-- - - -- --_-----=. ,------------------- VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR T AAL- EN LETTERKUNDE. 1902. April. (JEN'! A. SI~'FEj:~ Drukke, rltr !(tlIdllklijl.·" Vtaamsclz!! .. 4.cade1Jlzr 19°2 „, , - - ---- -- -- - - - --, I, VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. I!)02. Januari en Februari. GENT 19°2 VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. 1 902. GENT A.. SlI FFEit Drukker der Koninklijke Vlaamsche Academie 1902 5 Zitting van 15 Januari 1902. Aanwezig de heeres J. Obrie, bestuurder, J van Droogenbroeck, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris; de heeren H. Claeys, Jhr. N. de Pauw, Ec w. Gailliard, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, Th. Coopman, Am. de Vos, J. Broeckaert, Edw. van Even, H. Sermon, J Bols, K. de Flou, D Claes, A. Janssens, Jhr. K. de Gheldere, A. Prayon-van Zuylen, Ad. de Ceuleneer, G. Segers, werkende leden; Jhr. F. van der Haeghen, binnenlandsch eerelid ; de heeren Am. Joos en W. de Vreese, brief wisselende leden. Na vaststelling van het verslag over de vorige zitting wordt de lijst medegedeeld der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Bibliographic de Belgique, nrs 22, 23 en 24. Idem. Sommaires des périodiques, 1901, nr I o en i 1. Revue de 1'Université de Bruxelles, 7e jaar, nr 3. Revue Sociale catholique, 6e jaar, nr 3. Annales des travaux publics de Belgique, 1901, nr o. Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée beige, 1901, nr jo. Maatschappij der• Nederlandsche Letterkunde, Leiden : Handelingen en Mededeelingen, 1901. -- I dem Bijlagen. voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, r 9e deel. de het der Taal : De 2e aflev. van het 6e deel : de Hoogeschool Rijsel et Memoires l'Université de Lille, 1889-1 goo. d'embrologie, nr I. paléographique du Nord de la France. et documents historiques reproduits la phototypie et publiés avec transcription partielle JULES FLAMMERMONT. nr 2.) den ISEGHEM, procureurgeneraal bij Gent Notariat. Le recrutement notaires. 19 00. competence, nombre des notaires. 19 01. van Taalstrijd hier en elders, Biekorf, het Katholiek Onderwijs, St.-Cassianusblad, Dietsche Warande en .~ 6 Door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, te Leiden : en Mededeelingen, 1900-19°1. - Idem Bijlagen. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letter kunde, 1ge deel. Door de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal: 2 e aflev. van het deel: Hebben-Heer. Door de Vrije Hoogeschool te Rijsel : Travaux et Mémoites de l'Université de Lil/e~ 1900. Atlas d'embrologie, I. Album paléographique du Nord de la France. Cartes et documents historiques reproduits par la photo!ypie et publiés avec transcription partielIe par jULES FLAMMERl\lONT. (Atlas nr 2.) Door den heer P. VAN ISEGHEM, procureurgeneraal bij het Beroepshof van Gent L'organisation du Notariat. Le recrutement des notaires. 1900. Idem. Ressort, compétence, nombre des notaires. '90J. De laatstverschenen afleveringen van De T aalstrijd hier en elders, Biekorf, het Katholiek Onderwijs, St.-Cassianusblad, Dietsche Warande en Belfort. — 7 -- Briefwisseling. De bestendige secretaris deelt een afschrift mede van het koninklijk besluit, gedagteekend 10 December 1901, goedkeurende de kiezing, gedaan door de Academie in hare zitting van 20 November 1901, 1° van den heer J. Obrie tot bestuurder, en 2 0. van den heer J. van Droogenbroeck tot onderbestuurder voor "het ingetreden jaar. De heer Bestuurder staat recht en richt tot de vergadering de volgende toespraak : MIJNE HEEREN, Bij het aanvaarden van de leiding uwer werkzaamheden beschouw ik het als .een groot voorrecht hier hulde te mogen brengen aan mijn hooggeschatten voorganger en vriend, den heer Coopman, voor al het goede, dat hij voor onze Academie heeft tot stand gebracht. I k houd me overtuigd dat ik ook uw aller tolk zal zijn, wanneer ik hem tevens dank zeg voor den ijver en de . toewijding, waarmede hij steeds de belangen dezer instelling behartigde. Des te aangenamer is mij deze taak, daar ik weet dat hij alles wat hij deed om de waardigheid en het aanzien der Academie te handhaven en te verhoogen, hij steeds een ideaal voor oogen had, dat ook het mijne is. Hij wilde ze maken tot eene baak, die haar licht zou laten uitstralen niet alleen in het algemeen over alles, wat tot van Nederlandsche taal en Nederlandsche letterkunde behoort, maar in het bijzonder over de Nederlandsche wetenschap, die in de laatste jaren, dank zij het flinke optreden van jonge geleerden, hare rechtmatige plaats in de Vlaamsche Beweging is komen innemen. En al mochten nu al zijne wenschen niet in vervulling zijn gekomen, al mocht hij dus zijn ideaal nog niet geheel hebben bereikt, toch zal hem eene zalige voldoening zijn het bewustzijn te mogen hebben dat door zijn arbeid de Academie een grooten stap nader tot het verwezenlijken van dat ideaal heeft gedaan. De heer van Droogenbroeck betuigt zijnen dank het bestuur geroepen Hij zal dit het hem blijk van trachten te beantwoorden eene volkomene toewijding aan de Geheel zijn vorig was verpand de Vlaamsche zaak; hij zal weg verder opgaan ! aanteekening. heer Jan Eouchery de eer Koninklijke Academie een exemplaar te bieden van zijn jongstverschenen werk : -8- ht:t algemeen wat tot het gebied van Nederlandsche taal en Nederlandsche het bijzonder over Nederlandsche wetenschap. die de laatste dank zij het flinke optreden van jonge geleerden, hare rechtmatige plaats de Vlaamsche komen innemen. mochten nu al zijne wenschen in zijn al mocht hij dus zijn geheel hebben bereikt, toch zal het hem eene zalige voldoening zijn het bewustzijn te mogen hebben dat door zijn arbeid de nader het verwezenlijken heeft gedaan. (Toejuichingen.) zijnen dank aan de Academie omdat zij hem mede tot het bestuur der instelling geroepen heeft. Hij zal dit het hem geschonken blijk vertrouwen trachten te beantwoorden door eene volkomene toewijding aan de Koninklijke Vlaamsche Academie. Geheel zijn vorig leven was verpand aan de Vlaa msche zaak; hij zal dienzelfden weg verder opgaan! (Toejuichingen.) Bibliographische aanteekening. Namens den heer Jan Bouchery heb ik de eer de Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar aan te bieden van zijn jongstverschenen werk : — 9 _ Filips van Artevelde. Dichtverhaal in tien rangen. Mij schijnt dat het poëtisch verhaal, in onze letterkunde, door Tollens, van Duyse, van Ryswyck, van Beers en anderen met zooveel geluk beoefend, thans schier geheel verwaarloosd wordt. Het werk van Bouchery volgt nagenoeg de geschiedenis; doch het is met romantische tafereelen doorweven, die de poëtische vlucht en het belang in hooge mate bevorderen. Het gedicht is in eene zeer sierlijke taal en tevens vloeiend geschreven en. ademt een krachtigen vaderlandschen geest. Men leest het dan ook met belangstelling, en het brengt een zeer gunstigen indruk te weeg. G. SEGERS. Ik heb de eer, in den naam van den schrijver, U een werk aan te bieden, getiteld : Le Ministire de Botto-Adorno dans les Pays-Bas autrichiens, pendant le règne de Marie- Thérèse (1749-1753), par M. Joseph Laenen, docteur en philosophie et lettres, ancien élère de l'école des chartes a Paris, etc. Dit ministerie is in de geschiedenis van België weinig gekend, en het verdient dit nochtans te zijn. Antoniotto, markies Botta -Adorno, werd te Pavia geboren, uit een voornaam Genueesch geslacht. Op vijftienjarigen ouderdom trad hij in de orde van Malta en ging in 1709 tot den dienst van het hof van Weenen over, waar hij zijne eerste veldtochten deed onder Prins Eugeen van Savoie. In 1725 was hij colonel, in 1735 generaal- TO -- majoor ; hij nam deel aan de verschillige oorlogen welke Oostenrijk op dit tijdstip voerde. Van 1737 tot 1739 deed Botta eenen veldtocht tegen de Turken; den 3 Juli 1738 hielp hij den slag bij Cornia winnen. Voor en gedurende den opvolgings-oorlog werd hij naar Berlijn en St.-Petersburg gezonden, waar hij zeer getrouwe, zoo niet altijd gelukkige diensten bewees. Eene ongelukkige samenzwering aan het Russisch hof, waarin hij een zekeren rol schijnt gespeeld te hebben, deed hem voor eenigen tijd in ongenade vallen. In 1745 kwam Botta weer in gunst, kreeg het opperbevel in Italië en behaalde de zegepraal te Plaisance. Een geschil tusschen Botta en den koning Karel- Emmanuel, alsook een opstand, welke te Genua uitbrak en Botta met de Oostenrijkers uit het land dreef, dwongen hem zijn ontslag te geven. Dat was de man, dien Maria-Theresia in 1749 als gevolmachtigden minister naar België zond. Wat hij hier te doen had, vatte hem de keizerin in drie punten te zamen : het leger vergrooten, de financiën verbeteren en 's volks welzijn ontwikkelen. Dit heeft Botta hier in korten tijd en op merkwaardige wijze gedaan. Hij heeft 's lands verdediging heringericht, en een aanzienlijk leger te voet gebracht; hij stelde een einde aan de talrijke misbruiken, welke in het bestuur van 's lands geldwezen geslopen waren ; hij vond talrijke hulpmiddelen voor de koninklijke schatkist; tezelfder tijd graafde hij vaarten, trok II - steenwegen, richtte zeehavens in, verbrak ongerechte ttactaten, wierp de hinderpalen van het tolwezen om, deed tal van nijverheidsgestichten ontstaan, zond onze voortbrengsels naar den vreemde ; in een woord, hij beschermde en verdedigde telken stand en op alle wijze onzen handel en onze nijverheid. Sterk door de grootheid van het beoogde doel, worstelde hij tegen alle hinderpalen : hij deed de ikzucht der Raden van Weenen buigen, bestreed en overwon het wantrouwen der Staten, de ijverzucht der provinciën, en, zonder tegen de wetten noch de voorrechten des lands in te gaan, deed hij de inzichten d:;s bestuurs en het welzijn des volks zegepralen ; door omwegen leidde hij de bijzonderen tot hunne ware belangen. Dus een sterk leger, het verbeterde geldbeheer, een heropkomende hangel, eene bloeiende nijverheid, eene breede poort geopend voor rijkdom en welvaart : dit is de balans van 't ministerie Botto-Adorno in Zuid-Nederland. H. S ERMON. De heer Segers onderhoudt de vergadering aangaande zekere wijzigingen, door de Académie royale de Belgique toegebracht aan het reglement voor den Bergmann-prijskamp (eene in 't Nederlandsch opgestelde geschiedenis eener gemeente uit de Vlaamschsprekende gewesten). Volgens dit reglement zou elke provincie, bij beurt, deel kunnen nemen aan dien wedstrijd; nu aan de provincie Oost-Vlaanderen de beurt gekomen was, werd deze afgeschaft en de wedstrijd geopend voor al de Vlaamsche gemeenten, zonder dat eenige redenen voor die wijziging op te geven zijn. Door den heer Jhr. de Pauw worden ook eenige bedenkingen medegedeeld betreffende bedoelde wijziging, de heer van Droogenbroeck herinnert de stichting van dien wedstrijd, ingericht op verzoek van des schrijvers weduwe met het bedrag van den prijs, door Tony Bergmann behaald in den vijfjaarlijkschen Nederlandsche Een reglement voor dien wedstrijd werd aan de Regeering door weduwe Bergmann zelve, bij van 21 October 1875, en ook door koninklijk goedgekeurd. verdere bespreking wordt het Bureel gelast deze quaestie grondig te onderzoeken. Men gaat over tot de dagorde. heiren Claeys, Jhr. de Pauw en de Ceuleneer leden der Commissie Rekendienst het jaar 1902, de het Bureel. den heer Broeckaert wordt medegedeeld Conn missie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie heeft Werden gekozen : de heer ondervoorzitter de h'lou, secretaris de heer Broeckaert. - 12 - beurt gekomen was, werd de~e de wedstrijd geopend voor al de Vlaamsche gemeenten, zonder dat eenige redenen voor die geven zijn. worden ook eenige medegedeeld betreffende bedoelde wijziging, en de heer van Droogenbroeck herinnert de van wedstrijd, ingericht op verzoek van schrijvers weduwe met het bedrag van den prijs, Bergmann behaald in den vijfjaarlijkschen wedstrijd voor N ederlandsche letterkunde. Een reglement voor dien wedstrijd werd aan de Regeering voorgesteld door de weduwe Bergmann zelve, bij brief van 21 1875, en ook door koninklijk besluit goedgekeurd. Na verdere bespreking wordt het Bureel gelast tot de dagorde. De heeren Claeys, Jhr. de Pauwen de Ceuleneer worden herbenoemd tot leden der Commissie van Rekendienst voor het jaar 1902, waartoe ook behooren de leden van het Bureel. Door den heer Broeckaert wordt medegedeeld dat de Cam missie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie haar bureel heeft vernieuwd. Werden gekozen: tot voorzitter de heer Bols, tot ondervoorzitter de heer de Flou, tot secretaris de heer Broeckaert. -- 1 3 -- De heer Bestuurder verleent thans het woord aan den heer Broeckaert, die lezing doet van een opstel, getiteld : Bijdrage tot de geschiedenis van den Vlaamschen Taalstrijd, waarna de heer de Vreese spreekt over het Woordenboek der Nederlandsche Taal en de critiek in Zuid-Nederland. Nadat de heer Bestuurder beiden leden den dank der vergadering voor hunne mededeelingen heeft betuigd, stelt hij voor, deze in de Verslagen te laten drukken. (Aangenomen.) Te 4 1/4 ure wordt de zitting gesloten. Lezin ,, er^. DE GESCHIEDENIS VAN DEN VLAAMSCHEN TAALSTRIJD door BROECKAERT. Dat de Vlaa msche Beweging, na zoovele jaren strijdens, het zegelied niet mag aanheffen, niet alleen aan de stelselmatige tegenkanting wel het de onverschilligheid een groot Vlaamschen zelf, aan , verslapping van het nationaal gevoel, het niet genoeg te schrijven. reeds, het dient te worden erkend, hebben Vlamingen, deze laatste jaren, op het zoovele zijn er herstellen, zooveel is te doen om het volk uit zijnen sluimer wakker schudden, het de oogen voor de waarheid te doen openen. en zijner zake vijandigen het verkeerde overtuigen, dan dat den oproep onzer voorgangers getrouw, niet hoopvol zouden blijven vooruitstreven. ik ' ter vetvulling mijner spreekbeurt, de ons dierbare beweging woorden het midden te brengen, - 14- Lezingen. BIJDRAGE TOT mi GESOHIEDENIS DEN VLAAM SC HEN JAN BROECKAERT. de Vlaa na zoovele jaren strijdeQs, nog immer het zegelied niet mag aanheffen, is niet alleen aan de stelselmatige tegenkanting harer vijanden, maar ook, en misschien wel het allermeest, aan de onverschilligheid van een groot gedeelte des Vlaamschen volks zelf, aan de verslapping van het nationaal gevoel, het niet genoeg beseffen zijner eigenwaarde toe te schrijven. Veel reeds. het dient te worden erkend, hebben de Vlamingen, vooral in deze laatste jaren, op het gebied hunner taalrechten veroverd; doch nog zoovele grieven zijn er te herstellen, nog zoo veel is er te doen om het volk uit zijnen sluimer wakker te schudden, het de oogen voor de waarheid te doen openen en de zijner zake vijandigen van het verkeerde hunner handelwijze te overtuigen, dan dat wij, den oproep onzer voorgangers getrouw, niet moedig en hoopvol zouden blijven vooruitstreven. Zoo ik heden, ter veI;.vulIing mijner spreekbeurt, verkozen heb over de ons dierbare beweging eenige woorden in het midden te brengen, 15 -- dan is mijne bedoeling geenszin s mijne medekampers tot -et volhouden van den strijd aan te wakkeren ; de meesten hunner hebben er sinds lang, even roemrijk al s op het bloedige slagveld, hunne sporen bij verdiend, en mogen de getuigenis afleggen dat zij het beste deel hunner krachten ten voordeele hunner land- en taalgenooten hebben ten offer gebracht. Evenmin heb ik het noodig de middelen te bespreken, reeds zoo dikwijls en tot vervelens toe aangeduid, om een einde te stellen aan eenen toestand, die voor de eer en de toekomst der Belgische natie hoe langer zoo gevaarlijker wordt. Ik wenschte alleen door eenige nieuwe voorbeelden aan te wonen hoe zij het mis op hebben dezulken, die beweren dat de Vlaamsche Beweging slechts van gisteren dagteekent, alsof de liefde voor de moedertaal zoo maar opeens in - de harten der Vlamingen zou ontstaan zijn en deze zich om haar voor 183o niet het minst zouden hebben bekommerd. De geschiedenis is daar om te bewijzen dat de Vlamingen van voor eeuwen en eeuwen, zoodra zij als een zelfstandig volk optraden, met denzelfden geest als hunne negentiende-eeuwsche nazaten, ter handhaving hunner taalrechten evenzeer als ter verdediging hunner vrijheden bezield waren. Reeds in. 1 838 wees JAN-FRANS WILLEMS er op (1), hoe (1) Belgisch Museum, 1838, bl. 387. 6 de Gentenaars in 1290 een gewijsde van het parlement van Parijs wisten af te dwingen, waarbij bepaald werd dat de taal voor de rechtbanken ira Vlaanderen de Vlaamsche moest zijn, dus de bekrachtiging van de leus, welke de Vlamingen van dezen tijd op hun vaandel hebben geschreven : « In Vlaanderen Vlaamsch! » Men herinnere zich, onder andere, de krachtdadige houding der Gentsche gemeentemannen toen, bij de troonsbestijging van Jan-Zonder-Vrees, zij dezen vorst de verbintenis deden bezegelen dat de zaken tusschen de Leden van Vlaanderen en het hoogere bestuur voortaan in het Vlaamsch zouden worden behandeld. Zoozeer hielden -zij aan de getrouwe nakoming dezer verbintenis, dat zij de brieven, hun in eene vreemde taal toegestuurd ,. onbeantwoord lieten, en het magistraat, in eene gedenkwaardige oorkonde, beval « dat men gheenen walschen mandemente obedeyren en zoude ». Zulke manmoedige, onverschrokken taal, de afstammelingen der fiere Germanen kenmerkende, voerde men reeds in de XIIe eeuw, toen de schrijver van het beroemde middeleeuwsch epos deze woorde n. in den mond legde van Grimbert den das, sprekende tot den loozen Reinaert : . . . , oom, walsche di? Of gi jet wilt, spreect jegen mi In dietsche, dat ict mach verstaen ^. Niet alleen de wethouders der stad Gent, ook die van Brugge toonden zich onverzoenlijk, waar — 17 — het hunne plechtig bezworen voorrechten en de moedertaal gold. Met de vertegenwoordigers der andere goede steden weigerden zij niet meer noch min dan den opvolger van Philip den Stoute te gaan verwelkomen te Rijsel, omdat deze stad in Walsch-Vlaanderen was gelegen, zoodat hij verplicht was hen te gemoet te komen tot Meenen, de eerste stad van het eigenlijke Vlaamsche land, alwaar zij hem stout en onbewimpeld hunne grieven blootlegden (i). De Vlamingen, men weet het, hadden er vooral op aangedrongen dat hun vorst niet, zooals de overledene hertog, Frankrijk zou blijven bewonen, maar zich, te midden zijner onderdanen, in Vlaanderen zou vestigen. Hij had hun dat ook plechtig beloofd ; doch nauwelijks verscheen hij nu en dan eens, 't zij te Gent of te Brugge, of de staatkundige aangelegenheden riepen hem telkens weder te Parijs, wat tot bittere klachten vanwege de Vlamingen aanleiding gaf. Het waren nogmaals de Bruggelingen, die er toe besloten den hertog zijne belofte te herinneren. Men leest in de rekening van het Brugsche Vrije, over 1411-1413, dat den vrijdag z5 Maart de burgemeesters Arnout Brantin en Jan de Grijsperre, vergezeld van Mr Pieter Bije en de afgezanten der andere steden, zich naar Parijs begaven, ten einde (t) Annales de la Socié té historiqzce d' Ypres. VI. -- 18 den hertog te verzoeken met zijne gemalin, de dochter van den koning van Frankrijk, naar Vlaanderen te komen, of, zoo hem zulks onmogelijk was, zijnen zoon in de plaats te zenden en dezen alzulke macht te geven. « datter sijn lant bi bewaert wa re a. Hun verlangen zou volkomen bevredigd wezen, indien mevrouw van Charolais, 's hertogen schoondochter, hier insgelijks mocht komen « residencien doen ende de tale, condicie ende manieren vanden lande leeren » (1). (t) Arnout Brantin, Meester jan van Grysperre ende meester Pieter Bye, svridaghes den XX. Ve in maerte, te Parijs metten ghedeputeerden vanden anderen leden, omme onser gheduchter vrauwen, dewelke langhe tijd in Bourgoengen ghezijn hadde, ende onlanx te Parijs tomen was, te welcomme ende onsen gheduchten heere te biddene dat hem ghelieven wilde, metgaders onser gheduchter vrauwen, te sinen lande van Vlaendre te commene, of, daer hi niet ne mochte mids belette, dat hi hebben mochte van sconinx zaken, dat hem ghelieven wilde cortelix mijnen heere van Chaerlais, zinen zone, den welken (hi) doe ter tideri bi hem ontboden hadde te Parijs, binnen sinen lande van Vlaendren weder te zendene ende hem zulke macht gheven datter sijn lant bi bewaert ware, ende anden coninc so doen dat hi mer vrauwen van Chaerlais zijn wijt, hem telivereeren wilde, te dien hende datzoe, metghaders hem, binnen den lande van Vlaendre residencien doen mochte, ende de tale, condicie end e . manieren vanden lande leeren, omme twelke zoe ghescepen ware meer de goede lieden vanden lande te beminnen ende zij hare; up iwelke onse gheduchte heere dede verandwoorden dat hi noch onse gheduchte vrauwe, sine gheselnede, jeghenwordelic te sinen lande van Vlaenderen niet comen ne mochte, maer soude cortelix minen heere van Chaerlais weder zenden, ghelijc dat an hem versocht hadden ghezijn, ende anden coninc gheerne zine neerensticheit bezeghen omme mer vrauwen van Chaerlais te hebbene, ende omme de voordernesse vander zake, wilde dat Mag het uit het antwoord van Jan-Zonder- Vrees aan de vertegenwoordigers der Vlaamsche gemeenten worden betwijfeld of deze laatste wensch werd ingewilligd, zooveel is althans zeker dat zijne verdere regeering, wat de eerbiediging der landtaal betreft, geene stof meer gaf om de Vlamingen te misnoegen. de taal onder Philip den Goede en zijne opvolgers uit het huis van Burgondië gesteld was ; hoe zij, na gedurende het leenroerig tijdvak in tal van meesterstukken te hebben uitgeblonken, van lieverlede ontaardde en verwaarloosd werd, is weiden. Zooals ons betreurd medelid MATHOT het in eene _zijner voordrachten zeer wel zegde, « verkreeg de Fransche hoftaal te dien tijde in onze gewesten _zulken invloed, zij dreigde de alleen buiten de hoogere kringen der maar buiten het bestuur des lands te dringen ». de voorseide ghedeputebrde sghelix verzochten an den coninc, ende ooc mede an minen heere van Guyenne dat hi den coninc, zinera vader, sghelicx bidden wilde, dewelke ghedeputeerde an den coninc dit verzocht hebbende, dede de coninc de goede lieden vanden lande van Vlaendren zeere bedancken dat zij hare ghedeputeerde an hem ghezonden hadden, ende up thand dat zij an hem versocht hadden, zoude cortelix advis hebben ende zo doen dat de goede lieden van sinen lande van Vlaendre vernoucht zouden zijn. (Rekening van het Brugsche Vrile ,1411-1413, bl. XLVIII v°, in 't Staatsarchief te Brugge). -- 19 - Mag uit het antwoord van Jan-ZonderVrees aan de vertegenwoordigers der Vlaamsche gemeenten althans zeker dat zijne regeering, landtaal de Vlamingen te Hoe het met de taal onder Philip den Goede opvolgers van was; na gedurende het leenroerig tijdvak tal van meesterstukken te hebben uitgeblonken, lieverlede ontaardde is genoegzaam gekend om er langer over uit te weiden. ons betreurd medelid MATHOT het in eene zijner voordrachten zeer wel (( verkreeg de te tijde in onze gewesten zulken overwegenden invloed, dat zij dreigde de Dietsche niet alleen buiten de hoogere kringen der samenleving, maar ook buiten bet bestuur des lands dringen )). voorseide ghedeputeerde sghelix verzochten au den coninc, ooc mede an minen heere van Guyenne dat hi den coninc, zinen bidden wilde, dewelke ghedeputeerde an den coninc dit verzocht hebbende, dede de coninc de goede lieden vanden lande van Vlaendren zeere bedancken dat zij hare ghedeputeerde an ende up thand dat zij an hem versocht hadden, zoude cortelix advis hebben ende zo doen dat de goede lieden van sinen lande van Vlaendre wel vernoucht zouden zijn. (Rekening van het Brugsche Vri/e, 1411-1413, bi. XL VlIr v·, in 't Staatsarchief te Brugge). 20 - En toch, hoe de franschdolheid zich van de hoogere standen mocht hebben meester gemaakt ; welke middelen er werden aangewend om onzen. landaard te verbasteren, toch bleef het Vlaamsche volk, door de verschillende staatsstormen heen,, getrouw aan alles wat vanouds her zijne eigendommelijkheid uitmaakt, en noch den listigen Burgondiër, noch Spanje, noch Oostenrijk, • noch wie ook, die over Vlaanderen den schepter voerde, kon het gelukken het vaderlandsch karakter, en wel het allerminst de liefde voor hunne taal bij de Vlamingen uit te dooven. Getrouwe bewakers van 's volks vrijheden e n. rechten, lieten de bestuurders onzer steden en gemeenten geene gelegenheid voorbijgaan om door. woorden en daden te toonen dat zij er aan hielden deze onverminkt te blijven bezitten. De moedertaal stond bij hen op den eersten rang, en alhoewel ze niet meer zoo zuiver kunnende schrijven als in de letterkundige voortbrengselen der middeleeuwen, vonden. zij het niet dan natuurlijk deze in alle omstandigheden de plaats te geven, welke haar toekomt. Zoo deed het magistraat van Kaprijk in 1517 de aloude keuren en verordeningen dier gemeente « uuten walsche in vlaemsche » vertalen,. en dit, zegt de rekening over gemeld jaar, « om ze den ghemeenen volcke te beth te kennen te gheven » (O. Zoo verdedigden nogmaals de Gente- (i) DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedeni s v an .Kaprijk, bl. iOI. naren de taal als het schild der vrijheid in 1539, toen zij de brieven, hun door Karel V toegezonden, niet « alle in », begerende « dat men se translateren soude in vlaemsche », waarin de graaf van Roeulx, toe te (i). van het natuurlijk grondbeginsel dat gehouden taal te kennen van het volk, waarmede zij moeten omgaan, vergde het magistraat der genoemde stad 1636, dat de toen opengevallen plaats van hoogbaljuw gegeven worden aan iemand, die het Vlaarrlsch Machtig zich te Gent vestigen ten einde staat te stellen zijn ambt te oefenen (2) 1349 bepaalde Lodewijk van Male, inwoners der stad Dendermonde, andere rechterlijke beambten aldaar voortaan benoemd worden geboren Vlamingen, wat evenwel later, vooral in de laatste eeuwen, over het hoofd werd gezien (3). het Vlaamsche land, i) Memorieboek II, 158. DE POTTER, Cartulaire de bl. (3) « vander ende schepenen ende andere, noch andere gheen Vlaminc nu voort. in 't stedelijk archief Dendermonde.) - 21 - het schild der vrijheid in 1539, zij de brieven, hun door Karel V toegezonden, zegden niet te verstaan, « midts dat ze alle in walsche waren 'l, begerende « Jat men se translateren vlaemsche Il, waarin de graaf van Rreulx, 's vorsten afgezant, gedwongen was toe te stemmen I). Uitgaande van het natuurlijk grondbeginsel dat de openbare ambtenaren gehouden zijn de taal te volk, waarmede moeten omgaan, vergde hel magistraat der genoemde stad in 1636, dat de toen opengevallen plaats van hoogbaljuw zou gegeven worden aan iemand, die het Vlaamsch inachtig was en zich te Gent vestigen zou, ten einde hem in staat te stellen zijn ambt naar behooren uit te oefenen (2) Reeds in J 349 bepaalde Lodewijk van Male, op verzoek van de inwoners del" stad Dendermonde, dat geene andere rechterlijke beambten aldaar voortaan zouden benoemd worden dan geboren Vlamingen, wat evenwel later, vooral in de laatste eeuwen, -over het hoofd werd gezien (3). Onder de wethouders van het Vlaamsche land, (I) Memorieboek der stad Ghent, I1, 158. (2) FR. DE POTTER, Petit Cartulai,-e de Gand, bI. 220. (3) « Item dat die vander poort voors. ende van den lande mannen, schepenen ende andere. gheenen vremden officiers, bailliu andere van buten slants, die gheen Vlaminc zij, ontfaen zullen van nu voort .• (Charter, in 't stedelijk aró'hief van Dendermonde,) - 2 2 - die zich in de XVIIIe eeuw het meest door hunne de volkstaal onderscheidden er voor in de bres sprongen, verdienen de hoofdschepenen Waas eene eervolle vermelding. Toen hun in 1755 vanwege de regeering afdruksels werden gezonden van twee vorstelijke de gewone plaatsen te worden afgekondigd, lieten zij op ene belefde, weten niet te kunnen voldoen, vermits (zegden zij) « de voorseyde • ordonnantien de fransche taele ende dat die taele « verstaende ». Zij vroegen derhalve de vertolking bedoelde « ordonnantien in de moederlijke' « opdat zij souden van eenieder verstaenbaer a », en het was genoeg deze stem te doen hoorgin, de goede rede, om hen voldoening te geven. was echter 1761, na zaak aan het advies van den Raad van Vlaanderen hebben onderworpen, dat Maria-Theresi a. alle edicten, plakkaten en verordeningen voor de Vlaamsche voortaan in het te vaardigen (t). Even krachtdadig en met onwederlegbare bewijs- (I) Ie Bijlage. Iet ambachtsbestuur Assenede, onder andere, had in het hoofdcollege van 't Land van Waas eeneberaadslaging uitgebracht. (DE POTTER en BROECEAERT, Assenede, bl. 91.) ~. 22 - zich in de XVI IIe eeuw het meest door hunne gehechtheid aan de volkstaal onderscheidden en er de bres sprongen, verdienen de hoofdschepenen des Lands van Waas eene eervolle vermelding. Toen 1755 vanwege de regeering gezonden van twee vorstelijke besluiten, bestemd om op de gewone plaatsen te worden afgekondigd, lieten zij op eene beleefde,. maar krachtdadige wijze welen daaraan niet te kunnen voldoen, vermits (zegden zij) « de voorseyde Cl ordollnantien sijn in de fransche taele ende dat « weynige inwoonders van desen lande die taeleo j( sijn verstaende 11. Zij vroegen derhalve de vertolking der bedoelde « ordonnantien in de moederlijke taele, opdat zij souden van eenieder verstaenbaer c zijn 11, en het was genoeg deze stem te doen hooren, de stem der goede rede, om hen voldoening re geven. Het was echter eerst in 1761, na de zaak aan het advies van den Raad van Vlaanderen te hebben onderworpen, dat Maria-Theresia bevel gaf, alle edicten, plakkaten en verordeningen voor de Vlaamsche gewesten voortaan in Vlaamsch uit te vaardigen (I). bewijs- r" Bijlage. H.et ambachtsbestuur van As.enede, ond.er andere, had in denzelfden zin als het hoofdcollege van 't Land van Waas eeneberaadslaging uitgebracht. (DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis van Assenede, bI. Vlaanderen eenige jaren tegen de weigering van sommige tiendehellers voor de rechtbanken te verschijnen, onder dat zij 't Vlaamsch waren gedagvaard. .Dit was, grond, loop van het doel zich aan hunne eischers, meest parochiepastoors kerkbesturen, dient aangemerkt dat het vreemdelingen waren, met deze uitvlucht voor den dag kwamen. zijn vertoog regeering aan dezen toestand einde te stellen, Raad van Vlaanderen de handelwijze tiendeheffers doen het op aankwam Vlaamsche voor gerecht te dagen, tijd hunne belastingen kwet_n, zij, tegen alle recht en rede, uitsluitelijk Fransch, en het omgekeerde zou door die heeren geduld worden? De Raad van Vlaanderen dit terecht eene ongerijmdheid. « Il est « con nu de le monde, (zoo drukte hij zich, « se trouve dans la Flandre « commanderies de l'ordre teuto- « les commandeurs, qui régulièrement cc sont percoivent dimes dans nos Il a dans la même province des évêques étrangers, que des abbés, tant corri- « mandataires autres, qui même lèvent des cc dimes Flandre, uns sont alle 23 redenen kwam de Raad van Vlaanderen eenige jaren later op tegen de weigering van sommige tiendeheffers vóor de rechtbanken te verschijnen, onder voorwendsel dat zij in 't Vlaamsch waren gedagvaard. Dit was, in den grond, den loop van het gerecht tegenhouden, met het doel zich aan hunne verplichtingen tegenover de eischers, meest parochiepastoors en kerkbesturen, te onttrekken. Het dient te worden aangemerkt dat het vreemdelingen waren, die met deze uitvlucht voor den dag kwamen. In zijn verloog aan de regeering om aan dezen tijd- en geldkostenden toestand een einde te stellen, had de Raad van Vlaanderen geene moeite om de tegenstrijdige handel wijze der tiendeheffers te doen uitschijnen. Immers, wanneer het er op aankwam de Vlaamsche boeren vóor het gerecht te dagen, wanneer deze niet op tijd hunne belastingen kweLn, bezigden tegen alle recht en rede, uitsluitelijk het Franseh, en het omgekeerde zou door die heeren niet geduld worden 1 De Raad van Vlaanderen noemde dit terecht eene ongerijmdheid. II IJ est {( connu de tout Ie monde, (zoo drukte hij zich, (( onder andere, uit) qu'il se trouve dans la Flandre (I flamingante des commanderies de l'ordre teuto « nique, dont les commandellrs, qui régulièrement II sant allemands, perçoivent des dim es dans nos « provinces. Il y a dans la même province des « évêq ues étrangers, ainsi que des abbés, ta nt com( I mandataires qu autres, qui de même lèvent des (I dîmes dans la Flandre, dont les uns sant alle— 24 — > (I) Van die grondige en gezette critiek is, zoover ik weet, niets gekomen. In Noord-Nederland is het voor als na gebleven bij op- en aanmerkingen over details. De opzet van het Woordenboek zelf is niet meer ter sprake gebracht, te minder, daar die opzet langzamerhand de veranderingen onderging, welke door de gewijzigde begrippen op taalkundig gebied noodzakelijk werden, en het groote werk zoodoende op het standpunt der voortschrijdende wetenschap bleef. In Zuid-Nederland is de toestand eenigszins anders geweest. Langen tijd is hier om zoo te zeggen in 't geheel geen spraak geweest van critiek. Althans zoolang De Vries leefde : zijn persoonlijkheid hield ze op eerbiedigen afstand. Eerst sedert zijn dood schijnt men den moed gekregen te hebben op het Woordenboek aanmerkingen te maken, waarbij men (i) Woordenboek der Nederlandsche Taal, Dl; I, blz. will vlg. — tegenstelling in wel den aanleg van werk gemunt heeft, maar merkwaardigerwijze « juiste standpunt » plaatsen, door De Vries in de Inleiding Men het vooral te het werk der jongere Redactie stellen, alsof zij geworden; met een zonderlinge verblindheid doet men opvolgers allerlei verwijten, waarvan iedereen, slechts oppervlakkig maar te goeder onderzoekt, onmiddellijk erkennen dat aan een verkeerd adres gericht zijn en, gesteld die opvolgers, maar den woord, men krijgt den de Zuidnederlandsche critici alleen zoolang De aandurfden, voor de jongere noch denzelfden eerbied noch dezelfde vrees Tot toe was die critiek vrij ze -- redenen om er op in te gaan. Maar daar is thans verandering gekomen ons geacht medelid, de heer Claes uitvoeriger met open 't krijt getreden : de Warande Belfort (t) en in Vlaamsche Kunstbode (2) i) Zie Dietsche Warande en Belfort, 1900, I, 297 vlg. (2) Zie De Vlaamsche Kunstbode, 190I, blz. 225 vlgg.; 333 - 61 .,- het meestal, in tegenstelling met hetgeen zich in Holland voordeed, wel degelijk op den aanleg van het werk gemunt heeft, maar merkwaardigerwijze steeds zorgvuldig vermijdt zich op dat « juiste standpunt )) te plaatsen, door De Vries in de Inleiding aangewezen. Men schijnt het er hier vooral op te willen toeleggen, het werk der jongere Redactie tegenover dat van den Meester te stellen, alsof zij het door dezen vastgestelde plan was ontrouw geworden; met een zonderlinge verblindheid doet men de opvolgers allerlei verwijten, waarvan iedereen, die de zaak ook slechts oppervlakkig maar te goeder trouw onderzoekt. onmiddellijk zal erkennen dat ze aan een verkeerd adres gericht zijn en, gesteld dat ze gegrond blijken, niet die opvolgers, maar den Meester zelf treffen. Met een woord, men krijgt den indruk, dat de Zuidnederlandsche critici alleen daarom zoolang gezwegen hebben, omdat ze De Vries niet aandurfden, terwijl ze voor de jongere Redactie noch denzelfden eerbied noch dezelfde vrees kunnen koesteren. Tot nog toe was die critiek vrij beknopt en verscheen ze anoniem, - redenen om er niet op in te gaan. Maar daar is thans verandering in gekomen : ons geacht medelid, de heer Claes heeft zich wat uitvoeriger uitgelaten en is met open vizier in 't krijt getreden: in de Dietsche Warande en Belfort en in De Vlaamsche Kunstbode (2) (I) Zie Dietsche Warande en Belfort, 1900, I, 297 vlg. (2) Zie De Vlaamsche Kunstbode, 1901, blz. 225 vlgg.; 333 vlgg. —.- 62 -- heeft hij verschillende artikelen over 't Woordenboek geplaatst, en ten slotte heeft hij het als een duren plicht beschouwd, « dewijl .., niemand anders die taak schijnt op zich te willen nemen », de in het tweede dezer artikelen uitgesproken beweringen hier in de Academie grootendeels woordelijk te herhalen, vermeerderd met eenige andere, en zoogenaamd toegelicht met meer voorbeelden. Ook al bond mij niets aan het WOordenboek noch aan de Redactie, toch zou ik thans het oogenblik gekomen achten om de uitgebrachte critiek te bestrijden en een poging te doen om een gezonder opvatting over aanleg en strekking van ons Taalmuseum ingang te doen vinden. Het feit echter, dat ik lid ben Uwer Academische Commissie voor het Woordenboek en tevens correspondeerend lid der Redactie in Zuid-Nederland, maken mij dit optreden tot een plicht. Aan de ee ri e zijde komen in geen enkel der verslagen Uwer Commissie, waaraan ik heb medegewerkt, aanmerkingen voor in den aard van die welke wij uit den mond van ons medelid hebben gehoord ; is die critiek juist, dan is er alle reden om te beweren, dat Uwe Commissie niet op de hoogte der haar opgedragen taak is. Aan de andere zijde treffen talrijke aanmerkingen den Zuidnederlandschen adviseur der Redactie persoonlijk. Als we daarenboven nog bedenken, dat de bedoelde critiek in deze vergadering met het epitheton « onpartijdig » is bestempeld en het besluit der Academie, het stuk in hare Verslagen op te nemen, 63 -- in het oog van het verder staand publiek als een soort van officieele sanctie geldt, terwijl het eigenlijk slechts een beleefdheid is, dan zal men het, hoop ik, billijken dat ik het voor het Woordenboek en zijn -samenstellers opneem, daar die critiek niet slecht s . kenpartijdigheid mist, maar het gevolg is van verkeerd inzicht in den aard, den aanleg en de strekking van het Woordenboek, en vooral — het spijt me dat ik het zeggen moet, want het klinkt vrij onwaarschijnlijk — van onnauwkeurig lezen en verkeerd verstaan van wat er metterdaad in 't Woordenboek te lezen, van wat er zwart op wit gedrukt staat. I. De eerste vraag welke onderzocht wordt is deze : Is het Woordenboek algemeen voor Zuidgelijk voor Noord-Nederland? Het antwoord luidt kortaf neen, op verschillende gronden, die wij nader willen beschouwen. Na *er met blijkbare instemming aan herinnerd te hebben, dat de drie redacteuren, De Vries, Te Winkel en David, niet alléén de bouwsto ffen voor het Woordenboek konden bijeenbrengen, zegt de heer Claes : « In zijn Verslag namens de Commissie van het Woordenboek, door DE VRIES in 1862 te Brugge voorgelezen, noemt hij twee dozijnen Noordnederlandsche geleerden, « landgenooten van naam a, zegt hij, « allen mannen van gezag in wetenschap of praktijk », die zich volgaarne bereid hadden ver . -- 64 -- klaard hem « met hunne kennis en hunnen ijver ter zijde te staan » ; daarnaast noemt hij geenen enkelen Zuidnederlander 1 » Met eenig recht kan men vragen, waarom de heer Claes, toen hij zich wilde vergewissen van het aandeel der Zuidnederlanders in het verzamelen der bouwstoffen voor het Woordenboek, er nie t. liever de Inleiding heeft op nageslagen, waar De Vries immers voor het laatst en definitief verslag heeft gegeven over de hulp welke hij heeft mogen ondervinden. Evenzoo, waarom de mededeelingen over het apparaat van 't Woordenboek in de laatste jaren bij herhaling gedaan, laatstelijk in de circulaire door Uwe Woordenboekscommissie aan alle leden der Academie gezonden ,g eignoreerd worden. Dit eenmaal zoo zijnde ben ik wel verplicht aan te toonen, dat hetgeen de heer Claes gezegd heeft zonder eenige bewijskracht is, zooals duidelijk blijkt, als men den geheelen passus met de noodige aandacht overleest. De Vries spreekt daar nl. over de bezwaren, welke de Redactie ondervond met betrekking tot de terminologie der onderscheiden vakken van kennis en bedrijf die buiten het bereik zijner studiën lagen, en noemt vijftien Hollandsche geleerden op, die hunne hulp hadden toegezegd voor woorden betreffende natuurkunde, geneeskunde, ontleedkunde, dierkunde, scheikunde, godgeleerdheid, zeewezen en scheepsbouw, krijgsbouw, bouwkunde, waterstaat , aardkunde, landbouw, bouwteelt, plantenkunde, schoone kunsten, staat- 65--- huishoudkunde rechtsgeleerdheid. I k- vraag gemoede, waren er het jaar 1862 Zuidnederlands -che die de Redactie van 't Woordenboek op gebied der genoemde wetenschappen en bedrijven konden voorlichten? Noem mi j. onTe gezag in wetenschap of practijk, in het jaar 1862 de Nederlandsche terminologie wetenschappen, van waterstaat, zeewezen, scheepsbouw, krijgswezen ! waren niet ! zij e r gewest, dan haden zij zich die terminologie alen kunnen omgang met Noordnederlandsche geleerden en wat dan? twee maal verricht worden? hier menschen genoeg, minder of meer met de technische woorden eigen landbouw, bouwkunde, in een zeewezen, enz., maar dat waren geleerden, Redactie voor te lichten. was dat anders geweest, als De ook geen enkelen dergelijken Zuidnederlander de schuld? eens de geschiedenis der voorbereiding bijzonderheden nagaan, en het verslag ter hand nemen door De Vries op Congres, in te Utrecht gehouden, Daarin men achteraan, als een lijst der ingekomen en toegezegde, voor apparaat van 't Woordenboek. 65 -- huishoudku"nde en rechtsgeleerdheid. Ik het in gemoede, waren er in het jaar 1862 Zuidnederlandsche geleerden die de Redactie van 'tWoordenboek op het gebied der genoemde wetenschappen en oedrijvenkonden voorlichten 1 Noem mij on{e mannen van gezag in wetenschap of practijk, die in het jaar 1862 de N ederlandsche terminologie kenden der natuurlijke en geneeskundige wetenschappen, van waterstaat, zeewezen, scheepsbouw, krijgswezen enz. I Ze waren er niet! Maar al waren zij er geweest, dan hadden zij zich die terminologie alleen eigen kunnen maken door omgang met N oordnederlandsche geleerden en boeken, en wat dan ~ Moest hetzelfde werk twee maal verricht worden~ Wel waren hier menschen genoeg, minder of meer grondig bekend met de technische woorden eigen aan een aantal bedrijven, als land bou w, bouwkunde, de verschillende handwerken, scheepsbouw, in zekere mate ook zeewezen, enz., maar dat waren geen geleerden, bekwaam om de Redactie voor te lichte!). En al was dat anders geweest, Vries ook geen enkelen dergelijken Zuid nederlander noemde, aan wie de schuld? Laat ons eens de geschiedenis der voorbereiding van 't Woordenboek- meer in bijzonderheden 'het verslag ter hand nemen door De Vries op het vierde Congres, in 1854 Utrecht gehouden, voorgedragen. Daarin vindt men achteraan, als Bijlage C, een lijst der ingekomen en, toegezegde bijdragen voor 't apparaat van 't Woordenboek. — 66 -- Als wij die lijst even doorloopen, dan zien we dat de volgende afkomstig zijn van Zuidnederlanders SCHRIJVERS INGEKOMEN OF TOEGEZEGDE` BEWERKERS BIJDRAGEN I Masker van de wereldt H. Hof van den Keyzer Theodosius eii enkele kleinere stukken. De Seven Hooft-sonden. Heremans. Ziekte der geleerden. J. David. Ovidius, gedaanteverwisselin- » gen. Zedelijke gispingen. » Eenige uittreksels uit de ver- Ph. Blommaert. schillende dichtbundels. Vertaling van Boëtius. Snellaert Nederduitsche gedichten. P. van Duyse. Dichtwerken. » Gedichten. » De Gramschap. » Dichtwerken. Snellaert. Al de boven niet genoemde J. David. dichtwerken. Verschillende uittreksels. J. van Beers. Waarheid en Droomen. Heremans. Pastorij van Mastlánd. » Jan de Laet. Geschied- en Oudheidkunde. K. Stallaert. M. v.d.Voort. Poirters Ogier Bilderdijk Tollens A. De Buck Heinsius Harduyn Zevecote L. De Meyer M. De Swaen Bilderdijk Hasebroek V. Koetsveld Dautzenberg. Dat geeft TO bewerkers met 16 geëxcerpeerde werken, waaronder een opmerkelijk getal geschriften van Noordnederlanders, en drie onduidelijke opgaven. Daarentegen vermeldt de lijst 6o Noordnederlandsche helpers met r oo werken, in welk getal elk auteur als een eenheid geteld is, terwijl daar verzamelingen onder zijn als de werken van Vondel, Feith, Conscience, Van Lennep, Van — 67 -- der Palm, Beets, Wagenaar enz. enz. Doch, dat is het minste. De vraag is, hoe hebben de bewerkers zich van de op zich genomen taak gekweten Vooreerst moet worden gezegd, dat noch J. De Laet, noch Stallaert. noch Van der Voort ooit een letter schrifts aan de Redactie hebben gezonden, wat hieruit blijkt dat De Vries hunne namen niet heeft vermeld, toen hij in de Inleiding hulde bracht aan hen die wél hadden geholpen (t). Blijven de anderen. Het zij me vergund mijne medeleden even te herinneren aan de statistieken vroeger door sommige leden der Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde opgemaakt. Uit die statistieken kan men reeds zien, dat het aantal citaten uit de bovengenoemde werken, die in 't Woordenboek voorkomen, zeer gering is. Nu heeft men tot nog toe niet openlijk durven beweren, geloof ik, dat de Redactie, hetzij dan De Vries zelf, hetzij zijn leerlingen, de Zuid nederlandsche citaten terzijde legt, alleen maar omdat ze Zuidnederlandsch zijn. Dat ware dan ook vrij ongerijmd. De reden moet dus elders te zoeken zijn, en me dunkt dat niemand een buitengewone dosis denkvermogen hoeft te verspillen om die reden te vinden. Als de Redactie, aan wier betuigingen van liefde voor de Zuidnederlandsche broeders en hunne werken niet te twijfelen valt, zoo weinig Zuidnederlandsche citaten (t) Zie de noot in de Inleiding, blz. XVl. — 68 -- geeft, dan kan een kind beredeneeren, dat ze die citaten zeer waarschijnlijk niet heeft. En zoo is het ook werkelijk ! Daaraan is in de laatste jaren bij verschillende gelegenheden herhaaldelijk en met nadruk herinnerd door hen die het wisten; in de circulaire der Woordenboekscommissie werd er zeer bepaaldelijk de aandacht op gevestigd. Wat meer is, De Vries zelf heeft reeds jaren geleden den Vlamingen beleefd, maar onomwonden onder 't oog gebracht, dat hunne medewerking niet was wat hij recht had te verwachten. Laat ons ook eens zijn tweede Verslag, in 1856 te Antwerpen voorgedragen, inzien. Nadat hij gesproken had over de plichten die allen, « voor wie de beoefening der taal eene ernstige roeping. is », tegenover het Woordenboek te vervullen hadden, richtte De Vries zich tot de Vlamingen met de volgende woorden : « Vergunt ons een woord, tot U in het bijzonder gesproken, Vlaamsche broeders! wier gastvrije ontvangst hier op nieuw getuigt van uwen vaderlandschen zin. Gij hebt aan onze Redactie uw vertrouwen geschonken gij hebt de taak, die zij aanvaardde, met geestdrift toegejuicht. En te regt. Want het Nederlandsch Woordenboek, dat zij eenmaal aan het vaderland hoopt te schenken, het moet de taal van Zuid en Noord gelijkelijk omvatten ; het moet de afspiegeling zijn van de eenheid, die op dit gebied onveranderlijk zal bestaan ; het moet Vlaamsch en Hollandsch eens voor al verbinden hg - ééne gemeenschappelijke Nederlandsche taal. het een gewrocht zijn van den Vlamingen Hollanders eendragtig bezielt voor dit dan ... zij vraag ten goede gehouden, uwe medewerking aan die bestemming wel geheel evenredig waar, bij ons overzigt van den arbeid, Nederlandsche en schrijvers gewijd, ontbroken : onze het dankbaar erkend. wij Too Te talrijker gewenscht. menig sieraad aan wijzen, wiens werken aan konden geven. De Noord-Nederland is immers voor U stelt. ook hier het praktische overvloed van kunstwoorden Wappert Belgische vlag niet over de wijde zee! Wordt ok niet an uwe stranden en oevers toezigt hier vooral getoond, wat werktuigen en stoomkracht vermogen! de nijverheid en landbouw van Vlaanderen . Brabant, de handel hier in Antwerpen gezeteld, bijdragen schenken aan onzen vereenigden taalschat? Toch, broeders ! mogt Verslag waar het de verzameling van kunstwoorden beschreef, alleen van Noord-Nederlandsche namen gewagen. en openhartig, als ware Nederlanders past, hier wat haar op het - 69 - tot ééne gemeenschappelijke N ederlandsche taal. Maar het moet ook een gewrocht ziin van den gelijken ijver, die Vlamingen en Hollanders eendragtig bezielt voor dit edel doel. En dan ..• zij ons de vraag ten goede gehouden, of uwe mede~ werking aan. die bestemming wel geheel evenredig was. Het is waar, bij ons overzigt van den arbeid, aan N ederlandsche dichters en schrijvers gewijd, hebben ook Vlaamsche namen niet ontbroken: onze Redactie heeft het dankbaar erkend. Maar wij hadden tOO gaarne te talrijker gewenscht. Het verjongde Vlaanderen heeft immers menig sieraad der letterkunde aan te wijzen, wiens werken aan het Woordenboek groot gewin konden geven. rijke letterschat van Noord-Nederland is immers mede uw eigendom, dat ruime stof ook voor U beschikbaar stelt. En levert ook hier het praktische leven geen overvloed van kunstwoorden op? Wappert ook de Belgische vlag niet over de wijde zed Wordt ook niet aan uwe stranden en oevers een waakzaam toezigt gehouden, niet hier vooral getoond, wat werktuigen en stoomkracht vermogen' Heeft de nijverheid en landbouw van Vlaander.en en Brabant, of de handel hier in Antwerpen gezeteld, geene bijdragen te schenken aan onzen vereenigden taalschat î Toch, broeders! mogt ons Verslag. beschreef, van Noord-Nederlandsche namen gewagen. Rond en openhartig, als ware Nederlanders past, spreekt onze Redactie hier uit wat haar op het - 70 -- gemoed ligt, in het volle vertrouwen, dat de taal, door vrienden gesproken, als een blijk van welmeenende belangstelling, een even belangstellend gehoor bij vrienden zal vinden. Welaan dan, Vlamingen I neemt onze zaak met verhoogden ijver ier harte ! Draagt vlijtig het uwe bij, opdat ook aan de Vlaamsche taal in het Woordenboek Dregt »'orde gedaan! Des te meer zal het een. blijvend gedenkteeken zijn onzer •broederliiKe eendragt . ». (I ) Aldus de Hoofdman der Redactie, nu haast eenehalve eeuw geleden. Hoffelijker, maar tevens duidelijker kon het niet. Toch is De Vries' stem die eens. roependen in de woestijn geweest. Is dat betreurenswaardig en beschamend voor de Zuidnederlanders, . het is het nog in veel hoogere mate, dat sommigen onder hen het zoover hebben gedreven, de rollen om te keeren en als beschuldigers der Redactie op tetreden. Laat ons hopen dat we dit zonderling schouwspel voor het laatst hebben bijgewoond! Intusschen is het ontbreken van voldoenct materiaal uit Zuid-Nederland wel de hoofdreden, maar niet de eenige reden waarom de Zuidnederla-ndsche e voorbeelden in 't Woordenboek niet talrijker voor (i) M. DE VRIES, Verslag der Redactie van het Nederlandsch Woordenboek... in ae vergadering van het vgfde Nederlandsch letterkundig Congres, te Antwerpen, den 16 Augustus 1856, voorgedragen, , blz. 48 vlg. 71 _.._ komen. Hun getal wordt nog verminderd door deze omstandigheid, dat niet zelden een citaat onbruikbaar wordt doordien er eene of andere fout tegen ons taaleigen in voorkomt ; reeds meer dan eens echter heeft de Redactie dergelijke citaten toch opgenomen, wat wrel bewijst dat er van vooringenomenheid geen sprake zijn kan. Intusschen, om in dezen allen twijfel weg te nemen, zal ik enkele mededeelingen doen uit mijn persoonlijke ervaring. Gedurende al de jaren, dat ik als redacteur van 't Woordenboek werkzaam was, heb ik nooit een enkel excerpt uit H einsius' Nederduitsche Gedichten, toegezegd door P. Duyse, noch uit De Swaen's werken, toegezegd door Snellaert, met mijn oogen aanschouwd. • Ik ben twee of drie excerpten uit het Masker van de Wereldt tegengekomen; twee uit het Hof van K. Theodosius; een enkel uit De Buck's Boetius; een tweetal uit de Seven Hoof t-sonden; een enkel uit de dichtwerken van J. de Harduyn; een drietal uit Zevecote en even zooveel uit De Meyer's Gramschap. De excerpten uit een paar werken van Bilderdijk door David en die uit Tollens door Blommaert waren betrekkelijk talrijker, ofschoon absoluut genomen toch nog zeer gering Wat Van Beers geleverd heeft, weet ik in 't geheel niet te zeggen. Uit dit alles moge U blijken, niet alleen dat de Zuidnederlanders weinig geëxcerpeerd hebben, maar ook dat zij slecht geëxcerpeerd hebben. Evenals verschillende anderen trouwens, in wier hulp -- om met De Vries te spreken — de Redactie ^ 72 - zich mocht verheugen (t), hebben zij alleen die woorden opgeteekend, waaraan iets buitengewoons was, een dichterlijk gebruik, een hun vreemde beteekenis, een weinig voorkomende samenstelling, enz. Maar de woorden en uitdrukkingen van dagelijksch gebruik, daar lazen ze over heen. En wilt ge de proef op de som ? Een der twee citaten uit het Hof van K. Theodosius, geëxcerpeerd door Dautzenberg, die ik gedurende mijn werkzaamheid te Leiden in handen gekregen heb, was een blad met een bewijsplaats voor oogensbraec%re, dat ik tegenkwam onder de samenstellingen van oog. ik herinner mij nog heel goed, hoe verwonderd ik dat blad papier, dat ik als curiositeit heb bewaard, zat aan te staren, want ik begreep niets van dat vers met dat woord oogensbraecke. I k las nl. : g Maar voor wie stort ick eerst mijn oogensbraecke stroomen, Poirters, H. Hof van Theodosius 182. » (t) Zie het derde Verslag, in . 186o voorgedragen te 's-Hertogenbosch, blz. 57, waar De Vries zich genoopt zag er ernstig op aan te dringen, dat men de vastgestelde bepalingen voor 't excerpeeren beter zou in acht nemen, en zich beklaagt dat de Redactie zoo weinig bruikbare aanhalingen van bekende en gewone woorden bekomt. De geheele uiteenzetting verdient, in verband met wat hier aan de orde is, nagelezen en overwogen te worden ! ik zou de waarheid te kort doen, indien ik beweerde dat alleen Zuidnederlanders zich zulke ongeschikte .helpers betoond hebben, maar mijn als redacteur opgedane ervaringen geven mij toch vrijmoedigheid te zeggen, dat De Vries hen zeker meer dan anderen op het oog had, toen hij die bladzijden schreef. 73 — eerste gedachte die bij een woordenaar in opkomt, natuurlijk deze : Zou dat 't oorspronkelijke wel staan ? Ik nam dus zie, daar leest men : stort ick eerst bracke stroomen. dat sprake, een werpen op mannen als Dautzenberg, Van (i), want ik wensch doen in waardeering van wezenlijke en erkende verdienste. Maar mere wáárheid en, hoe onbehaaglijk ze ok zij, onder de ogen durven zien, vór men gevolgtrekkingen aankomt die gelijk staan met blaam voor de Redactie van het Woordenboek. ik moet hier nog wat bij voegen. Als men de afleveringen doorloopt, sedert het jaar 1 891 dan men zien dat de aanhalingen sommige der zooeven genoemde werken veel zijn dan men uit bovenstaande mededeelingen opmaken. Dit is het geval met Poirters' van de Wereldt Hof van keyser Ogier's Hooft-sonden, Harduyn s De Buck's Om verkeerde vermijden, I) dat P. DUYSE reeds in 1859 overleed. De eerste gedachte die bij een woordenaar in zoo'n geval opkomt, is natuurlijk deze: Zou dat in 't oorspronkelijke wel zóó staan 1 Ik nam dus het boek zelf ter hand, en zie, daar leest men: Maer voor wie stort ickeerst Mijns oogens bracke stroomen. Ik breng dat alles niet ter sprake, om een blaam te werpen op mannen als Dautzenberg, Van Duyse I), Snellaert, Heremans enz., want ik wensch voor niemand onder te doen in waardeering van elks wezenlijke en erkende verdienste. Maar men moet de wáárheid zoeken, en, hoe onbehaaglijk ze ook zij, onder de oogen durven zien, vóór men met gevolgtrekkingen aankomt die gelijk staan met een blaam voor de Redactie van het Woordenboek. Doch ik moet hier nog wat bijvoegen. sedert het jaar 189'1 verschenen, dan zal men zien dat de aanhalingen uit somm 1 ~e der zooeveri genoemde werken veel talrijker zij II dao men uit bovenstaande mededeeHngen zou opmaken. Dit is het geval met Poirters' Masker van de Wereldt en H. Hof van keyser Theodosius, Ogier's Seven Hooft-sonden, De Harduyn s werken, De Buck's Boetius. Om alle verkeerde gevolgtrekkingen dienaangaande te vermijden, (1) Ik vergeet evenmin dat VAN DUYSE reeds in overleed. -- 74 --- kan het zijn nut hebben mede te deelen dat die werken door de jongere Redactie opnieuw en uitvoerig geëxcerpeerd zijn. De werken van Heinsius werden reeds in 1 856 opnieuw geëxcerpeerd onder het toezicht van De Vries zelf (i). Men zou ook verkeerde gevolgtrekkingen kunnen opmaken uit het feit dat De Vries in zijn Inleiding Blommaert, Dautzenberg, Van Duyse, Snellaert, Van Beers en Heremans met dankbaarheid vermeldt onder hen, « die allen, het zij dan in meerdere of mindere mate, onze verzameling van aanhalingen uit verschillende tijdperken onzer letterkunde door hunne bijdragen hebben verrijkt. » (2) Bij het lezen dier uitingen, moet men nl. twee dingen bedenken. Vooreerst was De Vries een uiterst humaan man, die van nature ook voor de geringste hulp dankbaar gestemd was, en tevens niet minder hoffelijk dan humaan : hij zwaaide liever te veel lof toe dan wien ook te ontstemmen door hem den Beringen lof, waarop hij recht had, te onthouden. Verder dat in zijn zooeven uit de Inleiding aangehaalde woorden de nadruk moet gelegd worden op de bepaling « hetzij dan in meerdere of mindere mate », en op wie hier « het mindere » of « het meerdere » slaat kan niet alleen blijken uit deze mijne mededeelingen, maar ook en evengoed uit (I) Zie het tweede Verslag, in 1856 voorgedragen te Antwerpen, hlz. 17. (2) Inleiding, blz. xvt, --- 75 alles wat De Vries zelf over bet verzamelen der bouwstoffen voor het Woordenboek in zijn Inleiding heeft medegedeeld. Er is nog meer. Niet alleen in de jaren van voorbereiding, maar ook later heeft het de Redactie aan voldoende hulp ontbroken. Toen ik in de jaren 1890 en 1891 tot een aantal Zuidnederlandsche schrijvers het verzoek richtte, zoo mogelijk een exemplaar hunner werken beschikbaar te stellen om die ten behoeve van 't Woordenboek te excerpeeren, dan hebben de meesten met de grootste welwillendheid aan dat verzoek voldaan : het is mij een aangename plicht,. daarvan thans weer met dankbaarheid te kunnen gewagen ; maar er zijn er ook geweest die het op de meest onheusche manier hebben beantwoord, een manier die grievend was voor de Redactie in 't algemeen, maar inzonderheid voor den man die 't verzoek met de beste bedoelingen, en geheel uit eigen beweging deed . 1 Hij kon het in geen geval helpen, .dat de werken dier vertoornde heeren niet vroeger geëxcerpeerd waren ; zij hadden veeleer reden hem dankbaar te zijn, dat hij tijd en moeite veil had om hetgeen nu eenmaal verwaarloosd was, weer goed te maken. Omstreeks denzelfden tijd kwam het Woordenboek in deze Academie ter sprake. Laat ons eens de Verslagen en Mededeelingen over 't jaar i 890, blz. 209 vlgg. opslaan. De Commissie voor Nieuwere Taal en Letter- 1Funde had zich bezig gehouden met de vraag, waar-- 76 -- om het Woordenboek zoo weinig voorbeelden aanhaalde uit Zuidnederlandsche schrijvers, en meende dat die leemte « hoofdzakelijk te wijten (was) aan het feit dat de geëerde Redactie wellicht minder bekend (was) met de werken der Vlamingen dan met die der Noord-Nederlanders. » Ofschoon men uitging van een meening die, zooals uit al het voorgaande blijkt, geheel en al onjuist was, kwam men toch tot het eenig besluit dat rationeel was. Er werd nl. voorgesteld met de Redactie in verbinding te treden, een verzameling van een duizendtal aanhalingen te maken en haar die aan te bieden. Welnu, dit bij uitnemendheid practische plan, dat tot onmiddellijk en weldadig gevolg had kunnen hebben dat voor eens en altijd alle misverstand uit den weg zou geruimd zijn, daar de Redactie de Academie ongetwijfeld op de hoogte -zou gebracht hebben van den toestand van haar apparaat, dit voorstel werd verworpen, niettegenstaande het warm protest van den heer Van Droogenbroeck, die zeer duidelijk de positie der Redactie tegenover de officieele machten uiteenzette. Laat ik u ten slotte nog herinneren aan gebeurtenissen der allerlaatste jaren. Uwe Woordenboekscommissie, langen tijd niets anders dan een verslaguitbrengend lichaam, streeft er sedert een viertal jaren naar op practische wijze werkzaam te zijn. In 1898 werd door haar aan alle gewone en briefwisselende leden een uitnoodiging gestuurd, om ten behoeve van het Woordenboek — 77 — Zuidnederlandsche werken te excerpeeren. Weten de heeren hoeveel leden van de 35 die oproeping beantwoord hebben ? Zij waren met diep in de vier ! Doch nog eens, ik breng dit alles niet ter sprake om wien of wat ook te veroordeelen. Ik eerbiedig de overtuiging van de meerderheid dezer Academie, die in 1890 meende dat men meer zou bereiken door zich tot onze Regeering, dan door zich tot de Redactie zelf te wenden. Ik begrijp evenzeer dat in 1898 niet ieder lid der Academie kon klaar zitten om boeken te gaan excerpeeren. En ik zeg ten slotte, evenals de heer Claes : gedane zaken hebben geen keer. Maar ik voeg er bij : bij het vellen van een oordeel moet men ook met die gedane zaken rekening houden. Het valt dus niet te loochenen, dat het feit, dat het apparaat van 't Woordenboek voor meer dan 99/i oo uit Noordnederlandsche excerpten 'bestond, invloed moest hebben op de samenstelling van 't werk zelf, te meer als men bedenkt dat de werken van Conscience weldra werden geciteerd naar een minder of meer verhollandschte uitgave. Het Woordenboek moest inderdaad, zooals de heer Claes gezegd heeft, de taal van het. Noorden oneindig beter weerspiegelen dan die van het Zuiden. Maar het zal nu wel ieder onbevooroordeeld man duidelijk zijn dat op mijn vraag van daareven : aan wien de schuld? geen ander antwoord te geven is dan dit : aan Zuid-Nederland zelf. Misschien zal men zeggen : toen de Redactie - 78 - ondervond dat er van Zuidnederlandsche zijde niet de noodige hulp werd geboden, moest zij zelf de handen uit de mouw steken. Ik zal u weldra de bewijzen leveren, dat zij het . niet heeft. nagelaten, maar verzoek u eerst de volgende punten te overwegen. Vooreerst heeft De Vries van den beginne af verklaard, dat hij wel bouwmeester wilde zijn, maar geen opperman.. En wie hem ongelijk moge geven -- niet ik, en de heer Claes . blijkbaar ook niet. Ten tweede mag men niet vergeten, dat de financieele middelen der Redactie steeds zeer gering zijn geweest, zoodat zij er nooit aan heeft kunnen denken, op ruime schaal bezoldigd werk te laten doen. En ten derde, dat het publiek veel te ongeduldig was : men wilde tot eiken prijs dat het Woordenboek zou beginnen te verschijnen. Tot het meer Noord- dan Zuidnederlandsch zijn heeft ongetwijfeld ook bijgedragen het door den heer Claes aangehaalde feit, dat de medewerkers van De Vries steeds Noordnederlanders zijn geweest (er is niets tegen om de vijf jaren, dat een, Zuidnederlander redacteur geweest is, niet te laten medetellen). Maar ook hier durf ik een bescheiden vraag doen. Toen het eenmaal bleek dat er van een eigenlijke medewerking van David geen sprake kon zijn, was het de schuld der Redactie dat er- in België niemand was, die hem kon vervangen? Van historische taalstudie had hier destijds niemand eenig begrip (een der vruchten der Fransch— 7799 — geweest, België op het gebied der tijd, een halve eeuw en meer ten die eenigszins aanmerking konden komen, bekleedden betrektingen, die ze niet hadden willen ruilen voor een redacteurschap aan t Nederlandsch . het onbillijk, de Redactie verantwoordelijk stellen met het oog op het Zuidnederlandsch, het nog laten voorkomen, alsof de nog dezelfde is als bij den aanvang. zeker wat de heer Claes zegt, dat « toezicht van eenen enkelen Zuidnederlander, nu . is de belangen voldoende te bewaken, en de Redactie voor te lichten in zaken. betreffende talrijke Zuidnederlandsche de godgeleerdheid, natuurkunde, de landbouwkunde, de onzer Vlaamsche provinciën. » deze eene restrictie, dat er hier van geen toezicht sprake is, alleen van 't geven van adviezen en die eene Zuidnederlander heeft al is hij in de uit gewesten dagelijks te raadplegen, moet hem noodzakelijkerwijze veel ont , gan of onbekend blijven. Mar het mag toch heer Claes, die gewaagt van « steeds even belangvol (t) naslaan der opeen- 1) Er wordt ongetwijfeld bedoeld belangstelling. - 79- dolheid is geweest, dat België op het gebied der taalstudie langen tijd, een halve eeuwen meer ten achteren is gebleven). En de mannen, die eenigszins in aanmerking konden komen, bekleedden betrekt< i Ilgen, die ze nier hadden willen ruilen voor een karig gehonoreerd redacteurschap aan 't N ederlandsch Woordenboek Is het onbillijk, de Redactie verantwoordelijk te stellen met het oog op het Zuidnederlandsch, 't is meer het te laten voorkomen, alsof de toestand altijd dezelfde is als bij den aanvang. Het is zeker waar, wat de heer Claes zegt, dat ( het toe;;icht van eenen enkelen Zuidnederlander, gelijk dat nu. bestaat, niet toereikend is om de bel;Jngen van Zuid-Nederland voldoènde te bewaken, de Redactie voor te lichten in zaken. betreffende de talrijke Zuidnederlandsche dialekten, de godgeleerdheid, de natuurkunde, de landbouwkunde, de schoone kunsten enz. onzer Vlaamsche provincIën. » Met deze eene restrictie, dat er hier van geen toezicht sprake is, alleen van'~ geven van adviezen en inlichtingen. Want die eene Zuidnederlander heeft niet de pretentie een alweter te zijn, en al is hij in dé gelegenheid verscheidene gestudeerde personen uit onze verschillende gewesten dagelijks te raadplegen, toch moet hem noodzakelijkerwijze nog veel ont~ gaan of onbekend blijven. Maar het mag toch zonderling heeten, dat de heer Claes, die gewaagt van zijn (( steeds even belangvol (I) naslaan der opeen- (I) Er word t ongetwijfeld bedoeld vol belangstell",~. — •— volgende afleveringen sedert vijf-en-dertig jaar », niets heeft gemerkt van de groote veranderingen die sedert 1888 in 't Woordenboek te bespeuren zijn: Ik heb niet zoozeer het oog op de uiterlijke omstandigheden : het versterken der Redactie met nieuwe krachten, en, als onmiddellijk gevolg daarvan, het weldra klimmend getal der jaarlijks verg schijnende afleveringen. I :k bedoel de wijzigingen van inwendigen aard. De jongere Redactie heeft er zich nl. niet toe bepaald, afleveringen samen te te geven zij heeft ook, geheel belangloos, daarin bijgestaan door anderen, enkele « welgezinden », haar apparaat belangrijk vermeerderd en verbeterd. Dat moet iemand die het Woordenboek geregeld leest, of ook slechts naslaat, onmidelijk in het og valen : hoevel mer verscheidenheid is er niet waar te nemen, én ' chronologisch én topogr-aphisch, . in . de aanhalingen der afleveringen na 1888, en in die vóór dat jaar verschenen! Wie t van 'Woordenboek blind mocht voor gebleven zijn, kan het elk geval opmaken de drie vervolglijsten, 1 888 eerste Lijst van aangehaalde schrijvers aangevuld werd. bijzonderheden zonneklaar tuit die lijsten blijkt, dat de Redactie het vermeerderen van haar apparaat met buitengewone is werk gegaan. Maar ik mijne beurt een kleine statistiek opmaken. Laten wij eens nagaan wat die verschillende lijsten - 89'- vC!llgelilcle ai:l.e:veringen vijf-en'-dertig jaar », Diets h.eeft gemerkt v·an de groote veranderingen die 1888 't Woordenboek te zijn. heb niet zoozeer het oog op de uiterlijke : Redactie met als onmiddellijk gevolg daarvan, het weldra klimmend getal der jaarlijks ver'" sehijnende Ik bedóel de wijzigingen inwendigen aard. De. jongere Redactie heeft er nI. niet (oe bepaald, afleveringen samen te stellen en uit te geven ; zij heeft ook, belangl(). os, door « welgezinden I). haar apparaat belangrijk vermeerderd verbeterd. Dat het Woordenboek leest, ook slechts naslaat, onmiddellijk in hel oog vallen : hoeveel meer verscheidenheid er niet waar te nemen, én chronoIQgisch .én topographisch, ,aanhalingen der nà 1888, en die vóór dat jaar verschenen! Wie daar onder 't lezen van 't W oo~den boek V00r kan het in elk ge:val opmaken uit de drie vervolglijsten, waarmede sedert ]888 de eerste pan aangehaalde schrijvers werd. Ik zie er van af, in bijzonderheden aan te toonen hoe yil dat de Redactie in het vermeerderen van haar apparaat buitengewone veelzijdigheid is te werk gegaan. Maar ik wil op mijne beurt een kleine statistiek opmaken. wij eens nagaan wat die verschillende VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE voon. TAAL- EN LETTERKUNDE. I !;)02. Maart. GENT 1902 - 81 -- der werken, die in 't Woordenboek geciteerd worden, ons leeren. In de lijst geplaatst voor het eerste deel, worden 47 Vlaamsche schrijvers vermeld met 89 boekdeelen (Vondel niet medegerekend, want hij is voor meer dan 3/4 Noordnederlander). In het eerste vervolg (vóór het 4de deel), staan 14 Vlaamsche schrijvers, met 65 boekdeelen; in het tweede vervolg (vóór het tiende deel), 69 Vlaamsche schrijvers met 1 6o boekdeelen ; in het derde vervolg eindelijk (vóór het 5 11e deel) : 128 Vlaamsche schrijvers met 25o boekdeelen. Me dunkt : such figures speak volumes, te meer daar die cijfers niet het gevolg zijn van een angstvallige telling : ze zijn beneden de waarheid. Dat alles komt hier op neer : dat sedert 1888 meer dan vierhonderd Zuidnederlandsche geschriften meer dan vroeger in het Woordenboek worden aangehaald. Daarenboven verlieze men niet uit het oog dat een heele reeks werken, in de eerste lijst vermeld, na 1888 opnieuw zijn geëxcerpeerd, en blijve vooral indachtig, dat het overgroot gedeelte van dezen arbeid werd verricht door de veel gesmade jongere Redactie ! Voorwaar, zonder aarzeling mag gezegd worden, dat het meer dan onrechtvaardig is bij het beoordeelen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, waarvan de Redacteuren een loon genieten dat een gewoon leeraar bij het middelbaar onderwijs in België beneden zijn verdienste zou achten, terwijl hun de hoogste wetenschappelijke eischen --- 82 - gesteld worden, dat het meer dan onrechtvaardig is bij het beoordeelen van hun arbeid niet de minste rekening te houden met al het medegedeelde. Het zijn immers geen geheimen, maar bijzonderheden die bekend kunnen zijn aan allen die zich eenige moeite willen geven om ze te weten, en bekend moeten zijn aan allen die over het Woordenboek willen rechten. Ten slotte valt er nog op wijzen, dat onder het genoemde getal Zuidnederlandsche geschriften niet begrepen zijn onze Zuidnederlandsc;:e woordenboeken en idiotica : Kiliaan, Plantijn, De Bo, Schuermans, Tuerlincx, Rutten, Cornelissen-Vervliet, Joos; de door de Academie uitgegeven vakwoordenboeken; onze tijdschriften : Biekorf 't Daghet in den Oosten, Ons Volksleven, Volkskunde enz. Zoover is de zorg voor het Zuidnederlandsch gedreven, dat sommige der uitgaven onzer Academie, t. w. onze vakwoordenlijsten en bepaaldelijk het Antsverpsch Idioticon, door de bemiddeling Uwer Woordenboekscommissie en dank zij de welwillende hulp van het Bestuur, meer dan eens door de Redactie konden gebruikt worden nog vóór ze verschenen (t). Hetzelfde zal gebeuren met het Waasch Idioticon, waartoe de Redactie door den heer Joos met de meeste bereidwilligheid is in staat gesteld. (I) Op verzoek der Woordenboekscommissie laat het Bestuur van de vakwoordenlijsten en idiotica, die door de Academie uitgegeven worden, een exemplaar aan een kant van het papier drukken, en stelt dit ter beschikking der Redactie. -- 83 — Niettegenstaande deze soort van geschriften naast bij elk artikel worden aangehaald, is de heer Claes toch van gevoelen, dat de Redactie « er niet genoeg aan put a. Maar ook hier zijn verschillende belangrijke punten in 't oog te houden. Men moet nl. bedenken, dat niet alles wat in de genoemde geschriften te lezen staat, in het Woordenboek zoo maar kan overgenomen worden, en wel om twee redenen. Vooreerst is niet alles wat in die boeken staat, even betrouwbaar. Dit geldt vooral voor Schuermans, die een groote hoeveelheid bouwstof heeft verwerkt welke hij niet kon controleeren en die zelfs vaak niet te controleeren was door hen, die ze hem bezorgden. De verdienstelijke man heeft zelf erkend — en betreurd —, dat het hem niet altijd mogelijk geweest was nauwkeurig de plaats aan te wijzen waar de in zijn idioticon vermelde woorden in zwang zijn, noch hunne beteekenis juist te omschrijven. \Vat nog bedenkelijker is : wanneer de plaats waar een woord thuis hoort, in zijn materiaal niet was aangeduid, heeft hij ondersteld dat het gebruikt werd « in de omstreek der inzenders, die (hij) alsdan (dacht) te mogen volgen » (I). Daaruit kan men zien, dat er in het Algemeen Vlaamsch Idioticon meer voetangels en klemmen wolvenijzers en schietgeweren, zeggen de Vlamingen — liggen, dan gewenscht is, zoodat (t) Zie SCHUÉRMANS' eerste Voorwoord, oorspronkelijk be— hoorende bij de eerste aflevering, blz. xi. ._ 84 — bij het gebruik van dat werk groote behoedzaamheid geboden is. Niet zelden beschikt de Redactie dan ook over betere inlichtingen dan die welke Schuermans' idioticon aan de hand doet; of, als zij navraag doet om zich van de betrouwbaarheid zijner mededeelingen te vergewissen, krijgt ze een bescheid, . dat in strijd is met wat door hem wordt vermeld. Dit is soms ook het geval, ofschoon in veel mindere mate, met de idiotica van De Bo en Tuerlinckx, aan wier gebruik daarentegen weer andere bezwaren verbonden zijn. Bij De Bo staan talrijke woorden vermeld die alleen met voorbeelden uit vroeger tijd toegelicht worden, zonder de minste aanwijzing of die woorden nog heden al of niet in gebruik zijn ; tusschen de drie verschillende hoofddialecten van West-Vlaanderen is heelemaal geen verschil gemaakt ; de voorbeelden zijn alleen met den naam der schrijvers voorzien, niet met de titels en de bladzijden hunner werken, wat op heel wat moeite en tijd te staan komt, als men De Bo wil controleeren, en dat dit noodig is, kan ik op grond van mijn eigen ervaring bevestigen : aan de aangehaalde voorbeelden zijn meestal talrijke, al of niet willekeurige veranderingen toegebracht, en in het oorspronkelijke staat wel eens glad het tegenovergestelde van 't geen De Bo opgeeft. Tuerlinckx en Cornelissen hebben het zeer ongerieflijk gebrek, dat zij zeer veel woorden geboekstaafd hebben in hun gewestelijken vorm, zoodat men, om die woorden in hun idiotica te kunnen vinden,, . — 85 eerst goed Hagelandsch of Ant werpsch moet kennen. Men zal mij toestemmen dat dit toch wel wat veel gevergd is. De tweede, en ook de voornaamste reden, waarom niet alles wat in onze idiotica vermeld staat, in -het Woordenboek kan overgenomen worden, is deze : het Woordenboek is niet ondernomen met het doel, een algemeen Nederlandsch idioticon samen te stellen. In Uw aller aandacht beveel ik de bladzijden, welke De Vries eerst in zijn Ontwerp van een Nederlandsch Woordenboek (1), later in zijn Inleiding, aan dit netelige vraagpunt heeft gewijd (2), inzonderheid zijn vingerwijzing, dat, waar het zoo moeilijk is scherpe grenzen te trekken, het noodig is onbekrompen te werk te gaan : « men helle in twijfelachtige gevallen naar de liberale zijde over; en, moet men eenmaal inconsequent zijn, men zij het liever door te veel, dan door te weinig op te nemen ». Veie zou durven beweren, dat de ipvol= gers van De Vries deze vingerwijzing van hun Meester niet hebben opgevolgd t Zeker niemand. En dit is zoo waar, dat de Redactie reeds meer dan eens de aanmerking heeft moeten hooren, dat er integendeel te veel eer bewezen wordt aan dialectische eigenaardigheden. Me dunkt, wij moeten in dezen vertrouwen op de wijsheid en het gezond (i) Zie het Ontwerp, blz. 14 vlg. (2) Zie de Inleiding, blz. XLI vlgg. — 86 oordeel der Redacteuren, en vooral niet vergeten, met welke eigenaardige moeilijkheden zij ook in dit opzicht te kampen hebben. Men stelle hun geeneonredeli jke eischen ; meene niet dat zij alles weten,, noch dat zij alles kunnen weten (t), en sluite vooral niet moedwillig het oog voor de groote verbetering die ook in dit opzicht waar te nemen valt. Men bedenke eens, dat niemand die vingerwijzing van De Vries minder indachtig is gebleven dan — De Vries zelf, en dat de negen tienden van wat de jongere Redactie uit of over de Zuidned.erlandsche dialecten mededeelt, door De Vries onverbiddelijk zou afgewezen zijn. « Datgene ... wat niet van algemeen, maar uitsluitend van gewestelijk of plaatselijk gebruik is, ligt buiten ons bestek a, luidt het in de Inleiding (2), en al liet De Vries daarop volgen, dat men in twijfelachtige gevallen naar de liberale zijde moet overhellen, van die gewenschte libera liteit was in de werkelijkheid bij hem zelf al heel weinig te bespeuren, zooals, iedereen die met eenige aandacht de door hem bewerkte deelen van het Woordenboek leest, zeer duidelijk kan opmerken en zooals zij, die met hem samen gewerkt hebben,, (t) De heer CLAES gaat zelfs zoover te verlangen, dat de Redactie bij het artikel Bans (bewerkt a° 1899 1) een plaats zou gegeven hebben aan iets dat hij als schoolkind van zijn onderwijzer - gehoord had (dus a° ± 5850!!) en zelf erkent een gissing van dien onderwijzer te zijn! (zie Dietsche Warande en Belfort, 1900, t, blz. 297). (2) Zie blz. XXXVIII. - 87 _. maar al te goed hebben ondervonden. In dat opzicht zijn De Vries' daden slechts zelden in overeenstemming geweest met zijne woorden. Dat was geen gevolg van onoprechtheid, maar van zijn hooggestemden geest, die alleen in het verhevene en het hoogere behagen kon scheppen. g Zoo had ook he t. alledaagsche leven a, naar de verzekering van Dr. Kluyver, met wien allen die De Vries gekend hebben, daarin overeenstemmen, a met al wat daarin valt op te merken, voor hem weinig aantrekkelijkheid, en vandaar dat zeer veel woorden en zegswijzen, daaraan ontleend, hem vreemd waren. Vernam hij ze, dan gaven ze hem niet dat levendige genoegen dat duizenden menschen er in vinden. Het Woordenboek moest de bestaande taal wel naar waarheid afbeelden, maar te gelijk veredelen, door de aandacht te vestigen op het hoogere >> . (i) Om volkomen juist te weten loc De Vries in den grond dacht over de ruimte die het Woordenboek aan gewestelijke eigenaardigheden mag afstaan, moet men nagaan wat hij daaromtrent in zijn Ontwerp heeft gezegd « evenmin kan al datgene worden toegelaten, wat niet algemeen, maar slechts van gewestelijk of plaatselijk belang is, of wat uitsluitend tot den kring der lagere volksklasse behoort, maar tegen het gebruik der beschaafden aandruischt. » (2) Zie- (I) A. KLUYVER, Levensbericht van MATTHIAS DE VRIES (Leiden, 1893), blz. 54. (2) Ontwerp van een Nederlandsch Woordenboek, blz. II. --- 88 -- daar zijn wezenlijke meening, en heeft hij zich in zijn Inleiding wat ruimer betoond, dat was wetenschappelijke theorie ; in de practijk hield hij zich aan de grenzen die hij in het Ontwerp had afgebakend. Bedenkt me nu, dat er in hetgeen uit onze Zuidnederlandsche dialecten door de jongere Redactie opgenomen is, of zou moeten zijn, al heel weinig verhevens is, en zeer veel dat tegen het gebruik der beschaafden aandruischt, of tot den kring der lagere volksklasse behoort, ofschoon niet uitsluitend, dan kan men zich gemakkelijk voorstellen wat daar onder de handen van De Vries van zou geworden zijn. Vooral klage men niet, dat, waar het Friesche woord gast opgenomen is, een plaats geweigerd is aan « ons » mandel, Beleg en stuik. Daar men nog niet aan de M, en nog minder aan de S toe is, lijkt het oogenblik al slecht gekozen om te weeklagen dat mandel en stuik niet opgenomen zijn. Ze zullen ongetwijfeld een plaatsje krijgen, en ik hoop het te beleven, dat ik naast de mij bekende beteekenis_ van stuik, ook de aan den heer Claes bekende in 't Woordenboek mag lezen. Volgens zijn mededeeling is stuik in de Haspengouw twee « Beleggen » ; in Vlaanderen echter is een stuik zes schoven; in Holland acht of tien schoven. Daaruit kan men afleiden, wat eigenlijk van de Redactie gevergd wordt als men er haar een grief van maakt dat zij de Haspengouwsche beteekenis niet kent. Men kan den Redacteuren evengoed toevoegen : wordt eerst gedurende eenige jaren landbouwers, nu eens — 89 — in dit, dan eens in dat onzer gewesten, en maak dan uw woordenboek. Op die wijze zou er om de twintig of dertig jaar eens een aflevering kunnen verschijnen en het Woordenboek klaar komen tegen .dat het einde der wereld nabij is. Wat Beleg betreft : dat woord is in geen enkel der thans bestaande idiotica te vinden ; blijkbaar wordt het alleen in de geboortestreek van ons medelid gehoord. Hoe wil men dat De Vries er vóór meer dan twintig jaar mede bekend zou .geweest zijn? (I) Men make ook geen lijst van een dertigtal woorden op, om dan te besluiten : Als men die « en honderden andere bij KILIAEN en in Z.-N. onbekende woorden eene plaats waardig acht, waarom .dan gansche reeksen woorden, die bij oudere, zelfs Hollandsche schrijvers gedurig voorkomen en hier dagelijks gehoord worden, waarom die doodgezwegen? » Met dergelijke algemeenheden loopt men gevaar zijn succes te bederven, want iedereen, ook de minst kundige, zal bij eenig nadenken inzien dat -daarmede meer gezegd is dan kan verantwoord worden. Als er, zooals hier het geval is, geen klemmend bewijs op volgt, dan zal ongetwijfeld niemand gelooven dat er in het Woordenboek gansche reeksen woorden, « die bij oudere, Telfs Hollandsche schrijvers gedurig voorkomen en (I) De aflevering waarin gele- zou moeten voorkomen verscheen in 1878. - 90 — hier dagelijks gehoord worden » gewoonweg ontbreken. Vooral niet, wanneer als voorbeelden genoemd worden een viertal woorden, die zeer waarschijnlijk buiten 't Hageland en de Haspengouw niet bekend zijn. Als het niet met den ernst dezer vergadering in strijd was, zou ik geneigd zijn te zeggen : laten zij, die het woord alp kennen, den vinger opsteken. Dat alp is in zekeren zin een technisch woord, dat zelfs in de Haspengouw niet aan iedereen kan bekend zijn. Grichten is blijkbaar niets anders. dan de tegenwoordige uitspraak van grechten, . denominatief van gracht. Nog veel minder zal men u geloof schenken, als ge als voorbeelden opgeeft de woorden gritselen en grondhaak, die met de door den heer Claes genoemde beteekenis wel degelijk in het Woordenboek vermeld staan (t). 't Is wel waar, dat gritselen (in den zin van harken, rijven) noch grondhaak aparte artikelen zijn, maar men hoeft geen dertig jaar lang getrouw het Woordenboek gelezen te hebben om te weten, dat woorden die (I) Zie het art. Gritselen in Dl. V, kol. 792, waar men leest : « Aanm. 2). Een geheel ander woord (dan gritselen ! beven, rillen enz.) is het dialectische gritselen, harken, rijven, t. w. een afleiding van gritsel (PLANT.; KIL.), hark. Zie ook VERDAM, ^llnl. Wdb. op Grietsele en Grittselen. » Verder, zelfde deel, kol. 965, onder de samenstellingen van grond « grondhaak, soort van dreg, stokdreg ; ook : kloet, vaarstok . (« Grondthaeck. Un croc à plusieurs crochets, à tirer quelque chose du fond de l'eau. Earpago, lupus, contus », PLANT.). Mein liebchen, was willst du noch mehr ? 9.1 ....-. of dichterlijk, of zuiver gewestelijk zijn, of in vroegen tijd slechts eenmaal voorkomen, niet afzonderlijk vermeld worden! Met de laatste woorden, die ik uit de lezing van ons medelid heb aangehaald, zijn we eigenlijk op een ander terrein gekomen, zoodat het zaak is het besluit onzer voorafgaande redeneeringen op te maken. Me dunkt, dat dit besluit niet anders kan luiden dan als volgt .: de vraag of het Woordenboek, strikt genomen, algemeen is voor Zuid- en Noord-Nederland, is nier, met een volmondig ja te beantwoorden. Men moge dat bejammeren — zooals de bewerkers zelven tot op zekere hoogte doen — , maar trekke er geene verkeerde gevolgen uit, en bedenke dat niet de onwil der Redactie daaraan schuld heeft, maar wel omstandigheden waar zij machteloos tegenover staat. Het Woordenboek zou zeer zeker beter aan het ideaal van menigen Zuidnederlander beantwoorden, indien die Zuidnederlander zelf wat meer de handen uit de mouwen gestoken had - en nog stak; indien die Zuidnederlander, in plaats van aldoor te klagen over 't geen in de afgewerkte deelen ontbreekt, bouwstoffen bijeenbracht, hetzij uit de litteratuur, hetzij uit de dialecten, die in de toekomst door de Redactie kunnen gebruikt worden. Dat is de waarheid. En waar zulk een toestand heerscht, is het dubbel onbillijk niet te erkennen, dat de Redactie er met allen ernst en met alle haar ten dienste staande middelen naar streeft, iedereen, Noord- en Zuidnederlander, zijn wensch te geven. ^ g2 — I I. We zijn thans genaderd tot de tweede vraag, welke de heer Claes behandeld heeft : Is het Woordenboek onpartijdig en betrouwbaar? Het spreekt vanzelf dat ons medelid die vraag niet zou gesteld hebben, als hij niet diep overtuigd was geweest dat ze ontkennend dient beantwoord. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal onbetrouwbaar en partijdig! Laten we zien, en in de eerste plaats de onbetrouwbaarheid onderzoeken. Als ik wel verstaan heb, dan zou die onbetrouwbaarheid voortvloeien : 1° uit het feit dat het Woordenboek niet algemeen is voor Noord en Zuid ; 2° uit het ontbreken van een zeker getal woorden of uitdrukkingen, in Zuid-Nederland hier of daar, bepaaldelijk in de geboortestreek van den heer Claes, bekend, dus uit onvolledigheid ; 3° uit een zeker aantal -- wezenlijke of vermeende fouten, door den heer Claes opgemerkt en aangewezen. Wat we van de eerste oorzaak te denken hebben, weten we reeds. Wat de onvolledigheid betreft, laat ons toch eerst en vooral indachtig blijven, dat de Redacteuren van 't Woordenboek geen alweters zijn, maar menschen van gelijke beweging als Gij en ik ; dat het verder een onredelijke, ja dwaze eisch zou zijn, van hen te vergen dat zij alle Nedet= landsche dialecten zouden kennen, en dat zóó goed; 9 3 dat ze zelfs woorden, uitdrukkingen en spreekwijzen kunnen vermelden die niet eens voorkomen in de idiotica, opgemaakt door mannen in de streek geboren en getogen. Laten wij niet vergeten dat zij in de allereerste plaats moeten werken met het materiaal dat zij hebben (het betere is immers vaak de vijand van het goede), en gelooft iemand die het weten kan : met dat materiaal verrichten zij nog wonderen. Dat materiaal wordt, dank zij de zelfopoffering en belangloosheid der Redacteuren — want alleen het gedrukte product van hun arbeid wordt gehonoreerd : zij genieten geen vast traktement — dagelijks aangevuld en verbeterd. Daaraan nog meer tijd besteden, staat echter gelijk met minder stof bewerken, en ik twijfel niet, of Gij zult het allen, Telfs de heer Claes, met mij eens zijn, dat het beter is dat er jaarlijks geregeld vijf afleveringen verschijnen, waarin hier of daar een woord, een zegswijze, een uitdrukking of een beteekenis ontbreekt, die wij er wel gaarne in zouden aangetroffen hebben, dan slechts twee of drie, waarin toch nooit absolute volledigheid zou bereikt zijn, daar dat een hersenschim is. Wil men in zijn ijver voor het betere het goede niet missen, dan is een verstandige zelfbeheersching een onafwijsbare eisch. Ten slotte moet ik herhalen : het Woordenboek der Nederlandsche Taal is niet ondernomen met het doel, een algemeen Nederlandsch idioticon tot stand te brengen, en er nogmaals aan herinneren, dat door De Vries aan de gewestelijke talen, vooral aan die van het Zuiden, zoogoed als geen aandacht werd geschonken. 94 -- Summa summarum : als een of ander in het Woordenboek ontbreekt, dan kan dit het gevolg zijn van een dezer vier oorzaken : I° Een woord enz., dat niet tot de algemeene, beschaafde spreektaal, noch tot de letterkundige taal behoort, kan der Redactie, die moet roeien met de riemen die ze heeft, volslagen onbekend zijn ; 20 Een woord enz. kan topographisch van zeer beperkt gebruik zijn, en daardoor tot opnemen ongeschikt geoordeeld worden ; 3° In de vóór 1887 bewerkte gedeelten kan een woord enz. ontbreken, dat na dien tijd zeker zou opgenomen zijn : de opzet van 't Woordenboek is niet altijd geweest wat hij nu is (waarover later meer); 4° Iets kan werkelijk door de bewerkers vergeten zijn. Onder de woorden, uitdrukkingèn, zegswijzen en beteekenissen welke de heer Claes zich beklaagt te vergeefs in het Woordenboek te hebben gezocht, zijn er van elk dezer vier soorten. De meeste behooren tot de eerste rubriek : ons medelid heeft menige eigenaardige spreekwijze vermeld, die zeker in het Woordenboek zou te lezen staan, had de Redactie ze maar gekend; daaronder zijn er verscheidene, die gelukkig nog op een ander woord zullen kunnen vermeld worden. Enkele behooren tot de tweede rubriek, en werden, na gezette overweging, afgewezen. Veel valt onder de derde rubriek, en een klein getal onder de vierde, zoo b. v. de opmerking over lijk- 95 -- bidder, dat inderdaad onder de samenstellende afleidingen van bidden vergeten is, wat in dit bijzonder geval al een heel klein ongeluk is, daar het woord natuurlijk een afzonderlijk artikel wordt. Tot ieders niet geringe verbazing heeft de heer Claes, behalve de reeds besproken gritselen en grondhaak, nog een aantal andere woorden, zegswijzen of beteekenissen opgenoemd, als ontbrekende in het Woordenboek, terwijl ze er wel degelijk in staan ; te weten (i) : Blz. I s « Bij Aanslaan ontbreekt : in beslag nemen • Ai zone goederen werden aangeslagen. Ook bij KIL. — Insgelijks van gewassen gezeid : door de groote hitte het sap erg de levenskracht verliezen. --- Zoo ook bij SCHUERM ANS, TUERLINCKX, RUTTEN, CORNELISSENVERVLIET ». Men leest echter in het Woordenboek, op het artikel Aanslaan, dl. I, kol. 3 io • « 3) Van goederen, Eigenlijk : aan iets de hand slaan, om het in bezit te nemen, volgens het oud- Germaansche rechtsgebruik, waarbij men door handtasting of aanraking zich als eigenaar deed gelden (manum injicere; verg. Mnl. Wdb. op AENVAEN, 2); doch overdrachtelijk in 't algemeen genomen voor In bezit nemen, in verschillende toepassingen. a) Iets in bezit nemen, er beslag op leggen, hetzij bij verbeurdverklaring, hetzij bij bekommering ter voldoening van schuld. Thans gewoonlijk in beslag nemen. 11 » (volgen drie voorbeelden). (I) Ik citeer naar het overdrukje, waarvan de bladzijden naast iedere aanmerking opgegeven worden. De andere beteekenis, in de aanmerking vermeld, staat inderdaad niet in 't Woordenboek; maar toen de eerste aflevering van Schuermans' waar ze voor 't eerst geboekt werd, uitkwam, dus in 1865, was de eerste aflevering van 't groot Woordenboek al verschenen (September 1864). Al had De Vries, opnemen, hij had niet gekunnen. * ** Blz. 15 « Bij ontbreekt door veel dragen versli !en, gelijk HEREMANS ook opgeeft. Op dat vacantiereisje heeft hij zijne zondagsche kleederen geheel afgedragen. : Voortdurend dragen, niet ontzien : Die jas is loch de mode, ge moet ze maar afdragen. » De allereerste beteekenis, die het Wdb. vermel4t, is juist die welke gezegd wordt te ontbreken. dl. I, kol. 913 : Er stat ,< Afdragen... 1) Bedr. in de gewone opvatting. 1) in den zin van versljting Van kleedingstuk-- ken. Ze zoolang dragen tot ze versleten zijn. if (volgen voorbeelden). — Vanhier het verleden deelw. voor versleten, van kleederen gesproken. ii » (de voorbeelden). * * * Blz. IS Voor Braamsc1 ijter (een vogel) zeggen wij; » tot tweemaal in 't Woordenboek vermeld : van . - 9Ó - andere beteekenis, de aanmerking vermeld, in 't Woordenboek; maartoen eerste aflevering van Schuermans' Idioticon, uitkwam, dus in de eerste aflevering van Woordenboek had De Vries ze dus willen hij had niet gekunnen. * * * 15 « Afdragen ontbreekt: venl!jlen, HERB;MANS opgeeft. Op dat vacanliereis;e heef! hij z!jne zondagsche klederen geheel afgedragen. Ook : ontzien: .las is toch uit de mode, fie moet ze maar afdragen. }) allereerste die Wdb. vermeldt, juist die welke gezegd wordt te ontbreken. Er staat dl. kol. 9 I3 : " Afdragen ... I) Dragen de gewone opvatting. I) Af verslijtinlf ... kleedingstukken. zoolang dragen tot ze versleten zijn. 11 twee voorbeeldm). - verleden deelw. afgedragen, versle/ m, kleederen gesproken. 11 }) (volgen de VOOtbeelden). * Blz. IS « Braamsclfijter vogel) zeggen wij. Braamkrets. }) Deze benaming is tot tweemaal toe in 't \Voorden boek vermeld: eerst onder de samenstellingen van. 97 __ Braam I (Dl. III, kol. 965); daarna bij de verklaring van den naam Braamsluiper (D1. III, kol 969). Om redenen waarvan reeds boven (blz. 32 vlg.) herinnerd werd, is 't woord geen afzonderlijk artikel geworden. Blz. 18 « Breugel. Hier hoort men overal : 't Is een vieze Brengel voor : Hij is een zonderling man. » In 't Wdb. dl. III, kol. 1302 uitvoerig vermeld: « Breugel, naam van den Vlaamschen schilder Pieter Breugel den ouden (t 1569), bekend door zijne talrijke volkstafereelen, waaraan hij den bijnaam boeren- Brengel of vieze (d. i. koddige) Breugel te danken had (in onderscheiding van zijne zonen, eveneens schilders : Pieter, bijgenaamd helsche —, en Jan, bijgenaamd fluweelen Breugel). Zijn bijnaam vieze(n) Breugel leeft thans in Zuid-Nederland nog vport als benaming van een « aardigen » (d. i. zonderlingen), « plezanten » (luimigen), koddigen man, een spotvogel; zie b. v. ROOSES, Antw. Schildersch. 113. » Blz. 21 « Bij Beziener hoort Pisbeziener : doktoor of kwakzalver, die in de pis van den lijder den aard der ongesteldheid ziet. Bij BREDERODE pis-bezier. (Zie kol. 2467, BEZIEN.) » De terechtwijzing is verkeerd. Pisbeziener hoort niet bij be'iener, met welk woord het niet is samengesteld ; 't is een samenstellende afleiding van het werkwoord beTien, en het ^ ^ * * * ^ * — 98 — wordt dan ook als zoodanig Dl. II, kol. 2469 vermeld, met verwijzing naar het afzonderlijk artikel. Blz. 23 « Bij de samenstellingen met biecht is biechtpunt, biechtoefening, voorbiecht, nabiecht vergeten. » Dl. I I$, kol. 2533 worden als samenstellingen van Biecht vermeld : oorbiecht, voorbiecht, nabiecht, en daar aan die woorden een afzonderlijk artikel zal gewijd worden, wordt daarheen verwezen. Tevens wordt daar, volkomen terecht, gezegd « Sommige woorden, beginnende met biecht-, kunnen opgevat worden hetzij als samenstelling met biecht, hetzij met biechten : zie deze woorden onder Biechten. » Vanwege den bewerker van het artikel is dit natuurlijk een voorzichtige wijze om te kennen te geven, dat hij gelooft, dat die woorden werkelijk met het werkwoord, niet met het zelfstandig naamwoord zijn samengesteld. Volgt men de verwijzing op, dan vindt men onder Biechten eene lange reeks woorden die een oppervlakkig beschouwer voor samenstellingen met Biecht zou houden, zooals de heer Claes ook deed; daaronder vindt men nu ook biechtpunt, behoorlijk verklaard; niet echter biechtoefening. * * * Blz. 1,8 « Bij Geld vind ik niet de wijze spreuk : Geld heeft eenen goeden meester noodig, evenmin als den vorm te gelde maken, d. i. verkoopes. » — 99 — Alleen de eerste zegswijze staat niet in 't Woordenboek ; de uitdrukking (niet de vorm!) iets te gelde maken vindt men Dl. IV, kol. to58 aldus verklaard : « — Iets te gelde (ook wel tot geld) maken, het verkoopen, zoodat men er geld, hetzij muntspecie of gangbaar papier, voor in de plaats krijgt. II » (volgen zeven voorbeelden) * * * Blz .28 « Gelijk heeft hier als bijes. van tijd eene beteekenis. welke in 't Wdb. niet is opgenómen, die van gelijktijdig met, terzelfder tijd als : Hij vertrok te zeven, ik te acht uren, en we kwamen gelijk aan; — Hij is altijd gelijk den dag aan 't werk (met den hoofdtoon op gelijk), d. is, als de dag opkomt. — Te biechten gaan GELIJK de molders, beloken Paschen (RUTTEN), dus met de molders gaan, rl. i. den laatsten dag. » Men leest in het Woordenboek, Dl. IV, kot. r 169, in het eerste artikel Gelijk : « III) Als biwoord van tid. I) Op denzelfden tijd, te gelijker tijd, te gelijk; in toepassing op twee of meer voorvallen of omstandigheden, die in den tijd samenvallen. (j De twee treinen kwamen juist gelijk aan. » (volgen nog zeven voorbeelden). In een uitdrukking als : gelijk den dag aan 't werk zijn is gelijk geen bijwoord, maar een voegwoord van tijd. Dit gebruik wordt in Dl. IV, kol. 1 179-'8o, in het vierde artikel Gelijk, onderschikkend voegwoord, volgenderwijze behandeld : « IV) Als voegwoord van tijd. — Het begrip van gelijkheid, op den tijd toegepast leidt tot de voorstelling - I 0 - van geljktjdigheid. Vandaar dat gelijk, evenals het voegwoord als, kan gebruikt worden als voegwoord van tijd, in den zin van terwil, te gelijk dat (verg. ALS, 4de art., V). Als zoodanig echter wordt het thans alleen nog in Vlaamsch België gebezigd. ll (volgen drie voorbeelden uit CONSCIENCE, waarvan het laatste is :) Gelijk deze naam uit haren mond viel, verscheen Geeraart Denys in de kamer, 3, I I 7b. » In de zegswijze te biechten gaan gelijk de molders, is gelijk een vergelijkend voegwoord. In die rubriek geeft het Woordenboek geen enkele zegswijze op, blijkbaar met opzet uitdrukkingen en spreekwijzen die een vergelijking als bestanddeel hebben, zijn immers zeer talrijk ; de beteekenis van 't woordje gelijk is daarin altijd zeer duidelijk : ze worden dus beter vermeld op een belangrijker woord. * * Blz. 30 « Goedvinden. Bij te voegen : Spreekw.: Men kan niet hebben en goedvinden. » Het is een elementaire waarheid, dat men in een woordenboek soms meer dan een artikel moet naslaan, om een bepaalde uitdrukking te vinden : als ze op 't eene woord niet staat, kan ze op 't ander staan. Het is immers niet altijd mogelijk vooraf te beslissen, op welk woord een locutie moet staan : gewoonlijk op 't voornaamste woord; vaste regels zijn er niet. Zoo moet men de zegswijze te biechte gaan gelijk de molders niet zoeken op gelijk, zooals de heer Claes wil : het eigenaardige ligt hier immers niet - - 10I - in 't gebruik van gelijk; men zal ze vinden op molenaar. Intusschen had ze ook kunnen staan bij biecht. Zoo had men kan niet hebben en goedvinden ook op Goedvinden kunnen staan; nu ze daar niet staat, moet men toch, voor men gaat jammerklagen eerst kijken of ze niet op Hebben staat. Dat heeft de heer Claes tot zijn schade verzuimd : zie Dl. VI, kol. 184, waar de uitdrukking met andere dergelijke, haar vollen eisch gekregen heeft. * * J3lz. 3 r « Bij Haarhamer, werktuig « tot het scherpkloppen (waarom niet haren?) van zeisen », behoorde ook Haargetouw, znw. o., ijzeren tuig met platten kop en scherpe punt, dat in den grond geslagen wordt om er, als op een klein aanbeeld, de pikken en zeisen op te haren. » Het is niet zeer duidelijk waarom haargetouu' bij haarhamer zou dienen vermeld te zijn. Wie de moeite neemt, Dl. V, kol. 2202, het art. Haren aandachtig te lezen, zal haargetouw dáár vermeld vinden met een veel juister verklaring dan die van den heer Claes : « Verder komen voor .. , als benaming voor haarspit en haarhamer te zamen : Haaralm, -gereedschap, -gerei, -getouw » era, * * Blz. 32 « Oom... Bij de spreekw. behoorde : Eerst oorsake en dan oomkes kinderen. » Blz. 3 2 Blz. I I - 102 - Dit spreekwoord staat wel degelijk in 't Woordenboek : dl. XI, kol. 19 wordt het aldus toegelicht « Eerst oom en dan ooms kinderen (HARREB. 