neerland' nuchtren mee in 't dronken zuizebollen, Tot heel de helmacht saam kwam hupplen in dien dans En 't beter yolk geheel verduiveld werd, ja Fransch. (2) (I) Navonkeling, II, 96. (2) De voe,- in 't graf, 46, - 295 - Met Bilderdijk was de nieuwe geest ontwaakt Hij voorspelde uit de inwerking van het Nederlandsche zuiden op het noorden nieuw leven voor de taal. In zijne spraakleer (bl. 4o) verdedigde hij de Westvlaamsche uitspraak en laakte de overheersching van de Hollandsche gewesttaal, die toch onlangs de grondslag is geworden der zoogenaamde verkorte spelling. In 't zelfde jaar wijdde hij aan de Maatschappij van taal- en letterkunde te Brugge een gedicht ter eere van Maerlant en diens klare dichtkunst; hij noemde die stad de voedster van Neerlands Poezij • Waar hadt ge, o Ainstel, toen een stoet van Nachtegalen, Waar hadt ge uw zangers van het bosch, Als Vlaandren, rijk in bloei, en fier op beide talen, Ons Holland Dichters gaf, van Waalsche kluisters los ? (I) Geen wonder dan ook dat hij zijne spraakleer vereerde aan dat Genootschap in het land van Maerlant, met een gedicht op het thema, Te spreken is 't gevoel des boezems uit te storten. Uit te storten in het dietsch, dat is : in de volkstaal, in duidelijke taal te bedieden of te beduiden wat men gevoelt.. (I) Oprakeling, 139. 296 Doch wat gebeurt er ? Men werd Bilderdijk, men werd Conscience, de geheele dichtrenrij van 183o tot 188° moe, en in plaats van aan eene nieuwe ontwikkeling mede te werken, wierp de jeugd de groote meesters met steenen en verkondigde dat eerst met i 8 8o de ware « woordkunst » was geboren. J a zelfs vv ordt het heden mode, de jaren 188o tot t 884 reeds tot een overleefd,veel te pruikerig tijdperk te rekenen. Het nieuwe licht in de letteren breekt dus eerst door met het jaar 1885. Het pas geboren kind werd met het badwater in het riool geworpen, gelijk het spreekwoord zegt. Thans wordt er herhaaldelijk als zegekreet uitgeroepen dat de dichterlijke klaarheid minder waard is dan de klank der volzinnen. Het werkwoord verklanken wordt ten troon geheven, als vertegenwoordigende de hoogste dichtkunst..... Eene dergelijke beweging vindt men in de schilderkunst : duidelijke, karaktervolle teekening wordt weggemoffeld achter het tvvijfelachtige, onklare impressionisme, symbolisme, enz.. Zoo is datgene wat vroeger met minachting tooneel-decoratieschildering werd genoemd en niet anders was dan eene behendigheid om bij lamplicht, en op eenen zekeren afstand, den toeschouwer te begoochelen, nu tot punt van uitgang voor de hoogste kunst verklaard. De duidelijkheid van het leven op muur en doek is geen hoofdvereischte meer..... - 297 - Hoe verre zijn wij dus hier van de Memlincks en van Eyken verwijderd, welke, bij alle uitvoerigheid hunner penseelstreken, aan het innigste leven der natuur niet to kort doen en wier bedoeling uit elke tint, uit elke streep schittert, terwij1 de beschouwer van onze nieuwste landschappen de koelheid van water en lommer, dat door gele of blauwe plekken wordt afgebeeld, zeer betwijfelt. Past men die nieuwe manier op nog andere kunsten toe, zoo is de vraag : Wat is de waarde eener voordracht, bij voorbeeld eener tooneelvoorstelling, waarbij de spelers het publiek voortdurend in twijfel laten welke soort van rol zij vervullen, indien de aanplakbrieven het niet verkondden? Het zijn juist de duidelijk sprekende bijzonderheden in de voorstelling der karakters, welke het tooneelspel, en alle voordracht in 't algemeen tot een groot kunstwerk verheffen.... Ik wil hier gaarne de tegenwerping aannemen, dat menigmaal in de muziek een plotselijk trompetgeschetter bij 't naderen van een vijand of een fortissimokoraal, zelfs van weinig geoefende kelen, eenen meer wegsleependen indruk kan maken, dan een in alle fijnheden bestudeerd toonwerk ; dat eenige los op het doek geworpen, forsche penseelstreken dikwijls treffelijker schijnen dan de fijnheden van Van Eyck of Metzu ; dat de reuzenbouwen der Indische tempels soms meer indruk maken dan de fijngebeeldhouwde voorgevels in onzen bouwtrant; dat een forsche schreeuw op tijd en plotselijk geuit - 29S - vaak ontzettender werkt dan de fijnste stemtinten eener schouwspeelster;.... ik beken dat door deze onvolmaakte kunstuitingen s o m t ij d s meer wordt bereikt dan door de fijnste duidelijkheid. Al nemen wij den raad van Boileau ook niet letterlijk, dat elk kunstwerk, elk dichtwerk vooral, twintigmaal moet worden herzien, het is en blijft onbetwijfelbaar zeker, dat onder onze jonge kunstenaars, ja zelfs onder de meest hegaafde, vooral onder de kunstenaars met het woord en het penseel, een aantal gevonden wordt dat, door geestdrift of zucht naar oorspronkelijkheid medegesleept, aan taal en stiji to kort doet, en den lezer meer verblindt dan sticht of roert. Onze meeste. kunsttentoonstellingen, onze meeste dichtbundels der laatste jaren kunnen daarvan ge - tuisen.. . Wij verheugen ons dat die der leden van de Academie, aan wie de dichtgave is geschonken, haar gebruiken, gelijk de plant de zon gebruikt die haar beschijnt, gelijk de schepper der Iliade of van Goedroen en het Nevelingenlied, gelijk, de dichter der Divina Comedia, of die van Hamlet, gelijk een Palestrina of Lassus, gelijk de bouwmeester van S. Goedela of der stadhuizen van Brussel, Ieperen, enz., gelijk in nieuweren tijd een Walter Scott, een Montalembert, een Bilderdijk,een Conscience — allen meesters van het woord — de gaven aanwendden hun door hooger hand geschonken. Gelijk de bloem hare kleur en geur ontwikkelt volgens de natuur van on&elnhoud. Versingen over de wedstrijden ••••.••••.• bi. 156-246 Een blik op Vondel als wijsgeer, door den heer L. SaI0M. 247 De duidelijkheid in de Kunst, doot, den heer P. ALBERDINGK THIJM 289 VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAr\L- EN LETTERKUNDE. 1I~9S. Juli, Augustus en September. GENT A. SIP FER Drukker ,Ier /(ol/fllk/ijkt' Vlallmsc!u •. Academie -- 299 - zochte eigenschappen, zoo ontwikkelt zich de dichtgave der genoemde meesters volgens hun natuurlijken hoogeren aanleg, en daaruit vloeiden voort kunstwerken van gees.t en diepte niet alleen, maar ook van zonnige klaarheid en duidelijkheid in de onderdeelen. Moge een Bilderdijk schijnen (zooals sommigen beweren) zonder ophelderende noten niet verstaan te kunnen vvorden — dat ligt alleen aan den lezer, die zich menigmaal boven de aarde tot de Gees ten wareld niet weet te verheffen. Wij verheugen ons, ik herhaal het, in de Academie eene rij van kunstenaars te bezitten, vvelke dc. klaarheid in de kunst niet minachten gelijk vele. jongeren, en die aan verhevenheid en adel der gedachte eene duidelijkheid als die van het onbevvolkte uitspansel weten te verbinden Hun zij heil gewenscht ! Moge ik voor de medegedeelde gedachten mijne hoorders gunstig hebben gestemd, dan is mijn doel bereikt. (Toejuichingen.), — 3oo Zitting van 21 Juli 1898. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris : de heeren Claeys, de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Bols, de Flou, Claes, Arnold en Janssens, werkende leden ; de heeren Segers en de Vreese, briefwisselende leden. De heeren baron de Maere d'Aertrijcke en Muyldermans zenden bericht dat zij verhinderd zijn de zitting bij to wonen. Na vaststelling van het verslag over de vorige zitting vvordt door den bestendigen Secretaris de lijst medegedeeld der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Bibliographie de Belgique, nrs I I en 12, 1898. Bulletin de la Commission royale d'Art et d'Archeologie, 37e jaar, nrs i en 2. Revue sociale catholique, nr 9. Bulletin de l'Academie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux Arts de Belgique, nr 5. Wallonia, nr 6. Compte rendu des Seances de la Commission royale d'Histoire nrs 1-4. — 3ot — Bulletin de l' Agriculture, nr 8. Memoires couronnes et memoires des savants strangers a l' Academie, 55 e deel, 4°. Door den bestendigen Secretaris der Academie : De School. Tijdschrift voor opvoeding en onderwijs onder het bestuur van E.-M. Meganck. 1876-1879, 4 deelen. De Nieuwe School- en Letterbode, onder redactie van F.-K.-B. de Paeuw. 1878-1886, 9 deelen. Het Katholiek Onderwijs. Orgaan der katholieke volksscholen. 1879-1899, 22 deelen. Dc Toekomst. Tijdschrift voor opvoeding en onderwijs. 1895-1899, 5 deelen. Door den beer J. MUYLDERMANS : Antwerpen wider de Fransche republiek. Brieven van A meet Vyncke. Algerie en Zan- Tibar. Idem. Midden-Afrika. Beknopte geschiaenis van den Boerenkrifg, door J.-FR. PALLEMAERTS. Door den beer J. BROECKAERT : Nog lets over onTe oude LiedjesTangers. (Nieuwe uitgaaf.) Door de heeren Dr. J. VERDAM en Dr. J. FRANCK : Jacob van Maerlant's Strophische Gedichten. Door den beer E. SOtNS : Beowulf. -7. 302 — Door de Rodenbach's vrienden : taarboek voor 1898. Door den beer EDW. PEETERS : De Vlaamsche Krikstaalkunde. Door den beer BUITENRUST HETTEMA Taal en Letteren, 8e jaar, nrs 6 en 7. Verder de jongstverschenen afleveringen van Biekorf, her Belfort en de Vlaamsche Kunstbode. Briefwisseling. Aan de vergadering wordt een brief medegedeeld van den heer Minister van Binnenlandschetaken, meldende dat verlof is gegeven I° aan den beer De Vreese om te Londen twee handschriften van Sidrac of te schrijven en te collationneeren ; 2° aan den heer de Pauw, om te Parijs, in de Bibliotheque nationale, verschillende handschriften te raadplegen, hem dienstig voor de uitgave der - kroniek van Froissart. Bij brief van 6 Juli wordt der Academie bericht, dat hare begrooting voor het loopende jaar door den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs is goedgekeurd. Een ander schrijven van denzelfden heer Minister bericht dat Z. M. de Koning, bij besluit van 3o3 i Juli, heeft goedgekeurd de kiezing des heeren Lod. de Koninck , tot briefwisselend lid, en van den beer DI . Ernst Martin, te Straatsburg, tot buitenlandsch eerelid der Academie. De heeren Lod. de Koninck en Dr. Ernest Martin betuigen, schriftelijk, hunnen dank aan de Academie wegens hunne benoeming. Bibliographische aanteekening. De lijst der hoekgeschenken kan ik nog met twee vermeerderen. De beer Hendrik de Marez, wiens naam reeds een goeden klank heeft, verzocht mij aan de Academie een exemplaar te willen overmaken van zijne twee laatste werkjes : De bruid van Quinten Metsys, een verhaaltje in drie bedrijven, en Mijn herte weet, een bundeltje zeer intieme gedichten. Het eerste dezer werkjes is reeds sedert eenigen tijd verschenen. Dat het gunstig ontvangen werd, dat het « een gunstige pers » heeft gehad, orn een neologisme le gebruiken, is u bekend, en ik hoef er dus niet verder over te spreken. Het andere daarentegen heeft nog nauwelijks het licht gezien. Evenals A. Pierson, had de beer De Marez het wel molten betitelen intimis. Het zijn verzen geschreyen ter eere van zeer geliefde bloedverwanten, blijk gevende van een diepgevvorteld gevoel ; aan de - 304 - edelste gewaarwordingen is uitdrukking gegeven irr eenvoudige, onopgeschroefde en daardoor treffende woorden. De schrijver heeft zijne verzen geschreven in een soort van oudnederlandsch, een soort van. dilettanten-middelnederlandsch, dat hij niet uitgeeft voor onberispelijk, maar dat genoeg verschilt van onze moderne taal om den lezer in den waan to brengen dat het werkelijk middelnederlandsch is, en in elk geval aan de verzen een groote bekoorlijkheid en zangerigheid bijzet. De heer K. Doudelet heeft ze daarenboven ge'illustreerd op zeer eigenaardige wijze : de teekeningen, welke sommigen van De Marez' verzen hem hebben ingegeven, staan niet alleen bij het gedicht waarop ze betrekking hebben, maar dienen elk gedicht tot omlijsting, en steeds in eene andere orde. Op het eerste gedicht vallen ze niet mee : er is een zekere geheimzinnigheid, een zekere onbegrijpelijkheid in, en daar dit ook met 's dichters werk het geval is, kan men Doudelet's teekeningen maar begrijpen als men De Marez's verzen volkomen begrijpt. W.-L. DE VREESE. De heer Bestuurder wenscht den heer L. de Koninck, het nieuwbenoemde briefwisselend lid, welkom in de Academie, waarop de heer L. de 3o5 — Koninck de vergadering dank zegt en belooft, in de mate zijner middelen, to zullen medewerken ter opluistering der Nederlandsche taal en letteren. Dagorde. Worden gekozen tot leden der Commissie, die prijsvragen zullen voorstellen voor het par 1900: de heeren Bols, Broeckaert, Coopman, Daems en Gezelle. Tot lid der Commissie van Middelnederlandsche letteren, ter vervanging van wijlen den heer P. Willems, de heer K. de Flou. De beer Th.-J.-I. Arnold leest een opstel, getiteld : Het Nederlandsch in de Gentsche dasbladpers, hetwelk, op voorstel van den heer bestuurder, in de Verslagen zal opgenomen worden. Te 4 ure verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven. 3o6 NEDERLANDSCH DE GENTSCHE door TH.-J.-I. ARNOLD. Het komt nog al eens voor dat onze Gentsche dagbladen, voor zooveel die in het Nederlandsch zijn opgesteld, zich vroolijk maken over wat ze het hollandsch-franskiljonisme, waardoor verstaan het gebruiken van Fransche woorden Noord-en is dikwijls die bladen in soort van heiligen toorn te zien ontbranden, wanneer hun aandacht wordt getrokken op dit zwak hunner taalbroeders over den Moerdijk, door een aankondiging, ander dagbladartikel Noord- Nederlandsche of komst het kwaad, zich dikwijls geheel onnoodig Fransche woorden bedienen, in de noordelijke gewesten °tide bestaat, is, te niet dat de opstellers bier bedoelde het bespreken van kwaad wel eens ondoordacht en onzaakkundig werk gaan, evenmln (T). sprekend bewijs voor de waarheid laatste woorden In het te Brussel verschijnend blad Le Petit bleu artikel opgenomen, het - 306 - Lezing. HET NEDERLANDSOR IN DE GENTSORE DAGBLADPERS, TH.-].-l. eens voor dat onze Gentsche voor zooveel die in het Nederlandsch vroolijk over ze noemen het hollandsch-franskiljonisme, waardoor ze verstaan het gebruiken van Fransche woorden door de Noord-Nederlanders, en het is dikwijls vermakelijk die bladen in een soort van heiligen te zien ontbranden, wanneer hun aandacht zwak hunner taal broeders van over den Moerdijk, door een aankondiging, een bericht of eenig ander dagbladartikel van N oordN ederlandsche. af komst. Dat het kwaad, zich dikwijls geheel onnoodig van vreemde en inzonderheid van Fransche woorden te bedienen, in de noordelijke gewesten der oude Nederlanden werkelijk bestaat, is, hoezeer ook te betreuren, niet te loochenen, maar dal de opstellers der hier bedoelde dagbladen bij het bespreken van dit kwaad wel eens ondoordacht en onzaakkundig te werk gaan, even mln (1). (I) Ziehier een tamelijk sterk sprekend bewijs voor de waarheid dezer laat,te woorden : In het te Brussel verschijnend blad LI! Petzi bleu werd onlangs een artikél opgenomen, waarin ook het — 3o7 Wanneer onze Waalsche landgenooten aan de Ylamingen het veelvuldig gebruik van Fransche -veelvuldig en dikwijls gehee] onnoodig gebruikmaken van Fransche woordeu door de Noord-Nederlanders werd besproken. Dit artikel werd naar hit schijnt — helder is de zaak niet — door een Vlaamsch blad uit de hoofdstad, in het Nederlandsch vertaald overgenomen, en een Gentsch blad gaf van deze vertaling een nittreksel, waarin o. a. gezegd wordt « Daar ik eer- . sister wielreed (sic, voor Terwijl ik eergisteren wielerde, of fietste) op den steenweg van Delft naar '.c Hage voor • 's Gravenhage), begon ik na te denken over onze nieuwe wet op het gebruik van het Vlaamsch (Nederlandsch).... En • ter747 ik dacht bracht min frets in!" te 's Gravenhage . (leest Lahaye (sic, voor La Hay e) o Waalsche broeders ! waar ik me.... neerzette aan een tafel van.... het « Central . Hotel >> (sic). Dat opschrift « Central Hotel . bestaande nit • twee onloochenbaar Fransche woorden, deed m!Y denken, dat • ik wellicht te hoastig seweest was om onze schila'ers geluk • te wenschen met de vermeerdering van werk, die de vertalinsen zouden aanbrengen..... Daar zoo zittend, vielen de blikken van den S. op de uitstalling van een winkel van gemaakte kleederen, en op een aantal Fransche opschriften op de voorwerpen hevestigd, waaronder ook voorkwamen : jacquet costuum (sic), Pantalon naar rnaak Complet costuum (sic) Flanellen kapluiers (sic), enz., en bij het lezen van deze en nog andere opschriften hief de S. « langzaarn, godvruchtig het skis Pilsen (sic, voor Pilsener) op dat de fan op de tafel gezet had, » en ledigde hij dat op de gezondheid van zijn vriend (hier volgt naam van een Brusse]sch flamingant). De goede bedoeling van den vertaler van dit artikel uit' Le Petit bleu in aanmezking nemend. zou men geneigd zijn een aantal der daarin voorkomende gebreken en objuistheden over het hoofd te zien, maar zou men toch bij het lezeu der woorden <, Central Hotel, bestaande nit twee onloochenbaar transche woorden, » ook niet « langzaam, godvruchtig » zijn glas faro of uitzet kunnen opnemen en dat ledigen met den wensch, dat de tijd niet meer verre moge zijn waarin alle Vlaamsche dagbladschrijvers zullen weten, dat men in het Nederlandsch niet kan zeggen « 0/czar ik eergister -- 308 — woorden verwijten, verontschuldigen de laatstgenoemden zich voornameliik en met recht, door te wijzen op hun nabuurschap met Frankrijk, en op de gevolgen eener veeljarige Fransche overheersching. Bij de bespreking van hetzelfde misbruik, voor zoover dit ook bij hun noordelijke taal- en stamverwanten bestaat, vergeten echter vooral sommige Gentsche dagbladschrijvers, dat de Noord- Nederlanders dezelfde verontschuldigingen kunnen doen gelden. Ook deze droegen, gezwegen van vroegere invloeden, gedurende de jaren 18o6 tot 18 [3 het Pransche juk, en toen na 183o in het Zuiden het Fransch, misschien wel niet grculdvvettelijk maar toch feitelijk tot officieele taal was verheven, verloor het Noorden nog den steun van een paar millioen taalbroeders in de provincial Antwerpen, Brabant, de beide Vlaanderen en Limburg. Officieel werd na 183o tusschen de Noordelijke- en de Zuidelijke Nederlanden een slagboom gesteld, waardoor het gebied van de Nederlandsche taal, hetwelk zich vroeger van den Dollard tot wielreed,, en dat 4, Central Hotel» geen Fransch maar «onloochen baar . Engelsch is? Had de Nederlandsche uithangborienschilder bedoeld Fransch te schrij yen, dan zou hij waanchijMijk Hotel ccntral hebben gesch ► even! Ook kan bet zijn nut hebben den vertaler er aan te herinneren, dat PLseti of Plzen een Buheemsche stay is, en dat het vermaarde, daaruit afkomstige bier dus Pilsener heet en niet Pilsen, welk laatste would zou kunnen doen .ermoedcn dat dit bier uit paddestoelen weld gebrouwen. Men zegt immers ook : Oudenaardsch, Brusselsch, Leuvensch, ens. ? - 309 - Duinkerken uitstrekte, in het Zuiden tot den Moerdijk inkromp. Wel is waar stonden er bier in BelgiE al spoedig eenige mannen op die niet tevreden waren met dezen stand van zaken, maar we weten, helaas ! maar al te wel, hoe hun pogingen om de oude landstaal in hoar eer te herstellen werden tegengewerkt, niet alleen door hoogere en lagere Besturen, maar ook en wel vooral door de hoogere maatschappelijke standen, die niets dan verachting gevoelden voor de taal hunner groote voorvaderen. Het is nog zoo heel veel.... maanden niet geleden dat een Noord-Nederlander in het tolbureel te Esschen aangekomen, zijn verklaring en aangifte in het Fransch moest doen, en dat hij al wat hij van die taal had geleerd moest samenrapen om den heeren tolbeambten aldaar te woord te staan, Wilde hij niet voor een Zigeuner of een lid van een ver van hier wonenden volksstam gehouden vvorden. Is het dus vreemd, dat hij die op de grenzen reeds deze ervaring had opgedaan, nog meer tot de overtuiging kwam dat hij in Belgie Fransch moest spreken, wanneer hij spoorweg- en koffiehuisbedienden, agenten der openbare macht, nachtwakers, dienstmannen, enz., zich van die taal hoorde bedienen ? Is het vreemd dat hij, weder te huis gekomen, nog in deze meening versterkt vverd door de ontvangst van in de Fransche taal geschreven brieven, telegrammen, aankondigingen, rekeningen, enz , van Zuid— 3io Nederlanders waarmede hij kennis had gemaakt of handelsbetrekkingen aapgeknoopt? Dit om te bewijzen, dat tot op voor korten tijd de Noord-Nederlander, daar waar hem het veelvuldig gebruik van Fransche vvoorden werd verweten, met gelijk recht de nabuurschap van Belgie tot zijn verdediging mocht inroepen, als de Vlaming de nabuurschap van Frankrijk. Niettegenstaande hierin gedurende de laatste jaren veel verbetering is gekomen, zoodat Vlamingen en Noord-Nederlanders in hun onderling verkeer thans weder meer de gemeenschappelijke taal gebruiken, zullen er toch nog wel een paar geslachten. moeten voorbijgaan, alvorens de nadeelige gevolgen van vroegere toestanden hun uitwerking op den Noord-Nederlander geheel zullen hebben verloren. Immers de grootste tegenstander van Frankrijk, Duitschland, is dam- om het bevvijs te leveren, hoe moeilijk het is zich te ontdoen van het gebruik van woorden die men op moeders schoot heeft geleerd. Zelfs een Goethe kon zich van dezen nadeeligen invloed niet losmaken. De voorstelling van sommigen onder onze Gentsche dagbladschrijvers, als zouden de Noord- Nederlanders zich ook niet de minste moeite geven .om hun taal van die vreemde indringers te zui veren, is onjuist. Slechte schrijvers zullen er ook in Noord-Nederland wel altijd blijven bestaan; maar zij, die het met de taal wel meenen, doen ook daar zelfs gedurende eeuvven, sedert Coorrihert, Vondel, Hooft, en anderen tot op onzen tijd, 3 i hun best om de taal van dit schuim to zuiveren. De taak is echter zwaar, vooral voor een klein land. Wetgeving, staats-, gewestelijk- en gemeente bestuur, rechts- en krijgswezen, dat alles en nog veel meer is, ook in Noord-Nederland, nog grootendeels geschoeid op de leest vvaarop het oorspronkelijk werd vervaardigd, en de mode (hoe vertaalt men dit woord in het Nederlandsch?) zoowel in het huislijke als in het openbare leven, komt nog steeds uit Frankrijk. Met het denkbeeld, de instelling, het ambt, de gebruiken en de voorwerpen kwamen, en komen ook thans nog de benamingen mede, en de Noord-Nederlander geeft dikwijls de voorkeur aan het vreemde woord, tot dat, liefst Hoor de spraakmakende gemeente, een gelijkwaardig woord zal zijn gevonden, in de overtuiging dat zoo'n woord beter zal zijn dan een meer of minder letterlijke, dikwijls bespottelijke vertaling of beter gezegd ver knoeiing, afkomstig uit het brein van een soms met zenuwachtige haast werkend dagbladschrijver, wiens blad om zooveel uur en zooveel minuten op de post bezorgd moet zijn. Met betrekking hierop een paar voorbeelden. Hoe zou men b. v. in zuiver Nederlandsch moeten weder-- geven de woorden gouverneur-generaal, commissaris van politie, auditeur-militair (ambten), robetailleur, blouse, balayeuse, tournure, enz. (tot de vrouwelijke kleeding behoorend), blanc-manger, volau- vent, bouchees van dit of van dat (tafelgerechten), Wie zou den moed hebben daarvoor in de plaats - 312 - te stellen algemeen bestuurder, gevolmachtigde voor de volkstucht, verhoorder van krijgslieden, kleermakerskleed, kiel, veegster, draaiing, wit eten, hapjes, enz. Is vol-au-vent voldoende. vel taald door : warme vleesch- (of visch)pastei? en is dan nog het woord pastei zuiver Nederlandsch? Een zeker luchtig gebak beet : pets de nonne, en ofschoon ik al dikwijls op hoogst zonderlinge wijs vertaalde benamingen op Vlaamsche spijskaarten aantrof, geloof ik toch niet dat het aan iemand aangenaam zou zijn, de Nederlandsche vertaling van het laatstgenoemde gerecht op de spijskaart te vinden. k erken dat sommige Noordnederlandsche schrijvers, en inzonderheid dagbladschrijvers, niet enkel zondigen door het gebruik van soortgelijke benamingen, en dus door het gebruik van vreemde zelfst. naamw., maar ook door de bijv. naamw., de werkw. enz., maar is het billijk den Noord-Nederlanders hiervan een grief te maken, vvanneer men zelf schrijft : de conservatieve pers, de democratische partij, protesteeren, definitieven uitslag, politieke beschouvvingen, monarchale begrippen, gouvernementeele kringen, populaire redevoering, nationaal feest, identiteit der personen, gestationneerd zijn, akten der justitie, enz. enz. Zoo ergens dan is voorzeker bier de spreuk geldig : medice, cura te ipsum ». Doch het zijn niet slechts de vreemde woorden die soms in het Noorden worden gebezigd — 313 — sommige Gentsche dagbladschrijvers zich vergetend zij zich dikwijls, later nog beter zullen zien, aan dezelfde ook het Noordnederlandsch uitspraak wordt lien veroordeeld. Toen in de maand September van het jaar 1897 Nederlandsch tooneel alhier zijn deuren weer ontsluiten, las men in een Gentsch dagblad volgende « De stedelijke Commissie van het tooneel... beslist de uitspraak op het tooneel veel zal moeten vercc dat wij geheele avonden niet meer zullen [moeten] hooren van au bent 0« fraaie jongen, julie (sic, voor jullie) bent ajij, enz. »», maar onze eigene landstaal. » Het is dus klaar dat deze taalgeleerde met sommige gemeenzame of ook platte Noordnederlandsche uitdrukkingen, hierin is hij volkomen zijn recht. Zuiver te hooren, hij wensch uitdrukt van te mogen gebruiken « onze eigene landstaal en voorkeur geeft aan guider jullie), huller haar of hun), niulder voor wij), jaei, soortgelijke niet door letterteekens is weer te geven, voor hij, enz. In bericht doelt de S. waarschijnlijk op Noordnederlandsche tooneelisten die te gemeenzame taal planken hadden laten hooren. - 313- waaraan sommige Gentsche dagbladschrijvers zich ergeren, daarbij vergetend dat zij zich dikwijls, zooals we later nog beter zu\1en zien, aan dezelfde vergrijpen schuldig maken, l ook het Noordnederlandsch spraakgebruik en zelfs de uitspraak wordt door hen veroordeeld. in de maand September van het jaar 1897 het N ederlandsch tooneel alhier zijn deuren weer zou ontsluiten, las men in een Gentsch dagblad het volgende : « De stedelijke Commissie van het « Nederlandsch tooneeI ... heeft ook beslist dat de « uitspraak op het tooneel veel zal moeten ver{( vlaamscht worden, en dat wij gehee\e avonden «niet meer zullen [ moeten] hooren van « « u bent (( « een fraaie jongen, julie (sic, voor jullie) bent «« heusch, jou, ju, jij, enz. 11)), maar onze eigene landstaal. II Het is dus klaar dat deze taalgeleerde geen vrede heeft met sommige gemeenzame of ook wel eens platte N oordnederlandsche uitdrukkingen, en hierin is hij volkomen in zijn recht. Zuiver Nederlandsch verkiest hij echter ook niet te hooren, aangezien hij den wensch uitdrukt van te mogen hooren gebruiken « onze eigene landstaal », en dus de voorkeur geeft aan gulder (voor : jullie), hulder (voor : haar of hun), wulder (voor : wij), jaei, of een soortgelijke klank die niet door Ietterteekens is weer te geven, voor : hij, enz. dit bericht doelt de S. waarschijnlijk op N oordnederlandsche tooneelisten die een al te gemeenzame taal van de planken hadden laten hooren. — 31 4 — Maar lag de schuld daarbij wel altijd aan den speler en niet soms aan het stuk? Is het stuk, of de taal waarin dat geschreven is niet goed, dat men het niet opvoere, maar ik ontzeg aan eentooneelspeler het recht om daarin een plat Holland-- sche, Geldersche, Overi)selsche of Friesche uitdrukking te vervlaamschen, zooals ik aan eenig Noordnederlandsch tooneelspeler het recht ontzeg Vlaamsche vvoorden of zinwendingen een Noordnederlandsch aanzien te geven. Door zoo te handelen zou