VOORTGANG JAARBOEK VOOR DE NEERLANDISTIEK VOORTGANG JAARBOEK VOOR DE NEERLANDISTIEK m Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam Nodus Publikationen Munster 2004 Colofon VOORTGANG, Jaarboek voor de Neerlandistiek XXII, 2004 Redactie. profdr. C. van Bree (LJL) profdr. G.R.W. Dibbets (KUN) profdr. Anja de Feijter (KUN) prof.dr. J.D.F. van Halsema (VUA) profdr. Th.A.J.M. Janssen (VUA) dr. J . Noordegraaf (VUA) profdr. Gisela Redeker (RUG) profdr. Margaretha H. Schenkeveld (VUA) prof.dr. A. Verhagen (UL) profdr. H.T.M. van Vliet (VUA) Redactiesecretariaat. p/a Opleiding Nederlands Faculteit der Letteren Vrije Universiteit De Boelelaan 1105 NL-1081 HV Amsterdam Abonnement op aanvraag mogelijk. Tek.rtver Zorging. Lida Zutt ISSN 0922-7865 ISBN 3-89323-722-4 (Nodus Publikationen, Postfach 5725, D-48031 Munster) ISBN 90-72365-85-2 (Stichting Neerlandistiek VU, De Boelelaan 1105, NL-1081 HV Amsterdam) Q 2004 Stichting Neerlandistiek VU Auteursrechten voorbehouden. Voor overname van artikelen of van (een) gedeelte(n) uit deze publicatie kunt u zich richten tot de Stichting Neerlandistiek VU, De Boelelaan 1105, NL —1081 HV, Amsterdam. Inhoud Viorica Van der Roest, De Middelnederlandse Parthonopeus van Bloyr. een getrouwe bewerking met een eigenzinnig einde 7 Simon Smith, Mouw — minne — maunch Over het attribuut van de riddere metier mouwe 31 A.M. Duinhoven, De voorgeschiedenis van Walewein 71 Minne G. de Boer, Pieter Hooft neemt de tael waer Een onderzoek naar Hoofts taalkundige strategieën 101 Boris Djubo, Jakov Bruces Ubersetzung von William Sewels Nederduytsche spraakkont ins Russische 113 Igor van de Bilt, Adriaan Kluit (1735-1807) als lexicograaf 129 Henk de Groot, The great Dutch — Japanese dictionaries in early nineteenth century 161 Els Elffers, Paradoxaal (anti-)psychologisme in de begin 20e-eeuwse taalkunde 177 Cecile Portielje, Professor E.M. Uhlenbeck, taalkundige (1913-2003) 205 Willem van den Berg, Romantiek235 Luc Renders, De drama's en luisterspelen van N.P. van Wyk Louw: met volkswording en volk-zijn als inspiratie 275 Sofie Gielis, Woord Vermoord Ethiek en invalshoek bij Gerrit Krol301 Saskia Daalder, Achter de schermen van een congres Het eerste Internationale Linguïstencongres (Den Haag 1928) 315 Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek, 22 (2004), 7-30 De Middelnederlandse Parthonopeus van Bloys Een getrouwe bewerking met een eigenzinnig eindel Viorica Van der Roest Abstract — The 13th-century Middle Dutch romance Parthonopeus van Bloys, an adaptation of the 12`h-century Old French Partonopeu de Blois, is nowadays not very well-known among Dutch scholars, although the text was most popular in the Low Countries during the Middle Ages. The 20th century did not see much research with regard to this text, probably because only fragments have survived and a proper edition has never been published. However, when all fra W overtuigd zal zijn, ook al zijn er geen steekhoudende argumenten tegen deze tekstontwikkeling ingebracht. Nieuwe inzichten winnen in het algemeen slechts langzaam terrein; door allerlei mechanismen worden vernieuwingen vaak moeilijk geaccepteerd. Bovendien heeft niet iedereen zich ernstig in de materie verdiept; en in laatste instantie geldt dat niemand overtuigd kan worden die dat niet wil. Naar ik hoop, zal dit artikel ertoe bijdragen degenen die aarzelen, over de streep te trekken. Naar zal blijken, zijn verscheidene eigenaardigheden in de overgeleverde tekst van W te verklaren als relicten uit de voorgeschiedenis, die hier gedetailleerd wordt beschreven. Daarbij zullen we op een aantal nieuwe parallellen stuiten, die het verband tussen FB en W en daarbij ook de Gloriant (G) bevestigen. 1 Vier verwante teksten In het verleden ben ik op basis van tekstvergelijking en reconstructie tot de slotsom gekomen, dat het abele spel van Gloriant net als W op FB is gebaseerd. 10 Ook al zijn de verschillen groot, de vele overeenkomsten tussen FB en G zijn van dien aard, dat we wel moeten concluderen dat G het resultaat is van een (herhaalde) bewerking. Zo stammen W en G beiden van FB af, hetgeen een deel van de gelijkenissen tussen G en W verklaart. W en G bevatten ook gemeenschappelijke veranderingen ten opzichte van FB, zoals we zullen zien." Dat wijst erop, dat W en G via een gemeenschappelijke bron x op FB terug -gaan: Floris ende Blancefloer X Gloriant Walewein De voorgeschiedenis van Walewein We zullen hieronder trachten op basis van de overgeleverde teksten de inhoud van de archetypus x te bepalen. Dat zal ons zicht op de ontwikkeling verscherpen en verduidelijken hoe W in fasen uit FB is voortgekomen. In de jongere teksten G en W is de hoofdpersoon niet langer een knaap doch een volwassen ridder. Van een jeugdliefde als in FB is niet langer sprake: Gloriant wordt verliefd op een hem onbekende jonkvrouw in de Oriënt, door een afbeelding die haar messagier Rogier hem brengt. Haar portret zichtbaar dragend (G 620, 635) komt Gloriant voor Abelant aan. 12 Ook W gaat terug op een versie waarin de liefde ontstaat door het aanschouwen van een portret,13 en waarin Rogier (in W gespeld als Roges) een dienende rol speelt. Weliswaar blijkt in de overgeleverde tekst dat Walewein bij zijn vertrek naar tander lant nog niet op Ysabele verliefd is; hij weet zelfs van haar bestaan niet af. Toch zijn er enkele elementen die op een oorspronkelijke `Fernliebe' wijzen: Walewein draagt tijdens zijn queeste Ysabeles portret op zijn schouder (W 7132) en hoewel hij de jonkvrouw in opdracht van koning Amoraen moet schaken, zegt hij haar zelf al lange tijd te beminnen (W 7710). Zoals we nog zullen zien, is de bezorging van het portret door de postilion d'amour Roges vervangen door het in Carlioen binnenzwevende schaakbord, dat Walewein tot zijn queeste noodt.14 De vervanging van de bode door het schaakbord heeft een kettingreactie in de tekst bewerkt. Er zijn vele aanpassingen nodig om Walewein tenslotte met zijn uit het serail ontvoerde bruid thuis te laten komen. Doordat we de bron van W kennen en bovendien over een verwante tekst (G) beschikken, is het mogelijk de ontwikkeling van het verhaal te volgen. De overgeleverde tekst is niet consequent omgewerkt; er zijn nog sporen van oudere fasen te vinden die ons houvast bieden. Op basis van deze aanwijzingen en de overeenkomsten tussen de FB en de twee bewerkingen W en G, kunnen we de inhoud bepalen van de verridderlijkte versie x waarin de jeugdliefde tot `Fernliebe' is geworden: Floris ende Blander (jeugdliefde) x (verre geliefde) (toneeltekst) Gloriant Walewein (queeste) Een schematische samenvatting van x zal het gemakkelijker maken de veranderingen te herkennen die in W nodig waren om van het verhaal der verre geliefden een Arturqueeste te maken. De reconstructie van x kan ook licht werpen op eigenaardigheden in het Walewein-verhaal, en vormt daarmee een hulpmiddel voor de interpretatie. A.M. Duinhoven 2. De inhoud van x Voor de reconstructie van archetypus x kunnen we ons baseren op drie, voor een deel van het verhaal zelfs vier tekstgetuigen: FB, G en W en voor de jeugd van de held tevens het relaas van Roges (R) in W 5316-5794.15 Wanneer een element in twee of meer versies voorkomt, moeten we het ook in x aannemen. Zo komen we tekstvergelijkend tot het volgende verhaalschema. Tussen haken staan telkens de bronnen waarin het element bewaard is: VERHAALELEMENTEN TOELICHTING 1 Jonkvrouw, dochter van emir of sultan, leeft vanaf haar jeugd in de Oriënt (G W). 2 Haar tegenspeler is een jonge ridder, zoon van de koning van Hiseke m R . Sane P 3 Jongeman heeft in zijn jeugd een nauwe band met een vrouw die een rol speelt in het onderwijs W R. } 4 Deze vrouw sterft (FB R). 5 De jonge held wordt in het buitenland opgevoed (Fl3 R) . W vertoont tegelijkertijd nog sporen van de oudere fase waarin het meisje niet de dochter van de emir is doch een meisje in zijn harem. Amoraen (< amerae4 : `Dit es die joncfrouwe die ic minne' (W 3451) . Vgl. Blancefloer die hier boven es, die dammirael so heeft gemint (FB 2267). Een heyden coninc nut Spaengen (FB 91). Min vader heet dies gelrke, die coninc Roges van Ysike (W 5319). Aan de jonge Roges vraagt Walewein: lVaerdi noit gedaen kerrtijn of sidi noch een sarrayn? (W 5311), hetgeen erop l uit een mo erowijst dat Roges, net als Floris, hammedaans land komt. De held in W komt echter uit Groot-Brittanje, van Arturs hof in Carlioen. 16 In FB groeit Floris op met Blancefloer, de dochter van zijn voedstermoeder; zij gaan samen naar school bij meester Gaydoen (FB 300). In W is het de moeder die onderwijs geeft (W R). Doordat de jonkvrouw in de Oriënt woont en de kinderen niet langer tezamen worden opgevoed, neemt de moe g Pg der van Roges de lege plaats in (W 5333-5354). Ook van Walewein wordt gezegd dat zijn moeder hem heeft leren zwaardvechten (W 6304-6305): Wlaleweín togede hem sine con sten die hem .ran moeder heeft geleert. 17 In FB is de dood van Blancefloer in scène gezet (FB 875-882); Roges' moeder, die Blancefloer ten dele vervangt, overlijdt werkelijk (W 5356). Floris wordt naar een internaat in Montoriën gestuurd (FB 429); Roges van Hiseke werd na zijn moeders dood opgevoed in vremden lande (W 5365). De voorge rchiedenis van Walewein 6 Voogd van jongeling (vader, oom) wil dat hij trouwt. Bruid door jongeman afgewezen (FB G R). 7 De bode Rogier gaat naar het Westen en bezorgt de held een afbeelding van zijn meesteres: verliefdheid, queeste, schaking ' q g zijn het gevolg (G W). 8 Ongehoorzaamheid en koppigheid van de jonge held geeft ongenoegen aan het hof. De koning wordt boos. De doodstraf dreigt. g De koningin redt (FB G W RR). 9 Vorst stemt in met reis om geliefde te veroveren. Bij terugkomst wacht het paar land en kroon (FB G W R) . 10 Afbeelding uit Oriënt helpt bij queeste (FB G W)_ 11 De plaats van bestemming is bekend: Babylonze, Abelant, tander lant (FB G W). Aldaar vraagt jongeling de weg g Floris wil niemand anders huwen dan Blancefloer (FB 513-516; 1406-1412); het lijkt wel of hij betoverd is (FB 557, 569). Gloriant acht zichzelf voor alle vrouwen te goed en wijst elke huwelijkskandidate af (G 150-161). Roges gaat niet op de avances van zijn stiefmoeder in (W 5470). In FB brengen oosterse kooplieden een kostbare beker met daarop een afbeelding van de schaking van Helena door Paris. In G brengt Rogier een figure, die Gloriant op zijn reis meeneemt. In W blijkt ook Walewein het portret van een jonkvrouw op zijn schouder te dragen (W 7132), hoewel de bode door het magische schaakbord is vervangen. In alle gevallen reist de verliefde held naar zijn geliefde en brengt haar mee naar huis. Floris' moeder redt Blancefloer: zij wordt niet gedood doch verkocht naar de Oriënt. Floris dreigt zichzelf te doden (FB 1222). Hof in rep en roer. Floris stelt eisen. Koning stemt toe. Ook Gloriant dreigt van liefde te sterven (G 391); weigert verstandshuwelijk. Oom Geraert boos (G 421; 470471). Walewein weigert achter schaakbord aan te ) g gaan. Koning Artur boos. Walewein stelt eisen. Koning stemt toe. Stiefmoeder beschuldigt Roges van aanranding. Doodstraf dreigt. Hof in rep en roer. Broers van moeder redden (W 5677, 5693). Glonant en oom Geraert plannen samen de reis naar Abelant (G 549). In W belooft koning Artur degene die de missie volbrengt, land en kroon (W 124, 1186). Walewein wordt daardoor de troonopvolger, zoals ook Floris, Gloriant en Roges (W 11132) dat zijn. Die cop met afbeelding (FB 625-668, 2210-2217), die figure (G 208-209), dat teken (G 635), een hovet (W 7132). Floris maakt verscheidene tussenstops. Gloriant (G 604, 618) komt direct in de boomgaard bij Abelant uit. Daaraan zal de toneelsituatie debet zijn. In W zijn de brugpachter en de poortwachter zelfstandige koningen geworden. Zij geven Walewein opdrachten die hem naar Ysabele voeren. 76 A.M. Duinhoven 12 Behalve de jongeling heeft In FB behoort Blancefloer tot de harem van de ook de emir zijn zinnen ammirael. In W is Ysabele opgewaardeerd tot op de jonkvrouw gezet dochter van koning Assentijn, zoals Florentijn in G (FB W)de dochter is van Rode Lioen. Doch de oude ver , houding is nog zichtbaar: koning Amoraen (< amerael) is op het meisje verliefd (zie 1) en geeft Walewein de opdracht haar te schaken. 13 Wachtend in de boom-Gloriant en Florentijn slapen in de boomgaard: ze gaard valt de held in slaap. worden door camerlinc bespied,18 die Gloriant ook Hij wordt bespied; zwaard zwaard en paard ontsteelt (G 742-745).19 Walewein slaapt in boomgaard, waar de vos zijn wapens en en paard gestolen (G ` . paard steelt; later slaapt hij met Ysabele in haar camer (W 7888), waar hij door ridder wordt be- spied (W 7975). Hij mist dan zijn toverzwaard (W 8126). 