2, 146b, JOOS 175), zeggen de hebzuchtigen, om hunne slechte eigenschap te verschoonen (verg. fr. charite bien ordonne'e commence par soi-méme). » * * « Hak. Ik twijfel of dé spreekw. op de hak drinken,. d. i. zonder vertoeven, zelfs al staande uitdrinken, opgenomen is. » Dat is zeker het summum 1 Het was immers gemakkelijk uit dien twijfel te geraken. De uitdrukking staat werkelijk niet in 't Woordenboek. Als hak in de Haspengouw het gewone woord voor hiel, dan is de uitdrukking, geloof ik, duidelijk. * * Men zal moeten toegeven, dat hetgeen voorafgaat nu juist niet bewijst, dat de >beer Claes het Woordenboek met behoorlijke opmerkzaamheid heeft gelezen. Hij heeft nog andere dergelijkeleemten genoemd, die feitelijk alleen in zijn verbeelding bestaan : er zal gelegenheid zijn dat aart te wijzen bij het bespreken der fouten, die de heer Claes in het Woordenboek meent opgemerkt_ te hebben, waartoe we thans overgaan. « Ammelaken, « het laken, waarop men de schotels, nappen, stoopen, kannen enz. plaatste » . Dat zegt. immers meer dan tafellaken? » --^- 103 - Om deze vraag te begrijpen moet men eerst weten, dat in het Woordenboek op de door den heer Claes aangehaalde woorden volgt : « dus het tafellaken. » Waaruit volgt, dat voor den steller van het artikel, Prof. De Vries, ammelaken gelijk stond met tafellaken, en dit is in Noord-Nederland dan ook het geval. Voor den heer Claes is dit blijkbaar niet het geval : in zijn dialect beteekent tafellaken wellicht iets anders dan ammelaken, maar dat bewijst immers nog niets tegen de verklaring van 't Woordenboek. * * * Biz. II « Bespieder, 2) heet « thans zoo goed als in onbruik », ofschoon er voorbeelden bij opgegeven worden uit OUDAAN, J. DAVID, VAN LENNEP, CONSCIENCE, en bij het ww. bespieden, waar het van afgeleid is, van geene veroudering gesproken wordt. » Zoover ik weet zijn Oudaan, David, Van Lennep en Conscience immers dood; en al is het overlijden van den jongsten der vier pas i 5 jaar geleden, iets dat niet lang geleden nog gebruikt werd, kan immers thans in onbruik zijn'? Men kan een hoed, een fiets of wat ook hebben, die men kort geleden nog wel gebruikte, maar. thans niet meer? De vraag waar het op aankomt is deze : in welk jaar de aangehaalde werken geschreven of althans verschenen zijn. Ik ben thans niet in de gelegenheid, in bijzonderheden na te gaan uit welk bepaald geschrift de betrokken voorbeelden - 104 . _. van bespieder genomen zijn, en beperk mij dus tot deze opmerkingen : de aangehaalde uitgave der Poëtische Werken van J. van Lennep begon te verschijnen in 859 ; die van de werken van Conscience in 1 867 (het voorbeeld is, meen ik, uit den Jacob van Artevelde, wat ons tot 1849 zou brengen) ; het tweede deel van David's Vaderlandsche Historie verscheen in 1847. Het jongste voorbeeld van bespieder is dus op zijn minst 35 jaar oud, waarschijnlijker ongeveer So. Hoe vaak veroudert een woord niet in veel korter tijd! Men houde daarenboven in het oog, dat het voorkomen van een woord in de schrijftaa l. geen bewijs, nog minder een waarborg is, dat het te gelijk in de dagelij ksche gewoon is. Het is b. v niet ondenkbaar, dat een schrijver uit onze dagen het woord bespieder zou gebruiken, ook al zegt iedereen sp ion. Ten slotte : omdat bespieden niet verouderd is, volgt daar noodzakelijk uit dat de afleiding bespieder het evenmin is? Te Gent is zelfs bespieden aan 't verouderen : men zegt veel meer afspionneeren. Blz. 't « Besprek, « in N.-N. verouderd » -- leeft hier zoo frisch als Besprinkelen, dat « Middelnederlansch » heet. » Wel, wat is er bij Besprek dan miszeid? Als - i o5 ^-- het Woordenboek constateert, en niets meer, dat het woord in Noord-Nederland verouderd is, dan zegt het immers meteen : in Zuid-Nederland nog algemeen bekend? Wie kan zich in de bedoeling vergissen ? Wat de opmerking over Besprinkelen aangaat, die treft evenmin doel. De heer Claes wil ons doen gelooven, als zou het Woordenboek beweren dat besprinkelen geen modern Nederlandsch is. Maar hij heeft het artikel niet met de noodige opmerkzaamheid gelezen. Anders had hij gezien dat er onder de Zuidnederlandsche citaten twee zijn met den vorm besprinkelen. Beweerde het Woordenboek werkelijk hetgeen het volgens ons medelid zegt, dan zou het lijnrecht in tegenspraak zijn met zich zelf. De beer Claes is tot zijn meening gekomen, doordien het Woordenboek als Middelnederlandschen vorm van besprenkelen alleen opgeeft : besprinkelen. Maar dat heeft immers zijn reden : tot nog toe is alleen d: e vorm voor 't Middelnederlandsch opgeteekend (zie VERDAM), en dáárom wordt die alleen opgegeven. Maar daarmede is immers niet gezegd, dat besprinkelen thans onbekend is. ^ * ^ Van Besteken en Besteek wordt gezegd : Blz. 12 « Besteken, iemand op zijnen feestdag een geschenk aanbieden, heet « in de zuidelijke gewesten (?) io6 — nog thans gewoon », en het geschenk bij die gelegenheid gegeven of ontvangen, is, naar 't schijnt, alleen in zuidelijke (?) gewesten bekend », ofschoon daar voorbeelden bij aangehaald worden uit CATS, WESTERBEIEN, DE GEYTER, J. VAN RYSWYCK, G. VAN BEERS werd vergeten met den Besteek bij den Kuiper) + « Noord-Brabant + Zuid-Nederland ». Al hebben de genoemde schrijvers de i ade eeuw gebruikt, bewijst zulks, dat het woord in Holland bekend is? En wat Zuid-Nederland Noord Brabant als de Tuide-- lijke kenmerken ? Verder heet het, dat Jan van Beers vergeten den bij den Kuiper. Wij kennen allen het gedeelte van ondes. den genoemden titel in alle bloemlezingen het gedicht natuurlijk niet gevonden, mar is toch afkomstig van den schrijver zelf, die hem in zijn van Dicht- en. ProTastukken Welnu, dat stuk komt het werkwoord voor, er was dus geen gelegenheid om Beers aan te halen; het zelfstandig komt er driemaal voor, en plaatsen in het Woordenboek geciteerd. Mij geen reden om zeggen dat Van Beers vergeten is. 106 - ", besteek, het geschenk bij gegeven of ontvangen, is, naar 't schijnt, in zuidelijke (?) gewesten bekelJd ", ofschoon voorbeelden bij aangehaald worden uit CATS, VONDEL, WESTERBAEN, DE DECKER, MOONEN, · DE J. VAN RYSWYCK, (J. VAN BEERS den den Kuiper) +« + ". genoemde Hollandsche in de 17de besteken bewijst zulks, woord thans bekend is1 En wat kwaad zit er in, Zuid-Nederland én Noord Brabant met betrekking tot de overige gewesten als de {uidelijke te kenmerken ~ dat Jan van Beers vergeten werd met den Besteek bij den Kuiper. kennen allen het gedeelte van Begga, dat on de. den in alle bloemlezingen voorkomt (die titel wordt in het gedicht natuurlijk niet gevonden, maar is toch afkomstig van den zelf, zijn Keur van Dicht- en Pro{astukken gebruikte). Welnu. in dat stuk komt besteken niet voor, er was dus geen V. het zelfstandig naamwoord daarentegen komt er drIemaal in voor, van deze drie plaatsen zijn er twee in het W oorden boek geciteerd. Mij dunkt, er is geen reden om te zeggen dat Van Beers vergeten is. * * * 107 - Blz. 12 « Bestendig, (perpetuel). « In Z.-N. bestendige secretaris >>. — Die uitdrukking is dus niet de rechte? Maar daarmede weten we nog niet, hoe wij moeten zeggen om richtig te spreken; want algemeene secretaris voldoet ons niet; daarin zien we eenen secretaire genéral, niet eenen secretaire perpétuel. » Om zuiver te redeneeren moeten we even nagaan wat er in 't Woordenboek eigenlijk te lezen staat. Daar zien wij dan, dat bestendig in talrijke, verschillende beteekenissen gebruikt werd en wordt met betrekking tot zaken; dat het vroeger ook in twee beteekenissen gebruikt werd met betrekking tot personen, maar thans niet meer, tenzij in een zeer bijzonder geval, dat aldus wordt beschreven « Enkele malen in verbinding met een qualitatief woord, t. w. in navolging van fr. perpetuel; in Zuid- Nederland. De heer N.N. Bestendige Secretaris van die Maatschappij. » Welnu, wordt hier nu gezegd dat de uitdrukking bestendige secretaris de rechte niet is? Neen immers, er wordt alleen geconstateerd, en niets meer, dat in Zuid-Nederland de Fransche uitdrukking secrétaire perpétuel vertaald wordt met bestendige secretaris, en die vertaling wordt noch goed- noch afgekeurd. Is er iemand onder u. die de juistheid daarvan kan betwisten ? neen immers. Welnu, waarover beklagen wij ons dan? Had er niets gestaan, de heer Claes zou zich waarschijnlijk toch beklaagd --- 1 08 -- hebben, dat er eens te meer een Zuidnederlandsche uitdrukking « doodgezwegen » wordt. Nu ze er wel in staat is 't ook niet goed. Niet alleen wordt de Redactie onverdiend beschuldigd, maar nu luidt de klacht anders. Thans wordt er gevraagd wat wij wél moeten zeggen, « want algemeene secretaris voldoet ons niet », zegt de heer Claes, aldus bewijzende dat hij niet ziet, waar het paard gebonden staat. Immers, het geldt hier geen taalkundige, maar een psychologische kwestie. Wij zijn allen Vlaamschgezinden; allen die hier aanwezig zijn zouden zich scherp beleedigd achten, indien aan hun gevoelens in dit opzicht mocht warden getwijfeld, en dat te doen ten opzichte van de leden, die der Academie reeds ontvallen zijn, zou haast heiligschennis lijken. Toch heeft deze instelling in 1886 niet kunnen nalaten, haar reglement op Franschen leest te schoeien en een zeker getal leden der tegenwoordige vergadering hebben het overbodig en onnut geoordeeld, daarin verandering te brengen. Zoo is de Secretaris der Academie voor het leven benoemd, en Gij wilt dat dit uit zijn titel zou blijken, ook al moet, wil dat kunnen, ons taaleigen geweld worden aangedaan (i). Mij wel, maar beklaagt u dan niet, als de Redactie van het Woor- (I) Men brenge hier niet tegen in dat titels als bestuurder en en bestendige secretaris door de Regeering zijn vastgesteld . Had men er in 1886 om gedacht er andere te wenschen, men zou er andere gehad hebben. den proclameert, feitelijk slechts in een zeer beperkten kring in het Zuiden gebruikt wordt. In de Hollandsche Koninklijke Academie is de secretaris ook voor leven benoemd; toch heet hij, met echt Hollandschen eenvoud, slecht weg Secretaris. * * Blz. t z « (beail) « in N. », en er volgen, 't is waar, voorbeelden vleet uit oude, maar ook uit Noordnederlandsche schrijvers en placaatboeken. Volgens DE Bo nog in West- Vlaanderen. Misschien, ja, hier daar bij eenen notaris; nooit hooren of zien gebruiken. » aanmerking is karakteristiek voor zij laat van welk standpunt ons medelid uitgaat. Ziedaar woord dat hem daarom hii dat het in 't Woordenboek Zuidnederlandsche woorden moeten maar in 't Woordenboek behandeld worden, zooveel tevens Haspengouwsch zijn ! Intusschen werd alleen opgenomen, omdat nog heel Vlaanderen west, van gebruik verschillende andere t. r° omdat het vroeger ook in Noord- Nederland bekend was; omdat het ook andere beteekenissen gehad heeft, dan die waarin het thans bekend is; 3° omdat het tegenwoordig gebruik een gebruik van het bijvoeglijk naam- - 109 -- boek niet tot algemeen Nederlandsch proclameert, wat feitelijk slechts in een zeer beperkten kring het Zuiden gebruikt wordt. In de Hollandsche is de voor het heet hij, met echt Hollandsehen slechtweg de Secretaris. * * * I Z Bestiaal, bétail) « thans nog algemeen in Z.-N. », er t voorbeelden bij de vleet uit oude, uit Noordnederlandsche schrijvers leeft het nog in WestVlaanderen. Misschien, ja, hier en daar bij een en notaris; maar elders heb ik het nooit hooren of zien gebruiken. » Deze aanmerking is karakteristiek voor de geheele critiek van den heer Claes : zij laat ons goed zien van welk standpunt ons medelid uitgaa t. Ziedaar een woord dat hem niet bekend is, en daarom keurt hij af dat het in 't Woordenboek opgenomen werd. Zuidnederlandsche woorden moeten maar in 't Woorden boekbehandelJ worden, voor zooveel ze tevens Haspengouwsch zijn! Intusschen werd bestiaal niet alleen opgenomen, omdat het nog heel Vlaanderen door, oost en west, van dagelijksch gebruik is, maar om verschillende andere redenen, t. w. 1° omdat het vroeger ook in NoordNederland bekend was ;2° omdat het ook andere waarin het thans is; 3° omdat het tegenwoordig gebruik een zelfstandig gebruik is van het bijvoeglijk naamwoord bestiaal, dat de i7de eeuw nog een enkele maal voorkomt ; 4° omdat fr. bestial, waaraan het ontleend is, thans als zelfstandig naamwoord vervangen is door bestail (Mail). Men ziet, het woord een heele geschiedenis heeft. Het heet, dat er voorbeelden bij de vleet aan - gehaal d zijn. Er zijn er inderdaad veertien, wel geteld, verdeeld over vier verschillende beteekenissen, erg geen enkel daarvan kan gemist worden. Nog .een opmerking. Om wat over het tegenwoordig gebruik van Vlaamsch-te weten te komen, heeft de heer Claes zich moeten behelpen met De Bo, en hij is door dezen slechts ten halve ingelicht. Nu hij zich één. keer op ee n . moet beroepen, is hij in dezelfde onaangename positie gekomen, waarin de Redacteuren van 't Wordenboek zich dagelijks kunen bevinden. * * Blz. 13 bestieren, wisselvormen « in Noord-Nederl. thans alleen hoogeren gebruik », zoodat de Zuidnederlanders, stijl spreken ! » zegt : « Noord-Nederland gebruik », dan wil dat immers tegelijk zeggen : in Zuid-Nederland daarentegen de gewone taa l wel in gebruik ; en dat zoo zijnde, spreken de Zuid-Nederlanders de van - 1I0 - dat in de '7de nog een enkele voorkomt; fr. bes/ial, thans als zelfstandig naam woord vervangen door bes/ai! bétai!). Men ziet, dat het een heele geschiedenis heeft. heet. dat er de vleet aangehaald zijn. Er zijn er inderdaad geteld. over verschillende eR daarvan worden. ·het tegen~ woordig gebruik van bestiaal in Vlaamsch-België weten te komen, heeft de heer Claes zi:h moeten Bo, is door dezen slechts Nu één een ander moet beroepen. is bij dezelfde onaangename gekomen, waarin de Redacteuren va n 't Woordenboek zich dagelijks kunnen bevinden. * * 13 « Bestierder en bestieren, wissel vormen van bestuurder en besturen, zijn « in N oord-N eder\. j;hans nog alleen in hoogeren stijl in gebruik », zoodat de groote hoop der Zuidnederlanders. zonder het te weten, in hoogeren stijl spreken! » Als het Woordenboek zegt: « in Noord-Nederland thans nog alleen in hoogeren stijl in gebruik )1, immers tegelijk zeggen: in Zuid-N ederland daarentegen in de gewone taal in gebruik; dat zoo zijnde. spreken de Zuid-Nederlanders niet in hoogeren stijl. Juist door de aanwijzing van --+ I [ I -- 't Woordenboek kan worden voorkomen, dat een ontwikkeld Noordnederlander vreemd opkijkt, of gemaaktheid, onnoodige deftigheid enz. onderstelt, als hij een Zuidnederlander bestieren hoort zeggen. * * Bl 7. 1 3 « Bestuurlijk « in Z.-N. gebruikelijk als purisme voor administratif (sic) ». Nog al wonder dat besturen, bestuur, bestuurder geene purismen zijn van administreeren, administratie, administrateur of van dirigeeren, directeur, direct' .e; in alle geval, bij het vrouwelijke bestuurster staat : thans vaak directrice. » Het komt mij voor, dat ons medelid volstrekt niet begrijpt, wat met de woorden « als purisme voor administratief a bedoeld wordt. In zijn oog is het een verwijt, terwijl het werkelijk niets is dan een historische toelichting, zoo beknopt mogelijk uiteengezet. Het begrip, dat door fr. administratif wordt uitgedrukt, is een begrip van den jongeren tijd. Het oudst bekende voorbeeld komt voor bij Mirabeau, in 1790 (t). Met de zaak heeft men buiten Frankrijk het woord overgenomen ; hier heeft men, gedreven door zeer eerbiedwaardige gevoelens, naar een gelijkbeteekenend Nederlandsch woord gezocht, en dat meenen te vinden in bestuurlijk. I)it woord heeft aan niets anders zijn ontstaan te danken, dan aan de zucht om het gebruik van administratief (t) HATZFELD-DARMESTETER, Dietionnaire Ge'ne'ral de la langcre /`ranfaise I, 36b, te vermijden ; het is dus een purisme. Van deze lange rede is de korte zin : « in Zuid-Nederland gebruikelijk als purisme voor administratief », 't Woordenboek te lezen staat. men veeleer artikel verwachten, aangezien uit blijkt, dat de Redactie tegenover onze haar plicht zelfs meer dan haar plicht, als er maar de middelen toe heeft. Bestuurlijk is immers een afzonderlijk artikel : de oorsprong de gebleken wijze aangegeven, en geschiedenis 't gebruik blijkt duidelijk uit zeven volgen. nu de vermelding bij betreft « thans vaak directrice », de Redactie het de menschen geen trek hebben om en liever bezigen Neen feit. Laat, wil, dat betreuren ; mij wel. Maar het Woordenboek vermelden wat wat wij dat. zou zijn. 't hier trouwens in Zuid-eender : volk niet niet zegt zelfs zeer weinig . flaminganten, als zij mooi Nederlandsch spreken, woorden wel gebruiken, .. de zaak. ^ ^ * Blz. 13 Betalende school gezegd eene navolging zijn « van fr. e'cole payante... eene school, - 112- vermijden; het dus een purisme. Van deze de korte zin : « in Zuid-Nederland administratief)), zooals in Woordenboek lezen staat. Vanwege een Zuidnederlander zou men veeleer ingenomenheid met dit artikel verwachten, aangezien er uit blijkt, dat de Redactie tegenover onze woorden haar plicht doet, en zelfs meer dan haar zij maar middelen toe heeft. Bestuurlijk immers afzonderlijk de oor· sprong wordt op de gebleken wijze aangegeven, en de geschiedenis van 't gebruik blijkt duidelijk uit de zeven voorbeelden die volgen. Wat nu de vermelding bij bestuurster betreft: thans vaak », kan de Redactie het helpen, dat de menschen geen trek hebben om bestuurster te zeggen, en liever directrice bezigen? N een immers; zij constateert alleen het feit. Laat, wie wil, dat betreuren; mij wel. Maar het Woordenboek moet vermelden wat is, niet wat wij wenschen dat. zou zijn. 't Is hier trouwens in Zuid· Nederland net eender : ons volk zegt niet alleen niet bestuurster, het zegt zelfs zeer weinig bestuurder. Dat de flaminganten, als zij mooi Nederlandsch willen spreken, die woorden wel gebruiken, verandert niets aan de zaak. * * * Blz. 13 « Betalende school wordt gezegd eene navolging te zijn {( fr. école payante ... van eene school — 113 — waar de leerlingen betalen », en op 't gezag van Dr DE VREESE wordt de uitdrukking als Zuidnederlandsche gestempeld en school voor beter gehouden, alsof alle school niet op de eene of andere wijze betaald werd. Daarmede is het vonnis gestreken; wie zal er tegen in beroep gaan...? Ik ben nieuwsgierig te vernemen (1), welk vonnis de Redactie bij onze of zingend lof (die sedert de XVIe eeuw in Noord-Nederland moeten verouderd zijn), ziekte e. a. uitwijzen zal. » Het spijt me dat de heer Claes bier weer door een vergrootglas gekeken heeft. Er is in 't Wdb. sprake noch van een vonnis, noch van het gezag Dr. De Vreese. Er staat nl. : « Zuid-Nederland wordt in navolging van fr . gezegd school, voor eene school waar de leerlingen voor het onderwijs betalen; de ook school, dat eigenlijk juister is (verg. DE VREESE, in Het Belfort I899, I, 150 vgl. 361 vlgg.). » Waar is het vonnis, waarvan de heer Claes Ik zie het nergens. Er wordt eenvoudig. : ic dat school in Zuid-Nederland in is; ben nieuwsgierig- te vernemen blijkbaar je suis curieux de savoir. 't Nederlandsch vertald nar fr. is dat werkwoord bij nieuwsgierig- overbodig : de bepaling wordt - 113 leerlingen , op 't gezag van DE VREESE de uitdrukking als Zuidnederlandsche (sic) en betaalde school beter niet op de eene of andere Daarmede het vonnis gestreken; er tegen in beroep gaan ... ? Ik nieuwsgierig I), onze lezende' mis, zingende mis, of zingend lof XVle Noord-moeten verouderd zijn), vallende zzekte a. uitwijzen zal.» dat de heer bier weer door vergrootglas heeft. Er is 't Wdb. vonnis, noch van het van De Vreese. : « In Zuid-navolging fr. école payante betalende school, school leerlingen het onderwijs betalen; de volkstaal zegt ook betaalde school, eigenlijk juister (verg. DE VREESE, in Belfort 1899, 1, 150 vgl. en vlgg.). » het vonnis, waarvan heer Claes gewaagt? Ik zie het nergens. Er wordt eenvoudig geconstateerd : 1° dat betalende school Zuid-In gebruik is; (1) Ik ben nieuwsgierig te vernemen is blijkbaar letterlijk vertaald naar fr. fe suzS curieux de savoir. In Nederlandsch is dat werkwoord bij nzeuwsgierig overbodig: de bepaling wordt immers uitgedrukt door den afhankelijken zin. - 14 _. 20 dat het in gebruik gekomen is in navolging van fr. école payante; 3° dat de volkstaal ook zegt : betaalde school; 4' dat dit laatste eigenlijk juister is dan het eerste. Met vrijmoedigheid durf ik vragen of er, buiten den heer Claes, onder mijne medeleden iemand is, die meent, en kan bewijzen, dat deze vier punten onjuist zijn Er is geen kwestie van, dat betalende school op mijn gezag als Zuidnederlandsch zou gestempeld zijn ; er wordt wel, voor wie uitvoeriger wenscht ingelicht te worden, verwezen naar een paar artikels van mijne hand, maar mijn medeleden in de Redactie hadden mijn geschrijf niet noodig om te weten dat betalende school Zuidnederlandsch is; zij wisten het beter dan ik. De bewering dat betaalde school eigenlijk beter is, wordt niet ontzenuwd door de opmerking : « alsof alle school niet op de eene of de andere wijze betaald werd. » Op zich zelf is dat misschien waar, maar het doet hier niets ter zake. Met école payante, hoe ze in 't Nederlandsch dan ook heeten moge, wordt een school bedoeld waar men niet toegelaten wordt, tenzij een. zekere som als schoolgeld betaald worde, in tegenstelling met de kostelooTe scholen. Met andere woorden : het geldt hier een zeer bijzondere wijze van de school, d. i. het onderwijs, te betalen. Wat nu de nieuwsgierigheid van den heer Claes Redactie bij lefende mis enz. het is duidelijk dat daartoe niet den bestaat : er zal bij die uitdrukkingen vonnis gestreken worden als bij betalende school. feit, dat deze uitdrukking niet zulke oude brieven als andere dergelijke, in onze taal in de tweede helft der werd « gefabriceerd » door menschen vertrouwd, waren ; ze niet door het volk zelf, de « spraeckmakende », in zwang gebracht, maar haar veeleer opgedrongen ; dat ze, het bedoelde stellig minder juist uitdrukt dan voor mij, én als particulier meer dan reden genoeg om niet te gebruiken. Maar met mijne persoonlijke er voor te zeggen zij, heeft maken. Zoodra uitdrukking, haar ook op eenigszins ruime schaal verspreid wordt ze vermeld. hier aanwezig : school een zeker aantal Vlamingen --- in weerwil van ale warschuwingeniet het minst dor de die o ! zoo liefhebben —, desnoods verdedigd. Welnu, --i- hoor —, voor wie het gebruik de hoogste is, heeft aan het Zuidnederlandsch taalgebruik bewezen : school opgenomen - [[5 ....... betreft, welk vonnis de Redactie bij lerende mis uitwijzen zal, het is duidelijk dat daartoe niet den minsten grond bestaat: er zal bij die uitdrukkingen evenmin een vonnis gestreken worden als bij betalende school. Het feit, dat deze uitdrukking niet zulke oude -brieven heeft als andere dergelijke, die in onze taal bestaan, maar daarentegen in de tweede helft der vorige eeuw werd « gefabriceerd» door menschen die met ons taaleigen niet vertrouwd waren; dat ze dus niet door het volk zelf~ de « spraeckmakende gemeent ll, in zwang gebracht, maar haar veeleer werd opgedrongen; dat ze, ten slotte, het bedoelde begrip stellig minder juist uitdrukt dan betaalde school; dat alles is voor mij, én als particulier persoon én als Vlaming, meer dan reden genoeg om ze niet te gebruiken. Maar met mijne persoonlijke voorkeur, hoeveel er ook voor te zeggen zij, heeft het Woordenboek niets te maken. Zoodra een uitdrukking, welke haar oorsprong ook zij, op eenigszins ruime schaal verspreid is, wordt ze vermeld. Dit geval is hier aanwezig: betalende school wordt door een zeker aantal Vlamingen - in weerwil van alle waarschuwingen niet het minst door de flaminganten, die hun taal 0 I zoo liefhebben -, geregeld gebruikt, en desnoods verdedigd. Welnu, de Redactie van het Woordenboek ~ en ik hoor er immers ook toe -, voor wie het gebruik de hoogste wet is, heeft aan het Zuidnederlandsch taalgebruik alle eer bewezen: betalende school is opgenomen -- i 16 - woord van goed- noch afkeuring ! Het eenige wat ze doet, is verwijzen naar een geschrift dat geschiedenis der uitdrukking niet geheel belang acht, en niettegenstaande deze zeer ze nog — gecomplimenteerd ! * * 14 « Beweeglijk, « iemand te bewegen , . roeren.... ». belet niet zekere voorliefde voor gevoelt. » de aanmerking : in Nederland is woord nog bekend; maar weet het zeer overdreven, te zeggen, volk er een zekere voorliefde voor gevoelt. heb van een dergelijke gemerkt; durf volhouden dat het woord is, althans Vlaanderen : jongere geslacht kent het zeker niet mer menschen van mijn leeftijd gebruiken het maar heel' al verstaan 'nog. * * * Blz. 14 « » nooit weten gebruiken; maar eene rij zeis (bij leeft — ook CORN.-VERVL. Gepu-'aad één enkel Zuidnederlandsch idioticon vermeld, t. bij Corne- ~ 116 - zonder een woord van goed- noch afkeuring! Her ze doet, is verwijzen naar een geschrift dat ze voor de geschiedenis der uitdrukking niet geheel zonder belang acht, en niettegenstaande deze zeer besliste neutraliteit, wordt ze nog - gecomplimenteerd I * * Blz. 14 ({ ({ geschikt om iemand te bewegen, te treffen, te roeren .... Thans verouderd ». Dat belet niet dat ons volk er eene zekere voorliefde voor gevoelt. » In den grond is de aanmerking juist : in Zuid-Nederland is het woord nog bekend; maar zoover ik weet is het zeer overdreven, te zeggen, dat ons volk er een zekere voorliefde voor gevoelt. Ik heb van een dergelijke voorliefde nooit iets gemerkt; integendeel, ik durf volhouden dat het woord uitstervende is, althans hier in Vlaanderen : het jongere geslacht kent het zeker niet meer; men-schen van mijn leeftijd gebruiken het maar heet weinig meer, al verstaan ze 't nog. * * ({ Gezwader wordt « verouderd » geheeten. Ik heb het nooit weten gebruiken; maar gezwaad, eene rit met de zeis (bij KIL. swade) afgemaaid gras, leeft hier frisch voort. - Zie ook » Ge,waad wordt slechts in één enkel Zuidnederlandsch idioticon vermeld, t. w. bij Corne- 117 lissen-Vervliet, en wel in de tweede a flevering, die in 1900 verscheen. De aflevering van 't Woordenboek, waarin het woord zou moeten staan, verscheen einde 1889. De heer Claes ziet blijkbaar verband tusschen Gepvader en gepvaad. Maar dat verband bestaat niet. GeTwader is een krijgsterm, in de j 6de eeuw door Duitsche huurtroepen ontleend aan ital. squadra (i) ; geplva(a)d is een afleiding van pvad, pzvade, dat een zuiver Nederlandsch woord is (dat reeds in de oudste Germaansche dialecten voorkomt (2)) en in 't Woordenboek op zijn plaats zal te vinden zijn, waarbij dan de afleiding gepvaad zal kunnen vermeld worden. ^ * * 13lz. 15 « Bij Andoren, waarvan de afleiding nog onbekend is, wilde ik het volgende doen opmerken : Hakendover (eene gem. in Zuid-Brab., bij Tienen) heette vroeger Hagendoren, en strekt zich uit tot aan het gehucht van Tienen. dat Haandoren heet (te Tienen, waar de h niet uitgesproken wordt, Aandoren). In zijne Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover, bl. 39, zegt P.-V. BETS : « Vroeger schreef men, in plaats van Haandoren, in 't Nederlandsch Hagedorne, en in 't Latijn Spina ». Hij verwijst daarbij naar PERTZ, Monumenta Germaniae historica, X, 326, en naar GRANDGAGNAGE, Mémoire sur les anciens noms des lieux, bl. 42. » (t) Zie KLUGE, Etymologisches Worterbuch der deutschen Sprache, funfte Auflage, op Geschwader. (2) Zie FRANCK, Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, op Zwad, zwade. 118 Claes ons doet opmerken isop zich zelf zeker interessant. Hij heeft echter één dat ons nog meer interesseert, nl. _ te zeggen, op welke wijze deze mededeeling: meer licht te verspreiden over de andoren? afleiding van moet naar zijn meening verband tusschen den plantennaam en de vorming dit verband stelt hit voor : de tegenwoordige de uitgesproken een vroeger Hage-- dorne, de plantennaam uit . vroegeren vorm ha8edorne weten zeker zulks niet gebeurd en ook het geweten hebben, had hij met in 't Woordenboek gelezen : dar wordt nl. medegedeld, en die mededeeling juist, dat reeds in het Oudhoogduitsch, vóór Andorn luidde,. hagedoren. zodat hij niet kan ontstan zijn uit * * Blz. ib « is « in Oost-Indië eene inlandsche ». — Dat willen wij onthouden ; maar leeljke baboe, znw. m., is hier een spook, waar men de kinderen bang meê maakt. » hier totaal misplaatst. baboe, dat een Javaanschh - 118 Hetgeen de heer Claes ons doet opmerken is op zich zelf zeker interessant. Hij heeft echter één ding, dat ons nog meer interesseert, vergeten : nl. ons te zeggen, op welke wijze deze mededeeling. kan dienen om meer licht te verspreiden over de afleiding van andoren? Blijkbaar moet er naar zijn meening verband bestaan tusschen den plantennaam Andorn en den plaatsnaam Haandoren, of althans tusschen de vorming van de beide woorden, en dit verband stelt hif zich ongetwijfeld aldus voor: als de tegenwoordige plaatsnaam Haandoren, waarvan de h niet uitgesproken wordt, ontstaan is uit een vroeger Hage-dorne, dan moet de plantennaam andorn ook uit een vroegeren vorm hagedorne voortkomen. Doch we weten zeker dat zulks niet gebeurd is, en ook de heer Claes zou het geweten hebben, had hij met meer aandacht het art. Andoren in gelezen: daar wordt nl. medegedeeld, en die mededeeling is juist, dat reeds in het Oudhoogduitsch, dus nog vóór 1200, de plantennaam A ndorn luidde, zoodat hij niet kan ontstaan zijn uit * * * Blz. 10 '" Baboe « in Oost-kindermeid ». - Dat wiJlen onthouden; baboe, /eely'ke baboe, een spook, waar men de kin. deren maakt.De aanmerking is misplaatst. Het Noordnederlandsche baboe, een ]avaunsch" - 119 woord is, heeft met het Zuidned,erlandsche baboe niets te maken. Men zegt in Vlaanderen (peere) boeboe, welke vorm in de Haspengouw ook bekend is naast baboe, althans volgens Rutten ; in Limburg boeba, welke verschillende vormen zelfstandig gebruikte tusschenwerpsels zijn, zooals iedereen in het Woordenboek zelf kan lezen (zie dl. III, kol. 58). Blz. t6 « Bats heet « 1° groote schop, 2° kleine Zwitsersche munt ». -- Bats is te St-Truiden en omstreken eene bil.- » Een woord met de beteekenis bil staat evenmin Rutten als bij Tuerlinckx vermeld. Hoe wil men dan dat de Redactie bekend zij met een woord dat binnen zulke enge grenzen beperkt is? ^ * Blz. 19 « Bedachteloos, « niet goed overlegd ». Verdient dat woord burgerrecht, omdat TOLLENS het eens gebruikte in : « Zoo weende de koning; zoo rouwde te laat Hem 't aaklig gevolg dier bedachtlooze daad. » Bedachteloos voor onbedacht is wat minder goed dan beweegloos. » Er is in 't artikel van 't Woordenboek geen sprake van burgerrecht. Het woord is geregistreerd, evengoed, en met hetzelfde recht, als beweegloos, en meer niet : dergelijke minder juiste formaties -- 120 -- zijn voor de Ieschiedenis van de taal van belang. Van het standpLnt eener regelmatige grammatica is bedachteloos niet , wat minder goed dan beweegloos ». De fout is in L -ide afleidingen dezelfde. * Blz. 16 « Indien Bedpan, 2), « slechts in Z.-N. » gebruikt wordt, hoe heet dan dat noodig meubel in N.-N. ? » Uit het Woordenboek blijkt duidelijk, dat dit meubel in N.-N. geen bijzondere naam heeft; ik meen zelfs te weten dat het er onbekend is. Trouwens, wat bewijst zulk een vraag tegen het artikel bedpan? * * Blz. 16 « Bedel (van bedelen), « thans in de algemeene taal in onbruik ». Als men een woord niet meer gebruiken wil,geraakt het in onbruik ; maar er worden hier, zelfs zonder aanduiding van plaats, zoovele woorden opgenomen, die nooit tot de algemeene taal behoord hebben! Intusschen gebruiken de Vlamingen vrij algemeen : Op ajnen bedel gaan, of zijn, of uitgaan. » Het Woordenboek zegt : « in de algemeene taal in onbruik »; de heer Claes : « bij de Vlamingen vrij. algemeen a. Maar mij dunkt, dat klopt. Dat de Vlamingen het woord in de genoemde uitdrukking vrij algemeen kennen, is, geloof ik, waar; maar ten opzichte van de algemeene taal is de opmerking van 't Wdb. toch juist. Wat is er dan miszeid? --- 12r - Blz. 17 « Begrafenis, °2), plechtige teraardebestelling. « In België kent de levende taal alleen begraving, niet begrafenis ». Tot over eenige jaren was begraving mij gansch onbekend. Op onze doodsbrieven, die niet verhollandscht zijn, leest men nog altijd : De ljkdienst gevolgd van (sic) de BEGRAFENIS zal plaats hebben .... » Den heer Claes zij dank gezegd voor zijne mededeeling : het Woordenboek is hier inderdaad fout, en dat is aan mij te wijten. Ik ken, tot mijn spijt, geen Haspehgouwsch . * * * Blz. i8 « Boter. In plaats van « Versche boter en versch brood is allemans dood, » (wat niet waar is) wordt hier gezegd : Versche boter en versch brood is min dood, zei de man (die dat doodgeern at), en de vrouw (die niet beter verlangde dan van hem ontslagen te zijn) bakte en boterde alle dagen. » In het Woordenboek leest men eigenlijk het volgende : K -- Versche beuter en nieuwbakken brood is allemans dood (DE BO, TUERLINCKX, RUTTEN) >>. Of dit waar is of niet waar, doet hier niets ter. zaak : dat hoeft de Redactie niet te onderzoeken. In dien vorm heeft ze de zegswijze gevonden bij De Bo; er wordt ook verwezen naar Tuerlinckx en Rutten, die beiden de variante opgeven : Versche boter en versch brood is mijn dood, Tei de man, en hij at dit gaarne. Nu deelt de heer Claes een - - 122 tweede, werkelijk aardige variante mede. Maar als noch Tuerlinckx noch Rutten die vermelden, hoe wil men dat de Redactie ze kenne? Nu zal ze althans nog bij Dood kunnen opgenomen worden. ^ * * « Brak, jachthond is hier vr. Dank zij De Bo, kon in 't Woordenboek vermeld worden dat brak in West-Vlaanderen vrouwelijk is. Hadden Tuerlinckx en Rutten medegedeeld dat zulks ook in hun gewest het geval is, het Woordenboek zou er zijn voordeel medegedaan hebben. * * * Blz. i8 « Brandel. Brandijzer heet hier reu-, rugbrand, gelijk in het lied : Jan, mijne man, zou ruiter wezen, Kon hij geraken aan een peerd. Hij nam den reubrand uit den heerd, Toen had jan, mijne man, een peerd. Ju! ju! Jan, mijne man. Die nog ruiter wezen. kan. » Heel interessant, maar — brandel bestaat toch ook? Zoo kan men een eindelooze lijst met aanmerkingen maken. * * Btz. i9 . « - Bij Beter, A) Bnw. 1), c), komt de spreekw. « Beter een gebuur die nabij is, dan een broeder die verre is. » Dat drukt de Vlaming veel sierlijker uit met : Beter een na(aste) gebuur, dan een wij(d)e vriend. » Biz: 18 - I 23 -- Wie het Woordenboek met de vereischte aandacht leest, zal aanstonds bemerken dat het bij het artikel Beter, dat uitdrukkelijk een aanvulling van heit artikel Goed wordt genoemd, vooral te doen is om de verschillende constructies waarin het woord voorkomt. In zulke artikelen worden gewoonlijk weinig of geen zegswijzen vermeld, tenzij hun constructie iets opmerkelijks oplevert. Zoo wordt voor beter onder A, 1, c) het gebruik met een datiefbepaling vermeld, die vooral in den bijbel voorkomt, en een der voorbeelden is Spreuk . 27, I o « Beter is een gebuer die naby is, dan een broeder, die verre is ». Er is dus geen sprake van een spreekwijze. De « veel sierlijker » uitdrukking, niet der Vlamingen, maar van Hagelanders, Haspengouwers en wellicht ook Brabanders, zal veel beter op haar plaats zijn in het artikel na(ar) of wijd, wat trouwens Tuerlinckx, en op zijn voorbeeld Rutten en Cornelissen, zeer goed begrepen hebben : van een taalkundig standpunt ligt het eigenaardige der zegswijze niet in 't gebruik van beter, maar in dat van na en wijd. * * * Blz. zg « Als Beukeren opgenomen wordt, dat (naar hier zeer ernstig beweerd wordt!) « Boomen snoeien volgens J.-I. DE BEUKERS methode » beteekent (! ! !) dan mocht er wel een plaatsje ingeruimd worden voor het algemeen bekende beuken, d. i. hard schreeuwen en voor Boken, afslaan, hier bijzonder : afslaan van noten. Bij KIL. Roken, b 000ken. Batuere, -- Spottender wijze vergelijkt men den notelaar met de vrouw : Hoe meer -- 1 24 - hij gebookt wordt, hoe beter hij 't volgende jaar draagt. — Die in 't Fransch het rechte woord op de rechte plaats gebruiken (anders gezegd : de « lawaaiigen »), drukken noten boleen uit door gauler des noix. » De afleiding van beuleren is stellig waar ,. zooals men kan ervaren als men de verwijzing naar de Landbouwcourant 1867, n° 42, die in 't Woordenboek opgegeven wordt, opvolgt; het is daarenboven een zeer verspreide technische term in Noord-Nederland, veel meer verspreid dan het w w. beuken, dat hier ce pas gebracht en algemeen bekend genoemd wordt. llit is stellig niet het geval : het wordt alleen door Schuermans vermeld, als gebruikelijk in Limburg. Bij Tuerlinckx noch bij Rutten, den landsman van ons medelid, is beuken opgeteekend. Op dat « algemeen bekend zijn » valt dus nog al wat af te dingen. Het werkwoord Boken. bij Kiliaan zoogenaamd wél te vinden en in het Woordenboek niet, is natuurlijk niets anders dan de oudere, in onze dialecten nog bekenden vorm van beuken, dat in het Woordenboek meer dan een kolom beslaat. Dit is zeker te weinig om de aandacht te trekken. Dat daarenboven op Boken verwezen wordt naar Beuken, schijnt den heer Claes ook al ontgaan te zijn. Van een vergelijking van den notelaar met een vrouw, blijkt uit de medegedeelde zegswijze : hoe meer hij gebookt wordt, hoe beter hij 't volgende jaar draagt, al heel weinig. Intusschen begrijp ik heel goed, wat de heer Claes eigenlijk meent; heeft mij alleen verbaasd, dat hij, die zoo heftig uitdrukkingen te zich een zinspeling veroorlooft als deze, kieschheid juist niet boven allen en waartoe heelemaal geen aanleiding bestond. Wat met het slot der aanmerking bedoeld wordt, ik niet recht vatten. ik denk dat iedereen uitdrukken door * * * Blz. 20 < is volgens VERCOUILLIE WEILAND : verklaren; hier heet het afgeleid van weren Ik met de eersten. » met vvien natuurlijk, meer gezag toekennen aan Weiland en aan Kluyver ; als men dat verkiest ; misschien in dit geval goed zijn eens bedenken Weiland nu juist geen groot etymoloog heer Vercoullie art. vóór. van 't Woordenboek zien. Vroeger dacht men álgeméén, dat verband nam dat die afleiding den invloed van (t). 't zelf de de toetst wat haar leert ; en het gebruik t) Zie b. v. Woordenboek op - uSheel goed, wat de heer Claes eigenlijk meent; het heeft mij alleen verbaasd, dat hij, die zoo heftig tegen onkiesche woorden, uitdrukkingen enz. te velde trekt, zich een zinspeling veroorlooft als deze, waarvan de kieschheid nu juist niet boven allen twijfel verheven is en waartoe heelemaal geen aanleiding bestond. \Vat met hei: slot der aanmerking bedoeld wordt, kan ik niet recht vatten. Ik denk dat iedereen noten beuken zal uitdrukken door gauler des noix. * * 20 ,< Beweren isvolgens VERCOUILLIE en WEILAND: waar verklaren / heet het afgeleid van (tegenhouden). Ik houd het met de eersten. » Men kan het houden met wien men wil, natuurliik, en meer gezag toekennen aan Weiland en Vercoullie, dan aan Kluyver,- als men dat verkiest; maar misschien zou het in dit geval goed zijn eens te bedenken dat Weiland nu juist geen groot etymoloog was, terwijl de heer Vercoullie zijn art. beweren heeft gemaakt, vóór hij dat van 't Woordenboek kon zien. Vroeger dacht men álgeméén, dat beweren met waar in verband stond, al nam men aan, dat die afleiding den invloed van weren had ondergaan (I). Maar 't spreekt van zelf dat de Redactie de gangbare meeningen toetst aan wat haar materiaal haar leert; en wie nu het gebruik (1) Zie b. v. FRANCK, Etymologisch Woordenboek op beweren. --- 126 van beweren door de eeuwen heen, zonder vooroordeel nagaat, zal, geloof ik, moeten erkennen dat het niet aangaat nog langer te houden dat het een afleiding is . van waar. * * * Biz. 20 « Bij Bewijzen is, meen ik, eene beteekenis vergeten, namelijk : wizer maken of wis maken (instruire). Ofschoon ik deze beteekenis nooit in een woordenboek ontmoet heb, geloof ik toch, dat bewizen zoo moet verstaan worden in deze welgekende plaats uit de Krekelzangen van BILDERDIJK « Geen bondel Van VONDEL Geen verzen van PooT ; Geen dichten Van lichten, Op Pindus vergood; Geen werken, VAN MERKEN Of FEITAMA waard, Bewijzen Den Grijzen, Verstijfd bij den haard. » Dat is : De stokoude grijsaard is niet meer geschikt tot de studie, wordt door lezen niet meer wizer of wis. BILDERDIJK is misschien de eerste en de eenige, die het woord gebruikt hebbe ; maar het dient geëerbiedigd, omdat HIJ het gemaakt heeft en volgens den geest onzer taal, die ook beDROEVen, beMOEDIGen, beTEMmen enz. bezit. » Ik kan het met den heer Claes niet eens zijn, dat de Redactie zich aan gebrek aan eerbied tegenover Bilderdijk heeft schuldig gemaakt, want het is niet aan te nemen dat de. aangehaalde 127 -- verzen de beteekenis zouden hebben welke ons medelid er aan geeft. Dit blijkt uit den samenhang van het geheele gedicht : Bilderdijk opent het derde deel zijner Krekelrangen met een Voorrang, waarin hij de lezers waarschuwt, dat ze geen meesterstukken moeten verwachten, Maar luttel Gepruttel Van Bestevaars brij. Hij gewaagt van « 't Bezwaren der jaren » die « Gedachten en krachten » verdrukken en verwoesten ; als tegenstelling laat hij daaraan de door ons medelid aangehaalde verzen voorafgaan, bedoelende : een bundel van Vondel, Poot, Van Merken of Feitama bewijst niet (d. w. z. levert het bewijs niet, « men kan het hém niet aanzien ») dat hij door een grijzaard, bij den haard stram en stijf geworden, gemaakt is ; m. a. w. zulke werken als de bundels van Vondel, Poot, Van Merken of Feitama kunnen niet gemaakt zijn door een versuften grijzaard. Waarna Bilderdijk zijn best doet, stellig met gemaakte nederigheid, om dat derde deel zijner Krekellangen wél als het werk van een versuften grijzaard af te schilderen. Leest het geheele stuk, en gij zult overtuigd zijn dat dit de ware verklaring is; maar tevens zult gij met de Redactie van meening zijn dat Bilderdijk zich hier vrij onbeholpen, althans gewrongen heeft uitgedrukt, en dat een dergelijk citaat in 't Woordenboek niet thuis hoort. * * - 28 Blz. 22 « Bidden 3) « In de bijzondere opvatting van bedelen is bidden nog thans in verschillende streken in gebruik; vroeger zeer gewoon. II Alle biddende orden ,(bedelende orden, bedelorden) DE POTTERE, daltb. 32 ». Het zij mij geoorloofd aan die verklaring van biddende orden te twijfelen. De bedelorden zamelen wel aalmoezen in, doch niet al biddende langs de deuren, gelijk de bedelaars. « Voortijds was het een gebruik dat de Paters der vier bedelende orden namelijk de Augustijnen, Karmelieten, Predikheeren en Minderbroeders, in sommige dorpen hunne statie hielden en op termijn gingen. Zij sloten met den pastoor en de wethouders een verdrag om op bepaalde dagen te komen biecht hooren en prediken, mitsgaders andere diensten te verrichten... Tot hun loon mochten dan die Paters op zekere dagen bij de gegoede burgersrondgaan, die hun boter, eieren, hout en andere levensmidddelen ten geschenke gaven » ( i). Er zijn immers in de Roomsche Kerk ook orden, wier voornaamste bezigheid het is te bidden en te mediteeren; dat zijn in 't Fr. les ordres contemplatifs en bij ons de beschouwende of biddende orden. » Twijfele wie wil, de verklaring is niettemin juist. De bedelorden leefden van almoezen en van inzamelingen van geld. en mondbehoeften, van « col lecten ». Hoe dit inzamelen in zijn werk is gegaan, doet niets ter zake ; er is zelfs geen twijfel aan, of het werd niet altijd gedaan « langs de deuren,. gelijk de bedelaars ». Het bleef niettemin bidden, (t) P. FR. ST. SCHOUTENS, Geschiedenis van het voormaligltl inderbroedersklooster van Antwerpen (1446-1797); naar P. D. KUYL, Hoboken (noot van den heer CLAES). 29 - in den zin van bedelen. Hoe zouden ze anders hebben kunnen heeten mendicantes, ordres mendiants enz.? Trouwens, biddende orden is in de bedoelde beteekenis nog heden welbekend. De meening, dat biddende orden hetzelfde zou zijn als beschozavende orden, is volkomen onjuist. * * Blz. 23 « Biddag, hetzelfde als Bededag, een dag waarop volgens aanschrijving van het burgerlijk of kerkelijk gezag godsdienstoefeningen worden gehouden, waarin gebeden wordt om een gunstigen afloop van bepaalde omstandigheden ». Dat kan overeenkomstig zijn met den hervormden eeredienst in een protestantsch land. Bij de Katholieken is de biddag de dag, welke in iedere parochie jaarlijks toegewijd is aan de aanbidding van het H. Sakrament. Deze dag heet ook gedurige aanbidding, welke uitdrukking ik te vergeefs zoek, zoowel bij AANBIDDING als bij GEDURIG. » Ik geef toe, dat de verklaring van biddag met het oog op den R. K eeredienst wat uitvoeriger had kunnen zijn, maar dat ze daarom onjuist is, durf ik betwisten. Er kan hier geen kwestie zijn van den biddag bij de Katholieken, maar van een biddag. De dag, welke bestemd is tot gedurige aanbidding van het H. Sacrament, is er een ; te Gent is die waarop men petsonkelt, d. i. waarop men den aflaat genaamd portiuncula tracht te verdienen (2 Augustus), er een ander ; en uit een citaat uit Croon's Almanak (ao 1665), in 't Woordenboek opgenomen, kan men zien dat de kruisdagen er in dien tijd nog andere waren. Van - 130 - al die dagen kan men immers zeggen, dat ze gehouden worden « volgens aanschrijving der kerkelijke overheid » en dat er gebeden wordt « om een gunstigen a floop van bepaalde omstandii:heden », zooals in t Woordenboek gezegd wordt. Dat gedurige aanbidding noch op aanbidding- (bewerkt a° 1863!) noch op gedurig (bewerkt a° 1876!) te vinden is, bewijst natuurlijk al weer hoe veel beter het Woordenboek was onder De Vries dan onder de tegenwoordige Redactie. * * * Blz. 23 r Biechten bedr. en wederka zw. ww. » --- In den Roomschen Catechismus, Antw. 1701, gelijk nu nog in den Mechelschen is Biechten ook onzijdig. » Het gebruik van biechten als onzijdig werkwoord is bloot formeel, waardoor de beteekenis niet verandert; toch wordt er in 't Woordenboek de noodigs eer aan bewezen : er worden verschillende aanhalingen medegedeeld waarin biechten onzijdig gebruikt is. * * Blz. 24 « Bij Brood komt ook de zegsw. « Kruin geschoren, brood geboren ». Dat rijmpje wordt bij ons bevalliger en toegeeflijker ingekleed; wij zeggen: Kruintje geschoren, wijn/je geboren. » Over die meerdere bevalligheid kan ik het met den heer Claes wel eens zijn, niet echter over de meerdere toegeeflijkheid. Maar daarover zullen we niet twisten. De zaak is, dat ons medelid een belangrijk iets uit het oog verloren heeft : indien de Redactie — 131 -- die bevalliger en toegeeflijker inkleeding had geci- -teerd op Brood, dan zou dat een citaat geweest zijn, waarin 't woord Brood — niet voorkwam. Tableau! Misschien zal de heer Claes hierop antwoorden, ,dat hij het dan ook zoo niet bedoeld heeft, en ik zal hem gaarne gelooven. Maar waartoe dient een dergelijke aanmerking dan? Er was te minder aanleiding toe, daar kruin geschoren brood geboren in 't Woordenboek geciteerd wordt uit — Rutten's Haspengouuisch Idioticon. Er was dus volstrekt geen reden, om er zich op te beroemen dat de Haspengouwers dat « bevalliger en toegeeflijker inkleeden » : ze zeggen blijkbaar het een én het ander. Biz.25 « Bij Garen, gaderen, hoort de spreekw. : Spaarmond zooveel als gaarmond, omtrent zooveel als : wie eenen stuiver spaart wint eenen stuiver, of Een stuivertje gespaard, een stuivertje gegaard. » Alweer de oude geschiedenis! De genoemde uitdrukking wordt in geen enkel onzer idiotica vermeld ze is dus blijkbaar tot een gering taalgebied beperkt; in Holland is ze onbekend. Waar had de Redactie, ze dus moeten opvisschen, toen Gaderen met afleidingen en samenstellingen in bewerking waren, d. w. z. in 1872 (Dl. IV, eerste aflevering, G-Galeas) ? Nog wel in een tijd dus, toen - 132 van al onze idiotica alleen De Bo juist begon te verschijnen t Al had de zegswijze dus nog in al de overige dialectica gestaan, toch had de Redactie ze niet kunnen vermelden. ^ * * Biz. 2 « Het Gansrijden wordt beschreven volgens TER Gouw; hier gaat dat spel heel anders toe. » Meent de heer Claes soms dat de Redacteuren . van 't Woordenboek alle mogelijke volks- en kinderspelen met alle gewestelijke varianten, de Haspengouwsche incluis, kenden en kennen ? De heer Clae s. zou zeker én meer dan een zijner medeleden én de Redactie verplicht hebben door hier wat uit zijn hoorn des overvloeds mede te deelen en ons te zeggen hoe het ten zijnent dan wel toegaat. Misschien krijgen we nu tot antwoord : dat kon en kan men lezen in Schuermans' Bijvoegsel en bij Rutten. Maar het eerstgenoemde werk verscheen pas in 1883 ;. Rutten's Idioticon in i8go; de aflevering van 't Woordenboek, waarin Gansrijden behandeld is, dat wil zeggen de tweede van het vierde deel (Galeas — Gast), in 1873 ! * * * 131z. 25 « Tot de samenstellingen met Gans hooren nog Ganzebrug, Ganzendries, Ganzepoel, Ganzepoot (eene houtsoort). 3 GanTepoel staat wel degelijk in 't Woorden-- 13 3 — boek vermeld : zie dl. IV, kol. 248. Van de andere woorden staat alleen ganTepoot in onze idiotica , . t. w. bij Tuerlinckx, in 1886 verschenen. Nogmaals 't zelfde liedje dus. * * * 1z. 25 « Gast. Zooals de waard is, vertrouwt h zijne gasten luidt op menige plaatsen (sic) : Zooals de duivel is, betrouwt hij ziine gasten. » Wat de heer Claes is hier zegt, is volkomen juist ; ik meen zelfs dat deze lezing in onze gewesten dat eenig bekende is. Men vindt ze dan ook bij Schuermans, Rutten en Cornelissen vermeld, maar op het artikel duivel. Al had ze op Gast gestaan, de Redactie had ze immers toch niet kunnen kennen, om dezelfde afdoende redenen die zooeven genoemd werden. Het spreekt overigens van zelf dat de zegswijze in het Woordenboek op Duivel zal ter sprake komen. * * * B1z. _, « Ge (kol, 368) staat : « Van het simplex eten is het verl. deelw. (gegeten) aldus gevormd ten gevolge eener onjuiste opvatting van het mnl. verl. deelw. geien, dat uit ge en eten was samengetrokken, doch welke g in later tijd uit misverstand voor een bestanddeel van den verbalen stam werd aangezien. » Wij, Vlamingen, hebben aan die onjuiste opvatting en dat misverstand niet deelgenomen, en wij zeggen nog altijd, gelijk onze voorzaten der Middeleeuwen, geien, maar uit eerbied voor de spraakkunst schrijven we gaten. Wie kan dat afkeuren? en waarom laat het Wdb. der Ned. T en al de Hollandsche Woordenboeken onzen beteren vorm achterwege, om alleen aan den --. 134 — onjuister en uit misverstand een wettig bestan terkenen? Men denkt hier onwilekeurig de fabel van Land der Hinkenden! » zeer duidelijk denkbeeld waarop heer Claes staat. waar dat de Vlamingen « aan onjuiste opvatting en aan dat « misverstand » geen deel genomen hebben, dan er is volstrekt geen er zich op te beroemen. Iedereen die met maar oppervlakkig zich aanstonds voorbeelden bij waarin wij het wel hebben, en van zulke, waar wij de Hollanders weer voor Claes hebben de - echter wel degelijk aan die onjuiste opvatting dat misverstand en a ! reeds in middeleeuwen. de Spraakkunst Helten vindt i6i (blz. 23o), een heel dozijn bewijsplaatsen een enr., daaronder er uit Maerlant en uit den Reinaert ! Ook. in later tijd is zeldzaam (i), al Beten overheerschende vorm. Woordenboek keurt dan ook niet af dat wij. Zie b. v. LUBACH, verbuiging het werkwoord het Nederlandsch der i6de eeuw, bl. 20; HEINSIUS, Klank•• buigingsleer de taal des Statenbijbels, blz. 62. Ook Vondel gebruikt naast Beten : zie V. HELTEN, Vondels's blz. 37. onjuisten misvC1stand geboren vorm een wettig bestaan te erkennen? M en denkt hier onwillekeurig aan de fabel van GELLERT, Het Land der Hinkenden! » Deze aanmerking geeft een zeer duidelijk denkbeeld van het standpunt waarop de heer Claes staat. Gesteld dat het waar is, dat de Vlamingen « aan die onjuiste opvatting» en aan dat « misverstand )) genomen hebben, volstrekt geen reden om er zich op te beroemen. Iedereen die met de geschiedenis onzer taalvormen ook maar oppervlakkig bekend is, zal zich aanstonds voorbeelden bij de vleet herinneren van gevallen, waarin wij het wél gedaan hebben, en ook van zulke, \\aar wij het deden, en de Hollanders weer niet. Ongelukkig voor den heer Claes hebben de Vlamingen echter wel degelijk aan die onjuiste opvatting en dat misverstand deelgenomen, en dat, 0 ramp I reeds in de middeleeuwen. In de Middel · nederlandsche Spraakkunst van Van Helten vindt men § 161 (blz. 230), een heel dozijn bewijsplaatsen voor gegeten, gevolgd door een ent., en daaronder zijn er uit Maerlant en uit den Reinaert lOok tijd is gegeten volstrekt niet zeldzaam in het Zuiden I), al is geten de overheerschende vorm gebleven. Het Woordenboek keurt dan ook niet af dat wij. (1) Zie b. ,'. LUBACH, Over de verbuigmg van het werkwoord in het Nederlandsch der 16d' eeuw. bI. 20; HEINSlUS, Klank_· en buigingsleer van de taal des Statenb9'Oels, blz. 62. Ook Vondel gebruikt gegeten lJaast geten : zie V. HELTEN, Vondels'; Taal, blz. 37. -- 135 — « nog altijd, gelijk onze voorzaten der middeleeuwen », geten zeggen. Het verspilt daaraan geen enkel woord. Het beschouwt dien vorm als Middelnederlandsch : waarschijnlijk wisten De Vries, Verwijs en Cosijn niet, toen ze het artikel Ge- bewerkten, dat is in 1874, dat geten hier nog de gewone vorm is; maar dat moest hun niet beletten om aan den vorm gegeten een « wettig » bestaan toe te kennen, daar die vorm reeds sedert eeuwen bestaat, en geen machtspreuk van woorden boekschrijvers hem uit de wereld kan helpen. Dat gegeten aan een « onjuiste opvatting » en een « misverstand H zijn oorsprong te danken heeft, mocht daar geen beletsel voor zijn in onze, gelijk in alle talen, gebruiken wij dagelijks duizenden vormen, waarvan hetzelfde te zeggen is. We zouden wel te doen te hebben, indien we die alle daarom als onbruikbaar goed gingen beschouwen. Er zou al heel weinig van onzen woord- en vormenvoorraad overblijven. Het mooiste van alles is echter de bewering dat wij Vlamingen « uit eerbied voor de spraakkunst i} geeten schrijven. Dat is een zeer misplaatste eerbied, want de grammatica heeft zich te voegen naar de werkelijk bestaande taal; hare regels moeten afgeleid zijn uit het gebruik, en niet omgekeerd. En me dunkt, ten slotte, dat het erger is een vorm te schrijven die in de levende taal niet bestaat, dan in het Woordenboek een vorm te boeken die iedereen in Noord-Nederland, en uitsluitend, sedert eeuwen gebruikt. 36 --- Blz. 26 « Gebies beteekent niet alleen het c sissen der slangen », maar hier het biezen of b jzen der koeien. » De aanmerking is juist, met dit voorbehoud : het woord dat in 't Woordenboek ontbreekt is gebijs. Het is nl. volstrekt geen uitgemaakte zaak, of bieten, sissen, en bijten, driftig springend rondloopen, ook : schommelen, touteren, één zijn. Als het twee verschillende woorden zijn (wat het waarschijnlijkste is), dan zijn ze door onze « voorzaten » uit « misverstand », « ten gevolge eener onjuiste opvatting », met elkaar verward. ^ * * 26 « Gebod. I. « Thans alleen nog gezegd van de openbare wettelijke bekendmaking van een voorgenomen huwelijk, de huwelijksafkondiging, welke thans na invoering van het burgerlijk huwelijk door den ambtenaar van den burgerlijken stand voor de deur van het gemeentehuis op twee achtereenvolgende zondagen plaats heeft, doch voorheen voor de belijders van den gereformeerden godsdienst driemaal in de kerk geschiedde ». Dat moge zoo zijn voor Holland; voor België is het autant de mots, autant d'erreurs. » De aanmerking is, zoo niet geheel, dan toch grootendeels juist; maar er was waarlijk geen beter voorbeeld te kiezen om te laten zien, dat het Woordenboek nu juist niet fouteloos was in den tijd van De Vries. - 1 37 - Blz. 26 « Gebral, behalve het pralen en het roemen, beteekent ook nog het eigenaardig schreeuwen (brallen, loeien) der koeien, ook volgens VAN DALE. » Dat « ook volgens VAN DALE » is blijkbaar een vergissing. In geen enkele uitgave van Van Dale's woordenboek wordt voor gebral de beteekenis geloei opgegeven. Mets vindt ze wel bij Tuerlinckx, maar diens idioticon verscheen pas in 1886, terwijl de aflevering van 't Woordenboek, waarin Gebral behandeld is (Di: IV, derde aflevering, Gast — Gebrek), uit het jaar 1874 dagteekent ! Er was voor de bewerkers van die aflevering maar een middel om de bewuste beteekenis van gebral te leeren kennen, dat was eerst een poos bij de Haspengouwsche boeren te gaan doorbrengen, en dan hun artikel te maken. Doch alle gekheid op een stokje! De aanmerking van den heer Claes doet een ongezochte, en daardoor te voortreffelijker gelegenheid aan de hand om aan tg wonen, dat de boven gedane mededeeli ; gen over 't apparaat van 't Woordenboek juist zijn. Onder de samenstellingen van gebral vond de Redactie er eene, die haar de volgende woorden in de pen gaf : « In ongewonen zin bij BILD. 8,358: schutgebral; gedonder van het geschut (« onder 't dondrend schutgebral Bezwijkende op den legerwal ») : eene opvatting, die door de beteekenissen van gebral en brallen niet gerechtvaardigd wordt. » Slaat men thans het artikel Brallen op, dan 38 — daar B) de volgende beteekenis vermeldt met verschillende voorbeelden geillustreerd « Een krachtig geluid geven, luid schallen, galmen, schetteren, enz. nog in Haspengouw gebezigd voor het loeien eener (RUTTEN). » zien, welk gebrekkig de zich voor 1887 moest behelpen, hoe veel het Woordenboek dan in den tijd van De Vries. ^ * Blz. « Gedachte, — voorheen ook onzijdig is veel tegen te I° De meeste voorbeelden dit artikel geven 't meerv., met of zonder lidw. en laten geslacht onderscheiden. 2° voorbeelden, waar gedachte in 't enkelvoud is die vorm vrouwelijk, nergens onzijdig. zijn vele voorbeelden), waar de hij onzijdig; alzoo bij STARING, DF, BRUNE, VAN HEMERT, BREDERO, SPIEGHEL, HOOFT, HOFFERUS, DE DECKER, COORNHERT, VISSCHER, DE MEYER, VONDEL, SIX VAN CHAND.,. VAN BEVERN (sic), J. DAVID, DELCROIX Vlaamsche schrijvers. In de List van D VAN HOOGSTRATEN is Gedacht onzijdig. Uit de menigte voorbeelden, door het zelf aangehaald blijk, vorm gedacht e KIL. hem ok geft) vroeger algemen gebezigd werd en onzijdig was. De onzijdige vorm Z.-N. door gewone; - 138- vindt men daar onder B) de volgende beteekenis vermeldt en met verschillende voorbeelden geillUstreerd ~ (( Een krachtig geluid geven, lUid schallen, galmen, schetteren, schreeuwen enz. Thans nog in het Haspengouw gebezigd voor het loeien eener koe (RUTTEN). » Daaraan kan men zien, met welk gebrekkig materiaal de Redactie zich voór 1887 moest behelpen, en hoe veel gebrekkiger thans is dan in den tijd van De Vries. * * ,. 27 «Gedachte, zn. vr. - voorheen ook onzijdig ». Daar is tegen te zeggen. }o De meeste voorbeelJen bij dit artikel geven gedachten in 't meerv., met of zonder lidw. en laten geen geslacht onderscheiden. In al de voorbeelden, waar enkelvoud voorkomt, is die vorm vrouwelijk, nergens onzijdig. 3° Overal (en er zijn vele voorbeelden), waar de vorm gedacht gebezigd wordt is hij onzijdig; alzoo bij STARING, DE; BRUNE, VAN HEMERT, BREDERO, SPIEGHEL, HOOFT, HOFFERUS, DE DECKER, COORNHERT, VISSCHER, L. DE MEYER, VONDEL, SIX VAN CHAND., VAN BEVERN (sic), J. DAVID, DELCROIX en alle Vlaamsche Lijst VAN HOOGSTRATEN is ook onzijdig. Uit. de menigte voorbeelden, door het Wdb. blijk, dat de vorm [[edacht zonder (gelijk KIL. hem ook geeft) vroeger algemeen gebezigd werd onzijdig was. De onzijdige vorm gedacht is geheel Z.-N. door de gewone; -- 139 — Waarom wordt die vorm dan uit al de woordenboeken gebannen ? waarom heeten wij particularisten, als wij hem gebruiken ? » De heer Claes is toch wezenlijk moeilijk te voldoen. Hij erkent zelf, dat het Woordenboek een « menigte voorbeelden » van Gedacht aanhaalt; waarom zegt hij dan, dat die vorm uit al de woordenboeken wordt « gebannen? » De billijkheid vorderde toch te erkennen, dat die vorm in elk geval niet uit het Woordenboek der Nederlandsche Taak gebannen is. Daarenboven heeft hij er bezwaar tegen, dat van Gedachte gezegd wordt dat het onzijdig is. Maar had ons medelid wat nauwkeuriger toegekeken, hij zou bemerkt hebben, dat er ook een artikel Gedacht in 't Woordenboek staat, Dl. [ V, kol. 554, waar men lezen kan : « Gedacht, Gedachte, znw. onz.... In Noord- Nederland verouderd, doch in Vlaamsch-België in eerstgenoemden vorm het gebruikelijke woord (DE Bo 346). In beteekenis volkomen hetzelfde als Gedachte, vr., en in den meervoudsvorm daarvan niet te onderscheiden, zoodat de afzonderlijke behandeling van beide alleen in suffix verschillende vormen niet geraden is. Lie derhalve verder bij GEDACHTE. » Et voilà pourquoi votre fille est muette. * * * Blz. 27 « Bij Geduren moest de uitdr. gevoegd worden : Noch hermen noch geduyen kunnen, d. i. zeer ongedurig zijn. — Hermen heet elders rusten, ook in de Middeln. Spraakk. van VAN HELTEN : gheheermen. » .- 1 40 - Verzoeke nog wat geduld! Het artikel hermen is haast aan de beurt. -- Het spreekt van zelf dat in hermen noch Beduren kunnen het ww. hermen ook beteekent : rusten, evenals overal elders. * * * Blz. 28 « Het Gekokerel is in Holland « herhaald kokerellen of koken ». Ik geloof het; doch het zn. is hier even onbekend als het ww. ; — of neen : de kokerel is te Hasselt en elders de driftol; kokerellen is met de drijftol spelen; het b ekokerel is de naam dier werking. » Omdat kokerellen en gekokerel te Neerlinter onbekend is, moeten ze daarom uit het Woordenboek blijven? Toen gekokerel geschreven werd (a° 1878! DI. IV, zevende aflevering, Gekken-Gelegenheid), had de Redactie blijkbaar in haar apparaat niets dat op een andere beteekenis betrekking had. Op kokerellen zal de heer Claes beter bevredigd worden : daar zal hij niet alleen de hem bekende, maar ook nog andere, thans in Noord-Nederland onbekende beteekenissen vinden. Voorshands verwijs ik naar de artikels van Eymael in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, XI, 82. Blz. 2 6 « Genekt is niet alleen « voorzien zijn van » eenen nek, maar ook beroofd zijn van dat noodige lichaamsdeel, fig. gedood. » -- 141 De opmerking treft geen doel : genekt, voorzien van een nek, is een bijvoeglijk naamwoord, rechtstreeks afgeleid van nek ; genekt, gedood, is het verleden deelwoord van nekken, en hoort dus bij dit werkwoord. De heer Claes verlangt dus iets, dat eigenlijk fout zou zijn. * * Blz. 29 « Goddeloos, bw. « Om eenen hoogen graad aan te duiden : Een goddelooze deugniet (fel, groot). SCHUERM.» — . Hier valt op te merken, dat in dit geval loos den klemtoon krijgt. » Die opmerking is vrij overbodig, aangezien goddeloos in de beschaafde taal altijd den klemop het achtervoegsel heeft. * * * Blz. 29 « Goed. Mannen van goeden wil, « in Z. - N. in gebruik in den zin van des hommes de bonne volonté, welgezinden. Mannen van goeden wil, zoo riep men telkens, wanneer men mannen noodig had. CONSCIENCE ». Niet juist. 't Was, ja, alsof men in 't Fransch zou geroepen hebben : Des hommes de bonne volonté; maar dat wil niet zeggen welgezinden. 't Zijn mannen, die zich vrijwillig aanbieden om eene (buitengewone) taak te vervullen, zonder daartoe verplicht te zijn of gedwongen te kunnen worden, maar ook zonder belooning te kunnen eischen. » Deze aanmerking bewijst niets anders, dan dat de heer Claes de Noordnederlandsche beteekenis van uvelgeTinden niet kent. — T42 __ Men moet nooit uit het oog verliezen, dat hetzelfde woord vaak een andere beteekenis heeft in Noord- dan in Zuid-Nederland, of omgekeerd. In het Zuiden beteekent zvelgeTind : goed gehumeurd; in Noord-Nederland heeft het woord een beteekenis die dichter staat bij de oorspronkelijke, nl. : gunstig gestemd --, genegen tot datgene wat uit het verband blijkt, zooals men met één blik in 't Woordenboek, op geTind. leeren kan. Zelfstandig gebruikt, is een welgeTinde dan begrijpelijkerwijze de Nederlandsche uitdrukking voor wat in 't Fransch un homme de bonne volonté heet. Ziehier een voorbeeld uit een geschrift van den dag : Toynbee-werk, een woord, populairder nog steeds dan de daad. Maar ook daden zijn in den laatsten tijd verricht, krachtig is alom de zaak aangepakt, die zooveel meer goeds nog kan stichten, dan waartoe tot dusver zij bij machte bleek. Wij willen hiermede niet gezegd hebben, dat het aantal willige werkers en werksters uit meer bevoorrechten stand, dat zich aanbood en blijft aanbieden, zoo luttel is, dat met inspanning der beste krachten door al die welgezinden niet zeer veel goeds kon worden tot stand gebracht (Het Vaderland ryor, nr 307 (28 Dec.), tweede blad A, Ia). » Daarentegen maakt de uitdrukking mannen van goeden ivil op iemand die zijn taal kent, den indruk een gallicisme te zijn ; toch is ze in het Woordenboek opgenomen, zonder eenig « brandmerk ». ._._ 143 ._ Blz. 30 « Gordijn. « Znw. onz.. daarnaast gordine, vr.; alleen in verheven stijl wordt gordijn ook nu nag wel vrouwelijk gebezigd ». — En daarop volgen, voorbeelden, waar gordijn vrouwelijk is, uit CONSCIENCE, BILDERDIJK, VONDEL. Maar gordijn is bij ons altijd vrouwelijk, gelijk bij D. VAN HOOGSTRATEN. » Die voorbeelden uit Vondel, Bilderdijk en Conscience bewijzen ze, dat het onwaar is wat het Woordenboek zegt? En dat Van Hoogstraten het woord vrouwelijk noemt, bewijst zulks dat de Hollanders het thans vrouwelijk gebruiken? Dat zal de bewerker van 't art. toch wel beter weten? ^ * * Blz. 30 « Gracht. Bijj te voegen : Van den kant in de gracht helpen, stooten. In België algemeen voor : iemands toestand verergeren. Hij kan gerust zijn, ik zal hem helpen. — Ja, van den kant in de gracht ! » Dezelfde geschiedenis als met het spreekwoord Tooals de duivel is, betrouwt hij Tijne gasten. Iemand van den kant in de gracht helpen staat vermeld bij Tuerlinckx en bij Cornelissen-Vervliet, maar bij beiden op kant, niet op gracht. Het is toch niet te vergen dat een Redacteur van 't Woordenboek, die bezig is met een zeker artikel te bewerken, alle idiotica ga doorlezen, om te zien of er, niet nog een of andere zegswijze bestaat, waarin het woord dat aan de beurt is, voorkomt De heer Claes vergeet telkens dat, als een zegswijze, een uitdrukking enz. niet op het eene - I 44. _.__ woord staat, er alle kans is dat ze op het andere zal vermeld worden. * * * Blz. 30 « Gremelen. « Glimlachen, grimlachen... » ('t Is noch 't een noch 't ander, maar tusschen de twee) -- Ofschoon VAN BEERS « gremelende » schreef, staa t . het vast, dat de hier gebruikte vorm die is, welke door KILIAEN werd geboekt, nl. Gremeelen (.-- grameelen. (Zie T., R. C.-V.) » Het is niet duidelijk, waartoe deze opmerkin g. dienen moet, aangezien hetgeen de heer Claes hier vertelt ook in 't Woordenboek te lezen staat, alleen niet met zooveel beslistheid. Men leest dl. I V, . kol. 653 : « Gremelen... In Noord-Nederland niet in gebruik. 1) Glimlachen; grimlachen; grijnslachen. Verg. ook : « Gremeelen. Fland. j. grenicken. Subridere, remt= dere » (KIL.) II (volgen twee voorbeelden.) » Men ziet dat de bewerker van 't artikel het voorzichtiglijk laat bij een « vergelijk n. Het kan zijn, het is waarschijnlijk zelfs, dat er verband bestaat tusschen het door Kiliaan geboekte greméelen en het thans bekende grémelen; maar dat vast staat, dat beide woorden een zijn, ziedaar wat nader bewijs behoeft. 45 Blz. 30 « Groe1 _ Ik kon mijne oogen niet gelooven, toen ik het las (kol. ts,_ « Misschien moet men ook aan de groene oogen van aL ' immer valscheN kat denken! » « Viel Lam urn nichts ». — Als ik dat zie, dan kan ik mijn oogen wél gelooven. Het is een feit, dat in Noord-Nederland, evenals in Engeland, het gevoel der geslachten zeer flauw geworden is. Men kan dat betreuren, maar er is niets aan te doen. Het is een verloop, dat ook hier tot op zekere hoogte bestaat : in Holland worden alle woorden manlijk of vrouwlijk ; hier verschilt het geslacht van een zelfde woord van gewest tot gewest. De meening, dat er in Zuid-Nederland vastheid en eenheid in de geslachten zou bestaan, is zelfbedrog. (I) Blz. 3o « Haag. II. « In Z.-N. nog altijd uitsluitend hage ». Dat is mij wat nieuws! Ons kadaster geeft de Haag, de lange Haag (met de bet. bosch), en elkeen noemt die velden gelijk de haag, d. i. de omheining. » Hier moet ik persoonlijk mea culpa zeggen : de vergissing is van mij afkomstig, niet van - den bewerker van 't artikel Haag. (i) Zie daaromtrent enkele lezenswaardige mededeelingen bij H. MEERT, Distels, blz. 37. 46 -- Blz. 3 1 « Haal. II. « Eene benaming van (sic) de nageboorte bij de merrie ». — Die naam is hier onbekend. Het woord dat hier algemeen gebruikt wordt voor : rag eboorte (niet alleen bij de merrie, maar) bij het vee, is bed. « Vele boeren hangen het bed van een veulen op eenen boom ten einde dees beter zijn hoofd omhoog houden, fraaier-en gang zou hebben ». (RUTTEN op Bed.,) Ook zoo langs de Geet en in 't Hageland. — De melk der eerste dagen na het kalven der koeien heet bedmelk. Zij wordt niet in de keuken gebruikt. » Op zich zelf is dat . alles zeer wetenswaard, maar het is mij niet duidelijk wat het met het artikel Haal te maken heeft. Omdat haal in de Haspengouw onbekend is, had de Redactie zeker moeten schrijven : « Haal, bestaat niet, maar heet te Neerlinter bed. » * * Blz. 31 « Haarzakken. Onz. zw. ww. « (Alleen in de onbepaalde wijs?) --- Neen, in alle wijzen en tijden. --- Wordt hier alleen gebruikt in den zin van zijn synoniem foetelen (tricker), beter dan moffelen, en beteekent : (veelal uit kortswijl) hij het spel bedrog plegen. Men zegt ook haarzak doen, en wie haarzak doet of haarzakt, is een haarzak. » Wie de moeite wil nemen, deze aanmerking te vergelijken met het artikel Haarrakken in 't Woordenboek, zal ervaren dat hem hier niets meer wordt medegedeeld dan wat dáár staat, behalve : dat haarrakken ook in andere dan de onbe— 1 47 — paalde wijze gebruikt wordt. De vraag in het Woordenboek : u alleen in de onbepaalde wijs? » toont aan, dat de bronnen die den bewerker ten dienste stonden, daaromtrent geen voldoende licht gaven. En dat is ook zoo. Eerst bij Cornelisse n. wordt men beter ingelicht, maar diens derde aflevering (Grounelijk-Lutter) verscheen pas in 190o, terwijl de aflevering van 't Woordenboek, waarin I-1aarTakken voorkomt (Dl. V, tiende aflevering, Haar41akTenu v), reeds in 1897 uitkwam. Ine aanmerking van den heer Claes zal daarenboven op menigeen den indruk maken, dat haar - Tak niet in 't Woordenboek staat, terwijl he t. artikel ongeveer een halve kolom groot is. * * * Blz. 32 « Hakselbank heet hier snijbank (zie HEREMANS),. en haksel nij er, snijmes. » Accoord! Maar is daarmede aangetoond dat er aan de artikels hakselband en hakselsnijder wat ontbreekt? Die woorden bestaan toch ook? Blz. 32 « Bij Halleluja, alleluia mocht het volksrijmpje vermeld worden, dat des zaterdags in de Goede Week na de Mis vroolijk herhaald wordt : Alleluia is gezongen En de Vasten is gesprongen. » ..- 148 - Zeker mocht dat rijmpje vermeld worden I Het staat ongelukkig in geen enkel onzer idiotica opgeteekend. Had de heer Claes maar den goeden inval gehad, het tijdig aan de Redactie mede te . deelen ! Ik weet zeker, dat de bewerker van 't artikel Haylleluia heí versje zeer gaarne had opgenomen, hij het maar gekend. Dat zal duidelijk zijn aan iedereen die zich het aardige artikel herinnert, waarin Dr. Beets de uitdrukking 't alleluia geleid afdoende heeft verklaard (1), en waarbij ook dit rijmpje had kunnen gebruiken. * * ^ Blz. 32 « Op een zeker tijdstip in liet verleden ; in de Nederlandsche schrijftaal ongebruikelijk ». Met voorbeelden : « heb ooit bigewoond (HoEVFT) r — Ik alleen heb het ooit geweten (BERGMANN), -- Niemand heeft Godi oyt ghe-sien (KILIAEN) ». Sedert wanneer door wien werd dat verval uitgesproken? » De heer Claes heeft onnauwkeurig gelezen. in het Woordenboek : « thans in de Nederlandsche », maar « in de Noordnederlandsche schrijftaal ongebruikelijk ». De voorbeelden zijn dus niet in strijd met die bewering. Er wordt ook « geen verval uitgesproken » er wordt alleen een feit geconstateerd. (t) Zie het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 16, Zeker mocht dat rijmpje vermeld worden I Het staat ongelukkig in geen enkel onzer idiotica opgeteekend. heer Cia es maar den goeden inval gehad, het tijdig aan de Redactie mede te I weet zeker, dat de bewerker van 't artikel HaUeluia heî versje zeer gaarne had opgenomen, had hij het maar gekend. zal duidelijk zijn iedereen zich het aardige artikel herinnert, waarin Dr. Beets de uitdrukking alleluia is geleid verklaard I), en waarbij hij ook dit rijmpje had kunnen gebruiken. ** >j. Blz. 32 « Ooit. « Op een zeker tijdstip in het verleden; thans in de N ederlandsche schrijftaal ongebruikelijk ». Met voorbeelden: « Ik heb het ooit bygewoond (HOEUFT), - Ik alleen heb het ooit geweten (BERGMANN), - Niemand heeft Godl oyt ghe-sien (KILIAEN) ». en door wien werd dat verval uitgesproken? » heer Claes heeft onnauwkeurig gelezen. Er staat niet het Woordenboek: (( de N ederlandsche schrijftaal ongebruikelijk )). maar; (( Noordnederlandsche schrijflaai ongebruikelijk n. voorbeelden niet in strijd met wordt « geen verval uitgesproken)); er wordt alleen een feit geconstateerd. * * * (I) Zie het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- Letterkunde 16, 290 vlgg. — '49 -- Blz. 3 2 « Oom. Zelfs het « jonger geslacht », dat niet verwend is, zegt hier nog : jan-oom, Sus-oom, Bertus-oom... gelijk het Triene-moetje (voor moei je), Anne-moe je... Sus-neef, jan-neef... peter-oome, Pete-moetje... zegt. -- Het spreekt van zelf, dat Gaston-oom, Pulcherie-moeitie anachronismen zouden zijn ! » In het Woordenboek staat, dl. XI, kol. 18 : « Wanneer oom vergezeld is van een eigennaam, wordt deze in de Hollandsche spreektaal thans nagenoeg uitsluitend achteraan geplaatst; vroeger echter werd de eigennaam steeds vooropgezet, wat zelfs in Vlaanderen thans alleen nog door zeer oude menschen gedaan wordt; het jongere geslacht zegt nonkel Jan, Pier, enz. » Nu deelt de heer Claes ons mede dat te Neerlinter nog iedereen, jong en oud, zegt : 7anoom enz. Wij zijn hem dankbaar voor die mededeeling, maar laat hij op zijne beurt erkennen, dat er metterdaad in 't Woordenboek niets miszeid is, en dat het niet te vergen is dat de Redacteuren alle Nederlandsche dialecten zouden kennen. * * Blz. 32 « Oom, om den berg van bermhertígheid aan te duiden, is hier onbekend ; men zegt daarvoor matant Zijne zondagsche kleederen staan bij matant. » Misplaatst. Of moeten wij de beteekenis berg van barmhartigheid, in Vlaanderen en Antwerpen algemeen bekend, weglaten omdat ze te Neerlinter niet bekend is? -- r 5 — Daarenboven niet zeer logisch : voor 't artikel oom is matant toch immers onbruikbaar? Blz. 33 « Oorlap. « Dat gedeelte van het oor dat op een lapje gelijkt (?) : hetzelfde als Oorlel, dat in Zuid- Nederland zoo goed als onbekend is. » Hoe is 't mogelijk! Wij kennen schier niets anders dan oorlel. Oorlapje (het verkleinwoord, let wel op!) wordt veel minder gebruikt. HEREMANS geeft : Oorlapje, zie Oorlel. — Oorlap is hier een lap om de ooren te bedekken : Eene klak met, oorlappen. » Ik zeg gaarne peccavi, want ik heb dat artikel bewerkt, en 't spijt me hoe langer hoe meer dat ik geen Neerlintersch geleerd heb vóór ik naar Leiden ging. Wat de opmerking over de beteekenis : lap om de ooren te bedekken, hier komt doen, is mij niet duidelijk, aangezien die beteekenis (die niet alleen in de Haspengouw bekend is) uitvoerig behandeld is in 't Woordenboek. Men leest dl. XI, kol. 122 « 2) Het lapje ter weerszijden eener pet of muts,. waarmede de ooren (b. v. voor koude) kunnen bedekt en beschut worden. : » (volgen drie voorbeelden). * * Blz. 33 « Ootje, « als cijferteeken thans in Z-N. nog zeer gewoon. » -- Ja, wel te verstaan zonder den verkleiningsvorm. Eene 0 te veel van CONSCIENCE heet her immers eene vo te veel, niet eene nu/ te veel? Om te beteekenen : 't is eene onvoordeelige, eene mislukte zaak, zegt men : 't Is eene o (eene oo); van eenen persoon, die in zijn vak onbekwaam is, zegt men : 't eene o (eene oo) in cijfer. » Ik wil graag gelooven, dat op sommige plaatsen de verkleinvorm niet, o daarentegen wel gebruikt wordt. Maar doet dat iets af aan de bewe ring dat ootje « nog zeer gewoon » is? 't eene o staat niet in 't Woordenboek, maar de uitdrukking oo, je 't cijfer rijn is zeer uitvoerig behandeld. Zie Dl. XI, kol. 23o : « — Een ootje in 't cijfer zijn, thans alleen nog in Zuid-Nederland (waar men ook zegt -- in 't cferen) ; hetzelfde als Noordndl. in 't cijfer zijn. Eigenlij k : een ootje, eene nul in 't cijfergetal zijn, en vandaar : zooveel beteekenen als eene nul (op zich zelf genomen !) in een getal; niets te zeggen, in te brengen « van geen tel zijn. » Verg. fr. un zéro (volgen twee voorbeelden). -- Iets, iemand (voor) een ootje 't cijfer houden, rekenen, van geener waarde achten. II twee voorbeelden). -- Een ootje in 't cife ' geven, een voorbeeld). » Biz. 34 « « Iemand op de teenen trappen (in Z-N. : terten). » -- Terten is hier buiten West-Vlaanderen onbekend. De heer Claes vergist zich ; de Vlaming, Oosten West, kent niet anders; de Limburger zegt met assimilatie. 151 - beteekenen 't is eene onvoordeelige, eene men: 't Is eene 0 00); die zijn vak onbekwaam zegt men: 't Is eeneo 00) in cflfer. » graag gelooven, dat op sommige plaatsen verkleinvorm ootje 0 aan de bewe « zeer gewoon II is 1 Is eene 0 staat niet Woordenboek. maar uitdrukking Een Datje in 'cijfer :rijn zeer Zie Ol. XI, 230 : - Een ootje in 't cY.fer zfl'n, (waar men ook zegt - t'n I cyftren); Noordndl. eene nul in 't cyftr zyn. Eigenlijk: oofje, nul in 't cijfergetal zijn, en vandaar: zoo veel nul (op zIch zelf 1) in een niets te brengen hebben; « van geen tel zijn. » Verg. fr. être un zéro en chiffre. 11 (volgen twee voorbeelden). - Iets, t'emand (voor) een ootje in 't cyftr houden, rekenen, waarde achten. 11 (volgen twee voorbeelden). - Een ootje in 't cflYer geven, niets (volgt een voorbeeld). » * * * Blz. « Op. « Iemand op de teenen trappen (in Z-N. : terten ). » - Tenen W est-onbekend. » heer Claes vergist zich; de Vlaming, Oosten West, kent niet anders; de Lim burger zegt terren assimilatie. -- i 32 — Schuermans geeft op : bijna algemeen. De qualificatie « in Z-N. » is dus gerechtvaardigd. * * Blz. 34 « Op... Bij de zegsw. dient nog gevoegd : Op twee schouders dragen, geene overtuiging hebben, wit en zwart zeggen volgens de omstandigheid, met twee tegenstrevers trachten wel te staan. » Het was niet de bedoeling, bij Op alle mogelijke zegswijzen, waarin dat voorzetsel voorkomt, op te noemen. Op twee schouders dragen kan evengoed op schouder vermeld worden. ** Biz.34 « — Op slam, « van planten : nog staande, nog rustende op haar stam; nog niet geveld. » — Op stam wordt alleen van boonren en hout gezegd : voor zwakkere gewassen zegt men op stok : Graan hooi op stok verkoopen. Zie K^LrAEN op stock, halm. » Dat naast op stam ook op stok bestaat, is goed om te weten Maar zou het onderscheid tusschen de beide uitdrukkingen wel zoo scherp te trekken zijn? Heeft de heer Claes in 't Woordenboek de aanhaling niet gelezen : « Jaarlijksche verkooping van Wissen op stam », uit het Notarieel Annoncenblad van Gent ? Of behooren de wissen niet tot de zwakkere gewassen ? — 153 --- Blz. 34 « Bier op flesschen. « Thans alleen in Vlaamsch België. in Noord-Ned. zegt men in. » En daarbij de eenige voorbeelden : « Bier op flesschen zetten, WEILAND, Deze drank zetteden zij op kruiken BERKHEY, om te bewijzen dat men alleen in V1.-B. op flesschen zegt! KUIPERS geeft ook : Win op flesschen tappen. » « 1 n Noord-Nederland zegt men in » is inderdaad te exclusief: in flesschen wordt meestal, maar niet uitsluitend gebruikt. Toch is de redeneering van den heer Claes onjuist : Weiland en Berkhey zijn immers sedert een eeu,v en meer dood? Wat in hun tijd gebruikelijk was, kan thans buiten gebruik zijn? * * Blz. 36 « Op zijne renten leven, « thans nog in Z.-N. ; in N.-N zegt men van zine renten leven, » — naar het Fr. vivre de ses rentes ! — WEILAND zegt : « Leven van zin renten, ook op zijne renten: dal ghi op uwe renten leeft. [Gesch.] » En CATS (de Redactie zegt hét zelve) schreef op zijn renten. 't Is waar, CATS had eenen Zuidnederlander tot leermeester gehad ! » In bet Woordenboek zien wij, dat bij de werkwoorden bestaan, leven, (zich) generen en dergelijke in een beparin met op de spijs of de drank genoemd wordt waarvan men leeft, of wel het bedrijf of de inkomsten waarmede men in zijn levensonderhoud voorziet. In 't Middelnederlandsch gebruikte men de voorzetsels met en bi, en thans wordt het gebruik van op gaandeweg minder om plaats te maken voor van. Zoo gebruiken wij thans, zoowel in Zuid- als 154 — in Noord-Nederland, een oorzakelijke bepaling met en wij zeggen : iets leven ; van rijn handenarbeid, van almoeren leven ; niets hebben om te leven, van vleesch leven; hij kan toch van wind niet leven ; ee n mensch leeft van geen alleen, de Bijbel; van rijn geld leven, d. i. zonder te werken, rentenieren. In overeenstemming daarmede : rijn renten leven. Alleen laatste geval hebben wij Zuidnederlanders he t. elders zeggen wij maar zeggen nog altijd : Tijn ziedaar wat in 't Woordenboek kortweg wordt, meer Dat er een voorbeeld Cats bij staat, bewijst immers niets, en om er de aandacht op te vestigen, dat wijze van was, maar bewijst niet dat men het nu nog De heer Claes beroept op Weiland. Ik zou kunen antworden : Weiland isedert en en zijn tijd gebruikelijk in onbruik zijn. Maar heb beters. Weiland's tijd Holland : Tjjn . leven; de heer Claes citeert het zegt : « ook Tïlne » hierdoor, dat hij over een met Dit blijkt uit zijne verkorte verwijzing : heer Daarmede wordt nl. bedoeld GH ESCH I ER, Wereldts Proefsteen, welin Noord-Nederland. een oorzakelijke bepaling met van, en wij zeggen : van iets leven; Van ,ijn handenarbeid, van almoe{en leven; niets hebben om van Ie leven, van vleesch leven; hij kan toch van den wind niet leven; een mensch leeft van geen brood alleen, zegt de Bijbel; van fijn geld leven. i. zonder te werken, rentenieren. In overeenstemming daarmede: van ,ijn renten leven. in dit laatste geval hebben wij Zuid nederlanders het gebruik van op behouden. Overal elders zeggen wij van, maar we zeggen nog altijd: op !fijn renten leven. En ziedaar wat in 't Woordenboek kortweg geconstateerd wordt, meer niet. Dat er een voorbeeld uit Cats bij staat, bewijst immers niets, en dient alleen om er de aandacht op te vestigen, dat op ook in 't Noorden vroeger de gewone wijze van zeggen was, maar bewijst niet dat men het nu nog zegt. De heer Claes beroept zich op Weiland. zou kunnen antwoorden : Weiland is sedert een eeuw dood en begraven, en wat in zijn tijd gebruikelijk was, kan sindsdien lang in onbruik zijn. 'k heb beters. Reeds in Weiland's tijd zei men dus in Holland: van fijn renten leven; de heer Claes citeert het zelf. Als Weiland nu zegt: « ook op fijne renten )) dan komt dat eenvoudig hierdoor, dat hij over een citaat met op beschikte. Dit blijkt uit zijne verkorte verwijzing: GESCH., waarvan de beteekenis den heer Claes ontgaan is. Daarmede wordt nl. bedoeld: GHESCHIER, Des Wereldts Proef steen , een wel-- 15 5 bekend Zuidnederlandsch werk, in 1643 te Antwerpen verschenen ! Wie de proef op de som verlangt, neme het boek eens ter hand. Het kost een oogenblik zoekens, om op blz. 61 te vinden : Wilt dan noy t door hoogh-moet swellen, En in vrydom hope stellen ; Oock een hoogh-gheboren Graef Wordt seer haest een leeghe slaef. Maer ghy wilt hier teghen streven, En in uwen vrydom leven, Segghende dat ghy noch zijt Van de slavernij' bevrijt ; Dat ghy niet en moet verkeren Als een slave met de Heeren, Noch voor iemands bock en beeft, Maer op uwe renten leeft. Ziedaar waar het beroep op Weiland ons medelid gebracht heeft : we zijn ver van het bewijs datop rijn renten leven thans ook Noordnederlandsch is. Intusschen had de heer Claes zich deze ontgoocheling kunnen besparen. Men hoeft geen woordenaar van beroep te zijn, om de beteekenis te kennen van Weiland's verwijzing GESCH. Voor elk deel van diens woordenboek staat een verklaring van eenige verkortingen ; in de lijst vóór deel III vindt men : GESCH.=GESCHIER,en dan weet men immers genoeg. Men hoeft evenmin taalkundige van beroep te zijn, om te weten dat vele van Weiland's opgaven niets bewijzen voor de taal van zijn tijd, en — 156 — dus nog minder voor die van den onzen. Men hoeft niets meer gelezen te hebben dan het Voorberigt voor zijn eerste deel, als men het werk toch bezit (r); ofwel een paar bladzijden uit De Vries' Inleiding (2) t op beide plaatsen kan men vernemen dat Weiland de vrije beschikking heeft gekregen over de bouwstoffen uit onze zestiendeeuwsche letterkunde, oorkonden, handvesten en keuren, bijeengebracht door de leden van de maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden ten behoeve van een « algemeen omschrijvend woordenboek », dat door die maatschappij zou worden uitgegeven maar waarvan mettertijd niets gekomen was. * * * Blz. 36 « Op zijn paaschbest, « .... misschien ontleend aan de nog hier en daar, o. a. in Vlaanderen heerschende gewoonte om zich op Paschen « in het nieuw te steken », zoodat men op dat tijdstip van het jaar het mooist gekleed is. » (i) WEILAND zegt in zijn bedoeld Voorberigt, blz. 6 vlg. : .c Ik... deelde mijn ... ontwerp, op de, in oogstmaand 1796, gehou. dene algemeene Vergadering van de Maatschappij der nederlandsche letterkunde, te Leïde, mede, en had het genoegen, deze mijne onderneming met de aanmoedigendste goedkeuring vereerd te zien; terwijl rnij tevens, op mijn verzoek, toegestaan werd, om van den voorraad, tot het vervaardigen van een algemeen omschrijvend woordenboek onzer taal, door de Maatschappij reeds verzameld, zoodanig gebruik te maken, als ik tot de zamenstelling van mijn nederduitsch taalkundig Woordenboek mogt noodig oordeelen. » (2) Zie DE VRIES, Inleiding, blz. VI. -- 1 57 - Ook die met Paschen geene nieuwe kleederen gehad hebben, kunnen op hun paaschbest gekleed zijn; gelijk Paschen het grootste feest der christenen is, zoo doen zij met Paschen hunne feestkleederen aan, dat is hunne allerbeste kleederen, en die allerbeste doen zij slechts aan bij gelegenheid van een feest, dat gelijk staat met Paschen. » Hetgeen de heer Claes zegt is volmaakt juist, maar overbodig, aangezien in het Woordenboek niet beweerd wordt dat het anders is ; alleen de vermoedelijke oorsprong wordt besproken. Blz. 37 « Op de letter spreken is « Zuidnederlandsch ». Hoe zegt men dat op zijn goed Hollandsch ? » Overbodige vraag ! en zonderling van wege iemand die zooveel in 't Woordenboek leest. DI. XI, kol. 304 staat duidelijk te lezen, niet hoe men dat op On goed Hollandsch zegt, maar hoe men dat in Noord-Nederland zegt, wat hierop neerkomt dat de beide manieren van spreken in de oogen der Redactie evenveel waarde hebben : « Op de letter, in Zuid-Nederland : zooals het geschreven wordt, hetzelfde als Noordndl. naar de letter. II » (voleen de voorbeelden) . Blz. 37 « Iets op eengin draad weten, met een voorbeeld uit CATS is thans Zuidn. » ». -- 158 - Nogmaals, wat bewijst dat? Cats is welhaast 25o jaar dood, en in die lange spanne tijds kan die uitdrukking toch wel onbekend geworden zijn in Noord-Nederland? * * * B1, 37 « Als 't op is, is 't koken gedaan, op is op : « Zuidnederlandsch »! — Waarom _ geeft KUIPERS dat nog op? » Het is de moeite waard er even aan te herinneren, dat Kuipers deze zegswijze vermeld op koken. Misschien kende hij ze wezenlijk ; 't is echter veel waarschijnlijker dat hij ze gevonden heeft bij Van Dale, bij wien ze ook op koken staat. Van Dale heeft uit zijn dialect, het Zeeuwsch (dat in vele opzichten dicht bij het Vlaamsch staat), veel opgenomen zonder nadere aanwijzing, en ook zeer zijn best gedaan heeft om van het Zuidnederlandsch zooveel mogelijk mede te deelen. In Noord-Nederland zegt men : als 't op is, is 't koopen gedaan, maar dat wist ik niet toen ik het artikel op bewerkte, en 't staat dan ook niet in 't Woordenboek. * * BJz. 37 « Opboeren. « In Z.-N. Hij is opgeboerd. » Men hoort hier meer doorgeboerd, uitgepachterd. » Dankbaar! Best voor doorboeren en uitpachteren, maar bij opboeren niet te gebruiken. - 159 .— Elz. 37 « Opheldering, « het ophelderen, verscherpen van het verstand door nadenken en studie. » En daarbij het merkwaardig geduld-op-de-proef-zettend voorbeeld: Zal een bewijs den stempel van eene, uit eene, « ONDER EENF. GESTADIGE WIKKING van voor en teen, o')keldering der denkbeelden gesproten, innerlijke overtuiging van den betooger zelven dragen enz. GEEL 131. » De lezer moge zelf beproeven, of er « nadenken en studie » noodig is om die taal te verstaan ; maar of zijn verstand daardoor zal « opgehelderd, verscherpt » worden, dat blijft te zien. » Een fout wordt door deze aanmerking niet aangewezen. Ons medelid had zeker liever een minder midenken eischend voorbeeld gehad. Als men echter geen keus van citaten heeft, ei lieve! wat zal men dan doen? Géén voorbeeld geven? De heer Claes moet maar niet veel in Geel gaan lezen, want dat zou hem nogal meer hoofdbreken kosten. ^. .* * Blz. 38 « Opkomen. « Ook figuurlijk. Iemand slecht bekomen, onaangenaame gevolgen voor hem hebben. och hoe salt hen ten lesten daghe op komen, als sy sien sullen » Opkomen « Ook zonder nadere adverbiale bepaling..... In Zuid-Nederland algemeen gebruikelijk. Nu bedroeft gij uwe ouders, maar het zal u later opkomen. » Welk onderscheid van beteekenis biedt opkomen in die twee gevallen aan? En indien het eerste onvoorwaardelijk Nederlandsch is, waarom is dan het tweede Zuidnederlandsch alleen? » i 6o -- het Woordenboek beweert immers niet er « onderscheid van beteekenis n is? De heer rukt de opgaven van het Woordenboek uit hun verband. Laten we dat verband even overzien, is spraak van 't gebruik van gezegd oprispen. van genutigde spijs, dus opbreken, Darop volgt : « — Vandaar figuurlijk : slecht bekomen, voor hem hebben. In verschillende staande uitdrukkingen... II Het u opkomen als een hond het gras. -- Het zal hem slecht (of raam T 435. (volgen nog meer voorbeelden, a. in de aanmerking hier boven). -- Bij uitbreiding ook : .Het komt hem duur op duur te staan komen) (volgen tzvee voorbeelden). -- Ook zonder nadere adverbiale bepaling. Bet alhem opkomen, het zal hem berouwen, hij zal het . Zuid-Nederland algemeen gebruikelijk. II bedroeft uwe ouders, opkomen, BO » nog twee voorbeelden). Men ziet dat er geen kwestie is van verschillende beteekenissen ; eenigszins thuis. t weet, dat verschillende beteenissen door een eenvoudig streepje van elkaar gescheiden. Er wordt alleen, gesproken van een, zeker belangrijk, verschil in de constructie. En wie kan het helpen dat de laatstgenoemde constructie alleen in gebruikt wordt ? - 160 - Wel, het Woordenbuèk beweert immers nier dat er « onderscheid van beteekenis )) is ~ De heer Claes rukt de opgaven van het Woordenboek uit hun verband. Laten we dat verband even overzien. Er is spraak van 't gebruik van opkomen, gezegd van genuttigde spijs, dus : opbreken, oprispen. Daarop volgt : « - Vandaar figuurlijk: Iemand slecht bekome,u, onaangename gevolgen voor hem verschillende staande uitdrukkingen ... 11 Het sal u opkomen als - Het zal hem slecht {raar} opkomen, HOEUFFT, Bred. T. 435. nog meer voorbeelden, o. a. dat overgeschreven in de aanmerking hier boven). - Bij uitbreiding ook : Het komt hem duur op (= duur te staan komen) (volgen twee voorbeelden). - Ook zonder nadere ad ver bi ale bepaling. Het ?a! hem opkomen, zal hem berouwen, zal het zich beklagen. In Zuid-Nederland algemeen gebruikelijk." Nu bedroeft gij uwe ouders, maar later zal het u opkomen, DE BO » (volgen nog Iwee voorbeelden). er geen kwestie is van verschillende beteekenissen; iedereen die eenigszins thuis. is in 'r Woordenboek weet, dat verschillende beteenissen niet door een eenvoudig streepje van elkaar woorden gescheiden. alleen gesproken belangrijk, in En kan het laatstgenoemde constructie alleen in Vlaamsche België gebruikt wordt '; * * * - 16 1 - lz. 38 « Het woord opkomen beslaat in het Wdb. zeventien kolommen en heeft reeds honderd, een en dertig gerangschikte beteekenissen! Als ik nu zeide : Een gevoel ' van afschrik kwam bij mij op, toen ik dat artikel nog maar half gelezen had — zal dan bij iemand het gedacht opkomen om in het art. Opkomen te gaan zoeken welke beteekenis kwam op hier heeft ? » Dat het artikel opkomen lang is, is waar. Maar waar er 131 beteekenissen (de heer Claes zegt het ; ik heb ze niet nageteld) te rangschikken vallen, is het toch wel eenigszins verklaarbaar dat het woord niet in een paar kolommen af te handelen was. Ik kan niet nalaten, hier noch een kleine vraag te doen. Als ik mij veroorloofde, ook maar den geringsten twijfel uit te spreken aangaande 's heeren Claes liefde voor zijn moedertaal, die hij , zelf onovertroffen noemt, dan zou hij zich zeker beleedigd achten. Maar dan wil ik toch gevraagd hebben, hoe die onovertroffen liefde voor de moedertaal te rijmen is met het feit dat een gevoel van afschrik bij hem opkwam, toen hij het artikel opkomen nog maar half gelezen had? Zou hij zich niet veeleer hebben moeten verblijden over zulk een rijkdom, waarmede hij bij andere gelegenheden zoo gaarne praalt? Wie geestkracht noch geduld genoeg heeft, om een artikel als opkomen in zijn' geheel te lezen en te begrijpen, doet beter, zou ik* meenen, in het Woordenboek heelemaal niet te lezen, want er staan nog al langer en moeilijker artikels in * * * .11.111111. 62 -- Blz. 38 « Kol. 928 staat : « Zegsw. Het komt op als kakken [ik geloof dat op hier te veel staat!], plotseling verrijst de begeerte, het plan er toe. » Ik meende, dat zulks eene noodzakelijkheid, eene behoefte was, die met of zonder plan moet voldaan worden! Die zegswijze wordt, indien zij de verklaring behoeft, met een enkel woord verklaard, door het woord : natuurlik. » Vooreerst wensch ik op te merken dat het « geloof » van den heer Claes, dat op hier te veel staat, niet het ware geloof is. Men zegt in Holland wel degelijk : dat komt op als kakken, niet dat komt als kakken ; in Vlaanderen zegt men dat komt op als groote kakke. Ten tweede : er is hier geen kwestie van de eigenlijke beteekenis der zegswijze, maar van de figuurlijke, en de uitlegging « plotselings verrijst de begeerte, het plan er toe » is volkomen juist, zoowel voor de Zuid- als voor de Noordnederlandsche zegswijze. Ik vermoed dat de heer Claes uit zijn dialect een andere uitdrukking kent, komen als kakken, die hij met de hier besprokene verwart, en welke de beteekenis heeft die hij ten onrecht aan opkomen , als kakken of als groote kakke toekent. * * * Blz. « Opkomen. « Met eene bep. in den 4den nv., 39 aanwijzende de richting waarin (den weg waarlangs enz.) men zich beweegt of de plaats, die men betreedt, zonder dat er sprake behoeft te zijn van eene opwaartsche richting. » — Dat kan ik niet aannemen. De Vlaming (al is naar het zeggen van sommigen « zijn taalgevoel verstompt ») maakt onderscheid tusschen « de kamer in » en de kamer op, tusschen « de zaal in » — .i 63 -- .en de zaal op, tusschen « de . dreef op », de dreef af of de . dreef door.; en in « het erf op » . ziet hij een geleeg, -dat, hoe weinig het ook zij, boven den straatweg verheven is. » Ik ben geneigd te zeggen : alles onverplichte moeite. Het moge alles waar wezen wat de heer Claes zegt, waar heeft hij in het Woordenboek het tegendeel gelezen? Of begrijpt hij niet wat het beteekent : ac zonder dat er sprake behoeft te zijn van eene opwaartsche richting » ? Er kan sprake -zijn ; er is dikwijls sprake van , men denkt dikwijls aan een opwaartsche beweging ; maar het behoeft niet zoo te wezen. Bij gewenschte beknoptheid kon het zeker niet keuriger noch nauwkeuriger uitgedrukt zijn. De heer Claes zou deze aanmerking stellig niet gemaakt hebben, was hij er op bedacht geweest dat men, in het Woordenboek lezende, nooit uit het oog mag verliezen dat iedere beteeknis of constructie, die behandeld wordt, een schakel in een keten is, een onderdeel in de uiteenzetting van een reeks beteekenissen die min of meer logisch uit elkaar voortvloeien of historisch op elkaar volgen. Zeer dikwijls is het gevaarlijk zulk een onderdeel op zich zelf, buiten alle verband met wat er aan voorafgaat, te beschouwen, zooals we reeds eenmaal gezien hebben, en wat ik ook hier uitvoeriger zou aantoonen, ware 't niet dat ik daarvoor een paar kolommen van 't Woordenboek zou moeten uitschrijven. - "164. - En nu de laatste aanmerking waaruit moet blijken « dat men in de toelichtingen van het Woordenboek geen onbepaald vertrouwen mag stellen. ». Blz. 39 « Bij Oog, dat hier nog algemeen vrouwelijk is, staat : « Alleen in 't Hageland is oog in twee gevallen onzijdig. Men zegt namelijk : iemaid goed in 't oog houden en iets op 't oog zien (zie RUTTEN op Onzdig en Oog). Anders is ook daar het woord altijd vrouwelijk. » .