spoedig ook op het tooneel geschieden, wat in de berichten en in het letterkundig mengelwerk (feuilleton) van sommige Gentsche dagbla-, den geschiedt, voor zooveel deze soms stukken bevatten uit Noordnederlandsche dagbladen overgenomen. Het gebeurt namelijk niet zelden, dat men in een Gentsch dagblad een stuk aantreft dat kennelijk uit een Noordnederlandsche pen is gevloeid, maar waarin eenige woorden zijn vervlaamscht, misschien ook vvel eens om te voorkomen dat men zou bemerken, dat bij de samenstelling van het bericht of: bij de vertaling van het u feuilleton de schaar meer dienst heeft gedaan dan de pen. Zoo is het b. v. niet zeldzaam te midden van een stuk dat het onmiskenbare karakter draagt van zijn Noordnederlandsche afkomst, woorden te vinden als « verschillige D, « morgend », enz., daar waar in. het oorspronkelijke niets anders kan gestaan hebben dan « verschillende » en « morgen », terwiji men soms elders in hetzelfde stuk, het woord — 315 — « gulden » aantreft, omdat men vergeten heeft de guldens tot franken te herleiden. Niettegenstaande, ondanks alle andere overwegingen, de hierboven aangehaalde woorden « De stedelijke Commissie... heeft... beslist » enz., in den grond getuigen van een goede bedoeling : de zuive ring der taal en der uitspraak op het tooneel, komt toch onwillekeurig de vraag bij mij op : Zou de steller van dit bericht wel de man zijn om in zoo'n hoogst gewichtige zaak mede te werken. Naar het mij voorkomt bewijzen reeds de aangehaalde woorden, dat deze gids volstrekt on bevoegd is om zijn meening ook maar eenigermate te doen gelden. U bent een fraaie jongen » is geen Noordneder landsche uitdrukking; men zal die noch geschreyen vinden, noch in de spreektaal hooren gebruiken. Vooral in de spreektaal, waarop het in dit geval inzonderheid aankomt, heeft de Noord-Nederlander een zekere voorliefde voor het woord « mom », welk vvoord door hem bij verkiezing wordt gebezigd, daar vvaar de Vlaming de uitdrukking « schoon » gebruikt. Het woord « fraai » wordt in de Noordnederlandsche spreektaal bijna nooit gehoord. Men zal zeggen « jij bent een mooie jongen », maarnegen maal op de tien zal die uitdrukking verachtelijk zijn, en luiden « jij bent me ook een mooie jongen! ». « Jullie een woord dat de berichtgever niet eens juist weet te schrijven — bent heusch [dit of dat] ».komt ook slechts in de gemeenzame spreektaal voor. En klinkt nu « jullie bent minder goed dan « guider zijt »? — 316 — Het vvoord « heusch » (hovesch, hoofsch, hoffelijk, beleefd) vvel vooral in 's Gravenhage en omstreken, maar toch ook in geheel Noord- en Zuid- Holland in gebruik, heeft, zooals dit met meer andere vvoorden is gegaan, zijn oorspronkelijke beteekenis geheel verloren, en beteekent thans zooveel als « inderdaad », « waarlijk » of « in waarheid » . Voor den taalkundige heeft dit verloopen van de beteekenis der vvoorden niets vreemds, de oningewijde kan echter niet begrijpen, dat b. v. het woord « aardig » in het Noorden een gunstige beteekenis heeft, omdat die in het Zuiden ongunstig is. \Vat onze berichtgever door « ju » bedoelt, is zelfs niet bij benadering te gissen. Zoo ik dus reeds heb kunnen aantoonen, dat er voor den Geritschen dagbladschrijver nog wel iets anders te doen is dan vervvijten te richten tot zijn Noord-Nederlandsche ambtgenooten, toch blijft er nog een voornaam punt te bespreken, namelijk de wijze waarop door sommigen onder onze Gentsche dagbladschrijvers den taalzuivering D vvordt begrepen en uitgevoerd. Een der voornaamste Noordnederlandsche dagbladen, het te 's Gravenhage verschijnend Vaderland, bespreekt ook nog wel eens de zuiveringswoede zooals die in sommige Vlaamsche dagbladen wordt toegepast, en zegt o. a. in zijn nr van i6 Juni van het loopende jaar : u Het Antwerpsch u Handelsblad schreef : Stafhouderschap der balie a van Brussel. Dat wordt een mooi taaltje 1 » Wanneer het Vaderland zich reeds aan deze uitdrukking -- 3 17 - ergert, als vertaling van : « batonnier du barreau de Bruxelles » (I), hoeveel te meer zou het blad zich dan ergeren, wanneer de opstellers zich eens de moeite wilden geven sommige onzer Gentsche dagbladen, ik wil niet zeggen te lezen, maar slechts door te zien ! Zoo het zeker is, dat de dagbladpers een grooten en heilzamen invloed kan uitoefenen op onze Vlaamsche bevolking, door verspreiding van de kennis onzer taal en van haar gebruik, niet minder zeker is het, dat diezelfde pers in dit opzicht hoogst nadeelig kan werken, vvanneer de opstellers dier dagbladen de taal niet of slechts zeer onvolkomen kennen. Hoe het in dit opzicht gesteld is met de Gentsche bladen, de goed opgestelde niet te na gesproken, veil ik nog eens nader aantoonen. Gedurende de laatste maanden heb ik, onder het lezen, eenige der daarin voorkomende woorden en uitdrukkingen aangeteekend en die als een tuiltje te za men gebonden. Op de linten staat geschreven : Bloemen gegaard in den lusthof der Gentsch-Vlaamsche dagbladpers, en deze bloemtuil wensch ik in bewaring te geven aan onze Koninklijke Vlaamsche Academie, een lichaam niet alleen in het leven geroepen orn. prijsvragen uit te schrijven en te bekronen en oude of nieuvve werken over taal- en letterkunde uit te geven, maar ook om taalpolitie te (I) In Noord-Nederland heet men deze betrekking : « Deken van de orde der advocaten — 318 — oefenen, overtuigd als ik ben, dat het onder hare hoede zoo nuttig zal zijn als de voortreffelijkste taalkundige verhandeling. Aanbelangd. Een tvveede proef heeft niet min het Hof en den Jury aanbelangd — voor : een tweede proef wekte niet minder de belangstelling van het Hof en van de Gerworenen. Aangehechte taalmannen. Taalmannen gehecht aan het Gouvernement voor. : tolken of taalmannen in dienst der Regeering, of van dem Staat, gouvernementstolken. Vertaling van : « interpretes attaches au Gouvernement ». We hebben dus bier een overzetting zooals ik er eens een aantrof in een aankondiging van een handelaar in gemaakte kleederen, waarin deze verzekerde : « een goeden snijder is aan het huis gehecht », waardoor de man meende uit to drukken : < un bon coupeur est attache a la maison ». Zie ook : Gehechte, Krijg -sgehechte, 111ilitaire gehechte en Zee-geattacheerde. Aangestipte oorlogschepen. Kruisers sporen oorlogschepen op, die aangestipt zijn in de omstreken van ... Van welk woord zou dit « aangestipt » wel een vertaling moeten heeten ? van « signales » ?!! Aankleven. 1)e vraag of de partij het kartel aankleefde vverd ter stemming gelegd voor : de vraag, of de party rich bij het kartel aansloot, werd in stemming gebracht. - 3 19 - « Of de partij het kartel aankleefde » is een te woordelijke vertaling van : « si le parti adherait au cartel ». Aanspraakmaker. Kroonaanspraakmaker. De aanspraakmaker houdt zich rustig. — De Spaansche kroonaanspraakrnaker is te A. aangekomen. Door « de aanspraakmaker » bedoelt men hier den pretendent naar de kroon. Wel is waar is « pretendent geen Nederlandsch, evenmin als « bourgmestre » Fransch is, maar zou het niet beter geweest zijn hier het vreemde woord maar te behouden, aangezien het in het Nederlandsch burgerrecht heeft gekregen, en elders niet te schrij ven labeurpaarden, locatiebureel, eizz. P Aanval van een schip voor : aanval op een schip. Het schip was toch niet de aanvaller, maar werd aangevallen. Actienbehouders voor actienhouders: « Actienbehouders » zijn K conservateurs d'actions »; Actienhouders » daarentegen zijn : « actionnaires » of « porteurs d'actions ›>. Men zou beter gehandeld hebben wanneer men bier het zuiver Nederlandsche woord aandeelhouders had gebruikt. Afgescheurde katholiek. Een afgescheurde katholiek werd gekozen, voor : een (op staatkundig gebied) anders denkend Katholiek nerd gekoTen. Afgescheurd conservatief. — De beer R., afgescheurd conservatief, Slechte vertaling van « Catholique dissident >> en van « conservateur dissident ». Afgeweken. Deze zijn voor de overmacht des - 320 - vijands afgeweken voor : deTe Rijn voor de over macht des vijands geweken. Afw7ken is « devier, s'eloigner, se dk3artir, desister », wiiken daarentegen is : « ceder, fuir, evacuer, se retirer », enz• Afgewisseld. De voorstelling was zeer afgewisseld — voor : de voorstelling was 'eer Owlsselend. Hier heerscht verwarring tusschen de woorden « alterne » en « varied ». Men zegt, b. v.: voordrachten — of redevoeringen werden aikewisseld door muziekuitvoeringen, maar daarentegen : de voorstelling was zeer afwisselend. Agent in douanen voor : agent of Taakwaarnerner bij de tollen of tolbureelen. Letterlijke vertaling van « agent en douane ». Allerkleurige twijgen. Anderen losten heele wagens allerkleurige twijgen — voor : anderen losten geheele wagenvrachten van veelkleurig gebladerde takken, of van takken met bladeren van verschillende kleur. Slechte vertaling van « rameaux multicolores ». Een twijg is eigenlijk een tak zonder bladeren (osier). Antwoordende aan. Antwoordende aan de dringende vragen voor : antwoordende op de dringende vragen. Slechte vertaling van : « repondant aux instances Avonddagbladen — voor : avondbladen. Er bestaan toch morgen- en avondbladen, en deze twee to zamen vormen de dagbladpers. - 3 21 - Avondstond. Maatschappij... sloot hare winterfeesr en een Waarom avondstond? Is avond niet voldoende? Bakboordwiel, te duiden, het bakboordszijde geplaatste rad stoomboot. Ofschoon de woorden wiel en rad dezelfde betee- - Denis heben, sprekt men toch noit van en wielof wietenstoombo3t, maar steeds van een raderstoomboot, als tegenstelling van een schroefstoomboot. Baldadigaards. hebben eene koe voor : baldadigen hebben koe... Bataillons stichten. vrijwilligers voor : bataillons vrijwilligers Rijn Hier heeft men te doers met een slechte keus uit de vele woorden die het woord K monter » wedergeven. Bedevaart voorzitten. bedevaart zal voorgezeten worden door den Bisschop voor : Tal door den Bisschop. Het woord « bedevaart » drukt immers beweging uit. Hoe wil men daarbij K voorzitten »? Begroet op de Brabanconne. Brabanconne begroet worden voor : overheden Touden door de klanken der Brabanconne worden. Belangvolle voorhandneming. deze eerie belangvolle voorhandneming. 3::1 De Maatschappij ... sloot hare winterfeesfen met een muziek- en tooneelavondstond. avondstoud? Is aZJo1ld voldoende? gebruikt om aan te duiden, het aan bakboordszijde geplaatste eener stoomboot. wie! rad dezelfde beteekenis hebben, spreekt men toch nooit van een wielof wielenstoomboJt, maar een raderstoomboot, als tegenstelling van een schroefstoomboot. Baldadigaards hebben eene koe den buik opengesneden - voor: hebben een koe ..• BataiIlons stichten. Bataillons vrijwilligers zijn gesticht - voor: vrijwilligers rijn ingericht of gevormd. doen met een slechte keus uit woorden die het woord ~ monter ~ wedergeven. De bedevaart zal voorgezeten worden door den Bisschop -- voor: .. , tal geleid worden door den Bisschop. woord « bede,'aart » drukt immers bewegmg Hoe wil men daarbij " voor ziften »? op de Brabançonne. De overheden zouden op de Brabançonne begroet worden - voor: de overheden {ouden door de klanken der Brabançonne begroet worden. Er is in deze proefnemingen eene voorzeker belangvolle voorhandneming. — 322 - De uitdrukking « belangvol >> bestaat tot heden in het Nederlandsch niet. Men zegt belangrijk (important, considerable), of belangwekkend (interessant). Zie ook : Voorhandneming. Beliegen. De houvveelen zullen spoedig die spreuk beliegen voor : de houweelen Tullen spoedig dat geTegde tot een onzvaarheid, of tot een leugen maken. Het woord beliegen heeft geen andere beteekenis dan belasteren (calomnier, denigrer, meclire, detracter). Berghuis. Hij was beschuldigd een berghuis gehouden te hebben voor : hij xverd beschuldigd een pandjeshuis of een huffs van beleening gehouden te hebben. Hoe men bier aan het woord beighuis is gekomen, is miff een raaclsel. Zou men de afleiding moeten zoeken in een huffs waarin iets geborgen word/ ion garde quelque chose), zooals men spreekt van een bergplaats? of zou men moeten denken aan een berg van barmhartigheid (mont de pike)? Besluitsel. Dit versiag vvaarin het . besluitsel wordt uitgesproken voor : dit versiag waarin het besluit, of de gevolgtrekking wordt uitgesproken. Bestellen, na uitputting der bisterzegels. De bureelen zullen die [nieuwe postzegels] aan het publiek maar mogen bestellen na volkomen uitputting van de bisterzegels voor : de bureelen Tullen die... eerst dan aan het publiek mogen — 323 — afieveren, u'anneer de voorraad van bisterkleurige Tegels uitgeput Tal zijn. Bestuurgebouwen. De muiters vernielden de bestuurgebouwen voor : de muiters vernielden de gouvernementsgebouwen, of de gebouwen waarin het Bestuur Tetelt. Betalende scholen. — De uitdrukking is onjuist, want die scholen betalen niet, maar het daarin gegeven onderwijs wordt betaald. Zou het niet beter zijn de volgende benamingen aan to nemen : Openbare- of Volksschool, voor scholen waarin zonder betaling onderwijs wordt gegeven. Bikondere school, voor scholen waarin men voor het onderwijs betaalt. Geestelijke- of GeTindteschool (thans BijTondere school genoemd), voor scholen staande onder het toezicht der geestelijkheid of van eenige godsdienstige gezindte. Bewaard menschenhoofd. Opgedolven... een bewaard menschenhoofd, met nog de tanden in — voor : een goed bewaard doodshoofd, hebbende nog al de tanden. Bewogen bewoordingen, voor : roerende of treffende . bewoordingen. Hoe zou de S. het gemaakt hebben indien hij had moeten schrijven : hij sprak op bewogen loon in roerende bewoordingen Men kan toch niet zeggen : Hij sprak op bewogen toon in bewogen bewoordi-ngen? — 324 — Men heeft dus hier te doen met een slechte keus van het Nederlandsche wo( ,id, om uit te drukken touchant, emu, sensible, atteltdri, agite, pathetique, enz. Bezitnemers en door hen bezeten gronden. Eigenaars, pachters... of andere bezitnemers zijn gehouden... de distels uit te roeien... die in de door hen bezeten of gebruikte gronden te vinden zijn — voor : eigenaars, pachters... of andere . gebruikers Tijn gehouden de distels uite roeien, voorkomende op gronden waarvan Tij eigenaars Rijn, of die Tij in gebruik hebben. Iemand die grond in gebtuik heeft is toch Been . bezitnemer .? worden gronden die iemand bezit, hem bezeten niet wanneer daarop distels groeien ! Bezwaarder, Feiten aangehaald door den — voor Feiten, aangehaald door Openbaar ministerie, den procureurgeneraal. Hier heeft men een sterk sprekend bewijs voor de dat onmogelijk is een woord op good te vertalen. bestek veroordeeld. [Zoodat] het vonnis hij bestek... is veroordeeld op eene rechtsweigering neerkomt — voor .. waarbij bij verstekw is veroordeeld... is : « devis », « plan », daarentegen wil zeggen : « par defaut ». Een bevel van bijlijfneming. doen met een slechte keus het N ederlandsche wo, 'rd, om uit te drukken : ému, senslble, attelldn, agité, pathétique, enz. en door hen bezeten gronden. Eigenaars, pachters... of andere bezitnemers gehouden ..• de uit roeien... die in hen bezeten of gebruikte gronden te vinden - voor : pachters.,. of andere gebruikers 'lijn gehouden de distels uit te roeien, gronden waarvan tij eigenaars rijn, dze tij in gebruik hebben. grond in gebruik toch geen bezitncmer? en worden gronden die iemand bezz't, door hem bezeten,) Zeer zeker niet wanneer daarop distels groeien! Bezwaarder. Feiten aangehaald door den bezwaarder - voor : aangehaald door het Openbaar ministerie, of door den procureurgeneraal. heeft men een sterk sprekend bewijs voor de stelling, dat het dikwijls onmogelijk is een woord op vreemden bodem ontstaan goed te vertalen. Bij bestek veroordeeld. [Zoodat] het vonnis waarbij hij bij bestek ... is veroordeeld op eene neerkomt - voor : .. hij bij verstek... is veroorcteeld ... Bestek IS: «devIs ", « », bij verstek « par défaut ". Bijlijfneming. Een bevel van bijlijfneming. — 325 — zal worden uitgevaardigd voor : een bevel tot gevangenneming Tal worden uitgevaardigd. Bijkineming is Been vertaling mar een verhanseling van « prise de corps ». Bijzonderste merkwaardigheden. Urn de bijzonderste merkwaardigheden onzer stad te bezoeken — voor om de voornaamste, of de belangrijkste merkwaardigheden onzer stad in oogenschouw te nemen. Bloedig monster. Het bloedig monster Vacher. Hier werd niet uitgedrukt wat men bedoelde. Van een gevecht kan men zeggen dat het bloedig (sanglant) was, d. w. z. : dat daarbij veel bloed werd gestort; een mensch of dier kan bloedend zijn (saignant), d. i. : bloed, of veel bloed verliezend. Daarentegen heet een monster, zooals dat waarvan hier sprake is : bloeddorstig of bloedgieri (sanguinaire of avide de sang). Bloemententoonstellingen (Deze) zijn het meest grootsche van den vooruitgang gemaakt door de bloementeelt. Dit werd den lezers opgedischt als te zijn een vertaling van : Ces floralies wont le grandiose resume des progres realises par l'horticulture. Bloemenkronen die boomen verbinden. Bloemenkronen zullen de boomen aan elkander verbinden voor bloemslingers of bloemkransen Tit/len tusschen de boomen opgehangen worden. Boordevol. De kerk was boordevol — voor de kerk was p•opvol of eivol. — 326 — Van een kuip, een vat, een emmer, een glas, kortom van alle vaatwerk kan men zeggen, dat het boordevol is (plein jusqu'au bord), omdat soortgelijke voorwerpen een boord hebben. Van een kerk of eenig ander gebouw laat zich dit echter niet zeggen ! Boot, vol met een veertigtal vrouwen. A. vertelt dat hij eene boot, vol met een veertigtal vrouwen zag omslaan voor :.... A. vertelt, dat hij , een boot Tag omslaan waarin een veertigtal vrouwen. Bouwingen... om de immer aanzienlijke opeenhooping der bloemenwonderen te bevatten — voor : Gebouwen... om de steeds in omvang toe nemende inTendingen van de wonderen uit de bloemenwereld te bevatten. Het bericht waarvan het bovenstaande een vertaling moest heeten, luidde : « Batiments ... pour contenir l'amoncellement toujours plus considerable des merveilles florales ». Door pertalen verstaat men, den zin wedergeven, en niet, de woorden overzetten of vervangen door onmogelijke koppelingen, als bloemenwonderen, enz. Briefwisselaar. De briefwisselaar van « The Times voor : de berichtgever of de briefschrijver van « The Times D . Briefwisselaar is een onjuiste vertaling van « correspondant ». Men wisselt brieven, men houdt briefwisseling, maar men is geen briefivissektar zooals men geldwisselaar kan zijn. Een berichtgever van een dagblad ontvangt gewoonlijk ge ,:n antwoord op zijn brieven aan den opsteller, en wisselt dus cook in dezen zin geen brieven met het blad. - 327 - - Daar vergif in zat. Eene flesch daar vergif in zat — voor : een flesch vergif inhoudende. Dat hij er geen had. Een man werd aan gerand door zes personen die hem om geld vroegen. Toen hij zegde dat hij er geen had begonnen zij hem te mishandelen voor : Coen hij Tegde dat hij dat niet •had... Opmerkelijk en zonderling is het misbruik dat gemaakt wordt van het woordje cr. In minstens vijf van de tien zinsneden waarin het gebruikt wordt, is het overbodig, zooals b. v. in : Op de beurs van Antwerpen werd cr een bericht ontvangen... In minstens nog twee andere gevallen wordt het, zooals in het bovenstaande bericht, verkeerd gebruikt. Zie ook : Geen naam voeren, en : Iz een holden fist Diploma met vrucht, enz. A. behaalde een diploma met de grootste vrucht B.... met groote vrucht, en C.... met vrucht. Deze woorden werden gebezigd om uit te drukken, dat leerlingen een getuigschrift hadden ontvangen waarin gezegd wordt, dat zij • de leergangen met vrucht, met groote vrucht, of met de grootste vrucht hadden gevolgd. Maar drukken dan de woorden : diploma met vizicht, enz.. het denkbeeld uit? Doenwijzen. Dergelijke doenwijz®n zullen door de geheele wereld verfoeid worden — voor : een dergelijke handebvike Tal, of dergelijke handelingen Tullen door de geheele wereld verfoeid worden. — 328 — Doodslagen. die zijne schoonmoeder heeft doodslagen voor : die zijn schoonmoeder heeft doodslaan Doortocht doorloopen. processie heeft... doorloopen voor : processie heeft... haren [gewonen] omgang gedaan. Duivenwereld. [van den prijskamp] Ik ben overtuigd dat de duivenwereld te Gent , dor welk word men te verstan heft al de duiven te Gent aanwezig, bitter weinig van die voorwaarden zal begrepen hebben, weshalve de diertjes dan ookwel niet in opschudding zullen gebracht zijn. Misschien meende de steller van het bericht : de der duiven&thebbers, maar dan had hij dit oak moeten zeggen. Durende stoet. een 4otal voor : voorbijtrekken van den stoet een 4otal minuten, le cortege a 4o a passer). Eenvoudig aangelegd, aangelegde —voor Eeredienst. verricht door het 2e voor : waargenomen 2e linietroepen. V. die zijne schoonmoeder heeft willen doodslagen voor: V., die rijn schoonmoeder heeft willen doodslaan, doorloopen. De processie heeft ••. haren doortocht doorloopen - voor : de processze heeft ... haren [gewonen] omgang ged.wn. Duiven wereld. De voorwaarden [van den prijskamp] heeft de duiven wereld te Gent in opschudding gebracht. ben overtuigd de duiveJZwereld Gent. door welk woord men te verstaan heeft al de duiven Gent aanwezig, bitter weinig van die voorwaarden begrepen hebben, weshal ve de diertjes dan ook wel opschudding zijn. Misschien meencie van bericht de wereld der dw'VeJl/û:f!leólJC1:I', had hij dit ook moeten De stoet duurde een 40tal minuten - voor: het voorbijtrekken van den stoet duurde een 40tal minuten, (Ie cortège a mis +0 minutes à passer). aangelegd. Eenvoudig aangelegde menschen - voor: eenvoudige of weinig ontwikkelde menschen. De eeredienst wordt verricht door het2e linie, voor: de eerewacht wordt waarf(enomen door het 2 e regiment linietroepen. - 3 29 E(,)redienst is « culte », cerczoacht daarentegen is « garde d'honneur Eerlijke juffer. Deze eerlijke juffer was verloofd voor de-7e eerrame juffer was verloojd. Hier heerscht verwarring tusschen de woorden : honnetc ), en <, honorable De S. schijnt niet bemerkt to hebben, (Tat de beteacnis van het woord cerlk meer beperkt is dan die van het woord eerzaam. Etelijke waren — voor : eetwaren. Etensolie, voor : eetbare olie, olie voor tafelof keukengebruik (huile comestible). Fabrikant in geweefselen. De beer S. fabrikant in geweefselen voor : fabrikant van geweefde stollen. Fac-simile afkondigen. De Aurora kondigt het fac-simile of van het berucht bordered]. — voor : L'Aurore » geeft het facsimile van het beruchte bordereel. Slechte vertaling van : « L' Altrore» publie... Een afkoncliging kart slechts door middel van het gehoor verstaan en begrepen worden, en dus niet door middel van een facsimile in een dagblad uitgegeven. Gaat stevenen. Het smaldeeltje gaat naar G. stevenen — voor : het smaldeeltje .dal naar G. stevenen. Slechte vertaling van : « va mettre le cap pour G. » Gangen, waaraan het water ontsnapte. De oudheidkundigen vonden gangen waaraan het water — 33o — de werken moesten , worden onderbroken — vor : Tooveel water werd werken tijdelijk moesten gestaakt worden. Gebrekelijk blijven. jongentje zal voor gebrekelijk blijven voor Tal gebrekkelijk blijven. vvoord Gebroken worden. vverd been ongelukkig dat den gebroken werd voor Hi/ viel, en been. -- viel Too dat Ty den rechter arm brak. Gedenkbeeld. vieren en een verheerlijking oprichten — voor : ... een gedenkteeken... oprichten. Gedenkgebouwen. coin missie der gedenk-- gebouvven. moet vertaling heeten van « la Commission monuments ». gezegd... voor gedenkteekenen zijn toch niet alleen gebouwen waarop heeft? green naam voeren. een bericht is sprake een oud-egyptisch graf, waarin vele doodkisten werden gevonden. Op de meeste dezer kisten leest van den afgestorvene, « maar r - : twee - 330- zoo overvloedig ontsnapte, dat de werken moestea worden onderbroken - voor: ... riolen, waardoor rooveel water werd aangevoerd, dat de wer ken tijdelijk moesten worden. Het jongentje zal voor altijd gebrekelijk blijven - voor: .,. ral voor altijd gebrekkelij k b! ijven. Het woord gebrekelijk is een verouderden vorm van gebrekkelijk. Hij viel en werd het been gebroken; Zij viel zoo ongel~kkig dat zij den rechterarm gebroken werd - voor: Hij viel, en brak een been.- Zij viel{oo ongelukkig, dat rij den rechter arm brak. Men zal de helden vieren en een gedenkbeeld ter hunner verheerlijking oprichten voor: .. , en een gedenkteeken ... oprichten. De commissie der gedenk-gebouwen. Dit moet de vertaling hee.teIl; van « la Commission des monl1mt~nts ». Waarom niet gezegd ... 