14 Voormalig tegenstander, Floris koopt de poortwachter om met kostbare behorend tot entourage beker. Met kade Nine in linen bogaert ende boot hem sine van emir, zweert de jonge handen ende wart verholenlike al Baer gijn man (FB 2790 2792). In W is het Roges die Walewein, na door ridder in de boomgaard hem te zijn verslagen (W 5205), in zijn vrijthof als helpt trouw en helt hem listi zijn heer erkent en belooft hem te zullen dienen (W het kasteel binnen te ko 5877). De poortwachter laat Floris in een mand men W. ^ p met rozen het kasteel binnen dragen (F 2878); de vos voert Walewein door een geheime gang onder de rivier door (W 6055). 15 Het paar wordt in ene Gloriant wordt door camerlinc bespied in de andere camere in bed betrapt boomgaard., Floris in de kamer van Blancefloer (FB 3095), eveneens door camerlinc (FB 3263). Wa door een dienaar van de lewein en Ysabele worden in ene andere camere door emir (FB G Z) . een gat in de muur gade geslagen door een ,felle rudder vreet (W 8001). 16 Zij worden in afzonderlij-Vgl. G 872-873 en 916-917; W 8282-8285. ke kerkers gevangen gezet (GW). 17 Daaruit wordt de jonge Gloriant wordt bevrijd door Rogier, de dienaar en ridder bevrijd door een bode van Florentijn (zie 7), Walewein door de geest van de rode ridder, wiens ziel hij eerder gered heeft helper (G (W 8372). 18 Hij krijgt zwaard en paard Gloriant krijgt van Rogier zwaard en paard terug terug (G W). (G 936-938). Walewein neemt zelf zijn zwaard mee (W 8432), krijgt van Roges zijn paard Gringolet (W 8492; 8515) en zijn helm (W 8493) terug en van de dode ridder zijn wapenen (W 8405) en het beste paard van stal (W 8410). De voorgeschiedenis van Walewein 19 De jonkvrouw blijft ge-Florentijn wordt later door Gloriant uit handen van de beul gered (G 1073) . Ysabele wordt met Wale vangen en wordt later ge wein bevrijd en door de tunnel uit het kasteel ge red door haar geliefde, die leid. Zij wordt echter opnieuw gevangen door de daarvoor een gevecht zwarte ridder (W 9710), die door Walewein wordt moet leveren (G W). verslagen (W 9974)(vgl. Duinhoven 2001, § 11). 20 Met dienaar Rogier (G V(T) Het land van herkomst zal in W net als in FB aan gaat het paar terug naar zijn geweest, door Vostaert gewij--vankelijk Hiseke zigd in Cardoel (W 11055) (Duinhoven 2001, § 14 land van herkomst (FB G en 15). 3. Van FB naar x De FB was een wijdverbreid romantisch verhaal over een liefde vanaf de wieg. De strijd tussen de Moren en Franken in Noord-Spanje verschafte de historische achtergrond voor een plot waarin een geroofde christelijke edelvrouw tot dienares werd van een Sarraceense koningin. Zij zijn beiden zwanger en brengen tegelijkertijd een kind ter wereld, de slavin een dochter, Blancefloer, en de vorstin een zoon, Floris. De kinderen worden samen opgevoed en zijn vanaf hun vroegste jeugd aan elkaar verknocht. Van een huwelijk kan geen sprake zijn. De Moorse koning en koningin willen de kinderen scheiden, en zij verkopen het meisje tenslotte aan kooplieden uit de Oriënt. Zo komt Blancefloer in de harem terecht van de emir van Babylonië. Wanneer de knaap Floris dit verneemt, is hij vastbesloten zijn vriendin terug te halen. Zo begint het tweede deel van het verhaal: de queeste naar de verre geliefde. Het motief van de verre geliefde is algemeen en komt in allerlei variaties voor. We kunnen in het midden laten in hoeverre de FB daarbij als voorbeeld heeft gediend. De voorgeschiedenis in FB, de liefde tussen twee kinderen, is een singulier en herkenbaar element, waarop niet gemakkelijk te variëren valt. Wie op basis van de FB een nieuw verhaal over een zoektocht naar een verre geliefde wil schrijven, moet het eerste deel wel ingrijpend aanpassen, zoals dat in x is gebeurd. We kunnen de veranderingen in x tot enkele ingrepen terugbrengen: a Vervanging der eigennamen b Van pleegzuster tot oosterse prinses c Florants eenzame jeugd d De postilion d'amour e Verridderlijking 78 A.M. Duinhoven a Vervanging der eigennamen Het jonge liefdespaar Floris en Blancefloer was in heel Europa zo bekend, dat de eigennamen op zichzelf al het verhaal opriepen. Daarom moesten de hoofdpersonen in de bewerking andere namen krijgen. We weten niet zeker welke namen in x zijn gebruikt, daar de jongere bronnen W en G op dit punt niet overeenstemmen. In W is het verhaal nogmaals omgewerkt: in de Britse roman is W"alewein als hoofdpersoon gekozen; Ysabele is, naar het zich laat aanzien, een willekeurige eigennaam.20 Het laatste lijkt ook te gelden voor de naam Gloriant in G,21 maar de `bloemennaam' Florentijn vertoont overeenkomst met Blancefloer en zou wel eens een bewuste variatie geweest kunnen zijn. Datzelfde geldt voor Florant, een variant van Floris? In het overgeleverde toneelspel is Florant de naam van de neef van Rodelioen. Het is echter zeer waarschijnlijk dat we hier met een jongere ontwikkeling te doen hebben: neve Florant was aanvankelijk de oomzegger van Ge dus de hoofdpersoon van het verhaal, de opvolger-raert van Normandiën, en van Floris? Nadat de tweede neef in het verhaal abusievelijk ook Florant was gaan heten, is de naam van de held in Gloriant gewijzigd. Gegeven het feit dat de hoofdpersonen in x nieuwe namen moesten krijgen, is het waarschijnlijk dat de namen Florant en Florentijn uit G die door Floris en Blancefloer lijken te zijn geïnspireerd, reeds in x voorkwamen: FB Floris ende Blander x *Florant ende Florentr^n W G Walewein ende Ysabele (Florant >) Gloriant ende Florentj/n In G zijn dus aanvankelijk de namen uit x gehandhaafd. Dat duidt erop dat het abele spel, hoewel voor het toneel bewerkt, geen `verholen' bewerking was, waarin het voorbeeld onherkenbaar werd gemaakt. In essentie bevat G het verhaal van Florant ende Florentijn. Dat maakt G tot een belangrijke bron van informatie voor x en dientengevolge voor W. De voorgeschiedenis van Walewein b Van pleegduster tot oosterse prinses Essentieel in het verhaal over de jeugdliefde is de gezamenlijke opvoeding der kinderen. In een verholen bewerking moet dit element verdwijnen; anders zou men de FB onmiddellijk herkennen. Ook de verkoop van het meisje aan handelaars uit de Oriënt kan niet worden gehandhaafd; deze wrede daad blijft elke lezer bij en zou dus de voorbeeldtekst verraden. Om een tocht van de jonge held naar Babylonië en de schaking van een oosterse bruid te kunnen handhaven heeft men het meisje in het Midden-Oosten laten opgroeien, terwijl de jongen in Spanje blijft. Daarmee verandert het verhaal van karakter. de jeugdliefde wordt tot `Fernliebe'. Daar Florentijn niet meer als slavin wordt verkocht, hoeft zij niet langer een haremvrouw van de emir of sultan van Abelant te zijn. Wil zij een aantrekkelijke partner voor de koningszoon Florant vormen, dan moet zij een prinses worden, de dochter van de oosterse vorst. Deze voor de hand liggende aanpassing is echter, getuige G en W, niet consequent doorgevoerd. Het meisje blijkt nog steeds min of meer gevangen te zijn (besloten in G 606);24 ook in W zijn er reminiscenties aan de harem en bovendien wordt het meisje door de emir oftewel amerael (koning amoraê in W) bemind. Het gemak waarmee Florentijn en Ysabele hun vader en verdere familie in de steek laten, wijst eveneens op de oude situatie. 25 De verandering van odalisk in prinses maakt van Florentijn een mohammedaanse, terwijl Blancefloer juist als christin was opgevoed. De tegenstelling tussen oost en west activeert echter opnieuw de godsdienstige tegenstelling: de Moor Florant wordt gekerstend; zowel Gloriant als Walewein zijn christelijke ridders. En misschien is ook de latere verhuizing vanuit het Spaanse Hiseke naar * Vrancntjc (> Brunswijc) bedoeld om de held een christelijke achtergrond te verschaffen.26 Deze verandering is echter niet in x aangebracht: de held moet daarin nog uit Spanje afkomstig zijn. Alleen zo is het te verklaren, dat Roges in W de zoon is van de koning van Hiseke, d.i. Huesca, en dus een Saraceen, al bestaat daar bij Walewein in de overgeleverde redactie wel enige twijfel over: Waerdi noitgedaen kerstgin of Sidi noch een sarrasijn? (W 5311-5312). c Florants eenname jeugd Over Florentijns jonge jaren in de Oriënt horen we niets, maar over Florants jeugd en opvoeding des te meer. Alles wat in FB over de twee kinderen werd verteld, heeft nu op de jongen alleen betrekking. Getuige het met FB overeen relaas van de vos Roges in W is in x gedetailleerd verteld hoe de-stemmende Moorse prins opgroeide. Net als Floris was Roges, en dus ook Florant in x, ene scone kipt (W 5329, 5400). Hij ging niet langer met zijn pleegzusje naar school; in haar plaats trad zijn moeder op, die hem onderwijs gaf (W 5333-5354). Zijn talenkennis bleef opmerkelijk (W 5354). Om de kinderen te scheiden werd 80 A.M. Duinhoven overwogen Blancefloer te doden (FB 392); uiteindelijk wordt Floris in FB naar een internaat in Montoriën gestuurd (FB 429, 3116). In x sterft de moeder en is dat de reden om de jongen in vreetden lande (W 5365) naar school te sturen. Dit wordt ons allemaal door vos Roges verteld. De dood van de koningin heeft tot een nieuw element in het verhaal geleid. Wanneer in FB Floris weer thuis komt, speelt zijn moeder een belangrijke rol. Daardoor kan de koningin ook in het aangepaste verhaal van Florant ende Florentijn niet worden gemist. Dat leidt er in x toe, dat de koning hertrouwt. Zo krijgt Florant (en dientengevolge Roges) een stiefmoeder, met alle negatieve kenmerken van dien. In de bewerking wordt de weigerachtigheid van de prins om met iemand anders dan met Florentijn te trouwen, op de stiefmoeder betrokken: zij probeert haar stiefzoon te verleiden, maar deze wijst haar af. Dan breekt de hel los: de boze stiefmoeder beschuldigt Florant van aanranding. Het scheelt maar een haar of de jongeman krijgt de doodstraf, zoals in de voorbeeldtekst ook Blancefloer bijna werd gedood. Zij werd door Floris' moeder gered die voor haar naar de Oriënt te verkopen. Zo wordt Florant gered door de broers-stelt van zijn moeder, die hem meenemen ... naar de Oriënt, moeten we aannemen, want daar zal hij Florentijn veroveren. Op de rol van de stiefmoeder komen we in 5 5 terug. d De portillon d'amour Florant in x is opgegroeid zonder pleegzuster; en Florentijn is niet uit Spanje afkomstig. Hoe kan de jongeman dan op de oosterse prinses verliefd worden, en wel zo hevig dat hij zijn leven waagt om haar te schaken? Liefde op afstand ontstaat door de verhalen die men over een persoon hoort en vooral door afbeeldingen die men diet. In G heeft Florentijn van Gloriant zo veel horen gewagen, dat zij ervan overtuigd is dat hij de juiste man voor haar moet zijn: Wi .ren beide geljc gelint [...] ende onder ene planete geboren ende hebben beide Bader ene nature (G 204207). Zij zendt hem een bode oftewel metselgier (G 250, 260) die — waarschijnlijk ter wille van het rijm — Rogier wordt genoemd. Deze bode brengt Gloriant ene figure, een beelde gemaect na [haed anrchijn (G 208-209), en met het beoogde effect: Gloriant is als betoverd.27 We kunnen er vrij zeker van zijn, dat deze postilion d'amour reeds in x is opgetreden. Hoe zou Florant anders op Florentijn verliefd geworden zijn? Bovendien komt de naam Rogier/Roger zowel in W als in G voor, zodat we die ook in x mogen aannemen. Walewein draagt, net als Gloriant, de afbeelding van zijn verre geliefde zichtbaar op zijn kleding (W 7132); hij moet het portret dus eerder hebben ontvangen. Later blijkt ook dat hij de verre prinses reeds lang en vurig bemint (W 7710). Ten slotte: het uitnodigende schaakbord kan als ver worden verklaard, zoals hieronder in S 6 wordt toegelicht.-vanging van de bode De voorgeschiedenis van Walewein e Verridderljking Typerend voor de EB is de liefde tussen twee kinderen. Dit opvallende kenmerk kon in de bewerking niet worden gehandhaafd. Bovendien, de verre geliefden moeten wel volwassenen zijn. Wanneer de oosterse prinses van de jongeman heeft gehoord, moet die al bekendheid genieten. En de jonkvrouw is zo zelfstandig en onafhankelijk, dat zij het initiatief kan nemen tot de relatie. De jeugdige leeftijd van Floris en Blancefloer hield een aantal beperkingen voor de vertelling in, die nu vervallen. De jonge knaap Floris kon slechts hopen door list of omkoperij, desnoods door bidden en smeken, tot zijn geliefde door te dringen. Wapengekletter en machtsvertoon, uitdagingen en gevechten, geliefde elementen in de ridderepiek, waren uitgesloten. Vanaf x kunnen deze ridderlijke elementen in de tekst binnendringen. De held kan nu een geducht strijder zijn, vaardig met speer en zwaard. Gloriant treedt zelfs op als een regerend vorst, die zelf uitmaakt met wie hij trouwt. Hij trekt naar het oosten, in de overgeleverde tekst van G geljc enen ridder van avonturen (G 509).28 De bevrijding van de jonkvrouw wordt uiteindelijk met de wapenen afgedwongen (vgl. G 1064 vlgg. en W 9790 vlgg.). Dit finale gevecht, dat in W en G voorkomt, zal dus reeds in x zijn ingevoegd. De verridderlijking van het verhaal verloopt geleidelijk en is zelfs in W nog niet voltooid. De `weak hero' Floris is in het optreden van Walewein nog steeds herkenbaar: hij is volgens Meyer (1999, p. 74-76) een `suffering hero', althans in het kerngedeelte van W. In de ingevoegde nevenepisoden maakt hij een strijdvaardiger indruk. 