• . Oog is in 't Hageland, zonder uitzondering, vrouwelijk. Men zegt daar in de oog en op de oog : dat . kan men overigens zien bij TUERLINCKX. Zoo nu een enkele Haspengouwer in 't oog, op 't oog zegt, daarom is oog in zijne opvatting nog niet onzijdig, evenmi n. als weide, als hij zegt : Oep te wed (op de weide). Die verharding van d(e) tot (he)t is zeer gewoon, en als de Hagelander en de Haspengouwer zeggen : naar 't school, naar 't stad, dan volgen zij daarin het gebruik onzer voorzaten na; anders zeggen zij de aa (oude) school, de schoonste stad. » Gesteld dat de verklaring, die hier gegeven wordt van uitdrukkingen als op 't oog, in 't oog, naar enz. in 't Hageland, juist zij (wat echter 't stad niet het geval is), dan is de critiek op zijn minst aan een verkeerd adres gericht : ze treft niet den bewerker van 't artikel oog in 't Woordenboek, maar Rutten en Tuerlinckx. De eerste zegt op het woord bosch : « Dat mannelijke en vrouwelijkezelfstandige naamwoorden, in vaste uitdrukkingen als onzijdig voorkomen is geen ongewoon . verschijnsel. » En op het artikel orriijdig : « In 't Haspengouw hebben we Benige vaste uitdrukkingen, -- t65 — waarin mannelijke of vrouwelijke substantieven immer onzijdig voorkomen. » In vermeldt dan een reeks uitdrukkingen, waarin besproken eigenaardigheid daar- ,onder ook 't oog houden; op het artikel oog nog bij : 't oog tien. zijn inleiding, blz. XVII : « in sommige uitdrukkingen gebruikt onz. geslacht in de plaats van het man. », en laat dan ook een aantal uitdrukkingen een paar na dezelfde die bij Rutten staan. Wat meer is, Tuerlinckx geeft als ja, maar ook onzijdig, vetmeldt men zegt de oog oog. er dus verre van af, dat men bij Tuertinckx kan zien, dat 'Hageland « zonder » Wil de heer Claes ons 't Hagelandsch Idioticon te zien is, dan zullen wij hem daarvoor zeer het materiaal waarop de bewerker 'artikel om wat de beschouwt. Heeft hij gelijk, dan her Claes als fout treft de critiek mijne zegslieden. Het tegenovergestelde volhouden, is meteen beweren, dat de Redacteuren Nederlandsche dialecten in de perfectie moeten kennen, onzinnigen de Redactie recht zou geven te zeggen : als de Zuidnederlandsche mannelijke of vrouwelijke substantieven II In beide artikels vermeldt Rutten dan een reeks uitdrukkingen, waarin .zich de besproken eigenaardigheid voordoet, daaronder ook : iemand in 't oog houden; op het komt daar dan nog bij: iets op 't oog {ien. Van zijn kant zegt Tuerlinckx in zijn inleiding, XVII: « sommige uitdrukkingen gebruikt men het onz. geslacht in de plaats van het man. ·of vr. ll, en laat dan ook een aantal uitdrukkingen volgen, op een paar na dezelfde die bij Rutten :staan. Wat meer is, Tuerlinckx geeft oog op als vrouwelijk, ja, maar ook als onzijdig, en vermeldt niet, dat men zegt in de oog en op de oog. Het is er dus verre van af, dat men bij Tuèrtinckx dat oog in 't Hageland « zonder uitzondering )) vrouwelijk is. 'Wil de heer Claes ons mededeelen, waar dat in 't Hagelandsch Idioticon wél te zien is, dan zullen wij hem daarvoor zeer .dankbaar zijn. Ziedaar dan het materiaal waarop de bewerker van 't artikel oog steunde, om te schrijven wat de heer Claes als fout hij gelijk, dan de critiek mijne zegslieden. Het tegenovergestelde IS meteen beweren, dat de Redacteuren van 't Nederlandsch Woordenboek alle Nederlandsche de perfectie moeten kennen, een onzinnigen eisch die de Redactie recht zou te zeggen :als de Zuidnederlandsche idiotica, — 166 — zelfs die welke samengesteld zijn door een man van 't gewest zelf, die zijn gansche leven ter plaatsedoorbracht, — als .die zóó onbetrouwbaar blijken, doen wij beter, althans voorzichtiger, va n. hun inhoud niet langer gebruik te maken. * * De eerlijkheid gebiedt te erkegnen dat de op- of aanmerkingen welke de heer Claes gemaakt heeft van Bedauuvelen, Bekoring, BeToeking, dat brood naar den ovensmaakt dan naar de moel, Bruid in de beteekenis. B, zinnen als ik had het gelijk in 't oog, Ophef/en Ophe ffing, op kleinigheden na, ge-- grand zijn. Evenzoo de herhaalde klacht, dat de Haspengouw wordt met het Hageland. De fout. er voor gewaakt worden dat he t l niet wer gebeurt. Mar me dunkt, dar wordt we . belang aan gehecht : de verwarring is verklaarbaar, aangezien noch noch Rutten . tusschen het Hageland en de nauwkeurig de grens aanwijzen, en voor tallooze eenvoudig naar Tuerlinckx verwijst, wat bewijst dat in den woordenschat der beidestreken gemeenschappelijks is. * * * we nu de balans van dit overzicht willen dan gerust zeggen dat het be- - 166- zdfs samengesteld een man van gewest zelf, die zijn gansche leven ter plaatse doorbracht, - als ·die idiotica zóó doen wij beter, althans voorzichtiger, van inhoud niet langer gebruik te maken. * * * gebiedt erkeqnen of welke heer Claes gemaakt heeft naar aanleiding van Bedauwelen, Bekoren, Bekoring, Beioeking, Beter dat brood naar den oven smaakt dan naar de moel, Bruid beteekenis S, 3), Gelijk in zinnen als het gelijk in 't oog, Ophe(Jen en Opheffing, klelOight:den na, gegrond zijn. Haspengouw verward Hageland. De fout is te betreuren, en er zal voor gewaakt worden dat het niet weer gebeurt. Maar me dunkt, daar wordt wel wat veel belang aan gehecht: de verwarring verklaarbaar, aangezien noch Tuerlinckx, noch Runen nauwkeurig dl:! grens tusschen Hageland en de Haspengouw aanwijzen, en Rutten voor tallooze woorden eenvoudig naar Tuerlinckx verwijst, wat wel bewijst dat in den woordenschat der beide streken veel gemeemichappelijksis. * Als we nu de balans van dit overzicht willen opmaken, dan mag ik gerust zeggen dat het be--- 1 67 _... wezen is, dat de aanmerkingen van den heer Claes, op een twaalftal na, zonder eenige bewijskracht zijn, maar integendeel berusten op onnauwkeurig lezen en verkeerd inzicht. Met dit al is het niet mijn bedoeling te beweren, dat het Woordenboek vrij zou zijn van • fouten. Het is menschenwerk, en als alle menschenwerk heeft het « verbeterens noot », naar het trouwhartig woord van Jacob van Maerlant. Er zijn fouten en leemten in, de eene al belangrijker dan de andere : de bewerkers weten het maar al te goed. Is het niet merkwaardig, dat de heer Claes dáárvan niet meer opgemerkt heeft, en zich is gaan stooten aan zooveel dat wel degelijk in den haak is? Maar gesteld nu nog, dat al zijn aanmerkingen zonder uitzondering gegrond zijn, ja, dat hij er dubbel zooveel kan te berde brengen, wat heeft dat te zeggen, vergeleken met al het overige dat wel juist is? Is het rechtvaardig te toonen dat men alleen oog heeft voor de gebreken, en den schijn aan te nemen, dat er niets uit het Woordenboek te leerera valt? Is het rechtvaardig te eischep dat de Redactie alles zou bijvoegen .wat wij weten, en alles zou weglaten wat wij overbodig vinden? Ik kom thans tot een uiterst kiesch punt : de bewering van den heer Claes, dat het Woordenboek partijdig is tegenover Zuid-Nederland; kiesch in een dubbel opzicht, doordien het een hatelijkheid is aan het adres van mannen wier eerlijkheid en nauw— 16.8 gezetheid van geweten ver boven mijn lof verheven zijn, en het uiterst pijnlijk is voor mij, tegenover, een mijner medeleden de ongegrondheid dézer beschuldiging te moeten aantoonen. Toen de heer Claes zeide, dat gansche reeksen woorden, die bij oudere, zelfs Hollandsche schrijvers gedurig voorkomen en hier dagelijks gehoord worden, in 't Woordenboek ontbreken, toen noemde hij die « dood gezwegen. » Laat ons niet vergeten, dat dit Zuidnederlandsche woord een zeer ongunstige beteekenis heeft : het onderstelt een boos opzet. Wij hebben gezien wat er van het ontbreken dier gansche reeksen woorden aan is; we hebben gezien dat ons medelid een aantal leemten in het Woordenboek heeft ontdekt, die eenvoudig niet bestaa_a. Maar al bestonden ze, nog zou niemand het recht hebben van « doodzwijgen » te spreken. Zoo iets achten de mannen die het Woordenboek bewerken verre beneden zich. Hoe gaarne zou ik gelooven dat de heer Claes zich daar alleen wat sterk heeft uitgedrukt, maar helaas het vervolg zijner Wenken laat daaromtrent niet den minsten twijfel over. Wat het Woordenboek zegt, wondt zonder eenig gewetensbezwaar op de schromelijkste wijze verdraaid. Blz. I2 « Bestellen (het vee —), het vee van voeder voorzien, door KILIAEN geboekt en heel Z.-N. door geboekt, mag ook nog geen Nederlandsch heeten. Het Woordenboek zegt : o in verschillende gewesten nog thans in gebruik »; er volgen voorbeelden uit De Bo en Cornelissen, en een uit het iverck van den Jan de Brune ( 1 7de eeuw). Het Woordenboek constateert dus het feit, , vee bestellen niet gebruikt wordt, meer niet. Het voorbeeld uit De Brune bewijst, dat het ook in Zeeland bekend geweest is en misschien nog is; verder in het Noorden is de zegswijze niet in Had het Woordenboek ze zonder meer vermeld, dus « als algemeen », het had en onwaarheid verkondigd. * * * Blz. 14 « heet « in N.-N. verouderd en door raadzaam in Vlaamsch-nog in gebruik ». Uit de voorbeelden blijkt, dat de Noordnederl. vroeger schreven; bij ons is het nog springlevend, waarom wordt het dan gebrandmerkt? » 11 eer Claes spreekt Woordenboek zegt, niet tegen. Wat is er dan verkeerd, en ? Kan de Redactie het helpen war is het brandmei h dat Noord-Nederland alleen raadTaam in Zuid Nederland alleen geraadzaam? de Hollanders daarom misschien weer geraadraanz zeggen? * * * Blz. 33 « het in West-Vl. gebruike/ ke woord voor : hoofdkussen. » De Bo en Cornelissen, en een uit het Bancket-werck Zeeuw Jan de Brune (I7de Het Woordenboek constateert dus het feit, dat het vee bestellen overal wordt. Het voorbeeld uit De Brune bewijst, het ook in Zeeland bekend is en misschien verder het Noorden is de zegswijze blijkbaar niet in zwang geweest. Had het Woordenboek meer vermeld, als algemeen Nederlandsch gestempeld n, had willens en wetens een onwaarheid verkondiBd. '" * * Blz. 14 « Geraadzaam heet « N. verouderd door raadzaam vervangen, maar in Vlaamsch-België nog heden in gebruik )'. voorbeelden blijkt, dat dé Noordnederl. schrijvers vroeger geraadzaam is springlevend, waarom wordt het dan gebrandmerkt? De h :er Claes spreekt hetgeen het W oordenboek zeg:, niet tegen. Wat is er dan verkeerd, en waar is h~t brandmeI k? helpen aal men thans in !':oord-Nededand alleen raad,aam zegt, en in Zuid ~ederland alleen geraadtaam? Moeten de Hollanders daarom misschien weer geraad{aanz gaan zeggen? * ~lz. 33 « Oorpeuluw, «VI. gebruikel&:ke voor: oor-, hoofdkussen. » 169 --- 170 - Wij gebruiken naast oorkussen veelal oorpulf, bij KIL. oor-poluwe, bij HALMA oorpeuluwe, bij WEILAND oorpeuluw, bij HEREMANS . o0/e(u)luw, bij KUIPERS oorpeuluw. -- De West-Vlamingen mogen dus gerust voortgaan met oorpeuluw te gebruiken. » Het Woordenboek verbiedt den W.-VI. immers niet, het woord bij voortduring te gebruiken ! Het feit alleen, dat het woord opgenomen is, bewijst reeds dat de heer Claes zich in zijn opvatting vergist. Hij meent oogenschijnlijk, dat oorpeuluw ook Noordnëderlandsch is, omdat het bij Halma, Weiland en Kuipers voorkomt; maar iedereen die de geschiedenis onzer lexicographie kent, weet dat Halma en Weiland, evenals al onze oudere woordenboekmakers, eerst den ouden . Kiliaan en daarna elkander eenvoudig hebben uitgeschreven. Wat Kuipers betreft, deze is geen uitzondering op den regel : waarschijnlijk heeft hij het woord uit Heremans overgenomen. Ik meen dat te mogen opmaken uit het feit dat hij in zijn groot Geillustreerd Woordenboek uitdrukkelijk zegt dat Oorpeluw Zuidnederlandsch is; in zijn kleiner boek had hij voor dergelijke mededeelingen blijkbaar geen plaats. Daarmede is het beroep van den heer Claes ijdel en nietig gebleken. Nu nog een vraag : waarom heeft ons medelid « doodgezwegen » dat Van Dale oorpeuluw niet kent ? Gaf hem dat niets te denken? * * * Blz. 33 « oorsmout, « thans nog in het Hageland gebruikelik (zie RUTTEN op Oor) ». - 171 - RUTTEN schreef (ik zeide het reeds herhaaldelijk) een Haspengouwsch Idioticon. Oorsmout staat ook bij TUERLINCKX, die eerre Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon schreef. Maar het woord wordt ook opgegeven door KUIPERS. Neen, het moet niet verstooten worden! Het is minder besmettend, minder smotsig, dan oorsmeer. » Altijd dezelfde geschiedenis! Het Woordenboek verstoot immers het woord niet, het verzekert integendeel zijn voortbestaan ! Dat oorsmout bij Kuipers voorkomt, bewijst al heel weinig : in zijn grooter werk heeft hij de restrictie bijgevoegd : .< weinig meer in gebruik D. Het is van meer belang, dat Van Dale het woord heelemaal niet kent. Niettegenstaande oorsmout dus zeer zeker verre van algemeen bekend is, werd het toch in het Woordenboek opgenomen ; het is zelfs een artikel, terwijl vele woorden, die van uitgebreider gebruik zijn, vaak alleen onder de samenstellingen vermeld worden. Dan nog komen beweren, dat het verstooten wordt, is toch wat al te kras ! Het is daarenboven volkomen onjuist, als zou oorsmout, « minder smotsig » (hoe kiesch uitgedrukt 1) zijn dan oorsmeer. Wie alleen oorsmeer of, gelijk de Gentenaar, oorevet kent, heeft geen besef van de meerdere voornaamheid van oorsmout, en omgekeerd. Ten slotte : al bestond een dergelijk verschil tusschen de beide woorden, dat zou nog geen reden zijn om het minst voorname der twee niet op te nemen ; wel echter om van dat verschil melding te maken. - 172 - Blz. 3ti « Op de zee, op de Maas liggen (van steden gezegd), dat, volgens de aangehaalde voorbeelden, vroeger de Nederlanden door gebruikt werd, is « thans alleen in V1.-België » nog — toegelaten? — HALMA en WEILAND geven : Keulen ligt op den Rijn.» Nog toegelaten? Wel zeker, waarom niet? Het Woordenboek zegt immers, als onderdeel van het gebruik van op om de onmiddellijke nabijheid aan te wijzen « Vooral ter aanduiding der gelegenheid van plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van de zee of van eene rivier. Thans alleen nog in Vláamsch-België. » Wie kan daar nu in Gods naam uit lezen, dat de Vlamingen niet langer mogen zeggen : Antwerpen ligt op de Schelde? Laten zij het doen zooveel zij willen. Geen enkel mensch in Holland heeft er bezwaar tegen. Maar dat neemt niet weg ,. dat men 't in Noord-Nederland niet meer zegt, en dat is immers al wat beweerd wordt! Dat het beroep op Halma en Weiland niets « inhoudt ►► , hoeft geen nader bewijs meer. * * Het is natuurlijk niet noodig alle aanmerkingen van denzelfden aard te bespreken, het antwoord is toch altijl hetzelfde; alleen voor nog een tweetal schijnt .dat wenschelijk. Blz. 3; « Op klokslag --, op slag van (lien uren b. v.), d. i. tegelijk met den klokslag, « alleen in Z.-N.: in N.-N. zegt men met het slaan van »! Zoodat TONY in plaats 173 - van : « Van Bottel komt eiken donderdag op klokslag drie, drinkt zijne koffie... » beter zou geschreven hebben : « Van Bottel komt eiken donderdag met het slaan van drie.... » Hoe komt de heer Ciaes er aan? Geen enkel woord in 't Woordenboek geeft recht tot een dergelijke gevolgtrekking. Er is veeleer reden tot dankbaarheid, aangezien het Zuidnederlandsch taalgebruik zoo nauwkeurig beschreven wordt. Maar nog zijn we aan 't ergste niet toe. De heer Claes veroorlooft zich ook aardigheden als de volgende : Blz. 35 « Op korten tijd, op minder dan een uur, op drie dagen enz., « alleen in Z.-N.; in N.-N. zegt men in. » --'t I°s goed dat het de Zuidnederlanders niet zijn, die in zeggen, anders ware 't : « een gallicisme, naar het Fr. en peu de temps.... » In Noord-Ned. mag men gallicismen maken. Intusschen geeft WEILAND : Rome is niet op eenen dag gebouwd. » Me dunkt, dat dergelijke insinuaties aan een wetenschappelijk betoog vreemd moesten blijven. Intusschen komt door de aanmerking die er aanleiding toe gaf, 's heeren Claes onnauwkeurig lezen en citeeren van wat er gedrukt staat, en zijn gebrek aan inzicht in taalkundige vraagstukken opnieuw helder aan het licht. Ons medelid beroept zich op Weiland. Hoe komt het dat hij, sedert dertig jaar zulk een belangstellend lezer van 't Woordenboek, niet opgemerkt heeft dat hij dáárin zelf veel beter materiaal kon — 1 74 — vinden ? Op twee verschillende artikelen kan men immers het spreekwoord lezen Aken en Keulen .Tijn niet op een dag gebouwd (zie Aken, Dl. IÍ, kol. 13, en Bouwen (III), Dl. III, kol. 778). Hij had dan immers kunnen uitroepen : ziedaar het Woordenboek op heeterdaad van tegenspraak betrapt? Toch niet. In het Woordenboek staat, dat op in eigenlijke tijdsbepalingen te kennen geeft (DI. XI kol. 285 vlg.) : « a) Op een of meer oogenblikken in den loop van de genoemde tijdruimte. b) Gedurende, in de genoemde tijdruimte. Thans alleen in Zuid-Nederland ; in Noord-Nederland zegt men in. » Dat woordje thans heeft de heer Claes volkomen over het hoofd gezien. Er is dan ook geen enkele Noordnederlander die thans zou zeggen of schrijven : « Op de drie jaren die sedert de nederlaag der Nerviërs verloopen waren, hadden deze enz., DAVID, Hisl. 1,181. Op drie kwart uurs zal ik den weg afleggen, CoNSC. I,35ob. Op minder dan een oogenblik was de kruiwagen volgeladen, 3,17b. Op vier dagen hebben ze mij dat daar in de stad aaneengeflikt, 3,345b. Een dozijn dweepers en evenveel schurken slaagden er in, op ongelooflijk korten tijd, zich meester te maken van Frankrijk, RoosES, Derde Schetsenb. 193.» (Er staan nog meer voorbeelden in 't Woordenboek. In al dergelijke gevallen zegt de Noordnederlander, en ook menig Zuidnederlander : in, en geen mensch zal er aan denken daar een gallicisme in te zien. Op is alleen gebleven in het zooeven Blz. I — 175 — genoemde spreekwoord Aken en Keulen 'ijn niet op één dag gebouwd, waarnaast reeds sedert lang (I) bestaat : Rome is niet op een dag gebouwd. Maar daardoor wordt niet onwaar gemaakt wat in het Woordenboek gezegd is : iedereen weet immers dat in zeer vele spreekwoorden, spreekwoordelijke uitdrukkingen en zoogenaa mde « versteende » uitdrukkingen, oude woorden en vormen bewaard blijven die daarbuiten in 't geheel niet meer gebruikt worden. Daarenboven, al schrijft iedereen Alken en Keulen rijn niet op een dag gebouwd, in de dagelijksche omgangstaal wordt dit op vaak door in vervangen. Men ziet dat er volstrekt geen reden. bestond, om aan het adres der Redactie, inzonderheid aan 't adres van een harer leden, de onheusche aardigheid te richten die in de laatstbesproken aanmerking voorkomt. Maar dat is nog niets vergeleken bij het volgende « Terwijl menige uitdrukking verdacht gemaakt wordt door de toevoeging « Zuidnederlandsch », dat is : minder aan te bevelen, ontbreekt bij eenen hoop woorden de eene of andere gangbare beteekenis », waarop dan de aanwijzing van de zooge.naamde leemten in de artikels Aanslaan en Afdragen volgt. (I) Zie STOETT, Nederlandsche Spreekwoorden, ar 68. —. 176 ._ Voorwaar, het is plicht een ernstig woord protest te spreken tegen dit insinueeren van niet bewijsbare en niet bestaande. bedoelingen. De heer Claes beweert iets, waaraan geen der Redactie ooit gedacht heeft. hij tot die zonderlinge opvatting van debedoelingen der is me verre en ik slechts bescheiden In het Woordenboek wordt . het woordje gebruikelijk v. gebruikelijk, alleen in Zuid-Nederland Het is de nuchterste, de neutraalste die uitdenken kan om te kennen le een woord tot het gebruik behoort, in gebruik, gewon is. Tocheft ons medelid blijkbar aan en drukt hij de laatste lettergreep cursief, en dit heeft mij op dit denkbeeld gebracht Claes bruikbaar? in de 1 fide beteekende wellicht de Haspengouw en 'Hageland nog oorsprong van 's heeren Claes meening. dat t« in Nederland gebruikelijk», het « Zuid-Nederland » afkeuring behelst? zou zeker vreemd zijn vanwege iemand lang en zoo veel in 't heer Claes, wien het artikel gebruikelijk de geko- plicht een ernstig woord van protest te spreken tegen dit insinueeren van onbewezen, niet bewijsbare en niet bestaande. bedoelingen. De heer Claes beweert iets, waaraan geen enkel lid der Redactie ooit gedacht heeft. Hoe hij tot die zonderlinge opvatting vn n de bedoelingen der Redactie gekomen is, is me verre van helder, en ik durf daaromtrent slechts een bescheiden gissing wagen. In het Woordenboek wordt dikwijls het woordje gebezigd, b. v. thans niet gebruikelijk, alleen in Zuid-Nederland gebruikelijk, enz. Het is de nuchterste, de neutraalste wijze die men uitdenken kan om te kennen te geven dat een woord tot het gebruik behoort, in gebruik, gewoon is. Toch heeft ons medelid blijkbaar een hartgrondigen hekel aan dat woord; telkens en telkens weer drukt hij de laatste lettergreep cursief, en dit heeft mij op dit denkbeeld gebracht: verwart de heer Claes gebruikelijk soms met bruikbaar? Tot in de 17de eeuw beteekende gebruikelijk inderdaad bruikbaar. Is dat wellicht in de Haspengouwen in 't Hageland nóg het geval, en is daarin de oorsprong van 's heeren Claes meening te zoeken, dat din Zuid-Nèderland gebruikelijk)), en her daarmede gelijkstaande « in Zuid-Nederland )) een afkeuri ng behelst î Het zou zeker vreemd zijn vanwege iemand die zoo lang en zoo veel in 't Woordenboek gelezen heeft als de heer Cia es, wien het artikel gebruikelijk toch wel eens onder de oogen moet geko177 ._ men zijn. Wie weet? In elk geval kan dat niet de eenige oorzaak zijn, wat ik opmaak uit den volgenden eisch welke gesteld wordt, wil het Woordenboek niet langer van partijdigheid beschuldigd worden : Blz. 40 « Het weglaten van de aanhaling Zuidnederiand (sief). Want als de Redactie na grondige studie het opnemen van een woord gepast oordeelt, dan is zij den lezer daarover geene rekenschap verschuldigd. Ik heb aangetoond, dat eene menigte woorden onvoorwaardelijk opgenomen worden, die in Zuid-Nederland en zelfs in een deel van Noord-Nederland onbekend zijn : waarom zouden de uitdrukkingen, die alleen in Zuid-Nederland voortleven, maar waarvan de wettelijke afkomst bewezen is, met minder voorkomendheid behandeld worden ? Daarbij staat het immers iedereen nog volkomen vrij die woorden te gebruiken of niet. » Die eisch, welke door de Redactie onmogelijk kan ingewilligd worden, bewijst niets anders dan dat de heer Claes een halve eeuw en meer bij zijn tijd ten achter is, en dat hij nooit, als het nog moest bewezen worden, het Woordenboek met aandacht gelezen heeft; dat hij van doel en strekking van het groote werk niet het minste begrip heeft. « De Redactie is geen rekenschap verschuldigd ». Voorzeker : neen! Maar 't is juist het systeem, het opzet der jongere Redactie, daarvan rekenschap te willen geven ; zij meent het voor de geschiedenis der taal, zoowel de verledene als de toekomende, te moeten doen : het is haar niet voldoende, de - 178 — verklaring en omschrijving van de hedendaagsche beteekenissen der Nederlandsché woorden te geven, zij wil tevens hunne geschiedenis in het licht stellen, chronologisch en topographisch; zij wil niet alleen uiteenzetten hoe het is en hoe het geweest is, maar verklaren hoe en waardoor het zoo geworden is als het thans is; en ze kent geen hooger ideaal dan zoo nauw mogelijk aan te sluiten bij het Middelnederlandsch Woordenboek van Verdam, zoodat men, eenzelfde woord in de beide lexica bestudeerende, zijn geheele geschiedenis, van de vroegste middeleeuwen tot op dezen dag, kunne nagaan. Dat hooge doel tracht de Redactie te bereiken buiten alle overweging van practischen aard om, op zuiver wetenschappelijken grondslag, geheel objectief, zonder te willen vaststellen hoe liet moet zijn. De tijd is lang voorbij, toen de taalkundigen meenden aan het • taalgebruik wetten te mogen en te kunnen voorschrijven; zij hebben te goed ondervonden dat de spraakmakende gemeente zich aan hun adviezen toch niet stoort. Daarom zwijgt de Redactie van 't Nederlandsch Woordenboek hoe langer hoe meer over 't aanbevelenswaardige van 't gebruik (I); of, indien er wat over gezegd wordt, (t) Men denke b. v. aan de behandeling van uitdrukkingen als mannen van goeden wil, bestendige secretaris, betalende school, bedachteloos, beweegloos, begeesteren, begeestering, enz. enz. - 179 - dan gebeurt het alleen met de uiterste bescheidenheid (i). Het Woordenboek brandmerkt dan ook de :Zuidnederlandsche uitdrukkingen niet; het maakt ie niet verdacht ; het behandelt ze niet met minder voorkomendheid dan. de Noordnederlandsche ; de toevoeging Zuidnederlandsch beteekent niet: minder aan te bevelen. Er wordt alleen geconstateerd, behoudens vergissing, dat een of ander taalverschijnsel tot een zeker gebied beperkt is. De Redactie maakt de taal niet, ze vindt ze, en wijst aan wat hier, wat dam.; wat overal, wat slechts ergens gebruikelijk was of is. Bruikbaar blijkt het te zijn, want : men gebruikt het. Het Woordenboek moet in de eerste plaats bevatten datgene wat algemeen gebruikelijk is, en bij zulke woorden staat ook nooit iets omtrent Zuid- of Noord-Nederland. Maar telkens komt het voor, dat een woord of een uitdrukking slechts een beperkt gebied heeft, en dan moet de Redactie dat zoo goed mogelijk vermelden, niet om (t) Een enkel voorbeeld, het eerste het beste dat mij te binnen schiet, dl. III, kol. 779: « In den laatsten tijd is het woord bouwen, in navolging van nhd. bauen, ook wel gebezigd van spoorwegen, havens, dijken enz. •(« Het bouwen van spoorwegen en het voltooien van het vestingstelsel » , Uit eenti Memorie van toelichting bij eene staatsbe- _grooting). Het schijnt wenschelijk de eigenaardige vanouds hiervoor gebruikelijke woorden aanleggen enz. te handhaven ». Stellig zou DE VRIES dit gebruik als een <. aanstootelijk germanisme i hebben « gebrandmerkt ». - t8o te keuren, maar ter wille van de juistheid,- alleen te of alleen Antwerpen, Gent een bepaalde term bestaat, niet zonder meer als algemeen Nederlandsch vermeld. Tot te doen? woorden, Noord-Nederland Nederlandsch te stempelen? Laten niet vergeten, van een streng wetenschappelijk standpunt, eenheid taal tusschen een niet de Nederlanden, maar overal de zoogenaamde, den keper volstrekt niet uitgebreid is, dat in staat tot bloei der dialecten. Welnu, het Woordenboek, wetenschappelijk werk, moet den toestand als treng : juist. tot geheel, _ gedeelte van Zuid-Nederland beperkt is, evenals wordt speciaal Hollandsch, Utrechtsch, Zaansch, Zeeuwsch enz. Dat dit alles even goed en even vaak gedaan het eerste, schijnt, jammer genoeg, den . Claes geheel ontgaan te zijn. - 180- het af te Keuren, maar ter wille van de juistheid. Wanneer alleen te Amsterdam, of alleen te Antwerpen, of alleen te Gent een bepaalde ter;n bestaat, dan kan dat niet zonder meer als algemeen Nederlandsch worden vermeld. Tot wat zou het trouwens helpen, het te doen~ woorden, in Noord-Nederland onbekend, zoodoende tot Nederlandsch te stempelen? Zouden ze 't daardoor zijn? Neen immers. Laten wij toch niet vergeten, dat, van een streng wetenschappelijk standpunt, eenheid van taal tusschen verschillende gewesten van een land een fictie is, niet alleen in de Nederlanden, maar o\'eral op de wereld; dat de zoogenaamde algemeene taal, op den keper beschouwd, volstrekt niet uitgebreid is, en dat hare uitgebreidheid in omgekeerde rede staal tot den bloei der dialecten. Welno, het als streng wetenschappelijk werk, moet den toestand aangeven zooals hij is : getrouw, juist. Wat tot geheel, of tot een gedeelte van Zuid-Nederland beperkt is, moet als zoodanig worden aangewezen, evenals wordt aangewezen wat speciaal Hollandsch, Utrechtsch. Overijsselsch, Groningsch, Zaanseh, Zeeuwsch enz. is. Dat dit alles even goed en even vaak gedaan wordt als het eerste, schijnt, jammer genoeg, den heer Claes geheel ontgaan te zijn. - 181 derde den heer Claes luidt : Is het Woordenboek niet te uitgebreid in Tine Hij beroept zich De Vries, en de slotsom dat het niet moeilijk zou zijn bewijzen, « deze zijne bezorgdheid nauwgezetheid meening n. niet mooi gezegd, naar vorm noch het zoo gemakkelijk dat te heeft de dan niet `? beroep de beknoptheid De Vries inderdaad onder de aanmerkingen, in de jaren zijner werkzaamheid op is, waarvoor een zeker standpunt te zeggen die dan ook telkens en telkens weer herhaald dan het wel de klacht dat sommige van werk veel te uitvoerig werden en getal voorbeelden dikwijls grootex was dan strikt noodig. De Vries heeft altijd beneden zich geacht, het Woordenboek in zijn oog onrechtvaardige beoordeelingen verdedigen ; ééne punt is hij afgeweken hij is niet moede verkondigen, dat den besten van de wereld het Woordenboek niet beknopter maken deed ; in 1868 verklaarde 181 lIl. De derde vraag van den heer Claes luidt: Woordenboek niet te uitgebreid in {ijne voorbeelden? Hij beroept zich op De Vries, en komt tot de slotsom dat het niet moeilijk zou zijn te bewijzen, « dat zijne opvolgers in deze zijne bezorgdheid en nauwgezetheid met hem van meening verschillen )). Het is niet mooi gezegd, naar vorm noch naar inhoud. Als het zoo gemakkelijk was dat te bewijzen, waarom heeft de heer Claes dat dan niet gedaan ~ Dat beroep op de beknqptheid van De Vries is inderdaad kostelijk. Zoo er onder de aanmerkingen. die inde jaren zijner werkzaamheid op het Woordenboek gemaakt werden, eene is, waarvoor van een zeker standpunt heel wat te zeggen was, en die dan ook telkens en telkens weer herhaald werd, dan is het wel de klacht dat sommige onderdeelen van het werk veel te uitvoerig behandeld werden en het getal voorbeelden dikwijls grooter was dan strikt noodig. De Vries heeft het altijd beneden ,zich geacht, het Woordenboek tegen in zijn oog onrechtvaardige beoordeelingen te verdedigen; alleen voor dat ééne punt is hij van zijn gewoonte afgeweken: hij is niet moede geworden te verkondigen, dat hij met den besten wil van de wereld het Woordenboek niet beknopter kon maken dan hij deed; reeds in 1868 verklaarde — 182 — hij dat zijn geweten dat niet gedoogde (1), en in zijra Inleiding heeft hij de zaak zelfs tot tweemaal toe ter - sprake gebracht. Nadat hij heeft uiteengezet, wat met de aanhalingen eigenlijk beoogd wordt, gaat hij aldus voort « Dat wij ons in het bijbrengen van voorbeelden niet lichtvaardig hebben toegegeven, daarvan zijn wij eerlijk bewust. Het publiek ziet alleen de aanhalingen, die wij mededeelen, maar denkt_ er veelal niet aan, dat zeker een driedubbel aantal uit de verzamelde uittreksels, na toetsing en keuring, door ons is weggela ten. Wij geven slechts. datgene wat uit een grooteren voorraad met zorg . is uitgezocht. Dat hier of daar wellicht een enkel citaat meer geschrapt had kunnen worden, wil ik_ niet betwisten. Wij zullen gaarne pogen zooveel mogelijk de spaarzaamheid in acht te nemen. Maar - gerust durven . wij verklaren, dat wij naar ons beste weten niets hebben opgenomen zonder bepaalde reden en goed overleg » (2). Niet alleen is deze passage den heer Claes ontgaan, maar merkwaardigerwijze heeft hij zelfs niet bemerkt, dat hetgeen hem wél getroffen heeft tot een andere zelfverdediging van De Vries behoort het is niet aannemelijk dat hij de door hem aangehaalde zinnetjes behendig uit hun lijst zou gelicht . (i) Zie beneden. (2) Inleiding, blz. LXV vlg. — 183 — hebben. Laten wij ze in elk geval eens in hun verband lezen : « Het kan nu eenmaal niet anders. Een woordenboek bestemd om een beredeneerd overzicht te geven van alles wat de denkende en scheppende geest der natie in de taal heeft nedergelegd, kan onmogelijk in een klein bestek worden samengedrongen. Een uitgebreid museum kan niet in een korten catalogus worden beschreven. Onze Nederlandsche taal wordt in rijkdom van woorden en uitdrukkingen, om de fijnste wijzigingen der begrippen af te beelden, misschien door geene andere overtroffen. Dat alles, hoe beknopt ook, te ontvouwen, eischt vrij wat ruimte, vrij wat meer b. v. dan het .dubbel van hetgeen voor een Fransch woordenboek gevorderd wordt. De groote omvang van onzen arbeid is derhalve niet meer dan natuurlijk ; her is zelfs een feit, dat allergunstigst voor de denkkracht en de geestelijke rijpheid onzer natie getuigt, en waarover niemand zich billijk beklagen kan, -- indien althans de schuld niet aan onze behandeling ligt. De vraag is alleen, of wij misschien door al te groote uitvoerigheid de betamelijke grenzen zijn te buiten gegaan. Wij vreezen niet, dat dit verwijt ons treffen zal. Het is waar, wij mochten ons niet zoo eng beperken, dat de juiste voorstelling schade zou lijden. Aan alles, wat werkelijk ter opheldering verstrekken, kon, moest eene plaats worden ingeruimd, en eene rijke keur van voorbeelden en aanhalingen was onontbeer--- 184 _. lijk, om de taal in al hare kracht en frischheid te doen leven. Doch wij zijn ons bewust, dat wij overal naar beknoptheid hebben gestreefd, dat wij zuinig ijn geweest op iederen regel, op ieder woord. De andachtige lezer zal er overal de b ewij - zen van vinden. Herlezen wij de reeds verschenen afleveringen, dan mogen wij vrijmoedig de bekentenis herhalen, « dat wij niets weten te schrappen, waarbij niet een trek verloren zou gaan van het beeld dat wij poogden te schilderen. Zoodoende trachten wij ; naar onze beste weten, overvloed met spaarzaamheid te vereeriigen, en de beschrijving eener taal. die onuitputtelijk is in woorden en vormen, binnen die grenzen te beperken, die het gezond verstand, de goede smaak en de eerbied voor het publiek gebiedend voorschrijven n (I). Me dunkt, dat men niet eens op de hoogte hoeft te zijn van alles wat over de te groote uitvoerigheid van 't Woordenboek geschreven werd, om te voelen en te begrijpen dat men hier met een oratio pro domo te doen heeft. Dat wordt vooral duidelijk als men deze verklaringen leest in het oorspronkelijk verband, waarin ze in de Mededeelingen en Opmerkingen betreffende hetNederlandsch Woordenboek (1 865) voorkomen. (a) Inleiding, blz. xcnr vlg. De geheele passage is met ge ringe wijzigingen overgenomen uit de Mededeelingen en Opmerkingen betreffende het Nederlandsch Woordenboek (1865), blz. 14 vl — 185 — Het is natuurlijk niet mijn doel, hier het werk van den stichter van het Woordenboek aan critiek te onderwerpen; ik wil alleen laten zien, dat hij er zelf voor uitkwam dat hij het Woordenboek niet kort en beknopt maakte; dat zijn eenige bedoeling was, de menschen te overtuigen dat hij het niet korter noch beknopter maken kon dan hij deed, zonder schade voor het werk en voor de taal zelve : a Men dwinge ons niet — gelijk velen schijnen te verlangen -- een Woordenboek af, in haast hoe dan ook neergeschreven, en waar onze natie geen baat bij vinden zou; men gunne ons den tijd om een werk op te bouwen, getuigende van betamelijken eerbied voor de schoone taal onzer vaderen, en waarachtig berekend om aan de behoeften der natie te voldoen. Op die voorwaarde alleen hebben wij onze taak aanvaard. Van die verplichting een haarbreed af te wijken, gedoogt ons geweten niet » (I). Aldus schreef De Vries in 1868; in denzelfden geest had hij gesproken in 1865 (2) ; in denzelfden geest, ja dezelfde woorden schreef hij in 1 882 (3). Dat zijn waarlijk geen uitingen van iemand die kort en beknopt vil zijn, en er is weinig kans op succes, als men zich dáárop beroept, om de (i) Bericht bij de zevende aflevering van het eerste deel, bl;. 3 van het omslag. (2) Mededeelingen en Opmerkingen betreffende het Neder. landsch Woordenboek, blz. 16. (3) Inleiding, blz. xcv. -- J 86 jongere Redactie te kunnen verwijten dat ze in het opnemen van voorbeelden noch dezelfde bezorgdheid noch dezelfde nauwgezetheid aan den dag legt. De opvolgers van De Vries zijn op rijn minst even bezorgd en nauwgezet. Zij meenen wel eens juist omgekeerd, dat zij beknopter en nauwgezetter zijn dan De Vries, in dezen zin nl. dat zij niet zooveel citaten geven voor één beteekenis, maar meer beteekenissen met de noodige citaten (dat de smaak en het oordeel der verschillende Redacteuren hierin eenig verschil medebrengen, spreekt van zelf). Er is veel meer verscheidenheid in de voorbeelden der jongere Redactie, ze stellen veel meer de geschiedenis van het woord ten toon dan die van De Vries, die daarbij veeleer als literator te werk ging. Naarmate de bouwstoffen van het Woordenboek uitgebreider en rijker werden, naarmate er meer gelegenheid was bij de bewerking der artikelen de geschiedenis van woorden en beteekenissen hun eisch te geven, in dezelfde mate werd er naar gestreefd de aanhalingen uit schrij vers, levend en werkend in een en d enzelfden tijd, te verminderen. Het is het hooge, welbewust streven der jongere Redactie, het werk van De Vries bij voortduring te doen beantwoorden aan de eischen der wetenschap en he t te voltooien binnen een afzienbaren tijd, en men hoeft niet eens zeer druk in het Woordenboek te studeeren, om dat al heel gauw te merken. 1 8 - Leg maar eens een artikel uit Deel I naast een ander uit Deel III, V, VI of XI. Vergelijk eens het gedeelte van Deel II door De Vries bewerkt met dat door Dr. Kluyver be<' erkt, vergelijk ze nauwkeurig, en laten we elkander dan weer eens spreken. Gij zult me b. v. kunnen vertellen dat De Vries bij ieder artikel, ja bij iedere beteekenis waar 't maar eenigszins mogelijk was, telkens een zeker aantal voorbeelden én uit het Oude én uit het Nieuwe Testament aanhaalde : hij achtte dat onmisbaar, maar de jongere Redactie niet. Gij zult verschil zien in 't behandelen der spreekwoorden en zegswijzen. De Vries begon met ze te vermelden, ieder afzonderlijk; daarna werden ze verklaard, met de noodige verwijzingen naar Harrebommee enz. voorzien ; ten slotte volgden twee of meer voorbeelden, waarin de besproken spreekwijze telkens in haar geheel werd herhaald. Ga nu eens na hoe de tegenwoordige Redactie dat tracht te bekorten de verklaring van 't geen iedereen bekend is, wordt tot het hoog noodige beperkt; de voorbeelden worden niet altijd in hun geheel meer afgedrukt, er wordt dan eenvoudig naar verwezen; verschillende spreekwoorden of zegswijzen, met dezelfde of verwante beteekenis worden zooveel mogelijk in één hoofdstukje vereenigd. Doch het is niet mogelijk, het verschil in de bewerking thans en vroeger op denzeifden voet verder uiteen te zetten. Een ding is zeker : waarin de leerlingen van De Vries voor hun Meester ook mogen -- 188 — onderdoen:, in nauwgezetheid en in bezorgdheid om de juiste maat niet te overschrijden, stellig en zeker niet ! Het gebrek aan nauwgezetheid en bezorgdheid der tegenwoordige Redactie in het opnemen van voorbeelden zou volgens den heer Claes ook blijken uit de wijze waarop zij « platte, onkiesche uitdrukkingen » behandelt. Ook hier beroept hij zich op De Vries, en spreekt ten slotte zijn overtuiging uit, dat « platte, onkiesche woorden en uitdrukkingen » uit het Woordenboek dienen geweerd te worden, en de opstellers moeten redeneeren als J. Sigart in zijn Dictionnaire du patois de Mons : « L'ommission des mots tout crus n'est nullement regrettable. » « Als dit voor een idioticon waar is, » voegt ons medelid daaraan toe, « dan zal het zulks ook wel zijn voor een algemeen woordenboek . » De Redactie kan het met den heer Claes niet eens zijn. Naar haar oordeel is dat niet waar voor 't Woordenboek, en ook niet voor een idioticon. En niet alleen naar de meening der jongere Redactie, maar ook naar die van De Vries. Tegenover het gezag van Sigart stelt zij dat van haar Hoofdman en dat van den grooten Grimm. De heer Claes heeft onderzocht of, en meent bewezen te hebben dat de jongere Redactie het voorschrift van De Vries : n'appuyeT pas uit het oog verliest. Maar het wil mij voorkomen dat hij dit voorschrift volkomen verkeerd heeft begrepen Want het n'appuyeT pas geldt niet het — i89 — opnemen der woorden, maar hunne verklaring. Wat de heer Claes tot staving van zijn gevoelen uit de Inleiding aanhaalt is uit zijn verband gerukt en geeft de bedoelingen van De Vries slechts zeer onduidelijk en onvolledig weer. Laten wij dus alles eerst weer in zijn lijst zetten; waar het van een zuiver wetenschappelijk standpunt het meest op aankomt, wordt door vetten druk aangewezen. De Vries heeft gezegd : « Zelfs dan, wanneer de volkstaal iets aanbood, dat minder welvoeglijk klonk, dat overkiesche ooren licht kwetsen kon, of wel rechtstreeks tot de platte taal van het gemeen behoorde, mochten wij niet al te vies vallen of uit laffe preutschheid door uitsluiting de taal verarmen. Jacob Grimm heeft terecht opgemerkt, dat ieder woord op zich zelf rein en onschuldig is, en dat een verstandig man aan dergelijke uitdrukkingen in een taalmuseum evenmin aanstoot neemt als aan de naakte beelden in eene kunstgalerij of aan de waspraeparaten in een kabinet van ontleedkunde. De onwelvoeglijkheid van die zaken bestaat alleen in de gedachten die de aanschouwer er mede gelieft te verbinden. De verrichtingen des lichaams, waarbij men geen getuigen toelaat en waarover men in gezelschap niet spreekt, zijn even natuurlijk als elke andere, eten, drinken, enz. Scheldwoorden, verwenschingen, vloeken en dergelijke grofheden maken een wezenlijk bestanddeel van de taal uit, die zich in alle richtingen vrij . - 190 ._ moet kunnen bewegen, in het lage zoowel als in het hooge. Behoort al een schrijver, uit eerbied voor zijn publiek en voor zich zelven, altijd de betamelijkheid en de eischen van den goeden smaak in acht te nemen, toch zijn er gevallen, waarin een plat woord de eenig juiste term op de juiste plaats kan wezen. In eene verzameling als de onze mogen zulke woorden zeer zeker niet ontbreken. Uit een taalkundig oogpunt zijn zij niet zelden van het hoogste belang en geven aanleiding tot leerrijke vergelijkingen met de oude aanverwante talen, tot verrassende opmerkingen omtrent de volksbegrippen, die zich in de taal uitspreken Daarenboven, in het rijk der woorden, evenals in dat der menschen, heeft eene gedurige wisseling plaats van aanzien en stand. Geen woord is uit zich zelf hoog of laag, beschaafd of gemeen. Dat hangt af van het veranderlijk gebruik. Stinken, eenmaal eene sierlijke uitdrukking, is nu bijna plat geworden; aarcelen, en evenzoo fr. reculer en gr. dkadty, alle van lage afkomst, zijn allengs veredeld; aterling, in de vuilste straattaal geboren, bekleedt thans eene eereplaats in den hoogeren stijl. En zijn niet de lieve Fra n sche woorden tête, bouche, manger enz. die het zedigste meisje zonder bezwaar in den mond neemt, aan ruwe Romeinsche soldatentaal ontleend? Wie had te Rome, in fatsoenlijke kringen, van testa, bucca of manducare durven spreken? Dat alles gaat op en neder, al naar de grillige luimen - j9 1 — . van het gebruik. Het Woordenboek, dat de lotgevallen der woorden beschrijft, mag niets uitsluiten wat werkelijk tot de taal behoort. Het geeft aan alles zijn recht, ook .aan het schijnbaar onreine of gemeene, maar dat misschien voorheen edel was of bestemd is om eenmaal op zijne beurt geadeld te worden. Het komt er maar op aan, hoe men zulke termen verklaart en behandelt. En dat is iets, waarbij alles afhangt van smaak en van tact. Bovenal mag het Fransche voorschrift gelden : appuyeT pas. In hoeverre wij hier de juiste m;l at hebben gehouden, mag de lezer beoordeelen (r) Als men de passage aldus in haar geheel leest, dan maakt zij toch wel een heel anderen indruk dan dien welke de uittreksels van den heer Claes ons geven. De Vries heeft niet altijd zoo geredeneerd : hij heeft er zelf aan herinnerd, dat hij in zijn Ontwerp veel minder liberaal was, maar dat zijn zienswijze gewijzigd werd onder den invloed der gebroeders Grimm, « die op dit punt een zeer besliste overtuiging hadden, later door Jacob uitgesproken in de Inleiding op het Deutsches Wiirterbuch, bl. xxxt t — xxx tv. » (2) Dat betoog scheen De Vries zoo afdoende, dat hij niet aarzelde zijn vroeger standpunt te verlaten. Me dunkt, dat had de heer Claes wel mogen bedenken, vóór hij met het gezag van J. Sigart kwam schermen. (t) Inleiding blz. XLV vlg. (2) Inleiding blz. XLV, noot I. I92 - In het bovenstaande betoog heeft De Vries veel van Jacob Grimm overgenomen ; men vindt echter bij dezen nog een en ander, dat De Vries op den achtergrond heeft gelaten, en toch va n. een zuiver wetenschappelijk standpunt van het grootste belang is. Zoo zegt de Schepper der moderne Germaansche taalkunde o. a. : « Das worterbuch, will es seines namens NN erth sein, ist nicht da urn wórter zu verschweigen, sondern urn sie vorzubringen. es unterdriickt kein ungef lliges wtirtchen, keine einzige wirklich in der sprache lebende form, geschweige reihen von benennungen, die seit uralter zeit bestanden haben, fortbestehn und dem was in der natur vorhanden ist nothwendig beigelegt werden. so wenig man andere natiirliche dinge, die uns oft beschwerlich fallen, auszutilgen vermochte, darf man solche ausdriicke wegschaffen. » (I) En verder : « Das wdrterbuch ? st kein sittenbuch, sondern ein wissenschaftliches, allen zwecken gerechtes unternehmen. » (2) Dat is dan ook het standpunt der Redactie van het Nederlandsch Woordenboek; liet was dat vroeger zoowel als thans. Dat het daarbij vooral op de wijze van behandeling aankomt. op smaak (1) JACOB GRIMM, Inleiding op het Deutsches Wórterbuch, kol. XXXIII. (2) T. a. p., kol. xxxiv. — 143 — en tact, is terecht door De Vries gezegd. Nu meent de heer Claes dat de jongere Redactie in dit opzicht te kort schiet en het voorschrift n'appuyeT pas niet altijd voldoende naleeft. Maar hij vergist zich schromelijk, en ik zal U aantoonen, dat hij ons valscheiijk beschuldigt van iets dat hij niet bewijst en ook niet kan bewijzen. Laten we daartoe zijn aanmerkingen op bepaalde gevallen van nabij beschouwen. Blz. 44 « Zou... Betasten niet meer dan duidelijk verklaard zijn, indien er ook de twee volgende voorbeelden niet bijkwamen, welke de Redactie zich wel zou wachten aan hare zoons en dochters voor te lezen : « Dese hoereerden in Egypten : daar werden de tepelen haars maaghdoms betast. » — N.-B. subtacta wordt door VAN WINGHE vertaald door ghedruct. — « Jemy ick ben so hiet, betast me toch met jouw hangden. BREDERO. » Het Wdb. verklaart betasten aldus : « Iets of iemand tastend aangrijpen, bevoelen; gewoonlijk om zich van iets te vergewissen: » Me dunkt, dat is omzichtig genoeg; uit de voorbeelden moet men dan opmaken, dat iets of iemand betasten ook wel eens eene obscoene handeling kan zijn. Nu is er maar één enkel voorbeeld van dien aard aangehaald, t. w. dat uit een zeer bekena hoofdstuk van Ezechiel. Dat de Roomsche vertalingen (niet alleen die van Van Winghe) hier ghedruct lezen, doet niets te zake : het woord betasten is immers aan de beurt, niet drukken, en de Redactie heeft niet te onderzoeken, welke vertaling in elk — 194 -- bijzonder geval de juiste is. De heer Claes meent echter, dat in het voorbeeld uit Bredero ook een onkiesche handeling bedoeld is. Wie de plaats in haar samenhang beschouwt, zal zien dat het betasten vrij onschuldig is. De verliefde Nieuwen Haen noodigt Grietje eenvoudig uit, met haar handen eens aan de zijne te voelen hoe hij brandt van « liefdekoorts ». Blz. 44 « Broederkenszonde, in sommige kringen van Vlaamsch België wel eens gezegd voor : ontucht met jongens, paederastie. » Kol. 1443. Neen, zoo iets zou DE VRIES. niet opgenomen hebben! Ik wil zelfs gelooven, dat de Redactie (met de Belgische toestanden minder bekend) geen besef heeft gehad van het bereik van dat schandelijk woord, en het zou mij voor haar innig spijten, indien ik me moest vergissen. 't Is mogelijk dat men « in sommige kringen van Vlaamsch België weleens » zoo spreekt; o ! de laster en de wulpschheid hebben nog hun laatste woord niet gezegd; maar een eerlijk Woordenboek moest de lastertaal van laffe eerloozen onder een deftig volk niet voortplanten ! » I k begin met er de aandacht op te vestigen, dat over de verklaring zelf, die 't Woordenboek van broederkensTonde geeft, gezwegen wordt. Het n appuyer pas is dus niet uit het oog verloren. Verder ben ik diep overtuigd dat De Vries, had hij broederkensTonde gekend, dat woord wel degelijk zou opgenomen hebben; waarschijnlijk zou hij zich ook zeer verbaasd hebben over den vertoornden - 195 - toon en de groote woorden van den heer Claes. Dat woord is voor de bewerkers van het Woordenboek niet schandelijker- dan eenig ander; zij hebben niet te onderzoeken of de personen, die het hebben in zwang gebracht, waarheid spraken of « lastertaal »; het woord bestaat, en daarmede uit. Ofschoon het niet eiken dag door iedereen gebruikt wordt, maar alleen 0 in sommige kringen », heeft het evenveel recht op een plaats in 't Woordenboek als b. v. bestendige secretaris, waarvan precies hetzelfde geldt. Door het op te nemen, zal het Woordenboek « de lastertaal van laffe eerloozen onder een deftig volk niet voortplanten » : leert iemand dat woord pas uit het Woordenboek kennen, niets verplicht er hem toe, het te gebruiken; .doet hij dat wel, dan pleit dat niet tegen het Woordenboek, maar tegen hem! Blz. 45 « Bevliegen, « 3) In de volkstaal gebruikt voor » heb ik nooit ontmoet : ik vindt (sic) het in geen mijner talrijke woordenboeken. Waar wordt het gebruikt? 't Is eene grivoiserie, gelijk er « in sommige kringen » wel meer gehoord worden, maar die zoo min in een geschikt woordenboek te pas komen, als de leden dier kringen in een fatsoenlijk gezelschap. » Alweer bezwaar tegen het opnemen, niet tegen de verklaring op zich zelve. Het schijnt wel dat de heer Claes met de logica op gespannen voet staat. Eerst eischt hij in 't Woor196 -- denboek een plaats voor allerlei, binnen enge grenzen beperkte dialectische uitdrukkingen, ook al staan. zij in geen enkel boek vermeld ; nu weigert hij eerl plaats aan een vrij verspreid woord, omdat het in geen enkel woordcnboek staat. Het eene oogenblik verkondigt hij dat de Redactie, « als ze na grondige studie het opnemen van een woord gepast oordeelt, ... den lezer daarover geene rekenschap verschuldigd is » ; het andere, noodra hij een woord tegenkomt dat hem onbekend is, roept hij haar op ter verantwoording, en wil hij weten waar zij, 't woord vandaan haalt. Het mooiste van al is intusschen, dat in dit geval naar den bekenden weg gevraagd wordt : de criticus zelf citeert uit het Woordenboek : a in de volkstaal gebruikt », en iedereen weet toch wel wat dat beteekent : in de volkstaal van Noord-Nederland, wat niet precies hetzelfde is als « in sommige kringen ». Het woord is dan ook geen grivoiserie - is het niet eigenaardig en karakteristiek, dat voor de flaminganten niet het Latijn, maar het Fransch « dans les mots brave l'honnêteté » ? — zooals reeds blijkt uit de wijze waarop het Woordenboek zich over den oorsprong der beteekenis uitlaat. De heer Claes twijfelt aan het bestaan der besproken beteekenis, omdat hij ze in geen enkel zijner talrijke woordenboeken vindt. Maar als het Woordenboek alleen woorden en beteekenissen mag opnemen, die reeds in andere woordenboeken staan, waartoe moet het dan dienen? Dan kunnen we ons 197 — immers even goed met die andere behelpen? Staat het Woordenboek dan niet vol van woorden, uitdrukkingen . en beteekenissen, die men tot nog toe nergens geboekt vond, en strekt juist dat niet tot meerdere aanbeveling van het werk ? Is niet juist een der voornaamste redenen van zijn bestaan, zoo niet de voornaamste : de dringende behoefte aan een inventaris onzer taal in haar tegenwoordigen toestand? het levendige besef, dat er zooveel woorden en beteekenissen zijn die tot nog toe niet opgeteekend werden ? De Vries heeft dan ook verklaard, dat het de plicht was der Redactie juist datgene wat vroeger nooit vermeld werd « met bijzondere zorg op te zamelen en met liefde te behandelen » (r), en die zorg en liefde moeten gelijkelijk besteed worden aan alle woorden zonder onderscheid : de wetenschap kent geene edele en onedele woorden. Doch niet alleen om zich zelve moest deze beteekenis van bevliegen opgenomen worden. Uit het Woordenboek kan men zien, dat de afleiding bevlieging in de Hollandsche spreektaal gewoon is voor : een plotseling overvallende lust tot iets, wat door een voorbeeld uit Couperus zeer aardig wordt geillustreerd. Met welke beteekenis van het simplex kan die der a fleiding wel in verband staan ? Met de eerste : vliegende bereiken ? Onmogelijk. Met de tweede : door vliegen verkrijgen? Evenmin. Daaren- ( I ) Inleiding, bl. XLV. -- 198 — tegen laat ze zich heel wel in verband brengen met de derde, en zoo hebben we hier weer een voorbeeld een dat aan een ontleend is. Het is wel de moeite waard, dat te constateeren, maar hoe wil men dat kunnen doen, de onkiesche beteekenis van het Woordenboek, d. w. z. uit ons wetenschappelijk « gebannen » blijven? « Bruien, A, waar de Redactie nochtans bij, opmerkt : « Behoort vooral thuis in de Hollandsche volkstaal, en is vandaar doorgedrongen in de gemeenzame spreek- en schrijftaal der I7de en 18e eeuw, waar 't een zer gewon word gewest is; thans is het mer en meer aan 't verouderen ». En toch worden aan dat woord zeven kolommen besteed ». duidelijk hoe weinig lezen. de heer in deze aanmerking uit het Woordenboek immers niet op het geheele artikel ,. op de beteekenis die onder I, A), twee behandeld is. Nu zijn an deze betekenis derden van één besteed, niet zeven « God Melis, Hostie. Die spottende door het redeverband, waar zij in oude immers geen mensch gebruikt worden? » - 198 - heel wel in verband brengen met derde, hebben we hier weer een voorbeeld van een kiesch gebruik, dat aan onkiesch is. wel de moeite waard, dat te men dat kunnen doen~ als de onkiesche beteekenis van bevliegen uit het d. z. uit ons ~etenschappelijk materiaal, moet (( gebannen )) blijven~ ** * « I) A, Redactie nochtans bij opmerkt: « Behoort in de volkstaal, vandaar doorgedrongen gemeenzame 17de lSe waar 'zeer gewoon woord geweest is; thans is het meer en 't ». aan woord kolommen besteed ». Ziedaar een duidelijk voorbeeld met hoe weinig aandacht sommige menschen lezen. Wat de heer Claes in deze aanmerking uit het Woordenboek aanhaalt, slaat immers niet op het geheele artikel, maar alleen op de beteekenis die onder I, A) behandeld is. Nu zijn aan deze beteekenis één kolom besteed, niet kolommen. ** * « God voor de H. Hostie. Die spottende uitdrukking, door het redeverband, waar zij in oude schriften voorkomt, duidelijk, zal immers door geen verdraagzaam mensch nog gebruikt worden?,. — 1 99 — Of die uitdrukking door geen verdraagzaam mensch nog zal gebruikt worden, is hier de vraag niet. Het Nederlandsch Woordenboek een historisch werk zijnde, is de vraag alleen wat gebruikt werd of wordt. Daarenboven geloof ik niet, dat die uitdrukking door het verband duidelijk is ; zij kan dat alleen zijn voor hem die in de geschiedenis van en in de letterkunde over de godsdiensttwisten goed thuis is. Een gewoon katholiek onzer dagen, althans een Belgische katholiek, zal niet zoo dadelijk vatten dat er in God Melis een woordspeling met Meel zit, te meer daar hij volstrekt onbekend is met de bezwaren welke de protestanten tegen de H. Hostie hebben. « Broodgod. « Schimpende benaming, bij de Geuzen in gebruik, van de (uit brood bereide) H. Hostie in den R. K. eeredienst. » — Dat was duidelijk genoeg ook zonder voorbeelden er bij. » Duidelijk genoeg, maar toch niet zonder tact verklaard, niet waar ? Die voorbeelden zijn volstrekt niet overbodig. Ze dienen immers niet uitsluitend, ja slechts bij uitzondering om de omschrijving der beteekenis te verduidelijken ; bij verouderde of ongewone woorden of beteekenissen gelden ze als bewijsplaatsen voor dezer bestaan ; maar vooral dienen zij om de geschiedenis :• ontstaan en duur van het gebruik, -- 200 - aan te wijzen. Zoo is het in de hoogste mate belangrijk, dat we het bestaan van broodgod door een officieel stuk van 1568 bevestigd zien ; verder twee citaten uit de 16de eeuw, een uit de 17de en een uit de I 9de : 't is geen overdaad. Bij God Melis is het eenige citaat uit het Nieuw GeuTenliedboek bepaald onvoldoende ; een paar meer, uit eigenlijke theologische geschriften ware zeer gewenscht ; maar toen het artikel God gemaakt werd (a° 189o), had de Redactie ze niet. *** Blz. 47 « Bij Broodkant, dat vooral uit den samenhang voor iedereen zoo duidelijk is, dat zelfs onze beste woordenboeken het niet opnemen, staan hier voorbeelden, meer dan genoeg, om het volgende van MARNIX te kunnen missen, waardoor het woord toch niet duidelijker wordt gemaakt : « De Bedelaers...., souden gheerne het selve hebben naghespeelt (het Mislezen nl.), om van de brootcanten die sy ghebedelt hadden, een goede vleeschhutspot te maken met de Vijf woorden [d. i. de woorden der Consecratie] daer op te seggen ». — C'est dégoutant ! ja nog walglijker dan bij Buikloop (door een half dozijn uit den aard der zaak zelve sterk gekruide voorbeelden meer dan voldoende verklaard) het volgende specimen van verdraagzaamheid en kieschen smaak : « Der Papisten Broodt-godt werdt.... somtyts deur weeckigheyt of dunnigheydt des buyck-loops haestigh uyt gekackt, Hist. v. Corn. Adr. I. 102 ». De heer Claes vergist zic') niet weinig, als hij meent dat zelfs onze beste Woordenboeken broodkant niet hebben opgenomen omdat dat - 20I -- den samenhang duidelijk is. Dat woord was voor onze vroegere op zoo duidelijk niet : zij wisten immers niet wat wij weten I), en heben het niet opgenomen envoudig omdat 't niet kenden. Indien het werkelijk hun bedoeling geweest alleen zulke woorden, die uit hun te nemen, dan nog duizenden andere hebben weggelaten, die ze echter zorgvuldig opteekenden. He zoo weinig duidelijk, dat Schuermans, de die het vóór het Nederlandsch Woordenboek vermeld, er eene goed bedoelde, maar allerongelukkigste heeft gegeven. het punt betreft, als zouden er voorbeelden aangehaald zijn het door heer Claes medegedeelde overbodig te maken, is een vrij onjuiste voorstelling. Er staan bij in 't geheel drie voorbeelden, niet meer : twee uit Marnix' Ogier. is waaraan medelid zich zoo heeft, het eerste Hoe « walgelijk » ook, mocht niet wegblijven. Niet alleen is het op het oudst bekende dat bezitten, maar ook en vooral omdat het een behelst het bestaan van (i) Zie voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 15, 26 vlg. (in het Woordenboek luidt deze verwijzing i8, 27 : de 8 is een drukfout). 201 - woord uit den samenhang voor iedereen zoo duidelijk IS. Dat woord was voor onze vroegere woordenboekschrijvers op verre na zoo duidelijk : zij wisten immers niet wa t wij weren (I " en hebben her niet opgenomen eenvoudig omdat zij 't niet kenden. Indien het werkelijk hun bedoeling geweest was alleen zulke woorden, die uir hun samenhang niet duidelijk zijn, op te nemen, dan zouden ze er nog duizenden andere hebben weggelaten, zorgvuldig opreekenden. He woord is zoo weinig duidelijk, dat Schuermans, de eenige die het vóór het N ederlandsch Woordenboek heeft vermeld, er eene goed bedoelde, maar aIlerongelukkigste omschrijving van heeft gegeven. Wat her punr betrefr, als zouden er voorbeelden meer dan genoeg aangehaald zijn om her door den heer Claes medegedeelde overbodig te maken, dat een vrij onjuiste voorstelling. Er staan bij Broodkant in't geheel drie voorbeelden, niet meer: twee uit Marnix' Bijencorf en een uit Ogier. Daarvan is dat waaraan ons medelid zich zoo geërgerd Ilceft, her eerste Hoe « walgelijk )) ook, toch mocht het niet wegblijven. Niet alleen is het belangrijk op zichzelf als het oudst bekende dat we bezitten, maar ook en vooral omdat het een bewijs behelst voor het bestaan van broodkant I) Zie Tijdschrift voor Nederlandsche Taal· en vlg. (in het Woordenboek luidt deze verwijzing 18, 27: is een drukfout). - 202 reeds in het jaar 1574, dat is het jaar waarin Kiliaan zijn nooit volprezen Dictionarium voor 't eerst uigaf. Nu komt de samenstelling broodkant daarin nog niet voor; Kiliaan kent alleen : « kant broodts j. hompe. Frustum praecidaneum ». Zelfs in zijn derde uitgave (1599) staat broodkant nog niet. Dit alles kan ieder aandachtig lezer van 't Woordenboek weten, ook al is hij geen « taalkundige van beroep »; daartoe is niets anders noodig dan de verwijzingen, die in 't artikel Broodkant voorkomen, op te volgen. Doch de heer Claes is waarschijnlijk van meening dat die verwijzingen daar maar staan voor de grap of « uit oogverblinding ». De heer Claes vindt de aanhalingen uit Marnix nog walgelijker dan die uit de Historie van broeder Cornelis, welke hij een « specimen van verdraagzaamheid en kieschen smaak » noemt. Het is niet zeer duidelijk wiens verdraagzaamheid en smaak hier bedoeld worden, die van den auteur der Historie, of die der Redactie. Nog nooit kwam dubbelzinnigheid een criticus beter te stade. Wij Redacteuren van 't Woordenboek voelen voor dergelijke citaten al even weinig bewondering als wie ook. Maar wij moeten onze persoonlijke gevoelens het zwijgen opleggen; onze arbeid moet buiten den invloed van elke politieke of kerkelijke richting blijven. We kunnen in ons particulier leven om het even welke meening toegedaan zijn, als wetenschappelijke woordenaars zijn we de onzij- 203 --- digheid zelve. Alle woorden, alle citaten zijn —, ja moeten ons even welkom zijn, hoe onaesthetisch, hoe onkiesch ook. Wij moeten er mede omgaan als de natuuronderzoeker met zijn experimenten. Gelijk de scheikundige vaak met minder welriekende stoffen moet werken, zoo moeten de woordenaars dikwijls platte, onkiesche woorden, uitdrukkingen en citaten behandelen. Daar kunnen ze niet buiten, want nogmaals : zij maken de taal niet, zij vinden ze; en zooals zij ze vinden moeten zij die nemen en beschrijven. De Redacteuren van het Nederlandsch Woordenboek beseffen levendig dat aanhalingen als die uit Marnix bij Broodkant of die uit de Historie van Broeder Cornelis bij Buikloop een goed katholiek een gruwel kunnen zijn; maar zij hebben het recht te verwachten dat de lezer zijn gevoelens het zwijgen zal opleggen, evenals zij het de hunne moeten doen; zij hebben het recht te eischen, dat de lezer die tot dergelijke zelfbeheersching onbekwaam is, in geen geval hen zal verantwoordelijk stellen voor het gebrek aan beschaving en humaniteit van schrijvers, wier werken zij bij hun arbeid gebruiken. De katholiek, die geneigd is zich aan een of ander citaat te ergeren, moge bedenken dat er ook citaten in 't Woordenboek staan die hem behagen kunnen maar den protestant niet. Moetj de katholiek aanhalingen uit Marnix of Broeder Cornelis lezen, de protestant moet er lezen uit David of Arnout van Gheluwe, die in onkieschheid, ruwheid, hef-- 204 tigheid, onverdraagzaamheid voor die der tegenpartij niet onderdoen. Buiten de besproken woorden, noemt de heer Claes er nog een tiental andere op, die hem aanstoot hebben gegeven, maar bij deze als bij gene blijft hij in gebreke te bewijfen wat hij beweert : dat de Redactie het n'appuyeT pas uit het oog verloren heeft Het bewijs is trouwens niet te leveren. Maar in den geest van den heer Claes heerscht verwarring. Niet appuyeeren staat voor hem gelijk met : zekere woorden, uitdrukkingen en beteekenissen niet opnemen. De eene moeten wegblijven, omdat ze « voor de jonkheid alles behalve nuttig zijn. » Maar waar beweert de Redactie dat ze dat zijn? Is het Woordenboek een schoolboek ? Zeker neen 1 Is het bestemd om aan zoons en dochters voorgelezen te worden? Het was eenmaal de droom van De Vries, maar 't zal wel een droom blijven. Mocht al een huisvader lust hebben het werkelijk te doen, dan zal het hem niet de minste moeite kosten om artikels te vinden waarin geen enkel onvertogen woord voorkomt. Wat den gewonen lezer betreft, ik zeg met Grimm : « wer an nackten bildseulen ein Argernis nimmt oder an den nichts auslassenden wachspraeparaten der anatomie, gehe auch in diesem sal den misflligen wortern voriiber und betrachte - 205 - die weit uberwiegende mehrzahl der andern (i). Van andere woorden acht ons medelid het « zooveel te meer te betreuren », dat ze opgenomen zijn, daar ze « verre van tot de algemeene taal te behooren, slechts eene enkele maal in onze Letterkunde, of « hier en daar X. in ruig gezelschap voorkomen. Wie zulke uitdrukkingen gebruiken wil, slagit .er geen woordenboek op na, en wie ze leest en ér belang in stelt (het zijn geene kunsttermen) zal ze genoeg verstaan. Dus herhaal ik met DE VRIES : n'appuyeT pas! want door de omstandigheid, die zij in het Woordenboek der Nederlandsche Taal worden opgenomen of toegelicht, dreigen zij hier burgerrecht te bekomen of het burgerrecht terug te krijgen. » Deze argumenten bewijzen alweer, dat, de heer Claes aanleg noch strekking van het Woordenboek begrijpt en van het verloop der taalverschijnselen al weinig op de hoogte is. Thans verouderde uitdrukkingen zouden weer burgerrecht verkrijgen! IJdele vrees. Iedereen weet dat zoo iets een hooge zeldzaamheid is en alleen gebeurt onder den invloed van buitengewone omstandigheden. Ofwel zouden in Holland bekende « schuine » uitdrukkingen hier in gebruik komen ! Alsof er hier voor die onbekenden geen aequivalenten bij honderden bestonden ! Maar gesteld : iemand leere werkelijk door (t) inleiding op het Deutsches Wórterbuch, kol. xxxrv. 206 --- het platte, onkiesche gebruiken, dat hem, niet tegen het Woordenboek, iemand dat doen, al leest hij er nooit een regel in * ** ten slotte de algemeene conclusie van den heer Claes nagaan. bewezen hebben, zegt hij, dat : « wil het bestemming van der Nederlandsche het inzicht van De dringend noodzakelijk is : I° .onze Zuidnederlandsche Idioticons, Vakwoordenboeken allerhande Woordenlijsten met meer eene commissie van vergeleken, door Noord- en Zuidnederlanders samengesteld, benuttigd worden. de heer Claes zich in de inzichten van Vries volkomen heeft vergist, lijdt geen twijfel; evenmin, dat hij het genoemde bewijs niet geleverd heeft. Mocht een dergelijke commissie als door gewenscht ooit tot stand komen, dan zal Redactie gaarne gebruik maken van 't bruikbare dat haar geboden wordt. Maar daar zit de knoop. Het ontbreekt de Redactie aan belangstelling noch aan waardeering voor de Zuidnederlandsche Idiotica ; blijkt ten overvloede elke kolom van 't Woordenboek, De Redactie betoont niet meer 206 - het Woordenboek platte, onkiesche taal gebruiken, dat getuigt tegen hem, niet tegen her Woordenboek, en zoo iemand zal dat doen, ook al leest nooit een regel in! ** * Laten we ten slot! e de algemeene conclusie den heer Claes nagaan. Hij meent bewezen te hebben, zegt hij, dat: « Woordenboek aan zijne bestemming van Woordenboek der Neder/andsche Taal, naar het inzicht Vries beantwoorden, het dringend noodzakelijk : IO ·dat onze Zuidnederlandsche Idioticons, Vakwoordenboeken en allerhande Woordenlijsten met meer belangstelling en waardeering door eene commissie van Zuidnederlanders onderzocht en vergeleken, en door de Redactie, uit N oord- en Zuid nederlanders samengesteld, benuttigd worden. Dat de heer Claes zich 10 de inzichten van De Vries volkomen heeft vergist, lijdt geen twijfel; evenmin, dat hij het genoemde bewijs niet geleverd heeft. Mocht een dergelijke commissie als door hem gewenscht wordt, ooit tot stand komen, dan zal de Redactie gaarne gebruik maken van 't bruikbare dat haar geboden wordt. Maar juist daar zit de knoop. Het ontbreekt de Redactie aan belangstelling noch aan waardeering voor de Zuidnederlandsche Idiotica; dat blijkt ten overvloede uit elke kolom van 't Woordenboek. De Redactie betoont nier meer --- 207 - belangstelling en waardeering voor het Zaanlandsche Idioticon dan voor een der Zuidnederlandsche, die dan nog wat methode en betrouwbaarheid betreft, zoover bij het eerste achter staan. Maar nog eens : die idiotica kunnen niet in hun geheel in 't Woordenboek opgenomen worden, daar dit geen algemeen Idioticon moet zijn, en die boeken vaak onbruikbaar blijken. Als de tijd daar zal zijn, dat het dilettanten werk van De Bo, Schuermans, Tuerlinckx, Rutten, hoe verdienstelijk ook, zal vervangen zijn door ander dat aan de strenge eischen der historische taal wetenschap voldoet, dan zal het ook mogelijk zijn er op nog grooter schaal dan thans gebruik van te maken. Trouwens, al schreef de Redactie thans reeds onze Idiotica geheel over, de heer Claes zou nog niet voldaan zijn, zooals genoeg blijkt uit het feit, dat hij haar telkens verwijt dit of dat woord niet opgenomen te hebben, dat in geen enkel onzer idiotica, ook niet bij zijn landsman Rutten, opgeteekend staat. « 2° dat bij de benuttigde woorden en uitdrukkingen uit die werken geput, de bemerkingen : Zuidnederlandsch, alleen in Zuid-Nederland gebruikelik en dergelijke bd.- perkende zinsneden achterwege blijven, zooveel te meer, dewijl de voorbeelden uit Noordnederlandsche schrijvers, welke er doorgaans bij aangehaald worden, negen maal op tien die bemerkingen ongeldig maken ; » Uit alles wat voorafgaat blijkt dat de heer Claes in dat opzicht niets bewezen heeft ; hij heeft alleen bewezen dat hij niet begrijpt wat in het -- 208 - Woordenboek te lezen staat en dat hij de - eischee der taalkundige wetenschap onzer dagen niet kent. Hij zou datgene willen weggelaten zien, waar de Redactie uit alle macht naar streeft om het zoo volledig mogelijk te kunnen mededeelen. Juist het weglaten zou tegen het systeem zijn, ongewenscht, onnoodig, onnut. « 3° dat de Redactie « overal naar beknoptheid streve, indachtig dat « niet het aantal der geraadpleegde schrijvers, maar het gehalte der uittreksels » hoofdzaak is; dat zij bij het nood w en d i g behandelen van wat « minder welvoeglijk klinkt » met de grootste omzichtigheid te werk ga, en bij het verklaren dier termen nooit de spreuk uit het oog verlieze, door den voorzichtigen DE VRIES als eene vermaning voor zij n. reuzengewrocht geplaatst N'appuyez pas. » Naar dat alles wordt door de Redactie naar vermogen, maar ook naar eigen inzicht gestreefd, en de bewijzen van het tegenovergestelde moeten. nog door den heer Claes geleverd worden. « 40 dat de leden der commissie, onder I° vermeld, ook de drukproeven nalezen. » Reeds vroeger had de heer Claes gevraagd « Het zenden van proefbladen in al de deelen van Noord- en Zuid-Nederland aan bekwame, verknochte mannen, die zouden aanvullen wat de Rédactie mocht . (i) Verknochte mannen, wat moet dat beteekenen? Blijkbaar een navolging van fr. des hommes de'voue's. Zoover ik weet wordt verknocht alleen praedicatief gebruikt : aan iemand verknocht zin. - 2 g — overgeslagen, of verbeteren wat zij verkeerd zou uitgelegd hebben. » Prachtig, maar ook uitvoerbaar? Heeft de heer Claes dan niet gedacht aan deze gewichtige bezwaren : i° Dan verscheen er misschien een aflevering per jaar ; 2° Van wat zouden de redacteurs dan wel moeten leven ? 3° Wie zal de kosten der correctie betalen 4° Wat zullen de inteekenaren zeggen? 5° Of wie zal 't geld verschaffen om 't getal redacteuren en assistenten te vermeerderen ? Weet de heer Claes dan niet, dat de arbeid aan 't Woordenboek « stukwerk » is, d. w z. dus dat de verdienste der Redacteuren geheel en al afhangt van de hoeveelheid werk dat zij leveren ? dat het hun, ten gevolge van de groote hoeveelheid stoffelijken arbeid -- schrijfwerk --- die ze moeten verrichten, zoogoed als onmogelijk is meer dan anderhalve aflevering per jaar af te maken, zelfs als zij zich uitsluitend aan 't Woordenboek wijden '? dat hun toekomst door geen pensioen verzekerd is? dat het Woordenboek een zuiver particuliere onderneming is, waar elk oogenblik een eind aan kan komen? Ziet hij dan werkelijk niet in 'dat hij, nog van dit alles afgezien, in de hoogste .mate onbillijk is door 'alles op eens te eischen volledigheid, beknoptheid, spoed, raadpleging van ieder- 210 -- een, om nu nog van de eischen der wetenschap te zwijgen l (t) 't Onmogelijke moet der Redactie van 't Woordenboek maar mogelijk wezen ! Neen, dat is 't waarlijk niet wat wij hebben moeten. Een belangstelling als die waarvan het stuk van den heer Claes blijk geeft, is vruchteloos voor het Woordenboek. Niets is gemakkelijker dan lange lijsten samen te stellen met woorden, uitdrukkingen, voorbeelden enz. die in 't Woordenboek, te recht of te onrecht ontbreken, maar die zware arbeid levert voor dat zelfde Woordenboek geen greintje nut op, en ook niet voor hen die het gebruiken. Wil men aan het Woordenboek diensten bewijzen, welnu, men werke met het oog op de toekomst Men betoone zijn belangstelling door daden : men make uittreksels, schrijve op wat men weet en zende dat te voren naar Leiden, in plaats van zijn tijd te besteden aan een critiek die geen steek houdt. Het (i) Ik kan den belangstellenden lezer niet genoeg aanbevelen kennis te nemen van het stuk van Dr. J. W. MULLER, Eisclacn en bezwaren der wetenschappelijke Lexicographie (opgenomen in Taal en Letteren, 1899, blz. 193 vlgg.), waarin ook sprake is van verschillende punten welke hier behandeld zijn. Daarenboven is het uiterst leerrijk een vergelijking te maken tusschen de voorstelling welke Dr, MULLER van het « woordenboeken » geeft, zooals de jongere Redactie dat opvat en verricht, en het tafereel dat De Vries er van heeft opgehangen (zie zijn Vierde Verslag, blz. 31 vlgg., overgenomen in de Inleiding, blz. LXX vlgg, ; en de Mededeelingen en Opmerkinzen, blz. 16 vlg.). 211 - is niet genoeg hoog op te geven van liefde voor de moedertaal , bewijs dat ook, vooral als het otium cum dignitate uw deel is, door de Redactie te helpen voorzien van een apparaat, die haar in staat moge stellen artikels te maken die beter aan Uw ideaal beantwoorden, Wek anderen, vrienden en kennissen, op, om zich op dezelfde wijze nuttig te maken. De Redactie zal u gaarne alle gewenschte inlichtingen verstrekken over hetgeen haar op een gegeven oogenblik het meest zou baten. De heer Coopman heeft er aan herinnerd, dat in Engeland i 5oo personen (readers, noemt men ze), regelmatig excerpeeren voor het New English Dictionary van Murray. Maar de Redactie van dat Woordenboek beschikt over nog machtiger middelen. Vooreerst een staf met subeditors, die het materiaal eerst schikken. Is er wat te kort voor een of andere periode, dan gaan circulaires naar de readers, met aanwijzing van 't geen der Redactie ontbreekt. Zoo komt den eigenlijken redacteur een materiaal in handen dat meer dan volledig is, alle citaten netjes uitgeschreven, geverifieerd enz. Ze hebben maar aan 't redigeeren te gaan ; de proeven krijgen ze maar te zien, als alle zetfouten er uitgehaald zijn. Vergelijk daarmede de arbeid aan ons Woordenboek. Eerst moeten de Redacteuren heele dagen zitten pennen om citaten uit te schrijven ; hebben ze dat gedaan, en is hun bij een eerste bewerking gebleken wat er hun ontbreekt, om maar eenigszins de geschiedenis - 212 van een woord te kunnen opmaken, dan moeten ze maar zelf zien, hoe ze 't verder zullenbedisselen. Geen subeditors, geen readers, alleen bij groote uitzondering een vriendje die eens mee zoeken gaan. Zelf aan 't zoeken e n. nog boeken overhoop halen, om 't ontbrekende te vinden — hoe vaak dan nog niet zonder uitslag. Bij 't corrigeeren der proeven, geen hulp ; integendeel, heeft men tusschen 't oogenblik van de bewerking en het drukken van artikel nog wat gevonden, angstig wikken en wegen of men het gevondene zalaten invoegen getal correctie is gauw en op 't einde jaar krijgt men een van de drukkerij voor zooveel uren, correctie. Is de aflevering eindelijk de werel d. dan komt een Zuidnederlander, U hetgeen mocht komen, vergoedt ongegronde, onjuiste, onvruchtbare critiek, en niet opziet tegen grievende insinuaties, — een bij het verschoonen, dat er, iets gekomen is. De Redactievraagt niet dat men haar werk dagelijks met lof en rustig en stil haar plicht recht op te hebben, dat die haar werk wil beoordeelen, dat doe ernst, met kennis van zaken, zonder vooroor deelen ; dat het groote publiek weinig op de hoogte is van taalkundige vraag- 212- ván woord te kunnen opmaken, dan moeten maar zelf zien, hoe ze 't verder zullen bedisselen. subeditors, geen readers, alleen vriendje die eens mee aan 't zoeken wil gaan. Zelf aan 't zoeken en sjouwen, boeken en nog boeken overhoop halen, 't ontbrekende vinden - hoe vaak dan niet zonder uitslag. Bij 't corrigeeren der proeven, geen hulp; integendeel, heeft men tussehen 'f de bewerking en het drukken van een artikel nog wat gevonden, angstig wikken en wegen of men het gevondene zal laten invoegen: het toegestane geta! uren voor de correctie is gauw verbruikt, en op 't einde van 't jaar krijgt men een rekening thuis van de drukkerij voor zooveel uren extra-correctie. Is de aflevering eindelijk de wereld in, dan komt er een Zuid nederlander, die U hetgeen ge aan honorarium te kort mocht komen, vergoedt door ongegronde, onjuiste, onvruchtbare critiek, en zelfs niet opziet tegen grievende insinuaties, - een, onvaderlandsch werk bij uitnemendheid. Mijne medeleden mogen het verschoonen, dat er iets bitters in mijn toon gekomen is. De Redactie vraagt niet dat men haar werk dagelijks met lof ea eer zou overladen. Zij wil rustig en stil haar plicht doen. Maar zij meent er recht op te hebben, dat hij, die haar werk wil beoordeelen, dat doe met ernst, met kennis van zaken, zonder vooroordeelen; dat hij bedenke, dat het graote publiek te weinig op de hoogte is van taalkundige vraag), g13 ^ -stukken om juist te kunnen oordeelen wie gelijk heeft de criticus, of het Woordenboek. Ten slotte nog dit eene. De geheele voorlezing van den heer Claes spruit voort uit dit eene denkbeeld : dat de Redactie van het Woordenboek geen sympathie heeft voor het Zuidnederlandsch. Ik heb -dat gevoelen met dit mijn antwoord gelogenstraft; maar ik ben gelukkig dat deze mijne logenstraffing dezer dagen overbodig gemaakt is : den eersten Februari 11, is, op voordracht der Redactie, door de Commissie van Bijstand een jong geleerde, Brabander van geboorte die aan de Gentsche Hoogeschool zijn wetenschappelijke opleiding heeft ontvangen, benoemd ter vervulling van de vacature ontstaan door het vertrek van Dr. J. W. Muller naa: Utrecht. Zoo ooit, dan zal deze benoeming bewijzen, hoezeer de Redactie er op bedacht is, aan Zuid-Nederland en aan het Zuidnederlandsch de eer te geven waarop ze aanspraak mogen maken. ‘t*P ..^ 214 .-- Zitting van ig Maart 1902. Aanwezig de heeren Obrie, bestuurder, d Potter, bestendige secretaris de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Alberdingk Thijm, Daems, Coopmarr, de Vos, Broeckaert, van Even, Sermon, Bols, de Flou, Claes, jhr. de Gheldere, Prayon-van Zuylen, Simons, de Ceuleneer, Segers, werkende leden jhr. Ferd. van der Haeghen, binnenlandsch eerelid ; de heeren Teirlinck en J oos, briefwisselende leden. Door de heeren van Droogenbroeck, Coremans,. Muyldermans en Janssens is bericht gezonden dat zij ter vergadering niet kunnen aanwezig zijn. Na vaststelling van het verslag over de vorige zitting biedt de bestendige Secretaris de lijst aan der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : De Vlaamsche Kunstbode, 3 te. jaar. Bibliographie de Belgique, 1902, nrs 3 en 4. Bulletin mensuel des Sommaires des périodiques, 1902, nr 1, Académie royale de Belgique. Bulletin de la classe des Sciences, 1902, nr 1. --- 215 -- Vlaamsche Zanten, 3e jaar, nrs 10-I2, 4e jaar, nrs I-2. Arbeidsblad, 1902, nr 2. Revue néo-scolastique, 1 902, nr r . Revue de 1'Université de Bruxelles, 1901-1902,, nr 6. Revue sociale catholique, 1902, nr 5. Bulletin de l' Agriculture, 1902, nr I. Chartes de l'abbaye de Saint-Martin de Tournai, tome II. Annales des lravaux publics de Belgique, 1902, nr I. Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée beige, 1902, nr 2. Door den heer S. DAEMS : Voor twee vaders. Tafereelen uit het leven der pauselijke Zouaven. Derde uitgave, 1902. Door den heer Dr. J.-W. MULLER : De taak der Nederlandsche philologie. Door de Académie royale d'archéologie d'Anvers : Bulletin, 1 902, nr 3. De laatstverschenen afleveringen van Biekorf, St. Cassianusblad, Dietsche Warande en Belfort, Het Katholiek Onderwijs, De Vlaamsche Kunstbode. 216 - De bestendige Secretaris leest eenen brief, ingezonden door de letterkundige vereeniging Snellaertskring, te Gent, meldende dat deze eerlang haar vijf en twintigjarig bestaan zal vieren, met eene feestzitting en een banket, en vragende dat de Koninklijke Vlaamsche Academie zich bij die jubelviering zou laten vertegenwoordigen. — Op voorstel van den heer Bestuurder duidt de vergadering daartoe den heer Coopman aan. Lezing wordt gedaan van eene beslissing des bestuurs betreffende het aanbieden van bibliogragraphische mededeelingen. Deze zullen voortaan op het bureel nedergelegd en niet voorgelezen worden, ten einde meer tijd over te laten aan de heeren Leden, die in de maandelijksche vergaderingen hunne leesbeurt vervullen. Zij, die zouden verlangen hunne bibliographische nota voor te dragen, zullen dit kunnen doen na de voordracht der meer uitgebreide letterkundige opstellen. Dagorde. De heer Joos bekomt het woord voor zijne aangekondigde voordracht : het Licht in onTe Beeldspraak. — De heer Bestuurder dankt den redenaar voor zijne mededeeling en stel t voor, het opstel in de Verslagen op te nemen. — Aangenomen. - 217 - Namens de Commissie van Nieuwere Taal en Letteren vraagt de heer Coopman dat de lijst der voornamen, opgemaakt ten verzoeke des heeren Boddaert, schepene van den Burgerlijken Stand, te Gent, onmiddellijk ter perse worde gelegd. — Aa n genomen . De heer Prayon-van Zuylen vestigt de aandacht der vergadering op het ontwerp van heruitgave der Pharmacopea belgica, waarvan alleen een Latijnsche tekst thans officieel is De uitgave zal nu volledigd worden door eenen Franschen tekst, die de officieele zal wezen. Van eenen Vlaamschen tekst is er geene spraak. Houdt de Academie geen oog in 't zeil, dan zou de gelijkheidswet, voorschrijvende dat alle namens den Staat gedane uitgaven in de beide landstalen behooren te zijn, geschonden worden. Spreker vraagt dit punt aan de dagorde te brengen .der eerstvolgende zitting. -- Aangenomen. De heer Bestuurder sluit de vergadering te 4 1/4. uur -- 2 1 g - Lezing. HET LICHT 1N ONZE BEELDSPRAAK door den heer AM. .100S. Wat is het licht in onze beeldspraak? Het licht is vreugde. 't Was alles vreugd en levenslust, wat op Zijn aangezicht blonk. HILDA RAM. Het is verstand en kennis. Driften mogen 't hert omkluisteren, 't K aarheidslicht er in verduisteren. A. JANSSENS. Het is geloof. De Kristen, nu verlicht door 's Evangelie's klaarheid, De Godheid overal aanbidt in geest en waarheid. VONDEL. Het is hoop. Een glim van hoop bleef slechts nog over. LEDEGANCE. Het is liefde. Wat wondren de Almacht soms verricht ! Wie kan haar wegen achterhalen, Als zij haar liefde reeds doet stralen Op 't kind dat in de wiege ligt. DE GHELDERE. Het is leven. Aaklige raven! kunt ge niet wachten. Tot mijn licht is uitgedoofd? Weg ! 'k wil sterven in zoete gedachten l.,. VAN BEERS. -- 219 ^-- Het is zedelijke weerde. Hoe rijst Ge — een glanzend hemellicht gelijk — Voor mijn verbeelding op met roem omluisterd! DAEMS. Wanneer ik zeg onTe beeldspraak, heb ik niet het inzicht uitsluitend te spreken. Wel mogen wij aan het licht meer belang hechten, omdat het ons, menschen van het Noorden, spaarzamer dan die van het Zuiden toegediend wordt. Maar het licht heeft, van in het begin, iederen mensch beschenen, verkwikt en verlevendigd ; va ndaar dat alle volkeren het min of meer gebezigd hebben om onzinnelijke, geestelijke en zedelijke begrippen voor te stellen. In Commentaria in Proverbia Salomonis, op het vers Lux justorum lcetcat, lucerna autem .impiorum extinguetur, vraagt Cornelius a Lapide wat dit lux justi is. En hij antwoordt, steunende op verschillende teksten der H. Schriftuur : io Est anima justi, 2° intelligentia, 3° symbolum láetitice, 4° symbolum prosperitatis et felicitatis, sicut tenebrx adversitatis et infelicitatis, 5° symbolum famae, claritatis et gloriae, 6° symbolum est doctrinae, virtutis, gratige, gum est lux ccelestis et divina. Men hoort het, Cornelius a Lapide haalt bijna al de beteekenissen aan die ook onze taal eigen zijn. Voor een zeker deel dus geldt het hier een gemeene schat der sprekende monden. Maar hoe hij heete, hij blijft een schat, want in allen gevalle doet hij het volk, zijne taal, zijne wijze van denken - 220 • en gevoelen grondiger kennen. Dan, waar hij gemeen is, geeft de bevestiging van andere volkeren meer zekerheid over de natuurlijkheid van den band tusschen het uitgedrukte woord en het uit te drukken gedacht; waar hij eigen is, daar zeggen wij met Ledeganck Geen rijker kroon Dan eigen schoon. Moeste ik mijn onderwerp volledig ontwikkelen, ik zou te veel tijd noodig hebben en u wellicht vermoeien. Gij zult mij dus toelaten onvolledig te zijn en alleenlijk over het eerste beeld te spreken. Het licht is vreugde. Welk verband is er tusschen het licht en de vreugde? Moet men dat verband zoeken in den weldoenden invloed van het licht op den mensch? Dien invloed ondervinden de zieken. De avond bewaart is de spreuk van het volk en de waarheid ervan wordt door de geneesheeren bevestigd. Volgens dat het daglicht meer en meer verflauwt, wordt de zieke treuriger, lastiger en zwaarder. Menige zieke denkt met den dichter : Helaas ! helaas! hoe blijde blonk de morgen, Zoo vuriglijk betracht ! Wie l;: eft het licht, mijn levenshoop verborgen !... 't Is weder nacht ! A. JANSSENS. De lange nacht is traag, en sleept zich langs zijn baan En rekt zijne uren uit... TOLLENS. - 22 C - En dikwijls zijn het uren van kommer- e n verdriet voor de nabestaan.ien. Maar zie! daar piept de eerste lichtstraal in de kamer : het wordt dag, en hoe meer de lucht verheldert, hoe lichter ook het gemoed van den kranke wordt. Ja, het licht is een krachtig medecijn. Met reden zingt Ahazueer Van den Berg tot de opkomende zon : Den slapeloozen kranken, I)ie op het pijnlijk leger, In 't akelige duister, De slepende uren telde, En snakte naar den morgen, Giet gij den zagtsten balsem In 't afgefolterd harte, Nu gij begint te dagen. Dien invloed ondervinden de zwakken en kwijnenden. Hun geest, hoorde ik dikwijls door geneesheeren zeggen, is als de hemel : treurig bij donkere of grijze tucht, opgeruimd bij heldere. Voor hen allen die kwijnen, Lieve Heer ! Laat het zoeneken schijnen... COOPMAN. Dien invloed ondervinden de gezonden. Wie van u de grot van Han bezocht, herinnert zich voor gansch het leven hoe hij, na lang in de donkere spelonken rondgewandeld te hebben, blijde den eersten lichtstraal door de spleet der rotse lachen zag en verrukt hem begroette als een besten vriend van vroeger dagen. -- 222 - Ik in dichters : Niet bestand is Weemoed voor uw vriendlijk licht; Weemoed is een zwarte schimme Die voor 't zonnestraaltje zwicht. H. RAM. Goddank, daar wordt mij 't hartje licht ; Want, waar zich 't weldoend zonvuur spreidt, Daar. vlieden twijfel, liefdloosheid En argwaan. Sombre droefheid zwicht. H. RAM. o Ziel en zegen van het leven ! Zoete klaarheid! streelend licht. H. CLAEYS. Gulden hoofd der blijde ronne ! volheerlijke, bronne van levenskracht, des morgens op, beneden 't bereik van sterflijke oogenleden. En, rijzend, dan gij tnensch en boomen. GEZELLE. Ja, natuur invloed het licht. ! VAN BEERS,) als het daagt in het Oosten, dan juicht heemlen ; van vreugd grondeloos sferen; dan kleedt wiegende wolken in purper en goud ; Zie ! Oosten, de zee! Uit den afgrondes afgronds er een liefdegemurmel; en grootsch onmeetlijke - 222 - Ik lees in onze dichters: bestand is voor uw vriend lijk licht; een zwarte schimme voor 't zonnestraaltje zwicht. RAM. mij 't hartje licht; waar zich 't weldoend zon vuur spreidt, twijfel, liefdloosheid argwaan. Sombre droefheid zwicht. RAM. Ziel en zegen van het leven! o Zoete klaarheid! streelend licht. CLAEYS. o Gulden hoofd der blijde ronne! voJheerlijke, nieuwe bronne levenskracht, gij staat des morgens op, beneden van stérflijke oogenleden. rijzend, dan verblijdt gij mensch en dier en boomen. GEZELLE. J a, heel de natuur ondergaat den zoeten invloed van het licht. Zie I (zegt VAN B EERS,) Zie! als het daagt in het Oosten, dan juicht Gij heemlen; dan tintelt van vreugd Het grondeloos blauw uwer sferen. dan kleedt Gij de wiegende wolken in purper en goud; Zie! als het daagt in het Oosten, de zee! Uit den afgrond des afgronds Ruischt er een liefdegerr.urmel; en grootsch Glimlacht de onmeetlijke vlakte! - 223 - En de aarde ! Hoor, als de morgend, Met zijne lippen Van dauw en van rozen, Haar wakker kust, — Hoor wat een hymne er dan opstijgt van de Duizend miljoenen van zielen Zingen : wees welkom, o -licht! Bosschen en bergen en dalen, En stroomen en beken, En alle de ontwakende vogels, En alle de ontluikende bloemen Zingei : wees welkom, o licht ! * * * Het licht maakt dus den mensch opgeruimd, waarom licht dat uitwerksel?... iets vragen mag, omdat het levendigste onzer zintuigen, in de door het licht vermits het er door wederkeeren tot werkzaamheid, bijna zonder naar haakte omdat de mensch, die een gezellig schepsel het licht weder in tegenwoordigheid gesteld geliefde wezens, waar de duisternis hem, zoo te zeggen, van verwijderd hield? omdat. het licht volledige kennis . de hem omgevende wezens krijgen kan zoo zekerder en geruster wordt, terwijl de hem belet de gestalte, den vorm, de kleur in twijfel laat mogelijke vijanden en gevaren? - 223 - de aarde! de morgend, dauwen van rozen, wakket - er opstijgt vau de aarde! Duizend miljoenen van zielen . Zingen: 0 1icht! bergen en dalen, stroomen beken, ~lle de ontwakende vogels, alle de ontluikende bloemen Zingen: welkom, 0 licht! * * Hel licht maakt dus den mensch opgeruimd, En waarom heeft het licht dat uitwerkselY... Is 't misschien, als ik hier iets vragen mag, omdat ons oog, het levendigste onzer zintuigen, dat in de duisternis haast geen voorwerp had, door het licht voldaan wordt, vermits het er door wederkeeren kan tot werkzaamheid, waar het, bijna zonder ophouden, naar haakt1 Is 't omdat de mensch, die een gezellig schepsel is; door het licht weder in tegenwoordigheid gesteld wordt van geliefde wezens, waar de duisternis hem, om zoo te zeggen, van verwijderd hield? Is 't omdat de mensch door het licht volledige van de hem omgevende wezens krijgen kan en zoo zekerder en geruster wordt, terwijl de duisternis hem belet de gestalte, den vorm, de kleur der zaken waar te nemen en hem zoo in twijfel laat nopens mogelijke vijanden en gevaren ~ De natuurkundigen ook stellen vast dat bet licht het zenuwstelsel ophitst en den mensch verheugt. Hoe het licht dat laatste gevolg heeft, hebben zij, meen ik, nog niet opgelost. Genoeg daarover, Want liever dan in de uitwerksels van het licht op den mensch, zoek ik het verband tusschen het licht en de vreugde, in deuitdrukking van 's menschen aanschijn. men iemand beschouwt wiens hert, daareven kalm, plotseling door vreugde aangedaan wordt, op heele verandering er komt eene frischheid, eene levendigheid, stille glans op die gelijk het geschitter van licht is; die verandering ontstaat vooral de die, op meest sprekende wijze, verscheiden aanduiden : oogen op 'eens te glanzen gelijk een licht. lees in Hlodwig en Clothildis, van Cons cience : lichtgenster in ooges begonnen van blijdschap oogen blijdschap. Hilda Ram : Schattrend straalt Janssens. oogskens, vol genot. Het stergeflonker dof. natuurkundigen ook dat bet licbt het zenuwstelsel ophitst en den mensch verheugt. Hoe het licht dat läatste gevolg heeft, hebben meen nog niet opgelost. daarover. Want liever dan in uitwerksels den mensch, zoek ik het tusschen het licbt vreugde, in de uitdrukking van de vreugde op '5 menschen aanschijn. Als men iemand beschouwt wiens hert, daareven plotseling door vreugde aangedaan wordt~ dan bespeurt men op diens gelaat eene heele verandering : er komt eene frischheid, eene levendigheid, ja, een stille glans op die gelijk het geschitter van het licht is; die verandering ontstaat vooral in de oogen, die, op meest sprekende wijze, verscheiden gemoedsbewegingen aanduiden: de oogen opeens beginnen te blinken, te glanzen gelijk een licht. Ik lees in Hlod\Vig en Clothildis, van Conscience : Er verscheen een heldere licht genster in Hlodwigs oogen. Hare oogen begonnen van blijdschap te vonkelen. Hare oogen glinsterden van blijdschap. Bij Hilda Ram: Schl"ttrend straalt haar glanzend oog. Bij A. ]anssens. Daar glansen de oogskens, vol genot. He~ ;tergeflonker dof. 224 -225 Wat van de oogen gezeid wordt, wordt ook aan heel het gelaat toegekend. Het gelaat des Gallo-Romeins glanste van geluk en blijdschap. CONSCIENCE. Waar dit gelaat op straalt, daar Moet een hart ontdooyen. VONDEL. 't Bleek gelaat beglinsterd door een vreugdestraal die hel en heller glimt. H. RAM. Wat van het licht gezeid wordt, kent men aan de vreugde en vooral aan den glimlach toe. De vreugde die in de oogen van Aurelianus als een vluchtige genster had gevonkeld... CONSCIENCE. De vreugd glanst uit zijne oogskens, Zoo helder als de dag. A. JANSSENS. Dan kwam er op uw wezen Een lach van gul onthaal ; Dan blonk er uit uwe oogen Een vreugdezonnestraal. J. A. VAN DROOGENBROECK. Steeds glimae blijheid in uw droomrige oogen. H. RAM. Een ongemeen heldere glimlach verlichtte zijn gelaat. CONSCIENCE. Een heldere glimlach beglanste Clotildis gelaat. IDEM. -- 226 - Toen blonk er een hemelsche lach op uw mond. VAN BEERS. Doch, zoodra ze den hoek Van de straat omkeerende, ontwaarden Hoe Kato aan de deur Op den uitkijk stond, overglanste De eigenste glimlach beider Gelaat... IDEM. Van een anderen kant doet men het licht lachen. Ieder Vlaamsche moeder wijst haar kind op de maan, al zeggende : Kijk, het maantje lacht op u. Van Beers maakt van de zon den glimlach van God : Want God blikt op de aard met een glimlach zoo teeder, Als die waar een vader mee ziet op, zijn kind; En 'k groet u, o meizon, o glimlach des Heeren. ^ * * Dan, de lach eens blinden wiens oog daar dof en dood staat, geeft mij altijd eene rilling. Dat is geen lach, 't is eer een grijns van vreugde, dus iets gedrochtelijks. En waarom? Omdat aan dien lach het eigene der vreugde ontbreekt, de glans van het ooglicht. * * * Het beeld « licht is vreugde » ligt duidelijk in de samengestelde woorden glimlach en vreugdestraal; in de werkwoorden ophelderen en verhelde- 227 — ren, wanneer wij zeggen rijn gelaat heldert op of verheldert; in onbewolkt, wolkeloos en .honnig, gelijk blijkt uit de volgende verzen : Een onbewolkt gelaat, welks heldre glimlach toonde, Wat liefde en eenvoud saam er in dat herte woonde. TER HAAR. O dagen van voorheen en wolkelooze tijden. H. CLAEYS. Haar leven was een wolkloos licht. LEDEGANCK. Ziet gij uw kindsheid daar herleven, uw zonnige kindsheid Zoo afstekend, eilaas ! bij het ijskoud donkere heden? VAN BEERS. Ook ligt het in blijde. Dr. Verdam geeft aan blijde tot eerste beteekenis, vroolijk, lustig, opgewekt; tot tweede : helder, stralend, en hij haalt twee voorbeelden aan uit Alexanders Geesten : Dat weder waert al blide, IX, 317. Soe haalde wel gemaecte lede... oghen blide, nese recht, VIII, 88. Mij komt het voor dat die tweede de grondbe teekenis heeten moet. De beteekenis helder, stralend leeft nog in de volkstaal. Gelijk De Bo, zoo kent het volk van het land van Waas blijde kleur, heldere kleur; blij= blauw, blijrood, helderblauw, helderrood. In de bij ons nog levende volksvergelijkenis Too blij als een scherf, zeer vroolijk, moet blijde eerst helder beteekend hebben. 128 --r Het is bijna , een algemeene regel dat de. taf van het stoffelijke uitgaat om het zedelijke te benoemen, terwijl van het tegenovergestelde moeilijk voorbeelden te vinden zijn. Natuurlijk is dus de overgang van helder tot vroolijk, zooveel te meer omdat hij steunt op een algemeen beeld der taal. Dezelfde overgang bestaat voor het woord droef, dat later volgen zal. In blijde vind ik den wortel bl —, die lichten, glanTen , aanduidt en mede voorkomt in blaar, blaken, blank, bleek, blei, blekken, blijken, blik, blikken, blinken en bliksem. Door die grondbeteekenis van blijde wordt het gebruikelijk verschil klaar dat er tusschen blijdschap en vreugde gemaakt wordt : de eerste uitwendig, de tweede inwendig. ** * Bij uitbreiding zal, niet alleenlijk de vreugde, maar al wie en al wat aangenaam is en vreugde verschaft, licht, ster en Ton heeten. En nu, er moge u vreugd of smart omgeven, 't Zij licht of donker op uws harten grond, Een fletsche glimlach plooit er steeds uw mond. VAN BEERS. ... hoe dan uit uw lenden. 