1'001' de gedenkteekeneJZ? Het zij n toch niet alleen gebouwen waarop de genoemde Commissie het toezicht héeft? Geen In een bericht is sprake van een oud-egyptisch graf, waarin vele doodkisten werden gevonden. Op de meeste dezer kisten men den naam van den afgestorvene, « maar twee voeren er geen naam » - voor : op twee — 3 31 — daarvan komt Been naam voor, of wordt Been naam vermeld. De naam van den overiedene kan wel op do dood kist vermeld worden, maar de kist kan dien niet vocren. En wat komt het woordje er hier doen ? Zie ook : Dal he) er 4-een had Geest van verovering. De Amerikanen handelen dus alleen uit geest van verovering, voor uit veroveringsTucht. « Geest van verovering » is een slechte vertaling van « esprit de conquete ». Gehechte. De gehechte van Italie gaf te kennen — voor : de aan het Italiaansch geTantschap toegevoegde gat te kennen. Zie ook : Aangehechie, Krijksgehechte, ;;egehechte en Zee-geol./ached -de. Geliefden. Twee gene/den, voor : twee gelieven. Door tzoee geliefden verstiat men twee personen die door een derden worden beinind; twee gelieven daarentegen ziin twee personen die malkander beminnen. Hier is dus verwarring tusschen twee denkbeelden « deux personnes aimees » of q...cheries » en « deux amants ». Geschiktmaking voltooien. In den loop der week zal men de geschiktmaking en de beplanting voltooien voor Tal men de inrichting en de beplanting voltooien. « Geschiktmaking ;) is een slechte vertaling van arrangement ». — 332 — Gewetensvol. Laat ons gewetensvol handelen voor laat ons in gemoede, of met oprechtheid, of eerlijk, of met naumigeTetheid handelen. Men heeft dus keus genoeg van woorden om uit te drukken « consciencieusement », en behoeft niet zijn toevlucht te nemen tot gewetensvol, wat geen Nederlandsch is. Gewrochten zijn bijzonder groote, of op bijzonder grootsche wijze tot stand gebrachte werken : hangende bruggen, tunnels. kettingspoorwegen, enz., gebouwen als : de pyramiden, het Alhambra en andere paleizen, de hoofdkerken van Rome, Venetie, Keulen, Straatsburg, Ulm, enz., de rneesterstukken van kunst en letterkunde, enz. In onze dagbladen spreekt men echter dagelijks van de gewrochten van mijnheer A., B. of C., welke gewrochten dan doorgaans bestaan uit eenige aan elkaar gelijmde regels, meestal onnoozele rijmpjes, die er aanspraak op maken gedichten te zijn: De zoogenaamde ,,,,,ewroehten zijn nog wel eensgea'rochten. Goed onthaald worden. De lijsten van inschrij vingen zijn in omloop gebracht en worden goed onthaald voor : de inschrijvingslijsten Tip? in omloop gebracht en vinden een goed onthaal. Door goed onthaald worden verstaat men : in een gastvrij huis of aan een goede tafel ontvangen te worden « etre bien recu of « bien regale ), terwiji men hier wil uitdrukken : « les listes de souscription trouvent bon accueil >>. Grenstusschengeval — voor : gebeurtenis op de grenTen, —, 333 — Het woord tusschengeval is nooit goed in de beteekenis een tusschenkomend geval, grenstusschengeval! Groeiende eigenschappen. Papier, wiens deeg groeiende eigenschappen bezit voor : papier, vervaardigd uit een pap welke vruchtbaarmakende befit. Verwarring tusschen : « qualites vegetatives » en « qualites fertilisantes ». Heetbloeden. Amerikaansche heetbloeden - voor : heetbloedigen onder de Amerikanen. Herkennen. Spanje herkende dit cijfer officieel - dit cijfer « avouer », herkennen is « reconnoitre ». Houden staan. A. houden staan dat hij.... — voor heeft staande gehouden dat hij... staan is « arreter », houden daarentegen « « Houten beesten. oud-egyptisch grat] bedekt met beelden, vazen, houten enz. voor :... hout gebeeldhouwde dieren, enf. Houten kasseiding. houten kasseiding verrot voor : houten bestrating is geheel verrot. Geeft voorkeur aan het woord kasseiding van beshyding, wel, op -. - woord tltssclzengeva! nooit goed in de beteel,enis van een t2lssc/zenko7llc7ld gezJa!, maar grenstussr/ zmgcva!! ! eigenschappen bezit - voor : papier~ vervaurdigd uit een pap welke vruchtbaarmakende hoedanigheden be{it. « qualités végétatives » en « qualités fertilisar. tes ». Heetbloeden . De Amerikaansche heet bloeden voor: de heetbloedigen onder de Amerikanen. Spanj.: cijfer officieel voor : Spanje erkende dit cijfer officieel. Erkennen is «avuuer », herkenllCll daarentegen is « reconnaître ». A. heeft houden staan ciat hij .... - voor A. heeft staande ~ehouden dat hij ... Houden staan is « arrêter », staande /zouden daarentegen is « soutenir » of « maintenir ». De vloer [van een oud-egyptisch graf] is bedekt met beelden, vazen, houten beesten, enz. - voor :... in hout gebeeldhouwde afbeeldsels van dieren, en{. kasseiding. De houten kasseiding is geheel verrot - voor : de houten bestrating is ge/;eel verrot. men de voorkeur aan het woord kasset'ding boven dat van bestrating, mij is het wel, op voorwaarde - 3 34 - dat de bestrating dan ook uit kasseien (straatsteenen) bestaat, maar niet uit houten blokken. Huisgezin van Vlaanderen. Zoodat geheel het huisgezin van Vlaanderen... bijeen zal zijn. De woorden : het huisgezin van Vlaanderen moeten hier dienen om uit te drukken : het gezin — de familie — van den Graaf van Vlaanderen. Hulsel (Met een) bevrijden. Het is met een hulsel van hetzelfde [metaal]mengsel dat de Duitschers... hunne infanteriekogels bevrijden. Hier wordt waarschijnlijk een huts of hulze bedoeld, want een hulsel is een kapsel, een hoofdversiersel. Bevriiden is vrijmaken (liberer, exempter, delivrer), en aangezien men kogels geen hoofdversiersel kan opzetten, en men ze ook niet kan beviiiden of vrijmaken, zal men hier wel willen uitdrukken dat de kogels door een huts worden beschut (que les balles sont protegees par une enveloppe protectrice). Huurling. Huuraar. Wat te zery,gen van een vertaling als deze : de voornaamste hunrling was afwezig (le principal . mercenaire etait absent), wanneer men wil uitdrukken : de voornaamste hiturder (le locataire principal etait absent)? Op een andere plaats vindt men het woord hffitramvoor huurder. Ik ben opgestaan. Zou men niet meenen, dat de man die dit zegde van de beenen was geraakt, maar weer opgestaan ? Toch is deze meening niet de juiste : de man (of beter gezegd de S. van het artikel) geloofde nit te drukken, dat hij ronduit erkende in opstand to 7zIn gekomen tegen de wet. — 335 — pstaan wil zeggen : « se lever », of « se remettre sur les pieds », in opstand komen daarentegen : « se revolter ». In aanzien van de talrijke moeielijkheden — voor : de talrijke moeielijkheden in aanmerking genomen. In asch leggen. Het ware wenschelijk... dat het gemeentebestuur eene wielrijdersbaan in asch zou leggen. In asch leggen wil zeggen verbranden, cu. dit' is natuurlijk niet de bedoeling. De duidelijkheii vordert dus een nadere omschrijving. Misschien zou men kunnen zeggen : een asch7veg voor wielriders lief Indrukkingen van het oud kerkhof. De waterput vverd bevoorraad door de indrukkingen van het oud kerkhof — voor :.de waterput werd gevoed door het water afkomstig van de doorsijpeling van het oude kerkhof. Indrukkingen zijn « empreintes », « impressions », terwijl hier bedoeld wordt « infiltrations ». In een houten kist is er een wiel voor : in een houten kist is een aangebracht. Zie ook : Dal hi el- geen had In galop africhten. Een paard dat drie maanden in galop was afgericht. Hier werd bedoeld een paard, dat gedurende drie maanden was afgericht of geoefend om in galop (springloop) to loopen; maar dit is toch niet in galop africhten (dresser au galop)? — 336 — Ingang geschieden. De ingang zal geschieden langs de Xstraat voor : de ingang Tal zijn in de Xstraat. Ingebeeldste berichten. De ingebeeldste berichten zijn in orriloop — voor : de meest denkbeeldige of hersenschimmige berichten Tijn in omloop. In geen aanmerking genomen worden. Na dien datum zullen de ingezonden stukken in geen aanmerking genomen worden voor : de na dien datum ingeTonden stukken Tullen niet meer in aanmerking komen. Inhuldiging. — De inhuldiging van een kerk. De inhuldiging van een standbeeld. De inhuldiging van een vorst. Het woord inhuldiging wordt zonder eenig onderscheid gebezigd in de drie genoemde beteekenissen, terwiji het slechts in de laatste beteekenis juist is, Immers, een kerk, een spoorweg, enz. worden ingewijd (consacre, inaugure), een standbeeld wordt onthu/d (devoile, action de decouvrir ou de mettre a nu), en een vorst of ander persoon wordt ingehuldigd (install& investi). In overtreding genomen. Een persoon is in overtreding genomen om to baden — voor een persoon is bekeurd geniorden niegens overtreding van de voorschriften op het baden. Jaardoodingen. Betaalbaar in zeven jaardoodingen voor betaalbaar in Teven jaarlijksche aflossingen. — 337 — Net woord jaardoodingen schijnt mij toe een niet zeer duidelijke vertaling te zijn van het fransche « amortissements ». Jaargetijdige werkstilstanden. ... en zulks ten bate der huisschilders, vooral van diegenen welke blootgesteld zijn aan de jaargetijdige werkstilstanden voor die welke blootgesteld zijn aan arbeidsstilstand gedurende het ongunstige jaargetij. Jongelingen verdronken. Tien ,.. jongelingen zijn verdronken... Na dit bericht volgt de opgave van de namen der slachtoffers, waaronder voorkomen : Anna**, Delphina**, Maria** en josefien**. Maar zijn dit nu namen van jongelingen? Ik voor mij geloof vastelijk dat de vier genoemde slachtoffers meisjes of vrouwen waren. Net woord jongelingen moet hier misschien dienst doen als tegenstelling van het woord ouderlingen, door sommige Vlamingen gebruikt voor wide nzannen of grijsaards. Juweelenkunst. Werklieden... die naar E. kwameft om de... juweelenkunst te bestudeeren — voor om de juwelierskunst te leeren. Kabelbetrekkingen. De kabelbetrekkingen tusschen A. en B. zijn hersteld — voor : de telegrafische gemeenschap — of wil men Hever : de kabelverbinding tusschen A. en B. is hersteld. Kabel onderbroken. De kabel is steeds onder broken — voor : de dienst der kabel blifft nog steeds onderbroken. — 338 — Kalme paarden. Hij wilde slechts met zeer kalme paarden rijden — voor hij wilde slechts met veer makke, gednieee of handelbare paarden rijden. Het woord kalm drukt een voorbijgaanden toestand uit : het weder is kalm, de pots is kalm, de slaap was kalm, enz. Mak, gedwee of handelbaar daarentegen drukt een voortdurenden of blijvenden toestand uit. Kandidaten aanbieden. Kandidaten door de Vereeniging aan te bieden — voor : kandidaten door de Vereeniging voor te stellen. Aanbieden wil zeggen « offrir »; voorstellen daarentegen : « proposer ». Kanongeschut. De muziekhief de Brabanconne aan, begeleid door kanongeschut, voor begeleid van kanonschoten. Keizerpaar, voor : keiTerlijk paar. Er was hier niet sprake van twee keizers, maar van een keizer en zijn gemalin. Kieswerkingen —voor: verkiezingsknoeierijen. Slechte vertaling van « man(ruvres dectorales ». Kolonie opgericht. Het eiland Mahattan [Manhattan] ... werd door eenige Hollanders als kolonie opgericht in 161 2. Een eiland kan wel als kolonie worden ingericht, maar wordt niet als zoodanig opgericht. Koolmijner. Een jonge koolmijner, voor : een jonge mijn- of kolenmijnwerker. — 339 — Nog daargelaten het zonderlinge woord koolmijner, schijnt de S. niet te weten dat er onderscheid bestaat tusschen de woorden kool (chow) en kolen of steenkolan (houille, charbon). Kortelings. Het programma zal kortelings verschijnen voor : het programma Tal hinnen kort verschijnen. Het woord kortelings kan niet gebruikt worden bij iets wat in de toekomst ligt, maar slechts bij iets wat voorbij is. Dit of dat gebeurde kortelings, wil zeggen dat het onlangs gebeurde. Binnen kort daarentegen drukt uit dat het «Hang, wela'ra, spoea'ig- zal gebeuren, en dit wordt hier bedoeld. Krachtdadigen kop. Zijn gestalte met den krachtdadigen kop kwam... schoon uit voor : Tijn gestalte en Tijn- energieke kop kwamen schoon uit. Hulp, verdediging, bestuur, enz. kunnen krachta'adig zijn, maar een kop of hoofd ka.n dit niet zijn. De S. vertaalde hie'r op een verkeerde wijze het woord e'nergique. De Franschen ontleenden dit woord aan het Grieksch, en waarom zouden wij gemoedsbezwaren hebben om hetzelfde te doen en eneigieke kop te schrijven. Elke omschrijving, als b. v. : met den ran geestkracht gal/Ike/ien kop. verzwakt het denkbeeld. Krijgsgehechte. — voor : een aan het geTantschap toegevoegde uit het leger (attaché militaire). Zie ook : Aangehechte, Gehechte, Militaire gehechie en Zee -geattacheerde. Kroonaanspraakmaker, zie Aanspraakmaker. — 340 — Kwetsuur vormen. Zijn aangezicht vormde nog slechts eene kwetsuur voor : Tijn aangeTicht (of de plaats daarvan) vertoonde nog slechts een wonde. Door een kwetsuur : schram, snede, houw, enz. wordt een aangezicht niet in een wonde veranderd. We hebben bier dus een slechte vertaling van het woord « plaie », waardoor men minder uitdrukt dan men wil zeggen. Laan. Een laan is een meer of minder breede, lijnrecht loopende weg, meestal een zandweg, aan beide zijden met boomen beplant, en dikwijls uitloopend op een een gedenkteeken of ander gebouw, op eenig, punt in cen bosch, enz., dus dat wat men ook wel dreef noemt. Maar kan men dan den naam « laan » geven aan onze Gentsche « boulevards Niet een dezer beantwoordt aan de eischen. Zou het dus niet wenschelijk zijn op te houden, « laan » te noemen met iets wat geen laan is, maar .waarvan de naam volkomen wordt uitgedrukt door het woord sing el P Laatste kabels. De laatste kabels welke Cuba met de wereld verbinden voor : de laatste kabels ;mike Cuba met het vasteland verbinden. Cuba ligt toch niet buiten de wereld, en zelfs niet eens op een andere planeet. Laatste ministerraden. Herhaaldelijk is zij [de koningin] bij de laatste ministerraden in tranen uitgeborsten voor Herhaaldelijk is zij in den laatsten tijd, onder het voorTitten van den minister raad in tranen uitffebarsten. 34 1 — Labeurpaarden. Ter markt waren... labeurpaarden — voor : ...ploegpaarden. Landgebied veroveren. De Amerikanen.... maken misbruik van de macht om zich een landgebied to veroveren voor misbruik van hun macht, door het veroveren van grondgebied. Leeraarster, voor onderwijTeres, of leerares. Legerbedrag, voor : legersterkte. Levensdurende dwangarbeid. De straf is veranderd in leven. sdurende dwangarbeid voor levenslange dwangarbeid. Levenslange secretaris. De levenslange secretaris der Academie van Schoone kunsten — voor : de bestendige- of aanblijvende secretaris... Slechte vertaling van <, secretaire permanent », of secretaire perpetuel ». Letterkundige vertoon ingen. Alwaar hij dezen winter belangrijke letterkundige vertooningen gege- Nen heeft. Wat zou men moeten verstaan door letterkundige -vertooningen, « representations litteraires »? Men ziet nog wet eens letterkundik pertoon, maar letterkundige vertoollingen ! ! Lichaam van een bewusteloos meisje. Dinsdag morgend vond men bij... R. het lichaam van een bewusteloos zevenjarig meisje. — 342 — Zou de ziel van het kind wellicht elders gelegen hebben? Doch neen, dit kan ook niet zijn, want het lichaam van het meisje was slechts bewusteloos en niet dood Expliquera qui pourra! Lidmaat gebroken. Een vviel is hem over eenbeen geloopen en dat lidrnaat werd gebroken voor : een wiel ging over een Tyner beenen, waardoor het brak. De S. schijnt ook het onderscheid niet te kennen tusschen lid (lichaamsdeel) en li dmaat (lid eener gemeente of van een vereeniging). Liefde-mededinger voor medeminnaar. Locatiebureel. Het locatiebureel van den grooten schouw burg. Zou het niet beter geweest zijn hier te schrijven : het plaatsbureel , vooral wanneer men er aanspraak op maakt mede te werken om de taal van vreemde woorden te zuiveren ? Lof maken. Hij heeft den lof der vorstin gemaakt voor : hij hield een lofrede op de vorstin. Slaafsche vertaling van : it faisait l'eloge de la princesse ». Lofspraak (de) van Gladstone. De lofspraak. van Gladstone in de Gemeentekamer zal... verschoven worden voor : het houden van de plechtige lofrede (panegyrique) op Gladstone, in het Huis der Gemeenten, verschoven worden.. - 343 - Longterende vee. Vleesch afkomstig van longterende vee voor : vleesch afkornstig van aan longtering lijdend vee. Loste een blok. Van een rots loste een kolossale blok — voor : van een rots raakte een 'eer groot blok los. Luchtbal (sic, voor : luchtbol) die personen bevat. De luchtbol zal drie personen bevatten — voor : de luchtbol Tal drie personen medevoeren, of beter gezegd : drie personen Tullen de luchtreis nzede maken. De reizigers zitten toch niet in den luchtbol, maar in de daaraan bevestigde schuit of nand. Luchtkundigen Te X. is een Congres van luchtkundigen (meteorologen) (sic) geopend. Een luchtkundige heet in het Fransch : un ae'rologue , een weer kunaV,e daarentegen : un mde'orologue ! Maatschappij tot zelfverdediging. Hij behoort tot dat slag misdadigers die de maatschappij tot zelfverdediging gedwongen is onschadelijk to maken — voor hij behoort tot dat soort van misdadigers die de maatschappij verplicht is onschadelijk to maken, daartoe gedwongen door het recht op Tel fverdediging. Zou men, de eerste regels lezende, niet gelooven dat er een Maatschappij tot zelfverdediging bestond? Machten goedkeuren. De machten van den beer Q. werden goedgekeurd voor : de geloofs— 344 — brieven, of : de bewifun van aanstelling, of : ...van volmacht worden goedgekeurd. Slaafsche, of beter. gezegd onzinnige vertaling van « les pouvoirs ». Machtig werk. H. werkt aan de voltooiing van zijn machtig werk over R. — voor : ... van Rijn reusachtig werk over R. Meer (een) dat gespijsd wordt. Men weet niet hoe dit meer gespijsd wordt voor : men weet niet hoe dit meer gevoed wordt. Merischen en dieren worden gespijsd, of gespyzigd; een meer, een pomp, enz. worden gevoed, d. i : van water voorzien, aan den gang gehouden. Menscherigeschiedenis. De slag bij X. was een der afgrijslijkste slachterijen in de menschengeschiedenis — voor ... in de geschiedenis der menschheid. Metaalcongres, voor : Congres van metaal-, of misschien : van ertskundigen. Onjuiste vertaling van « Congres metallurgique ». Deze vertaling herinnert mij de metaalkundige weelsels en het metaalkundig papier, waarvan voor eenige jaren wend aangekondigd, dat ze in onze stad verkrijgbaar waren. Met vrucht onderdrukken. Het eenige wat men kan hopen is, dat de pijn met vrucht kan worden onderdrukt. -- 345 - Waarschijnlijk wilde men zeggen : ... met vrucht kan worden bestreden. De volzin, zooals die hier voorkomt is alleen verstaanbaar, wanneer men de woorden : met vrucht weglaat. Men kan toch geen pijn onderdrukken wanneer de bestrijding daarvan zonder vrucht blij ft ! Middenbes'tuur, middenafdeeling, middenbureel, voor hoofdbestuur, hoofdafdeeling, hoofdbureel . Door een te letterlijke vertaling van « administration centrale », enz , wordt de overzetting bier werkelijk zinstorend, want men zou kunnen gelooven dat er een hoofd-, een midden- en een laag-bestuur bestond. Militaire gehechte, elders Militaire aangehechte. De... militaire gehechte verzocht aan P. hem een verslag te geven. De titel : Militaire gehechte moet een vertaling heeten van : hetzelfde beteekent, wordt de vertaling daarvan (aids) in het Nederlandsch nooit gebezigd in de beteekenis van aandeelen, actie'n of efecten. Toegekend bij algemeenheid, voor : met alge- ,meene stemmen toegekend. Tombola besloten. Een tombola is van heden of besloten voor : tot het houden van een tombola werd heden reeds besloten. Traagzaam rijden. Indien de wielrijders traagzaam reden — voor indien de fietsers, of wielers langraam of gematigd reden. — 358 — Trachten talent te hebben. Bij het ontstaan van een lichten brand in een Franschen schouwburg, keerde een der tooneelspeelsters zich tot de in onrust verkeerende toeschouwers, met de verzekering dat er geen gevaar bestond en het vuur spoedig gebluscht zou zijn, daarbij voegende : « wij zullen voort spelen en trachten talent to hebben. » Misschien luidden hare woorden : nous continuerons Fla representation], en voegde zij er schertsend bij : et nous tacherons de montrer du talent. Maar schrijft men nu Nederlandsch wanneer men deze woorden naar de letter vertaald ? Treurspel (een) heeft plaats gehad. Te A. heeft een vreeselijk treurspel plaats gehad voor : te A nerd een vreeselijk treurspel afgespeeld. Een treurspel heeft niet plaats, maar word/ gespeeld. Troepen aanbieden. Bij de wapenschouw ...werden de troepen aangeboden door generaal Z. — voor u'erden de troepen aangevoerd door generaal Z. Een in het Fransch geschreven dagblad had : « les troupes etaient presentees par le general Z. » De S. bemerkte niet dat hij uit de vele zinverwante woorden : « conduire, mener, guider, commander, diriger, presenter, offrir, » enz , waaruit hij maar te kiezen had, juist het minst goede woord koos en vertaalde. Tuchtsoldaten voor soldaten van het strafbataillon of van de straf-divisie. Tusschengeval, zie : Grenstusschengeval. — 359 — Tusschentij dig bureel. Het tusschentijdig bureel is gekozen — voor : het voorloopig bureel is gekoTen. Slechte vertaling van « bureau int6rimaire ». Tweede vertooning. De tw?..ede vertooning zal bestaan uit... voor : als tweede stuk Tal worden opgevoerd... Een tweede vertooning wil zeggen, een herhaling van de eerste. Deze woorden drukken dus uit, dat hetzelfde stuk nog eens zal worden gespeeld, en niet, dat er nog een tweede stuk zal worden opg-evoerd. Twee honderd duizend oranjebloemen twee honderd duiTend planten met oranje—v-oor : kleurige bloemen. Uitwerksel maken. Het tuintje maakte een goed uitwerksel voor : het tuintje had een goed aanTicht, of Tag er goed uit. Slechte vertaling van : « le jardinet faisait un bel effet. » Uitzonderlijk. Fen palmboom van uitzonderlijke afmetingen — voor : een palmboom van buitengewone afmetingen. — De omstandigheden zijn zoo uitzonderlijk — voor : de omstandigheden zijn zoo buitengewoon, of ongemeen, of ongevoon, enz. Vaardermaatschappijen. Onze vaardermaatschappijen hebben zich zondag onderscheiden — — 36o — voor onze roeivereenigingen hebben rich Tondag onderscheiden Van de kool gestorven voor : aan pestkool of : aan een pestbuil gestorven. Vast gehouden door een vast gedacht. Het woord toont aan hoezeer zijn geest door een vast gedacht vastgehouden words — voor : het ;word bewijst hoereer Tijn geest gehecht is aan een overheerschend denkbeeld (idee fixe). Vaststellen. De minister is te A. geweest, om de vernielingen vast te stellen voor : de minister is te A. geweest om de verwoestingen op te nemen, of : in oogenschouw te nemen. Vaststellen wil zeggen : bepalen (de dag is vastgesteld), of : besluiten (de vergadering heeft niets vastgesteld), terwiji men hier wil uitdrukken, dat de minister zich persoonlijk heeft willen overtuigen. Vaststellingsbureel voor het nazicht... In zeker bericht words gezegd, dat er sprake is van de oprichting, te Gent, van een vaststellingsbureel voor het naricht der gesponnen garens, enz. Zou men hier bedoelen een bureel van wederzJdsch toezicht (controle, uit te oefenen door den fabrikant en door den werkman) op de gesponnen garens, enz.? Verdelgbooten. Wij hebben twee verdelgbooten verloreti. Wat zou toch wel bedoeld worden door het spiksplinter nieuwe woord verdelgbooten, zeer oniangs door — 361 — een Gentsch dagblad gecreeerd, ofte we/ geschapen? Zou men daardoor moeten verstaan ,een soort van oorlogschepen, waarvan sprake is in de berichten over den Spaansch-Amerikaanschen oorlog en destropersgenoemd Aangezien men nog niet recht schijnt te weten wat eigenlijk destroyers zijn, gebruiken de fransche bladen voorloopig nog veel het engelsche woord, zonder daarvan door vertaling destructeurs te maken. Zouden onze taalzuiveraars niet voorzichtig handelen wanneer ze dit voorbeeld navolgden? Vereenigd onder voorzitterschap van den Voorzitter. De ministers hebben zich vereenigd onder voorzitterschap van den Voorzitter voor Er nerd ministerraad gehouden onder het vooritterschap van den President. Onder voorzitterschap van den voorzitter, is weer een van die uitdrukkingen waardoor onze Vlaamsche dagbladpers de taal meent te zuiveren, < want het woord president is immers Fransch ? » — Naar onze meening is het afkomstig uit het Latiin, en wij zien dus niet in, waarom een Nederlander het niet even goed mag gebruiken als een Franschman. Verhoudenismatig. De teruggave wordt verhoudenismatig verleend — voor : de teruggave wordt naar verhouding verleend. Hoe komt, vooral een Zuid-Neclerlandsch schrijver, aan dit afschuwelijk germanisme ? Verlicht met de electriciteit. Het prachtige gebouw welk zal verlicht worden met de electriciteit Hierdoor wilde men uitdrukken : het prachhig gebouw, dat electrisch verlicht worden — 362 — Vernielen vergemakken. Ten einde het vernielen der torpedos te vergemakken — voor : ten einde het vernielen der torpedos gemakkelijker te maken. Verpeinzing. Na afloop van het jaar der verpeinzing kwam D. te P. terug voor na verloop van het hem opgelegde jaar van aftondering om over de Taak te kunnen nadenken, kwam D. te P. terug. Verrekijker (een) die ten hemel ziet... De kijker-Gautier... zal horizontaal rusten op een zeker getal pilaren : hij zal ten hemel zien in eenen spiegel, stelsel Fourcault, voor : ??? Wie geeft de verklaring van een [verre]kijker die ten hemel ziet iiz eenen spiegeP Die 't weet mag het zeggen. Versierend uitzicht. De kazern zal een.... versierend uitzicht moeten hebben — voor : de kaTerne Tal een fraai uiterlijk aanTicht moeten hebben. Een uitzicht is een gezicht naar buiten, een verschiet, een vergezicht (perspective). Versierend uitzicht is dus een geheel onjuiste vertaling van « aspect decoratif Vervalsching. Het woord Yankee ... is een vervalsching van Jan Kaas, spotnaam der Hollanders — voor : ... Yankee is een verbastering van' ?an Kaas... Het woord is immers geen vervalsching (falsification), maar een verbastering (degeneration). — 363 -- Verwittiger. indien de wielrijders hun verwittiger lieten hooren — voor indien de fietsers hun sein (het zij dan een tromp, een schel of iets anders) lieten hooren. Verwitliger is cen vertaling Celle quelle van het verouderde fransche woord avertisseur, vervangen door het woord sip/a/. Vijftig tot honderd. Ze zijn ten minste ten getalle van 5o tot too die zich gedurende de wintermaanden zonder werk bevinden — voor gedurende de wintermaanden fijn er minstens vijftig van de honderd fonder ;perk. Voeling houden. Men kan voor oogenblik niet zeggen dat de oorlogvoerende partijen voeling met elkaar houden. Wat zou men hier wel willen uitdrukken ? Misschien : Men kan voor het oogenblik niet zeggen, a'at de oorlogvoerende partijen met elkaar in a,.;.- ; (thing zijn. Voetstappen doen om tot een zeker doel to geraken — voor stappen doen, of : pogingen aanwenden... Hier heerscht verwarring tusschen de woorden voetstaNen (pas), en stappen, pogingen (d6rnarches). Volksvergadering. Een volksvergadering ontstond voor een volksoploop ontstond. Slechte vertaling van ,< rassemblement populaire. - 3 04 - Voorhandneming nemen. De minister heeft de voorhandneming genomen voor : de minister heert het eerst een voorstel gedaan, of : heeft den eersten stoot gegeven. Men kan de voorhand hebben, en aan de voorhand zitten, b. v. bij het kaartspel; in figuurlijken zin kan men ook het woord voorhandgebruiken in de beteekenis van de voorkeur hebben, maar men kan niet de voorhand nemen in den zin van « prendre l'initiative ». Voorkomen van een oordeel. Zelfs komt nu het vvetenschappelijk oordeel voor van den geleerden scheikundigen betrekkelijk de vervalsching van... — voor Teti's komt nu het wetenschappelijk oordeel' van den geleerden scheikundige ter sprake, betreffende de vervalsching van. . Voor mannen van beroep ten onder doen. De spelers hebben bevvezen dat zip echte artisten zijn,. en voor mannen van beroep niet moeten ten onder doen voor : de spelers hebben beweTen dat Tij echte kunstenaars Tijn, en voor mannen van het va/c niet behoeven onder te doen. Voornaamste plaats. Men weer dat de plaats van gevangenisbestuurder te St.-Gilles een der voornaamste is van het land — voor : men weet, dat onder al de Besturen van gevangenissen van het land de plaats van Bestuurder te St.-Gilles een der voornaamste is. Door zich uit te drukken zooals hij dat doet, zegt de S. dat de plaats van Bestuurder der gevangenis te — 365 — St.