4. Van x naar W Terwijl G als een voortzetting van x kan worden beschouwd, is W wederom een verholen bewerking. G, dat wij als abel spel kennen, heeft een ontwikkeling doorgemaakt: zo zijn er herinneringen aan de kruistochten toegevoegd,29 en de handeling is bij de bewerking voor het toneel aanzienlijk vereenvoudigd. In essentie echter bevat G nog het verhaal van Florant ende Florentijn. In W daarentegen is de verovering van de oosterse bruid omgewerkt tot een Britse roman. De precieze lokaliseringen zijn vervangen door de vage plaats-en tijdsbepaligen van de Arturepiek: de Oriënt wordt tot het mysterieuze ander lant (W 747).30 Het hof verhuist van het Spaanse Hiseke naar het Britse Carlioen; de Moorse vorst wordt tot de christenkoning Artur en bij ontstentenis van een zoon is het neef Walewein die de verre geliefde moet schaken. De hele voorgeschiedenis over de jeugd en opvoeding van de held is nu niet meer van toepassing. De roman van Walewein begint met de uitnodiging tot schaken en beperkt zich tot het tweede deel van de voorbeeldtekst: de queeste en de schaking van de geliefde jonkvrouw. Toch heeft de bewerker van W het inleidende deel van x niet definitief geschrapt. Wanneer in W aan de voorge 82 A.M. Duinhoven schiedenis van de held wordt gerefereerd, wordt die alsnog uitvoerig verteld, nu als biografie van Roges. Dit relaas vormt een lang intermezzo (W 5316-5794), dat de dialoog tussen held en helper onderbreekt en de voortgang der gebeurtenissen ophoudt, hetgeen inderdaad op uitbreiding wijst. Uiteraard is de voorgeschiedenis van de prins van Hiseke niet integraal tussengevoegd doch aangepast aan diens gewijzigde rol in de roman. Zo was het bezoek van de messagier met het portret van de prinses in de nieuwe constellatie niet te handhaven. De postilion d'amour was reeds vervangen door het schaakbord en de amoureuze prins door Walewein. Toegevoegd zijn bovendien enkele elementen die moeten verklaren waarom de prins van Hiseke, niet langer de held van het verhaal, toch naar het verre land van Florentijn/Ysabele is gereisd, en hoe hij tot een vos is geworden. Het oorspronkelijke lezerspubliek was met het stofcomplex van de Britse epiek vertrouwd. Daardoor riepen alleen al de namen van Walewein en Artur een mythische en avontuurlijke wereld op. Het verhaal speelt tegen een bekende achtergrond en het gedrag van de hoofdpersonen noodde en noodt tot vergelijking met hun acties elders. Meermalen is opgemerkt dat het karakter en optreden van Walewein gunstig afsteekt bij wat we in andere romans van hem gewend zijn.31 Dat is aan zijn vorige levens als Floris en Florant te danken. Vanuit de voorgaande versies zijn ook allerlei minder vanzelfsprekende wendingen in W te verklaren. De oudere fasen werken door in de Arturroman zoals wij die kennen, en geven W een aparte plaats binnen het genre. Verscheidene elementen die al vaker commentaar hebben uitgelokt, zijn te begrijpen wanneer men de voorgaande versies (FB > x > W) in de interpretatie betrekt. Opvallend in W zijn de vele bovennatuurlijke gebeurtenissen. List en tover komen we in FB reeds ruimschoots tegen. De magische elementen zijn in-kunst W nog versterkt en uitgebreid: men denke aan het zwaard met de twee ringen: de combinatie van de twee ringen in FB en de rijk bewerkte gouden cop waarmee de poortwachter wordt omgekocht. Noemen we verder de drakenberg, het genezend bed, de wonderboom, de geest van de rode ridder, de vagevuurrivier en de scheermesbrug. En natuurlijk het zwevende schaakbord en de metamorfosen in vos en pad van Roges en zijn stiefmoeder. We zullen hieronder enkele merkwaardige details analyseren en trachten ze vanuit de voorgeschiedenis te verklaren: de rol van de koningin van Hiseke (S 5), de functie van het zwevende schaakbord (S 6), en het optreden van de dode rode ridder (S 7). 5. De koningin van Hiseke Opvoeding en scholing door moeder Zowel Walewein als Roges blijken door hun moeder te zijn onderwezen, zelfs in de krijgskunst. Dat is begrijpelijk vanuit de nadruk die er in FB op scholing De voorgeschiedenis van Walewein werd gelegd. De held heeft zich in x ontwikkeld van een knaap die goed kan schaken en zijn talen kent, tot een ridder die goed moet kunnen vechten. Daardoor verandert de aard van het onderwijs. Dat juist een vrouw zich met het onderwijs bemoeit, is te verklaren vanuit de ontwikkeling waarbij de moeder van Florant de lege plaats inneemt van Blancefloer, die met Floris naar school ging doch in x naar de Oriënt verhuist, waar ze opgroeit als een oosterse prinses. 32 De dood van de koningin Waarom heeft men, waarschijnlijk reeds in x, de jonge koningin van Hiseke laten sterven? Haar dood dient in de tekst als aanleiding om de prins in het buitenland op school te doen (in vremden lande W 5365 < ter Montorien FB 429). In FB gebeurde dat om Floris van Blancefloer te scheiden. Nu Florentijn in de Oriënt woont, moet er een andere reden worden gegeven. Er zijn legio mogelijkheden; daarvoor hoefde Florants moeder toch niet het loodje te leggen? Haar dood stelt ook de bewerker voor problemen: in het verdere verloop van het verhaal kan een koningin niet worden gemist, zodat de koning onmiddellijk moet hertrouwen. De dood van Roges' moeder (W 5356) loopt parallel met de geplande dood en de geënsceneerde begrafenis van Blancefloer (FB 395, 563, 882, 1033), wier rol gedeeltelijk door de koningin is overgenomen. Blancefloers dood kon worden afgewend door het meisje als slavin te verkopen en zo van het hof te ver terwijl tegenover Floris wordt gedaan of fi floot ende begraven ware (FB-wijderen, 1077). Deze wending is ten aanzien van de koningin niet mogelijk. Wanneer die sterft, is ze definitief dood. Haar rol als koningin moet worden vervuld door een tweede vrouw en stiefmoeder. De stiefmoeder Terwijl de koningin in FB een zorgzame moeder is, die bovendien Blancefloer van de dood redt (FB 582), geldt voor de stiefmoeder in W de negatieve stereotype. Zij is een slechte vrouw en probeert zelfs haar jonge stiefzoon te verleiden (W 5450-5452). Wanneer de jongeman weigert, zet zij uit nijd een aanranding in scène, waardoor de koning zijn zoon bijna laat ombrengen. De koningin trekt zich de haren uit het hoofd, scheurt haar kleren, verwondt zichzelf en maakt zoveel misbaar, dat Roges adde vaer dat het biden duvel ware (W 5518); zij leek wel door de duivel bezeten. Dat maakt het later gemakkelijk haar ook als een heks te laten optreden, die Roges in een vos verandert. De gefingeerde aanranding vormt in W de reden om de jonge prins van Hiseke naar de Oriënt te sturen. In de voorbeeldtekst was het de bode van Florentijn die hem tot de verre tocht bewoog. Nu echter Walewein de queeste naar de oosterse prinses op zich heeft genomen, moet voor Roges naar een andere drijfveer worden gezocht. De prins wordt van het hof verbannen; hij 84 A.M. Duinhoven wordt meegegeven aan twee broers van zijn moeder, Saraceense edelen dus, waarschijnlijk uit de Oriënt afkomstig. Roges komt immers bij het kasteel van Assentijn en Ysabele terecht, waar hij Walewein zal ontmoeten. Om welke reden nu zou Roges verbannen kunnen worden, heeft de bewerker zich afgevraagd. Het feit dat de prins in de voorbeeldtekst een huwelijk weigert, met alle commotie daaromheen,33 is gecombineerd met de aanwezigheid van de stiefmoeder. Zoals Floris en Gloriant elke andere bruid dan Blancefloer en Florentijn afwijzen, zo wijst Roges zijn stiefmoeder af. Hij weigert met haar naar bed te gaan, en uit woede beschuldigt zij Roges van aanranding. Dan is het huis te klein. Verkrachting van de koningin is een halsmisdaad, zodat Roges er met verbanning nog goed afkomt. Alles bijeen een vindingrijke oplos toont dat creativiteit niet tot de oorspronkelijke auteur beperkt is. Of-sing, die anders gezegd: ook bewerkers zijn auteurs. 6 Het zwevende schaakbord Een eigenaardigheid in W die al vaker de aandacht heeft getrokken, is de moeizame start van de queeste. 34 De openingsscène van het verhaal is voor een Brit- se roman traditioneel: Koning Artur zit na de maaltijd met zijn ridders in de grote zaal te Carlioen. `Het wachten is dan bijvoorbeeld op de bode of de verslagen ridder die aan Arturs hof een tijding brengt waardoor het verhaal in gang wordt gezet' (Besamusca 1993, p. 44). In de voorbeeldtekst x was die bode er inderdaad: de messagier uit de Oriënt, die een portret bezorgt van zijn meesteres. Zo geraakt de jonge held in de ban van de schone jonkvrouw en gaat hij op reis om haar het hof te maken. Wanneer het verschil in godsdienst een huwelijk in de weg staat, zoals in FB en G en daardoor in x, bezorgt de bode in wezen een uitnodiging tot schaken. Als vanzelfsprekend ontvoert Gloriant zijn geliefde Florentijn dan ook met geweld, zonder de geringste poging tot overleg met de sultan. En dat zien we in W terug. Arturs bange ridders Men heeft zich erover verbaasd dat de trotse ridders van de Tafelronde, waaronder Walewein, zo moeilijk in beweging te krijgen zijn.35 Zij reageren niet wanneer het schaakbord binnenzweeft, en laten het lijdelijk weer vertrekken. Koning Artur windt zich daarover op en wil dat iemand het schaakbord terug gaat halen; hij belooft diegene zelfs tot zijn opvolger te benoemen:36 W 71 Die up wille sitten sonder sparen Dit scaecspel halen ende achter varen Ende leverent mi in mine hart, Ic wille hem geven al mijn lant; De voorgeschiedenis van Walewein W 75 Ende mine crone na minen live Wi hic dat zijn egin blive.' En toch durft niemand achter het schaakbord aan te gaan: W 77 Van alden heren die daer waren, Sone durster een niet varen. Si saten alle ende zwegen stille. Tenslotte besluit koning Artur er maar zelf op uit te trekken. Walewein schaamt zich over deze vernedering van zijn vorst. Hij stelt zich beschikbaar, doch pas nadat hij de koning openlijk heeft gevraagd of deze zijn belofte zal houden: W 117 'Suldi houden also gi seit te voren, Dien eet die gi hebt gezworen?' Een nieuw affront, zou men denken, maar merkwaardig genoeg toont koning Artur zich niet beledigd en herhaalt hij zijn belofte (W 119-127). Volgens Draak (1936, p. 62) breekt in deze passage `de onhoofse sprookjessfeer door het deftige nieuwe kleed heen'.37 Inderdaad is hier het onderliggende verhaal zichtbaar, al is het geen sprookje. In FB belooft de koning Floris voor zijn vertrek naar het Midden-Oosten een bruid, die crone met eren moge dragen (FB 1408). En ook in G wordt van Florentijn gezegd dat si ware wel weert te spannen crone, al waert een coninc van Vranckerl^c (G 458-459); voordat Gloriant naar Abelant vertrekt, komt bovendien de troonopvolging ter sprake (G 521). In beide gevallen doet de oudere vorst zijn uiterste best de eigengereide jongeman van de reis te weerhouden, die levensgevaarlijk is en de successie in gevaar brengt. Dat verklaart de pleitende houding van koning Artur en het gebrek aan respons bij Walewein en de overige ridders. FB, G en W hebben hier vier elementen gemeenschappelijk: • Er is een controverse tussen de jonge held en de oudere vorst, • die de jongeman bidt en smeekt, • en land en kroon in het vooruitzicht stelt. • Het dispuut betreft een reis die al dan niet moet worden ondernomen. De genreconventies hebben ertoe geleid, dat de rollen zijn omgekeerd. Koning Artur is niet degene die tegenstreeft, hij moedigt zijn jonge ridders tot heldendaden aan. Hij is in de Britse romans de instigator van alle avonturen. De tegenwerking komt daardoor van Walewein en zijn kompanen. Doch uiteindelijk moet Walewein toegeven: de hele inleiding is er immers op gericht dat hij naar het onbekende ander lapt vertrekt, zoals Floris en Florant naar het Midden- Oosten gaan. 86 A.M. Duinhoven Scaec! De tekstgeschiedenis verklaart dus waarom de koning moet bidden en smeken om zijn bange en onwillige ridders in beweging te krijgen. Nu de situatie echter eenmaal zo wordt voorgesteld, moet de lezer wel concluderen dat de onderneming bijzonder gevaarlijk ís•38 Daarop wijst de angst van de ridders en de ongehoord hoge beloning die Artur in het vooruitzicht stelt. Doch waarin ligt het gevaar? Wat is er tegen een spelletje schaak: hi mochte gaen spelen dies begaerde (W 50)? Hoe kon van het vredig binnenzwevende schaakbord en het even rustige vertrek een verlammende dreiging uitgaan? Of was het de bovennatuurlijke gebeurtenis op zichzelf die de ridders aan hun zetel nagelde? In de Britse romans echter is men voor wat magie, wit of zwart, niet zo benauwd. Het ziet ernaar uit, dat het schaakbord een diepere zin werd toegekend. In het algemeen moeten we, net als de mensen in de middeleeuwen, steeds bedacht zijn op symboliek, meerduidigheid, dubbele bodems en verborgen betekenissen. We moeten er rekening mee houden, dat `ein Text oden emsprachliches Zeichen uber seinen wórtlichen Sinn hinaus westere Bedeutungen eethalten kann'.39 Dat geldt zeker voor homoniemen, woorden die twee verschillende betekenissen in zich verenigen. Wordt het woord in de ene betekenis gebruikt, dan speelt automatisch de andere betekenis mee. Van dit mechanisme kan een auteur welbewust gebruik maken.40 Dat zou ook voor het homonieme scaec (W 48) kunnen gelden. Op het eerste gezicht gaat het om een schaakbord met stukken. De ongewone reactie van het hof doet echter vermoeden, dat er meer aan de hand is. Er moet een goede reden zijn voor de angst van mannen als Ywein ende Perchevael, Lancheloot die ridder nyael entie hoofrche Wlalewein (W 39-41). 