't Licht der gerechtigheid zijn stralen ons zal zenden. VONDEL. Uw glimlach is de schitterende starre mijns geluks. CONSCIENCE. _ 229 ^. b! van. *at heldren zonneglans omgeven; Hoe- tintelend van vreugde, zie ik daar Dien laatsten avond van 't verleden jaar Op eens voor mijn verbeelding komen zweven4 VAN BEERS: Uw vroeg gestorvene zult gij alom Bij - lief en leed, bij zonneschin . en vlagen In uwen boezem opgesloten dragen Als in een onverstoorbaar heiligdom. IDEM. Uw kind was, ja, uw vreugd, uw liefde, uw leven, Zij was de frissche bron in uw woestijn, Uws winters koesterende zonneschijn, 't Licht in uw blindheid u teruggegeven. IDEM. Zij had een dochter, heur eenig kind Een meisje als melk en honing ; De balsem van heur weduwschap, Het zonnekeu in hare woning. IbEM. Steeds zal een zon van heil uw baan beschijnen. DE GHELDERE. Het Kruis zal over de wereld glanzen als de eenige zon van 's menschen heil en redding. CONSCIENCE. En hij sprak haar van dat Vlaandren Waar de zon der vrijheid gloort. LEDEGANCK. Ofschoon reeds op uw' grond de zon van voorspoed schijn'. IDEM. Schoot, na den strijd, de zon der vrede Heur stralen neder op uw grond, 't Was Tollens' juichtoon, Tollens' bede, Waarin ge uw dank ten hemel zondt. VAN BEERS. 230 - vreugde, dan is de duisternis droefheid. de nacht door zijn stilzwijgen, droef zijne eenzaamheid, droef vooral door zijne het gerucht, niet het gezelschap kan treurige aan den nacht ontnemen ; dat kan het Eene wemelende menigte in het donker •wordt verveerlijk; eenzame reiziger langs de zwijgende verlaten heide gezelschap en leven vindt het pinkelend lichtje van eene verre woning van Ook, wanneer ons volk eenen vreugdenacht vieren wil ,. het erst van al an fakeloptocht, vurwerk verlichting: afschuw en schrik verwekt, verjaagt de hebben afschuw en schrik voor de ja, in den nacht leeft, gelijk uil viedermuis, veroorzaakt dezelfde is overeenkomst tusschen de duisternis e n. gemoed van den droeve. zich af van licht en leven, Zoekkt alleen H. RAM. lief en- vroolijk daglicht scheen haatlijk haar smarte ; \Vas even donker om haar heen haar nokkend harte. dat duister af middaglicht Wilde 't een graf gaan sluiten. A. -"230 - Is het licht vreugde, dan is de duisternis droefheid. Droef is de nacht door zijn stilzwijgen, droef door zijne eenzaamheid, droef vooral door zijne duisternis. Niet het gerucht, niet het gezelschap kan het treurige aan den nacht ontnemen; dat kan het licht alleen. Eene wemelende menigte in het donker blijft somber en wordt licht geheimzinnig en vervec:: rlijk; terwijl de eenzame reiziger langs de zwijgende en verlaten heide gezelschap en leven vindt in het pinkelend lichtje van eene verre woning of in het stralend sterreken van den hemel. Ook, wanneer ons volk eenen vreugden acht vieren wil, denkt het eerst van .al aan fakkeloptocht, aan vuurwerk en verlichting: Wat afschuw en schrik verwekt, verjaagt de vreugde. En wij hebben afschuw en schrik voor de duisternis, ja, al wat in den nacht leeft, gelijk uil en vledermuis, veroorzaakt dezelfde gewaarwording. Er is overeenkomst tusschen de duisternis en, het gemoed van den droeve. • . • • • • • • Mijmerij Keert zich af van licht en leven" Zoe)ü alleen zijn, duisternis. Het lief en, vroolijk daglicht scheen Haar haatlijk in haar smarte; 't \Vas even donker om haar heen Als in haar nokkend harte. Hoe treurig stak dat duister af Bij 't middaglicht daar buiten! Zij wilde 't zóó. Als in een graf Zou zij zich op gaan sluiten. RAM. A. KEHRER. - 231 -- De droefheid ontneemt aan gelaat en oog hunne frischheid, hunnen glans. Tranen verduisteren 't gezichte. GEZELLE. • • • • . • • • wee verblindt onze oogenstralen. GEZELLE. De zwarte kleur, de kleur van duisternis en nacht, is, zegt de natuurkunde, de afwezigheid van alle licht ; en al wat droevig is, heet nacht, heet somber (1), dart en donker. Verbitterd is zijn leven, zijn hert is als versmacht; hij heeft eens licht zien zweven, maar aanstonds kwam de nacht. DE GHELDERE. Niet waar, onnoozle, 't is u onbewust, Wat nacht, wat storm er dan verrijst in 't harte, Hoe 't rondwroet in de helle zijner smarte. VAN BEERS. 0! tergend en toch zoet genot voor 't harte, Wanneer het door den nacht van ramp en smarte, Waar 't zonder hoop op licht in ommedwaalt, Zich 't heil uit vroeger tijd voor oogen haalt. IDEM. Uw blik was somber reeds, als zaagt gij zwarte wolken voor u zweven dien dag zelfs, toen bebloemd, verheven, gij wierdt gekroond als Rozemaagd. DE GHELDERE. (I) Komt ons van het Fr. sombre, dat, zegt men, gemaakt is van umbra met voorvoegsel. - 232.- Zij sprak : « gij kijkt zoo stuur, zoo $wart ... Gij mindet nooit voorwaar. . . . . . . . . waartoe, met bang versagen, Op 't morgen 't oog geslagen, Als 't heden nog straalt van zoo veel licht? VAN BEERS. ik troebel : O trouwe voêstervrouw, vermoeide sloof die vast Een voorhoofd toont en schijnt met druk bevangen. spreekt men van sombere sombere stemming toekomst; wij Twart aankijken, een pivart, gericht Tetten, .ich alles pwart voorstellen, alles van den donkeren kant bekijken, iets kleuren, iets donker inTien. het woord beeld. Dr. Verdaan aanteekent, Tonder licht, donker, duister. weder ccelum tenebrosum. zegt Dees starre is flonkerlicht, die droef luisterflauw. op hetzelfde blad . . . geen wolk dien zonneschijn Bedroev ! . . . weder met beteekenis, Ton, droeve lucht en hemel. 232 sprak « gij kijkt zoo stuur, 1:00 8wart ••• nooit voorwaar. IDEM. • • • • • • • • waartoe, met bang versagen, donker oog geslagen, 't heden nog straalt van zoo veel licht? VAN BEERS. Bij Vondel vond ik troebel: o trouwe voêstervrouw; sloof YllSt troebel schijnt met druk bevangen, Zoo spreekt men van somber gelaat, sombere gedachten, sombert! ~mming en donkere toekomst; zoo zeggen wij iemand ,wart aankijken, een ,wart, een donker ge,icht ,etten, {ich alles "vart voorstellen, al/es van den donker'en kant bekijken, iets donker kleuren, iets donker in,ien. Ook het woord droef behoort tot dit beeld. De grondbeteekenis, gelijk Or, Verdam aanteekent, is ,onder Heit, donker, duister. Droef weder vertaalt Kiliaan door ere/urn tenebrosurn. Vondel zegt starre is flonkerlicht, die droef en luisterftauw. En op hetzelfde blad • • • wolk dien zonneschijn Beàroev! • •• Nevens droef weder bezigt ons volk nog, met dezelfde beteekenis, droeve ,on, droeve lucht en droeven hemel. * * * -- 233 — Eindelijk, al wat het licht ontneemt, al wat verdonkert, dient om de droefheid voor te stellen. Zoo mist. Stil nu, een mist in uw droomrige oogen, Doolt ge als een schim langs den weg. H. RAM. Zoo nevel. Wat geeft het dat des twijfels grauwe mist, Dat vuile dampen u het oog Beneevlen. H. RAM. Zoo schaduw. een schaduw mat en duister Ontnam op eens zijn licht aan 't zoet gelaat. H. RAM. Zoo floers. Doch wat ligt er U voor een smartfloers op het jong gelaat, o Dichter ! VAN BEERS. Helaas ! die bee wordt niet verhoord. Nog nauwlijks heeft de zegeluister Een poos het nevelfloers doorboord, Of 't wordt weer hachlijk naar een duister. LEDEGANCK. Zoo wolk. Zoo nog eens eene wolk der ergwaan mij over het hoofd rijst, straf mij door uw vertrek. CONSCIENCE. Hlodwig, welke duistere wolk versombert uw gelaat? Is er eene kwade tijding u toegekomen? IDEM. 234 -- Daar stond het nu bewogen Het kleine volk, En 't zonneken in zijne oogen, Met eene wolk, Een tranenwolk verduisterde. A. JANSSENS, Maar langzaam woord op zijn gelaat De wolk der treurnis weggetogen. VAN BEERS. Inhoud. Het Woordefthoek der Nederlandsche Taal en de critiek in Zuid- Nederland, door den heer W. DE VREESE (vervolg) 81-2i3 Het licht in one Beeldspraak, door den heer AM. Joos . 2.18 -- 235 -- Zitting van 16 April I902. Aanwezig de heeren Obrie, bestuurder, de Potter, bestendige secretaris ; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Alberdingk Thijm, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Bols, Claes, jhr. de Gheldere, Prayon-van Zuylen, Simons, de Ceuleneer en Segers ; de heer Mac Leod, briefwisselend lid. Verontschuldigden hunne afwezigheid, de heeren Van Droogenbroeck, Daems, Coremans, van Even, Janssens, werkende leden, alsmede de heer Muyldermans, briefwisselend lid. Het verslag over de vorige zitting wordt gelezen en goedgekeurd. AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Bibliographie de Belgique 1 9 0n2, rs 5 en 6. — Sommaire des périodiques, nr 2. Arbeidsblad, Maart 1902. Bulletin der Maatschappij van Geschied - en Oudheidkunde te Gent, 10e jaar, Ws 1, 2 en 3. -- Idem, Handelingen, IV, nr 2. Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée beige, 1902, nr 3. Wallonia, 1902, nrs i en 2. -- 236 — Table générale des Recueils des Bulletins de la Commission royale d'Histoire, 4e série, I á XVI I _ Académie royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux-Arts, 1902, nr 2. Revue sociale catholique. VI, nr 6. Commissions royales d'art et d'archéologie, 46e jaar, nrs 7 en 8. Académie royale d' Archeologie de Belgique. Bulletin, 1902, fir 4. Door den heer J. BROECKAERT : A propos d'un registre memorial. Nog iets over den « Kerstnacht » van Antoon van Dyck. Bijdrage tot de geschiedenis van den Vlaamschen taalstrijd. Door den heer S. DAEMS : Sprokkelingen van verscheiden aard. Redevoeringen. Door den heer D. CLAES Merkweerdige woorden en uitdrukkingen in onTe oude costumen voorhanden. Door den heer J. MUYLDERMÁNS : Weerklank uit het buitenland. Eenige beschouwingen over het gebruik der moedertaal in het onderwijs van den godsdienst. Door het « Kersouwken » van Loven : Letterkundige Bijdragen. 19oI. -- 2 37 Door de Société d'Archéologie de Bruxelles : Annuaire, 1902. Annales, 1901, 3e en 4e afleveringen. De laatstverschenen afleveringen van Biekorf, de Vlaarnsche Kunstbode, St -Cassianusblad, Dietsche Warande en Belfort, De Student, 1-let Katholiek Onderwijs. Namens den heer Mac Leod wordt aangeboden een afdruksel der eerste aflevering van Palfyn, tweemaandelijksch bibliographisch Tijdschrift voor Nederlandsche Natuur- en Geneeskundige Literatuur. Dagorde. De heer Bestuurder verleent vooreerst het woord aan den heer Claes, die lezing doet van een Antwoord op de lering van den heer W. de Vreese. Dit opstel zal . in de Verslagen en Mededeelingen gedrukt worden. Het tweede punt der dagorde bedoelt de heruitgave van de Pharmacopea belgica. De heer Prayon-van Zuylen vestigt andermaal de aandacht der vergadering op de nieuwe uitgave van dit werk, welke, in zekeren zin, de belangstelling der Academie verdient. Tot heden was de Latijnsche tekst de eenige officiele van dit boek; -- 238 -- naar het schijnt zou de nieuwe uitgaaf ook eenera- Franschen tekst hebben, maar niet eenen Vlaamschen, waaruit zou kunnen volgen dat, op den duur, de Fransche wel de officiele tekst zou kunnen worden en de apothekers zich naar dezen zullen behooren te schikken. Dit nu is in strijd met de taalwet van 1878, die het Vlaamsch, in bestuurzaken, tot zijn recht laat komen, en ook tegen de wet, die de gelijkheid der beide talen heeft uitgeroepen. De redenaar acht dit punt van groot wetenschappelijk belang, en oordeelt het noodig, dat de Academie bij den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs zou aandringen om in deze quaestie de Vlaamsche bevolking voldoenin g . te geven en om de wetten betreffende de Nederlandsche taal te doen eerbiedigen. Hij zou willen dat het Bureel den heer Minister verzoeke ook den Vlaamschen tekst te laten opstellen en dien ook officiëel te verklaren. De heer Coopman ondersteunt het` voorstel des heeren Prayon, maar voegt er, tot inlichting, bij, dat de heer volksvertegenwoordiger de Backer den heer Minister de Trooz nopens de quaestie heeft ondervraagd, en het antwoord van genoemden hoogen ambtenaar luidde, dat alléen de Latijnsche tekst officiëel zal zijn. Naar het oordeel des heeren Mac Leod zou de Academie eene Nederlandsche vertaling der Pharmar 239 ., zal met de overzetting gelast ? Over dit laatste punt wordt het woord gevoerd door de heeren de Potter, Ceuleneer en Prayon, waarna de vergadering voorstel des heeren Mac Leod aanneemt. heer Segers vraagt en bekomt het woord. uit als volgt : Heeren ! Nederlandsch Lyrisch Tooneel van Antwerpen, het dezer plan, in de maand Juni a. s. en dramatische werken te Londen op voeren. opgevoerd worden : Jan Blockx en N. de Tière ; 7 Méricourt, door De Boeck en Catillon ; Massys, back Verhuist ; Minnebrugje, Verhuist. de beste onzer nationale tonel- en blijspelen : alsok de lyrische Corday, van der Ven, Keurvels Gittens, voor voetlicht komen. Al deze opvoeringen zouden in de Nederland -. sche tal plats heben. natuurlijk zeer - copea kunnen vragen, maar wie zal met de overzetting worden gelast ~ Over dit laatste punt wordt nog het woord gevoerd door de heeren de Potter, de Ceult!neer en Prayon, waarna de vergadering het voorstel des heeren Mac Leod aanneemt. De heet Segers vraagL en bekomt het woord. Hij drukt zich Uil als volgt: Mijne Heeren I Het Nederlandsch Lyrisch Tooneel van Antwerpen, in samenwerking met het dramatisch Tooneel stad, heeft het plan, in de maand Juni a. s. veertien lyrische en dramatische werken te Londen te voeren. Zouden opgevoerd worden: Herbergprinses, door Blockx en N. de Tière; 1 héroigne de Méricourt, Boeck en du Catillon; Quinten M assys, door E. Wam bach en Verhuist; Het Minnebrugje, door Van Oost en Verhuist. Benevens deze zangspelen zouden de beste nationale tooneel- en blijspelen: alsook de lyrische drama's Charlotte Corday, door Benoit en van en Parisina, door Keurvels en Gittens, het voetlicht komen. AI opvoeringen zouden in de N ederlandsche taal plaats hebben. Eene dergelijke onderneming zou natuurlijk zeer - 240 - vele kosten na zich sleepen. Het Comiteit heeft zich tot den heer Minister van Schoone Kunsten gericht, ten einde van Staatswege Bene toelage te bekomen om een gedeelte dezer onkosten te dekken. Ik heb de eer de Koninklijke Vlaamsche Academie te verzoeken deze vraag bij den heer Minister te ondersteunen. De Antwerpsche artisten, die in de hoofdstad van het Britsche Rijk * onze Vlaamsche toonkundige werken, onze Vlaamsche tooneel- en blijspelen in onze moedertaal zullen opvoeren, zullen een wezenlijk vaderlandsch werk verrichten. Ik ben dus overtuigd dat de Koninklijke Vlaamsche Academie de vraag van het Comiteit bij den heer Minister krachtdadig zal ondersteunen. De vergadering treedt het voorstel des heeren Segers eenparig bij. De heer Bestuurder biedt, namens den 'heer Van de Velde, een handschrift aan, getiteld : Repertorium van de geschr f ten over de voedingsmiddelen gedurende het jaar 1901 verschenen. — Dit handschrift wordt ten onderzoeke medegedeeld aan . den heer Dr. de Vos. Te 4 1/2 uur wordt de zitting gesloten. 24 1 DE DEN FREER D` DE VR,EESE, WOORDENBOEK NEDERLAN DSCHE den heer D. ik, zes maanden geleden, op deze plaats Wenken over het Woordenboek der Nederlandsche Taal ik wel aan tegenspraak ; vermits mijn duidelijk verklaard inzicht was : « voor de gemeenschappelijke al de Nederlanders goeds te verrichten » (1); daar ik alle persoonlijkheid volkomen terzijde heb gelaten en nergens de der welvoeglijkheid ben buiten mocht ik verhopen, dat de tegenspraak even zoude en, mijnen nederigen latende, alleen mijne In dat geval, en hadde men mij overtuigd, mijne zienswijze gedeeltelijk of gansch verkeerd zou ik niet gevraagd hebben om u voor de tweede over hetzelfde onderwerp te mogen onderhouden. i) Eenige Wenken..., oveldiuk, bl. 6. Lezing. ANTWOORD OP Dil LEZING VAN DiN rHEER D' W. Dil VltEESE, BETREFFENDE HET DER NEDERLANDSOHE TAAL, door CLAES. Toen ik, zes maanden geleden, op deze plaats Eenige Wenken over het Woordenboek der Nederlandsche Taal voorlas, verwachtte ik mij wel aan eenige tegenspraak; maar vermits mijn duidelijk ve~klaard inzicht was: « voor de gemeenschappelijke taal van al ,je Nederlanders iets goeds te zullen verrichten}) I); daar ik alle persoonlijkheid volkom~n terzijde heb gelaten en ik nergens de palen der gematigdheid en der welvoeglijkheid ben te buiten gegaan, mocht ik verhopen, dat de tegenspraak even heusch zoude zijn en, mijnen nederigen persoon terzijde latende, alleen mij ne stellingen zou gelden. I n dat geval, en hadde men mij overtuigd, dat mijne zienswijze gedeelteliJk of gansch verkeerd is, zou ik niet gevraagd hebben om u voor de tweede maal over hetzelfde onderwerp te mogen onderhouden. (1) Eenige Wenken .•• , oveldJUk, bl. 6. 242 Maar in zijn urenlang verweerschrift dat gij, hoop ik, allen met aandacht zult gelezen hebben, heeft de heer de Vreese het niet zoozeer aangelegd om te bewijzen dat mijne op- en aanmerkingen ongegrond waren en mijne voorstellen voorbarig, — maar om te verstaan te geven, dat ik er de man niet toe ben om mij met een werk als het Woordenboek in te laten. Hij heeft mij in uwe oogen zeer klein pogen te maken om mij gemak-. kelijker te kunnen overwinnen. En daar heeft hij waarachtig een handje van ! Met zelfgenoegzaamheid drukt hij er op, dat ik « een halve eeuw en meer bij mijnen tijd ten achter ben » (123 van W. de Vreeses overdruk (i)) ; dat « mijne critiek niet slechts onpartijdigheid mist, maar het gevolg is van verkeerd inzicht in den aard, den aanleg en de strekking van hat Wdb. » (9, i 13); dat ik « alleen oog heb voor de gebreken en den schijn aanneem, dat er niets uit het Wdb. te leeren valt » 13), dat ik zou gezeid hebben, « hoe veel beter het Wdb. was onder DE VRIES dan onder de tegenwoordige Redactie » (72, 76, 78, 82, 84), zeker opdat al de leden der Redactie zoo boos op mij zouden zijn als hij zelf! — dat ik, terwijl ik mij tegen onkiesche voorbeelden verzet, zelf onkiesche zinspelingen maak (71, I t7). Hij spreekt zelfs van door mij « aange-. haalde zinnetjes, die behendig uit hun lijst zouden (r) De cijfers, die verder tusschen haakjes voorkomen, verwijzen naar dien overdruk. - 243 gelicht zijn » (128), en van « wel te pas gebruikte dubbelzinnigheid » (148) ! En aan al die tekortkomingen en snoodheden heb ik mij, naar hij zelf verklaart « met open vizier » plichtig gemaakt (7) ! Daaruit moet volgen, dat wie hem gelooft mii voor stapelgek, of blind verwaand, of aartsdorp moet houden. Met het eerste Of het laatste gebrek zou ik hier niet zijn binnengekomen ; wat de verwaandheid betreft, wie zou die bij mij nog gaan zoeken? daar geneest men desnoods van met de jaren : dat zal, hoop ik, Dr de Vreese later ondervinden. Moge mijn antwoord in dezen gunstig op hem werken. Voor weldenkenden is het klaar, dat mijn over- .zicht niet mag beschouwd worden als eene afbrekende critiek, maar als rechtzinnige wenken om het Wdb. te doen worden wat het zijn moet. Ik heb de persoonlijkheid der Opstellers gansch buiten het spel gelaten : dat ontkent niemand, tenzij de heer de Vreese, die u ook wil doen gelooven dat ik mijne beweringen, in de Kunstbode verschenen I qo r , blz. 22 5) « hier in de Academie grootendeels woordelijk heb herhaald, vermeerderd met eenige andere en zoogenaamd toegelicht met voorbeelden. » De heer de Vreese heeft hier zijnen mond voorbijgesproken, eerst te mijnen opzichte, dan ten opzichte van de leden dezer Academie. Te mijnen opzichte. In de Kunstbode heb ik een overzicht gegeven van drie afleveringen var. — 244 — het Wdb. XI, t4de afl., II, t 5de afl., I I T, 1 Ode afl. Het beslaat nauwelijks zeven bladz ( 225-23 1) van het tijdschrift, dat is, loffelijk gerekend, negen bladz. van Verslagen en Mededeelingen der Academie, waar mijne Wenken vier en veertig volle bladzijden innemen. Hier schreef ik naar een aangeduid plan en gaf ik volgens dat plan een vluchtig overzicht van alles wat tot in October 1901 van het Wdb. uitgekomen was; daar heb ik elke der drie genoemde afleveringen een voor een in oogenschouw genomen en er al lezende mijne aanmerkingen over nedergeschreven. Ten opzichte der Academie deed hij ook verkeerd. Geene reeds gedrukte werken worden in de Academie voorgelezen, noch in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen. Indien de hooger gemelde aantijging van den heer de Vreese gegrond is, dan heeft hier (te mijnen voordeele en ten nadeele van het Wdb. !) eene overtreding van het Reglement plaats gehad (art. io, 13).. Maar neen, mijne lezing, die, gelijk de heer de Vreese zelf getuigt, « in deze vergadering met het epitheton •» onpartijdig « is bestempeld » (g), is niet in de Verslagen gesmokkeld, In Versl. en Meded., 19o1, bl. 138, staat daarover : « Volgens stemming der vergadering zal dit opstel in de Versl. en Med. , opgenomen worden. » Die opneming schijnt den heer de Vr. te ergeren, omdat zij « in het oog van het verder staand publiek als een soort van ofciëele sanctie geldt, - 245 - terwijl het eigenlijk slechts eene beleefdheid is »; daarom, wie er door geërgerd worde of niet, verklaart hij, . dat mijne « critiek niet slechts onpartijdigheid mist », maar dat mij zelven al de hoedanigheden tot het leveren van eene degelijke critiek ontbreken (9). En dat zegt hij niet ééns, dat herhaalt hij gedurig, opdat de lezer het niet vergete. De heer de Vreese had ook zoo lang gelezen, eerst in de Januari-zitting -- om weinig te zeggen; dan, en nog veel langer, in de Februari-zitting om mij te weerleggen. En hij is overtuigd, dat zulks hem volkomen gelukt is. Ik niet.. Zeker heeft hij een aantal goede dingen gezeid, waarvan de meeste, als nevens de quaestie, hier niet op hunne plaats kwamen ; doch hij zeide er nog meer verkeerde: (Van zijne looze of booze aantijgingen spreek ik hier, natuurlijk, niet). Misschien is hij te snel te werk 'gegaan. Er was immers geene haast bij ? « Het feit -- zegt hij dat ik lid ben uwer Academische Commissie van het Wdb. en tevens correspondeerend lid der Redactie in Zuid-Nederland [dus : rechter en belanghebbende partij !] maken mij dit optreden tot een plicht. » Hij heeft misschien die verplichting, indien hij bij de Redactie verantwoordelijk is « als adviseur voor « het taaleigen van Zuid-Nederland », gelijk de heer Th. Coopman hem noemt (I) ; doch dat moet naar (i) Het Wdb. der Ned. Taal. Openingsrede, 1901, bl. 31. -246- 't schijnt, volgens den heer de Vreese, zoo opgenomen worden, « dat er hier van geen toezicht sprake is, alleen van 't geven van adviezen en inlichtingen (25) » (verkeerde en andere, maar dit zal later blijken). Mij was zulks volkomen gelijk, daar ik mij, ik herhaal het, om geene persoonlijkheden heb bekommerd. Maar in Het Belfort, 1899, I, 76, staat een artikel : Woordenboek der Ned. Taal, zonder naam van schrijver, maar van iemand, die de toestanden zoo goed kent als de heer de Vreese zelf, en daarin lees ik : « Hij [de heer de Vreese] is (r) adviseur voor de taal van Zuid-Nederland, leest elke aflevering voor zij wordt afgedrukt, en zorgt er voor, dat de taal der oudere Zuidnederlandsche schrijvers en die van on1en tijd Too goed mogelijk in het Woordenboek vertegenwoordigd blijven. » De heer de Vreese is nooit tegen die verklaring ingekomen, waaruit blijkt, dat hij inderdaad, en tegenover Zuid-Nederland en tegenover de Redactie, eene groote verantwoordelijkheid draagt ; geen wonder dus, dat hij 't als eene plicht aanzag mij te antwoorden. Maar was mijn opstel dan zoo onhebbelijk, dat hij, de kalme sferen der geleerdheid verlatende, (i) Bedei t December 1895 ; vroeger was hij medeopsteller. 247 ._ noodig oordeelde mij alle vijf voet mijne minderheid te laten gevoelen ? On a souvent besoin d'un plus petit que soi », en een peerd zelf kan zich mistrappen, als eene zwakkere hand het niet in den toom houdt. Ik « ignoreer » noch de Inleiding van DE VRIES, noch de circulaire van de Commissie van het Wdb.; maar ik vind in de eerste, wat de heer de Vreese er misschien liever niet zou in zien. Doch waarover beklaag ik mij? Worden de Zuidnederlanders in 't algemeen hier niet met mij op éénen kam geschoren? Immers de heer de Vreese vraagt « in gemoede » « garen er in 1862 Zuidnederlandsche geleerden die de Redactie van 't Wdb. op het gebied der genoemde wetenschappen en bedrijven konden voorlichten? Noem mij onze mannen van gezag in wetenschap of practijk, die in het jaar 1862 de Nederlandsche terminologie kenden der natuurlijke en geneeskundige wetenschappen, van waterstaat, zeewezen, scheepsbouw, krijgswezen enz. Ze waren er niet! » I). Zal ik op dat compliment (dat mijne drie stellingen onaangeroerd Iaat) antwoorden? Toch, eventjes: In de Vlaamsche Bibliographic of Lijst der Nederduitsche boeken van 1830 tot 1855 in België uitgegeven, (uitgave van het Willems-Fonds, nr 26), staan gansche reeksen boeken en schriften over Godsdienst, Rechtsgeleerdheid, Nijverheid, Koophandel, Huishoudkunde, Onderwijs, Kunsten, Wijs- 248 begeerte, Zedenleer, Opvoeding, Wiskunde, Scheikunde, Natuurkunde, Land- en Hofbouwkunde,, Natuurlijke Historie, Genees-, Veeartsenijkunde, Gezichtskunde, Oudheidkunde, Krijgskunde, Geschiedenis, Aardrijkskunde enz. De Vlaamsche Bibliographie van FR. DE POTTER, door deze Academie uitgegeven, is nog veel vollediger. Wat waren dan de schrijvers dier werken, waarvan de meesten in 1862 nog leefden? « Geen geleerden, bekwaam om de Redactie voor te lichten » ! (1 i) Wel was 'F.-A. SNELLAERT, de verzamelaar van het eerste werk, over den toestand niet voldaan ; doch (zeide hij in de Inleiding, bi. XIII) « Wat er ook van zij, de tegenwoordige lijst diene tot maetstaf van onze armoede gelijk van onzen rijkdom. Onder de ongunstige omstandigheden, onder de meest rechtstreeksche tegenwerkingen heeft de Vlaemsche geest zijne wedergeboorte aengekondigd. v De heer de Vreese, die « zorgt, dat de taal der oudere Zuidnederlandsche schrijvers en die van onzen tijd zoo goed mogelijk in het Wdb vertegenwoordigd blijven, » maakt van dien toestand gebruiJ om ons te vernederen, zonder eenig profijt nochtans voor de zaak, welke hij verdedigt ; want hij bewijst hier de waarheid mijner eerste stelling : Het Wdb. is niet algemeen voor Zuid- gelijk voor Noordnederland, zelfs daar niet, waar de heer de Vreese er aan medegewerkt heeft. Hij moge nu, te pas of te onpas, onze mannen, - 249 - die lang overleden zijn en hem niet antwoorden zullen : DE LAET, STALLA ERT, VAN BEERS,- VAN DER VOORT, P. DUYSE (sic), SNELLAERT, DAVID, BLOMMAERT enz. voor vadsigen of onverschilligen doen doorgaan; zijn publiek vermaken met onzen woedelijken DAUTZENBERG als eenen sukkelaar af te schilderen (18, 19), en daarna zoetsappig verklaren : « Ik breng dat alles niet ter sprake om een blaam te werpen op mannen als DAUTZENBERG, VAN DUYSE, SNELLAERT, HEREMANS enz. P. Hier k ,vamen geene anecdoten te pas, en als. Piet niet verl<, ►egde mede te werken, dan moest de Redactie zich tot Jan of Klaas wenden. Ik heb verscheidene werkers gekend, te nederig om hunne hulp aan te bieden, die nuttigen arbeid zouden volbracht hebben, indien zij daartoe waren uitgenoodigd geworden. De heer de Vreese houdt zich niet tevreden met de namen der Vlamingen, die niet medegewerkt hebben, tegen de vergetelheid te bewaren ; hij klaagt zelfs, in zijne langheid, over onbruikbare citaten door andere Vlamingen geleverd, « doordien er eene of andere fout tegen ons taaleigen in voorkomt » (I7). Kom, kom ! als men voorbeelden opneemt, waarin van « den koe » en « den kat » gesproken wordt! Doch ik mag geenen tijd verliezen, en er is nog zoo veel te zeggen! Ik spijker hier de bekentenis van Dr de Vreese vast, die na lang tegenstribbelen toegeeft : « Het Woordenboek -- zegt hij -- moest inder- 250 — daad, zooals de heer Claes gezegd heeft, de taal van het Noorden oneindig beter weerspiegelen dan die van het Zuiden » (23). Zal hij die volmondige verklaring niet intrekken. of mitigeeren? Misschien wel! (I) (t) Immers, in het Belfort, 1899, I, bl. 15o zegt hij : « En nu is het er zoo mede gesteld dat een gebruik van het tegenw. deelw., zooals dit in eene uitdrukking als e'cole payante voorkomt, in het Nederlandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is. » Daarop werd hem (blz. 300) geantwoord : « De Bo, Idiot. bl. 521, geeft ook lezende mis, en bl. 1239 zingende mis. Hij bewijst zelfs de oudheid dezer uitdrukking door de aanhaling uit N. Despars : « Fonderende een zeer solemneel, zinghende lof binnen die kercke van St-Donaes. » In hetzelfde art. wijst men hem op algemeen gebruikte uitdrukkingen, als : stamelende klanken, prevelend gebed, zwijgende overeenkomst, vallende, slepende, kwelende, etende ziekte, ijlende - koorts, inkomende rechten, liggende houding, kruipend gedrag, aanmatigende toon. In plaats van te bekennen, dat hij zich vergist had, schreef Dr. de Vreese, bl. 362, in een art. — dat schijnbaar te laat verzon-. den was om in de voorgaande afl. te kunnen opgenomen worden(!) : « Het is te veel gezegd, zooals in mijn eerste art. staat, dat « een gebruik van het tegenw. deelw., zooals dit in eene uitdr. als école payante voorkomt, in het Nederlandseh van vroeger en later tijd absoluut onbekend is », maar dit was dan ook eigenlijk mijne bedoeling niet. Iedereen kent immers de uitdrukking wallende ziekte, die reeds in de 15" eeuw voorkomt ; wat de Oostvlaming een gelezen en een gezongen mis heet, noemt de Westvlaming een . lezende en zingende mis, en ook die benamingen waren reeds - in het. Middelnederlandsch bekend; De Bo haalt zelfs een zin uit Despars aan, waarin zingende lof voorkomt. » Moeten wij het daarna betreuren, dat wij geene gelee r d e a zijn ! Intusschen druk ik er op, dat hij verder dezelfde verklaring heeft bevestigd. « Tot het meer Noord- dan Zuidnederlandsch zijn -- zegt hij, -- heeft ongetwijfeld bijgedragen het door den heer Claes aangehaalde feit, dat de medewerkers van de Vries steeds Noordnederlanders zijn geweest (24). » En als besluit zijner redeneeringen heet het « Me dunkt, dat dit besluit niet anders kan volgt : de vraag of het Woordenboek, genomen [hij neemt al wat terug !] algemeen is niet met een volmondig ja te beantwoorden (37). » En is die toestand met de benoeming van de Vreese veranderd? mogelijk, dat hij er « dat de Zuidnederlandsche taal van goed mogelijk het Wdb. vertegenwoordigd ? » Vlaming met hert ziel, die de rechten van het Vlaamsch met verdedigt? Heeft der Redactie, heeft één Noordnederlander het hier gedaan heeft? En niet alleen de overledenen ; ook der zeer weinigen die het van « diep in de vier » academieleden excerpten leveren ; sedert jaren een mijner uren heb besteed ten nutte van uit KILIAAN, uit het dagelij kech leven bijeen hij mijne welverdiende druk er op. dat hij verder dezelfde heeft bevestigd. \( het meer Noord- dan Zuidnederlandsch - zegt hij, - heeft ongetwijfeld bijgedragen het den heer Claes aangehaalde feit, dat de medewerkers steeds Noordnederlanders zijn » als besluit zijner redeneeringen heet lrlet : Me dunkt, dat dit besluit niet anders kan luiden dan als volgt: de vraag of het Woordenboek, strikt genomen !J is voor Zuid- en Noord-Nederland, is niet met een volmondig ja te beantwoorden (:17). » is die toestand met de benoeming van W. de Vreese veranderd? Is 't mogelijk, dat bij er kunne voor zorgen « dat de Zuidnederlandsche taal Van onzen tijd zoo goed mogelijk in het vertegenwoordigd blijve I )) Is hij een Vlaming met hen en ziel, die de rechten van het Vlaamsch met warme overtuiging handhaaft en verdedigt? Heeft ooit één lid der Redactie, heeft ooit één N oordnederlander de Vlamingen vernederd, gelijk hij het hier moedwillig gedaan heeft? En niet alleen de overledenen; ook mij, een der zeer weinigen die het Wdb. lezen, een van de « diep in de vier)) aCàdemieleden die excerpten leveren; mij, die sedert jaren een deel mijner vrije uren heb besteed om ten nutte van het Wdb. lijsten van gangbare woorden uit uit onze Costuymen, bijeen te verzamelen, mij slingert hij mijne welverdiende 251 375 - 252 - rust naar 't hoofd (157), als om voor te geven, dat ik voor het Wdb. niets doe ! Hij slaat bovenarms op alwie onder zijn bereik valt, d6 verdienstelijke verzamelaars, levende en doode, van onze Zuidnederlandsche Idiotica niet uitgezonderd (153). Doch keeren wij tot het Wdb. terug. Daar ik het wensch te zien worden wat het zijn moet en « in plaats van te klagen bouwstoffen bijeenbreng, » is het van mijnentwege niet « onbillijk niet te erkennen, dat de Redactie met alle haar ten dienste staande middelen er met allen ernst naar streeft iedereen, Noorden Zuid-Nederlander, zijn wensch te geven (37). » Naar nieuwe middelen moet worden uitgezien; ik heb er eenige aangewezen; wat kwaad zou er in steken die te beproeven ? De Commissie van bijstand is in België loffelijk vertegenwoordigd : Zes Vlamingen op elf leden !Waarom ook den arbeid der redactie, dien de heer de Vreese niet behoorlijk verrichten kan, en die door het nieuw benoemd lid van uit Leiden bezwaarlijk tot een goed einde zal kunnen gevoerd worden, waarom dien arbeid niet over de verschillende Vlaamsche streken verdeeld ? Op die wijze zou de taak der Redacteuren van het Wdb., die, gelijk de heer de Vreese het verklaart, « geene alweters zijn, verlicht en veraangenaamd worden. Zij, die nu reeds « wonderen verrichten, » (39) wat zullen zij dan uitvoeren ? De lange uitweidingen over het gedurig vermeerderen der excerpten uit Belgische schrijvers hadde de heer de Vreese ons kunnen sparen; nergens — 253 -- heb ik over te weinig excerpten geklaagd. Maar dat hier woorden met de vleet in zwang zijn, die noch in onze (voorheen zeldzamere) schrijvers, noch zelfs in onze Coguimen voorkomen en waaronder vele eene plaats in het Wdb. zouden verdienen, daar zal niemand aan twijfelen, die er over heeft nagedacht. Met mijn voorstel aan te nemen zouden eene menigte dier woorden seffens tot hun recht komen. Wil de Redactie mijlen raad niet volgen, dan zal zij een onvolledig werk leveren; want zij heeft stellig te veel om de ooren, om alles te gelijk alleen voort te helpen. Dit is zoo waar, dat zij nu zelfs gedrukte oorkonden over het hoofd ziet. De heer de Vreese heeft wel te verklaren ;35) cc Het woord geleg is in geen enkel der thans bestaande idiotica te vinden; blijkbaar wordt het alleen in de geboortestreek van ons medelid gehoord »; Stout gesproken is half gevochten ! Dat bewijst eens te meer, met welke lichtzinnigheid de heer de Vreese de opgenomen taak vervult, ,Qui trop embrasse mal étreint! en de man heeft, door eigen schuld, te veel werk. Geleg staat bij Schuermans (vroeg genoeg om bij Gel, in 't Wdb. benuttigd te worden) als volgt : u Geleg, o. Als men graan pikt, rolt men het afgepikte graan met den pikhaak opeen, en als deze vol is, legt men den hoop af, welke dan geleg heet, van leggen, en dan maakt men bussels of schooven van zoo 2, 3 of 4 geleggen bijeengebonden (rond Thienen)...,. s — 254 — CORNELISSEN-VERVLIET geeft het woord op voor het « Zuiden der Kempen », en legt het op dezelfde wijze uit. Maar zoo de Redactie geenen tijd had om de idiotica na te slaan, er is nog eene andere bron, waar men ook vóór 1878 kon aan putten, te weten KILIAAN, die geeft : « Uhe- legge. j. schoof. Merges, fascis spicarum ». Indien alp « een technisch woorá » (36) is, zooveel te meer verdiende het eene plaats. Van mijn werkwoord grichten maakt de heer de Vreese zich trotsch af met : « Grichten is blijkbaar niet anders dan de tegenwoordige uitspraak (?) van grechten, denominatief van grecht ». Ik dacht, dat ik mij vergist had, en ik zocht grechten, maar vond slechts « grecht, zie gracht. ». Hij, die beweert aandachtiger te lezen dan' ik, waarom heeft hij grichten bij RUTTEN niet gezien? Gritselen en grondhaak staan inderdaad in 't Wdb. vermeld. Voor mijn onnauwkeurig lezen beken ik schuld, ofschoon niet voor .al de mij aangewreven misslagen. Missen is menschelijk; het lezen van het Wdb. is een zeer afmattend werk, en mijne oogen zijn niet meer zoo jong, als die ' van den heer de Vreese, die nochtans op menige plaatsen dezelfde fout begaat. Dit kan mij echter niet verschoonen : alleen verzoek ik u, Mijne Heeren, te willen gelooven, dat ik mij nooit met opzet heb vergist. -- 25 5 — juistheid mijner door den heer de Vreese erkend zijnde, laat ons zien, hoe het met de volgende gelegen is : Is het Wdb. onpartijdig en betrouwbaar? tweede deel dezer vraag doet hem huiveren van verontweerdiging of van medelijden? En weer in lange consideraties, die niet verder brengen, waar ik niet hoef op te antwoorden. moet hem nochtans terechtwijzen, waar hij doen gelooven, dat ik de pretentie zou hebben de woorden mijner geboortestreek niet het gelijk hij steeds verkeerd zegt) in .het Wdb. te doen opnemen (38). cc Het ondernomen met doel, een algemeen Nederlandsch stand te brengen » (39), op plaatsen, als, b. v. V, 179, een echt Noordnederlandsch idioticon bekentenis den heer de Vreese « dat door DE VRIES de gewestelijke die van het Zuiden, zoogoed geen aandacht werd geschonken » (39) tevens beschuldiging inhoudt, dat DE VRIES Zuiden niet onpartijdig was woorden, die aanhaal in 't voorkomende, voor 't grootste gedeelte al de Vlaamsche streken in gebruik. Alleen zij allen tot de letterkundige taal den zin, dat een of ander letterkundige met of zonder gezag die in zijne schriften zou gebruikt - 255 - De juistheid mijner eerste stelling door den heerde Vreese zien, hoe de volgende gelegen is: Is het Wdb. betrouwbaar? Het tweede deel dezer vraag doet hem huiveren veronl weerdiging of van medelijden YEn daarom treedt hij weer in lange consideraties, die hem toch niet verder brengen, en waar ik niet te antwoorden. Ik moet hem nochtans terechtwijzen, waar hij wil doen gelooven. dat ik de pretentie zou hebben al de woorden mijner geboortestreek (die niet het Haspengouw is, gelijk hij steeds verkeerd zegt) in doen opnemen (38). « Het Wdb. is niet ondernomen met het doel, een algemeen N ederlandsch idioticon tot stand te brengen )) (39), ofschoon het op sommige plaatsen, als, b. v. Dl. V, 172-179, een echt Noordnederlandsch idioticon schijnt, zoodat de bekentenis van den heer de « door DE VRIES aan de gewestelijke talen, vooral aan die van het Zuiden, zoogoed als geen aandacht werd geschonken » (39) tevens de beschuldiging inhoudt, dat DE VRIES tegenover het Zuiden niet onpartijdig was I De woorden, die ik aanhaal als in 't Wdb. niet voorkomende, zijn voor 't grootste gedeelte in al de Vlaamsche streken in gebruik. Alleen behooren zij niet allen tot de letterkundige taal in den zin, dat een of ander letterkundige rnet ot zonder gezag die in zijne schriften zou gebruikt — 256 -- hebben. Maar zijn ze daarom minder deugdelijk? En moeten onze schrijvers in de toekomst het . betreurlijk voorbeeld van mij en mijne tijdgenooten navolgen, die geene andere woorden durfden gebruiken dan die in het woordenboek voorkwamen,. uit vrees voor de critiek (1)? Het spijt me, dat ik bij al de woorden, door mij als niet opgenomen, door hem als wel opgenomen verklaard, geene schuld mag bekennen; mijne taak zou er aanzienlijk mee verkort, en zijne verlegenheid eenigszins verlicht zijn. Aanslaan, in beslag nemen wordt inderdaad opgenomen, -- maar met de beperking, die alleen Noord-Nederl. kan gelden : « Aanslaan... Thans gewoonlijk in beslag nemen ». Aanslaan : door te groote hitte het sap en de groeikracht verliezen, heel België door in gebruik (zie Sch., Tuerl., Rut., Joos), kwam (de heer de Vreese bekent het) niet tot zijn recht. Bij afdragen beken ik schuld. Braamkrets « is tot tweemaal toe in 't Wdb. vermeld », zegt de heer de Vreese. 't Is waar; bij braam, staat, verloren onder eenen hoop andere, ook braamkrets. Bij braamsluiper geeft het Wdb.: a in Holland ook braamschijter en in 't Hageland braamkrets geheeten ». — Indien het nu aan het Hollandsche braamschijter een gansch artikel wijdt, . (i) Zie daarover F.-A. SNELLAERT, Belg. Mus:, 1840, blz. 24... 257 --- waarom neemt het dan braamkrets (eene zeer eigenaardige benaming, gemerkt het geschetter, dat het vogeltje in de braamstruiken hooren laat) op zijne plaats niet op, al ware 't slechts met verwijzing naar. een ander woord? Vieze Breugel. « Leeft thans in Z.-N. nog voort ». Waarom die beperking? De Noordnederlanders hebben er geene eer van, dat zij den beroemden man. die van Noordnederlandsche afkomst was, geheel vergeten. Geld heeft eenen goeden meester noodig « staat niet in 't Wdb. » (45), iets te gelde maken wel. Meá culpa! Gelijk = gelijktijdig, komt in 't Wdb. voor. Gelijk in Ge waart gelijk Too vriendelijk wordt noch door het Wdb.., noch door den heer de Vreese goed uitgelegd; en als deze laatste gelijk, in Te biechten gaan gelijk de molders, een « vergelijkend voegwoord » noemt, dan bewijst hij, dat hij mijnen uitleg : « Beloken Paschen, dus met de molders, als de molders gaan, d i. den laatsten dag » (van den Paaschtijd), of iiiLft goed gelezen, of niet verstaan heeft. Gelijk den dag aan 't werk fijn, gelijk den avond slapen gaan zijn uitdrukkingen, die volstrekt moesten uitgelegd worden. Goedvinden. Men kan niet hebben en goedvinden, dat bij goedvinden had moeten opgenomen worden, staat, « tot mijne schade » (47) (waarom niet tot mijne schande?), maar tot schade vooral — 25 8 -- van die de uitdrukking zoeken, bij hebben. Maar (om nu ook eens eene uitvlucht op zijn de Vreeses te gebruiken) het art. hebben (van 1901) was nog niet verschenen, toen ik (in ¶89!) bij goedvinden mijne aanmerking neerschreef. Ik zal den heer de Vreese op zijne sprongen door mijn werk trachten te volgen (van bl. 15, naar 18-21-23-28-3o-31-32-11- en vlgg. -16-19-16- 17-18-19 enz.), onstuimig genoeg om iemand te vermoeien, die jonger is dan ik ! Haargetouw verscheen in December 1899, onder de samenstellingen met haren, « als benaming voor haarspit en haarhamer te zamen » (47), maar niet als haarkruin alleen (zie dit woord bij TUERLINCKX). Maar in kol. 1446 (Maart 1897), waar het zou moeten - staan is 't niet te vinden. Hak. Op de hak drinken. Omdat ik heb durven twijfelen, of die uitdrukking opgenomen werd (ik weet bij ondervinding, hoe men zich in dien doolhof vergissen kan!), krijg ik op de vingeren! Dat heet, met opgeschroefde verwondering : het summum! - Het summum is veeleer wat de heer de Vreese hier bijvoegt : « Als hak in de Haspengouw (!) het gewone woord is voor hiel, dan is de uitdrukking (die niet in 't Wdb. staat) geloof ik duidelijk ». Hier zal ik hem met gelijke munt betalen en zeggen : « Het was immers gemakkelijk uit dien twijfel te geraken! » Gij die van mij volstrekt eenen Haspengouwer maken wilt, waarom zocht gij de uitdrukking niet in RUTTEN? Gij zoudt ze niet gevonden hebben (ofschoon zij ook in 't Haspengouw gebruikt wordt). Zoek ze bij TU ERLINCKX. Maar als nu eens in 't Haspengouw en 't Hageland niet « het gewone woord was voor hiel»? (het gewone woord is daar Kil. verssen) « dan is de uitdrukking allesbehalve duidelijk ,) (48). TUERLINCKX houweel, -- karhak.) Nu sjort de heer de Vreese zijne lezers weer bl. 32 bl. i Ammelaken. Om te begrijpen, hoe hij het hier om eenen anderen boeg wendt, moet ik u herinneren, ik (onder honderden) heb aangehaald, niet omdat het hier « iets anders » zou beteekenen dan in Holland, maar omdat het 't als « Zuidnederlandsch » gemerkt staat, Dl. II, 404 « Reeds in 't Mnl. het woord hetgeen thans tafellaken heet. de drie vormen, waarin het voorkomt : amelaken, ammelaken, amlaken moet de eerste, die nog altijd in Vlaamsch België (?). in gebruik is, zijn... Ammelaken was de 17de eeuw zeer gewoon. Thans. is het Vl. België nog algemeen bekend. In Noord- Nederl. leeft het nog in gewestelijke spraak, maar in de schrijftaal in onbruik geraakt »Dat wilde ik doen zien; maar omdat ik het niet aangehaald had, Vreese « iets anders » doen - 259- gij de uitdrukking niet in RUTTEN1 - Gij zoudt ze niet gevonden hebben (ofschoon ook in Haspengouw gebruikt bij TUERLINCKX. nu hak in 't Haspengouw en niet « woord was voor hiel»1 gewone woord is daar vessem, de uitdrukking allesbehalve duidelijk ~ (48). (Zie TUERLlNCKX Hak, - karhak) sjOrt áe beer de Vreese zijne lezers weer achteruit van bI. 32 naar bI. begrijpen, hij het hier Dm eenen ik u herinoeren, dat ik ammelaken honderden) heb niet hier « iets anders » btteekenen dan Holland, maar omdat het in '1 Wdb. « Zuidnederlandsch » gemerkt staat, waar het zegt, Dl. 11, 404: « Reeds in 't Mnl. het gewone woord voor hetgeen thans tafellaken Van de drie vormen, waarin het voorkomt: amelaken, ammelaken, am laken eerste, die Vlaamsch België (1 ~ in gebruik is, de oorspronkelijke geweest zijn ... nog in de eeuw zeer Thans is het in VI. België NoordNeder!. nog in gewestelijke spraak, maar is de schrijftaal onbruik geraakt ». Dát doen maar omdat het bovenstaande niet aangehaald had, wilde de heer de Vreese mij « iets anders)) doen zeggen. Zal hij nu -- 260 - willen lijden, dat hij zich vergist heeft, en vrijwillige Bespieder, met voorbeelden o a. uit DAVID, VAN LENNEP, CONSCIENCE, dat wordt door al onze woordenboeken zonder aanmerking opgegeven, maar, zoo 't schijnt, te- onrecht, omdat CONSCIENCE, die 't « pas 35 jaar geleden » nog schreef — nu dood is. Neen, omdat iets « dat niet lang geleden nog gebruikt werd, thans in onbruik kan zijn ». Wanneer zal " men begrijpen, dat 'beperkende uitdrukkingen als : thans Too goed als in onbruik, alleen in Vlaamsch België enz. hier gelijk staan met : Gebruik ce niet meer. Bij besprek, dat « in N.-N. verouderd » heet, bewonder ik de volgende redeneering : « Als het Wdb. constateert, en niet meer, dat het woord in N.-N. verouderd is, dan zegt het immers meteen : in Z -N. nog algemeen bekend? Wie kan zich in die bedoeling vergissen? » Die sluitrede is gebrekkig. Volledigd zou dat zijn : Wat in N.-N. verouderd is, is in Z.-N. nog algemeen bekend; Besprek is in N.-N. verouderd; Dus is besprek in Z.-N. algemeen bekend. Of zou meis de volgende aannemen : Wat in N.-N. zeer flauw is, is in Z.-N. sterk; Het gevoel der geslachten is in N.-N. zeer flauw (W. de Vreese, 91) ; Dus is in Z.-N. het gevoel der geslachten zeer sterk, - 26 Besprinkelen. Ik zou het art, van het Wdb. niet met de noodige opmerkzaamheid gelezen hebben? Laat ons nog eens zien « BESPRENKELEN. Van sprenkel, spat, vlek, of van het hiervan afgeleide sprenkelen. Mnl. besprinkelen (VERDAM 1, 1090). Bij KIL. gelijk gesteld met besprenghen. » Dan volgt de eerste beteekenis, waarbij inderdaad twee voorbeelden met den vorm besprinkelen aangehaald worden. Maar wat de heer de Vreese niet wil zien is, dat bij die eerste beteekenis staat : « thans verouderd ». Dus : u in Zuid- gelijk in Noord-Nederl. verouderd. » In 't vervolg van het art. komt besprinkelen niet meer voor. En 't Wdb. is geenszins in tegenspraak met zichtelven : het aanziet besprinkelen als Mnl. en verouderd ; anders moest dit woord eene plaats hebben achter bespringing, al ware 't slechts met verwijzing naar besprenkelen. -- Zal het Wdb.. ook sprinkel en sprinkeling (zie KIL.) weglaten? Ik bewonder hier nogmaals de redeneering van den heer de Vreese. Waar het Wdb. besprinkelen Middelnederlandsch en verouderd heet, zegt hij : « Maar daarmede is immers niet gezegd, dat besprinkelen thans onbekend is. Ik heb gezegd, dat besprinkelen hier frisch voortleeft, en zoo algemeen in gebruik is, dat van al onze idiotica dit van CORN.-VERVL. alleen het opneemt; de andere aanzagen het woord als echt Nederlandschl -26,2 - Besteken (met bloemen en geschenken) heet « in de zuidelijke gewesten nog thans gewoon. » Naar de schrijvers te oordeelen die 't woord gebruikt hebben, moet men door « de zuidelijke gewesten » verstaan : Vlaamsch-België en de zuidelijke provinciën van Noord-Nederland. Is dat gebied niet uitgebreid genoeg om het woord als algemeen gangbaar op te nemen? Bestendig. Bij dat x% oord vraagt de heer de Vreese, na de zinsnede uit het Wdb. : « Enkele malen in verbinding met een qualitatief woord, t. w. in navolging van het fr. perpétuel; in Zuid- Nederland. De heer N. N. Bestendige Secretaris van die Maatschappij. » te hebben aangehaald « Welnu, vraagt hij, wordt hier nu gezegd dat de uitdrukking bestendige secretaris de rechte niet is ? Neen immers? » Volgens zijne vroegere redeneet ing is zij dus de rechte. Maar de Hollanders beschouwen ze als een zuidnederlandisme. En in zijn Boek keurt W. de Vreese de uitdrukking gladweg af. Hij zegt daar dat de Kon. Vlaamsche Academie bij hare stichting « de benaming Sécrétaire (sic) perpétuel ten onrechte vertaald (?) heeft door bestendige secretaris. a (Gallicismen in het Zuidnederlandsch, bl. 27). En terwijl hij de Academie aangeroerd had, kon hij niet nalaten oude koeien uit de gracht te halen. Hij wil « de leden, die der Academie reeds ontvallen — 25 3 — zijn, niet beleedigen door hunne gevoelens van vlaamschgezindheid te betwijfelen ; dat zou haast heiligschennis blijken. Maar 't moet hem volstrekt van 't hert : toch heeft de Academie « in 1 886 niet kunnen nalaten haar .reglement op Franschen leest te schoeien en een 'eken getal leden der tegenwoordige vergadering hebben het overbodig en onnut geoordeeld daarin verandering toe te brengen. » (54) Hij doelt hier op het ontwerp van herziening des reglements in i 90 r, en hij wil doen gelooven dat die herziening was voorgesteld om er den Franschen vorm van te wijzigen ! Welnu, dat ontwerp werd niet in aanmerking genomen, omdat het de bij de Wetten vereischte meerderheid van stemmen niet bekwam Na deze uitweiding komen wij tot Bestiaal. Ik heb niet gezegd, dat het woord mij « niet bekend is » (55), maar dat ik het niet heb « hooren of zien gebruiken, dan hier en daar bij eenen notaris. » Ik heb ook niet gezeid, « dat Zuidnederlandsche woorden maar in 't Wdb. moeten behandeld worden, voor zooveel zij tevens Haspengouwsch zijn! » 1,2ene geestigheid, waarin Doctor de Vreese (die « zorgt dat de Zuidnederlandsche taal van onzen tijd zoo goed mogelijk in het Wdb. vertegenwoordigd blijve ») voor de hoeveelste maal bewijst, dat hij het Haspengouw niet weet te onderscheiden van 't Hageland. « Om wat over het tegenwoordig gebruik van Bestiaal in Vlaamsch-België te weten te komen — zegt hij — heeft de heer Claes zich moeten behelpen -- 264 - met de Bo, en hij is door dezen slechts ten halve ingelicht. Nu hij zich één keer op een ander moet beroepen, is hij in dezelfde onaangename positie gekomen, waarin de Redacteuren van 't Wdb zich dagelijks kunnen bevinden. » Hoe lieftallig! Maar ;lees mijn artikel op Bestiaal bij hem herhaald, bl. 55; op vvien heb ik mij nog beroepen ? Gij zoudt mij gaarne in eene onaangename positie zien, Mijnheer de Vreese ? 't Spijt me, dat ik u dat genoegen niet kan gunnen. Maar indien bestiaal, zooals gij zegt, « heel Vlaanderen door, oost en west, van dagelijksch gebruik is (55) », hoe komt het dan, dat AMAAT Jnos in zijn Waasch Idioticon het woord niet opneemt? Zeker om mij genoegen te doen? Wat is hier nu « karakteristiek (55) » mijne onbelezenheid of uwe driestheid Bestierder, bestieren, bestuurlijk. Uw « medelid » weet zeer goed, heer Doctor, » wat met purisme bedoeld wordt. a Dat nu cc een ontwikkeld Noordnederlander vreemd opkijkt a of niet « als hij ons bestieren hoort zeggen (57) », dat laat ons even onverschillig als uw grameelen » als wij mooi Nederlandsch willen spreken (58). » Het moge u behagen of niet, in zake van bastaardwoorden wenschen wij u niet te volgen, en liever puristen te blijven. Wat gaat gij aanvangen, als ooit het jongere geslacht, vernoordnederlandscht(!) wordt, en gij geene Zuidnederlanders meer vindt om er den spot mee te te drijven? — 265 — Betalende school (1). De Redactie (waartoe « gij, immers ook behoort (6 r) D, dat mogen we niet vergeten, want elders schijnt gij de verantwoordelijkheid van u af te schudden), de Redactie « heeft aan het Zuidnederlandsch taalgebruik alle eer bewezen » bet betalende school, niet een gallicisme, maar eene « navolging van fr école payante » te noemen. De eer is niet groot ! Maar wat hoeft de Redactie « waartoe gij behoort » te verwijzen naar W. de Vreese, d. i. naar de Redactie? En waarom zegt gij, « die tot de Redactie behoort », bl. 6o, dat de Redactie uw « geschrijf niet noodig heeft? » Is de Redactie, « waartoe gij behoort, » geinformeerd geweest van uw brillant volte-face, dat ik op bl. 25o heb beschreven. 't Zou zonde zijn, moest ze dat « ignoreeren » ; Gezwaad hoort niet alleen tot het Antwerpsch dialect, maar tot het Hagelandsch en het Haspengouwsch. Baboe. De heer de Vreese verzendt mij naar kol. 58 (sic), Dl. III van het Wdb. waar ik de verschillende vormen, baboe en boeba, die « zelfstandig gebruikte tusschenwerpsels zijn, kan lezen. » Ik zoek en vind, — kol. 5o, boe, ha; kol. 51 : (t) Hier ook eene noot ! Als ik ( Wenken, bl. 13) schrijf : « en op 't gezag van Dr de Vreese wordt de uitdrukking als eenti Zuidiiederlandsche gestempeld », waarom haalt gij dan aan : «... wordt de uitdrukking als Zuidnederlandsche (sic) gestempeld ? » Was ik nog niet klein genoeg? -- 266 -- « Samenst. Boeba, het boven bij II) vermelde boe ! ba als znw. gebezigd. Doch ik vraag niet dat boeba ( ) vermeld worde, maar baboe ( _ _) ! Bats. « Een woord (?) met de bet. bil staat evenmin bij Rutten als bij Tuerlinckx vermeld. Hoe wil men dan dat de Redactie bekend zij met een woord dat binnen zulke enge grenzen beperkt is? » Maar bats, groote schop, dat als algemeen Nederlandsch opgenomen wordt, waar is dat bekend?' Bedpan. — Ik 4a1 doen opmerken i° dat het Wdb. bij Beddepan, 2), zegt : u In Z. -N. in den vorm bedpanne », wat niet waar is, dan voor een deel van Z.-N.; 20 dat bij beddepan i), drie (slechts drie) voorbeelden gegeven worden, het eerste met Bedpannen, (mv.), het tweede met Bedpan, het derde met Bedpa a n En desalniettemin de vorm is beddepan! Boter. Van de variante door TUERLINCKX en RUTTEN opgegeven spreekt het Wdb. niet; het geeft de spottende uitdr., door DE BO, geboekt en laat ze door DE Bo, TUERLINCKX en RUTTEN onderteekenen 't Is dat, wat verkeerd is ; tegen die verkeerde opgave, als zou de Hagelander en de Haspengouwer Versche boter en versch brood is allemans dood zeggen, teeken ik verzet aan, -- dat weet de heer de Vreese zeer goed! Wat TUERLINCKX en RUTTEN beter opgeven, wordt niet vermeld. Is dat onpartijdig en betrouwbaar -- 267 -- Van brak, reu- of rugbrand, beter hoef ik niets te zeggen ; mijne aanwijzingen zullen in acht genomen worden : dat is mij genoeg. Bij boken wordt, 't is waar, verwezen naar « Beuken, bed r. zw. ww. M nl . boken », en er wordt o. a. een voorbeeld van boken gegeven uit een werk van ons geacht medelid, AM. DE VOS, die dus Middelnederlandsch schrijft ! Maar boken heeft in noten boken de beteekenis niet van slaan, maar van afslaan, doen vallen, Fr. gauler = « Battre un arbre pour en faire tomber le fruit. Gauler un pommier, un noyer. » (B. DUPINEY DE VOREPIERRE, Dictionn. franc. illustre, II, 22.) -- Lach nog niet! Dat artikel gaat aldus voort : « On dit aussi Gauler des pommes, des noix, des chátaignes, pour : Les abattre aver une gau .le. » Indien de heer de Vreese nu nog « niet recht kan vatten, wat met het slot der aanm. bedoeld wordt (7 t ) , » dan geef ik de pijp aan Marten. De eigenaardige uitdrukking noten boken, die in 't Wdb. op moest genomen zijn, is vergeten. W. t. b. w. Beweren. Daar hier de twijfel nog niet opgelost is, laten we dat woord met rust. Bewijzen. 't Is wonder, hoe d^ heer de Vreese er naar streeft om . de Redactie als slachtoffer van mijnen moedwil voor te stellen. Waar ik zeg : « Het (namelijk het woord beivijTen met de beteekenis, die ik er blijf aan hechten) dient geëerbiedigd, omdat BILDERDIJK het gemaakt heeft, » daar veinst hij te --- 268 -- gelooven, dat ik de Redactie van « gebrek aan eerbied tegenover BILDERDIJK » beschuldig ! Blijven wij liever bij de beteekenis van het woord belvijTen. Als de redeneering van den heer de Vreese juist is, dan heeft BILDERDIJK willen zeggen : « Geen dichten van meesterdichters in 't algemeen en geen bundel van Vondel, Poot, van Merken, Feitama in 't bijzonder leveren het bewijs, dat zij door een versuften grijsaard gemaakt zijn. » « Dat dankt dich den uil ! » zou een Maaslander zeggen. » « Lees het geheele stuk — gaat de heer de Vreese voort -- .... en gij zult met de Redactie (?) van meening zijn dat Bilderdijk zich hier vrij onbeholpen, althans gewrongen heeft uitgedrukt, en dat een dergelijk citaat in 't Wdb. niet thuis hoort. » (73). 't Is zeker om den vromen eerbied te bewijzen van de Redactie tegenover BILDERDIJK, dat hij den grooten dichter die krauw geeft ! I k neem de vrijheid te gelooven, dat de Redactie aan die verzen van BILDERDIJK niet gedacht heeft ; anders, indien zelfs al hare leden het met den uitleg van den heer de Vreese houden, hadde zij die verzen, waar bewijTen eenen pers. als voorw. heeft, zeker aangehaald. Indien zij met haar Belgisch medelid ook van BILDERDIJKS onbeholpenheid overtuigd is, dan is er nog een groot argument vergeten om die onbe- 269 ...__ holpenheid te staven : Hoe kon BILDERDIJK aan eenen « grijzaard (sic 73), bij den haard stram en stijf geworden » denken en tevens aan W. VAN MERKEN, die maar 68, aan FEITAMA, die maar 64, en aan POOT, die maar 44 jaar oud is geworden, en toch verzen geschreven heeft, die bij deze « onbeholpene, gewrongene » verzen van onzen subliemen knorrepot ver, zeer ver achterstaan? Doch 't is mij niet te doen om gelijk te halen. Ik heb de quaestie opgeworpen, omdat zij mij de moeite waard scheen, en ik zal mijne zienswijze laten varen, noodra iemand mij beter zal overtuigen dan de heer de Vreese. Bidden. De heer de Vreese is gewoon te doceeren, maar ik beklaag de discipels die bij hem zweren. « Twijfeie wie wil, de verklaring is niettemin juist, » roept hij uit. Hij zou veel beter doen met te bewijzen, dat biddende orden en bedelende orden dezelfde zijn ; zijne verz ekeringen : « dat is onjuist, dat -is bekend » voldoen mij volstrekt niet. Biddag. Om te bewijzen dat « de verklaring van dat woord niet onjuist is, haalt hij o. a. aan, adat ook de kruisdagen in 1665 biddagen genoemd worden. In 1665! hij die hier ernstig beweerd heeft, dat iets verouderd is, wat CONSCIENCE (en zijne landgenooten nu nog) gebruikte! Onze biddag of gedurige aanbidding is echter zoo oud niet; hij dag-. teekent eerst van omstreeks 1760 (I). (I) Zie Gesch. van den Eeredienst van het H. Sacrament in Belgié; door den E. P. FR. STEFANUS SCHOUTENS, Twintigste Hoofdstuk. - 270 Biechten. « Er worden verschillende aanhalingen medegedeeld — zegt hij — waarin biechten onzijdig is », en daardoor bewijst hij de juistheid mijner aanmerking, dat biechten niet bedrijvend alleen, maar bedrijvend en onzijdig moest heeten. Brood. Ik kan u verzekeren, dat de Hagelander (de heer de Vreese verwart hem hier weer met den Haspengouwer (77) !) noch een boos, noch een loos inzicht heeft, als hij, ook in het bijzijn van den jongen leviet, zegt : kruintje geschoren, wijntje gebo-- ren. Ge-. De heer de Vreese bekent het zelf (8o). dat geten in het Zuiden de overheerschende vorm is gebleven. Ik heb mij alleen beklaagd, dat deze regelmatige vorm door de Hollandsche woordenboeken dood wordt gezwegen. Waarom ? Dat heeft de heer de Vreese ons met al zijne geleerde uitweidingen niet geleerd. Bij gebral spijt het hem, niet te kunnen bewijzen, dat ik ongelijk heb, daarom laat hij zich in zijne - zachtmoedigheid ontsnappen : « Er was voor de bewerkers van die aflevering [waar gebral behandeld wordt] maar een middel om de bewuste beteekenis van gebral te leeren kennen, dat was : eerst een poos bij de Haspengouwsche boeren te gaan doorbrengen, en dan hun artikel te maken (83) ». U wijst de Redactie weer verkeerd, Doctor ! In plaats van naar mij, gelijk uw inzicht was, wijst U ze naar mijne geburen, deftig volk, beleefd jegens welopgevoede vreemdelingen, niet pluis als men ze - 271 - op de teenen trapt, en overtuigd dat er overal boeren zijn, zelfs in groote steden. Al wat gij over brallen vertelt, bewijst te beter dat gebral = geloei vergeten is. Gedachte wordt door het Wdb. « vr., voorheen ook onz. » geheeten. Ik heb gezegd : « In al de voorbeelden, waar gedachte in 't enkelv. voorkomt, is die vorm vrouwelijk, nergens onzijdig ». Zoek liever voorbeelden waarin gedachte onz. is, in plaats van mij te beschuldigen. Goddeloos krijgt niet « altijd den klemtoon op het achtervoegsel », zelfs niet « in de beschaafde taal (87) », die anders toch niet altijd logiek ik. In 't Wdb. wordt over den klemtoon van dit woord niet gesproken ; maar de voorbeelden bij goddeloos, bijvoeglijk naamw., bewijzen, dat de hoofdtoon op god valt, daar het woord ook voorkomt onder den vorm « godeloos, godenloos, godeloos » en zulks nog wel in verzen, die geenen twijfel toelaten : « Ik zie in 't gruwzaam eind van deze godenloozen... NOMZ. « Een ander schelt u godeloos en wreet. VONDEL. « Het godloos basterdsaed... VONDEL. Integendeel in : Hij was goddeloos kwaad wordt het bijwoord -- uitgesproken. Mijne opmerking is dus niet « vrij overbodig D. - 272 _- Bij mannen van goeden wil krijg ik op mijn brood, dat ik de Noordnederlandsche beteekenis van ss-elgeTinden niet ken »; 't is zooveel gezegd als : Eerst Noodnederlandsch leeren en dan meespreken ! Maar : I0 Wat verschil is er tusschen uw « goed gehumeurd » en uw « gunstig gestemd » (88)`4 of wil goed gehumeurd niet zeggen : de bonne humeur d. i. svelgerind 2° Is un homme de bonne humeur en un hoorme - de bonne volonté voor eenen Noordnederlander hetzelfde? Men duide mij deze vraag niet ten kwade; ik wilde zoo graag Noordnederlandsch kennen ! Telkens als de heer de Vreese iets niet bewijzen kan, wordt hij zeer lang van stijl. Hier haalt hij zelfs een art. uit een dagblad (Het Vaderland) aan,. om te doen zien, dat svelgeTinden beteekent : des hommes de bonne volonté. Wel ! De dagbladschrijver heeft aan de Fransche uitdrukking niet gedacht. Maar 'wie dat art. goed wilde vertalen, zou svelge{in den door bien intentionnés weergeven. HALMA geeft : « Welgezind. Welmeenende._ Bien intentionné. » HEREMANS : « Welgezind. Bien intentionné. fi Blijgeestig. Gai, de bonne humeur._. » Maar wat • helpen mij bewijzen ? De heer de Vreese, die wel bemerkt, dat Het Vaderland hem in den steek laat, trekt er zich behendig uit en heet mannen van goeden wil -- een gallicisme! Gordijn. « Znw. onz., daarnaast gordijne vr. -- 273 - Alleen in verheven stijl wordt ook nu nog wel vrouwelijk gebezigd. » Waar ik zeg : « gordijn in Zuid-Nederland vrouwelijk, gelijk bij D. VAN HOOGSTRATEN », daar trekt hij zich Z.-N. niet aan, en antwoordt : « En dat VAN HOOGSTRATEN het woord vrouwelijk noemt, bewijst zulks dat de het vrouwelijk gebruiken? Dat zal de bewerker van 't art. toch wel beter kennen? » Natuurlijk ! maar wat gij een ander hem moest leeres kennen is, gordijn in Z.-N. altijd vrouwelijk is. a van kat, bekent dat in N.-het gevoel der geslachten zeer flauw geworden (91), zoudt gij willen dat wij Vlamingen aan zelfde euvel mank gingen? de in VAN DALE's Handboekje staat : en 0. », leert : « 0. »1 Gremeelen. Indien gij maar eenigszins « aan door KILIAAN geboekte algemeen gebruikte] gremeelen het thans gremelen » twijfeldet (90), moest het het eerre plaats inruimen het Groen. Veel geschreew, luttel wol ! roept de antwoord : Zwijgen kan niet verbeterd Hij werpt hier zijne eigen ruiten in! verschoonen, onze lezers Nu hij om « dat het gevoel der geslachten in N.-N. zeer flauw geworden is(91) >. , hoe zullen zij dan meer ontwikkeld gevoel in verheven stijl wordt gordijn nu nog vrouwelijk gebezigd. )) Waar ik zeg: « is in Zuid-Nederland altijd bij VAN )l, daar trekt hij zich aan, en antwoordt: « EndatVAN HOOGSTRATEN woord vrouwelijk noemt, bewijst zulks dat de Hollanders het thans zal bewerker wel beter kennen? » Natuurlijk! maar wat gij of een ander hem leeren kennen is, dat gordijn Z.-altijd vrouwelij kis. Gij die, à propros van den kat, « N .-N. het gevoel der geslachten zeer flauw geworden is (gI), zoudt gij willen dat wij Vlamingen aan 't zelfde euvel mank gingen1 In de Woordenlijst en in VAN DAL E's Taalkundig Handboekje staat: Gordijn V. en O. », en gij leert: « Gordijn O. ))1 I ndien gij maar eelligszills « aan het verband tusschen het KILIAAN [hier algemeen gebruikte] gremeelen en het thans bekende gremeien )) lwijfeldet (go), moest ge het eerste in het Wdb. eene plaats inrUImen vóór het tweede Veel geschreew, luttel woll roept de heer de Vreese. Ik antwoord: Zwijgen kan niet verbeterd worden! H ij werpt hier zijne eigen ruiten N u hij om den kat te verschoor.en, aan onze lezers verklaard heeft, « dat het gevoel der geslachten in N .-N. zeer flauw geworden is(g\) ), hoe zullen zij dan kunnen goedkeuren, dat het meer ontwikkeld gevoel ._._. 274 — der geslachten in Vlaamsch-België door de Redactie niet in eer wordt gehouden, in zooverre dat het Zuidnederlandsch geslacht dikwijls 6f niet vermeld word t, of voor ouderwetsch doorgaat? Haarzak. i° Ik heb medegedeeld, dat haar- Takken in alle wijzen en tijden gebruikt wordt, maar anders niets, zegt de heer de Vreese, « dan wat in 't Wdb. staat ». Is dat al niet genoeg? 2° Mijn artikel heeft het opnemen van haarrak geenszins in 't wijfel getrokken. 3° HEREMANS, Nederl. Wdb., 1869, geeft a Aasrak in het spel = fraude au jeu ». De Redactie, 1897, heeft deze beteekenis (die zeer belangrijk is) niet opgenomen, noch met haarrak vergeleken. 4° De Redactie zegt, dat haarrak en haarrakken tot « de buurt van St.-Truiden behooren. — Ja, als men die buurt eenigszins wil uitstrekken : over Haspengouw, Hageland, Kempen...! Hakselbank, hakselsnijder. Regelmatig geeft men synoniemen ter verklaring van woorden. Snijbank en snijmes hadden hier op hunne plaats gestaan. Zoo ook bij de lokale uitdrukking Oom (Berg) ware de lokale uitdr. matant op hare plaats geweest. Haal (92). Nogmaals Haspengouw met Neerlinter verwarrende, zegt de heer de Vreese recht geestig : « Omdat haal in de Haspengouw onbekend is, had de Redactie zeker moeten schrijven « Haal bestaat niet, maar heet te Neerlinter bed. » Toch niet, Doctor ! De Redactie had zoo iets niet — 275 — moeten schrijven; ik geloof haar, ofschoon ik haal (nageboorte bij de merrie) tevergeefs in al mijne •woordenboeken gezocht heb. Maar juist,omdat zij het onbekende haal opneemt, hadde zij het veel meer gekende bed = nageboorte bij paarden en koeien, op zijne plaats, bij het art. Bed, moeten en kunnen opnemen. Bed komt aldus bij TUERLINCKX (i886), RUTTEN (1890), CORNELISSEN-VERVL , JOOS. Ook de samenst. bedmelk, bedTiekte zijn vergeten. Oorlap. Als ik zeg : « Oorlap is hier een lap om de ooren te bedekken : Eene klak met oorlappen, » dat beteekent : Oorlap heeft hier slechts de beteekenis 2) en niet de bet. 1), door den heer de Vreese opgegeven met de bemerking : « Oorlel is in Z.-N. zoo goed als onbekend »1 Dat het hem spijten zou, « dat hij geen Neerli ntersch geleerd heeft(96) », moet niemand gelooven Hij zegt dat maar om ons te herinneren. dat hij « naar Leiden » gegaan is — in der tijd! Welnu, ja, eer hij naar Leiden ging om Zuid- Nederland in de Redactie te vertegenwoordigen, hadde hij Zuid-Nederland moeten kennen, en voor ,een piepjong mensch. als hij toen was, is dat onmogelijk. Wij, Vlamingen, moeten in de Redactie medewerkers hebben, niet die al wat Noordnederlandsch is onvoorwaardelijk goedkeuren, en die als vreemdelingen, den Zuid nederland schen taalschat kleinachten of « ignoreeren »; maar mannen, die ons taaleigen kennen, hoogschatten en verdedigen. Geen Neerlintersch juist hoefde hij te kennen, maar -- 276 - hij moest ten minste Haspengouwsch van Hagelaiidsch kunnen onderscheiden ! Bij tenten (97) houd ik staande, dat het woord grootste gedeelte van Vlaamsch-onbekend is. stam, -- op stok. Ik heb nergens gezien, « A nnoncenblad van Gent » taalkundig gezag uitoefent. Ik heb mijne aanmerking gemaakt, omdat ook andere annoncenbladen verkoopingen aankondigen van op stam, notarissen op stok ik zwakkere gewassen schreef, had ik vozen, geene houtachtiger. zou denken dat « bewust a Annoncenblad heeft geschreven, daar de gerust wilgen opgroeien, dus jonge wilgen zijn. en meer bepaald Truiden, zou de heer de Vreese inlichtingen kunnen bekomen. . bier op flesschen is « mijne redeneering omdat WEILAND en. BERKHEIJ een eeuw en meer dood zijn (99). « Wat in was, thans buiten gebruik zijn. a vooral na « eeuw en meer. » BERKHEIJ 1812 en WEILAND zake! pas in 1842, doet niets ter W. de Vreese « die immers tot de Redactie behoort, » hier bekent In Noord-Nederland zegt men » inderl1ij ten minste Haspengouwsch van Hagelandsch kunnen onderscheiden! terten (staande, dat het woord in het grootste gedeelte van Vlaamsch-België onbekend Î:,. Op - op stok. Ik heb nergens gezien, dat het {( Notarieel Annoneenblad van Gent )) ook Ik heb mijne aanmerking andere annoncenbladen verkoopingen aankondigen van graan op stam, waar nauwgezette notarissen graan op stok zeggen. Toen ik zwakkere gewassen schreef, had ik halmplanten voor, houtachtigen. Ik zou denken dat « bewust » Annoncenblad juist heeft geschreven, daar de wissen (wisschen), als ze gerust gelaten worden, tot wilgen opgroeien, jonge wilgen zijn. In 't Haspengouw, en meer bepaald te St.-Truiden, zou de heer de Vreese daarover juiste inlichtingen kunnen bekomen. Bij bier op ftesschen is « mijne redeneering onjuist, omdat WEILAND en BERKHEIJ sedert een eeUwen « Wat in hun tijd gebruikelijk was, kan thans buiten gebruik zijn. )) Inderdaad, vooral na {( eene eeuwen meer. » Dat BERKHEIJ in 18I2 overleed, en WEILAND pas in 1842. doet niets ter za ke ! Mij is 't genoeg dat VvT • de Vreese « dit: immers ook tot de Redactie behoort, )) hier bekent : « In Noord-Nederland zegt men in » is inder— 277 -- daad te exclusief : in flesschen wordt meestal, maar niet uitsluitend gebruikt. De Redactie schreef: « Bier op flesschen. Thans alleen in Vlaamsch-België; in Noord-Nederl. zegt men in. » En toch mocht ik niet vragen of het Wdb. der Ned. Taal. betrouwbaar was ! Bij op zijne renten leven is hij nog veel wijdloopiger om niets te zeggen. Hij die blz. i oo « Wij Zuidnederlanders » zegt, gebruikt blz. 95 de zeer voorname uitdrukking « Wij (Redacteuren) ' ; en waar ik mij op WEILAND beroep, herhaalt hij (ioo) : « Weiland is sedert eene eeuw dood en begraven ». Hij ligt stellig met de tijdrekenkunde overhoop ! Maar een eeuw mag kort zijn, als zij maar kan dienen om te bewijzen, dat ik « vijftig jaar bij mijne eeuw achteruit ben » ! Op de letter spreken en naar de letter spreken hebben dus in de oogera der Redactie evenveel waarde 003). » Dan hadde men het art. kunnen verkorten en schrijven : Op de letter : zooals het geschreven wordt, naar de letter. De voorbeelden met de namen der schrijvers, die de uitdr. gebruiken, moeten aantoonen, of deze algemeen is, of slechts tot een gedeelte der Nederlanden behoort. Opheldering. Hier krijg ik eene krauw, die — 278 — -zooveel beteekent als : ge zijt zwak van hoofd, en hadt « zeker liever een minder nadenken eischend voorbeeld gehad (i o5). » --- (« Veel in Geel lezen » is aanstekelijk !) Ik heb in mijne aanmerking geene « fout » aangewezen, tenzij eene gewrongen constructie, gelijk ik er elders (Taal- en Letterti. Aanm.) heb bijeengebracht onder den titel van : Geduld - op - de - proef- ettende tinnen. -- Ik versta dergelijke monstertjes voor 't minst zoo goed als de heer de Vreese ; maar ik zocht me nog liever een half oog uit naar een beter voorbeeld, dan zulken gedrochtelijken volzin aan te halen om•een woord, en nog wel het woord opheldering, toe te lichten. Opkomen. « lk kan niet nalaten hier nog eene vraag te doen » - om te schrijven gelijk W. de Vreese blz. i oi : Wat belang heeft het voor den lezer mijne geestkracht door den heer de Vreese te zien wikken? Als men in een art. als opkomen den opsteller ziet pataugeeren, dan kan men wel een gevoel van afschrik voelen opkomen, maar toch voortlezen om te zien, hoever. hij zich zal embourbeeren. Die afschrik kan op den duur zelfs weer in lachlust veranderen, als men iemand zeer ernstig ziet schrijven : Plotseling verrijst het plan om te k... ! » — Wat ik van de kamer in, de kamer op . geschreven heb, houd ik vol, en beroep mij op allen, die taalgevoel bezitten. « En nu — zegt de heer de Vreese — de laatste aanmerking waaruit moet blijken « dat men in de - 279 - toelichtingen van het Wdb. geen onbepaald vertrouwen mag stellen (t to). » En daarop onderneemt hij, wat ik over het — in 't Hageland volgens hem ook als onzijdig gebruikte (!) --- naamwoord oog heb in 't midden gebracht. Hier moet hij gelijk halen, al zou hij ook de waarheid verwringen ! Zonder aarzelen zegt hij, « dat mijne verklaring van uitdrukkingen als op 't oog, in 't oog, naar 't stad enz. niet juist is » (I t o). Maar indien zij ook juist was, gaat hij, zeer behendig, voort, dan treft de critiek van den heer Claes « niet den bewerker van 't art. oog in 't Wdb. maar RUTTEN en TUERLINCKX ». Dat betwist ik. Wat RUTTEN zegt is waar, maar de heer de Vreese leidt daar te veel uit af. Wat TURRLINCKX zegt, namelijk : a in sommige uitdrukkingen gebruikt men het onzijdig geslacht in plaats van het mann. of vrouw. » is ook waar (hij hadde echter beter gezeid : ... het onz. lidwoord in plaats van het mnl. of vr.). Maar dat TUERLINCKX « op een paar na » dezelfde voorbeelden geeft als RUTTEN, zie, dat is niet waar. Deze geeft, niet « een paar » voorbeelden, maar vier, onder welke : houd hem goed in 't oog, die bij TUERLINCKX niet voorkomen. -- Da's een ! Edoch, de heer de Vreese, die waant dat hij mij houdt liggen, wil mij nu den genadeslag toedienen. « Wat meer is, gaat hij voort, TUERLINCKX geeft oog op als vrouwelijk, ja, maar ook als onzijdig, en vermeldt niet, dat men zegt in de oog en op de oog. -- 2 80 -- Het is er dus verre van af, dat men bij TUERLINCKX zien, dat oog in 't Hageland « zonder uitzondering » vrouwelijk Wil de heer Claes ons mededeelen, waar dat 't Hagelandsch Idioticon wél te zien dan zullen mij hem daarvoor zeer dankbaar zijn. » ik doen, — alleen om te zien van wat de dankbaarheid den heer de Vreese we; zijn! liever grootmoedig bekend, dat gelijk heb ! is 't mogelijk voor eenen doctor aldus te : a TUERLINCKX meldt niet, dat men in zegt » (i) en daar lezer uit a fleiden : In 't Hagelan4 zegt men t oog op 't oog! t Is alsof iemand zeggen zou : de Vreese verklaart, dat Claes gelijk heeft heeft Claes orgelijk ! heer de Vreese, die mij zoo onzacht behan , Wdb. delt, omdat ik mij enige malen in 't lezen van heb ; zelfs nadat ik er hem Haspeigouw verwart hij heeft TUERLINCKX (die prachtige, groote letter gedrukt is) slecht gelezen, kan ik zeggen; zou hem durven zijne lezers te verschalken om 'ongelijk te stellen (I) SCHUERMANS, Rij v., 218, a de oog zien (Brab.). » -- 280 - is er dus verre van af, dat men bij TUERLlNCKX kan zien, dat oof( 't Hageland « zonder uitzondering)) vrouwelijk is. Wil de heer Claes ons mededeelen, waar dat in 't Hagelandsch Idioticon wél te zien is, dan zullen wij he~ dankbaar zijn. )) Dat wil ik doen, - alleen om te zien van wat kleur de dankbaarheid van den heer de Vreese we. mag zijn! Hadde hij maar liever grootmoedig bekend, da l ik gelijk heb 1 Hoe is 't mogelijk voor eenen doctor aldus te redeneeren : « TUERLlNCKX meldt men 't Hageland zegt in de oog en op de oog )) (I) moet de lezer uit afleiden: In 'r Hageland zegt men in 'toog en op 't oog! 'r alsof iemand zeggen zou: Als de Vreese niet gelijk heeft dan heeft Claes oQgelijk! De heer de Vreese, die mij zoo onzacht behan, delt, omdat ik mij eenige malen in 't lezen van 't vergist heb; hij die gedurig, en zelfs nadat ik er hem op gewezen heb, Hageland met Haspengouw verwart en blijft verwarren, .-. hij heeft TUERLlNCKX (die in slecht gelezen, minder kan ik niet zeggen; want wie zou hem durven verdenken zijne lezers te willen verschalken om mij in 't ongelijk te stellen? (I) SCHUERMANS, Bijv., 218, geeft « Iets op de oog zien (Brab.). ^ 281 '. Ziehier de knoop : Overal, waar een woord in 't Hagelandsch taaleigen een ander geslacht heeft dan hetgeen door de Woordenlijst wordt aangeduid, staat bij TUERt_ ENCKX het geslacht van de Woordenlijst tusschen haakjes vermeld Aldus : Artikel, (o.) m. — As, (v.) m. -- Autaar, (o.) m. -- Bosch, (o.) m. — Baai, (v.) m. -- Baan, (v.) « op sommige plaatsen van 't Hag. m., op andere v. » - Nest (v. drukfout voor o.) m. – Ontbijt, (o.) m. -- OoG (0.) V Oor, (o.) v. -- Trouw (v.) m. — en nog honderd . ndere. Mijne critiek betreft dus wel degelijk den heer de Vreese (die de verantwoordelijkheid van 't art. op zich neemt), en niet zijne « zegslieden », die hij verkeerd leest en uitlegt, en (als hij in 't nauw gezet wordt) « onbetrouwbaar » heet. Als teeken van dankbaarheid zal ik u niet veel vragen, Doctor; slechts dit : Wees altijd indachtig, dat gij uwe eigene verdienste geenszins in gevaar brengt met de verdienste van anderen te erkennen, en beschuldig hier TUERLINCKX en RUTTEN niet van « onbetrouwbaarheid » maar wel u Telven. En na zulke dubbelzinnige anticritiek, « gebiedt de eer lij k hei d den heer de Vreese te erkennen dat mijne op- of aanmerkingen naar aanleiding van negen uitdrukkingen (!), op kleinigheden n a, gegrond zijn (112)! » -- 282 - « Evenzoo (is dat nu op kleinigheden na of niet?), gaat hij voort -- de herhaalde klacht, dat de Haspengouw verward wordt met het Hageland. De fout is te betreuren, en er zal voor gezorgd worden dat het niet meer gebeurt. Maar me dunkt, daar wordt wel wat veel belang aan gehecht : de verwarring is verklaarbaar, aangezien noch Tuerlinckx, noch Rutten nauwkeurig de grens tusschen het Hageland en de de Haspengouw aanwijzen, en Rutten voor tallooze (? ) woorden eenvoudig naar Tuerlinckx verwist, wat wel bewast dat in den woordenschat der beide streken weef gemeenschappelijks is (112) ». Zou hij de twee « bewuste n Idiotica wel behoorlijk kennen? TUERLINCKx zegt (Inleiding) : « ... Evenwel mag men aannemen, dat de Groote Geet van Tienen af tot aan den Demer, en dan deze rivier tot Aarschot, het Hageland... bepalen, zonder dat nochtans al de dorpen op den linkeroever dier rivieren van Tienen tot Aarschot tot het Hageland behooren n (t). Zet daar nu nevens de verklaring van RUTTEN (Inleiding) : « Het (Haspengouw) ligt tusschen Sint- Truiden, Montenaken, Zitterd-Lummen, Tienen en Leeuw n, en mijne verzekering dat de bewoners (I) VAN BEMMEL, La Belg.• illustrée, 1, p. 16t, zegt: « la contrée située entre Louvain, Aarschot, Diest et T:rlemont ». CONSCIENCE (De Plaag der Dorpen) zegt : « Het Hageland..._ zich uitstrekkende naar het Limburgsche over St Truiden en Thienen »; hij is echter mis : noch . St.-Truiden, noch Tienen; noch de rechteroever der Groote Geet, van deze laatste stad tot . Diest, behooren tot het Hageland. =-- 283 -- den linkeroever Groote Geet, om eenen rechteroever beduiden, steeds zeggen . hij is Geet, hij is van Haspengouw, -- en gij moet overtuigd zijn, dat heer de Vreese van mij te onrechte eenen Haspengouwer wil. het groot getal woorden betreft, die aan Haspengouw en Hageland gemen zijn, dat makt « verwarring » nog niet « verklaarbaar ». In CORN. VERVL., in AM. JOOS treft men er zoo aan, die het Hageland en het Haspengouw dat zeggen, dat « men te belang hecht aan het onderscheid der gouwspraken (112)? » Redactie genoeg belang het Zuidnederlandsch? de vraag! « En als we nu de balans willen maken — zegt heer de Vreese — dan mag ik gerust zeggen dat bewezen is, dat de aanmerkingen van den heer een twaalftal na, zonder eenige bewijskracht integendeel berusten op onnauwkeurig lezen verkeerd inzicht (I 13) ». tegenovergestelde? bewijst namelijk : 10 het der Ned. Taal al sympathie heeft; 2° ik de pretentie niet gehad heb om de geleerdheid der Redacteuren twijfel te trekken ; Dat ik mij niet beklaagd heb over te weinig excerpten ; - 283- van den linkeroever der Groote Geet, om eenen bewoner van den rechteroever te beduiden, steeds zeggen. hij is van over de Geet, of hij is van 't Haspengouw, - en gij moet overtuigd zijn, dat de heer de Vreese van mij te onrechte eenen Has,. pengouwer maken wil. Wat het groot getal woorden betreft, die aan Ha~pengouw en Hageland gemeen zijn, dat maakt zijne (( verwarring )) nog niet ({ verklaarbaar )). VERVL., AM. JOOS er zoo honderden aan, die tot het Hageland en het Haspengouw behooren; wil dat zeggen, dat (( men te veel belang hecht aan het onderscheid der gouwspraken 112) 1 )) Hecht de Redactie genoeg belang aan het Zuidnederlandsch 1 Dat is de vraag! « als we nu de balans willen maken - zegt de heer de V reese - dan mag ik gerust zeggen dat het bewezen is, dat de aanmerkingen van den heer Claes, op een twaalftal na, zonder eenige bewijskracht zijn, maar illtegendeel berusten op onnauwkeurig lezen en verkeerd inzicht (113) ». Mijne balans teekent juist het tegenovergestelde! Zij bewijst namelijk: 1° Dat het Woordenboek der Ned. Taal al mijne sympathie heeft; 2° Dat ik de pretentie niet gehad heb om der Redacteuren in twijfel te trekken; 3° Dat ik mij niet beklaagd heb over te weinig excerpten; - 284 - 4° Dat de heer de Vreese mijne bedoeling verkeerd uitlegt ; dat hij hoopen argumenten bezigt, die bij de wederlegging van mijn schrift niet te pas komen, en dat de bedaarde vorm van mijne Wenken hem het recht niet geeft om tegen mij eenen toon aan te nemen, die zelfs in eene mercuriale van eenen Rector in de ergste omstandigheden nog misplaatst zou zijn; 5° Dat ik mij vergist heb bij de uitdrukkingen : Gritsel, Grondhaak, Afdragen, Geld, Gelijk (voor een deel), Oom, Gan{enpoel, Genekt, Bestellen, maar dat de heer de Vreese aan de andere tevergeefs heeft getornd; 6° Dat de heer de Vreese toegeeflijk genoeg is, om, hoewel met tegenzin, te bekennen, dat ik gelijk had bij Biechtoefening (44), Geld heeft eenen g oeden meester noodig (45), Beweeglijk (62), Begrafenis (67), Biddag (75), Gast (79), Gebod (82), Haag (91(, Oorlap (96), 't Is eene o (97), Bier op flesschen (99) ; 70 Dat « de eerlijkheid hem gebiedt te erkennen dat de op- of aanmerkingen welke de heer Claes gemaakt heeft naar aanleiding van Bedauwelen, Bekoren, Bekoring, BeToeking, Beter dat brood naar den oven smaakt dan naar de moel, Bruid in de beteekenis B, Ophefen en Opheffing, op kleinigheden na (!) gegrond zijn (I r 2) » ; 8° Dat dezelfde(?) eerlijkheid hem niet gebiedt te verklaren, dat hij mijne op- en aanmerkingen naar aanleiding van Boterkroeg, Getweeën, Ge-- 285 -- drieën enz., Avondstond, Beest, Begrijpen, Behoudsgeiinde, Bobijn, Betrouwen, Bewerken, Beurs, BeTilveren, Goedleven, Haam onaangeroerd heeft gelaten. g° Dat hij edelmoedig schuld belijdt voor het herhaald verwarren van H aspengou w en H agela nd en belooft « dat er zal voor gewaakt worden dat het niet meer gebeurt », — en dat hij in 't zelfde schrift, waar hij die belijdenis (niet berouwvol!) aflegt, met genoegen en gedurig in dezelfde fout hervalt. De heer de Vreese heeft dus geene reden om victorie te kraaien Intusschen is hij behendig genoeg om toe te geven, dat er « fouten en leemten » in 't Wdb. zijn (i i 3) ; zelfs verwondert hij zich, in schijn, « dat de heer Claes dáárvan niet meer opgemerkt heeft ». 0 ik heb er nog zooveel opgeteekent, ik, een der weinige lezers van het Wdb in België; ik, die de Redactie niet vlei met haar uitbundig te prijzen, maar die het Wdb. zou willen zien groeien tot een monument, waar Zuid- en Noord-Nederland fier mogen op zijn? Is mijne zienswijze niet deftig? En is het vanwege den heer de Vreese, die op het punt van eerlijkheid zoo gevoelig schijnt, wel deftig zijne lezers te doen gelooven, dat ik in mijne Eenige Wenken « den schijn aanneem, dat er niets uit het Wdb . te leeren valt? (i i 3) » - 286 — Na mij aldus . volstrekt aan zijne goede trouw te hebben laten twijfelen, keert hij op zijne stappen terug om te onderzoeken, of het Wdb ook van partijdigheid zou kunnen beschuldigd worden. Ik heb het onbetrouwbare niet van het partijdige gescheiden, omdat het een dikwijls uit het ander voortvloeit; hij doet het wèl, om mij hatelijk te maken. Een werk kan partijdig zijn, niet alleen door het inzicht, maar ook door de onwetendheid des opstellers. En daar het bewezen is, dat Dr de Vreese « zorgt, dat de taal van Zuidnederland zoo goed mogelijk tot haar recht kome », valt de schuld (sedert elf jaar) niet op de Redactie, die in hem haar gansch vertrouwen stelt, maar op één lid, op hem zelf : hij is verantwoordelijk tegenover haar, gelijk tegenover ons, en al zijn declameeren, en overdrijven, en jammeren, en vleien zal hem niet vrijspreken. Het staat vast, dat eene menigte uitdrukkingen, die in België vreemd zijn, maar door onze schrijvers, in navolging der Noordnederlandsche, gebezigd worden (gelijk ik het overigens goedkeur), zonder aanduiding van hun gebied in 't Wdb. opgenomen worden, terwijl bij eene menigte andere, die vroeger ook in Holland thuis behoorden en er dikwijls nog niet geheel verdwenen zijn, het Belgisch gebied (ook wel onnauwkeurig) wordt opgegeven. Zulks is het geval met bestellen, geraadTaam, oorpeuluw, oorsmout, op de Maas liggen enz. -. 287 Al het redeneeren daarover van den heer de Vreese schijnt alleen te bewijzen, dat er Noordnederlandsch en Zuidnederlandsch mag bestaan; « geen mensch in Holland heeft er [immers] bezwaar tegen (118) ! » Maar volgens DE VRIES is het Wdb. bestemd u om te getuigen van de eenheid der taal » ; moet het Wdb. « Vlaamsch en Hollandsch eens en vooral verbinden tot eene gemeenschappelijke Nederlandlandsche taal » ! De heer de Vreese, integendeel, schijnt het Zuidnederlandsch zorgvuldig van het Noordneder landsch (het echt Nederlandsch !) te willen afzonderen. Daarenboven legt hij menig als Zuidnederlandsch gemerkt woord 6f onvolledig of verkeerd uit, en vergist zich in 't aanduiden der streken waar het thuis hoort. In een Algemeen Nederl. Wdb. hoeft niet verwezen naar Noord of naar Zuid ; al de schatten onzer taal behooren aan allen. Onnoodig te antwoorden op de vraag van den heer de Vreese : Moeten de Hollanders misschien weer geraad'aam gaan zeggen (i r5)? » De Hollanders moeten dat niet ; maar de Belgische Hollanders hebben dan ook het recht niet ons te bedillen gelijk zij weleens doen, wanneer wij dat woord gebruiken. Al verklaart de heer de Vreese mij in dezen «eene halve eeuw en meer bij mijn tijd ten achter (z 23) », ik blijf van meening, dat de namen der schrijvers bij de voorbeelden gevoegd, die de woorden in hunne - 288 - onderscheiden beteekenissen moeten ophelderen, voldoende zijn om de herkomst dier woorden aan te duiden. Ziedaar mijne overtuiging en van menigen Vlaming met mij ; vrij en beta melijk heb ik die uitgesproken, zonder iemand te kwetsen, zonder iemand te noemen. Heeft de heer de Vreese last ontvangen om mij te weerleggen of heeft hij uit eigen beweging gehandeld om zich te verontschuldigen, dat hij de Redactie op 't ijs had geleid, -- dat gaf hem het recht niet om mijnen nederigen persoon te vernederen, mij belachlijk te maken, mij te kwetsen, mij te hoonen door mij inzichten toe te schrijven, die niemand 'uit mijne woorden kan afleiden. Ik heb voor de leden der Redactie den verschuldigden eerbied; ik heb meer dan eens blijken van genegenheid gegeven voor den heer de Vreese, o. a. door hem excerpten te leveren voor het Wdb., door hem vaderlijk te vermanen als hij verkeerd deed, door zijnen arbeid te helpen aanmoedigen, waar hij ondersteuning verlangde en verdiende. Voor dat alles krijg ik bij de eerste gelegenheid stank voor dank. Gelukkig dat mij zulks, op mijnen leeftijd, niet meer verwondert. Mijne tweede vraag : Is het Wdb. onpartijdig en betrouwbaar? moet dus ontkennend worden beantwoord. In het weerleggen van mijn derde deel komt . , 289 - de heer de Vreese tot de slotsom dat « de opvolgers van DE VRIES even bezorgd..., beknopter en nauwgezetter zijn dan DE VRIES ». Toen ik de uitgebreidheid in de voorbeelden noemde, had ik het oog op eene zekere soort van voorbeelden, niet b. v. op die, welke de 132 beteekenissen van één woord moesten verklaren. Ik wilde spreken over degene, waar DE VRIES den 31 Augustus 1851 op doelde, toen hij, op het Taalen Letterk. Congres te Brussel, zeide : . « Slechts dan wanneer de volkstaal iets aanbiedt, wat stellig onwelvoeglijk en onkiesch is, wat bepaaldelijk tot de straattaal behoort, of wat niet hooger mag beschouwd worden dan als de uitdrukking eener tijdelijke en ras voorbijgaande aardigheid, dan eerbiedige men den goeden smaak, en houde het Woordenboek van zulke ruwe platheden vrij ». Is dat weer « uit zijn verband gerukt »? « De Redactie, zegt de heer de Vreese, [e n hier moet hij zijne medeleden geraadpleegd hebben!) kan het met den heer Claes niet eens zijn a, en hij is overgelukkig mij te kunnen toonen, dat DE VRIES onder den invloed der gebroeders GRIMM, liberaler geworden, en van zienswijze veranderd is « Dat had de heer Claes wel mogen bedenken voor hij met het gezag van J. SIGART kwam schermen (137) », roept hij zegevierend uit. Veranderen is altijd niet verbeteren 1 Ik heb overigens DE VRIES niet geoordeeld naar zijne woorden, maar naar zijne werken. Wat hij over dat - 290 ._ punt ook geschreven hebbe, toch heeft hij de spreuk : n'appuyer pas niet uit het oog verloren, noch zijne opvolgers oorlof gegeven om voorbeelden en zegswijzen op te disschen als... Maar neen, ik schrijf er geene meer over... Wie er belang in stelt, deze 't art. Been, Dl II, 1309, -- Bekruipen, ib. 1644, Brood, Dl. II I, 1547, Broodwinning, 1577. .. Ik weet niet, hoe men daar in Holland over denkt; de heer de Vreese moge dat trachten te vergoelijken, ik keur .het af en blijf het afkeuren, al schermde hij met nog grooter geleerden dan JACOB GRIMM, met nog zedelijker schrijvers dan BREDERO; al verdedigt hij (die hoopen woorden weglaat, omdat zij, volgens- hem niet algemeen genoeg in gebruik zijn) het opnemen van broederkensTonde, dat niet « in soun.nige streken » in gebruik is, maar a in sommige kringen van Vlaamsch-België weleens gezegd wordt ». Hij « verzamele met bijzondere zorg en behandele met liefde alle woorden zonder onderscheid, die vroeger nooit vermeld werden (143), ik zal, ik kan het niet goedkeuren. Ik ga hem hier niet stap voor stap volgen, dat is niet noodig Een woord echter nog bij Broodgod. Na den uitleg van 't Wdb. gegeven te hebben voeg ik er bij : « Dat was duidelijk genoeg ; . ook zonder voorbeelden ». Voldaan roept de heer de Vreese hierbij uit : « Duidelijk genoeg, maar toch niet zonder tact verklaard, niet waar? a -- 291 - Wel, Doctor, kortheidshalve had ik daar niet van gesproken; maar iemand, die wat op de hoogte is, zou niet zeggen « de uit brood bereide H. Hostie in den R. K. eeredienst. » Broodkant. Om volledig te zijn hadde het art. nog moeten geven dat broodtrant ook koren- of r.oggenkant beteekent, in tegenstelling van mikkenkant Id. i. kant, snede, homp tarwebrood) ; daarmede is echter het , voorbeeld uit MARNIX nog niet verschoond. En terwijl we van kanten spreken ('t kan later nog te pas komen !), hij doet in kanten wordt spottend gezegd voor : hij gaat bedelen. In de Antwerpsche Kempen heb ik hooren zeggen : Niets is beter in 't land, als boter op 'nen vlaaienkant. Deze en alle inlichtingen uit mijne Wenken en andere schriften, die u zouden kunnen gaden (a alleen in VI. -B. gebruikelijk » !) lever ik u à l'ceil ;want wij, Vlamingen, wij voeden voor onze moedertaal eene reine, onbaatzuchtige liefde, zoodat de kwestie : « Wie zal 't geld verschaffenA » (1 5 5) hier van geen belang is, wanneer er middelen voorgesteld worden om het gehalte van het Wdb. nog te doen stijgen. Maar als ik eene commissie van Zuidnederlanders vraag om onze woordenlijsten te onderzoeken en te vergelijken, dan schijnt de heer de Vreese à priori overtuigd, dat zulke commissie niet veel bruikbaars leveren zal. Als ik vraag, dat er proefbladen zouden gezonden worden in alle deelen van de - 292 _ Nederlanden, naar mannen, die het ontbrekende zouden aanvullen, en het verkeerde verbeteren, dan heet hij dat prachtig, maar onuitvoerbaar, -- en zijn voornaamste argument is weer : het geld ! en hij laat me daarbij, ongevraagd, een kijkje werpen in het atelier (a stukwerk » (i 55) maken veronderstelt toch een atelier!) van eenen Redacteur. Maar wat heeft dat altemaal met mijne Wenken en mijne voorstellen te doen? Al dat wringen en tegenstribbelen belooft niet veel goeds voor de toekomst! In de Redactie zetelt (sedert twee maanden) op vier leden slechts één Belg, die te Leiden zal wonen. De heer De Vreese zal intusschen « zorgen dat de taal van Zuid-Nederland in het Wdb. zoo goed mogelijk vertegenwoordigd blijve. » Maar als de Belgische Regeering, die het Wbd, zoo mild ondersteunt. eens inzag, dat het Wbd. voor Vlaamsch-België niet is wat het zou moeten zijn (gelijk de heer de Vreese zelf bekend heeft), zou het dan geen recht hebben om dien toestand te doen veranderen, met, b. v , te vragen dat mijne voorstellen verwezenlijkt worden? Daardoor zou immers de taak der Redactie worden verlicht, die -- naar de schets van den heer de Vreese te oordeelen -- allesbehalve aangenaam en winstgevend is ? De winstgevendheid is van 't begin tot het einde zijn thema ! 't Is zeker het onaangename van dat baantje, dat hem op 't einde zijner schets den kreet ontrukt (0 58) : . 293 - « Is de aflevering eindelijk de wereld in, dan komt er een Zuidnederlander, die U (sic !) hetgeen ge aan honorarium te kort mocht komen, vergoedt door ongegronde. onjuiste, onvruchtbare critiek, en zelfs niet opziet -tegen grievende insinuaties — een onvaderlandsch (?) werk bij uitmuntendheid (i). » Wat me hier verwondert is dat hij deze tirade niet met een uiroepingsteeken gesloten, of ten minste in verzen geschreven hebbe! Heeft de taalquaestie hem heel zijn werk door te mijnen opzichte aanmatigend, bitter, onheusch, onbillijk doen zijn, de geldquaestie doet hem raaskallen. Qu'il est noble dans son courroux ! Een Zuidnederlander! In dat woord ligt heel de verontweerdiging van Dr. de Vreese opgesloten ! Zuidnederlander ! dat is oi handig, onmondig, dat is hetzelfde als wat de Parijzenaar uitdrukt door petit Beige : iemand waar men mee lachen 'moet en waar men toch medelijden mee huichelt. Zuidnederlander, enfin, dat is den heer de Vreeses laatste argument ; want volgens de kwispels, die zich inbeelden, dat zij alleen de wetenschap in pacht hebben, is een Zuidnederlander in opzicht van geestontwikkeling de .grootste sukkelaar van Europa. (t) Van welk vaderland zou hier wel sprake zijn? --- Niet van 't mijne! 2 94 Wie twijfelt er dan nog aan, of hij sympathie heeft voor de Zuidnederlandsche taal? Hij heeft. dien twijfel gelogenstraft; hij heeft bekend, — « dat het Wdb. de taal van het Noorden veel beter weerspiegelt dan die van het Zuiden ». — Dat het oy vele plaatsen niet betrouwbaar en (zij het bij gebrek aan goede inlichtingen) niet onpartijdig is, heb ik in mijne Wenken en in dit mijn antwoord bewezen. Onvolledigheid en onbetrouwbaarheid gaan dikwijls samen. Zoolang de Redactie niet ruimschoots door Zuidnederlanders uit onze onder - scheiden streken wordt ingelicht, zal die toestand vooi cduren. Ik ga verder : ik zeg : door Zuidnederlanders uit onderscheiden standen, een paar Roomschkatholieke • priesters medegerekend. Want Dr de Vreese die, hoe geleerd hij ook zij, op verre na niet in staat is om den taalschat van de Vlamingen tot zijn recht te brengen, is nog veel minder bevoegd om inlichtingen te geven in zaken van leerstelling en rubrieken der Katholieke Kerk in België. Doch dat zal ik weer moeten bewijzen. Offer, Dl. X, (vóór de Vreese). 't Art, is te lang, om hier aangehaald te worden. Zie bijzonlijk kol. 82, b), kol. 83 en kol. 88, bij Offerande. Wat de voorbeelden betreft, die voor sommige lezers aanstootelijk kunnen zijn, het Wdb. zal er veel bij winnen met die weg te laten. Zoo bij Beuren innen, in ontvangst nemen. Dl. II, 2288 (een voorbeeld van verdraagzaamheid) : - 295 - • Milts dat de siélkes wonderlick seer verblijt zijn, als de Papen vele offerhanden beuren ». (MARNIx.) En dit ander : « Dat sy (t. w. de Moeder Gods) ten minsten also vele devocien ende vereeringe soude beuren, als Jesus Christus selve ». (ib.) De heer de Vreese verdedigt dergelijke voorbeelden met te zeggen, dat er in het Wdb. ook voorbeelden komen, die onaangenaam in de ooren van protestanten, Israëlieten of andersdenkenden klinken. Ik antwoord hem : dergelijke voorbeelden zijn er evenmin op hunne plaats. Ik heb ook aangetoond, dgt er in het Wdb. talrijke vette voorbeelden zijn opgenomen, en onhebbelijke,' moderne, tot enkele kringen beperkte uitdrukkingen, die zonder nadeel voor het plan konden en moesten achterwege blijven. Ik besluit met de voorstellen in mijne Wenken uitgedrukt te vernieuwen, namelijk : 10 Dat de Vlaamsche woordenschat, door Vlamingen van verschillende streken en standen onderzocht en vergeleken, door de Redactie, uit Hollanders en Belgen bestaande, zou benuttigd worden ; 20 Dat bij de benuttigde woorden de beperkende zinsneden : Zuidnederlandsch, alleen in Zuid-Nederland gebruikelijk en dergelijke achterwege blijven, iedermaal dat naar eenen schrijver, een idioticon of een ander gedrukt document kan verwezen worden; - 296 - 3° Dat er bij het nood w e ndig behandelen van wat cr minder welvoeglijk klinkt » met de grotste onaziclitighid te werk worde gegan, en alle aanstootelijke voorbeelden wegblijven. Ik eindig. Ik wil niet onderzoeken, of mijn 1901 en mijne aanleiding arti kel van Mei hebben gegeven tot de benoeming van den jongen Belgischen geleerde, die Dr MULLER in de Redactie moet vervangen. I k hoop dat deze benoeming voor Vlaamsch-België goede vruchten dragen zal en dat de Redactie, niettegenstaande het non possumus van den heer de Vreese, de andere maatregelen, door mij voorgesteld, ria ernstige overweging, eerlang zal goedkeuren en toepassen. 