-Gilles een der voornaamste betrekkingen is van het land. Voornamen ingang. Zonder langs den voornamen ingang van den schouwburg te moeten gaan — voor Tonder den schouwburg door de hoolddeur te moeten binnengaan. Vormen geslagen. Er zullen nieuwe vormen voor onze pasmunt geslagen worden — voor : er Tullen nieuwe stempels voor onTe pasmunt gesneden worden. Het geld wordt tocli in de Belgische munt niet gegoten, maar zooals overal elders, geslagen. Vrouwenbroodwinningen, voor : brood winningen voor vrouwen. Vrouwwerken. Eene tentoonstelling van vrouwwerken voor een tentoonstelling van voorwerpen door vrouwen vervaardigd. Waarde van pracht. Eenen breack, welke een waarde van pracht belooft te zijn. Wat waarde van pracht wil zeggen, verklaar ik niet te begrij pen. Waren slapen. Hunne kinderen waren slapen — voor hunne kinderen lagen te bed. Waterverdeeling, Waterdienst, Waters, enz. — De waterverdeeling van Gent. - De dienst der waterverdeeling v. G. — Het Bestuur der waters -- 366 — v. G. — De waterdienst v. G., alles gebruikt voor : De waterleiding en het bestuur der waterleiding van Gent. Waarom toch deze gedeeltelijk slaafsche en gedeeltelijk slechte vertalingen van : « Distribution des eaux de la ville de Gand », « Service » — en « Administration des eaux de la ville d. G. » gebruikt, wanneer onze taal het uitstekend gevormde oord waterleiding bezit? Wederlandsch. Wederlandsche tentoonstelling, wederiandsche betrekkingen, enz., voor internationale tentoonstelling, enz. Het woord internati °mud, aan een doode taal ontleend heeft, even als zoo vele andere nieuwe woorden, in verscheidene levende talen burgerrecht gekregen. En waarom zou men het dan uit het Nederlandsch verbannen, zoo lang men daarvoor niets beters in de plaats weet te stellen dan de gedrochtelijke uitdrukking : wederlana'sch Wederzijdsch geschat. Drie schilderijen wederzijdsch geschat op 12,000, io,000 en 8,000 frank — voor : ...drie schilderijen, elk voor rich geschat op... Het woord « respectivement » wordt bier vertaald door wederzijdsch (reciproquement). Weer te herbeginnen. Anders is het weer te herbeginnen. Weer beginners is hetzelfde als : herbeginnen, en weer te herbeginnen is dus een pleonasme, even als : oude grijsaard, zwarte moor, enz. Hetzelfde is van toepassing op : — 367 — Weerbots. — De val van L. zal zijn weerbots hebben op al de europeesche markten — voor : een weerslag hebben... Het woord Dots drukt reeds een ueerslaguit. Werkende fabrieken. Daar in het noorden van Frankrijk, de fabrieken 's zondags niet werken voor niet in werking zijn. Fabrieken toch zijn wel in werking, maar werken niet. Werkloosheid. De voortdurende werkloosheid der Cubanen... begint... de aandacht to trekken voor : de voortdurende nierkeloosheid der Cubanen... Werkloos wil zegg( n : zonder werk, werkloos zjn is: Been werk liebben. Werkekos daarentegen beteekend : niet werken; wel werk liebben maar dat niet uitvoereii. H et laatste word bedoeld, en het woord werk/oos is dus hier onjuist. Wervelstroom, voor : wervelwind (tourbillon). Zaal (de) der verloren stappen, voor : ;yacht- Taal, is een onzinnige vertaling van &Ale des pas perdus ». Zakenhandel verstremmen. Daar die verkoopingen hunnen zakenhandel verstremde en soms vernietigden voor : daar die verkoopingen den loop hunner Taken stremden en die soms vernietigden. Zang- en tooneelkundig avondfeest. Een zang- en tooneelkundig avondfeest — voor een avondfeest aan rang en tooneelspel gewijd. Een avondfeest dat zang- en tooneelkundig is !!! ----- 368 Zeebeweging. Eene be!angrijke zeebeweging is begonnen voor : er is sneer beweng gekomen in de schepen der beide vloten. Zee-geattacheerde luitenant — voor een luitenant-ter-Tee aan het geTantschap toegevoegd. — De zee-geattacheerde X. heeft M. in tweegevecht geroepen voor : de aan het geia.ntschap toegevoegde uit het TeaveTen... Zie ook : Aangehechte, Gehechte, Ki* -sgehechte en Militalve gehechte. Zeer geleerd zijn. Goed geleerd zijn. Hip is •zeer geleerd, of... goed geleerd, voor hij heeft een goed onderwijs genoten. Hier heerscht verwarring tusschen de woorden geleerd (savant) en onderzuezen (instruit): Zenuwachtig spel. De jaren hebben nog geen vat gehad op zijn krachtig, zenuwachtig spel voor ... op Tijn krachtig, gespierd spel. Slechte vertaling van : « jeu nerveux, -vigoureux, -energique Zich aanbieden. Drie mannen bieden zich aan bij een juwelier orn cen horloge te verkoopen. Slechte vertaling van « trois homm es se presenterent chez un joaillier.... » In het Nederlatidsch zegt men : drie mannen zochtten (of trachtten)bij een juwelier een horloge te verkoopen. In onze taal kan men de woorden « zich aanbieden » slechts gebruiken claar waar sprake is van — 369 — de aanbieding van zijn persoon, b. v. tot het uitvoeren van eenig werk. Even onjuist is de volgende uitdrukking : Schepen hebben zich voor de haven aangeboden — voor : schepen zijn voor de haven verschenen. Zich bereid maken een verlof te nemen. De heeren J. en O. maakten zich bereid een verlof van eenige maanden te nemen — voor : maakten rich gereed om van eenige maanden verly te gaan genieten. Zich bereid maken is geen Nederlandsch, en een verlof kan men niet nemen. Zich voordoen. Een spoorwegongeluk heeft zich voorgedaan voor : een spoorwegongeluk heeft plaats gehad. Zich voordoen is : zich vedoozzen (se montrer). Zinnelooshuis. Een ontsnapte uit het zinnelooshuis voor een ontsnapte uit het gesticht voor TinnelooTen of voor krankrinnigen. - 3 70 - LETTERKUNDIGE WEDSTRIJDEN -vc•or 1 900. I. Middelnederlandsche Taal - en Letterkunde. Men vraagt eene vergelijkende klank- en vormleer der verschillende Middelvlaamsche dialecten, 'ooals die uit oorkonden kan opgemaakt worden. Prijs : Goo frank of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. II. Nieuwere Taal- en Letterkunde. Geschiedenis der Nederlandsche taalkunde in de Zuidelijke Nederlanden, van de _XVIe eeuw tot 1886. Prijs 800 frank, of een gouden gedenkpenning van dezelfde waarde. III. Vak- en Kunstwoorden. Eene volledige Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsche vakwoordenlijst over het « Notariaat a. Prijs 5oo frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. IV. Eene volledige Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche Woordenitjst over de « Veeartsenijkunde. Met bijvoeging van de gewestelijke woorden en uitdrukkingen, en teekeningen waar het past. In het antwoord zullen de Mededingers ook zooveel mogelijk de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen mededeelen. Prijs 600 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. - 37 1 - %'Vecistrij den. voter 1 901. V. Zuidnederlandsche Folklore. Eene Too volledig mogelijke verrameling en nauwkeurige beschrijving van de oude en hedendaagsche « kinderspelen » in Vlaarnsch-Belgie, met aanteekening der daarbtj geTongen liederen (woorden, en in Too ver het mogelijk is, de muTiek). 1e prijs : 800 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. 2e prijs : 400 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. VI. Eene volledige Kunst- en Valiwoordenlijst over het ambacht van den 0 Loodgieter en Zinkbewerker » (met het oog op de bouwkunde), Tooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen en van de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen. Prijs : 5oo frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. ES uiten gevvc• xviecistirij d. Gewesttaal. Een Too volledig mogelijk Idioticon over het « Meetjesland.» 1 0 prijs : 400 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. 2e prijs : 200 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. - 372 - .NAT v co co r 1902 Taalkunde. (Bibliographie en Nederlandsche lexicographic 15', :6' 17 9 Prijs : 600 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. Kunstgeschiedenis . der Brugsche Schilayerschool Prijs : 600 frank of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. 1f4/NrclstrijcIn -vcom- 1903 Vak- en Kunstwoorden. VakwoordenlUst over de « Zeevisscherij met afbeelding van de vermelde voorwerpen en met opgave van de Fransche, Hoogduitsche en Prijs 600 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. de co c3r- 1 9 04. kieschiedenis van den Werkmansstand in de Nederlandsche gewesten van Belgic. A van on'en Werkmansstand in de 13e 14e ceuw. 600 frank, of een gouden gedenkpenning. B. onTen. Werkmansstand de t 5e 16e Prijs : 600 frank, of een gouden gedenkpenning. C. on.ren Werkmansstand in de 17e 18' : 600 frank, of een gouden gedenkpenning. • "VVcd""'trijden voor 190':;;: Geschiedenis (Blbliagraphie en Critiek) der Nederlandsche lexicographie in de 'en 17" eeuw. Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning van Kunstgeschiedenis. Geschiedenis de,' Brugsche Schilderschool. Prijs: 600 frank of een gouden gedenkpenning van waarde. "'''Vedstrijden VOOl' 1903 en Kunstwoorden. Eene volledige Nederlandsche Vakwoordenlijst over de « Zeevisscherij », met afbeelding van de vermelde voorwerpen én met opgave van de Frallsche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen. : of een gouden gedenkpenning van waarde. VVedstrijden voor 1904. Geschiedenis den de Nederlandsche België. A. Geschiedenis van on ren Werkmansstand in de 13" en 14" eeuw. Prijs : 600 frank, of een gouden gedenkpenning. B. Geschiedenis van onten Werkmansstand in de IS" en 16" eeuw. 600 frank, of een gouden gedenkpenning. c. Geschiedenis van on{en Wel'kmansstand in de 17" en 18' eeuw Prijs : 600 frank, of een gouden geJenkpenning. B. Den schrijver, die in een werk de Brie gestelde ,rijsvragen op bekronenswaardige wijze beantwoordt, wordt een prijs van 2,000 frank toegekend. Voor de wedstrijden worden enkel handschriften en niet te voren uitgegeven stukken aanvaard. De werken moeten leesbaar in het Nederlandsch geschreven zijn. De schrijver stelt zijnen naam op zijn opstel niet ; hij voorziet dit slechts van eene kenspreuk, welke hij, met opgave van zijnen naam en woonplaats, in een gesloten briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt. Voldoet hij aan de laatste bepaling niet, dan kan de prijs hem gewei- -gerd worden. De mededingende handschriften voor de.wedstrijden moeten vrachtvrij ten huize van den bestendigen Secretaris (den beer Fr. de Potter, Godshuizendreef, 29) ingezonden zijn voor den Januari van het jaar des wedstrijds. De antwoorden op den -wedstrijd over de Geschiedenis van den Werkmansstand moeten ingezonden worden voor i December 1902. Ike stukken, na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke, welker opstellers zich op eenige manier zullen doen kennen, worden nit den wedstrijd gesloten. mededingers wordt aanbevolen een volledig afschrift van bun werk te bewaren, om dit te kunnen benuttigen in geval de keurraad het bekronenswaardig zou oordeelen, maar wijzigingen of b voegingen zou vorderen aleer het te laten drukken. In geen geval wordt het bekroor.de handschrift aan den Inzender teruggeven. er aan eenig bekronenswaardig gekeurd werk wijzigingen toe te brengen, dan zal bet bedrag van den prijs niet cerder gegeven worden dan nadat de keurraad bet drukvaardig .zal verklaard hebLen. De Academie eischt voor de werken de grootste nauwkeurigheid in aanhalingeu vraagt uit dien hoofde dat de Mededingers de uitgaven, alsook de bladzijde der door hen aangehaalde boeken, aanduiden. — Zij meent den Mededingeren te moeten berichten dat al de handschriften, haar oordeel onderworpen, eigendom in hare .archieven bewaard blijven, en zich het recht voorhehoudt deze, geheel of gedeeltelijk, in druk te geven. Van de niet ter uitgave aangenomen stukken zullen de op hunne kosten, een afschrift kunnen bekomen, overeenkomst met den bestendigen Secretaris. DE BESTUURDER, DE BESTENDIGE SECRETARIS, DE POTTER. N. B. in een de drie gestelde .prijsvragen op bekronenswaardig'! wijze beantwoordt, wordt van 2,000 toegekend. VOORWAARDEN. wedstrijden worden enkel handschriften niet voren uitgegeven stukken aanvaard. De werken moeten het N ederlan,:sch geschreven zijn. schrijver zIJn opstel niet; hij kenspreuk, welke hij, met opgave zijnen en woonplaats, in een gesloten brie1ïe, dat spreuk opschrift heeft, herhaalt. Voldoet hij de laatste bepaling dan kan de prijs hem gewei· gerd mededingende voor de· wedstrijden moeten vrachtz'rij van den bestendigen Secretaris (den heer de Potter, Godshuizendreef, 29) ingezonden vóór den I jaar des wedstr~ids. De den wedstrijd Geschiedenis van den Werkmansstand ingezonden vóór I December 1902. De t!en voorgeschreven dag ontvangen, of welker opstellers zich op eenige manier zullen doen uit den wedstrijd gesloten. Den mededingers wordt aanbevolen een volledig afschrift VGn hUil werk te b~waren, dit te kunnen benuttigen in geval keurraad het bekronenswaardig zou oordeelen, maar wijzigingen b voegingen vorderen te laten drukken. geen geval wordt het bekroor:de handschrift aan den Inzender Zijn oan eenig bekr.menswaardig gekeurd werk wijzi. gingen brengen, zal het bedrag van den prijs niet eerder nadat de keurraad het drukvaardig zal verklaard hebten. Academie werken de grootste nauw· keurigheid in de aanhalingen en vraagt ui! dien hoofde de Mededingers UItgaven, alsook de bladzijde der hen aangehaalde boeken, - Zij meent den te dat al de handschriften, aan haar oordeel onderworpen, als haar eigendom in hare archieven bew3ard blijven, en zij zich het recht voorhehoudt druk te geven. de niet ter Uitgave aangenomen stukken zullen de Mededingers, op hnnne kosten, een '!fschrift kunnen bekomen, mits overeenkomst met den bestendigen Secretari" BESTENDIGE SECRETARIS, FR. DE POTTER. RF:STUURDER, P. ALBERDINGK THIJM. 373 — 374 — Zitting van io Augustus 1898. Aanvvezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuur der, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris : de heeren Claeys, Gailliard, Gezelle, Hiel, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Bols, de Flou, Claes, Arnold en Janssens, werkende leden ; de heer de Vreese, briefwisselend lid. De heeren Daems, baron de Maere d'Aertrijcke, Arnold en Segers zenden bericht, dat zij verhinderd zijn de zitting bij to wonen. Na vaststelling van het verslag over de vorige zitting words door den bestendigen Secretaris de lijst medegedeeld der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Institut colonial international. Compte-rendu de la session tenue a Berlin, en 1897. La Main-d'oeuvre aux Colonies. Documents officiels. Tome III. Le Regime foncier aux Colonies. Documents officiels. Tome I. 375 Etude sur la propriete fonciere dans les villes du moren-dge, par G. DES MAREZ. Bibliographie de Belgique, nr 13. Wallonia, nr 7. Bulletijn van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring van Gent, nr 6. Door den heer Dr J.-A. Worp : De gedichten van Constantijn Huygens , VIIIe deel. Door den bestendigen Secretaris : Herinnering van het eeuwfeest van den Boerenkrijg te Overmeire. Door de Koninklijke Academie der Schoone Kunsten te Antwerpen : yaarlijksch verslag (1897-1898) dier instelling . . Door de Academie rorale d' Archeologie : Annales, 5 r e deel, 2 e aflev. Verder, de laatst verschenen afleveringen van de Vlaamsche Kunstbode, het Belfort, Biekorf, De Taalstrijd hier en elders. Op verzoek van het Bestuur zal de beer Th.-I.-J. Arnold de levensschets schrijven van Dr Acquoy voor het eerstvolgend 7aarboek der Academie. — 376 — De beer Coopman geeft verslag over de in den voormiddag gehouden zitting der Commissie voor Nieuwere Taal en Letteren. Die Commissie stelt voor, dat het verslag des keurraads over den driejaarlijkschen Staatswedstrijd voor tooneelletterkunde, door het Staatsblad afgekondigd, in de Verslagen en Mededeelingen worde opgenomen. — Het bestuur der Academie zal den beer Minister vergunning vragen het bedoelde stuk of te kondigen. Dagorde. De beer Coopman geeft verslag over de zitting der Commissie, belast met het voorstellen van onderwerpen voor de letterkundige wedstrijden. De Academie doer eene keuze uit de aangegeven onderwerpen en bepaalt de waarde der toe te kennen belooningen. Daarna verleent de beer Bestuurder het woord aan den beer Claes, die een opstel leest, getiteld : Eene kortswijlige verhandeling over het artikel « Op ». — Dat stuk zal in de Verslagen en Mededeelingen worden opgenomen. De zitting wordt te 4 uur gesloten verklaard. — — g. Eene kortswijlige Verhandeling over het partikel « Op », door den beer D. CLAES. Onlangs werden we door ons wakker medelid, Dr om, mogelijk, aan Redactie van het Woordenboek eene behulpzames leenen door het excerpeeren eenen of anderen vroegeren of hedendaagschen Nederlandschen van onze eigene schriften ; en met de studie 't verzocht daar vooral onze aandacht te willen op vestigen. beleefd en redelijk verzoek wijst men niet licht van der hand. 1k heb dan het laatste gedeelte zijne uitnoodiging als eerste onderwerp mijner ben gegaan naar de uitdrukkingen, woordje op voorkomt, niet zoozeer bij oudere of nieuwere bij de spraakmakende gemeente, die zooveel ongekende of ongewaardeerde taalschatten in eere houdt ; en de vrucht mijner opzoekingen ben ik zoo vrij, bij wijze van leesbeurt, aan onze achtbare vergadering op te disschen. 't Gerecht is - 377 - I~ezing. kortswijlige Verhandeling over partikel (( Op », heer D. CLAES. ons wakker medelid, Dr de Vreese, aangemaand om, zoo mogelijk, aan de Redactie van het Woordenboek eene behulpzame hand te leenen door het excerpeeren van eenen of of hedendaagschen N ederlandschen schrijver, ja van onze eigene schriften; en dewijl de Redactie thans druk bezig is met de studie van partikel op, verzocht hij ons, dáár vooral onze te op vestigen. Zulk beleefd en redelijk verzoek wijst men niet Ik heb dan het laatste gedeelte van zijne uitnoodiging als eerste onderwerp mijner studie genomen, en ben op zoek gegaan naar de veelvuldige uitdrukkingen, waar het woordje op in voorkomt, niet zoozeer bij oudere of nieuwere schrijvers, als bij de spraakmakende gemeente, die ongekende of ongewaardeerde taalschatten eere houdt; en de vrucht mijner opzoekingen zoo vrij, bij wijze van leesbeurt, aan onze op disschen. 't Gerecht is 378 — droog van zijne natuur ; 't is de saus, die er smaak geven. Zal de mijne genoeg gebonden, niet te lang en waterachtig zijn die vraag zal wanneer hij, eindemijner lezing, mijne aanhoorders tellen zal. ik wit u vooreerst verzekeren, achtbare uwe aandacht niet van 't vestigen wil ; schier alleen nagegaan in bijzonderheden, en vermits een goed aantal zullen ontsnappen, zal langwijligheid, ik, niet onder voornaamste gebreken dezer voorlezing vallen. onderscheidene die aanneemt, zeer moeilijk, daar de beteekenis veelal door het volgende woord, of door de geheele uitdrukking aan wordt medegedeeld. onmiddellijke toekomst aan te duiden men b. v. zeggen : de boomen zijn uitbotten r de bloemen zijn zijn de eieren 'men van eene is ; iemand staat verhuizen, sours wel zoo erg, verongelukken, ofvvel hij ligt huis staat tand uitvallen ; merrie staat eene koe men zelfs iemand schoone staat, en als natuur; de saus, die er smaak moet aan geven. Zal de mijne genoeg gebonden, te lang en waterachtig zijn 1 Op za~ iemand kunnen antwoorden, wanneer hij, op 't eindemijner mijne aanhoorders tellen zal. En ik wil u vooreerst verzekeren, achtbare Collega's, dat ik uwe aandacht niet op de gansche levensgeschiedenis van 'r kleine op vestigen wil; ik heb die schier alleen nagegaan in bijzonderhedenf welke doorgaans minder gekend zijn; en vermits er mij onder deze nog een goed aantal zullen ontsnappen, zal de langwijligheid, hoop ik, nier onder de voornaamste gebreken dezer voorlezing vallen. De onderscheidene beteekenissen, die op aanneemt, juist bepalen is zeer moeilijk, d<:Iar de beteekenis er veelal door het volgende woord, of door uitdrukking aan wordt medegedeeld. Om eene onmiddellijke toekomst aan te duiden zal men b. v. zeggen: de boomen zijn op uitbotten,. de bloemen zijn op ('t) opengaan, het zaad is op 't uitkomen, de vogels zijn op 't uitvliegen, de eieren zijn op .'t kippen, en vandaar spreekt men van eene zaak, die op 't kippen is; iemand staat op vertrek, op uitgaan, op uitrijden, op inpakken, op verhuizen; op uitscheiden, maar ook soms wel op springen, op vallen of, ruim zoo erg, op verdrinken, op verongelukken, ofwel hij ligt op sterven. Een huis staat op invallen, een tand op uitvallen; eene merrie staat op veulen, eene koe op kalven. Zoo zegt men zelfs dat iemand op eene schoone plaats staat. en als — 379 — 't op schaapscheren aankomt, d. i, op slot van rekeping, wordt die aan eenen anderen gegeven. Veel dikwijler nog hecht op aan de uitdrukking de beteekenis van staat of beweging, ook beweging des gemoeds. Gelijk men op reis, op marsch, op tocht, op jacht, op missie, op visiet, op bezoek, op soirée zaat of is, zoo gaat of is men ook op studie, op school, wanneer men nl. voor eenen bepaalden tijd elders gaat studeeren ; de soldaat gaat op verlof, op groot verlof, op ziekverlof (met verlof gaan kan alleen gebruikt worden, als er nadere omstandigheden worden uitgedrukt ; en zoo onze recruten hier en daar in verlof gaan, daar is de verfranschende kazerne de schuld van); soms geraakt hij voor eene kleinigheid op strafdivisie. In den schoonsten tijd van ons leven gingen wij op vacantie, als reeds vele onzer makkers op een kantoor schreven, op stiel of op een ambacht waren, op eenen winkel of eene fabriek werkten. Wij verzoeken iemand Gp de kermis, op de bruiloft, op de koffie ; en die iemand gaat of komt dan bij ons op de kermis, terwijl een andere, die nergens verzocht is, op zijne eigen beurs naar de kermis gaat. Zoo iemand wordt dan dikwijls nagegeven, dat hij op gang (niet to verwafren met in gang), op slenter, op trant, op scheut, op zwik, op zwier, op schok, op schokkel, op sjok, op sjoekkel (sukkel), op rabot (en ribaude) gaat, terwijl de vrouwen op marode gaan, heel vreedzaam. Men — 38o — verwarre op sukkel zijn niet met aan den sukkel zijn, dat beteekent : ziekelijk zijn of ook wel geene voorspoedige zaken drijven. Het tegendeel is op trek of goed op trek zijn, dat verscheidene toepassingen heeft. Een paard, dat dwaas words, gaat op den loop of op hol. Van een voorwerp, dat uitgeleend is, zegt men : het is op leen. Van iemand die met lust en zonder achterdenken aan eenen doorgaans niet zwaren, dikwijls nutteloozen arbeid bezig is, beet het : zij is op haren wasch, op haren strijk, op haren naad, op haren zang, op haren taffel, of ook wel op haren zaag, klap, tater, praat, preutel, sammel, zanik, zeever, en als de kranke herstelt en het voedsel hem weer begint to smaken, dan komt hij weer op zijnen eet. Van ziekten gesproken, die krijgt men o. a. op de oogen, op de borst, op de longen, op de blaas ; maar als ge iemand niet andermans gebreken aan den neus, maar zijne eigen overtredingen op den neus hangt, dat kan hem zwaar op de maag liggen, en daarvoor kan hij soms lang gebeten, kwaad, duivelsch zijn op u, zoodanig dat indien ge op zijn geleeg (zijn kasteel, zijn goed, zijne hoeve) kwaamt, hij er u met zijn honden zou doen van of jagen of u eenvoudig op straat zetten. Misschien zouden de menschen dan tot u zeggen : Ge zijt op uw recht uitgestreken, d. i. ge kri)gt loon mar werken. • 38x — Doch ik spreek, alsof ik iets op u te verhalen had. Anderen, minder kiesch, zouden zich misschien verschoonen met te zeggen : ik zweer op mijn conscience, op mijne eer, op mijii ziel, op mijn ziele zaligheid, dat het zoo niet is; ik zal er hoegenaamd geenen eed op doen, maar u eenvoudig, met de hand op het hart, zeggen : dat was geenszins mijne bedoeling. Nu dat ik u weer op de lucht gebracht heb, zie ik, dat ik met u den weg op zeven ga, en dat op hier eerder wike, dan staat of beweging aanduidt. Komen we dus een weinig op onze stappen terug, en laat me u intusschen vertellen dat men mij ooit kwalijk genomen heeft, dat ik in 't veld wandelen schreef, daar men beweerde, dat het moest op 't veld wandelen zijn. Dat was water op mijnen molen ; want op 't kadaster, gelijk op de plakbrieven van alle echte Vlaamsche notarissen en op de tong van al degenen, die de taal onzer vaderen in eere houden, gebruikt men op, wanneer het hooge, in vvanneer het lage velden, weiden, straten geldt. Te Brussel zegt men : op de Hoogstraat en in de Nieuwstraat; te Loven : op de Eversche (Naamsche) straat en in de Tiensche straat ; te Tienen op de Lange Bergstraat en in de Spiegelstraat... Wij zeggen te Neerlinter : op de Kommerstraat, op den Roelkouter, op den Duiveneer, op den Wijnmere, op den Heibosch (een veld, waar vroeger een bosch stond) naast in de Geetstraat, in 't Mereveld, in de Hel, in de Lisschebeemd, in den Vorschenzang,. — 382 — in het Broek. En tervvijI we bier zijn : de koeien gaan in de weide, wanneer men ze geregeld t'huis haalt, tenzij echter dat het weiland niet gevrijd zou zijn en zij moeten gehoed worden ; dan gaan zij op de klaveren, loopen zij op de stoppelen ; maar men zet de koeien op de weide, gelijk men de ossen op stal, de varkens op de kooi zet met het inzicht om ze te laten vet worden. Voor de varkens gebruikt men ook : op vet leggen ; maar dit hoort tot eene andere categorie. Men zegt er staat of er ligt schoon hooi op de wet; doch van graan sprekende zegt men : er is veel graan in 't veld, voordat het gepikt (gemaaid) is; maar daarna : er is veel graan op 't veld. Hier is 't misschien de plaats om de notarissen te herinneren, dat hunne voorgangers hooi en graan steeds op stole (niet op stain), en alleen boomen op slam verkochten. Dat is mijn zwak, waarde Collegas : als ik in 't veld ben, weet ik van geen t'huiskomen. Och we zitten Loch zoo lang op ons studeervertrek-, ik ten minste, daar het mijne op de eerste verdieping ligt, om reden... Dat zal ik maar heist niet zeggen ; daarbij mijne vrouw heeft gaarne veel orde in de onderste vertrekken. Ook van daarboven zie ik meer, gelijk de dorpsheeren, die in de kerk hunne plaats op het koor hebben, de kwajongens, die op eenen boom kruipen, en veel meer dan de brave lieden, die op de poort zitten. 't Is ook waarschijnlijk om de gedachte hoog, die ermede verbonden is, dat men zegt op 't rapport, — 383 — op de static, op 't kantoor, op 't bureel, op de post, op 't gouvernement ; maar in het paleis, dewijl men daar niet meer hooger klimt. Op beteekent ook weleens het middel of het oogmerk, dat door de volgende gedachte vvordt uitgedrukt, als in : op zijne eigen beurs reizen (wat we reeds tegenkwamen), op een andermans beurs teren, op eene beurs studeeren, op zijne ronde gaan, op zoek gaan, op inlichting of informatie gaan, op zijnen bedel, op zijnen schuffel (schoffel) gaan, op proviand uitgaan, op zijn pintjes, op zijn druppeltjes of borreljes gaan. Gelijk we reeds z3gen, ligt het varken, staat de os op vet; zoo staan ook de koeien op 't droog, wanneer ze geen groen voedsel meer krijgen, wat dus heel wat anders is dan : de koeien staan droog, geven nml. geen melk meer. Het koperwerk in de keuken staat op den blink; andere svoorbeelden ken ik in dien aard niet. Kleederen worden op de maat, op den koop, soms wel op den groei gemaakt en op de maat gekocht. — Geld wordt op interest uitgezet, en vroeger vverden de jongens van gegoede lieden, die hunne kinderen niet lieten studeeren, maar hun toch gaarne eene tweede taal zagen leeren, op wissel gedaan; zoo hadden de vaders niet item zooveel op de maand of op 't jaar uit to geven, maar betaalden malkander met gesloten beurzen, hetgeen zeer wel strookte met de zeden onzer burgerij, die nog al op hare tasch gezeten, of, in andere woorden, zeer houvast was. - 384 - Terwijl we nu toch o» dat kapittel zijn, van 't geld namelijk, zal ik daar voortgaan om te doen zien, dat op ook wel de wijze of den tijd kan beteekenen. Iedereen vveet wat op rekening betalen is. Zulks doet iemand veelal uit flood maar op termijn betalen, is betrekkelijk nieuw en vooral in den laatsten tijd in de mode geraakt. Al wat ge uitdenken kunt : meubels, kleederen, wijn, sigaren, boeken per gewicht, kan men op termijn betalen, de kroozen, de risico's en de premie natuurlijk meegerekend. Wanneer men op pensioen gesteld is, gelijk ik, doet men aan zulke speculaties niet mee, evenmin als de ambtenaars, die op vvachtgeld of de officiers, die op halve of op fransche solde (in de kazerne gaat nog alles op zijn Fransch) gezet worden, omdat alles bij hen niet op zijn plooikens of op zijn streepje was. Doch op dat gebied zal ik me niet verder wagen, anders mocht een belanghebbende mij op den degen beroepen. Ik wil me overigens op mijn fatsoen houden en hem geene gelegenheid geven om op mijne kap te praten. Hoe meer men zich op het gebied van op beweegt, hoe meer noten het op zijnen zang krijgt en hoe meer het op een uitgestrekter gebied aanspraak maken wil. Op 't advies van wijze menschen en om van wijzere menschen niet op de vingeren te krijgen, zal ik, om deze studie te eindigen, zoo niet op rijm dan toch op de letter spreken en zeggen : zoo men op zijn teenen, op zijn bloote voeten, op zijn zokken enz. gaat, op rij of op root mar— 385 — cheert, waarom zou men dan niet op stap mogen gaan, terwiji de muziek, op maat de Vlaamsche Leeuni doet schallen ? Verbied dan aan de boeren op slag te dorschen en op eenen wip, op eenen wind, op eenen vloek zijn er honderd om u uit te lachen. Dat oude taalvormen verslijten, ja, verdwijnen kunnen, dat neem ik aan ; maar laat ze toch hunne eigene dood sterven begraaf ze niet levend, dat is onmenschelijk. Verschoon mij, achtbare Collega's, 't was op u niet gemunt ; ik ben overtuigd, dat gij met menschlievende gevoelens bezield zijt, en dat gij, met Dautzenberg, « van de breede schaal onzer moederspraak geene enkele noot wenscht te missen n. Ik bedank ci integendeel voor uwe geduldige aandacht, en durf op uwe welwillende aanmerkingen, rekenen, ten gevolge van welke uit deze onvolmaakte studie misschien eenig nut zou kunnen voortspruiten. Namen, 7en Mei 1898. — 386 — Driejaarlijksche prijskamp voor Nederlandsche Tooneelletterkunde (XIVe tijdvak), beoordeeld door Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie. VERSLAG. Aan dPn heer F. Schollaert, Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, te Brussel. WelEd. Gestrenge Heer, De Jury, ingesteld om den veertienden driejaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche tooneelletterkunde te beoordeelen, heeft de eer bij dezen verslag over hare vverkzaamheid uit te brengen. De volgende stukken werden vanwege Uw departement aan Naar oordeel onderworpen : A. — In handschrift : ALBERT (I.), Germanicus, treurspel in 5 bedrijven. Id., De wulpsche Vrouw, comedie in 3 bedrijven. BAUWENS (I), Twee Tijgerinnen of een Vrouwenstrijd om de heerschappij, treurspel in 5 bedrijven. BILLIET (P.), De Rechte Weg, tooneelspel in 3 bedrijven. DAN DOTS (A.), De Wraak, drama in 5 bedrijven, Id., Huwelijksstrijd, tooneelspel in z bedrijf. — 387 — DE CNEUDT (R.), Een Kruisweg, drama in 4 bedrijven. DE KINDER (C.), De Abenceragen, drama in 4 bedrijven. Id., Hilda, lyrisch drama in 4 bedrijven. Id en MALSCHA RT (J.) Antoon van Dyck, zangspel in 4 bedrijven. DE MEYERE (V.), Gunlang en Helga, drama in 3 bedrijven. DE STOBBELEERE (T.), De Gevolgen van een Schab, blijspel in i bedrijf. DE T1ERE (N.), Pietje, comedie in I bedrijf. DE VISSCHERE (C.), De 'uiarte Koning, blijspel in r bedrijf. DIELEMANS (G.), Een gewichtige Stap, comedie- blijspel in 4 bedrijven. GITTENS (F.), Van Blek in 'tjaar 30, drama in 5 bedrijven. HALLER (J.