41 Een grote avonturenroman begint toch niet met een staaltje van lafheid! Welke boodschap heeft het schaakbord gebracht? Welke betekenis moet het scaec worden toegekend? De tekstgeschiedenis houdt hier een aanwijzing in. In x en nog in G kwam er een bode uit Babylonië tot een prins in het Westen met een uitnodiging tot het schaken van een oosterse prinses. De bode vertrekt weer; daarna wordt besloten tot de tocht. In W komt de bovennatuurlijke uitnodiging tot schaken uit de lucht vallen. De boodschap wordt gebracht niet door een reële en aanspreekbare bode doch door een magisch schaakbord, dat binnenzweeft en weer vertrekt. 42 Dan wordt besloten tot de queeste. Anders dan de bode spreekt het schaakbord niet; in het naamwoord scaec echter ligt een tweede betekenis besloten: de schaking van een jonkvrouw. Het stomme schaakbord heeft een sprekende naam. In het Middelnederlands was scaec net als schaken dubbelzinnig.43 De woorden hadden een dubbele bodem. Dat het aspect van `maagdenroop voor de toeschouwers reëel was, kan men door de angst en onwil van de anders zo dappere ridders van de Tafelronde bevestigd achten. Het bevelende scaec! spoort aan tot een tocht naar een vanwege het magische schaakbord mysterieuze wereld, en dat met een uitgesproken vijandige intentie: de roof van een jonkvrouw. De voorgeschiedenis van Walewein Deze actie wordt hier niet door de liefde gerechtvaardigd, en de uitnodiging komt niet van de onbekende prinses zelf. Ethisch verantwoord is de maagdenroof niet, en dus oneervol voor ridders van de Tafelronde.44 Daarom zoekt Artur, die zijn mannen tot de queeste moet aanzetten, naar een excuus: Hen quam hier .ronder redene niet (W 70) . De interpretatie van scaec als bevel tot schaken is in overeenstemming met de voorgeschiedenis, verklaart de passieve houding van Arturs ridders, en werpt ook licht op de verdere ontwikkeling van het verhaal. Zoals reeds vaak is opgemerkt, vertoont de verhaalstructuur een breuk.45 De indruk wordt gewekt, dat Walewein eropuit trekt om voor koning Artur het schaakbord te veroveren, maar in het grootste deel van het verhaal staat de schaking van Ysabele centraal. 46 Aanvankelijk lijkt de verovering van het schaakbord het doel van de tocht. Daardoor komt de opdracht onderweg om een prinses te ontvoeren, voor Walewein en de lezer als een verrassing. Via koning Wonder komt Walewein bij koning Amoraen terecht, die op de dochter van koning Assentijn verliefd is. In ruil voor het door Wonder begeerde toverzwaard moet Walewein deze prinses voor Amoraen ontvoeren: W 3410 `So moeti halen ene joncfrouwe, Her Walewein, die gi niene kirt. Ic hebse menigen dach gemint.' Zien we nu de verschijning van het schaakbord als een opdracht tot maagdenroof, dan vertoont het verhaal geen breuk. Walewein weet van meet af aan dat hij een jonkvrouw moet gaan schaken. Het dwingende scaec! identificeert echter de jonkvrouw niet; dat roept een zekere spanning op. De held overwint hinder s na hindernis om tenslotte van koning Amoraen te horen dat het om de koningsdochter Ysabele gaat. Zo bezien vertoont het verhaal een betere structuur dan gedacht. Van scaec naar scaecspel De inherente zwakte van symboliek is de onzekerheid dat die wordt opgemerkt. Het is dan ook de vraag, of de dubbele betekenis van het scaec voor iedereen duidelijk was. In de tekst zoals die is overgeleverd, komen we naast het woord scaec (o.m. W 48, 177, 243, 256, 269, 277) op een aantal plaatsen ook scaecspel tegen, hetgeen de dubbelzinnigheid van scaec ondergraaft.47 Dat Walewein op het veroveren van het schaakbord uit zou zijn, wordt in de overgeleverde tekst zelfs expliciet onder woorden gebracht. Zo wordt herhaalde malen gezegd, dat iemand het schaakbord moet gaan halen (W 72, 82, 93, 99, 1184, 1194), hetgeen Walewein belooft te doen: W 9606 Ic deder of een starc gelof Dat ict den coninc halen soude. 88 A.M. Duinhoven Het ziet ernaar uit, dat het doel van Waleweins queeste op zeker moment is misverstaan, hetgeen tot het gebruik van het synoniem geachte scaecrpel heeft geleid. Wanneer dit woord eenmaal opduikt, is de homonymie van scaec door- broken en de interpretatie `maagdenroof' uitgesloten. Daardoor werd de diepere betekenis van het binnenzwevende scaec niet meer begrepen en wat overbleef was een opdracht tot verovering van het schaakbord zelf. De overgeleverde tekst steunt de aangenomen ontwikkeling. De inleidende passage aan het hof zoals wij die kennen, is rommelig van compositie en bevat behalve de afwisseling van scaec en scaecrpel veel herhalingen en uitweidingen. Zo ziet de beschrijving in W 54-62 ernaar uit geïnterpoleerd te zijn.48 In de verzen 72 en 1184 volgt op halen een tweede werkwoord, achter varen, dat echter een eerdere actie aanduidt: W 71 Die up wille sitten sonder sparen Dit scaecspel halen ende achter varen W 1183 Die up wille sitten sonder sparen Dit scaecspel halen ende achter varen Ende leverent mi in mine hant, Ic sal hem geven al mijn lant. In deze proteron husteron zou achter varen wel eens de essentie van de actie kunnen zijn. Om de opdracht die het scaec inhield, uit te kunnen voeren moest men het schaakbord volgen, wat Walewein tenslotte ook doet. Zo komt hij bij de warander Alexander (d.i. koning Wonder) terecht, en vandaar wordt hij met gerichte opdrachten naar Ysabele geleid, die hij schaakt. Wanneer het aanvankelijk om een bevel tot schaking ging, moet het hele idee van de verovering van het schaakbord secundair zijn, en halen derhalve ingevoegd. De ingreep van Vostaert Een belangrijk argument om aan te nemen dat scaec dubbelzinnig bedoeld was en dat het hele hof begreep dat het om een opdracht tot schaking ging, ligt in het oorspronkelijke slot van het verhaal. Wij worden daarop geattendeerd door de ingreep van Vostaert, die de slotpassage heeft veranderd en uitgebreid (W 10872-einde). Wat naar zijn mening ontbrak, was een bezoek aan koning Wonder om het zwaard te ruilen tegen het schaakspel, en de aanbieding van deze trofee aan koning Artur.49 Hoe waarschijnlijk echter is het te achten dat Penninc, die een dichtwerk van duizenden verzen wist te schrijven, inderdaad het slot vergeten zou zijn (vgl. W 11175-11176 en 11181)? Ziet men de verschijning van het scaec als een opdracht tot schaking, dan is met de ontvoering van Ysabele de missie voltooid en kon het jonge paar, net als Floris en Blancefloer en Florant en Florentijn, zonder meer naar huis. De voortzetting van Vostaert echter bewijst, dat hij in de veranderde inleiding van De voorgeschiedenis van Walewein het verhaal de dubbele bodem van scaec niet meer heeft herkend.50 Zijns inziens was het Artur en Walewein om de verovering van het schaakspel te doen. Daarom moest Walewein nog even snel bij koning Wonder langs, en eindigt het verhaal in Cardoel, waar Wiilewein prorenteerde in der sale dat scaecrpel linen oom, dat sis alle mochten nemen Boom (1113 6*- 11140*)51 . 7. De geest van de dode rode ridder Net als Gloriant in Abelant wordt Walewein in Endi gevangengenomen en in een kerker opgesloten. Gloriant werd bevrijd door Rogier, die hem als messagier van Florentijn haar portret had bezorgd. Samen redden ze later Florentijn uit de handen van de hangdief (vgl. § 2, sub 17-20) en gedrieën reizen ze terug naar het Westen. Ook in W speelt Rogier/Roges bij de bevrijding van Walewein en Ysabele een rol. Door de onderaardse gang van de vos (die duwiere die ginc onder die rivieres W 6055-6056 en 8419-8420) ontsnapt het paar uit het kasteel. Roges ontvangt hen in zijn burch (W 8449) resp. Aalar (W 8502), en met Walewein bevrijdt hij later Ysabele uit handen van de zwarte ridder Estor (W 9688),52 de tegenhanger van de hangdief in G. Tezamen gaan ze terug naar huis. De rode ridder Het is in W evenwel niet Roges die de held uit de kerker bevrijdt zoals Rogier in G 902-905. Dat doet de rode ridder die we kennen uit nevenepisode 4 (W 3678-4915). Deze snoodaard is echter door Walewein gedood: daarom is het des doden geest (W 8366) die hem verlost. Door indertijd zijn dodelijk gewonde tegenstander de biecht te horen, hem een symbolische communie te verstrekken (hi munigdene metten aerde; W 8358) en hem later op een kerkhof te begraven, heeft Walewein de ziel van de rode ridder gered, die daardoor alle reden heeft hem dankbaar te zijn en hem te hulp te schieten. Een dankbare dode als helper is een gangbaar motief, bekend uit preken en exempels.53 Toch is het bevreemdend, dat deze figuur uit een geïsoleerde en waarschijnlijk geinterpoleerde nevenepisode hier optreedt binnen het kernverhaal. De rode ridder hoort in Assentijns kasteel niet thuis. Waarom moet Walewein juist door een spook worden bevrijd in plaats van door Roges, die Walewein ook het kasteel heeft binnengevoerd? De dode rode ridder leidt Walewein en Ysabele door de geheime tunnel van de rode vos, die hen bij de uitgang opwacht en verder begeleidt. De rol van de geest is dan op slag uitgespeeld. Dit alles wekt de gedachte, dat er aanvankelijk maar één helper en bevrijder was, en dat zal net als in G Roges /Rogier zijn geweest. Als voget des vrijthofs (W 5160) behoorde hij tot de entourage van koning Assentijn. Hij moet in diens kasteel hebben gewoond,54 dat hij daardoor op zijn duimpje kende, en als dienaar van de jonkvrouw was hij vanzelfsprekend op de 90 A.M. Duinhoven hand van het jonge paar. Zo hoeft Roges aanvankelijk niet met de (geest van) de rode ridder te hebben samengewerkt; hij zal Walewein en Ysabele in zijn eentje uit de cel hebben gehaald. Hoe is het dan te verklaren, moeten we ons afvragen, dat in deze passage een nieuw personage optreedt, die niets met de vos te maken heeft?ss Waarom zou niet langer Roges het paar uit de kerker bevrijden, die Walewein het kasteel heeft binnen gebracht en ook verder als helper actief blijft? Bovendien zijn tegen het optreden van de dode rode ridder een aantal bezwaren aan te voeren. Vatten we de argumenten samen: 1 Een tweede helper is onnodig. 2 Vos Roges heeft Walewein ook naar binnen gebracht. 3 De geest maakt gebruik van vossengang. 4 Hij brengt het paar naar de vos, die hen verder helpt. 5 De rode ridder is een figuur uit een losse nevenepisode. 6 Hij is in Assentijns kasteel niet thuis. 7 In G treedt uitsluitend Rogier op. Dit alles wijst erop, dat het aanvankelijk Roges was die Walewein bevrijdde. Wat kan tot het optreden van de dode ridder hebben geleid? Een bewuste en opzettelijke invoeging lijkt op grond van het bovenstaande niet waarschijnlijk. 