8 April 1902. 4 er bij het nood wendig behandelen wat IC minder welvoeglijk 11 met de grootste omzichtighdd te werk worde gegaan, en aanstootelijke voorbeelden wegblijven. eilldig. Ik wil niet onderzoeken, of mijn artikel van Mei J901 mijne Wenken benoeming van den jongen Or Redactie vervangen. Ik dat deze benoeming Vlaamsch-België goede vruchten dragen zal de Redactie. niettegenstaande het non possumus Vreese. ria eerlang toepassen. Namen, April 1902. Inhoud. Antwoord op de Zeeg van den heer Dr. W. de Vreese, betreffende het Woordenboek der Nederlandsche Taal, door den heer D. CLAES , . . . . . . . ,. . . 241 -296 VERSLAGEN I·:N MEDEDEELINGEN OEH KVNINKLlJKE VLAAMSCHE ACADEMIE 1.'OOn TAAL- EN LETTEr :eschouwen als een uit lOt dubbel verlengde verzen bestaande romance; hetzelfde komt dan voor met vier- of vijf-iambische verzen in romancestrophe. Deze verlengde verzen hebben een karakter van -- 328 --- treurigheid, mismoed, lamheid, dat verdient aangeduid te worden . Zeer juiste aanmerking. Blz. 427. De melodie- bouw is echter volkomen in overeenstemming met zulke strophen. (DE COR-r, 7an Brey^d el). Blz. 413. Dat de alliteratie met smaak en oordeel — dus met kunst '— dient aangewend, zou hier moeten gezegd worden en aangetoond, want dit spelen met woorden ontaardt wel eens tot kinderspel en die overdaad van opeengestapelde stafrijmwoorden is niet zelden eene fout tegen de schoonheidsleer. Blz 416 Dit menigmaal met ophef aangehaalde vers van LEDEGANCK is slecht te noemen en niet te roemen : « Zij wilden wat was recht en wonnen u'at zij wilden. » is tautologie en erg kikvorschachtig. Ook is de slappe w gansch ongeschikt om de gedachte klem bij te zetten. Blz. 415. I k bewonder dit vers geenszins wat doen die t t t hier als klankschildering ? Blz. 423. Een arbarmelijk gebrekkig voorbeeld, dat, eilaas! in vele prosodies gegeven en geprezen wordt. De alliteratie is valsch, en de taal 1... -- De mond die misdoet met misnoegd beklag -- verleen me in 't verdriet 't vergenoegen;... Wat is dat voor gebazel? Blz. 427. De bulderende ROTGANS heeft ook veel misbruik gemaakt van donderklootachtige woorden! Blz. 428. Het dichterlijk oor van JAN TEN BRINK was niet al te fijn — misschien wel wat lang. -- 3 29 - De Uitvaart van BILDERDIJK is meestendeels een hol gerammel, dat spoedig verveelt. (Zie hooger blz. 371.) Over het algemeen is eene zekere omzichtigheid in de keuze der voorbeelden aan te prijzen en is het ook te wenschen dat de aandacht des lezers mede gevestigd wordt op de mislukte vruchten van deze pogingen tot kunstgrepen, die, niet zelden, misgrepen en geknutsel nabij komen. • Blz. 449. De voortreffelijke CanTonen van JOAN BOHL bieden eene voortreffelijke keus van binnenrijmen ook HILDA RAM's Droomerij -- deze behooren aangehaald, liever dan die van eenige on beduidende werkjes van kleine dichters. Slotbemerking. Waarom in de Makamen allerlei rijmen toegelaten zijn, is in de inleiding van de Makamen en Ghatelen uiteengezet : ook dit mag aangehaald worden. Is er niet te veel belang gehecht aan de Echorijmen ? ze hebben zoo zelden eenige waarde I en ze zijn zoo dikwijls pijnlijk bij het haar bijgehaald! — 33o — Verslag van den heer DAEMS, tweeden beoordeelaar. Evenals het verslag van mijnen hooggeachten Collega J. van Droogenbroeck, zal het mijne kort zijn en tevens gunstig. Het moet en kan kort zijn. Het moet kort zijn, vooreerst omdat, ten gevolge der treurige omstandigheid, waarvan ons beproefd medelid gewaagt bij het einde zijner beoordeeling, ook de andere verslaggevers niet over voldoende tijdsruimte konden beschikken om het zeer lijvig handschrift niet slechts met aandacht te doorlezen, maar ook, en wel vooral in zijne bijzonderheden, aan een nauwkeurig critisch onderzoek te onderwerpen ; en bovendien nog ben ik tot beknoptheid gedwongen, omdat ik, deze laatste weken, door ziekte verhinderd werd in mijne werkzaamheden. Mijn verslag kan overigens kort zijn zonder eenig bezwaar, en wel omdat het gunstig is en dat het derhalve, althans voor 't algemeen, zich in allen gevalle zou bepalen tot eene min of meer breedvoerige opgave der behandelde stoffen, der geraadpleegde bronnen, der gevolgde methode en wat dies meer. Ten andere heeft de eerste verslaggever reeds dit alles voldoende genoeg besproken om te toonen, hoe ernstig de schrijver der ingezonden verhandeling zijne taak heeft opgevat en afgewerkt. Wel heb ik, hier en daar, enkele bedenkingen in te brengen tegen eenige bijzondere punten der 0 33 Verhandeling; doch ook hier kan ik kort zijn; want die punten zijn meestal van ondergeschikt belang; ik houd er ook niet aan mijn persoonlijk gevoelen aan anderen op te dringen, vooral in betwistbare gevallen, en bovendien geldt het nagenoeg juist de punten aangeteekend in de nota's van M. van Droogenbroeck, met wien ik het voor 't algemeen volkomen eens ben, eenerzijds nopens de degelijkheid en de waarde van het werk, en anderzijds nopens de lichte wijzigingen, weglatingen en bijvoegsels, die aan de verhandeling diende:: toegebracht te worden, vooraleer ze in het licht te geven. Van een enkel persoonlijk voorbehoud maak ik weldra gewag. Met onzen achtbaren Collega ben ik dus van gevoelen, dat het ingezonden handschrift een werk is van groote waarde en alleszins verdient bekroond te worden. Het is eene grondige studie ten antwoord op de voorgestelde vraag : de Geschiedenis van het Rijm. Grondige studie. Want de Schrijver heeft daarvoor tal van bronnen benuttigd, die getuigenis afleggen van zijne groote belezenheid en breede kennis in het vak : niet alleen raadpleegde hij de bijzonderste critische studiën der laatste jaren over dit vraagpunt ; niet alleen zocht hij in de werken der rijmmeesters van voorheen en van thans de wetten of gewoonten, die in den loop der tijden het rijm beheerschten en regelden ; maar wel voornamelijk onderwierp hij de werken zelf der dichters • 332 - en de feiten, die hij hen soms algemeen en aanhoudend,• zeldzaam of bij uitzondering, trekt hij zijne nopens rijm en diens afwisselende de verschillende tijdvakken onzer Nederlandsche poëzie. ook reeds daareven — toont hij, de prijsvraag juist begrepen te juist beantwoord : geeft — wat werd — de van het rijm hij schrijft, zoals de rijmesters en de lerboeken poëzie het deden, geene regels, geene wetten min of meer grond ; hij constateert alleen vermeldt wat gebeurde, met een woord, echt geschiedenis het rijm naar van de af op onze dagen. En dat was wel, wat verlangd gevraagd werd. heb nog een klein voorbehoud, dat hem geef : Hecht hij te waarde sommige knutselarijen en zonderlingheden, het echorijm ? diende zoo iets vermeld; maar 't kon, dunkens, bij wat minder blijven. Datzelfde soms wat al te lang gerekte vormen, bijv., van nog rijst mij de vraag op, of de niet enkele malen al veel gezag toekent aan brekebeenen, knoeiers althans... ik het zeggen : minores, wat sommige - :;:;2 - aan een grondig onderzoek, en uit de feiten, diehij bij hen aantreft, soms algemeen en aanhoudend, soms zeldzaam of bij uitzondering, trekt hij zijne besluiten nopens het rijm en diens afwisselende lotgevallen in de verschillende tijdvakken onzer N ederlandsche poëzie. En zoo ook - ik teekende het reeds daareven aan - toont hij, de prijsvraag juist begrepen te hebben en juist beantwoord : hij geeft - wat gevraagd werd - de geschiedenis het rijm: hij schrijft, zooals de rijmmeesters en de leerboeken van poëzie het deden, geene regels, geene wetten voor met min of meer grond; hij constateert alleen feiten, vermeldt alleen wat gebeurde, met een woord, verhaalt echt de geschiedenis van het rijm naar diens beste oorkonden, van de oudste tijden af tot op onze dagen. En dat was wel, wat verlangd en gevraagd werd. Toch heb ik nog een klein voorbehoud, dat ik hem ter bedenking geef : Hecht hij niet te veel waarde aan sommige knutselarijen en zonderlingheden, als, bijv., het kettingrijm en het echorijm? Wel diende zoo iets vermeld; maar 't kon, mijns dunkens, bij wat minder blij veIl. Datzelfde geldt ook nog de soms wat al te lang gerekte behandeling van uitheemsche vormen, als, bijv., van het sonnet. En nog rijst mij de vraag op, of de schrijver niet enkele malen al te veel gezag toekent aan brekebeenen, knoeiers of althans... laat het zeggen: dii minores, vooral wat sommige — 333 -- modernisten aangaat. I k zeg wel niet, dat. de Schrijver zelf nu dit alles goedkeurt; maar hij schijnt er mij weleens te veel gewicht aan te hechten ; het is niet daar — niet bij knoeiers uit gril of onbeholpenheid — dat men zijne voorbeelden en bewijzen moet zoeken : omdat soms een zonderling man in een hansworstenpak over straat loopt, is men toch niet gerechtigd te besluiten, dat zoo iets tot de algemeene kleederdracht behoort. Doch dit geldt enkele punten, die geene afbreuk maken op de waarde van het geheele werk, en die, ten andere, licht voldoende te wijzigen zijn. Ik sluit mij derhalve aan bij het voorstel van Mr van Droogenbroeck : bekroning en uitgave der Verhandeling. Verslag van den heer Jhr. DE GHELDERE, derden beoordeelaar. Den tijd heb ik waarlijk niet kunnen uitsplijten om het lijvig mij toegezonden handschrift in zijn geheel te overlezen, laat varen om er eene studie of verslag. over te schrijven. Bij het doorbladeren van het werk heb ik evenwel kunnen vaststellen dat het te beschouwen is als eene degelijke en zeer geleerde studie, alleszins den uitgeloofden prijs weerdig. - 334 - DERDE PRIJSVRAAG. Geschiedenis. en eene critische opgave verschillende geschiedkundige bronnen van den van alle oorkonden, over de'e uitgegeven, met »vederlegging van de fabelen, die omtrent den Sporenslag in de gebracht rijn. Verslag van den heer DE CEULENEER, eersten beoordeelaar. gelegenheid feesten, ingericht om de te herdenken van Boerenkrijg, werden een aantal boeken en vlugschriften uitgegeven ; maar na, evenals voor de feesten, mist altijd eene grondige geschiedenis van dit Zulks is te verstaan, daar de verzameld en wetenschappelijk zijn geworden. den Schoone is ook reeds veel geschreven. De bronnen in de laatste jaren critisch bestudeerd, zoowel ten lande als in Duitschland in Frankrijk. i 302 bezitten wij een aantal wetenschappelijke Koninklijke Vlaamsche PRIJSVRAAG. Eene critische studie en eene critische opgave der verschillende geschiedkundige bronnen van den Gulden Sporenslag en van alle oorkonden, over deie gebeurtenis uitgegeven, met wederlegging van fabelen. die omtrent den Sporenslag in de wereld gebracht iijn. den beoordeelaar. Ter gelegenheid der feesten, ingericht om de honderdste verjaring te herdenken van den Boerenkrijg, werden een aantal boeken en vlugschriften uitgegeven; maar na, vóor de feesten, men nog altijd eene grondige geschiedenis van heldentijdvak. Zulks is licht te verstaan, daar menigvuldige bronnen nog niet verzameld en wetenschappelijk onderzocht zijn geworden. Over den strijd der Vlamingen met Philip den ook reeds veel geschreven. De bronnen heeft men in de laatste jaren critisch bestudeerd, zoo wel hier ten lande als in Duitschland en in Frankrijk. Over 1302 bezitten wij een aantal wetenschappeliJke studiën. De Koninklijke Vlaamsche — 335 — Academie heeft het raadzaam geacht, en zulks wel ten rechte, onder den vorm van een Corpus documentorum het opstellen eener critische verzameling te vragen, bevattende al de stukken, van welken aard ook, die ons iets over den slag van 1302 mededeelen. Daardoor zou in de toekomst, voor al wie den strijd van 1302, onder welk oogpunt ook, zou willen bestudeeren, een wetenschappelijk materiaal verschaft worden. Met dit doel schreef zij de volgende prijsvraag uit : « Eene critische studie en eene critische opgave « der verschillende geschiedkundige bronnen van « den Gulden Sporenslag en van alle oorkonden « over deze gebeurtenis uitgegeven, met weder-' « legging van de fabelen, die omtrent den Sporen- « slag in de wereld gebracht zijn. » Eén antwoord is ons toegekomen met de kenspreuk : « Mijne redenen zullen de oprechtheid mijns harten en de « wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken. » JOB. 33. 3. De Schrijver, na in 't kort de beteekenis van den veldslag in eene inleiding afgeschetst te hebben, somt de verschillende bronnen op en geeft eene lijst van boeken, die over de historiographie van den Gulden Sporenslag verschenen zijn, lijst die gevoeglijker plaats zou gevonden hebben in de bibliographic. De verhandeling is in drie hoofdstukken verdeeld : -- 336 — I. Critische Studie en uitgave der bronnen. II Betwiste vraagpunten. III. Bibliographie. Het eerste hoofdstuk is het meest uitgebreid, daar het eigenlijk het antwoord op de gestelde vraag bevat. Eene critische waardeering gaat de aanduiding van iedere bron vooraf. Schrijver bestudeert enkel, en dit wel te recht, de kroniekschrijvers, die tijdgenooten van den slag waren ; deze van de 15de en van de 16de eeuwen worden bijgevolg weggelaten. I k keur deze handelwijze goed, maar ik denk dat het toch nuttig zou geweest zijn eenige woorden te reppen over de voornaamste geschiedschrijvers dier latere tijden (DE MEYER, D'OUDEGHERST en andere) en te doen zien welke bronnen zij benuttigd hadden, zonder dat het noodig zou geweest zijn hunne beschrijving van den slag mede te deelen, daar hunne werken niet als bronnen mogen aanzien worden. De eigenlijke bronnen dagteekenen van 1305 tot 1370. Ik vraag mij af waarom de verhandeling niet spreekt over JAN BOENDALE (DE KLERK) en waarom zijne verzen betreffende het onderwerp ontbreken. BOENDALE was nu toch een tijdgenoot, daar hij omstreeks 1280 te Tervuren geboren werd en te Antwerpen in 1351 of 1365 overleed. In het vierde boek zijner Brabantsce Yeesten zinspeelt hij op den Gulden Sporenslag (I V, 767) en hij beschrijft den strijd in het vijfde boek (V. 188-274.) Men zou het natuurlijk gevonden hebbende bron— 337 nen chronologisch te onderzoeken en uit te geven ; maar aan deze alleszins zoo eenvoudige methode heeft de Schrijver zelfs niet eens gedacht. Zijns dunkens kon men eene indeeling maken volgens de woonplaats van den schrijver of volgens den socialen rang dien hij bekleedde. Maar geene van beide indeelingen vindt hij raadzaam te volgen; hij acht het voordeeliger ze te rangschikken volgens hunne persoonlijke politieke neigingen. Hij verdeelt de schrijvers in aanhangers van den Koning en in verdedigers der Vlamingen, en dit wel volgens iedere schrijver den zegepraal der Vlamingen toeschrijft aan de list der verdoken grachten, ofwel van deze grachten niet gewaagt. Ik zou enkel de chronologische methode willen gevolgd zien. Overigens bewijst de indeeling, door den Schrijver aangenomen, dat hij ten onrechte heel de studie beperkt tot het onderzoeken of het waar is dat de Vlamingen slechts de zegepraal behaald hebben door de Fransche ruiters in bedekte grachten te lokken en ze aldaar te dooden, gelijk meer dan den schrijver het hun verwijt. Dit feit moet natuurlijk grondig onderzocht worden, maar heel de slag bestaat toch niet in den strijd die rond de bedekte grachten zou geleverd geweest zijn, en het is niet uit reden dat een schrijver aan de list der grachten geloof hecht, dat men al zijne gegevens over de andere gebeurtenissen van den slag als niet bestaande moet beschouwen. Indien de Academie een wetenschappelijk onderzoek over het -338-- verwijt der Franschgezinde schrijvers had verlangd, zou de voor ons liggende studie als cen uitstekend antwoord te aanzien zijn. Maar dit was het doel der Academie niet. Wij denken dat dit vraagpunt reeds op zeer voldoende wijze door Prof. PIRENNE en door FUNCK-BRENTANO behandeld is geworden, zoodat het onnoodig was het aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. De vraag, door de Academie gesteld, is veel meer uitgebreid. Wij verlangen eerre verzameling van al de bronnen en van al de oorkonden, zonder na te gaan of ze met het vraagpunt der grachten iets gemeens hebben. Ik wil er nog bij aanmerken dat men, in de laatste jaren, wellicht een al te groot, ik zal zeggen een al te overheerschend gewicht aan dit verwijt gehecht heeft, en daardoor het bestudeeren van den algemeenen gang van den Gulden Sporenslag verwaarloosde. Men mag aan die neiging, aan die hypercritische methode niet toegeven ; want zij is schadelijk voor de wetenschappelijke methode der geschiedenis Wat zou men zeggen van een geschiedschrijver die heel den slag van Waterloo slechts in de aankomst van Bliicher zou doen bestaan en het onderzoeken van al de andere voorvallen zou verwaarloozen ? Het bestaan van grachten ik spreek van de natuurlijke, niet van de bedekte — hebben, buiten kijf, eenen beslissender invloed op den uitslag van den strijd gehad, niemand zal zulks betwisten ; maar de geschiedschrijver heeft nog een groot getal andere — 339 — punten te onderzoeken. Van waar kwamen de Vlamingen, van welken kant het Fransche leger? Op welke wijze waren de legers ? verdeeld? Bestond het Vlaamsche leger enkel uit voetgangers ; waren er ook ruiters? Hadden de Franschen kunnen vermijden dat de slag op Groeningeveld geleverd werd? ware het hun mogelijk geweest te dralen om den slag op een gunstiger terrein te leveren? Was Robrecht van Artois met den natuurlijken toestand van den grond bekend, of niet ? Deze en vele andere punten dienen bestudeerd om eene goede beschrijving van den strijd te kunnen leveren. Deze vraagpunten moest de Schrijver niet onderzoeken, dit is zeker, ik haal ze enkel aan um te bewijzen dat men ongelijk heeft den Gulden Sporenslag te aanzien als bestaande slechts in den strijd rond de bedekte, grachten. De zegepraal op Groningekouter heeft hoogst belangrijke sociale, politieke en krijgskundige gevolgen gehad, maar deze veelzijdige belangen vergen dat de slag zelf in krijgskundig oogpunt tot in de kleinste bijzonderheden bestudeerd worde. Zoodoende zal men beter de fouten kunnen nasporen die Robrecht, als veldheer, begaan heeft, en de kennis dezer fouten zullen ons lichter het ontstaan van het verwijt der Franschen tegenover de Vlamingen kunnen klaar maken. Groeningerveld was natuurlijk door grachten doorkruist ; op meer dan ééne plaats schijnt de bodem moerassig geweest te zijn, zoodat dit plein zeer ongunstig was,voornamelijk voor de ruiterij.Robrecht — 340 ._ moest met de streek bekend zijn, want hij verbleef lange jaren te Kortrijk zelf; het was te Kortrijk dat hij door zijne meter, Beatrix van Dampierre, werd opgevoed. De fout, door hem begaan, was dus des te grooter. Daar het .gevecht rond de grachten beslissend was, zoo kan men heel goed verstaan dat de edellieden, die aan Philip hun bericht over den slag maakten, het bestaan der grachten vermeldden. Het verwijt van den list is een uitvindsel. Er bestonden grachten en moerassige gronden genoeg op Groeningeveld, en de Vlamingen hadden er geene nieuwe te graven, noch ze te bedekken. Het was hun voldoende de natuurlijke schikking van den grond te benuttigen. Zijn het nu de berichtgevers, die het verwijt hebben uitgevonden om zooveel mogelijk Robrecht te verontschuldigen, ofwel is het Philip zelf, die de ontvangene berichten gewijzigd heeft om te kunnen beweren dat het slechts door verraad, door trouwloosheid was dat men het Fransche leger had kunnen verdelgen, dat aan verdoken grachten en valstrikken de neerlaag moest toegeschreven worden ? Op deze vraag is men niet in staat een beslissend antwoord te geven. Het is echter bewezen dat het verwijt voor de eerste maal voorkomt in de onderr chtingen van c r November 1302, door den Koning gegeven om soldaten aan te werven en toelagen te heffen in het gebied van den Senechal van Poitou De uitlegging is in het vervolg door al de kroniekschrijvers aangenomen, behalve door .— 34 1 — de Vlaamschgezinden. Deze laatsten dient men als de geloofwaardigste bronnen te aanzien, daar zij niets reppen van een verraad, hetwelk niet plaats heeft gegrepen. Men zal echter ook andere bronnen mogen raadplegen, voor zooveel hunne gegevens niet strijdig zijn met degene, die men in de beste bronnen ontmoet. De critiek der bronnen, door den schrijver opgesteld, heeft Gene groote wetenschappelijke waarde ; ook, wat deze critiek betreft, kan ik mij bij eenige kleine opmerkingen bepalen (1). Er valt in dat hoofdstuk, min af te keuren in hetgeen de schrijver ons levert dan aan te stippen wat hij verwaarloost te boeken. Men zal meer leemten aan te vullen hebben dan onnauwkeurigheden te verbeteren. GUIART heeft voor doel (bl. 21) een Vlaamsch verhaal der krijgsgebeurtenissen te weerleggen. Uit dit feit had de schrijver het volgende kunnen vermoeden. GUTART schreef tusschen i3o6 en 1307. De Annales Gandenses dagteekenen van tusschen de jaren i 3 i o en 1312. Men moest dus alreeds vóór den Minioriet in den Vlaamschen zin den slag beschreven hebben. Wellicht had men hier ten lande dadelijk op de aanklacht van Philip van (i) B1. 15 is te lezen meest in plaats van minst; bl. 35 : Paus Bonifacius; bij te voegen : VIII; bl. 68 zou mogen vermeld worden : d'ACHERY, Sbicilegiurn, III, 55 ; VÏLLY: Hzst. de France 177o, IV, 156. — 334422 r r November 13o2 geantwoord en zoo zou men mogen veronderstellen dat de Minoriet reeds geschrevene Vlaamschgezinde bronnen heeft kunnen raadplegen Eenige opzoekingen daarover zouden wel van pas geweest zijn. Bij zijn oordeel over VILLANI (bl. 40) kan de Schrijver niet nalaten op te merken : « kost wat kost wil hij van die zegepraal een mirakel maken ; » hij spreekt ook van « een Gods oordeel. » (i) Dit is niet juist. VILLANI, even gelijk DANTE en gelijk de voortzetter van MARTINUS POLONUS - daarover later — aanziet den uitslag niet als een mirakel, maar als eene straf van God; iets heel anders dus. Daar de Schrijver het noodig acht bij deze gelegenheid het verbranden, door Robrecht van Artois, der pauselijke Bul Ausculta fili te vermelden, zoo is het niet (i) De schrijver hadde ook kunnen vermelden de woorden door Paus Bonifacius uitgesproken als de nederlaag Hem nog niet bekend was era die later als eene voorzegging aanzien werden : Volumes quod hic archztophel iste Petrus (Flote) puniatur temporaliter et spiritualiter, sed yogamus Deum quod reservet nobis eum puniendum sicut justum est. DUPUY, Histoire du dip"- rend d'entre le Pape 1Boniface VIII et Philippe le Bel. Paris, 1655, bl. 77; BAILLET, Histoire des démélez du Pape Bomface VIII avec Philippe le Bel. Paris, 5718, bl. 552. Overigens heeft de Schrijver niet noodig geacht de stukken op te zoeken en over te schrijven die eenig licht kunnen bijbrengen over het verwijt (BAILLET, bl. 560) als zou de Paus koning Edward van Engeland aangespoord hebben de Vlaamsche gemeenten geldelijk te ondersteunen. Z. KERVYN DE LETTENHOVE, Etudes sur l'histo:re du XIIIe siècle. (Mém. de l'Acad. de Belg. XXVIII, bl. 88). - 343 .- voldoende te zeggen dat dit feit geene uitgemaakte zaak is; en voor zulk betwistbaar feit eerre algemeene geschiedenis van Frankrijk (I) aan te halen. Dit is een gemis aan methode. Voor betwistbare feiten raadplegé men de bijzondere studiën, die daarover verschenen zijn (2). Wij zouden ook een grondiger onderzoek gewenscht hebben over den monnik van Sint-Denis, die het vervolg schref der Kroniek van DE MANGIS (bl. 68). Schrijver beweert, ten rechte, dat eeuw monniken Sint-Denis de officieele geschiedschrijvers waren der Fransche kroon. Nu, niettegenstaande dit officieel karakter, deze kroniek en al in Vlaamschen zin opgesteld. Deze tegenstrijdigheid komt mij voor als en het zou wel raadzaam geweest zijn de zaak een weinig nader toe te lichten, dan zulks door den Schrijver gedaan wordt. Bl. 132 de Engelsche kroniekschrijvers (I) LANGLOIS bij Lavisse, Hist. de France, III, hi. 148. (2) de algemeene kerkelijke geschiedenissen; (B. h. HERGENR6THER. Handti, Kirchengesch. Freiburg, 1876, I, 55, 829; PASTOR. Pápste). LANGLOIS onder andere zegt : brulé par accident; F. ROCQUAIN (Philippe le bel et Za bulle Asculta Fill. Bibl. Ec. des Chartes. 1883 bl. 393) : brulé mais pas par ordres du Roi. HOLTZN1ANN, Schone die Bulla Ausculta fili (Deutsche Zeitschr. f. Geschichtswissenscha ft, bl. 16-38) zeker. zie ook : BOUTARIC, France sous Phzlippe le Bel ; KERVYN DE LETTENHOVE, l'hist. XIIIe s. bl. 82. te dit feit geene uitgemaakte en voor zulk betwistbaar feit eene algemeene van Frankrijk (I) halen. is een gemis aan wetenschappelijke methode. feiten de bijzondere die daarover verschenen zijn (2). een grondiger onderzoek gewenscht monnik van Sint-Oenis, die het vervolg schreef der Kroniek van GUILLAUME )TANGIS bI. Schrijver beweert, ten in de XIVe eeuw de monniken van Sint-Oenis officieele geschiedschrijvers waren Fransche Nu, niettegenstaande dit officieel karakter, is deze kroniek heel ell al in Vlaamschen zin opgesteld. Deze tegenstrijdigheid als zijnde van het grootste belang, en het zou wel geweest zijn een weinig nader te lichten, dan zulks door den Schrijver gedaan BI. 132 worden de Engelsche kroniekschrijvers (I) LANGLOlS Lavisse, Hist. de France, UI, bI. 148. (2) Daargelaten kerkelijke geschiedenissen; (B. V. HERGENRÖTHER. Handb. der allg. Kir.;hengesch. Freibnrg, 1876, I, 55. 829; PASTOR. Gesch. d. Päpste). LANGLOlS onder andere zegt: brûlé mais accident; ROCQUAIN (Phl'liPpe ie bel et la Asculta Fili. Chartes. 1883 bi. 393): brûlé muis les HOLTZMANN. Philipp der Schtine u. die Bulla Ausculta .fili (Deutsche Zeitschr . ./. Geschl'chtswis· senschaft. 1896, bI. 16.38) niet zeker. Men zie ook: BOUTARIC, La France sous Phzlfppe Ze Bel; KERVYN DE LETTENHOVE, Etudes sur l' hist. du XIII" s. bI. 82. — 344 besproken, die over den Gulden Sporenslag het een en het ander mededeelen. Eenige worden overgeschreven, anderen niet. Alzoo bekomen wij enkele regelen uit WALTER VAN HENINGSBURGH en WILLIAM RISHANGER ; maar NICOLAS TREVET, PIETER DE LANGTOFT en MATTHIAS VAN WESTMINSTER worden slechts bij name vermeld. Waarom niet al die noticen overgeschreven Meer nog. Men spreekt van een Engeisch volkslied, waarvan eene Latijnsche vertaling bestaat ; maar beide stukjes worden niet overgeschreven. Ik heb het aangehaalde boek van B6DDEKER, Altenglische Dichtung, hier niet te mijner beschikking, maar denk dat dit lied wel hetzelfde moet zijn als hetgeen werd uitgegeven door VAN VLOTEN in zijne Nederlandsche geschiedrangen (1). Dit lied begint met de woorden : Lustneth, Lordinges, bothe jonge ant olde, het bevat 34 koepletten van 4 verzen ieder. VAN VLOTEN doet dit gedicht voorafgaan van 6 Latijnsche verzen, reeds overgedrukt door WARNKOENIG (2) en getrokken uit de kroniek van JAN VAN THIELRODE, waarvan het handschrift berust in de Gentsche Hoogeschoolbibliotheek (3). (1) Amsterdam. 1852. I bl. 23, PERTZ, XXVIII, 496-499. (2) HTst. de Flandre, I, bl. 406. (3) Nrs 82 en 150. Zie DE ST-CYENOIS. Catalogue. Gand, i849: bl. 91 en 164. -- 345 - VAN VLOTEN dit gedicht afgeschreven volgens een handschrift der Bibl. Harleiana. Het hier ook wel de plaats te doen herinneren DANTE der eersten was om de zegepraal verheerlijken en in zijn te (XX, 46) : se Doagia, Guanto, Lilla e Bruggia tosto sat-ia vendetta : io la cheggio a che tutto giuggia, J. BOHL de volgende wijze : Gent, Douai en niet gekluisterd, Brugge, werd weldra wraak gekreten 't bede die fluistert. heeft men met waarheid gezegd dat eerste die den Slag van Groeninge als de zegepraal het Recht op Ongerechtigheid. bl. 243 bekomen wij de uitlegging van redenen, die maakten dat de Fransche overlevering algemeen werd aangenomen. Wij denken dat de Schrijver overdrijft als hij, Prof. zegt : dat voornaamste dat die overlevering geboekt staat het meest was op einde der middeleeuwen, in de voortzetting van de Kroniek POLONUS VAN VLOTEN heeft dit gedicht afgeschreven handschrift Bib!. Harleiana. Het was hier ook wel de plaats te doen herinneren dat een der eersten was om de zegepraal der Vlamingen te verheerlijken en in zijn Vagevuur te bezingen. (XX. 46): Ma se Doagia, Guanlo, Lil/a e Bruggia Potesser, toslo ne saria vendetta: E io la cheggio a Lui che tutto giuggia. Door J. BOHL vertaald op de volgende wijze: Lag Gent, Douai en Rijsel niet gekluisterd. en Brugge, daar werd weldra wraak gekreten gelijk 'I mijn bede Hem die oordeelt fluistert. Ook heeft men me: waarheid gezegd dat DANTE de eerste was, die den Slag van Groeninge bezong als de zegepraal van het Recht op de Ongerechtigheid. Op blo 243 bekomen wij de uitlegging van de redenen, die maakten dat de Fransche overlevering algemeen werd aangenomen. denken dat de Schrijver overdrijft als hij, na PIRENNE, zegt: dat eene der voornaamste redenen was dat die overlevering geboekt staat in het geschiedkundig handboekje, hetwelk het meest algemeen verspreid was op het einde der middeleeuwen, en wel in de voortzetting van de Kroniek van MARTINUS POLONUS ook MARTINUS VAN TROPPAU genoemd. - 346 - De Schrijver vergenoegt zich het gezegde van Prof. PIRENNE blindelings over te schrijven, zonder de zaak te onderzoeken en het handboekje te raadplegen. Het ware hem toch niet moeilijk geweest PERTZ te doorbladeren : hij zou daar meer dan eene notiz gevonden hebben, welke hij had kunnen overschrijven ; enkel de woorden, door Prof. PIRENNE aangehaald, zou hij er niet ontmoet hebben. Daar de zaak van een zeker belang niet ontbloot is, wil ik ze nader bestudeeren. PIRENNE schrijft (i) : « accueillie par le continuateur de MARTIN DE TROPPAU .. on croira a la défaite des Fran ais vir- • hostium quam incaute pugnantium Galli- « corum, irruentium inconsulte, » woorden ontleent hij aan MARTINUS POLONUS, ed. SUFFRIDUS PETRUS, p. 439. En waarlijk. in de uitgave van MARTIN US POLONUS, bezorgd door SUFFRIDUS PETRUS (2), vinden wij de volgende beschrijving van den Gulden Sporenslag : « sequenti, mense Julio, prope Oortra- fuit campestre bellum inter Gallicos et • : flos militiae Gallicanae in « mirabiliter quam miserabiliter ceci- « dit : non tam virtute hostium qua rtz pu- t) La version Flamande et la version Française de la bataille de Courtrai. bl. 36. (2) Antverpiae, Plantin, 1574, bl. 439. Schrijver het gezegde van PIRENNE te schrijven, zonder onderzoeken het handboekje te raadplegen. hem toch niet moeilijk geweest te doorbladeren : hij zou daar meer dan hebben, welke hij had kunnen overschrijven; enkel de woorden, door Prof. PIRENNE aangehaald, zou hij ontmoet hebben. zeker belang niet ontbloot wil ik ze nader bestudeeren. Prof. PIRENNE schrijft (1): c accueillie par « Ie continuateur de MARTIN DE TROPPAU .. on « à la défaite des Fraoçais non tam vir{( tute hustium quam incaute pugnantiurn GalliC cOl'urn, irruentiurn inconsulte, )) en die woorden hij aan MARTiNUS POLONUS, SUFFRI~ DUS waarlijk. in de uitgave van MARTINUS door SUFFRIDUS PETRUS (wij de volgende beschrijving van den Gulden Sporen slag : « Anno sequenti, mense Julio, prope Cortra « cum [uit campestre bel/um inter Gal/icos et c Flandrenses : ubi flos militiae Gallicanae in campo tam mirabi/iter quarn miserabiliter ceci dit: non virtute hostiurn quam incautè pu- (r) La version Flamande et la version Française de la Oataille de Courtrai. Bruxelles, 1890, bi. 36. (2) Antverpiae, Plantin, 1574, bi. 439. —. 3 47 — • gnantium Gallicorum, irruentium inconsultè. a Ibique mortuus est Robertus Comes Atrebatensis, • Nigella Conestabilis regis Franu plures nobiles, barones et milites in foveis « et fossis, ubi quum caderent, surgere minimè .cc » De vooruitzetting van Prof. PIRENNE gegrond. Enkel ben ik verplicht eene kleine opmerking er bij te voegen : MARTINUS STREBSKI, Gnesen (I), stierf te Bologna in 1279 en schreef eene die zoo algemeen verspreid werd, dat éen ze tot zijnen levenstijd voortzette. bezit van de Kroniek en van de voortzettingen groot getal handschriften. Het is bijgevolg licht te verstaan dat in menig handschrift inlasschingen, bijvoegingen, schriftvervalschingen, een heele boel interpolaties, voorkomen. uitgave van MARTINUS POLONUS met de grootste moeielijkheden ging eindelijk geschonken geworden door WEILAND (2). geleerde uitgave van SUFFR!DUS PETRUS volgender wijze : (3) adeo ampliavit et spur- (I) Zie : M. CHEVALIER, des sources du moven age. 1877-bl. 1518, 2731 Allgemeine Deutsche Biogras skie, 483. Mon. Germ. bl. 377-475. (3) B1 . 397. «gnantium Gallicorum, irruentium inconsultè. " mor tu us est Robertus Comes A trebatensis, « Radulphus de Nigella Conestabilis regis FranK ciae, et plures nobiles, barones et milites in fovei$ II {ossis, ubi quum caderent, surgere minimè .« praevalebant. )) vooruitzetting van Prof. PIRENNE schijnt dus gegronJ. Enkel ben ik verplicht eene kleine .opmerking er bij te voegen : MARTIN US STREBSKI, aartsbisschop van Gnesen (I), stierf te Bologna in 1279 en schreef eene Kroniek, die zoo algemeen verspreid werd, dat meer dan éen ze tot zijnen levenstijd voortzette. Men bezit van de Kroniek en van de voortzettingen een groot getal handschriften. Het is bijgevolg handschrift inlasschingen, bij voegingen. schriftvervalschingen, in een woord een heele boel interpolaties, voorkomen. Ook was eene critische uitgave van MARTINUS POLONUS een werk, dat met de grootste moeielijkheden gepaard ging en deze is ons eindelijk geschonken geworden door WEILAND (2). Deze geleerde oordeelt de uitgave van SUFFR!DUS PETRUS volgender wijze: (3) textum adeo ampliavit et spur- Zie: M. CHEVALIER, Rép. des source5 du mo~ven áge. Paris, 1877-1886, bi. 1518, 273+ ; AlIgemeine Deutsche Biographie, XX, 483. (2) PERTZ, MOIl. Germ. XXII, bi. 37i-475. (3) BI. 397. - 348 - ut editio eius prorsus inutilis sit. Ook heeft zijne uitgave van de Continuationes de beschrijving van PETRUS niet overgenomen. hebben het recht te veronderstellen dat die beschrijving een bijvoegsel van SUFFRIDUS PETRUS is, hetwelk geene de minste waarde heeft, en dus ook geen bewijs kan zijn dat van zouden bijgedragen hebben om de Fransche overlevering verspreiden. is juist de tegenovergestelde die aannemen, oude list, noch van Wij ze over, daar door wij te oordeelen niet medegedeeld worden : de minarum (i) men : « i 3o i , 5 Idus I ) «, f uit prelium Gallicos et Flandrenses; in « multitudine quasi innumerabili pedi- tu rn et equitam tarn militum quam et aliorum, sunt de Gallicis quos de nobilioribus qui corruerunt erant videlicet comes de Pertuys, comes Artoys, comes de Arescot, domnus scilicet Go- defridus de Louvein qui et domnus de Birsoun, comes de Eu, domnus Raudul- ( I ) PERTZ, Alin. Germ, XXIV, b1. 258. cavit ut editio eius prorsus inutilis sit. heeft WEILAND in uitgave de de van SUFFRIDUS PETRUS overgenomen. Wij hebben dus het recht te veronderstellen die beschrijving een bijvoegsel van SUFfRIDUS PETRUS hetwelk minste en geen bewijs kan zijn dat de Continuatores van MARTINUS het hunne zo:!den hebben om Fransche overlevering te verspreiden. Het is juist de tegenovergestelde meening, die wij moeten aannemen, want de oude continuatores gewagen noch van liSI, noch van verraad. Wij schrijven ze hier over, daar ze door den Opsteller van het werk, hetwelk wij te oordeelell hebben, niet medegedeeld worden : In de Continuationes anglicae fratrum mino~ rum (I) leest men : Anno Domini dOl, 5 [dus Julii (1302 Jul. I I)' « juit prelium inter Ga/licos et Flandrenses,. in quo, excepta mu/titudine quasi innumerabili pedi « tum et equitam tam mi/i/um quam et aliorum, « interfecti sunt de Gallicis 68 nobiles ad vexillum. « Inter quos de nobilioribus qui corruerunt erant « subscripti : videlicet comes de Per/11Ys, comes « de Artqys, comes de Arescot, domnus scilicet Go « d(~fridus de Louvein qui et domnus de Birsoun. « comes de Aumarle,comes de Eu, domnus Raudul- (I) PERTZ, ,11"1. Germ. bI. — 349 4í phus Nele constabularius Francie, domnus 4( Guido de Nele marescallus, domnus 4( qui unus 12 filius comitis de « filius comitis de Henauth, domnus Iacobus Sancto Paulo et domnus Willelmus 4( Fenes. Dicitur etiam, quod comes de Artois, 4( qui erat infestus et emulus,parum « dictum bellum mandaverat Scotis, ad eos contra regemAnglie succursum prebiturus, ^c de paucis textoribus fuisset expeditus; « se, facturum ad spaci.um ientaculi, 4( et pompose secundum morem patrie iactitabat. Dominus futurorum prescius, qui est , f or- fidelium protector in se sperancium, qui Aman Agagite suum ver- ientaculo textoribus disposito convivium non « inimicis illorum preparavit. Meminisse « sapientis : Equus, inquit, diem belli, Dominus autem salutem « tribuet »(21 31). de brabantina : () « accedens cum Brugensibus ad Corterike, erat reconditus, castrum obse- a a Rex comperta dampnosa cede suo- K omnes de regno suo comites et duces (i) Bl. 265. « de Nele constabu/arius Francie, domnus {I marescallus, domnus Petrus Flote, « qui erat unus de paribus, filius comitis de II Arescot et ftlius comitis de Henauth, domnus « Jacobus de Sancto Pau/o et domnus Willelmus « de Fenes. Dicitur etiam, quod comes de Artois, ~I qui Anglicis semper itifestus parum ante dictum bel/um mandave1'at Scotis, ut eos c veniret contra regemAnglie succursumprebiturus, « et hoc cum de paucis textOl'ibus juisset expeditus; II quod sejacturum ad spacium ientaculi, arroganter .« et pompose secundum morem patrie iactitabat. « Set Dominus juturorum prescius, qui est jor « titudo fide/ium et protector in se sperancium. qui .« olim insidias A man Agagite in caput ver « terat, pro ientaculo textoribus disposito convivium « superfluens, sic ut ulterius in presenti esurire non oporteat, inimicis illorum preparavit. Meminisse (I quidam debuerunt dicti sapientis : Equus, inquit, « paratur ad diem belli, Dominus autem salutem (I tribuet))(Prov. 31). In de Continuatio brabantina wordt de slag als volgend beschreven : (J) II Et accedens cum Brugensibus ad Co,·terike, [( ubi thesaurus regis eratreconditus, castrum obse(( derunt. vero, comperla dampnosa suo• rum, misit omnes de regno suo comites — 35o — « et stipendiarios cum innumerabili multitudine « bellatorum ex diversis patriis preelectis in Flan- « qui Flamigenis interfecti « ceciderunt, excepta una turnra, que ad bellum « et aufugit. Ubi dicuntur plus quam « 40 hominum interiisse, inter quos cecidit « nobilis comes Sancti Pauli cum « fratribus, Godefridus de Brabantia, Johannes, . « filius comitis de Hollant, et alii multi, quos ennu- merare longum Etiam multa bella alia « Flandrenses viriliter ges- « » de langer te bespreken. noticen der dat MARTINUS VAN TROPPAU legende het verraad te heft bijgedragen om verspreiden. Academie eene critische, volledige uitgave Er bijgevolg twijfel ontstaan wijze van uitgave. Die eene volledige wil na te gaan van welk belang ieder stuk is : het moet voldoende zijn dat er in het stuk over het feit gesproken wordt. Wat voor u van geen belang is, kan voor een ander van het grootste gewicht Wij mochten ons bij gevolg verwachten aan volledigheid en juistere tekst. Wij bekomen noch het een noch het andere. De tekst kan enkel vastgesteld worden door de betrek- 350 - stipendiarios cum innumerabili multitudine « ex divers is patriis preelectis in FLan(( driam; qui pene omnes ibi a F/amigenis interfecti (( excepta una turma, que bel/urn (( non pervenit et aufugit. Ubi dicuntur pLus quam milia hominum interiisse, inter quos cecidit « nobi/is comes de Arthois, comes Sancti Pau/i cum fratribus, Godefridus de Brabantia, lohannes, fiLius de HoL/ant, et a/ii multi, quos el/u « merare /ongum est. Etiam mulla beLla a/ia (( suo tempore postea ipsi F/andrenses viriliter ges(( serunt. » Onnoodig de zaak langer te bespreken. De noticen der Continuatores bewijzen dat het handboekje van MARTINUS TROPPAU niet heeft bijgedragen om de van het te De Academie had eene critische, volledige uitgave gevraagd. Er kon bijgevolg geen twijfel ontstaan over de wijze van uitgave. Die eene volledige verzameling wil leveren hoeft niet na te gaan belang ieder stuk is : het moet voldoende zijn in het stuk over het feit gesproken wordt. belang kan voor een ander het grootste gewicht zijn. Wij gevolg verwachten aan volledigheid en juisten noch noch het andere. betrek35 1 -- kelijke waarde der verschillende handschriften. Wij kunnen niet vragen dat de schrijver de handschriften van al de bronnen zou geraadpleegd hebben, dit ware zelfs overbodig geweest,daar van vele teksten er goede uitgaven bestaan, die men maar gedrukt heeft na eene grondige studie der bewaarde handschriften. Maar voor iedere bron had de Schrijver de bestaande handschriften moeten aanduiden, ons inlichten over de betrekkelijke waarde er van, en ons mededeelen welke uitgaven gedrukt waren en welke als de beste moest aanzien worden.Van dit alles bekomen wij niets. Men is waarlijk verbaasd zulk gemis aan methode te moeten vaststellen bij eenen Schrijver, die overigens zoo wetenschappelijk gevormd schijnt te zijn. Wellicht ontbrak het hem aan tijd. Wat er ook van weze, deze leemte dient aangevuld te worden. Voor VAN VELTHEM zegt de Schrijver dat er enkel éen handschrift van bestaat, en dat de uitgave van den Spiegel historiael, door LELONG bezorgd, allergebrekkigst is. Goed zoo, doch daar VAN VELTHEM de voornaamste bron is, waarom het handschrift van Leiden niet afgeschreven ? het was nu toch eene schoone gelegenheid om van dit deel van den Spiegel historiael eene goede uitgave te bezorgen. Men vraagt zich ook af waarom de Schrijver bij VAN VELTHEM een zeker getal verzen overslaat; is het omdat zij hem niet bevallen? Alzoo, bl. 167 : legende over de voorteekens van de nederlaag ; bl. 174 over den monnik van Maastricht, bl. 179 over den heer van Aspremont, en nog andere bi. 198 en 202. -- 352 — Wij missen ook (bl. 213) de kroniek van JAN VAN DIXMUDE ; en bl. io5 zegt de schrijver ons dat hij de Rijmkronijk van Vlaanderen niet overschrijft, daar zij slechts voor den slag van Kortrijk eene vertaling is der Voortzetting van BAUDOUIN D'AVESN Es en een getuige zonder waarde. Laat ons nog den wensch uitdrukken dat eene Vlaamsche vertaling bij de oorspronkelijke teksten zou gevoegd worden, zoodat het Corpus documentorum door eenieder bruikbaar zou zijn. Men stelt dezelfde leemten vast bij het uitgeven der oorkonden als bij het overschrijven der kronieken. Alzoo : de brief van koning Philip van 29 Augustus 1302 en de onderrichtingen van i c November zijn overgeschreven uit FUNCK-BRENTANO(Mémoire, bl. 85 en 89); maar men zou zich de moeite kunnen getroost hebben er bij te voegen dat de kopieën dezer stukken zich bevinden in de Registres du Trésor des Chartes, JJ. 35 en JJ. 36 (Musée des Archives Nationales), aanduiding die bij FUNCK-BRENTANO te vinden is. Van den brief van een officier in dienst bij koning Edward I van Engeland, gedagteekend van 17 September 1302, deelt de Schrijver ons een uittreksel mede (r) om te bewijzen dat er van het verraad in dien brief niet gesproken wordt. Maar nog eens : bestaat heel de studie van den slag der Gulden Sporen enkel in het onderzoek nopens den (i) Getrokken uit FUNCK-BRENTANO, Philippe le Bel en Flandre, bl. 438. — 353 — der bedekte grachten? De zijn geheel overgeschreven moeten worden. missen ook de rekeningen Brugge (I), GIL- en de bijzondere rekeningen uitgegeven dor LIODTS-VAN SEVEREN in zijnen Waarom? zijn hoogst belangrijke oorkonden; en en was alle rekeningen 1302 deelen, zoo was het toch schrijven, die met den strijd in betrekking kunnen gebracht worden. Andere nuttige zou de schrijver gevonden hebben in het boekje van TH. SEVENS, in 1302 hij deze zoo te schatten (259 : Ponder waarde), dat eens het gedacht is opgekomen in dit boek iets nuttigs kon te vinden zijn. haakjes opgemerkt : Schrijver spreekt niet van wie niet juist wat het boekje van TH. SEVENS niet worden dat de gegevens berusten op eene grondige plaatselijke kennis. Schrijver uit het oog verloren. Hij vergeten na te zien wat ontleend aan den diplomaticus Flandriae anno usque graafTH. DE LIMBURG-STIRUM 1879-188g). (1) Le ville mai 1302- fe'vrier i303, uitgegeven door COLENS A nn. Soc. 1885. (2) - 353 list der bedekte grachten? De brief zou in zijn overgeschreven worden. Wij missen ook de rekeningen van Brugge (I), en de bijzondere rekeningen uitgegeven door GILLIODTS- VAN SEVEREN Inventaire. Waarom? Dit zijn hoogst belangrijke oorkonden; en indien het overbodig en onnuttig was alle rekeningen van 1302 mede te deelen, zoo was het toch noodig degene over te schrijven, die met den strijd betrekking worden. Andere nuttige oorkonden zou de schrijver gevonden hebben in van TH. SEVENS, Kortrijk in 1302 (2), maar hij schijnt deze studie zoo gering te schatten {blz.25g : r.onder de minste geschiedkundige waarde), bij hem niet eens het gedacht is opgekomen dat er in dit boek iets nuttigs kon te vinden zijn. Tusschen haakjes opgemerkt : Schrijver spreekt altoos met zeker misprijzen van al wie niet juist in zijne denkwijze deelt; nu, wat het boekje van TH. SEYENS betreft, zoo mag niet vergeten worden dat de gegevens berusten op eene grondige plaatselijke kennis. Onze Schrijver heeft zulks uit het oog verloren. H ij heeft ook ver/lete ,1 na te zien wat ontleend kan worden aan Codex diplomaticus Flandriae inde ab anno 1296 ad usque 1325, verzameld door graaf TH. DE LIMBURG-STIRUM (Brugge, 1879-1889). (I)Le compte communal de la vz"lle de Bruges, mai 1302- février 1303, uitgegeven door COLENS in Ann. Soc. d'Emulation, D. 35, 1885. Kortrijk, 1893. -- 354 — Men mocht ook verwachten, in een aanhangsel, eenige berichten te bekomen over den Gulden Sporenslag en de Kunst. Ik zal hier slechts vermelden de Gulden Sporen in O.-L.- V.-Kerk ; het wonderdadig beeld van O.-L.-V. van Groeninge (nu in St.- Michielskerk), geschonken aan prinses Beatrix van Brabant, in 128o door Paus Nicolaas I I I (I), en de muurschilderingen van GUFFENS en SWERTS op het Stadhuis van Kortrijk (2), alsook de muurschildering van den betreurden ALBRECHT DE VRIENDT op het Stadhuis van Brugge, voorstellende de terugkomst der Bruggelingen van den slag, en de schilderij van N. DE KEYSER (3). Over de abdij van Groeninge was er ook wel iets mede te deelen, alsook over het kapelletje van Groeninge, gesticht door FELIX-EDUARD DUJARDIN, een Kortrijkzaan die stierf op 18 April 1 837 (4). Het derde hoofdstuk, eene bibliographie, laat maar al te veel te wenschen : zij is onvolledig en getuigt, wij zijn zoo vrij het te zeggen, van eene zekere verwaandheid. In plaats van alles op te sommen wat over den Gulden Sporenslag geschreven werd, en alzoo een klaar bewijs te leveren van het (i) Afgebeeld in Bull. de la Gilde de S. Thomas et de S. Luc. VIII, 131. 442. (2) Ch. MUSSELY, La Salle échevinale de Courtrai, Gent. 1876 ;Journal des Beaux-arts van SIRET, 1876; Vlaamsche School 1875; H. RIEGEL. Gesch. d. Wandmalerie in Belgiën, seit 1856. Berlin, 1882. bl. 59. (3) A. VOISIN, Exposition de Bruxelles de 1836. Tableau de la bataille de Courtrai de N. de Keyser. Mess. des sc. hist., 1837. (4) PxUn. VAN DUYSE, Vaderlandsche Foëzl, II, bl. 200. --- 335 --- grootsch en algemeen belang door de zegepraal verwekt, geeft men ons slechts een brokstuk, ee ri e niet goed gerangschikte vermelding van eenige boekjes, nevens opmerkingen die dikwerf niet gepast zijn. Men begint met te verklaren dat de beste beschrijving van den Gulden Sporenslag,in het Nederlandsch, die is van den betreurden J. FREDERICHS, en in het Fransch die van den heer V. FRIS. Deze beschrijvingen zijn goed opgesteld, wij aarzelen niet het te bekennen ; maar zij zijn toch nog vatbaar voor verbeteringen, en er zal wel een tijd komen dat zij ook verouderd zullen zijn. Het is overigens altoos eene heel kiesche zaak vast te stellen welke de beste werken zijn over een zoo ingewikkeld feit als den Gulden Sporenslag. Wij hebben nog een en ander over deze bibliographie te bemerken. B1. 257, « beschrijvingen in proza, leest men : DE STASSART, tEuvres, bl. 234, 232, (fonder waarde). » In STASSART (1), op gemelde bladzijden, vinden wij de Méditations religieuses d'Eckartshausen. Men zou aan een lapsus calami graag denken; maar dit kan zoo niet verklaard worden. DE STASSART heeft geene beschrijving van den Gulden Sporenslag opgesteld, maar toch over de zegepraal der Vlamingen iets gezegd, dat in zijnen tijd veel besproken en door de Vlaamsche vaderlanders, te recht, nog meer gehekeld werd. Het was iets heel i) (Euvres diverses. Brussel, 1854. 356 — anders dan eene beschrijving. In de openbare zitting der Académie royale de Belgique, van 15 1841, kenmerkte de Franschdolle schrijver den Gulden Sporenslag door de volgende woorden : dont il ne nous est guère permis de nous car je n'admettrai jamais comme glorieux l'abus de la victoire et le meurtre d'un prince (na r o. d'A fut massacré láchement) (1); en eene redevoering uitsprekende in dezelfde Academie, ter plechtige ziting van i 9 Mei vereerd door de tegenwoordigheid van den onzen huidigen Koning M. II, aarzelde hij niet op de terug te komen in de volgende bewoordingen (2) : « ne fut pas complice, se déclara du moins le des assassins d'un prince sans défense, renversé de cheval à la journée Courtrai. nu heel iets anders dan eene beschrijving en wel een verwijt van wellicht meer de list der bedekte grachten ! Onze Schrijver weet er niets van, alhoewel heel deze zaak STASSART het medegedeeld diende te ware maar wat men in openbare plechtige en officieele vergaderingen over de groote daden onzer voorouders in 1841 en 1847 durfde zeggen. i) Bl. 284. (2) Bi. 323, cf. 327, 329, 333 , alwaar men al de stukken vindt den pennentwist, door die Franschdolle woorden verwekt. Zie ook PRuD. VAN Stoomkoets Breidel, in Nederduitsch Letterkundigjaarboekje van bl. 1. - - de openbare zitting royale de Belgique, 15 December JR41, Franschdolle schrijver den Gulden Sporenslag volgende woorden : une bataille dont il ne nous est guère permis de nous enorgueillir, car je n'admettrai jamais comme glorieux l'abus de la victoire et Ie meurtre d'un prince désarmé (na 10. Robert d'A rtois fut massacré láchement) r); en eene redevoering uitsprekende in dezelfde Academie, ter plechtige zitting van 19 Mei 1847, tegenwoordigheid van den hertog van Brabant, onzen huidigen Koning Z. M. Leopold II, aarzelde hij niet op de zaak terug te volgende bewoordingen « Breydel qui, s'il ne fut pas complice, se déclara du moins Ie protecteur des assassins d'un prince sans défense, du comte d'Artois, renversé de cheval à la journée de Courtrai. Dit is nu heel iets anders dan eene en verwijt van wellicht meer belang dan de list der bedekte grachten I Onze weet er niets deze zaak STASSART in het Corpus te worden, al ware 't enkel ""laar om voor het nageslacht te brandmerken men in openbare plechtige en over daden onzer in 18.p en 1847 durfde zeggen. (I) BI. 284. (2) BI. 323, cf. 327, 329, 333, alwaar men al de stukken vindt van den pennentwist, door die Franschdolle woorden verwekt. Zie ook PRUD. VAN DUYSE. De Stoom koels Breidel, in het Nederduitsck Letterkundig Jaarboekje van RENS, 1848, bI. I. — 357 Bl..258. DE LA FONS MELICOCQ. Zonder waarde. DE POTTER, verouderd. Men kon natuurlijk in 1873 niet schrijven gelijk in 1902; anders zouden de opzoekingen van Prof. PIRENNE en FUNCK•BRENTANO onnoodig geweest zijn. DUCLOS, fantaristisch. Waarom? Wij zouden het wel graag te weten komen. B1. 258. La Belgique militaire, 1898 (zonder den titel van het artikel te vermelden), krijgskundige beschouwingen, doch op oncritische studie der bronnen gesteund. Zeer goed zoo ; maar de Gulden Sporenslag is een feit van het grootste krijgskundig belang (einde van de feodale ruiterij, begin van het voetvolk); het is bijgevolg noodig mannen van het vak te raadplegen en hun oordeel mag niet licht door ons, die geen krijgskundigen zijn, verworpen worden. Dezelfde opmerking geldt voor DE VI EN N E (Rev. des quest. histor., Oct. 1898, bl. 481) die zoekt te bewijzen dat er bij de Vlamingen ook eenige ruiters waren en op krijgskundig gebied den slag van Kortrijk aanziet als la transition des milices féodales aux compagnies d'ordonnance. Het boek van Baron MAURITS DE MAERE D'AERTRIJCKE (Schrijver vergeet melding te maken van de recensies geschreven door V. FRIS in Archives belges, 23 Februari i go 1; en van het Supplémentconcernant les campagnes flamandes de 1302 (Gent, Siffer, Maart 1901) wordt op even misprijzende wijze aangehaald, niettegenstaande zijne groote krijgskundige waarde. -- 358 — Wij missen een aantal werken, die in deze bibliographie niet mogen ontbreken. Ik haal er slechts eenige aan, en ben overtuigd dat de lijst nog wel verlengd zou kunnen worden. H. DELPECH La tactique au 13e siècle. Montpellier, 1845. GOETHALS-VERCRUYSSE. taerboek der stad en oude casselrij van Kortrijk. Kortrijk, 1814. Deel I, bl. 262-298. De eerste grondige studie over den slag. Herbewerkt in GOETHALS et VOISIN. La bataille des éperons d'or (Messager des Sciences hist., 1834, bl. 316). De boeken en talrijke handschriften van GOETHALS berusten op het stadhuis te Kortrijk. Wellicht ware daar ook nog wel iets te vinden. R. GHESQUIERE. De Gulden Sporenslag betongen. 8 liederen, woorden en muziek van R. Ghesquiere. Gheluwe, 1902. H. PELSERS. De Slag der Gulden Sporen (School- en Letterbode, Sint-Truiden, II, 1845, bl. 138-149). J. PLANQUAERT. Vlaanderen's Verlossingskrijg. Gent, Siffer, 1888. TH. SEVENS. Kortrijk en fijne omstreken. Kortrijk, 1899. PRUDENS VAN DUYSE. jan Borluut. Gent, 1853, en Nederl. Letterk. Jaerboekje van RENS, 1855. Broeder Willem van Renesse (Vaderlandsche Poetij. Gent, 1840, 1, 97) ; PIETER DE CONINCK (Vad. Pof., II, q3); GROENINGE (Vad. Poet., II, -- 359 — ioo) ; M. VAN VAERNEWYCK's Historie van Belgis, Gent, 1574, bl. 138; DELEPIERRE, Chroniques, traditions et légendes des Flandres. Brugge, 1834, bl. 82-90. Pieter de Coniuck en Jan Breydel. (Oud en Nieuw, Gent, 1865, bl. 179). D. DELCROIX. Philippine van Vlaanderen. Drama, Brussel, 1875. Wij zullen hier nog aanduiden de geschriften die in de laatste maanden verschenen zijn. E. DE GRYSE. Ons Roemrijk 1302. Gent, 1 902. — De Vlamingen te Kortrijk in 1302. Wat zij waren en wat Tij deden. Roeselare, 1 902. G. DES MAREZ. Les luttes sociales en Flandre au mogen .ire. Brussel, 190o. (Rev. de l'U niversité de Bruxelles). -- De Maatschappelijke strijd in Vlaanderen en de Gulden Sporenslag. Diest, 1902. — La signification de la bataille de Courtrai. Brussel, 1901 (Revue de Belgique). E. DE VISSCHERE. Eeuwfeesten 1302-1902. Naar Groeninge. Waarom het katholieke Vlaanderen in 1902 eeuwfeest viert. Brugge, 1 902. V. FRIS. La bataille de Courtrai. Gand, 1902. — Vlaanderen's vrijmaking in 1302. Gent, 1 902. J. LAENEN. Vlaanderen in 't begin der XIVe eeuw en de strijd tegen Philips den Schoone. Antwerpen, 1902. J. OPDEBEEK. De historische beteekenis van den Guldensporenslag. Antwerpen, 1902. (Bijvoegsel tot het tijdschrift « Vrij »). TH. SEVENS. De Zege van Groeninge (i3o2- 36o -- 1902). Feestcantate, muziek van KAREL MESTDAGH. De tekst verscheen in de Mengelingen van het Davids- Fonds, VII, Leuven, 1902. Schrijver beklaagt zich dat hii het werk van NAAF, La bataille des eperons d'or, Brussel, 1898, zich niet heeft kunnen aanschaffen. Ik begrijp dit allerbest de naam van den schrijver is niet NAAF, maar wel L. NAFEZ. Door eene volledige bibliographie zouden wij ook eene goede geschiedenis bekomen van de beweging, in 't leven geroepen om de zegepraal der Vlamingen op te helderen en meer en meer populair te maken. Ik herinnerde daareven aan de eerste poging van GOETHALS-VERCRUYSSE, in 1814. Ik wil er nog bijvoegen dat ten jare 1823 in de Maatschappij voor Taal- en Letterkunde LEO D'HULSTER een gedicht voorlas, Flippine van Vlaanderen getiteld, in 't welk eene dichterlijke beschrijving van den slag voorkomt (I), en het was misschien door toedoen van dien grooten vaderlander dat nog in i 823, door hetzelfde genootschap, een prijs werd uitgeloofd voor de schoonste dichterlijke beschrijving van den Gulden Sporenslag. RENIER, onderwijzer te Deerlijk, werd bekroond, en zijn gedicht is overgenomen in zijne Vlaemsche Mengeldichten (Kor- (1) Belgische Muzen-Almanak, 1827, blz. 5. — D'HULSTER'S Lettervruchten, uitgegeven door PR. VAN DUYSE. Gent, 1845, bl. 6o en 147. VAN DUYSE vergist zich, zeggende dat D'HULSTER dit gedicht schreef in 1826, want het wordt reeds vermeld in den Messager des Sciences, 18 2 3, bi. 3 24, 462. -- 36i -- trijk, 1843, bl. 117-122). In hetzelfde boekdeel heeft de dichter (bl. 123-135) eenige geschiedkundige aanteekeningen uitgegeven, die nog altoos met nut kunnen geraadpleegd worden. Wij vinden er het grafschrift (bl. 132) van Sigis, koning van Melinde (i), ontleend aan het Jaerboe/c van GOETHALS (bl. 287) en hetwelk nu op het Stadhuis van Kortrijk bewaard wordt. Wij deelen het hier mede INT JAER ÓS HEREN M C CC. ENDE JJ UP SENTE BENEDICTUS DACH IN HOVMART WAS DE STRIJD TE CURTRUKE ONDER DEZE DE CONYNC BIDT GODE ^ VOOR ALLE ZIELEN AMEN M. CCC. J^ (I) Of Melide. Z. Messag. des Sciences, 1834, bl. 336. ES BÉGVEN SIGIS 362 -- Besluit.-- Alhoevvelik menigvuldige opmerkingen heb noodiggeacht hier neer te schrijven, heb ik de eer aan de Academie voorstellen aan het haar aangeboden werk den uitgeloofden prijs toe te kennen. Wast bijzonderlijk gewenscht werd : eene critische studie der bronnen, is op wetenschappelijke wijze goed behandeld. Wat ontbreekt, zijn leemten die heel licht door den Schrijver aangevuld kunnen worden hij is best voorbereid om dit op degelijke wijze te doen. Ook, voor men het werk late drukken, zal het noodig zijn dat Schrijver zijne verhandeling verbetere en volledige in den zin, dien wij het noodig geacht hebben aan te duiden, en dit omgewerkte handschrift zou dan opnieuw aan den keurraad dienen onderworpen te worden. Zoo doende kan men de hoop koesteren dat de Academie een Corpus documentorum zal kunnen uitgeven, hetwelk in de toekomst door alwie een vaderlandsch belang vindt in het navorschen van het grootste feit onzer geschiedenis, met veel nut geraadpleegd zal moeten worden. Verslag van den heer DE POTTER, tweeden beoordeelaar. Ik ben het eens met mijn geacht Medelid, den heer de Ceuleneer, om de ons aangeboden verhandeling over den Gulden Sporenslag merkwaardig te heeten. De Schrijver heeft zich geene moeite gespaard om de bronnen op te sporen met betrekking — 363 tot de heuglijke zegepraal, welke Vlaanderen losrukte uit de knellende Fransche banden, en de wereld liet weten wat een klein volk, dat zijne vrijheid en zijn vaderland hartstochtelijk lief heeft, vermag. De Schrijver heeft de bronnen over de gebeurtenissen van 1302 met oordeelkunde onderzocht, en de waarheid ontdaan van het fabelachtige, waarmede vreemde pennen, sedert de XlVe eeuw tot heden, gepoogd hebben de vernedering der Fransche ridderschap, te Groeninge, veeleer toe te schrijven aan list en verraad, dan aan de onbedachtheid hunner aanvoerders, kleineerende daarmede den hoogen moed en den algemeen erkenden roem van de Vlaamsche strijders. Over het algemeen ook kan ik de opmerkingen bijtreden, door den heer de Ceuleneer in 't midden gebracht, hoewel,wat den veldslag zelven betreft, eene omstandige beschrijving daarvan niet is gevraagd. Edoch, het is buiten kijf, dat een dergelijk relaas in het werk om zoo te zeggen onontbeerlijk is. Waar de Schrijver handelt over de werken, aangaande den Sporenslag tot heden in 't licht gegeven, schijnt hij inderdaad niet onpartijdig. Het boek van kanunnik DUCLOS : OnTe Helden van 1302, is niet zoo « fantazisisch », als hij beweert, maar geeft blijken van grondige kennis en gezond oordeel. I k veronderstel dat de Schrijver geen partijganger is van de staatkundige en wijsgerige denkbeelden, door DUCLOS uitgedrukt, maar dit kan geene reden zijn om het verouderde stelsel aan te kleven van -- 364 — zekere Schrijvers, die de werken van politieke tegenstrevers of doodzwijgen of met een spotwoord veroordeelen. Een echt wetenschappelijk man weet zich boven die kleingazetmanieren te houden. Wat het boek betreft van SEVENS, ons dunkt dat het wel mocht vermeld worden als hebbende, tot hiertoe, de volledigste en nauwkeurigste inlichtingen gegeven over de plek, waar de heuglijke gebeurtenis plaats vond. Het verhaal over den Sporenslag, opgenomen in een uitvoerig werk over Kortrijk, dat handelt over gansch het verleden dier stad : burgerlijke en godsdienstige inrichtingen, politieke geschiedenis, biographie van verdien. stelijke mannen, enz , waar, voor gezegd verhaal, natuurlijk geene uitgebreide plaats kon ingeruimd worden, heet « verouderd » te wezen (het dagteekent inderdaad van 1873), hoewel het toch, op iedere bladzijde, de kroniek citeert van LODEWIJK VAN VELTHEM, welke, volgens den Schrijver der hier besproken verhandeling, te achten is als « de belangrijkste bron van den slag ». (Vlaamschgeijnde bronnen, § 2). Overigens -- is Schrijver wel zeker dat, na verloop van 2g jaren, aan hetgeen hij zelf ons heden te lezen geeft, niets zal te wijzigen zijn? Wat de bronnen betreft over den Sporenslag, het moet niemand verwonderen dat ze zoo verschillend zijn. Onder de oude schrijvers was geen enkel daar aanwezig, en LODEWIJK VAN VELTHEM, gelijk de Gentsche Minoriet, stelden enkel te boek wat -- 365 — men hun verteld had. Vele zegsmannen hebben zij ongetwijfeld niet gehad, en dan blijft nog de vraag wie, onder deze, op den Groeningekouter was, in 't gelid vooraan, van het begin tot het einde, derhalve in staat alles haarklein ga te slaan? De opgaven zijn dus, ongelukkiglijk, onvolledig, misschien niet altijd nauwkeurig. Mijns inziens hebben de Fransche schrijvers, sprekende van de beken, grachten en putten op den Kouter, veel overdreven. De Schrijver onzer verhandeling neemt dit groot aantal grachten gereedelijk aan (bl. 248). Slechts drie beken zijn bij name bekend : de Groeningebeek, de Klakkaartsbeek en de St. Jansbeek, welke laatste eigenlijk de verlenging was van de Groeningebeek. Eén der waterloopen van het veld kan van belang geweest zijn, maar toch niet zóoveel, dat, naar 't zeggen der Fransche schrijvers, honderden ridders daarin zouden verdronken zijn ! Deze beek kon, in elk geval, niet bijzonder breed wezen, daar de Franschen er eerst waren overgereden. En wat de grachten betreft, dit waren, hoogstwaarschijnlijk, niet loopgraven te midden des Kouters, gelijk J. FREDERICHS naar de Annales Gandenses beweert, maar de grachten, die het veld bezoomden (1). (1) Schrijver, op zijn plan van Kortrijk, noemt de waterloop tusschen de Groeningebeek en den zuidelijken vijver, Groote beek. Wij herinneren ons niet, deze benaming in de XIIIE of XIV• eeuwsche oorkonden van Kortrijk's archief te hebben aangetroffen. W èl St-Jansbeek (in de X V e eeuw.) — 366 -- Al de gegevens van den Schrijver zijn niet ten volle nauwkeurig. • Zoo voert hij op bl. 2 aan, dat na de zegepraal van i 3oz het volk overal de « poortersbent » uit de schepenenzaal verdrong. Indien dit reeds, in eenige gemeenten, geschiedde voor 1302, o. a. te Ieperen, is het van den anderen kant ook waar, dat de deelneming van den minderen man aan het gemeentebestuur, in verscheidene plaatsen, meer schijnbaar dan wezenlijk was, hoewel, na de uitbreiding aan de macht der schepenen gegeven, het bestuur mocht voortvloeien uit de menigte (communitas) . Inderdaad , verscheidene vorsten wisten 't zóo aan te leggen dat de keus viel op lieden van aanzienlijken stand. De Bibliographie van den Sporenslag zou behooren aangevuld te worden : wij tellen een twigtigtal nummers. Maar of er juist zóoveel zou mede te deelen zijn, als Schrijver beweert, zoodat eene volledige lijst te veel plaats zou innemen, durf ik betwijfelen. Aan zijne opgave nochtans ontbreken eenige schriften, die melding verdienen. Wij wijzen hier slechts op : VAN DE PUTTE (F.). Objets trouvés sur le champ de bataille de Groeninghe. (Annales de la Société d'Emulation de Bruges, 1840). Slag van Groeninghe. 1302. (WeguiijTer der Stad Gent, 1847.) NELIS. De Slag van Kortrijk (Halletoren, 1875). DUCLOS. Jan Breidel en Pieter de Coninc in Juli 1302. Brugge, 1877. — 367 Bijdragen over Pieter de Coninck in Rond den Heerd, VIII en XI ; in La Flandre, I. VAN HOUTTB;. Groeninge. (Herhaling van wat I de beste geschiedschrij vers ons leeren wegens de beteekenis van dien veelbespro4cen veldslag van Kortrijk u (Biekorf, , 1894). De vertaling der kroniek van den Gentschen Minderbroeder, in Corpus Chronicorum Flandriae, uitgegeven door kanunnik DE SMET (I e deel), OPDEBEEK (L.). Almanak voor 1902. (Schrijver wil aantoonen dat er in 1302 een klassen- en rassenstrijd is geweest...) PALLEMAERTS (J.-FR.). Vlaanderen's grootheid rond 1300. Roeselare, 1900. — Vlaanderen's heldenmoed in 1302. Roeselare, 1901. Bij de louter literarische stukken is nog to voegen : SEvENs (TH.). Eene wandeling fonder gids door Kortrijk en naar den Groeningekouter. 1902. DUCLOS (AD.). Onfe Helden van 1302. (2e, herziene uitgave). FLAMMEN (G -H.). Het groot vaderlandsch mimodrama van Groeninghe ofte van de Gulden Sporen, in 7 tafereelen A. CLESSE La bataille des Epérons d'or, gelijktijdig vertaald door PRUD. VAN DUYSE (GaTette van Gent, en door FR. DE POTTER (Beurten- Courant, 1859). Voor de viering van het groote Eeuwfeest zullen mogelijk nog wel andere ter perse komen ; onder ander een werk van kanunnik AD. DUCLOS. - 368 -- de laatste dagen (na inzending van het handschrift), zijn verschenen E. DE GRYSE. roemrijk (Uitgave het Davids -Fonds). te in 1302. Wat Tij Tij deden. (Idem). COUSINNE. gelegenheid van de 600ste den Gulden Sporenslag. FRIS. in 13o2. volksboek (Uitgave het Willems- lied van Groeninge. Woorden en muziek LEONI VIVENS (l yoi ). De 'ege Groeninge. Woorden van TH. muziek K. MESTDAGH. Mag men de ons aangeboden verhandeling, in opzicht van historische critiek, verdienstelijk achten, als letterkundig gewrocht laat het te wenschen. Taal en stijl dienen verbeterd: Ik lees : Bl. 2, opzicht, monnikken, 19, Schrijver heeft schoon ingelicht te zijn, (voor alvorens), zoo, en op andere plaatsen, daarstelt, daadaken, zoo, wat betreft, I I I, plaatsbeschrijving (voor ligging der plaats), 135, abdij (voor vermaarde), 141, Recollettenklooster Minderbroedersklooster; van Recollecten is eerst sprake in r 502). 368 - In de dagen (na inzending het zijn verschenen : E. DE GRYSE. Ons roemrijk 1302. van het Da vids-Fonds). De Vlamingen te Kortrijk in 1302. tij waren en wat tij deden. (Idem). V. COUSINNE. Ter gelegelllheid de 600ste verjaring van den Gulden Sporenslag. V. Vlaanderen's vrijmaking 130l. Een volksboek van het Wil/ems-Fonds). Het lied van Groeninge. Staplied. van LEONI VIVENS (1:ich te Desima te vestigen en ter uitsluiting alle anderen aldaar handel te drijven. Ik acht het nutteloos verder aan te dringen. Mijn besluit is dat het tijd wordt met al dat romantisch voorgoed te breken en ons het treurig lot te herinneren van den kikvorseh, die den os onschatbaar klei nood, dat wij niet kunnen missen, eene taal trouwens, van den tweeden rang, zooals Portugeesch, Z weedsch, Deensch. Poolsch, Grieksch, Rumeensch, enz., eene der eerste plaatsen inneemt, geene wereldtaal, geene met het oog op het i nternationaal verkeer met Engelsch, Dui tsch of Fransch kan mededingen. Dit zijn feiten waarover wij ons evenmin hoeven te schamen als over dat ander feit Jat België en Nederland kleine en in menig opzicht modelstaten maar [Och geene groote Mogendheden gelijk Frankrijk of Duitschland. Laat ons intusschen van den tekst niet afdwalen en keeren wij tot het besproken proefschrift terug. - 392 - Op bl. i van het vierde boekje lees ik het vol. Bende : o De . Fransche officieren, vooral deze, die aan de streek vreemd zijn, of geen dialect kennen, hebben vaak groote moeilijkheden om zich te doen verstaan door hun soldaten of te verstaan wat deze zeggen. Deze moeilijkheden nemen toe met de meest ongeletterden en zijn het ergst in streken, waar de taal weinig verwantschap heeft met het beschaafde Fransch : b. v. in Provence, in Bretagne, Normandië. » Wie Normandië bezocht heeft en aldaar in stad en dorp met menschen uit. de volksklas gesproken, heeft zich gemakkelijk kunnen overtuigen, ten eerste dat de plaatselijke tongval voor al wie Fransch kent zeer verstaanbaar is en verder dat die tongval een dergenen is, die van de beschaafde omgangstaal het minst verschillen. Het voorbeeld is dus in elk geval slech i gekozen. Wat mij echter nog meer tegen de borst stuit is de omstandigheid dat Schrijver het Normandisch dialect in éénen adem noemt en op ééne lijn stelt met de taal van Bretanje en met die van Provence. Hem toch kan het niet onbekend zijn dat het Bretonsch en het Provencaalsch geene tongvallen zijn van het Fransch, maar afzonderlijke talen, welke met het beschaafd of onbeschaafd Fransch niets te maken hebben. Het Bretonsch is eene Keltische taal, die met het Fransch in het geheel niet verwant is, behalve het feit dat zij beiden, evenals de Germaansche en Slavische talen bij voorbeeld, van Ari— 393 — schen oorsprong zijn. Het Provencaalsch ja is eene Romaansche taal ; het Fransch ook ; maar het Spaansch en het Italiaansch insgelijks. Zijn die laatste talen tongvallen van het Fransch ? Dat in Zuid-Frankrijk de langue d'oc eeuwenlang geweldig werd onderdrukt en tot de nederige stelling van boerentaal zonk, is geene reden om haar met de langue d'oil te verwarren. Overigens, het Proven caalsch, de taal van Mistral en van de Félibres, herleeft thans en wordt met glans letterkundig beoefend, precies gelijk het aanverwante Catalaansch, dat tegenwoordig zelfs op politiek gebied tegen het opgedrongen Castiliaansch zijne aanspraken met goed gevolg doet gelden. Op andere feilen van geringer belang acht ik het minder noodig hier te drukken en zal er maar over heenstappen. Statistieken van allen aard, het onderwijs, de gesprokene talen, enz. rakende, geeft ons Schrijver ten beste. Zoo iets kan zeer leerrijk zijn, op voorwaarde dat de aangehaalde cijfers niet alleen nauwkeurig, maar volledig zijn, want anders kan men allicht tot verkeerde gevolgtrekkingen gedreven worden. Zoo mag het niet volstaan enkel op den toestand in deze of gene stad te wijzen : wanneer men eene juiste gedachte wil geven van hetgeen er in een land geschiedt, is het noodig alle steden, groot en klein, en ook den buiten in aanmerking te nemen en door vergelijking tot vaste besluiten te komen. — 3 9.4 — Bij voorbeeld, een punt, dat zeer zeker onzer aandacht waardig schijnt, is de toenemende verspreiding der goedkoope Parijzer bladen in België. Men zegt zelfs dat zij allengs onze Fransch-Belgische bladen in den grond boren. Opgaven daaromtrent zouden dus zeker welkom zijn. En Schrijver geeft ze.... maar de door hem medegedeelde cijfers betreffen alleen leperen en Meenen, twee kleine steden in eenen uithoek van het land, dicht bij de grens gelegen en dus geenszins als typische voorbeelden te beschouwen. Waarom ons niet liever medegedeeld hoeveel Parijzer bladen er dagelijks te Brussel, te Sent, te Antwerpen worden verkocht ? Dit ware ten minste van wezenlijk belang. Wat betreft de hoofdstukken aan het eigenlijke onderwerp der prijsvraag, namelijk aan de uitspraakleer gewijd, moet ik nog eens mijne ingenomenheid betuigen met de gewetensvolle wijze waarop Schrijver zich van zijne taak heeft gekweten. Dat beteekent stellig niet dat ik bereid ben al wat hij be = weert onvoorwaardelijk te beamen. Maar ook -op dit gebied komt de guldene spreuk te pas : In necessariis unitas, in dubiis libertas. En volgaarne breng ik hulde aan de uitstekende manier waarop Sclir ijver zijne zienswijze telkens verdedigt en door wetenschappelijke argumenten tracht te staven. Er is echter éen punt, een punt van het hoogste belang, dat, m. i. , al te oppervlakkig wordt behandeld. Eene der neteligste questies, die wij moeten 39 5 - oplossen, is of er ja dan neen in de uitspraak een verschil dient te bestaan tusschen de zachtlange en de scherplange e en o. Men weet dat in het eigenlijke Holland, namelijk de provinciën Noord- en Zuid-Holland en Utrecht, en ook daarbuiten, bij vele personen tot de geletterde standen behoorende, dat verschil in de beschaafde taal niet meer bestaat. Kolen en kooien, u'eTen en nieeTen worden precies op dezelfde wijze uitgesproken. Daarvan kunnen de Vlamingen getuigen, die, zooals ik, hunne taal in Holland zijn gaan leeren. Wat mij persoonlijk aangaat, moet ik openhartig bekennen dat ik mijzelven een soort van geweld moet aandoen om bij het spreken geene kolen anders dan gene kooien te laten klinken. Dit belet intusschen niet dat in geheel Vlaamsch- België en in een groot, misschien wel het grootere gedeelte van Noord-Nederland, het verschil nog altijd bestaat en zoowel in de taal der beschaafden als in die van het volk min of meer wordt vernomen. Ook is Dr. Kollewijn volstrekt mis wanneer hij apodictisch beweert dat het huidige beschaafde Nederlandsch het onderscheid waarvan sprake niet meer kent en hierop steunt om eene wijziging der spelling voor te stellen. Het komt mij voor dat, rekening houdende met de feiten, die zich toch niet laten wegcijferen, het tevens billijker en practischer zou wezen dien_ aangaande aan den goeden smaak van het beschaafd publiek eenige vrijheid te laten. Laat den Neder— 3 96 — zijne spraak het verschil tusschen zacht- en scherplange e a eerbiedigen, juist als de beschaafde Engelschman woord verkiezen uitspreken. moet ik nog herinneren dat de vakmannen het o. a. niet eens de (liaisons) ? Hertog lid der Fransche Academie werd liet hij in zijne redevoering geene enkele bestuurder, die hem verwelkomde, tegendeel deed. het besproken proefschrift hieromtrent eens ; maar hij, die andere, kiesere en trouwens minder belangrijke punten breedvoerig ongelijk gehad zich eenige bepalen. geef hem raad de zaak ietwat grondiger te onderzoeken natuurlijk minder kortbondig uiteen te zetten. ik voeg erbij dat hij wel zou doen de geleerde benuttig.°n, ons geacht medelid, de- Eerw. heer Jan Bols, over de vraag heeft geschreven I). Ten slote spijt het mij te moeten anstipen 's Schrijvers houding tegenover Dr. Kollewijn zijn spellingstelsel niet kan goedgekeurd worden. Wel erkent hij dat Dr. Kollewijn te ver i) Verschil in uitspraak tusschen de zuivere gemengde e o. Siffer, 1891. - 396 - lander vrij naar goeddunken al of niet in zijne spraak verschil tusschen zacht- en scherplange en 0- te eerbiedigen, juist als de beschaafde Engelschman het woord girl naar verkiezen gurrel of gerrel mag uitspreken. Of moet ik nog herinneren dat in Frankrijk de vakmannen het o. a. niet eens. zijn aangaande de questie of de verbindingen (liaisons) dienen behouden te worden ~ Toen de Hertog van Aumale als lid der Fransche Academie werd ingehuldigd, liet hij in zijne redevoering geene liaison hooren, terwijl de bestuurder, die hem verwelkomde, het tegendeel deed, Met mij is de Opsteller van het besproken proefschrift het hieromtrent eens; maar hij, die andere~ minder kiese he minder belangrijke pun· ten breedvoerig behandelt, heeft ongelijk gehad zich ditmaal bij eenige volzinnen te bepalen, Ik geef hem den raad de zaak ietwat grondiger te onderzoeken en nat:lUrlijk minder kortbondig uiteen te zetten. En ik voeg erbij dat hij wel zou doen de geleerde studie te benuttig:n, welke ons geac!lt medelid, deEerw. heer Jan Bols, över de vraag heeft geschreven (I J. Ten slotte spijt het mij te moeten aanstippen dat 's Schrijvers houding tegenover Dr. Kollewijn en zijn spellingstelsel niet kan goedgekeurd worden. Wel erkent hij dat Dr. Kollewijn te ver- (I) Verschil in uitspraak tusschell de zuivere (zachtlange). en gemengde (scherplange) en Gent, A. Siffer, 18')1. -- 397 — gaat en in onaannemelijke overdrijvingen vervalt, maar bij het princiep, waarop de leer van den H ollandschen taalomwentelaar berust, namelijk de leus : Schrijf Tooals ge spreekt, sluit hij zich aan. Welnu, dat grondbeginsel is eenvoudig•eene wetenschappelijke ketterij of hoogstens een utopisch droombeeld. Want geene enkele taal in Europa wordt phonetisch gespeld, tenzij door keukenmeiden en waschvrouwen, en toen Schrijver in ernst beweert dat onze spelling « versleten » is, « verouderd », « onpractisch », « onredelijk », en « aan den vooruitgang niet meer beantwoordt », moet ik mij afvragen of hij noch Fransch, noch Engelsch, noch Duitsch kent en niet heeft opgemerkt dat de spelling van De Vries en Te. Winkel oneindig minder conventioneel is dan die van andere talen. Overigens verwijs ik hem naar de puike bijdrage van Dr. A. Kluy ver (De Vries en Te Winkel, in OnTe Eeuw, 2e jaargang, 1902). De bewijsvoering van den geleerden opsteller van het Woordenboek is afdoende en wie ze leest, zal Dr. Kollewijn's drogredenen naar waarde leeren schatten. Mogelijk zal men zonderling vinden dat ik op de feilen van een werk, dat ik anders van ganscher harte prijs, met eenige strengheid heb gedrukt. Maar juist omdat ik het werk zoo goed acht, zou ik het gaarne van het onkruid zuiveren, dat men er hier en daar aantreft en waardoor de waarde ervan natuurlijk wordt verminderd. Ik hoop dus dat Schrij._ 398 ver zulks zal begrijpen cn erin zal toestemmen zijn werk onder toezicht van den keurraad zorgvuldig te wieden. Mits die voorwaarde, ben ik het met mijne achtbare mederechters eens om den uitgeloofden prijs aan proefschrift nr i (Arbeid adelt) toe te kennen. Mei 1902. Inhoud. Verslag van den heer TH. COOPMAN over het jubelfeest der letterkundige vereeniging Snellaerlskring . . . . . . . . 299 Biblgrtisehe mededeeling door den heer Dr. Am. DE Vos . 3o6 Vers -tag van den beer AM. DE Vos over een hs., aangeboden door den heer Dr. A.-I.-J. Vandevelde . .. . . • 3t Idem van den heer W. DE VREESE • • • • . . 31 4 Academische wedstrijden voor 1902. Verslag va)n den beer VAIR DROOGENBROECK . • • 315 Idem van den beer DAEMS . . . . . . . . . . . . . . 33o Idem van den beer DE GHELDERE 333 Idem, van den heer DE CEULENKER 334 Idem van den heer DE- POTTER . 362 Ident van den heer BROECKA,ERT 376 Idem van den heer COOPMAN . . . • • Idem van den heer DE Vos. . . . . 383 Idem van den heer I'RAYON-VAN Zt YLEN.. . • 386 VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR I" TAAL- EN LETTERKUNDE. 1902. Juni. GENT D,.ukk,r der K(}IJ.,,~klfjke .Vlaamse/u Acade",,'~ 19°2 — 399 — TWEE NIEUWE FRAGMENTEN VAN DEN SPIEGHEL HISTORIAEL. Eenigen tijd geleden werd mij door den heer J. Colens, bewaarder van het Staatsarchief te Brugge, de ontdekking gemeld van twee groote perkamenten bladen die ik zoo dadelijk met genoegen herkende als twee nieuwe fragmenten van den grooten codex, die eenmaal den geheelen Spieghel Historiael moet bevat hebben. Het eerste dier bladen, gemerkt als folio xvij, behoort tot de Eerste partie, het I I l e boek ; het is 422 millimeter hoog bij 302 millimeter breed. Het draagt recto, l e kol., 76 reg., waarvan l oversprong en i rubr. )) 2e » 76 » p 2 rubriek ; » 3e » 76 D » 4 )) )) 4e » 76 a a 3 )) vers o, le a 76 » » 3 )) » 2e » 76 » » 3 )) y, ^ e )) 76, » )) 2 )) )) 4e )) 76 )) )) 2 D Op de rectozijde staan teekens, noch bijschriften. Op de versozijde daarentegen vindt men -- 400 -- a) bovenaan, tusschen kolom 2 en 3, de navolgende cijfering 26 5; -; 8o 125 ogo 75 3.1.3. b) tusschen kolom 3 en 4, van boven naar beneden gelezen, de woorden : « Lapscheure & som moerke S. Pieters dijck ». c) op den uitersten boord, nevens kolom 4, het enkele woord : « Lapschuere ». Onderaan, in margine, staat, behalve eene groote drukletter F, namelijk : a) onder kolom 3 : 1. Lapschuere. 2. 3. 4• 5. 6. moerke. 7. Lapschuere. b) onder kolom q.: « Ommeloopere van Ste pietiers dijcaege d. dat. 1652 ». Daaronder nog, van eene andere hand, eene halfuitgesleten handteekening. Het andere blad, waar geene foliatie op gemerkt staat, behoort tot de Vierde partie en past tusschen de fragmenten door De Vries en Verwijs -- 401 -- medegedeeld uit het 7e en Se boek ; het is 416 millimeter hoog bij 318 millimeter breed. Het draagt : recto, le kolom, 75' regels, waarvan 2 rubriek; » 2e » 75 Is » I )) 75 » » 2 P » 4e verso, le » 75 » » 2 » » 2e » 75 » » 4 » • 3e » 75 » » geen een rubriek,maar z oversprongen. » 75 » » 4 rubriek. Op de rectozijde, in margine, staat, nevens de 4e kolom, het opgeplakte cijfertal 115 en daarnevens het, eveneens opgeplakte, cijfer 2. Dan komt het volgende in geschrift : a Nieuw Reg?e ende Maete a van alle de huussen ende erfuen binder stede ende sic graefscip van Bistel behe mij onderschreven frans 4 veerlant, k. 169o. » Op de versozijde, in margine, staat, nevens de l e kolom, van beneden naar boven geschreven : • Bewysen van Landen van pastorie van middeltc burch jn vlaenderen ghecopiet by anthe messiaen ». In margine, onder de 4e kolom, van boven naar onder geschreven : « bewesten der eede pastorie en andere landen. » De herkomst der teruggevonden bladen wijst dus haarzelven uit, en het jongste der daarop geschreven jaartallen leert ons dat de groote codex voor of omstreeks 1652 uiteengereten was. De » 4e — 402 omstandigheid dat de sedert 186o ontdekte fragmenten meest alle uit boeken van wateringbesturen van noordwaarts Brugge voor den dag gehaald zijn, laat vermoeden dat de geheele codex ten dienste van éénen enkelen persoon — ontvanger of landmeter van onderscheidene zulker besturen • zal versneden geworden zijn tot het inbinden of samennaaien van leggers, rollen van omstelling en rekeningboeken. De nieuwgevonden fragmenten zijn in eene zelfde hand geschreven ; doch het stuk uit de vierde partie is wat losser behandeld. Zooals gemeenlijk in boeken van zekere uitgebreidheid waar te nemen is, kon de afschrijver zijn verlangen om gedaan te krijgen niet in zijn schrift verhelen. In allebei de bladen staan de verzen op potloodlijnen, die ineens voor alle vier de kolommen getrokken werden, op evenwijdiger afstand in de beide marginen door speldeprikken afgeteekend, die op ongeveer r centimeter van den rand staan. Hier volgen nu de rubrieken, die op beide blavoorkomen Folio .xvij., recto : kol. i . Noch vanden selven .xlij. » 2. Van Breniuse ende vanden gallen .xliij. » 3. Hoe Brenius Rome wan mitten gallen .xliiij. » 3. Vanden capytole van Rome. II Ende vander gans .xlv. » 4. Van Aristotiles ende van sijnre spraken .xlvi. » 4. Noch vanden selven .xlvij. Folio .xvij., verso : kol. i. Van plaghen te Rome .xlviij. » i. Vanden coninc Assuerus die JJ doden (sic) sinen sone Daris .xlix. 403 kol. 2. Van Codomanus hoe (hi) suverde Persen .1. » 2-3. Van Ochus rike. Ende van II Demostenes. lj. • 3. Van Demostenese noch .lij. a 4. Van Ysydorius van Machedone .liij. » 4. Van Demonstenes in Athenen. liiij. Ongenummerd blad, recto : kol. r. Van Sinte Dominicus .lxv. • 1. Van sinen goeden le ven lxvi. 2. Van Sinte Fransiscus .lxvij. • 3. Hoe Sinte Fransiscus sijn IE Orde eerst maecte .lxviij. a 4. Van dinghen die ghescieden .1xix. Ongenummerd blad, verso : kol. r . Vanden coninc Philips ende ander dinc .lxx. a 2. Hoe onse liede voeren 11 Up die Albugensen. lxxi. • 3. Van Sinte Dominicus 11 Enten keyser Otten. .lxxij. a 4. Hoe die bulgerien worden ghestort .lxxiij. » 4. Van meester Amelrics jJ Heresien .lxxiiij. Wat den tekst van de Brugsche fragmenten betreft, die is bij plaatsen beter dan dien door de Vries en Verwijs uit onzuiverder bronnen vastgesteld ; en, evenals in het fragment D'haese, door mij in 1889 uitgegeven, komen hier en daar, doch in klein getal, bedorven lezingen voor, en worden sommige onderstellingen der hewerkers goedgemaakt. De tekst van het tweede blad is in menig opzicht van geringe waarde. Voor 't overige vertoonen de twee bladen waarvan• hier spraak is, al dezelfde grafische bijzonderheden als het evenvermelde blad van 1889. K. DE FLOU. — 404 TEKST. Folio xvij, recto, I e kolom Onghetelt buten allen wane Ende pine pensen ende arbeyt, Ende sorghe sander nuttelicheit : Dat is die sake die ons doet, 5 Dat wi in ghene dinghe sijn vroet. Maer inden tiden dat wi leven, Willen wi dat vleysch begheven, Ende niet een twint of herde clene Hebben dan mit hem ghemene, .0 Ende wi altoes in ghere werf, Sonder nauwe dat hem bederf, Den sin mit hem laten ghesellen, Dus moghen wi die sonden vellen Tekst van DE VRIES en VERWIJS : Ie Partie, III° Boek. Ongetelt buten allen wane Pinen, peinsen ende aerbeit, Ende sorghe sonder nuttelicheit Dat es die sake diet ons doet, Dat wi in ghenen dingen sijn vroet. Maer indien tiden dat' wi leven, Willen wi dat vleesch begheven, Ende niet een twint of harde cleene Hebben dan met hem ghemeene, Ende wi altoos in gheere waerf, Sonder nauwe dat hem bedaerf, Den zin metten laten gesellen, Dus moghen wi die zonden vellen, 405 --- Ende der wijsheit ghenaken, i5 Die ons sal so . soete smaken. Noch vanden seleen. xhï. Echt spreect Plato dese voort : Salich ware lant ende poort, Tvolc ende al die werelt echt, Waer si vanden wisen berecht, 5 Of wilden heren, als si dolen, Hem trecken ter wiser scolen. Diere spise entie groot, Dats der dalre liede doot; Want also men vissche vaet mit ase, io Also vaetmen dicke die dwase. Oec spreecti : Wilde haer wijsheit toghen Onsen sterveliken oghen Enter wijsheit genaken, Die ons sal so soete smaken. Van hem selven noch. XLII. Echt spreect Plato die wort : Salich ware lant ende port, Tfolc ende al die werelt echt, Waren si vanden wisen berecht, Oft wilden heren, alsi dolen, Hem trecken ter wisere scolen. Diere spise entie groot, Dats der dulre lieden doot; Want alsemen vissche vaet men ase hs : Of men Of met hinghene, so vaetmen dwase. inghene. Echt spreect Ei : Vilde hare wijsheit togen Onsen sterveliken ogen, 406 — Al die werelt soutse minnen, Ende hem pinen om haer te winnen. is Dat recht en mach niement wete(n), Hine sie hoe trecht is ghespleten. Wetenthede die haer versceet Vanden rechte ende dat ontleet, I)an salmen nomen ghene wijsheit, 20 Maer behendighe scalcheit. Die moet die tallen tiden Vechten wille ende striden, Diene heeft daer coenheit meer no min, Maer hets .i. dul, haestich sin. 25 Dats gherechtichede recht, Die op darrnoede niene vecht. Dien onnoselen en doen gheen quaet, Dats ene zeghe daer ere wt gaet. Doghen dat is al die cracht, Aldie weielt soudse minnep, Ende hem pinen omme haer winnen. Dat i echte ne mach_ niemen weten, Hine zie oft onrecht si gespleten. Wetenthede die hale versceet Vanden rechte ende dat ontleet, Dan sal men noemen gene wijsheit, Maer bendichede der scalcheit. Die moet oec, die tallen tiden Vechten wille ende striden, Diene hevet der coenheit meer no min, Maer dats een dul, haestich zin. Dats gherechtechede gherecht, Die up daermoede niene vecht. Den onnoselen doen geen quaet, Dats eene zeghe daer ere uut gaet. Dogen dats al die cracht, 407 ._ 3o Daer philosophic op acht. Plato quam in Cisilen Toten tyran in ere wilen, Denyse, daer wi eer of spraken. Diene wiste wat feesten maken, 35 Noch werdicheden in sijn ghedochte, Hoe hine best ontfanghen mochte; Maer mit menighen man versiert, Mit scepen daer wel ghevisiert, Ontfinc hine mit groter hovesschede. 4o Doch sach hi Plato daer te stede, Als ons Heliciandus (sic) seghet, Hoe Denijs om was leghet Mit menigher ghewapender scare, Die sijns lijfs namen ware. 45 Hi seide : « Wat hevestu inisdaen, Datter so vele bi di gaen, Daer philosophie al up acht. Plato die quam in Cycilen Toten tyranne in eere wilen, Denise, daer wi eerst af spraken. Hine wiste wat feesten maken, Noch werdicheit in sijn gedochte, Hde hine best onthalen mochte; Maer met meitegen man erchiert, Met scepen dure wel ghevisiert, Ontfinc him? met groter hoochede. Doe sach Plato aldaer ter stede, Alse ons Helynandus seghet, Hoe Denijs was ommeleghet Met meneger gewapijnder scare, Die sijns lijfs namen ware. Hi seide : « wat hevestu mesdaen, pattere so vele bi di gaen, -- 4o8 — Die dijns levens nemen ware? » Ay! edele armoede onmare, Hoe luttel die werelt ghevroet, 5o Hoe seker du sijs ende hoe goet ! Doch is openbare in scine, Dat Architan van Tharentine Was doe Plato levende was; Want die ystorie ghewaget das, 55 Dat Plato te sire scolen ghinc, Ende van hem leerde menige dinc. Architan spreect in sijn bi spel, Dat en gheen dinc so fel Van naturen is ghegheven Recto, 2e kolom : 6o Den mensche als weeldich leven ; Ende dit proeft hi hier bi, Dat gheen dinc ghegeven en si Die dijns levens nemen ware? » Ay 1 edele aermoede ommare, Hoe lettel die werelt gevroet, Hoe seker du sijs ende hoe goed Doch es openbare anschíne, Dat Architan van Tarantine Was doe Plato levende was ; Want dystorie gewaghet das, Dat Plato te siere scolen ginc, Ende van hem leerde menege dinc. Architan spreect in sijn bispel, Dat enghene dinc so fel Van naturen es ghegheven Den mensche alse weeldich leven ; Ende dit proevet hi hier bi, Dat ghene dinc gegeven en si hs ; Karantine. — 409 — Der menscheit over meer no min Dan die ziele, die hiet hi sin. 65 So seecht hi dat weeldichede Den sin verdonkert ende sede (I), Ende niet der zielen meest en deert Dan alst vleysch heeft dat begheert. Dese Architan was rike sere. 7o Nu haddi onder hem als here Den ghenen di sij n goet bedreef, Ende ieghen hem rekende ende screef; So datter knapen een misdede, Doe seide Architan daer ter stede : 75 « Waer ic niet gram, du souts becopen. Hi liet eer onghewroken lopen Die misdaet, eer hi den knecht Der mensceit over meer no min Maer die ziele die hiet hi zin So seghet hi dat weeldichede Sin verdonkert ende zede, Ende niet der zielen meer en dert Dan alse tfleesch heeft dat begert. Dese Architan was rike sere. Nu haddi onder hem alse here Den ghenen, die sijn goet bedreef, Ende jegen hem rekende ende screef; So dat die knape eens mesdede, Doe seide Architan daer ter stede « Waric niet gram, du souds becopen. Hi liet eer ongewroken lopen Die mesdoet, dan hi den knecht (i) Hier wordt alweder een vermoeden van De V. en V. goedgemaakt. -- 41•0 .— Yet verswaert hadde ieghen recht. Hier keren wi ter ieesten dan 8o Ende laten Plato ende Architan. (i) Van Breniuse ende Vnden Gallen. xli j: In Assuerus .xvijste jaer Quam te Rome scade elide vaer Vanden Gallen, die doe quamen titer stat van Sans te sam..n ; 5 Want .i. here, hiet Brenius, Quam mit here aldus, Mit Breniuse (2) sinen broeder, Die beide waren van ere moeder, Ende wonnen al tlant wanden Rine, Y o Daer si daden menige rivine. (3) Iet verswaert hadde jegen recht. Van Brennus ende zanden Gallen. XLIII.. In Assuerus XVIP" jaer Quam te Rome scade ende vaer Vanden Gallen, die doe quamen titer stat van Sans te samen; Want een haer here, hiet Brennus, Die quam met eenen here aldus, Met Bellinus sinen broeder, Die beede waren van ere moeder, Ende wonnen al tlant van den Rine, Daer si doden menege pine. (i) De verzen 79 en 8o waren De Vries en Verwijs niet bekend. (2) Andere teksten dragen Bellinus. (3) Rivine; in andere hss. pine. in die .i, pongijs. wijs, daer, wier oec vochten. dese danen voeren in Ytale, sijt wonnen altemale, dat si quamen in Tuscane, daden sware bane daer si voren laghen. quamen ghinder indien daghen Rome ghevaren, also spraken ende gebaren, si ten payse spraken. die saken, men vocht daer een pongijs. Gallen, die waren wijs, die Romeine st, íde waren ghemeine, oec metter stede vochten., si hem bedochten peinsden, sochten dese vrede - 4II - Van danen voeren si in Ytale, Daer sijt wonnen al te male, So dat si quamen in Tuscane, Daer si daden sware bane 15 Ene stat, daer si voren laghen. Doe quamen ghinder in die daghen Boden van Romen ghevaren, Die also spraken inder ghebaren, Als of si te payse spraken. 20 Mittien ghevielen so die saken Datmen daer vacht .L pon gijs. Die Gallen, die waren wijs, Saghen daer, waer die Romeyne Inden stride waren gherneyne, 25 Ende oee mitter steden vochten. Fellike si hen bedochten Ende penseden : sochten dese vrede Van danen voeten si in Ytal~, Daer _ijt wonnen altemale, So dat si quamen in Tuscane, Daer si daden sware bane Eere stat, daer si voren laghen. Doe qua men ghinder indien daghen Boden van Rome ghevaren, Die also spraken eude gebaren, Alse of si ten payse spraken. Mettien ghevielen also die saken, Dat men vocbt daer een pongijs. Die Gallen, die waren wijs, Saghen daer, waer die Romeine Indien slllde waren ghemeine, Ende oec metter stede vochten, Fellike si hem bedochten Ende peinsden, sochten dese vr~de --- 442 .^ Mit ons sonder dorperhede, Sine vochten tonsen scanden 3o Aldus niet : mitten vianden, Si voeren henen hare vaerden Ende nament in groter onwaerden (I) Vander stat daer si voren laghen, Ende hebben over .i. ghedraghen, 35 Dat sijt willen op hem wreken; Want ist dat si die stede breken, Die hoeft stede was int lant, Dander gaen hem al in hant. Als si dus op Romen quamen 40 Mit haren here al te samen, Was een raets man in die poort, Diemen Fabius nomen hoort, Met ons sonder dorperhede, Sine vochten tonsen scanden Aldus dan niet mettien vianden, Ende nament in grotere onwerden. Si voeren henen haerre verden Vander stat, daer si voren laghen, Ende hebben over een gedragen, Dat sijt willen up Rome wreken ; Want eist, dat si die stede breken, Die hooftstede es int lant, Dandere gaen hem alle in hant. Alsi dus up Rome quamen Met haren here altesamen, Was een raetsman indie port, Diemen Fabius noemen hort, (1) Vs. 30-31 staan hier getransposeert. -- 413 ...... Hi quam wt mit groter were Te ghemoete mit sinen here, 45 Daer men eerlike vacht An elke side mit groter cracht ; Maer dan mochte altoes niet dieden. Fabius mit sinen lieden Was daer ghevelt in corter tijt, 5o Recht alsmen ripe coren snijt; Entie Gallen voeren dure, Ghelijc alsmen velt die inure, Daer men op die stene tert. Recto, 3e kolom So swaer was die wijch ende so hert, 55 Men mochte altoes lichtelike Niet vinden dat roemsche rike Meer ridderscap ter stat altoes Tot dien daghe oyt verloes. Die quam ute met grotere were Te geroete met sinen here, Daermen hertelike vacht An beeden ziden niet groter eracht; Maer dat en mochte altoos niet dieden. Fabius met sinen lieden Was daer gevellet in corter tijt, Rechts alsemen ripe coren snijt; Entie Gallen voeren dure, Ghelijc dat men vellet de inure, Ende men up die stede tai t. So swaer was die wijck ende so hart, Men mochte altoos niet lichtelike Ghevinden, dat dat Roemsce rike Meer ridderscap teere stat altoos Tote dien daghe oint verloor. — 414 — Hoe Brenius Rome wan milten Gallen .xlii j. Die Gallen voeren (i) in die stede; Want si verwoest was so daer mede, Dat die straten ydel waren, Si mochten daer si wilden varen. 5 Si staken in die huse brant, Ende maectent al assche te hant; Die oude liede, die senature, Dander poorters, die ghebure, Sloten si in haren huse mit allen zo Ende daden die huse op hen vallen : Dus worden die Romeyne begraven In hare asschen, mit hare haven. Ic waenre cume. m. waren Als vander Roemscher scaren, Hoe Erennus Rome wan metten Gallen. XLIIII. Die Gallen voeren indie stede ; Want so verwoest was soere mede, Dat die straten idele •waren : Si mochten daer si wilden varen. Si staken indie huren brant, Ende maecten t asschen altehant; Doude liede, die senature, Dander porters, die ghebure, Slougen si indie huse met allen, Ende daden die huse up hem vallen : Dus worden die Romeine begraven In haren asschen, in haerre haven. Ic waenre curve M waren Als vander Roemscher scaren, (i) hs : voeren. - 415 ._ 15 Die in tcapitoel (i) tier stont Vloen, dat opten berch stont, Dat ghemuert was wel ende vaste ; Daer onthelden si hen voor die gaste. Al daer besaten si die keytive, 20 Ende daden hem noot van haren live, Hongher, vrese ende menighe coude. Doch hadden si .m. It van goude, (2) Al wast dus ghevallen, In dat lant vanden Gallen, 25 Nochtan was Rome van groter name. Om dit ende om dese scame Hadden achtinghe die Romeyne Stat ende mure te vellen al reyne, Ende te maken .i. ander stede 3o Elwaer, ende te heten mede. Die int capitoel tier stont Vloen dat uptien berch stont, Ende ghemuurt was wel ende vaste; Daer onthiltsi hem vordie gaste. Aldaer besatense die keytive, Ende daden hem anxt vanden live, Honger, vreese, menech coude. Doch hadden si M pont van goude.... Nochtan, al waest aldus gevallen, In dat lant nochtan van Gallen Was Rome van grotere name. Omme dit ende om dese scame Hadden achtinghe die Romeine Stat ende mure te vellen al reine, Ende te makene eene andere stede Elswaer, ende so te heetene mede. (I) hs : tropitoel. (2) Hier, evenals bij De Vries en Verwijs, mankt de tekst. 