-L.), Rollo van Moerland, tooneelspel in 5 bedrijven. GITTENS (F.), Mellusina, een Lentedroom, sprookje in 4 bedrijven. HAUGEN (J.), De PleitersTiekte, drama in 5 bedrijven. JACOBS (1-1 ), De Borstspeld, blijspel in 1 bedrijf. KERVYN DE VOLKAERSBEKE (Baron) en VAN BRITSOM (K ), Besloten Tijd, drama in 5 bedrijven. KINTS (P.), De Plaag van den Dag, blijspel in r bedrijf. LIEVEVROUW-COOPMAN, Clodvig en Clothildis, Iyrisch stuk in 5 bedrijven. Id., De Ware Schuldigen, comedie in 3 bedrijven. — 388 — LIEVEVROUW-COOPMAN, Het Huis in de Peperstraat, blijspel in 1 bedrijf. MATTHYS (E.), Een haastig Woord, blijspel in i bedrijf. PEERENBOOM (L.), 35 Milliards, blijspel in 3 bedrijven. RAmBoux (M.), Cools, een held van 1798, tooneelspel in 3 bedrijven. ROELAND (E.), Het Kersenhof, tooneelspel in 3 bedrijven. Id., Mijnheer de Vertegenwoordiger, blijspel in 3 bedrijven. VAN ASSCHE (P.), Hedwig, spel in 5 bedrijven. VAN DEN BOSSCHE, Broederliefde, tooneelspel in i bedrijf. VAN DE WIELE (M.) en ICKX (L.), De Erfvlek, tooneelstuk in 5 bedrijven. VAN GOETHEM (E), Door Oomen opgevoed, blijspel in 3 hedrijven. VAN HAUTE (D.\, Ark van Noe, tooneelspel in 5 bedrijven. VAN LAER (F.), De Filistijnen, blijspel in 4 bedrijven. VERHULST (R ), Vorst en Volk, drama in 5 bedrijven. Id., De Lauwerkroon, zangdicht in 3 bedrijven. VERSCHUEREN (E.), Een Ridder geboren, blijspel in i bedrijf. VERSCHUEREN (J.), Look in den Meersch, blijspel in i bedrijf. VERSNAEYEN (K.), Bij den Kolonel, blijspel in r bedrijf. WYTYNCK (J.), Onze neef Sixtus, blijspel in i bedrijf. — 389 — B. — In druk : ALBERT (I.), De LiefdeTuster, comedic in 3 bedrijven. ANRI (P.), Maartsche Buien, blijspel in 2 bedrijven. BLOCK (B.), De Fabriekbestuurder, tooneelspel in 3 bedrijven. DE MONT (P.), Prinses Zonneschijn, spel in 3 bedrijven. DE TIER; (N.), Eene Misdadige, drama in 4 bedrijven. DE VISSCHERE (C.), Tante Pliek en Nonkel Flak, comedie-blijspel in 2 bedrijven. Id., Zielestrijd, drama in 5 bedrijven. DU CATILLON (L.), Liefdebloem, spel in 5 bedrijven. HEGENSCHEIDT (A,), Starkadd, drama in 5 bedrijven. HENDRICKX (A.), Pier Lala, blijspel in 3 bedrijven. LiEvEVROUW-COOPMAN, Bloedvijanden, drama in 4 bedrijven. Id., De Gasthuisnon, drama in i bedrijf. MELIS (H.), Koning Hagen, treurspel in 5 bedrijven. Id., Schuldeloos, drama in 3 bedrijven. Id., Een Onweer, blijspel in i bedrijf. RAMBOUX (M.), Godelieve, muziekdrama in 3 bedrijven. ROELAND (E.), Een broeder, comedic in 2 bedrijven, STAPPAERT (J.), Martha of Laster en Onschuld , tooneelspel in 4 bedrijven. Id., Moeder Rika, blijspel in i bedrijf. - 390 - SUETENS (W .), Vergeten, . tooneelspel in afdeelingen. VAN CUYCK (F.), De Kinderen beschikken, tooneelspel in 4 tafereelen. Al dadelijk wenscht de jury er Uwe aandacht op te vestigen, dat op deze breede lijst een vijftal zangspelen voork omen, die volgens het reglement van den prijskamp voor bekroning niet kunnen in aanmerking komen. De jury heeft ze niettemin gelezen, en bevonden dat twee daarvan met lof verdienen vermeld te worden, te weten : De Lawverkroon, door R. Verhuist, en Prinses Zonneschijn, door P. de Mont. Het eerste is Lang geen onaardig libretto; er is wel vat weinig handeling in, maar de zangerige verzen zijn talrijk en in het metrum is er veel afwisseling; geestdriftige liefde voor Vlaamschen volksaard en Vlaamsche kunst waait er den lezer uit tegen. Het andere is voor het tooneel minder geschikt : een vaardig machinist zal tot de opvoering even onontbeerlijk zijn als een kundig componist mar als dichtwerk staat het hoog. Gelet op de onmiskenbare vlucht, welke het Nederlandsch lyrisch tooneel in de laatste jaren genomen heeft en die zooveel goeds voorspelt voor de toekomst, neemt de jury de vrijheid in overweging te geven, het reglement van den prijskamp zoo te wijzigen, dat in 't vervolg ook zangspelen kunnen mededingen. Dit zou ongetwijfeld een krachtige spoorslag zijn voor onze dichters om hunne krachten — i91 - nog meer dan tot nog toe geschiedde aan dit dank baar vak te vvagen. Uit het getal der ingezonden werken blijkt, dat het vak steeds met liefde beoefend wordt, en de jury meent te mogen getuigen : in 't algemeen ook met goed gevolg. Wel zijn er on.der — waartoe het verheeld? — die volkomen waardeloos zijn, en verheffen een aantal zich niet boven de middelmaat, maar de kleine helft zijn stukken, die niet ontbloot zijn van wezenlijke verdiensten, verschillende in hun aard en in hun graad, maar dan toch verdiensten. Het gebrek, dat men nog altijd het meest aantreft, is gemis aan oorspronkelijkheid : men blijft te veel aan oude patronen hangen. Is het gemakzucht of berekening? Met bijzonder genoegen vermeldt de jury, dat vele schrijvers in de roemrijke tijdperken der landsgeschiedenis, en vooral in de Germaansche oudheid, hunne inspiratie liebben gezocht. Dit verdient waardeering en toejuiching (want goede hi storische spelen sterken het nationaal bewustzijn), al mag de waarschuwing niet achterwege blijven, dat grondige kennis van de beschavingsgeschiedenis der volkeren, en niet alleen van de levensgeschiedenis der vorsten, een eerste vereischte tot slagen is. Anders loopt men gevaar — en meer dan een onder de inzenders is er dan ook niet aan ontsnapt historische stukken te schrijven die om zoo te zeggen in om het even welk tijdperk kunnen spelen, als men maar de -- 392 - namen der personages verandert, — en zoo 'n stuk is een onding. De jury verheugt zich, WelEdele heer Minister, dat in het opzicht der zedelijkheid onze tooneelletterkunde in 't algemeen zoo goed als niets te wenschen overlaat_ Onze schrijvers vermeiden zich niet in zinnelijke liefde noch in obscene toestanden ; onkiesche aardigheden noch onkuische woordspelingen jagen ze na. Niet dat daarin geene kunst kan liggen, maar die kunst wordt dun toch besteed aan iets dat van lagere orde is, en alleen het hoogere wekt blijvende bevvondering. Blijkt daaruit de algemeene geest der schrijvers, wederkeerig leert men er dien van hun publiek uit kennen. Evenmin zoeken onze schrijvers, op zeer enkele na, hunne kracht in grove woorden. Een stuk vooral maakt daarop, tot het leedwezen der jury, eene uitzondering, en dit is des te meer te bejammeren, daar 't bewuste spel het werk is van een schrijver die bewezen heeft dat hij beter kan. Hoe goed de bedoelingen ook molten vvezen, toch mag de bijval niet een belooning zijn voor het streelen der lagere aandoeningen van het menschelijk gemoed. Na de schifting bleven een negental stukken tot nadere bespreking aangehouden ; ze zullen weidra genoemd worden. Daar het echter de bedoeling van de jury niet is — zooals overigens reeds uit het bovenstaande blijkt dat alleen die stukken eenige verdienste zouden hebben, dient eerst melding gemaakt te worden van de volgende : — 393 — Twee Tijgerinnen enT., door I. Bauwens ; Gunlang en Helga, door V. de Meyere ; De Borstspeld, door H. Jacobs ; De Plaag van den Dag, door P. Kints ; De Gasthuisnon, door Lievevrouw-Coopman, en Eene Misdadige, door N. De Tiere, aan welke stukken een woord van lof niet mag onthouden worden, al konden zij ten slotte om zeer uiteenloopende redenen niet verder in aanmerking komen. Het eerste zit zeer goed ineen ; 't is echter geen greep in de geschiedenis, maar veeleer de l'histoire en action : het is alles gif en moord, van 't begin tot het einde ; het eerste en het tweede bedrijf boeien, maar al de andere vervelen, omdat ze herhalingen zijn dezer eerste ; de historische getrouwheid, waaraan de schrijver heel wat zorg en studie heeft besteed, kan onmogelijk den somberen indruk, welke al die schelmerijen (met nauwelijks een lichtpunt in het tweede bedrijf) to vveeg brengen, goed maken. — In het tweede der genoemde spelen is er volkomen getnis aan handeling en de inhoud is verre van nieuw ; de schrijver behoort tot de school dergenen die niet karakterschildering, maar zoogenaamde passieschildering betrachten ; alleen het derde bedrijf is mooi, en geeft blijken van een onmiskenbaar dichterlijk talent, dat belooft — De Plaag van den Dag is eene goed geziene zedenschets ; het bevat verschillendegoede tooneelen, maar het voornaamste, la scene a faire, is volkomen mislukt. – De Gasthuisnon heeft een zeer groot gebrek : de fabel is wel 394 — wat al te onwaarschijnlijk ; de schrijver is ongelukkig geweest bij het zoeken naar een aanleiding om zijne heldin zoo buitengewoon spraakzaam te maken. — Het stuk van N. de Tiere is het werk van een tooneelkenner ; de handeling stokt bijna geen oogenblik, maar 't is uitermate ruw en grof : geen drama, maar een melodrama. — De Borstspeld is niet onaardig vanwege de natuurlijkheid van het gesprek, maar het onderwerp is niet zeer nieuw, en sommige toestanden zijn ook niet geheel natuurlijk. Zoo kwam de jury er toe, tot nadere bespreking aan te houden Dielemans, Een gewichtige Skip, waaruit veel tooneelkennis blijkt, en dat vrij lustig is, maar toch niet boeit, omdat het bekende voorschrift : Qui ne salt se borner, ne sut jamais ecrire, volkomen uit het oog verloren is : bijna twee bedrijven zijn noodig voor de expositie ! Overigens zit er waarheid, natuurlijkheid en gezonde humor in 't werk. Du Catillon, Liefdebloem, dat werkelijk geen slecht beeld geeft van den rampzaligen tijd, Coen onze Vlaamsche jongens tot kanonvleesch moesten dienen; maar de intrige is wet vvat oud. Het Vlaamsche volksleven is echter goed geschetst. Roeland, Een Broeder, eene comedie in den waren zin des woords, die wel wat meer had kunnen uitgewerkt worden : alles geschiedt nu te plotseling ; het stuk wordt daarenboven ontsierd door de melodramatische rol van Dr Heimbrecht. Overigens zit het stukje, ats tooneelwerk, goed ineen ; de gesprekken zijn natuurlijk. lietzelfde geldt het Kersenhof van denzelfden schrijver, maar in dit werk zijn de toestanden wel vvat gezocht. Ten slotte mad, het niet verzwegen worden, dat de beer Roeland erbarmelijk Nederlandsch schrijft. Lievevrouw, Schuldigen, munten uit als tooneelvverk, vooral het eerste, waarvan de toestanden en gesprekken zeer natuurlijk zijn. Toch kan Bloedvijanden geen bevredigenden indruk maken : 't is een aaneenschakeling van twisten en vechtpartijen ; De ware Schuldigen is wel wat onwaarschijnlijk, en sommige toestanden zijn Gittens, Mellusina, een stuk dat niet altijd zeer zijn geheel wel wat al te zinnelijk ; maar er is veel dichterlijks in. Verder H egenscheidt , Starkadd en Melis, Koning Hagen, vvaaromtrent de jury van stonden aan eens was, dat deze twee stukken boven al de andere uitmunten, maar Coen er, na lange bespreking, diende beslist te worden of een van beide den palm verdiende, ja hetwelk, luidde het gevoelen van de meerderheid tegen twee). besluit ligt in geenen deele ten gronde gedachte, zou deze prijskamp bij de vorige jury wenscht integendeel te getuigen, dat er vooruitgang is waar te nemen. Dat geen paar dozijnen meesterstukken ingezonden vvie het onzer letterkunde tot grief Neen, overwegingen van anderen werd de beslissing ingegeven. - 395 - natuurlijk. Hetzelfde geldt het maar in dit de wat gezocht. slotte mag het niet worden, dat de heer Roeland erbarmelijk N ederlandsch schrijft. Bloedvijanden en De ware Schuldigen, als tooneelwerk, vooral het eerste, toestanden en gesprekken zeer natuurlijk kan bevredigenden maken: 'is een aaneenschakeling van t'.visten en vechtpartijen; ware Schuldigen wel sommige toestanden zijn onvoldoende gemotiveerd. niet altijd zeer duidelijk is, en in zijn geheel wel wat al te zinnelijk; veel die hterlijks in. Hegenscheidt, KOIzing waaromtrent de jury het van stonden aan deze twee stukken boven al de andere maar toen er, diende een van beide den palm verdiende, en zoo ja hetwelk, luidde het gevoelen van de meerderheid ontkennend (drie stemmen tegen twee). Aan dit besluit ligt in geenen deele ten gronde de gedachte, als zou deze prijskamp bij de vorige achterstaan : de jury wenscht integendeel te getuigen, dat er vooruitgang waar te nemen. Dat er geen paar dozijnen meesterstukken ingezonden werden, wie zal het onzer letterkunde tot grief aanrekenen? Neen, door overweginben van anderen aard werd de besli5sing ingegeven. — 396 Tot nog toe werd de driejaarlijksche prijskamp uit den aard der zaak beschouwd als eene buitengewone aanmoediging voor onze tooneelschrijvers, naast het premiastelsel : de premie is de gevvone aanmoediging voor verdienstelijke vverken ; de prijs is de buitengewone aanmoediging voor het vverk dat boven al de andere uitsteekt, dat het verdienstelijkste is. De jury meent, Mijnheer de Minister, dat het oogenblik gekomen is, om met deze overlevering af te breken dat de stand onzer tooneelletterkunde gunstig genoeg is, ja dringend gebiedt, om den driejaarlijkschen prijskamp als iets hooger te gaan beschouwen ; met andere woorden, dat de eischen, waaraan een stuk moet voldoen om bekroond te kunnen worden, van nu af hooger dienen gesteld te vvorden. En inderdaad. In de eerste plaats zijn bij het premienstelsel, dat niet geringe stoffelijke voordeelen oplevert, in de laatste jaren nog andere aanrnoedigingen gekomen. De jury bedoelt vooral den driejaarlijkschen prijskamp door de stad Antwerpen ingesteld, waarbij voor elk vak een prijs wordt uitgeloofd. Deze prijskamp heeft nu al drie tijdperken beleefd. Op hare beurt heeft de stad Gent een wedstrijd uitgeschreven voor eene comedie, waarmede de nieuwe Nederlandsche schouvvburg, aldaar in opbouw, zou kunnen geopend worden, en het is waarschijnlijk, althans mogelijk, dat ook deze wedstrijd periodiek zal worden. In deze — 397 — omstandigheden komt het de jury wenschelijk voor, ja, het schijnt haar een onafwijsbare plicht toe, dat de prijs, welke de hoogere Regeering om de drie jaar uitlooft, eene hoogere beteekenis en grootere innerlijke waarde verkrijge ; dat hij de hoogste eer worde, waar een schrijver kunne naar staan. Maar ook daarvan afgezien schijnt het noodig, in het welbegrepen belting onzer letterkunde en harer beoefenaars zelven, hoogere eischen te stellen. Onafgebroken vooruitgang is slechts dan mogelijk, wanneer men het peil, dat dient bereikt te worden, steeds hooger stelt. En waar is de waarborg dat er steeds naar volmaaktheid zal gestreefd worden, wanneer de prijs altoos toegekend wordt aan het verdienstelijkste onder de ingezonden stukken? Dit verdienstelijkste ten opzichte der andere kan immers op zich zelf een middelmatig werk zijn, om niet erger te zeggen? De jury meent dat het in de laatste jaren genoegzaam gebleken is, en dat het uit dezen prijskamp weer ten overvloede blijkt, dat er onder de beoefenaars onzer tooneelletterkunde mannen genoeg zijn die, begaafd met vernuft, talent en, verbeelding, aan hoogere eischen kunnen voldoen, als ze maar niet op Bien tegen ernstige studie, zonder dewelke niemand tot iets komt; en dat derhalve het onderzoek der ingezonden werken niet meer moet draaien om de vraag « Welk stuk is het beste? D maar om deze : « Welk stuk voldoet — 398 — aan de eischen, welke in het vak gesteld worden ? Welke die eischen zijn, behoeft in dit verslag natuurlijk niet uiteengezet te worden. Aileen op enkele punten vvenscht de jury met nadruk te wijzen. Wil een werk een zekeren graad van volmaaktheid hebben, dan dient ook de vorm in zeer hooge mate gekuischt, ja onberispelijk te zijn; het dient in eene zuivere, fraaie taal gesteld te zijn. Het -wil der jury voorkomen, dat de vverken onzer tooneelschrijvers in dit opzicht nog altijd veel te wenschen overlaten. Klinkt het niet, zoo botst het, » schijnt de leus der meesten te zijn. Maar niet alleen geven ze zich heel weinig moeite om zich in hun stijl boven het allergewoonste spraakgebruik te verheffen, dit laatste schijnen ze zelfs niet te kennen. Velen, om niet te zeggen de meesten, schrijven eene taal, die den naam van Nederlandsch nog nauwelijks verdient : zoo sterk staan ze onder den invloed van de taal onzer zuiderburen. Ze schrijven Fransch met Nederlandsche klanken. Woorden, waaraan eene beteekenis wordt toegekend, die in onze taal onbekend is, maar aan 't Fransch ontleend vverd andere, welke in 't Nederlandsch niet bestaan, maar naar voorbeeld van Fransche gevormd zijn, en waarvoor een echt Germaansch vvoord meestal verwaarloosd wordt, uen lezer komen ze bij de vleet onder de oogen. En als het daar nog maar bij bleef! Maar ook de syntaxis zit vol barbarismen : 3 99 ontelbaar, talloos zijn de fouten, vergrijpen zou ik haast zeggen, die in dit opzicht tegen ons Nederlandsch taaleigen worden gemaakt, ja gepleegd. De jury acht het derhalve haar plicht, eene waarschuwende stern te laten hooren, en er met nadruk op te wijzen dat meesterschap over de taal een eerste vereischte voor duurzamen bijval is. Immers, hoe willen de toeschouwers een stuk begrijpen, laat staan smaken en toejuichen, wanneer het vol zit van zonderlinge woorden en zinswendingen die hun op zijn allerminst vreemd zijn ? Doch niet alleen van dit standpunt mag de zaak beschouwd vvorden. Men bedenke welk een invloed ons tooneel kan en dient uit te oefenen op de loutering van de taal des yolks, zal bet zijne roeping volbrengen. Of wat zullen onze tooneelschrijvers, wien het toch niet alleen om eigen glorie, maar ook om die van taal- en letterkunde te doen is, antwoorden, wanneer men hen mocht beschuldigen dat zij de taal buns yolks helpen verbasteren ? Hoe zullen ze zich verantwoorden? Nog een ander punt, dat den vorm betreft : het is zeer noodig, wil onze tooneelletterkunde eene hoogere vlucht nemen, dat onze schrijvers -moeite doen om zich boven het gewone, het alledaagsche te verheffen, maar dan dienen de gedachten en gewaarwordingen ook op verhevener wijze uitgedrukt te worden. Zelfs in de beste onder de ingezonden werken is wanverhouding tusschen gedachte en inkleeding niet zeldzaam : in bombast - 400 - en gemaaktheid zoeken onze schrijvers maar al te vaak verhevenheid ; platheid meenen ze natuurlijkheid of eenvoud te zijn. Hoe vreemd het moge voorkomen, wil de jury er ten slotte nog de aandacht op vestigen, dat practische tooneelkennis den schrijver onontbeerlijk is. Zoo iets spreekt van zelf, zal men zeggen ; maar als men de ingezonden werken leest, kan men de gedachte niet weren dat weren de meeste en de grootste belanghebbenden toch waarlijk niet! Fen spel dient toch wel om gespeeld te worden. Goed speelbaar zijn is dus eene eerste vereischte, en toch wordt ze zoo vaak uit het oog verloren. Het is zelfs lang niet zeldzaam, dat de waarde van een stuk als tooneelwerk -in omgekeerde verhouding staat tot zijn waarde als dichtwerk; of dat het wel als tooneelwerk, maar niet als dichtwerk verdiensten heeft. Uitgaande van deze overwegingen en begin selen, WelEdele beer de Minister, meent de jury den uitgeloofden prijs niet te moeten toekennen. De beide stukken, welke haar de beste toeschijnen, hebben naast groote verdiensten nog grootere gebreken. Al wijst men, in Koning Hagen van H. Melis, op de goed geslaagde rol van Brunehilde, wier karakter goed getroffen is en goed volgehouden wordt, en waarmede hare taal zoo goed overeenstemt; op verschillende fraaie tooneelen, zoo bij voorbeeld op het treffend slot van het derde bedrijf, enz., men kan — 401 — niet vergeten dat de inhoud langdradig, ja ingewikkeld is; dat de toeschouwer tot het einde van het tweede bedrijf moet wachten, voor hij mag weten dat Haduland koning Hagen's zoon is ; dat het laatste tooneel van het derde bedrijf alle kracht verliest, ja onbegrijpelijk en onaannemelijk wordt voor personages en toeschouwers, aangezien van Hagen's visioen, zooals de schrijver het noemt, voor hen alien niets te zien is alleen de lever kan het kennen uit 's schrijvers tooneelaanwijzing ; last not least : dat verscheidene malen personages verschijnen en verdwijnen, zonder reden of oorzaak ; dat andere, te weten de slaaf Hegel en misschien ook wel Brunehilde (zie het tweede tooneel van het vierde bedrijf) bekend zijn met het geheim, zonder dat men kan vermoeden, laat staan begrijpen, hoe ze er achter gekomen zijn, terwijl Hegel's wetenschap hem noch iemand anders tot iets dient ; dat ten slotte de ontknooping, nl. de uitspraak der Goden, die bevelen dat Haduland tot zoen van Hagen's schuld zal kampen met hem die « kwaad bedreef », dit is met Baldvvig, volkomen onaannemelijk is. Voeg daarbij dat de verzen eentonig, zelfs flauw zijn, en volstrekt niet vrij van fouten tegen het metrum en het Nederlandsch taaleigen, en men zal begrijpen dat de jury aan dit werk geen prijs kon toekennen. Wat Hegenscheidt's Starkadd betreft, dit staat hooger, vooral als dichtwerk. De twee eerste bedrijven zijn uitmuntend geslaagd : de schrijver heeft - 402 - Shakespeare goed begrepen, aangezien hij in deze twee bedrijven iets waarlijk Shdkespeariaansch heeft weten te geven. Daar tegenover staat het niet gering te achten gebrek, dat de handeling in het derde en in het vierde bedrijf nagenoeg stil ligt (eerst op het einde van het vierde bedrijf verneemt Starkadd, dat koning Froth eigenlijk door Ingel en Saemund vermoord werd); dat sommige toestanden onaannemelijk zijn (b. v. dat Starkadd niet reeds veel vroeger de waarheid over Froth's dood zou begrepen hebben uit het eerste bedrijf zou men immers vermoeden dat. de skald den sluwen Saemund doorzien heeft, enz ), andere niet nieuw, zooals het spel met de kroon op het einde van 't tweede bedrijf, al kan men niet ontkennen dat het daar zeer goed aangebracht is. De verzen vijfvoetige jamben zijn vol zwier, maar talrijk zijn die, welke door den beugel niet kunnen, 't zij er in tegen het metrum gezondigd wordt, 't zij ze door fouten tegen het Nederlandsch taaleigen, namelijk door gallicismen, ontsierd worden. In zuiverheid van taal staat Hegenscheidt zelfs bij Melis achtf...r. Gelet op dit alles, kon dus ook aan dit werk de palm niet toegewezen vvorden. De jury stelt U derhalve voor, WelEdele heer Minister, dat de hooge Regeering een nieuw tijdvak zou open verklaren, en de twee beste der thans ingezonden werken : A. HEGENSCHEIDT'S Starkadd, in de eerste plaats, en H. MELIS' Koning - 403 - Hagen, in de t•eede, met eene « letterkundige aanmoediging >> vereeren, om aldus de verdiensten dezer beide zeer zeker veelbelovende schrijvers openlijk te erkennen. Dit verslag mag niet gesloten worden zonder een woord van hartelijken dank, gericht tot het Vlaamsch bureel van Uw departement, voor de steeds zoo vvelwillend verleende hulp bij de werkzaamheid der jury ; en vooral niet zonder de eerbiedige betuiging gericht tot U zelven, WelEdele Heer Minister, dat de leden dezer jury zich dankbaar vereerd achten door het vertrouwen, dat Gij in hen hebt gesteld. Aldus gedaan te Brussel, den 3u Juni 1898. De Jury, Leden van de Koninklijke Vlaamsche Academie : De Vow-Titter, P. ALBERDINGK THIJM. De Secretaris, tevens verslaggever, WILLEM DE VREESE. De leden : TH. COOPMAN, GUSTAAF SEGERS, D. CLAES. -- 404 — Zitting van 28 September 1898. Aanwezig de heeren P. Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris ; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Snieders, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, Arnold, werkende leden ; de heer Segers, briefwisselend lid. De heeren Genard, Hansen en baron de Maere d'Aertrijcke zenden bericht dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen. De bestendige Secretaris leest het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk zonder opmerkingen wordt aangenomen. AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Bibliographie de Belgique, 1898, nrs 14-15. Bulletin de la Societe d'Etudes coloniales, nr 3. Memoires couronnes de l' Academie royale de Belgique, 4°, tome LVI. Revue sociale catholique nr Revue neo-scolastique , nr 3. — Sommaire ideologique, etc., nr i3. Bulletin de l' Agriculture, nr 4. Bulletin de l' Academie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, nrs 7 en 8. — 405 Revue de l'Universite de Bruxelles, n" i o. Musee beige, nr. Bulletin bibliographique et pddagogique, Or 5-Door de Regeering van het Koninkrijk der Nederlanden : Rijks-Museum te Amsterdam. Tekst van Viet. de Stuers ; platen van Dr. Cuypers. Door den beer E. van Even : 425jarig yubelfeest der Rederijkkamer « het Kersouniken », te Loven Door den beer CLAES langue a ?usage ecoles et moyennes de la Belgique wallonne. den beer J. Droogenbroeck : beoefening Moedertael te Leuven, kamers van Rhetorica dier stad, C.-SERR URE. beer S. DAEMS : voor OnTe Boeren. uitgesproken te Heren , thals op het jubelfest van den Boerenkijg. den beer J. : bekeeringe van Albine, dochter Historisch tooneelstuk de 2de helft der XVIIIe eeuw. den Oudheidkundigen van Dendermonde, i e 2e afl., 1898. l' Université de Bruxelles, nrs 8-10. Le Musée beIge, nr 3. Bulle:in bibliographique et pédagogiqul?, nr 5 -7. Regeering het Koninkrijk der Nederlanden: Het Rijks-Museum te Amsterdam. Tekst van Jhr. Viel. de Stuers; platen van Dr. Cuypers. heer E. van Even: Jubelfeest Rederijkkamer « het Kersouwken », te Loven (Programma). den heer CLAES : Cours pratique de langue flamande à l'usage des écoles primaires et moyennes de la Belgique wallOlwe _ Door den heer J. van Droogenbroeck : Over de beoifeninfj der Moedertael te Leuven, en de kamers van Rhetorica dier stad, door C .. -P. SERRURE. Door den heer S. DAEMS : Maria-Almanak voor 189{). ante Boeren. Lofrede uitgesproken te Heren .. thais op het jubelfeest van den Boerenkijg. Door den. heer J. Broeckaert : De wonderlijke bekeeringe van Albine, dochter van Migranius... Historisch tooneelstuk van de 2 de helft der XV/JIe eeuw. Gedenkschriften van den Oudheidkundigen Kring van Dendermonde, Ie en 2e aft, 1898. 