56 Zoekend naar een aanleiding kunnen we niet voorbijgaan aan een opvallende overeenkomst tussen de vos en de dode ridder: hun rode kleur. Twee rode ridders De naam Roges betekent `de rode',57 en daar de rode vos in zijn menselijke gedaante een ridder was, is er een goede kans dat hij net als de de overledene een rode ridder is geweest. Het verhaal moet op dit punt als volgt zijn verlopen (zie Duinhoven 2001, S 9). Na zijn vertrek van Amoraens hof op weg naar het kasteel van Assentijn stuit Walewein op een rivier (vgl. FB 2539): W 4938 Daer na quam hi up enen dach Daer hi ene riviere vant, Ende sach over an tander lant Enen casteel die scone stoet. Daar ontmoet Walewein de rode ridder Roges, met wie hij een gevecht levert, dat Walewein wint. De ridder Roges is later in een vos veranderd, maar de tekst bevat nog voldoende aanwijzingen voor een gevecht van man tegen man: alleen al het feit dat Roges Waleweins maliënkolder weet te ruïneren en zijn schild aan stukken houwt (W 5180-5192), wijst op Roges' ridderlijke status. In essentie dus zag de scène er als volgt uit: Walewein komt aan bij de burcht van Assentijn, aan de overzijde van een rivier gelegen. Hij ontmoet in de De voorgeschiedenis van Walewein vrijthof de rode ridder Roges, die hij in een zwaar gevecht overwint. Nevenepisode 4 nu, betreffende de rode ridder die een jonkvrouw mishandelt, begint met eenzelfde situatieschets: Walewein komt na zijn bezoek aan Amoraen up ene rivierti die herde diep was ende wide (W 3676-3677) en ziet aan de overkant een rode ridder komen aanrijden, die hij in een gevecht overwint. De ontmoeting van Walewein met deze rode ridder en die met de rode ridder Roges vinden plaats in eenzelfde locatie; de twee opeenvolgende episoden in het verhaal hebben hun uitgangspunt gemeen. Dat herinnert ons aan de geïnterpoleerde nevenepisode 2 over de cnape aan wie Walewein zijn paard uitleent, welk verhaal aan de Lancelot en prose, mogelijk aan Lantrloot vander haghedochte zal zijn ontleend. 58 Dit verhaal is ingelast op het moment dat in het kernverhaal Walewein zijn paard Gringolet van een cnape terugkrijgt. Een eenvoudig detail heeft bij de bewerker de associatie opgeroepen met een ander verhaal, en tot interpolatie geleid. Interpolatie Hoewel niet bekend is, aan welke bron het verhaal van de rode ridder en de mishandelde jonkvrouw ontleend zou zijn, is er alle reden om aan te nemen dat de episode is ingevoegd: • Het gaat om een geïsoleerd verhaal zonder belang voor het grotere geheel. • Er is een inhoudelijke overeenkomst met de directe context die tot de interpolatie kan hebben geïnspireerd. • Een vergelijkbare overeenkomst heeft tot de invoeging van nevenepisode 2 geleid. • Het verhaal over de mishandelde jonkvrouw komt ook voor in de Moriaen (M); W lijkt hier de gevende partij,59 al houdt Te Winkel (1879, p. 44) terecht de mogelijkheid open van een derde bron (y), waaraan W en M afzonderlijk zouden hebben ontleend: W < y> M. Tenslotte moet ook y > W> M worden overwogen. De precieze filiatie laat ik hier rusten. Duidelijk is in elk geval dat het verhaal in W net als in M kan zijn tussengevoegd. • In M is de geschiedenis van de mishandelde jonkvrouw gecombineerd met een ander verhaal waarvan we de vreemde herkomst wel kennen: de episode van het geschonden gastrecht dat uit Gerberts Perceval-continuatie stamt.60 Hiermee is nog niet bewezen, dat de tussengevoegde nevenepisode 4 werkelijk een interpolatie is. Penninc zelf zou het verhaal kunnen hebben ingelast. Dat is echter minder aannemelijk. Een auteur zal vermijden twee opeenvolgende episoden op dezelfde wijze te beginnen, op eenzelfde locatie, met dezelfde rode ridderuitrusting voor verschillende hoofdpersonen. Van meer belang nog is de volgende overweging. De dichter van W heeft versie x, die op EB teruggaat, tot een Arturverhaal omgewerkt. Uitgaande van een bestaand verhaal heeft hij een nieuwe Britse roman gecreëerd. De invoeging van losse verhalen zou zijn werk nodeloos hebben bemoeilijkt en de innerlijke samenhang van de roman hebben verstoord. Dit te meer omdat een 92 A.M. Duinhoven aantal nevenepisoden (in elk geval 2, 3 en 4) niets met het kernverhaal van doen hebben. Het feit dat Penninc zijn voorbeeld zo getrouw heeft gevolgd, maakt het onwaarschijnlijk dat hij zijn bewerking zou hebben onderbroken met lange invoegingen van vreemde stof. Het gaat hier, dunkt me, om twee verschillende soorten creativiteit, die moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Dit alles wijst erop dat een of meer bewerkers de roman van Penninc tot een compilatie hebben uitgebreid. Ook het verhaal over de rode ridder en de mishandelde jonkvrouw zal een interpolatie zijn. Verwarring Door de interpolatie van nevenepisode 4 kwam er een tweede rode ridder in het spel. Nadat Walewein deze roden rudder fel (W 3898) heeft gedood, stuit hij weer bij een rivier op de oorspronkelijke rode ridder, Roges. Na een tweegevecht loodst deze dienaar van de prinses Walewein op listige wijze het kasteel binnen. Roges is later in een vos veranderd, die Walewein op vossenwijze helpt om Assentijns burcht in te komen: door een onderaardse gang. De metamorfose leverde niet onmiddellijk problemen op, want een vos als helper van de mens was een bekend sprookjesmotief.61 Bekijken we echter hoe het verhaal verder gaat. In Assentijns burcht ontmoet Walewein Ysabele en zij brengen met elkaar de nacht door. Het paar wordt door een ridder bespied en verraden, en koning Assentijn laat hen beiden in de kerker werpen. Daaruit wordt de jonge held in de voorbeeldtekst x door een helper bevrijd (zie hierboven § 2 sub 17). Wie is die helper geweest? In G vraagt de prinses haar trouwe dienaar Rogier om hulp (G 874-875). Opmerkelijk is zijn reactie: G 876 Och edel uut vercoren wijf, Doe ic dat so benic doot! Al die werelt van goude root En sal mi connen gehulpen niet. Het is mogelijk, dat vers 877 op de lijn x-W van het stemma (zie § 1) de gedachte aan de dode rode ridder heeft gewekt. Er is in G nog een passage die op de dode rode ridder zou kunnen worden betrokken. Rogier belooft Florentijn en Gloriant te helpen uit dankbaarheid voor eerdere protectie (G 886-897). Ook de dode rode ridder staat bij Walewein in het krijt (W 8363-8377). Nu Roges in W tot een vos geworden is en buiten het kasteel bivakkeert, kan hij niet meer als een dienaar te hulp worden geroepen. Daarom moest er naar een andere helper worden omgezien. Een geest is aan geen plaats gebonden en kan overal optreden. Zeker wanneer in de voorbeeldtekst de vos Roges in deze scène nog als `de rode ridder' werd aangeduid, kan zich de gedachte aan de andere rode ridder hebben opgedrongen, die ook reden heeft om Walewein De voorgeschiedenis van Walewein dankbaar te zijn en hem te hulp te schieten. De vermelding van de dood tenslotte, als in G 877, kan daarbij van invloed zijn geweest. Daar de rode ridder uit nevenepisode 4 dood en begraven is, moet het zijn geest zijn die de kerker opent. Geesten hebben overal toegang; de plotselinge aanwezigheid van de dode rode ridder schept in dat opzicht geen problemen, noch het feit dat hij van de geheime vossengang afweet (W 8419). De geest brengt Walewein en Ysabele toter burch daer die vor in woonde (W 8449). Daar kan Roges de touwtjes weer in handen nemen en is de rol van de dode rode ridder abrupt uitgespeeld, wat op zichzelf bezien merkwaardig doch vanuit de tekst begrijpelijk is.-ontwikkeling 8. Tot slot De vele grote en kleine overeenkomsten en de parallellie tussen FB en W ma- ken het meer dan waarschijnlijk dat W op FB teruggaat. Het feit dat we met twee verschillende verhalen te doen hebben, dwingt ons aan te nemen dat W een 'verholen' bewerking is, van FB of van een op FB gebaseerde tekst.62 In deze bijdrage hebben we de voorgeschiedenis van Walewein nader onderzocht. De drie bronnen waarover we beschikken, blijken als volgt verwant (S 1): FB -. g -.W G Op grond van de overeenkomsten tussen FB, W en G kon de inhoud van x worden vastgesteld (S 2) en daarmee de ontwikkeling van FB naar x, de *Florant ende Florentijn (S 3). In deze ridderroman, die ons in de toneelversie G is overgeleverd, wordt een Spaanse prins zo verliefd op een oosterse prinses, dat hij naar de Oriënt trekt om het meisje te schaken. Penninc heeft deze verholen bewerking van FB op zijn beurt tot een Britse roman bewerkt, waarin Walewein Ysabele schaakt (S 4). Het is voor een bewerker, die veranderingen ten opzichte van zijn voorbeeldtekst aanbrengt, bijzonder lastig consequent te zijn. Wijzigingen moeten door de hele tekst heen worden volgehouden, en ze hebben vaak onvoorziene gevolgen voor de rest van het verhaal. Doordat een bewerking een werk van lange adem is, kunnen er gemakkelijk inconsistenties ontstaan en blijft er hier of daar een ouder element bewaard. Zo draagt Walewein in vers 7132 Ysabeles portret op zijn schouder, welk bevreemdend detail in W niet past; het is een restant uit x, waarin de prins het portret heeft gekregen van de bode Rogier (zie S 2 sub 7). W vertoont, ondanks alle positieve eigenschappen, een groot aantal 94 A.M. Duinhoven eigenaardigheden van structurele en inhoudelijke aard. We moeten er rekening mee houden, dat deze onregelmatigheden het gevolg kunnen zijn van bewerking. Blijkt dat bij nader onderzoek ergens het geval, dan beschikken we over een argument te meer voor de juistheid van de ontstaanshypothese. Elk tekstprobleem dat vanuit de tekstgeschiedenis verklaard kan worden, steunt de geschetste ontwikkeling. In deze bijdrage hebben we een drietal clusters van tekstproblemen geanalyseerd. Met kennis van de voorgeschiedenis is de rol van de koningin van Hiseke te begrijpen, alsook haar dood en het optreden van een stiefmoeder (§ 5). Het mysterieuze scaec, dat een opdracht tot vrouwenroof inhoudt, is in de plaats gesteld van de bode uit de Oriënt, die Florant/Gloriant tot de schaking van Florentijn aanzet (§ 6). De geest van de rode ridder tenslotte vervangt de dienaar Rogier, die in G en x de held uit de gevangenis bevrijdt (§ 7) . We bes chikken daarmee over drie nieuwe en sterke aanwijzingen, dat Walewein bij zijn queeste in de voetsporen is getreden van Floris, en dat Ysabele de opvolgster is van Blancefloer. Noten 1 Zie de structuurschema's van W in Minderaa 1958, Janssens 1979-1980, P. 53-59. Verhage-Van den Berg 1983, p. 226-227, Haug 1995, p. 195-197 en 1999, p. 17-19, Duinhoven 2001, § 5. 2 Vgl. Duinhoven 2001. 3 Een vergelijkbare bewerkingstechniek kennen we ook heden ten dage in filmverhalen, waarin eindeloos wordt gevarieerd en nagevolgd. In dit opzicht verschillen we niet zo veel van onze middeleeuwse voorouders. 4 Vgl. Van Oostrom 2003, p. 19: `Het lijkt erop dat middeleeuwse teksten dus "verschenen" met het expliciete potentieel om te veranderen. Wat dat betreft lijkt deze literatuur toch nog een beetje collectief vertelgoed zoals dat in de orale cultuur zo vanzelfsprekend was geweest'. 5 Vgl. Winkelman (2001, p. 75): `Toch zal Draaks sprookjesthese — zo luidt mijn inschatting — [...] bepalend blijven voor elk onderzoek naar de genen van onze held'. 6 In een `verholen' bewerking, anders dan in een onverhulde bewerking, wordt ernaar gestreefd het voorbeeld onherkenbaar te maken, zodat de bewerking een nieuwe tekst lijkt; vgl. Duinhoven 2001, § 4. 7 Zie Draak 1936 en 1975, die uitging van Ker 1894 (vgl. Draak 1936, p. 2 en 5). 8 De overeenkomsten tussen het gereconstrueerde sprookje en W zijn gering in aantal en complexiteit; Draak moet bovendien vele ongemotiveerde wijzigingen en `Tilgungen' aannemen (zie Draak 1936, p. 130-131). Onverklaard blijft ook de wijze waarop W zou zijn ontstaan; vergelijkbare ontwikkelingen van sprookje naar ridder kunnen niet worden aangewezen. Dat sprookjes invloed hebben gehad op W,-roman is aannemelijk; dat W in zijn geheel op een sprookje gebaseerd zou zijn, niet. De voorgeschiedenis van Walewein 95 9 In een verder verleden is er wel kritiek geuit. De voorzichtige en zinnige bedenkingen van Sparnaay (1959, p. 458) tegen de hypothese dat het sprookje Aarne- Thompson 550 de basis zou zijn van W, werden door Draak nog in 1975 (p. 234236) weggehoond: `dwaasheid', `het weerleggen niet waard'. Dat hij een sprookjes niet wil aannemen' laat zien `dat Sparnaay niet het minste begrip had van -stramien sprookjes en sprookjes-onderzoek'. Dwaas is in het bijzonder ook Sparnaay's zin: "Then, too, there is no proof that the màrchen existed in the thirteenth century". Dat is toch wel het probleem op zijn kop draaien. De structuur van de Walewein levert zijn eigen bewijs, want de varianten van het Aarne-Thompson-550-type kunnen nooit zijn voortgekomen uit deze Arthur-roman'. Maar is daarmee het omgekeerde bewezen? 10 Zie Duinhoven 1990. 11 Vgl. onder meer in § 2 de verhaalelementen 1, 7, 13, 16, 17, 18, 19, 20. De citaten in dit artikel, met genormaliseerde spelling en aangepaste interpunctie, zijn ontleend aan de Cd-rom Middelnederlands 1998. 12 Zie de aantekening in Roemans & Van Assche 1970, p. 131. 13 De verre geliefde is in de literatuur een bekend motief. Vgl. Frenzel 1980, p. 149 160: `Das heimgeholte Fernidol' en de literatuuropgaven aldaar. 14 De tocht van de bode naar het hof van de westerse vorst is desalniettemin in de tekst bewaard, doch wordt toegeschreven aan koning Amoraen (W 3161-3221). 