416 _ Vanden caj5ytole van Rome Ende vander gans. xlv. Ystorie van grote Bertaengen seghet, Dat nu Enghelant te heten pleget, Dat van Bertaengen den coninc Bellijn Breniuse, den broeder sijn, 5 Uten lande verdreef mit allen. Doe quam hi in tlant van Gallen, In tlant dat Aloboega (t) hiet, Datmen Borgoengen nu te heten pliet, Tot Sans, ende behoede tlant. 10 Sint werden si van eenre hant Brenius ende Bellijn, Ende wonnen tlant neven den Rijn, Vanden cafytole van Rome ende vander gans. XLV. Dystorie van ouden Bertaengen seget, Dat nu Inglant te hetene pleget, Dat van Bartaengen coninc Bellijn Brennuse, den broeder sijo, Uten lande verdreef met allen. . Doe quam hi int lant van Gallen, Int lant dat Allobroga hiet, Dat men Bourgoenyen nu heten pliet, Tote Sans, ende behuwede alant. Sindent worden si van eere hant Brennus ende Bellijn, Ende wonnent al neven den Rijn, ( t ) I. Allobroga. — 417 — Ende begaden, als ghi hoort, Romen die vermaerde poort, 1 5 Ende hingher .xx. vanden besten Op die merct buten der vesten, Daer si voor tcapitoel laghen, Daert die andere toe saghen. Oec hebben si bi na bi nachte 20 Tcapitoel ghewonnen mit crachte, En ware en (sic) gans allene ; Want die wachters sliepen ghemene, Als die wachters waren moede, Entie Gallen mit stouten moede 25 Waren comen biden tinnen, Ende souden hebben ghevallen binnen ; Maer ene gans die heefse verroken, Die riep ende heeft te broken Der wachters slaep, die cume benatnen, Ende begaedden, alse ghi hort, Rome die vermaerde port, Ende hing_re X X. vanden besten Uptie maerct buten der vesten, Daer si voer tcapito_1 laghen, Ende daer dandere toesaghea. Oec hadden si hein na bi nachte Tcapitool afgewonnen met crachte, Ne ware eene gans alleene ; Want die wachters sliepen gemeene, Want die wachters waren moede, Entie Gallen met stouten moede Waren comen toten tinnen, Ende souden hebben gevallen binnen ; Maer eene gans hevetse verroken, Ende riep en hevet tebroken Der wachters slaep, die cume benamen, — 418 --- 3o Dat dander niet in en quamen. Om dese dinc maecten die Romeyne Ene silverine gans ghemeyne, Ende aenbedense op dien dach, Als dat jaer ghetide lach, 35 Daer na over menich jaer. Sinte Ambrosius, over waer, Maecte hier of sint sijn spot, Recto, 4e kolom : Ende seide : z Rome ! Jupiter, dijn god, « 1VIit ander dinen goden, sliep ; Lto gans wiec wel ende riep « Die : c Dies maecstu sacrificie hare, c Niet te Jupiters outare. • Dine goden sijn beneden der gans ! c Want en waer si, die van Sans Dat dandere niet in en quamen. Om dese dinc maecten die Romeine Eene selverine gans ghemeine, Ende anebedense updien dach, Dat dat jaergetide lach, Daer naer over menech jaer. Sente Ambrosius, over waer, Maecte hier af sint sijn spot, Ende seide : « Rome ! Jupiter dijn god Met anderen dinen goden sliep, Die gans die wiec wel ende riep : Dies maecstu sacrificie hare, Niet te Jupiters outare. Dine goden sijn beneden der gans! Newaer dor hare, die van Sans --.. 4 1 9 — 45 « Hadden die gode gheroeft : « Hi is dom die an hen gheloef t ! » Valerius seit dat die van binnen Hem ontsaghen sere dat winnen, Want hem die hongher dade noot, 5o Worpen si wt in saken (sic) broot. Doe dit saghen die van Gallen, Voeren si henen wech mit allen. Hi seghet : het stont hem so onsiene, Dat die repe art die egiene 35 Al verrot oec waren daer, Entie vrouwen haer haer Daer toe gaven te maken linen : Dus so waren si in pinen. Van Arista/des ende van Sjnre spraken..xlvi. In Assuerus .xxxiij.ste jaer Hadden dine gode gherovet : Hijs domp die an hem gelovet ! » Valerius seget : doe die van binnen Hem ontsagen jegen afwinnen, Want hem die honger dede noot, Worpen si uut dor scalcheit broot. Doe dit saghen die van Gallen, Voeren si woch al met allen. Hi seghet : het stoot hem so onsiene, Dat die reepe andie engiene Al verrot oec waren daer, Entie vrouwen hare haer Daertoe gaven te maken linen : Dus sere waren si in pinen. Van Aristotiles ende sire sprake. XLVI. In Assuerus XXXIIPte jaer ---R 420 Was Aristotiles, weet vor waer, xviij. jaer out, ende hi was Platons iongher, als ict las. 5 Hi was vanden stercsten sinne, Daer ic of te sprekene kinne. Aristotiles die seghet : Hi is dom die hem te prisen pleghet : Dat ydele glorie die sere achtert, 10 Ende dulheit ist dat hem .i. lachter (sic). Hi sprac, hine hadde pine en ghene Van armoeden, dan allene Dat hi den armen niene (i) mochte Helpen, als hem zijns ghedochte. (2) 15 Dat betaemt den goeden man, Dat hi gheen onrecht doen en can, Was Aristotiles, wet vor wier, XVIII jaer out, ende hi was Platoens disciple, alsict . las. Hi was vanden staercsten zinne, Daer ic af te sprekene kiene. Aristotiles die seghet : Hijs dom die hem te prisene pleget : Dats ydele glorie die sere achtert, dulheit eist datten een lacht Ende ert. Hi sprac, kine hadde pine enghene Van aermoeden, dan alleene Dan dat hi den aermen mochte Helpen, alsem sijns verdochte. Dat betaemt den goeden man,, Dat hi gheen onrecht doen en can, (i) Hier wordt de onderstelling van De V. en V. goedgemaakt. (2) Hs. : ghedachte. - 421 Noch ghedoghen in sinen moet, Datmen hem oec onrecht doet Sijn is die lachter ende misprijs, 20 Die onrecht doet tenigher wijs Enighen mensche onverdient. Ware ons nature so vrient, Dat wi saghen so Clare Alse linx doet, die openbare 25 Al door siet dat hem coemt bi, Wie is dan, die so scone si Van buten van hude ende van hare Alsmen binnen saghe Clare, Hine ware (t) onlieflic ter cure ? 3o Ons en maect scone niet nature Maer die crancheit vanden oghen, Noch ghedoghen in sinen moet, Datmen hem groot onrecht doet. Sijn es die lachter ente inesprijs, Die onrecht doet in eneger wijs Eenegen mensce onverdient. Ware ons nature also vrient, Dat wi sagen also Clare Alse linx doet, dat openbare Al doresiet dat hem coemt bi, Wie es dan, die so scone si, Van buten an hude, an hare, Alsemen binnen saghe al dare, Ne maer ontlieflijc ter cure ? Ons maect scone niet de nature, Maer die crancheit vanden ogen, (I) Zelfde opmerking. — 422 _... Die toorsien niet connen ghedoghen. Dit sijn Aristotiles woort Jeghen die minres, leert ende hoort : 35 Vrouwen minne, wil hi weten, Doet alle redene vergheten. Hets verwoetheit herde naer, Ende ene dinc die herde swaer (i) In die vroede herte staet. 4o Het beneemt sin ende raet. Hoghe herten, sterken moet Minne dickent vallen doet. Van hoghen pensen ende van groten Dat soese neder ghenoten, 45 Clagheden ende van heten sinne, (2) Diet doresien niet conen gedogen. Dit sijn Aristotiles wort Jegen de minres, leert ende hort : Vrouwen minne, wille hi weten, Doet alre redene vergeten. Hets verwoetheit harde naer, Ende eene redene sere onmaer Indie vroede herten staet. Het beneemt zin ende raet. Hoghe herte, sterken moet Minne dicken vallen doet. Van hoghen pensene ende van groten Doet soese neder ghenoten. Claghende ende van heeten zinne, (i) Geheel nieuwe lezing. (2) Hier ontbreken vier van de bij De V. en V. voorkomende versregels. — 423 — oiversader heter minne. haten minne van vrouwen so Keert in haetscap ende in rouwen. vaiaden selven. Hi ontsiet, Hi coene die niene vliet ; e kolom ontfaet weder staet. Dats .i. onghestade man ; scuwet dan, Ende van dommen beghinne, Die harde zinne entie fiere Maect soe sachte ende goedertiere. Oec doet soe bernen die zinne Met onversadere heetere minne. Wantrouwel sere utermaten, soe doet den mensche hem selven haten, Ende int ende minne van vrouwen Veert in haetscepe ende in rouwen. vanden selven. Hijs bloot alle ontsiet, es coene die niet en vliet; En tie ontfaet wederstaet, Fats man ; scuwet dan, Mit on versa der heter minne. Wantrouwel sere utermaten, Si doet den mensche hem selven haten Ende int ende minne van vrouwen 50 Keert in l1aetscap ende in rouwen. Noch vanden se/ven. .xlv/j. Hi is blode die alle dinghe ontsiet, Ri is coene die niene vliet; Verso, I e kolom : Ende alle ghenuechte ontfaet Ende ghene weder staet. 5 Dats .i. onghestade man; Die alle ghenuechte scuwet dan, van dommen beghinne, harde zinne en tie fiere sachteende goedertiere. Oee bemen die zinne onversadere heetere minne. Wantronwe! sere utermaten, Soe doet ,elven haten, ende minne van vrouwen haetscepe ende in rouwen. Noch van den selven. XLVII. bloot die dine ontsiet, Hi es eoe ne die niel Ectie alle genouchte onlfaet Ende neghene wederstact, Dals een ongestade man; Die alle genouchte scuwet 424 _... Diene mach niet ghestaen daer inne ; Suverheit ende cracht van sinne Verderven ende comen te scaden 10 Mit brekene ende mit overdaden : Middelheit maket al goet. Wi so dan sinen moet Vanden lichame overtrecket so, Dat hijs is int herte vro, 15 Die is emmer van reynen sinne ; Maer so wie die droeft daer inne, Die is onghestade van herten ; Entie in pinen is ende in smerten, Ende dan al dat nemet in goede, 20 Die is van enen sterken moede. Cracht van sinne dats over waer Middelheit tusschen coenheit ende vaer. Diene mach niet gestaen daer inne ; Suverheit ende cracht van zinne Verderven ende comen ter scade Met brekene ende met overdade Middelheit maket dan al goet. Wie so danne sinen moet Vanden lichame ontrecket so, Dat hijs es int herte vro, Die es emmer van reinen zinne; Maer so wie dat droevet daer inne, Hi es ongestade van herten; Entie in pinen es ende in smerten, Ende dan al dat neemt in goede, Die is van eenen staerken moede. Cracht van zinne dats over waer Middelheit tusscen coenheit ende vaer. — 425 Hoefscheit (i) is een middel leven Tusschen nemen ende gheven. 25 Behaghelheit hout middel hande Tusschen ere ende scande. Verwoetheit, alst is tijt ende stede, Is ene edele domphede, Alset coemt te groten sorghen, 3o Daer hem niement wt mach borghen. Elke dinc is best in sire tijt : In doude wijs (2) is groot delijt, Want els en heeft si ghene doghet ; Reynicheit prijst men in die ioghet. 35 Die somwile sal dat beste kiesen, Hi macher wel an verliesen. Hets beter leren dan worden rike ; Hovescheit es in middel leven Tusscen nemen ende gheven. Behagelheit hout middelhande Tusscen die eere entie scande. Verwoetheit, alst es tijt ende stede, Es eene edele domphede Alset coemt ter groter sorghen, Daer hem niemen uut can verborgen. Elc dinc es best in sinen tijt : In doude wijsheit es groot delijt, Want els en hevet soe gene doghet; Reinecheit prijstmen in de joghet. Die somwile sal dat beste kiesen, Hi magere wel ane verliesen. Hets beter leren dan worden rike; (t) hs : hoefscheis. (2) Zie de aanmerking van De V. en V., I, blz. 132, nota. 426 Nochtan ist nutteliker sekerlike, Die noot heeft, dat (hi) goet ghecrige, 4o Dan hi om leren prighe. Dese blomen hebben wi versocht, Ende uten latine in dietsche brocht Wt Aristotiles boeken ; Voort willen wi der ieesten roeken. Van plaolien te Rome. .xlvi i. Tien tiden ende in dien daghen Quamen te Rome sware plaghen : siecheit, ene scarpe sucht, Die den menighen dede sware vrucht, Entie stont langhe swaer. Man ende w ij f ende kindre daer Storven alle, groot ende clene, Al die stat wel na ghemene. Nochtan eist nutteliker sekerlike, Die noot hevet, dat hi goet gecrige, Dan hi omme leeren prighe. Dese bloemen hebben wi besocht, Ende uten Latine in Dietsche brocht Aristotiles bouken ; Vort willen wi der jeesten roeken. plag-he van Rome. XLVIII. tiden ende indien daghen Quamen te Rome sware plaghen : Eene siecheit ende scaerpe sucht, Die menegen dede grote vrucht, Entie stoet langhe ende zwaer. Man ende wijf ende kindere daer groot ende clene, Indie stat wel naer ghemeene. N ochtan nutteliker sekerlike, ghecrige, 40 om leren prighe. bIomen versocht, ute!l Iatine dietsche brocht boeken; wi der ieesten roeken. Plaghen Rome .. xlvzY. dien daghen plaghen : Ene dedc sware vrucht, 5 Ianghe swaer. wijf clene, '\.1 na ghemene. eist nutteliker sekerlike, noot hevet, dat hi goet gecrige, omme leeren prighe. wi besacht, uten Latine in Dietsche brocht Ute Aristoliles boul,en; willen wi der jeesten roeken. Vander plaghe van Rome. XL VIII. Tien tiden ende indien daghen Rome sware plaghen : sieeheit ende seaerpe sueht, menegen grote vrucht, slont langhe ende zwaer. wijf kindere daer Storven daer, groot ende clene, radie slat wel naer ghemeene. — 427 — ,ij. jaer so stont dese dinc, 10 Ende wie so der doot ontghinc, Wert so magher ende so cranc, Ende ongheverwet gheluwe gemanc. Doe die .ij. jaer waren leden Ende terde quam, mids inder steden 1 5 Scoorde derde mids ontwee, Dies menich hadde van vare wee. Een ridder hiet Marcus Curtius, Wapendem, alst was aldus. Ende spranc midden in die scure : 20 Dit was een dulle aventure. Vanden coninc Assuerus die Dode (I) sinen sone Danis. xlix. Alse Assuerus in Persi Coninc hadde gheweest vri II jaer so stont dese dinc, Ende so wie dat der doot ontginc, Wart so magher ende so crane. Só ongevaruwet ghelu gemanc. Doe die II jaer waren leden Ende terde quam, mids inder steden Scuerde die erde mids ontwee, Dies menich hadde van vare wee. Een ridder, hiet Marchus Curius, Wapende hem, alst was aldus, Ende spranc midden indie scuere. Dit was eene dulle aventuere. Van coninc Assuerus, die doodde Dariuse sinen sone. XLIX. Alse Assuerus in Perci Coninc hadde gewesen vri (t) hs.: doden. - 428 - .xl. jaer, doe sterf hi ghinder. Hi hadde .C. ende .xv. kinder. 5 Sonen warent al ghemene; .iij. waren wettich allene. Danis die outste hiet, Dien die vader, eer hi versciet, Des lants crone draghen dede (I) Jo Al wast ieghen der Persen zede, Die niement trike wilden gheven, Verso, 2e kolom : Eer die vader doot waer bleven. Om dese ere vanden vader, Setten hem die sonen alle gader, 15 Hoe hi den ouden corten teven. Mit hem heeft hijt daer toe bedreven XL jaer, doe starf hi ghinder Hi hadde C ende XV kinder : Sonen warent alle beghene, III waerre wettachtich alleene. Darius die outste hiet, Dien de vader, eer hi versciet, Des• lants crone draghen dede, Al waest jeghen der Percen zede, Die niemen trike ne wilde geven, Eer die ander doot was bleven. Omme die eere vanden vader, Sette hem die zone algader, Hoe hi den ouden gecorte sijn leven. Metten hevet hi daertoe vèrdreven (t) hs. : mede. — 442299 Sire broedere .1. mede, Dien hi dat al sweren dede. Die nijt quam al om .i. wijf. 20 Van (sic) Assuerus, doude keytijf, Hadde sijns broeder wijf ontfaen In huwelike, ende hadse mit hem gedaen, Eene vrouwe, hiet Astacia. Darius die stonter na, 25 Datse hem die vader wilde gheven Mitten rike na sijn leven, So dat hem sijn vader behiet. Daer na en docht hem eerlic nier. Want hire hem niet wilde ionnen, 3o Begaf hise inden tempel der sonnen : Wat wive daer quam ter stede, Bleef ewelic in suverhede. Hier omme wildi den vader moorden, Siere broederen L mede, Dien hi al dat sweren dede. Die nijt quam al omme een wijf; Want Assuerus, doude keytijf, Hadde sijns broeder wijf ontfaen En huwelike, ende met hem gedaen, Eene vrouwe hiet Astazia. Darius die stont daer na, Datse hem die vader wilde gheven Metten rike naer sijn leven, So datse hem die vader behiet. Daer naer en docht hein eerlijc niet. Want hire hem niet wilde jonnen, Begaf hise inden tempel der sonnen : Wat wive so quam daer ter stede, Bleef in euwelikere suverhede. Hier omme wildi den vader morden. 430 - Maer dat quam wt bi wroech woorden. 35 Hi entie sine worden ghevaen Ende alle ontlive(t) ende verdaen (i). Van Codomanus hoe (hi) suverde Persen. 1. Assuerus went van rouwen daer Siec, ende sterf cortelike daer naer. Dat rike opten middelsten quam, Amilacus, als ict vernam. 5 Die ontsach hem in sijn ghedochte, Dat yement ieghen hem sweren mochte, Ende sloech sine maghen doot ginder, Princen, wiven ende kinder, Dit quam uut bi wroegers worden. Hi entie sone worden gevaen, Ende alle ontlivet ende verdaen, Ende hare wive entie kinder, Beede meerre ende minder. Hoe Codomanus suverde Persen. L. Assuerus wart van rouwen daer Siec, ende staerf cortelike daer naer. Dat rike upten middelsten quam, Amilacus, alsict vernam. Die ontsach hem in sijs gedochte, Dat iemene jegen hem zweren mochte, Ende slouch sine mage doot ginder, Princen, wive ende kinder, (t) Hier ontbreken weer twee verzen. — 431 _._. Hine spaerde ionghe no (o)ude, (i) to Want hi niements ontfermen woude. Doe trac hi te Susen waert, Al te male mitter vaert, Want het des riken hoeft was. Hem dochte wel die waerheit das, 15 Dat rike weke al ghemene, Haddi Susen die stat allene; So dat die vanden lande Staken te samen die hande, Ende volchden mit here ane, 20 Ende maecten prince vanden vane Enen, die Codomanus hiet, Die node die dinc achter liet. Dien wich hi ieghen hem nam, Daer die dinc also vulquam. Hine spaerde jonc noch oude, Want hem niemens ontfaermen woude. Doe trac hi te Susen waert, Alse dat te winne metter vaert, Want het des riken hovet was. Hem dochte wel die waerheit das, Dat trike weke al ghemeene, Haddi Susen die stat alleene ; So dat die beste vandien lande Staken te samen die hande, Ende volgeden met here ane, Ende maecten prince vanden vane Eenen, die Codomanus hiet, Die node die dinc achterliet. Den wijch hi jeghen hem nam, Daer die dinc also vulquam, (i) hs. : no ude. - 432 - 25 Dat hi ende sijn hulpe groot Bleven inden wighe doot. Codomanus wan den zeghe, Ende bleef te weerder alle weghe. In dat rike van Persi; 3o Want so nauwe waren si Verdreven, en haddi ghedaen, Si waren doot of ghevaen. Hier om so gaf men hem die balgye Vanden lande van Arrnenye; J5 Ende Ochus, die joncste vanden drien, Die Assuerus hiet, was na dien In Persen coninc ghemaect daer, Ende wast .xxvi. jaer. Sint dese Codomaen 40 Na Ochus (i) doot wert hi ontfaen Dat hi ende sine hulpe groot Bleven indien wighe doot. Codomanus wan dien zeghe, Ende bleefs te werdere alle weghe Indat rike van Persi .; Want so nauwe waren si Verdreven, en hadde hi gedaen, Si waren doot of glievaen. Hier omme gaf men hem die baelgie Vanden lande van Aermenie ; Ende Ochus, die joncste vanden drien, Die Assuerus hiet, was nadien In Persen gemaect coninc daer, Ende waest XXVI jaer. Sindent dese Codomaen Na Ochus doot wart ontfaen ( t ) hs. o;hhus. -- 433 - Ter cron (sic) om die hoefschede, Die hi den lande van Persen dede, Ende was Danis ghenoemt. Bi hem wert sint verdoemt 45 Di crone van Persen ende van Meden ; Want het wan mit moghentheden Alexander op hem al, Alsmen hier na horen sal. Van Ochus rike Ende van Verso, 3e kolom : Demostenes .t2. Ochus (i), Assuerus sone, Was coninc ende regneerde die gone Naden vader .xxvi. jaer. Ter crones, omme die hovescede, Die hi dien van Persen dede, Eade was Darius ghenoemt. Bi hem wart sijnt verdoemt Die crone van Persen ende van Meden ; Want het wan met mogentheden Alexander up hem al. Alsemen hier naer tellen sal. Van Ochus rike ende van Dernostenes. LI. Ochus, Assuerus joncste sone, Wart coninc, ende regnerde de gone Naden vader XXVI jaer. (I , hs. othus. — 434 -- In sinen tiden, weet men vor waar, 5 Was Demonstenes (sic), die so wale Was gheraect in sine tale, Wies proverbien ende wies wijsheden Ic wille setten hier ter steden. Alse Demostenes leerde rethorike, zo Dats ene (i) conste die maket rike Die wil wesen tale man, Dochten aen hem selven dan, Dat sijn luut te clene ware Om te spreken openbare. 15 Pugierdi mit so groter pine Die smette entie blame sine, Dat niement en brochte voort, Als hi wilde, sine voort. In sinen tiden, wet voer waer, Was Demostenes, die so wale Was gheraect an sine tale, Wies proverbien ende wijshede Ic wille setten hier ter stede. Alse Demostenes leerde rectorike (Dats eene coast, die maket rike Die wille wesen taleman), Dochtem in hem selven dan, Dat sijn luut te cleene ware Omme te sprekene openbare. Doe purgeerdi met so groter pine Die smetten entie blamen sine, Dat niemen bet en brochte vort, Alse hi wilde, sine wort : (i) hs. en. -- 4 35 - Sijn luut, dat clene was ende stille, 20 Maecti grof na sinen wille, So datten lieden wel bequam. Als hi die tale eerst spreken an nam, Opten oever ghinc hi staen, Daer die zee sere an ghinc slaen; 25 Daer ghinc hi roepen lude ende spreken, Om sine clene stemme te breken. Oec droech hi te menigher stonde Vele kesele in sinen monde, Om dat in sijn orbare 3o Die mont te ghereder ware. Dits die wise Demonstenes (I), Daer dit of bescreven es, Dat Tays was in sinen daghen Dat luut, dat clene was ende stille, Maecti grof naer sinen wille, So dat den lieden wel bequam. Alse hi spreken eerst annam, Uptien oevere ginc hi staen, Daer die zee an ginc slaen ; Daer ghinc hi roepen lude ende spreken, Ende sine cleene stemme breken. Oec drouch hi in somegen stonde Vele keselen in den monde, Omme dat hem in sinen orbare Die mont vele te gereeder ware. Dits die wise Demostenes, Daer dit af bescreven es, Dat Thays was in sinen daghen, (I) Herhaaldemaal komt de vorm Demonstenes voor. - 436 -- Die scoenste daer men of ghewaghen 35 In boeken hoort, over ene Wijf der wereldti ghemene, Die man ghedoghede om ghelt. Dese Tays, alsmen telt, Hadde haer vermeten des, 40 Dat si desen Demonstenes Emmer te valle bringhen soude, Opdat sijs haer pinen `oude: (i) So dat si quam, daer si den man Brochte daer toe, dat hi began, 45 Op haer merken ende sien, Ende si wert gheware in dien, Datten begaven sine sinne. Doe toochde si ghebaer der minne, Die scoenste daermen af gewagen In bouken hort, eene over eene Wijf ter werelt gemeene, Die man gedogede omme ghelt. Dese Thays, daermen af telt, Hadde hare vermeten des, Dat soe desen Demostenes Emmer te valle bringen soude, Weder woudi of en woude ; So dat soe quam, daer soe den man Brochte daertoe, dat hi beghan Up hare merken ende zien, Ende soe wart geware indien, Dattene begaven die zinne. Doe togede soe hem gebaer der minne, (I) Opmerkelijke lezing. 4 3 7 -- Ende hi leide haer te voren 5o Sinen wille ghelijc den horen (1), Ende began bidden ende claghen, Hoe hi sinen wille mochten beiagen, Ende vraechde haer wat si woude Hebben dat sine ontfanghe soude; 55 Ende si was op tbedde ghegaen, Ende als diene wel waende hebben gevaen. Tays seide (2) .C. pont. (3) Die cost noopten tier stont, Dat hi te sire redene quam. bo Thoeft sloech hi neder, .i. deel gram; Doe sprac hi : st en wil gleeen berouwen Ende hi leide hare te voren Sinen wille ghelijc den doren, Ende began bidden ende claghen, Hoe hi siren wille mochte bejagen, Ende vragede hare, wat soe hebben woude, Updat soene ontfangeu soude ; Ende soe was upt bedde gegaan, Alse diene waent hebben gevaen. Thays eeschte C pont. Die cost noeptene tiere stout, Dat hi te siere redenen quam. Thovet slouch hi neder, een deel gram, Doe sprac hi : « In wille entrouwen (t) Blijkbaar misschreven voor doren. (2) De vertaling gewaagt hier, evenmin als andere teksten, Demostenes' vraag : Hoc quantum ? van (3) .C. pont is geen eigenlijke misslag : Mille denariis wordt hier door ioo pond vertaald, even als elders weleens .c. door « dusentich » overgezet werd. -- 438 -- So te copen gheen vrouwen. » (i) Dus sciet hi danen puer ende claer, Ende verwan sijn vleysch ende haer. Van Demonstenese noch di . Twee manne waren in sinen tiden, Die souden door Athenen liden, Ende si gaven haer ghelt Eenre deerne, diet helt, 5 Die al tgoet te bewaerne plach, Datter inder herberghen lach. Si seiden : « en ghevet niement allene Sonder ons beiden ghemene. » « Gherne », sprac si, ende in dien So diere copen gheen berouwen. » Dus sciet hi 'danen puur ende slare, Ende verwan sijn vleesch ende hare. Van Derostenes noch. LII. Twee man waren in sinen tiden, Die souden dor Athenen liden, Ende si ghaven hare ghelt Eere diernen die tgeent helt, Die alt ghelt te bewaerne plach, Dat daer indie herberge lach. Si seiden : « Ne ghevet niemen alleene, Sonder ons beeden ghemeene. » --- t Gherne, s sprac soe, ende indien (i) Vgl. De V. en V'. tekst. __.. 43 9 _. to Cihinc elc om bederve sien Verso, 4e kolom : Van comanscepe, haer entare; So dat deen besiect wert sware, Ende dander gheselle die ghinc lieghen, Ende ghint joncwijf bedrieghen, 15 So dat hi haer of wan mit ghilen Al ghint (i) ghelt daer ter wilen, Ende droecht daer hijs seker was. Sijn gheselle hier na ghenas, Ende eyschede der ioncfrouwen daer of 20 Sijn deel ghelts ende haer belof; So dat die deerne ghewan Demonstenes tenen taelman, Voor tgherechte, daer si stoet Ginc elc om sine bederve sien Van comanscepen harentare ; So dat deen wart besieket sware, Ende dander gheselle die ginc lieghen, Ende gheent joncwijf bedrieghen, So dat hi hare afwan met ghilen Al geent ghelt ter selver wilen, Ende droucht aldaer hijs seker was. Sijn gheselle daer na genas, Ende ees -ahte den joncwive daer of Sijn deel ghelts ende haer belof ; So dat die dierne ghewan Demostenes, den taletnan, Voer tgerechte, daer soe stoet (I) hs. : Aghint. — 440 — Ende moeste andwoerden over tgoet; 25 Entie ghene eyschede die vorweerde Van dien ghelde voort die weerde. Demonstenes maecte openbare Ende vraechde den wive oft also ware, Ende si sprac : « te waren ia! 3o « Vrient, » sprac Demonstenes, « nu ga, « Oftu wilt datmen di tghelt telle, « So brinc hare dinen ghesellen; « Want tioncwijf hiet (I) wel, « Dat die dinc aldus ghevel : 35 « Dijn eyschen hevestu ghewonnen dan, « Op dattu bring.hes den andren man. » Van Ysydorius (2) van Machedone..li j. Sinte Ysydorius die seghet, Ende moeste anrwoorden vor dat goet, Entie gheene eeschte antworde Vandien ghelde, van worde te worde. Demostenes vragede openbare Den joncwive, oft also ware, Ende soe sprac : « Te waren ja ! » — « Vrient ! » sprac Demostenes, « nu gha, Oftu wilt datmen tgelt di telle, Ende brinc hare dinen geselle ; Want dat joncwijf lij et wel, Dat die dinc also ghevel: Dinen eesch hevestu gewonnen dan, Up dattu bringes den anderen man. » Van Phillip zan Machedone. LIII. Sente Ysidorius die seghet, (I) 1. liet. (2) 1. Philips. — 441 ^-- Die vele dinghen te seggen pleghet, Dat Philips, die felle man, Die den groten Alexander wan, 5 Beleghen hadde eens Athenen. Men begonde vraghen den ghenen, Wat hi wilde van haren goede. Hi seide : men gheve hem die vroede, Hine wilde els niet dat daer es. zo Doe begonde Demonstenes Ene favele, daer hi mede ontriet, Datmen dies en dede niet, Ende seide : « die wolven entie her(den) Eens .i. ghedinghe begherd(en), 15 Dat si ghevriende werden souden. Die wolven seiden dat si wouden Hebben te ghesellen (i) die honde, Die vele dings te telne pleget, Dat Phillip, die felle man, Die den groten Alexandere wan, Beleghen hadde eens Athenen. Men begonde vraghen sijn meenen, Wat hi wilde van haren goede. Hi seide : men gave hem die vroede Hi wilde els niet datter es. Doe antwordde Demostenes Eene favele, daer hi mede ontriet, Datmen des en dade niet, Ende seide : « Die wulve entie herden Eens gedinghe wilen gherden, Dat si gevriende werden souden. Die wulven seiden, dat si wouden Hebben te ghiselen die honde, (1) 1. ghiselen. --- 442 — Anders en wilsi in ghere stonde Pays maken, no gheven vrede; 20 Ende deden scade ende sware onzede • • • • Dus salt varen, sprac die vroede, Gheeft men Philippe onse hoede. D. Anders wilden si in ghere stonde Pays geven, noch maken vrede; Want vander honde pijnlichede Quam dorloghe altemale. Den herden docht gevoughe tale Dese dinc, ende gaven hem de honde, Diese wachten talre stonde, Entie hare scaep verwerden. Doe quamen die wulven ende verterden Die beesten zonder eenege were Ende daden scade ende grote dere. « Dus saelt varen, » sprac die vroede, • Gheeft men Phillipe onse hoede. » (I) In het nieuwgevonden fragment werden de negen verzen, die bij de De V, en V. voorkomen overgeslagen, en geeft vers 20 Bene geheel afwijkende lezing. -- 443 - Dus moeste Philippe sceden dane Sonder ghisel enich tontfane. 25 Demonstenes vraechde tier stonde Enen, die favele vinden conde, Hoe groot ware sijn meeste miede Van ere favele voor die liede. Hi andwoerde : x wel .i. pont. » 3o Demonstenes andwoerde tier stont : « Ic hebbe meer ontfaen van goude, Op dat ic swighen woude. » Dus scadelic, alst comt te spronghe, Is vanden tael man die tonghe : 35 Daer en is gheen trouwe an te ghere stonden, So (i) ne si mit silver ghebonden; Men moet vanden advocaet Dus moeste Phillip sceden dane Sonder ghisel ghenen tontfane. Demostenes vragede teenen stonde Eenen, die fave en vinden conde, Hoe groot ware sine meeste miede Van eere favelen onder die liede. Dander seide : t `Vel een pont. Z. Demostenes antworde tier stont : t Ic hebbe meer ontfaen van goude, Up dat dat ic surighen soude ^•. Dus scadelijc, alst coemt ten spronge, Es vanden taelman die tonge : Daer nes geen trouwe an in gere stonden, Sine si met selvere gebonden ; Men moet vanden advocaet (s) I. Soe. 444 Swighen copen, of het wort quaet. Van Demonstenes in Athenen .liizg. Eens quam also die aventure, Dat tAthenen die senature Jeghen Philippe van Machedone, Die vol was van menigher hone, 5 Eens voorspraken hadden noot, Also datmen daer onboot Demonstenese, die hem siec maecte Ende ghinc te bedde also naecte, So datmen boden om hem sende, ao Ende andwoerde dus int ende : Tswigen copen, of het wert quaet. Van Dernostenes ende Echines. LIIII. Eens quam also die aventure, Dat te Athenen die senature Jegen Phillippe van Macedone, Die vul was menenhere hone, Eens voerspraken hadden noot, Also dat men daer ontboot Demostenese, die hem ziec maect, Ende gins te bedde al naect, So datmen boden om hem sende. Dernostenes antwordde int ende : -- 445 — Tweede blad, recto, le kolom : (Vierde Partie, te plaatsen tusschen het VIIe en het VIIIe boek.) Van den paus Innocent, .xij. abden van ordine gereet, Die men cesteaus nu heet, Mit enen legate van Rome ; 5 Ende elc predicte ende (i) gome Van Albigensen in dat lant Ende bringhen ter kerstfine hant, Dat si daden so latter bisscoppe mede Ende pape ende clerke ter stede to Worden gheset ende daer ontfaen. Sinte (2) Dominicus, sonder waen, Was in dat lant oec bekent Ende van daer an prediken sent, Als ghi hier na wel sult verstaen, 15 Hoe hi began die doghet saen. Van Sinle (3) Dominicus .lxv. Sinte Dominicus, als wijt horen, Was wt Hyspanien geboren, Ute enen dorpe heet Calaroga. (I) 1 : nam gome. (2) hs : S'. (3) hs : S'. 446 — Een sijn petrij n oec daerna, 5 Diene hief uter vonten daer, Doe hi ionc was, droemde haer Dat hi een sterre hadde vor thooft Die claerre sceen, des gelooft, So dat haer dochte dat al tlant 10 Daer of verlichte alte hant. Doe hi was een luttel out, Ter scolen setti sijn gewout Ende leerde so wel ende neernstelike, Dat hi wort van sinne so rike, 15 Van alre sciensien, van alre aert, Ende van doechden so vermaert, Dat sijns ghelijc niene was. Dese mare liep doe na das Hyspanien harde groot 20 Van sire doghet die hi doet; Want sine boeke vercochti mede Ende gafse te menigher stede. Menighen groten riken man Bekeerdi namaels, ende wort dan 25 geselle in armoeden groot (1). In vasten, in beden, in odmoet, Was hi altoos, nacht ende dach. Doe van Oxomensen (sic) sach Sijn goede leven, vercoos hine daer i) In het hs. zijn deze twee verzen, behalve het laatste bijna uitgewischt. sijn petrijn oec daerna, Diene hief uter vonten daer, hi ionc was, droemde haer een sterre hadde vor thooft c1aerre sceen. gelooft, dat haer dochte dat al tlant 10 Daer of verlichte alte hant. was een luttel out, sijn gewout leerde wel ende neernstelike, hi wort van sinne so rike. IS Van alre sciensien, van alre aert, doechden so vermaert, ghelijé niene was. mare na das In Hyspanien harde groot 20 dog het hi doet; Want sine boeke vercochti mede te menigher stede. riken man dan 25 Sijn geselIe in armoeden groot (1). beden, in odmoet, altoos, nacht ende dach. Oxomensen (sic) sach leven, vercoos hine daer (I) In het hs. zijn deze twee verzen, behalve het laatste woord, bijna uitgewischt. 447 — 3o Ende maecten canonic regulaer, Daer hi onder die canoniken saen Groten name heeft ontfaen. Een boec haddi, daer hi in las Wat der herten zuverheit was 35 Ende van godliken leven mede; Ende als hi dan begonste gerede pensen om al dese saken herte niet sijn ghepens in godlicheden (1), 40 Flier om heefti dickent Grote pine, want hijt al begripen, ende smal, In sijn herte die gracie Heren; Ende dat dies yet soude ontkeren, Was sere ieghen sinen Selden lach erghent Hine altoos monde; Ende als teniger Daert hem yet wort 5o So wildijt mitter volcomen. Van goeden .lxvi. Van coninc Adelfonsus Bat Dicatuse, den biscop, aldus Dat hi voer tot Mit sinen zone ende provede das (I) hs godlichede. - 447- 30 Ende maectcn canon ie regulaer, Daer hi onder die canoniken saen Groten name heeft ontfaen. Een boec had di, daer hi in las Wat der herten zuverheit was 35 Ende van godliken leven mede; Ende als hi dan begonste gerede Te pensen om al dese saken Ende sijn herte niet conde volmaken Al sijn ghepens in godlicheden (I), 40 Hier om heef ti dickent leden Grote pine, want hijt al Wilde begripen, groot ende smal, In sijn herte die gracie Ons Reren; Ende dat hem dies yet soude ontkeren. 45 Was sere ieghen sinen wille. Selden lach hi erghent stille, Rine bede altoos mitten monde; Ende als hi was teniger stonde, Daert hem yet wort benomen, 50 So wildijt mitter herten vo1comen. Van sinen goeden leven .lxvz: Van Castele coninc Adelfonsus Bat Dicatuse, den biscop, aldus Dat hi voer tot Marchyas Mit sinen ende prove de das (I) hs : godlichede. — 448 -- 5 Of hi een huwelijc na tgone Tusschen sire dochter ende sinen zone Mochte gemaken; ende dit dede Die bisscop, ende nam aldaer ter stede 2e blad, recto, , 2 e kolom : Mit hem Dominicus nu saen. 10 Ende doe si quamen, sonder waen, Tot Tholusen in die stat, Daer si snachts lagen na dat. Haer wert was een quaet man, Een ketter, een ongelovich tyran, Ende Sinte (1) Dominicus ghinc hem ane Ende dedem van den gelote te verstane Ende predicten ende seide menich wort, Dat die ghene wort becort Van sire quaetheit ende quamer af Ende Gade ene goede ziele gaf. Oec, doe hi in Abuensen ghinc, Ende predicte, gesciede dese dinc, Daer hi om tghelove dicke aldaer Moeste disputieren vorwaer 25 Jegen ketters, iegen buggerien, Jegen baeliuwe, onreyne quadien, Ende ieghen meesters ende iegen doden, Ende ieghen alle onreyne roden Die iegen Gods gebode daden; (I) hs : Of hi hu welije ende gemaken ; dit de de bisscop, nam 2 e ,2e kolom saen. IQ Ende doe si quamen, sonder waen, Tholusen die stat, snaehts lag'en na dat. was een quaet man, ketter, een ongelovich tyran, 15 Sinte {I) Dominieus hem ane gelo\Te te verstane menich wort, ghene wort becort quaetheit quamer af 20 Gode goede ziele gaf. Oee, hi in Abuensen ghine, predicte, gesciede dese dine, om tghelove dicke aldaer disputieren vorwaer Jegen ketters, iegen buggerien, baeliuwe, onreyne quadien, Endeieghen meesters ende iegen ioden, ieghen alle onreyne roden iegen Gods gebode {IJ S'. 449 — 3o Daer ieghen was hi vroe ende spade, So dat si daer na worden te rade, Dese onwettich entie quade, Ende visierden dat si vorwaer Hare wet wilden bringen aldaer 35 In een boec al bescreven, Ende hi soude bringhen daer neven Sijn boec, dat bi selve screef, Ende daer hi grote bliscap in dreef, Ende men soude maken .j. vier 40 Entie boeken leggen hier Int vier, ende dan dat daer verbrant Sine wet wert of gescant. Dit wert gedaen na dese tale, Ende haer boec verbrande altemale, 45 Ende Dominicus bleef ongescent. Noch wert dit gedaen sent Ende tboec spranc daer aten viere Ende daer na sciere (i) So quam dat boec ongescant so Uten viere onverbrant. Om dit ende om ander dingen, Die hem gescieden sonderlingen. So bekeerdi vele liede, Die quamen te Gods meysniede. Van Sinte Fransiscus. lxvi In desen tiden was Sinte (2) Fransiscus, (I) Het hier ontbrekende woord is in het hs. niet meer te lezen. (2) Hs.: S'. __ 450 Daer wi oec of lesen dus, Dat hi eerst werf fondeerde gereet Der minder broeder, God weet. 5 In sijnre ioncheit was hi goet Ende in sine oude wies hem die moet So sere in dogeden, dat hem die man Niet te sere geprisen en can. Sijn vader was rike sere van goede, io Ende was hem sere iegen den moede, Dat hem die zone dus bekeerde Gode te dienen; ende dat hi leerde, Dat was den vader oec verholen ; Ende dat hi ghinc ter scolen 15 En wist die vader niet en (sic) twint. Namaels so gesciede oec sint Datten die vader vinc daer naer Om tleven dat hi lede daer Ende sloten in een kerker saen, 20. Daer en die moeder wt heeft gedaen, Dies die vader erre was, Ende versprac die moeder om das Al dat hi genemen conde Gaf hi doer Gode op die stonde. 25 Sijns selfs cleder gaf hi mede Den lieden te decken hare lede; In alle manieren waer hi can Stont hi den armen bi vort an. - 451 - 2e blad, recto, 3e kolom : Mit enen roc ende bervoet mede, o Ghinc hi van stede te stede. Ter lasarien is hi oec gegaen Ende daer hare voete dwaen Ende diende hem odmoedelike; Daer na hordi als dier gelike 35 Die misse singhen tere stont Daer hem die ewangelie wert cont Dat ons heren iongeren ghingen Ende niet mede en souden bringen Dae'r hise prediken sende ter stat, 4o Gout no silver gaf na dat, No sac no roede, no oec broot Souden si draghen te gere noot; No oec twe (i) rocke, no oec scoen Souden si oec an doen. 45 Dus nam hi an enen roc Ende warp wech roede ende stoc; Ende doe hi dus dit al verstoet Was hi blide in sinen moet Ende seide : dit beghere ic allene. s Mit al sire herten ende na tghene Dedi van hem roe ende scoen, Ende wilde oec also doen, Ende gorde hem mit enen iele boven. Ende om dat hi hoorde Onsen Here loven ( I) hs : Noec twe. 452 — 55 Sinen iongers ende seggen mede : God gheve u sinen vrede, « So plach hijt selve altoos vort an. Daer hi predicte sprac hi dan, Int eerste : « vrede si onder u; gehort! 6o Ende dan sprac hi sijn sermoen vort. ^ Hoe Sinle Fransiscus sijn Orde eerszi maecte. lx vi y. Om sine goede exempelen saen, Dier hi vele nu heeft gedaen, So volchden hem vele liede; Ende som lieten si alle miede. 5 Ende hebben sijn abijt ontfaen Ende volchden hem na sonder waen So . . . hi doe ge . . . (I) Die sine voetstappen volgeden na. Op enen dach sat hi onder hen, zo Ende hem quam daer in sinen sen Dat hi Gode dancte das Van al dat hem gegeven was; Daer na pensedi weder saen Dat hi luttel haalde gedaen 15 Voer (I) Gode, ende sinen tijt oec mede Niet wel en heeft besteet gerede; Ende hier om wort hi bevende daer; Ende hiér om, op die ure daer naer, (z) In 't hs. uitgewischt. (i) hs : Doer. -- 453 Wort hi op gevort ter tide 20 Daer hi in wort so sere blide, Dat hi in hem selven gebrac. Hier na hi tsinen gesellen sprac : « Wi moeten ons sceiden hier nu « Ende in andren lande, segic u, 25 « Prediken elc sonderlinghe. » Ende aldus scieden die dinghe. Ende doe si daer hadden gewesen Een stic van henen, doe bat na desen Fransiscus Onsen Here saen; 3o Want hem langde sonder waen Na sinen gesellen, dat segic u, Dat hise mochte vergadren nu. Ende Onse Here dede na dat, Dat si vergaderden op een stat 35 Daer elc andren vertelde saen Wat God doer hem heeft gedaen. Daer na schreef hi enen boec, Daer hi om dede ondersoec Dat hi ene ordine soude maken 4o Na sijn leven, na sine saken, Ende doe haddi .xi. gesellen. 2e blad, recto, 4e kolom Ende dit woudi den paeus gaen tellen. Met .ij, gesellen is hi comen Totten paeus der stat van Romen 45 Om hare regele te doene confirmeren. Innocencius ontfmncken mit eren, - 4 54 --- Die doe paus was, God weet, Ende confirmeerde sijn regele ghereet Ende orlofde hem daer na zaen 5o Dat si prediken souden gaen. Met bliscapene is hi danen (t) gekeert Ende hevet tfolc onder wegen geleert. Ende dit hadde grote wonderlichede, In steden ende in dorpen (2) mede, 55 Gheleerden lieden, want si niet En wisten dat hi ter scholen ghinc yet. Daer om wonders hem ter mere, Dat hi van Gocle sprac diepe sere. .iij. ordine maecti, segic u. 6o In dene bleef hi selve nu; Dander was van goeden vrouwen, Die sine ordine oec ane scouwen; Terde was van diere manieren, (3) Dat die ander ordine hantieren. Van dinghen die ghescieden. lxix. Doe men screef m. cc. mede Ende .vij., wel gherede, Doe voer Philips van Vrancrike In Aquitaengen des gelike 5 Ende struwerde die lande daer, Ende nam op oec daer naer (t) hs. dane. (2) hs. dorpe. 3) hs. maniere. - 455 -- Dorpe, castele ende porten mede. Oec wert gesent van Rome der stede Een legaet, die (i) den coninc to Dat hi verstorde weder die dine, Die hi daer voren hadde gedaen An papen, an bisscopen sonder waen, Ende hise weder ontfinge daer . . (2) Die bi hem verdreven waren. 15 Ende zwaerlike sijn doe comen Ende hise weder heeft genomen In sinte Nyclaeus So waren grote (2) Ende daer na viel een reghen groot, 20 Die scade dede sonder genoot, Ende blixme wort daer mede gesien, Die menigen vervaerde van dien. So worden huse verbrant vele Ende grote gestichte ende castele. 25 Int selve iaer Satellia die stede Wort verwonnen nu gerede Van den heydene, mit pinen groot, Daer der onser vele bleef doot. Int ander iaer een pales grave, 3o Daer men aldus scrivet ave, Dat hare sprake hiet Landegrana, (3) Philippe die keyser dode hier na, (i) Aldus in 't hs. (2) In 't hs. uitgewischt. (3) hs : landeg'na. -- 456 - Wies wijfs dochter was Des keysers van Grieken, die na das 35 Van rouwen starf, doe sijt wiste. Doe quam Otte daer na mit liste Des hertogen zone van Sassen Ende wilde hem te keyser passen. Over mits Innocente gereet 4o Die paus, die hem te helpere steet, Peter van den niewen castele, Monic ende legaet in enen dele, Wort van den paus gesent saen Tot den grave van Tholusaen, 45 Dat hine verbanne; mar (sic) di grave Gheboot genoech te doene daer ave. Nochtan en haddijs ghenen w ille, Maer wilden doen doden al stille. Ende doe die legaet sciet van daer, 5o Twe sgraven knapen volgeden naer Ende laghen snachts daer hi lach; 2e blad, verso, I e kolom : Ende smorghens alst was dach, Voer Petei weck, die knapen mede, Ende daer hi scepen soude gerede, 55 Stacken deen mit enen spere In sijn side mit groten ghere, So dat hi daer of bleef doot saen. Doe dedi dit woort verstaen, Eer hi starf : « die di gesent bo « Hier hevet ende mi gescent, — 457 — « Hi hevet di vergeven al, « Ende ic vergheeft groot ende smal. Die bisscop va Parijs Starf oec in deser wijs, 65 Ende Peter van Tors, die tresorier, Wort nu bisscop gemaect hier. Van den coninc Philips ende ander Dinc. lxx. Int selve iaer sende Inocencius Die paus den legaet Gaulus Ende enen cardenael mede, Die was van harder groter zede, 5 Tot Philippe van Vrancrike., Ende an alle sine princen gelike, Ende onboot hem ende heet met Dat si vergaderden al ongelet Aldat here dat si mochten io Ende dat tenen hope brochten Op Thollusen ende Albugensen mede, Ende verbone oec die stede, Ende al tlant dat leget daer, Struwere ende versla daer naer 15 Alle die ketters entie ongelove, Of sine bekeren int ghelove. Ende eist dat yement inden stride Of onderlinge bander side Van uwen lieden blivet doot 20 In enighen sticken, in enigen noot, Die obsalvieric van allen son den, -- 458 -- Ende maken quite also (i) tier stonden, Als of hi thant geboren ware, Op dat hi sine biechte spreke dare. 25 Willam van Ripen, ende oec met Die maerscailc, die waren geset Te behoeden Pontoyse taant. Si hebben nu den coninc gescant (sic) .xl. ridders, die si nu saen 3o Voer Pontoyse (2) hebben gevaen. Int ander iaer Mellua vorwaer, Een edel man ende getrouwe openbaer, Onboot Philips van Vrancrike, Dat waerlijc een casteel rike 35 Die Engelsce hadden in hant, Dat leghet in Clene Bartaengen Zant. Philips die coninc die wort erre Ende vergaderde volc bi ende verre Ende voer daer ut harde saen 4o Ende heeft die engelsce al ondaen Enten casteel gewonnen weder, Ende gaven daer in ghichten zeder Willam den ridder, sonder waen, Die hem die dingen dede verstaen. 45 Doe die coninc soude weder keren Quamen iegen hem die heren, Bisscoppen, prelaten ende ridders mede, (1) hs : alse. (2) hs : ponsoyse. — 459 — Ende baden den coninc op die stede Dat hise ontfinge, sine wouden niet, 5o Nemmermere, doen iegen hem yet; Ende al dat si hadden misdaen Wilden si nu betren saen. Dus scoude die coninc al quite daer Ende liet hem thare gebruken daer naer. 55 Ende om dit, so senden si also nu Totten paus, dat segic u, Om tlant entie baroene Alle uten banne te doene. 2e blad, verso, 2e kolom : Int selve iaer Jan van bleven, (sic) 6o Die grave, is te coninge verheven Te Jherusalem in die stede, Ende zijn wijf gravent mede (?). Hoe onse liede voeren Op die Albugensen. lxxi. Nu in dit selve iaer So cruusten si hem al openbaer Die Fransoyse mit groten scaren, Ende sijn op die Albugensen gevaren; 5 Entie grave van Tholouse Was haer leder van alre noyse, Entie paeus mit enen legate Obsalvieretse van allen state. Dus voeren si in ghenen lande zo Ende wonnen ene stat te hande Die Biterren is genant. -- 460 - Onder mit zwerden ende verbrant Blever doot in die stat .xvij. m, ende na dat 15 Beleiden si Carthosona. Maer Rogier maecte daer na Paeys ieghen donse, Godweet, Dat si wech ghingen gereet. Sonder enighe dinc, die si 20 Dragen souden, ghingen si vri. Symon van Montfort mede Helt oec getrouwichede Ende voldede al sijn belof Daer men bezwoer daer of. 25 Doe die Abulgensen (i) vernamen Dat die Fransoyse in 't lant quamen Bespieden si waer si mochten Hoe si donse te scanden brochten. Enen abt van der ordinen 3o Van Cestiaus si sere pinen Met sinen moniken, want sise doot Daer na sloegen, clene ende groot. Een Gheraerd van Pippio Ende (sic) gelovede enen pape so 35 Met -vi- ridders ende -1- knechte Te gheleden wel gerechte Totten onsen sonder scade; Maer hi pensede anders in sinen rade, (t) Aldus in 't hs. - 461 — Ende deetse eten, des ghelooft. 4o Daer heeft hise alle berooft Ende in enen kerker gedaen Ende wildse daer doen lochen saen Onser vrouwen van hemelrike. Men stacker vier onder dies gelike 45 Ende wilse verbernen altemale. iij. daghe stoectmense also wale, Nochtan en waren si verbernt niet, Pape no knechte, no verdriet En hadden si. Doe namen si wt so Twe ridders overluut Ende wildense of doen gaen hare wet. Doe mense hierin onbesmet Vant ende niet en wilden vertieri Hare wet, om gheen castien, 55 Doe nam hi sinen dume saen Ende stac hem doghen wt, sonder waen, Ende sneet hem of beide die oren, Ende hoer voerste lippen voren, Daer die een staphans of starf. 6o Die grave van Susensen oec bedarf Der onser vele mit sinen zone, Want hise vrede sere na tgone. Van Sinte Dominicus Enten keyser Otlen. lxx j. Int selve iaer van Sinte (r) Dominicus ( i ) bs: S'. - 46 2 - Was wt gesent om prediken dus In Hyspanien in vele stede Dongelovie (sic) liede senden mede 5 Ketters ende ander quadien, 2e blad, verso, 3e kolom : Die hi gherne soude castien, Als hi oec dede in sijnre tijt. Menigen zwaren groten strijt Haddi mit woorden iegen die quade, i o Eer hi se brochte ter Gods genade. Si worpen met modder hem na Ende spoegen claetsten, als ict versta r. In sijn aensicht, te meniger ure, Ende spraken an mit worden sture; i5 Maer hier om en liet hijs niet, . No om pine, no om verdriet, Hine predicte Gods wort altenen : Men mochten daer of niet verenen (i ). Dus predicti wel -x- iaer 20 Ende brochte tlant te punte daer Mit (2) vasten, mit bedinge mede, Mit sonderlinge leven dat hi dede, Ende daer die lieden op sagen sere : Hier mede brochtise tonsen. Here. 25 Int selve iaer Innocencius (i) Verenen : benauwd, verlegen maken. (2) hs: M3. — 463 — comen des Zassen ieghen tgone die coninc van Vrancrike: 3o Die paeus dede doe sekerlike keyser dat soude Peters mit gewoude Vrederic voren hadde storen. 35 dit gesproken nochtan waert, mit menigen man, van Rome hem verplechte. entie Romeyne aldoe twivel duutsce vele den Romeynen ontboot Dat hi -m- mede 45 die Sonder liede die verslogen Om naer, hi mochte, scade Mettien voer sire conroot 50 Int lant al omme Ende castele Ende nam Die hem int was Beset. Daer na voer 55 Ende vaert, Die paus dede comen aldus Otten des hertogen zone Van Zassen ; maer ieghen tgone Was die coninc van Vrancrike: 30 Die paeu~ dede doe sekerlike Den keyser zweren, dat hi soude Sinte Peters patrimonie mit gewoude Bescermen, die V rederic te voren Dicke hadde helpen storen. 35 Na dit gesproken quam hi nochtan Te Rome waert, mit menigen man, Om ene scout die van rechte Die van Rome hem verplechte. Die Duutsce entie Romeyne aldoe 40 Worden in twivel om dit also, So dat der duutsce bleven vele doot. Daer na die keyser den Romeynen ontboot Dat hi -m- ende -c- papen mede 45 Verloos aldaer vor die stede, Sonder liede die si verslogen daer. Om dit soudi doen daer naer, Waer hi mochte, scade groot. Mettien v.Jer hi mit sire conroot 50 Int lant alomme ende struwerde dat Ende royede dorpe, castele ende stat, Ende nam Sinte Peters rente met, Die hem int lant was geset. Daer na voer hi te Poelgen waert 55 Ende struwerde daer ter vaert, - 464 Ende wan daer op vele castele Die Sinte Peter hadde te dele; Ende dat men van hem hilt int lant Heefti an hem gesaect thant 6o Doe hi dit dus niet laten `oude, Doe verbanden also houde Die paus; mar dit en diede niet : Hi dede der kerken te mere verdriet, Ende weder stont ende rovede mede 65 Die pilgrine die te Romen der stede Gaen wilden, wast nacht, wast dach. Doe die paus dit gesach, Verbien die paus al gemene Diene keyser hieten na tghene, 70 Oft mit hem waren nu. Om dit gebod, dat segic u, So sciet van hem Landogranus Van Doringen ende van Magintius Die biscop ende van Triere mede, 75 Oec die bisscop van der stede Entie hertoghe van Oostrike, Entie coninc van Beem dier gelike, Ende vele andre, also wel leke Als clercke, 8o Lieten daer in desen gewerke. 2s blad, verso, 4e kolom Hoe die bulgerien worden Gheslort, lxxi . Doe men screef ons heren iaer lit-CC.X- vor waer, — 465 — So wonnen onse liede Minebyan, Daer in oec menighen man.. 3 Ende alle die wilden ave staen Haers ongelove set men zaen Quite ende vri ende ongescent. Nochtan vant men daer na sent C. ende -lxxx- die hem lieten to Verbernen eer sijs wilden genieten Dat si hare quaetheit of ghingen. Doe togen si na desen dingen Voer Terewijc enen casteel, Daer scoot een starc quareel 15 Mit enen armborst so groot, Dat was boven maten groot, Ende geraecte der onser een Op sine borst, dat op enen steen Moeste die ghene averecht vallen 20 Ende gaf enen val ogesiens hem allen So vreselijc ende so groot, Dat sere donrede ende verstoot. Nochtan die gene op stont Ongequetst, onghewont; 25 No gat no score en haddi mede In sijn cleet te ghere stede. Doe sire lange hadden gelegen Wort dat casteel op gedreghen Ende som vloen si snachts daer wt. 3o Maer die eer si voeren overluut Sloeghen donse al over doot Een Geraerd, een bugger groot. -- 466 — •iij- papen ende -l- kerstine Dedi mit viere grote pine . 35 -iij- daghe dede hise bernen gereet. Nochtan daer na, God weet, So worden si na die stonden Van den viere ongebernt vonden. Van meester A melrics Heresien. lxxii . In desen tiden was Amelrijc Een groot clerc, maer sekerlijc Int gelove was hi clene; Want hi wil seggen gemene, 5 Dat elkerlijc soude geloven Dat hi Gods let van hier boven Selve waer, ende dit oec es Een artikele, des sijt gewes, Daer die man niene mach sonder io Behouden bliven. Dit groot wonder Dedi menighen verstaen. Ende hier om so wort hi saen Van menighen kersten meester nu Wederseit, dat segic u. 15 Doe hi gevoelde den weder stoet, Dat die paus mede geboot Hem te proeven of dat hi Ant ghelove blive vri, So lyedi mitten monde das 20 Dat tsine al niet en was; Maer in therte bleef hi staende. — 467 — Van den gelove bleef hi gaende; Ende om dat hi hier in bleef, Al heymelike iegen tghelove screef, 25 So seit men dat hi zaen daer naer Op sijn bedde verbernde vor waer, Ende also sinen ende dede. Ende na sine dood sulc oec mede Hilden hem an sine lere 30 Ende maecten werringe daer na mere ; Want si wilden maken -j- nuwe wet Ende dander dus hebben verset. Si seiden dat tsacrament soude -- 468 --- CAN T1PRATAN US. De man, over welken ik het waag U te lezen, is zooniet een der laatstgeborenen der twaalfde, dan toch een der eerstgeborenen der dertiende eeuw. Het is de vaak genoemde, maar ook de vaak miskende predikheer THOMAS CANTIPRATANUS. Het zal U misschien bevreemden, dat ik hier kom lezen over eenen persoon, die, alhoewel een Dietsch, toch nooit een. woord dietsch geschreven heeft. Hij schreef in het Latijn, de taal der geestelijken zijns tijds ; eenige zijner werken werden zijne tijdgenooten in taal overgezet en dit wel door niemand anders dan Jacob Maerlant, van Affligem en Broeder van St.-Gij indien Gij Cantiprataan nog eene andere reden verwondering ; nog meer van tijdgenoot en geestverwant, gaat voor eenen der grootste duisterlingen zijner duistere eeuw, als een schrikkelijk dweper, de eigenlijke vertegenwoordiger van het kraste en bijgeloof; doch niettegenstaande dat is hij voor ons, menschen der negentiende twintigste eeuw, eene alleszins wonderlijke verschijning. dampkring, waarin hij leefde en voor ons dikwijls een huiveringwekkende; maar zoo hem opvatten in Lezingen. THOMAS CAN TlPRATAN US. man, over welken waag U te lezen, zooniet een der laatstgeborenen der twaalfde. een der eerstgeborenen der dertiende eeuw. is de vaak genoemde, maar ook de vaak miskende predikheer THOMAS CANTIPRATANUS. zal U misschien bevreemden, dat ik hier alhoewel een Dietseh, toch nooit een woord dietsch geschreven Hij schreef het Latijn, de taal der geestelijken zijns tijds; maar eenige zijner werken werden door zijne tijdgenooten in onze taal overgezet dit wel door niemand anders dan Jacob van Maerlant, Willem van Affligem en Broeder Geeraart van St.-Truiden. Gij hebt, indien Gij Cantiprataan eenigszins kent, nog eene andere reden tot verwondering; want nog meer dan Cesar van Heisterbach, zijn tijdgenoot en geestverwant, gaat Thomas door voor eenen der grootste duisterlingen als een schrikkelijk dweper, als de eigenlijke vertegenwoordiger van het kraste wan- en bijgeloof; doch niettegenstaande dat alles is hij voor ons, menschen der negentiende en twintigste eeuw, eene alleszins wonderlijke verschijning. De dampkring, waarin hij leefde en zich bewoog, is voor ons dikwijls een huiveringwekkende; maar zoo wij hem opvatten in — 44b699 ^ den geest zijns tijds, dan zal ons menig feit in een meer helder licht voorkomen, en zoo wij hem vooral beoordeelen naar zijn meest bekend werk, het Bijenboek, dan zullen wij aan vele zijner beschouwingen, vooral aan zijnen ijver voor zedelijke orde in staat, kerk en volksleven, onze instemming niet weigeren kunnen ; nemen wij hierbij nog het een en het ander, hetwel k hij uit zijne persoonlijke ervaringen en lotgevallen medegedeeld heeft, dan zal hij Ons als mensch naderbij komen en zelfs onze toegenegenheid winnen ; het ontbreekt hem niet aan humor en in het verkeer met de menschen schijnt hem eene zekere jovialiteit en liettalligheid eigen geweest te zijn. Zijne ingenomenheid met allerlei wonderen, met visioenen en droomen, met duivel- en spookverschijningen deelde hij met het grootste getal zijner tijdgenooten. Thomas was overigens geene rein phantastische natuur : hij betrachtte en beschouwde ook de wezenlijke wereld, en zoo is hij, wat eerst in den nieuwsten tijd meer bekend is geworden, een der invloedrijkste natuurvorschers der middeleeuwen. Als zulk heeft hij nog tot in de XVI Q eeuw een kalmen, doch aanhoudenden invloed geoefend, en voorname geleerden onzes tijds hebben hem naar deze zijde gewaardeerd. Redenen genoeg om dien man wat van dichterbij te betrachten. In ons land hebben zich in den laatsten tijd met Thomas bezig gehouden : Bormans (i), Du- (1) Bulletin de l'Acadé,nie royale de Belgique, t. XIX. --- 470 ..._ bois (i) Eelco Verwijs (2), van Veerdeghem (3), en van der Vet, (q.). Het geleerde Duitschland heeft hem in eene rij van werken en bijdragen van allen aard behandeld. Deze laatste zijn alle onderzocht en besproken geworden door wijlen Dr. Alexander Kaufmann en na diens dood, door de zorgen van Dr. Herman Cardauns onlangs in de werken van het Górres•Verein uitgegeven. Thomas werd te Sint-Peeters-Leeuw, bij Brussel, geboren; dat wordt niet betwijfeld ; maar het jaar zijner geboorte waggelt tusschen de jaren 1186 en 1210. Miraeus geeft het jaar 1186 op, Colvenerius, de beste kenner onzes schrijvers, aanziet het jaar 1210 als dat zijner geboorte, zoo ook Carus (5). Bormans laat het jaar onverlet, Eelco Verwijs neemt 1201 aan, van Veerdeghem 1200. Kaufmann neemt ook 1201 aan, ofschoon dit tot bijna onmogelijke uitkomsten leidt. Zoo zou men hem in 1205 of 1206 reeds naar Luik gezonden hebben om er zijne studiën aan te vangen ! Van zijn leven weten wij enkel wat hij er zelf van vertelt. Van zijnen vader spreekt Thomas op twee plaatsen. In de hoogst belangrijke mede (1) Noord en Zuid. Deel bl. 63 en 145. (2)Jacob van Maerlant. Der naturen biome. Inleiding. (3) Leven van Sinte Lutgart. Inleiding VIII. (4) Het Biërlboec van Thomas van Cantimpré en zijn exem^ pelen, door Dr. W. A. VAN DER VET. s'Hage. 1902. (5) Ceschichte der Zoologie. .-- 471 ..._ deeling in het Bijenboek (II. 37. § 28) over eene oude merkwaardigheid van Bretanje, de wondergrot van Baranton zegt Thomas : « Dit heb ik « van mijnen vader, die onder koning Rijkaart « (Leeuwenhart) van Engeland (1189-1199) krijgscc dienst gedaan heeft, voor veertig jaren ge- « boord. » Gunstiger voor den persoon en de ontwikkeling onzes schrijvers is het volgende verhaal, hetwelk hij op eene andere plaats (II § 53) mededeelt. « Als ik, zoo verhaalde mij mijn vader dikwijls a onder tranen, over de zee vaarde om het heilig > . « U ootmoedige dienaer ». Het is, zooals ik het reeds zei, op dien brief dat WILLEMS den 3 Januari 1836 antwoordde. Daar ik WILLEMS' brief vroeger heb afgedrukt, verzend ik naar mijne verhandeling. — 44 — De Brieven van DAVID uit de jaren 1836, 37, 38 schijnen verloren te zijn geraakt. De eerstvolgende brief is gedagteekend van 9 Januari 1839. Ziehier den inhoud ervan : « Gii zult zonder eenigen twijfel vernomen heb- • ben hoe aerdig en hoe ongunstig men in de « laetste zitting van de Brusselsche Academie over « het ontwerp der nieuu'e Academie gesproken heeft. « Ik zie daerin niets anders dan Waelsche vijand- « schap tegen alles wat nederduytsch is en eene « geheyme afgunst, als zoude de nieuwe Akademie « de oude i n het licht staen. Ik vertrouw echter « dat UEd. het . ding niet zult opgeven en Mijn- « heer de Minister verlichten omtrent de ware « belangen der Belgische natie. Indien er sedert « verscheyden eeuwen niet een man van staet is « opgetreden om de nederduytsche letteren en de « tael van de meerderheid des volks krachtdadig- • lijk op t° beuren en in eere te brengen, dan cc zal toch Mijnheer de Theux het zich tot geen « geringen roem mogen rekenen dat tot stand te « hebben gebragt, waer sedert zoo lang alle op- « regte vaderlandminnaers naer verlangen. Dan zal cc hij, vertrouw ik, standvustigheyd genoeg aen den .1 dag leggen, om zich niet te laten verzetten door « het geschreeuw van Walen of franschgezinden ». « I k beveel u dan ernstig de zaek en beis wel cc zeker dat zij in goede handen is. Echter, indien « de wederspraek zoo groot ware of wierde dat 4( zij het ontwerp kon overhoop werpen, ware _. 45 - a het dan niet beter althans voor een tijd lang « af te zien van den titel van Academie en zich « te vrede te houden met die van Société Royale a (Koninklijke maatschappij) ? Dit laet ik over aen c uwe bedenkingen n. Het overige van dien brief betreft het verslag van BORMANS over de spellingsquestie, en andere bijzaken. In eersen brief van 24 April 1839 hebben wii nog het P. S. te vermelden, dat luidt als volgt a Vergeet onze Academie niet en als UEd. het « goed vindt, laet mij weten wanneer gij voornemens zijt om de Theux andermaal te vermanen, 'k zou hem dan voorloopig over de zaek « schrijven ». In een brief van 20 Juli 1 839 is er van Academie geen sprake. Welk nieuws leeren ons deze brieven van DAVID? Ten eerste, dat de gedachte van eerre Koninklijke Vlaamsche Academie door de Regeering te doen stichten, wel degelijk van DAVID is. In November 1 835 was hij reeds bij minister de Theux gaan aankloppen om zijnen droom verwezenlijkt te zien -- de Theux heeft hem niet willen ontmoedigen, maar heeft hem in bedenking gegeven of het niet beter ware een genootschap uit privaat initiatief te stichten, buiten de regeering om. Hij heeft hem ook aangeraden zich met WILLEMS te verstaan. — 4466 r. In den brief van DAVID van 6 December 1835 staat het woord Academie niet uitdrukkelijk vermeld, maar de zaak is er, en WILLEMS heeft het zoo goed begrepen dat hij in zijn antwoord van 3 Januari 1836 niet aarzelt het Genootschap van DAVID eene Academie te noemen. Uit de brieven van WILLEMS kan men duidelijk zien hoe die Academie-geschiedenis zich heeft ontwikkeld. De zaak was zoo ver gekomen dat de Theux WILLEMS gelast heeft een voorloopig ontwerp op te stellen, hetwelk in November 1838 aan den minister werd overhandigd. Maar de Brusselsche Academie had er iets van vernomen. De geheele questie is aldaar ter bespreking gekomen op de zitting van 5 Januari 1839 (I). WILLEMS was afwezig. DAVID is eerst later lid der Académie de Belgique geworden. De Vlaamsche Academie vond dus geen verdediger. DAVID, zooals wij het gezien hebben, schrijft den afkeer tegen de nieuwe Academie toe aan Waalsche vijandschap tegen alles wat nederduytsch is en aan geheime afgunst. Het antwoord van WILLEMS op den brief van 9 Januari 1839 heb ik vroeger reeds medegedeeld : Hij schrijft den 21 Januari : « Wanneer ik op de laatste zitting der Academie ware geweest zou het (t) Niet i i Januari 1 .839, zoo als ik vroeger bij misslag heb geschreven (cf. Bulletins de l'Académie, 1839, n° t, bl. I). 47 -- ontwerp... niet zonder verdediging gebleven zijn ». Maar de ongunstige stemming der Brusselsche Academisten heeft de Theux's ij ver heelemaal bekoeld ! WILLEMS heeft den moed niet onmiddellijk opgegeven ; maar eerst in Augustus 1839 heeft hij vernomen van eene nota der Fransche Regeering aan de Belgische en van dreigementen wegens een artikel der Revue de Bruxelles. Nothomb zou zich die zaak aangetrokken hebben.... en nu was er van het ministerie op Vlaamsch gebied niets meer te verwachten ! I k heb vroeger reeds gezeid. dat het zenden van eene diplomatieke nota vanwege de Fransche regeering mij heelemaal onwaarschijnlijk was voorgekomen. Eene aanvraag bij het Ministerie van buitenlandsche zaken te Brussel om een onderzoek te laten instellen bracht dan ook deze uitkomst mede dat er nooit eene nota was geweest. Diensvolgens heb ik de gissing geopperd dat men WILLEMS beet heeft genomen met hem te spreken over dreigementen van Louis-Philippe's ministers; dat niet de Fransche regeering te Parijs het artikel der Revue de Bruxelles zal gelezen hebben, wel de Fransche gezant te Brussel, graaf Serurier ; dat het ministerie de Theux gelukkig is geweest mogelijke buitenlandsche verwikkelingen te mogen inroepen om aan de rechtmatige eischen der Vlamingen te weerstaan -- het was immers het beste middel om hun den mond te snoeren. Mijne beweegredenen hebben het geluk niet 48 — gehad den geleerden Heer Commissa ris, te overtuigen. In zijn verslag merkt hij hierop aan : « Doch laat mij toe op te merken de diplomatie, de geschreven nota's altijd in voege zijn : eene vingerwifzing, een of meer bedekt woord, de toon gezegd wordt, is vaak voldoende heer SNIEDERS bedreigingen bestaan. zekere uitkomst hebben, was er middel : zich het Archief te Parijs. indien Graaf Serurier de Theux heeft het zeker wel gedaan hebben schriftelijk Parijs ; of wel, hij het zonder bevel van zijn minister deed, hij Parijs gezonden heben over het gebeurde. mij naar Parijs moeten indien nu eindelijk de ware toedracht der duidelijk is het dank zij den Delcassé, minister buitenlandsche zaken, in dit mijne aanvraag een heeft instellen. onder datum van 16 September 1899 ontving : « archives du ministère des alla io étrangères ne comme vous le savez, « pour cette époque au vous den geleerden Heer Commissa ris, Dr R SNIEDERS, overtuigen. In zijn verslag merkt aan: Doch laat mij toe op te merken dat, in de diplomatie, de geschreven nota's niet altijd in voege zijn: eene vingerwijzing, een wenk, een min of meer bedekt woord, de toon zelfs, waarop ons woord gezegd wordt, is vaak meer dan voldoende». Voor den heer SNIEDERS hebben de bedreigingen dus bestaan. Om eene zekere uitkomst te hebben, was er slechts éen middel: zich wenden tot het Archief van het Ministerie der buitenlandsche zaken te Parijs. Immers, indien Graaf Serurier de Theux heeft bedreigd, dan zal hij het zeker wel gedaan hebben op schriftelijk bevel komende uit Parijs; of wel, zoo hij het zondèr bevel van zijn minister deed, dan zal hij toch zeker verslag naar Parijs gezonden hebben over het gebeurde. Diensvolgens heb ik mij naar Parijs moeten wenden en indien nu eindelijk de ware toedracht der zaak duidelijk is geworden, is het dank zij den hee De\cassé, minister van buitenlandsche zaken, die in dit geheim archief op mijne aanvraag een onderzoek heert doen instellen. Ziehier het bericht dat ik onder datum van J6 September 1899 ontving: « Quoique les archives du ministère des affai( res étraogères ne soient pas, comme vous Ie saVez, « ouvertes pour cetle époque au public, je vous — 49 « communique volontiers les renseignements qu'elles « renferment a ce sujet (nl. het artikel der Revue - de Bruxelles) ». « L'article de la Revue de Bruxelles fut aussitót ec après sa publication suivi dune réfutation qui « parut dans le journal Belge « l'Émancipation. n cc Notre ministro a Bruxelles, le Cte Serurier, qui cc avait signalé cette polémique au Département des. cc Affaires Etrangères a Paris, eut au cours de juillet. 1839 l'occasion de se convaincre que les gouver- « nements Belges et Francais envisageaient dans une- « communauté de vues l'incident né de la publication u en question ». « Il ny out donc de la part du gouvernement « Francs ais aucune réclamation écrite ou orale et « ce court incident fut aisément aplani au cours « d'entretiens tout officieux ». Uit den laatsten door mij gecursiveerden volzin blijkt dat mijne gissing steek houdt. De Fransquiljons hebben aan WILLEMS eene poets gebakken, en de Vlaamsche leider is zoo naief geweest er maar in te loopen : stipte geheimhouding wordt door hem aan DAVID aanbevolen, wanneer hij het gebeurde verhaalt ; want zoo er iets van uitlekt, mochten er soms diplomatieke moeielijkheden uit voortkomen ! (Brief van io Aug. 1839, zie eerste verhandeling). Daar het rapport uit Parijs, van eene polemiek in L'Émancipation sprak, heb ik de nieuwsgie— 5o — righeid gehad het bewuste artikel op te sporen . In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel trof ik den jaargang 1839 van L'Émancipation aan, alwaar inderdaad in de nummers van 9 Juli (nr 190) en van 10 Juli 1839 (nr 191) eene bespreking voorkomt van het tijdschrift-artikel van Menzel. Het lang betoog, in de Emancipation opgenomen, schijnt door een zuiveren handelaar of eenen economist opgesteld. Diensvolgens is het ook voor mij eene kleine teleurstelling geweest dat Schrijver met geen enkel woord over de pangermanistische denkbeelden van Menzel rept ; dat de woorden Vlaamsche Beweging bij hem niet eens voorkomen. Alleen de economische tijde van het vraagstuk boezemt den recensent belang in, en dienaangaande geeft hij ons wenken, waarmede ieder Belg heden ten dage nog zal instemmen. Na verklaard te hebben dat onze neutraliteit voor ons eene « garantie de bonheur » (waarborg van geluk) zou moeten wezen, verwondert het den schrijver dat zoo vele Belgen het geluk van ons land in eene andere richting willen zoeken. Het opgeven van onze neutraliteit schijnt den schrijver eene grove fout, want onbaatzuchtige beschermers zijn er niet te vinden (car on ne trouve pas de protecteurs désintéressés)! In de tolvereeniging met Duitschland meent Schrijver een « arrêt de mort » voor onze fabrieken te ontdekken, want in Duitschland is het dagloon van het werkvolk lager dan bij ons. De inapréciables avantages com»merciaux -van de Revue de Bruxelles eene illusie. Duitschland te breiden, zonder in het te dat kunnen we. Anders niets in de Emancipation; en het verwondert ons geenszins de zich aan zijde dagblad tegen de regeering dwingen iets ten voordeele het Vlaamsch te doen, hadden WILLEMS, beter middel uitgedacht een « algemeen » te richten. Het regende in Kamers. En die eensluidend : Zij vroegen nr 4° , er eene Vlaamsche of eene Vlaamsche afdeeling bij tot aanmoediging van letterkunde Tou opgericht — en 5°, dat de landstaal bij de Universiteit Gent en bid de andere staatsscholen de relfde rou genieten als het Fransch. loops zij hier dus aangemerkt, dat 184.0 zich de tweetalige hebben verklaard..... 1839 geene verwondering kan baren. mannen zijn van hunnen tijd geweest ; hebben ongeluk gehad het voortreffelijk over die quaestie te kunnen anders.... - SI - van de Bruxelles zijn dus eene illusie. Maar wij moeten trachten onzen handel op Duilschland uit te breiden, zonder in het Zollverein te treden. En dat kunnen we. de Émancipation; en het verwondert ons ook geenszins dat de Theux zich aan de zijde van het dagblad heeft geschaard, tegen de Revue. Om de regeering te dwingen iets ten voordeele van het Vlaamsch te doen, hadden WILLEMS, cum suis, geen beter middel uitgedacht dan een « algemeen petitionnement » in te richten. Het regende Vlaamsche verzoekschriften in de Kamers. En die schriften waren bijna allen eensluidend: Zij vroegen onder andere, als n' 4°, dat er eene Vlaamsche Academie of eene Vlaamsche afdee/illg bij de Brusselsche Academie tot aanmoediging van de nationale letterkunde {OU worden opgericht - en verder, 5°, dat de landstaal bij de Universiteit te Gent en bi; de andere staatsscholen de {elfde voorrechten {OU genieten als het Fransch. Ter loops zij hier dus aangemerkt, dat de petitionneerders van 1839-1840 zich voor de tweetalige Gentsche Hoogeschool hebben verklaard ..... hetgeen voor 1839 geene verwondering kan baren. Die mannen zijn van hunnen tijd geweest; zij hebben het ongeluk gehad het voortreffelijk verslag van prof. Mac Leod over die quaestie niet te kunnen lezen, anders .... --- 52 Maar laten wij bij de Academie blijven. De Theux heeft den storm, door de verzoekschriften opgewekt, niet het hoofd moeten bieden. Hij viel als minister den 18 April 184o. Rogier kwam aan en heeft met zijne collega's alles gedaan om eene grondige bespreking der Vlaamsche vertoogschriften te beletten. Den 20 Mei 1840 werd door den heer de Garcia verslag uitgebracht aan de Kamer der volksvertegenwoordiging, en de verzending van de heele zaak naar het Ministerie van binnenlandsche zaken werd gestemd, zonder discussie. Naar mijn oordeel is het « Academie-ontwerp van Rogier » uit dit jaar 184o. Is het wonder dat een Antwerpenaar (want ik houd het stuk nog steeds voor Antwerpsch van oorsprong), die het wel meende met onze taal, en alle moeite had gedaan om Rogier als volksvertegenwoordiger te Antwerpen te doen verkiezen, den minister is gaan bezoeken om hem een plan aan te bevelen tot oprichting eener Academie, die door de Theux niet werd toegestaan ? — 53 — ANTIVLAAMSCHE TOEGESCHREVEN AAN Mr. LEONARD WILLEMS. In de vorige verhandeling, heb ik een van Academie ontleed, dat volgens mij aan Rogier werd toegeschreven. Hetgeen mij, beginne af, aan vaderschap van onzen minister deed waren waarin Rogier zich de Vlaamsche uitlaat : i° Palmerston lezen staat : « efforts de noire tendre a la destruction de la langue flamande préparer la fusion de la Belgique avec notre grande pairie la France D. 2° 1834, waarin Rogier houdt staan, « l'unité la base nécessaire d'un état le francais devait langue la Belgique. moyen d obtenir l'unité serait le Wallons et Luxembourgeois pour l' administration la magistrature. Les seraient ainsi forces d'apprendre le francais. » Hoe deze verklaringen ontwerp eene Academie? Desnoods zou men kunnen onderstellen dat bovengemelde onbekookte uitlatingen vele jaren - 53 - OVER TWEE ANTIVLAAMSCHE BRIEVEN TOEGESCHREVEN AA~ MINISTER ROGIER. door Mr. LEONARD WILLEMS. I n de verhandeling, heb ik een ontwerp volgens mij ten onrechte Rogier werd toegeschreven. Hetgeen mij, van den het minister deed twijfelen, waren twee brieven waarin zich over de Vlaamsche Beweging uitlaat: (0 Een brief aan lord Palmerston waarin te staat: « les efforts de notre gouvernement doivent tendreà la destruction de la langue flamande pour préparer la fusion de la Belgique avec notre Grande pa/rie la France ». 2 0 Een brief aan minister Raikem, van 1834. houdt staan, « que /'unité de language était la base nécessaire d'un état solide et que Ie français devait être la langue de la Belgique. Le mqyen d ohtenir l'unité serait Ie choix de candidats Wal/ons et Luxi!mhourgeois pour les functions dans l'armée, l'administration et la magistrature. Les flamands seraient ainsi forcés d'apprendre Ie français. » rijmen deze verklaringen met ons ontwerp van eene Academie1 zou men onderstellen dat uitlatingen vele jaren - 54 — vroeger in een werden geschreven. Zoo E. DISCAILLES, wanneer hij zegt (t. III, bl. 35 « lalettre a Palmerston a été écrite en pleine effervescence - Orangiste les dates ont » verder, (t. III, bl. 220) : « Rapprochant de certaine lettre oil en pleine crise Orangiste Rogier disait a Palmerston ce que nationalité pouvait avoir a redoute- tendances néerlandaises, ils (les le triste courage d'attaquer sa de l'accuser, lui l'homme de 1830, d' avoir travaillé a la destruction de la langue flamande pour faciliter à la France la conquëte de la Belgique ! » indien er verzachtende omstandigheden zijn la fusion de la Belgique avec notre patrie la France, van Belgischen Staatsman. Zeer 189r met minachting het gezinspeeld : « Depuis la publication de la., de Lord Palmerston par H. (Lord quelles étaient rêvait l'honorable M. Belgique. » twee uit buitengewoon belangrijke stukken. Ook het zij sedert lang getrokken. Waar zijn de wij hier slechts brokken oogenblik van opgewondenheid werden oordeelt ook Prof. E. DISCAILLES, bij zegt lIl, bI. 35 nota) : « laleltrt! à Palmerston a été écrite en pleine et!ervescence-Orangiste : ont leur importance. )) En lIl, bI. : « (ce discours) certaine lettre ou en pleine crise Orungiste à Palmerston que notre jeune à redouter des tendances ils Flamingants) ont eu Ie triste d'attaquer mémoire et de l'accuser, de d'avoir travaillé à la la langue flanlallde pour faciliter France la conquéte de la Belgique! » Maar zelfs indien er verzachtende omstandigheden bestaan, zijn Belgique avec notre. grande la France, toch leelijke woorden in den mond een Belgischen Staatsman. Zeer terecht ook zou de heer Coremans in de Kamerzitting van 28 Januari 189 r met minach ting over het geval hebben gezinspeeld: « Depuis la pu blication de la. vie de Lord Palmerston par Lytton Bulwer Dalling) l'on sait queUes étaient les destinées futures que M. Rogier pour le jeune royaume de Belgique. )) De twee uittreksels uit de brieven van Rogier zijn buitengewoon belangrijke stukken. Ook is het niet te verwonderen dat zij sedert lang de aandacht der Flaminganten hebben getrokken. Waar zijn de volledige brieven, waarvan wij hier slechts brokken 55— heeft menigeen gevraagd. Naar de gezocht... te vergeefs, en zoo kwam bij vermoeden op dat wij met doen. 1 894 HAMELIUS du mouvement bl. i) de brief aan Raikem erbij « Celle lettre est acne pure » de brief de breedvoerig besproken het Volksbelang 1897 het HAMELIUS Raikem's brief te kennen. Den 3o Januari 1897 nam Volksbelang een van die deed niet het life of Henry John Temple, viscount selections from his diaries and by the hon. Sir Henry Bulwer 3 deelen, 1870-1872. « brengt hier geschiedenis, » zoo besloo: de nam hetzelfde weekblad een V. (J. Vercoullie), schrijver mededeelde dat ook naar brief had eerst Revue omstreeks 1892 opstellingsraad meer wie -- 55 - hebben? Dit heeft menigeen gevraagd. de brieven werd gezocht. .. te vergeefs, bij enkelen van lieverlede het valsche stukken hebben te doen. In 189-1- haalt HAMEL!US (Histoire du mouvement Flamand, bI. 67, nota I) brief Raikem aan en voegt erbij : « Ceile lettre est une pure invention 1I. En nu, de brief aan Palmerston : de echtheid werd breedvoerig besproken in het van door personen die het oordeel van HAMEL! US over Raikem's brief niet schenen te kennen. 30 het brief op van een correspondent, die Verax teekende, en die deed opmerken dat de beruchte verklaringen van Rogier voorkomen in het aangehaalde boek the life oj Henry John Temp Ie, viscount Palmerston, with selections from his dim-ies and correspondence by the right hon. Sir Henry Lytton Bu/wer (lord Dalling). London, 3 deelen, Wie brengt hier het ware licht der geschiedenis, )j zoo besloo: de briefwisselaar. Den 6 Februari nam hetzelfde weekbl3.d een brief op van J. V. (J. Vercoullie), waarin de schrijver mededeelde dat hij ook naar de bron van Rogier's brief had gezocht : Hij had dien eerst aangetroffen in Bruxelles-Revue (omsaeeks 1887). In 1892 wist de opstellingsraad niet meer wie eigenlijk het artikel had geschreven en verklaarde -- 56 -- te weten waaruit de brief getrokken was. J. V. sloot met de gissing dat de bron wel zou : Palmerston, l'Angleterre et le continent le comte de Ficquelmont, ancien à Constantinople et à Saint-Petersbourg etc. (2 deelen, Parijs, 1852). Maar den Februari kwam een nieuwe brief van Verax in (i) : hij had het boek van Ficquelmont opgespoord en bevonden dat dit was en op verre na niet tot 183° ging. « Opnieuw », « moeten wij aldus de hoop opgeven het spoor te ontdekken van den beruchten brief van Rogier aan Lord Palmerston. Intusscheri zou de waarheidsliefde ons moeten den opleggen niet verder gebruik te maken van Benen tekst valsch is, ofwel zonder eenig bewijs in de werd geworpen in 1887 door het weekblad Revue ». Een wetenschappelijk onderzoek naar de bron dus volgende bladzijden wij de uitkomsten welke langdurige opzoekingen gekomen In Vlaemsch 186o) wij reeds verscheiden malen hebben i) Het artikel werd niet aangeduid in de beknopte opgave hoofd van het 56 - niet weten waaruit de brief getrokken was. J. V. sloot met de gissing dat de bron wel zou kunnen wezen : Lord Palmerston, I'Angleterre et Ie continent par Ie comte de Ficquelmont, ancien ambassadeur à Constantinople et à Saint·Petersbourg (deelen, Parijs, 1852). 27 nieuwe brief in I) : hij had het boek van Ficquelmont dit onafgewerkt op verre na niet tot 1830 ging. « Opnieuw)), schrijft hij, moeten wij aldus de het spoor te ontdekken van den aan Lord Palmerston. waarheidsliefde moeten den plicht opleggen niet verder gebruik te maken van eenen tekst die ofwel va/sch is, eenig wetenschappelijk bewijs in de pers werd geworpen 1887 het weekblad Bruxelles-Revue Il. wetenschappelijk de bron van de verdachte brieven is dus niet overbodig. In de volgende bladzijden deelen wii de uit komsten mede, tot welke wij na langdurige opzoekingen gekomen zijn. J 11 hetzelfde vlugschrift In Vlaenderen Vlaemsch (1860) dat wij reeds verscheiden malen hebben (I) Het artikel werd niet aangeduid in de beknopte opga,' e aan het hoofd van het Volksbelang. ---• 57 — aangehaald, wordt over Rogier, onder andere bl. gesproken in eene nota op de woorden verwaende staetsmannen. Schrijver teekent hierbij aan : « De representant Sigart (i) en minister Rogier : de'e Tegde dat indien de Vlaemsche kinderen door hunne onwetendheid in het fransch niet bekwaam waren om ambten te bekleeden, Tij ten minste goed genoeg rijn om bij de Walen te gaan dienen en fransch te leeren. Op welk gezegde van Rogier wordt hier gezinspeeld? I k vermoed op de redevoering van 4 December 1847 over de ellende in Vlaanderen : « Il faut que les Flamands aillent dans les contrées Wallonnes ou ils peuvent trouver du soulagement; si les femmes et les filles Flamandes connaissaient Ja langue qui se parle dans les autres parties du pays, eiles seraient beaucoup plus recherchées pour le service domestique a cause de leur propreté » (a). Rogier voegt hier ook dat de Walen daardoor leeren... en verzekert ten slotte « veut pas walloniser Flandres ». t) December 1846 beleedigde Sigart, Waalsche afgevaardigde, in Kamer de Vlamingen met deze vraag : g flamande serait-elle d'une nature inferieure, comme les ou américaine? » storm van verontwaardiging toen in Vlaanderen los. TH. VAN RIJsw1JcK en PR. VAN DUYSE een politiek refrein, LEDEGANCK gedicht, getiteld : Vlaming heeft geen tael(uitg. 1856, bl. 153) cf. WILLEM ROGGHÉ, E. DISCAILLES, Ch. Rogier, III, bl. 219. - 57- onder andere bI. 2 in nota op de woorden teek ent aan « De Sigart (I) minister Rogier : dC{e ,egde indien de Vlaemsche door hUIlne onwetendheid in het fransclz niet bekwaam om ambten te bekleeden, {ij ten minste goed ,ijn de Walen te gaan dienen en fransclz te leeren. gezegde van Rogier wordt hier gezinspeeld? Ik vermoed December 1847 over de Vlaanderen; (( II faut les Flamands aillent dans les contrées Wallonnes ils peuvent trouver du soulagement ; si Jes femmes et les filles Flamandes connaissaient la se parle dans les autres parties du elies seraient beaucoup plus recherchées pour Ie service domestique à cause de leur renommée d'ordre et de propreté » (2). Rogier voegt hier ook bij dat de Walen daardoor Vlaamsch zouden leeren ... en verzeker( ten slotte «( qu'il ne veut pas wal/onise1' les Flandres ». (I i In December 1846 beleedigde Sigart, \Vaalsche afge. vaardigde, in volle Kamer de Vlamingen met deze vraag: «La race flamande serait.el/e d'une nature t'nférieure, comme les races africaine ou américaine? » Een .torm van verontwaardiging barstte toen in Vlaanderen los. TH. VAN RI]SWl]CK en PRo VAN schreven een politiek refrein, LEDEGANCK een gedicht, getiteld: De Vlaming heeftceen tael (uitg. r856, bI. 153) cf. WILLEM ROGGHÉ, Gedenkschriften. (2) E. DISCAILLES, eh. Rogz'er, t. lIl, bI. 219. — 58 — Over het bekleeden van ambten wordt hier echter niet gesproken en ik betwijfel ten zeerste dat Rogier ooit over dit laatste punt eene openbare verklaring zou hebben afgelegd in den zin, als bovenvermeld. Het bewijs leveren van mijne overtuiging is uit den aard der zaak onmogelijk. Maar ik wil van de aangehaalde plaats uit In Vlaenderen Vlaemsch slechts gebruik maken om te doen uitkomen dat de schrijver van het vlugschrift (vermoedelijk Vleeschouwer), in 186o de beruchte brieven van Rogier aan Raikem en aan Palmerston niet kende; anders zoo had hij deze hier wel te pas gebracht en deze gelegenheid te te baat genomen om minister Rogier eens ferm door de goot te halen. Wat de verklaring betreft die In Vlaenderen Vlaemsch den minister in den mond legt, ik vermoed geenszins dat de woorden van Rogier met kwade trouw verdraaid zijn. Maar de redevoering van 4 December 1847 was toen dertien jaar geleden uitgesproken : de schrijver had de juiste woorden niet onder de oogen en heeft heel zeker uit zijn geheugen aangehaald. Rogier, wij mogen het niet vergeten, was sedert 1857 weer minister, en vertegenwoordiger van Antwerpen : en hevig bevochten in beide betrekkingen. Pas in het ministerie had hij geweigerd het verslag der Grievencommissie (ingesteld in 1856) te laten verschijnen en had het later noodzakelijk gevonden dit verslag met een tegen-verslag -- 59 -- te doen uitgeven, om er alle kracht, zoo mogelijk ; den an te ontnem en. De Flaminganten waren op minister erg verbiterd. En omtrent 186o zien wij nu voor het eerst de Vlaamschgezinden zich aaneensluiten om op den kiesstrijd hunnen invloed te doen gelden. In 1861 werd het Vlaemsch Verbond gesticht. En ten gevolge van de Vlaamsche propaganda die toen gemaakt werd, viel Rogier in bij de Kamerverkiezing en zegepraalden de mannen van de meeting-partij. Rogier liet zich een paar maanden later te Doornik herkiezen. In 1864 was er eene kamerontbinding, daar minister Rogier van oordeel was dat de meerderheid, waarover de Kamer beschikte, onvoldoende was : de liberalen kwamen versterkt uit den kiesstrijd, maar Antwerpen bleef hun steeds vijandig . De herhaalde zegepralen van de meeting te Antwerpen staken een hart onder den riem bij Flaminganten ; Antwerpen had het voorbeeld gegeven... rest van het Vlaamsche land moest volgen! 1R65 komt de eerste landdag der verschillende Vlaamsche toe te laten gezamenlijk de Vlaamsche te bespreken. Het had afdeeling, twee, van eene (met SNELLAERT en Mr. K. ACKER aan het hoofd> - 59- doen uitgeven, er al\e kracht, zoo mogelijk; aan te ontnemen. De Flaminganten waren op den minister erg verbitterd. En omtrent 1860 zien wij voor het eerst de Vlaamschgezinden zich aaneensluiten 0:11 op den kiesstrijd hunnen invloed In 1861 werd het Verbond ten gevolge van de Vlaamsche propaganda die toen Rogier 10 1863 Kamerverkiezing zegepraalden de van de meeting-partij. een paar maanden later te herkiezen. 1864 was er eene kamerontbinding, daar Rogier van oordeel \vas dat de meerder· heid, waarover hij in de Kamer beschikte, onvoldoende was: de liberalen kwamen versterkt uit den steeds vijandig. herhaalde zegepralen de meeting te een riem bi} de Flaminganten ; Antwerpen had het voorbeeld gegeven ... de rest van het Vlaamsche land moest In 1R6S komt de eerste Vlaamsche landdag bijeen om de Flaminganten der verschillende Vlaamsche gouwen toe te laten gezamenlijk de Vlaamsche belangen te bespreken. Vlaemsch Verbond ook te Gent eene weldra van welke (met Dr. SN ELLAERT VAN ACKER hoofd} — 6o -- zeer ondersteund werd door de Beurten courant, die om zoo te zeggen haar orgaan was. In het nr van donderdag 22 Maart 1866, lees ik : « Aanstaanden maandag om 8 ure 's avonds zal de heer F. GERARD, geschiedschrijver en archivist ter stede, aan de leden van het Vlaemsch Verbond te Gent eene conferentie geven over de Vlaemsche taelrechten gedurende de middeleeuwen. De conferentie zal plaats hebben in de bovenzaal der herberg den Hatenwind, op de Koornmarkt alhier. » Den 29 Maart schrijft hetzelfde blad : « FRANS GERARD, geschiedkundige te Gent, had eergister avond (dus 26 Maart) een talrijk publiek uitgelokt, alhoewel de aankondiging door geen ander blad dezer stad dan het onze was gedaan geworden. » Een zeer uitvoerig verslag (zoo niet de tekst zelve van GERARD) werd nu in de nrs van 3o Maart en 31 Maart opgenomen. En in dit nr van 31 Maart lezen wij : « Ten jare 1834, dus niet lang na het uitroepen onzer grondwet, en ter gelegenheid der herinrichting van het rechterlijke bestuur, schreef de heer Rogier, thans onze minister van justitie, den heer Raikem eenen brief, waarin hij beweert dat de eerste grondslagen van een goed Staats-. bestuur op de eenheid van taal der bevolking moeten worden gevestigd en dat het van zelve spreekt dat de eenige taal der Belgen, de fransche zijn moet! « Ten einde die eenheid te bekomen, denkt die .^ 61 — schrijver het noodzakelijk dat al de ambten, zoo in de rechterlijke als burgerlijke besturen en ook in het leger, aan de Walen en Luxemburgers worden toevertrouwd, opdat op die wijze de Vla; mingen tijdelijk verstoken van de voordeelen aan die plaatsen gehecht, gedwongen worden de fransche taal aan te leeren en men aldus allengs het germaansch element in Belgie vernietige. » Ziedaar de eerste maal dat de brief aan Raikern opgeworpen wordt ! Maar wie is die FRANS GERARD? Van enkele Gentenaars is hij nog gekend ; de meeste hebben zijn bestaan heelemaal vergeten. GERARD, die door de Courant «geschiedschrijver en archivist ter stede » werd genoemd, was schrijver van een werk, getiteld Histoire de la seigneurie de Leeuuierghem, alsmede van een paar andere, zonder naam in druk gegeven genealogieën; eigenlijk was hij een genealogist, die zich tegen bezoldiging ter beschikking der personen stelde, die den stamboom van hunne familie wilden opmaken. Hij had in dien zin veel gewerkt voor de familie d'Hane van Steenhuize, alsook voor den hoogleeraar C.-P. SERRURE, en bood later zijne diensten aan den heer baron de Maere-Limnander aan. Vader van een talrijke familie, verkeerde hij in een toestand die dicht aan armoede grensde. Hij stierf, vergeten van schier iedereen, onvermogend, zooals hij geleefd had. -- 62 Het is waarschijnlijk te wijten aan het gering aanzien, hetwelk GERARD genoot, dat de brief aan R aikem onopgemerkt bleef. De tweede Vlaan2sche landdag kwam den 22 April ( 866 te Gent bijeen. Men twistte hevig tusschen Vlaamschgezinden, die wilden meegaan en anderen die van geen onzijdigheid wilden weten, maar over den brief aan Raikem, dit zóó merkwaardig stuk, werd met geen enkel woord gerept. Zoo duurt het tot den 6den Mei 1866. Op dezen datum gaf L. VLEESCHOUWER in . het Studentengenootschap Met Tijd en Vlijt te Loven eene voordracht over Vaderlandsliefde en Moedertaal (i). De brief aan Raikem werd ditmaal niet vergeten en men vermoedt welken indruk dit schrijven op de Vlaamschgezinde Lovensche studenten zal teweeggebracht hebben! VLEESCHOTJWER's voordracht werd gedrukt en rondgezonden als bijvoegsel op Reinaert de Vos aan alle abonnementen van dit weekblad. Den II Juli 1866 was er weer kamerverkiezing te Antwerpen : de Vlaamschgezinden, die het pamphlet gelezen hadden, zullen zich zeker niet geneigd gevoeld hebben om voor de candidaten te stemmen, die Rogier's ondersteuning genoten. (i) Over deze voordracht zie Annuaire de 1' Université catholique de Louvain, 1867, bl. 94. De andere redenaars van het jaar waren FA. SCHOLLAERT met eene voordracht over Kanner, en JOTTRAND, lid van het Nationaal Congres van 1830. — 63 — De brief aan Raikem werd natuurlijk sedertdien heel dikwijls herhaald en vertaald : De weinig verspreide 13eurcen-courant werd vergeten, maar VLEESCHOUWER's voordracht, die in menige Vlaamschgezinde bibliotheek voorhanden was, verfrischte het geheugen van wie Rogier's brief mocht uit het oog verliezen. Laten wij thans den tekst van F. GERARD Kritisch behandelen, alsof wij met eene oorkonde uit de middeleeuwen hadden te doen. 1. Uit hetgeen wij hierboven zegden, volgt dat de tekst der Beurten-courant van 3 i Ste Maart i866 alleen in aanmerking komt, waar men over den brief aan Raikem spreekt. 2. Uit dien tekst blijkt zonneklaar dat F. GERARD den brief van Rogier niet onder de oogen had, toen hij den 26 Maart zijne voordracht hield. Er dient opgemerkt dat Rogier nooit Vlaamsch heeft geschreven, de oorspronkelijke brief aan den Luikerwaal Raikem kon niet anders dan Fransch zijn. Nu, indien GERARD den Franschen tekst bezeten had, dan zou hij er ons zeker op vergast hebben. Er dient ook opgemerkt dat de brief geene dagteekening draagt. GERARD zegt eenvoudig ten fare 1834. Of zou soms de oorspronkelijke brief zonder datum zijn? 3. Het blijkt dus dat GERARD, ofwel uit zijn 64 — brief aanhaalt, dien hij vroeger heeft gelezen -- ofwel, kwade trouz-, uitvindt. de hypothese te zijn van HAMELIUS, wanneer hij spreekt eene « invention » : dan is GERARD hoe GERARD is getogen, den het stuk worden gevestigd. Voor de hoogte is van de toestanden 3o, het zeker dat de datum GERARD is -- misschien van de Beurten-GERARD zegt de brief werd geschreven « rechterlijk bestuur, » liever rechterlijke wordt bedoeld sur l'organisation judiciaire organique l'ordre den 4den Augustus 1832. Pasinonzie, 3rne II, bl. 465). Door deze wet werd de macht, de Hollanders ten onzent was ingericht, heelemaal gewijzigd. Raikem, die een rapport over de wet in 1831 had uitgebracht, was het rechtss'eaen, toen zij in Augustus 1832 werd afgekondigd. Maar den 23 October 1832 viel het ministerie, waarin Raikem zetelde ; de liberalen kwamen aan het roer : Lebeau werd minister van het rechtswezen, met Rogier als collega voor binnenlandsche zaken. geheugen een brief aanhaalt, dien hij vroeger heeft - ofwel, met kwade trouw, het stuk uitvindt. Dit laatste schijnt de hypothese te zijn van HAM ELI US, wanneer hij spreekt over eene (( pure » : met andere woorden, dan is GERARD falsaris. Om na te gaan hoe GERARD te werk is getogen, moet eerst en vooral onze aandacht op den inhoud van het stuk worden gevestigd. 4. Voor wien op de hoogte IS van de toestanden na het jaar 30, is het zeker dat de datum 1834 van GERARD eene vergissing is - misschien zelfs eene drukfout van de Beur{en-courant. Inderdaad GERARD zegt dat de brief werd geschreven « ter gelegenheid der herinrichting van het » (lees liever de rechterlijke macht). Hiermede wordt bedoeld la loi su,- I'organisation judiciah-e of loi organique de rordre judiciaire van den 4den Augustus 1832. (Pasinomie, 3me série, t. II, bI. 465). Door deze wet werd de rechterlijke macht, zooals zij door de Hollanders onzent was ingericht, heelemaal gewijzigd; Raikem. over de 1831 had was minister van het rechtswe{en, Augustus 1832 werd afgekondigd. het ministerie, Raikem zetelde; kwamen aan roer: Lebeau werd minister van het re.:htswezen, met collega voor binnenlandsche zaken. 65 -- Den 15 November 1832 werd Raikem tot voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers gekozen en den 12 November 1834 werd hij tot deze post voor de vierde maal herkozen. Nu, het valt in 't oog dat ten jare 834 de benoemingen in de magistratuur door Lebeau werden gedaan, niet door Raikem. Rogier kan in 34 eenen brief aan zijn collega Lebeau geschreven hebben om eene benoeming voor te staan, of af te keuren. Maar dat hij eenen brief, als bovengemelden, aan den voorzitter van de Kamer, aan den katholiek Raikem, zijn tegenstrever, zal gezonden hebben in dat jaar — dit is heelemaal onaannemelijk. Bovendien GERARD zegt over Raikem, den ^c toenmaligen minister. » Dit slaat op 34 niet. De woorden « ter gelegenheid van de herinrichting's wet » slaan evenmin op 34, want dan had het moeten luiden « naar aanleiding van de wet van 1832 ». Om alle deze redenen moet het jaartal 1834 worden verworpen. Blijft dus alleen 1832. Kan Rogier in 32 aan minister Raikem geschreven hebben dat slechts ééne taal in België mag bestaan en dat at. minister uitsluitend Walen en Luxemburgers mag benoemen? Dit alles luidt zeer onwaarschijnlijk; maar er is meer 1 Wanneer men den tekst van de BeurTencourant aandachtig leest, begint men te twijfelen waar de brief van Rogier eigenlijk eindigt. – 66 — rijpe overweging tot de overtuiging gekomen dat, volgens GERARD's mededeeling, Rogier brief schreef « hij beweert dat de grondslagen van een goed staatsbestuur op taal berusten...en dat de eenige taal der Belgen de Fransche fijn moet ». Dan volgt in de Beurten-courant een alinea komen, naar mijne gissing, de bedenkingen of commentaren van GERARD over Rogier's brief: « einde die eenheid te bekomen, denkt de schrijver noodtakelijk uitsluitend Walen en Luxemburpers te benoemen... », van GERARD benoemingen -- ik voeg erbij eene critiek, dat Rogier gelei op de kennis der Vlaamsche beambten het Vlaamsche koos. Maar GERARD verder : hij verdenkt alle die benoemingen stelselmatig te einde het germaansch element in België te roeien 1 van die mag Maar zoo onnoozel zou zijn om over die uitroeiing wit met te zal alle degenen, die van nabij kenden. eerste paragraaf de courant kras genoeg; maar van nabij bekeken, den zoogezegden brief - 66 - Na rijpe overweging ben ik tot de overtUigIng volgens GERARD's een brief schreef « waarin hU beweert dat de eerste grondslagen van een gOed staatsbestuur op eenheid van taal berusten ... en dat de eenige taal Belgen de Fransche r.ijn moet ». de Beur,en-cow-ant alinea en komen, naar mijne gissing,_ de bedenkingen of èommentaren van GERAR::l Ten eindé die eenheid te bekomen, denkt de schrijver het nood{akelijk uitsluitend Walen en Luxemburgers te benoemen ... », eene critiek van GERARD op de benoemingen van Rogier - ik voeg erbij eene welverdiende critiek, daar het klaar is dat Rogier niet genoeg heeft gelet op de kennis der Vlaamsche taal, wanneer hij beambten voor het Vlaamsche land koos. Maar GERARD gaat verder: hij verdenkt Rogier van alle die benoemingen stelselmatig te doen ten einde het germaansch element in België uit te roeien 1 Dat Rogier van die uitroeiing heeft gedroomd, dat mag wel. Maai dat hij zoo onnoozel zou zijn geweest om over die uitroeiing zwart op wit met een politieken tegenstrever te handelen, dit zal zeker geloochend worden door alle degenen, die Rogier van nabij kenden. De eerste paragraaf van de Beurten-courant is reeds kras genoeg; maar van nabij bekeken, behelst dit gedeelte van den zoogezegden brief -67- niets anders dan eene herhaling van het berucht besluit van i6 November 183o, door Rogier onderteekend, waarbij verkondigd werd dat er geene Vlaamsche taal bestond, enkel tongvallen die van dorp tot dorp verschilden, zoo dat het onmogelijk zou zijn een officieelen tekst der wetten in het Vlaamsch uit te geven en diensvolgens het Fransch tot officieële taal van België werd uitgeroepen. Dat GERARD te kwader trouw zou gehandeld hebben, kan ik moeilijk aannemen. Een falsaris gaat zoo onbehendig niet te werk. Beide, Rogier (gestorven 27 Mei i 885) en Raikem (gestorven i Januari 1875) leefden nog : men zou dus maar al te licht de falsificatie aan den dag gebracht hebben. Wij mogen dus nog steeds de hoop koeste- -ren dat de brief aan Raikem ergens wordt opgediept. Niet in de bespreking der Kamers over de wet, noch in memories van toelichting, noch in cie rapporten daar heb ik te vergeefs gezocht misschien in het een of ander artikel van de pers. Want (de Moniteur beige erkent het zelf), die wet werd hevig door de pers aangevallen, onder anderen in den Courier Beige van 29 Augustus 1832 — geen wonder ook, want al de orangistische magistraten en alle Vlaamschsprekende rechters werden door de wet achteruitgesteld, ten voordeele van Walen of verfranschte Vlamingen, die onze taal hoegenaamd niet kenden. Een gelukkig toe— 68 — val alleen zou hier den oorsprong van Rogier's kunnen ophelderen ; want een stelselmatig doorbladeren alle dagbladen, pamphletten redevoeringen om er te vinden, zou gelijk staan met het zoeken naar eene eenen hooiopper. Intusschen ander feit dat wij voor brief te verwerpen. heeft geval van. minister van 28 Januari 1891 (r ) Hij ook heele zaak vóór het 1834, ziehier hij den brief uitlegt : In 1831 stelde de minister van justitie Raikern houdende inrichting van het rechtswezen, afgekeken van de inrichting welke hier vóór 183o bestond : eene Vlaamsche magistratuur het Vlaamsche land ; een Franschein franschsprekeiide gewesten ». t men dat wezenlijk liberaal ontwerp, overeenstemming was lands en den geest der grondwet, angenomen en wetig bekrachtigd, had men nooit in rechtszaken ten opzichte het taalgebruik eene grief vernomen ». ontwerp werd den heer Ch. i) Zie hier en elders, VIII 279. - - hier den oorsprong van Rogier's schrijven kunnen ophelderen; want een stelselmatig doorbladeren van alle dagbladen, pamphletlen en redevoeringen om er een brief in te staan met het zoeken naar eene naald in eenen hooiopper. I ntusschen bewijst nog een ander feit dat wij gelijk hebben het jaartal 1834 voor den brief te De heer Coremans heeft het geval van minister Raikem in de Kamerzitting van 28 Januari 189 r (I) besproken. Hij ook stelt de heele zaak vóór het jaar 1834. en ziehier hoe hij den brief uitlegt: c In 1831 stelde de minister van justitie Raikem een wetsontwerp op, houdende inrichting vanhet rechtswezen, afgekeken van de inrichting welke 1830 bestond: eene magistratuur in het land; een Franschein de franschsprekellde gewesten)). c Had men dat wezenlijk liberaal ontwerp, dat gansch in overeenstemming was met 's lands geschiedkundige overleveringen en met den geest der grondwet, aangenomen en wettig bekrachtigd, zoo had men nooit in rechtszaken ten opzichte van het taalgebruik eene grief vernomen ». «Raikem's voorloopig ontwerp werd den heer Ch. (I) Zie Taalstrijd hier en elders, t. VIII, 279. —. 