406 — Verhandeling over de Vlaamsche Beweging,. door P. VERMEIRE. Door den beer De Ceuleneer : Theoretische en praktische leergang der Nederlandsche taal, door G. CLAE'-EN. A propos du Rapport de la Commission flamande. 186o. Door de Koninklijke Academie van Amsterdam : De civitates van Gallie, door S. MULLER. Der Kamp Twischen Rom and Samnium, door C.-P. BURGER. Verslagen en Mededeelingen, 1897 en 1898, 2 deelen. Jaarboek voor 1897. Door den heer J. TE WINKEL : Eene halve eeuiv. 1848-1898. Historisch G denkboek. Door den heer R. FRUIN : Bijdragen voor geschiedenis en oudheidkunde, nr 3. Door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, to Leiden : Spelen van Cornelis Everaert, l e aflevering. Tijdschrzft, 3e aflevering, 1898. Door den beer P.-P. Denys : K.-L. Ledeganck aan Blieck. Door den Oudheidkundigen Kring van 't Land van Waas : Annalen, 17e deel, 3 e aflevering. — 407 — Door het Friesch Genootschap : De vrije Fries, 4e reeks, 1 e deel, 2e afl. 696 Verslag der Handelingen, 1896-1897. Door den heer Arseen van der Schelden : Mijner edele Kunstvriendin David, geboren Mathilda van Peene, door ARTHUR C. Aanspraek gedaen by de inhuldiging van Willerns' gedenkstuk, op den St Amandsheuvel, den 26 July 1848, door F.-A. SNELLAERT. Door mejuffer MARIA DU CAJU : Arithmetique de l'e'pargne et de la prevoyance. SoyeT prevoyants. Le livre de re'pargne et de la prevoyance. Het boek van SpaarTaamheid en VooruitTicht. Door den heer J. BULUENRUST HETTEMA : Taal en Letteren, en 9e afleveringen. Door de Societe d'Emulation, te Brugge Annales, 1898, nr 4. Door den heer I1. ROES, te Alfen (Gelderland) : (Lijst van) Liederboekjes in de eerste helft der 17e eeuw verschenen, nrs 2 en 3. Verder : de laatstuitgekomen afleveringen van De Student, Biekolf, Vlaamsche Kunstbode, Leuvensche Bijdragen, het 2e deel der Memoires presentes au XIIe congres archeologique et historique de Malines, Revue bibliographique beige. Nadat de beer bestuurder de vergadering eenige - 408 - inlichtingen heeft gegeven omtrent den dienst der boekerij, vraagt de beer van Even het woord voor de volgende Bibliographische mededeeling : In de Bibliotheek van wijlen mijnen broeder Philip-Antoon van Even ontdekte ik een handschrift, bevattende den letterarbeid van een tot heden geheel onbekend gebleven Vlaamschen dichter van het einde der 17e eeuw. lk heb de eer het onzer Koninklijke Academie ten geschenke aan te bieden. Het is een band in folio van 556 bladzijden. Het uiterlijlce laat te wenschen ; men ziet duidelijk dat het lange jaren ergens op eenen zolder heeft gelegen. De dichter is JACOB VAN NETHEN, te Loven geboren den 27 October 1654, uit Joos Nethen en Maria Puts. H ij behoorde tot het patriciaat, had eene letterkundige opleiding genoten en bediende den post van rentmeester bij den Prins van Rubempre Ten jare 167o was er te Loven een gezelschap van Toonkunde tot stand gekomen onder den naam van Lovaniensis musicus Academia. Het bestond uit liefhebbers die veelal tot den adel behoorden, doch het had slechts een bestaan van twaalf jaren. Onze dichter vervulde den post van penningmeester der vereeniging en was derhalve in bezit van het rekenboek. Daar het ophouden der Maatschappij dit boek in onbruik had gebracht, benuttigde J. van Nethen het tot het overschrijven zijner gediehten. — 409 — 't Is het handschrift, dat ik hier tafel leg. Behalve de verzen van onzen dichter bevat het boek de namen der leden van de Lovaniensis musicus Academia, alsmede eenige niet onbelangrijke rekeningen dezer vereeniging. JACOB VAN NETHEN schreef vooral tusschen de jaren 1691 en 1696. Over 's mans waarde als dichter • is mij niet vergund te handelen : tijdgebrek heeft mij niet toegelaten zijn nog al uitgebreiden arbeid te lezen. Het weinige, dat ik er van las, gaf mij de verzekering dat hij een man van belezenheid was en met het rijm gemakkelijk omging. Hij schreef godsdienstige en zedelijke bespiegelingen, gelegenheidstukken en talrijke liederen, waarvan er drie in muziek gebracht zijn. Aangenaam ware het mij te vernemen dat onze medeleden de heeren Bols en Broeckaert het wilden onderzoeken, en dat zij daarin 't een en 't ander mochten aantreflen hetwelk zou molten beschouvvd worden als den reeds belangrijken lie- .derenschat der Vlamingen te verrijken. Dagorde. (Geheime Zitting.) De beer Bestuurder legt in bespreking eenen brief van den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Ondervvijs, ten antwoorde op het verslag, hem door het bureel, namens de Aca- 410 - demie, gedaan, betrekkelijk de offici6ele erkenning der bestendige commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde en die van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. De heeren Coremans, Daems, Claeys, de Pauw en Coopman nemen beurtelings het woord, waarna de vergadering beslist : i° de verdere bespreking te verdagen tot de maand November 2° het bestuur drie leden (een lid voor elke Commissie) toe te voegen om een volledig verslag uit te brengen, dat den Leden zal toegestuurd worden voor de zitting der maand November. — Worden als leden door de Commissie aangeduid : de heeren Coopman, jhr. de Pauw en Obrie. Gewone Zitting. Daarna verleent de beer Bestuurder het woord aan den beer Janssens, die lezing doet van een opstel, getiteld Verstrooide perels. Nadat de heer Bestuurder den beer Janssens dank gezegd heeft voor zijne belangrijke mededeeling, verklaart hij de zitting geeindigd. — 4 11 — VERSTROOIDE PERELS, door J.-M. JANSSENS. heeft er, bij 't doorbiaderen van oude soms oude beeldekens santjes gevonden, van zoo wat io centim. op 7 1/2 groot, eene in perkament, de andere in oud papier, bovenhelft eene kleine kopersnede, de een twaalftal veizen versierd? zwart, andere geschilderd (I), sommige de keerzijde doodmaren van het dezer eeuvv. Voorzeker hebben menigenonder u zulke ontmoetingen gedaan, geglimlacht bij kunstelooze der prentjes en, met zekere verwondering, daaronder gelezen. daar, bij oude lieden, te lande, vindt van die santjes. Doch de meeste zijn indien zij niet, het album van of den anderen verzamelaar werden op- t) Het gebruik van die prentjes te schilderen 1728 - 17 29 het meest hebben toegenomen, toen Abr. verlichter, deken St-Lucasgilde was. gebruikte J.-B. Witt gasten beeldekens of zetten verlichten) en Geloude 't geen ::even buitengewonen nergens elders een voorbeeld vindt. Lig,geren van St ROMBOUTS en LERIUS, JULIEN DE KONINCK, Antwerpen, II, bl. 756. - 4 11 - Lezing. PERELS, A.-J.-M. JANSSENS. Wie heeft er, bij 't door bladeren van oude boeken, niet soms oude beeldekens of santjes gevonden, wat 10 centimo op 7 1/2 groot, de eene in perkament, de andere in oud papier, de bovenhelft met eene kleine kopersnede, de onderhelft met een twaalftal velizen versierd 1 Vele zijn zwart, andere geschilderd (I), sommige dragen op de keerzijde dood maren van het begin dezer eeu w. Voorzeker hebben menigenonder u zulke ontmoetingen gedaan, geglimlacht bij het kunstelooze der prentjes en, met zekere verwondering, daaronder de eenvoudige versjes gelezen. Hier en daar, bij oude lieden, te lande, vindt men nog van die santjes. Doch de meeste zijn verloren geraakt, indien zij niet, in het album van den eenen of den anderen verzamelaar werden op- (I) Het gebruik van die prentjes te schilderen moet in de jaren 1728,1729 het meest hebben topgenomen, toen Abr. Geloude, verlichter, deken van St·Lucasgilde was. Alsdan gebruikte J.·B. de \Vit! 5 ,leelgasten om beeldekens af te zetten (te verlichten) en Abr. 'Geloude 8, 't geen "enen buitengewonen zwang verraadt, waarvan men nergens elders een voorbeeld vin,lt. (Liggeren van St Lucasgilde, door ROMBOUTS en VAN LERIUS, uitgegeven door DE KONINCK, Antwerpen, 1I, bI. ïS6. - 412 - genomen al waar zij, of om hunne oudheid, of om de kopersnede, of om de kleuren, of om het perkament, of om de doodmaren zijn bewaard gebleven. Tot nu toe heeft niemand, naar mijn wete, zijne aandacht op de letterkundige weerde der gedichtjes gevestigd, noch getracht deze Verstrooide Perels op te zoeken, te schatten, nog min den oorsprong er van en, indien het mogelijk ware, den vermoedelijken dichter op te sporen. Deze taak heeft mij bekoord. Doch, vooraleer de vruchten mijner opzoekingen mede te deelen, wil ik eerst eenen twijfel oplossen, die misschien in uwen geest is ontstaan, namelijk dezen : zijn die godvruchtige rijmkens wel weerd dat er eene ernstige Academie bij stilhoude ? Op deze vraag aarzel ik niet ronduit ja te antvvoorden, omdat zij een bewijs zijn van den rijkdom onzer taal, eene schakel in de geschiedenis onzer letteren; omdat zij door onze vaderen bemind werden, en ten huidigen dage nog genietbaar zijn. Een rijkdom zijn ze, dien Frankrijk ons benijden mag. Ge weet dat het gebededicht, sinds de zedelooze Verlaine, in eenige vlagen van berouw, gebeden heeft gedicht, ons als eene Parijsche nieuwigheid wordt aangeprezen, en dat zelfs de Fransche grootspraak durft uitroepen dat niemand, v66r Verlaine, gebeden heeft kunnen dichten. Op dien — 4 13 — Franschen bluf geven de Versrtooide Perels een klinkend antwoord. Eene schakel zijn ze. Ja, eene onmisbare schakel, die Dietsce Rime, bij voorbeeld, door onzen achtbaren collega jhr de Gheldere uitgegeven, en de berijmde gebeden, door de achtbare medeleden, de heeren de Flou en Gailliard in 't British Museum afgeschreven, aan de godvruchtige werken van dichter Gezelle komt verbinden. De dichtkunst der laatste eeuwen leeft niet alleen in de gemoedelijke zededichten, zeer tatrijk in dien tijd, door onze voorvaderen zoo geern rond den heerd gelezen zij leeft ook in ontelbare saiitjes met gebeden versierd. 't Is aan de vleugelen dier vliegende biadjes dat de dichtkunst hare heiligste gedachten vertrouwde ; 't is in dien nederigen vorm dat zij in de gebedeboeken onzer vaderen plaats vond, en met hen naar het altaar des Heeren optoog. Gelukkige tijd, toen de dichter zijne stem aan de geloovigen leende, om tot God to spreken ! Dan drong hij diep in het herte des yolks. Laat mij hier eene persoonlijke herinnering toe, die mij telkens nog treft wanneer ik er aan denk. Eens droeg ik naar de kerk een familiestuk mede een oud gebeden boek ; 't was een Fransch nogal. Hoezeer werd ik getroffen, toen ik, op de plaats der communiegebeden, een toegevou wen bladje — 44 — vond, wellicht door eene dierbare hand geschreven. Ik deed zorgvuldig de versletene plooien open het waren twee gemoedelijke Vlaamsche dichtjes, « voor en na de H. Communie D. Hoe dikwijls en hoe vurig had eene heilige Tame die niet gelezen? Getroffen was ik, ja, niet alleen als Christen, maar als Vlaming, als dichter. Zie, zegde ik, wanneer onze vaderen, door hunne opvoeding misleid, het Fransch gebruikten, dan voelden zij nochtans de ontoereikendheid dier taal in de plechtigste oogenblikken van het Christen leven. Vlaamsch moesten zij hebben voor het innigste zielsgesprek. De goddelijke taal des gedichts was alleen hunne Godsmeekende lippen weerdig. Diezelfde indruk ontroert de ziel bij het lezen dier honderden gedichtjes door het godvruchtig gebruik onzer vaderen geheiligd. Eene korte lezing zal hiervan, hoop ik, het bevvijs geven. Vergunt mij lien perelkens uit het schrijn te halen, in afwachting dat ik gansch de verzarneling, in kostelijke snoeren aaneengeregen, late schitteren in Vlaanderens letterkroon. Zijn gebeden aan Xaverius, Magdalena, Maria, Jezus, de H. Drievuldigheid en drij verzuchtingen over het bitter lijden Christi. De kleinste gedichtjes laat ik daar, alsook deze, waar de ontwikkeling der tafereelen en parabels, met de verplichte toepassing er van, te weinig plaats aan de vrije vlucht der dichtkunst overlaat. 41 5 - Doch ik mag verzekeren dat honderden perels voor de volgende niet moeten onderdoen. Aan Franciscus Xaverius (I). (Naamloos, ook S. Verbruggen.) Noch Indisch gout, noch s' werels goet Outstack, Xaveri, u gemoet : Der zielen winst was uwen schat Die had alleen u hert bevat. G'en socht noch peerels noch gesteent Maer traenen, die den sondaer weent. Och mocht t'mij door u voorspraeck sijn Dat al mijn werck, mijn moeijt, mijn pijn Cost dienen tot der zielenwinst En dat ik achte alderminst Al wat de werelt meest werdeeit En aen de ziel het meeste deert. Hoe schoon die tranenperels ! Aan Magdalena. (F. Huberti, S. Verbrusgen, J. Hertsens.) Sondaeres, die Christi voeten Met boetveerdigh nat begiet Om uw sondig quaedt to boeten, Jesus door genade schiet In uw ziel een soeten regen, by wascht uw smetten af; Gy verkrygt den hemel-seghen Vry van sonden ende straf. Jesu! geeft myn herte suchten (i) De spelling is trouw gevolgd. De lezer zal genoeg bemerken dat de toonlooze e niet wegvalt voor eenen klinker, en dat wiens ea then in twee lettergrepen worden gelezen. — 416 — En myn oogen droef getraen Op dat ick de sonden vluchteo En beween, die 'k heb' begaan. Hoe diep gevoeld Aan Maria. (Corn. de Boudt, F. Huberti.) 0 Maria graci-bron Schoonder als de guide son, Claerder als de silvre maen Die men 's avents op siet staen; Oversuyver leli bloem, Uytgelesen maeghden rom, Bidt u alderliefste kindt T'geen ghy boven al bcmint Dat myn duysterheyt verdwynt En syn gratie my beschynt Op dat ick geheel verlight Magh voldoen aen myne plicht. Hoe echt lyrisch ! Nog aan Maria. (F. Huberti.) Lieve Moeder, suyver Maeght Die voor Jesum sorge draeght En voor ons hebt opgevoe,tt Ousen Heer, ons hoogste goedt. Uwe vreught was wonder grout, Als hy Sat in uwen schoot, Als hy soogh aen uwe borst Om to laeven synen dorst, Als g'hem kuste aen den mondt Oft hem in syn doecxskens wondt, Voor dees sorgh, voor dese vlydt Syt van ons gebenedyt. Hoe teeder! 4 1 7 ---- Aan Jezus en Maria. (Corn. de Boudt, F. Huberti.) Jesus en Maria soet, Hulp in mynen tegenspoet, Wegh tot myne saligheyt Sterckte in myn flouwigheyt, En op dat ick niet en misch, Licht in myne duysternis, Steunstock op dat ick niet val Troost in alle ongeval, Blyschap als ick droefheyt ly, Wapens waer me dat ick stry, Staet my by in alien noodt, In myn leven, in myn dood. Hoe krachtig ! Aan Jezus. (F. Huberti, C. de Boudt.) O Jesu! jesu! Jesu soet ! Ghy syt myn hoop myn eenigh goedt Ghy syt die ick alleen bemin Uyt heel myn hert, gedacht en sin Och oft ghy altyt in myn hert Gedacht en sin gevonden werdt O wat geluck was dat voor my, Dat ghy, o Jesus ! heerschappy Had in myn hert en dat myn ziel U eeuwighlyck in haer behiel K'en vreesde dan noyt ongeval; Want in u Jesus had ick t' Al. Hoe diep godvruchtig — 4 1 8 — Aan de H. Dryvuldigheid. (F. Hubert", Is. Hertsens.) Eeuwig God, dry-eenig Wesen Vader, Soon en heylig Geest, Uwen Naem moet syn gepresen G'eert, gekent, bemint, gevreest Suyvert my van alle sonden, Dat myn tong bequame werdt Om uw glori te verkonden Stelt uw wooning in myn hert. K' singe : lof zy uwen Naeme Alderhoogste Maiesteyt, Vader, Soon en Geest te saeme, Nu en inder eeuwigheydt Hoe statig Op Jesus Lijden. (F. Huberti.) O alder•soetste lydsaemheydt! O wondere sachtmoedigheydt O goedtheydt sonder eynd' oft maet, Die al ons schuldt te boven gaet In al uw' lijden, en verdriet En klaeght ghy, oft en dreyght ghy niet Ey siet myn' droeve traenen aen En hoort de banghe suchten gaen, Die schieten uyt myn rouwigh hert Dat door uw Doodt ghemorselt wert Verschoont toch Jesu myn misdaedt Vergeeft my, Jesu, al myn quaedt. Hoe smeekend — 4 1 9 — Op de afdoening van het Kruis. (F. Hubert?'.) Van 't Cruys wordt Jesus afgedaen Men siet syn vrinden opwaerts gaen De nagels worden uyt-geboort Geen droever sught wirt oyt gehoort Dan als Maria 't lichaem sagh hooft op hooft to neder lagh Bedroeft, beswaert, vol druk en rouw In pyn en smert, noyt droever vrouw Ach! was myn hert nu Jesus graf Ach! dat den lieer die ionst my gaf! Hoe treffend van bevveging ! Op de wonde der rechte hand. (F. Huberti, C. de Boudt, A. G. fleydrie.x.) Jesu, k' bid u door de wonde, Die ghij in u rechte handt Hebt ontfangen voor myn sonden, Stelt my aen den rechten leant, Als ghy sittend, op een wolcke Sult op dien ionghsten dagh Oordeel over alle volcken Strycken, geeft clan, dat ick magh Hooren : court gebenedyde, Comt besit myns Vaders ryck, T' geen by u van alle tyden Heeft bereydt voor eeuwighlyck. Hoe Vondeliaansch van snede! Nu wij de letterkundige weerde der gedichtjes hebben getoetst, zullen wij eenen oogslag op den samenhang van het geheele werpen. Rond de 5oo gedichtjes heb ik nu verzarneld, — 420 — dank aan de ieverige medewerking van talrijke vrienden en kennissen, aan wie ik heden gelukkig ben mijnen innigsten dank te betuigen (i). De verzameling bestaat uit genummerde reeksen en ongenummerde. De eerste zijn volledig. Drie boekskens heb ik aangetroffen, waarin sommige reeksen zijn bijeengebonden. De volledige reeksen (meest in 't zwart) dragen den naam van F. Huberti. Men vindt dezelfde ook geschilderd, soms met eenen anderen naam en soms ongenummerd. Ook wel met een klein verschil in den tekst. Die reeksen bestaan uit : 7 santjes met 12 verzen Onze Vader. 6 » 8 Wees gegroet. 12 » 12 Het Geloof. TO » 12 Tien Geboden. 12 Het Lijden. 24 » 8 De Passie-uren. 128 » 8 De Evangeli6n. De ongenummerde santjes bestaan uit gedichten over het Lijden, evangeli&I en godvruchtige uitboezemingen ten getalle van 16o, meest van 12 (I) De heer Vervliet, de E. H. Rose] en E. Pater Droeshout van Antwerpen; vrouw Weyn en M. van Poeck, van Sint-Nicolaas ; M. Briers van Hasselt; Z. E. H. De Schrevel, van Brugge; Z. E. H. Muyldermans van Mechelen; E. H. Gezelle van Kortrijk; EE. Paters Discalsen en Predikheeren van Gent en inenige anderen stelden hunne moeite en hunne kostbare verzamelingen te mijnen dienste. - 42 1 - verzen, 48 over Heiligen van 12 verzen, en een zestigtal van 2 en 4 verzen van minder belang. Hoeveel er nog te vinden zijn, kan ik natuurlijk niet weten. De namen, die het meeste voorkomen, zijn F. Huberti, Susanna Verbruggen, Corn. de Boudt, Michel Bunel, A.-J. Heydreix, Isabella Hertsens L. Fruytiers. Enkele santjes dragen den naam van Jo van Sande, M. Cabbaye, Vereycken, Van Bale, C. van Merlen. Eenige zijn naamloos, doch schijnen mij meestal aan Huberti te moeten toegeschreven worden. Somtijds staan er twee namen te lezen, zooals J.-C. Craen — F. Huberti. Al deze namen zijn namen van plaatsnijders, die in de kunstwereld weinig gekend zijn. De Liggeren van St. -Lucasgilde, zoo nauwkeurig door Rornbauts en Van Lerius uitgegeven, leveren ons aangaande die kunstenaars de volgende inlichtingen : F. Huberti (eigenlijk Frans Huybrechts) werkte van 1656 tot 1687 (r). S. Verbruggen staat vermeld in 't jaar 1711 (2). M. Bunel werkte van 1699 tot 1735 (3). (1) Liv;eren van St.-Lucasgilde, bl. 276, 341, 389, 409, 527. (2) Idem II, 670, 673. (3) Idem 609, 613, 788. - 422 - C. de Boudt werkte van 1687 tot 1735 (i). L. Fruytiers werkte van 175o tot 1753 (2). De anderen zijn van hetzelfde tijdvak, tot J.-C. Craen, den laatste, die in 178o vermeld staat (3). Izabella Hertsens en A.-J. Heydreix, wier namen in de Liggeren niet te vinden zijn, behooren waarschijnlijk tot de jaren 1736, 1737 — '748, 1749 xvaar de rekeningen van ontbreken. Uit dit alles mogen wij de volgende besluitselen trekken : 1° Dat de plaatsnijder, wiens werken nog meest te vinden zijn, namelijk F. Huberti, ook de eerste was in tijdsorde. 2° Dat zijn werk, gedurende meer dan honderd jaar, is nagemaakt geworden, somtijds tot zeven maal toe, door verschillende plaatsnijders ; bij zoo verre dat rond 178o, Huberti's naam alle beteekenis verloren hebbende, de plaatsnijder J.-C. Craen dien naam behield en zijn eigen naam er nevens zette. 3° Dat de gemelde gedichten meestal moeten gemaakt zijn \Toot. 1687, jaar van Huberti's dood. Nu wij het tijdstip der kopersneden hebben vastgesteld, blijft er ons den oorsprong der sant- (t) Idem 521, 757. (2) Idem 794, 801. (3) Idem 847. — 423 — jes na te gaan. Zoeken wij eerst of gem21de gedichten in boeken te vinden zijn. Toen ik de eerste ontdekte en die aaii Biekorf mededeelde, gingen mijn gedachten van Poirters naar Vondel. Ja, naar Vondel zelven, en dit moet niet verwonderen als gij den meesterlijken versbouw hebt opgemerkt van het gebed aan de Wonde der rechte Hand. Nochtans is er in Vondel niets van te vinden. Enkel hier en daar een half vers van het Onze Vader en van de Tien Geboden getuigen van eene al te nauwkeurige navolging vanwege de Santjesdichters. In Poirters vind ik een en kel dichtje in zijn geheel, in den Spiegel van Phila8ie, te weten een gebed voor de geloovige zielen, aldus beginnende : Verlost, o Jesu, uit de pijn Verder ook bier daar een half vers. In een boek, gedrukt bij Wwe Jacobs in 171 it onder den naam van Godvruchtigheyt der Uytverkoren, behelzende een soort van Kruisweg van. 18 statia, vind ik gedichten uit Poirters afvvisselend met andere uit de santjes; somtijds verzen uit beide bronnen ondereen. Niets anders heb ik in boeken kunnen vinden. Trachten vvij nu het doel der santjes na te gaan. Voorzeker zijn deze eene tegenwerking geweest tegen het protestantismus en wel bijzonderlijk te Antwerpen. — 424 t Is daar dat de santjes gesneden zijn ook wel gedicht. Sommige bijzonderheden van spelling en van rijm duiden het aan (1). De gedichten der santjes kunnen, nog min dan de prentjes, uit eene bloote koophandelsonderneming voortgesproten zijn. De eenheid van geest en de breedte van opvatting verraden het werk eener kloosterorde. (2) Nu, ied,reen kent de machtige werking der vermaarde societeit Jesu te Antwerpen in de XVI en XVII eeuwen. Door hare uitgebreide sodaliteiten deed zij Karen invloed in al de rangen der maatschappij gevoelen. Niet min dan zes sodaliteiten bloeiden er te dien tijde, en Rubens zelf schaamde zich niet er deel van te ma ken. (3) (I) Spreckt en breckt, tydt en euwighheyt. (2) -Wij lezen in den Catalogue raisonne des trois freres Wierix par M. L. Alvin, Bruxelles 1866, introduction p. xxi? a Jusqu'au milieu du XVII siede la fabrication des images « de piete a ete pour la Belgique l'objet d'une industrie con- « siderable dont la ville d'Anvers etait le siege. Elle occupait • un tres grand nombre d'ouvriers d'artisans et d'artistes. C'est « dans cette pepiniere que se sont developpes les plus habilcs a graveurs qui furent les initiateurs du reste de 1'Europe.... a Les peres de la Compagnie de Jesus se sont constammant « appliqués a propager les images de saintete, c'etait dans 1?.ur • pensee un moyen efficace (le combattre le progres du protes- • tantisme. Les freres Wierix ont travaille habituelltmient sous « la direction et pour le compte des Jesuites. » (3) Les anciennes congregations a Anvers. Precii historiques 1882 passim. — 425 — Aan de leden dezer sodaliteiten werden suffragidn of maandpatronen uitgedeeld, en lang heb ik gemeend dat onze Verstrooide perels suffragien waren, doch verdere navorschingen hebben deze pissing niet gestaafd. Immers die suffragidn ziin gekend, pater Ad. Poirters heeft er voor de sufjragien der heiligen geschreven (1),die men denkt eerie vertaling to zijn der Fasti Mariani van Bruner, en deze behelzen geen gedichten. 't Is dus voor een ander doel dat die santjes moeten gediend hebben, waarschijnlijk, als aanmoediging van de kinderen voor het nierk der Christelijke Leering, waar de Jeziaeten het bestier van hadden en waar de sodaliteiten zoo machtig aan medewerkten (2) (1) Volksalma'zak voor Nederduitsche Katholieken, 1873. — Pater Adrianus Poirters, S. T., door H.-G. Allard IA, 27. (2) e Precis historiques, 1882.) Depuis l'annee 1591, sans • parler des eglises paroissiales, six autres locaux etaient ouverts « aux Jesuites pour l'instruction des enfants du peuple... Bientot • le nombre s'eleva jusqu'a seize : en 161o, grace aux zele des • congreganistes, douze nouvelles ecoles s'y ajoutaient. Pour attirer « a l'instruction religieuse les enfants de la classe ouvriere, on • leur donnait dans la matinee des dimanches des classes de « lecture et d'ecriture. Les membres des sodalites allaient fre- « quemment les encourager en leur distribuant de modestes recom t penses. Une socialite speciale fut fondee en 1618 sous le nom de sodalite des cathe'thismes sous la protection de Saint Charles Borromee. Les associes visitaient les ecoles, interrogeaient les -enfants et distribuaient des recompenses. 1) — 426 — gebruik santjes te geven bestond de eerste helft der zeventiende eeuw te- Meenen. Jezuieten van Kortrijk, die daar den toelagen van de stag het aankoopen van (I). die in de catechismussen er dus zonder rijmkens,. slechts 1656 begon te etsen. men nu op 't gedacht gekomen van te prentjes er - verskens bij te voegen? 't Was waarschijnlijk om minder onkost meer goed te plaatsnijders niet van 't geen de onze ook niet waren. Deverskens spraken minder tot tot het smaak van het yolk. wie hadden paters Jezuieten van Antwerpen onder hen, orn het dichtwerk aan te vangen? Wel, Poirters zelven, hem , die den grotsten bijval toen verwierf met zijne zedeboeken, rijmkens doorspekt die der werelt in 1644, 1658 voor de en stierf in 1674. tot )687. Dus kon hij i 8 jaar met P. Poirters werken. Histoire vale de Menin, le Rembry- Barth, boekd. bl. 713. Nederlandsche Katholieken, 1872, H. j. bl. rio. Het gebruik van santjes te geven bestond reeds in de eerste helft der zeventiende eeuw te' Meenen, De Jezuïeten van Kortrijk, die daar den catechismus leerden, ontvingen toelagen VJn de stad voor het aankoopen van boecxkens en sentjens J). De eerste santjes, die men in de catechismussen deelde, waren er dus zonder rijmkens,. aangezien Huybrecht slechts in 1656 begon te etsen. Hoe is men nu op 't gedacht gekomen van minder belang te hechten aan de prentjes en er geestelijke verskens bij te voegen1 't Was waarschijnlijk om met minder onkost meer goed te stichten. De plaatsnijders moesten dan niet van eersten rang zijn, t geen de onze ook niet waren. De verskens spr~ ken minder tot de oogen dan tot het hert, ze vielen gansch in den smaak van het volk. En wie hadden de paters Jezu'ieten van Antwerpen toen onder hen, om het dichtwerk aan te vangen1 Wel, pater Adrianus Poirters zelven, hem die den grootsten bijval toen verwierf met zijne predikingen en zedeboeken, beide met rijmkens doorspekt (2), die de ydelhert der werelt schreef in. 164+, in 1658 Rosalia, opzettelijk gemaakt voor sodaliteit der jongelingen, en ~tierf in 1674. Huybrechts werkte van 1656 lot 1687. Duskon .8 jaar met P. Poirters werken. (I) Histoire de la vzlle de ilfenill, par Ie Dr RembryBarth, boekd, IV, bI. 713. (2) Volksalmanak voor Nederlandsche fi(atholieken, 1872, H_ J. Hallard, bI. 116. — 427 — 1k heb voile vertrouwen dat de nauwkeurige opzoekingen die de E. P. Droeshout thans doet, om de volledige geschiedenis op te maken der Societeit Jesu, te Antwerpen, ons vveldra met zekerheid de betrekkingen zullen doen kennen, die ik vermoed tusschen Poirters, Huybrechts en de sodaliteit der Christelijke Leering bestaan te hebben. Het werk der Christelijke Leering bestaat nog te Antwerpen, en over weinige jaren deelde het nog suffragien aan zijne leden uit. Deze, in 1836 gedrukt door J. van Merlen, Korte-Nieuwstraat, droegen nog de kopersneden van Huberti boven op het blad geprent; de verzen hebben met den gedrukten tekst niets gemeens. Ik vermoed dat die plaatjes, voor de santjes der kinderen gemaakt, na de afschaffing der Jezuieten in 't bezit van het werk der Christelijke Leering gebleven zijn, en later, nadat de plaatjes uit den smaak der kinderen waren geraakt, op de suffragi6n te pas gebracht. Stellig zijn deze bewijzen niet, ik beken het gewillig. Doch indien iemand mijne gissingen wilde tegenspreken, zou ik hem vragen : wie anders dan Poirters, in de tweede helft der XVIIe eeuw, te Antwerpen bekwaam was om de lieve verzen der Verstrooide perels te dichten ? In afwachting houd ik het voor hoogst waarschijnlijk dat pater Adriaan Poirters de dichter is, dien wij zoeken, hetzij hij alleen of met de medehulp zijner kloostergenooten de santjes dichtte. 