15 Dat in essentie de inleiding is van Pennincs voorbeeldtekst, die in de bewerking niet kon worden gehandhaafd. De uitvoerige biografie uit de inleiding heeft op deze plaats een korte vermelding van Roges' herkomst vervangen. 16 In het handschrift verschijnt de naam als Carlicen (v. 34, 101, 714). Daarnaast duikt ook drie maal de naam Cardoel op (v. 1586, 1709 en 11055), in oorsprong eveneens een verlezing van Carlioê, waarbij — naast k> d— de nasaalstreep voor een 1 is aangezien: carlioê --+ cardoel. Carlioen en Cardoel, in de Arturtraditie beide ingeburgerd, noemen dus in oorsprong een en dezelfde residentie (Carleon-on-Usk). De naam Car- doe/ wordt gebruikt in de ingevoegde nevenepisoden 2 en 3 (vgl. Duinhoven 2001, p. 39) en in het door Vostaert toegevoegde slot (v. 10867 vlgg.). Zie over de eigennamen Janssens 1988, p. 40-43 en n. 199 en Veldhoen 1999. 17 Zie Janssens 1994, p. 122-123. Het didactische element past niet bij de figuur van Walewein, maar wel bij zijn voorganger in x, de jonge prins van Hiseke. 18 Camerlinc > susterlinc > neve > Florant des Rodelioens neve. Vgl. Duinhoven 1990,p.135. 19 In de toneeltekst G zijn de successieve scènes waarin de held slaapt, gecombineerd. 20 Zie Duinhoven 2001, n. 31. 21 Welke naam, net als o.m. Esmoreit, in de kruistochtroman Baudouin de Sebourc voor komt en daaraan waarschijnlijk ontleend zal zijn. Vergelijk het (in wetenschappelijk opzicht nonchalante) overzicht van Kuiper (2001, p. 100). 22 Naast o.m. Florans, Florens en Floreinr. Zie Duinhoven 1990, n. 23. 23 Zie Duinhoven 1990, p. 133-137. 24 Zie Duinhoven 1977a, p. 214-215; ook in 1986, § 12. 96 A.M. Duinhoven 25 Al wordt er in de overgeleverde tekst van W een andere draai aan gegeven: `Erg kras is haar houding als zij haar geliefde bij zich heeft: zij verkiest aldus de verteller, haar vaders dood boven het verlies van Walewein (vs. 7950-7954). Geen wonder dat Assentijn haar gedrag tegennatuurlijk vindt (vs. 8014-8019)' (Besamusca 1993, p. 71). 26 Vgl. voor de overgang vranciijc > brun wijt Duinhoven 1990, p. 128. 27 De bewerker kan op het idee van een afbeelding zijn gebracht door de voorbeeldtekst. Ook in FB wordt in deze passage een cop met afbeelding van onder meer de schone Helena vermeld (vgl. § 2 sub 10). 28 Floris in FB is vermomd als coman. Sporen van deze oudere lezing lijken in G nog aanwijsbaar. Vgl. Duinhoven 1990, p. 129. 29 Zie Duinhoven 1980 en 1986, § 47. 30 De queeste van Walewein speelt zich af in een wereld die het zonder nauwkeurige tijd-en ruimte-aanduidingen moet stellen' (Besamusca 1993, p. 77). Het is daarom de vraag of het ander lont in W wel als een min of meer afgebakende `andere wereld' moet worden gezien. De aanduiding komt in de tekst slechts twee keer voor (W 737 en 4940) en heeft betrekking op het gebied aan de overzijde van twee ogenschijnlijk verschillende rivieren. Men kan echter met recht betogen, dat het in oorsprong om een en dezelfde rivier gaat, vóór het kasteel van Wonder/Amoraen/Assentijn, de brugpachter / poortwachter / emir van Babylon. Het gaat dus om de vloet in FB 2028 en 2050, d.i. de rivier de Eufraat, volgens Genesis 2:14 een van de vier paradijsrivieren (Grote Wlinkkr Prins, 9de dr. dl. 8, p. 473) . Vgl. FB 2539 (ene flume uten paradise), W 3554 (uten ardschen paradise Gomt ge sprongen een aderkii n) > W 5825 (dit water es tgerechte vagevier). 31 `Terwijl Gauvain in de meeste Oudfranse Gauvainromans [...] in sommige opzichten tekortschiet, portretteren de dichters van de iValewein hun held als het toonbeeld van hoofsheid en ridderlijkheid' (Besamusca 1993, p. 80). Zie verder Janssens 1982, p. 295-298. 32 Het een en ander relativeert de uitleg van Janssens (1994, p. 123): `This untraditional representation of mothers introducing their sons to the use of arms is undoubtedly a survival from a matriarchal society and a typically Celtic theme'. Het idee is van Th.M. Chotzen; zie Draak 1975, p. 247. 33 gl. FB 1405-1412 en G 92-101. M Vgl. Besamusca 1993, P. 44-48. 3s Zie bijvoorbeeld Winkelman (1992, p. 553), die meent dat de ridders bang zijn 'dem magisch gelenkten Schachcomputer nicht gewachsen zu sein'. Dat het schaakspel zelf zou kunnen schaken, is echter herhaaldelijk bestreden; zie Besamusca 1993, p. 45. 36 Waardoor Walewein, net als Floris en Florant in FB en x, de positie inneemt van zoon en erfgenaam van de vorst. 37 `Het beloven van land en kroon is ook een sprookjeselement' (Besamusca 1993, p. 79), een `sprookjesformule' (Draak 1936, p. 61). 38 Hierin val ik Besamusca (1993, p. 79) bij vs. Winkelman (1986, p. 8-9 en 20-21). Winkelman vindt dat Walewein hier negatief en ironisch wordt beschreven. Volgens De voorgeschiedenis van Walewein Besamusca blijkt in de beginscène, `dat de uitdaging uitzonderlijk gevaarlijk is — zo gevaarlijk dat zelfs de held van het verhaal aarzelt'. 39 Glier in LAM 1, p. 423. Met homonymie waren de grammatici al vertrouwd sinds Donatus (4de eeuw) en Priscianus (ca. 500); zie Matthews 1994, p. 70. De gevoeligheid voor symboliek, tot in kleuren en getallen toe, het spel met polyseme en homonieme woorden, de voorliefde voor raadsels zijn in de middeleeuwen algemeen, zoals bekend. 40 Homonymie kan ook tot misverstanden leiden. Een mooi voorbeeld van een verkeerd begrepen homoniem wordt beschreven in Van Dalen-Oskam & Meuwese 2003. Het woord . parrvaer oftewel .rporeware, bedoeld als `muskietennet', heeft in een handschrift van Maerlants PJjmbijbel (Den Haag, Meermanno 10 B 21) tot een miniatuur met een sperwer geïnspireerd. 41 Zie voor het epitheton van Lancelot: Duinhoven 2003, p. 146. 42 Eringa (1925, p. 113), door Draak (1936, p. 10) in de hoek gezet, slaat hier de spijker op zijn kop: ''t Is een geheimzinnige bode, uit een andere wereld gekomen' die Walewein ertoe brengt `de onbekende geliefde te zoeken'. `Niet het schaakbord dat gezocht wordt is de "alpha en omega van het verhaal", maar de schone Ysabele is van meet af het doel van Waleweins tocht'. 43 Zie MNWI s.v. schaec (I) en schaken: `In het bijzonder roof van eene maagd. Kil. schaeck, virginum raptus. Voc. Cop. een scaec, abductio'. In de betekenis van `roven' is schaken tegenwoordig uitzonderlijk. In het Middelnederlands echter was het woord alledaags. Ook het woord scaker(man) voor `rover' was gewoon. Een associatie kon zich daardoor gemakkelijker opdringen. 44 Dat het om een dubieuze missie gaat, blijkt ook uit de moeite die koning Amoraen later doet om de opdracht tot schaking van Ysabele te rechtvaardigen: de koning is al jaren weduwnaar (v. 3146-3147), hij is vreselijk verliefd (v. 3412, 3418: ic vruchte ic .ca/re omme sterven), en koning Assentijn houdt haar gevangen in de onneembare vesting van Endi (v. 3455-3458). 4s De `gecontamineerde vertelstructuur' is door velen als een probleem gezien; vergelijk de bespreking door Winkelman (1993, p. 111-114). Volgens Draak (1936, p. 130131) bestaat er `tussen het schaakmotief in de beginscene van de roman en de veel latere verovering van Ysabele geen enkele relatie' (citaat van Winkelman 1993, p. 112), het schaakbord zou in oorsprong een vogel zijn. Verhage-Van den Berg (1983, p. 243-244) ziet een omslag: Walewein, eerst vóór alles een Artur-ridder, ontwikkelt zich tot een dienaar van de liefde; vgl. Duinhoven 2001, § 5. Zie ook Janssens 19791980, p. 56-57 en 1988, p. 149. 46 In de oorspronkelijke versie van Penninc werd op de terugweg over het schaakbord zelfs niet meer gerept en kwam Walewein alleen met Ysabele terug. Zie Duinhoven 2001,§14. 47 Het is mogelijk dat scaecrpe/ niet alleen is toegevoegd, maar dat het woord hier en daar ook het oudere scaec heeft vervangen. 48 De aanhef kenmerkt de passage reeds als een intermezzo: Nu willic u tscaecrpel bedieden. Daarmee brengt de verteller zichzelf in het verhaal. Vergelijk ook de overbodige bronvermelding in v. 59: Men seget ons in corten worden. 98 A.M. Duinhoven 4 De kernelementen VI en VII van het verhaal; zie Duinhoven 2001, § 5 en 14. 50 Dit bewijst dat er tussen Penninc en Vostaert geen direct contact kan hebben bestaan. Vostaert moet van een jongere versie van het verhaal zijn uitgegaan, waarin het dubbelzinnige scaec tot het eenduidige scaec pel was geworden. 51 Vgl. Duinhoven 2003, P. 154. 52 Eftor < hector d.i. die hertoghe uit FB (3561, 3632, 3718); zie Duinhoven 2001, § 12. 53 Zie Draak 1936, p. 69-75 en 161-170. 54 Althans toen hij nog een ridder was; er zijn voldoende aanwijzingen om de metamorfose van mens tot vos als een jongere tekstontwikkeling te mogen beschouwen. Ik moet hier van een bewijsvoering afzien. s5 Ook Draak spreekt van `het niet-weg-te-cijferen argument dat de vos en de dode in de roman twee verschillende personen zijn en volkomen onafhankelijk van elkaar hun zeer ongelijksoortige hulp verlenen' (1936, p. 72). 56 Draak (1936, P. 170) verklaart de toevoeging van de geest als een gevolg van de uitbreiding die Assentijns kasteel heeft ondergaan: `Na Walewein's gevangenneming is een normale terugweg, langs de twaalf poorten, afgesneden, en daarom "ontwierp" de dichter een bovennatuurlijken helper voor wien geen sloten standhouden'. 57 `Kogel (ook wel rogeJ, met accent op de tweede lettergreep'. `Ongetwijfeld is dit een "sprekende" naam, afgeleid van "rouge", en ook plus-minus met "Rooie" vertaal (Draak 1936, p. 208).-baar' 58 Zie Janssens 1979-1980, p. 311, Besamusca 1993, p. 60 en Janssens 1994, p. 119, 125. 59 Zie Besamusca 1993, p. 101. De twee bewerkingen beginnen op dezelfde wijze (vgl. Duinhoven 1977b, § 5). Ook in M stuit Walewein op een rivier en ziet hij aan de overkant een ridder aankomen: M 1213 Nu seget ons vort di aventure W 3776 Mettien quam hi up ene riviere M 1214 Dat Walewein quam nu ter ure W 3677 Die herde diep was ende wide M 1215* Op ene rivire diep ende wide W 3678 Ende hi sach over an dander zide M 1220* Daer hi mercte banderside W 3679 Enen rudder comen gereden M 1223 Hoe een riddere quam gereden 60 Zie Draak 1936, p. 183-196; Besamusca 1993, p. 72-74. 61 Zie Draak 1936, p. 67-79. 62 Als betoogd in Duinhoven 2001. De reconstructies in Duinhoven 2003 hebben bevestigd, dat W inderdaad ingrijpende veranderingen heeft doorgemaakt. Zo is na de verlezing van w'ander als wonder de warander Alexander (d.i. de brugpachter Darius in FB) door de hele tekst heen veranderd in coninc Wonder. Daaruit blijkt dat de tekst in zijn geheel bewerkt is. Bovendien brengt de emendatie een nieuwe en belangrijke parallel tussen FB en W aan het licht. De voorgeschiedenis van Walewein Bibliografie Besamusca, B., W/alewein, Moriaen en de Ridder metter mouwen. Intertekstualiteit in drie Middelnederlandse Arturromans. Hilversum 1993. Besamusca, B. & E. Kooper (cd.)., Originakt_y and Tradition in the Middle Dutch Roman van Wlakwein . Cambridge 1999. Cd-rom Middelnederlands. Den Haag-Antwerpen 1998. Dalen-Oskam, K. van & M. Meuwese, `Een vreemde vogel in de Meermanno- Rijmbijbel', in: Millennium 17 (2003), p. 13-25. Draak, A.M.E., Onderboekingen over de Roman van Wlalewein. Haarlem 1936. Draak, A.M.E., `Het Walewein onderzoek sinds 1936' [toegevoegd aan herdruk van Draak 1936]. Groningen-Amsterdam 1975, p. 223-248. Duinhoven, A.M., `Tekstreconstructie een abel spel', in: SpL 19 (1977a), p. 193-244. Duinhoven, A.M., `Corruptie is overal', in: Ntg 70 (1977b), p. 97-120. Duinhoven, A.M., `Over Gloriant van Brunswijc en Florentine van Abelant', in: M.M.H. Bax e.a. (ed.). Bundel voor F. Lulofs. Groningen 1980, p. 81-99. Duinhoven, A.M., Lees, maar raak! Middelnederlandse tekstinterpretatie. Muiderberg 1986. Duinhoven, A.M., `Gloriant en Floris ende Blancefloer', in: TNTL 106 (1990), p. 107-141. Duinhoven, A.M., `De bron van Walewein', in: Nederlandse Letterkunde 6 (2001), p. 33-70. Duinhoven, A.M., `Notities bij de WVakwein', in: TN'I'L 119 (2003), p. 143-166. Eringa, S., Walewein-studies', in: TN'IL 44 (1925), p. 51-118. Haug, W., 'Kombinatorik and Originalität. Der Roman van Walewein als nachklassisches literarisches Experiment', in: Z NTL 111 (1995) p. 195-205. Engelse versie in: Besamusca & Kooper 1999, p. 17-28. Janssens, J.D., `De arturistiek: een "wout sonder genade"', in: SpL 21 (1979), p. 296318; 22 (1980), p. 47-67. Janssens, J.D., `Oude en nieuwe wegen in "het woud zonder genade" ', in: Ntg 75 (1982), p. 291-312. Janssens, J.D., Dichter en publiek in creatief samenspel. Leuven 1988. Janssens, J.D., `The Roman van Wlalewein, an Episodic Arthurian Romance', in: E. Kooper (ed.), Medieval Dutch Literature in its European Context. Cambridge 1994, p. 113-128. Ker, W.P., `The Roman van Walewein (Gawain)' , in: Folk-Lore 5 (1894), p. 121-127; herdrukt in: W.P. Ker, Epic and Romance. Essays on Medieval Literature. London 1896. Kuiper, W., `Oorsprong, betekenis en functie van de eigennamen in de abele spelen Esmoreit, Gloriant en Lanseloet van Denemerken', in: H. van Dijk e.a. (ed.), Spel en spektakel. Middeleeuws toneel in de Lage Landen. Amsterdam 2001, p. 98-110. UM. Lexikon des Mittelalters. Hrsg. Robert Auty et al. München 1980-1999. 