69 — Rogier ter inzage overgelegd. Deze kende geen woord Nederlandsch, was doordrongen van den slechten centralisatiegeest welke heerschte in het land zijner herkomst.... Als oud-lid van het voorloopig Bewind, beschikte de heer Rogier in dien tijd.... over eenen invloed en gezag die onbetwist waren. Hij verwierp Raikem's voorloopig ontwerp en liet dien achtbaren minister van justitie weten, dat er voortaan in België slechts eene taal meer moest bestaan, de Fransche, de taal van den achtbaren heer Rogier, dat het germaansche ras in België moest uitgeroeid worden en dat men, om dat doel te bereiken, gedurende vele jaren, slechts aan de Walen en aan de Ardenner Walen openbare ambten moest toevertrouwen! » « Dat was het geheim en al te weinig bekend plan van den achtbaren heer Rogier n Men ziet het : de heer Coremans heeft den brief .aan Raikem als echt beschouwd. Trouwens, hij was voor 1891 door geen mensch nog in twijfel getrokken, maar de wijze, waarop het eerste plan van Raikem wordt verklaard, is toch zeker eene bloote gissing van den Vlaamschen leider om Rogier's brief uit te leggen, want de officieele oorkonden spreken dit tegen. Thans gaan wij over tot de bespreking van den brief aan Palmerston. Rogier stierf, zooals wij het reeds zeiden,. den 27 Mei 1885. De Vlaamsche pers kon hem moeilijk verschillende dingen vergeven ; het is dus geen wonder - dat het voorstel om hem een standbeeld op te richten bij de Vlaamschgezinden in het algemeenzeer weinig ingang vond. Rogier's antivlaamsche houding in en buiten ons parlement werd meer dan eens besproken en het is zoo dat Revue een artikel over opnam (Augustus r888). (i) was een weekblad in het opgesteld, om de Vlaamsche beweging te verdedigen, onder de redactie van den heer K. H.- Quecker, mede-directeur van de tijds. dit artikel werd voor de eerste maal melding gemaakt van den brief aan lord Palmerston :: a Peu après 183o, M. Rogier écrivit une lettré A. lord Palmerston, dans laquelle it déclara « que efforts de notre gouvernement doivent tendre a la destruction de la langue flamande pour pré- i) redaction 93, Chaussée de Haecht, Schaerbeek. 2.60 's jaars. — Men ver-- warre weekblad niet ander geillustreerd weekblad Revue (no rue du Marais 49. 's jaars) laatste werd te Parijs gedrukt waseen afkooksel Paris-Revue. Bigual. wij het reeds zeiden,. 27 Mei 1885. moeilijk verschillende vergeven; het dus geen wonderdat bem een standbeeld te de Vlaa mschgezinden het algemeen zeer weinig ingang vond. en buiten parlement meer dan eens besproken en ZOI) dat Bruxelles-Revue artikel over Rogier opnam (Augustus (888). Bruxelles-Revue (I) een week blad in Fransch de Vlaamsche beweging te onder de heer K. Hr de Quecker, heden mede·directeur van de Vragen des tijds. In dit artikel werd voor de eerste maal melding brief aan lord Palmerston :: « après 1830, M. Rogier écrivit une lettre à lord Palmerston, laqueUe il déclara « les efforts de notre gouvernement doi vent tendre à la destruction de la langue fiamande pour pré- (I) Bureau de redaction : 93. Chaussée de Haecht, Schaerbeek. De abonnementsprijs was fr. 2.60 's jaars. - Men ver.warre dit weekblad niet met een ander geiIlustreerd weekblad Bruxelles-Revue (nO 1 février 1889) Istace, rue du Marais 49- (prijs fr. 6 's jaar;,) Dit laatste werd te Parijs gedrukt en was. een afkooksel van Parz's-Revue. Directeur Charles Sigual. 70 parer la fusion de la Belgique avec notre grande patrie, la France » (1). Zoo als wij het hooger hebben vermeld heeft de heer VERCOULLIE zich jaren geleden tot den heer de Quecker gewend om den oorsprong van den brief te kennen. Zoo ook de heer prof. FRÉ- DERICQ en nog vele anderen. Ik heb er van afgezien een nieuwe poging te doen, daar deze natuurlijk op eene teleurstelling moest uitloopen. De heer DE QUECKER heeft aan die heerenk geantwoord, dat voor zoo ver hij het zich herinnerde, het artikel van Revue werd met inlichtingen verstrekt door een gepensionneerd Duitsch officier, wiens naam de heer DE. vergeten is; de brief aan Palmerston is getrokken uit een Engelsch boek, waarvan de heer QUECKER titel insgelijks vergeten is. De heele zaak is dus een mysterie! Daar de heer DE QUECKER hij het Engelsche boek heeft gezien, betwijfel ik geenszins dat het boek bestaat. De vraag is dus echter deze : welke is de . boek. de met Gendebien of iemand anders verward ? Intusschen heb ik ook enkele Engelsche boeken. over Palmerston dorlopen en tot mijn grote ' spijt over Rogier's brief heb ik niets gevonden. Deze brief werd vertaald opgenomen Taalstrijd V r 139, aflevering i 888. -71 - fusion de la Belgique a vec notre grande France II (I). ZOO wii het hooger hebben vermeld heeft heer VERCOULLIE zich geleden den Quecker gewend om den oorsprong van kennen. ook de heer prof. FRÉDERICQ anderen. er van afgezien een nieuwe poging te doen, daar deze natuurlijk op eene teleurstelling moest uitloopen. heer D~= QUl<:CKER die heeren dat voor zoo ver het zich herinnerde, artikel van Bruxelles-Revue gemaakt inlichtingen verstrekt door een gepensionneerd officier, wiens de heer DE. QUECKER is; de brief aan Palmerston getrokken een Engelsch boek, waarvan de DE QUECKER den titel insgelijks vergeten is. dus een mysterie! heer QUECKER verzekert dat hii betwijfel ik geenszins dat het boek bestaat. De vraag is dus echter deze: is de wetenschappelijke waarde van dit Engelsch boel{. Heeft de schrijver Rogier niet met iemand anders verward 1 enkele Engelsche boeken over Palmerston doorloopen en tot mijn groote over Rogier's ik niets gevonden. (I) Deze brief weru vertaald opgenomen laalstrijd t. V ~ p. '39, aflevering 1 September 1888. -- 72 -- Zoo lang dus de oorsprong van dien brief niet -opgehelderd is, kan er geene sprake zijn van dien tekst tegen Rogier in te roepen om zijne antivlaamschgezindheid te bewijzen en toe te lichten. Ik moet bovendien nog de opmerking maken dat, zoo beide brieven aan Raikem en aan Palmerston van omstreeks de jaren 3o dagteekenen, zij dan toch zeer laat ter kennis van de Vlaamschgezinden moeten zijn gekomen. Immers, men weet dat het eerste Vlaemsch Congres plaats greep te Gent in October 1 84I . De besprekingen werden besloten door een Vlaamsch ,feest en een Vlaamsch Banket (24 October). Twee katholieke ministers vereerden dit banket met hunne tegenwoordigheid. Kanunnik DAVID bracht op de aanwezige ministers een heildronk uit. Maar, ter oortake van eenen slecht gebouwden volzin, meenden enkele personen dat DAVID insgelijks op afiveTige ministers wilde drinken. J. DE LAET (het is een twintigtal jaren vóór hij in de politiek optrad als tegenstander van Rogier) stond op en verklaarde dat indien men op de gezondheid dronk van afiveTige ministers, hij dan ook eenen heildronk had in te stellen. Hij bedoelde eenen dronk op Rogier : hij schreef het zelf aan dien minister (i); en hij voegt erbij : « Les écrivains (t) Zie den brief van 26 October in zijn geheel aangehaald, nota i, laatste bladzijde van mijne verhandeling over Rod, ier's ontwerp van erne Vlaamsche Academie. -- 73 — qui s'étaient eng,agés à soutenir votr•e toast étaient asset nombreux. Je ne citerai que les principaux : MM. Ledeganck, Blieck, Rens, Mertens, d'A nvers et MM. Verspreeuzven et Van Kerckhoven, qui désirait prendre la parole immédiatement après moi. n Welnu, het spreekt van zelfs dat, indien overtuigde Vlaamschgezinden als LEDEGANCK, BLIECK, RENS, enz . van die brieven aan Raikem en aan Palmerston hadden geweten, zij nooit op een Vlaamsch Banket eenes heildronk op Rogier hadden ondersteund. Deze laatste opmerking brengt mij nu tot de vraag of wij, latere Vlaamschgezinden, altijd even billijk over Rogier hebben gesproken, en of zijne houding tegenover het Nederlandsch in België bij de klaarte van het zuiver en wetenschappelijk daglicht der historie werd beoordeeld. 41t2 Rogier, dit lijdt geenen twijfel, was het Vlaamsch zeer weinig genegen. Zoo waren overigens alle de mannen van 't jaar dertig. Maar de legende heeft zich gevormd dat hij bepaald aan het hoofd stond van de vijanden van onzen stam. Zijn naam wordt niet aangehaald of men voegt erbij de stelselmatige verfranscher of de aartsvijand van onte taal, de franschdolle Rogier! -- 74 — Naar mijne overtuiging is de legende zóó uit men van lieverlede der verschillende mannen van 't jaar dertig is gaan vergeten : rol, die in onz e nationale politiek heft gespeld, naturlijk, zich menigen vijand heeft De Vlaamschgezinden, wanneer zij over het jaar dertig spraken, hebben van Rogier (gemaakt,. de franschgezindheid revolutiemannen. hem de rol toegeschreven eigenlijk aan een anderen toekwam : aartsvijand van onle taal in 't jaar dertig, de stelselmatige verfranscher is geen ander geweest dande landsverrader Alexandre Gendebien. woorden tot toelichting. werd geboren te Henegouwen. Hij studeerde in de rechten, kwam zich Brussel vestigen en tead in echt met de een Brusselschen advocaat, den heer Welnu, weet, Hollanders het jaar dertig, die ongerechtigheid hadden Fransche te stellen (er Hof van Beroep te Gent) om Beroep over de zaken van het Vlaamsche land beslissen. Daar processen alsook vonnis het Nederlandsch de regeering dit wraakroepend beginsel -74 - overtUlglOg is de uit te leggen, dat men van lieverlede de rol der verschillende 'jaar gaan vergeten: de aanzienlijke rol, die Rogier zeer lang in onze nationale politiek heeft gespeeld, heef[ natuurlijk als gevolg gehad dat hij zich menigen vijand heeft op den hals gehaald. De Vlaamschgezinden, wanneer Rogier( vergeef mij de uitdrukking) den zondenbok gemaakt,. voor al de franschgezindheid der revolutiemannen. En zoo doende hebben zij hem de rol toegeschreven die eigenlijk aan een anderen toekwam: de aartsvijand van on,e taal in 't jaar dertig, de stelselmatige verfranseher is geen ander geweest dande landsverrader Alexandre Gendebien. Eenige woorden tot toelichting. Gendebien werd gebaren te Bergen in Henegouwen. Hij studeerde in de rechten, kwam zich te Brussel vestigèn en tl'dd in den echt met de dochter van een Brusselschen advocaat, den heer Barthelemy. Welnu, men weel, dat de Hollanders vóór het jaar dertig. die ongerechtigheid hadden begaan te Brussel eene Vlaamsche Kamer van 't Hof van Beroep nevens de Fransche in te stellen (er was toen nog geen Hof van Beroep te Gent) om in Beroep over de zaken van het Vlaamsche land te beslissen. Daar de stukken der processen alsook het vonnis in het Nederlalldsc/Z waren, had de Hollandsche regeering dit wraakroepend beginsel — 75 gehuldigd dat een rechter in beroep de taal moest kennen waarin de dossiers waren opgesteld. Dat was in de oogen van Gendebien een gruwel ; en het ergste was nog dat de advocaten gedwongen waren voor de Vlaamsche Kamer in 't Nederlandsen te pleiten. Die bepalingen waren natuurlijk regelrecht in het financieel nadeel van de Waalsche advocaatjes of verfranschte Brusselaars. Het Nederlandsch leeren verkozen zij niet; en vonden het veel gemakkelijker zich zelve de martelaarskroon on de slapen te drukken en aan hunne Waalsche landgenooten of aan de vreemdelingen, die niet op de hoogte van onze Belgische taaltoestanden zijn, wijs te maken dat zij dh: slachtoffers waren der Hollanders, die in België eene nieuwe en van de Belgen onbekende taal wilden invoeren. Gendebien schreef dus in de dagbladen tegen het aangeklaagde misbruik. De heer Theodoor Juste, die familiepapieren heeft mogen raadplegen, vertelt ons dit in het boekdeel dat hij aan Gendebien in zijne Fondateurs de la monarchie Belge heeft gewijd (I). Ongelukkig heeft de heer Juste ons de lijst van die artikels niet medegedeeld, zoo dat het mij onmogelijk is gebleken de hand te leggen op bedoelde pennevruchten. Het ware anders hoogst belangrijk te (i) Alexandre Gendebien, par TH. JUSTE, bl. 5 : « 11 (Gendebien) avait avant 183o participé aux travaux de la presse périodique on lui doft plusieurs articles contre l'usage exclusif de la' langace Neertandaise. » — 76 — vernemen hoe onze Gendebien zich uit den slag trekt om te bewijzen dat wat recht is, krom is. De Julidagen breken aan : de Franschen werpen hunnen koning Karel X van dein troon. Zoodra Gendebien dit verneemt komt bij hem het plan op, de Hollanders uit België te verjagen en de Franschen in ons land te roepen. Den 21 Augustus 183o haast hij zich openlijk in het dagblad Le Belb e eenen brief te doen verschijnen, waarin hij onze inlijving (annexation) bij Frankrijk aanpredikt. De heer Juste heeft dien brief in handen gehad (t). Hij heeft er ons (bl. 9 nota i) enkele uittreksels van medegedeeld, maar alleen die welke hem konden dienen om de verzachtende omstandigheden te bepleiten : De geschiedschrijver vestigt onze aandacht op alle de voorwaarden die Gendebien stelde om bij Frankrijk ingelijfd te worden, en de voorbehoudingen die hij maakt. Maar, wat voor ons het belangrijkste is, zijn juist die doelen welke door den heer Juste werden weggemoffeld. Het komt er dus op aan het ontbrekende terug te vinden. Met dit doel, heb ik in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel den jaargang 1830 van Le Beige aandachtig doorloopen en tot mijn spijt bevonden, dat enkele bladen in de collectie ontbraken : juist diegene die (I) « Le 21 Aout, it remit au journal Le Beige, une lettre oil 1a reunion à la France était encore une fois l'idée dominante » (bi. S). — 7777 ._..-- ik zocht. Het ongelukkig gevolg hiervan is geweest dat de heer de Bavay, die in de bibliotheek te Brussel heeft gewerkt, voor zijn « Histoire de la Révolution Beige de 1830 » den merkwaardigen brief van Gendebien niet heeft gekend : Hetgeen voor her - een belangrijk stuk zou zijn geweest voor het bewijs dat het de revolutiemannen in 't jaar dertig te doen was om door Frankrijk ingepalmd te worden en dat onze revolutie op aanstoking en met het geld van Parijsche revolutionaire clubs is gebeurd.. Het verder zoeken in andere bibliotheken heeft tot niets geleid en nochtans zou het te wenschen zijn dat wij het volledig stuk onder de oogen kregen. Het zou mij zelfs geenszins verwonderen zoo de zin « la fusion de la Belgique avec notre grande patrie de France » in dien brief voorkwam, zoo dat wij thans het tastbaar bewijs zouden bezitten dat er eene verwarring heeft plaats gegrepen en dat de Engelsche geschiedschrijver, wie hij ook zij, Rogier voor Gendebien heeft genomen. Of Gendebien, toen hij den beruchten brief schreef, reeds in onderhandeling was met de bezoldigde geheime agenten, die voor Frankrijk in België werkten, weten wij niet (i). (t) TH. JUSTE bekent zelf dat die onderhandelingen bestaan hebben : « Vers le 15 juillet 183o, il (Gendebien) fut mis en rapport direct avec un agent du gouvernement francais : M. D .... ancien secretaire du comte de Celles et administrateur d'un des domaines de la famille d'Orléans. Cet agent secret lui dit.... enz ', blz. 6. 78 - Men zou allicht denken dat een man die zoo openlijk zijn gevoelen had medegedeeld dat Frankrijk wel zou doen België in te palmen, voor een verdacht persoon bij de Belgen gold. Mis ! heelemaal mis! Juist die man werd gekozen om lid te worden van het Gouvernement provisoire, en in het Voorloopig Bewind te zetelen nevens den geboren Franschman Rogier en den hoogadellijke Heer de Merode, wiens moeder insgelijks eene Fransche was. Wat er toen werd gedaan om onze inlijving bij Frankrijk te verkrijgen, wil ik nu niet verhalen. Tk wil enkel de aandacht vestigen op de houding, welke dit « gouvernement provisoire » tegenover onze taal heeft genomen. Den 16 November 183o werd het bekend besluit genomen waar-. in wordt gezeid : « de Vlaamsche en de Hoogduitsche talen, bij de inwoners van zekere plaatsen in gebruik, verschillen van provincie tot provincie, en Telfs van district tot district, Too dat het onmogelij k Tou weren eene ofiicieelen tekst der wetten en besluiten in het Vlaamsch en in het Duitsch uit te geven » Dit besluit heeft men altijd tegen Rogier ingeroepen ; men vergeet te licht dat er DRIE onderteekenaars waren. Van die drie was Rogier de Benige die desnoods te verontschu!digen zou zijn. Als geboren Franschman, die tot daartoe te Luik had gewoond, kende hij niets van het Nederlandsch en had zich met het vraagstuk der talen niet ingelaten. Voor Gendebien, zooals ik het reeds zeide, — 79 geldt het tegendeel. En wat de Merode betreft, deze behoorde tot den ouden Vlaamschen adel, hij bezat uitgestrekte landgoederen, onder andere in de Kempen, en moest dus beter weten. Men schijnt heden ten dage te gelooven dat Rogier de opsteller van het Besluit is. Welnu, dit is onwaar : Gendebien is de steller. Hij is het geweest, die er zich over hee ft willen wreken dat zijn vroegere dagbladartikels niet op het oogenblik van hunne verschijning den opgang hebben gemaakt welken hij door zijne papieren kinderen wilde hebben. Toen dezelfde maand (November i 830) de taalquaestie in het nationaal Congres te berde kwam, nam Gendebien de verdediging van het besluit van . 16 November op zich. Ziehier zijne potsierlijke rede : « Het voorloopig Bewind heeft zich met die vraag (de taalquaestie) bezig gehouden. Zij is niet van moeilijkheden ontbloot. Men Tou vertalingen in al de Vlaamsche tongvallen moeten laten afkondigen. (Blijken van verwondering) Stellig ! en die tongvallen rijn teer talrijk. IK KEN ER NIETS VAN, maar bevoegde rechters hebben het ons verekerd (! ! ! ). Het Voorloopig Bewind heeft de zorg der vertalingen aan de plaatselijke overheden gelaten. » Rogier had de gewoonte niet de verdediging van maatregelen, die hij genomen had, aan anderen over te laten, wanneer zij beknibbeld werden. Hij was op de zitting aanwezig : En sprak geen woord. w 8 Hij heeft Gendebien alleen de belachelijke verklaring laten afleggen, daar Rogier zich gewoonlijk niet inliet met de zaken waarvan hij niets afwist. Evenmin had Rogier de gewoonte maatregelen in te trekken mir nichts, dir nichts, wanneer hij ze zelf voorgeschreven had. Let wel op dat toen Rogier in 1834, minister zijnde, eene prijsvraag uitschreef om den Tegepraal van 's lands onafhankelijkheid te bezingen (to Augustus 1834) (t), het koninklijk besluit luidde : Les podsies peuvent être rédi= gées en langue f rancaise ou en langue flamande. Welke logenstraffing voor Gendebien en het besluit van 16 November 183o! Mochten de Vlaamschgezinden van die dagen niet uitroepen : « Maar Mijnheer Rogier, waar zijn toch uwe zinnen ? Er is immers geene langue flamande. Uwe prijsvraag hadde moeten luiden : en langue francaise ou dans un des patois flamands de la Belgique! » De Fransche intrigue mislukte, ondanks alle pogingen van Gendebien, en de Belgen zagen zich nu genoodzaakt een eigen Koning voor hunne eigen rekening te nemen. Van 1831 tot 1839 speelt Gendebien eene tamelijk onbeduidende rol : de Vlaamsche taalquaestie wordt niet meer opgeworpen, en men weet dat Gendebien zich in 1839 uit het (I) Ledeganck, men weet het, werd toen bekroond in September 1834. ._., g I .... politieke leven terugtrok, nadat het vredesverdrag met Holland werd aangenomen. Hij kon geene vrede vinden met de bepaling, die voorschreef dat het groothertogdom Luxemburg en de provincie Limburg onder Holland zouden blijven, en sprak te dier gelegenheid het bekende « Non, non, deux cent quatre vingt sept mille fois non ! » uit. Zijn standbeeld te Brussel stelt hem voor op het oogenblik dat hij zijne theatrale protestatie indient. Men kon natuurlijk van den beeldhouwer niet vergen dat hij zijnen held zou voorstellen met de rechterhand naar de bezoldigde geheime agenten van Frankrijk uitgestrekt, om het loon te ontvangen van zijn landsverraad ! Rogier blijft thans alleen op het politiek tooneel. In de twisten over de Hollandsche spelling neemt hij geen deel; wanneer de taalquestie in de kamers opkomt, zwijgt hij liefst. Eenmaal komt hij gebiedend tusschen beide en sedert dien is hij de bête noire der Vlaamschgezinden. Wij zijn in 1857. Het Katholiek ministerie van De Decker, die de Grievencommissie in 1856 had ingesteld, is gevallen. Rogier wordt minister der binnenlandsche zaken, en men verwijt hem dat hij het Verslag der Grievencommissie achterhoudt, en van plan is het niet uit te geven. Hij protesteert. Eenigen tijd later verschijnt inderdaad dit Verslag, maar voorzien in fine van een tekenverslag, waarin de regeering ._.. 82 ._. kwam beweren : que tout est pour le mieux dans le nieilleur des mondes, en dat alle grieven der Vlamingen denkbeeldige hersenschimmen zijn. Wanneer beide verslagen voor de Kamer ter bespreking komen, neemt Rogier het woord om te verklaren dat het gouvernement nu de zaak als uitgemaakt beschouwt (3o Mei 1859) en dat hij van Vlaamsche Beweging niet meer wil hooren spreken. Zonderlinge zinsverbijstering van een man die anders een knap staatsman mocht heeten ! Het toeval wil dat de Vlaamsche Beweging juist is begonnen op het oogenblik dat Rogier verklaard heeft dat zij dood was -- want het is net in die jaren dat de leiding der Beweging overging van taalkundige liefhebbers op politieke strijders. Ongetwijfeld heeft Rogier hier eene deerlijke misgreep begaan — maar op wiep berust eigenlijk de verantwoordelijkheid van het gebeurde? — Daar ligt de knoop van het vraagstuk. Rogier was in 1859' het erkende hoofd der liberale partij en als dusdanig was zijne plicht alles te doen wat mogelijk was om eenheid in de rangen der partij te bewaren. Dat het liberale leger zich in twee kampen zou splitsen -- één Vlaamschgezind, het ander anti-Vlaamschgezind — wilde hij beletten. Onderhandelingen werden maanden lang gevoerd met de liberale vertegenwoordigers van Brugge, Oostende, Gent, Antwerpen. Ten opzichte van het Verslag der Grievencomniissie werd door Rogier -- 83 niets gedaan zonder het medeweten van de liberale vertegenwoordigers van het Vlaamsche land. Rogier kende geen Nederlandsch : het waren zijne medestrijders die hem ten opzichte der Nederlandsche taal inbliezen wat hem te doen stond. Rogier heeft den moed gehad den 20 Mei 1859 te verklaren dat de Vlaamsche Beweging voor hem niet meer bestond. Het is een misslag geweest, ongetwijfeld, maar een moedige misslag. Wat moeten wij echter denken van de lafhartige houding der liberale volksvertegenwoordigers, die Rogier opgestookt hadden; die met geen enkel woord open&ijk , hunne instemming durfden betuigen op den 20 Mei ; maar den minister een oogenblikje later in het geniep zijn gaan gelukwenschen over zijne kranige houding... Mijn besluit is dus dat wij Rogier billijk moeten beoordeelen. Antivlaamsch is hij geweest... maar hij was geen Vlaming. Wat men tegen hem heeft aangevoerd om te bewijzen dat hij een verstokte verfranscher is geweest, is ofwel overdreven, of valsch. Hij heeft erge vooroordeelen tegen onze taal gehad, maar alle revolutiemannen van 't jaar dertig hadden die ook. Die mannen hebben zich ingebeeld dat het Nederlandsch in België moest uitsterven en het er niet lang meer kon uithouden. Doch zoo zij zich niet geneerden in een privaat gesprek deze meening te verkondigen, hebben zij het bijna nooit in 't openbaar gedaan. -- 84 -- Een van die mannen, die in 't jaar 3o eene rol hebben gespeeld, heeft ten minste zijne meening niet onder stoelen en banken geschoven : Ik bedoel den Gentenaar P.-A.-F. GERARD, die het tot krijgsauditeur- generaal heeft gebracht. Zijne woorden zijn de beste uiteenzetting van den Franskiljonsche die ik ooit gevonden heb. Ziehier onvertaald, wat nij (en ik voeg er bij ale manen van 't jar dertig) over de Vlaamsche Beweging dacht : « On a reproché a la Constitution dans ces derniers temps de manquer dimpartialité à l'égard des populations flamandes. La vérité est que ni dans l'art. 23, définitivement adopté, ni dans les divers amendements... on ne trouve la moindre mention soit de la langue flamande, soit de la langue francaise... y est parlé en termes généraux de usitées Belgique. ... « Au surplus, Devaux, étant de Bruges, on le suspecter (!) d'être hostile a la langue flamande, et c'est l'amendement présenté par lui qui est dans la Constitution. « La loi (complémentaire) dont it sagit dans l'art. n'est pas encore faite, les partisans du flamand plaindre; mais cela ne les autorise pas a soit même de tyrannie qui pas leur engouement pour un idionze le gouvernement hollandais a rendu voulant l'imposer. Car ce ne sont pas seulement habitants des provinces Wallonnes, comme on van die mannen, die in 't jaar 30 eene rol minste zijne meening niet en banken geschoven: Ik bedoel den P.-A.·F. GERARD, die het tot krijgsauditeur- zijn Credo, ooit gevonden heb. Ziehier onvertaald, war hij (en ik voeg er bij alle mannen van 't jaar dertig~ Vlaamsche dacht : Cl à derniers de d'imparliàlilé à I'égard vérité est dans ~3, définitivement adopté, les amendements ... ment ion flamande, la langue française ... Il parlé term es langues usitées en Belgique . ••• Devaux, étant ne peut Ie hostiIe à langue flamande, c'est l'amendement présenté par -lui entré Constitution. « il I'art. 23 encore faite, flamand peuvent s'en à taxer d'injustice, tyrannie ceux qui ne partagent pas engoueme1lt un idiome que /e gouverneme1lt /Zollalldais a relldu odieux en VOlt/allt l'imposer. les provinces Wallonnes, — 85 -- voudrait le croire, qui ont eu a souffrir des mesures prises par le gouvernement précédent pour rendre obligatoire l'emploi de la langue usuelle ou flamande ; ce sont parmi les habitants de toutes les provinces, ceux qui avaient recu une éducation francaise — ce qui était presque 8énéral -- dans les classes moyennes et supérieures. Les habitants des provinces flaw mandes savaient pour la plupart BARAGOUINER le ,flamand de leur localité, mais peu connaissaient la langue littéraire , bierg peu même savaient lire et écrire le flamand. « Il iz'en est pas autrement aujourd'hui. Lorsque l'on dit que la langue flamande est Celle de la majorité des habitants, on exprime une vérité relativement aux classes inférieures, à celles qui manquent presque totalement d'instruction. La preuve en est frappante dans nos assemblées politiques. Les chambres législatives se composent de représentants de toutes les provinces, de toutes les localités. Il y a même parmi eux des hoormes du mouvement flamand ; tous s'expriment en francais; pas un, fut-il député d'Anvers, ne prononce ses discours en flamand. Leur manifestation la plus éclatante en faveur de l'usage de cette langue a été de prêter en flamand le serment constitutionnel. En serait-il ainsi, s'il était vrai que. le flamand fut la langue, non du bas peuple, mais de la majorité des Belges qui savent une langue? Est-ce que cette majorité permettrait à ses représentants de défendre ses intérêts dans un idiome qu'elle considérerait comme étranger ? Au fond, ce que l'on — 86 --- appelle le mouvement flamand n'est autre ‘qu'un mouvement politique entretenu par une sorte de coalition entre les partis hostiles a l'ordre des choses actuelles. D'abord on concoit sans peiize que l'idiome flamand soit cher aux partisans de l'obscurantisme. Pendant tout le siècle dernier, les populations flamandes ont été tenues par le clergé dans ''ignorance des idées qui dans un pays voisin pré grande révolution de 1789. L'usage dun-par aient la idiome qui les séparait en quelque sorte dec monde éclairé contribua beaucoup a les pousser dans une direction contraire au progrès. La Révolution Brabanconne précéda de deux ans la Révolution Francaise, dont elle était l'antipode. D'autre part, le parti Hollandais n'est pas mort en Belgique. Ce n'est plus de 1'Orangisme ; les affections dynastiques n'étaient pas assez profondément enraeinées pour résister à l'action du temps : c'est le regret de ''influence qu'auraient nécessairement exercé ceux qui avaient recu une éducation flamande et auxquels leur nombre restreint promettait dans nos provinces une position privilégiée. « est être des illusions partisans langue mais ils faut bien le dire : efforts pour celever le culte de cette belle n'ont aucune chance de succès. Nous vivons dans un temps oil les hommes ne se passionnent que pour des choses utiles : l'étude du fianiand ne présente guère plus d'utilité que le grec (!!!) - - appelIe Ie mou'vement Hamand autre cho 'e qll'un lIne softe coalition à l'ordre des actllelles. on cOllçoit sans peine /'idiome citer al/X partisans de l'obscllran/ isme. Ie siè.::le pOplllations flamandes été Ie clergé l'ignorance qui pays voisin préparaient la 1789, L'llsage d'llIz qui en quelque sorte du beaucoup à lIne Révolution Brabançonne précéda de deux ans Révolution Française, D'autre pan, Ie parti pas Belgique. de l'Orangisme; dynastiques assez profondément enracinées pour à l'action tem ps: Ie l'influence qui reçu Hamande auxquels nom bre restreint promettait position privilégiée. Il est peut-être cruel de détruire des illl/sians de ces partisafls INTÉRESSÉS de la lallgue QU'ILS APPELLENT NATIONALE; ma is Ie : leur etJol'/s pour rele ver 1" cette langue /Z'ont auculle chance de succès. temps ou hom mes passi011Uent utiles: Or ['étude du jlamalld plus d'utUité Ie srec Utt) — 87 _- dont l'enseignelnent court grand risque d'être banni de nos écoles. « Ce qui précède était écrit lorsqu'un député de la Flandre prononca un discours remarquable sur la situation morale, sociale, intellectuelle, de nos populations flamandes. (Hier haalt schrijver een groot gedeelte van aan de redevoering van Iq. Januari 1869 van den heer de Maere-Limnander (1). Ik neem alleen het einde van het citaat over). « En Flandre, » dit M. de Maere, « les classes « éclairées ne rayonnent pas, comme ailleurs, sur « les classes obscures... Voilà pourquoi isolées sur « leur propre territoirs, abondonnées de ceux-là « mêmes qui doivent être leurs guides et leurs tuteurs, « les populations flamandes sont tombées dans cet « état d'abaissement dont les chiffres, que j'ai cités, « ont fourni la rigoureuse et douloureuse démon- « stration » (hz Memoriam D. M., bl. 67). o Que les classes éclairées de la Flandre préfèrent la langue francaise a la langue néerlandaise, c'est un fait incontestable et, quoi qu'on puisse faire, it en sera toujours ainsi ; c'est qu'il y a entre les Beiges (t) Zie de volledige tekst dezer redevoering herdrukt In Memoriam Baron de Maere d'Aertrycke (Gent, 1901, bl. 55 en volg.) : la Question Flamande. Over de groote beteekenis van die redevoering, leze men de voortreffelijke bladzijden van den heer A. PR4YQN•vAN ZuYI,EN, Een Vlaainsch edelman, bl. 31. — 88 _. des provinces flamandes et les Belges des provinces wallonnes des afinités naturelles autrement puissantes que celles qui peuvent lier entre elles les populations qui se regardent des deux cótés du Moerdijck ; it y a entre les Flamands et les Wallons des liens de confraternité et d'amitié autrement ser -rés, des relations de toutespèce autrement fréquentes et autrement utiles. Si les Flamands s'empressent le Francais que parlent les Wallons, parce que la connaissance de vette langue leur aussi nécessaire qu'agréable. « prétendu la classe du par classes supérieures, je le crois purement Les classes populaires ne sont pas dans les provinces flamandes que les provinces wallonnes. Il n'existe pas en Belgique de séparation marquée entre telle et telle ; dans la vie habituelle toutes les confondent. Si flamandes homines instruits parlent le francais, it est de même provinces Wallonnes; partout parlent le Francais entre eux, et le flamand ou le n'allon avec les Bens du peuple ; sela a dire ceux-ci soient abandonnés et d'attribuer cet abandon l'infériorité « 11 a que a le francais n'est point particulière classes supérieures; est générale. La ni me cause produit mêmes effets ; sur toutes - 88- provinces flamandes et provinces des atfinités naturel/es puissantes celles peuvent entre qui regardent deux cotés du Moerdijek; il aentre confraternité et d'amitié autrement serrés, des relations de toute espèce autrement fréquentes Si s'empressent d'apprendre Ie Français \\'allons, c'est parce connaissance de cette est au~si nécessaire qu'agréable. (( Quant au prétendu abandon de la classe du peuple par les supérieures, Ie purement imaginaire. populaires plus abandonnées flamandes dans les Il n'existe en de séparation marquée telle classe de citoyens ; habituelle toutes classes se confondent. Si dans les provinces tiamandes les hommes Ie français, il en est de même dans les Wallonnes; partollt ils parlent Ie Français Ie fiamand Ie wal/on avec gens peuple; mais cela n'autorise pas à dire que ci soient d'attribuer à cet abandon l'infériorité de leur intelligence. « Il est à remarquer d'ailleurs qlle la tendance des Flamands à parler Ie français n'est point particulière aux classes supérieures; elle est générale. même les etfets~ SUf de société. Les hommes du peuple á par l'éducation ou la fortune comprennent combien it d'apprendre la langue des provinces Wallonnes ; qu'ils ont des besoins intellectuels seulement a soigner et lieu d'aller puiser l'instruction aux Néerlandaises, vont la chercher dans oft ion le francais. lette tendance heureuses l'on ne saurait trop l'encourager. II qu'il n'y a guère de réciprocité de des Wallons et ceux-ci se montrent peu le flamand ; cela provient, parti pris, qu'ils ne la nécessité au même degré que les francais. t-il d'en un grief Wallons? Est-que citoyens de parler la langue qui les la plus entière liberté? t-il pas l'inanité des cessent de faire entendre? « Il semble Wallons auraient devraient trembler (1!!) voyant cette millions parlant le l'écrivant les classes de Ia Les hom mes du peuple à mesure qu'ils s'élèvent par l'éducation ou Ia fortune au niveau des classes moyennes, combien il est utile d'apprendre Ia langue des provinces Wallonnes; dès q u'ils ont des besoins intellectuels à satisfaire ou seulement des intérêts à soigner et à débattre, au lieu d'aller puiser l'instruction aux sources Néerlandaises, ils VOllt chercher les écoles ou /'on apprend Ie français. Cette est des plus /zeurel/ses et l'on saw'ait l'encourager. « 11 est vrai qu 'il n'y a guère de réciprocité de la part des Wal\ons et que ci peu empressés d'apprendre Ie flamand; mais provient, non d'un parti pris, mais de ce sentent pas la nécessité au même degré les Flamands par rapport au français. Y-a-t,il lieu d'en faire ua grief aux Wallons? Est-ce que tous les citoye!1s de la Belgique ne sont pas libres d'apprendre et de parler la langue qui leur convient? Est-ce que les Flamands, comme les autres, ne jouissent pas sous ce rapport de la plus entière liberté? Ce que nous avons cité ci-dessus du discours de M. de Maere ne prouve-t-il pas d'ailleurs l'inanité des doléances que les moteurs du mouvement flamand ne cessent de faire entendre? Cl 11 me semble que les Wal/ons auraient plus de raison de se plaindre : ils devraient trembier (I! I) en vc!yant cetle agglomération de sept d'hommes par/ant Ie Néerlandais et /'écrivant avec 89 - go — le mênie orthographe sur les deux rives du Moerdijck!... A parler sérieusement, la connaissance de cette politique coiipable(! ', signalée par M. de Maere, dont les rêves secrets et honteux (!) ne tendent à rien snoins qu'au déjnc znbrernent de la Belgique, n'est pas faite pour engager les amis de la nationalité à chercher dans la propagatio>> de la langue flamande un moyen de h áter l'unificatton de la pensée nationale. CETTE UNIFICATION se fera d'ailleurs d'elle- ^ziê»ze, naturellement, sans l'intervention du pouvoir et par le seul etret des sympathies qui unissent les Beiges parlant le fl.r;n and aux Belg es parlant le franqais ( I ). D Juni 1902. (i) P.-A.-F. GERARD, Etudes historiques et critiques sur la Constitution Beige (1869), lil. 216-232. Inhoud. ^ Gulden-Spaf•ens{ag he rdacht te lande, door den b eer ft. t;.LAEYS 9 Nota over de werkraam.hcden der Comnis:re van Geschiedenis, Dia en ]gibl iograp It ie, door den tie e r J. BoLs . . . .. . . 1.3 Le,tterhundige Wedstrijden. — PrCsvragen . . . . . Rogier's beruchte brieven Verslag van den heer PRAYoN-VAN ZUYLEN ^ ^^- Idem. Versla g van den beer AM. DE Vos ....., 38 Nogmaals de Vlaamsehe Academie van Rogier, door Mr. L. ILLEMS • • • • • . • . . . • . . . . . . . • . . . • 4 0 Over twee anti-Viaarnscjie b-rieven toegeschreven aan minister Rogier, door M r. L. WILLE-ms . . . . . . . . . . . , s 53 VERSLAGEN MEDEDEELINGEN DER KON 10l' K LIJ KE VLAAMSCHE ACADEMIE '10DIl TAAL- EN LETTERKUNDE . • 902. September, October en November. GENT A.. SIFFER Drukke,- der Koninkliik(' Vlaamsch e Arademt'e 19°2 — 91 — Zitting van 24 September 1902. Aanwezig de heeren Obrie, bestuurder, Prayonvan Zuylen, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Daems, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, Claes, Janssens, jhr. de Gheldere, de Ceuleneer en Segers, werkende leden ; de heeren Is. Teirlinck en Mac Leod, brief wisselende leden. Door de heeren Alberdingk Thijm en van Even is bericht gezonden dat zij verhinderd zijn de zitting bij te wonen. De bestendige secretaris leest het verslag over de zitting der vorige maand, hetwelk wordt aangenomen. AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Annuaire de la législation du travail, 1901. Inventaire analytique des archives des Etats de Hainaut, par L. DEVILLERS. Tome II. Inventaire des archives de l'abbaye du Val- Benoit-leT-Liége, par J. CUVELIER. Annales des travaux publics, nr 4, 1902. Revue sociale catholique, 1902, n= i 1 . Académie royale de Belgique. Bulletin de la --- 92 - classe des Lettres et de la classe des Beaux-Arts, nrs 6 en 7. ---- Compte rendu de la Commission royale d'Histoire, 1902, nr 3. Mémoires couronnés et autres mémoires, 1 fascicule. de Belgique, 1 9 0n2, rs i 5- i 6, Bulletin mensuel des sommaires des Périodiques, nr 8. Door den heer P.-J. : Bijdragen tot de bijTonderlijk het hertogdom 1902. Door den heer EAT. GIELKENS : liberté individuelle, II. heer J. van Zangspel 3 bedrijven en 5 tafereel en. Antwerpen, 1902. afleveringen de 1' Bruxelles, Palfyn, néo-de Student, Bulletin de l'Agriculture, St.-Cassianusblad. koninklijk van 4 Augustus 1902, afschrift overgezonden den heer Minister g2 - des Lettres la classe des Beaux-Arts, 6 7. - Co mp te la Commission rqyale 'g02, nr couronnés et autres mémoires, 8°, tome LXII, Bibliographie de Belgique, 'g02, nrs ,5-,6, en mensuel des sommaires des Périodiques, J. GOETSCHALCKX : de geschiedenis, bij{onderlijk van het aloude hertogdom Brabant. Augustus, 'g02. EM. GIELKE:-:S : La liberté individuelle, I I. Door den BOUCHERY : De Ruwaard Vlaanderen. Zangspel in tafereelen. Ig02. De laatstverschenen afleveringen van Biekorf, Tuinbode, Dietsche Warande en Belfort, Revue de l' Université de Bruxelles, Pa lfyn , Arbeidsblad, Revue néo-scolastique, de Student, Bulletin de /' Agriculture, St.-Cassianusblad. Briefwisseling. Bij koninklijk besluit van 4 Augustus Ig02, in afschrift overgezonden door den heer Minister 9 3 — van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, gedagteekend 25 Augustus, wordt de kiezing van den heer W. de Vreese, tot werkend lid, ter vervanging van wijlen den heer J. van Droogenbroeck, goedgekeurd. De heer Bestuurder staat recht en deelt de vergadering mede, dat het Bureel het inzicht heeft, Z. M. den Koning, namens de Academie, eenen brief van rouwbeklag te zenden over het afsterven van Hare Majesteit de Koningin Maria-Hendrika. Hij geeft het woord aan den bestendigen secretaris om lezing te doen van het ontwerp dezes briefs, luidende als volgt : Aan Zijne Majesteit Leopold II, koning der Belgen. SIRE, Diep is de rouw die het Vaderland, door het afsterven van Hare Majesteit de Koningin Maria- Hendrika, heeft getroffen. Gedurende negen en veertig jaren deelde onze geliefde Vorstin in het lief en leed van België, dat Zij als een tweede vaderland beminde, en waar Zij, door hare oprechte vroomheid en uitstekende deugden, den eerbied en de sympathie der gansche natie had verworven. Grooten en nederigen, mannen van wetenschap en kunstenaren vonden bij Haar steeds aanmoe— 94 — diging en steun. De liefdadigheid oefende Zij op de mildste en tevens op de meest bescheidene wijze. Den Vlamingen, Sire, evenals hunne voorouders van alle tijden innig verkleefd aan hunne Vorsten, zal het aandenken dierbaar zijn der goede Koningin, die smaak vond in de voortbrengselen, hunner Letterkunde en die hunne taal had aangeleerd en vloeiend en zuiver sprak. SIRE, De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft, met het diepste leedwezen, het overlijden vernomen der dierbare Vorstin, en betuigt Uwe Majesteit, alsmede de geheele Koninklijke Familie, hare innige deelneming in het groote verlies. Zij bidt Uwe Majesteit hare rechtzinnige hulde, en tevens de verzekering te aanvaarden harer onwankelbare verkleefdheid. De vergadering, die rechtstaande de lezing van den brief had aangehoord, keurt dien goed. Dagorde. De vergadering gaat over tot de kiezing van een lid der Commissie voor Middelnederlandsche Letteren, ter vervanging van wijlen den heer J. van Droogenbroeck. De heer van Even bekomt de meerderheid der stemmen. - 95 -- De heer bestuurder draagt, als afgevaardigde van de Academie bij het XX V I I e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, het volgend verslag voor : Mijne Heeren, Mocht ik verleden jaar bij het uitbrengen van mijn verslag over het te Nijmegen gehouden Congres er op wijzen dat dit Congres stellig tot eene der best geslaagde kon gerekend worden van die reeks bijeenkomsten, die sedert meer dan eene halve eeuw beurtelings in Noord- en Zuid-Nederland werden gehouden, met dezelfde opgetogenheid kan ik onmogelijk spreken van het Kortrijksch Congres. Wellicht is dat voor een ruim aandeel te wijten aan de mindere opgewektheid, waarmede het door de ingezetenen van Kortrijk werd onthaald. Terwijl toch te Nijmegen de geheele burgerij van het begin tot het einde de ondubbelzinnigste blijken gaf van hare warme belangstelling in de werkzaamheden van het Congres, was dit te Kortrijk ongelukkig niet het geval. Toch ware het onbillijk niet te erkennen dat ook hier onderwerpen werden behandeld en beraadslagingen gevoerd, die zeer zeker op den vooruitgang der Nederlandsche taal niet zonder invloed zullen blijven. Daaronder bekleedt het tot stand komen eener vierde afdeeling voor Stambelangen ongetwijfeld eene voorname plaats. Dat deze afdeeling, die eigenlijk in zekere mate de voortzetting - 96 - mag heeten van de eertijds bij de Congressen bestaande afdeeling voor Stoffelijke belangen, in het leven werd geroepen, hebben wij te danken aan het optreden van onzen geachten onder-bestuurder, Mr. A. Prayon-van Zuylen. Heeft nu misschien deze nieuwe afdeeling tengevolge van zekere omstandigheden niet al de vruchten gedragen, die men van haar kon verwachten, toch valt het niet te ontkennen dat men van nu af met zekerheid kan voorspellen dat zij later, onder eene doelmatige leiding, ten bate van onze gemeenschappelijke stambelangen voortreffelijke uitkomsten zal opleveren. In: deze afdeeling waren echte Afrikaanders, bij monde van de heeren H. D. van Broekhuizen en Janson, aan het woord. Nu eens stemden zij de vergadering tot weemoed, wanneer zij verhaalden van het verschrikkelijke lijden, dat daarginds door de vrouwen en kinderen onzer taalbroeders werd geleden, en dan weer brachten zij de aanwezigen in vervoering, wanneer van hunne lippen de plechtige verzekering klonk dat, hoezeer men dat voor overmacht gezwichte, maar lang niet overwonnen volk ook moge verdrukken, het toch nooit zal vergaan ,. omdat het aan zijne taal zal blijven vasthouden, Eenvoudig en onopgesmukt waren hunne woorden, maar zij troffen doel, omdat zij uit het hart kwamen. Dat was later ook het geval in de algemeene vergadering met de toespraak van den heer Reitz, Staatssecretaris der Zuidafrikaansche Repu bliek en de rede van den heer H. J. Louw uit Johannesburg, den in Vlaamsch-België zoo gunstig bekenden spreker. _._. 97 — Ook in de Eerste afdeeling (Taal- en Letterkunde) evenals in de Tweede (Geschiedenis) werden zeer belangrijke punten behandeld, die tot eene uitvoerige bespreking aanleiding gaven. Op de algemeene vergadering werd de beruchte Kollevvijn-spelling ter sprake gebracht door Dr. Buitenrust Hettema. Veel nieuws was er in zijne pleidooi voor de zoogenaamde vereenvoudiging niet te vinden. Het meest schermde hij met de honderden onderwijzers in Noord-Nederland die, naar zijn bewering, niet langer met de bestaande spelling overweg kunnen, omdat zij duizend uren in het jaar aan het aanleeren dier spelling moeten besteden. Indien dit werkelijk zóó is, dan zou het wel schijnen dat die arme onderwijzers, die zoozeer onder den last der spelling gebukt gaan, er eene eigenaardige, weinig practische methode op nahouden. Hoe weinig steekhoudend overigens die hoofdgrond der vereenvoudigers is, werd op uitstekende wijze aangetoond door ons geacht eerelid, Dr. A. Kluyver, die o. a. verklaarde dat hij als kind nooit het bezwaar van het moeilijk leeren spellen door het instampen der i egelen van De Vries en Te Winkel had ondervonden. Na. Dr. A. Kluyver kwam Mr. Prayon-van Zuylen tegen de spellinghervorming op. In de eerste plaats betoogde hij dat aan de meen ng der Hollandsche onderwijzers niet zóóveel belang moet worden gehecht. Verder wees hij onder herhaalde oejuichingen der aanwezigen op de grievende mis98 kenning, waarvan de Vlamingen het voorwerp zijn van de zijde der hervormers, voor wie zij eenvoudig niet schijnen te 13-.staan. Daarbij herinnerde hij tevens hoe reeds tweemaal in den schoot onzer Academie over de voorgestelde spellinghervorming werd beraadslaagd en hoe de Academie zich telkens eenparig daartegen had verklaard. Het ongerijmde en onlogische van het Kollewijn-stelsel werd door hem aangetoond door eenige treffende voorbeelden, die ook dit voordeel opleverden dat zij het gehoor in eene vroolijke stemming brachten. Laten we hopen dat de spellinghervormers, die door hun drijven regelrecht tegen het doet der Congressen — nauwere aansluiting tusschen Noord en Zuid — ingaan, ons voortaan van hunne weinig verkwikkelijke en nog minder nuttige praatjes zullen verschoonen. ( Toejuichingen.) Door den heer Bols wordt verslag uitgebracht over het opstel, aangeboden door den heer Segers : OnTe taal 'in het lager en middelbaar onderwijs. Dit verslag luidt alsvolgt : Ik meen dat de Academie een heel nuttig werk zal verrichten met dit opstel te laten drukken. Ik wensch echter 1° dat de vele Hoogduitsche teksten vertaald worden 2° dat een afzonderlijk hoofdstuk de quaestie behandele der tweede taal in de lagere school ; — 99 3° dat de gebreken der slechte onderwijsmethoden kant, en de deugdelijkheid der goede methoden van den anderen kant, met uitvoerigheid worden besproken; er meer gedrukt worde op de heillooze vooral der meisjespensionaten ; hoofdstuk drage, en er inhoudstafel aan het werk worde gevoegd. Al leden, verklaren zijn beer Segers verlangen, voldoen. dor den lezing van een opstel, getiteld : Vereenvoudiging van Schrijftaal. — voorstel den heer zal de Verslagene heer Claeys wordt in herinnering dat heer Prayon-op het gehouden Congres der Academie krachtig en welsprekend uiteengezet verdedigd. meent dat het te veel is, dat de vergadering zich aansluite denkbeelden, ook uitgedrukt door den heer dat daarbij dank der Academie Prayon, om te Kortrijk, eer en onze voldoening, tegen de voor- - 99 - dat de gebreken der slechte onderwijsmethoden van den eenen kant, en de deugdelijkheid anderen kant, met meer uitvoerigheid worden besproken; 4° dat er meer gedrukt worde op de heillooze verfransching der meisjesscholen, vooral der meisjes, pensionaten; 5° dat elk hoofdstuk eenen titel drage, en er eene inhoudstafel aan het werk worde gevoegd. AI de verklaren het ééns te zijn met den Verslaggever. De heer Segers zal aan het verlangen, .door den heer Bois uitgedrukt, voldoen. De heer Segers vraagt het woord en doet lezing opstel, getiteld: De Vereenvoudiging van de Schrijftaal. - Op voorstel van den heer Bestuurder zal dit werk in de Verslagen worden gedrukt. Door den heer Claeys wordt in herinnering gebracht dat de heer Prayon-van Zuylen op het te Kortrijk gehouden Taal- en Letterkundig Congres de denkwijze der Academie krachtig en welsprekend heeft uiteengezet en verdedigd. Hij meent dat het niet te veel is, dat de vergadering zich aansluite bij de denkbeelden, nu ook uitgedrukt door den beer Segers, en dat daarbij de dank der Academie worde betuigd aan den heer Prayon. om te Kortrijk, tot onze eer en onze voldoeni ng, tegen de voor-- 100 standers der zoogeheeten « vereenvoudigde » spelling eene lans gebroken te hebben. (Toejuichingen.) De heer Prayon- van Zuylen bedankt de vergadering, en inzonderheid zijn geacht medelid Dr. Claeys. Te Kortrijk heeft hij gehandeld zooalshij dacht dat recht, waarheid en billijkheid het eischten en het was hem eene vreugde te mogen vaststellen dat hij bij deze gelegenheid de tolk was van gansch het Vlaamsche volk, op eenige uiterst dungezaaide uitzonderingen na. Door den heer Daems wordt een exemplaar aangeboden van Licht en Voedsel voor de twintigste eeuw of de Vaderons en de Weesgegroet voor (2 dln.), door ALBAN STOLZ, naar de het volk 16e Duitsche uitgave vertaald door den eerw. heer Verschueren, pastoor te Wiekevorst, die het exemplaar aan de Academie ten geschenke geeft. Het werk zal in de boekerij geplaatst en den Schenker een brief van bedanking gestuurd worden. De heer de Ceuleneer vraagt het woord. Reeds meermalen (zegt Spreker) is de aandacht . der Academie gevestigd op de benoeming, door de Regeering. bij het openbaar onderwijs in Vlaanderen, van leeraren die de volkstaal niet kennen. Het is zoo ver gekomen, dat aan de Gentsche Koninklijke Muziekschool reeds acht Waalsche - 101 - of op onvoldoende wijze, in het Nederlandsch kunnen geven en de taal niet verstaan. Bureel is, op last van de Academie, 4 December 1901 bij den her Minister van Landbouw en Schoone Kunsten geweest om hem te verzoeken voortaan geene leeraren aan de Gentsche te niet het bewijs te te zeggen, de leerlingen dezes gestichts. De heer nog zijne hier van den heer bestendigen Secretaris onzer kennis gebracht, heeft beloofd dat hij in de leeraren onkundig zijn; dat de candidaten voor opene leeraarsplaatsen het te om bewijzen zij onze taal op aan, dat de Academie verplichtingen zou herinneren. niettegenstaande deze belofte is' een Vlaarnschonkundige aangesteld in de orgelklas op te volgen.. heeft plaats gehad. Het schijnt sedert de inrichting van het Koninklijk - te Gentsche heelemaal te verfranschen, niet! I k zoo vrij, bij het aan den heer der Brugghen, Minister Landbouw 101 - professors zijn, die niet, of op onvoldoende wijzer les in het N ederlandsch kunnen geven en de taal hunner leerlingen niet verstaan. Het Bureel is, op last van de Academie, den 4 December 1901 bij den heer Minister van Landbouwen Kunsten geweest om hem te verzoeken de Gentsche Muziekschool meer te benoemen, die niet het bewijs zouden geleverd hebben bekwaam te wezen les te geven in de taal van het grootste deel, om niet te zeggen, van al de leerlingen dezes gestichts. De heer Minister, wij herinneren ons nog zijne woorden, hier door het verslag van den heer bestendigen Secretaris te onzer kennis gebracht, heeft beloofd dat hij in de toekomst geene leeraren meer zou hebben aangesteld die onze taal onkundig zijn; dat de candidaten voor de opene leeraarsplaatsen het exaam zouden af te leggen hebben om te bewijzen dat zij onze taal spreken; ja, hij drong er op aan, dat de Academie hem, te gelegener tijde, die verplichtingen zou herinneren. Welnu, niettegenstaande deze belofte is opnieuw een Vlaarnschonkundige Waal aangesteld om den heer Tilborghs in de orgelklas op te volgen. Een exaam heeft niet plaats gehad. Het schijnt dat men, sedert de inrichting van het Koninklijk. Vlaamsch Conservatorium te Antwerpen, de Gentsc he muziekschool zoekt heelemaal te verfranschen. Dit mag immers niet [ Ik ben zoo vrij, bij het Bureel der Academie aan te dringen om den heer Baron van der Brugghen, Minister van Landbouw - 102 - en Schoone Kunsten, te herinneren dat een Waal, die onze taal niet spreekt, niet behoorlijk les kan geven aan de leerlingen der Gentsche Muziekschool, meest bezocht door kinderen uit het volk en uit de kleine burgerij. De candidaten voor de plaats van leeraar aan dit gesticht zouden behooren een even ernstig exaam af te leggen, wat de kennis betreft der Vlaamsche taal, als zij gehouden zijn bewijs te leveren dat zij op muzikaal gebied de vereischte kennissen bezitten. Wanneer ik zeg : ernstig exaam, .dan bedoel ik : een schriftelijk, want een mondeling onderzoek, met korte vragen, als welke, in meer dan den geval, gesteld geweest zijn aan candidaten voor eenen in Vlaanderen open leeraarspost, worden weleens met slechts den of een paar woorden beantwoord, zoodat men er niets mede weet. Ik herhaal : een ernstig exaam, volgens een door de Regeering vastgesteld program, en voor personen, die bevoegdheid hebben zulk exaam af te nemen. In alle geval behoorde men dit exaam derwijze in te richten dat de candidaat een bewijs kunne afleveren dat hij degelijk met Franschonkundige leerlingen omgaan en een nuttig onderwijs geven kan. De heer Mac Leod treedt -heelemaal de opmerkingen bij van den heer de Ceuleneer ; hij stelt voor, dat de Academie den heer Minister vragen zou dat men de candidaten, die zich aanbieden als leeraar .aan de Gentsche Muziekschool, een mondeling en schriftelijk exaam zou doen afleggen gelijk gevorderd i0 - wordt van hen, die het ambt van leeraar aan de Gentsche hoogeschool verzoeken. De voorwaarden dergelijk exaam worden voorop afgekondigd Staatsblad. onderzoek althans het mondelinge, bovendien openbaar. den heer Segers wordt medegedeeld dat dé heer d'Hulst, die reeds 2I de Gentsche muziekschool , een als repetitor, uitstekende diensten heft bewezen, kunstenaar en door den aftredenden professor, zeker meestbevoegde woord te laten hooren, heer Minister warm was aanbevolen. heer Prayon-Zuylen vat de gedachten, door de Uit gezegd, blijkt : verlangt Koninkl. Vlaamsche Academie zou, dat einde kome aan de welke in zekere bestuurskringen Gentsche Muziekschool ver franschen wet of eene kracht van wet hebbende het aanwerven alleszins bekwame de openbare van Vlaanderen te bevorderen ; doel te bereiken, een exaam behoort worden ingericht, gelijk door den heer is aangeduid. - 103 - het ambt van leeraar de verzoeken. De voorwaarden van dergelijk exaam worden voorop afgekondigd door het Staatsblad. Zulk onderzoek is, althans mondelinge, bovendien open baar. Door den heer Segers wordt medegedeeld dat de Vlaamsche candidaat, de heer d'Hulst, die reeds gedurende 21 jaren aan de Gentsche muziekschool~ als repetitor, uitstekende diensten heeft bewezen, knap kunstenaar is en door den aftredenden professor, den heer Tilborghs, zeker een der meestbevo(!gde mannen om in dit geval een woord te laten hooren, den heer Minister warm was aanbevolen. De heer Prayon-van Zuylen val de gedachten, uitgedrukt door de vorige sprekers, samen. Uit hetgeen is gezegd, blijkt: Men verlangt dat de Koninkl. Vlaamsche Academie vragen zou, dat er een einde kome aan de strekking, welke men in zekere bestuurskringen waarneemt om de Gentsche Muziekschool te verfransehen ; dat er eene wet of eene kracht van wet hebbende verordening dient gemaakt om het aanwerven van alleszins bekwame leeraren in de openbare onderwijsgestichten van Vlaanderen te bevorderen ~ dat, om dit doel te bereiken, een exaam behoort te worden ingericht, gelijk door den heer Mac Leod is aangeduid. - 104 - Jhr. de Pauw drukt op de noodzakelijkheid om eene wet te maken, zoo die niet bestaat, welke alle leeraars in het Vlaamsche land verplicht, de volkstaal te kennen. Na nog eenige opmerkingen, door andere leden in het midden gebracht, draagt de vergadering het Bureel den last op, den heer Minister van Landbouw en Schoone Kunsten schriftelijk de verlangens der Academie mede te deelen. Te 4 ik uur wordt de zitting geheven. 1 05 -- L in g. DE VEREENVOUDIGING SCHRIJFTAAL door den weet niet of ik niet verkeerd handel op artikels die, de de Schrijftaal, in •nrS 3 7 Het Volks- en 38 van den lopenden jargang in belang verschenen. Man soll den Teufel nicht der Wand malen. hebben, in Vlaanderen, God zij geloofd, spellingkwestie. spelling De Vries-Te is algemeen aangenomen. Niemand beklaagt zich om. Geen enkele er voor. Verre beweren, dat tijd, geene feilen tegen begaan. dat hij nooit schreef, zonder Woordenboek vóór zich hebben. Wil dit het spellingstelsel De Vries-Te Winkel ideaal is ? Geenszins. Zulk een bestaat niet. daar reeds van overtuigd Wat de spelling belangt, » hij, « also besluyt repr, dit in elcx staet, hebben wy meest den gemeengin gevolgt, wtgeseyd in vveynige dingen, wy toe noyt ons selven daer - 105- Lezing. IlE VEREENVOUDIGING VAN DE SCHRIJFTAAL den heer G. SEGERS. Ik weet niet of ik niet verkeerd handel op de artikels te antwoorden, die, onder de titels De Vereenvoudiging van de Schrijftaal, on" 37 en 38 van den loopenden jaargang in Volksbelang zijn verschenen. Mail soli den Teutel nicht an der Wand malen. Wij hebben, in Vlaanderen, God zij geloofd, geene spellingkwestie. De spelling De Vries-Te Winkel is algemeen aangenomen. Niemand beklaagt er zich om. Geen enkele onderwijzer stelt er wijzigingen aan voor. Verre van mij te beweren, dat wij er, van tijd tot tijd, geene feilen tegen begaan. Littré verklaarde, dat hij nooit schreef, zonder het Woordenboek vóór zich te hebben. Wil dit zeggen, dat het spellingstelsel De Vries-Te Winkel een ideaal is 1 Geenszins. Zulk een bestaat niet_ Vader Vondel was daar reeds van overtuigd: « Wat de spelling belangt, )) zegt hij, « also ons besluyt daer van niet en rept, en dit in elcx vryheid staet, soo hebben wy meest den gemeenen sleur gevolgt, wtgeseyd in weynige dingen, overmits wy tot noch toe noyt ons selven daer io6 — in hebben konnen voldoen, oock achtende datter veel niet aan gelegen is, als, met verlof, so sich sommige wel inbeelden. In Vranckryck hebben eenige geesten de spelling willen hervormen, en juyst schryven gelijck men spreekt, dan sy sijn niet gevolght geworden van de treffelijckste schryvers, die ongetwijffelt gewightige reden daer toe gehad hebben ; en soumen hier af yet sekers besluyten soo wast van noode datter een tweede Cadmus verrees die meer letters vond en het ABverrijckte ; wy mosten voor eerst de Griecksche Eta en de Deensche oe invoeren, daer tegens moghtmen eenige letters verwerpen... Maer help Hercules sovoortgaende, soumen het eene volck tegens het ander op de been helpen. Wat sou hier wt een letterstrijd. ontstaen, veel bloediger als oyt het gevecht was van. de Centauren : En Luciaen had treffelijcke stof om dit pleyt te beschryven ; icls suyge Jatter licht eene scheuringe te verwachten stond tusschen poëten en poëten, tot nadeel van 't gemeen lichaem der dichteren : insonderheyd alsmen so regelrecht tegens mal-- kanderen aenliep, gelijck bij exempel geschied in 't geschil van de Z die by sommige so veel doet als duplex Sigma, hetwelck sy meenen met de Griecksche letterkunst te konnen verdedigen, dat andere rond wt lochenen, roepende : of het schoon met die letter bij de Grieken so gelegen is, datse nochtans bij ons niet meer geld als een sachte s, versterckende dit voorstel met de schriften van Koornhert en Spiegel. Maer hola 't is lang genoegh om de geytentvot - 107 - getwist, laet ons liever hooren wat Palamedes te seggen heeft. (I) a Ik meen te mogen verklaren, dat ik bewijzen heb gegeven van mijne rechtzinnige bewondering voor den Reus onzer Letterkunde. Om deze woorden zou ik hem kussen. Zij volstaan om alle spellinggehaspel eens en vooral te veroordeelen. De vereenvoudigers willen « de schrijftaal tot een zoo getrouw mogelijk beeld van de beschaafde spreektaal maken. » Wat de « gemaakte, stijve, houterige navolging van de Boekentaal » betreft, die ze (versta de Vlamingen) slechts in plechtige omstandigheden gebruiken, omdat ze hun voor den gewonen omgang te onnatuurlijk voorkomt, « daarover dient eerst een woord gezegd. Meer dan den professor heeft de hebbelijkheid op alle daken uit te kraaien, dat de Vlaamsche letterkundigen, behoudens luttel uitzonderingen, onze taal slordig schrijven, en dat deze, om zoo te zeggen, nergens goed gesproken wordt. Dit laatste, waarover hier slechts spraak kan zijn, is alleszins overdreven. Wij hebben, wat de uitspraak betreft, in de laatste jaren, overal veld gewonnen. Niet, dat wij, in dit opzicht, op onze lauweren mogen rusten. Verre vandaar ! Maar, het is onrechtvaardig, het is bezijden de waarheid, over onze schrijf- en spreektaal het kort en, (1) Voorrede van Palamedes. bondig vonnis te strijken : niemand schrijft, niemand spreekt goed. Behalve dat het niet waar is het bij uitstek onvoorzichtig, gevaarlijk zelfs iets vol te houden. Welk scherp wapen geven die aldus gedurig de waarde onzer letterkunde in van hen, die aan onze taal rechten willen blijven ontzeggen ? Wij ver-. raden onzen oorsprong door onze gesproken taal de Nederlanders dit niet ? volk te Amsterdam als Tilburg ? dan nooit Jeremias' klachten der Hollandsche onderwijzers leeraars, over de slechte uitspraak der Nederlandsche gehoord ? alleen volk zelfs de letterkundigen, hebt a. Schaepman. kan het niet verhelen : de man spreekt zuiver... dialect. En in Frankrijk ? Jan Ryswyck verzekerde onlangs in gansch de Kamer der Volksvertegenwoordigers, ten hoogste een half dozijn leden zetelen, alle plaatselijke hunne uitspraak verloren Wat de overigen betreft, een Franschman kan onmiddellijk hunne gewone verblijfplaats een der welsprekendste redenaars Noorden begaf zich onlangs naar het er zijne kandidatuur te verdedigen, beviel niet, omdat zijne uistpraak te veel met zijner kiezers verschilde. het in Duitschland, is het in Engeland, zoo is het overal. - loM te strijken: niemand schrijft, niemand goed. dat niet waar is, is het bij uitstek on voorzichtig, gevaarlijk zelfs zoo iets vol te houden. Welk scherp wapen geven zij, die aldus gedurig de waarde onzer letterkunde loochenen, in de hand van hen, die aan onze taal alle rechten willen blijven ontzeggen? Wij verraden onzen oorsprong door onze gesproken taal I Doen de Nederlanders dit niet ~ Denkt men waarlijk, dat het volk te Amster~ dam spreekt als te Tilburg? Heeft men dan nooit de Jeremias' klachten der Hollandsche onderwijzers en leer::lars, over de slechte uitspraak der N ederlandsche taal, gehoord? Niet alleen het volk : zeI fs de letterkundigen, de redenaars verraden hunnen oorsprong. Gij hebt o. a. Schaepman. Welnu, ik kan het niet verhelen: de man spreekt zuiver... dialect. En in Frankrijk? Jan van Ryswyck verzekerde onlangs dat, in gansch de Kamer der Volksvertegenwoordigers, ten hoogste een half dozijn leden zetelen, die alle plaatselijke kleur in hunne uitspraak verloren hebben. Wat de overigen betreft, een Franschman kan onmiddellijk hunne gewone verblijfplaats aanwijzen. Ja, een der welsprekendste redenaars van het Noorden begaf zich onlangs naar het Zuiden, om er zijne kandidatuur te verdedigen, Hij beviel niet, omdat zijne uistpraak te veel met die zijner kiezers verschilde. Zoo is het in Duitschland, zoo is het in Engeland, zoo is het overal. 1 09 - Nochtans beken ik volmondig, dat wij, in Zit opzicht, meer dan onze buren te leeren hebben, om de eenvoudige reden, dat onze taal nergens zoozeer werd verwaarloosd. Ik moet echter, den schrijver van het Volksbelang waarschuwen : indien hij, wat hij de Beschaafde Nederlandsche Omgangstaal heet, alleen als zaligmakend aanschouwt ; indien hij ons zuidelijk taaleigen verwerpt, zullen al zijne pogingen vruchteloos blijven. Onze uitspraak kan geleidelijk gezuiverd worden, en dit gebeurt alle dagen, vooral in het lager onderwijs. De platte Antwerpsche volkstaal bestaat schier niet meer. De Gentsche evenmin. De school kan nog meer doen, dan zij gedaan heeft : en zij moet, en zal meer doen. Maar alle verbetering loochenen, is, ik herhaal het, onrechtvaardig. Hetzelfde zij gezegd van de geschreven taal. Zeker, wij hebben veel te leeren. Maar, hier ook springen onze theoriekers over het paard. Zij willen ons eenen vorm opdringen, waarin ons volk zich zelf niet zou erkennen, en die aldus nooit een beeld onzer omgangstaal kan zijn. Dit oordeelde ik nuttig te herinneren, alvorens de voorstellen tot wijziging onzer spelling te bespreken. Hetgeen eerst en vooral dient gezegd, is, dat de spelling op de gesproken taal geenszins den invloed uitoefent, welken de heeren vereenvoudigers ervan verhopen. Zij maken geen onderscheid tusschen de zacht- en scherplange e en o ; « de beschaafde spreektaal maakt geen verschil tusschen leien en vreei en, open en hoopen. » I k onderzoek dit niet. Maar denkt men waarlijk, dat ons volk vreten, stenen, lopen, stropen zal zeggen, hoewel men deze woorden met eenen enkelen klinker schrijven ? In geenen deele. Het er niet het minst zijne spraakorganen naar wijzigen ; de door het gehoor, « De schrijftaal hoeft een zoo getrouw mogelijk beeld te zijn Beschaafde Spreektaal. » Zeker. Maar, waar, wat de spelling betreft, deze overeenkomst sterker is, dan de onze ? Wat van de Fransche spelling geworden, indien men de letters wegliet, die niet worden uitgesproken ; indien men uitspraak tot leiddraad schrijfwijze nemen ? Biedt de Duitsche taal, in dit opzicht, niet onein:iig meer aan dan de onze ? de Engelsche t Worden deze talen slecht gesproken, omdat spelling zoo wisselvallig, de spraakleer zoo ja zoo onlogisch is ? Daarbij, is het volstrekt onmogelijk de geschreven een getrouw beeld zij der Wij daartoe de noodige vormen te onzer beschikking. Ik ben geen taalkundige. 'Toch ten volle, dat de spelling niet de uitspraak, maar op de afleiding hoeft gegrond te zijn. Daarom dient enkel en dubbel letterteeken behouden. - 110 - maakt geen verschil tusschen vreeren, en hoopen. )) Ik onderzoek niet. Maar denkt men waarlijk, dat ons stenen, lopen, stropen zeggen, men eenen enkelen klinker zal schrijven? In geenen deele. Het zal er niet minst zijne spraakorganen naar wijzigen; de mondelinge taal wordt slechts door het gehoor, door mondeling onderwijs, veredeld. (( De schrijftaal hoeft een zoo getrouw mogelijk beeld te zijn van de Beschaafde Spreektaal. )) Zeker. Maar, wie kent eene taal, waar, wat de spelling betrefr, deze sterker is, dan de onze? 'Nat zou van de Fransche spelling geworden, letters wegliet, die niet worden uitgesproken; indien men de uitspraak tot leiddraad der schrijfwijze wilde nemen? Biedt de in dit opzicht, niet onein::lig meer afwijkingen aan da n de onze? En de Engelsche dan Worden deze talen slecht gesproken, omdat de spelling zoo wisselvallig, de spraakleer zoo spitsvondig, ja niet zelden zoo onlogisch is ? Daarbij, gelijk Vondel zegt, is het volstrekt onmogelijk dat de geschreven taal een getrouw beeld zij der gesproken. Wij hebben daartoe de noodige vormen niet te onzer beschikking. Ik ben geen taalkundige. Toch besef ik ten volle, dat de spelling niet alleen op de uitspraak, maar tevens op de afleiding hoeft gegrond te zijn. Daarom dient het en dubbel letterteeken behouden. « De ch moet weg in en tussen. Waarom ? schrijft deze woorden verkeerd? spreekt ze slecht uit ? Waarom stellen de Franschen niet voor het woord souvent te schrijven? Hoe het, volgens het stelsel hoe het aangeduid de uitspraak der woorden Engelsch worden ? is het schrijven der bastaardwoorden de stronkelsteen der vereenvoudigers. drijft zijn stelsel uiterste. Hij schrijft horloosje Hij ten minste HETTEMA, liet, op Kortrijksch de spelling der bastaardwoorden was voorzichtig. wien de vereenvoudigers zich gaarne beroepen, doet het stelsel uitschijnen. « is veel gesmaald, op, veel gelachen het optreden van sommige spellinghervormers, » zegt hij (i) « voorTeker niet Tonder veel recht. in het kamp tegen TE WINKEL vaak schuldig hetgeen met een Duitschen term (i) De Gids. 1902, blz. '545. - 111 - (( De eh in vis vissen, tussen. Waarom? Wie schrijft deze woorden verkeerd1 Wie spreekt ze slecht uit? Waarom stellen de Franschen niet voor het woord sou vent zonder t schrijven 1 Hoe zouden zij het, volgens het stelsel der vereenvoudigers, moeten schrijven? En hoe het verschil aa ngeduid van de uitspraak der woorden souvent en ils trouvent? Hoe zou bv. het Engelsch lidw. the moeten geschreven worden 1 Ook is het schrijven der bastaardwoorden de groote stronkeIsteen der vereenvoudigers. KOLLEWIJN drijft zijn stelsel tot het uiterste. buro (bureau) antrepo (entrepot) poliesie (policie) hor/oosje (horloge). Hij is ten minste logisch. BUITENRUST-HETTEMA, liet, op het Kortrijksch Congres, de spelling der bastaardwoorden onaangeroerd. Dat was voorzichtig. Prof. VAN HELTEN, op wien de vereenvoudigers der spelling zich gaarne beroepen, doet het ongerijmde van hun stelsel uitschijnen. « Er is veel gesmaald, op, veel gelachen over het optreden van sommige spellinghervormers, l> 1) (( En voor,eker niet ,onder veel recht. Men heeft zich in het kamp der opposanten tegen TE WINKEL vaak schuldig gemaakt aan hetgeen met een Duitschen term (1) De Gzds. Septembernummer 1902, '54.'). grober Unfug » zou kunnen genoemd worden.. gezondigd aanbrengen onnoodige af te keuren wijzigingen (als b. v. voor 'm'n mijn, enz.) door het toegeven aan een tot manie ontaarde . om aan vreemde woorden een Nederlandsch te verleenen, dat ze voor den beschaafden, onkenbaar maakt. » de geslachten voorgesteld wordt, waarlijk « Voor de naamwoorden spreektaal slechts twee en een de voornaamwoorden kent er drie : dij » schrijft heer J. V. neemt dus voor de naamwoorden en voor de schrijve dus De koe rust; Tij gekalfd. « Mis » roept KOLLEWIJN » « die koe moeten kosten ? HIJ tweehonderd » is uitzinnig. Niemand, hier of in Holland ,. zoo. Het volk neemt het geslachtsonderscheid en men wil het op kunstmatige wijze Het onmogelijk. schreven alle wartaal, de spraakmakende zou volgen. logischer het stelsel zeker dan dat heer J. V. Want, aangezien het voornaam- (I) Opstellen - 112- « grober U nfug )) ZOU kunnen genoemd worden~ Er is gezondigd door het aanbrengen van onnoodige en af te keuren wijzigingen (als b. v. noch nog en noch, 'n, m'n voor een, mijn, en door het toegeven aan een tot manie ontaarde neiging om aan vreemde woorden een Nederlandsch kleed te verleenen, dat ze voor den beschaafden lezer onkenbaar maakt. )) Wat over de geslachten voorgesteld wordt, gaat waarlijk over zijn hout. « Voor de naamwoorden kent de spreektaal slechts geslachten, een de geslacht en een het geslacht. Voor de voornaamwoorden kent ze er drie: een hij, een ,ij' en een het geslacht. )) Zoo schrijft de heer J. V. Hij neemt dus twee geslachten aan voor de naamwoorden en drie voornaamwoorden. Men schrijve dus: De koe rust; ,ij heeft gekalfd. « Mis» roept KOLLEWIJN (I) )) Hoeveel zou die koe moeten kosten? HIJ zal tweehonderd gulden waard zijn. » Het is uitzinnig Niemand, hier of in Holland, spreekt zoo. Het volk neemt het geslachtsonderscheid in acht, en men wil het op kunstmatige wijze uitwisschen. Het is onmogelijk. Al schreven alle letterkundigen zulke wartaal, de spraakmakende gemeente zou hen nooit volgen. Maar, logischer is het stelsel zeker dan van den heer J. Want, aangezien voornaam- (I) Opstellen over Spelling en Verbuiging, blz. 108. - 1 13 - woord het begrip bevat, dat door het naamwoord wordt uitgedrukt, hoeft men noodzakelijk voor beide evenveel geslachten te hebben. het lager onderwijs is dit volstrekt noodig : v.. de spraakkundige- en zinsontleding. Ook wordt het gebruik der voornaamwoorden aangewend, om de geslachten der namworden te leren. Een naamwoord is van het mannelijk, vrouwelijk of onzijdig geslacht volgens men hij, Tij of het in de plaats zet. vereenvoudigers werpen alle geslachtsonderscheid over Zij houden de naamvallen. De uitgangen der bepalende woorden vallen weg. behoudt men dan de buigingsvormen der voornaamwoorden? volstrekt indien men de buigingsvormen der naam- en bepalende woorden. opoffert. Men het ontwikkelde geslachtsgevoel der Nederlanders eene legende is. Ik antwoord, zich bedriegt, wat de Kempenaars betreft. tegen de naamvallen. Ik geef het Maar hetzeltde gebeurt met de voornaamwoorden. Hem hein het in provincie, 't geheel niet ongewoon. Doch, daar om deze feilen te verbeteren. ik zeg het luide : het is van grooter belang, volk juist spreekt en schrijft, wat het eigenlijke der taal, de spraakleer, betreft, dan het de klanken juist zou uitspreken, gelijk de Noord- - 113- het begrip bevat, dat door het naamwoord men noodzakelijk voor beide geslachten te hebben. In het lager onderwijs is dit volstrekt noodig : b. v. voor de spraakkundige- en zinsontleding. Ook het gebruik der om de geslachten der naamwoorden te leeren. Een van het mannelijk, vrouwelijk of volgens men {ij zet. De vereenvoudigers werpen alle geslachtsonderscheid der naamwoorden oyer boord. Zij houden geene rekening meer met de naamvallen. De bepalende woorden vallen weg. Waarom behoudt men dan de buigingsvormen der persoonlijke voornaamwoor.len? Daar is volstrekt geene reden toe, indien men de buigingsvormen naam- bepalende woorden. opoffert. Men beweert, dat het ontwikkelde geslachtsgevoel der Zuid-Nederlanders eene legende is. Ik antwoord, dat men zich bedriegt, wat de Kempenaars betreft. Zij begaan feilen tegen de naamvallen. Ik geef het toe. Maar hetzeltde gebeurt met de voornaamwoorden. komt, hem weet het niet, is, in onze provincie, in 't geheel niet ongewoon. Doch, de school is d·aar om deze feilen. te verbeteren. En, ik zeg het luide: het is van grooter belang, dat ons volk juist spreekt en schrijft, wat het eigenlijke wezen der taal, de spraakleer, betreft, dan dat klanken juist zou uitspreken, Noordhet belang eener beschaafde hoog te schatten is. Ook moet men dat het eerste niet moeilijker te verkrijgen dan het tweede. Wat ervan zij, het geslachtsonderscheid, de buigingsvormen geven we niet op, volk beide gelukkiglijk heeft bewaard, in ruime mate tot de duidelijkheid en onzer bijdragen, en daarvan wezenlijk kenmerk uitmaken. werpe men op, dat, in BEETS' Camera Obscura zes eerste regels vier buigbare vormen onverbogen voorkomen. Dit bewijst zouden tal van treffelijke schrijvers aanhalen, die de uitgangen niet weglaten. datief- en genitiefvormen komen in de spreektaal voor, beweert men. Dit is overdreven. nog eens : waar het past, moeten we trachten daar te voeren. I k veronderstel zelfs, dat vormen spreektaal zouden verloren zijn, herhaal Dan nog wij in de schrijftaal wij hebben noodig ter afwisseling, ter welluidendheid. Zij vormenrijkdom taal. schrijft gelijk kan niet zijne strengheid toegepast zoomin als voorschrift beschrijf de wereld, juist gelijk Zoo goed als elkeen weet ik, dat bescheidenheid waar over mijn letterkundig werk is. meen te mogen zeggen, dat algemeen opgemerkt wordt, dat het waar is. - 114- nederlanders, hoewel het belang eener beschaafde uitspraak zeer hoog te schalten is. Ook moet men weten, dat het eerste niet moeilijker te verkrijgen is dan het tweede. Wat ervan zij, het geslachtsonderscheid, de buigingsvormen geven we niet op, omdat ons volk beide gelukkiglijk heeft bewaard, omdat ze in ruime mate tot de duidelijkheid en welluidendheid onzer taal bijdragen, en daarvan een wezenlijk kenmerk uitmaken. Tevergeefs werpe men ons op, dat, in BEETS' Obscura in de zes eerste regels vier buigbare vormen onverbogen voorkomen. Dit bewijst niets. Wij zouden tal van treffelijke schrijvers kunnen aanhalen, die de uitgangen niet weglaten. De datief- en genitiefvormen komen in de spreektaal niet voor, beweert men. Dit is overdreven. En, nog eens: waar het past, moeten we trachten ze daar in te voeren. Ik veronderstel zelfs, dat deze vormen in de spreektaal zouden verloren zijn. wat, ik herhaal het, het geval niet is. Dan nog moeten wij ze in de schrijftaal behouden; wij hebben die noodig ter afwisseling, ter welluidendheid. Zij vermeerderen den vormenrijkdom onzer taal. Het schrijfr gelijk gij spreekt, kan overigens niet in al zijne strengheid toegepast worden, zoomin als het voorschrift : beschrijf de wereld, juist gelijk zij is. Zoo goed als elkeen weet ik, dat bescheidenheid mij past, waar over mijn letterkundig werk spraak is. Toch meen ik te mogen zeggen, dat schier algemeen opgemerkt wordt, hel waar is. — ii5 — I k weet echter best, dat het er verre van af is, of het is volstrekt waar. In dit geval zou het onverdraaglijk, ongenietbaar zijn. Nergens is dan ook de geschreven taal een juist, trouw beeld van de spreektaal. Gene is overal meer verzorgd dan deze. Overal onderscheidt zich de eerste door letterkundige vormen, die de tweede mist. Het afgepaste en gekastijde, waardoor de geschreven taal zich onderscheidt, zal aan de spreektaal altijd vreemd blijven. Ik zegde dus tot mijne jongens : Beschrijft de dingen, gelijk zij zijn; doch stelt ze belangrijker voor dan ze zijn. Schrijft gelijk men spreekt, doch beter dan men spreekt : verrnijdt evenzeer platheid als onnatuurlijkheid. Dit alles slechts, om te doen uitschijnen, dat, al waren zelfs de naamvalsvormen in onze spreektaal verloren, wij die daarom niet uit onze schrijftaal moeten verbannen. Het zou veeleer eene reden zijn die daar trachten herin te voeren. Het moet herhaald worden en luide : Hunne verdwijning verarmt onze taal, terwijl hun gepast gebruik in geenen deele hare natuurlijkheid hindert. « Ik wil u niet vernederen, maar verheffen, » zegt VAN DER PALM. Als de spreektaal gebrekkig is, mag men dit niet als een voorwendsel doen gelden, om deze gebreken aan de schrijftaal op te leggen. Wij moeten er ons integendeel op toeleggen, om de gesproken taal de letterkundige waarde der geschreven taal te doen verkrijgen. Ik zeg het luide : niemand is meer vijand van onna-N — IIÓ — tuurlijkheid en gemaaktheid dan ik. Niemand heeft de volkstaal, de levende, spelende volkstaal meer lief. Maar, is het niet waar, dat het al te groot verschil tusschen de geschreven taal en de spreektaal de hoofdoorzaak is, dat de letterkundige werken niet door ons volk kunnen genoten worden? Men zegge niet : juist daarom stellen wij voor de naamvalsvormen te doen verdwijnen ? Neen : want indien gij dit middel wildet doordrijven, zoudt gij logisch moeten blijven. Gij zoudt alle ongewone vormen, woorden, uitdrukkingen en wendingen moeten vermijden, die in de gesproken taal nooit worden gehoord. Gij zoudt onze letterkundige taal tot een goedje van gering allooi verlagen. Wij zeggen het is onze plicht te zorgen, dat de juiste en sierlijke vormen der geschreven taal meer en meer gemeengoed van ons volk worden. Lang hebben wik geroepen : « aldus drukt nagenoeg Dr. De Vries. zichuit — ik heb op dit oogenblik den tekst niet onder handen verlos ons van de onnatuurlijkheid ; thans geldt vooral de bede, verlos ons. van de slordigheid en platheid. » Wat ervan zij, in de Vlaamsche gewesten zal de invloed der kernige volksspraak, meer dan elders, een stevige dam zijn tegen gemaaktheid en onnatuurlijkheid. De vereenvoudigers (in Vlaanderen ten minste) vervallen in eene onbegrijpelijke tegenstrijdigheid. Zij zeggen : De schrijftaal hoeft een getrouw beeld te zijn van de beschaafde spreektaal. Deze of gene vormen zijn uit de spreektaal verdwenen, gebruikt ".77 ze dus niet meer in de geschreven taal. Maar, gelijk ik het hooger reeds deed uitschijnen, geheel hun stelsel is lijnrecht met de spreektaal, ten minste met de onze, in strijd. Vormen, die elkeen gebruikt, keuren zij af. Uitdrukkingen die niemand hoort, schrijven zij voor. Het is duidelijk, dat deze taalkundigen, voor wier geleerdheid ik de rechtzinnigste bewondering koester, de taal als doel beschouwen, en slechts over haar schrijven. Ware deze hun een middel, een voertuig om zich rechtstreeks tot het volk te wenden een palet tot het schilderen van ons volk met zijne zeden en gebruiken, gelijk het spreekt, denkt en gevoelt, « wie es leibt und lebt, » zouden de Duitschers zeggen, zij zouden gewaar worden, dat de kleuren, die zij ons aanbieden, niet deugen, ja valsch zijn. Zij zouden, ik herhaal het nog eens, ons eenen vorm opdringen, waarin ons volk zich zelf niet zou erkennen, die nooit het beeld onzer omgangstaal, van ons volk zelf zou zijn. De Vereenvoudigers verwerpen het geslachtsonderscheid der naamwoorden en de uitgangen der bepalende woorden. Het is niet eens noodig de aandacht op hun gebrek aan logiek te vestigen. De uitspraak is bid hen alles. Met de afleiding wordt geene rekening gehouden. DE VRIES en TE WINKEL doen, met klem van redenen, uitschijnen, dat de uitspraak alleen nergens eenen vasten grondslag ter regeling der spelling oplevert. --- I 18 -IHet stelsel van den heer J. V. berust dan ook geenszins op de uitspraak. En hier komt het gepast voor, een zijner voornaamste opwerpingen te wederleggen. Zijn stelsel is : wijkt niet al te zeer van de spelling DE VRIES-TE WINKEL af. Het levert dus geene al te groote moeilijkheden op. Nemen wij dit aan. Maar het is niet logisch, en het is tevens volkomen in strijd met ons taaleigen. Wilde men dan toch « schrijven gelijk men spreekt, » dat men dan de spelling van Kollewijn aanneme. En dan nog zou de geschreven taal het juiste beeld van de beschaafde spreektaal niet kunnen zijn ; nog eens, omdat de uitspraak alleen de noodige vastheid mist, hier zoowel als elders, om er een spellingstelsel op te bouwen. Het is met deze zaak zooals met de letterkundige strekking, ZOLA en CYRIEL BUYSSE, beschrijven het volk juist gelijk het is, » zegt men. Dit is eene dwaling. Het valt niet te betwijfelen, of daar bestaan, in wezenlijkheid, nog afschuwelijker menschen, dan zij ons voorstellen. Daar gebeuren nog walgelijker zaken, dan zij beschrijven. Zoo ook zou het spellingstelsel, dat juist de spreektaal zou weergeven, aan onze geschreven taal een nog vreemder voorkomen geven, dan dat der stoutste hervormers ; of liever daar zouden haast zooveel stelsels zijn als schrijvers, wellicht als sprekers. Het is mogelijk, dat de Duitschers lichte wijzigingen aan hun spellingstelsel hebben toegebracht. Doch, wie heeft er aan gedacht de naamvalsvormen — ,ig — af te schaffen? Wie heeft de geschreven taal naar het model der Beschaafde Spreektaal willen schoeien?' LEYGUES laat toe schrijven : lec9n j'ai commission que j'ai recu, on hoewel de « grote fonetiest VICTOR » « dat deze Franse Vereenvoudiging de de ware vooruitgang op' de pruikenweteuschap is n, gaat het hiermede gelijk LEYGU ES' tijd van de treff'elijckste schrijvers,... ongetniijfelt g enightige toe hebben. Welk Fransch dichter of prozaschrijver schrijft inderdaad : commission qu'on m'a remis? dat men, om de fonetiesten te bevredigen, moeten schrijven : kommission kon Daar bestaan staaltjes van dergelijke taal. Het doet niets ter zake, dat de Vlaamse Akademie tweemaal de uitgesproken, « zegt de heer J. V. Dat houdt toch niet voor eene kerkvergadering, dogma's afkondigt. D daar niet voor. is diep overtuigd, dat de vereenvoudiging der onze letterkunde zou Zij meent, dat het het Woordenboek der Nederlandsche taal te wijzigen. dit op weten.. gronden is haar aangenaam, hetzelve gevolgd in Vlaamsch- België. de schaffen 1 het der Beschaafde Spreektaal willen schoeien r laat toe te schrijven: la lepll que j'ai appris; la commission que j'ai reçu, ou qu on m'a remis. Maar, hoe\vel de « grote fonetiest VICTOR )) verklaart, (I dat deze Franse Vereenve,udiging de schoonste zegepraal van de ware vooruitgang op pruikenwete;lschap )), gaat het hiermede gdijk met LEYGUES' voorgangers in Vondels tijd: .'!r .'!rn niet ghevolght van de treffelijckste sch,-ijvers, .•. die ongeüvijffelL gewightige reden daer toe hebben. \Velk Fransch dichter of prozaschrijver schrijft inderdaad: La commission qu'oll m'a remis? Mij dunkt, dat men, om de fonetiesten te bevrecligen, zou moeten schrijven ; La kommission kon ma remie. staaltjes van dergelijke taal. « niets ter zake, dat de Vlaamse Akademie zich tweemaal tegen de Vereenvoudiging heeft uitgesproken, zegt de heer J. V. » Dat korps houdt zich toch niet voor eene kerkvergadering, die dogma's afkondigt. » Neen, de Academie houdt zich daat niet voor. Zij is diep overtuigd, dat de vereenvoudiging der spelling slechts nadeel voor onze taal en letterkunde opleveren. Zij meent, dat het niet gepast is het stelsel van het \Voordenboek der Nederlandsche taal wijzigen. Zij beschouwt dil stelsel als op weten,· schappelijke gronden berustende. Het is haar aangenaam, dat hetzelve overal wordt gevolgd in VlaamschBelgië. De Vlaamsche Academie vreest vooral, dat de -- 120 zoogenaamde nieuwe spelling, andere stelsels in het leven zou roepen, dat hieruit verwarring en strijd zouden ontstaan, tot groote schade van den bloei onzer letterkunde. van het onderwijs onzer taal, van haar gebruik in de wetenschap, waar hare eerste behoefte moet zijn, het is niet te begrijpen, dat leeraars dit niet inzien : eenheid en vastheid van grondregels. Het zou, op dit oogenblik, eene ramp. zijn, zoo wij eenen spellingsoorlog moesten hebben. Gelukkiglijk bestaat dit gevaar niet. De behoefte tot wijziging wordt nergens gevoeld, zoomin door ons volk als door onze schrijvers. Wij zouden voorbeelden kunnen aanhalen, van pogingen, die totaal mislukt zijn. Wij doen dit niet, omdat wij alle persoonlijkheden willen vermijden. Volgen wij Vader Vondels raad : Laet ons liever hooien wat Palamedes te seggen heeft. Houden wij ons met ernstige taal- en letterkundige studie bezig. Schrijven wij boeken, die voor ons volk genietbaar zijn. en leeren wij hun onze taal zoo goed mogelijk kennen en tevens innig liefhebben. I2I - Zitting van 15 October heeren Prayonvan Zuylen, onderbestuurder, bestendige heeren Pauw, Gailliard, Thijm, Vos, van Sermon, Coremans, Bols, de Claes, Janssens, jhr. de Gheldere, de Vreese, werkende leden ; heeren en Mac Leod, briefwisselende en goedkeuring van het verslag de wordt door den bestendigen lijst neergelegd der Regeering : de Belgique, nrs 18. des Sommaires des —9Idem.. Belgique. de la des Lettres, 1902, nr 8. -- LIX, q.". Le registre de général de aux Bas de 1567 a 1576. de l' Agriculture, - 121 - IS October 1902. Aanwezig de heeren Obrie, bestuurder, Prayonvan Zuylen, onder bestuurder , de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Alberdingk Thijm, Daems, Coopman, de Vos, Broeckaert, van Even, Sermon, Coremans, Bols, vinden wij niets stuitends in de handel wijze van Geraldus, want iedereen wist, dat Ekkehard dG!schrijver was. Bijgevo:g kan de verzending niet Ekkehards leven hebben plaats gegrepen. — I88 — Tegen den jeugdigen leeftijd van Geraldus verzet zich wel een tekst uit de Casus, doch daar komen wij later op terug. Voor het oogenblik zullen wij ons met het pleit tusschen Ekkehard en Geraldus omtrent het vaderschap van Waltharius bezig houden. Het zwaartepunt ligt in de duistere of ten minste te zeer onbepaalde uitdrukking : de larga promere cura. Het auteurschap werd reeds van de hand gewezen, doch verscheiden andere verklaringen worden gegeven. Beteekent die larga cura de verbetering van Ekkehards gedicht Dit wordt thans algemeen verworpen, immers de onbeholpen proloog steekt te ongunstig af tegen het zeer redelijk Latijn van het epos. Geraldus was daartoe niet in staat, de zoogezegde leerling overtrof den meester. Ziedaar een eersten grond am zulks te verwerpen, maar de voornaamste is wei, dat Ekkehard IV iets van die verbetering had moeten weten, dit zou hem de moeite van een later herziening bespaard hebben. Door larga cura kan men nog verstaan den gezetten arbeid, welken het afschrijven van het handschrift gekost heeft; ofwel Geraldus langharige tekstverklaring op school. Hiermede is de uitlegging van P. von Winterfeld verwant : de larga cura is de rijke voorraad schoolopstellen, welke meester Geraldus bewaarde en waaruit hij den Waltharius heeft uitgekozen. - 1 89 - Wij weten inderdaad, dat deze oefeningen, dictamen diei debitum of dictamen magistro geheeten, zorgvuldig werden verzameld en bewaard. Het is ook goed mogelijk, dat die larga cura op de angstvallige zorg ziet, waarmede het handschrift in de boekerij van St.-Gallen werd weggesloten. Immers de monniken, naar Althofs woorden, mochten trotsch zijn op die leerstof en konden er noode toe besluiten, aan andere kloosters een afschrift er van mede te deelen. « Dat men ten gunste van den hoog in tel zijnden Straatsburger kerkvorst een uitzondering maakte en het gedicht nu in de wereld zond (prornere), moest aan het geschenk een bijzondere waarde bijzetten en verdiende wel in den Proloog nader in het licht gesteld te worden ». Ik vermoed, dat Erchambold in nauwe betrekking tot het klooster moet gestaan hebben ; daarvoor pleit het verblijf van Victor te Straatsburg, het schenken van het handschrift en de opleiding van Geraldus door Erchambold. Ten laatste wordt nog een zesde interpretatie geopperd; de larga cura is de « vrijgevige liefde », waardoor Geraldus gedreven wordt bij het overmaken van 't kostbare handschrift. Deze duiding komt, wat de gedachte, niet wat het Latijn betreft, vrij wel overeen met de verklaring, welke ik aanstonds zal geven. Ziedaar een overzicht van de verschillende pogingen om de moeilijkheid op te lossen. Ik heb ._ Igo . _.. twee bezwaren tegen al die uitleggingen. Eerst en vooral is de eerste hinderpaal, waarop ik gewezen heb, nog niet weggeruimd, ik bedoel het opschrift van den Brusselschen codex : Incipit Poesis Geraldi de Gualtario. Deze regel schijnt wel degelijk het gedicht aan Geraldus toe te kennen, ook met het oog op het stafrijm. I k weet niet, of er reeds een uitlegging van gegeven is, in alle geval, ik stel het volgende voor : Gualtario is dubbelzinnig; men vertale niet : « Hier begint het gedicht van Geraldus over Walther », maar : « Hier begint het gedicht van Geraldus (nl. de proloog) over den Waltharius n (nl. Ekkehards gedicht). Het opschrift ziet dus uitsluitend op de 22 verzen van de opdracht. In de tweede plaats kan ik mij met de vele verklaringen van larga cura niet vereenigen, niet omdat zij geen goeden zin opleveren, maar juist om het tegendeel : alle zijn goed, doch niet eene is beter. De veelheid staat in den weg, want er dient toch een keus gedaan te worden. Ik geef derhalve de volgende verklaring van de larga promere cura in bedenking. Men heeft te weinig gelet op de verhouding tusschen Geraldus en Erchambold. Geraldus, ik herhaal het, zegt klaar en duidelijk, dat hij Erc1i inibolds voedsterling of leerling, alumnus, is. Wel drukt hij zich tamelijk kruipend uit vóar ^.. 19! ...... een oudleerling, doch dit vindt zijn verschooning in zijn mindere jaren en in de nederigheid van den kloosterbroeder, die een kerkvorst het woord toestuurt. Deze bedeesdheid wordt overigens goed gemaakt in het laatste vers, waar de toon wat inniger is : Sit tibi mepte tua Geraldus carus adelphus « Moge broeder Geraldus u van harte dierbaar wezen. » Heeft Geraldus in naam van de kloostergemeente het handschrift opgestuurd? Ik geloof het niet. Hij zou dit hebben doen uitschijnen, en decrevit zoowel als de samenhang laat vermoeden, dat hij uit eigen beweging, door dankbaarheid gedreven, een besluit had genomen. Indien men deze verhouding tusschen beiden in het oog houdt, dan zal de zin der volgende vertaling geen aanstoot geven : Vers 9. nunc accipe munera servi, Qum tibi decrevit de larga promere cura reccator fragilis Geraldus nomine vilis, Qui iibi nam certus corde estque fidelis alumnus : « Ontvang nu het geschenk van een slaaf, dat de zwakke zondaar Geraldus, de geringe van naam, uit hoofde van (de) uw overvloedige zorgen voor u besloot in het licht te zenden, want hij is uw echte en van harte trouwe leerling. » Vers 12 geeft de verklaring van larga cura en nam behoudt zijn redegevende kracht. AI degenen, die v. 10 hebben pogen te verkla-- 192 - sloegen verkeerden weg in, doordat zij het verband brachten. I k decrevit promere : besloot, het les als volgt : voorschijn brengen, den dag te i. uit de kloostermuren de wijde wereld te zenden ; hoofde van de ruime zorgen ; nl. die, welke Erchambold indertijd aan zijn leerling Geraldus gewijd i. vrijgevig, milddadig, staat hier zijn plaats. blijft nog een punt in het licht te stellen, minder gewone het Latijnsche voorzetsel heeft hier de redegevende beteekenis van propten : u rn , ter oorTake uit hoofde niet nieuw. zegt volgende « aliquando causam designat, adhibetur pro » meer voorbeelden haalt hij een aan, 3o Flebat uterque non de - sed filii morte, de patris filius : beiden weende, niet doodstraf, maar de vader des de zoon des vaders. redkgevend wij tweemaal den de 1 0e eeuw, en vooral op aan. Gunther Hagen, v. 1076 : nostra. contractcm culpa : (propter, ter oorTake ten, sloegen een verkeetden weg in, doordat zij het voorzetsel de met promere in verband brachten. lk lees als volgt: decrevil promere: hij besloot, het gedicht te voorschijn te brengen, voor den dag te halen, d. i. uit de kloostermuren de wijde wereld in te zenden; de larga cura : uit hoofde van de overvloedige, ruime zorgen; 111. die, welke Erchambold indertijd aan zijn leerling Geraldus gewijd heeft. Larga d i. vrijgevig, milddadig, staat hier volkomen op zijn plaats. Er blijft nog een punt in het licht te stellen, 't is de minder gewone aanwending van het Latijnsche voorzetsel de. Het heeft de redegevende beteekenis van propter : wegens, urn, ter oorrake van, uit hoofde van. Deze beteekenis is niet nieu w. Forcellini zegt in voce het volgende: « aliquando causam design at, et adhibetur pro causa, vel propter. » Onder meer voorbeelden haalt hij een van Cicero aan, 3. Verr. 30: F!ebat uterque non de suo 'supplicio, sed pater de filii morte, de patris filius: Elk van beiden weende, doch niet om zijn eigen doodstraf, Jl'laar de vader om den dood des zoons en de zoon om dien des vaders. » Hetzelfde red.:'gevend gebruik vinden wij tweemaal in den Waltharius, dus in de IOe eeuw, en hier komt het vooral op aan. GUllther zegt tot Hagen, v. 1076: Iram de nostra contractam decute culpa: « Laat den toorn vallen, dien gij door (propter, oor{ake - 1 93 - van, uit hoofd van, wegens) onze schuld hebt opgevat. » En wat verder, v. 1084 Non modicum patimur damnum de caede virorum : « Wij lijden geen geringe schade door (uit hoofde van, ter oorzake van) het verlies der mannen. » Hiermede is de knoop doorgehakt en het gebruik van de larga cura volkomen gewettigd. De uitdrukking is niet onbepaald, noch duister, ofschoon wel wat ongewoon. Deze verklaring heeft twee punten voor op hare voorgangsters : zij houdt rekening met de bestaande toestanden d. i. met dc verhouding van leerling tot leeraar, en zij maakt een einde aan de tot hiertoe bestaande onzekerheid ; immers men hoeft niet meer te kiezen tusschen herziening, afschrift, verklaring, bewaring van den tekst en wat dies meer zij ; dit alles is weggecijferd en vereenvoudigd. Alles komt hierop neer : Geraldus stuurt na Ekkehards overlijden een afschrift van het reeds meer of min beroemde Walthariuslied naar Erchambold, bisschop van Straatsburg; hij begeleidt het boekgeschenk met een opdracht, waarin hij de aandacht van zijn oudleeraar trekt op het gedicht en hem tevens bedankt voor de overvloedige zorgen, welke deze vroeger aan hem besteed heeft. In overeenstemming met deze nieuwe uitlegging wijzigen wij de metrische vertaling van hierboven als volgt — 1 94 — heilige priester Gods, aanvaard nu 't.geschenk van een dienaar, Dat de zwakke zondaar Geraldus, nietswaardig van name, Sliste, voor u om uw ruime zorg te voorschijn te brengen, Want hij is u een echte leerling, een trouwe van harte. Tegen de meening, welke wij uiteengezet hebben, dat Geraldus ongetwijfeld jonger dan Ekkehard moet zijn geweest en hoogstwaarschijnlijk jonger dan Erchambold, kan een opwerping gemaakt worden, welke Strecker en von Winterfeid reeds tegen Althof hebben laten gelden. In de Casus wordt gezegd, dat Geraldus niet ver van Notker, den Stotteraar, zijn vroeger leeraar en vriend, begraven ligt : non longe a Notkero Balbulo magistro quondam suo sibique amicissinio. Deze Notker stierf in het jaar 912 als zeventiger . Indien hij de leeraar en vriend van Geraldus geweest is, dan moet Geraldus nog in de 9e eeuw zijn geboren en bijgevolg ouder zijn geweest dan Ekkehard en, het spreekt van zelf, dan Erchambold. Hierdoor valt ons geheel betoog in duigen, immers wij hebben aangenomen, steunende op v. 1 a van den Proloog, dat Geraldus niet vóór 938, het geboortejaar van Erchambold, het licht zag en naar alle waarschijnlijkheid veel later. De twee getuigenissen, dat van den Proloog en dat van de Casus, staan in lijnrechte tegenspraak. Wil men beide vereenigen, dan was Geraldus 4o of 3o jaar oud bij de geboorte van Erchambold Men zal ons wel niet van overdrijving beschuldigen, indien wij den ouderdom van Erchambold bij het ,. 