428 -- We weten dat Poirters, naar 't voorbeeld van Rubens, somtijds het mindere werk door anderen, onder zijne leading, liet verrichten (r). Mogelijk is het ook dat deze medewerkers den arbeid nog eenige jaren na Poirters' dood hebben voortgezet, zoolang er nog handschriften van den meester voorhanden waren. Mijne taak is volbracht. Ik wilde vier duizend vijf honderd verzen, van de tweede helft der XVII° eeuw, uit de vergetelheid redden, en zooveel perels aan de kroon hechten van onzen gemoedelijksten dichter uit dien tijd. Aan u, Mijne Heeren, over het welgelukken mijner pogingen te oordeelen. Mocht mijn nederig werk de aandacht van meer geleerden, op een te veel verwaarloosd punt onzer lettergeschiederiis vestigen, mocht het de verzamelaars, met wie ik nog niet in betrekking kwam, aanzetten om mij hunne schatten bekend te maken, opdat de heruitgave, die ik bereid, zoo volledig mogelijk vveze, dan ware mijn vurigste wensch vervuld. (1) Volksalmanak voor Nederlandsche Intholieken 1872, H. J. Allaid, blad. 87, nota 2. 41, VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. 1~9~. October, November en December. GENT A. SIP FER Drukker ,Ier /(ol/fllk/ijkt' Vlallmsc!u •. Academie EN — 42 9 — ,fitting van ig October 1898. Aanwezig de heeren Al berdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr, de Pauw, Hiel, Snieders, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou en Arnold, werkende leden ; de heeren jhr. de Gheldere- en de Vreese, briefwisseler. de leden. De heeren Genard, Hansen, Claes en Gezelle, werkende leden, zenden bericht dat zij tot hun leedwezen de zitting niet kunnen bijwonen. Na lezing van het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk zonder opmerkingen wont aangenomen, deelt de secretaris de titels mede der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering Arbeidsblad. Derde jaargang 1898. Bibliographie de Belgique, 1898, nrs 16-18. Wallonia, nrs 8 en 9, 1898. Revue sociale catholique, 1898, nr 12. Compte rendu des seances de la Commission royale d'histoire, 1898, nr 5. — 430 — Door de Academie royale d'Archeologie de Belgique Annales, 1898, nr 3. Bulletin, 1898, nr 3. Door het bestuur der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage Verslag over 1897. Door den heer J. Broeckaert : Le flamand dans l'enseignement par 7. van Beers. Door den heer Em. Gielkens : La liberte individuelle, nr I. Door den heer F. Buitenrust Hettema : Taal en Letteren, 1898, nr 10. Verder de aflevering van Bel fort, 1898, nr i0, Briefwisseling. De beet Minister van Landbouw en Openbare Werken bericht de Academie, dat hij het door haar aangevraagde borstbeeld van Jacob van Maerlant besteld heeft aan den beeldhouvver Jespers, te Ant-. werpen. 1.111•1111. De heer Alberdingk Thijm biedt, namens den heer E. Martin, buitenlandsch eerelid, de 4e afleve— 431 — ring aan van het Worterbuch der Elsassichen Mundarten, een werk dat getuigt van groote geleerdheid en waar ook vele bijdragen in voorkomen voor de kennis der Nederlandsche taal. Namens de vergadering zal den heer Martin dank worden gezegd voor zijn hoogstgewaardeerd geschenk. Door den beer Bestuurder vvordt den leden herinnerd dat zij volgens het I 3e artikel der Wetten der instelling verplicht zijn, om de drie jaar, een onuitgegeven opstel, als lezing, aan te bieden. Thr de Pauw vraagt het woord. -Jij vestigt de aandacht der leden, die zich bezighouden met de uitgave van middelnederlandsche -schriften, op eene uitgave der « Commission royale d'Histoire », bevattende Instructions pour la publication des .fextes historiques. Het hier ontwikkelde -stelsel nopens de wijze van uitgave (verkorte woorden, ponctuatie, enz.) is gegrond op de zienswijze van befaamde Nederlandsche, Hoogduitsche en Fransche geleerden, en Spreker acht het wenschelijk, dat het gevolgd wierde door al degenen, die oude teksten in het licht ;even. Dagorde. De beer W. de Vreese, alvorens tot de door hem aangekondigde lezing over te gaan, deelt de vergadering, in korte vvoorden, den uitslag mede zijner zending te Londen. — 432 — Vervolgens doer hij lezing van zijn opstel over Cornelis Everaert, den Brugschen rederijker van het einde der XVe en het begin der XVIe eeuw, welk opstel de vergadering beslist in de Verslagen Academie te nemen. zitting words te 4 uur gesloten. EVERAERT, beer W. DE VREESE. in laatste werd verrijkt, is er een, waarop ik met eenigen aandrang uwe aandacht wensch te : bedoel de van CORNELIS EVERAERT, Maatschappij Nederlandsche te Leiden, met inleiding en uitgegeven door Dr. J. Muller Dr. L. Scharpe, waarvan d e I ste is. mij vergund het groove belang dezer uitgave een enkel woord te betoogen. eer het bestaan deze spelen en dat hun schrijver bekend gemaakt te hebben, alvveer aan den onvergetelijken Jan- Frans die zooveel schrijvers en werken doet hij lezing opstel over Everaert, den Brugschen rederijker van einde der XV· het begin der XVle eeuw, ops~el de vergadering b(;:slist i:1 de der Academie op te nemen. De zitting wordt te 4 uur gesloten. Lezing_ OVER CORNELIS EVERAER'l', door den heer W. DE VREESE. Onder de werken, waarmede onze bibliotheek ia de laat3te weken werd verrijkt, is er een, waarop ik eenigen aandrang uwe aandacht wensch te vestigen : ik bedoel de Spelen van CORNELIS E-/ERAERT, vanwege de Maatschappij der Nederla': 1dsche Letterkunde te Leiden, met inleiding en aanteekeningen uitgegeven door Dr. J. W. Muller en Dr. L. Scharpé, waarvan de rste aflevering verschenen is. Het zij mij vergund het groot.e belang dezer uitgave met een enkel woord te betoogen. De eer het bestaan van deze spelen en dat van hun schrijver bekend gemaakt te hebben, komt alweer toe aan den onvergetelijk en J anFrans Willems, die zooveel schrijver.:; en werken - 43 3 - aan de vergetelheid onttrokken heeft, Reeds in 1842, al meer dan een halve eeuw plaatste hij in zijn Belgisch Museum een kort artikel, nauwelijks elf bladzijden groot, waarin hij de lijst van EVERAERT's werken opgaf zooals die te vinden waren in een handschrift, dat toen pas in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel was aangeland, en tot nog toe is deze zelfde codex voor verreweg het grootste deel dezer vverken de eenige bron gebleven. Er komen 35 stukken van zijne hand in voor. Daaronder vindt men, zoo verzekeren de uitgevers in hun zeer lezenswaardig prospectus, nagenoeg alle toenmaals gangbare soorten van dramatische poezie vertegenwoordigd spelen van sinne (sommige zuiver allegorisch, andere ter eere van heiligen of bij gelegenheid van kerkelijke en andere feesten gedicht), wagenspelen, tafelspelen en esbatementen. De bundel vormt alzoo eene belangrijke bijdrage tot de vollediger en juister kennis der rederijkers uit de eerste helit dier eeuw, waarvan betrekkelijk zoo weinig stukken bewaard zijn gebleven. Die spelen van sinne en esbatementen mogen als kunstvver ken den hedendaagschen smaak niet altijd bevredigen, er is Loch genoeg in dat niet alleen voor eene historische beschouwing waarde heeft. » Beter dan de uitgevers het in hun prospectus doen, kan ik het belang van EVERAERT's werken niet in het licht stellen; laat mij er dus nog een en ander uit aanhalen. a Maar vooral a., zoo luidt het vender, « zijn deze — 434 — dramatische vcortbrengselen voor ons belangrijk, omdat zij ons een tafereel ophangen van den toestand der Nederlanden, inzonderheid van Vlaanderen, onder de regeering van Karel V. Wij gevoelen ook in die veelal gekunstelde verzen het leven van dien tijd, wij hooren er de stem des yolks. De klachten over den oorlog, waardoor landbouw en nijverheid zich onrustig en gedrukt gevoelen, over « dOnghelycke Munte, » waardoor de burgerij de middelen mist om te leven en « den Scaemelen Aerbeyder » te laten leven, lossen zich op in het telkens opnieuw geuite verlangen naar « Pays a, die alles weer tot bloei zal brengen. Wij zien bovendien in de esbatementen het huiselijk leven der smalle gemeente afgebeeld en hare ondeugden, vooral de echtelijke ontrouw, bespot, in de ernstige. spelen de zelfzucht van het yolk, maar ook de hebzucht der geestelijken gegispt. Toch, al durft EVERAERT niet alleen klagen over de toestanden en gebreken van zijn tijd, maar ze ook. scherp hekelen — zoo onbewimpeld en stout was zijne taal, dat hij van een paar stukken zeif mededeelt dat het hem « was verboden te spelene omdat jc (er) te veil de waerheyt jn noopte » hij blijft een gehoorzaam onderdaan des Keizers, een getrouvv zoon der Kerk. Hij vermaant het vo!k tot gehoorzaamheid en lijdzaamheid, en helpt met hartelijke vroomheid de kerkelijke feesten van geestelijke personen en broederschappen opluisteren; « Luthersch » is voor hem, evenals voor ANNA - 435 - BIJNS, gelijkbeteekenend met « ongeloovig, wereldsch, hebzuchtig. » Omtrent het belang voor de taalkunde zegt het prospectus : « Ademen de tooneelstukken derhalve den geest van het einde der middeleeuwen even voor de groote omwenteling der zestiende eeuw, de vorm is hiermede in overeenstemming. De taal is in hare grammatische vormen nog die der middeleeuwen, met eene sterke Westvlaamsche tint. EVERAERT's taal verdient bestudeerd to worden, in hare betrekking tot die van zijn gewestgenoot MAERLANT, tot die zijner oudere en jongere tijdgenooten (het Westvlaamsch van DE ROOVERE en DE DENE, het Brabantsch van ANNA BIJNS enz ) en tot de hedendaagsche spreektaal van West-Vlaanderen. Voor die studie, en ook voor die van den versbouw, den rhythmus, de rijmkunst der rederijkers — onderzoekingen, welker grondsiagen nog nauwelijks gelegd zijn — 'evert deze bundel een schat van bouwstoffen. D Niettegenstaande dit onwaardeerbaar belang, is van EVERAERT's werken voor de kennis onzer taal en letterkunde in de laatste jaren der 15de eeuw nog nauwelijks partij getrokken. Van de 35 stukken, die he Brusselsch handschrift bevat, zijn slechts 6 geheel en 3 gedeeltelijk in verschillende tijdschriften en verzamelwerken, meestal zeer onnauwkeurig, uitgegeven. Oorzaak daarvan is in de eerste plaats zeker, dat het wetenschappelijk leven tot voor vveinig jaren op het Middelnederlandsch. - 436 - geconcentreerd bleef, zooals overigens begrijpelijk Was. Wie, zooals De Vries, een nieuwe vvetenschap sticht, haar recht op 't bestaan verdedigen en haar voortbestaan verzekeren moet, kan niet aan alles gelijke aandacht schenken. De omvang der taak heeft er zeker ook iets toe gedaan : men vindt moei- Iijk uitgevers voor een werk dat vveinig of geene winst afwerpt. En misschien ook wel de nogal slechte faam, welke Willems aan CORNELIS EVERAERT bezorgd heeft : wel roemt hij de geestig- en kluchtigheid dezer esbatementen, maar hij t oegt er toch onmiddellijk bij : « Jammer maer, dat zy meestal loshandig, ja op sommige plaetsen zelfs obsceen zyn, zoo dat ik het niet zou durven wagen dezelve in haer geheel to laten drukken. » Het blijkt nu, dat Willems wel vvat overdreven heeft : zoo erg is het niet. Het toeval wil, dat deze eerste aflevering bijna alle esbatementen bevat, zoodat we dus nu reeds met zekerheid kunnen weten, waar het op staat. In de laatste jaren heeft de Nederlandsche literatuur werken opgeleverd, die nog heel wat vetter zijn. De goede Willems had overigens vergeten, dat al die stukken geschreven zijn net een streng zedelijk doel, en dat de zedeles op het einde van 't stuk nog eens met klem vvordt uitgesproken en uiteengezet met eene Soms overweldigende uitvoerigheid. Daarenboven, men was in de I 5de eeuw nog lang zoo kieschkeurig niet als thins — overigens bij bet eigenlijke yolk is daar al weinig verandering — 437 — in gekomen —, en een uitgever kan in geeri geval aansprakelijk gesteld worden voor gedachten en gezegden, die hij in de eerste plaats als historische dingen beschouwt, die voor hem stof zijn voor het historisch wet enschappelijk onderzoek. Daaromtrent is men het nu vrijwel eons. In de laatste jaren is de alleenheerschappij der Middelnederlandsche taalstudie wel wat aan het tanen gegaan, en is men zich met de studie van het Nederlandsch der 16cle eeuw war meer gaan bezig houden. Men denke maar aan KLUYVER'S Proeve eener critiek op het woordenboek van Kiliaan (1884), aan LUBACH, Over de verbuiging van het werkwoord in het Nederlandsch der Testiende eeuw (1890, aan KOLTHOFF, Het substantief in het Nederlandsch der 16" eeuw 084, tot op zekere hoogte ook aan HEINSIUS' Klank- en Buigingsleer van de Taal des Statenbijbels (1897), aan de uitgave van A. Bijns, door Bogaers, Jonckbloet en V. Helten, aan de uitgave van het Spel van den helschen Schippere, aan den herdruk der gedichten van Jonker Van der Noot, door niemand minder dan Verwey bezorgd, enz. Het is dus begrijpelijk dat men eindelijk ook aan de werken van Cornelis Everaert heeft geda.chr, vooral nu men in Noord-Nederland erkent, dat- de taal der zuidelijke gewesten veel meer liestanddeelen heeft geleverd voor de tegenwoordige algemeene taal, dan men lang gemeend heeft. In een bekend artikel, Spreelctaal en Schrifftaal, in den eersten jaargang van Taal en Letteren verschenen, - 438 - heeft Dr. J. W. Muller dit overtuigend bewezen. vreemds dat juist hij aan de Maatschappii der Nederlandsche Letterkunde te Leiden heeft voorgesteld, eene uitgave der werken van CORNELIS , EVERAERT, in ale opzichten vor de studie onzer taal en letterkunde zoo geschikt, onder hare hoede te alleen was er ons borg voor, dat ooit in 't Woordenb. d. Nederl. Taal de artikels van zijne hand gelezery zeker getroffen zijn diepe en tot acribie gedreven, eigenschappen hij overigens ook, alle zijne andere werken getoond heeft te bezitten in zijne dissertatie, oude en jongere van den Reinaert, zijne verhandeling Taalvormen Reinaert I en II, uitgave van Hystorie van Reinaert die Vos, alles « vorarbeiten D uitgave van den Reinaert, juweel onzer Middelnederlandsche al deze werken heett het kenmerkend ver-- schil en overeenkomst taal van Noord Zuid steeds aandacht bezig gehouden. Men om EVERAERT's J. W. Muller is daarbij op den gelukkigen inval zich de medewerking te verzekeren van L. Scharpe, een der beste leerlingen Prof. beer Scharpe is, zooals bekend is, van geboorte ; zich daarenheeft J. W. Muller dit overtuigend bewezen. Niets vreemds dus, dat juist hij aan de Maatschappif Leiden heeft voorgesteld, eene uitgave der werken van CORNELlSEVERA. ERT, in alle opzichten voor de studie onzer ges.:hikt, onder hare hoede te nemen. Zijn naam alleen was er oes borg voor, dat het degelijk werk zou zijn. Wie 00it in 't Nederl. Taal artikels zijne hand gelezen heeft, is zeker getroffen geworden door zijn diepe geleerdheid, critischen zin en tot acribie gedreven accuratesse, eigenschappen welke hij overigens ook. in alle zijne andere werken getoond heeft te bezitten: reeds in zijne dissertatie, De oude en jongere bewerking van den Reinaert, later in zijne verhandeling De Taalvormen van Reinaert I en 11, in zijne uitgave van Die Hystorie van Reinaert die allès « vorarbeiten II voor eene nieuwe uitgave den het juweel onzer Middelnederlandsche literatuur. In al deze werken heelt het kenmerkend verschil en overeenkomst tusschen de taal van Noord en Zuid steeds zijne aandacht bezig gehouden. Men mag dus wel zeggen, dat hij de aangewezen man is 0 m de uitgave van EVERA.ERT's werken te ondernemen. Dr. J. W. Muller is daarbij op den gelukkigen inval gekomen, zich de medewerking te verzekeren van Dr. L. Scharpé, een der beste leerlingen van Prof. Vercoullie. De heer Scharpé is, zooals bekend is, Westvlaming v:m geboorte; hij houdt ~ich daaren– 43 9 — boven sedert verscheidene jaren met de studie der Vlaamsche rederijkers uit den aanvang der 16de eeuw bezig, zoodat de uitgave door zijne medewerking zeer zeker aanmerkelijk zal gebaat worden. Daardoor heeft Dr. Muller aan zijne landgenooten een wijs voorbeeld gegeven, dat, het is te hopen, navolging zal vinden. Wil de Nederlandsche taalkunde vorderingen maken, dan is grondige studie der Zuidnederlandsche dialecten een eerste vereischte. Die studie is voor ons, Vlamingen, Brabanders en Limburgers, licht : die dialecten zijn voor ons levende talen, aan de Noordnederlanders onbekend, en moeilijk om te kennen. De geschriften uit vroeger tijd, dank zij het conservatisme onzer dialecten, verstaan wij met weinig moeite, daar waar een Noordnederlander met veel moeite er gevvoonlijk nog niet in slaagt. Daartegenover staat, dat hij het tegenwoordig Nederlandsch beter kept (zijn taal is niet besmet met tallooze gallicismen), en dat hij als wetenschappelijk man beter geoefend is : het dilettantisme zit ons nog te veel in 't bloed. Van samenwerking van Noordmet Zuidnederlandsche geleerden is dus het beste te verwachten. Ook in deze uitgave. De tekst wordt zuiver diplomatisch (alleen met verbetering der blijkbare schrijffouten) afgedrukt, met behoud der oude lees- of scheiteekens van het handschrift, en verder alleen voor zoover noodig voorzien van leesteekens. Hij zal worden voorafgegaan door eene Inleiding over het leven en de werken des dichters, zijne taal, zijn versbouw enz., en gevolgd door Aanteekenin— 440 — gen, waarin vooreerst het weinige dat bekend is omtrent de bronnen of de historisch2 aanleiding tot het schrijven van elk stuk zal vvorden medegedeeld, en vender zooveel mogelijk al die plaatsen toegelicht zullen worden, vvelke ten opzichte van den zinsbouw of uit hoofde van toespelingen op personen, plaatsen, gebeurtenissen, toestanden, verklaring behoeven. Het voornemen bestaat, na voltooiing der uitgave, er een afzonderlijk verkrijgbaar glossarium aan toe te voegen, als bijdrage tot een woordenboek van de taal der 16de eeuw, iets vvaarvan het gemis reeds sedert lang gevoeld words. Doch nog in een ander opzicht is deze uitgave belangrijk zij is een vrucht van den nieuwen geest, die in de laatste jaren in de Leidsche Maatschappij gevaren is. Er is een tijd geweest, dat al vvie de pen hanteerde met fierheid op het titelblad zijner werken schreef : Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letter/cunde te Leiden, evenals men met fierheid schrijft : Lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. Maar die tijd is lang voorbij. Ten eerste, omdat in Noord-Nederland dergelijke maatschappijen eenigszins in ongenade gevallen zijn; ten tweede door de schuld der Maatschappij zelt. Ze was zachtjes aan ingedommeld. Er heerschte onwerkzaamheid, scherp afstekende met den vverklust, waaraan de uitgave van MAERLANT's Spieghel Ilistcriael door DE VRIES, van Die Rose en van HILLEGAERSBERCH's werken door VERVVIJS, — 44 1 — van den Seghelijn door VERDAM te danken zijn; de maatschappij was, vooral na 188o, het jaar waarin De Nieuwe Gids opgericht werd, zachtjes aan de incarnatie van de oude garde geworden, of werd althans zoo beschouwd. Ten onrechte, blijkt het nu. Er heerscht thans « reges leben. » De Theutonista is uitgegeven; de werken van EVERAERT verschijnen, een herdruk van de Vele Geneuchlike dichten en van de Kluchten van Piet Hooft, eene uitgave van de Reis van Mandeville, van de brieven van Huygens, van Willem van Afflighem's Leven van S. Lutgardis zijn op het getouw ; over enkele vveken verschijnt een werk van Dr. Hesseling over het Afrikaansch Nederlandsch, alsook de eerste aflevering der taalkaart. Gedachtig aan het feit dat in Noord-Nederland kunst geen regeerings- Taak is, streeft de Maatschappij naar de hooge eer, daar te worden een middenpunt van wetenschappelijk leven, eene officieuse Academie. 1k geloof, dat we hier den invloed bespeuren van den werklust en de werkkracht, welke de Koninklijke Vlaamsche Academie sedert twaalf jaar ten toon spreidt, en dat deze geen peter belooning voor haar streven zou kunnen ontvangen, dan hetgeen haar bier geboden wordt : door haar voorbeeld anderen tot navolging van haar doen te hebben opgewekt. — 442 — :fitting van i6 November 1898. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuur der, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris ; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel , Snieders, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de . Flou, baron de Maere van Aertrijcke, Claes, Arnold en Janssens, werkende leden ; de beer W. de Vreese, briefwisselend lid. De heeren Genard en Hansen zenden bericht dat zij ter zitting niet kunnen aanwezig ziin. De bestendige Secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk zonder opmerkingen wordt aangenomen. AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering Bibliotheca belgica. 142° en I43 e afleveringen. Bibliographic de Belgique, II" 20, 21 en 22. Revue sociale catholique, 3me armee, n° r. Sommaire ideologique des ouvrages et des revues de philosophic. Door den beer S. DAEMS Kanselstoffen, 3e deel. — 443 — Door den beer J. MUYLDERMANS : One Boeren van 1798. Lofrede op het eeuwfeest van den Boerenkrijg te Mechelen. Door den beer J.-FR. PALLEMA.ERTS : Boom tijdens de Fransche omwenteling. Door den beer E. LEEN : Herinnering aan de feesten der honderdste verjaring van den Boerenkrijg te Hassell. Door den heer F. BUITENR.UST HETTEMA : Taal en Letteren, 1898, 1 I e afl. Door den heer AL. VAN NESTE : Rijk geworden ! drama in 3 bedrijven. De laatstverschenen afleveringen van het Belfort, het Kempisch Museum en de Vlaamsche Kunstbode. Briefwisseling. De heer P. Tack, leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Hoei, zendt een hs. getiteld Bibliographic van de oudnederlandsche bronnen en Geschiedenis van de studie deter bronnen. — Dit werk words, ten onderzoeke, verzonden naar de Commissie voor Middelnederlandsche Letteren. De Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie verzoekt het Bureel der Academie, — 444 — den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs eenige afdrukselen te vragen van het gedrukt verslag, aangeboden aan de Regeering door de Commissie, ingesteld bij koninklijk besluit van 10 Mei 1886 voor het vaststellen van de names der Belgische gemeenten. -- Het Bureel zal aan dien wensch voldoen. Dagorde. De vergadering gaat over tot de kiezing van den bestuurder voor het jaar 1899. Wordt gekozen, de heer Ed. van Even, thans onderbestuurder. Vervolger:s wordt overgegaan tot de kiezing van den onderbestuurder voor hetzelfde tijdstip. De - beer S. Daem3 wordt gekozen. De heeren van Even en Daems betuigen de vergadering hunnen dank voor het hun gegeven blijk van vertrouwen en verklaren den hun opgedragen last te willen aanvaarden, zeker als zij zijn van de vvelwillende ondersteuning van al de Leden der Academie. Daarna geeft de heer bestuurder een kort verslag over de werkzaamheden der Commissie, welke tot last gekregen had om de voorstellen der Regeering, betrekkelijk de offici6ele erkenning van de beide laatstingerichte bestendige Commiste onderzoeken. — 44 5 — De bestendige- Secretaris leest daarop het ontwerp van vertoog, namens bedoelde Commissie opgesteld en bestemd om medegedeeld to worden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs. Dit opstel wordt door de vergadering zonder oprnerkingen aangenomen, waarna de beer bestuurder de zitting geheven verklaart. — 446 — Zitting van 21 December 1898. Aanwezig de heeren Alberdingk Thijm, bestuurder, van Even, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Daems, Obrie, CoJpman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Bols, de Flou, baron de Maere van Aertrijcke en Claes, werkende leden; de heeren jhr. de Gheldere, de Ceuleneer, de Vreese en Muyldermans, briefwisselende leden. Na lezing en goedkeuring van het verslag over de voorgaande zitting legt de bestendige secretaris de lijst neder der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Le Regime des Protectorats, I e deel. Le Re'gime foncier aux Colonies, 2e deel. Bibliographie de Belgique, 1898, nr 22. Revue sociale catholique, 3 e jaar, nr 2. Bulletin des Commissions royales d'art et d'archeologie, 1898, 3 e en 4e afleveringen. Bulletijn der maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde to Gent, 6e jaar, nr 7. Wallonia, 1898, nr 6. — 447 --- Door het Gemeentebestuur van Oudenaarde : Verslag over het bestuur en den toestand der stadsTaken in 1896-1897. Door den beer S. I)aems De Kempische Lier. (25 zangstukken ) Door den beer J. BOLS : Eenige regeltjes. Handboeksken niaar de Vlaamsche studenten hunne moedertaal behoorlijk in leeren schrijven en uitspreken, door J Bols en J. de Ruysscher. Vijfde uitgaaf. Door den Oudheidkundigen Kring des Lands van Waas : Annales, 18c deel, I e aflev. Verder de laatst uitgekomen afleveringen van het Belfort, De Vlaamsche Kunstbode, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde en Biekorf. Briefwisseling. Bij een schrijven van i i December bericht de beer Minister van Landbouw en Openbare Werken dat de kunstschilder Otto, to Loven, het hem door de Regeering bestelde portret van wijlen hoogleeraar P. Willems heeft voltooid, en dat dit kunststuk eerstdaags naar het lokaal der Academie zal worden gezonden. — Den heere Minister zal een brief van bedariking worden gezonden, — 448 De beer Coopman brengt verslag uit over de morgenzitting van de bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. Werden gekozen tot voorzitter der afdeeling (le Januari 1899 — 31 December 1900) : de beer Dr. Hansen ; tot ondervoorzitter, de heer Dr. J. Obrie ; tot secretaris, de heer Coopman. In die Commissie werd het vraagstuk betreffende het eigendomsrecht van door de Academie uitgegeven bekroonde verhandelingen opgeworpen en besp•oken. Dr. J. Obrie heeft daarover een verslag uitgebracht, waarmede de Commissie instemt. Dat verslag luidt aldus (i) : « De vraag of de steller van eene bekroonde verhandeling, die door de Academie werd uitgegeven, het recht heeft deze verhandeling opnieuw uit te geven, ook zonder tusschenkomst der Academie, aarzel ik niet bevestigend te beantwoorden. Naar luid toch van art. i der wet van 22 Maart 1886 heeft de schrijver van een werk alleen en uitsluitend het recht, dat werk uit te geven zooals hij het zal goedvinden (2). Ingevolge art. 3 derzelfde wet kan dat eigendomsrecht door den schrijver, (1) Op verzoek der Commissie en met toestemming der Academie opgenomen in de Verslaqen en Mededeelinsen. (2) Wet van 22 Maart i886, art. i : « L'auteur d'une ceuvre litteraire ou artistique a seul le droit de la reproduire ou d'en autoriser la reproduction, de quelque maniere et sous quelqu .e forme que ce soit. — 449 — overeenkomstig de regelen van het Burgerlijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden overgelaten of overgedragen. Wanneer nu iemand een' antwoord op eene door onze Academie uitgeschreven prijsvraag inzendt, dan onderwerpt hij zich vooraf aan de door haar gestelde voorwaarden. Ilij gaat met haar eene voorwaardelijke overeenkomst aan, waardoor hij zich verbindt, in geval van bekroning, haar de beschikking over zijn vverk in zekere mate, d. i. gedeeltelijk over te laten. Om nu uit te maken welk de omvang van die overlating is, m. a. vv. om te zien in hoeverre hij van zijn eigendomsrecht ten behoeve der Academie, heeft afstand gedaan, moet men natuurlijk de voorwaarden, die telkens bij het uitschrijven der wedstrijden, overeenkomstig de Wetten der Academie worden gesteld, nauwkeurig onderzoeken. Nu daaruit blijkt ten duidelijkste dat wanneer de Academie ecn ingezonden handschrift bekroont, zij daarvan den eigendom verkrijgt (Art. 44 der Wetten der Academie). Zij heeft ook het recht de bekroonde werken te laten drukken dat spruit uit art. 43 der Wetten. Maar verder gaat haar recht niet. Een eersten grond voor die meening vind ik in art. 44. onzer Wetten, waarin, nadat de hand.