10 dln. Loomis, R.S., Arthurian Literature in the Middle Ages. Oxford 1959. Matthews, P., `Greek and Latin Linguistics', in: G. Lepschy (ed.), History of Linguistics. Vol. 2, London 1994, p. 1-133. Meyer, M., `It's hard to be me, or Walewein/Gawan as hero', in: Besamusca & Kooper 1999, p. 63-78. Frenzel, E., Motive der Weltliteratur. 2. Aufl. Stuttgart 1980. 100 A.M. Duinhoven Minderaa, P., De compositie van de Walewein', in: Bundel voor F.KH. Kossmann. 's-Gravenhage 1958, P. 155-166. Roemans, R. & H. van Assche, Een abel spel van Gloriant. 2de dr. Antwerpen 1970. Sparnaay, H., `The Dutch Romances', in: Loomis 1959, p. 443-461. Oostrom, F. van, Academische kwesties. Utrecht 2003. Veldhoen, B., `The Roman van Wlalewein Laced with Castles', in: Besamusca & Kooper 1999, p. 147-167. Verhage-Van den Berg, T., `Het onderschatte belang van de nevenepisoden in de Wlalewein', in: Ntg 76 (1983), p. 225-244. Winkel, J. te, Roman van Moriaen. Groningen 1879. Winkelman, J.H., `Arturs hof en Waleweins avontuur. Interpretatieve indicaties in de expositie van de Middelnederlandse lValewein', in: SpL 28 (1986), p. 1-33. Winkelman, J.H., Der Ritter, das Schachspiel and die Braut', in: J. Janota e.a. (ed.), Fertrchrift Walter Haug and Burghart lVachinger. Bd 2. Tubingen 1992, p. 549-563. Winkelman, J.H., `Gecontamineerde vertelstructuren in de Middelnederlandse Roman van lValewein', in: SpL 35 (1993), p. 109-128. Winkelman, J.H., `Commentaar bij A.M. Duinhoven: De bron van Walewein' ', in: Nederlandse Letterkunde 6 (2001), P. 71-76. Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek, 22 (2004), 101-112 Pieter Hooft neemt de tael waer Een onderzoek naar Hoofts taalkundige strategieën* Minne G. de Boer Abstract — This article studies the Waernemingen op de Hollandsche Tael by the Dutch poet and historian Pieter C. Hooft, in which he discusses orthographic and morphologic problems of the Dutch language used in his works. The author is concerned with terminological questions, explicit motivations and the strategies used in Rooft's decisions. It is shown that Hooft's principal consideration is the avoidance of ambiguity. He bases his decisions on a combination of usage and gstematiciáy of declen ins, and in his treatment of past tenses he constructs an ideal system, which is realized in Romance languages, but with respect to which both Latin and Dutch constitute reduced variants. 1. Inleiding In zijn Wlaernemingen op de Hollandsche Tael presenteert P.C. Hooft een aantal ob morfologische en spellingsproblemen waarop hij gestuit is, voor-servaties over bij het schrijven van zijn historische werken. In dit artikel wordt een poging-al ondernomen om vast te stellen wat de aard is van Hoofts waarnemingen, welke problemen hem bezighielden en wat zijn overwegingen ons leren over zijn theoretische standpunten. Hierbij wordt gelet op taalgebruik en terminologie, op expliciete motiveringen en op de gevolgde strategieën. Het gaat daarbij niet zozeer om de gedane voorstellen, maar wel om de redeneringen die gebruikt worden om deze voorstellen te motiveren en te verdedigen. Om de problematiek van de 17e eeuw scherper te doen uitkomen begin ik met een hedendaagse observatie die laat zien hoe verschillend de benadering van ambiguiteit kan zijn. 2. Ambiguiteit als hoofdprobleem In de Volkskrant van 15 januari 2004 las ik over de neergeschoten leraar van het Terra-college, dat hij iemand was `die iedereen als buurman zou willen heb 1 In de gegeven contekst is de interpretatie dat hij zeer geliefd was. Maar-ben'. zonder deze contekst is ook de interpretatie mogelijk dat hij met iedereen goed kon opschieten. Die kan lijdend voorwerp of onderwerp van `hebben' zijn; omgekeerd kan iedereen onderwerp of lijdend voorwerp van de zin zijn. Uit grammaticaal oogpunt is de geciteerde zin dus ambigu. Vóór 1934 zou de schrijftaal met deze dubbelzinnigheid wel raad geweten hebben. Men zou het lijdend voorwerp als `dien' gespeld hebben. De zin zou eenduidig geweest zijn, omdat functionele duidelijkheid boven getrouwheid aan 102 Minne G. de Boer het spraakgebruik ging. Tegenwoordig gaat getrouwheid boven functionele duidelijkheid. Dit verschil kan mooi weergegeven worden met de presentatietechniek van de optimaliteitstheorie: 2 Na 1934 Getrouwheid Functiemarkering O° die dien * Voor 1934 Functiemarkering Getrouwheid die ^' dien In deze weergave geeft de asterisk aan dat de vorm in strijd is met de desbetreffende constraint; de linker kolom domineert boven de rechter, zodat de asterisk in de linkerkolom dodelijker is, wat door het uitroepteken wordt aangegeven. Met getrouwheid geef ik identiteit tussen input en output aan; de input is in dit geval de spreektaalvorm. In plaats van functiemarkering had ik ook accusatiefmarkering kunnen zetten, maar in deze contekst wordt de suggestie gedaan dat het relatief gewicht van functiemarkering algemener van aard is. De spanning tussen de beide criteria is een soort rode draad door Pieter Hoofts waarnemingen op de Hollandrehe Tae1. 3 We zien die al in de eerste waarneming: TE schijnt den Zin te stijven; gelijk TE ZEER, nimis, TE VEEL, nimium: maer waer om zeidtmen voor eo magis DIES TE MEER in plaets van DIES MEER? misschien om dat DIES MEER zoude schijnen ius plus. Om deze waarneming te begrijpen moeten we allereerst vaststellen dat voor Hooft het Latijn bekend was: het was de grammaticale metataal, zoals het En- gels dat is in onze tijd. Maar terwijl een hedendaags taalkundeartikel eerst een glosse zou geven, bijvoorbeeld voor `dies te meer' de glosse this-GEN too more, of zoiets, en daarna pas een interpretatie, bijvoorbeeld `the more', geeft de zeventiende- eeuwse taalkundige meteen de interpretatie. Aangezien we van de Latijnse school weten dat nimis een versterking van mu/turn is en dat eo magis wat anders is dan ejus magic, doen we bij dezen een uitspraak over de interpretatie Pieter Hooft neemt de tael waer van de Nederlandse voorbeelden. In eo magis hebben we te maken met een bijwoord dat een comparatief versterkt (`in die mate meer'), in jus magis gaat het om een comparatief die een complement heeft (`meer dan dat'): specifier staat tegenover complement. De Latijnse equivalenten vormen een middel om de grammaticale structuur vast te leggen. In waarneming 1 worden de equivalenties geconstateerd tussen de Nederlandse en de Latijnse uitdrukking. De taalgebruiker is in staat de juiste equivalenties te geven; dat behoort tot zijn competentie. Hiermee wordt niet bedoeld dat de taalgebruiker automatisch Latijn kent, maar dat hij in staat is de grammaticale structuur te interpreteren, die in de vaktaal via het Latijn uitgelegd wordt. Als DIES TE MEER het equivalent is van eo magis, dan is DIES TE een adverbium dat de comparatief bepaalt, als DIES MEER het equivalent is van jus plus, dan is DIES het complement van de comparatief. Het vaststellen van de vorm van de equivalenties komt neer op het constateren van het taalgebruik, usus, of in Hoofts termen `de gewoonte'. 4 Het is een waarneming van de eerste graad die aangeduid wordt door de uitdrukking `zeidtmen'. Het geven van de structuuranalyse is een waarneming van de tweede graad; deze wordt uitgedrukt door `schijnt'. Hooft probeert in deze waarneming een generalisatie uit te drukken: de functie van `te' is versterking van de betekenis van een comparatief; het lexicale verschil tussen nimis en multum is in het Nederlands een syntactisch verschil geworden: de toevoeging van het partikel `te'. Maar wanneer hij deze generalisatie opstelt, ontdekt hij meteen een tegenvoorbeeld: in DIES TE MEER is `te' geen versterkend partikel, maar een loos partikel: het voegt niets aan de betekenis toe, want DIES stáát al voor eo. De reden waarom dit loze partikel gebruikt wordt is vermijding van dubbelzinnigheid. DIES correspondeert zowel met eo als met jus, door een eigenaardigheid van het Nederlands, namelijk dat genitief en ablatief in die taal in bepaalde gevallen niet formeel onderscheiden worden. Als dat tot onduidelijkheid leidt, dan moet er een hulpconstructie komen, namelijk toevoeging van een loos partikel `te'. We zien dat Hooft niet doet wat een 19'-eeuwse historisch taalkundige zou doen, namelijk aannemen dat er twee woorden te zijn, die in verwante talen verschillende vorm hebben, bijvoorbeeld in het huidige Duits `^u viel' tegenover `derto mehr'. Dit soort vergelijkende taalwetenschap behoort niet tot zijn instrumentarium. Wat hij wel tot zijn beschikking heeft is het begrip grammatica lexicale items. Voor een 17'-eeuwse taalkundige kan het Nederland--lisering van se van soms corresponderen met het Latijnse voorzetsel de en soms met de ge laatste geval is van gegrammaticaliseerd en tot een casusaanduiding-nitief. In het geworden. Dat het probleem van het loze te Hooft bezighoudt, blijkt wel uit het feit dat hij er in waarneming 5 opnieuw een geval van citeert, namelijk het verschil tussen Hy zuil hebben en H begheert te hebben. 104 Minne G. de Boer 3. De formulering van oordelen bij Hooft De uitdrukking men Zeit, die een beroep op het taalgebruik weergeeft, komt vrij veel voor; ik heb er 16 voorbeelden van geteld, in zijn pure vorm (dus niet in uitdrukkingen als als men eii). Daarnaast komt ryy !eyk Louw tick van zijn tijd van toepassing gemaakt. Van Wyk Louw tast de grenzen van het Afrikaner nationalisme af zonder ze te doorbreken of te overstijgen. Voor de catastrofale gevolgen van de apartheidspolitiek voor de andere bevolkingsgroepen heeft hij geen oog. Dat de opdracht van een bestaan in recht en ge niet mag beperkt blijven tot het eigen volk, maar consequent toege--rechtigheid past moet worden over het hele kleurenspectrum van de Zuid-Afrikaanse sa zijn dramatische teksten niet aan de orde. Het is uiterst ironisch -menleving is in dat waar Van Wyk Louw verzet en opstand tegen het onrecht dat een volk aangedaan wordt als een recht beschouwt, hij dit in zijn drama's enkel op het Afrikaner volk toepast. Juist omdat het dramatische werk van Van Wyk Louw inzoemt op de maatschappelijke en politieke verantwoordelijkheid van de machthebber en op de relatie van het individu met de gezagsinstanties is het haast onbegrijpelijk dat hij de bredere Zuid-Afrikaanse samenleving en specifiek de verhouding van de Afrikaner met de andere bevolkingsgroepen niet in zijn drama's betrekt. Het lijkt alsof de nationalistische sympathieën van Van Wyk Louw hem blind gemaakt hebben voor de grotere Zuid-Afrikaanse realiteit. Of was deze problematiek te delicaat om in alle openheid binnen de Afrikaner gemeenschap behandeld te worden? De politieke terughoudendheid, de beperking van de focus tot hoofdzakelijk de Afrikaner gemeenschap, de inhoudelijke vaagheid, de onaanvaardbare standpunten, de afwezigheid van een coherente visie, het gebrek aan interne dynamiek, het ontbreken van spankracht, de dikwijls onbevredigende opbouw en de symbolisch-abstracte vormgeving leiden ertoe dat het dramatische werk van N.P. van Wyk Louw erg verouderd aandoet en haast onopvoerbaar geworden is. De literaire verdiensten van Van Wyk Louw liggen definitief niet in zijn dramatische oeuvre. Bibliografie Louw, N.P. van Wyk. 1938. Die dieper rei. Kaapstad: Nasionale Pers. Louw, N.P. van Wyk. 1952. Dias. Kaapstad: Tafelberg. Louw, N.P. van Wyk. 1956. Germanicus. Kaapstad: Nasionale Boekhandel. Louw, N.P. van Wyk. 1961. Dagboek van 'n soldaat. Johannesburg: Afrikaanse Pers- Boekhandel. Louw, N.P. van Wyk. 1962. Die held. Johannesburg: Afrikaanse Pers. Louw, N.P. van Wyk. 1963. Koning-Eenoog of nie vir geleerder. Kaapstad: Nasionale Boek handel. Louw, N.P. van Wyk. 1965. Asterion. Kaapstad: Human & Rousseau. Louw, N.P. van Wyk. 1966. Kruger breek die pad oop. Kaapstad: Human & Rousseau. Louw, N.P. van Wyk. 1966. Die vonnis. In Kruger breek die pad oop. Kaapstad: Human & Rousseau. 300 Luc Renders Louw, N.P. van Wyk. 1966. Die eerste voortrek'. In Kruger breek die pad oop. Kaapstad: Human & Rousseau. Louw, N.P. van Wyk. 1968. Berei in die woertyn. Kaapstad: Nasionale Boekhandel. Louw, N.P. van Wyk. 1971. Lewen /yn. Kaapstad: Human & Rousseau. Louw, N.P. van Wyk. 1972. Die pluimraad waai ver of bitter begin. Kaapstad: Human & Rousseau. Louw, N.P. van Wyk. 1974. Blomme vir die winter. Kaapstad: Human & Rousseau. Louw, N.P. van Wyk. 1976. Die va! van 'n regvaardige man. Kaapstad: Human & Rousseau. Olivier, Gerrit. 