195 , aanvaarden van het leeraarsambt op 20 jaar aan, slaan. Geraldus, die in den Proloog zegt, dat hij zijn leerling is, volgde dus als zestiger of zeventiger de lessen van eer twintigjarige. Is dat geen dubbele onwaarschijnlijkheid? Even ongerijmd is de tweede gevolgtrekking Geraldus was al voor het jaar 912 de leerling geweest van Notker Balbulus, en een vijftig jaren later bekroop hem weer de lust om bij Erchambold op nieuw ter school te gaan ! Dat hij danig werk maakte van het aanleeren der beginselen, is zeer loffelijk, doch met dat al heeft hij het niet ver gebracht; de armzalige proloog staat daar, om het te bewijzen. Doch wat den doorslag geeft, is wel het volgende. De Casus zeggen voluit, dat Geraldus vanaf zijn jeugd tot zijn grijsheid als leeraar aan de kloos terschool is werkzaam geweest : ub adolescentia usque ad senilen2 vita fineni semper scolarum magister. Hoe is dat mogelijk, indien hij zijn leven lang op de schoolbanken heeft gezeten? Indien daarenboven Geraldus zijn langjarig leven voortdurend aan de opleiding der jeugd besteed heeft, en indien de Casus in het bijzonder van hem spreken, dan was het niet de eerste de beste, en dan kon zoo n man op zijn ouden dag toch bezwaarlijk van zich zelf zeggen : Geraldus nomine vilis. Een andere beteekenis dan die van « leerling » aan het woord alzmrs uit den Proloog toekenners, 96 — gaat ook niet aan., vooral als Certus den nadruk op het leerlingschap legt. Men ziet hieruit, welken onoverkomelijken berg van onmogelijkheden en onzin wij moeten opeenstapelen, indien wij in den Geraldus van de Casus en in den Geraldus van den Proloog een en denzelfden persoon willen zien. Integendeel, indien men twee kloosterbroeders van dien naam aanneemt, dan vallen alle bezwaren als bij tooverslag, en is de stand van zaken eenvoudig en glashelder. Ik veronderstel dus, dat er in de 10e eeuw twee Geraldussen te St.-Gallen waren : Geraldus, de leeraar, over wien in de kloosterkroniek gesproken wordt, leerling van Notker Balbulus, en die ouder dan Ekkehard is geweest. Geraldus, de jonge, een gering, onbekend kloosterling, en die zich dan ook te recht Geraldus noilnine vilis mag betitelen. Van dezen Geraldus weten wij alleen, hetgeen de Proloog zegt, nl. dat hij Ercha m - bolds leerling is geweest en na Ekkehards dood het gedicht naar Straatsburg heeft opgestuurd, bij welke gelegenheid hij naar zijn beste vermogen een opdracht heeft te zamen geflanst. Iets, dat de veronderstelling van twee monniken, die Geraldus heetten, nog in de hand werkt, is het feit, dat er te St. Gallen meer naamgenooten onder gelijktijdig levende kloosterbroeders gevonden worden ; wij wijzen slechts op Purchard 1, Purchard I I ; Ekkehard I, Ekkehard II, Ekkehard III en op Notker iI en Notker III. -- 197 -- De slotsom van dit onderzoek is , dat eens te meer bevestigd wordt hetgeen wel niet meer werd betwijfeld, maar toch niet onaantastbaar kon heeten, namelijk dat niet Geraldus, de schrijver van den Proloog, maar Ekkehard I de dichter van het Walthariuslied is (I). (I) Dat aan Geraldus nog een ruim aandeel in de totstandkoming van den S.V'althariustekst wordt toegeschreven, blijkt uit de jongste vertaling, welke van het epos verschenen is, die van Dr. Drees. Ik lees in de Inleiding, bl. 6 : Ekkehard's oorspronkelijk werk, de « raucella vox stridentis cicadae » is niet bewaard; eerst onderging het gedicht de verbetering van Geraldus, en toen later bisschop Erchambold van Straatsburg een afschrift van het lied verlangde, zond Geraldus hem er een met een . Latijusche voorrede, waarin hij Ekkehards naam zelfs niet noemt, maar zich zelf voor den dichter uitgeeft, een gebrek aan eerbied voor andermans geestelijk goed, dat in de middeleeuwen niet tot de zeldzaamheden behoort. » Zoo keeren wij met Dr. Drees terug naar het uitgangspunt ten tijde van J. Gziuimn, toen het getuigenis van Ekkehard IV in de Casus St. Galli werd verworpen ten voordeele van dat van Geraldus. _ 198 .._ Zitting van 17 December 1902. Aanwezig de heeren Obrie, bestuurder, Prayonvan Zuylen, onderbestuurder,_ de Potter, bestendigesecretaris ; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Alberdingk Thijm, Coopman, de Vos, Broeckaert, van Even, Sermon, Coreman, Bols, de Flou, Claes, jhr. de Gheldere, Prayon, Simons, de Ceuleneer,. Segers, de Vreese, werkende leden; de heer Mac Leod, briefwisselend lid. Door de heeren 1)aems, Janssens en Muyldermans is bericht gezonden dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen. Na vaststelling van het verslag over de vorige zitting wordt door den bestendigen Secretaris de lijst medegedeeld der AANGEBODEN BOEKEN. Door de Regeering : Arbeidsblad, October 1902. Bulletin de /'Agriculture, 1902, nr 6. Revue néo-scolastique, 1902, nr 4. Annales des travaux publics de Belgique, 1 902, nr 6 Recensenzent général des Industries et des= Métiers (1896), IS deelen. Statistique des salaires dans les mines de hozrille. Octobre 1896-Mai 1930. Inhoud. Brief aan Z. M. Leopold ii bij het afsterven der Koningin 93 Verslag over het 27e Taal- en Letterkundig Congres, door den heer Juuus °BRIE . . • . . . . 95 Over de benoeming van Vlaamschionkundige leeraars aan het Gentsch Conservatorium De vereenvoudiging van de schrifftlal, door den heer G. SEGEas io5 Rogier van der Weyden. Verslag van den beer VAN EVEN . . 125 Idem. Verslag van Mr. ihr• NAP, DE PAuw . . . . • . • 129 Rogier van der Weyden.-door den beer L. MAETERLINCK • • 136 Een woord naar aanleiding eerier nota van den heer van Droo- Kenbroeck op Ledeganck's vers : die wilden wat wat recht en wonnen watTij wilden, door den heer Dt. 44. CLAEYS . 146 Adres van geliikwensch aan Z. M. den Koning ter gelegenheid Tyner ontsnapping aan den aanslag op hem gepleegd . . . 156 OverTicht van de meest voorkomende misslagen bij het gebruiken ddeerr Nederlandsehe taal, aangeboden door den heer A.M. M. Verslag van den heer WILLEM DE VREESE . • • . *58 Idem, Verslag van den heer Mr. A. PRAYON-VAN ZUYLEN • . • . 166 Nota tot terechtwijring betrekkelijk de» &levers van 7. David aan 7.-F. Willems aw, door den heer J. BOLs . . . . 172 Eerie neolithische standplaats le Alsemberg ontdekt in toi, door den heer J. Bolds . . . . . . . . . . . . . . 173 Ekkehard I of Geraldus? door den heer Dr. L SIMONS „e . 177 I I : I I I , I I I I I VERSLAGEN ME D E D E.E L IN GEN OER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. ---. 1902. December. C;'ENT A. SIPPER Dnlltkl!'- d,.,· /(OJl"",~: l!ïkt' Vlaamsc}u Acaaemu [902 .-.– 199 — Les Industries à domicile en Belgique : II. L'industrie du tissage de lin. -- L'industrie du tressage de la paille dans la vallée du Geer. --- L'industrie de la cordonnerie en pays IV La dentelle et la broderie sur table. Revue de l' Université de Bruxelles 1902-1903, nr 2. Mémoires couronnés et autres mérnoires publiés l'Académie royale de Belgique, 8°, 62e deel, en 3e aflev. de la classe des Lettres et des Sciences politiques et de la classe des Beaux- Arts, 1 9 0n2r, s 9.10. Bibliographie de Belgique, nr Bulletin des Sommaires des périodiques, 1902, nr IO. bibliographique et pédagogique du beige, der te 10e jaar, nar 8. catholique, 1902 (7e jaar), nr 2. Mei, Juni Juli van Gent van 1447 tot met van 1477 tot 1515, opnieuw uitgegeven ouvrages et des de philosophie, 8e deel, 3oe aflev. het Brussel - 199 - Industries à domicile en Belgique : I I. L'industrie tiss.::;ge lino -- L'industrie de la paille val/ée du - L'industrie de la cordonnerie en pays flamand. I V -V. dentelle et la SUl' tabie. de I'Université de Bruxelles 190~-nT couronnés et al/tres mémoires publiés par l' Académie rc!yale Belgique, 80, 62c deel, 2e en aflev. Bulletin de la classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la classe des BeauxArts, 1902, nfS 9-10. de Belgique, 1902, n' 21. des Sommaires des périodiques, nf 10. Bulletin et pédagogique du Musée beige, 1902, nr 9. Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, IOe jaar, nr 8. Revue sociale 19°2 (7e jaar), n' Vlaamsche Zanten, Juni en 1902. Dagboek Gent van 1447 tot 1470, een vervolg '477 uitgegeven door V. FRIS. Sommaire idéologique des ouvrages et des revues de philosophie, 8e deel, 30e Door het Rijksarchief te Brussel : -- 200 - Troisième supplément a l'inventaire des cartes et plans (1 .879). Door den heer J. MUYLDERMANS : C. CORNELIUS TACITUS de Gedenk Romeynen, door-íaerdi ge T. F Amsterdam, 1645. Door den heer P. -J. GOETSCHALCKX Bijdragen de bijnonderlijk van aloude hertogdom complet pédagogie a l'usage des le chanoine A. AUGER l'abbé HAUSTRATE, 2 (2 de Vereeniging tot schrijftaal De de J. VERCOUILLIE. -- spelling van de Vries en Winkel, KOLLEWIJN. -- nodig? VAN HELTEN. den Kring het van Annales Cercle archéologique du Pays de XXI`' I e aflev. de Koninklijke Weténschappen : Jaarboek, 1901. Verslagen Mededeelingen, 1901. - 200- supplément à l'inventaire des cartes el 1879)' den J. MUYLDERMANS : C. CORNEuUS Van de Gedenkwaerdige Historien der Romeynen, vertaalt door J. Amsterdam, 1645. den P.-J. GOETSCHALCKX : tot de geschiedenis bi.J'i0nderlijk va" het a/oude hertogdom Brabant. Cours complet de pédagogie à /'usage des écoles normales, par Ie chanoine A. AUGER et L. HAUSTRATE, ~ deelen (2 exemplaren). Door de Vereeniging tot Vereenvoudiging van onze schrijfraai : Vereenvoudiging van de Schrijftaal, door J. VERCOUILLIE. - De spelling van de Vries en te Winkel. door Dr. R.-A. KOLLEWIJN. - Vereenvoudiging nodig? door W. VAN HELTEN. Door den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas : Anna/es du Cercle I1.rchéologique du Pays de Waas. XXI~ deel, Ie aflev. Door de Koninklijke Academie van Wetènschappen te Amsterdam : 19°1. en Mededeelingen, 1901. 201 - van de van 5 deelen. Door de Redactie van het Nederlandsche Taal. De 7e aflev. van het elfde deel, oprijTen), door Dr G.-J. BOEKEN OOGENT. Door de Hoogeschool van Upsala Bidrag till Sverges Medeltids historia C.-G. MALMSTR6M, Door de heeren P. en Fr. MEELIS : et documents sur le Gheel 1 902. Door de Hoogeschool van Leuven : 2e de lijst der werken. laatstverschenen afleveringen van Tuinbouw, de Vlaamsche Kunstbode, Dietsche het Katholiek Onderwijs, St.- Cassianusblad . mededeelingen, Dr J.-Al. Peeters, bestuurder der te Gheel, heb ik de eer aan de Academie te schenken : over de Tedelijke en lichamelijke GeTondheidsleer der krankTinnigen. Dr Peeters is jaren bekend, niet alleen - 201 - Catalogus de boekerij der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, deelen. het Woordenboek der 7" aflev. van het (opkuiven-oprij{.en), G.-J. BOEKENOOGEN. Hoogeschool van Upsala : ti/I Sverges Medeltids histaria door MALMSTRöM, 1902. heeren MASOIN MEEUS: Notes et documents Ie Gheel ancien, 1902. Hoogeschool van Leuven : Boekerij der Germanisten Vervolg op de -lijst der werken. De laats:verschenen afleveringen van Biekorf, de Tuinbouw, de Vlaamsche Klllistbode, Dietsche Warande-Belfort, het Katholiek Onderwijs, St.Cassianusblad. Bibliographische mededeelingen. Vanwege Or J .·Al. Peeters, bestuurder der kolonie te Gheel, heb ikde eer aan de Academi.:: te schenken: Voordrachten over de redelijke en lichamelijke Ge{ondheidsleer der krank{innigen. Or Peeters ons sedert lange jaren bekend, niet alleen - 202 -- als een kundige geneesheer, die onberekenbaar veel goed gedaan heeft en dit in eene plaats Waar de ergste der rampen, die de aarde kan telen, Op 't hoofd van rampzalige onschuldigen ligt, (I) maar . ook als letterkundige, die fraaie gedichten op het gebied der romanliteratuur welverdienden naam verwierf door zijn boek Betty, Schetsen uit het leven der Tinneloo,Ten te nu in deze zijne kostgevers (inwoners Gheel die krankzinnigen hunne huizen opnemen) in taal en met aandoenlijke bezorgdheid de grondige studiën en ondervinding. J. BOLS. Namees Pater J. SALSMANS heb ik eer de Academie aan te bieden de vierde uitgaaf meesterstuk, Lucifer; treurspel in bedrijven. Taal- en letterkundig verklaard door C.- VERSTRAETEN. S. J. (Gent, Suffer. 1902, 1884 verscheen eerste uitgaaf zoo verdienstelijk De uitgaaf van Verstraeten's zooveel bijval onthaald, dat de eerste na korten tijd was ; eene eene derde (i) LEDEGANCK, Zinnelooze. - 202 - kundige geneesheer, die onberekenbaar veel in eene plaats 'Vaar de ergste der rampen, die de aarde kan telen, 'I hoofd van rampzalige onschuldigen ligt, (I) ook als le.tterkundige, fraaie gedichten schreef, die op het gebied der romanliteratuur eenen welverdienden naam verwierf door zijn boek Bet!}", Schetsen uit het leven der {innelooren te Gheel (1882), en die nu in deze zijne Voordrachten vooral aan de kostgevers (inwoners van Gheel die de krankzinnigen in hunne huizen opnemen) IQ klare taaien met aandoenlijke bezorgdheid de vruchten mededeelt van zijne grondige studiën en jarenlange ondervinding. J. BOLS. Namens Pater J. SALSMANS heb ik de eer aan de Academie aan te bieden de vierde uitgaaf van Vondels meesterstuk, Luczfer; treurspel in vijf bedrijven. Taal- en letterkundig verklaará doof C.-M. VERSTRAETEN. J. (Gent, Siffer. 1902, 188 blz.). In 1884 verscheen de eerste uitgaaf van dit zoo verdienstelijk werk. De uitgaaf van Pater Verstraeten 's Lucifer genoot zooveel bijval en werd zoo gunstig onthaald, dat de eerste na korten uitverkocht was; eene tweede en eene (I) LEDEGANCK, De Zi1Znelooze. --- 203 -- waren weldra noodig gevonden. Eene vierde werd gevraagd juist als de geleerde Jezuïet naar Ceylon afreisde om in die verre streek op Godes akker werkzaam te worden. Vóór zijn vertrek gelastte hij met het bezorgen dezer nieuwe uitgaaf zijnen medebroeder P. Salsmans, die in de laatste aflevering der Dietsche Warande, onder den titel van. Luci feriana, zulke belangrijke wenken neerschreef over het uiterlijke der opvoering van Lucifer. De schrijver heeft zich opperbest van zijne taak gekweten en in deze vierde uitgaaf naenige verbetering toegebracht aan een werk, dat door al de critikers reeds zoo merkwaardig geacht werd. Daargelaten een aantal wijzigingen aan de menigvuldige letterkundige notas, geleerde en schandere ophelderingen en toelichtingen over de gedachten, door Vondel voorgedragen, kenmerkt zich deze uitgaaf door het bijvoegen eener zeer nuttige woordenlijst der verouderde woorden en woordvormen, In plaats de taalnotas in het boek zelf te verspreiden, waar ze vroeger als verloren stonden, heeft de nieuwe uitgever alles, wat taal en versbouw van Lucifer betreft, in een aanhangsel samengebracht en zoo doende eene kleine spraakleer van Lucifer tot stand gebracht. Al meer en meer moet men Verstraeten's- Salsmans Lucifer als een der beste uitgaven van Vondel's meesterstuk aanzien ; en tevens moeten wij de geleerde uitgevers over hunne letterkundige schranderheid geluk wenschen ; spreken wij ook de hoop uit dat hunne pogingen veel zouden bijdragen om - 204 die grondige kennis van dit prachtig treurspel hier ten lande al meer en meer te verspreiden. A. DE ri Dagorde. De rekening over de uitgaven gedurende het afgeloopen jaar, aan de vergadering voorgelegd, wordt goedgekeurd. De heer Bestuurder verleent het woord aa n over den h er W. de Vrese, diene lezing doet de door hem aangeboden Neerlandica Deze lezing, die een voorsmaak geeft van de belangrijkheid des veelomvattenden arbeids, door den heer de Vreese ondernomen, wordt met de meeste belangstelling aanhoord en zal in de Verslagen worden gedrukt. Namens de Commissie voor Nieuwere Taal en Letteren wordt medegedeeld dat haar bestuur volgenderwijze is vernieuwd : Voorzitter, de beer van . Zuylen ; ondervoorzitter Vos, secretaris de heer Coopman.. De dagorde uitgeput en geene verdere mede - te doen zijnde, verklaart de heer Bestuurder de zitting gesloten. 204 van dit prachtig treurspel hier lande al meer en meer te verspreiden. DI:o~ CEULENEER. over de uitgaven gedurende het jaar. aan de vergadering voorgelegd. goedgekeurd. heer Bestuurder woord aan den heer W. de Vreese, die eene lezing doet over door hem aangeboden Bibliotheca Neerlandica Maniscripta. lezing, die een voorsmaak geeft van de veelomvattenden arbeids, door heer de Vreese ondernomen, wordt met de belangstelling de Verslagen gedrukt Commissie voor Nieuwere Taal Letteren wordt medegedeeld dat haar bestuur heer Prayon-vanZuyJen; ondervoorzitter de heer de Vos. heer Coopman. dagorde uitgeput en geene verdere mede,-. deelingen te doen zijnde, verklaart de heer Bestuur~ der zitting gesloten. -205-- L_ ezina. OVER EENE B IBLIOTH ECA N EERLAI\ PICA MAN USCRIPTA. Hooggeachte M edeleden, Nu ik op 't punt sta gevolg te geven aan de uitnoodiging der Academie om haar te spreken over inhoud en inrichting, doel en bestemming mijner Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, zult Gij mij vergunnen U in de eerste plaats nogmaals mijn warmen, hartelijken dank te brengen voor den onbekrompen steun welke de Academie aan mijn werk verleent. Toen ik vernam dat de Regeering had laten vragen, of de Koninklijke Vlaamsche Academie geneigd was een gedeelte van het aangevraagde hulpgeld voor hare rekening te nemen, wekte dat bij mij, ik verheel het niet, een zekere bezorgdheid. Ik bedacht terstond, dat de Academie de middelen, waarover zij beschikt, best gebruiken kan, en eer te weinig dan te veel heeft. 1 k ben er dan ook dubbel dankbaar om, dat Zij, niettegenstaande haar te gering budget, op de vraag der Regeering is ingegaan. De Academie is zelfs verder gegaan : zij heeft haar verlangen uitgesproken ook de uitgave van mijn werk onder hare hoede te nemen. Dat is waarlijk meer dan ik ooit heb kunnen denken, en ik acht me daardoor even206 zeer vereerd als tot dankbaarheid gestemd. Gij verlangt zeker niet, Mijne Heeren, dat ik veel of groote woorden zou gebruiken om U van mijne oprechte erkentelijkheid te verzekeren. Zij moge blijken uit de zorg, de nauwkeurigheid en den ijver, welke ik bij voortduring aan mijn werk zal trachten te besteden, opdat het der Academie waardig zij. Wordt het mij gegeven de aangevangen onderneming te voltooien, dan moge de wetenschappelijke wereld getuigen, dat de Academie, door de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta te steunen, niet alleen den bewerker, maar ook en vooral zich zelve heeft vereerd. Voor en aleer inhoud en inrichting, doel en bestemming der Bibliotheca Neerlandica Manuscripta kunnen uiteengezet worden, is het plicht de wenschelijkheid, ja de dringende noodzakelijkheid dat zulk een werk tot stand kome, te betoogen. Die wenschelijkheid, die noodzakelijkheid vloeit voort uit den toestand, waarin de studie van de Nederlandsche philologie zich op dit oogenblik bevindt, en het is dus noodig in de eerste plaats daarover iets te zeggen. (r ) (t) Hetzelfde onderwerp heb ik behandeld in mijne voordracht Ozer 1lizddelnederlandsche Handschriftkunde in verband met taal- en letterkunde, gehouden op het tweede Nederlandsch philologencongres te Leiden en afgedrukt in Taal en Letteren 10, 37 vlgg. Waar ik geen kans zag het thans beter te zeggen dan toen, heb ik niet geschroomd van het reeds gesprokene, voor zoover noodig, opnieuw gebruik te maken. -- 207 -- Er is een hulpwetenschap van de Nederlandsche philologie, die, tot groote schade van dat vak, zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland schromelijk verwaarloosd wordt. Die hulpwetenschap is de Nederlandsche, inzonderheid de Middelnederlandsche handschriftkunde, waaronder niet alleen te verstaan is : kennis van het schrift, maar alles wat het geschreven boek betreft, zijn samenstelling, zijn inrichting, zijn geschiedenis, en dus ook de wetenschap welke handschriften bestaan en bestaan hebben. En die verwaarloozing valt thans meer dan ooit in het oog, nu, dank zij der Hollandsche wetenschap en den Hollandschen ondernemingsgeest, de klassieke philologie met zulk voortreffelijk palaeographisch materiaal wordt toegerust. Duitsche, Fransche en Engelsche philologen kunnen, desgevraagd, met gerechtvaardigden trots wijzen op verschillende uitgaven, waaruit hunne middeleeuwsche handschriftkunde in 't algemeen, en de ontwikkeling hunner middeleeuwsche schrijfkunst in 't bijzonder bestudeerd en gekend kan worden. Ik hoef slechts het Recueil de facsimilé's van de Parijsche École des Chartes, het Album paléographique van de Société de l'École des Chartes, Le cabinet des Manuscrits en de Mélanges de paléographie et de bibliographie van Léopold Delisle, het Manuel de paleographie latine et francaise met bijbehoorende alba van Maurice Prou, het Album paléographique van Flammermont, de Facsimiles van de Paleographical Society, Wattenbach's Schriftwesen, Kon-- 208 -- neck's Bilderatlas, de Schrifttafeln van W. Arndt, de Altdeutsche Handschriften van Enneccerus te noemen, om nu nog te zwijgen van wat in andere landen is gepresteerd, om U een werkmateriaal voor den geest te brengen, zooals men er geen beter wenschen kan en dat een Neerlandicus, voor mijn gevoel althans, moet doen watertanden. Men heeft. het zelfs bij geene schrift proeven gelaten : geheele handschriften, ook van zeer uitgebreide werken, heeft men gereproduceerd, en dat niet alleen in Frankrijk, Duitschland en Engeland, maar ook in Italië, in Spanje, in Denemarken, in Zweden, tot in Rusland toe. Wat maken de Nederlanden daarnaast een pover figuur ! Wij hebben immers niet veel anders dan het boekje van Jacobus Koning, getiteld Algemeene verklaring van het oud letterschrift, in 1818, dus voor ruim tachtig jaren, door de Maatschappij tot nut van algemeen in « steenplaatdruk uitgegeven. Buiten dat werkje, dat voor zijn tijd volstrekt niet onverdienstelijk was, maar natuurlijk al sedert lang zelfs aan de bescheidenste eischen niet meer voldoet, hebben we niets anders dan de facsimile's van gebruikte handschriften bij som__ mige uitgaven van teksten gevoegd. De meeste daarvan zijn echter onbruikbaar, omdat ze vervaardigd zijn met procédés die niet onafhankelijk zijn van de mindere of meerdere vaardigheid van den teekenaar en van diens verbeelding, noch van het doel, door de uitgevers beoogd. Die facsimile's - ^ ^ 09 -- -moesten immers dienen tot « opluistering » der uitgaven, en zoo werd de keus bepaald niet door de meerdere of mindere belangrijkheid van het specimen uit een zuiver palaeographisch, dus wetenschappelijk oogpunt, maar door hunne mindere of meerdere fraaiheid : aesthetische consideraties gaven den doorslag. Dit laatste is overigens ook later het standpunt gebleven, toen men ook hier van volmaakter bewerkingen ging gebruik maken, waarbij nog komt, dat de reproducties niet zelden op kleiner schaal dan de origineelen worden vervaardigd, waardoor ze alweer een nieuw gedeelte hunner reeds geringe studiewaarde verliezen. Wel is in het overigens in vele opzichten voor- , treffelijke werk van Kan. Reusens, Eléments de Paléographie, de Nederlandsche handschriftkunde niet geheel ter zijde gelaten, maar alles samen wordt er toch maar heel weinig aandacht aan besteed : ze is en blijft bijzaak. Veel verder dan tot enkele, zij het dan ook fraaie, facsimile's komt het niet. Het is natuurlijk de bedoeling niet te beweren, dat er daarom ook geen Neerlandici zijn, die Middelnederlandsche handschriften kunnen lezen. Er zijn er genoeg die daarin doorkneed zijn, we weten het alien. Maar hunne kennis is iets persoonlijks, dat met hen staat of valt, dat met hen te gronde gaat, zoodat het eerste vereischte om van een gevestigde wetenschap te kunnen spreken, ontbreekt, ni. dat een zekere hoeveelheid kennis aan een volgend geslacht wordt overgeleverd, om daarop voort te bouwen. de ontwikkeling van ons schrift te leeren kennen, we zijn niet veel ijveriger geweest in het navorschen van de talrijke andere vraagpunten, die zich bij een handschrift voordoen. Want een middeleeuwsche immers, evenals dingen, een voortbrengsel krachten. Vooreerst geen schrijver zonder schrijfmateriaal: papier, perkament, enz. alle andere landen, geen enkel uitgezonderd, het middeleeuwsch papier ernstig dergelijke belangstelling bespeuren. Men schijnt in de niet te kennis van ouderdom handschrift bepalen, de de papierfabrikanten gebruikten. zijn er wel mannen die het belang der hebben maar bij de meesten liefhebberij, J. hadden bijbedoelingen die hun blik benevelden. Een kort overzicht gewesten op dit gebied verricht te vinden het beste dezer werken, nl. dat van Mr. J. de Stoppelaar, nu reeds meer dan dertig jaren geleden, een boekje heeft over het ... inTonderheid in Zeeland, dat ook nog zeer goede diensten kan bewijzen, de afbeeldingen der watermerken wat al te verfraaid verband de water- - 210 - Hebben wij zoogoed als niets gedaan om de schrift te leeren kennen, we Zijn niet veel ijveriger geweest in het na vorschen andere vraagpunten, die bij een een middeleeuwsche codex is immers, evenals alle dingen, een voortbrengsel van verschillende krachten. Vooreerst geen schrijfmateriaal : papier, perkament, inkt enZ. Terwijl in alle andere la nden, geen enkel middeleeuwsch papier ernstig bestudeerd wordt, is bij ons van een derge.Iijke belangstelling weinig te bespeuren. Men schijnt in de Nederlanden niet te beseffen, dat de kennis van het papier een onmisbare hulp is om den ouderdom van een handschrift nader te bepalen, dank zij de watermerken die de papierfabrikanten gebruikten. Toch zijn er wel mannen geweest, die het belang der watermerken hebben ingezien; maar bij de meesten kwam het niet verder dan tot verzamelen uit liefhebberij, en sommigen, zooals J. Koning, hadden bijbedoelingen die hun blik benevelden. Een kort overzicht van hetgeen in onze gewesten op dit gebied verricht werd, is te vinden in het jongste, tevens het beste dat van Mr. J. H. de Stoppelaar, die, nu reeds meer dan dertig jaren geleden, een zeer nuttig boekje hedl geschreven over het Papier in de Nederlanden .~. in{onderheid in Zeeland, thans nog zeer goede diensten kan bewijzen, al zijn de afbeeldingen der watermerken wat al te zeer verfraaid en buiten alle verband met de water211 --- lijnen afgedrukt en de verschillende varianten van een of ander merk te veel verwaarloosd. Wat weten wij verder van de scrivers en scriversen onzer handschriften ? Wie waren zij? waar werkten zij? hoe en wanneer? Hoeveel tijd besteedden zij aan 't schrijven hunner codices, en wat lieten zij zich voor hunne moeite betalen? Wat weten wij van het opteekenen op het gehoor af? Op deze en nog vele dergelijke vragen blijven wij het antwoord schuldig. Over onze middeleeuwsche binders en hun kunst weten we alles samen niet veel meer, en 't overgroot gedeelte van 't geen we er over weten zijn we dan nog verschuldigd aan een vreemdeling, nl. aan James Weale, die in zijn Bookbindings and Rubbings of Bindings in the South Kensington Museum over de oude Nederlandsche bindkunst veel belangrijks heeft medegedeeld. Over de bezitters onzer handschriften, over boekerijen van burger, stad of klooster, hun omvang, hunne inrichting, hunne onderlinge betrekkingen, de lotgevallen hunner schatten, hebben we evenzoo slechts vage en alleenstaande inlichtingen. Van de talrijke catalogussen van Dietsche boeken die nog bestaan, zijn er, afgezien van 't geen vóór ruim 25o jaar door Sanderus werd medegedeeld, niet meer dan twee uitgegeven en gecommenteerd (c j. (i) Sedert deze lezing in de Koninklijke Vlaamsche Academie gehouden werd, heb ik kennis gekregen van het pas verschenen werk van Dr. O. K. MEINSMA, Middeleeuwsche Bibliotheken, waarin een aantal oude catalogussen zijn medegedeeld. -- 2 r 2 -- Alles samengenomen kan men dus veilig beweren, dat een Nederlandsche handschriftkunde, in den breeden zin van het woord, niet bestaat. Die toestand is intusschen wel te verklaren. Zeker is de voornaamste oorzaak hierin gelegen, vooreerst, dat men er met niet al te zware oefening in betrekkelijk korten tijd kan toe komen, het middeleeuwsch en ook het zestiendeeuwsch schrift te leeren lezen ( toch is dat een gevaarlijke redeneering, zooals zelfs uit tekstuitgaven uit de allerlaatste jaren blijken kan). Verder, dat het materiaal waarop en waarmede men schreef, de in- en uitwendige vorm onzer middeleeuwsche boeken, en ten slotte het schrift zelf, dat dit alles hetzelfde is, of althans schijnt, als in Latijnsche handschriften, zoodat hij, die wat wil weten over M iddelneder landsche palaeographie, zich verantwoord acht als hij b v. een boek als dat van Wattenbach, Das Schriftzesen im Mittelalter, even doorwerkt. Zoo meen ik ook te weten dat velen, als zij den ouderdom van een handschrift willen bepalen, hun toevlucht nemen tot vergelijking met de Schrifttafeln van Arndt, of met de Lateinische Palaeogra - phie van Wattenbach enz. Maar daarbij komt men bedrogen uit. Inderdaad, als men gedateerde Middelnederlandsche handschriften vergelijkt met overeenkomstige, evenzoo gedateerde schriftproeven in de uitgaven tot studie der Latijnsche palaeographie, . dan komt men tot de ontdekking dat, bij nagenoeg volkomen gelijkheid van het schrift, de Middelnederlandsche handschriften meestal meer dan een halve eeuw, ja, soms een heele eeuw jonger zijn Latijnsche. Dat laat zich overigens volkomen begrijpen : we van elders, handschriften jonger gevolge van de natuurlijke ontwikkeling der beschaving gewesten; ten tweede en vooral laat ons vergeten het scriven den middeleeuwschen was teerenen, het was nateekenen hetgeen zich had, zoodat zijn eigenlijke hand er heel waarin hij een ander handschrift ja er zijn zelfs te vermoeden, dat er kopiisten geweest die konden oorzaak van den slotte dat in Noord-Nederland studie der op het tijdperk dat de eeuw. de toestand verklaarbaar, een andere het, of hij ook verschoonbaar is; vooral de beoefenaars der Nederlandsche philologie er zich heelemaal met geen handschriftkunde te het niet de moeite loonen zou, datgene wat thans nog individueele tot een vak van wetenschap te verheffen. geven, moeten wij gevolg van den tegenwoordigere toestand oogen zien. - 213 - van hel schrift, de Middelnederlandsche een soms een heele eeuw jonger zijn dan de Latijnsche. Dat laat zich overigens vol· komen begrijpen: vooreerst weten we van elders, dat onze handschriften jonger moeten zijn, ten ge· volge van natuurlijke der beschaving in onze gèwesten; ten tweede en vooral: laat ons niet vergeten dat het scriven van den middeleeuwschen kopiist geen schrijven was als het onze, het wal> teekenen, neen, het was van hetgeen hij vóór zich had, zood at zijn eigenlijke hand er anders uitzag dan het schrift waarin hij een of ander handschrift afschreef; ja er zijn zelfs redenen om te vermoeden, dat er kopiïsten geweest zijn die konden scriven, maar niet schrijven. Een derde oorzaak van den toestand is ten slotte zeker ook, dat in Noord·Nederiand de studie der geschiedenis geconcentreerd is op het tijdperk dat de Hollanders zoo terecht noemen hunne gouden eeuw. Maar is de toestand verklaarbaar, een andere vraag is het, of hij ook verschoonbaar is; vooral of de beoefenaars der N ederlandsche philologie er wijs aan doen, zich heelemaal met geen handschrift~ kunde bezig te houden, en of het niet de moeite loönen zou, datgene wat thans nog individueele kennis is, tot een vak van wetenschap te verheffen. Voor we daarop eenig antwoord geven, moeten het gevolg van den tegenwoordigen toestand onder de oogen zien. -- 214 -- Dit gevolg is, dat er in de studie der Middelnederlandsche taal- en letterkunde een stilstand komen. Het Middelnederlandsch is niet meer het vak_ á mode. Aanvankelijk ging de studie der grammaticale levendig gevoel voor het aesthetisch schoone; maar langzamerhand vorm der middeleeuwsche gedichten -- het proza was een quantité négligeable — allesbehalve te vinden. Voor van Oudgermaansch levert het Middelnederlandsch slechts weinig bouwstoffen van belang op ; het besef werd hoe langer hoe levendiger, dat er ook voor Nederlandsch uit de 17de i 8de overbleef; vooral : langzamerhand vestigde zich de dat er nog wel of grootere fragmenten, al s zeker gen onbekende teksten of handschriften mer aan licht zouden komen. is in de laatste jaren herhaaldelijk gebleken, dat volstrekt grond die pessimistische bestond; in weinig meer dan tien jaren vroeger onbekende als seven Vroeden, S. Lutgardis, Sonden, om bij werken te licht gekomen, heele fragmenten, van reeds uitgegeven teksten. Maar al was dat niet gebleken, er zou toch geen grond voor die meening geweest zijn, om de goed is, in de studie der Middelnederlandsche taal- en letterkunde stilstand dreigt te komen. Middelnederlandsch niet meer het vak à la mode. ging der grammalicale vormen gepaard met een levendig gevoel aesthetisch schoone; maar langzamerhand begon men den vorm der middeleeuwsche gedichten - het proza was een quantité négligeable - allesbehalve meesterlijk te vinden. Voor de studie van het Oudgermaansch levert het Middelnederlandsch bou wstoffen op; het besef levendiger, ook voor het jongere NederIandsch uit de 17de en de 18d~ eeuw nog zooveel te doen overbleef; en vooral: langza;.. merhand vestigde zich de meening, dat er nog wel kleinere or grootere fragmenten, maar zoogoed als zeker geen on bekende teksten of handschriften meer het licht zouden komen. Het is in de laatste jaren herhaaldelijk gebleken, dal er volstrek~ geen grond voor die pessimistische beschouwing bestond; in weinig meer dan tijds zijn uitgebreide, vroeger geheel onbekende werken als Vanden seven Vroeden, de Sevenste Bliscap, S. Lutgardis, de Spiegel der Sonden, bij berijmde werken te blijven, aan 't licht gekomen. zonder dan nog te gewagen van nieuwe handschriften, beele of fragmenten, van reeds uitgegeven gebleken, er zou tóch geen meening geweest zijn, om de goed -- 2 1 5 - reden dat teen maar de hand hoeft uit te steken om onbekende handschriften bij de vleet voor den dag te halen ; omdat er in stads-, rijks- en kloosterbibliotheken nog duizenden handschriften bewaard worden, waarin geen enkel Nederlandsch philoloog ooit een blik heeft geslagen. Door het niet bestaan eener Nederlandsche handschriftkunde weten wij niet alleen niet hoe onze handschriften er uitzien, hoe ze geschreven zijn, waar ze heengegaan zijn noch waar ze vandaan komen, we weten zelfs niet dat ze er zijn. We doen althans alsof we 't niet wisten, en vergenoegen ons bij de studie onzer middeleeuwsche taal en letterkunde met een apparaat dat met buitengewone eenzijdigheid bijeengebracht is. Of is het niet waar, dat men geen andere teksten heeft uitgegeven dan dezulke, waarvan men, terecht of te onrecht, meende dat ze literaire verdiensten hadden, dat ze tot de « fraaie » letteren behoorden? Alles wat niet geschikt scheen om in een geschiedenis der Nederlandsche letterkunde met een of ander epitheton vermeld te worden, is zonder mededoogen onuitgegeven gebleven ; was de letterkundige waarde wat ver te zoeken, men deed liever zijn smaak geweld aan, dan er rond voor uit te komen dat deze of gene tekst alleen voor de taalkunde belang had. En zoo heeft men een groote hoeveelheid onschatbaar materiaal tot heden toe ongebruikt laten liggen. Onschatbaar voor de grammatica en voor den woordenschat. Die handschriften waarop ik doel, zij bevatten hoofdzakelijk de zoogenaamde -- 21 6 -- godsdienstige literatuur der middeleeuwen; het zijn afschriften van eenzelfde werk of verschillende, van elkander onafhankelijke vertalingen, in verschillende gewesten en op verschillende tijdstippen vervaardigd, waaruit de verschillende Middelneder• landsche dialecten, waarover we nog zoo bijster weinig weten, kunnen gekend worden ; waarin men ziet hoe sommige woorden langzamerhand verouderen en hier af en toe, daar regelmatig door andere vervangen worden ; waarin men op elke bladzijde woorden tegenkomt, die in het Middelnederlandsch Woordenboek met een enkel, en vaak met heelemaal geen voorbeeld vermeld staan, zoodat we geneigd zijn ze als zeldzaam te beschouwen, terwijl ze dat in den grond niet zijn ; waarin we zien, wat een groot aantal woorden uit Romaansche talen, inzonderheid uit het Fransch, reeds op het einde der 14de eeuw overgenomen en bij ons volk van dagelijksch gebruik waren, en hoe dwaas dus de traditionneele klacht is over het taalbederf bij de rederijkers, net alsof de talrijke vreemde woorden die zij gebruikten in eens, bij massa's, uit de lucht waren komen vallen ; waarin we ook duidelijk het verschil kunnen waarnemen in de kracht van dien vreemden invloed in de onderscheidene gewesten, al naar gelang ze verder van Frankrijk verwijderd zijn ; waarin we, oneindig beter dan in de zoogezegde literaire gedenkstukken, kunnen nagaan tot waar onze taal zich oostelijk uitstrekte en ons een duidelijk denkbeeld kunnen vormen van de daar heerschende mengeltaal; waarin, _. 21 7 - met een woord, de taal der 15de eeuw te vinden is.. Middelnederlandsch naar de klankleer, Nieuwnederlandsch naar de syntaxis, met hare accusatieven als onderwerp, rijker aan datieven dan aan genitieven, blijkbaar een in menig opzicht zuivere afbeelding van de gesproken taal (immers de eenige die Nverkelijk bestaat), zoodat ze soms verrassend dicht bij de hedendaagsche beschaafde spreektaal staat, terwijl de woordenschat voor een Zuidnederlandsch oor haast modern klinkt. Maar niet alleen de kennis van de geschiedenis onzer taal, ook die van de geschiedenis onzer letterkunde heeft onder dat eenzijdig kiezen van het wetenschappelijk materiaal zwaar geleden. Zelfs in de nieuwste uitgebreide werken over onze middeleeuwsche literatuur worden slechts luttele bladzijden besteed, om alles wat van het Dietsch proza overgebleven is te beschrijven. Alsof er geen andere oorspronkelijke sermoenen geweest waren dan die van Geert Groote, Jan Brugman en Jan Brinckerinck ; geen andere ascetische tractaten dan die van Jan van Ruusbroec en Hendric Mande; niets anders dan levenbeschrijvingen van Jezus. Literatuurgeschiedenis is immers beschavingsgeschiedenis ; moet er dus ook geen aandacht geschonken worden aan werken die niet oorspronkelijk in 't Dietsch geschreven zijn, aan vertalingen van kerkvaders enz.? Dat alles wil intusschen nog niet zeggen, dat men uit het materiaal, waarmede men tot nu toe gewerkt heeft, alles heeft gehaald wat er uit te halen - 218 -- is. En dat er nog veel meer in zit dan er uit gekoy men is, zal ook eerst blijken als de Nederlandschehandschriftkunde naar behooren zal beoefend worden. Het wordt tijd, geloof ik, dat wij er ons van doordringen dat de overgroote meerderheid onzer tekstuitgaven niet langer bruikbaar is, omdat ze ons niet geven wat in de handschriften staat. Zoogenaamde critische uitgaven, waarin de zoogenaamde' fouten tegen de grammatica door afschrijvers gemaakt, heeten verbeterd te zijn, geven een beeld van een denkbeeldige taal, evenals die, waarin de oorspronkelijke tekst van een schrijver heet vastgesteld te zijn, dikwijls niet veel meer geven dan een denkbeer digen tekst. Dat alles is niet veel anders dan aesthetische liefhebberij, voor het taalkundig onderzoek totaal ongeschikt. Historische taalstudie, dat is studie van vormen zooals ze zijn, niet zooals een of ander uitgever ze belieft te maken. Als men de moeite neemt eenige Middelnederlandsche tekstuitgaven, zelfs diegene die onder de beste gerekend worden, met de handschriften te vergelijken, dan staat men verbaasd over het vele willekeurige dat men er in aantreft, en houdt men zijn hart vast, als men bedenkt dat vele van die zoogenaamde stilzwijgende verbeteringen in de grammatica van Van Helten, die natuurlijk moest roeien met de rie'. men die hij had, als bewijsplaatsen van taaleigenaardigheden gelden, terwijl de ware eigenaardig-- heden verdonkeremaand zijn. Van de nauwkeurige studie van de in- en uit— 219 — wendige eigenaardigheden der nog ongebruikte Middelnederlandsche handschriften, van de herkomst der codices, van de systemen van interpunctie en verkorting is dan ook veel, zoo niet alles te verwachten voor de kennis onzer Dietsche grammatica, voor de chronologie der taalverschijnselen, voor het bepalen van de verschillende dialecten, voor het zoo belangrijke vraagstuk der schrijftaal in de middeleeuwen (i). Deze reeks argumenten zou nog met eenige andere kunnen vermeerderd worden ; ik zou vooral nog kunnen spreken over de talrijke fouten die tot op den dag van heden door uitgevers van Middelnederlandsche teksten worden gemaakt, wat zelfs het sterkste argument zou kunnen worden. Alleen, daar kan geen gebruik van gemaakt worden zonder namen te noemen, en -- nomina sant odiosa. Daarenboven : waar zou men eindigen? Ik meen dus te mogen aannemen dat het gezegde voldoende zal zijn, om op mijn vraag van daar zooeven, of het niet de moeite loonen zou, datgene wat thans nog individueele kennis is tot een vak van wetenschap te verheffen ? een beslist ja tot antwoord te krijgen. Geleid door de denkbeelden die hierboven uiteengezet zijn, en overtuigd dat het wel goed is critiek uit te spreken, maar dat het nog beter is, zelf « hand (i) Deze zijde van de quaestie is uitvoerig behandeld in mijn boven vermelde voordracht. - 220 -- aan de kaars te slaan », is, nu reeds twaalf jaar geleden, de gedachte bij mij opgekomen, dat ik wellicht zelf iets zou kunnen doen om te voorzien in de noodgin van het vak mijner keuze. In jeugdigen overmoed misschien, ontwierp en ondernam ik het werk dat ik genoemd heb Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, waarvan ik thans inhoud erf inrichting zal verklaren. Het behoeft geen nader betoog, dat het er in de eerste plaats op aankomt, te weten welke tekste n. nog in handschrift bestaan, en daarvan een inventaris op te maken. Deze inventaris zal de eerste afdeeling van het geheele werk uitmaken en daarin zal voor eiken tekst vermeld worden 1. Het incipit en explicit, het begin en het einde, niet een, twee, of drie regels, maar een reeks zinnen, zoodat men zich eenig denkbeeld kunne vormen van den stijl en van de taal. Bevat het werk, b. v. in een prologus of in een epilogus, mededeelingen die den schrijver betreffen, of licht verspreiden over het onstaan en den inhoud van het werk, of in eenig ander opzicht voor de historia literaria van belang te achten zijn, dart zullen ze in extenso of voor zoover noodig, afgedrukt worden. 2. Blijkt een tekst een vertaling te zijn, b. v.. naar het Latijn of naar het Fransch, zonder dat dit door den schrijver of kopiist uitdrukkelijk wordt -- 2 2 I -- medegedeeld, dan zal dit vermeld worden en het oorspronkelijke aangewezen. 3. Het tijdstip waarop en de plaats of streek waar de tekst geschreven werd, hetzij een en ander in het handschrift uitdrukkelijk genoemd is, hetzij het bij , benadering. diene beredeneerd te worden. 4. Een beknopt overzicht van de voornaamste taaleigenaardigheden, zoowel voor den woordenschat als voor de spraakleer, welke in den tekst te vinden zijn, en op grond daarvan aanwijzing van het dialect waarin hi geschreven is. 5. Telkens als een tekst in meer dan één handschrift voorkomt, zal een vergelijkend overzicht gegeven worden van de afwijkende lezingen, om aldus te kunnen vaststellen of alle codices afschriften van de;elfde redactie bevatten, ofwel of men te doen heeft met een of meer afschriften van verschillende redacties ; zóó dat tevens de onderlinge verhouding dezer verschillende redacties aan het licht kome. Geldt het vertalingen, dan zal onderzocht worden of de verschillende Nederlandsche redacties beantwoorden aan verschillende Latijnsche of Fransche redacties. 6. Is de tekst naderhand gedrukt, dan zullen de uitgaven uit vroeger en later tijd worden opgegeven, waarbij zooveel mogelijk zal worden onderzocht welke handschriften door de drukkers uit de 1 5de en uit het begin der 16de eeuw als kopij zijn gebruikt. 7. Opgave der boekerij of verzameling waar --- 222 -- de codex, waarin de tekst voorkomt, bewaard wordt, met het nummer, of welk ander merk ook, van dien codex. Telkens als een codex, terwille van een daarin vervatten tekst, voor de eerste maal in den inventaris ter sprake komt, dan zal bij al het voorgaande gevoegd worden een volledige beschrijving van dien codex, van drieërlei standpunt, te weten : A. Van bet standpunt der handschriftkunde, dus opgave van : papier of perkament ; afmetingen; samenstelling der katernen; afmetingen der afschrijving; getal regels; de wijze van signeeren en folieeren; de custoden ; verder aanwijzing van het soort van schrift; mededeelingen omtrent de gebruikte inkt, opgave van de gebruikte leesteekens en verkortingen. Is het handschrift op papier geschreven, dan zullen de watermerken die in het papier voorkomen op de ware grootte worden gereproduceerd, . waardoor niet alleen voor de Bibliotheca Neer/andica Manuscripta zelf, maar ook voor de geschiedenis der papierfabricatie in 't algemeen een belangrijk materiaal zal bijeenkomen. B. Van het standpunt der bibliotheconomie : voorkomende aanteekenin .gen, waaríiit blijkt van wien of uit welke bibliotheek de codex afkomstig is, door wien of voor wien de codex geschreven werd, en dergelijke —; bibliotheeksmerken, aanwijzende hoe en waar de codex in de kast geplaatst was, zullen worden medegedeeld, steeds met de noodige 4anwijzingen aangaande het tijdperk waarin een of - 223 -- ander geschreven werd. Blijkt de codex te hebben behoord tot een bibliotheek waarvan een catalogus bewaard is gebleven, dan zal aangegeven worden, of althans beredeneerd worden, welke opgave van dien catalogus op den bewusten codex betrekking heeft. Zooveel mogelijk zullen de verdere lotgevallen van de codices nagegaan worden, en vooral, met behulp der auctie- en prijscatalogussen, in welke handen zij beurtelings zijn overgegaan, en welke prijzen er voor besteed werden. C. Van het standpunt der kunst en oudheidkunde : de in- en uitwendige versiering der codices zullen nauwkeurig bestudeerd worden. Er zal dus vooreerst medegedeeld worden, of het handschrift al of niet hetzij eenvoudig versierd, hetzij rijkelijk verlucht is. Zoo ja, zoo zal die versiering of verluchting zorgvuldig ontleed worden, de motieven en de stijl aangewezen. Van de eigenlijke miniaturen zal een lijst gegeven worden, met een nauwkeurige beschrijving. Hetzelfde voor de gehistorieerde hoofdletters. Daarna komt de band aan de beurt. In de eerste plaats is het de vraag uit wat en 'hoe deze band is vervaardigd : hetzij het een slappen, leeren of perkamenten omslag is, met of zonder klep, met of zonder slot ; hetzij hij bestaat uit eikenhouten borden met al of niet gekleurd kalfs-, zwijns- of geitenleer overtrokken, met een of meer sloten, die op hunne beurt op verschillende wijzen gemaakt en versierd kunnen, zijn. Verder de versiering van dien band, hetzij ze -- 224 -- bestaat uit eenvoudige fileetjes, hetzij uit kunstig gesneden paneelen en stempels. Telkens zal daarvan een nauwkeurige beschrijving gegeven worden, en zoo dikwijls het oorbaar geacht wordt., zal de geheele band, of een of meer details van de versiering een paneel, een stempel, gereproduceerd worden. Dit alles met een dubbel doel en voordeel zoodoende komt er belangrijk materiaal voor de kunstgeschiedenis bijeen, en krijgt men meer houvast om (len oorsprong van een aantal codices te leeren kennen. Voorop dient gesteld het beginsel dat gelijke versiering, hetzij in-, hetzij uitwendig, wijst op gelijken oorsprong, in 't algemeen althans, want het gebeurde ook dat een handschrift, op een zekere plek geschreven, naar elders gezonden werd om daar verlucht of gebonden te worden. Maar dit is iets dat meestal gauw genoeg blijkt. Verder, dat niet alleen bij grootere miniaturen en ingewikkelde randversieringen de stijl naar tijd en plaats verschilt. Ook de versieringen van lagere orde, b. v. randversieringen bestaande uit dooreengewerkte lijnen, de versieringen van de grootere hoofdletters, zijn niet in alle gewesten dezelfde geweest. Het is zelfs mogelijk vrij scherpe grenzen te trekken. Thans dient een belangrijke vraag beantwoord te worden. Welke teksten zullen voor dezen inventaris in aanmerking komen? Alles wat ooit in 't Nederlandsch geschreven werd? Neen. Ik zou niet. gelooven, dat de vermogens van een enkeling toerei-- 22 5 -- kend zijn om een dergelijken arbeid tot een goed einde te brengen. Daarenboven, ik ben historicus noch jurist; alleen van de geschiedenis van taal en letterkunde heb ik eenig begrip. Beperking tot datgene dat men meester worden kan is dus plicht. In de eerste plaats dient daarom alles wat tot het gebied der rechtsgeleerden behoort, ter zijde gelaten te worden ; evenzoo wat tot het gebied der geschiedkundigen behoort, ofschoon de scheiding hier niet zoo streng zal kunnen volgehouden worden : zekere geschriften, die ook tot de bronnen van den historicus behooren, zullen in dezen inventaris opgenomen worden, hetzij omdat ze ook tot de letterkunde gerekend worden, hetzij omdat ze in eenig ander opzicht voor de Bibliotheca Neerlandica Manuscrripta van belang zijn. Met andere woorden, van den inventaris worden uitgesloten de oorbonden. Al die geschriften welke een officieel of een juridisch karakter dragen : cartularia, stadboeken, rekeningen, charters, tolbrieven, processtukken, cijnsboeken enz. enz. worden dus niet opgenomen ; wel echter, naast de geschriften die gewoonlijk tot de letterkunde gerekend worden, kronijken, kloosterregels, professieboeken, liturgische boeken, obituaria, catalogussen van middeleeuwsche bibliotheken, inventarissen van inboedels waarbij ook boeken zijn. Zeer bijzondere aandacht zal geschonken worden aan de thans overal verspreide fragmenten van één zelfde handschrift. Hoe gaarne zouden we soms niet weten, bij 't ontdekken van een of ander fragment, of - 2 26 -- het tot hetzelfde handschrift behoort als een of meer reeds bekende, terwijl er gewoonlijk te veel moeite noodig is om er zich van te kunnen vergewissen. Dit nauwkeurig en uitvoerig onderzoek, waaraan duizenden handschriften syr stematisch worden onderworpen, zal natuurlijkerwijze tot gevolg hebben dat langzamerhand en als vanzelf alle bijzonderheden, die de stoffelijke samenstelling en het gebruik van « het boek » betreffen, zullen aan het. licht komen. Met andere woorden : deze eerste afdeeling zal het materiaal leveren voor een tweede, waarin de geschiedenis van het Nederlandsche schriftwezen in de middeleeuwen als een samenhangend geheel zal worden beschreven. In de eerste plaats zal de ontwikkeling van het schrift in onze gewesten historisch dienen onderzocht en uiteengezet te worden, dat wil zeggen dat de vervormingen welke iedere letter achtereenvolgens heeft ondergaan, chronologisch zullen dienen te worden nagegaan, zoodat het mogelijk worde de grenzen van tijd en plaats, binnen dewelke iedere vorm gebruikt werd, nauwkeurig te bepalen, en zich een denkbeeld te vormen van den samenhang tussclien verschillende vormen van een letterteeken, die op het eerste gezicht heelemaal niets met elkander schijnen te maken te hebben. Men denke b. v. aan een Duitsche, de zoogenaamde Gothische e (8) en aan de e tegen het einde der I Ede en in de I7de eeuw ; aan de verschillende vor2 27 -- men der r, die in een zeker soort van schrift voor den onervaren lezer veeleer een v lijkt; aan den vorm van sommige hoofdletters, b. v. van de M, die soms op een groote r gelijkt; aan het geringe verschil tusschen B, G en E; aan de groote gelijkenis, in sommige schriften, tusschen verschillende teekens, b. v. tusschen c en t, t en r, r en e, enz. In nauw verband hiermede staat ook de verwarring van twee dicht opeengeschreven letters met een enkele andere. Zoo gelijkt ci soms zeer op a; nog kort geleden bevond ik dat gecr- gelezen was als gra-. Duidelijk zal daarbij aan het licht komen, welke veranderingen door onze Nederlandsche kopiisten in het hun overgeleverde schrift zijn aangebracht ; welke verschillen zijn op te merken in het werk van kopiisten uit verschillende gewesten, en wat de vaste eigenaardigheden zijn van de scribenten uit éénzelfde gewest op verschillende tijdstippen. Bijzondere zorg zal daartoe dienen besteed te worden aan de studie der verkortingen. De meeste zijn kant en klaar met hunne oorspronkelijke beteekenis van de Latijnsche palaeographie overgei norren ; er zijn er echter ook die door onze Nederlandsche kopiisten in zwang gebracht zijn ; en onder die welke zij hebben overgenomen, zijn er ten slotte ook waaraan zij een andere beteekenis hebben gegeven. Verder zijn niet alle verkortingen in alle gewesten en op alle tijdstippen even gebruikelijtk. -- 228 -- Een integreerend deel van het schrift is de interpunctie. Deze zal met zooveel te meer zorg dienen bestudeerd te worden, daar ze zoogoed als algemeen onbekend schijnt te zijn. In de inleiding van haast iedere uitgave komt althans het bericht weer, dat de interpunctie van den uitgever is, terwijl van die van het handschrift niet wordt gerept. Maakt men collaties, dan ondervindt men echter aldra, dat de oorspronkelijke leesteekens geheel over 't hoofd zijn gezien, en dat vele uitgevers die teekens zoo weinig begrijpen, dat ze 't noodig achten den tekst stilzwijgend te verbeteren, d. w. z. te verknoeien. Het schijnt dus wel dat men algemeen in den waan verkeert, dat er in de Middelnederlandsche handschriften geen interpunctie bestaat. Dit is zuiver zelfbedrog, blijkbaar hierdoor ontstaan, dat in verzenhandschriften de leesteekens inderdaad betrekkelijk zeldzaam zijn. In de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta zal dus het Dietsch interpunctiesysteem nauwkeurig dienen nagegaan te worden, opdat we onze middeleeuwsche teksten kunnen uitgeven en begrijpen met hunne interpunctie, en niet met de onze, want dat deze laatste vaak glad verkeerd is, komt pas duidelijk aan het licht als wij een tekst naar een weinig geinterpungeerd handschrift uitgeven en zelf interpungeeren, en dan later een ander vinden, door den Dietscher geinterpungeerd. Bij dit onderdeel van het werk doet zich thans het tegenovergestelde voor, van 't geene we bij den inventaris hebben waargenomen. Dáár blijven de -- 229 -- oorkonden uitgesloten, hier behooren ze binnen den kring van het onderzoek getrokken te worden. Bij veel gemeenschappelijks, is er een zeker, soms een groot verschil tusschen het schrift der oorkonden en dat der « boeken » : het eene vertoont eigenaardigheden, die in het andere niet voorkomen, terwijl het gebeurt dat boeken geschreven zijn in 't schrift der oorkonden, zelden omgekeerd, zoodat het niet aangaat het eene te bestudeeren en het ander niet. Hun wederzijdsche verhouding dient in elk geval klaar gelegd te worden. Eerst nadat de geschiedenis onzer letterteekens aldus nauwkeurig zal zijn vastgesteld, zal men vasten grond onder de voeten hebben om ongedateerde handschriften, vooral die welke op perkament geschreven zijn, met weinig speelruimte te dateeren. Daarna komen aan de beurt het door de kopiisten gebruikte materiaal en hunne werkwijzen, waarbij het er zal om te doen zijn, ook daaromtrent vaste grenzen van tijd en plaats op te sporen. Dit geldt niet alleen het signeeren en folieeren der codices. Ook andere vragen doen zich daarbij voor. Zoo is tot nog toe nog weinig algemeen bekend over den tijd welke aan het schrijven besteed werd, en toch is daar heel wat over mede te deelen. Dit staat in nauw verband met de regelen en verplichtingen waaraan de kopiisten gebonden waren, en zoo komen wij ongemerkt tot een zeer dankbaar onderwerp : de scrivers en scriver---- 23 0 - sen én als personen én als leden van de maatschappij , hun verschilenden werkring al nar gelang zij gestelijke of zal mogelijk zijn, te stellen van kopiisten verschillende een opgave van vervaardigd hebben en waar die thans berusten. volgen het onderzoek naar verdere behandeling het geschrevene. Vooreerst het « corrigeeren » tekst, de verschillende middelen en teekens daarbij in gebruik ; tweede, het verluchten en rubriceeren, de stijlen, de het geschiedde, illuminators en rubricators, verhouding de kopiisten, de vraag wanneer de « schrijvers n hun geworden zijn, welke onder te gelijk kopiist en verluchter waren. Ten in binden :die toe gebruikt werden, de van bindwerk, de binders en de Daarbij behoort ook het gebruik der leeswijzers klosjes met zijden lintjes, schijfjes, en knoopjes. komen tot de verhouding van van boek be- alen, die bij trokken zijn, tot hun werk bestelt, vanzelf voert tot de handelszijde van de boekhandel, verder tot de bibliotheconomie onze gewesten. Welke bibliotheken, - 230 - personen én als leden van de maatschappij. hun verschillend en werkkring al naar gelang zij geestelijke of wereldlijke waren. Het zal mogelijk zijn, chronologische lijsten samen te stellen van kopiisten in de verschillende gewesten, met een opgave van de handschriften die zij vervaardigd hebben en waat' thans berusten. Daarop dient te volgen het onderzoek naaI.' de verdere behandeling van het geschrevene. Voor~ eerst het « corrigeeren van den tekst, de verschillende middelen en teekens daarbij in gebruik; ten tweede, het verluchten en rubriceeren, de verschillende stijlen, de plaatsen waar het geschiedde, de loonen van illuminators en rubricators, de verhouding tusschen deze en de kopiisten, de belangrijke vraag wanneer de schrijvers » hun eigen rubricators geworden zijn, en welke onder hen te gelijk kopiïst verluchter waren. Ten derde het inbinden: de wijzen waarop het geschiedde, de bouwstoffen die er toe gebruikt werden,> de versiering van het bindwerk, de binders en de binderijen. Daarbij behoort ook het gebruik der verschillende leeswijzers: klosjes met zijden lintjes, draaiende schijfjes, wigjes en knoopjes. Thans komen we tot de verhouding allen, die bij het vervaardigen van het boek betrokken zijn, tot het publiek dat hun werk bestelt, wat ons vanzelf voert tot de handelszijde van de zaak, den boekhandel, en verder tot de bibliotheconomie in onze gewesten. Welke bibliotheken, -- 231 - hetzij geestelijke of wereldlijke, openbare of bijzondere, hebben bestaan ; hoe waren zij ingericht, welke betrekkingen hadden zij met elkander en welke Nederlandsche handschriften bezaten zij ? Ziedaar eenige belangwekkende vragen welke zullen te beantwoorden zijn. Gedeeltelijk zal dit antwoord mogelijk zijn dank zij de verschillende wegen waarlangs de oorsprong van een handschrift kan vastgesteld worden, zooals we gezien hebben ; gedeeltelijk ook door het zorgvuldig opsporen van oude catalogussen. Deze catalogussen, die nogal talrijk zijn, zullen niet eenvoudig mogen afgedrukt worden, maar ook dienen gecommenteerd te worden, d. w. z. dat het zaak zal zijn te onderzoeken welk werk met de opgegeven, soms zeer gebrekkige, althans onduidelijke titels bedoeld wordt, en dan verder onder de nog bewaarde, in de eerste afdeeling der Bibliotheca Neerlandica Manuscripta vermelde codices diegene aan te wijzen welke in die catalogussen bedoeld worden. Met de geschiedenis van het schriftwezen is het werk nog niet afgesloten. Een der groote bezwaren van den tegenwoordigen toestand is, zooals reeds gezegd werd, dat de meesten onze middeleeuwsche teksten op eigen hand moeten leeren lezen, zonder handleiding en zonder voorlichting. Toch komen velen er toe, maar alleen ten koste van herhaald vallen en opstaan.Daarbij gaat veel tijd en werkkracht verloren, die aan iets beters -- 232 __ kunnen worden besteed, en hoevelen zijn er niet blijkens de jongste uitgaven vooral in België, die er toch nooit in slagen een tekst behoorlijk te lezen ? Daarenboven : niet alleen zij die teksten uitgeven, behooren handschriften te kunnen lezen. Hoe voortreffelijk een uitgave ook zij, zij maakt den oorspronkelijken tekst nooit overbodig, daar er altijd twijfelachtige punten overblijven die nadere opheldering behoeven, of dezulke, waarmede een vorige uitgever zich niet heeft bezig gehouden. Men kan het handschrift noodig hebben om zich te vergewissen of een of ander woord wel juist is gelezen, een verkorting wel juist is opgelost, of een critische emendatie palaeographisch mogelijk is, enz. Al maakt men den druk nog zoo gelijk aan het handschrift, h. v. met behulp van opzettelijk gegoten teekens, nooit kan een nauwgezet onderzoeker zich daarmede tevreden stellen. Elk philoloog moet dus in staat zijn, de oorspronkelijke teksten in handschrift te lezen, maar juist daartoe ontbreken hem, zooals reeds gezegd werd, alle hulpmiddelen, en ddárin moet worden voorzien. Met het oog daarop zal de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta nog een derde afdeeling bevatten, om de practische studie van ons oud schrift te vergemakkelijken. Zonder eenige geestesinspanning zal iedereen onmiddellijk begrijpen, dat deze derde afdeeling in de eerste plaats zal moeten bestaan uit een palaeographisch album, dat is uit een verzameling -- 233 — van met behulp der nieuwste procédés vervaardigde facsimile's van gedeelten van oorkonden en handschriften, gedateerde en ongedateerde, met zorg bijeengezocht. Dit album moet de proef op de som leveren voor hetgeen over de geschiedenis van het schrift in de tweede afdeeling gezegd werd : de chronologisch gerangschikte facsimile's moeten den studeerende in staat stellen de daar geschetste ontwikkeling van elk onderdeel van het schrift nauwkeurig na te gaan. Maar zij moeten vóór alles paedagogische diensten bewijzen : zij moeten dienen -om in de eerste plaats de oude handschriften te leeren ontcijferen en bij benadering den ouderdom van het schrift te bepalen. Met het oog daarop zal ieder facsimile voorzien worden : t° met de transscriptie van een gedeelte van den gereproduceerden tekst, waarbij de verkortingen zullen worden opgelost, maar tevens cursief gezet, om aldus duidelijk te doen uitkomen welke waarde de verkortingsteekens hebben ; 2° met korte aanteekeningen, waarin de palaeographische eigenaardigheden van het handschrift worden medegedeeld, onder gestadige verwijzing naar de tweede afdeeling. Voor eigenaardigheden van taal- of letterkundigen aard zal verwezen worden naar de verschillende plaatsen in de eerste afdeeling, waar het handschrift, waartoe het facsimile behoort, vermeld wordt. Dit palaeographisch album zal ook dit voordeel - 2 34 __ hebben, dat iedereen zich duidelijk zal kunnen voor stellen, vorm de historische en letter-- kundige middeleeuwen tot ons gekomen zijn. Hoe wil men inderdaden rechten onze oude taal en letterkunde verkrijgen, men nooit die onwraakbare getuigenissen van voorvaderen gelezen hebben oogen heeft gehad ? deze derde afdeeling: niet volledig. het der oude geschriften de de verkortingen, en onervarenen. tien jaar meer van een fragment deerlijk bijster een verkorting niet verstond (I). Dat is mij langen tijd een van en ergenis geweest, en ik er mij over getroost, toen die palaeographische geen tweede maal aantrof ze dus, zooal niet een oir«, bleek te zijn ; maar vooral toen mij sedert ook bleek dat grootmeesters der Middelnederlandsche wel minder zeldzame hebben verstaan. stemt tot nadenken, en wijst ons aan wat er verder nog noodig is, om dergelijke enge- (I) NI. de verkorting coe coningiainne. Tijdichrif t voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 11, voorstellen, onder welken vorm de historische en letterkundige gedenkstukken der middeleeuwen tot ons gekomen zijn. Hoe wil men inderdaad den rechten kijk op onze oude taal en letterkunde verkrijgen, als men nooit die onwraakbare getuigenissen van wat onze voorvaderen gedacht en gelezen hebben onder de oogen heeft gehad? Intusschen, daarmede is deze derde afdeeling nog niet volledig. Wat bij het lezen der oude geschriften de meeste moeilijkheden oplevert, zijn de verkortingen~ en dat niet alleen voor beginnelingen en onervarenen. 't Zal mij altijd heugen, hoe ik eens, tien jaar en meer geleden, bij het uitgeven van een fragment deerlijk het spoor bijster geworden ben, doordien ik een ver~ korting met verstond Dat is mij langen tijd een bron van schaamte en ergenis geweest, en ik heb er DJij eerst langzamerhand over getroost, toen ik die verkorting bij mijn palaeographische studiën geen twp.ede maal aantrof en ze dus, zooal niet een &:mx~, dan toch een zeldzaamheid bleek te zijn; maar vooral bleek dat grootmeesters der Middelnederlandsche taalstudie wel eens minder zeldzame verkortingen niet hebben verstaan. Dat stemt tot nadenken, en wijst ons aan verder noodig is, om dergelijke pnge- NI. de verkorting eoe voor coninghinne. Zie het Tijdsckrij'l voor Neàerlandsehe Taal- en Lttterkunde, II, 156. --- 23 5 - lukken te voorkomen. Als tegenhanger en aanvulling van de systematische studie in de tweede afdeeling e zal de derde besloten worden met een alphabetisch woordenboek der verkortingen die door de Nederlandsche kopiisten gebruikt werden, met een transscriptie waaruit hun bestanddeelen en hun beteekenis blijkt, en met de opgave van het tijdperk waarin ze voorkomen. Dit zijn de groote trekken van de wetenschappelijke onderneming, die. ik gaarne zou tot stand brengen, en waarvoor ik nu reeds haast een dozijn jaren lang bouwstoffen verzamel. Hoe ik daar bij te werk ga, hoever ik er mede gevorderd ben, en hoe ik mij voorstel dat het werk het best zou kunnen uitgegeven worden, daarover wensch ik thans een en ander te zeggen. Om het doel te bereiken, is het in de allereerste plaats zaak de handschriften die nog bestaan, op te sporen. Dat is 't begin van alles. Dit nu gaat gemakkelijk genoeg, als het openbare bibliotheken betreft : men hoeft er alleen heen te gaan ; de bibliothecaris is, in zijn qualiteit van publiek ambtenaar, wel verplicht alle gewenschte inlichtingen te geven, wat hij trouwens, wetenschappelijk man .als hij gewoonlijk is, gaarne genoeg doet. Iets anders is het, als het particuliere biblio-- 236 -- theken geldt. Ik heb hier minder het oog op de verzamelingen van geestelijke gestichten en onderwijsinrichtingen, die over 't algemeen gemakkelijk toegankelijk zijn. Neen, de groote kunst is, op de hoogte te komen van 't bestaan van verzamelingen van boekenliefhebbers, en dáár toegang te verkrijgen. Het klinkt ongelooflijk, maar 't is toch zoo, want ik heb er de treurige ervaring van opgedaan : in dit gezegend jaar Ons Heeren 1903, zijn er nog altijd menschen die diep overtuigd de waarde van een manuscript merkelij k. vermindert, als het in ruimer kring bekend wordt, het wordt uitgegeven. Dat het eerst daardoor waarde verkrijgt, zien ze niet in. die ik leer kennen, worden nu volgenderwijze behandeld. Van ieder handschrift wordt een beschrijving de die hierboven zijn uiteengezet. De beschrijvingen van alle handschriften uit dezelfde verzameling of bibliothek blijven bij elkander, en vormen dus den catalogus der handschriften van die verzameling of bibliotheek. Het spreekt van zelf dat ik aldus catalogussen van vele boekerijen, zelf geen hebben, zelfs het geval is met verscheidene groote zich in 't praedicaat « koninklijk handschriften vergezeld van : 10 het maken of meer photographieen, - - heb hier minder op de en onderwijsinrichtingen, 't algemeen gemakkelijk toegan kelij k zij n. Neen, de groote kunst is, op hoogte te komen van 't bestaan van verzamelingen boekenliefhebbers, toegang te Het t toch want ik heb er de treurige ervaring van opgedaan: in jaar Ons Heeren I903, er nog altijd menschen die diep overtuigd zijn dat de waarde van een manuscript merkelijk in ruimer kring bekend wordt, of als het wordt u"itgegeven. Dat het eerst daardoor verk rijgt, zien ze in. De handschriften die ik leer kennen, worden volgenderwijze behandeld. ieder handschrift wordt een beschrijving gemaakt naar de eischen die hierboven zijn uiteengezer. beschrijvingen van alle handschriften uit dezelfde verzameling of bibliotheek blijven bij elkander, en vormen dus den catalogus der handschriften van die verzameling of bibliotheek. zelf dat ik aldus catalogussen bezit van vele boekerijen, die er zelf geen hebben, wat zelfs het geval is met verscheidene groote bibliotheken die zich in 't praedicaat « koninklijk» verheugen. Het beschrijven der handschriften gaat vergezeld van: IO het maken van een of meer photographieën~ - 237 - 2° het reproduceeren van al de watermerken, die in het papier voorkomen en 3° het maken van wrijfsels van den band. Bij elk dezer plinten dienen we een oogenblik stil te staan. Dat de photographie bij een werk als de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta een groote rol speelt, is licht te bevroeden. Daar er geen kwestie van kan zijn, op het geheugen te vertrouwen, spreekt het vanzelf dat men, zoo dikwijls als het noodig is, het eenmaal geziene opnieuw moet kunnen zien, en daar de wijd en zijd verspreide codices niet alleen niet alle, maar in 't voorkomend geval toch maar voor een beperkten tijd naar Gent kunnen komen, zoo is het noodig op groote schaal van de photographie gebruik te maken. De bedoelde photographieën worden in de eerste plaats gemaakt om het schrift zelf ; verder om de codices te kunnen rangschikken volgens het schrift, en vooral om reeds onmiddellijk na te kunnen gaan welke in dezelfde hand zijn geschreven. Zoo komt men er toe, het werk van eenzelfden kopiist te determineeren. Al is er maar een zijner werken voorzien van een aanteekening waarin naam, plaats of jaartal genoemd worden, dadelijk wordt het mogelijk den oorsprong van een beele reeks handschriften te bepalen. Ook om te kunnen vaststellen dat verspreide fragmenten tot één handschrift behooren, zijn photographieën onmisbaar. --- 238 -- Even nuttig is het, met nauwkeurigheid de watermerken te reproduceeren. Ik heb namelijk de ondervinding opgedaan, dat zij het krachtigste hulpmiddel zijn om den ouderdom van ongedateerde papieren handschriften bij benadering te bepalen, doordien het mogelijk is de speling, die bij zulke dateering onvermijdelijk is, tot een minimum te beperken. Ik heb het namelijk niet gelaten bij het verzamelen van de watermerken, die voorkomen in de handschriften welke in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta zullen behandeld worden. Het werd mij aldra duidelijk, dat er alle voordeel in ligt, een zoo uitgebreide verzameling watermerken bijeen te brengen als 't maar eenigszins mogelijk is, om aldus de voorbeelden van elk merk uit gedateerde handschriften, oorkonden en incunabelen zooveel-mogelijk te vermenigvuldigen. Immers, eerst daardoor wordt het mogelijk, het tijdperk gedurende hetwelk een watermerk in gebruik was, hoe langer hoe meer te begrenzen. Deze verzameling watermerken gaat thans reeds de 4000 stuks te boven, en heeft een verrassend resultaat opgeleverd. De ondervinding leert, zeide ik in April 190o, dat eenzelfde soort papier, herkenbaar aan het watermerk en aan zijn plaats met betrekking tot de waterlijnen, over geen langer tijdruimte dan onge- Veer 25 jaar voorkomt (t). Thans kan ik op grond (t) Dit geldt natuurlijk slechts voor ieder afzonderlijk watermerk op zich zelf, niet voor alle merken, die hetzelfde voorwerp of wat ook voorstellen, samen. - 239 - het verzamelde materiaal mededeelen, dat Ziet voor aantal merken mogelijk blijkt onvermijdelijke het dateeren tot vijftien-, bij enkele tot een tiental jaren te Ik ben er van overtuigd, dat er nog verwachten zijn, door die uitgebreider te maken : binnen moet het mogelijk worden den ouderdom van een handschrift op zeer enkele jaren bepalen. Er zal intusschen veel van afhangen, of ik ook in 't vervolg aan eigen krachten overgelaten blijven ; wel of de Nederlandsche en Belgische archivarissen, het voorbeeld hun ambtgenooten in andere landen volgende, de handen aan 't werk zullen slaan en watermerken, voorkomende het papier der hun hoede en zorg toevertrouwde oorkonden, bestudeeren uitgeven. zal : er op die te maken? Ik antword met en wedervrag. Als het an toe met de studie der gebleken is een merk binnen een vasten kring van jaren is wel te verwachten dat dit b. v. ook eens vijftig jaar vroeger of vijftig zou gebruikt geweest zijn ? men wellicht vragen kan een niet geschreven zijn op papier, dat jaren voren vervaardigd werd? Inderdaad dat kan, 239- van het verzamelde materiaal med(!deelen, dat het voor een groot aantal merken mogelijk blijkt de onvermijdelijke speelruimte bij het dateeren tot een vijftien-, bij enkele tot een tiental jaren te beperken. Ik ben er van overtuigd, dat er nog grootere uitslagen te verwachten zijn, door die verzameling nog uitgebreider te maken: binnen korten tijd moet het mogelijk worden den ouderdom van een handschrift op zeer enkele jaren na te bepalen. Er zal intusschen veel van afhangen, of ik ook in 't vervolg aan eigen krachten zal overgelaten blijven; dan wel of de N ederlandsche en Belgische archivarissen, het voorbeeld van hun ambtgenooten in andere landen volgende, eindelijk de handen aan 't werk zullen slaan en de watermerken, voorkomende in het papier der aan hun hoede en zorg toevertrouwde oorkonden, zullen bestudeeren en uitgeven. Misschien zal men vragen : is er op die watermerken inderdaad zooveel staat te maken? Ik antwoord met een wedervraag. Als het aan allen, die zich tot nog toe met de studie der watermerken hebben bezig gehouden, gebleken is dat een merk binnen een vasten kring van jaren voorkomt, is het dan wel te verwachten dat dit merk b. v. ook eens vijftig jaar vroeger of vijftig jaar later zou gebruik.t geweest zijn? Ook zal men wellicht vragen : kan een tekst niet geschreven zijn op pa pier, dat jaren te voren vervaardigd werd? Inderdaad dat - 240 _. en daarop moet men bij het onderzoeken van een handschrift dan ook bedacht zijn. Zoover mijn ondervinding reikt, komt dat echter bij handschriften slechts zeer zelden voor; de meeste voorbeelden er van zijn oorkonden, nl. registers, die gedurende meer dan een jaar dienst moesten doen, wat zelfs iemand die met het schrift weinig vertrouwd is, al heel gauw in 't oog valt. Dat is trouwens ook verklaarbaar. Tot het einde der 16de eeuw hebben Fransche fabrieken de Nederlanden van papier voorzien. Het getal dezer fabrieken was betrekkelijk gering, evenals hunne opbrengst. Daartegenover stond een betrekkelijk groote vraag. Het gevolg was, dat het papier te duur was om er in eens meer te koopen dan men in den eersten tijd noodig had. Het maken van wrijfsels der boekbanden geeft gelegenheid paneelen, stempels en boorden vergelijkenderwijs te onderzoeken en tot vaste uitslagen te komen met betrekking : a) tot de kennis van den ouderdom van het handschrift, als de band dagteekent uit het tijdperk waarin het handschrift geschreven werd; b) tot de kennis van de herkomst van 't handschrift; c) tot de kennis van de plaats waar het eenmaal geweest is en van het tijdstip waarop het gebonden werd. Dit alles is mogelijk doordien we reeds van _. 24 1 - ettelijke boek binders weten waar en gedurende welke jaren zij gewerkt hebben, welke versieringen, stempels en paneeles hun eigen waren, hoe sommige boekenlierhebbers hunne handschriften bij voorkeur lieten binden (ik hoef slechts te herinneren aan Louis Gruuthuse) ; doordien de handschriften, gebonden in de kloosterbinderijen, zooals te Groenendaal, te Korsendonk, te Bethieem bij Leuven, te Sion bij Oudenaarde, in 't Rooklooster bij Brussel, bij de Hieronimiten te Gent, in zooveel andere nog, onmiddellijk herkenbaar zijn. Maar al is hierbij partij te trekken van hetgeen over de bindkunst bekend is, dat is betrekkelijk nog zoo gering, dat het aldra duidelijk werd, dat men ook hier zich zelven moet helpen, evenals bij de watermerken. Ik bepaal er mij dus niet toe, wrijfsels te maken alleen van de banden der handschriften die in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta ter sprake zullen komen. In elke bibliotheek waar ik kom, onderzoek ik de banden der gedrukte boeken, van de oudsten die er te vinden zijn tot ongeveer a° i600, en ik tracht zooveel mogelijk verschillende voorbeelden van eenzelfden band te verzamelen ; daar verreweg de meeste gedrukte boeken gedateerd zijn, geeft dit een voortreffelijk houvast. Daarbij zal ik ten slotte nog het genoegen hebben aan de wetenschap der boekbinderskunst meer te geven dan ik haar ontleen. Met al dit materiaal wordt nu verder volgenderwijze te werk gegaan. - :r4 2. - De inhoud der beschrijvingen wordt alphabetisch geinventariseerd, en zoo krijgt men : a) een inventaris van teksten ; b) een inventaris van kopiisten, bezitters, schenkers, koopers, binders en Berg; c) een inventaris van bibliotheken ; d) een chronologische inventaris der gedateerde handschriften; e) een verzameling watermerken ; f) een verzameling wrijfsels van boekbanden, zooveel mogelijk in duplo de eene afdeeling topographisch geclasseerd, volgens de plaats waar de boeken zich bevinden; de andere methodisch, volgens de versieringen die op den band aangebracht zijn ; g) een verzameling photographieën, evenals de wrijfsels in duplo geclasseerd : eens naar de plaats waar het gephotographeerde handschrift zich bevindt, en eens naar het schrift. Zoodanig dat het mogelijk zal worden, en trouwens reeds op ruime schaal mogelijk is, te zeggen : a) hoeveel afschriften van denzelfden tekst nog bestaan, en waar die afschriften zijn; b) welke verschillende handschriften, geheel of gedeeltelijk, door denzelfden kopiist zijn geschreven ; op een gegeven oogenblik aan denzelfden persoon hebben toebehoord of althans van hem afkomstig zijn; c) welke handschriften samen een of andere bibliotheek hebben uitgemaakt; d) welke handschriften op hetzelfde tijdstip geschreven zijn ; .,._ 243 - e) in welke handschriften hetzelfde papier voorkomt ; f) welke handschriften van denzelfden band voorzien en dus door denzelfden binder gebonden zijn. Thans dient nog de vraag beantwoord, binnen welke grenzen van tijd de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta zich beweegt. Hoofdzaak is en blijft : de i 3de, zode, t 5dc en 16d* eeuwen; maar zonder uitsluiting der volgende tijdperken. Dat wil zeggen dat ik mij voor de eerste afdeeling, den inventaris der teksten, geen grenzen heb gesteld. In de eerste plaats zullen de teksten uit de middeleeuwen behandeld worden ; blijft mi . j leven en kracht geschonken, dan ook die uit de latere eeuwen. Tot nog toe zijn slechts van een paar onzer groote schrijvers uit de r 7de eeuw, Hooft en Huygens, de handschriften volledig bekend, en het zou toch zeker wel de moeite waard zijn, indien er b. v. over die van Vondel wat meer te weten viel dan thans het geval is. Bij het verzamelen van 't materiaal teeken ik dus álles op ; men kan niet weten. waar 't goed voor is. De verschillende onderdeelen van de tweede afdeeling, alsook de derde, zijn natuurlijk niet alle binnen dezelfde grenzen af te bakenen„ De geschiedenis van het schrift_ stel ik mij voor te behandelen tot op het oogenblik, als het den vorm krijgt dien het thans in hoofdzaak nog heeft. -- 244 — Thans zal ik in 't kort mededeelen, hoever het verzamelen der bouwstoffen reeds gevorderd is. Om tot de kennis der bestaande handschriften te geraken, ben ik volgenderwijze te werk gegaan : eerst zijn alle uitgaven van Nederlandsche teksten geëxcerpeerd met het• oog op de gebruikte handschriften ; daarna kwamen aan de beurt de catalogussen van openbare en bijzondere bibliotheken en archieven in alle landen van Europa, evenals alle werken handelende over handschriften : de overgroote meerderheid daarvan is reeds lang bewerkt, ets zeker het belangrijkste, nl. voor België, Holland, Frankrijk, Engeland, Duitschland, Zwitserland en Oostenrijk. Om er achter te komen welke handschriften op kastzelen, in kerken, godshuizen en gemeentearchieven verscholen zitten, worden alle geschiedenissen van stad, dorp of gewest in België en Holland naar vermogen onderzocht. Ten slotte, vooral om de lotgevallen van eenzelfden codex door de eeuwen heen te kunnen nagaan, heb ik ondernomen alle auctie- en prijscatalogussen, op de bibliotheek der hoogeschool te Gent aanwezig (er zijn er meer dan 6000, de oudste uit het jaar 1676), te excerpeeren, welk werk zoo goed als afgeloopen is. Zoodra de omstandigheden het veroorloven, zal hetzelfde gedaan worden voor dergelijke catalogussen aanwezig in de bibliotheken te Brussel, te 's-Gravenhage, te Leiden, te Amsterdam enz., natuurlijk voor zoover ze nog niet door mij gezien zijn. Ook houd ik mij naar — 245 — vermogen op de hoogte van de dagelijks plaats hebbende auctie's binnen en buiten 's lands. Met een woord : ik mag zeggen dat ik bekend ben met de overgroote meerderheid der handschriften die uit boeken kunnen gekend worden. Het behoeft geen uitvoerig betoog, dat met dat al nog maar een gering deel van de massa handschriften die nog bestaan, mij bekend geworden zijn, en dat ik omtrent velen slechts onvoldoende gegevens, ja soms slechts zeer beknopte aanwijzingen bezit. De bibliotheken, die een catalogus hunner handschriften hebben uitgegeven, zijn, naar verhouding, zeer gering in getal; terwijl de meeste der bestaande catalogussen daarenboven een halve eeuw en meer oud zijn, of om velerlei andere redenen haast niet te gebruiken. Het was dus noodig, de bibliotheken zelf te gaan be- en onderzoeken, om aldus het reeds verzamelde materiaal aan te vullen en te verbeteren. Voor Holland en België is dit gedeelte van den arbeid — want arbeid is het — reeds zeer ver gevorderd : haast alle rijks-. stadsen kloosterbibliotheken zijn doorzocht, benevens vele archieven en bijzondere verzamelingen. De Bodleyan Library te Oxford en de Bibliothèque de l'Arsenal te Parijs zijn de eenige bibliotheken buiten de Nederlanden die ik zelf heb bewerkt, zoodat al het overige nog te doen is. Die onderzoekingen hoop ik volgenderwijze te verdeeles a) in het voorjaar van 1903 een reis om de voornaamste Spaansche boekerijen (vooral de Nationale — 246 _. Bibliotheek te Madrid en die van het Escorial) en sommige bibliotheken in westelijk Frankrijk, benevens verschillende particuliere bibliotheken te Parijs (waaronder de fraaie verzamelingen van l'Enlumineur), te bezoeken ; in het najaar een reis om de verzamelingen van het Vaticaan en verschillende andere bibliotheken in Italië, in Zwitserland, in Oost- en in Zuid-Frankrijk te bezoeken. b) in I904 de bibliotheken van de zuidelijke helft van Duitschland en die van Oostenrijk. c) in 1905 de bibliotheken van de noordelijke helft van Duitschland en die van Denemarken,. Zweden en Noorwegen. d) in 1906 de bibliotheken van Engeland erf Fransch Vlaanderen, dat in alle richtingen dient doorkruist en doorzocht te worden. Het onderzoek in Holland en België zal ondertusschen geregeld worden voortgezet : daaraan kunnen gemakkelijk kortere reizen gewijd worden. Het getal der handschriften die reeds beschreven zijn, bedraagt ongeveer vijf duizend. Daarvan heb ik er meer dan de helft zelf onder de oogen gehad; de beschrijvingen van de overige zijn afkomstig 'uit catalogussen, of heb ik te danken aan de belanglooze hulp van verschillende vrienden. De alphabetische indicator der teksten bestaat reeds uit meer dan twaalf duizend kaarten ; de verzameling watermerken reeds uit meer dan vier duizend stuks. Die der wrijfsels van boekbanden heeft nog maar een bescheiden. omvang : eenige honderden ; trouwens 247 -- deze zullen uit den aard der zaak nooit zoo talrijk kunnen worden, aangezien de handschriften waarvan de band met stempels en paneelen of anderszins versierd zijn, verreweg de minderheid uitmaken. Ten behoeve van de tweede en derde afdeeling van het werk ben ik zelf photograaf geworden. Enkele woorden thans over de wijze waarop de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta zal worden uitgegeven. Het plan is, dat voor de eerste afdeeling niet in boekvorm te doen, maar daarbij het kaartsysteem te volgen, evenals bij de Bibliotheca Belgica geschiedt. Als het verzamelen van 't materiaal ver genoeg gevorderd is, dan ga ik aan 't bewerken van een bepaalden tekst, waarvan de verschillende mij bekende handschriften te Gent worden bijeengebracht. Komt later nog een handschrift van denzelfden tekst aan het licht, dan kan de nieuwe kaart gemakkelijk op haar alphabetische plaats ingevoegd worden. Werd de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta in den vorm van een gewoon boek uitgegeven, dan zou men blootgesteld zijn aan het gevaar, supplementen te moeten geven, waardoor het hanteeren van het werk zeer zou worden bemoeilijkt. Het kaartsysteem heeft daarenboven nog dit voordeel, dat men, niet gebonden zijnde aan de pagineering, desverkiezend ook een andere classeering kan maken dan de alphabetische, b. v. chronologisch, topographisch, methodisch. En voor de bibliotheken levert het dit groote 2,48 ._ gemak op dat zij alle kaarten, die betrekking hebben op hun toebehoorende handschriften, bij elkaar kunnen nemen en aldus een catalogus hunner Nederlandsche handschriften samenstellen. Ik zou ten slotte nog dienen te spreken over doel en bestemming der Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, maar het zal wel niet noodig zijn daaraan veel woorden te verspillen. Doel en bestemming zijn hoofdzakelijk tweeërlei : . de Nederlandsche handschriftkunde op hechte grondslagen te vestigen en ze tot een afzonderlijk vak van wetenschap te verheffen ; 2. het uitgebreid en kostbaar materiaal voor de studie der geschiedenis van taal en letterkunde, dat wijd en zijd verspreid en verscholen ligt, bekend te maken. De Bibliotheca Neerlandica Manuscripta moet en zal den Neerlandici de oogen openen, door hen te laten zien hoeveel Dietsche geschriften er nog zijn waarvan niemand het bestaan vermoedt, hen in staat stellen hun bouwstoffen te vernieuwen en daardoor hun vak een nieuwe vlucht te bezorgen. Van een algemeener standpunt gesproken : het werk zal er kunnen toe bijdragen zich een duidelijk denkbeeld te vormen van het geestesleven van het volk uit de lage landen « bi der see »; wij zullen zien wat het gelezen heeft, wat het wenschte te lezen, wat meu hem wilde laten lezen : door de bibliotheken van stad, burger of klooster om zoo te zeggen te `r 249 — reconstrueeren, zullen wij zien, welke kristen schrijvers het meest door de klerken zijn verduitscht en daardoor op den geest van ons volk op een gegeven tijdstip den grootsten invloed hebben gehad. Tot besluit : ik besef levendig, dat het werk dat ik ondernomen heb, tweederangswerk is, en dat het niet tot stand te brengen is zonder de hulp van velen. Maar ook in de wetenschap is de bescheiden arbeid van den opperman onmisbaar, en op de hulp van allen, die helpen kunnen, durf ik met te meer vrijmoedigheid en vertrouwen een beroep doen, daar ik reeds ruimschoots die hulp heb ondervonden. Ik gedenk dat steeds met groote dankbaarheid. Vooral op U, Waarde Medeleden, die uit alle oorden des lands afkomstig zijt en in zooveel verschillende werkkringen nuttig werkzaam zijt, durf ik rekenen. Waar Gij, als Academie, zoo krachtig hebt geholpen, zal ieder onder U zeker bereid zijn om ook als persoon de behulpzame hand te bieden. Er zijn nog zoovele kleine bibliotheken in kerken en godshuizen verscholen, nog zoovele particuliere verzamelingen, waarvan het bestaan mij onbekend is. Mijn verzoek luidt, Mijne Heeren, als iets van dien aard u bekend is, als er onder Uwe vrienden of kennissen personen zijn die handschriften bezitten, al was het er ook maar een enkel, geef er mij kennis van, of spring mij bij door inlichtingen in te win-- 250 r-- nen : alle mededeelingen, hoe gering ook, zullen welkom zijn en dankbaar aanvaard worden ten bate der Nederlandsche taal en letterkunde, die ons allen boven elke andere wetenschap lief is. Dr. WILLEM DE VREESE. IN HO U DSTAFEL. Jaar 1902. - Tweede deel. A. Bladz. Adres van gelukwensching aan Z. M. ter gelegenheid zijner ontsnapping aan den aanslag -tegen hem gepleegd . . • 156 B. Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. — Aanvaarding van het voorstel aan den heer Minister gedaan nopens de . . 25 BOLS (JAN). Verslag over het opstel aangeboden door den heer Segers : Onze taal in het lager en middelbaar onderwijs . • 98 — Aanbieding van een boek : Voordrachten over de zedelijke en lichamelijke gezondheidsleer der krankzinnigen . • 201 Boeken (Aangeboden) . . . . . . . 5, 23, 91, 121, 153, 198 Brief van rouwbeklag aan Z. M. den Koning over tiet afsterven van H. M. de Koningin D. • • • 93 DAEMS (S.) biedt een exemplaar aan van Licht en Voedsel voor de 20e eeuw of de Vaderons en Weesgegroet voor het volk (2 dln) door Alban Stolz zoo DE CEULENEER (A.). Over de benoeming van Vlaamschonkundige leeraars aan het Koninklijk conservatorium te Gent . . . . . .. ioo -- Aanbieding van een 4e uitgaaf van Vondel's Luc fer, taal- en letterkundig verklaard door C.-M. Verstraeten, S. J.. . . . • • • 202 DE POTTER (FR.). Klacht over de gebrekkige vertaling van de officieels stukken . . . . . . .. 21 DE Vos (A.) biedt namens den heer Wattez de Academie een -- 2 52 -^- Bladz. exemplaar aan van de schetsenbundels : Kinderweelde, Kinderleven 123 — Verslag over een door Dr. A. Teirlinck ingezonden opstel, getiteld : Behandeling der Dy- en Navelbreuken en van enkele zeldzame breuken • . , . . . 169 M. MAC LEOQD (J.), biedt de Academie de 30 aflevering aan van het t• jaar van « Palfijn » bibliographisch tijdschrift voor Nederlandsche Natuur- en Geneeskundige literatuur . . 30 — Verslag over een door Dr. A. Teirlinck ingezonden opstel getiteld : Behandeling der Dy- en Navelbreuken en van enkele zeldzame breuken . • . • • . • 169 P. PRAYON-VAN ZUYLEN (Mr. A.), vestigt de aandacht op de opengevallen plaats van beambte aan de Bibliotheek der Gentsche Hoogeschool en vraagt de benoeming van eenen candidaat die Nederlandsch kent — Zijne benoeming tot onderbestuurder voor de volgende maanden des loopenden jaars . . • • • S. SEGERS (G.) biedt de Academie cen opstel aan getiteld : De taal in het lager en middelbaar onderwijs T. TACO H. DE BEER. Goedkeuring- 'zijner benoeming tot buitenlandsch eerelid • • • • • • • U. Uitnoodiging aan de Academie gestuurd, tot het bijwonen der ontvangst van Prins en Prinses Albrecht van België . . 8 Uitnoodiging tot het bijwonen der requiemmis tot lafenis der ziel van wijlen H. M. de Koningin . 124 W, Wedstrijden, vragen voor 1904 . . • • • . . . . . . . 26 — Vragen voor 1905 • . • • • •. •• 28 — » 1906 • 29 .... D » 1907 . 30 1 34 7 3 7 -- 253 -- Benoemingen. B. Bladz. BOLS JAN) benoemd tot verslaggever over het handschrift van den heer Segers : De taal in het lager en middelbaar onderwis . 13 — Gekozen tot lid der Prijsvragen -Commissie voor 1904 . • 9 — Gekozen tot ondervoorzitter der Commissie van onder . . . -wijs 168 C. CLAES (DÉs.), gekozen tot secretaris der Commissie van onderwijs . . 168 CooPMAN (TH.), gekozen tot lid der Prijsvragen-Commissie voor 1904 - . , 9 D. DAEMS (S.), belast met het levensbericht van wijlen J. van Droogenbroeck .• ..• ..22 DE POTTER (FR.), gekozen tot lid der Prijsvragen-Commissie voor 1904 . . . • • . • • • • 9 DE VREESE (W.), benoemd tot verslaggever over het handschrift van den heer Sege ► s : De taal in het lager en middelbaar onderwijs . 13 — Gekozen tot werkend lid . . . . • • • • . • • • 9 G. GAILLIARD (EDM.), gekozen tot lid der Prijsvragen--Commissie voor 1904 „ 9 O. OBRIE (J.), benoemd tot vertegenwoordiger der Kon. Vl. Academie bij het Nederlandsrh Congres te Kortrijk . . 22 — Gekozen tot lid der Prijsvragen-Commissie voor 1 904. - 9 -- Gekozen tot voorzitter der Commissie van Onderwijs . . 168 P. PRAYON•VAN ZUYLEN (Mr. A.), gekozen tot bestuurder der Academie voor het jaar 1905. . . . • . . . 157 -- 254 - S. Bladz. SERMON (H.), gekozen tot onderbestuurder der Academie voor het jaar 1903 157 V. VAN EVEN (E.), gekozen tot lid der Commissie voor Middelnederlandsche Letteren 94 Lezingen en Toespraken. A. ALBERDINGK THIJM. Ontwikkeling van het volgende voorstel : De Werken gedrukt door de Kon. Vl. Academie zullen voortaan niet uitgegeven worden zonder « Analytische Woordenlijst » . . . . . . . . . • • • . 130 B. BOLS (J.). Lezing eener nota tot terechtwijzing betrekkelijk de « Brieven van Jan David en J.-F. Willems in 1836, '37 en '38 — Nota over de werkzaamheden der Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie . . . -- Eene neolithische standplaats te Alsemberg ontdekt in 1901 . . • • • C. CLAEYS (Dr. H.). De Gulden-Sporenslag herdacht te Lande -- Een woord naar aanleiding eener nota van den heer van Droogenbroeck, op Ledega nck's vers : « die wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden » . • • • • 146 D. DE PAUW (Jhr NAP.). Verslag over het opstel des heeren L. Maeterlinck over den schilder Rogier vander Weyden 129 DE Vos (AM.). Verslag over « Rogier's beruchte brieven , van L. Willems . 38 DE VREESE (W.)., Verslag over het door den heer A..C. M ingezonden handschrift, getiteld : Overzicht van de meest 172 13 - 255 -- Blad z. voorkomende misslagen bij het gebruiken van de Nederlandsche taal . . . . . . . . . . . . . . . . 158 — Over eene Bibliotheca Neerlandica munuscripta . . . . 205 M MAETERLINCK (L.). a Rogier vander Weyden ) . . . . . . 136 O. OBRIE (Julius). Verslag over het XXVIIe Nederlandsch Taal- en .Letterkundig Congres te Kortrijk gehouden . • 95 P. PRAYON-VAN ZUYLEN (A.). Verslag over het door den heer A.-C. M... ingezonden handschrift, getiteld : Overzicht van de meest voorkomende misslagen bij het gebruiken van de Nederlandsche taal 166 — Verslag over c Rogier's beruchte brieven » van L. Willems • 31 S. SEGERS (G.). De vereenvoudiging der schrijftaal . . . . . . 105 SIMONS (Dr.). Ekkehard I of Geraldus? . • . . 177 V. VAN EVEN (EI).). Verslag over het opstel des heeren Maeterlinck, over den schilder Rogier van der Weyden . . . . 125 W. WILLEMS (L.). Nogmaals de Vlaamsche Academie van Rogier — Over twee anti-vlaamsche brieven toegeschreven aan Minister Rogier . . . . . • • • • • • 40 53 Inhoud. Ribliographische mededeeling, door de heeren J. Bots en A. DE ettILENEER . . . . . . . . 201-204 Over (Attie Bibliotheca neerlandica manuscripta, door den beer Dr. WILLEM DE VREESE . 105