- schriften der verhandelingen zijn verklaard eigendom der Academie te zijn, wordt bepaald « Echter kunnen de schrijvers, op hunne kosten, afschrift • hunner werken ontvangen ». Die bepaling geldt voor alle verhandelingen, die op eene prijsvraag — 450 — vverden ingezonden, om het even of zij al dan niet bekroond werden. Overigens al bestond deze bepaling niet, toch zou men m. i. den schrijver eener verhandeling het recht niet kunnen ontzeggen zijn werk te laten opnieuw uitgeven, wanneer hij dat zou goedvinden. Hij heeft afstand gedaan van een recht, en zooeven heb ik den omvang van dien afstand bepaald. Hij heeft dus zijn recht gedeeltelijk verloren, in zooverre dat de Academie zijn handschrift, vvaarvan zij den eigendom heeft verkregen, mag laten drukken. Maar kan men zeggen dat hij zich ten eeuwigen dage elk ander eigendomsrecht op dat werk heeft ontzegd ? Zeker lag dit niet in zijne bedoeling. Het is een algemeene rechtsregel dat niemand kan ondersteld worden van zijn recht te hebben afstand gedaan Het zou dus moeten blijken uit de bewoordingen onzer Wetten of uit die der voorvvaarden van den vvedstrijcl dat de Academie zich het voile, onbeperkte eigendomsrecht op het ingezonden handschrift heeft willen verzekeren. En dat is zeer zeker niet het geval. De Academie is Beene uit.geversfirma, die tracht winsten te bekomen door het uitgeven van letterkundige werken. Maar zelfs indien dit het geval was, zelfs indien zij als zoodanig optrad, toch zou haar gedeeltelijk recht op het bekroonde werk nooit tot gevolg kunnen hebben aan den schrijver het recht tot het uitgeven van zijn werk te ontnemen, omdat dit niet uitdrukkelijk werd overeengekomcn. 4 51 — In dat geval zou men zich ten voordeele van den schrijver kunnen beroepen op art. 1162 van het Burgerlijk Wetboek, hetwelk bepaalt dat, in geval van twijfel, eene overeenkomst moet uitgelegd worden tegen hem, die iets bedongen, en ten voordeele van hem, die zich verbonden heeft. Het is bijna overbodig te zeggen dat deze oplossing als het ware noodzakelijker wijs ook moet Belden voor die andere vraag Heeft de steller van eene bekroonde verhandeling, die door de Academie werd uitgegeven, het recht daarvan eene vertaling te laten verschijnen ? Het vertaalrecht is overigens een gedeelte van het eigendomsrecht van den schrijver. Dat vvordt uitdrukkelijk gezegd in art. 12 der Wet van 22 Maart 1886 : « Le droit de l'auteur sur une oeuvre litteraire comprend le droit exclusif d'en faire ou d'en autoriser la traduction ». De schrijver der verhandeling heeft aan de Academie zijn vertaalrecht Diet afgestaan, dus blijft het hem alleen toe behooren. J. OBRIE. Ten slotte verlangt de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde overlegging van het verslag der vverkzaamheden van de Commissie, vvelke belast werd met het opmaken van een ontvverp tot vaststelling van de terminologie der Nederlandsche spraakkunst. 4 52 — stamens de Commissie, welke belast is met verslag uit te brengen over de afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal, deelt de beer Coopman mede dat zij, door bemiddeling van den beer de Hoon, Substituut van den Procureur des Konings, te Brussel, uit de nalatenschap van den beer de Hondt, een handschrift ter inzage heeft ontvangen, t. w. : Dictionnaire de quelques termes flamands extraits des anciennes coutumes, chartes et sentences de Flandre etc., par E. van Acker, Conseiller a la Cour d' Appel, 1867. Aan de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal, te Leiden, werd door die Commissie, met een schrijven d. d. 12 December 1. 1., overgemaakt : I° een exemplaar in losse, aan eene zijde bedrukte vellen van het door de Academie bekroonde werk Verouderde woorden bij Kiliaan door JAcoBs ; 2° een dito van het bekroond Antwerpsch Idioticon door CORN ELISSEN, voor zoover beide werken afgedrukt zijn. (Het vervolg zal regelmatig nagestuurd worden) ; 3° Excerpten uit : A) TH. COO PMAN, Kinderlust, Gent 1897 ; B) G. SEGERS, De Familie De Meulenaere, Antwerpen, 1896 ; C) id. Licht en Bruin, Antwerpen 1898 ; D) id. Verschillende artikels in Belgische tijdschrif ten ; - 453 - PLACCATEN VAN VLAANDEREN ; 4° een exemplaar der werken onder 3, b en c vermeld. De Commissie zegt den heeren Jan Broeckaert, werkend lid der Academie, en G. Segers, briefwisselend lid, dank voor de door hen bezorgde excerpten en zij stelt er prigs op den heer Dr. Guido Gezelle hare erkentelijkheid te betuigen voor de voorbeeldige wijze, waarop dit geacht Medelid den oproep van de Commissie, tot medewerking aan het Woordenboek der Nederlandsche taal, heeft beantwoord : Dr. Guido Gezelle stelde ter beschikking van Dr. VV. de Vreese, die belast is het met overzicht van het Zuidnederlandsch in bedoeld Woordenboek, zijne uitgebreide verzameling excerpten (ongeveer 100,000), meestal uit Zuidnederlandsche schrijvers, om ze ten bate van het Woordenboek te gebruiken. (Toejuichingen). Aan de Redactie werd insgelijks medegedeeld dat door de Kon. Vl. Academie maatregelen zijn genomen om na te gaan, in hoeverre de opgaven in het Algemeen Vlaan2sch Idioticon van Schuermans al of niet juist zijn, met het doel den uitslag van dit onderzoek aan de Redactie over te maken. Weldra zal den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs verslag worden uitgebracht over de laatst verschenen afleveringen van bet Woordenboek. Ten slotte, zegt de heer Cooprnan, achten wij ons gelukkig U te mogen mededeelen dat de beide — 454 — Vocabularia, tot welker uitgavo, gij gereedelijk beslist hebt, bijna geheel zijn afgedrukt, dank aan den loffelijken ijver van ons geacht Medelid Dr. de Vreese, die zijn verblijf te Londen heeft te nutte getnaakt om aldaar het vocabulaar van Noel de Ber!aimont met uitgaven uit later tijd te vergelijken. Tevens werd door hem naar 65 bibliotheken in Europa een rondschrijven gestuurd, ten einde inlichtingen over die Vocabularia in te winnen. De vergadering betuigt den beer Coopman en zijne Medeleden der Commissie haren dank voor hunne werkzaamheid. De beer de Vreese biedt, namens den beer Alfons Roersch, een exemplaar aan van de door dezen uitgegeven Correspondance inedite de Loaeus (JAN VAN LOO), abt van Eversham, met eene inleiding en aanteekeningen voorzien door den uitgever. — Bedankingen worden gestemd aan den beer Roersch. De beer Obrie biedt, namens den schrijver, een afdruksel aan van Bellerophon, symphonisch en lyrisch gedicht, door ISIDOOR ALBERT. - Bedankingen aan den schrijver. Jhr. de Pauw doet de volgende medededing De Koninklijke Vlaamsche Academie, voorge- 455 - nomen liebbende alles te verzamelen wat, in welke taal ook, verschijnt over den heldhaftigen Boerenkrijg en Besloten Tijd van het einde der verledene eeuw, heb ik de eer Naar, namens den schrijver, een weak aan te bieden, dat eene bijzondere melding verdient; ik bedoel Le Dossier d'un Brigand, par Th. de Lantsheere, ancien Batonnier (i). Die a gewezen stafhouder », die bescheiden en te recht dien eervollen titel, hem eertijds door zijne confraters, advocaten te Brussel, geschonken, verkiest boven alle andere, is de Staatsminister, lange jaren Voorzitter van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, oud-Minister van Justitie, Groot-Officier der Leopoidsorde, Groot-Kruis en Commandeur van nog sneer; en die « Brigand » is geen andere dan zijn eigen grootvader, in zijn leven erfgriffier van Opwijk en Lebbeke en van het Leenhof van Dendermonde, die op 1798 door de handlangers en bevelhebbers der Fransche Republiek , als verdachte (suspect) 's nachts in zijn bed werd aangehouden, naar Parijs gevoerd, en zes lange maanden zonder vonnis in den Temple vverd gevarigen gehouden. Hij was de broeder van den eerwaarden Vicaris-generaal Jan-Huibrecht de Lantsheere, secretaris van Zijne Hoogw. den Kardinaal van Franckenberg, bisschop van Mechelen, die zich tegen den Burgerlijken Eed had verzet, en dit republikeinsch misdrijf moest boeten in de gevan- (I) Brussel, Paul Lacomblez, 1898, 8°, 77 bladziiden, - 456 - genissen van Belgie, Frankrijk en Itali6, door bijna twintig jaren opsluiting, eerst als een der gijzelaars voor de betaling der zestig , miljoen, op ons land gesteld, clan als verdacht van opstand. Het is een feit van beteekenis dat een zoo hooggeplaatst man als de Staatsminister de Lantsheere er fier over is, de kleinzoon en -neef te heeten van zulke vrome, vreedzame en onverschrok ken mannen, en dat hij zich de moeite heeft getroost, te Parijs den geheimen bundel van dien verdachten onschuldige te Faan uitschrijven en uitpluizen, om ons te toonen in hoeverre de schandalige verdenkingen van de Fransche uitbuiters in ons land aan een groot getal onzer burgers en boeren, vrede en vrijheid, goed en bloed konden kosten. Doch, wat in onze oogen de getrouwe en beknopte ontleding dier lange en ongehoorde proceduur merkwaardig maakt, is, in de eerste plaats, de hulde door den schrijver gebracht aan een' onzer geliefdste en beroemdste medeleden, Emanuel H iel, die een dier episoden in fraaie verzen heeft bezongen (r), en aan vvien hij den eervollen naam van « vriend » geeft ; in de tweede plaats, het tevens verschrikkend en koddig misverstand der vreemde vervolgers en rechters, die onze taal niet machtig waren. Onder de vooi naamste vvenken of bewijzen van plichtigheid tegen den « brigand» ingebracht, vverd er gewezen op (I) nTILM DE LANTSHEERE, « Tafereelen uit den beloken tijd, 1798 »; in de Dietsclle Warande (1895), 31 blz. — 457 — eenen vertrouwelijken brief door dezes vrouw aan haren « allerliefsten man » in het gevang gestuurd, waarin zij hem o. a. teederlijk zegde Ik heb verstaan uit UE brief, dat UE wel tot Parijs gearriveerd zyt, alsook dat UE hope heeft van haest te mogen afkom.en Dit minzaam en eerbiedig UE kvvam nog meermalen in den brief voor. Nu, het is om niet te gelooven maar de Fransche vertaler had verstaan « que WEL est « arrive a Paris et que UE espere pouvoir sortir « d'affaire »! En zoo nog twee, drie onzinnen, die tot den allerkomieksten uitslag brengen dat de rechter, die den verdachten gevangene ondervroeg, hem vraagde : « Qu'est-ce que le citoyen Wel dont elle vous parle et pourquoi est-il ddtenu? — Quel est l'individu qu'elle vous designe par les deux lettres, initiales sans doute, UE? » — En aan zulke brabbeltaal en rechters (?) waren de vrijheid, de fortuin, het leven onzer voorouders blootgesteld! « Indien ik ooit » doet de schrijver met reden opmerken, « mij mocht verheugen, als Minister van het Rechtswezen, de wet, die in strafzaken het gebruik der Vlaamsche taal in Belgie regelt, e te hebben verdedigd en onderteekend (den 17 Au- « gustus 1873), dan is het wel als ik deze gevaar- « lijke klucht te lezen kwam ». Die woorden spreken waarheid, want het was de laatste maal niet dat, zelfs onder een vaderlandsch bestuur, onschuldigen hebben kunnen verdacht - 458 - of zelfs veroordeeld worden door de onkunde van rechters, die de taal des lands niet machtig waren. Het zou te lang zijn in al de bijzonderheden dier belangrijke levensbeschrijving te treden. Overigens na deze grap, oit l'odieux se le dispute au ridicule, moet men maar de ladder optrekken Doch, gelijk de schrijver het zeer wel zegt, bet lot van dien gevaarlijken « brigand » is hetgene geweest van honderden zijner landgenoten ab uno disce omnes. En daarom is deze familiegebeurtenis eene kostbare bijdrage, van groot belang voor de algemeene geschiedenis van ons dierbaar Vaderland. (Toejuiching.) Dagorde. De vergadering keurt de rekening goed over het jaar 1898, voorgelegd namens de Commissie van Rekendienst. De heer Hiel, ingeschreven voor de lezing van het vervolg zijns gedichts : Besloten Tijd, vraagt die lezing te mogen doen in de maand Januari 1899. De vergadering stemt met dit voorstel in en de beer Bestuurder verleent het woord aan den beer Broeckaert voor eene biographische mededeeling over de Vlaamsche dichteres ELIZABETH VAN DEN HOVE. Dit opstel zal in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden. Te 3 1/2 uur verklaart de beer Bestuurder de zitting geheven. - 45 9 ELIZABETH VAN DEN HOVE NEDERLANDSCHE DICHTERES (1666-1751) door JAN BROECKAERT. Drie maanden geleden bood onze veelgeachte onderbestuurder, de beer van Even, ons den letterarbeid aan van eenen totdan toe onbekend gebleven Vlaamschen dichter der XVIIe eeuw, met name JACOB VAN NETHEN. In afwachting dat mij de gelegenheid gegeven zij het handschrift van dien beoefenaar der vaderlandsche letteren, met het oog op de daarin voorkomende liederen, te onderzoeken, heb ik, op mijne beurt, het genoegen de aandacht der Koninklijke Vlaamsche Academie te vestigen op eene insgelijks tot dusverre onbekende Nederlandsche dichteres van het laatste vierde der XVIIe en de eerste helft der XVIIIe eeuw, wier pennevruchten, eenen bundel vormende van 203 bladzijden in folio, mij door eenen barer afstammelingen uit Dendermonde met de meeste bereidwilligheid werden toevertrouvvd. De naam dezer dichteres was ELIZABETH VAN DEN HOVE, gesproten uit eene Noord-Nederlandsche, Roomsch-katholieke familie, gevestigd te Baarland, een dorp op het Zeeuwsche eiland Zuid-Beveland, alwaar haar vader het beroep van Brouwer uitoefende — 460 — en dijkgraaf was. Hij overleed op slechts twee en veertigjarigen ouderdom , eene zeer godvruchtige weduwe achterlatende, met niet min dan twaalf kinderen, waaronder een zoon, die later priester werd, en onze dichteres, te Baarland ter wereld gekomen in den loop van 1666. In een harer opstellen verhaalt zij ons hoe hare moeder, na den dood haars geliefden echtgenoots, zich mettervvoon ging nederzetten te Goes, terwijl zij zelve, vermoedelijk om er hare opvoeding te voltrekken, naar Mechelen gezonden werd. Het was in deze stad dat zij, na de hand te hebben afgewezen van eenen welhebbende gereformeerde, nog maar twintig jaren oud in het huwelijk trad met Hendrik Bruynincx, den zevensten zoon van eenen ervaren koopman uit Rozendaal, wiens zes andere zoons den geestelijken staat hadden omhelsd. Dit huwelijk werd in de kerk van de Rijke Claren te Mechelen den 8 December 1686 ingezegend. Hendrik Bruynincx, van wien, in 't voorbijgaan gezegd, ons geleerd medelid professor de Ceuleneer, van moeders zijde, afstamt, staat in de gedenkschriften der familie als een bekwaam apotheker te bock. Hij zette zich neder te Goes, de verblijfplaats zijner schoonrnoeder, en werd er vader van vijf dochters en zeven zoons, waaronder Jan, de jongste, die zich te Aalst in den echt verbond met Joanna-Petronella Touriani, en Dendermonde kwam bewonen, alwaar hij weldra aan het hoofd stond van eenen voorspoedigen wijnhandel, tot heden door de familie Bruynincx voortgezet. - 461 - Uit het huwelijk der laatstgenoemden werd den 18 October 1733 te Dendermonde een zoon geboren, met name Frans-Lucas Bruynincx, die er in 't college der Augustijnen, later ter hoogeschool van Leuven, zulke schitterende studi&I deed, dat hij den graad van doctor in de godgeleerdheid bekwam en in 1769 door Gudwal Seiger, prelaat der St.-Pietersabdij te Gent, geroepen werd om in dit sticht de jonge kloosterlingen tot de kennis dier wetenschap op te leiden. Men week dat hij, het voetspoor drukkende van PIETER-ADRIAAN VAN DEN BROUCKE, dezen anderen beroemden Dendermondenaar, ook met bijval de Latijnsche her bespeelde. Hij overleed te Gent den 13 Januari 1779 (I). Eene halve eeuw lang, min negen weken, sleet onze dichteres aan de zijde van haren geliefden echtgenoot, niet zonder tegen de onverdraagzaamheid der andersdenkende bevolking van ter Goes soms eenen hevigen strijd te hebben moeten voeren. Toen zij vijftig jaren oud was kwam haar het ongeluk over met blindheid te worden geslagen. Hoe pijnlijk haar zulks ook viel, toch onderstond zij haar lot met gelatenheid, in de hoop eenmaal het gezicht weder te bekomen. Drie jaren nadien, inderdaad, dank aan eene gelukkige behandeling van den Rozen- (I) 's Mans levensschets werd door ons medegedeeld in de Gedenkschriften van den Oudheidkundigen Kring der stad en des voormalzgen Lands van Dendermonde, ze reeks, V1, hi. 201 - 216• — 462 — daalschen heelmeester Velthoff, mock zij zicli in eene volledige herstelling verheugen. Den 29 September 1736 weduwe geworden , verliet EliTabeth van den Hove korts daarna hare verblijfplaats, om haren intrek te nemen bij een barer kinderen te Dendermonde, alwaar zij in den gezegenden ouderdom van 85 jaren, den II Mei 1751 ontsliep. Hare stoffelijke overblijfselen werden in de Collegiate kerk van O.-L.-Vrouw ter aarde besteld. Het handschrift, of liever eene der kopijen van het handschrift onzer dichteres is getiteld : Invallende gedachten, gemaeckt door EliTabeth van den Hove, htyrsvroulve Sr Henricus Bruynincx, apothecaris, naer dat haere oogen sijn gepelt tot Roosendaal door den operateur Velthoff, op den 2 April 1720, voorsien met alderleije soorten van dichten, haeren Man ende Kinderen, oudt He bevat vier en negentig dichtstukken van godsdienstigen en zedelijken aard, de meeste ontleend aan de Schrift, waarmede zij in 't bijzonder vertrouwd schijnt te zijn geweest. In hare tot den leser vraagt zij verschooning voor de geringe dichtwaarde van haar werk, dat zij, nederig, zegt te zijn gemaakt van u een cleyn vrouwverstand », die er enkel op uit was de gevoelens, welke in hare ziel opwelden, tot les en leering barer geliefden, op het papier te storten. Mijne dichtkunst », zegt zij : Velthoff, mocht zich in volledige herstelling verheugen. 29 weduwe geworden, Eli{.:lbeth van den Hove hare om haren intrek nemen bij een harer Dendermonde, den jaren, den 14 175 I Hare stoffelijke overblijfselen werden in de Collegiale van ter aarde besteld. liever eene der kopijen van onzer dichteres is getiteld: gemaeckt door Eli{abeth van den Hove, hl!ysvrouwe van Sr Henricus Bruynincx, apothecaris, naer dat haere oogen sijn gepelt tot Roosendaal door den operateur Velthotf, op den :] April voonien met alderleije soorten van dichten, opgedraegen aen 1weren l-Jan ende Kinderen, oudt t' seventig jaeren. Het bevat vier en negentig dichtstukken godsdienstigen zedelijken de de H. in vertrou wd hare Aenspraeke tot den leser verschooning geringe dichtwaarde van haar nederig, zegt te zijn gemaakt van « vrouwverstand », enkel op uit gevoelens, welke in hare ziel opwelden, tot leering harer het papier te storten. « )), zegt zij: - 463 - Is maar eenvoudig wcrk, dat ieder can verstaan ; Ick haal seen heydens volck noch philosophen aan, Daar de poeten must Naar dichten mee op-proncken, En doen door Venus vier de jonge herten voncken. Ick soeck maar door Godts geest een ieder raat te geven, En hoe een mensch bestaat en hoe hij dient te levee. Ick heb gecomponeert voor droeve en blijde lien, Dat kunt gij in mijn boeck en in mijn dichten sien. Hare aanspraak sluit met deze regelen, welke het bewijs opleveren dat zij met de spreuk van HORATIUS : poeta nascitur, non fit, niet onbekend was : « Maar door de studie wordt men echter gcen poeet, Dat is een gaaf van Godt, gelijck een ieder weet ; Hiertoe is studie, kunst en alle vlijt verloren : Niets maakt poeten, maar men wordt poeet geboren. » Het is mijn inzicht niet den dichtarbeid van ELIZABETH VAN DEN HOVE bier te ontleden noch er verdere uittreksels van mede te deelen. Wat in hare verzen vooral uitschijnt is een diep ingeworteld geloof in de goedheid en de almacht des Heeren, eene volkomene onderwerping in den goddelijken wil, en, zooals lk zegde, eene ongemeene bekendheid met de gezamenlijke bijbelboeken, van welke zij schier op iedere bladzijde het bewijs geeft. Hooge dichterlijke vlucht is er in wat zij schreef niet waar te nemen ; hare verzen zijn niet altijd even vioeiend en zondigen weleens tegen de regels der prosodic ; doch als men in acht neernt dat zij eerst, naar hare getuigenis, beginnen dichten is toen de lentetijd haars levens reeds lang voorbij was, dan baart het - 464 - gene verwondering zoo zij met de goede diChterg van haren tijd niet kan vergeleken worden. Zij heeft echter genoegzame verdiensten opdat haar naam aan de vergetelheid ontrukt worde. ERRATUM. Bl. 443 staat Oudnederlandsche bronnen. — Lees Oudnederfrankische bronnen. INFIOUDSTAFEL. A. 131adz. ALBERDINGK TH1JM (P.), benoemd tot bestuurder voor 1898, 8. — Lijkrede over P. Willems, 41. — De duidelijkhcid in de kunst 288 ARNOLD (TH.-J.-I.), Mededeeling over Petrus Dathen, 44. — Verslag over eerie verhandefing voor de wedstrijden, 188. — Het Nederlandsch is de Gentsche dagbladpers . 305 B. Boeken (Aangeboden) 5, 13, 39, 88, 146, 152, 300, 374, 4 04, 4 2 9, 446 (J.), verslag over verhandelingen voor de wedstrijden, 208. BOLS — Benoemd tot lid der Commissie voor het voorstellen van prijsvragen 305 BROECKAERT (J.), Nos- iets over ooze oude liedjeszang -ers, 21. — Verslag over verhandelingen voor de wedstrijden, 206. — Benoemd tot lid der Commissie voor het voorstellen van prijsvragen 303. — Elizabeth van den Hove . . . • 459 C. CLAES (D.), verslagen over verhandelingen voor de wedstrijden, 183, 222. - Kortswiilige verhandeling over het partikel «Op» • • • • 377 CLAEYS (H.), gekozen tot lid der Rekendienst-Commissie, — Benoemd tot lid der Commissie, die candidaten voorstelt voor de opene plaatsen 106 Commissie van 1\Tieuwere Taal- en Letterkunde. Verslagen in haren naam uitgebracht door den heer Coopman . 16, 91, 448 - 466 - Bladz. Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. Verslagen in haren naam uitgebracht door den heer J. Broeckaert. 17 COOPMAN (TH.), Verslagen over verhandelingen voor de wedstrijden, 173, 202, 212, - Benoemd tot lid der Commissie voor het voorstellen van prijsvragen, 305. Verslag namens de Commissie voor het Nederlandsch Woordenboek . • 45 2 COREMANS (ED.), verslag over ene verhandeling vor de wedstrijden 245 (JozEF), bekroond door de Academie 238 D. DAEMS (S.), benoemd tot lid der Commissie voor het voorstellen van prijsvragen 305. — Idem tot onderbestuurder voor 1899 . • • 444 DE FLOU (K.), belast met eene critische uitgave van 9 — Verslag over eene verhandeling voor de wedstrijden DE KONINCK (L.), benoemd tot briefwisselend lid 303 DE PAUW (JHR.), belast met de uitgave eener perkamenten rolle van de XIV° eeuw, 8. — Gekozen tot lid der Rekendienst- Commissie, .Wordt belast met het raadplegen van handschriften te Parijs 302. Bibliographische mededeeling • • 454 DE POTTER (FR.), Bibliographische aanteekening, i8. — Vooistel betrekkelijk een adres aan de Regeering en aan de Wetgeving 103 Vos (AM.), benoemd tot lid der Commissie, belast met het voordragen von candidates voor de opene plaatsen . . io6 VREESE (W.), belast met eene critische uitgave van — Idem met de uitgave van het I/ocabulaer van Noel de Berlaimont, en van het Para ajbrender Es pannol Flamincq, 151. — Belast met het afschrijven van handschriften te Londen, 302. Bibliographische aanteekening, 303. — Verslag over den driejaarlijkschen wedstrijd voor Nederlandsche tooneelletterkunde, 386. — Everaert 432 G. GAILLIARD (EDw.), belast, met de heeren de Vreese en de Flout met eene critische uitgave van . . 9 Bio· en Bibliographie. Verslagen door den heer J. Broeckaert. 17 (TH.l, Verslagen over verhandelingen wedstrijden, 173. 202, 212, 238. - lid der Commissie voor, tellen van prijsvragen, 305. - Nederlandsch Woonlenboek • - • _ • - - _ • • • • • • • • • • 452 COREMANS (ED.), verslag over eene verhandeling voor de ••••• - • • • • • • • • • • 245 CORNELISSEN JOZEF), Academie ••••• 238 D. DilEMS lid der Commissit: voor het voorstellen 305. - onder bestuurder voor • • • • • • • • • • • • • • • • • 444 DE FLOU (K.), eene critische uitgave van Sidrac, 9. - eene voor wedstrijden •• 156 (L.), benoemd lid _ ••••• 303 DE PAUW (JHR.), uitgave eener perkament~n XIV· - Rekendienst- I I. - Wordt het raadplegen - mededeeling. • • • • • • • • • • - • . 454 (FR.), Bibliographische aanteekening. 18. - VOOlstel Regeering en aan de 'vVetgeving • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 103 DE Vos (AM.), lid der Commissie, belast met wn candidaten voür de opene plaatsen _ • 106 DE VREE,E ('V.). eene uitgave van Sidrac, 9. - Vocab1l1aer het Vocabulario para aprender Franches Espa1l1101 y Flatnincq, 151. - met af;ehrij "en van handschriften te Londen, 302. - Bibliographische - driejaarlijkschen voor N ederlandsche tooneelletterkunde, 386. - Over Cornelis Everaert ••••••• 432 G. GAILLlAll.D EDW.), belast, met de en de Flou, met eene critische uitgave van Sidrac • • •• 9 — 467 -- Bladz GEZELLE (G.1, benoemd tot lid der Commissie voor het voorstellen van prijsvragen 305 H. HIEL (EM.), De Forster, gedicht 54 J• JANSSENS (A.), gekozen tot werkend lid, 106. Verstrooide perels .. • • • 4 1 1 L. Levensbeschrijving der Zuidntderlandsche schrijvers. Ontwerp daar van M. Maerlant's borstbeeld door de Regeering voor de Academie besteld • • . • • • • • 430 O. OBRIE (J.), gekozen tot lid der Rekendienst-Commissie, I I. — Idem der Commissie, belast met het voordragen van ca3didaten voor de opene plaatsen, 106. — Stelt voor den heer Minister van Justitie te verzoeken eenen behoorlijken vertalingdienst in te riehten • 1 49 R. RAMBOUX (MATHILDE), aanbieding van eenen door haar geschreven dichtbundel . . . . . 1 48 S. SEGERS (G.). De ontwikkeling onzer taal . . . 108 SERMON (H.). Verslag over verhandelingen voor de wedstrijden 236, 241 SIMONS (L.). Een blik op Vondel, als wijsgeer 247 STALLAERT (B.). Vraagt aan de Academie de voortzetting van het Glossarium door K. Stallaert ... • 15 T. TACK (P.) zendt een hs., getiteld Bibliographie van de oudnederfrankische bronnen en Geschiedenis van de studie dezer bronnen . . • 443 ,168 Bladz TEMMERMAN (HO, bekroond door de Academie 238 Tooneelletterkunde (Nederlandsche). Driejaarlijksche wedstiijd Verslag der jury 386 v. VAN EVEN (Ell.), benoemd tot orderbestuurder voor 1898, 8. — Bibliographische aanteekening : Jacob van Nethen, 408. Benoemd tot bestuurder voor 1899 . 444 VERVLIET (j.-B.), bekroond door de Academie 246 W. Wedstrijden voor 1898. Ingezonden verhandelingen, 9 — Benoeming der keurraden, 12. - Wedstrijden voor 1900- 1904 37c) WILLEMS (P.). Bibliographische aanteekening, io: Bericht van zijn overlijden, 4 t. — Voorstel tot het schilderen van zijn portret. 44 Inhoud. Over earl/dis Evel'aert, door den heet' W. 0': VREF.S~ ••• 433 Ol'el' het eigendoms,'echt van dool' de Academie lIitgegevell verhalldelillgen, door den heer J, DaRIE , • 448 Ribliographische mededeeling, door jhr, NAP, DE PAUW. 455 Eli:rabctlz Val! den Hove, door den heer J, BROECKi\ERT. +59