1998. `N.P. van Wyk Louw (1906-1970)'. In Van Coller H.P. (red.). Per. rpektief & Profiel. Pretoria: J.L. van Schaik. Steyn, J.C. 1998. Van Wlyk Louw: 'n Lewenrverhaal. Kaapstad: Tafelberg. Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek, 22 (2004), 301-314 Woord Vermoord Ethiek en invalshoek bij Gerrit Krol Sofie Gietes Abstract — Gerrit Krol wrote a number of books on crime and punishment. The following article uses three of these titles (Maurits en de feiten, Voor wie kwaad wil and De vitalist) as a starting point for a view on value representation in fiction. This article focuses on three modes of representation the text has at its disposal— the explicit and implicit positions of characters and narrator, the imagery and intertextual allusions — and to what extend a reader constructs the ideology of a given text. Met Gerrit Krols debuut De rokken van Joy Scheepmaker (1962) kwam een stroom publicaties op gang. Krol heeft momenteel meer dan 40 titels — romans, essays en poëzie — op zijn naam staan en dat aantal neemt nog steeds toe. Tussen die titels zit een aantal werken waarin Krol de thema's moord en straf aankaart) Drie van die boeken, twee romans en een essay, gebruik ik hier als uitgangspunt voor een verkenning van literaire vormen van waarderepresentatie. In Maurits en de feiten, een roman uit 1986, wordt een jonge vrouw vermoord. Hoofdpersonage Maurits is de hoofdverdachte. Gaandeweg komt een incestueuze relatie met zijn stiefmoeder Zwaan aan het licht. Uiteindelijk lijkt Zwaan de moord te hebben gepleegd, Maurits is medeplichtig tegen wil en dank. De vitalist (2000) vertelt een gelijkaardig verhaal over moord en verdenking. Er zijn zes personages: drie mannen, drie vrouwen. Barbara heeft een relatie met Felix, Johan is getrouwd met Roetie, George met Eefje. Johan vermoordt Barbara, de anderen oordelen van op de zijlijn. Voor wie kwaad wil (1990), het essay, is `een bespiegeling over de doodstraf'. Krol verdedigt hier niet een bepaald standpunt, maar zijn persoonlijke overtuiging schemert door in de manier waarop hij argumenten weergeeft. Zo vermeldt hij de argumenten van Amnesty International tegen de doodstraf, maar merkt op dat diezelfde argumenten gebruikt kunnen worden tegen vrijheidsstraffen in het algemeen. Vaak echoën romans en essay elkaar. Bijvoorbeeld over het geweten als spiegel. In Voor wie kwaad uil wordt het geweten gedefinieerd als "het weten van de mensen om hem heen, in hem vertegenwoordigd." (VV7KW p10) De vitalist beaamt dat: "Wat het leven moeilijk maakt, voor een mens, dat zijn de anderen. Die vormen, zo bedacht Johan, met z'n allen een reuzegrote spiegel. In de an- der zie je jezelf het beste, zo is het nu eenmaal." (DV p18) En in Maurits en de feiten klinkt het: "In principe heeft een mens alle andere mensen in zich. Hij is vrij te zijn wie hij wil. Maar het zijn de anderen die hem beperkingen opleggen en hem maken tot wie hij is. Maar aangezien een mens in staat is zichzelf te zien als een ander, is hij zelf een van degenen die bepalen wie hij is." (MEDF 302 Sofie Gielir p47) Maar dat betekent niet dat de drie boeken dezelfde waarden weergeven. Hoewel ze alledrie geschreven zijn door Gerrit Krol, bevat elk van deze boeken een andere ideologie. Dit artikel wil niet analyseren welke ideologie dat is, wel hoe die ideologie wordt verwerkt. Vincent Jouve onderscheidt in Poétique der valeurs (2001) in grote lijnen twee vormen van "mise en texte" (2001: 8) van waarden: ofwel neemt de tekst extratekstuele normen over, ofwel presenteert hij zelf afwijkende, intratekstuele normen. Als een tekst zich niet expliciet verzet tegen de "valeurs préexistantes" (2001: 18) worden extratekstuele normen als vanzelfsprekend aanvaard. Philippe Hamon, geciteerd door Jouve, noemt vier thema's waanrond cultureel gebonden, extratekstuele waardeoordelen zich manifesteren: de blik, taal, werk en ethiek. In De vitalist wordt gekeken en gezien. De blik wordt hier verbonden met verbergen, met dingen die het daglicht niet mogen zien. George en Roetie worden gezien ondanks hun pogingen hun overspelige relatie te verbergen. Johan ziet dingen die voor anderen onzichtbaar zijn: hij praat met Barbara hoewel die dood is en krijgt bezoekjes van een god die Nederik heet, "hetgeen betekent: ongezien met u." (DV p55) Vaak gaat het om een combinatie van twee of meer van de vier elementen. In Maurits en de feiten hangt de blik samen met het werk. Maurits wordt voortdurend bekeken: door medegevangen, door zichzelf, maar vooral door zijn ondervragers. Maar de blikken zien wat ze willen zien: "Het zijn de toeschouwers die bepalen welk masker je draagt." ^YMW p79) Het werk van de ondervragers is nutteloos, want ze zijn niet in staat de waarheid te achterhalen. Voor wie kwaad wil legt een verband tussen de blik en ethiek. Wie kwaad wil ziet de wereld als door een telescoop en heeft oogkleppen op (VWKW p32 & p9), het blikveld van een psychopaat is niet breder "dan de kier van een deur" (VWXW p31). In De vitalist is er een verband tussen taal en ethiek. Rechtspraak is een kwestie van retoriek. De moord wordt niet veroordeeld en de moordenaar wordt niet verstoten. Meer zelfs: het is het streven naar rechtvaardigheid dat ervoor zorgt dat de moordenaar ongestraft blijft. "Als je rechtvaardigheid nastreeft, streef je gelijkheid na. Dan zul je erop toezien dat de weegschaal horizontaal staat. Wettig en overtuigend. Een bewijs is wettig als het voldoet aan alle formele eisen die je aan een bewijs mag stellen, geen fouten hebt gemaakt, en overtuigend is een bewijs als je er zelf ook in gelooft. Een bewijs is een samenspel van waarheid, logica en retorica, een wedstrijd die geen van de drie mag verliezen." (DV p104) Dat morele problemen vaak een kwestie van taal zijn wordt ook duidelijk in Voor wie kwaad evil. Krol haalt daar de Hongaarse schrijver Konrád aan die voorstelt om mensen niet in te delen in goed en slecht, maar in rijp en onrijp. "Daarmee zouden we de polariteit die ons morele denken splijt hebben vervangen door een glijdende schaal, die ruimte geeft voor het inzicht dat alles in aanleg goed is." (VWKW p20) Woord Vermoord 1. Een eerste, voor de hand liggende manier om het waardesysteem van een tekst te achterhalen, is door aandacht te besteden aan wat Vincent Jouve les pointsvaleurs noemt: "la manifestation des valeurs au niveau local. Si le narrateur intervient dans l'évaluation globale, les différents personnages d'un récit véhiculent des univers axiologiques qui leur sont propres et qui ne sont pas nécessairement conformes a la vision du narrateur."2 Jouve maakt hier een onderscheid tussen uitspraken, gedachten en daden. Omdat gedachten van personages slechts door woorden, als innerlijke uitspraken kunnen worden uitgedrukt3, rekent Jouve ze tot dezelfde categorie als de uitspraken. Door uitspraken en acties van personages tegen elkaar af te wegen, krijgen we een idee van het wereldbeeld van die personages. In de besproken romans van Gerrit Krol is de tegenstelling tussen woorden en daden een terugkerend thema. In Maurits en de feiten zijn feiten belangrijker dan intenties. Wat interessant is, is wat hij gedaan heeft, niet wat hij gedacht heeft. Wat heeft hij gedaan? (MEDF p13) Maar in De vitalist weegt ƒpreken zwaarder dan doen. Retoriek is een belangrijk wapen in de rechtszaal. De feiten kennen we meestal wel, maar het gaat erom in de afweging van een en ander de juiste toon te treffen. (DV p104) Volgens Ad Zuiderent (1987) vestigt Gerrit Krol er in Maurits en de feiten de aandacht op dat "feitenverzamelingen op zichzelf niets waard zijn. Nog afgezien van de vraag of zo'n verzameling ooit volledig kan zijn, gaat het er vooral om wat je ermee doet: welke orde in de feiten wordt als waarheid erkend?"4 Toch zijn, volgens mij, de feiten hier belangrijker dan in De vitalist. De lezer mag dan, zoals Zuiderent, de ontknoping niet als een oplossing ervaren; in Maurits en de feiten wacht er, voor wie erin slaagt de feiten te ordenen, een vorm van waarheid — 'Waarheid door inductie. Ik hoef niet alles te vertellen." (MEDF p49): waarschijnlijk heeft Zwaan de moord gepleegd, waarschijnlijk was Maurits slechts medeplichtig, waarschijnlijk bekent Maurits misdaden die hij niet gepleegd heeft omdat hij het gevoel heeft dat hij gestraft moet worden en waarschijnlijk pleegt hij uiteindelijk zelfmoord. In De vitalist heeft retoriek de bovenhand. De waarheid wordt niet geponeerd, maar is afhankelijk van wie de lezer gelooft. Maurits wil veroordeeld worden, maar wordt vrijgesproken omdat hij niet schuldig is. Johan wordt niet veroordeeld, hoewel hij schuldig is. Krol is wiskundige. Ook in de literatuur.5 Bepaalde formules moet je letterlijk nemen om tot een oplossing te komen. Zo wordt in De vitalist het slechte gedefinieerd 304 Softe Gielis als dat wat verborgen is.6 Als Johans misdaad aan het licht komt, is hij niet langer verborgen en dus niet langer slecht. Maar ook Johan pleegt uiteindelijk zelfmoord. Of beter: Johan wordt, omwille van de symmetrie? ,vermoord door zijn slachtoffer, Barbara: "Soms heb ik het gevoel dat ik een even zware misdaad moet begaan als jij, om te bereiken dat je niet bang meer voor me zult zijn." (DV p32) In die zin sluit Maurits en de feiten aan bij de extratekstuele realiteit en beantwoordt De vitalist deels aan een eigen, intratekstueel waardesysteem. De vitalist ondermijnt de idee van een realistische vertelling door een afwijkende moraal goed te keuren en door onrealistische plotwendingen. Barbara is dood, maar toch kan Johan nog arm in arm met haar door een winkelstraat lopen of een strandwandeling maken. Ze woont haar eigen begrafenis bij en becommentarieert zelfs haar dood.8 Als Johans misdaad eindelijk aan het licht komt, zijn de reacties verrassend mild. Het is duidelijk dat Johan Barbaras moordenaar is, maar hij wordt vrijgelaten bij gebrek aan bewijs en is weer welkom in de vriendenkring. Ook de alwetende verteller keurt Johans daad niet af. Het leven van de een gaat vaak ten koste van andere levens. [...J Zo moeten we het zien. En dan zullen we moeten erkennen dat Johan een triomf heeft behaald. Hij heeft door Barbara' geleerd te luisteren naar de stem van zijn lichaam. Een hard, eerlijk verhaal en we zetten erboven: `Eindelijk'. (DV p42-43) De anderen houden er ondertussen overspelige relaties op na wat tot de volgende veelhoekverhouding leidt: Barbara heeft een relatie met Felix, die een affaire heeft met Eefje, die getrouwd is met George, die op zijn beurt een buitenechtelijke relatie heeft met Roetie, die getrouwd is met Johan, die Barbara vermoordt. Dit mag dan een vreemde situatie zijn, onrealistisch is ze niet, maar dat wordt ze wel als Johans misdaad minder wreed blijkt te zijn dan de ontrouwe relaties. De vier overspeligen merken Barbaras verdwijning wel op, maar wachten lang met de aangifte en zodra de situatie opgehelderd is, wachten ze af tot Johan zelfmoord pleegt zodat hun fragiele evenwicht niet verstoord wordt. In Maurits en de feiten wordt een duidelijke lijn getrokken tussen goed en kwaad. In De vitalist vervaagt die lijn. De `goeden' zijn geen haar beter dan de `slechten'. Hanneke Mulder (1989) ontleedt Maurits en de feiten als een anti-detective. In een traditionele detectiveroman draait alles rond de onderzoeker, die ook de focalisator van het verhaal is. Het verhaal wordt verteld door een anonieme, extradiëgetische verteller. De dader wordt pas onthuld aan het eind van het verhaal, tot dan is hij slechts een van de verdachten "en zeker niet de meest opvallende." (1989: 243) Die traditionele structuur strookt niet met de vorm van Maurits en de feiten. Inhoudelijk gaat het inderdaad om een detectiveroman — er wordt een moord gepleegd, er is een verdachte en er wordt een onderzoek gevoerd — maar de roman biedt niet veel zekerheid. Zo vormt niet de detective Woord Vermoord of het team onderzoekers, maar wel verdachte Maurits de spil van het verhaal. Die verdachte wordt aan het begin van het verhaal als de dader bestempeld, maar geleidelijk groeit de onzekerheid. Mulder besluit: "Wat Maurits met zijn onderzoekers doet, doet de verteller van Maurits en de feiten met zijn lezers. Net als Maurits kan hij vertellen wat hij wil; zomaar een verhaal of een aantal tegenstrijdige verhalen, zonder dat er iets van waar hoeft te zijn. Daarom is het ene verhaal van de moord ook niet meer of minder waar dan het andere. Maurits bestaat niet en ook de feiten zijn fictie. De enige waarheid is, dat er een verhaal wordt verteld. 9 Dit is een voorbeeld van wat Vincent Jouve "la valeur " globale" (2001: 163) noemt. Naast de lokale points-valeurs onderscheidt Jouve la valeur